DE CHOLERA ASIATICA IN ZEELUI). DE CHOLERA ASIATICA IN ZEELAND, IMM @®[&®M®K]© IKI Haai ^nasMsoMMi© gedurende de jaren 1832—1833 en 1848—1849. GESCHIEDVERHAAL , DOOR DE VEREBNIGING VAN GENEES- EN HEELKUNDIGEN IN ZEELAND, TER BEARBEIDING OPGEDRAGEN AAN HARE LEDEN J. C. VAN DEN BROECKE en J. C. DE MAN, Hedicinae Doctores. MIDDELBURG, DE GEBROEDERS ABRAHAMS. 1850. In den tijd, dien wij beleven, behoort er moed toe met een geschrift over cholera asiatica op te treden en zelfs daarbij het vertrouwen te koesteren, dat het niet zonder belangstelling zal ontvangen worden. Men is er wars van langer eene schier oneindige reeks van uiteenloopende gevoelens te volgen over de behandeling eener ziekte , welke , eenmaal tot volledige ontwikkeling gekomen , door hare vergiftigende en niet zelden plotselijke werking op 's menschen edelste deelen , aan de meest verschillende geneeswijzen schijnt te hebben weerstand geboden. Indien het derhalve dusdanige strekking in dit geschrift had gegolden, wij zouden, als leden van de Vereeniging van Geneesen Heelkundigen in Zeeland, ons tegen de uitgave van hetzelve naar ons vermogen verzet, — nimmer althans er de bewerking van op ons genomen hebben. Nu echter die strekking eene beteekenis hebben moest, waarvan het hooge belang niet kan miskend worden, hebben wij de taak op ons genomen, om een arbeid te leveren, welken wij ons vleijen eenigermate te zullen beantwoorden aan het doel, dat de Vereeniging met de uitgave van dit geschrift beoogd heeft. Toen de cholera asiatica ten tweedemale ons vaderland geteisterd had en Zeeland, ia tegenstelling van andere provinciën , telkens slechts in geringe mate door de gevreesde ziekte bezocht was, moest er meer dan ééne drangreden oprijzen, om van haren oorsprong en hare verspreiding in dit gewest nadere kennis te nemen. Er werd in de vergadering van 9 Augustus 1849 een voorstel gedaan „ om te trachten, eene naauwkeurige kennis te „ bekomen van de toenmalige cholera-epidemie en, zoo mogelijk, „ van die in 1832—1833, voor zoo ver de cholera in ons „ gewest was waargenomen, ten einde later de Vereeniging in „ staat te stellen , om uit die facta een uitgewerkt en berede„ neerd verslag te kunnen opmaken." Ten gevolge hiervan werd eene commissie van zes leden (1) benoemd, om de bescheiden over den gang der ziekte bijeen te zamelen. —- Dit had tot uitkomst eene toen reeds merkwaardige reeks van feiten, waarvan een groot deel uit de stukken der Provinciale Geneeskundige Commissie getrokken waren, die met bereidvaardigheid tot het beoogde doel hare archieven had beschikbaar gesteld. Zoodanige uitkomst nu achtte men wel waard om, in overeenstemming met het voorstel, terstond te laten bearbeiden; ja , men meende dat de Vereeniging, — welke zich inmiddels onder den naam van Afdeeling Zeeland had aangesloten aan de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, — daardoor de beste bewijzen geven zou van op haren bodem , zooveel hare krachten toelaten, te willen medevierken aan de bereiking van de bedoelingen dier Maatschappij. (1) Behalve de ondergeteekenden waren leden dier commissie de heeren adr. a. fokker , m. ir. damme , j. h. corniet.je , leden van het bestuur der Vereeniging, en prof. b. de jonge , voorzitter der Provinciale Geneeskundige Commissie. Daar het echter tevens, door den omvang en de geaardheid van de verkregene bescheiden , der commissie doelmatiger scheen, de bearbeiding aan weinigen op te dragen, besloot zij die bescheiden aan ons ter hand ter te stellen, met verzoek, liet daaraan ontbrekende op te sporen en het onderiverp ter openbaarmaking te bearbeiden. Nadat aan dit verzoek voldaan was, gaf de commissie , in de vergadering van 25 Juli/' 1850 , verslag van hare bemoeijingen. ■—■ Zij stelde voor, dit geschiedverhaal openbaar te maken en aan onze zorg alle daartoe gevorderde beschikkingen over te laten. — De vergadering heeft in dien geest besloten. Wat nu meer in het bijzonder onzen arbeid betreft, ■—• al ivas de reeks van feiten over den oorsprong en de verspreiding der cholera asiatica in Zeeland, ons door meergemelde commissie ter hand gesteld, reeds belangrijk , •—• het bleek echter weldra, dat zij tot het leveren van een, zoo mogelijk naauwkeurig verhaal en tot het opmaken van een beredeneerd verslag nog niet toereikend was. Naar mate toch onze nasptoringen ter bekoming van vollediger inlichtingen omtrent den gang der ziekte vermeerderden, naar die mate werd het veld, dat te onderzoeken viel, uitgebreider; en wij ondervonden het daarbij herhaalde malen, dat nieuwe inlichtingen ons noodzaakten het pas opgebouwde wederom af te breken. Konden wij, na afloop hiervan, nog niet zeggen, dat wij omtrent alles, wat met de cholera is gebeurd, zoo juist en zoo volkomen zijn ingelicht , als wij dit wel hadden gewenscht, zoo meenden wij toch een vrij volledig verslag te kunnen leveren. Uit naam der Vereeniging brengen wij onzen dank toe aan de geneeskundigen, die ons in meerdere of mindere mate be- hulpzaam zijn geweest in het opsporen van bouwstoffen voor ons geschiedverhaal. (1) Toen wij eindelijk van oordeel waren, dat verdere nasporingen geen helderder licht meer zouden verspreiden , meenden wij ons, ingevolge het gedane voorstel, niet te moeten bepalen tot de mededeeling der feiten, maar tevens ons verhaal te laten vergezeld gaan van zulke beschouwingen en gevolgtrekkingen, als wij, met het oog op de wetenschap en den algemeenen gezondheids toestand, noodig oordeelden. Intusschen zijn wij verpligt uitdrukkelijk te verklaren, dat de gevoelens en gevolgtrekkingen in dit werk geheel voor onze verantwoording zijn; trouwens de aard van dezen arbeid duldde niet daarover een aantal, weiligt uiteenloopende, gevoelens te raadplegen en in overeenstemming te brengen. En hiermede nemen wij afscheid van onze taak. Middelburg, October 1850. j. c. van den bkoecke. j. c. de man. (1) Wij vermelden hier de heeren: Dr. j. s. boom; Dr. p. d. buyze; Dr. j.j.bybau, p. m. van dek byll ; Dr.j.w. callenfels; Dr. p. j. carpentier; j. f. deijer ; p. n. j. h. during; Dr j. w. kien eltzman; Dr. h. goemans; f. j. iiaman; offic. v. gei. 2de . f. harbader; j. hoogkamer; offic. van gez. 2de kl. b. j. janssen; h. l. kardol ; Chir. maj. W. C. van leersum ; b. van lier ez.; j. van pienbroek; Dr. g. rippwo; e. o. van kijssel ; b. sivert ; c. J. snijders ; Dr. e. vogelvanger ; benevens de Provinciale Geneeskundige Commissien van Oost-Vlaanderen en Zeeland, en de Stedelijke Geneeskundige Commissien van Bergen op Zoom en mi delburg. INLEIDING. De provincie Zeeland cn liare inwoners. De provincie Zeeland grenst ten noorden aan ZuidHolland, ten oosten aan Noord-Brabant, ten zuiden aan Belgie, ten westen aan de Noordzee. Zij heeft eene oppervlakte van 53 v. m., waarvan meer dan twee derde land; — is zamengesteld uit zes eilanden en een deel van het vasteland, Zeeuwsch Vlaanderen. De eilanden zijn: Walcheren, Noord-Beveland, Schouwen , buitenwaarts aan de zeezijde, — Zuid-Beveland, Tholen, St. Philipsland, binnenwaarts aan de landzijde. Zeeuwscli Vlaanderen is eene smalle strook lands, welke, aan den eenen kant door de Schelde begrensd, haar linker oever vormt; aan den anderen met Belgie verbonden is. De stroomen, welke de eilanden van elkaar scheiden, worden armen of takken der rivier de Schelde genoemd. — In den eigenlijken zin des woords zijn zij dit niet. Deze stroomen hebben met de rivier geene andere gemeenschap, dan dat deze haar water langs dezelve in de Noordzee ontlast, nadat het zeewater voor een deel zijn terugloop naar die zee genomen heeft. Zeeland is, hetgeen de naam zoo juist uitdrukt, een zeeland, een land in de zee gelegen, door de zee gevormd, dat de zee iedere vierentwintig uren tweemaal op zijne 1. lagere en niet bedijkte deelen overdekt. — Zeeplanten van allerlei soort vindt men daar en eene menigte en verscheidenheid van zeedieren, tot nu toe te weinig gekend en opgespoord. Geenszins zijn dus de Zeeuwsche stroomen riviertakken; veeleer moeten zij als zeearmen worden aangemerkt, langs welke de zee zich bij iederen vloed tot in het binnenste van het land begeeft. — Op eene kleine schaal wordt telkens aan de eilanden het beeld dier overstroomingen teruggekaatst, welke in vroegere tijden zoo veelvuldig en zoo geducht aan de geheele kust der Noordzee werden aangetroffen. Van het hier aangegeven gezigtspunt wordt het duidelijk, hoedanig de grond is, welke deze eilanden zamenstelt. Door de beurtelingsche beweging, waarmede het zeewater landwaarts wordt gedreven, worden de vruchtbare stoffen, welke de Schelde in de Noordzee ontlast, terug geworpen. Het zeewater , tot meerder rust gekomen , laat, eer het terugvloeit, de in hetzelve zwevende stoffen bezinken , — er ontstaat aanslikking. Deze, van lieverlede toenemende en tot eene toereikende hoogte gevormd, wordt dooi menschelijke kunst, door indijking , tegen nieuwe overstrooming beveiligd; — eene snel toenemende vegetatie bedekt weldra den nog kort te voren grootendeels schralen bodem. Door dezen eenvoudigen maar rusteloozen gang der natuur ontstonden eenmaal de Zeeuwsche eilanden. Ook nog in onze dagen ziet men door dezelfde natuurwerking den omvang dezer eilanden toenemen en van gedaante veranderen , ofschoon weieens, door hevige stormen, datgene in korten tijd vernield wordt, wat natuur en kunst te gader, langzaam en met moeite, hadden daargesteld. Een grond, hoedanig men heeft zien ontstaan, zal het aan vruchtbaarheid niet ontbreken. Men behoeft den bo- tlem der Zeeuwsclie eilanden slechts oppervlakkig gade te slaan om zich van zijnen rijkdom te overtuigen. Van eenen krachtigen plantengroei vindt men op vele plaatsen de bewijzen. In geaardheid van bodem komt Zeeuwsch Vlaanderen met dien der Zeeuwsche eilanden overeen. Ook aan dezelfde oorzaken als deze heeft de linker oever der Schelde zijn oorsprong te danken. Nog zijn er de sporen van zigtbaar. Het delfstoffelijk rijk levert in Zeeland niets bijzonders. Men vindt er derrie en darink, eene zwavelachtige en ziltige soort van aarde, uit plantaardige overblijfselen bestaande , waarvan men oudtijds turf maakte en uit welker asch, met zeewater besprengd, men ook een zuiver en wit zout stookte. In Zeeuwsch Vlaanderen, in de omstreken van Hulst, gebruikt men nog tot brandstof den zoogenaamden binnenderrie en den zwavelachtigen zeederrie. (I) Het water is op vele plaatsen der provincie brak, heeft een zouten, eenigzins bitteren smaak. Het ontbreekt echter niet aan wellen , welke goed water geven en aan binnen-kanalen, welke dit eveneens helder, goed en drinkbaar voor menschen en vee bevatten. (IJ Over de diepere lagen van den grond heeft men slechts enkele waarnemingen; — zij getuigen van vroegere natuuromwentelingen in deze oorden. Zoo leverden de gravingen bij de vestingwerken te Vlissingen de volgende uitkomsten: vruchtbare aarde; zand met schelpen; klei; derrie met boomtakken -en riet; zuivere derrie; potaarde met overeindstaande boomstammen, die door de twee boven op liggende lagen heen staken. Men vindt alzoo wortels van hoornen, 27 palmen beneden de tegenwoordige oppervlakte van den grond. — Vergel. de Provincie Zeeland door j. de kanter phil. z. en j. ab utrecht dresselhuis. Middelb. 1S24. Soortgelijke uitkomsten vond men ook bjj de gravingen te Neuzen, Het plantenrijk getuigt, zoo als wij reeds opmerkten, van de gesteldheid des bodems. Behalve de in Zeeuwsch Vlaanderen aan Belgie grenzende gemeenten, waar heidenen boschlanden liggen en enkele laag liggende streken op de eilanden , hebben de landerijen eene voortreffelijke hoedanigheid. Zelden heeft men er over misgewas te klagen. De weilanden zijn er goed, ja de schorren en gorzen, ofschoon bij hooge vloeden door zeewater bedekt, leveren voedzame planten voor de schapen. Op deze schorren groeijen zouteraal en zeekoraal , planten , welke eene gezonde en voor vele inwoners smakelijke spijs zijn. Op gelijke hoogte als in andere gewesten staat de tuinbouw. Groenten , moeskruiden en boomvruchten zijn er in overvloed en van uitmuntende hoedanigheid. Het is eene dwaling, waarvan zelfs het beschaafde deel onzer natie niet altijd vrij is, om Zeeland als een naakt en bloot land zich voor te stellen. Wel verre dat zulks er op toepasselijk is , kunnen er integendeel niet weinige plaatsen worden aangewezen, welke door haren weligen en belommerenden plantengroei een landschap vormen , dat men in vele gewesten van ons Vaderland niet zou weervinden. Verschillende houtsoorten worden er aangekweekt en gedijen er bij uitnemendheid. Wij vinden het onnoodig in bijzonderheden te treden over de land- en zeedieren, daar zij in Zeeland, voor zoo ver zij bekend zijn , overeenkomen met die in soortgelijke gewesten onzes Vaderlands. (1) (1) Men raadplege omtrent het een en ander over onze provincie het zaakrijk geschreven artikel Zeeland in het Aardrijkskundig Wooidenboek der Nederlanden, bijeengebragt door a. j. van der aa, enz., Gorinchem 1849. Na hetgeen van de Zeeuwsche eilanden gezegd is , kan men aldaar eene eigenaardige weêrs- en luchtsgesteldheid verwachten. De nabijheid der Noordzee , het tweemaal in één etmaal indringen van het zeewater , waardoor de eilanden worden omringd, oefenen een gewigtigen invloed uit. Behalve dat de lucht meer voortdurend door vochtigheid wordt verzadigd, zijn er de afwisseling van warmte en koude plotselijker dan op het vaste land, — de ochtenden avond-koelten doordringender , — regen, wind en stormen niet spaarzaam, —■ onweders daarentegen in het algemeen minder hevig en minder langdurig dan op het vaste land. De westelijke winden zijn de meest heerschende. Bij oostelijke, welke vooral in het voorjaar heerschen , ontstaat , even als in andere oorden van ons land, de zoogenaamde heibrand, terwijl gedurende een groot deel van het jaar, de zomermaanden uitgezonderd, nevel en damp geene ongewone verschijnselen zijn. Andere oorzaken, van den bodem afhankelijk, werken op den dampkring. Naar mate de waterstroom, welke bij hoog water de eilanden omringt, door de eb naar zee terugkeert, naar die mate komen de lagere deelen des Iands, — banken, platen , schorren noemt men ze , — te voorschijn en hebben geene geringe uitgestrektheid. Gedurende dien lagen waterstand heeft er op deze pas van water ontbloote streken eene uitwaseming plaats, welke in geenen deele aan de zuiverheid des dampkrings bevorderlijk is. Het spoedig terugkeeren van den vloed, de meer afwisselende land- en zeewinden , dragen er echter veel toe bij om aan den dampkring zijne zuiverheid terug te geven. Als slotsom dezer beschouwing mag men veilig aannemen, dat de lucht , welke de Zeeuwsehe eilanden bedekt, niet slechter, niet onzuiverder te noemen is, dan die van verscheidene oorden onzes Vaderlands , (1) ja dat zij boven vele (2) in zuiverheid de voorkeur verdient. Zeeuwsch Vlaanderen is in sommige opzigten niet gelijk te stellen met de Zeeuwsehe eilanden. Zijne ligging aan de grenzen van Belgie, levert afwijkende verschijnselen van weêrs- en luchtsgesteldheid, ofschoon dat gedeelte, wat door de Schelde bespoeld wordt, met de Zeeuwsehe eilanden overeenkomt. Zeeland is verdeeld in vijf districten. De drie eerste worden door de Zeeuwsehe eilanden zaamgesteld, het vierde en vijfde (3) door Zeeuwsch Vlaanderen. De provincie bevat, volgens de laatste volkstelling, 160,297 zielen, die in ongelijke evenredigheid over dezelve verspreid zijn. Vier steden zijn er, welke meer dan vijf duizend inwoners hebben: Middelburg, Vlissingen, Zierikzee en Goes. Buiten deze vindt men op de eilanden nog vier kleinere steden en een-en-zeventig dorpen. Zeeuwsch Vlaanderen heeft in het vierde district vier steden van matige bevolking en geringen omvang, benevens veertien dorpen; — in het vijfde district eveneens vier steden van gelijke beteekenis als in het vierde en vijftien dorpen. Het vijfde district bevat 31,236 inwoners, het andere 24,307, beide te zamen alzoo ongeveer een (1) B. v. de landen aan de Zuiderzee gelegen. (2) B. v. Zuid-Holland, waar de drooggemaakte Zuidpias en anr dere droogmakerijen gevonden worden. (3) Het voormalig Staats-Vlaanderen, derde van de bevolking der geheele provincie. De districten zijn door water van elkander gescheiden. liet voornaamste middel van bestaan in Zeeland is de landbouw. Gelijk alle alluviaal gronden in den regel van vruchtbaarheid niet zijn ontbloot, zoo munten in dit opzigt, gelijk wij reeds zeiden, de Zeeuwsche gronden uit. Ja, met betrekking tot die vruchtbaarheid bekleeden zij onder de landelijke gewesten onzes Vaderlands de eerste plaats. Tot die middelen van bestaan behoort ook de met den landbouw zoo innig verwante veeteelt, ofschoon men zich hier minder dan in andere provinciën op het verzenden van vee toelegt. De visscherij was vroeger een hoofdtak van bestaan, tegenwoordig is zij beperkt tot de binnen-stroomen. Op enkele dezer stroomen vindt men oesterbanken, welke goede oesters leveren, terwijl de mosselvangst op eenige visschersdorpen van niet geringe beteekenis is. Enkele binnenlandsche wateren, inzonderheid op de eilanden Schouwen en Zuid-Beveland, alsmede de kreken van Zeeuwsch Vlaanderen, bevatten goeden riviervisch. —• De achteruitgang der visscherij heeft op den arbeid en de verdiensten van velen zeer nadeelig gewerkt. De koophandel en scheepvaart, eene voorname bron van welvaart voor deze provincie in vroegere tijden, zijn door den loop van staatkundige gebeurtenissen en door andere omstandigheden tot een lagen trap terug gegaan. Dit is vooral toepasselijk op den buitenlandschen handel, welke alleen nog uit Middelburg en Zierikzee wordt gedreven , ten zij men hieronder wilde rangschikken de weinige gemeenschap, welke nog eenige andere plaatsen met Engeland hebben. De binnenlandsche handel daarentegen, tusschen de eilan- den onderling en met Zuid-Holland , bepaaldelijk met Rotterdam , is niet zonder beteekenïs en verdient onder de middelen van bestaan niet voorbij gezien te worden. —• Hiertoe kan men ook brengen hare betrekking tusschen andere provinciën en Belgie, ofschoon zij op den achtergrond staat. Onder de takken van volksbestaan behooren ook eenige fabrieken en trafieken. De eigenaardige ligging echter van Zeeland schijnt eene voorname oorzaak te zijn van de geringe vlugt, welke zij genomen hebben. Maar uit die ligging ontspruiten voor eene talrijke volksklasse middelen van bestaan , welke elders niet in die mate worden gevonden. Yelen namelijk vinden arbeid en verdiensten in de belangrijke werken, welke de bijzondere toestand der provincie vordert. De dijken en duinen , welke de eilanden en de linker oever der Schelde tegen de zee beschermen, vorderen aanhoudende zorg. Het jaarlijksch onderhoud derzelve wordt in den regel op meer dan één millioen guldens geschat. Hetgeen omtrent de middelen van bestaan der inwoners van Zeeland gezegd is , geldt ook van die der inwoners van Zeeuwscli Vlaanderen. Ook daar staat de landbouw boven aan. Wanneer men de middelen van verkeer tusschen de inwoners der provincie onderling en tusschen deze en die der omringende gewesten nagaat, dan laten zij zich uit de bijzondere gesteldheid en ligging van den grond gereedelijk afleiden. Behalve de vier groote wegen, welke de provincie doorloopen en naar Noord-Brabant en Belgie voeren, heeft men wegen , welke langs de verschillende veren gerigt zijn. (1) (1) In het algemeen zijn de wegen , welke tot onderlinge gemeenschap op de eilanden strekken, uitmuntende straat-, zand- en kleiwegen. Talrijk zijn die veren, waarvan het een meer dan het ander bereisd wordt. Het reizen tusschen de eilanden echter heeft zijne bezwaren en wisselvalligheden. De hooge of lage stand van het water, de beweging van den stroom bij eb en vloed, de kracht des winds en de verschillende windstreken zijn daarop van veel invloed. Wanneer men deze laatste middelen van verkeer overweegt, wordt het duidelijk, dat alles zamenloopt, om met de personen bekend te worden, die op de eilanden aankomen en van daar heentrekken , met hun verblijf aldaar en met andere omstandigheden, welke op het vaste land der algemeene aandacht ontsnappen. Al de steden, op de eilanden gelegen , hebben havens, waardoor zij gemeenschap met de overige eilanden onderhouden en met de omringende gewesten. Inzonderheid levert Middelburg door stoom- en beurtschepen schier dagelijks gelegenheid om naar Holland te reizen, terwijl alsdan verschillende veren worden aangedaan , ten einde reizigers af te zetten en op te nemen. Dit laatste geschiedt ook door de overige stoom- en andere schepen, welke of van andere Zeeuwsche plaatsen of van Antwerpen de Zeeuwsche stroomen bevaren. Behalve Middelburg is er op het eiland Walcheren nog eene andere stad, welke door haar zeewezen en militaire inrigtingen in een voortdurend verkeer komt met andere oorden. Wij bedoelen de stad Vlissingen. Op de belangrijkheid dezer vesting voor ons onderwerp zullen wij later terugkomen. Op dit eiland ligt ook de visschersplaats Arnemuiden, welks visschers de stroomen en kusten van Zeeland schier dagelijks bezoeken. Gelukkig voor deze verarmde plaats, dat wij van haar later geene melding behoeven te maken. Op Noord-Beveland liggen een paar dorpen , die met de binnenlandsche scheepvaart in betrekking staan. — Van Zuid-Beveland vertrekken eveneens eenige beurtschepen op Holland: — bepaaldelijk geschiedt het meeste handelsverkeer uit de stad Groes. Op het eiland Schouwen is het vooral de stad Zierikzee , waar men het meeste binnenlandsch verkeer ontmoet. Op dit eiland en het aangrenzende eiland Duiveland heeft men meer dan één overzetveer naar verschillende plaatsen. Wij zullen later gelegenheid hebben te verwijzen op het eerste dorp, 't welk men, langs de rivieren uit Holland komende, ontmoet, te weten Bruinisse ; terwijl eene andere plaats, Brouwershaven, ofschoon in aanraking met verschillende handelschepen , niet in aanmerking komen zal. Het eiland Tholen heeft alweder zijne zeedorpen. Aan de oostzijde wordt het door een vaarwater van NoordBrabant gescheiden, zoo smal, dat men meenen zou aan den vasten wal te zijn. St. Philipsland eindelijk is een zeer klein eiland, ligt rondom in schorren en slijken en bezit ook wel veren op de naburige plaatsen, doch het verkeer is er uit den aard der ligging uiterst gering. Hiermede meenen wij eene vlugtige schets van de middelen van gemeenschap der Zeeuwsche eilanden gegeven te hebben, voldoende, zoo wij vertrouwen, om het bijzonder karakter van het maatschappelijk verkeer aldaar uit te drukken. In meer dan een opzigt zijn de middelen van gemeenschap in Zeeuwsch Vlaanderen van die op de Zeeuwsche eilanden verschillend. Zeeuwsch Vlaanderen is, gelijk wij zeiden, over zijne geheele zuidelijke uitgestrektheid met Belgie vereenigd en wordt ten noorden door de Schelde bepaald. Aan den oever dier rivier heeft het verschillende dorpen, welke met de Zeeuwsche eilanden in betrekkingstaan. Daarentegen houdt het van de landzijde velerlei gemeenschap met Belgie en komt het in zijne middelen van verkeer overeen met hetgeen zich gewoonlijk op het vaste land voordoet, waar de beweging van personen minder wordt opgemerkt en nagegaan. Mag dit verschil van verkeer tusschen de Zeeuwsche eilanden en Zeeuwsch Vlaanderen niet uit het oog verloren worden, als innig met de behandeling van ons onderwerp zamenhangende, niet minder geldt dit van het verschil, dat tusschen de beide deelen van Zeeuwsch Vlaanderen wordt aangetroffen, iets, waarop later met nadruk zal gewezen worden, wanneer wij den gang der cholera asiatica in dit gedeelte onzer provincie volgen. Het aangevoerde betrekkelijk de middelen van verkeer in Zeeland doet zien, welke verscheidenheid aldaar bestaat en tevens, hoe noodzakelijk het zijn zal voor het door ons te behandelen onderwerp , om later deze verscheidenheid in een helder licht te stellen. Waar zich de middelen van bestaan en verkeer zoo verschillend voordoen, daar kan men ook niet eene gelijksoortige leefwijze verwachten. De stedeling , de landbouwer, de schipper, de veerman , de visscher , de dijkwerker versch&ffen zich allen , ieder op zijne wijze, de behoeften des levens. In het algemeen evenwel draagt in Zeeland hunne leefwijze de kenmerken van eenvoudigheid , matigheid, arbeidzaamheid en zindelijkheid. — Intusschen is het er verre af, dat hierop geene uitzonderingen te vinden zouden zijn. De afwijkingen van die goede hoedanigheden doen zich, gelijk elders, ook hier maar al te veel gevoelen. Men betreurt er eveneens het ^misbruik van sterke dranken, die onzalige bron van ellende in de maatschappij der menschen. De meermalen in ons Vaderland, maar tot nu toe zonder gevolg, geuite wensch, t. w. het meer algemeen gebruik van goed bier, is ook in Zeeland tot nu toe niet vervuld. Deze drank zou tevens in het belang der gezondheid voor een deel het te menigvuldig gebruik van koffij en thee kunnen vervangen. Ofschoon, gelijk wij vroeger zagen, er over het algemeen geen gebrek is aan wellen en kanalen, welke goed drinkbaar water geven, zoo is echter regenwater de meest gewone drank, ook voor huishoudelijk gebruik. Bij langdurige droogte heeft deze gewoonte hare nadeelige zijde, vooral in sommige steden en dorpen, waar het aan geschikte vergaarbakken ontbreekt, zoodat op dien tijd het nuttigen van water als schadelijk te beschouwen is. De voedingswijze staat, zoo als overal, in een naauw verband met de middelen van bestaan. Zij wijzigt zich tevens naar de gewoonten en andere individuele omstandigheden. Op het platte land en in de steden kan men haalbij den gegoeden stand over het algemeen krachtig noemen , terwijl de milddadigheid het hare in prijzenswaardige mate bijdraagt, om de voeding der mingegoeden te verbeteren. Enkele plaatsen echter, de visschers dorpen , maken op eene geschikte voedingswijze eene treurige uitzondering. In den regel zijn de Zeeuwsche steden en dorpen luchtig gebouwd. De nadeelen, welke in groote steden bestaan , door digt opeen gebouwde buurten en naauwe stegen, worden hier niet gevonden. Anders is het met de woningen zelve gesteld. Gelijk in de overige deelen van ons Vaderland, zijn de schadelijke invloeden van ondoelmatige woningen niet te miskennen, waarvan nood , vooroordeel, onverstand en toeval de oorzaken zijn , welke zoo niet geheel dan toch ten deele zouden kunnen worden weggenomen. Voeg hierbij de nadeelen, uit den vochtigen kleigrond voortspruitende, welke de steden en dorpen omgeeft, •—• nadeelen, aan onverschilligheid of nalatigheid niet zelden te wijten. Wat dit laatste betreft zoo vordert onpartijdigheid, dat wij het vele goede erkennen, in de laatste tijden in Zeeland tot stand gebragt. Wanneer men zich de poelen en moerassen voorstelt, welke eertijds de lucht verontreinigden en die nu van lieverlede zijn verdwenen, kan men in waarheid zeggen , dat de provincie als herschapen is. Hiermede is op vele plaatsen eene vermeerderde aanplanting van verschillend houtgewas gepaard gegaan, en heeft de eertijds onbeduidende vegetatie vervangen. Hoe veel goeds echter de tegenwoordige tijd in dit opzigt weet aan te wijzen , ,nog blijft er veel te doen overig, en wenschelijk is het, dat men op den goeden weg niet blijve stilstaan. Deze verbetering van den grond en de allerwege toenemende beplanting , zoo nuttig om de lucht van koolstofzuur te zuiveren, zijn niet zonder invloed gebleven op de inwoners. Men heeft hieraan de toenemende verbetering van den gezondheidstoestand der bevolking, in de laatste jaren waargenomen, voor een goed deel te danken. Dat intusschen ook hier de verschillende maatschappelijke omstandigheden , waaronder de menschen leven , van beduidenden invloed zijn, ligt duidelijk voor oogen. Uit de laatste volkstelling blijkt, dat de bevolking van onze provincie , den algemeenen regel in ons Vaderland gevolgd en beduidend toegenomen is. (1) Bij de geboorten ontwaart men de algemeene wet, t.w. dat haar aantal met dat der sterfgevallen in wederzijdsch verband staat, zoodat de eerste aanzienlijk zijnde de laatste dit ook zijn en omgekeerd. — "Wanneer wij tot maatstaf nemen de 13 jaren van 1834 tot 1846 ingesloten, jaren tusschen de eliolera-epidemien ingelegen, en onder de geboorten de doodgeborenen medetellen , dan vinden wij, dat in dit gewest jaarlijks de geboorten waren tot de inwoners als 1 op 23. In Nederland was de verhouding ongeveer 1 op 28 — met andere woorden, in Nederland kwamen op 1000 inwoners 36 geboorten voor, in Zeeland op 1000 ruim 43. Waaruit blijkt dat er in deze provincie betrekkelijk vele geboorten plaats hebben. Hiermede staan de gesloten huwelijken in verband, waarvan er betrekkelijk meer in dit gewest, dan in Nederland, zijn gesloten. In Nederland toch werd één huwelijk gesloten op 129 zielen, in Zeeland één op 119. Het lijdt geen twijfel, dat de sterfte in deze provincie eertijds grooter dan tegenwoordig geweest is. Wij willen derhalve dit blootelijk aanstippen, ons alleen bepalende bij de uitkomsten der sterfte over het tijdvak, binnen welke de geboorten en huwelijken vermeld zijn.— De verhouding van de sterfte tot de bevolking was, met inbegrip der doodgeborenen, in die 13 jaren 30,7 , dat is, op 10,000 inwoners 326, eene ongunstige uitkomst, als men nagaat, dat over hetzelfde' aantal jaren in ons Vaderland het gemiddeld getal 262 is geweest. (1) Zeelands bevolking was in 1830 , 137,262; in 1840, 151,358; in 1849 , 160,297 inwoners. Het is er intusschen verre af, dat men uit de ongunstige sterfte-verliouding in Zeeland zou moeten opmaken , dat het in Zeeland gevaarlijk is zijne woonplaats te vestigen. Die ongunstige verhouding ontstaat vooreerst door de meerdere geboorten, welke tot grootere kindersterfte aanleiding geven , ten andere, uit de, vooral den kinderlijken leeftijd nadeelige, in dit gewest heerschende constitutio endemica, de tusschenpoozende koortsen, welke echter tegenwoordig met meer vrucht dan vroeger bestreden worden. (1) Onder de ziekten, welke in deze provincie heerschen, staan boven aan de tusschenpoozende koortsen. Deze ziektevorm kan men hier endemisch noemen. In de laatste jaren echter zijn deze afgenomen, zoo zelfs , dat er jaren zijn voorbij gegaan, waarin het anders aan koortsen zoo vruchtbare najaar minder ziekten opleverde, dan de maanden Mei en Junij , welke voor de gezondste gehouden worden. En dit is te opmerkelijker , als men bedenkt, dat juist in den laatsten tijd zich de genoemde koortsen meer hebben vertoond in oorden van ons Vaderland, waar, gelijk in Gelderland, deze ziektevormen vroeger zeldzamer voorkwamen. Wij achten het overbodig in eene uitvoerige beschouwing te treden dier najaarsziekten, welke zich onder de gedaante van febres biliosae, gastricae biliosae, diarrheas en eholerae voordoen, •— ziektevormen niet slechts in dit gewest, maar ook in andere gewesten van ons Vaderland voldoende bekend en herhaaldelijk beschreven. (1) Deze ongunstige verhouding is vooral daaraan toe te schrijven , dat men hier eene vergelijking van Zeeland tot geheel Nederland heeft gemaakt. Het zou evenwel geene moeite kosten om aan te toonen, dat sommige provinciën van ons Vaderland in dit opzigt aan Zeeland bijna gelijk zijn. Eene andere ziekte eeliter heeft gedurende ettelijke jaren achtereen, dan eens dit, dan weder een ander deel van dit gewest bezocht. Het zijn de kinderpokken , welke niet zelden eenen verderfelijken invloed hebben uitgeoefend. Ofschoon het Hoofd dezer provincie herhaaldelijk pogingen heeft aangewend, om de koepok-inenting te bevorderen, zoo zijn vooroordeel en onverschilligheid tot nu toe in staat geweest deze loffelijke pogingen te verijdelen. Voor het overige wijkt het ziekte-karakter der verschillende jaargetijden hier niet af van dat der overige gewesten des Vaderlands. Alleen verdient opgemerkt te worden, dat de griep, voor andere provinciën zoo noodlottig, in Zeeland zachtaardiger verloopt, en mazelen, roodvonk , croup er zeldzamer en minder hevig zijn. Dit hebben wij gemeend van de provincie Zeeland en hare inwoners te moeten mededeelen als inleiding op het verhaal, dat wij van de verschijning der cholera asiatica onder ons wenschen te leveren. Wij willen echter deze inleiding alleen als eene schets beschouwd hebben, waarin wij enkele punten, met dat verhaal innig zamenhangende, scherper hebben doen uitkomen, ten einde naar ons vermogen een helder overzigt te geven van het oord, hetwelk de cholera asiatica wel is binnen gedrongen, maar, enkele plaatsen uitgezonderd, niet epidemisch bezocht heeft. HOOFDSTUK 1. Eersle verschijning der Cholera asialira in Zeeland. De provincie Zeeland was gedurende beide jaren omringd van plaatsen , waar de cholera heerschte of geheerscht had. Zoo wel in Zuid-Holland als in Noord-Brabant bestond de ziekte, en uit Belgie, waar het aan ons gewest grenst, vernam men eveneens, dat zich aldaar de cholera uitbreidde. Dat echter in Zuid-Holland en bepaaldelijk in Rotterdam de kwaal zoo ernstig om zich greep, scheen voor dit gewest te bedenkelijker, omdat met genoemde provincie en stad een dagelijksch verkeer plaats vindt. Ook met Noord-Brabant was op dien tijd de gemeenschap met ons gewest levendiger, dewijl de vijandige houding , welke men tegen het afvallige Belgie aannam, in beide gewesten eene verzameling van troepen noodzakelijk had gemaakt, en hierdoor de wederzijdsche betrekkingen meerdere punten van aanraking tusschen beide provinciën hadden doen ontstaan. ■—-Dezelfde staatkundige toestand bragt echter te weeg, dat de gemeenschap met Belgie gestremd was , met uitzondering van den sluikhandel tusschen de aan de Schelde gelegene dorpen, en tevens, waarop wij hier 2. vooral willen opmerkzaam maken , alle aanraking met de Belgische scheepvaart en handel, langs de Schelde naar zee, was opgeheven. De voortdurende gemeenschap intusschen met de twee evengenoemde provinciën en de vaste gang , waarmede zich de cholera elders uitbreidde , waren voldoende redenen, om de aankomst en verspreiding der ziekte in Zeeland, welke overigens ook de denkbeelden over haar ontstaan en hare uitbreiding zijn mogten, te verwachten. Ten einde zoo mogelijk den loop der ziekte naar dit gewest te stuiten, of althans haren voortgang paal en perk te stellen, werden door de verschillende autoriteiten maatregelen genomen, welke allezins van de zorg getuigden voor de belangen der inwoners , —- mogten dergelijke maatregelen dan ook in andere landen vruchteloos bevonden zijn. Intusschen kenmerkten zich de jaren , waarin de cholera elders heerschte , in ons gewest door weinige zieken. De gezondheidstoestand der inwoners , zoo vóór als gedurende dien tijd , kon men gunstig noemen. Uit de vijftien rapporten , welke over de maanden Augustus, September en October van het jaar 1832 aan de provinciale geneeskundige commissie werden medegedeeld door de geneeskundigen ten platten lande, is ons gebleken, dat de meesten, gedurende dit jaar en in dit anderszins ongunstig jaargetij , bijna geene bezigheden hadden. De ziekten, welke er voorkwamen, hadden of een rheumatisch of eenc atarrhaal-gastrisch karakter. Sedert Maart scheen de neiging tot inflammatie te hebben plaats gemaakt voor adynamie. Sommige geneeskundigen meenden in deze gastrische ziekten eenige sporen te zien van overgang of voorbereiding tot cholera. Anderen daarentegen beweerden, dat, ofschoon men van cliolera-voorloópers sprak, zij in de weinige gastrische ziekten, in hunne uitgebreide praktijk waargenomen, onmogelijk iets konden bespeuren, wat eenigermate afweek van de jaarlijks heerschende ziekten. Wanneer men beide gevoelens onbevooroordeeld overweegt, dan voorzeker moet men tot het laatste overhellen. Immers, het ziekte-karakter, waarvan hier sprake is, ligt in de gesteltenis van dit gewest, — ja, het was zelfs op dien tijd minder ontwikkeld, dan het wel in andere jaren voorkomt. Ook de tijd van het jaar, waarop hier in het bijzonder gedoeld is , het najaar, is in den regel het jaargetij , waarin zich de tusschenpoozende koortsen en de gastrische ongesteldheden het meest voordoen. Hetgeen wij van het jaar 1832 gezegd hebben is op 1833 van toepassing. Ook toen leverde het ziekte-karakter niets bijzonders op, en was over het algemeen de gezondheids-toestand der inwoners nog gunstiger dan in 1832 te noemen. In beide jaren echter werden enkele plaatsen van Zeeland door de kinderpokken bezocht. Aan deze gunstige omstandigheden beantwoordde de sterfte in dit gewest. Wanneer men de bevolking op 31 December 1832 tot maatstaf neemt, stierven er in dat jaar, zonder de doodgeborenen mede te tellen, 340 a 350 op 1000 inwoners, zijnde gelijk aan het gemiddelde getal over 13 jaren, van 1824 tot 1836, — terwijl in het jaar, dat vooraf ging , in 1831, de verhouding was , 380 a 390 op 1000. — Nog gunstiger was het mortaliteitscijfer in 1833, daar toen de verhouding was als 330 op de 1000. Zoodanig nu waren de gesteldheid der provincie en de gezondheids-toestand harer inwoners vóór en tijdens de eerste verschijning der cholera asiatica. Wij laten de cholera gevallen naar den tijd , waarop zij in Zeeland zijn waargenomen, volgen, en vooreerst die, tvelke op de Zeeuwsche eilanden hebben plaats gevonden , vervolgens de gevallen in Zeeuwsch Vlaanderen. ZEEUWSCHE EILANDEN. 1 832. schouwen. ttoorbwcüc, bert ttoorb-af Qonrbwk, iit l)et Ijnis no. 51 , op een aur afstnnbs uan ljct Wp. Magdalena iiaedekaas , dochter van een arbeider te Noordwelle, oud 24 jaren, was den 13 Julij ontslagen uit de gevangenis te Hoorn. Zij reisde naar Rotterdam, waar op dien tijd de cholera heerschte, bleef aldaar 12 dagen en vertrok naar hare ouders, die op gezegden Noordof Haardijk woonden. Zij kwam hier oogenschijnlijk gezond aan, in den namiddag van 27 Julij. Des avonds at zij met het huisgezin pap en den anderen morgen te vijf uren eene boterham. Op denzelfden morgen te acht uren, gevoelde zij echter geen lust om het gewone ontbijt mede te gebruiken. Zij werd misselijk en had buikpijnen. Te negen uren volgden er braking en doorloop van eene bruin roodachtige stof, zonder reuk, als geschift; — des namiddags kreeg zij krampen met ijskoude en blaauwe ledematen. Des avonds werd een geneeskundige geroepen. Deze , zelf ongesteld , verschoof zijn bezoek tot den volgenden dag, tegen den middag. Hij vond haar met een ingevallen gelaat, diep ingezonken oogen, niet voelbaren pols en andere met dit ernstig lijden zamenhangende verschijnselen. De geneeskundige hield terstond de ziekte voor cholera asiatica, maar, daar de lijderes niet onder zijne gemeente, maar onder die van Noordwelle armlastig was, moest de geneeskundige dezer laatste plaats geroepen worden. Ook hij bevestigde het bestaan der gevreesde ziekte. Immers de lijderes vertoonde steeds de bekende en ondubbelzinnige verschijnselen der cholera asiatica, en overleed met volle bewustzijn in den avond van dien dag. (1) Of magdalena in Rotterdam bij choleralijders was geweest , kon men niet met zekerheid te weten komen. Zij stamelde telkens de woorden „ niet veel maar zes" wanneer men haar vroeg of zij choleralijders bezocht had. Zij werd aanstonds afgezonderd begraven, hare kleederen werden verbrand, het huis berookt, het gezin acht dagen lang van alle gemeenschap met anderen afgesloten.— Na dit sterfgeval volgden nergens in de buurt andere gevallen. zuid-beveland. fjct <5oesstl)e ö«s, «nn Ijct «tnïie »«it l|ct haitaal, ïiat iianr bc sta!» (5ocg loopt. Den 11 Augustus openbaarde zich de cholera aan boord van den Goesschen beurtschipper, die met zijn vaartuig van Rotterdam aan het Goessche Sas was aangekomen. De lijderes, eene behoeftige vrouw, genaamd maeia werkbroek , wed. de keizer , was reeds ongesteld te Rotterdam aan boord gekomen. Men bragt de zieke uit het vaartuig en legde haar op den zeedijk. De te hulp geroepene geneeskundigen vonden haar dan ook hulpeloos, op (1) Door suerman is dit geval medegedeeld, maar aldaar een ander dorp , doch verkeerdelijk aangegeven. Zie zijn Specimen historico-medicum de cholerae asiaticae itinere per Belgium Septentrionale, Ao. 1832—1834. p. 120. — Bij eene vergelijking van de door dezen schrijver medegedeelde gevallen, met die, welke in dit geschiedverhaal voorkomen, zal men ontwaren , dat hem niet zelden onnaauwkeurige berigten gegeven zijn. dien dijk liggende, zonder spraak en zonder pols. Zij werd weder aan boord gebragt, doch overleed eenige uren daarna. Nog op denzelfden dag werd de schippersknecht koning, 32 jaren oud, door de cholera aangetast, die, na aanvankelijke beterschap, den 14 Augustus overleed. De geneesheeren vonden hem in het schip liggen, bij het lijk der voornoemde vrouw. — Daar hem aan boord geene doelmatige hulp kon worden gegeven, bragt men hem in eene ledige , op den buitendijk staande, tent. De lijder, die een door onmatigheid uitgeput gestel had en zich aan het gebruik van sterken drank te buiten ging , had, in den morgen van dien dag, eene groote hoeveelheid genever gedronken, daarna veel zouten visch gegeten, waarop hij nog twee groote glazen bier geledigd had. Omstreeks zeven uren werd hij door pijn in het been, daarop gevolgde benaauwdheid en looze brakingen overvallen. Op den 13 Augustus , den dag vóór het overlijden van den schippersknecht, openbaarde zich de cholera bij hendrikus de groot , die echter herstelde. Deze man was herbergier aan het Goessche Sas en had den knecht in zijne ziekte opgepast. De woonplaats van dezen persoon stond afgezonderd aan het eind van het kanaal. Verder verspreidde zich de ziekte niet. (1) fort 0irtl), aitn ï>c ©ost«rstl)clï>e. Terwijl de bovengenoemde gevallen zich aan de eene zijde van dit eiland hadden voorgedaan , brak de cholera aan (1) Zie aanhangsel. de andere zijde van hetzelve uit, t. w. aan het Fort Bath. Het Fort Bath is eene kleine welvarende plaats, gelegen aan den Zuid-Oostelijken hoek van Zuid-Beveland, aan welke ligging het zijn oorsprong te danken heeft. Het is op het laatst der vorige eeuw gebouwd om de ontvangst der inkomende regten te verzekeren van de schepen , welke, van Antwerpen komende, naar Zeeland of naar Holland vertrekken. Tegenwoordig dient het weder tot hetzelfde doel. In 1832 was de gemeenschap tusschen Belgie en Nederland verboden, doch er had langs Bath voortdurend verkeer plaats tusschen ons land en de citadel van Antwerpen. Er lagen toen ook oorlogschepen en kanonneerbooten ; — op sommigen van deze is de cholera niet geheel vreemd geweest. Bath heeft een overzetveer op Ossendrecht en Bergen op Zoom en tegenwoordig heeft men aanhoudend gelegenheid, om van daar naar Antwerpen te vertrekken. Wij zullen het evenwel bij de verschijning der cholera in 1849 niet weder aantreffen. Op den 17 Augustus werden aldaar twee choleralijders gevonden , met name k. koppens en a. van der ende. De eerste was een man van onbesproken gedrag, de laatste het tegendeel. Beide waren inwoners van Bergen op Zoom en sedert drie weken aan het werk in het fort. Eenige dagen vóór hun ziekworden hadden zij hunne betrekkingen in Bergen bezocht , zonder, gelijk zij verzekerden, met cholerazieken in aanraking (1) te zijn geweest. Zij overleden op den 18 en 19 Augustus, op een kamertje, boven het portaal der kerk, terwijl men, met uitzondering van (1) Dit woord, meermalen in dit en het volgend hoofdstuk gebezigd, mag niet in den letterlijken zin worden opgenomen. Onze berigtgevers, zoo wij hen wel begrepen hebben, bedoelen met dit woord in de nabijheid zijn. één militair, niemand vond, die hen wilde oppassen. De geneeskundige, die deze lijders behandelde, is zelf reeds ten grave en het is ons daardoor onmogelijk geweest , naauwkeuriger inlichtingen te verkrijgen over de reis dier beide lieden naar Bergen. Men wordt echter onwillekeurig gedwongen , om tusschen die reis en de ziekte , welke bij beiden zoo te gelijk uitbrak, eenig verband te zoeken. In Bergen zelf heerschte de cholera wel niet, maar zij was er toch kort te voren waargenomen. (1) Ook is ons van eene geachte zijde verzekerd, dat omstreeks dien tijd een schipper, die met het Fort Bath in aanraking geweest was, te Bergen op Zoom in een zieken staat, ten gevolge van doorgestane cholera, aankwam. En als wij nu ook bij suerman lezen, dat op den 18 Augustus — een datum overeenstemmende met den niet juist opgegeven dag der reis of terugreis onzer lieden naar gemelde stad — twee militairen, van Rotterdam naar de Antwerpsche citadel varende , hunne reis niet konden vervolgen, maar omstreeks het Fort Bath door cholera overvallen en van dit Fort naar Bergen gebragt werden, dan zien wij, dat de verschijning van den asiatischen braakloop aan dat overzetveer niet meer vreemd was. (2) DTTIVELAND. önttnisst, fcn jcc!>or|J. Een ander overzetveer lag op dien zelfden tijd aan de beurt. Het is een van de sterkst bezochte veren in dit gewest. Dit dorp ligt op Duiveland, een eiland , dat, vroeger aan Schouwen vastgedamd, later, door het leggen (1) Zie Stierman t; a. p. (2) Zie aanhangsel. der nieuwe haven van Zierikzee, door eene brug met Schouwen vereenigd is. Bruinisse bestaat uit eene regte, breede straat en is luchtig gebouwd. Wanneer men de plaats, welke dit dorp op Duiveland inneemt, op de kaart gadeslaat, dan doet het zich reeds vermoeden, dat het voor handelsverkeer niet zonder beteekenis zijn moet. Zonder te gewagen van de gunstige ligging van dit dorp, om aan de schepen op eene geschikte gelegenheid te doen wachten tot het overvaren van den dikwerf onstuimigen Roompot, zoo biedt de haven van hetzelve, op eenigen afstand binnen de bogt, waar men het eerst Zeeland aantreft, de eerste veilige ligplaats voor de uit Holland komende schepen. Die gunstige toestand nu is oorzaak tevens , dat er tusschen dit dorp en het eiland Schouwen eene innige betrekking bestaat en het grootste deel van de voortbrengselen van den landbouw, voor den uitvoer bestemd, langs dezen weg verscheept wordt. Om zich hiervan eenig denkbeeld te vormen behoeft slechts vermeld te worden, dat Bruinisse gemeenschap heeft, behalve met vele Zeeuwsche en andere plaatsen, ook met Rotterdam, Dordrecht, Goedereede, Buitensluis, Willemstad en Oudenbosch. Men vindt op dit dorp tevens een groot aantal vaartuigen voor mossel- en oestervangst. Den 28 Augustus werd aldaar door cholera aangetast pieter beekman , oud 47 jaren , arbeider en tevens loopbode op Zierikzee. De lijder leed eenige dagen te voren aan diarrhea met buikpijnen. Deze verschijnselen verdwenen en hadden voor gezondheid plaats gemaakt, — alleen een gevoel van loomheid uitgezonderd. Op den middag echter van den 28 Augustus vond de geneeskundige hem met het uitgedrukte beeld der cholera asiatica, en zag hem den 4 September daaraan bezwijken. Op den 29 Augustus, dus één dag na de ziekte van beekman, kreeg eva verhoek dezelfde ziekte. Deze vrouw woonde in een huis digt aan dat van beekman gelegen. Den 31 Augustus volgden abeaham vijverberg en zijne vrouw, die hetzelfde huis als beekman bewoonden.