87 L 56 No. 129 Prijs 40 cents Een drama in Briefvorm met een inleidend woord van Dr. E. STEINWAND Uitgave: „GELOOF EN VRIJHEID" Ie PIJNACKERSTRAAT 102-106 - ROTTERDAM LANDELIJK WERKCOMITÉ Dr. O. SCHABERT Leden: Dr. F. J. Krop, Herv. pred. te Rotterdam, voorzitter; Ds. A. Meyers, Ned. Herv. pred. te Utrecht, 2e voorzitter; Ds. F. de Vries, Gerei. pred. te Den Haag, eerelid; Ds. W. J. J. Velders, Geref. pred. te Rotterdam, eerelid; J. E. Lasterie, Den Dolder, le secretaris; F. Goudzwaard, Hillegersberg, 2e secretaris; G. J. K. baron van Lynden van Horstwaerde, Soest dijk, le penningmeester; C. Kastelijn, Soesterberg, 2e penningmeester; W. Kubes, Groningen; Ds. H. Muys, Geref. pred. te Hyum; C. A. Hodde, Rotterdam. — Accountant: J. Duyverman, lid van bet Ned. Inst. van Acc., te Wassenaar. Het Landelijk Werkcomité wil zoowel geestelijk als stoffelijk de wegstervende Kerk van Rusland te hulp komen en de geheele Christenheid wijzen op het wereldgevaar van het bolsjewisme. Daartoe acht het volledige, geregelde en principieele voorlichting noodig, met vermijding van hetgeen specifiek tot het gebied der politiek behoort en zich strikt buiten elke politieke actie houdend. Men kan dezen arbeid steunen: le. door het organiseeren van Rusland-avonden, waarvoor het LANDELIJK WERKCOMITÉ steeds bereid is zijn medewerking te verleenen; 2e. door zich te abonneeren op „Geloof en Vrijheid", f 1,50 p.j. Adres: Dr. F. J. Krop; 3e. door een busje aan te vragen; in verband daarmede vrage men aan hetzelfde adres de circulaire voor medewerkers aan, die duidelijk aangeeft, op welke wijze men nog verder zijn belangstelling kan toonen. De bewijzen, dat de z.g. verbeterde Grondwet niets veranderd heeft en zeker den tragischen toestand der arme Russische kerken niet heeft verbeterd, zijn steeds voorhanden en worden, op verzoek, gaarne gratis toegezonden. Centraal adres: Dr. F. J. Krop, Willebrordusplein 19 , Rotterdam. Tel. 42992. Giro 70603. Een drama in Briefvorm. Er zijn menschen, Christenen zelfs, die liefst niets willen lezen over de ellende der vervolgde Kerk in Sovjet-Rusland en over het zware leed, dat onze broeders en zusters in het geloof daar onophoudelijk reeds zooveel jaren lang te dragen krijgen. De een vindt, dat hetgeen over hun leed geschreven wordt toch altijd hetzelfde is. De ander acht zich te fijngevoelig om zich te laten verontrusten door het lezen van zooveel narigheid. Een derde vertrouwt de brieven uit Rusland niet; zijn ze wel echt? En nog meer vonden worden er gezocht. Maar, laten we eens eerlijk zijn, eens tot ons zelf komen. Kunnen we dergelijke redeneeringen wel volhouden? Is Gods zaak niet onze zaak, indien wij althans Christen zijn? En is de zaak van de vervolgde en vertrapte kinderen Gods niet een zaak, die den Almachtige aan het Goddelijk hart gaat? En kan er dan iets gevonden worden, waarmee wij ons meer en inniger zouden bezig houden? Het blijft dan ook goed gezien van Dr. Ed. Steinwand, leider van den Baltischen Ruslandarbeid, dat hij steeds in zijn maandblad „Evangelium und Osten" de brieven der gemartelden doorgeeft. Zoo plaatst hij den laatsten tijd series brieven, die een geheele levensbeschrijving bevatten. Laat ons er kennis van nemen. Het zal ons dichter brengen bij Ruslands martelaren, doch het zal ook ons eigen geloofsleven tot zegen zijn. Een vertaling van een der brievenreeksen laten wij hier volgen. J. E. L. 1 DE UITGESTOOTENEN. Vereenzaamde, verlaten en uitgestooten menschen een stuk brood geven, beteekent: hen tot het bewustzijn brengen, dat er een geloofsgemeenschap is, die tastbare vormen aanneemt. ^ De schrijver van de hier volgende rij brieven betuigt dat met de woorden: „Ondanks ons ongeluk toch nog trotsch op het feit, dat wij niet door onze stam- en geloofsgenooten zijn verlaten; diep in het ongeluk, maar gelukkig door de hulp, die mij door u ten deel viel. Niet in woorden, maar in daden toont de liefde zich hier. En op een andere plaats: „Donker is ons leven hier, en zeer weinig vreugde beleven we hier. Des te grooter is de vreugde, indien men van den een of ander een levensteeken krijgt, dat ons toont, dat we toch niet alleen zijn, toch niet verlaten zijn, dat er toch dienstknechten van God zijn, die ondanks verarming en menigen nood een blijmoedig hart hebben en zich indenken in den toestand van den naaste in liefdevol begrijpen en meedragen van zijn nood. Eer en prijs den Heer, die zulke dienaren heeft! Uit volle borst mogen we het oude danklied „Dankt, dankt nu allen God" aanheffen. God, die ons ondanks allen nood de tafel heeft gedekt, zal ons zeker niet verlaten, als we trouw blijven in het geloof, de oogen niet sluiten voor den zegen van boven." Laat ons daarom „dienaren Gods" zyn en niet moe worden in de liefde. ED. STEINWAND. BRIEVEN UIT HET JAAR 1931. 26 JUNI 1931. Wonderbaar zijn de werken en wegen van God. Ik was het verderf nabij, mijn brief aan u was een noodkreet uit den hoogsten nood. Stelt u zich mijn verrassing voor, toen voor mij die 7 dollar aankwamen. Mijn harteljjken, diepsten dank voor uw zending, ik vind geen woorden om u te danken. U kunt zich voorstellen, hoe verlicht ik me voelde, ik ben nog niet verlaten. Mijn geloofsbroeders hebben een werk der Christenliefde gedaan. Ik bevind mij buitenshuis, heb slechts kort geleden bericht van mijn familie gekregen, dat geld voor mij was aangekomen. Wij krijgen slechts uiterst zelden brieven, omdat hier censuur heerscht. In den laatsten tijd is mijn gezondheid verbeterd, en voel ik mij beduidend beter. Een verbetering van onzen toestand is nog niet ingetreden, en zal ook wel niet intreden. Ik geloof, dat men ons eerder geheel wil vernietigen. Zoo gaat het: goede leuzen, veel beloven, maar verder gaat het niet. 1 JULI 1931. Ons leven is hier zeer treurig. In het Noorden, in het onbegaanbare bosch, zijn door ons opgerichte huizen onze woonplaatsen. Tot aan het dichtstbijzijnde dorp zijn over de 20 werst. Werk is hier genoeg, huizenbouw, bosch vellen, pannen bakken, wegen aanleggen. De huizen zijn nog niet gereed. Het ontbreekt aan arbeidskracht, daar de meesten van ons belast zijn met boschvellen en houthakken. Wij hebben echter valuta noodig. Voor koren kunnen in de export geen goede prijzen gemaakt worden, daarom moet geld gemaakt worden uit de bosschen. De arbeid in het bosch is niet gemakkelijk, hooge sneeuw bij groote koude, 14-urige arbeidsdag, slechte voeding, geen betaling voor den gepresteerden arbeid, onvoldoende kleeding. Alles wordt hier slechts onder dwang gedaan, van vrijen arbeid kan hier geen sprake zijn. Den geheelen winter hadden we geen rustdag, dag in dag uit in het bosch, met geweld werd men uit de blokhutten gedreven indien men het bosch niet inwilde. Al het werken werd betaald met 1 k.g. brood, 100 gram grutten, 125 gram haring, 7 gram olie, 10 gram suiker, 100 gram zuurkool. Van de hier ter plaatse aanwezigen werken er weinigen in het bosch, de meesten zijn naar de stad ge- gaan, daar het leven in het dorp geheel onmogelijk is: te hooge belastingen in geld en natura, niet gerekend het werk in het bosch, dat door elk gedaan moet worden, waarbij de afrekening en de betaling op zich laten wachten, en het laatste niet de moeite waard is. Een deel van de uitgewezenen stamt uit de omgeving van P en S Die uit P zijn meestal geen Russen, Polen en Letten, Russen zeer weinig, meestal uitgeweken van wege de nabijheid der Poolsch-Lettische grens. Ik geloof dat het eenvoudig zoo gaat: het Noorden heeft arbeidskrachten noodig, Wit-Rusland is overbevolkt, dus kort en goed, — weg uit het vaderland. Alles wat ik u meedeel berust op waarheid. Alle brieven zijn onderworpen aan de censuur. Met het afzenden gaat het echter nog. Honger lijden we, en we komen geleidelijk door ondervoeding om. Zendingen levensmiddelen zijn welkomer dan geld. Nogmaals mijn hartelijken dank voor de zending. Hoe goed is het, als men niet geheel verlaten is. Wat was dat een groote vreugde in de familie! Ik kan werkelijk zeggen, dat Gods hand me tot nu toe gesteund en in het leven heeft gehouden. God heeft me de gedachte ingegeven me tot u te wenden. 13 JULI 1931. Woorden van dank kan ik niet vinden, want in woorden kan ik niet uitdrukken, wat ik gevoel. In mijn familie heerscht vreugde, want zoo juist heb ik uw zending met levensmiddelen — meel, rijst, grutten en vet ontvangen. Meer dan een maand is het geleden dat ze door u werd afgezonden. We hebben hier toch geen wegen, die nu pas door ons worden gemaakt. 