LEIDRAAD VOOR CATECHISANTEN LEIDRAAD VOOR CATECHISANTEN INHOUDSOPGAVE Bladz. 1 De Bijbel . 3 2 Heel kort overzicht van het O, T. . . . 4 3 Heel kort overzicht van het N. T. . 5 4 Enkele jaartallen uit de Bijbelsche Geschiedenis . 6 5 De voornaamste geschiedenissen in het O. T. . 6 6 De voornaamste geschiedenissen in het N. T. . 8 7 Geschikte gedeelten uit den Bijbel voor sommige tijden en omstandigheden . . . . 12 8 De 10 geboden . . . . . . . 14 9 De 10 geboden verkort . . . . . 15 10 De samenvatting der wet . . . . 16 11 Eenige heenwijzingen in het O. T. naar de komst van Christus . . . . . . . 16 12 De gelijkenissen des Heeren . . 17 13 De voornaamste redevoeringen door Jezus uitge¬ sproken . . . . . . . 18 14 De voornaamste gesprekken door Jezus gevoerd met anderen ....... 19 15 De zaligsprekingen . . . . . . 19 16 Het Onze Vader ...... 20 17 De 7 Kruiswoorden . . . . 21 18 Beteekenis der meest bekende namen, die Jezus ontvangen heeft . . . . . . 21 19 Beelden door Jezus Zelf gebruikt, om te laten zien wie Hij was ...... 22 20 Verklaring van enkele vreemde woorden in den bijbel ........ 22 21 Verklaring van enkele munten, maten en afstanden 23 22 Namen van personen in den bijbel van wie cate¬ chisanten iets behooren te weten ... 23 23 Eenige Joodsche feesten ..... 25 24 De Ghristelijke feestdagen ..... 25 25 Sprekende verzen uit den bijbel .... 26 26 Bekende Psalmen en Gezangen .... 27 27 Heel kort overzicht van de Kerkgeschiedenis . 28 28 Iets over de inrichting der Ned. Herv. Kerk . 30 29 De 12 geloofsartikelen . . . . . . 31 30 De Sacramenten . . . . . . . 31 31 De 3 belijdenisvragen ...... 32 32 Enkele aanvullende opmerkingen .... 33 1. DE BIJBEL. Het woord bijbel is afgeleid van het woord biblia = boeken. Men noemt den bijbel ook: de Heilige Schrift en Gods woord. Hij bestaat uit 66 boeken, kanonieke boeken genoemd. Kanoniek is afgeleid van kanon = maatstaf, regel. Achter de kanonieke boeken staan in vele bijbels ook nog de apocriefe boeken. Apocrief beteekent verborgen = meer op den achtergrond tredend. De bijbel is verdeeld in het Oude- en Nieuwe Testament (Verbond). Het woord testament geeft iets vasts, zekers te kennen. In het Oude Testament vinden we beschreven het verbond van God in het bijzonder met het Israëlietische volk, in het Nieuwe Testament Gods verbond met alle menschen door Jezus Christus. Het O.T. is oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuwsch, het N.T. in het Grieksch. Het O.T. bestaat uit 17 geschiedkundige boeken, 5 dichtboeken, en 17 profetische boeken, in het geheel dus 39 boeken: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Richteren, Ruth, 2 Samuël, 2 Koningen, 2 Kronieken, Ezra, Nehemia, Esther. Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied. Jesaja, Jeremia, Klaagliederen van Jeremia, Ezechiël, Daniël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja, Haggai, Zacharia, Maleachi. Het N.T. bestaat uit 5 geschiedkundige boeken, 21 brieven en 1 profetisch boek, in het geheel dus 27 boeken: Mattheüs, Marcus, Lucas, Johannes, Handelingen der Apostelen. Romeinen, 2 Corinthiërs, Galaten, Efeziërs, Filippenzen, Colossenzen, 2 Thessalonicenzen, 2 Timotheus, Titus, Filemon, Hebreën, Jacobus, 2 Petrus, 3 Johannes, Judas. Openbaring van Johannes. De eerste 5 boeken van het O.T. heeten ook: de boeken van Mozes. De eerste 4 boeken van het N.T. heeten ook: De Evangeliën. Het woord Evangelie beteekent: blijde (goede) boodschap. 2. Heel kort overzicht van het O.T. Het O.T. begint met 5 algemeene geschiedenissen: schepping, zondeval, broedermoord, zondvloed en torenbouw. Dan volgt de geschiedenis van het Israëlietische volk. De aartsvaders (oudste vaders) van dit volk heeten: Abraham, Izak en Jacob. De meest bekende zoon van Jacob heet Jozef. De grootste man in het O.T. is Mozes geweest. De opvolger van Mozes heet Jozua. De meest bekende Richteren zijn: Gideon, Simson, Eli en Samuël. De eerste 3 Koningen heeten: Saul, David, Salomo. Na Salomo is het rijk in 2 deelen gesplitst. Over het Zuidelijk deel, Juda, regeerde als 1ste koning Rehabeam. Over hetNoordelijk deel, Israël, deed ditjerobeam. De meest bekende koning na Jerobeam is Achab. In zijne dagen trad Elia ais profeet op. Elia is als profeet opgevolgd door Elisa. Juda en Israël zijn later beide door vijanden ingenomen. Hierop is de tijd der ballingschap gevolgd, die 70 jaar heelt geduurd. Daarna zijn de Israëlieten weer naar Kanaan teruggekeerd en hebben zij daar toen onder Ezra en Nehemia den tempel herbouwd. Hierdoor is een strijd tusschen de Israëlieten en Samaritanen ontstaan, die tot in de dagen van Jezus heelt voortgeduurd. 