% MG DlO GESCHIEDKUNDIGE VERHANDELING OVER DE OF EPIDEMISCHE ZINKINGKOORTS, DOOK II, M* Stads Medicinae Doctor, Chirurgijn en Vroedmeestcr te Siieek, Lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, ■van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht, van het Genootschap ter bevordering der Genees- en Heelkunde te Amsterdam , het Genootschap : Vis Unita Fortior te Hoorn , enz. (Overgenomen uit het Nieuw Practiscli Tijdschrift voor de Geneeskunde in al haren omvang, voor het jaar 1847, door Dr. C. van Eldik en Dr. S. J. Galama, Maart-Stuk.) TB GOIUNCIIEM, HIJ J. NOORDUYN EN ZOO™ 1847. NK11 Kïü, .MAATSCHAPPIJ TER 1U) VORÜ. Dt'.R GEKEESKl \ J —Ma—iMinmw j injj.-mr Geschiedkundige verhandeling over den Catarrhus epidemicus; van Dr. Galama. (Overgenomen uit het Kieuw Practisch Tijdschrift voor de Geneeskunde, 1847, Maart-Stuk.) Exacte autem tevere oportct propriam cujuaque temporum anni condiiionem, et Statuin, morbumque ipsutn, et quidnam boni commune sit constituiioni cum morbo, quidnam et mali constitutio, aut morbus inter se commune habeant. Et quisnam morbus diuturnus sit et exitium afferat, aut quisnam diuturnus et ex quo aegri evadant. Et quisnam praeceps et salutaris. Atque ex his ipsis turn judicatoriorum dierum series observanda est, tum etiam praedicendi facultas suppetit. Ac in his exercitato proclive est instituendae victus rationis tempus et modum corjnoscere, et quibusnam ea praescribenda sit. IIippocrates. Onder de ziekten, die, van de vroegste tijden af, het meest algemeen geweest zijn, moeten vooral diegene gerekend worden, welker oorzaak in den dampkring en deszelfs afwijkingen te vinden is. » Het verhand nagaande (zegt de Hoogï. Tuijssen (1)), waarin de dampkring onmiddellijk met de huid en de longen, en hierdoor, middellijk en door medegevoeligheid, met het darmkanaal staat, is het niet te verwonderen , dat de Geneeskundigen, van de vroegste tijden af aan, uit de veranderingen, welke de dampkring, vooral hij buitengewone natuurverschijnselen, ondergaat, die volksziekten hebben afgeleid, die , onder het masker van verkoudheid of Zinking, niet slechts steden en landen, maar soms geheele werelddeelen overvielen, en in latere tijden, óf als plaatselijke, óf als algemeene Influënzen, beschreven zijn." Bij verschillende Schrijvers komt deze ziekte onder verschillende benamingen voor. l)e meest gewone zijn: Catarrhus epidemicus, Influenza Europaea, Febri s catarrhalis epi demi ca, Sy noc ha ca tarrha lis; bij de Franschen : la Grippe, Cholérine, F ollette, Coquette, Grenade générale, Coculuche, Rh urne ou Affection ca t ar r ha Ie ê pidémi que; bij de Duilschers: die In fluenz, die (1) Gcarhicdkmidigo beschouwing der Ziekten in de Nederlanden; Amst., 1824, bi. 75, 1 ttordische In fluenz, der russische Katarrh, der Blitzkatarrh , das epidemische Schnupfenfieber; bij ons Epidemische Zinkingkoorts of Griep, welke laatste benaming bij ons meest gebruikelijk is. Men heeft, gemeenlijk, den naam van Griep of Influenza gegeven aan eene zinkingachtige aandoening van het slijmvlies, dat de luchtwegen en neusholten bekleedt , die epidemisch heersclit. Wanneer men zorgvuldig de beschrijvingen der epidemiën, die met de bovengenoemde benaming bestempeld zijn, nagaat, blijkt het, dat het eerder epidemiën van calarrhale koortsen, dan eenvoudige verkoudheden ofcatarrhale aandoeningen zijn. Door het woord Griep verstaan wij eene epidemisclic catarrhale (veelal miasmatische en soms tevens contarjiëuse) koorts, van eene eigenaardige natuur en van een bijzonder karakter, welke in onderscheidene epidemiën, hoewel in de hoofdverschijnselen steeds dezelfde, evenwel een aanmerkelijk verschil oplevert naar de Verschillende jaren, waarin dezelve geheerscht heeft, de landen, die zij bezocht, de constitutie der lijders en de omstandigheden, waarin deze geplaatst waren. Dat deze ziekte, die somwijlen een groot deel der beschaafde wereld aantastte, schier altijd hare rigting van het Noorden naar het Zuidwesten en Zuidoosten nam, soms vele duizende menschen op eens overviel, meermalen groote verwoestingen aanrigtte, eene naauwkeurige beschouwing overwaardig is, zal, zoo wij vertrouwen, na het lezen dezer verhandeling duidelijk worden. Sedert December 1846 tot dus verre heeft de Influenza in mijne woonplaats en elders, even als in 1857, epidemisch geheerscht. Dit heeft mij aangespoord de vroeger, hier en elders, plaats gehad hebbende epidemiën nader te onderzoeken, en als slotsom van dit onderzoek iets bij te dragen tot de nadere kennis dezer ziekte. Wanneer men de Geneeskundige Schrijvers van de 14de en 15de (ja zelfs van de eerste helft der 16de) eeuw doorbladert, ziet men, dat de toestand der tot ons vak betrekking hebbende wetenschappen toen algemeen zeer gebrekkig was. De Ontleedkunde immers bleef grootendeels tot de ontleding van dieren bepaald, vele voor de dierlijke huishouding belangrijke organen werden naauwelijks vermoed te bestaan , en de deelen, die men meende te kennen, kende stoornissen voortvloeiden De Ziektel ?cn (lerzelver Be m,Jia :ZJÜ ^:\io„, XS d ovc"rofr™dwaasheW gre„,.e„,Ie veilen „",S'Cf. c„e"r\aan nis hoogst gebrekkig T)r> IVii i 'j volkenken- ï;£ëÉël?i?|S .. handen „er AMlymisJ, ' Arts ter opsponng Tan de oorzaken der ziekten of Zr kunde' ^m^ntr^en^sfrf6 htf ^ HÏ^rr'-1",L™ ~ïrsïï =ssss^ aaïte srf ztF: schillende /Wëw getoetst worden TCr" «oen,Sn'ïaXS'eWié™' ^ ''e hot is ui, de tóen ge^vL Kroni r"" T ' « nie?Si,S £Le7 'Sr-teïri natuur, - bij het waarnemen der ZschüJ^ , van het verband van gevolg en oorzaak nr> t ' m P j tS « ye dadelijk aan h„n%tels?l onderopen" h„STÏ*" Jolmg daardoor «eed, op valsche ty/ofase, en «S. 4 berustte, en veelal cloodelijk afliep, willen wij in dezen ons onderzoek met de 16de eeuw aanvangen (1). De eerste sporen eener epidemie van Catarrhale Koorts, in de 16de eeuw, vindt men in den jare lölO. De Geneesheeren, zegt Schenkius (2), beschouwden dezelve als eene geheel nieuwe ziekte; men gaf aan dezelve verschillende namen, naar de verschillende, meest uitkomende verschijnselen. In 1557 verspreidde zich , volgens het getuigenis van Riviere, Mercatus, Valeriola , Foreest, Dodoens en anderen (5), eene dergelijke epidemie door onderscheidene landen. Volgens Riviere, die ons een verhaal dezer ziekte gegeven heeft, zoo als dezelve te Nimes heerschte, verschoonde zij niemand, was wreedaardig, en de meesten, die er door aangetast werden , stierven den 4den, anderen den 7den , enkelen den 14den dag. Zij kregen eensklaps hoest, die met keelontsteking, koorts en geweldige hoofdpijn gepaard ging. De hoest benam den lijder alle rust, het hoofd was door verkoudheid zoo bezet, dat de lijders door de neusgaten geen lucht konden inademen; ook leden zij aan eene aanhoudende en hevige pijn in de lenden. Zij , die herstelden , genazen door een stinkend zweet, dat zich in ruime mate over het geheele ligchaam verspreidde, vooral na het doen eener aderlating en het gebruik van expectoranha; men moest echter voer het behoud der krachten zorgen , want, wanneer deze, én door de koorts én door te schrale dieet, te zeer verminderd waren, stierven allen. Zij werd in Frankrijk naar de kap, waarmede men het hoofd beschutte, Coculuche genoemd. (1) De vroegere , meer- of minder hevig geheerscht hebbende epidefttiën van Catarrhu8 vielen, in ons land, voor in de jaren 1239, 1311 , 1323, 1327, 1387, 1400, 1403, 1410, 1411, 1414, 1438, 1488. Zie Ozan 4m , JHstoire mêdicale des Maladics épidémiques etc., Tom. I, p. 260, en vooral M. Dolleman, Disquisitiones historica de plcrisque apud Belgas septentrionales endemiis morbis,* Amst., 1824 , 4°, pag. 29—37- (2) Aangehaald inde Diction. des Sciences médicales, Tom. X, p. 351» (3) Riviere, bij Ozanam, l. c., p. 264, of Geschichte der Epidemien, iibers. non Brandeis , I, S. 232, 243. — Dodonaei medicin. obserrat. c.rernpla rara, Cap. XXI. — P. Foresti Observ. etcurat. me die., Lib. VI, Obs. 1; Schema ad Obs. 2 et Obs. 3. Eene zoodanige volksziekte vindt men reeds zeer goed beschreven bij Hippocrates , O per., Lib. VII, Sect.31.— Van * eene epidemische Zinkingkoorts van 1562, door Most, in zijne Encyhlopaedie der gesammten medicinischen und chirurgischen Praxis u. s. 1 o., Bd. II, S. 253, vermeld, is het mij niet gelukt eene goede beschry ving \op te sporen. Volgens Dodoens en Foreest ging zij, in ons land, met menigvuldige, verzwarende omstandigheden gepaard. De eerste zegt, dat de lucht, van het begin van Julij af, droog en matig warm Mas, waarop later een zeer koude en hevige noordewind ontstond, waarop aanstonds de Catarrhus volgde, vergezeld van zwaar en geweldig hoesten, pijn in de zijde , koorts en moeijelijke ademhaling. De catarrhale stoffen waren zeer dun en scherp; de pijn in de zijde was wel niet zeer hevig of stekend, doch op den oden dag kwamen er bloedige lluimen, op den öden, 6den, 7den of, ten langste , den 8sten dag stierven allen, indien bij hen (NB.) de aderlating verzuimd of niet tijdig genoeg was verrigt. Zij, die den lsten of 2den dag adergelaten werden, ontkwamen het gevaar en begonnen den 4den, bden dag te beleren, terwijl later de aderlating geen dienst deed. — Foreest zag deze ziekte na eenen aanhoudenden, dikken en stinkenden mist, zoo schielijk als een wind, te Alkmaar beginnen met eene sluipende koorts en aandoening van keel en borst, welke men geene ontsteking kon noemen, maar die eenen lastigen hoest veroorzaakte. Dezelve liep zoo schielijk voort, dat duizenden tegelijk daardoor overvallen werden. Ook was de ziekte zoo hevig, dat, binnen 2 of 5 weken, over de 200 menschen , vooral zwangere vrouwen, daaraan bezweken. Weinige ontkwamen, als de koorts aanhoudend geworden was; zij bereikten naauwelijks den 9den dag, of, zoo al, dan kwamen zij zelden den 14den te boven; zij , die den 17den dag bereikten, genazen volkomen. Zij, die eene intermitterende koorts kregen, nadat er pijn in de keel geweest was, die, volgens zijn getuigenis, geene angina was, wijl men, de keel beschouwende, bijna geene inflammatie kon gewaar worden, als zij niet wél behandeld werden of hunne ziekte verwaarloosden , stierven alle. Velen stierven aan aanhoudende en dubbele anderdaagsche koorts. De aderlating was alleen in den beginne zeer voordeelig bij diegenen, welker koorts aanhoudend was. Velen, die het eerste tijdperk overleefden, vervielen in eene ongesteldheid en verzwakking van maag, die, wanneer ze met ander- of derdendaagsche koorts gepaard ging, somwijlen doodelijk was. Verzachtende gorgeldranken, uitwendige stovingen met zachte buikontlasling waren de middelen, welke Foreest met nut bezigde. In 1374, toen, gedurende den geheelen zomer en herfst, een zuidewind geheerscht had, en deze jaargetijden heet en vochtig waren, nam men , bij het begin van den winter, eene epidemische Verkoudheid in het hoofd waar, met ontlasting van een scherp, weiachiig vocht uit den neus, eenen aanhoudenden hoest en eene zeer moeijelijke ademhaling, vliegende pijnen door de schouderbladen en de borst (1). Saillant (2), in zijn overzigt der epidemien van Zinkingkoortsen , spreekt van eene epidemie, die geheel Europa, in 1580, bezocht heeft; zijne beschrijving komt echter niet overeen met die onzer inlandsche Schrijvers, en toont ons eerder het beeld eener soort van typhus, dan dat van eene wezenlijke Catarrhale Koorts. Riviere zegt van deze epidemie: In de maanden April en Mei kwamen, uit den grond , eene verbazende menigte insecten te voorschijn, de wegen waren er zoo zeer mede bedekt, dat men, dezelve betredende, duizenden van die insecten vertrapte. Kort daarna ontstond er eene soort van pest (eene gewone benaming bij onze oudere Schrijvers, daar men niet te veel aan hechten moet), waarvan schier niemand verschoond bleef. Deze begon met koortsen hoest, waarop hoofd-en lendenpijn volgde. De koorts liet eenige dagen na, verhief zich daarna met nieuwe kracht, en was hoogst afmattend. Somwijlen was zij aanhoudend , verdubbelde al meer en meer, en bragt de lijders, binnen weinige dagen, ten grave. Sommigen werden plotseling door ijling en hersenontsteking, anderen door eene langzaam uitterende borstziekte weggerukt. — Sennert , die betuigt, dat deze ziekte bijna de geheele wereld is doorgegaan , dezelve toeschrijft aan de vochtige gesteldheid des dampkrings, gepaard met langdurigen zuidewind, spreekt (1) Door geenen buitenlandschen Schrijver vond ik deze epidemie vermeld , behalve door Petit , in de Diction. des Sc. médic., Tom. IX, p. 352. (2) Saillant , Tableau, historique et raisonné des Épidêmies catarrkales, vulgairement dites la Grippe, depuis 1510 jusques et y compris celle de 1780, avec Vindication des traitemens curatifs et des moyens propres a s'en préserver; Paris, 1780. 