25 Russische mijlen door het moeras, de zending heeft in L. gelegen. Ik, de twijfelaar, heb hier een goede les gehad, ik, die aan God en de menschen twijfelde, heb hiermede een bewijs van Christenliefde gekregen. Aan wien zal ik mijn dank uitspreken? Slechts aan Hem, den Almachtige, die me den weg naar u liet vinden. Hoeveel liefde ligt in de zending, en wat de hoofdzaak is, het vet is niet vergeten. Wij hebben het hier onzegbaar moeilijk, uit het binnenland worden zendingen voor ons verbanningsoord niet overal aangenomen. Ja, wat zal men ook zenden, terwijl de stad en het dorp verhongeren. Menigeen gelooft, dat bij ons het paradijs is. Ja, in dit paradijs komen menschen van den honger om, in dit paradijs waar de 7-urige werkdag ingevoerd is, moeten menschen 17 uur werken; hier heerscht slavernij. Dag in, dag uit, zonder rust moeten wij werken, zonder de oorzaak van onze verbanning te weten, schuldelooze offers van menschelijke willekeur. In het land, waar geen vrijheid van woord en pers is, waar al de groote bouwwerken door slaven worden uitgevoerd — is geen vrijheid. 17 JULI 1931. Ik heb u dezer dagen een brief geschreven, maar het is helaas niet goed met hem gegaan. De brief is in verkeerde handen gevallen, en zal voor mij onaangenaamheden geven. Het leven wordt niet gemakkelijker, in het bijzonder voor mij niet. Ik ben ziek, kan lichamelijk niet werken, maar werk op het kantoor geeft men mij niet, ondanks mijn verzoek, ik moet derhalve met 300 gram brood per dag tevreden zijn. Ik verzoek u dringend, me ook verder uw hulp niet te onttrekken, want zonder ondersteuning van buiten af zullen we door ondervoeding omkomen. Invoerrecht heb ik voor de zending niet betaald. Er worden aan het schrijven in den laatsten tijd moeilijkheden in den weg gelegd, het is mogelijk dat u in langeren tijd geen berichten zult ontvangen. Gelooft u mij, het is moeilijk, zeer moeilijk. 5 AUG. 1931. Bij ons ontbreekt het aan alles, ondanks de groote bouwwerken is er bij ons niets te krijgen, geen rook- papier, zeep, potlood, tabak, alle artikelen waaraan gebrek is. Of nu het Pjatiletka (vijfjarenplan) een illusie of een otsjkowtirateljstwo (bewuste misleiding) is? Wat weten wij hier in de wildernis, waar de menschen den zomer door in sleden rijden, — de stammen en wortels laten een andere manier van verzenden niet toe; — maar toch, dit of dat gerucht sijpelt door. 9 AUG. 1931. Morituri te salutant! Wie zal ons aan den dood ontrukken? Zal dan dit leed geen einde nemen? Dubbel voelbaar voor mij is dit leven, omdat aan ons briefschrijven moeilijkheden in den weg worden gelegd, en men het heel, heel ongaarne ziet, dat we ons met correspondentie, vooral met het buitenland, bezig houden. Ik en de mijnen zijn echter nog in leven slechts dank zij de ondersteuning, die ons door onze beminden toekomt. Wat hier voor een vreugde heerscht, als de zendingen hier aankomen, kunt u zich niet voorstellen. Voor mij is het toch een levensvraag, of we iets krijgen of ledig heengaan. Wij voelen ons allen beduidend krachtiger, omdat we nu in staat zijn, ons beter te voeden. De zorgen raakt men echter nooit kwijt. Arbeid in groote mate, maar een betaling er voor is er niet, voor niets moeten wij het werk leveren. Dat alles is voor ons niets bijzonders, we zijn er al aan gewend, dat we uitgebuit worden, maar sedert 1 Juni moeten we ook voor de voedingsmiddelen die we ontvangen, betalen. Dat is toch te veel gevergd! Maar wat zijn wij toch? Misdadigers, die geen rechten hebben, dus waarmee men ook kan doen, wat men slechts wil. Nu nog heel kort over het bezoek van Lady Astor. In de couranten werd daar zeer veel over geschreven. Wien zou het dan niet aangenaam zijn door Lords en Lady's met een bezoek vereerd te worden! Toen haar door verslaggevers werd gevraagd of in Rusland dwangarbeid werd aangewend, antwoordde zij ontkennend, zoo iets was er bij ons niet. Ik zou zulke „heerschappen" willen aanraden eens naar het Noorden te reizen en onzen toestand te bekijken, dan zouden ze andere begrippen van ons „socialisme" krijgen. Dan zouden ze begrijpen met welke middelen hier wordt gebouwd. Het zou mij een groote vreugde zijn, wanneer iemand door middel van een courant zou vragen wat ze dan eigenlijk van Rusland heeft gezien? Stalin, Loenatscharskij, Kalinin, — dat is toch nog lang Rusland niet. Een groot verschil is er ook, hoe men reizen door het land maakt. Zulke gasten geven in het buitenland slechts valsche berichten over hetgeen hier geschiedt. Spreekt u met de boeren onder vier oogen, dan zullen de klachten geen einde nemen, want het leven in het dorp is onmogelijk. Wil men naar de stad, dan geeft men hem geen pas. In het collectief hier zijn geen arbeiders daar allen of dienen of naar de stad zijn getrokken, waar het leven beduidend beter is. Ja, het klagen en schrijven verandert hier toch niets aan, want wat kunnen we hier doen? Onzen toestand verslechteren in het geval onze brief in verkeerde handen geraakt. Een boek kon ik u schrijven over al den onzin, over al de experimenten, die hier worden ondernomen en die ons toch niets geven. Hier is op het oogenblik geen tabak, geen rookpapier, geen zeep, om van kleeren en laarzen niet te spreken. Rookpapier voor machorka, ook dat is niet te krijgen. Wij bouwen fabrieken, die volgens het plan zoo en zoo veel ton papier moeten geven. Is de fabriek echter in werking, dan is er voor 50 % minder. Wie is daar dan schuldig aan? De koelak! Zoo is het met alles. Een dollar is hier twee Rbl. waard, laarzen kosten in de coöperatief 50 roebel. Verkoop ik de dollar uit vrije hand, dan krijg ik er 10 en meer roebels voor. Aldus de vraag: hoeveel is ons geld dan waard? Ik heb nu het volgende verzoek aan u. Indien voedingsmiddelen worden gezonden, ga dan niet zuinig om met het verpakkingsmateriaal, dat ons hier ten goede komt. Het papier om te rooken en te schrijven, de linnen zakjes voor het maken der onderkleeren. In- dien mogelijk, stuurt u dan voetbedekking, waterlaarzen uit juchtleder. Hier zijn geen laarzen te krijgen, in de winkels is niets. Gewenschte voedingsmiddelen: suiker, erwten, meel en vet. Neemt u het mij niet kwalijk dat ik zoo dikwijls schrijf, maar wat zal ik doen? Mijn leven en dat van mijn familie hangt af van de ondersteuning die we krijgen. Indien ik eens levend deze hel verlaat, zal ik het mogelijke doen om mijn medemenschen te helpen. Ik ben barrevoets, hier is het reeds gevoelig koud, heb geen hoop hier laarzen te koopen, omdat er geen zijn. Tot wie zal ik mij wenden? MIDDEN AUG. 1931. Hier zijn veranderingen. Nederzetting G. bestaat niet meer, wij zijn allen weg naar een nieuwe woonplaats, vier werst (Russische mijl) van G. Al mijn zaken moet ik op mijn rug vervoeren. Werk genoeg, want er is slechts een moeraspad door het bosch, nauwelijks begaanbaar. Dezen weg moet men nu bepakt heen en weer loopen, totdat alle zaken vervoerd zijn. In het binnenland worden voor mij geen zendingen aangenomen, zonder ondersteuning waren we van honger omgekomen. Mijn gezondheid ben ik verloren, ik lijd aan een hartkwaal en nieraandoening. Ik ben naakt, barrevoets. Hier is het reeds koud. Hoe ik mij en de mijnen moet kleeden weet ik niet, want hier is niets te koopen en ik heb ook geen middelen. 6 SEPT. 1931. Ik werk als opzichter bij den wegenaanleg, 10 k.m. van huis. Ik slaap in het bosch, barrevoets, waarbij het zeer koud is. Hier in het Noorden voelt men den winter reeds. Wij zijn naakt en zonder kleeding. 5 OCT. 1931. Weer grijp ik naar de pen, om u in dankbaarheid het bericht te laten toekomen, dat ik uw zending vandaag heb ontvangen: grutten, zeep, meel, twee doozen vet, alles in orde. 40 k.m. bij regen en vreeselijken weg werden de zendingen hier heen gesleept. Geheel onmogelijk is het mij, me in woorden uit te drukken. Hoe zal ik u mijn dank uitspreken? Waarlijk hier hebben we een bewijs van de Christenliefde — u heeft mijn hulpkreet niet voor niets laten klinken. Hoeveel liefde ligt in uw zendingen, hoe doordacht is alles. Alles is zoo noodig, bijzonder de zeep, die we hier niet krijgen. 15 OCT. 1931. Mijn verrassing, toen ik bij de post uw zending, inhoudende een doosje gesmolten vet, een stuk zeep, en een zakje grutten kreeg, kunt u zich niet voorstellen! Waarlijk, was u in staat de vreugde en tegelijk den trots te zien, waarmee ik de zending ontving, hoe zou het u goed doen. In het Noorden als diep ongelukkige menschen, die niets misdadigs deden, moeten wij bij onvoldoende kleeding en voeding ons leven rekken. Zal eens voor ons het uur der vrijheid slaan? Ondanks ons ongeluk toch nog trotsch op het feit, dat wij niet door onze stam- en geloofsgenooten zijn verlaten; diep in het ongeluk, maar gelukkig door de hulp, die me door u ten deel viel. Niet in woorden, maar in daden toont de liefde zich hier. Mijn hartelijken dank voor uw liefdegaven, die zoo menig ontzettend uur van mijn familie verre houden, als de kinderen vragen: „Mama ik wil eten", en de moeder hun niets kan geven. God vergelde het allen. Wie liefde zaait, zal liefde oogsten. Kon u ons leven hier eens zien: het is geen leven, maar een langzaam sterven. 