87 L 40 ZIEMER BEN IK kerstboodschap 19^4 BIBLIO . K 'HEGL. U 'K'525TIE1 LIBELLEN-SERIE ' Nr. 47 Prijs van één nummer 45 cenl. Vier nrs. per nummer 40 cent. Acht of meer nrs. per nummer 35 cent. Voor dubbele nummers dubbele prijzen. „ZIE, HIER BEN IK" KERSTBOODSCHAP 1934 DOOR Dr. P. STEGENGA Azn MET VERZEN VAN WILLEM DE MÉEODE TEEKENING VAN KAREL HOEKENDIJK UITGAVE EOSCH & KEUNING - BAARN Het waarachtige licht, dat een iegelijk mensch verlicht, was komende tot de wereld. Hij kwam tot zijn eigene woning, en — de zijnen ontvingen hem niet. Maar allen, die hem aangenomen hebben, dien heeft hij macht gegeven kinderen Gods te worden. KERSTMIS DOOR WILLEM DE MÉRODE VOORAVOND. 't Zal Kerstmis worden en 't is stil. Een vroege winter sloeg het leven. Ach God, zooveel is dood gebleven, Dat, nu 't te laat is, bloeien wil. De tuin, nog blad- en bessenrijk. Ligt zwart geslagen en bedorven. 't Wordt Kerstmis, en er moet gestorven. De Heer komt in een doodenrijk. Het vreemde neemt ons meer en meer, Ons moede hart kan niets meer dragen, Het wenscht te rusten van zijn plagen, O rust, daal uit den hemel neer. het dan ook het droevigste wat gij zeggen kunt. Een mensch kan het zeggen; ja, wat erger is, duizenden zullen het zeggen als straks het Kerstfeest daar is en als Hij zegt: zie, hier ben ik. Zij zullen zich van het Kerstfeest, althans van het eigenlijke daarvan, niets aantrekken. Zij zullen Hem nauwelijks een blik waardig keuren en in elk geval Hem niet die eer geven die Hem toekomt. Zij zullen zeggen: wij hebben Hem niet noodig; of: och, Hij meende het wel goed, maar Hij kon toch ook weinig; of: Hij was een goed mensch en, voor zoover dat met onze practijken overeenkomt, willen wij ook wel doen wat Hij zegt, want daar is inderdaad wel wat goeds in; of: wij zouden wel willen wat Hij zegt en als alle menschen het deden werd de wereld ook wel beter, maar dat kan nu eenmaal niet en omdat anderen het niet willen en doen, kunnen wij het ook niet Zie, zoo kan men op allerlei wijzen zeggen: ga maar voorbij. Maar wie dat zegt, begrijpt misschien niet steeds wat hij doet. Zeker, wij kunnen Hem de deur weigeren, of wel beleefd groeten, maar toch van het eigenlijke van Zijn boodschap geen nota nemen, maar dan blijven wij met onszelf alleen en om ons is de wereld, om ons is de strijd, het leed en de ellende en voor ons is het duistere mysterie van den dood. Wat zullen wij dan eigenlijk met al deze dingen beginnen? Toen Hij eenmaal op aarde was zeide Hij: „Wie mij volgt zal in de duisternis niet wandelen maar zal het licht des levens hebben"; maar daaruit volgt dan ook, dat, wie Hem weigert, wel in de duisternis wandelt en geen licht, geen blijvend licht in zijn leven heeft. En hoe moet dat nu met u? Hoe stelt ge u eigenlijk den gang van uw eigen leven voor? Wilt ge het er maar op aan laten komen? Wilt ge maar doen alsof ge er zeker van waart: geen God en geen eeuwigheid? Maar uw hart dan en de stille stem in uw ziel en de wonderlijke onrust in oogenblikken als ge tot uzelf komt? En waarom zult ge niet naar Hem luisteren? Is wat Hij zegt dan zóó verkeerd of zóó vreemd of zóó moeilijk? Ja, moeilijk kan wat Hij zegt lijken. Het.schijnt soms gemakkelijker eigen zin te volgen en eigen wegen te gaan, dan stil en rustig achter Hem aan te gaan en Zijn juk op zich te nemen. En ik wil ook wel eerlijk bekennen, dat het volgen van Hem ons wel eens in moeilijkheden brengt met de wereld en ook met onszelf. Maar waarom zullen wij het niet doen als wij onzen vrede der ziel er mede winnen kunnen? Waarom de kerstgedachte van ons afschudden en vluchten