—• Vrouw vijverberg overleed , terwijl de beide anderen herstelden. Na 31 Augustus kwamen geene nieuwe gevallen voor, ondanks de eerste lijder, beekman , acht kinderen had. Deze werden echter later in een ander huis gebragt en men liet bij hem slechts de meest noodzakelijke personen toe. Eene geheele afsluiting kon echter niet plaats hebben , daar de beide huizen midden in het volkrijkste gedeelte van het dorp lagen. Of eva verhoek in het huis van beekman geweest was, is in der tijd niet opgegeven. Beekman zelf zou, volgens het schrijven van den geneeskundige, met geene cholerazieken in aanraking geweest zijn, dewijl de ziekte nergens regeerde. Indien de toenmalige berigtgever aan de provinciale geneeskundige commissie zich blootelijk bepaald had bij zijne verklaring , dat vóór de ziekte van den loopbode beekman aldaar nergens cholera asiatica geheerscht had, zouden wij deze verklaring geenszins op goede gronden kunnen in twijfel trekken. Nu hij echter bij de vermelding van genoemde cholera-gevallen in eene nadere beschouwing van het ontstaan der ziekte in zijne woonplaats getreden is , komt ons het gebeurde te Bruinisse onder een geheel ander gezigtspunt voor, en kunnen wij de overtuiging des berigtgevers niet deelen. Wij willen in het belang der zaak de woorden zelve uit zijn rapport afschrijven. ,, Ik kan niet nalaten te berigten , (dus schrijft hij) dat „ de cholera zich hier langzaam ontwikkeld heeft. In het „ laatst van Julij en half Augustus had ik vele ziekten, al„ le van een catarrhalen en gastrischen aard; toen ik op „ den 8 Augustus een patiënt kreeg met eene kwaadaar„ dige colica, gepaard met kramppijnen van de spieren der „ ledematen, vooral der kuitspieren , welke toch, na veel „ moeite, door de gewone middelen, vooral door clijsmata, „ herstelde. Toen begonnen de catarrhale ziekten te min„ deren en ik kreeg nog andere gastrische , waarop ik vijf „ patienten kreeg met cholera sporadica, welke langzamer„ hand heviger en van een kwaadaardiger aard werden, „ zoodat de laatste hiervan, welke ik den 20 Augustus „ kreeg, alle kenteekenen had van den asiatischen braak„ loop , uitgenomen dat de huid hare veerkracht behield , „ zoodat ik dezelve nog voor geene cholera kon opgeven, „ waarop den 28 Augustus voornoemde beekman de eer„ ste lijder was, welke de cholera had." Zoover de berigtgever. Wanneer wij , met het oog op deze woorden , overwegen, dat, zoo als wij vroeger hebben aangegeven, de rapporten der overige geneeskundigen aan de provinciale geneeskundige commissie getuigden, dat zij bijna geene bezigheden hadden , —• dat ook daaronder de rapporten waren van hen, die in nabijheid van Bruinisse de praktijk uitoefenden , — dan moet het reeds zonderling klinken, dat juist die berigtgever schrijft, op dien zelfden tijd vele ziekten gehad te hebben. Maar bedenkelijker wordt zijn rapport, wanneer men daaruit leest, dat hij reeds den 8 Augustus, dus 20 dagen vóór de ziekte van beekman , een patiënt kreeg met kwaadaardige colica, gepaard met krampen van de spieren der ledematen , vooral der kuitspieren; •—• wat meer zegt, dat hij kort daarna vijf gevallen met cholera, door hem sporadica genoemd, waarnam, welke langzamerhand heviger en van een kwaadaardiger aard werden, zoodat het laatste, op den 20 Augustus , (dus acht dagen vóór de ziekte van onzen loopbode) alle kenteekenen had van asiatischen braakloop , uitgenomen dat de huid hare veerkracht behield. Wij gelooven derhalve, dat , dank hebbe de naauwkeurigheid van den berigtgever, een helderder inzigt nopens den oorsprong en den gang der ziekte zich aan ons heeft voorgedaan, en dat wij gegronde redenen hebben, om als onze onwankelbare overtuiging uit te spreken, dat, reeds geruimen tijd vóór het ziekworden van beekman, de cholera asiatica te Bruinisse bestond. noord-beveland. önmperlnnJr, «en , op ctn anr nfstanïrs ;uiïi- wcatwartrts non Ijct Wp tDiastktrkc. Een derde overzetveer deed het aanwezen van cholera asiatica kennen. Een aldaar aangekomen vlasschipper riep de hulp in van den te Wissekerke wonenden geneeskundige. Hij was in den nacht tusschen den 27 en 28 Augustus ziek geworden, vertoonde alle verschijnselen van den asiatischen braakloop, en overleed juist 24 uren na den aanvang zijner ziekte. — Het lijk was geheel krom ineengetrokken, met een vuil paarsch gezigt, even gelijke vlakken aan armen en beenen, de vingers en toonen als doorweekt. Deze man kwam uit Zuid-Holland, uit Puttershoek. Of hij met cholerazieken in aanraking was geweest, is niet bekend. In allen gevalle heerschte de cholera te Dordrecht en te Zwijndrecht. — Men heeft noch op dien tijd, noch later van de cholera op Kamperland iets meer vernomen- Na de maand Augustus 1832 vertoonden zich, zoover onze kennis reikt, geene cholera-gevallen meer op de Zeeuwsche eilanden. Eerst in de maand Junij 1833 de volgende. 1833. walcheren. iHibïrclburg, Ijooftplnats ïtcv prouiitric. Het eerste geval van cholera asiatica in deze stad trof zekeren medardus antheunissen , een vreemdeling, gelogeerd in eene herberg op het Vlissingsche wagenplein. Deze man kreeg op het onverwachtst de ziekte den 30 Junij. Hij overleed den daarop volgenden nacht in liet gasthuis. Van dezen persoon weten wij , dat hij, ontslagen uit eene strafgevangenis, met de Rotterdamsche boot naar Middelburg en van daar huiswaarts naar de G-roede wilde reizen, op de stoomboot ziek werd en slechts eenige uren in die herberg vertoefde, van waar hij naar 't gasthuis gebragt werd. Hij had zich dus opgehouden te Rotterdam. De tijd, waarop in deze stad kermis gehouden wordt, naderde en deed bij de stedelijke regering de vraag ontstaan, of men al dan niet tot het houden derzelve verlof zoude geven. Men besloot de kermis toe te laten, welke tegen het einde van de maand Julij een begin neemt. Naar de Middelburgsche kermis vertrok nu zekere johannes van kampen, uit Amsterdam, een koopman in spiegels, welke hij in eene kraam op de lieerenbeurs had uitgestald. Deze persoon was gezond uit Holland gekomen, maar zijn knecht, die hem vergezelde, was reeds vóór zijn vertrek naar Zeeland aan diarrhea lijdende. De knecht, een man van middelbaren leeftijd, zocht bij zijne komst in Middelburg terstond geneeskundige liulp. Van lieverlede echter verslimmerde zijne kwaal,-—• zij ging in duidelijke cholera asiatica over. In liet begin van Augustus werd hij in het gasthuis opgenomen en herstelde. Zijn meester bragt den 4 Augustus een bezoek aan zijn zieken bediende. Reeds in den daarop volgenden nacht werd van kampen , door cholera paralytica aangetast, naar het gasthuis vervoerd en overleed reeds den 6 Augustus. Van kampen werd opgepast door een militair, die in een, aan de ziekekamer grenzend, vertrek sliep. Deze man, corn. mak. latoür werd reeds langen tijd aldaar verpleegd voor ulcera cruris. Hij was niet bevreesd voor de ziekte van van kampen en had uit vrijen wil de verzorging van den lijder op zich genomen. —• Latour krijgt echter eveneens de cholera en overleed den 16 Augustus. Hier bleef de cholera staan en verspreidde zich niet verder. Ook later werd in Middelburg en op het eiland Walcheren van cholera gevallen niets meer vernomen. (1) z üid-bevel and. 5)c sttó <6ots. Zag men in het vorige jaar de cholera aan het eind der haven dezer stad, aan het Goessche Sas, op een schip, dat van Rotterdam kwam, uitbreken en den aan dat Sas wonenden herbergier door de ziekte te gelijker tijd aantasten, nu echter ontstond op het eind der maand Julij van dit jaar de cholera in de stad G-oes zelve. De eerste lijder was een man, oud 25 jaren, die uit Rotterdam was gekomen, waar de cholera heerschte. — Hij bezweek voor de ziekte. (I) Zie aanhangsel. In dat zelfde huis werd daarop eene vrouw, die in Goes woonde, door dezelfde kwaal overvallen , welke ook met den dood eindigde. •—■ "Van eene verdere verspreiding der cholera in Goes hebben wij niets meer vernomen. schouwen. Cc at 3icrili;c£. Omstreeks denzelfden tijd, als in Goes, vertoonde zich de cholera in Zierikzee. De beurtschipper van deze stad op botterdam was de eerste lijder. A. ribbens, 60 jaren oud, sterk en voortdurend gezond, niet aan het misbruik van sterke dranken verslaafd, vertrok den 12 Julij van Zierikzee naar Rotterdam, waar hij gezond den 13 aanlandde. Hij verwijlt voor zijne zaken in laatstgenoemde stad, bezoekt enkele huizen, waarin cholera-lijders waren, maar is , volgens zijne verklaring , met geen dier lijders in aanraking geweest. Schijnbaar gezond vaart hij terug, doch wordt voor de Willemstad door de eerste verschijnselen der cholera overvallen. Te Zierikzee aangekomen en geneeskundige hulp ingeroepen hebbende, herstelt hij aanvankelijk, verslimmert evenfcwel kort daarop en overlijdt den 9 Augustus. — De overige aan boord zijnde personen en die den man opgepast hebben, blijven van de ziekte bevrijd. Een andere beurtschipper van Zierikzee op Rotterdam, krijgt omtrent denzelfden tijd op zijn schip een eholeralijder. — Deze schipper, marinüs van opstal, vertrekt omstreeks den 25 Julij uit Rotterdam. Voor het dorp Bruinisse (1) gekomen en aldaar ten anker liggende, wordt hij (1) Hetzelfde visschersdorp waarvan vroeger is melding gemaakt. verpligt den geneeskundige van dit dorp te laten roepen bij zekeren frans steynhuyze , een werkman, geboortig van Èenneken in Pruissen, die mede uit Rotterdam gekomen was. —■ Steynhuyze had des avonds te voren een onregelmatig dieet gehouden. De geneeskundige vond hem lijdende aan cholera asiatica. De schipper vertrok met den patiënt naar Zierikzee, terwijl van zijn verder wedervaren ons niets ter kennis is gekomen. Alleen kunnnen wij melden, dat, toen zich de cholera op genoemd schip vertoond had, al de overige passagiers van hetzelve gevlugt zijn. Hoe echter de afloop van dit laatste geval moge geweest zijn, zeker is het, dat in de stad Zierikzee twee schepen waren aangeland , waarop zich de cholera asiatica vertoond had, te weten, het schip gevoerd door bovengenoemden ribbens en dat van marinus van opstal. De aankomst van beide schepen had plaats op het einde van de maand Julij. In het begin van Augustus ontstond de cholera asiatica in de stad Zierikzee zelve. Volgens het rapport, hieromtrent aan de provinciale geneeskundige commissie ingediend, had de verschijning der ziekte plaats onder de volgende omstandigheden. Het huis, waarin de cholera binnendrong, stond in het zoogenaamde gat van het W. N. W. in de wijk C. Daar leefde in eene kleine en morsige woning het huisgezin stofregen, bestaande uit vier vrouwen en een kind. De vrouwen hadden reeds lang door hare buitensporige leefwijze een ondermijnd gestel omgedragen. Den 8 Aug stus, daags vóór liet uitbreken der cholera, over geene ongesteldheid klagende, waren zij zeekoraal gaan zoeken, een gewas , dat, gelijk wij vroeger schreven, op de schorren groeit. Hiervan to huis komende hadden zij met graagte zouten visch met aardappelen gegeten. Den daarop volgenden dag, in den vroegen morgen > openbaarden zich de choleraverschijnselen het eerst bij janna stofregen, en, eenige weinige uren later , bij hare zuster ï1enbrika. Janna stofregen, oud 50 jaren, de oudste der zusters , werd overvallen door pijn in de beenen en den buik, waarop hevige brakingen en stoelgangen volgden. Te 11 uren vonden de geneesheeren bij de lijderes de volgende verschijnselen: een ineengedrongen ligcliaam, een gelaat, dat grooten angst teekende, de oogen ingevallen , de tong wit en koud , de stem heesch, naauwelijks hoorbaar , de huid koud, met kleverig zweet bedekt, de huidplooi lang staande blijvende , de vingers sterk gerimpeld, blaauwachtig, vooral aan de toppen, den pols niet voelbaar. Onder een volledig bewustzijn klaagde zij over sterken dorst en verlangde naar koud water. De brakingen en stoelgangen hadden geheel opgehouden. — Zij stierf reeds des namiddags te twee uren. Hendrika stofregen, oud 38 jaren, had nog voortdurend waterachtige afgangen en braakte, ofschoon weinig , eene gelijke stof als hare zuster. Voor het overige vertoonde zij dezelfde ziekteverschijnselen, echter in mindere mate. Naar het cholerahospitaal gevoerd, overleed zij ten twee uren in den nacht van den 10 Augustus. Eene derde zuster, maria stofregen, oud 32 jaren, klaagde over angst in den hartkuil en misselijkheid; door stoelgang was zij eene witte stof kwijt geraakt. Zij herstelde. De twee overgeblevene personen, die men tevens naar het hospitaal had overgebragt, bleven gezond. De cholera verspreidde zich niet verder. 3. Zoo ver onze kennis draagt betrekkelijk het wedervaren van dit huisgezin moeten wij erkennen, geene stellige bewijzen te kunnen aanvoeren, welke voor eene betrekking met de hiervoren gemelde beurtschepen of hun scheepsvolk zouden pleiten. Slechts dit is zeker, dat de choleragevallen van die vrouwen op denzelfden tijd voorvielen, waarop de vaartuigen uit Rotterdam te Zierikzee zijn aangeland. Neemt men nu hierbij in aanmerking, dat die vrouwen een publiek huis h'ielden, dan zal men welligt ons gevoelen niet gewaagd noemen , wanneer wij het zeer waarschijnlijk achten, dat tusschen het uit Rotterdam aangekomen scheepsvolk en genoemd bordeel eenige onderlinge betrekking op dien tijd bestaan heeft. Buiten de inwoners van dit huis werd de ziekte in de stad niet aangetroffen. Hiermede eindigt de eerste verschijning der cholera asiatica op de Zeeuwsche eilanden. Wij willen haar nu verder in Zeeuwsch Vlaanderen nagaan. ZEEUWS CH VLAANDEREN. (Vierde en Vijfde District van Zeeland.) 1832. vijfde district. Sub unit ©ent, eenc sta!» nnn ben tweciien vanj. Twee militairen, p. schrijver en j. van dijk, van elders (1) te Sas van Gent gekomen, werden kort na hunne aankomst aldaar, den 17 October, door cholera aangetast. Beiden overleden. Na hen overviel de ziekte zekeren genel , een NoordBrabantschen schutter. Deze was oppasser in de infirme- Ql) Van waar zij kwamen is ons niet bekend. rie en had bovengenoemde militairen verzorgd. Ook deze persoon overleed na eene ziekte van ongeveer 6 dagen, den 22 October. (1) 1833. VIJFDE DISTRICT. föntautu, «eit jeeïrorp. Ofschoon wij , bij het verhaal der hierboven medegedeelde choleragevallen, meermalen de teleurstelling moesten ondervinden, van , zelfs op de eilanden, niet altijd de gewenschte inlichtingen te kunnen geven, •—• die teleurstelling echter heeft ons in eene veel hoogere mate getroffen bij het verhaal, dat wij van de cholera-epidemie te Graauw en van enkele, in de aan dit dorp grenzende plaatsen ontstane, ziektegevallen zullen leveren. — De onvolledigheid en duisterheid, over ons te geven verhaal uitgespreid , zijn, het doet ons leed dit openlijk te moeten uitspreken, eensdeels te wijten aan de onnaauwkeurigheid en nalatigheid van diegenen, die gedurende dien tijd tot de geneeskundige behandeling der cholerazieken geroepen werden, (2) ten anderen aan personen, die, hoezeer in staat geweest zijnde om op dien tijd doelmatige inlichtingen te bezorgen, van meening waren , dat zij noch aan burgerlijke, noch aan burgerlijk-geneeskundige autoriteiten eenige inlichting te geven hadden. (3) (1) Zie aanhangsel. (2) Behalve dat wij hierop enkele uitzonderingen toelaten , zoo haasten wij ons te betuigen , dat onze woorden geenszins toepasselijk zijn op de tegenwoordig aldaar werkzame geneeskundigen. (3) Wij zijn in staat om zulks met offieiele stukken te bewijzen. Deze aanmerkingen meenden wij aan het te geven verhaal vooraf te moeten laten gaan. Het zeedorp de Graauw is als eene type van armoedige visschersplaatsen te noemen. Wij zullen het later, bij de tweede verschijning der cholera in 1849, weervinden en alsdan van hetzelve eene nadere beschrijving geven, omdat die daar meer op hare plaats is. De eerste plotselinge sterfgevallen op dit dorp vielen voor op den 19 en 20 Julij , en, volgens de later gedane onderzoekingen, zouden de eerste lijders volstrekt niet in aanraking zijn geweest met menschen uit Rotterdam of andere plaatsen, waar de cholera heerschte. Zij tastte in den beginne alleen behoeftigen aan, maar na den 10 Augustus gegoeden, echter in geringe mate. Den 11 Augustus waren er volgens het schrijven van den burgemeester 50 ziek geweest, hersteld 8, overleden 30, onder behandeling 12. (1) Gedurende het heerschen der cholera te Graauw waren aldaar veertig militairen in bezetting, van wier gezondheidstoestand wij niets met eenige zekerheid kunnen mededeelen. Behalve op dit dorp , waar de ziekte epidemisch heerschte, hebben er zich terzelfder tijd choleragevallen voorgedaan te Hulst, Axel en Hontenisse. De twee eerste plaatsen zijn steden van den tweeden rang, de laatste de grootste gemeente van Zeeuwsch Vlaanderen. Uit de berigten, bij de provinciale geneeskundige commissie ingekomen, blijkt, dat in Hulst de eerste lijders militairen waren , die uit Graauw derwaarts waren getrans- (1) Süerman schrijft dat van 19 Julij tot 17 Augustus 53 menschen ziek werden, waarvan 34 overleden, t. a. p., p. 160. Wij hebben geene redenen om de opgave van den schrijver minder juist te noemen, dan de onze. porteerd. Van eene andere zijde (1) wordt gemeld, dat den 24 Julij in deze stad een militair ziek werd, ■— dat daarop tot den 20 September 17 militairen gevolgd zijn, terwijl slechts twee burgers werden aangetast. Beide laatsten en 13 militairen overleden. Den 26 Julij lag Axel aan de beurt. De ziekte tastte ook aldaar een militair aan, waarop zeven zijner krijgsmakkers gevolgd zijn, waarvan vier overleden. (2) Van een choleralijden onder de inwoners van Axel is niet gebleken. Omtrent Hontenisse wordt in bet rapport aan de provinciale geneeskundige commissie gemeld, dat aldaar in den nacht tusschen den 25 en 26 Julij door cholera werd aangetast eene dienstmaagd , genaamd petronella peeters , oud 23 jaren. Zij overleed reeds in den loop van den volgenden dag. Haar huisbaas en huisvrouw bleven gezond. (3) Het medegedeelde omtrent het gebeurde in het vijfde district van Zeeland , laat veel te wenschen over. Wij hebben overvloed van bronnen en zouden er dus veel meer van kunnen zeggen, maar die bronnen missen alle bestanddeelen van goede trouw en waarheidsliefde. Wij zullen derhalve er niets meer bijvoegen. Hoe onvolledig echter dit verhaal zijn moge en hoe weinig geschikt, om zich een helder denkbeeld van den oorsprong en de verspreiding der cholera in deze landstreek te vormen, zoo meenen wij,echter dienaangaande liet volgende te moeten opmerken. Vooreerst, dat het dorp Graauw door de visscherij ge- (1) Sdekman , t. a. p., p. 160. (2) Suerman, t.a.p., p. 160. (3) Er bestaat vermoeden , dat, na liet sterfgeval der dienstmaagd, ecnige kinderen uit ditzelfde huisgezin gestorven zijn. Iets stelligs hebben wij te dien aanzien niet kunnen uitvorsehen. meenschap heeft met de scheepvaart op de Schelde en tevens verkeer door een beurtschip met Rotterdam; dat én op de schepen, die de Schelde bevoeren, én te Rotterdam, op denzelfden tijd als te Graauw, de cholera heerschte. Ten anderen, dat het onderzoek, of de eerste choleralijders te Graauw met plaatsen of personen in aanraking geweest waren, welke als verdacht konden worden aangemerkt , niet terstond maar eerst is geschied, toen de ziekte reeds geruimen tijd aldaar geheerscht had. (2) Voorts , dat te Graauw militairen in bezetting lagen, van wier gezondheidstoestand ons wel is waar niets bekend is, maar die , uit hetgeen te Hulst en te Axel heeft plaats gevonden , het regtmatig vermoeden wekken , van niet vreemd aan choleralijden te zijn geweest. Wij voegen er bij, dat men hier de gewone verplaatsing der militairen en hunne, door het heen en weertrekken der verlofgangers, voortdurende betrekking met de overige provinciën van ons Vaderland , niet uit het oog mag verliezen. Eindelijk merken wij op, dat de eerste choleralijders te Hulst militairen waren , uit Graauw getransporteerd , waarop kort daarna eenige hunner kameraden werden aangetast en twee inwoners, terwijl te Axel de cholera zich bij de militairen uitsluitend bepaalde. Dit is alles wat wij over de eerste verschijning der cholera asiatica in "Zeeland hebben mede te deelen. De beteekenis, aan deze verschijning te hechten, zullen wij later trachten te ontwikkelen. (2) Te Graauw was geen geneeskundige met ter woon gevestigd.. HOOFDSTUK II. Tweede verschijning der cholera asialica in Zeeland. (1848—1849.) Terwijl vele plaatsen van ons Vaderland, in de jaren 1848 en 1849 , de verwoestende gevolgen der cholera ondervonden , heerscliten gedurende denzelfden tijd in Zeeland ■weinige ziekten. De constitutio epidemiea leverde niets bijzonders op. Wij moeten hier echter, zoo als later blijken zal, een gedeelte van Zeeuwsch Vlaanderen, t. w. het vijfde district , uitzonderen , waar zich de cholera epidemisch verspreid heeft. Dit minder aantal zieken in beide genoemde jaren, — waarin zelfs het laatste het eerste overtrof, — mag niet eene bijzonderheid genoemd worden, welke als afgesloten difar staat en waardoor men alligt zou verleid worden , om ze met de elders bestaande cholera-epidemie in verband te brengen. Immers, het aantal en de aard der ziekten waren sinds het jaar 1846 verminderd en verbeterd. Onder de ziekten, welke in 1846 voorkwamen, onderscheidden zich zeer vele cholerae biliosae, febres subcontinuae , febres biliosae, hepatitides,enteritides, enkele febres perniciosae. De kindersterfte was in dat iaar groot te noemen. Eene gunstige wending vertoonde het jaar 1847. Wel had men in de eerste maanden eene mazelen-epidemie, maar zij was goedaardig. In den loop van het jaar hier en daar tusschenpoozende koortsen, maar in het najaar waren deze minder talrijk, dan wel in andere gewesten van ons Vaderland. Het gunstige, waardoor zich het laatste jaar van het eerste onderscheidde, hield stand in 1848. Nadat in het begin van hetzelve griep in een zachten vorm zich had voorgedaan, telde men reeds in de maand Maart weinige zieken. Onder die weinige werden door enkele geneeskundigen een betrekkelijk groot aantal colicae aangetroffen. In den loop van het jaar zag men hier en daar scarlatina, doch onbeduidend , gelijk ook over het algemeen roodvonkepidemien in Zeeland én zeldzamer zijn dan elders én minder dan op andere plaatsen menschen van middelbaren leeftijd bezoeken. In Middelburg heerschte in een huisgezin deze laatste ziekte, doch breidde zich niet verder uit. Ook aldaar vertoonde zich , het gansche jaar door, eene onbeduidende roseola bij kinderen. In het najaar werden bij de militairen , die in deze stad in garnizoen lagen , vele najaarskoortsen waargenomen, bij de burgers weinige. Tijdens het heerschen der cholera asiatica in Zuid-Holland, vooral gedurende de maanden October en November , werden wel eens cholerae indigenae en diarrliéen opo-emerkt, ziektevormen echter aan Zeeland op dien tijd eigen. Zij behoorden naar onze meening tot de colicae rheumaticae , diarrheae serosae van de oude school. De constitutio epidemica was zoo weinig uitgedrukt, dat men, onbevooroordeeld zijnde, geen verband zien kon tusschen onze ziekten en de buiten de Zeeuwsche eilanden heerschonde cholera asiatica. En dat zulks buiten allen rede- lijken twijfel was, bleek daaruit, dat in de maand December , toen de braakloop in Rotterdam , Dordrecht en andere plaatsen nog hevig om zich greep , het lijden van maag en ingewanden in Zeeland afgenomen en in het algemeen verdwenen was. Nog gunstiger dan in 1848 was de gezondheidstoestand van Zeeland in 1849. (1) De maand Januarij gaf geene pneumonien , naauwelijks eenige ligte ziekten van het systema respirationis. Wel werden erysipelateuse ongesteldheden waargenomen, maar zij waren in getal en geaardheid van weinig belang te noemen. Men ontmoette hier en daar neiging tot monomanie en hersenlijden. Zeer gering bleef het aantal zieken tot in de tweede helft van April , toen op eens vele pneumonien ontstonden. In Mei wederom, ook in Junij en Julij , keerde de gunstige toestand van het begin des jaars terug. Evenwel zagen sommige geneeskundigen eenige cholerines , waaronder er voorkwamen, welke gevaarlijk waren, waarbij witte ontlastingen zich deden opmerken. Dat deze ziekteverschijnselen echter geenszins tot eene doorgaande neiging tot cholerines konden doen besluiten, bleek uit de omstandigheid, dat genoemde ziekten plotseling kwamen en in eens verdwenen, zoodat het langzaam klimmen, staan en dalen cener endemie ontbrak, en dezelfde aandoeningen op een anderen tijd welligt, de bijzondere oplettendheid zouden ontgaan zijn. Dat bovendien het karakter dezer (1) De rapporten der vee-artsen in dit gewest, over beide jaren, getuigden eveneens van den gunstigen gezondheidstoestand van liet vee. De weinige ziekten. aldaar vermeld , betroffen geenszins een uitsluitend lijden der bniksingewanden, dat der borstingewanden stond zelfs bovenaan. ziekten van dat der cholera asiatica verschilde, kan men veilig daaruit afleiden, dat geen sterfgeval onder die lijders heeft plaats gehad. Opmerkelijk was in dit jaar de maand Augustus. De ziekteverhouding, vergeleken met die der laatste vijftig jaren, was in Middelburg nooit zoo gunstig geweest, zoo als dan ook het mortaliteits-cijfer , in die stad, verre beneden het middengetal was, te weten 16 : 45. De maanden September, October en November gaven vochtig weder. Ook toen bleef het getal zieken gering; — eenige febres intermittentes , scorbutus , erysipelas faciei , gelijk bij den aanvang van het jaar, neiging tot monomanie, apoplexie. Op dien tijd nam men bij kinderen veel icterus waar. Gedurende de maand December vertoonden er zich pleuroperipneumonien, rheumatische pijnen op de borst en in de zijde. In beide jaren van de tweede verschijning der cholera asiatica onderscheidde zich in Zeeland het ziektekarakter, hoe weinig voor het overige ontwikkeld, meer door neiging tot adynamische ziekten, dan wel tot ontstekingen. Terwijl er elders in genoemd tijdvak typhus abdominalis heerschte , ontmoette men, gelijk doorgaans, deze gevaarlijke ziekte niet. Op enkele plaatsen mag men de , ook als typhus genoemde, febris catarrhalis nervosa hebben waargenomen; deze echter breidde zich niet uit. In overeenstemming met het afnemen onzer endemische ziekten was ook de sterfte gering, even als wij dit van 1832 1833 hebben opgeteekend. Als men wederom de bevolking op het laatst des jaars tot maatstaf neemt en de doodgeborenen, — omstreeks 1/15 der sterfte , — medetelt, stierven er in Zeeland op 10,000 inwoners—in 1846, 419 — 1847, 402 — 1848, 338 — 1849, 321 —, welke laatste verhouding nog gunstiger zou geweest zijn, indien wij het 5de district, 't welk door de cholera bezocht is, niet hadden medegeteld, en er in 1849 niet 6621 geboorten hadden plaats gehad, dat is 919 meer dan in 1848, waardoor natuurlijk de kindersterfte is toegenomen. Omtrent de verschijnselen, welke barometer en thermometer opleverden, valt niets bijzonders op te teekenen, dat van die van elders verschilt. Hetzelfde geldt van de verschillende windstreken. Ook in Zeeland merkte men in 1848 veel noorderlicht op en vele onweders, ofschoon minder hevig en langdurig dan in andere oorden onzes Vaderlands. De aardbeving, in dat jaar voorgevallen, ondervond men ook in Zeeland. Na deze algemeene beschouwing, waarin wij meer bepaaldelijk den gezondheidstoestand der inwoners van dit gewest hebben doen kennen , gaan wij over tot het mededeelen der verschillende choleragevallen, welke zich op de Zeeuwsche eilanden hebben voorgedaan, om, gelijk in het vorige hoofdstuk geschied is, daarop die afzonderlijk te vermelden, welke Zeeuwsch Vlaanderen heeft opgeleverd. zeeuwsche: eilanden. 1848 en 1849. Wij voegen beide jaren te zamen, omdat het jaar 1848 reeds tot aan de helft der maand November was voorbijgegaan eer zich de cholera op de eilanden vertoonde, terwijl het getal ziektegevallen zich tot vijf bepaalde , vier te Vlissingen en een te Tholen. Wanneer wij van de ziekte in deze steden gewagen, zullen bovengenoemde gevallen medegedeeld worden. Reeds waren er eenige maanden voorbijgegaan van het jaar 1849 , toen de volgende feiten plaats grepen. W ALCHEREN. öe staïi filibbtlbuvjj. Had deze stad bij de eerste verschijning der cholera, in 1832—1833 , tot de gelukkigste plaatsen in ons Vaderland behoord, ook bij de tweede verschijning, in 1848—1849 mogt zij zich in dit opzigt verheugen. — In 1833 stierf aan de ziekte slechts één inwoner, die een vreemden choleralijder had opgepast, terwijl in 1849 bij geene inwoners , die de stad niet verlaten hadden, de cholera in hare ontwikkelde gedaante werd waargenomen. (1) In ons verhaal zullen slechts vijf personen optreden, t. w. de zoon van een aardappel-schipper, twee militairen, een beurtschipper op verschillende Hollandsche steden en een lijkdienaar. Den 19 Mei vaart schipper tan bendegom van Rotterdam , waar hij acht dagen vertoefd heeft, naar Middelburg. Zijn zoon arij, een gezonde en fiksche knaap van 18 jaren, vergezelt hem. In den nacht tusschen den 19 op den 20 Mei , op de hoogte der Willemstad gekomen , valt de jongeling , terwijl hij bij het boomen uitglijdt, in het water. Hieruit gehaald , klaagt hij over duizeligheid, zoodat het hem toescheen, gelijk hij zich uitdrukte, dat het water hem in het hoofd was geslagen. — Gedurende de verdere reis is hij zonder klagten, heeft echter in den namiddag van den 21 Mei bij herhaling dunne ontlastingen, (1) De in Jnlij gewoonlijk plaats hebbende kermis te Middelburg werd niet gehouden. Dit voorbeeld volgden do overige steden in Zeeland. zonder hierop acht te slaan. — Nog den volgenden dag staat hij goed op en gaat aan zijn werk. Kort daarop echter keert de duizeligheid terug, hij is flaauw en verlangt naar eten. Zijn vader bereidt hem een stevig ontbijt , grootendeels uit spek bestaande. Dit verkwikt den zoon, doch, een half uur later wordt hij door kramp in den buik aangetast, gepaard met eene overvloedige braking en stoelgang, — de laatste, volgens het zeggen van den schipper , eerst lijvig en later waterachtig. Te tien uren, op denzelfden morgen, naar het gasthuis overgebragt, ontwikkelt zich bij hem van lieverlede de cholera asiatica, welke reeds des avonds te elf uren met den dood eindigt. Van bendegom had zijn zoon niet verlaten en hem tot aan zijn dood toe opgepast. De schipper vertrok reeds des anderen daags naar zijne woonplaats St. Annaland, waar wij hem later zullen weêrvinden. — Voorzeker zal de treurende vader, bij zijn vertrek uit Middelburg, niet berekend hebben, welk lot aan hem, aan zijne vrouw en aan eenige zijner dorpgenooten beschoren was. Na dit cholerageval hoorde men, gedurende eene maand, niets meer van de ziekte. Eerst den 18 Junij werd h. van 't vliet, fuselier bij het 2de bat. van het 6de reg. infanterie, getroffen. Deze man was twee dagen te voren uit 's Hertogenbosch vertrokken , had den volgenden dag in het door cholera bezochte Dordrecht vertoefd en werd, bij zijne komst alhier, als choleralijder in de infirmerie opgenomen. Hij overleed reeds den volgenden dag, den 19 Junij. In de zaal, waar van 't vliet had gelegen, was onder geneeskundige behandeling zekere g. van Rijswijk, fuselier bij het 1ste bat. van liet 6de reg. infanterie. Hij was lijdende aan een ulcus scrophulosum , doch zijne herstelling nabij. Ook deze fuselier was zes weken geleden uit den Bosch gekomen, maar, — sedert zijn verblijf in Middelburg en wel gedurende al dien tijd in het hospitaal, had hij geene verschijnselen gehad , welke aan cholera deden denken. Eerst den volgenden dag, na den dood van zijn kameraad, wordt ook van Rijswijk door de ziekte getroffen en weggerukt. Bij deze twee militairen bleef de ziekte staan. Zij vertoonde zich echter op nieuw den 9 Julij. Een beurtschipper, adriaanse, na den vorigen dag uit Holland te zijn gekomen, waar hij , onder andere steden, Delft bezocht had, werd door eene schielijk verloopende cholera cyanotica doodelijk getroffen. Men had den schipper, toen hij aanlandde, naar een huis overgebragt en hem die weinige uren in eene niet zeer ruime kamer verpleegd. Zijn gezin, niet talrijk, was aan boord gebleven. Na des lijders dood werd ter bezorging der begravenis geroepen zekere lijkdienaar v. d. b. , die zich eerst naar het sterfhuis begeven en daarop het gezin aan boord van het schip bezocht had. De lijkdienaar was een man van 48 jaren, van een bloedrijk-zenuwachtig gestel, wel eens lijdende aan congestie naar het hoofd en constipatie. Hij had zich reeds eenige dagen onpasselijk gevoeld; — minder eetlust, eene drooge tong met wansmaak in den mond, gebrek aan stoelgang. Maar deze verschijnselen , welke hem niet vreemd waren, waren van zoo geringe beteekenis, dat hij, ofschoon zijn medicus het bovenhuis bewoonde, dezen niet eens had geraadpleegd. De lijkdienaar, toen hij in het huisgezin van den schipper geroepen werd, wist, dat het een choleradoode gold. Geene de minste vrees echter bekroop hem , noch in het sterfhuis noch aan boord van het schip. Naauwelijks echter was hij van zijn laatste bezoek op straat gekomen, om nog vóór het naar huis gaan een ander bezoek af te leggen , toen er zich plotseling verschijnselen bij hem voordeden, hoedanig hij nimmer te voren had waargenomen. — Hij werd, zoo als hij zich uitdrukte, door eene benaauwdheid overvallen, welke van zijne beenen naar boven opklom en dreigde hem te doen nederstorten. Met moeite bereikte de man zijne woning, waar hij onder andere verschijnselen inzonderheid klaagde over een gevoel van vermoeidheid en afgematheid; — over rillingen, als werd zijn ligchaam met koud water overgoten; — over drukking en pijn in de praecordia met nu en dan opkomenden aandrang tot darmontlasting , — over pijnen en krampen eerst in de kuit van het eene been, daarna in beide. Noch rommeling in den buik, noch braking, noch diarrhea werden waargenomen. De cholera, welke men meende, en naar ons oordeel niet zonder goede redenen, door genoemde verschijnselen heen, te zien doorschemeren , ontwikkelde zich niet. De lijder, die na het gebruik van krampstillende en uitwasemende middelen in een ruim zweet gekomen was , voelde van lieverlede de genoemde ziekteverschijnselen minderen en heengaan. Alleen de pijn in de kuiten bleef nog eenige dagen aanhouden , terwijl een gevoel van zwakte hem belette , om binnen de eerste veertien dagen zijne beroepsbezigheden te hervatten. Wij hebben gemeend het gebeurde met den lijkdienaar uitvoerig te moeten mededeelen, eensdeels om van deze al- tijd buitengewone verschijnselen een volledig verhaal te leveren, ten anderen om, zoo zij werkelijk een ligtcre vorm van cholera geweest zijn, waaraan wij naauwelijks twijfelen, als bijdrage te kunnen dienen tot de kennis van de verspreiding der ziekte. Wat dit laatste betreft, zoo schijnen soortgelijke verschijnselen ook elders niet vreemd te zijn geweest. De stol> IHtsstngen. Reeds gaven wij met een woord, in de inleiding, te kennen, dat Vlissingen voor ons onderwerp belangrijk te noemen is. De ligging dezer sjtad, haar maatschappelijke toestand en de bijzonderheid, dat zij alleen bij de tweede verschijning der cholera asiatica in aanmerking komt, verdienen in de daad onze aandacht, vóór wij tot het vermelden der ziektegevallen, aldaar waargenomen, overgaan. Vlissingen ligt op een der uiterste vastepunten aan de Noordzee, zij biedt eene goede haven en reede aan voor de uit zee komende schepen. Deze en de daaraan grenzende reede van het in de nabijheid der -stad gelegen fort Eammekens zijn de ligplaatsen der schepen, welke, van Antwerpen en Gent komende, aldaar op een gunstigen wind wachten, om zee te kiezen. Aan de zeezijde breidt zich voor de stad de linkeroever der Schelde uit. Aan de landzijde ligt, op een uur afstands, Middelburg. Als vesting heeft Vlissingen een talrijk garnizoen en aan hare ligging uitgebreide maritime inrigtingen te danken. Men vindt er het Nederlandsch en Belgisch loodswezen, om in de belangen der scheepvaart te voorzien. Men treft er eveneens de consulaten der meeste handeldrijvende natien aan. Ofschoon de stad uitmuntend voor handel en scheepvaart gelegen is en in vroeger tijden ook daardoor vermaardheid bezat, zoo verdienen beide tegenwoordig naauwelijks genoemd te worden. En toch brengt deze gunstige ligging der stad haar met die beide bronnen van welvaart in eene naauwe betrekking. Uit dezen toestand laat het zich voorshands vermoeden, dat vele en velerlei middelen van gemeenschap aan deze stad verbonden zijn. •—• Behalve een levendig verkeer met Middelburg en de beide 'aan den linkeroever der Schelde liggende districten, is haar verkeer met Holland en NoordBrabant niet zonder beteekenis. G-arnizoens-veranderingen en verwisselingen, het heen en weêrtrekken van krijgslieden van en naar de overige gewesten, de menigvuldige punten van aanraking, welke de marine en hare aldaar bestaande inrigtingen met Holland doen geboren worden , verdienen in aanmerking te worden genomen. Ook met Antwerpen heeft Ylissingen gemeenschap door stoom- en andere schepen, welke tevens voor een goed deel door het Belgisch loodswezen bevorderd wordt. Een ander, en voor ons te geven verhaal merkwaardig, middel van verkeer is de betrekking, welke een deel van Vlissingens inwoners meer of min met de op de reede liggende schepen onderhouden. Hier komen vooral in aanmerking het loodswezen en de met hetzelve in betrekking staande personen, alsmede zij, die eetwaren of andere benoodigdheden aan de equipagien verhandelen. Wij zullen op het een en ander nader terugkomen. Wat eindelijk te dezer plaats niet onopgemerkt blijven mag, is de bijzonderheid, dat Ylissingen eerst bij de tweede verschijning der ziekte optreedt, terwijl men slechts ■enkele twijfelachtige choleragevallen gedurende de eerste verschijning aldaar vindt opgeteekend. Dit verschil tus- 4. schen beide verschijningen werpt een helder licht over het ontstaan en de verspreiding der cholera asiatica, wanneer wij Ylissingens verhouding tot die ziekte gedurende beide genoemde tijdvakken nagaan. Terwijl wij in het laatste eene vrije gemeenschap met Belgie en de Belgische scheepvaart zien plaats grijpen, zien wij het tegendeel in het eerste tijdvak gebeuren. Bij de verschijning der cholera in 1832—1833 was, wel is waar, de Scheldevaart vrij en de Antwerpsche handelsbeweging langs Vlissingen naar zee onbelemmerd, maar, behalve dat door de vijandige houding tusschen de twee rijken het onderlinge verkeer was afgebroken, werd daarenboven de gemeenschap tusschen de stad en de uit Belgie komende schepen gedurende het heerschen der cholera in Antwerpen belet. Op dien tijd hadden namelijk de loodsen hun verblijf op hunne booten, deels te Lillo , deels aan zee,— het was hun gestrengelijk verboden ooit in Vlissingen binnen te loopen , zoolang Antwerpen als eene verdachte plaats moest beschouwd worden. Op het nakomen dezer verschillende bevelen werd door de reeks van oorlogsvaartuigen , langs de rivier op dien tijd gestationeerd, een scherp toezigt gehouden. •—Yoeg hierbij, dat er toen geene schepen met cholerazieke landverhuizers de Schelde afvoeren, en, zoo veel ons bekend is geworden, op niet één schip, van Belgie's handelstad komende, de cholera is waargenomen. Het aangevoerde achten wij voldoende, om het verschil, dat Vlissingen tusschen de beide verschijningen der cholera in dit gewest opleverde , toe te lichten en er de beteekenis van voor den gang der ziekte aan te wijzen. Het eerste cholerageval, dat in het jaar 1848 op de Zeeuwsche eilanden voorviel, werd den 18 November in deze stad waargenomen. Een fuselier van het 1ste bat. 4de reg. infanterie, uit het depót te Gouda afkomstig, had een nacht te Rotterdam doorgebragt in een huis, waar zich cholera had voorgedaan. Reeds was hij op de reis naar Zeeland door brakingen en vermeerderde darmontlastingen gekweld geworden. Hij woonde nog den 17 November, des morgens, eene inspectie bij , werd in den loop van dien dag door braking en buikloop overvallen, waarop den volgenden dag de cholera zich zoo hevig ontwikkelde, dat de lijder na eenige uren bezweek. In de eerste week van December 1848 stierf zekere reinhout, stuurman op de stoomboot de Schelde. Deze man had troepen uit Neuzen naar Rotterdam overgebragt en kwam uit laatstgemelde stad te Vlissingen terug. — reinhout was een dronkaard en had zich op zijne terugreis in sterken drank te buiten gegaan en veel koud water gedronken. Te Vlissingen aangekomen werd hij spoedig door de cholera aangegrepen en weggerukt.— Zijne vrouw, die Vlissingen niet verlaten had, werd, kort na den dood van haar man, door dezelfde ziekte overvallen en bezweek twee dagen later. Den 23 December 1848 openbaarde zich de cholera bij een matroos, johan georg. Hij diende als scheepskok op Zr. Ms. wachtschip de Maas , liggende binnen Vlissingen. Hij herstelde. — Van dezen man vinden wij niets bijzonders aangeteekend over zijn verblijf te Vlissingen, of zijn verkeer met anderen. (1) (1) De ziekteverschijnselen van dien man en de geneeskundige behandeling zijn uitvoerig medegedeeld in de Geneeskundige Courant van 29 April 1849. Na deze vier gevallen bleef de ziekte een geruimen tijd weg. Eerst op de helft der maand Maart 1849 werd zij op nieuw waargenomen. Een serjant van de 3de comp. 4de bat. 4de reg. infanterie werd liet slagtoffer der cholera op den 17 Maart. Deze persoon behoorde tot de bezetting van Neuzen, had van daar manschappen overgebragt naar Harderwijk en vertoefde op zijne terugreis twee dagen en twee nachten te Rotterdam. Uit deze stad vertrokken naar Neuzen, werd hij te Vlissingen aangetast en overleed nog in den avond van bovengenoemden dag. Er verliepen na dit geval wederom "bijna drie maanden, vóór zich een ander opdeed. Den 3 Junij eerst hernieuwde zich de cholera. Zekere j. schot , bij de landswerf in dienst, was van Rotterdam teruggekeerd en werd bij zijne aankomst te Vlissingen door de ziekte overvallen. Hij herstelde. Indien wij van de tot nu toe opgenoemde gevallen uitzonderen de vrouw van den stuurman reinhout en den matroos van het wachtschip de Maas, dan zijn de overige lijders menschen, die van oorden gekomen waren, waar de cholera heerschte. Wij zullen in de gelegenheid zijn nog meer dergelijke aan te geven. Vóór wij echter ons verhaal vervolgen, moeten wij doen opmerken, dat in den loop der maand Junij de cholera in deze stad eene andere gedaante aannam. Had zij zich tot nu toe , behalve in het huisgezin van reinhout , bepaald tot op zich zelve staande gevallen en zich niet verder uitgebreid; geheel anders geschiedde dit in het vervolg. Immers, de inwoners zeiven werden door de ziekte aangegrepen. Dit had evenwel in het bijzonder plaats bij. eene zekere klasse, t. w. in de huisgezinnen van het Nederlandsch en Belgisch loodswezen. Er ontstond alzoo eene cholera-epidemie sui generis ; dat is , in verband tot de gezamenlijke inwoners der stad kon de ziekte den naam van epidemie niet dragen, want zij bewoog zich schier uitsluitend binnen den kring van personen, of tot liet loodswezen behoorende, of daarmede in betrekking staande. Het is om die reden noodzakelijk, wil men omtrent den oorsprong en de verspreiding der ziekte een helder begrip erlangen, eenige nadere kennis te maken met de huisgezinnen , welke nu door de cholera bezocht werden. Ofschoon de broodwinning der loodsen , inzonderheid der Belgische, eene goede broodwinning kan genoemd worden, zoo laat zich dit niet altijd in hunne huisgezinnen opmerken; •— van enkele zou men het tegendeel vermoeden. Indien een ruim en luchtig verblijf onder de voorwaarden behoort ter instandhouding van 's mensclien gezondheid , dan zullen de verblijven, welke wij hier op het oog hebben, niets anders dan teleurstelling in dit opzigt geven; want zij missen de voorwaarde. Nog grooter wordt de teleurstelling, als wij die woningen nader gadeslaan. In stede van aldaar een toonbeeld van zindelijkheid en orde te vinden, ontwaart men reeds bij de eerste intrede morsigheid en verwaarloozing. Alles wat daar is : de grond, de stoelen, de tafel, de bedden, ja de kleêren en het uitzien der huisgenooten schijnen te vergeefs om water te smeeken tot reiniging. Men zou meenen, dat één emmer zuiver water naauwelijks voor goud te koop is. Gelukkig nog die gezinnen, waar het hoofd niet in den waan verkeert, dat er in zijne woning meer behoefte is aan rum en jenever, dan aan water. In deze verblijven nu vindt men zonder twijfel een vruchtbaren grond, waar iedere ziekteoorzaak , hoe men ook over hare herkomst en geaardheid denken moge, haren schadelijken invloed gereedelijk zal doen gelden. Maar er is meer, dat hierbij in aanmerking komt. — Wij moeten in onze gedachten den loods vergezellen in zijn werkkring. Dan eens volgen wij hem , met zijne boot de schepen opzoekende, welke hij in hunne vaart naar Antwerpen sturen zal. Van Antwerpen , waar destijds de cholera in geene geringe mate heerschte, keeren wij met hem naar Vlissingen en in zijne woning. Op een anderen tijd vergezellen wij hem op de schepen, welke van de reede van Vlissingen, onder zijne leiding , zee kiezen. En op welke schepen vergezellen wij hem? Het zijn bodems met emigranten overladen, die, reeds bij de afvaart van de Belgische koopstad, de cholera in hun midden hebben, zoodat menig emigrant, vóór zijne aankomst ter reede van Vlissingen, den choleradood gestorven is. Zelfs onder deze schepen zijn er gevonden, waar de nood zeer hoog geklommen was; waarvan zelfs één van geneesheer, geneesmiddelen en goed voedsel moest voorzien worden. (1) Zoodanig nu waren de omstandigheden in en om de stad Vlissingen , toen de cholera , na eene afwezigheid van drie weken, op nieuw verscheen en haar verblijf zich door dc volgende gevallen kennen deed. (1) Van eene geloofwaardige zijde is ons medegedeeld, dat er onder deze schepen een Amerikaansch koopvaarder is geweest, met 250 landverhuizers van Antwerpen komende. Reeds heerschte de cholera op dien bodem, toen hij van Antwerpen vertrok. Voor dat dit schip op de reede van Vlissingen aankwam , waren er vier aan de ziekte overleden. Tusschen den dag en den nacht dat het op de reede vertoefde, volgden nog acht dooden. De gelegenheid om zee te kiezen was gunstig , het schip vertrok, onder deze noodlottige voorteekens , zonder geneeskundige, naar New-"* or Een dronkaard opent de reeks der zieken. Een roeijer bij het Belgische loodswezen werd den 23 Junij door de cholera overvallen en overleed drie dagen later. De bidder , dus was zijn naam, had in den namiddag ter reede van Rammekens op eene brik, van Antwerpen gekomen, vertoefd. Aan boord waren choleralijders, met wie hij echternaar ons gemeld is, geene gemeenschap heeft gehad. Reeds dien zelfden avond had hem de ziekte aangegrepen. Veertien dagen na dit cholerageval, op den 7 en 8 Julij , deed zich de cholera kennen bij f. m. nobels , een meisje van vijf jaren, en bij j. willemse, een jongen van negen jaren. De eerste overleed , de laatste herstelde. Yan deze beide kinderen, wier ouders ons als partikulieren zijn opgegeven , kunnen wij, betrekkelijk de oorzaak hunner ziekte, niets bijzonders mededeelen. Den 10 Julij stierf, aan boord van een schip, dat den vorigen dag uit Belgie was gekomen , de dochter van schipper verdoorn , een meisje van 20 jaren. Bij hare aankomst den 9 Julij was zij nog zonder klagten, zoodat hare ouders, zonder eenig kwaad te vermoeden, naar Middelburg waren gegaan, •—• om weinige uren na hunne terugkomst hunne dochter te zien sterven. Den 13 Julij openbaarde zich de cholera in het huisgezin van den Nederlandschen loods gazelle. Drie personen werden aangetast; eerst het elfjarig dochtertje, den 16 een zoontje van acht jaren, eindelijk eene week later, de vader zelf. De eerste overleed, de laatsten genazen. De loods had meer dan eens de ter reede liggende schepen bezocht, welke choleralijders aan boord hadden. Een werkman, j. de laeie , oud 40 jaren, werd den 16 Julij door de cholera aangedaan, welke in genezing overging. Yan dezen man weten wij, dat hij met het scheepsvolk en met de loodsen in veelvuldige aanraking kwam. Elf dagen later, den 27 Julij, kreeg zekere vrouw s. p. van der maas de ziekte. Zij was uit Rotterdam gekomen en , kort na hare aankomst in Ylissingen, door de cholera aangetast , waarvoor zij spoedig bezweek. Den volgenden dag openbaarde zich wederom de cholera bij den Nederlandschen loods van der eyk. Zijne zestienjarige dochter werd getroffen, doch herstelde.