DE VERDIENSTEN DEK BNGBLSCHBN OP GYNAEKOLOGISCÏÏ GEBIED EN HET VERBAND DER GYNAEKOLOGIE MET DE GENEESKUNDE. DOOR T, HALBERTSMA. UTRBCHT. — H. C. liLOM. 1867. DE VERWENSTEN DER ENGELSGHEN op gynaekologisch gebied en liet verband der gynaekologie met de geneeskunde. Stoom-snelpersdruk van J. VAN BOEKHOVEN, te Utrecht. DE VERDIENSTEN DER ENGELSCÏÏEN OP GYNAEKOLOGISCH GEBIED EN HET VERBAND DER GYNAEKOLOGIE MET DE GENEESKUNDE. REDEVOERING ter aanvaarding van liet Hoogleraarsambt aan de Hoogescliool te Utrecht, DEN 15a™ OCTOBER 1867 UITGESPROKEN DOO» T. HALBERTSMA UTRECHT. — H. C. BLOM. 1867. Het is door de overeenkomst in taal, en de gemakkelijke wijze waarop de Nederlander zich in betrekkin»- o stelt met zijnen Duitschen nabuur en toegang verkrijgt tot de wetenschappelijke inrigtingen, maar tevens ook door de belangrijke vorderingen daar in de laatste jaren gemaakt, dat we ons hoe langer hoe meer in wetenschappelijk opzigt met deze natie vereenigen. Maar eenzijdig is het zich voornamelijk tot ééne natie te bepalen en soms in de meening te zijn dat wij van andere weinig kunnen leeren. Dit geldt niet het minst van de gynaekologie. Wigand en JsTaeg-ele , Busch en Siebold , ScAisrzoNT en Bbaun , zijn algemeen bekende gynaekologen of verloskundigen, geldt ditzelfde ook van Duid en Hunter , van Braxton Hicks en Simpson, Tyler Smith en Barnes ? Zelfs Smellie zou het misschien niet zijn, als niet een perforatorium en een haak zijnen naam droegen. Wij worden hierin ook door de Duitschers voorgegaan; al raadplegen ze van de verschillende groote natiën wel het meest de buitenlandsche litteratuur, ook zij citeren buitengewoon gaarne de Duitsche. In een zeer bekende geschiedenis der geheele geneeskunde worden de namen van alle mogelijke Duitsche gynaekologen gevonden, de naam vau Simfson wordt er gemist: en juist, omdat we deze boeken raadplegen, weten we dikwijls niet, wat we van andere volken hebben geleerd. Het schijnt mij daarom niet nutteloos na te gaan, wat we ook aan andere natiën te danken hebben. In dit uur, wensch ik m het bijzonder te spreken over de verdiensten der Engelschen op gynaekologisch gebied en daarna met een enkel woord liet verhand tusschen de gynaekologie en de overige geneeskunde na te gaan. Men verwachte hierbij geen uitvoerige geschiedenis der Engelsche gynaekologie, maar ook niet, dat ik mij zal bepalen, tot vrouwenziekten alleen : de gynaekologie toch omvat zoowel obstetrie als gynaekopathologie. Met de eerste zal ik beginnen en wel met het mechanisme der baring, de physiologie der verloskunde. In het begin der 18ie eeuw was daarvan niet veel meer bekend, dan dat het hoofd m den regel eerst geboren wordt. Men meende tevens dat het hoofd zoo op den bekkeningang geplaatst was, dat het achterhoofd naar voren, het voorhoofd naar achteren was gerigt. Ouid was de eerste, die deze meening bestreed: volgens hem was op den bekkeningang de voorvlakte van den romp naar het heiligbeen gerigt, maar het aangezigt naar de eene of andere zijde der moeder gekeerd, zoodat de km aan den schouder beantwoordt. Hij leerde dus het eerst, dat de stand van het hoofd op den bekkeningang dwars is. In de positie van den romp had hij echter gedwaald : deze werd het eerst door Smeilie met juistheid aangegeven. De eene zijde der vrucht, zegt hij, is naar den rug en de andere naar de vóórzijde der moeder gekeerd. Het mechanisme beschrijft Smellie dan verder hoofdzakelijk op de volgende wijze : „het voorhoofd, dat aan het eene zitbeen beantwoordt, wordt naar de holte van het heiligbeen en terzelfder tijd de kruin naar het schaambeen gedreven; het is verder de kruin van het hoofd ter plaatse, waar de lambda-naad aan het einde van den pijlnaad raakt, die wordt voortgedreven en het ostium vaginae uitzet." Hij wist dus, dat het achterhoofd dieper indaalde dan het voorhoofd. Hij beschrijft verder gevallen, waar het voorhoofd naar links en voren, het achterhoofd naar regts en achteren gerigt was en het laatste ten slotte naar voren draaide : hij wist ook, dat dit het gewone mechanisme was bij deze liggingen : immers bleef het achterhoofd naar achteren gerigt, dan trachtte hij het naar voren te brengen. Het was hem tevens bekend, dat bij eene aangezigtsligging, de kin ten slotte naar voren moest draaijen, wanneer het aangezigt zou worden geboren. De schuinsche stand van het hoofd aan den bekkenuitgang was Smellie nog onbekend. In het New System of Midwifery van Johnson, in 1769 uitgegeven, vinden we dien beschreven. „"Wanneer het hoofd begint in te snijden, zegt hij, is het achterhoofd nog een weinig ter zijde van de symphysis pubis geplaatst." Vergelijken we hiermee de kennis van het mechanisme in die dagen in andere landen. In Frankrijk was Levbet toen ter tijd de groote voorganger; omtrent het mechanisme werden echter door hem slechts de oude stellingen verkondigd en was het aangezigt niet naar het heiligbeen gerigt, dan appliceerde hij de tang. Ook Roedekee had dezelfde meening, niettegenstaande hij de werken van 0üLD en Veelte kende; daar hij zich niet kon voorstellen hoe het hoofd in het bekken kon draaijen, hield hij het voor regel, dat het aangezigt van den beginne af naar het heiligbeen gerigt was. Stein