jp $ M i D KR B t z i $ n DER EK N HA1NDBOEK VOOR PR/VCTIS ERENDE GENEESHEEREN, Naar de derde geheel omgewcrJcte en zeer vermeerderde Hoogduitschc uitgave, van '5ÊÊ' <Ü?- 5 In het Nederduitsch bewerkt en met aanteekeningen. vermeerderd DOOR M. J. GODEFROI, iled. Doet. te 's Ilertorjenboscli, e x S. BEZETH, iled. Doel. en Het lm. te Rotterdam. EERSTE DEEL. Te GOBINCHEM, bij J. NOORDUYN en ZOON. 1 8 4 6. VOORREDE VAN DEN SCHRIJVER. In onophoudelijke beweging is het rad dei tijds ; in onophoudelijke beweging is ook de onderzoekende en doordringende geest van den mensch. Van deze laatste beweging hangt de vooruitgang der wetenschappen af, terwijl evenmin in deze een stilstand kan plaats hebben, als het mogelijk is, den tijd in deszelfs loop te stuiten. Wie slechts gedurende geruimen tijd met opmerkzaamheid de ontdekkingen in de geneeskunde gevolgd heeft, zal toestemmen, dat er oneindig veel tot derzelver volmaking gedaan is ; hij begrijpt tevens, dat een naar verhouding slechts korte stilstand in de studie noodzakelijk eene aanmerkelijke gaping in onze wetenschappelijke kennis moet ten gevolge hebben. Slechts weinige jaren zijn er verloopen sedert het verschijnen van de tweede uitgave van dit handboek; doch gedurende dit kort tijdsverloop is zoo veel in het gebied der kinderziekten voorgevallen, dat het den schrijver mogelijk geworden is, van eene groole menigte verbeteringen, scherpzinnige onderzoekingen en bevestigde waarnemingen te kunnen gewagen, zoo als de geëerde lezers reeds uit eene oppervlakkige vergelijking zullen erkennen. Bij eene bijzondere liefde voor de studie der kinderziekten, bij eene niet onbeduidende practische loopbaan, verrijkt door eigene, gedurende een vierendeel eener eeuw verzamelde waarnemingen, en in hoogen graad dankbaar voor de levendige deelneming, waarmede dit handboek ontvangen is, heeft de schrijver deze nieuwe uitgave het licht doen zien. Hij geloojt niet te veel te getuigen, wanneer hij zegt, dat hij veel moeite aangewend heeft, om hetzelve te verbeteren en te volmaken, opdat het nut mogt aanbrengen vooral aan jongere geneeskundigen, aan welke het, bij den korten tijd, welke tot hunne academische studiën bepaald is, bij het gebrek aan inrigtingen voor -het behandelen van zieke kinderen in zijn Duitsch vaderland, en bij de onbekendheid met de literatuur, tot heden toe nog aan de gelegenheid ontbrak , zich hel wetenswaardige eigen te maken. Dat zijn arbeid niet te vergeefs moge geweest zijn. FMKDRICD LliDWIG MÏISSRER. VOORREDE VAN DE VERTALERS. Een goed boek, zegt Bbbiuhdw de St. Pièrre , is een goed vriend. Dit gezegde drukt eene van die waarheden uit, voor welke het verstand niet één oogenblik stil staat, doch welke zij onmiddellijk onvoorwaardelijk aanneemt. Een goed geneeskundig boek is een'menschenvriend. TVie is er, die hieromtrent nog twijfel zou durven voeden? Welke zaakkundige benijdt het oordeel vanJ.J.Kobsseaü dan, wanneer hij zegt, dat de geneeskunde verderfelijk is voor het menschelijk geslacht ? Neen , een goed geneeskundig boek is een menschenvriend. En hoeveel te meer behoort men een dergelijk boek als zoodanig te beschouwen, hoeveel te hooger moet men deszelfs waarde schatten, wanneer daarin eene af deeling der geneeskundige wetenschap wordt behandeld, omtrent welke der zeiver beoefenaren maar al te schaars leering mogten ontvangen. Of gaat niet ons Vaderland aan nog veel zwaarder euvel mank, dan waarover Meissner het zijne beklaagt ? Bestaat er in Holland voor kinderziekten, waarop wij immers doelen, éèn bijzondere leerstoel ? Of is er eene inrieting , waar scherpziende en bepaald op die ziekten en der setver behandeling gerigte oogen ons op het verschil opmerkzaam maken tusschen de praxis bij kinderen en die bij volwassenen t — Maar kan eene afzonderlijke beoefening der kinder-ziekten als overbodig beschouwd worden ? Hij , die met ons C. W. Hufelasd als bevoegd regter waardeert, aarzelt daaromtrent met, wanneer hij 's mans woorden in acht neemt: » dat het derde gedeelte der zieken kinderen zijn , en dit deel eene geheel eigendommelijke praxis uitmaakt, hetwelk afzonderlijk beoefend wil worden; — dat men een zeer goed geneesheer voor volwassenen en evenwel een slecht kinderarts zijn kan ■ — dat het niet alleen , zoo als sommigen selooven , de vermindering der gift is, die iemand daartoe geschikt maakt, maar eene andere symptomatologie , eene andere pathologie en therapie , eene geheel andere manier van handelen. Bijaldien er nu eene leemte te dien opzigte in het geneeskundig onderwijs bestaat; - bijaldien wij nogtans, bij de intrede van onze geneeskundige loopbaan , voor een derde gedeelte kinderlijke zieken moeten verwachten; — bijaldien wij overtuigd zijn, dat eene bijzondere studie tot derzelver behandeling eene behoefte is , dan zijn wij immers verpligt, genoodzaakt, een hierover handelend goed boek op te sporen , hetwelk , indien het mogelijk is, de plaats van leeraar bij ons inneemt; hetwelk onzen geest tot leidsman strekt, wanneer ouders hun kroost, tot deszelfs behoud, aan ons overgeven• ja , hetwelk als menschenvriend optreedt, daar het misstappen tracht te voorkomen, wier schade helaas! door anderen zoude moeten gedragen worden. Indien wij nu de woorden van Meissner , in 1844 met het volste regt uitgesproken, nagaan: » dat hij, die eenen geruimen tijd met opmerkzaamheid de vooruitgaande schreden der geneeskunde gevolgd heeft, als waar erkennen zal, dat er gedurende eene geringe tijdruimte oneindig veel tot hare volmaking geschied is, zoodut een naar evenredigheid slechts korte stilstand eene aa/merkelijke klove in onze kennis moet ten gevolge hebben," dan begrijpen wij al ligt, dat de vóór dien tijd geschreven werken niet meer diezelfde waarde kunnen bezitten, welke vroeger zelfs onschatbaar kon geacht worden. Indien wij verder van den genoemden Schrijver hooren : n dat slechts weinige jaren sedert het verschijnen der tweede uitgave van zijn werk verloopen zijn, maar dat er evenwel gedurende dit kort tijdbestek, zoo veel in het gebied der kinderziekten is voorgevallen, dat het hem bij de derde uitgave mogelijk geworden is, van eene menigte verbeteringen, scherpzinnige navorschingen en bevestigde waarnemingen gewag te maken", dan voelen wij ons gedrongen , om het bovenstaande niet alleen op den vooruitgang van deze afdeeling onzer wetenschap toe te passen, maar ook om eene hernieuwde aandacht te vestigen op den verbeterden arbeid van hem, die zich geen staan blijven veroorloofd heeft, doch, het wordend mangel aan zijn werk voorziende , mede voortgeschreden is met de kennis van anderen, ten einde hetzelve op nieuw op den top van genoemden tak der geneeskundige wetenschap te kunnen plaatsen. En waarlijk deze aandacht wacht stellige voldoening, wanneer wij uit des Schrijvers veelvuldige bewerking van hetzelfde onderwerp (Men lette op zijne Forschungen des neunzehnten Jahrhunderts im Gebiete der G., Fr. und Kinderkrankheiten , op zijne, vertaling van Dillard's Hlaladies des enfans nouveau-nés et dia mamelle , op zijne Physische Erziehung der Kinder in den ersten Lebensjahren, op zijn Künstliches Auffüttern der Kinder oder Ernahrung derselben ohne Mutterbrust enz.), wanneer wij, zeggen we, daaruit de waarheid zijner verklaring bevestigd vinden, dat hij steeds eene bijzondere voorliefde tot het streven naar de kennis der kinderziekten gevoelde ; wanneer wij hem, bezield met die bewezen voorliefde, van eene vijfen twintigjarige ervaring hooren gewagen ; — wanneer wij, na de lezing van de eerste bladzijden van zijnen arbeid, ons kunnen verheugen , in den ruimsten omvang leering te zullen ontvangen van den kinderlijken leeftijd, dal is, tan voor de geboorte af tot de manbaarheid toe , waardoor toch dit werk van dat van Billard, van Rilliet en Bartüez en van andere nieuwere Schrijvers zich onderscheidt. Kan het thans, bij dit alles, iemand verwonderen, dat wij zulken arbeid van zulk eenen Schrijver beoefend hebbende, ook anderen tot gelijke beoefening aansporen? Men leze slechts de inleiding , welke de hygiëne, de algemeenc pathologie en therapie bij kinderen behandelt, waardoor alleen dit leerboek reeds zoo r,unstig bij Bressler's Kinderkrankheiten afsteekt; alsdan oordeele men hoezeer de Schrijver doordrongen is van de eigenaardigheden , die gedurende den kinderlijken leeftijd, in deszelfs gezonde en ziekelijke toestanden worden waargenomen. Men trekke uit deze mieiding een gevolg voor het overige; alsdan kunnen wij den schijn van partijdigheid ontgaan en de moeite besparen de bewijzen op te sommen, waardoor dit boek zich als een goed boek voor kinderziekten kenbaar maakt. Maar neen, onze voldoening was door dit hoogduitsche werk met geheel bevredigd. Wij gevoelen, dat de groei en bloei onzer wetenschap thans zoo schaars voedsel trekt van onzen vaderlandschen grond en wij kunnen, hoewel overtuigd, dat, i» eenen wetenschappelijken zin, ons Vaderland overal zijn moet, bij het lezen van het een of ander goed geneeskundig werk nooit de gedachte van ons afweren: mogt Holland deszelfs bakermat geweest zijn, en dit te meer, wanneer er eene verklaarde behoefte aan een dergelijk boek bestaat. Ook Meissmr's derde uitgave zijner Kinderkrankheiten wekte weder die gedachte op, doch stelde, als zoovele andere werken, ons te leur. Op welke wijze konden wij ons zelve nu beter voldoen , dan door dit werk in een Hollandsch gewaad te wikkelen en hetzelve zóó op llollandschen bodem over te brengen. Ziedaar de natuurlijke drijfveer onzer vertaling. ïVij zullen , naar wij hopen onze taak volbrengen met het volste gevoel der pligten, die wy als vertalers ons hebben opgelegd. Wij vermeten ons op enkele plaatsen niet geheel te berusten in de woorden des Schrijvers, en onze aanmerkingen hier en daar in eene noot er bij te roegen. Voorts spreekt het van zelf, dat ons, bij de lezing van het oorspronkelijke werk, menig denkbeeld en menige schrijver te binnen schoten, die meer of minder tot hel beter beseffen van het onderwerp bijdroegen ; dit meer of minder nuttige hebben wij in den vorm van aanteekeningen aan het werk verbonden, terwijl wij ons beloond zullen achten indien wij daardoor, al is het dan ook slechts het geringste, tot 'het goede van het geheel mogen hebben bijgebragt. Moge in het algemeen onze taak noodig en , volgens die noodwendigheid, voldoende geacht worden! ^ ^ ^ Godefroi. 2>r. S. Bezbtb. 1 N II O l I) VAX HET SSKSTS :33i. INLEIDING. Over de kinderziekten in het algemeen BI» 1 I. Over de oorzaken van de buiten verhouding groote sterfte der kinderen gedurende het eerste levensjaar. ...» 4. II. Literatuur • . . » 17 III. Diaetetische behandeling van het kind van de bevrueh- tinff af- , . , » 21. IV. Over de keuze van eene min en het kunstmatig grootbrengen der kinderen zonder moederborst 29. V. Over de ligchamelijke opvoeding van het kind in de eerste jaren van deszelfs leven J( 39 VI. Over de eigendommei jjke bewerktuiging van het ligchaam des kinds 49 VII. Over het hooge belang, dat er voo:- den geneesheer in gelegen is, het ontwikkelingsproces van het kind naauw- keurig na te gaan. 56. VIII. Nog cenige regelen , die bij het behandelen van kinderziekten vangroot gewigt zijn » 01. IX. Over de onderkenning der kinderziekten *60. X. Eenige tot de ziektekunde betrekking hebbende opmerk - VI tinSen » 95. XI. Over de aetiologie der kinderziekten. ..... » 98. XII. Over de therapie der kinderziekten in het algemeen. » 101. XIII. Over de houding en het gedrag van den geneesheer aan het ziekbed van het kind » 119. I. HOOFDSTUK. Over dc ziekten van het foetus gedurende deazeli's verblijl in de baarmoeder en de mogelijkheid oin dezelve te voorkomen. BI. 124. II. HOOFDSTUK. Over de ziekten en beleedigingen, waaraan het foetus gedurende de geboorte is blootgesteld. » 160. III. HOOFDSTUK. Over de ziekten, die na de geboorte den geneesheer ter behandeling voorkomen. A. Eerste tijdperk. Van de geboorte tot het doorbreken der melktanden. 1) Schijndood der pasgeborenen » 169. 2) Zwakte der pasgeborenen » 180. 3) Het hooldgezwel der pasgeborenen » 184. 4) Het hoofdbloedgezwel der pasgeborenen » 180. 5) Aangeboren sluiting van den endeldarm » 204. 6) Aangeboren vergroeijing der overige natuurlijke openingen. » 213. 7) Tegennatuurlijke vorming der tong » 219. 8) Het kikvorschgezwel . ... n 221. 9) De hazenlip » 227. 10) De physiologisehe en pathologische gesteldheid van den navel bij pasgeborenen » 230. 11) Vergroeide en overtollige vingers en teenen » 235. 12) Gespleten ruggegraat, waterzucht van de ruggegraat. . . » 238. 13) Aangeboren verkrommingen van het ligchaam. ...» 248. 14) Breuken " 2i9. a) De hersenbreuk » 249. b) De navelbreuk " 2o4. c) De lies- en zakbreük » 260. 15) Het nederdalen der ballenaa dc geboorte » 265. 16) Aandoeningen der piswerktuigen bij kinderen. ...» 269. o) Pisopstopping » 269. b) Droppelpis » 271. c) Onvermogen om des nachts dc urine optehouden. . » 273. d) Pisgruis en pissleenen » 275. 17) Zwelling en verharding der borsten bij pasgeborenen. . . » 282. 18) Geelzucht der pasgeborenen » 284. 19) De roos of roosachtige ontsteking der pasgeborenen. . . » 290. 20) Dc verharding van het celweefsel » 301. 21) Syphilis der pasgeborenen » 316. 2) De spruw. ... » 328. 23) De soor » 336. 24) Oogleden- en oogontsteking der pasgeborenen » 345. 25) De blaauwe ziekte, blaauwzucht » 356. 26) Ziekten der spijs ver lering» werk tuigen der pasgeborenen. . 111. 373„ 27) Uittering der kinderen » 392.. 28) Verweeking en doorboring van de iuaag en de darmen. . » 40J. 29) I'locdbraken der kinderen » 418. 30) De slepende huidziekten „ . . » 424. o) De ontvelling , . . . » 425. b) De medeëters » 429. c) De pemphigus neonatorum » 431. d) De tinea reeens natorum » 437. e) De melkkorst, melkgrind » 438. ƒ) De gierstuilslag » 444. g) De strophulus » 445. /ï) liet nat zijn der huid » 445. 31) De krampachtige ziektevormen bij kinderen » 446. «) De kinnebakskramp der pasgeborenen » 447. b) De inwendige krampen, sluipende sluipen, binnensluipen » 454. c) Stuiptrekkingen en epilepsie » 455. d) De starkramp » 464. 32) liet ziekelijk tanden krijgen » 465» INLEIDING. OVEli DE KINDERZIEKTEN IN HEI ALGEMEEN. Hoe meer het medelijden van de ouders en van den geneesheer door ligehamelijk lijden van het hulpelooze wicht wordt opgewekt, hoe meer de bewerktuiging van hetzelve van die des volwassenen afwijkt, en hoe minder volmaakt de geneeskundige behandeling doorgaans bij kinderen is , omdat men nog veel te algemeen gelooft, dat door het in verhouding tot den leeftijd noodzakelijk verminderen der artsenij giften de moeijelijkheid , welke het behandelen van kinderziekten den geneesheer oplevert , kan worden opgeheven, des te aangenamer zijn voorzeker aan iederen van vooroordeel vrijen geneeskundige mededeelingen en beschouwingen , welke eene verbetering en volmaking van dezen tak der geneeskunde ten doel hebben. Voordat wij echter eene trede daartoe doen, vergunne men ons de grenzen van het gebied , waarop wij het voornemen hebben ons te bewegen, naauwkeurig te bepalen. Het is bekend, dat liet kind verschillende ziekten, reeds bij deszells intrede in de wereld medebrengen kan , die daarom den naam van aangeboren ziekten gekregen hebben. Dit in aanmerking genomen , is het noodzakelijk , dat wij in dit werk ook de ziekten van het foetus nagaan, ofschoon dezelve bijna nooit opgemerkt worden, en ook, wanneer zij waargenomen wierden, bijna nooit tegengegaan of genezen zouden kunnen worden, daar wij het wel nimmer zullen vermogen onmiddellijk op de kiem des menschen intewerken. Alhoewel nu de kennis der verschillende ziekelijke toestanden van het foetus, vooral zoolang hetzelve het licht nog niet aanschouwd heeft, uiterst gebrekkig zij, en de geneeskundige behandeling ruimschoots in het gebrekkige deelen moet, hebben wij daarom niet het regt, deze met stilzwijgen voorbij te gaan, omdat, zooals dit b. v. blijkt uit de kinnebakskramp der pasgeborenen , tegen welke wij tot heden toe niet een enkel geneesmiddel kennen, onze onkunde en het ontbreken van een bepaald geneesplan nooit hinderpalen zijn mogen bij het navorschen van een of ander onderwerp tot het gebied der wetenschap behoorende. Daarbij meenen wij ons overtuigd te mogen houden , dat elke poging om licht te verspreiden op de duistere wegen der natuur, ten minste zoo dezelve op vernultige analogie , natuurkundige gronden en bovenal op waarschijnlijkheid berust, zoo als dit b. v. reeds met de inlrafoetatie, de aan elkander gegroeide misgeboorten enz. het geval is, aan iederen geneesheer welkom zijn moeten. Al verder wordt tot verscheidene ziekten der kinderen gedurende de geboorte den grond gelegd , of dezelve worden door de verlossing veroorzaakt; en dewijl juist die ziekten ligt doodelijk , en bijna altijd met 1 <»root waar voor hel zelfstandig leven van het kind verbonden zijn , ■moet ook liet kind gedurende het tijdperk der geboorte liet onderwerp onzer beschouwing uitmaken. Dat wij over de ziekten van het kind handelende, deszelfs physiologischen toestand, alsmede de kennis van het natuurlijk beloop der verlossing , bij onze lezers als bekend vooronderstellen , ligt in den aard der zaak opgesloten; intusschen zullen wij, ofschoon wij het uit genoemde gronden voor ondoelmatig ot ten minste voor ongepast houden eene volledige natuurkunde van het kind te geven , daar, waar zulks noodig zijn mogt, onze denkbeelden omtrent liet ontstaan van ziekteverschijnselen bij het kind ontwikkelen , en daar, waar onze gevoelens van die onzer voorgangers afwijken, bij voorkomende gelegenheden enkele natuurkundige aanmerkingen mededeelen. Eindelijk zullen wij het. kind van deszelfs geboorte at, door de vroegste tijdperken des levers heen tot het oogenblik , waarop het den volwassenen gelijk is, d. i. tot de intrede van deszelfs manbaarheid, volgen. Deze tijdruimte is voorzeker de grootste; en in zooverre zeer verschillende gröotc en gewigtige veranderingen in de bewerktuiging gedurende dit langdurig tijdstip plaats grijpen, is het niet mogelijk , alle de in hetzelve voorkomende ziektevormen, volgens eene bepaalde orde aflehandelen , maar zijn wij veeleer genoodzaakt deze vele jaren bevattende tijdruimte in meerdere tijdperken te verdeden. Deze verdeeling mag echter geenszins willekeurig zijn, maar moet op gewigtige veranderingen in de bewerktuiging steunen: derhalve begint, wanneer wij de ons door de natuur als het ware voorgeschreven verdeelingswijze volgen , het eerste tijdperk bij de geboorte en eindigt bij het te voorschijn treden der melktanden (het kortste maar gevaarlijkste tijdperk) ; het tweede vangt hier aan en houdt met het uitvallen der melktanden op; — liet derde eindelijk neemt deszelfs begin bij het doorbreken der blijvende tanden en heeft het einde bereikt, zoodra het kind dc jaren der manbaarheid intreedt. Wel hebben vele geneeskundigen de kinderziekten meer willen beperken , door slechts die ziekten , welke den kinderlijken leeftijd uitsluitend eigen zijn, onder dien naam te begrijpen; — zoo wil Ïormey (1) de hecte huidziekten, den braakloop en verscheidene door krampen en wormen opgewekte verschijnselen niet tot de kinderziekten gebragt hebben ; zoo beschouwt Fr.' Barez (2) slechts die ziekten uitsluitend als kinderziekten, welke uit de ontwikkeling van de kinderlijke bewerktuiging haren oorsprong nemen; — doch andere geneeskundigen (3) en onder deze voornamelijk IIenke , nemen veeleer de eigendommelijke bewerktuiging van hét kinderlijk ligeliaam in aanmerking, en rekenen bij het bepalen der kinderziekten alle die ziekten en verschijnselen tot dezelve, welke, hoezeer dan ook niet uitsluitend, echter meestal bij (1) L. Formey, Allgemeine Belrachtungen iibcr die Natur und Behandlung der Kinderkrankheiten. Lcipzig, 1811. (2) Diss. nonnulla ad morbos infantum spectanlia propoiiens, Bcrol., 1820. (3) Vergelijk : Analecten iibcr Kindcrkrankbeiten odcr Samml. auserwahlter Abhandl. iiber die Krankh. des kindl. Allers. 7 Heft. Stiiltgart, 1855. 8. S. 7. Anmerk. kinderen worden aangetroffen, en bij lien , hetzij wegens de meer (eedere bewerktuiging en eigendominelijkc ligchaanisgcsteldheid, hetzij door een bijkomend ontwikkelingsproces , met betrekking tot de genezing , ccne wijziging moeten ondergaan. Met deze laatste geneeskundigen komen ook wij in gevoelen overeen; wij zullen dan ook de laatstgenoemde ziektevormen mede behandelen; alleen zullen wij dezelve, daar zij ook bij volwassenen voorkomen, aan liet einde van het werk beschrijven. Bijaldien wij cenen blik werpen op de sterfelijkheid der kinderen reeds voor derzelver intrede in de wereld , alsmede in de eerste jaren na do geboorte , dan zien wij dat meer dan de helft voor het tiende levensjaar de wereld weder verlaat. Zonder de gevallen van abortus , die zoo talrijk zijn, doch onmogelijk kunnen worden berekend, in aanmerking te nemen , vinden wij dat reeds een aanmerkelijk aantal kinderen dood geboren wordt. Op eene andere plaats (1) hebben wij de verhouding der doodgeborenen tot de geborenen in het algemeen opgegeven en gevonden, dat in den tijd van 25 jaren te Leipzig ongeveer het achttiende kind dood ter wereld kwam. In andere steden was de verhouding nu eens gunstiger, dan weder ongunstiger. Dugês (2) verhaalt , dat in een tijdsverloop van 20 jaren in het Hospice dc la MaterniTé te Parijs slechts het 31ste kind doodgeboren werd, terwijl volgens Villebmé's l>erekening over het algemeen van de 10 kinderen een dood ter wereld komt. In dc jaren 1804—1814 zoude dc verhouding van de dood- tot de levendgeborenen in Parijs zelf geweest zijn als 1 :22, 1; in de gestichten, in welke kraamvrouwen werden opgenomen, daarentegen als 1 :31 (3). Naar nieuwe en meer naauwkenrige berekeningen waren daarentegen te Parijs gedurende het jaar 1817 tot en met 1823 onder 175,142 pasgeborenen er 0704, derhalve ongeveer bet 18de kind, doodgeboren (4). In Hamburg stond dc verhouding der doodgeborenen tot de geltoorten van het jaar 1820 af over het algemeen als 1 : 16, 1 (5). J. I,. Casreu (6), welke dc moeite genomen heeft, het middelbare getal van de verhouding te berekenen , neemt aan, dat iiet 19de kind dood ter wereld gebragt wordt, en wij hebben geene (1) Forscliungcn des 19. Jahrhunderts im Gcbiele der Ccburlshiilfe , Fraiienzimmer- und Kinderkrankheitcn. I. Bd. Leipzig , 1826 , S. 570 , en IV. Bd. 1833, S. 291. (2) Bevue medieale , 1826, Mars. (5) Bapport fait au Conseil géne ral des hospiees par un de sis membres , sur l'état des Ilüpilanx depuis Ie premier Janvier 1804 jusqn'au premier Janv. 1814. Paris, 1816. (4) Gersoit und Jtilins. Marazin der aiislandischen Literator. 1827 , lilt. 6, S. 412. (J5) Nachricht von dem Gesundheils-Zustande der hamhmgischen Kranken- und Versorgungsbauser mui der Sladt Hamburg von Dr. IV. A. Julius. Hamburg, 1829. 8. S. 147. (C) J. /.. Casper, Beitrage znr mcdicinischrn Statistik nnd Staatsarzneiknnde. Berlin , 18255. 8. Vergelijk: Formei/'s mcdiciniselic Topographic mui lirilin. (Gedurende 1 i jaren stierven to Berlijn van 76,33} kinderen 40,008 nog in de kinderjaren.) reilen deze vei'kregene uilkomst tegen te spieken ot in twijfel te trekken. Verreweg grooter is de sterfte in de eerste weken des levens , en deze blijft aanmerkelijk tot na het tijdperk van het doorbreken der melktanden ; van dien tijd af wordt de verhouding gunstiger (v). Uit geelt ons aanleiding dit onderwerp Wonderlijk te behandelen ten einde de oorzaken optesporen, waaraan men deze grootc sterfte in de eerste jaien te wijten heeft. ï. ovek de oorzaken van de biiitbn verhouding grootb sterfte der kindeken gedurende het eerste levensjaar ( )• Het is cene in bijna alle oorden van het beschaafde Europa sinds gemi.nen lijd bekende en door de statistieke opgaven van alle p aatsen genoegzaam bevestigde daadzaak , dat meer dan een derde 8edeelte ' P zelfs in ecnige landen bijna de helft der pasgeborenen in l.ct eerste jaar van hun zelfstandig leven weder de wereld verlaat (b). Men liecft getracht dit grootendeels te verklaren uit de teederheid dcr be^~ tuiping van het pas geboren kind en uit de groote veranderingen, welke het kinderlijk ligchaam in de eerste dagen ja reeds enje voornamelijk, in de eerste uren na de geboorte ondergaat. Men Aan he't'ophouden van den bloedsomloop door de navelstreng {Ctrculatio Umbilicalis) en het ontstaan van den kiemen bloedsomloop l<2) Aail°de, op het oogenblik der geboorte door eene insimktmatige en plotselijke beweging , plaatsgrijpende ademhaling. (a) Men heeft berekend, zegt C. Girtanner in het laatst der vonge eeuw dat van duizend menschen 260 in liet eerste levensjaar sterven , eeuw, uj , ' . «a ilpt rlpr,le 24 in het vierde jaar; 80 bezwijken in het tweede , 40 m het üerae, n_ i n u j , in de eerste aclil jaren van het bestaan gaan 4l6 of bijna de heltt van het /relieele Fctal i-eborenen wederom ten gronde; in groote steden sterft !ïe helft van ïe kinderen voor het derde jaar. Met het voornaamste dezer opgaven komen de nieuwere gemiddelde bereken,ngen overeen Vert. m Literatuur : Wilh. Rau, worin ist die unnatnrliche Sterbliehkcit der Kinder in ihrem ersten Lebensjahre begrundet, nnd wedurch kann dieselbe verhütet werden? Bekroonde prijsschrift. Bern , 1836. «• J■ "■ Lichlenstadl over hetzelfde onderwerp, bekroonde prijsschrift. Peters g, 1ori7 o _ E<1. Friedr. Frohbcen, over hetzelfde onderwerp bekroond , norpat 1837 . 8. — Hemr. Schmidt, over hetzelfde onderwerp, Wei- mar, 1837. 8. ... (B) VoWns Richerand, Bérard Sen., Sebastian Jun. en anderen schijnt dit P-etal te ruim genomen te zijn; de beide eerstgenoemden namelijk nemen na eene zorgvuldige berekening aan, dat bijna een vierde gedeelte der kinderen in de eerste elf maanden des levens van de aarde weggeruk ordt • terwijl laatstgenoemde bet aantal stervenden in het eers e jaai tot het pet alle \ e n d e n stelt als 1 : 4 of 5. Deze opgave toch moet van zelf meer overeenstemmen met de vroegere woorden des Sehr.jvers , dat jets meer dan de helft der geborenen tol liet tiende levensjaar toe de^ weder verlaat. 3) Aan de on(waakte weikdadigheid van de maag cn den spijsverteringstoestel. 4) Aan de plotselijkc werking van de omringende buitenwereld op het teedere , aan zulke prikkels ongewone kinderlijke organismus enz. Mie deze oorzaken bestaan echter slechts in schijn , want van den cenen kant slrooken dergelijke beweringen volstrekt niet met de wijsheid van den Schepper, die zijne wezens onmogelijk zoo onvolmaakt scheppen konde of wilde, dat zij de kiem tot den dood reeds bij de geboorte in zich bevatten cn op het oogenblik van hun ontstaan weder omkomen zouden; anderdeels worden zij ten volle wederlegd door de ontwikkeling der dieren, wier bewerktuiging bij de geboorte dezelfde veranderingen ondergaat, zonder dat de sterfte bij dezelve even groot is. (c). Andere oorzaken moeten derhalve de groote sterfte der kinderen ten gevoW hebben. Men heeft voorts de bron der doodende ziekten, welke ons bijna de helft der nakomelingschap ontrooft, willen toeschrijven aan den on gunstigen gezondheidstoestand der ouders en zonder twijfel is menige ziekteoorzaak reeds voor de geboorte van het kind aanwezig, hetgeen voornamelijk geldt van den erfclijken aanleg. Het valt niet te ontkennen , dat het foetus reeds in het moederlijf aan een groot aantal ziekelijke aandoeningen onderworpen is, welke tot verschillende stoornissen in de vorming aanleiding geven ; zoo als het ook aan geenen twijfel onderhevig is, dat ziekten der ouders, gelijk scrophulosis, sy philis , phthisis pulmonalis en dergelijke meer , op de teedere kinderlijke bewerktuiging eenen ongunstigen invloed uitoefenen; bepaalde ziektevormen worden echter niet ligt van de ouders op de kinderen overgebragt; veeleer ontwaart men bij de laatste eene voorbeschiktlicid tot dezelfde ziekten, waaraan de ouders lijden, welke men dikwijls kan voorkomen, als men zorg draagt, dat geene , vooral geene aan houdend werkende gelegenheidsoorzaken in het spel komen. G. A. Hiciiter (1) en \V ilmerg (2) leiden het spoedig sterven van vele pasgcboreren al van het trouwen van bejaarde en afgeleefde mannen met jonge meisjes, cn beschouwen dergelijke huwelijken als eene ruime bron voor eene ziekelijke nakomelingschap; deze gevallen komen echter, al wilde men de aan hen toegesclirevene nadeden in den ruiinsten zin (c) Deze woorden des Schrijvers schijnen tot wederlegging le strekken van liet gezegde van IIenke , dat er eene onveranderlijke natuurwet beslaat , waardoor de sterfelijkheid in de eerste levensjaren veel grooler zijn moet, dan in den rijperen en volwassenen leeftijd, doordien de teedere , nog niet tot krachtsontwikkeling gevorderde bewerktuiging van het kind niet in staat is, de stormen der buitenwereld in dier voege te wederstaan als in latere jaren , bij een meer gehard organismus. Als bewijs dezer stelling slaat ook IIeuke cenen vergelijkenden blik op het planten- en dierenrijk, en merkte aan , dat ook daar overal de natuur vele bloesems en vruchten te gronde doet gaan , die niet tot rijpheid en vollen wasdom geraken. Hierin alleen nogtlians, zegt hij levens, is op verre na niet de oorzaak der vreesselijke sterfte te vinden. Fert. (1) Asklapicion, Allg. med. chirurg. Wochenschrill. Berlin, 1811, Nov. 9. (2) C. F. L. Jfildberg Jahrb. der gesanimten Staatsarzneikunde . Bd. III, lift. 2. aannemen , te zelden voor, dan dat men daaruit de al^cuéuw , uUc der pasgeborenen zoude kunnen verklaren, ohchoon zij, cvüc gewoonlijk op den erfelijken aanleg l.rastcmle voorl.eseluk to ziekten, onze volle aandacht verdienen. Zonder tegenspraak au dc buitengewone sterfte der pasgeborenen voornamelijk af M fC °" " bare dwalingen , die bij de eerste behandeling derzelve en bij, de■[) sische opvoeding der kinderen door vroedvrouwen , moeder^ «PP8, sters begaan worden, welke wij dan ook^ncr nader zullen uiteenzet 1) Zeer dikwijls ligt de oorzaak Tan bet vroegtijdig stciven pasgeboren wicht in de verkeerde behandel,ng van de ™veklre , zelden onderbinden en doorsnijden dc vroedvrouwen dezelve, zoo het kind geboren is, zonder op de levensuitingen van lictz® di(j ten , of acht te geven of de nieuwe bloedsomloop door de long , eerst na volkomene ademhaling en levendig schreeuwen van het k.nd tot stand komt, behoorlijk heeft plaats gegrepen; »> het kiud van de bron , waaruit hetzelve tot nu toe het Hiervan is het onvermijdelijk gevolg, dat het ^ ondermijnd wordt, af dat, niettegenstaande het kindbegntadem halen cl (e schreeuwen, de ademhaling slechts onvo!J01™ ^ borst zich niet genoegzaam uitzet en ,de ,lonSc«llel;..|llct ^Jdc lucht gevuld worden, waardoor liet kind zwak blijft, en daar de g ringe hoeveelheid lucht, welke door de longen kan worden »Pocn^ niet toereikende is om liet bloed te verlevendigen of mei. anderewoo^ den niet fenocg zuurstof voor dit levensvocht bevat, sterft het gewoonlijk spoedig: van daar dc voornaamsle oorzaak van de zoogenaa zwakte of levenszwakte (zie dit hoofdstuk), waaraan zoo vele jo.iguc borenen in de eerste dagen na de geboorte sterven. 2) Vele pasgeborenen, voornamelijk als zi] na eene zeer spotdi, ,, durige of /.ware verlossing ter wereld gekomen zijn , worden daardo gedood, dat de vroedvrouwen dc juiste behandeling van de "n in zekeren zin elkander tegenovergestelde soorten van jd«J«dood n.c kennen, waarover in liet hoofdstuk over den schijndood brccdvoeii0 za ''^"EencTerde" oorzaak van het snelle en onverwachte sterven der kinderen is gelegen, in het nog zoo dikwijls plaats drukken van het hoofd, waardoor oude vroedvrouwen ^ behwibjkc ronding van het hoofd meenen te bevorderen, of waal.L°C J oude Heden, welke deze onverstandige en in vroegcrcn tijd algeirtec^^ handelwijze nog uit hunne jeugd kennen , worden aangezcy. wijs is door den Schepper het hoofd van het foetus zood.ung gevormd dat hetzelve uit verschillende bewegelijk met elkander verlwndeM beci^ deren bestaat, welke eenigermate over elkander kunnen Ge8t' hUj den; daardoor wordt het mogelijk, dat, bij eene plaatshebbend ^ verhouding tusschen de wijdte van het bekken en de grootte . kinderhoofd, de geboorte van het kind nog dikwijls zonder "at®L' hetzelve geschieden kan, zelfs dan nog, wanneer de naauwte van het bekken al zeer aanmerkelijk is. liet hoofd vormt zich »a^J^ gevolge van deze inrigting naar de ruimte, door welke hetze Lentedreven; van daar komt het, dat vele, vooral goed gevoede km deren. gewoonlijk met een zeer langwerpig hoofd ter wereld komen. Paai nu deze kringvormige , of ten minste van twee zijden op het kinderlijk lioot'd plaats hebbende drukking, slechts daardoor onschadelijk kan gemaakt worden, dat het hoofd in eene tegenovergestelde rigting kan uil wijken, kan men gemakkelijk begrijpen, waarom eene zamendrukking van het kinderhoofd na de geboorte bijna ontwijfelbaar den dood door beroerte moet ten gevolge hebben. Deze verkeerde gewoonte van hel hoofd na de geboorte zamen te drukken moet des te krachtiger worden tegengegaan , daar ook in die gevallen , waarin de kinderlijke bewerktuiging deze mishandeling verdraagt, dezelve geheel en al nutteloos is, omdat het hoofd na de geboorte van zelf dien vorm weder aanneemt, Welken de hersenen hebben, zoodra het niet meer door aanhoudende vernaauwing daarin belet wordt. Met het schreeuwen der kinderen loch wordt de bloedsomloop sneller, het bloed wordt met kracht naar bet hoofd gedreven, de hersenen zetten zich langzamerhand uit, en de natuur stelt zoodoende met de grootste voorzigtigheid daar, wat de mensch in zijne waanwijsheid op eenmaal denkt te herstellen. Bovendien is het lan" werpig uitloopen van het hoofd bij de geboorte nooit zoo aanmerkelijk , als hel schijnt, daar de schijnbare verlenging van het hoofd grootcndeels door de, bij sterke persingen gedurende de verlossing en een naauw bekken, nooit achterblijvende zwelling van de hoofdbekïecdscJcn (hoofdgezwel, caput succedanctun, zie dit hoofdstuk) wordt voortpebragt, welke gewoonlijk 24 uien na de geboorte, voor het grootste gedeelte, verdwenen is. Wordt deze zwelling bij de waanwijze bemoeijmgen der vroedvrouwen, om het kinderhoofd éenen schoonén vorm te geven, ook nog over het hoofd gezien, dan moet de drukking, welke zij met dit doel op liet langwerpig hoofd aanwenden, ongemeen sterk zijn, zal dezelve aan het doel beantwoorden, en alsdan zullen zich de gevreesde nadoelen ook des te minder doen wachten. Hoewel nu deze drukking niet altijd den dood ten gevolge heeft, kan door dezelve tot zwakte van het verstand, onnoozelheid, neiging tot vallende ziekte en sluipen aanleiding gegeven worden. 4) Eene der gewigtigste ziekteoorzaken bij kinderen is de koude y hierin stemmen niet alleen de meeste geneeskundigen overeen, maar ook de ondervinding bevestigt zulks, daar er jaarlijks meer kinderen gedurende de winter-, dan gedurende de zomermaanden sterven. Belangrijke berekeningen hieromtrent zijn wij aan de onderzoekingen van Villebmé en Milne Edwards verschuldigd. Dujiéril (1) deelt ons de door deze artsen verkregene uilkomsten mede: zij hebben bevonden, dat de bewerktuiging van zeer jonge dieren nog niet van dien aard is , dat zij kunnen blijven leven in eene temperatuur, die liooger is dan die van den dampkring, waarin zij gewoonlijk leven; dit gaf hun aanleiding om te onderzoeken, in welke verhouding de hooge en lage temperatuur o iet getal der kinderen staat, die gedurende de drie eerste maanden na de geboorte sterven, en uit deze onderzoekingen blijkt, dat in geueel Frankrijk de sterfte der kinderen, in de drie wintermaanen, ge uiende de drie eerste maanden van hun leven, steeds veel grooter is dan in de overige maanden van het jaar; naar het zuiden toe neemt de sterfte van de maand Maart merkelijk af, terwijl zi| in het noorden van Frankrijk tot het einde van April voortduurt. (1) Froricp's Notizen etc. Bd. XXIV, No 7, S. 108. "nTSrL'^» mTÏTLmden D.eembe, tot F.Wj geboren Sren 68 in do eer... —J, 15 i» de ««"S» ™»a» • l82)t,n ie0Ö"in ho, ™*« f^oren li»d««» «ta « 48 hot '-rlTlOO in den zomer geborenen bereiken 83 het tweede jaar , en ij v" 100 in d" £*• joboren.» blijven or 58 n. de oeret. .«ff «*f» * r.yiripnTi°s itrx^t^'Tr,:5-lïtariri,s trt dl doopon, of, ... .1. in F™!,ijl MjW- geboortelijsten te doen inschrijven, hetgeen oven G ziekten'! der oudere sonde Innnen en moet» jp*^nJ^Lgen „n welke door de koude veroorzaakt worden, bekleea ft 6^ hct de edele werktuigen eene eerste plaats |()(. /'welke , z00 de algemeene convulsien en naar ueske ^ ; bakskramp. . „„vmrliikste en liet, meeste verderf Het zijn derhalve buiten twijfel de g . jL;,i ontstaan en Hbnkb heeft aanbrengende kinderziekten, we eui ^ei jo teedere pasgeboren gelijk, wanneer hij de handelwee van h d'chrt t,eeto ^ ^ ^ kind door aanwending van koude, doo afkeurt; daar dit ver¬ water willen versterken en harden, en u de afwisselende hardingsstelsel, hetwelk beslaat m het l.gchaam , ■werking van warmte en koude te gewcnn, ^heele baarinoederlijk kinderlijke organismus, dat ^ wol¬ leven altijd in eene en deze d I ^ tgte behoedzaamheid kan den toegepast, doch eerst later 1 S voljrCns de door Edwabds worden aangewend. Daarin., komt nog dat . -^ en met den en Brescdet in het vondehngshu.s te Panp p^p^ i, thermometer genomen proeven , \v.. . eenen minderen warm- Ï4™7be"iU«n7r,oSJn«nn ,'7.^1 bij de .„Ut, de tl—tor 8 2Z&TÜZ +** *««-.T- 1828 , p. 57. (3) Froriep's Notizen , Bd. XXII, No. 3, S. 4 ipri,r,nk. (4) Henke's llandb. 7.ur Erkenntniss und Hcilung der heiten , 3 Aufl. I , S. 73. ,.;niiperatuur dan volwassenen, omdat zij tegenover de koude niet denzellden graad van inwendige warmte kunnen stellen en minder aan den invloed der koude gewoon zijn. Rosenthal (1) zegt dan ook te regt: kinderen verdragen geene groote afwisselingen van temperatuur, zoo dat de proeven , welke men genomen beeft om dezelve daartegen te verbarden , meestal slechte gevolgen na zich gesleept hebben; te groote warmte verslapt de spiervezel van het kind, te groote koelte of koude onderdrukt deszell's levenskracht, en stoort deze in bet uitoefenen van hare verrigtingen, en wel zoo veel te sterker naar mate de overgang van de eene temperatuur tot de andere meer plotselijk plaats heeft. 5) Niet minder opmerkzaamheid verdienen voorts de het kinderlijke Iigchaam het naast omringende voorwerpen , de kleedingstukken. Gewoonlijk ziet men, dat het pasgeboren kind, welks Iigchaam gedurende deszelfs verblijf in de baarmoeder met bet zachte vruchtwater omgeven was, hetwelk op ieder gedeelte van hetzelve eene gelijkmatige drukking uitoefent, na de geboorte , ten gevolge van de drukking door de kleederen veroorzaakt, onrust en gevoel van pijn te kennen geeft, vooral wanneer, zoo als dit dikwijls het geval is, vroedvrouwen, bakers of moeders zelfs er eene eer in stellen het kind vast en glad gekleed te hebben (d). Het nadeeligst is bet stevig toehalen van de navel- en buikomwindselen, alsmede van alle banden, welke het Iigchaam of de ledematen kringvormig omgeven. Hieruit ontstaat eene stooring in den regelmatigen bloedsomloop, en dien ten gevolge, heeft er een vermeerderde toevloed van bloed plaats naar de meer edele organen , vooral naar de hersenen. Krampen en stuiptrekkingen zijn daarvan het gevolg, of wel drukking op de maag , welke aanleiding geeft, dat de kinderen de behoorlijke hoeveelheid voedsel niet kunnen tot zich nemen, ot dat het genotene gedurig weder door braking uit het Iigchaam verwijderd wordt, en ten laatste oorzaak is , dat zij door de zoo gewone winderigheid gekweld , nog onrustig, angstig en zeer pijnlijk worden. Mombert (2) leidt onder andere kinderziekten vooral de geelzucht van drukking der lever af, en is van gevoelen, dat de oorzaak van bet minder menigvuldig voorkomen van icterus neonatorum te zoeken is in de afgeschafte gewoonte van de armpjes der kinderen mede in te wikkelen. Hoe dikwijls op genoemde wijze door de kleeding gezondigd wordt, zal wel ieder genees- (1) Medicinisehes Conversationsblatt des wisscnschaftliehen Vereins fiir Aerzte und Apotheker Mecklenburgs, II Bd., 1841, No. 8, August, S. 100. (d) De kleine wichtjes, /.egt onze Naegem , moeten wel boos schreeuwen , wanneer men ze inspert, als wilden zij tegen zulk een' onzin van kleeding protesteren , en door het uitzetten hunner longen bet indrukken hunner weeke ribben tegenwerken, om zich daardoor voor bet ontstaan van aamborstigheid en longtering te vrijwaren. — Ook hier is nog een Augiasstal schoon te maken en voor de lielhebbers gelegenheid eene lans te breken. Die zich echter vleit in den strijd met de teedere moeders en de koppige bakers de zege weg te dragen , die moet wel een Hcrkules zijn ! Feit. (2) El. v. Sicbold's Journal fiir Geburtshiilfe , Franenzimiuer- und Kinderkrankbeilen. 15d. XVI., Hl't. I, S. 150. Leipzig, 1837. kundige ondervonden hebben , wanneer hij in hooge mate onrustige en voortdurend schreeuwende kinderen, ten einde de oorzaak van hun lijden optcsporen en het ligchaam naauwkcurig te onderzoeken , in behoorlijk verwarinde kamers heeft doen uitkleedeu, waarop zij gewoonlijk dadelijk ruslig worden, zich uitrekken, als het ware ten bewijze van de vroeger ondergane insnoering. Ieder kleedingstuk moet op die wijze zijn zamengeslcld , dat het kind deszelfs spieren vrij kan bewegen, en geen gedeelte van het ligchaam daardoor eene nadeelige drukking ondergaat; en uit dien hoofde verdienen de rekbare gebreide kleederen boven alle andere de voorkeur. Eene tweede fout. wordt begaan, wanneer men de kinderen te vroegtijdig, d. i. voor het einde der eerste drie maanden, uit de wieg neemt en op den arm draagt. Behalve dat daardoor de gelijkmatige warmtegraad voor het kind verloren gaat, is ook het beenen spierstelsel van hetzelve nog niet voldoende ontwikkeld, om het dragen op den arm zonder nadeel Ie kunnen doorslaan. I)e kinderen zinken derhalve ineen, de ruggegraat, welke nog niet in slaat is het zware bovenlijf tot steunpunt te dienen, wijkt ter zijde uit, en er ontslaan verkrommingen van de wervelkolom. Om het ligchaam eene betere houdiug te geven , zoekt men dit met keurslijven te dwingen , doch verslimmcrt daardoor de kwaal, omdat door derzelver zamenstelling de ligt wijkende ribben ve.-schoven en do borslkas spoedig mismaakt wordt. Deze verkrommingen van den thorax hebben echter meeslal ziekelijke aandoeningen van het hart en van de longen (en gevolge, welke in dezen ouderdom slechts zelden overleefd worden. Ten derde handelt men verkeerd, wanneer men, hetgeen vooral ten tijde van het eerste tandenkrijgen zeer dikwijls wordt waargenomen, het hoofd van het kind al te warm houdt. In ieder tijdperk van ontwikkeling heeft namelijk eene plaatselijke plethora in een of ander gedeelte van het ligchaam plaats; zoo ook is er bij het tandenkrijgen en de daarmede in verband slaande ontwikkeling der hersenen eene buitengewone toevloed van vochlen naar het hoofd. Door al Ie warme hoofdbekleedse lcii nu wordl de toevoer van het bloed naar bet hoofd nog versterkt, cn de neiging vermeerderd tot ontstekingachtige aandoeningen der hersenen en der hersenvliezen , die buitendien in dit levenstijdperk zoo dikwijls voorkomen, en somlijds eensklaps door uitstorting van vocht in de hersenen (hydrocephaltis acutus) dooden. fi) Menige ziekte der pasgeborenen wordt verder door onzindelijkheid veroorzaakt, cn uit dien hoofde verdient ook dit punt onze opmerkzaamheid. liet geschiedt niet zelden, dat men bij jonggeboren kinderen , ten gevolge van den aanhoudenden invloed der ontlastingslolFen op het teedere ligchaam, vooral der urine, ziekten op de huid ziet ontslaan, welke in het begin slechts de oppervlakte van het ligchaam innemen, spoedig echter, wegens het naauwe verband, waarin de verschillende stelsels van de kinderlijke bewerktuiging met elkander staan, algemeen worden ; onder deze bekleedt eene eerste plaats de roosachtige cn phlcgmoneuse ontsteking der huid (1), welke van koorts vergezeld gaat, waarbij zich dikwijls, zoo de kwaal toeneemt, nog krampen, stuiptrekkingen, mondklem en koud vuur voegen, die meestal den dood (1) C A. ïr. Berends, Vorlesungen iibcr die pract. Arznciwisscnscliaft, heransgegebon vou Dr. K. Sumlelin, IX. Bil , S. 15!5. veroorzaken. Belialve deze ontstekingszickten van de huid , iicinen wij niet zelden in het vroegste levenslijdperk cene waterzuchtige zwelling van dezelve waar,, welke buiten twijlel uit de door onreinheid belette huiduitwaseming deszelfs oorsprong neemt. De liuid bij bet kind is ongemeen veel werkzamer dan bij den volwassenen, heigeen men daaruit kan opmaken, dat te vroeg geboren kinderen , die de bun door den mond bijgebragfe voedingsmiddelen nog niet verdragen kunnen , dikwijls eenen geruimen tijd van baden (ie weten melk- en zemelbaden) kunnen blijven bestaan en gevoed worden ; het is toch meer dan waarschijnlijk, dat gedurende het baaimoederlijk leven, het embryo deszelfs voedsel gedeeltelijk uit bet. vruchtwater door de inzuiging der liuid, verkrijgt (e). In bijna gelijke verhouding tot de opslorping slaat ook de uitwaseming; daar derhalve de huid van het kindt-rlijk ligchaam ligt verontreinigd wordt, hetgeen alsdan verstopping der mondjes van de opzuigende en uitwasemende vaatjes len gevolge heeft, moet er zorg gediagen' worden, dat voornamelijk door laauwwarme baden (in het koele jaargetijde van 28°, bij heet weder daarentegen van 24" 11.), de stoornissen in genoemde verrigtingen worden voorgekomen, lloe weldadig over het algemeen baden op de kinderlijke bewerktuiging werken, kan inen daaruit afleiden, dat de onrustigste kinderen na het bad verscheidene uren lang rustig slapen. Bij bet baden moet men intusschen voorzigtig zijn, dat het niet in koude kamers of onmiddellijk na den slaap geschiede , of wanneer het kind uitwasemt, of wel kort na het lijdslip, waarop het kind voedsel tot zich genomen heeft. Na het bad dient voor snelle iildrooging en aankleeding met warm linnengoed gezorgd te worden. Onmiddellijk daarna mag het kind niet in de open lucht worden gebragt , omdat bet dan liet spoedigst koude vatten zoude, maar het moet te bed gelegd worden, welk bed natuurlijk bij koud weder ccnigzins moet verwarmd zijn. De aanwending van koude baden en koude wasscliingen is voor de tcedere pasgeboren kinderen ten allen tijde schadelijk , daar zij , zoo als reeds gezegd is, buitendien niet genoeg warmte bezitten, en hun nog een gedeelte daarvan door het koud water onttrokken wordt. Langzamerhand eerst vermindere men den warmtegraad van het water; men mag de kinderen alsdan echter niet te lang in het bad laten en men moet dezelve na een bad met warme doeken wrijven. Wij kunnen de vlijtige aanwending van baden niet dringend genoeg aanbevelen, en stemmen volkomen met J. A. ScraiDT9iün.ER (l) overeen, wanneer hij zegt: geen middel is zoo zeer in staat als het bad, om de in den vroegsten levenstijd zoo gewiglige vcriïgting der ontwikkeling (e) Het kan ons doel niet zijn , den nog altijd voortdnrenden strijd over de opslorping van het liquor amnii door de huid , met den geheelen loeslcl der daartoe gebezigde wapenen , hier te ontwikkelen (zie hieromtrent J td' peau, llisloirc anulovi. etc. de l'oeuf humain, Brux., 1841, p. 147— dit zij slechts aangevoerd , dat, uit de werkdadigheid der huid na de geboorte, niet tot die voor dezelve te besluiten is , dewijl de natuur door de effolintie der epidermis in de eerste dagen des levens reeds genoegzaam aanloont, dat de huid tot haren nieuwen werkkring cene andere oppervlakte behoeft. Vert, (1) Handlmch lur Miitler zur zweckmassigen Behandlung der Kinder lu den ersten Lcbcnsjahren. Fürtli, 18öi, 12. S. 88. m vorming van alle werktuigen en krachten te regelen en voor - Gi.arke , Gominentaries on soine of the most important discases of childern , London, 1815. L. A. Gölis , Prakt. Abhandlungen über die vorziigl. Kinderkrankheiten, 2 Bande. Wien, 1815, 2 Aufl. 1820—1824. G. W. Becker , die Krankheiten der Kinder, 2 Th., Pirna, 1817. 8. G. J. B. Cohet, lnslroction sur les inaladies des enfans, Paris, 1818. 8. Ad. Henke, Ilandbuch zur Erkennlniss und Heilung der Kinderkrankheiten , 2 Ude , 4 Aufl., Frankfurt a. M. 1837. 8. A. Grkber , der Kinderarzt nach den Grundsatzen von Formey bearbeitet, 1. Theil, Münchcn , 1818. 8. J. M. Gojibes-Brassard , 1'ami des mères, ou essai sur les maladies des enfans, Paris, 181Ü. 8. A. Lebretops , Unlersucluing über mehrere Krankheiten der Neugebornen. Aus dem Franz. von G. Wendt. Leipz-, 1820. 8. G. Seeligmann , de morbis foetus humani. Erlangen , 1820. 4. J. Gapuron , Abhandlung über die Krankheiten der Kinder von derGeburt bis zum Einlrilt der Pubertat. (Naar de tweede Fransche uitgave , met cene voorrede van F. A. B. Pücijelt. Leipz., 1821. 8.) ■ A. DtifeÈs, recherches sur les maladics les plus impoi'tantes et les moins connues des enfans nouveau-nés. Paris, 1821. 8. C. F. Lktheritz, der Kinderarzt. Meissen, 1823. 8. Will. P. Dewees , a treatise on tlie physical and medical treatment of childern. Philadelph., 1825. Ed. VII. 1838. 8. M. Veron , observations sur les maladies des enfans. Cah. I. Paris , 1825. IIeyfelder , Beobaelitungen über die Krariklieilen der Neugebornen, „ach eigenen Erfahrungen in den Hospitalern von Paris. Leipzig, 1825. 8. Pkosper-Sylvain Denis , Recherches d' anatomie et de physiologie pathologique sur plusieurs maladies des enfans nouveau-nés. Paris, 1826. 8. U • •", der wolilerfahrne Kinderarzt, oder fassliche Anweisung zur Erkenntniss und lleilung der Kinderkrankheiten etc. Leipzig, 18-.7. 8. Cu. Th. IIaden , Practical observations on the management and diseases of childern, London, 1827. 8. C. Biliard , Traité des maladies des enfans nouveau-nés et a la mamelte. Paris, 1828. In het Duitsch vertaald door F. L. Meissner. Leipzig, 1828. 8.— Troisième édilion par Ollivier d'Angers (avoc une notice°sur la vie etc. de 1'auteur et augmentée de notes). Paris, 1837. 8. C. F. Tortüal , Pract. Beitnige zur Therapie der Kinderkrankheiten. Münster, 1829. II Biindchen, 1837. 8. C. A. W. Berends , Vorlesungen über practische Arzneiwissenschaft, herausgegeben von K. Sundelin. 9. Band. Berlin, 1829. 8. J. Cerwiho, a treatise on the principal diseases of childern. London 1899 8 H. Qcincke, de morbis infantum in genere. Berolin., 1829. 8. Wilh. Rad, Handbucli der Kinderkrankheiten. Frankfurt a. M. 1832. F. L. Meissner , Foischungen des 19 Jahrhunderts im Gebiele der Fr. und Kinderkrankheiten. Leipzig, 3 Band, 182(5. 6e Band, 1833. 8. Pen. Ant. P ie ter , die Kinderpraxis im Findelhause und in dem llospitale fiir kranke Kinder in Paris. Göttingen, 1831. 8. d'Hec, le médécin des enfans. Guide pratique. Paris, 1834. 16. Franz Josepii v. Metzler, Sammlung auserlesener Abhandlungen über Kinderkrankheiten. 1 Biindchen, 2". Aull. Prag, 1833. 3". 1834,4e. 1835 , 5e 1836. gr. 8. Analekten über Kinderkrankheiten oder Sammlung auserwahlter Abhandlungen über die Kinderkrankheiten, zusammengestelltzum Gebrauche fiir praclische Aerzte. 1 Heft Stuttgart, 1834. II, VII, 1835. VIII, IX. X, XI, 1836. XII, 1837. 8. Riciïard T. Evansos and Uenry Maunsell, a practical treatise on the management and diseases of childern. Dublin 1836. 8. Ed. III, 18-tO. J. Wendt, die Kinderkrankheiten systematisch dargestellt. 3e Aull. Breslau. 1835. . J Cu. G. Jörg , Handbuch zum Erkennen und lieden der Kinderkrank- deiten nebst der Physiologie , Psychologie und diaetetischen Behandlung des Kindes. Leipzig, 1826. II. Aull. 1836. 8. Lïdw. FrHnkel , Praktische Heilmittellehre für die Krankheiten des kindlichen Alters. Berlin, 1837. 12. J. Grützer , c'ie Krankheiten des Fötus. Breslau, 1&3/. ». \ Berton Traité des maladies des enlans, ou recherches sur les principales aftections du jeune age etc., avec de« notes de M. Ie Doel. Baron. Paris, 1837. 8. Dav. I). Da vis, the principles and pracüce of obstetrie medeeine , in a series of systematic dissertations on midwifery and other diseases of women and childern. Illustrated bv numerous plates. Londön. 1837 II vol. F. L. J. Valleix , Clinique des maladies des enfans nouveau-nés, avec II planches coloriées. Paris , 1838. 8. — In het Duitsch, onder den titel: Klinik der Kinderkrankheiten von Valleis , Arzt am Pariser Findelhause , bearbeitet von Dr. H. Bressler. gr. 8. Berlin , 1839. Fr. Xav. Verson, der Arzt am Krankenbette der Kinder und an der Wiege der Sauglinge. 3 Theile. Wien, 1838. 8. Billiet et Bartdez , Maladies des enfans. le Part. Paris, 1838. 8. L. Frünkel , Handbuch fïir die Erkenntniss und Heilung der Kinderkrankheiten , nach dem Englischen des II. T. Evansos und II. Maunsell etc. Berlin, 1838. 8. P. Szist, Diss. de morbis infantum. Budae, 1838. 8. Dcparcque , Nouveau traité pratique des maladies des enfans depuis la naissanoe jusqu'a la puberté. Paris, 1838. 8. Bichard (de Nancy), Traité pralique des maladies des enfans, considerées dans leurs rapports avec I'crganogénie et les développemens du jeune age. Paris , 1839. 8. Francesciii , Becherches sur les maladies des enfans sur 1'origine des maladies chroniques et leur traitement. Petersbourg, 1840. 8. Acg. Schoepff , Jahresbeitrag zur practischer Mediein und Chirurgie der Kinderkrankheiten vom Pesther Kinderspitale. Pesth , 1841. 8. G. A. Bees , The diseases of childern, their svmtoms and treatment. London, 1841. 8. V. Stöber , la clinique des maladies des enfans de la faculté de medeeine de Strasbourg pendant les trois années scolaires 1837—1841. Strasbourg, 1841.8. Alf. Becqiierel , Traité théorique et pratique des maladies des enfans , specialement considérées depuis la fin de la première dentition jusqu'a 1'age de la puberté , II volumes. Paris , 1842. 8. F. Barrier , Traité pratique des maladies de 1'enfance, fondé sur de nombreuses observations cliniques. Tom 11. Lyon, 1842. 8. H. Bressler , Die Kinderkrankheiten nach dem neuesten und bewahrtesten Forschungen deutscher, fianzösischer und englischer Aerzte. I. Lieferung. A. Höcker , Die inneren Hals— und Brustkrankheiten der KinderWeimar, 1842. Fol. III. DIAETETISCHE BEHANDELING VAN HET KIND VAN DE BEVRUCH- TIGING AF. Zonder eene geschiedenis yan het foetus uit of liever in het ei te willen leveren , daar dezelve hier niet te pas komt , zullen wij evenwel eene schrede teruc gaan, en, ten einde liet karakter der ziekten van het foetus naauwkeurig te leeren kennen , van de zwangerschap af beginnen. Voor het, door eenen vruchtbaren bijslaap van liet eijernest losgemaakte en met leven bedeelde ei moet de baarmoeder hetzelfde zijn , wat de aarde is voor den zaadkorrel, wanneer deze als plant zal opgroeijen. Zoo als deze in de aarde wortel schiet, vestigt zicli liet ei door de uit liet het vaatvlies ontspringende bloedvaten aan de baarmoeder; zoo als neze ginds, vindt het ei hier ruimte tot deszeifs ontwikkeling; en alle voorwaarden, door den zaadkorrel van de aarde gevorderd, die deszells wasdom en ontwikkeling kunnen bevorderen, te weten, warmte, voedsel cn lucht, worden liet ei van den mensch in de baarmoeder ten deel. liet licht behoeven beide eerst dan, wanneer zij deze eerste kweekplaats verlaten hebben. Indien wij nu vooronderstellen, dat liet in de baarmoeder gekomen ei volkomen gezond en door liet krachtige sperma Aan eenen in den besten welstand verkeerenden man bevrucht was, dan is het duidelijk, dat het foetus slechts in zoo verre in de baarmoeder ziekelijk kan worden aangedaan, als aan hetzelve de noodige ruimte tot deszells ontwikkeling, of voedsel en zuurstot, ol eindelijk de behoorlijke warmtegraad ontbreekt (n). Hieruit kan men nu opmaken, welke ziekten het kind in het moederlijf hoofdzakelijk eigen zijn, en aan welke het niet ligt ol misschien nimmer onderworpen zijn zal. Zoo zullen, b. v. bij het foetus in de baarmoeder niet ligt ziekten van de alsdan nog slapende zinswerktuigen voorkomen, van welke men echter dcrzelver organische misvormingen moet onderscheiden. Wil de geneesheer het nog in het moederlijf vcrLecrcnde kim. voor ziekten behoeden , dan moet hij natuurlijker wijze voor eenen regelma— tigen leefregel der zwangeren zorgen, daar de gezondsheidsregels voor beide dezelfde zijn , cn de gezondheid van het kind van die der moeder afhangt (i). Lijdt eene zwangere vrouw aan hevige koortsaanvallen,^ is er bij haar eene ziekte van het spijsverteringskanaal aanwezig , oi werken nederdrukkende gemoedsaandoeningen op dezelve, dan blijven gewoonlijk de daaruit voor het kind voortspruitende nadeelen niet lang achterwege, want daardoor wordt of de noodige en behoorlijke warmt e- (n) Het is een schoon dichterlijk denkbeeld, de ontwikkeling van den mensch bij de wording eener plant, gelijk reeds Hippocrates zoo uitvoerig gedaan heeft, te vergelijken; in eenen meer naam» keurig geneeskundigen zin echter kan deze #lgenieene vergelijking met lang worden volgehouden , dan vooral niet, wanneer men de bronnen der ziekten, die de menschelijke vrucht kunnen teisteren, slechts bepaalt tolde afwijkingen inde levensnoodwendiffbeden , voor de planten- cn uienschenkieni te ge ij t onniis baar. liet zal later \an zelf blijken, dat ruimte, voedsel, zuurstof en warmte niet de eenige oorzaken zijn tot ontwikkeling van abnorimteiten in de vrucht. el'' (i) Hoewel het eene dwaasheid zoude wezen te willen ontkennen , dat de p-ezondheidsloestand der moeder in liet naanwste verband met dien der vrucht staat, zoo kan echter, wegens de meerdere of mindere zelistandigheid der laatste, niet onvoorwaardelijk worden aangenomen , dat atwijkingen in den welstand der moeder altijd ongeregeldheden in tiet loelaal bestaan moeten ten gevolge hebben ; ook de ondervinding spree ls ruimschoots tegen. graad in de baarmoeder veranderd , of deze laatste ontvangt de genoegzame hoeveelheid chyl en zuurstof niet, of haar zeer verhoogd leven , hetwelk haar door de bevruchtiging is medegedeeld, en dat eigenlijk eerst door de verlossing weder moest afnemen, vermindert zich. Hetgeen derhalve gedurende de zwangerschap voor het kind gedaan wordt , moet door de moeder geschieden, en een bijzondere leefregel voor het kind alleen bestaat er niet, Grootere oplettendheid wordt van den geneesheer gedurende de verlossing gevorderd , ten einde zoo wel moeder als kind voor nadeel bewaard blijven. De verlossing mag derhalve even min bovenmatig bespoedigd, als dat er te lang met dezelve mag gewacht worden, omdat in het eerste geval het kind niet behoorlijk rijp ter wereld komt (want zonder twijfel wordt er een bepaalde tijd tot de verlossing gevorderd, zal het kind tot het zelfstandig ademhalen en het leven in de buitenwereld geschikt zijn) (k), en in het laatste hetzelve, door het lang ontberen van de zuurstof, schijndood of wel dood geboren wordt. Verder heeft men er gedurende de verlossing op te letten, dat de navelstreng niet gedrukt wordt, dewijl in dit geval het kind zoude stikken. Wanneer het aangezigt voorligt, zij men voorzigtig, bet kind, vooral deszelfs oogen, door een ruw onderzoek niet te beleedigen, en belette men vooral, dat vroedvrouwen of verloskundigen hetzelve, wanneer het met de billen, knieën of voeten voorligt, om de geboorte van het hoofd te bevorderen, niet in den mond vasthouden, vooreerst, omdat het onderkaaksbeen, welks beide armen in het midden slechts door kraakbeen vereenigd zijn , ligt uiteenwijkt, ten andere, omdat er ook eene ontwrichting van hetzelve ontstaan kan. Dit is ook het geval met de geslachlsdeelen , wanneer de billen voorliggen , die bij mindere oplettendheid maar al te dikwijls beleedigd worden. Eindelijk bewerkt ook de natuur door te krachtige weeën dikwijls den dood van het kind , en wel door het breken der schedelbcendercn, waarvan Osiander (1), IIirt (2), d'Outrepont (3), Adeljiann (4), Sciimitt (5), (k) Het is gemakkelijk le beseffen, dat in den laalsten lijd van het baarrnoederlijk leven de hoofdorganen van den veranderenden bloedsomloop allengskens geschikt worden tot derzelver lateien werkkring , waartoe dan ook de langzame verwelking en loslating der vaten, die zich lusschcn de uterus en de placenta bevinden , vóór en bij de geboorte in niet geringe mate bijdragen; uit hoofde echter van eenen, lot de volmaking der vruclit noodvvendigen duur der geboorte zal wel geen verloskundige den partus vertragen, daar de natuur zelve leert, dat deszelfs beloop meestal van mechanische of dynamische bijomstandigheden van moeder of kind afhankelijk gemaakt is. Vert. (1) F. B. Osiander, Ilandb. der Enlbindungskunst. Tiibingen , 1819, Bd. 2, S. 200. (2) II. A. IIirt, de cranii neonator. tissnris e partu naturali, cum novo earum eiemplo. Lipsiae 181 . 4. c. tab. aeneis. (5) D' Outrepont, Abhandl. und Beitriige geburtshiilfl. Inballs. 1. Theil. Wiirzbnrg, 1822. (4) In Ilenke's Zeitschrift fiir die Staatsarzneikunde. Erlangen , 1825. 2 st. (8) Neue Denkschriften der phys-incdicin. Societat zu Erlangen , 1 Bd., S; GO. Jörq (1), Cartjs (2), ik zelf (3), Oito (4) en anderen, waarnemingen hebben medegedeeld. Bij de geboorte van het kind is het de pligt van den geneesheer er op te letten , dat alles, wat tot de ontvangst van het pasgeboren wicht noodzakelijk is, gereed zij. Is het aangezigt reeds voorbij het perinaeum der moeder, waarvan men het scheuren door eene passende ligging van de vrouw en het vlakke aanleggen van de hand tracht te voorkomen, dan zorge men, daar het kind alsdan dikwijls reeds voor de ontwikkeling van het verdere ligchaam begint adem te halen, door het uitspreiden der vingers van de hand, waarmede men ondersteunt, dat het ademliaTingsproces niet gestoord worde. Zijn ook de overige deelen van het ligchaam geboren, dan legt men het kind zoo digt mogelijk bij de moeder en wel schuins tusschen de dijen der kraamvrouw, opdat niet, bij eene te korte navelstreng van het kind , door te groote verwijdering van de moeder, deze verscheurd of te veel uitgerekt worde, omdat dan ligt eene navelbreuk bij het kind ontstaan zoude. Heeft het kind eenige minuten behoorlijk ademgehaald (hetgeen men door het voorziglig wegruimen van het in den mond aanwezige slijm , door middel van den kleinen vinger , zoekt te begunstigen) en geschreeuwd , dan wordt de navelstreng vier tot vijf duimen van het lijf van het kind stevig afgebonden en boven den band doorgesneden (l). Het eerste ademhalen der pasgeborenen en de longenproef gaan wij hier met stilzwijgen voorbij, daar dit onderwerp reeds op eene andere plaats breedvoerig door ons is behandeld (5). Voordat wij echter tot de diaetetische behandeling der pasgeborenen overgaan, zal liet noodzakelijk zijn de vraag te beantwoorden : wat verstaat men onder pasgeborenen , of hoe lang is een kind als pasgeboren te beschouwen ? In den laatsten tijd heeft deze vraag bij de lijfstraffelijke beoordceling van den kindermoord de geleerden (1) J. C. G. Jörg, Schriften zur Beförderung der Kenntniss des Weibes. II. Theil, p. 125. (2) C. G. Carus, Zur Lehi e von Schwangerschaft nndGeburt, physiol. palhol. und therap. Abhandlungen. I. Abtheilung. Leipz., 1822, S. 77. (5) Forschnngen des 19 Jahrh. u. s. w. I. Theil, p. 325. (4) Erster Nachtrag ztnn Verzeichnisse der Anatorii. Praeparatensammlung der Konigl. Anat. Inslituts zu Breslau von Dr. Ad. Wilii. Otto. Breslau 1850. 8 Nr. 8051» en 8823. (l) De nieuwere verloskundige schrijvers maken niet zoozeer op eene tijdsbepaling bij de onderbinding van de navelstreng opmerkzaam, maar schrijven meer algemeen voor. dezelve eerst na de behoorlijk plaats hebbende ademhaling van het kind in het werk te stellen , waartoe men derhalve nu eens vroeger dan later moet overgaan. Ook achten zij 2—5 afstands tusschen den navel en de plaats der onderbinding toereikende, om de onderbinding te kunnen herhalen , bijaldien bet handje loslaten , of een ziekelijk toeval bij het pasgeboren kind het doorknippen van het stukje streng noodzakelijk maken mogt. Hoe langer overigens het stuk streng is, des te meer heeft men voor hqt trekken aan den navel te vreezen. Verf. (5) Forschnngen des 19. Jahrh. im Gebicte der G. F. und Kinderkrankb. Bd. III, 1. 90, en Bd. VI( 1. 106. meermalen bezig gehouden, en Oi.livif.r (1) en Steimtz (2) stemmen met elkander overeen, dat men een kin! drie dagen lang al» pasgeboren beschouwen kan, binnen welke tijdruimte het aan het Iigchaam van het kind gebleven gedeelte van de navelstreng of afgevallen of ten minste verdroogd is (m). Na het doorsnijden der navelstreng wordt het kind dadelijk in een warm bad gezet, hetwelk eenen warmte graad van 26—27° R. hebben moet, en de meest gepaste overgang is van de vroegere verblijfplaats van het kind tot het zelfstandig leven in de buitenwereld. Was het kind met veel kaasstol overtrokken, welke het water niet wegneemt, dan is het noodig, dat men te voren de huid met eene zachte olie , vet of ongezouten boter inwrijft, waarna dezelve spoedig verwijderd kan worden. In plaats van zeep bedient men zich met nut van weiten- of amandelzemelen , omdat door de zeep de teedere huid van het kind, nog meer echter de oogen, geprikkeld worden , uit welken hoofde men ook van zeer troebel rivierwater ferst de aardachtige bestanddeelen laat bezinken, of, waar men het krijgen kan, in plaats van hetzelve water uit zuivere vijvers bezigt. G. Cn. Oesterien (3) raadt, dekaasstof, die in zoo ruime mate het kind bij de geboorte bedekt, voor zoo verre dezelve niet gedurende het bad door het wasschen met eene zachte spons verwijderd wordt, op de huid te laten zitten , en eveneens in de eerste 24 uren het zuiveren van den mond, van de oogen, ooren en neus achterwege te laten , oindat de natuur zich van dit weldadig overtreksel bedient, om schadelijke prikkels van de huidoppervlakte verwijderd te houden, en men, door het reinigen van dezelve niet geweld, aanleiding geeft tot roosachtige ontsteking , geelzucht, oogontsteking en andere ziekten der pasgeborenen. Wij daarentegen zijn van oordeel, dat eene zachte en voorzigtige reiniging van de huid aanprijzing verdient, daar in het tegenovergestelde geval twee gewigtige verrigtingen van dezelve , de opslorping en uitwaseming onderdrukt worden , en de op de teedere huid verdroogende kaasstof niet minder prikkelend op dezelve werkt. Na het bad moet het kind spoedig en zacht afgedroogd en gekleed worden. Dit moet natuurlijk in eene verwarmde kamer en met verwarmd linnengoed geschieden; want op het pasgeboren kind, hetwelk zich tot deszelfs geboorte in eene altijd gelijkmatige temperatuur bevond , werkt iedere koelere lucht nadeelig en spoedig ziet men gewoonlijk daarvan de gevolgen. Meestal reutelen de kinderen onmiddellijk na de geboorte sterk en halen moeijelijk adem. Dit heeft vele geneeskundigen van vroegeren (1) Aniiales d'hygiène publique. 1836, Oetob. (2) Rust's Magazin der gesammten Heilkunde. Bd. LIII, Heft I. (ia) Ook de gereglelijk-geneeskundige Bayard noemt de bepaling van Ollivier, om liet kind als pasgeboren te beschouwen, zoolang bij hetzelve het stuk navelstreng nog voorhanden is , en bet deze hoedanigheid te ontzeggen , als dit afgevallen is , zeer gemakkelijk , en verreweg te verkiezen boven het gevoelen van den Berlijnsehen Hoogleeraar Frorirp , dal voor den regter liet kind niet als pasgeboren dient te worden erkend, dan gedurende den lijd , waarin hetzelve de eerste zorgen der moeder nog niet heeft unlvangen , waarin het dns nog sangninolent is. Vert. (5) Heidelberger klinische Annalen. Bd. VII , H. I. 1831. lijd er toe bewogen, het gebruik van braak- en laxeerslroopjes voor pasgeborenen intevoeren, welke ook nu nog zeer dikwijls worden aangewend ; zoodoende wordt het kind dadelijk bij deszelfs intrede in de wereld met geneesmiddelen verwelkomd, hetgeen volstrekt aftekeuren is. Het gerculel verdwijnt, nadat de kinderen diep ademgehaald en geschreeuwd hebben, waardoor het slijm in den mond gebragt wordt; geschiedt echter de ademhaling zeer moeijelijk, dan laat men het kind eenige droppels naphtha, of bij gebrek hieraan, eenige droppels koud water op de borst vallen. Laxeerslroopjes, toegediend met het doel om het darmkanaal van het meconium te ontlasten, zijn bij kinderen, die door hunne moeders gezoogd worden, geheel overbodig en nadeelig, daar de eerste weiachtige moedermelk reeds ontlasting verwekkende eigenschappen bezit (m). Slen wende dezelve slechts bij kinderen aan , die door eene niinne gezoogd worden, die reeds langen tijd de borst gegeven heeft en bij welke de melk reeds dikker en vetter is; of bij zulke kinderen , welke men zonder borst groot brengt. Voordat de moeder haar kind aan de borst kan leggen, moeten altijd eenige uren verloopen, opdat zij eerst van de inspanning bij de verlossing tot bedaren zoude kunnen komen. Is het kind gedurende dezen tijd zeer onrustig en kan deze onrust door een weinig venkelthee niet ■weggenomen worden, dan zijn de bakers wel eens gewoon hetzelve pap te voeren, waartegen wij uitdrukkelijk waarschuwen. De ondervinding namelijk heelt ons geleerd, dat kinderen, aan welke men in de eerste dagen van hun leven reeds vast voedsel gegeven had, door de borst alleen, voornamelijk in de eerste maanden, als de melk nog dun is, niet meer kunnen verzadigd worden, en dat, indien men voortgaat hun dergelijk voedsel te geven, gewoonlijk spoedig eene gebrekkige spijsvertering, opzwellingen van klieren, klierziekte en dergelijke kwalen meer bet kind kwellen, zoo als men dagelijks gelegenheid heeft bij overvoerde kinderen waar te nemen. Wat verder de behandeling van pasgeboren kinderen betreft, herinneren wij, dat men zorg drage, dat dezelve in den beginne niet op plaatsen gebragt worden, waar het helle licht hun in de oogen valt , voor dat het oog zich allengskens aan dien prikkel gewend heeft. Dezelfde opmerkzaamheid schcnkc men aan de kamer, waarin het kind huisvest, en aan de kleeding van hetzelve. Wat de eerste betreft, is het noodig, dat. dezelve matig verwarmd, de lucht in dezelve zuiver, noch door slof, noch door rook bedorven zij; wordt de kamer gelucht ol gcschrobt, dan moet het kind in dien tussclientijd in eene andere kamer gebragt worden , daar juist tocht, die zelfs de planten niet eens kunnen verdragen, en vochtigheid voor het kind allernadeeligst zijn. Ten opzigle van dc (m) Deze geaardheid, zegt f/onoré C/uiillij, behoudt de melk tot dat de zogkoorls hare zamenslelling wijzigt; hij sommige vrouwen echter blijft deze purgerende werking der melk aanwezig, dan blijven tevens dc beslanddeelen van hot colostrum de heerschende. Hierdoor kan inliissehcn de gezondheid , en het leven der kinderen (door hel opwekken namelijk van eene voortdurende weiachtige en groene diarrhae) in gevaar gebragt worden , bijaldien geene andere zoogster voor het kind genomen wordt. Eene voorbijgaande ongesteldheid der voedster kan almede het zog tijdelijk deze geaardheid doen aannemen. Vcrt. laatste is het ook ccnc volstrekt af te keuren gewoonte, vochtig linnengoed in de kinderkamers te droogcn Ie hangen. Wat de kleeding van den nieuwen wereldburger betreft, heeft men hoofdzakelijk op vier punten te letten : 1) op doelmatige verwarming van het ligchaam ; de kleeding móet derhalve met den tijd van het jaar overeenkomen ; 2) op gemakkelijkheid, hetgeen vooral tol het vast toetrekken van handen, navelbanden en lnijers betrekking heeft; daardoor worden behalve pijn nog ophoopingen van bloed in een ol ander deel van het ligchaam veroorzaakt; 3) op zindelijkheid, en eindelijk 4) op droog linnengoed, daar bij verzuim van de beide laalsle punten ontvellingen, huiduitslag, roosachtige ontsteking, verharding van het celweefsel en dergelijke ziekten , in meerdere of mindere male Ie voorschijn komen. Het natuurlijkst voedsel voor hel kind, gedurende de ecrsle maanden van zijn leven', is de moedermelk (1); door deze moet het eigenlijk alleen worden opgebragt tot den tijd, waarop het kind , door het doorbreken der eerste landen, in slaat gesteld wordt, ander voedsel te knauwen en te verteren, liet te vroegtijdig geven van ander voedsel bij de moedermelk, vooral van vasle ot ten minsle van meer lijvige spijzen , is nadeelig. Het ongepaste van hel (oedienen van dergelijk voedsel zal men uit het volgende kunnen opmaken. De menseh is , even als ieder zoogdier , in het begin van zijn leven , slechts tot het opnemen van vloeibare voedingsmiddelen geschikt, en ontvangteerst met het verschijnen der tanden het vermogen van vaslere spijzen te verteren ; dit heeft meestal zes maanden na de geboorte plaats. Men zoude verkeerd doen, uit de omstandigheid , dat de meeste zoogdieren hunne jongen in slechts weinige weken zogen , de gevolgtrekking te maken, dat men daarom ook den niensch reeds zoo vroeglijdig ander voedsel kan toedienen ; want de na— (1) Conté Venveiiulo (li San liafacle, Raggionamento inlorno all' obligo d'allatlare i propri lïgliuoli. Milano, 1700- 8. — Mad. /*., Avis aux njères, qui veulent nourrir leurs enfans, a\ec des observalions sur les dangers, auxquelles les mères s'exposent, ainsi que leurs enfans, en ne les noorrissant pas. Utrecht et Paris, 1767. 8. — Levrel, Observalions sur l'allaitemcnt des enfans. l'aris, 1781. 8. — Lanrlois, Diss. sur les avantages de Pallaitcment des enfans par leurs mères ; onvrage couronné. Genève et Paris, 1781. 8. — Max SlolTs Iiriele an Frau v. . iiber die Pflieht der Mütter ihre Kinder zu stillen, berausgeg. von Eyercl. Wien, 1788. 8. — II. C/i. Krause's Abhandlung von heilsanier Sangnng neugel>orner Kinder, a. d. Lat. von ./. C. 1'. Lenve. Leipz. 1785. 8. ■—G. F. Ch. Wcitdelslatll, iiber die 1'flicht {jesunder Muller ilire Kinder selhst zu stillen. Frankf. uud Marburg, 1798. 8. — Mad. (Ie Reboure 7 Avis aux inères, qui veulent nourrir leurs enfans. Paris, 1799. 8. — Alb. Siebert, Priifung der bisherigeu arzllicben llaiidlungsweise bei nicht selbst slillenden Mültern. llallierstaclt, 1801. 8- — II. C'j) A. Ostlioff, iiber das Solbststillen , ein organisch-medicin , Versuch , zunaclist lür angehende Heilkiinstler. Leiugo , 1802. 8. — Luc. Jos. lloër, iiiicr die Siiiigung neugeborner Kinder ete» (aus dessen Abliandl. u. Versuehe besonders abgedriiekt). Wien, 1808. 8. — A. G. F. Krause, iiber die Daaer der stillungsperiode ; eine pbysiol. Abhandlung. Leipz. 1808. 8. — Fr. Joh. v. Leuthner, iiber die vernachlassigle Saugiing bei Miittern. Miincl , 1810. 8. — J. S. Göhl, iiber die Nothwendigkcit luid Wicbtigkeit der Selbslstillung der Miittcr. Landshut, 1812. 8. tuur van den nicnsch wijkt daarin van die der zoogdieren af, dat deze gewoonlijk hunne tanden reeds mede ter wereld brengen, en dat tot hunne ligchamelijke vorming in het algemeen verreweg minder tijd {bevorderd wordt. De natuur blijft zich derhalve in dit opzigt overal gelijk en ondergaat slechts naar de verschillende bewerktuiging der schepselen eenige wijziging. Even als nu het dier, nadat het eenigen tijd voedsel van de moeder ontvangen heeft, langzamerhand al spelend ander voedsel begint te zoeken, gewenne men allengskens het kind andere spijzen tot zich te nemen , waarbij men echter bijzonder oplettend zijn moet op den toestand van deszelfs spijsverteringswerktuigen. ]\iettegenstaande de borsten uitsluitend door de natuur aan de vrouw gegeven zijn, om, na het bevallen , aan het kind het noodige voedsel tc verschaften, zijn evenwel niet alle moeders in staat, hun kind zelve te zogen; van dezulke, die slechts uit gemak of uit andere oorzaken, die haar slechts tot schande 3trekken , het zogen hunner kinderen nalaten , willen wij niet eens gewagen. Het zoude b. v. onvergeeflijk zijn, aan moeders, welke aan tering of eene andere borstziekte" lijden het zogen hunner kinderen toetestaan, daar aan den eenen kant de krachlen der moeder daardoor sneller zouden ten gronde gaan, en aan den anderen kant tevens dezelfde ziekte onvermijdelijk op het kind overgaat. En indien nu en dan geneeskundigen beweren , dat het zogen voor vrouwen, die aan borstziekten lijden niet nadeelig is, ja zelfs , dat het haar voordeel doet, ten minste eenen tijd lang het kind de borst te geven, dan geschiedt dit slechts om geene uitzondering op den regel te maken, dat iedere moeder haar kind met hare borst voeden moet; de ondervinding echter bewijst het tegendeel. Onlangs heeft dar» ook Schopff (1) geheel en al ons gevoelen omhelsd. Ook bij andere gewigtige ziekten, die minder gemakkelijk op het kind overgaan , moet men de moeder somtijds het zogen verbieden, omdat men te vreezen heeft, dat het kind zulk ongezond voedsel uit de moederborst zuigt , dat het niet gezond blijven kan , zoodat de kiem tot haar verderf reeds in de naauwelijks met leven bedeelde bewerktuiging zou worden opgenomen. Vooral zijn het de dyskrasiën (kwaadsappigheden) der moeder, welke het zogen der kinderen aan minnen raadzaam maken , in het bijzonder de dikwijls hoogst nadeelige klierziekte. Bij andere vrouwen is de tepel zoodanig gevormd, dat de mond van het kind denzelven niet omvatten kan , welke toestand meestal ontstaat ten gevolge van de aanhoudende drukking van een sterk toegehaald keurslijf, door hetwelk meisjes en vrouwen de borsten trachten opwaarts te drukken, waardoor zij echter de natuurlijke ontwikkeling der tepels beletten. AI verder geraken bij sommige vrouwen de tepels door het zogen zoo ontveld, dat het niet mogelijk is, het kind verder langs dien weg te voeden; ol wel er ontstaan verettering en verborgene abcessen in de borsten , welke het spoedig spenen van het kind noodzakelijk maken , daar het onverwachte, door het zuigen van het kind begunstigde inwendig openbreken van zulke abscessen , waardoor het kind etter inslikt, voor hetzelve binnen korten tijd gevaarlijk , ja zelfs doodelijk worden kan. (1) Zie zijn werk, p. 17. IV. OVER I)E KEUZE VAN EENE MIN (1) EN HET KUNSTMATIG GROOTBRENGEN DER KINDEREN ZONDER MOEDERBORST. In gevallen, waarin de moeder niet zelve haar lind kan zogen , van welken aard de beletselen ook mogen zijn, moet men, indien zulks kan geschieden, eene minne trachten te vinden, opdat het kind desniettemin het voedsel ontvangt , dat de natuur voor hetzelve bestemd heeft. Wij nemen de vrijheid omtrent de keuze eener minne eenige mededeelingen te doen, daar men hierin nog dikwijls zeer verkeerd te werk gaat. Ten eerste hteft men, en te regt, te zorgen, dat de min zoowat te gelijker tijd met de moeder of niet langer dan eenige weken vroeger bevallen zij (o) , omdat anders de melk of te dun of te vet is; in het eerste geval derhalve zoude zij niet voedzaam genoeg, in het andere te zwaar voor de maag van het kind zijn. Verder zijn eenige geneeskundigen van oordeel, dat het raadzaam is, eene min te kiezen, wier ligchaamsgestel ten naaste bij met dat van de moeder overeenkomt; doch dit geschiedt geheel en al tenonregte, wanl zonder twijfel zoude in die gevallen, waar b. v. de moeder juist uithoofde van aanleg tot tering niet zogen mag , het doel geheel verloren gaan. Integendeel kieze men in ieder geval eene minne, die eene volmaakte gezondheid geniet, zonder daarbij op het gestel der moeder te letten; want juist daarvoor moeten wij trachten het gestel van het kind te verbeteren, wanneer het de kiem tot eene of andere ziekte, b. v. klierziekte van de moeder heeft geërfd. Zij zij derhalve goed gevormd, vrij van alle ziekelijke aandoeningen, en met gave tanden en eene goede spijsvertering bedeeld; men geve naauwkeurig acht of zij ook aan huiduitslag lijdt of gedurende hare zwangerschap geleden heeft , daar deze dikwijls gedurende het zogen weder te voorschijn komt, of zij niet met eenen kwalijkriekenden adem of (1) De meest bekende monographien overdit onderwerp zijn de volgende : Car. Linné, resp. Fr. Lindherg, Nutrix noverea. Upsal. 1752, in Linnaei Amoen. aead. Vol III. 42. — K. Stark, von den Betrügereien der Aramen. Leipzig, 1782. — Kassai, de Diaeta Nutrienni. Viennae. 1783.— J. A. Wagner, de morbis nutricibus aliisque foeminis, quae infantium en ram gerunt, ad hos translalis. Vilebergae. 1798. — A. F. F. Fritze, de noxia nutrices adhibendi eonsuetudine. Kalae 1800. Ueber das Saugen der Ammen. Ein diat. Versueh des Verf. der Kunst, gesunde Kinder zu habcn. (G. F. C. Greiner) , Altenburg. 1811. 8. — Alph. Noack, de nutrieis virtutibns Diss. Lips., 1831». 8. — Al. Donné, Du lait, et en particulier de celui des nourrices , considéré sous le rapport de ses bonnes et de ses mauvaises qualités nutritives et de ses altérations. Mémoire accompagné de planches. 1'aris, 1837. 8. (o) Indien reeds het meerdere of mindere tijdsverloop na de baring invloed op de melk uitoefent, zoodat dezelve naar die mate voor het kind meer of min geschikt kan geacht worden , welke nadeelen kan het zog dan niet voortbrengen, bij aldien de min voortgaat na het eerste een tweede kind te zogen , waarvan wij nog niet lang geleden weder een voorbeeld bij eene welgestelde familie zagen. Fert. voel zweet, met plaatselijke ongemakken (1) of dezen of genen vorin der venerische ziekte behebt is ; verder onderzoeke men of zij niet aan vallende ziekte of andere vormen van krampaandoeningen lijdt, of zij geen liederlijk gedrag heeft, daar iedere opwekking der zinnelijkheid op de afscheiding der melk invloed uitoefent Wat de menstruatie der minnen betreft , is het voorzeker waar, dat volsappige meisjes en vrouwen , zelfs wanneer zij de regels hebben, dikwijls zonder nadeel voor het kind blijven zogen; de melk neemt echter alsdan in voedende kracht af, en bekomt het kind derhalve minder wel; van daar ook, dat geneeskundigen altijd aanraden zulke minnen niet te kiezen , hetgeen dan ook zekerder is. Heelt men vermoeden dat eene minne weder zwanger is , dan doe men dezelve oogenblikkelijk het kind spenen. Somtijds treffen wij minnen aan, die alle opgenoemde vereischten bezitten , en desniettemin groeijen de kinderen niet; waarom Rosenstein raadt de melk te Onderzoeken. Die, welke niet te veel boterdeelen bevat , bij het afloopen in droppelvorui langs den nagel niet aan den vinger blijft hangen, in water gegoten eene witte wolk vormt, zonder onoplosbare draden daarin achter te laten , en welke eene naar het blaauwe zweemende kleur heeft, op de tong gebragt, den smaak van amandelen achterlaat, is de beste (p). Doch ook deze teekenen zijn bedriegelijk ; het zekerste middel is de min naar het uitzigt van haar eigen kind te beoordeelen. In den laalsten tijd heeft men groote opmerkzaamheid geschonken aan de scheikundige verhouding der melk , en vooral d'Abcet en Petit (2) hebben waargenomen, dat de melk, zal zij goed zijn, alkalisch reageren moet; dat echter de melk van vele minnen zuur is, en dat de door dezelve gezoogde kinderen aan braken en moeijelijke spijsvertering leden. Zij beschouwen derhalve de zure geaardheid der melk als tot vele ziekten en sterfgevallen bij kinderen aanleiding gevende, en raden derhalve aan , de melk altijd met lakmoespapier te onderzoeken , en wanneer dezelve zuur reageert, of eene andere minne te nemen , of de melk daardoor eene alkalische hoedanigheid te doen aannemen, dat men de minne geene zuren late gebruiken, en bij iedere keer dat zij drinkt eene halve of heele drachma hicarbonas sodae er bij te voegen. Na het bekendworden dezer onderzoekingen werden vele proeven daaromtrent genomen; en ook Dokné en Simon vonden de vrouwenmelk in den (1) J. G. Colltn [Schmiclt's, Jalirbiicher der in-undansland. gesammlen Mcdicin. Bd. XXIV, p. 519) zag , ten gevolge van eene verborgene zweer aan den voet cener min, bij liet kind, dat zij zoog, eene huiduitslag geboren worden , die voor geen der aangewende middelen week , en eerst na het veranderen van min zonder geneesmiddelen genas. (i') De hoeveelheid vaste kestanddeelen van het zog , varieert , volgens ïf üliler, tnsschen 10 en 15 pro 100, liet overige is water. De karakteristieke vaste bestanddeelen .zijn boter, kaasstof en melksuiker, waarvan de heide laatste zich in opgelosten toestand bevinden , terwijl de boter , uit margarine, elaine en hutyrine zaïnengesteld , in den vorm van ronde doorschijnende bolletjes van ongelijke grootte, nieerendeels kleiner dan die van liet bloed , en door een, welligt uit gestremde kaasstof beslaand omhulsel omgeven, in de melk voorhanden is. Buitendien beval dit vocht onder adderen nog melkzuur en melkzure zouten. Vert. (2) Revue medicalc franc, et étrangèrc. 1839, Févr. vcrschen toestand alcalisch reagerende; Heklï (1) zegt, dat hein de melk altijd onzijdig is voorgekomen, doch wanneer dezelve eenigen tijd gestaan heeft, vond hij dezelve altijd zuur (9). Dat overigens de dubbelkoolzure soda in de'melk overgaat, en dezelve eene aanmerkelijke alcalische geaardheid geeft, is ook door Chevallier en O. Henry (2) bevestigd geworden. Sciiseemasn (3) beweert dat de melk der beste koe ij en op de hollandsehe weiden alcaliseh van aard is en stemt uit eigene ondervinding met de medegedeelde waarneming overeen, dat de zuur reagerende melk meest altijd voor de zuigelingen nhdeelig is, en dunne ontlastingen, ontvellingen en andere ziekten veroorzaakt. Indien verder de stelling van Hartman (4), dat somtijds de melk uit de twee borsten verschillend van aard zijn kan, waar is , welke hij daardoor tracht te bewijzen, dat hij de melk uit de regier borst eener zogende duidelijk zoutig, die uit de linker daarentegen zoet vond, hetgeen ten gevolge had dat het zuigende kind onder sterke ontlastingen vleesch en krachten verloor, dan zoude daaruit noodzakelijk volgen, dat men in ieder geval de melk uit beide borsten moet onderzoeken, en zich niet mag te vrcden stellen, de melk uit slechts eene borst te hebben onderzocht. Dit verschijnsel zoude slechts te verklaren zijn, wanneer men aanneemt, dat de eene borstklier zich in eenen ziekelijken toestand bevonden heeft, zonder dat deze zich door uitwendig waarneembare teekenen te kennen gaf (r). Eindelijk neme men het karakter en de zedelijkheid der min in aanmerking, daar het bekend is , dat zeer kwaadaardige moeders en minnen, welke de kinderen na hevige gemoedsaandoeningen aan de borst leiden, dezelve niet zelden dood op den schoot hielden, of door stuiptrekkingen zagen aangetast, die den dood ten gevolge hadden. Minnen , welke door hevige driften beheerscht worden, zijn volstrekt niet geschikt , zelfs wanneer zij al het mogelijke doen om dezelve tegen te gaan , want verkropte spijt, stille gramschap en onophoudelijke zorgen zijn ten hoogste voor den zuigeling nadeelig. De nadeelige invloed van hevige gemoedsaandoeningen van zogenden op de gezondheid en zelfs op het leven der kinderen wordt nog bevestigd, door een onlangs door B. Ridgf, (5) medegedeeld geval, waarin ten gevolge van eene schrik der moeder de dood van den zuigeling volgde. Men zal naauwelijks gelooven, dat niettegenstaande alle voorzorgen bij de keuze, en zelfs wanneer de min alle de opgesomde vereischlcn bézit, een kind evenwel niet groeijen , ja zelfs ziekelijk zijn kan; en (1) v. Froricp's Neue Noliz Bd. XI, II. 5. 1859, J11I., S. 3G. (9) Naar gelang van het voedsel, zegt lï'öliler, is het zog nu eens zwak zuur, dan weder zwak alkalisch. Vert. (2) Gazelle médicale de Paris. 1859 , no. 40. (3) IIolscher''s hannöversehe Annalen fiir die gesammte Heilkunde, lid. V, II. 3. (n) Zoude er geene verscheidenheid , ofschoon nog onbepaald welke , in het zog der luide borsten ontslaan, naar gelang bij voorkeur uit de eene of andere gezoogd wordt ? Vert. (4) Miltheilungen aus dem Arehive der Gesellschaft praktischer Aerzte zu Riga. I. Sannnl. Riga u. Mitau. 1859. 8. (5) The London medical gazelle. Vol. XXIII, p. 193. toch heelt zulks plaats. Hier ligt echter de schuld mindêr aan dc minnen, dan wel aan de menschen welke zij dient; bij de oppassing eener min wordt namelijk te weinig gelet óp haar ligchaamsgestel en op haar vroeger leven en beroep, van welke men, zal hare gezondheid niet lijden, niet te veel mag afwijken. Laat men eene vroeger aan zwaren arbeid gewone minne, die tot nu toe zich gevoed heeft met spijzen, die zwaar te verteren zijn, onder eene zeer ligte dieet, rustig naast het kind in de kamer zitten , dan zal zij zeker spoedig beginnen te kwijnen, de melk zal té zwaar voor het kind worden en het zal aan winderigheid, verstoppingen lijden, onrustig worden, weinig slapen en niet behoorlijk groeijen. In zulke gevallen moet men zorg dragen, dat de minne het zwaarste werk mede verrigt en niet al te gemakkelijk te verteren spijzen tot voedsel bekome; alle scherp zure, zeer verhittende, gezouten en winderige spijzen, alsmede geestrijke dranken, zijn volstrekt te vermijden. Zeer wijs heeft de natuur het eerste voedsel uit de borst met slechts weinige voedzame bestanddeelen bedeeld (s), en aan het colostrum tevens ontlastende eigenschappen gegeven, opdat het kind door deze vloeistof als liet ware eerst het verteren van spijs leeren en het darmkanaal van het taaije meconium ontlast worden zoude. Riciiard (1) heeft derhalve, naar ons inzien, de natuur al zeer weinig begrepen, wanneer hij dezel\e beschuldigt , dat zij den misslag begaat de eerste moedermelk dun en ontlasting bevorderende af te scheiden, en daarom aanraadt, bij de keuze eener min zorg te dragen, dat dezelve het kraambed reeds verlaten heeft. Het zoude ons te ver leiden, indien wij hier de talrijke uitkomsten van het microscopisch onderzoek der moedermelk wilden mededeelen, welke wij inden laatsten tijd aan de ijverige navorschingen van Al. Donné (2), J. Franz Sraos (3), Henle (4), Mandl (5), Nasse (6), Moreaü, Baron, (s) De eerste melk is gewoonlijk zeer rijk aan vet, minder rijk aan de proteïne bevattende , voedzame kaasslof, als ook aan melksuiker. Door liet mikroskoop ziet men in liet colostrum de veel kleinere melkbolletjes in ruimere hoeveelheid en , vooral de grootste , opeengehoopt; bovendien vindt men in hetzelve gele ligelianmpjes van meerderen omvang. van eenen korrelachtigen inhoud, welke met den naam van colostrum-ligehaampjes zijn bestempeld geworden. Deze laatste verdwijnen na eenige dagen , terwijl Donné evenwel bij sommige ongesteldheden der borsten, als zwelling der nielkklieren of beginnende ontsteking, dezelve ook later weder waarnam; bij welke ziekelijke toestanden overigens, volgens denzelfden schrijver, het zog in bet algemeen weder het karakter van het colostrum aanneemt. Vert. (1) Traité pratique des maladies des enfans. Paris et I-yon, 1839, bi. 147. (2) Dn lait et en particulier de celui des nourrices consideré sous Ie rapport de scs bonnes et mauvaises qualites nutritives et de ses alterations. Paris, 1837. 8. (o) Joh. iViiller s Areliiv. fiir Anatom. Physiol. und wissenschaftl. Medicin. 1839, Heft.. 1. Vergelijk Hft. 2 en Pliarinaceut. Centrbl. 1839. no. 43. (4) ». Frorieps neue Notizen etc. JBd. XI. St. 3 , S. 33. Weimar, 1839. 4. ' (8) Ter zelfder plaatse, lift. 3. (6) Müllers Areliiv. etc. 1840, Hft. 3. Orfila, Velpeav, Blandin, Louis (1), P. Harting (2} en d'Outrepont (3) verschuldigd zijn ; het zij derhalve genoeg hier de bronnen te hebben opgegeven, waardoor een ieder onzer lezers in staat gesteld wordt, uit deze zelve Ie putten. Men heeft meermalen geaarzeld , moeders en minnen bij plaats hebbende ziekten te laten zogen. De natuur schijnt echter te dien opzigte zeer goed voor het kind gezorgd te hebben , want men heeft zich dikwijls overtuigd, dat niet ligt door de melk ziekten van de moeder op het kind worden overgebragt. In de hospitalen voor syphilitische lijders te Parijs werd de syphiiis door de melk (zoo de tepels slechts gezond bleven) nooit op het kind overgeplant. J. Sesmola (4) verzekert gezien te hebben, dat zuigelingen aan de borst van derzelver door de aziatische cholera aangetaste moeders tot den dood van deze laatste bleven zuigen , zonder ziek te worden ; Troüsseau (5) voert uit eigene on. dervinding gevallen aan van erysipelas, typhus abdominalis , ja zelfs van contagieuse en miasuiatische ziekten, b. v. van pokken en varioloiden , gedurende welke de moeders hare kinderen bleven zogen, zonder dat de laatste ziek werden. Wij aarzelen echter, zoo wij meenen te regt, in alle zulke gevallen het zogen der moeders of minnen als met geen gevaar verbonden te verklaren; maar zijn voor het overige overtuigd, dat het niet noodigis, bij iedere onbeduidende ziekte der moeder of van de min, het kirid dadelijk van de borst te doen, houden het echter in tegendeel met Troüsseab voor raadzaam, in alle die gevallen, waarin eene ziekte der zogende langdurig wordt, zoo wel in het belang van de moeder of de min, als in dat van het kind, het zogen t« verbieden. Wil het kind de borst niet nemen, dan moet men ten spoedigste de oorzaak opsporen, die hetzij aan de moeder of minne, hetzij aan het kind ligt. Bij de moeder of de ininne ligt de schuld meestal in het ontbreken of het te kort zijn, in de hardheid en breedte van den tepel; ook wel in de te groote uitzetting der borst door eene groote hoeveelheid melk , waardoor de tepel plat getrokken wordt, zoodat het kind denzelven niet vatten kan. Somtijds schijnt het kind eenen afkeer van de min te hebben, zoo als wij gelegenheid gehad hebben waar te nemen bij iemand, welke zulk eene kwalijk riekende uitwaseming had, dat liet kind zich- telkens onder onophoudelijk schreeuwen er tegen verzette de borst te nemen, niettegenstaande de behoorlijke hoeveelheid melk werd afgescheiden; daar vlijtig wasschen en baden den onaangenamen reuk niet verdreven, werd eene andere min genomen , en het kind aarzelde toen geen oogenhlik de horst te nemen. Nemen de kinderen de borst, doch laten zij dezelve na weinige teugen onder schreeuwen weder los , en zijn zij dan op nieuw niet weder aan het zuigen te brengen , dan is gewoonlijk in eene slechte (1) Gezamenlijk in de Gazette médieale de Paris. 1811 , no. 4. (£) rijdschrift voor natuurlijke geschiedenis en physiol., van J. v. d. t/oeven enz. VII . 214. (3) Neue Zeitschr. fiir Geburtsk. BJ. X, lift. 1. Berlin , 1841. 8. (4) Omodei Annali universali di Medicina. 1838, Marzo. (!>) Gazette des hópitaux. 1840, no. 42. —Sclmidt's Jahrb. Bd. XXXI S. 183. 3 geaardheid der melk de oorzaak daarvan gelegen (t). In sommige gevallen echter ligt de oorzaak, waarom het kind niet zuigt, in misvormingen of ziekelijke aandoeningen van de mondholte, b. v. in het aanwezig zijn van eene hazenlip, in het ontbreken van de huig, in het gespleten zijn van het gehemelte, in eenen te korten tongriem, in vergroeiingen van de tong, in liet kikrorschgezwel, enz. of in eenen geheel verstopten en zamengegroeiden neus. Somwijlen ligt in algemeene zwakte, onvolkomene ademhaling, in verlamming van de aangezigts- en halsspieren , ten gevolge van zeer zware verlossingen, of in eene ontsteking van den mond gedurende het vormingstijdperk van de spruw, in zweren in den mond aanwezig enz., de oorzaak , dat het. zuigen niet behoorlijk plaats grijpt -of afgebroken wordt. Deze verschillende oorzaken moeten behoorlijk onderscheiden en in het oog gehouden , en het geneesplan naar dezelve gewijzigd worden. Zoo het mogelijk is , late men het kind zoo lang door de borst voeden, tot dat eenige melktandjes te voorschijn gekomen zijn, waardoor de natuur de geschiktheid tot het opnemen van ander voedsel schijnt aan te duiden. Bij het spenen zij men voorzigtig; men verwijdere de kinderen slechts langzamerhand van de borst en vermindere de hoeveelheid melk in dezelfde verhouding, als hun andere voedingsmiddelen in grootere hoeveelheid worden toegediend. De ondervinding bewijst, dat kinderen , die gedurende een half jaar en langer niets dan moedermelk kregen en dan spoedig gespeend werden, volstrekt geen ander voedsel nemen wilden, en in den hoogsten graad onrustig, door deze snelle en aanmerkelijke verandering in de wijze van voeding mager werden en in krachten afnamen, ja zelfs aanhoudend aan eene slechte spijsvertering leden. Worden daarentegen zuigelingen reeds na de eerste maanden van hun leven langzamerhand aan andere spijzen gewend, geeft men hun, in het begin natuurlijk in zeer geringe giften, dagelijks tweemaal een weinig goed geweekte beschuitpap, late men hun later een weinig vleeschnat gebruiken en gewent inen dezelve dan langzamerhand ook een weinig inelk en ligt bier te drinken, dan zijn de gevolgen voortreifelijk. Indien men zoo te werk gegaan is , late men reeds zes tot acht weken voor hel spenen het kind telkens minder dikwijls de borst geven, en versterkt in dezelfde mate de gift van het toegediende drinken, waardoor bij de moeder of minne de melkafscheiding allengskens afneemt, het spenen minder bezwaren oplevert en het kind op die wijze onbemerkt ander voedsel krijgt , zoodat het door het missen der borst, niet onrustig wordt, en men aan het ligchaam van het kind geene merkbare verandering waarneemt. Vraagt men hoe lang het doelmatig kan geoordeeld worden het kind te laten zuigen , dan is dit voorzeker met betrekking tot het kind gemakkelijk te bepalen , wanneer men het doorbreken van de eerste melktanden in het algemeen als het door de natuur zelve aangegeven tijdstip voor het ontwennen van de borst aanneemt, maar er kunnen gevallen bij de moeder en de min voorkomen, waarin het zogen onraad- (t) liet colostrum , zegt Malthysseiis, is somwijlen \an eenen onaangename» smaak, waardoor het kind weigert hetzelve te nemen. In dit geval moet men de moeder daarvan ontdoen , en het pasgeboren kind gedurende een ol' twee dagen gerstewater ol' koemelk , met suikerwater gemengd, tot voedsel geven. Vert. ïaam kan worden geoordeeld; gevallen, welke ons reeds op eene andere plaats hebben bezig gehouden (1). Wij zullen intussehen bij dezelve hier nog eene, doorScïineemann (2) gemaakte, juiste aanmerking voegen: dat men namelijk oogenblikkelijk met het zogen moet doen ophouden in die gevallen , waarvan wij er ook verscheidene hebben waargenomen , waarin men bij personen , die anders zoowel van ligehaam als van geest gezond zijn, zoolang de afscheiding der melk duurt, eene eigendommelijke en, wanneer zij in den hoogsten graad aanwezig is , heizij op het eigen leven of op dat van het kind gemunte monomanie ziet geboren worden. Is in deze en dergelijke gevallen het kind nog te jong en nog niet genoegzaam voorbereid oin te spenen, dan is het noodzakelijk, voor eenentijd lang eene andere zoogster te zoeken. Ook bij personen, bij welke zich gedurende het zogen de , het eerst door Walker (3) beschreven tering der zogenden openbaart, een toestand, dien F. A. Wilde (4) tabes lactea noemt, moet het zogen worden opgegeven , daar het zoowel voor de moeder of de min als voor liet kind gevaarlijk is. Deze tabes laotea kenmerkt zich door koortsbeweging, nachtelijk zweet, gebrek aan eetlust, onophoudelijken dorst, in het oog vallende vermagering van het geheele ligehaam , groote zwakte en afgematheid, versnelden pols, algemeene ontstemming van het zenuwstelsel, borst- en ademhalingsbezwaren, en traagheid in alle verrigtingen des ligchaams. Daar vele ouders, uithoofde van het voortdurend toenemende zedenbederf onder de mindere volksklassen, er niet toe kunnen besluiten , eene minne voor hun kind te nemen, heeft onlangs Zwierlein (5) den voorslag gedaan , eene geit tot dit doel aan te wenden. Daar echter de geitenmelk in hare bestanddeelen volslrekt niet met de menschemnelk overeenkomt, de geiten doorgaans zeer moeijelijk tot dit werk kunnen worden afgerigt en men bij geene der proeven , die men ten dien opzigte heeft genomen , met het gewenschte gevolg is bekroond geworden, heeft men dit denkbeeld wederom laten varen , zoodat hetzelve nog slechts geschiedkundige waarde bezit (u). Somtijds is men gedwongen eene gekozen minne na korten tijd , uithoofde van ziekelijkheid of uit andere oorzaken weder te bedanken ; in dit (1) Forschungen des 19. Jahrh. etc. Bd. I!, S. 20a, und Ëii. IV", S. 277. (2) flnlschers Hannöverscbe Annalen. Bd. V, Ilfl. 5. (3) Memoirs of llic medical society of London , instituted in the vcar 1773. Vol. II. London, 1789. 8. (4) rVicAVs und Onpenheim's Zcitschrift fiir die gesammte Mediein. Bd. XVI, Hft. 4. (5) K. A. Zwierlcin, die Ziege als beste mid uohlfeilste Saugamme empfohlen. Stendal. 1819. 2 Theile. (u) Wanneer wij bij Honoré Chaillij in 184Ï5 (/.ie de tweede uitgave van zijn door den koninklijken raad voor het publiek onderwijs in Frankrijk aangenomen verloskundig werk) het gevoelen vinden uitgedrukt, dat men een kind van zes weken of twee maanden, het tijdperk, waarin genoemde schrijver liet bezigen van onverdunde melk bij kunstmatige voeding gepast acht , met goed gevolg door eene geit kan doen zogen, dan is deze wijze van kunstmatige voeding niet als louter tot de geschiedenis behoo-ende te beschouwen. Vert. .jjcval is liet het best, om, indien het kind nog zeer teeder is, eelie an¬ dere minne te nemen. Is de moeder daartoe niet over te halen, maar is het hare vaste wil het kind zonder borst groot te brengen, dan komt de behandeling overeen met die, welke wij nu zullen opgeven, daar wij over het opvoeden der kinderen zonder moedermelk zullen handelen (1). De eerste moedermelk, welke eene drijvende eigenschap heeft, ten einde het meconium te verwijderen, trachten wij na te bootsen door het kind gedurende de eerste dagen slechts zoete wei te geven, en wel zoo lang , tot de stoelgang van het kind geel gekleurd wordt. Bij het toedienen van dit, zoowel als van ander vloeibaar voedsel, hetwelk men kinderen in den eersten tijd na de geboorte geeft, zij men er op bedacht, dat men hetzelve nooit ïnfct eenen lepel ingiet, omdat men alsdan niet beoordeelen kan, wanneer het kind verzadigd is , en helzelve te veel of te weinig krijgt, waarop braking of onrust volgt. Uit dien hoofde bezige men een zuigllsschje , op hetwelk een kunsttepel bevestigd wordt (uit gewone spons en een daarover getrokken blaas , waarin men van boven met den naald eenige openingen gemaakt heeft), waaruit het kind tot verzadiging toe zooveel zuigt als het behoefte heeft. De grootste zindelijkheid is daarbij van het hoogste belang; het is daarom noodzakelijk, telkens na liet zuigen van het kind den kunsttepel te zuiveren en in schoon water uit te spoelen , omdat de in denzelven opgenomen vloeistof ligt zuur wordt, en daardoor het voedsel, en met dit tevens de spijsvertering van het kind bederft (v). Heeft het kind eenige malen ontlasting gehad , en begin! de kleur van het ontlaste lichter te worden, dan zorge men voor eenen meer voedenden drank ; hiertoe past een mengsel van gelijke deelen gekookte koemelk en lindebloesem- of venkelthee. Dit mengsel wordt langzamerhand versterkt, door meer melk en minder venkel thee te nemen. Zelfs wanneer het kind met dezen drank alleen niet meer te vreden is, houde men in het oog, dat het, even als ieder zoogdier, in den eersten tijd van deszelfs leven, slechts tot het verteren van vloeibaar voedsel geschikt is , en dat de maag alsdan volstrekt geene vaste spijs verdragen kan. De vloeibare spijs make men derhalve al meer en meer voedsel bevattend, door namelijk heizij eene beschuit in venkelthee te doen opzwellen en week worden, waarna men de met de voedende beslanddeelen van de beschuit bezwangerde thee, naar omstandigheden zelfs nog met melk en een weinig suiker gemengd , als voedendendrank aan liet kind toedien t; hetzij havergortwater of melk , waarin een weinig geel van ei is opgelost, te bezigen, waardoor men (1) Ph. Baldini, Metodo die allaltare a mano i bambini. Neap. 1787. 8. — Ph. Baldini, Nene Methode die Kinder oline Brust gross zu ziehen. Wien, 1795. 8. — ./. Lud I/aidenreich, voti der Nahrung ganz kleiner Kinder u.s. w. Wien , 17 09. 8. — L. Careno, Saggiosulla inaniera
  • . v. op de longen , enz. te verdragen. De werktuigen der assimilatie zijn nog niet geschikt, om de in het darmkanaal gebragte voedingsmiddelen te bewerken, de huid is zelfs nog te teeder , om de daarop inwerkende vreemde prikkels (welke in ieder ge"val minder zacht zijn dan het vruchtwater) zonder nadeel te verduren. Dat een kind te vroegtijdig geboren is, bespeurt men aan het in vergelijking tot het overige ligchaain buiten verhouding groote hoofd en aan het, naar evenredigheid van den omvang van het hoofd, kleine gezigt, — aan de teedeiheid en kleinheid van het kind zelf,— aan de roode nog met lanugo bedekte huid , aan de weeke nagels der vingers en toonen , — aan den lager en dieper liggenden navel, — aan de korte ledematen, aan de zwakkere bewegingen, — aan het mocijelijk ademhalen, waarbij de buikspieren de inspanning van het kind verraden , — aan de fijne en piepende stem en het onophoudelijk kermend geluid, — aan het aanhoudende slapen, en aan het onvermogen, om het voedsel uit de moederborst behoorlijk tot zich te nemen. Sommige ontijdig geboren kinderen zijn wel is waar in staat om te zuigen, doch zij doen ge- woonlijk slechts ecnige teugen, houden dan uit vermoeidheid op, en slapen vermoeid , maar niet verzadigd in. Eindelijk ontbreekt het ook aan liet onrijp geboren kind aan de bron ter onderhouding der noodige warmte , en daarom vinden wij , wanneer wij niet voor kunstmatige verwarming van hetzelve zorgen , de ledematen altijd koud. Door de te vroegtijdige geboorte verloor het kind de voor hetzelve geschikte verblijfplaats ; deze moet men zien te vergoeden door liet kind niet zulke dingen te omgeven, welke geene drukking op de teedere huid uitoefenen, door voor eenen gelijkmatigen warmtegraad te zorgen en op de verrigting der huid acht te geven. Wij bereiken dit doel , wanneer wij bet kind voor alle drukkende en naauwe kleedingstukken behoeden, door liet in weeke en gezuiverde wol te leggen; verder door het kind met warme doeken te bedekken , en alles te verwarmen , dat hetzelve omgeeft , ten einde het voor verkouding en iedere afwisseling van temperatuur te-beschutten; en eindelijk door het vlijtig te baden, omdat bet kind, dat eigenlijk nog langeren tijd in het vruchtwater had moeten liggen, de baden ten hoogste noodig heeft. Nemen wij verder de teederlieid der huid in aanmerking en bedenken wij , dat het kind tevens door de huid gevoed wordt, daar deze bij het foetus veel werkzamer is dan bij den geboren mensch , dan worden wij daardoor opmerkzaam gemaakt, de baden zoo in te rigten, dat de huid door dezelve niet geprikkeld wordt, maar dat zij zacht en voedend zijn. Men begrijpt dus gemakkelijk, dat de bijvoeging van zeep lot dezelve nadeelig is, en dat. wij ons in plaats van zeep-, liever van inelkbaden bedienen; ol ten minste van dezulke, die voor een gedeelte uit melk beslaan. Verder moet voor eene doelmatige voeding van het kind worden zorg gedragen , en als zulke verdient de moedermelk ol de borst eener min , die nog jong kraams is, de meeste aanbeTeling. Ileeft eene min reeds langeren tijd gezoogd , dan is hare melk niet meer tot voedsel voor het pasgeboren kind geschikt , omdat zij te voedend en voor het teedere pasgeboren kind onverleerbaar geworden is. Heeft het kind reeds kracht genoeg, 0111 de melk zelf uit de borst te ztiigen. dan is dit het best, doch men moet daarbij veel geduld hebben, omdat het kind te zwak is, aanhoudend te blijven zuigen, en na eenige trekken altijd weder eenen tijd lang rust. Is bet kind nog niet in staat zelf te zuigen , dan moet de moeder of min hetzelve de melk in den mond drukken. Daar echter deze wijze van toediening van voedsel zelden toereikend zal zijn om het kind te verzadigen en in het leven te behouden , wende men tevens voedende , vooral melkklisteren aan, en giete het een weinig verdunde koemelk of zeer slappe venkelthee met koemelk in den mond. Ook hebben onderscheidene geneesheeren voorgeslagen , ontijdig geboren zwakke kinderen in verseh geslagte , nog wanne dieren te leggen , en waar de gelegenheid daartoe voorhanden is , is het raadzaam , daarvan gebruik te maken. Ten derde moet men op de luchtgesteldheid acht geven, zoowel met betrekking tot derzelver warmtegraad, als tot bare zamenstelling. liet foetus leeft, zoolang het zich in de baarmoeder bevindt, in dezelfde gelijkmatige temperatuur; het moet derhalve ons streven zijn, hetzelve ook na de geboorte onder denzelfden warmtegraad te laten voortleven. Dien ten gevolge moet de kamer, waarin zich het kind bevindt, altijd tot op 17 of 18° 11. verwarmd worden , bij dag zoo wel als des nachts, waarbij levens alle mogelijke tochilucht moet vermeden worden. Wat dc samenstelling der luclit belreft, moet de geneesheer zorg dragen, dat zij zuiver en vrij van rook , slof en uitwasemingen zij , die nadeelig op de longen van het kind zouden kunnen werken. Vooral vermijde inen het ophangen van vochtig goed in de kinderkamer, het tabakrooken, iedere andere berookingenz., en zorge, dat dagelijks ten minsie eenmaal de lucht in de kamer ververscht en gedurende -het koude jaargetijde weder tot den opgegeven warmtegraad gebragt worde, voordat men het kind weder in dezelve brengt. Dat zulke kinderen niet in vochtige of geschrobde, nieuw behangen of gewitte kamers blijven mogen, behoeft naauwelijks vermelding. Eveneens begrijpt men ligfelijk, dat men het dag- eri vooral het zonlicht langen tijd temperen en niet op het oog van te vroegtijdig gebot en kinderen moet laten inwerken, opdat derzei ver slaap rustig en onafgebroken zij. Eindelijk lette men naauwkeurig op de ligchamelijke ontwikkeling van zulke schepseltje», die altijd zeer langzaam plaats heeft. Ontijdig geboren kinderen krijgen gewoonlijk eerst laat het vrije gebruik hunner ledematen, omdat de beenderen en spieren meestal nog zeer zwak ziju. Zulke kinderen mogen derhalve niet zoo vroeg als voldragen kinderen in eene zittende houding op den arm worden rondgedragen, maar men moet dezelve een halfjaar lang laten liggen, of op kussens liggende ronddragen of rondrijden : wordt deze voorzigtigheidsmaatregel niet opgevolgd, dan loopt men ligt gevaar dat zij krom worden, daar de ruggegraat te zwak is, om liet bovenligehaam regt op te houden, en derhalve bij de gelijktijdige zwakte der spieren ligt krom wordt. Ook het te vroegtijdig op de voeten plaatsen der kinderen heeft verkrommingen van dezelve ten gevolge , want deze kinderen zijn , uithoofde van de ontbrekende beenvorming tijdens de geboorte, en dc menigvuldige invloeden, waardoor dezelve na de geboorte verhinderd wordt, zeer tot de engelsche ziekte geneigd, waarom men dezelve dan ook voor alles moet zoeken te behoeden, hetgeen uitwendige misvormingen veroorzaken kan. Ook bij de zorgvuldigste inachtneming van al deze regels, gelukt het op verre na niet altijd, de in de achtste en negende maand der zwangerschap geboren kinderen in het leven te behouden; vooral wanneer de moeders dezelve niet zogen kunnen of men geene goede minne voor dezelve krijgen kan. En indien reeds van de rijp ter wereld gekomen kinderen slechts een klein gedeelte bij kunstmatig voedsel groeit, •dan kan men wel begrijpen , dat de verreweg teederdere bewerktuiging van te vroegtijdig geborenen dit voedsel nog veel minder verdragen zal! Men raadplege omtrent dit hoofdstuk de volgende werken : J. I)av. ürscii, Anführung des Landvolks zu der körperlichcn Erziehung der Kinder. Marburg 1787. 8. — O. G. ab Eiken, Diss. ds noxis ex praematura puhertate oriendis in physica cducatione inaximopore altendendis Jenac. 1789. — J. Giradit, die gute Mutter, oder Abhandluug von dein eben sa einfaehen als lür Jcdermann lcicht anwendbaren Mittel, seinen Kindern eine starke, dauerhafte Gesundheit, bcsonders cin glückliches Zalmen zu verschaffen. Braunschweig 1790. — üeber das Verfüttern der Kinder von Hrn. M. zu B. llannövrisches Magazin, 1790. S. 1003. — Dr. A. IIinze, Riige ciniger Fehler der ei sten physischen Erziehung der Kinder, in Staiik's Archif für die Geburts- hiilfe , B<1. IV. St. 3. — J. A. Schumahk, Epist. de erroribus quidustlaiti rducationis infantum tenelloruin. Viteberg 1790. 8. — Raiilin, von Erhaltung der Kinder. Leipzig 1770. 8. — G. Daigiian's Gesundheitslelire in Bezieliung auf das kindliche und mannliche Aller. A. d. Franz. 1788. 8. — Eene andere vertaling. Gera 1739. 8. — J. C. F. Scherf, von der physicalischen Erziehung der Kinder und Heilung ihrer Krankheiten. Leipz. 1791. 8. — R. G. Bacer , Ueber die Mittel, dein Geslechtstriebe eine unschiidliche Richtung zu geben. Eine gekröntc Preisschrift. Mit Vorrede und Anmerk. von Salzmans, Leipz. 1791. 8. — Dr. B. C. Faust , wie der Geslechlstrieb der Menschen in Ordnung zu bringen, und wie die Menschen besser und glücklicher zu inaclien. Mit einer Vorrede von Campe. Braunschweg 179l. 8. — J. N. Thosann , Ucber die physisclie Erziehung der Kinder. Wurzb. 1791. 8. — J. H. Müllêr, über einige Fehler der körperliehen Erziehung der Kinder. Erlangen 1791. 8. — J. F. VV. Weisse, de signis manusluprationis cerlioribus. Erfurt 1792. — F. Zcjccarin'I , I>iss. de causis increscentis quolidianae mortalitatis ex moderna educatione ac nulritione desumiis. lleidelberg 1792. — J. W. Wigand , de noxa i'asciarum infantum inprimis quoad genitalia. Erl. 1793. — Scii>jerler , Gesundheitslehre für die Jugend. enthaltond einige Anweisungen zu Leibesübungen. Sclmepfenthal 1793. Nurnberg. 179,5. 8. — C. W. IIijfeland, Errinnerng an alle Mütter, deren die Gesundheit ihrer Kinder ans llerzen liegt: ueber einige wichtige Punkte der Behandlung der Kinder in den ersten Lcbensjahren. Bielefeld 1793. 8. — Cp. Girianner , Abhandlung über die Krankheiten der Kinder und uber die physisclie Erziehung derselben. Berlin 1794. — J. II. Rey , Diss. de caulelis circa recens natos. Heidelberg 1794. — J. P. Frank, Abhandlung über eine gesunde Kindererziehungnach medic.physischeriGrundsa'zen. u. s. w. A. d. 1. von J. G. Greber. Leipz. 1794. Zweite Aufl. 1802. 8. J. II. Paul, Erziehungscatechisnius für Aeltern u s. w. Zwei Theile. Budissin, 1794—95. 8. — G. Crüsids, von den Mitteln Kinder zu gesunden Menschen zu erziehcn. Leipz. 1796. 8. — Saccerotte, de la ejuservation des enfans pendant la grossesse et de leur éducalion physique etc. Paris, an IV. Deutsch mit Anmerk. des Ueberselzers. Leipz. 1793 — J. ,1. IIahneuanp! , Handbucli für Mütter, oder Grundsiitze der ersten Erziehung der Kinder. Leipz. 1798. 8. — F. Wurzer , Versuch über die physisclie Erziehung der Kinder. 1797. 8. Zweite Aufl. Cöln, 1803. 8. — C. Laube, Diss. de singulari super onanismi vilio sententia. Traject, ad Viadr. 1798. — Ueber die physisclie Erziehung vorzüglich in ilinsicht auf den diatetischen Gebrauch kalter und warmer Bader. Braunscbweig, 1798. 8. — C. A. Strijve , Ueber die Erziehung und Behandlung der Kinder in den ersten Lehensjahren. llannover , 1798. 8. Zweite Aufl. Hannöver 1803.— Some hints to young woinen, engaged in rearing infants. London, 1799. — Roüsseau, Emile ou de 1'éducation. Tom. 1—4. Leipz. 1799. — C. W. IIcfeland , Guter Ralh an Mütter über die wichtigsten Pünkte der physisehen Erziehung der Kinder in den ersten Jahren, Berlin, 1799. 8. 11. Aufl. Berlin, 1803. 8. — Th. Nortiukire, of education founded upon principles. London, 1800. — J. G. Jordens , über die Moglichkeit einer physisehen und moralischen Mensehenveredlung. — Ueber die physisclie Erziehung des Menschen, ein Fragment von Scule- «el , in Starkus neuem Arcliif il. Geburtsh. Bd. 1 , St. IV. — K. J. Kilias, Lebensordnung zur Erlialtung und Verbesserung der Gesundlieit in Leipzig, nebst eincr bcsondcren Anweisung zu Pflege der Gesundheit fur Kinder in den ersten Lebensjahren. Leipz. 1800. 8. — Apborisms on education , selected froin the works of tlie inost celebr. writers on that subject etc. Lond. 1800. — F. L. Seg.nitz, Grundsatze einer vernünftigen Kinderpflege in den eisten Lebensjahren. Lübau, 1800. 8. — Versuch einer vollslandigen Belelirung f'ür das gebildete weibliche Geschlecht über die physischen Miitterpflichten und alles , was dainit in naherem oder entfernlerein Bezugsteht von F. G. II. Fielitz d. J. 1'art d'améliorer et de perfeclionner les hommes au moral comme au physique , par Ie Cit. Millot. II Vol. Paris, 1801. — Von der Erzieliung der Kinder aus den besten Sehriftstellcrn zusammengetragen. Leipz. 1802. 8. — Ciir. A. Bit lus, über die physische Erziehung der Kinder. Bern , 1802. — Praktisclies Ilandbucli fiir Ammen und Müttcr über die Erziehung der Neugebornen , wie auch alterer Kinder und ihrc Krankheiten. Pergau und Leipz. 1802. 8. — Médecine maternelle , ou 1'art d'élever et de conserver les enfans, par A. Leroy. Paris, an XI. 8. Deutsch mit Anmerk. von Ciir. Ph. Fiscuer. Ilildburgliausen , 1805. 8. Von Cp. F. lIiRscn, Baireuth , 1803. Neue Autl. Leipz. 1813, 2 Th. 8. — J. P. Frank, über gesunde Kindererziehung nach mediciniscli-physikasisehen Grundatzen fur sorgsaine Aelte'rn. Zweite verbesserte und mit einem Anbange iiber die Krankh. der Kinder vermehrte Aufl. von Dr. J. G. Grïber. Leipz. 1803. 8. — Die Kunst gesunde Kinder zu haben, ein Handbuch für vernünftige nnd zartliche Miitter. Eisenberg. 1803. 8. K. B. Fleiscii , Handbuch über die Krankheiten der Kinder, und über die mediciniscli-physische Erziehung derselben bis zu den Jahren der Mannbarkeit. 1 Bd. Leipz. 1803. 8. — J. A. Sciisidtmüller , Handbuch für Mütter zur zweekmassigen Behandlung der Kinder in den ersten Lebensjahren. Fürth, 1804. 16. — IIecker , die Kunst unsere Kinder zu gesunden Staatsbürgern zu erziehen, und ilire gewöhnlichen Krankheiten zu lieilen. Erfurt, 1805. 8. — A. G. F. Kraese, die physische Erziehungskunde für Lehrer und Acltern system. bearbeitet. Leipz. 1808. 8. — Elémens d'éducation physique des enfans etc., par Ed. Portal. Paris, an Xlll. 8. — An. Henke's Tasschenbuch fur Mütter 'über die physische Erziehung in den ersten Lebensjahren, und über die Verhütung und Behandlung der gewöhnlichen Kindcrkrankheiten. Frankf. a. 51. 1810. 8. — E. Wfg. Wallich's Anleitung für Miitter, zur Ernahrung und Behandlung der Kinder in den eisten wei Lebensjahren. Wien, 1810. 8. — J. A. Piischaft's Unterricht iiber die weibliche E]ioche, und iiber die physische Erziehung der Kinder in den ersten Jahren. Heidelb. 1812. 8. — J. K. Scurester, Diss. de nutritione nconatorum. Wien, 1815. — Ueber die vorzüglichslen Fehler im Verhalten der Schwangern, Wöclinerinnen und Saugenden , so wie in der Behandlung der Kinder in den ersten Lebensjahren u. s. w., von einem praktischen Aerzte. Berlin, 1818. 8. — J. Friedl3rder, über die Körperliche Erziehung des Mensehen , fur Adtern und Erzieher. A. d. Fr. von Ed. Oehler. Leipz. 1819. 8. — F. L. Meissner , die geschlechtlichen Verirrungen der Jugend u. s. w. Leipz. 1822. 8. — L. A. Golis, Vorschlage zur Verbesserung der körperlichcn Kindererziehung in den ersten Lebens- perioden, niif War mingen vor tückischen und schnell todlenden Krank* heiten, schiidlichen Gewohnheiten und Gebrauchen und verderblichen Kleidungssl likken. Wien, 2. Aufl. 1823. 8. Mit3K. — F. L. Meissner, Ueber die phys. Erzieliung der Kinder in den ersten Lebensjahren. Mit 1 Kupl. Leipz. 1 ^24. 8. R. 31, Kastler , Praktische Abhandlungen und Gedanken über die heul ige physische Erzieliung der Kinder. Wien , 1824. 8. — Camille Lerov, Traité de 1'éducation physique des enfans. Ouvrage couronnu par la Société Royale de Médecine de Bordeaux. Paris, 1825. 8. — K. F. Hissian, Anweisung zur Ernahrung neugeborner Kinder. Wien, .1825. 8. — F. S. Rattier, Yersuch über die physische Erziehung der Kinder. Berl. 1826. — H. A. Miicmscii, Beitrage zur Kenntniss des kindlichen Organismus. Wien, 1825. 8. — C. P. de Coortsules, Ilygiène des colléges et des maisons d'éducation. Paris, 1827. 8. — F. A. v. Amon, die erslen Mutterpflichten und die ersté Kinderpflege. Dresden, 1827. 8. — E. R. Löfïler , die Pflege der Kinder im ersten Lebensjahre und das Ziehliaus als Bedürfniss des Staates u. s. w. Leipz. 1838. 8. — F. J. Matthyssens , Inslruction populaire sur les soins que 1'on doit donner a 1'enfant nouveau-né etc. Anvers, 1839. 12. VI. OVER DE EIGENDOM MELIJKE BEWERKTUIGING VAN" HET UGCHAAM DES KINDS. Bij het behandelen van kinderziekten is het, zoo als wij reeds hebben medegedeeld , van het grootste gewigt, de eigendommelijkheden , waardoor zich liet kinderlijk organismus van dat des volwassenen onderscheidt, naauwkeurig te kennen , en op dezelve bij de verschillende aanwijzingen voor het geneesplan achtte geven, daar men uit deze kan opmaken, hoe verschillend de ziekten der kinderen en die der volwassenen zijn en moeten behandeld worden. Reeds uit tenen oppervlakkigen blik op de bewerktuiging van het kind , vergeleken met die des volwassenen , blijkt ten duidelijkste, dat de eerste veel rijker is aan vloeistoffen dan de 'laatste (y). Het foetus vormt zich van den beginne af uit vloeistoffen en eerst langzamerhand neemt het meer vaste bestanddeelen op. Eerst in die jaren, in welke de mensch in het bezit van zijne volle kracht is , bestaat er evenwigt tussclien de vloeibare en vaste deelen zijns ligchaams , later heeft het omgekeerde plaats , en in den lioogen ouderdom hebben de vaste stoffen verre weg de overhand gekregen. Het overwigt der vloeibare stoffen geeft zich gedurende den kinderlijken leeftijd in alle werktuigen te kennen , en J. G. Collin (1) (ï) Van hier de mollige, ronde vorm van hel kinderlijke ligehaam, «Je bewegelijkheid der gewrichten door de ruime aanwezigheid van synovia , de dunnere ontlastingen , de gemakkelijke tranenvloed. Door dezen overvloed toch der voehlen , waaraan het bloed geen gering deel heeft , hetwelk tevens met een grooter gehalte proteïne bevattende zelfstandigheden bedeeld is , wordt de slof lot voeding en groei aan de reproductie gelede rd; waartoe de met dunnere wanden voorziene en betrekkelijk ruimere slagaderen en haarvaten, welke laatste, volgens Bredow , in grootere hoeveelheid zouden werkzaam zijn , zoo veel mogelijk medewerken. Feit. (1) Schmidt's, Jahrb. der in- und ausl. Medicin , Bd. XXII S. 200 J'eipzig , 1839. 8. 4 leidt met regt van deze verhouding gedeeltelijk de eigendommelijklieden af, welke de bewerktuiging van het kind van die des volwassenen onderscheiden, daar de teedere werktuigen beweegbaarder .buigzamer, meer medegevend zijn, en op uitwendig aangebragte prikkels, otschoondan ook met minder kracht en minder aanhoudend dan toch spoediger terugwerken. Uithoofde van de grootere buigzaamheid en veerkracht van de kinderlijke bewerktuiging kan dezelve niet voortdurend op prikkels blijven terugwerken, maar de werktuigen keeren spoedig weder tot den voiigen toestand terug, en daarin ligt de oorzaak, waarom ziekten der kinderen zelden lang duren , waarom zij zelden met dezelfde hevigheid voortwoeden, maar meestal tusschenpoozmgen maken (z). Bijzonder werkzaam is bij het kind het wedcrvoortbreng.ngsvermopen; daardoor worden niet alleen de weder in den omloop der sappen [meenomen vaste stoffen aangevuld, maar ook het geheele ligchaam sterk gevoed, zooals dit de snelle groei der kinderen en hunne snelle spijsvertering, welke de oorzaak is, dat zij bijna onophoudelijk honger hebben" bewijzen. Tevens valt het echter ,n het oog-, dat ok het darmkanaal van het kind op eene andere wijze werkzaam is daar het kind het voedsel uit gebrek aan tanden en zwakte dei: kaken^n.et kaauwen , en dus niet behoorlijk met speeksel vermengen kan Wanneer nu hieruit reeds volgt, dat het. kind in den beginne slechts tot het nemen van vloeibaar voedsel door de natuur bestemd is dan staat buiten twijfel ook de moedermelk , dit in den hoogsten graad dierlijke voedsel tot de spiisvertcringskracht !van ;het darmkanaal in verhouding («). terst met'het doorbreken der tanden verkrijgt het kind het vermogen andere , ligte spijzen te verteren, daar gedurende het ontwikkelingstijdperk der tanden ook de speekselklieren, het darmkanaal en het pancreas derzelver vcrriHtinsen noodige ontwikkeling erlangen. Uit deze buitengewone werkdadigheid van het wedervoortbrengend (z) Deze pathologische verklaringswijze zal wel iedereen te mechamseh toeschijnen , om daaraan zijn zegel te kunnen hechten ; later echter ^ van zelf een meer physiologisch oorzakelijk verband in het oog vallen. . Ut) Hoewel de moedermelk veel overeenkomst aanbiedt met de: c ij , door Tiedeman en Gmelin verkregen uit de vasa chylifera voordat deze in de glandulae meseraieae overgaan , zoo bewijzen wencel ! in chemische en microscopische waarnemingen , at ,e Bhimen- p-cenen deele als analoog kunnen beschouwd worden, gelijk door Blumen E en zoo vele andefe Physiologen werd beweerd. De '^noeinde de zamenstellin? der mamklieren over het hoofd ziende , dachten dat chijl als melk in de borsten overging terwijl dit volgens hun™ * nkheelden plaats greep, of onmiddellijk door de opslorpende vaten uitt de darmen of lanffs den Bewonen weg door het bloed , waarmede de chijl ziel, zeJr los zoude verbinden Ofschoon wij nu deze ^^Tn Ten de zogafscheiding niet meer kunnen aannemen, en tae denken verschil met andere verrigtingen door glandulae conglomeratae denken blijven nocthans de woorden van Galeus: lac est c,bus exacte confeclus, S ™Xa. m ™a,i i,,,™,. » im t. meten naar de behoefte van het kinderl.jk darmkanaal, l etwelk , weg deszelfs groote gevoeligheid, prikkelbaarheid en teeder i"J"1' »™ geschikt is lot eene opneming van gemakkelijk en spoed,g verteerba e j"" die dan ook meer herhaald moeten worden aangevoerd , terwijl de^ont lastingen hieraan geëvenredigd zijn. stelsel vloeit voort, dat hetzelve ook het meest aan ziekten moet onderhevig zijn , vooral wanneer de diëet niet aan de kinderlijke bewerktuiging beantwoordt. Sablairoles (1) verklaart zulks eenigermate uit eene soort van hypertrophie van het darmkanaal, hetwelk bij kinderen de zes tot achlvoudige lengte van het ligchaam beslaat, waarvan de dikke darmen alleen bijna vier vijfde uitmaken. Doch niet alleen dat de ziekten van het reproduetive systeem bij kinderen verreweg het meest voorkomen, is ook altijd , in welk ander stelsel ook eene ziekte moge te voorschijn treden, het wedervoortbrengend stelsel medelijdende (bb). Hierin ligt de verklaring van het schijnbaar raadselachtige, hetwelk geenen kinderdoktor kan ontgaan zijn, dat kleine braak- en onllastmiddelen in zoo vele kinderziekten aangewezen zijn en bijna overal zulke voortreffelijke diensten bewijzen , maar ligt tevens de oplossing der vraag : van waar komt het , dat zoo vele ziekten den kinderen bijzonder of uitsluitend eigen zijn , in derzelver verloop een ander karakter vertoonen, en eenen anderen uitgang bezilten? Dit geldt ten opzigte van de snelle en overvloedige uitzweeting bij het waterhoofd , en van het spoedig stollen van de lvmpha, welke bij de croup in de luchtpijp en hare vertakkingen wordt uitgezweet. Over het algemeen geeft zich de in hooge mate aanwezige vormingsdrift bij de crusta lactea en andere ziekten zeer duidelijk te kennen (cc). Eindelijk ligt ook in de aan chijl rijke spijspap, in de zachtere geaardheid van het speeksel en in het minder scherpe en bittere der gal de oorzaak , waarom in het darmkanaal der kinderen zoo ligt wormen gevormd worden. De heerschappij van het wedervoortbrengingsvermogen is echter van de geboorte at tot de manbaarheid toe niet dezelfde; in de verschillende levenslijdperken van het kind, voert nu eens dit, dan weder een ander stelsel den boventoon. Bij het kind zijn weder voortbrenging, prikkelbaarheid en gevoeligheid niet met elkander in cvenwigt, zoo als dit na de jaren der geslachtsrijpheid plaatsheeft, daar de verschillende ontwikkelings processen , het onwerkzaam worden en geheel en al verdwijnen van ccnige , het ontstaan en de uitbreiding van andere werktuigen, hierin noodzakelijke veranderingen moeten maken. — Bij de behandeling van kinderziekten heeft men derhalve op den ouderdom , den toestand der ligchamelijke ontwikkeling, de ligchaamsgesteldheid en de ziekteverschijnselen te letten , en te bedenken, dat, even als in de eerste kindschheid met iedere ziekte gemakkelijk een abnormale toestand van het reproduetive stelsel ge- (1) Journal géneral de Méd. franc, et étrangère, 1826. 