ONZE KERSTGROET * G. J. SIRKS LUCAS II, VERS 1-20 En het geschiedde in diezelve dagen dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de geheele wereld beschreven zou worden. Deze eerste beschrijving geschiedde als Cyrenius over Syrië Stadhouder was. En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijne eigene stad. En Jozef ging ook op, van Galiléa uit de stad Nazareth, naar Judéa tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het huis en geslacht Davids was). Om beschreven te worden met Maria zijne ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. En zij baarde haren eerstgeboren zoon, en wond hem in doeken, en leide hem neder in de kribbe, omdat voor hen geene plaats was in de herberg. En daar waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hunne kudde. En zie, een Engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen ze, en zij vreesden met groote vreeze. En de Engel zeide tot hen: Vreest niet, want zie, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal. Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijn: gij zult het kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. En van stonde aan was daar met den Engel eene menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God en zeggende: Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen! En het geschiedde als de Engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan henengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft kond gedaan. En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het kindeken liggende in de kribbe. En als zij het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit kindeken gezegd was. En allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart. En de herders keerden wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. MATTHEUS 11:1-11 Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judéa, in de dagen van Koning Herodes, zie, eenige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen, Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien zijne ster in 't Oosten, en zijn gekomen om hem te aanbidden. De Koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem met hem. En bijeenvergaderd hebbende alle de Overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden. En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judéa gelegen; want alzóó is geschreven door den Profeet: En gij Bethlehem, gij land van Juda, zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda, want uit u zal de Leidsman voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal. Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was. En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist henen en onderzoekt naarstiglijk naar dat kindeken, en als gij het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en datzelve aanbidde. En zij den Koning gehoord hebbende, zijn henengereisd; en zie, de ster, die zij in 't Oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats waar het kindeken was. Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote vreugde. En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het kindeken met Maria zijne moeder, en nedervallende, hebben zij hetzelve aangebeden; en hunne schatten opengedaan hebbende, brachten zij hem geschenken, goud en wierook en mirre. ONZE KERSTGROET \ Jet kerstmis zenden wij elkaar een groet. Dat is \/I iets heel gewoons. Wij doen het telkens, met .X V JL Nieuw Jaar en een verjaardag, met een belangrijke gebeurtenis in leven of gezin. Wij toonen daardoor met elkaar mee te leven. Het is iets meer dan de groet van eiken dag dien wij in onze woonplaats elkaar in het voorbijgaan schenken. Iets meer. Veel meer? Eigenlijk moest het iets heel anders zijn. Maar dat hangt samen met de woorden waarin wij onzen groet brengen. Wat zullen wij zeggen? Pleizierig Kerstfeest? Vroolijke Kerstmis? Gelukkig Kerstfeest? Gezegende Kerstmis? Als het goed is brengen de woorden iets van den inhoud aan