87 L 43 GODS KERSTGESCHENK AAN DE WERELD Menstboodschap. doen Ds. J. V&ikmjl GODS KERSTGESCHENK AAN DE WERELD . ■ UITGAVE BOSCH & KEUNING N.V.. BAARN LIBELLEN-SERIE NUMMER 251 PRIJS VAN ÉÉN NUMMER 45 CENT VIER NUMMERS PER NR 40 CENT ACHT OF MEER NUMMERS PER NUMMER 35 CENT. VOOR DUBBELE NUMMERS DUBBELE PRIJZEN GODS KERSTGESCHENK AAN DE WERELD KERSTBOODSCHAP DOOR DS. J. VERKUYL KERSTGEDICHTEN OMSLAG EN VERSIERING DOOR KAREL HOEKENDIJK THEOL I .Tv... ~ ar v c.jdêstrtat t, k, - - ~ A KJ _ =-5 LOFZEGGING Wij loven u, o God! o Vader! Gij, wiens schoot den Raad des Vreêverbonds van eeuwigheid besloot. Gij geeft Uw eigen Zoon, ten Vorst en Eerstgeboren van 't volk, door smaad en kruis, tot zaligheid verkoren! Opdat aan 's hemels lof 't gebed der kerk zich huwe: het koninkrijk, de kracht, de heerlijkheid is uwe! Ook uwe, o eeuwig Woord, Zijn uitgedrukte beeld! Verlosser, Schepper, Heer, en God uit God geteeld! Ja, Uwe is 't koninkrijk, Gij Bouwheer-zelf des huizes! Uw kracht verheerlijkt zich in 't smaadlijk zwak' des kruises! en 's Vaders Heerlijkheid, uit U gestraald, U eigen, doet voor Uw Bethlehem zich alle heemlen neigen! Wij loven U, o Heer! en God des heilverbonds! o Vader van genade, o Koning God met ons! O Trooster vol van liefde, o trouwe God der vaadren, die ook de kinderen vergunt tot U te naadren! U, Vader, Zoon en Geest, God, drie en Eén te zamen, zij 't rijk, de kracht en de eer, tot in geslachten. Amen. DA COSTA. KERSTMIS Hoort Gods engelen in den Hoogen, die hem dienen dag en nacht, steeds vervuld van mededoogen over Adams nageslacht. Zien het wonder, roepen 't uit en aanbidden 't Godsbesluit. Maar het kuddeken op aarde, 't Israël van God bemind, dat Zijn woord in 't hart bewaarde, heeft in 't pasgeboren kind zijn Verlosser in de ellend', zijn Verborgen God herkend. Een verborgen God, een Heiland is de God van Israël. 't Heilgeloove, nimmer feilend, merkt zijn wonderbaar bestel! Dat heel 't schepsel tuige zij: een verborgen God is Hij. Tuigt het, heemlen! tuig het, aarde, uit het niet hervoortgebracht. Sinds het Godsbesluit u baarde onderhouden door zijn kracht; Doch de hand, die 't alles werkt blijft bedekt en ongemerkt. Tuig het in uw wisselingen o, der eeuwen wentlend lot, wiens door één gevlochten kringen u zijn afgeperkt van God. Maar zijn wegen, zijn geleid, zijn omhuld in donkerheid. Loof dien Spruit, gij uitverkoren, gij verborgen Bethlehem! Looft dien Heerscher, u geboren, burgers van Jeruzalem. Looft, gij heemlen! loof, gij aard', God in 't vleesch geopenbaard. DA COSTA. KERSTZANG Wat heerlijkheid straalde over Bethlehems velden! Wat hemelsche tongen doorgolven den trans! In de eenzame nachtwaak der kudden ontstelden de herders, omschenen van godlijken glans! De Zoon werd gegeven, het Kind werd geboren, en de Opgang van Boven sproot uit en verscheen! En herders! o gij, tot Zijn schapen verkoren, wat hoordet, wat zaagt ge, waar spoeddet gij heen? Naar Bethlehem Ephrata, de erfelijke woning van Boöz en Jesse en Davids geslacht, aldaar is geboren de Herder, de Koning, te Bethlem, in Juda de minste geacht! Gaat uit dan, o gij, de allereerste getuigen der zaligheid Gods, die in 't vleesch is gezien, die 't eerst voor dat Kindeke uw knieën mocht buigen, die 't eerst dien Emmanuël hulde mocht biên! Gij allen, tot trouw- en genadebetooning van God, tot dien heildag verwachtend bewaard; verkondigt aan Sion; uw God is uw koning, uw glorie, o Isrel! uw heillicht, o Aard! Getuigt het, gij volken! van 't uiterst der aarde en brengt dien Verwinnaar uw schatten ten buit! Gij, Wijzen van Oosten, wien 't God openbaarde, zijn sterre geleidt U, spoedt henen, trekt uit! Een kind, ons geboren! een Zoon, ons gegeven! God — zelve ons verschenen in 't zichtbare stof! Verheerlijkt dien heildag, zoo schoon, zoo verheven, met immer vernieuwde verrukking en lof! DA COSTA. GODS KERSTGESCHENK AAN DE WERELD DOOR DS. J. VERKUYL AJzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eenig geboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3:16. En zij baarde haren eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken en legde Hem neder