leerde in 1770 en nog later hetzelfde, wat zijn leermeester Levbet had verkondigd. Eerst 20 jaren na de uitgave van het werk van Smellie, begint er in andere landen licht op te gaan. Zoo vinden we in Saxtoeph, Solaybes de Kenhac en Baudelocque mannen, die de leer van het mechanisme ook volgens de natuur begonnen te beschrijven. Zoo liet men het ten minste als algemeenen regel varen, dat de pijlnaad in de regte afmeting van den bekkeningang verloopt. Saxtorph leerde, dat bij een partus perfectus het hoofd zoo op den bekkeningang geplaatst is, dat zijn langste afmeting met een der schuinsche afmetingen van het bekken overeenkomt. Ten onregte gaf hij echter aan, dat de sagittaal-naad in de bekkenholte een volkomen vertikaal verloop heeft. Door Solaybes werden 6 verschillende posities aangenomen, al naarmate de pijlnaad met een der schuinsche afmetingen of met de conjugata vera overeenkomt en of het achterhoofd naar voren of achter is gerigt; hij beschreef tevens het mechanisme, wanneer het achterhoofd naar voren is geplaatst. In tegenspraak met Smellie, gaf hij echter aan dat, bij den stand van de langste afmeting van het hoofd in een der schuinsche afmetingen met het achterhoofd naar achteren, het achterhoofd in den regel nog meer naar achteren draait: evenals Johnson leerde hij, dat de sagittaal-naad aan den bekkenuitgang nog een schuinsch verloop heeft. Baudelocque volgde over het algemeen zijnen leermeester Solaykes, slechts stolt hij de posities in een andere orde en vermeldt dat het meer gewoon is, dat bij den stand van het achterhoofd naar achteren en de eene ot andere zijde, bet achterhoofd naar voren draait. "Wanneer we nu het gezegde nagaan, dan blijkt ons, dat door de lateren weinig nieuws aan het door Ould , Smellie en Joiinson geleerde is toegevoegd. Zoo was aan Smellie de dwarse stand van het hoofd, het volbrengen der spildraai, bekend, ook daar waar het achterhoofd naar achteren gerigt was; de schuinsche stand aan den bekkenuitgang, aan Smellie nog onbekend werd door Johnson aangegeven. Terwijl we bij Saxïoepii , Solaykes en Baudelocque somtijds beschrijvingen vinden, die ter wille van eene theorie of een stelsel hunne plaats hebben gevonden, in ieder geval niet van de natuur waren afgezien (z. a. de verdeeling in 6 posities) moet het ons opvallen, hoe bijna alles van hetgeen in 1770 aan de Engelschen bekend was, later door JNTaeöele is bevestigd geworden. Eene uitzondering maakt daarop de dwarse stand van het hoofd aan den bekkeningang, in zooverre door Naegele de schuinsche stand van het hoofd in dat gedeelte van het bekken werd geleerd: en toch kan de laatste niet als algemeene regel worden aangenomen. Integendeel, wanneer we de waarnemingen van Spiegelbeeg nagaan, die het hoofd m de meeste gevallen dwars op den bekkeningang vond staan, als ik in dit opzigt ook mijne eigene ervaring raadpleeg, dan schijnt het me even onjuist te beweren, dat het hoofd altijd een schuinschen stand aanneemt op den bekkeningang, als den dwarsen stand voor regel te houden: — beide positien worden evenzeer waargenomen. In zooverre schijnt het ons ook, dat het dikwijls verkeerd is voorgesteld, alsof het mechanisme der baring voor het eerst door Naegele was beschreven. Zijne verdiensten blijven overigens groot genoeg. Door zijne bemoeijingen heeft een betere kennis van het mechanisme overal ingang gevonden, de relatieve frequentie der positien is door hem naauwkeuriger aangegeven, de scheeve stand van het hoofd met betrekking tot den bekkeningang is tevens het eerst door hem nader beschreven. Ook in het waarderen van de krachten der natuur waren de Eugelschen onze voorgangers: wat voor de therapie in de inwendige geneeskunde nog niet lang geleden en ook nog alles behalve algemeen is ingezien, werd door hen voor de behandeling der baring reeds in de vorige eeuw begrepen. In dit opzigt zijn zij zelfs niet van overdrijving vrij te pleiten. Overdreven zijn echter ook de opgaven van Siebold , waaruit men zou opmaken , dat Smellie bij 1000 baringen slechts 10 malen kunsthulp zou hebben aangegewend, terwijl Smellie zelf aangeeft dat hij van 1000 gevallen 920 tot de natuurlijke rekent, 70 tot de moeijelijke en 10 tot de tegennatuurlijke. In verband met het overige kan het nu niet anders worden opgevat dan dat Smellie ook in de moeijelijk gevallen kunsthulp heeft aangewend, zoodat niet in 10, maar in 80 van 1000 waarnemingen kunsthulp werd verleend. In ieder geval, het was aan Smellie bekend, dat aangezigts- en voetliggingen door de krachten der natuur alléén konden afloopen. Hu.nte]ï en Johnson gingen verder: door hen werd r/eraden de bekkenliggingen op natuurlijke wijze te laten verloopen. Bij stuitliggingen wordt er door Hunter op gewezen, dat het de hoofdzaak is, dat het nakomend hoofd spoedig geboren wordt en daarom is het beter dat de baringswegen goed zijn voorbereid. Zelfs bij aangezigtsliggingen werd door Johnson reeds de raad gegeven geen kunsthulp aan te wenden, als het gevaar niet zeer groot is. Vergelijken we wêer wat in andere landen werd gepubliceerd. In .Frankrijk verscheen 2 jaren na het System van Johnson eene verhandeling van Solaïees de parlu viribus maternis absoluto. Men