8. (bb) Het behoeft geen betoog, dat, terwijl in den kinderlijken leeftijd alles zamenwerkt tot eene geregelde stofontwikkeling, ook aan de keerzijde alles een hinderpaal voor haren normalen toestand zijn kan. Als middelares dezer medegevoeligheid is voornamelijk de groote werkzaamheid der zenuwen te beschouwer) , welke als liet ware reeds op te maken is uit derzelver anatomische beschouwing: zij bezitten in den kinderlijken leeftijd eenen, met betrekking lot het ligchaam grooteren oinvangdan bij volwassenen, wegens derzelver grootere vaatrijkheid en gelijk aantal primitiefvezelen , terwijl daarenboven de algemeene volsappigheid het hare tot dien omvang bijdraagt. Vert. (cc) Wie erkent hier niet de in het kind natuurlijke saprijkheid en de ruimere hoeveelheid plasma in hot kinderlijk bloed als de physiologisehe hoofdelementen tot dergelijke ziekten;1 Vert. -iraaid gaat, echter ten tijde der tand vorming, gedurende welke de ontwikkeling der hersenen sneller voortgaat, in plaats van dezen verreweg eerder hersenaandoeningen worden waargenomen , zoo als dit ter behoorlijker plaatse nader zal worden uiteengezet. Beschouwen wij de stelsels van het kinderligchaam na de geboorte ieder afzonderlijk, dan vinden wij de heenderen nog week en niet stevig genoeg, de spieren week en zonder kracht; ook de pis - en geslachtswerktuigen bevinden zich nog op eenen zeer lagen trap van ontwikkeling, en het verschil moet derhalve duidelijk in het oog vallen, wanneer "wij hiermede de hersenen en het geheele zenuwstelsel van het kind vergelijken. Uit de naar verhouding verreweg grootere hersenmassa van het kind laat het zich verklaren, dat de zenuwwerkdadigheid in het kinderlijk ligchaam eene zoo groote rol speelt. Voor en gedurende de geboorte is de gevoeligheid bij het kind zeer gering, en dit moet zoo zijn, daar anders de verlossing voor ieder kind gevaarlijk of zelfs doodelijk zoude zijn; na de geboorte echter, wanneer licht, geluid, met een woord de gansche buitenwereld door de zintuigen op de teedere bewerktuiging inwerken, wordt de gevoeligheid aanmerkelijk verhoogd ; liet natuurlijk gevolg daarvan is verhoogde gevoelsvatbaarheid (dd). De hersenen zijn wel is waar bij het zeer jonge kind naar evenredigheid grooter, maar toch op eene geheel andere wijze zamengesteld als bij den volwassen menscli. Zij zijn veel weeker en de substantia mcdullaris gaat bijna onmerkbaar in de , van haar niet zeer verschillende substantia corticalis over. Ook zijn de hersenen in dien leeftijd nog niet zelve werkzaam; alle prikkels der buitenwereld worden door de zenuwen aan dezelve overgebragt, zonder dat het kind in staat is, oorzaak en weiking te begrijpen , of zich eene voorstelling , een begrip, te vormen. De verdere ontwikkeling der hersenen schijnt voornamelijk gedurende het tijdperk van het tanden krijgen te geschieden ; ja dit laatste schijnt als het ware het gevolg van dezelve te zijn, daar het bijna altijd met deze pepaard paat (ee). Gedurende het tanden krijgen boude men vooral steeds de gevoeligheid van het kind in het oog , daar dit ontwikkelingsproces (dd) Tevens moet deze aanmerkelijke toeneming van de animale gevoeligheid na de geboorte eene impulsie zijn tot de, hoewel eigenlijk nog dierlijke ontwikkeling der zenuw centra. Wij zeiden animale gevoeligheid om dat de Schrijver hier ter plaatse slechts deze bedoelt, en deze dus 'voor er. gedurende de geboorte als zeer gering beschouwt, hetgeen , doordien de vrucht alle verkeer met de buitenwereld mist, niet anderszijn kan. Men houde echter in het oog, dat de organische zenuwwerkdadigheid in den nog ongeborene zeer ontwikkeld is, waarvan de snelle bloedsomloop, de spoedige groei, enz. de bewijzen leveren. rert. (ee) Het enkele isochronismus geeft nog geenen voldoenden grond om tot een bevoorregt propter hoe te besluiten. Dat echter de ontwikkeling der hersenen en de beide dentitien gelijktijdig plaats hebben, is , wat de eerste tandwording betreft, gestaafd door Billend: »van de negende maand x tot hel eerste jaar," zegt hij, » verkrijgt de grijze hersenzelfstandigheid » een overwip t van levenswerkzaamheid." Tot het achtste jaar ol de tweede dentitie gaat nu de groei der hersenen voort, dan echter erlangt, volgens de waarnemingen van de gebroeders W kkzel , .derzulvei ujneie organisatie, de vorminp der coiumissuren, verhevenheden enz. eene grootere volmaaktheid.0 FerL in de nabijheid der hersenen plaatsheeft, en daarbij tevens een vermeerderde toevloed van sappen naar het hoofd voorhanden is, kenbaar uit de zieklevormen , waarmede zoo dikwijls de kinderen in dit levenstijdperk behebtzijn, als bloedaandrang naar het hoofd, crusta lactea, tinea capitis, nat zijn achter het oor, sterke kwijling, waterhoofd en verschillende zenuwtoevallen , inzonderheid de onderscheidene soorten van zenuwtrekkingen, krampen en stuipen (ff). Zoo als men in het eerste levenstijdperk van den mensch in het algemeen de toediening van wijnen, opium en dergelijke middelen vermijden moet, zoo zoude de aanwending van dezelve gedurende het tanden krijgen dubbel nadeelig zijn. Bij alle ziekten der kinderen wordt, gelijk wij zoo even gezegd hebben, door eene ligt plaatshebbende medelijdendheid spoedig het reproductive stelsel mede aangetast; gedurende het tijdperk der tandvorming echter gaan ziekten meestal met zenuwaandoeningen gepaard, en het is een dagelijksch verschijnsel, dat storingen in den spijsverteringstoestel stuipen veroorzaken, die gewoonlijk door braakmiddelen, die men het zieke kind gedurende den vrijen tijd ingeeft, worden opgeheven. De prikkelbaarheid is kort na dc geboorte niet zoo groot, als de gevoeligheid; maar het bloed vatenstelsel is buitengewoon prikkelbaar, en eene geringe oorzaak kan tot de hevigste opgewektheid van hetzelve aanleiding geven. Van daar dat kinderen, welke zich volkomen wel bevonden, binnen eenige uren' gevaarlijk ziek kunnen zijn; en andere, uithoofde van den eensklaps ontstaanden hevigen bloedaandrang naar het hoofd en de neiging tot vochtuitstorting , door eene oogensctiijnJijk onbelangrijke ziekte kunnen gedood worden (gg); Uit dien hoofde geven wij hiernevens de volgende regels op . die men bij het behandelen van kin- (ff) Het voetspoor van Uippocrales volgende, leidt men al te dikwijls deze ziekelijke zenuwverschijnselen van het tanden krijgen alleen af; Luiten twijfel moet daarbij het gelijktijdige ontwikkelingstijdperk der hersenen in aanmerking genomen worden , dal evenveel, zoo niet meer , tot dergelijke en andere ziekten aanleiding geven kan ; dikwijls voorzeker zal liet lijden uit beide oorzaken te gelijk deszelfs oorsprong nemen. Vert. (gg) Als bijdrage tot de anatomische en physiologische eigendommelijkheden van de kinderlijke bewerktuiging kan het volgende dienen : vergelijkende metingen der capillaire vaten van jonge kinderen en volwassenen in verschillende werktuigen (als longen , lever , nieren , darmkanaal, huid), door Bery bewerksteligd , toonen op het zekerst aan, dal de door dezer vaatjes niet slechts relatief maar ook absoluut zeer aanmerkelijk is , en zelfs die verder volwassenen te boven gaat. Het is reeds gezegd, dat derzelver wanden dunner en zij zelve in grooler aantal werkzaam z;jn. Gaan de folliculi van liet geheele slijmvlies der darmen bij kinderen en wel gedurende en na de eerste denlitie , die van volwassenen te boven , eene verhouding , die vermoedelijk ook op andere slijmvliezen en de huid toepasselijk is. Door beide deze omstandigheden wordt nauurlijk eene rijkelijke en spoedige afscheiding bevorderd , die voor het snelle en levendige voedingsproces als het ware eene physiologisclie noodzakelijkheid , maar daarbij tevens in ziekten de oorzaak is , van de snelle uitzweetingen en rijkelijke profluvia. Van daar bij kinderen de groote geneigdheid lot exsudative ontstekingen , van daar het verschijnsel, dat een prikkel hier ligt ziekte of dood veroorzaken kan , voor dat er nog wezenlijke veranderingen in het weefsel ontstaan zijn. Vert. dierziekten geen oogenblik mag uit het oog verliezen. Met» boude alles van het ligchaam van het kind Verwijderd , dat prikkelend op het zenuwstelsel werken kan , omdat door de groote prikkelbaarheid, de terugwerking niet kan berekend worden. Verkeeren de hersenen eenmaal in eenen geprikkelden of opgewekten toestand, dan volgt ook spoedig een sterke toevloed van bloed naar het hoofd, die het leven ligtelijk in gevaar kan brengen ; uit dien hoofde zorge men allijd door alleidende middelen en het koel houden van het hoofd, om dezen aandrang van bloed tegen te gaau. Eindelijk heeft de aanzienlijk grootere hoeveelheid vloeistoffen in de bewerktuiging van het kind, in vergelijking tot de vaste bestanddeelen, en de welige reproductie in dit levenstijdperk ten gevolge, dat, wanneer door ontsteking ergens een prikkel ontstaat, er gewoonlijk uitstorting volgt, hetgeen voorzeker de ongunstigste uitgang is. Dit in aanmerking genomen, is het raadzaam bij aandoening van het hoold, altijd tevens op het darmkanaal te werken , waardoor men den prikkel van liet hoofd afleidt; van daar dan ook dat men gedurende het tanden krijgen der kinderen het minst zieh behoeft ongerust te maken , wanneer de tanden onder eenen ligten doorloop doorbreken , omdat daardoor de gedurende dit ontwikkelings-proces naar het hoofd plaatsgrijpende toevloed van sappen door de natuur zelve gematigd wordt. Verder spruiten uit deze eigendommelijklieden der kinderlijke bewerktuiging voor den geneesheer nog cenige zeer in acht te nemen regels voort: 1) De geneesheer zij zeer voorzigtig met zijne voorzegging in kinderziekten, daar de uitgang dikwijls aan dien met volkomen zekerheid verwachten , tegenovergesteld is. 2) Bij onzekerheid in de onderkenning , is het, zoo als bij kinderziekten in het algemeen, beter te weinig dan te veel te doen. 3) Bij het voorschrijven van geneesmiddelen , zoowel als van diëet en oppasssing , vermijde de geneesheer alles, dat het vaatstelsel zoude kunnen opwekken, omdat in het tegenovergestelde geval de uitgang meestal en zeer spoedig eenen ongunstigen keer neemt. 4) Bij alle, vooral heete kinderziekten schenke men de grootste opmerkzaamheid aan het verdwijnen of te voorschijn treden van een of ander verschijnsel, daar, bij het dikwijls zoo snelle verloop der heete kinderziekten, het wezen zoo spoedig verandert, dat daar, waar men een oogenblik te voren met grond eene spoedige beterschap voorzag , eensklaps liet grootste levensgevaar zigtbaar wordt. Even als het wedervoortbrengende , zenuw- en bloedvatenstelsel van het kind geheel en al van dat der volwassenen afwijkt, verschillen ook de overige deelen des ligchaams onderling in de jaren der kindschheid en in die van denmannelijken leeftijd. Wij hebben reeds opgegeven, dat de beenderenminder stevig zijn, en men ziet duidelijk dat het proces der beenvorming eerst begonnen , en b. v. in de pijpbeenderen van het kind nog niet afgeloopen is , daar de gewrichtshoofdcn nog uit eene weeke , kraakbeenige massa bestaan. Natuurlijk moeten in verhouding tot de beenderen ook de zich aan deze vasthechtende spieren zwakker dan op latercn leeftijd zijn , en derhalve ook minder kracht hebben om zich zamen te trekken (mi). (dh) Gedurende den kinderlijken leeftijd gaan niet alleen in liet spierweefsel van liet organische, maar ook van het animale leven groote prikkelbaarheid inet geringe krachtuiting gepaard ; van liier de zoo ligt op- Dit deze zwakte der spieren leidt A. Mükiscii (1) de groote neigingtot sluiptrekkingen af. In dezelfde male als de geheeie bewerktuiging des kinds teederder en als het ware vloeibaarder is , is ook het celwijsweefsel fijner en losser en het in hetzelve bevatte vet minder vast en veel lichter van kleur. Vergelijken wij den tijd der kindschheid met de manbare jaren, dan vinden wij verder de huid en het klierstelsel bij het kind zeer werkzaam. Buiten twijfel slorpt de huid van het kind veel sterker op , en scheidt aan den anderen kant ook veel meer uit, dan die van den volwassenen; zij is ook rijker aan zenuwen en bloedvaten, teederder en met meer poriën voorzien. Deze geaardheid der huid is voor den geneeskundige van groot gewigt, daar zij hem bij het behandelen der kinderziekten van niet weinig belang is» liet ontijdig geboren kind, wiens darmkanaal het voedsel nog niet verdragen of bewerken kan , moeten wij derhalve door de huid trachten te voeden, door hetzelve warme en voedende baden te doen gebruiken. liet kind moet in den beginne onophoudelijk in dezelfde temperatuur blijven , en slechts langzamerhand mag men het aan de verandering van lucht, en afwisseling van warmte en koude gewennen. Bij snelverloopende ziekten der kinderen, welke door crises eindigen, moet men deze meestal niet in de pis, des te eerder echter door de huid verwachten, daar de piswerktuigen , in vergelijking tot de huid , op eenen veel lageren trap van ontwikkeling staan : ook zetten zich gemakkelijk ziektestoffen op de huid al, zoo als de in grooten getale voorkomende huiduitslagen bewijzen, waarvan men de uitbotting derhalve eer bevorderen dan beletten moet. Eindelijk zien wij dat het bad bij kinderen veel spoediger werkt en van veel heilzameren invloed is dan bij volwassenen , en leeren daardoor aan bet bad eene grootere waarde hechten , dan men dit gewoonlijk wel doet. liet hangt insgelijks met de sterkere voriningsdrift van de kinderlijke bewerktuiging zamen, en men kan het zelfs uit deze opmaken, dat het klierstelsel op eenen veel hoogeren trap van werkdadigheid en derhalve ook van ontwikkeling staan moet; wij vinden dan ook de klieren, b. v. de lever en de bijnieren in het ligchaam van het kind naar verhouding veel grooter dan bij den volwassene. (Van de thymus willen wij hier niet spreken, daar derzelver verrigting na de geboorte schijnt op te houden) (n). Op dezen toestand van het klier- en watervaatstelsel heeft de geneesheer bij de behandeling der klierziekte en de verschillende huidziekten vooral te letten, daar dit in deze ziekten gewoonlijk deelt. gewekte bewegelijkheid , maar ook de geringe kracht, die daarbij uitgeoefend wordt; hierdoor wordt eene te snelle uitputting zeer wijsselijk voorgekomen. Vert. (1) Beilriige zur Kennt&iss des kindliehen Organismus. Wien, 1825). 8. (n) Wegens dit voorheerschen van het systema lyniphalieuni en den overal klaarblijkelijke!! rijkdom in sappen, heeft men aan het kind een temperamenturn lymphatieum toegekend ; wij kunnen daarmede slechts in zoo verre overeenstemmen, als inen hetzelve, uithoofde van de tevens aanwezige groote gevoeligheid en prikkelbaarheid , niet gelijk stelt, met hetphlegniatiseh temperament der volwassenen. Éene onderscheiding alzoo , even als zulks tussehen scrophulosis tenera en luxa geschiedt, kan niet als overbodig beschouwd worden , wanneer men deu naam behouden wil. Vert. Til. over het hooge belang , dat ek voor den geneesheer , in gelegen is , het ontwikkelings-proces tan het kind naauwkeurig nategaan. Wij hebben reeds ter loops aangemerkt, dat liet menschclijk ligchaam gedurende deszelfs leven, van de geboorte af tot in den grijzen ouderdom toe, niet steeds op dezelfde wijze bewerktuigd is, maar dat de verschillende tijdperken des levens met ligchamelijke veranderingen gepaard gaan, zoodat aan den eenen kant deelen, die vroeger aanwezig en werkzaam waren, verdwijnen of vergroeijen, en aan den anderen kant andere weder gevormd worden en zich ontwikkelen. Deze ligchamelijke veranderingen worden zoowel bij den geboren mensch , als in de teedere kiem waargenomen. Voordat het foetus nog ligchamelijk gevormd is, heeft reeds een werktuig, het navelblaasje, deszelfs verrigting volbragt, en verdwijnt; bij de geboorte scheidt zich het kind van de, hetzelve vroeger omgevende vliezen en den moederkoek, uit welken het tot nu toe gevoed werd , af; de thymus wordt kleiner en verdwijnt zelfs langzamerhand. Met de geboorte hebben echter nog veel gewigtiger veranderingen in de kinderlijke bewerktuiging plaals, ja men zoude zelfs kunnen beweren, dat het ligchaam van het kind in ieder opzigt verandert. Het kind begint adem te halen en geluid te geven (kk), en het bloed neemt eenen geheel anderen loop. Zoodra de longen hare verrigting beginnen, stroomt ook het bloed uit de regter bartekamer derwaarts , deszelfs weg nemende door de arteria pulmonalis, om door de venae pulmonales weder naar het hart terug te kecren en zich in het atrium sinistrum uit te storten. Uit het atrium sinistrum loopt het inde linker bartekamer, en uit deze inde aorta, door welke het zich in het geheele ligchaam verspreidt, terwijl het door de holle aderen weder in den regter harteboezem , uit dezen weder in de regter bartekamer terugkeert, van waar het zich op nieuw in de longen uitstort. Met deze verrigting der longen en den veranderden bloedsomloop houdt nu ook de doortogt van het bloed door de navelstreng op. ])e organen, die nu overbodig geworden zijn, b. v. de navelvalen, de ductus venosus Arantii en de ductus arteriosus Botalli, houden op bloedvaten te zijn en vergroeijen (ll). (kk) Bij de verklaring van het pliysiologisch proces, hetwelk hel eerste schreeuwen en ademhalen ten gevolge heeft , is de bemiddeling van het ruggemerg niet uit het oog te verliezen; dit wordt namelijk door vreemde, van buiten op de adembalings-gevoelszenuwen inwerkende invloeden geprikkeld , waarop eene , immers door overspringing op de hewegingsstrengen en zenuwen mogelijke , als het ware convulsief reflectorische werkdadigheid der ademlialingswerktuigen plaats grijpt. Vert. (ll) Ter volmaking der beschrijving van deze vergroeijingen verdient hier bij gevoegd te worden , dat de valvula Eustaclrii, grootendeels door de verandering in de ligging van het hart (hetwelk na de geboorte , door de drukking van de alsdan zich uitzettende drielobbige regterlong, eene schuinsche , naar de linkerzijde gedrongen positie verkrijgt, terwijl hetzelve voor de geboorte in het midden der borst en meer loodlijnig gelegen was), dat de ralvula Eustachii, zeggen wij, niet langer hel vermogen behoudt , om het bloed naar het foramen ovale te riglen , waarom zij , onnoodig geworden zijnde, verdwijnt. Dit foetaal inslroomen van het bloed Voor den geneesheer is het van gcwigt te weten, dat hij het kind, de pol», die hij den volwassene in eene minuut 70 malen slaat , in dezelfde tijdruimte 120 inalen en meer slaat, hetgeen vooral bij ziekteverschijnselen wel in aanmerking moet genomen worden en af te hangen schijnt van de geringe ruimte der borstholte en de in verhouding tot de groote menigte bloedvaten , kleine longen, waardoor de ademhaling versneld wordt. Voeg hierbij het darmkanaal en de piswerktuigen, wier verrigtingen groote veranderingen ondergaan , de zintuigen , die nu beginnen zich te ont wikkelen, en de huid, die door eene geheel vreemde vloeistof omgeven wordt , en men zal zich een begrip kunnen vormen van de gewigtige veranderingen, welke het geboren worden in het ligchaam van het kind te weeg brengt, en tevens opmerken, op hoe veel de geneesheer reeds dadelijk na de geboorte acht te geven heeft, wanneer alsdan een of ander ziekteverschijnsel bij de pasgeborenen wordt waargenomen. Zoo als wij aanmerkelijke veranderingen in de bewerktuiging van het kind gedurende en onmiddellijk na de geboorte zagen ontstaan, zoo vinden wij dergelijke ontwikkelingsprocessen tot in den hoogsten ouderdom toe ; in lateien tijd echter hebben deze veranderingen op eene andere wijze, namelijk meer onmerkbaar en langzamerhand plaats. Ook die veranderingen, welke in het ligchaam van het kind in den korten tijd tusschen de geboorte en het doorbreken der tanden plaats vinden , zijn van gewigt, en evenwel worden zij zelden door een ziekteverschijnsel gestoord. Zoo is h. v. liet verbeeningsproces verder voortgegaan, de gewrichtshoofden der pijpbeenderen hebben hunne stevigheid erlangd , de spieren zijn sterker geworden en derzelver bewegingen zijn meer willekeurig ; de hersenen zijn meer ontwikkeld, zoo als de veranderde gedaante van het hoofd en het meer uitpuilen van het voorhoofd aantoont; de ontwikkeling van den geest heeft eenen aanvang genomen, en de werktuigen der wedervoortbrenging zijn zoodanig veranderd, dat zij vaster voedsel kunnen bewerken. Even zoo langzaam en onmerkbaar zijn de veranderingen die het ligchaam in Iatcren tijd ondergaat, hetgeen de uitkomsten bewijzen , die wij bij het naauwkeurig vergelijken van het ligchaam des kinds inet dat van den volwassene verkrijgen. Meer in het oogvallend zijn de veranderingen in het tijdperk der manbaarheid , welke bij beide geslachten onder bijzondere kenteekenen te voorschijn treedt. Bij den jongeling krijgt het gcheele ligchaam alsdan meer stevigheid en kracht; de blik wordt mannelijker, de stem zwaarder, de groei van het haar sterker en meer algemeen , vooral in het aangezigt, waar de baard zich vertoont; de voorlplantingsdrift ontwaakt, ten gevolge van de nu voleindigde vorming der geslachtsdeelen. Op dezelfde wijze ondergaat ook het vrouwelijke ligchaam gewigtige veranderingen , zoodra de geslachtswerkluigen ter voortteling geschikt zijn. Het geheele ligchaam wordt volkomener en volmaakter, waarhij tevens de uitwendige deelen eenen meer zachten , ronden vorm aannemen; voornamelijk ontwikkelt zich met de inwendige geslacht» • door het foramen ovale in den linkerboezem wordt wijders na de geboorte belet, dewijl het bloed uit de longaders , nu dezen boezem geheel vullende , onophoudelijk de valvnla foraminis ovalis tegen hel eironde gat drukt, waardoor bel klap\lies met de randen dezer opening vergroeit. Vert. deden levens de geheele schaamstreek ; het bekken wordt aanmerkelijk grooter, de dijen sterker, de mons veneris puilt meer uit en wordt met kroesig haar bezet. De eijernesten bevatten nu rijpe eijeren, de baarmoeder wordt grooter, zachter en warmer, en in denzelfden graad als deze ontwikkelen zich de borsten. Het aangezigt wordt voller, bet oog krijgt meer uitdrukking, de stem wordt ronder en eene geheele nieuwe verrigting treedt in de menstruatie te voorschijn. Ons plan is het ligchaam van het kind tot op dat tijdstip te volgen en de gedurende deze tijdruimte ontstaande ziekten te beschrijven. Niet altijd echter stelt de na'uur alle de veranderingen , welke met de verschillende ontwikkelingstijdperken gepaard gaan, zoo gemakkelijk en onmerkbaar daar, maar somtijds ontstaat door toevallige omstandigheden cene wanverhouding tusschen de verschillende stelsels , of eene storing in het evenwigt, in welke deze tot elkander slaan moeten , waaruit alsdan natuurlijk een ziektetoestand geboren wordt. Iedere zoodanige storing deigezondheid , welke ten tijde van de ontwikkeling plaats grijpt, en door deze wordt daargesteld, noemen wij ziekte der ontwikkeling, en deze ontwikkelingsziekten zijn even zoo verschillend en menigvuldig als de storingen in de verrigting der stelsels zelve. Om nu echter de juiste geneeswijze in zulke gevallen optesporen, is het noodig, cenigermate naauwkeuriger te onderzoeken, op welke wijze de bewerktuiging gedurende zulke ontwikkelingsprocessen ziekelijk wordt aangedaan, omdat wij , zonder daarvan de noodige kennis te bezitten, evenmin in staat zijn, de ziekten der ontwikkeling te voorkomen, als dezelve, wanneer zij eenmaal aanwezig zijn , uit den weg te ruimen, zonder gevaar te loopen ten opzigte van het geneesplan , misslagen te begaan , welke de treurigste gevolgen hebben kunnen. Alle ontwikkelingen in bet mensehelijk ligchaam hebben op dezelfde wijze plaats, en brengen op de plaats, waar zij voorgaan , een verhoogd zenuwleven, vermeerderden toevloed van sappen, met verhoogde werkdadigheid der vaten en afzetting van slolbare sloffen, welke bewerktuigd worden, te weeg. Dit alles geeft zich door bijzondere verschijnselen te kennen , en wel somtijds door gewaarwordingen op de plaats zelve deivorming , gewoonlijk echter door verhoogde warmte , roodheid en zwelling , ten gevolge van de verhoogde werkdadigheid van het bloedvatenstelsel, gepaard met vermeerderden bloedaandrang. Deze verschijnselen doen ons terstond aan ontsteking denken, daar deze zich op dezelfde wijze te kennen geeft; slechts is de pijn gewoonlijk bij deze heviger; ook wordt inderdaad door geneeskundigen dikwijls in de diagnose gedwaald, te meer daar ook hier even als bij ontsteking, wanneer het geheele ligchaam door dezelve sterk wordt aangetast, koortsbeweging te voorschijn komt. Ofschoon nu deze toestand zeer met ontsteking overeenkomt, onderscheidt zich dezelve echter reeds daardoor van dezelve, dat alles, hetgeen hier plaats vindt, physiologisch is, en er niets pathologisch aanwezig is, zoodat het ontstekingwerend geneesplan hier niet zonder nadeel zou worden gebezigd. In het algemeen mag de geneesheer bij alle deze verschijnselen slechts opmerkzame waarnemer zijn, daar de natuur gewoonlijk zelve zorgt, dat zij voor de bewerktuiging onschadelijk blijven. Het is voorzeker waar, dat, door eene te groote opgewektheid van het zenuw- leven of te hevige vormingsdrift, vooral wanneer deze gepaard gaan met eene zeer verhoogde werkdadigheid van liet bloedvatenstelsel en Ie prooien rijkdom van het bloed aan stolbarc lympha, het organismus ziekelijk kan worden aangedaan , zoo dat hetzelve wei degelijk gevaai loopt; maar ook in dit geval is een al te ingrijpende geneeskundige behandeling onpassend. Prikkelende middelen zijn, zoo als ligt le begnjpenis hier ten eenenmale verderfelijk-, daar zij het minst met de naluui strooke'n, wier streven liet is, iedere le hevige vormdrift op eene tegenovergestelde wijze onschadelijk te maken. VV ij nemen namelijk in liet tijdperk van het tanden krijgen dikwijls hevige koorts met sterke bloedopstijfing naar het hoofd, schitteren deroogen, slaapzucht, aanvallen van kramp enz. waar; welke toevallen de naluur gewoonlijk zelve, en wel door vermindering en afleiding van de te groote massa van sappen ja zelfs door afleiding en vermindering van de verhoogde prikkelbaarheid zoekt te verwijderen of ten minste te matigen; doordien zij met dit doel andere verschijnselen, b. v. eene vermeerderde afzondering der speekselklieren, voornamelijk echter eene onbeduidende diarrhoe opwekt. Ook ontstaat er afleiding op de huid, in den vorm van een onschadelijk huiduitslag. De afkeer van het kind van alle voedende spijs en liet onophoudelijk verlangen naar koele dranken toont den geneesheer het doelmatige der ontstekingwerende dieet aan. Hieruit blijkt derhalve, dat de gedurende de ontwikkeling in de kinderlijke bewerktuiging voorkomende verschijnselen meestal zonder gevaar zijn, en de natuur zelve zoo veel mogelijk zoekt, dezelve vcor het ligchaani onschadelijk te maken; dal zij echter ook tot eene ongewone hoogte kunnen stijp-en, zoodat zij tot ziekte aanleiding geven, of eindelijk zich met andere ziekten verbinden. Zijn de verschijnselen niet lievig, dan blijve de geneesheer slechts rustige waarnemer; hij trachte andere ziekten, welke met dezelve mogten gepaard gaan, te keeren, en pogc vooral niet direct hulp aan te brengen , maar late alles aan de natuur over. Stijgen de verschijnselen tot eene wezenlijke ziekte, dan zij de geneesheer voorzigtig in zijne behandeling , grijpe niet te diep in , en volgc dien weg, welken de natuur in ligte gevallen pleegt in te slaan: Inj jreve b. v., om ons door een voorbeeld duidelijker te maken, bij aandoeningen van het lioold der kinderen, in het tijdperk van het doorbreken der tanden, die gewoonlijk uit verstopping ontstaan, verkoelende purgeeimiddelen, daar de natuur zelve langs dien weg gewoonlijk afleidt; en daar, waar de gedurende de tandontwikkeliug aanwezige doorloop te hevig en te verzwakkend wordt, trachte hij denzelven te matigen , niette onderdrukken enz. Ontstaan eindelijk gedurende een ontwikkelingsproces andere ziekten, dan moeten deze bij de behandeling vooral in aanmerking komen ; men poge alsdan ieder stelsel tot dien trap van vitaliteit te doen stijgen of te doen dalen, welken het tot het bewerken der veranderingen noodig heeft. Met betrekking tot de ontwikkelings-processen bij het kind hebben wij nog bovendien opmerkzaam te maken, dat dezelve door alles, hetgeen plaatselijk of algemeen de werkdadigheid van het ligchaam verhoogt , verhaast worden , waaruit men de noodzakelijkheid inziet, van de kinderen gedurende dezelve niet te veel voedende ol wel prikkelende spijs en drank te geven, en iederen sterken indruk van de zintui- gen zoo veel mogelijk verwijderd te houden. Reeds oefenen eene zeer groofff warmte der lacht en koortsbewegingen eenen zoodanigen invloed op de ontwikkeling uit, en gewoonlijk zien wij gedurende het verloop van heete ziekten , de tanden spoediger dan gewoonlijk doorbreken , hetgeen tot de nadeelige dwaling heeft aanleiding gegeven, dat men de koorts als het gevolg van het landen krijgen beschouwde. Aan den anderen kant wordt de ontwikkeling door alles vertraagd , hetgeen de bewerktuiging verzwakt, b. v. door slecht voedsel, doorloop, klierziekte, engelsche ziekte , atrophie , waterzucht, enz. Meermalen hebben wij in den tijd van twee jaren bij zulke zwakke kinderen ter naamver nood drie of vier snijtanden zien te voorschijn komen. Eindelijk moeten wij den geneeskundigen , bij het behandelen van kinderziekten, de groots!e voorzigligheid en eene zeer naauwkeurige beoefening van de kinderlijke bewerktuiging aanbevelen , omdat de ziekteverschijnselen , wanneer zij niet door den zieke worden opgegeven en beschreven, altijd eenigermale twijfelachtig zijn, des te meer echter, omdat de onderkenning door eenige andere , nog nader te beschouwen eigendommelijkheden van de kinderlijke bewerktuiging moeijelijk gemaakt wordt. lloe werkdadiger enkele stelsels van het organismus in de verschillendelevenstijdperken van het kind zijn, hetgeen , b. v. vooral in de eerste jaren met het zenuwstelsel en wedervoortbrengingstelsel het geval is , des te grooter is ook de vatbaarheid voor het opnemen van icderen middellijken zoo wel als onmiddellijken prikkel. Dsze groote vatbaarheid nu veroorzaakt, dat de ziekelijke stemming van een werktuig of van een geheel stelsel zeer spoedig in de naburige werktuigen of in de met de aangedane in naauwen zamenhang staande stelsels , ingelijks eenen ziektetoestand opwekt. Deze onderlinge invloed der weefsels op elkander , welke voornamelijk uit de teederheid van het kinderligchaam te verklaren is , isjuist de oorzaak, dat de onderkenning zoo moeijelijk wordt (mm). Deze medelijdendheid, welke tusschen de verschillende bewerktuigde stelsels in den teederslen leeftijd van het kind , het duidelijkst wordt waargenomen, lost met betrekking tot de kinderziekten nog menig raadsel op. Hieruit blijkt, waarom door ziekelijke stemming van een werktuig of stelsel, in zeer korten tijd een ander of zelfs meerdere medelijdend kunnen worden aangedaan. Daar nu echter deze medelijdendheid geheel en al van de ziekten in andere stelsels afhangt, een lijden in den spijsverteringstoestel derhalve zoowel storingen in de verrigtingen van de zenuwen en de hersenen, als eene primaire hersenaandoening eene ziekte der spijsverteringswerktuigen kan te weeg brengen, is het voor den geneesheer dikwijls moeijelijk te onderscheiden , welk lijden idiopatisch, welk sympathisch zij , of in welk stelsel hij de grondoorzaak te zoeken heeft. Deze vatbaarheid tot het opnemen van prikkels is ten tijde der ontwikkelingsprocessen het grootst, en daarom worden zoo dikwijls andere werktuigen of stelsels in die tijdperken mede aangedaan. Het is dus de pligt van den arts in dergelijke gevallen met zijne geneeskundige voorschriften zeer voorzigtig te zijn, daar ook in deze tijdperken, (mm) Deze moeijelijkheid in de onderkenning moet bij de menigvuldige complieatien der ziekten nog grooter worden, wanneer, volgens Rilliet en Barihez, dezelfde ziekte een verschillend aanzien krijgt, naar gelang zij primair of consecutief ontslaat. Vert. TVe geneesmiddelen , even als alles hetgeen op het organismus inwerkt, hetzelve meer of minder aangrijpen. In iedere ziekte, waarin verschillende bewerktuigde stelsels te gelijkertijd lijdende zijn, moet de geneesheer naauwkeur.g uitvorsehen, in welk het lijden het eerst is opgetreden , en op welke wijze het zich te kennen gegeven heeft, om daaruit (ot de overtuiging te f^'aken > welk stelsel primair en welk slechts secundair ol sympathisch is aangedaan Over het algemeen hecht men hieraan weinig waarde, omdat de meeste geneesheeren lot grondstelling hebben , bij compl.catien altijd tegen den fevaarlijksten vijand te veld te trekken (zoo als b. v. bij eene febns gastnea nervosa wanneer de zenuwverschijnselen tot hunne hoogste ontw'kkel "5 ('«'komen zijn, op den status gastricus, die gewoonlijk dan ook van zelt meer op den achtergrond treedt, minder acht geslagen wordt;; maar uit uit een aetiologisch oogpunt, heeft men hierop wel degelijk te letten, daar anders de oorzaak geheel over het hoofd gezien en niet in aanmerkt zoude genomen worden, en de geneesheer naar zijn goeddunken datreen voor eene ontwikkelingsziekte nemen zou , wat hein het eerst voorkwam , hetgeen echter in menige gevallen al te zeer tot een« m^ aan te prijzen negative behandeling, die wel is waar bij ontwikkelin^sziekten zeer lofwaardig is, doch die wederom niet te ver mag getrokken ■worden , aanleiding geven zoude (1). VIII. NOG EENIGE REGELEN , DIE BIJ IIET BEHANDELEN VAN KINDERZIEKTEN VAN GROOT GEWIGT ZIJN. \) De qenecsheer bezoeke zieke kinderen , zoo mogelijk , altijd meermalen daags. Wij hebben reeds van de buitengewoon groote prikkelbaarheid van de kinderlijke bewerktuiging gesproten, waardoor een kind , dooreene eigenlijk onbeduidenden prikkel reeds hevig kan worden aangetast (»*). Ten pevolge daarvan hebben de kinderziekten ook geen vast en bcpaa karakter, maar veranderen somtijds zeer spoedig van vorm, zoodat het noodi" wordt, den stand van zaken dikwijls te onderzoeken Even spoedig echter als het kind , uithoofde van deszelfs pr.kkelbaarheid kan wo den opgewekt, even zoo spoedig verdwijnen ook de gevolgen der pnkke oorzaken en op die wijze verloopen doorgaans de kinderziekten veel spoediger dan die der volwassenen , waardoor ook dikwijls eene snelle te zijn, achtede geneesheer dezelve desniettemin zijne volle opmerkzaamheid waardig. Bij een in den beginne schijnbaar gevaailoos j (1) Ad. Ilcnlce, iiber die Entwickelungen und Entwickeliingskranklieilen des mensciilicheo organismus. In scehs Vorlesungcn. Nurnberg , 1814. 8. . , (NN) Uit deze en andere reeds genoemde redenen , ml de eigenaardige bewerktniains van het kinderlijk ligchaam voortsprnilende, wordt l.et tevens duidelijk , waarom ziekelijke aandoeningen ,n d,en leeftijd gelijk meer liet kenmerk van oppervlakkige uitgebreidheid , dan va^iep gaande inwerking dragen. den tan het zeer dikwijls gebeuren, dat, uithoofde van de wederzijdsche werking der werktuigen op elkander of' door medelijdenheid, gewigtige stelsels worden aangedaan , waardoor do ziekte van meer ernstigen aard wordt; ol er kan door toevallige omstandigheden lot complicatien aanleiding gegeven , of de aanwezige ziektetoestand aanmerkelijk verslimmerd worden , zoodat de lijder in het grootste gevaar verkeert, en de geneesheer zijn vertrouwen verliest, daar hij nog kort te voren van den goeden afloop of uitgang der ziekte getuigde. Ieder geneesheer zij derhalve zeer voorzigtig met zijne voorzegging in kinderziekten, en uitc zich ook over een onbeduidend lijden altijd in dier voege , dat hij op de mogelijkheid van eene ongunstige wending opmerkzaam maakt; hij neme zich in acht, uit enkele gunstige verschijnselen eenen goeden afloop te voorspellen , daar enkele teekenen in het algemeen nooit, het minst echter bij kinderziekten, zekere waarde hebben, maar hierbij de oorzaak , het verloop der ziekte , de ligchaamsgesteldheid van het kind en de geheelc groep van verschijnselen moeten worden in het oog gehouden. 3). Men zij ook op de ligchaamsgesteldheid van het kind opmerkzaam. Even als bij het behandelen van ziekten der volwassenen , moet ook bij kinderen op de individuele gesteldheid van het ligchaam acht gegeven worden. Het foetus kan, zoo als men spoedig zien zal, reeds terwijl het nog in het moederlijf opgesloten is, ziek worden en ziekten mede ter wereld brengen; hetzelve kan echter ook den aanleg tot ziekten met zich voeren , in welk geval natuurlijk na de geboorte des te spoediger een ziektetoestand ontstaan zal, tot welken het foetus reeds voorbeschikt was. Om dezen nu echter naar waarde te kunnen beoordeelen, is het noodig , de ligchaamsgesteldheid der ouders in aanmerking te nemen , -daar men uit deze grootendeels tot die van het kind kan besluiten. Verder schcnke de geneesheer aan de nageboorte of moederkoek , benepens de vliezen meer opmerkzaamheid dan dit gewoonlijk het geval is, daar hij uit de geaardheid van deze dikwijls over den staat der verschillende stelsels oordeelen kan. Zoo kan hij uit den toestand der placenta over het wedervoortbrengingstelsel, uit den slaat van het vaatvlies over het bloedvatenstelsel, uit de geaardheid van het amnion over het huidstelsel gevolgtrekkingen maken. enz. 4). Men dringe zoo diep mogelijk in het wezen der ziekte zelve, zoowel met betrekking tot de onderkenning , als ten aanzien der voorbeschikkende en aanleidende oorzaken. Wat de onderkenning betreft, is het steeds raadzaam, de ouders of de naaste betrekkingen van het kind omtrent den staat van deszelfs gezondheid van de geboorte af, omtrent de ziekten aan welke het onderhevig geweest is, enz. te raadplegen, daar men dikwijls uit deze gewigtige gevolgtrekkingen ten aanzien der voor— beschiktheid tot latere ziekten maken kan. Verderzij menzoonaauwkeurig mogelijk met het ziekenexamen , hoore opmerkzaam naar hetgeen de aanverwanten of indien het kind reeds grooter is , naar hetgeen dit zelf vertelt, zoeke de naaste oorzaak op te sporen, en laat zich niets bepaalds ontdekken, dan volmake men het onderzoek omtrent den ziektetoestand , door uitwendig beschouwen en bevoelen van het ontkleedde ligchaam. Kan men op deze wijze niet tot zekerheid geraken, dan geve men den moed niet op, maar vergelijke de verschillende stelsels met elkander, of zij in de noodige verhouding tot elkander staan, op welke de gezondheid rust, waarbij men ïiaauwkeurifl op derzelver verrigtingen cn het levenstijdperk, van het kind ,,eht. moet geven, daar, zoo als reeds opgegeven ir, naar den verschd1 enden tijd des levens en naar de verschillende lichamelijke ontwikkelingstijdperken , nu eens dit, dan weder een ander stelsel in deszelf» levenskracht wordt opgewekt en den boventoon voert Eindelijk zij| men hij het onderzoek niet met het vinden van een enkel ziekteverschijnsel te vreden, daar men omtrent den geheelen toestand in het zekere zijn moet, en men ligt door eene onbeduidende complicatie of een symphatisch lijden de hoofdziekte kon over het hoofd zien _ 51 Heeft men bij een kind eene ontsteking ontdekt, dan verheze men'geen oogenbïik, maar werke dezelve dadelijk met kracht tegen , omdat het sponsachtige ligchaam aan deze klasse van ziekten met lang wederstand bieden kan, en de zamentrekbaarhe.d van met bloed overvulde deelen spoedig te gronde gaat. Meestal is het noodzakelijk spoedig bloedzuigers aanteleggen; het getal wordt geevenredigd naar de verschijnselen, en zoo groot genomen, dat men verwachten kan de bloedovervulling spoedig daardoor te doen afnemen. Het is eene algemeen als waar erkende stellin" dat herhaalde kleine bloedontlastingen nooit het gevolg hebben dat "eene enkele sterke bewerkt , en ook wanneer men in enkele gevallen zoo gelukkig is, door gene een dreigend levensgevaar voor eenigen tijd af te wenden, zal men echter met I.gt gevaarvolle naziekten daardoor voorkomen, zoo als dit doorgaans door het spoedig te veld trekken tegen de ontsteking door middel van eene toereikende bloedontlasting en eene voorzigtige aanwending van afleidende middelen ge- SC% Nooit moven beslissende middelen of een beslissend geneesplan in het algemeen, bij niet geheel zekere diagnosis worden aangewend. Eene beslissende behandeling bij kinderziekten is gewoonli]k, vooral in den tiid van de verschillende ontwikkelingsprocessen gedurende het eerste jaar, slechts zelden noodig; en veel gelukkiger is de waarnemende en bedachtzame geneesheer, wiens streven het slechts is het pevaar af te leiden, dan de haastige jonge arts, die zonder voldoende ondervinding met de armzalige kunst koen tegen de ziekte te veld trekt Daar echter, waar eene spoedige hulp der kunst vereischt wordt, moet men van zijne diagnosis zeker zijn ; nooit mag slechts het vermoeden van den eenen of anderen ziektetoestand alleen den geneesheer tot inprijpin? door geneesmiddelen bewegen. Vindt hij het gevaarlijk te talmen , dan roepe hij de hulp van eenen anderen ervarenen geneesheer in, en doe liever niets , dan te veel. Het is het meest voor de k.nderlijke bewerktuiging passend, altijd de zwakste en zachtste geneesmu delen te kiezen, en slechts langzamerhand en met voorzigtigheid tot de sterker werkende over te gaan, daar men bij de groote prikkelbaarheid en gevoeligheid van het kinderlijk organismus met eerstgenoemde middelen dikwijls beter zijn doel bereikt, dan met de laatstgenoemde, van welker bij- en nawerking men niet zeker is. Dikwijls is overigens eene afwachtende behandeling verre boven het spoedig ingrijpen door geneesmiddelen te verkiezen. Want even zoo ligt als het evemvigt tusfi'chen de onderscheidene stelsels in het ligchaam van het kind gestoord wordt, even zoo spoedig herstelt zich, ten gevolge van de levendige wedervoortbreiiging, alles weder; cn al nemen de licete kinder- ïiekten een onheilspellend karakter aan, zoo is ook daarentegen de {je-* neeskraclit der natuur bij het kind grooter, en weet deze zich zelve beter te helpen dan bij den volwassenen; gewoonlijk zijn zij dan ook de gelukkigste geneesheeren , die van de afwachtende methode gebruik maken. Daar waar de ziekte het vordert, moet men in tegendeel'krachtig aantasten, men zij echter op zijne hoede van niet door aanhoudend voortgebruikle krachtige artsenijmiddelen te overprikkelen, en meer schade dan voordeel aan te brengen. In ziekten , die door eene te vroegtijdige of' te krachtige behandeling ongeregeld verloopen of eenen on'doordringbaren chaos van verschijnselen vertoonen, raadt J. G. Coi.lin (1) in navolging van Torttal aan, alle geneesmiddelen ter zijde te stellen en slechts het verloop naauwkeurig na te gaan, tot dat men bemerkt, dat de bijomstandigheden opgehouden hebben haren invloed uit te oefenen, het tegenstrijdige in de verschijnselen langzamerhand verdwenen en de ware aard der ziekte beter te voorschijn gekomen is, en wij gevoelen ons verpligt, het met. deze wijze van beschouwing geheel en al eens te zijn. 7). f an groot gewigt is de zorg voor eene goede diëet en oppassing. Wij hebben reeds gezien , dat in het ligchaam van het kind de vloeibare deelen de vaste verreweg overtreffen , en dat de wedervoortbrenging van alle verrigtingen de meest werkzame is. Wanneer wij hieruit nu het zeer natuurlijk en door de ondervinding ten volle bevestigd besluit trekken, dat de meeste ziekten, welke het kind aantasten, in gestoorde wedervoortbrenging hare oorzaak hebben , blijkt daaruit van zelf het gewigtigc van eene goede diëet. In alle ziekten, die met koorts verbonden zijn , is het noodig , de dieet bij kinderen zoo veel mogelijk te beperken , en slechts dun verkoelend en gemakkelijk verteerbaar voedsel te geven daar de spijsverteringswerktuigen bij iedere koorts , verzwakt zijn. Wat de oppassing betreft, is het zeer nadeelig de kin deren, vooral in met koorts gepaard gaande ziekten , in zeer heete kamers en onder zware vederen bedden te leggen , hen zelfs daarbij op den duur veel heete thee te doen drinken, met het doel om het zweet te bevorderen, welks verschijnen de mindere klasse bijna in alle ziekten op eene dwaze wijze voor heilzaam houdt. Daardoor wordt de aandrang van bloed naar het hoold vermeerderd, en of de beroerte bevorderd, of aanleiding tot vochtuitstorting in het hoofd gegeven , waartoe het kinderlijk ligchaam reed3 buitendien geneigd is. In alle dusdanige gevallen is 'het doelmatiger, het kind in eene koele temperatuur te houden , en hetzelve verkoelende dranken voor te schrijven. Wordt het zieke kind nog gezoogd ; dan moet de moeder of de minne tevens strenge diëet houden , en zelve alles vermijden, wat op den zuigeling nadeelige gevolgen zoude kunnen uitoefenen. Ook zelfs nadat de ziekte reeds geweken is, moet men no"* gedurende eenigen tijd met dezelfde diëet voortgaan , welke gedurende de ziekte was voorgeschreven, en ook in de overige oppassing geene veranderingen maken , maar eerst langzamerhand tot de vroeger gewone levenswijze terugkeeren. Aan groote kinderen gunne men niet slechts den tijd, om op nieuw ligchaamskrachten te verzamelen, maar men zij zelfs voorzigtig de geestkracht niet te vroeg weder in te spannen , (I) Schmidl's Jahrb. der in- und ausl. gesammten Medicin. Bd. XXIY. Leipz. 1839, S. 319. daar de hieruit voortvloeiende prikkeling van het zenuwstelsel niet alleen , maar ook de medelijdendheid , die aan de kinderlijke bewerktuiging eigen is, nadeelige gevolgen hebben , andere stelsels ziekelijk aandoen, en zoo doende ligt eene wederinstorting veroorzaken zoude. De geneesheer moet steeds de wederinstorting zoeken te voorkomen , daar deze altijd nadeeliger en gevaarlijker is dan de ziekte zelve was , doordien de laatste in een gezond , de instorting echter in een reeds verzwakt ligchaam ontstaat. Over het algemeen wordt de wederinstorting, uit hoofde der zwakte gedurende het herstellingstijdperk na te boven gekomen ziekten , alsmede uit hoofde van de buitengewoon groote vatbaarheid tot de opneming van allerlei ziekteoorzaken ten gevolge van deze zwakte, veel menigvuldiger bij kinderen dan bij volwassenen waargenomen , en daaruit volgt, dat het tijdperk der herstelling van zware ziekten gedurende den kinderlijken leeflijd voor den geneesheer altijd in den hoogsten graad gewigtig blijft. 8) Ook met betrekking tot den uitgang der kinderziekten heefl de geneesheer op menigvuldige eigendommelijkheden te letten. De uitgang in den dood volgt bij kinderen wel is waar ook op plaatselijke desorganisatie van een of meerdere voor het leven onmisbare werktuigen , maar verreweg menigvuldiger dan bij volwassenen wordt dezelve door medclijdendheid, voornamelijk van hersenen en longen door convulsie, aspliyxie, veilamming der longen enz. te weeg gebragt. Even zoo plotseling en onverwacht echter als in sommige gevallen de ziekte met den dood eindigt, even zoo plotselijk en onverwacht heeft in andere gevallen genezing plaats , zoodat men zich het verdwijnen van de algemeene zoowel als plaatselijke ziekteverschijnselen ter naauwernood verklaren kan. In deze gevallen lette men intusschen op de uitscheidingen en men zal zich alsdan kunnen overtuigen , dat er dan altijd crises hebben plaats gevonden, die het evenwigt in de werking van alle werktuigen der kinderlijke bewerktuiging oogenblikkelijk herstellen. Dergelijke crises bestaan bij ontstekingsziekten en kinkhoest in sterke neusbloeding, bij hydrops en oedema in overvloedige pisafscheiding , bij gastrische koortsen, in braking en doorloop, bij catarrhale en rheumalische aandoeningen in algemeen slerk zweet enz. — Dikwijls ook gaan de heele ziekten der kinderen in slepende over , hetgeen men dikwijls spoedig aan het ongeregeld verloop, langere nalating en tussehenpoozing (oo) zonder volkomen duidelijke beterschap kan bemerken. De slepende ziekten eindigen insgelijks met den dood of met genezing, of zij verdwijnen door metastasen , of door het te voorschijn tomen eener nieuwe ziekte (pp). (oo) In het algemeen schijnt de intermitterende typus meer aan ziekten van den kinderlijken dan aan die van den volwassenen leeftijd eigen te zijn, heigeen, onzes eraehtens, het best uil het voorheerschen van het trophisch zenuwstelsel te verklaren is. Fert. (pp) Rtlhet en Barthez hebben opgemerkt, dat de ziekten der kinderen zeer dikwijls eene geaardheid vjrtoonen , die het midden houdt tusschen den heeten en slependcn vorm ; welke geaardheid dikwijls haren oorsprong zonde vinden in eene aanhoudend elkander opvolgende reeks van ziekelijke toestanden, alsdan namelijk is de, wegens haren duur en de organische verandering, acute ziekte chronisch door haar symptomatisch voorkomen , of, met andere woorden, de acute ziekte, die een zwak kind overvalt, kan geene krachtdadige reactie opwekken. Rilliet en Barthez hebben aan dezen derden vorm den naam van cachectischen gegeven. Fert. Deze algemeenc wenken zullen voor den geneesheer voldoende moeten zijn, daar onderscheidingen, die meer van het individu zelf afhangen , hier niet kunnen worden opgegeven. Over deze zal bij het behandelen der afzonderlijke ziektevormen nader worden gesproken. Het hier opgegevene zal intusschen niet overbodig zijn , daar het op iedere kinderziekte toepasselijk is, en niet bij de beschrijving van iedere ziekte kan herhaald worden. Het spreekt van zelf, dat zonder inachtneming dezer regels , welke op de bijzondere van de ligchaamsgesteldheid des volwassenen afwijkende bewerktuiging van het kind berusten, geene rationele genezing van kinderziekten mogelijk is. IX. OVER DE ONDERKENNING DER KINDERZIEKTEN. Daar het kind gedurende den eersten tijd van deszelfs leven niet iu staat is, bij voorkomende ziekten aan den geneesheer op te geven, wat het gevoelt, moet deze de kunst verstaan uit uitwendige teekenen, welke zicli bij het zieke kind vertoonen, op te maken , met welke ziekte hij te doen heeft. Uit dien hoofde heeft de geneesheer, bij het behandelen van kinderziekten, op eene menigte omstandigheden te letten, die bij ziekten der volwassenen uit later op te geven oorzaken van geene waarde zijn, van welke wij echter hier in het bijzonder moeten gewag maken. Onmiddellijk na de geboorte pleegt het pasgeboren kind die ligging of houding van het ligchaam weder aan te nemen, waarin het zich in de baarmoeder of gedurende de verlossing bevond. De rug is naar buiten gekromd, het hoofd op de borst hangend, de ledematen zijn naar den romp getrokken. Hieruit blijkt, dat de buigspieren het overwigt over de strekspieren hebben, en slechts langzamerhand, wanneer de oefening der strekkers niet door sterk aansluitende naauwe omwindsels belet is, ontstaat er evenwigt tusschen de zamentrekkingskracht der strek- en buigspieren, hetgeen op alle mogelijke wijzen moet worden bevorderd. Het eerst gebruikt het kind zijne handen , en omvat zelfs een voorwerp , hetwelk digt bij de handen gebragt wordt. Wel is waar zijn in het begin deze bewegingen zeer onzeker, want gewoonlijk grijpt het kind, dat een voorwerp vatten wil , naast hetzelve, en eerst na langdurige oefening geraakt het tot meerdere zekerheid. Na 1§ tot 2 maanden begint het kind het hoofd regt op te houden en hetzelve naar willekeur, vooral naar het licht, te draaijen. Eerst dan, wanneer deze houding van het hoofd zeker en duurzaam geworden is, mag men het wagen , het kind op den arm te dragen; want eerst hierdoor verkrijgt men het bewijs , dat de wervelkolom en de spieren van het ligchaam in staat zijn het hoofd te dragen. Eerst in de zevende of achlstc maand na de geboorte leert het kind zitten , en nog later, meestal in de negende levensmaand, ontwikkelen zich de bewegingen der onderste ledematen, en het kind leert staan en gaan. De oorzaak der aehlereenvolgende ontwikkeling der spierkracht in verschillende spierstelsels ligt daarin, dat het sleutelbeen en de beenderen van den arm reeds stevig gevormd zijn, wanneer het bekken nog week is en bijna alleen uit kraakbeen beslaat, zoodat hetzelve, zoo als Billard te regt zegt, noch voor de voeten, noch voor den romp tot zeker steunpunt dienen kan. Ligt het kind rustig — het nu volgende heeft vooral op grootere kinderen betrekking — slaapt het aanhoudend en vast, beweegt het zich met gepaste kracht, zonder dat in deszelfs bewegingen iets haastigs of angstigs wordt waargenomen, dan besluit men hieruit met eenige waarschijnlijkheid tot de gezondheid van hetzelve. Van eenen zoodanigen rustigen toestand onderscheidt zich die van krachteloosheid of verdooving; in het eerste geval beweegt zich het kind in den rustigen toestand gedurende het waken of volstrekt niet, of zonder kracht; is het echter in eenen staat van verdooving , dan is gewoonlijk het oog strak, de oogleden bedekken het grootste gedeelte van hetzelve, en sluiten zich ook gedurende den slaap niet geheel. Onwillekeurige zamentrekkingen van spieren , die gewoonlijk met een pijnlijk vertrokken gelaat, en stiere of rollende, flikkerende oogen gepaard gaan, geven krampaandoening te kennen. Wenden zich de kinderen onophondelijk van den eenen kant op den anderen, zonder eene bepaalde ligging te kiezen of aan te nemen, dan is gewoonlijk koorts aanwezig , die deze onrust veroorzaakt, of het kind is angstig of pijnlijk. Volgt op deze onrust plotselijk bewegingloosheid, zonder dat daarmede tevens eene afneming van den koortsachligen toestand gepaard gaat, dan is dezelve het gevolg van groote afmatting , cri als een ongunstig teeken te beschouwen. In het tegenovergesteld geval echter voorspelt het eenen niet minder ongurstigen uitgang wanneer kinderen na ziekten , die met koorts gepaard gaan, in het bed geen rust meer vinden , nu eens rondgedragen, dan weder nedtrgelegd zijn willen, en daarbij groote magteloosheid vertoonen ; want deze onrust is het gevolg van de ongunstige wending die de ziekte genomen heeft. Bij hersenaandoeningen, vooral in het waterhoofd, buigen de. kinderen het hoofd sterk naar achteren , zoo dat liet achterhoofd bijna in aanraking met de wervelkolom komt, en de kin in de hoogte gerigt is. Beweegt een kind het hoofd nu eens naar deze, dan weder naar de tegenovergestelde zijde, zoodat het zich op het kussen als het ware schuurt ot wrijft, en kan men noch miliaria , tinea capitis , noch eene andere jeuking veroorzakende huidziekte aan het achterhoofd ontdekken , dan heeft men bij kleine kinderen aan winderigheid, windkolijk of ziekten van het inwendige oor , bij grootere echter aan zuur, bedorven maag of wormen te denken. Deze verschijnselen komen echter ook somtijds in het eerste tijdperk, dat der prikkeling namelijk, van hersenaandoeningen voor. Eene achteroverhuiging van het hoofd, neemt men ook waar in het laatste tijdperk der croup, in de angina fonsillaris en bij alle aandoeningen van den hals , wanneer de ademhaling gestoord is. De ligging op het gezigt kiezen de kinderen gedurende de lichtschuwheid , die bij klierachtige oogontsteking voorkomt, en bij hevige hoofdpijn ; in het laatste geval liggen zij gaarne met het voorhoofd op den schouder van den persoon , die hen draagt. Gezonde kinderen kunnen even goed of op den rug, of op den buik ol op de zijde liggende slapen. Waar zulks niet mogelijk is, mag men meestal tot de aandoening van het een of ander in de borst gelegen werktuig besluiten. In ontstekingszickten der long kiezen de kinderen gewoonlijk de ligging op den rug, omdat zij alsdan het minst door den hoest gekweld worden. J. E. Löbisch (1) heeft waargenomen, (1) Algemcine Anleitungzum Kindcr-Kraukcnexamen,s. 57,Wien, 18-32.8. dat, wanneer de ademhaling door bloedovervulling ot' ontsteking der long moeijelijk geschiedt, de kinderen gewoonlijk de armen uitstrekken , en dat het gevaar des te grooler pleegt te zijn, hoe meer zij deze in de hoogte steken. Ook nam hij waar, dat de kinderen bij ontsteking van het borstvlies den arm tegen de lijdende zijde (die gewoonlijk een weinig ingedrukt is) aandrukken. en den arm der tegenovergestelde zijde over het hoold slaan. — Zuigelingen plegen, voornamelijk gedurende het zuigen en korten tijd daarna, onrustig te worden, te schreeuwen of wel te braken, wanneer zij op de linker zijde liggen. Duidt deze moeijelijklieid , om op de linker zijde te liggen , bij grootere kinderen niet zelden lijden van het hart aan, zoo neemt dezelve daarentegen bij zuigelingen uit eene aanmerkelijke grootte en zwaarte der lever, waardoor de maag gedrukt wordt, haren oorsprong. Van daar komt het ook , dat zuigende kinderen het gemakkelijkst uit de linker borst voedsel nemen, dat zij derhalve meer aan deze worden aangelegd, en dat doorgaans in deze meer melk bevat is, hetgeen vooral bij het onderzoeken der borsten van minnen zeer in het oog valt. Dat de oorzaak der onrust echter wezenlijk in de drukking, die de lever op de maag uitoefent, moet gezocht worden, wordt daardoor nog waarschijnlijker, dat zuigelingen, die hardnekkig weigeren uit de regter borst te zuigen, deze niet zelden zonder tegenstreven nemen, zoodra men dezelve onder den regter arm der moeder doorsteekt, en hen, op de regter zijde liggende, aan de borst brengt. Liggen de kinderen op den rug en bewegen zij onophoudelijk de stuit van den eenen kant naar den anderen, dan lijden zij gewoonlijk aan ascarides. Vindt deze beweging met angstig geschreeuw en onder onophoudelijk aantrekken en afstooten der beenen plaats en worden dan tevens eenige droppels pis door persing ontlast, of vloeit deze daarna zonder moeite weg, dan heeft men met kramp der blaas of met eene andere aandoening der piswerktuigen te doen. Van groote waai de zijn, met betrekking tot de onderkenning, de bewegingen der ledematen, vooral der handen. Met de handen toonen de kinderen nu eens regtstrceks den zetel der ziekte oi der pijn aan, zoo als b. v. door het grijpen in den mond het moeijelijk doorbreken van de tanden, door het grijpen naar het hoofd de ontstekingachtige aandoening van de hersenen of van derzelver vliezen, door het vatten van het strottenhoofd de croup, van den onderbuik lievige pijnen van denzelven enz., dan weder geven de bewegingen der handen en der vingers inlichtingen omtrent een meer verwijderd lijden. Bij aandoeningen der piswerktuigen brengen de kinderen de handen herhaaldelijk aan de geslachtsdeelen; hebben daarentegen de verrigtingen der piswerktuigen in behoorlijke orde plaats, en is er koorts aanwezig, dan geeft deze beweging der handen het heete waterhoofd te kennen. Nog meer wordt men in dit vermoeden versterkt, wanneer de kinderen zich afwisselend aan het haar trekken, of eenen enkelen vinger zoo hoog mogelijk in den neus of diep in het oor brengen, liet plukken in den neus komt echter ook hij wormen, klier- en engelsche ziekte en ziekelijke prikkeling van het slijmvlies van het darmkanaal voor; doch trekken de kinderen dan ook dikwijls onophoudelijk aan de lippen ol kaauwen op de nagels, liet in de hand sluiten van den duim en het ballen otülli en van het foramen 'ovale af. F.X. Verson (2) nadert meer tot ons gevoelen, daar hij de roode kleur aan de te zeer verhoogde levenskracht der huid, en den daardoor veroorzaakten vermeerderden aandrang van bloed naar dezelve , die nu eene groote verandering ondergaat, toeschrijft. Martin (3) zag de roodzucht meermalen het karakter van roos aannemen, waarbij dezelve zich op alle die plaatsen , waar een overgang van de uitwendige huid in een slijmvlies plaats had , inwendig verspreidde. Somtijds ging de roodzucht ook in intertrigo over , welke ziekte Jaun derhalve dikwijls slechts als eene op eene vaste plaats beperkte en op die plaats alsdan sterk uitgedrukte roodzucht beschouwt. Bij pasgeborenen, die schijnbaar dood geboren worden, geeft een opgeblazen gezigt met eenen b'laauwen kring om den mond en neus, den apoplectischen — algemecne bleekheid van liet slappe I.gchaam . den svncoptischen — een opgezet gezigt, blaauwachtig rood, den suftocatorischen vorm van schijndood (zie dit hoofdstuk) te kennen. Bij zogende en reeds oudere kinderen doet de blaauwe kleur der huid , vooral van het aangezigt, organische gebreken van liet hart en der groote vaten, of eene krampachtige aandoening van de ademhalingswerktuigen vermoeden (zie blaauwzueht); somtijds is dezelve echter alleen het gevolg van kramp in de ademhalingswcrkluigen en de groote bloedvaten ten gevolde van pevatte koude of onderbuiksaandoeningen. Blaauwe kleur der na-els cn vingers in de engelsche ziekte duidt eenen hoogen graad dezer ziekte aan. Is de huid hoog geel gekleurd en deelt daarin tevens de sclerotica van het oog, dan moet men aan de gestoorde verrigting dei lever denken. Eene drooge huid van eene graauwe kleur, met in het oog vallend uitstekende huidtepeltjes, wordt somtijds gedurende het geheel verloop van darmaandoeningen waargenomen (4). Gebrekkige voeding en ver gevorderd klierlijden veroorzaken een gezwollen aanzien van de bleeke of groenachtig geele'huid (5). Groote afwisseling in de kleur des aangezigts is dikwijls bij wormlijden aanwezig. Bij eene sterk roode kleur (1) Schmiilt's Jahrbücher, Bd. XXXVI, S. 79. Leipz. 1812, (2) Der Arzt am Krankenbctte der Kinder, III. Theil. Wicn , 1858, S. 63. 8. (3) Ibidem. (4) A. Berton, Traité des inaladies des enfans. Paiis, 1837, p. 333. (ö) Collin. Zie Schmidt's Jahrbücher 3. Supplementband. Leipz. 1842- 8. S. 2S3. van liet aangezigf, gepaard met moeijelijle ademhaling, zoekt G. Taupiji de zitplaats der ziekte altijd in de borst (1). Is de cene kant van het gezigt rooder dan de andere, of is alleen de eene zijde van het gezigt rood, dan is de ziekelijke aandoening aan beide zijden niet even hevig, of slechts eene zijde aangedaan. Was bij borstaandoeningen de roode kleur van het gezigt van den beginne af voorhanden en wordt dit later loodkleurig, dan geeft zulks het toenemen der ziekte te kennen. Bij de pneumonta lobularis en hypostatica wil Taüpin het gezigt der kinderen dikwijls violetrood gevonden hebben. Aanmerkelijke bleekheid van het gezigt, met gelijktijdige kleurloosheid van de lippen, kondigt niet zelden bij kleine kinderen rhachitis, bij grootere , vooral meisjes, de ophanden zijnde bleekzucht aan. Een sterk rood en tevens opgeblazen gezigt., niet uitpuilende, glanzende oogcn, is het gevolg van cenen bovenmatigen aandrang van bloed naar het hoofd. Omschrevene roodheid van eene wang gaat niet zelden :net het moeijelijk tandenkrijgen gepaard. Het plotselijk bleekworden van het ligchaam wordt in onlstekingsziektcn, vooral gedurende het verloop van met koorts gepaarde uitslagziekten, ten allen tijde voor een zeer bedenkelijk verschijnsel gehouden. Gp de roodzucht der pasgeborenen volgt allijd afschilfering der opperhuid, waardoor Jaiin verleid werd, het laatste verschijnsel als het gevolg der roodzucht te beschouwen. Billard heeft echter bewezen hetgeen Elsüsser bevestigd heeft, dat de afschilfering der opperhuid bij pasgeborenen een natuurlijk verschijnsel is, dat nooit achter blijft, en verklaart dit proces daardoor, dat de bij de geboorte als het ware nog van het sclmapsvocht. doordrongen opperhuid, wanneer zij aan de lucht is blootgesteld , hare lenigheid , welke zij door middel van de huiduitwaseming niet in staat is te bewaren , verliest, droog wordt, kleine scheuren krijgt , en zich vervolgens in schubjes of in schilfertjes afscheidt. Volgens Elsïsser en Bür is deze vervelling niet het onmiddellijk gevolg van de omringende lncht, maar een natuurlijk ontwikkclingsverschijnsel. De geneesheer behoeft derhalve in die gevallen , waar bij kinderen in de eerste weken van hun leven dit verschijnsel wordt waargenomen , in geenen deele aan eene voorafgegane huidziekte te denken. Neemt de gereglelijke geneesheer op een kinderlijk sporen van deze afschilfering der opperhuid waar, dan heeft hij het zeker bewijs, dat het kind niet doodgeboren was, omdat dit verschijnsel altijd eerst een of meer dagen na de geboorte begint (rr). In zeldzame gevallen neemt men hetzelve eerst na 14 dagen waar. Even onbepaald als het te voorschijn treden van deze afschilfering is ook de (1) Revue médieale de Paris. 1858. Déeeinbre. (rr) Wanneer wij nagaan, dat Cartts bij twee pasgeborenen eene als na de hevigste searlatina plaats grijpende afschilfering der epidermis waarnam , om van de overige niet zou zeldzame voorbeelden der mede ter wereld gebragte loslating der opperhuid bij levende en doode kinderen niel te gewagen (Osiander, IVfiegele, Haler, Jüig enz ); wanneer wij voorts acht geven op den verschillenden vorm, als lijnen, schubjes, schilfers, lappen (Billard) , waarin dit bekleedsel bij de natuurlijke effolialie na de geboorte afgescheiden wordt, dan zal, door de mogelijke verwisseling dezer beide toestanden , het opgegeven bewijs voor hei leven van het Lind als niet zoo uitsluitend zeker mogen worden aangenomen. Verl. duur van dezelve; slechts zoo veel is door de ondervinding bewezen, dat zij bij rhachitische en atrophische kinderen, welke eene zeer slappe en weeke opperhuid hebben, het langst aanhoudt. Ofschoon de afschilfering meestal onmerkbaar, in den vorm van eene fijne stof, geschiedt , onderscheidt men echter ook niet zelden grootere , doorschijnende , schubbige plaatjes, vooral in het gezigt, op de borst en het bovenste gedeelte van den rug, ook welaan den hals, den buik , het scrotum en de voetzolen. Worden de kinderen na de afschilfering der huid atrophisch, dan kan dit proces terugkeeren, een verschijnsel, waarvan ook F. X. Verson gewaagt. De zich onder de schilfertjes van de epidermis onmerkbaar vormende opperhuid is zeer gevoelig en tot ontsteking geneigd, waarop vooral dient gelet te worden; door de verwijdering der epidermis wordt echter de opslorping der huid zeer begunstigd, waardoor de weldadige werking van de voedende baden verklaard wordt. Eindelijk kan deze afschubbing de aanwending van geneesmiddelen op de iigchaamsoppcrvlakte (Methode endermique of liever Méthode jatraleptique, volgens Chrestieis) van groot voordeel doen zijn. Ook de af- en toeneming van het kinderlijk ligchaam in volume is voorden geneesheer een punt, dat groote opmerkzaamheid verdient. Billard beproefde derhalve te bepalen hoe sterk een kind, van de geboorte af, iedere maand groeit, en hoe veel het zwaarder wordt; hij kwam echter, zoo als te verwachten was, tot geene zekere uitkomst, daar eensdeels de kinderen niet even groot en sterk ter wereld komen, en het ten anderen met betrekking tot den groei zeer veel op de voeding van het kind aankomt. Zoo ziet men kinderen, welke door goede minnen gezoogd worden, spoedig in omvang toenemen, terwijl zonder borst opgevoede kinderen dikwijls geruimen tijd mager en schraal blijven. Desniettegenstaande zijn deze proeven in den laatsten tijd herhaald, en wel door EisSsser (1) en Becqherex. (2): de eerste vond , dat , van 1000 pasgeboren kinderen , ongeveer 900 tusschen 5 en 8 pond wogen , 13 ligter en de overigen zwaarder waren (1 pond = 32 lood). Het middelbaar gewigt voor pasgeboren voldragen kinderen was 6 pond en 26 lood; intusschen blijven de meisjes eerder dan de jongens onder de 7 pond. De middelbare lengte des iigchaams was 17"3 , 72' '. Wat nu echter den • -wasdom betreft, deze varieert in de beide eerste jaien des levens, naar de onderscheidene wijze van voeding , aanmerkelijk, liet sterkst schijnt deze in liet derde levensjaar te zijn , wanneer dezelve in doorsnede 15 millimeters (5") bedraagt, in de latere jaren tot het 14de jaar toe staat dezelve tusschen 4 en 7 millim. (16—28"); in doorsnede bedraagt dezelve 1|". Tot den ouderdom van 8—9 jaren groeit het meisje spoediger dan de knaap ; in lateren leeftijd staat de verhouding tamelijk gelijk. (Becquerel) — Kwijnt een kind, of valt het af, dan moet men de oorzaak daarvan zoeken optesporen. Lag dezelve in eene eenvoudige storing der spijsvertering , welke uit den weg geruimd kan worden, dan heeit men over het algemeen niet veel te vreezen; neemt de vermagering echter uit eene (1) Ilenlic's Zeitschr. fiir die Slaatsarzneikunde. Bd. XLII. Hft. 4. (2) Traité tliéorique et pratique des maladies des enfans. Paris, 1842. 8. p. 22. tKeper liegende storing in het wedervoortbrcngmgsstelsel hareu oorsprong , krijgt het gezigt een oud, gerimpeld voorkomen , en zijn de spieren deidijen zoodanig afgenomen, dat slechts de huidbekleedselen schijnen te zijn overgebleven , dan is de toestand ten hoogste bedenkelijk. (Zie 4.trophie.) Scrophuleuse en rachitische kinderen vermageren dikwijls aanmerkelijk, behouden echter steeds nog geruimen tijd een tamelijk gevuld aangezigt; valt eindelijk ook dit, en wel spoedig, in, dan heett men altijd voor het leven te vreezen. liet plotselijk verminderen in omvang van het ligchaam bij niet zeer kleine kinderen, vooral het spoedig invallen van den buik voert Löbiscii als karakteristiek teeken van het lieete waterhoofd aan. Daarentegen zoude men dikwijls bij slepende waterzucht der hersenholten , waarbij bet hoogere dierlijk leven op eenen lagen trap van ontwikkeling blijft, eenen zeer weligen groei waarnemen, altijd echter gepaard , met eenen veneus-Iymphatischen habitus. Een , met koortsverschijnselen gepaard , opgezet gezigt geldt als voorbode van eene lieete uitslagziekte. Indien bij het uitbreken der pokken , scarlalina of mazelen de zwelling der huidbekleedselen ontbreekt, of plotselijk verdwijnt , zijn dit ongunstige teekenen. Treedt eene dergelijke zwelling in liet afschilferingstijdperk van een der genoemde huiduitslagen , vooral van de scarlalina te voorschijn, dan volgt gewoonlijk huidwaterzucht. Ontstaat gedurende het verloop van laatstgenoemd uitslag zwelling der halsklieren, dan bereikt gewoonlijk de met deze ziekte gepaard gaande keelontsteking eenen verontrustenden graad. Eveneens beduidt de zwelling van het strottenhoofd in croup groot gevaar. Is de borst smal zamengedrukt, en de buik dik en breed , dan hebben wij het inet rhachitis te doen. Is de buik opgezet, gespannen , en geeft het kloppen met den vinger op denzelven eenen hollen toon, dan is de opzetting het gevolg van winden. Is de buik opgezet, vast en geeft bij de percussie geenen hollen, maar eenen matten toon, dan heeft men met opgehoopte vuile stoffen te doen ; vermageren te gelijkertijd de ledematen, dan is gewoonlijk de klierziekte in het spel. Waterzuchtige zwelling der ledematen , is zij gewoonlijk een kenteeken van groote zwakte, zooals b. v. na verzwakkende n doorloop; gaat zij met klier- en engelscheziekte verbonden, dan is gewoonlijk de voorbode van den spoedig volgenden dood. Een zeer aan merkelijke groei van het ligchaam is volstrekt niet altijd als een gunstig verschijnsel te beschouwen , en Berton heeft ten volle regt, wanneer hij zegt, dat daardoor dikwijls eene storing in het evenwigt der verschillende verriglingen wordt daargesteld. Voor de diagnose is verder de navel een punt van aanbelang. d'Outrepont (1) heeft zich door veelvuldige in het werk gestelde metingen overtuigd, dat bij pasgeborenen , wanneer zij voldragen zijn , de navel zich juist in het midden van eene van dc kruin tot de voetzoolen getrokken lijn bevond. Was het kind daarentegen te vroeg geboren, dan stond de navel des te digter bij de voetzooien , hoe minder rijp het kind was. Ook de toestand van het aan het kinderlijk ligchaam terug blijvend stukje navelstreng is (vooral voor den geregtelijken geneesheer) van gewigt. Billard stelde daaromtrent het volgende: 1) het verdroogen van de navelstreng heeft slechts bij levende kinderen plaats; (1) Gemeins. deutsehc Zeitschrift fiir Gcburtskunde. Bd. 1Y\ lift. 4. S. 1)38. 2) sterft een. kind spoedig na deszelfs geboorte, dan houdt reeds de begonnen verdrooging van de navelstreng op, ot'dczelve gaat al zeer langzaam voort. 3) Is de navelstreng bij een dood gevonden kind nog versch of begint dezelve eerst slap te worden , dan was het dood geboren , ot het bad slechts korten tijd geleefd. 4) Vindt men de navelstreng reeds verdroogd , of begint dezelve te verdorren, dan heeft het kind ten minste eenen dag geleefd. — Over het algemeen worden deze stellingen door de door Ed. W. Güktz(I) genomen belangrijke proeven bevestigd; dezelve toonde echter aan, dat het droog worden van het aan het kinderlijk ligchaam overblijvend stukje navelstreng ook kan plaats hebben in het, hoewel zeldzame geval, wanneer het lijk van een doodgeboren kind aan cene kunstwarmte van 30° R. was blootgesteld (ss). Ook reeds door inwerking van de warme zomerlucht verdroogt, volgens deze proeven , de navelstreng , ofschoon hiertoe langeren tijd noodig is. In koude lucht gaat zij daarentegen , even als het overige ligchaam , in verrotting over. Met betrekking tot de temperatuur des ligchaams heeftmenin aanmerking te nemen, dat pasgeboren kinderen minder warmte ontwikkelen dan zij noodig hebben. Hetgeen het kind omringt moet derhalve door kunst verwarmd worden (tt), of het kind moet naast de moeder in het bed liggen, ten einde van de dierlijke warmte van dezelve te genieten. De laatste wijze van verwarming is de natuurlijkste , want zij is als het ware als een natuurlijk broeijingsproces te beschouwen, en door dezelve wordt de bovenmatige verhitting van het kinderligchaam, waardoor ontstekingachtige huiduitslagen geboren worden , het best en zekerst voorkomen. — 15ij grooterc kinderen is de warmtegraad van het ligchaam niet op alle plaatsen dezelfde, gewoonlijk is het hoofd warmer dan de overige oppervlakte des ligchaams, vooral gedurende het tanden maken , en de met hetzelve altijd gepaard gaande spoedigere ontwikkelingder hersenen , omdat ieder ontwikkelings-proces grooleren aandrang van bloed naar de aan hetzelve deelnemende werktuigen voortbrengt. Buitengewoon groote hitte van de geheele oppervlakte des ligchaams is een kenteeken van koorts; is vooral de buik zeer heet, en zijn daarenboven de binnenvlakten der han- (1) Der Leichnam in seinen pliysischen Vcrwandlungen. Leipz. 1827. 8. (ss) Van daar tevens de mogelijkheid , dat de navelstreng van een vroeger of later voor de geboorte gestorven kind verdroogd of verdord zich kan "voordoen. Alweder een bewijs , dat de geregtelijk geneeskundige gevolgtrekkingen zeldzaam onomstootbare waarbeden zijn. Vert. (tt) liet verslijven door koude, zeggen Rilliet en Rarthez. geschiedt ligt bij zeer jonge wichtjes , indien er geene zorg gedragen wordt voor de onderhouding eener voldoende warmte over alle deelen des kinderlijken liirchaams; alsdan worden de ledematen paarseh , koud en gezwollen ; de lippen krijgen eene blaauwc kleur, de oogleden blaauwe kringen en het aangezigt verbleekt; in dezen slaat, al wordt ook de romp in eene bebehöorlijke temperatuur gehouden , lijdt hel kind en blijft bijna zonder leven in de wieg uitgestrekt liggen of' is onbewegelijk, met het lijden op deszelfs gelaat uitgedrukt , op deszelfs zitplaats gevestigd. Deze neiging tot verstijving schrijven zij aan eene onvolmaakte bloedvorming in dien leeftijd toe, terwijl later de warmte meer gelijkmatig in de uiteinden des ligchaams verspreid wordt en het ligchaam beter aan de inwerking der koude wederstand kan bieden. Verf. den en de voetzooien ongewoon warm, dan doet zulks aan eenc febris meseraica of beginnende tabes mescraica denken. Eene koude huid is slechts zelden, en nooit in eenen hoogen graad, bij het uitbreken van eene koorts aanwezig. Eene spoedig, gedurende het verloop van lieetc ziekten , ontstaande koude van de oppervlakte des ligehaams is bedenkelijk, en doet voor eenen ongclukkigen afloop vreezen. Bij hcete uitslagziekten toont, deze koude het plotselijk zinken der levenskracht aan, en is dan gewoonlijk voorloopster van den dood. Bij kinderziekten, vooral der pasgeborenen, kan men uit den pols geene voorde leer der tcekenen belangrijke gevolgtrekkingen maken: want men kanvoor het eerste levensjaar geenen normaalpols vaststellen. Billard onderzocht den pols bij pasgeborenen en acht weken oude kinderen , en vond, dat bij de helft van alle kinderen de pols even langzaam als bij volwassenen sloeg, ja zelfs in eenige gevallen nog langzamer, en dat bij anderen het gelal polsslagen 100 tot 150 in de minuut was. lUu (l) neemt aan, dat dit verschil van den graad van vergroeijing der in het foetus aanwezige openingen afhangt, daar de vroeger langzame pols na den tienden tot den twaafden dag sneller werd, hetgeen echter Elsüsser's (2) en Billard's onderzoekingen op kinderen van twee maanden niet bevestigden. — Niet zelden vindt men den pols onregelmatig, ongelijk, ligt weg te drukken , en niet altijd met de hartslagen syncronisch , waarvan Billasd de oorzaak zoekt, in de plotselijke veranderingen welke de bloedsomloop bij de geboorte ondergaat en in de onregelmatigheid , waarmede de werktuigen in den beginne hunne nieuwe verrigtingen doen (un). Löbiscu nain hetzelfde in het Instituut voor kinderziekten te Weenerx waar, en kwam tot het besluit, dat de pols der kinderen als ziekteteeken (ten minste in liet eerste tijdperk van bun leven) van gecnc waarde is; en Pu. A. Pieper (3) berigt , dat Baron den pols bij kinderen, welke het eerste levensjaar nog niet bereikt hadden, volstrekt niet onderzocht. Wel is waar wordt reeds vroegtijdig bij kinderen de pols voller of kleiner, sterker of zwakker, regelmatig of onregelmatig, maar alle deze verschijnselen zijn snel voorbijgaande , en zoo spoedig afwisselende , dat men aan dezelve geene waarde hechten kan. Bij grootere kinderen verdient de pols meer opmerkzaamheid ; intussehen mag men , volgens Vogel slechts zacht eenen vinger op de slagader leggen, omdat de pols bij het kind door eene onbeduidende drukking reeds veranderd wordt, ja zelf verdwijnt. Ook stemmen de meeste kinder-docloren daarin overeen, dat met den pols aan den arm gelijktijdig de hartslag moet worden onderzocht; op die wijze gelooft Vogel dat men het zekerst eenen ontstekingachtigcn toestand zoude ontdekken, daar bij het aanwezig zijn daarvan, de pols , wanneer (1) IVilh.Rau, llandb.der Kindcrkrnnkheiten. Frankfurt a. M.1852.S.22. (2) Schmiill's Jahrl». Bd. VII. S. 51!}. (5) Dfe Kinderpiaxis im Findelhause und in dein Hospitale fiir kranke Kinder zu Paris. Göttingen , 1851. 8. S. 165. (ou) Het anachroriismus tnsschcn pols- en hartslag leidt Hillartl eerder af van de bestaande mogelijkheid, dat de eerste wordt weggedrukt, doordien de drukking met den voelenden vinger somtijds in geen verband staat met de energie van de slagader enz. De moeijelijkheid , om deze drukking juist te bepalen , zal evenwel dikwijls eene hinderpaal zijn voör de juiste beoordeeling van den pols bij jonge kinderen. Vcri. dezelve niet onderdrukt is, doorgaans vol, sterk en min ol meer hard, de hartslag daarentegen naauwelijks voelbaar is. Waar geene ontsteking voorhanden is , zoude in tegendeel het hart met kracht slaan , de pols daarentegen week en klein zijn. — Is het kind in deszelfs ontwikkeling zoo ver gevorderd, dat men den toestand van den pols bij het bepalen der diagnosis tot maatstaf kan nemen, dan moet men acht geven :1) of het kind slaapt, daar alsdan de pols altijd kleiner is , en ten minste 5—10 slagen minder maakt; 2) of psychische invloeden , vooral vrees voor den geneesheer, of angst den pols beheerschen; 3) of het kind zich niet kort te voren sterk bewogen of geschreeuwd heeft; 4) of het kind kort te voren voedsel gekregen heeft, daar gedurende de spijsvertering het getal polsslagen aanmerkelijk toeneemt, vooral na het genot van warme spijs en drank; en 5) op welken tijd van den dag het onderzoek geschiedt; want de waarnemingen van K.nox(1), Lisle (2) en anderen, hebben bewezen, dat de pols in de eerste uren van den dag het langzaamst is , later in slagen toeneemt, en des avonds de grootste snelheid verkrijgt. Bovendien is nog op te merken , dat ook in de kinderjaren het geslacht reeds eenigen invloed op den pols schijnt uit te oefenen, daar dezelve bij meisjes altijd iets sneller dan bij knapen slaat; en dat men dikwijls bij zeer gezonde kinderen , zoowel gedurende het waken, als gedurende den slaap, eenen ongeregelden polsslag waarneemt. Uit het gezegde volgt derhalve , dat men in het eerste levensjaar aan den pols, wat de diagnosis betreft niet veel waarde hechten kan , en dat dezelve in lateren leeftijd , slechts in overeenstemming met alle overige verschijnsels, tot de onderkenning eener ziekte kan bijdragen (vv). Hoewel men zich in het eerste levensjaar van het kind minder op den pols verlaten kan, des te meer kan men uit de ademhalingen opmaken , die vooral in koortsige ziekten voor den geneesheer den pols kan vervangen. Dit geldt wel niet van de eerste weken des levens , daar in deze de ademhaling eerst langzamerhand behoorlijk ontwikkeld wordt, maar zoodra dezelve geregeld plaats heeft, laat zich uit de snelheid der ademhaling in ontstekingachtige aandoeningen, de hevigheid der koorts beoordeelen, daar zoo als Löoiscn te regt bemerkt, iedere koortsverheffing met versnelde ademhaling gepaard gaat, terwijl deze weder normaal wordt, zoodra de koorls nalaat. Een klein kind (1) The Edinburg medical and snrgical Journal. No. CXXXI. 1837. (2) Gazette niédieale de Paris. No. XL1V. 1837. (vv) Volgens de waarnemingen van Trousscau varieert het getal polsslagen van 100—160 bij een kind van 6 maanden tot een jaar; terwijl er 96 tot 140 slagen geteld worden na het eerste jaar tot 21 maanden. Van dien lijd af vermindert het getal aanhoudend , zoodat hetzelve van het derde tot het vijfde jaar van 72—110, van het zesde tot het tiende van 64—104 en van het tiende tot het vijftiende van 60—80 bepaald is. Uit deze ruime speling is de gevolgtrekking te maken , dat het vooral bij kinderen nuttig is den pols in den gezonden staat individueel te kennen, wil men bij ziekten iets daaruit opmaken; altijd eeliter honde men de opmerking van Valleix in het oog , dat men , wegens de oogenblikkelijk opgewekte prikkelbaarheid , gedurende het waken des kinds, bij het onderzoek gewoonlijk meer polsslagen telt, dan er weinig tijds vroeger waren. Verf. haalt (volgens Berton) 24—25 malen in de minuut adem; in met koorts gepaard gaande ziekten stijgt liet getal ademhalingen tot op 60; in longontstekingen zelfs tol op 100. Becquerel stelt hel getal inademingen hij den wakenden knaap op 22, hij meisjes op 24; in den slaap daarentegen bij den eersten op 18 , hij de laatsten op 19. — Maar ook reeds bij het pas geboren kind verdient de ademhaling onze volle opmerkzaamheid , want door dezelve is de geneesheer in slaat te beoordeelen, ot de verrigting der longen behoorlijk heeft plaats gevonden (ww). Dit is het geval, wanneer de ademhaling ongestoord plaats heeft, geheel regelmatig en naauwelijks hoorbaar is , wanneer de borstkas daarbij gelijkmatig gewelfd wordt en deze verrigting geene verandering ondergaat, hetzij het kind op eene der beide zijden , of op den rug ligt. Neemt men bij de ademhaling kreunen waar , dan lijdt het kind aan kramp of aan eene ontstekingachtige aandoening van den onderbuik ; is de ademhaling reutelend of piepend, of door hoest afgebroken, dan moet men tot eene catarrhale aandoening der luclilwegen besluiten. In de croup heeft de ademhaling eenen snorrenden toon. Is bij opgezetten buik de ademhaling benaauwd, dan heeft men met winden, overlading van de maag, buikwalerzucht, of met versloppingen in de ingewanden te doen. Moeijelijke en tevens korte ademhaling wordt door alles veroorzaakt , wat de uilzetling der longen belet, (b. v. door uilstorling van bloed , water , etter , tusschen de borstvliezen , door gezwellen in het middelrif) of de luchtpijp en de larynx drukt, b. v. hypertrophie van de schild- en thymusklier. Slechts in zeer zeldzame gevallen wordt de ademhaling bij toenemende snelheid van den pols langzamer, en waar dit het geval is, neemt J. G. Cor.un een dieper lijden van de hersenen en het ruggemerg , waardoor altijd de ademhaling verlangzaamd wordt, aan. Wezenlijke tusschenpoozingen in de ademhaling staan met een oponthoud in den bloedsomloop in verband. Bij abdominaal-respiratie is een ver gevorderd lijden der longen en der borst, waardoor de uitzetting verhinderd wordt, ■of eene dyspnoe voorhanden, welke de werkdadigheid der borstspieren niet in slaat is te overwinnen , waarom het kind de buikspieren te hulp roept. C. Taupin maakt er op opmerkzaam , dat men bij sommige kinderen de ahdoininaalademhaling als eenen normalen toestand te beschouwen heeft, b. v. bij verscheidene rachitische kinderen , wier borst (ww) Billard heeft de mogelijkheid bewezen gevonden, dat een pasgeboren kind meerdere uren verschijnselen van leven kan aanbieden, zonder eigenlijk geademd te hebben. Zoo nam hij bij eene drielingsgeboorte een kind waar, hetwelk elf uren leefde , en welks longen, niettegenstaande de sliptste onderzoeking, boe ook aan stukken gesneden , niet het minste bewijs van in dezelve bevatte lucht opleverden. Dezelfde uitkomst verkreeg hij bij nog drie andere , onvoldragen (o—7 maanden) ter wereld gebragte kinderen , welke eerst den eersten , tweeden en derden dag na de geboorte stierven. Dat dit voor de geregtelijke geneeskunde van het hoogste gewigt is, zal wel ieder inzien. Deze waarnemingen verdienen des te meer opmerking, daar in die gevallen het kind meestal pogingen doet, cm adem te halen , waardoor bij de herhaalde vruchtelooze inademing somtijds een zeker geluid waargenomen wordt, dat in den waan brengen kan , dat het kind geschreeuwd heeft. Groote zwakte of gebreken in de bewerktuiging der luchtwegen moeten als oorzaken van dergelijke onvolkomene ademhaling worden aangemerkt. Vert. misvormd is , cn zich niet behoorlijk ontwikkelen kan ; zulke kinderen lijden gewoonlijk aan eene inoeijelijke ademhaling en zijn aan asthma (isehe catarrhen cn hypostatische longontstekingen onderhevig. Kan het kind op de eene of andere zijde niet goed liggen, beweegt het bij het ademhalen de neusvleugels, en is het niet in staat, diep in te ademen, dan is gewoonlijk een ontstekingachtig borstlijden aanwezig. Naar Pieper heeft er alsdan eene respiralio sub in trans plaats, daar de slootswijze geschiedende inademing door dc uitademing reeds in het midden wordt afgebroken, voor dat de lucht in alle de longcelletjes dringen kon. Löbiscü heeft een middel gevonden, om dc kinderen diep te doen ademhalen, en den adem te doen inhouden ; dit geschiedde namelijk , zoodra hij dezelve onder dc armen vatte , om dezelve opteligten of vasttehouden , ot zoodra hij de ribben in den streek van liet middelrif eenigzins tegen elkander drukte. Verder zoude, naar L's waarnemingen, het menigvuldig zuchten in uitslagkoorlsen dikwijls eene gevaarlijke wending der ziekte verkondigen. Volgt op de langzame inademing eene spoedige uitademing, dan duidt dit eene geweldige storing in de longen, door hepatisatie van het longweefsel, of sterke bloedophooping aan. Ontstaan er tusschenpoozingen in de ademhaling dan hangen dezelve gewoonlijk van storingen in den bloedsomloop af. Staat de hik met dc ademhaling in verband, dan is eene ontsteking van gewigtige ingewanden in de nabijheid van het middelrif in koud vuur overgegaan, en de dood zeker. Ook pleegt op eenen kouden, kwalijk rickenden adem de dood te volgen. Men moet intusscheri niet over liet hoofd zien , dat de hier medegedeelde afwijkingen in de ademhaling wel eens van een of ander toeval kunnen afbangen; derhalve is het noodig, wanneer men zich niet vergissen wil den gezondheidstoestand van het kind in het algemeen, alsmede de uitkomsten der auscultatie of percussie inet de waargenomen verschijnselen te vergelijken, want somtijds is slechts verkoudheid of verstopping in den neus, aan inoeijelijke of gestoorde ademhaling schuld. Met dc ademhaling slaat in het naauwsle verband het schreeuwen der kinderen; door hetwelk de eerste als liet ware wordt aan den gang gebragt. Men onderscheidt ook bij het schreeuwen de in- en uitademing (xx). De laatste maakt het eigenlijk geschreeuw uit, en is doorgaans zeer lang gerekt, terwijl de eerste zeer kort, somtijds naauwelijks verneembaar is, of van eenen scherpen toon begeleid wordt, die daardoor ontstaat, dat de lucht met snelheid door de als het ware krampachtig vernaauwde stemspleet dringt. Reeds uit het eerste geschreeuw van het kind, onmiddclijk na dc geboorte, kan men opmaken, dat het kind sterk cn dc ademhaling volkomen is, of dat de longen nog gedeeltelijk in dcnzeltdcn toestand als bij liet foetus verkeeren. Een sterk , schel en onafge- (xx) Wij achten het niet doelloos, hij herhaling de aandacht te vestigen op den dubbelen oorsprong van dit geluid; vele der eigenaardige klanken immers , die bij de ademhaliug of het schreeuwen of hoesten bij kinderen en ook bij volwassenen worden waargenomen , worden bepaaldelijk door inademing, of liever, gelijk Billarddit aanduidt, door dc reprise vcroorzaakt, zoo als b. v. liet geluid van het kraaijen eens jongen haans bij kinkhoest volgens Billard cn Jurine, voornamelijk daardoor te weeg gebragt wordt. J'ert. broken geschreeuw geelt altijd eene gelijkmatige cn volkomene opvulling van alle longcellen met lucht te kennen , terwijl een zwak, kort, piepend , stootsgewijs of verstikt geschrei eene onvolkoinene ademhaling , en eenen asphyctischenolapoplectischen toeslanil vanhet kiudaanduidt, ofdoet vreezen. I)e oorzaken van het schreeuwen der kinderen zijn een onbehagelijk gevoel, pijn , honger, eene algcmecne gewaarwording van onwelzijn en eigenzinnigheid. Bij eenvoudige onbehagelijkheid schreeuwen de kinderen slechts bij tusschenpoozing, en laten zich gemakkelijk tot rust brengen, wanneer men hunne opmerkzaamheid op een voorwerp rigt, dat hunne belangstelling opwekt, of gemakkelijk door de zintuigen wordt waargenomen , b. v. een blinkend ligchaain , muzijk enz. of wanneer men dezelve met het gezigt naar het licht keert; dit onbehagen geeft ook het kind te kennen, waanneer het zich bevuild heeft, waarom men vlijtig voor zuivere en drooge luijers te zorgen heeft. Ontslaat het geschreeuw daarentegen uil pijn, dan is het hevig , cn onafgebroken , en wordt slcchls na het verdwijnen der pijn gestild. ISerion let bij het scheeuwende kind tevens op den bloedsomloop, daar hij opgemerkt heeft, dat slechts het door pijn opgewekte geschreeuw der kinderen den pols sneller maakt. Niet allijd is het gemakkelijk de zilplaats der pijn te ontdekken, en in zulke gevallen is het voor den geneesheer raadzaam , het geheele ligchaain naauwkeurig te onderzoeken, na het kind te hebben doen uitkleeden , als wanneer hij gewoonlijk de oorzaak ontdekt. Zoo ontdekte Torthal (1) na het uilkleedcn van een kind van negen maanden, bij een zorgvuldig onderzoek een 3" lange naald in het vleesch van den opperarm , die reeds gedurende geruimen tijd tot eene niet wegteruimen onrust, tegen welke empirisch een groot aanlal verschillende geneesmiddelen gebezigd was, had aanleiding gegeven. — Wordt het kind reeds onder het uitkleeden rustig, dan bewijst dit, dat de buikwindsels of de overige kleedingstukken op de oppervlakte des ligchaams sterk gedrukt hebben, of dat de met voedsel gevulde maag gedrukt geworden is. Wordt het kind van deze drukking bevrijd, dan rekt het zich uit en houdt spoedig op te schreeuwen. Leed het kind aan een soort van kolijk , door winden veroorzaakt, welke onteggcnzeggelijk de menigvuldigste oorzaak vooral vanhet geschreeuw van die kinderen is , die behalve de moedermelk nog ander voedsel krijgen, of die zonder borst worden grootgebragt, dan neemt men onophoudelijk siooten met de voeten, zamentrekken der handen of wrijven met dezelve in het gezigt, schuren met het hoofd op het kussen , en oogenblikkeli jken rust waar, wanneer het kind eenen wind loost, of lucht opgeeft, alsmede verligting na klysteren en het aanwenden van windendrijvende middelen. Yan het eigenzinnig geschreeuw onderscheidt zich overigens het door pijn opgewekte nog daardoor, dat in hel laatste geval het schreeuwen door geene bevredigende middelen gestild wordt, dat de kinderen zelfs het voedsel versmaden; daarenboven wordt door slapeloosheid en onrust de pijn nog duidelijker aangetoond. Eigenzinnige kinderen schreeuwen somtijds ook wel aanhoudend, maar bij deze ontbreekt de uitdrukking van pijn in het gezigt, het kind laat zich op verschillende wijzen tot rust brengen, neemt gewoonlijk voedsel en slaapt voort, wanneer het eenmaal tot iust gebragt is. Billard zoekt de oor- ei) Praktische Beitragczur Therapie der Kiiiderkrankhcilcn lIBandchen. Minister 1837 8 S. 123. «aak.van dit geschreeuw in eenen toestand van opgewektheid of in verhoogde gevoeligheid. Ontstaat het geschreeuw door honger of dorst, dan wordt het het gemakkelijkst gestild; dat echter hierin de oorzaak ligt, leidt men af, wanneer het kind zich met geopenden mond heen en weder draait, en voor een oogenblik rustig wordt, wanneer men den vinger of een ander met den tepel overeenkomstig voorwerp in deszelfs mond brengt, op welken het dadelijk begint te zuigen. Schreeuwt het kind door eene der opgegeven oorzaken hevig en aanhoudend, dan hoopt het bloed allengskens in de longen, in de regter hellt van het hart en in het geheele aderstelsel zich op; van daar de blaauwe kleur der huid, vooral in het gezigt cn de ledematen; op deze wijze komt bij kinderen somtijds eene oogenblikkelijke asphyxie voor, die men aanduidt door de uitdrukking: het kind blijft in zijnen adem; — in dit geval moet men op alle mogelijke wijzen, door verstrooijing, voedsel, muzijk enz. het kind zoeken tot rust te brengen. liet laat zich niet altijd duidelijk onderscheiden uit welke oorzaak de pijn ontstaat; en toch is het ten opzigte van het geneesplan noodig zulks te weten. Somtijds ontstaan ten gevolge van de groote prikkelbaarheid van de kinderiijke bewerktuiging verontrustende verschijnselen , kramp en pijnen , die tot het schreeuwen aanleiding geven, zonder dat cr op de eene of andere plaats van het ligchaam iets, wat tot dezelve aanleiding zoude kunnen geven, kan worden opgespoord; zoodat men in twijfel staan kan, of kramp of ontsteking de oorzaak van het geschrei is. In die gevallen moet men bedenken, dat de pijn, uit kramp ontstaande, meestal plotselijk ontstaat, en iu den beginne tusschenpoozend of ten minste nalalend is, en dat de teekenen van ontsteking, als hitte, roodheid, aandoening van het hoofd, dorst cn dergelijke meer naar verhouding gering zijn. Aug. Scüöpff (1) merkt echter te regt aan , dat kramp zeer ligt met ontsteking gepaard gaat , en dat men derhalve op de tusschenpoozingen der pijn niet kan vertrouwen (yy) , daar somtijds eene ontstekingachtige aandoening achter dezelve schuilt. Ook moet men , al heeft men wezenlijk een krampachtig lijden opgespoord, met het onderzoek voortgaan , omdat het somtijds gebeurt, dat kramp en ontsteking tegelijk, maar in verschillende deelen des ligchaams aanwezig zijn , en men door het vinden der eerste somtijds gevaar loopt, de laatste over het hoofd te zien. Wat nu lut verschil in toon van het schreeuwen zelf aanbelangt, noemt Billard hetzelve onvolkomen, wanneer de stem hetzij bij het uitstooten of bij het intrekken der lucht onhoorbaar wordt. Het laatste heeft niets te beduiden, want het bewijst slechts , dat het kind bij het schreeuwen niet al de spierkracht gebruikt, die het bij het inademen ten dienste staat, en dat de lucht ten gevolge daarvan zonder geraas (1) Jahresbeitrag zur praktisehen Medicin und Chirurgie in Kinderkrankheiten vom Pesther Kindcrspitale. Pesth. 1841 8 S. 50. (vy) Niet altijd is in dergelijke gevallen eigenlijke kramp aanwezig doordien sommige ontstekingen bij jonge kinderen zulk eenen tussehenpoozenden vorm aanbieden , dat men dezelve voor intermitterende zenuwziekten houden zoude. Het bij het kind voorliecrscbcnde ligtelijk in niedeaandoeninfi getrokken zenuwstelsel maakt de verklaring hiervan gemakkelijk. uaor de stemspleet in de longen dringt. Is daarentegen de toon bij het eigenlijk schreeuwen onderdrukt, en alleen het intrekken der lucht hoorbaar, dan bewijst zulks, dat slechts een onbeduidend gedeelte van het longweefsel met lucht gevuld is, en de ademhaling derhalve slechts onvolkomen heeft plaats gevonden. — Schreit een kind met moeite of inspanning , hetgeen men aan de pijnlijke uitdrukking der gelaatstrekken en aan het zinken, zwak worden of wegsterven van den toon kan bespeuren, dan is meestal eene gewigtige aandoening van de ademhalingswerktuigen, b. v. pleuro-peripneumonie of uitstorting van vocht in de borstholte aanwezig ; Billard nam echter het moeijelijk schreeuwen ook in een geval van gastromalacie, bij eene pericarditis en bij een aan peritonitis lijdend kind waar. Het verstikte geschreeuw, bij hetwelk geen geluid wordt waargenomen , geeft bij kinderen, die vroeger volkomen hadden adem gehaald, altijd ontsteking der longen , van de glottis of van de longpijptakken te kennen. In enkele gevallen schijnt het, als of de stem bij het kind geheel ontbreekt; Cedersciijöld (1) heeft dit tweemalen bij kinderen waargenomen , van welke het eerste reeds na 24 uren, het andere na 18 dagen stierf; in het eerste geval hing het gebrek aan stem duidelijk van asphyxie , in het laatste van eene in hoogen graad aanwezige atalectusis pulmonum (zz) af. Wij hebben daarentegen een geval waargenomen , in hetwelk een volkomen gezond kind, zelfs na een jaar , geene stem gekregen had, en bij het weenen (aaa) slechts een heescii geluid gaf; hier stond dit afwezig zijn van de stem buiten twijfel met eene organische afwijking in verband. Een schelle toon bij het schreeuwen wordt door het geraasmakend inademen bij hevige en pijnlijke keelontsteking , bij zamensnoering van het strottenhoofd , ten gevolge van een in hetzelve aanwezig vreemd ligchaam , bij tot koud vuur neigende keelontsteking en in de croup voortgebragt, en wordt, volgens Billard, gewoonlijk bij ontstekingachtige aandoeningen van het strottenhoold en de luchtpijp waargenomen. Ook geven kinderen , die aan het heete waterhcofd lijden , dikwijls herhaalde malen eenen enkelen schreeuw, van schei-piependen toon, op welken Maukoir opmerkzaam gemaakt heeft en dien wij altijd hebben waargenomen. Deze soort van schreeuw schijnt het gevolg te zijn van de pijn , die het kind bij de gewelddadige uitzetting en scheuring der hersenen, door de in de hersenholten zich altijd vermeerderende hoeveelheid water, ondervindt. Dof en heesch wordt de toon van het huilen bij spruw, alsmede bij catarrhale aandoeningen, en meestal is in het laatste geval deze toon van een duidelijk slijmgereutel vergezeld. Het blatende geschreeuw schrijft Billard aan de angina oedetnatosa toe; men moet echter in het oog houden , dat de drie kinderen , bij welke B. het waarnam , bovendien nog aan chronische darmontsteking (1) Ars Berattelse om Swenska Lakaic-Sallskapets Arbeten af 1838. (zz) Onder deze benaming duidt Jörb dien toestand aan , waarin de longen van het kind slechts gedeeltelijk met lucht gevuld worden, zoodat een ander gedeelte nog in den foetaaltoestand blijft verkeeren. (Zie hieromtrent later de debilitas recetis natorum). Vert. (aaa) Hel is eene eigenaardige opmerking, dat jonge kinderen zelden ol nooit tranen storten , hoewel dc glandulae lucrymales even volmaakt als andere klieren ontwikkeld zijn : daartoe schijnt eene zekere vatbaarheid voor gemoedsaandoeningen noodig te wezen. Vetl. ti leden . en dat misschien ook deze laatste ziekte aan dit soort van ge schreeuw aandeel had. Het afgebroken en met snikken gepaarde geschreeuw hangt, volgens Bii.laud , van een gewigtig zenuwlijden van den ademhalingstoestel af: hij heeft het eenmaal bij een vier maanden oud kind waargenomen, dat onder de verschijnselen van croup stierf, en bij hetwelk hij na den dood cene ophooping van tuberkels in het achterste mediastinum vond, waardoor het onderste gedeelte van de luchtpijp zamengedrukt en ongeveer de helft naauwcr geworden was. Op deze wijze moet het geschreeuw der kinderen voor den geneesheer eene duidelijke taal worden, die des tc duidelijker is, hoe jonger liet kind is, omdat dezelve in dien teederen leeftijd noch door gewoonte , noch door gebreken der ziel, noch door andere inwerkingen verbasterd pleegt te zijn. Bij het pijnlijk schreeuwen beveelt Lömscn nog acht te geven, naar welke plaats het schreeuwende kind de handen beweegt, omdat men daardoor niet zelden omtrent de zitplaats der pijn de gewenschte opheldering verkrijgt, waaromtrent de toon van het geschreeuw den geneesheer natuurlijk in onzekerheid laat. Nog bemerkt hij , dat grootere kinderen, die aan engelsche ziekte lijden, het eigen hebben, om met korte, afgebroken toonen te schreeuwen en te huilen, waarbij zij van tijd tot tijd ophouden en tot hoesten of niezen aangezet worden. Van niet minder waarde dan het geschreeuw is voor de leer der teekenen de gelaatkunde of de uitdrukking van het gelaat der kinderen , daar men het gezigt als den spiegel van het somatisch en psychisch bevinden beschouwen moet. Reeds de niet geneeskundige erkent dadelijk de uitdrukking van pijn of vreugde op het gelaat van het kind; de geneesheer echter moet nog meer op hetzelve lezen. Aan Jadelot komt de eer toe , het eerst tot eene meer wetenschappelijke semiologische gelaatkunde den grondslag gelegd te hebben. Bij pasgeborenen kan men wel is waar uit het gelaat nog niet veel besluiten , daar in het eersle levenstijdperk nog geene naauwkeurigbepaalde trekken in het gezigt zigtbaar zijn, en, zoo als 1'ieper zich uitdrukt, de kracht nog te weinig heerschappij over de massa gekregen heeft; daarentegen pleegt reeds van het tijdperk der eerste tandvorming af het gezigt de spiegel van het gevoel te zijn en dit blijft het zoo lang, tot dat veinzen, gemoedsaandoeningen, zelfbeheersching en andere, niet van de bestaande ziekte afhankelijke oorzaken, die bij volwassenen dezen tak van de semeiotica van weinig waarde doen zijn, haren invloed beginnen uit te oefenen. Jadelot maakte het eerst op drie hoofdtrekken in het gezigt opmerkzaam, van welke de eerste bij den inwendigen oophoek begint, schuins naast den neus naar beneden afdaalt en zich onder het uitstekende gedeelte van het jukbeen verliest (linea oculo-zygomatica). Deze trek duidt altijd een liersen- of zenuwlijden aan, of doet, wanneer dezelve gedurfde het beloop eener ziekte eerst later te voorschijn treedt, vreezen, dat de ziekte nerveus worden zal; ook wel dat stuiptrekkingen op handen zijn. Volgens Pieper is deze trek bij de masturbatie vooral sterk geteekend , en wel te gelijk met cene scherpe uitpuiling van de randen der oogholten en eene loodkleur der oogleden. De tweede trek begint bij het bovenste gedeelte van den neusvleugel, en loopt om den musculus orbicularis oris. Deze trek, die bij de atrophio en in het laatste tijdperk van iedere tering duidelijk in het oog valt, drukt een lijden der reproductie uit. Dezelve wordt echter nog in twee andere (rekken gesplitst, van Welke de bovenste de neusfrek (linea nasalis), de onderste de wangtrek (linea buccaJis) genoemd wordt. De neustrek zoude steeds tot een lijden van het onderlijf betrekking hebben , en vooral duidelijk in den loop zigtbaar zijn ; de wangtrek daarentegen meer de gestoorde verrigting van de maag en der overige ingewanden te kennen geven. Komt de wangtrek gelijktijdig met de linea oeulo-zygoma tica voor, is tevens het gezigt bleek, en staande oogen strak, dan kan men, volgens Pieper , tot wormen besluiten , omdat de ingewanden daardoor primitief, en de hersenen secundair geprikkeld worden. De derde trek loopt volgens Jadelot van de mondhoeken naar de kin (linea Ia bi al is), en Iaat eene borstaandoening vermoeden. Men bemerkt denzelven bij het lijden der ademhalingswerktuigen en van het hart, en wij hebben denzelven dikwijls in de blaauwzueht zeer scherp geteekend gevonden. Bij het gelijktijdig aanwezig zijn van meerdere ziekten, kunnen pok verschillende van deze hoofdtrekken te gelijk worden waargenomen. In zoodanige gevallen, kan men meestal uit den, het eerst te voorschijn tredenden trek eenige opheldering omtrent den zetel van het primaire lijden verkrijgen. Deze physiognomische beschouwingen zijn door Pieper no" veel verder uitgebreid; hij let b. v. reeds op de gesteldheid van den schedel en der gezigtsbeenderen die , ofschoon zij ook nimmer in staat kunnen zijn , omtrent eene primaire acute ziekte opheldering te geven, evenwel bij heerschende ziekten de aanwezige voorbeschiktheid tot een ander lijden aanduiden , waaroj) dus de geneesheer buiten twijfel bij z jne keuze der geneesmiddelen te letten heeft. Zoo waarschuwt Pieper, om een sterk ontwikkeld hoofd , zelfs al bevindt het kind zich nog zoo wel, voor normaal te houden, daar de oorzaak daarvan altijd in eene ziekelijke overvoeding, in wateruilstorting enz. te zoeken is. Overigens geeft een groote omvang van het hoofd altijd het. voorheerschen van de sensible sfeer, eene neiging der ziekten, om in den nerveusen toestand overtegaan, of met andere woorden, een kwaadaardig karakter aantenemen, te kennen. Aan plotselijke uitzetting van het hoofd kan de basis cranii, uit hoofde van de vaste verbinding der beenderen, geen deel nemen; wijkt derhalve de schedel bij een kind van de onderste randen der oogholten af sterk uiteen , dan verkeert hetzelve in eenen gevaarlijken toestand ; want bloedovervulling der hersenen , of waterzucht der hersenholten is hiervan de oorzaak. Zelden wordt deze uitzetting door eene wezenlijke overvoeding der hersenen voortgebragt. Zijn de beenderen van het gezigt, die meestal tot de werktuigen der ingestie behooren, sterker ontwikkeld, dan geeft dit het voorheerschen van de reproductive sfeer te kennen. Volgens Sciiöi'FF (1) zijn kinderen, die een klein , rond hoofd hebben , zonder dat daarbij de slaapstreek gewelfd is, of de voorhoofdsknobbels sterk uitsteken , het minst aan lijden van het hoofd blootgesteld. Een naar verhouding zeer groot en ver naar achteren uitstekend en afhangend achterhoofd toont den aanleg tot waterhoofd en engelsehe ziekte , of bet reeds ontstaan zijn dezer ziekten, aan. Hoe kleiner over het algemeen het gezigt in vergelijking tot den schedel en het achterhoofd is , des te grooter is de aanleg tot hersenziekten. Een groot opgeblazen gezigt en blond haar (1) Jahresbeitrag zur prakt. Mediein und Chirurgie in Kinderkrankh. k. s. \y. Pesth 1841, s. 48. lieven liet voorhcersclien van liet watervaatstelsel te kennen. Be dwars» Vouwen van liet voorhoofd, (rugac trans versa e) vergezellen alle ziekten, die op de bewerktuiging reeds diep hebben ingewerkt , en toouen eenen algemeenen zwaktetoestand aan. lloe meer zij liet voorhoofd innemen, en hoe verder zij zich naar de slapen toe uitstrekken, des te ongunstiger is gewoonlijk de voorzegging. De oog-voorhoofdstrek (rusa oculo- frontalis), welke tegen over den oog-wangtrek van Jadelot staat, en van den inwendigen ooghoek naar het voorhoofd loopt, duidt meestal gestoorden bloedsomloop in den buik aan. Gaan met dezen ,rek de dwarsvouwen in het voorhoofd gepaard, dan zouden deze een teeken van de plithisis meseraica, van aandoeningen van de lever o van dergelijke ziekten zijn, welke alsdan reeds eenen hoogen graad van ontwikkeling bereikt hebben. Hoe meer de rugac transversae trontis den neuswortel naderen en de wenkbraauwen naar voren dringen, zoodat de oogen , ten minste betrekkelijk, diep in hunne holten iggen waardoor de blik strak en droefgeestig wordt, des te• «kerder kan men aannemen, dat er een diep ingrijpend ontstekingachtig lydtn dei ingewanden, enteritis met doodelijken uitgang, 111 het bgchaam huis vest Neemt de geneesheer onwillekeurige spierbewegingen , trekkingen in het aangezigt, waar, dan heeft er aandoening der zenuwen plaats en zijn er stuiptrekkingen te wachten. Liggen de kinderen iu g, grijpen zii dikwijls naar het hoofd, sluiten zij de oogen met ten volle , fronsen zij het voorhooid in loodlijnige vouwen, laten zij, (wanneer zij gediag worden) het hoofd hangen, zijn zij daarbij knorrig, stenen en kermen zij tevens, zonder hardop te huilen, of boren zij met den vinger m dennens, dan heeft men met ccne hersenaandocning te doen. nood heid der oogleden vindt men niet zelden bij plaatselijk sterker ui gedrukt algemeen lijden , b. v. bij klierziekte , rheumatismus , enz. e zich een geprikkelde toestand der oogleden aan de coryunc ivamede, zonder dat men duidelijke ontsteking waarneemt, dan hangt zulks va bloedaandrang naar de hersenen , of van prikkeling der hersenen a . ben de oogleden eene loodkleur, dan mag men tot verminderde zennwwerkdadigheid, die dikwijls door overprikkeling, vooral der geslachtsdeelen ontstaat, besluiten. Veranderde bewegelijkheid derzelve geeft. hetzelfde te kennen als trekkingen in de aangezigtsspieren. Hangt het fior venste ooglid half over den oogbol, dan is er een diep hersenlijden of eene gevaarlijke aandoening der ingewanden voorhanden; waterzuchtige zwellins' der oogleden toont eene leukoplilegmatische ligchaamsgesteldheid, of eene daarvan afhangende kwaal aan. Met een algemeen lijden verbondene vernaauwing van den oogappel pleit voor eenen primair- gewikkelden toestand der hersenen ; verwijding van den oogappel daarentegen voor secundaire prikkeling of voor drukking der hersenen (bbb). "(dub) De ziekelijke verwijding van den oogappel schijnt van de alsdan del boventoon voerende werking van de nerv. symphatieus afhankehjk te zijn. Proefnemingen ophouden en katten, door Vahntui en inden laatsten liiil door Stilling genomen, hebben bewezen , dal de verwij mg \ den 00 Ipel door contractie der overlangsehe vezelen van den iris, onder lieï beheer van de medelijdende zenuw staande , derzelver vernaauwing door zamentrekking der cirkelvormige vezelen . aan de he"s(;haPP J den nervus oculomotorius gehoorzamende , bewerkstelligd wordt , naa 1111 de eene of andere zenuw hier de hoofdrol speelt , ondergaat e P^P^ L genoemde veranderingen. Van daar Jat men verwijding van de pupil waarneemt bij wonnen , subinflammatore toestanden, waterhoofd enz., alsmede bij het zinken der levenskracht van de spijsverteringswerktuigen. Is de pupil op de eene zijde verwijd, op de andere vernaauwd, dan toont dit cene ongelijkmatige drukking der beide hersenhaltronden, door uitstorting van bloed, water of door gezwellen aan. Trilling van den oogappel geeft het tijdperk te kennen, waarin de ontsteking der hersenen met uitstorting van vocht eindigt en is als een strijd lusschen vernaauwing en verwijding te beschouwen. Ten opzigte van den neus zij men opmerkzaam. of de neusvleugels ingetrokken en de neusgaten vernaauwd zijn, hetgeen tot eene aanmerkelijke aandoening der buikingewanden vermoeden geeft; zijn daarentegen de neusgaten aanmerkelijk verwijd, makende neusvlett gels met de ademhaling overeenstemmende bewegingen , waarbij tevens de mondspleet breeder en het gezigt rooder en voller pleegt te zijn, dan heeft er gewoonlijk een hevig ontstekingslijden der ademhalingswerktuigen plaats. Gelijktijdige omschreven roodheid op de jukbeenderen is de trouwe begeleidster van slepende ontsteking in het een of ander ingewand. Dit laatste tecken beschouwde men vroeger altijd als van longontsteking afhangend; het komt echter veel menigvuldiger bij buikontstekingen voor- Aan den mond onderscheidt men eene sterk opgezette bovenlip, die vooral, wanneer dezelve met eene dikke neusspits verbonden voor. komt, klierziekte laat vermoeden. Zijn beide mondhoeken naar beneden getrokken, waardoor de mond eene boogvormige gedaante aanneemt, dan heeft men met een ontstekingachtig borstlijden te doen. Zijn daarentegen de mondhoeken naar binnen getrokken, waardoor om den mond heen straalvormige vouwen ontstaan, dan toont zulks tamelijk zeker eene ontsteking der ingewanden aan ; ook bij ontstekingachtige spruw zijn deze straalvormige vouwen dikwijls waargenomen. Buiten de gelaatkunde hebben wij verder bij kinderen op den hoest te Ietten, welke omtrent den toestand van de ademhalingswcrktuigen de meeste opheldering geeft. Uoesten de kinderen behoorlijk door, dan heeft, men met eene catarrhale aandoening te doen. Zoeken zij daarentegen den hoest tegen te houden, en geven zij teekenen van pijn, dan is gewoonlijk eene ontsteking der longen, van het borstvlies , of wel van het strottenhoofd aanwezig. Hierbij valt intusschen op te merken, dat de hoest geen volstrekt noodzakelijk verschijnsel is, en C. Taupiji merkt te regt aan, dat bij verraderlijke longontstekingen, die met meningitis of koud vuur in den mond gepaai d gaan, en bij de pneumonia lobularis, dikwijls de hoest geheel ontbreekt. Maken de kinderen bij het hoesten een kort, huilend geluid, dan is moeijelijke ademhaling aanwezig, waarvan de oorzaak in verstopping en opzetting van de onderbuiksingewanden ligt. In het laatste geval plegen de kinderen ook wel, wanneer men dezelve onder de armen vat en opheft, den adem in te houden. De katarrhale hoest of de ontsteking der longpijpstakken, alsmede de longontsteking, erkent men bovendien aan den algemeen bekenden loon, en dikwijls ook aan het daarbij plaats hebbend slijmgereutel. Het knetterende gereutel wordt gewoonlijk in die ontsteking waargenomen, welke in de laatste vertakkingen der longpijpjes zetelt; dit gereutel is in geencn decle een pathognomonisch kenteeken van de longontsteking. De croup erkent men aan het heesche , kraaijende geluid; dc kinkhoest aan het krampachtig, stootsgewijs uithoesten, cu de van eenenpiependen toon vergezelde, gerekte inademing door de vernaauwde stemspleet. De kramphoest klinkt, volgens Löbiscu, als de weerklank uit een hol vat; eveneens pleegt ook de aan het uitbreken der mazelen voorafgaande hoest te klinken. De gedurende liet beloop van gastrische koortsen bij kinderen voorkomende hoest, is, wanneer dezelve slechts van tijd tot tijd en zonder moeijelijkc ademhaling ontstaat, niet gevaarlijk; lioe aanhoudender dezelve is, en hoe heviger het gastrische lijden, des te bedenkelijker is hij tevens. Hetzelfde geldt van den de slijmkoorts cn de wormziekte vergezellenden hoest. Onmiddellijk op pokken, mazelen, onderdrukten uitslag van het hoofd cn klierachtige oogontsteking volgende cn door deze kwalen opgewekte hoest is meestal gevaarlijk. Behalve de hoest geeft eindelijk nog de percussie en auscultatie oplossing omtrent den toestand der borstingewanden, vooral der ademhalingswerktuigen. De percussie is bij kinderen van veel grooter nut dan bij volwassenen, eensdeels om dat bij het kind niet gemakkelijk de onderkenning der ziekte door een volledig ziekenexamen tot een geheel kan gemaakt worden, ten andere , om dat de meer tecdere spieren aan de veerkrachtige trillingen van het geluid minder hinderpalen in den weg stellen, en de fijnere beendertoestel van de borstkas de fijnere spelingen van het geluid zuiverder, scherper en ongestoorder teruggeelt. Maar ook het onderscheiden van deze spelingen vereisclit een geoefend gehoor , om dat jonge geneeskundigen, die in de percussie bij kinderen niet geoefend zijn, den loon zells in die gevallen helder vinden , wanneer een longlap, zoo als Becquerel zich uitdrukt, zich reeds in den tweeden graad van ontsteking bevindt (ccc). C. Taupih is van hetzelfde oordeel, en bemerkt, dat de percussie, wanneer men zich langen tijd cn zorgvuldig in dezelve geoefend heeft, een hulpmiddel voor de diagnostiek aanbiedt, waarvan men vroeger volstrekt geen denkbeeld had. Guersent maakte gewoonlijk met dc percussie, bij kinderen in de regio inlrascapularis een begin, en deze streek geeft, bij cene gezonde borstholte en gaven toestand der longen, den duidelijksten, heldersten toon. Van den rug af, gaat men met het onderzoek naar beide zijden voort; men moet echter in het oog houden, dat de regterzijde altijd eenen dofferen toon geelt, dan de linker, hetgeen door de hoo'ger opslijgende lever veroorzaakt wordt, en in geenen deele voor een tceken van bloedovervulling of ontsteking van het longweefsel gelden kan. De streek der okselholte en die in de nabijheid der sleutelbeenderen geven de minst voldoende uitkomsten , want hier vindt men het geluid bijna altijd helder; hetzelfde geldt ook meestal van het borstbeen; wijzigingen van den klank, die van abnormiteiten der Iongen of van derzelver omgevingen afhangen, worden altijd duidelijk aan de beiden zijden der borst onder de borsttepels waargenomen. (ccc) De oorzaak van dit helder geluid is ligt verklaarbaar uit de gesteldheid der kinderlijke longen ; deze toch naar evenredigheid veel kleiner van omvang zijnde, dan hij volwassenen, zijn met een veel giooter aantal lucht, opnemende cellen voorzien. Uie.door wijders, in verband met de hij kinderen natuurlijke meerdere naauwtc der cellen , wordt aan de lucht eene grootere oppervlakte en dus meerdere gelegenheid tot oïvdatie van liet bloed geschonken. rert. De spelingen van den toon kunnen niet beschreven worden, en de geneesheer kan dezelve slechts door oefening naauwkeurig leeren onderscheiden. Over het algemeen heeft de middellijke percussie boven de on middellijke daaromj^de voorkeur, om dat zij minder pijnlijk is, hetzij men daartoe de eigen vingers der linkerhand, ivoor of gom elastiek bezigt. Jadelot ging op deze wijze te werk: hij zette het kind regt op, ondersteunde met de uitgestrekte linkerhand de borstkas van hetzelve enpercuteerde met de regterhand op de linker. Valleix (1) pleegt, wanneer hij van de percussie gebruik maakt, het kind vrij op de hand te leggen, oin dat het, in de lucht zwevend, slechts geringen wederstand bieden kan. Hij ziet derhalve van het gebruik van den plessimeter af, om dat daartoe twee personen nocdig zijn zouden. -— Het aanwenden van de stethoskoop vindt bij kinderen dikwijls cenen hinderpaal in dc vrees, welke zij voor het bezigen van een dergelijk instrument, ten minste op de voorzijde der borstkas, te kennen geven. Misschien lag ook hierin gedeeltelijk de oorzaak, waarom Gcersent in het kinderhospitaal (e Parijs zich meestal met de onmiddellijke auscultatie te vreden stelde, en slechts bij gewigtige borstaandoeningen tot de stethoskoop zijne toevlugt nam. In den laatsten tijd hebben overigens Valleix, Taepin , Col10 en anderen zich insgelijks voor de onmiddellijke auscultatie verklaard; in allen gevalle zoude men slechts op de rugvlakte van een regtop gedragen kind ongestoord de stethoskoop kunnen aanwenden. — De weerklank der stem is bij het kind zwakker dan bij den volwassene; de oorzaak hiervan moet in de fijnere stem en de teederheid van het longweefsel gezocht worden; dezelve wordt echter in den streek van het strottenhoofd , van de luchtpijp en van derzelver eerste vertakking duidelijk waargenomen. Zijn de kinderen niet lot spreken te brengen, danbragten Tadpiiï , Pieijagnel en anderen daardoor eenen kunsl matigen weerklank voort, dat zij zelve luid spraken , terwijl zij met het oor op de borstkas van het kind leunden; want hun eigen stem gaf in de kinderlijke borstholte eenen even duidelijken weerklank, alsot het kind sprak. Bij het op handen zijn van eenen aanval van kinkhoest wordt het ademhalingsgeluid onduidelijk, of geheel opgeheven , en men verneemt slechts een zacht gemurmel met een slijmig of piepend gereutel. De crouphoest geeft eenen weerklank, als door; metaal. De verschillende soorten van reutel zijn bij het kind zoowel als bij den volwassene waartenemen. Bij ontwikkelde pneumonia lohularis onderscheidt men een piepend gereutel met dof bronchiaalgeblaas en rhonchus. Het gorgelen, of het slijmige caverneuse gereutel neemt men bij bronchitis, bij uitgelioolde tuberkels, graauwe hepatisatie en verwijding van de longpijptakken waar. Ook het droog , het piepend gereutel, het kirren, even als van eenc tortelduif, wordt bij bronchilis en in den kinkhoest gehoord. Het luchlklepgeruisch (Ventilgerausch), hetwelk van vrijhangende vliezen in de luchtwegen alhangt, wordt in den bronchiaalcroup aangelroffen. Het open afstijgend wrijvingsgeluid van het borstvlies hoort men bij de drooge of slechts met eene geringe uitstorting gepaard gaande ontsteking der luchtspijpstakken. De metaalklank of de ampliorische ademhaling , welke bij doorboring der longen eigendommelijk is , komt bij kinderen zelden (1) Journal hebdoinadaire ctc. 1836, Nr. 19, 7 Mai. voor ; ■ : Tabpinheeft dezelve echter eenmaal bil een aan tering lijdend Iwaall- jarig kind waargenomen. Het vesiculairc ademhalen verdwijnt gewoonlijk in de long-, borstvlies-, hevige longpijpstak-oni'steking en in het emphysema der longen, duurt echter bij pneumonia lobularis voort, zoodat het dikwijls het reutelen en het bronchiaalgeblaas onduidelijk maakt. Dringt de lucht, uit hoofde van de eene of andere oorzaak niet in de longblaasjes, dan hoort men bij de ademhaling een geluid, alsol de lucht stootsgewijze en met kracht door eene metalen buis geblazen wordt; dit geruisch hoort men voornamelijk in de streel van het strottenhoofd, van de luchtpijp en de verdeling van dezelve. liet bronchiaalgeblaas wordt bijna altijd in de ontsteking van het bovenste gedeelte der long bij zeer jonge kinderen waargenomen, en wel zoo duidelijk , alsof de zieke direct in de stelhoskoop blies. In de borstvliesontsteking verdwijnt dit geluid , zoodra eene rijkelijke uitstorting heeft plaats gevonden; zeer duidelijk wordt het daarentegen bij verwijding vandelongpijpstakken, b. v. ten gevolge van kinkhoest, waargenomen. Even zoo noodzakelijk als het onderzoek der borstholte is ook dat der buikholte, daar, zoo als bekendis, de ziekten der spijsvertcringswerktuigen in het eerste levenstijdperk het menigvuldigst voorkomen, liet onderzoek van den buik bij kinderen verschilt daarin van dat bij volwassenen, dat de ingewanden bij eerst genoemden eene andere ligging hebben. Onder de korte ribben cn in het bekken konden nog gecne werktuigen geplaatst worden, want gene hebben zich nog niet naar buiten uitgezet, en het laatste is zoo vlak , dat zelfs de pisblaas boven en buiten het bekken gelegen is. Daar nu alle buiksingewanden onder de weeke buikbeklcedselen gelegen zijn, ziet men dezelve van alle zijden naar het midden gedrongen , en daardoor wordt derzelver veranderde ligging veroorzaakt. De maag ligt bijna loodregt, en strekt zich tot in de nabijheid van den navel uit, zoodat de groote bogt schuins naar de linkerzijde, de kleine naar de regterzijde gekeerd is. Dien ten gevolge bevindt zich ook het net meer naar de regterzijde. De lever neemt liet grootste gedeelte van de geheele buikholte in, strekt zich tot aan de linkerzijde uit, en onderscheidt zich door de grootte van hare linkerkwab. De twaalfvingerige darm ligt bijna geheel achter de maag, en ook de milt vindt men veel verdei naar het midden van den buik gedrongen , dan bij volwassenen. Eerst langzamerhand veranderen de ingewanden van ligging en zelden vindt men dezelve voor de jaren der manbaarheid zoo gerangschikt als bij vol¬ wassenen. ornpflp. pn reïrelmahVe toestand van de sniisvertferingswerktuigen geeft zich bij pasgeboren kinderen voornamelijk daardoor te kennen , dat het kind (wanneer niet organische gebreken, zoo als hazenlip, wollsmond, vergroeijing van de neusgaten, aangewassen tong enz. aanwezig zijn) de borst gaarne neemt, zonder hindernis zuigt, en de moedermelk goed verteert. Heeft het kind een tijd lang goed gezogen , en wil het eensklaps de borst niet meer nemen, of begint hetzelve, nadat het een oogenbhk gezogen heeft, te huilen en den tepel lostelaten , dan is gewoonlijk een ontstekingachtige toestand der mondholte , die somtijds het uitbreken van spruw eenige dagen voorafgaat, blaasjes of zweertjes in den mond of keel, ontstekingachtige aandoening van den slokdarm of van den hals , of verstopping van den neus, die de adem- haling gedurende liet zuigen verhindert, daaraan schuld. Somtijds bijtende kinderen gedurende het zuigen sterk op den tepel, hetgeen bij gezonde kinderen gedurende het tijdperk van het tanden krijgen niets ongewoon is; dit bijlen komt intusschen ook somwijlen bij hersenaandoeningen voor. Gaat in hecte ziekten de neiging tot zuigen plotselijk geheel en al verloren , dan is dit een zeer ongunstig teeken. Dn meeste kinderen drinken voo'ral gaarne (bij gelijke gesteldheid det borsttepels) uit de linker borst; deze wordt dan ook gewoonlijk sterker. Eensdeels kan dit ook wel daardoor ontstaan, dat de zogenden het kind met meer gemak uit de linker borst kunnen doen zuigen, en het derhalve gaarne aan die zijde aanleggen; doch eene tweede oorzaak ligt daarin, dat het kind zoo als reeds opgegeven is , bij het zuigen aan de regter borst op de linkerzijde rust, waarbij de maag door de groote en zware lever gedrukt wordt. Ten derde echter kunnen ook onlstoken of pijnlijke gezwellen aan het hoofd, het oor, den hals, of op eene andere plaals, het kind het liggen op eene zijde moeijelijk maken ; alsdan wordt echter ook in het bed de ligging op' die zijde niet verdragen. Bij ontstekingachtige aandoeningen der longen of van het pleura zuigt het kind het best, wanneer het op de aangedane zijde ligt; bij pijnen uit winden daarentegen , wanneer liet regtop geplaatst wordt. De tong kan bij pasgeborenen niet veel inlichting omtrent den toestand van den spijsverteringstoestel geven; het is intusschen van belang te weten, dat dezelve bij ontsteking der ingewanden en der mondholte , en derhalve ook meestal eenige dagen voor het uitbreken der spruw eene aanmerkelijk roode kleur aanneemt. Berton (1) bekent, dat dc tong bij kinderen minder zeker dan bij volwassenen gastrische aandoeningen aanduidt, hetgeen ook Max. Heine (2) beweert; maar hij hecht groot gewigt aan de roodheid en droogte van de tong bij de verschillende ontstekingsziekten van het darmkanaal. Baron twijfelt echter, ol men zich wel op dit teeken bij de onderkenning kan verlaten, en Andral (3) is geheel en al van hetzelfde gevoelen. Ook al vindt men bij gastrische aandoeningen de tong somtijds aan de punt en aan de randen rood van kleur, en in haar midden eene witte, vuile, bruinachtige, zelfs zwarte streep, dan is dit toch in geenen deele een zoo zeker verschijnsel als het beslag op de tong bij gastrische ziekten deivolwassenen. Ook zelfs in zenuwkoortsen, wormziekten en oiganischc gebreken van den onderbuik toont de tong dikwijls geen spooi van verandering ; daarentegen nam Max. IIeine in de plaats daarvan , dikwijls eene moeijelijke ademhaling en eene kuch waar, welke beide verschijnselen dadelijk na de aanwending van een braakmiddel verdwenen, even als of een gastrische toestand zich spoediger aan het slijmvlies der luchtwerktuigen dan aan dat van de tong mededeelt. Slechts het te voorschijn komen van de tongtepeltjes in de scharlakenkoorts houdt Heine voor karakteristiek. Het onderzoeken van de mondholte doet dikwijls eene in het oog vallende roodheid van de keel en het gehemelte ontdekken, zoo als (1) Traité des maladies des enfans. Paris, 1837. 8. p. 149. (2) Schmidl's Jahrbiich. lid. XVII. S. 217. Lcipz. 1858. (3) Cliniquc médicale. 1834. bij scarlatina. Dit tcekc-n is echter niet altijd aanwezig, en vrordt verder in iedere soort van keelontsteking waargenomen , ja zelfs zonder ontsteking, na aanhoudend schreeuwen en bij zuigelingen na het zuigen. C. Taepin vond bij borstziekten altijd eenen eigendommei ij ken toestand van den mond; in die gevallen namelijk, waarin het beletsel van de geregelde ademhaling in de keel zetelt (bij croup, waterzucht van de stemspleet, verstikkingsaanvallen bij kinkhoest), opent het kind den mond wijd en trekt het hoofd achterover, de oogen puilen uit en het gezigt wordt bleek of loodkleurig; in die gevallen daarentegen, waarin de ziekte in de longen of in het borstvlies schuilt, houdt het kind de oogen gesloten, de lippen bij elkander, en bij de inademing zijn de neusvleugels als het ware zamengedrukt, zoo als b. v. in de dyspnoea. Is het noodzakelijk de mondholte te onderzoeken en weigert het kind den mond te openen, dan bereikte Valleix (1) dikwijls zijn doel daardoor, dat hij met zijnen vinger op de kin drukle, om het tot schreeuwen te brengen. Sluit het kind dan echter den mond nog vaster, zoo als niet zelden bij landen krijgen het geval is, en moet men zich van de aanwezigheid van stomatitis aphthosa of van eene andere aandoening vande keel overtuigen, dan blijft er niels anders over, dan den neus digt te houden , waardoor het tol het openen van den mond wordt genoodzaakt , en zoo tegen wil en dank begint te huilen. Om de tong te zien, bediene men zich van de kunstgreep, die Gölis aanwendde, om b. v. bij keelontsteking, de keelholte te zien ; hij bragt alsdan spelend den pink in de mondholte van het kind, en drukte met dezen vinger op den tongwortel. Zoodra dit geschiedt, onlstaat er neiging tot braken, het kind opent den mond wijd, en in dien tusschentijd kan men de gesteldheid van de binnenvlakte naauwkeurig gadeslaan. Dat dit niet dadelijk na het zuigen geschieden mag, daar het dan spoedig braking zoude verwekken, behoeft wel naauwelijks herinnerd te worden. De eetlust gaat bijna in alle koortsige ziekten verloren, doch keert gewoonlijk met de beterschap weder, waarom dan ook de terugkeer van dezelve als een gunstig teeken te beschouwen is. Een voortdurend gestoorde lust tot eten toont een dieper lijden van de voeding aan. In de atrophie wisselt somtijds, volgens Löbiscii , een bovenmatige eetlust met gebrek aan appetijt af. liet aanwezig zijn van wormen geeft zich daardoor te kennen, dat de kinderen dadelijk na het ontwaken willen eten, en dat misselijkheid en bleekheid van het gelaat ontstaan, wanneer zij niets krijgen. Ook is wel eens bij wormen , even als bij physconie , klierziekte, engelsche ziekte en ophooping van slijm in de darmen, eene begeerte naar raauwe, drooge of koude zelfstandigheden aanwezig. De dorst staat in ziekten, die van koorts vergezeld gaan, altijd met den graad van opwekking in verband ; zoodat dezelve met de toenemende hitte vermeerdert en met het afnemen van deze vermindert. Slechts in zenuwziekten vertoont zich bij groote hitte en drooge tong dikwijls volstrekt geen dorst, ten gevolge van de onderdrukte zenuwwerkdadigheid. In slepende ziekten, zoo als klier- en engelsche ziekte en atrophie zoude de aanhoudende dorst, vooral het vele drinken gedurende den nacht, volgens Löbiscii, een zeer bedenkelijk teeken zijn, en uit de voortschrijdende ontwikkeling van deze ziekten ontstaan. Bij (4) Cliniquc des maladies des enfans nouveau-nés. Paris, 1838. 