in de Kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. Lucas 2 : 7. N de grijze schemer dagen van het stervend jaar maken zich vrijwel overal ter wereld menschen gereed om Kerstfeest te vieren. Onze herinnering zingt ons oude Kerstliederen voor en onontkoombaar maakt zich van ons meester de stemming van het naderende feest. Waarom gaat het nu eigenlijk bij dat wonderlijke feest, dat nog steeds niet nalaat zijn aantrekkingskracht uit te oefenen? Bij sommigen is het Kerstfeest niet meer dan een naief intermezzo in hun drukke zorgen-leven, een intermezzo, waarin zij zich even verdiepen in hun kinderherinneringen. Enkele uren en dagen laten ze hun gedachten terugdwalen naar hun kindertijd. Ze laten de verhalen der geboortegeschiedenis weer even als een ontroerend visioen voor zich opstijgen. Ze zien 't weer voor zich, wat hun kinderoogen zagen: een stille, besneeuwde nacht, een stal met een pas-geboren Kindje, knielende herders, zingende engelen... Doch het is maar een intermezzo voor hen, een wegdroomen in een wereld van schijn en verbeelding en ze weten het tevoren: straks zegt het Kerstfeest ons niets meer. Wat moet men immers in een wereld, waarin maatschappelijke zorgen nestelen in de huizen en politieke onzekerheid beeft in de lucht en oorlogsgevaar de menschen beangstigt en waarin men dagelijks te doen heeft met misère en ziekte en dood, wat moet men in zoo'n wereld beginnen met een beetje kinderlijke Kerstromantiek? Voor anderen is het Kerstfeest het feest van wat menschelijke philanthropie, het feest van de tweede Sinterklaas, van het Kerstmannetje, dat in de winkel-étalages te kijk staat. „Duizenden menschen", zoo schreef de bekende Adolf Keiler, „stellen zich gedurende de Kerstdagen tevreden met geschenken als dasspelden, schaatsen, sigarenkokers, likeuren en surprises en zij vergeten Gods Kerstgeschenk, den Heiland." Het is elk jaar opnieuw weer noodig het te zeggen, dat het op het Kerstfeest vóór alle dingen gaat om Gods Kerstgeschenk, Jezus, zijn Eeniggeboren Zoon, ons geschonken tot Verlosser. Enkele jaren geleden kon men door middel van de radio door de gansche wereld de Kerstklokken van Bethlehem hooren luiden, het moest eigenlijk zoo zijn, dat het in den Kersttijd uitgeroepen werd over de geheele aarde, dat Kerstfeest beteekent, dat God Zijn geschenk, Zijn Zoon overgeeft tot behoud aan een wereld van liefdeloosheid en haat. Het Kerstfeest is niet het feest van schoone schijn, van wat kinderromantiek. Dat wat daar gebeurd is in Bethlehem, is géén verdichtsel, geen fantasie, géén mooie droom, maar daar heeft zich voltrokken zéér reëel de reddende liefdedaad Gods. God heeft het daar getoond, dat Hij zich bemoeit met ons zorgelijke, zondige, verdrietige, stuursche menschen en dat Hij reddend ons de Handen reikt midden in het alledaagsche leven, waarin de broodvraag kwelt, waarin de bestaans-onzekerheid rimpels in het voorhoofd kerft, waarin ziekte en dood verwoestend huishouden, waarin zonden en onhebbelijkheden het bestaan fnuiken en knechten. Het Kerstfeest is niet het feest van wat fleurige verbeelding, het is geen lief grapje en geen aantrekkelijke franje, maar het is 't feest, dat ons zegt, hoe God tot ons gekomen is in dit leven, dat heelemaal géén grapje is, met het geschenk van Zijn verlossende genade in de handen. Dat is de boodschap van 't Kerstfeest en wij willen trachten te verstaan, wat deze boodschap aan de wereld van nu te zeggen heeft. Toen ik zocht naar een Bijbelwoord, dat kort en duidelijk de boodschap van Gods Kerstgeschenk aan de wereld samenvat en dat geschikt is om als thema te dienen van deze Kerstboodschap, behoefde ik niet lang te zoeken. Onwillekeurig legde een woord van Jezus beslag op mijn geest, nl. het bekende woord uit het gesprek van Jezus met Nicodemus: Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het Eeuwige Leven hebbe. (Joh. 3 : 16.) In deze woorden van Jezus kan men alles, wat gedurende de Kerstdagen onze aandacht opeischt, uitgedrukt vinden. Woord voor woord willen wij deze Kerstboodschap spellen, opdat wij zien mogen, waarom het gedurende de Kerstdagen eigenlijk gaat. God