3. Heel kort overzicht van het N.T. Het N.T. begint met Johannes den Dooper, den voorlooper van Jezus. Dan volgen de geschiedenissen van Jezus' geboorte en Zijne jeugd. Op 30-jarigen leeftijd treedt Jezus als leeraar op. 3 Jaren predikt Hij en doet vele wonderen. Daarna wordt Hij gevangen genomen en gekruisigd. Op Zijne kruisiging volgt Zijne opstanding. Na Zijne opstanding verschijnt Hij herhaaldelijk aan Zijne vrienden. Zijn leven op aarde eindigt met Zijne hemelvaart. Dan volgt de uitstorting van den Heiligen Geest. In de kracht van dien Geest treden Jezus' vrienden als predikers op. Onder deze predikers is Paulus de voornaamste. Hij sticht op zijne 3 zendingsreizen overal Christelijke gemeenten, aan welke hij later nog vele brieven geschreven heeft. 4. Enkele jaartallen uit de Bijbelsche Geschiedenis. (alle ongeveer berekend). 2000 vóór Christus: De tijd der aartsvaders. 1800 „ „ Jozef, 1400 „ „ Mozes. 1000 „ , David. 750 „ „ Jesaia. 650 „ „ Jeremia. 600 „ „ Het begin der ballingschap (Ezechiël en Daniël). 530 „ „ De terugkeer uit de ballingschap, 35 na „ De uitstorting van den Heiligen Geest. 60 „ „ Paulus' laatste jaren in Rome. 5. De voornaamste geschiedenissen i/h O.T. (Naar „Bij de bron" door Ds. P. ten Have). 1 De schepping Gen. 1; 2:1—7. 2 De zondeval Gen. 2 : 8—17; 3. 3 De verbreiding der zonde Gen. 4, 5. 4 De zondvloed Gen. 6 : 5—9:17. 5 Het verbond met Abraham Gen. 12: 1—9; 13: 14—18 : 15. 6 Lot Gen.13:1—13; 14. 7 Sodom Gen. 18:16— 19: 26- 8 Hagar Gen. 16; 17; 18: 1—15; 21 : 1—21. 9 Naar Moria Gen. 22:1—19t 10 Sara's dood en begrafenis Gen. 24. 11 Isaaks huwelijk Gen. 24. 12 lacob en Esau Gen. 25:27— 34; 27. 13 Jacob en Laban Gen. 28-—30. 14 Jacobs terugkeer Gen. 31—33. 15 Jozef verkocht Gen. 37. 16 Jozef in Egypte Gen. 39, 40. 17 Jozef verhoogd Gen. 41. 18 Jozef en zijne broeders Gen. 42—45. 19 Jacobs levenseinde Gen. 46—50. 20 Mozes' jeugd Ex. 1 en 2. 21 Mozes geroepen Ex. 3 en 4. 22 De eerste 9 plagen Ex. 5—10. 23 De uittocht Ex. 11 —15. 24 De reis tot aan den Sinaï Ex. 15:22— 18:27. 25 De wetgeving op den Sinaï Ex. 19—24. 26 Het gouden kalf Ex. 32. 27 De eeredienst van Israël Ex. 25—31 en 35—40. 28 Murmureeringen Num. 11—14; 21 : 4—9. 29 De opstand van Korach Num. 16 en 17. 30 Bileam Num. 22—24. 31 De dood van Mozes en Aaron Num. 20 : 2— 13, 22—29; Deut. 34. 32 De verspieders naar Jericho Joz. 1 en 2. 33 Door den Jordaan; Jericho genomen Joz. 3 —6. 34 De verovering van Kanaan Joz. 7—11. 35 Gideon Richt. 6:1— 8:23. 36 Simson Richt. 13—16. 37 Ruth Ruth 1—4. 38 Job Job. 1—42. 39 Eli en Samuël 1 Sam. 1—7. 40 Saul wordt koning 1 Sam. 8—11. 41 Sauls zonde 1 Sam. 13—16. 42 Saul en David 1 Sam. 17—23. 43 Davids zwerftochten 1 Sam. 25—31. 44 David koning 2 Sam. 1—12. 45 Absalom 2 Sam. 15 19. 46 Salomo 1 Kon. 3 11. 47 Jerobeam en Rehabeam 1 Kon. 12—14. 48 Achab en Elia 1 Kon. 16:29 —18:46. 49 Elia in de woestijn 1 Kon. 19. 50 Achabs einde 1 Kon. 21 en 22. 51 Elia's heengaan 2 Kon. 2:1—18. 52 Elisa 2 Kon. 4—6. 53 Jona Jona 1—4. 54 Hizkia 2 Kon. 18—20. 55 Josia 2 Kon. 22—25. 56 Daniël Dan. 1 en 2. 57 De vurige oven Dan. 3. 58 Belsazar Dan. 5. 59 De leeuwenkuil Dan. 6. 60 Esther Esther 1—8. 61 Ezra Ezra 1—10. 62 Nehemia Neh. 1—6. 6. De voornaamste geschiedenissen i/h N.T. (Vrij naar „Bij de bron" door Ds. P. ten Have). 1 Zacharias Luc.l:5—23,57—80. 2 De verlosser voorzegd Luc. 1 : 26—38. 3 De geboorte van Jezus Luc. 2 : 1—20. 4 De voorstelling in den tempel Luc. 2:22—39. 5 De wijzen uit het Oosten Matth. 2. 6 Jezus' jeugd Luc. 2 : 40 52. 7 Het werk van Johannes den Dooper Matth. 3 :1 12; Luc. 3:1—18. 8 Jezus gedoopt en verzocht Matth. 3:13— 17; 4:1 — 11. 9 Jezus' eerste optreden Joh. 1 : 19—2: 12; Luc. 4 : 16—30. 10 Nicodemus Joh. 3:1—21. 11 De Samaritaansche vrouw Joh. 4:5—42. 12 De geraakte Mare. 2: 1—12. (Matth. 9 : 1—8, Luc. 5 : 17—26). 13 De wonderbare spijziging Mare. 6:31— 46 (Matth. 14 : 13—23, Luc. 9 : 10—17, Joh. 6 : 1—16). 14 De wonderbare vischvangst Luc. 5:1 — 11 (Matth. 4: 18—22, Mare. 1 ; 16—20.) 15 De storm gestild Matth. 8:23— 27 (Mare. 4:36—41, Luc. 8:23—25). 16 De bezetene van Gadara Mare. 5 : 1—20 (Matth. 8 : 28—34, Luc. 8 : 26—39). 17 De strijd over den Sabbat Joh. 5: 1—18, Mare. 2 : 23—3:6. 18 De blindgeborene Joh. 9. 19 Het levenseinde van Johannes den Dooper Mare. 6 : 14— 29 en Luc. 7 : 18—35. 20 De opwpkking van het doch- tje van Jaïrus Mare. 5 : 22— 43 (Matth. 9: 18—26, Luc. 8:41—56). 21 De opwekking van den jongeling te Naïn Luc. 7: 11—17. 22 De hoofdman Luc. 7:1—10 (Matth. 8 : 5—13) 23 Maria en Martha Luc. 10:38—42. 24 De schuldenaars; de zondares Matth. 5 : 17— 48; 18:21—35, Luc. 7:36—50. 25 De Kanaiineesche vrouw Matth.15:21—28. 26 De Christus beleden en verheerlijkt Luc. 9 : 18—43 (Matth. 16 : 13—17 : 21, Mare. 8 : 27—9: 29). 27 De kinderen gezegend Mare. 10 : 13— 16 (Matth. 