13 DEC. 1931. Uw geachte zending van 21 Oct. heb ik 13 Dec. ontvangen. Dat uw zending mij groote vreugde heeft gemaakt, daarover behoef ik geloof ik niet veel woorden meer te verspillen. Onze toestand is in de laatste twee maanden beduidend veel slechter geworden. Wij krijgen slechts 1 k.g. brood, 100 gram grutten, 20 gram suiker per dag, visch of vleesch ontbreken geheel. Ook met het brood is het zeer karig, want.... hier naar toe komt alles uit de Oekraïne, om welke reden weet ik niet, maar invoer van levensmiddelen heeft dit jaar niet plaats gehad, vandaar het gebrek aan visch en brood. Voor brood betalen we 22 Kop. per k.g., we verdienen ongeveer 1 Rbl. per dag. Werk in het bosch — boomen rooien — van den vroegen morgen tot aan den laten avond. Had ik uw ondersteuning niet, noch ik noch mijn familie was in leven. U kunt zich niet voorstellen hoe troosteloos onze toestand is. Rechten hebben we toch niet, hier is het: „Werken en niet mopperen". Ik wensch u van ganscher harte een vroolijk Kerstfeest. God vergelde u, wat u aan ons hebt gedaan. BRIEVEN UIT HET JAAR 1932. 20 Jan. 1932. Zwaar hebben we te lijden, het lijden is voor ons dubbel voelbaar, omdat we onschuldig lijden, hieraan iets veranderen kunnen we niet, we moeten ons er in schikken. De verdienste voor den zwaarsten arbeid is gelijk nul, en de niet werkende familieleden krijgen uiterst weinig — 400 gram brood. Vet ontbreekt geheel, kleeding, in het bijzonder ondergoed, hemden, kousen, dat geeft ons groote zorgen. Hier is niets te krijgen, want in het coöperatief is niets. Hoe zich te kleeden, waar het ondergoed vandaan halen? Ik ben geheel terneergeslagen. Ik werk wel, maar mijn levenstoestand is vreeselijk, ik vrees voor mijn verstand. Mijn vrouw is lichamelijk zeer ziek, de oorzaak zal ook wel een physische zijn, die haar lichaam verzwakt en haar voor ziekten vatbaar heeft gemaakt. Sneeuw tot aan de heupen, koud, zonder voldoende kleeding en pantoffels of slobkousen in het bosch, waarlijk, gemakkelijk valt het ons niet. Een deel van de arbeiders heeft wel walenki (hooge viltlaarzen) gekregen. Maar ze zijn niet in staat om allen daarmee te verzorgen. Wanneer zal eens het lot een gunstige wending nemen? We zijn nu vaste arbeiders van de trust A. Deze trust probeert ons op elke manier uit te buiten, maar in dit opzicht laat de G.P.Oe. het niet toe. De Towarisjtsji (kameraden) zijn nu onze grootste belangenvertegenwoordigers. Het vorig jaar lieten ze ons heel rustig van honger omkomen, dit jaar verlangen ze echter van de trust een goede behandeling, voldoende voedsel enz. Eiken zevenden dag hebben we een rustdag, elke familie heeft haar kamer, we hebben een club, roode hoek, bibliotheek enz. Het is nog donker, het duurt nog meer dan een uur voordat het begint te gloren, de arbeiders zijn reeds met hun paarden in het bosch. En dan nog komt men te hooren, dat het werk onvoldoende is. De winter is dit jaar zeer streng. We hadden hier verschenen jaar geen enkelen dag dooiweer, er heerschte een strenge koude. Dit jaar, — sneeuwval, regen. Bij zulk weer werken, is moeilijker dan bij groote koude, men komt geheel doornat thuis. Ik ben ziek, heb een verkoudheid opgeloopen, wat ook geen wonder is bij dit weer. Aan u mijn hartelijken dank voor de hulp, van welker waarde u geen idee heeft. 15 FEBR. 1932. Uw zending van 9 Febr. heb ik 14 Febr. ontvangen. Mijn verrassing en vreugde kunt u zich niet voorstellen. Wij lijden hier grooten nood, in het bijzonder ontbreekt het aan vet en kleeren. Uw liefdegaven houden ons in leven. Wij werken hier in het bosch bij groote koude, hooge sneeuw, bij krap voedsel, onvoldoende kleeding. Ik werk in boomschorspantoffels, bevroren ooren, de handen evenzoo. Van een betaling voor ons werk is geen sprake, een loon buiten het voedsel krijgen we niet. Klassenvijanden — dat is onze misdaad. Ik wensch geen mensch toe, te moeten doormaken, wat wij doormaken. Hier waag ik het, een groot verzoek tot u te richten. Zou het u niet mogelijk zijn, mij ondergoed, — hemden, kousen te doen toekomen. Ik heb geen goed om mij te verschoonen, geen dekens, geen wintermuts. Misschien vindt men gevers, die mij en mijn ongelukkige familie, die met mij lijdt, willen helpen. Woorden van dank voor uw hulp kan ik niet vinden, het hart is overvol, nooit van mijn leven had ik gedacht, dat ik slechts in leven zou blijven dank zij de hulp van Christenen, nooit had ik zulk een snelle hulp verwacht. God vergelde het u, wat u mij en de mijnen hebt gedaan. De vreugde, die wij, — ik en mijn familie — hier hebben, laat zich niet in woorden uitdrukken. Wie nooit den honger in de oogen heeft gezien, die heeft geen voorstelling van het groote leed. 20 FEBR. 1932. De winter is dit jaar zachter, maar toch is het hier in het Noorden nog koud. Sedert het begin van Febr. heerscht hier een strenge koude, die ons, die daar niet aan gewend zijn, in gebrekkige kleeding bij onvoldoende voeding erg aanpakt. Werken onder zulke omstandigheden wordt tot een kwelling, een uitweg uit dezen toestand ziet men niet. Ja, wat hier in het Noorden gebeurt, stelt zich in Europa wel niemand voor. Wanneer zal het beter worden? De wereld schijnt uit zijn voegen te treden. 15 MAART 1932. Met groote vreugde heb ik zooeven uw gewaardeerde zending ontvangen, waarlijk, — als de nood het hoogst is, is de redding nabij. In het bijzonder betuig ik mijn dank voor de warme onderkleeding. Hier is zulk goed niet te krijgen. Ik verkeerde in den grootsten nood van wege het ondergoed, rekende slechts op katoenen, en nu zulk een vreugde. Wij leven hier als de wilden. Onze kleeren dienen ons als dekens bij het slapen; in den tijd dat wij slapen, wordt de wasch gewasschen. Het is waarlijk nauwelijks te gelooven, wat we hiér hebben te verduren. Er is totaal niets in de coöperatie, en indien er iets te krijgen is zijn de prijzen ontzettend hoog. Hoe zal ik u danken, ik, die slechts het leven heb, want alles heeft men mij ontnomen. God vergelde het u. Vergeet ons niet! EINDE MAART 1932. Na langen tijd zend ik u weer de groeten uit het verre Noorden, waar het nog koud is en de winter niets van zijn kracht heeft verloren. Wij hebben hier ons plan, 18000 M3. hout te vellen en naar de rivier te brengen, vervuld. Nu werken we weer op de Possjolok (nederzetting), waar ik met het graven van putten ben belast. Geen lichte arbeid, maar er is voor ons echter geen keus: ga je niet aan het werk, dan vervalt het broodrantsoen. Met de kost is het hier slecht gesteld, watersoep zonder vet, thee zonder suiker, roggebrood — dat is het voedsel. Als men eens terugkijkt, ach, wat hebben we doorgemaakt en wat staat ons nog te wachten? Nauwelijks te gelooven, maar toch zuivere waarheid. Twee jaar geleden, den eersten Febr. werd des avonds ons eigendom opgeschreven, den tweeden Febr. werd ons alles afgenomen: paarden, koeien, schapen, kippen, koren, machines enz., alles zonder betaling. Hoeveel is er van den goeden buurman gestolen! Binnen 24 uur moesten we ons huis verlaten. Daar dit alles zoo plotseling gebeurde, waren we niet in de gelegenheid, om naar de een of andere stad te rijden, tot ons ongeluk, want op 7 Febr. werd ik door de G.P.Oe. gevangen genomen en in de gevangenis gezet, waarin ik tot 15 Maart zat. In het lokaal bevonden zich niet minder dan 110 menschen, de ruimte was echter slechts voor 40. Allemaal boeren, de gevangenis was vol met ons. Hoevelen van ons werden 's nachts uit het lokaal verwijderd, waar zijn ze? Dood geschoten! Was het hun schuld? Hadden ze iemand vermoord, beroofd, bestolen? Den 15 Maart werden we per auto naar het station gebracht, daar vonden we onze familie terug. Bij slechten weg — niet op wagen of slee, werden ze naar K. gebracht. Drie dagen waren we onderweg, vrouwen met kleine kinderen, zieken, ouden. Hier was geen uitzondering. Mijn vrouw had veel zorgen om de kleine baby — die toch in de Makaricha zijn leven moest laten. Daar zijn duizenden menschen een beter leven ingegaan. In K. werden we den 16den Maart in wagons geladen, Tjeploesjki (goederenwagens) en toen ging het voort met sneltreinvaart. Den 21sten Maart waren we in O. Onzen boedel moesten we zelf naar het dal sleepen, dat ongeveer 3 k.m. van de spoorweglijn was verwijderd. De barakken gaven ons geen beschutting. Overdag was het warm, 's nachts heerschte er echter een koude van ongeveer 30°. Den 22sten Maart werden alle mannen en vrouwen, die in staat waren te werken, afgezonderd, en weg ging het naar M., ongeveer 150 k.m. van O. Gelukkig voor ons, dat we daarheen gingen. Eenige groepen werden 350—500 k.m. ver gezonden. De geheele afstand moest te voet