heeft de wereld, ook de wereld van nu, lief. Dat is het, wat de Kerstboodschap ons verkondigt, dat is het geluid, dat de Kerstklokken laten klinken tot aan de uiterste einden der aarde! Wie naar dit geluid werkelijk luistert, staat reeds verbaasd. Zeker, dat God liefheeft, dat is een gedachte, die eenigermate overeenstemt met onze diepste vermoedens over God. God is geen starre, onbewogen God. God is een eeuwig-bewogen God, in God is een oneindige beweging der Liefde. Dat God liefheeft, dat verbaast ons niet, maar dat God de wereld liefheeft, dat is heelemaal niet vanzelfsprekend, dat is het verbazingwekkende, het ongehoorde, het verrassende van de Kerstboodschap. Dat God de wereld liefheeft, dat is een gedachte, die in geen menschelijk brein is opgekomen, want de wereld, ook de wereld van nu, is heelemaal niet beminnenswaardig. Denk maar eens even aan de aardbol, die zich wentelt door het heelal, en aan de volkeren, die de aarde bewonen, aan Europa met zijn demonische verscheurdheid, aan alles wat er gist en woelt in Japan en China, aan wat er gebeurt in Oost en West, in Noord en Zuid! Die aardbol met haar bewoners is het niet waard, dat God over haar bewogen is. Ze is van Madrid tot Shanghai en van Noord tot Zuid ziek van haat, ze is overal ontredderd en misteekend door de misère. „Wereld," dat woord roept voor onze aandacht op het geheele menschelijke bestaan, zooals het overal reilt en zeilt, geschonden door de zonde, vol begeerte en roes, vol hebzucht en wraakzucht, vol haat en machtsdrift. „Wereld", dat woord spreekt ons van die werkelijkheid, waarin gevloekt en geweend, gestolen en gemoord, gelogen en bedrogen wordt. „Wereld," dat woord getuigt van de Godslasterlijke dwaasheden en ongerechtigheden, waarmee het leven is doordrenkt. „Wereld," dat woord begrijpt ge pas, als ge denkt aan gifgassen en bommen, aan burgeroorlog en vervolging, aan oeconomische onderdrukking en werkeloosheid, aan huwelijksmisère en opvoedingsmoeilijkheden. „Wereld", dat woord verstaat ge pas, als ge ook denkt aan uzelf, aan dat vreeselijke en toch zoo onloochenbare feit, dat er temidden van uw zedelijkheid onzedelijkheid openbaar wordt, dat er temidden van uw deugden allerlei ondeugden zoo maar aan hét woord komen, dat er temidden van uw vroomheid plotseling afgronden van goddeloosheid zich vertoonen, dat, terwijl ge spreekt over humaniteit en naastenliefde de wolf van de haat en van de wrok ergens in de verte of diep in uw hart gromt, dat terwijl ge hoogdravend spreekt over zelfverloochening het egoïsme en de eerzucht ervoor zorgen, dat zij het laatste woord hebben. Dat Bijbelsche woord „wereld' 'spreekt ons niet van de orde, die er nog op aarde is, maar van de wanorde, het getuigt niet van gaafheid en schoonheid en goedheid, maar van verdorvenheid, sterfelijkheid, disharmonie en geschonden schoonheid. In dat woord wordt ons hart blootgelegd, als een hart, dat boos en schuldig is, waarin verkeerde hartstochten woelen en hoogmoedige, onreine, eigenwijze gedachten rondspoken. Waar men ook die „wereld" van nu leert kennen, in het hartje van Amsterdam of op een rustig plattelandsdorpje, in de gevechtszone van de Japansch-Chineesche oorlog of in de loopgraven rondom Madrid, overal is ze ontadeld, aangevreten door dood en schuld, door ziekten en verkeerde begeerten. Hoe is het mogelijk, zoo vragen wij heimelijk, dat God die wereld liefheeft? Hoe is het bestaanbaar, dat God sympathie heeft voor dat wat in zichzelf hatelijk is en miserabel? Kan God dan beminnen, dat wat heelemaal niet beminnelijk is? Is God dan niet een God van toorn en heiligheid, die in plaats van de zonden door de vingers te zien, in toorn reageert op alles, wat zijn Heiligen Wil wederstaat? Ja, inderdaad, God is naar het getuigenis van den Bijbel een God van Heiligheid, die in toorn reageert op alles, wat zijn wil wederstaat. Hij laat niet met Zich spotten. Hij laat niet met Zijn geboden sollen. Hij is niet de „lieve Heer" van de menschelijke voorstelling. Hij laat Zijn Majesteit niet ongestraft aantasten. Het behoort tot Zijn Wezen, tot Zijn Goddelijk Karakter, dat Hij met onverbiddelijke