8. p. 32. kleine tinderen is het altijd raadzaam, dat de geneesheer dezelve iu zijne tegenwoordigheid late drinken, omdat daaruit menig punt, voor de onderkenning der kinderziekten van belang, kan worden afgeleid. Vooreerst blijkt, bij het drinken, of het slikken moeijelijk gaat of niet. Yerder onderscheidt men daarbij gemakkelijk eene aanwezige aandoening der longen. Jonge kinderen toch plegen altijd zoo schielijk te drinken, dat zij zich niet eens den lijd gunnen , om behoorlijk adem te halen, waardoor zij genoodzaakt zijn van tijd (ot tijd eene tussehenpoozing te maken en eenige malen diep in te ademen. Lijden de kinderen aan verstopping van den neus, b. v. wanneer zij verkouden zijn, dan kunnen zij slechts eenige weinige teugen doen, houden dan op en schreeuwen , doch gaan altijd weder voort met drinken. Is daarentegen eene longziekte voorhanden, dan ontstaat., zoodra het kind diep wil ademhalen, pijnlijke hoest, en het wijst alle drank af; grootere kinderen, die reeds slimmer zijn, zijn bevreesd voor het terugkeeren van dezen pijnlijken hoest, en weigeren dikwijls geruimen tijd lang te drinken. Eindelijk erkent men uit den aard van den drank , dien hel kind boven andere verkiest, of het uit eetlust of uit dorst drinkt. Neemt het vooral gaarne voedzame dranken, dan is er eetlust voorhanden, terwijl het slechts dorst en hitte gevoelt, wanneer het aan verkoelende dranken de voorkeur geeft. Bij zuigelingen is het minder gemakkelijk te onderscheiden, of zij uit dorst of uit honger drinken; het eerste kan men vermoeden , wanneer zij dikwijls naar de borst verlangen , haastig slikken, de tong altijd weder spoedig droog en de mondholte warmer dan gewoonlijk is, zoo als zij dit in koortsige ziekten gewoonlijk zien. Over het braken zullen wij nog afzonderlijk handelen; wij maken derhalve hier slechts opmerkzaam, dat het niet alleen ten gevolge van zwakke of bedorvene spijsvertering te voorschijn treedt, maar ook als ziekteverschijnsel in vele andere ziekten kan voorkomen. Bij zwakke spijsvertering vermageren de kinderen, hebben na het gebruik van het gemakkelijkst te verteren voedsel oprispingen, en geven vaste en meestal onveranderde spijzen door het braken van zich. Is de spijsvertering bedorven, dan worden gistende of zure stoffen, taaije slijm enz. uitgebraakt. Bij aandoeningen van de lever wordt er veel gal verwijderd. Zijn wormen de oorzaak van het braken, dan kan men dit uit de verschijnselen der wormziekte opmaken. Bij zuigelingen ontstaat dikwijls het braken enkel door drukking op de maag, en houdt terstond op, na wegneming der buik- en navelbanden. Niet zelden verkondigt echter ook het braken heete ziekten, vooral heete uitslagziekten en ontstekingen, in het bijzonder hersen-, maag- en darmontsteking, of het is het gevolg van maagverweeking, wanneer dan ook gewoonlijk alle voedingsmiddelen weder worden uitgebraakt. Uit dien hoofde verdient het braken, wanneer het zonder gastrische verschijnselen of met koorts optreedt, altijd groote opmerkzaamheid. Men heeft vroeger aangenomen, dat het menigvuldige braken van zure stoffen de klierziekte aanduidde. Deze bewering zoude echter dikwijls doen dwalen. Wel vindt liet braken van dergelijke stoffen in het begin der klierziekte dikwijls plaats; het wordt echter ook, zoo als Sciiöpff te regt opgeeft, bij de gezondste kinderen somwijlen , zonder dat deze ziekte aanwezig is , waargenomen (ddd). (ddd) Het braken Lij jonge kinderen, dat meestal zonder inspanning plaats grijpt, wordt gemakkelijk gemaakt , doordien de blinde zak der Van even groot gewigt voor de onderkenning der kinderziekten is het onderzoek der drekstoffen. Bij pasgeboren kinderen valt het eerst na te gaan of zij dreksloffen ontlasten , of niet eene atresia ani aanwezig is, of de darmen in ecnen blinden zak verloopen, enz. Vervolgens dient de geneesheer te onderzoeken, of het meconium verwijderd is en of de ontlastingen natuurlijk zijn. Bij zuigelingen moet de stoelgang hooggeel, week zijn en dagelijks eenige malen volgen. Bijna altijd vindt men in denzelven kleine stukjes melk, hetgeen men niet als ziekelijk verschijnsel moet beschouwen. Bij ongemakken door winden veroorzaakt (zie het hoofdstuk over dezelve) zijn de ontlastingen groen. Blijft de stoelgang eenige dagen uit, dan hoopen zich de drekstoffen in de darmen op, en geven tol uitzetting van dezelve en later tot habituele verstopping aanleiding. Baakt het kind een doorschijnend, als het ware glasachtig, cenigzins bloederig gekleurd slijm kwijt, dan is dit een teeken van ontsteking der darmen ; bij diarrhae geven dergelijke ontlastingen eene gelijktijdige ontstekingachtige prikkeling van het geheele darmkanaal te kennen. In het laatste geval vindt men dikwijls de streek van den anus rood en ontstoken; dit is echter geen voldoend teeken van ontsteking der darmen (vooral van het colon), maar het wordt ook bij scherpe geaardheid der drekstoffen waargenomen. Met doorloop afwisselende verstopping, geeft eene ziekelijke aandoening van de glandulae meseraicae te kennen, en wordt bij febl is en tabcs meseraica, klierziekte, wormen en verslijming van het darmkanaal ■waargenomen. Hardnekkige verstopping, zonder spanningen hardheid van den buik , vooral wanneer dezelve met misselijkheid en braken gepaard gaat, en er geene vuile stoffen in de maag aanwezig zijn, doen voor het ontstaan van het waterhoofd vreezen. Aan de gesteldheid van de urine wordt bij kleine kinderen gewoonlijk weinig waarde gehecht, om dat dezelve meestal in het bed vloeit, niet goed opgevangen kan worden en om dat dezelve bij het gebruik der moedermelk bijna altijd van dezelfde geaardheid is , namelijk bleek gekleurd en troebel. In eenige kwalen geeft dezelve echter oplossing omtrent ziekelijke aandoeningen. Wanneer b. v. de kinderen bij het wateren pijn te kennen geven, angstig schreeuwen, en daarbij met de voeten schoppen, maag slechts weinig ontwikkeld is , en doordien hij vulling van dit ingewand de toegang tot den slokdarm niet zoo gemakkelijk als bij volwassenen, doorliet wentelen om deszelfs lengte-as bij deze laatste, afgesloten wordt. Bedenkt inen daarenboven , dat in jeugdige jaren en vooral voor het tijdperk der geslachtsrijpheid , bij de geringe ontwikkeling van hals en borst, de tegenwormsgewijze weg van het voedsel langs den slokdarm en het keelgat naar de mondholte niet slechts volstrekt, maar ook betrekkelijk korter is ; dat bij den zuigeling vooral mondholte en keelgat van onderen af meer van lieverlede in elkander overgaan , en dat hij zich eindelijk voornamelijk moet bepalen lol vloeibaar voedsel, in het bijzonder tot melk, dan ziet men boe door eene wijze inrigting alles zamenloopt, om eene door de omstandigheden zoo ligt ontslaande bedorven maag langs den koristen weg, dal is door braken, van datgene te ontlasten, wat te veel is gebruikt. Een zuigeling braakt dus met het grootste gemak. Met eene eenvoudige oprisping, met behulp cener sterkere uitademing, werpt hij een gedeelte der gebruikte melk uit, dikwijls zelfs, zonder dat hij door weenen eenig ongemak te kennen geeft. Vcrl. ,1c pil on het linnengoed eenen roodachtigén, ster k gekleurdeu rand achterlaat , dan bevat de pis veel piizuur, en het kind is geneigd tot het vormen van pisgruis. Is de urine, die onder dezelfde pijnlijke verschijnselen {reloosd wordt, bleek, dan is er kramp van dc pisblaai aanwezig, die meestal na het vatten van koude, verstopping of bij lievige winderigheid ontstaat, of er heeft ontvelling aan de uiterste opening der pisbuis plaats. Bij prooterc kinderen is uit de pis meer op te maken; m koortsige ziekten wordt dezelve bij deze donkergekleurd, en vertoont zich bij alfemeene klierziekten , wormen en verslijming van dc darmen waterachtig In ontstekingsziekten wateren dc kinderen, zelfs wanneer zij veel drinken, uiterst zelden. Dit geldt voornamelijk van de hydrocephalus acutus in welke korten tijd voor de uitstorting m de hersenholten de geloosde pis nog een krijtachtig bezinksel vertoont; gedurende het beloop van heete uitslagziekten kondigt de zeer geringe p.safsche.ding gewoonlijk cene ongunstige verandering aan (Lobiscd). liet zweet is gewoonlijk bij pasgeboren kinderen niet merkbaar Door verwarming van de kleederen en het bed wordt deze afscheiding echter aanmerkelijk vermeerderd, waardoor almatting en het uitbreken van miliaria, die het kind pijn veroorzaakt en belet te slapen , ontstaat. In het tijdperk van het tanden krijgen, wanneer een sterke aandrang der sappen naar het hoofd plaats heeft, pleegt, ook liet hoofd bu.tengewoon sterkte zweeten , vooral wanneer hetzelve op vederen kussens ligt; deze voortdurende werkdadigheid der huid kan misschien veel tot het ontslaan van hoofdzeer, melkkorst, natheid achter de ooren, enz. bijdraren. Ook bij grootere kinderen komt niet zelden aanhoudend een rijkelijk zweet aan het hoofd voor; dit heeft gewoonlijk bi, diegene plaats, die aan klier- en engelsche ziekte en atrophie lijden. Uit de onvoorz.gtirre onderdrukking van het natuurlijk en ziekelijk zweet wordt eene groote menigte van hoogst gevaarlijke ziekten geboren; derhalve moet men door passende kleeding van het kind, verwarming van de kamer en het vermijden van snelle afwisseling van temperatuur deze zoeken te voor- k°Eendelijk moet ook nog dc slaap van het kind worden gadegeslagen. Pasgeboren kinderen , vooral te vroegtijdig geborenen slapen bijna voortdurend en worden slechts onrustig, wanneer zij zich bevuild hebben ot voedsel behoeven. Allengskens vermindert de slaap induur; altijd eci er slapen kinderen nog meer en vaster dan volwassenen. Wanneer kinderen gezond zijn, moet de slaap gerust zijn; wordt het kind dikwijls wakker, schrikt het in den slaap op en geeft het eenen hengen schreeuw, dan is of een koortsige toestand aanwezig, of het kind lijdt aan winderigheid en moe ij el ij ke spijsvertering. Men moet echter daarbij in het oog houden , dat zeer ievendige kinderen niet zelden door droomen verschrikken , vooral gedurende het tanden krijgen, als wanneer de toevloed van sappen naar het hoofd sterker is. Een bovenmatig lange en verdoovende slaap wordt meestal als het kenteeken van eene op handen zijnde ol reeds begonnen ziekte beschouwd, en vergezelt dikwijls bij heele ziekten de hitte der koorts. Volledige slaapzucht nemen wij bij sterke congestien naai liet hoofd; bij hersenontsteking en na plaats gehad hebbende uitstorting in de hersenholten waar; somwijlen is dezelve het gevolg van verdoovende reukmiddelen of van het gebruik van eene narcotische stof. De te- «enovergestelde toestand, voortdurende slapeloosheid, wordt door pijn of verhoogde gevoeligheid opgewekt. In heete ziekten, vooral heete u'itslagziekten, houdt men dezelve voor een zeer ongunstig verschijnsel. Zeer doelmatig maakt Valleix van den slaap des kinds n-ebruik tot het instellen van het eerste gedeelte zijner ziektebeschouwing, en treft hij het kind wakend en onrustig aan, dan laat hij het aan"de borst leggen en zoo veel mogelijk tot rust brengen, omdat het bij groote onrust van het kind niet goed mogelijk is, de ziekte naauwkeurig te onderzoeken. Slaapt het kind, dan heeft men tijd en gelegenheid de uitdrukking en de kleur van het gelaat te beschouwen; men merkt verder op, of het kind diep en langzaam, of kort en spoedig ademhaalt, of het met geopenden mond slaapt, hetgeen altijd aanduidt, dat er lucht aan hetzelve ontbreekt; of het in den slaap steent en kreunt, of plotseling opspringt, hetgeen altijd levendige pijn te kennen geeft; of het ook huivert , even als of het schrikt, hetgeen bij hevige koorts het geval is; of het het hoofd dikwijls van den eenen naar den anderen kant wendt' hetgeen men bij bloedopstijging naar de hersenen waarneemt. Bovendien geeft men acht op de bewegingen van de borstkas en van de buikbeklcedselen bij het ademhalen , onderzoekt met voorzigtigheid den pols en onderscheidt den graad van opwekking, waarin zich het kind bevindt, of het reeds door de geringste aanraking wordt gewekt, of daarentegen eenen zekeren graad van gevoelloosheid te kennen geeft. Het tweede gedeelte van het zieken-examen bij het kind kan slechts gedurende den wakenden toestand van hetzelve worden ingesteld; het is alsdan van gewigt, het schreeuwende kind tot rust te brengen. Dit «elukt daardoor, dat men deszelfs opmerkzaamheid op voorwerpen vestig", die het gaarne aanschouwt; onder deze staat sterk licht op den voorgrond. Al schreeuwt een kind nog zoo zeer, het wordt meestal rnstjV, wanneer men hetzelve een hel licht voor oogen houdt, en gedurende dien tijd kan de achter het kind staande geneesheer op zijn gemak den buik betasten , zonder dat het kind daarop let, hetgeen meestal niet geschieden kan, wanneer het kind te bed ligt en den dokter voor zich ziet. Wordt het kind bij dit onderzoek zeer onrustig en schreeuwt het, dan mag men tot eene pijnlijke gewaarwording in den buik besluiten. Hindert het licht aan het kind en geeft het daarvan zijnen afkeer te kennen, dan wijst dit, wanneer geene oogziekte aanwezig is, prikkeling der hersenen aan, zoo als men b. v. in het eerste tijdperk van de ontsteking der hersenen waarneemt. Bij zeer eigenzinnige kinderen doet de geneesheer wel, den schijn aantenemen, alsof hij zich volstrekt niet met hen bemoeide , en zich met anderen bezig hield; het minst geraakt men echter tot zijn doel, wanneer men bij het infreden van de kamer dadelijk op het kind afgaat. Eindelijk is het van niet geringe waarde, al spelend eenen vinger in den mond van het zieke kind te brengen , en zich te overtuigen of de mondholte heet en droog is. Zuigt het kind dadelijk op den ingestoken vinger dan is de ziekte gewoonlijk niet van belang, omdat het anders den mond opent , schreeuwt en den vinger zoekt te verwijderen , hetgeen ook bij het pijnlijk doorbreken der tanden geschiedt (kek). Schreeuwt het (eee) Zeer dikwijls nogthans schijnt cene zachte wrijving inet de vinger over het tandvleeseh van den doorbrekenden tand , wegens de daarbij plaats hebbende jeuking , het kind welgevallig te zijn. Veil. kind, dan maakt men van dit oogenblik gebruik , om de mondholtö naauwkeurig te beschouwen, waarom het noodig is, bij zoodanige onderzoekingen het kind altijd met het gezigt naar het licht gekeerd te houden. — In het algemeen neemt men bij het ziekten-examen van het kind tot grondstelling, dat men nooit te veel op de berigten van zoogsters, kindermeiden en moeders vertrouwen , maar zich zoo mogelijk altijd zelf overtuigen moet, daar zij dikwijls opzettelijk verzwijgen, wat de geneesheer te weten noodig heeft, ot datgene hare opmerkzaamheid niet waardig achten, wat gewigtige opheldering omtrent de onderkenning geven kan. Daarentegen is het somtijds van groot belang, op den gezondheidstoestand der ouders te letten , daar de geneesheer daardoor niet zelden zeer wordt ingelicht. Ook het vragen naar het beloop van de zwangerschap en de verlossing is niet geheel zonder waarde. Praatzieke oppassters lioore men met geduld aan, en make dezelve openhartig , want slechts daardoor verneemt men somwijlen , welke fouten in de ligchamclijke opvoeding van het kind zijn ingeslopen. I. EENIGE TOT DE ZIEKTEKUNDE BETREKKING HEBBENDE OPMERKINGEN. Het eene levenstijdperk is meer dan het andere tot deze of gene klasse van ziekten geneigd ; de ziekten nemen echter ook in de verschillende levenstijdperken gaarne een eigendommelijk beloop , en deze eigendommelijkheid valt vooral met betrekking tot de ontstekingen bij kinderen in het oog. Over het algemeen komen de heete ontstekingen in den vroegsten kinderlijken leeftijd niet zoo menigvuldig voor, als in de jaren der jongelingschap en van den mannelijken leeftijd , en wanneer zij voorkomen , eindigen zij hetzij plotselijk met uitzweeting van vocht, (hydrocephalus acutus, angina membranacea), of zij hebben eene duidelijke neiging , om in eenen slependen of subacuten toestand overtegaan. Uithoofde van haar spoedig en zoo dikwijls ongunstig verloop, zijn voornamelijk de ontstekingen van de hersenen en der hei senvliezen zeer gevreesd , en waar slechts cenige verschijnselen van hersenaandoening te voorschijn treden, trekken de geneesheeren , in de overtuiging, dat zij den waren zetel der ziekte hebben gevonden , met alle kracht tegen eene gewaande hersenontsteking te veld, en worden zoodoende tot eene verkeerde behandeling verleid. Het is namelijk aan iederen kinderdokter bekend, dat veel menigvuldiger nog, dan de directe irritatie der hersenen , de medelijdende geprikkelde toestand van dezelve , vooral bij ontstekingachtige borst- en buikziekten (fff) voorkomt. Worden nu deze sympathische verschijnselen voor de het eerst ontstane of zelfs voor de (fff) De ontstekingen bij kinderen, zeggen Baktiiez en Rilliet doen bij voorkeur de longpijpstakken , de longen en de darmen , vervolgens het gelaat en het behaarde gedeelte des hoofds , de pharynx en liet strottenhoofd , de pleura, de nieren, de hersenvliezen enz. aan; zelden blijven deze ontstekingen enkelvoudig; een kind, b. v. door bronchitis aangetast, krijgt eene pneumonie, op deze volgt enteritis, of omgekeerd ; in een woord, de ontstekingen volgen elkander bijzonder ligt op, of liever, zij nemen, elkander als het ware te voorschijn roepende , eenen gelijklijdigen loop , terwijl de eene de andere eer doet verslimmeren , dan verbeteren. Vert. wezenlijke ziekte gehouden, dan moet natuurlijk het ontstekingachtige hoofdlijden verzuimd worden , en eenen slechten uilgang nemen. Deze dwaling is te ligter mogelijk, daar de heete ontstekingen der borst- en buiksingewanden bij kinderen n:et zoo duidelijk als bij volwassenen te voorschijn treden, maar dikwijls zeer bedekt en verborgen blijven ; het is verder eene groote zeldzaamheid, de geheeie long of het geheele borstvlies bij kleine kinderen op eenmaal ontstoken aantetreffen ; het zijn gewoonlijk slechts kleine stukjes die ontstoken zijn , en wel meestal bevinden zich meerdere gedeelten van het longweefsel te gelijk in ontstoken toestand. Deze plaatselijke ontstekingen worden bij den helderen toon , dien de borstkas van het kind bij de percussie geeft, en bij den helderen weerklank der stem moeijelijk erkend; gewoonlijk treden de teekenen der symptomatische hersenaandoening , wanneer men de uit het uitwendig voorkomen af te leiden verschijnselen in aanmerking neemt, duidelijker te voorschijn , en daardoor wordt het verklaarbaar, dat deze laatste aandoening voor het oorsponkelijk lijden genomen wordt, temeer, daar men bij kinderen zelden gelegenheid heeft, de uitgeworpen stof te onderzoeken, en dit onderzoek bij de lobulaire longontsteking geene gewigtige kenteekenen oplevert. Eerst wanneer eene aanmerkelijke uitstorting zich ten gevolge van eene borstvliesontsteking in de borstholte gevormd heeft, wordt dikwijls de dwaling ingezien, doch dan is het gewoonlijk te laat. Zoo als Guersekt (1) deze symptomatische hersenaandoeningen bij longontsteking heeft waargenomen, zijn dezelve door A. Berton (2) bij verschillende gastro-intestinaal-ontstekingen en door Labrand (3) bij bloeduitstorting in de buikholte , ten gevolge van verscheuring der lever, opgemerkt. Behalve de ontstekingachtige aandoening der hersenen en hersenvliezen , is welligt de bronchitis de meest gewone ontsteking, die bij kinderen voorkomt. Zij wordt menigvuldiger dan de laryngitis en tracheitis, zelfs menigvuldiger dan de pleuritis, die intusschcn niet zelden met haar in verband staat, waargenomen. Zeldzamer dan deze allen, vindt men de eigenlijke longontsteking , en het zeldzaamst de plcuro-peripneumonie. De bronchitis is gemakkelijk te erkennen, omdat zij met angina, heeschheid , hoest en eenen schreeuwenden, gillenden toon bij het huilen gepaard gaat. Hartziekten ontstaan niet ligt in den kinderleeftijd, en wanneer dezelve voorkomen, zijn zij meestal aangeboren. — De heete ontstekingen in den onderbuik zijn zeldzaam; Schöpff (4) geeft op, dat, onder 904 in het Kinderhospitaal te Pesth voorgekomen gevallen, slechts 2 lever- en 8 maag- of darmontstekingen waren. Zij gaven zich altijd door eene zeer heete, drooge huid en meestal door hardnekkig braken en niet te stillen dorst te kennen. Verreweg menigvuldiger komen de slepende ontstekingen der onderbuiksingewanden voor, bij welke met verstopping afwisselende diarrhae, voortdurend kreunen en huilen en hitte van den buik aanwezig zijn. (1) Gazette des hópilaiix du G. Juillet. 1833. (2) Traité des maladies des enfans. Paris, 1837. 8. p. 299. (3) Gazette des bópitaux du 4 Septem. 1832. (4) Jahresbeitrag zur prakt. Medie. nnd Chirurg, in Kinderkrankb, u. s. w. S. K2. De entcritis folliculosa , dothieno-enteritis, is meer aan den lateren kinderlijken leeftijd eigen. Bij de eenvoudige entero-mesenteritis zijn de koortsverschijnselen zelden van groot aanbelang. Wat den uitgang der ontstekingsziekten betreft, herinneren wij , dat de ui(6torting van vocht in de hoofd-, horst- en buikholte niet altijd van denzelfden aard is ; nu eens is het vocht helder, dan weder troebel , melkachtig , bloederig of etterachtig. Het gewone gevolg van hevige en ver uitgestrekte darmontsteking is het meteorisme, hetwelk dikwijls de erkenning van beginnende uitstorting in den onderbuik verhindert. Op de ontstekingen der hersenen volgt bij voorkeur hersenverweeking ; het onvermijdelijk gevolg van dezelve is verlamming , met meer of minder volkomen verlies van de intellectuële en sensuele verrigtingen. Er komen wel is waar ook gedeeltelijke verlammingen en voortdurende zamentrekkingen van enkele ledematen bij volkomene gaafheid der hersenen voor; in die gevallen echter is de ziekte eene plaatselijke, en hangt van eenen ziekelijken toestand van enkele zenuwen af. Waar daarentegen bij meningo-encephalitis de zieken tot den dood toe ijlen , of het ijlen eerst tegen het einde der ziekte begint, ■worden gewoonlijk bij de lijkopening geene hoogere graden van hersenverweeking aangetroffen. Slechts hoogst zeldzaam is de uitgang van enteritis in koud vuur. Denis (1) heeft dit intusschen bij zeer kleine kinderen waargenomen. Menigvuldiger komt als gevolg van deze ziekte ineenschuiving der darmen voor. De uitgang van de darmontsteking in verzwering is minder zeldzaam , vooral in de dunne darmen (Berton). Het braken is geen noodzakelijk verschijnsel van de maag-en darmontsteking, en kan derhalve niet tot de karakteristieke verschijnselen dezer ziekte gerekend worden , des te minder, daar het ook bij vele andere kwalen door medelijdendheid wordt opgewekt. Doorloop is bij kinderen de begeleider van vele ziekten; men heeft wel meermalen aangenomen , dat de menigvuldige , groene , op gekookte spinazie gelijkende ontlastingen door eenen ziekelijken toestand der dunne darmen , in het bijzonder der Peijersche klieren ontstaan zouden ; de witachtige , slijmige daarentengen het gevolg zouden zijn van het lijden van het slijmvlies van de dikke darmen ; en de bloederig-waterige met overblijfsels van schijnvliezen vermengde eenen hevigen ontstekingstoestand van het colon en van den endeldarm zouden aanduiden ; maar dat alles wordt slechts willekeurig aangenomen, en wij moeten bekennen, dat het chemisch en physisch verschil van de ontlastingstoffen daaruit in geenen deele altijd deszelfs oorsprong neemt. Buiten twijfel moet men toegeven , dat de diarrhoe bij kinderen menigvuldiger dan bij volwassenen de ontsteking der darmen begeleidt, hetzij de ontsteking in het bovenste of onderste gedeelte van het darmkanaal huisvest; maar dezelve komt ook zonder dergelijke aandoening , uit medelijdendheid , of ten gevolge van verschillende spijsverteringsziekten voor, en uit zich niet zelden , niettegenstaande dezelve nu eens van deze, dan van gene oorzaak afhangt, op dezelfde wijze, zoo dat men daaraan geene diagnostieke waarde hechten kan. Het bewijs daarvoor levert de het tanden (1) A. Herton Traité des maladies des enfans. p. 114. 7 krijgen begeleidende doorloop, die tevens b$ alle de bovengenoemde ziekten voorkomt (ggg). Volgens het algemeen beweren der geneeskundigen zouden de neuralcricn in den kinderlijken leeftijd iets ongewoons zijn; desniettemin wordt door onverteerbare of in overmaat genuttigde spijzen alsmede door ophooping van winden niet zelden gastralgie en enteralgie opgewekt , die als wezenlijke neuralgien moeten beschouwd worden en in den kinderlijken leeftijd volstrekt geene zeldzame verschijnselen zijn. Daarentegen komen leverziekten bij het kind niet dikwijls voor, en geven zich bij haar bestaan meestal door de gelijktijdig aanwezige verschijnselen van geelzucht te kennen ; slechts de tuberkels in de lever komen niet zoo zeldzaam voor en staan niet met icterus in verband; ook zijn zij door geen enkel karakteristiek teeken kenbaar, en derzelver aanwezigheid laat zich alleen uit de snelle vermagering , welke daarvan het gevolg is, en uit het voorkomen van tuberkels op andere plaatsen van het ligchaam met eenige waarschijnlijkheid opmaken. Verschijnselen van waterzucht, van anasarca zoowel als van asctles en oederna zijn bij kinderen, bij welke zij dikwijls voorkomen, meestal het gevolg van verouderde ziekten der ingewanden; zij komen wel somtijds , even als bij volwassenen , in verband met organische aandoeningen van het hart en der nieren voor; somwijlen zijn zij ook wel het gevolg van algemeene zwakte ; bijna altijd echter hebben zij hun ontstaan aan storingen in den aderlijken bloedsomloop of in dien der haarvaten te danken. Èigendommelijk is de waterzucht ten gevolge van het roodvonk. De klierziekte is, wanneer zij bij den teederen zuigeling reeds verschijnt, altijd geërfd, en geeft zich meestal het eerst door voortvretende huiduitslagen en ettering van het oog te kennen; later ontwikkelt zich dezelve ten gevolge van bij de ligchamelijke opvoeding begane fouten. De klierachtige huiduitslagen komen meeslal in den vorm van voortvretende melkkorst" of hardnekkige intertrigo te voorschijn. De syphiliiisclie uitslag in het aangezigt onderscheidt zich van den scrophuleusen daardoor, dat aan eerstgenoemden eene soort van verkoudheid voorafgaat, welke zonder eenige op te sporen oorzaak ontstaat, waarna zich blaren vormen, die openbarsten, zweren, en bruine korsten met koperkleurige randen vormen. Ofschoon de krachten der kinderen door ziekten gewoonlijk spoedig ondermijnd worden, bieden zij toch dikwijls eenen bewondenngswaanlig langen tijd aan dezelve wederstand, enniet zoodra zijn deze genezen, of de krachten keeren met snelheid terug. Deze omstandigheid heeft men bij de voorzegging in kinderziekten wel in het oog te houden; dezelve getuigt van de buitengewoon levendige reproductie in de vroege levensjaren. XI. OYER DE AETIOLOGIE DER KINDERZIEKTEN. Het ei kan , zoo als bekend is, reeds in den uterus ziekelijk worden aangedaan, b. v., ten gevolge van het van de gewone geaard- (ggg) Deze diarrhoen , gedurende het tandenkrijgen , moeten niet zoo geheel op rekening der sympathische werking gesteld worden , daar evenzeer als de tanden, de speekselklieren enz., ook het darmkanaal in dit tijdperk eene krachtige impufsie tot ontwikkeling erlangt, hetgeen reden genoeg geeft, om tevens aan eene primaire oorzaak van de genoemde en andere afwijkingen te denkeD. Vert. heid afwijkend mannelijk sperma (zoo als bij zuipers) (imn), van eene ziekelijke kiem in het ovarium der moeder, ot ten gevolde van menigvuldige storingen in de ontwikkeling. Wij gaan hier intusschen alle deze ziekteoorzaken voorbij , daar wij in het hoofdstuk over de ziekten van het foetus afzonderlijk over dezelve zullen handelen. Bij het reeds geboren kind heeft de geneesheer het eerst de voorbeschiktheid tot ziekten te onderzoeken, in dit opzigt de ligchaamsgesteldheid der ouders naauwkeurig gade te slaan. Want het is buiten twijfel, dat verscheidene ziekten der ouders, vooral die uit kwaadsappigheid deszeüs oorsprong nemen, door de kinderen worden overgeërfd; zoo als dit b. v. niemand van de klierziekte zal loochenen. De ligcliaamstoestand der ouders kan dus meermalen gewigtige inlichtingen omtrent den aanleg tot ziekten der kinderen geven. Zijn reeds meerdere kinderen uit dezelfde ouders geboren, dan is het van gewigt, den gezondheidstoestand van dezelve te onderzoeken, omdat daardoor de geneesheer somtijds eene bij de geheele familie aanwezige voorbeschiktheid tot de eene of andere ziekte leert kennen. Dat eene dergelijke voorbeschiktheid bij sommige familiën wezenlijk gevonden wordt, blijkt, uit het door de ondervinding zoo dikwijls bevestigde wegsterven van meerdere kinderen aan dezelfde ziekte. Bij oudere kinderen vrage men naar de voorafgegane ziekten, die eveneens inlichting geven kunnen, die echter nog bovendien zeer dikwijls den geneesheer met de gebrekkige opvoeding der kinderen bekend maken. Het is den geneesheeren over het algemeen aan te raden, bij de verlossingen der aan hunne zorg toevertrouwde vrouwen tegenwoordig te zijn, ook wanneer zij niet de verloskunde uitoefenen, daar de weinige oogenblikken van en kort na de geboorte van het kind beslissend zijn voor deszelfs geheel volgend leven. De overhaasting der vroedvrouwen , om de navelstreng af te binden, waardoor zij niet zelden den pasgeborene van de levensbron, die hem tot nu toe gelaafd heeft, berooven , voor dat de ademhaling behoorlijk heeft plaats gevonden, zoude, onder geneeskundig toezigt, niet zoo dikwijls nadeel aanbrengen, en de oorzaak van de daaruit voortvloeijende levenszwakte der pasgeborenen voor den geneesheer dikwijls niets minder dan raadselachtig zijn. Op dezelfde wijze zoude tevens het nadeel van menigen anderen misslag in de eerste behandeling van het wicht in het oog vallen (m). Niet over het hoofd te zien is verder bij de behandeling van zieke kinderen de ouderdom derzelve, daar door de verschillende ontwikkelingstijdperken de voorbeschiktheid tot verschillende ziekten en complicatiën gegeven is. Ziekelijke toevallen der pasgeborenen kunnen uit eene gebrekkige bewerktuiging (storing in de vorming) van het kind ontstaan; (nnn) Hoewel het gezegde van Aristoteles, dat het sernen genitale der aan drank verslaafden geenen vruchtbaren bijslaap ten gevolge heeft, door zeer vele voorbeelden wederlegd wordt, verleenen echter vele geneeskundigen gehoor aan de meening, dat kinderen, in dronkenschap geteeld, vaak aan zwakte van geest en idiotismus lijden zouden. Vert. (iii) Indien deze woorden des schrijvers onbetwistbaar waar zijn, dan zoude het wenschelijk kunnen geacht worden, den Gordiaansehen knoop in eens door te hakken , door de vroedvrouwen af te schaffen, dewijl des schrijvers raadgeving wel meestal onder de pia vota zal blijven behooren , te meer, daar, althans in ons land, slechts de geringere standen van vroedvrouwen gebruik maken. Vert. hiertoe behooren b. v. onophoudelijk braken, gebrek aan stoelgang en pisontlasting, onvermogen tot vertering van het voedsel enz. (ten gevolge van onlbrekenden zamenhang der darmen, atresia van de natuurlijke openingen, het ontbreken van de galblaas), het verblijven van het hart in den toestand, waarin het bij het foetus voorkomt, blaauwzucht en onvolkomen omloop van het bloed in den kleinen bloedsomloop enz. Bij zuigelingen neemt men meer ziekten der spijsverteringswerktuigen , kwellingen door winden, kolijk , braken , verstopping, doorloop, braakloop , pisopstoppingen, atrophie enz. waar. Gedurende het tanden krijgen zijn meestal klier- en engelsche ziekte, wormen, ontstckingsziekten der hersenen, croup en heete uitslagsziekten, en ten tijde der puberteitsontwikkeling St. Vitusdans, bleekzucht, krampen en neiging tot zelfbevlekking aanwezig. Verder verdient opmerking, of het kind sterk of zwak, goed ol schraal gevoed is, of het evenredig sterk groeit, of in een ontwikkelingstijdperk verkeert, of bij hetzelve de volbloedige, slijinige, klierachtige ot rachitische habitus voorheerscht. Ook het geslacht der kinderen dient reeds in de vroegste levensjaren in aanmerking te komen, daar het niet zonder invloed op de kinderziekten is. Zoo bemerkt Löbisch te regt, dat meisjes meer tot stuiptrekkingen, verslijming, wormen en zwelling van de schildklier voorbeschikt zijn, dan knapen, welke daarentegen meer neiging hebben tot ontstekingen met uitzweeting van stolbare lymplia, zoo als b. v. tot croup en waterhoofd. Op het ontstaan en het beloop van ziekten heeft ook het temperament grooten invloed. Het prikkelbare gestel namelijk begunstigt het ontstaan van heete, vooral van ontstckingsziekten, van bloedopstijging en van zenuwaandoeningen, vooral van stuiptrekkingen; het phlegmatisclie, daarentegen, bij hetwelk, met het voorgaande vergeleken, alle terugwerking zwak en de levenswerkdadigheid gering is, heelt meer neiging tot winderigheid, verslijming, wormen en waterzucht. Het beloop van heete ziekten is in het eerstgenoemde gestel hevig en snel, in het laatste langzaam en traag. Gelijktijdig komt het hier er op aan, ol het lind goed gevoed en volsappig, of flets en slecht gevoed is, daar in het eerste geval zich dikwijls bij eene ligte koorts op het onverwachtst congestie, ontsteking, uitzwecting of zenuwtoevallen voegen, hetgeen men in het laatste niet te vreezen heeft. Grooten invloed op het voortbrengen van kinderziekten hebben ontegensprekelijk ook de woning, het jaargetijde en de epidemiën. Met betrekking tot de eerste merken wij op, of zij eene gezonde ligging heeft, of tot endemische ziekten voorbeschiktheid geeft , of zij voorts niet ongezond, vochtig, vuil of tochtig is. Ten opzigte het jaargetijde is liet bekend, dat in het voor- en najaar meer de catarrhale , gedurende den zomer meer de medelijdende aandoeningen van het zenuwstelsel, en in den winter meer de ontstekingachtige ziekten voorheerschen. Epidemisch komen vooral de heete uitslagziekten, de kinkhoest, de doorloop, ook wel de croup voor. _ . Eindelijk moet men ook de gemoedsaandoeningen bij het kind niet over het hoofd zien, daar zij bij de prikkelbaarheid van het zenuwstelsel in dezen ouderdom hoogst verontrustende verschijnselen kunnen op- wekken. Ieder geneesheer weet, hoe hevig dikwijls de uitwerkselen van schrik, vrees of angst bij kinderen zijn, hoe dikwijls beving der ledematen , ja zelf krampen daardoor kunnen ontstaan. Ondergaat de gemoedsgesteldheid in ziekten bij kinderen eene opvallende verandering, worden knorrige kinderen plotselijk vrolijk, of vertoonen zij zich tegen geliefkoosde voorwerpen onverschillig, dan zien wij gewoonlijk, dat in de bewerktuiging groote veranderingen hebben plaats gegrepen, welke altijd verontrustend zijn en ten allen tijde groote opmerkzaamheid van den kant van den geneesheer vorderen. Er zijn nog eenige andere invloeden , die op het ontstaan en het beloop van kinderziekten eenigermate inwerken; onder deze nemen wij de vrijheid het eerst de weersveranderingen te noemen. Bij stormachtig weder worden zieke kinderen dikwijls onrustig , slapen slecht, derzelver pols en ademhaling zijn versneld. Ook de sterfelijkheid zoude naar Becqüerel's waarnemingen bij stormachtig weder bij de kinderen grooter dan gewoonlijk zijn. Aanhoudend vochtig weder heeft gewoonlijk keelontstekingen, bronchitis, pneumonie, pleuresie, waterzucht tengevolge; ja zelfs zoude het ontstaan van de morbus Brightii daardoor begunstigd worden. Over het geheel schijnt eene aanhoudend vochtige lucht de reactie in het kinderlijk ligchaam te verzwakken, de huid en zelfs de longuitwaseming te verminderen, en daardoor de kinderen meer tot verkoudheid, doorloop, ja zelfs tot darmontsteking en waterzucht geneigd te maken. Ook dag en nacht is niet geheel zonder invloed op het beloop van kinderziekten; wij willen niet over de verheffing van de koorts in koortsige ziekten met den avond spreken; dit is eene algemeen bekende en buiten twijfel gestelde daadzaak ; wij willen slecht» met een woord van den stervenstijd gewagen , welke, hetgeen tot heden toe minder algemeen aangenomen werd, die waarneming nog meer bevestigt. Becqïerel teekende het uur van den dood bij een niet onbeduidend aantal kinderen op, en vond dat nog niet half zoo veel kinderen van des middags 12 uur tot 6 uur des avonds, als van middernacht tot 6 uur des morgens stierven, en dat de beide overige tijdruimten van 6 uren ongeveer tusschen beiden het midden hielden. XII. OVER DE THERAPIE DER KINDERZIEKTEN IN HET ALGEMEEN (KKK). Dat het beloop der kinderziekten iets eigendommelijks heeft, blijkt (kkk) Bij den aanvang van dit hoofdstuk verdienen voorzeker de hoewel reeds vroeger door den Schrijver ontwikkelde apliorismen van Jalin Hufeland en Henke eene plaats : indien ergens eene exspeclalive of passive geneesleer noodig moge zijn . zoo kan en moet dezelve bij kinderen in uitoefening gebragt worden ; want als er eene vis naturae medicatrix en critisclie bemoeijinqen der natuur bestaan, dan zijn dezelve in den kinderlijken leeftijd aanwezig ; voorts is het eene noodzakelijk in acht te nemen wet bij kinderziekten, wegens de groote prikkelbaarheid aan het kinderlijk ligchaam eigen, eerst met zachtwerkende middelen te beginnen. Meer dan ergens derhalve is hier het gezegde van Celsus toepasselijk: nlVon profuisse, quam nocuisse, minus est malum." Vcrt. reeds uit het boven medegedeelde (Hoofdstuk VI, VII cn VIII van de inleiding) ; deze eigendommelijkheid maakt ook dat de voorzegging iets bijzonders heeft; dat echter ook de geneesmiddelen niet zelden bij behandeling der kinderziekten bijzondere opmerking verdienen, zal uit het volgende blijven. I)e bij kinderen gebruikelijke geneesmiddelen zijn dezelfde , als die, welke wij in de ziekten der volwassenen bezigen, maar de eigendommelijke tcedere 'bewerktuiging, de ouderdom, de ligchaamsgesteldheid en verscheidene daarvan afhangende omstandigheden, maken bij de keuze, het voorschrift en het gebruik der geneesmiddelen bijzondere wijzigingen noodzakelijk, die wij hier voorloopig ten minste willen aanstippen, voor zoo verre zij namelijk in het algemeen op de kinderjaren toepasselijk zijn. In vroegèren tijd was men tamelijk algemeen van oordeel, dat zuigelingen door de geneeskundige behandeling der moeder of zoogster van hunne ziekten moesten hersteld worden. Te regt is men van deze meeninn- teruggekomen , omdat men niet aannemen kan , dat de moedermelk het "voer vocht der geneeskundige werking was. Ofschoon Scnörrï dan ook in den laatsten tijd weder beweert, dat de ziekten van teedere zuigelingen niet zelden spoedig en zeker door de geneeskundige behandeling der moeders verdwijnen , en hij dezen weg dikwijls bij galkoorts , syphilis enz. inslaat, wijken wij ten dien opzigte van zijn gevoelen af. Onschuldige minnen, uithoofde van aangeboren syphilis der kinderen, met kwik te behandelen , houden wij voor onregtvaardig ; in het algemeen komt ons echter deze wijze van genezing onzeker en wijdloopig voor, en blijft dezelve meestal zonder gevolg. Bij slechte verhouding van het bloed der minnen en bij eene van den normalen toestand afwijkende geaardheid der melk, wanneer derhalve het gebrek in de minnen zelve te zoeken is , moet deze natuurlijk de geneeskundige behandeling ondergaan; overigens echter gelooven wij, dat men zich met betrekking tot zogende moeder* en minnen tot het voorschrijven van eene doelmatige diëet moet bepalen, wanneer men eene goede melkafscheiding wil bevorderen; de ziekten der kinderen moeten direct behandeld worden. Onder de ontstekingwerende middelen nemen in de geneeskunde, zoo als bekend is, de bloedontlastingen de eerste plaats in. De kinderlijke bewerktuiging vordert dezelve echter op verre na niet zoo dikwijls als het ligcliaam der volwassenen, ofschoon verreweg het grootste aantal heete ziekten van ontstekingachtigen aard is. De oorzaak hiervan is daarin gelegen, dat het kleinste aantal ontstekingen bij kleine kinderen van sthenischen aard zijn , en de ontstekingen der weivliezen de bloedontlastingen veel minder algemeen vorderen. (Zie hieromtrent het hoofdstuk over de ontstekingen van inwendige werktuigen in het algemeen, Ilde deel). Waar nu echter bloedontlastingen noodig zijn, kan men in de eerste levensjaren gewoonlijk met de plaatselijke volstaan , die ook door A. Mükiscii zeer worden aangeprezen. Intussclien volgt op de aanwending van bloedzuigers niet zelden verontrustende nabloeding (lll), welke dikwijls slechts met de grootste moeite kan gestelpt (lil) Niet alleen de nablocding , welke overigens uit de groote vaatrijkheid der kinderlijke huid kan verklaard worden , maar ook liet getal aan te leggen bloedzuigers moet slipt in overweging genomen worden , daar Billard tamelijk krachtige , ofschoon zeer jonge kinderen , 111 meerdere ge- worden. Alsdan bedient uien zich, wanneer er beenderen onder de aangedane plaats gelegen zijn , met groot voordeel, van de drukking door middel van zwachtels (mm) ; waar dit niet mogelijk is , stelde Haime de drukking daar, door een klein stuk gekaauwd en uitgeperst papier op het wondje te plaatsen , vervolgens dit met een grooter en eindelijk met een derde, nog grooter stuk te beleggen , en dezen kleinen kegel met eene goede kleefpleister te bevestigen. In plaats van gekaauwd papier gebruikte Balloz , met hetzelfde doel, gips; Harlin (1) eenen uit fijn, gladgestreken linnen door vouwen en oprollen vervaardigden spitsen kegel , dien hij na het afdroogen van het bloed met de spils op het wondje plaatst, en Rasch (2) een in den vorm van eene sonde gesneden stukje zwam , hetwelk hij spoedig in de afgedroogde wond drukt. De gewone strooipoeders zijn nooit voldoende (nnn) ; of dit ook van de door Br's (3) aanbevolen, bevochtigde en in het poeder van gecalcineerde zink gedoopte eikenzwam geldt, kunnen wij uit gebrek aan eigene ondervinding niet opgeven. Het doorsteken van de wondjes met eene naald , het omwikkelen met eenen draad , het aanleggen van eenen naad, volgens Düparcqde , zijn methoden die , omdat zij te pijnlijk zijn, weinig ingang hebben gevonden. Hetzelfde geldt ten opzigte van het branden met eene gloeijende naald of sonde (ooo). De handelwijze van eenen vallen door do aanwending van 4-—6 derzelve, op welk deel ook van het ligehaam , in eenen als het ware bloedeloozen toestand zag vervallen. Menigvnldiger tevens dan bij volwassenen hebben de beten van bloedzuigers eene furunculense ontsteking ten gevolge; terwijl verder stuipen enz., vooral na het verwonden van een zenuwtakje, daardoor ligter worden te weeg gebragt. Vert. (ms) Uit hoofde van de op die plaatsen meer gemakkelijke aanwending der drukking achten Evanson en Maunsell de hand en den voet als de minst gevaarlijke deelen voor het aanleggen van bloedzuigers , waartoe om dezelfde reden , Rilliet en Barthez den anus of de binnenzijde der dijen aanwijzen. JJaderaaal deze soort van bloedontlasting bij kleine kinderen vaak in stede der aderlating wordt gebezigd, is de keuze der plaatsing dikwijls vrijer en moet den geneesheer worden overgelaten. Wij veorons hebben dikwijls bloedzuigers op verschillende deelen van het ligehaam, het hoofd, de borst, enz. aangewend, zonder ooit nadeelige of onrust verwekkende nabloeding of andere verschijnselen waartenenien. Vert. (1) Würtembergisches Correspondenzblalt. Bd. IX. No. 49. (2) Casper's Wochenschrift. Berlin 1840. Nr. 15. (nnn) Er wordt tot dit einde een poeder aangeraden uit gelijke deelen aluin en gewone tragacanthgom bestaande. Vert. (5) Pierer's allg. med. Annalen. Supplem. 1821—23. S. 1203. (ooo) Deze handelwijze door omwinden , hechting of branding wordt niettemin aangeprezen in die gevallen, wanneer eene arteriola gewond is , en men de bloeding niet door andere middelen stelpen kan. Sabatier en Dupuytren hebben bij nabloeding aanbevolen , om een vierdubbeld gevouwen linnen lapje op de beet of beten te leggen, en daarop eenen zeer heet gemaakten spatel te plaatsen ; het bloed dringt dan door het linnen , maar stolt weldra door de warmte en de verdamping van het vloeibaar gedeelte; op deze wijze zoude door het gevormde stremsel iedere nieuwe uitvloeying worden voorkomen. Vert. franschen barbier is dus niet te verwerpen, die, in een geval, waarin verscheidene geneeskundigen zonder gevolg hadden getracht eene voor het leven gevaarlijke bloeding uit een bloedzuigerbeetje te stuiten, dit terstond bewerkte , doordien hij uit een stukje hout van eenen bezem , doorliet maken eener insnijding, een knijpwerktuig vormde, de huid op de plaats van het wondje met een pincet vatte, en met den kleinen knijper zarnendrukte. — l)e algemeene bloedontlastingen worden te regt in den laatsten tijd bij ontstekingsziekten van grootere kinderen van 10 —12jaren, door Tortcal aangeprezen. Zij behooren wel tot de heroïke middelen in dezen leeftijd , maar wij bezitten in dezelve het snelstwerkend , krachtigst, en zekerst Antiphlogisticum, dat, waar het noodig is, door geen ander middel kan vervangen worden ; ofschoon het integendeel ontijdig aangewend, even zoo spoedig den dood veroorzaken als het leven redden kan. Ook Becquerel pleit voor de aderlating bij kinderen, en houdt van liet achtste tot vijftiende levensjaar bloedontlastingen van 8—15 oneen (in geval van nood zelfs herhaald) voor geoorloofd. Dikwijls echter vindt de geneesheer eenen grooten hinderpaal in de angstige ouders ; in zulke gevallen moet hij hun het gevaar, waarin het kind verkeert, levendig en duidelijk voor oogen stellen. De bloedige koppen, welke daarin boven bloedzuigers den voorkeur verdienen, dat zich de hoeveelheid van het te onttrekken bloed beter bepalen laat, en dat zij geene gevaarlijke nabloeding ten gevolge hebben , zijn zonder twijfel tot heden toe in de kinderpraktijk te zeer verwaarloosd, en eerst Guersekt en Becqeeree hebben voor dezelve het woord gevoerd. Vooral zij men uiterst voorzigtig met bloedontlasting , inzonderheid met de algemeene, bij duidelijke zwakte en uitputting der zieken, bij eene teedere lymphatische en scrophuleuse ligchaamsgesteldheid, bij ontstekingen, die gedurende het genezingstijdperk van langdurige ziekten ontslaan , bij scrophulosis en tuberculosis , rachitis en caries, en bij kwaadsappigheid , van welke soort ook. Het nitrum wordt bij kleine kinderen slechts in geringe giften voorgeschreven (b. v. Nitri Depur. gr. v.—vj. slq. ceras. nigr. unc. ii(3syr. alth. unc. /3 m s. tlieelepelsgewijs), en mag niet aanhoudend worden voortgebruikt, omdat het ligt de maag aangrijpt. Grootere kinderen geeft men het in eene dubbele gift. (fpp) Ook in slijmige afkooksels, zelfs in olieachtige zaadmelken kan het worden toegediend, liet nitrum is een verkoelend, de werkdadigheid van het vaatstelsel afstemmend, en op de bloedontlastingen na , het krachtigst ontstekingwerend middel. Het begunstigt in koortsige ziekten de kritische uitscheidingen door de pis, en waar de natuur te gelijker tijd op de huid schijnt te werken, voegt men bij de salpeteroplossing Vin. stibiatum. In ontstekingachtige aandoeningen van de maag en van het darmkanaal past dit middel niet. (ppp) Te dezer plaatse zij de betrekkelijke dosis der geneesmiddelen in liet algemeen opgegeven , welke d'Hcc naar gelang van den kinderlijken ouderdom geraden acht: voorondersteld , dat de gewone gift van een geneesmiddel voor eenen volwassene ééne draclima bedraagt , dan geve men aan een kind van 7 weken dr., van 7 maanden dr., van 14 maanden | dr., van 28 maanden £ dr., van 31 jaar £ dr., van S jaar 1 scrupel, van 7 jaar i dr., van 14 jaar 2 scrupels enz.;- het spreekt echter van zelf, dat op dezen algemeenen regel vele uitzonderingen moeten bestaan. Vert. Dc olieachtige zaadmelken zijn niet genoeg te waarderen, wanneer de olie versch is. Zij verminderen niet slechts den prikkel, zoodat men dezelve met groot voordeel in verbinding met nitruin toedient, hetwelk tevens daardoor deszelfs schadelijke bijwerking op de maag grootendeels verliest, maar brengen ook duidelijk nut aan in alle ontstekingachtige, pijnlijke aandoeningen, vooral van het darmkanaal , b. v. in pijnlijke aandoeningen door wormen veroorzaakt, doorloop, die uit eene tot ontsteking neigende gesteldheid van het slijmvlies der darmen ontstaat, (met andere passende middelen verbonden) in strangurie bij krampen, kolijken, darmkronkeling, bij ontstekingachtige catarrhen, enz. Bij gelijktijdig gastrisch lijden moest men de olie-emulsien niet dan nadat de eerste wegen gezuiverd zijn, aanwenden. Eindelijk heelt de olieachtige zaad melk ook nog het nut, dat zij voor onderscheidene middelen , b. v. voor de iniddenzouten en onllastingsuuddelen [üenna , Rheum), eenigermate een corrigens is. _ Na de zaadmelken verdienen in dergelijke gevallen, dc slijmige, inwikkelende middelen, b. v. Decoct. rad. gram., althaeae, amandelmelk , havergort, rijst- en gerstewater, saleb, melk , enz., vermelding Zij zijn vooral heilzaam bij kinderen, bij welke het darmkanaal lift o-eprikkeld wordt, waarop men bij de groote neiging tot stuiptrekkingen en ontstekingachtige aandoeningen van de weivliezen vooral te letten heeft. Het meest prijst C. W. Hufeland deze middelen aan , in die bevallen, wanneer de oorzaak van den prikkel dieper ligt, met het zenuwstelsel naauw verbonden of zelfs niet te verwijderen is , zoo als bij eenifc vlugtigc en psorische scherpten , tandprikkel enz. Hier blijven zij ons dikwijls als de eenigste middelen over, bieden de geneeskundige natuurkracht, op welke wij alsdan het meest moeten vertrouwen, de beste hulp , en geven aan dezelve eene gunstige rigting. Ook zijn zij nuttif bij doorloop, waarbij zoo ligt het natuurlijk slijmig overtreksel van het darmkanaal verloren gaat. Tevens begunstigen deze middelen de voedinf welke in ziekten der kinderen zoo spoedig kwijnende is, buitengemeen. Den grootsten naam als voedend middel heeft tegenwoordig het zetmeel uit den pijlwortel {arrow-root, uit de westindische plant Maranta verkregen). Het is volgens Tortcal een doelmatig voedingsmiddel, hetwelk de kinderen niet ligt tegenstaat, het voedt ligt en spoedig , zoodat het vooral in het herstellingstijdperk van zware en langdurige ziekten met voordeel aangewend wordt; het is verder het beste middel tot versterking van zwakke , klierachtige en atrophische kinderen, en verdient, ten minste als adjuvans , bij lieeschheid, verkoudheid en kramphoest te worden aangewend. De bereiding wordt door Prof. Wendt (in Koppenhagen) opgegeven , als volgt: Men doet eenen theelepel arrow-root in een porseleinen schaaltje , voegt er zooveel koud water bij , als noodig is , 0111 met de arrow-root eene deeg te vormen , op welke men dan onder voortdurend omroeren een kopje kokend water (of melk of vlecschnat) giet, en het geheel zoo lang koken laat, tot het de dikte van eene ligte gelei heeft aangenomen. Daar het arrow-root aan deszelfs voedende en inwikkelende eigenschappen, nog eene zachte stoelgang bevorderende werking paart, is het bij slepende diarrhêeen niet tot gebruik geschikt (qqq) ; hier verdient de saleb de voorkeur. (qqq) Tot de kenteekenen van het onvervalschte arrow-root behoort, dat het niet zoo wit en veel fijner gekorreld is dan de overige soor- De opslorpende middelen verzadigen zure en andere scherpe sappen in de maag, zij hebben echter tevens volgens Cu. W. Hmeland eenen badarenden invloed op de maag- en darmzenuwen, wier fijnste eind takjes zij met eene soort van overtreksel voorzien, waardoor zij de te groote gevoeligheid en bewegelijkheid matigen. Dit blijkt eensdeels uit den stompmakenden indruk, dien deze middelen reeds op onze tong maken, en ten tweede vooral uit de weldadige gevolgen, die door deze middelen bij convulsiviscli epileptische toevallen, die uit eenen ziekelijken toestand van de maag ontstaan, worden verkregen. Deze middelen zijn eigenlijk slechts palliative , in zooverre zij namelijk het zuur verzadigen, maar de oorzaak van deszelfs ontstaan niet wegnemen. De oesterschalen bevatten naar Coliix , behalve koolzure , ook nog phosphorzure kalk, en zouden behalven bij kropgezwel, klierziekte en klierverharding tevens oplossend werken. Zij mogen volgens Tortual slechts in kleine giften worden toegediend, omdat grootere ligt onverteerd liggen blijven en maagpijnen veroorzaken. Uit dien hoofde geeft men dezelve gaarne met Eleosaccharumfoeniculi. De kleiaarde [Terra argillacea, s. aluminaris) is een voortreffelijk opslorpend middel bij aanwezig vrij zuur in de maag en het darmkanaal , wanneer daarmede doorloop gepaard gaat. Bij het braken der zuigelingen uit dezelfde oorzaak , prees Seiler dezelve aan. De gift is van 5—10 grein. K. G. Neümaiw (1) laat 2 lood zuivere kleiaarde met vier oneen Decoct. ligni campech. vermengen, en omgeschud met theelepels toedienen; dit middel zoude somtijds doorloop genezen, tegen welken alle andere middelen werkeloos gebleven waren. De braakmiddelen zijn voor de kinderlijke bewerktuiging van het grootste gewigt. Vooreerst toont reeds de dagelijksche waarneming, dat het. braken bij kinderen zeer gemakkelijk plaats grijpt, en dat het tot de ligste en beste hulpmiddelen der natuur zelve behoort; daarenboven heeft de ondervinding geleerd, dat de stoffelijke oorzaak van de meeste kinderziekten in de maag en in de eerste wegen ligt; eindelijk werkt het braken , uit hoofde van de groote en algemeene sympathie van de maag met het geheele zenuwstelsel, als het beste omstemmend en krampbedarend middel. Daar nu tevens het braken het snelst mogelijk hulp biedt, en ontlastingsmiddelen de bewerktuiging meer verzwakken, begrijpt men van zelf, dat de laatste niet in de plaats van de eerste mogen gesteld worden. Uit hoofde van de in het eerste levenstijdperk tevens duidelijke neiging tot turgescentie naar boven, zijn de braakmid- ten van zetmeel (b. v. weiten- en aardappelmeel). De korrels zijn onder het vergrootglas blinkend en gepareld. Buitendien bevat het arrow-root altijd een groot aantal kleinere klompjes , welke zich vormen , doordien bij het droogen meerdere korrels aaneenkleven. Deze klompjes laten zich niet ligt met den vinger verdeelen. De pap , die de arrow-root met water vormt, is zonder reuk. (Die van de overige meelsoorten heeft eenen eigendommelijken reuk). Eindelijk onderscheidt zich het echte arrowroot van het valsche, gewoonlijk in den handel voorkomende, daardoor, dat in gedestilleerd water, hetwelk twee tot drie uren met hetzelve geschud geworden is , even zoo min door salpeterzuiirzilver, als door basisch azijnzuur lood een nederplofsel gevormd wordt. Vert. (1) Bemerkungen über dicgebrauchlichsten Arzneimittel. Berlin. 1840. 8. delen ook veel inenigvuldiger aangewezen, dan de ontlasting bevorderende middelen. De braakmiddelen moeten worden aangewend : in het begin Tan koorts, wanneer dezelve met verloren eetlust, veelvuldig oprispen, of met neiging tot braken, eenen aanvang neemt, cn men bij dezelve moeijelijke, onregelmatige en korte ademhaling waarneemt, indien er ten minste geen geprikkelde toestand van de maag ol van de hersenen aanwezig is; bij hoest, reutelen cn slijm in de borst; bij stuiptrekkingen en kramp, waarbij de ontlastende en consensuële werking ■van deze middelen op het zenuwstelsel in gelijke mate onze opmerking verdient; niet zelden ook bij doorloop, met welken bijna altijd verloren eetlust en bedorvene spijsvertering in verband staan. Ook bij het ontstaan der spruw worden niet zelden scherpe stollen door braakmiddelen uitgeworpen, hetgeen de ziekte zeer verkort en van minder gewigt doet zijn. — Onder de braakmiddelen is het vooral de tartarus emeticus, welke het taaije slijm los en bewegelijk maakt, de ipecacuanha, echter, welke tevens krampstillend cn bedarend werkt. Men verbindt dezelve dan ook meestal met elkander, en voegt er ook wel, bij het aanwezig zijn van veel taai slijm, nog een weinig oxymel scilliticum bii : (b.'v. Tartar. ewet. gr. j, solv. in aq. dcstill. unc. j. adde Rad. ipecac. gr. v—x. Oxymell scillit. dr. iij). Bij zeer kleine kinderen treeft men , in plaats van de tartar. emet., de vin. antim. Huxhami. — Eindelijk moet nog vermeld worden, dat de beide laatste middelen in refracta dost toegediend , de crisis door de huid, longen , nieren en het darmkanaal zacht bevorderen , de afscheidingen regelen, cn vooral de peripherische huidkramp doen bedaren (Torti al). Als tegenprikkclend middel deugt de braakwijnsteen, volgens Rosentiul (1) niet, omdat dezelve veel te hevig en te storend op de levenskracht ingrijpt, voornamelijk door zijne vijandige werking op den spijsverteringstoestel Ook Bertok (2) waarschuwt voor de aanwending van dit middel in de longontsteking der kinderen, omdat dikwijls te gelijker tijd het darmkanaal in penrikkelden toestand verkeért. De ontlastingsmiddelen passen bij verstoppingen met opzetting van den buik door vuile stoffen en winden in de darmen aanwezig, bij oponthoud in de spijsvertering, wanneer men turgescentie naar onderen waarneemt, en bij digestieziekten door onverteerde spijzen, nadat, de eerste wegen reeds door braakmiddelen gedeeltelijk gezuiverd zijn. Bij kleine kinderen schrijven wij met dit doel Manna met syrup. Rhet of Tinctur. rhei aquosa met syrup. mannae voor; bij gelijktijdige sporen van zuur in verbinding met magnesia; bij grootere kinderen eerst passen demiddenzouten, vooral de tartar. tartarisatus. Bij kohjkpijnen, vooral de met verstopping gepaard gaande kolijk, door winden veroorzaakt, past de calornel, met eene kleine hoeveelheid venkelzaad verbonden, en bij visciditeit en verslapping van het darmkanaal, wormen, enz., calomcl met rad. jalapp., bij welke middelen men suiker of magnesia voegen kan. De ontlasting bevorderende middelen zijn niet slechts van nut, doordien zij bezwarende , onverteerde spijzen uit het ligcliaam wegvoeren , maar zij (1) Medicin. Conversationshlatt des wissenschaftl. Vcrcins fur Acrztc „nd Apotheker Mecklenburgs. Bd. II. Jahrg. 1841. Nr. 8. August. S. 104. (2) Traité des maladies des enfans. Paris, 1857. 8. p. 301. 311. vermeerderen ook de afscheidingen, beperken de ziekelijk verhoogde vegetatie, en zijn doelmatige afleidingsmiddelen bij eongestiën naar edele deelen, waardoor zij dikwijls het gestoorde evenwigt in de bewerktuiging weder herstellen. Zij zijn intusschen in alle ontstekingen van maag en ingewanden tegenaangewezen. Ook mogen zij niet voortdurend gebruikt worden , omdat zij alsdan de vegetatieve verrigtingen te veel verzwakken (rrr). Slechts aan de Rhabarber is het eigen, dat zij, in kleine giften, de kracht der spijsverteringswerktuigen verhoogt; wordt dezelve echter als ontlasting bevorderend middel gebruikt , dan heeft zij eene verhittende bijwerking , en past derhalve het meest bij atonie en verslijming van bet darmkanaal bij klierachtige voorwerpen. Bijna onder dezelfde omstandigheden is de jalappe dienstig, die daarbij eene wormdrijvende eigenschap bezit. Men geeft dezelve met aethiops antimonialis of met magnesia en suiker. Het zachtste ontlasting bevorderend middel is het ol. ricini, en bijna het eenige, hetwelk in koortsige ziekten gepast kan worden aangewend. Behalve de braak- en ontlasting bevorderende middelen is, in alle ziekten van eenen gastrischen aard, de sal ammoniac een der voortreffelijkste middelen, vooral uit hoofde van derzelver weldadige werking op de slijmvliezen. Men mag dit middel intusschen slechts in geringe gitten toedienen (b. v. Sal. amrnon. depur. gr. vj—viij. Aq. foenicul. of decoct. althaeae unc. ij/3. Syrup. alth. unc. 0- M. S. van tijd tot tijd een theelepeltje te gebruiken). Ook zet dit middel de vaten der huid krachtig tot werken aan, en bevordert daardoor de crisis in de koortsige catarrhale en rheumatische ziekten. Ofschoon hetzelve als antiphlogisticum op het nitrum volgt, verdient dit middel evenwel, nadat de ontsteking gematigd is, bij eenen nog altijd voortdurenden sthenischen toestand, te worden aangewend, wanneer hetzelve én door bevordering der opslorping én door deszelfs werking op het watervaatstelsel en de weivliezen, eenen weldadigen invloed uitoefent. Tortual prijst hetzelve vooral in verbinding met antimoniaalmiddelen in longziekten, met ophooping van vastzittend slijm, als fluimloozend middel aan. De overige, slechts ontlasting drijvende middenzouten , zijn voor kinderen, in hunnen teedersten leeftijd, niet geschikt; ja zelfs bij grootere kinderen zij men voorzigtig dezelve in epidemische koortsen niet aanhoudend te doen voortgebruiken, want Schöpff beweert te regt, dat zij de hoofdcrisis (rrr) Bij kinderen boven de twee jaren , die volsappig, goed gevoed en goede eters zijn, acht C. 7f. llufeland, door eigene ondervinding gerugsteund , de handelwijze der ouden nog altijd hoogst aanprijzenswaardig , oni dezulke alle vier weken een purgans te gever.. Er vormt zich, zegt deze beroemde geneesknndige , bij zulke kinderen altijd een residuum van niet behoorlijk verteerde of' geassimileerde uitlozingsstoffen , welke, indien zij niet ontlast worden, tot menige ziekte kunnen aanleiding geven ; al zij het slechts uit dien hoofde , dat de natuur poogt zich van dezelve door huiduitslag, zweren enz. te ontdoen. Deze ziekten en zelfs ontstekingen , eongestiën naar het hoofd komt men door een zuiveringsmiddel voor; men ruimt door hetzelve tevens de wormen weg, welke zich in dit geval zeer ligt ontwikkelen ; ja zelfs de morele opvoeding wordt daardoor gemakkelijk gemaakt; men kent immers den grooten invloed der ophoopingen van vuile stoffen in den onderbuik op het karakter. Vert. tegenwerken, door welke alleen slechts genezing kan bewerkt worden, en' de huid droogmaken. De verhittende nervina en de narcotica passen yoor de kinderlijke bewerktuiging volstrekt niet; eerstgenoemde overprikkelen en Keven aanleiding tot het ontstaan van gevaarlijke ontstekingen; de laatste wekken dikwijls vreesselijke verschijnselen op. De geneeskundigen van lateren tijd hébben tamelijk algemeen aangenomen, dat de aanwending van opium bij kinderen bijna geheel n.oet worden vermeden (1). Daar nu echter bij kinderen zoowel als bij volwassenen ziekteverschijnselen voorkomen, 'die verdoovende of bedarende, pijn- en krampstillende middelen vorderen, heeft Jam (2) bijzondere narcotica voor de kinderlijke bewerktuiging aanbevolen. Tot deze middelen behoort het lijcopodium , hetwelk bij krampachtige aandoeningen in het stelsel der piswerktuigen, als ook bij asthma, kinkhoest, kolijk enz. groot nut aanbrengt (3) (Wedel , Jawandt , Kausch , Hufeland en anderen). De semïna canahis zijn eveneens bij aandoeningen van de organa uropoietica en in alle vormen van kramp der kinderen werkzaam, h iscum quemum past in die gevallen, waarin het niet op oogcnblikkelijke wegruiming van krampachtige verschijnselen aankomt. Radix et semina paeoni'ae heeft Jahn in den vorm van sterke aftreksels met goed gevolg bij alTcmeene krampaandoening der kinderen aangewend. Sem. phellandriac aquaticae schijnt bijzonder bedarend op de zenuwen der borst te werken, en is niet slechts bij spastische borstaandoemngen , maar ook bij andere uit zenuwprikkeling ontstaande kinderkwalen met voordeel toe te dienen; zelfs in de kinkhoest roemt Jaiw de werking van dit zaad Crocus wordt door Jahn de sacra anchora bij krampachtige verschijnselen der kinderen genoemd. Het verdient daar aanwending waar zuivere kramp in het een of ander stelsel voorheerscht, vooral wanneer dezelve in den ademhalingstoestel zetelt. Ook Iortual (1) Schopff neemt laatstelijk weder het Opium in de kinderpraktijk in bescherming en vindt zelfs, bij l-2jarige kinderen, eene gift van 3—5 droppels tinct. opii geoorloold en wel in gevallen waarin geen bloedaandranff naar het hoofd plaats heeft, of waar pr.kkeling der hersenen zonder congestie plaats heeft. Ieder geneesheer weet echter, dat van eenen peprikkelden toestand tot ontsteking bij het kind de overgang niet groot is: dat deze nuancen dikwijls zeer moeijelijk te onderscheiden zijn; alle nieuwere waarnemingen spreken inlusschen tegen deze aanbeveling ; b v die van Berlon en Collin, welke laatste slechts de aanwending van de syrup. papav. en syrup. diacod. bij kinderen gepast houdt en het voegen van opium bij klisteren toestaat; van Jahn, die b.j een acht dagen oud kind door 1 droppel opium-tinctuur eenen slaap van 10 uren zag ontstaan ; van Voiqtel, die na toediening van f droppel opium-tinctuur de: gevaarlijkste verschijnselen zag ontstaan; van Ramisch (Weüenweber sr Be, trage. Bd II Heft. 2), die na opstopping eener diarrhae bij een kind van vier maanden, door een grein pulv. Dowcri, eenen gevaarlijken soporeusen toestand opmerkte enz. (2) Medic. Conversationsblatt. Jahrg. II. 1831. (3) Tortual prijst het volgende mengsel aan : ij). Pulv. sem. lycopodit dr. B. Mucil. gumm. tragac. dr. i0. f. 1. a. cum aq. foenicuh unc. iQ. Emulsio , adde syrup. altliaeae unc. j. S. om het uur of de twee uren eenen kiudcrlepel. prijst dit middel aan, en noemt de saffraan het best bedarende nervinum, dat men slechts in koortsige ziekten met voorzigtigheid moet aanwenden. Natuurlijk echter passen alle deze middelen bij symptomatische ot' secundaire krampen, die als gevolgen van congestien of ontsteking ontstaan , niet. — Men vergunne ons hier met een enkel woord •van de belladonna te gewagen , die Tortual in zeer kleine giften bij hardnekkige tusschenpoozende koortsen, in welke het gebruik van dc quinine zonder gevolg gebleven was , in liet krampachtig tijdperk der kinkhoest, bij krampachtige uit klierprikkel ontstane verschijnselen, bij verharde klieren en klierachtige gezwellen, met nut heeft aangewend, (lj. Extract, helladonn. e succo ree. leni calore parati gr. iij , vlq. Cinnaanomi unc. j. d. s. Aan een tot lOjarige kinderen —12 droppels des morgens en des avonds te geven; ot: Extr. Belladonnae gr. j, Sacchar. alb. dr. j. m. f. pulvis, divid. in vi—xn part. aequal. s. des morgens en des avonds een poeder). Wij kunnen namelijk met Tortoal's loftuitingen over het nut der belladonna niet instemmen , en bevelen bij bet aanwenden van dit heroïsch middel de grootste voorzigtigheid aan. Van hetzelfde gevoelen is ook J. G. Collw , en K. G. Necmann nam meermalen na de aanwending van dit middel in de kinkhoest verlamming en geestverzwakking waar. De herb. digitalis is dikwijls in de waterzucht ten gevolge van het roodvonk en bij het waterhoofd aangewend geworden. In het eerste geval past het middel bij kleine kinderen niet; in het laatste is hetzelve onwerkzaam en gevaarlijk, want meestal nemen na het gebruik daarvan de verschijnselen in hevigheid toe. Onder de middelen uit de klasse der nervina kan het minst de moschus ontbeerd worden , die snel en met kracht op het zenuwleven werkt, zonder even als het opium te gelijker tijd het vaatstelsel op te wekken. Dezelve wordt met het grootste voordeel in het asthma Millari , inliet kramptijdperk van den kinkhoest, in koortsige , contagieuse, exanthematische ziekten gebruikt, wanneer, uit hoofde van de uitputting van het zenuwstelsel, de kritische afscheidingen niet behoorlijk kunnen plaats grijpen, en de natuur dreigt te bezwijken5 alsmede in den lioogsten graad van zwakte bij kwijnende kinderen. De campher wordt door kleine kinderen niet verdragen; vooreerst schijnen de kinderen meestal eene duidelijke idiosyncrasie tegen dit middel te hebben; ten andere volgen gewoonlijk op derzelver aanwending , onrust, angst, moeijelijke ademhaling enz. Daarentegen prijst Tortual de camph.er uitwendig aan , bij longontsteking, mazelen met het karakter van asthenie, rotpokken en typheuse koortsen. De vorm, waarin dezelve werd aangewend, was die van zalf (met eidojer afgewreven) en onder met kruiden gevulde kussentjes. De asa foetida is zelfs voor kinderen een zeer weldadig, krampstillend middel , dat tevens het vaatstelsel een weinig opwekt, zonder intusschen bloedopstijgingen te veroorzaken; dit middel vormt derhalve eenigermate den overgang van de verdoovende tot de vlugtig prikkelende krampstillende middelen, en past derhalve minder voor zeer kleine prikkelbare en volbloedige kinderen. Eenen geruimen tijd lang werd deszelfs aanwending bij kinderen te zeer verwaarloosd, omdat men het dezelve niet goed kan toedienen; onlangs echter, sedert het door Kopt' (met mucil. gumm. arab. en syrup. alth.) in hooge mate tegen kink- hoest is geroemd geworden , heeft inen dit middel dikwijls met groot voordeel inwendig aangewend. Even als in den kinkhoest wordt {iet ook. met poed gevolg in het asthma Millari, en in den vorm van klisteren, bij kramp in den onderbuik, winderigheid, wormen, vooral bij ascandes De liquor ammonii succinici is een krachtig prikkelend middel, dat met het doel gegeven wordt om het huidstelsel en de longen in prootere werkdadigheid te brengen. Men bedient zich van hetzelve in typheuse koortsen, bij gelijktijdige aandoening van de borst; in acute huidziekten, wanneer zij dreigen naar binnen te s aan of reeds naar^binnen geslagen zijn, in verband met slijimge afkooksels. Golis heelt dit middel bij eene hoogstwaarschijnlijke vergiftiging door opium, bij een zuigeling, waar reeds facies hippocratica en verlamming van den slokdarm aanwezig was, aangewend (8 droppels in een ons van eens ïjmin- afkooksel, hetgeen theelepelswijze gegeven werd, en te gelijker tijd een bad met azijn). — De liquor ammonii amsatus is een middel, dat aanbeveling verdient in eatarrhale aandoeningen, wanneer bij vermeerderde slijmafzondering een sterk gereutel gehoord wordt, en de iluimlozing gering is; verder bij krampachtige aamborstigheid en m alle met huidkramp gepaarde stuiptrekkingen. Tortual roemt dit middel vooral bij stuiptrekkingen door den landprikkel veroorzaakt. Men geeft aan zeer kleine kinderen van 2-5 droppels, met aq. foerncuh en syrup. « Uh Ook uitwendig wordt het met goed gevolg, als krampstillend middel of carminativum, in verbinding met zenuwzalf (ij). Spir. aal. ammon. anisat. dr. j. Ung. nervini unc. Q. a. s., des morgens en des avonds eene hazelnoot proot in te wrijven, Tortual) , aangewend. liet extractom hyoscyami deelt niet in de nadeel.ge werking vanhet opium en wordt derhalve door geneeskundigen in plaats van dit middel gebruikt. Vooral spreekt C. W. Hofelahd zeer ten gunste van dit extract terwijl wij dikwijls bijna volstrekt geene werking van hetzelve waarnemen. Dit heeft ook Tortual opgemerkt, en hij verklaart zulks daardoor, dat de werkzaamheid van het middel, van de deugd van de plant zehe , van de geaardheid van den grond, waarop dezelve gegroeid is , en van^de verschheid van het extract afhangt. Sedert T. zich van een vreemd extact bediende, zag hij de goede uitwerkselen van dit middel zeer duidelj l. Dit middel is bij algemeene kramptrekkingen der kinderen, in verbinding met zinkbloemen, bij eatarrhale- en kramphoest, iaCt zwco diijyende, bij ontstekingen der luchtwegen, met ontstekingwerende middelen na bloedontlastingen en met calomel, om de overblijvende sporen vaa ontsteking weg te nemen en de uitstorting van vocht te voorkomen, aan- 8 De flores zinci hebben door derzelver aanwending in de krampachtige ziekten der kinderen grooten roem verkregen, en dit voorwaar met ten onregte. Vooral bij verschijnselen van vallende ziekte en algemeene kramptrekkingen zijn'zij sedert langen tijd tamelijk algemeen aangewend en wel alleen met suiker, of ook met bijvoeging van calomel welke laatste verbinding het voordeel heeft, dat te gelijker tijd van het hoofd op het darmkanaal eene afleiding wordt daargesteld, en dat aanwezigewoimen, die niet zelden oorzaak van de stuiptrekkingen zijn, afgedreven worden De zinkbloemen schijnen vooral afstemmend op het vegetatieve zenuwstelbei te werken, en derhalve ztjn zij zeer geschikt ter aanwending in de out' wïkkelipgsziekten der kinderen , welke met eene ziekelijk verhoogde vegetatie in verband staan. Tortual zegt dat dit middel weken lang zonder nadeel kan worden toegediend, terwijl Jam beweert, dat het de maag bederft. Wij hebben ons overtuigd , dat de zinkbloemen, bij gezonden toestand van de maag, niet nadeelig werken , dat daarentegen bij gelijktijdige gastrische complicatie, vooral bij zuur in de maag, meest altijd weinige minuten na de aanwending braking ontstaat, hetwelk echter bijna altijd verligtingaanbrengt. Tortüal geeft de zinkbloemen; met radix artemisiae vulq. verbonden, als anthelminthicum. Het Calomel is zonder twijfel het gewigtigste geneesmiddel in de kinderpraktijk , om dat het in verschillende ziekten met voordeel wordt gebezigd. Na de bloedontlastingen is het het voornaamste middel in alle ontstekingen bij kinderen, daar het door deszelfs eigeridommelijke werking op de reproductie , die hetzelve steeds binnen de behoorlijke grenzen tracht te houden , den zoo gewonen uitgang in uitstorting tegengaat. Bij ontstekingziekten van het hoofd werkt het buitendien nog afleidend , vooral gedurende het tijdperk van het tanden krijgen, wanneer een aanhoudende aandrang van sappen naar het hoofd plaats heeft, wordt het met dit doel gebezigd. Verder verdient het calomel om deszelfs opslorpende en oplossende kracht bij verstoppingen in den buik, klierziekte en verslijming der ingewanden, slepende huidziekten enz. aanbeveling; vooral brengt het dan in verbinding met spiesglans , als aethiops antimonialis voordeel aan. Eindelijk heeft dit middel ook nog eene wormdrijvende kracht, die door bijvoeging van andere middelen, b.v. radix jalappae, aanmerkelijk verhoogd wordt. Zoo heerlijk men het calomel in de burgerpraktijk ziet werken, zoo nadeelig zijn dikwijls de gevolgen van deszelfs aanwending in de vondelingsbuizen en kinderhospitalen; daaruit is het ook verklaarbaar, waarom Scböpff zich zoo tegen dit middel verklaart. De oorzaak van deze nadeelen ligt echter niet zoo zeer in het middel, als wel in de ziekten, welke in deze gestichten gewoonlijk heerschen. Schöpff wil na het gebruik van hetzelve algemeene verslapping, vooral van het slijmvlies van de keelholte en van het spijsverteringskanaal , alsmede verminderde ontwikkeling van het beenstelsel hebben waargenomen , waarom hij dit middel bij syphilis der kinderen door het hijodelum hydragyro kalinum doet vervangen. Wij willen overigens niet ontkennen dat dit middel dikwijls misbruikt wordt, en dat het door vele geneesheeren, in het vertrouwen, dat het bij kinderen niet ligt speekselvloed opwekt, veel te aanhoudend en in te groote giften wordt toegediend (1). Het aqua amygdalarum amararum en het aq. laurocerasi verdienen in vele heetc kinderziekten aanbeveling , doordien zij de verhoogde gevoeligheid en vermeerderde werkdadigheid van het bloedvatenstelsel, en dien ten gevolge de te groote hitte en snelheid van den pols verminderen. Tortual roemt dezelve bij slepende zenuwziekten van pijnlijken en krampachtigen aard, en in den kinkhoest, waarin hij dezelve met vinum antimon. Iluxh. en ex Ir. hyoscyam voorschrijft. Wij kunnen intusschen niet zeggen, dat zij ons in den kinkhoest bijzondere diensten bewezen hebben. Voorts bij klieraandoeningen in sanguinisch-nerveuse voorwerpen, in verbinding met vinum. antimon. Huxh./ eindelijk be- (1) Vergelijk Schmidt's Jahrb. Bd. XXII. S. 170. söhouwt Tortdai dezelve als krachtig anthciminthicum, vooral bij ascariden, en daardoor ontstaande medelijdende aandoeningen. De' vl u g tij; prikkelende middelen moeten bij kinderen zoo veel mogelijk vermeden worden, daar het niet altijd gemakkelijk te beslissen is, of niet eene neiging tot ontsteking in het verborgen sluimert, en men , zoo als Scdöpff zegt, dikwijls daardoor eenen storm opwekt, die naderhand moeijelijk tot bedaren te brengen is (1). Van hetzelfde gevoelen zijn ook Becqïerel (2) en IIeïfelder (3). Het sulphas quinini is een van de voornaamste tonische middelen, hetwelk bij zwakte na voorafgegane ziekten , bij atonie van den spijsverteringstoestel , zonder gastrische onzuiverheden, en in het laatste tijdperk van langdurige ziekten , b. v. van den kinkhoest, in verzwakkenden doorloop en zenuwachtige aandoeningen (zoo als de St. Vitusdans) aanwending verdient. Het is niet zoo zwaar te verteren als de kinabast , en kan den kinderen veel ligter ingegeven worden , vooral met sterke koffij , die den bitteren smaak nog het best verbergt. De werking van dit middel in tussehenpoozende koorts is te bekend, dan dat. wij van dezelve hier behoeven te gewagen. —■ Andere doelmatige tonica zijn de malagawijn van 10 droppels tot eenen theelepel, dagelijks een- tot tweemaal , en het ijzer , welke beide middelen intusschen bij gastrische onzuiverheden, groote prikkelbaarheid van het vaatstelsel, neiging tot ontstekingziekten en sporen van koorts, nadeelig zijn. Daarentegen passen deze middelen bij leucophlegmasie , klier- en engelsehe ziekte, wanneer de vezel slap, het gezigt bleek en bol is en liet watervaatstelsel alle spankracht verloren heeft. In die gevallen schrijft men de tinct. mortis pomata, of, vooral wanneer de kinderen reeds grooter zijn, de limatura martis alcoholisata voor. Scdöpff prijst als zeer zachte ijzerbereidingen, welke voor de kinderpraklijk geschikt zijn, Büchker 9 Carbonas ferii saccharatus (5-15 gr. pro dosi) en liet lactas ferri aan. Vooral schijnt hem doorhol melkzuur liet ijzer voor het dierlijkchemismus inzonderheid assimileerbaar te worden (sss). Volgens Wurzler wordt hel door vermenging eener melksuikeroplossing met ijzervijlsel bereid ; er wordt alsdan eerst melkzuur gevormd ; het ijzer wordt geoxyduleerd en het praeparaat in groote hoeveelheid verkregen. Men geelt het in den beginne van 4- 9 greinen. Ook de door Wurzler bereide ijzerchocolade , van welke een pond twee scrupels carbonas ferri saccharatus, 24 grein pulv. zingi- (1) L. e. p. 59. (2) L. e. p. 1C4. (5) Studiën ini Gebiet der Heilwissenschaft, 2 Bd. Stuttgart, 1839. 8. (sss) JYeiwc.Ul somt met de volgende woorden de voordeelen van het lactas ferri op : 1) het is , in vergelijking van andere martialia tamelijk tegen de lucht bcslandj 2) men kan daardoor van hetzelve het ijzergehalte ligt berekenen en de dosis bepalen ; o) het melkzuur bevordert reeds van zelf de spijsvertering (Bcrzelius , Chevreuil, Lassaigne r Vttmas enz., nemen het melkzuur als een wezenlijk bestanddeel van het maagsap aan); 4) het hetas ferri is in poedervorm niet onaangenaam om in te nemen ; 3) het verwekt, zelfs hij waardoor uit dit teedere weefsel eene vleesclimassa gevormd wordt en de verdere normale ontwikkeling van het ei en dus ook van het foetus onmogelijk gemaakt wordt, omdat door deze massa de voeding niet regelmatig kan plaats grijpen. Zoo komen er verder ook verdikkingen en hydatiden inde peripherie van het ei voor. Later, wanneer de moederkoek zich reeds gevormd heeft , nemen wij ook in dezen menigvuldige gebreken waar. In enkele gevallen werd er volstrekt geene placenta gevormd, en het ei bleef slechls door de aan deszelfs buitenzijde bemerkbare teedere vaateindjes , door middel van welke het zicli in de eerste maanden na de bevruchting aan den inwendigen wand van de baarmoeder vasthechtte, met dezelve verbonden. In andere gevallen wijkt het weefsel zelf af, doordien nu eens hydatiden, peesachtige deelen, beursgezwellen en kalkachtige verhardingen, dan weder spekachtige massa's of vleezige uitwassen in hetzelve voorkomen, welke toevallen gezamenlijk eece gebrekkige, en wel meestal schrale voeding der vrucht ten gevolge hebben. Fr. IIaase (3) deelt een geval mede van beenstofafzetting in eenen moederkoek. Intusschen komen verbeening aan (ix*) Dit zal wel voornamelijk dan geschieden , wanneer er twee embryones in één ei besloten zijn. Pert. (1) Casper's Wochensehr. Berlin. 1841 , no. 3. (2) F. E. Oehler 1. c. en J. C. G. Jörg, Schriften zur Befüidcrnng der Kenntniss des Weibes. u. s. w. II Bd., zie ook deszelfs Handbueh zum Erkennen und Heilen der Kinderkrankh. Verg. F. L. Mcissncrlorsehuitg. des 19 Jahrhunderts 1 Th. III en IV Th. s. 11S5. (3) Gemeiiisame deutsehe Zeitscbr. f'iir. Geburlskundc. Bd. IV , Heft. 3, s. 431. du buitenzijde van het ei en ontaarding der vaten van den moederkoek in variccs zeldzamer , dan alle de bovengenoemde ziekelijke processen voor. Minder afwijkingen neemt men aan de overige vliezen van het ei waar; wat het Jamsvlies (amniuri) betreft, door hetzelve kan liet vruchtwater in tc geringe ol in te groote hoeveelheid {hydrops ovi') worden algescheiden , zoo als ook liet liquor amnii ten opzigte vandeszelfs hoedanigheid verschil kan opleveren, daar het nu eens vet, dan minder vet, nu eens zacht of scherpriekend en zuiver, dan weder met kaasslijm vermengd wordt aangetroffen. Is het vruchtwater in te geringe hoeveelheid aanwezig, dan gebeurt het somtijds, dat het lamsvlies op cene of meer plaatsen met de oppervlakte van het kind vergroeit, hetgeen vooral door zamendrukking van den buik van buiten zou kunnen begunstigd worden. — Afwijkingen in de allantoi s en het navelblaasje komen minder dikwijls voor , daar zij niet gedurende het gehecle beloop der zwangerschap, maar slechts gedurende korten tijd aanwezig zijn en dan verdwijnen. Meerdere afwijkingen van den normalen toestand neemt men aan de navelstreng waar , die of te lang, of te kort, te dun , met te veel vetstof omgeven, of met knoopen en lussen voorzien, nu eens dubbel, dan weder volstrekt niet aanwezig is (1). Alle deze abnormiteiten van de navelstreng worden daardoor voor het embryo nadeelig , dat zij den bloedsovergang tót hetzelve moeijelijk en onregelmatig en de ligtste drukking op dezelve gevaarlijk maken. Ook komen aan de navelstreng dikwijls aderspatten voor. Omsnoering van de navelstreng om den hals van het kind wordt niet ligt doodelijk; intusschen zijn er gevallen van worging door dezelve voorgekomen (2), en Scüwaee deelt ons cene waarneming mede , waardoor hij de mogelijkheid van de afzetting der ledematen door omsnoering van de navelstreng tracht te bewijzen (3); Ricu. Smith (4) maakt ons met een geval bekend , waarin de amputatie van ccnen arm in de baarmoeder door eenen met de navelstreng in verbinding staanden band (welke waarschijnlijk in den vroegsten l ijd der zwangerschap door stolbare lympha gevormd geworden was) bewerkstelligd werd. Dergelijke afbindende koorden namen ook Montgobery (5) en (1) De gevallen , waarin de navelstreng ontbrak , en van welke Voicjtel, (llandh. der patholog. Analom. Bd. 111. S. 169. 180S5) gewag maakt, berusten waarschijnlijk alle op dwaling (vergelijk N. I1. P. A. flansen in Pfuff's Miltlieilungen. 1839. Hft. 5 en 4) ; er zal wel in alle deze gevallen eene gebrekkige vorming der buikbekleedselen hebben plaats gehad en de slechts" met eene vliezige blaas verbonden navelstreng gedurende de verlossing afgescheurd geworden zijn. (El. v. Siebold s Lehrb. der Entbindungskunst. Berlin. 1824. Bd. 2. S. 219. (2) Vergel. Eichhorn Bayersehes medicinisehcs Correspondenzblatt, 1840 ; no. 2. (5) V. SiehoWs Journ. fiir Gcburtsbülfe u. s. w. Bd. XVII, Hft. 2, S. 270. (4) Lancet. London. 1838, Vol. I, no. 21. (S5) Dublin medical Journal 1832. Mai. Sept. Vergel. v. Grafe's u. v. Wallhcr's Journal fiir Chirurgie, u. s. w. Bd. XVIII. II. Berlin 1852. S. 32!5. Bd. XIX. IV. S. 629. Gurtl (1) bij liet foetus waar. Wrisbkrq (2) reeds heeft eene omsnoering van de navelstreng om den arm, met gelijktijdige vergroeijing van beide afgebeeld , en Burciihard (3) zag ten gevolge van eene zoodanige omsnoering eene om het ligehaam van het foetus loopende gordelvormige verzwering, in wier midden de navelstreng stevig vastgegroeid was. Niettegenstaande dit alles gelooven Chaessier (4), Billard (5), Mfrat (0) Desormeabx (7), 1\iciierand (8) en Grützer, dat men de gevallen van spontane afzetting van ledematen aan eene voorafgegane ontsteking, die in koud vuur is overgegaan, moet toeschrijven , en wij zijn van hetzelfde gevoelen, zonder daarom juist de mogelijkheid van eene nadeel aanbrengende drukking , doormiddel van de navelstreng , in ieder geval te willen ontkennen (x). Onder de ziekten, die het kind zelf plegen aantedoen , vinden wij inzonderheid dikwijls waterophoopingen , hetzij in het hoofd of het ruggemergskanaal, hetzij in de borst- of buikholte, in de ingewanden of onder de huid. Daar deze, zoo zij niet voor de geboorte den dood van het kind ten gevolge hebben, gedurende en na dezelve den geneesheer ter behandeling voorkomen, en wij dezelve gedurende de zwangerschap niet in staat zijn te onderkennen, noch te genezen , zij het hier genoeg , van dezelve gewaagd te hebben. De inwendige organen van hel kinderlijk ligehaam kunnen alle reeds in (1) Medie. Zeit. vom Verein fiir Heilkunde in Prcussen , Berlin 1833 no. III, S. 15. (2) Descriplio analomica embryonis bist. I, Tabul. I. Götling. 17G4. (3) Gratzer in op. cit. S. 77. (4) Discours prononcé en 1812 a Ia distribution des prix de la Maternilé. (8) Traité des maladics des enfans nouveaux-nés et & la mamellc. Paris 1828 p. 023. (6) Diclion. des seiences med. Tom. XVI p. 70. (7) Nouveau dietion. des seienc. médic. Tom. XV. p. 404. (8) Élé mens de physiol. p. 477. vergel. liuchanan in Fricke's en Oppenheim's Zeilschr. der gesammnt. Medie. Bd. XIV. Hamburg 1840. Juli. (x) Hoewel wij bij de volkomene amputatio spontanea bet bijkomen van ulceratie of gangraen niet willen ontkennen , zoo is echter de verklaringswijze van Montgomerij, naar ons inzien , de meest ophelderende ; hij neemt namelijk aan , dat er uit de omkleedsels of de oppervlakte van het embryo pseudo-membranen of draden, even als aan de weivliezen kunnen ontstaan, welke vast en weerstandbiedend geworden zijnde, de ledematen als een band omgeven , hetgeen somtijds ook dook- de navelstreng geschiedt. Met de algemeene groei nu wordt ook de omvang der ledematen vermeerderd, hierdoor worden deze op de plaats der omsnoering meer en meer gedrukt, waarvan groeven, gelijk in Montgomerij's waarneming, alsook in die van E. v. Sicbold , van van der Laar, van Zagorsky enz., en eindelijk scheiding van den zamenhang het gevolg zijn. Daar intusschen de huid meer weerstand biedt dan de omliggende weeke deelen , blijft dezelve met de bcenen bel langst ongeschonden , hetwelk een door Sclmabe beschreven geval aantoont; hierdoor wordt te weeg gebragt, dat in de meeste volkomene amputationes sponlancae de wond en derzelver likteeken alleen in het middelpunt van den stomp waargenomen wordt, terwijl de huid met de beenderen verecnigd is. Vert. de baarmoeder aan verschillende ziekten onderhevig zijn , welke nocT) voor, noch na de geboorte ontdekt, veel minder echter genezen worden. Onder de uitwendige werktuigen is vooral de huid aan verscheidene ontaardingen onderworpen ; deze schijnen ons in enkele gevallen het waarschijnlijke gevolg te zijn van eene slechte menging van liet vruchtwater. Bij eenige vruchten vindt men de opperhuid over de lig— chaamsoppervlakle afgestooten, even als bij kinderen, die reeds sporen van verrotting vcrtooncn. Dit verschijnsel heeft men voornamelijk aan de handen en voelen, zoo als Jörg opgeeft , inzonderheid bij die kinderen waargenomen, wier moeders gedurende de zwangerschap aan syphilis hadden geleden. Wiciimakn (1) heeft aan den venerischen druiper van den vader de schuld hiervan gegeven. Ook heeft men kinderen verschillende huiduitslagen mede ter wereld zien brengen, zelfs zonder dat de moeder ziekelijk was aangedaan. Zoo hebben wij zelve , voor zeer korten lijd een dood geboren kind gezien , hetwelk over des. zelfs gelieele ligehaain met eenen op pemphigus gelijkenden blaasvormLgen uitslag behebt was , welke waarneming door Oeiiler , Cakes , Ed. von Sieüold , licscir, Sciiütz en anderen bevestigd wordt. Ook Merrem (2) zag een pasgeboren kiud , dat aan de geslachtsdeelen en voelen met dergelijke blazen bedekt was. Reeds oudere geneesheeren schijnen aangeboren pemphigus te hebben waargenomen, te weten Scih rig (3), Ledrlu's (4), F. 15. Osiander (5), G. W. Stein (6), en in den laatsten tijd , Lonstein (7). Ueske(8), d'Outrepont (9), LowemiHrdt en anderen.— Jaiin (10) vond bij een pasgeboren kind, wiens moeder reeds langen lijd aan eenen gierstvormigen huiduitslag geleden had, schijnbaar impetigo-, in den nek waren namelijk groote bruinroode plekken, die met eene meelachlige stof (de losgaande opperhuid) bedekt en met troepsgewijs staande vochtgevende blaasjes bezet waren. Ed. v. Siedold (11) geeft op, dat in het geslicht voor verloskunde te Berlijn gedurende het jaar 1827 twee kinderen met pctechiae geboren zijn. Dergelijke waarnemingen zijn wij aan (1) Beilrag zur Kenntniss voin 1'emphrgus. Erfurlh. 1791. S. 15. (2) Gemeins. Deutsche Zeits. fiir Geburtsk. Bd. 1 , S. 607. (3) Embryologia historico-medica. Dresdae, 1752, II, p. 200. (4) Ephemerid. nat. curios, Dec. II, an 2 , obs. 23, p. G3. (5) Denkwiirdigk. fiir die Heilk. und Geburtsh. Bd. 1 , Güttingen , 1794, S. 383. (6) Nachgelassene Geburtsh. Wahrnehmungen. Bd. I, Marburg , 1801. 8, S. 320. (7) Journal complementaire du Dietionn. des seienees médicales. Tom. IV. Paris, 1820. p. 1. (8) Ahhandlungen aus dem Gebiet. der gerichtl. Mediein. 2. Autl., Bd. I. 1823, S. 33. (9) Abhandl. und Beitrage geburtshülll. Inhalts. Marburg u. Wiirzburg, 1820. S. 67. (10) Ilccktr's literarische Annalen , 1829. Nobr. (11) Journal fiir Geburtsh. FrauCnzimmcr- und Kinderkrankh. Bd. IX, llel't II , S. 27. Vergel. Joh. Ilenr. de hingen, üiss. de qüinquc neonatorum morbus notati dignis. Berol. 1828. 4. Muiut (1), Mende (2), Billam) (3), Oiu ii.a (4) cn Oito (5) verschuldigd. Andral (u) vond ecchymosen in liet ligchaam van een loclus , cn d'Uctrepont zag een kind met erfelijken herpes ter wereld komen. Zoowel in vroegeren als in lalcrcn tijd zijn een groot getal gevallen opgeteekend (7), welke bewijzen , dat ook contagieuse ziekten , zoo als pokken, mazelen , schurft enz., reeds het foetus kunnen aandoen. Wij hebben tot den huidigen dag altijd nog daaraan getwijfeld , en zijn van gevoelen, dat men andere in den uiterlijken vorm overeenkomstige huiduitslagen met de zoo even genoemde verwisseld heeft, in welk gevoelen wij nog door het door Schneider medegedeeld geval versterkt worden, van een kind namelijk hetwelk, gedurende dat deszelfs broeder aan de pokken ziek lag, met 17 natuurlijke pokken bedekt, zoude geboren zijn. Dit kind werd in zijn derde jaar ingeënt, kreeg zes koepokken , en werd desniettegenstaande in het twaalfde levensjaar weder zoo hevig door de natuurlijke pokken aangetast, dat het niet konde gered worden. Wij zijn van oordeel, dat dergelijke huiduitslagen dikwijls het gevolg zijn van eene ziekelijke geaardheid of slechte zamenstelling van het vruchtwater, omdat het ei en deszelfs vliezen geene zenuwen bezitten , en het kind , zoo als het ten minste schijnt, zonder zenuwatmospheer bestaat, terwijl voor het overige de huid van het foetus, die, steeds met water omgeven, geheel van die van den geboren mensch afwijkt , wel ter naauwernood aan dezelfde ziekten onderhevig zijn zal, cn een contagium des te moeijelijker op dezelve kan inwerken , daar het water de meeste conlagia schijnt te vernietigen, en men zich zelfs door water voor dezelve poogt te beveiligen; terwijl eindelijk het miasma niet door de longen kan worden opgenomen , daar deze nog geene dampkringslucht opnemen. Wij maken van deze gelegenheid gebruik , om over de besmetting van het kind in het moederlijf in het algemeen een enkel woord te zeggen. Daar, zoo als bekend is, het kind van deszelfs ouders verschillende ziekten kan erven , zoude men kunnen gelooven , dat ook besmetting door het moederlijk ligchaam zou kunnen plaals hebben ; intusschen schijnt dit volgens de ondervinding niet te geschieden, en tevens, wanneer wij de vereischtcn tot besmetting naauwkeuriger nagaan , niet zoo ligt mogelijk te zijn. Iedere ziekte heeft haren zelel, en zal zij op een ander voorwerp overgaan , dan moet dat werktuig , waarin de ziekte huisvest, met de ziektestof in aanraking komen. Het koepokgif b. v. bewerkt geene besmetting , wanneer het in de maag gebragt wordt, wel echter, zoodra (1) In opere citat. p. 71. (2) Ilandb. der gerichtl. Medicin. Leipz. 1822. III. S. 77. (3) O. C. S. 92. (4) O. C. S. 296. (tS) Gralzer} O. C. S. 66. (6) Grundriss der patholog. Anatomie iibers. voti Beckcr, Leipz. 1829. I. S. 269. (7) Forschungen den 19 Jahrh. in Gebiet der Geburtshiilfe. u. s. w. von Dr. I'. L. Meissner, lid. IV. S. 127. Vergelijk Clirist. Alb. Weinlich. de eontagiis in universum et de infeclione recens natorum quaestiones pathologicae duae. Leipz. 1835. 8. liet onder do huid geraakt, in welke de pokken haren zetel vestigen (xi). Nu staat echter het foetus slechts door liet bloed met do moeder in verhand , en geene ziekte schijnt van deze laatste op het eerste te kunnen overgaan , welke niet in het bloed nestelt, of door welke niet het bloed ziekelijk veranderd wordt. Dien ten gevolge zien wijniet ligt een foetus voor de geboorte aan syphilis lijden , ofschoon ook de moeder syphilitiseh (1) was, hetgeen talrijke waarnemingen bevestigen , terwijl het kind dikwijls na de geboorte aan de venusziekte lijdt, wanneer het, bij deszelfs doortogt door het bekken, met de zieke deelen der moeder in onmiddellijke aanraking komt. Zoo zullen ook aan den anderen kant ziekten der moeder, welke het bloed in deszelfs menging veranderen, zoo als de cachexien, niet dikwijls het embrvo sparen ; van daar b. v. dat de klierziekte zoo ligt op het kind overgaat. Daarom slerft ook gewoonlijk de vrucht in de baarmoeder gedurende het etteringstijdperk der pokken, wanneer de moeder sterk door deze ziekte is aangetast, en daardoor kan men verklaren , waarom Lichtksstein (2) de pasgeboren kinderen van drie door de asialische cholera besmette vrouwen spoedig na derzei ver geboorte, insgelijks aan deze ziekte, sterven zag. Verder heeft men bij de besmetting van een foetus nog op de geheel afwijkende, werkdadighcid van velschillende organen, zoo als van de huid en de longen, op de ontbrekende werking der hersenen en der zinswerktuigen Ie Ietten , waardoor de vatbaarheid voor menige ziekte verminderd of zelfs ten volle opgo lieven wordt. Desniettemin is de ondervinding door talrijke gevallen , waarin het foetus met pokken ter wereld kwam, met deze theorie eenigermate in strijd , en wij bekennen , dat wij het grootste gclal van dezelve , vooral vele uit vrocgeren tijd , in twijfel zouden (rekken , wanneer ons niet de in Leipzig in het jaar 1842 gehcerscht hebbende pokken-epidemie het bewijs geleverd had, dat de besmetting van het foetus door pokken allezins mogelijk is. (xi) Dit bewijs kan, onzes eraehlens , niet veel tot overtuiging bijdragen , indien men ten eerste let op de eigenaardige , van mensclielijk pokgif geheel afwijkende werking der koepokstof, en ten andere, als men acht geeft , op het onderscheid van inenting door de huid , of aanraking met de maag; verder valt tegen liet gevoelen van den schrijver aan te merken , dat uit het beloop der besmettelijke exanthemata febrilia blijkt, dat het conlaginm in het organisme opgenomen en dan verwerkt wordt , om de uilslagziektc op de voor haar bestemde plaats te doen tevoorschijn treden. Met deze opneming nu , zal, hoewel de aanwezigheid van smetstof in bel bloed nog niet is aangetoond, die vloeistof wel bij voorkeur belast zijn , waardoor dus de overgang van smetstof op het foetus mogelijk wordt. Dit kan zelfs geschieden, zonder dat de moeder door uitslagziekten behoeft aangedaan te worden ; zwangeren zijn in het algemeen , tegen aanvallen van ziekten , wegens haren alleidenden toestand gewaarborgd ; zij nemen desniettemin de smetstoffen op door huidopslorping , inademing enz., doch bet bloed zuivert zich vaak weder door de nitloozingswegen ; dit neemt echter niet weg , dat dit bloed somtijds liet coniagiuin op de vrucht overbrengen en hierdoor bij deze den huiduitslag te weeg brengen kan. Over de aangeborene syphilis zullen wij later gelegenheid vinden eenige woorden in het midden te brengen. Fert. (1) Vergel. Metssner's Forsehungen elc. Bd. IV. S. 129. (2) Gemeins. deutscbe Zcitschrift für Geburtskunde Bd. VII» S. 486. Wij namen namelijk bij liet foetus van eenc omstreeks dertigjarige vrouw , welke in de negende maand van hare zwangerschap gedurende het etteringstijdperk der pokken gestorven was , in het gezigt en op de borst duidelijk pokken waar, en met het gewapend oog kon men ook op de overige ligehaamsoppervlakte een zeer groot aantal van deze ontdekken. Wij meenen hier opmerkzaam te moeten maken, dat de pokken bij het foetus geheel anders voorkomen dan bij den geboren menseh, en dat zij ongeveer met de in de mond- en keelholte , en in het algemeen met de op de slijmvliezen aanwezige pokken overeenkomen , daar de door het zachte vruchtwater omgeven huid van het kind insgelijks geheel anders is , dan die van den menseh na zijne geboorte. De overdragt der pokken van de moeder op het foetus zagen buitendien Fabr. Hildanes (1), 1 HOM. BaRTÜOLIKES (2) , MoLLEKBROCCIBS (3), LedELIBS (4) , RlIOOIES (5), SoMMER (6), lllERLISG (7), BrENDEL (8), JoH. DoLAEBS (9), STALPART V. D. W^IEL (1 0) , PüCHMANN (11), SCIIENK (12), GRBEBEL (13), LAHZONI (14), Ledwig (15), Fobqbet (16), Wright (17), F. W. Voigtel (18), Lynn (19), JERMYN (20), JENXER (21), MAERICEAB (22), HERNAM (23), II ÜNTER (24), Seeligmann (25) en anderen. Zelfs zouden de pokken het foetus kunnen aandoen, zonder dat de zwangere zelve daaraan lijdende was; gevallen (1) Opera omnia. Francofurt. 1610. Fol. Observ. Chirurg, Cent. IV. obs. SS. p. 328. (2) Histor. aiialom. rarior.! Hagae et Hafniae. 1CS7. Cent. IV. bist. S0. p. 559. — Epist. med. Cent. 11. lip. 83. p. 682. (5) Miseell. natur. Curios. Dcc. I an I, obs. 83. p. ISO. Confr* Bonet. Medic. Sept. II. 1'. 221. (4) Miseell. nalur. Curios. Pee. II an 4. obs. 61. p. 147. (5) Obscrvat. nicdicinal. Cent lil. obs. 83. Palav. 1637. 8. (6) Miseell. natur. Curios. Dec. II an 9. obs. 107 p. 178. (7) Thesaur. theor. pract. obs. 30 p. 631. (8) Observat. anatoin. Dcc. III. obs. 4. p. 13. (9) Encyelopaed. med. Lib. IV. eap. 6. p. 777. (10) Observat. rarior. Cent. II. obs. 42. p. 426. (11) Observat. med. Libr. II. obs. 13. p. 254. (12) Observ. med. Libr. VI. no. 103. p. 760. (15) Miseell. Nalur. Curos. Dcc. II au 9. obs 107. p. 178. (14) Ibidem. Cent. I ct II. obs. 40. 1712. p. 109. (13) Adversaria medico-pract. P. III. Vol. I. p. 496. (16) De la petitc Vérole. Tom. I. p. 229. (17) Philosoph. Transaetions. Vol. I. 1767. p. 1.2. (18) Fragmenta seniiologiae obstetriciae Halae. 1792. 4. (19) Gottiiiger gelchrtcr Anzeiger 1791. II. 1391. (20) Diss. de variolis a gravida foetui traditis. Lugd. Batav. 1792. (21) Sanind. auserles. Abbandhingen Bd.XII.S. 34. (22) Traité des maladies des femines grosses. Vol. II. p. 495. (25) Philosoph. Transaetions. abridg. London. 1809. Vol. VI. p. 537. (24) Ibidem. Vol. XIV. p. 628. — Leske's Auserl. Abhdlg. Bil. I.S. 247. (23) Diss. de morb. foet. human. Erlang. 1820. p. 29. van dien aard hebben Mauriceau (1), Hagedors (2), Watsos (3), Mead (4), v. Il'eren (5), Ortesciihjs (ö), Bosensteim (7), Mdrray (8), Fr. Hoeller (9), Azzoguidios (10), Degnf.r (11) en Man (12) medegedeeld. Het laatste geval bewijst inzonderheid, dat het foetus niet noodzakelijk gelijktijdig met de moeder aan pokken behoeft te lijden , want in liet aangehaalde geval kreeg de moeder na de genezing der pokken het roodvonk, temidden waarvan het met pokken bedekte foetus, voor den tijd. geboren werd. Tortüal (13) heeft kinderen met roodvonk, en Faiir. 1 Iildanes (14), Ledelius (15), Hösler (16), Burserios de Camlfeld(!7), S. G. Vogel (18), F. B. Osiander (19), Starke (20), llosENSTEix (21) met mazelen ter wereld zien komen. Ook andere ziekten, die bij den reeds geboren mensch voorkomen , worden niet zelden bij het foetus waargenomen. Zoo heeft GrKtzer verscheidene gevallen van buitengewone overvoeding van het cel- en vetweefsel bij 'vruchten aangevoerd, en even als de overvoeding wordt ook gebrek aan voeding dikwijls bij het foetus waargenomen, nu eens ten gevolge van ziekten der ouders, dan weder feu gevolge van eenen abnormalen toestand van den moederkoek of beletselen in de vrije ontwikkeling. Wonnen zeggen reeds Kerkbwg (22), Stegjiann (23), Dolaetjs (24), Schröter (25), Bresdel-(26) (1) O. C. Vol. I. p. 66. 67. (2) Ilist. medieo- phys. Cent. II. hist. 88. p. 235. (3) Pliilos. transact, abridg. Lond. 1809. Vol. IV. p. 692. (4) Tractatus de variolis. London 1747. p. 66. (8) Sammel. auserles. Abhdlg. Bd. I. St. 3. S. 22. (6) Giornal. di. Medic. Toin. II. p. 88. (7) Kinderkrankh. iibersetzt von ïUurray 1774. S. 202 en 201. (8) Histor insit. variol. in Sueeia. P. I. p. 8. (9) Observat. medieo. chirurg, obs. IX. (10) Letlera supra il vojuolo. I'. VI. (11) AeLa. natur. Curios. Vol. III. obs. 33. p. 100. 1733. (12) lbid. Vol. VII. obs. 32. p. 181. (13) Praktische Baitriige zur Therap. der Kinderkrankheiten. 2 Bandchen. Miinster 1837, 8. S. 72. (14) 1. c. p. 187. (18) Miscell. natur. Curios. Dec. II. an 3. obs. 97. (16) Ibidem. Dec. I. an. 3 observ. 347. p. 834. (17) Instit. med. pract. ed. lleeker Lips. 1826. II. § CXXII. p. 139. (18) Handb. der prakt. Arzneiwissch. 3. And. 3. Th. S. 226. (19) Handb. der Entbindungskunst. I. Bd. 2. Abth. S. 122. nota. (20) Archif. fiir. die Geburtshiilf. Bu. V. S. 3.S. 1573. nota. Jcna. 1794. (21) ln. op. cit. S. 288. (22) Specilegium anatom. Amstel. 1670. obs. 79. p. 184. (23) Miscell. natur. Curios. Dec. III. an. 7 et 8. obs. 32. p. 8i. (24) Encycl. med. Lib. VI Cap. 10. p. 1011. (28) Miscell. natur. Curios. Dec. III an. 4. obs. 46. p. 123. (26) Blocli, Preisschr. iiber die Erzeugung der Eingeweidewiirmer. Berlin. 1782. S. 38. cn HïIM (1) bij het foetus te hebben aangetroffen. — Op het voorkomen van sypliilis en steenachtige stoffen in de pis bij liet foetus zullen wij terugkomen , wanneer wij over deze ziekten na de geboorte zullen handelen. Ophoopingen van water van allerlei aard heeft men dikwijls bij het foetus aangetroffen; wij willen hier het waterhoofd slechts ter loops aanstippen, daar dit later afzonderlijk een onderwerp onzer onderzoekingen zal uitmaken ; het ontbreekt echter ook niet aan voorbeelden van algemeene huid-, alsmede van buik- en borstwaterzucht. Algeineene waterzucht van de huid met gelijktijdig aanwezige buikwaterzucht hebben wij in eenen zoo hoogen graad waargenomen , dat na de geboorte van het hoofd van het kind , de uitdrijving van het ligchaam niet kon plaats hebben , en de extractie van hetzelve eerst konde geschieden , nadat de buikbekleedselen eene groote scheuring hadden ondergaan , en het in de buikholte bevatte water weggevloeid was. Buitendien is de algemeene huidwaterzucht door Seeger (2), I'later (3), Schesck (4), LorsiciiLEK (5), ScnuRiG (6), Boiirgois (7), Dorstesics (8), F. B. Osiander (9), Lajiourodx(IO), Oluvier (11), Cruveiliiier (12), Ch. West (13), Jungjiakn (14) en T. W. ICing (15) waargenomen; gevallen van buik- en borstwaterzucht daarentegen hebben Severin (16), Carus (17), Osiander d. ,ƒ. (18), Billard (19), Hüfeiakd (20) , Galetti (21), en J. Y. Simpson (22), medegedeeld; gezwellen door hydatiden in den onderbuik , beschrijft F. W. Hejijier (23). Het gelijktijdig voorkomen van hydrocephalus of ascites (1) Rudolphi, Entozoa. I p. 387. (2) Miscell. natur. Curios. Dec. I ar: I. obs. 42, p. 192. (3) Observ. Lib. III , p. 748. (4) Obscrvat. med. Lib. IV , p. 575, (5) Epbemerid. natur. Curios. Cent. I et II. obs. 150, p. 313. (6) Embryologia bist. med. Dresdae. 1732. II, p. 203. (7) Lib. obstelr. I. Cap. 43, p. 163. (8) Miscell. natur. Curios. Dec. II an III. obs. 153, p. 298. (9) Gülting. gelchrt. Anzeiger. 1810. Bd. I, S. 243. (10) Meissner, Forschung. des 19 Jahrh. etc. Bd. I, S. 118. (11) 1'ropagateur. '1825. (12) Anatom. palhol. du corps huraain. Lib. VI. (13) London Medieal. Gazette. Vol. XXIII, p. 716. (14) Schmidt's Jahrbücher. Bd. XXXVI, p. 92. (115) Gu-fs llospital Reports. Edited bij Barlow and Babinqton. Vol. II. London. 1837. J (16) De recondit. abscess. natura , p. 266. (17) Leipzig. Literaturzeitung. 1819. Marz. (18) Die Anzeigen zur Iliilfe bei unregelm'assigcn und sch weren Geburten. Tiibingen. 1828, S. 316. (19) In. op. cit., p. 451. (20) Deszelfs Journal der pract. Heilk. 1827. Jan. S. 25. (21) Journal de Médeeine. Tom. XLIX. 1778. Mars. (22) The edinburgh med. and surg. Journ. Nr. 137. 1858. Oetlir. (23) Neue Zeitschr. fiir Geburtsk, Bd. IV . Ilcfl I. S. 55. 10 ■met anasarca, hetwelk Richard (1) onlkendc, nam En. Martih (2) waar. Men heeft zelfs cene groote uitzetting van den buik bij een foetus, doorhydatiden en ophooping van water in de pisblaas en de pisleiders, zien ontstaan (3). Wat lot de verschillende soorten van waterzucht bij het foetus lieert aanleiding gegeten , is niet zeer gemakkelijk te bepalen. IIemer zegt, dat de moeder van het hydropisch kind aan klierziekte leed. In het geval vanKisawas de moeder insgelijks klierachtig, had bovendien gedurende de zwangerschap aan perilonitis geleden , en was van dien tijd af steeds ziekelijk geweest. Carus en Jengmasn brengen de waterzucht van de vrucht met hydrops ovi in verband , en Lamoeroïx met. hydrometra ; in de door Dorsten en Oi.livier waargenomen gevallen was de moeder te gelijker tijd aan waterzucht lijdende. Richard neemt aan , dat eene storing in den bloedsomloop , vooral in de navelstreng aan de waterzucht schuld heeft, doch houdt tevens het vermoeden van Siairsos voor waarschijnlijk , dat het foetus aan peritonitis geleden had , en ook West ontdekte aan het foetus sporen van voorafgegane ontsteking. Wanneer Galetti de hoeveelheid van het uit het geopend foetus weggevloeide water als 30 ponden opgeeft, werd buiten twijfel het vruchtwater mede gewogen, lot dc bijzondere soorten van waterzucht van bet foetus behoort ook de hydrocele, over welke afzonderlijk zal gehandeld worden. Ook de geelzucht is somtijds aangeboren , zoo als de waarnemingen van vele geneeskundigen bewijzen; tot deze behooren hr,. dei.e boE Sylvius (4), Tn. Kerkring (5), Wrisberg (ö), Paharola (7), Schurig (8), garmann (9) , SciniLTZ (10), FeüRE (11), MlCHAëL (1^), iioogeveem (13), a. j. Graeuwek (14) en anderen. Schulti , Fehre en Graeuwen zagen de moeder te gelijkertijd aan de geelzucht lijden. Le.itin (15) gelooft, dat voornamelijk de epidemische geelzucht zich aan het loetus mededeelt. Loüstein (16) beschrijft onder den naam van Kirrhonose eene bijzondere ziekte van het foetus , in welke de weivliezen en het zenuwmerg (1) Traité pratique dc3 maladies des en fans. p. 76. (2) Schmidt's Jahrb. enz. Snpplemtb. III, S. 427. (3) Rusi's Magazin fiir die gesammte Heilkunde. Rerlin. 1825. Bd. XIII , S. 331. (4) Prax. med. Lib. I. Cap. 46. no. II. p. 302. — Confer. Mise. natur. Curios. Dec. III. an. 2. obs. 40 et Dec. I. an 6. obs. 241. (S5) Specileginm auatom. obs. 57. p. 118. (6) Descript. anatom. cmbryon. 1764 oh. I. (7) Observat. med. Pentecost. obs. 44. p. 157. (8) In. Op. Cit. p. 193. (9) De mirae. mort. lib. 11. Tit. I. §. 48. p. 33S. (10) Miscell. natur. Curios. Dec. I. an. 6 et 7 obs. 241. p. 3o5. (11) Ibid. Dec. III. an 2. obs. 40. (12) Observat. prax. clin. spec. eas. 23. p. <537. (13) De foetus huraan. morb. Lugd. Balav. 1789. p. 09. (14) Anserles. Ablidlg. zum Gebraueh fiir prakt. Aerzte. Bd. XIV, St. I, S. 173. Leipz. 1791. 8. (18) Beitriige zur ausübenden Arzneiwissenscli. 1797. I, S. 29. (16) Repertoire général d'anatomie et de pbysiol. pathol, Paris. 1826. Toni. I, p. 141. sloik geel gekleurd voorkwamen, hetgeen ook Billard (1) heeft waargenomen ; ook Andral (2) houdt met Lobstein de Kirrhonose voor eene van de icterus verschillende ziekte, doch zoekt het verschil alleen in dc zitplaats der ziekte (xii). Doch wij zouden te wijdloopig worden, indien wij alle de waargenomen gevallen van aangeboren klierziekten , breuken , cel weefsel verharding, roos, hoofdbloedgezwel enz. hier afzonderlijk zonden willen opgeven; «ij behouden ons voor, de hiertoe betrekking hebbende waarnemingen daar aan te voeren, waar wij over deze kwalen zullen handelen. Slechts ter loops willen wij nog van eenige zeldzame waarnemingen gewagen. Volgens Leomoine (3) zoude eene aan scheurbuik lijdende moeder een kind met scheurbuikachtige aandoening van het tandvleesch hebben ter wereld gebragt. Cruveiliiier (4) gelooft, dat ook de muguet reeds het foetus kan aandoen. J)e thymusklier vonden Veron (5), Billard (0) en Cruveiliiier (7) ziek. Laatstgenoemde zag tevens het pancreas ontaard. I)e lever hebben Jörg en Orfila (8) dikwijls reeds bij het foetus gebrekkig bewerktuigd, Hbsson en Billard (9) met tuberkels bezet, aangetroffen. Eenen ziekelijken toestand der piswerktuigen zagen Oehler, Jörg, Betschler (10), Billard en Orfila. Vergrooting van de schildklier hebben Franco» (11), Cards (12) en Hufeland (13) bij het foetus waargenomen. Van cataracta congeniia maken Hildanbs (14), Sciiürig (15), Cards (10), Lusardi(17) eu Fleiscüjian Jou. (18) melding (xiii). Aangeboren gezwellen aan den hals zagen (1) In. op. cit. p. 642. (2) Grundriss. der patliol. Anatoru. A. D. F. von Becker. I. Th. Leipz. 1829. 8. S. 369. (xii) Hierbij dient gevoegd te worden , dat Andral deze soort van geelzucht , welke slechts bij jonge vruchten (van 3— ij maanden) werd waargenomen, den zetel uitgezonderd, wel gelijkstelt met icterus neonatorum, maar deze laatste ziekte dan ook geenszins als stellig uit de gal ontslaande beschouwt. Fert. (3) Aecouchement de Barton, p. 581. (4) Anatom. pathol. du corps humaini Livr. XV , pl. 3. (5) Mémoire dans la séance de 1'academ. royale de médécine. 1825. Aoüt 26. (6) In. op. cit. p. 572. (7) L. c. pl. II, No. XV. 2 obs. 6. (8) Lecons de médécine légale. Paris. 1828. I. p. 292 (9) L. c. p. 421. (10) Diss. num a foetu urina secernalur et sccreta excernatur. Berol. 1820. p. 48. (11) Epliemerid. Curios. natur. Dec. II an 5. obs. 223. (12) Gynacologie Bd. II, S. 248. (13) In. op. Cit. S. 26. (14) Observat. chirurg. Cent. V , obs. 3, p. 386. (15) L. c, p. 604. (16) In. op Cit. p. 240. Vergelijk Veckel's patholog. Anatom. I. Th. S. 15. (17) Journal universel des seiences tnédicales. Tom.XXV.1822.Janv.p.127. (18) Bildungsbeminungen. Erlangen. 1833. S. 318. (xm) Girtanner geeft als aangeboren gebrek eene ondoorschijnendlieid van het hoornvlies op , welke na de geboorte langzamerhand van zelf verdwijnt; dan wordt namelijk meestal aan den buitenhoek van bet oog -G. VüLckers (1) en C. Hawkins (2). Gevallen van gezwellen aan den fug Quadrat (3) en v. \m\ox (4). Breuken van liet middelrif zijn door v. Krombholz (5), Eiselt (6), J. Scholier (7) en W. F. Morsan (8) waargenomen. Eene aangeboren traanfistel beschrijft lii.nu (9), en luchlpijpfistels Dzosni, Ascherson en Zeis (10). Eindelijk kan het kind met eene menigte gebreken in den uitwcndigen vorm of in de inwendige bewerktuiging behebt zijn, die hun ontstaan nemen, doordien het ei zich naar gebrekkige vormingswetten ontwikkelt ; zoo ontstaan de menigvuldige gebreken in de vorming , misvormingen en misgeboorten. Gebreken in de vorming zijn er buitengewoon veel; nu eens ontbreken bij het kind meerdere deelen van het ligchaam geheel en al (imonstra per defect»*»), dan weder heeft het deelen te veel (monstra per excessum), nu eens blijft een werktuig of een deel van het ligchaam in deszelfs ontwikkeling terug , terwijl het overige ligchaam in deszelfs vorming op behoorlijke wijze voortgaat; dan weder ontwikkelt zich het foetus gelijkmatig, maar een of meer deelen van hetzelve wijken gedurende deze ontwikkeling at, en worden gebrekkig gevormd. Daar de bekende nieuwere voorbeelden van menschelijke misvormigen door ons reeds op eene andere plaats zijn opgegeven (lï) en beschreven, zullen wij hier slechts in liet kort van dezelve gewag maken. Somtijds komt de voorste oppervlakte des ligchaarns gespleten ol geopend voor, zoodat de borst- en de buiksingewanden door de spleet, welke of in het borstbeen , of in de buikwanden aanwezig is , heendringen , of ten minste door eene in dezelve zich bevindende opening zigtbaar zijn. Dit laatste heeft vooral plaats , wanneer er een groot gedeelte van de onderbuiksbekleedselen ontbreekt, welke misvorming Oken (12) daardoor zoekt verklaren, dat hij aanneemt, dat de darmen van het kind te lang in de navelstreng zijn blijven liggen, waardoor het sluiten der buikholte zoude de cornea doorschijnend ; vervolgens verdwijnt de opaciteit langs de randen , zoodat het middelpunt der cornea liet laatst dit aangeboren gebrek vertoont. Deze ondoorschijnendheid van het hoornvlies is vóór de zesde maand van het baarmoederlijk leven een natiuirlijke toestand. Even 7.00 is, volgens lfr. Vrolih, de lens oorspronkelijk ondoorschijnend , waardoor eene der oorzaken voor cataraeta eongenita gegeven is. Vert. {1) Casper's Wochenschrift. Berlin. 1857. No. 44. (2) Medieo-ehirurg. Transact. London. Vol. XXII, p. 231. (3) Oesterreichisclie med. wochenschrift. 1841. no. 26. ^4) Deszelfs maandschrift. Bd. III , H. I. (8) Weilenweber's Beitrage. Bd. IV, Hft. 3. (6) Oeslerr. med. Wochcnschr. 1841. No. 2S. (7) Iiust's Magaz. Bd. LIX , Hft. 3. Berl. 1812. (8) Lond. medic. gazet. Vol. XXVIII, p. 390. (9) Blasius, klinische Zeitschr. Bd. I, Hft. 4. 1837. (10) v. Ammons Monatschrift. Bd. II , lift. 4. ^11) Forscli. des 19 Jahrh. Th. III en VI. (12) v. Siebolil's Journal für Geburtsh., Frauenzimmer- und Kinderkrankh. Bd. I. st. II. S. 219. terliinderd geworden zijn. IIichard (1) is insgelijks dit gevoelen vanOken toegedaan en gelooft, dat het te lang vertoeven der buiksingewanden op hunne vroegere verblijfplaats, door vergroeijingen of opzettingen van werktuigen van eenigen omvang, b. v. der iever, die het terugkeeren m de buikholle verhinderen , zoude kunnen worden veroorzaakt. Voor korten tijd kwam ons eene dergelijke misgeboorte voor , bij welke de lever c-n het geheele darmkanaal buiten de buikholte lagen, en wel in een. geheel doorschijnend vlies ingesloten , door hetwelk men iedere darmkronkeling naauwkeurig konde onderscheiden (2). Ofschoon bijna alle met deze misvorming ter wereld gekomen kinderen doodgeboren zijn , kunnen dezelve echter in zeldzame gevallen nog in het leven behouden worden, zoo als het met het onze overeenkomend geval van Sciineider (3) bewijst, waarin de navel twee duimen in doorsnede geopend was , door welke opening de slechts in een zeer dun buikvlies bevatte darmen in de uitgebreidheid van eene mansvuist uitpuilden. Schneider beproefde in dit geval de inbrenging der darmen, lag een passend verband aan, door hetwelk hij het terugkeeren van de kwaal trachtte te voorkomen , en verzekert, reeds na verloop van- elf dagen, den buik gesloten en den navel goed gevormd te hebben aangetroffen. Eene tweede soort van misvorming is het ontbreken van het geheele hoofd of van den schedel (acephalus en hemicephalus), welke Meckel(4) tot de producten , die door eene storing of oponthoud in de ontwikkeling ontslaan (llemmungsbildungen), wil gebragt hebben ; ook F. Tiedemarn (5) zoekt de oorzaak van deze misvorming in eene anomalie cn traagheid van de groeikracht. Met het beweren van Béclard (fi) dat alle acephalae tweelingen zijn, kan men, ofschoon zulks meestal het geval is , niet onvoorwaardelijk instemmen, want Sulzmann , Boneatjd cn Vallissieri zagen koplooze misgeboorten op zich zelve geboren worden. Veeleer schijnt de ondervinding daarvoor te pleiten, dat bij de acephalae ook altijd het hart ontbreekt; E. Elben (7) ten minste, die alle w?arnemingen van koplooze misgeboorten verzameld en 72 gevallen daarvan medegedeeld heeft, vond dit overal bevestigd, cn in een nog later geval, door J. H. Kalk (8) beschreven, wordt ook van geen hart gesproken. Intusschen was het in de door Vallesnieri en K atzky medegedeelde gevallen wel degelijk aanwezig. Hoe bij de misgeboorten zonder hoofd cn hart de bloedsomloop gedurende den foetalen toestand (1) Trait. pratique des maladics des enfans. p. B6. (2) Het praeparaat bevindt zich in het Kabinet van ontleedkunde te Leipzig T en heeft slechts die verandering ondergaan, dat het doorschijnend omhulsel van de buiten de buikholte liggende ingewanden door de spiritus ondoorschijnend geworden is. (3) Allgem. medic. Annalen. Altenburg 1819. Mai S. 6S5Ö. (4) Ilandb. der pathol. Anatom. Leipz. 1812. 8 I. Theil. S. 140. (8) Anatoin. der Koptlosen Misgeburten. Landshut 1813. Fol. (6) J■ F. MeclceVs Deutsche Archif fiir die Physiologie. IV. Bd. III. St. (7) Diss. de acephalis sive monstris corde carentibus. Berol. 1821. c. 22. tabulis. (8) Monstri acephali humani expositio anatom. Berol. 1823. 4. g. tab. aen. plaats heeft, heeft G. Brescuet (1) uitvoerig uiteengezet. Ook Je longen plegen bij de aceplialae te ontbreken; slechts weinige onllcedkundigen maken daarvan gewag, en het is uit de mededeel ingen, die wij omtrent dit punt bezitten, niet eens met zekerheid opteinaken, of de massa , die Vallismeri , Sulzmann , Isehflamm en Tiedemanx voor de longen hielden , wezenlijke longen geweest zijn; want Sulzmasr vond op de plaats der longen eene doorschijnende, blaasvormige met eene heldere vloeistof gevulde en aan de ribben gehechte zelfstandigheid. Hieruit, blijkt derhalve genoegzaam, dat geen acephalus na de geboorte leven kan. Behalve de hersenen ontbreken bij de acephalae ook alle uit dezelve ontspringende zenuwen ; meestal is echter het ruggemerg of ten minste een gedeelte van hetzelve aanwezig. — Tiedemann merkt aan, dat de meeste acephalae van het vrouwelijke geslacht waren , hetgeen intusschen volgens het oordeel van de nieuwere physiologen op de misgeboorten in het algemeen toepasselijk is. Onder 45 in het museum te Berlijn bewaarde acephalae vond Tiedemann slechts 14 van het mannelijk geslacht. Verder beweert Ant. Dlgès dat de misvormigen van het menschelijke ligchaam in geenen decle, het minst van alle echter die van den schedel en der ruggegraat uit eene oorspronkelijke storing in de vorming oi uit belemmerde ontwikkeling derzelver oorsprong nemen, maar dat zij het gevolg zijn van voorafgegane ziekten; die van den schedel en van de ruggegraat wil hij van het waterhoofd en de waterzucht van de ruggegraat afleiden, en traeht dit door verscheidene waarnemingen optehelderen , onder welke een geval voorkomt, waarin men nog sporen van voorafgegane ontsteking ontdekte. Wel is waar komen somtijds schedel-en hersenlooze misgeboorten levend ter wereld (3); zij sterven echter meestal reeds eenige uren na de geboorte, en de geneesheer kan, zoo als men ligt beseffen zal, niets tot derzelver behoud doen. De hersenbreuk, welke dikwijls met het hoofd bloedgezwel verward geworden is, komt niet dikwijls, zoo als men gewoonlijk aangenomen heeft, aan de wandbeenderen, maar gewoonlijk, zoo als NSgele zeer te regt aanmerkt (4) aan de naden en fontanellen voor, vooral bij ontbrekende verbeening in de nabijheid derzelven. In de meeste gevallen heeft inen dezelve in de nabijheid van de achterste, slechts zelden in de streek der groote en zijdelingsche fontanel aangetroffen. Hebenstreit's waarneming van de breukopening aan het voorhoofdsbeen, en Salleneuve s en Richter s gevallen van hersenbreuk aan liet vooihoolds- en zeefbeen staan meer vereenzelvigd. De hersenbreuk heeft in de meeste gevallen, wanneer dezelve zeer uitgebreid is, spoedig na de geboorte den dood ten gevolge; men heeft wel eenmaal beproefd, eene buitengewoon groote hernia cerebri, van 18 duimen in omvang, aftebinden (5); de uitgang was echter dezelfde. (1) Encyclopadie der medicinischen Wissenschaften nach d. Dict. de Méd. fiei bearbeitet von F. L. Meissncr, Bd. I. S. 80. (2) Révue médicalc francaise et élrangcre. Paris. 1823. Tom. X. p. 353. (3) Vergel. II. Mattersdorf, Diss. de anencephalia eum novissimi casus anencephali post partuin vivi expositione. berol. 18o6. 4. Acccd. tab. lapidi insculpta. (4) Ilufeland's Journal der prakt. Heilkunde 1822 Mai. (ö) Swenska Liikare-Sallsknpets. Handliogar. Stokholm. Andra Bandet fürsta Ilaftet. 1814. Bij kleine aangeboren hersenbreuken wordt daarentegen nog somtijds genezing aangebragt, door het met pluksel bedekte breukgezwel door middel van een compres en geschikt verband op den duur tegen te houden. Deze drukking mag slechis voorzigtig worden aangewend, om hersenaandoeningen te voorkomen. Is veel water in den breukzak bevat, dan kan hetzelve voor de aanwending van de drukking door den steek ontlast worden. De laatstgenuemde handelwijze is door Morgagxi , Trew , en Held , de langzame zamendrukking door F er iund , Salienekve , Callisen cn anderen met goed gevolg in aanwending gebragt; wij willen ons echter hier van verdere bemerkingen onthouden, daar de hersenbreuk later nog afzonderlijk zal worden behandeld. Het waterhoofd beschouwt Bresciiet (1), even als Meckel als voortbrengsel van gestoorde ontwikkeling, cn beiden leiden hetzelve van gebrekkige ontwikkeling van enkele deelen der hersenen en van vernietiging van dezelve door de vloeistof af (xiv). Wanneer laatstgenoemde beweert, dat ieder chronisch waterhoofd aangeboren is , waarvoor hij ook eene groote menigte voorbeelden bijbrengt, behoeft zulks echter nog nadere bevestiging. Daar het leven bij dit lijden langen lijd bestaan kan , zal van deszelfs geneeskundige behandeling laler gesproken worden. — Niet zelden vindt men eene verzameling van water in de hersenen met hersenbreuk gepaard , en noemt die kwaal alsdan hydroencephalocelc. Deze misvorming heeft wel is waar eenige overeenkomst met de gespleten ruggegraat; intusschen komt bij de laatste slechts eene waterige vloeistof door de abnormale opening te voorschijn, terwijl bij de hersenbreuk tevens de hersenmassa mede te voorschijn dringt. Seiler (2) merkt derhalve te regtaan, datde spina bifida uit dien hoofde niet tot de aangeboren breuken , bij welke altijd de ingewanden van eene holte gedeeltelijk door eene abnormale opening heengedrongen zijn , kan gerekend worden. Meest altijd staat de hydrocephalus met spina bifida in verband; van daar dat sommige gencesheeren hebben willen beweren , dat de laatste nooit zonder de eerste voorkomt; oek hieromtrent verkeert men nog in het onzekere. De verzameling van water in het ruggemergskanaal komt nu eens met, dan weder zonder splijting der wervels voor. Dat kinderen met spina bifida gewoonlijk spoedig sterven, is bekend; men heeft dezelve echter ook niet zelden verscheidene jaren zien leven. Ook zijn verschillende (1) Révue medicale, historique et philosophiquc par M. M. Ballt Bellaüger etc. 182:2, Oclbr. (xiv) Wij moeten met Rudolphi instemmen, wanneer hij beweert, dat, eenmaal aangenomen, dat er in stede der regelmatige ontwikkeling van sommige herscndeelen wei in groote hoeveelheid afgescheiden wordt, de hydrocephalus op zich zelve niet als eene primaire , maar als eene secundaire afwijking , cn dus geenzins als een gebrek van gestremde vormkracht (Bildungshemmuiig), maar eer als een product van gestremde vormkracht (Hemmungsbildung) te beschouwen is. Doch niet altijd is de genoemde wijziging in de vorming als oorzaak van hydrocephalus aan te zien; ook congestie, irritatie en inflammatie worden door Itudolplii, Billard, Vrolik Sen. cn Jun. als aanleiding gevend gekenmerkt, hetgeen bevestigd wordt door de waarneming van Vrolik Sen.t welke schijnvliezen in de hersenholligheden vond. Vert. (2) J, Pi, RusCs theoret. prakt, llandb. der Chirurgie cct. lid. VIII. S.467; proeven genomen ter genezing van deze kwaal; van deze zullen wij later gewagen. Hier zij liet genoeg, aan te merken, dat de natuur alleen somtijds deze kwaal heeft zoeken onschadelijk te maken, en zell's te verwijderen. Een anonymus (1) zag aan het heiligbeen eene zoo groote waterblaas, dat een man dezelve met uitgespreide vingers naauwelijks omvatten kon. Geheel zonder toedoen der kunst was deze blaas langzamerhand ingevallen , de huid had zich op die plaats verdikt, en het kind leefde vijftien maanden , toen het aan stuipen bij den doorbraak der tanden stierf, lntusschen was in dit geval geen normaal gevormd heiligbeen aanwezig, maar men vond in plaats van hetzelve een met de laatste lendenwervels verbonden ligchaam , hetwelk het ruggeinergskanaal -volkomen sloot. — Somwijlen heeft men een minder getal wervels dan gewoonlijk waargenomen, en wel gewoonlijk bij de hemicephalae, waar doorgaans de meeste of wel alle de halswervel» ontbreken. Onder de misvormingen , welke de zinswerktuigen kunnen treilen, is eene van de meest voorkomende de cyclopen-misgeboorte , die gevormd wordt, door het ontbreken van de rcukwerktuigen en het daardoor veroorzaakte ineensmelten der oogen; vooral in den laatsten tijd zijn een groot aantal monoculi beschreven geworden, alsmede gevallen , waarin beide oogen ontbraken. Malacarni (2) leverde de beschrijving van een kind , hetwelk beide de oogappels miste, hetgeen voor het overige goed gevormd was, en twee maanden geleeklheeft. Slechts de bulbus ovuli en deszelfs spieren ontbraken, de traanklieren, traanpunten, traankanalen, de Meibomiaansche klieren, de oogleden en de ooghaartjes waren daarentegen aanwezig. Scilmidt (3) onderzocht een kind , hetwelk zonder oogappels geboren was , en vond zelfs in de hersenen geen spoor van chiasma nervorum optie orum; ook van de gaten voor den doortogt der nervi optici was geen spoor te vinden. F. B. Osiander onderzocht, het hoofd van een kind, dat zonder oogappels en neus geboren was (4) en Lobstein (5) maakt gewag van een kind, bij hetwelk de oogen , alsmede de oogspieren en oogzenuwen geheel ontbraken. Ook Gescueidt (6) en Skiiiersky (7) namen een geval van volkomene anophthalniie waar. In de in t'ebruarij van het jaar 1831 plaats gehad hebbende zitting van de Académie Royale de Mèdècine de Paris werd medegedeeld , dat er door eene vrouw te Yillebarry (Aude) een kind van het mannelijk geslacht was ter wereld gebragt, hetwelk beide oogappels miste; in plaats van dezelve waren twee vlakke met zamengegroeide dunne oogleden bedekte groeven aanwezig. Baar het kind leefde en geheel gezond was, werden de oogleden behoedzaam van elkander verwijderd, waarbij men in deze groeven eene (1) Horn's Arehif für praktische Mediein. und Klinik. 1815 , Heft 6. (2) I Sistcmi del eorpo umano e la reciproca influenza loro. Padua. 1803. 4. (3) Ilimly^s und Sclimidt's ophtbalmol. Bibliothek. 1803. Bd. 111, S. 170. (4) Handb. der Entbindgsk. lid. I, Abtb. II, S. 820. (5) De nervi sympathet. human. fabrica et usu. Argentorati. 1823. 4. S. 33. (6) v. Ammon's Journal. Bd. IV. lleft. 3. (7) Weilcmceber s Beitragc. Bd. II , Helt. 3. velmassa en celweefsel vond (1). liet cyclopenoog wordt door B. W. Seiler (2) als het voortbrengsel van gestoorde ontwikkeling beschouwd , waarbij hij beweert, dat er altijd sporen van een tweede oog te vinden zijn. — Een aangeboren Colloboma palpebrae super, is door v. Ammon (3) beschreven geworden. Colloboma iridis door Heyfelder (4) , Pliininger (5), Stilling (6), Gescheidt (7) (met gelijktijdig glaucoma) , Schön (8), M. Jïger (9), Dressel (10), lUu (11), nadat v. Waltuer (12) daarin was voorgegaan. Het geheele ontbreken van de iris zagen Cazestre (13), F. W. Willisford (14), G. Gutbier (15), en JUger ; laatstgenoemde zag ook de iris vooreen gedeelte ontbreken (10). Pauli (17) verhaalt, dat door gezonde ouders , die nooit aan de oogen lijdende geweest waren , negen amaurotische kinderen wei den voorlgebragt. Minder menigvuldig komen misvormingen van dennens en der ooren voor. Wat den neus betreft, zoo worden er kinderen geboren, bij welke dezelve geheel ontbreekt; (zoo bevond zich b. v. in het geval, door I'hom. Lautz (18) medegedeeld, bij eene misgeboorte, aan het onderste gedeelte van het voorhoofd eene spleet, en op eenen grooten afstand daarvan verwijderd , naar onderen, de mond; de neus echter ontbrak geheel); bij anderen ontbreken slechts de beenderen, en de neus wordt door eeneu onregelmatig gevormden , neerhangenden klomp vleesch vervangen , of de neus bevindt zich op eene andere plaats, of eindelijk is de neus goed gevormd , maar de neusgaten zijn vergroeid. (1) Neueste Medieinisch-Chirurgische Journalistik des Auslandes von Belirend und lUoldenhaver. 1850. Apr. S. 123. (2) Beobaehtungen urspriingl. Bildungsfehler und. g'anzlichen Mangels, der Augen. Dresden 1830. Fol. (3) Diens Maandschrift. Bd. V, H. I. — Verg. I. C. Jiingken, die Lehre von den Augenojicrationen. Berlin. 1829. D. 134. (4) Corrcspondenzbl. des Wiirleu berg. arzsl. Vercins 1834, Nr. 8. jan. — Studiën ini gebiet der Heilwisscnschaft. Bd. I, 1838. (5) Schmidt's Jahrh. Bd. V, S. 138, Verg. Andrae in der mediein. Zeitung vom Verein fiir Heilkunde in Preussen. Berlin 1836 Nr. 38. (0) Ilolscher's Hanriöversche Annalen. Bd. I. Hft. I. 1836. (7) v. Grafe's u. von ff alther's Juurn. fiir Chirurg, u. Augenheilkunde. Bd. XXII. Heft 2 u. 3. — Vergel. Ammon's Monalschrift. Bd. IV, Heft. 3. Diss. de Colobomale iridis. Dresdae 1831. 4. (8) v. Ammon's Monalschrift. Bd. IV , Heft. 1. 2. (9) Ibidem Bd. V , Heft I. (10) v. Grafe's und von tf'alther's Journ. Bd. XXV. Heft. I. (11) v. Ammon's Monatschrift. Bd. III, Heft. I. (12) Abhdlg. aus dem Gebiete der prakt. Med. S. 72. •— Verg. v. Grafe's und». Walther's Journal. Bd. II. S. 601. (13) Lancette franqaisc. '1834, no. 139. (14) The London medieal Gazelle. Vol. XV. 1835, 21 Febr. (Vó) De Irideremia seu defeclu iridis congenito. Gothae. 1830. 8. cum. tabul aen. (16) In op. cit. (17) Heidelb. mediein. Annalen. Bd. III. Hft. 2. (18) Magazin. dcrausl. Literalur von Gcrson und Julius. Hamburg. 1823. S. 11. Nog minder neemt men misvormingen van liet oor waar. Somtijds ontbreekt een oor geheel en al (1) , of het uitwendige oor is aanwezig, maar de gehoorgang ontbreekt, of men mist het trommelvlies en de gelioorbeentjes, ot' eindelijk is nu eens de uitwendige, dan weder de inwendige gehoorgang gesloten, hetgeen door vliezen van verschillende vastheid en sterkte geschiedt. In het jaar 1836 vonden wij bij twee pasgeboren kinderen, in de plaats van ooren , slechts enkele huidlapjes, als fragmenten der oorschelpen, de gehoorgangen echter geheel gesloten. M. Jüger (2) vond bij eene jonge dame het linker oor geheel en al in de ontwikkeling achter gebleven. Bij eenen anencephalus.en bij verscheidene hemicephalae vond I. Hyrtl (3) volstrekt geenen gehoorgang. Hij tracht door meerdere waarnemingen te bewijzen, dat, bij het volkomen ontbreken van het uitwendig oor, de inwendige bewerktuiging der organen van het gehoor niet het minst van den gewonen toestand afwijkt. Messet (4) vond bij eenen volwassene het ontbreken van de beide gehoorgangen aangeboren, zocder dat er aanmerkelijke vermindering van het gehoor aanwezig was. Een kind bij hetwelk behalve de oogen en den neus, ook nog de mondholte ontbrak, en dat ook geen hart had , heeft Garis (5) beschreven. Even als de hersenen, de zenuwen en zinswerktuigen, zijn ook het hart en de groote vaatstammen aan verschillende storingen in de vorming onderhevig. Zoo heeft men b. v. in verscheidene gevallen bij een individu twee harten gevonden, van welke Chaussier (6) liet eene in de borst, het andere in de buikholte zag liggen, terwijl in het door Coulamb (7) bekendgemaakt geval beide harten naast elkander in de borstholte voorkwamen. Daarentegen zijn er ook gevallen genoeg bekend geworden in welke liet hart geheel ontbrak. — Verder ligt het hart somtijds verkeerd , waartoe dc ligging buiten de borstholte behoort; somtijds komen de vaatstammen verkeerd uit hetzelve te voorschijn; of de beide hartelamers of harteboezcins staan met elkander in verband , of er ontbreken verschillende groote bloedvaten. Het gelieele darmkanaal, van den mond tot het einde van den endeldarm , is aan de uiteenloopendste gebreken in de ontwikkeling blootgesteld. Reeds aan den mond nemen wij de hazenlip , in den mond de hypertrophie en het vergroeijen van de tong, de splijting van de uvula en van het zachte en harde verhemelte waar. Ja zells beschrijft Sanderland een kind (8), hetwelk, niettegenstaande het volkomen ontbreken van den (1) Fr. O. Scijtlel (Diss. de gcncsi auris externae in hoininibus. Lips. 1837. 8. cuui. II, tahul. lithogr.) hecfl aangetoond, dat bij embryones van vier weken het uitwendige oor geheel ontbreekt. (2) ln. op. eit. (3) Oesterreiehische inediein. Annalen. Bd. XI, S. 3. (4) American Journal 1838. Schmidl's Jalirb. Bd. XIVH, S. 323. (Ï5) C. G. Carus, znr Lehre von Schwangerschaft u. Gebnrt. psysiol. palli. nnd therapeut. Abhandl. 111 Abth. S. 101. (6) The London medical Reposilory. Vol. III, 181S. p. 66. (7) J. F. Meckel, de nionstris duplieibus. Halae. 1815. (8) Ilufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1820. August. Meerdere dergelijke gevallen heeft J. F. Mondière (Archives générales de médccine. 