19:13—15, Luc. 18:15—17). 28 Zacheüs Luc. 19: 1—10. 29 De rijke jongeling Luc. 18:18— 30 (Matth. 19:16—30, Mare. 10:17—31). 30 De blinde Bartimeüs Luc. 18:35— 43 (Matth. 20 : 29—34, Mare. 10 : 46—52). 31 De opwekking van Lazarus Joh. 11. 32 De zalving van Jezus te Bethanië Joh. 12:1—11 (Mathh. 26:9—16, Mare. 14:3—11). 33 De intocht en tempelreiniging Luc. 19:29—48. 34 Het Paaschmaal Matth. 26:17— 35, Mare. 14 : 12—21, Luc. 22 : 7—30, Joh. 13: 1- 38. 35 De afscheidsgesprekken Joh. 14—17. 36 Gethsémané Matth. 26:36—56. 37 De gevangenneming van Jezus Joh. 18:1—12, Matth. 26:47—56 (Mare. 14:43—52, Luc. 22:47—53). 38 Jezus voor den Joodschen Raad Matth. 26 : 57— 75 (Mare. 14 : 53—72, Luc. 22 : 54— 65, Joh. 18 : 13—27). 39 Jezus veroordeeld en Judas' dood Matth, 27:1 —26 (Mare. 15:1—15, Luc. 23:1 — 5 en 13—25, Joh. 18:28—40). 40 Jezus voor Pilatus Matth. 27:11—31. 41 Jezus voor Pilatus en Herodes gedeelten uit Matth. 27, Luc. 23 en Joh. 18 en 19. 42 De kruisiging van Jezus Luc. 23 : 26—46. 43 Jezus aan het kruis Matth. 27 : 38— 44, Luc. 23 : 36—43, Joh. 19 : 25—30. 44 Jezus' dood Matth. 27 : 45— 66, Joh. 19:28—42 (Mare. 15:33— 47, Luc. 23 : 44—56). 45 Jezus' opstanding Matth. 27 : 62— 68,28:1 — 15 (Mare. 16 : 1—8, Luc. 24: 1—10, Joh. 20: 1—20). 46 De Emmaüsgangers Luc. 24:13—35. 47 Jezus in de opperzaal Joh. 20:19—31 48 Petrus in zijn apostelambt hersteld Joh. 21 : 1—19. 49 Jezus' Hemelvaart Hand. 1:4—12. 50 De Pinkstergeschiedenis Hand. 2: 1—41, 51 De kreupele genezen Hand. 3. 52 Petrus en Johannes voor den Joodschen Raad Hand. 4. 53 Ananias en Saffira Hand. 5: 1—11. 54 Petrus en Johannes weer voor den Joodschen Raad Hand.5:17—42. 55 Stefanus de eerste martelaar Hand. 6 en 7. 56 Philippus en de Moorman van Candace Hand. 8:26—40. 57 Petrus te Lydda, Joppe en Cesarea Hand. 9 : 31—10 : 48. 58 Petrus' verlossing uit de gevangenis Hand. 12. 59 De bekeering van Saulus (Paulus). Hand. 9 : 1—30. 60 Paulus' 1ste zendingsreis Hand. 13 en 14. 61 Paulus'2dezendingsreis Hand. 15:36—18:22. 62 Paulus'3de zendingsreis Hand. 18:23—21:17. 63 Paulus gevangen Hand. 21;18—23:30. 64 Paulus voor Felix Hand. 24. 65 Paulus voor Festus Hand. 25:1—12. 66 Paulus voor Agrippa Hand. 25:13—26:32. 67 Paulus' reis naar Rome Hand. 27—28:1—15. 68 Paulus' verblijf in Rome Hand. 28: 16—31. 7. Geschikte gedeelten uit den Bijbel vooh sommige tijden en omstandigheden. (Naar den bijbelgids van het Ned. Bijb. Gen). (Zoo mogelijk te lezen in de nieuwe vertaling). Geboortedag. Ps. 23, 25, 67, 91, 92, 103, 121. Jes. 46 : 3, 4. Deut. 8. Belijdenis des Geloofs: Ps. 1. Ps. 119 : 1—19. Matth. 7:13—27. Matth. 25:14—30. Joh. 6:60—69. Joh. 10: 11—30. Joh. 14, 15, 16 en 17. Rom. 12. 1 Cor. 1:4—31. Efez.3: 14—21. Efez. 6 : 10—18a. 1 Thess. 5 : 12— 24. 1 Tim. 6:11—16. 2 Tim. 3 ; 14—17. Avondmaal: Luc. 14 : 16—-24. Luc. 22 : 19, 20. Joh. 6 : 48—58. 1 Cor. 11 : 23—29. Openb. 3:20. Openb. 19:9. Huwelijk: Ps. 91, 121, 123, 127, 128. Ps. 118: 24—29. Spr. 12:4. Matth. 19:3—6. Joh. 2:1—11. 1 Cor. 7:12—17. 1 Cor. 13. Efez. 5:22—33. Col. 3:12—19. 1 Tim. 2 : 8—15, 1 Petr. 3 : 1—11. Ziekte, smart en beproeving: Job 1. Job 2: 1 — 10. Job 5: 17—27. Ps. 3, 23, 42, 43, 62, 71, 86, 124, 125. Ps.-77:2—16. Jes. 12. Jes. 26:16—21. Jes. 40:26—31. Jes. 43: 1—7. Jes. 55. Jes. 63 : 15—64 : 12. Jer. 29:11—14. Klaagl. 3 : 1—42. Matth. 5 : 1 —12. Matth. 7:7—11. Matth. 11:25—30. Matth. 16 : 21—28. Matth. 26:36—46. Rom. 5 ; i—5. Rom. 8 : 14—39. 2 Cor. 1 : 3—11. 2 Cor. 4 : 16—5 : 10. 2 Cor. 12 : 1- 10. 1 Petr. 2:19—25. 1 Petr. 4:12—19. Hebn 12 : 1—14. Jac. 1 : 1—12. Openb. 3 : 14— 22. Openb. 7:9—17. Openb. 21. Christelijk leven: Matth. 5, 6 en 7. Rom. 12. 1 Cor. 13. Gal. 5 : 16—26. Efez. 5 : 1—21. Filip. 2:1—11. Filip. 3:7—21. Filip. 4:4—9. Coloss. 3:12—17. 1 Thess. 5 : 14— 23. 1 Tim. 6: 11—18. 2 Tim. 2: 19—26. 1 Petr. 3:8—12. 1 Petr. 4:7—11. 2 Petr. 1:5—11. Hebr. 13: 1—21. Maatschappelijke verhoudingen: Matth. 22: 15— 22. Luc. 12 : 13—15. Luc. 12 : 35—48. Luc. 16:10—12. Rom. 13:1-7. Matth. 25:14 —30. Coloss. 2 : 16—23. Jac. 5 : 1—6. Gevoel van schuld: Ps. 6, 32, 38, 51, 102, 130, 143. Ps. 39:9—14. Jes. 1. Jes. 53. Jer. 31 : 31—34. Daniël 9 : 1 —19. Luc. 7 : 36 — 50. Luc. 23:39—43. Rom. 5 en 6. Rom. 7: 14—25. 1 Joh. 1—2:2. Zondag: Ps. 1, 5. 27, 65, 66, 84, 89, 100, 121, 122, 133, 138, 149, 150. Ps. 108 : 1—8a. Ps. 119:1—50. Ps. 119:89—108. Ps. 119 :130_l76. Matth. 7:24—29. Matth. 13:3 —8. Matth. 13: 18—28. Matth. 13:36—46. Luc. 4:16—19. Luc. 14:16—24. Joh. 4: 24. Hebr. 4:12, 13. Hebr. 10:25. Kerstfeest: Jes. 9:1—6. Jes. 40:1—11- Jes. 42 ; 1—4. Jes. 59 : 20—60 : 3. Micha 5:1. Luc. 2 : 1—20. Joh. 1 : 1 — 14. Joh. 3:16. 1 Joh. 4:9—19. Gal. 4:4, 5. Filipp. 2:1—11. 1 Tim. 3 : 16. Lijdensweken: Jes. 53. Matth. 