strengheid de onschendbaarheid van Zijn Wil handhaaft en met straffende gerechtigheid optreedt, wanneer wij menschen rukken aan de grenspalen van goed en kwaad. Maar dit is het overweldigend-heerlijke van de Kerstboodschap, dat deze Heilige God, die ijverig de onaantastbaarheid van Zijn geboden bewaakt, het ons bekend maakt, dat Hij een weg heeft gebaand, waarlangs Hij ons nochthans Zijn Reddende Liefde kon en wilde openbaren. Dit is het verbazingwekkende, dat de Heilige God deze revolutionaire wereld, die op voet van oorlog leeft met Hem, nochtans liefheeft en dat Hij Zijn verzoenende liefde aan die wereld bewijst! Wat bewoog God daartoe? Waarom liet Hij de wereld niet aan haar lot over? Omdat deze wereld Zijn wereld is! Op de eerste bladzij van den Bijbel lezen wij de diepe woorden: In den Beginne schiep God den hemel en de aarde. Dit wijde heelal, waarvan onze aardbol maar een klein stipje is, is in den beginne voortgekomen, gaaf, ongerept, uit Zijn handen. Achter dat duizelingwekkende geheel staat zijn scheppende Woord! En op de aarde heeft Hij gemaakt den mensch als het hoogste schepsel in den wijden kosmos, opdat de mensch in smettelooze heiligheid Hem zou dienen, opdat de mensch wandelend in de harmonie der gehoorzaamheid leven zou uit en door en tot Hem, den Schepper. Hij heeft den mensch begaafd met denkende geest, met scheppende fantasie, met bouwende en ordenende hand en schouwend oog, opdat die mensch in al zijn handelen, in de onderwerping van de krachten van land en zee en lucht, in het herscheppen van natuurvorm en leven door de lijnen van beeld en schildering, in het doorgronden van alle dingen door middel van het woord, in het verklanken der diepste ontroeringen door de muziek, kortom in al zijn uitingen Hem zou loven en prijzen, die te prijzen is in eeuwigheid. Daarin zou de geheele wereld haar bestemming, haar doel, haar heerlijkheid, haar eeuwige vreugde hebben. Alles, wat adem heeft, love den Heere, dat is het oer-ideaal Gods met Zijn wereld. Maar,' wij menschen, wij beantwoorden niet aan dit doel, aan deze bestemming! Ons leven is niet een in- en uitademen in Gods Heilige Tegenwoordigheid, een wandelen in de harmonie van lijf en ziel naar Zijn wil; de magneetnaald van onze begeerten en gedragingen is niet gericht op de pool van Gods geboden. Wij hebben ons leven van de eigenlijke bedoeling vervreemd. Wij hebben Gods gaven gebruikt in eigen dienst. Wij hebben ons zelf in het centrum geplaatst en daardoor hebben wij de onzin, t bederf in de schepping gehaald. Alles in deze wereld is scheefgetrokken, wij hebben Gods Schepping verknoeit en Zijn gaven vergooid. Wij zijn met allerlei typisch-menschelijke eigenschappen aan het werk gegaan om de wereld te bederven en te verwoesten. En God, die de wereld gemaakt heeft, heeft het vanuit den hemel getoond, dat Hij niet straffeloos de ontreddering der Schepping gadeslaat. Doch daarbij is het niet gebleven. Het Kerstfeest verkondigt ons, dat God Zijn verwoeste en geruïneerde Schepping niet losgelaten heeft. Hij houdt haar, ondanks alles, in Zijn Liefde vast. Hij blijft trouw aan de aarde, die Hij gemaakt heeft en Hij gaat Zijn Plan ten uitvoer brengen om de wereld weer met Zichzelf te verzoenen en terug te brengen tot haar bestemming. Hij wil dat, wat verdorven is, weer behouden. Hij wil dat, wat wij vernield hebben, weer restaureeren. Hij wil dat, wat wij kapotgemaakt en verwoest hebben, weer heelmaken en terugvoeren tot eeuwig geluk, tot eeuwig leven. God heeft de wereld, ondanks alles, lief, zoo verkondigt ons het Kerstfeest. Nu zijn er misschien niet weinigen onder de lezers van deze Kerstboodschap, die bij zichzelf denken, ironisch en schamper: Och, met die liefde Gods en met dat plan om de wereld met zichzelf te verzoenen, zal het wel precies eender zijn als met de liefde en de verzoeningsplannen onder de menschen. 