in onze eigen troosteloosheid? Ik weet natuurlijk niet wie dit boekje zullen lezen, maar het zal wel komen in handen ook van hen, voor wie deze vraag uiterst belangrijk, ja als het ware een crisisvraag is. In mijn gedachte zie ik u zitten in uw kamer en nu leest gij deze bladzijden en gij voelt dat na de lezing van dit boekje voor u de beslissing komt. Ga maar voorbij, of.... Kunt gij Hem die zegt: zie, hier ben ik, voorbij sturen, u losmaken van Zijn boodschap en van Zijn liefde, Gods vaderhand niet aanvaardende en den weg naar huis niet willende gaan? Neen, dat kunt gij niet, gij moet wat anders zeggen. Ge moet dat zeggen, wat alleen het gepaste antwoord is op Zijn woord: zie, hier ben ik. Ge moet dankbaar en vol overgave tot Hem zeggen: weeswelkomHeer! Gij kunt zeggen: WEES WELKOM! Natuurlijk bedoel ik, als ik hier spreek van het brengen van een welkomstgroet aan Hem, dat ge dan daarmede uw hart en uw leven geheel aan Hem wijden zult. Weinig heb ik in dit boekje gesproken over het kerstverhaal, zooals het in het Evangelie beschreven is. Laat ik er hier iets over mogen zeggen. Toen in den duisteren nacht Zijn komst op aarde plaats vond, waren er herders die over hun kudden de nachtwacht hielden. Plotseling, zegt het oude verhaal, zagen zij een engel, die tot hen zeide, dat de Zaligmaker hun geboren was. En hoewel dit al een groot wonder was, dat hen zeer verbaasde en verrukte, het bleef er niet bij. Er kwam nog veel meer, want de hemel ging open en veel engelen zongen een juichende hymne ter eere van Hem, die God en mensch weer tot elkander brengen zou en hemel en aarde zou vereenigen. En toen deze wonderbare gebeurtenissen zich hadden afgespeeld, werd het weer stil en de duisternis viel toe als een gordijn. Daar zaten de herders weer, evenals kort voor dien tijd. Hij was gekomen en had gezegd: zie, hier ben ik, en toen moesten zij antwoorden. Zij hadden natuurlijk kunnen zeggen, dat het waarschijnlijk een wonderlijk gezichtsbedrog geweest was, of een fraai natuurverschijnsel. Zij hadden ook kunnen zeggen, dat het schoone dat zij gehoord hadden toch niet zou kunnen worden verwerkelijkt. Zij hadden op allerlei wijzen, op onvriendelijke maar ook op vriendelijke wijze, met harde, maar ook met fluweelzachte woorden, tot Hem die kwam kunnen zeggen: ga maar voorbij, maar zij deden het niet, zij zeiden: laat ons heengaan en zien wat de waarheid is. Zoo gingen zij door den nacht, ja, door den nacht, evenals wij, als wij Hem zullen aanbidden, moeten gaan midden door den nacht van deze wereld. Zij gingen en God leidde hun schreden; en een groote blijdschap kwam dra in hun hart en wel verre dat zij Hem afwezen, die tot hen gekomen was, werd hun ziel wonderbaar blij en zij verheugden zich en konden iedereen vertellen die het maar hooren wilde, van het heil dat hun was geboodschapt en dat zij ook werkelijk zelf hadden gevonden. Zoo komt tot ons opnieuw de vraag; wat zullen wij antwoorden? Maar met een antwoord is het natuurlijk alleen niet genoeg. Koel vormelijk of beleefd spreken: wees welkom Heer, staat met een afwijzing gelijk. Wie zeggen wil: wees welkom, moet daarmede de hulde geven van zijn leven. Moet zich met al zijn nood en zijn strijd, met zijn zonde en zijn zorgen, zijn duisternis en zijn smart, zijn hoop en zijn liefde voor Christus Jezus buigen en zeggen: Heer, ik vertrouw mij aan U toe, want Gij zijt de eenige die mij helpen kan. KERSTMORGEN. Het sneeuwde veel, de wereld stierf, De raven vliegen laag en speuren. Een klok bomt en een bel gaat neuren: Doodl lof'1 dood] leven!! stierf! verwierf!! O Kind, dat