afgelegd. In het bosch moesten we boomen vellen, stammen sleepen, rooien enz. Als men terugdenkt, aan wat we deden — het is geweldig. Waar vroeger bosch en moeras was, verheffen zich nu goede gebouwen. In dit jaar staan nog groote gebouwen te wachten. Voor ons werk kregen we 500 gram brood per dag en smaad in overvloed. Dag in, dag uit, van 's morgens tot 's avonds is men in de weer. Brood is er, het is voldoende, maar de vetten, die ontbreken, geen vleesch, geen visch. Nu, en met de kleeding is het erg slecht gesteld, hemden noch bovenkleeding, noch schoenen. Den winter door werkte ik in schoenen uit boombast. Nu zijn dagelijks de voeten nat. Hier heerscht influenza. Men belooft ons laarzen uit.... boombast — dat zijn de resultaten van ons bouwen. Geen uitzichten voor de toekomst. Zoolang als de gezondheid aanhoudt, is men verzadigd; wordt men ziek, dan treedt de honger binnen. God sta me bij in mijn nood, ach Heer, verhoor mijn smeeken. Met moeite schrijf ik dezen brief, voel me erg onwel, geen denkbeelden in het hoofd. Wilde veel schrijven, maar er komt niets van. Zal het loopende jaar ons geen verlichting brengen? Met Paschen hebben we gewerkt, nu nadert Paschen voor de Russen, — ook geen rust, want religieuze feesten zijn er niet. In de winkels — geen papier; behalve lucifers — geheel niets. Op de possjolok voor 300 familie's — men vindt misschien 10 scheermessen, 5 klokken. Men rookt couranten. Als er wat te krijgen is, zijn de prijzen zeer huug. Men moet in aanmerking nemen, dat ons alles afgenomen is. Meenemen konden we slechts het noodzakelijkste, en ook dit is hier verruild, om een stukje brood te krijgen. Wij lijden echter vreeselijken honger, want meer dan 500 gram brood dagelijks bij een 16-urigen arbeidsdag gaf men ons niet. Daar werd dan alles ingeruild, want men was hongerig. Nu hebben we niets dan slechts onze arbeidskracht, die geeft ons voedsel, al is het ook onvoldoende. Als ik echter ongeschikt ben om te werken, ja, dan is het erg met me, dan is de honger een bestendige gast. Wij hebben toch in het geheel geen rechten en zijn, kort gezegd, slaven. Je moet — dit „moet" dwingt allen in het juk. Geloof maar, dat zulke experimenten slechts in Rusland mogelijk zijn. Men is het leven moe. Vermoeid ben ik. Wanneer zullen wij, armen, rust hebben? Wij werken dagelijks, maar kommerlijk slechts kunnen wij ons leven rekken. Daarbij is mijn kleine hulpeloos uit de wereld gescheiden. Wie draagt de schuld? Zijn dat geen harde noodlotsslagen! Ik ben er getuige van, hoe mijn kinderen tegen mijn wil opgevoed worden. Doet me dat geen pijn? In wiens naam geschiedt dit? Dat God medelijden met ons hebbe! Genoeg beproeving. Ik twijfel aan alles. Sedert 1914 schijnt de wereld geen rust te vinden. Gedenk ons, die omkomen. 17 JULI 1932. Veel tijd is verstreken sinds ik u mijn laatsten brief zond. Ons leven houdt zijn gang. Men ziet terug en verwondert zich, hoe men toch al dat zware, schijnbaar onmogelijke overleefd heeft. Hier waar een oerwoud was, waar nauwelijks een menschenvoet is gegaan, staat nu een possjolok, de gebouwen zijn goed, ongeveer 30 h.a. land zijn bebouwbaar gemaakt, dat is in korte woorden onze arbeid. Velen van ons zijn een beter leven ingegaan, gestorven van honger en uittering. Onmogelijk kan een mensch toch van 500 gram brood leven en daarbij nog arbeid presteeren. Wij krijgen toch brieven uit geheel Rusland — men ontvangt geen goede berichten, allemaal jammer, allen gaat het slecht. Wij hebben nu sedert korten tijd weer vrijen handel, maar het geeft ons weinig, daar alles daar zoo onmogelijk duur is, dat voor ons, daar we hoogstens 50 Rbl. per maand verdienen, koopen geheel onmogelijk schijnt. Vleesch per k.g. 3 Rbl., aardappels 20 Rbl. voor 10 kg., 16 k.g. meel voor 100 Rbl. Alzoo is er met onze verdienste niets te koopen. Wanneer wordt het dan beter? Het geheele Noorden is vol met bannelingen, uitgewekenen, veroordeelden enz. De meesten zijn alleen hier, de familie's zijn thuis. Hoe wij nog bestaan, daar verwondert men zich dikwijls over. De onzin neemt de overhand. Dank zij dezen onzin waren wij een geheele week zonder broodWekenlang is er geen visch. Als het met de verdeeling hapert — dan zitten wij hier zonder brood. De zorgen raakt men nooit kwijt. Ik heb nog drie familieleden, die ik moet onderhouden, licht valt het me niet, want ik heb geen middelen om iets te verdienen. Met 45 Rbl. kan men nauwelijks alleen rondkomen. Doet mij mijn hart niet pijn, als mijn dochter van 16 jaar in de pannenbakkerij moet werken? De jongste, 9 jaar oud maakt ook reeds pannen. Is dat nu een werk voor kinderen? Maar de honger doet pijn, men moet veel doen, wat men niet wil. Hier grijpt men naar het werk, dat gegeven wordt. God zij dank, dat ik in het leven ben. Was Zijn ondersteuning er niet, wat was er dan van ons geworden! 19 JULI 1932. Mijn postscriptum is te danken aan de ontvangen zending. De zending kwam ons zeer te pas. Door het gebrek aan een weg, (over 40 k.m. worden alle waren hierheen gesleept) is een regelmatige toezending niet mogelijk. Het komt voor, dat we dagenlang zonder brood zijn, visch is er in het geheel niet. Daarmee is alles gezegd. Aldus kwam de zending op het juiste oogenblik aan, daarbij geheel onverwachts. Rusland hongert het 15de jaar. Neemt u me de manier van schrijven niet kwalijk. Ik schrijf in het bosch, 10 k.m. ver van elke behuizing, heb papier noch inkt. Aan papier ontbreekt het, zooals aan alles. Bouwen doen we, voordeelen hebben we weinig, daar we gebrek hebben aan vakkundige arbeiders. Ik werk als opzichter bij den wegenbouw. De weg voert door het bosch en het moeras. In het zwarte-aarde-gebied ligt het land braak, hier rooien we en maken het vruchtbaar, waarbij de vorst eiken nacht alles te gronde richt. 21 JULI 1932. Gisterenavond heb ik uw zending ontvangen. Wat is ze toch weer op het juiste oogenblik gekomen. Hier zijn bessen en zwarte bessen in menigte, nu suiker erbij en men is verzadigd. Zooals het mij toeschijnt, gaan we zware tijden tegemoet. Want het gebrek aan alles wordt groot. Onlangs kreeg ik van den commandant te hooren, dat ik geheel onschuldig hier was, dus zoover is de zaak reeds. Maar wat dan beginnen, waarheen gaan in zulk een kleeding? Ik ben zoo onttuigd, zonder voetbedekking, verstoken van alle middelen. Dit alles is voor mij een hindernis, welke schier niet te overwinnen is. Als in de steden niets te krijgen is, dan is hier de toestand veel erger. Wie heeft ooit gedacht, dat Rusland honger zou lijden, niet één gebied, neen, heel Rusland. Dezer dagen kwam een ton haring aan, en allen waren blij, nu krijgen we haring — de tonnen openmaken was het eerste, en inplaats van haringen zag men slechts haringpekel. De haringen waren geheel opgelost. De pekel wordt nu gegeven bij het voedselrantsoen voor 1 Rbl. per k.g. Honger, ja die zorg raakt men nooit kwijt, dat is ons kruis. De geheele familie, vijf menschen, zijn ondanks allen arbeid niet in staat zich te kleeden en te voeden. Hier, zelfs in het Noorden heerscht een groote hitte. Wat gebeurt er nu in het Zuiden? Daar zal alles wel weer verbrand zijn. God heeft ons tot nu toe geholpen, op Hem stel ik mijn vertrouwen. „Hij zal ook wegen vinden, waarlangs mijn voet kan gaan." Het moest zoo zijn, het moest zoo komen, want de menschheid heeft na den oorlog het gebod der liefde niet opgevolgd. De mensch werd een dier, in het bijzonder hier in Rusland, 1918—1919. 26 JULI 1932. Hoe goed doen de zendingen, een ware zegen is de hulp, waarlijk mijn Godsvertrouwen heeft zich bewaarheid. Nu nog korten tijd en God zal u uit de diepte, Waar u de honger plaagt, Verlossen tot uw vreugde. Verwacht dien schoonen tijd, Dan zult gij eens aanschouwen De zon der grootste vreugd. Ja, de tijd nadert, hier merkt men het aan alles, want wij, die in den laatsten tijd slechts materieel lijden, bespeuren weer honger. Niet dat men ons ons brood niet wil geven, neen, maar het is er niet. De rantsoenen worden verkleind, men krijgt steeds minder. Visch is er in het geheel niet, met brood komt het vaker voor, dat men niets kreeg, alles van wege de storingen in den toevoer, die weer plaatsvinden. Ik ben weer eens in groote zorgen, want sedert twee dagen krijgen mijn familieleden inplaats van 400 gram slechts 270 gram brood per dag. Alzoo wordt het in dit opzicht steeds slechter. De buitenlanders merken echter niet veel, want de keerzijden leeren ze hier niet kennen. Zij weten niet, dat al hetgeen wat hun op de stations aangeboden wordt, dadelijk na het vertrek van den trein verdwijnt — tot den volgenden trein, die toeristen of de een of andere persoonlijkheid van rang brengt. Ja, handigheid is geen hekserij. Ik kon u een massa onzin opdisschen, maar het is toch te veel. Wij leven hier als op een vulkaan, niemand denkt aan morgen, slechts de dag van heden heeft beteekenis. De trein overvol, stoomschepen evenzoo. Waarheen de menschen reizen, wat ze zoeken, dat weten ze zelf niet. 6 AUG. 1932. Ik deel u mede, dat ik een zending van 10 k.g. — grutten, suiker, gerookt spek — heb ontvangen. Veroorloof mij, mijn diepsten innigsten dank uit te spreken. Wij strijden hier dagelijks met voedselzorgen, want dank zij den toestand in het land ontbreekt het aan alles. Wat wij hier krijgen is lang niet genoeg voor het levensonderhoud. Een markt, om wat te koopen, is er hier in dit eenzaam oord niet. Buitendien krijgen we zoo weinig, dat aan koopen niet valt te denken. Voedselzorgen, zorgen voor de familie geven je geen rust. Hoe zal ik toch al mijn dank overbrengen aan hen, die hulpvaardig hun geloofsgenooten aan den hongerdood ontrukken. Uit het diepste van mijn hart een „God vergelde het." Wat een vreugde, dat men hier in het Noorden toch ook niet is verlaten. 