't Zal wel liefde zijn op een afstand, 't Zal wel liefde zijn, die zich tevreden stelt met een paar sympathieke gevoelens en een paar vriendelijke gebaren en verder op niets uitloopt. Gods verzoeningsplan zal wel van het zelfde karakter zijn als die verzoeningsplannen, waarover de diplomaten het zoo druk hebben... Ze praten erover en ze houden er prachtige redevoeringen over, maar verder komen ze niet, ze doen geen daden, die verzoening stichten Met de vuisten gebald naar den hemel, hebben duizenden het ook in dit jaar weer gezegd: God van den hemel, gij, die daar troont boven de sterren, waar blijft nu het bewijs van uw liefde, waar zijn nu de daden uwer liefde? Toon ons het nu eens, dat ge Liefde zijt! Ge ziet het aan de norsche gezichten van honderden, dat ze niet meer aan Gods Liefde gelooven kunnen, omdat ze denken, dat Gods Liefde is blijven steken in gevoelens van medelijden, in emoties en woorden, in gemijmer en plannen, maar dat ze verzuimd heeft daden te doen. Maar de boodschap van 't Kerstfeest roept het aan allen toe, die luisteren willen: „Ge vergist u, de Liefde Gods is géén liefde op een afstand, ze is geen liefde op papier of zich uitende in mooie woorden alleen." God heeft op den Kerstdag, op den geboortedag van Jezus Christus Zijn Liefde getoond in een daad van barmhartigheid, zoo onbegrijpelijk groot, dat wie deze daad eenmaal gezien heeft, zijn leven lang daarover niet uitgedacht raakt. Alzoo lief, zóó lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn ^eniggeboren Zoon aan haar tot haar behoud overgegeven heeft. God biedt op den Kerstdag als Zijn Kerstgeschenk Zijn Zoon aan aan de wereld. Wij willen ons eens even daarin verdiepen. God heeft een Zoon, deze Zoon is Zelf God. Hij is van dezelfde natuur als God. Hij is God uit God, Licht uit Licht, eens wezens met den Vader en den Heiligen Geest. Deze Zoon is Gods eenige Zoon. Hij is de „Eeniggeborene . Hij is het Eeuwige Evenbeeld van God den Vader en het Eeuwige Voorwerp van Gods onuitsprekelijke Liefde. In het bezit van dien Zoon is God zalig. In het liefhebben van dien Zoon is de eeuwige vreugde van God den Vader. Dezen Zoon nu, Gods Eenigen Zoon, heeft de Vader uit handen gegeven aan de schuldige wereld tot verlossing. Wie durft het nu nog te zeggen, dat Gods Liefde liefde op een afstand is? Wie waagt het nu nog te beweren, dat de Liefde Gods is blijven steken in woorden en zich vergenoegt met ij dele gebaren? In het wegschenken van dezen Zoon aan de wereld geeft God alles, wat Hij te geven heeft. „In dezen Zoon geeft God, zooals iemand terecht heeft gezegd, niet iets, niet veel, niet heel veel, maar alles. Daarin ontledigt Hij Zichzelven. Hij spaart Zichzelven niet, als Hij Zijn Zoon geeft. Het kost Hem iets. Het kost Hem veel. Het kost Hem alles." Ja, als God Zijn Zoon aan de wereld weggeeft en met Zijn Kerstgeschenk op ons toekomt, dan schenkt Hij Zichzelf weg, het intiemste dat Hij heeft, Zijn hart. Nu zijn wij geneigd te denken: maar is dat nu zulk een groot bewijs van liefde, dat God Zijn Zoon geeft, want de wereld zal dit Kerstgeschenk toch wel dankbaar aanvaarden en aan dezen Zoon Gods zal, als Hij in menschelijke gestalte onder ons verschijnt, toch niets kwaads overkomen. Hij zal toch wel gerespecteerd worden, men zal Hem toch wel met égards behandelen? Neen, dat is niet het geval. Als God Zijn Zoon wegschenkt, dan weet Hij, dat Hij verguisd zal worden in deze wereld, dat Hij tot het mikpunt van spot en smaad zal worden, dat Hij zal worden tot een aanfluiting voor de gansche aarde. God weet van tevoren, dat die wereld, die op voet van oorlog met Hem leeft, nu al haar vijandschap en rebellie zal concentreeren rondom Hem, den Zoon Gods. God weet, dat het onstuimig verzet der wereld niet tot rust zal komen, voordat de Zoon Gods aan een kruis, een gruwelijk kruis zal doodgebloed zijn. Zoo, zoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eigen Zoon voor die afgevallen wereld overgaf aan smaad en hoon. En nog is hiermee de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte van Gods Liefde in Christus niet gepeild. God zal dezen vleeschgeworden Zoon Gods laten ondergaan Zijn Toorn over de zonden der wereld. Hij zal Hem maken tot de groote Plaatsvervanger voor de wereld, tot het Lam Gods, dat de zonden der wereld draagt. Op de plaats der executie, Golgotha, zal Hij Zijn onschuldig Kind in onze