den dag. Zij verraden wat Kerstmis voor ons eigenlijk beteekent. Wij zenden U nu onzen groet, omdat wij niet alleen willen zeggen: Vroolijk Kerstfeest. Kerstmis vraagt en geeft nog iets anders dan vroolijkheid, hoezeer deze, als zij oprecht is en uit innerlijke verheugenis voortkomt, haar recht heeft. Wij willen ook niet volstaan met een kaart waarop „Gezegende Kerstmis" staat, hoezeer in een wensch voor gezegend zijn iets heel kostbaars wordt aangeraakt. Wij willen iets meer zeggen in dezen groet, omdat wij in een rustig oogenblikje willen trachten elkaar op wat breeder gebied te naderen en te verstaan. Want de inhoud van Kerstmis is veel rijker dan dat hij in een enkel woord kan worden samengevat. Te rijk ook om het in woorden volkomen te kunnen zeggen. Wij trachten iets ervan te grijpen. En wie weet of wij, als we dit hebben gedaan, tot slot dat alles toch niet kunnen samenvatten in het korte „Gezegende Kerstmis". Maar dan begrijpen wij elkaar. Want dan zullen die woorden dragers zijn van een gemeenschappelijk herkend bezit. * Kerstmis is de herdenking van Christus' geboorte. Het is dus heel eenvoudig; er is iets gebeurd. Christus is geboren. Hieraan worden — hoe de nauwkeurige berekening ook moge zijn — 25 December en het begin onzer jaartelling gebonden. Kerstmis is dus een begin. Een begin is altijd belangrijk. Neen, niet altijd. Het kan belangrijk zijn, als het meer is dan een begin alleen. Hoe dikwijls ben ik als jongen begonnen te bouwen met de blokken uit mijn bouwdoos. Dat was voor het opgroeiende kind misschien wel belangrijk; het heeft van het telkens opnieuw beginnen veel geleerd. Maar één ding is een feit: de blokken waarmee het kind bouwde bleven dezelfde; en de manier van bouwen eigenlijk ook. Misschien was er een enkele keer iets oorspronkelijks in. Dan werd het anders. Een wezenlijk begin was zoo elk speel-uur niet. Dat ontstaat alleen wanneer er iets nieuws bij komt. Nieuwe blokken, of nieuw inzicht of nieuwe methode. Kerstmis spreekt van een wezenlijk begin. Er is iets nieuws gekomen. De wereld was al oud, heel oud toen Christus geboren werd. Maar niet zoo oud of God achtte haar nog in staat iets nieuws te ontvangen. Hij zag de mogelijkheid dien ouden gang te doorbreken. En niet alleen de moge- lijkheid, maar ook de noodwendigheid. Dit moest gebeuren wilde niet alles vastloopen, uitdooven en te gronde gaan. Zijn stem had wel meer geklonken tot de wereld; maar zij scheen telkens overstemd door al het rumoer dat soms als uit afgronden opsteeg. Nu was meer noodig dan een stem, een woord alleen. Nu moest er één komen die woord en daad ineen was, die als opperste werkelijkheid zou staan temidden van de in schijn gevangen werkelijkheid. Dit moest gebeuren terwille der wereld. De Hebreënbrief in het Nieuwe Testament zegt het zóó: „Nadat God oudtijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij op het eind van deze dagen, tot ons gesproken door den Zoon, het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het afdruksel van Zijn wezen.... Dit zijn oude woorden. Voor wie ze kent en verstaat, geladen van kracht en intens van licht. Voor ieder die ze wat rustig op zich laat inwerken iets brengend van dit ééne: er is iets nieuws gekomen; een wezenlijk begin voor deze wereld. Voor wie dieper grijpt gaat het weten open dat ook dit nieuwe niet „nieuw" was. Het boven verkort aangehaalde woord zegt zelfs dat hierdoor de wereld gemaakt was. De oorsprong verliest zich in het ondoorgrondelijke dat buiten de grenzen van ons kennen valt; in den Eeuwige waar de tijd ophoudt. Het had al wel geklonken in de woorden der profeten, maar als omsluierd, als verborgen en niet herkend. Nu zal een gestalte komen waarin het in volle openheid voor en in de wereld treedt. Deze zal het beeld van Gods wezen zijn. Dat is een wezenlijk begin omdat voor de wereld iets nieuws komt. Oude woorden worden nog wel herhaald, maar anders. Menschenoogen zien een nieuwen dao. De oude