1833. Aoüt. Sept.) medegedeeld. oesophagus, acht dagen leefde. In een door Lozicn (1) waargenomen geval, ontbraken de keel, de luchtpijp en de slokdarm. Veel menigvuldiger komen er echter gebreken in de vorming aan de darmen voor, die nu eens in (wee helften verdeeld zijn, die met elkander niet in verbinding staan, dan weder eene geheel verkeerde ligging hebben , zoo dat de lever op de linker, de maag en milt daarentegen op de regter zijde liggen. In andere gevallen ontbrak de galblaas of de ductus cholc dochu s, of het pancreas was verhard; ook heeft men door tegennatuurlijke openingen nu eens de buiksingewanden in de borstholte, dan weder de borstingewanden in de buikholte zien dringen; (zoo als men de buiksingewanden in eene verkeerde ligging aantreft, komt ook niet zelden het hart aan de regter zijde van de borstholte voor). Eindelijk worden ook de darmen niet zelden zamengedrukt of zamengesnoerd aangetroffen. Alle de natuurlijke openingen aan het ligchaam van het kind kunnen gesloten zijn; het meest koint echter de vergroeijing van den endeldarm en der scheede, als ook van de pisbuis voor. Over de tot verwijdering van deze ongemakken ingestelde geneeskundige proeven , zal later gehandeld worden. Het meest aan misvorming onderhevig zijn de pis- en geslachtswerktuigen , die nu eens afzonderlijk worden aangetroffen, dan weder zoo onregelmatig gevormd zijn, dat het moeijelijk wordt, het geslacht van bet kind te onderscheiden. Bij ontbrekende of gesloten pisbuis, zag men niet zelden de pis door den navel ontlast worden (xv), zoo als de drekstoffen bij gesloten aars-opening dikwijls door de scheede te voorschijn komen, of zelfs in de pisblaas overgaan , tusschen welke deelen alsdan een tegennatuurlijk verband bestond. De mannelijke roede is somwijlen niet regelmatig gevormd , niet doorboord de balzak gespleten, en oogenschijnlijk vindt men uitwendig nu eens mannelijke tecldeelcn , waar inwendig vrouwelijke aanwezig zijn, of inwendig mannelijke, waar van buiten vrouwelijke geslachlswerktuigen voorkomen. Zelfs heeft inen eindelijk , bij geheel ontbrekende pisbuis , de pis door den endeldarm zien wegvloeijen. Van minder gewigt zijn die gevallen, waarin drie ballen in den balzak aanwezig waren, liet zeldzaamst zijn de gevallen van geheele geslachteloosheid. Een geval van eene aangeborenc ziekte van de nieren en pisblaas heeft J. Todriux (2) beschreven. (1) Journ. univers. Tom. III. p. 187. (xv) Een duitseh geneesheer , Meijer , zag een kind van een jaar , dat in den navel eene opening had , welke geheel den vorm vertoonde van liet orificium urethrae. l)e navel zelf was opgezet en uitpuilend , zonder dat er eene navelbreuk aanwezig was. Was het kind rustig , dan vloeide de urine zoo als gewoonlijk, door de urethra; werd echter de buik gedrukt, of, zoo als bij het schreeuwen, sterk gespannen , dan spoot de pis met eenen straal uit den navel. Hier was duidelijk het terug blijven in de ontwikkeling van den urachus de oorzaak van deze misvorming ; hel is echter merkwaardig , dat zich deze tegennatuurlijke opening niet bij het afvallen der navelstreng, door de plaats hebbende adhaesive ontsteking , gesloten heeft. Dit geval onderscheidt zich van de door Meissner opgegeven mogelijkheid , dat de urachus bij atresia urethrae open blijft. Verl. (2) The London mcdical gazelle. Vol. XX. p. 717. Zeer talrijk en verschillend zijn de misvormingen der ledematen; itr enkele gevallen ontbraken deze geheel of gedeeltelijk, in andere was het getal derzelve vermeerderd*. Somtijds vond men slechts een beginsel van ledematen en aan het uiteinde van dezelve eenen enkelen of eenige vingers, welke somtijds niet geheel onbewegelijk waren; of de arm of het been eindigde in eene stomp zonder hand of voet, of er was een abnormaal getal vingers of toonen aanwezig ; dikwijls' ontbrak aan den eenen of anderen vinger een lid, welke misvorming zelfs bij meerdere generatien achtereenvolgend werd waargenomen ; of eenige vingers waren vast aan elkander gegroeid. Ook aan de uitwendige oppervlakte van het ligchaain, vooral aan de huid , ontbreekt het niet aan gebreken in de vorming. Zoo komen b. v. vleezige uitwassen zelfs in het gezigt voor, waardoor dit geheel mismaakt wordt, — of tegennatuurlijke vergroeijingen der ledematen met het ligchaam. In andere gevallen heeft men eene afwijkende kleur der huid en eene buitengewone groeikracht van het haar waargenomen (1), of de placenta met den sehedel of den buik van het kind vast vergroeid aangetroffen (x.vi). Zeer gewoon zijn voorts de moedervlekken , welke Jürg (2) daarvan afleidt, dat de bloedvaten der huid verwijd zijn, of zich in groot aantal op eene enkele plaats der huid bevinden; zonder de waarheid hiervan in enkele gevallen te bestrijden , moeten wij intusschen hierbij opmerken , dat niet zelden de huid door en door, voornamelijk het re te Malpighi, gekleurd voorkomt , welke kleur Osiandkr (3) van eenen graad van ontsteking of van een plaatselijk verbrandings-proces afleidt. Voor Jorg's gevoelen pleiten daarentegen de onderzoekingen van J. Wardrop (4), welke eene moedervlek uit eene menigte takken vond zamengesteld , in welke zich vele groote bloedvaten vereenigden. In een geval was Wardorp zelts genoodzaakt, uit hoofde van eene moedervlek, welke ten gevolge van eenen daarop aangehragten slag buitengewoon in grootte was toegenomen, de earotis te onderbinden, hetgeen 1| duim boven het sleutelbeen geschiedde , en waardoor genezing bewerkt werd. liij de operatie barstte het gezwel en stortte acht pondbloed uit. Bij het des anderen daags verrigte wegsnijden van de huid moesten twaalf slagaderen onderbonden worden. Van bijzonder gewigt en belangrijk zijn de dubbele misgeboorten, van welke, men verschillende soorten aantreft. Zoo koinen b. v. vruchten voor, welke hij eenen enkelvoudigen romp en enkelvoudige ledematen , twee hoofden, en bij een enkelvoudig hoofd twee rompen heb- (1) Gratzer, in. op cit. S. 238. (xvi) Steinmetz vond , bij vergeefsehe pogingen tol den partus , een rijp, maar dood kind, welks reglei schouder inet de uterus vergroeid was ; de moeder, welke, na een lialf uur in barensnood verkeerd te hebben , stierf, had na de zesde maand eene stompe pijn, te gelijk niet de bewegingen des kinds, in den onderbnik waargenomen. Vert. (2) Handb. zum Erkennen und Heilen der Kinderkrankb. S. 324. — Vergel. Gratzer , in op. cit. p 237. (3) Salzburger ined-chirurg. Zeitung. 1818. lid. IV. S. 47. (4) Medico-cliirnrg. Transactions, publisbed by the Medical and chirurgical Society of London. 1822. Vol. XII. p. 1. 1 ) verder zoodanige, die naar Ki.eix Jan us misgeboo rlBit genoemd worden , en bij welke twee hoofden met het achterhoofd zijn ineengesmolten. Buitendien komen er ook misgeboorten voor, bij welke tevens de romp dubbel is. Jfij deze treft men nu eens drie , dan vier bovenste ledematen aan, en beide ligcliamen zijn hetzij met de ruggegraat, of met den buik , of de borst aan elkander gegroeid. Bij deze soort van mcensmelting komen de meeste werktuigen in ieder ligchaam afzonderlijk, eenige echter als tot beide behoorende voor, en ofschoon ook al meermalen een van deze kinderen op eenen anderen tijd huilt, drinkt of slaapt dan het andere, heeft evenwel natuurlijker wijze de dood van het eene kind altijd den ondergang van het tweede ten gevolge. Somtijds blijft een van deze kinderen in deszelfs ontwikkeling terug; van daar komt het, dat somtijds een volwassen mensch aan zijn ligchaam een uitpuilend klein onvolmaakt ontwikkeld kind draagt. — De merkwaardigste dubbele misgeboorte beschreef Carüs (1); in dit geval schenen twee vruchten met de buik-, borst-, hals- en aangezigtsoppervlakte als het ware in elkander geschoven. Volgens ons inzien is het niet te miskennen, dat hier, ten gevolge van de naauwe ruimte, twee vruchten in de eerste maanden der zwangerschap met elkander vergroeid waren. J. F. Meckel (2) daarentegen beweert, dat deze soort van misgeboorten het gevolg is van eene te groote energie der vormkracht, en derhalve het tegenovergestelde van de voortbrengsels door gestoorde ontwikkeling. Prociiaska zoekt de oorzaak van het ontstaan van zulke monsters in eene zieke kiem; v. Lenüossek (3) echter schrijlt dezelve insgelijks aan de ineensmelting van menschelijke vruchten in het vroegste vormingstijdperk toe, ja welligt reeds op het oogenblik, dat de bevruchte eijeren zich van den eijerstok losmaken en door de ■tubae Fallopianae heengevoerd worden. Nog veel minder te verklaren dan het ontstaan van de dubbele misgeboorten schijnt de intrafoetatie of het verschijnsel, dat in een foetus of ook wel in een reeds geboren kind een tweede foetus gevonden wordt, hetgeen des te meer in het oog viel, toen men het tweede foetus inde meeste gevallen in het ligchaam vaneenen knaap aantrof. Verscheidene geneeskundigen hielden het verschijnsel voor eene superƒ oetatie; andere beschouwen het als tegenhanger van de voortbrengsels door gestoorde vormkracht; nog anderen meenden het raadsel door het aannemen van het indringen der kiemen op te lossen. - I)e plaatsen van het kinderlijk ligchaam, waarin men een tweede foetus vond, zijn verschillend; gewoonlijk bevond liet zich echler in de holte van den onderbuik, aan de maag en den twaalfvinger gen darm, het colon trausversum, in het kruis, onder de lever en in den balzak. Ie verklaren , op welke wijze de intrafoetatio plaats heelt, is volstrekt niet mocijelijk , wanneer men in aanmerking neemt: 1) dat in een menscheiijk ei, even goed als in de kern van de eene ot andere vrucht, eene dubbele of liever twee kiemen kunnen aanwezig zijn, van welke de (1) In. op. cit. 1 Abtli. S. 219. Vergelijk over alle deze misgeboorten : IHeissner Forselmng. des 19 Jahrhund. 111 ond IV Th. (2) Handb. der path. Anatom. Bd. II. Abtli. I. S. 1. {3) Mediein, Jalub, des k. k. öslerreicb. Slaates. Bd. VI. H. 2. 1822. . eene veel kleiner dan de andere zijn kan. Van de vruclitkernen is dit Lekend, en dal dit ook bij den inensch voorkomt, bewijzen die gevallen van tweelings-zwangerschap, waarin beide vruchten slechts eenen gemeenschappelijken moederkoek hadden en in een en hetzelfde vaatvlies besloten waren , — en 2) dat in zulke gevallen van tweelings-zwangerschap eene kiem in hare ontwikkeling kan voortgaan, terwijl de tweede kleinere in deze ontwikkeling terug blijven moet, ten einde eerst later tot behoorlijke rijpheid te geraken ; eene opmerking van Haller , welke wij zelve (1) bij eene tweelingszwangerschap hebben bevestigd gezien , waarbij een rijp kind en een schijnbaar 6—7 maanden oud foetus tegelijk gehoren werden , die beide in een ei gevoed en door hetzelfde chorion omgeven waren. — Treffen deze beide omstandigheden zamen, en ontwikkelde een foetus zich reeds gedurende verscheidene maanden, terwijl de kiem van het andere als het ware eerst tot rijpheid geraakt, dan zuigt zich het tweede embryo aan het eerste vast; geschiedt" dit aan de uitwendige ligchaamsoppervlakte dan ontstaat eene dubbele misgeboorte , van welke wij zoo even gesproken hebben, hecht het zich echter aan de buiten de buikholte liggende darmen, of veeleer aan het navelblaasje van het eerste embryo, dan geraakt het met hetzelve in de onderbuiksholte en ontwikkelt zich aldaar zeer langzaam. Zoude iemand deze verklaringswijze voor onwaarschijnlijk houden, omdat het tweede embryo zich zoo langzaam ontwikkelt, dan houde hij in het oo<*, dat hcfzelve van het andere kind slechts karig voedsel krijgt, en slechts middellijk gevoed wordt, en dat wij diezelfde langzame ontwikkeling der \iucht zelfs in het moederlijk ligchaam , te weten bi] de buitenbaarmoederlijke zwangerschap, waarnemen, daar de ontwikkeling van de vrucht naar eene bepaalde typus slechts in de baarmoeder schijnt plaats te hebben. Bij de door ons op eene andere plaats (2) medegedeelde gevallen van intrafoetatio voegen wij hier nog de nieuwere waarnemingen van Köjim (3), Scuönfeld (4) en Velpf.au (5). Eindelijk kan ook liet beenstelsel de zitplaats zijn van verscheidene gebreken in de ontwikkeling , zoo als reeds ten deele vroeger is opgegeven, toen wij over de acephalac en hemicephalae gehandeld hebben , waarbij wij tevens opmerkzaam maakten, dat zulke misvormde vruchten niet zelden verscheidene wervels geheel en al misten. Bovendien treft men echter nog eene groote menigte andere afwijkingen aan. Zoo vindt de hersenbreuk deszelts ontstaan in gebrekkige verbeening der wandbeenderen; zoo ontbreken niet zelden eenige wervels; zoo heeft men in plaats van het heiligbeen onregelmatige massa's van kraakbeen en spiervleesch gevonden; zoo ontbrak aan den benedenarin en het been niet zelden een pijpbeen; zoo heeft men eene verkeerde plaatsing der pijp- (1) F. L. Meissner , nonnulla ad doctrinam de secund inis ac de superfoctatione. Lips. 1819. 4. (2) Forscbungen des 19. Jahrh. enz. Bd. III, S. 81 en376en Bd.VI.S.105. (5) Medicin. Jahrb. der k. k. östcrreicli Staats. 1839. Bd. XVIII. St. 2. (4) Cas trés reinarqiiable de foetus in foetu par Martin Schönfelcl. Gand. 1841. 8. ' (3) Gazette médicale de Paris et Bulletin général de ihérapculiqne. 1810. Févr, beenderen waargenomen, zoodat het gewricht zich op dc tegenovergestelde zijde bevond , de knie b. v. op de plaats der knieholte. Eene merkwaardige misgeboorte, bij welke bijna alle de gewrichten van het ligchaam verkeerd geplaatst waren, is door ons op eene andere plaats (1) beschreven. Somtijds ontbraken de gehoorbeentj es of waren dezelve gebrekkig gevormd. Somtijds trof men in werktuigen, die in den gezonden toestand geene beenderen bevatten , verbeende massa's aan enz. Bijzondere vermelding echter verdienen de verkrommingen van de wervelkolom en der ledematen, die gedeeltelijk haar ontstaan nemen uit eene beperkte ruimte van de baarmoeder, gedeeltelijk uit eene gebrekkige werking der spieren, ofwel, en zulks voorzeker niet in de zeldzaamste gevallen, uit aangeboren engelsche ziekte. Gedurende de zwangerschap namelijk schijnen de buigspieren het overwigt over de strekspieren te hebben , daar dezelve bij de steeds gekromde ligging van het kind in onophoudelijke zamentrekking verkeeren, terwijl de strekspieren voortdurend onwerkzaam blijven , en zonder twijfel blijft dit niet geheel en al zonder invloed op de vorming van het ligchaam. Enkel uit deze oorzaak schijnen ons vele gevallen van aangeboren klompvoeten te ontstaan, waar namelijk de beenvorming regilmatig plaats had ; terwijl in andere gevallen eene gebrekkige vorming van den tarsus daaraan schuld is. De gewone verkrommingen van het ligchaam, welke als aangeboren voorkomen, zijn de verschillende misvormingen van de ruggegraat, de klomphanden en klompvoeten , op welke wij later gelegenheid zullen hebben terug te komen. Op het voorkomen van rhachitis bij het foetus heeft Fr. Glissoh;(2) het eerst opmerkzaam gemaakt, en Klein (3) heeft de eerste monographie over Rhachitis Congcnita geleverd. Romberg (4) en Rathke (5) beschreven vervolgens skeletten van kinderen, die in hoogen graad misvormd waren. Meijer (G) maakt melding van het rhachitische skelet van een foetus van zeven maanden, dat zich in de verzameling van ontleedkundige praeparaten te Moskau bevindt, en merkt daarbij op , dat hij een dergelijk in het kabinet van Sommering gezien heeft. Ook de verzameling van ontleedkunde te Leipzig bevat een hoogstmerkwaardig skelet van dien aard, hetwelk door Chr. Fr. Sartories (7) beschreven is. Een berigt over het onderzoek van een nieuw rhachitisch foetus zijn wij aan (1) El. v. Siebolil's , Journal für Geburtsh. Frauenz. und Kinderkrankh. Bd. VI. Heft. 2. S. 555. (2) Tractatus dc rhaehitidc s. morbo ptierili lliclscls dielo. Londini.lGöO. 8. (5) Diss. Casum rhachit. congenit. observat. sislens. Argentorat. 1765. Cfr. Nova Acta natur. Curios. Tom. 1. p. 146. (4) Diss. de rhachit. eongenita. Berol. 1817. p. 22 Cfr. Descriplio Musei auatom. Berol. P. 1. p. 818. (ü) Meckel's Archif fiir 1'bysiologie. Bd. VII. Heft. 4. S. 48. (6) RusCs und Casper's Bepertorinm. Bd. XV. S. 455. (7) Bhachitidis eongenitae observaliones eonlinens. Lips. 1826. 4. c. tabul. III insis aeri. (8) El. v. SieboliVs Journal für Geburtshülfe, enz. Bd. IX. St. 2. S. 292. Mal twee platen. (9) Beobachtungen über die Heilung der Bliachitis. Ausdem Italien, von Dr. Fr. Xav. JJeliclier , übers. und herausgegeb. von Fr. IVasse. Bonn, 185a. JM. J. Wf.p.t.h (8) verschuldigd , en Fr. Ca li vf.la (9) vermeldt een hem door Paletta medegedeeld geval. Waarnemers van rhacliitis ccmgenita zijn bovendien Mannsfeld (1), Bordenave (2), van der Monde (3), J. 1'. Frank (4), Ackermann (5), Osiander (6), Fleiscümann (7), Chaussier (8) , Pinbl(9), Otto (10), Carcs(II), Meckel(12) en Bosch (13). II. HOOFDSTUK. OVER DE ZIEKTEN' EN BELEEDJGINGEN , WAARAAN HET FOF.TIS GEDURENDE DE GEBOORTE IS BLOOTGESTELD. Indien wij behoorlijk willen beoordeelen, of en op welke wijze een kind door de verlossing of gedurende dezelve lijden kan, dan moeten wij naauwkeurig nagaan, in welke verhouding het foetus gedurende de zwangerschap tot de moeder stond, en welke verandering het gedurende de verlossing ondergaat. Wij zagen, dat het foetus in de baarmoeder ruimte vond , om zich uittebreiden , eenen bodem om zich te bevestigen, voedsel en zuurstof om behouden te blijven en zich verder te vormen , en eenen warmtegraad , die noodig was ter ontwikkeling. De organen van het ei (de vliezen , de moederkoek, en de navelstreng) zijn de middelen en de wegen, uit en door welke het foetus gevormd en gevoed werd. Allengskens komt het kind tot rijpheid en deze rijpheid of geschiktheid, om zijn leven zelfstandig in de buitenwereld voorttezetten , is het vereischte tot de geboorte, even als bij het vogelei dc schaal breekt , zoodra het foetus rijp is. Met de rijpheid van het foetus worden tevens de organen van het ei overtollig; deze komen in eenen toestand van rust, welke derzelver verwelking ten gevolge heeft, en het rijpe foetus wordt voor de baarmoeder een vreemd ligchaam, hetwelk dezelve poogt te verwijderen. Hoe meer de organen van het ei verwelken, des te geringer wordt de hoeveelheid van de aangevoerde zuurstof en van het voedsel, en des te spoediger moet bij het foetus een toestand van aderlijke bloedophoopingen ontstaan, die , zoo als vroeger vermeld is, voor het foetus voordeelig is, omdat gedurende denzelven het geweld, dat de baarmoeder op het foetus uitoefent, ligtcr ver- (1) v. Grüfe u. v. ff'alther's Journal fiir Chirurgie u. Augenheilkunde. Bil. XIX, Heft 6. S. SS2. (2) Mém. present, de malhem. et de physique. Tom. IV, p. 'óio. (3) Reeeuil periodique. Tom. VII, 17S7. Juill. p. 434. (4) Deleetus opnsciilor. med. Tom. V, 1785. (15) Giornale di medicina pratica dal S. l'rof. Brcra. Padna. Vol. VII. (6) Epigrammata in diversas mus. anat. res. Goetting. 1807. p. 37. (7) Vitia congenila circa thoracem el abdomen. Erlang. 1810. p. 8. sqq. (8) Diclionn. des scienc. médic. Vol. XIV, p. 67. (9) Fourcroy , Medecine éclairee. Tom. I, p. III. Vergel. Capuron's Abhdl. iiber die Kinderkrankh. aus tl. Französ. Leipz. 1812, 2 Th. S. 288. (10) Seltne Beobachtungen zur Anatomie, eet. Breslau 1816. Ileft. I. (11) Leipz. Literaturzeitung. 1820. S. 741. (12) Analom. physiolog. Beobachtungen. Halle 1822. S. 30. (13) Neuc Zeitschrift fiir Geburtskunde. Bd. IV. Ileft I. S. 110. dragen wordt. Voor de ziektekunde van liet foetus, gedurende de verlossing, zijn dus de volgende punten van gewigt: 1) liet gebrek aan voedsel'en zuurstof, 2) liet geweld, dat het foetus moet verduren en door hetwelk de verlossing bewerkt en volbragt wordt en 3) de duur van de verlossing en de gesteldheid van de holte, door welke het kind gedrongen wordt. Wat nu de verbinding van het foetus met de baarmoeder en den overgang van voedsel en zuurstof betreft, kan de arbeid gedurende de verlossing daardoor voor het kind nadeelig worden, dat hetzelve te lang de zuurstof ontberen moet, wier aanvoer door de zamentrekkingen van de baarmoeder verminderd wordt en verminderd worden moet. Dit gebrek aan zuurstof heeft des te spoediger plaats, hoe sneller de verrigtingen der werktuigen, in het ei bevat, ophouden, hetzij dit geschiede° door het langzame verwelken of afsterven van dezelve, of door de drukkiug, welke de navelstreng ondergaat, vooral dan, wanneer deze naast het voorliggende gedeelte van het kind in het bekken atdaalt, en bij het voorwaartsschrijden van het kind tusschen dit en de beenderen van het bekken zamengedrukt wordt. Ook kan de overgang van zuurstof van de moeder tot het kind door sterke uitzetting van de navelstreng , ten gevolge van volstrekte kortheid of al te aanmerkelijke verkorting, door omsnoering om den hals ot een ander deel van het kind, gestoord worden; ja zelfs kan door eene al te aanmerkelijke uitrekking van dezelve scheuring plaats hebben , in welk geval het leven van het kind het spoedigst wordt uitgebluscht. Eindelijk kan aan het foetus ook daardoor schade worden aangebragt, dat de warmtegraad, in welken het leeft, al te veel verhoogd wordt, hetgeen bij ontstekingachtige aandoening van de baarmoeder geschiedt. Alle deze nadoelen kunnen echter in verschillende graden aanwezig zijn ; wordt namelijk de bloedsomloop door de navelstreng geheel onderdrukt, en wel gedurende eenen geruimen tijd, dan sterft het kind; hield deze drukking daarentegen slechts eenen korten tijd aan, dan komt het kind in eenen toestand van zwakte of schijndood ter wereld, waarbij alle teekenen van leven onderdrukt zijn, ofschoon het leven niet geheel is uitgebluscht. In dien toestand beweegt zich het kind niet en haalt geenen adem; de pols en hartslag zijn echter waar te nemen, en het kind kan door de zoogenoemde opwekkingsproeven, waarover wij intussclien later spreken zullen, weder in het leven worden teruggeroepen. Wat de beleedigingen betreft, welke het ei of het foetus door de geboorte kan ondergaan , dezelve zijn van verschillenden aard. Dat de navelstreng scheuren kan, hebben wij reeds medegedeeld (1); er kan echter ook op dezelfde wijze eene te vroegtijdige plaats hebbende scheuring der vliezen ontstaan , waardoor het vruchtwater voor den tijd verloren gaat. Ofschoon nu wel dit verlies van het liquor atnnii niet volstrekt doodelijk is, lieeit het echter ten gevolge , dat. de krachtinspanningen der baarmoeder nu onmiddellijk op het foetus werken , hetgeen des te nadeeliger voor (1) Marien (r. Frorieps Nolizen , 1814. Bd. YII , Nr. t>, S. 80) deelt een geval mede, waarin , ten gevolge van eenen sloot , dien eene zwangere vrouw op den buik kreeg, de navelstreng van het kind was afgescheurd. Vergelijk Arthur Fröbel, die Nabelsehur in ihrem palhologisehen Verballen wahrend der Gcburl. Inaugur. Abhandl. Wiirzburg. 1852. 8. hetzelve zijn kan, naar mate de verlossing, zoo als dit bij liet te vroeg verloren gaan van liet vruchtwater altijd plaats heeft, daarbij langzamer voortgaat. Voorts vertoonen zich bijna bij iedere verlossing sporen van het geweld, met hetwelk de baarmoeder de verlossing volbrengt, aan het voorliggend gedeelte van het kind, daar zich hier dikwijls aanmerkelijke gezwellen vormen , welke zich van tijd tot tijd zelfs tot de hersenvliezen en de hersenen uitstrekken , en daar ter plaatse uitzweeting van bloed of lyinpha veroorzaken. Veel gevaarlijker nog dan deze gezwellen en bloeduitstortingen zijn echter de indruksolcn en de spleten, welke tengevolge van te groot geweld aan de beenderen van het hoofd , vooral wanneer deze zeer vast en niet medegevend zijn, worden waargenomen, waarvan Osiamier (l), Hirt, (2), d'Outrepont (.3), Adelmann (4), Scimitt (5), Jörg (fi), Cariis (7), El. v, Sieboi-o (8), Mende (9), Borges (10), Üehler (II), El), v. Siebold (12) , sciidlzen (13) en Begasse (14) voorbeelden hebben medegedeeld. Bijna in alle deze gevallen , werden de kinderen , wanneer in de beenderen van het hoofd , gedurende de verlossing, spleten ontstonden, doodgeboren; en derhalve heeft men tot heden toe deze beleediging voor volstrekt doodelijk gehouden. Dit geschiedt echter ten onregte, daar men aangeboren spleten in de beenderen van het hoofd ook bij kinderen heeft aangetroffen , die eerst langen tijd na de geboorte gestorven waren. Zoo moest nog onlangs de geneeskundige faculteit in Greisswalde over eene zoodanige beenbreuk aan het regter (1) i. li. Osiander, lldb. der Enthindunirsk. II. Bd., 2 Abth., S. 200 en 206. (2) II. A. flirt, de cranii nconatorum fissuris ex partu nnturali , cum novo eariiin cxemplo. Commcnt. ohstetricio-forensis. bips. 18115. 4. Cum. tabul. aeneis. (5) d'Oulrepont, Abhdl. tind Beitrage geburtsh. Inhalts. Wiirzburg, 1822. 1. Th., und gemeinsame deulsehc Zeitsclirift fiir Gcburlskund'e. Bd. II, Heft I, S. 174. (4) Henku's Zeitsclirift fiir die Staatsarzneik. Erlangen, 1823. 2 St. (5) Ncue Denkschriften der phvsikalisch-medicinischeu Societat zu Erlangen. 1 Bd., S. 60. (6) Schriften zur Beförderunif d. Kenntnis des Weibes. 11. s. w. II. Th.. S. 123. ' (7) Znr Lehre von Sehwangerschaft und Geburt., phvsiol. palhol. und therapeut. Abhdl. I Bandehen, S. 77. (8) Journal fiir Gebürtshiilfe, Frauenzimmcr-und Kinderkrankheitcn. Bd. V, St. 1 , S. 28. (9) flenke's Zeitsclirift fiir die Staatsarzneikunde. Erlangen. II. Jahrg. (10) //.//. L. Borges, iiber Schadelrisse an einern neugebornen Madehen und deren Entstehung. Miinster , 1833. 8. — Verg. IJenke's Zeitschr. XXI. Ergiinzungsheft. Erlangen , 1838. (11) Ncue Zeitschr. fiir Gehurtskunde. Bd. III, Ilcft 3, S. 383. (12) ton SieboJd's Journal fiir Gebürtshiilfe u. s. w. Bd. XI, Heft 3. Frankf. a. M. 1831. S. 404. (13) Casper's Wochenschr. Berlin , 1840. Nr. 41. (14) Medicin. Zeitung vom Verein fiir Heilkunde in Prcussen. Berlin , 1841 , Nr. 37. wandbcen met bloeduitstorting in de schedelholte, bij een yicr dagen na ile geboorte gestorven kind , een oordeel vellen (xvn) (1). Minder gevaarlijk voor het leven zijn de indrukselen der beenderen van het hoofd , want wij zelve zagen dikwijls zoodanige indrukselen van buitengewonen omvang, zonder dat daardoor het leven of zelfs de gezondheid ecnig nadeel had ondergaan ; ook verdwenen dezelve, zonder eenige hulp der kunst, met den tijd genoegzaam geheel. Dat het foetus zelfs gedurende de zwangerschap, door hevige geweldadigheden , beleedigingen aan het hoofd kan ondergaan , tracht Beciier (2) te bewijzen door het mededeelen van een geval van eene vrouw, die 14 dagen voor hare bevalling ccnen hevigen val van de trappen gedaan had, waarop bij de door extractie volbragte verlossing (het kind lag met de billen voor) een dood kind geboren werd, hetwelk aan het hoofd niet slechts aanmerkelijke bloeduitstortingen , maar ook eene schuins van achteren naar voren, van den lambdanaad naar den pijlnaad, van daar echter naar beneden tot aan het slaapbecn voortloopende, het been geheel doordringende scheur, en eene tweede , meer naar achteren van gelijken aard , vertoonde , zoodat door deze twee scheuren het wandbeen in drie deelen verdeeld was , die slechts van boven nog aan elkander hingen. Sciwchr (3) en IIeijfelder (4) zagen beenindrukselen, in het laatste geval, met eene breuk van het voorhoofdsbeen , ten gevolge van den val van eene zwangere op harde, uitstekende voouwerpen; en Abele (5) vond bij een pasgeboren kind, ten gevolge van dezelfde oorzaak, eene etterende huidwond met eeltachtige randen aan het voorhoofdsbeen. Wittzack. (6) meende een sterk beenindiuksel in een geval van een uitwendig aangebragt geweld te mogen afleiden. Scuöller (7) zag de hoofdbekleedselen, ten gevolge van een gedurende de geboorte ontstaan indruksel der beenderen, in versterf overgaan. Zeer aanmerkelijk zijn zulke beenindrukselen , wanneer het bekken door beenuitwassen vernaauwd is, zoo als Düstzer (8) een ge- (xvn) Ook ten opzigle van dit vraagpunt brengt de gercglelijkc geneeskunde den arts somtijds in tweestrijd, daar eene ziekelijke afwijking met eene met moorddadig oogmerk voortgebragte beleediging kan worden verward. Het is eene , vooral door Ollivier gemaakte opmerking, dat de schedelbeenderen der volwassen vrucht, ten gevolge van onvolkomene of ook bij de eerste vorming gebrekkige verbeening , zeer ligt kunnen breken. De beenderen zijn in dit geval zeer dun , de voortgaande verbeening is niet regelmatig, en bet beenweefsel op sommige plaatsen zoo verdund, dat het been zich als eene zeef kan voordoen , ja dat somtijds deszelfs continuïteit verbroken is ; de plaats der daardoor ontstaande ei- of cirkelvormige gaten heeft dan somwijlen het aanzien van een met onregelmatige mazen voorzien floers. Alsdan is de minste drukking op hel kinderhoofd voldoende, om eene breuk of indruksel aan de beenderen te weeg te brengen. Vert. (1) Henke's Zeitsebnft. Bd. III. 1822. (2) Ibidem. Bd. XXVI. 1835. (5) Preuss. med. Zcitung. 1834. Nr. 32 (4) Schmidt's Jalirb. Bd. VIII. 185SS. S 12!5. (8) Wiirtcmbergcr medie. Correspondenzblatt. 183!5. Bd. 1 , Nr. 1. (6) Medicin. Zeitung von eincm Verein f. Heilk. in Preussen. 1841. Nr, 17. (7) Ibidem. Nr. 38. (8) Neue Zeitschrift fiir Geburlskunde. Bd. XI. Heft 3. Tal van dien aard beschrijft. Bloeduitstorting onder de opperhuid, ten gevolge van van buiten aangebragt geweld op het kinderhoofd, nam Dusterbero (1) waar. Talrijke gevallen van gelijken aard zijn door ons op eenc andere plaats medegedeeld (2). Verreweg meer dan de beenderen van het hoofd, zijn de pijpbeendcren der ledematen aan breuken bij de geboorte onderworpen. Voorbeelden van dergelijke breuken worden door Amard (3), Guterhakh (4), Kofp (5), Ploucqeet (6), Cdai ssier (7), d'Oü- trepokt (8), hljfeland (9), blllard (10), DeVERGIE (11), CaRTjS (12), Burdach (13), Dietericu (14), Schuberi (15) en Lüwenhardt (16) opgegeven; wij herinneren echter, dat niet in alle gevallen, waarin bij pasgeborenen de pijpbeendcren van elkander gescheiden worden aangetroffen , breuken derzclven hebben plaats gehad, maar dat dit verschijnsel ook bij kinderen met aangeboren Rliachitis wordt waargenomen, waarover wij reeds inet een enkel woord gesproken hebben. Langen tijd heeft men dit gebrek over het hoofd gezien, waarmede het foetus reeds in de baarmoeder kan behebt zijn; men hechtte liever gelooi aan de helagchclijkste sprookjes , b. v. dat eene moeder, welke een kind met schijnbaar gebroken beenderen ter wereld bragt, zich aan een geradbraakt lijk verzien , of eenen hevigen val gedaan had (\-Viii), dan dat men zich van (1) Caspers Wochensehr. Berlin, 1841. Nr. 3. (2) Forscbnngen des 19 Jahrhunderts, Bd. I\. S. 131, (3) Nouvelles nbservations sur la pratique des accouchements. Paris, 1714. Obs. VIII. p. 92. (4) Aeta. Natur. Curios. Vol. 111. 1733. p. 342. (8) Aus den Jahrb. der Staatsarzneikunde S. Gralzer, in op. cit. S. 188. (6) Lorlcr's Journ. fiir Chirurg. Geburtsh., und gerichtl. Medicin, Bd. II. S. 782. (7) Dictionn. des seiences medicales. Tom. XVI. p. 63. (8) Abhdl. und Beitrage geburtsh. Inhalts. Bamberg u. Wiirzburg, 1822. S. 221. (9) Journal der prakt. Heilkunde. Berl. 1827. Bd. LXIV. S. 27. (10) L. c. p. 626. (11) Archiv. géneral. de médecine. Tom. VII. 1828. p. 467. (12) Gemeins. deutsche Zeitschr. fürGeburtsk.Bd.II. S.31. Weimar, 1828. (13) Uie Phvsiologie alsErfalirungswisscnsehaft. II. Bd. S. 114. Lcipz.1828. (14) Wiirtemb. Correspondzbl. Bd. VIII. Nr. I. (15) Casper's Wochensehr. Berl. 1838. Nr. 80. (16) Medicin. Zeit. vom Vcrein f. Heilk. in Preussen. Berlin, 1840. Nr. 19. (xvin) Ofschoon de nieuwere waarneming \anChassier, van von d'Outrepont anderen bevestigd hebben , dat er door eene gebrekkige beenvorming beenbreuken kunnen worden nagebootst, welke, wegens het verband door te kloppen. De tweede soort is de asphyxia pallida, syncoptica, welke meer bij slecht gevoede , uit zwakke ouders verwekte kinderen wordt waargenomen. Deze vorm van schijndood geeft zich daardoor te kennen , dat het geheele ligchaam slap en flets is , het hoofd , de onderkaak en de ledematen slap nederhangen , de tong en keel verslapt zijn , de endeldarm geopend voorkomt, en de oppervlakte van het ligchaam bleek is. Bij dezen vorm van schijndood neemt men noch hart- noch polsslag waar. Deze toestand komt zoo volkomen met den dood overeen, dat er dikwijls bij eene oppervlakkige beschouwing geen enkel tceken overblijft , om den schijndood van den waren dood te onderscheiden. De derde soort is de asphyxia suffocatoria , of die schijndood, die in gehinderde of gestoorde verrigtingen van de werktuigen der ademhaling hare oorzaak heeft. Bij deze soort van schijndood hebben do kinderen het voorkomen van iemand, die op het punt is van te stikken: het gezigt. is opgezet en blaauwachtig rood, de oogen puilen uit hunne holten uit, de lippen zijn blaauw , aan den mond en neus ziet men bloederig slijm, en de navelstreng heeft ongehouden te Moppen. De oppervlakte van het ligchaam is daarbij warm, en het vleesch hard oj> het gevoel. De kinderen zijn meestal groot, goed gevoed, en de wortel van de tong sluit gewoonlijk vast tegen het gehemelte 'aan. De oorzaken van den schijndood zijn in deze drie vormen verschillend. De eerste ontstaat gewoonlijk uit belette terugvloeijing van het bloed uit liet hoofd , zoo als dit hij drukking op de navelstreng of op den hals, mjeene, door omsnoering om den hals van liet kind Ie korte navelstreng l)ij krampachtige zamentrekking van den mond van de baarmoeder om denzelven , verder bij drukking op het kinderhoofd voor en gedurende de geboorte, ten gevolge van een le naauw bekken, of uit hoofde van den tevens met het hoofd voorliggenden arm , of bij drukking door instrumenten , en bij het inwendig hoofdbloedgezwel, wanneer liet onder den schedel uitgestorte bloed de hersenen drukt enz. het geval is, en deze toestand biedt voorwaar eene groote overeenkomst aan met de apoplexie ot dcszells voorboden. De tweede vorm is meer door zwakte i'ekenmerkt en wordt gewoonlijk aangetroffen bij kinderen van zwakke en uitgeteerde moeders, na ziekten gedurende de zwangerschap, vooral wanneer dezelve de reproductie zeer afstemden en het zenuwstelsel der moeder aangrijpen , derhalve na alle koortsige en zoodanige ziekten der moeder welke met een aanmerkelijk verlies van sappen gepaard gaan. Verder wordt deze soort van schijndood dikwijls hij kinderen waai genomen , wier moeders zich aanhoudend in eene vochtige koude lucht hadden opgehouden, of gedurende de zwangerschap veel verdriet gehad, ol hare krachten bovenmatig ingespannen hadden. Ook knn deze vorm uit een gebrek in een der deelcn van het ei en door ei,"endommelijke ziekten van het kind zijn ontsiaan nemen. Gedurende de geboorte kunnen er insgelijks omstandigheden plaats grijpen welke de asphyxia pallida kunnen doen geboren worden, namelijk bloedverlies van het kind , vooral door het afscheuren van de navelstreng, (welke Camron tamelijk eenzijdig als de enkel mogelijke oorzaak van den schijndood aanneemt), en gewelddadige uitrekking van het 1 uggemeig. Verder kan onrijpheid van het kind of te vroege scheiding van den moederkoek van de baarmoeder schijndood ten gevolge hebben" zoo als ook verkouding van het kind gedurende de geboorte, vooral bij bil-, knie- en voelgeboorlen, wanneer het onderste gedeelte van het ligchaam uit hoofde van denlangzamen voortgang der verlossing, reeds landen tijd geboren is , voor dat het hoofd van het kind zich ontwikkelt, de kamer niet behoorlijk warm was , en het kind niet door het omslaan van warme doeken voor koude beschut werd. Eindelijk kan ook de oorzaak van den schijndood in het kind zelf liggen. Aanleiding hiertoe geven gebreken in de gesteldheid van de organen , die in het ei bevat zijn, afwijkingen in de bewerktuiging en aangeboren zwakte der vrucht, te sterk bloedverlies van dezelve , plaatshebbend voelbaar gebrek aan zuurstof , en diepe, door de afgenomen werkdadiglieid van het hart (ten gevolge van mechanische of dynamische storingen in den bloedsomloop , zoo als bij , door drukking op de navelstreng en door verkouding van de oppervlakte van het ligchaam opgewekten krampachtigen toestand der huid, uithoofde van welken het bloed met geweld naar de groolere vaatsfainmen gedrongen wordt) ontslaae llaauwte. De asphyxia tuffocatoria spruit voort, doordien het ademen niet op deii behoorlijken tijd begint , omdat de werktuigen der ademhaling gesloten of niet in staat zijn , luclit oj> t(. nemen, ot' wel, omdat het aan de noodige lucht ontbreekt. De ademhaling kan coku,. flok wci reeds plaats gehad hebben (vagitus uterinus) en weder onderdrukt geworden zijn. Deze soort van schijndood volgt op zeer haastige of zeer langdurige verlossingen, omdat door de zamentrekkingen der baarmoeder het bloed in grootere hoeveelheid dan anders in het kinderlijk ligchaam gedrongen wordt, cn bij de toenemende verkleining van de baarmoeder, de moederkoek niet al het uit liet ligchaam van het kind terugkeerende bloed weder kan opnemen. Op deze wijze ontslaat ccne bloedovervulling van het hart en der groote vaat stammen. Met deze op het karakter van de aspliyxie berustende verdeeling komt de door G. L. Neufeldt (1) op de oorzaken van den schijndood gegronde onderscheiding in ccne asphyxia cardiaca, cerehralis , en pulmoualis overeen. Wat de voorzegging in het algemeen betreft, dezelve is te ongunstiger , naar male de schijndood langer heeft aangehouden. Afzonderlijk beschouw d is de asphyxia pallida de gevaarlijkste vorm ; uit dezelve worden slechts weinige kinderen in het leven teruggebragt. Gunstige teekencn zijn : het ligt rood worden van de huid in het warme bad , liet verdwijnen van de blaauwe kleur der lippen , het verminderen van de slapte der ledematen, het openen der oogleden, het snikken van het kind bij het indringen van de lucht in de longen , het kreunen bij het terugdringen van dezelve door de stemspleet, de beweging der teenen bij het kittelen van den voetzool, de voelbare hartslag, het drukken van den tongwortel tegen het gehemelte, zoodat men den vinger niet in de keel brengen kan, sluiting vau den sphin eter ani, enz. Daar de kort voor den afloop der verlossing wezenlijk onlstane dood volstrekt niet van schijndood kan onderscheiden worden, gebiedt de voorzigtigheid, bij ieder goed gevormd kind, dat, zonder teckcnen van leven te geven, geboren wordt, al het mogelijke te doen , om hetzelve in het leven terug te brengen, wanneer niet ver gevorderde verrotting den dood buiten allen twijfel stel. (xxi). De therapie geeft ons verschillende middelen aan de hand, door welker aanwending het ons somtijds mag gelukken , schijndoode kinderen (1) God. Lud. Neufeldt, de asplivxia recens natorum. Diss. Gryphiae. 1823. 8. (xxi) Elk teeken van den dood der vrucht, gedurende de verlossing, kan, zegt Busch, op zich zelf staande. , bedriegelijk zijn; er moeten dus onderscheidene te gelijk aanwezig zijn , indien men een waarschijnlijk gevolg uil dezelve trekken wil; één teeken evenwel van liet bestaan des levens weegt tegen alle de opgegeven teekenen van den dood op. Voorts noemt de Anisterdamsclie verloskondige Kappelhoff als wezenlijke kenmerken van den dood des kinds na de geboorte, behalve de algemeene verschijnselen van ontbinding en rolling, de ondoorsebijnendheid van de vingertoppen, benevens eene eigenaardige gele kleur der handpalmen en voetzolen. In het algemeen ecliler zij bier nog aangemerkt, dat men de voorzigtigheid niet genoeg kan aanbevelen bij liet dood verklaren van een pasgeboren kind , doordien ons uit een der tijdschriften een geval bekend is van een kind, bij hetwelk nog op den derden dag na de geboorte , toevalligerwijze , leven bespeurd werd , en hetwelk dan ook in bet leven werd teruggebragt. Vert. in het leven terug te roepen ; wij zullen dezelve derhal ve ieder afzonderlijk beschouwen. De doorsnijding van do navelstreng, en het laten ■wegvloeijen van eene zekere hoeveelheid bloed uit dezelve. Van dit middel mogen wij slechts bij de asphyxia suffocatoria en apoplectica gebruik maken, daar het bij de asphyxia pallida den dood moet ten gevolge hebben , en ook in de genoemde vo rmen van schijndood verlangt dit middel groote voorzigtigheid. Men late namelijk nooit meer dan ecnen eetlepel vol bloed te gelijk uit de navelstreng vloeijen, enletle dan naauwkeurig, of de roodheid in het aangezigt afneemt; wordt dit bleek of ten minste merkelijk bleeker, dan is zulks een bewijs, dat er bloed genoeg verwijderd is ; slechts wanneer het gezigt de blaauwroode kleur blijft behouden is het geoorloofd , nog eenmaal dezelfde hoeveelheid, (nooit meer, wel echter minder) bloed te verwijderen. liet warme bad verdient bij elke soort van schijndood met eenige geringe wijziging aanbeveling, li ij de asphyxia pallida wordt namelijk liet kind geheel en al, zelfs met het hoofd in het warm water gebragt, zoodat slechts het gezigt vrij blijft, terwijl men bij de asphyxia apoplectica het ligchaam slechts tot aan den hals in het warm water plaatst, zoodat het hoofd boven hetzelve uitsteekt. Wordt het ligchaam aan deszelfs oppervlakte niet rood , en behoudt het gezigt deszelfs blaauwe kleur, dan doope men eene hand in koud water, en strijke daarmede over het hoofd en het gezigt van het kind, middelerwijl men den warmtegraad van het bad voorzigtig verhoogt. Wigakd (1) raadt nog bijzonder aan, het schijndoode kind herhaaldelijk in het water snel heen en weder te bewegen , en hetzelve afwisselend uit het warme water in de koelere lucht op te heffen , en dan weder in het water te dompelen, hetgeen ook E. Rosshirt (2) opgeeft, eenige malen met goed gevolg te hebben nagevolgd. Het nut der warme baden voor pasgeborenen is overigens zoo algemeen erkend , dat H. Maunsell's (3) raad , om in plaats van een warm had , dat door het afhouden van de dampkringslucht nadeel zoude aanbrengen , het pasgeboren wicht in de nabijheid van eenen brandenden Iraard met drooge flanellen lappen te wrijven, op de borst te kloppen, en de keel- en neusholte met de veder eener pen te prikkelen, wel onopgevolgd zal blijven. In geval de navelstreng nog niet mag worden doorgesneden , zette men zoo het mogelijk is , een bak met warm water tusschen de voeten van de moeder , ten einde het kind van de weldadige werking van het warme bad, bij nog ondoorgesneden navelstreng, te laten genieten. Mogt de navelstreng te kort zijn , om de aanwending van het bad toetelaten , dan kan men , om eene zooveel mogelijk met hetzelve overeenkomstige werking te verkrijgen , het kind in dubbel gevouwen en in warm water gedoopte lappen flanel inwikkelen , die intusschen, om verkouding te voorkomen, herhaaldelijk opnieuw moeten worden ingedompeld. De gewone warmtegraad van het bad voor een pasgeboren kind is 28° 1\. (1) Loder's Journal fiir die Chirurgie, Geburtsliiilfe und gerichtliehe Arzneikunde. Bd. III. St. 4. S. 714. (2) D. Euycn. Rosshirt, de asphyxia infantum recens natorum. Erlangae, 1834. 8. (3) /lenry Maunsdl, the Dublin Practice of Midwifery. London, 1814. 8. liet inblazen van lucht in de longen van het kind. Dit middel verdedigen inzonderheid Fleisch, Wendt, Henke en Jörg ; intusschen vereischt ook dit groote voorzigtigheid. liet mag namelijk nooit worden aangewend , voordat het gewoonlijk in den mond aanwezige taaije slijm met den kleinen vinger alleen, of doormiddel van eenen om denzei ven gewonden lijnen linnen doek verwijderd is, daar hetzelve de ademhaling belemmert; de hoeveelheid ingeblazen lucht mag nooit te aanmerkelijk zijn , maar moet met de grootte van de longen in verband sfaan ; de lucht, die ingeblazen wordt, moet zuiver zijn, daar eene uitgeademde lucht bij het in het kind aanwezige gebrek aan zuurstof geen voordeel kan aanbrengen ; het inblazen mag derhalve niet door den mond, maar door middel van een passend instrument geschieden. Ten dien einde sloeg Ghaessier (1) het gebruik van bijzondere buizen voor, en Gorcy (2) en Pu. Kay (3) rieden zelfs blaasbalken aan, door middel van welke dc inblazing het doelmatigst kan worden bewerkstelligd; — de ingebragte lucht moet wezenlijk in de Iongen geraken, hetgeen slechts geschieden kan, wanneer de buis door welk de lucht ingeblazen moet worden, wezenlijk in de luchtpijp gebragt wordt, — eindelijk mag dit inblazen der lucht niet aanhoudend geschieden, maar er moeten tussclienpoozingen gemaakt worden, gedurende welke men het uitstroomen of uitademen der lucht, wanneer zulks niet van zelf plaats heeft, bevordert, ■door «ene zachte drukking op de borstkas van het kind ; men zoekt als het ware de ademhaling na te bootsen. Dr. Bmhdeil (4) prijst eene zilveren, als eene katheter van boven gesloten, en aan iedere zijde met eene lange breede opening voorziene buis tot het inblazen der lucht aan. Deze buis wordt op de volgende wijze aangewend: men brengt eerst den wijsvinger van de linkerhand tot aan de stemspleet , in welke men alsdan de buis met de regterhand inbrengt; door dezelv blaast men 25 tot 30 malen in de minuut de longen op, hetgeen intusschen met den mond geschieden moet, daar Blundell het inblazen van lucht door middel van eenen daartoe ingerigten blaasbalk voor onuitvoerbaar houdt. Met het zelfde doel bezigt de vroedvrouw MaO. Rohdet (5) te Parijs een spuitje, hetwelk zij aan de Ac ad. Royale de Médec. vertoond heeft. Het bestaat uit de boven beschreven luchtpijpsbuis van Chaussier , uit een fleschje van gom- elastiek, hetwelk de lucht opneemt, en uit een middenstuk van koper met kleppen, door welke de lueht uitgelaten wordt. Op deze wijze wordt verhinderd, dat lucht die reeds eenmaal ter inademing gediend heeft, andermaal in- (1) Osiander's Bemerkungen iiber die franzüsisehe Gehurtshiilfe. Hannover, 1813. — Deze buizen (Tube pour insoiifüer 1'air dans les poumons) zijn van zilver, duim lang, aan het einde gekromd en aan beide zijden plat. (2) Gren's Journ. der Physik. Ï790. Bd. IV. — Ilufeland's Annalen der französisehen Arzneikunde u. s. w. I. Bd. S. 559. Fig. V. (Overgenomen uit het Journal de Médecine). (3) The 1'hysiologie, Pathologie and treatment of asphyxia etc.', by James Phillips Kay. London, 1834. 8. (4) TheLancet. Nr. 224. Vol.I. Dccb. 1824. c.i'Vortep'sNotizén, Nr.431. (8) v. Froriep's Notizen. Nr. <512. geblazen wordt. Eviut gebruikt sedert verscheidene jaren eene buis van elastiekc gom tot liet inblazen van lucht door den mond. Ontbreekt in geval van nood een blaasbalk, dan kan men wel liet inblazen van de luclit door middel van den mond alleen beproeven, altijd echter op die wijze, dat men gedurende dat men daarmede bezig is , niet zelf adem haalt (oin het kind niet met bedorven lucht op te vullen) en het inblazen der lucht slechts door het zamendrukken dtr wangen bewerkt. Om na het inblazen ook de uitademing der lucht weder te bevorderen, brengt men , door middel van de op den hartkuil, aan het onderste gedeelte van de borstkas gelegde vlakke hand , eene zachte drukking te weeg, waarmede men bij het op nieuw bewerkstelligde inblazen der lucht weder moet ophouden, waarbij men intussehen de hand op die plaats Iaat liggen, ten einde te ontdekken, of niet hij het inblazen in plaats van de longen de maag uitgezet wordt. J. Ioagood (1) gelukte het, nadat hij een half uur lucht had ingeblazen, in vier gevallen, de schijn dood e kinderen weder in het leven terug te brengen. Hij hield zich nooit lang met de andere proeven tot liet doen herleven op, maar ging altijd spoedig tot het lucht inblazen over, legde ten dien einde een serviet over den mond van het kind , en plaatste dan zijnen mond daarop. Eene sidderende beweging der ademshalingswerktuigen is , volgens hem , het zekerste teeken van het terugkeeren des levens ; en waar deze wordt waargenomen , moet het inblazen zwakker en langzamer geschieden. Wordt de ademhaling sterker, dan is het goed de hand met brandewijn of met een weinig salvolatile intewrijven en dezelve bij het inblazen der lucht voor den mond van liet kind te houden, hetgeen krachtiger, dan het inbrengen van prikkelende middelen in de maag, de ademhaling opwekt, lloe vele slemmen zich nu ook ten gunste van liet inblazen van lucht hebben doen hooren, zijn wij intussehen niet zoozeer met hetzelve ingenomen, daar wij zelfs niet in een enkel geval nut daarvan gezien hebben; hiermede stemt ook Desormeadx's ondervinding geheel en al overeen. Leroy d'Etiolles keurt het inblazen der lucht af, omdat proeven op honden en konijnen gedaan , bij deze dieren den dood veroorzaakten; ook Magknuie en Dl— meril zagen bij hunne proeven daardoor slechts nadeel aangebragt (2). Verder zijn bestrijders van het lucht inblazen Albert (3), Rossiiiht , Maïnsell en Buscu (4). Albert (5) zelfs heeft, in plaats van het lucht inblazen tot opwekking der schijndooden , als bijna onfeilbaar het luchtuitzuigen aanbevolen, en ook eenige gevallen medegedeeld, waarin dit middel met een verrassend goed gevolg bekroond werd , en WSckerling (fi) heeft zich insgelijks van het nut van dit middel overtuigd. Koen (7) nam bij schijndood geboren kinderen, na het zuigen aan de (1) The London. med. and phys. Journ. Vol. LVIII (Neun Series), V, III. 1824. Atig. — v. Froriep's Notizen. Nr. 389. (Bd. XVIII. St. 13). (2) Zie Forsehungen des 19. Jahrh. Bd. VI. S. 152. (3) tlenke's Zeitschrift fiir die Staalsarzneikunde. 1832. XII. 2. — Casper's Wochensehrift. Berlin , 1837. Nr. 30. (4) Neue Zeitschr. fiir Gehurtskunde. Bd. V. Heft. 2. S. 28o. Berlin, 1837. (5) Ibidem. Bd. III. lift. 2. S. 291. (6) Casper's Wochensehrift. Berlin, 1838. Nr. 8. (7) Neue Zeitschrift fiir Gehurtskunde. Bd. III. Heft. 1. borsten derzelve, ccncn zachtcn hartslag waar, die bij liet voortgezet zuigen al langer hoe meer in kracht toenam, tot dat liet schreeuwen volgde; vroeger had reeds Üisoiïmkaux dit middel aangeprezen. liet zacht wrijven van de oppervlakte des ligchaains moet daartoe dienen, om liet in het hart en in de groote vautstainmen opgehoopte bloed meer naar de oppervlakte des ligchaains te leiden , doordien deze en de zenuwen der huid door het wrijven geprikkeld worden. In den beginne moet, men ook dit middel zeer voorzigtig aanwenden , omdat een onbehouden te werk gaan de nog aanwezige zwakke levensvonk ligt zoude uitdooven. lot dit wrijven rekenen wij ook het sterk borstelen van de voetzoolen, door middel van eenen borstel, hetwelk voorzeker bij pasgeborenen gewoonlijk spoedig terugwerking opwekt. liet blijven behouden van de verbinding tuss'ehen moeder en kind 111 alle de gevallen van asphyscia pallida, met het dQel, deze hoewel slechts zwakke levensbron nog zoo lan0- voor het kind te bewaren, lot dat liet gelukt, de ademhaling aan den gang te brengen. Het overijlde doorsnijden van de navelstreng is altijd'nadeelig, in dit geval echter zeer gevaarlijk. Zelfs in die gevallen, waar de moederkoek tegelijk met de geboorte van het kind zich van de baarmoeder losmaakt en tot aan den uilgang van het bekken gedaald is , laadt (jApuros , het verband niet optehelïen , maar moederkoek en navelstreng in een warm bad te leggen, waarbij men zich overtuigen kan, hoe de vaten nog kloppen, en zich afwisselend zamentrekken , hetgeen schijnt te bewijzen, dat de nageboorte voor het koud worden en de afscheiding van het kind nog met leven bedeeld is , en er nog gemeenschap lussehen dezelve en het pasgeboren wicht plaats vindt. Wel heeft Gardieïi, steunend op de niet te verdedigen stelling , dat zoolang de navelstreng klopt, dikwijls de geringe, voor het beliond van het kind zoo noodzakelijke, hoeveelheid bloed wegstroomt, en de ondoorgesneden navelstreng aan vele der intestellen pogingen tot behoud van het leven, inden weg staat, voorgesteld, de navelstreng dadelijk doortesnijden, en heeft Colomde (1) hem daarin regt gegeven; maai-men behoeft niet te vreezen , dat wetenschappelijk gevormde genees- en verloskundigen daardoor zullen worden aangespoord, de tot heden toe gevolgde verstandige handelwijze te laten varen (xxii). (1) De la délivrance. Thèse soutenue h la faculté de médéeine de Paris. 1854 , par L. Fr. i)I. Colombo. (ïxii) Wij voor ons kunnen niet onvoorwaardelijk tegenspreken de denkwijze van Gardien en Colombe, vooral met betrekking tot die asphviia palbda, waarbij de placenta te gelijk met de vrucht uitgedreven wordt. Het is eene physiologisclic daad/aak, dat de slagaders zelve, wegens derzelvcr prikkelbaarheid , in grootere mate en langer werkzaam zijn dan de aders; van daar de ledigheid der eerste en opvulling der laatste na den dood. Daar nu de slagaderen liet bloed uit de vrucht aanvoeren, zoo moet er in het genoemde geval, onzes erachtens, meer bloed naar de placenta ai-, dan uit de placenta aangevoerd worden , hetgeen bij asphyxia pallida, bijaldien er wezenlijke zwakte aanwezig is, moet worden vermeden. In het algemeen zij men opmerkzaam of' de asphvzia pallida uit ware zwakte ol uit onderdrukte levenskracht haren oorsprong neemt .let doel der behandeling toch staat in de beide gevallen lijnreut iepen over elkander. V„„, ö liet droppelen van koude of koude verwekkende vloeistof fe n op de borst, vooral gedurende den tijd dat de schijndoode kinderen zich in het bad bevinden, is als een der krachtigste en voornaamste middelen ter opwekking te beschouwen. Gewoonlijk bedient men zich van koud water, hetwelk men of stootsgewijs , doormiddel van een zeer fijn spuitje, op eenigen afstand van de oppervlakte des ligchaams, of droppelsgewijs van uit de hoogte op de borst van het kind Iaat inwerken. Na deze proeven moet het kind telkens weder in het warme water worden gedompeld , om het te verwarmen. Het water is in zoo verre niet te verwerpen, daar het een middel is, dat overal voorhanden is. Wij gebruiken echter in plaats van hetzelve liever naphtha , welke bij het droppelen op de huid insgelijks eenen aanmerkelijken graad van koude te weeg brengt, zonder de huid te verkoelen, en dewijl dezelve volgens onze waarnemingen tevens veel krachtiger werkt. Van uitstekend nut schijnen ook in sommige gevallen de koude begietingen te zijn. Wolff (1) wendde dezelve bij een kind aan , op hetwelk reeds een uur lang alle pogingen tot terugroeping in het leven te vergeefs beproefd geworden waren, en de hartslag al minder en minder werd, en reeds na het tweede stortbad begon het kind te schreeuwen. Scholier (2) vond het herhaalde indompelen van het schijndoode kind bijzonder werkzaam, (xxm) Eindelijk bedient men zich met voordeel van warme kl ij stèren, om de peristaltische beweging van het darmkanaal te voorschijn te roepen, alsmede van uitwendig aangebragte prikkels, vooral het kittelen van neus en mond, om niezen en braken optewekken, waartoe men gewoonlijk de veder eener pen bezigt. Voorts heeft men nog andere middelen in het werk gesteld om schijndoode kinderen optewekken, terwijl sommige niet meer dan voorgesteld zijn. Onder deze zijn vooral de tabaksrookklijsteren aftekeuren , welke in ieder geval het leven eer verdooven dan opwekken. Brodie en Orhla hebben door proeven de verdoovende werking der tabaksrookklijsteren bewezen , en wij zelve zagen telkens na derzei ver aanwending, bij eenen 15 jarigen sterken knaap , flaauwten , angst en beving (1) Vermischte Abhdl. aus dem Gebiele der Heilkunde, von einer Gesellschaft prakt. Aerzte in Petersburg. II. Saiuml. 1825. (2) Medicinisclie Zeitung vom Verein für Heilkunde in Preussen. Berlin , 1841. Nr. 17. (xxin) Een onzer vrienden, een Amsterdamsch verloskundige, verhaalde ons eveneens een pasgeboren kind, na vele vergeefsehe pogingen in het leven te hebben terug geroepen, door hetzelve in eenen emmer met koud water te dompelen. Wij zelve zagen meerdere kinderen bijkomen, nadat zij in de open lucht gebragt waren. Voorts dient onder de aangevoerde middelen niet over het hoofd gezien te worden het niet onzacht slaan op de billen des schijndooden kinds , hetwelk zeer heilzaam is, uithoofde van de daardoor te weeg gebragte schudding en omstemining; wijders het meer prikkelbaar maken van het bad , door het bijvoegen van azijn, brandewijn of mostaard ; het leggen van eenen zeer warmen lepel tegen de voetzolen of handpalmen, en eindelijk het inbrengen van een braakmiddel in de maag, met behulp van eene maagbuis. Na langdurige pogingen zag Kappelhoff driemaal gelukkige gevolgen van een braakmiddel uit 1 gr. tartar. emet. of eenen lepel vin. slibiat. met twee lepels laauw water gemengd. Vert. "volgen. Behalve deze is nog de aanwending van de electriciteii, en vooral van het galvanismus voorgesteld geworden, v. Froriep (1) raadt liet gebruik van galvanische baden aan; v. Herder (2) beproefde insgelijks daartoe over te halen; Bremser (3) vond daartoe eenen bijzonderen toestel uit; en Scbmidtmuller (4) prijst het herhaalde gebruik van denzelven aan ; Gütle heeft eene electrieke handmachine opgegeven , welke Bereisds onder zijne bescherming genomen heeft. He>k.e en Wekdt nogtans maken de zeer gegronde aanmerkingen , dat tot het bezigen van deze middelen te zeer zamengestelde toestellen noodig zijn, waarom zij in de burgerpraktijk niet kunnen aangewend worden, en dat de gevolgen van de werking van zulke krachtige middelen op de zoo teedere bewerktuiging van het kind niet te berekenen zijn zouden. Liever dan van deze middelen zoude men van geestrijke inwrijvingen langs de ruggegraat kunnen gebruik maken , welke door verschillende geneeskundigen dringend zijn aanbevolen. De op vele plaatsen hcerschende slechte gewoonte, oni, bij het eerste ademhalen der pasgeborenen, prikkelende dampen, b. v. knoflook-, nijen- en ammonium-dampen , in derzelver longen te leiden leurt Lebretox (5) ten, hoogste af, en maakt daarbij opmerkzaam , dat voor asphyctische kinderen de zuivere lucht eene behoefte is , en dat daarentegen prikkelende dampen juist aliernadeeligst werken. Nog bestaan er eenige raadgevingen met betrekking tot de geneeskundige behandeling van schijndoode kinderen, die wij slechts in het kort zullen aanstippen. Hiertoe behoort het inblazen van snuif in den neus van het schijndoode kind , en het zetten van drooge koppen op de borst (W agxer) , om de borstspieren tot werkdadigheid aan te zetten; de acupunktuur van het hart, door Carraro aanbevolen, door Berxstein echter zonder gevolg aangewend, en de transfusie, welke Dieffesrach, insgelijks zonder gunstig gevolg , echter beproefd heeft. In het algemeen gelden voor de aanwending van alle tot nu toe genoemde middelen tot opwekking van schijndoode kinderen, de volgende regels : men stelle alle pogingen met bedaardheid en bezonnenheid in het werk, omdat alle overlading met prikkels en het onberaden ingrijpen op de nog voorhanden levensvonk ligt het tegenovergestelde gevolg hebben kan , van hetgeen wij ons daarvan voorstelden. Men beginne met de zachtste middelen en klimme slechts langzaam en wel zoo lang tot de meer prikkelende op, lot dat zich terugwerking vertoont, en late het kind dan gedurende eenige minuten rusten , om de laatste levenskracht niet uit te putten. Terwijl een middel aangewend wordt , moeten reeds bedaardelijk de voorbereidselen tot een volgend gemaakt worden. De aanwending der opwekkingsmiddelen moet aanhoudend en uren lang worden voortgezet, omdat het dikwijls nog na verscheidene uren gelukt, (1) De methodo neonalis asnhyclicis suceurendi. Vinariae, 1801. (2) Diagnostiseh-prakiisclie Beitrage zur Erweiterung der Geburtshülfe. Leipzig, 1803. 8. (5) jiugustin's Arehiv der Staatsarxneikunde. Berlin. 1. Bd. 2. St. 1805. S. 1 lo. — Vergelijk Gilberl's Annalen der Pliysik. Bd. Xll. St. 4. Tab. III. (4) Jahrb. der Geburtshülfe. u. s. w. I Bd. Erlangen 1807. 8. (3) L ntersuehungen über die Ursachen und die Beliandlung mebrerer Rrankheiten der Neugeborncn. Aus dein französ. von Dr. Gottlob JFemlt. Leipzig, 1820. 8. 12 schijndoodc kinderen in hel leven terug te roepen. Ken merkwaardig bewijs voor deze bewering levert Wagher (1) door het mcdedeclen van een geval, waarin een schijndood kind onmiddellijk na de geboorte begraven werd , en , na het een kwartieruurs daarna plaats gehad hebbende opgraven , weder in het leven terug kwam. Eindelijk verdient ook Osiahder's (2) waarneming, alsmede het geval , hetwelk Wegelm (3) mededeelt, onze volle opmerkzaamheid, en is van bijzonder gewigt voor den gereglerlijken geneesheer. Laatstgenoemde deed bij eene armgcboorte de wending, waarop het levende kind als gevild, daar het grootendeels van de opperhuid beroofd was, ter wereld kwam, en Osiakder deelt een dergelijk geval mede, waaruit blijkt , dat een kind jnet verloren opperhuid en teekenen van maceratie, nog leven kan, hetgeen derhalve door eenen ziekelijken toestand der opperhuid moet veroorzaakt zijn , die misschien uit cene gebrekkige menging van het vruchtwater deszelfs ontstaan verschuldigd is. Ook Fleiscmann en Naegelê (4) hebben verscheidene gevallen waargenomen, waarin zich bij pasgeborenen de geheele opperhuid liet afpellen, en Millot (5) verzekert, twee kinderen , bij het een waarvan de opperhuid met. groote lappen kon worden verwijderd , daardoor weder in het leven te hebben terug geroepen , dat hij de neusgaten met uijen en knoflook, en het geheele ligchaam van kop tot teen met brandewijn inwreef. Hoe meer teekenen van leven zich vertoonen, des te spoediger houde men met de opwekkingsproeven op, neme het kind uit het bad, (bij hetwelk, wanneer de pogingen tot het doen herleven langen tijd achtereen voortgezet worden , meermalen warm water moet worden gevoegd, ten einde liet koud worden te voorkomen) drooge het met warme doeken af en omgeve het met warm linnengoed, lilijven de levensuitingen echter nog altijd gering, nemen dezelve weder af, of belet cene verzameling van slijm de ademhaling, hetgeen uit het sterk gereutel bij het ademen van het kind is op te maken, dan geve men hetzelve een ligt braakmiddel, b. v. eenen theelepel vol oxymel squillitieum of syrup. rhei met braakwijn , daar doorliet braken niet slechts eene diepere inademing teweeg gebragt, maar een weldadige schok aan het geheele ligchaam , vooral aan het zenuwstelsel, gegeven wordt; tevens wordt daardoor eene krachtige werking der spieren , vooral van het middelrif en de spieren van de borstkas bewerkt. Heeft de ademhaling van het kind volkomen plaats , of heeft de navelstreng geheel en al opgehouden te kloppen , dan wordt dezelve op de gewone wijze onderbonden en doorgesneden. Ontstond de asphyxie door drukking op de hersenen of door uitrekking van het ruggemerg, dan vermijdc men , bij de pogingen tot het doen herleven , bovenal hevige prikkels , die zeer ligt eenen ontstekingachtigen toestand veroorzaken. Was bloedverlies door de gedurende de verlossing ge- (1) Medie'n Zcitung vom Vercin fiir Heilkunde in Preussen , lierlin , 1838. Nr. 3. (2) Dcukwiiidigbeilen fiir die Heilkunde und Geburtsh. I Bd. 2 St. S. 398. (3) Stark's Arcliiv. fiir die Geburtshiilfe. II 15d. 4 II. 1790. S. 104. (4) Mcdiein. chirurg. Zeitung. 1819. Bd. IV. {!5) Supplément a tousles traitemens d'accoucheinents. Paris. I.Vol. 1809. scheurde navelstreng de oorzaak van den schijndood, dan trachte men het kind spoedig (e voeden, zoowel door de moedermelk, als door melkbaden en melkklisteren. Was de geneesheer bij de verlossing niet zelf tegenwoordig, dan doe hij zich dezelve naauwkeurig beschrijven, om te kunnen beoordeelen , aan welke oorzaak de schijndood moet worden toegeschreven; hij lette op den toestand van de nageboorte, den vorm van het hoofd, de grootte van het hoofdgezwel, de bevinding der moeder en de kleur van de huid des kinds. Werkten verscheidene der opgegeven oorzaken gezamenlijk op het kind , dan moet het geneesplan naar de complicatien en de aanleiding gevende oorzaken gewijzigd worden. Bleef na het herleven van het kind nog zwakte over, welke voor het weder uitdooven van de zwakke levensvonk doet vreezen, dan kan men hetzelve eenige malen eenige droppels ouden wijn ingeven. Konde het kind door de uren lang voortgezette behandeling niet gered worden, of werd het flikkerende leven weder onderdrukt, dan brenge men hetzelve desniettemin in een verwarmd bed , legge het hoofd cenigzins hooger dan het overige ligchaam , en sla het nog eenigen tijd met oplettendheid gade , opdat men , wanneer zich op nieuw sporen van leven vertoonen, de pogingen tot opwekking weder zoude kunnen voortzetten. Het is buiten allen twijfel, dat kinderen , na het wegvloeijen van het vruchtwater, somtijds reeds gedurende de verlossing ademhalen , en dein het Tierde tijdperk der verlossing plaats hebbende belemmering der ademhaling brengt dan de gevaarlijkste soort van schijndood te weeg (xxiv), In zulke gevallen zijn door verscheidene verloskundigen, b. v. door Heckïng (1), buizen in de geslachtsdeelen gebragt, om de kinderen lucht toe te voeren, liet zekerst middel blijft echler altijd de zoo spoedig mogelijke bevordering van den afloop der verlossing. Wordt een kind ten gevolge van een zoodanig afbreken der ademhaling dood geboren , dan verliest natuurlijk , zoo als Lados (2) zeer te regt aanmerkt, de longcnproef (xxiv) Volgens linsch moei nien als zeker aannemen , dat voor de verscheuring der vliezen van het ei en liet afvloeijen van het vruchtwater, de ademhaling en het schreeuwen (vagitus ulerinus) van het kind niet kan plaals hehhen , maar dat na het afvloeijen van hel vruchtwater, door verschillende liggingen van hel kind , door gebrek aan werkzaamheid der baarmoeder en wijdie der scheede , als ook door vele verloskundige kunstbewerkingen, eene onvolkomene ademhaling hij hel kind kan ontstaan, welke alsdan den dood van het kind na zich sleept, wanneer dezelve afgebroken wordt en niet kan worden voortgezet; vooral is dit het geval, wanneer bij du voelgehoorte; hel hoofd van hel kind , na de geboorte van het overige gedeelte des ligchaams , nog eenigen tijd in hel hekken staan blijlt. Dal onder deze omstandigheden het werkelijk schreeuwen van het kind kan gehoord worden (de Amsterdamsche vrocdmeestcr Zityilhoik heeft, niet lang geleden , twee dergelijke waarnemingen aangeleekcnd) , is niet geloochend geworden , maar in vele gévallen zal daarbij wel zinsbedrog hehhen plaals gehad. Het ademen en schreeuwen van het kind, wanneer, nadat het hoofd geboren is, het overige ligchaam nog terug blijft, gebeurt zeer dikwijls en gewoonlijk zonder eenige nadeelige gevolgen, bespoediging der verlossing raadl ook Busch in deze gevallen als hel doelmatigst aan. Vcrl. (1) Ahhildung und Gebraueh eincs von inir erfnndenen Luflleiters. Crefeld, 1827. (2) Annales de la Sociétc de Mcdccine de Gand. Vol. III, p. 10i>. alle bewijskracht, zoo als ook in die gevallen waarin doodgeboren kinderen met emphysema der longen ter wereld komen , waarvan W. I. Tn. Mauch (1) de mogelijkheid tracht te bewijzen. 2.) Zwakte der pasgeborenen (Debilitas recens natorum.) 'Wij zien somwijlen, dat kinderen wel dadelijk, of ten minste spoedig na de geboorte, teekenen van leven geven , maar desniettegenstaande buitengewoon zwak zijn, heigeen wij daaruit, opmaken , dat zij zich slechts weinig en tevens zwak bewegen, volstrekt niet of slechts weinig en naanwelijks hoorbaar schreeuwen , weinig of geen voedsel lot zich nemen, en het lot zich genomene dikwijls oogenblikkelijk onveranderd door braken van zich geven , veel slapen , bij volkomene rust zeer bleek en gewoonlijk min of meer koud zijn, vermageren, en hetzij atrophisch worden, een gerimpeld gezigt met diep liggende oogen vertoonen, ol van afmatting spoedig na de geboorte weder sterven. De oorzaken van dezen toestand zijn verschillend, hetzij aangeboren atrophie en onrijpheid van het kind, of bloedverlies van de moeder voor de verlossing, en van het kind, uit de afgescheurde navelstreng gedurende dezelve, gebrekkige ligchamelijke verpleging in de eerste uren des levens , hoofdzakelijk echter, en voorzeker het meest, onvolkomene ademhaling en aangeboren ziekten der ademhaling9werk(uigen en van het darmkanaal. Billard opende 17 levenszwakke pasgeboren en zeer magere kinderen, en vond bij 8 eene hevige ontsteking van het darmkanaal , bij 6 ontwikkelde longontsteking, bij 2 peritonitis, die zich door oude en vaste vergroeijingen, en door uilstorting van eene geelachtige vloeistof te kennen gaf, en eindelijk bij één, eene slepende ontsteking van het borstvlies. lntusschen treft men niet in alle gevallen van aangeboren zwakte organische gebreken van de ingewanden aan; integendeel worden somtijds vruchten met organische gebreken goed gevoed geboren. J Cn. G. Jörg (2) vond bij kinderen, bij welke de ademhaling niet volkomen had plaats gehad, en de dood na eenige dagen gevolgd was, in het hart polypachtige massa's , die aan het bovenste gedeelte naar eene witachtig geele gelei geleken , met de wanden van het hart en voornamelijk met de vezels van hetzelve zamenhingen, en aan derzelver onderste gedeelte uit geronnen bloed gevormd werden. Jörg is genegen aan te nemen , dat de eerste aanleiding tot deze hartpolypen door de asphyxie gegeven is , en dat dezelve gedurende de volgende dagen bij het onvolkomen leven van het pasgeboren kind, spoedig in grootte waren toegenomen. In sommige gevallen vindt men de longen slechls onvolkomen met lucht gevuld, zoodat een gedeelte van dezelve in den foetaaltoestand blijft verkeeren. Ed. Jörg(3)beschrijft, dezen toestand, onder den naam van Aleleclasis pulmonum, als eene bijzondere ziekte , die slechts in het eerste kwartieruurs na de geboorte cn wel daardoor, dat de adem- (1) Uebcr das Emphysema in den Lungen neugeborncr Kinder. Hamburg, 1841. 8. (2) Schriften znr Belorderung der Kenntniss des Weibes etc. 11. Th. Leipz. 1818. gr. 8. (3) Die Fötusliinge im gebornen Kinde fïïr Pathologie, Therapie und {jerichll. Arznciwissensehaft geschildert. Grimma , 183ö. 8. haling behoorlijk tot stand komt, kan genezen worden; terwijl dezelve anders in andere ziekten (vergroeijng van liet longweet'sel of slepende blaauwzucht) of in den dood (door apoplexie , suffocatie, bronchitis en pneumonie , of atrophie) overgaat (xxv). De voorzegging is ongunstig, want gewoonlijk sterven deze kinderen spoedig na de geboorte , zonder dat men de oorzaak van deze zwakte heeft kunnen opsporen. Daar ia alle de gevallen , waarin deze zwakte der pasgeborenen het gevolg was van eene slechte voeding of van het verlies van vochten, de dieet grootendecls alleen beterschap vermag te bewerken, moeten wij zorg dragen , het kind warmte, voedsel, en versterkende middelen, altijd echter naar evenredigheid van deszells zwakte, in behoorlijke mate, te doen toekomen. De drievoudige reeds door ons aangeduide wijze van voeding moet hier aangewend worden , daar gewoonlijk met de algemeene zwakte het zinken van de spijsverteringskracht gepaard gaat, en het in de maag gebragte voedsel niet behoorlijk zoude worden verteerd. Wij laten derhalve, behalve de moedermelk, het kind ook nog klisteren van melk toedienen en het dagelijks ten minste tweemalen in een melkbad zetten, hetwelk bij de zoo groote werkdadigheid van de opslorpende vaatjes van de kinderlijke bewerktuiging (vooral onmiddellijk na de geboorte) groot voordeel aanbrengt. Spuwt het kind de moedermelk weder uit , dan trachte men de maag te versterken, hetgeen door uit- en inwendige middelen geschiedt. Tot de uitwendige middelen behoort het zachte wrijven van de maagstreek, inwrijving van muskaatbalsem, of het op de maag leggen van eene kleine aromatieke pleister; terwijl wij het kind inwendig een ligt aftreksel van kaneel toedienen , of, hetgeen bij algemeene zwakte nog beter is, hetzelve eenige malen 10 tot 15 droppels goeden (niet jongen) wijn ingeven. Kunstmatige voedingsmiddelen zijn volstrekt aftekeuren; alleen de moedermelk moet hier worden toegediend , daar zij door hare bestanddeelen het best voor het kinderlijk ligchaam geschikt is, en derhalve ook het best verdragen wordt. Eidojers, welke zelfs sterke kinderen in de eerste weken naar derzelver geboorte niet verdragen , hetgeen ons de ondervinding dikwijls bewezen heeft, mogen hoogstens in den vorm van lavementen aan het kind worden toegediend. In enkele gevallen wordt het braken der pasgeborenen door ophooping van taai slijm in de maag voortgebragt, hetgeen de spijsvertering en voeding der kinderen verhindert; in dit geval pogen wij zoo spoedig mogelijk de verwijdering van het slijm door toediening van een braakmiddel te bewerken. Afzonderlijke beschouwing verdienen voorts die gevallen, waarin de levenszwakte het gevolg is van onvolkomene ademhaling (xxvi). Het is (xxv) Tot de eigendommelijkheden der ateleclasis behooren , volgens Friedberg, de stuipen, welke vaak een einde aan liet leven maken. Deze doen zich alsdan eerst niet tusselienpoozingen , daarna remitterend voor; de aanvallen verminderen wel in hevigheid , maar nemen toe in duur en volgen elkander sneller op; de ademhaling wordt al langer hoe moeijelijker en oppervlakkiger en houdt ten laatste eenige minuten gelieel op , om nog eens zwak aan te vangen en eindelijk, bij eenen nieuwen paroxysmus , den doodsnik te geven. Fert. (xivi) Als onderscheidingsleckeu van de uit die oorzaak ontstaande zwakte, daarom raoeijclijk , de oorzaken van het onvolkomen ademhalen optegeven, omdat de physiologen het daaromtrent nog niet eens zijn , wat eigenlijk aan het kind de eerste aanleiding tot ademhalen geeft, daar cenige meenen, dat dezelve in de inwerking van de dampkringslucht op de ligehaamsoppervlaktc te zoeken is, ten gevolge waarvan alle spieren , voornamelijk de tusschenribbige, zich zamentrekken, de ribben opgetrokken , en de borstkas verwijd wordt, waardoor aan de van buiten op de longen drukkende lucht het indringen in de longen mogelijk wordt; andere echter leiden dezelve in zooverre van de inwerking der koude op dc huid af, als daardoor het bloed van de oppervlakte des ligchaams verdrongen , en daarna door het hart met versterkte kracht langs den naasten weg door de longslagaderen gedreven wordt; weder andere nemen eene willekeurige beweging van de bij de ademhaling werkzame spieren aan, of veronderstellen, dat er eene luchtledige ruimte in de borstkas aanwezig is, welke de dampkringslucht door haar ongestoord indringen dadelijk aanvult; nog andere zoeken de oorzaak van de ademhaling in eene, door het bij de verlossing plaatsgrijpend Samendrukken van het onderste gedeelte van de borslkas bewerkte spanning van het middelrif, of meenen het proces der ademhaling door den schok te kunnen verklaren, die door de ploiselijke afwisseling van het omgevende medium en van den warmtegraad , in de tot de ademhaling dienlende borstspieren wordt voortgebragt; of eindelijk schrijven aan een door het foetus waarneembaar gebrek aan zuurstof, dat uit de langzamerhand afnemende werkdadigheid van de organen in het ei bevat, gedurende de verlossing, geboren wordt, en het verlangen naar lucht, het ontstaan van deze nieuwe verrigting toe. Het zij nu echter de ademhaling op deze of gene der genoemde wijzen tot stand gebragt wordt, zoo veel is zeker, dat de lucht in sommige gevallen slechts zeer oppervlakkig in de longen dringt; van daar komt het, dat wij somtijds bij kinderen, welke acht, tien, tot twaalf dagen na de geboorte weder «terven, aanmerkelijke gedeelten van de longen nog in den toestand, ■waarin zij bij het foetus verkeerden, aantreffen. Zoo vond Jöro bij zulke kinderen meermalen longen , die voor het groolste gedeelte met het weefsel der lever overeen kwamen , volstrekt niet met dampkringslucht opgevuld waren, en in water zonken. Carus (1) heeft een kind gezien, hetwelk slechts met eene long adem haalde, en 34 uren na de geboorte stierf; bij de lijkopening vond hij de linker long gezond, de icgter daarentegen was vast, bevatte gecne lucht, en zonk in het water. (Opmerkelijk was tevens in dit geval, dat ook dc in den foetaafloestand de plaats der longen bekleedende placenta ziek was). Schenck. (2) zag de longen van verdient voornamelijk dc blaauwe of donkerroode kleur der huid genoemd te worden. — Overigens hebben «ij ons denkbeeld over de eerste ademhaling, als ook liet gemis der ademhaling bij gedurende ccnigen tijd leven uitende kinderen , door waarnemingen van Billunl opgehelderd, reeds vroeger opgegeven , zoodat wij bij de volgende bladzijden daarop niet behoeven terug te komen. Vert. (1) Zeitschrift fiir Natur- und Heilkunde, herausgegeben von Carus, ricinus, Francke 11. s. w. II. Bd. I. St. (2) Hufeland's Journal der prakt. Heilkunde u. s. w. 1809. April. S. 03. Vergelijk een dergelijk geval in Henke's Zeilschr. iiir die Staatsarzneikunde. I. Jahrg. Heft 1. 4. een kind in het water zinken , hetwelk tot vier dagen na de geboorte geleefd had. Ook Kopp(1) geeft op, dat longen, hart en thymus van een te vroegtijdig geboren kind, hetwelk intusschen verscheidene uren geleefd had, in water zonken. (In hoeverre zulks de bewijskracht van de longenproef in twijfel brengt, en in dit opzigt vooral voor den geregtelijken geneesheer van belang zijn moet, hebben wij reeds op eene andere plaats (2) uiteengezet). In zeldzame gevallen is het uit hoofde van een aangeboren organisch gebrek der longen niet mogelijk, dat de ademlialiug volkomen tot stand komt; zoo vond b. v. Berst (3) de longen van pasgeboren kinderen dikwijls ziekelijk veranderd ; Briciieteau (4) in dier voege met tuberkels doorzaaid , dat zij hard op het gevoel waren, en K. E. Hasse (5) bewijst, dat in sommige gevallen eene verwisseling met pneumonitis neonatorum kan hebben plaats gehad (xxvii). Bij de lijkopening vindt men een gedeelte der longen verhard, de longcellen ingevallen, het longweefsel donker gekleurd, en met één woord in dien toestand, welken men hepalisatie der long noemt. In water gelegd, zinken de vaste gedeelten der long naar den bodem. Verder vindt men de longcellen niet zelden door gestolde lymplia vergroeid ; van daar dat later door de kunst, b. v. door het droppelen van koud water of naphtha op de borst, eene sterkere uitzetting der longcellen niet kan worden bewerkstelligd. Even als de longen zich nu niet behoorlijk ontwikkelen, blijft ook het hart in den foefaaltoestand, dat is de ductus B o t al li en het eironde gat, die na de geboorte vergroeijen moesten , blijven open , het slagaderlijke en aderlijke bloed vermengt zich met elkander, de bloedsomloop blijft derhalve ongeregeld. Door dezen ongeregelden bloedsomloop en het daaruit voortvloeiende stollen van het bloed worden niet alleen de genoemde met de blaauwzucht overeenkomende verschijnselen voortgebragt, rnaar sterven ook de kinderen spoedig. Om de ademhaling der pasgeborenen behoorlijk tot stand te brengen en zooveel mogelijk te bevorderen , bedienen wij ons van de volgende middelen: wij droppelen koud water of naphtha op de borst , daar de ondervinding leert, dat door deze middelen de borstkas verwijd en de volkomene uitzetting der longen bevorderd wordt. Wij borstelen, de voetzolen , om het kind tot huilen te brengen , omdat aanhoudend en krachtig gehuil de luchtwegen van het opgehoopte slijm bevrijdt, en bet indringen der lucht in de longcellen gemakkelijk maakt, waarbij (1) Jahrbueh der Staalsarzneikunde. IX. Jahrg. 1816. (2) Forschungen des '19. Jahrhiinderts. III Th. S. 90. (3) Neue medicin. Jahrbüeher des k. k. österr. Staats. Bd. III. St. 1. 1826 S. 149. (4) v. Siebold's Journ. fiir Gehurtshiilfe. Bd. XI. St. 2. S. 361. (5) Specielle pathol. Anatomie. Bd. I. Abth. 2. Leipzig, 1841. 8. (xxvii) Uit de opsomming der verschillende ziekten en gebreken , welke een en hetzelfde gevolg hebben, namelijk de genoemde zwakte der pasgeborenen , blijkt van zelf, dat deze laatste slechts als verschijnsel is aan te merken, welker oorzaak men zoo naauwkeurig mogelijk moet trachten op te sporen , om de behandeling niet verkeerd in te rigten; het is b. v. duidelijk, dat prikkelende middelen, inwendig toegediend, zwakte, uit inwendige ontstekingslocstanden ontstaande, moeijelijk zullen genezen. Vert. wij gelijktijdig te zorgen hebben, dat het bij het schreeuwen in (Ten mond gelomen slijm uit denzelven verwijderd worde; — wij schrijven, gedeeltelijk om dezelfde redenen, gedeeltelijk om eenen weldadigen schok der longen te bewerken, braking verwekkende stroopjes voor; — wij wrijven zacht de gebeele oppervlakte des ligchaams , om den bloedsomloop te bevorderen ; — wij laten na de geboorte de navelstreng van het kind zoo lang ongeschonden , tot dat de ademhaling behoorlijk heeft plaats gevonden; —- wij zorgen voor eene zuivere lucht in de kamer, waarin zich het kind ophoudt; — wij vermijden bij het aankleeden Van het kind iedere vernaauwing van de borstkas , daar deze de volkomene uitzetting der longen verhindert; — wij laten het onderlijf vrij en bevorderen den stoelgang, opdat er gcene bloedopstijging naar de borst plaats grijpe , — en laten eindelijk zenuwversterkende inwrijvingen langs de ruggegraat doen , b. v. met ung. nervinum, unguent de alth., spiritus Setu. cumin, ouden wijn en dergelijke middelen meer, om eene verhoogde werkdadigheid van de in de borstholte zich vertakkende zenuwdraden te bewerken. Misschien zouden ook koudo begietingen over het bovenste gedeelte van den rug zoowel als over de borstkas een gunstig gevolg kunnen uitoefenen. 3) Het hoofdgezwel der pasgeborenen. (Caput succedaneum.) Deze soort van gezwellen, welke niet alleen aan het hoofd, maar ook aan ieder ander deel van het ligchaam van het kind, hetwelk bij de geboorte voorligt, worden waargenomen, b. v. aan het gezigt en de stuit, alsmede aan de ledematen , wanneer deze gedurende de verlossing beklemd waren, is het gevolg van hevige aanhoudende drukking gedurende de weeën; de zwelling is gewoonlijk in den beginne slechts waterzuchtig. Daar deze gezwellen niet slechts aan het hoofd worden waargenomen, waar zij wederom het meest aan het wandbeen naar den streek van het achterhoofd voorkomen (xxvin), komt ons de benaming volgens Frorif.p , welke dezelve kindergezwellen, en naar den naam der aangedane deelen, kinderhoofdgezwel, kinderbeengezwel noemt, juister voor. Hoe langer de drukking op het voorliggend gedeelte van het kind aanhoudt, des te sterker is de roode kleur der huid , en ten laatste vormt zich eene zeer duidelijke sugillatie; van daar dat men na de geboorte het gezwel donkerder gekleurd dan de overige huid , aanmerkelijk uitpuilend, week en breijig, maar koud en niet pijnlijk aantreft. Ddbois (1) noemt hetzelve desvvegens eene sereus-bloederige ecchymosis. Trekt men bij een doodgeboren of schielijk na de geboorte gestorven kind de huid van het hoofd af, dan vindt men, zoo als Osiandeb (2) (xxvm) Het vocht van het caput succedaneum is voornamelijk lussclien de huidbeklcedselen en de galea eapilis aanwezig. — Bij doodc vruchten wordt dit gezwel of in hei geheel niet gevormd, ofis doorgaans zeer slap. — Niet op de plaats der zwelling worden de voorliggende deelen gedrukt, inaar in den omtrek, welke dezelve omgeeft. — In menig geval, zegt Friedberg , scheidt zich na de geboorte de opperhuid van hel gezwel af, of zij verheft zich , en vormt eene blaas , welker inbond serum, ook wel bloed is. Vert. (1) Diclionuaire de Médecine ou Repertoire général des sciences médicales etc. 4m<; édition. Paris, 1834. (2) Fricke und Oppenlieim's Zcitschr. fiir die gesammte Medicin. Hamburg. lid. XVII. Heft. 3. te regt opgeeft, meestal eene zwarte sugillatie onder liet pericraniun?, die zich somtijds tot het weefsel van het been zelf, alsmede op de platen der galea uitstrekt. Uit de plaats, waar zich dit gezwel bevindt, tan men altijd de ligging van het kind gedurende de verlossing opmaken. Hesselbacii (1) merkt aan, dat men bijna bij alle doodgeboren kinderen tussehen het beenvlies en de schedelbeenderen uitstortingen van bloed of bloedwater aantreft, hetgeen, bij levende kinderen, tegelijk met het hoofdgezwel, gewoonlijk spoedig opgeslorpt wordt, doch in aaumerkelijken graad aanwezig zijnde, het bloedgezwel vormt, lietzelfde gevoelen, dat namelijk het hoofdgezwel , wanneer de opstijging van bloed naar het kinderhoofd gedurende de verlossing zeer aanmerkelijk is, tot hoofdbloedgezwel overgaat, kleeft ook Osiander d. J. aan. liet hoofdgezwel is gewoonlijk geheel van gevaar ontbloot, en wij zien hetzelve gewoonlijk na korten tijd weder volkomen verdwijnen , zonder dat wij eenige poging tot deszelfs genezing gedaan hebben. Komt het hoofdgezwel met eene andere kwaal verbonden voor, b. v. met overelkanderschuiving der hoofdbeenderen, of met het bloedgezwel, over hetwelk wij straks zullen handelen, dan rigt zich de voorzegging naar de laatstgenoemde kwalen. Met betrekking tot de genezing heeft de geneesheer slechts weinig te doen , daar de kwaal evenmin gevaarlijk wordt, als langen lijd aanhoudt. Zal het hoofdgezwel echter niet te veel in omvang toenemen, omdat naar verhouding van dezen de drukiing op de hersenen meer of min sterk is, dan verdient vooral het nemen van voorzorgen aanbeveling. Tegen verbrokenc verhouding tussehen het hoofd en het bekken, is wel is waar weinig te doen; intusschen kan de verloskundige alsdan even als bij zeer langdurige en zware verlossingen , het hoold van het kind voor verdere drukking, welke misschien gevaarlijk zoude kunnen worden, door aanwending van de tang behoeden. Buitendien kan men nog op tweeërlei wijzen het hoofdgezwel voorkomen, vooreerst, doordien men zoolang mogelijk do waterblaas bij de verlossing in haar geheel houdt, omdat dit de verlossing zelve gemakkelijker maakt, en de drukking op het hoofd matigt, ten tweede, door dat wij de vastheid en onrekbaarhtid van de uitwendige geslachtsdeelen, zoo als men dit bij zeer bejaarde, voor de eeistemaal barenden waarneemt, door lenigmakende baden en vettige inwrijvingen zoeken te verminderen. Slechts in zeer hardnekkige gevallen, wanneer bet hoofdgezwel buitengemeen groot is, en niet spoedig tot verdeeling schijnt te willen overgaan, zoeken wij door aromatieke omslagen de opslorping te bevorderen. liet doelmatigst zijn drooge kruiden , daar bij de fomentatien het kind ligt verkouden raakt, liet aanhoudend gebruik van omslagen met warmen wijn of brandewijn kunnen wij niet goedkeuren, daar het kind door dezel\e verdoofd wordt, hetgeen voor het hoogst teedere en prikkelbare zenuwstelsel van hetzelve gevaarlijke gevolgen hebben kan. Slechts in enkele gevallen verdeden zich de hoofdgezwellen niet, te weten, wanneer zich eene groote hoeveelheid vocht onder de hoofdbekleedselen heelt opgehoopt, welke zich door het gevoel van vochtfolving te kennen geeft. Neemt de hoeveelheid van het opgehoopte vocht na de geboorte, zelfs bij het gebruik van aromatieke middelen, door (1) Ilandbucli fiir gcrichtliche Aerzte und Wundarzte. 1819. S. ö'S. welke wij (1e werkdadigheid der opslorpende vaten trachten te verhoogen, toe, cn vertoont liet gezwel geene neiging tot verdeeling, dan is liet noodig, cene kleine opening te maken, om door dezelve het vocht te ontlasten, opdat de onderliggende schedelbeenderen niet aangetast en vernietigd zouden worden. Een dergelijk geval heeft onlangs Scumalz (1) waargenomen. Hetzelfde geldt van het in ettering overgaande hoofdgezwel , waarbij men niet wachten mag tot dat de natuur zich cenen uitweg baant, daar deze gewoonlijk te lang talmt. De uitgang in verettering is intusschen zeer zeldzaam. Tegen het aangezigtsgezwel, hetwelk uit dezelfde oorzaken gedurende de verlossing ontstaat, bezigen wij dezelfde middelen; hier vermijdt men echter, om de ademhaling niet te storen, zoolang mogelijk, de aanwending van uitwendige middelen. Met het hoofdgezwel wordt zeer dikwijls te gelijker tijd de verlenging van het hoofd (oblongatio capitis) en het over elkander schuiven van de schedelbeenderen (int er cal ati o ossium capitis) waargenomen. Ook tegen deze ongemakken hebben wij gewoonlijk niets te doen ; maar derzelver genezing aan de natuur overtelaten. li ij het verlengd zijn van het hoofd zoeke men tegen te gaan, dat de vroedvrouwen roekeloos , naar het voorbeeld van hare niet onderrigte voorouders, door ruwe handgrepen het lioold eenen ronden vorm trachten te geven, daar zij door deze op de hersenen aangebragte drukking tot zenuwtoevallen cn zelfs tot den dood van het kind zouden kunnen aanleiding geven. Göiis zoude , zoo als Brosios (2) ons mededeelt, bij geringen graad van in ter calatio ossium capitis, de terugbrenging van de schedelbeenderen in derzelver normale ligging en daarna aromatieke omslagen hebben aanbevolen, welke de huid van het hoofd zamentrekken, en bewerken zouden, dat ook de beenderen zich regelmatig in elkander zouden voegen ; bij de volkomene over elkander schuiving van de beenderen is derepositie dikwijls niet mogelijk, en volgt gewoonlijk de dood. 4) Het hoofdbloedgezwel der pasgeborenen. (Ecchymoma capitis, cephalaematoma). Geheel onderscheiden van het gewone hoofdgezwel zijn de bloedgezwellen aan het hoofd der pasgeborenen , die reeds daarin van het eerstgenoemde afwijken, dat zij gewoonlijk bij de geboorte nog niet aanwezig zijn , maar eerst na dezelve ontstaan , zoo als wij zelve dikwijls hebben waargenomen, en zoo als dit ook door Fbilbm, Schmalz (3), v. !' Komt: i> (4), Becker (5), ilöre (0), Wendt, Carcs, Mekde (7) en anderen (1) Summariuni des Neuesten und Wissenswiirdigstcn aus der gesamuiten Medicin. Leipz. 1851). Bd. XI. Heft. 4. (2) Ilufeland's Journal der praktischen Heilkunde. 1825. April. (3) Versuch einer mediein-chirurg Diagnostik. 3. And. Dresden , 1816. (4) Theoretisch-praktiselies llandb. der Geburtsliiilfe. 7. Aufl. Weimar 1822. (8) Ilufeland's Joiirn. der prakt. Heilkunde. 1823. Octobr. (0) De tumore cranii rccens natorum sangiiineo et externo et interno. Berol. 1824. 4. (7) Gemcins. deutsclic Zcitselir. fur Geburtsliiilfe. Bd. III. S. 811. fcevestigd wordt. Tn. ScuarofeB, (1) nam zelfs bij een kind van 24 weien aan de linkerzijde vat» de spina oncipilis een hoofdbloedgczwel waar, dat zich laat gevormd en longzaam ontwikkeld had. Onder den naam van hoofdbloedgezwel verslaat men een Omsnlipwon, week, golvend, en, naar het schijnt, onpijnlijk, door bloeduitstorting onder de hoofdbekleedselen ontstaan gezwel, van de grootte ecner boon tot die van een balt ganzenei, welks warmtegraad gewoonlijk van dien van het overige gedeelte van het hoofd niet onderscheiden i3. Bij liet hoofdbloedgezwel is de het gezwel bedekkende huid ongekleurd , terwijl zij bij het hoofdgezwel blaauw of zwartachtig-blaauw voorkomt. Het ontstaat nu eens gedurende, meestal spoedig na de verlossing, slechts zelden na een tot drie dagen; terwijl het zich vormt, is het deegachtig, nadat, hetzelve in grootte toegenomen is, strak en elastiek op het gevoel. Het meest komt het aan de wand-beenderen, vooral aan het regter voor; intusschen wordt het ook in de voor- en achterhoofdstreek , het zeldzaamst aan de slapen, waargenomen. Valleix (2) geeft de plaats , waar dit gebrek gewoonlijk aanwezig is, naauwkeuriger op, en bepaalt deszelfs zetel op den achtersten bovensten hoek van het regter wandbeen. Burcbard vond 30 dergelijke bloedgezwellen opliet regter, 17 op het linker wandbeen, 3 op het achterhoofds- en 1 op het regter voorhoofdsbeen. Wanneer op beide wandbeenderen te gelijk bloedgezwellen bestaan , vinden wij dezelve altijd door den pijlnaad gescheiden, daar zich het beenvlies aan de randen van de beenderen niet losmaakt. Strekt zich een bloedgezwel wezenlijk over eenen naad of eene fontanel uit, dan is het door uitstorting onder de aponeurosis ontslaan. — In de meeste gevallen komt slechts een bloedgezwel voor; intusschen zijn de waarnemingen van bloedgezwellen, die op beide zijden te gelijk aanwezig waren , niet zeldzaam, ja zelfs heeft men er nog meer te gelijk bij hetzelfde individu aangetroffen ; zoo hebben b. v. fiuRDAcn , Bukcdard en Trefort (3), bij een kind drie bloedgezwellen gezien, van welke er op ieder wandbeen een, het derde op het achterhoofdbeen voorkwam. — Gedurende de eerste zeven tot negen dagen schijnt het gezwel meer en meer toe te nemen, vooral in hoogte en strakheid, minder in omvang. De algemeene gezondheidstoestand van het kind is gewoonlijk ongestoord ; Gölis wil echter ten gevolge van deze kwaal eenen toestand van verdooving bij een kind hebben waargenomen, en Diepfenbach vindt het gemakkelijk te verklaren , dat bij eenen aanmerkelijken omvang van het hoofdgezwel, wanneer daarbij de galea aponeurotica sterk gespannen is, eene zamendrukking van de schedelbeklecdselen, en derhalve ook van de hersenen kan plaats hebben. Bij het inwendig bloedgezwel, over hetwelk wij later zullen handelen, is het voorzeker met den algemeenen gezondheidsstoestand anders gesteld; intusschen merkt ook Wokurka Op , dat bij buitengewone vulling van het gezwel, een toestand van verdooving bij het kind wordt waargenomen , dat, wanneer het gezwel niet geopend wordt, het kind allengskens den lust tot zuigen verliest, dat het bij het drinken dikwijls op (1) Mecklenbiirg. medicin. Conversationsblatt. 1841. Nr. 11. (2) Clitiiqne des nialadies des enfans nouvcau-ncs. l'aris, 1838. 8* ]>. ÜÜO. (5) Hohcher's llatinüversche Annalen. Bd. V. Heft. 2. houdt, onrustig wordt, veel schreeuwt, dat het bleek wordt, »poedig vermagert en dat er eindelijk stuiptrekkingen on,B|aaU j welke de voorboden des doods zijn. OnrWa geneeskundigen hebben het lioofdbloedgezwel niet gekend; wel heeft J. A. Burchard (1) aangetoond , dat reeds Aétius (2), B. Vai.estisds (3) en F. Madriceau (4) hetzelve hebben waargenomen ; F. B. Osiander (5) heeft echter het eerst eene eenigzins naauwkeurige beschrijving van hetzelve gegeven, ofschoon hij deze gezwellen nog als abnormale fontanellen beschouwt. Eenige geneeskundigen , zoo als Burchard , Sciimalz , Feiler (6) , Eu. v. Siebold (7), F. B. Osiander en Hüter (8) hebben gezamenlijk de huid van het hoofd, welke het gezwel bedekt, abnormaal gekleurd aangetroffen, en zijn derhalve met de waarnemingen der meeste geneesheeren in strijd; dit wordt echter daardoor zeer goed verklaarbaar, dat gelijktijdig op die plaats het gewone hoofdgezwel zal hebben bestaan. Dit gelijktijdig voorkomen van het oedemateuse hoofd- en hoofdbloedgezwel is ook misschien in sommigegevallen oorzaak van de aanmerkelijke grootte. Zoo zag b. v. Ed. van Siebold (9) een hoofdbloedgezwel van de grootte van eene mansvuist; dit zoude derhalve de geheele bloedmassa van het kind in zich bevat hebben , wanneer het niet door de waterzuchtige zwelling van de hoofdbcklecdselen zoo groot voorgekomen was. Onderzoekt men de basis van het gezwel met de vingers , dan ontdekt men eenen verhevenen, harden, de zwelling omgevenden ring , die in het tijdperk van de hoogste ontwikkeling der kwaal nooit ontbreekt, en welken MiciiAëiis als karakteristiek heeft opgegeven. Miciuëus was van gevoelen , dat bij het hoofdbloedgezwel de bovenste beenplaat van het wandbeen altijd ontbrak; dit is echter niet het geval, want in meerdere gevallen hebben wij ons, na het openen van zulke gezwellen door middel van de sonde , overtuigd , dat de beenplaat onder het bloedgezwel glad en gezond was. Indien Miciuëus in een enkel geval het ontbreken van de bovenste beenplaat heeft waargenomen, dan was dit misschien, zoo als Pu. DoEPr (10) vermoedt, ten gevolge van verettering of beenzweer. Wel is waar zijn eenige gevallen bekend geworden, waarin het onder de bloeduitstorting aanwezige beenstuk ziekelijk werd aangetroffen (11), (1) De tuinore cranii reeens natorum sanguineo symbolae. Vratislaviae. 1857. 4. (2) Aëlii Amidenij librorum medic. Libr. VI. Toin. I. Venet. 1534. Fol. 99. (5) Ephemerid. natur. curiosor. Dec. II , an 2. 1685. obs. 162. (4) Traité des nialadies des femmes grosses. Livr. III. c. 24. (8) Beobaebtungen, Abbandl. und Nachrichten iiber Krankheiten der Fraucnzimmer und Kinder. Tubingen, 1787. S. 258. (6) 1'adialrik. S. 34. (7) Journal fiir Geburtshiilfe. Bd. IX. Ileft. I. S. 47. (8) Gcuieins. deutsebe Zeitsehrift fiir Geburtskunde. Bd. IV, Heft. 2. S. 223. (9) Journal fiir Geburtshiilfe. XIII. 1. 1853. (10) Sammlung vermisehter Abbandl. aus dem Gebiete der Heilkunde von einer Gesellsebaft prakt. Acrzte zu St. Petersburg. V. Hamburg, 1855. 8. (11) Mcissner's Forschungen des 19. Jabrhund. Bd. VI. S. 143. 7,00 als Borciiard dit gezien en afgebeeld heeft; in de (alrijke gevallen celilei' waarin de beenderen geheel gezond waren, werd de schijnbare beenring rondom liet gezwel desniettemin waargenomen. Wij willen geenszins tegen" de naauwkeuriglieid der anatomische en microscopische onderzoekingen (1) van Burciiard en Purkinje , waaruit blijkt dat wel degelijk aan de beenderen, die onder het bloedgezwel liggen, eenige ver-anderingen zijn waar te neinen , het minste inbrengen of dezelve in twijfel trekken , maar wij zien die veranderingen (l.e welen de ruwheid en eene zekere poreusheid van de oppervlakte \an het been), slechts als het gevolg , en niet als de oorzaak der ziekte aan, en wel in zoo verre als het gevolg, als zich op de van het beenvlies afgescheiden beenderen bcenzelfstandigheid ongelijk afzet, die zich somtijds in den vorm van korreltjes of plaatjes laat verwijderen. Van daar, dat men bij de door opslorping genezen bloedgezwellen , gewoonlijk nog langen tijd eene ligte verhevenheid waarneemt, die men als eene verdikking van het been beschouwen moet. Voor het gevolg van eene vernietiging van het been , door het bloedige extravasaat, mag deze ruwheid niet worden gehouden, want brrcdard voegt uitdrukkelijk bij zijne waarneming, dat hij nooit beenzweer of beenversterf heeft aangetroffen. Ook Pauli (2) stemt daarmede in , dat noch het been , noch het beenvlies primair zijn aangedaan. Vraagt men naar de oorzaak van den verhevenen ring, dan vindt men daaromtrent verschillende verklaringswijzen opgegeven, v. Siebold meent, dat dit tot dwaling aanleiding gevende gevoel uit de opligting van het beenvlies deszelfs oorsprong neemt; misschien ontstaat het ook wel daardoor, dat de huid daar, waar zij nog op den schedel ligt, dikker is dan daar, waar zij van denzelven is losgemaakt, en het onder dezelve aanwezige celwijsweefsel verloren gegaan , of door het contentum zamengedrukt geworden is. Valleix (3) heeft verschillende vormen van deze wrong waargenomen , en beweert, bij lijkopeningen meermalen den wezenlijk beenigen rand in den omtrek van het gezwel te hebben losgepeld. Flacbs (4) vermoedt, dat deze rand aan een plastisch proces , hetwelk zich in den omtrek van het gezwel vertoont, overeenkomend met de uitzweeting van het beenweer, dat bij beleediging van het beenvlies , als eene poging tot genezing door de natuur wordt daargesteld , deszelfs ontslaan te danken heeft; en P. Dubois (5) is van oordeel, dat het gevoel van dezen beenrand van de verharding, of misschien beginnende verbeening van een gedeelte van het pericranium, dat het gezwel aan deszelfs basis omgeeft , afhangt. Wij zijn echter genoodzaakt deze gevoelens in het algemeen tegen te spreken, omdat in de meeste gevallen na de opening en ontlasting van het gezwel deze scherpe rand verloren gaat, ten bewijze , dat dezelve meestal op eene dwaling van het gevoel berust. Heeft zich wezenlijk een bcenige rand gevormd , zoo als Valleix misschien heeft waargeno- (t) Burcliard, 1. e. p. 19. (2) Casper's Woehenschrift. Berlin, 1841. Nr. 39. (3) Journal hebdomadaire ele. 1833. Nr. 30, 32. 1836. Nr. 1. Vergel. Schmidt's Jabrb. Bd. X. S. 190. Valleix, Clinique. p. 834. (4) Schmidt's Eneyclop'adie u. s. w. Bd. IV. S. 238. (o) Dietionnaire de Médécine ou Répertoire général des sciences médi- cales. II. Édit. Paris, 1834. men, Jan kunnen wij het ontstaan daarvan op dezelfde wijze verklaren, als de boven beschrevene ruwheid van de beenplaat onder het gezwel. Doepp beschouwde dezen ring als een laag gestold bloed, en verzekert eenpraeparaat daarvan te bezilten; en Griesselich (1) hield denzelven voor losgemaakt en gezwollen pericraninm, terwijl Valleix dit laalsle onveranderd en doorscllijnend aantrof. Wij houden ons overtuigd, dat deze voelbare rand het gevolg is van eene zaïnenpersing, of van het verlies van het onder de huidbekleedselen aanwezige celweefsel; want in de eerste dagen na het ontslaan van het cephalaematona wordt dezelve, zoo als ook F. L. Fejst (2) zeer te regt aanmerkt, niet waargenomen , maar treedt eerst langzamerhand, meer en meer duidelijk te voorschijn, in dier voege, dat men denzelven gewoonlijk aan den bovensten en voorsten rand , naar den pijlnaad en het voorshoofdbeen toe, het eerst en sterkst waarneemt; meestal is na het ontlasten van het uitgestorte vocht, zoo als Brandenbdrg-ScnaFER (3) onlangs weder aangetoond heeft, niels meer van denzelven te bespeuren (xxix). In twee gevallen nam Nïgele klopping in het gezwel waar; volgens Hüre is dit een gewoon verschijnsel, en ook andere geneesheeren (4) hebben iets dergelijks waargenomen, hetgeen zij als een gekraak in het gezwel, hetwelk men bij het opleggen der hand waarneemt, beschrijven. De meeste waarnemers konden niets daarvan ontdekken. Burciiard is van gevoelen , dat zich vooral in die gevallen klopping zal voordoen, waarin niet het uitwendig hoofdbloedgezwel levens een inwendig in verband staat; dit geeft ons aanleiding , eenige woorden over de verschillende soorten van dit ongemak hierbijtevoegen. Men heeft tot heden drie verschillende soorten van hoofdbloedgezwellen aangetroffen. De eerste is de subapo neuro tisch e , die zelden voorkomt, wier beslaan echter door Velpead , P. Dcbois , Wokirka (5), I!m:I)Elocoi:e(6') , Valleix (7)en anderenbuiten twijfel gesteld is. F. Pauli(8) dwaalt, wanneer hij deze soort als de meest gewone of alleen voorko- (1) Rust's Magazin. Bd. XXXV. S. 230. (2) Ueher die Kopfblutgeschwiilst der Neugebornen Mainz, 1830. 4. S. 9 en 40. (3) Meeklenb. Med. Conversat. Blalt. 1841. Nr. 4. (xxix) Hoewel wij tegen deze verklaringswijze van den schrijver niets willen inbrengen , wenseben wij evenwel hier nog bij le voegen , dat de aanwezigheid van dezen rand tevens afgeleid is geworden van de nederdrukking der bovenste beenplaat, door het op dezelve zich bevindende extravasaat, waarvoor het eerst later ontstaan van den rand, wegens de grootere spanning, en het verdwijnen van denzelven na de ontlediging van het gezwel, wel pleiten kunnen. Vert. (4) Levret, Journ. de Hedécinc. 1772. p. 411. — Brandau, Diss. ecehymoinata capilis recens natorum sistens. Marburgi, 1824. p. 8. — Ileyfelder, Studiën ini Gebiet der Heilwissenschaft. Stuttgart. 1839. Bd. 11. S. 221. — Burciiard, 1. e. p. 17. Sq. — Patzoll in IPeitenweber's Beitriigen , enz. Bd. IV , Heft. I. (Si) Mediein. Jahrb. des k. k. österreieh. Staats. Neuesle Folge. Bd. IV. (6) Art des accouchcments. I. Part. Chap. 2. Scct. II. (7) Clinique des maladies des enfans nouveau-nés. p. 497. (8) Casjyer's Wochenschrift. Berl. 1841. Nr. 39. mende beschouwt. Dezelve schijnt het gevolg van ccne sterke drukking bij de geboorte of van de èene ol andere werktuigelijke inwerking na dezelve , in de meeste gevallen echter de uitgang van het gewone hoofdgezwel te zijn, wanneer dit eenen lioogen graad bereikt heett. De tweede soort van lioofdbloedgezxvel is die, waarbij het bloed zich onder het pericraniuin ophoopt. Zij komt het incest voor en onderscheidt zich van de zoo even genoemde daardoor , dat bij haar gewoonlijk geen hoofdgezwel aanwezig is , dat zij naauwkeurig begrensd, en de vochtgolving in haar duidelijker te ontdekken is , welke bij de eerstgenoemde gewoonlijk eerst na de verdeeling van de waterachtige zwelling der bekleedselen wordt waargenomen. Eindelijk is bij de laatste de opgegeven schijnbare beenring in den omtrek van het gezwel door het gevoel te ontdekken , welke bi'j de eerste soort altijd ontbreekt. De derde soort is die , waarbij zich *et' bloed onder den schedel of met andere woorden tusschen de schedel beenderen en het harde hersenvlies uitstort (Cephalaematoma meningeurn). Deze vorm is het eerst door Höre opgegeven geworden , die onder de plaats, waar het uilwendig hoofdgezwel zat, ecne bloeduitstorting van de uitgebreidheid van een duivenei, tusschen de schedelbeenderen en de losgemaakte dura mater, tusschen beiden echter eene doordringende beenspleet, ontdekte. Eene met deze zeer overeenkomende waarneming hebben wij (1) bij een kind, na eene zeer moeijelijke tangverlossing gedaan ; hetzelfde zagen ook Hüter (2) en Merrem (3). len opzigte van dezen laalsten vorm stemmen wij intussclien met Ciielius en Dieffekbacii (4) overeen, dat het aannemen van denzelven willekeurig is , daar de bekend gemaakte gevallen gezamenlijk zich in niets van de gewone beleedigingen van het hoofd onderscheiden. Een inwendig hoofdbloedgezwel kan men slechts aannemen , wanneer aangetoond wordt, dat hetzelve vroeger aanwezig was , dan de spleet, of zonder deze voorkomt, en niet het gevolg van dezelve is. Ook Baron's waarnemingen komen geheel en al in dit opzigt met de zoo even genoemde overeen , en slechts Moreae beweert ten opzigte van de waarneming, welke hij aan 1». Dübois heeft medegedeeld , dat op de plaats , waar het inwendig bloedgezwel voorhanden was , geene beleediging van het been was te bespeuren. Dit enkele geval is op verre na nog niet toereikend, om alle de bedenkingen , welke tegen het voorkomen van het inwendig hoofdbloedgezwel kunnen worden aangevoerd , uit den weg te ruimen. In het geval van E. v. Siebold (5), waarin ook een in- en uitwendig bloedgezwel gelijktijdig voorkwamen , werd op den 4den dag de operatie gedaan en het been bruinachtig rood aangetroffen; of er eene spleet in hetzelve te bespeuren was, wordt niet opgegeven; wel echter vond in Burciiard's ((>) geval duidelijke gemeenschap door eene opening in het wandbeen, tusschen het in- en uitwendig hoofd-bloedgezwel plaals. Het is moeijelijk te bepalen, hoe dikwijls de hoofdbloedgezwellen voorkomen, daar menig geneesheer bij eene uitgebreide praktijk dezelve (1) Forsehungen des 19. Jahrh. VI. 145. (2) Gemcins. deutsehe Zeitschrift fiir Geburtskunde. II. 2. 239. (3) Ibidem. VI. 138. (4) Rust's llieoret. prakl. Handb. der Chirurgie in alphab. Ordnung. I. S. 12S. j[S) Journal fiir Geburtshülfe. lid. IX. S. 43. (6) 1. c. p. 30. slechts zelden, andere daarentegen bij mindere werkzaamheden, in torten tijd meermalen gezien heeft. Patzoli. nam in de burgerpraktijk allijd onder 400 kinderen één geval van hoofdbloedgezwel waar; wij hebben onder 3000 verlossingen 21 gevallen daarvan aangetroffen , zoodat 1 geval op 143 kinderen komt; ook Burchard levert een overzigt van 1409 in het verloskundig geslicht te iireslau geboren kinderen, onder welke zieh 13 gevallen met hoofdbloedgezwel bevonden, zoodat naar deze -verhouding het 108ste kind met dit ongemak behebt was. Deze laatste verhouding verschilt hoogstwaarschijnlijk daarom zoo zeer van de onze , omdat het grootsle getal der moeders voor de eerste maal baarden , en bij eerstgebor enen het voorkomen van hoofdbloedgezwellcn bijzonder dikwijls wordt opgemerkt (licscn, d'Oetrepont, v. Siebold, Bercijard). Het geslacht der kinderen schijnt niet geheel en al zonder invloed te zijn ; want onder 43 door Burchard opgegeven gevallen , in welk% het geslacht der kinderen werd opgeteekend, bevonden zich 34 jongens en 9 meisjes. De uitgang, welken de ziekte, wanneer liet bloed niet door eene operatie verwijderd wordt, nemen kan, is verschillend. Of de vloeistof wordt langzamerhand opgeslorpt, hetgeen in het grootste gedeelte der gevallen geschiedt en volkomen genezing ten gevolge heeft; of er volgt ontsteking en verettering, en wanneer ook nu nog liet gezwel niet geopend wordt, vernietiging van het been en dc dood. Zoo vond ScmvARz (1) in een geval, waarin het gezwel op den dertienden dag na de geboorte geopend werd, de schedelbeenderen door den etter aangetast, twee dagen later vloeide er met bloed gemengde etter door den neus, en daags daarna volgde de dood. NSgele (2) zag (naar hij meent ten gevolge van het te Iaat openen van een cephalaematoma) «en kind door aanmerkelijke uitvloeijing van met bloed vermengden etter zoo zwak worden , dat het zestien weken later, nadat er een stuk been afgestooten was, stierf. Door het afstooten van dit stuk was in het midden van het linkerwandbeen eene opening van 11" in doorsnede ■ontstaan. Ook Kopp zag het os bregmatis op die wijze doorboord worden en het kind sterven. Deze uitgang is echter gelukkigerwijze hoogst zeldzaam. CaELlts (3) zag het opgeheven pericranium door afzetting van beenmassa op hetzelve verdikt worden en langzamerhand verbeenen , zoodat door eene drukking op hetzelve eene crepitatie werd te weeg gebragt, overeenkomstig met die, welke men waarneemt, wanneer eeDe ingedrukte dunne metaalplaat door hare rekbaarheid weder hare vorige gedaante aanneemt. Dit verschijnsel, hetwelk wij dikwijls hebben waargenomen , en waarvan ook Feist melding maakt, neemt men gewoonlijk bij spontane genezing waar; later sluit zich het verdikte pericranium aan de beenderen van den schedel aan , en derhalve vindt men naderhand bij lijkopeningen, op de plaats waar het bloedgezwel bestaan heeft, altijd eene duidelijke verdikking van het been. Trefurt deelt niet in het gevoelen van Chelius , dat de alzetting van been-massa op het pericranium plaats heeft, maar gelooft veeleer, dat dezelve in de ruimte tusschen het (1) v. Siebolil's Journ. fiir Geburtshiilfe. Bd. VII. S. 447. (2) C. F. Nagele, Erfahrungen tl. Aldiandlungen aus dem Gebict der Krankheiten des weibl. Gesclileclits. Mannlieiin, 1811. (3) llandbuch der Chirurgie. II Bd. III Aufl. Heidelberg und Leipzig. 1829. pericranium en de uitwendige beenplaat wordt afgezet, misschien wel het eerst in het aan de onderste oppervlakte van het beenvlies aanwezige celweefsel. Wij houden ons overtuigd, dat deze afzetting aan beide zijden te gelijk plaats heelt, zoowel op het wandbeen, hetwelk men dikwijls na late opening van het gezwel ruw op het gevoel heeft aangetroffen, als op het pericranium, hetgeen zich door de crepitatie of de aan eene dunae metaalplaat eigene elasticiteit, te kennen geeft. Ook Sciijhtt , °ri . AGE0K vv'"en dergelijke daadzaken hebben waargenomen. De verdikking van het pericranium zagen ook Dieïfenbacii , ELsassER (1) en v alleïx. Höre had reeds in een geval waargenomen, dat de plaats op het wandbeen, waar het bloedgezwel zich vroeger ontwikkeld h?d, boller geworden was. Becker vond , drie jaren na het verdwijnen van een zeer aanmerkelijk hoofdbloedgezwel aan het regter wandbeen , de oppervlakte van dit been op sommige gedeelten zeer uitpuilend. Met betrekk'ng tot de aetiologie van deze ziekte zijn zeer vele uiteenioopende meeningen geuit. Borghard gelooft, dat inzonderheid zwakke, tot dyskrasien neiging hebbende kinderen, uit zwakke , ter naauwernood ontwikkelde , klierachtige of wel den kritischen ouderdom naderende vrouwen , tot hoofdbloedgezwellen aanleg hebben ; wij hebben echter het ongemak ook dikwijls bij goedgevoede kinderen van sterke moeders, ten gevo ge van te haastig afgeloopen verlossingen , waargenomen ; ook Trefirt zag hetzelve dikwijls bij groote en sterke kinderen. Boven al is de oorzaak van het ontstaan in werktuigelijke beleediging gezocht geworden. J. Cu. G. JÜRGzegt, dat deze bloedgezwellen aan iedere plaats van het hoofd , die bij dc verlossing is gedrukt geworden , kunnen voor"omen, iet meest echter aan de achterste zijde van dc wandbeenderen worden opgemerkt. Daar men echter deze' kwaal het meest na gemakkelijke en snelle verlossingen meent te hebben zien ontstaan , hébhen vele geneeskundigen (v. Siebold , Miciuëiis , Nügele , Schmitt , Pa1e1ta, Zeller , Höre , v. Froriep deze meening verworpen, ofschoon ook em>t , Osiander d. V., Cheliüs , Carus , Caperon , Becker en Kieiiï er voor houden , dat de ziekle van mechanische oorzaken kan afhangen. 1' eieer houdt eene ongunstige ligging en langdurige beklemming van het hoofd in het bekken voor de oorzaak, ofschoon de ondervinding rit niet bevestigt. Marxsen (2), welke bij een kind van achttien weken oud , na eenen val uit het bed , waarbij het op het hoofd nederkwam , een bloedgezwel zag ontstaan, hetwelk alle kenteekenen van een ecchymoma capitis recens natorum vertoonde, meent daarin het bewijs 'e zien, dat het hoofdbloedgezwel gewoonlijk wel van werktuigelijke bèeedigingen afhangt, en verklaart deszelfs ontstaan bij spoedig verloopende ^ei ossingen daardoor, dat enkele deelen van het hoofd plotselijk en met geweld tegen de hardere deelen van het bekken gedrongen worden, waar( oor gemakkelijk drukking van een of ander gedeelte, wrijving , kwetsmg ol scheuring der teedere bloedvaten kan ontstaan. Ook ISramdenbutc.-bcnaFER zag een hoofdbloedgezwel bij een kind ontstaan, dat door deszelfs moeder staande geboren was, en met het hoofd op een (1) Schmidt's Jabrbiicher etc. Bd. VII. S. 324. (2) Pfaff's Mittheilungen. Heft 9 en 10. 183ü. (3) Henke's Zeilschrift fiir die Slaatsarzneikunde. 23 Erganzgsheft. °13 voetbankje gevallen was. F. (3) gelooft het ontstaan van een cepha> laematoma met cenen val, dien de moeder kor voor hare bevalling deed in verband te mogen brengen. Vallei* , die bij het onderzoek der schedels van pasgeborenen bijna altijd ecchymosen op verschillende plaatsen van het hoofd, die zich naar de verschillende bgguig van het hoofd van het kind gedurende de verlossing rigttcn, aantrof, beschouwt dezelve als den laagtsten graad van het hoofdbloedgezwel, en is geneden dezelve als gevolgen van de kringvormige drukking te beschouwen welke de hals der baarmoeder op het kinderhoofd uitoefent. Voor' dit frevoelen schijnen in den eersten oogopslag die gevallen te „leiten , waarin men het hoofdbloedgezwel reeds gedurende de verlos- , na ontsluiting van den mond der baarmoeder ontdekte , waaromtrent verscheidene waarnemingen van d'Octrepokt , F . Kraus, J. J. I, Lang (1) door ons zijn opgeteekend; aan welke zich nog daarenboven die van Forti*, Stolz, Bbrbacii en Trefcrt aansluiten en waar. van ook onlangs Elsbsser (2) een geval heeft medegedeeld. Maar met dit gevoelen zijn onze waarnemingen, alsmede die van IV-igele , IIuter , LLrd, Hetïelder (3) Valleix (4) en Wagstaffe (5) over het voorkomen van hoofdbloedgezwellen na stuit- en voetgeboorten in tegenspraak. Eene insgelijks op werktuigelijke invloeden gegronde maar van de zoo even opgegevene, afwijkende meening verdedigt Wokurka. Uit zijn waarnemingen gelooft hij hel besluit te mogen trekken, dat het l.oohlbloedgezwel van eene met sterkere of zwakkere drukking gepaaide, zelden door eene enkele, maar meestal door het zamentreflen van velschillende omstandigheden te gelijk ontstaande uitrekking van de week deelen van het hoofd afhangt, waarbij de vaten, uithoofde van de aan de kinderlijke bewerktuiging eigendoimnelijke geaardheid , in diervoege jijden dat zij , door verzwakking van dcrzelver tonus en daardoor veroorzaakte ziekelijke doordringbaarheid , eene doorzijpeling van het bloed toelaten Aan deze meening sluit zich die van Brandau (6) het naast aan, welke het denkbeeld uit, dat de kwaal uit eene aangeboren verslapping der bloedvaten van liet hoofd ontstaat, welke echter hoogstens als voorbesehiktheid gevende oorzaak in aanmerking kan komen. Ook Stein houdt eene van den gewonen toestand afwijkende vorming der vaten voor de oorzaak van het ontstaan van liet hoofdbloedgezwel. \Vagstaïfe wil niet beslissen, of hij hetzelve aan de zwakte of aan de zickehjke geaardheid van de vaten moet toeschrijven , en van Siebold is van oordee , dat aan deze ziekte eene gelijke abnormiteit ten gronde ligt, als aan den naevus mater/lus (xxx). Daarentegen tracht Wokurka te doen begrijpen, (1) Forschungen des 19. Jahrh. ete. Bd. VI. S. 142. (2) Schmidt's Jahrhiichcr. VII. S. 524. (5) Studiën im Gehiet der Ilcilwissensehaft. II. Bil. Stultgart, 1839. 8. S. 218. (4) Io. op. cit. S. 544. (15) The Lancet. Vol. I. No. 9. 1838. (6) Ecchymomala capitis recens nalornm. Marburgi , 1824. 8. (xxx) Testen den menigvuldigen oorsprong van het hoofdbloedgezwel int aangeboren gebreken der vaten of des schedels, strijdt te rrgt de te spoeidige en vaak zonder nadeeligc gevolgen plaats hebbende genezing. '' heelmeester in het hópital des enfans nonveau-nés te Weenen beschouw het cephalaematoma als liet gevolg van eene act.ve hacmorrhagie, die tusschen den 14*» en 50"« dag verdwijnt , en li.sschen het P«licr»"'" " en het been een coagulum nalaat, dat naderhand opgeslorpt wordt. Wordt ■ dat in do bewerktuiging van het kinderlijk ligchaam wel teederheid, inaar geenc slapte voorlieerscht, en verslapping wel verwijding der vaten en bloedophooping in liet inwendige van den schedel, maar niet liet barsten van de wanden en de uitstorting van het bloed enkel op de oppervlakte der schedelbeenderen begunstigt en te voorschijn brengt. Ook bemerkt Wokurka nog , dat reeds deswegen verslapping der vaten in het algemeen en van het hoofd in het bijzonder niet kan worden aangenomen , omdat men dezelve alsdan het meest bij te vroeg- en ontijdig geboren kinderen moest waarnemen, waarmede de ondervinding echter geenszins overeenstemt. — Klein (1) beschouwt bet barsten der vaten, gedurende het staan van het hoofd aan den rand van bet bekken , als de oorzaak , hetgeen echter daarom bestreden is, omdat het bloedgezwel het meest na gemakkelijke en regelmatige verlossingen voorkomt, ofschoon het ook door Trefurt, door ons en Lijm pk (2) na zware verlossingen is waargenomen. Wij zelve hebben ons vroeger er voor verklaard, hetgeen ook het gevoelen van Osunder d. V. en Neumash (3) is , dat liet hoofdbloedgezwel door uitrekking en verscheuring der door de gaten van het wandbeen Ioopende slagaderen, bij het over elkander sehuiven van do schedelbeenderen veroorzaakt wordt, hetgeen juist bij gemakkelijke verlossingen, waarbij liet hoofd het meest medegeeft, des te eerder zoude kunnen plaats hebben; maar ook tegen deze wijze van beschouwing zoude men twijfel kunnen voeden, en nieuwere waarnemingen raden ons dezelve niet langer te verdedigen, ofschoon ook Pu. C. Hecker (4) onlangs zich voor dezelve verklaard heeft; want Dieffenbacii bewijst, dat zijn streven, om eenen of anderen grooten in het gezwel inmondenden vaalstam te ontdekken, vruchteloos geweest is, en bij de lijkopening van een aan eclampsie spoedig gestorven kind , bij hetwelk hij eene inspuiting door de carotis deed , overtuigde hij zich, dat het te voorschijn treden van de fijne injcctieniassa uit vele kleine vaatjes op de geheele inwendige oppervlakte der weeke deelen, geschiedde. Wanneer Miciuëus (5) het ontbreken van de uitwendige beenplaat van het wandbeen voor de cenige oorzaak der ziekte houdt en Paletta (f5) bij lijkopeningen van kinderen , die aan het hoofdbloedgezwel gestorven waren , ook inderdaad eene ruwheid aan het been waarnam, verwisselden zij oorzaak en gevolg met elkander. Intusschen kunnen zender twijfel gevallen met aangeboren gebreken in de vorming der schedelbeenderen voorkomen. Siécke (7) nam bij een kind van 3j jaar nog twee dit coaguhim te vroegtijdig verwijderd , dan kan er eene nieuwe liaemorrhagie ontstaan; men slc-lpe alsdan het bloed door eenen tampon, waarin men cellier bij zwakke caehectisclie kinderen niet altijd slaagt. Zoehrcr haast zich dan ook geenszins met liet openen bij dergelijke kinderen , le meer, omdat men voor ontsteking of ettering weinig behoeft te vreezen ; wordt hel been echter door deze laatste aangedaan , dan is de uitgang meestal doodclijk. Verl. (1) IIufeland's Journal. 181S. Nobr. (2) Oeslerr. med. Woebenschrift. 1842, Nr. 11. (5) Rust's Magazin f. d. g. II. l)d. XXI. lift. 2. (4) De cephalaematomale neoiiatoruni. Diss. Marbuigi , 185Ö. 8. (8) I!ufeland's Journ, lid. XVIII. 1804. April. (6) Eïcercitaliones pathologicae. Mailand, 1820. (7) Rust's Magazin f. d. g, H. Bd. LV11I. Ileft. I. ►openingen ter grootte van een nieuw vijfstuiverstuk aan beide zijden van den angulus frontalis als product van gestremde vorming waar; en Ai.uf,rs (1) zag, ten gevolge van een zoodauig gemis van been, in verscheidene gevallen huematomtt ontstaan. Door Rainer s bewering, welke J. J. L. Lang (2) mededeelt, dat liet hoofdbloedgezwel meestal bij kinderen wordt aangetroffen, wier lials door de navelstreng omsnoerd was, is volstrekt niets bewezen; want naar alle waarnemingen, welke wij van omsnoering der navelstreng bezitten, zoude deze hoogstens als aanleiding gevende oorzaak in aanmerking kunnen komen. Wij zouden ons derhalve aan diegenen moeten aansluiten, die de oorzaken van het ontstaan van deze kwaal als onbekend beschouwen , indien ook de nieuwste onderzoekingen aangaande de structuur der scliedelbeenderen bij pasgeborenen , ter verklaring van de aetiologie , niet toereikend mogten worden geoordeeld. P. Dubois merkt namelijk aan , dat de nog onvolkomene verbeening der schedelbeenderen zich vertoont in den vorm van naast elkander liggende vezels, die van de lubcra parietalia, als van een gemeenschappelijk centraalpunt uitgaande, naar de peripherie van het been divergeren. Daardoor vertoonen deze beenderen het kenmerk van een spongieus ligchaam en schijnen van eene groote hoeveelheid bloed doordrongen .hetwelk men, bij inspuitingen, uit de van het periosteum ontdane oppervlakte der beenderen duidelijk ziet te voorschijn treden. Daar derhalve het in de mazen der beenderen bevatte bloed slechts door de dura mater en het periosteum , welke beide de oppervlakten des schedels overtrekken, ingesloten is , is er slechts een op het hoofd van het foetus werkejid geweld noodig , hetpeen bij de verlossing nooit ontbreekt, om de kwaal te voorschijn te roepen (xxti). Verder merken wij op, dat men zich eigenlijk verkeerd uitdrukt , wanneer men beweert, dat het hoofdbloedgezwel meestal na gemak kelijkc verlossingen voorkomt; het is veeleer liet gevolg van spoedige, of haastig afgeloopene verlossingen , bij welke juist eene aanmerkelijke kracht door de baarmoeder op het kind wordt uitgeoefend , en hoe plotseliiker deze geweldadige inwerking geschiedt, des te nadeeliger wordt zij voor het kind gedurende de verlossing. Valleis , welke insgelijks aan deze structuur der beenderen van het hoofd het meeste gewigt hecht, is van oordeel, dat bij eene drukking, vooral bij eene kringvormige, op zulke onvolkomen verbeende plaatsen, het bloed ligt aan de oppervlakte moet doorzijpelen, en enkel door den aandrang tegeneen gedeelte van het pcricranium, het loslaten van hetzelve moet veroorzaken. liet bloed hetwelk in het gezwel bevat is, vindt men bij vroegtijdige opening van hetzelve gewoonlijk ligtrood , later zwartachtig; na een,ge weken, verkrijgt het de dikte van siroop; zells is het dan, zoo als Val- (n Canslatl, Jahresbericht über die Fortsehrilte der gesammten Medici». Jahrg. 1. Heft 1. S. 17. Vergelijk lSurcliard, 1. c. p. 50. Tab. I en II. (2) Dc ecchymomate seu de abscessu capilis sanguineo recens natorum. Landishut, 182ü. 4. (xxxi) Uit dezelfde theorie verklaart P. Dubois het veel zeldzamer, maar toch mogelijk ontstaan van het cephalaematoma memngeum , zonder 1'issuren van den schedel, wanneer namelijk de duramenivx zich van de binnenste schedelplaat afscheidt. —Volgens Honoré Chuilhj kan die bloeduitstorting zoo wel tusschen het harde hersenvlies en den schedel, als in het diploë aanwezig zijn. er ' ieix , bimcatrd en anderen hebben waargenomen, gestold. Zelden of'nooit echter zal wel de geheele intioud geronnen zijn, maar men vindt gewoonlijk , zoo als Ludwig (1) te regt opmerkt, in het vloeibare bloed gestolde gedeelten. Buscn (2) beschrijft het uitgestorte bloed als eene teerachfige massa. Nog later, wanneer de natuur reeds begonnen heeft, het zelve op te slorpen, vindt men somtijds nog slechts eene geleiachtige vloeistof. Ten opzigte van de overeenkomst en het verschil tussclien het hoofdbloedgezwcl en de hersenbreuk der pasgeborenen , heeft Nïgele (3) verscheidene voortreffelijke wenken gegeven. Beide ziektetoestanden komen daarin overeen, dat de kleur der huid die het gezwel bedekt, volstrekt onveranderd is, — dat beide omschreven zijn, — dat het kind bij de aanraking van dezelve geene pijn uit. Onzekere teekenen zijn : dat drukking op eene hersenbreuk slechts zelden stuiptrekkingen en opheffing van alle levensuitingen bewerkt, en dat het ook somtijds bij zeer gespannen hoofdbloedgezwellen het geval is, dat het kind door eene drukking in cenen toestand van verdooving gehragt wordt ; — dat men bij eene hersenbreuk in geenen deele altijd klopping kan waarnemen , en dat deze integendeel somtijds bij het hoofdbloedgezwel voorkomt; — dat eindelijk de hersenbreuk evenals het hoofdbloedgezwel, het gevoel van vochtgolving kan aanbieden , wanneer namelijk te gelijkertijd water in dezelve bevat is. Daarentegen wordt de breuk der hersenen nooit aan de wandbeenderen, maar altijd aan de naden en fontanellen aangetroffen, terwijl het hoofdhloedgezwel juist altijd op eerstgenoemde plaats verschijnt. Het hoofdbloedgezwel verandert niet van omvang bij drukking , terwijl de hersenbreuk zich gemakkelijk laat indrukken, waarop sopor, stuiptrekkingen, braken en andere zenuwtoevallen ontstaan; slechts in die zeldzame gevallen zoude dit punt van onderscheiding wegvallen , waarin door een gebrek in de beenvorming een gedeelte van het wandbeen onder het bloedgezwel ontbrak. Bij het hoesten of schreeuwen neemt het door eene hersenbreuk ontstane gezwel in omvang toe, hetwelk bij het lioofdbloedgezwel niet plaats heeft, ja zelfs bij de in- en uitademing kan men bij de hersenbreuk een stijgen en dalen waarnemen , hetgeen bij het hoofdbloedgezwel al i ij cl ontbreekt. Eindelijk vertoont zich de aangeboren hersenbreuk gewoonlijk onmiddelijk na de geboorte , terwijl het hoofdhloedgezwel meestal eerst iets lateiontstaat , en slechts langzamerhand in omvang toeneemt. — Van het hoofdgezwel onderscheidt zich het cephalaematoma daardoor , dat het eerste reeds gedurende of dadelijk na de geboorte wordt waargenomen, eene blaauwachtige kleur heeft, niet naauwkeurig omschreven is , zich dikwijls over naden heen uitstrekt, week en deegachtig op het gevoel is, en gewoonlijk binnen 24 uren weder verdwijnt. Bevindt zich het cephalaematoma onder het hoofdgezwel, dan kan de onderkenning op den eersten dag twijfelachtig zijn, doch na de verdeeling van het hoofdgezwel bepaald onderscheiden worden. De waterzuchtige zwelling van de huid van het hoofd en de uitstortingen van bloed, die men niet zelden aan het hoofd der pasgeborenen aantreft, (1) Medicin. Zeilung vom Verein fiir Heilkunde in Prctissen. Berlin, 1840. Nr. 58. (2) Neue Zeitschrift fiir Geburtskunde. Bd. Y. St. 2. S. 284. (3) Ilufeland's Journ. der prakt. Heilkunde. 1822. Mai. bieden zulke eigendommelijk kcntcekenen aan, dat ecne vcrwisseiitijf niet liet hoofdbloedgezwel bijna onmogelijk schijnt. De ophooping van water of bloed heeft namelijk haren zetel onder de huid; eene daardoor omstaande zwelling is derhalve geheel week, en men mist bij dezelve de vastheid , de spanning en de veerkracht van het hoofdbloedgezwel. Ook is de schijnbare beenrand, die bij het laatstgenoemde gezwel aanwezig is, bij de eerste nooit voorhanden. Het sponsgezwel van het harde hersenvlies zal zich ten alle tijde van de bedoelde kwaal daardoor laten onderscheiden, dat deszelfs zamendrukking eene reeks van verontrustende zenuwtoevallen ten gevolge heelt. —Sarcomateuse en stcatomaleuse aangeboren gezwellen zijn vast, in dezelve is geene vochtgolving waar te nemen, en zij laten zich over de schcdclbeenderen heen en weder bewegen , hetgeen bij het hoofdbloedgezwel niet het geval is. De voorzegging hangt af van den omvang en den zetel van het gezwel T van den duur van deszelfs bestaan, van de ligchaamsgestcldheid van het kind en van de complicatien met andere kwalen. Heeft men bij een gezond kind met het hoofdbloedgezwel alleen te d«en, dan is er gewoonlijk geen groot gevaar aanwezig. Underwood (1) beschouwt ten onregte de voorzegging als ongunstig; volgens hem zouden de meeste der met het hoofdbloedgezwel behebte kinderen eene prooi des doods worden. Gölis daarentegen beschouwt het euvel als niet gevaarlijk, en voorzegt slechts dan eenen ongunsligen uitgang, wanneer het gezwel niet het mes geopend wordt; in welk opzigt hij intusschen, zoo als men later zien zal, met de ondervinding in strijd is. Verder verklaart zich Chelics , en te regt, tegen het beweren van verschillende geneeskundigen, dat het hoofdbloedgezwel gevaarlijk zijn zoude, en stelt slechts in die gevallen , waarin sypliilis ten gronde ligt, de voorzegging ongunstig. Intusschen zal men, zoo als ook Diefpehbach meent, deze dyskrasie niet wel als oorzaak van het ontstaan van het hoofdbloedgezwel kunnen beschouwen. ]!ij het beoordeelen van het gevaar heeft men boven al op de zitplaats van het gezwel te letten. Bevindt zich het uilgestorle bloed onder de aponeurosis, dan volgt de vcrdeeling en opslorping gewoonlijk spoedig en gevaar is er gewoonlijk niet aanwezig. Zetelt het extravasaat, zoo als zulks meestal geschiedt, tusschen hef been en het beenvlies , dan vordert de kwaal voortdurende opmerkzaamheid ; gaat echter, door verbroken zamenhang van het been eene bloedopliooping op de schedelbeenderen met ecne uitstorting binnen de schedelholte gepaard, dan is de voorzegging zeer ongunstig. Ook wanneer een gewoon hoofdbloedgezwel langen tijd verzuimd geworden is, en de schedelbcendcrcn reeds den nadeeligen invloed van de gestagneerde vloeistof hebben ondergaan, is de voorzegging slecht. Intusschen zoude, zoo als Chelics gelooft, deze uil gang slechts bij zwakke kinderen met aangeboren dykrasien voorkomen. De genezing van deze kwaal volgt of van zelve, door opslorping, welke ook vele geneeskundigen door uitwendige middelen hebben getracht te bevorderen , of door ettering, of na ontlasting door middel van eene heelkundige kunstbewerking. Dat het hoofdbloedgezwel van zelf verdwijnen kan, had wel is waar Chelius in het jaar 1828 beweerd (2); er (1) Traité des maludies des enl'ans. I. L'art. Paris el Monlpcllicr, 1823. (2) Heidelbcrgcr klinische Annalen. Bd. IV. St. 4. S. UÜO, en Mediein. Annalen. Bd. VI. Heft, 5. 