plaats straffen en doen staan in de storm van Zijn Heilige Reactie tegen de zonden! De wereld had het verdiend en verdient het nu nog, dat God haar uit handen gaf en verliet en overgaf aan het verderf, aan de duivelen en aan Zijn Toorn. Maar zóó lief heeft God de wereld gehad, dat Hij in plaats daarvan Zijn Zoon verliet, uit handen gaf en overgaf aan Zijn zengende Toorn, opdat de wereld behouden zou worden. Want de Vader wist, dat de Zoon zelfs in de grootste smaad en hoon, in lijden en dood gehoorzaam blijven zou en dat de Zoon niet rusten zou, voor dat Hij de verloren wereld als buit herwonnen had en met die buit terug zou keeren tot den Vader. Maar is dit alles wel werkelijkheid? Is dit wel meer dan een sprookje, een fraaie legende? Dit is, zoo jubelen de Kerstklokken, werkelijkheid en als ge vraagt, waar het dan te zien is, dat Kerstgeschenk van Gods Liefde aan de wereld, dan moet ge terug naar het begin van onze jaartelling, naar dien tijd, toen Cesar Augustus regeerde over het ontzaglijke Romeinsche Imperium, dat zijn legioenen uitzond naar alle windstreken der aarde. In een afgelegen schijnbaar onbeduidende hoek van dat Romeinsche Rijk ligt het landje Palestina bewoond door het energieke en verachte volk der Joden. Onder dat volk is uitgevaardigd het bevel van een nieuwe kadastreering, zoodat alle ingezetenen gedrongen worden terug te keeren naar de plaats waar hun oorspronkelijke familiebezit gelegen is. Onder de velen, die zich op weg begeven behooren ook Maria en Jozef, de menschen, waarop het Kerstevangelie onze aandacht samentrekt. Zij is maar een eenvoudige vrouw uit het volk, 'n gewoon meisje en hij is een simpele Joodsche handwerksman met een grof dialect. Beiden zijn ze afkomstig uit Nazareth, 'n stad, waarvan niemand iets goeds verwacht. Ze gaan op weg naar Bethlehem, want ze zijn afkomstig uit het geslacht van David, den man, die in de geschiedenis van het Joodsche Volk omschenen staat met de glorie van het oude Koningschap, maar wiens geslacht in dien tijd totaal vervallen was. Op die beide sjofele menschjes rust het welbehagen van God. In de stilheid van haar huiskamer te Nazareth heeft Maria de boodschap ontvangen, dat zij door de kracht van den Geest Gods moeder zal worden van den Heilige, die Gods Zoon genaamd zal worden. Lang is de tocht van Nazareth naar Bethlehem en onder de uiterst moeizame omstandigheden van een vrouw, die zéér spoedig reeds een kind verwacht, wordt ze volbracht. Als ze echter eindelijk de witte muren van Bethlehem binnengaan onder het vallende licht van den avond, vinden ze nergens plaats in de herbergen, omdat het stadje vanwege de volkstelling en kadastreering overvol is. Tenslotte wordt hen in de buurt van een arme fellah-woning aan de uiterste grens van het stadje, daar waar de prairie begint een grotstal aangewezen, waarin ze de toevlucht mogen nemen. Daar in de grotstal, verlicht door een spaarzaam schemerlicht, dat nauwelijks tot in de hoeken doordringt, brengt Maria haar kind, haar zoontje ter wereld. In erbarmelijke desolaatheid zinkt ze eenige oogenblikken na de geboorte neer in het stroo. Haar ind heeft ze haastig in wat doeken gewikkeld en gelegd in de voederbak van de dieren. a De pasgeboren zuigeling ligt daarin met de knuistjes in de mond en met nauwelijks geopende oogen onbewust naar boven te staren Behoedzaam zorgend gaat Jozef bij flakkerende lantarenschijn zijn Dit gebeuren schijnt op het eerste gezicht in het geheel geen bijzondere beteekenis te hebben. Dat een kindje ter wereld komt, dat is op zichzelf wel belangrijk, maar het is toch een gebeurtenis, die ieder uur van den dag en de nacht ergens plaats vindt. 