14 AUG. 1932. In dezen korten tijd heeft zich onze toestand betreffende de voeding verslechterd. Suiker ontbreekt nu ook, gebrek aan suiker. Wij moeten ze krijgen, maar omdat er geen is, moet men er evenwel zonder ook komen. Ik heb groot gebrek aan onderkleeding en voetbedekking, de grootste nood dwingt me ertoe, dit verzoek aan u te richten. Mijn voet is 31 c.m. lang. Al waren het slechts eenvoudige van juchtleder! Het schrijven valt me niet gemakkelijk. Ik heb de palm van mijn hand gisteren erg met glas beschadigd. 1 SEPT. 1932. Slechts aarzelend grijp ik de pen, te dikwijls val ik u lastig, maar de nood is groot, zeer groot. Er schijnt bijna geheel geen eind aan te komen. Ik kan doen, wat ik wil, maar met eigen kracht kom ik niet uit den toestand. Onze toestand is zeer verslechterd. We krijgen minder brood — visch en suiker in het geheel niet. De tweede zorg: we zijn allen zonder voetbedekking. Hier is het reeds koud, 's nachts vorst, overdag regen, vuil en koude. Ik loop echter barrevoets rond, heb echter niet de middelen om laarzen te koopen, die 50 Rbl. kosten, (slechts met gummizolen, laarzen met leeren zolen zijn niet te krijgen). Ik heb hier stappen gedaan om gratis schoeisel te krijgen, maar alles heeft gefaald. Ten derde een verzoek, dat u met verwondering zult lezen, dat echter veel helpen kan indien het wordt vervuld: een thermometer niet grooten vorstschaal in graden Celsius (spiritus), indien mogelijk blauw gekleurd. De zaak is de volgende. Bij min 32° Reamur of min 40° Celsius hebben wij het recht om niet te werken. Dat heeft de commandant ons gezegd. Wij werden echter in het verschenen jaar voortdurend aan het werk gehouden, ook als de kou grooter was, wat dikwijls voorkwam. Daar wij echter juist voor dit doel geen thermometer hebben, konden we niets tegenspreken en moesten het bosch in, waaruit we dan 's avonds met bevoren ledematen thuiskwamen. Als nu de temperatuur beneden de 40° Celsius is, en ik het kan bewijzen, ja, dan komen we niet in het bosch. Voor dit doel is de thermometer noodig, het zou ons allen hier een groote verlichting zijn, als we hem kregen. We zijn rechtloos, overal worden we bedrogen en misleid. We werken 10—12 uur, — berekend worden — 8 uur. Wat kunnen we bewijzen? Verzoek u dringend, ingeval slechts eenigszins mogelijk, de verzoeken zoo vlug mogelijk te vervullen, want dubbel helpt, wie vlug helpt. De nood is groot. 27 NOV. 1932. Nog eens heb ik uw laatste liefdeszending ontvangen. De inhoud: thermometer, twee k.g. uitgesmolten vet en rijglaarzen benevens zolen, alles in orde. Hoe zal ik toch mijn dank kunnen overbrengen! Donker is ons leven hier, heel weinig vreugde beleven we hier. Des te grooter is de vreugde, als men van den een of ander een levensteeken krijgt, dat ons toont, dat wij hier toch niet alleen, toch niet verlaten zijn, dat er toch dienstknechten van God zijn, die ondanks verarming en veelvoudigen nood een blij bereid hart hebben en zich indenken in den toestand van den nuaste in liefdevol begrijpen en meedragen van zijn nood. Eere en prijs den Heer, die zulke dienstknechten heeft! Uit volle borst mogen we het oude danklied „Dankt, dankt nu allen God" aanheffen. God, die ons ondanks allen nood de tafel heeft gedekt, zal ons zeker niet verlaten, als we trouw blijven in het geloof, de oogen niet gesloten voor den zegen van boven. Zware tijden zijn voorbü, nog zwaardere tijden gaan we tegemoet. In het voorjaar scheen het, dat onze toestand verbeterde, nu moeten, we echter bekennen, dat ze slechter is dan toen. Ons rantsoen brood wordt steeds kleiner, meermalen komt het voor, dat we geheel zonder brood zijn, om van vet en suiker niet te spreken, deze dingen zijn er reeds sedert maanden niet. In de couranten vangt de hetse tegen de koelaken weer aan, die men de schuld in de schoenen wil schuiven, dat het hier niet zoo gaat, zooals het gaan moest. We verwachtten October, hoopten, dat die maand ons toch verlichting mocht brengen, maar onze verwachting werd tot een teleurstelling. Inplaats van verlichting werden de voorbereidingen getroffen voor ontvangst van nog over de 600 familie's bannelingen. De winter treedt in, hier is het reeds koud, bij de 10 graden onder nul. Harde arbeid bij karigen kost. De coöperaties zijn niet in staat ons te verzorgen. Dit kunnen en willen ze echter niet erkennen. In den herfst, er waren reeds nachtvorsten, was ik barrevoets aan het werk, slechts dank zij mijn persoonlijke ruggespraak met den commandant en mijn erkende verdienste bij den wegenbouw, kwam ik aan een paar laarzen met gummizolen, die mij 50 Rbl. kostten en die ik meteen in reparatie moest geven. 20 k.m. in het donker bij 3 graden onder nul moest ik barrevoets gaan. Des te grooter is de vreugde over het ontvangen schoeisel, dat me zeer van pas komt. Zulke waren en goederen zijn er bij ons niet, de prijs is hier 80 Rbl. d.i. 40 Dollar. Ondanks de reeds zoo dure zending heeft u niet vergeten, bij te voegen wat voor ons het belangrijkste is, n.1. vet. De thermometer zal ons in den winter goede diensten bewijzen. Mijn toestand geeft me groote zorg, want we zijn hier van het toeval afhankelijk. Een kleine hapering in den toevoer, en we zitten, zooals het reeds een paar keer gebeurde, zonder voedsel. Doch, laten we het aan God over! Hij, die tot nu toe voor ons gezorgd heeft, zal ons ook verder niet verlaten. 13 DEC. 1932. Hoe zal ik u danken! Wat ik nauwelijks hoopte, werd tot werkelijkheid. Nauwelijks had ik uw zending, rijglaarzen en vet ontvangen, of de tweede kwam ook aan. Een zending kreeg ik 27 Nov., de tweede 11 Dec. De zendingen gaan zeer vlug en komen uit Petersburg of Moskou in zakken hier aan. Gemiddeld heeft een zending elf dagen noodig. Hoe noodig was de hulp! Maanden lang waren we zonder suiker, vet was er ook niet, — ja, om daarover te schrijven heeft toch geen zin, want uit de couranten zult u zien, hoe het ons gaat. Het leven wordt geheel onmogelijk, dag na dag wordt het met de levensmiddelen schaarscher, en hoe de zaak eindelijk een einde zal nemen, kan men zich niet voorstellen. Het verschenen jaar kregen we dubbel zooveel als in dit jaar. Het loopende jaar brengt ons honger en arbeid. Erg zwaar is het, als men moet werken, terwijl de honger echter de prestatie's omlaag drukt. Op onze plaats werken ongeveer 100 man. Van 15 Dec. af tot het eind van het jaar staan ons 600 vaste rantsoenen a 1 k.g. brood, dus 600 k.g. brood ter beschikking. Daar de arbeider behalve brood slechts grutten en wat plantenolie krijgt, kunt u zich voorstellen, wat hier geschiedt! Eén pond brood per dag per houthakker. De meerderen vloeken, hoe zal men werken? De bevelen komen van boven, doch meer brood komt er niet. Het is om dol te worden. Overal hetzelfde beeld, waar de brieven ook vandaan komen, men leest slechts klachten. Aan de toekomst durft men niet te denken, want die ziet er troosteloos uit. Wat was er van ons geworden als de ondersteuningen er niet waren. Hoelang zal men nog zoo'n leven leiden, een leven met volop werk, en toch een leven, waar men ondanks allen arbeid geen brood voor zichzelf kan verdienen? Dikwijls pijnigt me de vraag: hoelang nog zullen er milddadigen zijn? De crisis is bij u toch ook groot. Wat wordt er dan van ons? En dan nog, wat brengt de liefde niet allemaal bij elkaar voor de noodlijdenden. Donker is het om ons heen, zelden verlicht een lichtstraal ons vreugdeloos leven. Groote vreugde heerscht er bij ons, als uw liefdezendingen bij ons aankomen. „Papa, er is weer een zending van oom," met deze woorden ontvangen de kinderen mij, als ik s avonds laat van het werk thuiskeer. Hoe verheugd is men, als men iets van u vindt. Mijn gezondheid is nu wel verdwenen. Lijd den laatsten tijd bijzonder aan hoofdpijn, dat zal wel aan de ondervoeding liggen of aan een verkoudheid. We hebben hier niet veel kleeding, geen wonder dat men altijd onwel is. Bij ons worden gasten verwacht, alles is tot hun ontvangst voorbereid. Lotgenooten! Rusland gaat op den ingeslagen weg voort, hier geldt slechts „buigen of breken". Arm land, 15 jaar gaat het nu zoo. Wanneer zal men zich eens als een mensch voelen? Het is waarlijk beschamend, dat, terwijl hier alles de liefde loochent, er zooveel liefde in alle stilte gedaan wordt. Zendt u niet zulke dure zendingen: de rijst zal toch bij u ook niet goedkoop zijn, men kan ze met erwten verwisselen. God vergelde het Ik wensch u een blij feest. Denk in uw vreugde aan hen, die op den heiligen avond geen boom branden, die het bosch in moeten, om op dezen dag dubbel hard te werken. 