12°. — Dit werk, met lust en oordeel byeen verzameld uit de beschrijvingen der plaats gehad hebbende Catarrhale epidemiën , volgens Foreest , Fernel, Sennert, Ettmuller , Willis, Bailliou, Riviere, Hoffmann, Sydenham , Huiham, is hoogst nuttig voor hen, die zelve geene gelegenheid hebben, om bij de oorspronkelijke Schrijvers deze ziekten, in alle hare wijzingen en complicatiën, te bestuderen. Hij levert een vrij volledig overzigt der epidemiën van de drie laatste eeuwen, en trekt daaruit, omtrent de behandeling derzelve in alle hare nuances en modificatiën, zeer goede resultaten. Hij heeft door zijn werk de wetenschap wezenlijk voordeel aangebragt. Tan de verwoesting, welke dezelve op het einde derlenle en in het begin van den herfst van 1S80, niet alleen in Frankrijk , Duitschland en Nederland, maar in geheel Europa, veroorzaakte. Zij kondigde zich aan, zegt hij , door hoofdpijn en koortshitte, somwijlen door loomheid , aanhoudende gevoelloosheid en slaperigheid, zoo als men bij de pest waarneemt (1). FoREESTzegt, dat hij, te Delft, den 20. Junij het eerst de ziekte waarnam, dat dezelve in Julij aanhield, plotseling ontstond met hevige pijn in de keel en borst, aanmerkelijke heeschheid en zwaren hoest. De ziekte was zeer algemeen, geheele huisgezinnen werden er eensklaps door overvallen; zij was echter niet gevaarlijk, en de meesten herstelden gemakkelijk door afleidende middelen, en als zij in den beginne werden adergelaten. Hij schreef aanzijn' broeder, die zijn advies vroeg over de aderlating in deze ziekte, dat hij dezelve alleen in het begin aanbeval, wanneer er wezenlijke volbloedigheid of plaatselijke ontsteking bestond. • Hij verhaalt, dat hij in deze ziekte onderscheidene lijders gezien heeft, die door Triakel met een weinigje Saffraan genazen. Dat Foreest de ziekte voorcontagiëus hield, blijkt uit zijn gezegde omtrent de aderlating ; » Seminaria contagionis sanguinis missione non possunt educi(2) %t De epidemie van 1658, waarvan Willis ons eene beschrijving heeft nagelaten , was wezenlijk eene epidemische Calarrhale Koorts. Op eenen zeer warmen zomer volgde een buitengemeen koude winter, welke koude tot ver in (1) Vergelijk, over deze epidemie, de vrij goede beschrijving van Joaiï. Bockelius , Synopsis novi morbi, quem plerumque Catarrhum febrilem , vel Fcbrern catarrhosam vocant, qui pene universam Europam gravissime adflixit; Helmstadii, 1580. Van de epidemiën, door Most, l. c. , al» Vin 1595, 1610, 1647 plaats gehad hebbende, vermeld, heb ik geene jbeschrijvingen kunnen opsporen. In ons land heeft de ziekte toen niet • Jgeheerscht. (2) Deze Hollandsche Hippocrates, zoo als Thijssen, t. a. pl., bl. 76, hem noemt, raadt zijn' broeder, die te Alkmaar de praktijk uitoefende , methet gebruik van wijn voorzigtig , en niet spaarzaam met bloed te zijn, wijl de aderlating (zwakke gestellen uitgezonderd) de spoedige genezing bevordert. — llij wist echter reeds zeer goed catarrhus en inflammatie van elkander te onderscheiden , en op hem kan met volkomen regt het gezegde van Stoll worden toegepast: » Forestus , adcuratissimus scriptor et sagacissimus medendi magister.1' Zie Ration. medendiPart. II, p. 64. — Forestus, l. c. , Obs. /, III. edit., Francof.— Sennert betuigt, dat eene soortgelijke ziekte, als de beschrevene, in | 1591 , in de meeste plaatsen van Duitschland geheerscht heeft. Zij komt mij verschillend voor. Zie Sennerti Oper. omnium Tom. VI, * Lib. IV, Cap. XVII; Tom., III, bib. /, P. //, Cap. XXXIV. de lente aanhield. De ziekte begon met eenen zeer lasligen hoest en menigvuldige fluimlozing, de keel en de neusholten waren ontstoken , er had koorts met hevige hitte , dorst, tegenzin in spijzen, loomheid, zware pijn in den rug en de ledematen plaats. Bij sommigen was de koorts van weinig beteekenis en belette den lijders niet hunne gewone bezigheden, althans eenigermate, te verrigten ; anderen waren door de hevigheid der koorts en andere verschijnselen bed egerig. Er ontstond somwijlen bloedspuwing, en zeer dikwijls hadden er bloedige ontlastingen plaats. Zwakken en bejaarden bezweken veelal onder deze ziekte, de sterkeren herstelden. De eerste stierven, even als bij lyders aan febris hectica gemeenlijk liet geval is, door langzame uitputting of door eene uitstorting van weiachtig vocht inde borst, met zware koorts en zeer moeijelijke ademhaling (1). Onder de latere epidemièn van Griep of Influenza schijnt die van 1669, door Guido, Bartholmus en Ettmuller beschreven , ook in Holland bespeurd te zijn. Sylvius immers getuigt, dat zinkingen en hoest toen algemeen waren. Wanneer echter Ozanam de Leydsche epidemie van dat jaar, die ook te Weesp heerschte, hiertoe brengt, kunnen wij dit niet toegeven , even min als dat derzelver Beschrijver, Sylvius, hieraan zoude gestorven zijn, daar deze, twee jaren later, bij den Magistraat aandrong op de verbetering der afwatering. Aan de onderlinge vermenging van het buitenen binnenwater, aan deszelfs stilstand en rotting, na eenen heeten zomer, zonder regen of winden, schreef hij de volksziekte van 1669 toe. Deze werd reeds door Pringle eene kwaadaardige galkoorts genoemd en behoorde niet tot de door ons hier beschrevene epidemièn (2). De epidemische Zinkingziekte van 16715, door Rayger beschreven , was voorafgegaan van eenen geheel vochtigen, of liever regenachtigen zomer, eenen zeer ongestadigen herfst, welke dan eens helder, dan wederom regenachtig was; in September en October ging deze catarrhale epidemie geheel Duitschland door en liet, volgens Rayger, bijna geen huis op het land of in de steden vrij. Hij voegt er bij, dal hij (1) Zie Saillant en Dict. des Sc. méd., I. c. (2) Zie omtrent deze epidemie mijne , in het Januari)-Stuk van dit Tijdschrift aangehaalde , door de Holl. Maatsch. bekroonde Verhandeling, t. a. pi. — F. Sylvius de le Boe, Trad. X, $ 471, 496, 797, 810, 907, en Oratio de causis epid. Ai. 1669, Oper., p. 913. — Ozasam, l. c., p. — Pmhgle, Uit*. III, Cap. IV, J 4. de meesten, uit vrees voor erge toevallen, had doen aderlaten, doch dat de ziekte zelden gevaarlijk was (1). Indien | ons land gedeeld heeft in deze ziekte, moet de invloed op de sterfte gering geweest zijn , wijl hiervan sporen ontbreken. Ettmuller en Sydemiam hebben ons eene beschrijving geleverd van eene epidemische Catarrhale Koorts, die in het begin van September 1676 ontstond, en de geheele maand October aanhield. Gedurende eenigen tijd was het weder zeer ongestadig geweest, en was er zeer veel regen gevallen. De zieke ontstond met drukking, spanning en zware pijn in het hoofd; kort daarna ontstond er een aanhoudende, scherpe, holle, zeer afmattende, eerstdrooge hoest, of er had eene ligte , met bloedstrepen vermengde fluimlozing plaats, die , na verloop van 2 of 5 dagen, met het expeclorercn eener geweldige hoeveelheid taai slijm eindigde. Zoo lang de hoest droog was, had er schier altijd schorheid of heeschheid plaats; soms scheen de borst zoo vol en bezet, dat de lijders bijna niets konden ophoesten en meenden te moeten stikken. Rillingen , huiveringen , afwisseling van hitte en koude, hielden den gansclien dag aan, vooral langs de ruggegraat en bij den aanvang der ziekte. Hierop volgde gemeenlijk, tegen den avond, eene meer of minder sterke hitte , die tot middernacht duurde. Verre de meeste zieken klaagden over een gevoel van pijn onder de onware ribben, die zich van de lenden tot aan het borstbeen uitstrekte. Hoe heviger deze pijn zich openbaarde, des te bezwaarlijker was de ademhaling. De pols was vol, sterk, menigvuldig; de pis rood; er had een geweldig verlies van krachten plaats (2). De door Ettmuller gebezigde geneeswijze, ingerigt naar zijne theoretische inzigten omtrent de gewaande eigenschappen der lucht, waarin hij de oorzaak der ziekte meende te vinden, is veel minder rationeel, dan die van Sydemiam. Eéne of meer aderlatingen, verdunnende middelen, verzachtende expecloranlia, Spaanschevlieg-pleisters en Mostaardpappen maakten de voornaamste middelen der behandelingswijze van Sydemiam (mijns oordeels , in zijnen tijd , den her- (1) Ephemer. natur. curios. , Dcc. t. Ao. VI, VII, Obs. CCXIII. (2) Dit verlies van krachten kan, naar mijn gevoelen (dat, ofschoon het resultaat eener praktijk van 25 jaren zijnde, slechts individueel is), als ik de symptomen overweeg, niet wezenlek , maar slechts schijnbaar zijn geweest. steller der Hippocratische geneeswijze) uit. Zij (zegt deze in onzen tijd niet genoeg gelezen Geneesheer), die de ziekte al te hevig, en als het ware door kracht van wapenen , met I allerhande soort van middelen, wilden bestrijden, verloren hunne lijders, of werden genoodzaakt, dezelve herhaalde malen ader te laten. Deze aderlatingen , die hij , op verre na, niet in alle gevallen aanprijst, vond hij, bij het verzuimen derzelve in den beginne, later hoogst noodig, niet omdat het wezen derziekte dezelve vereischte, maar omdat, bij verzuim derzelve, de ziekte onvermijdelijk hcclisch werd. Alhoewel het zweeten , waardoor de lijders zich , als het vrijwillig ontstond , zeer verligt gevoelden , dikwijls herstelling te weeg bragt, durfde Sydenham niet, zoo als Ettmuller onbepaald deed, hetzelve door sterke middelen bevorderen, uit vrees, zoo hij zegt, daardoor eene ontsteking in het bloed te veroorzaken (1). 9 De Blechy deelt eene korte beschrijving van eenen epidemischen Catarrhus mede, welke, in 1679, in Frankrijk vrij algemeen grasseerde, maar voor ons doel niets belangrijks oplevert (2). Even zeer is voor de kennis onzer ziekte van geen groot belang de door Sciiröckius geleverde, zeer wijdloopige beschrijving van den aanhoudend vochtigen , betrokken' en kouden dampkring en de daarop gevolgde Catarrhale epidemie van 1708(5). Uit de verschijnselen, die hij opgeeft, schijnt dezelve niet zeer hevig geweest te zijn, daar hem niet bekend is geworden, dat er iemand aan gestorven was. De geneesmiddelen, tegen deze ziekte aangewend, waren resolventia, atlenuantia, absorbentia en demuleentia, vooral eene behoorlijke onderhouding der uitwaseming. Fr. Hoffmann en Lancisi beschrijven eene Catarrhale epidemie, welke, na den strengen winter van 1709, na vele veranderingen in den dampkring, na aanhoudenden, schralen noordewind, die veelal onmiddellijk door eenen zachteren wind werd afgewisseld, te Rome, te Berlijn en in andere oorden van Duitschland heerschte, en dit bijzondere had, (1) Dict. des Sc. tl léd., /. c., p. 354. (2) Zodiac. ined. Gallic., Decemb. 1679 , Obs. VI. (3) Eplicmerid. vatur. curios., Dcc. I, Anni VI, VII, Cent. /, II, in Append., p. 14. Aldaar vindt men eene beschrijving van de epidemische constitutie in Duitschland van 1701 —1710, en van den Catarrhus , welke, in de maand December 1708, epidemisch heerschte en zeer weinige men^ schen vrij liet. dat bfj velen, met den 4den dag, urticaria ofpetechiae te voorschijn kwamen, die vermindering van koorts en hoest aanbragten, maar, in het tegenovergestelde geval, de tering ten gevolge hadden. IIoff.mann behandelde dezelve in de meeste gevallen met zweetdrijvende middelen. In Rome stierf één van de zes lijders (1). R. J. Camerarius beschrijft breedvoerig de toevallen, die hij in de Catarrhale epidemie van 1712, in Duitschland, gezien heeft, maakt eene vergelijking lusschen dezelve en die, welke, in 1580, door J. C. Riiujielius waargenomen was, levert ons echter over de luchtgesteldheid, de oorzaken en de behandeling der ziekte niets belangrijks (2). Wij zijn aan C. F. Loew eene vrij naauwkeurige, in zeker opzigt uitmuntende beschrijving eener Catarrhale epidemie verschuldigd, die, in den winter van 1729, genoegzaam door geheel Europa, van Zweden af tot Spanje toe, heerschte (3), — eene epidemie, die voornamelijk in de groote sleden , zoo als in Parijs en Londen, zeer vele slagtoffers maakte. In deze laatste stad stierven aan deze ziekte meer voorwerpen, dan in de pest van 1665. Het weder, dat, inOctober, zacht en warm geweest was, werd, met November, afgewisseld, door eene koude , vochtige en betrokken lucht, welke schielijk ontstond, vervolgens steeds ongestadig bleef, nu eens vervuld met stinkende dampen, dan weder helder was; tusschenbeiden viel er veel regen , nu eens was het koud, dan wederom warm ; welk alles ook in December aanhield, tot dat, in het begin van Januarij 1750, een zuiverende noordewind dezen schadelij- (1) Fr. Hoffmanhi Oper. physic.-medTom. //, Sect. ƒ, Cap, VI, Obs. II; ibid.y Sect. II, Cap. VI, p. 47, 48. Deze Schrijver heeft eene vrij goede verhandeling over de febris catarrhalis geschreven. Omtrent de aderlating in deze ziekte zegt hij: » Sanguinis missio dcbitoAempore et rcgimine instituta in plethoricis, qwim optime frequentem catarrhorum insult um arcet." — Op eene andere plaats echter, zegt hij, te regt: » Prcesenta jam catarrhali febre , peiritus ab ca abstincndum — Turn enim , expericntiatcstc, diuturnitatem catarrhi inducit—Even juist zegt hij: » Venaesectio in catarrhosis affcctibus non quidem directe indicatur; interim tarnen si corpus est plethoricum, si sanguis acalidis et prasertim immoderatiori vini usu incaluit, et febris catarrhalis subito invadens continua vide tur, non nocet sed prodest, elapsis etiam jam aliquot diebivs." Lau cisi , de nativis romani coeli qualitatp. 128. (2) Ephemer. natur. curios., Cent. III, VI, Obs. LVI1I. (3) Webster, Brief history of the epidem. discases, Vol. i, p. 373. ken dampkring verbeterde (1). Hij zegt, dat de ziekte zich , te dier tijd , door gansch Europa verspreidde , want dat Zweden , Denemarken, de Nederlanden, Engeland , Spanje, Frankrijk, Zwitserland, Italië, Oostenrijk en geheel Duitschland , Hongarijen en Polen daardoor aangetast werden. De ziekteverschijnselen verschilden in deze epidemie zeer. Zij begon met rillingen , huivering, vermoeidheid, slapeloosheid en hitte, zonder dorst; de pols was zwak en als het ware onderdrukt; er had tegenzin in spijs en een merkbaar verlies van krachten plaats; al ras openbaarde zich een drooge, hardnekkige hoest, met spanning op de borst, moeijeiijke ademhaling; somwijlen nam men duizeligheid, zwaarte in het hoofd , ijling, verkoudheid en aanhoudend niezen waar; dikwijls klaagden de lijders over pijn in den rug, loomheid, pijn en stramheid in de gewrichten en ledematen, en over riilingen; veelmaal had er diarrhee plaats. — Hoffmann verhaalt, dat, van den 4den tot den 7den dag, er gemeenlijk gierstuitslag of een wit- of roodachtig purperuitslag, met of zonder verligting, ontstond. Een rijkelijk zweet, een overloop van gal, of eene ruime fluimlozing bragten de ziekte somwijlen tot resolutie. De aderlating was alleen in het begin der ziekte, en dan bij wezenlijk volbloedige personen, of bij hen, die aan eene periodieke, natuurlijke of door kunst te weeg gebragte bloedontlasting gewoon waren , noodig. De verdunnende , zacht purgerende middelen , b. v. de Manna , in zoodanige giften, dat er, zonder den lijder te vermoeijen, 5, 6 ontlastingen op volgden , theevormige aftreksels, en, tegen het einde der ziekte, zweetdrijvende poeders met een weinig Saffraan, waren de middelen , welke Hoffmann met vrucht bezigde bij de meest goedaardige zieken , hoewel door hevigen en krampachtigen hoest, door zwelling der keel, spanning op de borst, moeijeiijke ademhaling en somwijlen door ontsteking en verzwering der parolides of door erysipelas faciei aangedaan. Wanneer de ziekte duidelijke teekenen van kwaadaardigheid opleverde , paarde hij met de bovengenoemde behandeling die, welke in kwaadaardige koortsen vereischt werd. Tegen de crilische dagen schreef hij verzachtende middelen voor, om der natuur te hulp te komen, en omdat de lijder zeer verzwakt scheen te zijn. ♦ (1) Acta phijs.