—Eenige dagen te voren was in dit huisgezin gelogeerd geweest een persoon uit Antwerpen, die de cholera had doorgestaan. Ook op dien dag, den 28 Julij, verscheen de ziekte bij een anderen loods, tot het Belgisch loodswezen behoorende. Eerst werd zijn tweejarig kind aangetast en drie dagen later zijn vierjarig. Beiden herstelden. Het huisgezin van vernieuwe , dus was de naam van den loods, woonde in de lange Noordstraat, tegen over de woning van den Belgischen loods pilaus , dien wij spoedig reeds een treurig deel zullen zien nemen in ons verhaal. Met het huisgezin van dezen hadden de huisgenooten van vernieuwe dagelijks verkeer, ofschoon beide gezinnen een sterk contrast vormden , alzoo dat van vernieuwe een voorbeeld van zindelijkheid en orde kon heeten, terwijl in dat van pilaus het tegendeel te vinden was. Een vijfjarig kind van dezen had tot peettante de vrouw van den loods vernieuwe, en was, terwijf het kind dezer vrouw aan cholera leed, den 29 Julij aldaar, gelijk schier dagelijks, aan huis geweest. Wij zullen reeds den volgenden dag dit kind van pilaus als slagtoffer der cholera wedervinden. Intusschen herhaalde zich een geval, zoo als wij reeds meermalen hebben opgeteekend. Mejufvrouw d. namelijk, uit Zuid-Holland komende, werd, weinige dagen na hare aankomst te Vlissingen, op den 29 Julij , door de ziekte overvallen. Zij genas. Den 30 Julij trof hetzelfde lot, maar met een doodelijk gevolg, twee militairen , beide fuseliers bij de 3de en éde comp. 3de bat. van het 6de reg. infanterie. Dit bataillon was den 1 "Mei uit "Woerden in garnizoen te Vlissingen aangekomen. De lijders waren beiden onbesproken van gedrag, hadden zich nooit aan onmatigheid schuldig gemaakt, waren niet met cholerazieken in aanraking geweest of, onmiddelijk vóór hun ziekworden, van door cholera bezochte oorden teruggekeerd. Zij overleden, de een, na een lijden van slechts tien uren, de ander, den 6 Augustus, aan typhus cholericus. — Dus luiden de berigten, welke men de goedheid heeft gehad ons omtrent deze gevallen mede te deelen. Dat het vertrek dezer militairen uit Woerden, waar destijds de cholera heerschte , in eenig verband zoude staan met hun noodlottig einde, kan bezwaarlijk verondersteld en in het onderhavige geval niet aangenomen worden. Wij mogen echter niet onopgemerkt laten, dat in Vlissingen de geïsoleerde gevallen van cholera voor meer verspreide hadden plaats gemaakt, en sinds den 23 Junij , alzoo meer dan vijf weken, uit het loodswezen eene kleine cholera epidemie als geboren was. — Voeg hierbij, dat het zeer toevallig te noemen is , dat juist twee militairen te gelijk op den zelfden avond door de ziekte werden aangetast, terwijl na hen geene andere hunner krijgsmakkers gevolgd zijn, waaronder er zeker te vinden waren, in handel en wandel minder onbesproken, dan de beide fuselieren. Geen huisgezin in Vlissingen werd noodlottiger getroffen dan dat van den Belgischen loods pilaus. — Wij hebben vroeger zijn vijfjarig dochtertje ontmoet in het door cho- lera bezochte kuis van den Belgischen loods vernieuwe, waar het schier dagelijks kwam en ook nog den avond van den 29 Julij had doorgebragt. Dit kind nu wordt reeds des anderen daags, den 30 Julij , door de cholera getroffen. Naauwelijks vierentwintig uren later volgt hare driejarige zuster. Beide kinderen bezwijken. Den dag daarna, den 1 Augustus, vallen de loods en zijne vrouw; ook deze bezwijken. Het huisgezin van hlaus, wij deden het reeds bij de medegedeelde gevallen van den loods vernieuwe opmerken , onderscheidde zich door vuilheid en wanorde. Het was een dier enkele gezinnen, waarvan wij vroeger in weinige woorden eene type geleverd hebben. De hieruit ontstane armoede, want de loods had in de daad geene karige broodwinning , was aldaar zoo groot in die noodlottige dagen, dat men de huisgenooten met dekking en andere benoodigdheden moest te hulp komen. Van dit ongelukkig huisgezin bleef nog één kind over; het werd ter verzorging genomen door f. Sterk, een smid van beroep, die het bovenhuis van pilaus bewoonde. •—• Wij zullen den smid weldra onder de choleralijders aantreffen. Naast den loods pilaus stond de woning eener weduwe dingemans. De dochter dezer vrouw, die als dienstmaagd bij mevrouw wed. becker woonde, was zeer bevriend met het huisgezin van pilaus, en bezocht hetzelve dikwerf. Zoowel hare 82jarige moeder als hare 72jarige meesteres werden door de cholera doodelijk getroffen. Bij de wed. dingemans begon de ziekte den 31 Julij; bij de wed. becker den 3 Augustus. —• De woning dezer laatste stond niet in de buurt, waar zich de andere gevallen voordeden; zij was daarvan een ruimen afstand verwijderd, op eene plaats, waar men geene cholera had waargenomen. (1) Ook nu, den 3 Augustus, openbaarde zicli de ziekte bij den smid, die, gelijk wij zoo even meldden , het bovenhuis van pilaus bewoonde en het overgebleven kind van dien loods had tot zich genomen. •—- Zijne ziekte ging in genezing over. De cholera, welke zich door haren verwoestenden loop in en om het huis van pilaus zoozeer had doen kennen en aan de overige inwoners der stad eene treurige toekomst scheen te voorspellen, bepaalde zich gelukkig tot dezen engen kring. — Yan het begin tot het einde der maand Augustus , dus meer dan drie weken, werd zij niet meer waargenomen. Eerst den 29 Augustus verscheen de kwaal op nieuw en ook nu wederom in een huisgezin van het loodswezen. — Chbistina de visser , oud 44 jaren, huisvrouw van een Nederlandschen loods , was de lijderes. Hare ziekte ging echter in genezing over. Den 30 Augustus openbaarde zich de cholera bij johanna van den abeele , oud 44 jaren. Zij oefende het beroep uit van vivandière. Schier dagelijks begaf zich deze vrouw naar de reede, om eetwaren aan de schepelingen uit te venten. Zij kon met regt eene virago genoemd worden. Zoo al hare kleeding het besluit wettigde, dat zij tot het vrouwelijk geslacht behoorde , haar grof gelaat echter en hare grove manieren schenen zich met kracht tegen zoodanig besluit te verzetten, want door de laatste eigenschappen zou zij met het volste regt eene eerste plaats onder de matrozen hebben kunnen innemen. Deze vivandière nu had niet alleen dikwerf schepen be- (1) Mevrouw wed. becker woonde op de bierkade. zocht, met zieke landverhuizers beladen, maar was met die choleralijders meermalen in aanraking geweest. Zij sprak hiervan meer dan eens met veel ophef en beroemde zich van onvervaard deze lijders te bezoeken. — Nadat zij den 30 Augustus bovenmatig veel raauwe komkommersalade,'—• zeker wel niet voor de eerste maal in haar leven, — gebruikt had, werd zij door de cholera getroffen en bezweek. Op den 5 September had het laatste cholerageval plaats. Antje priegel, oud 27 jaren, werd dien dag door de ziekte aangetast, welke met den dood eindigde. Van deze vrouw is ons berigt, dat zij voortdurend eene losbandige leefwijze leidde, en veelvuldigen omgang met matrozen en soldaten had. Hier eindigde de ziekte; — eene gelukkige uitkomst voor de stad Ylissingen , wanneer wij die uitkomst plaatsen naast het cijfer, dat ons zoo vele steden en dorpen van Nederland hebben doen kennen. Men bedenke, dat het te Vlissingen eene bevolking gold van meer dan negen duizend zielen. Het aantal choleralijders, tusschen den 18 November 1848 en den 5 September 1849, was 31. •— Yan dit getal waren er 25 tusschen den 23 Junij en den 5 September 1849, dat is, in dien tijd, toen de ziekte, in den kring van het loodswezen zich uitbreidende, een epidemisch karakter scheen aan te nemen. Onder de genoemde 31 lijders bevonden zich 26 inwoners, vier militairen en de scheepskok van het wachtschip de Maas. — Yan deze personen kwamen 7 uit andere plaatsen en werden terstond aangetast; 12 behoorden tot het loodswezen en 5 andere stonden met de huisgezinnen van hetzelve in onmiddelijke of middelyke betrekking. Omtrent twee kinderen slechts hebben wij te vergeefs inlichtingen gezocht , terwijl betrekkelijk twee militairen, en genoemden scheepskok, ons niets is medegedeeld, waaruit wij op goede gronden het besluit kunnen ontleenen, dat zij met choleralijders in aanraking zijn geweest. Onder de belangrijke feiten, welke wij hebben opgeteekend; staat zonder twijfel bovenaan het gebeurde met de vrouw van den stuurman reinhout , die na haar mans dood, zonder de stad verlaten te hebben, doodelijk door de cholera werd getroffen. Immers, tot op dien tijd had de ziekte zich bij één geval bepaald, eene maand vroeger waargenomen, en ook na den dood dezer vrouw bleef de cholera, wanneer wij den scheepskok uitzonderen, gedurende drie maanden achter. Van de 31 choleralijders stierven er 19, waaronder 4 militairen. Dus was de verschijning en de gang der cholera binnen Vlissingen. In meer dan één opzigt moet het gebeurde in deze stad merkwaardig genoemd worden en tevens zeer geschikt voor de nadere kennisneming van de verspreiding der gevreesde ziekte. — Wij zullen later de gelegenheid vinden om hierop terug te komen. noord-beveland. (Eortgceii, ctrt borp aan !>c uaart gelegen tusadjen Uotterïxtm ttt fUtbbelbttrg. Een reiziger kwam den 11 Maart van Rotterdam op dit dorp aan. Reeds gedurende de reis had hij aan diarrhea geleden en spoedig na zijne aankomst openbaarde zich bij hem de cholera asiatica. Hij herstelde en vertrok. Kort na zijn vertrek werd de herbergier, bij wien de vreemdeling gelogeerd was geweest, door braking en buikloop , met krampen vergezeld gaande, overvallen. Het was een ligte graad van cholera asiatica, welke, gelijk die des vreemdelings, weldra in genezing overging. schouwen. De stair 3teril;;ce. Het eerste cholerageval in deze stad betrof zekeren g. arend , smid van beroep. De man was een dronkaard en reeds vroeger, gedurende een jaar, aan eene diarrhea chronica lijdende geweest. Den 1 Mei met de stoomboot van Rotterdam teruggekomen, had hij in laatstgenoemde stad drie dagen doorgebragt, aldaar veel sterken drank en Maaswater gedronken. Onzeker is het, of hij met choleralijders in aanraking is geweest. Den avond vóór het uitbreken zijner ziekte had arend wederom veel sterken drank gebruikt en bestond zijn avondmaal in eene groote hoeveelheid aardappelen , welke met gulzigheid gegeten werden. Reeds den volgenden dag, 2 Mei, ontwikkelde zich dermate de cholera, dat de lijder binnen vierentwintig uren bezweek. Vijf dagen na den dood zyns vaders werd het zevenjarig zoontje aangetast door diarrhea, welke echter reeds den 10 Mei geweken was. Na dit ziektegeval bleef de cholera eene maand weg. Eerst den 7 Junij ontstond zij op nieuw bij zekeren anthony botbijl , een werkman, die even buiten de stad aan het werk geweest was. Vóór hij geneeskundigen raad inriep , had hij reeds drie dagen waterachtige ontlastingen, en had zich zeiven eene hoeveelheid rheum, waarschijnlijk niet refractft dosi, toegediend. Hij overleed den dag na liet uitbreken zijner ziekte. Ofschoon wij niet in staat zijn, om met volledige zekerheid aan te geven, dat botbijl tot choleralijders in dadelijke betrekking gestaan heeft, zoo zijn er echter ten dien opzigte omstandigheden aan het licht gekomen, welke zulks tot een hoogen graad van waarschijnlijkheid voeren. Yooraf moeten wij herinneren, dat de laatste sporen van cholera in deze stad gedurende eene maand waren verdwenen , toen boteijl ziek werd. Ook op het eiland Schouwen werd, tot aan het einde der maand Mei, geene plaats door de ziekte bezocht. Eerst den 26 Mei, 12 dagen vóór de ziekte van botbijl, verspreidt zich het gerucht, dat de ziekte op het eiland is uitgebroken bij vreemdelingen, die van de eene plaats naar de andere reizen, om werk te zoeken. Het verhaal luidde, dat zij, uit vrees voor de cholera Brussel verlaten hadden, om in Zeeland werk te zoeken. Hoe dit zij, aan het bestaan der ziekte viel niet te twijfelen. Deze vreemdelingen nu waren aan het werk aan het Pikgat, onder de gemeente Kerkwerve gelegen. Wij zullen er straks bij verwijlen en keeren naar Zierikzee, tot anthony botbijl , terug. Onze berigtgever verhaalt, dat botbijl op het zoo evengenoemde Pikgat een nacht had doorgebragt in eene tent, of keet, welke naast die stond, waarin omstreeks veertien dagen te voren twee arbeiders aan cholera gestorven waren. Deze lijders nu overleden den 26 Mei, zoodat botbijl aan het Pikgat kort vóór zijne choleraziekte zal verwijld hebben. Indien zich nu de cholera aan deze werkplaats niet kort daarna herhaald had, dan zou welligt het opsporen van een verband tusschen de ziekte van genoemde arbeiders en het verblijf van botbijl door sommigen als gezocht kunnen beschouwd worden. Maar hoe geheel anders doet zich do zaak voor, nu het tevens gebleken is, dat de cholera juist op dien tijd, — toen antiiony botbijl het Pikgat bezocht en er den nacht doorbragt, — deze werkplaats niet verlaten had. Immers drie of vier dagen , nadat botbijl ze verlaten had, den 11 Junij , werden op nieuw twee andere vreemde arbeiders door de cholera getroffen. AVij hebben wat langer bij de ziekte van rosbijl stilde- o staan, omdat wij haar zamenhang met andere choleralijders duidelijk aan het licht wilden brengen. Na den dood van botbijl zag men hetzelfde gebeuren, wat wij van den eersten Zierikzeeschen choleralijder vermeld hebben. Gelijk na den dood van den smid arend zijn zevenjarig zoontje door diarrhea werd aangetast, zoo ook werd bij de twintigjarige dochter van botbijl hetzelfde verschijnsel opgemerkt, gepaard met benaauwdheid. Men schreef de oorzaak der verschijnselen, bij het meisje waargenomen, aan zielsaandoening toe, gelijk in den laatsten tijd tot eene vrij algemeene gewoonte is geworden. Maar hoe dan met het kind van den smid ? Welligt moet bij het laatste alleen het rekkelijke woord toeval gelden ! Doch wij willen alleen verhalen. Na het gebeurde met den vreemdeling en zijne dochter verliepen er wederom eenige weken vóór de cholera bij vernieuwing werd waargenomen. Eerst den 19 Augustus vernam men, dat zij zich op een schip, van Brussel komende, geopenbaard had. De vrouw van schipper adderson was de lijderes; wij hebben echter van den afloop harer ziekte niets vernomen. Geenszins heeft zich de ziekte bij deze vrouw bepaald, want reeds gedurende de reis uit Brussel naar Zierikzee was hare dochter door cholera overvallen en bij hare aankomst aan liet herstellen. Den 22 Augustus volgden de schipper en zijn knecht; de eerste bezweek, de laatste genas. Eene maand later, den 19 September, werd de korte reeks der choleralijders dezer stad gesloten door zekeren Cornelis van der jagt, van beroep karreman en zakkedrager. Van dezen man is ons berigt, dat hij een sterke drinker was. Den vorigen dag had hij Duiveland bezocht en was doornat te huis gekomen. Volgens zijn zeggen vertoefde hij op dien tijd nergens , waar cholera heerschte. Men had hem in het begin van zijne ziekte brandewijn gegeven, welke daarop zoo spoedig verergerde, dat, toen zijn geneesheer hem bezocht, hij reeds zonder pols , met klanklooze stem en marmerkoud was, en dien eigen avond overleed. Zonder het beweren van dezen brandewijndrinker stellig te kunnen tegenspreken, zoo zal het later , bij het verhaal der cholera op het dorp Ouwerkerk, blijken, dat, tijdens het bezoek van van der jagt , in Duiveland de ziekte heerschte , of althans pas had opgehouden. £jct |pihjjat, onïifr ï>c gcmccnU Étcrluvcwc. Wij laten dit onmiddelijk op de stad Zierikzee volgen. Zij zijn de eenige plaatsen van het eiland Schouwen, waar zich de cholera bij hare tweede verschijning heeft voorgedaan. Ook is , bij de toelichting van den zoo even vermelden anthony botbijl te Zierikzee, reeds datgene hoofdzakelijk medegedeeld, wat in de nabijheid van Kerkwerve, op de dijkwerken bij het Pikgat, gebeurd is. Wij willen er alleen dit nog bijvoegen, dat, behalve de drie vreemdelingen, die tusschen den 22 Mei en 11 Julij stierven, nog andere dijkwerkers aldaar huisden en arbeidden, die , te 's Hertogenbosch aan de cholera geleden en hersteld , naar 5. het Pikgat getrokken wareii. Voegt men nu hierbij het wonen op een moerassigen grond en het gebruik van slecht drinkwater, dan moet men zich over den afloop der cholera aldaar verwonderen en verheugen. d ui vel a nd. Üramisst, «it jcciov)). Dit dorp heeft bij de eerste verschijning der cholera (1833) eene voorname plaats in ons geschiedverhaal bekleed. Wij hebben ook vroeger vermeld, dat Bruinisse met een groot aantal Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche steden en dorpen een levendig verkeer heeft. (1) Ook nu openbaarde zich aldaar de cholera, maar verspreidde zich in zeer geringe mate. En dit verdient te meer opmerking , om dat de ziekte, gelijk wij zien zullen, tot driemalen toe een aanval op Bruinisse gemaakt heeft. Dit geschiedde het eerst op den 13 Junij 1849. Een schipper, die verschillende Zuid-Hollandsche plaatsen , waar destijds de cholera heerschte, had bezocht, komt te Bruinisse aan. Zijn knecht, Willem vissek, oud 60 jaren, had reeds onderweg geklaagd over aandoeningen van maag en ingewanden, waarop diarrhea was gevolgd , welke geneeskundige hulp vorderde en den schipper deed besluiten te Prinsland binnen te loopen. Na het bezoek van den geneeskundige vertrok men naar Bruinisse. Hier in den morgen van den 13 Junij aangekomen, gingen weldra de ziekteverschijnselen van den knecht in cholera over, waaraan hij binnen twee dagen overleed. Na hem stierf een zijuer kinderen aan diarrhea, terwijl zijne vrouw en vijf overige kinderen gezond bleven. O) Zie bl. 25. Gedurende eene week werd niets meer van cholera vernomen , en sclieen deze aanval geene andere gevolgen te zullen hebben, toen den 22 Junij zich op nieuw een geval voordeed. >De woning van eerstgenoemden w. visser staat in eene naauwe steeg. Schuins over de woning, die van dingeman hoogerwerf. In dit gezin nu hernieuwde zich de cholera. Zijne vrouw, cornelia dijkema , arbeidster, werd op den 22 door de cholera aangetast en doodelijk getroffen. Hoogerwerf zelf leed aan diarrhea en in zijne buurt nog twee personen aan dezelfde ongesteldheid. Onze berigtgever voegt er bij, dat vrouw hoogerwerf met geene choleralijders in aanraking is geweest, en, zonder over de diarrhea van hoogerwerf zeiven iets meer bepaalds te zeggen, dat de twee personen in de buurt," even als hoogerwerf met diarrhea behebt, niet de minste teekenen van cholera hadden. Zonder nu te willen ontkennen, wat de berigtgever van deze twee laatsten getuigt, zoo moeten wij echter doen opmerken, dat, gelijk reeds vroeger door ons gemeld en ook elders door de ervaring bevestigd is, het voorkomen van diarrhea, bij het heerschen van cholera, tot het vermoeden leiden moet van een onderling verband tusschen de beide ziekten, — en dit verband des te meer tot zekerheid voert, naarmate de kring enger wordt, binnen welken en diarrhea en cholera worden waargenomen. Wanneer wij nu van dit standpunt het gebeurde gadeslaan, dan zien wij, dat in die naauwe steeg te Bruinisse en in dezelfde buurt, waar visser verpleegd en gestorven is, binnen den tijd van édne week na diens dood, vier personen aan diarrhea en ée'n aan cholera hebben geleden, terwijl van diarrhéen of cholera elders op het dorp geene melding gemaakt is ; — dat van deze personen het kind van vissee aan diarrhea en vrouw hoogerweef aan cholera zijn overleden. Indien men nu zich niet wil schuldig maken aan het willekeurig scheiden van ziektevormen, welke eene gelijksoortige en in graad slechts verschillende beteekenis hebben , •— vooral omdat zij, gelijk hier gebeurde, binnen een engen kring en gelijktijdig werden waargenomen, — dan moet het onderzoek naar een verband tusschen de ziekte van vrouw hoogerweef en den eersten choleralijder zich niet bepalen tot de vraag, of beide choleralijders met elkaar in aanraking geweest zijn. Uit ons gezigtspunt vragen wij dus al dadelijk, of hoogerwekf vóór de ziekte zijner vrouw aan diarrhea was lijdende, (1) •— of hij in aanraking geweest is met de verschillende lijders uit zijne buurt, ■—■ of ook zijne vrouw, zonder het huis van visser binnen te treden , de huizen der andere aan diarrhea lijdenden bezocht heeft, — in één woord, men moest hebben tot klaarheid kunnen brengen, hoedanig in dien tijd de betrekking geweest is tusschen de verschillende huisgezinnen, waar cholera en diarrhea zijn waargenomen. —■ Indien dit welligt reeds toen onmogelijk is geweest, voorzeker mag zulks nu eene onmogelijkheid genoemd worden. •—• Voorwaar, het is gemakkelijk zich andere wegen te denken, waar langs de verspreiding der cholera plaats vindt en waarvan wij de mogelijkheid in geenen deele willen afwijzen; maar als men op de uitkomsten van zijn onderzoek veilig wil vertrouwen en anderen in dit vertrouwen doen berusten, dan moet zoodanig (1) In die klasse van menschen, wij zagen het reeds meermalen en de ervaring leert het, roept men dikwerf, of eerst laat, of in het geheel geene geneeskundige hulp in. onderzoek, hoe bezwaarlijk ook, door alle waarborgen omringd zijn, welke ieder onbevooroordeeld en naauwgezet onderzoek vordert. Wij hebben het gebeurde te Bruinisse uitvoeriger behandeld , omdat de aard der zaak het vorderde, en het hier de geschikte plaats was, om ons gevoelen uit te spreken over daadzaken, welke in het vervolg ter sprake zullen komen, en waarbij wij dan naar deze bladzijde zullen verwijzen. Na den dood van vrouw hoogekwerf bleef de cholera gedurende meer dan eene maand weg. Op den 25 Augustus verscheen zij ten derden male en wel onder geheel andere en nog meer zonderlinge omstandigheden. Eene arbeidster, de vrouw van leendert luyk , varensgezel , werd op genoemden dag door cholera aangegrepen, welke reeds den volgenden een doodelijk einde nam. — Haar vijfjarig zoontje, door de ziekte eveneens doodelijk getroffen, volgde nog dienzelfden dag zijne moeder. Tijdens het voorkomen dezer beide gevallen werd in de buurt bij twee personen diarrhea waargenomen. De vrouw van den varensgezel had een asthmatisch gestel en leed aan epilepsie. Zij was zeer beangst voor de cholera, zoo zelfs , dat zij, hierover sprekende, epileptische toevallen kreeg. De omstandigheden, welke het choleralijden dezer vrouw voorafgingen, kwamen in de hoofdzaak hierop neêr. Op Duiveland , niet zeer ver van Bruinisse, ligt een veerhuis in de nabijheid van het dorp Ouwerkerk, tot welks gebied het ook behoort. In dit veerhuis, Vianen genaamd, was de cholera uitgebroken, waarvan wij den oorsprong en de noodlottige verspreiding weldra zullen verhalen. De burgemeester nu der gemeente Ouwerkerk had als voor- zorgsmaatregel bevolen, om do goederen, welke l)ij de twee eerste choleralijders te Vianen in gebruik waren geweest, te vernietigen. Te dien einde had men ze in de slikken begraven. Deze maatregel beantwoordde niet aan het beoogde doel, want een paar dagen later zag men die goederen op het water drijven. Onderscheidene varensgezellen vischten deze goederen op. Ook de genoemde ltjyk bevond zich onder hen en had zich van een bed, twee dekens en een baaijen vrouwenrok meester gemaakt. Nu zou zijne vrouw dit bed opengemaakt en er de veren hebben uitgestort. Ook zegt men, dat ltjyk haar met geweld zou genoodzaakt hebben , den baaijen rok aan te doen; —• zeker is het, dat zij dien aan het lijf had, toen zich de cholera bij haar openbaarde. Men wil den angst dezer vrouw als de oorzaak van hare ziekte doen gelden. Wij kunnen dit voorshands toegeven, omdat zulks niet in strijd is met de ervaring ook in vele andere ziekten, mits men dien angst niet als de uitsluitende , maar als de laatste oorzaak gelden laat. •— Maar wij moeten vragen, hoe het toch kwam, dat vrouw ltjyk . die vroeger, alleen door te spreken over cholera, aanvallen van epilepsie kreeg, nu, in plaats van door heviger epileptische toevallen , door de cholera getroffen werd. Ook haar vijfjarig zoontje, bij wien men toch wel geen angst voor de cholera zal veronderstellen, werd het slagtoffer deiziekte. Waarom nu zullen wij, daar beide ziekten gelijk zijn, ons nog eene oorzaak meer willen opdringen voor de ziekte der moeder, dan voor de ziekte van haar kind. Het gebeurde zal steeds onder de belangrijkste bijdragen tot de wijze van verspreiding der cholera kunnen genoemd worden. Diatun, cc» aotvjetotev oni>cv ï>e gemeente 0uuicvherk. Een half uur oostwaarts van het dorp Ouwerkerk ligt de buurt Yianen, waar een zeer bezocht veer is tussclien Duiveland en Stavenisse, een dorp op het eiland Tholen. Yan het veerhuis Vianen maakten wij reeds met een woord melding, toen wij het laatste cholerageval te Bruinisse opteekenden. In dit veerhuis komt, onder meer andere j^prsonen, een vreemde schipper, die aldaar vertoefde om vlas in te laden. Hij verhaalt aan de inwoners dezer herberg, dat hij zeer onlangs de cholera gehad heeft en kort te voren eene zijner betrekkingen daaraan gestorven is. Op denzelfden dag van de aankomst des vreemdelings in het veerhuis, het was de 10 Augustus 1849, openbaart zich reeds in den avond de cholera bij de eigenares, weduwe la root. Zij sterft twee dagen na den aanval. De oudste zoon der weduwe, een drie en twintigjarige jongeling, een toonbeeld, gelijk de berigtgever schrijft, van gezondheid, schoonheid en physieke kracht, brengt zijne moeder ten grave. Te huis komende, —■ nadat hij den vorigen dag eenige gevoeligheid in den onderbuik en doorloop gehad heeft, — wordt hij reeds te drie uren door cholera paralytica getroffen, welke binnen weinige uren met den dood eindigt. Gedurende deze treurige dagen lijden ook in hetzelfde huisgezin twee getrouwde dochters der weduwe. —• Bij beiden doet zich de ziekte als cholerine voor; — zij hérstellen. Maar de rampspoed heeft het veerhuis nog niet verlaten. Weldra ziet men onder de aangetasten den behuwdzoon der weduwe, wouter van den berge , en hare jongste dochter. De eerste herstelt, de tweede sterft. Op de liuisgenooten volgen twee vrouwen, die de zieken hebben opgepast. De eene is de vrouw van j. hendrikse , veldwachter op het naburig dorp Ouwerkerk, de andere eene zekere vrouw padmos. Beiden herstellen. ©nuierherk. In dit dorp, waar de veldwachters vrouw, na haar vertrek uit het veerhuis, ziek werd , had men nooit de cholera asiatica waargenomen. Toen echter vrouw hendkikse door cholera werd aangetast, openbaarde zich reeds den volgenden dag aldaar dezelfde kwaal in een huis, dat aan dat des veldwachters grensde. Met doodelijk gevolg werd den 12 September door de cholera aangegrepen eene 70jarige vrouw. Daarop volgden in dat zelfde huisgezin hare kleindochter van 19 jaren en de beide ouders dezer laatste. De ouders herstelden , het meisje bezweek. Zoo eindigde in het veerhuis Vianen en op het dorp Ouwerkerk eene verwoesting, aangerigt door eene ziekte, welke aldaar vroeger niet bekend was. Men zou zich in gissingen kunnen verliezen over den oorsprong der cholera in die buurt, indien niet een vreemdeling , die zelf de ziekte doorgestaan en daaraan eene zijner betrekkingen verloren had, zijn wedervaren in het veerhuis verhaald had. Men zou welligt gedroomd hebben over kosmische , tellurische, electrische, magnetische, electro-magnetische , en wie weet het welke andere invloeden , die in dit oord gewerkt hadden, en waardoor de cholera moest ontstaan zijn. Nu echter ligt haar oorsprong als voor de voeten; — wij ten minste hebben, ook met het oog op reeds medegedeelde feiten, geene enkele reden, om niet uit de komst van den vreemdeling tot de rampen te besluiten, welke wij vermeld hebben. tholen. £)t stab Sljolttt. Gelijk in Vlissingen de cholera op het einde van het jaar 1848 verscheen, zoo ook vertoonde zij zich om denzelfden tijd in de stad Tholen. Het betrof even als te Vlissingen een vreemdeling. Op den 30 December overleed aan de ziekte zeker varensgezel de blaauw , die , op reis van Rotterdam, deze stad door willende trekken, in zijn voornemen gestuit en door de cholera doodelijk getroffen werd. Een tweede geval had aldaar in 1849 plaats , den 2 Julij. Catharina brio gelmans , wed. neute , werd 's morgens te 7 uren aangetast en overleed nog denzelfden avond. Het was eene armoedige vrouw , welke kort te voren eene kennis zou bezocht hebben op de Lepelstraat in NoordBrabant, waar, naar men zegt, destijds de cholera heerschte. De geneesheer, die haar behandeld heeft, schrijft echter , dat deze vrouw Tholen niet verlaten had. Voorts werd* in den nacht tusschen den 6 en 7 Julij, door de ziekte aangetast zekere van akkeren , een armoedig man, in de kracht zijns levens. Ook zijne kwaal liep doodelijk af. — Volgens onzen berigtgever zou zijn kind , 17 maanden oud, aan verschijnselen van cholera zijn overleden. De moeder had hetzelve bij den nog gezonden vader te bed gelegd , ten einde het te verwarmen. Des anderen daags volgde de aanval van cholera bij den vader. Van eene aanraking met andere eholeralijders is , volgens den geneesheer, niet gebleken. Een dergelijk geval, als het eerste, had plaats den 5 September. — Jan verkammen, milicien, komende met verlof bij zijne ouders, kreeg in den namiddag van dienzelf- den dag de cholera en bezweek. Op zijne reis naar Tholen had hij verschillende plaatsen bezocht, waar de ziekte heerschte. Eindelijk stierf den 8 October aan cholera cornelia van voortvliet , huisvrouw van c. erkermey , oud 27 jaren, woonachtig in eene buurt, drie kwartier van Tholen, het Oudeland genaamd. Ook van deze vrouw is het onbekend of zij op eene verdachte plaats is geweest of door verdachte personen is bezocht. Intusschen werd, gedurende het ziek zijn dezer lijders, niets van meerdere choleragevallen in Tholen vernomen. Sdjcvpcmisst , ceit Wp tuice uvüi uicst uatt ïre ataï* ®l)fllcit, nut (cn ouevjctum. Op dit dorp heeft zich slechts één cholerageval voorgedaan. Een arbeider, zijn naam is ons onbekend gebleven , werd den 15 Augustus aldaar door de cholera aangetast en is aan deze ziekte bezweken. Deze man, een vreemdeling, was den vorigen dag uit de omstreken van Botterdam gekomen. IJflurtnlict, ccn ï>oip, op postwnte tuascljcn Sd|erpnmssï en ©yiett. Ook te Poortvliet werd slechts één cholerageval aangetroffen. Het vertoonde zich den 6 September bij eene vrouw uit den behoeftigen stand. Zij werd aangetast, op weg zijnde om haar dagwerk op het veld te verrigten , een kwartier uurs van de gemeente gelegen. Twee dagen overleefde zij den aanval harer ziekte. Yan de betrekkingen dezer vrouw en van haar verkeer is ons niets bekend geworden. (1) St. 2lnnalattï>, «en i>orp, aait ht 3ccttu>3cl)c stroomen (jelcjen. Wij verlieten (2) schipper van bendegom , toen hij den 23 Mei uit Middelburg met zijn schip naar zijne woning te St. Annaland heenvoer. In dit dorp was op dien tijd geen schijn of schaduw te vinden van cholera asiatica; men kende haar niet dan bij gerucht, want noch in het vorige jaar, noch bij de eerste verschijning, in 1832 en 1833, was zij te St. Annaland geweest. Het huisgezin van van bendegom had geen welvarend aanzien, — armoedig beantwoordde het aan des schippers karige kostwinning. — Den 28 Mei ontwikkelt zich bij dezen man dezelfde ziekte, waardoor zijn zoon te Middelburg getroffen is. In den morgen van dien dag vertoonen (1) Zoo als reeds meermalen gebeurd is , dat men niets van de choleralijders wist mede te deelen, dan dat zij met andere lijders niet in aanraking geweest zijn , en toch een nader onderzoek de meest verrassende uitkomsten gaf, zoo had dit ook plaats bij de vrouw te Poortvliet. Het volgende werd ons later medegedeeld. In het huis, waar deze vrouw woonde, waren eenige dagen te voren twee mannen, eveneens bewoners van dit huis, met goederen terug gekomen van Seherpenisse. Deze goederen waren afkomstig van den vreemden choleralijder op dat dorp , dien wij zoo even vermeld hebben. Een dier mannen , benevens de vrouw van dézen, werd spoedig door hevige diarrhea en braking overvallen. De man herstelde , de vrouw overleed aan typhus cholericus. Nog vóór liet overlijden van de vrouw, werd de in den tekst vermelde arbeidster aangetast. — Zoo wordt het anders duister en weinig beteekenend geval te Poortvliet een der merkwaardigste feiten voor de besmettelijkheid der cholera. (2) Vergelijk bl. 45. zich (lc eerste verschijnselen , en ruim 24 uren later is hij overleden. De woning werd terstond door de zorg van den geneeskundige , die den lijder behandeld had, met de bekende zuiveringsmiddelen gereinigd. Des schippers weduwe bood hiertoe de behulpzame hand en was ook met dit doel naaide kamer gegaan, bewoond door een zekeren cornelis goudswaard , dien wij later den choleradood zullen zien sterven. Terwijl de weduwe in dit vertrek vertoeft, wordt zij plotseling de eerste verschijnselen * gewaar der ziekte, welke van lieverlede toenam en waaraan zij reeds den volgenden dag , den 30 Mei, bezwijkt. Zoo werden binnen den tijd van nog geen drie dagen de twee echte lieden van bendegom de slagtoffers eener kwaal, tot nu toe vreemd aan hunne woonplaats en waarvan het uitgangspunt of in Middelburg bij den zoon, of in Rotterdam te zoeken is. Vier dagen verliepen er, vóór men weder van cholera op het dorp hoorde. Eensklaps hervat zij zich, niet in of bij het sterfhuis, maar op een verwijderden afstand van hetzelve. De lijder is marinus van westenbruggen , een arbeider. Onze berigtgevers schrijven van dezen man, dat hij onder zeer armoedige omstandigheden leefde in eene enge en dompige woning, waar eene verregaande onzindelijkheid heerschte. Den 4 Junij , in den morgen, door de ziekte aangetast, overleed westenbruggen, reeds den volgenden dag. — Men heeft niet te weten kunnen komen of deze persoon vroeger in het huis van den schipper heeft vertoefd of met de inwoners van hetzelve in aanraking is geweest. Zelfs één berigtgever getuigt, dat zulks niet heeft plaats gegrepen. Den 8 Junij verscheen de cholera op nieuw in het huis, waar de schipper en zijne vrouw eene week te voren gestorven waren. Cornelis goudswaard hebben wij reeds vroeger ontmoet, toen wij de weduwe bendegom op zijne kamer bezig zagen met zuiveringsmiddelen aan te wenden. Goudswaard was een knaap van 14 jaren; hij overleefde den aanval zijner ziekte slechts eenige uren. Naast het huis van van bendegom staat de woning van adr. schrijver, een arbeider en winkelier. Hij werd op denzelfden dag van het ziek worden van goudswaard door de cholera aangetast, maar herstelde. De huishoudster van schrijver had meermalen van bendegom en zij'ne vrouw in hunne ziekte bezocht, terwijl schrijver zelf den schipper had helpen ter aarde bestellen en bij de begrafenis in diens woning eenige oogenblikken doorgebragt. De laatste choleralijder te St. Annaland was abr. quist , almede een arbeider van beroep. De ziekte overviel hem bezig zijnde met buiten de gemeente te werken. In den morgen van den 9 Junij ontwikkelde zich cholera met doodelijk gevolg. Deze man woonde in de buurt van bovengenoemden westenbruggen en had bij de begrafenis in diens woning eenigen tijd doorgebragt. Gedurende de twaalf dagen, welke tusschen den aanval der ziekte bij van bendegom en dien van den arbeider quist verliepen , heeft men eenige cholerines waargenomen. Aldus eindigde de cholera op dit dorp. Hare verschijning was niet raadselachtig, hare verspreiding daarentegen liet iets raadselachtigs achter. — Wij zullen bij dit laatste eenige oogenblikken stilstaan. Onze berigtgevers, wij deden het reeds opmerken, kunnen zich omtrent den arbeider van westenbruggen niet herinneren, dat hij in het huis van den schipper of met diens huisgenooten in aanraking is geweest. Zelfs één berigtgever zegt stellig, dat zulks niet heeft plaats gehad. Zonder hier in gewaagde veronderstellingen te vervallen omtrent de wijze van verspreiding der cholera , zullen wij trachten al de omstandigheden te ontleden, welke gedurende het verblijf der ziekte te St. Annaland in aanmerking moeten komen. Welligt zal het ons gelukken daardoor eenig licht over deze zaak te verspreiden. Wij moeten tot dat einde nog eens het gebeurde met schipper van bendegom ophalen. Den 23 Mei, 's morgens te 10 uren, vertrok van bendegom uit Middelburg naar St. Annaland. Ofschoon het tijdstip ons onbekend is gebleven, waarop hij aldaar aankwam , zoo kan men veilig stellen, dat zulks of in den daarop volgenden nacht of in den morgen van den 24 Mei heeft plaats gehad. Er verliepen alzoo vier dagen eer van bendegom in zijne woning door de ziekte werd overvallen. — Wat deed de schipper gedurende dezen tijd ? Voorzeker zal hij niet uitsluitend of op zijn schip of in zijne woning geweest zijn, maar in aanraking met zijne dorpgenooten hebben geleefd. Wel willen wij hieraan niet te veel gehecht hebben, maar onwillekeurig wordt men hierbij herinnerd aan het gebeurde in Ylissingen, aan den dood van mevrouw becker , en aan den vreemdeling in het veerhuis Yianen. Voeg hierbij het berigt, dat, gedurende het heerschen der cholera op het dorp , verschillende cholerines zijn waargenomen. Bij de overweging dat er buiten de choleralijders op het dorp nog andere personen aan ligte graden der zelfde ziekte leden, waarvan ons noch het aantal, noch de na- men, noeli (le woonplaatsen gemeld werden, zijn wij van meening te kunnen eischen, dat men liet bewijs levere, dat van westf.nbhuggen ook mei! met de laatste zieken in aanraking is geweest. — Is die eisch overdreven? Wij gelooven het niet. — Wanneer men van de choleralijders, waartoe het getal zich te St. Annaland bepaalde, er vijf kan opnoemen, die of in het huis, waar de ziekte op dien tijd heerschte of geheerscht had, vertoefden, of wel met choleralijders omgingen; dan mag de eisch niet overdreven heeten, om , indien men omtrent den zesden lijder het tegendeel beweert, naar al die bewijzen te vragen, welke deze uitzondering kunnen regtvaardigen. Letten wij al verder op den persoon, die eene uitzondering maakte. Een arbeider, die dus geen huiszittend werk deed, maar dagelijks, en meer dan eens op den dag, zich door het dorp bewoog en die welligt, gelijk op de zeedorpen het geval is, onder de toeschouwers behoorde, welke bij de aankomst van een schip , soms in grooten getale, aan de haven gevonden worden. Eindelijk, wie was de arbeider ? De berigtgevers zeggen het ons ; •— de bewoner van eene enge en dompige woning, waar eene verregaande onzindelijkheid heerschte. Nu was .zijn geheel uitwendig aanzien eene getrouwe terugkaatsing van zijn huisgezin. Er bestonden alzoo de meest gunstige voorwaarden bij westenbkdggen om door de ziekte te worden aangetast. Immers, de ervaring schier van alle plaatsen leert het ons, ■—• vuilheid en liederlijkheid zijn de krachtigste punten van aantrekking voor de cholera. De tot nu toe aangegeven choleragevallen betreffen de Zeeuwsche eilanden; wij gaan thans over tot het vermelden van die, welke zich in Zeeuwscli Vlaanderen geduren- de de tweede verschijning hebben voorgedaan, waarbij wij het vierde en vijfde distriet afzonderlijk zullen behandelen. ZEEUWSCH ÏIAASDEKES. (Vierde en Vijfde District van Zeeland.) 1849. VIERDE DISTRICT. Het vierde district van Zeeland wordt ten N. door de Schelde, ten W. door de Noordzee en West-Vlaanderen , ten Z. door Oost-Vlaanderen begrensd, en ten O. door den zoogenaamden Braakman, een inham der Schelde. Dit laatste vaarwater is oorzaak, dat er tusschen beide districten zeer weinig gemeenschap is en deze zich bepaalt bij het veer van Biervliet op den Hoek, en den straatweg, welke voor een gedeelte over Belgisch grondgebied heenloopt. Door dit district loopt een groote weg van de Schelde te Breskens over Aardenburg naar Gent, de hoofdplaats der Belgische provincie Oost-Vlaanderen; terwijl een zijtak over Sluis naar Brugge, de hoofdplaats der Belgische provincie West-Vlaanderen, gerigt is. Een tweede zijtak van den weg voert over IJzendijke insgelijks naar Gent. De gemeenschap met die twee groote Belgische steden, welke beide door de cholera zijn aangetast geweest, was in den tijd der eerste cholera-verschijning (1832—1833) door de Belgische onlusten gestremd. Het verkeer van dit district is over het algemeen levendiger met Brugge , dan met Gent, waartoe het kanaal, dat tusschen de eerste stad en Sluis ligt, ofschoon weinig bezocht, het zijne bijdraagt. Het mag hierbij niet onopgemerkt blijven , dat , «■edurende de laatste cholera-epidemie in Belgie , de provin- O cie West-Vlaanderen en hare hoofdplaats minder van de ziekte te lijden hadden, dan Gent en Oost-Vlaanderen. (1) Hierin is welligt eene der oorzaken te zoeken , waarom de cholera in dit district zoo goed als niet is aangetroffen. Het district is van het O. naar het W. ongeveer vijf — van het N. naar het Z. nagenoeg vier uren lang. De grond is gelijk aan dien der Zeeuwsche eilanden, zoo als wij vroeger opmerkten. Men vindt hier geene rivieren, zoo als in Holland. De Eede, welke bij Maldegem, een dorp in Oost-Vlaanderen , een aanvang neemt , is het eenige stroomende zoete water, dat echter te weinig val heeft, om eene rivier te heeten. (2) Daarentegen ontmoet men er vele zware kreken, (groote binnenlandsche verzamelplaatsen van zoet, soms eenigzins brak , water) welker boorden laag en wel eens moerassig liggen. — Als in het voorbijgaan merken wij hierbij op , dat men , indien de cholera als eene zuiver miasmatische ziekte beschouwd moest worden, haar juist rond deze kreken zou willen zoeken, wanneer er bij het naderen dier ziekte gevraagd werd, welke oorden in Zeeland vermoedelijk het hevigst door de cholera zouden bezocht worden. — Zij zijn in het 4de district, gelijk in het 5de, zeer vischrijk; bij Oostburg vindt men er eene, welke een versteenend vermogen schijnt te bezitten. De Schelde-oever aan het vierde district komt in den regel niet, gelijk die aan het 5de, met de Belgische scheepvaart in aanraking; verkeer met Antwerpen is er niet en de (1) Van liet gedeelte van Oost-Vlaanderen, dat aan het 4de district grenst, werd alleen de stad Eeeloo door de cholera epidemisch bezocht. (2) Door een in Oost-Vlaandcren onlangs gegraven kanaal zal liet water der Eede afgeleid worden van dit district, om zich langs een anderen weg te ontlasten. fi. Belgische zeeschepen liggen — wij zeiden dit reeds vroeger .— voor Neuzen of Vlissingen ter reede, en niet voor het aan het vierde district gelegene zeedorp Breskens. Dit laatste heeft een veer, van waar de overtogt naar Ylissingen plaats heeft. Door de vermindering van het reizen over dit dorp naar Belgie is echter het verkeer aldaar met vreemdelingen nietsbeduidend te noemen. Zoo als wij reeds vroeger schreven, was de gezondheidstoestand der inwoners van genoemd district in de jaren 1848 en 1849 gunstig te noemen. Slechts ééne uitzondering maakte het dorp Nieuwvliet, waar in Julij en Augustus vrij ernstige gevallen van diarrhea cumfebre continua voorkwamen , ja zelfs van typheusen aard. Er stierven onder anderen drie personen in één huis. De ziekte echter was geene cholera asiatica, maar eene endemische en geheel niet onbekende. Het verdient opmerking, dat de cholera, welke op een niet zeer verwijderden afstand, namelijk te Brugge, geheerscht heeft, niet in staat is geweest eene epidemie van febres continuae met verhoogde gevoeligheid der ingewanden te veranderen in asiatischen braakloop. Nieuwvliet heeft met Brugge geene gemeenschap , dan alleen zulk eene, als er voorkomt uit een afstand van ongeveer 6 uren; — maar, zoo er eens eèn levendig verkeer tusschen die plaatsen ware geweest, zoo de cholera asiatica eens ware uitgebroken te Nieuwvliet, zoo zij tegelijk met de epidemie van febres continuce cum diarrhea tot de uitgebreidheid eener epidemie ware geklommen, •—wie ter wereld zou dan ooit in staat zijn geweest, om den loop dier twee verschillende en toch door een gemeenschappelijk verschijnsel — de diarrhea — op elkander gelijkende epidemien te ontcijferen? Terwijl in 1832 en 1833 in dit district in het geheel geene choleragevallen voorkwamen, met uitzondering van dat, vermeld in het aanhangsel, ontmoeten wij bij de tweede verschijning die ziekte slechts twee malen, (1) t. w. in het dorp G-roede en op het gehucht Heille. (Srocbc , ccn ïiovp, op feit mtr afstonïis t>mt öfcslints. In dit dorp werd den 24 Januarij 1849 eene vrouw plotseling ziek met de gewone verschijnselen der cholera; zij herstelde zonder dat er ergens in den omtrek iets van cholera asiatica vernomen werd. De oorzaak van dit ziektegeval is geheel in het duister gebleven. Ware het niet door een geneeskundige opgegeven, dat de cholera dezer vrouw de asiatische geweest is, dan zouden wij dit geval liever onder de onzekere in het aanhangsel geplaatst hebben. Bovendien blijkt het uit de gedane berigten, dat er wel vele, maar niet alle teekenen of verschijnselen der asiatische cholera bij deze vrouw zijn waargenomen. Hoe dit ook zij , dit geval staat te geisoleerd, om uit hetzelve eenig besluit betrekkelijk den oorsprong en de uitbreiding der ziekte af te leiden. fjciilc, ctn gcljatljt nnn i)c xtitcrstjc grens »iut ïic Cclgiïcl|f pmiitrie tüeBl-tUaaniietttt. Hier had een cholerageval plaats , zoo als wij vroeger meerdere vermeld hebben. Op eene hofstede vertoefde een inwoner uit Brugge, met name adolf galens , oud 20 jaren. Den 4 Julij 1849 aldaar aangekomen, werd hij in den nacht tusschen den 5 en 6 dierzelfde maand door cholera asiatica aangetast, welke echter in genezing overging. (1) Zie aanhangsel. Deze persoon had Brugge verlaten , toen de ziekte aldaar tot haar toppunt gestegen was. Tot deze beide gevallen bepaalde zich de cholera in het vierde district van Zeeland, eene uitkomst te merkwaardiger, wanneer wij het heerschen dezer ziekte in het vijfde district zoo uitgebreid, en op sommige plaatsen ernstig, zullen aantreffen, terwijl de plaatselijke gesteldheid van beide districten zoo vele punten van overeenkomst aanbiedt, dat in die plaatselijke gesteldheid de oorzaak van deze afwijking niet kan gezocht worden. Geen twijfel, of men moet tot het opsporen van andere oorzaken gevoerd worden, waaruit het verschil, dat beide met betrekking tot het heerschen der cholera asiatica opleveren, kan verklaard worden. Die oorzaken zullen dan ook niet moeijelijk te vinden zijn. VIJFDE DISTBICT. Het vijfde district wordt begrensd ten W., N. en N. O. door den Braakman en de Schelde, ten Z. O. en Z. door Oost-Vlaanderen. Uit de Schelde schiet liet genoemde vaarwater, de Braakman, alsmede het Hellegat. Terwijl het eerste, zoo als wij vroeger zagen, dit district van het vierde scheidt, zoo verdeelt het Hellegat het vijfde in twee deelen, welke onder de namen van het land van Axel en het land van Hulst algemeen bekend zijn. Het Hellegat slikt meer en meer op, zoodat de landen weldra zonder spoor van scheiding zullen zijn. Het vijfde district van Zeeland is omstreeks een derde grooter dan het vierde , gelijkt evenwel, zoo als gezegd is, in vele opzigten naar hetzelve. Men vindt er eveneens zeer vele vruchtbare gronden , een aantal hooge dijken, afwisselend met eene menigte lage landen. Tn de omstreken van Hulst ontmoet men meer zand- dan kleiwegen. Ook in dit district is een groot aantal uitgebreide en vischrijke kreken , terwijl het daarenboven niet ontbreekt aan waterleidingen en kanalen, of liever landwaards inloopende takken van de Schelde , waarin nog geregeld eb en vloed plaats heeft. Zoodanige inhammen loopen uit den Braakman naar den omtrek van Sas van Gent en Axel tot bij Hulst. Wat echter dit district van het andere onderscheidt, is een kanaal, dat, van Gent uitgaande, het geheele district doorsnijdt en aan Neuzen met de Schelde verbonden is. Langs dezen waterweg drijft Gent haren zeehandel, waarvan wij den invloed op het heerschen der cholera in genoemd district later zullen leeren kennen. In een ander opzigt is het vijfde district van het vierde tevens onderscheiden, t. w. in de betrekking met de Antwerpsche buitenlandsclie scheepvaart door de re.ede voor Neuzen, welke de veiligste voor de schepen op de Schelde is. Wij zeiden, dat het Hellegat het district in twee deelen scheidt, het land van Axel en het land van Hulst. Yan beide zullen wij dan ook afzonderlijk gewagen (1);— wat ons te meer doelmatig schijnt, omdat de cholera van het land van Axel zich zeer gemakkelijk van die van het land van Hulst laat scheiden. Cjct limï> watt 3tacl. Wij begrijpen onder dezen naam al het land ten W. van het Hellegat en de stad Hulst. Hier ontwikkelde zich de cholera, niet, gelijk wij lateiin het land van Hulst zullen zien, aan de lage oevers der (1) Wij hebben dit ook vroeger bij Schouwen en Duiveland gedaan. Zie bi. 20 en 24. kreken, niet in de ongezonde hutten van zoo vele arme dijkwerkers of slijkgravers aan den oever der Schelde , niet eindelijk bij de bewoners van die kleine en om hare morsigheid bekende buurten , waar de mosselvangst het hoofdmiddel van bestaan is; wij ontmoeten haar nergens dan te Stroodorpe, te Sas van Gent, — beide plaatsen aan of omstreeks het kanaal van Gent gelegen , terwijl in Belgie destijds de ziekte heerselite, — en te Neuzen, dat is daar, waar dat kanaal met de Schelde gemeenschap heeft. Wij zullen, zoo ver onze berigten reiken, de aldaar waargenomen choleragevallen mededeelen. Strooborpc, £c» geljiicljt , bcljoorcnic tot ï>e jcmccnte tücstborpc. Op dit gehucht werd den 1 Julij eene vrouw, die op het veld arbeidde, plotseling zóó ziek, dat zij des avonds te half acht uren door den geneeskundige reeds in stadio paralytico werd gevonden. Zij overleed spoedig. Er volgden hierop geene andere choleragevallen. Men heeft ons als stellig berigt, dat deze vrouw niet is van huis geweest en, zoo ver men heeft kunnen nagaan, met geen vreemdeling eenige gemeenschap gehad heeft. Dit geval staat, gelijk dat op het dorp Groede in het vierde district, geheel op zich zelf, want ook later is aldaar geene cholera waargenomen. Er laat zich uit deszelfs geïsoleerde verschijning evenmin eenige gevolgtrekking afleiden. Opmerking verdient het echter, dat Stroodorpe een arm gehucht is , bestaande uit rieten hutten, en dat het bij het kanaal ligt, waarmede het, naar wij meenen, door een .