17 DEC. 1932. De zendingen komen zeer vlug aan, ongeveer 10 tot 12 dagen duurt de reis. De zendingen worden in Moskou in bijzondere colli's verpakt en kunnen derhalve niet geroofd worden, wat vroeger nog al dikwijls voorkwam. De laarzen zijn zonder gebreken, verwekken groote bewondering. Ik heb zulk degelijk werk naast zulk goed leer nog nooit gezien. De laarzen zijn op een zeer langen duur berekend. Wat ik hier in den herfst door had te maken, is nauwelijks te gelooven. Ik leidde den aanleg van den weg door het bosch, waarop vroeger nauwelijks een menschenvoet gegaan is. Kleibodem, geen zand ter beschikking. Boomstammen worden geveld op den grond gelegd, dennentakken daaroverheen, hier zand op resp. aarde. Twee zomers werd er zoo gewerkt, de derde gebruikten we om een weg in het bosch uit te houwen, de tronken te breken, enz. Muggen gaven ons geen rust. In den herfst koud, regen, alles doorweekt, want we hadden niet eens een rugzak of een koffertje. Dit alles werd ons toch bij de uitzending ontnomen. Het ergste was echter, dat ik barrevoets rondliep. Dagelijks moest ik 8—13 k.m. loopen door dik en dun, eenmaal vijf dagen lang eiken dag 20 k.m. — om te melden hoever de weg strekte. Met bloedige voeten liep men heen en weer, vervloekte de geheele wereld, daar het niet om uit te houden was. Schoenen beloofde men mij, maar met den besten wil kon men ze mij niet geven, er waren er geen. In groote vertwijfeling schreef ik aan u, die mij in het leven houdt, en... . het overige is u bekend. Ik wensch u van ganscher harte een vroolijk Kerstfeest. Gedenk de armen, bij wie geen boom brandt, en verheug u er over ,dat u hun zoo'n groote vreugde bereidt door uw liefdegaven. Was nu uw hulp er niet, ternauwernood waren we in leven. BRIEVEN UIT HET JAAR 1933. 13 JAN. 1933. Het loopende jaar begint goed, we zullen ons leven hier moeten laten, want naar alle waarschijnlijkheid wil men ons uithongeren. Want hoe is het anders te verklaren, dat wij inplaats van 400 gram slechts 240 gram brood krijgen plus 10 gram suiker, 17 gram grutten, 27 gram visch, die er echter niet is. Kan men van dit rantsoen leven? De arbeiders krijgen den eersten dag heelemaal niets. Alle arbeid staat stil, en wat hier eigenlijk^gebeurt, begrijpt mijn verstand niet. 50 Russische mijlen van elke nederzetting verwijderd, zonder brood, zonder middelen, vreeselijk! Ik schrijf u in groote vertwijfeling, want hoelang kunnen wij, die als proleten van de hand in den tand leven, het zonder brood uithouden? 10—15 dagen en wij zijn weg. Het is in Gods hand ons te behouden. Echter nu niet kleingeloovig worden. Ik vermoedde wel, dat het zoo moest komen, maar nooit had ik gedacht, dat het zoo vlug kwam. Hoe we het hier nu zullen uithouden? Waar vandaan hulp nemen? 16 JAN. 1933. Onze toestand heeft zich in dezen tijd zeer, zeer verslechterd. Ik verwachtte in dit jaar wel een crisis, dat was aan alles te merken: de storingen in den toevoer van levensmiddelen reeds in den herfst, voor het bevriezen der rivieren, wezen erop, ondanks alle artikelen in de couranten (dat de houthakkers in dit jaar konijnenbout en varkenscoteletten zullen krijgen). De bevolking bedroeg hier ongeveer 400 man, nu hebben we er dubbel zooveel. Er zijn uit het Zuiden nieuwe aangekomen. Het geheele Noorden is vol met ons gelijken. Aan de Petsjora in het hooge Noorden, aan het Wittezee-kanaal — al die groote bouwwerken worden uitgevoerd door koelaken, Verbannenen, uitgewezenen, enz. De commissarissen houden hoogdravende redevoeringen, halen uittreksels uit de couranten aan, dat het bij ons goed is. Dat echter geheel Rusland hongert, wat de geheele wereld weet, dat wordt als leugen aangemerkt. Hongeren doen we allen! Bij massa's wordt aan de menschen verlof gegeven, het dorp in te gaan en iets te krijgen resp. te koopen. Het dorp is echter geheel uitgeplunderd, daar is niets te krijgen, die lijden zelf honger. Buitendien is de afstand tot het grootste dorp 45 k.m., wat niet ieder in staat is te bereiken. Voor geld is daar niets te krijgen, 't meest nog voor kleedingstukken: kussens, dekens, schoenen, suiker, horloges, scheermessen of iets anders. Wie heeft echter iets over? Stelt u zich nu onzen toestand voor. Brood is er nog, maar het wordt niet gegeven. Het bosch moet geveld worden. Den arbeiders geeft men geen brood. De bouwlieden moeten bouwwerken uitvoeren, omdat de nieuw aangekomenen geen woningen hebben; ze worden zoo van het werk weggehaald. Wat dit alles te beteekenen heeft, weten we niet. Want vroeger dwong men ons met geweld aan het werk, nu echter geeft men geen werk en ook geen brood. Waarheen zal dat gaan? Wij hebben niet de kleinste mogelijkheid hier iets te koopen, noch met geld noch met iets anders. We leven van hetgeen we dagelijks krijgen. Nu staat ons de dood voor oogen, een andere uitweg zal er wel niet zijn, want zonder levensmid- delen zullen we het niet lang uithouden. In welken toestand ik u dezen brief schrijf kunt u zich indenken. Wie zal ons leven hier ontraadselen? Wat heeft het voor doel, ons hierheen te brengen en ons dan aan den hongerdood prijs te geven? Lieden uit het Zuiden, die nooit een den hebben gezien, hierheen te sleepen, en ze dan te laten hongeren en bevriezen? Het is mogelijk, dat u dezen brief niet ontvangt, mogelijk, dat wij hier zullen omkomen, zonder dat iemand het weet. Alles is mogelijk! Ik moet den brief sluiten, want ik ben niet in staat verder te schrijven. Dag in, dag uit, honger, dag in, dag uit, nood, zorgen, verdriet. Zal deze verschrikking dan altijd door blijven, zal de Heer ons niet bijstaan in onzen nood? Vreeselijk, niet te gelooven, en niettemin de waarheid, en dat in de 20ste eeuw. Veel zou ik er voor geven, als hier ooggetuigen waren, om dat alles te zien, wat hier gebeurt. Ik wensch u alles goeds. U heeft ons veel goeds gedaan. Wat nu verder met ons zal gebeuren? Ik wil er niet aan denken. 13 MEI 1933. Ik geef u eerst vandaag antwoord op uw kaart. De vertraging laat zich verklaren, doordat ik tot aan 5 Aug. in L. in de gevangenis zat, 20 heele weken was ik van de vrijheid beroofd. Wat ik in dezen tijd heb doorgemaakt kan ik u nauwelijks beschrijven. De oorzaak van mijn arrestatie was agitatie tegen de bestaande regeering, verbinding met het buitenland enz. Ik, die een gewezen grondbezitter ben, heb dubbel en dwars onder de vervolging van de door klassenwoede verblinde menschen te lijden. Mij wilde men de beraming van een opstand in de schoenen schuiven. Wat ik heb doorgemaakt, heb geleden, is nauwelijks te gelooven. Ik ben nu bij mijn familie, ziek naar lijf en ziel, bovenmate hongerig, want waar zal de familie het voedsel vandaan halen, als de kostwinner buiten huis is. De familie hield zich boven water dank zij uwe zendingen, want van de „Pajok" (dagrantsoen) bestaande uit 200 gram brood, 10 gram suiker, 26 gram grutten per dag kan men zich niet onderhouden. God vergoede het u, dat u ons in dezen zwaren tijd niet in den steek laat. Ik hoop, dat u ook verder ons uw hulp niet zult onthouden, want ik ben uiterst zwak, heb voeding noodig, weet echter niet waar ze vandaan te halen. Vreeselijk is onze toestand, wij voeden ons met grutten, die we van u kregen, en met gras. Wat was er van ons geworden, als uw hulp er niet was geweest. Drie zendingen hebben we in dezen tijd ontvangen. Vier maanden heb ik mij in de gevangenis niet verschoond. De wasch kon ik niet wasschen, want verlof daarvoor gaf men niet. Mijn voeding bestond 1 maand uit 200 gram brood, 3 maanden uit 400 gram brood en 's middags een watersoep zonder vet. Wat heb ik honger geleden! Vreeselijk waren de kwellingen. Ik geloof, dat ik in staat geweest ben, me zelve op te eten. Hier heerscht een hetse tegen de hulp, die wij uit het buitenland krijgen. In de „Prawda" en de „Istwetjia" stonden artikelen, dat in Duitschland een organisatie „buitenlandsche hulp voor Duitschers" bestaat, die zich bezighoudt met