26, 27. Mare. 14, 15. Luc. 22, 23. Joh. 10:14—18. Joh. 12 —19. Rom. 5:1—11. 2 Cor. 5:14—21. Filipp. 2 : 1—11. 1 Petr. 1 : 13—21. 1 Petr. 2 : 19—25. Hebr. 2. Hebr. 12 : 1, 2. Openb. 5:12. Paaschfeest: Matth. 28 : 1—8. Mare. 16 : 1—8. Luc. 24:1—8. Joh. 11 : 25, 26. Joh. 20: 1—18. Hand. 3:15. 1 Cor. 15. 2 Cor. 5: 1, 2. 2.Tim. 2:8. 1 Petr. 1:3—12. Openb. 1 : 176, 18. Openb. 5. Openb. 21 : 1—8. Hemelvaart: Ps. 24 en 110. Ps. 45 : 7, 8. Ps. 72 : 17—19. Matth. 28:16—20. Mare. 16:15 —19. Luc. 24:50—53. Joh. 14:2, 3. Joh. 16 : 7—15. Hand. 1 : 1—9. Efez. 1 : 20—23. Filipp. 2:6—11. Coloss. 3 :1—5. Hebr. 13:14. Openb. 7:9—17. Pinksterfeest: Jeremia31:31—34. Ezech. 36 : 26, 27. Ezech. 37:1—14. Luc. 11:13. Joh. 7 : 37—39. Joh. 14:16, 17. Joh. 16:7—15. Rom. 8:13—17. 1 Cor. 12. Gal. 5 : 22—26. Nationale feestdagen: Exod. 15. Exod. 16:8—16. Deut. 8:11—18. Deut. 10 : 12—21. 1 Sam. 7:7—12. 2 Sam. 22. Ps. 20, 23, 46, 95, 97, 100, 124, 126. Rom. 13:1—7. 1 Tim. 2:1, 2. 8. De 10 geboden (Ex. 20:1—17). Toen sprak God alle deze woorden, zeggende: Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypteland uit het diensthuis, uitgeleid heb. 1. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 2. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken, van hetgeen, dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen noch hen dienen; want Ik de Heer uw God ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en mijne geboden onderhouden. 3. Gij zult den naam des Heeren uws Gods niet ijdellijk gebruiken, want de Heer zal niet onschuldig houden, die zijnen naam ijdellijk gebruikt. 4. Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat des Heeren uws Gods: dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is; want in zes dagen heeft de Heer den hemel en de aarde gemaakt, de zee en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage: daarom zegende de Heer den sabbatdag en heiligde dien. 5. Eer uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land dat u de Heer uw God geeft. 6. Gij zult niet doodslaan. 7. Gij zult niet echtbreken. 8. Gij zult niet stelen. 9. Gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste. 10. Gij zult niet begeeren uws naasten huis, gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is. 9. De 10 geboden verkort. 1. Gij zult niets of niemand boven God stellen. 2. Gij zult geen eer bewijzen aan beelden. 3. Gij zult niet vloeken. 4. Gij zult den Zondag hooghouden. 5. Gij zult uw ouders eeren. 6. Gij zult niet doodslaan. 7. Gij zult niet echtbreken. 8. Gij zult niet stelen. 9. Gij zult niet lasteren. 10. Gij zult niet begeeren. 10. De samenvatting der wet. Matth. 22 :37—40. 1. Gij zult liefhebben den Heer uwen God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het groote gebod. 2. En het tweede daaraan gelijk is: Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten. 11. Eenige heenwijzingen in het O.T. naar de komst van Christus. (Nieuwe vertaling). Ik zal vijandschap zetten tusschen u en de vrouw, en tusschen uw nakroost en haar nakroost; dit zal u den kop verbrijzelen, en gij zult naar zijne verzenen bijten. Gen. 3 : 15. Het volk, dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht. Jes. 9:1—6. 1 Er zal een rijsje voortkomen uit den tronk van Isai, uit zijne wortelen zal een loot ontspruiten. Jes. 11 : 1—9. Troost, troost mijn volk, zegt uw God ; spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe, dat haar dienst is vervuld, dat hare schuld is betaald, dat zij uit des Heeren hand ontving het dubbele van al hare zonden. Jes. 40: 1 — 11. Onze krankheden, Hij nam ze op zich, onze smarten, Hij droeg ze ; de straf die ons het heil aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Jes. 53:1—9. Maak u op, word verlicht! want uw licht komt, des Heeren heerlijkheid gaat over u op. Jes. 60: 1—3. En gij, huis Efrata, gij kleinste onder de geslachten van Juda! uit u zal Hij voortkomen, die een heerscher in Israël zal zijn. Micha 5:1. 12. De gelijkenissen des Heeren. 1. Het huis op de rots en het zand. Matth. 7:24—27. 2. De Zaaier. Math. 13:3—9 en 18—23. 3. Het onkruid tusschen de tarwe. Matth. 13:24—30 en 36—43. 4. Het mosterdzaad. Matth. 13:31 en 32. 5. Het zuurdeeg. Matth. 13:33. 6. De schat in den akker. „ 13:44. 7. De schoone parel. Matth. 13:45 en 46. 8. Het vischnet. Matth. 13:47—50. 9. De onbarmhartige dienstknecht. Matth. 18:21-35. 10. De arbeiders in den wijngaard. Matth. 20: 1-16. 11. De twee zonen. „ 21:28—31. 12. De booze landlieden. „ 21:33—44. 13. De koninklijke bruiloft. „ 22: 2—14. 14. De wijze en de dwaze maagden. Matth. 25: 1 — 13. 15. De talenten. » 25:14—30. 16. De barmhartige Samaritaan. Luc. 10:30—37. 17. De onbeschaamde vriend. „ 11 : 5—8. 