-mcd. natur. eurios., Vol. III, in Append., p. 77. J. J. ScriEUCHZEK beschrijft eene Calarrhale epidemie, welke , in 1750, plaats had, nadat er het gansche najaar een menigvuldige en aanhoudende regen was gevallen , de dampkring, in Januarij , altijd betrokken en met vele dampen bezet was geweest, en door geene noordewinden was gezuiverd geworden. Hij zegt, dat op die plaatsen , welke, door hare afgelegenheid of behoefte , van behoorlijke hulp ontbloot en steeds aan de afwisselingen van den dampkring waren blootgesteld , doorgaans ontstekingskoortsen en longaandoeningen zich opdeden, welke, binnen weinige dagen, de lijders deden omkomen. De doodelijkheid dezer ziekte was zoo groot, dat in het dorp Schivamendingen, uit 500 inwoners bestaande, in de 10 eerste dagen van het jaar, 12menschen, van 20—40jaren, stierven. De ziekte hield eerst op, nadat een hevige noordoostewind de lucht gezuiverd had (1). De epidemische Calarrhale Koorts, die teEdinbarg heerschte van den 17. December 1752 tot op het einde van Januarij 1755, waardoor bijna alle menschen aangetast werden, openbaarde zich door huivering en rilling, duizeligheid, hoofdpijn , pijn in de borst en den rug, eenen versnelden pols, walging, verloren' eetlust. In de eerste dagen had er eene rijkelijke, sereuse ontlasting uit den neus en deoogen plaats, somwijlen was er pijn en zwelling der keel. De hoest werd, na den 5den dag, genoegzaam aanhoudend, en ging met eene zeer rijkelijke, slijmige fluimlozing gepaard. Vele zieken leden aan diarrhee, die dikwijls met bloed vermengd was, hetwelk vooral plaats had bij hen, die bij den aanvang der ziekte niet waren adergelaten. De urine was steeds hoog gekleurd, zonder eenig bezinksel. Vele kinderen leden aan veelvuldige braking of ontlastingen , waardoor de ziekte zich scheidde. Alle zieken hadden geneigdheid tot zweeten. Zij , die sterk uitwasemden, herstelden het schielijks^. Eene roodachtige, overvloedige urine met steenkleurig bezinksel was ook erilisch. Deze ziekte was op verre na niet bij allen zuiver catarrhaal, veelal met het rheumatische vermengd, terwijl ook bij velen inflammatie in de borst en bloedspuwing plaats hadden. Zij was, hoewel op zich zelve niet zeer gevaarlijk, echter voor de behoeftige klasse en voor vele oude en teringachtige lieden dikwijls doodelijk. De aderlating, bij den aanvang der (ï) Acta pkys.-med. nat. etirVol IV} in Appond., p. 24. Kiekte aangewend, was, in het algemeen, hoogst nuttig; zij was dit vooral bij lijders, die over geweldige hoofdpijn, met gesuis in de ooren, klaagden, of hij hen, die aan spanning op de borst en moeijelijke ademhaling, met pijn en stijfheid in de borstspieren, leden. Zij was nadeelig bij lijders, die aan flaauwten onderhevig waren. Yelen, die men met opwekkende , hartsterkende middelen behandelde , bezweken onder de ziekte. — Spaanschevlieg-pleisters en bedarende middelen waren nuttig; laxerende dranken met Oxymel squilliticum of met Gummi Ammoniac., hadden een gunstig gevolg, zoo dra de fluimlozing eene zekere consistentie verkregen had (1). Tegen het midden van Januarij 1733 verspreidde deze ziekte zich over onderscheidene landen , doorliep , achtereenvolgend, geheel Europa en Amerika. Te Parijs gaf men aan deze ziekte den naam Follelle. Zij vertoonde zich, zegt de Jussieu , na stinkenden mist, die digter was, dan de Egyptische duisternis (2). Zij begon met ligte huiveringen, afgewisseld met hitte , verkoudheid in het hoofd , hevig en aanhoudend niezen, waarop vliegende pijnen in den rug, de ledematen en in de borst volgden. — Deze verschijnselen gingen al ras gepaard met eene vrij hevige koorts, met versnelden , niet zeer harden en vollen pols; de tong was met een dik, wit, slijmig beslag bezet, en de urine was óf dik, troebel, óf helder. Genoegzaam alle lijders klaagden over vermoeidheid en slapeloosheid; velen leden aan geweldige hoofdpijn, die somwijlen met zachte ijling, dikwijls met gesuis in de ooren, en zelfs, in sommige gevallen, met vrij hevige pijn in de gehoorbuis gepaard ging, welke pijn alsdan met de vorming van een absces eindigde. l)e geneigdheid tot zweeten was schier algemeen; dit zweeten/leed, wanneer het rijkelijk plaats had, en twee of drie dagen aanhield, de koorts geheel bedaren. De critiscke urine had alsdan een wit, slijmig of geelachtig bezinksel; (1) Vergelijk over de epidemie van 1731—1>33 in ons land , waar dezelve zich door groote zwakte , door abscessen aan de ooren en door een puistachtig uitslag kenmerkte, vau Swiïtes , Constit. epid., p. 351 ; 1 Hbxham, Oper., Vol. II, p, 102. — Zie ook J. G. de Hahk , Febnum continuarum , quae anno 1729 Vratislamae populariter grassatae sant, recensio, occasione Catarrhi febrilis, per Europam epidemie*., VratmI., 1731, 4°. (2) Dictionaire des Sciences tnédicales, Tovi. XV IIIParis, 1817, p. 355. «ene galachtige braking deed ook zeer dikwijls de ziekte bedaren , zoo ook somwijlen een sterk jeukend uitslag. De koorts duurde slechts 4 of 5 dagen , doch er bleef steeds een lastige hoest over, met een vrij aanmerkelijk gevoel van zwakte. De aderlating was zelden noodig, en dan alleen in het begin der ziekte. Zachte braking verwekkende middelen waren zeer nuttig, zoo wel om de eerste wegen te zuiveren, «als om het zweet te bevorderen, en dus der natuur te hulp te komen; het gebruik van wei met een weinig wijn was zeer dienstig. Wanneer de hoest slepende werd, waren zachte purganlia, bij herhaling gegeven, zeer nuttig; de natuur bragt somwijlen ook zonder deze middelen, door zachte, slijmige ontlastingen en door eene lichtgele urine, ziektescheiding tot stand. In het geheele beloop der ziekte waren Spaanschevlieg-pleisters steeds van groot nut. Volgens Müssciienbroek , de Gorter en van Swieten was deze epidemie ook in ons land zeer algemeen. Zij begon na zware koude, die door warmte, vochtigheid en nevels werd opgevolgd. Bij ons waren de voornaamste verschijnselen: pijn in de ledematen, zwaarte van het hoofd, moeijelijke ademhaling, hoest en heeschlieid, voortspruitende uit eene ligte ontsteking van het slijmvlies, dat mond-, neus- en keelholte bekleedt. Bij weinigen slechts vond van Swieten de aderlating gevorderd; zachte zweetdrijvende middelen waren voldoende, — eene geneeswijze geheel overeenstemmende met die van de Gorter , te Harderwijk, en weinig verschillende van die van Musschenbroek, welke dezelve, na eenenlangdurigen mist, op het einde van 1732, te Utrecht, waarnam en met aderlatingen en verzachtende middelen genas (1). Dezelfde epidemie bleef, in onderscheidene landen, heerschen in de jaren 1754, 55, 56, 57. Zij nam, in dit laatste jaar, een zeer kwaadaardig karakter aan. De overstroomingen en de hongersnood, die aan dezelve inSilezië, waar zij groote verwoestingen aanrigtte, waren voorafgegaan, (1) Vin Swieteiï, Const. epid., I, p. 350. — Musscbehbroek, Uitgclez. natmirk. Verhand.; Amst., 1764, Deel I, hl. 328—335. — De Goiitek, Morbi epid. deseriptio et curatio per diaphoresin; Harderovici, 1733. — f. AWbrechts, de Vertaler van dit werkje (Amst., 1733), noemtookde ziekte zinkingachtig, met pijnen op de borst, als bij pleuritis, somwijlen met ijlhoofdigheid en gestadige brakingen, waartegen echter de aderlating niets vermogt. — Vergelijk ook J. de Jussieu , An Calarrliis epidemicis Theriaca ? conclusio affirmans; Parisiis, 1733. 4°. geven eene voldoende verklaring aan do hand, waarom deze ziekte toen schier altijd met typheuse en putride verschijnselen gepaard ging. Geen wonder, dat in deze de aderlating algemeen nadeelig was, en dat, daar eene zachte huiduitwaseming de gunstigste en volkomenste ziektescheiding te weeg bragt, men trachtte dezelve te bevorderen en aan den gang te houden door waterige , warme dranken , door aftreksels van thee en, in het algemeen, door verzachtende, de uitwaseming zacht bevorderende middelen. — In vele gevallen had men versterkende , opwekkende en bederfwerende middelen noodig. Spaanschevlieg-pleisters, in den nek en op andere ligchaamsdeelen aangelegd, waren bij allen en in allen gevalle hoogst nuttig (1). Sauvages heeft ons eene naauwkeurige beschrijving geleverd van de Zinkingziekte, welke in 17 42 5 geheerscht heeft. Hij noemt de ziekte de Griep, en hij is misschien de eerste , die dezen naam aan dezelve gegeven heeft. HuxHam beschrijft deze epidemie in alle hare wijzigingen. Zij heerschte , zegt hij, gedurende den herfst, en bezocht geheel Europa. — Denmaand September van het jaar 1742 was buitengemeen droog geweest; de temperatuur der volgende maanden was zeer vochtig; Maart en het begin van April waren zeer droog en koud; op het einde dezer maand begon de ziekte epidemisch te heerschen. Zij begon met rillingen en huiverigheid, zwaarte in het hoofd, die tot hoofdpijn overging, en zich van het hoofd, langs de ruggegraat, door alle' ledematen verspreidde; in de ligtere graden der ziekte klaagden de lijders alleen over een hevig gevoel van vermoeidheid. Onmiddellijk na deze verschijnselen volgde de ontlasting eener verbazende hoeveelheid scherp, weiachtig vocht uit deoogen, den neus, de keel en de longen. Er had schier aan- (1) J. H. Fürstehaü , die deze Catarrhale epidemie , in het laatst van 1734 en het begin van 1735, te Rintelen , waarnam, na sterke koude, met veel sneeuw en zware vorst, waarop later zeer ongestadig weder , zware , koude regens , nu ooste-, dan westewind volgden , betuigt, dat dezelve steeds met stekende pijn in de borst en koorts vergezeld was. Act. phys.-mcd. nat. curiosVol. V, 540. - T. F. Pxvi., die deze Febris catarrhalis maligna, in 1736-37, te Breslau en m andere streken van Silezië waarnam, waar deze ziekte op overstroonung volgde , vond dezelve steeds met purpervlekken , petcchiao enz. gepaard. — Zie ook C. A. Vin Bergen , die dezelve te Frankfort waarnam , in Nor. act. phys.tned. nat. cvr.t Tom. II} Obs. XLI. houdend niezen en een door niets lot bedaren te brengen hoest plaats. Alle lijders klaagden over spanning en beklemdheid op de borst en een gevoel van drukking op dezelve, in zulk eenen hevigen graad , dat zij daardoor schier geen adem konden halen. Na eenen of twee dagen vermeerderde de hoest, de pols was versneld, de ademhaling moeijelijker, de tong wit en als met room bedekt, de oogen waren eenigermate ontstoken en tot diep in de oogholten pijnlijk en zeer gevoelig voor het licht; de koorts, die eerst onregelmatig was,, werd vervolgens gemeenlijk ander- of alledaagsch. Een verhittende , opwekkende leefregel veroorzaakte steeds peripneumonie; het verzuim der aderlating, zoo dezelve slechts ecnigzins aangewezen was, maakte ook dikwijls, dat de ziekte in pleuritis en rheumatismus acutus overging. — Verre de meeste zieken vielen, den 2den of oden dag, in een zacht, over het geheele ligchaam zich verbreidend, weldadig zweet, dat gepaard ging met eene rijkelijke Huimlozing, waarmede de ziekte, den üden of6den dag, ophield. Alleen bleef er alsdan nog eenigen tijd een aanmerkelijk gevoel van zwakte over. Op het einde der koorts ontstonden dikwijls eene menigte roodachtige, jeukende puisten; bij anderen ontstond, op eens, eene geweldige , met hevige kramp, soms met persingen vergezelde diarrhee. Men moest (volgens de Schrijvers dier tijden) deze heilzame pogingen der natuur, door Manna, Rabarber, Tarlarus solubilis en Tamarinde, bevorderen. Alle drastische middelen waren in dezen nadeelig. — Laauwe verdunnende, verkoelende en verzachtende dranken, wei, gerstennat, haverslijm, aftreksel van klimop, hoefblad, zoethout, mixtura oleosa, Syr. Diacodii, waren de middelen , die in deze ziekte van het grootste nut waren. Niets echter overtrof het toedienen van een zacht braakmiddel, na eene vooraf gedane aderlating, en alleen bij den aanvang der ziekte gebezigd. Het Oxymel squilliticum en andere de fluimlozing bevorderende middelen waren aangewezen, wanneer de hoest los was; het slijm werd echter, in weerwil van alle aangewende middelen , steeds met zeer veel moeite ontlast (1). (1) ii. p. Juch et j. j. Zubikbchlik, De Fcbre catarrhnli epidentica cum tussi ct coryza cmnplicata , mensibus rernalibus anni 1742 in pluribus Gcrmaniae provinciii grassante; Erfurtii, 1745 ; 4°. in A. ïïalleri Dis putatxones ad morborum historiam ct curatxovem facxentcs; Lausannae, 17£8, o De epidemie van 1762 ontstond te Londen, den 24. ApriJ. Zij kondigde zich bij de lijders aan door rillingen , met hitte afwisselende. Een niet zeer hevige, doch aanhoudende en lastige hoest tastte sommigen reeds den eersten dag, anderen na verloop van 2 of 5 dagen, aan. Allen klaagden oververmoeidheid, zwaarte door de leden , en vooral over hevige pijn in de slapen van het hoofd en in het voorhoofd. De oogen waren ontstoken en vochtig, de oogleden gezwollen en de stem heesch; zij niesden schier aanhoudend. Alle zieken gevoelden eene sterke hitte langs de luchtpijp en somwijlen langs den slokdarm. De tong was met een dik, slijmig beslag bezet; er had walging, misselijkheid , zelfs dikwijls braking