«luisje of haventje gemeenschap heeft. Sas van öcnt, «ene stitb unit >cit tuieeïtu rang. Deze stad heeft dit eigenaardige, dat midden door dezelve het meergemelde kanaal van Gent naar Neuzen loopt. De twee eerste ziektegevallen, welke hier zijn voorgekomen , werden ons van twijfelaclitigen aard opgegeven. Ofschoon zij ter opheldering van den oorsprong en van de verspreiding der ziekte weinig vermogen , meenen wij evenwel ze hier te moeten opnemen, omdat in deze gevallen, naar onze overtuiging, het karakter der ziekte bezwaarlijk te miskennen is. Het eerste geval had plaats in de maand Maart 1849. Een man, die knecht was aan de sluizen van het kanaal , is de lijder. Hij was aan den drank verslaafd. Den tweeden dag na zijne ziekte werd ook zijn zoontje, die steeds gezond was geweest, door dezelfde verschijnselen, aan cholera asiatica eigen, getroffen. Deze knaap bezweek na weinige uren lijdens; zijn vader was hem een uur vroeger in den dood voorgegaan. Wanneer wij deze beide gevallen overwegen, dan herinneren zij ons levendig aan vroeger vermelde. Ja, hierbij denken wij onwillekeurig aan de Belgische schepen vóór Vlis3Ïngen, waar een andere dronkaard , na het bezoeken van één dier vaartuigen, door de cholera doodelijk getroffen werd. Tot Julij hoorde men van geene cholera, noch te Sas van Gent, noch in de buurt. Den 19 dier maand echter openbaarde zij zich op nieuw. Eene vrouw werd plotseling aangetast door de ziekte en overleed cyanotisch in den morgen van den 20sten. Vier dagen later , den 24 Julij , werden eene arme weduwe en haar zesjarig kind door braking en doorloop aange- tast. Beiden herstelden nog denzelfden dag. Deze cholerine was voorafgegaan door het eten van vroege aardappelen. Drie da<*en later werd de oudste dochter dezer weduwe door hevige braking en ontlasting van rijst waterachtige stof overvallen, de huid was koud en alle pislozing ljad sedert drie dagen opgehouden, haar gelaat was blaauwachtig zonder ingevallen te zijn. Zij herstelde. tttnjen, tcite ucstinj itnit bc Sdjclbt. Reeds vroeger hebben wij op Neuzen de aandacht gevestigd en hare belangrijkheid door het kanaal in betrekking tot den Gentschen zeehandel, en door hare reede tot dien van Antwerpen, doen kennen. Is de stad Vlissingen met hare reede als het ware de laatste statie van den Belgischen zeehandel, Neuzen zou met hetzelfde regt de eerste statie van dien handel kunnen heeten. En gelijk eerstgenoemde stad in 1832—1833 zonder choleralijders geweest is , zoo ook Neuzen. Voor beide bestond alstoen de gemeenschap met den Belgischen handel niet, zoodat men alligt tot het besluit kon komen ; — geen handel, geene cholera. Om van den gang der cholera te Neuzen een helder denkbeeld te geven, willen wij eene korte plaatsbeschrijving van deze stad mededeelen: Neuzen heeft, gelijk zoo vele andere steden dezer provincie, het wisselend lot van staatkundige gebeurtenissen ondervonden. Yan een open vlek werd dit stadje in deSpaansche tijden eene schier onneembare vesting. Later werden zijne vestingwerken geslecht en verviel het tot zijne vorige onbeduidendheid , slechts eenige sporen nalatende van voormalige grootheid. (1) (1) Be wisseling van de lotgevallen dezer stad reikt tot in de Bij de scheiding der Nederlanden van Belgie had Neuzen het aan hare gunstige ligging op den Schelde-oever te danken, dat zij wederom als vesting verrees. Het kanaal, van Gent naar de Schelde loopende, aan de vesting gekomen, splitst zich ten Z. der stad in twee armen, welke zich ten N. weder vereenigen, en het grootste gedeelte van de stad met de vestingwerken insluiten. De stad beslaat slechts een klein deel van de ruimte der vesting en bestaat voornamelijk uit eene vrij regte en lange straat met eenige dwarsstraatjes en stegen. In het overige gedeelte der ruimte zijn vele verspreide woningen. Een o-edeelte dezer ruimte wordt doorsneden door eene half toegevloeide gracht, een overblijfsel der oude vest. Waar de vestingwerken zijn aangelegd en de kanalen gegraven, daar trof men vroeger menigvuldige moerassen aan , welke nu- door frisch en vlietend water zijn vervangen. Wel verre dat ook in bovengenoemde ruimte eene gunstige verandering tevens gekomen zij , zoo mag die oude gracht, een ware modderpoel, als een dier vele sprekende bewijzen genoemd worden van den treurigen staat, waarin zich de openbare gezondheidsregeling in Nederland bevindt, en waarover iedér zich schamen moet, die, met hetgeen in het buitenland bestaat, bekend is. (1) Yan deze buurt nu, waar zich de cholera heeft verspreid, willen wij eenige bijzonderheden mededeelen. middeleeuwen. Op dien zelfden grond zou er toen eene fraaije stad gestaan hebben. — Men vindt ergens geboekt, dat napoleon mede het oog op dien grond gevestigd had, ten einde aldaar groote vestingwerken aan te leggen en uitgebreide maritime inrigtingen te vestigen , maar dat de ongezondheid der landstreek hem van dit opgevat plan had doen afzien. (1) Toen de cholera aldaar zich uitbreidde , heeft men getracht De genoemde gracht, van eene S vormige gedaante, welke door deze buurt loopt en blind eindigt, bevat eene aanmerkelijke hoeveelheid modder en neemt de riolen van het westelijk of grootste gedeelte van Neuzen in zich op , terwijl zij door een sluisje of duiker ten noorden van den kanaaldijk met het zeewater gemeenschap heeft of althans hebben kon. Ongelukkig genoeg is dat sluisje ongeveer eene el te hoog, zoodat het modderige water uit die sloot zich nooit door dat sluisje ontlast, en omgekeerd het zeewater, dat, zoo als bekend is, de nadeelen kan verminderen van in rotting verkeerende poelen en moerassen, nooit de vuile waterleiding binnentreedt en bedekt. Het gevolg hiervan is , dat die sloot, vooral in den zomer, een ondragelijken stank verspreidt. Aan beide zijden van dezen modderpoel staan huizen en gebouwen, welke te zamen , als meerendeels op den ouden wal, eveneens van eene S vormige gedaante, gelegen, onder den naam van het dijkje bekend zijn. Op dien wal, aan de zijde van het kanaal, zijn eenige verstrooide en nieuwgebouwde huizen , welke door eenigzins meer gegoede menschen bewoond worden, terwijl de wal, aan de zijde der stad, eene onafgebrokene reeks van 30 a 40 huizen vertoont, waarin over het algemeen armoede met hare gewone trawanten te vinden is. Als om de ongezondheid dezer buurt nog te verhoogen, was men ten tijde der cholera te Neuzen bezig met den grond van dezelve om te woelen, ten einde eene toen in van de zijde der provinciale geneeskundige commissie bij de gewestelijke autoriteiten verbetering in dien toestand te brengen. Nadat de cholera verdwenen was , is men aan het werk gegaan en heeft men wel eenigermate dien poel gezuiverd, maar de hoofdzaak uitgesteld. Aan de ijverige bemoeijingen dier geneeskundige commissie mag men het dank wijten , dat in het jaar 1850 maatregelen tot radicale verbeteringen genomen zijn. aanbouw zijnde R. K. kerk , welke achter het dijkje staat, af te werken. Ook achter die reeks van huisjes (dus aan den kant der stad) bevindt zich eene kleine sloot of riool, die, bij warm weder vooral, het hare bijbrengt tot het verontreinigen der lucht. Niet ver van die ongezonde plaats, van het dijkje, ligt ook de caserne der militairen , zoodat ook deze aan den invloed dier schadelijke uitwasemingen is blootgesteld , ja het is zelfs verzekerd, dat de militairen niet zelden tot gewoonte hebben , hunne kleedingstukken in het water deioude gracht uit te wasschen. Ondanks deze ongunstige omstandigheden, welke wij van Neuzen hebben mede te deelen, (1) zoo heeft het in den -laatsten tijd de gunstige gevolgen zijner veranderde bestemming ondervonden en van lieverlede, door zijne ligging aan het einde van het meergenoemd kanaal, meerdere welvaart verkregen. Gedurende het jaar 1848 en de drie eerste maanden van 1849 was de gezondheidstoestand der inwoners van Neuzen gunstig te noemen en kende men aldaar de elders zoo zeer gevreesde cholera asiatica slechts bij gerucht. In het begin van April, de week vóór Paschen, komt aldaar een schip aan met den zoogenaamden blaauwsteen beladen , dat den 2 April Doornik verlaten had. Nadat den 6 April, zijnde goede vrijdag, twee werklieden uit Neuzen met het lossen van dit schip waren bezig geweest, worden beiden door cholera asiatica in den daarop volgenden nacht aangetast, welke reeds in den morgen van den 7 April met den dood eindigde.—De een , chak- (1) Het hier medegedeelde is ontleend aan de berigten, welke men ons van meer dan ééne geaijhte zijde heeft toegezonden. les van damme, oud 36 jaren , was onder liet werken sterk bezweet geworden, had, gedurende een paar dagen, veel jenever gebruikt en daarenboven op goede vrijdag weinig voedend eten genuttigd. Van damme had onder het werken reeds herhaalde malen gebraakt en, om zijn dorst te lesschen, veel water uit het kanaal gedronken, 't welk brak en dus ongezond is. De andere persoon, louis van den bosch , had eveneens veel kanaalwater gedronken. Deze woonde aan die oude gracht, op het zoogenaamde dijkje, waarvan wij vroeger 'gewaagden, terwijl van damme eene andere buurt bewoonde. Of in de stad Doornik, van waar het schip kwam, de cholera op dien tijd heerschte, is ons onbekend. Te G-ent echter , waar het schip was doorgevaren, zetelde de ziekte. Geen der scheepsgasten was ziek te Neuzen aangekomen of vroeger ziek geweest, ook zouden zij , zoo ver men had kunnen nagaan, met geene choleralijders in aanraking zijn gekomen. Dat men hier het kanaalwater als oorzaak der cholera asiatica vermoedde, zal geene bevreemding wekken. Ons is het echter voorgekomen, hierbij de vraag te moeten opperen , of deze beide menschen niet reeds door de cholera in eene geringe mate waren aangetast, toen zij door den onwêerstaanbaren lust naar het frissche, maar minder gezonde water werden gedreven. Wat eindelijk deze beide choleragevallen betreft, zoo zijn zij, zooveel wij weten, door geene andere gevolgd. Het zoo beruchte dijkje , waar van den bosch woonde , scheen den eersten aanval der cholera wêerstaan te hebben. Niet zoo gelukkig verliep de tweede aanval, gelijk weldra blijken zal. Eenige dagen na den dood der twee genoemde arbeiders, komt uit Gent een stuurman van een der zeilschepen. Deze man werd aan boord plotseling door de ziekte overvallen en in een cyanotischen toestand van zijn schip naar het doelmatig aldaar ingerigt cholera-hospitaal overgebragt. Des stuurmans ziekte nam den vorm van cholera typhoidea aan, welke gelukkig in genezing overging. De stuurman was opgepast door eene werkvrouw, genaamd van drongelen, die, even als een der hierboven vermelde arbeiders, op het dijkje woonde , maar den stuurman in-het ver van het dijkje gelegen hospitaal had blijven oppassen. Vrouw van dkongelen krijgt den 15 April de cholera en sterft. Het vuile linnen van deze choleralijderes werd gezuiverd door eene arme vrouw, wed. frederiks , die ver van het dijkje, in de lange noordstraat, woonde. Ook deze vrouw vertoonde weldra, 17 April, het beeld der paralytische cholera en overleed op den vierden dag harer ziekte. Eene derde vrouw, neeltje det , waarvan de woonplaats in het schoolstraatje, eveneens midden in Neuzen , dus ver van het dijkje aflag, die wederom de laatste cholerazieke had opgepast, werd den 21 April door cholera getroffen. Zij herstelde. —• Een paar gevallen van cholerine zijn ons nog voorgekomen, beide in het huis van bovengemelde neeltje det. Het schijnt, dat met deze weinige choleragevallen, welke echter voor de kennis van de verspreiding der cholera hoogst gewigtig zijn , de ziekte had uitgewoed, althans sedert het laatst van April ontmoeten wij geene cholera meer vóór den 7 Junij. In dien tusschentijd ontmoeten wij nog een choleralijder in Neuzen, den 15 April. Zekere leonardtjs verbroek, een militair, die, in liet, tegenover Neuzen op liet eiland Zuid-Beveland gelegen , dorp Ellewoutsdijk gedetacheerd zijnde, aldaar eene cholerine had gekregen, ten gevolge waarvan liij op gezegden datum in de infirmerie te Neuzen opgenomen werd. Hij genas. Wij weten van dezen man geene bijzonderheden mede te deelen. Den 7 Junij ontmoeten wij op ééns vier sterk ontwikkelde choleragevallen, op het beruchte dijkje. In het huis van zekeren kouijzer, die eene herberg hield, lag om één uur in den middag het zevenjarig zoontje met een kleinen snellen pols , lieesche stem en overige choleraverschijnselen, welke reeds des avonds met den dood eindigden. De herbergier, die zijn zoontje oppaste, kreeg spoedig diarrhea of had deze reeds tijdens de ziekte van zijn kind. Yijf dagen later werd ook hij door de cholera doodelijk getroffen, terwijl mede zijne dochter aan doorloop lijdende was. De tweede lijder, die op den 7 Junij ziek werd, was een molenaarsknecht, met name bruininks. Hij had zich des morgens nog naar het, twee uren verwijderde, Axel begeven en onderweg diarrhea gekregen. Reeds den volgenden dag overleed hij. Bruininks werd opgepast door een koopman, zonneveld genaamd, die eveneens door cholera werd aangetast, doch genas. Deze drie personen konden wel niet onder de behoeftigen gerangschikt worden. Op den 7 Junij werd nog aangetast de weduwe mol , die herstelde. Ook deze vrouw bewoonde het dijkje. Wanneer men deze gevallen nagaat, dan wordt men daarbij onwillekeurig herinnerd aan de herberg op Duiveland , Vianen, waar een vreemdeling de ziekte heeft aangebragt. Hetzelfde zou men in de herberg van kouijzer kunnen vermoeden, toen zich daar eensklaps de cholera vertoonde. Welligt is er tusschen den molenaarsknecht en liet verschijnen der ziekte in de herberg eenig verband geweest, althans kouyzer en brüininks woonden naast elkander. Intusschen blijft het steeds onzeker, hoe op eens de cholera zich op het dijkje vertoond heeft. Die verkiest mag het vermoeden, dat, op dit kleine plekje gronds te Neuzen, alleen van gansch Zeeland, eenige tellurische of magnetische invloeden als oorzaken van het ontstaan der cholera moeten beschouwd worden ; — wij voor ons willen liever de herberg van kouijzer op ééne lijn stellen met de herberg Yianen of met die te Cortgefen. Weldra werd het dijkje de plaats, waar de asiatische braakloop een aantal slagtofFers maakte. Behalve toch den reeds genoemden herbergier, ontmoeten wij hier van den 9 Junij tot omstreeks den 26 dier maand 15 lijders, waarvan slechts één woonde aan de overzijde van de gracht, daar, waar woningen van betere gehalte stonden, en het is aan geen twijfel onderhevig, of er zullen nog wel ligtere graden der ziekte zich hebben voorgedaan, daar men deze ook hier en daar in de stad zelve waarnam. Yan deze 15 gevallen kwamen niet minder dan 8 op den 10 Junij voor, zoo als men uit de achter dit verslag medegedeelde lijst zien kan. Het schijnt dat men niet heeft kunnen opsporen, of al die onderscheidene lijders eenige gemeenschap met elkander hebben gehad; dit alleen weten wij, dat het van vier uit de onderlinge familiebetrekking als zeker kan gesteld worden, en dat twee andere — vrouw vermalen en van akkeren —• geweest, ja zelfs gewaakt hadden bij eene andere lijderes, vrouw hijgelaar ; van de 9 andere kan het niet worden ontkend, doch evenmin worden bewezen, daar ons niets daaromtrent is medegedeeld. Terwijl al deze lijders in dezelfde buurt woonden, treffen wij slechts twee lijderessen in de stad zelve aan ; t. w. de wed. van hakte, die den 19 Junij ziek werd en bezweek. Deze vrouw heeft verzekerd niet met choleralijders te hebben omgegaan, doch even als de wed. wisse zeer bevreesd geweest te zijn voor de ziekte. Hierom te meer verdient het opmerking, dat de dochter reeds vóór de ziekte deiweduwe aan diarrhea lijdende was. De tweede lijderes in de stad zou een arm meisje, van 9 jaren, maria de zeeuw , geweest zijn. Zij had cholerine, die in genezing overging. Behalve de bovengenoemde gevallen kwamen er nog eenige voor, welke onder het garnizoen werden aangetroffen, en waarvan wij eveneens, als van eene andere bron voor overbrenging der ziekte, melding maken, ofschoon zulks niet tot bepaalde uitkomsten geleid heeft. Den 2 Junij, dus vijf dagen vóór de cholera bij den herbergier op het dijkje uitbrak, overleed, na eene behandeling van slechts drie uren, de militair jacob steenstra. Hij werd aangetast, zonder zich op eene bekende wijze van mededeeling aan besmetting te hebben blootgesteld, en was, zoo veel men heeft kunnen nagaan, niet in de cholerabuurt geweest, ook met niemand der lijders in aanraking gekomen. Er schenen trouwens ook toen geene choleralijders op het dijkje aanwezig. Op den 13 Junij werd pieter geelen , een fuselier, door cholera asphyctica aangetast. Zijne ziekte veranderde in cholera typhoidea en later in zinsverbijstering. Hij genas. De fuselier was den dag te voren uit Rotterdam gekomen. Den 20 en 21 Junij eindelijk zag men nog cholera bij twee militairen, l. de wit en j. b. van de geeluwe ; beiden herstelden. — De wit , die het ?erst ziek werd , scheen pas in de infirmerie opgenomen te zijn geweest, toen zicli de cholera openbaarde , terwijl van de gelüwe reeds lang in de infirmerie lag met arthrophlogosis blennorrhoica. Zij lagen wel op dezelfde verdieping , doch in een ander vertrek, terwijl de overige zes of zeven lijders in elk dezer vertrekken gezond bleven. Daar deze lijders in afzonderlijke vertrekken lagen en elkaar dus vermoedelijk niet opgezocht hebben, wagen wij het niet dit geval gelijk te stellen met het gebeurde in het hospitaal te Middelburg. (1) Overigens moet het ons natuurlijk zeer verwonderen, dat de cholera zich niet onder het talrijke garnizoen uitbreidde, daar wij toch zagen, dat de caserne niet ver van de cholera-buurt aflag. Men wil dit, naar het ons toeschijnt te regt, verklaard hebben uit de doelmatige voeding, de betere huisvesting , eene vrolijke gemoedsstemming en andere in tijds genomene maatregelen tot wering dezer epidemie. (2) Hiermede meenen wij de choleragevallen te hebben medegedeeld, welke gedurende het jaar 1849 te Neuzen zijn waargenomen. Indien wij van de eene zijde met belangrijke voorbeelden de voortplanting der ziekte van den eenen persoon op den anderen buiten twijfel hebben gesteld, aan de andere zijde heeft het niet aan gevallen ontbroken, waarvan wij die voortplanting niet hebben kunnen aanwijzen. Wat echter ieder onbevooroordeelde treffen moet, is, dat eerst na de komst van een schip uit Belgie, te Neuzen, twee op dat schip werkende inwoners door eene ziekte worden aangetast, aldaar vroeger nooit waargenomen ; — dat kort daarop een varensgezel, eveneens uit Belgie komende, door dezelfde kwaal wordt aangegrepen, (1) Zie bl. 45 en 46. (2) Zie aanhangsel. 7. welke hetzelfde lijden van zijue oppaster ten gevolge heeft waarop eene tweede vrouw ziek wordt, die het linnen des laatste gezuiverd had, terwijl eene derde vrouw, die deze had opgepast, en ver van haar af woonde, — in eene buurt, waar niet één cholerageval ooit is waargenomen geworden , ■—• niet alleen ook een aanval kreeg , maar nog cholerines opwekte bij de huisgenooten. Uit deze feiten aarzelen wij dan ook niet den oorsprong der cholera te Neuzen, als van elders ingevoerd te beschouwen , terwijl uit de stellige bewijzen van besmettelijkheid , welke niet slechts de daar zoo even genoemde gevallen hebben opgeleverd, maar ook die op het dijkje waargenomen, naar onze overtuiging voldoende aanleiding gevonden wordt, om die besmettelijkheid op de overige toe te passen. Vele omstandigheden toch bestonden te Neuzen, welke het volgen van den draad der gebeurtenissen beletteden, zoodat wij genoemde stad niet de geschikte plaats kunnen noemen , om de al of niet besmettelijkheid eener ziekte volledig te bewijzen, indien deze zich epidemisch heeft uitgebreid. Omtrent dit punt in het algemeen, hopen wij later in meerdere bijzonderheden te treden, alleen willen wij met de opmerking besluiten, dat de eerste choleragevallen te Neuzen doodelijk zijn afgeloopen en dus aan eene der criterien van besmettelijke ziekten in dit opzigt beantwoord hebben. C«nb non fjulst. Wij zijn eindelijk gekomen aan het tweede deel van het vijfde district van Zeeland, hetwelk, naar de hoofdplaats , het land van Hulst wordt genoemd, waarin de cholera met veel meer uitgebreidheid heeft gewoed, dan in eenig ander deel van Zeeland. — Aan de noordzijde van deze streek stroomt de Schelde; ten westen loopt het Hellegat, dat echter meer en meer aanslikt en bedijkt wordt; ten zuidwesten ligt Oost-Ylaanderen en ten noord-oosten het zoogenaamde verdronken land van Saftinge , — ten gevolge waarvan deze geheele zijde begrensd wordt door uitgebreide schorren, welke bij elke eb en vloed onderloopen en door talrijke geulen of Sclielde-artnen doorsneden worden. Dit land is ten allen tijde niet slechts het tooneel van krijgs-'operatien geweest, in de Vaderlandsche geschiedenis geboekt, maar het was ook maar al te vaak de schouwplaats van overstroomingen. Het bestaat dan ook bijna geheel uit zoogenaamde polders en wordt, ten gevolge van dien , in alle rigtingen door dijken doorsneden , terwijl men aan de zijde van Hulst en Graauw zware zandwegen ontmoet. Het bevat, behalve eenige dorpen, eene groote hoeveelheid buurten en gehuchten, zoo als niet ééne plaats in Zeeland. Men vindt er alweder, gelijk in het vierde district, uitgebreide kreken, waarvan sommige op meren gelijken, die brak water bevatten , en des noods alle door zeewater kunnen worden aangevuld. — De arbeidende klasse in die streek is armer, dan op de meeste andere plaatsen in Zeeland, en laat, wat de verstandelijke ontwikkeling aangaat, zeer veel te wenschen over. Het vierde en vijfde district dezer provincie , maar vooral het land van Hulst, geven het meeste werk aan de geregtshoven. Het verhaal van den oorsprong en de verspreiding der cholera in het land van Hulst zal meer nog, dan dat van het land van Axel, de bewijzen leveren, dat men zich niet meer op de Zeeuwsche eilanden bevindt, waar een onderzoek naar dien oorsprong en die verspreiding, op weinige uitzonderingen na, tot bevredigende uitkomsten gevoerd heeft. Niet dat er zich ook daar geene choleragevallen zullen opdoen , welke van een gelijksoortig karakter, als op ge- genoemde eilanden waargenomen , getuigenis geven , maar men zal er niet zelden op moeijelijklieden stuiten, grootendeels te wijten aan de ligging dezer streek, aan den aard en den omvang der bevolking, maar tevens aan het wijd om zich grijpen der ziekte zelve. Wij achten het, tengevolge dezer moeijelijkheden, niet ondoelmatig, eenige opmerkingen betreffende het ontstaan en de uitbreiding der cholera in het land van Hulst vooraf te laten gaan, ten einde met te meer vrucht deze epidemie in het algemeen te beoordeelen. De cholera-epidemie heeft zich in dit oord geopenbaard aan het westelijk gedeelte, op het dorp Boschkapelle en het daaraan grenzend gehucht Schapershoek; — oostelijk in de gemeente Graauw, — noordelijk op eenige dorpen en gehuchten onder de gemeente Hontenisse; — in het zuiden, op het gehucht den Kauter, gemeente Clinge. De oostelijk en noordelijk gelegene plaatsen, t.w. Graauw en de dorpen en gehuchten der gemeente Hontenisse, staan, met opzigt tot den gang der cholera, met elkaar in eene naauwe betrekking, terwijl Boschkapelle met zijn gehucht, even als de Kauter, van de eerstgenoemde plaatsen als afgescheiden, en tevens ieder der twee laatste als op zich zelf staande kunnen beschouwd worden. — Ook wat aangaat den oorsprong der cholera, doet zich onder gemelde plaatsen verschil voor, want van ééne, Boschkapelle, kunnen wij met zekerheid dien oorsprong aanwijzen; bij eene andere, Graauw, is hij minder zeker en slechts uit een zamenloop van omstandigheden op te maken ; bij eene derde plaats eindelijk is de oorsprong voor ons schier geheel in het duister gebleven, dewijl men onze bij herhaling gevraagde inlichtingen onbeantwoord heeft gelaten. Het dorp Boschkapelle en het gehucht Schapershoek liggen aan het Hellegat, het dorp op een kwartier afstands, het gehucht in de onmiddelijke nabijheid van genoemd water. Tweemaal deed de cholera een aanval op deze buurt, t. w. in Junij en in Augustus; in de eerste maand zonder gevolg, in de andere drong zij niet weinige huisgezinnen binnen en maakte vele slagtoffers. Eene vrouw, te Boschkapelle woonachtig, bezocht, in den loop der maand Junij, eene plaats, waar cholera heerschte; •— bij hare terugkomst werd zij door de ziekte overvallen, welke niet op andere personen overging. G-eheel anders geschiedde het in de maand Augustus op het gehucht Schapershoek. Een inwoner aldaar, na buiten het land van Hulst op eene zeer verdachte plaats vertoefd te hebben, werd bij zijn terugkeer door cholera getroffen. Maar nu namen de omstandigheden voor dit gehucht en voor Boschkapelle eene andere en zeer treurige wending. Het eerst lagen aan de beurt eenige inwoners van het gehucht, waar de ziekte was ingevoerd ; kort daarna sloeg de cholera over naar het dorp; vele inwoners werden aldaar aangegrepen en meer dan de helft der lijders bezweek. — Hier bleef de cholera staan en breidde zich aan deze zijde van het land van Hulst niet verder uit. Was alzoo de oorsprong der cholera aan het westelijk gedeelte van deze streek duidelijk te onderkennen, moeijelijker was die onderkenning aan het oostelijk gedeelte in de gemeente Graauw. Wij willen hier de belangrijke berigten niet vooruit loopen, welke men ons over den gang der cholera te G-raauw heeft medegedeeld: — slechts met een woord melden wij ten dien aanzien, dat de eerste choleragevallen aldaar in het duister liggen. De ware toedragt der zaak, waardoor wij met zekerheid tot den oor- sprong der ziekte konden opklimmen, zal welligt voor altijd verborgen blijven. Men zal bij het verhaal der Graauwsche epidemie bespeuren, hoe veel bezwaren aan een volledig onderzoek naar de eerste sporen eener ziekte in den weg staan, indien, gelijk hier het geval is, die eerste sporen aan het wetenschappelijk oog van een deskundige onttrokken zijn geworden. Intusschen rigtte de cholera te Graauw veel verwoesting aan; —■ nergens in Zeeland werd eene plaats zoo fel geteisterd. Hier bepaalde de ziekte zich niet, gelijk elders, tot den omtrek der gemeente; — als uit een foyer d'in fection breidde zij zich uit en trok westwaarts naar Lamswaarde , Kuitaart, Groenendijk , Kreverhil, Roversberg , zonder echter, zoo veel wij weten , het meer in het midden der gemeente Hontenisse gelegen hoofddorp, Kloosterzande , aan te tasten. "Wij zullen , bij het verwijlen aan genoemde plaatsen, choleragevallen aantreffen, welke op den oorsprong en op de wijze van verspreiding der ziekte een helder licht werpen. Ook hier zullen wij hetzelfde karakter der cholera, dat wij op de eilanden ontmoet hebben, wedervinden. Wat eindelijk den Kauter, aan het zuidelijk gedeelte van het land van Hulst, betreft, van het ontstaan en de verspreiding der cholera op dit gehucht is, wij deden het reeds opmerken, ons niets bekend geworden. Eerst in de maand Augustus schijnt zij te zijn waargenomen , derhalve meer dan eene maand later dan te Graauw. Of de Kautersche epidemie met de Graauwsche in verband staat, weten wij niet, maar dit weten wij, dat het gehucht niet schaars met armoedige huisgezinnen bedeeld is, en, buiten het land van Hulst, met plaatsen verkeer heeft, welke op dien tijd door de cholera besmet waren. Zoo zien wij dus het land van Hulst waarschijnlijk langs drie, zeker althans langs twee wegen door den vijand bestookt. Slechts op ééne plaats, t. w. in de gemeente Graauw, gelukte het hem dit oord dieper binnen te dringen en in eenige dorpen en gehuchten der naburige gemeente Hontenisse zijn vernielenden invloed te doen gelden. Dien invloed meer in het bijzonder aan te wijzen is ons voornemen; waarbij wij het eerst zullen stilstaan bij het dorp Bosclikapelle en het gehucht Schapershoek, omdat deze plaatsen ons nopens den oorsprong der ziekte volkomen zekerheid hebben gegeven. öostl)lmpcUc cn ScljitpcrsljocK. Boschkapelle, een dorp van ongeveer 900 inwoners, onderscheidt zich , zoo ver wij weten , in niets van andere Zeeuwsche dorpen; met sommige heeft het tevens gemeen , dat er de armoede niet vreemd is. Het ligt, gelijk wij zeiden, een kwartier van het Hellegat. Tusschen het dorp en dit van poelen en schorren omringde water ligt een gehucht, Schapershoek genaamd, bestaande uit eene verzameling van armen-huisjes of hutten, veelal van klei en stroo of riet gemaakt, hoedanig men er vele vindt bij de kreken in Zeeland, en waarvan de bewoners zelfs den naam der cholera niet kennen. Dit laag gelegen gehucht, vijf minuten noord-west hemelsbreedte van Boschkapelle, heeft natuurlijk tot bewoners menschen , die gebrek aan goed voedsel en geschikte kleeding hebben , even als zij gezonde woningen missen. Aan de overzijde van het Hellegat, in het land van Axel, heeft men aan dat water geene cholera ontmoet. Toen de cholera in het land van Hulst uitbrak, had Boschkapelle, gelijk wij zeiden, reeds vroeg eene lijderes. Omstreeks Junij begaf zich zekere makia fkuitier naa het, op drie uren afstands gelegen , dorp Graauw, waar destijds de cholera heerschte. "YVien deze vrouw bezocht, weten wij niet; wel zien wij op de lijst der Graauwsche lijders aldaar in Julij zekere coleta fruitier . die aan cholera overleed, doch wij kunnen te minder uit dezen naam iets opmaken, daar wij niet zeker weten, wanneer het eerste geval te Boschkapelle voorviel. Wij zien in het wedervaren dezer vrouw wederom een van die, op de Zeeuwsche eilanden zoo veelvuldig vermelde , gevallen, waarin menschen, die van verdachte plaatsen terugkwamen, door cholera werden overvallen. Bij dit ééne geval bepaalde zich echter de ziekte, ten zij men eenig verband wilde aannemen tusschen cholera asiatica als point de dépavt en enkele rheumatische aandoeningen, welke zich , volgens onzen berigtgever, vooral onv.trent den plexus solaris vertoonden. Eerst bij herhaling moest de ziekte te Boschkapelle ingevoerd worden , om zich tot epidemie te kunnen verheffen. Had de cholera in Junij geene voorbeschikte lijders in haren omtrek ontmoet, in Augustus daarentegen zullen wij haar op een weligen bodem zien beginnen, t. w. op het armoedig gehucht. Volgens dagstaten, van het bestuur der gemeente uitgegaan, zouden op Boschkapelle en Schapershoek, van 21 Augustus tot 12 September 24 lijders zijn voorgekomen. Van deze lijders ontmoeten wij er niet minder dan zes, waaronder zekeren pieter de vaal te Schapershoek, op den eersten dag t. w. 21 Augustus. Het voor deze buurt zoo aanzienlijk getal herinnerde ons aan het beruchte dijkje te Neuzen met deszelfs raadselachtige gevallen op den 7 Junij. Het heeft onzen berigtgever zeer veel moeite gekost, om onder de arme overgeblevene strandbewoners van Schapershoek , ruim een halfjaar na het verdwijnen der ziekte, voor ons den draad der epidemie op te sporen, maar tot belooning dier moeite kunnen wij dan nu ook de cholera in die buurt zoo gemakkelijk verklaren, als die van Vlissingen of elders. ' Noch de bovengenoemde pieter de vaat. , noch de overige lijders van 21 Augustus, waarbij, zoo het heette, de cholera spontaan —• uit de moerassen en armoedige hutten — geboren was, waren de eerste lijders te Schapershoek. Vóór de vaal was reeds ziek geweest zekere pieter scheerling en na dezen zijne dochter. Hoe was nu scheerling aan cholera gekomen ? Eerst laat is het ons gelukt zulks op het spoor te komen. Op het einde der epidemie te Neuzen gaat zekere hermans van Schapershoek naar die stad toe ; — pas is hij teruggekeerd of hij krijgt de ziekte. Hierop volgt zijne huisvrouw apollonia taalman , die voor de vreemde ziekte bezwijkt. Met het lijk dezer vrouw kwam de straks gemelde pieter scheerling in aanraking, vermoedelijk had hij zijne buurvrouw helpen afleggen. Het was dus niet uit Graauw of uit het land van Hulst, wat wij eerst vermoedden, maar uit Neuzen, dat de ziekte naar Schapershoek werd overgebragt, waar zij , met bovengenoemde lijders mede, elf menschen aantastte , en van deze minstens zes doodde. Hoe de cholera van den een op den anderen overging, zullen wij niet uitleggen, want die zulke armenbuurten kent, weet genoeg, dat all«. bewoners dagelijks met elkander in aanraking komen. Het zijn de modelplaatsen voor de verspreiding van epidemien. Intusschen bepaalde de ziekte zich niet tot deze ellendige buurt. Op den 21 Augustus ontmoeten wij ze in het arm- huis op het dorp zelf. Daar tastte zij van de 20 menschen, die dit huis bewonen, 14 aan. Hiervan overleden er 10, eene sterfte, te verklaren uit de ondermijnde en afgeleefde gestellen en misschien uit het niet medetellen der cholerines. En welk verband is er nu tussclien de ziekte op het gevreesde gehucht en het armhuis ? Men had de choleralijders te Schapershoek laten oppassen door zekere pieternella warns. Deze vrouw wordt mede door de kwaal getroffen, men brengt haar naar hare woning en die woning is het armhuis te Boschkapelle. Zij stierf, maar hare ziekte schoot wortel op dien onzuiveren bodem en vernielde weldra alles , wat zij vernielen kon. In het begin van September ontmoeten wij vier lijdei s op het dorp zelf, t. w. den pastoor van Boschkapelle , een winkeliers zoon, —• eene werkster en een armen man. Onder dezen herinnert de werkster , christina van campen, aan Mevrouw becker in Ylissingen. Gelijk de laatstge noemde met geene choleralijders in onmiddelijke betrekking stond, maar door hare dienstmaagd, die overigens gezond bleef, besmet werd; zoo ook werd christina van campen door hare moeder besmet. Immers, deze vrouw ging eene nabestaande bezoeken, tijdens deze aan cholera leed, en ofschoon zij zelve gezond bleef na dit bezoek, plantte zij de cholera op hare dochter over, die met geene cholei a lijders in aanraking was geweest. De dochter bezweek. Toen hield de epidemie te Boschkapelle en Schapershoek op. Van de cholerines, welke aldaar buiten allen twijfel zullen geheerscht hebben, is ons niets gemeld. Was het ophouden der cholera in deze buurt daaraan toe te schrijven, dat de ziekte als het ware werd uitgedoofd, even als paddestoelen en andere parasieten, die op een frisschen en gezonden bodem uitsterven ? Of was het, omdat het meestal regenachtige weder met kouden noorden wind juist op dien zelfden tijd plaats gemaakt had voor helder en droog weder? Wij willen hier niet beslissen ; — gelijk begunstigende omstandigheden, welke wij zeer onvolkomen kennen , gevorderd worden tot het ontstaan en de verspreiding der ziekte, zoo ook doen andere omstandigheden, wier kennis even gebrekkig is, de ziekte verdwijnen. Dit geldt niet slechts van de cholera, maar van vele besmettelijke ziekten. De epidemie van Boschkapelle en Schapershoek kan merkwaardig genoemd worden. Omtrent den oorsprong en de verspreiding der ziekte laat zij geen twijfel over, en mag op ée'ne lijn geplaatst worden met de belangrijkste toestanden, welke wij op de Zeeuwsche eilanden hebben aangetroffen. In deze buurt waren in het geheel 30 lijders aan ontwikkelde cholera, waarvan 20 bezweken. (Örnnuw. Wij zijn gekomen aan eene plaats, welke in meer dan één opzigt belangrijk voor ons onderwerp te noemen is. Het dorp Graauw beslaat de treurigste bladzijde van ons geschiedverhaal; daar toch rigtte de cholera de meeste verwoesting aan. Ook bij de eerste verschijning der ziekte in Zeeland, gedurende 1832—1833, zagen wij Graauw de voornaamste plaats innemen. Waren wij bij deze verschijning buiten staat, door een verzuim der toenmalige geneeskundigen, eene beschrijving der epidemie te geven , nu daarentegen zijn wij , dank hebbe de zorg van den heer medicinae doctor e. vogelvanger te Hulst, in het bezit gesteld van belangrijke rapporten betrekkelijk den gang der ziekte op dit dorp. Het mag hier niet onvermeld blijven, dat genoemde heer, ofschoon zelf met bezigheden overladen, niet alleen geheel belangloos de arme, een uur van zijne woonplaats verwijderde , lijders verpleegd heeft, •— vooral tijdens de ziekte van een ander geneeskundige, aan wien die zorg ex officio was opgedragen, — maar ook daarenboven volijverig heeft getracht den gang der ziekte aan deze plaats op te sporen. Wat intusschen reeds in 1833 te Graauw betreurd is , het gemis namelijk van een geneeskundige, werd ook nu betreurd. De inwoners zijn genoodzaakt van elders, op eenigen afstand van het dorp , geneeskundige hulp in te roepen. Dewijl het nu hier voor het meerendeel behoeftige menschen geldt, laat zich het nadeel van zoodanig gemis voor velen ligtelijk beseffen. Het dorp Graauw ligt op landen, welke, in 1682 door de zee verzwolgen, korten tijd daarna werden herdijkt, zoodat uit den toenmaligen Nieuwen Graauwpolder twee andere verrezen, de Meloopolder ten noorden en de Willem-Hendrikspolder ten zuiden. Het dorp ligt dan ook nog aan een uithoek van Zeeland , want aan deszelfs oostzijde ontmoet men de uitgebreide schorren van Saftmge, die het dorp afscheiden van dat gedeelte der Belgische provincie Oost-Vlaanderen, waar men het dorp de Doel en het fort Lillo aantreft. Langs de Saftingsche schorren loopt de gemeente Graauw, in eene zuid-noordwaartsche rigting, van het grondgebied der stad Hulst tot aan het gehucht de Paal, dat noordelijk als het ware met eene punt in zee eindigt. Westelijk en noordelijk van Graauw vindt men het dorp Lamswaarde met de overige dorpen en gehuchten der gemeente Hontenisse. Halfweg Hulst en Graauw ontmoet men het gehucht of vroegere fort de Zandberg. Van deze buurt loopt eene lange straat bijna midden door den Willem-Hendrikspolder en daarop langs den zeekant van den Meloopolder tot aan het bovengemelde gehucht de Paal. Bijna midden in die straat, aan een dijk, welke tusschen de beide polders inloopt, ligt de kom der gemeente Graauw, met hare kerk, gemeentehuis, schoolhuis, armhuis enz. Deze kom is 30 bunders groot en bevat 728 inwoners. Hier nu openbaarde zich de cholera bij uitnemendheid, want slechts twee gevallen werden waargenomen op den Zandberg, drie op een ander gehucht t. w. Schelfhoutshoek en twéé' op de Paal, voor zoo ver zij medisch zijn geconstateerd. De ligging van den Zandberg en van de Paal is zeer verschillend, dewijl het eerste gehucht een half uur ten zuiden van de kom der gemeente ligt, midden tusschen landerijen, terwijl de Paal een half uur ten noorden, zoo als wij reeds zeiden, zich tot in zee uitstrekt. In het oostelijk gedeelte van genoemden Willem-Hendrikspolder , tusschen den weg en den zeedijk , vindt men eene uitgebreide kreek, welke aan den Zandberg begint en zich tot aan de kom der gemeente uitstrekt, alzoo een half uur lang is. Aan Graauw gekomen loopt deze , door middel van een duiker, door den dijk henen , waarop het dorp ligt, en gaat verder door een watergang tot aan den noordkant van den Meloopolder, waar eene sluis bij het gehucht de Paal het overtollige polderwater in zee kan ontlasten. Het dorp Graauw heeft eene kade met een haventje of geul, loopende door de schorren naar het diepere gedeelte der Schelde. Door twee beurtschepen, op Dordrecht en Rotterdam , heeft het met Zuid-Holland gemeenschap, zoo dat langs Graauw grootendeels de granen der landbouwers van het land van Hulst uitgevoerd en omgekeerd allerlei goederen terug gebragt worden. De inwoners (hier bedoelen wij niet slechts het dorp , maar tevens de gemeente) leven van den landbouw, de scheepvaart, de mosselvangst, het zoogenaamde sletten , d. i. het reeds vroeger vermelde aanvoeren van schoraarde aan de dijken, waartoe gemiddeld 20 kleine vaartuigen gebezigd worden , eindelijk van het graven van den zoogenaamden derrie of turf, welken men deels uit de schorren van het verdronken land van Saftinge, deels uit de binnendijks gelegene derrievelden uitgraaft. Yan den zeederrie , welke de slechtste is en , kosteloos te verkrijgen, door de armen gebrand wordt, verbruikt men hier jaarlijks 3000 Nederlandsche vaten , terwijl van de andere soort in 1841 bijna 40,000 vaten gegraven en meestal naar Hulst vervoerd werden. Daar de mosselvangst te Graauw niet onaanzienlijk is, daar armoede en ontberingen , welke men bij kleine visschers in het algemeen , maar vooral bij mosselvisschers, gewoonlijk aantreft, ook hier in ruime mate aanwezig zijn, zoo is de voeding der armen zeer sober en maken de mosselen er een groot deel van uit, zelfs in den zomer, wanneer deze dieren minder smakelijk zijn. Deze tak van bestaan, de mosselvangst, heeft ten gevolge, dat de arme visschers grootendeels op hunne ondiepe wateren rondzwalken, dat zij gelegenheid hebben, om met schepen , welke de Schelde bevaren , in aanraking te komen. Ook valt er niet aan te. twijfelen, of zij komen nu en dan in aanraking met hunne , van hetzelfde bedrijf levende en op dezelfde wateren ronddwalende, Belgische naburen, die eveneens den linker Schelde-oever bewonen. Zij, die met dergelijke dorpen bekend zijn, weten het, dat de mosselvangers , zeekoraalsnijders, garnalenvisschers met de ar- men en bedelaars als het ware ééne kaste in de bevolking uitmaken, die men strandloopers zou kunnen heeten. — Eindelijk behoeft het geen betoog, dat menschen, die schier dagelijks mossels eten, ze moeten gekocht hebben, en derhalve , al wonen zij ook van de zee verwijderd, met de visschers of hunne betrekkingen niet zelden in aanraking komen. Op dit dorp nu, waarvan wij de ligging en het maatschappelijk leven hebben geschetst, werd de cholera, inzonderheid onder de mingegoeden en armen, waargenomen van Junij tot over de helft van September. Eerst den 25 Junij werd de ziekte door geneeskundigen geconstateerd in het huis van zekeren vlasveld. Een kind oud 5 jaren, op genoemden dag of een dag vroeger ziek geworden, overleed in korten tijd. Den 29 stierf de vader binnen 24 uren, den 30 een zoontje en den 3 Julij een dochtertje, zoodat, in acht dagen tijds, vier personen in dit gezin met de duidelijkste teekenen der aziatische ziekte overleden ; terwijl nog een arïder dochtertje van zes jaren genas. Niemand uit dit gezin had het dorp verlaten of verdachte plaatsen bezocht. Eene familie van veldarbeiders zijnde, hadden zij hoegenaamd geen omgang gehad met Belgische schippers of andere vreemdelingen ; ook is het als zeker aan te nemen, dat geene terugkeerende kolonisten of gevangenen of vreemde schippers met cholera in het dorp waren aangekomen. — Het huis, waarin de ziekte losbarstte, was redelijk goed gelucht, stond op de glooijing •—• bijna boven op ■—■ van den tamelijk lioogen dijk en het was vrij zindelijk; de vader was geen dronkaard , ook was er de armoede betrekkelijk niet groot en de huisgenooten waren sterke en gezonde lieden. Zij hadden wel eenige dagen vroeger mossels gegeten, maar aan deze spijs waren zij gewoon. (1) Bovendien kwamen er in het vervolg deiepidemie menschen genoeg voor, die geene mossels gebruikt hadden, terwijl anderen, ondanks dit voedsel, volstrekt niet ongesteld werden. Er was derhalve voor het ontstaan der epidemie geene bekende oorzaak te vinden , ten zij men de schuld wilde werpen op eene moddersloot, nabij het huis , waarin allerhande soort van vuilnis bevat was. Maar ook dan nog moest het bevreemding wekken , dat, in strijd met de bekende werking van moeras-invloeden , in weinige dagen zoo vele personen met die hevigheid werden aangegrepen. Yan het huis van vlasveld sloeg de ziekte over naar eene verzameling van huizen, omstreeks 300 passen van het eerste gelegen, welke door arme lieden bewoond waren en vlak aan de Graauwsche kreek stonden. De oevers dezer kreek, door het lage water bloot liggende en aan de hitte der Junijzon blootgesteld, verspreidden een ondragelijken stank. In deze reeks van huizen was het, dat de ziekte later het meest en vernielendst woedde. Hier stierven in een huis , bewoond door a. during , — een welgestelde sterke vader van 42 jaren, die daar met vrouw en zes kinderen woonde , — de vrouw met vier kinderen , terwijl de vader zelf met moeite de vreesselijke kwaal doorworstelde. Het eerste kind, 15 maanden oud, overleed den 3 Julij en de moeder den 9, op welken dag de vader ziek werd. De twee van de