18. De rijke dwaas. „ 12:16—21. 19. De onvruchtbare vijgeboom. „ 13 : 6—9. 20. Het groote avondmaal. „ 14:16—24. 21. Het verloren schaap. „ 15: 3—7. 22. De verloren penning. „ 15: 8—10. 23. De verloren zonen. „ 15:11—32. 24. De onrechtvaardige rentmeester. Luc. 16: 1 — 13. 25. De rijke man en de arme Lazarus. Luc. 16:19—31. 26. De onrechtvaardige rechter. „ 18: 2—8. 27. De Farizeër en de Tollenaar. „ 18: 9—14. 13. De voornaamste redevoeringen door Jezus uitgesproken. 1. De bergrede. Matth. 5—7. 2. Bij de uitzending der discipelen. „ 10. 3. De strafrede tegen de Schriftgeleerden en de Farizeën. Matth. 23. 4. De aankondiging van de verwoesting van Jeruzalem. Matth. 24. 5. Over het brood des levens. Joh. 6. 6. Over den goeden herder. Joh. 10. 7. Over den wijnstok en de ranken. „ 15. 8. De afscheidsrede tot Zijne discipelen. Joh. 13—17. 14. De voornaamste gesprekken door Jezus gevoerd met anderen, 1. Met Nicodemus over de wedergeboorte. Joh 3:1—21. 2. Met de Samaritaansche vrouw. „ 4:5—42. 3. Met Simon den Farizeër. Luc. 4:37—50. 4. Met de overspelige vrouw. Joh. 7:53—8: 11. 5. Met Martha en Maria. Luc. 10:38—42 en Joh. 11:21—44 6. Met de discipelen (vooral Petrus). Matth. 16:13—27 en 26:31—36. 7. Met den rijken jongeling. Matth. 19:16—30. 8. Met Zacheüs. Luc. 19:1—10. 9. Met de discipelen over de kinderkens. Mare. 10: 13—16 en Luc. 9:46—48. 10. Met de Farizeërs over den Sabbat. Matth. 12 : 1—8. 11. Met de Emmaüsgangers. Luc. 24: 13—35. 12. Met de discipelen na zijne opstanding. Joh. 21 : 5—22 en Hand. 1 : 4—8. 15. De zaligsprekingen. Matth. 5 : 3 — 12. 1. Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. 2. Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden. 3. Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven. 4. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. 5. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. 6. Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien. 7. Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. 8. Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. 9. Zalig zijt gij als u de menschen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken om mijnentwil. 10. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen ; want alzóó hebben zij vervolgd de profeten, die vóór u geweest zijn. 16. Het Onze Vader. Matth. 6:9—13. Onze vader, die in de hemelen zijt. Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijksch (genoegzaam) brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Want Uw is het koninkrijk, en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. 17. De 7 kruiswoorden. 1 Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Luc. 23 :34. 2 Voorwaar zeg ik u: heden zult gij met mij in het paradijs zijn. Luc. 23:43. 3 Tot Maria: Vrouw zie uw zoon ; tot Johannes: zie uwe moeder. Joh. 19:26, 27. 4 Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten ? Mt. 27 : 46. 5 Mij dorst. Joh. 19:28. 6 Het is volbracht. Joh. 19:30. 7 Vader, in Uwe handen beveel ik mijnen geest. Luc. 23 : 46. 18. Beteekenis der meest bekende namen, die Jezus ontvangen heeft. 1 Jezus : Redder, Zaligmaker, Behouder. 2 Christus: Gezalfde, de met den Heiligen Geest bezielde (Grieksch). 3 Messias : Gezalfde (Hebreeuwsch). 4 Heiland : Geneesmeester, hij die geneest van de macht der zonde. 5 Zoon des menschen : De ware mensch. 6 Gods eeniggeboren Zoon: Die in eene verhouding tot God staat als geen ander mensch. 7 Immanuël : God met ons. 8 Alpha en Omega: Begin en einde = A en Z. 9 Lam Gods : Hij, die zich vrijwillig als een lam heeft geofferd, voor de zonden der menschen. 10 Middelaar: Hij door middel van Wien wij tot God komen. 11 Nazarener: Hij, die uit Nazareth afkomstig is. 12 Het Woord Gods: Hij in Wien wat God spreekt persoon is geworden. 19. Beelden door Jezus Zelf gebruikt, om te laten zien wie Hij was. 1 Ik ben het brood des levens: Joh. 6:48. 2 Ik ben het levende water: Joh. 4: 13—14. 3 Ik ben de weg, de waarheid en het leven : Joh. 6 : 14. 4 lk ben de opstanding: Joh. 11 : 25. 5 Ik ben de goede herder: Joh. 10:11. 6 Ik ben de ware wijnstok: Joh. 15: 1. 7 Ik ben het licht der wereld: Joh. 8: 12b. 8 lk ben de deur der schapen; Joh. 10:7. 20. Verklaring van enkele vreemde woorden in den bijbel. 1 Genesis: wording. 2 Exodus: uittocht. 3 Leviticus : boek voor de Levieten (dienstknechten van de Priesters). 4 Numeri: telling (volkstelling). 5 Deuteronomium : 2de wet, eene nadere toepassing van de wet op het dagelijksche leven. 6 Bethel: Huis Gods. Gen. 28 : 1—22. 7 Pniël: Aangezicht Gods. Gen. 32 : 22—31. 8 Efod : Priesterlijk kleed. Ex. 28 : 4. 9 Eben-Haëzer: Tot hiertoe heeft de Heer geholpen. 1 Sam. 7 : 3—17. 10 Krethi en Plethi; Lijfwacht van David. 2 Sam. 8:18. 11 Baal: Heer. 1 Kon. 18:1—46. 