plaats. De koorts was aanhoudend afgaande , met verheffing tegen den avond. De urine was, in het begin der ziekte, bij een gunstig beloop , meestal galachtig, doch werd, tegen het einde der ziekte, meteen sedimentum lalerilium bezet. De lijders zweetten schier aanhoudend, tot dat de ziekte in genezing was overgegaan; in alle gevallen bragt het zweet beterschap aan. De lastige hoest was, in deze epidemie, dikwijls hoogst moeijelijk weg te nemen, bij sommigen hield, in weerwil van alle aangewende middelen, de hoest hetgeheele jaar aan, en velen bezweken, na langen tijd tegen de ziekte geworsteld te hebben, eindelijk aan de longtering. In andere oorden kenmerkte de ziekte zich door eene groote geneigdheid tot ontsteking in de borst, met groote ' Tom. V, p. 295 seqq. — Deze epidemische Catarrhus, die veelal ontsteking in de borst ten gevolge had , scheidde zich zeer dikwijls door nensbloeding. Volgens anderen verdroeg zij geene aderlating. Zie ïïuxham, öper., Tom. II, p. 186. — In ons land was deze epidemie, in 1742, van eene kwaadaardige , galachtige natuur, minder algemeen , maar zeer veel overeenkomende met de epidemie van 1669. Zij is door van Swieten beschreven , doch te onregt tot de Influmzen gebragt, waartoe , volgens zijne beschrijving, die van 1743 geheel behoort. In Maart begonnen deze ziekten te Leiden, genazen door eene ligte uitwaseming , en waren alleen voor oude lieden doodelijk , die in longontstekingen de ge volgen der ziekte ondervonden. — Dat deze Influenza, in 1743, door l geheel Europa heerschte , getuigt ook Pringle; dat zij onder de Engelsche troepen in Braband tot legerkoorts overging , is niet te verwonderen , en daar zij , volgens de waarnemingen van F. IIome , in 1742 van eenen typheusen , in 1743 van eenen kwaadaardigen , galachtigen aard was, zien wij ook hieruit, dat wij de waarnemingen van Pringle en IIome , in ons land , niet zonder omzigtigheid kunnen toepassen, wijl de. epidemische ziekten leger ziekten , en door het verschil der volkeren en der leefwijze gewijzigd werden. Zie van Swieten , Constit., Tom. II, p. 399, 420. —Pringle, Legerziehten, Deel /, Hoofdstuk II. — F. Home, Medical Facts, p. 12 en 16. — TnussEN , t. a. pl., bl. 79, 80. zwakte Terbonden; velen klaagden, reeds Tan den beginne af, over hevige pijn in de borst, of kregen bloederige ontlastingen, waardoor zij in groot gevaar geraakten (1). Niet allen echter leden aan denzelfden graad en dezelfde hevigheid der ziekte. Sommigen hadden slechts eene zware verkoudheid of eene ontsteking van het snotvlies, die zich vooral door de volgende kenteekenen openbaarde: sterke hoofdpijn boven de oogholten , vochtige , troebele , doffe , schreijerige oogen, zwaarte in de oogleden , die tevens gezwollen waren, aanhoudend niezen, geweldige verkoudheid in het hoofd, volkomen verlies van den reuk, uilvloeijing uit den neus, eerst van veel, helder, waterachtig vocht, dat daarna, met iederen dag, dikker, eerst groenachtig, vervolgens geel, eindelijk wit en ondoorschijnend werd. Koorts, sterke vermoeidheid, neerslagtigheid, gevoel van zwakte in de leden en door het geheele ligchaam waren veelal de voorboden van dezen toestand. Slechts zeer weinige inwoners van Rijssel bleven van dezelve verschoond. Bij vele anderen kwamen, bij de boven beschrevene verschijnselen, die alsdan in ergere mate plaats grepen , pijn in de keel met heeschheid, droogheid in den hals en strot, moeijelijke doorzwelging, geweldig hevige hoest, rood, opgezet aangezigt, hitte en dorheid van de huid, kleine, gespannen pols, brandende koorts, voorafgegaan door onregelmatig plaats hebbende huivering en rillingen; de tong was dik, witachtig beslagen , de mond slijmerig en als met pap gevuld; er was geen de minste eetlust. Eindelijk werden zij, die het hevigste aan de ziekte leden, door sterke benaauwdheid, hoogst moeijelijke ademhaling en een aanmerkelijk gejoel van drukking op de borst, welk gevoel zich dikwijls naar de zijden uitstrekte, aangetast; de hoest had veel van kinkhoest, was aanhoudend en hevig, somwijlen piepend en üuitend; de koorts hevig, met aanmerkelijke verheffing tegen den avond. Des nachts waren (1) Watsoh, in Philosophical Transactions, Vol. Lil, p. 646. — G. Baker, de Catarrho et Dysenteria Londini 1762 epidemicis; Lond., 1764; 4"., ook in Sandifort, Thesaur., Toni. //, p. 369. — Merteins, Observ. med., Tom. II, p. 1—7; Vindob., 1784; 8". — P^azoux , Mémoire sur les Rïiumes épidémiques, qui ont recjné d Nismes, pendant Vété de 1762 , in Journal de Médecine , Chirurgie et Pharmacie par M. Roux, Vol. XVIII; Paris, 1763, p. 112 et 215. Deze Geneesheer van het Hospitaal te Nismes , die dezen epidemischen Catarrhus, in Junij 1762 , te Rijssel waarnam, zegt, dat men denzelven algemeen la Baroquette , la Grippe, la Peltte Poste of le Petit Courier noemde. (ie zieken zeer onrustig, ijlende, kregen geenen slaap, zelfs niet na het toedienen van slaapverwekkende middelen; de hoest was nagenoeg droog, en de weinige fluimen, die de lijders ophoestten, waren geweldig taai en hoogst moeijelijk kwijt te raken; de heeschheid was buitengemeen , men gevoelde eene scherpte in de keel en in het strottenhoofd, die eenen aanhoudenden hoest verwekte; de hals- en borstspieren waren in hare verrigtingen gestoord; genoegzaam alle klieren van den mond en den hals waren opgezwollen. Enkele zieken waren aanhoudend ijlende en van hunne zinnen beroofd, de meesten echter bij volkomene bewustheid ; velen kregen de eene of andere bloedvloeijing, vooral uit den neus of endeldarm. De slijmige dranken maakten, in deze epidemie, de voornaamste geneesmiddelen uit. Razoux (1) zegt, dat, wanneer de koorts eenigermate hevig was, de aderlating alleen verligting aanbragt en zelfs somwijlen herhaald moest worden. Over het algemeen verschilden de gevoelens omtrent het al of niet noodzakelijke en doelmatige der aderlating, en wel naar mate der verschillende jaargetijden, waarin de ziekte heerschte , en naar het verschil tier landstreken , waarin zij zich openbaarde. De sterfte was niet zeer aanmerkelijk. In 1775 was, nadat de lente en de zomer heet en droog geweest waren, de herfst koud, regenachtig , en de dampkring dikwijls met stinkenden mist bezet. Op het einde van November openbaarde zich eene Catarrhale epidemie, kenbaar door schier ondragelijke hoofdpijnen, welke pijnen bedairden na' eene verkoudheid in het hoofd of op de borst. Eenige dagen daarna veranderde de ziekte van geaardheid; de lijders klaagden over vlugtige, stekende pijnen in de pleura, de lever- en somwijlen in de buikstreek; genoegzaam allen hadden buikpijnen. De hoest was zeer hardnekkig, nu eens droog en krampachtig met drukking en beklemdheid op de borst en belemmerde ademhaling, dan weder vochtig en hol klinkend en met bloederige fluimlozing vergezeld. Ook was een met bloed vermengde buikloop geenszins zeldzaam. Sommigen kregen alleen eenige koortsaan- (1) Razoux, t. a. j»l., en in de Gazelle salutaire, 1762, No. XXX.— Door TIome (l. c.) en Dr. J. J. van den Bosch (Haarl. Maatsch., Deel XVIII, hl. 137, 287) weten wij, dat de Influenza van 1762 ook in ons land heerschte, en hoewel Baker dezelve algemeen noemt, schijnt zij niet zoo algemeen door geheel Europa verspreid geweest te zijn, als de in vele opzigten met dezelve volkomen overeenkomende qridemie van 1782. vallen, zonder dal deze met bepaalde symptomen gepaard gingen. — Op het einde van December kenmerkte de ziekte zich door een plotseling verval van krachten, hetwelk somwijlen aan volkomene uitputting grensde. Zij, die reeds te voren aan chronische ziekten leden, konden deze nieuwe ziekte niet te boven komen; zelfs stierven, gedurende deze epidemie, verscheidene personen, die oogenschijnlijk eene zeer goedo constitutie hadden, eenen schielijken dood. De aderlating was, in het algemeen , geeontraïndiceerd, en kwam genoegzaam alleen te pas bij die lijders, van welke wij zoo even melding gemaakt hebben (1). Hoewel onderscheidene Schrijvers deze epidemie als algemeen door Europa verspreid vermelden, schijnt ons vaderland daarvan verschoond te zijn gebleven. Het jaar 1779 , nu eens zeer heet en droog , dan weder zeer vochtig en, in den herfst, door zijne veelvuldige stormen en orkanen berucht, kenmerkte zich ook vooral door eenen zeer kouden en scherpen mist, die op den 1. Januarij 1780 plaats greep, schier ieder gestel hoogst onaangenaam aandeed, en weinige dagen daarna door eene Catarrhale epidemie gevolgd werd. Zij kenmerkte zich door eenen droogen, hollen hoest, die somwijlen den lijder geenszins lastig en met geene bijzondere toevallen vergezeld was, dan weder met beklemdheid, spanning en drukking op de borst, eene doffe pijn onder de onware ribben of met een gevoel van stikking, dat den zieken het hoesten schier onmogelijk maakte, gepaard ging. Bij deze verschijnselen kwamen, op onbepaalde tijden, huiveringenen koortsachtige bewegingen , die veelal in koorts overgingen. Eenige dagen daarna ontstond een rijkelijk zweet, waardoor de werking (1) Vergelijk over deze epidemie: Bucnicourt , Dissertatio de affectu catarrhali epidemico anni 1775, quem Galli la Grippe xocant; Monspelii, 1776; 8°. — Marignie , Description et traitement d'une affection catarrliale epide'mique, obserrée en 1732, parfaitement semblable a celle qui s'etent journellement en Èurope , vulgairement appellée la Grippe ; Montauban , 1776; 12°. —Journal de Médecine, Chirurgie et Pharmacie; Paria, 1777, Tom. XLVII, p. 190. — A. C. Lorry , Mémoire sur la constitution des années 1775 et 1776, obserrée d Paris; in Mémoires de la Sociétó royale de Mêdecine pour V année 1776; Paris, 1779; 4°. p. 1. — Deze Catarrhus epidemicus heersehte , in 1775 , ook in Engelaivd , ging aldaar dikwijls met diarrhee gepaard, in welke men evenwel aderliet. (Airr. Fotiiergill , in Mem. of the med. Society in London, Vol. JJI, p. 30. — Jon. Fotiiergill, in Med. observ. by a Society of Physicicins ih London, Vol. VI, p. 340.) der longen vrijer en de fluimlozing gemakkelijker werd. De urine was troebel, nu eens rood, dan weder helder bleek, of met een steenkleurig bezinksel bezet. Vele lijders kregen bloederige fluimlozing of neusbloeding. Geringe giften Manna, verdunnende, de uitwaseming zacht bevorderende dranken waren bij de bovenvermelde verschijnselen veelal voldoende ter genezing. Wanneer echter de ziekte zich ineenenmeer hevigen graad openbaarde, ontstonden er aandoeningen van de borst, stikzinkingen , bloedspuwingen , longontstekingen enz. — Bejaarde en zwakke lieden leden in deze epidemie, zoo als gemeenlijk plaats heeft, het meest, en waren veelal onderhevig aan flaauwten , ligte aanvallen van beroerte, verzwakking , koortsen , ijling enz. — De bloederige hoest, of bloedspuwing , die in deze ziekte, nu en dan , plaats had , week voor 1 of 2 aderlatingen, duurde zelfs, als hij hevig was, 7 dagen, en vereischte dezelfde geneeswijze, als de acute, aanhoudende hoest. — De toen dikwijls voorkomende catarrhus suffocativus was, van den aanvang af, gepaard met eenen vollen , intermitlerenden pols; de lijders schenen groot gevaarte loopenvan te zullen stikken. Verzachtende, oplossende middelen, vooral scillilica, en de aderlating waren hoogst nuttig. Eene op nieuw gevatte koude vereischte het gebruik van opwekkende, arotnalielce en zweetdrijvende middelen. Den 15. Januarij had er eenc aanmerkelijke verandering in den dampkring plaats; door den invallenden dooi verdwenen de sneeuw en het ijs, en de epidemie nam toen een ander karakter aan. Velen leden aan verkoudheid in het hoofd; sommigen hadden een rood, opgezet aangezigt, eenen versnelden, onregelmatigen pols en eene geweldige drukking en zwaarte door het gcheele hoofd. Deze verschijnselen weken voor voetbaden, verdunnende, zweetdrijvende dranken en baden. Er ontstond daardoor veelal zweet, waardoor de hoofdpijn verminderde, en wel naar mate het zweet langer aanhield. Behalve de verkoudheden in het hoofd, leden velen aan rheumalische pijnen in onderscheidene ligchaamsdeelen; meermalen ontstond er eene zinkingachtige ontsteking van de oogen , de ooren, het gehemelte , de keel en het spijsverteringskanaal. Wanneer de ziekte in de maag gezeteld was, kregen de lijders maagkramp, hadden een gevoel van ijskoude in de maag, leden veel aan winden en somwijlen aan braking; wanneer de ziekte voornamelijk de ingewanden aandeed , leden zij aan kolijkpijnen en aan dysenterie. Tevens nam men , bij anderen, duidelijke koortsaanvallen waar, zonder dat men aandoening van een of ander orgaan kon bemerken ; in andere , hoewel zeldzamere gevallen, scheen de ziekte-oorzaak vooral de lever aan te doen, en alsdan was geelzucht een gevolg. — In het algemeen waren alle deze verschillende aandoeningen weinig gevaarlijk en van korten duur. Het was door zachte zweetdrijvende middelen gemakkelijk, de lijders in het zweet te brengen, en in schier alle gevallen werd de ziekte daardoor niet alleen verligt, maar meestal ook volkomen weggenomen. Enkele zwakke lijders, die in eenen ergeren graad door de ziekte waren aangedaan , bezweken onder dezelve. De natuur, die in deze ongesteldheid steeds ondersteund moest worden, bleef bij eenigen, in weerwil van alle mogelijke kunsthulp en de meest doelmatige verpleging en den besten leefregel, onwerkzaam; en wat vermag de kunst, wanneer de natuur niet meer reageert (1) ? h De meest bekende en merkwaardigste onder deze epidetniên, en die ook tevens in onderscheidene landen en bij verschillende personen vele veranderingen en wijzigingen onderging, was de Influenza of epidemische Zinkingkoorts van het jaar 1782, die vooral ook onder den naam van de Russische Ziekte bekend was. Men heeft den weg, welken zij genomen heeft, lot in de Oostindië vervolgd, waar zij in October en November 1781 heerschte. Zij kwam tot