wereld krijgt mogelijkheid tot vernieuwing. Christus is geboren. Hij kwam tot het zijne, en — Hier komt de groote vraag. Wat zal „het zijne", wat zullen „de zijnen" doen nu Hij komt? Hoe nam de wereld dit geschenk in ontvangst? „De zijnen hebben Hem niet aangenomen", zegt het Johannes-Evangelie. Dat was dus het antwoord. Het geschenk werd niet aanvaard. Door niemand? „Zoo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden". Er waren er dus wel die het geschenk in ontvangst namen. Niet allen wezen het af. Wie dat waren? Wij herinneren het ons uit onze jeugd; wij lezen het in deze Kerstdagen opnieuw na in de oude verhalen. De beelden worden weer levend. Uit de schemering komen herders naar voren, en wijzen. Hoe was het alles ook weer? De wereld sliep. Het groote Romeinsche rijk dat op hoogtepunt van macht stond, was den nacht ingegaan. Het sliep na de verzadiging van den dag. Natuurlijk sliepen niet allen. Stukken van den nacht waren in licht levend gehouden. Spel en dans gingen door. Zoo is het altijd en overal waar cultuur heerscht. Het boeiende wereldleven doorbreekt het rythme van dag en nacht. Maar het rijk als geheel sliep. Het wist niet wat daar ergens in een verre uithoek, in een afgelegen provincie stond te gebeuren. De slapenden wisten het evenmin als zij voor wie de nacht een stuk van den dag was. Hoe hadden zij het ook kunnen weten? Het leven eischt genoeg aandacht. De rust van den nacht was voor de slapers verdiend. Waarom zou juist in dezen nacht iets bijzonders gebeuren? Ging er een fluistering door de lucht? Maar wie luistert naar geheimzinnig doende fluistering? Niemand wist, niemand vermoedde. Alle figuren scheme- ren weg inde duisternis. Maar enkelen komen naar voren. Weet ge het nog? Een menschenpaar dat een rustplek zocht en toevlucht vond in een stal. En dan, die herders en wijzen. Het is alles zoo eenvoudig als wij het lezen; zoo schijnbaar sprookjes-achtig en toch zoo reëel. Er waren bij Bethlehem herders die in het veld den nacht doorwaakten bij hun kudde. Nu volgen de dingen als flitsen na elkaar: zij zien een engel; de engel spreekt, hij wijst hen naar een pasgeboren kind; een lied van engelen omhuift hen. Dan staan zij op en gaan, en vinden het kind in een kribbe; en zij verheerlijken en prijzen God. Later komen — zoo vult het Mattheus-Evangelie het Lucasverhaal aan — de wijzen. Zij hadden een ster gezien en maakten zich op. Was het niet een koningsster geweest? Eindelijk komen ook zij bij het kind en brengen er hun geschenken: goud, wierook en mirre. Deze twee waren de eersten die het geheim wisten, zij waren de eersten die van het geschenk hoorden en het aanvaardden. Vreemde figuren uit de verte, die herders in hun schamelheid en die wijzen in hun voornaamheid. Maar wat zijn zij dichtbij; telkens weer zijn zij er; het zijn deelen van onzen eigen geest. Misschien is zóó herder en zóó wijze zijn de voorwaarde om iets van het Evangelie te verstaan. Misschien krijgt onze Kerstgroet zijn inhoud als het de groet is van herders die het verstonden aan ons die herders in onwetendheid zijn; van wijzen voor wie Gods wijsheid openging aan ons die in eigen wijsheid leven. Wij, herders. Zij waren, als de herders door de eeuwen heen, de wat schamelen die in de wereld leefden, maar buiten de wereld stonden. Wisten zij wat zich rondom hen afspeelde; drongen de groote gebeurtenissen tot hen door? Ja, bij flarden. Zij hoorden ervan door hen die zij langs de wegen ontmoetten; en deze hadden het weer van anderen gehoord. Hun eigen leven bewoog zich binnen vrij nauwe grenzen; de zorgen voor de kudde lieten niet veel plaats voor wijde avonturen. In beperktheid ging hun leven voort van dag tot dag. Als losse brokken kwamen nu en dan verhalen en berichten binnen hun levenshorizont. Maar zij hadden, wat ieder mensch heeft, hun verlangens en hun verbeelding.Die droegenhun geestbuiten den nauwen kring. Zij gaven wijdheid aan hun bestaan. Zoo vormden zich hun