vindt daarin reeds het bewijs, dat ook hij bekkenliggingen soms aan de natuur overliet, maar hij geeft als regel aan kunsthulp aan te wenden. Bauhelocque heeft de volgende redenering. Wanneer het reeds beter is van kunsthulp gebruik te maken bij voetliggingen, waar de verlossing op natuurlijke wijze zou kunnen afioopen, dan geldt dit a fortiori, als de krachten ontbreken: kunsthulp bij voetliggingen wordt voor regel gehouden, ook al worden deze onder de natuurlijke baringen gerekend. Bij stuitliggingen schijnt hij meer op de natuur te vertrouwen, maar bij aangezigtsliggingen, die hij in tegenoverstelling der vorige onder de tegennatuurlijke baringen plaatst, is het niet geoorloofd den partus aan de natuur over te laten. Het is \olgens hem het best, het aangezigt naar boven te brengen, het achterhoofd te doen dalen: gelukt dit niet, dan moet men keeren of met de tang extraheeren, als het hoofd te diep in het bekken is geplaatst. In Frankrijk was dus op het eind der 18'I(' en in het begin der 19tl° eeuw kunsthulp bij deze liggingen regel; dat het ook in Duitschland zoo was, heb ik een vorig jaar vermeld. Wanneer ik dus beweer, dat de Engelschen in de kennis van de werkzaamheid der natuur bij baringen, de Franschen en Duitschers bijna 50 jaren vooruit zijn geweest, meen ik niet te overdrijven. Ook in de operatie-leer zijn de verdiensten der Engelschen niet gering. De belangrijkste kunstbewerkingen toch, waarmee de verloskunde in de vorige eeuw werd verrijkt, gingen van hen uit. De uitvinding der tang en de invoering der kunstmatige vroeggeboorte is hunne verdienste. Wilde ik het groote gewigt van beide hier betogen, dan zou ik slechts herhalen, wat reeds een andere keer door mij werd vermeld; genoeg zij het te zeggen, dat met de uitvinding van de tang een nieuw tijdperk in de verloskunde aanbrak en dat de obstetrie in de laatste 100 jaren met geen gewigtiger kunstbewerking is verrijkt dan de kunstmatige vroeggeboorte. Tot nog toe bewogen we ons op het zuiver verloskunstig terrein. In deze eeuw begon zich de gynaelcopatliologie langzamerhand met de verloskundo te verbinden. Om te begrijpen, wat door de Engelschen in dit opzigt gedaan werd, is het noodzakelijk het standpunt, en de ontwikkeling van de kennis der vrouwenziekten in het algemeen na te gaan. In ieder opzigt was die kennis gebrekkig. Door sommigen wordt van de structuur van den uterus slechts vermeld, dat hij uit een eigenaardig weefsel bestaat. Het bestaan van een slijmvlies werd wel vermoed, maar het was anatomisch niet aangetoond. Het was bekend, dat de uterus in de graviditeit de eigenschappen van een spier vertoonde, maar of hij werkelijk uit spierweefsel bestond, daarover was verschil van meening. De pathologische anatomie was nog gebrekkiger beoefend, bijna iedere verharding en vergrooting van de pars vagi nalis uteri werd voor kanker gehouden, de zitplaats der leucorrhoea werd vrij algemeen in de vagina gezocht. Zeer vreemde begrippen had men omtrent de menstruatie, haar verband met de ovulatie was onbekend, velen geloofden dat ze van de maan afhankelijk was. Luna vetws vetulas, juvenes nova luna repurgat. Plaatselijk onderzoek en plaatselijke behandeling werden vrij algemeen voor nutteloos gehouden; overigens is er slechts in zooverre verschil met den tegenwoordigen tijd, dat het nu door velen voor nuttig gehouden, maar dikwijls verzuimd wordt. Evenals in de inwendige geneeskunde grondde men eene diagnose op een rij van functioneele verschijnselen en daarop steunde eene even onzekere therapie. In dezen toestand ging van Frankrijk de groote revolutie op medisch gebied uit. Door Biohat werd de grondslag gelegd tot de weefselleer. Pathologische anatomie werd door de physische diagnostiek met de geneeskunde verbonden. Door Laennec werd de auscultatie, door Corvisart werd de percussie, door Kécamitr het speculum in de praktijk ingevoerd. Het was mogelijk geworden vele anatomische veranderingen, die vroeger voor het onderzoek ontoegankelijk waren bij het levend individu te bestuderen en dus meer nauwkeurige ervaring aan het ziekbed op te doen. Het belang der pathologische anatomie werd er te beter door begrepen. Door het speculum werd reeds spoedig ontdekt, dat de zitplaats der leucorrhoea in den regel de uterus en niet de vagina was. Afwijkingen van het ostium uteri werden gezien en door plaatselijke behandeling, gevallen die vroeger voor ongeneeslijk waren gehouden, hersteld. Het physisch onderzoek werd in het algemeen op het genitaalstelsel toegepast. Was het vreemd, dat de nieuwe methode, waardoor voor het eerst zekerheid voor louter gissen plaats maakte, tot overdreven toepassing en overschatting van hare waarde aanleiding gaf? dat sommigen alleen op de locale verschijnselen de aandacht vestigden en het verband met hot overige organisme vergaten? Hetzelfde, wat met het physisch onderzoek der borstorganen is gebeurd, geschiedde ook hier. Nog in een ander opzigt werd er misdreven ; zoo trachtten sommigen alle uterusziekten van ééne stoornis af te leiden. Zoo liet Lisfranc alle ziekten der uterus uit het zoogenaamde engorgement ontstaan, waarvan hij er zes soorten onderscheidt, die allen in elkaar kunnen