het zenden van colli's met voedingsmiddelen aan de Duitschers in Rusland. Wat gaf dat hier een herrie! In de couranten stonden verklaringen in overvloed, dat de Duitschers hier niet hongeren enz. Ja, maar wanneer we echter geen honger lijden en genoeg voedsel hebben, voor welk doel bestaan dan de broodkaarten? Waarom geeft men mij slechts een zeker rantsoen brood, niet zooveel als ik lust? Alles leugen. Men durft en kan echter niet schrijven over de ontzaglijke terreur, die hier heerscht, de minste afkeuring, de kleinste opmerking brengt je in de gevangenis, waaruit men dan na maanden als gebrekkige wordt ontslagen. Ik kan na de 4 maanden, gedurende welke ik mij in gevangenschap bevond, nog niet tot me zelve komen. Geloof niet, dat men mij rust zal geven. Want wie hier eenmaal onder verdenking staat, dien geven ze geen rust. 6 JULI 1933. In langen tijd heb ik u niet geschreven. Het ligt niet aan mij, maar aan de omstandigheden, dat ik uit mijn gevangenschap, waarin ik mij nog steeds bevind, de brief niet kan verzenden. Een brief, geschreven in den loop van twee weken gedurende mijn gevangenschap, werd afgenomen. Hoe gaarne wilde ik u laten weten, hoe onuitsprekelijk ik hier heb te lijden. Ik heb weer papier, couverts, Marken bij me, alles bedel ik van mijn vrienden bij elkaar. Ik heb weinig ruimte, waarom ik kort zal zijn. In gevangenschap bevind ik me nog altijd. Een schuld ben ik me echter niet bewust. In T. waar ik me een maand bevond, kreeg ik 200 gram brood per dag, hier krijg ik 400 gram en middagwatersoep zonder vet, ll/2 1. Gisteren was ik niet in staat me te bedwingen een keer genoeg te eten en verslond de 400 gram brood met brandenden honger reeds in den morgen. De soep at ik 's middags zonder brood. 's Avonds kregen we daarvoor slechts kokend water met zout. Van den honger rookt men stevig, hier is echter geen tabak, d.w.z. er is wel tabak, maar ik heb geen geld om ze te koopen. In den loop van deze drie maanden ben ik heel zwak geworden, eentonig verstrijken de dagen, wat zal de toekomst me brengen. Al was het op de kolonie niet gemakkelijk, ik was toch bij mijn familie, wier onderhouder en steun ik was. Nu heb ik van daarginds de ergste berichten. Mijn vrouw heeft scheurbuik gekregen, mijn dochter werkt op een afstand van 60 k.m. Een zending van u is aangekomen, maar de postbeambte weigert, ze mijn familie te overhandigen. Ik ben in de grootste vertwijfeling over het lot van mijn arme beproefde vrouw. Hoe zullen zij zich boven water houden? Meer zorg geeft me het lot van mijn familie dan mijn eigen. Ik geef de hoop niet op, dat de organen der G.P.Oe. toch een onschuldige niet zullen veroordeelen, en toch — alles is mogelijk in dezen tijd van klassenhetse! Ik heb u slechts in het kort laten weten dat ik nog in leven ben en het me vreeselijk gaat. Wekenlang heb ik mij niet verschoond. Mijn verzoek is, in dezen zwaren tijd mijn ongelukkige familie uw steun niet te onttrekken, het is voor hen een bestaansvraag. Dezer dagen wordt mijn lot beslist, bij de eerste mogelijkheid geef ik u bericht. Ik heb heelemaal niets bij me, daar geen enkele maal de gedachte bij me opkwam, dat ik zoo lang in gevangenschap zou zijn. Uit het diepste van mijn hart dank voor uw hulp, werkelijk, wat was er van ons geworden, als we uw hulp niet hadden? God vergoede het u. Bidt voor mij, vreeselijk heb ik te lijden!! Redt de mijnen, verlaat ze niet. Dit is slechts een levensteeken dat ik nog in leven ben. 12 JULI 1933. Nogmaals een kort bericht van mij, ontstaan door de mogelijkheid, dat ik de kaart dadelijk aan de bus toevertrouwen kon. Ik hoop, dat u ze ontvangt. Ik ben nog steeds in gevangenschap, hoewel ook geheel krachteloos, naar lijf en ziel een gebrekkige Zuiver onmogelijk schijnt het, wat ik hier heb doorgemaakt. Een maand op 200 gram, twee maanden op 400 gram brood, waar zal dus mijn organisme de kracht vandaan halen? Wanneer zal het leed een einde hebben? Ik ben den waanzin nabij, want niet slechts dat ik hier vreeselijk heb te lijden, neen, de toestand der mijnen is ook een zeer slechte, zonder uitzicht. Mijn vrouw heeft scheurbuik, door zorgen en verdriet geheel neergedrukt, ja, waar zal dat heen gaan? De eenige hulp is van u, die me een door God gezonden redder is. Verlaat u me niet, want vreeselijk is het, wat ik hier heb door te maken. Alles kan ik u toch niet schrijven. 13 AUG. 1933. Gisteren op vrije voeten gesteld. Zonder een enkel middel, zonder brood, bij stroomenden regen werd ik uit de gevangenis ontslagen. Hoe bij de familie gekomen? Op 200 k.m. afstand! Den tweeden dag heb ik niets gegeten, vreesde, dat ik van den honger omkwam. Over het leven van mijn familie weet ik niets, daar ik langen tijd geen bericht heb gehad. Ik schrijf op de post, ik heb de middelen niet om de kaart te frankeeren. God heeft me geheel verlaten. Wat te doen? Ben geheel radeloos. *) 25 AUG. 1933. Ik schrijf u dezen brief van L. uit, waar ik me zoo juist bevind. Ik heb van den commandant de vergunning gekregen, me in L. een plaats te zoeken. Ja, wat zal dat beteekenen? Het is voor mij een groot raadsel. Vertrouwen doe ik den vrede niet, want de heeren van het politiebeheer zijn anders niet zoo beminnelijk met hun gunsten. Ik weet niet, hoe ik u schrijven moet, om mijn toestand, die letterlijk vreeselijk is, duidelijk te maken. Tot 11 Aug. was ik in L., van 11—20 Aug. was ik bij mijn familie. Ja, wat ik daar zag, den honger en den grooten nood, die vermagerde gezichten, mijn levensgezellin gebogen door zorgen over de kinderen, die leefden enkel en alleen van bessen, die met roggemeel vermengd, tot voedsel dienden en nog dienen. Het brood bestaat uit bladkool, knollen en zoo meer: gekookt, gestampt, tot koeken gevormd en met wat meel vermengd. Geen enkelen voorraad hebben we. Per persoon 10,5 gram meel per dag — daarmee leven of sterven. God erbarme zich over mij. In de gevangenis zooveel geleden, nu hier die pijnigingen om de familie. Na kort beraad met mijn vrouw, besloot ik, mijn geluk ') Hoewel ongefrankeerd, kwam de kaart toch goed aan. De porto moest bij ontvangst nabetaald worden. in L. te beproeven, waarheen ik zonder een enkel middel afreisde. Nu zit ik hier den tweeden dag, hongerig, zonder een enkel middel. Het brood op de markt kost 9—11 Rbl. per k.g. Ja, waar het geld vandaan te halen? Een broodkaart en middagkaart om het brood tegen vaste prijzen en het eten goedkooper te krijgen, heb ik, zoolang ik geen betrekking gevonden heb, helaas niet. Ik ben in groote vertwijfeling, hier kan ik niet blijven, daar mij voor den eersten tijd de middelen om te bestaan ontbreken! In Torgsin is alles voor dollars en goud of zilver te krijgen. Maar hoe het te krijgen? Wie zal me helpen, wie zal oog hebben voor den toestand waarin ik mij bevind? Voedingsmiddelen, dat heeft de familie noodig. Dollars zouden mij de mogelijkheid bieden, in Torgsin meel voor 12 kop. per k.g. te koopen, suiker voor 50 kop., grutten voor 23 kop., boter voor 33 kop. Helpt u mij met raad in dezen voor mij zoo zwaren toestand. Ik weet en zie geen uitweg. „Heer, ik ga ten onder." Ik sluit dezen brief, geschreven in groote vertwijfeling, met vertrouwen. God leide u, late u milddadige harten vinden. 9 SEPT. 1933. Mijn toestand is heel erg. Tegen mijn wil in wordt ik in L. gehouden, waar een k.g. brood 10 Rbl. kost. Ik honger den derden dag, omdat ik de middelen niet heb, het voedsel te bekostigen. Mijn familie lijdt ook vreeselijk, helaas heb ik niet de minste mogelijkheid hen te helpen, daar ik zelf zonder voedsel ben, zonder eenig middel, in een vreemde stad als uitgewezene veel heb te lijden. Eén dollar zou voldoende ziin, om me gedurende 14 dagen te voeden. Doet u om Christus' wil slechts alles wat mogelijk is, daar mijn toestand en mijn zielsstemming geheel onbeschrijfelijk is. In de grootste vertwijfeling schrijf ik u, want wanneer de hulp uitblijft, wat dan? BRIEVEN UIT HET JAAR 1934. 19 JAN. 1934. Uw geachte zending heb ik ontvangen. Ze was intakt en kwam zooals steeds op den juisten tijd aan. Hartelijk dank daarvoor! Mijn toestand is steeds onveranderlijk, en hulp in elk geval noodig. 