droomen. En wie zal een herder verhinderen bij het wacht houden over de kudde te droomen? Wie zal een mensch verhinderen onder het werk door, zijn verlangens uit te spinnen? Wat weefden zij in hun beelden al niet inl Evenveel als wij. Wij zijn jonge droomers? Dan leven wij in heel wijde werelden. Wij zijn werkelijkheidsmenschen met allebei onze voeten op den grond? Misschien is de werkelijkheid waarin wij ons bewegen en waaraan wij werken meer vrucht van ons verlangen dan wij vermpeden, en hierdoor overheerscht en gekleurd. Dit is meer dan misschien; het is heel waarschijnlijk zoo. Wij doen ons werk. Dat deden de herders ook, eiken dag weer. Maar zij leefden hun verlangensleven uit, en zij bouwden het op met de brokstukken die uit het leven tot hen kwamen. Zoo weefden de middeneeuwsche vrouwen hun verbeeldingen in de gobelins op het weefgetouw; berichten van gevechten kwamen tot hen, heldendaden, glorie-verhalen. Wat een gevecht eigenlijk was wisten zij niet, de ellende en de afgrond van donkere machten bleven buiten hun gezichtskring. Zij weefden hun droomen met brokstukken die tot hen kwamen. En als de gobelins aan de wanden hingen was dat de werkelijkheid waarin zij leefden; en waarin zij gevangen bleven. Zoo leefden de herders. Wat hebben zij al niet gezien en gedroomd? Zij zagen hun eigen leven en hun zorgen. Zij droomden van een Messias die hen bevrijden zou door glorie te brengen en macht. Hoe ver sponnen zij hun verlangens uit? Even ver als velen onzer. En nu opeens komt die ééne nacht. Een engel? Woorden uit verre werelden? Een lied? Droomen zij, net als altijd weer? Het is er allemaal. Maar dan is er één ding anders. Zij moeten gaan naar de plek waar een kind ligt; zoo maar in wat doeken in een kribbe. Dat is anders dan zij tot nu hadden gedroomd. Daar gingen hun verlangens niet heen uit. Dat was ongekleurde werkelijkheid, heel eenvoudig en heel tastbaar. Daar is alleen een nieuw begin. En daar zullen ook zij nieuw moeten beginnen; heel anders dan zij dachten en dan zij in stilte altijd hadden gedroomd. Maar als zij het zien in al zijn klare eenvoud, in de nuchtere werkelijkheid dan weten zij: dat is het. Het Evangelie brengt ons in den Kerstnacht tot een nieuwe wereld, om ons uit onze droomen te verlossen; om ons, gevangenen, vrij te maken; om ons onze plaats te doen vinden in de werkelijkheid als mensch en met open oogen en bevrijde harten. De Kerstnacht brengt ons een Engelenlied en een Kind in een kribbe. Wat wij dan aanschouwen, is niet uit onze menschelijke verlangens geboren, maar is het beeld van wat God bedoelt met de aarde en met ons. Wij mogen dat even zien en hooren om het diep in ons op te nemen; dan verdwijnt het voor onze oogen, — niet uit ons hartl — en dan staan wij in deze wereld maar voor één ding dat van belang is: het nieuwe begin, dat een kind is onder de menschen, heel eenvoudig, maar door zijn eenvoud waar. De in droom verloren herders keeren als vernieuwde menschen weer. Wij, in waandroomen gevangenen kunnen bevrijding ervaren, vernieuwde menschen worden. Christus is geboren! * Is het eeuwige verhaal al uit? De wijzen komen naar voren. Zij komen uit heel andere wereld dan de herders. Van verder weg, want de wereld der wijsheid ligt verder weg dan die der droomen. Zij leefden niet van brokstukken die zij hier en daar opvingen door wie zij ontmoetten. Zij overzagen veel en wisten wat in de wereld gebeurde. Hun gezichtskring was wijd. Zij leefden vóór, maar keken achter de schermen. Hun aandacht verslapte zelden. Zelfs in den nacht, als bijna allen sliepen, was hun geest wakker en richtten zij zich op de sterrenwerelden om daarmee in verband te zien wat op aarde gebeurde; om te verklaren en te weten. Veel raadsels waren er niet voor hen. De sterren bewogen zich in regelmaat die hen niet ontging. Het leven werd in de regelmaat ingepast. Het was alles gevat in een zeer helder stelsel waardoor zij wisten en begrepen wat gebeurde. Dat vaste