12 Belial ; Nietswaardigheid. 1 Kon. 21 : 10. 13 Een lied hammaaloth: Lied der optochten. Ps. 120—134. 14 Sela: Pauze of Forto. Ps. 87:3 en 6. 15 Raka : Deugniet. Matth. 5:22. 16 Korban : Offergave. Mare. 7:11. 17 Discipel: Leerling. Matth. 10:1. 18 Apostel: Bode, gezant, zendeling. Matth. 10:2. 19 Petra : Rots. Matth. 16:18. 20 Tabernakel: Tent. Matth. 17:4. 21 Farizeër: die hoog denkt van zichzelf. 22 Diaken : Dienaar. 21. Verklaring van enkele munten, maten en afstanden. 1 Penningske : pl.m. 2% ct. 2 Denarie of drachme : "pl.m. 40 ct. 3 Zilveren penning (zilverling): pl.m. f 1,50. 4 Pond : pl.m. f 80. 5 Talent: pl.m. f 2400. 6 Korenmaat: pl.m. 10 liter. 7 Efa en metreet: pl.m. 40 liter. 8 Homer: pl.m. 400 liter. 9 Stadie (meervoud stadiën): 2 minuten gaans. 10 Sabbatsreis: 10 minuten gaans. 22. Namen van personen in den bijbel van wie catechisanten iets behooren te weten. O. T. De cursief gedrukte namen zijn de a'ler voornaamste. Adam, Eva, Kairi, Abel, Seth, Henoch. Noach, Sem, Cham, Japhet. Abraham, Sara, Lot, Eliëzer, Hagar, Ismaël. Melchizedek. Izak, Rebecca, Esau, Jacob. Laban, Lea, Rachel. Ruben, Simeon, Levi, juda, Jozef, Benjamin. Mozes, Aaron, Mirjam, Zippora, Gerzon, Eiiëzer. Jozua, Kaleb, Korach, Dathan, Abiram. Bileam, Rachab, Achan. Gideon, Simson, Jephta, Debora, Hanna, Eli, Samuël. Ruth, Naomi, Orpa, Boaz. Kis, Saul, Jonathan, Isboseth, Abner. Isai, David, Goliath, Michal, Absalom, Joab. Nabal, Abigail, Nathan, Bathseba, Uria. Salomo, Rehabeam, Jerobeam. Achab, Izebel, Elia, EJiso, Naaman, Gehazi. Jesaia, Jerernia, Amos, Hosea, Ezechiël, Jona. Hizkia, Josia. Daniël, Sadrach, Mesach, Abednego. Alebukadnezar, Belsazar, Cyrus, Darius. Ezra, Nehemia, Ester, Job. N.T. Zacharia, Elisabeth, Johannes de Dooper. Maria (de moeder van Jezus), Jozef. Simeon, Anna, Herodes. Petrus, Jacobus, Johannes, Judas. Andreas, Philippus, Nathanaël, Mattheus, Thomas. Nicodemus, Zacheüs, Jairus, Bartimeüs. Maria (de zuster van Martha), Lazarus, Maria Magdalena. De Samaritaanscho vrouw. Pilatus, Herodes, Barrabas, Jozef van Arimathea. Ananias, Saphira, Siefanus. Philippus, de Moorman van Candace, Cornehus. Paulus, Ananias, Barnabas, JohannesMarcus, Lucas. Silas, Timotheus. Lydia, Demetrius. Titus, Filemon, Onesimus. Felix, Festus, Agrippa, Bernice, Publius. 23. Eenige Joodsche feesten. 1 Paaschfeest: Herinnering aan den uittocht uit Egypte. 2 Pinksterfeest: Herinnering aan de wetgeving op den berg Sinaï. 3 Loofhuttenfeest: Herinnering aan het verblijf in de woestijn. 4 Oroote Verzoendag : Boetedag. 24. De Christelijke feestdagen. 1 Kerstfeest: Christusfeest, 25 en 26 Dec.. herinnering aan Jezus'geboorte. Luc. 2: 1—20, 2 Goede Vr ij dag: 3 dagen vóór Paaschfeest, herinnering aan Jezus' kruisdood: Mt. 27:32—56 Mare. 15:21—41, Luc. 23 : 26—49, Joh. 19 : 17—30, 3 Paaschfeest: 1ste Zondag na de eerste volle maan na den 21sten Maart, herinnering aan Jezus' opstanding: Mt. 28: 1—10, Mare. 16 : 1—11, Luc. 24 ; 1 — 12, Joh. 20 : 1—18. 4 Hemelvaartsdag: 40 dagen na Paaschfeest, herinnering aan Jezus' hemelvaart: Mare. 16 ; 19 en 20, Luc. 24:50—53, Hand. 1:2—12. 5 Pinksteren: 50ste dag na Paaschfeest (het woord Pinksteren beteekent ook 50ste dag) herinnering aan de uitstorting van den Heiligen Geest. Hand. 2. Aan hetKerstfeestgaan 4adventszondagenvooraf, welke dienen om de Christelijke gemeente op dit feest voor te bereiden. Het woord advent beteekent : Hij (Christus) komt. Aan het Paaschfeest gaan 7 lijdensweken vooraf, waarin de Christelijke gemeente zich in het bijzonder verdiept in het laatste lijden van Jezus op aarde. 25. Sprekende verzen uit den bijbel. Geschikt om uit het hoofd te leeren. Gen. 1 : 27 „ 50:20a Ps. 1 10:14 „ 14:1 19 „ 23 25 .. 27:14 „ 32: 10 .. 37 : 4, 5 ,, 42:2 50:15 „ 73 : 25, 26 84 90:2,12 .. 91 „ 112:4 .. 121 .. 127:1 .. 130 145:18 „ 147:3 Spr. 3:5,6 4 : 23 Jes. 55 Matth. 5:13—16 „ 5 : 20—24 „ 5 : 27—30 „ 5 : 38—39 „ 5 : 43—48 „ 6: 3—15 „ 6 : 19—34 Matth. 7: 1—27 „ 10:16,22,24,26 „ 10:28—33,37,38 „ 11:28—30 „ 16:24—26 „ 19:24,30 „ 20:26,27 Mare. 11 : 24 13:31 Luc. 2:1—20 16:10 Joh. 1 : 1—5 1 : 14, 18 3:3,16—21 3 : 30. 36 4:13,14 4:23,24,34 6 :47,66—69 „ 11:25,26 „ 13:34,35 14:1-3 „ 14:13 — 15 „ 15:1 — 12 „ 16:33 „ 17:3 Hand.4 : 12 n 24:16 Rom. 1:16 „ 3 : 23, 24 „ 5:1,18,19 .. 6:5,23 „ 7:19,24,25 „ 8:13—19 Rom. 8 : 22—26 1 Thes. 5 : 24 „ 8:28,31,32 1 Tim. 1 : 15 „ 8:35—39 1 „ 4:16 12 Hebr. 4:16 .. 13:1,7,8 12:1,2,14 .. 14 : 13 Jac. 1 : 1—15 iCor. 3:9,11,16 „ 1:21—27 1 Cor. 4 : 20 „2: 10, 26 1 „ 6:20 „ 3:1 — 12 1 10:13 „ 4:11,17 1 „ 12:4—7 lPetr. 1:15,24,25 1 .. 13 1 „ 2:9,21—25 1 „ 15:55—58 1 „ 3:8-17 2 „ 5:17,19-21 1 „5:6,7 2 „ 12:9, 10 1 Joh. 1 : 8, 9 Gal. 5:1 1 „ 2:15—17 6:2 1 „ 5:3,4 Eph. 4:1—7 Openb.2 : 10 Phil. 2:3-13 „ 3:11,20 „ 3:12-14 „14:13 4:6,7,13 „21:4 Col.3:1—3,17,23 26. Bekende Psalmen en Gezangen. PSALMEN. 