2,e""\x/itej' ^°,Ven de Prairie's van Bethlehem breken de - melen open. Wonderlijke zangen drijven in de koude winternacht rJ Tf?.01. k°°r,Van den hemel jubileert om het wonder ijods, dat hier is geschied. Daar, in die nacht in die tochtige, kille stal, daar is het wonder Gods geschied. Daar heeft God Zijn Kerstgeschenk aan de wereld overgegeven. In dat kindje van Maria geeft God Zichzelf ter verlossing aan de wereld. Gij zoudt misschien wel willen, dat God door een mensch van de zUe eeuw, van dit jaar, tot u sprak. Dat heeft Hem niet behaagd. Het heeft Hem behaagd, in dat ééne Kind, dat aan het begin onzer jaartelling gekomen is, tot ons te naderen met zijn eindelooze liefde. Gij zoudt misschien wel willen, dat God in ieder land zichzelf liet vertegenwoordigen. Dat heeft Hem niet behaagd. In dat verre land, Palestina, in de duisternis van de grotstal heeft God zijn Zoon gezonden in de wereld. Gij zoudt wellicht wel willen, dat God in de gestalte van een fieren Germaan tot ons was gekomen. Dat heeft Hem niet behaagd. Hij is gekomen in den Joden-zoon, den Zoon van Maria, die geen gedaante noch heerlijkheid had, zoodat wij Hem zouden begeerd hebben. Dat Kind is de Zoon van God. Dat Kind is, toen het grooter werd, overdekt met smaad en hoon, gesard en getrapt, verguisd en tenslotte vermoord. Dat Kind heeft ondergaan de volle toorn Gods over uw en mijn zonden. Hij heeft het uitgehouden tot den dood, tot den kruisdood toe en als Hij tenslotte triumfantelijk opstaat uit de dooden, dan draagt Hij in Zijn sterke overwinnaarshanden als Zijn buit een behouden wereld met Zich mee, die door Hem teruggebracht zal worden tot haar eeuwige bestemming, Zoo heeft God dan inderdaad aan de wereld als Zijn Kerstgeschenk Zijn Verlossende Liefde geschonken! In het Kind van Bethlehem geeft God Zijn onuitsprekelijke liefde aan ouderen en jongeren, aan armen en rijken, aan herders en wijzen, aan Farizeeërs en zondaren, aan mannen en vrouwen, aan Joden en Heidenen, aan menschen van het Roode Front en aan menschen van het groene front, aan beschaafden en onbeschaafden, aan kerkelijken en onkerkelijken, aan bruinen en blanken en zwarten, opdat een ieder, die gelooft, niet verderve. maar het eeuwige leven hebbe. Bij de kribbe van Bethlehem moet ge dan ook niet langer, fluis- £?r£ Tf M0ern} Vra9r: h G°d Wd liefde? Daar in de knbbe, ligt de Liefde Gods tastbaar, grijpbaar voor u. Bij de kribbe van Bethlehem moet ge niet langer schamper of klagend-weemoedig zeggen „Kon Gods Liefde niet een beetje grooterzijn? Want door dat Kind uit handen te geven, heeft God Z,n liefde gevoerd tot den allerhoogsten top, zoodat ze onze kennt zelfs oneindig ver te boven gaat. rrJlf Tige,', Wat G°d UU, V3n 0ns Vraa^ is dit' dat wiJ Zijn Kerst- ieW d^flLTtS'. ■ "" W" °"3 "t'n lklhebbe" '°> °"s , 9^t dit Kerstgeschenk ons allen aan. Ge kunt tegenover het Kind van Bethlehem u niet excuseeren met de opmerking pardon, ,k ben atheïst of: ik heb met de Kerk gebroken, of: ik voel niets voor godsdienst, of: ik ben van een andere opinie. Ge kunt met zeggen: dat Kind gaat mij niet aan. Gaat u dat niet t? w j eeuwige leven ontvangt, dan wel verloren gaat? Wat gaat u dan wel aan als dit u niet aangaat? Tegenover dit Kerstgeschenk van God moet ge beslissen en wie biddend a i f' ^ iS m3ar één dilemma< aannemen, aanvat ?? rrWerpen' we9werpen. Rondom de kribbe an Bethlehem, vallen, of ge dat goed vindt of niet, de beslissinqen ten leven of ten doode, tot behoud of tot verderf. oesllssm9en> Wie van ons bij de kribbe van Bethlehem nog Gods Liefde verwerpt, die verwerpt het leven. Wie te stug of te pedant te hoog- Kerï9 °£ V°ngeloovi9' te handig of te eigenwijs is, om Gods Kerstgeschenk te accepteeren, die zal het bemerken dat zijn leven het verderf tegemoet gaat. ' Als wij kans zien onszelf te handhaven bij de kribbe van Bethle- hem, zullen wij het gewaar worden, dat de neiging om te verderven, wat God gaaf gemaakt heeft, om door hoogmoed en hebzucht, egoïsme en zinnelijkheid te vernielen en te vergiftigen al de heerlijkheden van ons schepsel-zijn, zal voortgaan haar fatale werk in ons te doen. Want buiten Jezus Christus, dat wil zeggen, buiten de verlossende liefde Gods gaat ons leven ten ondergang, ook al zouden wij nog zulke voortreffelijke idealisten of zulke geslaagde, getapte en gewiekste menschen zijn. Maar óók omgekeerd: wie overweldigd door de onbegrijpelijke Liefde Gods dankend Gods Kerstgeschenk in handen neemt, neemt daarmee in bezit het eeuwige leven, want wie in den Zoon gelooft, laat zich liefhebben door de liefde Gods en wordt door die liefde