stelsel gaf hun de zekerheid waarmede zij zich in de wereld bewegen konden, als wetenden, als wijzen. Daardoor konden zij ook aanwijzing geven hoe op aarde moest worden gebouwd en geregeerd, hoe de geschiedenis zich zou en moest ontwikkelen. Als zij van hun sterrentorens afdaalden was er geen onzekerheid in hun tred. Vanwaar zou die kunnen komen en hen besluipen? Zij weten immers en de wijsheid is hun deel. Misschien zou één ding hun rust een oogenblik kunnen verstoren: als een ongekende ster opeens verscheen; als een nieuw verschijnsel zich voor hen opdeed, dat niet paste in hun stelsel en waarmee zij dus niet dadelijk weg wisten. Als eens een nieuwe ster verscheen— Zij is verschenen en de wijzen hebben haar gezien. Zijn zij geschokt? Misschien een oogenblik. Maar dan hernemen zij hun rust: ook deze ster krijgt zijn plaats in hun beschouwing, het is een koningsster. Zij weten dat een koning geboren wezen moet. Waar anders dan in de oude koningsstad Jeruzalem? En zij gaan in de vastheid van hun weten, dat zij den koning zullen begroeten. Zij hebben slechts in Jeruzalem te vragen waar hij is. Wij, wijzen gaan. Wij hebben immers onze wereldbeschouwing en ons levensinzicht. Deze hebben wij gebouwd op wijde waarneming en op ernst van studie. Er is niet veel dat ons kan schokken. Staat ons stelsel niet vast gegrond? En als er iets gebeurt dat wij niet onmiddellijk begrijpen, een onverwacht iets, dan zullen wij in rust het beschouwen en zijn plaats wijzen in het kader van ons denken. Dan kunnen wij het veilig opnemen, het zal blijken te passen in onze beschouwing. Wij kunnen daarna rustig verder leven en verder bouwen naar het plan dat wij ontworpen hebben. De wijze in ons waakt en beschermt ons tegen onrust en aarzelende onzekerheid. Ons inzicht kan niet falen. Gaf God het niet door onze wijsheid? Is ons inzicht niet het Zijne? Dan staat Hij aan onze zijde. Wij kunnen het niet anders denken. Zoo moet het zijn. En nu opeens wordt het voor de wijzen heel anders. Niet in Jeruzalem moeten zij zijn, maar in het simpele Bethlehem. En daar is alleen een kind. Wat hebben zij, wijzen daarmee van doen? Dat doorbreekt hun stelsel. Het is alles anders dan zij dachten. Er is een nieuwe werkelijkheid die een nieuw begin vraagt. Hun stelsel? Zij zullen één ding moeten doen: buigen, en hun geschenken geven aan dat kind dat niets er van verstaat, in een omgeving die niets ervan begrijpt. Zij zullen moeten heengaan met het weten dat dit kind het kostbaarste is, dat, onverklaard en onverklaarbaar, beschermd moet worden tegen wie het vernietigen wil. Het Evangelie brengt ons, wijzen, in den Kerstnacht tot het doorbroken zien van wat wij hebben uitgedacht en beraamd, om ons, uit onze menschelijke inzichten te bevrijden, om ons te doen weten dat er iets is dat wij vergaten, waarmee wij nog niet rekenden, en dat toch altijd het ééne nieuwe begin zal moeten zijn. Zonder dat loopen wij vast, alleen of met hen die wij voerden op onzen weg. Er is leven mogelijk zonder vastloopen, leven dat de werkelijkheid van Kerstmis aanvaarden wil. Christus is geboren 1 * Kerstmis is alleen begin. Daarna zal het leven van Christus komen, onder de menschen, maar boven de menschen uit. Het leven dat ons voert tot de werkelijkheid; dat ons onze hoogmoedige zelfverzekerdheid leert los laten, het leven van kracht die zoo groot is dat zij afstand kan doen van macht; van rust die zoo diep is dat zij zich kan erbarmen; van liefde die zoo werkelijk is dat zij vergeven kan. Dat leven vindt niet licht zijn weg, maar het vindt hem; het ontmoet niet onmiddellijk instemming, het gaat langs een zwaar pad en het weet van een kruis Maar in den grond is het blijdschap. En het brengt vrede. Kerstblijdschap is het weten dat dit leven begonnen is als werkelijkheid. Dit weten is zegen. In de Kerstdagen zenden wij elkaar onzen groet. Nu toch maar, alles samenvattend het oude woord: Gezegende Kerstmis! UITGEVERIJ PLOEG S MA TE ZEIS'