1840. werden daaromtrent echter gccnc verdere waarnemingen gedaan , om dat men vreesde voor het nadeel, hetwelk de aanwezigheid van het uitgestorte bloed aan de schedclbeenderen zoude kunnen aanbrengen. In het jaar 1837 deelde Burchard weder voor liet eerst acht gevallen mede , in welke men de genezing van de kwaal aan de natuur had overgelaten; hij geelt echter aan de ontlasting van het gezwel door de insnijding de voorkeur , en laakt het langdurige van de opslorping ; en Buscn (1) maakt onder 7 gevallen van één gewag, dat door bevordering der opslorping genezen werd. In dien tusschentijd hadden wij reeds gedurende verscheidene jaren waarnemingen over het spontane verdwijnen van blocdhoofdgezwellcn verzameld, en zagen meerdere jaren achtereenvolgende alle gevallen zonder nadeel genezen (1838) (2); en gelijktijdig maakten Valleix in Frankrijk en Wagstaffe in Engeland dezelfde uitkomsten hunner waarnemingen bekend. In het jaar 1839 trad Feist als nieuwe en krachtige voorstander van de geneeskracht der natuur op , en buitendien werd deze door Trefurt verdedigd, waarin hij door enkele waarnemingen van Ed. van Siebold (3), Padli , Ludwig en Brandenbbrg-ScuaFER ondersteund werd. Er zijn, tot voortbrenging van genezing langs dezen weg, in geenen decle zulke in het oogloopcnde verschijnselen noodig, als waarvan b. v. A. Gaïssail (4) spreekt, die een geval mededeelt, waarin een hoofdbloedgczwel der linkerzijde, na het vloeijen van eenc groote hoeveelheid zwart- leerachtig bloed uit den neus van een kind van twee maanden, spoedig verdween; maar gewoonlijk begint hel gezwel eenige dagen, nadat het deszells grootste hoogte bereikt heeft, slap te worden, en van dit oogenblik af wordt het van dag lot dag kleiner. Ter bevordering van deze opslorping behoeft men geenszins uitwendige verdeelende middelen, die ook door meerdere geneeskundigen volstrekt worden afgekeurd, zoo als door Miciiaölis, Cariis, Klein, Froriep, Wendt, Osiander en Kopp; desniettemin zijn ook vele geneeskundigen , omdat zij toch niet geheel en al toeschouwers daarbij blijven wilden , voor derzelvcr aanwending. Zoo geeft Zeller. verscheidene vochtige en drooge middelen, zalven, en inwrijvingen op, die verdienen te worden aangewend (xxxii). Burns verklaart zich voor het opleggen van met wijngeest bevochtigde linnen compressen. —- Nügele verdeelde een dergelijk hoofdgezwel, hetwelk na eene gemakkelijke verlossing ontstaan was , (1) Neue Zeitschrift fiir Gcburtskunde. Bd. V. lift. 2. S. 283. (2) Schmidl's Jahrliiicher etc. Bd. XX. lleft 3. S. 324. (3) Neuc Zeitschrift fiir Geburtskunde. Bd. VII. lift. I. S. 103. (4) 1'resse mcdicale. 1837. No. <54. (xxxn) Bij de behandeling , zegt Busch , moet men de door velen aangeraden verzachtende omslagen , welke slechts de uitstorting vermeerderen en ontsteking en ettering bevorderen , streng vermijden , en veeleer het gezwel met zamenlrcUkende en aromatische aftreksels, met wijn of wijngeest, matig verwarmd , bedekken , om het uitgestorte bloed te doen stollen en de opslorping daarvan te bevorderen ; vóór den tienden dag mag men het gezwel niet met het mes openen , omdat er anders ligt aanmerkelijke bloeding ontstaat. — Te Berlijn bezigt men tegen cephalaemaloma eene zalf, uit 1 drachma hydriodas polassue op 1 ons axungia, 2 a 3maal daags ingewreven; dit moet 3 lol 7 weken worden voortgezet, en indien dit nog niet genoeg helpt, dan legt men er des ochtends en des avonds nog oen compres met tinctura iüdii op. Vcrt. door laauwwarme omslagen met een zwak wijnachtig aftreksel van du species ceph., welk middel ook ElsSsser in eenige gevallen met goed gevolg heeft aangewend, nadat hij vooraf het hoofdhaar had laten afscheren. Pii. Dopp zag het gezwel na het aanhoudend nathouden met verwarmden balsamus emhryonum verdwijnen. Becker deelt drie gevallen mede, waarin daardoor genezing werd aangebragt, dat om de twee uren omslagen met spir. camphor., — juniper. ana unc. j., acet. squillit. unc. (3 op het gezwel gelegd werden. (Höre keurt de Kamfer at, uithoofde van haren invloed op de moederborst gedurende het zogen , en Marxsêh bezigt, in plaats van campherspiritus in dit mengsel het loodwater). Ed. v. Siebold en Deuxsco (1) vonden aromatieke wasschingen zeer werkzaam, en Suttikge» (2), die langen tijd te vergeefs verdeelende middelen had aangewend, gedurende het gebruik van welke het gezwel de grootte van een ganzenei bereikt had, beproefde eindelijk de graauwe kwikzilverzalf, onder het gebruik waarvan het euvel zoodanig in beterschap toenam , dat reeds na acht dagen eene vermindering in den omvang was waar te nemen, en nadat op die wijze zes drachma's van genoemde zalf waren ingewreven, moet er naauwelijks een spoor van liet ongemak te vinden zijn geweest. Diefiexbach geeft tot raad , de aanwending van verdeelende middelen, vooral bij zwakke kinderen nooit te verzuimen; maar van dezelve terstond in de eerste dagen na de geboorle gebruik te maken. Bij sterke kinderen, en geprikkelden toestand , roemt hij omslagen met aq. Goulardi, verdunden azijn en sal ammoniac, van welk laatste middel ook F. Kraes zich met goed gevolg bediend heeft; Brandau verzekert dat de aanwending van verdeelende middelen hem steeds als heilzaam is voorgekomen. P. Ddbois en Wokhrka verklaren zich slechts bij kleine en niet sterk gevulde hoofdbloedgezwellcn voor het gebruik van verdeelende middelen , en beweren daarentegen, dat volle, groote en strakke bloedgezwellen nooit voor dezelve wijken, en door het mes moeten geopend worden. Onder de.geneeskundigen, welke den tumor tot ettering trachten te brengen, staan bovenaan Moscati, Paletta en Gölis , die eenen van den gewonen geheel afwijkenden weg inslaan. Paletta houdt, om het hoofdbloedgezwel (e genezen , het voor het zekerst middel, om een setaceum door hetzelve te trekken ; Gölis daarentegen maakte van een causticum gebruik, hetwelk hij op de hoogste spits van hel gezwel aanbragt, waarna hij de daardoor te weeg gebragte wond in ettering hield. Slechts wanneer het gezwel week en minder gespannen was, bezigde hij een wijnachtig infusum specier. aromatic. Voor zoo verre wij weten, hebben slechts Sciimitt en Neiirer (3) een gunstig gevolg van deze wijze van behandeling waargenomen; alie andere geneeskundigen (4), welke dezelve beproefden , en wij zelve waren genoodzaakt cenen anderen weg ter genezing in te slaan, daar wij geene beterschap daarna waarnamen. In den laat- (1) A. II. IIaller, de tumore eapitis sanguinco neonalorum. Diss. Dorpat. 1824. 8. (2) Rusl's Magazin fiir die gesammte Heilkunde. Bd. XLII. Heft 3. 1826. (3) De thromho neonatorum. Vindobonac, 1830. p. 27. (4) Brosius, Ilufeland's Journal. 182i>. April. S. 49. — Sutak, de thromho neonatorum. Peslliini, 1831. p. 35. 8len lijd is deze wijze vaa behandeling geheel in vergetelheid geraakt, en Ddbois zoowel als Dieffenbacii stemmen daarin overeen , dat de aanwending van een seton zoowel als van brandmiddelen , eene gevaarlijke terugwerking ten gevolge heeft , waarom dezelve uit de behandeling der hoofdbloedgezwellen voor altijd moesten geweerd worden. Het menigvuldigst eindelijk zijn de hoofdbloedgezwellen door insnijding geopend geworden; en ook in het verrigten van deze operatic stemmen de geleerden niet overeen. Eenige geneeskundigen, zoo als Ciielics, staken slechts met een lancet in het gezwel, drukten hetzelve uit, en zochten, wanneer hetzelve zich niet volkomen ontlastte, de genezing nog door laauwwarme omslagen te bevorderen, waartoe Klein een infusumspecier. cephalic. met wijn, en Carus een infusum flor. arnicae , insgelijks met bijvoeging van wijn, hebben aanbevolen. Ook S. E. Löweniiard (1) doet den voorslag , het nog vlakke gezwel met eene fijne troiquart aan het onderste gedeelte voorzigtig te openen. Mogt het bloed niet van zelt uitvloeijen, dan moet men het door middel van een klein ivoor spuitje uitzuigen en door zeer goed gedroogde hechtpleister» (welke minder dan versche prikkelen) eene drukking aanbrengen, oinettering te voorkomen. Ph. Döpp slaat voor, den enkotoom eenvoudig in het gezwel te steken, en Wokurka houdt insgelijks den steek in het zelve voor voldoende. Dieffenbacu intusschen zag in verscheidene gevallen , na den steek in het gezwel, nog verscheidene weken lang eene ichoreuse stof in de holte afgescheiden worden , en eerst door verwijding van de wond bewerkte hij de sluiting van de bekleedselen. Het sluiten der wond wordt in die gevallen tot na de volledige ontlasting van het gezwel, door het inbrengen van plukseldraden tegengegaan. — Buscn (2) zag zich , na het te vergeefs aanwenden van uitwendige zamentrekkende middelen , genoodzaakt, een bloedgezwel den 14den dag te klieven, en houdt dit late openen van de bloedgezwellen voor geheel van gevaar ontbloot, v. Siebold maakte het eerst er op opmerkzaam, dat het enkele insteken in het gezwel, ter ontlasting van het uitgestorte en meestal geronnen bloed, niet toereikend is, maar dat men het gezwel in de lengte tot op het been doorklieven , en de wondranden na de ontlasting van het gezwel door hechtpleisters spoedig weder vereenigen moet. Deze handelwijze werd vooral door Osiander en NSgele gevolgd. Miciiaclis zag zich bovendien in een geval genoodzaakt, het lancet te bezigen , en bewerkte door middel van hetzelve spoedig genezing. Brosius (3) welke van de handelwijze, door Gölis gevolgd, geene goede uitkomsten zag, kliefde het bloedgezwel insgelijks door , en bragt daardoor genezing te weeg ; dergelijke waarnemingen werden ook doorFEiLER, Cafi.ron- , Sciiultze (4) en IIöre gedaan, weshalve zich ook Wendt voor het insnijden verklaart. Carus (5) herstelde door de insnijding (onkotomie) een met een hoofdbloedgezwel behebt kind in derr'tijd van vijf dagen. Dezellde uitkomst (1) V. Siebold's Journal fiir Geburlshiilfe etc. Bd. VII. S. 493. (2) Gemcinsamc deutsche Zeitschrift fiir Geburtskunile. Bd. 111. Heft. 2. S. 3S2. (3) llufeland's Journal fiir prakt. Heilkunde. 182a. April. (4) Vergelijk Ilaller's Monographie. (ö) Gemeios. deutselie Zeitscbr. fiir Geburtskunde. Bd. I. S. 378. nam El), v. Sieeold (1) van deze operatie door insnijding waar; alsmede Fr. Haasf. (2), Heïfelder , Patzoll en anderen. De laatste ontlastte tenen eetlepel vol zwart bloed; na acht dagen was de voelbare ruwheid der beenderen verdwenen; gesloten had zich de wond reeds vroeger. Ofschoon C.liêlll's en Lüwenuard de troiquart tot opening van het hoofdbloedgezwel voorslaan, omdat verschillende geneeskundigen beweren, het uitgestorte bloed nooit geronnen te hebben aangetroffen, stemmen echter de gedane waarnemingen hieromtrent niet allen overeen. Wij zelve vonden onloochenbaar gestolde gedeelten in een zoodanig bloedgezwel , dat vier weken lang aan de natuur was overgelaten , en dat door de insnijding ontlast werd; en Mende(1) en IIüter spreken van het gestolde bloed in dergelijke gezwellen bevat. Valleix wil groote hoofdbloedgezwellen door insnijding doen openen , niet omdat men voor caries der beenderen behoeft te vreezen, maar omdat de schedel, die nog geenen lijd gehad heeft tot verdere beenvorming, eenen grooten rijkdom aan bloedvaten vertoont, en de spoedige ontlasting het spoedig aansluiten der weeke deelen waarschijnlijker maakt. De door Levret voorgeslagen kruissnede is ounoodig, en wordt niet meer gebezigd. Wil men de insnijding doen, dan scheert men te voren het haar van de het gezwel bedekkende huid af, en verrigt dan de opening even als bij een absces. Na de ontlasting zuivert men de wond , en brengt de randen derzelve bij elkander, om, zoomogelijk, door de eerste vereeniging (per primam intentionem) genezing te bewerken. Bemerkt men daarentegen, dat zich op nieuw stoffen hebben opgehoopt, dan gelukt de eerste vereeniging niet, en doet men wel, ecnige plukseldraden in de wond te leggen, om liet voortdurend uitvloeijen van de in den beginne bloederige, later etterige vloeistof te onderhouden. In het eerste geval geschiedt de sluiting van de wond door hechtpleisters, in het laatste bezigt men drooge compressen. Was reeds voor de operatie ettering ontstaan, dan laat men de holte met het aftreksel van hel een of ander specerijachtig kruid uitspoelen. Later wil Wokurka geenc inspuitingen gedaan hebben , en geeft hij den raad, niets aan de wond te doen. Indien zich een beenstuk mogt afstooten, dan moet dit op de bekende wijze verwijderd worden. In de eerste dagen mag het gezwel niet geopend worden, maar altijd eerst dan, wanneer men gedurende ecnige dagen heeft waargenomen, dat hetzelve niet meer in omvang toeneemt, omdat men anders voor eene herhaling te vrcezen heeft, hetgeen niet het geval is, wanneer men eenen geruimen tijd, in de hoop, dat er opslorping zal plaats hebben, heeft laten verloopen. Mogt er bij het openen van het gezwel een grootere vaattak beleedigd worden, dan bedient men zich tot het stelpen van de bloeding van in koud water gedoopte comprcsscn ; inogtcn deze niet toereikende zijn, dan neme men zijne tocvlugt tot het bestrooijen met styptischc poeders. Bij slechte afscheiding liet Dieffemiach bij dag omslagen met chamillenthee , en bij nacht eene zalf uit 4 -6 deelen ung. rosat. en 1 deel wng. daphn. mezerei aanwenden. Volgens de tot heden toe gedane waarnemingen verklaren wij ons (1) Journal fiir Geburlsh. etc. Bd. IX. St. I. S. S9. Bd. XVI. St. 5. S. Ö70. (2) Gemeins. dcutsche Zeitschr. für Geburlskunde. Bd. IV. lift. 3. S. 437. (3) In. op. cit. S. <512, slechte in die zeldzame gevallen voor de insnijding, waarin Je verdeelinjj niet plaats Kooft, (het door Th. Sciiafitii medegedeelde geval, waarin de opening op den 21 si en das ondernomen werd, mag nog niet als bewijs voor het niet plaats grijpen der opslorping Ixjuolmuwd worden, nog minder echter dat van Fortin , waarin de operatie reeds den 18den dag gedaan werd), of ettering is ontstaan, waarvan Osiander (1) vijf tot zes gevallen wil hebben waargenomen. De oorzaak, waarom wij het openen van het bloedgezwel zoo lang mogelijk trachten te vermijden , ligt daarin, dat deze operatie voor de teedere kinderen somtijds doodelijk geweest, en derhalve in geenen deele zoo geheel en al van gevaar ontbloot is , als verschillende geneesheeren dit hebben doen voorkomen. Gevallen met doodclijken uitgang hebben ElsSsser, E. Henschel (2), C. Scuneemann (3), Haase (4) , F. Krads (5), Jungmann (6), Sjiellie (7) en Valleis gezien. Is een hoofdbloedgezwel in ettering overgegaan, en vindt men het been aangedaan, dan raadt Zeller inspuitingen van warm water, of waar de wond een flets voorkomen heeft, en slechte etter afgescheiden wordt, digesliefzalf of een afkooksel van de eiken- of chinabast aan. Zeller geeft 33 ziektegevallen op, onder welke in 13 gevallen het gezwel geopend, en in I ü verdeeld werd, hetgeen dikwijls nog na ecnige maanden gelukte. Volgens ons inzien moet men derhalve in ieder geval de verdeeling beproeven , en wanneer dezelve niet gelukt, zich van het lancet bedienen. In het laatste geval, hetwelk Zeller mededeelt, volgde den 30sten dag na de operatie de dood , en bij de lijkopening vond men de hersenpan op verschillende plaatsen ontbloot en in versterf overgegaan. Van hetzelfde gevoelen, dat het namelijk doelmatig is, telkens, voor dat men tot de operatie overgaat, de verdecling of opslorping aflewachten , is ook Lang. Daarentegen opende L. W. Schwarz (8) een zoodanig gezwel, nadat hij 12 dagen lang te vergeefs omslagen had aangewend , en vond hetzelve reeds in ettering overgegaan ; de etter had de sehedelbeendercn doorboord , het kind nam de borst niet meer, en uit den neus vloeide voortdurend dikke met bloed vermengde etter, tot dat de dood aan het lijden een einde maakte. Eindelijk is het nog wel zeer in overweging te nemen , of bet niet nuttig zijn zoude , aan het hoofdbloedgezwel, zoodra men deszelfs ontslaan bespeurt, dadelijk paal en perk te stellen , door op die plaats , welke na de geboorte ESgint te zwellen, coinpressen te leggen , en deze door windsels te bevestigen. Herschel had den voorslag gedaan, het hoofdbloedgezwel door middel van eene met bladtin gevoerde muls zamen te persen. Ed. v. Siebold beproefde deze geneeswijze, wel is waar zonder gevolg; (1) Fricke tl ml Oppeliheim, Hamburger Zeilschr. fiir die cesammte Medicin. lid. XVII. St. 5. (2) El. v. Siebold's Juurnal für Gcburtshiilfe. Bd. VIII. St. I. S. 120. (5) Rust's Magazin. Bd. XXXVI. St. I. S. 8. (4) Gemeins. deutsehc Zeilschr. ftir Geburtskunde. Bd. V. lift. 4. S. 037. (ü) Ibidem. Bd. VI. Ilfl. 5. S. 586. (6) Oosterieichische medicin. Jahrbiiclier. Bd. XVI. St. 4. (7) Valleix, in. op. cit. [> S5U7. (8) v. Siebold's Journal für Gcburtshiilfe etc. Bd. VII. St. 2. daarentegen vond Schseemann (1) dezelve werkzamer, dan all" Je tot nu toe bekende methoden van genezing, en ook P» Dopp zag daarvan veel goeds, waarom hij deze geneeswijac, vooral in die gevallen , waarin oinsfjirwligkodon de insnijding verbieden, aanbeveelt, en Berchard nam in 4 gevallen een onverwacht gunstig gevolg van dezelve waar. Uit een geregtelijk- geneeskundig oogpunt verdient dit onderwerp eene geheel afzonderlijke behandeling, daar het bij het onderzoek der lijken van pasgeborenen , of ten minste van in de eerste weken of maanden van hun leven gestorven kinderen, van zeer groot gewigt is. Wij hebben reeds vroeger er van gewaagd, dat Hork behalve het hier beschreven hoofdbloedgezwel nog eenen tumor cranii reccns nalorum sanguineus internus aangenomen heeft; de geneeskundige behandeling van deze ziekte is dezelfde als die van alle beleedigingen van het hoofd en wordt derhalve hier niet nader opgegeven. 5) Aangeboren sluiting van den endeldarm (Atresia anï). Van dit gebrek in de ontwikkeling bestaan niet alleen verschillende soorten , maar ook verschillende graden. De hoofdsoorten , welke op het geneesplan grooten invloed uitoefenen , zijn de volgende : 1). De endeldarm is volkomen gevormd, en heeft een regelmatig beloop , is echter op onderscheidene wijze vergroeid, te weten: ö) door een vlies aan de buitenste opening; b) door een dergelijk vlies in het midden van den endeldarm, eenen of meer duimen hoog ; of: c) de wanden van den endeldarm zijn met elkander vergroeid (xxxm). 2). De endeldarm verloopt onregelmatig; hij opent zich op eene verkeerde plaats , of verbindt zich met andere werktuigen : a) de endeldarm opent zich in de pisblaas; b) dezelve gaat in de pisbuis over; c) hij opent zich in de scheede; of, d) opent zich door den navel: 3). De endeldarm is onvolkomen gevormd, en dien ten gevolge . o) ontbreekt het onderste gedeelte van denzclven , of b. de endeldarm ontbreekt geheel en al ; of eindelijk , c) is het onderste gedeelte aanwezig, ook de uitwendige aarsopening ontbreekt niet, maar zij eindigt in eenen blinden zak en hangt niet niet het bovenste gedeelte van den endeldarm zamen. Alle deze afwijkingen zijn gevolgen van oorspronkelijke gebreken in de vorming, daarom gaan wij hier de aetiologie met stilzwijgen voorbij. Gewoonlijk bemerkt men bij kinderen , bij welke de aarsopening gesloten is, reeds gedurende de eerste 24 uren van hun leven eene aan- (1) Ilust's Magazin f. d. gesammt. lleilk. Bd. XX\ I. Sl. I. (xxxm) De bij a bedoelde huid kan zoo wel beslaan in een tegennatuurlijk vlies , waarbij nogtans de geheele omvang van den anus duidelijk te herkennen is , als in een verlengsel der omringende huid over den anus , «aardoor de opening van den endeldarm onzigtbaar wordt , maar onder dit bekleedsel voelbaar is. Laatstgenoemde vorm wordt somtijds met de afwijking b vereenigd aangetroffen. Consbruch nam dezelve waar bij een jonggeboren kind , bij hetwelk wijders eene sluiting , twee duim hoog in den endeldarm , aanwezig was. Vert. ttrerkelijke onrust, persing cn neiging lot stoelgang, en na eenigen tijd aanhoudend schreeuwen of een Hagend gekerm. Wordt de kwaal niet weggenomen , dan zet zich de buik op , wordt hard , heet, cn er ontstaan brakingen , waardoor al hetgeen het kind tot zich neemt, gewoonlijk na eenige oogenblikken weder verwijderd wordt. Daarbij zinken de krachten van het kiud oogenschijnlijk , er ontstaan ook wel ontstekingachtige aandoeningen van het buikvlies en der darmen, metcorismus , angstige ademhaling , koude ledematen, en de dood maakt aan het treurig lijden gewoonlijk spoedig een einde. In vele gevallen gaan den dood krampen vooraf, het gezigt valt in, en de ziekteverschijnselen hebben eenige overeenkomst met de verschijnselen van eene beklemde breuk , of er ontstaat ecne scheuring van het darmkanaal, eene uitstorting van het meconium in de buikholte, hetgeen men uit de donkere kleur en doffen percussietoon van den bovenmatig uitgezetten buik kan opmaken. De onderkenning is niet in alle gevallen gemakkelijk, maar somtijds, wanneer de kwaal of de vergroeijing niet met den onderzoekenden vinger te bereiken is, moeijelijk. Het moeijelijkst is het de plaats te erkennen , waar de endeldarm in eenen blinden zak eindigt. De voorzegging verschilt naar de soort van de kwaal. Is de aarsopening slechts door een uitwendig vlies gesloten , zoodat de plaats , waar dezelve zich gewoonlijk bevindt, van buiten duidelijk te onderscheiden is , dan is de kwaal van volstrekt geen gewigt, inzonderheid daar hier gewoonlijk het meconium dit vlies doet uitpuilen, en de donkere schijn, welken het aan dit vlies mededeelt, duidelijk de plaats der opening aanduidt. Eene enkele, door Rust (1) medegedeelde waarneming bewijst, dat de regelmatig gevormde endeldarm ook door het vergroeijen van de billen gesloten worden kan. In een zoodanig geval is het noodig , de vergroeide deelen te scheiden , en derzelver hereeniging door een geschikt verband te voorkomen. — Is de endeldarm van binnen door een dergelijk vlies gesloten , dan is de voorzegging insgelijks gunstig, wanneer de vergroeijing zich in het onderste gedeelte van den darm bevindt, zoo dat dezelve met den onderzoekenden vinger kan bereikt worden. Bevindt zich de plaats hooger, dan moet men zich, op hetgeen men door buigzame sonden w|jirneemt, verlaten. Onlangs is een zoodanig geval door Rob. Dyce (2) waargenomen , en door de klieving van het abnormale vlies door middel van eenen pharyngotoom gelukkig hersteld. Ongunstiger is de voorzegging bij den onregelmatigen loop van den endeldarm , als"wanneer het slechts zelden gelukt, aan denzelven eenen regelmatigen loop te verschaffen, of het ten minste zoo ver te brengen, dat de drekstoffen langs den gewonen weg ontlast worden, — en even zoo ongunstig , wanneer een stuk van den endeldarm geheel ontbreekt. De meeste dezer gevallen zijn dood el ijk, ofschoon niet altijd. — Joira IIowsiiip (3) beschrijft b. v. een geval van een zestienjarig meisje, dat van de geboorte af de drekstoffen door de scheede ontlastte. Minder hoop op behoud van het leven bestaat er, wanneer de endeldarm zich in de pisbuis opent, ofschoon kinderen , met dit gebrek in de vorming , weken, ja zelfs maanden (1) Rusi's Magazin f. d. ges. Heilkunde. Bd. I. S. 227. (2) London medical Gazetle. 1834. November la. (3) Practical observations in surgerv and morbid anatomv. London. 1816. 3ang kunnen blijven voortleven. F. v. Brayais (1) onderzocht b. v. een kind, hetwelk 4ï maand geleefd had, ofschoon het gcenc aarsopening had maar de dijkstollen door de pisbuis ontlastte, in welke de zich onder de pisblaas ombuigende endeldarm overging. (Onlangs is ook door Lonhlt (2) eene der zeldzame gevallen beschreven geworden , waarin men na den dood van een kind , hetwelk gedurende het leven drekstoHen door de pisbuis ontlastte, ontdekte , dat dc endeldarm niet in de blaas overging , maar zich met een zeer dun kanaal in de pisbuis opende. — Eindelijk wordt ook door W. A. Otto , een zoodanig praeparaat bewaard.) (xxxiv). De genezing verschilt naar de soort der vergroeijing of sluiting. Is er een tegennatuurlijk vlies aanwezig , hetwelk de uitwendige aarsopening sluit, dan verdeelt men dit door middel van eene kruissnede. Is de endeldarm inwendig dooreen vlies gesloten, dan bedient men zich van eene troiquart of pharyngotoom. Na het openen van het vlies, moet de geneesheer zorg dragen, dat de gemaakte opening zich niet slechts niet weder sluite, maar zich ook verwijde, hetgeen door het gebruik van bougies , of geoliede plukselwieken , die dagelijks meermalen moeten vernieuwd worden, bewerkt wordt. Omtrent deze en dergelijke ingelegde vreemde ligchamen heeft intusschen de ondervinding getoond, dat zij eene voortdurende persing opwekken , en altijd binnen korten tijd weder uit de wond verwijderd worden , weswegens vele heelkundigen het heter achten, de vergroeijing, door het dagelijks meermalen herhaalde inbrengen van den beolieden vinger in de wond, te voorkomen. Ook in die gevallen , waarin de endeldarm blind eindigt, en van buiten geen spoor van aars voorhanden is, alsmede in die gevallen, waarin de aars zich in een ander werktuig opent, heeft men de operatie beproefd, en daar bet in meerdere gevallen gelukt is, door zulke heelkundige ver- (1) Actes de société de santé de Lyon. 1801. Tom. II. Vergelijk Ilufeland, Sch- 'jer en llarless, Journal der auslandischen medicinischcn Literator. 18ttëf. Jnn. (2) Nouv. Bihlioth. med. '1829. Juillet. — Arehives générales dc Médécine. Aoiit. p. 4d3. — Journal analytique. 1829. Aoüt. p. 488 (xxxiv) Eigenaardig, hoewel onvolledig, wegens het gemis der verdere nnatom. pathol. nasporing, is de volgende waarneming van Ruysch: het was, zegt hij, in de inaand Augustus 1718, toen een jongetje aan mijn huis gebragt werd , aan welks ligchaam geen schijnsel van anus te zien was , maar een klein , rond , hol , dun , vliezig zakje , hebbende dc dikte omtrent van eene schrijfpen , aan het scrotum vastzittend. Deszclfs uiteinde was gesloten en vol incconium; op den vierden of vijfden dag brak dit bastaarddarmpje van zelf door en ontlastte zich van den gcmelden drek ; korten tijd daarna stierf liet kind. Ik twijfel niet of dit zakje was een bastaard-endeldarmpje; het was vol opregte kindspek, hetwelk altijd in dc dikke darmen der kinderen gevonden wordt; echter noem ik het een bastaard-endeldarmpje, omdat het de ware eigenschappen van den endeldarm niet had , want het was zoo dun , dat de gemelde drek er door heen scheen , en daarenboven zeer ongelijk , dewijl het op de eene plaats wijder, op de andere plaats naauwer was. — Eigenaardiger nog verhaalt Baux, dat hij een meisje kende van 14 jaar. zonder opening aan de teel- of pisorganen , als ook zonder anus , bij hetwelk de faeces door den mond , en de urine door dc borsten ontlast werd ; het meisje was daarbij volkomen gezond. Vert. rigtingen kinderen te behouden , volgt daaruit het voorschrift, in ieder geval de operatie te beproeven. Bbkks (1) raadt zells , na gedane insnijding, inet eene troiquart in de eigenlijke rigting van den endeldarm nog dieper in te steken, dan men dit met het mes had durven wagen. Uit hooide van de onzekerheid omtrent den afloop van zulke heelkundige kunstverrigtingen, zijn intusschen vele geneeskundigen tegen dezelve opgekomen, en hebben dezelve veeleer voor onnuttig of vruchteloos verklaard. Zoo zegt b. v. J. ilowsiiip, dat op de kunstmatige opening van den aars, ook wanneer dezelve gelukt, gewoonlijk niet het verwachte heil volgt, daar de sluitspier van den aars ontbreekt, en buikverstopping of ook wel onwillekeurige ontlasting der drekstoflen terugblijft; dat hij op deze wijze eenige gevallen heeft waargenomen , in welke de operatie gelukt was, doch de kinderen desniettemin na een of twee jaren stierven, waarbij in de lijken eene buitengewone verwijding van den endeldarm voorkwam. OokJ. Wayte (2) deelt eene waarneming mede, waarin de operatie gelukt was, na welke wezenlijk meconium en drekstoflen afgingen, doch het kind evenwel aan hectische koorts stierf. Naar L. J. v. Bierkowski (3), is de operatie tegenaangewezen bij eene zoodanige vleezige vergroeijing van den aars , dat op de plaats, waar zich gewoonlijk de aarsopening bevindt, noch een gering indruksel, noch een ander spoor van deszells aanwezen is waar te nemen; want in zulke gevallen eindigt de endeldarm zeer hoog in het bekken in eeuen blinden zak , zoodat dezelve niet door de instrumenten te bereiken is j of de endeldarm ontbreekt geheel en al. Desniettemin is de operatie ook met een volkomen gunstig gevolg gedaan, b. v. door A. F. Zöiirer (4) bij eenen vondeling. Dc ontlastingen hadden eenige dagen achtereenvolgende geregeld plaats; ongelukkig echter ging de wond later in koud vuur over, en het kind stierf veertien dagen na dc operatie. Wat dc uitvoering der operatie belreft, zij men i "hoedzaam, niet op eens te groote sneden te doen; het is altijd raadza. a, nadat men eene insnijding van eenen duim lengte gemaakt heeft , deze met kleine insnijdingen in de rigting van den endeldarm verder te vervolgen. Om de blaas voor beleediging te vrijwaren, heelt men den voorslag gedaan , eene kleine katheter in de pisbuis van het kind te brengen, en deze gedurende de operatie te laten liggen, opdat daardoor de pisblaas beschuttende vinger eenen wegwijzer hebben zoude ; men volgt intusschen dezen voorslag niet altijd op, en verlaat er zich op, dat de blaas naar voren ligt, waarom men gewoonlijk den endeldarm meer aan dc achterste vlakte van de bekkenholte zoekt. In die gevallen , waarin de endeldarm volstrekt niet aanwezig is (xxxv), (1) J. Bnrn's Grundsatze der Geburlshülfe. Aus. dem. Eni^l. von Kölpin. Stettin, 1820. 8. (2) The Edinburgh mcdical and surgical Journal. Nr. LXXII. 1821. April. (3) Anatomisch chirurgische Abbildtingen nebst Darstellung und Bcschrcibung der chirurgischen Operationen naeh den Methoden von Gvüfe, Kluge und Rust. Bcrlin, 1827. (4) Oesterrcich. medicin. Wochenschrift. 1842. Nr. 54. (xxxv) In de Preussische Vereinszeitung, Nr. 19, 1848, wordt door Hersing een geval van atresia ani medegedeeld, waarbij tevens het zeld- of nicl opgespoord worden kan, zoude men in de verzoeking kunnen geraken , om ecnen kunstaars daar te stellen; docli deze operalie is voor ecnen zoo leederen leeftijd altijd ongunstig , en slechts, wanneer door het meconium een gezwel wordt daargesteld, kan men beproeven dit te openen. Ongunstig is het gewoonlijk , wanneer de endeldarm in de pisblaas overgaat (hetgeen meestal bij knapen het geval is, waarbij de uitwendige aarsopening even goed ontbreken , als aanwezig zijn kan), omdat de drekstofl'en door de naauwe pisbuis niet kunnen worden ontlast. Gelukt het alsdan niet, den endeldarm bij de operalie te vinden, dan is de dood daarvan het gevolg, of men moet eene insnijding in de blaas doen, en deze, (en einde de drekstoften te ontlasten, openhouden. Gelukt hetintusschen , den endeldarm met het mes te bereiken, dan is de toestand toch nog ongunstig, daar men maar niet zoo dadelijk den tegennatuurlijken overgang van den endeldarm in de pisblaas sluiten kan. Daarom zanie verschijnsel van het ontbreken van het intestinum rectum, het colon en liet coecum werd waargenomen. Wij deelen het hier om deszelfs belangrijkheid mede. De raplie van den balzak was lot aan de spits van het os coccygis verlengd , en in het midden van dezelve bevond zich , in plaats van een orificum ani , eene langwerpige l" lange uitpuiling, als het ware door twee sterke met elkander vergroeide huidplooijen gevormd. De buik was sterk uitgezet en men zag de kronkelingen der darmen door de uitwendige bekleedselen heen. II er ging stak niet een lancet in het midden van deze uitpuiling in , verwijdde op eene holle sonde de insnijding , drong niet het lancet voorzigtig naar hoven door lot 1" hoog; er werden daarop echlcr gecne dreksloffcn ontlast, en men nam , in het binnenste der door de operatie gemaakte wond , geen fluctu,erend gezwel waar. II. legde daarop eenige draden pluksel lusscben de wondranden en zette vervolgens met eene troiquart de operalie voort tot eene hoogte van 2", zonder eenig gevolg. Toen stelde hij de moeder de laparo-colotomie voor; deze wilde echter daarvan niets hooren ; het kind stierf den volgenden dag len Q ure , nadat het zeven dagen geleefd had. Bij de opening vond men de dunne darmen vol gas en op verscheidene plaatsen met ineconium en gele vloeibare drekstoifen (het kind was met koemelk en kamillenthee gevoed geworden) opgevuld. Colon , coecum en rectum ontbraken. Het ileum ging daar, waar het colon begint , zonder dat het slijmvlies van hetzelve eene met de vavula coli overeenkomstige verdubbeling gevormd had, in eenen door ineconium uitgezetten blinden zak over, die van de regterzijde der hekkenholte naar het midden derzelve tot den achtersten wand van de blaas heenliep , en dan gedeeltelijk aan den hals van de blaas, gedeeltelijk aan de bekleedselen van de inwendige oppervlakte van het os pubis vastgehecht was. De vorm van dit cindgedeelte van het darmkanaal , aan hetwelk men geen met het processus vermiformis overeenkomstig deel vond, kwam geheel met het ileum overeen , en men kan derhalve niet aannemen , dat het darmkanaal in het intestinum coecum een einde nam. Eene verbinding tusschen dit blinde einde en de pisblaas was niet op te sporen. De door de operatie gemaakte gang liep tot in de bekkenholte, had echter het uitgezeltc einde van het darmkanaal , uit hoofde van de te zeer naar voren gebogen ligging, niet bereikt, en derhalve kon men het met den vinger niet waarnemen. Was door de operalie de blinde darmzak geopend geworden, dan ware de dood waarschijnlijk door da uitstorting van de in denzelven bevatte stoffen in de buikholte veroorzaakt. Vert. is hel veel beter, wanneer de endeldarm in de pisbuis overgaat, zoo als in de beroemde waarneming van Biuvais , omdat wij dan, na liet gelukken der operatie door eene in de pisbuis gelegde katheter, de opening van den endeldarm in de pisbuis sluiten kunnen. Nog minder gevaarlijk dan de laatste soort van alresia ani, is die, wanneer de endeldarm in de selteede overgaat, daar het leven daarbij gevoeglijk kan blijven bestaan; intusselien beproeft men ook hier de operatie , om dit ongemak weg te nemen, vooral daar het hier eer gelukt, den endeldarm bij de operatie op te sporen , dan wanneer wij deszells beloop volstrekt niet kennen. Het levert voorzeker moeijelijkheid op, na vorming van den aars, de opening van den endeldarm in de scheede te «luiten ; dit is echter desniettemin in vele gevallen gelukt. J. T. Starpless (1) opende b. v. den endeldarm van buiten, en bewerkte door het inleggen van eene buis in den zeiven de sluiting van de opening in de scheede. — Eenen geheel nieuwen weg tot opening van den gesloten aars, met inmonding van den endeldarm in de scheede , heeft eindelijk J. R. Barton (2) ingeslagen. Hij verrigtte vroeger insgelijks de operatie van buiten op de gewone wijze, waarna ook de ontlasting der drekstoffen langs den natuurlijken weg plaats had, maar de sluiting van het doorboorde septum recto-v aginale gelukte daardoor niet. Nadat het kind den ouderdom van 9 maanden bereikt had, bragt Barton nu eene holle sonde in den endeldarm, en doorsneed door middel eener bistouri, de scheede en de algemeene bekleedselen tot aan de aarsopening. Hierop sloot zich de tegennatuurlijke opening, en het kind was zelfs in staat, den aars te sluiten en de ontlastingsstoffen op te houden. Ook Parrisü beproefde deze wijze van operatie bij een meisje van 15 maanden , bij hetwelk de faeces, § duim boven den aars, door de scheede ontlast werden. Yan den aars zeiven was geen spoor aanwezig, en slechts alle 10 tot 14 dagen had onder hevige pijnen ontlasting van drekstoffen plaats. Het kind werd door de operatie geheel hersteld, en spoedig na dezelve raakte het eene groote hoeveelheid slinkende drekstoffen kwijt. Parrisu legde na de operatie geen verband aan, maar bragt slechts eenige malen daags den met vet bestreken vinger in de gevormde opening, ten einde de neiging van dezelve tot genezing tegen te gaan. D. A. Martin (3) raadt de volgende , met het voorstel van Dieffenbacii (4) geheel overeenkomende handelwijze aan: wanneer zich de endeldarm in de scheede opent, vooral wanneer deszelfs inmonding daar ter plaatse te klein is en terughouding der ontlastingslolïen ontstaat, moet men een smal lang mes in de scheede , en van hier uit vervolgens in de opening van den endeldarm brengen, en alles, zelfs de scheede niet uitgezonderd , tot 5 of () lijnen van het stuitbeen doorklieven, vervolgens in den achtersten wondhoek eene buis leggen, welke de wijdte des endeldarms heeftt (1) Tlie philadelphia Journal of the Medical und Plivsical Sciences, hv S. Chapjuïvn. V , VII. Novembr. 1823. p. 91. — Froriep's Notizen aus dem Gebiele der Natur und Heilkunde. Bd. VIII. No. 6. — Vergelijk llom's Archiv, fiir praktische. Medicin und Klinik. 1810. lïeft. 1. (2) Medical Recorder of Medicine and Surgery. Philadelphia. 1824. Nr. 20. (5) La Clinique des Hopitaux. Nr. 2». {4) IIerkers literar. Annalen. IV. S. 51. 14 het voorste gedeelte der wond echter en de in de scheede aanwezige opening door de bloedige hechting vereenigen. —Wanneer de endeldarm in de blaas inmondt, en niet door de gewone insnijdingen te bereiken i8 raadt Mahtin in de linker lies eene twee tot drie duimen lange insnijding te doen, en deze tot op het buikvlies te doen doorgaan, zonder dit laatste cchler te belecdigen. Daarop moet men het buikvlies terugschuiven, het colon vatten, dit door middel van eenen draad, welken men in het mcsocolon brengt, bevestigen, het dwars doorsnijden, de wond van den darm juist onder die van de uitwendige bekleedselen brengen, en vervolgens eene zwakgekromde, stevige buis van H tot 7 duimen lengte en 3 tot 4 lijnen wijdte, in dezelve leggen. Langzamerhand moeten" er sterkere buizen worden ingebragt, tot dat men de behoorlijke wijdte verkregen heeft. Slechts weinige pasgeborenen zouden intusschen zonder doodelijke ontsteking deze operatie doorstaan. Eenen eigenen weg van opereren sloeg Amussat (1) bij een tweejarig kind in, bij hetwelk ,1e aarsopening behoorlijk gevormd was , doch de endeldarm zich in de scheede opende. Bij het onderzoek door de scheede vond A., dat de endeldarm twee duimen te kort was. Ilij maakte nu tusschen de aarsopening in de scheede en het stuitbeen eene T vormige snede, scheidde de scheede van liet heilig- en stuitbeen af, en bemerkte, toen hij tot het blinde einde van den endeldarm gekomen was, dat het kind pogingen deed, om het meconium uittedrijven. Hij vatte daarop den darm met eenen stompen haak , scheidde denzelven (grootendeels met den vinger) van de omringende weefsels , trok denzelven langzamerhand tot aan de buitenste wond " en bevestigde hem daar ter plaatse met ecnige geknoopte hechtingen , zoodanig intusschen , dat het slijmvlies van den darm boven de bekleedselen uitpuilde , en eene soort van wrong naar buiten vormde. Den vijf en vijftigslen dag na de operatie, toen A. het geval aan de Akademie mededeelde, bevond zich het kind in deo besten welstand. Wer\er(2) wilde deze handelwijze navolgen , doch vond den darm zoo vast met de naburige deelen vergroeid, dat hij dezelve opgeven moest. Gelukt bij de inmondin" van den endeldarm in de scheede, dc operatie van uit de plaats , waar eigenlijk de aarsopening moest gevonden worden , dan levert toch dikwijls de sluiting van de opening in de scheede groote bezwaren. LöwEMURii (3) ging ten dien einde op de volgende wijze te werk : hij scarificeerdc van tijd tot tijd de opening en bestreek dezelve met cantharides; vervolgens werd een garenlint, dat de opening volkomen sloot, zoodanig in dezelve gebragt, dat het buiten den kunstaars neerhing, en beide einden van hetzelve ter zijde met strooken kleef pleister bevestigd. Dagelijks werd nu het lint verder getrokken , en allengskens door een dunner vervangen , tot dat de genezing gelukt was. Tot hoe diep het raadzaam zij met het mes in te dringen, om den endeldarm op te sporen, laat zich niet met zekerheid bepalen. Somtijds behoeft men het mes niet zeer diep in te brengen, om het intestinum rectum te bereiken; in andere gevallen is men genoodzaakt zeer ver door te dringen. Labacine (4) bereikte den endeldarm reeds, nadat (1) Gazette Medicale 1833. Novcmb. 28. (2) Casper's Wochenschrift. Derlin , 1857. Nr. 51. (3) Grafe's und tfalther's Journal fiir Chirurgie und Augenbeilkiinde. XII. 1. S. 110. (4) Froriep's Notizen etc. 182'-5. Marz. Bd. X. Nr. 3. hrj IJ duim diep met eenen troiquart was doorgedrongen, en bewerkte daardoor de genezing van liet kind. Een dergelijk geval van gelukte herstelling (bij gelijktijdige atresia ,der pisbuis) , deelt Wirth (1) mede. Froriep bereikte daarentegen in een dergelijk geval, waarbij hij even diep ingedrongen was, zijn doel niet, en vond bij de lijkopening van het kind , dat hij den endeldarm zoude bcreikl hebben , indien hij slechts nog iels dieper had ingestoken. Uit dien hoofde stemt Froriep met het, door Burss geuite gevoelen overeen , om het inbrengen van den troiquart niet naar lijnen en duimen te bepalen, maar zoo diep mogelijk in te dringen, totdat men den endeldarm bereikt. Hutchison (2) raadt, in geval van noodzakelijkheid, dieper dan drie duimen in te steken , en daar hij in twee gevallen bij de lijkopening vond , dat de uitgezette endeldarm zeer naar den regtcr kant en van voren naar achteren liep, spoort hij aan, bij het opzoeken van den endeldarm iets meer naar voren, en in de rigting naar de pisblaas te snijden, waar de endeldarm dieper gelegen is. Natuurlijk zoude dit met de noodige voorzigtigheid moeten geschieden. Earle (3) vond in een geval eene normale aarsopening, ontdekte echter bij het inbrengen van den vinger, dat de endeldarm in eenen blinden zak eindigde. Daar hij nu van boven eene drukking tegen den top van zijnen vinger waarnam , doorstak hij de bovenste zijde van den blinden zak met eenen troiquart, en verwijdde vervolgens de opening door middel van bougies, waardoor de kwaal volkomen werd opgeheven. Gevallen, waarin de genezing gelukte, hebben in den laatsten tijd I. R. Berton (4), F. W. Stcrm (5), Basedow (6), Mankiewicz (7), B. C. Gradam (8) en anderen medegedeeld. Eene operatie, met niet volkomen goed gevolg, verrigtte James Miller (9); hij maakte bij een kind , bij hetwelk de endeldarm in de blaas inmondde, eene insnijding van eenen duim lengte en diepte , stak vervolgens met eenen troiquart verder door, zoodat na dezen tweeden steek ontlasting va•! drekstoffen volgde. Daar canule en spons het kind veel pijn veroorzaakten, en ook de opening weder naauwer begon te worden , verwijdde Miller dezelve met de bistouri, waarbij hij echter de pisblaas beleedigde. Nu vormde zich tot het vierde jaar in den aars een steen , van de grootte van een hoenderei, die met veel moeite met eene boor verbrijzeld moest worden, voordat het gelukte, denzelven (1) Mcdicinische Zeitung von dem Vcrcin fiir Heilkunde in Prcusscn 1843. Nr. 11. S. «0. (2) Practical observation in Surgcrv , more particnlariy as regards the Naval and Military service etc. by A, C. Hutchison. London 182(5. 11. Edition. (5) London medieal and physieal Journal. 1826. Septbr. (4) The American Medieal recorder. New-York , 1823. Marth. (8) Harless, neuc Jabrbiicher der deutsehen Medicin nnd Chirurgie. II. Supplementband. 1827. S. 127. (6) V. SiebohVs Journal. Bd. VII. St. 2. S. 811. (7) Mcdicinische Zeitunj; vom Vercm fiir Heilkunde in Prcussen. Berlin , 1858. Nr. 39. (8) Transactions of the med. and pliys. soc. of Bombay. Vol. II. (9) Froriep's Notizcn. Nr. 812. bij brokken door don zooveel mogelijk vcrwrjden aars te voeren. De pis vloeide, even als vroeger, gedeeltelijk door den aars weg; intusschm voedde Müler nog hoop, de blaas door het gebruik van elastieke katheters tot sluiting te brengen. — Ook Scmeider (1) opereerde een kind, hetwelk zonder aarsopening geboren was, doch het kreeg den vierden dag koorts en stierf. Bij de lijkopening bleek , dat liet kind nog, eene verzwering in de lever had, uit welke zich veel etter in de buikholte had uitgestort, en dat de pisblaas ontaard was. Buscn (2) zag, na eene met goed gevolg gedane operatie, bij een pasgeboren meisje den dood na 24 uren door enteritis volgen. , , i In de weinige gevallen waarin de endeldarm geheel tegennatuurlijk verloopt, zich opwaarts naar den navel buigt, en zich in dezen of in deszelfs nabijheid opent, is gewoonlijk geene hulp aan te brengen Merv.f.h (3) opende b. v. een kind , hij hetwelk de endeldarm geheel ontbrak , «•n het co Ion descendent 1 duim hoog boven het voorgebergte m eenen blinden zak eindigde, en een geheel overeenkomstig geval wordt i n de Nouvelle Bib l iothèque 1828 (4) beschreven. Ook zijn er proeven genomen, om bij het jgeheel en al ontbrekenivan he.mtestmum rectum eenen kunstaars te vormen. Een zoodanig geval deelt H. Oettinger (5) mede. 'Nadat men zich bij de beproefde operatie van het geheel en al ontbreken van den endahlarm overtuigd had , werd inde linker onderbu.ksslreek uit liet colon een kunstaars gevormd. Ofschoon het kind na de operatie rustig werd, stierf het echter den volgenden dag. Amssat (ö verrigtte in een geval de operatie in de Imker lendenstreek, zonder het buikvlies te openen, en het kind bevond zich nog na driemaanden volkomen wel. Een door Roux (7) vier dagen na de geboorte S^P^d kind stierf reeds na 24 uren. IWrd (8) vormde eenen kunstaais in de fossa iliaca, waardoor het kind ruime ontlasting kreeg en zich schijnbaar wel bevond, doch na 17 dagen «nvcrwachts stierf Waar de' sluiting in den dunnen darm plaats heeft zoo als in de doo Cohen en Dohlhoïf (9) medegedeelde gevallen , m het eerste waarvan het colon ontbrak, terwijl het in het andere zeer vernaauwd was, geschiedt iedere poging tot genezing te vergeefs. In het geval brak de endeldarm en het S. Romanum (10). — Eindelijk komen er ook --evallen voor, waarin de aarsopening wel aanwezig, maar zeer vernaauwd is, zoo als Carus (11) een dergelijk geval beschrijft, waar lu, (1) v. Siebold's Journal. Bil. VII. St. 2. (2) Neue Zeitsehrift fïir Geburtskunde. Bd. V. Heft. 2. S. 28' . (3) Gen,eins. dcutsche Zeitsclir. fiir Geburtskunde. Bd. I. p. 610. (4) Vergelijk Heckers literarische Annalen. 1829. Marz. S. 340. (Ö) //. Oettinger, iiber die angeborne Aftespperre. Inauguralahhandlung- Mtinellen , 1826. 4. (6) Ocsterreieh. nicdicin. Wochenschr. W'ien. 184_. INr. It>. (7) Gazelle des Höpitaux. 1841. Nr. 17. (8) Traité nraliqne des maladies des enfans. Paris, 1839. 8 p. ;9) Mediein. Zeitung von, Verein fiir Ileilk. in Preussen. 1838. Nr. o9. (10) Ojrpenheim s Zeitsehrift für die gesammte Mediein. Hamburg , 184- S{[ 1) Gemeins. deutsclie Zeitschr. für Geburtskunde. Bd. II, Ileft. 2 S. 414. de operatie gemakkelijk verrigttc (xixvi); deze gevallen behooren echter hier niet te huis. 6) Aangeboren vergroeijing der overige natuurlijke openingen (Imperfora ti ones). Minder gevaarlijk dan de atresie van den endeldarm is de vergroeijing van andere natuurlijke openingen , van welke er verschillende soorten voorkomen , b. v. de vergroeijing der oogleden , der ooren , der neusgaten (van de vergroeijing van den mond maakt slechts Mubsinna gewag), van de baarmoeder, der scheede en der uitwendige teeldeelen , en der pisbuis. De vergroeijing der oogleden [ancylohlepharon, symblepharon) komt slechts zeer zelden voor; intusschen bestaan er verschillende soorten van dezelve , die wederom naar den graad onderscheiden zijn ; zoo heeft men eene volkomene en eene onvolkomene vergroeijing der oogleden met elkander, en eene gehcele of gedeeltelijke vergroeijing der oogleden met den oogappel waargenomen. In snmige gevallen zijn de oogleden gesloten, en er bestaat slechts eene schijnbare vergroeijing derzelve, of eene aaneenkleving door slijm , welke geene operatie, maar slechts het langzame verweeken van dit slijm met warm water of warme melk vereischt. Zijn de oogléden wezenlijk door celweefsel of enkele vleezige vezels gedeeltelijk, zoo als het meestal gebeurt, vergroeid (Ancylohlepharon imperfectum), hetgeen gewoonlijk aan de ooghoeken , zelden slechts in het midden der oogleden het geval is , dan ligt men de oogleden, betzij door middel cencr stompe sonde in de hoogte , of trekt dezelve van den oogappel af, en brengt onder de plaats der vergroeijing eene smalle geknopte bistouri, zoodat de rug van dezelve nasi' den oogappel gekeerd is, waarna men haar in de rigting der spleet naar buiten drukt; of men brengt eene holle sonde onder het vergroeide gedeelte en klieft dit van buiten door. In enkele gevallen, wanneer slechts weinige vezels de vergroeijing daarstellen, is men somtijds in staat met de sonde alleen de vergroeijing los te maken (zoo als Bell opgeeft), of de scheiding ten minste onmiddellijk op de sonde te verrigten, doordien men het mes op de sonde doet voortglijden. Ontstaat er nabloeding, dan stille men dezelve door koud water. I)e genezing bevordert men door het bevochtigen der wondranden met eene zwakke oplossing van de loodsuiker (1—2 grein op 1 ons) of, vooral bij neiging tot verzwering, door de zinkzalf (2—3 grein op 1 drachma vet). Meestal is de geneigdheid tot wedervergroeijing bij de vaneengescheiden oogleden zeer groot, en men moet er alsdan zeer op bedacht zijn, dezelve tegen te gaan , hetgeen door het herhaalde inbrengen van eene met vcrsche amandelolie of loodzalf bestreken sonde geschiedt. Moeijelijker is de van elkander scheiding, wanneer de oogleden in derzelver geheele lengte vergroeid zijn, waarvan overigens slechts zeer weinige voorbeelden voorkomen, in welk geval men naar Ricdter's voorslag aan eenen van de beide ooghoeken (J. Cloqbet raadt zulks altijd aan den buitensten te doen) eerst eene kleine opening moet maken, van welke (xxxvi) Billatd raadt in dergelijke gevallen , hij verwijding van den anus door het mes, den sphincler niet geheel te doorklieven, doordien Sabaticr daarop incontinentie van de drckstoll'en volgen zag. Vcrt, I lit dan met eenen geknoptcn scalpel de scheiding op dezelfde wijze wordt bewerkstelligd, als zulks bij dc onvolkomene vergroeijing der oogleden 100 even beschreven is. Ontstaat er na de operatie ontsteking, dan tracht men deze door het aanzetten van eenen bloedzuiger te verwijderen ; buitendien wordt de wedervergroeijing van de gescheiden oogleden daardoor verhoed, dat men een weinig loodzalf, ter grootte van eene lins, in de nieuwgevormde spleet der oogleden strijkt, ot een met ceratuvi satumi bestreken strookje oud zacht linnen over de oogleden legt. Oberteufer (1) 3cheidde in twee gevallen de met elkander vergroeide oogleden met goed gevolg op de holle sonde. Is een ooglid met den oogappel vergroeid (symblepharon), hetgeen nog zeldzamer voorkomt, en daaraan erkend wordt, dat zich het ooglid bij de beweging van den oogappel rimpelt, dan hangt het met betrekking tot de genezing er van af, aan welk gedeelte van den oogappel de vergroeijing plaat» heeft, van welke soort zij is , en hoe ver zij zich uitbreidt. Naar deze omstandigheden alleen kan de afloop der operatie bepaald worden. Is de oogappel aan deszelfs gansche voorste oppervlakte met het ooglid vergroeid , en is de vergroeijing vleezig , dan mag de operatie niet verrigt worden, daar dezelve doelloos is en het gezigt daardoor niet wedergegeven worden zoude. Is daarentegen de vergroeijing slechts door eenige draden celweefsel veroorzaakt, en heeft dezelve, zoo als zulks bijna altijd het geval is , slechts aan het bindvlies plaats, dan laat zich van de operatie , wanneer dezelve voorzigtig en met kennis van zaken bewerkstelligd wordt, genezing verwachten. De operatie beslaat, in de afscheiding van het ooglid, zonder eenig deel te beleedigen, hetgeen het zekerst geschiedt, wanneer men zich tot het verrigten van dezelve van geen snijdend werktuig behoeft te bedienen. Leber heeft daartoe een smal rond scalpel met eenen stompen punt opgegeven, hetwelk Ulimanïi (2) aanbeveelt , met den raad, de operatie langzaam en voorzigtig, meer door drukking dan door insnijding te verrigten. Ook na deze operatie zoekt men door het inbrengen' van een stukje loodceraat onder het ooglid, het wedervergroeijen der gescheiden deelen te verhoeden. Ten opzigte van dit laatste punt, zoude het door Rosas aanbevolen inbrengen van eene geheel en al naar het oog gevormde, en met vcrsche amandelolie bestreken wasplaat, wanneer de neiging tot wedervergroeijing op geene andere wijze zoude kannen worden tegengegaan, navolging verdienen. Riciiar» (3) geeft den raad , dikwijls inspuitingen met laauw water onder het ooglid te doen en de gescheiden plaatsen met salpeterzuur zilver aan te stippen. Onder 15,000 kinderen , welke in 7 jaren in de Charité te Parijs geboren werden , heeft Richard deze vergroeijing slechts eenmaal waargenomen (4). De sluiting van het ge hoor werkt ui g (imperforatio aurium) bestaat in verschillende graden , naar mate de gehoorgang geheel ont- (1) J. C. Stnrk's Neues Arehiv für die Geburtshülfe , Fraueniimmerund Kinderkrankhciter. Jena , 1801. Bd. 2. St. 4. (2\ Eneyelop. WÖrtcrbueh der Med. Wissenschaften. Berlin. II. Bd. 1828. S. 591. (3) Traité pratique des maladies des enfans. Paris, 1839. p. SI. (4) In de Hisloire de 1'acaderoie des sciences, Paris 1701, vindt men een dergelijk voorbeeld, met de bijvoeging, dal dc moeder van dit kind 1'cdurcnde de gehcele zwangerschap eenen blinde om zich heen gehad had. breekt T zeer vcrnaauwd of door tegennatuurlijke vliezen gesloten is." Ontbreekt de uitwendige gehoorgang, dan maakt men op die plaats, waar zich gewoonlijk het oor bevindt, eene insnijding, die men voorzigtig eenigzins dieper vervolgt, om zich te overtuigen of de gehoorgang volstrekt niet aanwezig dan of dezelve slechts door de uitwendige beklcedselen gesloten zij. Stoot men bij deze operatie op den gehoorgang, dan gaat men het wedervergroeijen der gescheiden deelen tegen, door bougies, weike men met ceratum saturni of ook wel slechts met ung. de alth. bestreken heeft. Bell geeft den raad deze operatic niet in den eersten leeftijd te ondernemen, Jaar men alsdan ligt nadeel zoude kunnen aanbrengen , en wij moeten ten dien opzigle geheel en al met hein instemmen. IIufeland (1) immers haalt een geval aan, waarin een kind van drie dagen de kinnebakskramp kreeg en stierf, doordien de baker het gaatjes in de ooren gestoken had , waarbij IIüfeland opmerkzaam maakt, hoe gevaarlijk elke, ook de geringste beleediging voor liet pasgeboren wicht worden kan. Gemakkelijk en van gevaar ontbloot is de operatic, wanneer de gehoorgang slechts door een vlies gesloten is. In dit geval verwijdert men het vlies door middel van eene kruissnede. Voorzigtigheid vordert deze operatie, wanneer do gehoorgang in de diepte, digt bij het trommelvel, door een vlies gesloten is, in welk geval zelfs de onderkenning niet gemakkelijk zoude zijn (xxxvn). Gewoonlijk wordt deze kwaal eerst in dien leeftijd ontdekt, waarin de kinderen beginnen te spreken, wanneer men ongetwijfeld hunne doofheid spoedig waarneemt. De onderkenning wordt daardoor gemakkelijk gemaakt, dat men , na behoorlijke reiniging van den gehoorgang, de oorschelp sterk naar achteren en naar boven trekt en de zonnestralen of onmiddellijk, of door middel van eenen spiegel op den bodem van den gehoorgang vallen laat. Bevindt zich het den gehoorgang sluitend vlie9 zeer digt bij het trommelvel, dan geeft Lecuevin (2) den raad, ten einde het gevaar te voorkomen van dit te vernietigen , het vlies met een stukje salpeterzuur zilver aan te stippen en dit dikwijls te herhalen, tot dat men de vernietiging van hetzelve bewerkt heeft. Gedurende den tijd, dat het causticum niet aangewend wordt, moet men slechts eene kleine plukselwiek inbrengen, om de afgescheiden vloeistoffen op te vangen. In die gevallen, waarin de gehoorgang van buiten niet slechts door een vlies gesloten is, maar er eene dikkere vergroeijing plaats heeft, prijst Lechevin eenen korten troiquart aan, welks aanwending voorzeker nutteloos is, wanneer de vergroeijing van den gehoorgang zich tot het trommelvlies uitstrekt, hetgeen men echter voor de operatie niet bepalen kan. Indien men het doen van operatien , zoo als die aan het oor, met voordeel tot eenige maanden na de geboorte of zelfs een of twee jaren zoekt uit te stellen, om het. kind door dezelve niet in gevaar te brengen, zoude dit (1) Journ. der prakliscben Heilkunde. Bd. XXIII, lift. 5 , St. 210. (xxxvn) In dit geval geeft Friedberg als onderseheidingsteeken op, dat het trommelvlies bij onmiddellijke aanraking door eene sonde, gedurende het onderzoek, verreweg gevoeliger is , dan wanneer er een voor hetzelve zich bevindend vlies aangetroffen wordt. — Ieder graad van doofstoomheid vordert van zelf een dergelijk onderzoek. Vcrt. (2) Meisner's Encyclopiidie der med. Wissenschaften. VI. Bd., S. 451. niet raadzaam zijn, wanneer de neusgaten bij pasgeborenen vergroei d zijn , daar de kinderen door dit gebrek in de vorming in het ademhalen en zuigen gehinderd worden. — Gelukkigerwijze komt echter dit lijden als aangeboren kwaal hoogst zeldzaam voor. Ook hier is eene zoodanige vergroeijing somtijds slechts schijnbaar, doordien soms verdroogd slijm de neusgaten sluit; zij komt echter ook wezenlijk voor, wanneer een vlies uit-"of inwendig den doortogt van de lucht verhindert; ongunstiger is nog de toestand , wanneer de neusholte in derzelrer geheele lengte vergroeid is (xxxvm). Is er slechts een het neusgat sluitend vlies aanwezig , dan geschiedt de operatie even eenvoudig, als het bij deze soort van vergroeijing van den gehoorgang is opgegeven. — Was het neusgat slechts vernaauwd , dan tracht men het door het mes op de holle sonde te verwijden. — Treft men daarentegen het neusgat volkomen en vast gesloten aan, dan trachte men eerst de sluiling op te sporen, door met een fijn mesje van buiten in hetzelve te dringen; gelukt dit niet, dan zocke men het kanaal op , door helzelve van buiten open te leggen. Obertecffer zag bij onderscheidene kinderen de laatste soort van vergroeijing der neusgaten , en bewerkte spoedig herstelling door liet scheiden van de neuslappen. Heeft men de scheiding der neusgaten oi de verwijding derzelve daargesteld , dan wordt de genezing door het inleggen van dilatateurs bevorderd. Ook kan men eenen toestel bezigen , die het ademhalen dadelijk na de operatie mogelijk maakt, wanneer nien namelijk eene tot boven de geopereerde plaats reikende metalen buis in het neusgat legt, welke van buiten met middelen hestreken wordt, die de genezing bevorderen. Mogt eene vergroeijing van de lippen voorkomen, dan woidt zij in de rigting der mondspleet op eene holle sonde gescheiden. Om de zeer spoedig plaatsgrijpende wedervergroeijing van uit den mondhoek tegen te gaan, geeft Krüger (1) den raad, daar, waar de hoeken des monds moeten gevormd worden, met den troiquart eene opening te maken , en in deze eenen looddraad zoo lang te laten liggen , tot de opening zich goed gevormd heeft, en eerst dan het overige door te snijden. Dit kan echter natuurlijkerwijze slechts bij gedeeltelijke vergroeijing van den mond geschieden, anders zoude, waarop men vooral te ietten heelt, het zuigen der kinderen aan de borst onmogelijk gemaakt worden, Dit voorstel is overigens aan Rcdtorffer ontleend, die hetzelve bij de aangeboren vergroeijing der vingers gedaan heeft. . De sluiting van de pisbuis (atresia urethrae) komt bij beide geslachten voor, gewoonlijk echter hij knapen, hij welke de pisbuis verreweg langer is. Slechts zelden treft men sluiling van de pisbuis dooreen enkel vlies aan, maar gewoonlijk is de pisbuis, vooral bij knapen, in derzelver geheele lengte vergroeid; in die gevallen gelukt de operatie ook slechts zelden. In de meeste gevallen, waarin de vergroeijing van de pisbuis wordt waargenomen, vloeit de pis langs eenen anderen weg af , waar dit echter niet het geval is , moet de operatie altijd beproefd worden. Hij eenige voorwerpen opent zich de pisbuis in plaats (xxxvm) Geheel ongunstig is de prognosis , wanneer, gelijk Cnnsbriicli nis niet zeldzaam opgeeft, de neusholte hij pasgeborenen door zamengroeijing van Liet opperkaak-, gehemelte- en ploeglieen gesloten is. I'erl. (1) ti. Gidfe's u. v. tFalther's Journal fiir Cliirurgie u. A . Bd • , S. üi3. Tan door den eikel, aan de onderste oppervlakte van de penis; deze worden hypospadaei genoemd. Is deze opening niet te ver van den eikel verwijderd, dan kan er volkomene genezing bewerkt worden, hetgeen intusschen slechts ter bevordering van het voorttelingsvermogen en niet ter bevordering van de pisontlasting, die daardoor volstrekt niet verhinderd wordt, geschiedt, (xxxtx) waarom dan ook de operatie zeer doelmatig tot den mannelijken leeftijd wordt uitgesteld. Men beproeve de opening van de vergroeide pisbuis door het insteken van eenen troiquart en het inbrengen van snaren en bougies. Eerst wanneer de opening zich goed gevormd heeft, en men voor geene vergroeijing meer te vreezen heeft, mogen de tegennatuurlijke uitloozingskanalen van de pisbuis genezen of gesloten worden, hetgeen door het wondmaken der randen door middel van het mes of door brandmiddelen geschiedt. Sabatiêr legde , nadat hij de slechts door een vlies gesloten pisbuis geopend had , niets in dezelve , omdat hij de hoop voedde, dat de pisvloed alleen de wedervergroeijing verhinderen zoude , hetgeen ook het geval was. Is de pisbuis volkomen gesloten en heeft de pis gcenen anderen uitweg, dan is de toestand gewoonlijk doodelijk, omdat het slechts zeer zelden gelukt eene kunstmatige opening bij het mannelijk geslacht daartestellen. Neemt men eene opzetting van de pisbuis door pis waar, hetgeen men door het gevoel ontdekt, dan is het vooruitzigt gunstiger, daar men de opening hier ten minste onder den eikel maken kan, waardoor het leven behouden en een hypospadiaeus gevormd kan worden. Neemt men eindelijk ook deze opzetting van de pisbuis niet waar, dan kan slechts een zeer twijfelachtig middel beproefd worden om het leven te redden, te weten , de perforatie van de blaas door den endeldarm. Ook de natuur schijnt somlijds dezen uitweg te zoeken. Oberteefer maakt ons ten minste met een geval bekend , waarin bij een kind, bij hetwelk de mannelijke roede geheel ontbrak, de pis door den endeldarm wegvloeide. Eene zeer zeldzame soort van vergroeijing van de pisbuis beschrijft J. Cioqijet (1). Hier was namelijk zoowel de opening als het uitwendig gedeelte van de pisbuis in den normalen toestand, slechts was dezelve in haar midden, in eene uitgebreidheid van eenen duim, vergroeid. De proeven, om, met behulp van eene spitse sonde, de opening te bewerken, vielen ongunstig uit. Onder de genomen proeven ter wegruiming van dit tegennatuurlijk verschijnsel, verdienen vooral die van M. II. Cliet (2) en Rublacii (3) afzonderlijke vermelding. Eerstgenoemde doorkliefde bij een kind, hetwelk niet kon wateren , de voorhuid en den eikel, doch kon de pis— (xxxix) Voor zoo ver men lot liet juiste bepalen van het vaderschap besluiten kan, zijn er meerdere voorbeelden bekend van liypospadiaei, Melkc kinderen teelden. — Hoewel zeldzamer , wordt evenwel de opening der urethra soms op'den rug van de penis gevonden; alsdan dragen zulke voorwerpen den naam van epispadiuei. Vert. (1) Meissner's Eneyelopadie der mcd. Wissenschaften, nach dem Dict. de Medicine frei bearbeitet. VI , S. 440. (2) Compte rendu medieo chirurgical des observalions receuillles dans la salie des filles-rnères de 1'höpital gunéral de la Cliarité de Lyon. 1825. (3) Rust's Magazin fiir die gesaminte Heilkunde. Bd. XV11I , Heft 2. buis niet bereiken ; dien ten gevolge stierf het kincl. In een ander soortgelijk geval zette hij de penis twee linien onder den eikel al r vond cene openc pisbuis , en stelde cenen regelmafigen weg ter pisontlasting daar; doch ook dit kind stierf elf dagen later aan ontsteking in den onderbuik, tot welke misschien wel door deze ingrijpende behandeling de aanleiding gegeven was. Rubiach was gelukkiger. Ook hij beproefde, ofschoon zonder gevolg, bij een knaapje, dat met vergroeide pisbuis geboren werd , de opening van het aan den eikel zigtbare spoor der pisbuis, en deed dezelve later nogmaals, echter even ongelukkig, aan het onderste gedeelte der roede. Toen eindelijk na groote onrust van liet kind de pis door den endeldarm wegvloeide, meende 11cül\cii , dat er eene vergroeijing der blaas met dezen bestond , en beproefde nu eenc derde operatie , waartoe hij cene fijne zilveren sonde half liet afslijpen , welke hij eene behoorlijke kromming gaf en onder den eikel inbragt, waardoor het hem, na herhaalde pogingen, gelukte , de blaas te openen, en de pisontlasting langs den nieuwen weg daar te stellen. Ook nog na verloop van twee jaren had er nooit, eene storing in de urine afscheiding plaats gehad. SchneidiiR (1) vond bij een kind van vier dagen eene aangeboren paraphiniosis met vergroeijing der pisbuisopening ; daar de laatste slechts oppervlakkig was, werd dezelve gemakkelijk geopend, waarbij cene zeer groote hoeveelheid dampende pis ontlast werd , en het kind dadelijk rustig werd. Buret (2) beproefde de operatie in een geval, waar, in plaats van cene opening van de pisbuis (xl) , slechts eene oppervlakkige groef werd waargenomen, en was zoo gelukkig, oogenblikkelijk na het insteken van het lancet de pis te zien alv'locijen. Bij imperforatie der voorhuid doet men wel het voorste gedeelte van dezelve geheel weg te nemen. Eindelijk wordt ook nog de vergroeijing van de scheede (atresia vaginae) bij pasgeborenen aangetroffen; en ook deze verschilt, naarmate dezelve door een te stevig maagdenvlies (atresia hymenea) ol door een ander tegennatuurlijk vlies (atresia vaginea membranacea), door vergroeijing der inwendige schaamlippen (atresia nymphaea'), of eindelijk door vergroeijing der wanden der scheede met elkander (atresia vaginae absoluta) veroorzaakt wordt (3). De vergroeijing van de scheede wordt zelden erkend, voor den tijd der puberteit, omdat gewoonlijk eerst bij de afscheiding van het menstruaal bloed, door dcszelfs verhinderde uitscheiding, ongemakken worden waargenomen. Slechts de alresia nymphaea wordt eer opgemerkt, en wij hebben dezelve bij kinderen dikwijls geopereerd , omdat het ons doelmatiger voorkomt, de operatie dan te doen, wanneer de nymphae nog minder ontwikkeld en bloedrijk zijn, en wanneer wij de vrouwelijke (1) Gcmeins. deutsche Zeitschr. f. Geburtsk. Bd. III, St. 5, S. 481. (■2) Nouvelle bibliothèque mèdieale. Paris, 1829. Dee. (xl) Cotisbruch verbaalt een geval , waarin de voorhuid over het roedeiihoofd zamengegroeid en door de opening der urethra gedrongen was. Vert. (3) Uitvoerig is dit gebrek in ons Handbuch der Frauenzimmerkranklieiten naeh den neuesten Ansichten und Erfahtungen (Bd. I, S. 162 , 2(51 , 31U en 347. Leipzig , 1842 en 1843) behandeld geworden. schaamte nog niet opwekken , dan wanneer wij de operatie tot de jaren der geslachtsrijpheid uitstellen. De vergroeijing der wanden der selieede niet elkander behandelen wij op dezelfde wijze, als wij dit bij do vergroeijing van de wanden van den endeldarm hebben opgegeven. Deze operatie zal echter niet ligt voor de jaren der puberteit voorkomen (xii). De verstopping der scheede door sarcomata, steatomata , polypi en dergelijke ontaardingen meer, alsmede de vergroeijing van den mond van de baarmoeder worden, als hier niet te huis behoorende, met stilzwijgen voorbijgegaan. 7) Tegennatuurlijke vorming der tong. De aangroeijing van de tong (adhaesio linguae, anhyloglossum) is ongetwijfeld een van de meest gewone gebreken, die aan de tong van pasgeborenen worden waargenomen , en bestaat daarin , dat het tongriempje zich tot aan de punt der tong uitstrekt en daardoor de noodige beweging derzelve verhindert. Onderzoekt men den mond van een zoodanig kind, dan vertoont zich de tong diep liggend, en met de punt achter den tandkasrand van de onderkaak nedergedrukt, en men kan dezelve niet ver bewegen of in de hoogle ligten. Naar Elsüsser schijnt dit gebrek menigvuldiger bij jongens dan bij meisjes voor te komen; onder 25 kinderen ten minste, welke met dit aangeboren gebrek bchebt waren, waren 18 van het mannelijk geslacht. De gevolgen van dit gebrek in de vorming zijn : onvermogen om te zuigen (daar de tong niet hol gemaakt en teruggetrokken kan worden), cenigzins bemoeijelijkt slikken en, wanneer het kind ouder wordt, onduidelijke spraak. Juist deze nadoelen en eenc dergelijke onbewcgelijkheid der tong worden echter ook buitendien nog door een ander gebrek in dc vorming veroorzaakt, wanneer namelijk de zijrand van de tong door tegennatuurlijke draden of vliezen aan het tandvleesch bevestigd is, welke abnoriniteit Levret (1) het eerst beschreven heeft. Om zich zeker te overtuigen , met welke afwijking in den vorm men te doen heelt, is het raadzaam, zich van de door Feiler aangegeven handgreep te bedienen , welke daarin bestaat, dat men , gedurende het weenen van het kind, met de vingers de neusgaten zamendrukt, waarbij het kind den mond wijd opent. Deze ongemakken aan de tong zijn gewoonlijk spoedig opgeheven, en de operatie is, met voorzigtigheid gedaan , nooit met gevaar verbonden. De afscheiding van de tong bestaat in het doorsnijden van de tegennatuurlijke zijdelingsclie verbindingen of het insnijden van den te langen tongriem , zoo ver zulks vereiseht wordt. Wordt de operatie in de eerste dagen na de geboorte verrigt, dan toont dc natuur gewoonlijk zelve do grenzen aan, tot. welke de insnijding mag worden voortgezet, daar het (xli) Wij herinneren ons bij Raciborsky (sur la Pnberté) een geval gelezen te hebben van een vijftienjarig meisje , lijdende aan vnielitelooze molimina menstruationis, ten gevolge van atresia vaijinae absoluta, hetwelk door jémussat , door dagelijks verder voortgezette vaneensplijling der seheedewandcn , en zulks wel voornamelijk door middel der vingers, van dit gebrek bevrijd werd. Vert. (1) Observations sur l'aliailcincnt des eiifaus. Paris, 1781. overtollige gedeelte van liet longriempje, niet zoo als het eigenlijk be~ gin van hetzelve, vleezig is, maar als een doorschijnend vlicsje voorkomt. Wordt de insnijding niet behoorlijk diep voortgezet, dan verkrijgt de tong niet genoeg bewegelijkheid. — ïs dezelve daarentegen te groot, dan wordt de (ong al te bewegelijk, en het leven zelfs daardoor in gevaar gebragt , wanneer namelijk de onder de tong liggende slagaderen gekwetst worden. I)e operatie geschiedt met eene ronde, ook aan het boveneinde scherpe en goed snijdende schaar. Eene bijzondere schaar heelt te dien einde W. J. Scdmidx (1) aangeprezen en beschreven. Andere voorbereidingen en toestellen zijn onnoodig; zoo hebben wij b. v. nooit noodig gehad den mond door het inbrengen van spalkjes tusschen de kaken open te sperren. Vele geneeskundigen brengen eenen gespleten spadel onder de tong, zoodat het tongriempje in de spleet van denzelven te liggen komt j maar ook van dit instrument maken wij geen gebruik, omdat men het tongriempje niet goed in liet midden doorsnijden, en minder naauwkeurig zien en beoordeelen kan , tot hoe ver de insnijd ig moet worden voortgezet wanneer de spadel het bovenste gedeelte van liet tongriempje bedekt. Wij plegin gewoonlijk den top van den wijsvinger ot ook van den wijs- en middelsten vinger der linkerhand zijdwaarts onder de tong te leggen , zoodat de randen van de tong opgeligt en het tongriempje gespannen wordt, waarna wij het tongriempje met de in de regterhand gehouden schaar, zoo ver als het doorschijnend is, doorsnijden. In den laalsten tijd hebben ook de meeste geneeshceren dit voorbeeld nagevolgd, b. v. Verson, Hiciiard , A. F. Zoiirer (xlii) (2). Bij de zijdelingsche aangroeijing van de tong wordt de operatie op dezelfde wijze verrigt, nadat men , om dezelve gemakkelijk te maken, door eenen vinger der linkerhand, dien men tusschen den rand van de tong en den tandkasrand legt, de vergroeide plaats gespannen heeft. In zeldzame gevallen wordt de tong door vergroeijing met eene vleezige wrong, tumor suhlingualis of, naar Levret (3), soubre-langue genaamd, aan den ondersten wand van den mond vastgehecht. Alsdan is het noodig de tong door opligting te spannen en de wrong door te snijden. Onlangs heeft Studensky (4) een zoodanig vormloos gezwel onder de long van een pasgeboren kind beschreven. — Eindelijk wil Lane (5) nog eene (1) Geburtshiilfliche Fraginente. Wien, 1804, mit 1 Kupf. (xlii) Na de operatie raadt Girtanner aan , nu en dan den vinger in den mond te brengen, om de hereCniging te voorkomen ; Chailly laut het kind onmiddellijk na de klieving zuigen , om de beweegbaarheid der tong te bevorderen ; Busch bestrijkt na de kunstbewerking de ondervlakte der tong eenige malen niet mei rosarum ; anderen doen van dit alles in de gewone gevallen niets, daar het later plaats hebbend zuigen de vereeniging tegengaat en de beweegbaarheid volmaakt, terwijl de bloeding onbeduidend is. Vert. (2) Oesterreichisebe Med. Wochenschr. 1842, Nr. 16. (5) Journal de Médée. T. XXXVII. (4) Diss. de quadam infantis neonati abnormitate adhuc nondum observata. lierol. 1834. — Vergelijk v. Grafe's und v. Jf altlier's Journ. lid. XXI, Heft 2. — SchmitWs Jahrbiiclicr VII. S. 500. (8) Itteismer's Encyelop. der med. Wissenschaften. Bd. I, S. 286. aankleving van dc tong aan het verhemelte hebben waargenomen, hetwelk wij wel nooit gezien hebben , doch waarvan het voorkomen door Levret bevestigd wordt. Dc scheiding dezer aankleving gelukte door het met kracht tusschcn dezelve inbrengen van den steel eens lepels , door welken de tong tegelijker tijd naai'beneden gedrukt werd. Versos is van gevoelen , dat dit slechts een schijnbaar ankyloglosmm, en het gevolg van dorst of droog zijn van de mondholte is. — Mogt bij het doorsnijden van het tongriempje de arteria ranina uit onvoorzigtigheid gekwetst worden, dan moet men ijswater of styptische middelen door middel van kleine stukjes spons of plukselwieken op de bloedende wond leggen. Passende middelen zijn b. v. Thedex's en Bikelli's water , aluinoplossing en kreosotwater; waar deze middelen in den steek laten, moet men de wond met een klein gloeijend ijzer (oeschroeijen. liet uit de mondholte treden der tong (paraglossa , glossoptosis, oneigenlijk ook tongbreuk, hernia lingua, glossocele, genoemd) is het gevolg van de zonder noodzakelijkheid gedane en te diep voortgezette scheiding van het tongriempje (xliii) , ten gevolge waarvan de tong te bewegelijk, het slikken moeijelijk en de spraak gebrekkig wordt. Bij het slikken kan het gebeuren , dat het kind de punt van de tong mede inslikt, welke alsdan de luchtpijp sluit, en het kind in gevaar brengt van te stikken. liet buiten den mond treden der long kan echter ook, ofschoon dit zelden het geval is, het gevolg zijn van eene ziekelijke opzwelling , waarbij de punt van de tong van lieverlede al langer en langer wordt. Hebben wij met eene zwelling van de tong te doen , dan is het aanzetten van bloedzuigers raadzaam , door welker aanwending P. Lassds (1) in staat was, eene gedurende drie jaren lang uit den mond hangende tong terug te brengen. Is de kwaal reeds zoo ver gevorderd, dat men van deze handelwijze niets meer verwachten kan , ol is er reeds eene desorganisatie van de tong ontstaan , dan raadt L.\ssos aan, het uithangende stuk tong af te snijden. In den laatsten tijd is, voor zoo ver ons bekend is, dit geval niet voorgekomen. Het inslikken van de tong heeft gewoonlijk bij zuigelingen plaats, wanneer deze, ook zonder aan de borst te liggen, bewegingen van zuigen maken. Ten gevolge van dit ombuigen van de tong ontstaat gevaar van te stikken , hetwelk men daardoor verwijdert, dat men eenen vinger in den mond brengt, en de tong weder naar voren omslaat; bet terugkeeren van dit gevaar voorkomt men wanneer men de kinderen eene dot in den mond geeft, welke slechts in dit geval heilzaam is 8) liet Kikvorschgezwcl (Ranula). Het Kikvorschgezwcl (ranula, hypoglossis) bestaat in een nu eens langwerpig, dan weder breed gezwel onder de tong (aan eene van de beide zijden naast het tongriempje, of ook wel aan beide zijden te gelijk), hetwelk wit, zelden roodachtig van kleur is , bij het invallen van (xliii) Dit gebrek kan intussehen ook aangeboren zijn, alsmede door veilammingvan de , de tong bewegende spieren veroorzaakt worden. — Uitvloeijing van speeksel uit den niet gesloten mond , en daardoor le weeg gebragle droogte en dorst maken dit gebrek nog lastiger. Vert. (1) J. Jrnemann's Allgem. Magazin fiir die Wundarzneiwïssensehaft III. Bd., 2 St. Götlinften . 1802. S. 198. het liclit doorschijnend is, de tong tegen het harde gehemelte aandrukt en liet kind liet zuigen belet, ja zelfs in hoogeren graad het slikken verhinder!. De meeste genecsbeeren nemen als oorzaak van deze kwaal eene opzwelling of'desorganisatie van den ductus Whartonianus of van de uitloozingsbuis van de glandulae s ublin g uales aan, en uitdien hoofde brengen Richter (1) en Sta rut (2) dezelve tot dc lymphatische gezwellen. Onlangs heeft intusschen Fleisciimaüs (3), ten gevolge van de onderzoekingen van Stroimeyer, aangetoond, dat deze kwaal uit eene ziekelijke aandoening van onder de tong gelegen slijmbeurzen ontstaat, hetgeen daardoor zeer waarschijnlijk gemaakt wordt, dat nooit aan den ductus Stenonianus eene ranula is waargenomen , dat men dezelve voorts nooit na verstopping van de uitloozingsbuizen door speekselsteenen heeft zien geboren worden , en dat de vloeistof in de ranula bevat, volstrekt geene overeenkomst met het speeksel vertoont (xliv) (4). Ook J. P. Kyll(5) twijfelt, of het kikvorschgezwel wel in eene verstopping van den ductus W hartoni anus bestaat en beweert, dat hetzelve eene eigene kyste heeft, en waarschijnlijk tot de hydatides behoort. In enkele gevallen moeten deze gezwellen dc grootte van een hoenderei bereikt, ja zelfs de ademhaling gehinderd , de tanden naar buiten gedrongen en eene oppervlakkige caries van de kaakbeen- (1) Anfangsgriindc der Wundarzneikunst. Bd. IV, S. 1. (2) Archiv fiir die Geburlshiilfc. Bd. III , Hft 2 , S. 509. (3) I/ascr's Repertorium für die gesammte Medicin. Bd. II, lift. 6.1841. (xuv) Hoewel wij de opmerkingen van Strohmeijcr en Flcischmann geenszins willen tegenspreken , verdient echter voor sommige gevallen de verklaringswijze van Reisinyer vermelding. Deze geneeskundige , die meermalen , bij bestaande ranula, den ductus whartonianus voor dc sonde nog toegankelijk zegt gevonden te hebben, gelooft , dat de vooronderstelde verdikking van het speeksel niet blootelijU het gevolg van dcszelfs terughouding is, en niet altijd in verhouding tot den duur van het gezwel staat, maar dat abnormaal afgescheiden speeksel, welligt in verbinding met atonie van den ductus whartonianus , de ontwikkeling der ranula bevordert; hij meent vervolgens, dat dit gezwel niet altijd door de wanden van den uitgezetten ductus whartonianus gevormd wordt, maar dat niet zelden de matig uitgezette buis barst en de afgescheiden massa alsdan in het omliggende weefsel wordt uitgestort, en in cenen zak van verdikt celweefsel, naar eenen tumor cysticus gelijkend, bevat is ; op deze wijze kan men zich de onderscheidene vormen der ranula verklaren, zoo als ook de menigmaal daarbij bestaande toegankelijkheid van den ductus whartonianus. Vert. (4) L. Gmelin (Wahler's und Liebiy's Annalen der Chemie und Pharmacie. Bd. XXXIV. lift. I. S. 9ü en Bd. XLl. S. 501) vond na herhaalde analyse, dat de vloeistof, in de ranula bevat, bestond uit 97,54 water , 2,02 oplosbaar eiwit en 0,64 door wijngeest en water uitlrekbare ja ze"s dikwijls nadeelig. Bloedontlastingen door bloedzuigers begunstigen meestal nog het uitbreken der erysipelateuse ontsteking der (1) J. evpérienec , Journal de Médce. el de Cliirurj*. publié par Dezeimeris. l'aris , 1858. No. 46. liuikbeklecdselen, zonder de kwaal te verwijderen. l>e prophylactische behandeling is de zekerste. Ook de ontvelling aan den navel en fungeuse u itwassen aan denzelven, ontstaan niet zelden na eene overhaaste afscheiding van de navelstreng van de buikbekleedselen. De ontvelling, welke nog door onzindelijkheid zeer begunstigd wordt, maakt liet herhaalde uitwasschen het opleggen van kleine, in zaïnenlrekkcnde afkooksels gedoopte compressen ol' het bestrooijen met het seinen lycopodii, hetwelk men nog voor de helft met het fijne poeder van rozenbladen vermengen kan , noodzakelijk. De fungeuse uitwassen (xlviii) , die tamelijk overeenstemmend door geneeskundigen, wat hunnen vorm betreft, met frambozen vergeleken worden , zijn door middel van de uitsnijding, de onderbinding, het gebruik van brandmiddelen en verschillende strooipoeders verwijderd geworden. De uitsnijding of onderbinding verkoos Dübois ; F. A. W. IIoemeister en Cares (l) houden de onderbinding alleen voor doel 111alig; Sciineider beschouwt het uitwendig gebruik van den helschen sleen als het beste middel, waarin hij met Dogès (2) overeenkomt; Desrueli.es (.3) daarentegen prijst voornamelijk het bestrooijen met calomel aan , aan welk middel hij boven alle andere de voorkeur geeft. Borns liet poeder van aluin op dezelve slrooijen ; en W. IIenneman (4) bewerkte de vernietiging van een fungeus gezwel aan den navel door het bestrooijen met fijn sabinapoeder. Hememam deelt bij deze aanprijzing tevens mede , dat zich een zijner collegas met hetzelfde gunstige gevolg van het bestrooijen met zwavelzure zink bediend heeft. Gf.rson (5) zag de naveluitwassen , die overigens meestal bij kinderen van eene zwakke ligchaamsgesteldheid, met bleeke , slappe huid, zouden voorkomen (0), ook na eenige maanden van zelve afvallen, hetgeen intusschen geenszins als voorschrift gelden kan, om dezelve in alle gevallen aan de natuur over te laten. Wij houden het voor doelmatig den sarcomphalas , wanneer dezelve eenige uitgebreidheid verkregen heeft, met eenen zilverdraad te omgeven , en (naar Arming) door het van tijd tot tijd sterkere aanhalen van denzelven van de huid af te binden. Na het afvallen bezige men plukselwieken , die herhaaldelijk met de volgende vloeistof moeten worden (xlviii) Uitgaande van de daadzaak , dat dit uitwas eene woekering is van de fibro-eellideuse prop, welke de navelvaten gewoonlijk afsluit, zoo kan hetzelve niet als eigenlijk fungeus beschouwd worden , niettegenstaande somwijlen deszelfs bodem in eene boosaardige verzwering kan vervallen. — Even als iedere granulatie kan ook dit uitwas bij niet behoorlijke behandeling terugkeeren. Vert. (1) Zeitschrift für Natur- und Heilkunde. Dresden. Bd. V, S. 461. (2) Recherches sur les inaladies les plus import, et les inoins eomiiies des enfans no.iveau-nés. I'aris, 1821. (3) Journal général de Méd. 1822 , Oclbr. Hanib. Magazin herausgegeben von Jtilius und Gerson. 1822. Heft 2. — Vergelijk Rust's Magaz. XIV, 1. 1823. (4) Beitrage Mccklenburg Aerzte zur Med. u. Chirurg. Rostoek u. Schwezin , 1130. I. Bd., 2 Heft. (ö) Hainb. Magazin. 1822. Heft 2. (G) v. Grdfe's u. v. tPahlier s Journal fiir Chirurgie u. Augenheilkunde. 1823. Bd. V , llelt 3. bevochtigd: Mercur. sublim. corros. gr. j. Aq. destill. Unc \\3- Land. liquid. S. gutt. Xv. I) Dat somtijds, vooral in Jie gevallen, waarin de pisbuis door vergroeijing gcslolen is, de urachus open blijft, en alsdan de p'sontlasting door den navel geschiedt, ja dat dit zelfs bij volwassenen kan voorkomen , wordt door een groot aantal voorbeelden , weike wij intusschen op eene andere plaats hebben aangehaald (1), bewezen. Over de navelbreuken zal later gehandeld worden , wanneer wij over de aangeboren breuken het woord zullen voeren. 11) Vergroeide en ovei lollige vingers en teenen. Het is geen zeer zeldzaam verschijnsel, dat twee of meer vingers met elkander vergroeid zijn (concretio digitormn). Wij zelve hebben meermalen deze afwijking van den gewonen toestand, eenmaal onder anderen als erfelijk gebrek in de vorming , waargenomen. Ook Preüss (2) heeft gezien, dat bij eene vrouw , bij welke de banden van den middelsten en ringvinger met elkander vergroeid waren, deze misvorming op het oudste kind overging. Sommering beschouwt deze abnormale verbinding der vingers, als voortgebragt na eene storing in de ontwikkeling, ol door het slaan blijven op eenen lagen trap van vorming; want wij zien bij het embryo de vergroeijing der vingers en teenen reeds in de eerste ontwikkeling van de aan elkander liggende blaasjes gegeven ; de vingers van het embryo gelijken namelijk , in den eersten tijd, naar de voelen van sommige in het water levende dieren , wier toonen door zwemvliezen vereenigd zijn. Deze vergroeijing ontslaat in sommige gevallen slechts door vliezen, in andere zijn de beenderen , of ten minste de gewrichten met elkander vergroeid. In het laatste geval is de operalie geheel nutteloos , en het is derhalve in ieder geval raadzaam dezelve niet te ondernemen , daar de vingers, welke, met elkander vereenigd , bewegelijk zijn , door de operatie stijf worden. Wel wil Itorx in een geval, waarin de handen sleehls uit twee gemeenschappelijke kraakbeenmassa's met eenen onafgebroken voortloopenden nagel bestonden (xux), door de scheiding vijl bewegelijke vingers gevormd hebben; intusschen zal de operatie bij ware gcwrichtsverstijving niet ligt met een dergelijk gevolg bekroond worden. Zelfs reeds, wanneer de verbinding door spieren veroorzaakt wordt, is de scheiding niet van gevaar ontbloot, daar er ligt slagaderen kunnen worden doorgesneden. Seerig (3) wil de operatie tot op lateren leeftijd uitgesteld hebben, daar volgens zijne ondervinding, de wedervergroeijing door geen middel kan worden voorgekomen. Ook Dipuytren (4) wil de operatie nooit voor het einde van het tweede jaar gedaan hebben. Naar E. Blasies (5) moet (1) Forsehungen des 19ten Jahrbund. etc. Bd III, S. 108. Bd. VI, S.'158. (2) Medic. Zeiltuig vom Verein für Heilkunde in Preussen. 1841. S. 82. (xlix) lol nog toe hebben de waarnemingen bij dergelijke misvormingen geene gemeenschappelijke vaten en zeauwen aangewezen. Vert. (3) Secriff (Dr.) , über d ie angeborne Verwachsung der Finger und Zeben , und Ueberzahl derselben. Bresla». (Ohne Jahieszahl). 8. (i) Répertoire générale d'anatoniie cl de phvsiologic pathologiqce, ou Jiéeeuil de Mémoires et d'observations sur la chirurgie. T. IV , p. 220. (!5) Akiurgic. Bd. III, S. 621. men ten minste het einde van het eerste levensjaar afwachten, voordat men tot de operatie overgaat, en, ingeval meerdere vingers of teencn te gelijk vergroeid zijn, niet dadelijk de sohoidiuj» van alle bewerkstelligen, omdat daardoor de verwonding te aanmerkelijk zouden kunnen worden. Voor tegenaangewezen houdt Blasiüs de operatie bij ankylosis der vingers, bij ziekten der genoemde deelen en bij klierziekte of andere algemeene ziekten. Gewoonlijk wordt de operatie op die wijze volbragt, dat het abnormale, twee vingers met elkander verbindend vliezig gedeelte met eene bistouri, zoo ver als noodig is , wordt doorgesneden; maar de ondervinding leert, dat niettegenstaande alle aangewende moeite , de vingers gewoonlijk langzamerhand weder vergroeijen. Het overtollige, in sommige gevallen in den vorm van een zwemvlies tussehen de vingers aanwezige huidgedeelte gaf Feiler aanleiding , den raad te geven , dit vlies in den vorm van eene V uit te snijden ; maar deze raad past niet voor alle gevallen ; en ook daardoor wordt de wedervergroeijing niet voorgekomen. Wij raden derhalve eene andere wijze van opereren aan , die door Fr. X. v. Rudtorffer (1) het eerst is opgegeven, en van welke wij ons in dergelijke gevallen met vrucht bediend hebben. Deze bestaat daarin, dat men vooreerst zoo ver als de scheiding geschieden moet, in het tegennatuurlijk vlies insteekt, en eencn looddraad door deze opening heentrekt, teneinde dezelve te doen genezen, op dezelfde wijze waarop men de in het oor geboorde gaatjes tot genezing tracht te brengen. Is dit gelukt, dan wordt van dit punt uit de insnijding naar voren door het geheele tegennatuurlijk vlies gedaan, en dit zoo van een gescheiden ; daar dien ten gevolge , bij het verrigten van de operatie op deze wijze, de onderste hoek van de insnijding reeds genezen is , heelt men niet te vreezen , dat de vergroeijing , voor een gedeelte ten minste , op nieuw ontstaan zal. Volgens het bevinden van E. GrSfe (2) zoude intusschen ook deze methode niet altijd de wedervergroeijing der vingers tegengaan. Beck (3) voerde, in plaats van eenen looddraad, een breed loodplaatje door de opening , hetwelk hij dan op beide zijden naar de middelhand omboog. Door eenen ingelegden en omgebogen looddraad en het vlijtig wegbranden der woekerende vleeschheuveltjcs, verzekert Feiber (4) in een geval genezing te hebben bewerkt, en ook Ciielius geeft aan den looddraad de voorkeur. Deze operatie is nog door Zeller von Zellenberg (5) gewijzigd geworden ; deze spoort aan , de vingers door middel van eencn scalpel van den top af tot beneden het tweede gewricht door eene regte insnijding te scheiden, alsdan echter eene met eene V overeenkomstige insnijding te maken , die met het open einde naar beneden ziet [j\]. De daardoor ontstaande driehoekige huidlap wordt tot na vol- (1) Abhandhing iiber die einfachste und sielierste Methode, eingesperrte Schenkel- und Leistciibriiche zu heilen. II. Bd., S. 478. Wien , 1808. (2) Enevelop. Wörterbuch der nicdicin. Wissenschaften. Berlin. Bd. "VIU , S. 287. (3) beek, iiber die angeborne Verwaehsnng der Finger. Freiburg. 1819. (4) Medicin. Zeitung vom Vcrein fiir Heilkunde in Preusscn. 1845. Hft. II, S. 50. (5) Abhandl. iiber die ersten Erscheiniingen venerischer Local krankheitsfornien , etc. Wien, 1810. S. 109. ■ komene genezing naar de beenderen van de middel li and toe naar boven omgeslagen. In liet door Zeller medegedeelde geval volgde de genezing zonder de minste wedervergroeijing in vier dagen. Wai.thkr (1) vond deze methode niet zoo werkzaam, want de gevormde huidlap stierl' af, en was derhalve niet toereikend , om de wedervergroeijing te verhinderen. Seerig scheidde de vergroeide vingers door eene regte snede , legde om de vingers smalle cirkelvormige pleisters , in den wondhoek eenen bundel plukseldraden en, tusschen dezelve, eene aan de lenglc van de vingers beantwoordende houten wig , die aan weerszijden , tot opname der vingers, was uitgehold , om het wedervergroeijen door de huid te beletten. In weinige dagen genazen de zij vlakten der vingers ; na 14 dagen werd de houten wig weggenomen, daar eerst op dien tijd de wondlioeken volkomen geheeld waren. Desniettegenstaande waren de vingers na 3 weken weder 4 tot 5 lijnen verder naar voren met elkander vergroeid , en deze vergroeijing schreed allengskcns verder voort, en verkreeg wederom dezelfde lengte, welke de verbinding voor de operatie gehad had. S. oordeelde het onder deze omstandigheden het best, de operatie tot op lateren tijd uit te stellen, omdat dan, onder het gebruik der vingers, door de meer ontwikkelde spierwerkdadigheid het voorwaarts schuiven van de huid aanmerkelijk verminderd zijn zoude. Zang zet de insnijding tot 2 lijnen boven den hoek der vingers voort, legt dan in den wondhoek lange plukseldraden en een smal longelje, welke eenigzins sterk naar beide zijden van de middelhand aangetrokken en bevestigd worden. KniiiK.it (2), die de operatie der vergroeide vingers naar verschillende voorschriften zonder gevolg had verrigt, deed dezelve eindelijk volgens de methode van Kern. Naar deze methode, moet men van het beengewricht naar de scheidingslinie van de beide vergroeide vingers toe, eenen kegelvormigen lap vormen . wiens 4"' breede basis met de huid van de hand zamenliangt, (wiens spits echter tusschen de vingers reeds Ie voren afgesneden geworden was), dezen naar de rug van de hand omslaan, dan beide vingers door eene snede vaneen scheiden , den huidlap naar de binnenvlakte van de hand tot in den hoek van de wond omslaan , en door eene bloedige hechting aan het tegenovergestelde einde der wond bevestigen. Na de operatie wordt een verband aangelegd, door hetwelk de gescheiden vingers van elkander verwijderd en afgezonderd gehouden worden. Op de wond worden met loodzalf hestreken strookjes linnen gelegd , over welke men smalle windsels aanbrengt, die jntnsschen niet te vast mogen worden aangehaald. Feiler laat over de met zalf bestreken strooken linnen nog weeke, met Goulard's water bevochtigde compressen leggen , hetgeen wij niet noodig oordeelen. Op volkomen dezelfde wijze , waarop de vergroeide vingers van elkander gescheiden worden, gaan wij ook hij de teenen te werk. Somtijds wordt er ook een overtollig getal vingers of toonen aangetroffen, hetwelk in verschillende graden kan plaats vinden; want nu eens is de overtollige vinger volkomen, dan weder onvolkomen. Volko- (1) Ueber angeborne Fctthautgescliwiilste u. andere Bildungsfehler. S. 31. (2) V. Grafe's und v. Walther's Journal fiir Chirurgie u. Augenlieilkunde. Bd. XIïI , S. G00. 1829. Vergelijk Haaer's chirurg. Operationen. Wien, 1831. S. 420 , Taf. II, fig. Vó. ïncn noemen wij dcnzelven, wanneer hij , even als do overige vingers «en middel handsbeen heelt, regelmatig gevormde gewrichten vertoont, cn in den uitwendigen vorm met de andere vingers overeenkomt, en derhalve ook van eenen nagel voorzien is; onvolkomen is een zoodanige vinger, waarbij zulks niet het geval is (l). Slechts een onvolkomen overtollige vinger mag weggenomen worden; een volkomenc daarentegen niet, daar eene misvorming der hand daarvan het gevolg zijn zoude , terwijl de aanwezigheid van zes vingers ter naauwernood als zoodanig te beschouwen is. Meestal worden zulke onvolkomen vingers, die grootendeels slechts zwak met de hand bevestigd zijn, spoedig na de geboorte door eene snede met het mes of de schaar weggenomen , of men onderbindt dezelve , ketgeen intusschen langduriger en pijnlijker is. De tijd, op welken de onderbonden vinger sterft en afvalt, verschilt naar den omvang van denzelven, en naar den graad van het aantrekken van de draden, door welke men de onderbinding bewerkstelligt. 12). Gespleten ruggegraat, waterzucht van de ruggegraat (Spina bijida , kydrorrhachitis, hy drops spinae dorst). Dit treurig lijden , dat altijd door het kind mede ter wereld gebragt wordt, beslaat in waterzucht van de ruggemergsholte, met uitwendige splijling van dezelve. Op de plaals nu, waar de splijting van de ruggewervelé zich bevindt, is een uitpuilend gezwel zigtbaar, wiens grootte van de lengte van die splijting afhangt. In enkele gevallen breidde zich deze spleet over de gehcele ruggegraat uit; gewoonlijk wordt dezelve , intusschen slechts aan een enkel gedeelte waargenomen. Aan den hals of nek voorkomende , noemt men deze kwaal spina bijida cervicalis, aan den rug , spina bijida dorsalis , aan de lendenwervels, spina bijida lunibalis, en eindelijk aan liet heiligbeen, spina bijida sacralis. Oberteijfer (1) alleen zag deze kwaal aan den hals eenmaal, aan de ruggewervels zevenmaal, aan de lendenwervels elfmaal, en aan het heiligbeen tweemaal, en deze verhouding stemt tamelijk overeen met het voorkomen van de kwaal aan de verschillende streken van de ruggegraat in het algemeen. Zelden is slechts een enkele ruggewervel gespleten, menigvuldiger twee, gewoonlijk drie, vier tot. vijf. Eene spina bijida met gelijktijdige kromming van de wervelkolom naar voren , is onlangs door II. Guil. Pottiiof (2) beschreven geworden. Ook Wepfer heeft de gehcele wervelkolom geopend aangetroffen. De opening van den wervel is nu eens het gevolg van eene onvolkomene aaneenliechting van de zijdelingsche bogen der wervelkolom, dan weder van eene onvolmaakte (t) Meestal wordt de zitplaats der onvolkomen cn overtollige vingers of teenen aan liet einde van-het vijfde voorhauds- of voorvoetshcentje gevonden. Is het ovcrliodig lid met den duim of grooten teen verbonden , dan heeft dit gewoonlijk aan de phalanges plaals. Somtijds evenwel is hetzelve op eene gemeenschappelijke gewrichtsvlaktc van liet voorhands- of voorvoetsbeentje met den normalen vinger of toon geplaatst. Vert. (1) Stark's Neues Archiv für Geburtshiilfeetc. Bd.II,St. IV.1801.S.654. (2) Dcscriptiunem casus rarissimi spinam bifidatn totalem el columnam vertebralem antrorsum insigniter curvatam exhibentis sist. Diss. inaug. med. auctorc II. G. Poltlioff. Berol. 1827. 4. ontwikkeling van dc wervels, gepaard met liet ontbreken der proces' sus sp i n o s i. Het gezwel of dc waterblaas , welke uitwendig op de plaats , waar de ruggegraat gespleten is, wordt aangetroffen, is week, dikwijls van eene donkere kleur, (somtijds is de kleur der huid volstrekt niet veranderd, of de uitwendige huidbekleedsels ontbreken geheel en al), dikwijls doorschijnend, van ronden vorm, (in enkele gevallen ook langwerpig of zelfs geslceld) en \an verschillende grootte. Waren een of twee wervels gespleten, dan had het gezwel gewoonlijk de grootte van eene (kkernoot; intusschen heeft men hetzelve ook van de grootte eener vuist (l), ja zelfs zoo groot aangetroffen , dat eene manshand met uitgespreide vingers hetzelve naauwelijks omvatten kon (2). Chalmen (3) werd bij eene barende geroepen : toen hij kwam waren hoofd en armen van het kind reeds geboren , het overige ligchaam werd echter door een gezwel, dat van eene spina bijida afhing, teruggehouden. Het gezwel had de grootte van een kinderhoofd , en bevatte , benevens dc hersenholligheden, die zich mede door het gezwel ontlastten , meer dan een pint vloeistof. Daar bovendien ook nog andere gezwellen aan de wervelkolom bij pasgeborenen kunnen voorkomen, zij men met het onderzoeken van dezelve zeer voorzigtig en lette voornamelijk op de volgende omstandigheden : het gezwel neemt bij het schreeuwen, bij het diep inademen, en bij persing op den endeldarm gedurende de ontlastingen, in grootte toe, kan zonder moeite weg gedrukt worden, komt echter telkens weder te voorschijn , zoodra de drukking met de band ophoudt. Gaat met de waterzucht van de ruggegraat, zoo als dit zeer dikwijls, echter niet altijd (4) wordt waargenomen , tevens het waterhoofd gepaard, dan maken de verschijnselen van dit laatste op zich zelve niet slechts de onderkenning gemakkelijk , maar men bemerkt nog bij drukking op bet gezwel, verheffing der fontanellen, verdooving van het kind, slaperigheid, trekkingen en con\ ulsien. Bij ligging op den rug zijn de kinderen onrustig en schreeuwen veel. Meestal zijn bij kinderen met spina bijida de onderste ledematen verlamd , en zij ontlasten drekstoffen en pis onwillekeurig. Zoo beschreef Berdacii (5) een geval, waarin bij de spina bijida tevens waterhoofd aanwezig was , (hetgeen W. Campbell bij een pasgeboren kind bevestigd vond (6)) en het kind onwillekeurigen stoelgang had. Be punctuur was herhaalde malen nutteloos beproefd. Verder komen zeer menigvuldig met de spina bijida tegelijk klompvoeten, en wanneer de wervelkolom aan het ludsgedeeltc gespleten is, ook klomphanden voor; desniettemin nam Otto (7) bij een foetus , bij hetwelk de spina bijida in de streek (1) Günlz in Schmidt's Jahrbüchcrn. Bd. XXXIV, S. 267. (2) Horn's Archiv lïir praktische Mediein. 1815. Heft 6. (3) Froricp's Notizen. Bd. XXII, Nr. 22, S. 5S1. (4) v. Ammon (Monatschrift. Bd. III, lift. 1) en J. F. U. Albers (Beobacblungen auf dein Gebiet zur Pathologie und Patbol. Anatomie. "Bd. II. Bonn , 1858. 8.) bewijzen liet zelfstandig voorkomen van de spina bifida onafhankelijk van hcrsenwaterzucht. (B) Zeitschr. für Natur-und Heilkunde. Dresden, 1827. Bd. V, St. 2. (6) The Edinburgh medical and surgical Journal. Nr. XCV. April. 1828. (7) Erster nachtrag zu dem Yerzeiehniss der anatom. Praparatensaromlung des königl. anatom. Instituts zu Breslam. Bresl. 1830. 8. Van het heili'gbeen vöorlwaifl, behalve twee klompvoeten ook eene klomp hand waar. Zoo als de ledematen bij spina bihda gewoonlijk verkromd «ijn, vinden wij ook niet geheel zelden de ruggegraat gekromd. In eenen geringen graad zag dit Lindsaij ; een merkwaardig geval echter, waarin de spina bijida met waterzucht van het ruggemerg , het ontbreken van de valsche wervels van het heiligbeen , van het achterste gedeelte van het harde gehemelte, van de teeldeelen, van den aars en van verscheidene andere misvormingen, alsmede met eene zijdewaardsche verkromming van de wervelkolom verbonden was , deelt, ons v. Fromep (1) mede. Riciiard geeft nog andere gebreken in de vorming op, die met spina bijida zouden gepaard gaan, te weten, aangeboren navelbreuken, of splijting van de buikbekleedselen, omstulping van de pisblaas , scheiding van de schaambeenderen , enz. In het gezwel zelf wordt gewoonlijk een helder, klaar water aangetroffen , hetwelk intusschen ook somtijds troebel, even als met lympha of slijm vermengd, of geelachtig, van de kleur van bloedwei, of zelfs roodachtig door het wezenlijk bijgemengde bloed verschijnt. Slechts zelden bevat deze vloeistof opgeloste ruggemerg-en hersenzelfstandigheid, en dan vinden wij stellig het ruggemerg in de nabijheid van het gezwel zeer week en opgelost. Na in het werk gestelde operatieve proeven, bevat het gezwel somtijds etter, ten gevolge van plaats hebbende ontsteking (Sciiöppf (2)). liet gezwel zelf wordt door de uitwendige huid ofslechts door de vliezen van het ruggemerg gevormd , welke door de in de ruggewervels aanwezige spleet naar buiten treden. Slechts zelden is ook de ruggegraat naar binnen gespleten, zoodat men door de wervelen heen voelen kan (li). Het water wordt of tusschen de dura mater en de ar achnoi dea of tusschen de laatste en de pia mater, of wel in een kanaal in het midden van de ruggemergszelfstandigheid (lii) (Brüner , Meckel , Otto , (1) Notizen aus dem Gebiet der Natur- und Heilk. Bd. XVI, IIft.2, S. 176. <2) Jahresbeilrag zur prakt. Medicin u. Chirurg, in Kinderkrankh. Pesth. 1841. S. 259. (tl) Hiervan leveren Tulp, Wepfer, Buigen enz treffende bewijzen. Deze scheiding der wervelligehamen verklaart W. Vrolik uit de vorming derzelve uit twee beenkernen , welke , even als bij den kikvorseh en den baai, eerst gescheiden zijn en daarna zonden ineensmelten. Volgens IHeckel vindt men aan de geraamten van menschclijke vruchtjes niet zelden eene sleuf aan den boven- en benedenrand der wervelligehamen , welke als overblijfsels dezer oorspronkelijke spleet te beschouwen zijn. Vert. (lii) Volgens vele schrijvers is het voeht doorgaans bevat in de ruimte tusschen de pia mater en de arachnoidea , welke Magendie naauwkeurig beschreven beeft, en door middel van welke gemeenschap met de hersenvliezen en hersenholten . zoude uitgeoefend worden. Billard meent het vocht, in de door hem waargenomen gevallen , meestal tusschen de beide platen der arachnoidea te hebben waargenomen. Dc aanwezigheid der vloeistof tusschen de arachnoidea en dura meninx is zeldzamer, terwijl, in enkele waarnemingen , het laatstgenoemd bekleedsel , tegelijk met dc huid , geheel ontbrak. Is het vocht in het teruggebleven kanaal van bel ruggemerg zelf aanwezig, dan kan dit uitgezet worden ; op deze wijze verklaart TV. Vrolik de waarneming van Cruveilhier en zijne eigene, in welke aaneengroeijing van het ruggemerg met dc omkleedsclcn plaats Mortal) , of in eenen bijzonderen zak buiten de du ra mater aangetroffen (Leghel). Bij deze gedeeltelijke vernietiging van het ruggemerg is het natuurlijk , dat ook die deelen , welke hunne zenuwen van de aangedane plaats ontvangen , den invloed van deze kwaal duidelijk vertoonen (lui). Zoo zijn deze kinderen gewoonlijk slecht gevoed, of vermageren spoedig na de geboorte aanmerkelijk, schreeuwen aanhoudend, lijden aan hardnekkigen doorloop of ook aan periodieke stuiptrekkingen. Het beloop en de duur van deze kwaal is gewoonlijk snel en kort. Vele kinderen komen met dezelve dood ter wereld , andere leven eenige dagen of weken ; nog andere hebben vele jaren lang hun leven kunnen voortzetten. Bokh spreekt van een lOjarig kind; Schöpff maakt van eenen lljarigen knaap met spina hifi da gewag ; Bcrnett(I) deelt een geval van James Lindsay mede , die een zoodanig kind met verlamde ledematen dertien jaren oud worden en toen geheel afgeteerd sterven zag ; en Tiiom. Henderson (2) geeft berigt van het voorkomen van deze kwaal bij een zwak achttienjarig meisje, bij welke een drie tot vier duimen ver uitpuilend, pijnlijk gezwel werd waargenomen, en welke aan hevige rug- en hoofdpijnen, -en somtijds ook aan epileptische stuiptrekkingen leed. Volgens Warner's opgave werd een lijder aan die ziekte twintig jaren oud; Camper zag eenen anderen lijder het acht en twintigste levensjaar bereiken. E. Iskes (3) deelt een bijzonder geval mede van spina hifi da , hetwelk bij een bijna dertig jaren oud meisje voorkwam , dat met een onder den derden lendenwervel aanwezig gezwel van de grootte van een duivenei was geboren geworden. In het achtste jaar atrophiëerde de regter voet, en werd naar boven en naar binnen getrokken, en het gezwel nam op dien tijd in omvang toe. In het 14de jaar hielden de menses, die te voren regelmatig verschenen waren, op te vloeijen, en verschenen uit diepe zweren, die zich aan het linker been gevormd hadden, hetwelk nu ook in vermagering verviel. Het gezwel was 30 duimen hoog, hield in deszeifs grootsten omvang 28 , in den kleinsten 20 duimen. Zoo als meestal, werden drekstoffen en pis onwillekeurig ontlast. In de laatste jaren was de zieke zeer vermagerd. Eindelijk verhaalt Meckel de geschiedenis van eenen lijder, die met een dergelijk gezwel 50 jaren leefde. Ten opzigte van de oorzaken, welke de ruggegraatswaterzucht ten gevolge zouden kunnen hebben , kunnen wij slechts gissingen maken , had , niettegenstaande Criweilhier en Prescotl Hemelt de adhaesie van het ruggemerg, maar vooral van deszelfs zenuwen , mei den zak der hydrorrbachis, als eene bestendige zaak beschouwen. Vert. (liii) Behalve de genoemde verschijnselen, welke vaak spina bifida patli al is vergezellen, gaan met spina bifida dorsalis ook asthma , dyspnoea , en hartkloppingen , met spina bifida cervicalis aphonie en dysphagie gepaard. yert_ (1) Froriep's Nolizen a. d. Gebiet der Heilkunde. Bd. XIII, Nr. 22. Uit the London medical Repository. 182t>. Febr. (2) Magazin der ausland. Lileratur von Gerson und Julius. Bd. VII, Heft 3. 1824. Uit the Philadelphia Journal of the medeeine and physieal seienees. Vol. II, Nr. 1. Nob. 1823. (3) The London medical and phys. Journal edited bv A. B. Granrillc. Vol. XLVII. 1822, Febr. 16 tiaar «leze kwaal altijd aangeboren is , cn ais gebrek in de eerste vorming, of volgens Meckel, Burns cn anderen, als uit gestremde ontwikkeling voortgesproten te beschouwen is-. Gewoonlijk heeft men ccne gebrekkige beenvorming als de oorzaak van de spina bijida aangenomen; onlangs echter oppert W. Fisher (1) het vermoeden, dat de splijting van de ruggegraat meer het gevolg zijn zonde van ecne onregelmatige ontwikkeling van het aan dezelve beantwoordend gedeelte van het zenuwstelsel , dan wel eene bijzondere storing in de beenvorming (liv). Vroeger geloofde men, dat deze gebreken cn nog verscheidene andere het gevolg waren van eenen val, stoot, slag of van andere gewelddadigheden , welke den zwangere voor de verlossing op den buik waren aangebragt; dit schijnt intusschen niet zoo Ie zijn; wel echter schijnt slechte voeding en kwaadsappigheid , vooral de scrophuleuse en rachitische der moeder, invloed uitteoefenen , want slechts daardoor kan men verklaren, hoe het komt, dat eene moeder dikwijls meermalen kinderen met dit gebrek in de vorming ter wereld brengt. Wij zelve zagen twee moeders tweemaal kinderen in dien toestand baren, bij welke duidelijk de kcnteckenen van klierziekte aanwezig waren. Eveneens schijnen syphilis en arthrilis der moeder te werken. d'Outrepost (2) verloste eene vrouw , die reeds vroeger drie kinderen gebaard had , van welke het eene met spina bijida dood ter wereld kwam , van tweelingen , die beiden met dezelfde kwaal behebt waren. In alle drie de gevallen nam de zak de streek der drie onderste lenden- en der twee bovenste heiligbccnswervelen in. Ook Salzmann en Camper zagen dit gebrek bij meerdere kinderen van eene en dezelfde moeder voorkomen. De scheikundige ontleding van de in het gezwel bevatte heldere vloeistof heeft aangetoond , dat dezelve de grootste overeenkomst had met de vloeistof bij hydrocephalus aanwezig, daar zij eene mindere hoeveelheid eiwilslof bevat dan het vocht, bij andere waterzuchten voorkomende. De voorzegging is altijd ongunstig, en al zijn er ook gevallen bekend van individuen, die, met die kwaal behebt, verscheidene jaren lang geleefd hebben, is echter dit leven hoogst ellendig en een vroegtijdige dood desniettemin het gevolg der ziekte. In het bijzonder rigt zich de voorzegging naar de grootte van de splijting der ruggewervels en naar de streek van de ruggegraat,, in welke deze voorkomt, want men heeft waargenomen, dat kinderen des te langer in het leven kunnen worden behouden, hoe meer de spleet zich in de nabijheid van het heiligbeen bevindt, terwijl daarentegen de dood spoedig volgt, (1) L'Institut. 1837. Juill. — SthmidCs Jahrb. Bd. XVII, S. 19<5. (2) Gcmeinsame deutsche Zeitschr. fiir Geburlsk. Bd. IV , lift. 4 , S. 860. (liv) Ofschoon hydrorrhachis meestal niet spina bifida verbonden gaat, zoo zijn zij niet onafscheidelijk cn dus niet volstrekt afhankelijk van elkander. l'orlal, Mohrenheim enz. namen hydrorrhachis in de natuurlijke rnimte tusschen den laatsten lenden- en eersten heiligbeenswervel zonder spina bifida waar. Swagerman en anderen zagen integendeel gespleten ruggegraat zonder afwijking van het ruggemerg of van deszelfs bekleedselen. In ieder geval behoort de verklaring van den oorsprong der hydrorrhachis cn der spina bifida niet als een en hetzelfde ineengesmolten te worden, al zon ook spina bifida vaak het gevolg van de vochtopbooping kunnen zijn. Vert. wanneer de halswervelen gespleten zijn. Ten opzigte van ile grootte der spleet is het natuurlijk, dat liet gunstiger is, wanneer slechts een of twee wervels gespleten zijn, dan wanneer zich dc spleet over meerdere wervels uilstrekt, in welk geval volstrekt geenc hoop op vergroeijing of sluiting overblijft, die voorzeker in het eerste geval somtijds, ofschoon dan ook zelden, plaats heeft. — Neemt men waar, dat het gezwel in grootte (oencemt, of neiging heeft tot ontsteking, dan volgt gewoonlijk verzwering en verwoesting van de ruggewervels, wanneer de ontsteking niet reeds vroeger op ruggemerg en hersenen overgaat , en daardoor reeds vroeger den dood veroorzaakt. HocHSTaTTER (1) beweert, dat de splijting van de ruggegraat somwijlen ook na de geboorte ontstaat, en dat in dit geval meer hoop op genezing bestaat, dan wanneer de kwaal aangeboren is. v. Ammon (2) noemt te regt die gevallen de gunstigste , waarin niet tegelijker tijd hydrocephalus aanwezig is. Hoe wanhopend ook in de meeste gevallen het vooruitzigt op genezing is, heeft dit echter dc geneeskundigen niet belet, naar dezelve te streven. Wel is waar zijn verscheidene voorbeelden uit vroegeren tijd bekend geworden, welke bevestigen , dat dc kwaal geneeslijk is, misschien heeft men echter wel in de meeste dezer gevallen de ziekte met eene andere verwisseld, daar ook somtijds dergelijke verzamelingen van water in het celweefsel in de streek van de ruggegraat, zonder splijting der wervels, voorkomen. Alle vermetele operatien, en ieder krachtig ingrijpen der kunst is voorzeker te laken , en die geneesheeren schijnen den meest rationelen weg te bewandelen, welke zich vergenoegen, de lijdende deelen voor uitwendige beleedigingen te bewaren en te beschutten. Dien ten gevolge behoort de kuur slechts palliatief te zijn en daarin te bestaan , dat wij zoeken de huid dikker te maken, ten einde eene scheuring te voorkomen, en uitwendige drukking en wrijving te vermijden. Om dit te bewerken , legge men compressen van pluksel, of van oud , zacht linnen op het gezwel, waardoor tevens het grootcr worden van helzelve verhindert wordt; verzuimt men dit, dan ontstaat, ten gevolge van de wrijving der kleedingstukken, ontsteking en verzwering. Deze compressen worden tevens met geestrijke middelen of met Goulard's loodwater vochtig gemaakt. De aanwending van prikkelende middelen, vooral van zalven en pleisters, is aftekeuren. Om iedere aanhoudende drukking te vermijden , late men het kind niet op den rug, maar altij d op de zijden liggen. Voor het overige heeft men verscheidene middelen beproefd, b. r. naar het voorstel van Richter , op eenigen afstand van de lijdende plaats fontanellen te leggen; — Stoll, Choi'ART en Üesault , prijzen het doortrekken van eene seton door het waterige gezwel aan, om het water te doen wegvloeijen, zonder dat daarbij de lucht kan indringen; wij luimen echter dit prikkelende middel niet goedkeuren , daar het bijna zonder twijfel ontstekingen ettering veroorzaakt, en daardoor zeker meestal den ongelukkigen uitgang bespoedigt, zoo als het geval van Dzojidi (3) bewijst; ook Scnörrrzag bij eenen elfjarigen zieke onmiddellijk na het door- (1) Diss. de spina bifida. Altorf, 1703. (2) Zijn maandschrift. Bd. 111. lift. I. (5) Saliburger medic. chirurg. Zeilung. 1822, Bd. II. S. 50ï. trékten van een setaCeum eene meningitis cerebro-spinalis, met pijn, stijfheid van de geheele ruggegraat, braken , krampen, verlamming van de ledematen ontslaan , die niettegenstaande eene krachtige ontstekingwerende behandeling , doodelijk werd , ten gevolge waarvan bij de lijkopening eene aanmerkelijke laag etter op den binnensten wand van het harde hersenvlies, voornamelijk op de halfronden der hersenen werd aangetroffen. Ook Bell's handelwijze , het gezwel te onderbinden , heeft gewoonlijk geen beter gevolg. — Eindelijk heeft ook de opening van het gezwel dooi' het mes, waarbij het indringen der lucht in het ruggemerg niet is tegengegaan, altijd doodelijke gevolgen gehad. Derhalve sloeg Astley Cooper(I) voor, het water uit het gezwel te ontlasten, maar daarbij de lacht het indringen in de ruggeinergsholte te beletten , tot welk einde hij zich bij de opening van den zak van eene cataract-naald bedient. Tevens deelt hij drie gevallen van gelukte genezing mede. In het eerste geval zocht hij het gezwel door eenen breukband intehouden; bet kind leerde spreken en gaan. Werd de band weggenomen, dan puilde het gezwel weder uit. In twee andere gevallen ontlastte hij het gezwel door eenen steek in hetzelve te doen , waarop adhaesive ontsteking volgde , de zak leeg en hard werd, en als aanhangsel naar beneden hing. Natuurlijk was in deze gevallen het gezwel slechts klein , het hoofd vrij van water, en geene verlamming , noch der voeten , noch van den endeldarm of-van de pisblaas voorhanden. Boroacii (2) vond bij een kind, wiens ouders reeds dikwijls de blaas opengestoken en geprikkeld hadden , het gezwel ontstoken, liij ontlastte hetzelve met de cataractnaald , legde een drukkend verband aan, en gaf inwendig calomel met digitalis. Het gezwel verdween; in deszelfs plaats ontstond op het lieofd eene dikke crusta s-erpi gi n osa, en er volgde wezenlijk genezing. Voorts verhaalt Probart (3) een geval van volkomen genezing na herhaalde punctien. Tegen eene , na de pnnctien ontstaande ontsteking van de bet gezwel bedekkende huidbekleedselen en eenige stuiptrekkingen waren bloedzuigers en ontlasting bevorderende middelen aangewend geworden. Nadat P. ten tweeden male vijf kleine openingen in het gezwel gemaakt had , werd de huid reeds dikker. Nadat bij de eersle punctien telkens 10 drachmas vloeistof waren uitgevloeid, ontlastte zich bij dc derde punctie slechts de helft van dezelve, de huidbekleedselen werden dikker en sloten ten laatste het gezwel. Het kind was nog na drie jaren volkomen wel. Bozetti (4) wendde bij een kind van twee jaren, hetwelk het gebruik der onderste ledematen verloren had, tegen spina bijida de punctie aan, daar eene toevallige scheuring van den zak geene slechte gevolgen gehad had ; na de derde punctie ontstond eene adhaesive ontsteking, er werd allengskens op de open plaats eene kraakbeenige laag afgezet, en bet kind kreeg het gebruik van deszelfs ledematen volkomen terug. Ook een tweede kind wil B. op dezelfde wijze genezen hebben. Alle overige proeven , het gezwel door ontsteking te genezen, waren te vergeefs , en ofschoon eenige genees ■ kundigen in den beginne meenden, daardoor verligting aangebragt te zien , "volgde echter gewoonlijk algemeene zwakte, een soporeuse toestand en, na korteren oflangeren tijd, dc dood. Dit bewijzende proeven van (1) Madico-chirurgical transaclions , publislied by the Medical and Chirurg. Society of Londun. Vol. II. (2) L. c. (3) The Lancet. Vol. II. p. 800. (4) The London Medical Gazette. Decbr. 1827. 8. A. W. Otto (1), A. Vacca (2), Dzondi (3), W. M. Baron (4), Ives (5) en JloLznAisF.n (6). Gümz herhaalde de punctie 20 malen, ontlastte daardoor telkens eenige oneen vloeistof, altijd echter vulde zich het gezwel op nieuw. Wardrop (7) meende wel een kind te zullen genezen , omdat hij bij hetzelve de spina bijida zonder verlamming der ledematen aantrof; hij herhaalde de punctie meermalen met schijnbaar goed gevolg , maar het kind stierf eindelijk toch, zonder waarneembare oorzaak , aan krampen. W. vond bij de lijkopening hetruggemerg gezond, en de huid reeds zeer verdikt. Eveneens deelt Neüendorff drie hem door Dr. Berndt in Cüslrin medegedeelde gevallen mede , waarin het in de lendcnslreek aanwezige gezwel ontlast en vervolgens kleefpleisters en -een cirkelvormig verband aangelegd werden. Alle drie de kinderen schenen te beteren , toen zij aan kinkhoest, stuiptrekkingen enz. stierven (8). Rosentiial (9) gewaagt van een geval, waarin bij een vierjarig kind, onder overigens gunstige omstandigheden, de punctie gedaan werd , doch het kind, voor dat nog de vloeistof uitgezijpeld was, onder stuipen stierf. Slechts Labonne (10) beproefde de operatie met gunstiger gevolg; hij maakte aan den rand van het gezwel, en zulks wel bij eene spina bifida cervicalis, vijf kleine scarificatien, uit welke meer dan eene weck lang een geelachtig water zijpelde. Daarop verschenen kleine papulae , welke eenige overkomst met vlooibeten hadden, in ettering overgingen en het gezwel volkomen deden verdwijnen. Als noodzakelijke vereischten ter genezing noemt Neüendorff de volgende: l)het gezwel moet niet te groot of te uitgebreid zijn; 2) er moet noch waterzucht, noch verlamming te gelijk met hetzelve aanwezig zijn; 3) het kind moet overigens gezond zijn; 4) de opening mag niet te groot gemaakt en niet te dikwijls herhaald worden, maar eerst na twee, vier tot zes dagen. Na de operatie moet er ontsteking en verdikking van den wand van den zak ontstaan, in welk geval de blaas dik en rimpelig wordt en zich vaatjes in dezelve vormen. — Rosentual houdt zich overtuigd, dat in de ineesle gevallen het ruggemerg , en de uit hetzelve in de streek van de splijting ontspringende zenuwen ziek zijn, en dat derhalve bijna alle proeven ter genezing door eene operatie eenen ongunstigen uitgang hebben zullen (lv). (1) Seltene Beobachlungen zur Anatomie, I'hysiologie und Pathologie gehorig. Breslau, 1816. 4. I. Bd. S. 06. (2) The Edinburgh medical and surgical Journal. No. LXVII. April. 1821. (3) L.c. (4) TheLondon medical Rcpository. No.CXXVIII. August. 1824.. (5) Froriep's Notizen aus dem Gebiet der Natur- und Heilkunde. Bd. XIV. Nr. 14. (6) Husl's Magazin fiir d. gesammte Heilk. Bd. XXII. lift. 5. 1826. Vgl. Hufeland's Journ. 1820. Jun. — 1821. Jun. Meckel's Archiv. 1'. d. 1'hysiol. Bd. VII. H. I. 1822. — Magaz. der ausl. Literator von Gersou und Julius. Bd. II. S. 126. Froriep's Nolizen. Bd. XVI. No. 11. 1826. (7) The Lancet. Vol. XIII. p. 308. (8) C. T. A. Neüendorff, de spinae hiGdae curatioiie radicali. Lips. et Berol. 1820. 4. (9) Mecklenb. medie. Conversalionsbl. 1840. Nr. 10. (10) Froriep's Notizen. Bd. XIV. No. 13. S. 206. (iv) Ook Mcckel uil de nieening, dat het ruggeinerg uiterst zelden geheel geiond blijft. Men heeft dit org'aan en deszelfs zenuwen vau plaats Behalve de punctie hccfl men ook nog eenige andere geneeswijzen beproefd , en er bestaan ook wezenlijk enkele voorbeelden , welke voor derzelver uitvoerbaarheid pleiten. P. Giiidella (1) hield deze ziekte voor geheel en al overeenkomstig met de hydrocele, en besloot ook dezelfde behandeling als bij deze, bi} de spitia bijida aan te wenden. Het eerst trof hij een kind van drie dagen aan, hetwelk in de streek van den zesden halswervel een eigroot, aangeboren , bij aanraking pijnlijk , doorschijnend gezwel had , dat bij drukking wel kleiner werd, maar door drukking op de fontanellen niet in omvang toenam. De onderste ledematen waren als verwelkt en atrophisch. Door het gezwel trok hij aan deszelfs grondvlakte eene lange borduurnaald, en liet eenen draad in hetzelve , welke als een setaceum werken moest. Den volgenden dag werd er op het gezwel een afkooksel van schillen van granaatappels in wijn, met theriak , gelegd, ten gevolge waarvan eene hevige ontsteking ontstond. Nu werden er weekmakende pappen opgelegd, en de draad nog tien dagen lang in het gezwel gelaten. Tegen de tweede maand vertoonde zich het gezwel leeg, mumieachtig en droog ; het kind was genezen en werd sterk en vrolijk. — Nog eenen anderen weg ter genezing sloeg Amfsa Trowbridge (2) in. Hij zag een kind van £ jaar, dat aan den Iaatsten halswervel een gezwel van de grootte van een ei had , waarin vochtgolving werd waargenomen, en hetwelk met celweefsel bedekt was. Hij liet eenen zilveren draad om de basis van het gezwel leggen , en in eenen zoodanigen graad zacht toehalen, dat er eene ligte ontsteking van dat gedeelte der huid, om hetwelk dezelve lag , ontstond. Na 12 uren werd de ligatuur zoo naauw toegehaald , dat alle gemeenschap met het ligchaam ophield , waarop het kind onrustig werd en koorts kreeg. (Men gaf caloinel met laudanum). Na 18 uren, toen het gezwel donkerder van kleur geworden was, en onder den draad etterde , sneed T. hetzelve met eenen bistouri af. De ligatuur gleed af, ener bleef eene ontstoken vlakte achter, van | duim in doorsnede, in wier midden eene opening was, uit welke een troebel lyniphatisch vocht vloeide. Eenige kleine bloedende vaatjes werden door plukselwieken gesloten. Dc opening ging door de beide laatste halswervels in het wervelkanaal. Op dezelve werd een verband met pluksel gelegd, en na 48 uren was de ontsteking verminderd, en de wond scheen zich te zullen sluiten. Uit de nog overgebleven kleine opening vloeide nog een weinig serum. Na 12 dagen was de wond geheeld, en men bemerkte in den beginne slechts eene kleine verhevenheid op de plaats der wond , die langzamerhand insgelijks verdween. Bij een ander kind van derdehalf jaar, dat aan de gespleten onderste halswervels een gezwel van 7 duimen omvang vertoonde, en den duim en wijsvinger van de regter hand niet gebruiken kon , maakte Trowbridge van dezelfde methode gebruik. Ook dit kind genas, en leerde ook de vroeger verlamde vingers gebruiken. T. had te vergeefs in 30 gevallen de punctie, incisie en compressie gedaan. De ligatuur scheen hem boven alle deze wijzen van veranderd , geatrophieerd , verweekt en verhard , door hvdalidcs omgeven , jjespleten en afgeplat gevonden. Gewoonlijk echter, bepaalden zich deze afwijkingen tot de plaats, waar zich de spina bifida bevond. Vert. (1) Giorn. di Chirurgia pralica. 1828. April. (2) The Boston medical and surg. Journal. Journal analytique de Méd. 1821). Novbr. p. 176. behandeling de voorkeur te verdienen. Deze behandeling is vooral [jassend in die gevallen , waarin het gezwel eene smalle basis heeft. Eindelijk heeft Siierwood (1) beproefd, een zoodanig gezwel, van de grootte van een hoenderei, met eene scalpel aan deszelfs grondvlakte af te snijden. Na deze operatie stilde hij de bloeding , bedekte de wond met pluksel, couipressen , hechtpleisters en windsels, en verzekert, op die wijze genezing te hebben bewerkt. In ieder geval is deze wijze van behandeling te ingrijpend, om navolgingtcverdienen. Desniettegenstaande heeft ÜtuotiRD, zoo als Peri'ère (2) mededeelt, eene gelijke geneeswijze met goed gevolg uitgedacht , en dezelve bij een achtjarig kind, bij hetwelk het gezwel in het midden van den rug , en bij eenen 15jarigen lijder , waar hetzelve aan het onderste gedeelte van den nek aanwezig was, gebezigd. Hij vatte het gezwel met de linkerhand, hief het een weinig op , en sneed het met eene regte bistouri af. Zoodra de waterige vloeistof der ruggemergsholte met geweld uitstraalt, laat men eenen In kwamen helper spoedig met de vingers de opening sluiten, om het indringen van de lucht te verhinderen, en vereenigt dan de randen van de eivormige wond door het insteken van naalden en den omwonden naad, op dezelfde wijze als men bij de operatie van de hazenlip te werk gaat. Berbond (3) deed den voorslag, deze methode met de ligatuur van Beu te vereenigen , het gezwel te vouwen en zaïnentevatten, aan de basis met naalden te doorsteken , toereikende draden om hetzelve te leggen , het bovenste gedeelte van het gezwel door de punctie te ontlasten , en wanneer men de vergroeijing van de binnenste wanden der kysle mag aannemen, het gezwel boven de draden aftesnijden. Tavignot (4) gelooft, dat men het indringen der lucht het best kan tegengaan , en de nadeelen der ligatuur, die bij den rijkdom aan zenuwen van den zak bijna onvermijdelijk zijn, het zekerst kan voorkomen , wanneer men het gezwel door middel van een passend werktuig te zamen vouwt, en vervolgens boven de vouw afsnijdt, waarbij men slechts zooveel daarvan laat zitten , als tot het aanleggen van eenen omwonden naad noodig is. Uit alle deze voorstellen blijkt, dat men slechts zulke gezwellen in het oog gehad heeft, bij welke de liuidbekleedselen in den gewonen toestand verkeerden. Hoe o' overigens in zulke gevallen de natuur somtijds genezing bewerkt, kan men uit een door Bermond beschreven praeparaat opmaken. Het been was wel is waar gespeten gebleven; maar de bekleedende weeke deelen , waren weerslandbiedend, vezelig, door de kruizing der peesvezels van den musc. sacrospinalis gevormd, en de huid vertoonde zich veel digter (lvi). Het overige hier te huis behoorende, vooral datgene, het- (1) Tlie med. Repository. New Series. 1812. Vol. 1. No. 1—4. (2) Journal de Médeeine et de Chirurg, de Toulousc. Tom. III. 183Ü. Septbr. (5) Bulletin médieal du midi. Tom. VII. 1839. Novbr. (4) Gazette médieale de Paris. 1841. No. 44. (lvi) Hoe somwijlen lang na de geboorte de natuur genezing van liydrorrhacbis aanbrengen kan, bewijst Camper, die van eenen twintigjaiigen jongeling , met dit gebrek tusschen den laatsten lendenwervel en liet heiligbeen beliebl , verhaalt, dat eerst toen het gezwel, gedurende eene ziekte in ontsteking en oppervlakkig gangreen was overgegaan , ten gevolge waarvan plotselijk het vocht opgeslorpt werd , de bekleedselen le zamenvielen en een wanstaltig likleeken achterlieten. Ook Ferris deelt mede, dat een welk betrekking heeft lot het gepaard voorkomen van de spina bijida en, het waterhoofd, zal in het hoofdstuk over hydrocephalus acutus behandeld worden. 13) Aangeboren verkrommingen van het ligchaam. In den laat9tcn tijd hebben meerdere gevallen bevestigd, dat al die soorten van verkrommingen, waardoor de mensch pleegt te worden aangedaan, reeds het foetus in do baarmoeder eigen of aangeboren zijn kunnen , en dat zelfs de verkrommingen, wanneer zij aangeboren waren, minder gemakkelijk of volstrekt niet te genezen zijn, omdat zij of op gebreken in de vorming, zoo als het ontbreken van spieren aan de eene zijde van het ligchaam, berusten, of omdat het ligchaam te teeder is, om iets beslissends tegen dezelve te kunnen aanwenden. Dit geldt vooral ten opzigte van den scheeven hals {obstipitas colli), van de verschillende verkrommingen der wervelkolom (scoliosis, kyphosis, lordosis), en van de klompvoeten (talipedes, vari, valgi), welke laatste doorgaans aangeboren zijn, en slechts zeer zelden uit eene slechte gewoonte bij het gaan ontstaan. Talrijke gevallen van verkrommingen der wervelkolom en van klompvoeten bij pasgeborenen zijn reeds op eene andere plaats door ons (1) opgegeven geworden ; het was hier slechts ons doel op dezelve opmerkzaam te maken, daar wij alles, wat over de genezing van deze gebreken te zeggen is, daar ter plaatse zullen mededeelen, waar over de later ontstane verkrommingen zal gehandeld worden. Om niet in herhalingen te vervallen , gaan wij hier de beschrijving der afzonderlijke soorten van verkromming van de ruggegraat insgelijks met stilzwijgen voorbij ; er blijft ons derhalve slechts over, die oorzaken na te gaan, die reeds in het moederlijk ligchaam, in hetwelk dc natuur op alle mogelijke wijzen voor verzekering van de kiem gezorgd heeft, aan deze kwalen haar ontstaan verschaffen. De menigvuldigste oorzaken van de aangeboren verkrommingen zijn de gebreken in de vorming , het ontbreken van enkele beenderen, van geheele wervels en vorming der spieren slechts aan eene zijde van het ligchaam, zoo als b. v. de aangeboren obstipitas colli dikwijls het gevolg is van het ontbreken van den vmsculiis sternocleidomastoideus aan de eene zijde. — Voorts hangen de verkrommingen dikwijls van ziekelijke vorming van de hersenen en het ruggemerg af, of staan slechts met deze in verband, zoo als zulks reeds van de met gespleten ruggegraat ter wereld gekomen kinderen is opgegeven. — Ten derde kan de ruggegraat door ziekelijke, op de eene zijde van het ligchaam aanwezige gezwellen, enz. naar de tegenovergestelde gedrongen worden. — Ten vierde draagt dikwijls vernaauwing van de ruimle de schuld; van daar dat tweelingen liet meest met aangeboren verkrommingen ter wereld komen. — Ook eene verkeerde ligging van het kind en van buiten op hetzelve inwerkend hydrorrhachis bij eenen dertienjarigen knaap , gedurende eene rotkoorts piotselijk borst , het voclit er uitvloeide en na de herstelling niet weder te voorschijn kwam. — De sponlane berst ing nogtans van hel gezwel kan in de gewone gevallen in geenen deele als gunstig beschouwd worden , wegens de toetreding der lucht eu de opvolgende convulsief], ontsteking en uleeratien. Vcrl. (1) Forseliungen des 19lcn Jahrhunderts. III. Th. S. 337 en 5!>2. Bd. VI. S. 483. geweld kunnen lot verkrommingen van het kinderlijk ligcliaam aanleiding geven. Onder een van Luiten op liet kind in de uterus werkend geweld wordt minder een voorbijgaand, zoo als een stoot, slag of val, enz. bedoeld, hetwelk op eene andere wijze voor liet foetus nadeeli;; worden kan (doordien het daardoor of duidelijke beleedigingen ol beenbreuken verkrijgt, of slerft, of uit deszelfs vorige verblijfplaats uitgedreven wordl), dan veeleer een aanhoudend werkend, voornamelijk het sterk inrijgen van den buik, uit dwaze ijdelheid of om de zwangerschap voor de oogen der wereld verborgen te houden. — Eindelijk kan ook de oorzaak van het ontslaan van verkrommingen van het ligcliaam door de geboorte zelve gegeven worden, wanneer de baarmoeder met kracht op het verkeerd of in eene ongewone houding liggend kind werkt, omdat daardoor de banden der beenderen aan de eene zijde zoo sterk worden uitgerekt, dat zij verzwakt worden, en niet meer met de banden en de spieren van de tegenovergestelde zijde in evenwigt kunnen blijven. Van daar (lvii) komt het, dat wij bijeen ontleedkundig onderzoek der klompvoeten , die eigenlijk op eene verplaatsing van de beenderen van den voetwortel plegen te berusten, op verre na niet altijd deze verplaatsing, maar slechts eene verslapping der banden, aan de builenzijde van den voetwortel waarnemen , en dat de dislocatie van de beenderen van den voetworlel eerst later volgt, wanneer het kind reeds dikwijls op den voet gestaan heeft, zoodat deze eerst door den last van het ligcliaam bij het staan op de voeten bewerkt wordt. 