zes overgeblevene kinderen werden in een ander huis besteed en bleven gezond. — Het huis van düking staat geheel en al boven op den dijk, tegen de sluis aan , doch vlak aan de kreek en digt bij de Schelde. De huisgenooten waren (1) Van waar kwamen zij aan die mossels ? gezonde , sterke en , in tegenstelling hunner geburen , eenigzins welgestelde menschen. Slaan wij nu een blik op de achter dit werk geplaatste lijst van choleralijders , dan kunnen wij er uit zien, dat er vóór den 9 Julij , toen de vrouw overleed , reeds onderscheidene menschen ziek geworden of gestorven waren aan cholera, en onder dezen waren er reeds genoeg, die tot één huisgezin behoorden. Zoo als overal gebeurt en uit de naamlijst te zien is, velde de cholera ook in het vervolg in dezelfde gezinnen meer dan één persoon. Wij hebben het onnoodig geoordeeld, de verdere verspreiding der ziekte te beschrijven, omdat men aanstonds niet met geïsoleerde, duidelijk te volgen, choleragevallen te doen had, maar met geheele familien en met verschillende gezinnen. Immers, om van de vele choleragevallen op 9 en 10 Julij niet te spreken, zoo kunnen wij uit de lijst zien , dat er na het gezin van vlasveld op den 25 Junij en vóór dat van during op den 3 Julij reeds andere huizen getroffen waren. In het begin der epidemie was het verkeer tusschen al deze lieden , als buren, algemeen. Naderhand echter ontstond er meer vrees , om met elkander in aanraking te komen , zoo zelfs, dat bij velen de noodige hulp ontbrak. Men nam hier alweder waar, dat menschen, die den ganschen dag en nacht de zieken bezochten en oppasten, vrij bleven van de ziekte, terwijl omgekeerd eenige choleralijders geene gemeenschap met anderen schenen te hebben gehad. Het toenemen der ziekte in die gevaarlijke buurt trok al aanstonds de aandacht van onzen geëerden berigtgever, die, als lid der provinciale geneeskundige commissie , '8. met den specialen last van onderzoek en toevoorzigt op de locale omstandigheden belast was. — Daar nu die groote kreek, met hare ongezonde oevers , vermoedelijk als eene belangrijke oorzaak van het woeden der ziekte te beschouwen was, werd door de bemoeijingen van het lid der commissie het zeewater door de sluis aan de Paal binnengelaten , zoodat die groote watervlakte in een frisch water veranderde en de als schadelijk beschouwde oevers door hetzelve bedekt werden. Men nam , zoo als de naamlijst uitwijst , terstond eene vermindering in de sterfgevallen waar. Hierbij bepaalden zich echter de bemoeijingen niet. Onze berigtgever trachtte al zijn invloed aan te wenden , om de bevreesde inwoners gerust te stellen, en bezigde tot dit oogmerk de medewerking van den geestelijke der plaats. Deze beijverde zich, om de bewoners, die door het koolzaad- en garstsnijden reeds te veel vermoeijende bezigheden te verrigten hadden, af te houden van het zoogenaamde beéwegen of ter bedevaart gaan naar het zeven uren verwijderde en in Belgie gelegene dorp Boone, in welke bedevaart de ter neêrgeslagene lieden heil zochten tegen de zoo noodlottige ziekte. —• Men moest tot alles zijne toevlugt nemen, om de raadselachtige ziektegevallen te verklaren. De gemoedsaandoeningen zelfs, welke bij epidemische ziekten zoo noodlottig kunnen wezen, lieten in den steek ter verklaring van de vele sterfgevallen bij kinderen en bij zuigelingen. De ligchaamsvermoeijenissen schenen buitengewoon nadeelig te wezen. (1) Wij zeiden vroeger, dat te G-raauw geen geneeskundige met der woon gevestigd is. Desniettemin werd er voor (1) Dit verklaart misschien wel, waarom reizigers, die als liet ware voortdurend in eene abnormale positie verkeeren, ligter door cholera worden aangedaan. spoedige geneeskundige hulp en geneesmiddelen gezorgd. De lijken werden, kort na den dood, uit de bekrompene woningen weggehaald en naar een, op het kerkhof ingerigt, lokaal tot aan de begrafenis bewaard ; terwijl men inmiddels zich bereid maakte , om het school-lokaal in gereedheid te brengen voor een tijdelijk ziekenhuis ; — men liet de school en de arm-huizen witten en zuiveren; •—zorgde voor het aanbrengen van versche en zuiverende lucht in de woningen der lijders; — liet alle mest- of vuilnishoopen weghalen ; kortom men deed, wat men doen kon , om de ziekte te stuiten. Ook te Hulst werden de vereischte voorzorgen tot zuivering der lucht genomen, wat welligt heeft bijgedragen om de gevreesde ziekte van die stad af te weren. Tot den 3 Augustus werden er behandeld 66 lijders, waarvan 37 overleden en 29 herstelden, terwijl van dien tijd tot September er nog drie lijders bijkwamen, waarvan twee genazen. Hoe voortreffelijk ook de maatregel geweest zij , om, door het inlaten van zeewater, den schadelijken invloed van de boorden der kreek tegen te gaan, — waaraan men het minderen der epidemie had gemeend te moeten toeschrijven, -—- die maatregel echter was niet in staat de epidemie uit te dooven. Toen men, na den 3 Augustus , vele gastrische ongesteldheden, welke het karakteristieke der cholera misten, had waargenomen, brak , eene maand later, den 4 September, de ziekte weder plotseling uit in het huis van zekeren de blok , waar vader en dochter overleden j terwijl later ook de zoon cholera kreeg, doch genas. Een paar dagen later zag men de ziekte én in andere huizen én vooral in het armhuis, waar eene moeder met hare vier kinderen overleed; terwijl een vijfde gelukkig genas. Dit huisgezin heette ook during en was vermaagschapt aan die durings, wier ongelukkig lot, vóór twee maanden in een ander huis ondervonden, door ons boven vermeld is. Deze tweede epidemie duurde omstreeks veertien dagen. Er werden 25 personen aangetast, waarvan 14 stierven. Gedurende de eerste epidemie schijnen ongeveer 40, gedurende de tweede, 13 huisgezinnen door cholera te zijn bezocht. Bijna al die lijders in de beide epidemien woonden in dezelfde buurt, op eene uitgestrektheid van ongeveer 800 ellen , links en vooral regts tegen de glooijing, op of onder aan den dijk, en meestal digt bij de kreek. — Aan de regterzijde van den dijk, d. i. aan den kant der kreek, waren de meeste woningen op den dijk of op het glooijen, slechts weinige aan den teen of in de laagte, tegen de kreek, gebouwd. Links daarentegen staken de nokken der armoedige en vochtige hutten slechts even boven den top van den aan die zijde zeer steilen en hoogen dijk uit, terwijl zelfs vele nog zoo hoog niet reikten en alle vlak onder tegen den dijk gebouwd waren. Dit verschil in plaatsing was echter op de verspreiding of op den afloop der cholera van geen merkbaren invloed; •—• alleen scheen het, dat er aan de linkerzijde meerdere sterfgevallen van kinderen voorkwamen. Tot hiertoe deelden wij, zoo beknopt mogelijk, het belangrijk verhaal over de Graauwsche epidemie mede, voor zoovér die epidemie door geneeskundigen is geconstateerd. Het verhaal mag, naar wij ons vleijen,* eene bijdrage heeten, ten bewijze, hoe nadeelig bekrompene woningen, armoede en schadelijke uitwasemingen van kre- ken en schorren zijn voor de verbreiding der cholera. Maar die ongezonde hutten hebben daar jaren lang gestaan , terwijl inmiddels de bewoners in het volle genot van gezondheid bleven. De Graauwsche kreek was daar jaar en dag aanwezig met de andere kleine sloot, met den watergang in den Meloopolder, met de uitgestrekte schorren van Saftinge; zonder dat te Graauw sedert 1833 ooit cholera ontstond, tot op den 25 Junij 1849, toen die ziekte aldaar op eens vier lijders doodelijk trof, in een huis, hetwelk juist niet het slechtste gezin van het dorp bevatte. Evenmin laat zich veronderstellen, dat de miasmata, — welke men aanneemt uit stilstaande wateren , slikken en modderslooten op te rijzen, —■ juist op gezegden 25 Junij door atmospherische invloeden zóó vergiftig konden zijn geworden, dat zij als óp eens de vreesselijke cholera konden te weeg brengen; want dan zouden toch die dampen op dien dag ook wel andere en naburige plaatsen geschaad hebben. — Waar nu ontmoeten wij den voor Graauw zoo noodlottigen dag in Zeeuwsch Vlaanderen? Nergens , — noch op het ongezonde dijkje te Neuzen, noch op de stinkende slikken van Schapershoek of in den omtrek der Vogelkreek, waar nooit cholera werd waargenomen , of aan het zuidelijk gelegen gehucht, den Kauter, dat eerst in Augustus door de ziekte werd aangevallen. Voeg hierbij, dat in Zeeland niet alleen tallooze hutten en stulpen, omringd van slooten en poelen, van geene cholera hebben gehoord, maar ook plaatsen in alle opzigten aan Graauw gelijk. Voor hen, die onze provincie kennen, herinneren wij aan den omtrek van de Zuidwatering en Welsinge in Walcheren; — aan het Stinkende Molenwater te Middelburg ; •—• de lage landen bij Yerseke ; — de schorren van Schouwen en Duiveland; — het eiland St. Philipsland; •—• den omtrek van Sluis; •— de kreek nabij Sclioondijke in liet 4de district, met hare doodarmoedige hutten, — de gemeente Philippine. Indien nu de schadelijke invloeden, welke aan deze plaatsen heerschen , nergens de cholera asiatica verwekt hebben, dan kan men, ten zij men bevooroordeeld zij, dezelfde invloeden niet als eerste oorzaak van het verschijnen der cholera te Graauw aanmerken. Men moet alzoo naar eene andere, geheel vreemde, oorzaak zoeken. En hiertoe is een onderzoek noodig , dat zich niet beperkt tot de medisch geconstateerde choleragevallen te Graauw, maar ook tot gevallen opklimt, welke niet geneeskundig zijn waargenomen. Wij herinneren hier aan de dagstaten van Boschkapelle. Toen men in deze vermeld vond, dat in die buurt op één dag de cholera met het aanzienlijk aantal van zes lijders begonnen was , zou men, en ongetwijfeld zeer verkeerd , over de schadelijke uitdampingen der slikken en schorren van het aan deze buurt grenzende Hellegat hebben kunnen uitwijden, en ze als oorzaken van het zoo plotseling verschijnen der ziekte beschouwen. Intusschen werd, door vlijtige nasporing der eerste ziektegevallen aldaar, het bewijs geleverd, dat de ziekte van elders was ingevoerd. Ook zoodanig onderzoek is te Graauw noodzakelijk, moge het al niet zoo bevredigend als te Boschkapelle uitvallen. En dit onderzoek is te Graauw te meer van belang te achten, omdat wij, gelijk gezegd is, aldaar een geneeskundige missen, die met de eerste lijders en de eerste sterfgevallen zou zijn bekend geworden en den oorsprong der vreemde ziekte met meer vrucht had kunnen uitvorschen. Nu is het van de eene zijde zeker, dat vóór den 25 Junij choleragevallen hebben plaats gehad, terwijl men e'r van de andere zijde geruchten ontmoet, die , ofschoon dan slechts geruchten zijnde, voor ons , die niet alleen de versprei- ding, maar vooral den oorsprong der cholera moeten opsporen , van groote waarde zijn, inzonderheid, wanneer wij ze met andere neven-omstandigheden in verband brengen. Vóór wij echter deze geruchten mededeelen en ontleden, en onafhankelijk van dezelve, moeten wij herinneren, dat het dorp Graauw eene beurtvaart heeft op Dordrecht en Rotterdam, zoodat langs dit dorp vele voortbrengselen van den landbouw naar Zuid-Holland verzonden worden, waardoor een niet onaanzienlijk verkeer met genoemde provincie plaats grijpt. Wanneer men zich nu den oorsprong van de ziekte op eenige plaatsen der Zeeuwsche eilanden te binnen brengt, dan zou het geene bevreemding wekken, dat ook op dezelfde wijze de cholera te Graauw was aangebragt. Men denke hier slechts aan St. Annaland, waar de komst van schipper van bendegoji zulke noodlottige gevolgen na zich sleepte. Maar wij willen tot de overweging der bovengenoemde geruchten overgaan. Zij zijn deels van onzen berigtgever, deels van elders ontleend. 1. Op den avond van den 14 Junij (dat is, 11 dagen vóór de cholera geneeskundig geconstateerd was in het huis van vlasveld), werd zekere vrouw van den berghe, wonende op Krabbenhoek, een gehucht half weg Hulst en Graauw, plotseling ziek en overleed in den morgen van den 15, na veel braken en afgaan, na ijskoud en zwartte zijn geworden. Deze vrouw liad geene geneeskundige hulp bekomen. Op dit gehucht, dat uit vijftien armoedige, talrijk bewoonde stulpen bestaat, kwam later geene cholera voor. — Twee dagen te voren had vrouw van den berghe een bezoek gehad van eene vriendin uit St. Gillis, een Belgisch dorp, waar destijds de cholera niet heersch- te, (1) terwijl genoemde vriendin zelve geene teekenen van ziekte had en gezond is gebleven. 2. Een ander geval van verdachten dood had den 12 Junij (dus 13 dagen vóór het medisch geconstateerde) plaats , in het armhuis te Graauw. Zekere judocds hulsthout , oud 38 jaren, werd op genoemden dag ziek en stierf den 14 , na eenige malen eene waterachtige stof per os et per anurn te hebben ontlast. Deze man had het dorp niet verlaten, noch eenige gemeenschap met vreemdelingen gehad. Hij overleed eveneens zonder door een geneeskundige gezien te zijn. 3. Een schip met landverhuizers, van Antwerpen komende, was, met choleralijders aan boord, voor anker gekomen bij Calloo. De pastoor der digt bijliggende gemeente den Doel had de stervenden op het schip bijgestaan. Om zich eenigzins van den indruk welke dit bezoek op hem maakte, te herstellen , ging hij naar Brussel. Hij keerde terug en overleed aan cholera na eenige uren. De Doel ligt aan de Schelde, niet zeer ver van Graauw af. Een groot deel der inwoners van dit Belgische plaatsje leven op het water, even als de Graauwenaars. Toen de cholera te Graauw was uitgebroken , verhaalde men, dat eene der eerst overledenen, zekere suzanna de poorter , die den 23 Junij stierf, juist naar eene dier Belgische gemeenten, waar cholera heerschte, zou gegaan zijn en zonder geneeskundige hulp aan deze ziekte was overleden. Daarenboven verhaalde men te Graauw, dat men van de schepen met cholerazieke landverhuizers de bedden, waarop zij gestorven waren, in zee had gew orpen, en deze door arme visschers van het dorp Graauw waren opge- (1) Ofschoon de tijd wanneer ons onbekend is , weten wij echter dat er te St. Gillis choleragevallen zijn voorgekomen. vischt en daardoor tot het ontstaan der vreemde ziekte hadden aanleiding gegeven. Zie daar feiten en geruchten, welke , ofschoon door geene geneeskundigen gezien en onderzocht, evenwel een ander licht op de Graauwsche epidemie werpen. Wij zouden hypothesen kunnen opperen over die in zee geworpen bedden, en zouden aan onze lezers kunnen afschilderen de Graauwsche schippers , daar rondzwalkende op de Saftinger schorren en in den omtrek van het Belgische dorp den Doel , varende naar de schepen of omgaande met gevaarlijke lieden. Ofschoon wij aan die gissingen eenige waarschijnlijkheid zouden bijzetten, door ze te hechten aan feiten, welke wij elders , bij het dorp Bruinisse op Duiveland, ontmoet hebben , waar de goederen van de huisgenooten van het veerhuis Yianen werden opgevischt; zoo willen wij liever bij het gebeurde te Graauw nog een oogenblik stilstaan, om datgene, wat als zeker te dien aanzien gebleken is , aan te geven. Het is aan geen redelijken twijfel onderhevig, dat de aziatische cholera op Graauw heerschte, vóór zij medisch geconstateerd was, en, vermits de eerste lijders gestorven zijn, een nader onderzoek omtrent den waarschijnlijken oorsprong hunner ziekte onbevredigend heeft moeten uitvallen; ook daarom, dewijl men van hunne betrekkingen geene nadere inlichtingen heeft kunnen erlangen. Verder lijdt het geene tegenspraak, dat de geruchten over het in aanraking komen van Graauwsche schippers met Antwerpsche schepen, welke choleralijders aanboord hadden , of wel met de goederen der overleden lijders, tot een hoogen graad van waarschijnlijkheid gevoerd worden , indien men andere bijomstandigheden daarmede verbindt. Hier moeten wij wijzen op de geschiedenis der Vlissing- sche cholera-epidemie, vroeger door ons geboekt. Immers zagen wij op de reede dier stad scliepen ten anker komen met emigranten beladen, die de ziekte in hun midden hadden, en waarvan reeds meer dan één, vóór zijne aankomst op deze reede, den choleradood gestorven en onder weg over boord geworpen was. Merkwaardig is het tevens, dat juist in dezelfde maand, waarop te Graauw de cholera ontstond, ook te Ylissingen de ziekte onder het loodswezen een aanvang nam, en men alzoo onwillekeurig tot het besluit komt, dat gelijk de Belgische scheepvaart aan laatstgenoemde stad, zoo ook aan Graauw hetzelfde kwaad berokkende. —• Ons ten minste hebben deze merkwaardige feiten dermate getroffen, dat wij in de verspreide geruchten te Graauw meer dan bloote geruchten gezien hebben, en de oorsprong der ziekte op dit dorp van de Belgische scheepvaart, naar onze meening, is uitgegaan. Geenszins bleef de epidemie te Graauw binnen de grenzen der gemeente. Gelijk wij reeds vroeger een inwoner van Boschkapelle, die Graauw bezocht had, aan cholera bij zijne terugkomst zien lijden, zoo ook trof dit lot anderen , die op meer naburige plaatsen woonden. Wij willen de ziekte ook aldaar gadeslaan. Qontfittsst. Hontenisse is de meest uitgestrekte en meest bevolkte gemeente der provincie Zeeland ; —• men vindt er geene stad of dorp van dien naam, maar als hoofddorp Kloosterzande. De gemeente bestaat overigens uit eene verzameling van dorpen en gehuchten, welke op een min of meer verwijderden afstand van elkaar gelegen zijn, ten westen en ten noorden in het land van Hulst en niet verre van het dorp Graauw zicli uitbreidende. Zij beslaat een omvang van 3810 bunders land, en bevat 4600 inwoners , verspreid in 868 liuizen. —• Hier nu werden verschillende plaatsen dooide cholera getroffen. De ziekte verspreidde zich echter niet in dezelfde mate als te G-raauw. Wij zullen onder de aantegeven gevallen er aantreffen, wier oorsprong duister is, maar ook andere , waarvan het duidelijk is , dat zij van elders zijn ingevoerd. Dat dit verschil aan de moeijelijkheid van een volledig onderzoek is te wijten , doch er aan deszelfs wijze van ontstaan wel niet te twijfelen valt , hopen wij genoegzaam aan te toonen. •— Onder genoemde plaatsen zullen in aanmerking komen : Lamswaarde, Kuittaard, Groenendijk, Kreverhil, Roversberg en Welsoorde. £aarï>£. Ten westen van Graauw ligt het dorp Lamswaarde, in welks kom 81 huizen en 400 inwoners zijn begrepen , die op weinigen na Roomsch-Katholieken zijn. Men leeft er van den landbouw en van het vroeger reeds vermelde turfof derriesteken. Den 29 Junij , •—1 d. i. op den dag, toen een der eerste, medisch geconstateerde, choleralijders op Graauw stierf, ontmoeten wij ook te Lamswaarde een sterfgeval aan aziatische cholera. Een 32jarige man , pieter taelman , was de overledene. Hij zou met geene choleralijders in aanraking zijn geweest, maar had zich twee dagen vóór zijne ziekte te buiten gegaan aan raauwe mosselen. Yan de overige drie huisgenooten kreeg één diarrhea en genas. Vroeger of later openbaarde zich de cholera op dit dorp niet. De raauwe mosselen, midden in den zomer, mogen in dit geval eenige beteekenis hebben als laatste oorzaak, maar op zich zelf beschouwd zou het te overvloedig gebruik zijner dagelijksclie spijs taei.man wel niet gedood hebben. Ook is het moeijelijk aan te nemen, dat de cholera hier spontaan zou ontstaan zijn; immers, het was nog in het begin van de cholera-epidemie in het land van Hulst, en had Lamswaarde reeds zoo vroeg voorbeschiktheid aan den dag gelegd, dan zouden wij later nog wel vele choleragevallen op dit dorp ontmoet hebben , daar de meeste inwoners aldaar dezelfde leefwijze als de Graau wenaars volgen. De arme man zou wel met geene choleralijders in aanraking zijn geweest, gelijk men beweerde; — maar kan men het berigt van zoo iemand geloof toekennen, als men bedenkt, dat juist onder arme menschen in eene naburige gemeente zijne ziekte niet meer vreemd was. Wij zullen nog plaatsen ontmoeten, gelijk wij er reeds vele vermeld hebben , waar zich de cholera tot één geval bepaalde. Zelfs in hetzelfde land van Hulst hebben wij zoodanig geval medegedeeld , t. w. te Boschkapelle, en wel, hetgeen opmerkelijk is , op denzelfden 29 Junij bij eene vrouw, die Graauw bezocht had en bij hare terugkomst door de ziekte overvallen werd. Zal men dus het cholerageval te Lamswaarde ook niet aldus verklaren moeten ? Zóó redeneerden wij , toen door latere nasporingen betrekkelijk dit geval ons het berigt werd toegezonden, dat taelman werkelijk den 22 Junij op het dorp Graauw was geweest, en vóór zijn ziek worden een paar dagen aan diarrhea had geleden , zoodat er dus maar drie dagen verliepen tusschen zijne reis naar Graauw en de eerste ziekteverschijnselen. finittaarii. In de westelijke rigting van de dorpen Lamswaarde en Graauw, ligt het gehucht Kuittaard of Kuithaart, aan den weg, welke van Hulst naar de Schelde , bij het veer van Welsoorde, loopt. Deze buurt bestaat uit 36 huizen met ongeveer 200 inwoners , die meestal van den landbouw leven. Niet ver van Kuittaard ligt eene groote visehrijke kreek, de Vogel genaamd, zoodat de buurt door lage en moerassige gronden omringd is. Wij ontmoeten aldaar de cholera met het begin van Julij en wederom bij arme menschen, waarbij de mossels op nieuw in het spel komen. Te Kuittaard brak de cholera het eerst uit in het huisgezin van de coning. (1) Een lid van hetzelve , pieternella de coning , oud 27 jaren, leed reeds den 3 Julij aan diarrhea. Den 5 ging zij met hare nog gezonde , 20 jarige zuster kosalie naar het strand, om mossels te zoeken. (2) Onder dat zoeken voegt zich braken bij de diarrhea; zij keert naar huis, is nog eenige dagen ziek, doch herstelt. In denzelfden nacht van 5 Julij stellen zich choleraverschijnselen bij kosalie in en deze sterft aan de ziekte. Daarop krijgt de moeder even als hare dochters de cholera , zonder doodelijken afloop. Van de vier nog overige kinderen werden drie door cholerine aangetast en genazen, terwijl het vierde, ongeveer 10 jaren oud, voor de cholera bezweek. Wij zullen niet trachten deze choleragevallen te verklaren , daar wij alle gronden voor redenering missen, doch, met het oog op het ontstaan der cholera te G-raauw, is het (1) De woning staat in eene bij Kuittaard digt gelegene buurt de Bosse genaamd. (2) Het is niet van belang ontbloot hierbij op te merken, dat de bewoners van Kuittaard gewoon zijn mossels te zoeken vóór en ter zijde van de zoogenaamde Kruispoldersche kaai, d. i. aan de kanten van de Paal. niet zonder belang te zien, dat ook deze menschen aan het strand rondzwierven. In dezelfde buurt , maar in een ander huis, overleed ook den 5 Julij aan cholera zekere francies totté, een door en door arme bedelaar, oud 50 jaren, die met geene choleralijders zou in aanraking zijn geweest. Deze woonde echter digt bij de woning van evengenoemden de coning, zoodat wij hier onwillekeurig dachten aan gelijksoortige gevallen op Bruinisse, Ouwerkerk en in de stad Neuzen. Bij totté kwam, gedurende zijne ziekte, zekere vrouw maas , die het huisje bewoonde , dat tusschen de woningen stond van den eersten choleralijder coning en totté. Bij deze vrouw vertoonden zich weldra verschijnselen van cholera. Daarop volgden ook haar man en hare drie nog overige jeugdige huisgenooten;—• allen genazen. Voor de beteekenis dezer kleine epidemie is het misschien niet zonder gewigt te zien , hoe eerst hier de ouders, en na dezen de , natuurlijk voor miasmatische invloeden vatbaardere, kinderen werden aangetast, hetgeen welligt meer voor eene van buiten ingebragte ziekte pleit, dan voor eene spontaan ontwikkelde. Deze choleragevallen nu vielen voor in de maand Julij, wij ontmoeten haar te Kuittaard nog eens in het begin van September. — Zie hier wat ons dienaangaande is ter kennis gekomen. Het huis, waarin gezegde totté gewoond had, was behoorlijk gezuiverd en gelucht; — het werd daarop betrokken door een ander armoedig, meestal van bedelen levend, huisgezin. Deze ongelukkigen betaalden later een verschrikkelijken tol aan de natuur. —• De vader, pieter fierens , had den 5 September nog gezond en wel gewerkt bij een landbouwer van wesemoel, onder Stoppeldijk, in den zoogenaamden Crambonpolder. Des anderen daags werkte hij in denzelfden polder bij een ander landbouwer p. romein tot 's morgens 10 uur; daarop werd hij ongesteld, verliet de hofstede en werd des namiddags te 4 uren, buiten kennis, onder cholera-verschijnselen, in eene sloot gevonden, digt aan het land waar hij gewerkt had, t. w. in de nabijheid van het zoogenaamde Bust wat. De landbouwer van wesemoel liet hem op eene kar naar Kuittaard brengen, hij overleed den 7. De landbouwer en zijn gezin bleven gezond, maar de ziekte plantte zich des te erger voort in het huis van den choleralijder. Daags na den dood des vaders, den 8 September, stierf reeds aan dezelfde kwaal de moeder , en vier-en-twintig uren later bezweken eveneens twee kinderen, jacobus en francies, de eerste oud 9, de laatste 4 jaren, het huisgezin had geene slagtoffers meer te geven, — het was uitgestorven. Het kan geene bevreemding wekken, dat wij te vergeefs getracht hebben den oorsprong der ziekte bij den bedelaar op te sporen, wanneer wij doen opmerken, dat ons niets anders van dien persoon is kenbaar geworden, dan zijn verblijf bij genoemde landbouwers, waar geene cholera heerschte. De lijder zelf was buiten kennis en kon dus geene inlichtingen geven, terwijl zijne vrouw hem spoedig in den dood volgde. Op het gehucht, waar hij woonde, kende men op dien tijd de ziekte niet. "Wel was twee maanden te voren, in hetzelfde huis, de ziekte waargenomen , doch indien de oorzaak der cholera in de woning had geschuild, dan zou het gezin daarin niet zoo lang gezond zijn gebleven. Had zich daarentegen eene gevaarlijke atmospheer ontwikkeld, dan zou deze ook hier wel eerst de kinderen en niet den vader hebben moeten aantasten. Ove- rigens schrijft onze berigtgever, dat hij het huis bepaald onderzocht heeft, en hetzelve noch stinkend , noch uit- of inwendig als vervallen te noemen is. Het beloop der cholera , in dit gezin , is alweder als die van eene van buiten ingevoerde ziekte. —Indien wij verder nagaan , dat op den 6 September de cholera wel niet te Kuittaard heerschte, maar in het arm-huis te Boschkapelle , d. i. in die gemeente , waartoe 'de Crambonpolder behoort, en dat zij ook op Groenendijk, zoo als wij later zien zullen, werd waargenomen, alsmede dat te Graauw eene nieuwe uitbarsting der kwaal plaats greep ; dan wordt het besluit geregtvaardigd om , met het oog op de veelvuldig reeds aangevoerde feiten van gelijke beteekenis, ook het eerste cholerageval te Kuittaard als van buiten ingevoerd te beschouwen. Den 8 September was te Kuittaard nog onder behandeling zekere catharina maas , oud 24 jaren, waarvan ons niets naders bekend is. Wanneer wij de choleragevallen op dit gehucht bijeen tellen, heeft men 18 lijders, waarvan 10 hersteld, 7 overleden en één onbekend. ©rttcnenbijli. Toen de cholera te Graauw heerschte, zag men haar, een paar maanden na 't eerste medisch geconstateerde geval, ook te Groenendijk. Dit Roomsch-Katholiek kerkdorp bevat in deszelfs kom 68 huizen met 160 inwoners. Ook zij behooren wel is waar tot de mindergegoeden , doch zijn niet te vergelijken met de vroeger vermelde bedelaars. Het is hier niet meer de mosselvangst en het werken aan de dijken, maar de landbouw en winkelnering, welke aan de inwoners onderhoud verschaffen. Dit dorp ligt ook niet, zoo als Graauw, aan schorren, of als Kuit- taard aan kreken en moerassen, maar midden in het land en, zoo als deszelfs naam aanduidt, betrekkelijk hoog, namelijk op een dijk. Men vindt er zelfs geene watervlakten in den omtrek. De huizen liggen aan beide zijden van den weg, en als men van Hulst of van Kuittaard gaat naar het veer van Welsoorde , treft men eerst het hoofddorp Ivloostcrzande en een kwartier verder Groenendijk aan. Indien nu schorren en moerassen , indien het bewonen van lage gronden, op zich zelve beschouwd, toereikend waren om , gelijk men hier en daar beweerd heeft, de aziatische cholera ie voorschijn te roepen, dan zou men kunnen veronderstellen, dat het dorp Groenendijk van de ziekte zou bevrijd zijn gebleven, omdat aldaar die schadelijke invloeden niet werden aangetroffen. De uitkomst van ons verhaal zal echter geenszins aan die veronderstelling beantwoorden. De eerste lijderes te Groenendijk was zekere anna mama krombeen, werkster van beroep. Zij werd ziek omstreeks den 24 Augustus. Men vergelijke gemakshalve de teekening op bladz. 137 , waar de woning dezer vrouw en der overige choleralijders is aangeduid. Het is ons aangenaam, dat wij door de met ijver opgespoorde bijzonderheden van een der geneeskundigen te Hontenisse in staat zijn , iets van deze eerste choleralijderes mede te deelen , hetgeen met arme lijders, die vaak van de eerste hulp verstoken zijn of omtrent wier ziekteoorzaak men zich dikwerf minder bekommert, zoo zelden gebeurt. Vrouw krombeen, naar haren man tieleman genaamd, de eerste zieke op eene plaats, waar men geene cholera kende, zou ook vermoedelijk gezond gebleven zijn , ware het niet, dat zij hare ouders was gaan opzoeken , die te Graauw 9. aan cholera leden. (1) Zij had deze zieken een paar dagen opgepast. Yan Graauw naar den Groenendijk teruggekeerd , ontstond er een huisselijk geschil tusschen haar en haren man, die misnoegd was , dat zij hare, in zijne oogen gevaarlijke , ouders niet slechts bezocht had, maar aldaar eenige dagen gebleven was. Slechts twee dagen nu was vrouw tieleman terug , toen zij in den nacht van 24 Augustus door de cholera getroffen werd. De geneeskundige vond de ongelukkige in den morgen van den 25 reeds in stadio algido , zoodat zij des avonds overleed. De nabestaanden van de manszijde, bij het sterven en de begrafenis der vrouw aanwezig, maakten bij die gelegenheden ruimschoots gebruik van jenever, volgens gewoonte van dergelijke menschen , ten einde zich daardoor of tegen besmetting te vrijwaren, of welligt ook om het bevreesd gemoed wat op te winden. De man der overledene , jan francies tieleman, volgt het lijk , en was, volgens sommigen, voortdurend dronken. Hij komt in zijne woning terug, krijgt den daarop volgenden nacht ook cholera paralytica en sterft. Ongerijmd zou het zijn , dit laatste sterfgeval aan den jenever toe te schrijven, waardoor tieleman des noods apoplexie had kunnen krijgen , maar nooit eene zoo schielijk doodende cholera. — Een kindje der vrouw , dat met haar ook te Graauw had vertoefd, bleef gezond. — Ziedaar het begin der epidemie te Groenendijk , maar ook aan het begin zijn wij den draad der verspreiding reeds kwijt. Tegenover het huis van tieleman woonde zekere francies de blok , die noch met bovengemelde personen , noch met andere choleralijders zou in aanraking geweest zijn. De man (1) Zie no. 223 van de lijst der choleralijders. leed sints acht dagen aan eene ligte diarrhea, welke hem echter zijn gewoon werk, als arbeider, niet belette; — de doorloop ging over in cholera algida en eindigde den 28 met den dood. Of deze man welligt bij vrouw tieleman was geweest vóór zij ziek werd, of wel door deze bezocht was , hebben wij niet kunnen te weten komen, vooral omdat beiden overleden zijn. (1) Treffend is de overeenkomst tusschen het ziekworden van genoemden blok met het gebeurde te St. Annaland, vroeger door ons gemeld. Ook op dit laatste dorp zien wij schipper van bendegom van eene verdachte plaats komen . bij zijne komst cholera krijgen en sterven, waarop spoedig zijne vrouw eveneens met doodelijk gevolg werd aangetast. Ook te St. Annaland verliest men, bij den dood der beide echtgenooten, terstond den draad van het gebeurde, want ook daar wordt een arbeider, westenbbuggen , aangetast, die, zoo men ook verzekert, met geene choleralijders zou in aanraking zijn geweest. De dood van dezen arbeider en van de echtelieden bendegom heeft ook te St. Annaland , gelijk het sterven van den arbeider blok en de echtelieden tieleman te Groenendijk, verhinderd, dit duister punt tot klaarheid te brengen. De berigtgever van het laatste geval oppert de vraag, of de doorloop van blok reeds cholera asiatica was in een ligteren graad. Wij moeten de vraag toestemmend beantwoorden , wat overigens de oorzaak van de ziekte van blok moge geweest zijn. Toen blok begraven was, ging zijne weduwe met een nog zuigend kind over naar de woning harer moeder, die « (1) Zeker is het echter, dat vrouw tieleman, den 22 te huis gekomen, bij dezen en genen in de buurt geweest was; eerst inden nacht tusschen den 23 en 24 kreeg zij cholera. naast haar woonde, op een afstand van 5 k 6 roeden. Nadat zij daar éénen dag in huis was , openbaart zich ook bij haar de ziekte, welke in genezing overging. Tijdens de ziekte van haren man waren hare overige vier kinderen naar dat zelfde huis overgebragt ; ook van deze werden twee door cholera aangetast, die, even als hunne moeder, herstelden. De overige kinderen , hare moeder en broeder benevens de dienstmaagd , bleven gezond. Kort daarop werd ziek pieter JOiian tieleman , eveneens boerenarbeider. Nadat bij hem de choleraverschijnselen geweken waren , en hij dus in stadio convalescentiae verkeerde , had hij de gewone dwaasheid van zich te buiten te gaan in het gebruik van voedsel; — hij at negen dikke sneden verschbakken brood, kreeg natuurlijk recidive en stierf. Deze man was de vader van bovengenoemden tieleman, in wiens woning hij zich niet alleen dikwerf had opgehouden, maar waar hij, even als zijn zoon, ook gepoogd had den schrik over den dood zijner schoondochter met jenever af te' zetten. Men denkt bij deze stevige oorzaak der instorting onwillekeurig aan het ontbijt, dat schipper van bendegom zijn zoon, te Middelburg, had toebereid, uit spek bestaande. De overige huisgenooten van tieleman, — twee zoons en eene dienstmeid, — leden aan choleravoorboden , doch genazen. Den 31 Augustus stierf bij dezen nog een kind van 2 jaren, apollonia genaamd; het was het overgebleven kind van zijn zoon , dat na den dood der beide oudeis bij den grootvader in huis was genomen. Den vorigen dag, 30 Augustus, was te Groenendijk een ander sterfgeval aan cholera geweest, namelijk, van zekere pieternella totter, eene zeer behoeftige weduwe van 60 jaren. Zij was, naar men verhaalt, niet in aanraking met choleralijders geweest; •—• er volgden geene andere gevallen in dat gezin. (1) Deze lijderes echter werd opgepast door eene andere vrouw, van remortel genaamd, die in een geheel ander huis woonde. Op denzelfden dag nu van het overlijden der eerste, werd ook de andere door cholera aangetast, die later den vorm der cholera typhoidea aannam, doch gelukkig in genezing overging. Het is vermoedelijk aan dezen nieuwen vorm der ziekte toe te schrijven, dat wij den naam van vrouw remortel niet hebben gevonden op de officiele staten, want het is ons bij andere gevallen gebleken, dat men somtijds die typhuslijders niet onder de cnolerapatienten durft tellen, evenmin als men dat voor diarrhea cholerica doet. — Op de dagstaten ontmoeten wij echter zekeren pieter augustus van remortel , oud 5 jaren , zonder geneeskundige behandeling overleden den 31 Augustus. Het was het zoontje ,van genoemde vrouw. De cholera had zich bij dit kind tusschen den 30 en 31 geopenbaard; het stierf in denzelfden nacht. De vader des huisgezins werd ook door de kwaal aangetast en genas. —- Ook zijn naam ontbreekt op de dagstaten. Het is of men alleen van doodelijke gevallen heeft willen melding maken. De familie van dezen man, bestaande uit 5 personen, liep het huis uit en in, doch bleef gezond. Op denzelfden dag stierf nog zekere christina buisrogge, eene meer gegoede ingezetene van het dorp. Er is ons berigt, dat zij niet met lijders in aanraking geweest, doch zeer bevreesd voor de ziekte was. Haar man echter leed vroeger aan diarrhea, evenwel zou ook deze geene choleralijders bezocht hebben. Intusschen was reeds vóór (1) P. totter woonde tusschen het armhuis cn het huis van de eerste clioleralijderes tieleman. m den dood der moeder hun kind, 3 maanden oud, overleden. Tevens waren de dienstboden behebt met prodromi , van wie men niet zeggen kon , dat zij zich buiten het besmette huis hielden, daar zij nu en dan , denkelijk met een weldadig doel, hunne ongelukkige buren bezocht hadden. — Cïiristina buiskogge was de eenige ernstige zieke uit den gegoeden burgerstand, de overigen waren bedeelde armen. Vervolgens werd op den Groenendijk aangetast de zoon van zekeren jan van assel , in de dagstaten niet opgegeven. Het was een epilepticus, die met onderscheidene elioleralijders was in aanraking geweest, — hij genas. Op hem volgt joost sareel , oud 55 jaren, een bedeelde arme, die met genoemden van assel onder één dak woonde. Niettegenstaande sareel een eerste drinkebroer was, logenstrafte hij de voorspelling, welke men uit deze complicatie maken zou, en genas. Daarop wordt j. van assel, de vader van den epilepticus , door cholera getroffen, die e'u bij dezen én bij sareel was geweest; hij stierf, terwijl zijne vrouw, niet te vinden op de dagstaten, 8 maanden zwanger zijnde, eveneens de cholera krijgt, aborteert en herstelt. Op den 4 September, den dag waarop van assel stierf, overleed ook zekere andries taelman , een werkman van 39 jaren. Deze man woonde naast den boven in het begin der epidemie vermelden p. tieleman , en had dezen ook tijdens zijne ziekte bezocht. Zijne huisgenooten bestonden uit de vrouw, de moeder en het kind; — de beide laatsten kregen de cholera en genazen. — Zij ontbreken op de dagstaten. Eindelijk stierf nog op den 9 September, in het huis waarin van assel en sareel woonden, een jongen van 13 jaren, josepiiüs heinsen. De moeder van dezen knaap was aelit dagen te voren, dus tijdens de ziekte dier twee andere menschen , door de cholera aangetast, welke in genezing overging. — In dat zelfde huis woonde nog een vierde gezin, bestaande uit eene weduwe met haren zoon; deze heeft diarrhea gehad. "Wanneer wij dezen laatsten lijder en de prodromi (1) niet medetellen onder de choleralijders op den Groenendijk, dan hebben wij als uitkomst: 22 aangetasten, waarvan 11 herstelden, 11 overleden. Indien wij nu voor een oogenblik aannemen, dat al die gevallen, wier oorsprong in het duister ligt, beginselen waren van even zoovele spontane epidemien, dan zou de cholera vijf malen te Groenendijk zijn uitgebroken in het korte tijdsbestek van weinige dagen. 1. Met vrouw tieleman , die duidelijk de ziekte bij hare ouders had opgedaan, en van dit geval waren afhankelijk de choleragevallen bij haren man, schoonvader en kind, alsmede dat van a. taelman met diens moeder en kind, zoodat door gezegde vrouw tieleman de cholera althans in 3 huizen verspreid werd. 2. Met f. de blok, die diarrhea kreeg juist op den tijd toen vrouw tieleman uit Graauw kwam. Na hem kregen zijne vrouw en twee kinderen de ziekte, ofschoon reeds in een ander huis wonende. 3. Met de arme weduwe totter , waarvan duidelijk afhingen de drie choleragevallen van het huisgezin remortel. (1) Er waren in die buurthuis aan huis prodromi en cholerines, alleen bij sommige gepraedisposeerden openbaarde zich de ziekte in haren meest ontwikkelden vorm. De buurt van het dorp, waartoe zich de ziekte uitsluitend scheen te bepalen, wordt de varkensmarkt genoemd. Daar stond ook het huis der eerste choleralijderes. 4. Met de boerin c. buiskogge en haar kind. 5. Met de zes gevallen —van assel en zoon,— sareel en vrouw, — heinsen en moeder, allen te zamen in één huis door armen bewoond. Daar echter de eerste lijdei in dit huis, de epilepticus namelijk, reeds met onderscheidene cholerazieken was in aanraking geweest, zoo kan men wel gerustelijk aannemen, dat het geheele verloop der cholera in dit huis afhing van de vorige lijders. Er blijven dus slechts drie moeijelijk te verklaren gevallen overig in de Groenendijksche epidemie, namelijk 2, 3 en 4. F. de blok en de weduwe totter waren beiden arme menschen; — kunnen deze, vragen wij, met het oog op het gebeurde met den baaijen rok te Bruinisse (1) en de koopmansgoederen te Scherpenisse (2), buiten aanraking gebleven zijn met eene gevaarlijke atmospheer van cholerazieken , of gevaarlijke personen , op een dorp van slechts 68 huizen en, wat opmerking verdient, alleen in eene afzonderlijke en arme buurt van hetzelve, — fvaar een epilepticus, die zelfde ziekte met zich omdroeg, gestadig, onder dé 'armen rondzwierf? Wij gelooven het niet. Voor de blok is het buitendien meer dan toevallig, dat het begin zijner diarrhea juist viel op den tijd, toen vrouw tieleman uit Graauw gekomen was. De gegoede boerin zou de cholera uit vrees gekregen hebben; maar valt het niet dadelijk in het oog, dat die vrees den choleradood van haar kind toch niet zal veroorzaakt hebben ? Daar wij in staat zijn gesteld de verspreiding der cholera , op de varkensmarkt te Groenendijk, door eene teekening op te helderen, hebben wij gemeend deze aan onze (1) Zie bi. 70. (2) Zie bl- 75- lezers te moeten mededeelen, omdat men daardoor gemakkelijker deze kleine, maar belangrijke epidemie overziet. Prodromi en ligte cholerines vertoonden zich na het uitbreken der ziekte nog wel in de buurt der besmette woningen , en ook op den eigenlijk gezegden Groenendijk, doch wij kunnen derzelver plaats niet juist aanduiden. De woningen van: a. anna maria krombeen en Van f. remortel. haren man j. f. tieleman. g. buisrogge. b. f. de blok. h. sareel , van assel , hein- c. De wed. de blok. sen en eene weduwe mot ha- d. v. j. tieleman en apollonia ren zoon. tieleman. i. andries taelman. e. pieternella totter. Wij meenen, na het aangevoerde, als ons gevoelen over de epidemie te Groenendijk te moeten kenbaar maken, dat op dit dorp de cholera zich blijkbaar geopenbaard heeft, omdat een der inwoners op eene verdachte plaats geweest is. —— Nogmaals ook moeten wij het herhalen, dat, zonder ons speciaal onderzoek, van deze epidemie niets zou bekend zijn, dan de, zoo als blijkt, zeer onvolledige dagstaten ; terwijl juist die drie personen , de blok, de weduwe totter en c. buisrogge , waarbij wij den draad der epidemie verliezen, overleden waren en wij dus met het weinige moesten te vreden zijn dat door liunne betrekkingen werd medegedeeld. Circucrljil cit Hoocraberg. Wij voegen deze beide gehuchten der gemeente Hontenisse te zamen, eensdeels , omdat de aldaar plaats gehad hebbende gevallen onderling in een naauw verband staan, ten anderen, omdat wij hier, op eene kleine schaal, de cholera eene van hare dusgenaamde onverklaarbare sprongen zien maken, welke vele geneeskundigen, vooral die de besmettelijkheid der ziekte afwijzen, in groote verlegenheid gebragt hebben. Het gehucht Kreverhil bestaat uit 14 huizen, door ongeveer 90 menschen bewoond, en ligt digt bij de Schelde , omstreeks een half uur van Groenendijk. De eerste lijder was zekere van den bos , die op de dagstaten ontbreekt. Hij genas. Na hem wordt zijne vrouw cornelia van ombergen, 55 jarenoud, door de cholera doodelijk getroffen. Op de moeder volgden de beide kinderen van van dën bos , apollonia oud 7 en anna catharina oud 9 jaren; ook dezen stierven den choleradood. Zoo werd deze ongelukkige en armoedige man plotseling beroofd van al de zijnen. — De datum, waarop van den bos ziek werd , is ons onbekend, men kan dien aan het einde van Julij of ook op den 1 Augustus stellen, omdat na hem reeds den 2 Augustus de ziekte zich bij zijne vrouw openbaarde, en hij zelf, gelijk wij zien zullen, in de laatste helft van Julij nog gezond was. De oorsprong der cholera op dit gehucht is aan geen twijfel onderhevig. Genoemde van den bos was , gezond en wel, naar Graauw gegaan en had daar choleralijders opgezocht. Wij vinden dan ook op de lijsten, dat op dit laatste dorp omstreeks den 22 Julij zekere apollonia van den bos aan cholera leed. Het onverwacht uitbreken der ziekte te Kreverhil laat zich dus genoegzaam verklaren. Ofschoon de ziekte op dit gehucht zich bij dat ongelukkig huisgezin bepaalde, had echter het bezoeken van het dorp Graauw door van den bos aan dezen ongelukkige ook den dood zijns broeders berokkend. Deze laatste woonde op het gehucht Roversberg; het bestaat uit 10 huizen, ligt slechts weinige minuten van Lamswaarde, •—- over welk dorp wij bij den aanvang gesproken hebben , toen wij het gebeurde met een lijder aldaar mededeelden , — en op een geruimen afstand van Kreverhil. De man ging van Roversberg naar zijn broeder toe om hem te zien, nadat hij vernomen had , dat deze ernstig ziek was. Toen nu de broeder van van den bos, na zijn bezoek te Kreverhil, in zijne woonplaats Roversberg was teruggekeerd , werd hij , pas twee dagen te huis zijnde, door de cholera overvallen, terwijl hij op het veld arbeidde. Hij werd naar huis gebragt en stierf. Het gebeurde op de gehuchten Kreverhil en Roversberg verdient, als bewijs voor de besmettelijkheid der cholera, alle belangstelling. Het behoort tot die eenvoudige verhalen , waarin het contagieus karakter der ziekte met onmiskenbare trekken is uitgedrukt. — Bovendien moet het te meer onze belangstelling wekken, als wij er den loop der kwaal gadeslaan. Immers men zou verwachten, dat de cholera te Kreverhil van uit het naburige Groenendijk zou gekomen zijn. Maar de ziekte ontstond te Kreverhil in het begin van Augustus, d. i. op een tijd, toen nergens in het land van Hulst cholera heerschte, dan te Graauw en aan het gehucht den Kauter, alzoo op meer van Kreverhil verwijderde plaatsen. De ziekte liep hier blijkbaar van Graauw uit, langs omwegen en door tussckenkomst van personen , eerst noordwaarts naar Kreverkil en toen zuid- westwaarts naar Roversberg. Wanneer men de oorzaak overweegt, welke hier aan de cholera dusdanige rigting gegeven heeft, "dan wordt het vooral duidelijk, wat men te denken hebbe van die vreemde invloeden, welke als oorzaken van den oorsprong en den loop der cholera zoo hoog zijn aangeslagen, en tot een rijken voorraad van hypothesen gevoerd hebben. Men heeft de omwegen , welke de ziekte neemt, onverklaarbare sprongen genoemd; enkelen, ofschoon de besmettelijkheid loochenende , hebben getracht die omwegen der ziekte te verklaren. Maar, het zij met eerbied voor de anticontagionisten gezegd, hunne wetenschappelijke sprongen te dien aanzien zijn ons altijd nog onverklaarbaarder voorgekomen, dan de sprongen der cholera. UMsoorbe. Te Welsoorde treft men een overzetveer aan , waar langs , • even als langs Graauw , vele voqrtbrengselen van den landbouw naar Rotterdam verzonden worden. Hier nu, te Welsoorde, kwam een cholerageval voor, hetwelk vermoedelijk niet met de epidemie van het land van Hulst , maar met genoemde scheepvaart in verband stond. Het was de Rotterdammer beurtschipper, zekere adriaansens. Hij ging zich nu en dan aan sterken drank te buiten en was aan chronische diarrhea lijdende. Deze doorloop openbaarde zich weder in de helft van Julij en hield op door involventia. Na onmatig gebruik van wit bier herhaalde zich de diarrhea en ging in cholera asiatiea over, waaraan hij den 26 Julij bezweek. Hij was de vorige week uit Rotterdam gekomen. In zijne woning , eene herberg, werd verder niemand aangetast. Wij hebben de choleragevallen aangegeven, welke zich, zoover wij weten, op de dorpen en gehuchten der gemeente Hontenisse hebben voorgedaan. Als uit één brandpunt is uit Graauw veel rampspoed over deze talrijke gemeente uitgespreid, en mogten al ook de toestanden, welke wij op de Zeeuwsche eilanden hebben gadegeslagen, waar het meer geïsoleerde plaatsen gold, ons omtrent den oorsprong en de verspreiding der cholera vele belangrijke bijdragen geleverd hebben, — bij Graauw en Hontenisse en bij Bosclikapelle heeft het niet aan bewijzen ontbroken, dat wij ook daar aan deze ziekte dezelfde eigenschappen moeten toekennen, welke wij op de eilanden ontmoet hebben. fiantcr, gemeente filinge. De Hollandsche Kauter, dus genoemd ter onderscheiding van den daaraan grenzenden Belgischen Kauter, is een gehucht van ruim 800 zielen. Aldaar is een veer op Zuid-Beveland en twee marktschuiten op Rotterdam. Verschillend zijn de middelen van bestaan, gelijk de gehalte der inwoners zelve verschillend is. Men vindt er toch mosselvisscliers, vletters , smokkelaars en deserteurs. De eersten vissclien op mossels, op andere schelpdieren en op platvisch; de vletters hebben voor hun bedrijf een zestigtal vaartuigjes steeds in gereedheid, terwijl de smokkelaars en deserteurs, waarnaast wij de niet weinige bedelaars plaatsen, op den Hollandschen Kauter zelden eene vaste woonplaats hebben, maar, naar dat hun belang dit vordert, dezelve op den Belgischen Kauter overbrengen. Beide Kauters liggen in eikaars nabijheid en zullen op de schaal der bescha- ving en ontwikkeling ook niet ver van elkander liggen» Men verhaalt, dat de cholera zich het eerst geopenbaard heeft op den Belgischen Kauter, bij een armen mosselvisscher. Van de verspreiding der ziekte naar den Hollandschen Kauter is ons echter niets ter kennis gekomen. Wij weten alleen, dat de eerste choleralijder op dezen Kauter geweest is zekere schuddings , waaromtrent wij niets naders kunnen melden. Jjater werd een winkelier door cholera aldaar getroffen. Hij was tevens ansjovisvisscher en voer, voor zijn winkel, met zijn schip nu en dan naar Rotterdam. Twee dagen na zijne tehuiskomst overvalt hem de cholera. Weldra breidt zich de ziekte over zijn geheel gezin uit , met dat gevolg, dat de graaf en twee zijner kinderen overleden, terwijl de vrouw en twee of drie overige kinderen hersteld zijn. Wij hebben te vergeefs den geneeskundige, aan wiens hulp de zieken op den Hollandschen Kauter zijn toevertrouwd geweest, om inlichtingen verzocht. Alleen weten wij uit officiele opgaven, dat er 17 choleralijders zouden geweest zijn , waarvan 8 stierven. HOOFDSTUK III. Beteekenis va» de verschijning der Cholera Asialica in Zeeland. Wij hebben de verschillende choleragevallen doen kennen, welke zich, gedurende de beide verschijningen, in Zeeland hebben voorgedaan. Ofschoon het ons niet is mogen gelukken , om alle, tijdens de eerste verschijning in dit gewest waargenomen, met die naauwkeurigheid aan te geven, als bij de laatste geschied is , —• zeker is het echter, dat geene belangrijke feiten voor ons zijn verloren gegaan. Inzonderheid is dit van toepassing op de Zeeuwsche eilanden. In Zeeuwsch-Vlaanderen daarentegen missen wij bepaaldelijk van ééne plaats voldoende narigten. Het gemis echter van een en ander is niet van zooveel belang te achten, dat zulks den algemeenen indruk zou kunnen storen of verminderen , welken de eerste verschijning wekken moet. Tot nu toe stelden wij ons ten doel, afzonderlijke feiten op te teekenen, en deze , waar het noodzakelijk scheen , te ontleden en toe te lichten, — liier moeten wij een rugwaartschen en vergelijkenden blik werpen op de gezamenlijke feiten , ten einde, naar ons vermogen, deze beschouwing dienstbaar te maken aan de kennis van den oorsprong en «1e verspreiding eener aan dit gewest vroeger onbekende ziekte. Bedriegen wij ons niet, dan leveren de aangegeven feiten niet slechts ruime stof ter ernstige overweging, maar die feiten ontleenen tevens eene niet geringe beteekenis daaruit, dat zij voor een goed deel in oorden zijn waargenomen, waar de voorwaarden, — gevorderd tot een juist onderzoek naar het ontstaan en de uitbreiding eener vreemde ziekte, — gereedelijk worden aangetroffen. Immers, onder de hier bedoelde voorwaarden noemen wij inzonderheid; — het waarnemen der cholera asiatica op plaatsen, waar het aantal inwoners gering is , —• waar deze elkander in den regel niet onbekend zijn, — welke afgelegen zijn, — waar het verkeer met andere oorden beperkt is, zoodat aldaar een groote toevloed van vreemdelingen niet bestaat, terwijl de komenden en doortrekkenden meestal niet onopgemerkt blijven. Wanneer wij nu herinneren aan hetgeen vroeger over deze provincie en hare inwoners gezegd is , dan zal men erkennen, dat aldaar de gezegde voorwaarden tot een juist onderzoek naar den gang der vreemde ziekte over het algemeen gevonden worden. Eene groep eilanden, waarover talrijke, in omvang beperkte dorpen verspreid zijn, welke in hunne middelen van verkeer verschillen, naar mate zij of aan de stroomen liggen of meer binnenslands zich voordoen , —• waar weinige en niet digt bevolkte steden gevonden worden ; •—• deze plaatsen zijn uitnemend geschikt voor de kennisneming eener kwaal, welke , zoo in haren oorsprong als in hare verspreiding, vele duistere punten achter zich heeft gelaten. Wij willen, met het oog op de medegedeelde feiten, de beteekenis aangeven , welke wij hechten aan de verschijning der cholera asiatica in Zeeland , en willen dit doen dooide behandeling der volgende punten , als slotsommen onzer beschouwing. 