overgaan. Menstruatie-stoornissen, kanker, chlorose, leucorrhoea, afwijkingen in ligging komen allen uit engorgement voort. Op die theorie grondde zich dan ook eene eigenaardige behandeling, namelijk voor alle gevallen gelijk: rust, baden, iedere maand eene aderlating, eindelijk een diëet, zóó ingerigt, dat de patiënt nog even in het leven kon blijven. Slechts bij kanker ging men ten slotte over tot amputatie van het collum uteri. Er was zelfs een tijd, dat Lisfranc beweerde, dat hij in 99 gevallen van kanker 81 maal genezing had verkregen : jammer dat het later gebleken is, dat de getallen te hoog waren aangegeven en dat het collum uteri dikwijls was weggenomen, waar geen kanker, maar slechts een goedaardige verharding had bestaan. Weder anderen, z. a. Velpeaii leidden de uterusziekten voornamelijk van verplaatsing af, terwijl Bennet bijna alle afwijkingen aan ontsteking van het collum uteri toeschreef. Eenzijdige beschouwingen waren dus in de uterus-pathologie nog de heerschende. Gelukkig was daarom het optreden van mannen als Simpson in Engeland, van Kiwisch von Eottebau in Duitschland; vooral echter Simpson, wien ook een langer leven gegund was, droeg zeer veel tot de ontwikkeling der gynaekologie bij. "Vóór hem had zich het onderzoek van den uterus, voornamelijk tot het collum uteri en de fornix vaginae bepaald, want , wat Mabion Sims ook moge beweeren, de meeste gynaekologen zijn het toch daarover eens, dat het waarnemen van den fundus uteri door den buikwand slecht onder bijzondere verhoudingen mogelijk is. Door Simpson werd nu in de eerste plaats de sonde in de gynaekoligische praktijk ingevoerd '); het onderzoek kon tzich hierdoor tot de geheele baarmoederholte uitstrekken ; de lengte, de ruimte en de rigting van het cavum uteri leerde men op die wijze bepalen. Ze is dikwijls het eenige middel om uit te maken of een gezwel tot het ovarium of tot den uterus behoort, daarom ook een der middelen, die een betere diagnostiek der ovariaalgezwellen hebben mogelijk gemaakt. Zij is één ') Het is bekend dat ze door Laik reeds was gebruikt, maar op minder geschikte wijze. der hulpmiddelen bij de diagnose van inversio en polypi uteri. Het is niet te ontkennen, dat dikwijls misbruik van de uterussonde is gemaakt. Het is evenzeer waar, dat ze met woede gebruikt, gevaarlijk kan zijn, maar ze heeft even als de stoom het verkeer, het veld van onderzoek uitgebreid. Zou men spoorwegen en de chloroform willen afschaffen, omdat ze gevaarlijk kunnen wezen? De sonde behoeft het niet eens te zijn. Er zijn echter gevallen waar ons de sonde nog geene voldoende opheldering geeft. Ook kan het noodig zijn in de baarmoederholte te opereren. In die gevallen werd eveneens door Simpsoü voorzien. Hij gaf een hulpmiddel aan, om het collum uteri te verwijden en het werd hierdoor mogelijk polypen, die vroeger buiten het bereik van den operateur lagen te verwijderen; het was tevens het middel om injecties in de uterusholte minder gevaarlijk te maken. Hij vermeerderde echter de hulpmiddelen van het onderzoek niet alleen, maar als eene gunstige uitzondering van velen zijner tijdgenoten en voorgangers wist hij ze allen op hunne regte prijs te stellen. Het physisch onderzoek werd op de meest uitgebreide wijze door hem toegepast, maar toch werd de waarde der functionele verschijnselen niet door hem miskend. Te regt merkte hij op, dat de laatste ons kunnen leeren, dat er uteruslijden bestaat, dat het physisch onderzoek echter eerst den aard van dit uterus-lijden doet kennen. Zoowel de sonde en de spongia cerata, als de chloroform , mikroskopie en chemie werden door hem dienstbaar gemaakt aan het onderzoek van het genitaal-stelsel. Door de chloroform werd een nauwkeurig onderzoek in vele gevallen mogelijk gemaakt; met het mikroskoop wees hij het eerst de uterinklieren aan in de membraan, die soms bij dysmenorrhoea wordt afgestooten en bewees dus, dat ze niet als pseudomembraan, maar als afgestooten slijmvlies moest worden beschouwd. Ook op de verloskunde was zijn invloed belangrijk. Zoo heeft hij er vooral in Engeland toe bijgedragen, het herhaalde perforeeren te verminderen. Door hem werd opgemerkt, dat het nakomend hoofd gemakkelijker door het bekken gaat, dan het voorliggend: dat de keering dus somtijds de perforatie zou kunnen vervangen, eene waarneming, die ook door lateren o. a. door Simon Thomas bevestigd is. Door applicatie van den tang bij een hoofd in den bekkeningang, vroeger in Engeland een geval voor perforatie, werd eveneens door hem een voorbeeld gegeven, dat tot verbetering der Engelsche verloskunde heeft bijgedragen. En wat zal ik zeggen van den invloed der chloroform op de verloskunde, door Simpson ingevoerd ? ik zou slechts herhalen wat ik een vorig jaar zeide, maar zeker is het, dat ze nog veel te weinig wordt gebruikt en dat bij de aanwending daarvan de baarmoederkramp tegenwoordig niet meer den dood der moeder behoeft te veroorzaken. Na al het gezegde overdrijf ik dan ook niet, als ik beweer, dat de gynaekologie aan niemand meer te danken heeft, dan aan Simpson: dat hij voor den eersten gynaekoloog van onzen tijd moet worden gehouden. Met hem hebben nog vele anderen het hunne tot de ontwikkeling van de kennis der vrouwenziekten bijgedragen. Wie, die den invloed der ontwikkelingsgeschiedenis op de gynaekologie waardeert, denkt niet aan Whabton Jones, Baeey en Allen Thompson ? Al hebben deDuit- schers het meest tot de embryologie bijgedragen, toch zijn de Engelschen ook hier geen rustige toeschouwers gebleven.