14) Breuken. Onder breuken verstaan wij het naar buiten treden der ingewanden uit hunne holten ; dien ten gevolge hebben wij eene hersenbreuk (hernia cerebri, encephalocele), eene borslbreuk (hernia thoracica) (van welke wij slechts hier melding maken, omdat bij het bestaan van dezelve het leven onmogelijk is, en zij slechts bij doode misgeboorten voorkomt , en derhalve aan genezing bij haar niet gedacht worden kan), eene navelbreuk (hernia umbilicalis, omphalocelaexomphalos), eene liesbreuk (hernia inguinulis , bubonocele), eene zakbreuk (hernia scrotalis , oscheocele) en eene dijbreuk (hernia cruralis). o) De hersenbreuk (hernia cerebri congenita) ontstaat doorliet uitpuilen van een gedeelte van de hersenen, benevens derzelver vliezen , door een tegennatuurlijk in een van de beenderen van het hoofd aanwezig gat, waardoor een onpijnlijk , deegachtig gezwel, met duidelijk begrensde randen gevormd wordt, hetwelk bij voorziglige drukking kan worden ingebragt , maar bij ophoudende drukking weder te voorschijn treedt. Oxxo (1), welke twaalf gevallen van hersenbreuken zelf onderzocht heeft, (lvii) Door dit woord worde , naar ons inzien, niet verslaan , dat de slapte der banden aan de buitenzijde van den voet door de mechanische werking bij de geboorte wordt te weeg gebragt, maar in eene voor de geboorte pbysiologisehe noodzakelijkheid gelegen is, die na de geboorte opgeheven wordt. — Als oorzaak van aangeboren verkrommingen wijders is de Schrijver de erfelijke of idiopatische eaehexien der vrucht, zoo als de scrophideuse, de rachitische enz., welke voornamelijk op de osteogenesis inwerken , bier ter plaatse voorbijgegaan. Vcrt. (1) Handb. der palhol. Anatomie 1850. S. 409. — Vergelijk Büttncr Diss. de encephalocele. Berol. 1832. meent «Je oorzaak van deze kwaal moer in cene ziekelijke vergrooting van een ol ander gedeelte der hersenen, welke meestal uit waterzucht der hersenen haar ontslaan neemt, te moeten zoeken, dan in eene gebrekkige ontwikkeling der sehedelbeenderen , welke meer het gevolg dan de oorzaak schijnt te zijn. De de hersenbreuk bedekkende huid heelt cene natuurlijke kleur en slechts somtijds schijnen blaauwachtige aderen door dezelve heen. De grootte van het gezwel verschilt en rigt zich naar den omvang van de in de sehedelbeenderen aanwezige opening; is het gezwel zeer groot, dan schijnt het hoofd verkleind, het gezwel is echter aan deszelfs bovenste oppervlakte ol' geheel van haar ontbloot of met eenigc zeer afzonderlijke staande haartjes bezet. Bij plotselijke drukking op ol koud worden van liet gezwel wordt het kind door stuiptrekkingen aangedaan, die bij nagelaten drukking en verwarming van het hoofd weder verdwijnen. Andere voor de onderkenning gewigtige punten zijn: het onvermogen om behoorlijk aan de borst te zuigen , langzame vermagering , veel schreeuwen, waarbij het gezwel gewoonlijk in omvang toeneemt, verlamming van de ledematen en klopping inliet gezwel, welke met den hartslag isochronisch is (lviii). Meestal wordt de hersenbreuk in de nabijheid van de aehterste fontanel en over het algemeen aan het achterhoofdsbeen, zeldzamer in de nabijheid van dc zijdelijke fontanellen, aan de groote fontanel en aan het voorhoofds- en zeelbecn aangetroflen. Ontstaat dezelve door gebrekkige beenvorming in het midden van een been (lis), dan is na het inbrengen van de breuk, hetgeen echter geenszins altijd mogelijk is, duidelijk cene opening en aan deze een bcenige rand te onderscheiden. In enkele gevallen is te gelijkertijd in de hersenbreuk een weinig vloeistof bevat (hydroëncephalocele), zoodat men eenige vochtgolving waarneemt, waardoor het verwisselen met ecchymoma capitis ligter mogelijk wordt. Is de kwaal in eenen zeer hoogen graad aanwezig, dan ligt somtijds het grootste gedeelte van de hersenen in eenen door de hersenvliezen gevormden zak, waarbij men gewoonlijk het ontbreken van de bovenste schedelbeenderen (hemicephalia), of langzame opslorping of oplossing van de hersenen, hersenwaterzucht (1), wel eens met verscheuring van den zak, waarneemt. W. Dick (2) beschrijft een geval, waarin bij een doodgeboren foetus van zeven maanden , met hoogst onvolkomen vorming der schedelbeenderen, talrijke hersenbreuken bestonden, buiten welke nog eene tegennatuurlijke vorming van den neus, eene hazenlip, de splijting van de (lviii) Men lette, hij de overige verschijnselen, tevens op het menigvuldig braken , hetwelk voornamelijk bij drukking op het gezwel wordt opgewekt. yeH% (lix) Billard deelt een geval mede van hernia eerebri, waarbij delinker pars squamosa van het slaapbeen geheel ontbrak. Dit kind leefde omtrent cene maand. Bij de autopsie vond men eene aanmerkelijke ontsteking van het darmkanaal. Billard houdt cene zamendrukking des schedels en der hersenen, gedurende het baarmoederlijk leven, voor dc waarschijnlijke oorzaak dezer hersenbreuk, terwijl het gebrek in de ontwikkeling van dc pars squamosa aan dc drukking van het daaraan beantwoordend hersengcdeelte zoude moeten worden toegeschreven, Verl. (1) Vcj-gelyk Olto Erster nachtrag etc. Nr. 8227. (2) London medioal gazetle. Vol. XIX. p. 897. bomt en andere afwijkingen, uit gestoorde ontwikkeling ontslaande, werden aangetroffen, Eug. Höfling (1) nam eene hersenbreuk waar aan liet os occip itis, die {jronter was dan liet hoofd van het kind. liet laatste was van hersenen ontbloot en zonilcr twijfel was hydrocephalus aan de hersenbreuk voorafgegaan. In een ander geval leidde Hüflikg de hersenbreuk af van eene beleediging van den sehedel bij de ongeboren vrucht, door mishandeling der zwangere moeder, hetgeen intussehen moeijelijk te bewijzen zijn zoude. Daarentegen uit zich Verson (2) meer in onzen geest, en neemt aan, dat gewelddadigheden op de zwangere baarmoeder geenen invloed op het ontstaan van hersenbreuken schijnen uitteoefenen. De hersenbreuken komen echter niet uitsluitend aan het schedel gewelf voor. Serres (3) zag eene zoodanige breuk tusschen het zeef- en wiggebcen in het neuskanaal en de keel afdalen. De hersenbreuk kan met verscheidene andere, aan het hoofd van het pasgeboren kind voorkomende kwalen verwisseld werden; tot deze behooren b. v. het hoofdgezwel (caput succedancum), liet hoofdbloedgezwel (ecchymoma capitis) en de sponsachtige gezwellen van het harde hersenvlies (fungus cerebrinus). Het hoofdgezwel kenmerkt zich intussclien door de meer donkere kleur van de hoofdbekleedselen. Grootere overeenkomst met de hersenbreuk heeft daarentegen liet hoofdbloedgezwel, vooral wanneer in de hersenbreuk tevens eene waterige vloeistof bevat is , (waterhersenbreuk , hydroencephalocele), doordien er dan in beide de gevallen vochtgolving voelbaar is, bij beide de opperhuid boven het gezwel onveranderd voorkomt, en dikwijls ook bij het lioofdblocdgezwel , schijnbaar althans, een rand, even als wanneer een gat in de schedelbeenderen aanwezig is, wordt waargenomen , zoo als ook onderscheidene geneesheeren eene klopping in hetzelve willen ontdekt hebben , hetgeen het onderscheiden der beide gezwellen moeijelijk maakt. Intussehen valt bij de hersenbreuk vooral op te merken, dat dezelve reeds bij de geboorte van het kind aanwezig is , terwijl het hoofdbloedgezwcl meestal eerst cenigen tijd na dezelve te voorschijn treedt, dat de hersenbreuk bij het schreeuwen der kinderen , bij persing op den endeldarm enz. opzwelt, dat dezelve geheel in te brengen is, dat zich dan veel duidelijker het in de schedel-beenderen aanwezige gat laat opsporen , dat bij het indrukken van de hersenen het kind in eenen slaapzuclitigen toestand geraakt, en eindelijk dat bij hersenbreuken, welke eene aanmerkelijke grootte hebben, het geheelc hoofd opvallend verkleind voorkomt. Het sponsgezwel , hetwelk van alle andere kwalen wel het gemakkelijkst met de hersenbreuk zoude kannen verwisseld worden, daar het insgelijks dikwijls door openingen in de schedelbeenderen uitschiet, komt niet ligt bij kinderen voor , en slechts v. Sieeold (4) heeft eenmaal een sponsachtig gezwel aan het hoofd, met hevige bloedingen, bij een kind waargenomen. Bovendien ontstaat dit sponsgezwel bij volwassenen, en wel zeer langzaam , meestal ten gevolge van de venerische ziekte of van een op het hoofd aangebragl geweld. Ook zijn de sponsachtige uit- (1) Caspcr's Woehenschrift. Berlin 1838. Nr. 23. (2) Der Arzt am Krankcnhetlc der Kinder. Bd. II. S. 1G9. (3) Rnhard, Traité pratiqtic des inaladies des enfans. p. 61. (4) Culleetio observatiaiium medico-chirurg. Fase. I. Art I. wassen nog inzonderheid gekenmerkt door eene grootere hardheid , alsmede daardoor, dat zij niet ingebragt kunnen worden. Wat eindelijk de mogelijke verwisseling met de dilwijl» aan het hoofd der pasgeborenen voorkomende waterzakken betreft, deze zal wel nooit plaats" hebben, daar de overeenkomst tussehen beide slechts in de verhevenheid ligt, en het gevoel terstond door de grootere weekheid, vochtgolving, en "vooral daardoor den waterzak van de hersenbreuk onderscheidt, dal "de duidelijk onder het water voelbare schedelbeenderen glad en gezond zijn. Niet over het hoofd te zien is echter, als gewigtig onderseheidingsteeken, het bij groote hersenbreuken steeds waargenomen nzink; n van den schedel, hetwelk altijd met de uit de schedelholte uitgetreden hersenmassa in verhouding staat, op hetwelk ook Riciiard" opmerkzaam gemaakt heeft, en dat noch bij de reeds genoemde kwalen, noch bij de beursgezwellen van het hoofd, welke insgelijks tot eene verwisseling met hersenbreuken zouden kunnen aanleiding geven, (Laliemand, Baffos, Held) aanwezig is. Jos. Camstock. (1) vond, bij eene aangeboren hersenbreuk, slechts nog zoo omstreeks eenen soeplepel vol hersenmassa in het hoofd ; alle de overige deelen waren door eene ter naauwernood eenen duim groote opening aan den achterhoofdsrand van het linker wandbeen naar buiten getreden. Desniettegenstaande leefde het kind 17 dagen. Dc voorzegging rigt zich hoofdzakelijk naar de grootte van het gezwel. Eene hersenbreuk van aanmerkelijke grootte is altijd zeer gevaarlijk , want gewoonlijk heeft dezelve binnen korten tijd den dood ten gevolge. Slechts bij zeer kleine hersenbreuken is nog eenig vooruitzigt over op genezing, of ten minste op behoud van het "leven, zonder verzwakte geest- en ligchaamskrachten; doch ook slechts dan, wanneer zij niet met andere gebreken in de vorming of ziekelijke toestanden, onder welke wij als de meest gewone, waterzucht der hersenen en spina bifida noemen, in verband staan. Breekt eene hersenbreuk van zelve open , of wordt het door dezelve gevormd gezwel door eenen onkundigen heelmeester geopend , dan is de dood hiervan het onvermijdelijke gevolg. Tamelijk op zich zelve staan de beide gevallen van Pits maft (2) van etterende hersenbreuken met uitzijpeling van de hersenmassa , in welke hij daardoor genezing bewerkte, dat hij dagelijks tweemalen met honig bestreken linnen lappen op de wond leggen, deze met, in decoct. cort. querci gedoopte coinpressen bedekken, en inwendig eikelkolïij, of, bij scrophuleus uitzigt, een aftreksel van de arnica gebruiken liet. I)e genezing kan slechts daardoor bewerkt worden, dat eene aanhoudende drukking met de hoogste voorzigtigheid uitgeoefend en daardoor de in de schedelbeenderen aanwezige opening gesloten wordt. Deze drukking moet in den beginne zacht en matig zijn en mag slechts met de uiterste voorzigtigheid versterkt worden, omdat eene gewelddadige drukking het kind in eenen slaapzucht igen toestand doet vervallen , welke verlamming, stuiptrekkingen en den dood kan ten gevolge hebben. Ook in zoo verre moet dc drukking met voorzigtigheid geschieden , als (1) Boston Journal. Vol. XI. p. 241. (2) llvfelaHd's Journal 1832. Oclbr. gedurende dezelve geen gedeelte van liet gezwel gekwetst mag worden , wanneer niet ontsteking of verzwering , welke bijna altijd den dood ten gevolge hebben, ontstaan zullen. Zal echter de diukking nut aanbrengen , dan moet dezelve aanhoudend zijn, opdat de hersenen voortdurend door dezelve tegengehouden en aan de schedelbeenderen gelegenheid tot sluiting der opening gegeven worde. In den beginne bedient men zich met dit doel van zachte compressen, welke met hechtpleisters op de behoorlijke plaats gehouden worden. Over de compressen kan men nog eene goed sluitende muts trekken, waardoor de stevigheid van het verband nog ondersteund wordt. Langzamerhand bedient men zich van steviger compressen, namelijk van op de binnenvlakte met kussens voorziene hoorn-of metaalplaten. Velen geven, onder alle toestellen van dien aard, aan loodplaten de voorkeur, daar men deze zoowel in den beginne , als ook bij het later veranderen van den vorm van den schedel, gemakkelijk den noodigen vorm of kromming geven kan. Bij de aanwending van deze platen is intusschen groote voorzigtigheid noodig, opdat de drukking niet te sterk worde , hetgeen men daaraan waarneemt, dat het kind in eenen toestand van verdooving geraakt en aanhoudend slaapt. In den laatsten lijd bedient men zich van gewone concave platen van leder of bordpapier , welke boven de metaalplaten vooruit hebben, dat zij slechte warmtegeleiders zijn en derhalve veel minder ligt voor de hersenen nadeelig worden. Ook moet men voor eene naauwkcurige bevestiging van dit verband zorg dragen, omdat, bij het verschuiven van hetzelve , of de drukking ophoudt, of beleedigingen ontstaan kunnen. Wat voor het overige de uitwendige behandeling van de kwaal betreft, heeft men in het oog te houden , dal men alle prikkelende, weekmakende en de opening van het gezwel bevorderende middelen streng moet vermijden, dat men voor onophoudelijk warmhouden van hetzelve moet zorgen en dat men bij zeer kleine hersenbreuken zich met voordeel van geestrijke en zamentrekkende middelen kan bedienen , met welke de compressen worden bevochtigd , hetgeen de volkomen genezing schijnt te bevorderen, lleeft zich in het breukgezwel eene groote menigte serum opgehoopt, waardoor de radicale genezing verhinderd wordt, dan trachte men bovenal de opslorping door omslagen met spir. minder., kwikzilver- of iodiumzalf (Seiler) te bevorderen. Laat ons deze wijze van behandeling in den steek, dan blijft ons niet» anders over, dan zoo voorzigtig mogelijk het water door insteking te ontlasten, hetgeen in sommige gevallen met een gunstig, in andere met een ongunstig gevolg geschied is, waarom men de voorzegging nooit gunstig stellen kan. Adams zag na eene zevenmalen herhaalde punctie, welke met eenen fijnen troüjuart of met eene dunne naald moet geschieden, nog genezing volgen (1); daarentegen vielen de overige proeven ter genezing door de operatie, door Reisel (2), Horher (3) en Thierrij (4) genomen, alle ongelukkig uit; in het geval van Thierrij stierf het kind (1) Dublin Journal. No. VI. Vergel. Ileger in Schmidt's Eneyelopadie der gesammlen Medicin. Bd. III. S. 421. (2) Ephemerid. Natur. Curios. Dee. II. obs. 1085. p. 272. (5) American Journal 1819. No. 8. p. 330. (4) 1'Experience. 1837. No. 4. eerst don 18den dag na ile djieralic. l'rocven Ier genezing door insnijding deden b ried (I) en 'I'iiiebavld (2); beide gevallen liepen dooddijk al'. Slechts I. N. Held (3) deelt eene op die wrjze gedane operatic bij een lUjarig meisje mede, bij hetwelk men de kwaal vooreen honiggezwel gehouden, en toen men dc dwaling bemerkte, dadelijk een zacht drukkend verband aangelegd had, waarop zich de opening in den schedel, even als eene trepaanopening, sloot. Eindelijk heelt men nog de ligatuur aangewend, waarvan J. E. Dezeimeris (4) twee doodelijk afgeloopen gevallen aanvoert. Ook Beger is van gevoelen dat de ligatunr slechts zelden moest worden aangewend ; intusschen staal hij dezelve toe bij gesteelde hersenbreuken (volgensTiiomsou), daar, bij gunstigen uitgang, de sluiting van de opening voor het afvallen van het gezwel zoude kunnen plaats hebben. A). Dc navelbreuk (hernia umbilicalis, omphalocele , exomphalos) is of aangeboren, of na de geboorte, of' ook door uitrekking van de navelslreng gedurende de geboorle ontstaan. De aangeboren navelbreuk onderscheidt zich van de later ontstane daardoor, dat zij door eene splijting der buikbekleedselen of gebrekkige vorming van dezelve veroorzaakt, en met een dun, somtijds zelfs doorschijnend vlies bedekt wordt, dat uit het fijne bekleedsel van de navelstreng bestaat, welke, zoo als zeer duidelijk te onderscheiden is, aan het buikvlies grenst, hetgeen zich bij het leven nog duidelijker door dcrzel ver afstooting vertoont, zoodat dc ingewanden alsdan slechts nog door het buikvlies bedekt zijn. In het mijden van dit vlies, of, zoo als Gruveiliïier (5) in twee gevallen zag, iets meer naar onderen , hecht zich gewoonlijk dc navelstreng vast (lx). Deze breuk bevat dikwijls de lever (ten minste gedeeltelijk) en een gedeelte der darmen, welke de zak omsluit, terwijl in dc later ontstaande navelbreuk een gedeelte van het buikvlies en van het net, of ook wel een stukje darm aangetrolFen wordt, hetwelk door den navclring gedrongen is. De aanleiding lot aangeboren breuken wordt gegeven door eene vorming na gestremde ontwikkeling (Meckel, G. St. IIilaire. (6)), en wel door het ontbreken der buikspieren en der uitwendige beklcedselen rondom den navel. De aangeboren navelbreuk (hernia umbilici congenita) is gevaarlijk, daar het tcedere vlies, hetwelk de onderbuiksingewanden bedekt, ligt scheurt of door koud vuur wordt aangedaan, hetgeen altijd den dood ten gevolge heeft. Even als Oken (7) beschouwt ook Meckel (1) J. F. Corvinus, Spec. Inaug. ined. de hernia cerebri. Strassburg, 17't9. 4. — (2) Journ. de Medecine par Desault. Tom. II. 1792. p. 527. (3) Diss. inaugur. de hernia cerebri in adulta felicitcr sanata. Gissae. 1777. — Richler's Chirurg. Uibliolh. Bd. IV. St. 5. S. 566. (4) L'cxpérienee. 1837. No. 8. —• Uit Forest observ. chirurg, lib. III. obs. 7. — L. E. Schneider, chirurg. Geschiehlen. Chemnitz 1784. obs. 63. p. 10. en Swcnska Lakare-Sallskapets Handlingar. 1814. Tom. II. No. I. (5) Anatomie pathologique. Livr. XXXI. PI. V. (lx) Bij eene aangeboren navelbreuk zijn dc navelslagaderen beneden of op zijde van de vena umbilicalis boven den breukzak geplaatst. Vcrt. (6) Tératologie. Tom. I. p. 373. (7) Ueber die Entstehung und lleiluiig der Nabelbriiche. (Preisschrift) Landshut. 1810. 8. (1) tic aangeboren navelbreuk als na gestoorde ontwikkeling gevormd t doordien de darmen, welke vroeger in de navelstreng lagen, zich niet terugtrokken, en buikspieren en buikbekleedselen zich niet ontwikkeld hebben. G. J. Rijnders (2) noemt deze breuken breuken van de navelstreng, nam drie gevallen van dezelve waar, en zag in alle deze gevallen den dood volgen. Ook Riciiaro nam verscheidene gevallen van dien aard waar en Veksoü zag een zoodanig kind, wiens breuk meer dan twee derde gedeelten van de ineengedrongen lever bevatte, bijna twee maanden lang leven (3). Slechts in zeer weinige gevallen van aangeboren navelbreuken volbragt het de natuur, door welige groeikracht, na dc geboorte de ontbrekende bekleedselen in de ontbloote navelstreek aantevullen, en een zoodanig geval nam RiBtE (4) waar, waarin de vethuid, benevens do musc. rectus abd o mini s in eene doorsnede van twee duimen ontbraken, en slechts door liet amnion werden vervangen. Daags na de geboorte werd op liet buik- en onder het lamsvlies eene slijmachtige zelfstandigheid afgescheiden; den derden dag maakte zich het lamsvlieg op ecnige punten van de peripherie los, en er kwamen vlceschheuveltjes te voorschijn, die allengskens in aantal toenamen en de plaats van de bekleedselen innamen, in dier voege e,chtcr, dat de buik glad werd , en er geen spoor van eenen navel was waart enemen. Toen het kind twee jaren na de geboorte stier!, was er overigens volstrekt geen organisch gebrek zigtbaar. Ook Cruveilhier zag eenen zoodanigen gunstigen uitgang. De breuk werd met een stukje gewast taf, dat te voren met amandelolie bestreken was, bedekt; desniettemin ontstond er ontsteking met uitstorting ; het omhulsel van de navelstreng , betwelk de breuk omgaf, ging in koud vuur over, werd afgestooten , en de opening sloot zich na ettcring en vorming van vleeschheuveltjes. Eindelijk deelt nog Cederscujöld (5) een geval mede, in hetwelk de opening ongeveer 1" groot was , na aanwending van ontlasting bevorderende middelen dc inbrenging van de naar buiten gedrongen ingewanden gelukte, en vervolgens door de ligatuur volkomene genezing werd aangebragt. In de meeste gevallen worden de kinderen , welke met dit gebrek in de vorming ter wereld komen, dood geboren, of sterven zeer spoedig na de geboorte, inzonderheid wanneer, zoo als wij nog zeer onlangs een geval hebben waargenomen , de gezamenlijke buikbekleedselen ontbreken. In het bedoelde geval waren bij een kind, hetwelk in de verzameling van ontleedkundige praeparaten te Leipzig bewaard wordt, in de enkel door een doorschijnend vlies bedekte breuk, delever, bene\ens de maag en het geheele darmkanaal bevat (6). In (1) Hanb. der pathologische Anatomie. (2) Geneeskundige mengelingen , uitgegeven van wege hel genootschap jirti Salutiferue te Amsterdam, door //. de Lemon, J. // . Kircliner etc. Eerste deel. I. '1818. (5) Der Arzt am Krankenhett der Kinder. 1 Th. S. 304. (4) Rusi's Magazin fiir die gesammte Heilkunde. Bd. VIII. Hft. I. 1820. (ü) Aus Ars-Berattelse -om svenska Liikare Sallskapets Arbeeten in SclwiidCs Jahrhiichern, u. s. w. Bd. XXIV. S. c2'2o. (6) Dergelijke gevallen vindt men opgeteekend in lUeissner's Forschunp\ des 19. Jahrhunderts. Bd. III. S. 108 en Bd. VI. S. 139. liet geval, door Luke Robjhsom (1) waargenomen , waarin de breuk de groolle van eenen kroondaalder had , leefde het kind gedurende eenijre dagen; in een door Büciidolz (2) beschreven geval was de breuk reeds genezen, toen het kind kort daarop aan kinkhoest stierf (lxi). De na de geboorte ontstane navelbreuk onderscheidt zich van de aangeborene daardoor, dat buikspieren en buikbekleedselen repelmatif gevormd zijn dat dezelve veel kleiner is, dat zij eenen afzonderlijken breukzak heeft welken de aangeborene mist, en dat een stukje net ot (tai m door den bij pasgeborenen nog open navelring gedrongen wordt. Aanleiding tot hel ontslaan van navelbreuken geven uitrekkine van 'C ",Vc t"(ï -i ',e verlossing, zweren en verettering na ontsteking van den navel, cn lievig schreeuwen van de kinderen, doordien daarbij het middelrif naar beneden en de ingewanden tegen de buikwanden gedrongen worden. Ook winderigheid en aanhoudende persin" der kinderen luj harde dreksfoffen, kunnen dezelfde gevolgen hebben ° Verscheidene geneeskundigen geven ook aan van buiten aangebragt geweld, aan sterke drukking op den navel , door harde opgelegde compressen, aan aanhoudende krampen de schuld. Sommering gelooft (3), dat men . omslaan der navelbreuken daardoor kan voorkomen, door bij rustige kinderen , dadelijk na het afvallen van de navelstreng, geen verband aan te leggen, en wanneer het kind veel schreeuwt of hoest, een compres van linnen of pluksel op den navel legt, en dit door eenen ten minste drie vingers breeden navelband in deszelfs ligging bevestigt (lxh). ou ° (1) Baltimorc Journal. '1834. Nr. 4. (2) ff- Buchholx, Diss. de hepatomphalucele. Argentorati, 1768. 4. — Vergel. Richters elnriirg. Riblioth. Bd. I. Heft 2. S. 180. (lxi) Goyrand zag bijna alle buiksingewanden in eenen breukzak liVgen. ]>e pis- en stoclontlasting wérd slechts bij drukking op het sezwel ewtrkstelligd , en zoo lang als dit konde geschieden, was het kind naar desz.lls toestand wél. Toen echter, wegens de begroeijing van de buiksoppervlakte met eenc soort van huid (tut op een klein gedeelte na), dit niet meer kon plaats hebben, en er verstopping en braking volgde, stierf het kind na vier dagen. Hetzelve leefde met deze hernia umbilicalis at maanden en 2 dagen. ycr[ <3) Ucbei' dic Ursacben, Erkenntniss iind Behandlung der Nabelbrüche. Unie 180/ zu Amsterdam gekrönte Preisschrift. Frankfurt, 1811. Mit 1 Kupfr. (lxu) Thurn in tegendeel, en naar wij meenen te regt, heeft het vroegtijdig weglaten van geschikte navelbanden als verkeerd opp-ep-even Henen geruinien lijd ua de geboorte bezit de navel het vermogen noeniet , om aan de langzaam of plotselijk aandringende contenta dér buikholte wederstand te bieden , waarin toch een goed gevormde en aangewende navelband te hulp komt. De vorm en de aanwending der navelhanden echter moeten niet aan bakers cn moeders alleen overgelaten worden — Men kome verder de navelbreuken voor, door geene ongelijkmatige drukking op het bgehaam des kinds te weeg te brengen , waardoor de buiksingewanden naar den navel gedreven worden , zoo als door te sterk aangehaalde luijers, verbandjes voor liesbreuken, inwikkeling van het wicht enz. — De zoogenaamde erfelijke aanleg tot navelbreuken zal weiharen voornaamsten grond in algemeene of plaatselijke zwakte hebben. Vert. Slaat de navelbreuk geheel op zich zelve en zrjn de buikbeLleedselen volkomen gevormd, dan is de kwaal gewoonlijk zonder gevaar, daar de navelbreuk bij doelmatige behandeling doorgaans volkomen vergroeit. Zaïnengestelde navelbreuken maken de voorzegging altijd minder gunstig. Fr. Haase(I) beschrijft onder anderen een geval, waarin de navelbreuk nog een vetgezwel bevatte. I)e genezing van de navelbreuken is gewoonlijk eenvoudig en gemakkelijk, en wordt door de natuur bewerkt, zoodra het ons gelukt, na de inbrenging van de breuk , dezelve terug te houden, zoodat geen gedeelte van het net, of wel van eenen darm weder naar buiten dringen kan. Om dit doel te bereiken, zijn onderscheidene middelen voorgeslagen en menigvuldige toestellen aangewend geworden. P. Sciiumansky (2) legde, na het inbrengen van de breuk , op de plaats van den openen navelring eene erwt, welke te voren, ten einde dezelve week en kleverig te maken, in was gelegd was geworden, en bevestigde dezelve door middel van een doelmatig verband. Heyfelder (3) legde er van ■was gemaakte hoedjes op. Feiler daarentegen verklaart zich voor het opleggen van een met wijngeest of ecnen aromatieken spiritus bevochtigd compres. Gölis (4) bezigde insgelijks dergelijke compressen, maar zag ook van de methode van Eysser nut, welke een klein stukje empl. oxycroceum, even als een hoedje gevormd, op den geopenden navelring legde, en inet een vierdubbel compres en eenen breeden buikband bedekte. Jörg bedient zich insgelijks van compressen, welke hij te voren met zamentrekkende aftreksels van kruiden vochtig maakt, en door middel van eenen goed sluitenden buikband in derzelver limnne bevestigt. öb ö Al deze middelen moeten aanhoudend worden voortgebruikt, tot dat de navelring gesloten is, en gedurende dien tijd moet men'ook zijn best doen , de oorzaken van de onrust der kinderen , van het schreeuwen en van de winderigheid te verwijderen , den hoest te doen verminderen , en, met een woord, daarvoor zorg dragen dat de kwaal niet op nieuw te voorschijn treedt, of door het voortwerken der oorzaken onderhouden wordt. Daar intusschen het vergroeijen van den naveliing dikwijls zoo langzaam plaats grijpt, dat men een jaarlang, en somtijds nog langer, genoodzaakt is, deze behandeling vol te houden , werd het geduld van menigen geneesheer uitgeput, en dit was de natuurlijkste oorzaak , waarom men zich moeite gaf, eenen korteren weg op te sporen , langs welken men tot eene radicale genezing zoude kunnen geraken, en dit mag welligt Sommering en Desadlt , naar het voorbeeld van Ceisüs , er toe gebragt hebben , de ligatuur der navelbreuken aan te prijzen. Martin (5) sloeg voor, de onderbinding in dier voege te doen, (1) Gemeins. deutsehe Zeitschrift. Bd. IV. St. 3. (2) Russische Sammlnng fiir Naturvvissensehaft und Heilkunde, von l)r. A. Chricklon, J. Relimann und K. F. liurdach. Ri>a u. Lcipz II. Bd. 4. St. 1817. r ' (3) Studiën im Gebiete derlleilwisscnscliaft. Bd.II. Slultgart.1839. S.227. (4) Hufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1825. Marz. (3) Journal general de Médecine, de Chirurgie et de Pharmacie : ou ,^eU i'eriodl(lue de la Société de Médecine de Paris, rédijré par M. Scdillot. Tom. XIJ. 1811. Juil. ° 17 dat incn ccnc naald , met dubbelen onderbindingsdraad, midden door de navelbreuk sleekt, dan naar iedere zijde renen draad keert en de breuk op die wijze in twee helften onderbindt. Waltiier (1) beproefde insgelijks eene navelbreuk te onderbinden, zonder door dit middel genezing te bewerkstelligen of den navelring te sluiten. Hij beschouwt derhalve dit middel slechts dienstig, om de verlengde huidplooi te verkorten, de wanslaltigheid te verminderen , en het aanleggen van eenen navelbreukband gemakkelijker temaken, in geenen deele echter als geschikt, om de navelbreuk te genezen (i.xin). Uichard (2) deelt, met betrekking tot dc door Desaiit door middel van de ligatuur behandelde kinderen, mede , dat de breuk daardoor niet genezen werd. Girard (3) verklaart zich tegen de ligaluur, daar zij ontoereikend ter genezing is, en ook bet Gezelschap van geneeskundigen te Parijs keurt deze wijze van behandeling af, daar de natuur meestal alleen deze kwaal pleegt te verwijderen , en de operatie pijnlijk en welligt niet altijd van gevaar ontbloot zijn zal ; v. Siebold ten minste deelt een geval mede dat zulks bewijst (4): een pasgeboren kind kwam met een gezwel aan den navel ter wereld , door hetwelk drekstofFcn en pis ontlast werden, ofschoon beide stoiFen ook door endeldarm en pisbuis afgingen. Deze navelbreuk was ten gevolge van de onderbinding gangraeneus geworden , en het kind stierf. Bij dc lijkopening drong het colon naar builen, hetwelk, even als de andere darmen, doch in eenen hoogeren graad, eene gangraeneuse ontsteking vertoonde. De pisblaas was gezond, en de urachus vergroeid , zoodat ook in de beide laatste dagen geen pis meer door het gezwel onllast werd. Verson (5) keurt uit eene dubbele reden , ten eerste om dat zij dikwijls ontoereikend ter genezing is , ten andere, omdat zij zelfs gevaarlijk voor het leven worden kan , de ligaluur af. Wij stemmen hiermede ten volle overeen , en zijn van oordeel, dat de operatie zelfs stuiptrekkingen en den dood kan opwekken, daar zoo als wij vroeger hebben medegedeeld, reeds het doorboren der oorlelleljes, bij een zeer teedcr kind, trismus deed geboren worden en den dood ten gevolge had. Wel is waar ontkent Tiiurn (fi) dit gevaar, op grond, dat tot heden toe de ondervinding geleerd heeft, dat de ligaluur niet doodelijk is; hij meent echter, dat de ligaluur bij zeer groote navelbreuken, — bij ongezonde kinderen , — bij ziekelijke aandoening van het darmkanaal, en bij zwakke ligchaamsgesteldheid, alsmede bij uitslag en zweren in de nabijheid van de breuk tegenaangewezen is. Nevf.rmann (7) daaren- (1) Salibnrger mcdicinisch-chirurgische Zeitung. 1814. I. Bd. S. 423. (lxiii) Chclins uit dezelfde meening en veroorlooft alleen de afbinding bij navelbreuken , die zich zakvormig (worstvormig), ter lengte van eenige duimen , voordoen, waardoor immers de breukband niet vast kan worden aangelegd. Vert. (2) In opere cilato. p. 178. (5) Journal général de Médécine etc. Tom. XLI, 1811. Jnil. (4) Journal fiir Geburtshiilfe. Bd. IX. St. 2. (5) In op cit. Th. 1. S. oOa. (6) J. B. r. Siebolil's Chiron , eine der theoretischen, praklischen, literarische» und historischen Bearbeitung der Chirurgie gewidmete Zeitschrifl. Bd. II. Heft II en III. — Vergelijk Allgemeine inedicinische Annalen. Altenburg, 1810. Jul. S. 648. (7) Fricke und Oppenhcim, Zeitschr. für die ges, Ileilk. Bd. XVIII. Heft 2. tegen raadt de ligatuur biecht» hij groote worstvorznigc, 2—«" lanp-e navelbreuken aan, en voegt er bij, dat de natuur tot sluiting van <ïe opening drie maanden noodig heeft, gedurende welken tijd men als hulpmiddel van de zamendrukking moet gebruik maken. Benedict (1) beproefde de onderbinding bij een overigens geheel gezond kind, en deed dezelve geheel naar het voorschrift van Desault , namelijk door felieele omwikkeling van de kegelvormig naar buiten getrokken breuk, en door eene, daags daarna , over de eerste gemaakte tweede omwikkeling Den zevenden dag viel wel is waar de breuk af, en het kind bleef behouden , maar eene op den derden dag na de onderbinding ontstane peritonitis was van zoo bedenkelijken aard, dat Benedict aan alle andere geneesmethoden de voorkeur geeft. Meer algemeen heeft men zich van windsels en breukbanden bediend, om de navelbreuk in fc houden , en wel zoo lang, tot dat do navelring zich geheel en al gesloten had. Therk raadt dezelve zoo lang te blijven aanwenden , als hel likteeken aan den navel bij het schreeuwen en inademen der kinderen nog eene donkere kleur aanneemt (lxiv). De windsels en breukbanden, van welke men zich met dit doel bedient, zijn van tweiirlei aard, elastieke of niet elastiekc. Elastiekc breukbanden zijn niet dikwijls bij kinderen noodig, en dezelve worden dan ook niet ligt aangewend ; desniettemin zijn er verscheidene tot genezing der naveFbreuken voorgesteld , b. v. door RnEDErr, welke dezelve uit elastieke harst vervaardigen liet j door Monro, wiens voorstel door Bell meer volmaakt werd , door IIofer , Richter , die den SuRETSchen navelbreukband verbeterde , door Jdville en door Hartenkeil. Daar de elastieke breukbanden voor kinderen deswegens niet geschikt zijn, omdat zij gemakkelijk verschuiven, verdienen in dezen leederen leeftijd de niet elastieke verreweg de voorkeur. De vertaler van Bell's chirurgie prijst eenen halven, in linnen gewikkelden, wassen kogel of muskaatnoot aan 9 welke met de bolle oppervlakte op den navel geleed, ol met eenen band om het lijf bevestigd wordt. Andere geneeskundigen raden de bevestiging van denzelven door middel van kleefpleisler aan, waartoe b. v. Platner (2) behoort. Ook Richter (3) legde op die wijze goed klevende pleisters over de muskaatnoot, of gegradueerde compressen , (o' welke soort men ook in plaats van deze bezigen wil), en daarover nog een verband , omdat in den beginne de pleister minder goed kleeft, en ligt verschuift. Als vereischte tot het slagen der genezing raadt Richter aan, zorg tc dragen, dat gedurende het gebruik van dezen toestel de breuk niet een enkel maal weder naar buiten trede. Scüreger (4) legt (1) Rnst's Magazin. Bd. XL1V. Heft 5. (lxiv) Ter nadere verklaring strekt, dat Thum niet zoo zeer hij eene bestaan hebbende breuk, hoewel hetzelfde hier ook van toepassing zijn kan , deze kleur hel teeken acht , om veorzorgen te blijven nemen, maar voornamelijk, om na de afstooting der navelstreng, eene breuk voor te komen. Vart (2) Einleitung in die Chirurgie. 11 Th. S. S5. (3) Anfangsgriinde der Wundarzneiknnst. Bd. V. S. 437. (4) Juville, iiber die Bruehbander u. s. w. Aus dem Französ,, nebst einer Vorrcde von Scliregcr. Niirnberg, 1800. een met hechtpleisterzalf bestreken compres op den openen navelring, vernieuwt dit alle acht dagen , en laat eenen buikgordel omdoen, aan welks binnenvlakte , daar, waar dezelve op de breuk ligt, cene met paardenhaar gevulde pclolte aangebragt wordt. Brünhi!H}hausen(1) gat eenen navelbreukband op, welke uit cene loodregt op den navel drukkende spiraalveder bestaat, aan wier spits een bol , met week leder overtrokken blikken plaatje gesoldeerd is, dat iets grooter dan de navelring zijn moet. Sommering maakte met hetzelfde doel een navelsehild bekend , hetwelk uit een twee duimen in doorsnede houdend stuk week leder bestaat, op hetwelk een met de grootte van de breuk overeenkomende halve kogel van kurk, met leder bedekt, in het midden vastgenaaid is. De rand van dit leder wordt vervolgens met kleefpleister bestreken, en zoo vastgekleefd dat de bolle kurken kogel op den navelring te liggen komt. Alle deze en een groot aantal dergelijke toestellen zijn in staat, de navelbreuk te genezen, wanneer zij aanhoudend gebruikt en voor de sluiting van den navelring niet afgelegd worden; zij zijn echter ook nog bestemd om de ongeneeslijk geworden navelbreuk (als zoodanig beschouwt men die , welke in de eerste vier jaren des levens niet radicaal genezen is) gedurende het geheele leven intehouden. Over het nut van de bijtende navelpelotte van Mösnér (2), welke be- . staat uit eenen passenden en met spaanschevliegzalf overtrokken toestel van hout, was enz., welke na het inbrengen van de breuk óp den navel gebonden wordt, ontbreekt het voor als nog aan derzelver nut bevestigende daadzaken. c) Dc lies- en zakbreuk (hernia inguinalis, bubo nocele en hernia scrotalis, oscheocele) is of aangeboren , ol eerst na de geboorte ontstaan. Is dezelve aangeboren, dan ontstaat zij in dier voege, dat een stuk darm met den bal door den buikring neerdaalt, en door bet medegetrokken gedeelte van het buikvlies , hetwelk het scheedevlies der ballen vormt, omsloten wordt. Ontstaat zij korten tijd na de geboorte , wanneer de buikring nog geopend is, dan geven juist dezelfde omstandigheden, die wij als gelegenheid gevende oorzaken tot het ontstaan van de navelbreuk hebben opgegeven , aanleiding , tot hare ontwikkeling, daar de voorbeschiktheid tot dezelve in het open blijven van het g wbernaculiim Ilunteri te zoeken is. Men erkent deze breuk aan eene zwelling aan de liesstreek , vooral bij het hoesten, schreeuwen, bij opzetting door winden en het peisen op den endeldarm; verder daaraan , dat de bal reeds vroeger in het scrotum nedergedaald was , dat de zwelling de natuurlijke kleur der huid behoudt dat het naar beneden dringend gedeelte week op het gevoel is, en zich weder laat terugschuiven, en dat bij dit inbrengen dikwijls een merkbaar borrelen en rommelen in het darmkanaal wordt waargenomen. Indien men bij gestorven kinderen deze breuken onderzoekt, dan vindt men, zoo als dit reeds uit de opgegeven wijze van ontstaan derzei ve volgt dat de bal zich met het hem gevolgde darmstuk in eenen en denzellden zak bevindt, zoodat de darm met de tunica albuginea testis in aanraking komt. Bij het uitwendig onderzoek der aangeboren breuken (1) Lodcrs Journal fiir Chirurgie u. s. w. 3. Bd. I. St. (2) Wiirtemb. Correspondent,latt. Bd. IV. Nr. 59. Vergelijk Schmidt's Jahrbiicher. Bd. XIII. S. o21. wordt derhalve de bal niet ligt ontdekt, wel echter, bij de later ontstaande , daar de bal hier steeds afgezonderd van de eigenlijke breuk voorkomt , omdat beide, de bal zoowel als het darinstuk , in ecnen afzonderlijken zak gelegen zijn (lxv). Wel is waar, kan men zich bij een oppervlakkig onderzoek vergissen, wanneer men namelijk gelijktijdig met waterophooping en eene aangeboren breuk te doen heeft, als wanneer de bal bij een oppervlakkig onderzoek ook niet dadelijk voelbaar is; deze waterbreuk van het scheedevlies van den bal kenmerkt zich echter daardoor, dat men , wanneer men de toppen der drie voorste vingers van iedere hand om dezelve heen legt, bij voorzigtige drukking, het water in de buikholte kan terugdringen (lxvi). Bij oudere kinderen ontstaan deze breuken uit dezelfde oorzaken, als bij volwassenen , inzonderheid na het opheffen van zware lasten, springen , vallen , ver uiteenspreiden der beenen enz. Deze breuken komen meestal slechts bij knapen voor; intusschen wordt de liesbreuk ook somtijds bij meisjes aangetroffen ; bij deze wordt insgelijks een gedeelte van het buikvlies met een stuk darm door den buikring gedrongen, waardoor een breukzak gevormd wordt, die in de uitwendige schaamlip van die zijde, aan welke de breuk ontstond , voelbaar is. Dat deze breuken ook bij het vrouwelijk geslacht niet altijd onbeduidend zijn , maar dat zelfs verschillende werktuigen in dezelve kunnen bevat zijn, bewijst de doorGorrrR. Fleischhann (1) bekend gemaakte waarneming van eene lijkopening, waarbij in eene zoodanige breuk, bij een kind van vijf dagen, het ovarium en de trompet van Falloppius werd aangetroffen. Ook Billaro vond het ovarium in eene aangeboren liesbreuk. Wat de voorzegging betreft, het gevaar is des te geringer, hoe jonger het kind nog is , en hoe minder tijd de breuk reeds bestaan heeft, omdat alsdan na het inbrengen, de natuur het open gebleven kanaal spoedig sluit, hetgeen bij volwassenen niet het geval is. Gelijktijdige waterophooping in het scheedevlies van den bal maakt insgelijks de voorzegging niet ongunstiger , daar het water gewoonlijk spoedig wordt opgeslorpt. Slechts in het geval dat de darm met de tunica albuginea te s tic-u li vergroeit (lxvii), is de voorzegging ongunstig. (lxv) In zeldzame gevallen, zegt Clielius , kan in het opengebleven kanaal van den scheederok een tweede verlengsel van het buikvlies geraken , waardoor de in den breukzak aanwezige ingewanden van den bal gescheiden zijn. De aangeboren liesbreuk, zegt hij verder , bevat meestal een stuk darm, vermits het net te kort is ; desniettemin kan daarin een 11. 1. .. .1 . ii.» eueeite van net net aanwezig zijn , wanneer uetzelve met den nai in da uikholte verffroeiil wns. Vert. (lxvi) Wanneer men het lijdertje alsdan eene verticale rigting geeft, dan zal hel vocht het eerst weder in het 6erotum zakken , terwijl de breuk, bij de eene of andere inspanning, als hoesten enz. meestal later te voorschijn komt. Vert. (1) Leichenöffiiungen. Erlangen, 1813. (lxvii) Zoo als dit hier boven van het net gezegd is , kan deze adhaesie insgelijks met de buiksingewanden reeds in het abdomen plaats hebben , waardoor ook volgens James Y. Simjison, in enkele gevallen , de terughouding van den testikel verklaard wordt. — Dealgenieenc raad van Clielius » is de bal / C. Morris (1) maakt bf) gelegenheid, dat hij een geval van eene doodolijk geworden aangeboren liesbreuk mededeelt, de zeer gewigtige aanmerking, dat men bij aanhoudende kolijkpijnen der kinderen "altijd aan eene darmbreuk denken moet. Wordt de breuk bij tijds erkend, dan gaat gewoonlijk do verwijdering van dezelve met geene groote moeijelijkheden gepaard, en om 'dezelve te bewerken , hebben wij drie aanwijzingen ter genezing. De eerste aanwijzing vordert het inbrengen , hetwelk zeer eenvoudig is , en door de drie voorste vingers der hand verrigt wordt, van welke de duim, en de middelste vinger aan de zijvlakten van de breuk , het voorste lid van den wijsvinger daarentegen aan de onderste vlakte derzelve worden aangelegd. In zeldzame gevallen is intussehen ook in den kinderlijken leeftijd, niettegenstaande de groote lenigheid en medegevendheid der deelen , beklemming van de breuk voorgekomen. Zoo vond b. v. Max. Heine (2) bij eenen vierjarigen knaap eene beklemde liesbreuk, welke slechts na het proefsgewijs aanzetten van bloedzuigers en sterke inwrij•vingen van belladonnazalf kon worden ingebragt. Een geval, waarin bij een kind van zes weken eene liesbreuk beklemd raakte , en nadat alle pogingen tot inbrenging vruchteloos beproefd waren , geopereerd worden moest, heeft onlangs Grossiieim (3) medegedeeld. Toen het kind 17 dagen na de operatic aan eene pcrnicieuse tusschenpoozende koorts stierl, werd het breukkanaal reeds ten volle vergroeid aangetroffen. Aan de tweede aanwijzing voldoet men door het tegenhouden van de breuk na de inbrenging ; daartoe zijn verschillende voorslagen gedaan en opgevolgd geworden. Wij maakten reeds opmerkzaam , dat in het eerste levenstijdperk , dc natuur het sluiten van den buikring ligt bewerkt > dit kan echter dikwijls niet geschieden, omdat het ingebragte darmstuk gewoonlijk spoedig weder naar buiten gedrongen wordt , waardoor het vergroeijen van den buikring werktuigelijk verhinderd wordt. Om dit naar buiten dringen nu onmogelijk te maken, zijn verschillende toestellen in gebruik gekomen. De eenvoudigste dezer toestellen bestaat in het opleggen van eenen in koud water gedooptcn bundel pluksel, welke door eenen band op den buikring bevestigd wordt. In plaat» van koud water , maken verschillende geneeskundigen van zamentrekkendo afkooksels, b. v. van afkooksels van eiken-, wilgen- en kastanienbast, met bijvoeging van aluin, gebruik, of men bevochtigt deze wieken of compressen met wijngeest of camphcrspiritus. Als een geheim middel heeft men vroeger langen tijd , niet zonder gevolg , eene oplossing van zinkkalk in kokenden azijn uitwendig aangewend. Behalve dit zeer eenvoudig verband, zijn ook wezenlijke breukbanden aanbevolen geworden, wier aanwending echter bij kinderen zeer ongemakkelijk is, en die, uit hoofde van het nat worden bij de pisontlasting, op den duur moeten » niet tle ingewanden samengegroeid , dan moeten dezelve gescheiden wor» den," is «el gemakkelijker te geven, dan met goed gevolg uit te voeren. Vert. (1) The 1'hiladelphia Journal of the uiedieal and physieal Sciences, lidited by /V. Cltapmann, W. II. Dcwecs and ./. Godmann. New Series. Vol. I. Nr. II. Aug. 1823. (2) JSchmidl't Juhib. Ud. XVII. S. 210. Leipzig, 1838. (3) Medicin, Zcitnng vom Verein fiir lleilk. in Pieussei). 1838. Nr. 20. vernieuwd worden. Men heeft derhalve lieden ten dage van derzelver aanwending geheel afgezien. Gewoonlijk moet men gedurende ccnige maanden achtereen, voor het voortgezet gebruik van deze verbanden zorg dragen, omdat tot het vergroeijen van den buikring die tijd noodig is. Carus (1) bevochtigt compressen of bundels pluksel met spir. serpylli, tinct. catechu, rooden wijn en dergelijke middelen meer. Als derde aanwijzing hebben wij het terugkeeren van de breuk tegen te gaan; dit bewerken wij eensdeels daardoor, dat wij het verband, hetwelk de breuk na de inbrenging tegenhield , voor het volkomen vergroeijen of sluiten van den buikring niet afnemen ; anderdeels daardoor, dat wij alles zoeken tc verwijderen , hetgeen dc breuk op nieuw kan doen ontstaan. Hiertoe behoort het hevig schreeuwen der kinderen, waarvan wij de oorzaak moeten wegruimen, hevige hoest, kolijk , winderigheid enz. Ten laatste voegen wij hierbij nog eenige opmerkingen met betrekking tot de waterbreuk. Niet altijd is terstond na de geboorte de buikring geheel en al gesloten , maar dikwijls dringt nog langen tijd daarna water door denzelven in het scheedevlies van den bal, en vormt eene golvende, doorschijnende, gladde, onpijnlijke zwelling van den balzak, wiens huidkleur onveranderd is (ixvm). In die gevallen tracht men gewoonlijk het water , op de beschreven wijze, door den buikring terug te dringen, en sluit dezen dan door een verband, overeenkomstig met datgene, hetwelk tot het inhouden van de breuk werd aanbevolen , om het terugvloeijen van de tegengehouden vloeistof te verhinderen (lxix). Andere geneeskundigen dienen braakmiddelen toe, die eenen grooten roem verkregen hebben , hetgeen Wendt daaruit verklaart, dat meestal de hydrocele der kinderen door de krachtige werkdadigheid der voeding en de van deze afhangende opslorping, zonder toedoen der kunst , genezen wordt, waardoor menig middel den roep van groote werkzaamheid verworven heeft. Als een van de doelmatigste, in zulke gevallen geprezen middelen noemt Wendt omslagen met eene verdunde oplossing van sal. ammoniac in acetum squilliticum , welk mengsel ook v. GrSfe (2) en anderen hoogschatten. Verson en Sciineider (3) schrijven omslagen met eene oplossing van eene drachma sal ammoniac in 2—3 oneen water voor. Is dit middel ter genezing ontoereikend , dan wende men het aqua vulneraria Thcdenii met loodazijn, een aftreksel van de (1) Lehrbuch der Gynacologie. u. s. w. 5. Aufl. Bd. II. S. 831. (lxviii) Hoewel deze vorm dc menigvuldigste is , onderscheidt men niettemin , naar gelang van het geheel of gedeeltelijk openblijven van den proccssus vaginalis , dc hvdrocele congenita 1°. universalis , 2°. superior, 5°. inferior, 4°. saccata. (Men leze over derzelver verschil E. Fricdberg, Diagnoslik der Kinderkrankheiten etc. p. 52. Rerlin , 184S5). Deze verdeeling wordt verduidelijkt, wanneer men nagaat, dal de sluiting van genoemden processus gewoonlijk hoven den bal begint en naar boven voortgaat, terwijl een weinig later dan dit begin, het kanaal onder den buikring zich sluit, waarna die sluiting in het lieskanaal vervolgd wordt. Vert. (lxix) Eene liggende houding en rust van het kind moeten tot bewerkstelliging van liet doel ruimschoots medewerken. Fert, (2) v. Grüfe's und v. IFalther's Journal. Bd. XXV. Keft 3. (3) Gemcins. deutsche Zcilschr. für Geburtsk. Bd. III. Ileft. 3. S. 479» arnica met azijn, of het verdunde acetum aromaticum aan. Carcs(I) schrijft een mengsel van Mur. ammon. dr. j — ij , Aq. rutae unc. ix. sleet, rutae unc. iv. Tinctur. arnicae dr j — ij voor, en laat dit door middel van met hetzelve doordrongen compressen opleggen; dit middel past intussclieii slechls voor grooterc tinderen, en ook"vele van dezen verdragen hetzelve uit hoofde van de daardoor ligt ontstaande prikkeling der huid niet. Hetzelfde geldt van Dzondi's (2) middel: een met acet. squillitic. bereid empl. gummi ammoniaci. Hem (3) prees azijndampen aan, Voigtel (4) fomentatien inet een decoct. cort. querci, Düürsen (5) inwrijvingen met eene uit hydrargyr. hydroci/an. en axungia porei beslaande zalf, en Ure (6) wasschingen uit een deel tinctur. iodii en zes deelen gedestilleerd water. In de meeste gevallen verdwijnt de kwaal geheel van zelf, waarvan zich ook Versok overtuigd heeft. Mursinna (7) bezigde , nadat hij het water door den openen hals van de scheedeopening terug gedrongen had, omslagen met eene sterke oplossing van de aJuin met spir. vitrioli, waardoor hij verzekert, het volkomen verdwijnen van het water te hebben bewerkt. Wij hebben ons slechts van omslagen van met drooge, aromatieke kruiden, of met mastik en barnsteen (Schoppf myrrhe en masfik) berookte wollen doeken bediend, met het doel, om de werkdadigheid der opslorpende vaten te vermeerderen, en hebben daarmede altijd ons oogmerk volkomen bereikt. Omtrent Cooper's en James Halbrook's (8) voorstel, om de bydrocele daardoor te genezen dat men eenen eenvoudigen of dubbelen draad door het scrotum en de tunica vaginalis trekt, die op den derden ol vierden dag weder uitgetrokken wordt, moeten verdere proefnemingen beslissen. In ieder geval echter is het een ingrijpend middel , hetwelk voor het nog zeer kleine kind onpassend , en tot zoo lang onnoodig is, als men deze kwaal hetzij geheel van zelve of na het ge" bruik van uitwendige middelen ziet verdwijnen. Sciiüpff (9) bragt, na de ontlasting van het water bij eenen 9jarigen knaap, een strookje linnen in het wondje door den steek veroorzaakt, en verzekert, dat in vier uren tijds de noodige adhaesive ontsteking werd opgewekt. Vele heelkundigen verrigten de operatie van de waterbreuk nog door middel van den troiquart, dien zij in het door het water gespannen scheedevlies van den bal insteken. — Wij hebben deze operatie meermalen, zelfs herhaalde malen bij hetzelfde individu, zonder gevolg zien verrigten en Morsinna schijnt vroeger hetzelfde te hebben ondervonden. daar hij zegt, (1) Radius's Heilformeln. Lcipz. 1856. 12, S. 81. (2) Acseulnp. Leipz. 1S21. (5) Vermischte medicin. Schriften. Bcrlin, 1856. S. 225. (4) Arzneimitlellehre. Bd. II. S. 40a. (5) Vfaff's Mittheiluugen. u. s. w. 1856. (6) Allg. Medicin. Zeitnng. Altenburg, 1856. S. 953. (7) Journal fiir Chirurgie , Arzneikunde und Geburtshülfe. I. Bd. 2. St. S. 566. (8) Practical Observations on hydroeele, wilh a view to recommend a now mode of operating for lliat disease, which is cxeiupt from the ineonveniences, lliat have been found to altend all the othcr opcrations. London, 182'5. p. 107. (9) In. op. cit. S. 259. dal gednrcnde en na de operatie dikwijls nog meer water door den buikring heenvloeide, hetgeen eerst dan ophoudt, wanneer zich de ontsteking van het doorgesneden en vervolgens inet pluksel opgevulde scheedevlies tot in den buikring verspreidt, en zoo door latere verccniging van al deze declen , de bron van de waterophooping geheel en al verstopt geraakt is. Deze operatie , welke voor het overige gemakkelijker door inspuitingen bewerkstelligd wordt, is in den teederen kinderlijken leeftijd nimmer noodig, en wordt ook door Ricbard afgekeurd. 15) Het nederdalen der ballen na de geboorte. Gewoonlijk dalen in de achtste maanmaand der zwangerschap de ballen bij het foetus door den buikring in het scrotum (lxx) (1); even als echter, bij de toenemende ontwikkeling van de mcnschelijke bewerktuiging, de natuur nu eens hier , dan daar zich aan vertraging schuldig maakt, gebeurt het ook somtijds, dat bij de geboorte van het jonge wicht slechts een of nog volstrekt geen bal in het scrotum aanwezig is, en dat de ballen eerst, nu eens spoediger, dan weder langoren tijd na de geboorte neerdalen. In enkele gevallen , waarin dit neerdalen der ballen te langen tijd na de geboorte wordt uitgesteld, wordt zulks somtijds later onmogelijk , daar de buikring zich gesloten heeft en de bal grooter geworden is , en zulke mannen, bij welke het geheele leven door de ballen in den onderbuik blijven, worden Crypsorchides of Testicondi genoemd (lxxi), terwijl diegene , bij welke zich slechts een bal in den balzak bevindt, met den naam van Monorchides bestempeld worden. Wanneer men van deze beweert, dat hunne zaadafzondering en geslachtsdrift buitengemeen sterk zijn zoude, schijnt dit aan de valsche vooronderstelling te moeten worden toegeschreven , dat de korte zaadstreng de sterkere geslachtsdrift ten gevolge zou hebben. Men heeft intusschen ook voorbeelden van mannen , bij welke wel degelijk in lateien leeftijd nog een of beide de ballen door den buikring naar beneden gleden; ja F. Hadser (2) verhaalt zelfs een zeldzaam geval, van eenen 43jarigen (lxx) Wanneer wij op de gewone positie van het foetus in de uterus , in de achtste maanmaand , letten, dan spreekt het van zelf, dat de benaming, nederdaling der ballen (descensus testiculorum), in verre weg de meeste gevallen geheel onpassend is. Vert. (1) Lobstein, Recherches et observalions sur Ia posilion des testicules dans le bas ventre du foetus et leur desccnte dans Ie scrotum. Paris , J801. — II. G. Seiler, Observationes nonnullae de testiculorum ex abdomine in scrotum descensu et partium genitaliuin anomaliis. Lips. 1817. — Hosenmerkcl, iiber die Radicalkur des in den Weichen liegenden Testikels bei nicht vollendetem Descensus desselben. Miinchen, 1820. (lxxi) De waarnemingen hebben geleerd , dat meestal de teruggebleven testes klein blijven , en de crypsorchides in- en uitwendig meer de eigenschappen van bet vrouwelijk geslacht nnderen en behouden. Welke geneeskundige kent niet de treffende voorbeelden van Ailelaïde Preville en Marie Margucrile; bij de eerste kwamen de ballen in het geheel niet, bij dc laatste eerst in het veertigste jaar te voorschijn. Overigens is bel scrotum bij crypsorchides te zaniengelronsd en de penis gewoonlijk weinig ontwikkeld. y'ert. (2) Medic. Jahrbiicher des k. k. o. Staales. Wien, 1843. April. S. 13. mail, bij wlcn een derde bal door den buikring neerdaalde, nadut de zieke , onder hevige j)ijnen , jaren lang eenen breukband legen de voor ccne breuk jjebouden kwaal gedragen had. Dit nederdalen der ballen gaat geenszins altijd van ziekelijke verschijnselen gepaard ; maar het heeft in sommige gevallen zoo ongemerkt plaats, dat men het slechts aan de geringe zwelling in de liestreek en bij het onderzoek door het gevoel erkent. In sommige gevallen gaat dit nederdalen der ballen echter ook van groote ongemakken vergezeld, zoodat kinderen daarbij aanhoudend schreeuwen , de voeten naar den buik optrekken, of ook aanhoudend persen en drukken, even als of er vuile sloffen moesten ontlast worden. liet gezwel zelf, hetwelk door den in de liesstrcek neerdalcnden bal veroorzaakt wordt, komt zoowel in grootte als in vorm met ccne aangeboren liesbreuk overeen, en is ook niet zelden onvoorzigtiger wijze door drukking, door middel van verbanden , compressen enz., even als cene breuk behandeld geworden. De natuur der kwaal erkent men bij het gelijktijdig onderzoeken van den balzak; want ontbreekt op die zijde, waar zich de zwelling bevindt, de bal nog, dan kan men met groote waarschijnlijkheid vooronderstellen, dat de zwelling door het neerdalen van denzelven veroorzaakt geworden is. De ongemakken of de pijnen bij het neerdalen der ballen zijn van dubbelen aard ; nu eens is de pijn nijpend of dringend , wanneer de grootte van den bal de wijdte van den buikring overtreft, en dezelve slechts met groote moeite door dezen dringen kan; of de pijn is van ontstekingachtigen aard; ja zelfs kan er ontsteking der buikbekleedselen ontstaan, als het gevolg van ccne verkeerde behandeling en van verwisseling met eene liesbreuk De voorzegging bij deze kwaal is op zich zelve allergunstigt; want ofschoon ook het neerdalen van de ballen voor het kind in vele gevallen pijnlijk is, is echter deze pijn slechts matig, en van gevaar ontbloot. Het kind wordt echter in groot gevaar gebragt, wanneer het gebrek niet erkend of verkeerd behandeld wordt, daar bij sterke drukking op de ballen de pijnen buitengemeen verhoogd worden, ontstekingen ontstaan, ja zelfs stuiptrekkingen, koud vuur en de dood volgen kunnen. Eindelijk kan ook het geval plaatshebben, dat er eene complicatie aanwezig is , en dat met den bal een darmstuk of een ander buiksingewand nederdaalt. In dit geval laat men eerst den bal afdalen , brengt de breuk alsdan in , en verhindert het weder naar builen treden op die wijze, als wij zulks in het laatste hoofdstuk hebben opgegeven (lxxii). Dat de gestremde doortogt van eenen bal door den buikring ook den dood (lxxii) Wegens de mindere vree» voor beklemming is Meissners raadgeving , wanneer daarbij eene horizontale houding en rust van het kind in het oog gehouden wordt, menigvnldiger van toepassing, dan die van Chclius, wanneer hij schrijft: » indien er met den bal een gedeelte der » ingewanden te voorschijn komt, dan moet men zoeken den bal, zonder » nadeel loc te brengen , in den balzak neder te drukken, en de breuk » zelve door eenen breukband terug te houden , of men brengt des noods » den bal met de ingewanden binnen." Vcrt. kan ten gevolgen hebben, zoo als Lodsmaks (1) zulks door een geval tracht te bewijzen , schijnt ons niet zoo geheel zeker, en de beslissing van dit punt moet aan latere waarnemingen worden overgelaten. —• Als cene merkwaardigheid vermelden wij hier nog de waarneming van Wnisberg, (2), waarin de bal veel te vroeg in den balzak was nedergedaald, zoo als dit bij het onderzoeken van een foetus bleek (lxxiii). De therapeutische behandeling is eenvoudig. In die gevallen, waarin het kind pijnlijke gewaarwordingen heeft van het neerdalen der ballen, trachten wij door laauw warme baden en pappen, of ook door pijnstillende inwrijvingen, b. v. naar Feiler's raad , door weekmakende opiaatzalven , in wier plaats Carüs inwrijvingen van 01. hijoscyumi aanprijst, verligting te verschalï'eii. In ieder geval is liet verkeerd , naar IjKyret s voorslag, te beproeven , om den bal met de vingers door den buikring te schuiven, daar deze en alle dergelijke handgrepen de pijn vermeerderen, en het ontstaan eener gevaarlijke ontsteking begunstigen , terwijl het gaan, springen, loopen, zingen, en alles, wat eene spanning der buikspieren veroorzaakt, op eene zachte en meer onschadelijke wijze het nederdalen der ballen bevordert. Mogt er reeds ontsteking ontslaan zijn , dan is het aanzetten van bloedzuigers aangewezen, behalve welke Wendt voorslaat ook nog laauwe omslagen van zemelen en Ioudwater aantewenden. Zoowel gedurende het nederdalen xlcr ballen, als ook nadat zulks reeds geschied is , is het raadzaam , de kinderen rustig in het bed te laten liggen, daar het nederdalen hierdoor verligt, het sluiten van den buikring bevorderd en het ontstaan van cene liesbreuk verhinderd wordt. Laat men de kinderen spoedig daarna opstaan, dan volgc men ten minste den raad van IIenke , dezelve gedurende cenigen tijd óver den buikriug ecnen zwachtel te laten dragen. —Voor het geval, dat de door den buikring nedergedaalde bal in de uitwendige opening van het licskanaal blijft steken, zonder tot de behoorlijke plaats nedertcdalen, heeft, naar opgave van A. v. ScnüMiERG (3), E. Svitser een werktuig uitgevonden, hetwelk op de wijze van eenen breukband wordt aangelegd, en door eene zachte drukking werkt. Wij houden dezen toestel voor overtollig; want ligt de oorzaak van deze somwijlen pijnlijke attractie van den bal, in de drukking van den zich buitengewoon sterk zamentrekkenden cremaster op denzelven, dan zal men dooi' weekmakende en verslappende baden, alsmede door narcotische inwrijvingen , voorzeker gemakkelijker zijn doel bereiken. Onder de ziektekundige verschijnselen , welke gedurende dit nederdalen der ballen worden waargenomen, brengt E. G. Bredaiil (4) ook het nederdalen der ballen langs ecnen abnormalen weg; eene zoodanige waarneming heeft ons Martiki (5) medegedeeld. In dit geval was ecu (1) Loder's Journal fiir Chirurgie, Geburtshiilfe und gcrichlliehc Arzncikunde. I. Bd. 2. St. S. 186. (2) Ibidem. Band I. S. 175. Vergelijk Voigtcl's Ilandbuch der pathol. Anatomie, mit Zusatzen von I'U. 1'. ïïleckel. Ilatle, 1805. Bd.'lII. S.394. (lxxiii) Cassebohm zou eenmaal in de vierde maand reeds de ballen in het scrotum gevonden hebben. Vert. (3) Ildser's Repertorium. 1841. Bd. II. Ileft 3. (4) De tesliculorum in scrotum descensu. üissert. Lips. 1824. 4. (5) Ilust's Magazin für die gesammle Heilkunde. Bd. XIX. lluft 3. bat, in plaats vandoor den buikring, onder het li ga mentum Falluppii geraakt en in het peririaeuni neergedaald, waarbij natuurlijk het scrotum aan die zijde leeg bleef. Een ander hier te huis behoorend pathologisch verschijnsel heeft Seiler medegedeeld , die bij eene persoon inet misvormde geslachtsdeelen , in de schaondippen twee ligehamen ontdekte welke op het gevoel als ballen voorkwamen, in welke ook eene gewaarwording plaats had , als of die ligehamen krampachtig naar den buikring opwaarts getrokken werden. Dat eindelijk de ballen voor den buikring blijven en daar ook ontaarden kunnen , heeft N. C, Brïitmger (1) door het mededeelen van een geval bewezen. Behalve de waterbreuk en het nederdalen van de ballen na de geboorte, komt nog somtijds eene ontsteking van het scrotum der pasgeborenen voor, waarop Autenrjetii inet weinige- woorden het eerst opmerkzaam gemaakt heelt en welke Jaiik (2) onlangs eerst iets naauwkeuriger beschreven heett. Men vindt bij koortsige zieke kinderen , gepaard met opzetting en spanning van den buik (die gevoelig is bij aanraking), hevig braken , verstopping, sterken dorst en andere verschijnselen van ententis meer, eene hardheid en zamentrekking aan de eene zijde van den balzak met opzwelling van de ballen, van welke eene verdikte streng naar de buikholte opstijgt. Daarbij is aan den zelfden kant de onderbuik tot aan de navelstreek toe , hard , gevoelig en gezwollen , het scrotum heet, rood en opgezet. De kinderen laten een kermend geschreeuw hooren, trekken de moeten naar den buik op, klemmen zich met de handen aan alles vast, en onllasten, met pijn en rilling eene kleine hoeveelheid roode , sterk riekende pis. ordt de ziekte aan zich zelve overgelaten, dan volgt er meteoiismus , reutelende ademhaling, sopor, kramptrekkingen, koud vuur aan het scrotum en de dood , terwijl bij vroegtijdige aanzetting van bloedzuigers (aan het perinaeum), het gebruik van calomel , kwikzilverzalf, en weekmakende omslagen, gewoonlijk spoedig genezing plaats heeft Dat dit lijden niet slechts het gevolg is vaneen ontstekingachtig onderbuikslijden , blijkt daaruit, dat dikwijls in het begin der ziekte niets van eene aandoening van den onderbuik te bespeuren is , en dat dezelve , wanneer zij niet geheel en al weg blijft, eerst later te voorschijn treedt (lxxiv). Ecnige malen heeft Jadn , bij den uitgang in genezing, eene druipervormige stol uit de pisbuis zien vloeijen. Omtrent de aetiologie van deze ziekte is nog niets voldoende bekend. Aetekrietii brengt dezelve tot de ontstekingen met uitstorting, die, volgens hem, den overgang van de roosachtige tot de echt parenchymateuse ontstekingen daarstellen, en ook wij hebben van het door ons waargenomen geval van ontsteking en koud vuur van het scrotum , bij het behandelen van de roos der pasgeborenen melding gemaakt. (1) Diss. de testiculo per annnhim ahdorainatem in canalem peritonaei retropresso ibidemque in scirrhum mutato , posthinc ex eodem exstirpatoetc. Landshut, 1814. (2) Versuehe fiir die praktische Heilkunde. I. lift. Eisenaeh , 183S. (lxxiv) Om deze redenen kunnen wij de orde, waarin de verschijnselen dezer ziekte opgesomd zijn , niet goedkeuren. In het algemeen zou het ons beter toegeschenen ijjii, wanneer deze ziekelijke afwijking niet hier ter plaatse, maar by de erysipolas neonalorum ware vermeld geworden. Vert. 16) Aandoeningen der piswerktuigen bij kinderen. a) Pisopstopping (Ischuria). Gewoonlijk ontlasten de pasgeborenen spoedig na de geboorte den endeldarm en de pisblaas , hetgeen Capuron aan de bij de ademhaling plaatshebbende afwisselende beweging der buikspieren toeschrijft. Deze ontlastingen blijven echter somtijds langeren tijd uit, en wel bij de volgende omstandigheden: of de pisbuis is vergroeid , van welke abnormiteit hier slechts ter loops wordt gewag gemaakt, daar wij reeds over dezelve gehandeld hebben ; of er is zwelling, ofwel ontsteking van de pisbuis aanwezig; of de nieren hebben hare verrigting nog niet begonnen; of de pis wordt door kramp der piswerktuigen tegengehouden ; of eindelijk zijn er pissteenen of pisgruis aanwezig, als hinderpalen voor het uitvloeijen der pis. De zwelling of ontsteking van de pisbuis nemen wij somtijds na langdurige verlossingen, waarbij het kind met den stuit voorlag, waar; alsdan zijn de geslachtsdeelen altijd meer of min gezwollen; het hevigst en sterkst pleegt deze zwelling en ontsteking te zijn , wanneer het kind bij de geboorte met den stuit voorlag, en ongeoefende verloskundigen of onvoorzigtige vroedvrouwen bij het verloskundig onderzoek ruw te werk gingen. Deze wijze van opstopping der pis kenmerkt zich door eene opzetting van tic pisblaas, pijn, vooral bij aanraking van den onderbuik , koorts , slapeloosheid enz. Heeft de uitzetting van de pisblaas, alsmede de onrust van het kind den hoogsten graad bereikt (mv), dan gebeurt het somtijds, dat onder uiting van pijn eenige droppels pis uitgeperst worden. Inwendig schrijft Caiuis daarbij volgens Hefeland , een mengsel uit twee drachma's sem. lycopodii, drie lood althaea siroop , en vier lood ■water voor, welk middel zich zoo wel bij pisopslopping , als bij pijnlijke vloeijing van de pis, zoo als talrijke waarnemingen bevestigen , zeer heilzaam betoond heeft. Het gevaar van dezen toestand , is bij doelmatige behandeling , zelden groot, en de geneeskundige behandeling rs geheel en al overeenkomstig met die , welke wij bij beletten pisvloed door kramp aanwenden. Het kind wordt in een warm melkbad geplaatst, over de blaasstreek worden warme omslagen van lijnzaadmeel met melk gemaakt, lavementen uit een aftreksel van chamomillenbloemcn , van gestampt lijnzaad gezet, en tot drank moedermelk gegeven. Zoo lang het zonder gevaar geschieden kan , vermijde men het, mechanische hulpmiddelen te bezigen , en eerst wanneer na het herhaald gebruik van genoemde middelen, de pis niet vloeit (hetgeen wij intusschcn nog niet ondervonden hebben, en hetgeen ook bij de meer aderlijke ontstekingen der pasgeborenen niet het geval zijn zal) en de toestand van het kind gevaar aanduidt, is het raadzaam , de pis door middel van eenen katheter te doen afvloeijen. Tot bloedzuigers zijne toevlugt te nemen, zal bij het opgegeven karakter der ontstekingen van pasgeborenen wel zelden noodig zijn. Het voortduren van den foetaaltoestand en het onvermogen, de pis te ontlasten, omdat dezelve door de nieren niet afgescheiden werd (a n ur i a), wordt door Feiler , Carïs en Jörg aangenomen, en de laatstgenoemde (lxxv) Ten gevolge van dezen toestand pleegt men niet zelden naar urine stinkende huiduitwaseming , oedema, diarrboea , convulsien en apoplectische aanvallen waar le nemen. Vert. gelooft dat de oorzaak daarvan ligt i„ het gebrek aan voedingstof van ha bloed hetwelk dus het eerst moet verwijderd worden; dit schijnt ook wezenlijk zoo lc zijn, want wij namen meermalen waar, dat kinderen , wier moeders geene melk in de borsten hadden , en welke desniettemin het zogen wilden doorzetten , zelfs 48 uren na de peboorte en nog langer geene pis ontlast hadden. De genezing of verwijdering van dezen toestand volgt derhalve hieruit van zelf. Of nu inderdaad bij het loetus nog geene pisafscheiding plaats vindt, is nog niet bepaald bewezen ; het dikwijls waargenomen urineren der kinderen, onmiddellijk nade geboorte, is ten minste daarmede in tegenspraak; en dealcalischo reuk van het vruchtwater, die in sommige gevallen zoo sterk is , dat de ooren tranen maakt het waarschijnlijk, dat de pisafscheiding reeds bij het loetus kan plaats hebben. Dit vermoeden tracht R. Lee (1) in den laatstcn tijd door meerdere waarnemingen te bevestigen , uit welke blijkt, dat het loetus, van de zesde maand der zwangerschap af, wezenlijk' pis afscheidt. In een door IIay waargenomen geval van vergroeijing der pisleiders bij een doodgeboren foetus van acht maanden, waren zelfs de nieren door do afgescheiden pis zeer uitgezet (lxxvi). Deze onderdrukking van de pisafscheiding is. veel minder te duchten , dan de gestremde pisontlasling , welke, wanneer niet spoedig hulp wordt.aangebragt, door scheuring der pisblaas den dood veroorzaakt. Wel is waar heeft Adelok ook ten opzigte van de anuria willen beweren, dat dezelve altijd in drie dagen doodchjk wordt, doch de merkwaardige waarneming van Sachse (2) bi, een kind van | jaar, hetwelk gedurende 23 dagen niet eenen enkelen droppel pis ontlastte, en eerst na dien tijd onder stuiptrekkingen stierf, wederlegt deze bewering ten volle. In dit geval scheen de ontbrekende pisafscheiding de begeleidster geweest te zijn van het moeijelijktandenmaken. Dat deze A nu rt a oU s ch u r ia re na lis ook bij volwassenen kan voorkomen , heeft M. H. de Leon (3) door 2 gevallen bewezen; het eerste betrof eenen 38jar.gcn man , die , na ecne onderdrukking der pisafscheiding gedurende drie weken, apoplectisch stierf; cn het tweede eene 50 jarige vrouw bij welke dezelfde kwaal, na meer dan vier weken te hebben aangehouden, door ecne op het onverwachtst ontstane pisontlastin? in genezing overging Feiler beproefde in de isehurie het gebruik van pisdrijvende middelen zonder gevolg, terwijl hij integendeel door inwrijvin* van eene met loogzout en Campher vermengde opiaatzalf in den onder" I u cn h,ct permacum zijn doel meent te hebben bereikt. Zoo als bekend is, had reeds Christien bij pisopstopping aanbevolen, campher met (1) Med. Chirurg. Transactions. London. Vol. XIX. (lxxvi) Na deze bewijzen valt de urine afscheiding gedurende het foetaal even moeijelijk te betwijfelen , hetwelk wijders bevestigd wordt door hetzelfde gevoelen van Felpean e„ Billard, welke hunne meeninn- staafden door eigene waarnemingen hij pasgeborenen, die ecne naar"aseites gelijkende uitzetting van den buik vertoonden. Bij nader onderzoek bleek liet, dat, door lerstoppmg der pis aivocrende wegen, de urine zich in de nieren, de pisleiders en de blaas opgehoopt had. King wijders verhaalt een geval van peritonitis congemta, door uitstorting van urine in de buikholte na bersting der blaas, ten gevolge van dezelfde oorzaak ontstaan. Feit. (2) Medic. Zeitung vom Vcrein fur Heilkunde in Preussen. 1833. Nr. 39. (3) Baltimore Journal. Nr. IV. 1834 en Journal hebdomad. 1833. Nr. 5. speeksel gemengd, aan de binnenzijde der dijen in te wrijven. A. Sojiervail (1) vond de campher in verbinding met sal. aminoniae (Camph. gr. iij. SaL ammon. depur. gr. v. Mucil. gumm. arab., aq. destil. ana unc. i/3- M. F. Emuls.) bijzonder werkzaam; zonder sal ammoniac werkte de campher slechts weinig. Ook G. Cramer (2) schreef de sal ammoniac bij moeijelijke pisontlasting met voordeel voor. Ons schijnt de beste geneeskundige behandeling te bestaan in eene toereikende en gepaste voeding en het gebuik van warme baden, waarna de pisontlasting altijd pleegt te volgen. Verson prijst de aromatiekc baden en het inwrijven van een smeerseltje met campher in de lendenstreek aan. Wanneer de belette pisafscheiding op verder gevorderden leeftijd voorkomt, is dezelve of het gevolg van een nierlijden, of zij begeleidt, als medelijdende aandoening, andere heete ziekten, en onder zulke omstandigheden hangt de behandeling van de aanleiding gevende grond oorzaken af, b) De Droppel pis (Stranguria) of de moeijelijke, pijnlijke urinelozing wordt uit het schreeuwen van de kinderen bij het afvloeijen van de pis, die slechts droppelsgewijze ontlast wordt, het aantrekken der voeten naar den buik, het opzwellen van de pisblaas en de pijn bij aanraking van de Maasstreek erkend. Aanleidende oorzaken tot het ontslaan van de droppelpis zijn er verscheidene : nu eens pisgrtiis, kramp na verkoudheid en bij het moeijelijk tanden krijgen, dan weder buitengewoon scherpe pis , of het gebruik van gistende dranken. IIors (3) zag bovendien de strangurie dikwijls geboren uit eene lievige ontvelling van de uit-en inwendige schaamdeelen , uit verstopping van de pisbuis van buiten, door eene smerige massa, die hij voor verdikt slijm uit de glandulae sebacea; hield. Stiebel (4) zag de droppelpis bij meerdere kinderen ten gevolge van urethritis polyposa ontstaan, en door den afgang van buisvormige schijnvliezen en slijmcylinder3 ophouden. De voorzegging is niet ongunstig, wanneer het gelukt, de pislozing daar te stellen; ten allen tijde echter is de droppelpis eene zeer lastige en hoogst pijnlijke kwaal. Horn nam bij langdurige opstopping der pis een geheel bijzonder, zich over de geheele oppervlakte des ligchaams verspreidend huiduitslag waar, hetwelk hij aan de, door de opslorpende valen van de wanden der pisblaas in de vochtmassa teruggevoerde pis toeschrijft. De genezing wordt door laauwe melkbaden , weekmakende krampstillende klisteren, door het dagelijks meermalen herhaald reinigen der geslachtsdeelen, door verweekende omslagen. warme zaadmelken, narcotische inwrijvingen in de blaas- en darmstreek, en door het gebruik van slijmige dranken bewerkstelligd. Feiier , Knothe (5), Tott (6), Wittke (7) (1) American Journal. 1834. May. (2) II ufelaiufs und Osami's Journal der prakt. Heilk. Berlin 1824. Decbr. (5) Archiv. der praklischen Heilkunde fiir Selilesieii und Südpreussen, berausgeg. von Dr. Zadiy und Dr. Friese. Bd. III. St. I. Breslau , 1802. (4) Casper's Wochenschrift. 1839. Nr. 1. (5) Ilufeland's Journal der praklischen Heilkunde. 1813. August. (6) Ibidem. 1838. Novbr. (7) Mediein. Zeitung vom Verein für Heilk. in Preussen. 1840. Nr. 24. wi anderen, verklaren zich voor liet gebruik van het door Jawakdï het eerst aangeprezen sem.lycopodii, in den opgegeven, door Hufeland gebezigden vorm, en wij hebben meermalen gelegenheid gehad, de werkzaamheid van dit middel te beproeven. Als huismiddel heeft men zich dikwijls bij reeds oudere kinderen van het, door Cossbrucu (1) aanbevolen opleggen van gebraden en fijn gestooten uijen op den navel bedienil. Eene geheel bijzondere, slechts bij den zuigeling voorkomende aandoening der piswerktuigen, heeft Schömein geschilderd, en urodiulysis neonatorum genoemd. De kinderen lozen zeer weinig sterk rood gekleurde pis droppelsgewijs en onder hevige pijnen. Daarbij is de sloelgang traag, en er vertoonen zich verschijnselen van zuurvorming , 1). v. zure reuk uit den mond, zure oprispingen en braken. Eeni"en tijd daarna hebben er abnormale uitscheidingen door de huid plaats, er ontstaan ontvellingen van dezelve, blaasjes, vooral in groo te hoeveelheid rondom den aars (lxxvii), welke barsten en eene met pis zeer overeenkomende scherpe vloeistof uitstorten. Deze vloeistof geeft aanleiding tot het ontslaan van nieuwe ontvellingen, die meestal eene bruinachtige kleur vertoonen. Dit lijden wordt door de melk van zoogsters of moeders , die aan herpetische huiduitslagen lijden, of vroeger geleden hebben , en door voedingsmiddelen, welke eene zure gisting in de maanr bevorderen, voorfgebragt. Onder eene doelmatige en betere voeding gaat de urodialysis gewoonlijk in gezondheid over; geschiedt dit niet, dan ontstaan gewoonlijk andere naziekten, inzonderheid ontsteking van de pisblaas en van het buikvlies, benaauwde ademhaling, borstkramp en hyd> ocephalus acutus, of de dood volgt door den overgang van de ontvellingen in koud vuur. Het best behandelt men deze ziekte met zacht ontlasting bevorderende middelen {syrup. mannae, syrup. e cichoreo cum. liheo), met welke men antacida, (Liq. kali. subcarbotij, verbindt, met melk- en zemelenbaden, en door het inwendig gebruik van de seinen lyc.opodü of van fijn gepoederde magnesia, benevens de melk van eene goede min. — De door Meelis (2) beschreven en gedurende de tandvormingder kinderen waargenomen Blennorrhoe a ure thrae , (tanddruiper) komt in ieder opzigt met de door Schönleingeschilderde urodtalysis overeen. liet is bekend, dat zich ook steenachtige concrementen tusschen de voorhuid en den eikel kunnen vormen, die ontsteking bewerken, en het pislozen moeijelijk maken. Door zindelijkheid kan deze kwaal worden voorgekomen; hebben deze steenachtige voortbrengsels echter reeds eene grootte bereikt, die het terug schuiven der voorhuid onmogelijk maakt, dan beproeve men weekmakende middelen , b. v. warme baden, cataplasmata emolhentia, inwrijvingen met oliën, enz. Is (1) Hufeland's Journal. 1808. Bd. XXVII. Sl. I. (lxxvii) Men behoort deze cxeorialicn en blaasjes in den omtrek der genitalia, uit eene algemeene inwendige oorzaak ontstaande, wel te onderscheiden van de ontvellingen en uitslagen , ten gevolge van de uitwendig en plaatselijk inwerkende scherpe urine. — Reinheid is dan derhalve een hoofdvereischte. Verl (2) Medicin. Zeitung vom Verein für Heilk. in Preussen. 1838. Nr. 45. daardoor de behoorlijke mcdcjjevendlieid der voorhuid niet te bewerken, dan blijft ons nog slechts dc doorklieving van dezelve over. In sommige gevallen wordt dc pis daardoor terug gehouden , dat dc urethra door een of ander, in de nabijheid aanwezig gezwel wordt zamengedrukt, zoo als dit b. v. in bet geval van Cole (1) plaats had, waar zich , in de scheede van een klein meisje , twee steenachtige massa's bevonden , die slechts, na het doorsnijden van het perinaeum , met behulp van eenen steenlepel konden verwijderd worden , van welke de eene 5 , dc andere 3 lood woog. liet kind had spelend twee metalen bolletjes in de scheede gebragt, om welke heen zich de steenmassa gevormd had. Dat eindelijk ook organische ziekten van de pisblaas en de urethra moeijelijkc en pijnlijke pislozing kunnen te weeg brengen, is ligt in te zien. Deze komen echter in den teederen kinderlijken leeftijd slechts zelden voor. c) Het onvermogen om des nachts de urine optehouden (Enwesis, incontinentia urinae nocturna) is cene kwaal, welke minder bij pasgeborenen , dan wel bij kinderen te pas komt, die reeds een , twee of meer jaren oud zijn , en welke somwijlen tot de jaren der manbaarheid bijblijft: wij maken echter van dezelve gewag, daar wij nu toch eenmaal over de ziekten der piswerktuigen handelen. Tot de oorzaken van deze kwaal behooren zwakte van de sluitspier van de blaas, te groote prikkelbaarheid van de pisblaas , ligchaamszwakte in het algemeen , te vaste slaap, te groote luiheid en gewoonte. De voorzegging is hier gunstig, want in. de jaren der geslachtsrijpheid verdwijnt de kwaal gewoonlijk Van zelf; dezelve kan echter ook , nadat zij vroeger verdwenen was, bij snelle ontwikkeling der geslachtsdeelen, juist bij de puberteit weder voor eenen korten tijd ontslaan, vooral bij meisjes, hetgeen Camjron aan eene overmaat van prikkelbaarheid, welke door de verandering in het baarmoederlijk stelsel ontslaat, toeschrijft (2). De genezing van deze kwaal verschilt naar de oorzaken, van welke dezelve afhangt. Bij zwakte van de sluitspier en te groote prikkelbaarheid van de pisblaas (lxxviii), welke zich bij de minste vulling zoekt te ontlasten, is het vangroot nut, de pis bij dag langeren tijd tc doen ophou- (1) The London medieal Repositorv by G. M. Burrows and A. T. Thomson. Vol. VII. 2. (2) Een ten hoogste merkwaardig geval van dien aard heeft Du/fin (The Lancet. 1840. April.) medegedeeld. Vergelijk Schmidt's Jahrb. Supplementb. III. S. 121. (lxxviii) Rilter onderscheidt eene inconlinentia urinae er ethica en torpida infantum; hij houdt echter de laatste voor de menigvuldigste. Ofschoon dit, wegens den meer algemeen zich openbarenden erelhiscben toestand bij kinderen , verwondering baart, zoo schijnt evenwel de pisblaas , volgens meerdere schrijvers , hierop eene uitzondering te maken. Rilter zag voorts in elf gevallen van het genoemde gebrek het beste gevolg van de aanwending van nitrum ; terwijl Berengnier balsam. copaivae met peroxydum ferri aanraadt (1 deel bals. copaiv. met twee deelen peroxyd. ferr. en een bijvoegsel tot pillen van 4 gr. gemaakt, waarvan er cene bij iederen maaltijd ingenomen wordt; later stijge men, tot dat er 10 pillen 's daags verbruikt worden); hierbij laat B. vlijtig infus. fol. jngl. drinken, hetwelk voornamelijk bij algemeene zwakte nuttig zijn moet. Vert. 18 don, om daardoor als liet ware de sluitspier van de blaas aan ecnen kraehtigeren wederstand te gewennen. Daarbij moet tevens alles vermeden worden, hetgeen de kwaal begunstigt; hiertoe bekoort voornamelijk het slapen op en onder dikke vederen bedden , in welker plaats men zich liever van matrassen moet bedienen; verder zijn alle voedingsmiddelen en dranken nadeelig , die eene pisdrijvende kracht bezitten , waartoe vooral ook groene thee en wit bier behooren. Als versterkende middelen dienen de van natuur ijzer bevattende wateren , in geheele baden en als insessus aangewend, in plaats van welke men zich ook, wanneer het vermogen der ouders niet van dien aard is , om zulks toetelaten , van het bluschwater der smeden bedienen kan. Gcersest (1) wendde met gunstig gevolg bij zwakke kinderen tonica, Lallemakd (2) aromaticke baden aan. Mahricet (3) prijst, tegen de onwillekeurige pislozing uit te groote prikkelbaarheid der blaas , het wijngecstig extract van de strychnine (lxxix) aan. De nux vomica is vooral door Mondiêre (4), Rooi (5), Ribes en Guersëst tegen de nachtelijke enuresis aanbevolen geworden, (i;1 Extract. nuc. vomic. gr. viij. Ferr. oxydat. nigri dr. j. m. f. pilul. no. XXIV. S. dagelijks 3 te nemen). Lociier-Balber (6) liet eenen elfjarigen knaap met het beste gevolg des avonds 5-8 droppels tinctur. nuc. vomic. nemen. Iïonins (7) gaf in meerdere gevallen met goed gevolg het spiritueuse extract van braaknoot. Bij ascariden gafKRÜGER Hansen (8) klisteren uit een aftreksel van Sabadill. met sublimaat en opiumtinctuur, Roscn (9) daarentegen een infus. absynth; en H. W. Carier (10) de iödinetinctuur; intusschen vorderen al deze middelen groote voorzigtigheid bij de aanwending, en zijn niet voor een aanhoudend gebruik geschikt. Eindelijk worden ook, met groot voordeel , de koude rivierbaden (welke ook Baudelocqee , Gcersest , Dopuytren en Unperwood (11) aanbevelen) en aromatieke, zelfs met geestrijke middelen vermengde omslagen over de Maasstreek , aanhoudend voortgebruikt, aanbevolen. Ontstaat de enuresis uit algemeene ligchaamszwaktc , na voorafgegane ziekten , dan moet de verwijdering van deze ligchaamszwaktc. altijd met (1) Dictionnaire des scienccs médicalcs. Tom. XXIV. p. 280. (2) Gazette medicale. 1856. Juill. (3) Arehives générales de Med. 1827. Tom XII. p. 103. (ixxix) Deze en de volgende bereidingen uit nux vomica, in refraetü dosi gegeven , zullen wel wegens derzelver eigenaardig prikkelende werking op het ruggemerg invloed op de incontinenlia urinae uitoefenen , en eigenlijk niet door vermindering van de prikkelbaarheid der blaas nuttig zijn. Vert. (4) Prcsse médieale. 1837. No. 19 en 21. ('J) Schmidt's Jahrbiicher. Bd. XXXI. S. 324. (8) Schweizcrische Zcitschrift. 1841. Bd. III. Heft I. (7) Schmidt's Jahrb. Bd. XXXIV. S. 268. (8) Mcdicin. Argos von Hacker und Hohl. Bd. II. lift. 2. Leipz. 1840. (9) Schmidt's Jahrb. Bd. XXXII. S. 137. (10) The London xuedical Reposilorv and Review. 1828. Febr. I. (11) Gazette médieale. 1836. Juill. in liet ooghouding van den vorigen ziektetoestand geschieden. — Bij eenen met verlamming overeenkomstigen toestand der blaas , raadt Capuiïoh het aanleggen van spaansche vliegen, zelfs bij herhaling, aan de dijen en op de billen aan; ook zoude misschien in zulke gevallen de electricitcit goede dienslen bewijzen; terwijl men zich daarentegen van hel inwendig gebruik van de tinctura cantharidum, van de campher of van dergelijke middelen geheel en al onthouden moet. In enkele gevallen heeft men gezien, dat de incontinentia urinae de begeleidster is der wormziekte , en door de aanwezigheid van wormen opgewekt en onderhouden werd. Voor die gevallen moeten wij, ten einde niet in herhalingen te vervallen, naar die plaats verwijzen , waar over deze kwaal gehandeld wordt, daar slechts, door de verwijdering der wormen, het onvermogen om de pis optehouden, hetwelk hier slechts als ziekteverschijnsel te beschouwen is , kan worden verwijderd. Locher-Balbïr schreef een zes tot achtjarig meisje , hetwelk tevens teekenenvan helminthiasis vertoonde, Calotnel, Jalappa en Sem. Cynac, drie dagen na elkander voor, en genas daardoor de enuresis. Is de incontinentia urinae alleen uit cene verkeerde gewoonte ontstaan , of het gevolg van eenen te vasten slaap, ol van te groote luiheid y dan hangt hare genezing meer van eene goed geleide opvoeding af. Bij groote traagheid moeten de kinderen meermalen des nachts uit de slaap gewekt en tot opstaan gedwongen worden; was daarentegen te vaste slaap oorzaak, dan moet daarvoor gezorgd worden, dat de spelen en bezigheden van het kind niet te wild zijn, omdat de slaap des te vaster pleegt te zijn, hoe grootcr de ligchamelijke vermoeijing was. Eindelijk heeft men ook daarvoor te zorgen, dat de kinderen niet te korten tijd voor het slapen gaan, het darmkanaal te zeer met spijzen vullen , zoo als ook het drinken op dien tijd moet vermeden worden. Onder de mechanische toestellen is de door J. Hijslop (1) voorgestelde, de onschadelijkste. Hij nameen stuk bougie, bevestigde hetzelve door middel van hechtpleister onder den penis , zoodat de pisbuis in derzclvcr geheele lengte daardoor werd zamengedrukt. H. zegt door dit middel binnen drie dagen eene negenjarige incontinentia urinae, bijeenen 13jarigen knaap, genezen te hebben, en ook Krüger-Haksen prijst dit middel aan ; de hechtpleister mag echter niet het geheele lid omgeven , daar zulks bij erectien nadeelig zoude kunnen worden (txxx). d) Pisgruis en Pissteenen. Zoowel onmiddellijk na de geboorte, als langen tijd na dezelve , ontstaan somtijds ongemakken , door pissteenen veroorzaakt, welke gemakkelijk van die, door andere aandoeningen der piswerktuigen opgewekt, te onderscheiden zijn. Zij ontstaan ol door (1) Medieo-chirurg. Transaclions. London, 1815. Vol VI. {ixxx) Met een enkel woord zij onder deze rubriek aangestipt, dat ook kinderen, volgens de waarnemingen van Morton t aan diabetes mellitus kunnen lijden, welks verschijnselen voornamelijk bestaan in snelle vermagering, overmatige diarrhee, hevigen dorst en het lozen van eene buitengewone groote hoeveelheid urine, die , even als bij volwassenen, suiker bevat. .Horton genas daarvan een kind door eene stipt volgehouden melkdiëet ; de eenige drank, dien hij hetzelve tot lcssching van den dorst toestond , was een mengsel van honig met het slaalwater van Islington. Vert. wezenlijke pissteenen , of' door pisgruis of piszand , dat zich niet alleen in de nieren , de pisleiders cn de pisblaas kan bevinden, maar zelfs in de pisbuis. De verschijnselen daarbij zijn zeer kenmerkend. Het urineren is pijnlijk; onder kermen worden slechts eenige droppels pis uitgeperst, die eene roodachtig bloederige kleur cn een slijmig of etterig bezinksel vertoont, liet zekerst is de onderkenning, wanneer reeds met de pis kleine steentjes of zand ontlast geworden zijn. Het moeijelijksle is het, den slecn van de nieren of der pisleiders te erkennen , terwijl men in tegendeel den sleen van de pishlaas ligler ontdekt. Bij knapen voelt men denzelven dikwijls, wanneer men den vinger in den endeldarm brengt ; intusschen mag niet onopgemerkt blijven, dat in sommige gevallen alle rationele verschijnselen van den steen aanwezig zijn , zonder dat de steen zelve bestaat, zoo als dit dikwijls bij volwassenen is waargenomen. In sommige streken komen de steenen in de kinderjaren menigvuldiger voor dan bij volwassenen. Heijfelder (1) geeft op, dat, onder 160 in eene tijdruimte van 20 jaren verzamelde steenen , 105 van kinderen onder de 10 jaren verkregen werden. Hoe dikwijls bij kinderen pissteenen voorkomen , blijkt uit het overzigt, hetwelk J. v. Wattjiann (2) gegeven heeft, volgens hetwelk in eene tijdruimte van 10 jaren (1820—1830): In Weenen en Neder-Oostenrijk , onder 94 steenzickcn, 43 kinderen tusschen 11—10 jaren; Boven Ens en Salzburg , onder 18 steenzieken, 7 kinderen onder de 15 jaren ; In Galicie, onder 19 steenzieken, 1 kind onder de 7 jaren; Te Venetie en de acht provinciën, onder 278 steenzieken, 187 kinderen onder de 12 jaren ; In Mailand en Lombardije, onder 794 steenzieken, 603 kinderen onder de 10 jaren ; In Dalmatie, (naar Raima™ (3)) onder 49 steenzieken, 20 kinderen onder de 11 jaren zich bevonden hebben. J. K. Ramiscii (4) vond, onder 50 kinderen, die in het vondelingshuis te Praag gestorven waren , bij 1 eenen blaassteen en bij 15 pisgruis en kleine steentjes in het nierbekken. Het is moeijelijk te bepalen , in welken tijd van het kinderlijke leven zich het eerst steenen kunnen vormen, en waardoor zij ontstaan, of waardoor derzelver vorming begunstigd wordt. Feiler cn Verson(5) zijn (1) Studiën im Gebiet der Heilwissenschaft. II. Bd. Stuttgardt, 1839. 8. S. 209. (2) Ueber die Steinzerbohrung und ihr Vcrhiiltniss zum Blasenschnitt. "Wieri , 1838. 8. (3) Netie medicinisehe Jalirbiicher des k. k. österreichischen Staates. Neunste Folge. Bd. III. 4. (4) fFeitemreber's Beitrage. Bd. II. Heft I. (5) In. op. eit. Bd. II. S. 311. — Pissteenen vonden kort na de geboorte bij kinderen: Fr. Hoffmann (Duetlel, Diss. de morbis foetus, etc. praes. Fr. Hoffmann. Halae, 1702); Geyer (Miscell. natur. curios. Dcc. II, an ö. p. 486); Wrisbenj (Descriptio anatomiea embryonis. Goetting. 1764. p. 16) ; Lösehc (Observ. anat. cliir. nov. et rar. p. 20) ; ffieolat (von Erzengiing des Kindts im Mutlerleib. Ilalle, 1764. p. 223). van oordeel, dat reeds bij het foetus pisgruis en pissteenen .kunnen ontslaan. Fr. Praöl (1) vond reeds in de nieren van een meisje van zes maanden , uit gezonde ouders geboren , meerdere steenen, van welke de meeste de grootte van gierstkorrels, eene ruwe oppervlakte eu ligtbruine kleur hadden, en wier hoofdbestanddeelen pliosphorzure kalk, piszuur, en eiwitstof waren. Ook in dit geval was de pisafscheiding van de geboorte af abnormaal geweest, en deed vermoeden , hetgeen ook Meckel (2) aangenomen heeft, dat zich de steenen reeds voor de geboorte konden gevormd hebben. Onder de door Ramiscü waargenomen gevallen , bevonden zich er 11 van knapen van 10 weken tot 15 maanden en slechts 4 van meisjes van 4 tot 9 maanden. Meestal bevonden zich gruis en steentjes in beide nieren. Daar de geheele vorming van het embryo nog niet duidelijk is, zal wel alles, hetgeen wij van het ontstaan van deze steenen bij het foetus gelooven mogen, voor als nog eene hijpothese blijven; het komt ons echter voor, dat vooral die kinderen neiging hebben tot steenvorming , wier ouders reeds daaraan leden , van welke het kind dus den aanleg erfde ; voorts ook die kinderen , wier moeders gedurende de zwangerschap bij voorkeur zulke spijzen tot zich namen, door welke de ontwikkeling van steen begunstigd wordt, zoo als jong ongegist bier, jongen wijn, kaas enz.; en eindelijk kinderen , bij welke reeds, uit de steenachtige vormsels in den moederkoek , eene groote overmaat aan koolen phosphorzure kalk mag worden aangenomen. Dat de pissteenen in sommige landen voornamelijk menigvuldig voorkomen , sehijnt gedeeltelijk uit invloeden, van het klimaat afhankelijk, gedeeltelijk uit de gesteldheid van den grond (ten gevolge van welke het bronwater veel kalkaarde , verscheidene onzijdige en middenzouten bevat) en den op kalkgrond vooral welig groeijenden wijn voort te spruiten. Naar v. Waltder en Harless zouden rhachitischc kinderen vooral tot de steenziekte voorbeschiktheid bezitten, hetgeen wij niet als inliet algemeen geldig wagen aan te nemen , daar onze waarnemingen bij rhachitische kinderen ons zulks niet bevestigd hebben. Daarentegen zoekt W. Englan'0 (3) de naaste oorzaak in-eene ziekelijke gesteldheid van het haarvatenstelsel der nieren , die in plaats van pis eene andere vloeistof afscheidt; oorzaken van deze gestoorde verrigting zouden storingen in den bloedsomloop en ziekelijke prikkels zijn , die inwendig op het slijmvlies van het darmkanaal of uitwendig op het huidstelsel werken. — Onder de verschillende soorten van pissteentjes zijn het voornamelijk de roode en witte, welke in den kinderlijken leeftijd menigvuldig voorkomen; inzonderheid schijnt de eerste de kern van bijna alle pissteenen te vormen. Max. Ver- en anderen. Gruiskorrels in de nieren vond Praël (». Froriep's Notizen. Bd. XIV. Nr. 8. S. 123. 1826) bij een kind van zes maanden; Denis (J. Gratzer, die Krankheiten des Fötus. Breslau , 1837. S. 111) nam een geval waar van aangeboren lilhiasis, en Orfilu (Lecons de Médécine légale. Paris, 1828. I. p. 297) zag tweemalen te gelijk niet steenen in de blaas ook nog steenen in de nieren. (1) Froriep's Notizen a. d. Geb. der Natur. und Heilkunde. lid. Xl\ . Nr. 8. S. 123. — Hor u's Arehif tin' prakt. Medio. 1823. Helt ö. S. 230. (2) Deutsches Arehiv. für die Physiologie. Bd. Vill. Heft 2. (3) jVeissncr's Forschungen des 19ten Jahrhund. Bd. VI. S. 219. woi (1) deelt mede , dat hij dikwijls in de nieren van pasgeborenen gruis en steentjes, welke acidum uricum bevatten, heelt aangetroffen. Magendie (2) heeft aangetoond , dat het roode pisgruis uit piszuur bestaat (3), en dat het rijkelijk alzctsel daarvan in de pis, het gevolg is van zeer veel stikstof bevattend voedsel, onder hetwelk de dierlijke spijzen en (volgens Bérard's , OrfiiVs , Procst's en Derzelius's ontledigen) de kaasstof van de inelk eene eerste plaats bekleeden. Duvernoy (4) merkt intusschen aan, dat er ook bij verschillende plantenvrelende dieren eene niet onbeduidende hoeveelheid piszuur in de pis gevonden wordt, en loont zich geneigd, het voorkomen van hetzelve meer aan eene oorspronkelijke of, door het genot van zure spijzen opgewekte ziekelijke zuurvonning in de eerste wegen toe te schrijven. Ten gevolge van dit gevoelen wil ook D. het onloochenbaar nut van de koolzure alcalien , bij pisgruis en pissteenen , meer van eene opslorping dezer zuren in de eerste wegen, dan van eene ontbinding der piszure steenen (naar Magendie) afleiden, hetgeen hem daarom nog des te waarschijnlijker voorkomt, omdat de koolzure alcalien, zelfs buiten het ligchaain , slechts eene zeer geringe oplossende kracht op het piszuur uitoefenen. De ondervinding spreekt echter in alle opzigten voor de theorie van Magendie; hij vond namelijk dat in al de gevallen, waarin het roode pisgruis voorkwam , de pis zuur reageerde , en dat dit niet meer het geval was , zoodra de koolzure alcalien in eene rijkelijke hoeveelheid inwendig waren gebruikt; dat verder , zoodra , ten gevolge van het gebruik dezer middelen , de pis alcalisch reageerde, ook de oplossing der steenen en van het pisgruis begon en spoedig voortging. Dit toont ook Ch. Peut (5) ten opzigte van de bronnen van Vicur aan , welke zich tegen het pisgruis buitengewoon werkzaam betoond hebben. Tevens maakt echter I'etit er opmerkzaam op, dat de alcalien ook de beste oplossende middelen voor het blaasslijin zijn, hetwelk bij de meeste blaassteenen het eenige middel van verbinding daarstelt. Reeds Saucerotte beschouwde het witte pisgruis , als gevormd uit de aardachtige bestanddeelen, die door de natuur tot den wasdom der beenderen bestemd zijn , welke in plaats van naar deze , naar de piswerktuigen gevoerd worden. Dit gevoelen heeft door de ontleding van Magendie , volgens welke het witte pisgruis uit phosphorzure kalk beslaat, voorzeker nog meer aan waarschijnlijkheid gewonnen. Prout beweert ook gemakkelijk stuktewrijven witte steenen gevonden te hebben, die geheel en al uit koolzuren kalk bc- (1) Etudes physiologiques et cliniques pour servir a l'liistoirc des bruits des artères, suivies de propositions sur le svphilis, les maladies de la peau, les maladies des enfans etc. Paris, 1837. 4. (2) Pliysiol. und medicin. UnlersuchungCR iiber den Harngrics, li. s. w. Nach der 2. Aufl des Französischen bearb. von /■'. L. lUeissner. l,eipz. 1830. 8. (3) Ileyfeldcr zegt gevonden le hebben , dat het roode pisgruis , bij do ontleding , uil eene zure piszure ammonia met een spoor van piszure potaseb en pliospliorztuir zont beslaat, hetgeen intnsschen Rumpold (Schmidt's Jahrb. J5d. XXIV. S. 241) in twijfel trekt. (\) G. Duvernoy, Chemisch-med. Untersuehnngen iiber den uienschlichcn llrin. Stutlgart, 183'). 8. (ö) Charles Petil, du Iraiteiuent médical des ealeuls uritiaires el particiilicremenl de leur dissolution par les eaux de Vicbv et les bicarbonates alcalins. Paris, 1831. 8. stonden ; hieromtrent ontbreken echter nog nadere waarnemingen. Slechts Ramsch vermeldt, dat hij graauwe of geelachtig graauwe steentjes, met eene aardachtige oppervlakte, die oogenschijnlijk stuk te wrijven waren, bij kinderen heeft aangetroffen. Eindelijk verbinden zich ook somwijlen beide soorten van pisgruis, en vormen slecnen , die te gelijkertijd uit piszuur en pliosphorzuren kalk bestaan, zoo als dit b. v. door Wiegmah's ontleding (1) van de door Praël bij een kind van zes maanden gevonden niersteenen, welke uit piszuur , pliosphorzuren kalk en een weinig eiwitstof bestonden , bewezen wordt. In den teederen kinderlijken leeftijd voegen zich gewoonlijk zeer spoedig symptomatische toevallen bij de verschijnselen door het pisgruis en de pisstcenen opgewekt, welke niet zelden als de grondkwalen beschouwd worden; onder deze beklecden de krampachtige aandoeningen eene eerste plaats. Zoo ziet men, bij de groote prikkelbaarheid van het zenuwstelsel in den kinderleeftijd, de lijdertjes de handen zamenballen , over het geheele ligchaam beven, in het gezigt blaauw worden, met de ledematen trekken, en in wezenlijke stuiptrekkingen vervallen, die zoo als Baglivics waarnam, niet zelden den dood ten gevolge hebben. Behalve het zenuwstelsel wordt het darmkanaal ligt mede aangedaan, hetgeen zich vooral door kolijk braken, braakloop (IIocdaüx (2)) enz. te kennen geeft. Ramiscii zag de meeste zijner zieken aan langdurige diarrhaeën lijden en atrophisch worden ; drie stierven aan verweeking van de maa» , eenige ten gevolge van ontstane stuiptrekkingen. Als een middel, om dc steenvorming bij kinderen van een of meer jaren te voorkomen, heeft men voorgeslagen den bast van den gewonen lindeboom aantewenden, van welke eene drachma met water gekookt en des morgens een kopje vol, met bijvoeging van 7 tot 8 grein sal sedativum, moet gebruikt worden. Mellin prees bij ongemakken, uit steenen voortspruitende , het berkensap , het citroensap met boomolie en suiker, of het sap van de gele peen ; B. Rush de aanwending van het koud water op de heupstreek; Demangeon het aftreksel van versehe jeneverbessen met gerst en althaeawortel; Rambacb de haarlemmerolie [Bals. sulphuris) ; Fotii&rgill een sterk, koud aftreksel van de hop; Barton dc uca ursi, engeron philadelphicum en convolvulus panduratus ; Rinmahsson zure melkwei; Brantström resina pini in pillenvorin ; Marie het sap van de trifolium; Lemwijk de aardbezienbrandewijn; Wetzlar de oplossing van borax; 1. Eberle het erigeron hetcrophyllum; Tonet de la Sequinierès den wortel van enula campana in witten wijn ; H. Spitta de juncus ejfusus en de rozebottels (acini cynobasti s. rosae caninae)/ Nalcii f, het afkooksel van de roode aardappelen; Copeland het zoutzuur in sterke giften; Fourcroy het salpeterzuur en Carehdeffez het zuring- en phosphorzuur. — Wij raden intussehen de empirische aanwending van al deze middelen af, daar zij slechts zelden wezenlijk nut zullen aanbrengen , en stellen voor de geneeskundige behandeling de volgende aanwijzingen: 1) men schrijve eene dieet voor, welke de steenontwikkeling tegenwerkt; 2) men vermeerderc do waterige bestanddeelen van de pis en zoeke 3) de oplossing der steenige vormsels te bewerken; en mogt (1) v. Froriep's Nolizen. Bd. XIV. Nr, 8. S. 123. (2) Bulletin de la faeulté dc médécinc de Paris. 1821. — v. Frortep't Notizen, Bd. I. S. 176. dit niet mogelijk zijn, dezelve langs eenen heelkundigen weg te verwijderen. Ten opzigte van de dieet rade men , voor grootere kinderen , de plantaardige spijzen en waterige voedingsmiddelen in het algemeen aan , dierlijk voedsel moet echter gedurende langen tijd geheel onthouden worden. Mogten reeds zuigelingen, zoo als wij zulks herhaalde malen hebben waargenomen, tot de ontwikkeling van pisgruis aanleg toonen, dan verwijdere men dezelve vau de borst dfr moeder of van de zoogster, en geve hun eene geheel nieuwe min, bij welke zoo als bekend is, de melk dunner is en meer met wei overeenkomt (lxxxi). Indien deze melk de kinderen niet genoeg verzadigt , dan voede men dezelve met dunne kost, zoo als dit vroeger, bij gelegenheid dat wij over de wijze van voeding der zuigelingen gesproken hebben , is opgegeven. liet rijkelijk genot van waterige dranken en het gebruik van baden is des te noodzakelijker, hoe meer vloeistof er tot oplossing van liet piszuur gevorderd wordt, en hoe meer de pis zich , bij geringe hoeveelheid , verzadigd vertoont. In dezelfde mate echter als men de hoeveelheid van de pis zoekt te vermeerderen, moet men ook trachten andere uitscheidingen te doen verminderen, vooral het zweet; want een ieder weet, dat des nachts, wanneer door de vederen bedden de huiduitwaseming vermeerderd is, minder pis , en deze verreweg meer verzadigd , ontlast wordt, dan bij dag, en dat door sterk zweten deze verhouding in nog hoogeren graad toeneemt. Uit dien hoofde is voor kinderen, die aan pisgruis of aan pissteenen lijden , het slapen op ma1 rassen en het ligt bedekken aanteraden. Om de oplossing of onl binding der pissteenen of van het pisgruis te bewerken, schrijve men de koolzure alcalien voor, hetzij in den vorm van koolzure zouten of van natuurlijke koolzure wateren, lleeds na weinige dagen bewerken deze middelen eene verandering in de pis; het piszuur verbindt zich met de overlollige bases en het koolzuur wordt vrij. Deze werking der alcaliën is sedert lang bekend , en reeds voor dat Magendie het nut van deze middelen en hunne rationele aanwending bewezen had , was men langs eenen empirischen weg tot de kennis daarvan geraakt. Zoo prees reeds in het jaar 1792 W. Falconer het luchtzure (luüsaure) alcalisehe water ; Tnoa. Beddoes het in eene warme lucht tot poeder vervallene natrum otsal sodae; le Dran de inspuilingen met verdund kalkwater in de pisblaas; Mascagni de koolzure alcalien; Fourcroy de loog van bijtende potasch of natrum ; Reinlein het sul sodae met aqua petroselini; Virly bijlende potasch; ISrande en Sutleffe de magnesia usta; Anna Stepiiens de gebrande eijerschalen ; Gild. Bi.ane de koolzurepolasch ; Rau het kali zooticum; Itocioitf.t het onzijdige koolzure natrum ; Ségalas de alcalische dranken; Prout de koolzure alcalien ; v. Vering het facliinger mineraalwater, en I'etit en Leroij (1) de bronnen vau Vicuy. De doelmatigste middelen zijn zonder twijfel het koolzure natrum en de koolzure potasch , wier nut zich ook in talrijke gevallen bevestigd heeft, en de geconcenlrecrde boraxoplossing, voor (l.xxxi) In ieder geval zorge men, dat de zogende zoo veel mogelijk van plantaardig voedsel, zeer spaarzaam van stikstolhoudende en in het geheel niet van vette spijzen gebruik makc. Vert. (1) Hisloire de la 1 illioti itic, préeédée de réflexions sur la dissolulion des ealculs urinaires. II. Edit. Paris, 1839. 8. welker aanwending , vooral bij piszure stecnen , zicli Wetzlar en Duverhot verklaren. Wetzlar (1) loonde liet eerst aan, hoe de oplossing van borax het piszuur met buitengewone gemakkelijkheid oplos!:; later maakte ook Alb. Gros (2) er op opmerkzaam , dat ook Berzelius deze werking van de borax geroemd had; en Wcrzer (3) beveelt dezelve derhalve den geneeskundigen ter aanwending tegen piszand en pisgruis aan. In sommige gevallen van groote prikkelbaarheid van de blaas (lxxxii), die inzonderheid bij phosphorzure steenen is opgemerkt geworden, zagen Blane van het kalkwater en Brodie en Tn. S. Betton van de pareira brava (een ons van den wortel in 1 pint water lot de helft ingekookt, en daarvan dagelijks driemalen -2—1 wijnglas vol gedronken) groot nut. Heeft zich een pissteen in de pisbuis vastgezet, en verhindert dezelve daardoor het wegvloeijen van de urine, dan verwijde men de pisbuis door sterke katheters tot op de plaats, waar zich de steen bevindt: Frère Cosjie (4) maakt van een geval gewag , waarin een plattelands heelmeesler eenen zoodanigen sleen, op eene bij de landlieden gebruikelijke wijze, namelijk daardoor verwijderde, dat hij de penis in den mond nam, en den steen door zuigen verwijderde. Is de in de pisbuis vastzittende steen op gecne wijze van deszelfs plaats te brengen , dan ontslaat somtijds de noodzakelijkheid , denzelven door eene insnijding van buiten te verwijderen , waartoe Baffos , Murat , Segelas , Aomont , Boex, Boulu en anderen zich genoodzaakt zagen , hunne toevlugt te nemen. Wat nu eindelijk die gevallen betreft, waarin grootere stecnen zich in de kinderlijke pisblaas bevinden , ontstaat de vraag , of tot verwijdering van dezelve de steenverbrijzeling of de steensnijding moet gekozen worden. Rognetta(5) beproefde de eerste bijeen kind; er volgde echter (1) Beitrage zur Kenntniss des mensehlichen Harns; niit Yorrede und Auiuerk. von F. ff'urzcr. Frankf. a. M. 1821. S. 78. (2) Journal des connaisances médicales. 1858. No. 5. (5) Buchtier's Repertorium. Bd. XXI. Heft I. 1840. (txxxu) Door eene plotselijk verhoogde eontracliliteil der blaas, ontdoet dezelve zich somwijlen vrijwillig van den aanwezigen steen , die echter door vorm en grootte moet medewerken , om den gewenschten uitslag te weeg te brengen , zonder scheuring der urethra na zich te slepen. Guersant verhaalt eene dergelijke schielijke uitdrijving tot in de fossa navicularis penis bij eenen zijner kleine patiënten; achter de fossa echter werden , volgens G. door den aandrang der urine, de wanden der urethra gescheurd. G. brengt, om deze wijze van uitstooting bij kinderen nader te bewijzen , de opmerking bij , dat de stukken van den steen na litliontripsic soms met kracht worden uitgedreven. —stberle zegt deze uitdrijving door kunstmatig opgewekte verlamming van den spbineter vesicae te weeg gebragl te hebben; 19 kinderen verloste hij van den steen, door dezelve inwendig eene zaadmelk, uit snm. cannab. met bijvoeging van exlr. hyoscyami , toe te dienen , terwijl hij uitwendig in bet perinaeum eene zalf inwreef, welker hoofdbestanddeel belladonna was. Het spreekt, van zelf, dat de steenen niet zeer groot waren; in alle de gevallen volgde de expulsie in een tijdsverloop, dat varieerde tusschen 18—36 uren. De paralysis van den spbineter, phartuacologisch daargesteld, duurde bij deze kinderen slechts korten tijd. 1'ert. (4) Schmidl's Jahrb. Bd. XI. S. 224. (15) Revue inédicale. 1854. Mars. cenc gevaarlijke cysto-peritonkis, zoodat hij gcene tweede proef durfde ondernemen. Uit dien hoofde, en steunend op het berigt vanRAiMANN, die insgelijks mededeelt, dat alle proeven ter verbrijzeling van den steen l)ij kinderen, uit hooide van hevige pijnen en van ontsteking van de blaas moeten worden nagelaten, terwijl de hlaassnede altijd met gelukkig gevolg volbragt werd, stellen Rognetta , Wattman en alle nieuwere heelkundigen de steensnijding hij tinderen hoven de sleenverbrijzeling. 17) Zwelling en verharding der borsten bij pasgeborenen. [Induratio, intumescentia mammarum.) Niet slechts bij pasgeborenen van het vrouwelijk geslacht, maar ook bij knapen vindt men na de geboorte somwijlen de borsten gezwollen , en niet zelden (evens aanmerkelijk verhard. Feit.fr noemt d'eze kwaal het melkgezwel der borsten, omdat zich gewoonlijk eene witachtige vloeistol in dezelve bevindt. Daar intusschen deze vloeistof geenzins melk, maar een lymphatisch vocht is, en deze benaming tot verwisseling der begrippen aanleiding geeft, is dezelve als ongepast aftekeuren (lxxxiii). De gevoelens oinlrent de oorzaak van het ontstaan dezer opliooping van lymphatisch vocht in de borststreek loopen zeer uit een. J ah > vergeleek deze zwelling zoowel ten opzigte van haar ontstaan, als ook van de in haar bevatte stol, met de medeëters (Comedones). Oker is van meening, dat het embryo gedeeltelijk door de borsttepels gevoed wordt, daar zich op die plaats dc inmondingen van meerdere opslorpende vaten bevinden, welke de bestemming hebben , de voedende bestanddeelen van het vruchtwater aan het embryo toetevoeren. Feileu vermoedt, dat de borsttepels uitlozingswegen van bijzondere, bij het foetus aanwezige werktuigen van onbekende bestemming zijn, welke bij de ontwikkeling van het foetus eene wezenlijke rol spelen enz. Alle deze vermoedens zijn echter hypothesen , welke niet veel waarschijnlijks voor zich hebben. Wij zijn derhalve genoodzaakt, nadere inlichtingen daaromtrent aan eencn latercn tijd over te laten. Gewoonlijk wordt, weinige dagen na de geboorte, deze onder de huid in de streek der borsttepels aanwezige lymphatische vloeistof weder opgeslorpt , wanneer men zulks slechts aan de natuur overlaat, en zoo doende verdwijnt de zwelling zonder verder nadoel; wordt echter het gezwel door ruwe handgrepen van de vroedvrouwen ontlast, welke door waanwijsheid , bijgeloof of door het belagchelijk denkbeeld , dat meisjes , bij welke dit uitdrukken verzuimd wordt, geene tepels krijgen , daartoe verleid, plegen gedreven te worden , — of wordt de borst door kleedingstuk- (lxïxiv) Hoewel wij voor ons de lvmphatiselio geaardheid van dit, ook volgens Billard, uit de mamklicren zelve afgescheiden fluïdum toegeven , vooral , daar ook kinderen van het mannelijk geslacht daarmede beliebt zijn , zoo kent Sleifensand niettemin , na chemische en microscopische onderzoekingen , aan hetzelve alle eigenschappen der melk toe. Ilij vond hetzelve iels helderder en dunner dan moedermelk ; het reageerde noch zuur, noch alcalisch , en zette by stremming room op de oppervlakte al. — Henke beschouwt het als buiten twijfel, dat deze afscheiding in de mamklieren het gevolg is van eene te vroegtijdige en te sterk opgewekte reproductie in het buitendien bij het foetus zoo werkzaam systema Ij'inphaticuin. Fert. ken gewreven of gedrukt, dan ontslaat gewoonlijk ontsteking en ettering , welke het kind veel pijn veroorzaken, en zells bij hoogere graden van de kwaal koorts opwekken. Deze zwelling der borsten ontstaat meestal zonder eenige aanleidend.: oorzaak. Richard (1) merkt zelfs aan , dat zij zich bij knapen dikwijls herhaalt, en dat hij dezelve inzonderheid ten tijde van de beginnende geslachtsrijpheid ten tweeden male heeft waargenomen. Wanneer IIeyfelder (2j beweert, dat deze zwelling altijd het gevolg is van cene ruwe behandeling der borsttepels, kunnen wij daaromtrent niet met hem instemmen. De voorzegging is niet ongunstig , en gewoonlijk is de kwaal in vijt tot zes dagen weder verdwenen. De genezing hangt er van af, of ontsteking aanwezig is of niet. Is er geen spoor van deze waar te nemen, dan zoekt men dezelve te voorkomen , door de borst voor alle schadelijke uitwendige invloeden te behoeden. Dien ten gevolge mag het kind , wanneer het, uit het bed opgeheven of gewasschen geworden is, niet door het wrijven der huid algedroogd worden, maar men moet de vloeistof, die zich in de streek der borsten op de huid bevindt, voorzigtig verwijderen, Bij liet aaiikleedcii bewaart men de borst voor iedere drukking daardoor, dat men een wiekje uitgerafelde boom- of schaapswol over dezelve legt, en de kleedingstukken slechts niet te vast aantrekt, waardoor de borst verwarmd en de opslorping van de vloeistof begunstigd wordt. — Niet altijd echter kan men op deze wijze de ontsteking voorkomen; zij volgt in tegendeel somtijds ook zonder uitwendige drukking, wanneer de lymphatische vloeistol zich in te groote hoeveelheid ophoopte, hetgeen meestal bij zeer volsappige en welgevoede kinderen het geval is. Is de ontsteking slechts gering, dan trachten wij dezelve nog langs droogeri weg tot verdeeling te brengen, door omslagen met verwarmde zemelen , 'verdeelende kruiden enz. Wel zegt. IIeyfllder , dat het hem nooit gelukt is, deze zwellingen tot verdeeling te brengen; wij hebben dezelve echter daarentegen zonder ettering weder zien verdwijnen. Bereikt daarentegen de ontsteking eenen hoogeren graad en is het klaarblijkelijk, dat de overgang in ettering niet kan vermeden worden, dan moeten wij deze bevorderen, hetgeen door omslagen van lijnzaadmeel, havergort en weekmakende kruiden, welke men in kokende melk laat zwellen, geschiedt. Is de spanning groot, de kleur der huid hoogrood, het gezwel glanzend en uit het kind hevige pijn, dan is het voorzigtig bestlijken of nat maken van het gezwel met een mengsel uit ol. hyoscyam. coct. en ol. amygdalarum van nut. Bij aanmerkelijke en langen tijd onveranderd aanhoudende hardheid is het ung. liydrarg. ciner. met ung. de althaea (tot gelijke deelen) aangewezen. Neemt men aan het gezwel zeil waar, dat ettering ontstaan is, en dat het op doorbreken staat, dan trachte men zulks op alle mogelijke wijze te bevorderen , omdat dan terstond de pijnen ophouden en het kind lot rust kouit. Op het zich op de spils van het gezwel vertoonende witte puntje legge men ten dien einde een klein weekmakend pleistertje , waartoe men zich van een mengsel van (1) Traité pratique des maladies des enlans. p. 137. (2) Studiën iiu Gebiet der lieilwissenschalt. Bd. II. S. empl. diach. compos. met empl. ma la die. bedienen kan; een aan hctzellde doel beantwoordend huismiddel is een mengsel uit meel en honig. In enkele gevallen heelt men deze zwelling der borsten slepend zien worden, en zich alsdan meer van verdoovende middelen en pleisters bediend. Osianoer raadde in dit geval eenen met honig bestreken omslag van herb. cicutae. Elke prikkeling, alsmede het uitdrukken van het gezwel moet ten slrengste vermeden worden, daar anders tot andere kwalen aanleiding gegeven wordt. Heyïelder wil opgemerkt hebben, dat de verharding der horsten vooral bij zulke pasgeborenen voorkomt , wier vaders herhaaldelijk syphilitisch geweest waren ; dit strookt echter niet met onze waarnemingen (lyxxiv).' 18) Geelzucht der pasgeborenen (7clerus recens natorum). De pasgeborenen worden zeer dikwijls, den derden of vierden dag na de geboorte, door eene geelzucht aangedaan, welke van deze ziekte bij volwassenen zeer in het oog loopend onderscheiden is. Zij uit zich door het geel worden der huid van het gezigt en eene gele tint van de oogen, en zonder dat er verder een enkel ziekteverschijnsel te voorschijn treedt, verspreidt zich deze gele kleur over de geiieele oppervlakte des ligchaams (lxxxv), neeint langzamerhand toe en even zoo weder af, tot dat zij somtijds na weinige dagen weder verdwijnt , somtijds daarentegen negen, ja zelfs meer dan veertien dagen aanhoudt. Daar het grootsle getal der pasgeboren kinderen door de geelzucht wordt aangetast, zijn vele geneesheeren tot het denkbeeld gekomen, dat zij een natuurlijk gevolg was van de bij de geboorte in het kinderlijk ligchaam plaatshebbende gewigtige veranderingen; waarom zij dezelve geenszins als een ziekteverschijnsel , maar veeleer als een physiologisch proces beschouwen. — Bij atrophische en scrophuleuse kinderen vertoont zich somtijds eenige weken of maanden na de geboorte insgelijks eene geelzucht; deze is echter in haar wezen reeds geheel van die der pasgeborenen afwijkend, en dezelve slaat altijd met eenen ziekelijken toestand van de lever in verband. Over de wijze van ontstaan van deze ziekte en de tot dezelve aanleiding gevende oorzaken , zijn zeer uitcenloopende meeningen geuit, en nog altijd ziju (lxxxiv) Ilier vinde tevens de medegedeelde opmerking van Ollivier eene plaats, dat er namelijk bij meisjes niet zelden eenige dagen of weken na de geboorte rood en vloeibaar bloed uit de vagina vloeit. Deze uitvloeijing, die volgens O geheel en al aan de inenses herinnert, duurt soms eene week, veertien dagen en langer, zonder dat het kind daardoor in bet minst aangedaan schijnt. Dezelve verdwijnt van zelf en vereisebt geene andere zorgen dan reinheid. Het is als of in deze gevallen de natuur een praeludium geeft van de geslachtsverrigting, welke later ontwikkeld en geregeld zal verschijnen. Vert. (lxxxv) Niet de geheele oppervlakte der huid is altijd geel gekleurd : deze kleur kan zich bepalen tot het gelaat, tot den tronk enz.; niet zelden komt de geelte op de eene plaats te voorschijn , nadat dezelve op de andere verdwijnt. Waarnemingen leeren voorts dagelijks, dat de conjnnetiva dikwijls niet in de gele kleur deelt. Deze laatste eindelijk bepaalt zich niet alleen tot de uitwendige oppervlakte , doordien men vaak gelijktijdig verreweg de meeste inwendige werktuigcu , b\j afwisseling, geel gekleurd heeft aangetroffen. Vert. de gevoelens daaromtrent zeer verdeeld. Morgagïi (1) gelooftdat de geelzucht der pasgeborenen van de door de onderbinding en afstooting van dc navelstreng veroorzaakte zamentrekking van de vena innbiliealis, die zich tot de vena porta uitstrekt, en van het ophouden van den vroeger naar de lever plaats hebbenden aandrang van bloed afteleiden zij , voor welk gevoelen ook Barez (2) zich verklaart. Op gelijke wijze zoekt Autesrietii (3) het wezen van deze ziekte in een gebrek aan bloedstrooming naar de lever en in den in dit orgaan langzamer wordenden bloedsomloop. CnAMBON (4) vermoedt, dat de gedurende dc verlossing op het hoofd van het kind uitgeoefende drukking, door medegevoeligheid, cenc ziekelijke werkdadigheid der lever opwekt, welke tot het ontstaan van de geelzucht aanleiding geeft, hetgeen ook Jahn waarschijnlijk vindt, die echter tevens de physische en chemische verhoudingen van het huidstelsel tot de dampkringslucht mede in rekening brengt. Volgens Bacses ligt de oorzaak der geelzucht in de ophooping van kindspek , in onreine stoffen, die zich in den twaalfvingerigen darm bevinden, in eenen krampachtigen toestand van den ductus choledochus en in den prikkel van het in de navelstreng in rotting overgegaan bloed. (Dit laatste gevoelen werd later weder op nieuw door de Mesmerianen geopperd (5), en ook Buscn (6) schijnt daarmede intestemmen, wanneer hij het menigvuldig voorkomen van dc geelzucht der pasgeborenen van de behandeling der navelstreng onmiddellijk na de geboorte afhankelijk maakt; daarentegen heeft Elsüsser (7), door ondervinding gerugsteund , aangetoond , dat bij die kinderen , bij welke de navelstreng eerst na het verdwijnen van het iaatste spoor van klopping onderbonden werd , de geelzucht even zoo menigvuldig en sterk wordt waargenomen , als bij diegene, bij welke de navelstreng onmiddellijk na de geboorte onderbonden werd.) Fleisch noemt, als oorzaak van de geelzucht, de sluiting van dc gemeenschappelijke, in den twaalfvingerigen darm inmondende galbuis door kramp, welke door den ongewonen prikkel van het eerste voedsel o£ van het terug gebleven mcconium. of door eenen anderen prikkel zoude worden opgewekt. — Rosenstein is van oordeel, dat eene verstopping van de pori biliarii, van den ductus hepaticus of van den ductus choledochus door taaije sappen of opgehoopt slijm aan deze (1) De sedibns et causis morborum. Epist. 48, art. !59. (2) Fr. Barez, üiss. nonnulla ad morbos infanlum speetantia proponens. Berol. 1820. (3) Observat. quaedam physiologico-pathologicae , qnae neonatorum morbos frequentiores spectant. Tiibing 1799. (4) Ueber die Krankheiten der Kinder. Bd. I. Ahth. I. (5) Dr. J. C. L. Ziermann, die nalurgemasse Geburl des Menschen, oder Betraehtungen über zu frühe Durchschneidung und iiber Unlerbindung der Nabelsehnur , als Ursprunge der banfigsten und gefabrlichsten Krankheiten" des Menschcngeschlechts. Mit einer Vorrede von Prof. lfolfart. Berlin , 1817. — Vergel. Jürg's Schriften zur Beförderung der Kentlniss des Weibes und Kindes. n. s. w. II. Bd. Leipz. 1818. (6) Neue Zeitsebrift fiir Geburtskunde. Bd. V. Hft. 2. S. 289. (7) Schmidt's Jahrbiicher der in- und ausl. gesammt. Medin. 1853. Bd. VII. S. 318. •ziekte schuld heeft, tot welke meerling ook Cheyne overhelde (1). Levret geeft tc zwaar zog als oorzaak op. Henke neemt als waarschijnlijk aan, dat, door de niet de geboorte ontslaande verandering van den bloedsomloop en de voor het eerst beginnende verrigting van het darmkanaal ontslaande nieuwe rigting van de werkdadighcid der lever, het oorzakelijk moment van de abnormale opslorping van de galvloeistof en de afzetting van dezelve in het celweefsel der huid gegeven is. Feiler gelooft nu eens in deze omstandigheid, dan weder in verstopping van de galbuis , door kramp en onreine stoffen in liet darmkanaal , de oorzaak van de geelzucht te vinden. A. Voisin (2) verklaart het ontstaan van de geelzucht der pasgeborenen door den stilstand van het bloed in de zich in de lever verspreidende takken van de vena umbilicalis, cn de te gelijkertijd plaats hebbende vorming van de chyl na de geboorte. Richard neemt zelfs eene opslorping van hetmeconium door de poortader aan . uit welke toch eers! de gal afgescheiden wordt. Uit Lassaigne's onderzoekingen , van welke spoedig zal gesproken worden , volgt voor het overige , dat er ge ene afzetting van gal in het celweefsel plaats heeft, maar slechts van kleurstof, die naar die van de gal gelijkt. Hieruit trekt Verson (.3) het besluit, dat bij de geelzucht der pasgeborenen slechts van eenen stilstand der zich in den bloedsomloop» bevindende stollen, die eerst door de lever tot gal gevormd worden, kan gesproken worden; de gedeeltelijke geelkleuring van inwendige werktuigen komt meestal, zoo als Verson opgeeft, in zulke weefsels voor, naar welke een aanmerkelijke toevloed van serum, hetwelk inzonderheid de drager van de kleurstof is , plaats lieeft, b. v. naar het borst- en buikvlie3, naar het hartezakje enz. G. Cu. Oesterlen (4) noemt als oorzaak eene ontsteking van het darmkanaal, van de huid en vooral van de galafscheidende werktuigen , mees lal ontstaan door overdragt van de ontsteking van de uitwendige huid (roodzucht). — Ca rus (5) maakt op de teederheid van het huidstelsel, op het overwigt der lever over de andere onderbuiksingewanden, alsmede op het aan koolslof rijke bloed der pasgeborenen opmerkzaam , en beschouwt nu eens verkoudheid of ondoelmatige voedingswijze, dan weder misslagen in de diëet der moeder cn zoogster, of verstoppingen enz. als gelegenheidsoorzaken. Capcron schrijft aan het terugblijven van het meconium, aan de inwerking van de dampkringslucht op de teedere huid , aan kramp der lever of van de galbuizen, alsmede (met Chamüon (0)) aan aanhoudende drukking op het kinderhoofd, gedurende de verlossing, de schuld toe. Boör , ^Vendt cn Jïïrg stemmen daarin overeen, dat de aanleg tot deze ziekte in de teederheid van de kinderlijke bewerktuiging , en de meest gewone oorzaak van dezelve in plotsclijke verkoudheid bestaat, door (1) Essays on the diseases of childern. Essay II. Edinburgh, 1802. (2) Benj. Voisin, Nouvel nppercu sur la physiologie du foie el les usages de la bilc. Paris , 1833. 8. (3) Der Arzt am Krankenbette dar Kinder, u. s. w. Bd. I. S. 234. (4) Heidelb. klin. Annalen. 7. Bd. I. Heft. Heidelb. 1831. (8) Lehrbiich der Gyniicologie. Th. II. S. 626. (6) llufeland's Annalen der franzüs. Arzneikunde. Bd. I. S. 287. welke de verrijking der huid geheel veranderden cenc ziekelijke rigting aan de werkzaamheden der lever cn van het geheele galafscheidend stelsel pegeven wordt. Dat teederheid van de kinderlijke bewerktuiging tot deze ziekte voorbeschikt inaakt, blijkt reeds daaruit, dat, naar l'u Uopp s (1), J. A. Elsüsser's en onze eigene waarnemingen, onrijpe kinderen het minst van de geelzucht verschoond blijven , het hevigst en langer daaiaan lijden dan rijpe kinderen. Volgens de bewering van Hlfeland (2) zoude in den laatsten tijd ue geelzucht minder menigvuldig voorkomen; de nieuwste waarnemingen zijn echter daarmede in strijd; want naar Elsïsser's mededeelingen ( ) is de gele kleur bij meer dan de helft van alle pasgeborenen zigtbaar, en C. A. W. Berends (4) beweerde, dat zich bijna bij alle kinderen, eenigc dagen na de geboorte, als een natuurlijk verschijnsel, eene gele kleur der huid vertoont.' Uit dit menigvuldig voorkomen van dezelve leidt E. af, dat de geelzucht als een ontwikkelingsverschijnsel bij den overgang van het leven van het foetus tot het luchtleven tc beschouwen zij, hetwelk uit de aanmerkelijke veranderingen , die na de geboorte in de lever, vooral ten aanzien van den bloedsomloop en de galafscheiding, ten overstaan van de ademhaling en spijsvertering, plaatshebben, deszelisontstaan neemt. Daarbij valt echter het. oorzakelijk verband tussehen de sterk roode huid (roodzucht) en de geelzucht der pasgeborenen niet te ontkennen ; want onze waarnemingen stemmen volkomen met die van Boör , Billard , Oesterlen en anderen overeen , dat die pasgeborenen, bij welke de uitwendige huidoppervlakte het sterkst rood gekleurd voorkomt . gewoonlijk liet duidelijkst door de geelzucht worden aangedaan. Dit is nu voornamelijk bij brunette kinderen het geval, zonder dat het welbevinden bij de sterke kleuring der huid meer dan bij de geringe gestoord is. De geelzucht zoude derhalve meestal niet als ziekte , maar veeleer als een physiologiseh verschijnsel kunnen beschouwd worden; ook Evansox en Maunsell verklaren zich voor dit gevoelen. De voorzegging is gewoonlijk bij de in onze streken waargenomen geelzucht der pasgeborenen gunstig, want behalve eene doelmatige diaetetische verpleging heeft men gewoonlijk niets noodig, cn men ziet meestal, tussclien den 4den cn den 9den dag, deze ziekte zonder eenig nadeel verdwijnen. De behandeling bestaat derhalve daarin , dat wij voor eene matig marine temperatuur der lucht in de kamer , waarin zich het kind bevindt, en voor behoorlijke ontlastingen, vooral van het darmkanaal zorg dragen , en verder door zindelijkheid en warme kleeding, alsmede door enkele moedermelk en vermijding van andere, vooral van vaste spijzen eene ziekelijke stemming van het huidstelsel cn van hel darmkanaal trachten te voorkomen. Is de geelzucht reeds aanwezig, dan maken (1) Döpp's Notizen iibcr das kais. Erzichungshaus zu St. Pelersburg. Hamburg, 1838. (2) II ufeland's Journ. d. pr. H. 1828. Octobr. (5) SchmidCs Jahrb. 183S5. BJ. VII. S. 317 en 1836. Bd. X. S. 323. Bd. XXXVI. S. 79. (4) C. A. W. Jierend's Vorlesungen über die prakt. Arzneiwisscnschaft, herausg. von Dr. TC. Sitndelin, Bcrlin, 1827. Bd. IX. S. 129. Warme baden , klisteren, en in ieder geval een ontlasting bevorderend stroopje den geheelen toestel van geneesmiddelen uit. Capuron meent, in de vooronderstelling, dat de geelzucht der pasgeborenen liet gevolg is van eene hevige drukking op het kinderhoofd gedurende de verlossing, dat deze ziekte het zekerst door eene aderlating aan de navelstreng kan voorkomen worden, en stelt, als niet te verzuimen plaatsvervangend middel, daar, waar het bloed langs dien weg niet in toereikende hoeveelheid vloeit, het aanzetten van bloedzuigers achter de ooren voor. Deze hoogst eenzijdige voorslag, waarbij volstrekt niet gelet wordt op de ligchaamsgesteldheid van het kind en den toestand , waarin het zich bevindt, verdient voorzeker geenc navolging. Senn (1), welke de oorzaak der ziekte in eenen algemeenen bloedaandrang naar de huid zoekt, raadt insgelijks aan , bij violet voorkomende ligcliaamsoppervlakte , het uitbreken der ziekte daardoor te verhinderen , dat men een weinig bloed uit de navelstreng laat vloeijen , bedenkt echter daarbij niet, dat ook de donker roode kleur van de huid gewoonlijk eerst eenigen tijd na de geboorte te voorschijn treedt. Daar wij telkens na verkouding der kinderen de geelzucht zien ontslaan , begrijpen wij niet regt, welk nut Boen van de koude baden in deze ziekte verwacht, die , zoo als ook Henke meent, bij teedere kinderen altijd moesten vermeden worden; en indien Boër eene ontstekingachtige prikkeling van de huid als ziekteoorzaak aanneemt, is het aan den anderen kant niet te doorgronden, waarom hij tegen de geelzucht zachte wrijvingen van den onderbuik , vooral van de leverstreek, konde aanprijzen , door welke deze ontstekingachtige prikkeling slechts kon vermeerderd worden. Carus (2) schreef syrupus e cichoreo cum rheo , ol magnesia alba met tinctur. rhei aquosa , benevens baden uit kamillenaltreksel voor, waardoor de kwaal altijd spoedig verwijderd werd. Scdneider raadt tegen de geelzucht der pasgeborenen een mengsel aan uit pulv. gumm. guajac , Fol. senn. ana scr. j, syrup. alth. unc. j ; hiervan wordt het kind zoo dikwijls een theelepel vol gegeven, tot dat eenige malen stoelgang volgt; als reden, waarom hij dit empirisch middel voorschrijft, wordt door S. opgegeven , dat hij het tegen de geelzucht der volwassenen bijna nooit zonder het beste gevolg heeft aangewend. Armstrokg, Undf.rvood, Burns en anderen raden het gebruik van braakmiddelen aan , hetgeen de Wees (3) afkeurt, die in plaats daarvan de wondtrboomolie, theclepelsgewijze gebruikt, voorslaat (ixxxvi). Vindt hij na het gebruik van deze geene gal in de ontlastingen, dan schrijft hij Calomel | gr. voor, welks werking hij door eene zwakke oplossing van koolzure soda (scr. ij in aq. unc. viij) ondersteunde. Ook prees hij het wassehen van den buik met brandewijn en de aanwending van laauwe (1) 1 it La Cliniqtie. — Berend en Moldeiihawer, neuestemed. chirur. Journalistik des Auslandes. 