1. Vóór de cholera asiatica in Zeeland verscheen, kon men uit den algemeenen gezondheidstoestand niet vermoeden, dat die ziekte naderde. Wij hebben vroeger, wanneer wij de reeks der waargenomen choleragevallen mededeelden, een kort verslag gegeven van den gezondheidstoestand der inwoners; men kan er uit zien , dat die toestand gunstig te noemen was. Bij de eerste verschijning was het alleen het najaar van 1833, waarin de aziatische braakloop in Zeeland eenige beteekeni3 kreeg, namelijk te Graauw. Het jaar, dat voorafging, kenmerkte zich door weinige zieken. Zoo als jaarlijks gebeurt , maakte na Maart het inflammatoir ziektekarakter plaats voor het zoogenaamde adynamische, of gastrische. Vijftien rapporten van geneeskundigen gaven berigt, dat zij bijna geene zieken hadden; en het mortaliteits-cijfer, 340 of 350 op 10,000, was gelijk aan het gemiddelde over 10 jaren, en beduidend minder dan in 1831. Bij de tweede verschijning der cholera in Zeeland zag men hetzelfde gebeuren. De jaren, welke aan 1849 — het eenige, waarin de cholera aanmerkelijk toenam — voorafgingen , kenmerkten zich al weder door weinige zieken. Drie jaren te voren , in het warme 1846 , regeerden de aan Zeeland eigene ziektevormen in hooge mate; het jaar 1847 vertoonde reeds eene gunstige wending , en deze nam in 1848 en in den aanvang van 1849 — dat is vóór den choleratijd —• beduidend toe. Wij vinden die voordeelige ver- 10° andering in het sterftegetal terug, hetwelk voortdurend afnam; want op 10,000 inwoners was de sterfte in 1846, 1847 en 1848 — 419 •— 402 — 338. Overweegt men hierbij, dat juist de najaarsziekten, waaronder de cholera indigena behoort, afnamen, en dat de sterfte in meerdere of mindere mate door eene mazelen- en griep-epidemie werd verhoogd , dan zal men moeten toestemmen , dat men — indien zij niet in de nabijheid van Zeeland geheerscht had — niet zou hebben kunnen vermoeden, dat de cholera asiatica naderde , tenzij men dat vermoeden had willen doen berusten op de griep , welke ons gewest in den aanvang van 1848 bezocht, en door sommigen voor eene cholera-voorspelster gehouden is , — een gevoelen echter, dat wij geenszins kunnen deelen. 2. De verbetering van den algemeenen gezondheidstoestand in Zeeland bleef toenemen, niet alleen nadat de cholera zich hier en daar vertoond, maar ook toen zij haar toppunt op de epidemisch bezochte plaatsen bereikt had. De voordeelige gezondheidstoestand onzer inwoners in de genoemde jaren verbeterde nog in dien tijd, toen de aziatische braakloop, zoo wel in dit gewest als elders, zijne grootste verwoesting aanrigtte. Gelijk 1833 het jaar 1832 had overtroffen, zoo was ook 1849 gunstiger nog dan 1848. Ontstekingachtige ziekten vertoonden zich eerstin April 1849, om spoedig te verdwijnen, en al de volgende maanden van dat jaar kenmerkten zich door het ontbreken van die endemien, welke men af en toe in Zeeland waarneemt. Wij zien dit op eene merkwaardige wijze al weder in de sterfte terug; bij de eerste verschijning was deze in 1832 — 340 a 350 en in 1833 — 330; bij de tweede daalde de sedert 1846 afnemende sterfte , welke in 1848 nog 338 bedroeg, inmiddels in liet cholera-jaar 1849 tot op 321 ; en deze verhouding zou nog veel gunstiger zijn uitgevallen, indien wij het vijfde district, waar de cholera zelve het mortaliteitscijfer stijgen deed, niet hadden medegeteld. (1) Men zag zelfs in het najaar van 1849 , in de maand Augustus , welke doorgaans eene belangrijke sterfte in dit oord geeft, — en dus midden in den choleratijd — het st.erftegetal tot een punt dalen, dat bij menschen geheugen niet bekend was. Terwijl de gemiddelde sterfte in de hoofdplaats van Zeeland in die maand , over 13 jaren berekend, 45 bedroeg, bereikte zij op dien tijd de buitengewone laagte van 16; ■— in de bedoelde 13 jaren was het minimum 25 geweest. Men ziet dus , dat de gezondheidstoestand, met uitzondering natuurlijk van de door cholera bezochte plaatsen, nog verbeterde , toen die ziekte op Zeelands bodem aanwezig was, ja zelfs toen zij haar toppunt had bereikt. 3. De cholera is dus in Zeeland verschenen op een tijd, toen de endemische ziekten niet noemenswaardig waren. De endemische ziekten waren dus niet talrijk vóór, gedurende , en wij kunnen misschien zeggen , na de cholera-epidemien ; althans , sedert 1849 is tot nu toe (Augustus 1850) het aantal zieken zeer gering. Bevestigt zich dit overal, dan is deze omstandigheid van gewigt. Het is namelijk eene bij alle epidemische ziekten gedane waarneming , dat, in de meeste gevallen , alleen de heerschende ziekte wordt opgemerkt, terwijl andere gewone ziekten van het tooneel verdwijnen. (1) In nagenoeg alle plaatsen van Zeeland werd de sterfte overtroffen door de geboorten , behalve in die van het vijfde district. Men verklaart zulks door aan te nemen , dat de vreemde ziekte de meer gewone als het ware verjaagt, of ze dwingt hare eigene gedaante aan te nemen, zoodat b. v. eene pneumonie in typhus , eene galziekte in roodvonk ontaardt. Als men nu aanneemt, dat, zoo als vermoedelijk is, in Zuiden Noord-Holland, met uitzondering der cholera asiatica, het aantal overige ziekten zeer gering was, (1) dan komt men tot het besluit, dat in Holland en in Zeeland, gedurende den choleratijd, dezelfde gunstige endemische constitutie" bestond. Wanneer men dus in Holland en elders meenen zou, dat de cholera de endemische ziekten verjaagd had , dan doet deze , tamelijk algemeen geuite , meening aan het post hoe ergo propter hoe denken, — want in Zeeland, waar insgelijks de endemische ziekten ontbraken , al heerschte er de cholera niet noemenswaard, vindt men het bewijs , dat ook in Holland die gunstige gezondheidstoestand zou hebben blijven heerschen , al ware er de cholera niet doorgedrongen. (2) Zou men derhalve niet met meer grond kunnen aannemen , dat vreemde epidemien dan alleen met meer hevigheid kunnen regeren, wanneer de endemische constitutie dermate veranderd is, dat zij de gewone ziekten niet voortbrengt ? Het meerder of minder om zich grijpen, in verschillende tijden, van pokken, mazelen, roodvonk, zou welligt hierin voor een groot deel alsdan zijne oplossing kunnen vinden. (1) De geringe sterfte in Rotterdam vóór en onmiddellijk na dc cholera , schijnt voor dit gevoelen te pleiten. (2) Volgens de eerste redenering zou men met hetzelfde regt kunnen beweren , dat b. v. kersen en aalbessen verjaagd werden door appels en peren, terwijl volgens de laatste redenering beweerd wordt, dat appels en peren dan eerst rijpen kunnen, wanneer de natuur geeno kersen en aalbessen meer voortbrengt. 4. Zelfs op die plaatsen , waar de aziatische cholera in Zeeland verschenen is, zijn geene zachtere vormen , als voorloopers, voorafgegaan. In 1832 rigtte de provinciale geneeskundige commissie van dit gewest aan eenige geneeskunstoefenaren de vraag, of zij in hunnen werkkring choleravoorloopers waarnamen ; het antwoord was, met zeer enkele uitzonderingen, ontkennend, en onder deze uitzonderingen was er zelfs ééne, die bij ons de overtuiging heeft doen geboren worden, dat die voorloopers reeds de cholera zelve zijn geweest. In 1848 en 1849 hebben wederom sommige geneeskunstoefenaren gemeend, in de waargenomene ziekten van het darmkanaal, te zien de voorloopers van- of de neiging tot aziatischen braakloop. Wij meenen evenwel te mogen aannemen, dat men in die aandoeningen geen het minste verband met eene zoo geduchte ziekte zou hebben gezien, indien men niet had geweten, dat zij in Zeelands nabuurschap regeerde. Na warme dagen zijn de cholerae indigenae , en na guur weder die aandoeningen van de mucosa intestinalis, welke men oudtijds diarrheae serosae en rheumaticae noemde, aan dit gewest zoo eigen, dat men daarin, naar onze meening , niets bijzonders zien mag. Ook thans (Augustus 1850) neemt men wederom cholerae indigenae en diarrheae waar, ofschoon nergens in ons land cholera asiatica epidemisch heerscht. Daarenboven waren de buikpijnen en diarrheen, welke men in het najaar van 1848 te Middelburg waarnam , reeds nagenoeg verdwenen, toen de cholera elders nog niet had opgehouden. Hetgeen echter het meest voor onze stelling bewijst, is, dat niet één onzer berigtgevers ons gemeld heeft, dat aan het uitbreken der cholera in zijne woonplaats choleravoor- loopers waren voorafgegaan. Het zou , naar onze meening, al zeer vreemd zijn, dat niet één enkele deze wijze van ontstaan der cholera begrepen en medegedeeld had. Van St. Annaland, van Neuzen, van Boschkapelle, van Groenendijk is ons berigt, dat men hier en daar verspreide cholerines waarnam, maar dit had altijd plaats , wanneer de cholera reeds was uitgebroken ; en het is ons ook niet bekend , dat de gezondheidstoestand van Vlissingen iets te wenschen overliet, ofschoon een afgesloten deel der bevolking den braakloop in zijn midden had. Ja, van ééne plaats, Poortvliet, heeft onze berigtgever de naauwkeurigheid gehad van uitdrukkelijk te vermelden, dat hij bij zijne overige zieken geene neiging tot cholera bespeurde , ofschoon hij drie ware choleralijders op het dorp had. — Wat men derhalve van sommige ziekten vóór hare aankomst meldt, dat zij zich door voorloopers laten voorspellen, is, naar ons gevoelen, hier niet van toepassing geweest, daar men op eens, op gezonde plaatsen, onverwachts ontwikkelde ziektevormen zag ontstaan. 5. De cholera is in den regel uitgebroken op plaatsen, welke door de scheepvaart verkeer hebben met oorden, buiten deze provincie gelegen. Wanneer men, de kaart onzer provincie in de hand, met zijne gedachten uit Holland de Zeeuwsche stroomen bereikt, dan ligt, aan het vaarwater Krammer, het eerste Zeeuwsche dorp Bruinisse, waar men.eene veel bezochte haven vindt. De betrekking dezer plaats met Holland was, bij beide verschijningen der cholera, dezelfde ; — wij ontmoeten er de ziekte zoowel in het eerste als in het laatste tijdvak. Bij de doorvaart van de Keeten liggen, ter linkerzijde, St. Annaland, op het eiland Tholen,— ter regterzijde , op Duiveland, het veerhuis Yianen. Op beide plaatsen heeft de cholera eene treurige herinnering achtergelaten. De Keeten uitvarende heeft men regts, op het vaarwater den Roompot, de stad Zierikzee, en een weinig verder de dijkwerken , behoorende tot de gemeente Kerkwerve; — plaatsen waar eveneens de ziekte is waargenomen. Den koers vervolgende vindt men, op het eiland Tholen, aan de Oosterschelde, het dorp Scherpenisse en wat verder de stad Tholen. Ook hier ontmoeten wij de cholera. Vóór het invaren der Zandkreek, ter regterzijde, ligt, op het eiland Zuid-Beveland, het Goessehe Sas en meer landwaarts de stad Goes; •—• zoo wel aan dit Sas als in deze stad brak de ziekte , op verschillende tijden, uit. In de Zandkreek zelve ligt, op het eiland Noord-Beveland , het dorp Cortgeen, waar men de ziekte heeft aangetroffen; terwijl op hetzelfde eiland, aan het in het Yeersche Gat liggende Kamperlandsche veer, een vreemde schipper den choleradood stierf. Op den zuidoostelijken hoek van Zuid-Beveland, aan het Fort Bath , werd de ziekte bij aldaar aangekomen vreemdelingen opgemerkt. Eindelijk ontmoeten wij de cholera in Zeelands hoofdstad en, gedurende de laatste verschijning, in Vlissingen. Ofschoon Zeeuwsch Vlaanderen op enkele plaatsen door de scheepvaart met Holland gemeenschap heeft, zoo verdient echter de Belgische scheepvaart meer onze aandacht. Wij hebben hier bepaaldelijk het vijfde district op het oog, waar men de door cholera epidemisch bezochte plaatsen Graauw en Neuzen aantreft. Graauw heeft met de Belgi- iche dorpen, aan de boorden der Schelde gelegen , veelvuldig verkeer. (1) Neuzen, aan het einde van het Gentsche kanaal, —• waarbij wij Sas van Gent, almede in de rigting van hetzelve gelegen , zouden kunnen voegen, •— staat met de Gentsche scheepvaart, ook met de Antwerpsche langs de Schelde, in eene naauwe betrekking. Wanneer men de Belgische handelsbeweging op de Schelde nagaat, dan ïs het merkwaardig te zien, hoe in den kring dier beweging tevens de beweging der cholera is waargenomen, en deze zich in het bijzonder op twee plaatsen , Neuzen en Vlissingen, heeft doen kennen, welke daarmede in betrekking staan. De scheepvaart toch, van Antwerpen en Gent uitgaande, neemt haren loop door en langs het vijfde district en volgt de bogt der Schelde , om lang3 de Walchersehe kust zee te kiezen. Indien men nu overweegt, dat op de eilanden, in het eerste tijdvak geene, in het laatste slechts twee plaatsen in het binnenland de cholera gehad hebben, — dat de genoemde met de scheepvaart betrokkene plaatsen niet op denzelfden tijd de ziekte vertoond hebben, — dat sommige alleen bij de eerste verschijning, andere wederom uitsluitend bij de tweede verschijning genoemd worden , —1 dat in de meeste de cholera gezien werd in onderscheidene jaargetijden en bij kortere of langere tusschenpoozing, — dan gevoelt men, welk gewigt men hier aan de scheepvaart in verband tot de verschijning der cholera hechten moet. (1) In Oost-Ylaanderen heeft eveneens aan den Schelde-oever de cholera epidemisch geheerscht, van Ruijen en Orroir tot Antwerpen, terwijl op de plaatsen tusschen Antwerpen en Graauw, op denzelfden oever, geïsoleerde choleragevallen hebben plaats gehad. — Te Kieldrecht werd zij epidemisch waargenomen. 6. Het is op die plaatsen, — wanneer men een naauiukeurig onderzoek heeft kunnen instellen, ■— op zeer weinige uitzonderingen na, gebleken, dat de eerste choleralijders vreemdelingen of personen waren , die van plaatsen kwamen , ivaar de cholera heerschte. Eene oppervlakkige lezing der verschillende medegedeelde feiten zal den liier aangegeven algemeenen regel duidelijk doen in het oog vallen. Het lag echter in den aard van onzen arbeid, dat ook het naauwkeurigst onderzoek op sommige plaatsen niet altijd eene bevredigende uitkomst hebben zou. En toch zijn deze plaatsen minder in aantal, dan wij aanvankelijk .gevreesd hadden. Slechts weinige uitzonderingen dienaangaande hebben wij te vermelden. Zoo is, bij de eerste verschijning der ziekte op de Zeeuwsche eilanden , het zeedorp Bruinisse de eenige plaats , waar ons de eerste choleralijder is onbekend gebleven. Wel hebben wij aldaar den loopbode beekman , als eersten cholerazieke, opgegeven, maar tevens, naar onze meeningj overtuigend bewezen , dat vóór dezen lijder andere personen dezelfde kwaal ondervonden hadden. Wat Zeeuwsch Vlaanderen gedurende hetzelfde tijdvak betreft , ofschoon ons hiervan onvolledige berigten zijn geworden , zoo is het toch opmerkelijk, dat het eenige zeedorp, waarop de ziekte uitbrak, namelijk Graauw , juist zoo gelegen was , dat men vermoeden moest, dat de eerste lijders met verdachte plaatsen waren in aanraking geweest. Bij de tweede verschijning der cholera in Zeeland vinden wij eveneens het bovenstaande bevestigd. Zag men in het eerste tijdvak Bruinisse op den regel de eenige uitzondering maken, in het laatste is zulks de stad Tho- len. Wel is waar, de eerste lijder aldaar, in 1848, was een vreemdeling, maar het heerschen der ziekte in het armoedige huisgezin van van akkeren , een inwoner der stad, liet omtrent hare herkomst onzekerheid achter. — In Zeeuwsch Vlaanderen was, even als bij de eerste verschijning, het onderzoek vruchteloos naar de eerste choleralijders te Graauw. Men zal zich herinneren, dat, gedurende beide tijdvakken, op deze armoedige plaats geen geneeskundige met ter woon gevestigd was, — dat derhalve onder zoodanige omstandigheden het aanvangspunt der kwaal ligtelijk in het duister blijven kon. Daarentegen heeft men in hetzelfde oord, op het veer van Welsoorde, als eersten lijder den Rotterdammer schipper ontmoet, terwijl men op den Kauter van *de eerste lijders de bijzonderheden wel niet kent, maar wij hebben toch medegedeeld, dat die eerste lijder een schipper was , en dat onder de eerstvolgenden alweder een Rotterdammer beurtschipper optrad. Wanneer men de ligging van de stad Tholen en van de zeedorpen Bruinisse, Graauw en den Kauter van meer nabij gadeslaat; dan verdient het opmerking, dat-zij alle aan de grenzen der provincie gevonden worden, alzoo meer dadelijk blootgesteld aan invloeden van buiten. Zoo ligt de stad Tholen op de postroute van Holland en Noord-Brabant naar Zeelands hoofdplaats, en vormt de oostelijke grens van dit gewest , terwijl zij slechts door een smal water van de laatstgenoemde provincie gescheiden is. Het zeedorp Bruinisse hebben wij leeren kennen, als het laatste op den waterweg naar Holland , terwijl Graauw en de Kauter in het vijfde district, de eindpaal van Zeeland aan den Schelde-oever zijn, en in veelvuldige aanraking met onze Belgische naburen. Wanneer men derhalve van dit standpunt deze uitzonderingen op den algemeenen regel beschouwt, is men ge- negen te besluiten, dat zoodanige uitzonderingen den regel bevestigen, geenszins verzwakken. 7. De cholera is eerst dan in de landelijke gemeenten verschenen, wanneer daaraan een verheer was voorafgegaan met plaatsen , waar de ziekte zich vertoond had. Bij de eerste verschijning der cholera op de Zeeuwsche eilanden heeft men haar in het binnenland niet waargenomen ; — zij bepaalde zich bij de met de scheepvaart betrokkene plaatsen. Gedurende de laatste verschijning werden slechts twee landelijke gemeenten door de ziekte bezocht, t. w. het dorp Ouwerkerk op Duiveland, en Poortvliet op Tholen. Van deze beide hebben wij het vermeld, dat de cholera er onbekend was, en dat vóór hare verschijning een verkeer met verdachte plaatsen was waargenomen. Ook in Zeeuwsch Vlaanderen hebben ons de landelijke gemeenten, —1 in zoover wij een volledig onderzoek hebben kunnen instellen, — dezelfde uitkomsten gegeven. Immers hebben wij van de steden Hulst en Axel, gedurende de eerste verschijning, gemeld, dat aldaar niet eerder cholera is uitgebroken, dan nadat militairen uit Graauw gekomen waren. Dit dorp was bij de tweede verschijning als het ware een brandpunt, waaruit zich de ziekte over de vele gehuchten en dorpen der gemeente Ilontenisse verspreidde. Ook hare verschijning op het gehucht Schapershoek en op het dorp Boschkapelle had eerst dan plaats, nadat er verkeer met Graauw en Neuzen, beide door de cholera bezocht, geweest was. Indien men echter op de vele hier bedoelde dorpen en gehuchten enkele uitzonderingen ontmoet, in welke van het verkeer met ver- dachte plaatsen niet gebleken is , dan denke men hierbij aan het oord, waar deze plaatsen worden aangetroffen. 8. Waar men, na het uitbreken der cholera, de eerste en daarop volgende lijders naauwkeurig heeft gadegeslagen, kon men in den regel ook opsporen, dat er onderling verkeer of gemeenschap had plaats gegrepen. Bij de choleragevallen, welke na de aankomst van een lijder plaats grepen , — te Middelburg in 1833 en 1849 ; —• te Vlissingen in 1848 en 1849 ; —- hier en daar op Schouwen enDuiveland, vooral onder de gemeente Ouwerkerk; — te St.Annaland en te Poortvliet,—■ hadden de zieken altijd omgang met choleralijders gehad, zoo als men uit ons geschiedverhaal zal hebben opgemerkt. Te Neuzen waren de twee eerste lijders arbeiders, die werkten op een schip, dat uit Belgie kwam; de schepelingen van dat schip waren wel zeiven niet door den braakloop aangetast geweest, maar het valt toch niet te ontkennen, dat men het meer dan toevallig noemen mag, dat het ziekworden en sterven dier beide mannen op hetzelfde schip en op hetzelfde oogenblik juist te zamen viel met de omstandigheid , dat de schepelingen uit Doornik kwamen en door Gent waren heêngevaren. Tusschen eenige latere choleragevallen en de aankomst van den stuurman uit Gent was onloochenbare zamenhang. Yan de reeks der nog latere cholerazieken te Neuzen waren onderscheidene zeker met elkander in aanraking geweest; van de overigen is het ons niet opgegeven , doch de opmerking door een onzer berigtgevers gedaan, dat ééne zieke op "het besmette dijkje hare cholera aan niets anders, dan aan vrees toe kon schrijven, doet vermoeden , dat men het als het ware voor natuurlijk hield, dat er tu*schen de overige lijders in die buurt wel eenige gemeenschap zal hebben plaats gehad. — Te Graauw heeft men de eerste ziektegevallen niet met wetenschappelijke naauwgezetheid kunnen opsporen, en ook geen verband tusschen alle later gevolgde lijders waargenomen. In de buurten van Hontenisse echter en op Boschkapelle was het verkeer der lijders ondereen te merkwaardig , dan dat het ons niet zou noodzaken om, voor zoo ver als wij thans uit de cholera in Zeeland kunnen opmaken, als slotsom onzer onderzoekingen ter neer te schrijven, dat er onderling verkeer of gemeenschap onder de lijders te vinden was , wanneer men deze behoorlijk had nagegaan. 9. De weinige choleragevallen, in Zeeland waargenomen , waar zulk een verkeer of gemeenschap niet zou hebben plaats gehad, zijn juist die, waar men geen naauwkeurig onderzoek heeft gedaan of kunnen doen. Wij hebben in ons geschiedverhaal der cholera op de eilanden eenige gevallen vermeld, waarbij men den oorsprong der ziekte niet had kunnen opsporen, doch die wij getracht hebben te ontleden en toe te lichten. Het waren bij de eerste verschijning de sterfgevallen van twee dijkwerkers aan het fort Bath: wij hebben aangetoond , dat de cholera aan dat overzetveer niet meer vreemd was; (1)— het verschijnen der cholera te Bruinisse : wij hebben de redenen ontvouwd, waarom wij meenden te moeten aannemen , dat de cholera reeds vóór beekman's ziekte te Bruinisse bestond ; (2) ein- (1) BI. 24. (2) BI. 25. delijk liet plotselijk uitbreken van den braakloop onder de gezusters stofregen te Zierikzee : (1) wij vermoedden vroeger , dat er tusschen die vrouwen en de varensgezellen van die schepen, welke kort te voren met choleralijders te Zierikzee waren aangekomen, eenige betrekking had bestaan; dit vermoeden is , wij zouden haast zeggen , in volle zekerheid overgegaan, want wij hebben sedert van bewoners dier buurt vernomen, dat inderdaad den avond te voren een gezelschap dier scheepsgezellen hun hof bij die dames hadden gemaakt. Bij de tweede verschijning hebben wij bij de cholera der beide fuseliers en van antje priegel te Vlissingen (2) van cornelia. dijkeha te Bruinisse (3) —1 van van der jagt te Zierikzee (4) en van westenbrugge te St. Annaland (5) — aangetoond , dat de cholera op de woonplaats dier lijders heerschte, en dat hunne maatschappelijke betrekking aanleiding gaf om de mogelijkheid te veronderstellen , dat zij gemeenschap gehad hadden met plaatsen of personen , voor hunne gezondheid gevaarlijk. Buiten die weinige gevallen, wier oorsprong toelichting behoefde om te doen zien, dat men, zonder gevaar van te dwalen, niet regtstreeks een spontanen oorsprong der cholera kon aannemen, ontmoeten wij op de Zeeuwsche eilanden slechts zes gevallen, wier ontstaan geheel in het duister ligt, drie te Vlissingen (6) en drie te Tholen. (7) Van den kok op het schip de Maas en van de lijders te Tholen kunnen wij geene opheldering geven; bij de beide andere gevallen te Vlissingen echter, te weten bij twee kinderen in eene gezonde buurt en in eene stad, waar toen geene cholera heerschte , verzet zich de moeijelijkheid der (1) BI. 32. (2) BI. 57 en 60. (3) BI. 67. (4) BI. 65. (5) BI. 79. (6) BI. 51 en 55. (7) BI. 73. diagnose om tot spontanen aziatischen braakloop te besluiten; docli hoe het ook zij, de omstandigheid, dat juist die moeijelijke gevallen te Vlissingen voorvielen en te Tholen, een stadje, waar men den omgang met vreemden niet zeer juist volgen kan, billijkt, naar onze meening, de aan het hoofd dezer beschouwing geplaatste stelling. Het vijfde district eindelijk levert die voordeelen niet meer op, welke eilanden geven, om den omgang der bewoners met vreemden naauwkeurig na te gaan, vooral wanneer de eerste gevallen aan het oog eens deskundigen ontsnappen , of wanneer men in het geheel geen onderzoek naar besmetting heeft gedaan; en wij meenden daarom te meer geregtigd te zijn tot bovengemeld besluit. 10. De plaatselijke invloeden of andere, met leefwijze en bedrijf zamenhangende, zijn geenszins op goede gronden als eerste en voldoende oorzaken van het ontstaan der cholera asiatica aan te wijzen. Geene beschouwing der cholera asiatica heeft, hare geneeskundige behandeling welligt uitgezonderd, tot meerdere en meer verschillende meeningen aanleiding gegeven, dan de invloeden , waarop wij doelen. Vooral is zulks van toepassing op hen, die de besmettelijkheid der ziekte ontkennen. Naarmate de plaats verschilde, waar die invloeden werkzaam waren, naar die mate zag men ook verschillende gevoelens te dien aanzien oprijzen. Omringd, gelijk de mensch is, door schadelijke invloeden van allerlei aard, was het begrijpelijk, van het ontstaan der ziekte aan invloeden de schuld te geven, welke voor eene bepaalde streek het meest nadeelig schenen te werken, en in dezelve, —'in stede van de laatste aanleiding, —• de eerste oor- zaak te zoeken. — Men stapt des te ligter over het gebrek aan eeti toereikend bewijs heen, wanneer men de strenge bewijsvoering voor onmogelijk houdt en toch behoefte gevoelt voor in het oog loopende ziekteverschijnselen eene oorzaak te veronderstellen. Waar men evenwel terugtrad voor het aannemen van plaatselijke invloeden, als eerste oorzaken der cholera asiatica , heeft men tot meer algemeene zijne toevlugt genomen —• en gesproken van electrische, magnetische, kosmische en dergelijke. Zoo liet men b. v. de cholera op de vleugelen van het aardmagnetismus haren loop nemen uit Europa naar Amerika. —Wij daarentegen , ofschoon overigens geene vijanden van dichterlijke voorstellingen, achten het toch waarschijnlijker, dat deze ziekte door besmette schepen uit Europesche havens in Amerika is ingesleept; —1 wij achten het waarschijnlijker dat b. v. een schip met cholerazieke emigranten beladen en uit Antwerpen stevenende , na eenige plaatsen langs den Schelde-oever en bepaaldelijk Ylissingen besmet te hebben, te New-York aangekomen , in deze stad de ziekte overplant, welke zich onder begunstigende omstandigheden verder uitbreidt. Doch keeren wij terug tot de invloeden, welke kunnen ceacht worden in Zeeland niet zonder beteekenis op den O gang der ziekte te zijn geweest. Reeds bij herhaling is van dezelve vroeger melding gemaakt, hier echter moeten wij ze nog eenmaal gedenken. Tellurische invloeden. De eigendommelijke gesteldheid van den bodem werkt, wie zal dit ontkennen, niet zelden schadelijk op het menschelijk ligchaam. De plaatsen b. v. waar de rivieren zich ontlasten, brengen schadelijke invloeden te weeg, verschillende naar den leeftijd. —■Vroeger hebben wij van onze provincie gezegd, dat zij hare kreken en slikken heeft, gelijk Holland zijne plassen en droogmakerijen. In beide gewesten geeft deze plaatselijke gesteldheid aan onderscheidene ziekten een endemisch karakter, waaronder de cholera indigena moet genoemd worden. Maar indien aan deze invloeden, als aan eerste oorzaken, de oorsprong en de uitbreiding der cholera asiatica te wijten ware, dan zou men laatstgenoemde ziekte voorzeker een anderen loop hebben zien nemen, dan dien wij hebben beschreven. In verhouding toch tot de schadelijke invloeden van den Zeeuwschen bodem, zijn er al zeer weinige plaatsen door haar getroffen, terwijl die, welke aangetast zijn, niet altijd onder de ongezondste van ons gewest moeten genoemd worden. Zoo zal men b. v. de stad Ylissingen , waar de cholera meer dan in eenige Zeeuwsche stad heerschte, niet ongezonder noemen dan Middelburg, Goes of Hulst, waar de ziekte naauwelijks werd waargenomen. Het tegendeel zou welligt te bewijzen zijn. Evenmin zullen op Graauw meer schadelijke tellurische invloeden hebben gewerkt dan op Philippine en Arnemuiden, ofschoon de eerste visschersplaats deerlijk door de cholera geteisterd werd, terwijl de beide andere visschersplaatsen eene boven vroegere jaren uitmuntende gezondheid onder hare inwoners zagen heerschen. Wij bekennen echter niets te weten van Zeelands aardmagnetismus , noch te kunnen opgeven de scheikundige zamenstelling van het door het heerschen der cholera zoo befaamde dijkje te Neuzen, van den Graauwschen of Groenendijk. Oppervlakkig beschouwd, gelooven wjj, dat deze dijken eene andere zamenstelling hebben, dan de straatsteenen, welke het terrein bedekken, waarop Vlissingen gebouwd is. — Wij zouden ook wel durven verzekeren , da! 11. vele choleralijders , in plaats van tapijten, de zuivere aarde of hoogstens steenen op hunne vloeren zullen gehad hebben. Maar er zijn er ook wel geweest, die op een zandgrond woonden, of wier vloeren van hout waren, terwijl de woning der aangetaste schepelingen veel verschilt van die der Graauwenaars. Wij voegen er bij , dat er duizenden in Zeeland eveneens gehuisvest zijn, zonder de cholera gehad te hebben , terwijl het ons tegen de borst stuit, om in den grond de eerste oorzaak van dit lijden en van dien dood te zoeken, als wij in gezegde woningen, in plaats van spelonkbewoners, gezonde en krachtvolle menschen aantretfen, zoo als b. v. het huisgezin vlasveld te Graauw (1) en dat der weduwe de root , in het veerhuis Yianen. (2) Atmospherische invloeden. Met de geaardheid van den grond staat de dampkring, welke dien bedekt, in een naauw verband. De atmospherische invloeden worden door de leeken en door vele geneeskundigen als de hoofdoorzaken van algemeen verspreide ziekten en als de menigvuldigste aanleiding tot het ontstaan van individuele ziekten beschouwd. Ofschoon het nu niet te ontkennen valt, dat in den dampkring menige ziekte-oorzaak schuilt, zoo zal men tevens toegeven, dat de tot nu toe bekende uitwerkingen der ons omringende lucht geene heldere begrippen hebben doen ontstaan, omtrent het verband tusschen den dampkring en de ziektevormen, welke van zijne bijzondere gesteldheid de gevolgen zouden zijn. Bovendien zijn wij in Zeeland nog ver af van den tijd, waarin de veranderingen des dampkrings (zoo als warmte, drukking, electriciteit, vochtigheid , gevallen regen en, als men wil, de hoeveelheid van ozone) over het gansche gewest zullen waargenomen wor- (1) BI. 1U. (2) BI. 71. den. Wij zijn derhalve buiten staat te zeggen, dat er niets buitengewoons in de lucht gezien, gevoeld of waargenomen is, waaruit men de cholera zou kunnen verklaren. Wanneer men evenwel nagaat, dat niet één onzer berigtgevers (met uitzondering van het vermelde omtrent de weêrsverandering te Boschkapelle) van atmospherische invloeden gesproken heeft; —• daarbij tevens bedenkt, dat onze barometer- en thermometer-waarnemingen te Middelburg op geene algemeen geldende invloeden hebben gewezen, en wij te vergeefs naar éénen enkelen dag zoeken, welke voor al de door cholera bezochte plaatsen ongunstig geweest is , — dan moeten wij besluiten, dat, volgens onze natuurkennis, de thermometer, barometer, hygrometer enz. geene verklaring van den oorsprong en de uitbreiding der cholera geven kunnen, in zoover namelijk hier van de eerste aanleiding sprake zijn moet. •—• Wij zien echter hierbij niet over het hoofd, dat de lucht draagster van de smetstof zijn kan, en, gelijk wij dit reeds vroeger opmerkten , het niet heerschen van endemische ziekten , gedurende de laatste choleraverschijning, naar eene onbekende natuurverandering heenwijst. Het behoeft geen betoog, dat de windstreek van geen invloed geweest is op de ziekte, behalve dat deze door hare warmte of vochtigheid aanbrengende eigenschappen misschien de verspreiding begunstigd heeft. Dat de cholera de rigting van den wind niet heeft gevolgd, blijkt bij voorbeeld , uit de verspreiding in het land van Hulst, waar zij van Schapershoek oostwaarts naar Boschkapelle oversloeg, terwijl zij van èraauw zich westwaarts verspreidde naar Hontenisse. Warme dagen en de zomer schenen in ons gewest de ziekte te doen ontwikkelen, maar het zou dwaas zijn hierin de eerste oorzaak te zoeken ; de hitte van 1842 en 1846 was veel grooter dan die van 1849. Dieeten dronkenschap. De werking der ingesta, op zich zelve reeds belangrijk voor het menschelijk ligchaam, mag vooral bij het onderhavig punt niet uit het oog verloren worden. Maar, als eerste aanleiding tot het ontstaan van cholera beschouwd, moeten wij deze invloeden afwijzen. Immers, geene spijs of drank is in Zeeland gebruikt, welke uitsluitend de cholera heeft veroorzaakt; — evenmin zijn aldaar alle drinkebroers aangetast. Bij de laatste epidemie dachten sommigen, dat de mossels de schuld moesten hebben, terwijl, om niet van Zeeland te spreken, duizenden in Europa de cholera gekregen hebben, zonder zelfs het bestaan dezer schelpdieren te kennen. Men zocht dus, om ons zoo eens uit te drukken, een stok om te slaan, en nam nu maar, wat voor de hand was. Zoo waren het elders de onrijpe vruchten en het eten van raauwe komkommer-salade; te Neuzen het drinken van het kanaalwater. Maar het gebruik van een en ander had, zoo lang 's menschen geheugen in Zeeland gaat, ten allen tijde plaats gehad, zonder dat vóór 1832 ooit van cholera asiatica aldaar iets was vernomen. Ook in Zeeland wordt steeds door de algemeene ervaring bevestigd, dat de werking van spijzen en dranken, ofschoon geene onverschillige zaak voor den mensch te noemen, zich wijzigt naar de gewoonten , naar den leeftijd en de ligchaamsgesteldheid, naar den toestand van maag en ingewanden, naar individuele en toevallige omstandigheden. Bij het uitbreken eener algemeene ziekte is het begrijpelijk , dat men aan zoodanige invloeden te veel waarde: hecht, ten minste meer dan voor een streng bewijs vat- baar is. Het ging in den choleratijd, zoo als vóór zeven jaren, toen men het slechte voedsel en het natte weder als oorzaken beschouwde van eene typhus-epidemie in de Zeeuwsche visschersplaats Arnemuiden (een ander Graauw) op het eiland Walcheren. (1) Beroepen. Dat een verschillende aanleg tot ziekte dikwerf afhankelijk is van de verschillende beroepsbezigheden zal wel niet ontkend worden. Maar dat deze een overwegenden invloed hebben zouden op het ontstaan der cholera , moet, met het oog op het door ons vroeger aangevoerde , worden afgewezen. Onder de moeijelijk te verklaren gevallen is er één, van van dee jagt in Zierikzee, (2) waar de lijder in een riool had gewerkt; anderen daarentegen waren dijkwerkers, anderen veldarbeiders, anderen bedelaars, mosselvisschers, en, zoo als wij ze noemden, strandloopers ; anderen burgerlieden, anderen militairen, — zonder dat er eenig werk of eenige leefwijze is , welke oorzaak der ziekte kan geweest zijn en bij allen kan gewerkt hebben. Schippers en varensgezellen waren wel dikwerf de eerst-aangetasten, maar niemand zal willen beweren , dat schipper te zijn zelfs maar voorbeschiktheid geeft tot cholera asiatica. (3) Armoede. De cholera schijnt overal de armen boven de meer gegoeden te hebben aangetast. Maar hetgeen te dien (1) Practisch tijdschrift door Dr. c. van eldik , 2Sejaarg. 9e stuk. (2) Zie bl. 65. De moeijelijkheid der verklaring lag in den toestand des lijders , die een dronkaard was. (3) Het ligt als voor de hand, dat het juist schippers en varensgezellen zijn, die meer dan anderen met verdachte oorden in betrekking gekomen zijn. opzigte van de cholera geldt, geldt evenzeer van andere, ook van de besmettelijke, ziekten. De menseh, die in kommer en ellende zijne dagen slijt en moeijelijk in zijne levensbehoeften kan voorzien, bezit in den regel meer aanleg tot ziekte, dan hij, die onbezorgd leeft en met verstand tevens zijne zinnelijkheid bevredigt. Iets anders echter is het, in de armoede de eerste oorzaak te willen zoeken van het ontstaan en de uitbreiding der cholera. Bovendien strijdt het met de algemeene en ook met onze ervaring, de armoede als zoodanig op den voorgrond te zetten. Niet overal toch werden in Zeeland de armen uitsluitend getroffen, terwijl tevens verreweg het grootste deel der armoedige klasse in ons gewest van de kwaal bevrijd bleef. Maar ook armoede is betrekkelijk;'— onze beurtschippers, onze loodsen, onze militairen, herbergiers, zoo als wij er opgenoemd hebben, — enkele lijders te Bruinisse, te Vlissingen, in het vijfde district enz. waren niet arm, ja zelfs waren sommigen welgestelde lieden. Onzindelijkheid. Wat wij van armoede als eerste oorzaak gezegd hebben , is eveneens van toepassing op onzindelijkheid. Ofschoon wij ze in ons gewest, waar de ziekte heerschte, in het algemeen niet ontmoet hebben, zoo is zij echter daar, waar zij voorkwam, niet zonder nadeeligen invloed geweest. Men denke hier slechts aan het verschil te dien aanzien tusschen het ordelijke gezin van den loods vernieuwe te Ylissingen, en het onzindelijke van zijn buurman, den loods pilaus. Te groote ope'énhooping van menschen. Gelijk eene te talrijke verzameling van menschen in eene bepaalde ruimte voor hunne gezondheid schadelijk is, zoo ook is zij maar al te vaak eene bron , waaruit eene meerdere uitbreiding van ziekten geboren wordt. Wie kent b. v. niet den invloed der scholen op de verspreiding van pokken, roodvonk, mazelen, kinkhoest. Maar evenmin men nu in zoodanige opéénhooping van individus de eerste oorzaak dier ziekten zoeken zal, evenmin zal men dit bij de cholera. Ook hebben wij te veel geïsoleerde eerste gevallen aangehaald, om langer bij dit onderwerp stil te staan. Bij de invloeden , waarvan wij gewag gemaakt hebben , zouden wij nog kunnen voegen de verschillende toestanden, waarin de mensch zelf verkeert, als daar onder andere zijn : te sterke ligchaamsbewegingen; •— bovenmatige gevoeligheid of prikkelbaarheid van maag en ingewanden; — ziekten, welke inzonderheid de door cholera gewoonlijk aangetaste deelen betreffen; — vrees of andere gemoedsaandoeningen ; — maar ook van deze alle geldt hetzelfde, wat wij aangaande de bovengenoemde invloeden op het ontstaan der cholera gezegd hebben. Indien echter deze invloeden als eerste aanleiding tot het ontstaan en de uitbreiding der ziekte stellig moeten worden afgewezen, ongerijmd zoude het heeten , daaraan alle beteekenis te ontzeggen. Wat meer is, wij achten het, om verschillende redenen, van het hoogste belang te weten , onder welke medewerkende toestanden en omstandigheden zekere ziektevormen, alzoo ook de cholera, zich ontwikkelen. Tot deze toestanden en omstandigheden nu behooren de invloeden, waarvan sprake geweest is, en welke men niet zelden als voorwaarden, waardoor de ziekte zich ontwikkelen kan, of als laatste oorzaken moet opvatten. 11. De overeenkomst, welke bestaat tusschen hei vierde en het vijfde district, ■— terwijl in het laatste de cholera heeft geheerscht en in het eerste niet, — bewijst eveneens dat men de cholera in Zeeland niet door genesis spontanea kan verklaren. Onwillekeurig heeft zich meer dan eens de vraag voorgedaan, waaraan het toch is toe te schrijven, dat de cholera zich, op een paar uitzonderingen na, uitsluitend tot het vijfde district bepaald en telkens het dorp Graauw bezocht heeft. Eeeds vroeger is dit vraagstuk door ons aangevoerd, en hebben wij toen gewezen op de overeenkomst, tusschen beide districten bestaande , waardoor de vraag nog belangrijker geworden is. Wat de overeenkomst te dien aanzien betreft, zij geldt zoo wel de geaardheid van den bodem en van den dampkring, als de leefwijze en middelen van bestaan der inwoners. Treft men toch in het vijfde district vischrijke kreken aan en armoedige, aan derzelver oevers wonende, en in onzindelijke stulpen huizende, menschen, het vierde district kan dezelfde tafereelen aanwijzen. Leven in het eerste behoeftige visschers met hunne gezinnen , waar de mosselvangst het voornaamste middel van bestaan en het mosseleten het voornaamste voedsel is, ook in het laatste leven zoodanige menschen. Grenst het vijfde district aan Belgie en vindt men daar verschillende landwegen , welke als middelen van gemeenschap met onze naburen verstrekken, dezelfde grenzen, dezelfde middelen van gemeenschap heeft het vierde district. Overweegt men bovendien, dat beide districten aan dezelfde zijde door de Schelde bespoeld, — dat zij door dezelfde atmospherische invloeden beheerscht worden, — dat eindelijk aldaar de' endemische ziekten in geaardheid en vorm dezelfde zijn; dan wordt het duidelijk, dat men den oorsprong der cholera , die schier uitsluitend het vijfde district heeft bezocht, niet afleiden mag van invloeden , welke aan beide districten gemeen zijn. Ja, het zou, naar onze meening, eene ongerijmdheid zijn, te willen beweren, dat in het eene district dezelfde oorzaken tot het ontstaan eener ziekte gevoerd hebben , welke over het andere spoorloos zijn heengegaan. Voert dus deze gelijkheid tusschen de beide districten— om van de Zeeuwsche eilanden hierbij niet te gewagen — als van zelve tot de gevolgtrekking, welke wij boven gesteld hebben, nog meer kracht verkrijgt die bewijsvoering, wanneer men eene andere aannemelijke oorzaak vinden kan voor het verschijnen der ziekte in het eene district, en het bevrijd blijven van het andere, te weten : het verkeer met verdachte plaatsen. Gaan wij daarom nog eens na, waar de cholera zich vertoond heeft. Gedurende de eerste verschijning, toen het vijfde district, even als het vierde, door onze troepen bezet en alle gemeenschap met de Belgische scheepvaart gestremd was, werd de ziekte in 1832 nergens waargenomen, dan te Sas van Gent bij een paar van elders aangekomen militairen. In 1833 zag men haar, met uitzondering van één geval te Hontenisse, nergens dan te Graauw, te Hulst en te Axel; in deze laatste plaatsen waren het echter militairen, die hoogst waarschijnlijk hunne ziekte hadden medegevoerd uit de bezetting in Graauwr, — van Hulst hebben wij dit zelfs uitdrukkelijk gemeld; (1) men stuit dus op Graauw, als de eenige plaats, waar de cholera ontstaan is en zich tot epidemie heeft uitgebreid. Behalve dat nu de militai- (1) BI. 36. ren te Graauw zeiven niet vreemd aan choleratijden zijn geweest, welligt zelfs de ziekte ingevoerd hebben, zoo is daarenboven dit dorp uiterst geschikt om de cholera van elders op te nemen. Immers , al was de gemeenschap met liet vijandige Belgie verboden, dit verbod wordt op een visschersdorp, als Graauw, maar al te veel en tevens gemakkelijk overtreden. Bij de bekendheid van den Graauwschen mosselvisscher met de verschillende waterwegen tusschen de schorren en slikken van het verdronken land van Saflinge; — bij de uitzigten op winst, welke hij door het bezoeken der, op de Schelde toen gestationeerde, vaartuigen of der naburige, eveneens aan de Schelde gelegene, dorpen erlangen kon, laat het zich gereedelijk denken , dat de Graauwenaar buiten zijne woonplaats de zaden der cholera heeft kunnen opdoen. Te meer is zulks waarschijnlijk, om dat ook in Belgie en op de Schelde, even als in Holland, de ziekte heerschte. Er zullen wel inwoners van andere dorpen in 1833 zich op verdachte plaatsen hebben opgehouden, maar geen zeedorp bezat zoo groote vatbaarheid als Graauw, waar vele bewoners in vochtige hutten wonen, waar gebrek aan goed water bestond en waar de dampkring onzuiver was door de uitwasemingen eener groote kreek en de zwavelige derriedampen. De Belgische scheepvaart alweder moet de oorzaak geweest zijn van de cholera in het land van Axel en Hulst, gedurende de tweede verschijning. Toen toch werd het Gentsche kanaal bevaren en wij ontmoeten ook langs hetzelve de choleragevallen, terwijl zij zich van Neuzen naar de westzijde van het land van Hulst overplantte. De overige choleragevallen hebben vermoedelijk hun ontstaan al weder te danken aan hetzelfde zeedorp Graauw. Dit dorp staat dus daar, even als Bruinisse, aan de grens on- zer provincie, in beide ontmoet men moeijelijkheden in de opheldering van haren oorsprong, doch wij aarzelen desniettemin niet, om ze beide als poorten der cholera te beschouwen. Dit gewigt der Belgische scheepvaart en de meer dan gewone voorbeschiktheid van Graauw, gevoegd bij de onderlinge gelijkheid der districten, moet wel doen besluiten, dat het eene ongerijmdheid is, de cholera in het vijfde district alleen uit plaatselijke oorzaken te verklaren. Ja, willen wij onze geheele bewijsvoering over de plaatselijke invloeden in één, tot nu toe niet aangevoerd, bewijs te zamenvatten, dan kunnen wij volstaan met er op te verwijzen , dat niet één land ter wereld, in alle opzigten, zóó op Zeeland in zijn geheel, als op de Zeeuwsche eilanden in het bijzonder gelijken kan, als het eiland Overflakkee, dat nu een deel van Zuid-Holland uitmaakt, doch vroeger onder de Zeeuwsche eilanden geteld werd. Ondanks deze volmaakte gelijkheid nu, is Overflakkee op sommige hoeken duchtig door de cholera geteisterd, terwijl onze eilanden zoo goed als bevrijd zijn gebleven. 