— Voor de verloskundige auscultatie heeft verder Kennedy belangrijke opmerkingen gegeven, voor de diagnose der zwangerschap bestaat er geen belangrijker werk dan dat van Montgomeby. De cauliflower escrescence werd het eerst door Ciabke beschreven; belangrijke verhandelingen over leucorrhoea hebben we aan Tyleb Smitii eu "West te danken. De kennis van de ontsteking der uterus werd door Bennet belangrijk vermeerderd, al overdreef hij ook het gewigt daarvan. Ja in het algemeen moet men zeggen, dat nergens met meer ijver de vrouwenziekten worden bestudeerd. Op geen gebied echter der gynaekologie hebben we meer aan hen te danken, dan in de diagnostiek en in de behandeling der ovariaalgezwellen. Reeds John Huntee list zich evenals van Swieten gunstig over de ovariotomie uit. De punctie is volgens hem slechts een palliatief middel. „In het begin van het ontstaan der gezwellen zou men tot het wegnemen daarvan kunnen overgaan, zegt hij, want ze maken het leven gedurende een of twee jaren tot een last en eindigen met den dood. Er is geen enkele reden om te denken, dat de vrouwen niet even goed, de extirpatie der ovariën zouden verdragen* als de dieren." Door William Huntee, ofschoon geen voorstander der ovariotomie, werd reeds de methode aangegeven, welke men nu die met de kleine snede noemt en die tegenwoordig vrij algemeen wordt gevolgd. Tot uitvoering kwam ze echter het eerst in Amerika door Mac Dowel en wel met gunstig gevolg. De eerste ovariotomien in Enge- land, die in 1825 door Lizabs van Edinburg werden bekend gemaakt, waren niet met een zoo gunstigen uitslag bekroond, zoodat toen ook enkele latere operaties gelukkiger afliepen, liet oordeel over de ovariotomie over het algemeen ongunstig bleef. Zoo stonden de zaken toen Clay en Walne op nieuw impulsie aan de zaak gaven ; wegens het buitengewoon succes dat ze hadden, door de volharding waarmee ze niettegenstaande de hevigste kritiek de operatie bleven aanprijzen , door aan te toonen, hoe dikwijls op geen andere manier het leven der vrouw kon worden gered, hebben ze eindelijk ook andere landgenooten tot hun gevoelen overgehaald en in vereeniging met deze het zoo ver gebragt, dat de operatie nu een eervolle rij inneemt onder de gynaekologische kunstbewerkingen. Behalve de genoemden zijn het vooral ook Spencer Wells, Tylee Smith en Baker Beown , die daartoe hebben bijgedragen: door nauwkeurig uitzoeken der gevallen, door verbeterde diagnostiek en door de ontdekking der mogelijkheid den steel van het gezwel in de buikholte te laten, o. a. door het gebruik van het ferrum candens mogelijk geworden, zijn de resultaten zoo gunstig geworden, dat zij die voor kort de operatie nog ten sterkste afkeurden, ze ook nu voor geoorloofd houden. Hoe nauwkeurig de kansen van levensbehoud worden gewogen, kan men opmaken uit de correspondentie tusschen Spencer Wells en anderen, alles wordt in cijfers uitgedrukt. Aan Engeland komt de eer toe , dat deze belangrijkste hedendaagsche overwinning op operatief gebied bijna overal ingang heeft gevonden. Wij hebben nu zeer in het kort nagegaan, wat we in de gynaekopathologie aan de Engelschen te danken hebben en wij mogen beweren, dat ze daar tegenwoordig de grootste hoogte heeft bereikt. We mogen nu nog vragen, of de verloskunde ook in die mate is vooruitgegaan. Actie is hier door reactie gevolgd. Wij zagen hoe de Engelsche obstetricatoren in de vorige eeuw die in andere landen verre vooruit waren; met regt kon men voor eenige jaren zeggen, dat de Engelsche verloskunde in vele opzigten had stilgestaan. Vooral het ligtzinnige perforeren, het zeldzaam gebruik van de tang , het niet aanwenden der cephalotribe moesten als gebreken der Engelsche verloskunde beschouwd worden. Tegenwoordig zien wij hoe die gebreken meer en meer verdwijnen. Het bleek ons reeds hoe Simpson ze aantoonde; hij vond tevens een instrument uit, dat hoewel het de cephalotribe niet overal kan vervangen, toch zeker ten onregte voor een onbruikbaar werktuig is gehouden. De cranioclast toch heeft het voordeel, dat het den schedel beter fixeert. Maar ook de cephalotribe is in Engeland geen onbekend werktuig meer: door Beaxton Hicks is ze aan de Obstetrical Society vertoond. Vooral moeten we ook niet vergeten, dat niettegenstaande de leerstukken der verloskunde niet met den tijd waren meegegaan , de resultaten, in de hospitalen ten minste , niet ongunstiger waren, dan in andere landen. Integendeel de sterfte was daar veel geringer en daaruit laat het zich misschien verklaren, dat de Engelschen met gelukkiger uitkomsten van andere naties niet het betere overnamen. Een voorbeeld zijn ze dan ook in de inrigting der Maternités. Zelfs in het groote kraamgesticht te Dublin bedraagt de sterfte der moeders niet veel meer dan 1% , terwijl ze in de gelijke inrigtingen in Praag tot 4% en in Parijs tot 5°/'0 klimt: reden genoeg om niet op de Engelsche verloskunde nêer