ons uitliet liooge Noorden, was in December 1781 en Januarij 1782 te Moskou, in Januarij en Februarij te Petersburg, en tastte daar, met de snelheid des bliksems (2), in eenen dag 40,000 menschen aan. In Maart woedde deze ziekte te Koningsbergen , in April in Polen en Pommeren , in Mei in Denemarken, te Hamburg en in het Hartzgebergte en geheel Duitschland, in het laatst van Mei en in het begin van Junij in Engeland en Schotland, in Junij in Frankrijk , in Julij in Italië , in Augustus in Spanje; ja, in September heerschte dezelve reeds op de Engelsche volkplantingen in Amerika (3). (1) Saillant, Tableau historique, 7. c. (2) G. F. Most, Ettcyclopddto d. ges. med. u. ehir. Praxis, Bi. 77, & 253. (3) Ep. Gr ai , in Medieal Communications, Vol. De ziekte tastte, in het algemeen, meer den middelbaren leeftijd, dan kinderen en bejaarden, aan (1), en zuigelingen bleven veelal van dezelve verschoond (2) ; eenigzins oudere kinderen werden echter, volgens het getuigenis der Londensche Geneesheeren , zeer dikwijls aan dezelve bedlegerig (5). In sommige, vooral hooggelegene , bergachtige oorden was de ziekte van eene zeer ligte en goedaardige natuur en naauwelijks van den gewonen catarrhus te onderscheiden Zij kenmerkte zich overal door eenen hoogen graad van zwakte en uitputting, die somwijlen zoo plotseling ontstond, dat er tusschen het meest levendige gevoel van gezondheid en kracht en dat van de uiterste zwakte slechts weinige uren verloopen waren (5). Somwijlen echter was deze zwakte minder merkbaar, en alsdan was in vele gevallen geneeskundige hulp minder noodig, en was het dikwijls alleen voldoende, zich in de warmte te houden (6). In enkele , vooral in de hooger gelegene, bergachtige streken schijnt deze ziekte vrij ontstekingachtig geweest te zijn, althans waren neusbloedingen menigvuldig, en had de antiphlogistische behandeling, en zelfs meermalen de aderlating, bij overigens gezonde gestellen , de meest gunstige gevolgen (7). In andere gevallen waren er meer gastrische toevallen aanwezig, was de fluimlozing galachtig, de tong beslagen, en waren hier braak- en purgecr-m\(U\e.len heilzaam (8). In verre de meeste elders voorkomende gevallen waren stekende pijnen in de borst , een onbeschrijfelijk benaauwende hoest, spanning, drukking, zwaar- (1) lentiit, Bcytrago sur ausiibenden Arznciwisscnschafl, S. 33. (2) Meel. Communie., Vol. I, p. 71. (3) Medical Transaclions, Vol. III, p. 54. (4) Lentiï , t. a. pi. (5) PniL. Lbdw. wittwf.a , l'eber den jangaten epidemischen Katarrh; vV r V ' o ' "" Bmlto*, inMemoirsofthemed. Society in London, Vol. II, p. 418. — Rauoe, in Acta Societ. med. Ila/n., Vol. I, p. 451. (6) C. H. a Rot, in Handel, van hel Genootschap Servandis Civibus Deel IX, hl. 337. (7) biss, Diarium nosoc. llafn., Vol. I, p. 17, 19, 20. (8) Lil'*. Creli et Jon. F«. Iahgsïth, Diss. sistens historiam Catarrhi epidemici anni 1782 ; Helmst., 1782; 4". -Munze», Kurze JVachricht rimderepidemtschen Schnupfen-Krankheit; Kamb., 1782; 8". — C. Sikaci Diss. de Catarrho epidemico anni 1782; Mojuntiae , 1784; 4". te en pijn in het hoofd, krachteloosheid, krampachtige aandoeningen , ijling , zelfs; waanzinnigheid , de meest gewone verschijnselen. Het meest gevaarlijk was deze ziekte voor bejaarde, cacheclische, zwakke lieden, bij welke zij door ontstekingen der borst -organen en door apoplexie doodelijk werd. Daarom verklaren zich ook de meeste , vooral de Engelsche Geneesheeren , tegen de aderlating en voor het gebruik der braakmiddelen, ter omstemming des ligchaams, alsmede voor het gebruik van het Opium, de Kina en van Spaanschevlieg-pleisters (1). Zelfs verzekert een Engelsch Geneesheer, dat hij zich in geen enkel geval eenen doodelijken uitgang herinnerde, tenzij men onvoorzigtig had adergelaten (2). Voor het gebruik van zweetdrijvende middelen, in zoo verre dezelve tot de tonica en opwekkende middelen behooren, verklaren zich onderscheidene Schrijvers (5). In ons land onderging deze epidemie de veranderingen, waaraan klimaat en leefwijze eene volksziekte onderwerpen. Door eene rotachtige complicatie werd zij vooral te Amsterdam gevaarlijk, tastte hier twee derden der inwoners aan , verdroeg vooral geene aderlatingen, en bleef met hare gevolgen tot het volgende jaar aanhouden. Te Haarlem schijnt Brouwer Bosch door eene galachtige complicatie tot het gebruik der braakmiddelen gevoerd te zijn (4), terwijl A. Dictee , H. F. Ber:nabd , J. Willejise en J. Bocquette het nut der aderlating zochten te bewijzen door vele gevallen, waarin tegelijk pleuritis zich vertoonde, die reeds vóór de Influenza heerschende was, en alle teekenen van ontsteking (1) R. Hamiltoiï , l. c. — J. 1). Metzger , Beobachtungen überdieherrschende Epidemie, im Friihjahre 1782; Königsb., 1782; 8". — (Muller) Beschreibung der Epidemie , welche im Frühjahr 1782 geherrscht und unter den Namen der russischen Krankhcit bekannt geworden , Giessen , 1782; 8°. (2) Med. Transactions, Vol. III, p. 61. (3) Med. Communications, l. c. — In Engeland hield men de ziekte algemeen voor aanstekend , daar dezelve zich alleen dan op de schepen openbaarde, wanneer deze de kusten genaderd en de manschappen met de inwoners gemeenschap gehad hadden. (Med. Comm. en Hamiltoï , l. c.) In Duitschland en Italië schreef men de ziekte alleen aan het weder en aan de scherpe oostewinden toe. Lehtih , Beytrage, l. c., S. 30. Mica. Rosa , Schema ad Catarrhum s. Tussim , quant Russam twminant; Modena, 1782; 4.— Most, Influenza Europaea oder die grüsste Krankheits-Epidemie der neuern Ze.it; Hamb., 1820; 8". (4) De Aderlating in de tegenwoordig heerschende Ziekte ran 1782 te Haarlem in de meeste getallen nadeelig; Haai !., 1782; 8". mei zich bragt (1). Volgens Ho.nkoop was deze Griep of Noordsche Ziekte te Alkmaar met borstontsteking gepaard , en kostte zij velen het leven. Te Hoorn moest Schouten de uitwasemende geneeswijze met de verkoelende afwisselen in die gevallen, waar de ziekte met keel- of borstontsteking gepaard ging, en zich vooral van het gebruik deiKina onthouden. In den Ilaag zag Fallot de ziekte, na eenen z waren mist, op den 16. Junij beginnen, en hoewel hij, in het algemeen, uitwasemende middelen en slechts bij uitzondering bloedontlastingen bezigde, getuigt hij echter, » dat velen , die met borstkwalen gefolterd waren , het slagt)> offer werden , zijnde in Junij , van 126dooden, !50 aan »borstziekten overleden." — Later beklaagde zich ook Veiuac over de menigvuldige aamborstigheid en borstwaterzucht, welke deze Griep elders na zich liet. Daar nu de berigten uit Kampen, Axel, Sluis en V laar ding en het nut der aderlating bevestigen , blijkt het genoegzaam , dat de aard der ziekte, op de meeste plaatsen van ons land, ontstekingachtig geweest is (2). Ook in de jaren 1788 en 1800 kwam de Influenza terug, werd echter toen slechts door weinigen beschreven (5). In het eerstgemelde jaar leverde dezelve voor de wetenschap geene belangrijke bijzonderheden op; de laatste verdient, (1) Beschrijving rem de epidemische Zinkingkoorts en der zeiver gevolgen , welke, in de maand, Junij 1782, te Haarlem , geregeerd heeft, door de 5fa*/»-Doctoren aldaar., Haarl., 1782 ; 8,?. (2) Thijssei? , t. a. pl., bl. 81. — Ook Michel zegt de ziekte door zweetdrijvende middelen genezen te hebben. Vaderl. LetteroefIV, 10. St.y bl. 389. — Zie, voor ons land, over deze epidemie, behalve de uitmuntende beschrijving; der Haarlemmer Geneesheeren zeiven , in hun zoo even opgegeven werk, IJsermans, aldaar, bl. 77 , 91, 112; Hohkoop , aldaar, bl. 73; Durcks en Deiman , in naagsche CorrcspondenticSocieteit, Deel IV, bl. 295 , 302, 531; Schotten, ibid., bl. 543; Veirac , ibid., Veel III, bl. 18, IV, bl. 17, 174, 278; Geneeskundige Jaar boeken, Deel VI, en Nieuwe Geneesk. Jaarb., Deel 1. — Wij zouden, uit de ons ten dienst staande Schrijvers, over deze Catarrhale epidemie van 1782 , wat de gymptomen , oorzaken , compUcati'cn , prognosis, genezing enz. betreft y een nog uitvoeriger werk kunnen zamenstellen , dan dat der Doctoren van Haarlem (226 bladz.); cui bono ? Hetgeen wij vroeger , omtrent de epidemie van 1762 vermeld hebben , is, mutatis mutandis, in vele opzigten ook hier van toepassing. (3) J. P. Vogler , von der Iiuhr, S. 25; Giessen, 1797; 8°. — j. 1). metzger , Bcy trage sur Geschichte der Frithlings-Epidemie im Jahr 1800; Altenb., 1801; 8 '. — Pewada , Dello osservaz. medico-pratico metëorolngico, Tom. II, p. 261. even als de epidemiën dezer 19de eeuw, eene korte Termelding, om, eindelijk, uit het een en ander een behoorlijk besluit te kunnen opmaken, In 1800 heerschte deze Influenza, Russische Ziekte of Griep , vooral in Rusland , te Warschau , Koningsbergen en in Engeland. — De zomer van het jaar 1799 was, in Rusland , eerder koud, dan warm, geweest, ook was er zeer veel regen gevallen. Den 1. December ontstond er eensklaps sterke koude, die evenwel slechts twee dagen duurde. Er woei tevens een sterke zeewind, en de lucht was met dikke, ondoordringbare nevels bezet. Dien ten gevolge ontstond, volgens het getuigenis van Hermann , eerst te Arehangel, eene Catarrhale epidemie, welke reeds in December Petersburg bereikte ; aan den anderen kant echter van Casan tot Moskou doordrong, en een groot gedeelte der Ukraine, van Volhinië en Podolië bezocht (1). Tegen het voorjaar van 1800 had de ziekte zich, in eene westelijke rigting, tot aan Riga, Warschau, Koningsbergen, Brodij, hemberg en Kralcau verspreid, heerschte hier eenigc maanden lang, en vertoonde zich, tegen den zomer, in Plauën , alwaar tevens de natuurlijke pokken, de mazelen , het roodvonk , diarrhee en zenuwkoorts heerschten ; ook vertoonde zij zich nu in Engeland, welks klimaat voor deze ziekte bijzonder gunstig is; althans spreekt William van eene Catarrhale epidemie, die, in Februarij 1800, algemeen te Londen heerschte, wel in de eerste dagen hevig scheen te zullen worden, doch in geenen deele doodelijk kon genoemd worden (2). Ofschoon deze epidemie met die van 1762 en 1782 grootendeels overeenkwam, zoo was zijdaarvan wezenlijk onderscheiden, doordien zij minder gevaarlijk, op verre na niet zoo algemeen verspreid, en niet van zulk eenen langen duur was. Immers in Maart 1800 had zij reeds genoegzaam opgehouden; ook had zij op de mortaliteit geenen aanmerkelijken invloed. Te Kroonstad woedde zij vooral zeer hevig, en zij tastte aldaar op eens 800 Kweekelingcn van de voorde Ze'evaart bestemde School aan. J. D.Metzger was de voornaamste Schrijver, die ons met deze epidc- (1) Von HitDEBR^nn, IVachrichten ton der tieuerdings ausgcbrochenen Influenza, in de Allgem. ntedizin. Annalen com Jahre 1800, S. 605. (2) Robïrt Willi am , Report* on the discasts in London, parlieularly durin/j the yeavs 1796—1800; London , T90I , 8°., p. 154. mie hel eerst bekend maakte (1). Hij hield zich overtuigd, dat deze epidemie noch met de kort te voren plaats gehad hebbende veranderingen in den dampkring, noch inet de in het voorafgegane jaar aanwezige ziektegesteldheid in verband stond ; hij meende de oorzaak dezer ziekte te moeten zoeken in een miasma, dat bij —, niet onder de bestanddeelen des dampkrings gemengd was. — De ziekte tastte onverhoeds elk en een iegelijk aan, en was, van den beginne at, met aanhoudend niezen, eenen zeer afmattenden hoest en met hoofdpijnen vergezeld. De ontlasting had schier in het geheel geen plaats; er was steeds eene min of meer hevige koorts. Sommigen leden aau bloedspuwing, anderen aan gastrische verschijnselen. De ziekte was zeer algemeen , tastte niet slechts geheel gezonde menschen, maar voornamelijk allen aan, die aan aandoeningen der ademhalings-orgatien onderhevig waren. Schier alle kinderen hadden eene schorre, heesche stem. Bij allen had, binnen 2 of 3 dagen, een schier plotseling verlies van krachten plaats; de herstelling vereischte steeds eenige weken. —Het bevorderen eener behoorlijke huiduitwaseming was hoogst doelmatig; ontlastende middelen waren meestal nadeelig (Metzger). Dr. Wolff, die deze ziekte te Warschau waarnam, verklaarde dezelve, even als het Collegium medicum et sanitatis aldaar, als van asthenischen aard, en het MedicinaalCollege te Koningsbergen leide aan de Districls-Geneeshcervn de verpligting op, den Wondsartsen het aderlaten in deze Influenza te verbieden, en dezelve voor de herhaalde aanwending van braak- enpwn/eer-middelen te waarschuwen (2). Wolff hield de ziekte voor aanstekend. Gilibert berigt ons, dat reeds in November 1799 te Lyon eene Catarrhale epidemie ontstaan was, die insgelijks tot in het voorjaar van 1800 voortduurde. De epidemie was, over het geheel, goedaardig, bij velen bepaalde de ziekte zich tot eenen enkelen koortsaanval. In weerwil daarvan nam de ziekte in het catilon St. Clair en St. Nizier, vooral bij de welgestelde klasse , een gevaarlijk karakter aan, de zwakte was zoo groot, dat de zieken, reeds in de eerste dagen, in (1) Beitraje zur Geschichlo der Frühlings-Epidemie im Jahre 1800; Altenburg, 1801 ; 8°. (2) Mediz. Ephemeriden ton Bcrlin, herausgegeben ton L. Formet , Bottd /, Heft 3. — Wolf.f, in ïïi-fet,akd's Jomna! der praclischen Heilkuttde, Bd. IX, St. 4: Bd. X, Sl.