ons geboren werd, Gewikkeld in een doodenlaken, O Heer! Gij komt de dooden slaken, Geboorne! U bidt 't herboren hart: Kind, laat mij als een kind ontwaken, Dat schreit, omdat het leven proeft, En, hulpeloos, Uw hulp behoeft, O Jezus Christus! Zaligmaker! „ZIE, HIER BEN IK" DOOR DR. P. STEGENGA AZN WIE HET ZEGT. WET Kerstfeest nadert en wij gaan er samen over spreken wat wij er aan kunnen hebben. Ja, dat is noodig; en ik wil niet anders, dan I ] dat gij er een oogenblik uw volle aandacht aan I wijden zult; en dat wij er samen een be- r vredigend antwoord op vinden. Misschien voelt ge het nog heelemaal niet als zoo nabij en ook niet als zoo belangrijk. Daar zijn veel dingen die ons tegenwoordig in beslag nemen en ons haast niet toelaten aan iets anders te denken. Wat voor zin heeft het dan om, eenige weken of dagen van tevoren, er reeds over te denken, wat het Kerstfeest mogelijkerwijze zou kunnen zijn. Als het komt, zal deze of gene zeggen, merken wij het vanzelf wel en vooraf behoeft daarover niet te worden gesproken. Ja het zou beter zijn om zulke gesprekken, indien zij al worden gevoerd, te staken; de realiteit van het leven gedoogt dat eigenlijk niet. Doch ik wil opmerken dat ik niet zoo zeer over het Kerstfeest ga spreken. Als ge het opschrift leest van dit onderdeel van mijn boekje, leest ge daar: „Wie het zegt". Ik heb het dus hier niet over het Kerstfeest, eigenlijk niet eens over een feest, want alle feesten zijn op zichzelf genomen toch maar menschelijke instellingen; en wij kunnen met menschelijke middelen er glans of luister aan bijzetten. Het blijft geheel binnen de sfeer van het aardsche. Maar ik heb het hier niet over een feest, ik heb het over iemand. De titel van dit boekje is: „Zie, hier ben ik", en de gedachte is deze: niet het Kerstfeest zegt dat, maar iemand, een persoonlijkheid, degene aan wien het Kerstfeest zijn ontstaan te danken heeft, althans om wiens wil het moet worden gevierd. Hij is het die dat zegt. Daarom kan het mij eigenlijk niet van zoo heel veel belang schijnen, hoe ge het Kerstfeest vieren gaat wat het uiterlijke betreft. Of het gevierd wordt gezellig en met Kerstboomlicht en muziek, of dat ge het zoudt moeten vieren in eenzaamheid zonder eenige uiterlijke verheffing. Ik zeg, dit is voor mij geen vraag, want het is niet het eigenlijke. Ik vraag niet naar het feest, maar ik vraag naar Hem. Want ik weet, dat gij, met Hem feestvierende, het altijd goed hebt en altijd rijk; en dat gij, zonder Hem feestvierende, ook bij den grootsten uiterlijken glans, het toch nog arm hebt en leeg. Over wien is het dan dat ik spreek; wie is het die dit zegt? De meeste lezers zullen het wel weten; het is Jezus. Eenmaal, nu negentien eeuwen geleden werd Hij geboren en leefde betrekkelijk slechts korten tijd hier op aarde. Toch is dat aardsche leven buitengewoon be- langrijk geweest, want het heeft allerlei nieuwe gezichtspunten op het leven geopend. Zijn leven is een wonderbare gloed in de historie; en nog steeds gaan duizenden menschen met blijmoedigheid en rust in het hart hun levensweg, bij het licht dat Hij deed schijnen. Het was een liefdelicht, een licht der liefde. Hij waagde het met de liefde, Hij predikte, dat God liefde was en dat het eenige wat wij hebben te doen is liefhebben. Hij stierf uit liefde voor ons allen en hoewel Hem het gruwzaamste onrecht werd aangedaan, kon dat Zijn liefde niet blusschen. Stervend zegende Hij de Zijnen en de wereld en liet ons Zijn liefdestestament na. En toen Hij gestorven was, was het met Zijn liefde niet uit; neen die kwam toen pas tot haar volle