behouden, hersteld, genezen en teruggebracht tot Zijn bestemming. Wij hebben geen andere taak dan deze, nl. kinderlijk onze handen uit te strekken naar Gods Kerstgeschenk en Jezus, het kind van Bethlehem te aanvaarden als onze Redder en Verlosser. God eischt op de Kerstdagen van ons geen deugd, geen prestatie, geen gave, alléén maar geloof. Het is immers alles Zijn welbehagen! Wij hebben God niet liefgehad, maar Hij heeft ons lief gehad. Wij hebben God niet gezocht, maar Hij heeft ons gezocht. Wij hebben God niet uitverkoren, maar Hij heeft ons uitverkoren. God geve ons allen, die dit lezen, de genade om te mogen gelooven met een kinderlijken geest en met ootmoedigen dank Gods Kerstgeschenk aan te nemen. Misschien is er een of ander, die dit leest, die bij zichzelf de opmerking maakt: maar mag ik dat nu wel gelooven, dat dit Kerstgeschenk ook voor mij is en dat God zelfs mij, diep-zondig mensch liefheeft? Ten antwoord op die vraag zou ik u nog eens willen wijzen op dat Kind van Maria. Zou God in dat kind niet daarom zoo zonder gestalte en heerlijkheid, in de armoe en schande tot ons gekomen zijn, opdat wij arme, ellendige menschen het vast gelooven zouden, dat Hij ons, in onze schamelheid, ellende en schuld, werkelijk liefheeft? Ik heb eens een verhaal gelezen over Franciscus van Assisi, waaraan ik altijd denken moet, wanneer het Kerstfeest wordt. Hij reed eens als ridder in een prachtig, aristocratisch gewaad door zijn vaderstad en ontmoette daar een groep melaatschen. Hij wilde omkeeren, maar hij overwon zijn afschuw van hun onreine kleeren en hun vreeselijke ziekte en reikte hen gaven en geschenken vanaf zijn paard. Schuw kusten zij de zoom van zijn gewaad en dankbaar zagen zij naar hem op. Dat was al iets heel groots voor hen, dat hij hen vanaf zijn paard gaven gaf. Toch vond hij daarin geen rust. De ellende van deze uitgestootenen greep hem aan. Hij ging nog eens langs den zelfden weg, daalde af van zijn paard, gaf alles wat hij had, weg, trok zijn riddergewaad uit en gaf het aan een bedelaar en ging toen gehuld in de kleeren van dien bedelaar langs den weg. Toen hij op die wijze weer bij de melaatschen kwam, ontvingen ze hem als hun broeder. Toen geloofden ze, dat hij hen werkelijk liefhad en zich hun lot aantrok. Zoo heeft God ons ook behandeld. Ook wij durven het vaak bijna niet te gelooven, dat God ons, melaatsche, schuldiqe menschen liefheeft. Alle gaven en geschenken, die God ons in Zijn lankmoedigheid geeft in den vorm van brood en kleeren en zon en regen en zooveel meer, kunnen ons bevende, onrustige hart niet tot rust brengen. Wij kussen dan zoo nu en dan wel in schuwe dankbaarheid de zoom van Zijn gewaad. Wij bewonderen Zijn almacht wel, maar wij weten niet of Hij ons wel werkelijk liefheeft. Toen heeft God veel meer gedaan. Toen heeft God niet alleen Zijn natuurlijke gaven en geschenken, maar Zijn Zoon ten geschenke gegeven. In het Kind van Bethlehem is God bij ons gekomen, verschenen in ons arme vleesch en bloed, gekleed in onze lompen en heeft ons lot gedeeld tot in den dood toe, dragende onze zonden en ellenden. Gelooft ge het nu nog niet, dat God u liefheeft en dat Zijn geschenk voor u is? Overtuigender bewijzen voor de Liefde Gods zijn er niet. Als ge het kind van Bethlehem volgt van de kribbe naar het kruis, dan kan het niet anders of de liefde Gods overweldigt u en ge valt bij het kruis voor God op uw knieën met de uitroep: „Nu zie ik, dat Gij, uw Zoon, uw Eenige, dien Ge liefhebt, mij niet hebt onthouden en naast mij zijt komen staan, nu mag ik, nu moet ik, nu wil en zal ik gelooven, dat Gij zelfs mij van eeuwigheid hebt liefgehad, nu zie ik, o God, niet, dat ik U heb liefgehad, maar dat Gij mij eerst hebt liefgehad." Dan is het Kerstwonder in uw hart geschied, dan is er feest in uw leven, dan zijt ge teruggekeerd tot de simpelheid van een mensch, die voor het eerst of na jaren weer bij Gods Kerstgeschenk aanbiddend neerknielt, zeggende: Ja, God is liefde, menschentong, englenstem, verheerlijkt Hem. CUM LIBELLO IN ANGELLO 1 MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING N.V. TE BAARN • LIBELLEN SERIE Nr.