\. flaauwte vielen, als zij zich in het bed wilden oprigten; met de herigste hoofdpijnen gingen «eer dikwijls walging, uitbraking van galachtige slofl'en, of galachtige diarrhec met kolijkpijnen en lenesmus gepaard. Vele lijders ijlden, en zij , die aan de ziekte kwamen te sterven, leden in de laatste dagen aan algemeene of plaatselijke convulsiën. Een stinkend zweet, eene etterachtige fluimlozing, eene itrina sedimentosa , een geelachtige stoelgang waren meestal critisch; somwijlen ging aan de ziekte een roodachtig, met miliaria overeenkomend uitslag vooraf. De meeste zieken genazen tegen het einde der tweede week, enkelen eerst in de vierde week. Alle teringlijders, die door de ziekte werden aangetast, stierven reeds den oden of Ï5den dag, nadat zij de ziekte gekregen hadden. Dezelve tastte even zeer jongen', als bejaarden, even zeer mannen , als vrouwen, aan; kinderen en vrouwen genazen genoegzaam alle. De dood maaide vele jonge lieden tusschen de 18 en 25 jaren en volwassenen van 40 tot 80 jaren weg. De verzwakkende, de ontlastingen bevorderende methode was algemeen zeer schadelijk. Over het geheel kwam de ziekte onder drie verschillende vormen voor, en wel: óf als eenvoudige Catarrhus, óf als Febris catarrhalismet teekenen van pleuroperi-pneumonie, óf als Febris catarrhalis remillens pemiciosa (bij de meest gegoede klasse). Alleen bij den laatsten ziektevorm was de sterfte aanmerkelijk (1). Als een vervolg der Influenza van het jaar 1800 kan de Catarrhus epidemicus beschouwd worden , welke zich , reeds in December 1802 , over Engeland, Frankrijk, Italië en een groot gedeelte van Duitschland verspreidde; ook hier was de rigting van het Oosten naar het Westen zeer duidelijk merkbaar. In ons land, waar Dr. H. van den Bosch en anderen de ziekte waarnamen, was zij met algemeene verzwakking gepaard, genas door ligte zweetdrijvende middelen, en scheidde zich door dikke urine, terwijl sterke zweetmiddelen , buik- en bloedontlastingen, zoo hier, als in andere landen, nadeelig werden bevonden. De ziekte, welke Bodel , te Dordt, ligt zinkingachtig vond, werd, door verzuim of ver- (1) Deze ziekte had veel overeenkomst met die van 1742, welke door Hermans Jucn, in Halleri Disputationes, l. c., Tom. V, p. 295, beschreven is. Zie Gilibert , Resumé des observations des Medecins de Lyon sur la Fièvre catarrhale, qui a ri'gnó dans cette rille en Vendom., Brum. ct Friniaire Van 9 (1800). Uit de recensie der Actes de la Sociéte' de San.'e' dc Lyon, Tom. II, p. 379. keerde behandeling, gevaarlijk; ook bleef de zinkingachtige ziektegesteldheid aldaar aanhouden, want, volgens zijn getuigenis, heerschte aldaar, in 1802, eene Zinkingkoorts, gepaard met algemeene verkoudheid, die door warmte , rust en uitwaseming genas, terwijl, in 1803, de epidemie meer tot het slijmachtige en galachtige overhelde, doch meteenen hoest vergezeld ging, die aan dezelve den naam van Influenza of Griep gaf (1). Zij was, in 1805, haar ontstaan verschuldigd aan eenen kouden en vochligen herfst, die door eenen heeten en droogen zomer was voorafgegaan. Het was tegen Januarij , dat deze Zinkingziekte epidemisch begon te heerschen. De verschillende wijze, waarop deze epidemie zich openbaarde , heeft aanleiding gegeven tot het aannemen van twee onderscheidene tijdperken derzelve. In het eerste tijdperk , dat van het midden van December 1782 tot Maart 1783 duurde, had de ziekte gemeenlijk haren zetel in de luchtwegen , vooral ook in de hersenen , de longen, de spijsverteringswegen , voornamelijk in den slokdarm, de luchtpijp en, in sommige gevallen, in den ganschen traclus inlestinorum. Men nam , in dit stadium, veelvuldig oorpijn , catarrhus vesicae et uteri en, in het algemeen, veelvuldige rheumaiische ontstekingen van onderscheidene ligchaamsdeelen waar. In het laatst van Maart, toen de ziekte haar tweede tijdperk bereikt had, werden de bovengenoemde calarrhaleaandoeningen allengskens zeldzamer; er ontstonden , daarentegen , hoogst belangrijke oogontstekingen met aanmerkelijke opzwelling der oogleden. Deze ontsteking tastte nu eens de beide oogleden tegelijk, dan weder (dat meestal het geval was) eerst het eene, daarna het andere ooglid en oog aan. Deze ongesteldheid droeg, te Parijs, algemeen den naam Cocole. In het eerste tijdperk dezer epidemie waren rheumalismus en catarrhus pulmonum de meest gewone vorm , waaronder de ziekte optrad. Een schier algemeen gevoel van kwalijk bevinden, vadzigheid, loomheid, vermoeidheid en zwaarte in de ledematen , eene groote gevoeligheid voor koude , voorbijgaande rillingen en koortsachtigheid, verloren eetlust, ongevoeligheid en onverschilligheid gingen gemeenlijk aan het ontstaan der ziekte vooraf. — Alras bespeurde men eene (1) Van deü Boscn , in Geneest. Magazijn , Deel I. St. 3, 11. 167. — Bodel, «Md., Deel III, St. 3, bl. 237 , 243; Deel IV, St. 2, hl. 235 , en St. 3, hl. 209. droogheid en eene zekere pijn op die plaatsen Tan het slijmvlies , waar de ziekte haren zetel vestigde; de huid was droog, brandend, onaangenaam op het gevoel, waarop een afmattend , kleverig zweet volgde; genoegzaam altijd volgde hierop meer of minder koorts en hevige pijn in het hoofd, met zwaarte en drukking in het voorhoofd. Des avonds had er eene duidelijke koortsverhefïing plaats, waarop eene even merkbare remissie, tegen den morgen, volgde. Wanneer de ziekte haren zetel in de luchtwegen had, tastte dezelve achtereenvolgend de onderscheidene gedeelten van het slijmvlies, dat deze deelen bekleedt, aan, of het slijmvlies werd op eens over zijne geheele uitgestrektheid aangedaan. Zoowel in het eene, als in het andere geval, nam men , óf eensklaps , óf allengskens, pijn in de keel, die zich tot achter in het inwendig oor uitstrekte, moeijelijkheid en pijn in de doorzwelging, belemmerde ademhaling , hevigen, scherpen en hol klinkenden hoest waar, met of zonder hoofdpijn. Zij, die in het eerst eenen droogen hoest hadden, kregen later fluimlozing, eerst van een helder , scherp vocht, dat langzamerhand dikker werd, en eindelijk ondoorschijnend, geel of wit en taai werd. Wanneer het slijmvlies voornamelijk was aangedaan, klaagden de lijders over een gevoel van spanning en zwaarte in de voorhoofdboezems; de neusopening was eerst droog en gezwollen , later ontlastte zich uit dezelve een helder, scherp vocht, dat de neusgaten en de bovenlip ontvelde; langzamerhand verdikte dit vocht, werd geel- of groenachtig, en verloor tevens zijne scherpheid. In deze ziekte was de gastrische complicatie de meest gewone, en dezelve scheen , in zeker opzigt, tot het wezen der ziekte te behooren. De nerveuse en putride koortsen gingen zeer dikwijls met deze ziekte gepaard, vooral bij zwakke en oude lieden, hadden alsdan veelmalen eenen ongunstigen uitgang, en moesten als de voornaamste oorzaak van de sterfte, die in deze epidemie plaats had, beschouwd worden. — Men nam ook gedurende het heerschen dezer ziekte, vooral in het eerste tijdperk, meermalen calarrhus suffocahvus, apoplexie en diarrhee waar. — Enkele lijders bespeurden alleen eenige koortsachtige bewegingen , die -48 uren aanhielden, zonder dat er eenige zweem van plaatselijke aandoening aanwezig was. Een zacht, algemeen zweet scheen deze kortstondige koorts te scheiden. J. F. Doublé (1) betuigt deze koortsaandoening bij zich zeiven te hebben waargenomen ; zij kondigde zich aan door de bovengenoemde voorboden ; hij meende de Griep te zullen krijgen , toen hij, na 36 uren de koorts gehad te hebben, zich°volkomen wél bevond, en alle gevoel van ziekelijkheid en kwalijk bevinden op eens verdwenen was. De oogontsteking, die het tweede tijdperk dezer ziekte kenmerkte, was, in het algemeen, niet zeer hevig, de oogen waren met tranen bevochtigd en hoogst gevoelig voor het licht; het uit de oogklieren ontlaste vocht was scherp; de lijders klaagden over een gevoel, als zaten er tusschen den oogbol en de oogleden zandkorrels, de conjuncliva was meer of min opgespoten, de oogleden waren geweldig gezwollen. Deze calarrhale ontsteking duurde gemeenlijk 14 dagen ; de beide oogen werden bij de meeste zieken, het een na het ander, aangedaan , in enkele gevallen werd het eerst aangedane oog ten tweedenmale aangetast, naar mate het andere in genezing vorderde. — Ofschoon de verschijnselen dezer oogontsteking, over het algemeen, niet zeer hevig waren, was de pijn echter dikwijls zoo sterk, dat de lijders er, gedurende verscheidene dagen, niet door konden slapen; de pijn strekte zich, in dat geval, van de oogleden tot in de diepte van den oogbol, en zelfs tot over het geheele voorste gedeelte des hoofds, uit. Naar mate de ziekte ten einde liep, werden de pijnen minder hevig, de tranen minder overvloedig, en deze verloren hunne scherpte; op de oppervlakte der conjuncliva ontstond een slijmig exsudaat, dat veelvuldiger en dikker was, dan gemeenlijk plaats heeft, de vrije oogranden leverden veel vetachtige stof (matière sèbacèc) op, en de schijnbare uitpuiling van het oog verminderde langzamerhand. Zij , die de Griep gehad hadden, bleven niet altijd van deze oogziekte bevrijd; sommigen zelfs werden niet geheel van hunnen hoest verlost, alvorens zij deze ziekte gekregen hadden. Het ontstaan dezer oogontsteking werd somwijlen voorafgegaan of ging gepaard met ligte koortsaandoening; de gastrische verschijnselen waren ook hier de meest gewone com- (1) Rapports de la Société de Médecine du departement de la Seine sur l'ajfection catarrhale regnante » Paris en Van XI (1803) et réflexions générales sur cette épidémie; in Journal génp'ral de Medecine , rediqe' nar M. Sedillot ; Pari», 1803, Vol. XVI, p. 129, 179. pli cal te, j;i, deze complicatie was, zoo als reeds vermeld is, gedurende het geheele beloop der epidemie zoo algemeen, dat, hoedanig ook de vorin ware, waaronder deze catarrhale aandoening zich voordeed, men genoegzaam in alle gevallen kon zeggen, dat de gastrische verschijnselen wezenlijk een kenmerkend verschijnsel der ziekte, een tot dezelve beh oorend bestanddeel, uitmaakten (1). Verdunnende, verzachtende dranken , zachte, zweetbevorderende en verdoovende middelen, prikkelende voetbaden , het bed, een schrale leefregel en de toediening van een braakmiddel waren, in deze epidemie, dikwijls voldoende , om de zinkingachtige aandoening der longen te keer te gaan. In het begin der ziekte gaf men tevens met deze middelen verzachtende, eenigzins oplossende mondspoelingen en gorgeldranken, vooral wanneer er tevens keelontsteking of ontstekingachtige aandoening der amandelklieren of van het gehemelte plaats hadden. In enkele gevallen was het volstrekt noodig eenige bloedzuigers aan te zetten, en wel aan de zijden van den hals, ten einde daardoor de ontsteking te keer te gaan. De aderlating was, in het algemeen, zelden aangewezen; te onpas aangewend, was zij dikwijls voor den lijder hoogst noodlottig, alsbevordeïende, dat daardoor de ziekte een typheus karakter aannam. De verzachtende, aromatieke aftreksels alleen, of met squillitica en kermes minerale verbonden, zachte purgantia eccoprotica en dergelijke maakten de voornaamste mid- Doubie, -l. r., alsmede Fr. Hiu,i:I',i:r , Série de propositions sur I epidemie catarrhale , qui a re'gné d Paris, pendant l'hiver de 1803; Paris, 1803 ; 8°. Brciïet , Tableau historique et raisonné de Vépidémie catarrhale de Van */<1803); Paris, 1803; 8°. — J. B. Vixno, Essai sur la conshtutinn de l'hiver de Van XI (1803), et sur les épidémies catarrhajes en général; Paris, 1803; 8°. — Uit de onderscheidene Franscbe Schrijvers blijkt, dat de ziekte, op verre na, niet altijd goedaardig , ja soms een volkomene typhus was. In het berigt, door Ia Fosse, ouvIer , Sedileot, junior, Leveilee en Gilbert bij de Academie, te larys, ingeleverd, komen de verschijnselen, in het algemeen, met de boven opgege-vene overeen ; zij nemen vijf variëteiten aan , naar de verschillende Zitplaats van den Catarrhus: 1) Catarrhus nasalis , 2) Angina, catarrlialis , 3) Catarrhus hronvhialis s. Pcripneuntonia catarrhalis , 4) Catarrhus suffocatirus en 5) Catarrhus intestinalis; wijders, naar de verschillende complicatie, eenen met ontstekingachtige, gastrische of gastnsch-putride, adynamische koorts vergezelden Catarrhus. Naar mate van deze niodificaticn was hunne behandelingswijze verschillend Zie Med.-chir. Zeitung, 1803, Bd. III, S. 38, en BÉrckiiarut Eïee , Versuch eincr pragmatischen Ceschichte der Arzneikunde; Wien 1837 II. Band, S. 209. 