1830. Febr. S. 151. (2) Gemcins. deutsehe Zeitschrifl fiir Gehurtskunde. Bd. II. S. 410. (5) A Treatisc on the physical and mcdieal treatment of ehildern bv Will. P. Deusees. Fhiladelphia, 1828. (lxxxvi) Tot heler begrip hunner behandeling zij aangemerkt, dat deze F.ngelsche en Amerikaansehe geneeskundigen onderscheid maakten tusscben iclerus neonatorum en die geelzucht , welke kort na de geboorte bet gevolg is eener aan alle leeftijden eigene leveraandoening. Vert. baden. Voorzeker minder af te keuren , dan Sciiïeider's cft Armstrong's behandeling , is het voorschrift;, hetwelk Th. M. liuosms (1), als van Gölis afkomstig, heeft opgcteekend : (15', Aq. foenicul. Unc i/3. Magnes. gr. x. Tinctur. rhei aquos. dr. (3. Syrup. diacod. Unc 0. 8. theelepelsgewijze te gebruiken); slechts zouden wij , in plaats van syrupus diacodii, syrupus mannae verkiezen. Heyfelder (2) zegt de geelzucht meermalen met verharding van het celweefsel te hebben zien voorkomen , en vindt tusschen deze beide ziekten eene groote overeenkomst, in zoo verre als hij eene gemeenschappelijke oorzaak van beide gevallen, eenen door storingen in de ademhaling verwekten onvolkomen bloedsomloop, aanneemt, doordienhet bloed, zich niet langer tot den omloop door de longen bepalend , den voor het leven van het foetus cigendommelijken loop neemt, waardoor een sterkere toevloed van bloed naar de lever en de navelvaten en overvulling en stilstand van hetzelve in het stelsel der galbereiding ontstaat, daar het door genoemde wegen niet weder kan wegvloeijen. Ook de lijkopeningen zouden deze overeenkomst bevestigen, want in beide de kwalen zouden de ductus arteriosus Botalli, het foramen ovale en de ductus venosus Arantii niet gesloten, de galblaas en galbuizen met gal opgevuld , de dunne darmen geelachtig gekleurd, en de intestina crassa met groene, geleiachtige stukken opgepropt zijn. Daar wij geen kind aan de eenvoudige geelzucht der pasgeborenen hebben zien sterven, kunnen wij hieromtrent geen oordeel vellenj in drie gevallen intusschen, waarin wij de lijkopening, ten einde ons hiervan te overtuigen, bij kinderen deden, welke ieterisch waren, doch aan andere toevallen , te weten aan trismus gestorven waren, konden wij het door Heyfelder bij de lijkopening waargenomene niet ontdekken. Zoo als vroeger Autenrieth , beschouwt bovendien ook nog Ciievreul (3) de geelzucht als verwant aan de verharding van het celweefsel. De overeenkomst meent hij daarin te vinden, dat hij bij de lijkopening van de aan den laatstgenoemden ziektevorin overleden kinderen, vooral bij het insnijden in de huid, een vocht uit dezelve zag vloeijen, wier hoofdbestanddeelen eiwitstof, eene geelkleurende stof en eer. groenkleurend beginsel waren, die ook in de gal en in het bloed van aan geelzucht lijdende kinderen aanwezig zijn. Alle deze vloeistoffen zag Cïievueul in wijd vaatwerk voor het grootste gedeelte stollen, eene vliezige, geleiachtige gedaante aannemen, en de kleurende bestanddeelen in een gering vloeibaar gedeelte achterblijven , waardoor hem het ontstaan van de celweefselverharding veel gemakkelijker te verklaren scheen. Het wezen van de celweefsel verharding stelt hij alzoo in de neiging van het bloed, om dadelijk, bij het buiten de vaten treden , te stollen , en beschouwt dezelve als eene icterische verharding. — Op Brescheï's aanraden stelde nu ook Lassaigne (4) proeven in, om de bij beide kwalen in de huid bevatte kleurstof te leeren kennen, en hieruit bleek, dat de geele zelfstandigheid , welke de huid van aan geelzucht lijdende kinderen kleurt, (1) Hufeland's u. Osami's Journal f. pr. II. 182S. Marz. (2) Beobachtungen iiber die Krankh. der Neugebornen. 11. s. w. Leipz.l82!5. (0) Bulletin des seienees médicales, publié par .11. de Ferrussac; extrait 1824. Juin. — Froriep's Notizen fiir Natur- und Heilk. Bd. VIII. St.8. S.128. (4) Froriep's Notizen. Bd. XIV. Nr. 8. 1826. 19 grootendeels tic eigenschap van de kleurstof der gal bezat. Lasshgkp. voet echter daarbij , dat de overige hoofdbestanddcelen der gal in dezelve ontbraken , en men derhalve niet kon beweren, dat er gal in het celweefsel aanwezig was. Hier uit volgt, dat de overeenkomst in scheikundige eigenschappen van de kleurstof nit de huid van aan ieterus lijdende" kinderen met de gal, niet toereikend is , om zulks te bewijzen; daar men ook zoude kunnen aannemen, dat de geele kleurstof niet noodzakelijk uit de gal, maar ten koste van een door de ziekte gewijzigd beginsel ontstaan is , ofschoon dezelve al de eigenschappen van de in de gal aanwezige kleurstof bezit (lxxxvii). In de meeste gevallen verdwijnt de geelzucht der pasgeborenen na 4 9 dagen weder van zelf, en men heeft meestal, behalve eene passende diaetetische behandeling en het dagelijksch gebruik van laauwe baden, bij welke men, bij eenen aanmerkelijken toestand vanzw akte der pasgeborenen , ligte arómatieke aftreksels van kruiden voegen kan, volstrekt niet noodig , iets daartegen te doen aanwenden, in welk gevoelen ook Baron (1) deelt. Slechts in die gevallen, waarin de geelzucht der pasgeborenen langer dan negen dagen aanhoudt, besluit Harles (2) lot eene meer gewigtige storing van de verrigtingen der lever , die eindelijk tot kwaadsappigheid kan aanleiding geven; G. F. I. Donof beschrijft een geval van geelzucht, dat op die wijze met den dood eindigde Ontstaat er op lateren leeftijd bij kinderen geelzucht, ten gevolge van verstoppingen in den onderbuik , gastrische onzuiverheden , wormen en na consensuele prikkels van verschillenden aard , dan zijn voorzeker Iraak- en afvoerende middelen , warme baden, wrijvingen, mostaardpappen , en bij ontstekingachtige leveraandoeningen , de ontstekmgwerende geneesmiddelen , benevens eene ligte, verkoelende dieet aangewezen. 19) De roos of roosachtige ontsteking der pasgeborenen (Erysipelas neonatorum). Door deze ziekte, die zich door dezelfde plaatselijke verschijnselen als de gewone roos der volwassenen te kennen geeft, worden de kinderen meestal in de eerste zes weken van hun leven , slechts zeer zelden later, aangetast. in28 door A. Schroeuel (4), uit,duitschetijdschnltenbijeengevoegde waarnemingen werd het eerste te voorschijn komen der (lxxxvh) Na al hel voorgaande overwogen en mei liel een en ander niet behandelde in vergelijking gebragt to hebben, kunnen wij ons niet onthouden te ffelooven , (lat de icterus neonatorum eigenlijk een physiologiscli proces der veranderde haemalosis is, welks kenmerk de gele kleur, door niet bestendige omstandigheden, sterker, minder sterk ol in het geheel niet, ten minste uitwendig, kan worden uitgedrukt. rert. (1^ Venreliik Ralier's Bericht iiber das Findelhaus in Paris. Areliives générales de Méd. Tom. XVII. Mai. 1828. p. 57. - Froriep's Notuen. iid. XXII. Nr. 5. (2) Chr. Fr. llarless, Handb. der arztl. Klinik. 1826. Bd. II. I. S.31S5. (3) Car. Frul. Jul. Donop, de ictero speciatim neonatorum. Diss. in- aug. Berol. 1828. 4. (4) Adolph Sehtrehel, Essai sur 1'crysipèle des nouveau-nés. Diss. Slras- bourg. 183i>. 4. ziekte 15 malen in de eerste 14 dagen na de geboorte, 8 malen inde derde en vierde levensweek, 2 malen in de tweede , en 3 malen in de derde tot vijfde maand waargenomen. Een geval van erysipelas bij een kind van vier maanden wordt ook door Eitnkr (1), en bij een meisje van 17 weken door Martini opgegeven. Het beloop der ziekte is niet altijd hetzelfde, en de algemeene bij dezelve aanwezige verschijnselen zoowel als het van deze afhangend gevaar worden bepaald door de plaats, waar de ziekte verschijnt. Op de huid, en wel het meest in de streek van den navel, of ook meer nabij de teeldeelen , zeldzamer aan de wang (lxxxviii) , den hals of de ledematen (2) vertoont zich het eerst eene meestal geelachtig roode vlek, die niet boven de oppervlakte der huid verheven is , en in den beginne geene aanmerkelijke hardheid of hitte doet bespeuren. Spoedig neemt deze roodheid toe, reeds na weinige uren vertoont zich eene merkbare zwelling, groote hitte, aanmerkelijke hardheid en eene blaauw roode kleur, zoo als deze verschijnselen ook bij de roos der volwassenen worden waargenomen. Bij aanraking vandeze verharde plaats verdwijnt de roode kleur voor een oogenblik, en gaat in eene witte of gele over; zoodra echter de drukking ophoudt, keert de roode kleur terug. Deze ontsteking verspreidt zich somwijlen langzamerhand over het geheele ligchaam. ,Törg zag dezelve b. v. van den onderbuik en van de streek der lendenwervels uitgaan, over den geheelen romp tot aan de slapen van het hoofd opstijgen, van hier weder naar de handen, en van de streek van het bekken tot de toonen der voeten nederdalen. — F. A. Schmidt (3) zag dezelve insgelijks aan de genitalia van een meisje ontstaan, en van daar tot de voeten afdalen; in het geval van Eitxer begon de ziekte met eenen furunkel op den linker bil, en verspreidde zich naar boven over den rug en het onderlijf, naar beneden over de linker dij ; Bdsch (4) zag de ziekte tweemalen aan de dijen beginnen , en over de teeldeelen en den onderbuik opwaarts zich verspreiden , en Martihi (5) deelt een geval mede, in hetwelk de roos over het geheele ligchaamheentrok. Wij zagen dezelve aan denhals beginnen , en over het gezigt en den schedel naar den nek trekken. Iedere aan- (1) Med. Zeit. vondemYerein für lleilk.in Preussen. Berlin, 1840. Nr.81. (lxxxviu) Sommige schrijvers bestempelen onder den naam van erysipelas eene plaatselijke met infiltratie van het onderhuids-celweefsel gepaard gaande ontsteking van alle weeke deelen, tot op de beenderen toe. Zij komt meestal aan het gezigt voor , in welk geval Valleix dezelve niet anders dan in het laatste tijdperk der muguet waarnam. Zij begint alsdan aan de bovenlip, welke donkerrood, opgezet, pijnlijk en heet wordt; vanhier breidt zich de ontsteking tot aan den neus en de wangen uit. De uitdrukking van het gelaat verraadt meer of min hevige pijnen. De zwelling van den neus doet de ademhaling roet veel geraas plaats grijpen. Ofschoon de ontsteking niet zeer aanmerkelijk is en meestal bij zwakke kinderen voorkomt, wordt er evenwel koorts waargenomen. Het kind drinkt gewoonlijk begeerig en lydt bijna altijd aan doorloop. Vert. (2) Billard zag de roos 2 malen aan het gezigt, 16malen aan den romp en 12 malen aan de ledematen. (5) De erysipelate neonatorum. Diss. Lips. 1821. 8. (4) Neue Zeitschr. ftir Geburtskunde. Bd. V. St. 2. S. 288. (8) Hamburg. Zeitschr. für die ges. Medicin. Bd. VIII. Heft. 4. 1858. raking der ontstoken plaats is uiterst pijnlijk, waarom men er nok op te letten heeft, dat de kleedingstukken niet te vast aansluiten; vooral moeten alle navelbanden en windsels vermeden worden. Is de ontsteking ontwikkeld, dan ontstaat er koorls , (lxaxix) met groote onrust, slapeloosheid, angstig geschreeuw en stuiptrekkingen, welke laatste vooral in die gevallen te voorschijn treden , wanneer de roos in de nabijheid van het hoofd haren zetel heeft. l)e huid is op de geheele oppervlakte des ligchaams droog; eveneens de monden dikwijls ook de tong. Op de plaats, waar de roos zetelde, blijft somwijlen eene waskleurige vlek met eenige hardheid of spanning , niet zelden met eenen verminderden warmtegraad der huid achter ; ja men heeft zelfs deze plaats r.iet zelden in verharding zien overgaan. In andere gevallen blijft huid waterzucht over, -waarbij intusschen, zoo als Naüjtasn (1) te regt aanmerkt, de huid gespannen enwederstand biedend op het gevoel is. Zuigt het kind , dan neemt het dikwijls slechts weinige teugen , en begint dan weder te schreeuwen. In enkele gevallen , wanneer de roos op den onderbuik aanwezig was , schijnt, ook het darmkanaal aan de ziekte deel te nemen , daar de kinderen alles , wat hun als^drank wordt toegediend , terstond weder uitbraken , en de ontlastingen geheel uitblijven. Het spoedigst neemt intusschen altijd de lever aan de ziekte deel, hetgeen de bijna altijd aanwezige icterische kleuring der huid en de groene kleur van de drekstoffen bewijzen. In sommige gevallen is de rood- en geelzucht aan de roos voorafgegaan; in andere voegt zich deze laatste eerst gedurende het beloop der ziekte bij dezelve. De de roosachtige ontsteking begeleidende koorts verheft zich tegen den avond , bij hoogeren graad van ontsteking blijft dezelve aanhoudend. Daar nu deze ziekte niet plaatselijk blijft, maar de geheele bewerktuiging aandoet, laat het zich ook begrijpen, waarom zij dikwijls zoo ongelukkig afloopt. De uitgang verschilt naar den graad der ontsteking, dc plaats , welke zij aandoet , naar de uitgestrektheid der kwaal en naar de complicatiën. Heeft de roos eenen hoogen graad bereikt , dan gaat zij of in vernielende etlering, of in koud vuur over, o( er ontstaan levenspevaarlijke zenuwtoevallen , inzonderheid trismus ; alsdan is telkens de dood het onvermijdelijke gevolg. In de ligtere vormen komt zij als eene slechts matige ontsteking der huid voor, die spoedig van zetel verandert . dikwijls reeds na 24 tot 48 uren op eene andere plaats overgaat , den gezondheidstoestands in het algemeen minder aangrijpt, en derhalve ook niet ligt gevaarlijk wordt. Dezen vorm zag Heyfelder in de hospitalen te Parijs. Zoodra daarentegen de ziekte in hevigheid of omvang toeneemt , dan ontstaan er krampen, stuiptrekkingen, mondklem, of ettering , zweren , versterf, onbruikbaarheid of verlies van enkele dce- (lxxxix) Als karakteristieke verschijnselen dezer roos in het algemeen, noemt Frtedberg: een duidelijk uitgedrukt algemeen lijden, onrust, geringe, dikwijls met sehrikniting gestoorde slaap, veelvuld'ge verandering der aangezigtskleur, ongeregelde ontlasting, pijnlijke spanning van den onderbuik, menigvuldige ruetus, gemis aan lust tot zuigen, herhaald braken van geronnen melk ; hierbij voegen zich hitte en een duidelijk koortsachtige toestand. Onder deze verschijnselen nu komt dc huidaandoening te voorschijn. Vert. (1) Ilandb. der mediein. Klinik. Bd. Ï1T. Ahtli.2. S.23o. Berlin, 182. ïen. Volgt op de ontsteking koud vuur, dan is slechts zelden ecnigu hulp aan te brengen , ofschoon wij zelve een geval hebben waargenomen waarin ten gevolge van deze kwaal het scrotum in koud vuur overging , geheel en al afstierf, en evenwel het leven behouden bleef (1). In zeldzame gevallen ontstaan voor den dood petechiae. De meest gewone complicatien zijn spruw, geelzucht, celweefselverharding en ontstekingen van inwendige organen; van deze zijn de eerste het minst, de laatste daarentegen zeer bedenkelijk. Verscheidene geneesheeren hebben beweerd, dat de roos der pasgeborenen louter eene variëteit der celweefselverharding, of de laatste de slepende vorm van het erysipelas was (Osiander , üufelan» , Richter , en anderen); te regt echttr scheidt Schwebel beide ziekten naauwkcurig van elkander , en verwerpt derhalve ook het door Harless geuitte gevoelen, dat de celweefselverharding slechts het tweede tijdperk van de roos vormt; want beide ziekten komen geheel van elkander onafhankelijk voor. Dat de roos der pasgeborenen somtijds aangeboren zijn zoude, heeft reeds Girtanner beweerd , cn deze bewering is door verdere waarnemingen bevestigd geworden. Gevallen van aangeboren roos zijn door Rob. Bromfield (2) (met overgang in koud vuur), Golmchmidt ('S) en Lorenz (4) waargenomen. In de beide eerste gevallen werden de kinderen behouden; in het laalste, waarin de geboorle te vroegtijdig en tevens aan gezigtsroos der moeder plaats had, werd het kind eene prooi van deze ziekte, door welke het tegelijkertijd was aangetast. Ook schijnt deze ziekte epidemisch te kunnen voorkomen; Martin (5) ten minste beschrijft eene kwaadaardig verloopende roos, aan welke te Lyon vele kinderen stierven. Men onderscheidt eene primitive en eene secundaire roos der pasgeborenen , van welke de laatste altijd inwendige onstekingen pleegt tc vergezellen, en dan altijd groot gevaar aanduidt. Buitendien treedt de ziekte onder verschillende vormen en graden te voorschijn , die met betrekking tot het beloop en den uitgang zeer van elkander afwijken. Nu eens namelijk komt de kwaal voor als eene eenvoudige scherp begrensde roosachtige ontsteking , en verloopt even als de roos der volwassenen ; dit is intusschen slechts zeldzaam het geval; dan weder verschijnt de roos als eene oppervlakkige ontstekingachtige prikkeling der huid, die zelden meer dan 48 uren op eene en dezelfde plaats aanwezig blijft, altijd verder trekt, en zich eindelijk verdeelt; of wel zij treedt, hetgeen meestal bij kwaadsappige kinderen en in vondelingshuizen het geval is, als phlegmoneuse ontsteking op, die met vcrettering van het celweefsel, of verwoestingen door versterf eindigt. Wij hebben al deze vormen (xc) (1) t>. Siebold's Journal für Geburtshiilfe, Frauenziinmer- und Kinderkrankheiten. Bd. IV. St. II. S. 377. (2) Medical Communications. Vol. 111. p. 22.— Sammlnng auserlesner Abh.zum Gebrauch für prakt. Aerzte. Bd. XVI. St.2. S. 522. Leipz. 1793. 8. (3) Grdtzer, die Krankheiten des Fötus. Breslau, 1837. 8. S. 249. (4) General-Sanitatsberieht von Srhlcsien. 1833. I. Halbjahr. Breslau, 1833. S. 88. (3) Compte rendu des travaux de la Soeiété de Med. de Lyon, 181G. (xc) Ter onderscheiding dezer drie hoofdvormen bestempelt men dezelve liet best met den naam van omplialitis erysipelatosa, erysipelas superficiale en erysipelas phlegmonostim. Vert. herhaalde malen zien voorkomen; den eersten hoofdzakelijk aan de navelstrcek, en wel altijd na drukking of andere werktuigelijke bcleedigingen van den navel (xci.) In een geval, waarin de navelstreng door rekken en trekken voor den tijd was afgevallen, ontstond erysipelas der buikbekleedselen, die met ettering eindigde, en ofschoon zich eene diepe trechtervormige verzwering in de navelstreek vormde, desniettemin gunstig voor het kind afliep. De tweede vorm, de menigvuldigst voorkomende , brengt zelden gevaar aan ; des te meer echter de derde, phlegmoneuse, welke altijd een sterk verlies van sappen ten gevolgeheeft. IUu's (1) bewering , dat zich op de roosachtig ontstoken plaatsen bij pasgeborenen nooit blazen zouden vormen , bestrijdt Berends, en Billard deelt vier eigene waarnemingen van belroos in het vroegste levenstijdperk mede. Over de wijze van ontstaan van deze kwaal, en de oorzaken welke aan dezelve ten grond liggen , zijn de gevoelens zeer verdeeld , en zonder twijfel kan dezelve ook op verschillende wijzen ontstaan. Tot deze ziekte schijnen voornamelijk kinderen aanleg te hebben, die uit kwaadsappige, aan dronkenschap verslaafde moeders geboren werden, bij welke de voeding niet geregeld plaats greep; van daar dat wij ook zelden krachtige, gezonde kinderen, bij goede verpleging en zuivering der huid , door de roos zien aangetast. Ook waar afwijkingen van den gewonen toestand, der vitaliteit levenskracht van de spijsverteringsen assimilatie werktuigen niet aanwezig zijn, kan wel door verschillende aanleiding gevende oorzaken cene ontsteking der huid worden voortgebragt; deze zal zich dan echter slechts als pseudoerysipelas voordoen.' Wij verdeelen de aanleiding gevende oorzaken in onmiddellijke cn middellijke. Onder onmiddellijke verstaan wij die, welke direct op de teedcre huid inwerken ; hiertoe behooren hevige drukking , onzuiverheid , het lange oponthoud in natte windsels , ondergeschoven wollen lappen of linnen dekens, het onderleggen van zeer heete, vooral van niet geheel drooge luijers , het sterk wrijven met grove of harde doeken na het bad, vochtige woningen, ontstekingen der navclader en koude (xci) Niet altijd is eene mechanische oorzaak bij omplialitis klaarblijkelijk ; daarbij ontstaat somtijds deze ontsteking , nadat liet stuk navelstreng reeds eenige dagen afgevallen is. Beide omstandigheden deden zich voor in drie gevallen , welke Ollo Fricke aanhaalt. In het eerste geval was de navelstreng op den lOden dag afgevallen en had een normaal likteeken achtergelaten, dat drie dagen later met eene epidermis bekleed was. Op den 21sten dag na de geboorte deden zich plotseling verschijnselen van omphalitis voor, waarbij de navel , benevens het navellikteeken sterk buiten de ontstoken oppervlakte uitpuilden. Eene erysipelateuse roodheid overtrok den geheelen omtrek. Bij de lijkopening toonde zich het celweefsel rondom den navel zoo ruimschoots met eene kleiachtige slof geïnfiltreerd, dat men met het mes als in kaas sneed. Deze infiltratie strekte zich tevens uit tot de tosschenruimten der spierbundels en zelfs tot het buikvlies , hetwelk eenigzins verdikt scheen. Al deze declen waren door het exsudaat tot eene massa zamengekleefd ; het naveUikleeken was verdikt; de navelvaten hier cn daar geoblitercerd, en op sommige plaatsen met eene witachtige etterige stof gevuld. I'rickc noemt deze ziektevoriu omphalitis cxsudativa in fantam. Vert. (1) Wilhelm Rau, Handbuch derKinderkrankh. Frankf. a. M. 1832. 8. temperatuur der lucht en van liet bad. Middellijke oorzaken zijn die t welke op andere werktuigen eenen schadelijken invloed uitoefenen, en sympathisch deze ontsteking der huid opwekken. Als zoodanige hebben verschillende genceshecren eene groote menigte opgesomd , zoo als Fleisch : slechte dieet en hartstogten der moeder of min; IIenke , storingen in de verrigtingen der lever en van hel galstelsel (daar niet zelden verschijnselen van geelzucht de roos voorafgaan, of, uil hoofde van het innig verband tusschen lever en huid, dezelve begeleiden); Carus en Jürg : slechte diaetetischc verpleging en indigestie (xcii) ; Wendt : verzuimde ontlasting van hetkindspek; Storcii, Girtanner en Osiander : het gebruik van geestrijke dranken van den kant der moeder en dergelijke meer. Feiler , Evanson en Maunsell zijn van gevoelen, dat bedorven hospitaallucht aan deze ziekte schuld heelt, en Osiander , Fleiscii , Jaiin en Wendt zijn van oordeel, dat ook de epidemische gesteldheid veel tot het ontstaan van deze kwaal kan bijdragen, daar men inzonderheid op dezelfde plaats (1), bij heerschende galachtig - slijmige geaardheid, meerdere kinderen door de roos zag aangetast worden. IIenke bestrijdt het, dat men aan de constitutio annua de schuld mag geven , omdat dan deze ziekte ook epidemisch zoude moeten voorkomen, hetgeen echter Martin allezins bevestigd heeft} ook Berndt (2) schijnt in gevoelen met hen overeen te komen , welke het menigvuldig voorkomen van de kwaal van eene bepaalde constitutio stationaria afleiden. Wendt daarentegen helt tot de meening over, dat ook de gezondheidstoestand der moeder en derzelver neiging tot huidziekten in aanmerking komen moet, daar gewoonlijk de kinderen van arme, slecht gevoede, aan dronkenschap overgegevene en vooral ook van die moeders aan deze ziekte lijden , die aan langdurige en verdachte huiduitslagen , aan acne in het gezigt leden, of sporen van dergelijke kwaadsappigheden vertoonden. Stoltz zegt te hebben waargenomen , dat dikwijls kinderen van zulke moeders, die spoedig daarna door febris puerperalis werden aangevallen, (xcm) door de roos werden aangetast; dat echter eene aan de roos lijdende moeder deze ziekte op haren zuigeling kan overdragen , hetgeen Stoltz en Hüfeland voor mogelijk houden, vindt Wendt niet waarschijnlijk , terwijl Scuwebel , ter ondersteuning van dit gevoelen, weder een geval aanvoert , waarin een zuigeling wiens mocdeaan roos op de borst leed , twee dagen later de roos aan de wang kreeg. Bij kinderen, die reeds verscheidene maanden oud zijn, wordt soms (xen) Billard integendeel meent, dat men niet , zoo als bij de roos der volwassenen , zoozeer hechten moet aan sabnrraal of gastrisch lijden , doordien dit bij de erysipelas van zuigende kinderen zich zelden zou voordoen. Vaak echter toonden onderzoekingen in de lijkjes hem teekenen van bestaan hebbende enteritis aan , wier oorzakelijk verband met dc roos evenwel niet onvoorwaardelijk mag worden aangenomen , daar dc kenteekenen van enteritis zoo dikwijls in kinderlijkjes voorkomen. Vcrt. (1) Hüfeland's Journal der prakt. Heilkunde. Bd. X. St. 4. S. loO. (2) Rust's theor. prakt. Handb. der Chir. etc. Bd. VI. Art. Erysipelas. (xciu) Ook Trousseau uil, zoo als voor hem Paul Dubois} Moreau enz., de meening, dat cpideniiën van febris puerperalis de gewone praedisponerende oorzaak van erysipelas neonatonim uitmaken , ofschoon cellier eene voorafgegane bclecdiging van den navel, de navelstreng enz, wezenlijk tot ontwikkeling der roos kan medewerken,, Vert. wijlen (lc roos door de inenting met slechte koepokstof te voorschijn geroepen; hetgeen wij in het jaar 1830 bij meerdere kinderen die inet afgekeurde stof geënt werden , hebben waargenomen. Reeds den tweeden dag na de inenting werden de steekjes aanmerkelijk rood , den derden dag vormde zich erysipelas , hetwelk zich over den geheelen arm, den hals en een gedeelte van het aangezigt uitstrekte. Eene dergelijke waarneming heeft ook Weise (1) bekend gemaakt. Döpp maakt gewag van een geval, waarin onder 11 kinderen , welke van een twaalfde , bij hetwelk zich eenige uren na het inenten der stof de roos ontwikkeld had , werden ingeent, 9 reeds den tweeden dag door roos werden aangetast, die zich over het geheele ligchaam verspreidde ; ook Richard (2), deelt een voorbeeld mede van roos bij een kind van 12—14 maanden, ten gevolge van dezelfde aanleidende oorzaak. De uitkomsten der lijkopening verschillen naar den uitgang , welken de ziekte genomen heeft (xciv). Verspreidde zich de ontsteking naar binnen , dan vindt men sporen van dezelve in de maag en de darmen , ook wel in de longen , en daarbij tevens in die holten eene rijkelijke ophooping van geelgekleurd serum. Osiander vond zelfs al de ingewanden der borst en onderbuiksholte ontstoken, en op het punt van in versterf over te gaan. In andere gevallen kwam de lever in derzelver zelfstandigheid geheel veranderd voor; en waar de ontsteking niet zoo diep had ingegrepen , vond men uitgestrekte vernietiging en oplossing van het celweefsel, ja zelfs holle gangen, die duidelijk het beloop der ontsteking en den door de roos genomen weg aantoonden. Dit zijn zonder twijfel de directe gevolgen van de roos , bij doodelijken uilgang ; daarentegen beschouwt Scuwebel de bij de lijkopeningen gevonden weefselsveranderingen van inwendige werktuigen als het gevolg van complicatien. Ook wanneer de ziekte haren zetel aan de geslachtsdeelen bad, en zelfs bij den overgang van den balzak in koud vuur, schijnen de ballen nooit ontaard te worden. In een geval , hetwelk wij waarnamen, waarin het verstorven scrotum afgestooten , en het kind behouden werd, lagen de beide ballen , door hun scheedevlies omgeven oneerdere dagen lang bloot. — Buitendien vond men etter in de navelader, ontsteking van de hartooren , verharding van de alvleeschklier enz. Martin nam , gedurende de drie weken van het beloop der ziekte , eene in het oog vallende onwerkzaamheid der huid waar , en toen eindelijk het kind , nadat het de roos had doorgestaan, plotselijk onder teekenen van scorbut gestorven was , ontdekte hij uitstortingen in de schedel- en borstholte , zonder voorafgegane verschijnselen van ontsteking ; ten bewijze dat de weivliezen van de genoemde holten de verrigting der verlamde uitwendige huid hadden overgenomen. De voorzegging rigt zich naar de plaats, waar de ziekte zich vertoonde, en haar punt van uitgang had, — naar den graad en de uitbreiding der ontsteking , — naar de ligchaamsgesteldheid van het kind , — naar de voor- (1) Vermiselite Petersburger Abhandlungen. 4. Saiunil. 1830. S. 93. (2) Traité pratique des maladies des enfans. 1839. p. 279. (xciv) De bestendigste der bij de autopsie waargenomen teekenen duiden, volgens Fricdberg, eene algemeene atonie of eenen toestand van ontbinding der vochten en der inwendige organen aan. Vert. beschikkende en aanleiding gevende oorzaken , — naar den duur der kwaal , en naar de complicatien van dezelve. Over het algemeeu moeten wij de voorzegging ongunstig noemen , vooral wanneer de roos zich aan het onderlijf vertoont, inzonderheid aan de navelstreek, als wanneer zich het ligtst een ontstekingaclilige toestand van liet darmkanaal ot' der lever bij dezelve voegt; aan de ledematen is de roos daarentegen minder te vreezen, daar in zulke gevallen de koorts zelden van belang is , en minder ligt edele weelsels door de ontsteking kunnen worden aangedaan. Ook volgens Hichard's bevinding is het de gevaarlijkste , vooral in vondelingshuizen en hospitalen dikwijls voorkomende soort van roos , wauueer de ontsteking aan den navel of aan de geslachlsdeelen begiat, in welk laatste geval meestal koud vuur ontstaat. In dezen vorm (gangraeneuse roos) liet Riciurd de zieke kinderen onmiddellijk uit het hospitaal op het land brengen , om dezelve aan de nadeelige inwerking der lucht van het ziekenhuis te onttrekken, waar bijna alle zoodanige gevallen met den dood eindigden. — Verspreidt zich de roos , zonder verdere verwoestingen aan te rigten, en heeft dezelve reeds meer dan zeven dagen aangehouden, dan heeft men zelden voor gevaar te vreezen , daar zij dan meer in den vorm van eene ligte en oppervlakkige ontsteking der huid , en van het onder deze gelegen celweefsel optreedt, welke niels achterlaat, als eene ligte afschilfering der opperhuid ; slechts wanneer de roos gezigt en hoofd inneemt, gebeurt het somwijlen, dat er eene ontstekingachtige prikkeling der hersenvliezen ontstaat, en het vroeger schijnbaar gunstig verloop door krampen en stuiptrekkingen afgebroken wordt, waardoor dan ook het vooruitzigt op genezing minder gunstig wordt. — Bij het wandelend karakter van de roos der pasgeborenen kan de ontsteking zich het eerst aan de ledematen vertoonen , en het beloop der ziekte goedaardig schijnen , doch dan zich plotseling op den thorax, of den hals, of zelfs op bet hoofd verplaatsen , en onder spoedig stijgende koorts voor het hoogste gevaar doen vreczen, weshalve de voorzegging niet zeker zijn kan, voordat de roos geheel in genezing is overgegaan. Het spoedigst doodelijk wordt de roos der pasgeborenen , bij verplaatsing op het hoofd , wanneer de zich somlijds bij dezelve voegende ontsteking der hersenen meestal spoedig den dood door beroerte ten gevolge heeft. Het spoedig verdwijnen van de roosachtige ontsteking, zonder een merkbaar zweet en veranderde , dikke , scherpriekende pis, alsmede zonder zigtbare afschilfering der opperhuid , duidt tamelijk zeker eene metastase aan. In de vondelingshuizen verloopt de ziekte over het. geheel ongunstiger dan in de burgerpraktijk ; zoo zag Billard onder 30 gevallen , van welke hij melding maakt, 16 met den dood eindigen. Schwebel voert onder86 ziektegevallen, 54 doodelijk verloopene aan. Den ongunstigen uitgang, welken deze kwaal in zieken- en vondelingshuizen zoo dikwijls neemt , verklaart Berends daaruit, dat hij aan de roos in dusdanige gestichten een hoogst asthenisch karakter toeschrijft, hetwelk uit de bedorven lucht, de onzindelijkheid, vochtigheid en het slechte voedsel deszelfs ontstaan neemt. Onderscheidene geneesheeren hebben de genezing van deze ziekte langs verschillende wegen trachten te bewerken, zoo als dit bij alle gevaarlijke ziekten, tegen welke dc gewone behandeling niets vermag, het geval is. Vele geneeskundigen verklaarden zich voor eene wijze van behandeling , ja zelfs voor de werkzaamheid vaa eea enkel middel, en onmiddellijk werd hun gevoelen door andere geneeskundigen \vedergelegd. Zoo hadden reeds Uhderwood , Gartshore en anderen liet uit- en inwendig gebruik van het afkooksel der kina aanbevolen ; Joiin Miles (1) vond de zwavelzure quiuine buitengewoon werkzaam (welke hij aan een kind van drie weken dagelijks tot een half grein in eens liét toedienen); en ook Lodkjunn (2) verzekert de kina in vijf gevallen met gunstig gevolg te hebben aangewend ; terwijl IIf.in (3) de aanwending van dit middel als nadeelig verwierp. In hetzelfde lot deelden andere middelen , welke tegen deze ziekte aangewend en aangeprezen geworden waren, waarschijnlijk uit dien hoofde, dat inen in iedereu graad der ziekte , zonder op complieatiën en op den tijd , waarop het middel aanbeveling verdient, te letten, van hetzelve gebruik maakte, en hulp verwachtte. Nu eens zoude de verbinding van terpentijn- en ricinus-olie zich werkzaam betoond hebben (4), dan weder zouden koele lucht, het gebruik van ontlastingsmiddelen , alsmede van spaanschcvliegpleisters en kwikinwrijvingen nut aanbrengen. P. Dewees (5) beweert zelfs , dat de eerstgenoemde middelen bijna oogenblikkelijk de ziekte in haren voortgang stuiten. Daarentegen waarschuwt Sciiwebel , geheel in onzen zin, voor het aanleggen van blaartrekkende pleisters op de aangedane plaatsen , omdat daardoor de koorts tot ecnen verderf aanbrengenden graad zoude kunnen toenemen. Volgens ons gevoelen zijn in den beginne der ziekte alle prikkelende middelen af te keuren, zoo als campher, flor. arnicae , rad. valerianac en serpentariae , kina, wijn en dergelijke meer, welke Jaun aanprijst , of infus. chinae met spir. camphorae, voor welker uitwendige aanwending Girtanner stemt enz., maar in plaals van deze , zoodanige aan te wenden , welke in staat zijn de ontsteking te doen verminderen. Tot deze behooren , bij sterke ontsteking, in de eerste plaats, de bloedontlastingen door bloedzuigers en oppervlakkige inkervingen, waarvaiv de diepte door den graad der ontsteking, de uitbreiding van dezelve en door de ligchaamsgesteldheid van het kind moet bepaald worden (Wendt, Döpp , Berndt en anderen.) Tevens heeft men ook op den onderbuik acht te slaan, om de koorts te matigen , hetgeen door openende slijmige klysteren en afvoerende stroopjes (iy.tinctur rhei. aquos., syrnp. mannae. aa. D. S. Alle twee uren een' theelepel, tot dat werking volgt) geschiedt. Basedow (6) zag eenmaal de roos met atresie van den aars , ten gevolge van te sterke spanning der buikbekleedselen, voorkomen, en na het openen van den gesloten aars , zonder verdere geneesmiddelen weder verdwijnen. Heeft de roos haren zetel aan de thorax , van waar uit de ontsteking zich het ligtst op de lever of op het darmkanaal verspreidt, dan verdienen voornamelijk en bovenal olieach- (1) The London medical repository. 1824. Mart. (2) Ilufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1811. Januar. (5) Ilom's Areliiv. für prakt. Medicin. 1809. Bd. III. S. 148. (4) The London medical Bepositorv. Edited by James Copeland. Vol. XXIII. New Series. Vol. III. 1825. April. (6) A trcalice on the physical and medical Ireatment of childcrn. Pliiladelph. 182S. (6) v. Siebold's Journal für Geburtshulfe etc. Bd. VII. S. 811. tige zaadmelken en calomel te worden aangewend. Wek in gelooft, dat men koude omslagen bij nieuwe roosachtige onlstekingen met hooggestegen diathesis niet behoeft te vreezen , en voert als bewijs een geval aan , waarin een met de natuur der ziekte onbekende heelmeester eene wezenlijke roos, welke aan den hiel van den regter voet met hooge roodheid ontstaan was, door het inwendig gebruik van een rhabarber-aftreksel en uitwendige omslagen van Goolard's water genas. In dit gevoelen kunnen wij echter , niettegenstaande het gunstig verloop, niet deelen , omdat wij vreezen, dat' het gevolg niet altijd hetzelfde zijn zoude, en wij voorzeker door eene zoodanige behandeling tot nadeelige metastasen van de ledematen opmeer edele werktuigen aanleiding geven. Resadliiin (1) geeft tot raad, de eenvoudige idiopatliische roos dikwijls met laauw warm water of met een afkooksel van den althae-wortel te doen wasschen , om de hitte te doen verminderen. Schwarz (2) prijst daarentegen bij plaatselijk erysipelas de aanwending van drooge kruiden met campher , en Richabd omslagen van campherspiritus met liet vocht van Labarracqüe. Jörg daarentegen verklaart zich voor de braking verwekkende middelen, zoo lang geene ziekelijke opwekking der hersenen de aanwending derzelve verbiedt, daar deze op het stelsel der huid werken , en secundair de verhoogde werkdadigheid van het darmkanaal afstemmen. Dit doel wordt daardoor bereikt, dat men alle uur eenen theelepel oxymel scillae voorschrijft, tot dat eenige malen braking gevolgd is. Onlangs heeft zich ook Homberg (3) voor het dagelijksch gebruik (4—5 dagen lang) van een braakmiddel verklaard, om het beloop van de erysipelas serpens afte breken. In de ligte gevallen van oppervlakkige roos hebben wij ons daarbij bepaald , dagelijks 3 tot 4 malen eenige droppels van den HuxiiADi'sclien braakwijn te geven, om de huiduitwaseming te bevorderen, en zijn slechts bij gastrische onzuiverheden in de eerste wegen tot de aamvending van braakmiddelen overgegaan. De uitwendige behandeling is eenvoudig. Wij zorgen voor eenen gelijkmatigen warmtegraad en zindelijkheid , waardoor eene zachte uitwaseming der huid wordt onderhouden. Daarbij moet het kind van alle drukkende en naauwe kleedingstukken ontdaan worden. Richard liet de zieke deelen in zachte doeken hullen , en ieder half uur met roggemeel bestrooijen , welke zachte en verkoelende inwikkeling bij de pijnigende plaatselijke hitte zeer veel verzachting aanbrengen moet. Verder is het opleggen van flanel en schapenwol, welke zeer verhitten , in sommige gevallen , vooral waar het niet aan zweet ontbreekt, bedenkelijk (intusschen verzekert onlangs Martin (4) zeer gunstige gevolgen gezien te hebben van het bedekken met watten) , zoo als ook al hetgeen nat is , hetzij in den vorm van baden , omslagen of wasschingen , moet vermeden worden. De door Hüfelahd, Henke en Reracldin voorgeslagen laauwe baden zijn eerst na het verdwijnen der ontsteking op hnnne plaats , even als de door Berhdt voorgestelde omslagen met Goolard's water. Eindelijk verklaart zich ook Jörg , wel niet ten onregte , tegen de in- en uitwendige aanwending van de Campher, welke, behalve Girtanner , ook Carus en Wendt goedkeur- (1) Dietionnaire des sciences médieales. Tom. X1L1. Art. Erysipèle. (2) IIufeland'& Journal. 1826. Aug. (3) Rust s Magaz. Bd. XXX. lleft I> (4) Schmidt's Jahrbiieher. Supplementbd. III. S. 429. den. Ook C. A. W. Bereids (1) ried legen de roos der pasgeborenen welke li ij steeds als asthenisch beschouwt, de krachligste opwekkende middelen , vooral de Campher, aan; doch deze middelen passen buitendien niet voor de kinderlijke bewerktuiging, het minst echter bij ontstekingachtige aandoeningen. 1'ihjsick (2) en andereamerikaansche geneesheeren roemende werking der inwrijvingen met ling. oxydulat. nigrum ; en ook Oesterlen liet met het beste gevolg kwikzalf in de ontstoken plaatsen inwrijven. Berends geeft aan het inwrij ven van kwikzalfin den omtrek der aangedane plaats devoorkeur, hetgeen ook ons toeschijnt meer voordeel tezullen aanbrengen. Andere middelen vordert de ziekte , wanneer zij het ontstekingstijdperk reeds doorloopen heeft, en in het wondzijn of zelfs in koud vuur overgaat. In liet eerste geval wendt Martini , met gunstig gevolg, eene zwakke zinkzalf aan ; in het laatste kunnen de verkoelende en ontlasting bevorderende middelen niet langer worden voortgebruikt, daar alsdan alles er op aan komt, om de levenswerkdadigheid optewekken en te verhoogen. Dit geschiedt, naar Milles's (3) aanbeveling, door de zwavelzure quinine (§ grein daags), of, volgens Wendt's gevoelen, door het inwendig gebruik van een kina-aftreksel, welks aanwending wij niet kunnen goedkeuren , daar bet een voor de kinderlijke maag onpassend middel is , omdat het om verteerd te worden, meer kracht vordert, dan bij het altijd medelijdend darmkanaal voorondersteld kan worden aanwezig te zijn. (Dit bleek ook in bet geval van Martini , waarin telkens braking ontstond , en hel middel uit dien hoofde spoedig ter zijde moest gezet worden.) Zonder twijfel brengen stroopjes met moscbus, het voorzigtig gebruik van wijn , aromatieke baden en wasschingen hier meer nut aan. Het nut van de moscbus in de opgegeven omstandigheden is door Benard (4) en L'utzelberger (5) aangetoond. Wij zelve namen een geval waar , in hetwelk de roos door de ouders voor het ontstaan van koud vuur onopgemerkt gebleven was ; wij zochten de afstooting van het in koud vuur overgegaan scrotum door omslagen met een wijnachtig aftreksel van de Cort. peruv. te bevorderen , hetgeen ook volkomen gelukte. — Gaat de ziekte in verettering over, dan moet men deze door weekmakende pappen begunstigen, en de plaatsen, waar men vochtgolving waarneemt, spoedig openen. Zinken gedurende het etteren de krachten , dan geve men droppelsgewijs ouden wijn, en wende uitwendig omslagen uit een kina-allooksel met wijn aan. In zeldzame gevallen (Martini) volgt na het erysipelas eene bersting der huid , en eene uitstorting van bloedig serum , hetgeen altijd eenen zeer gevaarlijken collapsus ten gevolge heeft. Is koudvuur ontstaan , dan geeft Verson den raad , de verstorven plaats inet Campherspiritus en wijn te bestrijken , omslagen van een decoct. cort. chinae of qucrcus, laauwe wasschingen uit rosmarijn, salie of wijnruit met. brandewijn aanlewenden , en na afstooting van het gangreen , de wond met digestiefzalf en kinapoeder te verbinden. (1) licrend's Vorlesungen über prakt. Arzneiwissensehaft, herausgegeben von Sundelin. Bd. III. Berlin, 1828. (2) The Pliiladelph. Journ. of the nied. and phys. seienee. 1821» Vol. II. No. I. May. (3) The London medical Bepository. 1824. (4) U u feland's Journal. Bd. XX. Heft 2. S. 87. (5) Ibidem. Bd. XXXV. Heft 4. S, 119. Dat het door Jaiw d. O., onder meerdere nervina (hij wil namelijk de roos der pasgeborenen , zoowel in- als uitwendig, als de typhus behandeld hebben, en wendt de prikkelende versterkende geneeswijze, naar Browniaansehe grondstellingen , aan), voorgestelde opium, hetwelk voor de kinderlijke bewerktuiging in het algemeen onpassend is, hier geene aanwending verdient, heeft Wekdt reeds beweerd. Ten opzigte van de diactelische behandeling , is het vooral noodig, daarvoor te zorgen, dat liet kind vlijtig met schoon, goed gedroogd, niet grof en de huid niet prikkelend, gewarmd linnengoed bekleed wordt, en dat het uit- en aankleeden spoedig en voorziglig- geschiede, opdat het kind daarbij niet verkouden rake. Nadeelig is voorzeker in deze kwaal het onderleggen van luijers , die met pis doortrokken geweest en aan de kagchel verder gedroogd zijn. Wanneer Jörg zindelijkheid van het kind verlangt, en niet alleen het baden , maar ook het wasschen van hetzelve volstrekt verbiedt, is volgens ons inzien, deze bepaling slechts zoo ver uit te strekken , dat de door de roos aangetaste deelen niet nat gemaakt worden; noodzakelijk blijft het echter altijd, de door de pis dikwijls nat wordende deelen een- of zelfs tweemalen te reinigen , hetgeen voorzeker in eene verwarmde kamer en met groote voorzigtigheid en spoed geschieden moet, opdat het kind zich daarbij niet verkoudt. Tot wasschen bediene men zich van warm met weitenzemelen vermengd water, en niet van zeep. — Bij de ligt secundair ontstaande aandoening der hersenen , brenge men het kind meer in de eenzaamheid , in eene donkere kamer, en trachte alles te vermijden , wat door de zinswerktuigen prikkelend op de hersenen zoude kunnen werken. Wat het voedsel betreft, is slechts de moedermelk geschikt het kind bij deze bedenkelijke ziekte doelmatig te voeden, en de ophooping van gastrische of galachtige onzuiverheden te voorkomen, tot welke alle ontstekingsziekten eene duidelijke neiging bezitten. Mogt somtijds eene slechte moeder- of minnemelk lot het ontstaan der ziekte bijdragen , dan zij men er op bedacht, eene andere min te zoeken , die het kind een gezond voedsel aanbiedt. Verdwijnt de roos plotseling, en ontstaan er verschijnselen welke voor eene verplaatsing der ziekte op meer edele organen doen vreezen, dan raadt Feiler , het kind in een warm bad te zetten , de vroeger door de ontsteking aangetaste plaatsen te wrijven, met brandnetels te slaan, of, wanneer dit zonder gevolg blijft, eene mostaardpap op dezelve te leggen. 20) De verharding van het celweefsel. (Induratio telae cellulosae. Sclerosis. Scleroderma.) Deze in Duitscliland zeldzaam waargenomene, in Engeland en Frankrijk echter en vooral in de groote vondelingshuizen aldaar menigvuldig voorkomende ziektcvorm tast de kinderen gewoonlijk onmiddellijk na de geboorte aan , zoodat men denzelven dikwijls reeds aan zijne verschijnselen erkent, wanneer het kind nog naauwelijks eenen halven dag oud is; terwijl de ziekte in andere gevallen, eerst na eenige dagen uitbreekt. Dit ontstaan van de celweefselverharding spoedig na de geboorte heeft meerdere geneeskundigen , zoo als Feiler , op het denkbeeld gebragt, dezelve in de meeste gevallen als aangeboren te beschouwen (1); terwijl (1) Vergel. Schurigii Embryologia. Secl. III. Cap. I. § 14. ) nemen Atelectasis pulmonum als oorzaak van de celweefselverharding aan, en Verson nam dezelve twee malen na asphyxie waar. Indien men in aanmerking neemt, dat de celweefselverharding meestal in vondclingshuizen, bij kinderen van onder ellende en zorgen gebukte moeders voorkomt, en men daarmede de uitkomsten der lijkopeningen vergelijkt, dan voelt men zich gedrongen, de bron der ziekte in cacochymic cn levenszwakte van het kind te zoeken (xcvm), en tot dit gevoelen hellen ook de meeste nieuwe geneeskundigen over. Berends brengt eene tonische kramp in het celweefsel en in de lever daarmede in verband, alsmede eene overmaat van eiwitstof cn het aanwezig zijn van een geleiachtig, groenachtig-geel beginsel, hetwelk op de eiwitstof eenen stollcnden invloed uitoefent. De naaste oorzaak is echter buiten twijfel eene de roos het incest nabijkomende aandoening van het celweefsel, in welk gevoelen ook GrStzer (7) deelt. Ook Versos zoekt de oorzaak der ziekte (1) Comm de induratione telae cellulosac recens natorum. Kiliae, 1825.8. (2) Archives générales de Médécine. Journal public par une sociéte de Médécins. Toni. VII. Jan. 1825. (3) Froriep's Notizen. Bd. III. S. 302. (4) Journal fiir Gebnrtshiille, Fraucnzimmer- und Einderkrankheiten. Bd. IV. St. 3. S.461. (5) Reise nach Paris, London enz. Wien, 1804. (6) A practical treatisc on the management and diseases ol childern, Dublin, 1836. Cap. 5. (xcvm) Ook Lohstem neemt de levenszwakte als bron van dit lijden aan, welke zich bepaaldelijk in de ziekelijke plasticiteit van het vetweefsel zou openbaren, doordien deszelfs energia vitalis op den laagsten trap staat. Wat echter van deze levenszwakte en hare gevolgen waar moge zijn , zoo veel is zeker , dat de ziekte daardoor niet geheel verklaard worden kan , daar dezelve zich alsdan menigvuldiger zou moeten voordoen. Vert. (7) Die Krankheiten des Fölus. Brcslau, 1837. S. 248. in cenc vermindering der levenskracht in al de stelsels van de kinderlijke bewerktuiging , voornamelijk in de sfeer van den bloedsomloop; leidt van deze de vochtstremming in het celweefsel af, en brengt tevens de stolbaarheid van het uitgestorte serum met de gelijktijdig geringere warmte-ontwikkeling in verband. Na den dood vonden Paletta , Brescüït en Heyfelder , zoo als reeds opgegeven is , de longen onvolkomen met lucht opgevuld , en als het ware 'in cencn toestand van hepatisatie. Hulme zegt driemaal sporen van ontsleking inde longen te hebben aangetroflen Billard, welke te Parijs 77 gevallen van deze ziekte waarnam , vond slechts in drie gevallen wezenlijke longontsteking, in 34 echter de longen over het algemeen ziek, en wel nu eens met bloed overvuld , dan weder gehepatiseerd. Andere geneeskundigen, zoo als Jaiin , Fleisch-, IIenüe enz., vonden de navelvaten tot barstens toe met zwart bloed opgevuld. Maakt men eene insnijding in de verharde gedeelten der huid, dan vloeit gewoonli|k eene geelachtige vloeistof weg, die in de koude vloeibaar blijft, in heet water daarentegen even als eiwit stolt. Onderscheidene geneeskundigen , zoo als El. v. Siebold en Pu. Döpp (1), zagen een meer bloederig water wegvloeijen, hetgeen met de kleur van de zwelling schijnt in verband te slaan, en onder het microscoop, zoo als G. Glbge(2) vond, spaarzame bloedlichaampjes vertoonde. Het onderhuidsvet^ is vast en korrelig, nu eens meer licht-, dan weder donkerder-geel, somtijds ook roodachtig van kleur. Volgens Rochoux (3) heeft liet celweefsel een spekachtig voorkomen , en bevat altijd kleine groenachtige ligchaampjes, welke Amiry en Aiivitï met die in het vet van melaatsche zwijnen vergeleken. De watervaatsklieren en de vaten der huid , alsmede die van het darmscheil zijn gezwollen, v. Siebold vond buitendien de lever breijig , de galblaas sterk gevuld, in het c olon adscendens eene vernaauwing, en de maag klein en ineengekrompen. Ook Billard merkte op , dat onder 90 kinderen bij 20 de lever ziek was, en bij 50 het darmkanaal sporen van ontsteking vertoonde. Volgens (>ajiper's opgave zoude men bij de klieving van de verharde wangen, onder de jukbeenderen, op iedere zijde twee aan de scalpel weerstand biedende verhardingen vinden, lan' de grootte eener hazelnoot. Scdüffer zegt tegelijk waterophooping in de hersenen aangetroflen te hebben; zoo ook IIevfelder. I)e spieren hebben eene meer bleeke kleur, als of het spiervleesch langen tijd in water gelegen had; de wanden der slagaders komen geel gekleurd, of ook somtijds, zoo als Heyfelder opgeeft, blaauwaehtig voor. De aderen zijn gewoonlijk met dik zwart bloed tot barstens toe opgevuld , vooral de vaten der lever, en de galblaas bevat eene donkere gal. Ook de sinus der hersenen zijn met zwart bloed overvuld. In de borstholte en in het hartezakje is insgelijks een geelachtig water voorhanden. Seb. Libebali (4) maakt opmerkzaam , hoe strotklepje en stemspleet ge- (1) Vennischte Ahhandlungen aus dein Gebiet der Heilkunde von einer Gesellschaft prakt. Aerzte in St. Petersburg. V. Samml. Hamburg, 1833. (2) Analouiiscli-microscopische Untersuchungen. 1859. llcft I. (3) F. L. Mcissners Encyelopadie der med. Wissenschaften (nacli d. Diet. de Med. bearbeitet). Bd. XII. S. 362. (4) Nuovi Commentary di Medicina e di Chirurgia, publ. dal Sign. V. L. Br era. Padna, 1818. zwollen, Van cene wei-geleiachtige vloeistof doordrongen, luchtpijp en luchtpijpsvertakkingen eenigzins roodachtig, hersenvliezen en sinus sterk overvuld, hersenmassa en ruggeinerg opgespoten en somtijds verweekt worden aangetroffen. Oesterlen vond bij dc lijkopening van een aan celweefsclverliarding gestorven kind volstrekt geen spoor meer van celweefsel; dit was door een soort van opslorpings-proces geheel en al verdwenen, zoodat de huid onmiddellijk met de spieren, en deze onder elkander tot eene vaste, harde massa vergroeid waren. ITayn (1) gelooft, dat de ziekte deszelfs zetel heeft in het spierstelsel, omdat hij bij dc lijkopening de spieren , die allen in den toestand van zamentrekking verkeerden, in eene zelfstandigheid veranderd vond, die zich aan het oog glasachtig, bijna doorschijnend voordeed, hard was, en bij doorsnijding een knetterend geluid , even als bij scirrhus, hooren deed. Intusschen- waren de spieren niet in haar geheel, maar slechts op enkele plaatsen ziekelijk aangedaan ; in de inwendige werktuigen kon men met het bloote oog geene verandering waarnemen ; daarentegen was op iedere zijde der wang een regelmatige vetklomp, welke inwendig uitvetblaasjes zamengesteld was , zigtbaar. Ten opzigle van het darmkanaal meent Leger opgemerkt te hebben, dat hetzelve, en vooral de dunne darmen , bij zulke kinderen naar verhouding zeer kort is, terwijl hetzelve bij de aan ontsteking der darmen gestorven kinderen zeer verlengd schijnt. Bij honderd lijken trof L. het darmkanaal in de doorsnede slechts 7§ tot 8 voeten lang aan, terwijl het gewoonlijk 10j voet lengte pleegt te hebben. Billard echter spreekt deze opmerking tegen, en beweert, dezelve nooit bevestigd te hebben gevonden. Zeer overeenstemmend worden door de geneeskundigen koude en vochtige lucht en woning, verkouding bij het wasschen en baden, en onderdrukte huiduitwaseming als oorzaken der ziekte opgegeven, zoo als door Jos. Frank , Brcnj (2), Auvity , Soüville , Naudeau , Andhy (3), Moscati (4), Capüron , Jörg , Marzari. C. Rösch (5) en Riodard (6) geven verkouding, vooral bij onrijpe, zwakke kinderen, als oorzaak op. Ook Junomann (7) zag de celweefselverharding slechts bij levenszwakkc , onrijpe, en Busen (8) bij zwakke, slechtgevoede kinderen voorkomen. Sebastian Liberali verklaart dit gevolg door koude uit verlamming van de huidzenuwen , storing der verrigtingen van het celweefsel , der reproductie, van den bloedsomloop, van dc ontwikkeling der dierlijke warmte enz. Brem nam in het vondelingshuis te Florence waar, dal deze kwaal het menigvuldigst gedurende het koude jaargetijde voorkomt, en zelden (2) Casper's W och en schrift. 1842. Nr. 24. (1) Loder's Bemerkungen iibcr iirztliche Verfassiing imd Unterricht in Italien , wahrend des Jahr's 1811. Leipzig, 1812. (3) llistoire ct mémoires de la Société royale de Médéeine. Année 1787—1788. — Journal de Médéeine. Tom. LXXVII. — Gazelle Salutaire de Bouillon. 1787. — Abhandl. fiir prakt. Aerzle. Bd. XV. St. 4. (4) Giornale fisico-med. Febrajo. 1793. — W eigel's Italienische ined.chirurg. Bibliothek. Bd. II. St. 2. (ü) Hufeland's Journal. 1840. Jul- (6) Traité pratique des maladics des enfans. p. 87U. (7) Oeslerreich. medicin. Jalirbiicher. Bd. XIX. St. 3. (8) Neue Zcitsehrift fiir Geburtskunde. Bd. V. St. 2. S. 286. Jbfj kinderen ontstond , die te huis gedoopt werden. Dürr (1) en anderen meenen deze ziekte insgelijks na verkouding te hebben zien ontstaan. Ook fiiLLA.li» zag deze ziekte meestal gedurende de wintermaanden voorkomen. Volgens zijn oordeel ligt de aanleg tot dezelve in de natuurlijke zwakte van het kind, in den aangeboren toestand van algemeene plethora, in den overvloed van aderlijk bloed in de weefsels, en in de droogheid der huid , voor de afschilfering der opperhuid. Aanleiding gevende oorzaken zijn: gestoorde omloop van het bloed door den overvloed van hetzelve in de vaten, uitstorting van hetzelve in het celweefsel en onderdrukte huiduitwaseming. Andere geneeskundigen namen met Uhderwood eene bedorven lucht in de vondelingshuizen en hospitalen als oorzaak aan; — nog andere , zoo als Heyfelder , beschouwden als oorzakelijk moment al hetgeen de ademhaling en den regelmatigen bloedsomloop stoort; maar al deze opgaven bewijzen, dat de aetiologie dezer ziekte nog volstrekt twijfelachtig is. Gülis en Feiler gelooven, dat dezelve van venerischen oorsprong is. E. v. Siebold zag het kind van een dikwijls aansyphilis geleden hebbend ontuchtig vrouwspersoon aan de celweefselverharding sterven; en ook J. II. Kom (2) gelooft, dat de verharding van het celweefsel uit liet overgeërfde venerisch git haar ontstaan neemt. Brescuet (3) leidt dezelve van abnormiteiten in de werktuigen van den bloedsomloop en van de ademhaling af, en zoekt de oorzakelijke momenten van dezelve in de ontwikkeling van het foetus. Voorzeker dwalen zij , die gelooven , dat de cel weefsel verharding, waar zij wordt waargenomen , altijd het gevolg zijn moet van eene en dezelfde oorzaak; wij houden het er veeleer voor, dat evenzoowel onderdrukte werkdadigheid der huid , als gewigtige storingen in de assimilatie en den bloedsomloop , slechte geaardheid der lucht, en eene ziekelijke lymplia tot het ontstaan van dit lijden kunnen aanleiding geven. Oesteri.en , op eene eigene waarneming steunend , vermoedt, dat de ziekte haar ontstaan altijd aan eene terugtreding van de roos der huid te danken heeft. Hehke neemt twee vormen van celweefselverharding aan, te weten cenen snel cn eenen slepend verloopenden. De acute voim zoude zich door roodheid, zwelling en uitstorting van eene lymphatische vloeislot in het celweefsel kenmerken , cn ten opzigte van dezen vorm bevestigt hij, met Markus (4) en Riciiter(5), de identiteit der celwecfsclvcrharding met de roos der pasgeborenen; — terwijl hij den slependcn vorm voor die kwaal houdt, welke de Engelschen onderden naam van Skin hounil (gespannen huid) opgeven. Denjs (fi) zoekt in het na de geboorte voortdurend overwigt der celweefsel vorming de voorbeschiktheid tol deze ziekte. (1) Ilufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1809. Mai. (2) Aerzlliclie Bemerkungen, vcranlasst durch cine Reisc in Deutsehland und Frankrcich, im Fiiilijalir und Soumier 1824. Fnuikf.a.M. 1825.8. (3) Journal général e daarbij aanwezige werktuigelijke sluiting ilei' bloedvaten weit ontsteking op; van daar dat men bij de lijkopeningen ophooping van bloed in de hersenen en hersenvliezen , eongestiën naar de longen, longen borstvliesontsteking, ja zelfs ontsteking van het hart en van het hartezakje, en eindelijk roos aantreft. Mac Andrew (1) nam de celweefselverharding waar bij een kind van 18 maanden , bij hetwelk hij na den dood het celweefsel aan de ledematen zeer verdikt, ligtrood en zeer taai vond, waarbij hetzelve korrelig voorkwam en naar eene gehepatiseerde long geleek. Onder deze verdikte huid bevond zich eene Jaag van eene met gelei overeenkomende zelfstandigheid van twee lijnen dikte , uit welke bij insnijding eene dunne vloeistof te voorschijn kwam. liet mcnigvuldigst schijnen te vroegtijdig geboren kinderen aan deze ziekte onderworpen te zijn; ten dien opzigte stemmen ten minste de meeste nieuwere fransche geneeskundigen in hunne beschrijvingen der ziekte overeen. Met al de tot nu toe opgegeven gevoelens zijn de nieuwste onderzoekingen, door Billard over deze ziekte ingesteld, in tegenspraak. Billard namelijk beweert, dat de verharding van het celweefsel der pasgeborenen niet van het eenvoudige oedema onderscheiden is , en dat het oedema bij volwassene en oude , aan ziekten der longen, van het hart en der groote bloedvaten lijdende personen even zoo hard , als bij de pasgeborenen wordt aangetroffen, llij toonde aan, dat de hardheid slechts van de rijkelijke waterige uitstorting in liet celweefsel afhangt, en dat het serum geenszins eene verandering in deszclfs .menging vertoont; hij verzamelde het uit het celweefsel van de verharde en oedemateuse doelen gedrukte serum , en zag het binnen denzelfden tijd , als het serum van gezonde kinderen, stollen; hetzelfde had plaats met het serum, hetwelk hij uit het lijk van eenen aan eene hartziekte gestorven, oedematcus geworden man verzameld had. Voorts hing B. het lijk van een aan verharding van het celweefsel gestorven kind , in wiens onderste ledematen hij oppervlakkige insnijdingen gemaakt had , gedurende eene nacht bij het hoofd op, en vond den volgenden morgen de gekorven deelen vochtig, doordien het serum naar buiten gedrongen was, hetgeen niet het geval zoude geweest zijn , wanneer het celweefsel verhard geweest was. Pieper vond zulks wel is waar bevestigd, doch maakt uitdrukkelijk er van gewag, dat de deelen hard gebleven waren, hetgeen bij het eenvoudig oedema niet het geval zoude geweest zijn , en neemt derhalve desniettemin eene verharding van de weefsels aan. De voorzegging is over het geheel als zeer ongunstig opgegeven geworden , en is zulks ook voorzeker, daar de voor liet leven gewigtigste organen mede aangedaan zijn, de oorzaken niet gemakkelijk te verwijderen zijn, inwendige middelen, bij het gelijktijdig lijden van de werktuigen der spijsvertering niet met nut tegen de ziekte kunnen worden gebezigd , het teedere ligchaam van het kind gewoonlijk niet lang den invloed van deze kwaal kan wederstaan , en het leven meestal wordt uitgebluscht, voordat het gelukt de ziekte optcheffen. Wendt gelooft, dat de cclweefselverharding ongeneeslijk is , of het ten minste tot heden toe (1) The London medieal and pbvsieal Journal. New Series. Vol. III. 1827. Febr. (Old S r. Vol. LVII). ' was, en dat die geneeskundigen, welke voorbeelden van gelukte genezing hebben aangevoerd, zich in de onderkenning vergist hadden. Haspek (1) zegt, dat in Frankrijk alle middelen tegen deze ziekte zich, even als in Duitschland onwerkzaam betoond hebben , en dat dit inzonderheid ook van het gebruik der dampbaden geldt. — J. L. Casper (2) berigt, dat in het Uospice des enfans trouvès de celweefselverharding zoo moorddadig geweest is, dat van 645 zieken 567 gestorven zijn. Busch verloor van 15 kinderen 13. B. de Cbateaereuf (3) verhaalt, dat nadat de induratio telae ccllulosae langen tijd de onoverwinnelijke vijand van de Parijsclie vondelingshuizen geweest was, het eindelijk in liet jaar 1818 evenwel gelukt is, van 250 patiënten er 49 (e redden. Volgens een later berigt (4) redde B. Paletta van 43 kinderen er 42. — Tekon (5) stemt met Wendt daarin overeen , dat men bezwaarlijk bewijzen van gelukte genezing zal kunnen bijbrengen. Hoe groot overigens in genoemde huizen het getal van de aan deze ziekte lijdende kinderen is, blijkt uit de bijgevoegde berekening, dat onder 6000 in het geheel opgenomen kinderen er bijna 600 alleen door de celweefselverharding werden weggerukt. — Heyfelder deelt ons mede, dat, van het jaar 1816 tot 1823, het gelal zieke kinderen een derde gedeelte minder was, en zoekt de oorzaak daarvan in het streven van Baron en Breschet, om de opgenomen kinderen zoo spoedig mogelijk zoogsters te verschaffen. Wel is waar moet hij bekennen , dat van de door deze kwaal aangetaste kinderen de meeste sterven, doch het ontbreekt volgens hem niet aan voorbeelden van gelukte genezing. Scidiitt (6), welke de ziekte dikwijls waarnam, zag dezelve nooit in genezing overgaan. Andry (7) verhaalt, dat van 19 kinderen 9 gered geworden waren. Volgens Loder's berigten redde Brcni van 100 door de ziekte aangetaste kinderen 55. Güus verloor bij eene antisyphilitische behandeling slechts het vijfde kind, en Paletta , welke 105 dusdanige zieken behandelde , van welke 54 ontijdig geboren waren , verloor slechts 4 derzelve door den dood. In het bijzonder iïgt zich de voorzegging naar het jaargetijde; zij is gunstiger in den zomer, ongunstiger in den herfst en winter, bij nat en koud weder. Verder rigt zich de voorzegging naar de ligchaainsgesteldheid van het kind, zoodat een onrijp , niet voldragen kind de minste hoop geeft, en naar de complicatien, van welke het gelijktijdig voorkomen van de celweefselverharding met het erysipelas der pasgeborenen altijd voor koudvuur doet vreezen. Gevaarlijk is het daarenboven, wanneer de verharding zich reeds over een groot gedeelte van de oppervlakte des ligchaains verspreid heeft, reeds langeren tijd aanhield, of zich nog andere gewigtige ziekten met de ver- (1) IlufelaiuVs Journal der prakt. Heilkunde. 182-3. April. (2) Charakteristik der französisehen Mediein mit vcrgleiehendem Hinblick auf die Englische. Leipzig , 1821. (3) Cor.sidérations sur les enfans trouvés dans les principaux états de 1'Europe, etc. l aris, 1824. (4) Omodei, Annali universali di Med. Milano, 1823. Vol. XXVIII. Octob. Nov. (53) Mémoires sur les höpitaux de Paris. 1816. (6) Medie. chirurg. Zeitung. 1813. Nr. 6. Beilage. S. 100. (7) Reddelitis Saniml. kleiner Abhandl. iiber die llose der neugebornen Kinder und die Verharlung des Zellgcwcbcs. Liibeek und Leipzig, 1802. harding van het celweefsel verbonden hadden. Baron en Billird noemen als de meest gewone complicatie de geelzucht; want van 77 kinderen , die aan deze ziekte leden, waren 33 icterisch. De genezing is op verschillende wijzen beproefd geworden. De Fransche geneesheeren, die ons het eerst met deze ziekte nader hebben bekend gemaakt , zochten hoofdzakelijk de als grondoorzaak werkende zwakte der huid tegen te gaan , en den omloop der sappen aan de oppervlakte van het ligchaam te bevorderen, en prezen met dit doel Iaauwe baden, naar A.ndry en CnABBON , uit cene infus. herb. salviae , dampbaden, wrijvingen door middel van verwarmd llanel en aromatische warme omslagen om de verharde plaatsen. Soüville zegt door het laten opstijgen van zeer warme waterdampen langs het ligchaam van het kind , gedurende een, twee of drie uren lang, de huid van een zoodanig lijdertje verweekt, de uitwaseming derzelve opgewekt en de genezing bewerkt te hebben. Juist dezellde behandeling, verbonden met het inwendig gebruik van vlugtige geneesmiddelen, sloegen ook Jaiin en Wendt voor. Jungsann was zoo gelukkig, door zorgvuldig warmhouden en herhaalde aanwending van aromatische baden, meerdere zieken te heelen; er volgde echter ligt instorting, en bij het overhand nemen van de verharding werd het leven langzamerhand uit— gebluscht. J. B. Kyll (1) was zoo gelukkig door aromatieke baden en omhulsels meerdere, van het eerste begin der ziekte af, behandelde kinderen te redden , en ook Berends erkent de waarde van deze baden. Andere geneeskundigen rigtten hunne opmerkzaamheid voornamelijk op de gestoorde verrigting van het darmkanaal, en gaven , zoo lang de lijders konden slikken, zachte braak- en afvoerende middelen , ook wel in verbinding met zweetdrijvende middelen. Zoo schreef Hulme een braakmiddel, uit braakwortel bestaande, en daarna nog een afvoerend middel voor ; Moscati , "ontlasting bevorderende en daarna opwekkende middelen ; Carcs raadt het gebruik van de spir. mindereri, liq. corn. cero., spir. nitr. dulc., fin. anlim. Huxh. enz. aan. Berends roemt de werking van het sal comu cervi, waardoor hij, bij het gelijktijdig gebruik van baden, een kind wil gered hebben. Gölis (2) schreef, in gevolge zijner meening , dat tot de verharding van het celweefsel door de sypliilis der ouders werd aanleiding gegeven, kwikbereidingen voor , en het gunstig gevolg, dat hij door deze verkreeg , zette meerdere geneeskundigen er toe aan, deze behandelingswijze te volgen. Zoo stemt b. v. Henke geheel voor deze behandeling. Weinhold (3) verzekert, zijne kwikzilverkuur met groote giften calomel tegen de celweefselverharding nuttig bevonden te hebben. F. BaRMANx (4) beschrijft een geval, waarin de genezing bij het inwendig gebruik van het Kwikzilver, en de gelijktijdige aanwending van warme baden gelukte. Feiler is dezelfde behandelingswijze genegen , en stelt voor, een grein mercur. sublim. corrosivus in twee oneen gedestilleerd water op te lossen , en alle uur een droppel daarvan in een doelmatig vocht te geven. In het jaar 1827 kwamen in de Charité te Berlijn kinderen met verharding (1) Ilom's, iVasse's nnd fVanner's Journal fiir die ffesarnuilc prakt. Heilkunde. 1837. Heft 2. (2) Salzburger nicdie. chirurg. Zeitung. 1812. Nr. IX. S. 138. (3) Ibid. 1822. Bd.I. S.50. (4) De telae eellulosac intlur. lierol. 1823.8. van liet cd weefsel voor, van welke onder aanwending van de mcrcurialia acht hersteld werden. Onmiddellijk bij het ontslaan der kwaal werden, naar gelang van den ouderdom en de lichaamsgesteldheid van het kind , des morgens en des avonds *—| — 1 grein calouiel gegeven. Daarbij werden de zieken dagelijks in 1—2 aromaticke baden gezet, en dadelijk daarna de verharde plaatsen Ier dege met ung. hydrarg. cincr. ingewreven , waarbij somtijds zelfs 1—2 drachmen tol eene inwrijving gebezigd werden, die dan tot het volgende bad op de huid bleven liggen (1). Wanneer onder deze behandeling in verscheidene gevallen genezing plaats bad, bewijst zulks nog geenszins het ontslaan der kwaal uitsyphilis, inaar men moet daarbij de inwerking der kwikmiddelen op het walervaatstelsel in het oog houden. Daarentegen wendde Jïger het calomel zonder eenig gevolg, tot kwijling toe, aan (2); en ook Carmmati (3) zag evenmin van het inwendig gebruik van sublimaat, als van de uitwendige aanwending van kwikzalven een gunstig gevolg. Laatstgenoemde zegt verreweg gelukkiger bij liet gebruik van warme , resolverende pappen van meel en aromaticke kruiden geweest te zijn, waarbij hij inwendig, tot verzadiging van in de maag aanwezig zuur, kleine doses magnesia gaf, en als opwekkend middel eenigc droppels liquor. anod. miner. lloffm. of liquor corn. cervi in suikerwater. Op deze wijze zegt hij van drie kinderen een gered te hebben. Marzari prijst Ier genezing het wrijven met verwarmde handen, dampbaden uit warm water, omslagen van afkooksels van weekmakende kruiden en zacht prikkelende middelen, b. v. van infus. flor. sambuc, decoct. herb. melilotsalviae enz., alsmede warme baden van dezelfde kruiden. Zijn deze middelen niet toereikend, dan moet men spaanschevlieg-pleisters leggen, en voedende en tevens zacht prikkelende middelen door den mond en door middel van klisteren inbrengen. Voor de aanwending van blaartrekkende pleisters verklaarden zich Acvity en Andhy , van welke de eerste driemaal, de laatste negenmaal een gunslig gevolg zag. Ook Capuron spreekt ten gunste van de trekpleisters, v. Siebold (4) schreef, ter verhooging van de werkdadigheid van het watervaatslelsel, poeders uit herb. digit. purpur. en Calomel voor, liet inwrijvingen met verwarmd oleum hyoscyami doen, en warme aromaticke baden gebruiken, onder welker aanwending de toestand van den zieke eciiigennate scheen te beteren. Het gunstigst gevolg zag Paletta van de aanwending van bloedzuigers, welke hij gewoonlijk driemalen aan de boenen liet aanzetten , om den bloedsomloop te verhaasten , en de warmteontwikkeling te vermeerderen ; daarbij schreel hij de inwikkeling der ledematen in gewarmd meel voor, bij hetwelk altijd een weinig kampher gemengd was , en ried omslagen met aromaticke kruiden en wanne baden aan. Ook Heyfelder beproefde in liet Parijsche vondelingshuis eenige malen, met gevolg, het aanzetten van (1) Rust's Magazin. Bd. XXVIII. St. 2. S. 3155. (2) Chr. Ff. Harlcss, Rlieinisch-Westphal. Jahrb. I. Bd. II. Heft. 1819. (3) Annali universali di Medicina. Cumpilati dal Sign. Dr. Annib. Omodei. Mailand. Vol. XXVII. 1823. Decbr. (4) Journal fiir Geburlsh., Fraueuzimmcr- und Kinderkraukhciten. Bd. IV. St. III. 1824. S. 461. bloedzuigers, en ried tevens , even als hij de blaauwzucht (welke beide ziekten volgens zijn gevoelen uit dezelfde oorzaak voortspruiten), liet inwendig gebruik van zuurstof bevallende middelen , vooral van liet acidum oxymuriaticum aan. Ook Valehtin (1) bevestigt de gunstige werking der bloedzuigers en van de warmte bij de behandeling van de verharding van liet celweefsel, zoo als Paletta dezelve bezigde. Men zet do bloedzuigers op de verharde plaatsen en aan den onderbuik; wanneer zij afgevallen zijn, legt men pappen van lijnzaadmeel op de wondjes, of brengt de kinderen in een warm bad. Van 43 op die wijze behandelde kinderen stierf «leclits één; en volgens een tweede in bet jaar 1824 gegeven berigt, werden van 62 zieken 59 genezen. Rapou (2) bezigde, na de aanwending van bloedzuigers en afvoerende middelen, verweekende dampbaden , later zwavcldouches, en besloot de behandeling met inwrijvingen en algemeene baden. Ingevolge ons gevoelen verdient vooral eene doelmatige prophylactisehc behandeling aanbeveling. Dien ten gevolge heeft men voor eeneu behoorlijken warmtegraad der lucht in de kamer, waar het kind geboren wordt en zich ophoudt, te zorgen , alsmede voor een warm bad. Voor dat de navelstreng van het kind mag worden doorgesneden , moet het eerst behoorlijk geademd hebben, omdat men het kind de levensbron niet afsnijden mag, voor dat de bloedsomloop door de longen behoorlijk tot stand gekomen is. Biliard zoekt door bloedontlastingen de algemeene volbloedigheid optehelïen en door dampbaden (xcix), prikkelende inwrijvingen enz. de huiduitwaseming te bevorderen. Was de ziekte reeds ontstaan, dan is de bevordering der huiduitwaseming, het warm houden en het vermijden van iedere drukking op de verharde plaatsen aanlebevclen. In dit opzigt schijnen voornamelijk warme baden en het inwikkelen der lijders in fijne versehe schapenwol, van welk laatstgenoemd middel men zich, naar J. F. Weisse's (3) opgave, in de Parijsche gestichten bedient, aan onze verwachting te voldoen. Ook kunnen om dezellcle redenen zonder twijfel Spir. minder., liquor. cornu ccrvi en ligte braakmiddelen, vooral vin. antim., hier nut aanbrengen. (1) Valcnlin, Voyage en Italië. v. Froriep's Not. lid. XV. Nr. 16. S.256. (2) Rapou, Essai sur 1'Almidriatique ou Médeeine par les vapeurs. Paris et Lyon, 1819. — en Rapou, Traité de la méthode fuinigatoire eto. Paris etMonlpellier, 1823—182^ Vol. I en II. (xcix) De dampbaden hebben volgens Biliard niet hel nut van prikkelende inwrijvingen en vooral van de aanwending van zeer warme wollen lappen , onmiddellijk op de huid aangebragt. Van dit laatste middel heeft Biliard dikwijls het beste gevolg gezien ; men is verwonderd , het kind den anderen morgen in eene overvloedige uitwaseming, die zich soms onder eenen dikken wasem voordoet, aanlctrcflen, en alsdan de induratie minder of meer verdwenen te zien. liet dampbad daarentegen versnelt de ademhaling van het kind, gedurende dcszelfs verblijf in hetzelve , op eene zeer verontrustende wijze, en men heeft eongestiën en bloeduitstortingen in de longen en hersenen de aanwending dier baden op den voel zien volgen. Vert. (3) Paris und London fiir den Arzt, besonders in Riicksicht der offentlichen Kranken- und Vcrpflegungsanslalten geschildert. I, Band. Paris, Sl. Petersburg und llalle, 1820. 8. Over het voorstel van JöR»., om de werkdadigheid van he vaat- en zenuwstelsel door het uitwendig gebruik van de flores arnicae te verlioogen , alsmede overhet nut van het door Heyfelder aanbevolen acidum oxymuriaticum , moeten eerst verdere waarnemingen beslissen. Barok (1) tracht, zoo als Ratier opgeeft, overvloedig zweet te voorschijn te brengen , en wel door inwrijvingen van het theriakwater, en het bedekken met flanel en gomtaf. Akgenstein liet de verharde deelen dagelijks tweemalen met ung. digitalis (Pharrn. paup. ïIcpelahd) inwrijven, en melkbaden gebruiken, waarna spoedig genezing volgde. Aanteraden is eindelijk het gebruik van bloedzuigers , naar den raad van Paletta, daar voor deze wijze van behandeling en onderbinding de ondervinding tot heden toe het meest gepleit heeft. Ook Valleis spreekt ten gunste van de bloedontlastingen (Riciiard verzekert daarentegen het geroemde nut van dezelve niet gezien te hebben); en Bosch zegt, na aanwending van bloedzuigers, eene eenigzins gunsligere verhouding ten opzigte van het slerven te hebben waargenomen. — Kwikbereidingen zouden wij slechts bij vermoeden van syphilitische besmetting, en afvoerende middelen alleen bij gelijktijdige buikverstopping aanwenden. Rau wendt inwendig calomel en uitwendig kwikzalf aan , met het doel om de werkdadij-heid van het watervaatstelsel te verlioogen; in welk opzigt deze middelen ook allezins nuttig zijn kunnen; intusschen merkt Dorl (2) aan, dat deze behandeling in het verloskundig geslicht te Würzburg zonder gevolg is aangewend. Of de methode van Cederschiöid (3), welke een aan de celweefselverharding lijdend kind behandelde, bij hetwelk de kwaal het grootste gedeelte van het ligchaam innam, en daartegen behalve laauwwarme baden, de solutio acetatis ammonii en een afkooksel van de cort. chinae gebruiken liet, zich in de toekomst als aanprijzenswaardig zal doen kennen, betwijfelen wij, niettegenstaande een enkel geval dezelve scheen aanteprijzen. Eindelijk merkt nog IIedrich (4) aan, dat hij bij een meinje van 6 jaren, na doorgestane porceleinkoorts (?), eene celweefselvcrharding, die zich over het geheele ligchaam verspreid had , heeft waargenomen ; de kwaal week voor geen van de inwendige aangewende middelen, doch verdween eindelijk van zelve. Van groot gewigt is verder eene doelmatige voeding, voornamelijk door goed zog, want zonder dit genezen slechts weinige zieken. 21) Syphilis der pasgeborenen. Nog altijd is in den laatsten tijd een hevige strijd gevoerd over de vraag, of het mogelijk zij, dat een kind met duidelijke sporen van syphilis kan geboren worden , en of derhalve een overgang van het venerisch gif op het embryo reeds gedurende de zwangerschap, of gedurende de verlossing kan plaats hebben. Fleisch beweert, dat de syphilis der moeder op het embryo reeds (1) Froriep's Notizen. Bd. XVII. Nr. 3. (2) Bernh. Dorl, über die Zellgewebeverhartung der Neugebornen. Jnaugural-Dissertation. Würzburg, 1856. 8. S. 102. (3) Svenska LakarcSalIskapets ilandlingar. Tionde Bandel. Stockh.1828. (4) Zeitsehr. fiirNatur- und Heilk. Bd.V. lift.3. In het berigt van lleriny. gedurende dc zwangerschap kan overgaan , daar dikwijls kinderen onmiddellijk na de geboorte reeds leekenen van de venerische ziekte vertoonden. Ware de aansteking, zegt hij, slcchls gedurende de verlossing mogelijk , dan konde zij niet zoo dikwijls voorkomen , als zij wordt waargenomen , omdat of door het vrachtwater het gif reeds moest weggespoeld zijn, of in geval van drooge verlossingen de scheede zich in eenen aan ontsteking grenzenden toestand moet bevinden, waarbij geeneafscheiding plaats heeft. Ook zoude, volgens zijn gevoelen, de de huid van het kind bekleedende vernix caseosa (die intusschen dikwijls ontbreekt) het gif weren. Richter (1) daarentegen, wil de overdragt van de syphilis van de ouders op de kinderen gedurende de zwangerschap niet toegeven. Wel is waar bekent hij , dat zich bij pasgeborenen niet zelden onmiddellijk na de geboorte verschijnselen vertoonen, welke schijnbaar eene syphilitische besmetting aanduiden, zoo als blaauwe vlekken der huid, die in zweren overgaan, oogontstekingen, ontvellingen, afschilfering der opperhuid, en dat later ontstaande toevallen, zoo als kliergezwellen, huiduitslagen , beenzweer , daarvan afgeleid worden, maar deze toevallen , welke buiten kijf de kinderen van hunne ouders hadden overgeërfd , zouden slechts uit eene atonie der klieren en watervaten, en niet door eene onmiddellijke overdragt van de syphilis ontstaan, weshalve men dezelve ook dikwijls bij kinderen van oude , door uilspattingen van allerlei aard ontzenuwde , klierachtige of met dergelijke kwalen behebte ouders aantreft. Mogten er teekenen van wezenlijke syphilis bij pasgeborenen worden aangetroffen, dan kunnen dezelve slechts gedurende den doorgang door de scheede en de uitwendige teeldeelen -bij de geboorte besmet geworden zijn. Dat de syphilis van de moeder op het kind kan worden overgebragt, is heden ten dage aan geenen twijfel meer onderworpen; de strijd echter , of deze overbrenging gedurende de zwangerschap, of eerst gedurende de verlossing mogelijk zij en plaats heeft, is nog in geenen deele beslecht. Aan den eenen kant zeggen onderscheidene geneeskundigen nooit kinderen gezien te hebben , die reeds bij de geboorte sporen van syphilis vertoonden, b. v. Hunter (2) , Girtanner , Walcu (3); ja zelfs bestaan er voorbeelden, welke bewijzen , dat venerische moeders geheel gezonde kinderen kunnen baren; — daarentegen beweren wederom andere geneesheeren, zoo als Schwf.dlwr (4), Vassal (5) enz., onmiddellijk na de geboorte verschijnselen van syphilis bij de pasgeborenen te hebben waargenomen. Ilij dezen strijd komen derhalve de onderzoekingen van Beijer (6) over dit onderwerp zeer te stade. Deze nam namelijk, bij eene in hoogen graad syphilitische zwangere , gedurende (1) Specielle Therapie. Bd. V. S. 230. (2) J. Hunter, Abhandlungcn über die venerische Krankheit. Aus dem Englische». Leipzig, 1787. (3) S. A. Walch's ausfiihrliehe Darslellung des ITrsprungs, der Erkenntniss, Heilung und Vorbauung der venerisehen Krankheit. Jena, 1811. (4) Traité complet sur les symptömes, les efïets, la nature et le traitement des maladies syphilitiques. Tom. II. Paris, 1801. (!5) Mémoire sur la transmission du virus vénérien de la mère a 1'enfant. Paris, 1807. (6) Ilufeland's Journal der prakt. Ileilk, 1821. Septbr. tle zwangerschap oenen volkomen stilstand van iiare ziekte waar, en vond bij het kind geen spoor van besmetting. Hieruit nu trekt' hfj het besluit , dat , even als andere cachexien en ziekten der reproductie in het algemeen, ook deze ziekte gedurende de zwangerschap niet pleegt voortteschrijden, daar de geheele voortbrengende werkda— digheid op de vorming van de vrucht schijnt gerigt te zijn, waardoor genoemde stilstand der ziekte bewerkt wordt. De ten tijde van de bevruchtiging bestaande syphilis zoude derhalve op de hoogte, waarop zij zich toen bevond , blijven staan. Wordt daarentegen eenc zwangere langen lijd na de bevruchting besmet, dan schijnt de vrucht, uit hoofde van deszells alsdan reeds meer innigen zamenhang met de moeder, door middel der vaten en door deszelfs eigene levenszwakte meer aan de besmetting bloot te slaan. Gewoonlijk zoude echter het tecdere leven der vrucht daardoor vernietigd en dood en miskraam opgewekt worden. Iloe verder de vorming van de vrucht gevorderd is, des te zekerder is de besmetting. — Hefelahd (1) verccnrgt zich volkomen met deze gevoelens , en deelt een dezelve bevestigend geval mede. — Camjroh houdt de syphilitische besmetting der vrucht zoowel bij de bevruchting, als ook gedurende de zwangerschap en de verlossing voor mogelijk. Uiess (2) daarentegen deelt niet in de meening, dat de venerische ziekte door het embryo wordt geërfd of aangeboren zijn kan. Iïiiom: (3) gelooft niet, dat de venusziekte bij de teling van den vader met het zaad op de vrucht kan overgaan, hetgeen intusschen meerdere nieuwere geneesheeren, b. v. Büsterberg (4), Cedersciijöld (5), Nevermann ((?), Guerard (7), Collix (8), Hicuard en anderen beweren; daarentegen is hij van gevoelen , dat het gif op het in de baarmoeder levend foetus kan inwerken , daar het van de door den uterus besmette omhulsels van het ei even zoo goed op het kind kan worden overgebragt, als het zich bij geborenen van de teeldeelen op den hals verplaatst. Versos houdt zoowel de besmet ting door den bijslaap , als door het bloed der moeder voor onwaarschijnlijk. Jörg deelt in het gevoelen van Richter, dat het venerisch gif van de moeder slechts bij den doortogt van het kind door de scheede op dit kan worden overgedragen, want evenmin als het bloed, heeft het mannelijk sperma eene aanstekende kracht, en door de moeder wordt het embryo des te minder besmet, daar volstrekt geen onmiddellijkeovergang der sappen van demoeder tot het kind plaats heeft.Pu. Düpp (9) gaat daarentegen zelfs zoo ver, van te beweren, dat de venusziekte zich bij pasgeboren kinderen van geheel gezonde moeders spoedig na de geboorte kan vertoonen, en wel ten gevolge van overerving van den aan (1) Ibid. Bd. 44. St.1. S.6. (2) De syphilide neonatorum. Berol. 1824. (5) Dc syphilide neonatorum dissert. Dorpati, 1823 8. Confer. Joan BSlim, Diss. de syphilide neonatorum. Pragae, 1842. 8. (4) Med. Zcitung vom Verein fiir Heilkunde in Preussen. 1841. Nr. 21. (8) Tidskrift for LakareochPharmaceuter. Stockholm. Tom. VII. No. 10. (6) Schmidt's Jahrbiieher, u. s. w. Bd. XXVII. S. 68. (7) El. v. Siebold's Journal fur Geburtsh. u.s.w. Bd.X. St. 5. S. 881. (8) Hygiea. Stockholm, 1839. Novbr. (9) Vermischte Abhandlungen aus dem Gebiet der Heilkunde von einer Gesellschaft praktischer Aerztc in Pelersburg. Petersburg, 1842. consocutive syphilis lijdenden vader. Adf.lmahk (1) maalt ons met een geval van ozaena in eenen afschuwelijken graad brj eene zwangere hekend, wier kind zelfs 5 maanden na de geboorte nog geen spoor van besmetting vertoonde. — Het is buiten allen twijfel, dat de meeste kinderen eerst na de geboorte door moeders, zoogsters en bakers besmet worden ; hetzij echter de besmetting aan het kind bij de bevruchting, gedurende de zwangerschap, bij de verlossing of zelfs eerst na deze plaats vinde (want deze strijd is nog volstrekt niet beslist), het is een geluk, dat deze omstandigheid op de behandeling van de syphilis hij pasgeborenen volstrekt geenen invloed uitoefent. Ons is het geenszins duidelijk , hoede besmetting voor de geboorte geschieden moet, en wanneer zij wezenlijk plaats heeft, zoude liet uitbreken van de ziekte niet steeds tol na de geboorte kannen worden uitgesteld (c), maar moest, bij de overgroote werkdadighcid van het watervaatstelsel, reeds gedurende de zwangerschap aanmerkelijke vorderingen maken, en naar verhouding verreweg grootere verwoestingen aanrigten, dan bij volwassenen. Dat echter de Syphilis in het kinderlijk ligchaam wezenlijk veel sneller verloopt, blijkt na het uitbreken van dezelve bij pasgeborenen, en wij vinden ons derhalve genoopt, slechts cenen dubbelen weg van besmetting als mogelijk aantenemen , en wel 1) bij den doortogt van liet kind door de teeldeelen gedurende de verlossing (ci), en 2) na de geboorte, insgelijks door onmid- (t) Schmidt's Jahrbücher. Bd. VII. S. 209. 1835. (c) Meissner somt nogtans zelf meerdere geneeskundigen op, welke onmiddellijk na de geboorte verschijnselen van syphilis opmerkten ; bij deze verdienen nog gevoegd te worden tleinecken , .Walton, Alibert, Cruteilhicr, Htcorrl en zoo vele anderen. Zelfs de tegenstrevers van den overgang der syphilis tot de vrucht wedersproken, gelijk uit Ilichter's woorden blijkt, de aangeboren kenteekenen niet, hoewel zij dezelve uit eene andere bron doen ontstaan. Bij uitnemendheid evenwel pleit voor den overgang door bet moederlijk bloed de waarneming van l/ciiteckcii, die een aantal vrouwen behandelde, nadat zij door eene uitzuigster waren besmet geworden; de meeste derzelve, die naderhand weder zwanger werden , verlosten of voorbarig of braglen doode kinderen ter wereld , welke onloochenbare sporen van syphilis mede bragten; eenige baarden wel is waar levende kinderen , maar uien bemerkte spoedig na de geboorte verschijnselen van syphilis aan dezelve, waarvan zij dan ook het offer werden. Zij waren geenszins bij den doorgang door do genitalia besmet, daar deze deelen bij al de vrouwen gezond bleken te zijn. — Ook Jahn zag meerdere kinderen met teekenen dezer ziekte ter wereld komen • daarenboven meent hij , dat deze niet altijd dadelijk worden opgemerkt , uit hoofde van het huidsmeer en de veranderlijke kleur der huid. In het algemeen is bet waarschijnlijk, dat, gedurende het foetaal leven , de door bet aqua amnii enz. omgeven eigenaardige huid niet zoo geschikt is tot het vormen van uitslagen, als na de geboorte, om welke reden welligt de uitwerking der ziekte bij de vrucht veelal zich meer tot eene nadcelige inwerking op het vegetative leven in bet algemeen bepaalt; hieruit echter spruit wijziging van verschijnselen , niet zoo zeer van ziekte voort. Vert (ci) Wij voor ons kunnen de waarheid dezer stelling in geenen deele als onvoorwaardelijk aannemen: 1°) doordien blennorrhoea venerea, zonder chankers of syphilitische verzwering der vrouwelijke teeldeelen , geene «sigenhjke syphilis te weeg brengt; 2°) wegens de tegen de plaatselijke (lelijke aanraking. Indien het door water omgeven kind door de syphilis ton worden aangetast, had men voorzeker reeds bij de geboorte bij kindcien verschillende vormen en wijzigingen van de syphilis aangetroffen , waarvan tot heden toe alle schrijvers gezwegen hebben, liet is intusschen ons doel niet, door dit gevoelen den overgang van eene scherpe of in het algemeen slechte lympha van de moeder tot het kind , of derzelver gevolgen te bestrijden, wij nemen deze in tegendeel aan, en gelooven j'uist, dat de ten gevolge van kwaadsappigheid bij pasgeborenen ontstane huiduitslagen en klierziekten dikwijls met syphilis zijn verwisseld geworden. Fr. Haase (1) verdedigt de stelling dat'de syphilis aangeboren zijn kan , cn reeds voor de geboorte van de ouders op het kind kan overgaan, en deelt (wee gevallen mede, die zulks bewijzen zouden. In deze gevallen waren de ouders reeds sedert meerdere maanden n'aar den schijn van dc venusziekte bevrijd , en bevonden zich tamelijk wel. Haase beweert, dat de aanleg (diathesis) tot de venusziekte op dezelfde wijze van de ouders op de kinderen kan worden overgebragt, als de scrophels en andere ziekten , en dat daartoe geen stoffelijke overdragt noodig is. Ja zelfs zoude, volgens zijn gevoelen, de vader aan het Ibetus de syphilis kunnen mededeelen , zonder dat de moeder zelve besmet werd , een gevoelen , hetwelk later, zoo als reeds opgegeven is , ook Döpp aannam. Ook Simon Jon. (2) omhelst deze meening en houdt het zaad vaneenen venerischen vader, het bloed van eene door lues aangedane moeder en de melk van eene syphilitische minne voor wezenlijk syphilitisch, hetgeen wij geenszins gelooven, zoo lang niet kan worden aangetoond , dat door inentingen van deze vloeistoffen zonder tegenspraak syphilitische ziekten kunnen worden opgewekt (cn). Veeleer schijnen ons genoemde vloeistoffen aandoening der genitalia beveiligende voorzorgen der natuur en kunst bij en na de geboorte; 3°) wagens het menigvuldig voorkomen van syphilitische verschijnselen op die plaatsen van het kinderlijk ligchaam, welke niet met de moederlijke deelen in aanraking komen ; 4°) wegens den secundairen vorm, dien de syphilis bij het pasgeboren kind zoo vaak schijnt aantenemen , lot welks ontwikkeling voorzeker te weinig lijds verloopen is. Vcrt. (1) De syphilidis recens natorum palhogenia commentatio. Anct. Car. Frid. Haase. Lips. 1828. 8. (2) Med. Zeitung vom Verein f. Heilk. in Preussen. 1834. Nr. 49 en 80. (cu) Ofschoon John Hunter door proefnemingen bewees, dat het bloed van syphilitische lijders tot inoculatie ongeschikt is, bewijst dit nogtans hoegenaamd niet, dat daarom dit bloed niet als overbrenger der bies naar het foetus kan beschouwd worden. Tot verklaring van het eerste behoeft men slechts den verdunden staat in aanmerking te nemen, in welken het virus zich in het bloed moet bevinden. Buitendien heeft'ook de iehor van secundaire syphilitische zweren , volgens llunter cn Ricord, geen inoculerend vermogen , en niettemin zal wel niemand deszelfs syphilitische geaardheid willen ontkennen. — Wij zijn voorts te onkundig omtrent het verband, hetwelk tusschen lues en bloed bestaat, om de verandering van het laatste in de de longen vervangende placenta als beletsel tot den overgang der eerste te beschouwen ; de mededeeling evenwel van pokken en andere exanthemata febrilia, van moederlijke dyscrasiën etc. leveren bewijzen voor dc mogelijkheid van overdragt op dc vrucht. Vert. slechts ontmengd of slecht bereid te zijn. T. Bürns (1) gelooft insgelijks , dat de tinderen het menigvuldigst in den uterus besmet worden, zelfs wanneer men bij de ouders reeds sedert jaren geene duidelijke kenteekenen van syphilis meer vermag optesporen. In gevolge onzer overtuiging kleven wij het denkbeeld aan, dat den pasgeborenen door hunne syphilitische ouders slechts de eene of andere dyscrasie gedurende de zwangerschap wordt medegedeeld ; eene eigenlijke syphilitische besmetting vindt eerst gedurende of na de geboorte plaats. Hetzelfde schijnen d'Outrepont (2), Richard en Ratier (3) te gelooven; want eerstgenoemde zegt, dat in die gevallen, waarin hij , bij onzuivere geslachtsdeelen der moeder, den doortogt der kinderen bespoedigde , de besmetting derzelve steeds vermeden geworden is, en laatstgenoemde berigt, dat zich bij de kinderen, uit syphilitische ouders geboren, in het ,vondelingshuis te Parijs de syphilis altijd eerst geruimen tijd na dc geboorte vertoond heeft. Steinberg (4) deed eene waarneming, waaruit hij tot de mededeeling van het syphilitisch gif door de melk eener minne besloot; dit spreken wij echter onvoorwaardelijk tegen, daar talrijke waarnemingen bevestigen, dat door syphilitische minnen kinderen slechts dan besmet werden, wanneer na ontvelling der tepels zweertjes op deze ontstonden, of wanneer zij zweertjes in de mondholte hadden, en de kinderen kusten, of wanneer zij aan syphilitische huidziekten leden. In het hospitaal voor syphilitici te Parijs laat men de kinderen, wanneer slechts de tepels der moeder gaaf zijn, zonder bedenken door deze zogen, en is men tot de overtuiging geraakt, dat primaire syphilitische aandoeningen nooit door de melk worden overgedragen. Moeders met syphilitische cachexie deugen niet tot zogen , omdat eachectische vrouwen , van welken aard de kwaadsappigheid ook zij , slechts ongezond voedsel kunnen leveren. Wij zelve hebben dikwijls besmette moeders en minnen gezien, wier kinderen zoo lang door de borst goed gevoed geworden waren, en geen spoor van besmetting vertoonden, als de tepels niet met zweren bedekt werden ; dezelve kregen echter spoedig zweren aan de tong, aan het verhemelte, en in de mondhoeken, nadat deze zich vertoond hadden. Het vermoeden van eene «yphilitisclie besmetting kan bij pasgeborenen wel dikwijls uit de verwisseling van klierachtige aandoeningen met verschijnselen der lues voortspruiten. Leonhardi (5) droeg in de tweede vergadering van het gezelschap voor Natuur- en Geneeskunde te Dresden (in het jaar 1833) eene waarneming voor, van een kind van 14 dagen, hetwelk strophuli aan de vingers, coryza en huiduitslag over het ligchaam kreeg, en dat hij, toen 14 dagen later de uitvloeijing (1) John Burns Haodb. der Geburtsliiilfe mit Inbcgrif der Weiberund Kinderkrankheilen. Nach der 8. Orlg. Ausgabe, herausffegeben von l'rof. Dr. H. F. Kilian Bonn, 1834. 8. (2) Genieins. deutsche Zeitschr. fiir Geburtskunde. Bd. II. S. 109 und Bd. V. S. 64a. (3) Archives générales de Med. Paris, 1828. Mai. Toin.XYII. p. 37. (4) Neue Zeitsehrift fiir Geburtskunde. II. I. 1834. (3) Auszüge aus den Protokollen der Gesellschaft für Natur- und Heilkunde in Dresden. Jabr 1833. Dresden, 1834. 8. Mit 2 lithogr. Tafeln. 21 uit den neus bloedig en etterig werd , voor syphilitisch hield; meerdere der aanwezigen geloofden echter ten gevolge van ecnige dergelijke -waarnemingen , dat dit lijden enkel klierachtig zoude kunnen geweest zijn. Hetzelfde geldt misschien van de door Jaiw (1) en Guerard (2) aangevoerde bewijzen , die beide van vlakken en uitslag op de huid waren afgeleid. — Sciineider (3) nam op het einde van het jaar 1830 bij meerdere kleine kinderen van het vrouwelijk geslacht voortvretende zweren aan de schaamlippen waar, welke hij uit hoofde van derzelver spekachtig aanzien voor syphilitisch hield, die het echter, zoo als hij zich later overtuigde, toch niet waren, maar onder het wasschen met warme melk en waler en het herhaald bestrijken met rozenhonig en myrrhelinctuur (aa) genazen. Zulke waarnemingen behooren ons ten opzigte der onderkenning zeer voorzigtig te maken, want zij bewijzen, dat vele voor syphilitisch verklaarde kwalen het volstrekt niet zijn. Schüppf (4) zag in gevallen, waarin hij de uitwerkselen van geërfde syphilitische dyskrasie vermoedde, niet ligt eene sterk uitgedrukte syphilitische aandoening, dikwijls echter pustuleus-impetigineuse en klierachtige vormen, die hij zelfs als een amalgama, uit verschillende soorten van scherpten ontstaande, beschouwt, en wier syphilitisch karakter hij reeds deswegen in twijfel trok, omdat de kwikzilverbereidingen geene zekere genezing aanbragten. Hiernaar beoordeele men de gevallen van aangeboren syphilitische huiduitslagen, van welke Grüner (5), Hukter(6), Scdmalz (7), Kortcm (8), Alibert (9), Hüfelakd (10), Het (11), J. F. H. Aliiers (12) Verson en anderen melding maken (cm). (1) Ileckev's Literarische Annalen. 1828. Novbr. (2) r. Siebold's Journal. Bd. X. S. t>49. ^3) Ibidem. Bd. XV. S. 397. (4) Jahres-Beilrag zur praktischen Medicin nnd Chirurgie in Rinder- krankheiten. Pestb. 1841. S. 163. etc. ^S) Almanach fiir Aerzte und Nichtarzte. (6) Von den Venerischcn Krankhciten. S. 498, (7) Hufelond's Journal der prakt. Heilk. Bd. IV. Heft. 5. S. 498. 1797. (8) Ibidem. Bd. XX. St. 5. S. 31. 1804. (9) Les maladies de la peau. 1806. p. 201. (10) Journ. der prakt. Heilkunde. Bd. XLIV. St. I. S. 6. 1817. (11) Medic. chirurg. Transact. Vol. VII. p. II. 1816. — Med. chirurg. Zeitung. Salzbtirg 1817. Bd. IV . S. 334. (12) Ueber die Erkcnntniss und Kur der syphilitischen Haulkrankheilen 1832. S. 18. (cm) Onzes crachtens kunnen de waarnemingen der genoemde Geneeskundigen, alleen op beschuldiging van onjuiste onderkenning, niet maar zoo op eens met den banvloek bedreigd worden , zoo lang er geene meer degelijke bewijzen voor derzelver oniverslooting werden aangevoerd , en er geen vaste grond bestaat, waarom de opgemerkte verschijnselen voor scrophuleuse en niet voor syphilitische te houden zijn, te meer, wanneer de oorzaak bij de moeder duidelijk gegeven is, hetzij door syphilis manifesta of door lues larvata. Graetzer daarentegen noemt 1'lehck's opsomming der verschijnselen van de door dezen genoemde syphilis connata infantum voortreffelijk , wanneer hij zegt, dat dergelijke kinderen geboren worden met koperkleurige vlekken aan den anus, het perinaeum, het scro- Iïtj de pasgeborenen biedt de syphilis de volgende verschijnselen aan: gewoonlijk vertoonen zicli, wanneer de bcsmelting gedurende de geboorte plaats had , eenige dagen na dezelve, en wanneer het kind eerst later besmet werd, na onbepaalden tijd, de eerste sporen der ziekte aan die deelen , welke met de teederste huid bedekt zijn, b. v. aan de oogleden, lippen, in de mondholte zelve, aan den navel, den endeldarm en aan de geslachlsdeelen. Ook over de verdere oppervlakte de» ligchaams, voornamelijk (usscheu de vingers, pleegt zich de syphilis te verspreiden, en komt dan in den vorm van kleine puistjes te voorschijn die een rood, koperkleurig of loodkleurig aanzien , somtijds zelfs eene blaauwachtige kleur hebben , openspringen, eene scherpe en kwalijkriekende vloeistof uitstorten en voortvreten, zoodat zij vlakke zweren met stijle randen en witten spek acht igen grond vormen. Krijgen deze zweren een biaauwaehtig-rood, of wel een blaauwachtig-zwart aanzien, dan geeft zulks den overgang tot versterf te kennen. De huidoppervlakte vertoont vlakken van een koperkleurig aanzien, of de opperhuid verschijnt gerimpeld , of er treden papnlae of puisten van een eveneens koperkleurig aanzien te voorschijn, die gewoonlijk in verzwering overgaan. Dergelijke verzweringen komen ook voor aan de mondhoeken , den aars en de geslachlsdeelen, alsmede aan de tong, de lippen en het slijmvlies van den neus. Het slijmvlies van den mond verloont zich ligt ontstoken , gespannen en glanzend. Ook het slijmvlies van den neus zwelt op , zoo dat de kinderen niet in staat, zijn de lucht door den neus op te halen. Ontstaat bij kinderen eene venerische oogontsteking, dan wordt ook de oogappel aangedaan , waardoor dezelve zich van de gewone Blepharophthaltnia neonatorum onderscheidt. In het bijzonder is de syphilitisehe ontsteking van den oogappel gekenmerkt door eene fijne , bleekc , roosachtige roodheid van de selerotica, die het duidelijkst aan den rand van het hoornvlies zigtbaaris, en zich langzamerhand naar het achterste halfrond van den oogappel toe verliest. De pupil vernaauwt zich daarbij eenigzins en het hoornvlies wordt troebel. — Gedurende liet verder beloop der ziekte ontstaan builen aan het hoofd , aan de vingers en teenen , in de streek der nagelworlels , het ligchaam vermagert, het gezigt krijgt een oud aanzien , in de mondholte ontstaan spruw en zweren , de stem wordt lieeseh , het slikken en de ademhaling worden moeijelijk, uit oogen, neus en ooren vloeit eene dunne, etterige vloeistof, en op de geheele oppervlakte van het ligchaam komen gezwellen , scheuren , eelt en wratten tevoorschijn. De huid der billen , van den navel, aan de dijen , de schaamlippen en den balzak , aan den mond , in de handen en aan de voetzolen , verschijnt rood en gespannen (cutis tenxa chronica volgens Gölis). Had de ziekte reeds langen tijd geduurd , dan worden alle stelsels aangetast; en er ontstaan zelfs beengezwellen , die in beenzweer overgaan. De volgorde van deze verschijnselen is zeer onbestendig, en dikwijls zijn slechts enkele dcrzelve aanwezig. Als eenen bijzonderen vorm van de syphilis bij pasgeboren kinderen tuin of de vulva , soms aan hel geheele ligchaam ; deze vlekken gaan binnen een paar weken in vlakke, spukaehtige en voortvretende zweren over: niet zelden paren zich daarmede verzweringen in de fauees en aan de mondhoeken ; van daar de heesche slem, het nachtelijk schreeuwen, slapeloosheid, moeijelijke slikking, uittering en de dood. V&rl, beschrijft Maiioh (1) groote en uitpuilende puisten aan de vingers, welke gewoonlijk spoedig in ettering overgaan , en het verlies der nagels ten gevolge hebben; zoo zag Maiion een kind, hetwelk op die wijze al de nagels van eene hand , en drie van eenen voet verloren had. Haspeh verhaalt, dat hij in het vondelingshuis te Parijs eene soort van invreting aan de randen der nagels, als altijd aanwezig tecken van syphilitische besmetting , bij de pasgeborenen heeft waargenomen , welke het voorkomen heeft van zeer kleine aan beide zijden der nagels voortloopende zweertjes, en dit is waarschijnlijk slechts bij de hier door Maiion beschreven vorm van de venusziekte het geval. Op gelijke wijze zou eene eigendommelijke verzwering van de hielen ontstaan, die met eene hevige pijn begint, waarop de verzwering der huid volgt, waarna zich zoo lang platen van het celweefsel afslooten , tot de hiel bloot ligt. Ook Cafuron , Ricüard en Vf.rsom maken van dezen vorm der syphilis gewag. Van het beslaan van een syphilitisch lijden kunnen wij ons eerst dan overtuigd houden, wanneer er meerdere der verschijnselen, die wij zoo oven als kenteekenen der syphilis hebben opgegeven, te gelijk bij hetzelfde individu aanwezig zijn. Aan een enkel symptoom mag hier des te minder gewigt gehecht worden, daar deze ziekte ligt met cenen anderen ziekelijken toestand verwisseld worden kan, en verscheidene ziekten in verschijnselen onderling overeenkomen. Bijzondere vermelding vereischt in dit opzigt de syphililische oogontsteking, die niet altijd gemakkelijk van de uit andere oorzaken ontstane ophthalmia der pasgeborenen te onderscheiden is. Wij hebben eerst dan reden, de oogontsteking voor syphilitisch te verklaren , wanneer de afgescheiden vloeistof duidelijk etterig wordt, het lijden zelf snel verloopt, het hoornvlies zich spoedig verduistert , de randen der oogleden een gezwollen blaauwachfig-rood aanzien krijgen, wanneer zich aan de caruncula lacrymalis loodkleurige jdekken vertoonen, en de vaten der conjunctiva aderspattig opgezwollen zijn. Somwijlen wordt het hoornvlies aangetast, de vloeistof van het kristalligchaam vloeit weg , en het oog gaat op die wijze binnen weinige dagen verloren. Is men niet zeker overtuigd, of aan een der genoemde toevallen wezenlijk eene syphilitische besmetting ten gronde ligt, dan moet de gezondheid en levenswijze der ouders, het opsporen van kenteekenen van genezen venusziekte en de toestand waarin zich dezelve op dit tijdstip bevinden , den geneesheer de noodige opheldering verschaffen. De voorzegging is doorgaans bij pasgeborenen gunstiger dan bij volwassenen , doch dan slechts, wanneer de ziekte zoo spoedig mogelijk erkend wordt, en de geneesheer haar op eene doelmatige wijze behandelt. In het bijzonder hangt de voorzegging van vele omstandigheden af, waarop men dus vooral te letten heeft. Hoe aanmerkelijker de ziektetoestand der moeder , des te heviger is ook gewoonlijk de graad van besmetting van het kind; de aansteking door fluor albus zoude dus eene betere voorzegging gedoogen , dan wanneer het kind door sjankergif besmet geworden is. Hoe zwakker de ligchaamsgesteldheid van het aangetaste kind, des te (1) Sammlting auscrlescner Abhandlungen zuni Gebrauch für praktische Actzle Bd. XIX St. 3. und Bd. XX. St I. uit Memoires de la £ociété med. d'émulalion. Sée. ann. a Paris an VII. p. SI. minder rnai; men op cenen gunstigen uitgang hopen. — Syphilitiselie oogontstekingen hebben dikwijls het verlies -van het gezigt ten gevolge. Is de ziekte niet meer plaatselijk , maar heeft zij reeds het gehcele ligchaam aangedaan, dan is zulks ongunstig, daar de behandeling als dan altijd gevaarlijk is en de gezondheid van het kind ondermijnt. — Syphilitiselie zweren aan het hoofd en rhagades aan den aars zijn meer te duchten , dan wratten ; als de gevaarlijkste verschijnselen worden echter zweren in den omtrek van den navel en van het heiligbeen beschouwd, die wel is waar zelden voorkomen , wanneer zij echter verschijnen , gewoonlijk spoedig den dood ten gevolge hebben. — Voorts is het een slecht vooruitzigt, wanneer er complicatien aanwezig zijn; onder deze is vooral de atrophie gevaarlijk, zoo als ook doorloop , slaapzucht, onvermogen om te zuigen , verettering van den oogappel zeer te vreezen, zijn. De van eene lievige aandoening van bet slijmvlies van den neus afhangende coryza is insgelijks een gevaarlijk verschijnsel. — Sjankers aan de liphoeken , in den mond en aan bet gehemelte doen gewoonlijk gecnen gunstigen afloop verwachten, vooral dan niet, wanneer de kleur van den mond blaauwzwart wordt. — Zweren in het inwendige van het oor zijn bedenkelijk , daar zij ligt caries ten gevolge hebben. — Eindelijk verkondigen bijkomende sluipkoortsen, bij welke het kind spoedig vermagert, bijna altijd den dood. De genezing der syphilis is bij pasgeborenen op velschillende wijzen beproefd geworden. Eensdeels namelijk heeft men beproefd kinderen te genezen, door de moeder of zoogster met kwikzilver te behandelen; ten andere hebben verscheidene geneeskundigen de kinderen, naar het voorstel van Rosemstein, gevoed met de melk van geiten , bij welke men kwikzalf had ingewreven, en eindelijk heeft men den kinderen onmiddellijk de noodigc geneesmiddelen toegediend. De behandeling der moeder of minne is dan slechts doelmatig , wanneer van deze de besmetting uitging, of wanneer zij eerst door het kind besmet werden , of eindelijk wanneer men eene besmetting doorliet kind wil voorkomen. Eene gezonde min met kwik te behandelen , of door het kind te laten besmetten , is nimmer te verdedigen. Aan het kind kan voorts de behandeling van de minne of moeder met kwik volstrekt geen nut doen , want de naauwkeurigste met de melk van dusdanige personen ingestelde scheikundige proeven hebben bewezen, dat niet het geringste spoor van kwikzilver in dezelve bevat is. — Deze laatste omstandigheid bewijst het nutlelooze en belagchelijke tevens van de tweede geneesmethode van de door syphilis aangetaste pasgeborenen , namelijk door de melk van eene met kwikzilverinwrijvingen behandelde geit. Onbegrijpelijk komt het ons voor, dat Cliet (1), die toch zelf opgeeft, dat alle proeven , om de venerische ziekte bij kinderen door de melk van met kwikzilver ingewreven geiten te genezen , in Lyon zoo wel als te Parijs mislukt zijn, de behandeling door de min voor de beste houdt, en het voorstel doen kan , om het kind zelf voor het tweede of derde levensjaar geene passende middelen tegen deze ziekte toetédienen. Simon jun. beweert wel is waar, dat de kwik door de melk tot het kind overgaat, maar (1) Comple-reüdti médieo-cliirtirg. des observalions reeeuillies dans la salie des 1'illes-mères de l'liópllal généial de la Cliarilé de Lvon. etc. Lyon. 1823. voegt hij deze bewering de opmerking, dat de melk van zulke minnen niet voedend is, en dat de kinderen dikwijls kwijnden en vermagerden. Pu. Düpp bekent daarentegen, dat alle proeven die hij gedaan heeft, oin door behandeling der zogende moeder met kwik het kind te genezen, mislukt zijn; en Versom, die dergelijke proeven instelde, deelt ons mede, dat de syphilitische kinderen , welke hij door hunne zoogsters behandelde , meestal eene prooi des doods werden. De grootste aanprijzing verdient volgens ons inzien, zoo alsook Ricnter meent, de kuur, die ten doel heelt, de besmetting van het kind door de syphilitische moeder gedurende de verlossing te voorkomen. Dit geschiedt door reiniging der scheede door middel van wasschingen , volgens Richter , met eene verdunde oplossing van den helschen steen of van de sublimaat; bij drooge verlossing, door inspuitingen van olie ; bijsjankers door besmering derzelve met kwikzalf, voor dat het kind tot derzelver zitplaats gedrongen is; en bij eene langzame verlossing, door bespoediging van dezelve door middel van de tang , om het kind voor de langere inwerking van het venerisch gif te vrijwaren. Na de geboorte past het zorgvuldig reinigen van het kinderlijk ligchaam door dikwijls aangewende baden, cn zelts het wasschen van die plaatsen van het ligchaam, die met sjankers in aanraking komen, mei zeer zwakke oplossingen van nitras argenti cn sublimaat. Hiciiard liet bij het begin deiverlossing, na het inbrengen van het speculum uleri, alle syphilitische zweren der scheede met salpeterzuur zilver aanstippen, inspuitingen met een afkooksel van althaea of lijnzaad of eene verdunde oplossing van de chloorkalk doen, cn nog daarenboven uit voorzigtighcid het kind met verdund sublimaatwater wasschen. Tot inwendig gebruik voor het kind zijn insgelijks de zachtere kwikbereidingen noodig, b. v. de mercurius solubilis Hcihnemanni, en de mercurius dulcis , dagelijks twee tot driemaal | — j — | grein. Deze middelen, vooral het eerste, kan men aan kinderen gcruimen tijd achtereenvolgende doen voortgebruiken , naar mate het de noodzakelijkheid vereischt, daar kinderen de kwikbereidingen gewoonlijk beter dan volwassenen verdragen, en er niet ligt speekselvloed ontslaat. Desniettemin zijn wij in gevallen , waarin de aanwending van de kwik langeren tijd moet voortduren , altijd zoo voorzigtig , van tijd tot tijd eenige dagen met het gebruik te doen ophouden, opdat zich ook zelfs niet eens voorboden van speekselvloed zouden kunnen vertooncn (civ). Daarenboven moet men voor het warm houden , voor eene passende diëet, voor naanwgezette zindelijkheid gedurende de ganschc kuur, vooral voor de dagelijksche aanwending van warme melk- cn zemelenbadcn, en voor doelmatige middelen tot de nakuur, die naar het individu zelf cn naar den gezondheidstoestand van hetzelve moeien bepaald worden , zorg dragen. De behandeling der 'syphilis iieonatorum zonder kwikzilver werd, volgens Döpi-'s opgave, in het keizerlijk vondelingshuis te Petersburg dikwijls , maar altijd zonder gevolg beproefd. (civ) Men zij opmerkzaam op de ziekelijke gevolgen, die door liet misbruik van hel kwik zelf luimicn Ic weeg gebragt worden , doordien deze Volgens Billartl zich myt dezelfde verschijnselen kunnen openbaren , waarmede syphilis zich vertoont, heigeen ook hij volwassenen door menigvuldige waarneming is bevestigd geworden. fert. Meerdere geneeskundigen, vooral van vroegeren lijd, en onlangs G. C. vak de Kasteele (1) stelden het gebruik van de sublimaat en van andere hevig werkende kwikbereidingen voor ; deze zijn echter , (en minste inwendig toegediend , voor de kinderlijke bewerktuiging niet geschikt , en moesten steeds vermeden worden. Anders is het gesteld met de sublimaatbaden, welke b. v. Max. Hum in het hospitaal voor kinderen te Petersburg , bij. algemecne besmetting van een tweejarig kind, buitengewoon werkzaam vond (2). Ook Hieder (3) deelt ons de genezing mede van vijf syphilitisehe pasgeborenen door sublimaatbaden (dagelijks twee, en in ieder 2—3 drachma's sublimaat) binnen 14 dagen; en ook Richard nam met goed gevolg daarmede proeven. Het verderfelijkst is echter de berookingsknur met kwik , die niet een volwassenen goed verdragen, ofschoon de geneeskundige faculteit te Parijs de kwikzilverberookingen bij uitstek , boven alle inwendig te gebruiken kwikzilverbereidingen , aanprees (4). Even als de kwikinwrijvingen, is ook de smeerkuur bij kinderen af te keuren, daar de kinderlijke bewerktuiging door deze behandeling sterk aangetast , en de gezondheid dikwijls voor het geheele leven vernietigd wordt. In ieder geval vordert deze wijze van behandeling, welke Sihon en Smöpff zeer in hunne bescherming nemen, zeer groolc voorzigtigheid. Tot het verbinden der zweren is het sublimaatwater (mercur. sublim. eorros. gr. j. Aq. desiillat. unc. ij-.iv) het geschiktst. IUtier (5) deelt uit Hicord's kliniek mede , dat het eenvoudige iodiumkwikzilver in de syphilitisehe aandoeningen der kinderen , vooral tegen de mukeuse papula en de pustuleuse syphiliden , als de meest gewone vormen in het eerste levenstijdperk, genoegzaam specifiek werkt, en geene gevaarlijke consecutive toevallen te weeg brengt. senöpff roemt de werking van den gyrupus. mercur. iodat. (Syrup. mercur. iodat. dr. j. Aq. destill. unc. ij. M. S. des morgens en des avonds 1—2 theelepels vol, in veel water in te nemen), welke geene aanhoudende speekselvloed zoude veroorzaken. Capuron schrijft aan het acidum muriaticum oxygenatum veel grootere geneeskundige werkdadigheid toe dan aan kwikbereiding , en schrijft hetzelve hetzij aan de moeder of minne alleen of aan het kind ten gelijken tijde voor. Het kind moet daarvan 5\ grein innemen , met welke gift men langzamerhand tot 5i—r J— r|—\ moet opklimmen , naar mate het kind de manbare jaren nadert. Wij stemmen daarmede , ten minste ten opzigte van de zuigelingen , niet in. In hoe verre het noodig zijn mogt, met de aanwending der kwikmiddelen bij doorloop, moeijclijk tandenkrijgen, en andere kwalen op te houden , moet door bijzondere omstandigheden bepaald worden. Mogt door het gebruik van de kwik, wanneer zij langen tijd achtereen is gebezigt, onvermoed bij het kind speekselvloed ontstaan, dan moet (1) Boerliaave, Tijdschrift. Jaarg. I. 1838. 2 Aflov. (2) Schmidt's Jahrbiicher. etc. 1853. Bd. VIII. S. 211. (3) Heidelbergcr Mediein. Annalen. Bd. V. Ileft. 3. (4) Gardaue, Détail de la nouvelle direction du bureau des nuuriees de Paris 177!). — Vergelijk Sanimlung aiiserles. Abbdl. iinn Gebratieh für prakt. Aerzle. Bd. II. St. 4. 1782. (5) Laneette frainjaise. 1834. No. 615. men met de aanwending van dit middel ophouden, zachte ontlasting bevorderende stroopjes voorschrijven, en slechts in geval van nood, zwavellever laten innemen. Voor de aanwending van het opium , hetwelk Heske in kleine giften aanprijst, moeten wij intussehen waarschuwen, daar het voor de kinderlijke bewerktuiging volstrekt niet past. Feiler raadt een grein campher en § grein extr. opii aquos. bij eene emulsie van een half ons zoete amandelen op 4—5 oneen water, te voegen, en dit mengsel theelepelsgewijze te laten innemen. Ten opzigte van de behandelin" der verschillende plaatselijke aandoeningen is het in het oog te houden" dat dezelve altijd moeijelijker is dan bij volwassenen. Zoo' vordert h. v. de plaatselijke behandeling der mondzweren groote voorzigligheid, daar de kinderen de aangewende uitwendige middelen ligt inslikken. Wat de voeding van pasgeboren syphilitische kinderen aanbelangt, is het aan geenen twijfel onderhevig, dat de voedingswijze door de melk eener gezonde min boven iedere andere wijze van voeden veel vooruit heeft. Dörr zag al de kinderen , aan welke de borst onttrokken werd , sterven ; de min moet echter in ieder geval door kunsttepels voor de besmetting gevrijwaard worden. Dat zonder dezen voorzigtigheidsmaalregel de minnen door de kinderen kunnen worden besmet, wordt onlangs door BocciucoERT (1) op eene onwederlegbare wijze bewezen. In de syphilitische oogontsteking is behalve de algemeene behandeling, in de aanwending der kwikmiddelen beslaande, nog eene bijzondere of uitwendige noodzakelijk, welke zich geheel en al tot het oog bepaalt. Dezelve bestaat daarin , dat men door herhaalde behoedzame reiniging het oog van de etterige stof, welke op het hoornvlies invreet, veel°tot vernietiging van het oog bijdraagt, daarbij ontsteking en pijn vermeerdert, en ligt tot blindheid aanleiding geeft, bevrijdt. Dit reinigen geschiedt door betten met warme melk, en wanneer de oogleden aaneengekleefd zijn, door het voorzigtig openen van dezelve, en het indroppelen tusschen den oogappel en de oogleden. I« de ontsteking geweken, de pijn echter nog hevig, dan is het dorlmatig, aan bet kwikzilver eene kleine hoeveelheid extr. hyoscyam. toetevoegen , en uitwendig , volgens Hecker (2), een oogwater uit tnercur. sublim. corros., opium en mucil. sem. cydonior. aan te wenden. Bovendien is de voorziglige aanwending van de versch bereide roode kwikzilverzalf raadzaam en weldadig. 22) De spruw der pasgeborenen (Aphthat;.) Zonder ons bij die soort van spruw op te houden , door welke ook volwassenen bij gevaarlijke ziekten plegen te worden aangedaan , welke dan een zeer ongunstig verschijnsel is , zullen wij hier ter plaatse slechts over de spruw der pasgeborenen het woord voeren, welke eenen bijzouderen ziektevorm daarstelt (cv) en gewoonlijk de kinderen in de eerste 14 dagen van hun leven aandoet. (1) Revue medieale. Paris 1841. Mai. (2) Hufeland's Journal der prakt. Heilkunde. Bd. I. St. 3. S. 3S0. (cv) Van hier Baleman's verdeeling der aphthae in a. laclanliiini en a- adultoruni , van wier eigenlijke ondersclieidingstcekenen echter door de ons bekende Schrijvers geene melding wordt gemaakt, zoodat het verreweg menigvuldiger voorkomen dezer ongesteldheid bij zuigelingen als liet grootste Ook bij de spruw der pasgeborenen komen verschillende vormen Voor, te welen goed- en kwaadaardige, welke laalste onder den naam van Sovr zal beschreven worden. In ons vaderland , wordl bijna enkel de eerste vorm waargenomen, welke zich door de navolgende verschijnselen te kennen geeft. Gewoonlijk vertoonen zich , nadat het kind gedurende een of meer dagen onrustig geweest is, het eerst aan de binnenvlakte der lippen en de oppervlakte van de tong enkele kleine ronde vlakken of blaasjes, welke allengskens in aantal toenemen , zoodat dikwijls de lippen aan derzelver geheele binnenvlakte, de mondhoeken , het tandvleesch , de geheele tong, de binnenzijde der wangen, het gehemelte en de keel daarmede bezaaid zijn, en al deze deelen somwijlen volkomen wit voorkomen, zonder dat van de eigenlijke kleur der tong iets meer te zien blijft. Bij eenc zoodanige uitbreiding van de kwaal wordt het zuigen aan de borst voor hel kind moeijelijk en pijnlijk; het is niet in slaat aanhoudend voorttezuigen , maar schreeuwt, en laat den tepel, nadat het een oogenblik gezogen heeft, altijd spoedig weder varen. Meerdere geneeskundigen willen de spruw ook op den slokdarm, de maag en hel darmkanaal verspreid hebben aangetroffen , en wij zelve ontdekten meermalen enkele aphthae aan den endeldarm , zoo als ook niet zelden dergelijke, na het toedienen van afvoerende middelen, in de ontlaste stoffen aanwezig zijn. — (iirardin (1) vond bij een kind van 3 a 4 dagen de spruw in den slokdarm en darmen , zonder dat daarvan in den mond iets te bespeuren geweest was , en besluit daaruit, dat de spruw zich het eerst in het darmkanaal ontwikkelen en van daar tot den mond voortzetten kan. Meestal schijnt zich de spruw nogtans niet tot in de maag, of tot in het darmkanaal uit te strekken; want Billabd had gelegenheid 214 aan spruw gestorven kinderen te openen , en vond slechls in drie gevallen sporen der ziekte op het slijmvlies van de maag, en slechts tweemalen in de dunne darmen. Is de hals , de slokdarm en luchtpijp met spruw bezet, dan neemt men eene heesche stem , braken, zwelling van den hals, en een daarvan afhangend moeijelijk slikken en ademhalen waar. Komen enkele blaasjes aan de teeldeelen voor, hetgeen wel zelden het geval, somtijds intusschen waargenomen is, dan ontstaat ligt moeijclijke pislozing. In de meeste gevallen verloopt de spruw zonder koorts, ja zelfs ontbreken somtijds alle algemeene ziekteverschijnselen , voornamelijk dan, wanueer de spruw niet zeer uitgebreid is. Vloeijen de blaasjes echter in dier voege ineen, dat het geheele slijmvlies daarmede bedekt is, dan lijdt bovenal de voeding; de kinderen vermageren, worden bleek , braken of hebben doorloop en kunnen daardoor in levensgevaar geraken. Somtijds nemen de amandelen en de luchtpijp aan de ontsteking deel, hetgeen men duidelijk uit eenen piependen toon der stem bij het schreeuwen kan bespeuren. punt van verschil in aanmerking komen moet ; terwijl namelijk , volgens //«feland, de meerdere teer- en losheid \an liet slijmvliesweefsel eenc der voorbeschikkende oorzaken tot derzelver spoediger ontwikkeling in dien leeftijd uitmaakt, waarbij overigens de heviger werkende invloeden , aan welke bet geheele spijsverterings-kanaal is blootgesteld , alsmede de grootere plasticiteit in het algemeen bel hunne zullen bijdragen. f'ert. (1) Observalions sur les maladies des enf'ans, par M. Véron. Paris, premier. Cahier. 1828. 8. Do besmettende kracht van de spruw is door meerdere geneeskundigen in twijfel getrokken, doch schijnt intusschen te bestaan, doordien "bij moeders, welke de daarmede bchebtc kinderen zogen, somtijds spruw aan de borsttepels ontstaat; de besmetting is echter slechts bij onmiddellijke aanraking waargenomen. — Elsüsser nam een geval waar, waarin eenc kraamvrouw , welke haar aan spruw lijdend kind zeer dikwijls kuste, de spruw aan do lippen kreeg, waardoor intusschen harealgémeene gezondheidstoestand niet gestoord werd. Wat het wezen van deze ziekte betreft, dezelve is van oudsher algemeen als een plaatselijk lijden, vooral van de mondholte beschouwd geworden, hetwelk gewoonlijk binnen zeven tot negen dagen zonder gevaar verloopt, als wanneer de blaasjes weder van elkander afgezonderd staan en allengskens verdwijnen. IIeske beschrijft de spruw als kleine blaasjes, die met de verschijnselen van eene plaatselijke aandoening der mondholte in verband staan en uit storingen der'reproductie hun ontstaan nemen. Deze storing der reproductie zoude door onzindelijkheid , ziekelijke geaardheid der melk , ondoelmatig voedsel bij zonder moedermelk grootgebragte kinderen, door gemoedsaandoeningen van zogende moeders, verzuimde ontlasting van het meconium, verkoudheid en bedorven lucht opgewekt worden. Ook ScHaFKR (1) gelooft, dat de aanleiding tot liet ontstaan der spruw bij pasgeborenen in de buitenlucht tc zoeken is , welke op het teedere vlies van de keel als het ware bijtend zoude inwerken. — Wendt brengt de constitutio annua mede in rekening; yiij zijn echter van gevoelen, dat deze op den in onze streken voorkomenden vorm van spruw volstrekt geenen invloed heeft, daar dezelve als eene plaatselijke ziekte van de mondholte duidelijk , zoo als ook Jörg enCarus gelooven, door onzindelijkheid , ondoelmatig voedsel, vooral door stroopjes en dotjes voorlgebragt wordt, en zonder twijfel bij eene zorgvuldige diaetetische behandeling kan worden voorgekomen. Het zeldzaamst worden derhalve die kinderen door de spruw aangetast, welke door hunne moeders ot door minnen gevoed worden , zonder dat hun daarbij kunstmatig voedsel wordt toegediend ; intusschen mogen de moeders of minnen niet ziek en niet gemenstrueerd zijn , geene verhittende dranken gebruiken, en niet door hevige gemoedsaandoeningen verontrust worden. Ook Fiunz v. Sidorowicz (2) bevestigt het, dat bij groote zindelijkheid in het gesticht voor verloskunde te Weenen geenc spruw voorkwam. Deze bewering is ook van meerdere verloskundige gestichten uitgegaan ; intusschen valt daarbij optemerken, dat de pasgeborenen bijna overal 14 dagen na derzclver geboorte met htinne moeders worden weggezonden, en dat de spruw niet zelden nog in de derde of vierde week des levens en nog later tc voorschijn komt. Ten opzigte van de causa proxima geloofden vele geneeskundigen aan de slijmklierljes of slijmblaasjes in de mondholte der pasgeborenen de schuld te moeten geven, zoo als Jaiin b. v. een asthenisch lijden der slijmklierljes aanneemt, en nog zeer onlangs Verok insgelijks den (1) Ilufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1816. April. (2) Die mit den K. K. allgemeinen Krankenhaus vcreinte K. K. Gebaranstalt fiir zablende Sehwangere , Gebarende und VVöchncrinnen zu Wien in ihren Ergebnissen uud Leistungen walirend den Jaliren 1822 182S von Fr. v. Sidorowicz. Wien, 1826. 8. Mit 2 lithogr. Tafelu. zetel der spruw üi de slijmblaasjes zocht. Billard zoekt de oorzaak \an de spuw in eene ontsleking van de folliculi mucosi, welke in liet slijmvlies gelegen zijn (cvi), en F. Barrier (1) deelt in hetzelfde gevoelen. Hufilasd gat' eene cigendoimnelijke anomalie der huidafscheiding en reproductie op de inwendige oppervlakte van den mond als de naaste oorzaak op. — Stoll heeft zelfs de meening geuit, dat de grondstof van de spruw en van het gierst uitslag eene en dezelfde zijn zoude. — Raü brengt de spruw tot de exanthemata en verklaart de vorming van de weeke zwammige korsten daaruit , dat de slijmvliezen geene opperhuid bezitten. — Pieper sluit zich aan het gevoelen van Willax aan, in hetwelk ook Gdersakt deelt, volgens hetwelk de spruw als een puislvormig uitslag zoude moeten beschouwd worden, hetwelk op de slijmvliezen te huis behoort, doordien geen enkel blaasje zich verder dan het epithelium der mondholte uitstrekt, maar daar ophoudt., waar het epithelium aan de epidermis vau de uitwendige huid grenst. Ook P. Frakk en Naumank (2) stemmen daarin overeen, dat men de spruw als eene uitslagziekte moet beschouwen, zoo als ook IIouhbausi en C. W. Ddvell (3) zeggen , dat het spruw-esanthem onder versterkte pis- en speekselafscheiding te voorschijn treedt. — Wedekikd (4) schrijft voornamelijk aan de vochtige lucht de schuld toe, en Boeruaave en Stoll beweren , dat deze aandoening in noordelijke, moerassige streken, bij warm regenachtig weder het meest voorkomt; terwijl Feiler stelt, dat de spruw in warme streken slechts zeer zelden zoude voorkomen. — Lelet (5), welke de verhouding tusschen de warmte der lucht en het verschijnen van de spruw in het vondelingshuis, gedurende het jaar 1822 tot en inct 1826 opgeeft, trekt daaruit het besluit, dat deze ziekte bijna in ieder jaargetijde even menigvuldig voorkomt , in de zomermaanden echter in menigvuldigheid en hevigheid iets schijnt toetenemen, waarmede ook Heyfelder's waarnemingen overeenstemmen. Jörg vergelijkt de spruw met de schimmel op bedorven brood.— Jahn (6) beschouwt dezelve, even als de paddestoelen en zwammen in het plantenrijk , als woekerplanten, dio onder eigenaardige voorwaarden worden voortgebragt. (evi) Dit door verscheidene gcnccsheeren gevolgd denkbeeld wordt na eene meer naau» keurige onderzoeking ook door onzen Groningsclien Hoogleeraar Sebastian wederlegd , die dc aphthae als het gevolg beschouwt eener afscheiding van plastische lyinpha, geheel onafhankelijk van de slijmblaasjes. Tevens houdt de Hoogleeraar Suringar Sen. het niet voor waarschijnlijk, dat de folliculi mucosi de zitplaatsen der spruw zijn zouden, op grond , dal zelden of nooit daar aphthae gevonden worden , waar juist de folliculi in groole mate aanwezig zijn, zoo als in de pars pyloriea der maa", in het duodenum en de overige dunne darmen. Vert. (1) Traité pratiqne des maladies dc 1'enfance. Paris 1812. Tom. II. p.55. (2) Handb. der inedic. Klinik. Bd. IV. I. Abtli. Berlin 1854. (3) Chr. Guil. Düvell, Diss. de aphthis. Berol. 1829. 8. (4) De mórborum priniarum viaruin vera notitia et curatione. Diss. Norimberg. 1792. (8) Répertoire général etc. Bd. III. S. 145. tind Bd. IV. S. 16. Vergelijk Gcrson und Julius, Magazin 1828. ó. Heft. S. 073. (6) Htifeland'$ Journal. 1826. Juni. Dat eene ontsteking van het slijmvlies van den mond het verschijnen van de spruw voorafgaat , laat zich daaruit opmaken, dat de kinderen een of meer dagen voor het uitbreken der ziekte zeer onrustig zijn, veel schreeuwen, eene ongewone droogte, hitte en meer donkerroode 'kleur van de inwendige vlakte der mondholte vertoonen , en bij het zuigen aan de borst pijn schijnen te hebben, zoodat zij den tepel weder loslaten en een klagend geschreeuw doen hooren. Na eenigen lijd vormen zich enkele verhevenheden , die zich zoowel door het gezigt als door het; gevoel laten onderscheiden. — Bjllard houdt deze verhevenheden voor ontstoken folliculi mucosi en schildert de vorming van de eigenlijke spruw daaraan geëvenredigd af. Volgens hem komt uit de uitlozingsbuizen van dezelve eene witte en etlerachtige slof te voorschijn, welke bet tweede tijdperk der ziekte , dat der zwecring, kenmerkt. Staan de blaasjes op zich zelve, dan kan men somwijlen duidelijk eenen kleinen ontstoken kring in den omtrek van het exsudaat waarnemen. In eenige gevallen dringt uit de slijmbeursjes , in plaats van de wiltc stof, een weinig bloed, waardoor bruine korsten gevormd worden , die zich van de kleine korsten bij koud vuur voorkomende , daardoor onderscheiden, dat er niet, zoo als bij deze, een verlies van zelfstandigheid plaats heeft. Vermindert de ontsteking, dan verdwijnen de zweertjes , zonder zigtbare sporen achter te laten. Wel is waar vindt men somwijlen schijnbare diepten, welke achterblijven; deze spruiten echter voort uit de verdikking en zwelling van de ontstoken randen. Verson (1) nam bij het verdwijnen van de spruw, aan den hals, stuit of aan de heupen een knobbelvormig uitslag waar, dat korten tijd aanhield, en hetwelk hij geneigd is als eene crisis te beschouwen. De voorzegging verschilt naar de soort van spruw. Is deze goedaardig dan is zij zelden gevaarlijk en verdwijnt bij eene behoorlijke diaeletische verpleging bijna altijd weder spoedig, zonder eenig nadeelig verschijnsel achlertelalen, behalve dat het kind gedurende den tijd, dat de ziekte hare hoogste ontwikkeling bereikt heeft, door onvermogen van behoorlijk aan de borst te zuigen , en zelfs van het aangeboden voedsel behoorlijk te verteren, cenigermate minder gevoed wordt. Intusschcn kan men wel met zekerheid zeggen, dat deze vorm van spruw op zich zelve niet ligt levensgevaarlijk wordt, cn dat wanneer kinderen aan deze kwaal sterven , eene andere oorzaak aan den dood schuld gehad heeft. Zeer gunstig is het altijd, wanneer de spruw na zeven tot veertien dagen weder verdwijnt; komt dezelve echter gedurig op nieuw weder te voorschijn, cn duurt dezelve op die wijze weken, ja zelfs maandenlang voort, dan neemt de ziekte uit een dieper lijden van het wedervoortLren{•ingsstelsel haren oorsprong, en vordert eene andere behandeling. Üosektiial (2) oppert het denkbeeld, dat de spruw niet ontstaat, zonder dat er te gclijker tijd aandoeningen van de spijsverteringswerktuigen aanwezig zijn, of dat zij de oorzaak van zoodanige aandoeningen, of gelijktijdig het gevolg i3 van de aetiologische momenten, waaraan deze laatste haar ontstaan te danken hebben. De ziekte heeft des te minder te beduiden , hoe rustiger de kinderen gedurende dezelve zijn, hoe minder (1) Der Arzl am Krankenbelt der Kinder. Bd. I. Wien, 1838. 8. S. 71. (2) Medicin. Conversalionsbl, des wissenschaft!. Vereins fiir Aerzte und Apotheker Meckleuburgs. Jahrg. 