kracht. De dood, dien Hij doormaakte, was Hem een ingang tot het leven der victorie; en van de ure af dat Hij uit het aardsche leven afscheid nam, werd het eeuwige leven schoon en stralend in Hem geopenbaard. Hij is een geheel eenige persoonlijkheid. Eenmaal hoorde Hij tot de tijdelijke sfeer, thans niet meer. Boven leven en sterven verheven, troont Hij in eeuwige heerlijkheid en is tegelijkertijd altijd bij ons als een herder bij zijn schapen. Wie veel met Hem verkeert, wie zich door Hem dagelijks laat leiden, wordt een geheel ander mensch, wordt ook een mensch der eeuwigheid, die wel de tijdelijke dingen waardeert en liefheeft, maar wiens groote schat toch ligt geborgen bij God. En nu zegt Jezus, deze Jezus: zie, hier ben ik. Zegt Hij dat dan in het bijzonder op het Kerstfeest? Zegt Hij het nu, omdat het nu meer waar is dan op andere tijden van het jaar? Kan men Hem soms in den Kersttijd beter bereiken? Geeft Hij dan speciaal gehoor of is Hij dan dichterbij? Neen, natuurlijk niet. Laat ik maar dadelijk zeggen, dat Hij het altijd zegt en dat er ook nooit een tijd te vinden is dat Hij het niet zegt; dat Hij ook Zijn hulp of tegenwoordigheid niet bindt aan eenige heilige dagen of heilige tijden door menschen ingesteld. Neen, gelukkig niet. Toch is het ons menschen soms heilzaam en goed om op bepaalde oogenblikken, of op bepaalde dagen, ons heel sterk van datgene wat wij wel weten dat er altijd is, te doordringen en zulke dagen zijn nu de Kerstdagen. Als het 25 December wordt telken jare, is het alsof een schok vaart door de christelijke gemeente. Men kan natuurlijk nuchter zeggen, dat dat heelemaal ten onrechte is, want dat de gebeurtenissen, die op het Kerstfeest worden herdacht, altijd in onze herinnering moeten zijn. Ja, zoo is het ook wel....; en toch is het niet zoo. Het is veeleer zoo: als het Kerstfeest komt, waken de liederen op, oude en nieuwe zangen, alle met één boodschap. Het Kerstfeest is het feest der liederen. In het kerstverhaal staat dat de engelen in den nacht der geboorte uit den hemel kwamen om te zingen; en het is alsof dat engelenlied nog altijd echo's wekt, wanneer het Kerstfeest nader komt. Wij denken het ons in: ja. Hij werd geboren als een kind in armoede en duisternis. Hij kwam, en het is, als wij er goed over denken, alsof het Kerstfeest ons vanzelf dringt tot de stille beschouwing van de kribbe en van het kleine Christuskind. ■ü Daar is Hij dan! Daar is Hij gekomen; in al Zijn hulpeloosheid en armoede schijnt Hij tot ons te spreken: zie, hier ben ik. En nu willen wij ons stil te luisteren zetten en in den geest meeleven met Zijn wonderbare komst op aarde. Wie het kerstverhaal leest en de kerstliederen hoort, hoort in den duisteren nacht van zijn leven de vertroosting van Gods boodschapper: ik ben er, ik ben nu gekomen. Ik ga ook niet weer van u heen, ik blijf altijd bij u. Zie, hier ben ik. TOT WIE HIJ HET ZEGT. Wat Hij te zeggen heeft, zegt Hij tot ons. Daarmede is eigenlijk alles gezegd. Wij, menschen van de twintigste eeuw, verbeelden ons wel eens dat wij bijzonder zijn, dat wij anders zijn dan men vroeger was, andere behoeften hebben en andere verlangens koesteren. En nu wil ik natuurlijk niet ontkennen, dat de levensvormen zich in den loop der eeuwen hebben gewijzigd, dat ontwikkeling, beschaving, techniek en wat dies meer zij, niet een geweldigen invloed hebben geoefend op het uiterlijk van ons leven, en daardoor ongetwijfeld ook wel op de mentaliteit, als men wil, op de ziel van den mensch. Maar de mensch moge dan misschien in bepaald opzicht eenigermate veranderd zijn, hij