12. Men is, om gemelde redenen, verpligt aan te nemen, dat de cholera asiatica in Zeeland waargenomen, niet geweest is een hoogere graad der endemische zieJctevormen. Al de bovenstaande stellingen, waarvoor, zoo wij vertrouwen, voldoende bewijsgronden aangevoerd zijn, wijzen daarheen, dat men met eene onbekende ziekte heeft te doen gehad. Het zal desniettemin niet ontbreken aan dezulken , die volhouden, dat de cholera niet iets vreemds, maar slechts de paralytische vorm der cholera indigena geweest is. — Wij rneenen te hebben opgemerkt, dat ook sommigen onzer berigtgevers dat gevoelen omhelzen. De grond intusschen, waarop die identiteit der beide ziekten berust, is gelegen in de verschijnselen. Hoe gelijkvormig deze echter mogen zijn, zoo kunnen wij toch de verzekering geven, dat het tot de grootste zeldzaamheden behoort, bij gezonde lieden, in gezonde plaatsen, eene cholera endemica te zien met de gansche groep van paralytische, cyanotische, spasmodische symptomata , zóó zelfs, dat sommige geneeskundigen nooit zulk eene cholera in ons gewest hebben ontmoet. Voeg hierbij, hetgeen de anatomische pathologie, chemie, microscopie geleerd hebben over den braakloop uit Azie , en wij zullen nog meer geregtigd zijn, om den oorsprong der cholera niet op te maken uit de verschijnselen, welke het meest in het oog loopen , maar uit de invloeden , welke het uitbreken der ziekte veroorzaken of schijnen te veroorzaken. Al waren de verschijnselen gelijk, of al zijn zij het, dan nog kan de grondoorzaak, welke het wezen der ziekte daarstelt, verschillen; het menschelijk organisme toch is gebonden aan zijne organen en functien, en heeft voor elke andere ziekteoorzaak niet eene afgebakende reeks van vaste symptomen. Geef een lijder eene hooge gift belladonna , aan een ander eene even sterk werkende dosis hyoscyamus , aan een derde onder gelijke omstandigheden stramonium, aan anderen wederom cicuta , digitalis , nicotiana; gij zult een aantal lijders verkrijgen met narcose. Voor zoo ver de verschijnselen aangaat, zijn dus de te weeg gebragte ziekten gelijk ; vraagt men echter naar het wezen, de grondoorzaak derzelve, dan hebt gij uwe belladonnaziekte, hyoscyamus-vergiftiging , narcose door digitalis enz. ; in dien geest spreken wij van verschillende ziekten. Zoo ook bij de cholera asiatica; al is zij aan hare endemische zuster gelijkvormig, zij is daarom met liaar nog niet identisch. Ware de cholera eene endemische ziekte geweest, dan had zij zich op eens op onderscheidene hoeken vertoond , haar verschijnen had echter doorgaans slechts in eene bepaalde buurt plaats, en wel in die, waarin zij het eerst was uitgebroken. Wij herinneren hier aan de verhalen van Bruinisse, St. Annaland en Vlissingen , en vooral van Neuzen en Groenendijk. Met deze omstandigheid staat ook eene andere in naauw verband , te weten , dat zij zich nooit op eens bij vele personen vertoonde, maar integendeel met geïsoleerde gevallen een aanvang maakte. Wel eens scheen hierop eene uitzondering te bestaan, maar dat dit werkelijk niets dan schijn was , bragt een nader onderzoek aan het licht. Om hiervan één voorbeeld te geven , — de dagstaten van Boschkapelle wettigden het vermoeden , dat reeds bij de intrede der cholera aldaar, op één dag, en wel op den eersten, Glijders gestorven waren, terwijl door onze nasporingen gebleken is, dat zoodanige voorstelling geheel onjuist was, en dat de gang der ziekte op dat dorp overeenkwam met dien op andere Zeeuwsche plaatsen. Even als de, in onze eerste gevolgtrekkingen aangevoerde, gronden , bewijst ook dat verschijnen en verspreiden uit één bepaald punt, dat de cholera geen endemische braakloop is geweest. 13. In overeenstemming met haren uitheemschen oorsprong tastte de cholera alle leeftijden aan , vooral den meer gevorderden , en onderscheidde zij zich door eene groote sterfte. Uit de medegedeelde choleragevallen is het gebleken , dat in Zeeland geen leeftijd van den aanval der ziekte bevrijd bleef. Maar niet iedere leeftijd werd in dezelfde mate getroffen. De gevorderde had van de kwaal meer dan de kinderlijke te verduren. Op de 148 overledenen, wier ouderdom wij kennen, waren er slechts 21 beneden de 5 jaren. Deze uitzondering verdient te meer onze aandacht, omdat men juist het tegendeel bij endemische ziekten waarneemt. Immers, deze, — waaronder wij ook de zoodanige tellen, welke door een herhaald epidemisch voorkomen als het ware endemisch geworden zijn , zoo als mazelen , roodvonk, pokken, cholerae indigenae met de deze begeleidende tusschenpoozende koortsen, — hebben een veel grooteren invloed op de kindersterfte, dan op die der volwassenen. Zoo nu al de cholera den kinderlijken leeftijd meer scheen te sparen, dan den reeds gevorderden, — op beide echter werkte zij zóó noodlottig, dat men de hierdoor veroorzaakte sterfte groot, — ja, betrekkelijk grooter in Zeeland, dan in Nederland noemen kan. Yan de 416 choleragevallen, wier afloop ons bekend is geworden, liepen er niet minder dan 257 doodelijk af; — alzoo 617 op 1000, terwijl de verhouding der sterfte bij de cholera in ons vaderland, in de jaren 1848 en 1849, slechts 530 op 1000 geweest is. Daar echter de ziekte in onze provincie mindere uitgebreidheid, dan in andere gewesten van ons land heeft verkregen , zoo ligt het voor de hand, dat men hare meerdere hevigheid niet, gelijk wij dit reeds opmerkten , aan eene eigenaardigheid van den bodem kan toeschrijven. De oorzaak der groote sterfte ligt, naar het ons toeschijnt, in drie omstandigheden. Vooreerst behooren tot de overledenen de meeste zoo- genaamde eerste gevallen, welke op de Zeeuwsche eilanden ongeveer één derde van de aldaar waargenomene bedragen. Ten tweede zijn verreweg de meeste lijders én onder armen én ten plattelande voorgekomen. Op het platteland toch was, over geheel Nederland, de verhouding der cholerasterfte ongunstiger, dan in de steden, t. w. 572 op 1000. Men mag zulks wel grootendeels daaraan toeschrijven , dat hier veel meer dan in de steden, —• en bovenal bij de armen, — de eerste hulp ontbreekt, terwijl men ook voor schijnbaar ligte gevallen veel minder spoedig hulp inroept. Zoo nu deze nalatigheid bij elke ziekte is af te keuren en noodlottig worden kan , bij de cholera is het dit in dubbele mate, dewijl meestal in de eerste uren slechts van geneeskundige hulp genezing te verwachten is. Ten derde ligt deze groote cholerasterfte daarin, dat in vele van onze opgaven, gelijk wij zulks reeds hebben gemeld, bijna uitsluitend op de hoogste graden der ziekte de naam van cholera asiatica is toegepast. — Inzonderheid geldt dit van die medici, die den aziatischen braakloop niet voor eene vreemde ziekte houden, maar voor eene uit plaatselijke invloeden ontwikkelde. De verhalen van den gang der ziekte op verschillende plaatsen mogen ten bewijs strekken , dat men hoogstwaarschijnlijk vele ligtere choleragevallen niet heeft medegerekend. Zoo zagen wij b. v. op de dorpen van Hontenisse , dat van de 48 lijders 26 overleden , eene verhouding, overeenstemmende met hetgeen men vrij algemeen bij de cholera waarneemt. Hadden wij ons echter te vreden gesteld, bij ons onderzoek, met de officiele opgaven, dan zouden wij ook van deze gemeente eene veel ongunstiger uitkomst moeten mededeelen, dewijl, volgens de officiele staten, van de 27 lijders 22 zouden overleden zijn!! Wanneer wij dit een en ander nagaan, komen wij tot het besluit, dat de cholera in Zeeland met niet meerdere kracht dan elders heeft geheerscht, en de grootere sterfte aan toevallige omstandigheden, niet aan den bodem , te wijten is. 14. Ingeval de cholera, als vreemde ziekte, door besmetting zichmogt hebben verder uitgebreid, moet men, om deze verspreiding te beoordeelen, ook de ligtere ziektevormen in zijn onderzoek opnemen. De ziekteverschijnselen der cholera zijn zeer verschillend en afhankelijk van het aantal en de waarde der organen , welke in den kring van het lijden betrokken zijn. Maar onder deze verschijnselen is er één zeer algemeen, t. w. de doorloop, gewoonlijk cholerine genoemd. De diarrhea vormt als het ware het aanvangspunt der ziekte, terwijl de cyanose het eindpunt is. Tusschen deze twee verschijnselen liggen de overige ingesloten. Men moge nu, ten einde rustpunten voor de waarneming te erlangen, verschillende soorten van cholera hebben aangenomen ; — in den eigenlijken zin zijn , naar ons gevoelen, die soorten slechts als verschillende graden aan te merken, zoodat het verschil alleen quantitatief, niet qualitatief te noemen is. Zoodra nu binnen een bepaalden kring, waar cholera asiatica heerscht, of bij een persoon, die van «ene verdachte plaats is gekomen, diarrhea ontstaat, moet men, zal het onderzoek volledig zijn , van de stelling uitgaan, dat de cholera zich in haren ligtsten graad heeft voorgedaan. Men heeft alzoo met een choleralijder te doen, ten minste mag men dien lijder niet buiten den kring van zijn onderzoek sluiten. Want ofschoon wij niet tegenspreken, dat zijne diarrhea eene geheel andere beteekenis hebben en uit andere oorzaken voortspruiten kan , moet men hem toch zoo lang onder de cholerazieken rangschikken , als het niet bewezen is, dat hier niet eene geheel andere soort van doorloop in het spel is. Bedriegen wij ons niet, dan is de geringe oplettendheid, welke men over het algemeen aan diarrhea cholerica gewijd heeft, eene voorname oorzaak geweest van den strijd der geneeskundigen over den oorsprong en de verspreiding der cholera. Men ging veeltijds van de onderstelling uit, dat de diarrhea, de niet geheel ontwikkelde vorm der cholera, wel niet besmettelijk zijn zou. Dat hare besmettelijkheid tot nu toe onzeker is , willen wij niet betwisten, maar dat zij mogelijk is, kan evenmin op goede gronden ontkend worden. Immers, er bestaan besmettelijke ziekten, welke, in hare zachte vormen, zich evenzeer, als in hare meest ontwikkelde, voortplanten. Dewijl nu onze kennis der contagieuse ziekten geene aprioristische kennis is, zoo geldt dit ook van de kennis der cholera, Welke derhalve alleen door waarneming kan verkregen worden. Maar dat die doorloop besmettelijk zijn kan is bovendien niet in strijd met den aard der ziekte, indien zij werkelijk tot de contagieuse moet gebragt worden. Hoe men toch die diarrhea beschouwe, hetzij men ze voor een primair plaatselijk verschijnsel houde, of, wat ons waarschijnlijker voorkomt, voor de eerste uitdrukking van een primair algemeen lijden, altijd is het onbetwistbaar, dat de hierdoor aangetaste vergiftigd is ; — dat het gif wel hetzelfde zal zijn, of het zich begrenst binnen de dunne darmen, dan wel andere en meer edele deelen aandoet; — dat men derhalve nimmer a priori weten kan , of en onder welke voorwaarden de ligtste graad der cholera zich, even als haar hoogste, zal voortplanten. Alleen een onbevangen onderzoek kan hier beslissen. Dat 12. nu dusdanig onderzoek uiterst moeijelijk, en, onder sommige omstandigheden, niet te volvoeren is, willen wij niet tegenspreken, maar dit ontneemt niets aan de kracht onzer bewijsvoering. Wanneer het op de uitvorschin^ der waarheid aankomt, moet men ernstig bedacht zijn, om al de voorwaarden aan te geven , waarop de hoogste voor den mensch bereikbare waarheid te erlangen is. (1) 15. Men ontmoet op de Zeeuwsche eilanden een aantal ondubbelzinnige voorbeelden van voortplanting der cholera door contagium op één of meer personen. Men zal uit onze medegedeelde stellingen begrepen hebben , dat wij niet aarzelen, om den oorsprong en de verspreiding der cholera in Zeeland uit contagium te verklaren. Ofschoon wij hierbij in herhaling vervallen, achten wij het echter noodzakelijk, aan onze lezers de merkwaardige voorbeelden van besmetting te herinneren, welke men in ons geschiedverhaal kan vinden. Wanneer het hier een enkel feit gold, zou men het vermoeden van de onzekerheid der diagnose kunnen doen ingang vinden; eene reeks van dergelijke feiten sluit echter alle denkbeeld van onzekerheid en onjuistheid uit. Wij willen die reeks beginnen met eenvoudige feiten, waar de ziekte zich op de eilanden op één persoon overplantte, en daarop 'de zoodanige laten volgen, waar de verspreiding op meerderen plaats had, om hieruit het gehalte der overige minder bekende feiten uit analogie te doen beoordeelen. Tot de eenvoudige feiten brengen wij de volgende : 1. Aan het Goessche Sas komt een schip uit Rotterdam, (1) Men vergelyke met het hier aangevoerde bl. 67—69. waar destijds de cholera heerschte. Op dit Sas staan slechts weinige huizen, wier inwoners tot nu toe gezond waren en met die ziekte onbekend. Aan boord van het schip wordt eene vrouw, die bij haar vertrek uit Rotterdam reeds lijdende was , door de cholera aangedaan en sterft. Met even noodlottig gevolg wordt ook de knecht des schippers getroffen.— Weldra wordt nu de herbergier, op gemeld Sas woonachtig, die den knecht had verpleegd, door de ziekte aangetast. (1) 2. In de stad Goes wordt een van Rotterdam gekomen vreemdeling door de cholera overvallen en sterft. Hetzelfde lot treft eene in het sterfhuis wonende vrouw. Zij had Goes niet verlaten en nergens in die stad heerschte de ziekte. (2) 3. Op het dorp Cortgeen, in Noord-Beveland, komt uit Holland een vreemdeling, die reeds op reis door cholerine gekweld werd. Kort na zijne aankomst ontwikkelt zich bij dezen de cholera. Spoedig openbaart zich dezelfde ziekte bij den herbergier, die den vreemdeling had gehuisvest. Noch vóór noch na dien tijd heeft men op dit dorp cholera waargenomen. (3) 4. Twee mannen vertrekken uit Holland, waarvan de een bij zijn vertrek aan diarrhea was lijdende. Weldra ontwikkelt zich bij dezen, pas te Middelburg aangekomen , de braakloop. In het gasthuis verpleegd, ontvangt hij een bezoek van zijn reisgenoot. De laatste wordt reeds in den volgenden nacht door cholera paralytica getroffen. De oppasser van dezen, die zich als zoodanig vrijwillig had aangeboden en Middelburg niet verlaten had, wordt spoedig het slagtoffer van dezelfde ziekte. Er heerschte op dien tijd geene cholera in deze stad. (4) (1) BI. 21. (2) BI. 30. (3) BI. 61. (4) BI. 29. o. In 1849 komt uit Rotterdam te Middelburg een fuselier, die, lijdende aan cholera, in de infirmerie wordt opgenomen. Twee dagen later wordt een, in genoemde infirmerie reeds lang onder behandeling geweest zijnde militair, door dezelfde kwaal doodelijk getroffen. Ook toen was te Middelburg geene cholera. (1) 6. Een, te Vlissingen woonachtige, stuurman komt uit Rotterdam met de beginselen der cholera. Te huis zijnde ontwikkelt zich de ziekte. Zijne vrouw, die Vlissingen niet verlaten had en waar de cholera niet bestond , krijgt spoedig dezelfde kwaal; beide echtelieden worden doodelijk getroffen. (2) 7. Te Zierikzee is een inwoner naauwelijks uit Rotterdam teruggekeerd, of hij wordt door cholera aangetast. Weinige dagen later lijdt zijn zevenjarig zoontje aan cholerine. In deze stad wist men op dien tijd niets van deze ziekte. (3) 8. Eene maand later wordt in dezelfde stad zekere botbijl door cholera bezocht; welhaast lijdt zijne dochter aan cholerine. Ook deze choleralijders , waarvan de eerste zich op eene verdachte plaats had opgehouden, waren de eenigen, die door de ziekte in de stad getroffen werden. (4) 9. Hetzelfde nam men waar in het dorp Bruinisse. Een schippersknecht komt met choleraverschijnselen uit Holland aldaar aan. De ziekte ontwikkelt zich en doodt hem. Weldra krijgt een zijner kinderen diarrhea en bezwijkt. (5) Negenmaal, gedurende de beide verschijningen der cholera asiatica op onze eilanden , heeft men haar dus op plaatsen zien invoeren en telkens slechts op één persoon zien (1) BI. 45. (2) BI. 51. (3) BI. 62. (4) BI. 64. Wij noemden den vader verkeerdelijk een vreemdeling. (5) BI. 66. voortplanten, die zijne woonplaats niet verlaten liad en waar geene cholera op dien tijd bestond. Van de medegedeelde eenvoudige feiten willen wij overgaan tot de meer zamengestelde, welke eveneens belangrijk kunnen genoemd worden. Onder de merkwaardigste verhalen beliooren die van het veerhuis Vianen, van Ouwerkerk , van St. Annaland en Poortvliet. 1. Een vreemde schipper, die aan cholera geleden en daaraan tevens eene zijner betrekkingen verloren had, treedt het veerhuis Vianen binnen. Reeds in den avond van dien dag, waarop de schipper verschenen was, wordt de eigenares van het veerhuis door de cholera getroffen. Hierop volgen, als lijders aan dezelfde ziekte , haar zoon, twee harer dochters, (deze in een ligten graad) haar schoonzoon en hare jongste dochter, eindelijk de beide vrouwen , die de huisgenooten hadden opgepast; — allen volkomen gezonde menschen, terwijl het veerhuis zelf eene gezonde woning was. (1) 2. Eene dezer oppasters is de vrouw van den veldwachter van het in de nabijheid gelegene dorp Ouwerkerk , waar evenmin, als in het veerhuis, ooit de cholera verschenen was. De veldwachters vrouw wordt naar hare woonplaats vervoerd en spoedig zag men ook op dit dorp de ziekte. Naast de deur van den veldwachter openbaart zich de cholera bij een meisje, vervolgens bij hare grootmoeder, eindelijk worden ook hare beide ouders getroffen. (2) "VYas in de hierboven, als eenvoudig aangegevene, gevallen de voortplanting slechts tot één persoon bepaald , in dit laatste verhaal strekte zich die voortplanting over verschillende menschen uit. Indien men echter dit verhaal (1) BI. 71. (2) BI. 72. van de vorige afscheidde en op zich zelf liet staan, zoude liet welligt niet aan aanmerkingen ontbreken. Men kon het onwaarschijnlijk noemen, dat een reeds van cholera hersteld persoon tot de voortplanting der ziekte had bijgedragen , of aan de mogelijkheid twijfelen , dat de gezegde persoon als drager der smetstof van een zijner bloedverwanten kon worden beschouwd. Men zou de ziekte der inwoners van het veerhuis en van het dorp Ouwerkerk op ééne lijn stellen, met hetgeen men bij tusschenpoozende koortsen en bij griep waarneemt. — Wanneer men echter het gebeurde in het veerhuis en te Ouwerkerk naast de eenvoudige feiten van voortplanting plaatst, dan zijn de daar zoo even bijgebragte redeneringen van allen grond ontbloot. Het verhaal betrekkelijk het veerhuis en het dorp is ook des te belangrijker, omdat men den draad van het gebeurde geregeld volgen kan, terwijl, als binnen een engen kring zich bewegende, zoowel de ligtere als de meest ontwikkelde vormen der ziekte zijn aan het licht gebragt. 3. Toen schipper van bendegom na den choleradood van zijn zoon te St. Annaland aankwam , vertoefde hij aldaar een paar dagen vóór hij door de cholera getroffen werd. Na zijn dood werden op dit dorp zoowel ligtere als meer ontwikkelde choleravormen waargenomen. Van de laatste werd ons berigt gegeven en, slechts één uitgezonderd, hebben alle van eene voortplanting der ziekte door contagium niet onduidelijke bewijzen opgeleverd. De vrouw van schipper van bendegom, de in hetzelfde huis wonende jongeling , de buurman van den schipper, deze allen stonden met den eersten en van elders komenden choleralijder in betrekking. Slechts één persoon scheen tot de cholera in geen verband gestaan te hebben, vóór hij door haar werd aangetast, ofschoon zijn dood het ontstaan der ziekte te weeg bragt bij een arbeider , die bij de begrafenis in het verdachte huis vertoefd had. (1) Reeds vroeger hebben wij liet geval van den eersten toegelicht en daarbij onder anderen doen opmerken , dat de bloote vermelding van het heerschen van eholerines op dien zelfden tijd te St. Annaland, zonder aanduiding der personen , die daaraan lijdende waren , een gewigtige hinderpaal te noemen is, bij het opsporen van den gang der ziekte. — Die echter met een onpartijdig oog de cholerageschiedenis op St. Annaland gadeslaat , zal door de genoemde bezwaren wel niet teruggehouden worden, om dezelfde wijze van verspreiding der ziekte aldaar te herkennen, als men ze in het veerhuis en te Ouwerkerk heeft kunnen opmerken. Intusschen mag men uit het gebeurde te St. Annaland besluiten, hoe bezwarend het is de verspreiding der ziekte met gunstig gevolg na te gaan en te bepalen. Want indien deze moeijelijkheid bestond op een afgelegen dorp , van geringen omvang en matige bevolking, waar het verkeer beperkt is en de aankomende en heen- of doortrekkende personen de aandacht der dorpelingen in den regel wekken; ■— wat moet men dan van het onderzoek naar de verspreiding der cholera denken in plaatsen, midden in een volkrijk ge west gelegen, waar de middelen van gemeenschap vele zijn en de toevloed van vreemdelingen niet gering is. Wij zouden hier kunnen vermelden het door een geachten geneesheer , ten voordeele der besmettelijkheid , aangevoerde cholerageval op het schip van adderson in Zierikzee, (2) waar eerst de dochter, daarop de vrouw, toen de schipper zelf en eindelijk de knecht de cholera kregen. 'Wij doen dit echter niet, omdat niet de eerste (1) BI. 44 en 75. * (2) BI. 64 en Bijblad tot de Gen. cour bl. 339. lijderes alleen, maar vermoedelijk ook de overige lijders uit het besmette Brussel kwamen. Kan men dus , niet zonder grond, aannemen, dat de ziekte zich van den één op den ander overplantte, met gelijken grond zal de anticontagionist beweren, dat men al de ziektegevallen aan het Brusselsche miasma moet toeschrijven, dat bij den een de ziekte wat vroeger deed uitbreken dan bij den anderen. (1) 4. Te Scherpenisse sterft den 15 Augustus een, den vorigen dag uit de omstreken van Rotterdam aangekomen, arbeider aan cholera. De betrekkingen geven de goederen of kleederen van den overledene aan een paar mannen, die op het naburige Poortvliet woonden. Ofschoon de geneeskundige dezer laatste plaats, nadat hij vernomen had, dat die goederen bij inwoners zijner gemeente berusteden, ze aanstonds liet weghalen en vernietigen, wordt desniettemin spoedig daarop een dier mannen, alsmede zijne vrouw door cholera aangetast. Noch te Scherpenisse, noch te Poortvliet kende men den aziatischen braakloop, en de oorsprong der ziekte, zoo wel bij den man als bij de vrouw, was dus niet twijfelachtig. De vrouw had het dorp Poortvliet niet verlaten en hare ziekte ontstond dus of door die van haren man, of door de besmette medegebragte goederen. Zij overlijdt aan cholera-typhoide, en nog vóór dat deze was afgeloopen, wordt eene arbeidster, die onder Scherpenisse op het veld werkte, plotseling door den aziatischen braakloop overvallen en sterft weldra. Zij woonde in hetzelfde huis, waarin die goederen waren aangebragt. (1) Wij willen hier twee onnaauwkeurigheden herstellen, te weten betrekkelijk vrouw addeeson . hl. 64, en stetjnhuijze , bl. 32, — beiden overleden. * Onze berigtgever heeft ons , bij de vermelding van dit merkwaardige geval, uitdrukkelijk vermeld , dat bij andere zieken op dit ruim 1000 inwoners bevattende dorp Poortvliet , geene neiging tot cholera te ontdekken was. (1) De beschouwingen, waartoe de medegedeelde feiten hebben aanleiding gegeven, doen het gebeurde met het loodswezen te Vlissingen in een helder licht treden. (2) Wij hebben hiervan een uitvoerig verhaal geleverd en zullen ons te dezer plaats slechts bij eenige opmerkingen dienaangaande bepalen. Wij hebben reeds het groote verschil doen kennen tusschen de eerste en tweede verschijning der ziekte, met opzigt tot Vlissingen, en op den tweeledigen toestand gewezen, welken de scheepvaart op hare reede vertoonde. Gedurende de eerste verschijning geene gemeenschap met de Belgische handelsbeweging op de Schelde en ook geene cholera; gedurende de tweede verschijning in beide opzigten het tegendeel. Hierdoor verkreeg dan ook de kleine cholera-epidemie te Vlissingen een eigenaardig karakter; —• zij bewoog zich schier uitsluitend binnen den kring van het loodswezen en van zoodanige personen, welke met de loodsen of die Scheldevaart in aanraking kwamen. Toen zich de cholera in Antwerpen en Gent had uitgebreid, kwamen schepen met landverhuizers beladen, die de ziekte in hun midden hadden, de rivier afzakken en verwijlden niet zelden in de nabijheid van Vlissingen, vóór zij zee kozen. Er had gedurende een geruimen tijd dagelijks gemeenschap plaats tusschen enkele inwoners dezer stad en genoemde schepen. Inzonderheid gold dit (1) 131. 74 en 75. (2) BI. 48. van de loodsen , in wier huisgezinnen zich dan ook de cholera openbaarde en verspreidde. Hier nu heeft zich een merkwaardig voorbeeld van verspreiding der cholera voorgedaan, dat wij om zijne belangrijkheid nog eens willen herinneren. Het huisgezin van den Belgischen loods fllaus onderscheidde zich door morsigheid en verwaarloozing, zoodat de cholera op dezen weligen grond , binnen den tijd van drie dagen , eerst twee kinderen en daarop beide ouders doodelijk getroffen had, terwijl slechts één kind de verwoesting ontkwam. Eene zekere m. dingemans , bevriend met het ongelukkige huisgezin, had hetzelve meermalen bezocht in die treurige dagen. Hare moeder woonde naast den loods; m. dingemans echter was dienstmaagd bij mevrouw de weduwe becker , die op een verwijderden afstand van het rampzalige huisgezin woonde. Nadat nu deze dienstmaagd hare bezoeken bij den loods had afgelegd, werden de moeder en de meesteres beiden reeds spoedig door de cholera aangetast en weggerukt, terwijl zij zelve noch cholera noch cholerine kreeg. (1) Zagen wij in het meergemelde veerhuis Yianen een persoon, die de cholera had doorgestaan en daaraan eene zijner betrekkingen verloren had , dezelfde ziekte op eene der huisgenooten van dit veerhuis overplanten , eveneens zien wij de dienstmaagd de ziekte verspreiden. Omtrent den oorsprong van de cholera der moeder, daar deze het huis naast dat van den loods bewoonde , moge het al onzeker zijn of zij van de dochter uitging, het ontstaan der kwaal bij de meesteres sluit alle onzekerheid buiten ; want de weduwe becker woonde op een verwijderden afstand van de (1) BI. 58. besmette woning, in eene buurt, waar noch vroeger , noch later eenig cholerageval is waargenomen. Beide vrouwen waren bovendien zeer bejaarde menschen , die weinig liet huis verlieten , de moeder telde 82 jaren, de meesteres 72; de eerste werd den dag, waarop de beide echtelieden pilaus bezweken, door de cholera aangegrepen, de laatste drie dagen daarna. Ook verdient het hier gebeurde te meer onze aandacht, omdat wij een persoon zien optreden, die, zonder zelf aan cholera geleden te hebben, deze ziekte op een ander persoon heeft overgeplant. Daarin toch verschilt het Vlissingsch verhaal met dat in meergenoemd veerhuis, dat de alhier binnentredende vreemdeling door de ziekte was aangetast geweest, terwijl men ons van m. dingehans berigt heeft, dat zij aan den schadelijken invloed van het huisgezin van pilaus ontsnapt en gezond gebleven was. De dienstmaagd was alzoo de draagster van het contagium geweest. 16. Men ontmoet ook voorbeelden van besmetting in Zeeuwsch Vlaanderen. Ofschoon wij van een deel der choleragevallen in Zeeuwsch Vlaanderen niet veel meer dan den naam der lijders kennen, en dus het ontstaan en de uitbreiding der cholera aldaar niet overal kon verklaard worden , zoo ontbreekt het echter niet aan feiten, welke van het karakter der ziekte getuigenis geven en naast de belangrijkste choleragevallen geplaatst moeten worden, op de Zeeuwsche eilanden waargenomen. "Van eenige der merkwaardigste willen wij bepaaldelijk melding maken. 1. Den 17 October 1832 worden te Sas van Gent, waar men de cholera nooit gezien had , twee militairen door haar doodelijk getroffen. Hun oppasser, een Noord-Brabantsche schutter • die steeds gezond geweest was, vertoont weldra dezelfde ziekte, welke eveneens in den dood overgaat. Met deze gevallen eindigt de cholera op deze plaats, om eerst 17 jaren later, in 1849, weer te keeren. (1) 2. Zekere van den bos, woonachtig op het gehucht Kreverhil, gemeente Hontenisse , was naar het door cholera geteisterde Graauw gegaan en had aldaar eenige lijders bezocht. Bij zijn terugkeer te Kreverhil wordt hij door dezelfde ziekte aangegrepen. Op dit gehucht kende men de ziekte niet. Weldra nu deelden, maar met doodelijk gevolg , de overige huisgenooten, t. w. zijne vrouw en zijne twee kinderen, in hetzelfde lot. (2) 3. Intusschen komt de broeder van van den bos dezen een bezoek geven, — hij woonde op een ander gehucht , Eoversberg genaamd, waar men evenmin de cholera kende. Na dit bezoek keert de broeder naar zijne woonplaats terug, waar men hem , op het veld arbeidende, insgelijks aan dezelfde ziekte ziet sterven. Noch te Kreverhil, noch te Eoversberg is later de cholera verschenen. (3) 4. Een stuurman komt langs het Gentsche kanaal te Neuzen. Alhier aangeland wordt hij door de cholera overvallen en naar het hospitaal gebragt. — De lijder werd opgepast door eene vrouw, die eveneens weldra dezelfde ziekte krijgt. Het vuile linnen dezer laatste wordt gezuiverd door eene andere vrouw, die ver van de plaats woonde, waar dit cholerageval werd waargenomen ; deze waschvrouw ondervond spoedig dezelfde ziekteverschijnselen. (4) (1) BI. 34. (2) BI. 138. (3) BI. 139. (4) Onzeker is liet, of deze waschrrouw met de eholeralijderes, waarvan zij het linnen gezuiverd had , in aanraking was geweest. Ook de oppaster der waschvrouw werd door dezelfde ziekte aangegrepen , waarin twee liarer huisgenooten weldra deelden. Zoo liad zich dus de cholera van den uit Gent komenden stuurman op dit laatste huisgezin overgeplant, door middel van drie personen. (1) 5. Een zekere hermans , woonachtig op het nabij Boschkapelle gelegen gehucht Schaperslioek, gaat naar Neuzen, tijdens nog choleragevallen in deze stad voorkwamen. In zijne woonplaats teruggekeerd, waar geene cholera was en nooit geheerscht had, wordt hij door deze kwaal getroffen. Op hermans volgen zijne vrouw en een persoon , die met het lijk dezer laatste in aanraking geweest was. De ziekte verspreidt zich. Eene vrouw, uit het armhuis van Boschkapelle is oppaster van de choleralijderes op dit gehucht. Ook deze oppaster wordt aangetast en naar genoemd armhuis vervoerd. In dit huis, door arme en onzindelijke menschen bewoond , rigt de cholera eene ware verwoesting aan; van de 20 bewoners worden er 14 door den meest ontwikkelden vorm aangegrepen, waarvan slechts 4 den dood ontkomen. Kort daarop ontmoeten wij op het dorp zelf vier clioleralijders , die maatschappelijke betrekkingen vervullen , welke aan eene gemeenschap met het armhuis denken doen, t. w. den pastoor van Boschkapelle, een winkelierszoon, eene werkster en een armen man. Hiermede eindigt op het dorp de epidemie, waarvan het besmette Neuzen het aanvangspunt geweest is. (2) 6. Op hetzelfde dorp Boschkapelle ontmoeten wij een cholerageval, dat aan een gelijksoortig te Ylissingen denken doet, waarbij door tusschenkomst van een persoon, die zelf gezond bleef, na het bezoek van een choleralijder, (1) bi. 93. (2) bi. 105. de kwaal op een ander werd voortgeplant. Ciiristina van campen namelijk, die met geene cholerazieken in aanraking was geweest, werd door hare moeder besmet, nadat deze zoodanige zieke bezocht had. (1) 7. Eindelijk te Groenendijk, gemeente Hontenisse, zag men niet eerder de cholera uitbreken, dan nadat eene vrouw uit het dorp Graauw was teruggekomen, waar zij met choleralijders in betrekking gestaan had. De ziekte dezer vrouw was tevens het begin eener cholera-epidemie op dit dorp , waar vele inwoners uit hare buurt als slagtoffere vielen, zoo als wij omstandig in ons verhaal hebben medegedeeld. (2) De aangevoerde feiten, waarbij wij nog meerdere zouden kunnen voegen, mogen voldoende zijn, om het ontstaan en de verspreiding der ziekte in Zeeuwsch Vlaanderen te leeren verstaan, en daaruit een maatstaf te ontleenen, ter beoordeeling van zoo veel andere feiten, welke om verschillende redenen niet volledig zijn kunnen onderzocht worden. 17. Men is dus genoodzaakt aan te nemen, dat de cholera asiatica in Zeeland als eene uitheemsche besmettelijke ziekte ontstaan is, en zich door onmiddellijke of middellijke voortplanting van den eenen mensch op den anderen verspreid heeft. Bij de ontvouwing der verschillende , hierboven aangevoerde, punten hebben wij de grondslagen gelegd, waarop , naar onze meening, een juist begrip van de verschijning der cholera asiatica in Zeeland kan gevestigd worden. Zonder te herhalen, wat wij aldaar uitvoerig hebben me* (1) bi. 108. (2) bi. 128—133. degedeeld, willen wij aan dat betoog den maatstaf ontleenen, waarnaar de oorsprong en de verspreiding der gevreesde ziekte in dit gewest moeten beoordeeld worden. Met liet oog op liet practisch nut, dat wij bedoelen, meenen wij de cholera asiatica in Zeeland uit een drieledig gezigtspunt te moeten gadeslaan, en daarbij onderzoeken, of zij zich geopenbaard heeft: 1 als eene zuiver miasmatische ziekte; 2 als ontstaan door genesis spontanea; 3 als eene uitheemsche besmettelijke ziekte. (1) 1. Wanneer men de beide verschijningen der cholera asiatica in Zeeland nagaat, dan zoekt men te vergeefs in dezelve de criteria, eigen aan zuiver miasmatische ziekten. Terwijl het toch van deze ziekten bekend is, dat zij door eenige voorafgaande verschijnselen hare aankomst kenbaar maken , of eens verschenen , zich bij den aanvang tot zachte ziektevormen bepalen, welke, na korteren of langeren tijd, voor meer ontwikkelde plaats maken, —• zag men hiervan het tegendeel bij de cholera in deze provincie gebeuren. (1) Het is ons in abstracto om het even , welk denkbeeld men in de pathologie aan deze woorden hecht; hier ter plaatse, waar zij slechts gebezigd worden, om het ontstaan der cholera in Zeeland op te helderen , meenen wij te kunnen volstaan , met aan te geven, wat wij er in deze bewijsvoering mede bedoelen. Genesis per contagium is voor ons die besmetting, welke alleen, middellijk of onmiddellijk, door clioleralijders wordt veroorzaakt. In tegenoverstelling hiervan begrijpen wij onder de rubriek miasma alle infectie, welke het gevolg is van ongewone , bekende of onbekende, veranderingen in de ons omringende natuur in het algemeen; en eindelijk onder genesis spontanea, de gewone plaatselijke (endemische) oorzaken van ziekten. — Er zijn pathologen, die aan een contagium den naam van miasma geven, zoo spoedig het in den dampkring is verspreid; in onze redenering blijft het een contagium. De gezondheidstoestand der inwoners, zoowel vóór dé eerste als vóór de tweede verschijning der ziekte, leverde niets op, dat aan hare nadering denken deed. Men kon dien toestand zelfs gunstiger noemen op dien tijd, dan vroeger, en deze verbetering bleef toenemen , niet alleen nadat de cholera zich hier en daar vertoond , maar ook toen zij haar toppunt op de epidemisch bezochte plaatsen bereikt had. (1) Voorts heeft men in Zeeland op geene goede gronden kunnen aanwijzen, dat zachtere choleravormen de meer ontwikkelde zijn voorafgegaan , (2) want reeds bij den aanvang openbaarde zich de kwaal in al hare kracht en was zij door eene groote sterfte gekenmerkt. (3) Tot de bijzondere eigenschappen van zuiver miasmatische ziekten brengt men almede, — dat deze gewoonlijk vele personen op denzelfden tijd aantasten ; — op verschillende plaatsen te gelijk uitbreken, — en over eene groote uitgestrektheid lands zich op eens verspreiden. G-eheel andere, ja tegenstrijdige, eigenschappen heeft men bij de cholera asiatica in Zeeland opgemerkt. Wat de aangetaste personen betreft, zoo vindt men van hun gering aantal een alles afdoend. bewijs bij de eerste verschijning. Wanneer wij toch het dorp Bruinisse uitzonde> — waar toen geen volledig onderzoek naar den gang der cholera heeft plaats gehad, — dan ontmoet men, gedurende de jaren 1832 en 1833 , en op onderscheidene tijden, op de talrijke bevolking der Zeeuwsche eilanden het geringe cijfer van 18 choleralijders, waaronder slechts 6 inwoners. (4) (1) BI. 145—147. (2) BI. 149. (3) BI. 173. (4) Zie aanhangsel. Evenmin brak de cholera op verschillende plaatsen te gelijk uit. Een oppervlakkige blik op beide verschijningen doet het dadelijk in het oog vallen, hoe dan eens (leze, dan wederom eene andere plaats, en na lange tusschenpoozen, door de ziekte bezocht werd. Zelfs op die plaatsen, waar zij zich hervatte, was die hervatting geheel anders dan bij zuiver miasmatische ziekten , —■ want er gingen somtijds weken , ja maanden voorbij, eer de cholera op nieuw te voorschijn kwam. (1) Hetzelfde is op hare wijze van verspreiding van toepassing. Want deze geschiedde in den regel langzaam, en men zag de ziekte meestal binnen een beperkten kring zich bewegen, althans nooit op eens over eene geheele stad , een dorp of gehucht. (2) Het hier aangevoerde achten wij voldoende ten bewijze, dat de cholera asiatica in Zeeland zich niet als eene zuiver miasmatische ziekte geopenbaard heeft. 2. Bij het onderzoek of de cholera asiatica in Zeeland door genesis spontanea ontstaan is, behoeven wij niet lang stil te staan. — Of pleiten niet voor een goed deel dezelfde redenen tegen eene genesis spontanea der ziekte in dit gewest , welke wij als bewijsmiddelen tegen de opvatting derzelve als zuiver miasmatische ziekte hebben gebezigd? Maar als wij daarenboven wijzen op hetgeen vroeger door ons van de verschillende invloeden in Zeeland gezegd is, (3) waarbij deze als eerste en voldoende oorzaken der ziekte zijn afgewezen, dan valt er, naar onze overtuiging, aan (1) Men raadplege, onder anderen, den gang der cholera asiatica te Vlissingen , bl. 48—61. (2) BI. 173. (3) Bl. 159—171. 13. geene genesis spontanea der aziatische ziekte in dit gewest te denken. Immers, wij zeiden het vroeger, het zou eene ongerijmdheid zijn , te willen beweren, dat dezelfde invloeden, welke op enkele plaatsen in Zeeland de cholera asiatica zouden verwekt hebben, op de overige werkeloos zouden gebleven zijn. 3. Het derde gezigtspunt, waaruit wij de cholera asiatica in Zeeland moeten gadeslaan en onderzoeken, is hare verschijning als uitheemsche besmettelijke ziekte. Indien het in iedere wetenschap van groot gewigt is, een betwist vraagstuk ontkennend te hebben bepaald, dan voorzeker zullen de bezwaren tegen de opvatting der cholera asiatica in ons gewest als zuiver miasmatische of spontane (endemische) ziekte reeds ten gunste van haar uitheemsch besmettelijk karakter uitvallen. Men verge niet, dat wij genoemde bezwaren herhalen en in verband brengen met de criteria, eigen aan eene uitheemsche besmettelijke ziekte. Wij meenen te kunnen volstaan met op dezelve te verwijzen. Yan niet minder waarde echter zijn de stellige bewijzen voor de uitheemsche en besmettelijke geaardheid der gevreesde ziekte. Reeds hebben wij hierboven de talrijke feiten geordend en in dezelve het ware karakter der cholera asiatica in Zeeland blootgelegd. Wij willen echter ten overvloede nog kortelijk bij dit onderwerp stilstaan. Dat de aziatische braakloop in dit gewest van elders is ingebragt en met regt uitheemsch te noemen is, blijkt voldingend uit de wijze , waarop hij verschenen is. Terwijl de gezondheidstoestand van Zeelands inwoners, gedurende beide tijdvakken, in eene klimmend gunstige verhouding stond tot de pas verloopene jaren, werden de oorden , wel- ke dit gewest omringen, in meerdere of mindere mate, door de cholera bezocht. Wij noemen hier inzonderheid Rotterdam , Antwerpen , Gent en Brugge, steden, welke als groote brandpunten Zeeland bedreigden. (1) Wel verre nu , dat zij zich hieruit, gelijk men vreesde, over eene menigte plaatsen van dit gewest verspreidde , zag men de cholera niet op dezelfde, maar op van elkaar verwijderde tijdstippen, dan eens op deze, dan weder op eene andere, zich in den regel bij enkele gevallen bepalen. Zij verscheen daarenboven schier uitsluitend op plaatsen, welke door de scheepvaart verkeer hadden met oorden , waar dezelfde ziekte heerschte; (2) eerst dan zag men haar in landelijke gemeenten, wanneer daaraan een verkeer was voorafgegaan met plaatsen, welke besmet waren. (3) Een en ander vindt men het duidelijkst uitgedrukt bij de eerste verschijning der ziekte op de Zeeuwsche eilanden. Indien wij ook hier, gelijk vroeger, het dorp Bruinisse uitzonderen, omdat aldaar het onderzoek onvolledig is geweest, dan zien wij in de jaren 1832 en 1833 de cholera uitsluitend op 7 plaatsen uitbreken; wij vinden op dezelve, gelijk wij reeds aangaven, slechts 18 lijders, waaronder 12 vreemdelingen of personen van verdachte plaatsen gekomen en 6 inwoners. In geene landelijke gemeente openbaarde zich de cholera in die jaren. De 6 inwoners waren met de van elders komenden en door de ziekte aangetasten in aanraking geweest. Dat nu deze laatsten hunne ziekte in Zeeland zelf zouden hebben opgedaan, is daarom van grond ontbloot, omdat zij van plaatsen waren vertrokken , waar cholera heersch- (1) Men zie op de kaart de betrekking dezer steden tot de provincie Zeeland. (2) BI. 150—152. (3) BI. 155. te , en op de zoodanige aankwamen, waar zij nog niet bestond. Zelfs moet te dien aanzien alle twijfel wegvallen, als men daarbij bedenkt, dat sommigen, vóór of gedurende hun overtogt naar Zeeland, reeds de eerste verschijnselen der ziekte of de ziekte zelve ondervonden. — Wij willen dit met voorbeelden staven, zoo bij de eerste, als bij de tweede verschijning. Toen de weduwe de keyzer van Rotterdam aan het Goessche Sas door de cholera getroffen werd , had deze vrouw , reeds bij haar vertrek uit genoemde stad, zich ongesteld bevonden. Antheunisse en de knecht van van campen waren lijdende gedurende de reis naar Middelburg. Hetzelfde werd waargenomen bij den beurtschipper, die uit Holland te Zierikzee was aangeland. Bij de tweede verschijning der cholera op de Zeeuwsche eilanden geschiedde het eveneens. — De fuselier van 't vliet en de beurtschipper adjriaaxse waren reeds choleralijders toen zij te Middelburg aankwamen. In Vlissingen ontmoette men zulks bij verschillende van elders aangekomen personen. De reiziger, die op het dorp Cortgeen de cholera kreeg, was vóór zijne komst aldaar met cholerine behebt. Aan het Pikgat waren het vreemdelingen , die te 's Hertogenbosch cholera gehad hadden, en in het veerhuis Vianen is het alweer een vreemdeling, die de cholera had doorgestaan. Te Zierikzee, Bruinisse, Ouwerkerk zijn de eerste lijders personen, die reeds ziek waren aangekomen. Eindelijk is ook de zoon van den aardappelschipper van bendegom aan diarrhea lijdende te Middelburg aangeland, toen hij nog op denzelfden dag zijner aankomst den choleradood stierf. In Zeeuwsch Vlaanderen heeft het aan dergelijke voorbeelden niet ontbroken. Ziedaar feiten, welke van de invoering der cholera, als van die eener uitheemsche ziekte, insgelijks getuigenis geven, wanneer wij daarmede in verband brengen, dat zij in dit gewest niet gezien was vóór de aankomst van vreemdelingen of personen , die uit oorden kwamen, welke door de ziekte bezocht waren. Niet alleen is de cholera als eene uitheemsche ziekte in Zeeland verschenen, zij deed zich tevens als eene besmettelijke gelden en verspreidde zich van den eenen mensch op den anderen, door onmiddellijke of middellijke voortplanting. Wanneer men de bezwaren overweegt, welke ten allen tijde aan eene strenge bewijsvoering van de al of niet besmettelijkheid eener ziekte zijn verbonden, en daarbij bedenkt, hoeveel strijd er in dit opzigt over de cholera gevoerd is en nog gevoerd wordt, — een strijd, waarin beide partijen , door feiten gesteund , ieder aan haar gevoelen met alle kracht zich vastklemmen , —• dan zou het ons te meer voldoening geven, dit zoo betwiste vraagstuk, •—1 althans met betrekking tot de verschijning der cholera asiatica in Zeeland , — in deze bladen voldingend te hebben opgelost. — Wij voegen er echter met opzet bij , met betrekking tot de cholera asiatica in Zeeland; —■ want wij willen het hier nadrukkelijk verklaren, dat, naar onze overtuiging, de besmettelijkheid eener ziekte , op eene bepaalde plaats, geenszins hare algemeene besmettelijkheid bewijst, of, dat daardoor eene andere wijze van verspreiding elders zoude zijn buitengesloten. Intusschen mogen wij in dit geval de opmerking niet terughouden, dat het vermoeden, — als of de cholera buiten Zeeland niet besmettelijk zou geweest zijn, 1— zeer verzwakt wordt daardoor , dat de wijze van ontstaan en van verspreiding der cholera, gedurende de beide tijdvakken harer verschijning in dit gewest, volkomen dezelfde geweest is, althans op die plaatsen, waar men in de gelegenheid was , een juist onderzoek in te stellen. Verschillend in aantal en in gehalte zijn de kenmerken, waardoor men de besmettelijkheid eener ziekte heeft «etracht te bepalen. Vele dier kenmerken, waaraan men niet zelden eene te groote waarde heeft toegekend, zijn, afzonderlijk beschouwd, slechts in zoo ver van gewigt, dat zij wel in meerdere of mindere mate het vermoeden van besmettelijkheid wettigen, geenszins deze besmettelijkheid toereikend bewijzen. Wij meenen tot deze kenmerken de volgende toestanden te moeten brengen: — a. Bij een