1:1.4 72:6,11 8,9,11 19:1.4 73:12,13 116:1,7 25:2,4,5,6,7,1077:7,8 118:1,7,11,12,14 27:7 84:1,2,6 119:1,3,17,53,83 33:7,10,11 86:3,6 121:1,2,4 42:1,3,5 89:1,7 130:1,2,3,4 43:3,4 90:1,9 133:3 46:1 95:1,4 134:3 62:1,4,5 98:1,2 138:1,4 65:1,2 100:1,3,4 139:1,14 68:10 103:1,2,6,7, 146:1,3,4 GEZANGEN. 1:1 39:1,3,4 77:1,4 2:1,2,3 43:1,6 83:1,2,3,6 3:1,3,6 44:1 96:1 4:1,5 48:10 99:3,4 7:1,2,4 49:5 119:1 11:1 50:1,3,4 127:5 12:1,4,5 58:7,9 155:5 17:1,3,6 62:1,9 160:1 20:1,7,9 65:1 179:1,6 22:1,2,3 67:2 180:1,5 36:1,5 69:4,5 183:4 38:1,6 73:12 189:4,6 NIEUWE GEZANGEN. 193:7 208:1,2 250:1 194:1,4,5 209:1,2 264:1,2,4 196:1,2,3 210:2 265:1,2 197:1,2,4 221:1,2,4 267:1,3 198:1,2,5 228:1,2 270:1,2,4 199:1,4 229:1,5,7 271:1 203:7,9 230:1,3,6 272:3 204:1 236:3,4 273:1,2,7,9 205:5 237:4 274:1,2,5,6 207 : 1 245:2 27.Heel kortoverzichtv/d Kerkgeschiedenis. lste Tijdvak — pl'.m. 300: Tijd der vervolgingen van de Christenen door Joden en Heidenen. Petrus en Paulus lijden den marteldood. Meest bekende vervolger: Keizer Nero. 2de Tijdvak —pl.m. 1500: Keizer Constantijn de Groote wordt Christen. Vervolgingen houden op. Nu ontstaat meer innerlijke strijd. Meest bekende kerkvader: Augustinus. Nieuwe vijand van het Christendom: de Godsdienst van Mohammed (Islam) pl.m. 600. Eerste verkondigers van het Evangelie in Nederland: Willebroid en Bonifaciuspl.m. 700. Toenemende macht van Rome (Paus). 3de Tijdvak — heden: Tijd der hervorming (Luther 1517, Calvijn, Zwingli en Melanchton). Voorloopers der hervorming: Thomas a Kempis, Huss, Savonarola. Voortaan zijn de voornaamste afdeelingen der Christelijke Kerk: De verschillende Protestantsche Kerken, de Roomsch Katholieke Kerk en de Grieksch Katholieke Kerk. Het Protestantisme is de reactie op den dwang uitgeoefend door de Roomsch Katholieke Kerk. Naast de Ned. Herv. Kerk vinden we in ons land o.a.: De Gereformeerde Kerk, De Christelijk Gereformeerde Kerk, De Luthersche Kerk, De Doopsgezinde Kerk, De Remonstrantsche Kerk, en De Baptisten Gemeente. Ook zijn er nog verschillende godsdienstige stroomingen n.1. die van: De Darbisten, De Apostolischen, De Mormonen, Het Leger des Heils, De Theosofen, De Spiritisten, De Adventisten, De Oxfordbeweging, en De Oecumenische beweging. Voortzetting van de kerkgeschiedenis is de zending. De zending bedoelt de prediking van het Evangelie aan volken, die het niet kennen, en het vestigen van Christelijke gemeenten in de heidenwereld. De voornaamste zendingsvereenigingen zijn : het Ned. Zend. Genootschap en de Utrechtsche Zendingsvereeniging. In onze kerken bestaan verschillende richtingen (opvattingen) aangaande de zonde, Christus en den bijbel. De voornaamste groepen onder deze dragen de volgende namen: Vrijzinnig, Evangelisch, Rechtzinnig,Confessioneel en Gereformeerde Bond. 28. Iets over de inrichting derNed.Herv.Kerk. Iedere gemeente wordt bestuurd door den Kerkeraad, bestaande uit 1 of meer Predikanten, Ouderlingen en Diakenen. Predikanten en Ouderlingen hebben de geestelijke belangen der gemeente te behartigen. Diakenen hebben zorg te dragen voor degenen, die in het bijzonder stoffelijke hulp noodig hebben. Kerkvoogden hebben zorg te dragen voor de stoffelijke belangen van de kerk. In den regel worden ze gekozen en in hun arbeid bijgestaan door de Notabelen. In vele gemeenten bestaat een Kiescollege, dat dan altijd uit dubbel zooveel leden als de Kerkeraad bestaat. Deze leden (Gemachtigden genoemd) worden gekozen door de stemgerechtigde lidmaten der gemeente. Stemgerechtigde lidmaten zijn zij, die 31 Oct." den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt en dan minstens 5 maanden lidmaat zijn, of met hun attestatiebewijs van elders in de gemeente wonen. Met het oog hierop is het zeer gewenscht, dat ieder lidmaat bij verhuizing naar eene andere gemeente, vóór zijn vertrek daarheen zijn attes- *) Dit is de datum waarop ieder jaar de nieuwe kiezerslijst moet worden vastgesteld. tatiebewijs opvraagt. Een atlestatiebew ijs is een verklaring van den Kerkeraad dat iemand lidmaat der gemeente is, en zich als zoodanig voorzoover bekend, behoorlijk heeft gedragen. Eenige gemeenten samen vormen een ring. Eenige ringen samen vormen eene classis. Het hoogste bestuurslichaam onzer kerk is de Synode. 29. De 12 geloofsartikelen. 1 Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. 2 En in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer, 3 die ontvangen is van den Heiligen Geest; geboren uit de maagd Maria, 4 die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd gestorven en begraven, nedergedaald ter helle, 5 ten derden dage weder opgestaan van de dooden, 6 opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des Almachtigen Vaders, 7 vanwaar Hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden. 8 Ik geloof in den Heiligen Geest. 