moge een eenigszins anderen smaak, eenigszins andere behoeften en andere verlangens koesteren, dit alles betreft toch geheel het uiterlijke, het tijdelijke en het vergankelijke. Doch onder dat uiterlijke is de innerlijke mensch dezelfde gebleven, alle eeuwen door. Zijn diepste vragen luiden altijd weer gelijk en zijn diepste verlangens kunnen worden samengevat in de woorden: zielevrede en levensgeluk. Welnu, tot die menschen, dat is dus ook tot de menschen van onzen tijd, zegt Hij die komt Zijn woord. Want hij weet, dat de mensch dat woord noodig heeft. Hij weet dat ook Hij alleen aan den mensch dat kan zeggen; en dat de mensch, wat hij voor zijn allerdiepste behoeften noodig heeft, buiten Hem niet vinden kan. Daarom komt Hij tot ons, het doet er niet toe wat we doen en wie we zijn; of wij op de beurs werkzaam zijn of een wetenschap beoefenen, of wij op zee varen of arbeiden op het land, of wij geleerd zijn of eenvoudig, rijk of arm, gelukkig of ongelukkig, oud of jong. Hij spreekt ons allen aan. Hij klopt aan ons aller deur, Hij gaat niemand voorbij. Hij die komt zegt: ik kom tot U. En nu moeten wij er eens over nadenken, wat Hij toch eigenlijk kan bedoelen met ons eens even stil te houden en te spreken over het allerhoogste. De tijd waarin wij leven is niet bepaald verheugend en zorgeloos. Bij alle leed, bij den velen natuurlijken menschennood die er altijd geweest is, komt in onze dagen voor tienduizenden, ja millioenen schrikkelijke, bittere economische nood. Ontzaggelijke scharen levenskrachtige, nog jonge menschen worden als het ware uitgesloten van de arbeidsmarkt en veroordeeld, men weet eigenlijk niet waarom en door wie, om in armoede, schamel en verdrietig en vooral in ledigheid de dagen door te brengen. Als ik er aan denk wat het Kerstfeest voor hen kan zijn en als ik dan zou denken, dat geen Kerstfeest mogelijk was zonder feestelijken glans en uiterlijken praal, dan zou het er voor hen wel heel droevig uitzien. Maar.... het gaat niet om het Kerstfeest, zooals ik reeds zeide, het gaat om H e m en om Zijn boodschap; en ook waar de bittere armoede Hem tegengrijnst, gaat Hij toch niet voorbij, maar klopt aan en zegt: zie, hier ben ik. De wereld verkeert in bangen nood, duistere wolken hangen boven onze hoofden. Politieke onzekerheid voelen wij in de lucht; oorlogsgevaar, bij steeds toenemende bewapening, beangstigt de zielen van schier alle menschen; het is wel een vreemde tijd. Toch is het misschien een tijd, waarin wij tot luisteren geneigd zullen zijn. Wij hebben immers nu wel geleerd, dat de bronnen van menschelijke hulp geheel ontoereikend zijn om ons levensgeluk te verzekeren. In de vorige eeuw meende men, bij technischen en natuurwetenschappelijken vooruitgang, dat het paradijs schier nabij was. Geen paradijs is echter in de 20ste eeuw op aarde gekomen, maar wel de hel van den wereldoorlog. Wij zijn diep geschokt in ons vertrouwen in aardsche troostmiddelen. Eigenlijk kan niemand ons troosten, niemand ons hart met ware, blijvende, nieuwe hoop vervullen. Wij staan tezamen als een groote, vreesachtige menschenkudde; en het schijnt alsof de wolven aan alle kanten om ons heen huilen.... Maar wij hooren een krachtige, een rustige, een vriendelijke stem: zie, hier ben ik. Het is de stem van onzen Herder. WAT Hl} ZEGT. In het begin van dit boekje sprak ik erover, wie Hij is, die komt; en ik wijdde eenige woorden aan de merkwaardigheid van Zijn persoonlijkheid en van Zijn historie. Thans wil ik enkel en alleen met u luisteren, naar wat Hij zelf zegt. Hij die komt. Zooals het steeds gaat wanneer