gunstigen algemeenen gezondheidstoestand eener plaats wordt een persoon door eene vreemde ziekte aangetast, nadat hij iemand, aan dezelfde kwaal lijdende, bezocht heeft. b. Onder eene gezonde bevolking ontstaat plotseling een geheel ontwikkelde zieklevorm, welke , in het begin bij enkele personen bepaald , later zich over meerdere uitbreidt, c. Zij breekt in den regel uit op plaatsen, welke binnen den kring van het handelsverkeer liggen, d. De eerste lijders zijn vreemdelingen of personen , uit oorden gekomen , waar dezelfde ziekte heerschte. e. Zij verschijnt eerst dan op buiten den handelskring gelegene plaatsen, nadat een verkeer is voorafgegaan met oorden, waar dezelfde ziekte bestond, f. Zij zetelt in den regel een geruimen tijd in eene bepaalde buurt. g. Bij hare verspreiding is zij aan geene bijzondere streek lands gebonden , noch beweegt zij zich in eene bepaalde rigting. h. Van één lid des huisgezins uitgaande, tast zij van lieverlede de overige leden van dit gezin aan. Moge nu elk dezer toestanden, afzonderlijk beschouwd, onder sommige omstandigheden , slechts het vermoeden van besmettelijkheid wekken, zeker is het toch, dat zij , te zamen gevoegd en in onderling verband gebragt, een zeer hoogen graad van waarschijnlijkheid aan het bestaan eener besmettelijke ziekte geven, ja, wij durven beweren, met een toereikend bewijs te dien aanzien gelijk staan. Wanneer wij aan bovengenoemde kenmerken de beide verschijningen der cholera asiatica in Zeeland toetsen, dan blijkt het, zoo uit ons geschiedverhaal, als uit de door ons hierboven ontwikkelde stellingen, (1) dat deze ziekte zich onder dezelfde toestanden, als wij hier aangaven , geopenbaard heeft en derhalve uit dit oogpunt met regt eene besmettelijke ziekte zou kunnen genoemd worden. Vraagt men intusschen , of hierdoor het betwiste vraagstuk der besmettelijkheid volledig is opgelost, zoo moeten wij , —■ onbevooroordeeld gelijk wij verlangen te zijn, — hierop een ontkennend antwoord geven. Niet dat wij in de medegedeelde toestanden, als kenmerken van de cholera asiatica in Zeeland, de uitdrukking en als het ware de afbeelding eener besmettelijke ziekte willen miskend hebben, of vreezen zouden, dat, — in verband met hare, bij den aanvang dezes , door ons gegeven ontkennende bepaling , — de overtuiging van den onbevooroordeelde omtrent haar waar karakter, ook zonder verder bewijs , zou geschokt worden;— maar waar het, gelijk hier, eene volledige bewijsvoering van de besmettelijkheid der cholera asiatica in Zeeland gelden moet, daar mogen wij ook niet verzwijgen, dat het beslissende bewijsmiddel van besmettelijkheid daarin zou gelegen zijn, dat het bleek, dat niemand door zoodanige ziekte ware aangetast geworden, dan (!) Zie onder andere de stellingen: 5, 6, 7 en 8. nadat hij in onmiddellijke of middellijke aanraking geweest was met een ander, die aan eene gelijksoortige kwaal leed of geleden had. Voor wij echter dit bewijsmiddel op ons onderwerp toepassen, willen wij met een woord de beginselen aangeven, welke, naar onze meening, de aanwending van hetzelve moeten besturen. Een eerste beginsel is, dat de aanwending van dit middel niet te beperkt zij, dat is, dat men zich hierbij niet bepale tot eene ziekte, welke zich slechts op ééne plaats en binnen een engen kring beweegt, — want het zou kunnen gebeuren, dat zoodanige kwaal eene reeks van personen aantastte, die bij toeval met elkaar in onmiddellijke of middellijke aanraking geweest waren. Uit deze toevalligheid nu een volledig bewijs voor hare besmettelijkheid te ontleenen , zoude eene ongerijmdheid wezen; — hoogstens zou men geregtigd zijn , omtrent de besmettelijkheid vermoedens te opperen. Maar evenmin, — en dit is een ander beginsel, — als de aanwending van het bewijsmiddel te beperkt mag zijn, evenmin mag die aanwending overdrevene eischen in zich sluiten. Nu zou het, onzes bedunkens , een overdreven eisch zijn, bij het onderzoek eener ziekte, welke zich over eene uitgestrektheid lands geopenbaard heeft, te vorderen, dat men van alle lijders de bewijzen leverde , dat zij niet eer door deze ziekte zijn aangetast geworden, dan nadat zij met andere gelijksoortige lijders in onmiddellijke of middellijke aanraking geweest waren, — en zulks te meer, wanneer zich onoverkomelijke bezwaren tegen het instellen van een volledig onderzoek op enkele plaatsen hadden voorgedaan. Is nu hetgeen wij daar aanvoerden onbetwistbaar, en wie zou het op goede gronden betwisten, dan vertrouwen wij , het beslissende bewijsmiddel voor de besmettelijkheid der cholera asiatica in Zeeland reeds te hebben geleverd. Immers, in onze hierboven medegedeelde stellingen, als slotsommen uit ons geschiedverhaal afgeleid, alsmede in dit geschiedverhaal zelf, — bij de ontleding en toelichting der afzonderlijke feiten, — hebben wij aangetoond, dat, waar men , na het uitbreken der cholera, de eerste en daarop volgende lijders naauwkeurig heeft gadegeslagen, men ook in den regel kon opsporen, dat er onderling verkeer of gemeenschap had plaats gegrepen , terwijl de weinige choleragevallen , waar zulk een verkeer of gemeenschap niet zou hebben plaats gehad, juist die zijn , waar men geen naauwkeurig onderzoek heeft gedaan of kunnen doen. (1) —• Voorts hebben wij hier boven (2) tevens eene reeks van feiten geordend, waarbij wij, van de eenvoudigste tot de meer zamengestelde overgaande , van de besmettelijkheid der ziekte de duidelijkste bewijzen geleverd hebben , welke, in verband met hetgeen wij reeds op meer dan eene plaats gezegd hebben, naar onze overtuiging, het regt geven , om uit analogie tot de besmettelijke geaardheid der overige , in het duister geblevene , choleragevallen te besluiten. Voor hen echter, die ons hier het regt, om uit analogie te besluiten, mogten betwisten , willen wij ten overvloede met een enkel, maar tevens overtuigend, voorbeeld die analogie verduidelijken. Bij de beide verschijningen der cholera is het dorp Graauw de plaats geweest, welke ons omtrent de besmettelijkheid dezer ziekte in Zeeland het meest in het duister heeft ge- (J) BI. 156—159. (2) BI. 178—190. laten. Maar als men bedenkt, dat datzelfde Graauw, in beide tijdvakken, aan verschillende, in zijn omtrek gelegene , plaatsen choleralijders bezorgd heeft, die hunne ziekte duidelijk op anderen hebben voortgeplant, — dan mag men hieruit, als uit zoo vele geleverde specimina, tevens tot het besmettelijk karakter der beide Graauwsche epidemien besluiten. (1) Ofschoon wij, gelijk wij ons vleijen, het volledig bewijs van de besmettelijkheid der cholera asiatica , gedurende hare verschijning in beide tijdvakken in Zeeland, geleverd hebben, mogen wij de tweeledige bedenking niet voorbijgaan , welke men tegen het besmettend vermogen dezer ziekte heeft aangevoerd, en, nog in den laatsten tijd, den contagionisten zeer hoog heeft toegerekend. Zij is deze: ontelbare waarnemingen en opzettelijk met dit doel genomene proeven hebben doen zien, dat de cholera asiatica zich niet van den eenen mensch op den anderen heeft voortgeplant, terwijl het tevens gebleken is, dat menschen door cholera asiatica zijn aangetast geworden, die niet met choleralijders in aanraking geweest waren. Het lag in den aard der zaak, dat in een tijd , waarin men getracht heeft de niet-besmettelijkheid der pest te bewijzen, hetzelfde van de minder besmettelijke cholera zou beweerd zijn geworden. Of het intusschen tot eer van onze tijdgenooten verstrekt, om , bij onze tegenwoordige natuurkennis en bij de ervaring nopens besmettelijke ziekten in het algemeen reeds verkregen, deze bedenking tegenover (1) Zou men niet eveneens uit de specimina , welke Holland en België aan Zeeland geleverd hebben, tot het besmettelijk karakter der cholera kunnen besluiten, welke beide eerstgenoemde oordenzoo fel geteisterd heeft ? stellige feiten van besmettelijkheid in ernst te doen gelden, mogen anderen beslissen. Wij willen de waarde dezer bedenking kortelijk onderzoeken. Wat het eerste gedeelte der bedenking aangaat, — dat namelijk ontelbare waarnemingen en opzettelijk met dit doel genomene proeven hebben doen zien, dat de cholera asiatica zich niet van den eenen mensch op den anderen heeft voortgeplant, — hierbij moeten wij het volgende opmerken. Wanneer wij de natuurverschijnselen in het algemeen gadeslaan , dan ontwaren wij, dat ieder verschijnsel, om zicli te kunnen openbaren, aan zekere voorwaarden gebonden is. De kennis dezer voorwaarden is vaak zeer gebrekkig, zoodat ons slechts enkele voorwaarden bekend zijn geworden, terwijl niet zelden de meeste nog in het duister liggen. Daar nu de cholera, als natuurverschijnsel, tot deze laatste soort behoort, kunnen bovengenoemde waarnemingen en proeven geenszins de stellige feiten te niet doen, welke van het besmettingsvermogen der cholera getuigen. Die waarnemingen en proeven bewijzen niets meer , dan dat wij tot nu toe geene heldere begrippen hebben van de wijze , waarop de voortplanting der cholera geschiedt, en geenszins mag men uit deze onkunde het regt ontleenen, om hare besmettelijkheid af te wijzen. Maar hetgeen de natuurwetenschap, in het algemeen, te dien aanzien leert, wordt daarenboven gebiedend voorgeschreven door de ervaring, uit de verschillende eigenschappen der besmettelijke ziekten verkregen. De besmettelijke ziekten toch behooren alle wel tot één genus , in zoover zij in den regel een besmettend vermogen openbaren, maar als species hebben zij, ieder voor zich, eigenschappen , waardoor zij onderling verschillen. En dit verschil betreft ook de wijze, waarop zij zich voortplanten. Wel is waar kunnen alle zich niet dan onder zekere voorwaarden , — ook begunstigende omstandigheden genoemd, — verspreiden , maar bij de eene species geschiedt de voortplanting gemakkelijker, dan bij de andere, zoodat hieruit kan afgeleid worden, dat ook de voorwaarden, waaronder zich deze verschillende species ontwikkelen, tevens verschillend zullen zijn. De kennis dier voorwaarden is tot nu toe onvolledig en voorwaar niet toereikend, om , bij het bestaan van stellige feiten, de bedenking, welke tegen de besmettelijkheid der cholera asiatica geopperd is, te regtvaardigen. (1) Zij daarenboven, die deze bedenking zoo schel hebben doen klinken, schijnen hierbij vergeten te hebben, dat hetzelfde bezwaar in zekeren zin gelden kan tegen algemeen als besmettelijk erkende ziekten. Yan de pokken toch , welke op de schaal der besmettelijkheid hooger geteekend staan dan de cholera, is het genoeg bekend , dat zij zich vaak tot één mensch bepalen en zich niet voortplanten. — Men moet dus om dezelfde reden, of aan de pokken besmette- (1) Moesten wij uit ons geschiedverhaal opmaken, wat het meest vermogende onder de begunstigende omstandigheden geweest is, dan zouden wij overhellen hiervoor te nemen een onzuiveren, vochtigen dampkring, zoo als die in de woningen van vele armen en zelfs in die van enkele meer gegoeden heerscht. Wij verwijzen echter liever naar ons verhaal, ten einde niet te veel uit te weiden over onzekere zaken. Als een bewijs, dat het, ook in dit gewest, niet aangelegenheid heeft ontbroken, om te zien, dat men de voorwaarden niet kent, welke voor het ontstaan der cholera vereischt worden, willen wij vermelden , dat er wekelijks , gedurende den choleratijd , eene of meer schuiten met Arnemuidsche visschers naar het zoo hevig door cholera geteisterde Antwerpen zijn gevaren, zonder dat iemand door haar is aangetast geworden. lijkheid ontzeggen, of wel, wat ons redelijker voorkomt, erkennen, dat van de meerdere of mindere gemakkelijkheid, waarmede zich eene ziekte voortplant, hare al of niet besmettelijkheid nooit afhankelijk zijn kan , dat alzoo de ontelbare waarnemingen en opzettelijk genomene proeven, welke tegen de besmettelijkheid der cholera asiatica zouden getuigen , geenszins de vele stellige bewijzen vóór die besmettelijkheid verzwakken. Maar, — en dit is het andere gedeelte der bedenking tegen de besmettelijkheid der cholera asiatica, — er zijn menschen door deze ziekte aangetast geworden, die met geene choleralijders in aanraking waren geweest. Toen wij, bij den aanvang van onzen arbeid, de bonte verzameling der choleragevallen in Zeeland overzagen, trof het ons, van zoo vele lijders te lezen, dat zij tot geene gelijksoortige in betrekking gestaan hadden. Maar naar mate wij een vollediger onderzoek te dien aanzien instelden , naar dezelfdè mate verminderden deze , zoo het scheen , spontane gevallen, —ja, wat hieromtrent opmerking verdient, onder deze laatste gevallen hebben wij choleraverhalen aangetroffen, welke onder de belangrijkste in ons geschrift moeten geteld worden, omdat zij een helder licht over den oorsprong en de verspreiding der gevreesde ziekte werpen. Wij bedoelen de verhalen van de cholera te Poortvliet (1) en te Boschkapelle. (2) Wij weten het alzoo door ondervinding , wat men te denken hebbe bij het gebruikelijk gezegde van de lijders of hunne betrekkingen, dat de cholerazieke met geene gelijksoortige lijders in aanraking geweest is. Wij hebben vroeger de voorwaarden opgegeven, welke tot een volledig onderzoek te dien aanzien gevorderd wor- (1) BI. 74. (2) BI. 103 den, (1) en later opzettelijk betoogd, dat, ingeval de cholera, als vreemde ziekte, door besmetting zich mogt hebben verspreid , men, om deze verspreiding te beoordeelen , ook de ligtere vormen in zijn onderzoek moet opnemen. (2) Voorts behoort men indachtig te zijn aan de mogelijkheid eener middellijke voortplanting der ziekte, (3) en , bij geïsoleerde en plotselijke gevallen, aan de verwisseling met cholera of cholerine van anderen aard. (4) Zonder deze waarborgen kunnen wij geene waarde hechten aan hetgeen de lijders of hunne betrekkingen over eene niet plaats gehad hebbende aanraking met andere lijders opgeven. Eindelijk moeten wij doen opmerken , dat, waar op eene plaats de cholera zich reeds binnen een wijden kring beweegt, zoodat aan eene besmette atmospheer kan gedacht worden, men niets bewijst tegen hare besmettelijkheid, door in zoodanige atmospheer lijders aan te wijzen, waarvan het gebleken is , dat zij niet met gelijksoortige in aanraking zijn geweest. Hiermede gelooven wij de tweeledige bedenking tegen het besmettend vermogen der cholera asiatica weerlegd te hebben. Wat wij aan het hoofd dezer stelling gezegd hebben , mogen wij dus met vertrouwen herhalen , t. w. dat men genoodzaakt is aan te nemen, dat de cholera asiatica in Zeeland als eene uitheemsche besmettelijke ziekte ontstaan is en zich door onmiddellijke of middellijke voortplanting van den eenen mensch op den anderen verspreid heeft. (1) BI. 144. (2) BI. 176. (3) BI. 58 , 69, 71 , 10G. (4; BI. 172. Wij meenen onze taak volbragt te hebben , t. w. een beredeneerd verslag te leveren van den oorsprong en de verspreiding der cholera asiatica in Zeeland. Mogt al onze arbeid uit het gezigtspunt , dat wij kozen , onvolledig te noemen zijn, wij vertrouwen echter, dat hij strekken zal ter herinnering en opwekking voor de Zeeuwsche geneeskundigen, om, bij eene mogelijke wederverschijning der treurige ziekte, het tot hunnen duursten pligt te rekenen, met een onbevangen oordeel alle omstandigheden , welke den oorsprong en de verspreiding der kwaal kunnen ophelderen, te overwegen en aan te teekenen , ten einde met des te meer vrucht de middelen te beramen —en deze des gevorderd aan de besturen kenbaar te maken — ter wering en vernietiging van den vijand. (1) Te meer moet hiernaar gestreefd worden , nademaal het, zoo wel in ons gowest als elders , gebleken is, hoe weinig de kunst vermag , om de ziekte te genezen , wanneer zij eenmaal een hoogen graad bereikt heeft. Men late zich door de weinige kracht, waarmede de cholera in Zeeland , bij beide verschijningen, gelieerscht heeft, niet in slaap wiegen en wachte zich van de toekomst zorgeloos te gemoet te gaan. — Mag men toch, vragen wij, met redelijken grond aannemen, dat Zeelands bodem eene mindere vatbaarheid voor cholera geeft, dan andere landen, waar die ziekte nu tot tweemalen toe fel gewoed heeft, (1) Gelijk het niet tot onze roeping behoorde, hij de vervaardiging van dit werk iets over symptomata, prognose of therapie der cholera asiatica te zeggen, evenmin werden wij geroepen, om maatregelen voor te stellen, welke zouden kunnen gevorderd worden, om de invoering der kwaal, zoo mogelijk, te beletten, of, deze ingevoerd , hare verspreiding tegen te gaan. b. v. in Zuid-Holland of Vlaanderen , gewesten aan het onze grenzende ? De openbare meening zegt ja, — doch bij het ondervragen der wetenschap , antwoordt deze ontkennend, voor zoo ver men ten minste hare antwoorden bij de raadselachtige cholera mag vertrouwen. Ook de ondervinding bevestigt het. Wij behoeven het niet met citaten aan te toonen, dat die gevreesde ziekte bij voorkeur lage , vochtige , aan zee gelegene landen, — de delta's der rivieren, de bakermatten der tusschenpoozende koortsen — opzoekt en teistert. En ofschoon men Zeelands ongezondheid ook te hoog aanslaat, zoo moet men toch ons gewest onder de rubriek van bovengenoemde landen eene plaats geven. Zoo het intusschen waar is, gelijk wij dit in onze provincie hebben aangewezen, dat elke cholera-epidemie uit geïsoleerde gevallen ontstaat, dan moet men ook aannemen , dat geen land gemakkelijker dan Zeeland zulke ingebragte ziekten kan uitdooven, vooral wanneer de cholera, hierin met vele besmettelijke ziekten overeenkomende, slechts nu en dan door uitbreiding haar besmettelijk vermogen gelden doet. Mogt dan ooit de ziekte, aan wier kennis deze onze arbeid is gewijd geweest, op nieuw dit gewest naderen, dan zullen, gelijk wij vertrouwen, de geneeskundigen te zamen met de autoriteiten, dien het aangaat, hunne vereenigde pogingen aanwenden, om den vijand, reeds vóór dat hij daar is, het terrein te betwisten, en zorg te dragen , dat alles zamenspanne, om zijn verwoestenden invloed af te wenden. AANHANGSEL 14. AANHANGSEL. (BI. 22) Bij het gebeurde aan het Goessehe Sas in 1832 wordt nog op de dagstaten een vierde choleralijder vermeld. Jodocüs verhaagen , oud 32 jaren, zou aldaar door cholera asiatica zijn aangetast. Den 17 of 18 Augustus kon hij als hersteld worden beschouwd. Van verhaagen is ons niets naders bekend geworden. Omtrent denzelfden tijd , als de ziekte aan het Goessehe Sas zich openbaarde , werd in de stad Goes door de ziekte overvallen j. daauw, oud 58 jaren. Deze persoon was zwak van ingewanden en had vroeger eens aan cholera indigena geleden. Hij genas. De geneesheer heeft niet stellig opgegeven, dat de cholera, waaraan de lijder op nieuw leed, de aziatische braakloop was. (BI. 24.) Dezelfde geneeskundige, die de lijders op het Port Batli bezocht had, vond den 19 Augustus op het dorp Rilland — op een klein uur afstands vanBath — een man lijdende aan dezelfde verschijnselen , doch in ligteren graad, als de lijders op het Fort. Deze persoon herstelde. Zijn naam was van vleugel : de eenige bijzonderheid, welke wij van hem te vermelden hebben. Ook van hem durfde de geneesheer toenmaals niet bepalen, of zijne ziekte al of niet eene gewone cholerine was. De drie hierbovengenoemde lijders werden op een tijd ziek, wanneer in deze provincie de gewone cholera wordt aangetroffen. Het weinige, dat ons van hen en hunne ziekte is bekend geworden, verbiedt ons hun lijden met cholera asiatica te bestempelen. (BI. 30.) In Ylissingen werden op den 17 September 1833 twee ziektegevallen waargenomen, welke men als cholera asiatica beschouwde , doch waaromtrent wij om meer dan eene reden in twijfel zijn gebleven. De eene zieke was een man in de Oranjestraat, in armoedige omstandigheden verkeereiule. De geneesheer, die hem behandelde, heeft aan het bestaan der cholera asiatiea bij zijn lijder later getwij feld. Hij overleed den 21 September. Het andere geval betrof eene vrouw, waarvan wij de ziekte uitvoeriger willen mededeelen, ten einde de lezer zelf beslisse of men hier al dan niet aan cholera asiatiea te denken hebbe : „ Het was, zoo „ luidt het berigt, eene reeds eenigzins bejaarde vrouw, die zwak en „ veelal ziekelijk was; voor eenige jaren wegens scirrhus eene borst „ was afgezet; behebt met prolapsus uteri , die steeds ter grootte „ van twee vuisten uitbleef en veel stinkende stof afzonderde, en „ waaraan sedert eenigen tijd carcinomateuse zweren waren. Daarbij ,, was zij zeer overgegeven aan sterken drank, zoodat zij meestal „ dronken te huis kwam. Op den avond van den 16 , te elf uur, „ was zij ziek geworden en had den geheelen nacht melkachtige stof„ fen gebraakt en ontlast, met pijnen in den buik en de beenen. De „ ziekte toenemende, handen en beenen blaauw wordende, benevens „ eenigermate neus en aangezigt en ingevallen oogen, riep men 's mor,, gens hulp in; 's middags had zij géén pols en overal huidplooi, en „ 's avonds stierf zij." , Dat deze verschijnselen met den naam van cholera moeten bestempeld worden ligt duidelijk voor oogen, maar om in zoodanig voor. werp deze verschijnselen tot de cholera asiatiea met zekerheid te willen brengen, is ons te bedenkelijk voorgekomen. (1) Wij hebben mitsdien dit ziektegeval onder de twijfelachtige eene plaats ingeruimd; en dit te meer , omdat het ons uit de toenmaals gehoudene correspondentie van het stedelijk bestuur der stad Ylissingen met den Gouverneur van Zeeland gebleken is , dat dit bestuur redenen meende te hebben om aan het bestaan van aziatische cholera bij beide personen te twijfelen. (BI. 30) Reeds waren de laatste sporen der cholera asiatiea uit Nederland verdwenen en men dacht in Middelburg niet meer aan eene ziekte, welke zich naauwelijks binnen hare muren vertoond had, toen het volgende ziektegeval zich voordeed. Op den 14 Julij van het jaar 1835 werd in deze stad mijne hulp met aandrang ingeroepen door een herbergier, met name l. claassen. Bij mijne komst aldaar vond ik den lijder, een man van middelbaren leeftijd, op den rug liggen, met ingevallen gelaat, ingezonken oogen, waarvan de oogappels naar boven gekeerd, met eene (1) Op dien tijd , wanneer cholera indigena in deze provincie geene zeldzame tiekte is , beerschte niet alleen niet in Ylissingen de cholera asiatiea , maar ook op liet gelieele eiland "Walcheren werd zij nergens waargenomen. naauwelijks hoorbare en heesche stem zijne klagten uitende. Er vertoonden zich eene koude, aan de handen gerimpelde, huid, welke bij het zamendrukken eene huidplooi gaf, — een naauwelijks voelbare pols , ■— krampen in de kuitspieren. Door braking en buikontlasting werd eene groote hoeveelheid stof, aan rijstwater gelijk , uitgeworpen. De lijder, die zich dikwerf aan het misbruik van sterke dranken schuldig maakte, was onverwachts door deze ziekte overvallen. — Hij genas iia het gebruik van uitwasemende en krampstillende uit- en inwendige middelen. De gewone medicus van dezen man was de hoogleeraar jonkheer ij. de jonge , die verhinderd was, den zieke terstond te bezoeken. Uit de groep van ziekteverschijnselen, bij den herbergier waargenomen , besloot ik tot het bestaan van cholera asiatica. Ik maakte echter dit besluit niet bekend aan de huisgenooten, en bepaalde mij tot de vraag, of er ook in de laatste dagen in dit logement vreemdelingen , en welke, vertoefd hadden. — Men antwoordde mij , dat werkelijk juist te voren in de herberg een matroos overnacht had, die pas met het Rijksvaartuig de Melampus uit Oost-Indie te Viissingen was aangekomen. Nader ingewonnen berigten betrekkelijk een en ander hadden tot uitkomst, dat in de Oost de cholera asiatica op dit vaartuig sterk geheerscht had, en een groot deel der equipage daaraan bezweken was; — dat gezegde matroos, den dag van zijn verblijf te Middelburg, voor het eerst, sedert zijne komst in het Vaderland, vrijheid gekregen had, om aan wal te gaan, en daartoe zijne beste plunje, welke hij, sedert hij in de Oost geweest was, niet gedragen had , had aangetrokken. Nadat ik nu onzen lijder verlaten had, kwam, een paar uren later , zijn gewone medicus hem bezoeken. Zonder met mijn gevoelen betrekkelijk den aard van het lijden des herbergiers bekend te zijn, herkende ook de heer de jonge dit lijden voor aziatische cholera. Op zijne vraag wat ik van de ziekte gezegd had, antwoordde men , dat ik mij uitsluitend bepaald had tot de vraag, of er in den laatsten tyd vreemdelingen, en welke, in de herberg vertoefd hadden. Hieruit besloot de hoogleeraar, dat wij eenstemmig in onze diagnose waren. Ziedaar een eenvoudig verhaal van het gebeurde. Welk gevoelen men te dien aanzien moge opvatten, altijd zijn de volgende daadzaken boven allen twijfel verheven. 1". Op een tijd, waarin van cholera asiatica in Nederland niets meer vernomen werd; — in eene stad, welke slechts enkele gevallen van cholera in 1833 had opgeleverd, treffen twee medici een ziektegeval aan, dat zij , zonder elkanders gevoelen hierover vooraf te weten, zonder aarzeling als cholera asiatiea herkennen. 2°. Beide medici hadden gedurende ettelijke jaren in dezelfde stad gepractiseerd en dikwerf aldaar de cholera indigena waargenomen, zoodat , bij hunne beslissende uitspraak in het bovengenoemde ziektegeval , bezwaarlijk kan gedacht worden aan eene verwarring van laatstgemelden braakloop met den aziatischen. 3°. Beide medici vernamen, eerst na de ziekte des herbergiers voor cholera asiatiea herkend te hebben, dat kort te voren in hetzelfde huis een matroos den nacht had doorgebragt, die pas uit Oost-Indie met een schip was aangeland , waarop aldaar de cholera asiatiea groote verwoesting had aangerigt. j. c. van den broecke. (BI. 35) In den nacht van 21—22 Augustus 1832 overleed te Biervliet, een dorp in het vierde district, een pas in dienst getreden tamboer, genaamd moussi , oud 16 jaren. Deze jongeling, door armoede achterlijk in ligchaams-ontwikkeling, was in de ziekenzaal van het, bij het dorp Breskens gelegene, fort Frederik Hendrik verpleegd geworden voor buiksaandoening , waarvan ons de aard of verschijnselen onbekend zijn gebleven. Ontslagen uit die zaal en vertrekkende naar zijn , drie uren verwijderd, kantonnement te Biervliet, ging hij zich onderwijl te buiten aan bier , sterken drank en langs den weg groeijende braambezien. Vóór zijne aankomst werd hij reeds overvallen door veelvuldigen stoelgang , dorst en krampen, zoodat hij weldra alle verschijnselen opleverde, eigen aan den aziatischen braakloop. Men heeft de goedheid gehad ons die verschijnselen op te geven , en zij komen ook ons voor die van cholera asiatiea te zijn; doch wij hebben dit geval niet in ons verhaal opgenomen, omdat het ons bekend was , dat anderen daarover anders gedacht hebben. Yoor ons doel had intusschcn het geval geene waarde, daar men ons niets heeft kunnen berigton van de zi ekte, waaraan de tamboer moussi leed vóór hij de ziekenzaal verliet. (BI. 83) Een geruimen tijd, vóór zich de cholera op het einde van 1848 geopenbaard had , maakt men van een twijfelachtig geval -melding, dat te Breskens, een zeedorp , in het vierde district van Zeeland, zou zijn voorgevallen. De heer T. zou aldaar aan spastische aandoeningen van den onderbuik overleden zijn, welke men meende tot de cholera asiatiea te moeten brengen. De lijder was een potator, had eene dubbele hoeveelheid laxeerpillen gebruikt en daarop overvloedig oesters gegeten. Meer dan deze laatste bijzonderheden hebben wij niet vernomen. (BI. 83) In de opgaven: door het gemeente-bestuur vau St. Kruis, een dorp in het vierdo district, aan de grenzen van OostVlaanderen, aan de gewestelijke autoriteiten gedaan, vinden wij vermeld dat de cholera asiatica zich den 7 September bij r. ktjxlenwaard zou geopenbaard hebben; — dat er vier gevallen van zouden zijn voorgekomen, doch dat men met vrucht geneeskundige hulp had ingeroepen; zoo als dan ook blijkt, daar allen hersteld zijn Na informatien te hebben ingewonnen bij den geneesheer, die deze lijders verpleegd heeft, is ons uit zijn antwoord gebleken, dat hij die <*evallen niet voor cholera asiatica hield. Om deze reden hebben wy gemeend ze alleen te dezer plaats te moeien vermelden. (BI 97) Wij hebben in ons verhaal meer dan één geval vermeld, waar 'een choleralijder van elders in een ziekenhuis gebragt, op een tijd waarin de cholera in den omtrek van zulk een huis,^ zoowel als 'op deszelfs zalen geheel onbekend was, slechts door een lijder werd achtervolgd. Wij veroorlooven ons ten slotte eene dergelijke invoering der ziekte mede te deelen, waarvan de afloop noodlottiger was, — wel niet waargenomen in dit gewest, doch bijgewoond door een geacht inwoner dezer stad. In 1833, op een tijd, toen men in de stad Breda, noch in deszelfs militair hospitaal, noch in het nabijgelegene kamp van Reijen, eenig spoor van cholera ontdekken kon, werd uit den omtrek van 's Hertogenbosch , waar de braakloop heerschte, naar eerstgemelde stad vervoerd de heer x v. p die de voor vrijwilligers van gegoeden huize in Breda ingerigte ziekenzaal verkoos, boven die van de stad, in wier omtrek hij in kantonnement lag. Er bevonden zich op die zaal 26 jongelieden, waarvan menigéén, zoo goed als hersteld zijn vertrek verschoof om het gezellige leven, dat men aldaar sleet. De heer p.leed aan krampen, buikpijnen en tenesnu vesicales, waarin niemand iets kwaads vermoedde, toen bij , op den avond van den zesden dag na zijne aankomst, door hevige benaauwdheid werd aangetast en spasmodische vertrekkingen in het gelaat kreeg. De geneesheeren erkenden toen den aziatischen braakloop, en met gerrng was de opschudding, welke op de zaal ontstond. - Terwijl inmiddels onze lijder naar eene andere kamer gebragt werd, vroegen bijna al onze vrijwilligers verlof, om het hospitaal te mogen verlaten. Men stond dit toe aan de herstelden, doch trachtte de overigen te overtuigen, dat alle vrees voor besmetting ongegrond was, omdat de cholera geene contagieuse ziekte was. Er bleven alzoo slechts 13 vrijwilligers over, terwijl de heer r. vroeg in den volgenden morgen bezweek. Het minst bevreesd voor besmetting was voorzeker de heer n. uit Raamsdonk. Deze , in meer dan gepaste opgewondenheid des avond» terngkeerende, bemoeide zich niet alleen met den, voor choleralijder erkenden, zieke, maar trachtte zelfs door woorden en daden den ernst van het ziekbed te verwijderen. De discipline vorderde voor den heer h eene ligte straf; hij bragt den nacht in een ander vertrek door; tegen den middag openbaart zich ook bij hem de braakloop , en hij overleed des nachts. — Maar toi dit treurige geval bepaalde zich de ziekte niet; gedureude de twee volgende dagen bezweken er wederom drie vrijwilligers, en op de vier volgende nog zes, terwijl de heer p. , vrijwilliger der grenadiers, in ligten graad werd aangetast, en de-heer c. met onzen berigtgever geheel bevrijd bleven; welke laatste welligt daardoor minderen aanleg had, omdat hij een lang voortgezet antiphlogistisch geneesplan ondergaan had voor eene oogziekte. Zoo plantte zich dus de van elders aangevoerde ziekte op elf menschcn voort, uit den gegoeden stand, wien het aan niets ontbrak , en wel op eene zaal, waarop het verblijf hun niet vreemd was,' en in wier omtrek zelfs men geene cholera had waargenomen. __ De zaal werd toen gezuiverd, gesloten en de overgeblevenen naar eene andere kamer gébragt. — Wie zal het wagen die noodlottige gebeurtenis anders dan uit besmetting te verklaren ? (BI. 192) Het cijfer der bevolking, op bl. 14 medegedeeld , was het resultaat der volkstelling over geheel Zeeland, in November 1849. Na herstel van eenige onnaauwkeurigheden, is het gebleken op 1 Januarij 1850 geweest te zijn 160,073, met inbegrip der tijdelijkverblijvenden en doortrekkenden ; zonder deze mede te telleu bedroeg de ware bevolking 156,725 inwoners. Haamlijst DEK BEKENDE CHOLERAiIJDERS IN ZEELAND. EERSTE VERSCHIJNING. — 1832. Noordwelle. 28 Julij , M. Hardekaas, 24 jaren, overleden. — Goessche Sas. 11 Aug., wed. de Keizer, 74 j.; ... de Koning, 32 j., beide o. 13 Aug. H. de Groot, hersteld. —Bath. 17 Aug. K. Koppens, 58 j.; A. van den Ende , 44j., beide o Bruinisse. 28 Aug. P. Beekman , 47 j., o. 29 Aug. E. Verhoek , 48 j., h. 31 Aug. A. Vijverberg , h.; vrouw Vijverberg, o.— Wissekerke. 27 Aug. een schipper, o. 1833. Middelburg. 30 Junij M. Antheunisse, o. 1 Aug. de knecht van van Kampen, h. 5. Aug. J. van Kampen, o. 16 Aug. C. M. Latour, o. Goes. Julij, een reiziger, 25 j. en eene vrouw , beide o. — Zierikzee. Julij, A Ribbens , 60 j.; 26 Julij, F. Steynhuyze, beide o. 9 Aug. J. Stofregen, 50 j.; H. Stofregen, 38 j., beide o. M. Stofregen, 32 j. h. Sas van Gent. 17 Oct. A. Schrijver; J. van Dijk, en 16 Oct. .. .Genei, alle drie o. — Graauw. Van 19 Julij tot 17 Aug., 53 lijders , waarvan 34 o. en 19 h. — Hulst. Van 24 Julij tot 20 Sept. 18 militairen, waarvan 13 o. en 5 h., benevens twee inwoners die beide o. — Axel. 26 Julij en later , 8 militairen , waarvan 4 o. en 4 h. — Hontenisse. 25 Julij, P. Peeters, 23 j., o. TWEEDE VERSCHIJNING. 1848. Vlissingen. 17 Nov., een fiisilier; Dec. tot den 23, ... Reinhoudt; vrouw Reinhoudt, alle drie o., en J. Georg , h. — Tholen. 30. Dec. ... de Blaauw, o. 1 849. Middelburg. 22 Mei, A. van Bendegom, 18 j.; 18 Junij-, H. van der Vliet, 29 j.; 20 Julij , G. van Rijswijk , 26 j., en 9 Julij , ... Adriiianse , alle vier o. — Vlissingen. 17 Maart, een serjant, o. 3 Junij , J. Schot, 44 j., h.; 23 Junij , de Ridder, 38 j.; 7 Julij, F. M. Nobels, 5 j., beide o. 8 Julij, J. Willemse, 9j., h. 10 Julij, M. Verdoorn , 20 j.; 13 Julij , C. Gazelle, lij., beide o. 16 Julij, A. Gazelle , 8 j.; 23 Julij, J. Gazelle, 48 j.; 16 Julij, J. de Labie , 40 j., alle drie h. 27 Julij , S. P. van der Maas , 54 j., o. 28 Julij , dochter van der Eijk , 16 j.; M. Vernieuwe , 2 j.; 31 Julij , J. Vernieuwe, 4j.; 29 Julij, J. R. D , 21 j. , alle vier h. 30 Julij, twee fu- siliers; 29 Julij, E. Pilaus , 5 j.; 31 Julij, W. Pilaus, 3 j.; 1 Aug. ... Pilaus, 40 j.; vrouw Pilaus, 36 j. ; 31 Julij, wed. Dingemans, 1 82 j.; 3 Aug. wed. Becker, 72 j., alle acht o. F. Sterk, 39 j.; 89 Aug.' C. de Visser, 44 j., beide h. 30 Aug. J. van den Abeele, 44 j. 5 Sept. A. Priegel, 27 j., beide o. — Cortgeen. 11 Maart, NN., h. 11 Maart, NN., li. — Zierikzee. 2 Mei, G. Arend, 45 j., o. 6 Mei, Arend, 7 j., h. 7 Junij, A. Botbijl, o.; ... Botbijl, 20 j., h. 19 Aug. vrouw Adderson; 22 Aug. schipper Adderson, beide o. en do knecht van Adderson, h. 19 Sept. C. van der Jagt, o.-Kerkwerve. 22 Mei J. van Dongen; 26 Mei, B. van Dongen; 11 Junij, J. Staats en A. do Pooter, alle vier o. — Bruinisse. 13 Junij , W. Visser' 60 j.; het kind van Visser; 22 Junij . C. Dijkema, 29 j., 25 Aug. vrouw Luyk, 32 j. ; 26 Aug. M. P. van Luyk, 51 j., alle vHf o. — Ouwerkerk. Van 10 Aug. tot 9 Sept., wed. la Rooi; zoon der weduwe, 23 j., beide o.; ... la Rooi; ... la Rooi; W. van den Berge, alle drieh.; ... la Rooi, o.; vrouw Hendrikse; vrouwPad: mos beide h.; de moeder van Reingoudt, 70 j.; ... Reingoudt, 19 i. beide o.; II. J. Reingoudt en vrouw Reingoudt, beide li. — Thohn. 2 Juli), C. Briggelmans , wed.Neute, 44 j.; 6 Julij , •••jan Akkeren, 17 m.; 7 Julij, M. van Akkeren, 38 j.; 5 Sept. J. Ver- kamme 19 j.; 8 Oct. C. van Voortvliet (vrouw Erkermey) , 27 j., alle viif o. — Scherpenisse. 1 5 Aug. Jan Camtijn , o. Poortvliet. Auo-, NN., h. ; NN., 6 Sept. NN., beide o. — St. Annaland. 28 Mei, van"'Bende'gom , 45 j.; 29 Mei, vrouw v. Bcndegom ; 4 Junij M. van Westenbrugge; 8 Junij, C. Goudswaard, 14 j.. alle vier o. A. Schrijver, 49 j., h. 9 Junij , A. Quist , o. — Groede NN., h. — Heille. 4 Julij, A. Galens, 20 j.. h. — Stroodorpe. 1 Julij NN., o. Sas van Gent. Van Maart tot Julij, 6 lijders, waarvan drie o. en (lr;e li — Neuzen. 6 April. C. van Damme, 36 j.; L. van den Bosch , boido ^ ; een stuurman, 22 j., h. 15 April, vrouw v Drongelen , 49 j. 17 April, wed. Frederiks . beide o.; 21 April, N. Dey , 23 April, M.I)ey, 28 April, J.Dey; 15 April, L. Verbroek, 27 j., alle vier h.; 7 Junij, het zoontje van Kouijzer, 7 j. ; 12 Junij, P. Kouijzer 48 j., 7 Junij ... Bruininks, 44 j., alle drie o.; ... Zonneveld, 36 j.; wed. Mol, beide h.; 9 Junij, A. J. Dey, 10 j„ o.; 10 Junij, J. Dey , 16 i., h.; vrouw Hijgclaar, 42 j.; het zoontje van Hijgelaar 9 j. , beide o.; wed. van Akkeren; de dochter van v. Akkeren, 16 j., beide h.; G. Janssen, 24 j.; D. Riemens (stiefvader van Janssen, wonende in hetzelfde huis), 48 j. ; vrouw de Meijer , 44 j.; 13 Junii P. de Meester, 34 j., alle vier o.; 16 Junij , wed. Wisse, h., 17 Junij , C. Pelle , 48 j., o; 26 Junij, J. v. d. Kolk , 20 j , beide o ; vrouw Vermale, 50 j.; M. van Hoorn, beide h.; 19 Junij, wed. P. van Harte, 50 j., o.; M. de Zeeuw, 9 j., h.; 5 Junij , J-Steeristra, 27 j., o.; 13 Junij, P.Geelen, 27 j.,h.; 20iJumj L dcWt 40 i • 21 Junij , J. B. van de Geeluwe, 26j. — Boschkapelle.. Laatst v Junij, M. Fruitier, o.; Aug. P. Scheerling ; dochter van Scheerling; ... Hermans, h.; zijne vrouw A. Taalman, o.; P. Warns, o., 21 Aug. p. Vaal, 50 j., O.; 23 Aug. wed. P. Vaal, 49 j., h., 21 Aug. J. Taalman 78 j.; 27 Aug. J. Taalman 47 j.; 2 Aug J. Scheers, 84 j., alle drie o.; C. Mulder , 55 j.; F.Everaard be.de h. 27 Aug. J. Everaard, 78 j., o.; 21 Aug. J. Kerpentem h.; 22 Aug. J. Dobbelaar , 55 j.; D. van Laar , 3 j.; 26 Aug. van Laar , 7 m., alle drie o.; 23 Aug. C. Eeman, 9 m., b.; 24 Aug. A. van Wccnen, 4 j.; J. Kouijzer, 7 j.; 5 Sept. J. F. Kouijzer, 15 j.; 25 Aug. J. van Etten, 66 j.; 26 Aug. J. Luycks , 78 j. ; 27 Aug. A. Ottjes , 5 j. alle zes o. 5 Sept. J. Everinck, 49 j., h.; C. vanCampen, 21 j.; 11 Sept. J. F. de Bakker , 39 j., beide o. ; J. van de Walle, 30 j., h. 12 Sept. J. van Buiten, 44j., o. — Graauw. 29 Junij, P. F. Vlasveld, 4 j.; 25 Junij; P. Vlasveld, 40 j.; 30 Junij, J. Vlasveld, 8 j., alle drie o.; A. M. Vlasveld, 6 j., h. 3 Julij , A. C. Vlasveld, 5 m., o. 9 Julij , A. C. Vlasveld , M. Vlasveld en A. M. Vlasveld, alle drie h. 30 Junij, D. Bestiam , 16 j., h. 2 Julij A. C. Waelpoel, 16 j.; 4 Julij , A. C. Kint (moeder der voorgaande), 63 j.; R. Leempoel, 69 j.; 3 Julij, J. During, 15 m.; 5 Julij, P. During, 8 j.; R. D. During, 2J. j.; 6 Julij-, A. During, 10 j.; 9 Julij , A. C. Feenaert, 34 j., alle acht o.; haar man A. During, 42 j.; vóór 5 Julij , P. J. Klaessens; vóór 7 Julij , B. Meyntjes , 57 j., alle drie h.; 7 Julij, G. F. Giltmeijer, 7 j., o.; zijn broeder J. F. Giltmeijer, 12 j., b.; 8 Julij, P. Beule, 2 j.; 9 Julij, haar broeder J. Beule , 3 j.; 13 Julij , J. van der Walle , 69 j., alle drie o.; 9 Julij , A. C. Koorens , 9 j.; M. A. de Paauw, 7 j.; hare zuster A. M. de Paauw , 1 j.; 7 Julij, L. Daeleman, 20 j., alle vier h. 11 Julij , P. Bernard, 4 j.; A. Maas, 24 j., beide o.; bare zuster A. C. Maas; P. F. de Bilde, A. Kind, T. Thiele, T. A. Paauw, alle vijf h.; M. T. Frans, 40 j.; J. F. Burm , 10 m., beide o;; P. T. van Walle; 13 Julij, zijne schoonmoeder J. van Oij , 70 j.; P. Triest, 40 j.; 11 Julij, P. van Dorsselaer, alle vier h.; 14 Julij, L. van Dorsselaer, 2 j.; G. van Dorsselaer, 8 j.; 12 Julij, J. van Sikkelerus, 40 j. ; B. Krombeen; 13 Julij, P. Boogaert, 21 j.; J. Xeve, 21 j. , alle zes o.; A. C. de Moor (moeder der twee volgende), h.; 14 Julij, A. C. de Koning, 6 j.; 13 Julij, J. F. de Koning, lj.; 22 Julij, C. Fruitier, alle drie o.; 12 of 22 Julij , A. van den Bos; 15 Julij, J. H. Worms, 40 j., beide h.; 16 Julij. A. Burm, 36 j., o.; A. Mat, h.; 27 Julij, haar man P. Meerschaert, 70 j.; 19 Julij, M. A. de Bakker, 70 j., beide o.; A. van den Boogaert, 56 j.; 23 Julij, P. Buisrogge, 40 j., beide h.; 21 Julij, J. van Troost, 13 j.; 27 Julij , J. F. van Driessche, 2 j.; 3 Aug., C. Raas (moeder der twee voorgaande), 44 j.; 23 Julij, P. Vleerken, 9 j.; 29 Julij, J. Maas, 34 j., alle vijf o.; vóór 3 Aug., J. Durink (moeder van Vleerken) , b.; 28- Aug., T. Krombeen, (echtgenoot van v. d. Berghe: buitendien zijn bij 2 zoons nog gevallen van chol. sicca voorgekomen; waarvan wij den afloop niet weten. Wij bedoelden dezen lijder op bl. 130), 66 j., o.; A. M. Neve, h.; 30 Aug., J. Strabbe, 47 j., o. — Krabbenhoek (bij geruchte). 15 Junij, vrouw van den Berghe, o. — Graauw. 14 Junij, J. Hulshout; 23 Junij, S. de Poorter; 4 Sept., V. de Blok, 7 j., alle drie o.; 12 Sept., J. de Blok, h.; 6 Sept., Hun vader M. j. de Blok , 36 j.; P. van Laar , 26 j.; 7 Sept. A. C. Vlasveld , 48 j., beiden o.; 10 Sept., M. Vlasveld , h. ; 8 Sept. C. During, 68j.; 7 Sept. R. During, 9 j., 8 Sept. P. During, 4 j.; 12 Sept. A. C. Magnus (moeder der Durings) , 37 j,, alle vier o.; 12 Sept. O. During , P. Magnus ; 8 Sept. J. Magnus , M. Buisrogge, 16 Sept. F. Buisrogge, alle vijf h. 8 Sept. A. C. van Bragt, 47j.; 15 Sept. J. Baert, 38 j.; 10 Sept. J. do Neys , 13 m., aile drie o. 12 Sept. Gr. J. de Neys (vader van de Neys. Deze man verloor nog een zoontje, Pieter, den 13 Sept.); 10 Sept. E. Visser, beide h. 12 Sept. E. van Looy, 84 j., o,; J. Vermeulen, h.; 16 Sept. A. Uijens, 71 j.; J. F. de Koning, 16 j., beide o., C. Volcrijk, h. — Lamswaarde. 29 Ju- nij , P. Taelman, 32 j., o Kuittaard. 3 Julij , P de Koning, 27 j., h. 5 Julij, K. de Koning, 20 j., o.; 6 Julij , vrouw de Koning (J. Pen), 48 j.; ... de Koning , kind van de Koning, een kind met eholerine , alle vier h.; 10 Julij, een kind met eholerine, 10 j., o.; 5 Julij , F. Totté, 50 j., o. Julij , vrouw Maas , 47 j.; ... Maas , 47 j. en 3 kinderen, alle vijf h. 7 Sept. P. Fierens, 64 j. ; 8 Sept. S. de Smit, 49 j.; 9 Sept. J. Fierens, 9 j.; F. Fierens, 4 j., alle vier o.; 8 Sept. C. Maes , 24 j.-—Groenendijk. 25 Aug. A. M.. Krombeen, 38 j. 27 Aug. J. F. Tieleman, 30 j.; 28 Sept. F. de Blok, 45 j., alle drie o.; laatst van Aug. wed. de Blok, twee kinderen van de Blok, alle drie h.; 31 Aug. P. J. Tieleman, 59 j. ; A. Tieleman, 2 j.; 30 Aug. P. Totter, 60 j., alle drie o.; de vrouw van Eemortel , h. 31 Aug. P. A. van Eemortel, 5 j. , o. ; ... van Eemortel, volw., h.; C. Buisrogge, 35 j., o.; zoon van J. van Assel, h. 1. Sept. J. Sarneel, 55 j., h.; 4 Sept. J. van Assel, volw., o.; Sept. vrouw van Assel, volw., h.; 4. Sept. A. Taelman, 39 j. o.; vrouw Taelman en kind, beide h.; 9 Sept. J. Heinsius , 13 j., o.; 2 Sept. vrouw Heinsius, volw., b. — Kreverhil. 1. Aug. van den Bos, volw., h.; 2 Aug. C. van Ombergen, 35 j.; 4 Aug. A. van den Bos, 7 j.; A. C. van den Bos, 9j., alle drie o. — Roversberg. ... van den Bos, o. Welsoorde. 26 Julij, G-. Adriaansen, 59 j., o. — Kauter. 17 lijders, waarvan'9 h. en 8 overleden. RECAPITULATIE: Op de Eilanden in 1832—33, — 22 — in 1848—49, — 82. In Z. Vlaanderen „ „ „ — 85 — „ „ „ — 235. In het geheel dus op de eilanden 104, en in Zeeuwsch Vlaanderen 320, te zamen 424 gevallen. Van deze lijders was de afloop als volgt: 1832—33. 1848—49. 74 overleden. 183 overleden. 33 hersteld. 126 hersteld. 8 onzeker. 107 317 BLADWIJZER. VOORREDE, bl. IV'—-VIII. inleiding. De provincie Zeeland en hare inwoners, bl. 1—16. hootdstük i. Eerste verschijning der cholera asialica in Zeeland , bl. 17-—38. Gezondheidstoestand, bl. 17. — Noordwelle , bl. 20. — Goesschc Sas, bl. 21. — Fort Bath , bl. 22. — Bruinisse, bl. 24. — Kamperland, bl. 28. — Middelburg, bl. 29. — Goes, bl. 30. Zierikzee, bl. 31. — Sas van Gent, bl. 34. — Graauw, bl. 35. hoofdstuk li. Tweede verschijning der cholera asiatifa in Zeeland, bl. 39'—'142. Gezondheidstoestand, bl. 39. — Middelburg , hl. 44. — Vlissingen, bl? 48. — Cortgeen, bl. 61. — Zierikzee, bl. 62. — Pikgat, bl. 65. — Bruinisse, bl. 66. — Vianen , bl. 71. — Ouwerkerk, bl. 72. — Tholen , bl. 73. — Scherpenisse, bl. 74. — Poortvliet, bl. 74. — St. Annaland , bl. 75. — Groede , bl. 83. — Heille, bl. 83. — Stroodorpe , bl. 86. — Sas van Gent, hl. 87. — Neuzen, bl. 88. — Boschkapelle, bl. 103. Graauw, bl. 107. — Lamswaarde, bl. 123. — Kuittaard, bl. 124. — Groenendijk, bl. 128. — Kreverhil en Eoversberg, bl. 138. — Welsoorde, bl. 140. — Kauter, bl. 141. hoofdstuk in. Beteekenis van de verschijning der cholera asiatica in Zeeland, bl. 143—208. 1. Vóór de cholera asiatica in Zeeland verscheen, kon men uit den algemeenen gezondheidstoestand niet vermoeden, dat die ziekte naderde, bl. 1-45. — 2. l)e verbetering van den algemeenen gezondheidstoestand in Zeeland bleef toenemen, niet alleen nadat de cholera zich hier en daar vertoond, maar ook toen zij haar toppunt op de epidemisch bezochte plaatsen bereikt had, bl. 146. — 3. De cholera is dus in Zeeland verschenen op een tijd, toen de endemische ziekten niet noemenswaardig waren, bl. 147. — 4. Zelfs op die plaatsen, waar de aziatische cholera in Zeeland verschenen is, zijn geene zachtere vormen, als voorloopers, voorafgegaan, bl. 149. — 5. De cholera is in den regel uitgebroken op plaatsen, welke door de scheepvaart verkeer hebben met oorden, buiten deze provincie gelegen, bl. 150. — 6. Het is op die plaatsen, — wanneer men een naauwkeurig onderzoek heeft kunnen instellen , — op zeer weinige uitzonderingen na, gebleken , dat de eerste choleralijders vreemdelingen of personen waren, die van plaatsen kwamen, waar de cholera heerschte , bl. 153. — 7. De cholera is eerst dan in de landelijke gemeenten verschenen , wanneer daaraan een verkeer was voorafgegaan met plaatsen, waar de ziekte zich vertoond had, bl. 155. — 8. Waar men, na het uitbreken der cholera, de eerste en daarop volgende lijders naauwkeurig heeft gadegeslagen, kon men in den regel ook opsporen, dat er onderling verkeer of gemeenschap had plaats gegrepen, bl. 156. — 9. De weinige choleragevallen, in Zeeland waargenomen, waar zulk een verkeer of gemeenschap niet zou hebben plaats gehad, zijn juist die , waar men geen naauwkeurig onderzoek heeft gedaan of kunnen doen, bl. 157. — 10. De plaatselijke invloeden of andere, met leefwijze en bedrijf zamenhangende, zijn geenszins op goede gronden als eerste en voldoende oorzaken van het ontstaan der cholera asiatica aan te wijzen, bl. 159. — 11. De overeenkomst, welke bestaat tusschen het vierde en het vijfde district, — terwijl in het laatste de cholera heeft geheerscht en in het eerste niet, — bewijst eveneens dat men de cholera in Zeeland niet door genesis spontaneakan verklaren , bl. 168. — 12. Men is , om gemelde redenen, verpligt aan te nemen, dat de cholera asiatica in Zeeland waargenomen, niet geweest is een hoogere graad der endemische ziektevormen, bl. 171. — 13. In overeenstemmingmet haren uitheemschen oorsprong tastte de cholera alle leeftijden aan, vooral den meer gevorderden, en onderscheidde zij zich door eene groote sterfte , bl. 173. — 14.'Ingeval de cholera, als vreemde ziekte, door besmetting zich mogt hebben verder uitgebreid, moet men, om deze verspreiding te beoor- n U T T E H D AM BKIIGGE m o o k « ft P3 H £ H £ deelen , ook de ligtere ziektevormen in zijn onderzoek opnemen, bl. 176. — 15. Men ontmoet op de Zeeuwsehe eilanden een aantal ondubbelzinnige voorbeelden van voortplanting der cholera door contagium op één of meer personen, bl. 178. — 16. Men ontmoet ook voorbeelden van besmetting in Zeeuwsch Vlaanderen, bl. 187. — 17. Men is dus genoodzaakt aan te nemen, dat de cholera asiatiea in Zeeland als eene uitlieemsche besmettelijke ziekte ontstaan is , en zich door onmiddellijke of middellijke voortplanting van den eenen mensch op den anderen verspreid heeft, bl. 190. AANHANGSEL, bl. 209—216. naamlijst der choleralijders , bl. 217—220. verbetering. Men leze op bl. 19 in plaats van 1000, — telkens 10,000