3 delen uit; vooral wanneer de sputa dik en taai werden. Bij aanhoudenden hoest en verloren' eetlust zag men groot nut van braakmiddelen, vooral van kleine, dikwijls herhaalde giften der IpeCacuanha, alsmede van een Kinaafkooksel met Oxym. squilliticum. Deze verbinding werd algemeen zeer nuttig bevonden bij catarrhus chronicus, en wel vooral wanneer de geëxpectoreerde stof zeer taai, moeijelijk los te krijgen was, de luchtpijptakken opvulde en reuteling veroorzaakte. Petit (l) betuigt, dat deze middelen hem, vooral bij bejaarden, in allen gevalle uitmuntende diensten hebben bewezen, vooral daar, waar de anders meest werkzame expectoranlia hem in den steek lieten of slechts tijdelijke verzachting aanbragten. De oogontsteking week, in genoegzaam de meeste gevallen , voor het 'gebruik van voetbaden, lavementen, wasschingen met een aftreksel van Vlierbloemen of Melilote, of met een mengsel van Rozewater en Weegbree, of met pappen van Gezoden Appels. Wanneer de ontsteking hevig was, moest men somwijlen volstrekt eenige bloedzuigers aan de slapen van het hoofd zetten of, in enkele gevallen, eene aderlating doen. Emelica, in refracta dosi, hetzij om de eerste wegen te zuiveren, wanneer er gastrische stoffen aanwezig waren, hetzij als afleidend middel, werden in allen gevalle met voordeel aangewend; oogzalven met Merc. praec. ruber, oplossende oogwaters en een vesicatorium of seton in den nek waren vooral nuttig, wanneer de ziekte een throniseh karakter aannam (2). Niet slechts in Frankrijk, maar vooral ook in Engeland, waar de ziekte door klimaat, leefwijze enz. gewijzigd was, hebben de Geneesheeren zich beijverd over deze epidemie belangrijke waarnemingen mede te deelen. In Engeland was zij, over het geheel, meer gevaarlijk. Zoo vermeldt Eble, dat, nog in April, te Edinburg dagelijks 100 lijken ter aarde besteld werden, terwijl er anders slechts honderd in eene week stierven (3). Ook te Londen (4) was het getal {!) Dictionaire des Sciences medicales , Tom. XX, p. 364. (2) Doublé, Brunet , Viauld , l. c. (3) Versuch, l. c., S. 208. (4) Fr. Herdmajïn , A plain discour se on the causcs , symptoms , nature and cure of the epidcmical diseaso thermed Influenza; Lond., 1803; 8°, en Andrbas Duhcaw , Anvals of Medicitie, Vol. III; Edinb., 1803. /,ïeken ongemeen groot (1). In Italië, waar reeds, te Padua, in 1800, de Influenza met eeno goedaardige oogontsteking gepaard ging, verscheen dezelve twee jaren later , hoewel niet kwaadaardig, doch met eenen hevigen, droogen, hardnekkigen hoest, die dikwijls 40 dagen duurde,' en van convulsiven, met den kinkhoest overeenkomenden aard was (2). Te Genua, waar zij al reeds in 1799 heerschte, duurde zij steeds voort, was met gevaarlijke verschijnselen deliria, petechiac enz. vergezeld (3); terwijl zij in Lombar^ dije, vooral te Milaan, na den droogen, heeten zomer van 1802, die door eenen zeer vochtigen herfst en eenen zeer veranderlijken winter opgevolgd werd , ontstond (4). Even als te Parijs tastte de ziekte vooral de behoeftige klassen, daglooners, zwakken, zwangeren en kraamvrouwen aan.' Bij volwassenen was de gastrische, bij kinderen de wormcomplicatie de meest gewone. Aderlatingen en, in het algemeen, de verzwakkende methode waren zeer nadeelig (5). Het minst hevig woedde de ziekte in Duitschland? De omstreken van den beneden-Rijn, van Keulen enz. waren de oorden, waar de epidemie vooral heerschende was. Het voornaamste verschijnsel was ook hier, even als in Italië een hevige, lang aanhoudende hoest. Zij verscheen in Februarij 1805 te Keulen, bezocht vervolgens Frankfort aan den Main, en was in October te Aken. Ook hier waren , even als op vele plaatsen, asthenie en overhelling tot het nerveuse, putride de voornaamste kenmerken. Over het geheel was zij niet veel goedaardiger, dan in Frankrijk en (1) Richard Pearson , Obsermtions on the present epidemie eatarrhal Feter and Influenza; Lond., 1803; 8°. — De Influenza, te Bristol, beschreven door Br. Carrick, Dciïcaiï en Jons Nott, On the Influënza as «■' prevailed in Bristol ete. 1803; Lond., 1805; 8°. Duscas , senior, verklaart, in een overzigt van de ziekte, die te Edinburg geheerscht heeft, dat de sterfte niet zeer ongemeen (pl. m. 100) geweest is en er , in de maanden Maart en April, niet meer, dan 80, gestorven'zijn. (2) Jacob Pesada beschrijft tevens de zoogenaamde Russische Influenza van 1782, 1788, 1792 en 1800, te Padua: Osservazioni medicoprattico-metercologische etc.y Quinqucnnio ter zo , p. 259 , 260. Ozanam l. c., p. 99, " ' . (3) **• R«om, Istoria dellaFebre epidemica di Genova etc.; Milano, , j 8°' G- "• Guaki, Reflessioni suil epidemia della Liquria etc; Genova, 1801; 8°. (4) Br. Gautieri, te Norara, beschreef deze epidemie, in Hüfeiakd s Journal, Bd. XVII, Si. I, No. 2. (5) Ozanas, l. c., p. 187, 188. Italië. Slechts in enkele gevallen werd de ziekte doode- ^Jijk (1). * Ook in den winter van 1808 en in het voorjaar van 1806 vertoonde de epidemische Catarrhus zich in Frankrijk, vooral in de omstreken van Mets (waar ook velen aan deze ziekte stierven), en in Zwaben, alwaar geheele districten, geen uitgezonderd , daardoor werden aangetast (2). In hoe verre de vochtigheid zoodanige epidemiën kan veroorzaken, en welken invloed dezelve op de epidemische Zinkingziekte van het jaar 180!) en 1806 gehad heeft, heeft de Parijsche Geneesheer Chavassieud'Audebert, in een afzonderlijk, belangrijk geschrift, trachten aan te toonen (5). Charles Gasc nam dezelve waar te Tonneirs, en leverde eene vrij goede beschrijving der ziekte, even als Py, te Narbomie, Roux, te Seurre, Barry, te de la Tour de Serre (4). -Eenige jaren later verscheen de Griep andermaal in Frankrijk , en wel op het einde van September van 1812, in het Noorden van het departement d Indre et Loire. Deze epidemie duurde , bij menigvuldig en aanhoudend guur weder, tot in de lente van 1813. Zij tastte, in den beginne, alleen de landlieden aan, nam echter, in Februarij, te Tours, onder alle standen, zoo zeer de overhand, dat alle intercurrerende ziekten met deze catarrhale aandoening gepaard waren. Zij heerschte aldaar drie volle maanden, ge- (1) G. Horst, in Hufeland's Journal, Bd. XVII, St. I. — Klefs , ibid., Bd. XVI, St. 4, No. 2. — C. G. T. Kortum, ibid., Bd. XX, St. 3, No. 1 , en Jonas, ibid., Bd. XXX, St. 1 , 8. (2) Schnerrer , l. c., p. 465. — De toen in Frankrijk heerschende epidemie beschreven J. Larue , in Remarques sur Vépidémie catarrhale, qui a régnó pendant Vhiver de 1806; Paris, 1806; 4°, en Cahiran, in Rapport fait a la Société de Médicine, Chirurgie et Pharmacie de Toulouse, sur V épidemie catarrhale, connue •cidgairement sous Ie nom de Grippe; Toulouse , 1806 ; 8— Eene vergelijking van deze epidemie met die van 1803 leverde F. L. J. Pinté, in Essai sur Vépidémie, qui a réqné a Arqenteuil pendant les hivers de Van XII et de 1806; Paris, 1806; 4°. (3) Des inondations d'hiter et d'été, ou traité speciale de Vhumidite par rapport a Vhomme et aux animaux, comprenant Vhistoire médicale de Vannée 1805, celle du Catarrhe épidémique et des autres maladies de Vhiver de 1806 etc.; Paris, 1806 ; 8°. (4) Een breedvoerig berigt over deze epidemie verscheen in de Annales de la Société de Médecine de Montpellier, Tom. XV , p. 891. — Rapport sur Vépidémie regnante A. 1805 et 1806 , lu a la Société de Marseille, 1. Fécr. 1806. — J. N. J. Amestin , Dissert. sur les affections catarrhales, qui ont réqné pendant Vhiver de 1816; Paris, 1806; 4°. deehelijk als eenvoudige catarrhus, gedeeltelijk met gastrische, peripneumonische, rheumatische en perniciëuse verschijnselen vergezeld (1). — Zelfs heerschte deze Influenza destijds in Noord-Amerika, en was aldaar een eenvoudige catarrhus, doch had meestal het karakter Tan synocha, die menigvuldige en herhaalde aderlatingen vereischte (2). Volgens James cn Haynsword verscheen deze Catarrhus epidemicus andermaal in het jaar 1815 en 1816, in Claremont Countries. In den winter van 1815 vertoonde zich deze epidemie als Influenza, Verkoudheid of Zinkingkoorts, die slechts somwijlen voor bejaarde, sukkelende personen doodelijk was, doch in het algemeen geen gevaar aanbragt. In het volgend jaar echter nam de ziekte zulk een kwaadaardig karakter aan, dat zij dikwijls in 48 uren, ja soms in 8 uren, den dood veroorzaakte. Kinderen bleven veelal van de ziekte bevrijd (5). Na deze epidemiën vindt men wel beschrijvingen van op sommige plaatsen geheerscht hebbende Catarrhale of Zinkingkoortsen, die, als het gevolg van plotselijke afwisseling van langdurige warmte in koude en vochtigheid, of, omgekeerd , van spoedig invallende warmte, omtrent de lente of den herfst algemeen waren; epidemiën echter konden dezelve niet genoemd worden en eerst in het voorjaar van 1850 en 1851 vertoonde de Influenza zich weder algemeen in Europa, zoo dat, op eenen en denzelfden dag, te Berlijn 50,000 , later, te Parijs, 45,000 menschen daaraan ziek werden. Deze epidemie, die vooral te Rostoh hevig woedde, kenmerkte zich daardoor, dat de lijders zich uitermate afgemat gevoelden, en de koorts, vooral bij kinderen en gevoelige, zwakke vrouwen, ligtelijk in febris nervosa overging, weshalve ook toen de antiphlogistische methode zeer zelden te pas kwam. Het best voldeden Polio Riveru, met (1) Oziïtaut, volgens Variit, ï. e.r p. 102. (2) Daniël Drake, Notices concerning Cincinnati; Cincinnati, 1810; 8°. — Ook in 1810 heerschte er eene vrij hevige Influenza in NoordAmerika : A rtcw of the diseases most prevalent in the United States of Amerika at different seasons of tho year by William Currie ; Pliiladelphia, 1811; 8C. (3) The medical Repository of original Essays and Intelligcnce, relative to Phystc, Surgery, Chemistry and Natural History by Mktchell , F. Pascali and S. Ackerley ,* New-York, New-Series, Vol. VI, Part 1» 1817; 8°. Infus. Valerian. en Sal Ammon; alsmede kleine giften Vtnum Antimonii, Tart. emet., lpecac., Spir. Minder, en, tot nakuur, Sulph. Chinini. — Na dezen tijd zijn, ieder voorjaar, de catarrhale voorjaarskoortsen veel menigvuldiger, dan voorheen, hier en elders voorgekomen. Ook de epidemische Griep van 1850—55 vertoonde zich , even als vroegere epidemiën, het eerst in het Noorden van Rusland. Trekt men, van Petersburg tot aan de zeeëngte van Gibraltar, eene lijn, dan heeft men zoo tamelijk de rigting, welke de Griep, ditmaal, in haren loop genomen heeft, d. i. de rigting van het noordoosten naar het zuidwesten. De winter, die aan deze epidemie voorafging, toonde zich in het Noorden ongemeen zacht, doch streng in het Zuiden. De lente was ongestadig, koud en vochtig (1). — Nog heviger en belangrijker, zoo wel in hare algemeene versprei- (1) Hawstock , in The Edinburgh med. and surg. Journal, 1833, April; Gazette médicale , 1833, Mai.— DatdeGrtV/?, even zeer door het vatten van koude, als door persoonlijke aansteking;, zich verspreidt, is eene daadzaak, die, volgens Most, niet te loochenen valt.— Merkwaardig is het, dat deze catarrhale ziekte, welke Most, in zijne monographie, op het jaar 1822 prognosticeerde, insgelijks, als de vroegere, uit het hooge Noorden is voortgekomen. Zoo heerschte zij reeds in het jaar 1826 en 1827, in den wintertijd, in Siberië (zie Russische militairische Zeitschrift, 1830, en Speijer , in Hufelako's Journal, 1834, Juli). — Ofschoon zij eerst eenige jaren later bij ons en in het overige , westelijke en zuidelijke Europa verscheen, zoo valt dit in het geheel niet te verwonderen ; want ook de epidemische Zinkingkoorts van het jaar 1802—3 verscheen eerst te Lucea, even als in geheel Italië, in het jaar 1806 , toen zij in Etrurië , te Lucea meer nerveus , te Genua en Paria, volgens Borda, meer van ontstekingachtigen aard was.— Zie j. D. Coiappa , Saggio d'istoria sul Catarro epidemico vet., ou Essai htstorique sur la Catarrhe épidémique observe' aux bains de Lucques en 1806; Lucca, 1806. — Dat deze epidemie (die wij, daar zij met vroeger vermelde volkomen overeenkomt, niet uitvoeriger hebben willen beschrijven) zich niet alleen over geheel Europa , maar ook over Azië en Amerika, verspreid heeft, is uit de binnen- en buitenlandsche geneeskundige tijdschriften van dien tijd genoegzaam bekend. Bedrend's, liepertor. der med.-chir. Journalistik des Auslandes, St. 33, Aug., S. 113 u. 156. — Hüfeland's Journal, 1832—34. —• J. Radius, De influcntia morbi anni 1833; Lips., 1833. — Jancovius , Dissert. de Influenza; Lips., 1831. — Escderich , die Influenza; Wurzb., 1833. — G. Himit , Darstcllung der Grippe; Hannover , 1833. — Wehtske , Die Influenza 1833; Breslau, 1833. — Ziatorowich , Geschichte des epid. Katarrh.; Wien , 1834. — Briekke de Boismoht, Considerations pratiquea sur la Grippe etc.; PaFis, 1833. — J. Campaignac, Considerations sur la Grippe, maladic epidemique , qui a regné a Paris en Juin. 1831. — Wat het geschiedkundige dezer epidemiën betreft, leze men vooral G. Gluge , die eene hoogst belangrijke bijdrage tot deze Zinkingkoorts geleverd heeft, in Heckir's Wissenschaftlxche Annalen, 1836, Bd. IJl, Heft 2. iling , als ook , hier en daar, in hare verschijnselen , was de epidemie van het jaar 1835. Dezelve leverde dezelfde verschijnselen op, als die, welke wij alhier, in 1856, 1857 en December 1846, Januari) en Fehruarij 1847 hebben waargenomen, namelijk: plotselinge aanval der ziekte, gevoel van afgematheid over het geheele ligchaam, geweldige hoofdpijn, meerdere of mindere huiveringen, met hitte afwisselende, somwijlen ijling tegen den avond, veelal tegenzin in eten, vermeerderden dorst, roodachtige urine, versnelde ademhaling, raauwheid en heeschheid in de keel, eenen lastigen hoest, menigvuldig niezen , droogen neus , verkoudheid, wit- of geelachtig beslagen tong, duizeligheid, pijn onder het borstbeen, bij onderscheidene lijders opzwelling van den neus, de bovenlip en de oogleden, veelal opstopping der gewone ontlasting. In de ligtste gevallen duurde de ongesteldheid slechts 2 of 5, in eenige gevallen 10 tot 14 dagen, bij zwakke voorwerpen nog langer. Een sterk, algemeen zweet, vloeijingen uit den neus, eene ligte fluimlozing, een steenkleurig bezinksel in de urine waren als critisch te beschouwen en scheidden de hevigheid der ziekte, en wel somwijlen reeds den 5den, 4den, 7den dag. — Bij ondoelmatige behandeling, bij zwakke voorwerpen, bij verwaarloozing, bij aanhoudende blootstelling aan koude, kwam er somwijlen eene hevige koorts met adynamisch karakter, met plaatselijke ontstekingen der longen, der pleura, der hersenen enz., voor, en veroorzaakte den dood op den 14den tot den 21 sten dag, of liet, wanneer er geene behoorlijke ziektescheiding had plaats gehad, naziekten , catarrhus pulmonum, onderscheidene blennorrheeën, phthisis, febris heclica achter (1). In verre de meeste gevallen, waren een behoorlijke leefregel , te bed liggen, vermijding van koude, van verhittend , prikkelend voedsel, van spirituosa , benevens het ge- (I) Vergelijk: H. Schweich , Die Influenza, ein histor. und ütiolog. Versuch; tuit Vorrede von Hecker , Berlin , 1836. — E. Martihy , Die Influenza oder Grippe, eine contagiüs-epideviischc Krankheit; Weimar, 1835. — Tot dus verre heb ik niet kunnen raadplegen het voorzeker belangrijk werk van Dr. en Prof. H. Hork, Physio-pathologische Darstellumj des Scldeimjiebers, seines Verhaltens zur ejndemisch-stationaircn Krankheits-Constitution wnd seiner Besiehung zum Typhus, zur Cholera und zur Influenza; Augab., 1846. 