een machtige persoonlijkheid verschijnt, wordt er vooraf door allerlei herauten reeds over Hem gesproken. Zoo spraken in de grijze historie reeds tallooze profeten van Hem en toen het uur Zijner geboorte aanbrak, klonk een wonderbaar woord: „Heden is u geboren de Zaligmaker, Christus de Heer". Kort en klaar, maar geheel in overeenstemming met wat Hij later zelf zeide, was deze aankondiging, want toen Hij in deze wereld optrad, zeide Hij, dat Hij gekomen was om te zoeken en zalig te maken wat verloren was; dat Hij gekomen was om zondaren te roepen tot bekeering. „Ik ben van boven", sprak Hij, „ik ben niet uit deze wereld, maar ik ben gekomen om den wil des Vaders te doen en Zijn werk te volbrengen". Hij predikte gedurende enkele jaren in het joodsche land en het thema van Zijn prediking was: Geloof in God, den Vader, en bekeering van zonde. Hij wist door God gezonden te zijn om verzoening te brengen en de zonde der wereld weg te dragen. Ja, dat laatste, dat was het wonderlijke, Hij sprak er niet over in volledig klare woorden; wel zeide Hij, dat Hij Zijn ziel kwam geven als een losprijs voor velen, maar hoe dat zou zijn, daarover sprak Hij niet. Hij ging alleen in gehoorzaamheid en offerde, omdat Hij voelde, dat God het wilde; en Hij stierf, maar voor Zijn sterven zeide Hij, dat het „volbracht" was. In het licht daarvan begrijpen wij, dat er een groote, diepe vrede mogelijk was voor allen die naar Hem luisterden, dat God een Vader was, die al Zijn verloren kinderen, die van Hem zijn weggezworven, weer thuis wil hebben. Ja, dat is het eigenlijke. Om dat te zeggen en dat mogelijk te maken, daarom kwam Hij en daarom sprak Hij. En nu treedt Hij stil met het Kerstfeest uw kamer, of eigenlijk uw ziel binnen en Hij zegt: zie, hier ben ik. Ga tot uw Vader terug, tot God die op u wacht. Gij kunt vrij gaan, ook al zijt ge nog zoo ver van God weggedwaald, want God wil u gaarne weer thuis hebben. Hij zit op u te wachten. Is het u misschien verdrietig geworden buiten Hem? Voelt gij niet hoe leeg de wereld is, hoe arm uw hart, hoe kil het leven en hoe donker de dood? En waarom zoudt ge niet heengaan naar het huis van uw Vader dat voor u openstaat? Ik ben gekomen om het u te zeggen. Gij moogt komen, hoe eer hoe beter. Gij moet uw handen vouwen, gij moet gaan bidden. Misschien lijkt u dat vreemd en moeilijk, misschien hebt ge het in lang niet gedaan, misschien gemeend, dat ge het nooit meer zoudt kunnen, misschien hebt ge u aan het kwade overgegeven en gedacht, nu is het uit tusschen God en mij. Ja, wellicht is er een verwijdering gekomen tusschen u en het geluk van uw ziel.... maar ik ben gekomen om u te noodigen in 's Vaders naam. Gij moet thuiskomen. Gij moet met Kerstfeest thuiskomen. Gij moet aanzitten als een kind in huis bij God, met de blijdschap van het kind-zijn en de vrede der vergeving in uw ziel. Ik ben gekomen om u dat te zeggen. Zie, hier ben ik. Ga maar met mij mede. WIJ MOETEN ANTWOORDEN. Wij moeten antwoorden. Ja, dat is zoo; ook al denkt gij misschien dat het niet hoeft. Het is er haast mee, zooals het met het Kerstfeest zelf is. Het wordt ook voor u Kerstfeest, voor u allen, om het even hoe gij het viert. Gij kunt het vieren in heilige blijdschap of in stomme vertwijfeling, maar Kerstfeest is het. Gij kunt het vieren met dank en aanbidding in uw hart en gij kunt ook, gedurende het Kerstfeest, u norsch en somber in uzelf opsluiten of u misschien zelfs overgeven aan het kwade; maar het Kerstfeest komt en ontwijken kunt gij het niet, overslaan kunt gij het ook niet, gij moet er doorheen, hoe dan ook. En zoo