7 FEBR. 1934. Hoeveel heb ik aan u te danken, bijna onmogelijk zal het mij zijn, mijn dank over te brengen. Mijn leven, het leven van de mijnen heb ik slechts aan u te danken. Gedenk ik het verleden, hoe veel, veel moeilijks moest ik overleven. Wat staat me nog te wachten? Een verbetering van mijn toestand? Daar heb ik geen hoop op, want ondanks den goeden oogst in dit jaar lijden we honger. De behandeling laat te wenschen over. Eiken dag moet men aan het werk, rustdagen zijn er niet, die zijn niet voor ons. Van de ouden van ons sterft de een na den ander — aan hartzwakte, teweeggebracht door ondervoeding. In de coöperatief is niets te krijgen. Onlangs waren er laarzen — twee paar, de slechte bestonden uit zeildoek, de prijs 30 Rbl. Twee paar op een kolonie met 400 zielen! Ik werk nu op het kantoor, voor lichamelijken arbeid ben ik niet meer geschikt, daar mijn gezondheid onherstelbaar verwoest is. Het loon, dat ik krijg is nauwelijks de moeite waard, ongeveer 30 Rbl. per maand. Twee maanden heb ik mijn loon niet gekregen, het bedrijf heeft geen geld. Mijn dochter werkt in het bosch, de verdienste is gelijk nul. Het hoogste wat ze bij ingespannen arbeid kan verdienen, is nauwelijks voldoende om de middagen in het spijshuis, ongeveer 7 Rbl. per dag, te bekostigen. De winter is dit jaar zeer streng. De thermometer heeft aan zijn doel beantwoord. Ingeval hij beneden de 25° aanwijst, moet men niet aan het werk. Dat hebben we doorgezet, daar we voortdurend het bewijs voor oogen hebben. U had maar eens moeten zien, hoe verrast ze waren, als hun getoond werd, dat de temperatuur beneden de 30° was, en de menschen echter toch aan het werk moesten, omdat hun gezegd werd, dat de temperatuur om en bij 20 graden was. „Waar hebben jullie dat ding vandaan?" „Nu ja, waar ik dat ding vandaan heb, gaat u weinig aan. Maar dat de koude onder de 30 graden is, ja dat moet u in aanmerking nemen, want volgens het besluit van de uitvoerende gouw-comité's hoeven we niet aan het werk." Nu is er nog een tweede strijdpunt: de tijd. Maximum moeten we 10 uur arbeiden, nu echter meer dan 12 uur. Bewijzen kunnen we niets, want er zijn op de kolonie geen klokken. Als de trommel tot den arbeid roept, ja, wie weet, hoe laat het is, — is het drie of zes uur? Hetzelfde beeld bij de beëindiging van het werk. Een horloge hier te koopen, is niet mogelijk, omdat er bij ons geen klokkenindustrie is. Nu ja, daar moet men zich mee tevreden stellen, want indien het niet te koopen is, is het ook niet goed aan zulke dingen te denken. De hoofdzaak is bij ons — eten! Al die hulp heb ik slechts aan u te danken. Nooit en nimmer had ik geloofd, dat er op de wereld zooveel liefde en begrijpen is voor den noodtoestand van zijn naaste. Homo homini lupus est (de mensch is als een wolf tegenover de menschen). Als ik aan den honger was prijsgegeven, geen hoop op welke hulp ook had, dan dacht ik dikwijls, hoe waar dit woord is. De menschen zijn hier in den hoogsten graad gemeen; in nijd, twistzucht, het graven van een kuil voor een ander, ja, daarin zijn ze meesters. Veel had ik te lijden, veel heb ik nog te dragen, er gaat geen dag voorbij, dat geen geruchten over mij en mijn familie worden rondgestrooid. Geen woord durft men te zeggen, zonder dat er een andere beteekenis aan gegeven wordt, als bedoeld was. In L. had ik veel te lijden, blij ben ik, dat ik eindelijk een keer uit dat nest ben. Beter in het bosch bij de menschen, dan daar in die hel. Veel heeft het leven me daar gekost, met ontzetting denk ik eraan terug. Van de Torgsincentrale heb ik twee zendingen gekregen met den volgenden inhoud: 17 k.g. meel, 5 k.g. suiker, 2 k.g. parelgrutten, 4 k.g. boekweit, 2 k.g. manna, 4 k.g. spek, 2 stukken toiletzeep. Hoe noodig de hulp is, bewijst het volgende geval. Mijn 17-jarig dochtertje was zoo zwak, dat ze niet in staat was te loopen en der koude ten offer viel. Dit gebeurde den 5en Febr. van dit jaar. Men ziet het zeer ongaarne dat we betrekkingen met het buitenland hebben. Ik grijp naar omwegen om dezen brief in uw handen te laten komen. 13 MEI 1934. Ik verleer de moedertaal. Geen courant, geen Duitsch boek heb ik sedert jaren in handen gehad, dit alles werkt op mijn woordenschat. Het ontbreekt me dikwijls aan woorden, om dat uit te drukken of neer te schrijven, wat me op het hart ligt. Hoe zal ik u danken. Slechts van u ontving ik regelmatig ondersteuningen, die mij en de kinderen de mogelijkheid geven, het leven te verlengen, dat helaas zoo miserabel en slecht is, dat men het onmogelijk een leven kan noemen. Mijn vrouw is in het ziekenhuis, ongeveer 200 k.m. hier vandaan, Ze lijdt aan een vrouwenziekte (kanker), die slechts door een operatie uit den weg geruimd kan worden. Hoe het haar gaat, hoe ze zich bevindt, weet ik niet. Veel moeite en veel geld, dat ik moest leenen, kost me de ziekte van mijn dierbare levensgezellin, die, zwak en ziek, gedwongen was, den verren weg per slede af te leggen; zij is nu echter gelukkig aan het doel. Ik hoop dat het lijden uit den weg geruimd wordt. Het was voor mij toch een uiterst harde slag, indien ik mijn vrouw zou verliezen. Ik ben nu alleen met de kinderen hier, de jongste doet de huishouding. Het valt het kind, dat een goede leerlinge is, zeer zwaar, maar zonder morren draagt ze den last op de schouder. Arbeid is er hier genoeg. Wij rooien boomen en maken land vruchtbaar. Waar nooit een menschenvoet heeft gestaan, waar honderdjarig bosch heeft gestaan, staat nu een nederzetting, gemaakt door ons, slaven der 20ste eeuw. Ja, hier hadden de persvertegenwoordigers van mijn trouwe vaderland heen moeten komen, om er eens een voorstelling van te hebben, hoe hier in Rusland, in het dagelijks door de Russische pers geprezen eldorado, menschen worden uitgebuit, zooals het zelden een kapitalist heeft gedaan, 's Morgens in de vroegte om 4 uur wordt men gewekt. Om 5 uur begint het werk, dat tot zonsondergang duurt. Niet genoeg, dat men zich den heelen dag afjakkert, neen, des nachts nog moeten we aan het werk, om de uitgerooide tronken te verbranden. Ssoebotnik! Waar is hier de geprezen acht-urendag! Voor ons is er zoo iets niet. Zijn wij alleen maar zoo bedacht? Neen, millioenen worden zoo gedwongen! Misdadigers, die niets misdadigs deden, die dubbel lijden, omdat met hen de familie lijdt. En het loon? Er is voor dien harden arbeid niet eens genoeg brood. Wij lijden aan ondervoeding. Van de 5 dagen zijn er drie zonder brood. Derhalve is uw ondersteuning ons zooveel waard. Van uw zendingen heb ik door de Torgsincentrale een ontvangen, de tweede blijft nog staan. Groot is mijn dank. Aan de correspondentie worden veel hindernissen m den weg gelegd. Veel brieven komen niet aan hun doel. Ik zoek naar omwegen om te schrijven en te laten weten, hoe heel slecht onze toestand is. Ze is bijzonder verzwaard doordat wij het beheer van de regeering goed moeten heeten, dat beteekent actief moeten deelnemen aan de politieke scholing van onze in de politiek achterlijk zijnde kameraden, wat ik echter niet doe, of echter doe in den tegenovergestelden zin, wat voor mij veel onaangenaams met zich meebrengt, en voor mij slecht kan afloopen. Maar beter een einde met verschrikkingen, dan verschrikkingen zonder einde. 29 JUNI 1934 Zoo juist heb ik het bericht ontvangen, dat voor mij een chèque ten bedrage van 6 Rbl. 75 kop. is geschreven. Mijn dochter gaat er dadelijk heen, omdat de winkel tot aan 1 Juli is geopend. Van Juli af wordt de rest daar geliquideerd. Mijn hartelijken dank voor uw hulp, die ons zooveel waard was. (Dat was het laatste levensteeken. Verscheidene daarna nog verzonden zendingen kwamen als onbestelbaar terug). J. Kern: Mijn lijdensweg in Sowjet-Rusland. Prijs ƒ 0,75. Godsdienstvrijheid zou daar in Sowjet-Rusland bestaan? Wie dat meent, leze deze lijdensgeschiedenis van een predikant, die thans ook wel in Nederland overal bekend is. Zijn tragische lotgevallen zijn typeerend voor hetgeen al zijn ambtgenooten hadden te verduren en nóg te verdragen hebben voor zoover zij nog in leven zijn. H. Rempel: De Sowjet-hel ontvlucht. — Wat een jonge Christen in het tegenwoordige Rusland doorleefde. Prijs ƒ 1,50. De heldhaftige vlucht van een jonge Mennoniet. Voor één die ontsnapt, zijn er duizenden die wegsterven in de hevigste smart. Alexandra Anzerowa: Waar de stem wordt gesmoord. De verschrikkingen uit het leven eener gevangen vrouw in Sowjet-Rusland. 336 pag. Prijs ingenaaid ƒ 2,90; gebonden ƒ 3,50. Eenparig is de pers in haar oordeel: „Het is een levendig, maar toch zakelijk geschreven relaas van hetgeen de schrijfster heeft moeten doorstaan. En juist door die soberheid is het zoo boeiend en tevens zoo reëel, dat het diepen indruk maakt. Men leert er het Sowjetregime in al zijn wreedheid, maar ook in zijn bedrog, uitstekend uit kennen." Maar daarom is het boek tevens een aanklacht en één doorloopend, angstig vragen: „Waarom zwijgen toch de menschen, vooral zij die gelooven dat God door hen kan en wil spreken"? HOE LANG NOG? Nederlandsche bewerking v. E. E. Dwingers UND GOTT SCHWEIGT .... met een enquête over „Hongerend Rusland" in 1937 van Dr. F. J. Krop 200 pg. P r ij s 9 5 cents Hierover schrijft HET VADERLAND: „Dit boekje lijkt ons een van de interessantste geschriften, die dank zij de activiteit van dr. Krop in de laatste jaren over Rusland hier te lande verschenen zijn"