8°. — Abortus was , in dezen tijd , bij menachen en dieren veel menigvuldiger. kruik van zachte diaphoretische middelen, van Vlierthee r Sal Ammoniac., geringe, herhaalde giften van Tart. emet van Spiv. Minderen voldoende, om, door bevordering van het zweet en de expectoratie, eenen gunstigen uitgang, Linnen de eerste o of 7 dagen, te bewerken. Haverslym, gortnat, Decocl. Althaeae, Saleb, met bovengenoemde middelen of met Oxymel squillit. vereenigd en zachte ontlastmiddelen , toonden zich, in het begin der ongesteldheid, zeer nuttig. Bij anomaliën, zoo als bij pleuroperipneumonie, by encepkalilis, moesten aderlatingen, bloedzuigers, Spaanschevlieg-pleisters enz. gebezigd worden. Besluit. Na een kort en hoofdzakelijk overzigt gegeven te hebben van de vroeger, hier en elders, plaats gehad hebbende epidemiën van Griep, Influenza of Zinkingkoorts, komen wij, in zoo verre vroegere en latere Schrijvers en eigene ervaring ons deswege hebben ingelicht, lot het volgende besluit: 1°. Dat de koude, herhaalde, plotselinge afwisselingen van koude en hitte, vooral vochtige koude na aanhoudende, drooge hitte, schielijke afwisseling in de temperatuur des dampkrings, digte, scherpe, stinkende mist de meest gewoneoorzaken dezer epidemiën uitmaken; dat deze oorzaken werken, hetzij door het beletten, onderdrukken of ongeregeld maken der gewone onzigtbarc, transpiratie, waardoor de gewone , uitgewasemd wordende stoffen dit of dat gedeelte der membrana mucosa aandoen, hetzelve irriteren en in hetzelve eene calcirrhale ontsteking verwrekken, hetzij door onmiddellijk dit slijmvlies te prikkelen, wanneer hetzelve in aanraking komt met eene scherpe, ongezonde lucht, zoo als bij sommige soorten van mist en nevel plaats heeft. 2°. Dat, wanneer de ziekte door de laatstgenoemde oorzaken is te weeg gebragt (d. i., wanneer de met prikkelende eigenschappen bezwangerde lucht sterk heeft ingewerkt op de deelen, met welke zij, bij aanhoudendheid, in onmiddellijke aanraking is), de membrana mucosa, die de luchtwegen, de neusholten , de voorhoofdsboezems en de keel bekleedt, telkens het eerst wordt aangedaan, en dat de aandoening van het spijsverterings-or^rtön steeds daarna volgt; terwijl deze laatste alleen dan aan het ontstaan der eatarrhale aandoening voorafgaat, wanneer de ongesteldheid aan de eerstgenoemde oorzaken moet worden toegeschreven. De huiduitwaseming, door plaatselijke verandering van langdurige warmte in koude en vochtigheid, of omgekeerd, belet, wordt scherp, vormt, wanneer zij zich op de spieren werpt, verschillende soorten van rheumatismus en jicht, — wanneer zij zich op de membrana piluilosa vestigt, calarrhus, influenza of zoogenaamde zinkingkoorts; of, door het verband en de afwisselende werking tusschen de huid en het darmkanaal, vereenigt zich het zinkingachtige met het gastrische of slijmachtige, waardoor cholera en diarrhec, en, wanneer de epidemische gesteldheid daartoe disponeert, roos-, gal-, rot- of zenuwkoortsen ontstaan. 5°. Dat de koortsaandoening, welke deze ongesteldheid kenmerkt, de droogheid der huid, die gedurende de eerste dagen der ziekte plaats grijpt, en de neiging tot zvveeten, die gemeenlijk volgt, voldoende aantoonen, op welke wijze de natuur, in hare gewone werking gestoord zijnde, op het gestel reageert, en welke rigting zij bij voorkeur neemt, om het gebroken evenwigt te herstellen. Een naauwkeurig Waarnemer kan uit de verschijnselen gemakkelijk de naaste oorzaak, waardoor de ziekte ontstaat en voortduurt, opmaken. Men neemt, in ons zoo zeer aan afwisseling van weder blootgesteld land, niet zelden in het voor-en najaar, koortsen waar, die met alle teekenen van verkoudheid, met verzwakking en zinkingpijnen gepaard gaan, die zich tegen den avond verheffen, en waarbij, vooral in den aanvang, de tong droog, de pols ingetrokken, het zweet zuur en de urine dun en helder is, waarvan vervolgens de overgang tot het wolkachtige en troebele , de verandering der scherpe , dunne stof uit neus en borst in het gele en etterachtige, een meer algemeen, weldadig zweet de ziektescheiding aanduiden. Van deze koortsen echter schijnen de Influcnzen wezenlijk te verschillen door hare grootere, intensive en extensive hevigheid, door het schielijk ontstaan en gelijktijdig aantasten van schier alle inwoners eens oords, door de verspreiding enden gelijkmatigen voortgang in eene bepaalde ligting, veelal van het noorden naar het zuidoosten en zuidwesten, over geheele vrerelddeelen (1), alsmede daardoor, dat op dezelfde tijden ligtelijk andere boosaardige ziekten heerschende worden. Haar ontstaan moet in een eigenaardig miasma gegrond zijn, dat, even als bij de cholera, ook conlagiëus kan worden. 4°. Dat deze epidemische calarrhale ongesteldheid, op zich zelve beschouwd, geen zware ziekte is; dat de sterfte, die gedurende het heerschen derzelve plaats heeft, genoegzaam altijd moet worden toegeschreven óf aan cene ondoelmatige behandeling, óf aan bijkomende complicatiën. Het jaargetijde, het weder, het klimaat, het volkskarakter, de leefwijze en de epidemische luchtgesteldheid hebben hier, even als bij andere aanstekende en niet aanstekende ziekten, grooten invloed. Van daar heerscht ook de Influenza, in sommige oorden en op zekere tijden, door hare anomaliën en complicatiën, door haren overgang van het calarrhale in synocha, febris biliosa, nervosa, putrida enz., heviger, dan in andere oorden en op andere tijden. Zoo nam men deze ongesteldheid nu eens waar onder den vorm van apoplexie, bloedspuwing, kolijk, aanbeijen , catarrhus suffocativiis, ophthalmia catarrhalis enz., al naar mate er meer of minder reactie, congestie naar het hoofd, de longen, vermeerderde irritatie der membrana pituitosa of van het slijmvlies der luchtwegen plaats had. Een harde, volle, versnelde pols, een rood, opgezet aangezigt, eene zekere bewust- en bewegeloosheid en een gevoel van su/focatie waren de voorboden , die mij dikwijls tot aderlaten en bloedzuigers hebben doen besluiten, ter voorkoming van (1) Sommigen beweren het periodiek verschijnen der ziekte op bepaalde tijden.— Most (in zijne Influenza Europaca , 1820) geloofde vroeger aan eenen 20jarigen cyclus der epiclemiën, hield daarom vele der door ons vermelde niet voor epidemische lnfluënzen, en schreef aan de zuurstof tot het ontstaan der ziekte eenen te grooten invloed toe. In eene opzettelijke verhandeling heeft Tiiijssepc in 1821 te regt beweerd, dat er geen bepaald tijdperk voor epidemische ziekten bestond. OokGmGE /. c., bestrijdt dit gevoelen. Most heeft later, in zijne Encyklopedie, lid. II, S. 255, dit gevoelen herroepen. — Wij kennen de eigendommelijkheden onzes dampkrings, den invloed van het gesternte op denzelven en die van de exhalatiën der aarde op den dampkring te weinig , om daaruit, zoo als sommigen willen, het wezen der miasmata en contayia te kunnen verklaren. — Men vergelijke over miasmatische en contagicusc ziekten de waarlijk wetenschappelijke verh. van C. Gobée, over het tegenwoordig standpunt der Parasitcn-theorio, in Kliniek , Tijdschrift voor wetenschappelijke Geneeskunde, Deel /, St. VI, bl. 389— 423, welke veel belangrijks bevat en, zoo als in het algemeen alles wat van Gobée komt, der lezing en overweging overwaardig is. apoplexie en catarrhus suff'ocativus. Ai naar mate dit oi* dat ligchaamsdeel , in individuele gevallen , het zwakste was, of naar mate de ziektegesteldheid meer geneigdheid toonde tot aandoening van het hoofd of van de borst-on/anen, verschilde het karakter van iedere nieuwe epidemie. 5°. Dat, wat de behandeling van den Catarrhus epidemicus betreft, men daarin , even als in andere ziekten , den door Hippocrates aangewezen' weg moet volgen, namelijk, dat men, bij de genezing dezer ziekten, moet handelen naar de voorkomende indicatiën en complicatiën. — Bij den aanvang der ziekte was, naar mate van de heerschende ziektegesteldheid, het jaargetijde, het individu , het klimaat, nu eens de aderlating, zelfs bij herhaling, hoogst noodig, dan weder nadeelig. De slijmige, verzachtende, ligt zweetdrijvende dranken, zachte narcotica, in geringe giften, in allen gevalle met mucilaginosa en oleosa verbonden , zachte, walging verwekkende middelen, dieet en rust waren algemeen, in het eerste tijdperk der ziekte, doelmatig. Nadat de irritatie verminderd was, en zoo dra defluimlozing plaats greep , moest men met het gebruik van verzachtende , zacht narcotische middelen aanhouden, tot dat de fluimen dik, kleverig geworden waren , en niet, dan met veel moeite, konden geloosd worden. Alsdan moest men met de slijmige, de expectorerende middelen, Oxymclsimplex of squilliticum, Squilla in geringe giften , Antimonialia, Ipecacuanha en dergelijke, ook Lich.lsland., Caragheen, Phellandr. aq., Digitalis enz. geven, levens zorg dragende, dat, van tijd tot tijd, door Manna, Elect. lenitivum, Óleum Iiicini, of door lavementen , de ontlastingen geregeld werden. Bij groote zwakte waren opwekkende tonica aromatica, zelfs Kina, steeds met slijmige dranken of stroopen en met Opiata vermengd, zeer nuttig.-—DeSpaanschevlieg-pleisters, hetzij men dezelve tot aan de ettering liet liggen, hetzij men dezelve eenvoudig als blaartrekkend middel, als revulsief, bezigde , waren veelal, gedurende het geheele beloop der ziekte, heilzaam. In den aanvang der ziekte gebezigd, werkten zij als een krachtig afleidend middel, en verminderden de krampachtige en rheumatische pijnen door de huidwerkzaamheid op te wekken. In een later tijdperk der ziekte veroorzaakten zij, door de verwekte ettering, eene afleiding van de nwcosa der inwendige organen naar de huid enz. Wanneer de Catarrhus epidemicus met eene eigenaardige koorts gepaard ging, en tot het ontsteking-, gal-, slijm-,, zenuw- of rotachtige overhelde, dan moest de behandeling der eerste, zoo veel mogelijk, met die der laatste vereenigd worden , en moest men , zoo veel mogelijk , beide indicatiën trachten te verbinden. — Wanneer, dat zeer zelden het geval zal zijn, er te gelijker tijd tegen elkander inloopende aanwijzingen mogten plaats grijpen , dan zal men , in geval de beide indicatiën even dringend mogten zijn, de middelen moeten aanwenden, die aan beide aanwijzingen voldoen; zoo ééne derzelve, als indicatio vilalis, het meest noodwendig mogt zijn, zal men eerst deze moeten vervullen , en vervolgens de anderen trachten te bestrijden. Teneinde de, sedert half December 1.1., geheerscht hebbende Griep-epidemie beter te kunnen beoordeelen, voegen wij hierbij een overzigt van den stand des Barometers en Thermometers en van de waargenomen Windstreken. Uit dit een en ander blijkt: 1°. Dat de stand van den Barometer nagenoeg gelijk is met de gemiddelde standen van de drie voorgaande jaren. Opmerkelijk is het, dat het maximum en minimum in December zijn geweest, en wel binnen 8 dagen. 2°. Dat de gemiddelde Temperatuur van het geheele jaar 1846 is geweest 52° 17, en dus nagenoeg 2° hooger, dan in vorige jaren. Zie het N. Pract. Tijdschrift van dit jaar, bl. lo, noot. Het absolute maximum is geweest 90°, een stand, welke zelfs in Surinamen zelden wordt waargenomen. In de jaren 1858—1846 is slechts éénmaal de hoogste stand geweest 89° 8, namelijk in 1839. 5°. Dat omtrent de Windstreek weinig belangrijks valt op te merken , in vergelijking met vorige jaren. In de maanden November en December was de wind echter zeer variabel, en woei telkens het kompas rond. Buitengewone waterachtige verhevelingen , als: nevels , mist, zeedamp, zeevlam, enz., zijn er, voor zoo verre mij bekend is, niet gevallen. De heidebrand was echter langduriger en meer stinkend, dan in andere jaren (1). (1) De niededeeling dezer meteorologische waarnemingen zijn wij verschuldigd aan den Heer J. J. Bruinsma , Apotheker te Leeuwarden, diea wij, bij deze, daarvoor onzen hartelijken dank betuigen. Barometer k O" C. Gemiddelde stand. Maanden. Voormiddag, 8uur. Namiddag, 2uur. 's Avonds, 8 uur. Geheele maand. Hoogste stand. Laagste stand. Januarii . 756,96m.m. 756,92m.m. 756,99m.m. 756,96m.m. 776,74m.m. 755,85m.m. Februarij. . . 59,21 09,75 59,82 59,59 70,62 49,05 Waart..... 57,27 57,01 57,04 57,11 79,00 45,85 \pril .... 55,28 55,14 55,46 55,29 66,08 58,76 Mei ... 61,45 61,60 61,61 61,55 71,02 45,29 Junii 65,54 65,25 65,14 65,24 71,28 46,55 Julij. .... 59,77 59,51 59,77 59,68 68,65 47,45 Augustus. . . 60,79 60,71 60,70 60,7o 66,67 5o,ll September. . 61, 82 61,71 61,85 61,79 69 , /6 47 , 46 October. .. 55,57 55,50 55,55 55,55 66,96 42,54 November. . 62,50 62,52 62,52 62,51 76,74 42,10 December. . 56,58 56,10 56,45 56, ol 80,50 o2, 51 Voormiddags, 8 uur. 759,18m.m. 'sAvonds, 8 uur. ...... 759,22m.m. Namiddags, 2 uur. . 759, 12m.m. Gedurende het geheele jaar. 759,17m.m. Hoogste stand, den 50. December, 'savonds, 8 uur 780,50m.m. Laagste stand, den 22. December, » , 8 uur 752,ölm.m. De Barometer is 2,85 Ned. el boven het zomerpeil verheven. Ssi.:: in r,8 irt ~ ~ «aan. J . . « 5 " \ " * « ' 5'° 27» April 47 4 V" , , 44 0 56° 55° fei. K 8 CO O 55 9 il q 650 40° Junl) 66 3 73 3 ny 1 ^ 9 68° 48° JuliJ 65 7 71 6 67 fl l 83° ü8° Augustus. . . 69 O 75 7 fio * ®J ! 86° 58° September. . 60 O 6S 1 rr> 'ld 90° 62° October. . . 8> 2 66 t « ■ S! 1 '3° » November. . 59 9 45 1 A1 i* 6o° 38° December^ 28 0 31 6 £ J g J ^ £ Thermometer Fahr. Middelbare temperatuur. N.Zdag'fs Lr. ' ' % 66 1' *««*. 8 «» 50» 84. Hoogste stand, ,1™ 2.'^gu.tu,namiddag,. 2 uZ ° " e°hCe'e j""' 5 aagste stand, den 17. December, 'savonds, 8 uur ??o De Thermometer ,s 2,40 Ned. el boven het zomerpeil ve'rhWen. Windstreken. Voormiddag, Namiddag, # Voormiddag, Namiddag, Windstreek. Windstreek. 8 uur. 2 uur. 8 uur. 2 uur. Noord 54 55 Zuid 58 57 N. N. Oost 8 11 Z. Z. West. ... 20 17 N. Oost 15 11 Z. West 47 47 O. N. Oost 7 9 W. Z. West. . . 16 18 Oost 54 50 West 42 57 O. Z. Oost 11 14 W. N. West. . . 12 16 Z. Oost 22 24 N. West 19 21 Z. Z. Oost 26 25 N. N. West. . . 16 15 Tusschen Zuid en West, vlak West daaronder begrepen , 244. Tusscben Noord en Oost, vlak Oost daaronder begrepen, 123. » Noord en West, » Noord > > 166. » Zuid en Oost, » Zuid • » 197. De Windwaarneiningen zijn gedaan naar den Windwijzer op den Nieuwen Toren le Leeuwarden, volgen6 de 16 Windstreken .