9 Ik geloof eene heilige algemeene Christelijke Kerk; de gemeenschap der heiligen. 10 Vergeving der zonden, 11 wederopstanding des vleesches, 12 en een eeuwig leven. 30. De Sacramenten. Sacramenten zijn heilige teekenen, welke dienen om ons de beteekenis en de waarde van het geloof zoo sterk mogelijk te doen gevoelen. Wij Protestanten hebben 2 Sacramenten, nl. den Doop en het Heilig Avondmaal. Jezus Zei! heeft den Doop ingesteld : Mt. 28 : 19. Zoo ook het Heilig Avondmaal: 1 Cor. 11: 23—29. De Doop is het zinnebeeld van onze reiniging en vernieuwing door het bloed en den Geest van Jezus Christus. De kinderdoop heelt in het bijzonder ook voor de ouders groote waarde. Het Heilig Avondmaal is de gedachtenisviering van het verzoenend lijden en sterven des Heeren. Het brood en de wijn zijn teekenen van het lichaam van Jezus, dat voor ons gebroken is, en van Zijn bloed, dat voor ons vergoten is. Zij die deelnemen aan de avondmaalsviering belijden daardoor zondaren te zijn, die al hunne hoop op het offer van Christus stellen, en wier lust het is tot eer van God en in vrede met hunne naasten te leven. Daarom is het goed en noodig om zoo geregeld mogelijk aan het Heilig Avondmaal deel te nemen. 31. De 3 belijdenisvragen. 1 Belijdt gij te gelooven in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde en in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer, en in den Heiligen Geest? 2 Zijt gij des zins en willens bij deze belijdenis door Gods genade te volharden, de zonde te verzaken, te streven naar heiligmaking en uwen Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven en in sterven getrouw te volgen, gelijk aan Zijne ware belijders betaamt? 3 Belooft gij, tot den bloei van het Godsrijk in het algemeen en van de Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder, met opvolging van hare verordeningen, naar uw vermogen volijverig mede te werken? 32. Enkele aanvullende opmerkingen. 1 De tabernakel was het verplaatsbare heiligdom der Israëlieten gedurende hunne reis van Egypte naar Kanaan, dat uit het voorhof, het heilige en het heilige der heiligen bestond, en waarvoor later de tempel van Salomo te Jeruzalem in de plaats is gekomen. 2 Onder profeten hebben we mannen te verstaan, die op een zeer bijzondere wijze met Gods geest waren bezield, en daarom groote predikers zijn geworden. 3 Het 17e hoofdstuk van het Evangelie van Johannes wordt gewoonlijk het Hoogepriesterlijke gebed genoemd. 4 Dat de Zondag de plaats van den Sabbat heeft ingenomen, is een gevolg van het feit, dat Jezus op Zondag is opgestaan. 5 Alle godsdiensten zijn in 2 soorten te verdeelen, namelijk in godsdiensten, die vele goden belijden, en die welke éénen God aanbidden: De Christelijke-, de Joodsche-en de Mohammedaansche godsdienst. 6 Er is drieërlei geloof: wij kunnen aan iemand gelooven, (gelooven, dat hij bestaat), iemand gelooven (gelooven, dat hij de waarheid spreekt), en in iemand gelooven (iemand vertrouwen). Slechts van het geloof in God, in Jezus Christus, in den Heiligen Geest gaat kracht uit. 7 Hij, die in geen God gelooft heet Atheïst', die gelooft, dat aiks wat bestaat God is Pantheïst; die gelooft, dat er èèn God is Monotheïst; die gelooft, dat vele goden bestaan Polytheïst; die gelooft, dat God wel alles geschapen heeft, maar nu verder de wereld aan haar lot overlaat Deïst; die gelooft, dat God alles in het leven heeft geroepen, en door Zijne voorzienfgheid blijft onderhouden Theïst. 8. Onder de 3 Formulieren van eenigheid verstaan wij 3 leergeschriften, waarin op stelselmatige wijze de inhoud van het Christelijk geloof wordt uiteengezet. Deze zijn de Heidelbergsche Catechismus, de Nederlandsche geloofsbelijdenis en de 5 Dordtsche leerregels tegen de Remonstranten. 9 De Catechismus bestaat uit 129 vragen Nen antwoorden, verdeeld over 52 Zondagen. Achtereenvolgens wordt daarin gesproken over de ellende van den mensch, over zijne verlossing door Jezus Christus, en over de dankbaarheid, die hij daarvoor Gode verschuldigd is. 10 God wordt dikwijls de Drieëenige genoemd (Drieëenheid): De Vader (God boven ons) de Zoon (God met ons) en de Heilige Geest (God in ons). Wij hebben God als onzen Vader leeren kennen door Jezus Christus Zijnen Zoon, en dit alles is het werk van den Heiligen Geest. 11 De naam Christen komt het eerst voor in Hand. 11 :26 (in de gemeente te Antiochië). 12 De beste middelen om het geloof te versterken en in ons levend te houden zijn de bijbel, de kerk en het gebed. VOOR AANTEEKENINGEN VOOR AANTEEKENINGEN