is het ook met de boodschap die Hij, die komt, brengt. Ge kunt niet doen alsof die boodschap er niet geweest was. Natuurlijk kunt ge wel zulk een houding aannemen, maar dan is in die houding tegelijkertijd uw afwijzing tegenover de boodschap uitgedrukt. Hij zegt: zie, hier ben ik. Wat zegt gij? Gij kunt antwoorden: GA MAAR VOORBIJ. Zie, dat is het eerste waarover ik spreken wil, al is Hem welkom heeten, dat is op Hem alle vertrouwen te vestigen, een vertrouwen diep en vast en stil. Hem welkom heeten, dat is geloovig worden; en als men reeds geloovig is, dan dat geloof verdiepen en inniger maken en dan zoo, dat dat geloof een onverbrekelijke band is, waarmede wij met God en met Hem die komt verbonden zijn. Misschien zegt ge: ja, dat zou ik wel willen, maar hoe kom ik aan zoo'n geloof? Ik begrijp het eigenlijk niet wat gij bedoelt, want wat zal men nu anders doen, indien men zich tot Hem aangetrokken gevoelt, dan gelooven. Is dan Zijn woord niet h e t woord voor u en hebt gij het niet noodig als brood, alles wat Hij u biedt? En gij weet toch, dat God u in Hem tegenkomt, dat God het meent, zoo innig en waarachtig, als geen menschenwoorden het beschrijven kunnen. Waarom zegt gij dan: ik wilde dat ik gelooven kon? Waarom zult gij niet gelooven? Kunt gij wel nietgelooven? Wees welkom Heer! De herders in het verhaal vonden, staat er, Maria en Jozef, en het kindeke liggende in de kribbe, midden in de arme wereld. Uiterlijk zonder macht en praal lag Hij daar en is Hij ook thans nog; en God zegt: dit is mijn gave, Ik ben uw Vader en Ik zal u nooit verlaten. Zoo moet het Kerstfeest een feest worden, een innige ontmoeting tusschen u en Hem, een feest van welkom en veilig thuis zijn, al meer trachtend Hem te vinden in groote kinderlijke eenvoudigheid, langs den stillen, wonderlijken weg van het gebed. ZIE, HIER BEN IK. Nog eenmaal Zijn woord: zie, hier ben ik! Dat beteekent, dat Hij blijven wil, altijd, en Zijn woning wil plaatsen in het centrum van ons leven. En als straks de kerstdagen voorbij zijn gegleden, hindert dat niets; want het licht van het feest is Hij en Hij wil bij ons blijven. Zoo willen wij dan allen in stille, diepe overgave voor Hem buigen, tot Hem opzien als tot onze Herder en Leidsman en wij willen zeggen: blijf eeuwig bij ons Heer. ENGELENZANG DOOR WILLEM DE MÉRODE De engelen zijn begeerig in te zien. 1 Petius 1 : 12b. Wachtengelen, die nederschouwden Naar de bewaasde wereldkusi, Verkondigden: 't is of iets blauwde Op 't gele zand! Maria rust. En later: ze is ter stad gereden Met Jozel, maar men weert hen bot. En weder: zij zijn ingetreden En rusten in een lammergrot. En plotseling: hoe klein te hooren Klinkt er een kinderlijk geluid. Dan jubelend: Hij is geboren, Die God en mensch in zich besluit. En duizendstemmig, met trompetten En met bazuinen toegesneld, Ontvlood den hemel en bezette Het englenheir het duister veld. Zij zongen: Eere in den hoogen Zij God, en op de wereld vrêe Den goeden; en de diep bewogen Hemelen donderden het mee. En dan, als vlinders die verdorden, Gevlogen in een barnend licht, Vielen zij voor den kind geworden God met het weenend aangezicht. En weder heeft hun zang gedonderd: Heil! aard en hemel zijn vereênd. God heeft ten dood zich afgezonderd En om een menschenlach geweend. En enk'le herders, toegetreden. En wij, hebben 't bevel gehoord. En 't Kind gezien en aangebeden. En zeggen 't u, geloovend, voort. UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING TE BAARN • LIBELLEN-SERIE Nr. 47 MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE CUM LIBELLO IN ANGELLO