te zien. Al wordt nog zoo nauwkeurig bekkenmeting uitgevoerd, al wordt er bij geen lijder de thermometrie verzuimd, zoolang de hospitalen slecht blijven ingerigt, wordt er niet voldaan aan het hoofddoel der geneeskunde. — Hoeveel leven overigens tegenwoordig ook op verloskundig gebied in Engeland is, blijkt genoeg uit de verhandelingen der Obstetrical Society, getuige o. a. die van Braxton Hicks over uit- en inwendige keering. En wanneer we nu resumeren, dan zien wij: dat de physiologie der baring het eerst in Engeland bekend was. Dat er het eerst de werkzaamheid der natuur werd gewaardeerd. Dat de meest belangrijke verloskundige operatiën , de tang-operatie, de partus arte praematurus, van Engeland uitgingen. Dat het physisch onderzoek van het genitaalstelsel, door de Eranschen ingevoerd, door de Engelschen het meest met hulpmiddelen werd verrijkt en het meest veelzijdig toegepast. Dat de gezondsheidstoestand in de hospitalen er de gunstigste is. Met een enkel woord zij het mij nog vergund de verhouding der gynaekologie tot de geneeskunde in het algemeen aan te geven. Het is bekend, dat die in den loop der tijden vele veranderingen heeft ondergaan. Vroeger werd obstetrie zelfs niet afzonderlijk beoefend; op de meeste plaatsen was ze in handen der chirurgen, en de gevallen , waarin hunne hulp word geroepen bepaalden zich dan nog tot de abnormale. In Frankrijk moest een medicus zich excuseren, als hij zich in verloskundige zaken mengde. Bij anderen was ze meer onder geneeskundigen en chirurgen verdeeld, ze werd dan somtijds in de hoogere en lagere verloskunde onderscheiden, al naarmate de gevallen meer voor een medische of chirurgische behandeling geschikt waren. Langzamerhand begon ze zich zelfstandig te ontwikkelen : overal verrezen leerstoelen voor obstetrie en van dien tijd dateert de verdeeling in genees-, heel- en verloskunde. Die zelfstandigheid gaf echter aanleiding, dat haar verband met de zusterwetenschappen niet altijd bewaard bleef; vooral bleef ze te veel van de z. g. inwendige geneeskunde afgescheiden: in ons vaderland niet het minst, waar men dan ook nog niet lang geleden tot de uitoefening der verloskundige praktijk werd toegelaten, zonder nader met de inwendige geneeskunde bekend te zijn. In de laatste jaren kwam hierin belangrijke verandering: verloskundigen begonnen meer en meer vrouwenziekten te bestuderen, vandaar ook hoofdzakelijk do belangrijke vooruitgang van de gynaekopathologie. Men begon in to zien, dat zij , die het genitaalstelsel liet meest in physiologischen toestand, in de zwangerschap, bij de baring en in het kraambed onderzochten, ook het meest geschikt waren, om de afwijkingen te begrijpen. Maar ook tevens moest een meer nauwkeurige beoefening der vrouwenziekten beter inzigt geven in de afwijkingen van zwangerschap, baring en kraambed. Daarom werd ook aan de meeste universiteiten de behandeling der vrouwenziekten aan de verloskundigen opgedragen en zoo ontstond door verbinding der gynaekopathologie met de obstetrie de gynaekologie. Men hec ! hierdoor tevens een beter begrensde specialiteit verkregen. Verloskunde houdt zich toch eigenlijk met niets anders bezig dan met hetgeen betrekking heeft op de hulp, die gedurende de baring wordt verleend. In de handboeken der obstetrie is echter de pathologie der zwangerschap nu eens volkomen, dan bijna niet opgenomen ; van de acute puerperaalziekten geldt hetzelfde. De chronische puerperaalstoornissen worden in elk handboek der verloskunde gemist. Moeijelijk is het echter in te zien, waarom men de chronische puerperaalstoornissen niet tot de obstetrie rekent; wel de acute. Verbindt men echter gynaekopathologie met obstetrie, dan ontstaat er een beter omschreven gebied, de gynaekologie; het is dan dat gedeelte der geneeskunde geworden , dat zich bezig houdt met de physiologische en pathologische phasen, die bij de vrouw in het bijzonder voorkomen. Evenals de ophthalmoloog het oog in alle mogelijke toestanden bestudeert, zoo heeft de gynaekoloog het genitaalstelsel tot zijne speciaalstudie gekozen. Ik behoef nu wel niet te zeggen, dat op deze wijze van eene scheiding tusschen genees- en verloskunde geen sprake meer kan zijn; de verloskunde is een gedeelte der gynaekologie geworden en deze is niet van de overige geneeskunde afgescheiden, maar ze is slechts een der onderdeelen van de geheele geneeskundige wetenschap, die afzonderlijk wordt beoefend, omdat de omvang der geneeskunde te groot is geworden, dan dat ieder alle deelen nauwkeurig zou kunnen kennen. Alleen wegens het nut van verdeeling van arbeid wordt gynaekologie afzonderlijk beoefend. Eene meest algemeene geneeskundige opleiding moet voorafgaan, later ontstaat de verdeeling. Al heeft dan ook de nieuwe geneeskundige wet groote gebreken, zoo schijnt mij toch die bepaling gelukkig, dat men geen vreemdeling in eenig gedeelte der geneeskunde mag zijn. Nog een kort woord over het onderwijs: het zal voor een deel uit theoretische voorlezingen moeten bestaan. Ik zal hierbij verloskunde en vrouwenziekten niet scheiden, maar gynaekologie als één geheel behandelen. Nadat de anatomie en physiologie van het genitaalstelsel in zijne verschillende phasen zijn voorafgegaan , wensch ik, van de afwijkingen uitgaande, hierbij tegelijkertijd den invloed van de verschillende functiën uiteen te zetten. In den regel wordt een andere wijze van behandeling gevolgd; men scheidt de obstetrie af, neemt daarin de physiologie en pathologie der zwangerschap , meest ook van het kraambed op en handelt afzonderlijk over vrouwenziekten buiten zwangerschap, baring en kraambed. "Waarom echter den invloed der verschillende functiën op de ziekten niet tegelijk nagegaan en waartoe af te wijken van de methode, die overal elders in de pathologie wordt gevolgd ? wat zou men zeggen van den patholoog, die eerst sprak over maagziekten buiten de digestie en later afzonderlijk handelde over dezelfde ziekten gedurende die functie ? Overigens zullen theoretische voorlezingen meer en meer plaats moeten maken voor gynaekologische kliniek. Wij ontmoeten hier echter eigenaardige bezwaren. Om van het schaamtegevoel niet te spreken, behoef ik slechts te wijzen op de ongelijke tijden, waarop ons in de verloskundige praktijk patiënten ter waarneming worden aangeboden. Ook het aantal patiënten in het ziekenhuis is veel te gering, dan dat ze ons genoeg materiaal zou aanbieden, voor een gynaekologische kliniek. In zeker opzigt ben ik echter gelukkiger dan mijn voorganger: ik meen te kunnen beloven, dat de studenten onder mijne leiding normale en abnormale gevallen ook buiten het nosocomium zullen kunnen waarnemen, met andere woorden, een verloskundige polikliniek zal worden ingerigt, voor zoover mij bekend hier nog niet aanwezig. Reeds ten deele kan ze theoretische voorlezingen vervangen. De voordeelen eener polikliniek zijn deze. Zelfs wanneer het ziekenhuis een genoegzaam aantal normale gevallen ter waarneming aanbood, wier aantal door de zorg van een mijner voorgangors zóó is toegenomen, zou het aantal abnormale toch veel te gering zijn. En hoe kan de medicus later met eenig zelfvertrouwen in de private praktijk aan het verlosbed staan, als hij geene tegennatuurlijke baringen heeft waargenomen? Het is waar, er oefenen zeer velen met succes verloskundige praktijk uit, die aan de academie weinig hadden gezien, maar allen zullen toestemmen, dat ze vele dwalingen hadden kunnen vermijden, als ze als student meer hadden waargenomen. Een dergelijke inrigting heeft nog een ander voordeel: er is geen beter manier om zelfstandig te worden. Terwijl in het ziekenhuis alles is in orde gemaakt en men dus niets heeft te doen dan waarnemen, leert men hier op eigen wieken drijven. Men moet alles zelf inrigten, men moet geheel alleen de baring besturen en behoeft toch niet angstig te zijn, omdat men zoo het noodig mogt wezen, hulp van den leermeester ontvangt. Ook op de vele vragen, die zoo dikwijls worden gedaan, leert men zich voorbereiden; in het kort, men doet op die wijze niet alleen ruimere ervaring op, maar leert ook takt. Men oefent aan de academie reeds private praktijk uit, met het groote onderscheid dat men wordt gesteund en niet, gelijk later dikwijls, tegengewerkt. De kliniek in het ziekenhuis krijgt daardoor hoofdzakelijk de beteekenis eener propaedeutische, waar de normale gevallen worden waargenomen; eerst zij die zich daar geoefend hebben, kunnen in de polikliniek werkzaam zijn. En dat de patiënten bij eene dergelijke inrigting welvaren, heeft de ondervinding op andere plaatsen voldoende geleerd. Het is dan ook natuurlijk, dat zij die eene geneeskundige opleiding hebben genoten en in de verloskundige kliniek zijn onderwezen, in vele zaken beter inzigt hebben, dan vrouwen, wier kennis door do enkel verloskundige opleiding zeer beperkt moet blijven. Maar niet alleen tegennatuurlijke verlossingen, ook andere vrouwenziekten zullen we moeten waarnemen. ik zal ook daartoe gelegenheid geven. En hiermede rigt ik mij tot U, Edel Groot Achtbare Heeren, Curatoren dezer Hoogeschool. Heb ik TJ reeds te danken voor de medewerking, die Gij mij hebt toegezegd voor het tot stand brengen eener verloskundige polikliniek en de vermeerdering der hulpmiddelen van het gynaekologisch onderwijs in het algemeen, niet het minst ben ik U dank schuldig voor het uitnemend blijk van vertrouwen, dat Gij mij door Uwe voordragt gegeven hebt. Op geene wijze kon er beter getuigenis worden afgelegd, dat mijne korte werkzaamheid aan een andere Hoogeschool Uwe Hooggeschatte goedkeuring wegdroeg. Maar Gij hebt mij geen gemakkelijke taak opgedragen. Ik zal hier iemand opvolgen, die, hoofdzakelijk gevormd aan een der eerste Universiteiten van Duitschland , door reizen veelzijdig ontwikkeld, reeds in den korten tijd, dat hij hier was, het vertrouwen en do achting van allen, die hem kenden, had weten te winnen. Ik kan U dit beloven, dat de uitgebreidere werkkring, die me hier wacht, mij een prikkel te meer zal zijn, om met de krachten, mij door God geschonken, tot de ontwikkeling der gynaekologie aan deze Universiteit bij te dragen. Dan mag ik ook op Uwe veelvermogende bescherming rekenen: door Uwen invloed zal dan spoedig eene Maternité verrijzen, boter beantwoordende aan de eischen des tijds en de behoeften van het onderwijs. Moge zoo door U gesteund het gynaekologisch onderwijs ruime vruchten dragen. Heoggeleerdo Heeren, Hooggeachte Ambtgenooten. Als vroeger ambtgenoot aan een andere Hoogeschool treed ik Dwen kring binnen, in een kring waarin mannen worden gevonden, die niet alleen tot> den den roem der Utrechtsche Hoogeschool in ons Vaderland bijdragen, maar wier namen ook heinde en verre klinken, die den ouden roem van Holland doen herleven en in het buitenland door niemand worden overtroffen. — Moge mij dus de betrekking niet vreemd zijn, verwonderen zal het IJ niet, als ik mij met schroom onder Uwe gelederen schaar. IMaar daarom ook te meer hoop ik in [J mannen te vinden , die mij zullen steunen en van Uwen rijkdom van kennis en rijpheid van ervaring volop doen genieten. En ook om Uwe vriendschap bid ik u: vergoedt mij in dit opzigt, wat ik door mijn vertrek uit Groningen zoo zal moeten missen. In het bijzonder vraag ik dit van U, Hoogleeraren der medische faculteit. — En hoe zou ik hierbij kunnen zwijgen van het geluk, dat mij, dat deze Academie ten deel is gevallen, nu Gij besloten hebt hier te blijven, Hooggeachte Donders. Al leeft gij ook door Uwe geschriften overal — de angst, de agitatie, die allen vervulde, bij het denkbeeld, dat Gij Utrecht zoudt verlaten, heeft zoo sprekend bewezen hoe onherstelbaar het verlies van Uwe krachtige onmiddelijke nabijheid, Uwe levenwekkende persoonlijkheid zou zijn, dat ik mij niet zal vermeten, dit door vele woorden nader aan te geven. Genoeg zij het te zeggen, dat Gij door Uw besluit, op nieuw aan Utrecht het geluk hebt verzekerd, dat ze iemand binnen hare vesten heeft, die èn in physiologie èn in ophthalmologie, zeker door niemand wordt overtroffen. Laat ook mij van uwe talenten genieten, onthoudt mij Uwen krachtigen steun niet. En heb ik wel noodig dit van U te vragen, waarde Koster? Was ik reeds vroeger in de gelegenheid om Uwe kennis en omgang op hoogen prijs te leeren stellen, ook nu heb ik weer zoovele bewijzen van Uwe belangstelling ondervonden, dat ik niet kan twijfelen of Gij zult me ook verder door raad en daad bijstaan. Eeeds bij voorbaat zeg ik U dank voor Uwe welwillendheid. Ik zie hier in de rijen ook, die door hunne opkomst van verre , bewijzen geven van belangstelling. Uwe aanwezigheid te dezer plaatse, Hooggeschatte Simotï Thomas, is mij een rijke bron van genoegen; ik zie er niet alleen een bewijs in van Uwe voortdurende belangstelling in mijn levenslot; ik zie U ook voor mij hersteld van het lijden waardoor Gij gekweld werdt. Hartelijk geluk daarmede. Gij zult nu weer als vroeger werkzaam kunnen zijn. Maar wat ik U bidden mag: doe in één ding beter, dan Gij tot nog toe gedaan hebt, gun U zeiven ook rust. Aan drie wetenschappelijke inrigtingen van ons Vaderland zijD nu uwe leerlingen benoemd, gij kunt dus overtuigd zijn, dat op den grondslag door [J gelegd in het geheele Vaderland zal worden voortgebouwd. Ook U, waarde Moltzer , zeg ik hartelijk dank voor [Jwe aanwezigheid: door Uwe overkomst uit de Noordelijke Provinciën geeft Gij op nieuw een blijk van Uwe trouwe vriendschap; brengt een groet over aan de vrienden uit net Noorden en zeg het hun, dat ze niet worden vergeten. Een kort woord voor U, waarde vader. Niet weinig draagt het tot de feestvreugde van dezen dag bij, dat ik U hier tegenwoordig zie. Ik weet ook dat het voor U een ware feestdag is. Kondt gij het vorige jaar Uwe aandoening niet bedwingen, toen Gij mij het gewigtige ambt zaagt aanvaarden , ik weet ook nu, wat er in U omgaat; het is TT evenzeer bekend, welk gevoel van eer bied, van dankbaarheid mij bezielt, maar die uit zich niet in het openbaar; in den huiselijken kring stort het volle gemoed zich uit. Maar weder en weder hartelijk dank, voor alles, wat Gij voor mij gedaan hebt. Een waar genot is het mij , nog een woord tot U te kunnen rigten, WelEdele Heeren Studenten dezer Hooggeschool. Uwe omgang en nabijheid maken onze betrekking eerst aangenaam. Zoowel door mijn leeftijd, als dooide verBche herinneringen van dit gedenkwaardig tijdperk des levens beweeg ik me dan ook nog geheel in Uwe gedachten, in Uwe beschouwingen, in Uw geheele zijn. Wanneer ik echter geen gehoor heb gegeven aan het verzoek van Uwe Academie-broeders te Groningen om daar te blijven, dan was het, omdat ik meende, dat deze Academiestad door zijne uitgebreidheid en ligging meer geschikt was tot ruime waarneming op gynaekologisch gebied, maar ook in de hoop dezelfde welwillendheid van U te ondervinden, die mij vroeger te beurt viel. Maar ik ben te zeer overtuigd, hoe Gij Uwen vorigen leermeester mist, om van U nu reeds die toegenegenheid te vorderen, die voor een nuttig zamenwerken noodzakelijk is. Ik weet evenzeer dat Gij aan beloften van vriendschap even weinig waarde hecht, als wanneer ik U zeg, dat ik niet Uw leermeester, maar Uw medeleerling zal zijn. Ik weet, Gij wacht af en Gij hebt gelijk. Dit kan ik IJ verzekeren dat liefde voor mijn vak mij bezielt, en dat niets hooger bij mij staat dan de pligt, den geneeskundige opgelegd, om kunst en wetenschap aan verligting van lijden en levensbehoud dienstbaar te maken. Dit zal ook Uw taak zijn, Studenten in de Geneeskunde, dit is ook Uw toekomst en hiermeê is van zelf een verbond tusschen ons gesloten; met één doel, met één streven, willen we zamen werken.