1841. Bd. 11. No. 8. Aug. S. 101. hevig de hilte in den mond is, hoe minder zij in het zuigen aan de borst worden verhinderd , en hoe minder het slikken en ademhalen door dezelve gestoord worden. Kwade teekenen zijn het altijd , wanneer er hevige koorts ontstaat; wanneer de spruw eene vuile kleur aanneemt (cvn); wanneer zich in de mondholte onlvellingen vertoonen , de adem kwalijk riekend wordt, lippen en tong koud op het gevoel zijn , de ademhaling moeijelijk is en andere kwalen zich hij de bestaande voegen. Voorts verdient in aanmerking te komen, of het mogelijk is, de oorzakelijke momenten te verwijderen, of het zieke kind anders gezond en sterk of van eene zwakke ligchaamsgesteldheid zij, of de spruw zich over het gehecle darmkanaal verspreidt, of er doorloop ontstaat, of het kind met een kleverig zweet bedekt wordt, of de krachten zinken , of zich verschijnselen van flaauwte vertoonen enz. Bij de symptomatische spruw rigt zich de voorzegging naar het grondlijden. Onder de complicatien der spruw bij pasgeborenen moet naar Rac vooral die met roos gevaarlijk zijn ; hetzelfde geldt van de verbinding met maagverweeking , die Buscii (1) doodelijk zag afloopen. Zoo als reeds herinnerd werd , kan men het uitbreken der spruw altijd voorkomen , en wel daardoor , dat men voor zindelijkheid van het kind zelf, van de min (vooral van hare borsten) en de kinderkamer* zorgt, de kamers namelijk vlijtig lucht, de moeders en minnen het genot van geestrijke dranken, van zure en andere ondoelmatige voedingsmiddelen ontzegt, voor behoorlijken stoelgang van het kind zorg draagt, en het noch van eene dot, noch van spoedig zuur wordende spijzen laat gebruik maken. Een geheel onbeduidend schijnende, doch desniettemin gewigtige voorzigtigheidsmaatregel is het nog, de zuigelingen niet slapende aan de borst te laten liggen, daar zij dan melk in den mond houden, die zuur wordt, en zeer spoedig tot het ontstaan der spruw aanleiding geeft. — Oin dezelfde redenen zijn de stroopjes nadeelig. — IIenke stelt voor, de mondholte van het kind dikwijls door middel van een in koud water gedoopt lapje te reinigen, in plaats van hetwelk men zich ook van een aftreksel van een of ander specerijachtig kruid kan bedienen , b. v. van de venkel, van welke men het kind zelfs somtijds een lepeltje vol kan laten inslikken. — Blasius slaat tot het uitwasschen van den mond een in een aftreksel van salie gedoopt stukje zwam voor. Wanneer Feiler den raad geeft, zich daarbij van suiker te bedienen, zal dit wel eene vergissing zijn, en wij zouden evenmin van dit als van een ander middel, hetwelk hij opgeeft, namelijk van een mengsel uit het sap van de rammenas en honig, ter reiniging van de mondholte, willen gebruik maken. Bovendien kan het bestrijken der tepels van de moeders met allerlei sappen, hetgeen zoo dikwijls door vroedvrouwen aangeraden wordt, om de kinderen daardoor gemakkelijk tot zuigen te bewegen, tot het ontstaan der spruw aanleiding geven. Ook mag men niet over het hoofd zien , dat slecht gevoede kinderen het meest (cvn) Bij deze wankleurigheid moet men in het ooghouden, dat een galachtig beslag of de uitstorting van eenig bloed of bloederig vocht aan de aphthae soms een geel, rood of bruinachtig aanzien kan geven , zonder dat zulks eenige vrees voor gevaar behoeft optewekken. Vert. (1) Neue Zeitschrifl für Geburtskunde. Bd. V. Heft. 2. S. 288. door de spruw worden aangedaan, enten gevolge van dezelve afrophisoh worden. Deze kinderen worden daardoor gered, dat men hun ter behoorlijker tijd gezonde minnen bezorgt. Is de spruw reeds in genezing overgegaan , dan zorge men, dat ook dan nog alle opgegeven diaetelische voorzigligheidsmaatregelen streng worden opgevolgd (cvm), omdat anders de kwaal altijd wedér op nieuw pleegt te voorschijn te komen. Ten opzigte van de "geneeskundige behandeling, verheze men vooral de onlstekingaehtige natuur van deze ziekte niet uit het oog, en late den mond door middel van een in decoct. althwie gerstenwater of verdunde melk gedoopt dun bundeltje pluksel bestrijken. 'Wil de spruw voor deze middelen niet wijken, dan gaat men tot de aanwending van krachtigere over. Nabmann'raadt eene zachte bevordering van de gastrische afscheidingen in het berin der ziekte aan, omdat daardoor dikwijls de in het darmkanaal aanwezige prikkelende sloften verwijderd worden , voor dat zij no" eenen nadeeligen invloed uitgeoefend hebben. Daartoe zonden ligte°emetica en zacht ontlasting bevorderende middelen dienstig zijn. In het tweede tijdperk der ziekte, wanneer zich de spruw reeds geheel ontwikkeld heeft, en de ontsteking gewoonlijk geweken is , doen de slijmige middelen geen nut meer , doch men moet alsdan tot de aromatieke wateren , en waar deze niet voldoende zijn, tot nog sterkere middelen zijne toevlugt nemen. Twee zeer oude voorschriften zijn het mengsel van borax cn van spir. vitrioli met rozenhonig. Het eerste mengsel is het meest gebruikelijke, cn wij zagen dikwijls na de aanwending van hetzelve de spruw in eenen dag verdwijnen ; zeer dikwijls echter keert de ziekte terug, en wel dan het meest, wanneer de oorzaak niet verwijderd werd of de kwaal niet in den grond genezen was. Van de vermenging van vitrioolspiritus met rozenhonig wil IIeyfelder in het Hospice des enfans trouvés minder nut gezien hebben ; dit mengsel past ook meer bij de in typhus voorkomende spruw; bij zuigelingen echter gewoonlijk uit dien hoofde niet, omdat de mineraalzuren met het gebruik der moedermelk niet strooken. Blasics stelt als penseelvocht een mengsel uit gelijke deelen kalkwater en gewone siroop voor. Bij groote gevoeligheid van de zieke oppervlakte verklaart zich B. voor de aanwending van van Swieten's mengsel uit room , geel van ei en syrup. papav. bestaande. Behalve deze uitwendige behandeling heeft de geneesheer er op te letten , dat de natuurlijke ontlastingen behoorlijk plaats hebben , en waar zij vertraagd zijn, dezelve te bevorderen. — Wij willen nog niet beslissen , of de spaarzame pisvloed bij spruw oorzaak of gevolg van de ziekte is , want men treft denzelven reeds bij kinderen aan, welke nog zonder hinder zuigen , en welke men eerst bij de sterkste verspreiding van de spruw van de borst kan afhouden. Mogt de terughouding van de pis iels tot de vorming ofhet onderhouden van de spruw bijdragen, dan zoude het inwrijven van pisdrijvende zalven in de nierstreek voordeel kunnen aanbrengen. Bij zuur in de eerste wegen brengt een mengsel uit rheum en magnesia (cvm) Ook dan nog zijn ligt zamenlrekkcnde penscelsmeersels aanprijzenswaardig, zoo als die uit mei rosarum, suceus citri , gelijke deelen water en ajijn , verdund extr. myrrhae, gelijke deelen gerstewateren mei rosariHM met een paar droppels acid. sulphuricum enz. Vert. nul. aan. Schöpfs (1) raadt het gebruik tan oen mengsel uit tinclur. rhei. aquos, syrup. r/iei en kalkwater aan. In liet eerste tijdperk der ziekte, wanneer de mondholte door de spruw sterk ontstokenis, pleegt Gölis (2) borax, welks aanwending ook Feiler, Wendt, Carus en anderen aanprijzen, uit het mengsel wegtelaten . en doet slechts den rozenhonig gebruiken , daar de borax in die gevallen veel te prikkelend is. Daarentegen merkt Verson op , dat hij nooit nadeelige werking van de aanwending van den borax gezien heeft, en wij moeten zulks beamen. In vele gevallen is echter ook de uitwendige aanwending van een salieaftrekscl (Klege) ter genezing toereikende ; dit kwam ons veel werkzamer voor dan het infus. serpyll. Intusschen verklaart Jörg zich geheel tegen de aanwending van de boraxstroopjes en dergelijke mengsels, daar hij dezelve in zooverre voor schadelijk houdt, als zij de maagwanden verontreinigen, hetgeen juist moest vermeden worden. Daarentegen wil Jörg, dat men het kind enkel moedermelk tot voedsel geve, dat men het in ieder opzigt zindelijk boude , en het slechts een weinig venkelthee ingeve, welke, als zacht aromatiek middel, aan de woekering der huid paal en perk stelt, en dezelve tot afstooting van de woekerende gewassen geschikt maakt. Buitendien ijvert Jörg teregt, en in overeenstemming met alle nieuwere geneeskundigen, tegen het afwrijven van de spruw , waardoor men het kind veel pijn veroorzaakt, »»»"« het met uitwendige invloeden, zoo als hel licht, rook, stof, vochtige woningen, onzindelijkheid enz., in verband. zag inzonder- vn]C" "V" r00S h8'ffeT0lff kan zijn der blepharophthalmie, zoo kan ook volgens Desmarres , de erys.pelas palpehrae superioris hij jon™ kinderen met zelden oorzaak zijn van dc uitbreiding der onUt„king op conjunct,va. Desmarre, maakt bij deze roos van het bovenste ooplid tevens opmerkzaam op het gevaar der absees vorming, die daaruit somLs voor ° Vert. (V Heidelberger klin. Annalen. 7 Bd. I Heft. 1831. lieid liet weder eenen duidelijken invloed op dit ooglijden uitoefenen, daar na lievige onweders de ziekte in het algemeen een kwaadaardig karakter aannam, en kinderen, welke reeds genezen schenen, op nieuw en in eenen meer aanmerkelijken graad door de ziekte werden aangetast. Hetzelfde nam hij waar, wanneer na sterke vorst plotselijk vochtig weder stand van den barometer ontstond. Heevke oppert het vermoeden , dat de oogleden-ontsteking der pasgeborenen het gevolg van eene epidemisch werkende gesteldheid der lucht zijn zoude. Wat de voorbeschiktheid tot deze ziekte aanbelangt, gelooft Henkk, dat kinderen met een klierachtig gestel het meest aan dezelve zijn blootgesteld. F. P. Waltiier daarentegen is van oordeel, dat niet geheel voldragen en zwakke kinderen, vooral twee- en drielingen , het meest tot de blepharoblennorrhoea voorbeschikt schijnen te zijn, hetgeen intusschen Roux bestrijdt, welke integendeel juist de sterkste kinderen het menigvuldigst en hardnekkigst daaraan wil hebben zien Jijden, v. Ammon maakt opmerkzaam , dat het oog van het pasgeboren kind zich in de eerste weken van het zelfstandig leven buitengewoon snel ontwikkelt, en vindt in de welige groeikracht van dit werktuig of in de zi"tbaré ontwikkeling van hetzelve , de voorbeschiktheid tot deze ontsteking gegeven. Het komt ons echter voor, dat alsdan de ziekte niet in de Meibomiaansche klieren , maar aan den oogbol zeiven beginnen moest, hetgeen infusschen niet liet geval is. Aanleidende oorzaken bestaan er onderscheidene. De meeste geneesheeren gelooven ten onregte, dat het snelle inwerken van helle lichtstralen na de geboorte op het aan zulke prikkels ongewone oog meestal aan deze kwaal haar ontstaan geeft. Het oog is nog volstrekt zoo gevocligniet voor uitwendige prikkels, waarvan men zich overtuigen kan, wanneer men het. kind spoedig na de geboorte vreemde ligchamen digt bij het oog brengt; het kind sluit dan zelfs het oog niet eens. Fr. Barez houdt de ziekte niet voor eenen gewonen slijmvloed , maar voor eene aandoening van de inwendige, edelsle deelen van den oogbol, te weten van het stelsel der choroidea, waaruit de blennorrhoea als secundair lijden haar ontstaan neeint, en zoekt de hoofdoorzaak van de kwaal in de eene of andere storing in de ontwikkeling, welke het oog door den eersten indruk van het licht ondergaat Anderen zijn van meening, dat het lijden door den witten vloed der moeder veroorzaakt wordt, hetgeen E. F. Lijd. Mercklinghaus (1) den voornaamslen en hoofdzakelijksten van alle schadelijke invloeden noemt, en voorzeker zijn de daardoor ontstane oogontstekingen de hardnekkigste en gevaarlijkste. Aan deze oorzaak schriiven Carron du Val (2), Billard , Fr. Haase , Berends en anderen in de meeste gevallen de schuld toe, en F. Pn. Ritterich beweert ronduit, dat de moeders van al de door hein aan oogontsteking behandelde pasgeborenen door fluor albus waren aangedaan. Onlangs beweert ook Cedersciijöld (3), dat de slijmvloed uit de teeldeelen de meest gewone oorzaak van de ophthalmia neonatorum (cxvii) is. Volgens ons gevoelen ligt (1) De blepharoblennorrhoea neonaloriim. Diss. Berol. 1826. (2) Moet dit niet zijn Curro» du t illards (?) Vert. (5) Swenska I/akarc Siillskapets Nva Handlirigar. Bd. II Sclimidt't Jahrbüchcr. Bd. XXVII. S. 223. (cxvn) Dil gevoelen omtrent de menigvuldigheid dier oorzaak wordt niet mtussclicn meestal dc hooldaanleiding in de weersgesteldheid eu bijzondere van het klimaat afhangende invloeden, eensdeels, omdat de ziekte duidelijk epidemisch van aard is en altijd meerdere kinderen te FeIi)k, ook bij de voorzigtigste behandeling aandoet, ten andere, omdat deze oogontstekingen in Engeland, waar zij door het klimaat z mder tegenspraak begunstigd worden , het meest voorkomen. Naar Wishart komt de ziekte meer bij vochtig dan bij droog weder, menigvuhliger in den winter dan m den zomer, en gewoonlijk liever in de hutten der armen, dan bij de kinderen der rijken voor. Ofschoon wij moeten erkennen, dat het licht voor het oog der pasgeborenen een ongewone prikkel is, pelooven wij desniettemin de blepharoblennorrhoea Teel minder algemeen daarvan te mogen afleiden, daar zich de ontsteking altijd primair aan de oogleden cn niet aan het oog zelf vertoont, hetgeen reeds J. Cu. Meïscii (lWe regt heeft opgemerkt. Jüngkeh beweert zelfs, dat het licht eene weldadige en noodzakelijke werking op het oog uitoefent. Veel waarschijnlijker komt het ons voor dat koude en vochtige lucht, welke Benedict' als oorzaken opgat, aanhoudende cn hevige drukking op de voorhoofds- en oogstreek gedurende dc verlossing, ongezonde en vochtige woningen, togt onzuiver badwater, naar Jörg en Storch (2), koud water bij den doop zoo als Henschel naar De™ gelooft, bovenmatige kamerhitte en het ronddragen der kinderen uit deze aan vensters en deuren, naar Fischek (•J)' "J^ringen van stof en zeep in het oog, verkonding en gastrische onzuiverheden , rook , werktuigelijke prikkeling der oogen door kleedinrstukken, vooral door strooken aan de mutsjes, wrijven der oogen bij het afdroegen van het gezigt na het baden en wasschen, indringen van haartjes en vezeltjes tussclien de oogleden, de uitwaseming in kleine kraamkamers enz tot de ontsteking der oogleden bij pasgeborenen aanci ing geven. Iense (4) leidt de oogontsteking der pasgeborenen van de uitwasem,ng en de kwalijkriekende lucht der kraamvrouwen af: want in een klein donker vertrek in het gesticht voor verloskunde te Koningsberg, in hetwelk noch rook noch stof was, werd de ziekte dikwijls waargenomen , terwijl zij in eene groote, lichte zaal, waar de uitwaseming der kraamvrouwen naauwelijks te bemerken was , niet voorkwam In de Lharite te Berlijn waar de ziekte in het jaar 1827 zeer menigvuldig voorkwam, gaf zich het contagieuse karakter van dezelve duidelijk tc door allen gedeeld ; zoo weerspreekt zulks Condie met liet ireldip- bewiis dat er namelijk onder 328 naauwkeurig geëxploreerde gevallen slechts ,ls bevonden , die aan fluor albus leden : terwijl .ƒ. F. Sc/ml/er mededeelt, dat er bij 87 pasgeborenen van syphilitiselie moeders slechts eene een,ge ophlhaln.ia was waar te nemen, en er van kraamvrouwen met eeneu scherpen en rijkelijken slijmvloed uit de vagina niet meer kin- moed erT^ °°ff" en °P 'e mCrken ware" ' tla» va" volkomen gejonde Pert. 1821 8 '1'ePtiaruPtl,l'la'mia blennorrhoica rcecns natorum. Berol. DiS fifrl S. t""' ^ 06 ne°nat0rUnl '"eP 1'ar°bIennorrhaea. (3) Hufeland's Journal 1827. Suppleinentheft. p. 39. (4) v. Siebold's Journal für Geburtsluilfe. etc. Bd. VIII. Heft. I. kennen. Uit dien hoofde wendde Klcgk (1) alte mogelijke maatregelen, ter vernietiging der smetstof aan : hij liet al de vederen bedden van de aan de ziekte geleden hebbende kinderen verwijderen , de ijzeren kribben zorgvuldig schoonmaken, de moeders inogten hare kinderen niet mede te bed nemen en sterk toedekken, daar de dierlijke uitwaseming de kwaal scheen te begunstigen; het gelukte echter niet, de oogontsteking te verwijderen, maar dezelve woedde in denzelfden graad voort. Wishart somt nog als oorzaken op , het ophangen der vochtige wasch in de kamers, vochtige muren enz. Aeg. Ad. Seemahn (2) beweert. na meerdere ingestelde proeven en waarnemingen insgelijks, dat de oogontsteking der pasgeborenen eene besmettelijke ziekte is. Ofschoon de ontsteking der oogleden een zeer ongunstig beloop nemen en ongeneeslijke blindheid ten gevolge hebben kan , is toch de voorzegging in de burgerpraktijk niet ongunstig , daar in die gevallen , waarin tijdig hulp gezocht en de kwaal doelmatig behandeld wordt, gewoonlijk gene-, zing volgt, zonder dat het oog van deze ziekte eenig nadeel behoudt. Hoe minder alzoo het sporadisch voorkomen van de blepharoblennorrhoea nadeel aanbrengt, des te meer bezorgheid verwekt deze ziekte, zoo als uit het opgegeven beloop derzelve af te leiden is , in de vondelingshuizen, waar zich bij de ontsteking der oogleden altijd spoedig ontsteking van den oogbol voegt. — In ieder geval rigt zich de voorzegging naar de ligchaamsgesteldheid, de oorzaken, de verpleging , en de naaste omgevingen van het kind. Hoe gezonder en vrijer het kind van kwaadsappigheden , vooral van de klierachtige is , hoe doelmatiger voor deszelfs voeding en voor de overige behandeling, met betrekking tol de diaetetische verpleging, gezorgd wordt, des te zekerder zal men op eenen niet gevaarlijken afloop kunnen rekenen. Zoo zag Jörg van meer dan 300 kinderen met deze ontsteking slechts een enkel, hetwelk op het .eene oog eene vernaauwing en misvorming van den oogappel, alsmede eene gedeeltelijke verdikking van het hoornvlies overhield. — Verwaarloosde reiniging van het oog, bij vaste aaneenkleving en ophooping van slijmige vloeistoffen tussehen den oogbol en de oogleden , brengt altijd spoedig gevaar aan, zoo als ook de lange duur der ziekte altijd voor nadeel doet vreezen. Zoo moet het ook als een ongunstig teeken beschouwd worden, wanneer het slijm in zeer groote hoeveelheid aanwezig, ot scherp is , terwijl men des te minder voor gevaar behoeft te vreezen, hoe geringer de hoeveelheid, hoe witter deszclfs kleur en hoe minder scherp het van natuur is. Geelachtiggroen of meer met bloedwater overeenkomstig slijm is een slecht verschijnsel, terwijl daarentegen eene op het toppunt dér ziekte plaatshebbende bloeding , welke naar Sciimidt's onderzoekingen uit de oppervlakkige aderen der oogleden haren oorsprong neemt, het gevaar der ziekte vermindert, doordien daardoor zoowel de ontsteking als de pijn en de zwelling afnemen. Slepende ontsteking en gedurige recidiven zijn bedenkelijk, daar zij of eene duidelijke voorbeschiktheid aantoonen, of van het voortbestaan der oorzaken getuigen. De verbinding van de blepharoblennorrhoea met de soor was volgens Heyfelder in de (1) Rust's Magazin. Bd. XXVIII. Heft. 2. S. 513. sq. (2) De contagio ophthalmiae neonaloruin, Diss. Berol. 1827.8. vondelinghuizen altijd van groot gevaar gezegeld, zij zou bijna altijd met eene nu eens meer dan minder aanmerkelijke vernietiging van het oog eindigen. Over het geheel geldt, hier de stelling: "dat. het nimmer als een gunstig teeken te beschouwen is , wanneer er complicatien aanwezig zijn, omdat het gevaar altijd stijgt, naar mate het overige ligcliaam mede aangetast is. Eene zeer ongunstige voorzeg<*inPlaat eindelijk de oogontsteking toe , wanneer zij van syphilis der moeder afhing. De aanwijzingen tot genezing zijn drievoudig : de eerste vordert de verwijdering van den prikkel of' ontsteking der oogleden en wegruiming van de uitgezweete vloeistof'; — de tweede stelt het ons tot pli*t de ontsteking van den oogbol te voorkomen, of wanneer zij reeds ontstaan zijn mogt, dezelve op eene passende wijze te keer te gaan; — en de derde houdt zich bezig met de middelen en wegen, om nadeelige gevolgen voortekomen, of dezelve, wanneer zij reeds bestaan, zooveel mogelijk en in dier voege te weren, dat er voor het kind geen nadeel uit voortvloeit. In gevolge de eerste aanwijzing moet het kind reeds van de geboorte af voor alles behoed worden , wat prikkelend op het oog kan inwerken. De reiniging van het oog moet met voorzigtigheid en zachtheid pesclueden; met door wrijven en drukken van het oog, maar door zacht betten van hetzelve. \ erder moet de lucht in het vertrek, in hetwelk zich het kind bevindt, zuiver zijn, en deswegens aan de versehe lucht zoo dikwijls mogelijk den toegang verleend worden ; tevens moet men trachten rook , stot en hel licht van het oog der pasgeborenen verwijderd te houden. Zoo afs men aan den eenen kant daardoor de blepharophthalmia zoekt te voorkomen, moeten aan den anderen kant bij de ziekte zelve dezelfde maatregelen genomen worden, ten einde eene reeds bestaande prikkeling der oogleden niet tot ontsteking van het oog te doen stijgen. In dit opzigt onthoude men zich voorts van alle gewelddadige en ruwe proeven om de oogleden te openen, ten einde naar den toestand van het oog te onderzoeken. Heeft er slijmafscheiding der oogleden plaats, dan moeten deze dikwijls gezuiverd worden. Rust stelde voor, zich daartoe van koud water te bedienen, hetgeen de meeste geneesheeren in den Iaatsten tijd met goede uitkomsten hebben nagevolgd , en onze eigene waarnemingen spreken zeer ten gunste van dit middel, wanneer het geheel in het begin der ziekte aangewend wordt. Carus (1) bediende zich met voordeel van het koude water, hetgeen ook Dzondi (2), Weller (3), Jbngmasn (4) en Sciiöpff (5) dikwijls met goed gevolg hebben aangewend, of van ijs (waarvan Schmidt , Salsders, en Beck (6) in het eerste tijdperk der ziekte insgelijks de werking roemen) ; hij bezigde bovendien naar het darmkanaal aileidende middelen , legde blaartrekkende pleisters achter de ooren, en trachtte de plaats, waar (1) Geineins. dcutsche Zeitschrift fiir Geburtskunde. Bd. II. S. 415. (2) Die einzige siclire Heilart der eonlagiösen Aiigenentiiindiinp- und der filetin. der Neugebornen. Halle 185S5. (3) Die Krankh. des Auges. lierlin 1819. (4) Oesterr. Medicin. Jahrbiiclier. lid. XIX. St. 5. 0>) Jahresbeilr. ztir prakt. Medicin. u. s. w. in Kinderkrankheitén. Pcslh. 1841. SJS. 8. (6) Augenheilkunde. Frciburg, 1832. * ij gelegen hadden, door inwrijving van tinctur. cantharidum open te houden; ooi werden kleine gitten calomel gegeven. C. was bij deze behandeling in de hardnekkigste gevallen gelukkig , en Fr. Haase (1), die deze behandeling volkomen navolgde, bevestigt het nut van dezelve. Reeds Greiner (2) had de uitwendige aanwending van de tinctur. cantharid voorgesteld. Wendt is voor de aanwending van een infus. flor. malvae , verhasci, of van rozen- of lindenbloesemwaler; Jörg verwacht daarentegen groot voordeel van de aanwending van een aftreksel van de herb. melilot.; Sonnenmayer van een afkooksel van de maankoppen. Heeft er reeds slijmvloed plaats, waarbij de ontsteking nog altijd voortduurt, dan plegen wij ons gewoonlijk van rozen- of venkelwater, vereenigd met een slijmig voervocht, b. v. van mucilago semin. cydoniorum, in verhouding van drie tot een, te bedienen; ook kan bij dit mengsel eenig opiumtinctuur (volgens Beer) gevoegd worden, (ijl Aquae foenicul Unc. iij. Mucil. semin. Cydoniorum Unc. j. M. D. S. laauw te gebruiken). Van dit vocht laat men eenige droppels in de ooghoeken of in de spleet der oogleden vallen, of men gebruikt het tot betten. Is de zich (e dier plaatse vormende korst verweekt geworden (cxvin), dan verwijdert men de vuile stoffen door middel van eene zuivere spons behoedzaam van de oogleden; lijden meerdere kinderen te gelijker tijd aan deze kwaal, zoo als dit in verloskundige gestichten dikwijls het geval is, dan mag eene zoodanige spons nimmer bij andere kinderen gebezigd worden, maar men moet zich voor ieder eene afzonderlijke aanschaffen, omdat het karakter der ontsteking niet altijd hetzelfde is, en eene kwaadaardige ontsteking ligt van het eene individu op het andere kan worden overgedragen. Inwendige middelen zijn in ligte gevallen en bij afwezigheid van een ander lijden, van complicatien of dyscrasien door gaans niet noodig. Heeft zich eene groote hoeveelheid der vloeistof onder de oogleden opgehoopt, dan trachte men derzelver afvloeijing te bewerkstelligen. Dit mag niet door het van elkander trekken der oogleden geschieden , omdat daardoor ligt tot omstulping van dezelve wordt aanleiding gegeven, maar men brenge na verwijdering van de , de oogleden van buiten bedekkende korst, eene met amandelolie bestreken geknopte sonde aan den buitensten ooghoek onder de oogleden. Wanneer de geprikkelde toestand of de ontsteking verdwenen of verwijderd geworden is, tracht men de uitzweeting der meibomiaansche klieren en der slijmkliertjes van hel bindvlies der oogleden te doen verminderen , hetgeen hoofdzakelijk door ligt zamentrekkende middelen geschiedt. Mendel (3) roemt in dit opzigt bijzonder de werking van eene solutio lapidis divini cam aemgine parati met gedestilleerd water, met bijvoeging van tinctur. opii crocata en mucil. gumm. mimosae. — Ryall (4), (1) Gemeins. deutsehe Zeitschr. ftir Geburtskunde. Bd. IV. St. 5. (2) Allg. medic. Annalen. Altenburg, 1812. II. Abthtg. S. 857. (cxviu) Tot dit losmaken van het gedroogde sli jm is tevens versehe boter met melk gemengd , als een spoedig te bereiden middel aangeraden. Vert. (5) Hufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1812. Aug. (4) Transactions of Associalion of Fellows and Licentiates of the Kings and Queens College of Physicians in lreland. Dublin. Vol. IV, 1824. gaf ter vermindering van de abnormale slgmafschcidina cene oplossing van 1 wee tot drie greinen nitr. argent. in een once water, en liet dit door middel van een spuitje onder dc oogleden brengen. Schmidtmüiler (1) Bediende zich , wanneer het uitvloeijende vocht dik , geel , taai en etterir voorkwam, van een oogwater uit sulph. zinci gr. iij. aq.rosar. en sambuci aa unc. i/3 en tinclur opii simpl. scr. j. tot dr. (3. Jörg liet twee grein vit nol. album in een once rozenwater opgelost aanwenden • en Ce dehschölb (2), Scdmidtmüller en Pfebffeb (3) bezigden hetzelfde middel met tinctur opiien gaven buitendien inwendig nog calomel (met kermes). — John Vetch (4) eindelijk maakte van het liquor acet. plumb. rebruik • Larcs (5) van een koud aftreksel der vlierbloemen , of van oogwaters uit acet. plumb. oUapts divinus met opium (cxix) , waarvan hij steeds ?oed gevolg zag; Fr. Haase (0), die de aanwending van deze middelen beproefde bevestigt derzelver nut. Wishart (7) doet eerst de oogen met warm' water reinigen, en brengt dan bij de etterige oogontsteking het volrend water tussohen de oogleden.- r'. sulph. zinc. scr. j. aq. fontan. unc x solv. et adde. liq. subacet. plumb. dr. 0. tinclur. camphor. dr. j —dr! ij. tntsce et cola. In den beginne wordt dit mengsel met een weinjV warm water verdund waardoor het eenen passenden warmtegraad verkrijgt" Ook Saükders (8) bevestigt de voordeel aanbrengende werking van hei zwavelzure zink. Naar de hoeveelheid van het afgescheiden slijm wordt de aanwending van dit middel dagelijks 3-ff malen, ja zelfs alle uur herhaald. Huilt het kind na de inspuiting tien minnten lang en geeft (1) Handb. der nicdic. Geburtshiilfe. 1812. IV. Th. (2) Svenska Lakare SallskapeU Handlingar. Tionde Bandct. 1823. (5) Epbeineriden der Heilkunde von Mar cm. 1811. (4) Praetial treatise on the diseases of the Eve. London 1820 (8) 1. c. S. 416. (cm) Hier worde aangevoerd, dat de in oogziekten ervaringrijke Floret turner opmerkzaam heeft gemaakt op de decompositie van sommiffe oogwaters de zoodanige voornamelijk , welke loodzouten bevatten : er wordt alsdan earbonas of oxydi.m plumbi.afgezet, die zich als eene witte Iaajr of aan de oogleden , of bij aanwezige zweertjes der cornea, aan deze vasthechten , en als vreemde sloffen de cornea voortdurend prikkelen. De bijvoeging van laudanum of opium in substantie zoude deze decompositie zeer berderen; van daar zijne raadgeving hij oogwaters mei acelas plumbi ot nitras argpnti noo.t laudanum te voegen. Franmüller voe?t bij collyria v»Cn or"'3^ arilent' ' nq,"a laur°ccrasi 2 draehmas tot -£ ons op een mengsel ,? . oneen. Ook oogzalven met subacetas plumbi worden volgens "'""'.na eemge dagen, ook zonder bijvoeging van opium ontbonden; er vormt zich onoplosbaar oleas-, margaras- en slearas plumbi , die zeer nadeebg op de oogleden werken Als algemecuen regel geeft Cumer wijde s op in collyria me te veel zelfstandigheden te zamen te mengen , en vocht altijd door te zijgen, omdat er in gedestilleerd water altijd afzonderen'6 B " aanW62'ff ' d'6 "ch den vorm van vlokken (6) 1. e, (7) Edinb. med. and surg. Journ. Oetb. 1822. S. 2o3. t a 'o,ai'Se onTsromc Practic- Points relat. to the diseases of the eve iirju^" """-£•: liel tevens door fronsen der wenibraauwen en bovenste oogleden pi ju te kennen, dan moet liet mengsel verdund worden. Bij nacht brengt W. een weinig zinkzalf tusschen de oogleden, llad zich de ontsteking aan den oogbol medegedeeld, dan bragt een aan den buitensten ooghoek gezette bloedzuiger beterschap aan. v. Ammon schreef 4 tot 6 grein extr. saturni in 3 tot 5 oneen gedestilleerd water opgelost, met bijvoeging van |—1 drachme opiumtinctuur voor; en ook Vetcii (1) roemt de werking van liet acet. plumb. Fricke (2) bedient zich van het aq. ophthaim, Conr. ; Herzberg (3) en F. Haase (4) van de chloorkalkwasschingen , wier nut ook Elsïsser (5) en Varlez (6) (gr. iv op een once gedestilleerd water, goed doorgezijgd) bevestigen. Neemt de ontsteking der oogleden in hevigheid toe, en deelt zij zich aan het oog mede, dan moeten spoedig ontstekingwerende middelen worden aangewend; onder deze verdienen plaatselijke bloedontlastingen boven alle andere verreweg de voorkeur. De Engelsclien, b. v. Saonders (7), zetten bloedzuigers in de nabijheid van het oog, zoo dikwijls en zoo lang, tot dat 'de zieke kinderen bleek worden, waarbij zij inwendig nog calomel en rheurn met magnesia toedienen. Ook in Duitschland hebben onderscheidene goede practici de bloedzuigers aangeprezen, doch dezelve niet in deze al te groote hoeveelheid aangewend. Rust (8) liet b. v. eenige aan de slapen of achter de ooren zetten, wendde later trekpleisters en afvoerende middelen , oogwaters en omslagen aan , en was daarbij zoo gelukkig, dat bij 90 zoodanige ooglijdertjes geen enkel oog verloren ging. Ook Vetch , v. Amjion , Heyfeider , Sciiöpff , Dewees (9), Kenredy , G. J. F. Soskemiayer (10), H.Carmicdaei (11) en andere vereenigen zich met deze wijze van behandeling. Jörg verklaart zich tegen de bloedzuigers , en uit daarbij de meening, dat zij vooreerst niet noodzakelijk zijn, en ten andere , dat 'de huid van het kind in de eerste zes weken na de geboorte niet altijd zonder nadeel den beet dezer dieren verdraagt. Verleenen de bloedzuigers niet de verwachte hulp, dan verdienen blaartrekkende pleisters in den nek en achter de ooren aanbeveling. Döpp (12) prijst insgelijks de trekpleisters, en liet tevens laauw, voor de helft verdund Goulard's (1) Szerlccki, Dictionnaire abrégé de thérapeulique. Paris, 1837. Tom. II. p. 292. (2) J. C. G. Fricke , Annalen der chirurg. Abthcil. des allgem. Krankenb. zu Hamburg. Hanib. 1828. 8. (5) R. Grafcs. h. ff allher's , Journ. fiir Chirurg, u. Augenheilkunde. Berlin. Bd. XIV 4. (4) Gemeins. deutsche Zeitung. fiir Gebnrlsk. Bd. Y. S. 637. (Ï5) Schmidt's Jahrb. 1833. Bd. VII. S. 322. (6) Beck's Handb. der Augenheilkunde. (7) Himh/s Biblioth. fiir Ophthalmologie. Bd. I. St. 1. 103. (8) Saliburgcr Mediein Chirurg. Zeitung. 1813. No. 63. (9) Treatise on the Phys.and Med. treatment of ehildern. Philadelph.1826. (10) Die Augenkrankh. der Neugebornen u. s. w. Leipzig 18-»0. 8. (11) Dublin Journal. 1839. No. 44. (12) Saminlung vcrmiscbtcr Abhdlg. a. d. Gebiet der Heilkunde von cincm Verein für prakt. Aerzte. zu Petersburg. Hamburg 183!). Water telkens en bij herhaling uitwendig aanwenden. Of inkervingen van de inwendige huid der oogleden, zoo als zij door Ware en Reu voorgesteld, door Saukders echter , uithoofde van den teederen kinderlijken leeftijd, afgekeurd zijn, hier eenig voordeel kunnen aanbrengen, mogen wij niet verzekeren ; onlangs werden zij door Wishart voornamelijk dan aangeprezen, wanneer de oogleden sterk gezwollen zijn, en bij di ukking op dezelve een weinig oloed te voorschijn komt; mpn bevordert de nabloeding door betten rnet warme melk en water. Behalve bloedzuigers en blaartrekkende pleisters is het gebruik van ontstekingwerende oogwaters nuttig, en voornamelijk de loodbereidingen , b. v. naar het voorschrift van Wendt : 15'. acet. plumb. gr. iv„ aq. destill. simpl. unc. iv., tnucil. sein. cydonior. unc. @. M. S. Oogwater. ScaarrER en allen, die van meening waren, dat de blephuroblenneorrhoea der pasgeborenen door gastrische onzuiverheden begunstigd werd, schreven braak- en ontlastingbevorderende middelen voor. Jörg verklaart zich , naar het voorbeeld van Reu , voor de aanwending van den calomel; Ml ge''ft dit middel echter slechts in zeer kleine giften, meer tot afleiding, tot | grein dagelijks een of tweemalen, lot dat de ontsteking van den oogbol geweken is. Soknesmayer laat, om de stolbaarheid van het bloed tegen te gaan, inwrijvingen van graauwe kwikzalf in de supra orbitaalstreek doen, welke Sc,mm,™ (1) daarentegen voor onwerkzaam verklaart. Heeft de ontsteking der oogleden een eenigzins roosachtig voorkomen , dan brengen kruidenzakjes met pulv spec. aromat gevuld, en in dier voege op het voorhoofd gebonden , dat zij over het oog neder hangen , nut aan. Voor dat deze zakjes gevuld worden , bestrijke men dezelve op de binnenvlakte met zeep, waardoor aan het fijne poeder de doortogt belet wordt. len opzigte van dekens uit af deze middelen moet het bestaande geval beslissen, alsmede de bijzondere ligchaamsgesteldheid van het kind. Zijn a"c oorzaken verwijderd, en is voor eene zuivere , drooge kamer, zindelijkheid , versche lucht , gepast voedsel , voor verandering van min (waaraan (jARMicoael groote waarde hecht) gezorgd, dan wende men de zachtste middelen het eerst aan, een maatregel, die bij de ziekten der kinderen in het algemeen geldig is. Intusschen mag aan den anderen kant met de aanwending van zoodanige middelen , b. v. laauwe omslagen afleidende of verkoelende middelen , niet te veel tijd verloren gaan , opdat de ontsteking niet al te aanmerkelijk in hevigheid toeneme; in dit geval toch zouden genoemde middelen zonder eenig gevolg worden gebezigd. Overigens geeft het lijdertje in dit opzigt zelfde beste aanwijzing, daar men ligtelijk begrijpt, dat b. v. de aanwending van bloedzuigers bij zeer volbloedige kinderen en bij buitengeyvonen aandrang van bloed naar het hoofd het minst ontbeerd worden kan. Gedurende het ontstekingstijdperk der ziekte moeten alle middelen , welke slechts eenigzins in staat zijn het oog te prikkelen, onaangewend blijven , en uitwendig slechts verzachtende waters gebruikt worden. — Slechts een verkoelend oogwater met extr. saturni of aluin mag gebezigd worden (b. v. R. alutnin. IIom. gr. ij iij, solv. in aq. rosar. unc. j M.); IIimly bediende zich tot het wasschen der oogen van warm CoDiARD s water. Is de ontsteking geweken, dan verdienen wederom het (1) Schmidt's Jahrbiicher. Bd. XXXI. S. 377. azijnzuur lood , de witte vitriool en de zwakke oplossingen van lapis inferrialis en mercur. sublim. corros. aanwending. CAajuciuëL schreef in .gewone gevallen nitr. argcnt. gr. j. of acet. plmnh. gr. j. 0f acet. z-inci gr. j. of alumen gr. ij-iij op een once aq. destill. voor. IIigginbottoji (1) verklaart zich voor de aanwending van de lapis infemalis bij de ophthalmia purulenta der kinderen. Kenkedy en Sahson (2) stipten de conjmictiva palpebrarum met salpeterzuur zilver aan, en schreven een oogwater uit nitr. urgent gr. iij , acet. plumb. liq. guit. v j, aq. destill. unc iv. voor. Troesseau(3) liet in den beginne de oogen meteen zeer heet (?) aftreksel van de herb. melilot. of chaeropliylli herhaaldelijk wasschen en bovendien eenige droppels van een oogwater uit ^ grein (3 centigr.) nitr. argent of sulph. zinci in drie oneen gedestilleerd water een tot tweemalen daags in het oog droppelen. Later liet hij eene zeer geconcentreerde oplossing van salpeterzuur zilver (5 grein in 25-30 grein aq. destill.) door middel van een penseel op het. bindvlies en zelfs op het hoornvlies strijken , en verzekert dat de kwaal voor deze behandeling gewoonlijk binnen 3 dagen week. II. Ovre (4) roemt Gdthrie's ung. nigrum (argent. nigr.) gr. ij , aq. saturn. gutt. x , adip. suill dr. ij) en ook Cu. E. F. Dürr (5) spreekt ten voordeele van dit middel. — K. Dzondi (6) stelde voor , de volgende zalf des avonds met den vinger in de oogleden in te wrijven : i)1. unguent. cerei dr. ij-, mercur. praecipit. rubr. gr. v—x, laud. gutt. v—x. M. en beval, des morgens de gevormde korst door middel van eene stompe breinaald af te ligten. Heck.er(7) gaf een mengsel uit |—2 grein sublimaat, eene halve drachma waterig opiumextract, vier oneen rozenwater en een half once slijm van kweeperen, hetwelk hij aanraadt voornamelijk in die gevallen aan te wenden, waarin het. ontstoken oog geen vet verdraagt. Met dit overeenkomend is het voorschrift van Henke : (q). mercur. sublim. corros. gr. j, aq. destill. commun. unc. iv, tinctur. opii. vinos dr. ij-iij. M. laauw met een stukje linnen op tc leggen en het slijm daarmede te verweeken). Wishart wendt een oogwater uit murias hydrargyri gr. j. aq. rosar. unc. vj en vin. opii dr. i/3 aan en geeft aan de zinkzalf boven de roode praecipitaatzalf de voorkeur. Bij koud weder raadt W. nog warme compressen over het oog te leggen. — Bbscu (8) liet dagelijks 2-3 malen 1-3 droppels eener sublimaatoplossing (l-ö grein in 1 once water) in het oog droppelen en zag een zoo duidelijk gevolg van dit middel, dat hij zich gedrongen voelt, iedere aanmerking op hetzelve te wederleggen. John. Gardner (9) liet zelfs 5-10 grein sublimaat in een once water oplossen en op de opgegeven wijze aanwenden. (1) The Londen med. and phvsic. Journ. Edited bij R. Macleod etc. New Series. Vol. I. 1826. Jul. (2) Journ. hebdoinadaire. 1854. (3) Journ. des eonnaissanees. Méd.-Chirurg. 1842. Mai (4) Lancet. Vol. I. 1839. Jan. (3) Hufeland's Journal. 1840. Mai. (6) Aeseulap, ein Zeitschr. der Vervollkomnmung der Heilk. in allen ihren Zweigen gewidmet. I. (7) Hufeland's Journal der prakt. Heilkunde. Bd. I. S. 5u7. (8) Neue Zeitschr. fïir Geburtskunde. Bd. V. Hft. 2. (9) London medical Gazette. Vol. XXI. p. 16. 23 Is de ontsteking slepende geworden , dan raadt Feiler , als een voortref» telijk middel, de tinctur. tliebaica , waarvan men dagelijks tweemalen eenen droppel in het oog moet laten vallen, aan; dezelve vermeerdert wel in den beginne de pijn, maar bewerkt spoedig verzachting. Wij zouden dit middel met een weinig slijm vermengd verkiezel ijker achten , en hetzelve liever meermalen aanwenden, daar de opiiimtinetuur alleen voor het teedere en in eene verhoogde gevoeligheid verkeerende oog noodzakelijk te veel prikkelen moet. Zoo wendde Heyfelder de opiumtinctuur in een afkooksel van de malva aan. Hij zag van de kwikbereidingen in den slependen vorfn dezer ontsteking geen gevolg meer; noglans, voegt hij er bij, is het hem bij zeer weerspannige ophthalmien, waarbij een graauwachlig wit dun slijm afgescheiden werd en de oogleden zeer verslapt waren, somtijds gelukt, door een oogwater met sublimaat of helschen steen den toestand Ie verbeteren. — v. Amsion staat het gebruik van de opiumtinctuur eerst na volkomen geweken ontsteking loe. Om het aaneen kleven der oogleden gedurende den slaap te verhinderen , en de prikkeling voortekomen, die met het openen der oogen gepaard gaat, laat CARMiciiAëL eene uit het ung. citri., ung. hydrargyr. mitius en wng. zïnci. beslaande zalf twee malen daags tusschen de oogleden strijken (cxx). Om aan de derde aanwijzing te voldoen, moet het oog versterkt worden. SchHffer schreef met dit doel de met water verdunde geest van sal. ammoniak, anderen de zalven uit witte praecipitaat, zinkbloemen enz. voor. Zonder in het algemeen het nut van zoodanige bereidingen te willen ontkennen, maken wij opmerkzaam, dat de diaetetische kuur, de behoorlijke oppassing, het vrijwaren voor uitwendige schadelijke invloeden, zindelijkheid en verwijdering van de voorbeschiktheid beter aan dit doel beantwoorden. Dien ten gevolge zien wij ons dikwijls genoodzaakt, gedurende hel herslellingstijdperk voornamelijk de wedervoortbrengingskracht op te wekken , welke bij langen duur van dezen ziektevorm aanmerkelijk zinken kan. Van hoeveel belang deze raadgeving is, blijkt uit het beloop van de ziekte bij die kinderen, die vroeger zonder borst opgebragt werden , en welke men gedurende de ziekte zoogsters toevoegt. lfeeft men reden eene syphilitische besmetting te vermoeden, dan moet de kwik ook inwendig worden aangewend, omdat na schijnbare beterschap de kwaal anders ligt terugkeert. De behandeling voor die gevallen is gedeeltelijk vroeger reeds opgegeven, toen wij over de syphilis der pasgeborenen gesproken hebben. — IIatin (1) deed bij een pasgeboren kind , wiens moeder witten vloed en te geiijker tijd syphilitische zweren aan de schaamlippen had , waardoor bij het kind eene syphilitische oogontsteking ontstaan was, den etter bij herhaling afvloeijen, en wasschingen met vlierwater maken; blies dagelijks meermalen calomcl in , en legde twee kleine trekpleisters achter de ooren , waardoor het kind binnen acht dagen volkomen genezen was. Prosper Gassaijd (2) beproefde (cxx) Tot dit doeleinde alleen achten wij eene dergelijke zamengestelde zalf onnoodig; Samuel Cooper raadt daartoe slechts ceratum spermaceti aan.— In het algemeen noglans zorge men dat de oogzalven verscli bereid zijn en bij langdurige aanwending dikwijls vernieuwd worden. Vert. (1) Journ. Analytique. Juin 1829. S. 597. (2) Journ. Analytique. Juillet 1829. 1>ij dc Syphilitische oogontsteking de ontstckingwcrende geneeswijze zonder gevolg , zag de ontsteking echter voor de aanwending van ealomel en kwikinwrijvingen wijken (cxxi). Tegen de na deze ontsteking der oogleden overblijvende vlakken en verduisteringen van het hoornvlies zijn verschillende middelen voorgesteld geworden. Henke en Wishart verklaren zich voor de ■aanwending van de opiunitinctuur ; Wendt prees de werking van het ung. hydrarg. nitr. of van de oogzalf van St. Ive. Wishart laat den vinum opii, in den beginne tot op de helft van deszelfs volumen met water verdund, aanwenden, en des avonds eene zwakke praccipitaatzalf inwrijven. Zoo de moeder aan fluor alhus leed, gaf hij haarde cubeba , om daardoor tegelijker tijd op het kind te werken; hij heeft echter over het nut dezer wijze van behandeling niets opgegeven, v. Amon heeft, bij eenig geduld' en volharding der moeders , bij verduisteringen van het hoornvlies dikwijls van het volgend middel veel nut gezien: ij', vitriol. alb. gr. j—iv solve in aq. opii dr. i$ — dr. iij. D. S 1—3 maal daags 1 droppel op den oogbol te brengen ; ook de verdunde opiumtinctuur deed veel goeds, hetgeen Fr. Haase bevestigt (1). Eisenman;» (2) roemt den rooden praecipitaat (cxxn). Heijfelder nam meermalen aan den rand van de oogleden woekering van de papillae van het bindvlies waar, tegen welke hij , wanneer dezelve in ligten graad bestonden , insgelijks met nut de opiumtinctuur aanwendde. Was deze woekering daarentegen sarcomateus en ongevoelig, dan verwijderde hij deze producten door middel van het mes, en stipte voorts de zieke plaats op het bindvlies met lapis infernalis aan. — In het laatste tijdperk der ziekte roemt Rittericii (3) de volgende zalf zeer ij! mercur. praecipit. alb. gr. i;—iv, flor. zinc. gr. vj—viij , extr. ratanh. gr. x—xij , butyr. insuls. dr. i(3 — ij. M. exactissime I). S. meermalen daags de oogleden daarmede te bestrijken. Zoo als reeds werd medegedeeld, ontstaat soms , bij ruwe proeven om het oog te openen en het onder de oogleden opgehoopt slijm te doen wegvloeijen, eene omstulping van het ooglid, hetgeen ook somwijlen bij hevige zwelling zonder uitwendige aanleiding, enkel ten gevolge van het hevig schreeuwen der kinderen, zou plaats hebben. Heyfelder bestreek de inwendige vlakte der oogleden met land. liquid. Sydenh. en herstelde dan het ectropium , zonder echter zijne handelwijze optegeven. — Wendt geeft aan het scarificeren der inwendige vlakte van het ooglid , en hel voorzigtig bestrijken van dezelve met een zacht bijtmiddel de voorkeur. Wij achten het genoeg deze wijze van behandeling optegeven , (cxxi) Onderhoudt eene scrophuleuse gesteldheid van hel kind de oogontsteking, dan zijn aethiops mineralis, kleine giflen ealomel en andere altererende middelen , inwendig gebezigd, aanteprijzen. Vert. (1) Ncue Zeitsclir. für Geburtskunde. Bd. VII. lift. 2. S. 28S5. (2) Der Tripper in allen seinen Forinen, und in allen seinen Folgen. Bd. I. 1830. (cxxu) Ook op het bestrijken der vlakken met levertraan dienl hier opmerkzaam te worden gemaakt, waarvan Carron da Villards zich dikwijls, en naar hij zeide, met goed gevolg bediende. Vert. (5) Jahrliche Bei trage zur Vervollkommnung der Augenheilkunst, Leipzig, 1820. 8. daar wij , bij het in onze streken zoo goedaardig beloop van de oogleden ontsteking , voornamelijk in de burger praktijk in dit opzigt zelve Weinige waarnemingen hebben kunnen doen. Wij herinneren echter nog, dat de voeding der kinderen door eenc gezonde min veel tot genezing schijnt bij te dragen , daar gewoonlijk de zoogenaamde met den pappot groot gebragte kinderen grooter gevaar hebben doortestaan. 25). De blaautoe ziekte, blacmwsucht (Morbus coeru* leus, Cyanosis). Eene ziekte, welke zich door eene blaauwe kleur, inzonderheid van het gezigt , de teeldeelen, de toppen der vingers, de nagels te kennen geeft, en zich gewoonlijk spoedig, meestal reeds eenige dagen na de geboorte vertoont. Deze blaauwe kleur hangt van gestoorde oxygenatie en beletten omloop van het bloed door de longen af, of van eenen belemmerden terugvloed van hetzelve naar het hart en daardoor ontstaande overvulling der aderen en regter hartholten. Waar de opperhuid het teederst is, verschijnt de blaauwe kleur het duidelijkst, zoodat zij het sterkst aan de lippen en de slijmvliezen wordt waargenomen. Vervolgens valt de blaauwe kleur der huid het meest in het oog aan de oogleden , den neus en aan de handen en voeten. Bij iederen versnelden polsslag, voornamelijk wanneer deze door beweging van het ligchaam wordt tc weeg gebragt, alsmede bij iedere stoornis in de ademhaling, vermeerdert het blaauwe aanzien, zoodat het vollediger bij het zuigen aan de borst en bij hevig weenen te voorschijn treedt; gedurende zulke aanvallen zijn de ledematen koud op het gevoel, de hart-en polsslag worden onregelmatig , de eerste somwijlen zeer hevig en met liet blaasbalkgeruisch en snorren gepaard, en er ontstaan flaauwten. In de meeste gevallen neemt, de aanval allengskens weder in hevigheid af. Kreyssig (1) maakte intusschen de opmerking, dat somtijds de blaauwe kleur ook weder zeer snel van de huid verdwijnt. Bovendien zijn de lijders in den boogsten graad gevoelig voor koude , lijden aan menigvuldig terugkeerende aanvallen van stikking , en krijgen bij de minste ligchamelijke inspanning eene moeijelijke , hijgende ademhaling. Versos (2) merkt aan, dat de zieken, gedurende de aanvallen gaarne de ligging op den buik aannemen , de borst tegen een hard voorwerp aanof met de handen zamendrukken, een gezwollen gezigt, uitpuilende oogen , en eenen bevenden en (usschenpoozenden pols hebben. Al deze verschijnselen zijn niet altijd in denzelfden graad aanwezig , maarzij treden slechts bij de talrijke aanvallen , welke met de tussehenpoozingen de eigenlijke ziekte vormen, nu en dan te voorschijn. I)e duur van zulke aanvallen verschilt; nu eens heeft men dezelve spoedig weder zien afnemen, somtijds echter ook meerdere uren lang aanhouden. Op het einde der aanvallen ontstaat eene diepe zuchtende inademing , de ademhaling wordt steeds ruimer, de blaauwe kleur der huid verdwijnt, en blijft slechts aan de met eene teedere opperhuid bedekte deelen nog eenigen tijd zigtbaar. Na afloop van den aanval blijft het zieke kind afgemat, knorrig , heeft nu en dan rillingen, de pols is op den duur veranderlijk, de bewegingen geschieden traag en zonder krachtuiting, de huid (1) Uebcr die Krankheiten des Herzens. I. Th. S. 571. II. Th. 2 Ablh. S. 788. (2) Der Arzt am Krankenbette der Kinder. Bd. II, S. 183. is slap, het gezigt opgeblazen, de stem heesch en de blik verraadt een diep, inwendig lijden. — Knox (1) zag de aanvallen bij voorkeur in de morgenuren ontstaan, hetgeen ook met de waarnemingen van andere geneeskundigen overeenstemt. Zulke aanvallen nemen nu eens toe, dan weder af; het schijnt echter dat dezelve allengskens steeds meer in hevigheid toenemen ; eindelijk voegen zich stuiptrekkingen bij dezelve , en onder deze verschijnselen wordt een zoodanige aanval eindelijk doodelijk. Hoe meer het regelmatig ademhalen afgebroken wordt, zoo als bij. het schreeuwen der kinderen, des te meer verwijderen zich de neusvleugels van elkander, zoo dat de neusgaten breed worden , des te blaauwer wordt de huid, en des te kouder wordt de oppervlakte van dezelve , terwijl de pols niet duidelijk te voelen is. Feiler geeft op , dat de oogen van zulke lijders uitpuilen, de schouders in de hoogte getrokken schijnen , en de stem eenen ruwen toon aanneemt. Buitendien zoude het geheele ligchaam niet regt ontwikkeld , de ledematen mager, de armen iets langer dan gewoonlijk zijn ; ook het eerste lid der vingers zoude langer , breeder en als het ware meer kogelvormig zijn dan het in den gewonen toestand pleegt te wezen, zoo als ook de nagels aan de ledematen breed , en vooral aan de vingers gekromd zijn zouden. IIeïfelder merkt intusschen aan , dat de ronde nagels niet als karakteristiek verschijnsel te beschouwen zijn. Meestal geschieden ook al de bewegingen der blaauwzuchtigen zeer langzaam. In de meeste gevallen is de ziekte aangeboren, en, zoo als reeds Morgagxi en Senac opgaven, het gevolg van verhinderde sluiting van het foramen ovale (cxxiii) ; intusschen schijnt de ziekte ook eerst op latere jaren te kunnen ontstaan; Corvisart (2) en Dechamps (3) ten minste deelen gevallen mede , welke het wederopenen van het fora men ovale op latere jaren zouden bewijzen. Ten opzigte van het wezen en de oorzaken van de ziekte hebben de geneesheeren van vroegeren tijd zich zeer verkeerde begrippen gevormd , zoo als de meening van Jaiw bewijst, die de blaauwzucht , de verharding van het celweefsel , en dc gespannen huid als ziekten van dezelfde geaardheid beschouwde. Eerst in lateren tijd hebben naauwkeurig gedane en dikwijls herhaalde lijkopeningen ons overtuigd, dat doorgaans organische gebreken van het hart aanwezig zijn, welke genoemde verschijnselen ten gevolge hebben. Hieruit wordt het ook verklaarbaar, (1) Uorns Archiv. 1818. Bd. II. S. 8G0. (cxxiii) Wanneer het aangeboren zijn der blaauwzucht, welke ziekte altijd slechts als symptoom te beschouwen is , eenvoudig uit de niet aanwezige afsluiting zou moeien verklaard worden, dan is bet gebrek eigenlijk niet als aangeboren te betrachten , doordien het door waarnemingen is bewezen , dat in den gezonden locstand en foramen ovale en diiclus arleriosus iiolalli eenigen tijd na de geboorte nog voor het bloed toegankelijk zijn , en wel met liet heilzame doel , om eenen al te grooten toevoer naar de longen in den eerslen lijd le voorkomen. ^ert. (2) Essais sur les maladies et les lésions organiques du eoeur et de frosvaisseanx; exlraits de leeons cliniques publiés par Iloreau. Paris, 816. p 272. (3) Richerand, Nouveauxéleniens depliysiol. l'aris, 1807. Tom. I. p. 292. waarom bfj koortsbewegingen cn bij tedere verhoogde wcrktladigheid van liet harten de vaten de toevallen erger worden , cn waarom bet tijdperk der tandvorming, voor dergelijke patiënten zoo gevaarlijk is, en tevens duidelijk , hoe bij hoest en verkoudheid telkens de ziektetoestand verergert. De nabijheid des doods verkondigt zich alsdan gewoonlijk door groote angst, zeer moeijelijke ademhaling , opzwellen der voeten en mat worden van de oogen. Ofschoon nu wel in de meeste gevallen de blaauwzucht van eene gemeenschapsoefening der beide helften van het hart en de daardoor ontstaande vermenging van het aderlijk en slagaderlijk bloed afhangt (cxxiv), heeft men toch ook enkele gevallen Waargenomen, waarin men , na doodelijk geworden blaauwzucht, dergelijke gebreken van het hart niet beeft kunnen opsporen. In die gevallen schijnt nu dooide eene of andere aanleidende oorzaak het aderlijk bloed over het slagaderlijk als het ware te heerschen. Hiertoe kunnen misschien Rociiarb's (1) waarnemingen van partieele blaauwzucht in acute dysenterie gebragt worden. — De blaauwzucht kan echter ook van organische gebreken of andere ziekteoorzaken , door welke de kleine bloedsomloop onvolkomen plaat» heeft, en de verandering van aderlijk in slagaderlijk bloed moeijelijb gemaakt wordt, at hangen. Dusdanige oorzaken zijn waterophoopingeu in het borstvlies, ontstekingen, vergroeijingen, veretteringen of verhardingen , empyemata en andere gebreken der longen , welke aandoeningen uit den daarmede gepaard gaanden hoest en andere karakteristieke verschijnselen erkend worden (2). Ook het te spoedig afbinden van de navelstreng , voordat nog de ademhaling behoorlijk plaats heeft, kan deze gevolgen hebben. — Heyielder (3) nam de cyanosis ten gevolge van het ontbreken der linker, en Stein (4) bij liet afwezig zijn van de regter long waar. Deze onvolkomen bloedbereiding schijnt ook de oorzaak te zijn , waarom de blaauwzuehtige kinderen, teedere beenderen en een week, zwammig (cxxiv) Gelijk dit reed:» uit de volgende en verder in dit hoofdstuk aangevoerde opmerkingen en gevolgtrekkingen van verschillende Schrijvers wedersproken wordt, kunnen ook wij de bewering van Meissner geenszins zoo gaaf aannemen. De naaste oorzaak der blaauwzucht schijnt voornamelijk gelegen te zijn in belemmerden terugvoer van het aderlijk bloed en deszelfs ophooping in de aderen , te weeg gebragt door organische of, in enkele gevallen, dynamische abnorniiteilen in de hoofdwerktuigen van den bloedsomloop. Hierdoor immers is het te verklaren , waarom de blaauwzuehtige staat niet constant is, maar de ziekte zich bij paroxysmen vertoont, lot wier opwekkking alsdan eeneligte oorzaak van vermeerderden bloeds aandrang naar de borst, als zuigen, schreeuwen, beweging enz. toereikende is. Ook zoude, wanneer Meissner toe te geven ware, de vrucht altijd lilaunw moeten zijn. Evenmin cehter als wij dit met den Schrijver kunnen instemmen, is ook , om dezelfde redenen , liet denkbeeld van Mllnrd aantenemeii , dal het gebrek aan oxygenatie de cyanosis zoude veroorzaken; alsdan moest, naar de oorzaak, ook het gevolg constant beslaan. Hel lijdt evenwel gccnen twijfel , dal al deze omstandigheden lot de ziekte bijdragen. Vert. (1) Journ. hchdoinad. 1834. No. 55. (2) Vergel. Meissncr's Eorclnuig. des 19 Jabihund. Bd VI. S. 214. sq. (5) SchmiilCs Jahrb. Bd. V. S 156. <4) Caspei's Woclienschrift. 1837, No, 55. vleesch hebben, zwak van aard zijn, waarom blaauwzuehtige vrouwen» op middelbaren leeftijd niet geregeld zijn, en blaauwzuehtige mannen t'eene geslachtsdrift zouden bezitten. Met betrekking tot deze laatste omstandigheid hebben verscheidene geneeskundigen gedurende langen tijd beweerd , dat de blaauwzuchtigen ongeschikt zijn ter voortplanting ; in den laatsten tijd echter zijn onderscheidene gevallen bekend geworden, welke het valsehe van deze stelling bewijzen. In het algemeen komt de ziekte memgvuldiger bij mannen dan bij vrouwen voor, want ingevolge Mëckel's overzigt kwamen op 40 blaauwzuehtige knapen slechts 17 meisjes en F. Horner kou tegen 59 mannelijke slechts 29 vrouwelijke blaauwzuehtige voorwerpen overstellen. Bij de lijkopening vindt men het hart meestal ki den loetaal toestand, doordien het fovamen ovale en de ductus arteriosus llolalli open gebleven zijn, zoodat het aderlijk bloed zich met het slagaderlijk vermengt. Gewoonlijk zijn Levens de longslagaderen vernaauwd, hetgeen mtusscheu slechts het jrevoljr van genoemden toestand van het hart schijnt te zijn, zoo als Nasse"(1) en Bcrns (2) aanmerken, en zonder deze gelijktijdige vernaauwing schijnt de blaauwzucht volstrekt niet te ontstaan; Meckel (3) ten minste beweert, dat het openblijven van het eironde gat alleen, dikwijls volstrekt geene blaauwzucht, ja zelfs niet eens groote ongemakken, hoogstens slechts eene eigenaardige soort van beklemming en hijgenden adem doet geboren worden, zoo als dit bij veelvuldige lijkopeningen is waargenomen. Ook in liet geval van Grötzker (4) en Urban (5) was het f'oranten ovale open , het tusschenschot der hartenkamer doorboord, en bij den twaalfjarige zieke van Luïïeroti (6) bovendien het weefsel deilongen gehepatiseerd en met tuberkels doorzaaid. Aan den anderen kant kan" ook een gebrek uit gestremde ontwikkeling van het hart, ol eene aangeboren misvorming van hetzelve deze ziekte voortbrengen, zoo als ook 'ziekten van het hart dezelve later kunnen doen ontstaan. In sommige gevallen schijnen al de kinderen van een huisgezin , zells uit geheel gezonde ouders , deze ziekte mede ter wereld te brengen. Riciiard (7) inaakt van twee blaauwzuehtige kinderen van hetzelfde huisgezin melding. Zoo voert Brera (8) een geval aan , waarin een bloeijend en p-ezond echtpaar van 7 kinderen zes klaarblijkelijk aan de blaauwzucht verloor , zonder dat ook slechts de minste stoornis in het beloop der zwangerschap of eene andere aanleiding was waargenomen geworden. Zoo (1 en 2) AlanBurns, Von einigen der haufigsten nnd wicbligsten Herikranklieiteii , ferner von Aneurysma der Bruslaorta , von Pulsationen der Oberbauebgegend und dein nngewöhnliehcn Ursprunge und Verlaute e'n'S) ontstond de aorta uit beide hartekamers. II Landoüzij (7) vond bij een kind van acht jaren, dat aan blaauwzucht gestorven was , beide hartekamers door eene breede opening vereenigd, de regter aanmerkelijk verwijd, de arteria pulmonalis vernaauwd, den ductus arter. Botal'l. echter gesloten. Meijer (8) opende (1) The London medie»! and phys. Journal. 1829. Jun. (2) Transaetions of the Association of Fellows and Licentiates of the King's and Queen's College of Physicians in Ireland. Vol. V. 1828. (3) Hufeland's Journ. der prakt. Heilk. 182ö. Novbr. — Froneps Notizen aus dem Gehiete der Natur- und Heilkunde Bd. XVI. No. 12. (cxxv) Volgens Aberle, Gintrac en anderen is deze opgave van Dittmer, die dan ook het openblijven van den ductus arter. Botalli als voornaamste bron van de blaauwzucht opgeeft, /-eer onjuist; terwijl buitendien, naar eerstgeiioemden, het openblijven van dit kanaal bijna altijd roei andere gebreken van het hart, en bij voorkeur met vernaauwing of sluiting der arteria pulmonalis gepaard zoude gaan. Gintrac somt wijders 155 gevallen van cyanopathie op, in welke bij 35 het foramen ovale open was.— Hier zij tevens aangestipt, dat er, volgens Canslatt, in plaats van eene groote opening als foramen ovale, soms meerdere kleine aanwezig zijn; de randen zijn gewoonlijk effen, peesachtig, somtijds zelfs calleus hard. De voorbeelden van franjevormige cn oneven randen , waardoor sommigen aan bet voorafgaan van een uleereus proces zouden kunnen denken, behooren tot de zeldzaamheden. Vert. (4) Keii's Archiv. etc. Bd. IV. p. 448. (cxxvi) In het geval van Wilton leefde het kind 7 dagen; James Carson nam een dergelijk kikvorschenhart bij een kind waar, dat 8 jaren oud werd. Heim merkte op , dat het hart van een kind, hetwelk 16 jaar bereikte, uit twee boezems en slechts eene kamer bestond. Vert. (8) Dictionnaire de Méd, en XXI Vol. Art. Cyanose. (6) Archivio delle scienz. mcd. fisiche. Tosc. 1837. Fase. VI. — Schmidl's Jahrb. Bd. XXIII. S. 209. (7) Archiv. génér. de Méd. lJaris. 1838. Decb. (8) Rust's Magazin. Bd. LV. Heft I. een 17 jarig, aan de blaauwzucht gestorven meisje, bij hetwelk van de refter Ion;;slechts een beginsel voorhanden was, de arleriaepulmonales aan dezelfde zijde geheel onkenbaar, die der linker zijde eenigzins vernaauwd waren, en de aorta uit beide hartekamers ontstond. In het geval van Wendt (1) eindelijk , hetwelk eene jonge vrouw van 22 jaren betrof, was het tusschenschot tussehen de atria en ventriculi doorboord , de aorta stond met beide hartekamers in verband , en de regter kamer was aanzienlijk verwijd. — y. HartManh (2) deelt de geschiedenis mede van eenen man van .54 jaren , die van deszelfs geboorte afzwak en blaauwzuchtig was, die steeds aan stoornissen in de ademhaling leed , in het 28ste jaar trouwde , en vier gezonde kinderen verwekte. De blaauwe kleur week nooit, de nagels waren aanmerkelijk verdikt en gekromd. Nadat hij in zijn 35ste jaar , na langdurige en terugkeerende ilaauwten gestorven was, vond men de longen uitgezet, en met zwart bloed, het hartezakje met water opgevuld , in de borstholte 2 medicinale ponden bloederige wei, liet hart groot, de wanden van de regterhartekarner verdikt, tussehen beiden geen tusschenschot, de groote vaten zeer verwijd en met zwart bloed opgepropt.— Een dergelijk geval van blaauwzucht, waarin het hart slechts eenenharteboezem en eene hartekamer had, en waarin de duet. ar ter. Botalli de plaats der longslagader scheen intenemen, deelt Rajisbotiiam (3) mede. De linker longaderen gingen in de vetia subclavia , die der regter zijde door het middelrif in de vena portae over. Het kind was § jaar oud geworden. Kkeip (4) vond het foramen ovale gesloten, het septum ventriculorum daarentegen zoo gebrekkig ontwikkeld , dat liet de aorta in twee gelijke helften verdeelde , zoo dat deze even veel aderlijk als slagaderlijk bloed opnam; en J. Dorsey (5) berigt , dat hij bij een blaauwzuchtig kind liet hart klein, het regter hartoor niet aanwezig, beide kamers spiervormig, de longslagaderen zeer klein, de aorta daarentegen zeer vergroot, en insgelijks met beide hartekamers in verband staande heelt aangetroffen. Tu. v. Sieboid (6) vond, als oorzaak der blaauwzucht van een pasgeboren kind, eene verkeerde ligging van het hart, het ontbreken van liet septum atriorum en ecnen ringvormigen boog om de aorta, door welken luchtpijp en slokdarm heendrongen. Bird (7) ontdekte bij een kind, dat aan blaauwzucht geleden had, en aan tetanus gestorven was, ecnen openen ductus arter. Botalli, aanmerkelijke uitwassen in den ventriculus cordis anter. en in het atrium venarum pulmonol. Bij een ander kind bestond er hypertrophie van het hart (cxxvn), gemeenschap tussehen de regter hartekamer en de aorta (1) Bibliotbek for Lager. 1856. Hft. 4. (2) C de Uartmann , Diss. de Cyanosi ejusq. cura. Vienn. 1817. (5) Archiv. général. de Mcd. 1829. Aug. p. 57h. (4) Harless, Rheinisch-weslplial. Jahrb. lid. IV. St. I. ('ó) The new Englaml Journ. of Medeeinc and Surgery etc. Vol. I. (6) ». Siebold's Journal fiir Gcburtslmlfe. lid. XVI. Heft 2. S 294. (7) llorn's Archiv. 1821. 1. Heft. (cxxvn) Bijna bestendig, zegt Canstatt, gerugsteund door de waarnemingen van Louis, is er hypertrophie van het hart op te merken, eu wel schier altijd bevindt zich d szelfs regterhelft in eeuen staat van excentrische , zeldzamer va» concentrische hypertrophie; zelden is de linker op die plaats, waar de ar ter. pulmonal. moest aanwezig zijn, en ectre gelijktijdige imnonding van de carotis in den linker ventriculus (1). Gevallen , waarin beide hartekamers in de aorta inmondden , beschrijven nog E. Lexis (2) en Rob. Spiïtal (3). Al verder zou men somtijds de longslagader geheel gesloten aantreffen, zoo als Henter (4) tracht te bewijzen , of dezelve zeer klein en vernaauwd voorkomen. Jacobsok (5) zag b. v. de longslagaderen zoo klein, dat zij naauwelijks het vierde gedeelte van het volumen van de aorta bedroegen , en bovendien nog derzelver inmondingen vernaauwd en de klapvliezen verdikt; — en Delmas (6) vond de longslagaderen , benevens de regter hartekamer bij een kind van 2J maand misvormd. De longslagaderen waren geheel gesloten, de valviila Eustachii ontbrak, het foramen ovale was open, en de regter hartekamer was een 3j lijn lang kanaal, in hetwelk naauwelijks eene breinaald kon worden ingebragt. Ramsbotham voert een geval aan, waarin de art. pulmonalis geheel ontbrak en door de vaten der bronchiae scheen vergoed te worden. De aorta nam haren oorsprong in het midden van beide hartekamers , en steeg aan de regter zijde van de luchtpijp opwaarts; regts gaf zij twee, links eene bronehiaalslagader af, die veel grooter waren dan in den natuurlijken toestand Het gezigt was steeds blaauw. De zieke stierf in het 16de levensjaar aan de longtering. Een tweede geval , waarin de longslagaderen geheel ontbraken, beschrijft Müller (7). De fossa ovalis van het septum atriorum was door twee openingen doorboord; het ostium arteriosum van beide hartekamers liep gemeenschappelijk in de aorta uit, het septum ventriculorum tusschen zich latend. De longen ontvingen slechts eene zeer geringe hoeveelheid bloed door een in den normalen toestand niet aanwezig vat van de dikte eener sterke ganzenschacht , hetwelk , niet ver van de gemeenschappelijke plaats van inmonding van beide hartekamers in de aorta, uit de linker hartekamer , deszelfs oorsprong nam, ongeveer 1" lang was en zich vervolgens in beide longen verdeelde. Schallgruber (8) vond bij een blaauwzuditig, gestikt kind van 12 weken het hart zeer vergroot; de ingevallen longslagader stond met de aorta in geen verband, had naauwelijks ^ van hare gewone doorsnede, en was zoo vergroeid, dat zij niet eens de ingeblazen lucht doorliet. Het foramen ovale was open , de duet. arterios. Botall. ontbrak. De hartekamers oefenden door eene opening in derzelver tusschenschot gemeenschap met elkander, endaardigt bij deze de aorta ininondde, ontving dezelve het bloed uit beide hartekamers. hartekamer tevens hypertropliiscli. Dikwijls, voert hij verder aan, onderkent met deze complicatie, door bij de percussie eene meer dan gewone uitgebreidheid van den matten toon in de hartstreek waartenemen. Vert. (1) Ciinique des höpitaux. T. IV. No. 4. (2) Hufeland's .lourn. 1855. Dec. (3) Edinb. Journ. 1831». No. 124. (4) Mcd. Comment. by Duncan. D. II. Vol. IX. No. X. p. 325. (5) Meckel's Archiv. Bd. li. Heft I. 1816. (6) Ephémérides incdieales de Montpellier. Tom. I. 1826- Janv. (7) Horii's Archiv. 1822. Heft 5. (8) J. Schal!(jruber, Abbdlg.ini Fache der Gcrichlsarzueikunde. Gralz 1823. S. 55. ])e valvulaa tricmpidalcs cn mitrales waren dik , kraakbeenachtig en bijna vormloos. Ook zijn er , zoo als opgegeven is , gevallen van blaauwzucht waargenomen, waarin het hart slechls uit eenen boezem en cene kamer bestond , de aorta de Jongslagader afgaf, cn de longaderen in de bovenste bolle ader, of in den boezem inmondden (1). Weinige geneeskundigen namen de blaauwzucht waar, zonder tevens een hartgebrek te kunnen opsporen. In een geval, hetwelk Elsïsser (2) mededeelt, was de blaauwzucht niet aangeboren, maar vormde zich eerst gedurende het eerste tandvormingstijdperk, en wel gelijktijdig meteenen slependen pemphygusaehtigen huiduitslag aan de voeten. Tot dien tijd was het kind geheel gezond geweest en deszelfs ontwikkeling zeer regelmatig voortgegaan. Nadat het kind aan hevige periodieke aanvallen van asthma gestorven was, vertoonde zich het hart bij de lijkopening buitengewoon groot, doch er was tusschen den regter en linker harteboezem peen punt van gemeenschap te ontdekken , en de plaats van het eironde rat was , zoo als gewoonlijk , door eene groef aangeduid en volkomen gesloten. Van eenen ductus arteiiosus Bolalli was niettegenstaande bet naauwkeurigst onderzoek geen spoor te ontdekken. Zoo nam voorts P. L. Muller (3) de blaauwzucht zonder een hartgebrek bij een löjarig meisje waar , met moeijelijke ademhaling , eene blaauwe kleur van het gezigt, de tong, de lippen, armen en nagels, enkel cn alleen ten gevolge van het achterwege blijven van den stondenvloed; na het te voorschijn komen van dezen verdween dc kwaal, iwee dergelijke gevallen 'beschrijft Meckel ; in het eerste werd bij een meisje van 21 jaren, hetwelk gedurende den stondenvloed natte voeten gekregen had , na eene menigte andere ongemakken de ademhaling beklemd , de handen zwollen op, en de oppervlakte van het ligchaam werd blaauw; men vond echter bij de lijkopening het hart gezond, de longen sterk vergroeid en tot barstens toe met bloed opgevuld. — In een tweede geval ontstond insgelijks na onderdrukten stondenvloed de blaauwe kleur, welke bij iedere beweging van bet ligchaam in hevigheid toenam. Nadat drie jaren later ook deze zieke gestorven was , bleek het, dat de longen insgelijks sterk vergroeid cn de aderen met bloed opgehoopt waren, de linker zijde van het hart was intusschen ook eenigzins verwijd. M. A. Raciborski (4) maakt van verscheidene voorbeelden van blaauwzucht zonder organische hartgebreken gewag , en voegt er bij , dat de kwaal meestal na gemoedsaandoeningen ontstaan was. De meeste zieken van deze soort, waren vrouwen , en de cyanosis scheen altijd ten gevolge van onderdrukten stondenvloed ontstaan te zijn. Ciiojiel , Rostan en Marc konden in de vorming van het hart en der vaten geene oorzaak voor de blaauwzucht vinden , en Billard genas een meisje door de aanwending van de zure koolzure soda in zoo verre, dat de blaauwe kleur zich nog slechts na gemoedsaandoeningen vertoonde. Heïeelder (5) maakt melding van twee gevallen van Cyanosis congenita, waarin geen organisch (1) Vergelijk Meissner's Forschung des 19. Jahrh. Bd. VI. S. 210 en 212. (2) Hufeland's Journal. 1828. Novbr. S. 118. (5) Clir. Fr. Harless, Rhcinisch-westph'alisehe Jahrb. Bd.XlI. St.3. 1826. (4) Précis pratique et raisonné de diagnostic. Paris. 1857. 8. (3) Studiën im Gebiete der lleilwissensch. I. Bd. 1838. 8. gebrek van het Hart , maar wel van de Ion;; en der groote vaten'bestond , en omgekeerd van gevallen, waarin organische gebreken van liet hart geene blaauwzucht deden geboren worden. — Generac (1) moet daarentegen van eenzijdigheid beschuldigd worden, wanneer hij beweert, dat de oorzaak der blaauwzucht niet in vormingsgebreken van het hart ligt, maar in de verandering, welke de aderlijke bloedsomloop bij den overgang van het aderlijk bloed in de slagaderen ondergaat; — Bcrkhardt (2) verhaalt de geschiedenis van een slechtgevoed kind van negen weken, dat langen tijd eene blaauwachtige kleur in het aangezigt vertoonde. De pols was versneld, trillend , de warmtegraad van de huid buitengewoon koud, de ademhaling naauwelijks hoorbaar, het voorste gewricht der vingers en de vorming der nagels was echter regelmatig. Toen tlaauwten onlstonden en alle levensverschijnselen verdwenen, werd het kind door Eau de Cologne en mosehus behouden. Nadat het kind eene goede min gekregen had, genas het volkomen. Eindelijk verdient nog het merkwaardig geval van Miguel (3) van tijdelijke blaauwzucht hier vermelding. Een kind van vier dagen , hetwelk de vader op zijne hand snel heen en weder bewoog, werd spoedig zoo blaauw als in den hoogsten graad van blaauwzucht en de hartslag werd geheel onregelmatig. Na veertien dagen nam deze toestand weder af., en verdween na cenige maanden gehefl en al. Itet is zeer waarschijnlijk dat een der beide wegen , door welken bij het foelus het aderlijk bloed in het slagaderlijk stelsel geraak! , geopend geworden was. Ook Preiss (4) verhaalt een geval waarin eene cyarlosis door dc natuur genezen werd. Pat de cyanopathie niet altijd het noodzakelijk gevolg is van de aanwezigheid van zwart (aderlijk) bloed in de lot deszelfs opneming niet bestemde vaten, blijkt onder anderen uit de volgende waarneming: Bresciiet zag bij een kind van ongeveer eene maand dc arteria subclavia sinistra uit de arter-pulmonalis ontspringen, zonder dat deze zonderlinge schikking, waardoor dc linker arm slechts aderlijk bloed ontving, het geringste onderscheid in dc kleur en ontwikkeling van de bovenste ledematen (en gevolge had. Volgens Corvisart is de blaauwe kleur der huid eentceken, hetwelk in het bijzonder organische gebreken der regter holligheden van het hart, alsmede van het aderlijk stelsel in het algemeen te kennen geeft; en bij kinderen veroorzaken , volgens Baudelocqije en Riciierakd , het gebrek aan werkdadigheid en de ondoorgankclijkheid van de long (Atelectasis pwlmonum) op het oogenblik der geboorte voornamelijk na zware verlossingen , ligt eene blaauwe kleur der huid (cxxvm). Hasse (5) poogt (1) Journ. général de Med. francaise et étrangère. Nr. 358. Paris. 1823. Janv. (2) flust's Magazin. Bd. XXVIII.'Hft. 2. p. 372. (5) Ilonis Archiv. fiir medicinisehe Erfahruiig. 1826. Heft VI. (4) Casper's Wochenschrift. 1837. Nr. 18. (cxxvm) Eene krampachtige aandoening der longen na de geboorte, te spoedige sluiting der foetale wegen van den bloedsomloop , en later spasmodisehe toesnuering van de strotspleet, kinkhoest, cholera enz. kunnen tijdelijke blaauwzucht veroorzaken. J. Frank neemt eene eyanosis encephalica aan , ten gevolge van hydrops ventrieuloruin cerebri; anderen spreken van eene eyanosis dysmenorrhoica. Vert. (5) Speeielle pathologische Anatomie. I. Bd. 1841. te bewijzen , det de blaauwe kleur niet wordt voorlgebragl door eene vermenging van slagaderlijk en aderlijk bloed, maar door cenen gestoorden toevloed van het aderlijk bloed tot bet hart en van daar naar de longen. De dunr der ziekte is niet bepaald ; gewoonlijk sterven de kinderen reeds in de teederste kindscbheid aan de blaauwzucht, en slechts weinige overleven bet tijdperk van bet. uitbreken der tanden j intusschen ontbreekt het ook niet aan voorbeelden van eenen langeren levensduur. C. F. Haasb(I) zag een kind onder aangeboren blaauwzucht het twaaltde jaar bereiken. In den lateren tijd loopt het leven der blaauwzuchtigen vooral gevaar door de veranderingen, welke de bewerktuiging in de jaren der manbaarheid ondergaat; van daar dat de vermelde gevallen van blaauwzuchtigen , die meer dan den mannelijkcn leeftijd bereikt hebben als zeldzaamheden moeten beschouwd worden, lot deze gevallen behoort, nog het door Malin (2) waargenomene , waarin de aangeboren blaauwzucht. «eist in het '25ste levensjaar doodde. Voor zoo verre ons bekend is, is het geval van C. v. Hartmahn voorzeker het eenigste voorbeeld van mannelijk teelvermogen bij ware en ontwikkelde blaauwzucht. Wendt zac een sedert hare vroegste kindscbheid blaauwzuchtig meisje het twee en twintigste jaar bereiken. In den laatsten tijd is het inzonderheid buiten twijfel gesteld, dat zich ook verschijnselen van blaauwzucht bij volwassenen kunnen verloonen, die eene uitstekende gezondheid genoten en bij welke men geen aangeboren organisch hartgebrek kon aannemen. Dit is het geval bij later ontstaande hartziekten , voornamelijk wanneer de kleine bloedsomloop door de longen gestoord werd , b. v. door vernaauwingen der hartopeningen en vaatstammen aan de regter zijde van het hart. Bij zulke ziekten ontstaan menigvuldige hoemorrhagien langs verschillende wegen (cxxix). Voor den dood ontstaan dan nog meestal waterzuchtige aandoeningen, die zich bijna altijd het eerst door oedema pedum aankondigen. Een geval hetwelk zulks bevestigt, deelt Lamobr (3) mede. Een matroos van 32 jaren werd blaauwzuchtig, en stierf eindelijk nadat er huidwaterzucht aan de voeten ontstaan was; bij de lijkopening werd het foramen ovale voor een gedeelte weder geopend, het tusschcnschot der bartekamers dooiboord, de valvulae sigmoideae verbeend en de inmonding van de arter pulmonalis vernaauwd aangetroffen. De voorzegging is zeer ongunstig • want het is aan icdcren geneeskundige bekend,"hoe weinig wij tegen organische gebreken van inwendige werktuigen in het algemeen en tegen die van het hart in het bijzonder vermogen. In verre weg de meeste gevallen volgt de dood reeds in de eerste kindscbheid , en slechts zeer weinige blaauwzuchtigen bereiken de jaren der manbaarheid. Desniettemin komen er eenige weinige gevallen voor, in welke de verschijnselen der blaauwzucht langzamerhand verdwenen en de natuur het hartgebrek scheen verwijderd (1) Diss. de morbo coeruleo. Cum tabul. aen. Lips. 1815. 4. (2) Casper's Woehensehrift. 1834. Nr. 9. Fcbr. (exxix) Bloedstortingen, voornamelijk uit de longen, den neus, den endeldarm , worden tevens niet zelden bij de gewone blaauwzucht waargenomen. Vert. (5) Gazctte médicale de Paris. 1858. No. 44. le hebben , zoodat wij derhalve, ofschoon dan ook slechts zelden, van de geneeskracht der natuur zelve neg wel iets verwachten mogen. Thomas (1) verhaalt b. v: de geschiedenis van eenen knaap, bij welken in het vierde levensjaar zoowel de donkerblaauwc huidkleur als de overige ongemakken allengskens afnamen, en slechts bij sterke beweging van het ljgcliaam of na het gebruik van geestrijke dranken voorbijgaande terugkeerden. Het is voorzeker niet uitgemaakt , of in deze gevallen, waarin het de natuur gelukte, de kwaal te verwijderen, wezenlijk organische gebreken van het hart aanwezig waren , dan of dezelve slechts het gevolg was van voorbijgaande oorzaken, inzonderheid van eene storing in den kleinen bloedsomloop of van zeer aanmerkelijke aderlijke bloedophooping. In 'het bijzonder ligt zich de voorzegging behalve naar de grondoorzaak nog naar den graad der ziekte, naar den ouderdom van den lijder en naar de ligchaamsgesteldheid van denzelven. Zonder twijfel is eene opmerkzame en inzonderheid diaetetisclie behandeling, in vele gevallen, in staat, het leven, ten minste gedurende geruimen tijd , te verlengen. De behandeling des geneesheer» kan volgens het tegenwoordig standpunt der wetenschap, drieledig zijn, namelijk eene prophylactische, • radicale en palliative. Ten opzigte van de voorbehoedende behandeling (cxxx) kunnen wij ons slechts op het gevoelen van SchweighSuser beroepen , welke , zoo als reeds opgegeven is, in den tijd van 5 jaren drie sterke en gezonde kinderen van dezelfde moeder zag geboren worden , en alle drie na twee dagen aan de blaauwzucht sterven. Scuw. gelooft, dat zich de natuur in die gevallen meer met de vorming der uitwendige deelen bezighoudt, en besluit daaruit, dat men door herhaalde bloedontlastingen bij de moedor gedurende de zwangerschap, door sterke ligchaamsbeweging en eene bijzondere dieet de ziekte zoude kunnen voorkomen. Het zoude zeer moeijelijk zijn liet ware of onware dezer hypothese te bewijzen , daar de blaauwzucht eene zeldzame ziekte is en nog veel zeldzamer bij al de kinderen van eene en dezelfde moeder wordt aangetrolfen. Tot voor weinige jaren had nog geen geneeskundige een radicaal ge- (1) Mcd. Transactions of the medieal society of London. Vol. VI. 1815. Vergelijk IJufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1818. Mai. (cxxx) Charles li. Meigs te Philadelphia (zie Berend's en [lildehrand's Journ. fur Kinderkrankh. Bd. V. Heft. 3) beproeft het ontstaan van blaauwzucht bij pasgeborenen op de volgende wijze te voorkomen. Daar zich hel foramen ovale voor den 20»len dag na de geboorte niet volkomen sluit, moeten vroegtijdig geboren kinderen, uit hoofde van dit lange openblijven aan grooter gevaar zijn blootgesteld. Zoodanige kinderen zijn blaauwachtig van kleur, hebben eene zwakke slem, en verloonen ten laatste de verschijnselen van cyanosis neonatorum. Om nu deze te voorkomen, en de nadoelen , aan hel doorstroomen van hel bloed door het foramen ovale verbonden , te verhoeden , moest men het kind, volgens Meigs, steeds op de regterzijde laten liggen , met het hoofd en den thorax een weinig verheven ; daardoor zoude het septum van het hart horizontaal komen te liggen en het bloed door deszelfs zwaarte meer tegen de klapvliezen dringen. Hij wil daardoor menige cyanosis hebben tegengegaan. Eene schoone theorie voorwaar, nog schooner, zoo door hare toepassing de neiging der natuur tot eyanose kon worden opgeheven ! Vert. neesplan over deze ziekte voorgesteld , en liet oordeel over het gevoelen van Dittmer moeten wij aan latere waarnemingen overlaten. Dittmer beweert namelijk, dat,'naar de nieuwste waarnemingen, onder 10 gevallen van blaauwzucht, negenmaal het openblijven van den ductus arteriosus Botalli en slechts eenmaal het opene foramen ovale als oorzaak wordt aangetroffen. In het laatste geval zoude geene hulp mogelijk zijn ; intusschen moeten alle blaauwzuchtigen , daar men den toestand van het hart gedurende het leven niet met zekerheid kan bepalen , op dezelfde wijze behandeld worden. Spruit de blaauwzucht uit het openblijven van den ductus arteriosus voort, dan zoude de ziekte daardoor kunnen worden opgeheven, dat men hel bloed uit de aderen naar de longen zoekt te leiden. Om dit doel te bereiken, moet men de aan Cyanosis lijdende kinderen twee tot drie dagen lang weinig rust gunnen , en dezelve , door hen ongeduldig te maken, er toe trachten' te brengen , dat zij zacht schreeuwen, en ze aan het schreeuwen houden; hun niet volop voedsel geven , niet dadelijk laten inslapen , en niet aanhoudend achtereen laten doorslapen. Bij ket schreeuwen heeft er namelijk aandrang van bloed naar de longen plaats , het bloed stort zich uit de regter hartekamer in de longen uit en deze zetten zich allengskens zoodanig uit., dat zij hare verrigting behoorlijk leeren waarnemen. Hierbij zoude zich tegelijkertijd de ductus arteriosus Bolalli vernaauwen , daar er gedurende den aandrang van bloed naar de longen geen aderlijk bloed meer doorstroomt. D. wil reeds in vijf gevallen het gunstigste gevolg van deze behandeling hebben waargenomen. Daarentegen is J. Bouillaüd (1) van oordeel, dat zich juist door een hevig en langdurig schreeuwen bij gezonde kinderen de foetaalopeningen van het hart weder kunnen ontsluiten , waarom hij aanraadt zorg te dragen, de oorzaken, die tot een zoodanig geschreeuw aanleiding geven , te verwijderen; en zeer zeker vertoonen zich gewoonlijk bij het schreeuwen der kinderende verschijnselen der blaauwzucht het duidelijkst. Wij houden het voor het beste middel; bij de geboorte er op acht te geven , dat de ademhaling van het kind volkomen plaats hebbe , ten einde niet vroeger de onderbinding van de navelstreng toe te staan , dan nadat het bloed den loopbaan, dien het bij het foetus volgde , geheel verlaten heeft , hetgeen men daaruit kan opmaken , dat de navelstreng niet meer klopt; want had de ademhaling niet volkomen plaats , dan houdt het bloed deszeifs loop als bij het foetus , en verhindert het sluiten van de foetaalopeningen van het hart. Deze theorie heeft onlangs door de waarneming van Ricuard een steunpunt gekregen. Hij liet een blaauwzuclitig kind uit de stad naar eene gezondere streek brengen , azijnether inademen , en aromatieke en geestrijke inwrijvingen langs de ruggegraat doen , om eene meer volkomene ademhaling tot stand te brengen, en op die wijze bewerkte hij binnen vier weken herstelling. Zeer zeker is in de meeste gevallen het openblijven van de foetaalopeningen van het hart alleen het gevolg van deze onvolkomene ademhaling onmiddellijk na de geboorte. De palliative hulp, welke wij bij blaauwzuchtige kinderen aanbrengen , vereischt het voldoen aan verschillende aanwijzingen. (1) Dictionnaire de Med'. et de Chirurg, praliques , par.flf. M. Andral, Be'qin, Blandin etc. Paris. Tom. YI. 1851. * 24 1) Wij trachten alles te vermijden, wat aanvallen kan opwelken, hiertoe behooren alle invloeden , welke eenen versnelden bloedsomloop ep cene versnelde ademhaling te weeg brengen. Bovendien moet men zorgen , dat de bloedsomloop , alsmede de ademhaling zoo veel mogelijk zonder stoornis plaats hebben ; in dit opzigt moeten alle naauwe en vastsluitende kleedingsstukken vermeden worden. Inzonderheid in de latere levensjaren heeft men voorts op de rust van ligchaam en geest acht te geven, zoo als ook cene strenge en schrale diëet, matigheid in alle genietingen, jn zelfs van tijd tot tijd te bewerkstelligen bloedontlastingen groot voordeel kunnen aanbrengen (cxxxi). Van hoeveel nnt somtijds volkoinene rust zijn kan , blijkt uit de door Hunter (1) medegedeelde geschiedenis van eenen blaauwzuchtige , welke zich telkens , zoodra hij de eerste verschijnselen van eenen aanval' waarnam , rustig te bed legde, en ongeveer 10 minuten geheel rustig liggen bleef; op deze wijze voorkwam hij altijd de verdere toevallen van den paroxysmus. Ook verstopping verhindert den vrijen omloop van het bloed , en bewerkt aandrang van hetzelve naar de bovenste helft des ligchaams , waarom in zulke gevallen ontlastingdrijvende middelen moeten worden toegediend. Mogten er reeds andere hartziekten met de blaauwzucht gepaard gaan . dan worden deze naar de regels der kunst met passende middelen behandeld ' voortreffelijke diensten bewijst in die gevallen de digitalis, welke wij bij gelijktijdig aanwezige hartgebreken met de squilla verbinden. *2) Wij pogen de aanvallen zelve te verkorten of te verwijderen. Het is klaarblijkelijk, dat in dit opzigt de behandeling des geneesheer* niet te stormachtig zijn mag, daar hierdoor veeleer nadeel zoude worden aangebragt. Nasse en Corvisart waarschuwen inzonderheid voor het gebruik van krampstillendemiddelen, ook al is de krampachtige geaardheid deiaanvallen nog zoo oogenschijnlijk , daar zij nooit nut, wel echter schade aanbrengen. Richter (2) staat in ieder geval de aanwending van krampstillende'klisteren toe. Jörg en Wendt raden gedurende de aanvallen het besprengen van den hartkuil en der borst met koud water en kouden azijn , zachte wrijvingen van het ligchaam en wasschingen met azijn aan. Ook zoude het goed zijn , azijn onder den neus te strijken. Is de oppervlakte van het ligchaam koud , dan is de verwarming door warme doeken en bedden nuttig. Sandifobt (3) is van oordeel, dat bij de aanvallen zelve somwijlen zwakke bloedontlastingen, vooral door bloedzuigers aan den hals nuttig zijn kunnen. Ook het borstelen en kittelen der voetzooien , warme omslagen niet azijn om de voeten, en, naar Hevfelder's gevoelen, het acidxm oxymuriaticum kunnen in zulke gevallen voordeel aanbrengen. In de ziekeka* mers zelve zorge men voor eene zuivere en gezonde lucht, welke op warme zomerdagen daardoor verbeterd wordt, dat men in azijn gedoopte doelen ophangt. •— Volgens Feiler's waarnemingen hebben noch de plaatselijke (cxxxi) In het algemeen zij gezegd, dat alle verzwakkende middelen de ïiekle schijnen te verergeren , zoodal men tot aderlating slechts bij gevaar van stikking moet overgaan. Oponthoud in ruime. diooge, warme lucht, warme kleederen, dus onderhouding der uitwendige warmte is aanteraden. Vert. (1) Medical observalions and inquiries. Tom. VI. S. 299. (2) Spec. Therapie. Bd. V. S. 225. (5) Observ. anat. pathol. C, I. p. 9. bloedontlastingen aau liet hoofd , nocli de algemeéne , noch de daarna aan het hoofd en den nek gelegde blaartrekkende pleisters, of de koude omslagen met campher over het voorhoofd, of de aan de kuiten gelegde mostaardpappen nut aangebragt. 3.) Eindelijk beproeven wij de gebrekkige menging van het bloed te verbeteren. ' Met dit doel is het inademen van zuurstofgas voorgesteld; doch Riciiter merkt zeer te regt aan , dat daardoor de longen zoo wel als het hart hevig zouden worden opgewekt, en dat de verhoogde werkdadigheid van beide in deze ziekte altijd schadelijk is. Ook kan ongetwijfeld het nut van deze kunstmatige verzuring van het bloed slechts gering zijn, ook wanneer die prikkel geen nadeel aanbragt, daar er slechts eene zeer geringe hoeveelheid bloed in de longen komt. Behalve de inademing van zuurstof is ook de aanwending van dc voltasclie kolom voorgesteld, om die verandering na te bootsen , welke het bloed in de longen ondergaat. Nasse gelooft, dat dit het doelmatigst kan geschieden, wanneer men een blootgelegd oppervlakkig vat in de posilivo sfeer van de kolom brengt, cn het indifferente punt van beide polen buiten het ligchaam valt. Met betrekking tot dit voorstel vraagt Richter , of dit plan ook op volkomen juiste scheikundige gronden berust, en of niet ook de dynamische verhoudingen daarbij cene groote rol spelen? Ten derde werd door Nevin (1) de transfusie voorgesteld ; doch ook deze zal bij kinderen niet kunnen worden aangewend-, en slechts voor eenen korten tijd hulp aanbrengen; zij is ook niet geschikt tot dagelijksche of zelfs minder menigvuldige aanwending. Meer oplettendheid verdient voorzeker het gevoelen van Kreyssig (2), om namelijk door geneesmiddelen , welke op de loverwerken, eene sterkere uitscheiding van het koolzuur te bewerken (cxxxii) - misschien zoude daaruit het nut, hetwelk verkoelende ontlastingsmiddelen aan blaauwzuchtigen bewijzen, te verklaren zijn, wanneer men mag aannemen, dat zich de werking van dezelve over het geheele darmkanaal tot de lever uitstrekt. — Eenige beterschap ondergaat eindelijk de toestand der blaauwzuclitigen door het gebruik van warme baden, zoodat deze als zeer dienstig tot het behoud van het zoo veel gevaar loopend leven moeten worden beschouwd. Farre (3), welke voornamelijk voor deze baden het woord voerde, was misschien van meening , dat het naar de oppervlakkigste huidvaten gedrongen bloed, bij den lageren warmtegraad van het ligchaam, in het warme bad meer verwarmd wordt, en zoo ten minste voor een gedeelte de verandering ondergaat, welke bij gezonde menschen met het bloed in de longen plaats heeft. Behalve de blaauwzuclit is ook onlangs nog eene febns caerulea (door Verson meer gepast cyanosis spasniodicd genoemd) aangenomen gewor- (1) Sammlung auserlesener Abhdlg. zum Gcbrauch fiir prakt. Aerzte. Bd. XVII. p. 86. (2) Ueber die Krankh. des Ilerzens. II. 2. S. 788. (cxxxn) Canslatt raadt aan , de verrigting der lever te verhoogen door tusschen beiden calomel toetediencn 5 tevens worden tïe nierendoor diuretiea, als digitalis, tot meerdere werkzaamheid aangespoord. J. Frank en müller merkten verligting op bij hel gebruik van digitalis en elixir acidum Ilalleri. ? erl (3) On malformations of the human heart, illustr. bv numerons cases and V plates etc. London. 1814. den , waarvan het beslaan wel van onderscheidene kanten is in twijfel getrolken, welke Gölis (1) echter in het instituut te Weenen beweert, menigvuldige malen te hebben waargenomen. Deze ziekte zoude hoofdzakelijk kinderen van vier maanden tot het einde van het tweede jaar aandoen, en we! inzonderheid kinderen van arme lieden, bij slechte kost en in ongezonde kamers. De blaauwe koorts zou zich periodiek vertoonen, en zich daardoor kenmerken , dat de lijders aan de oppervlakte van het ligchaam spoedig blaauw worden , angstig ademhalen , en eenen kleinen harden en krampachtigen pols hebben. Deze aanvallen zouden zich tot den dood toe telkens menigvuldiger vertoonen. Bij de lijkopening zoude men de bloedvaten tot barstens toe met bloed opgevuld vinden. Daar deze ziekte , uitgenomen de koortsbewegingen , meer van krampachtigen aard schijnt te zijn, heeft Gölis hoofdzakelijk de remedia antispasmodica tot genezing aanbevolen, b. v. liquor corn. cerv. succinat in een slijmig voervocht, laauwe baden met loog; en slechts na het wijken van den krampachtigen toestand schrijft Gölis ontlasting bevorderende middelen, uit calomel of rheum met magnesia voor. Bondik (2) maakt gewag van een geval , waarin een kind van 8 dagen , hetwelk dagelijks 4 tot 8 malen over het geheele ligchaam blaauw, en zoo zwak geworden was , dat het de borst niet meer nemen kon, door een slroopje met muskus hersteld werd. Ook Max. Heine (3) gelooft deze febris coerulea bij een kind van 11 maanden te hebben waargenomen, hetwelk na volkomen welstand in eenen stuipachtigen toestand blaauwzuchtig werd en stierf. Na de overstrooming van den Donau in het jaar 1838 nam Fr. Eckstein (4) in Pesth en Ofen eene cyanosis abdominalis zonder organische gebreken in den toestel der ademhaling en van den bloedsomloop waar, ten gevolge van ziekelijke verandering der spijsverterings- en assimilatie-werktuigen. De ziekte, welke zich het meest door eene duidelijk blaauwe kleur der huid te kennen gaf, tastte meestal soldaten tot het 30ste levensjaar , voornamelijk brandewijndrinkers aan. Eindelijk zoude er nog een zweet bij kinderen voorkomen , waarbij de huid een blaauw aanzien krijgt, en als het ware doorschijnend voorkomt. Deze toestand zou van de engelsche zweetkoorts zeer onderscheiden zijn en een meer slepend beloop hebben. Inwendig wordt daartegen een aftreksel van de Kina met melk voorgeschreven, en uitwendig het inwrijven in de huid van zoete amandelolie, hetwelk dagelijks eenige malen moet herhaald worden. Hoe weinig ook tot heden toe de ondervinding deze opgaven van eenen der beste kinderdoktoren van den nieuwsten tijd bevestigd heeft, is het toch om den roem, dien Gölis zich door zijne waarnemingen op dit veld ■van de geneeskundige wetenschap verworven heeft, noodzakelijk, dat de geneesheeren op deze opgaven letten, ten einde dezelve met opmerkzaamheid te kunnen onderzoeken ; wij voeden dan ook de hoop spoedig verdere mededeelingen zoowel over de blaauwe koorts , als het met eene blaauwe kleur der huid gepaard gaande zweet te zullen ontvangen. (1) Hufeland's Journ. der prakt. Heilk. 1825. April. (2) Medic. Zeitung vom Verein fiir Heilk. in Preussen. 1837. No. 13. (3) Schmidt's Jalirb. Bd. XVII. S. 225. (4) Oesterr, medicin. Wochenschrift. 1841. Nr. 46 ou 47. 26) Ziekten der spijsKerleringswerktuigen dar pasgeborenen. Moeijelijke spijsvertering (Dyspepsia neonatorum). De ziekten, uit eene gestoorde verrigting van liet darmkanaal ontstaande, zijn ongetwijfeld in den teedersten kinderlijken leeftijd de menigvuldigst voorkomende , en wel uit hoofde van de groote teederheid van de maag en der darmen , alsmede uit hoofde van de in hooge mate aanwezige werkdadigheid van de reproductie en de menigvuldige fouten en dwalingen , welke nog ten opzigte van de voeding der pasgeborenen heerschen en begaan worden. Het zekerst worden deze kwalen voorgekomen, door den pasgeborenen, behalve de moedermelk, geen ander voedsel toe te dienen, daar, zoo als Jörg zeer te regt aanmerkt, pasgeborenen onmiddellijk na de geboorte eigenlijk nog volstrekt geene spijs kunnen verteren, maar slechts de in den hoogsten graad geassimileerde moedermelk inzuigen. Hieruit volgt nu van zelf, dat kinderen, welke zonder moederborst door kunstmatig voedsel worden opgebragt, tot welks opneming reeds meer kracht der spijsverteringswerktuigen vereischt wordt, het menigvuldigst aan ziekten der spijsverteringswerktuigen lijden. Zelfs verdragen vele kinderen niet eens de minnemelk , wanneer de min reeds langeren tijd gezoogd had , omdat de melk alsdan voor dezelve te zwaar is , en meer vette en voedende deelen bevat, die reeds eene grootere werkdadiglieid der maag vereischen. I)e ziekelijke afwijkingen in den spijsverteringtoestand, die men het menigvuldigst waarneemt, zijn winderigheid of ongemakken door winden veroorzaakt, buikpijn en koïijk, verder oprisping en dikwijls terugkeerend braken, doorloop en braakloop, verstopping of hardlijvigheid; deze willen wij ieder afzonderlijk behandelen; slechts herinneren wij ter loops, dat deze toevallen niet altijd op zich zelve staande of afgezonderd voorkomen , maar dat zich zelfs dikwijls, wanneer de verrigtingen van het darmkanaal eenmaal gestoord zijn , meerdere te zamen vereenigen , en dat men in zoodanige gevallen het geneesplan niet tegen eene enkele ziekelijke afwijking rigten , maar altijd het lijden van het geheele darmkanaal, aan hetwelk al deze verschijnselen het ontstaan verschuldigd zijn, in het oog houden moet. 1) De ongemakken uit winden ontstaande, of kolijkpijnen, winderigheid, snijding in het lijf zijn gewoonlijk de eerste verschijnselen van belette spijsvertering of zwakte der maag, worden reeds bij zeer teedere kinderen spoedig na de geboorte waargenomen en spruiten voort uit de scheikundige ontbinding der spijzen en de luchtontwikkeling uit dezelve, wanneer het aan de kracht ontbrak dezelve te assimileren. De pijnen, door winden veroorzaakt, geven zich door de volgende teekenen te kennen: de kinderen verdraaijen in den beginne gedurende den slaap de oogen, vertrekken het gezigt, slapen echter daarbij , ofschoon dan ook onrustig , onafgebroken voort; plotselijk echter beginnen zij bij tussehenpoozen hevig te schreeuwen, waarbij zij zich wenden en draaijen , de dijen naar den buik optrekken en bij afwisseling weder al'stooten ; gewoonlijk ontstaat daarbij eene opzetting van den onderbuik onder de korte ribben , waarbij tevens het middelrif opwaarts gedrongen , en daardoor de ademhaling beklemd en benaauwd wordt, hetgeen men in het dagelijksch leven dikwijls de hartsspanning (Herzge spann oder Angewachsensein) noemt; daarbij heeft hel kind rust noch duur, wordt zelfs aan de borst niet rustig, cn laat deze, ook wanneer het somwijlen al eenige teugen genomen heeft , plofselijk schreeuwend weuer los, zonder dat het tot bedaren kan gebragt worden ; het schreeuwen is somtijds zoo hevig, dat het gezigt geheel blaauwaehtig van kleur wordt, en het kind over het geheele ligehaam beeft; de buik is gespannen op het gevoel, men hoort dikwijls een gerommel indenzelven en slechts wanneer een wind geloosd wordt, worden de kleinen vooreenen korten tijd rustig. Deze rust duurt echter gewoonlijk niet lang voort, maar onverwachts begint het kind op nieuw te schreeuwen , draait daarbij het hoofd van de eene zijde naar de andere , voert de handen voor het gezigt heen en weder, en verkeert in eenen angstiger! en pijnlijken toestand, tot dat het met zweet bedekt is , en eindelijk uit vermoeijing inslaapt. Hoe pijnlijk gewoonlijk iedere aanraking van den buik ook is, is echter bij winderigheid eene zachte wrijving van de onderbuik, vooral met verwarmd of berookt flanel , hoogst weldadig; daardoor wordt het loozen der winden zeer begunstigd. De stoffen , welke na zulke pijnen ontlast worden, hebben eene groenachtige kleur en meestal eenen duidelijk zuren reuk. Zijn de kinderen zeer onrustig ten gevolge der winden, dan schijnt het dezelve altijd tot rust te brengen , wanneer zij op den arm genomen en regtop gehouden worden , terwijl daarentegen de pijnen en onrust van het kind altijd meer toenemen, wanneer zij te bed liggen blijven, terwijl er, wanneer, zoo als dit gewoonlijk het geval 'is , geene hulp verleend wordt, krampen en stuiptrekkingen ontstaan. Iedere kinderoppasster ondervindt al zeer spoedig , dat het liggen deze ongemakken schijnt te vermeerderen en ook den geneesheeren van vroegeren tijd schijnt zulks bekend geweest te zijn; want Rosekstein zeide reeds dat het merkwaardig is, dat een kind , dat aan winden lijdt en niet zuigen wil, de borst zonder bezwaar vat en tot verzadiging toe zuigt, wanneer men het regt op voor de zoogster houdt. De meest gewone nadeelige gevolgen van dezen toestand zijn, zoo als reeds opgegeven werd, krampen; intusschen hebben meerdere geneeskundigen nog andere ziekten ten gevolge van denzelven zien ontstaan. Zoo verzekert b. v. Tissot, dat men zulke kinderen somwijlen, na aanvallen van snijding in den buik , enkel bloed zag braken; en Badmes leidt bloederigen doorloop van dezelve al; Feiler vreest vooral den overgang in ontsteking der darmen. Niet zelden ontstaan ook , ten gevolge van deze pijnen uit winderigheid en het gelijktijdig schreeuwen, navel- en liesbreuken , wier genezing daardoor tevens de grootste hinderpalen ontmoet. De oorzaken verschillen; intusschen schijnt meestal de oorzaak der winderigheid of der kolijkpijnen in het darmkanaal te liggen, ofschoon het buiten twijfel is, dat, gemoedsaandoeningen der moeder of deiminne en inzonderheid ook verkouding van het kind , vooral van den buik, dezelve insgelijks kunnen opwekken. Iloe jonger het kind is, des te meer geneigdheid schijnt het voor dergelijke aandoeningen te hebben, daar dezelve het menigvuldigst in de eerste weken van het, leven voorkomen. De meest gewone aanleiding gevende oorzaken schijnen te zijn: terughouding van het meconium, bovenmatige vulling van de maag, het gebruik van ondoelmatige en moeijelijk verteerbare voedingsmiddelen, vooral van meelpap, inzonderheid echter zuur in de maag (cxxxiii). (cxxxm) Het zuur (soda, ardor ventriculi) is, zoo als bekend is, eens Ëe behandeling is tweeleedig: palliatief, om het kind eerst rust te verschaffen, en radicaal, welke op de eerste volgt. De palliative kuur bestaat daarin , dat men het kind zoo spoedig mogelijk een klisteer uit warme kamillcnthee zetten laat, om de loozing der winden te bevorderen of de gelijktijdige verstopping wegtenemen , dat men het in een warm bed brengen , wanne doeken of flanel op den buik leggen laat, en het een weinig kruizemuntwater, kamillen- of venkelthee, ol een ander aromatiek aftreksel ingeeft (cxxxiv). De radicale kuur kan slechts in overeenstemming met de oorzaken worden aangewend; is buikverstopping de aanleidende oorzaak , dan zijn ontlasting beiorderende stroopjes(cxxxv) van nut; zijn er fouten begaan met betrekking tot de voedingswijze van het kind, dan zorge men voor een passend voedsel, en neme de daardoor teweeg gebragte zwakte m de spijsverteringswerktuigen weg , hetgeen door tinctuur van rhababer , m verbinding met een aromatiek water, en naar Göiis (1) nog met magnesia (Ree. aq. foenicul. unc. ij , tinctur. rhei. aquos dr n, magnes. muriat. gr. x. syrup. aurant. unc (3) geschiedt. Bovendien brengen aromatieke pappen op den buik, gordels met kruiden gevuld en het inwrijven van aetherische smeerseltjes, naar Feiler inzonderheid met bijvoeging van oleum Carvi, naar Versos liq. ammon. anisat dr. j met spir. lavenduhe unc ij. nut aan. Nam de winderigheid uit verkouding haren oorsprong, dan zorge men voor eene warme kleeding van het kind en trachte de huiduitwaseming te bevorderen , hetgeen door het inwendig gebruik van den braakwijn cn door warme baden geschiedt. der menigvuldigste ongesteldheden van zeer jonge kinderen. De zwakte dei- spijsvertering in dien leeftijd schijnt zich het spoedigst door deze alwijkiiiP- te kenmerken. Bestaat er aanleg tot zuurvorming, dan gaan de aoedingsmiddelen ligtelijk in zure gisting over, waarvan pijn , flatulentie, braken doorloop, en by voortdurende en bovenmatige prikkeling, zelis stuipen het gevolg zijn. De adem , de uitgebraakte en de door den anus ontlaste stoffen, ook dikwijls het zweet, heeft alsdan eenen zuren reuk. De drekstoffen zijn scherp en prikkelen de huid rondom den anus; meestal zijn zij groen gekleurd. (cxxxiv) De Amerikaansche Geneesheer Parrish voerde, ten einde winden uit het darmkanaal te verwijderen , de canule eener ledige klisteerspuit in den anus, waarna hij vervolgens den stamper der spuit langzamerhand uithaalde. Billard meent, dat, tot hetzelfde doel eene buis van elastieke gom voldoende is , wanneer men daarbij den buik van het kind zacht drukt. Men zij iutusschen daarbij zeer voorzigtig daar eene al te sterke zuiging scheuring der aderen cn eenen moeijelijk te stil en bloedvloed kan doen ontstaan , waarvan wij bij eenen reeds bejaar en lijder aan tympanitis een doodelijk afgeloopen geval hebben waargenomen. (cxxxv) Een clystna van twee drachmas oleum olivarum of ol. ricini met twee oneen laauw water of een eenvoudig suppositonum zal, mj het niet ontlasten van het meeonium, het geschiktst aan het doel beantwoorden , zoo geene mechanische hinderpalen de ontlasting beletten. ®ien *1) steeds op deze laatste , die niet altijd zoo ligt optesporen zijn , bedacht, V er I. (1) llufeland's Journal der prakt. Heilkunde, 182ü. Marz. Hingen de genoemde verschijnselen van zuur in de maag af, dan waren de geneeskundigen van vroegeren tijd gewoon zeer groote waarde te hechten aan zulke middelen, welke het zuur scheikundig veronzijdigden. Henke zoekt echter inzonderheid de aanwending van magnesia en andere dergelijke middelen te beperken , en wij moeten door ondervinding met hem instemmen. Bij zeer aanmerkelijke zuurvormig in de maag brengen wel is waar de opslorpende middelen eene voorbijgaande verligting aan , rnaar verdelgen kunnen zij het zuur niet, oindat zij niet in staat zijn de ontwikkeling van zuur in het darmkanaal tegentegaan. In zoodanige gevallen heeft men meer op de dieet, de gesteldheid van de maag en de krachten der spijsverteringswerktuigen te letten. Dikwijls wordt de ontwikkeling van zuur door beperking van de melkkost voorgekomen , in plaats van welke men dierlijk voedsel inzonderheid vlceschnat, en wanneer de spijsvertering in de maag behoorlijk plaats heeft, met eidojer voorschrijft. — De zuurvorming kan echter ook van eene aanmerkelijke prikkelbaarheid van de maag en van het gansche darmkanaal, met zwakte der spijsvertering afhangen; en in die gevallen verbinden wij vooral de bedarende klisteren, b. v. van kamillenaftreksel met eenige weinige greinen extr. hyoscyami of eenige droppels opiumtinctuur , met het gelijktijdig inwendig gebruik van zwak aromatieke waters en de uitwendige aanwending van met kruiden gevulde gordels. In ieder geval moet echter bij winderigheid der zuigelingen , op de dieet en gesteldheid der min zeer naauw gelet worden. Somtijds ontstaat de ziekte bij zuigelingen enkel en alleen daaruit, dat de minnen vroeger aan veel werken gewoon waren en nu op eenmaal een zittend leven leiden; daarom houde men de min ook gedurende den zoogtijd bezig. Het schijnt namelijk, dat door de lediggang der minnen , die gewoonlijk uit de lagere, aan zwaren arbeid gewone klasse van menschen genomen worden , de melk zwaar en onverteerbaar wordt. Bovendien geve men acht, dat de minnen noch de borst noch de armen of voeten bloot dragen , en dat zij geen ongezond voedsel tot zich nemen. — Eindelijk worden somwijlen kinderen door kolijkpijuen aangedaan , wanneer bij de minnen de regels weder te voorschijn komen; alsdan worde het kind gespeend, of wanneer het nog te jong is, aan eene andere min overgegeven. Waarschuwen moeten wij nog voor de schadelijke behandeling , welke zeer dikwijls in onze streken door oude vrouwen wordt aangeprezen, om de kinderen bij de zoogenoemde hartsspanning eenen of zelf» meer eetlepels vol lijnolie te geven, en dezelve daarenboven over de streek der hartkuil te strijken. Het laatste vermeerdert de pijn der kinderen, lerwijl de olie de zwakte der spijsvertering doet toenemen ; daar dezelve moeijelijk opgenomen en in de maag ligt ransig wordt. Eindelijk moeten de geneeskundigen zich ook wachten , de darmontstekingen der kinderen over het hoofd te zien , en dezelve als winderigheid te beschouwen. Om ons voor deze ligt mogelijke dwaling te behoeden , hebben wij steeds in die gevallen, waarin de aanraking van het lijf zeer pijnlijk , de buik zelfs heeter dan gewoonlijk , neiging tot verstopping en groote onrust der kinderen aanwezig is, bij kolijkpijnen calomel, hetzij alleen of in verbinding met. andere middelen voorgeschre-y ven, en gelooven in meer dan een geval, bij de gelijktijdige aanwending Vau Warme baden en zachte klisteren , den overgang in enteritis daardaöf te hebben voorgekomen. Ook Guersant maakt, zoo als Ratier (1) opgeeft, er op opmerkzaam, dat dikwijls achter de zoogenoemde gastrische verschijnselen hij kinderen , ontstekingen der spijsverteringswegen schuilen , en dat men derhalve slechts in die gevallen braakmiddelen geven moest, waarin deze duidelijk aangewezen zijn. De calomel heeftin het algemeen eene bijna specifieke werking op dit windkolijk. Dezelve wordt tot g , £—5 grein pro dosi gegeven. In de laatste gift werkt zij reeds tc gelijker tijd als ontlasting opwekkend middel. Bij aanwezig zuur, hetwelk de geoefende kinderarts reeds door den reuk ontdekt, is de verbinding met magnesia nuttig; anders schrijft men dezelve slechts met suiker ol melksuiker, en bij sterke luchtophooping, met venkelzaad voor. De verbinding , welke in het laatste geval ons toeschijnt de voorkeur te verdienen is de volgende: ij'. Calomel gr. ij, sem.foeniculi scr. , Sacchar. alb. scr. ii /3. m. f. pulv. divid. in vi part. aequal. D. S. des avonds een te geven. Brosiijs (2) geeft eenige , zoo als hij opgeeft, van Göus afkomstige recepten op , in welke op ieder once venkelwater een droppel laudanum komt. Voor de aanwending van dit middel moeten wij intusschen waarschuwen , want in deze gift werkt het opium in den teedersten kinderlijken leeftijd reeds verdoovend, en daarenboven brengt het nog buikverstopping te weeg , die inzonderheid nadeelig is. Voor eenen korten tijd mag het kind al eens rustig worden ; deze rust is echter slechts het gevolg der verdooving. G. Fr. Schwarze (3), die deze kwaal spasmus neonatorum intestinalis noemt, prijst tegen dezelve aan het aanhoudend gebruik van een mengsel uit liq. ammon. succ. gutt. xi, land. liqnid. Sydenhami gutt. ij—iij en syrup. flor. naph unc. j. M. S. theelepelsgewijs te geven, hetwelk wij als veel te prikkelend beschouwen. — Bij gelijktijdige verstopping raadt Verson voor grootere kinderen Calom. gr. j , rad. rhei gr. iv , magnes. carbon, gr. viij aan , bij hevige aanvallen van kolijk slijmige afkooksels met eenige droppels liq. ammon. succin of aether aceticus , laauwe baden en klisteren met asa foetida (cxxxvi). 2) Verstopping is een zeer menigvuldig voorkomend verschijnsel bij pasgeborenen, minder bij diegene, welke enkel door moeder-of minnemelk gevoed worden, omdat de drekstoffen bij deze kinderen week zijn; des te meer echter bij zoodanige kinderen, welke kunstmatig voedsel bekomen , omdat daarbij gewoonlijk de fout begaan wordt, dat men meer vast dan vloeibaar voedsel geeft, hetwelk het zwakke darmkanaal niet in (1) Revue médicale. 1829. Octob. — Froriep's Notizen. Nr. >558. (2) H u f eland's Journal. 1825. Marz. (3) C. F. Schwarze, prakt. Beobaclitungen und Erfabrungen aus der Mediein. u. s. w. Dresden u. Leipzig. 1827. S. 179. (cxxxvi) Twee tot 5 greinen asa foetida , des noods met bijvoeging van 2—3 droppels laudanum , acht Billard in een dergelijk antispasinodisch lavement aangewezen. Men houde daarbij niet minder het zoo dikwijls aangevoerde over de bekende sterkere werking van opium door den endeldarm , in het oog , en zie meestal ,de beslaande stoffelijke oorzaak niet voorbij, die niet altijd in het darmkanaal haren zetel heeft, maar ook somtijds in andere organen, b. v. in het systeina cercbrospinale, tc vinden is. Vert, staat is te bewerken of' te doen onlasten. Verder kunnen zwakte Van het darmkanaal of een zeer geprikkelde toestand van hetzelve oorzaken der verstopping zijn ; vernaauwingen der darmen, welke de kinderen meestal mede ter wereld brengen, kunnen almede daaraan deel hebben, of de ontlasting van het darmkanaal kan ook werktuigelijk door het inslikken van een hard onoplosbaar ligchaam, zoo als van pitten van vruchten, verhinderd worden. Eindelijk schijnt ook de aan sommige vrouwen eigene traagheid van het darmkanaal, waardoor zij ter naauwernood alle vier, zes tot acht dagen stoelgang krijgen, in vele gevallen door de kinderen te worden overgeërfd, hetgeen wij ten minste dikwijls hebben waargenomen. Reeds bij nog zeer kleine kinderen gaat de buiksverstopping met zeer vele ongemakken gepaard; de buik is opgezet, hard, het kind wordt onrustig, schreeuwt veel, ademt moeijelijk , geniet niets , en er ontstaat eindelijk eene neiging tot stuipen; — gevaarlijk wordt zij echter dan , wanneer door dezelve andere kwalen ontstaan zijn, b. v. geelzucht, óf wanneer zij toevallig met andere kwalen te gelijker tijd voorkomt. Het nadeeligst echter is het gelijktijdig voorkomen vau verstopping en koortsige ziekten, omdat alsdan ten gevolge daarvan bloedopstijging naar het hoofd plaats heeft, welke wij bij kinderen uit eene dubbele reden zeer te duchten hebben , eensdeels namelijk uit hoofde van -de met deze «loods gepaard gaande verhoogde vitaliteit der hersenen , waardoor zeer ligt blijvende bloedophnoping en ontstekingsziekten ontstaan; anderdeels wegens den gewonen uitg;tng van zulke ontstekingachtige kwalen in uitzweeting , of de zich ligt bij dezelve voegende krampachtige verschijnselen , of uit hoofde van den plotselijk doodelijken uitgang door apoplexie. Zoo als algemeen bekend is , letten de geneesheeren dan ook in het tijdperk der tandvorming steeds daarop, dat het kind dagelijks meermalen en meer vloeibaren stoelgang heeft, waardoor meestal het gevaar wordt opgeheven, eene ontstekingachtige aandoening bij den gedurende het tandenmaken buitendien zoo opgewekten toestand der hersenen , en den in dit tijdperk plaats hebbenden aandrang van sappen naar het hoofd te zien ontstaan. Eindelijk hebben hardnekkige of verzuimde verstoppingen bij pasgeborenen ligt kolijkpijnen , breuken , kronkels en ontsteking in de darmen , ja zelfs drekbraken ten gevolge. Doorgaans is de buikverstopping bij kinderen ligt te verwijderen, vooral wanneer zij aan geene werktuigelijke oorzaak haar ontstaan verschuldigd is ; intu8sehen geloove men niet, dat men altijd door laxeermiddelen zijn doel kan bereiken , hetgeen slechts van ruwe empirie getuigt. In zeer vele gevallen hangen namelijk de verstoppingen van atonie en zwakte van het darmkanaal af, welke door ontlastinginiddelen slechts in hevigheid toenemen, ook wanneer het gelukken zoude, door dezelve stoelgang te bewerken; en in andere gevallen, b. v. bij verwijdingen in de darmen, bereikt men door de aanwending van dezelve niet eens zijn doel. De rationele genezing vordert het opsporen der oorzaken, naar welke de behandeling verschilt. Gaf ondoelmatige voeding de aanleiding, dan moet deze verbeterd en voor eene goede min gezorgd worden , die zoo veel mogelijk te gelijker tijd met de moeder verlost is. Lag de oorzaak van de verstopping meer in traagheid of zwakte van het darmkanaal, dan zoKge men eerst door klisteren voor de noodige ontlastingen , (raelite daarna het lijden van het darmkanaal weg te nemen, hetgeen door aromatieke waters en zacht-bitterc extracten geschiedt , alsmede door wrijvingen van den buik, inzonderheid met. versterkende middelen b. v. met bals. nucis. moschat. Alle vaste spijzen inzonderheid melk- en meelpap, eidojcr en dergelijke verstoppende spijzen, moeten daarbij vermeden worden , en moedermelk , of bij grootere kinderen een dierlijk en zelfs met specerijen toebereid voedsel derzelver plaats innemen. Komen de verstoppingen ten gevolge van eencn geprikkelden of krampaehtigen toestand van het darmkanaal voor, dan zijn ontlastingsmiddelen zeer nadeelig, en moeten er laauwe baden herhaaldelijk worden aangewend. Was een ontstekingachtige toestand de aanleidende oorzaak, dan is voornamelijk de calomel op hare plaats; terwijl daarentegen bij eenen krampachtigentoestand zaadmelken uit ricinusoliede voorkeur verdienen. Tevens moet bij verstopping der zuigelingen altijd voor eene doelmatige en gezonde diëet der moeder of minne gezorgd worden. Zijn er aangeboren vernaauwingen en verwijdingen van de darmen aanwezig , dan blijkt dit volgens Jörg daaruit, dat, bij schijnbaren welstand en gewone opneming van voedingsmiddelen , de endeldarm slechts zelden ontlast wordt, en dat de kinderen, na klisteren van warm water, melk of een afkooksel van lijnzaad, snel de faeces uitpersen, terwijl door de aanwending van ontlasting bevorderende middelen de buik opgezet wordt en geenc ontlasting volgt. Door herhaalde aanwending van klisteren en doelmatig voedsel schijnt men in zulke gevallen zijn doel het best te bereiken. Kopp (1) en Jam (2) ontdekten zulke verwijdingen voornamelijk in den endeldarm. Bij drie kinderen, van welke 2 in het 3de en 1 in het 4de levensjaar verkeerde, nam Jahn , ten gevolge van deze oorzaak, eenen moeijelijken afgang der drekstoffen waar , aan welke altijd een weinig bloed kleefde; de ontlastingstoffen waren wit als kalk, vast als steen, in kogelronde massa's, van de grootte van duiveneijeren gevormd , en steeds" net eenig slijm overtrokken. De spijsvertering was overigens niet gestoord. De door Kopp aangeprezen middelen , te weten eikelkollij , poeder van zwavelmelk, aluin en melksuiker en klisteren van een afkooksel vanratanhia, vond Jahn even zoo werkeloos als de middenzouten, zoo als de liq. acet. potass., de bittere extracten en de rhabarber enz. Daarentegen werden alle drie de lijdertjes door de klisteren van KaMPF , die al langer hoe kouder, ofschoon nooit geheel koud gezet werden, en bij welke eenige droppels aloëtinctuur gevoegd waren , genezen. ' )ok het onlangs door Eble (3) gedane voorstel, gezonde kinderen van tijd tot tijd ontlastingsmiddelen te geven , welke oude en voorzeker in vele gevallen schadelijke gewoonte vroeger algemeen heerschende was, en eerst in den laatsten tijd verworpen geworden is , moeten wij afkeuren , vooral daar de oorzaken , die hein grond daartoe geven, veel natuurlijker verklaard worden kunnen (4). Hüïelahd schenkt aan het voorstel van Eble zijnen bijval, en gelooft, voornamelijk bij volsappige kinderen, (1) Kopp't Denkwurdigkeiten in der arztl. Praxis. I. Bd. Ftaiikf. a. M. 1830. S. 545. (2) Jahn's Versuche fiir die prakt. Heilkunde. I. lift. Eisenach. 18")'). (3) [lufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1822. Jun. (4) F. L. Meissner, Forschungen des 19. Jahrh. III. Th. S. 181. Je zoo ligt ontstaande hypertrophie daardoor op te heffen , waarin teven? de hoofdoorzaak liggen zoude , waarom vroeger hersenontstekingen, waterhoofd , eroup en dergelijke ziekten , minder menigvuldig zijn waargenomen. Wij gelooven in onze inleiding , meer in overeenstemming met de physiologie van het kind, de groote neiging tot hersenziekten en het bijzondere karakter, voornamelijk echter het voorheerschen van de plasticiteit hij dezelve verklaard te hebben. Wel kan in een enkel geval het voorschrijven van een ontlastingsmiddel, nu eens tot verwijdering van vuile stoffen, dan weder als afleidend middel, of om deze of gene andere oorzaak heilzaam werken , ook zonder dat er een wezenlijke ziektevorm aanwezig is; maar in zulke gevallen moet het al of niet passende van de toediening van een ontlastingsmiddel aan den geneesheer worden overgelaten, en die gevallen pleiten dan ook geenszins voor de periodieke aanwending der ontlastingsmiddelen , die zeer zeker in even veel gevallen nadeel als voordeel zullen aanbrengen. De aanwending van drastische purgeermiddelen bij kinderen is altijd te laken ; en wanneer Rob. Dünglison (1) (volgens Hamilton) bij hardnekkige verstopping der kinderen , de aloë in {jroote giften (ij), aloës dr. j syr. cujusd. unc. j. D. S. theelepelsgewijs) werkzaam zegt te hebben bevonden , willen wij intusschen hier uitdrukkelijk voor derzelveraanwending waarschuwen (cxxxvii). De doelmatigste ontlastingsmiddelen voor zeer kleine kinderen zijn tinctur. rhei. aquos met syrup. mannae of syrup. mann. cum senn., tot gelijke deelen gemengd en theelepelsgewijs toegediend. Voorgrootere kinderen past aq. laxativa met syrup. cort. aurant of syrup. mannae. Middelzouten zijn in de eerste beide levensjaren minder passend. Calomel als gewoon purgeermiddel te gebruiken, is niet raadzaam; in verbinding met pulv. jalapp. echter wordt dezelve met nut in die gevallen aangewend, waarin men het aanwezig zijn van wormen vermoedt. Bij hardlijvigheid van meerjarige kinderen geeft men ook pulv. rad. jalapp gr. v. met even veel suiker of magnesia. Nemende kinderen het middel niet zonder tegenstreven, dan laat inen de gift inet mass. de cacao tot koekjes maken. Bij gelijktijdig zuur verdient het volgend opslorpend middel aanbeveling: tf.pulv. rad. rhei gr. xij. Lapid. cancr. dr. 0. Sacch. albiss. unc. (3- D. S. dagelijks tweemalen eenen theelepel. Eindelijk moeten wij herinneren, dat de buikverstopping bij kinderen niet zelden het gevolg is van eene ineenschuiving der darmen, eene (1) Comnientaries on Diseases of the slomach and bowels of childern. London. 1824. 8. (exixvu) De bekende kinderarts Mauthner roemt evenwel voor kinderen van 6—12 jaren, als een zeker, onpijnlijk en zacht laxeermiddel, liet oleura crotonis, op de volgende wijze toegediend : men menge een droppel dezer olie met £ once oleum amygdalarum , waarvan twee koflijlepels in wat soep gegeven worden. Scïmeider wendt bij kinderen, die zeer moeijelijk op eene andere wijze geneesmiddelen innemen , met het beste gevolg , als ontlastingbevorderend middel , het oleum crotonis uitwendig aan; 6 droppels ol. crotonis met een once ol. nucis juglandis gemengd, biervan driemaal daags in de navelstreek intewrijven. Wij voor ons achten deze laatste handelwijze, om verschillende redenen, niet dan bij liooge noodzakelijkheid aannemelijk. Vert. Waal, welke tamelijk dikwijls voorkomt. Ph. Döpp zegt, dat hij in hel opvoedingsgesticht te Petersburg tot tien ineenschuivingen bij hetzelfde kind heeft waargenomen; meerdere gevallen daarvan zag Bili.ard (cxxxvm) , en andere waarnemingen zijn door ons op eene andere plaats (1) medegedeeld. Somwijlen is, zoo als Döpp zegt, niet het geringste teeken aanwezig, dat dezelve aauduidt; en wij hebben het gevoelen geuit, dat deze kwaal misschien niet zelden eerst kort voor den dood ontstaat. In de meeste gevallen geeft zij zich door groote onrust, angst, spoedig inzinken der oogappels in hunne holten , onbepaalden . naar boven gewenden blik, braken van alle genoten spijzen , door verschijnselen, welke bij beklemde breuken worden waargenomen, en zelfs door braken van drekstoffen te kennen. Slechts in enkele gevallen schijnt de natuur nog genezing te bewerken, en deze trachten wij door baden, ontlasting bevorderende klisteren, en door eenige theelepels olijfolie, welke men het kind ingeeft, te bevorderen. In zeldzame gevallen zouden de ineenschuivingen door het zich zeilvormig uitspannen van cenen spoelworm worden veroorzaakt. Dat men de kwaal door het voelen van harde plaatsen bij het onderzoek van den buik zoude kunnen ontdekken, zegt Döpp niet bevestigd gevonden te hebben. Jonrt Uowship (2) deelt een geval mede, waarin hij de kwaal bij een kind van 4 jaren erkende, en door baden en klisteren genas. 3) De doo rloop, de tegenovergestelde toestand is, zoo als Capuron zeer te regt zegt, als eene soort van catarrhus van het darmkanaal te beschouwen, en bestaat in de ontlasting van eene slijm-weiachtige stof, door welke de drekstoffen vloeibaarder dan gewoonlijk zijn. De doorloop is in den teedersten kinderlijken leeftijd eene ziekte van veel prooter gewigt , dan op latere jaren , daar , bij slechts eenigzins lanpen duur, het verlies van weiachtige en lymphatisehe vloeistoffen zoo aanmerkelijk is, dat de voeding duidelijk lijdt en het kind in hoogen graad vermagert. De doorloop kan van verschillenden aard zijn: nu eens is de kleur der ontlastingen groen (cxxxix), dan (cxxxvm) Ook deze geneeskundige vond dikwijls invaginatio inlestinornm in de lijken van kinderen , zonder dat derzelver bestaan door een enke leeken , b. v. eonstipatio , pijnen enz., gekenmerkt was. Wordt everiwe het rebrek erkend , dan nog is hetzelve moeijelijk wegtenemen , terwijl voorts ontsteking van het ingesloten slijmvlies het gevaar aanbrengt, liet wrijven van den buik en het tijdelijk ontzeggen van de borst voege men bij de optesommen middelen ter genezing. - Opn.rrkenswaard.g is hel geval van Merriman bij een kind , dat plotseling ziek werd onder verschijnselen van onderbuikslijden; het stierf den 14dcn dag; men vond den blinden darm met den processus vermieularis in het colon geschoven. Nof belangrijker is de intussusceptio , die Ssow waarnam : de dunne darmen namelijk waren in het colon tot aan de flexura sygmoi ea inge drongen ; de darmrokken hadden een uiterst geïnjicieerd aanzien VV eekmakende klisteren, zoo hoog mogelijk in den darm door eene lange buigzame buis ingespoten , acht Snow als het beste middel. ert. (1) Forsehungen des 19. Jahrh. Bd. YI. S. 225. (2) Med. Quart. Review. 1853. Julij. — Yergel. Schmidt's Jahrb. I. Supplmtbd. 1836. S. 147. (cxxxix) De groene kleur is, volgens Goldnuj Bird, na chemische oa- kleijig, witachtig-graauw, of dezelve tomen als gehakt voor, en in die gevallen lijdt hoofdzakelijk de gal afscheiding; of de ontlastingen zijn zeer taai en slijmig, en dan lieeft men met eene ziekelijke afscheiding der slijmvliezen te doen; of zij zijn kwalijkriekend of zelfs met bloed vermengd; dan weder zijn zij zeer scherp, zoodat zij de huid aan den aars doen ontvellen, hetgeen uien voornamelijk bij indigestie en in groote mate aanwezig zuur waarneemt; spoedig uiten de kinderen daarbij veel pijn, schreeuwen aanhoudend, trekken de beenen naar den buik op en nemen volstrekt geen voedsel, ten bewijze, dat winderigheid of kolijkpijnen , of ontsteking met den doorloop in verband staan. De geelachtige schuimende en zeer duune doorloop gaat dikwijls met ontsteking gepaard. De oorzaken, welke den doorloop opwekken, zijn menigvuldig. Bij zuigelingen vindt men nu eens de oorzaak in eene onpassende dieet der moeder of minne , voornamelijk in het genot van scherpzure of gezouten spijzen ; dan weder in gemoedsaandoening of in verkouding van dezelve, waardoor de melk ziekelijk veranderd wordt. In andere gevallen ontstaat de doorloop bij kinderen , ten gevolge van eene gebrekkige voedingswijze, zoowel door overlading van de maag, als doordien men de kinderen onbehoorlijk voedt, en hun voedsel toedient, dat de maag cn het darmkanaal bezwaart, waardoor indigestie wordt voortgebragt. Ten derde kan de doorloop eene weiachtige geaardheid hebben , hetgeen hoofdzakelijk na verkouding en onderdrukking van de huiduitwaseming het geval is; of er is zwakte der ingewanden, slapte van de vaten , die de wei laten doorzijpelen, aanwezig, welke den doorloop (en gevolge hebben. Eindelijk bewerken ook niet zelden sterke , ten onjuisten tijde gegevene en dikwijls herhaalde onllastingsmiddelen, bij kinderen doorloop , welke gevaarlijk voor dezelve worden kan. Het gevaar bij doorloop rigt zich naar de menigvuldigheid, den duur en de ingrijping op het kind, of naar dun graad van zwakte, welke daardoor wordt voortgebragt. Het groolst is het gevaar bij ontsteking en in die gevallen , waarin de doorloop door eenen zenuwprikkel bewerkt en onderhouden wordt; intusschen is hieronder de consensuëlc doorloop niet begrepen; van deze zal bij het tanden krijgen , bij de worm ziekte enz. gesproken worden (cxl). derzoekingen door hem in het werk gesteld , niet altijd aan do overmatige aanwezigheid van eigenlijke gal toetesehrijven. Hij neemt wel aan , dal de , ofschoon nog niet juist bekende biliverdine , daarvan de oorzaak is, maar deze wordt alsdan in hel darmkanaal zelf door eene gewijzigde scheikundige werking uit de grondstoffen van het bloed gevormd. In de meeste gevallen hebben dergelijke stoffen bij hare ontlasting eene heldere oranjeappel-gele kleur , die echter , na nu eens langer dan weder korter aan de lucht blootgesteld te zijn, grasgroen wordt; deze oxyderende eigenschap evenwel bezitten de stoften niet, die dadelijk door wezenlijke gal groen gekleurd zijn. Heeft nu eene zoodanige afwijking plaats, dan zoekt hij de oorzaak in eenen congestieven toestand van het systeina venae portarum —Eene wezenlijk overmatige galafscheiding wordt vooral by minder jonge kinderen door kolijkpijnen, misselijkheid, ructus, galachtige braking en een galachtig beslag op de tong duidelijker gekenmerkt. Vert. (cxl) Als der mededeeling overwaardig , vermeldt Kronenberg een geval van diarrhoea intermittens bij eenen negenjarigen knaap ; slechts eenmaal Bij de genezing heeft men op de oorzaken der diarrhoe te letten, en deze eerst te verwijderen, wanneer zij nog aanwezig zijn. Is de doorloop de begeleider van het tandenmaken , en heeft dezelve binnen 24 uren slechts driemalen plaats, dan zij men er op bedacht, denzelven niet te onderdrukken , daar hij het kind voor de nadeden der met het tandenkrijgen gepaard gaande bloedopstijgingen naar het hoofd behoedt. Men zorge voorts bij zuigelingen voor eene doelmatige dieet der moeder of min, en geve na verkouding anlimonialia in zeer kleine giften, waarbij men natuurlijk voor warmhouden en eene zachte uitwaseming moet zorg dragen. Hier zijn b. v. eenige droppels braakwijn in een slijmig afkooksel bij pasgeborenen of nog zeer kleine en teedere kinderen nuttig j hoe ouder het kind is, des te grooter moet de gift zijn. Ook braakmiddelen, in brakingverwekkende gift, vooral de aanwending van de ipecacuanha, zijn op derzelver plaats bij doorloop der kinderen, wanneer deze namelijk van zuur in de maag afhangt, hetwelk niet spoedig verdelgd worden kan; inlusschen moet daarbij hoofdzakelijk op de dieet van het kind gelet en alles vermeden worden, wat op nieuw zuur opwekt. Oolc wanneei doorloop door fouten in de dieet of overlading van de maag ontstaan was , zijn de braakmiddelen aangewezen (ckli) , welke niet slechts als ontlastende middelen werken , maar somtijds er ook veel toe bijdragen de verzwakte darmen en lyinphatische vaten meer tonus te geven, en zelfs ontstemming in de verrigting der lever, voornamelijk wanneer deze door tramp ontstaan is, wegtenemen. Ondersteund moet deze kuur worden door eene prikkelende dieët, inzonderheid door vleeschnat en door de uitwendige aanwending van vlugtige smeersels , van gordels met specerijachtige kruiden gevuld, maagpleisters met wijn en specerijen, en zelfs van baden met aromatieke kruiden bedeeld, bij welke men nog, wanneer de zwakte groot is, wijn of brandewijn voegen kan. Henke verzekert, enkel en alleen door zulke baden doorloop in het tijdperk der tandvorming genezen te hebben. Is de doorloop door sterke purgeermiddelen opgewekt, dan verdienen vooral zachte slijmige middelen, bij voorbeeld havergort, saleb, slijm van arabische gom (cxlii) enz. te worden aangewend. Er kan echter in de week , namelijk iederen dingsdag , kwam dezelve terug ; een val op het hoofd, waarbij de patiënt voor eeuige oogenblikken het bewustzijn verloor, kon deze ziekte geheel doen verdwijnen. Vert. (cxm) Men zij nogtans er op bedacht eene weldadige diarrhoe, na indigestie, niet door braakmiddelen te storen. Een dergelijke doorloop erkent men uit de verligting , welke dezelve bij aanwezigheid van sordes verschaft; de ontlaste stoffen wijken alsdan ook niet zoo geheel van de gewone af, maar hebben eenen meer stinkenden reuk. Lig tel ijk evenwel wordt wegens de groole prikkelbaarheid van het darmkanaal, die dan ook de eerste oorzaak is, waarom kinderen veel menigvuldiger aan diarrlioen lijden dan volwassenen , bij het bestaan van onzuiverheden een symptomatische doorloop opgewekt , die van den voorgaanden wel behoort onderscheiden tc worden. _ * (cxlii) Onder deze klasse van geneesmiddelen vinde bet semen of liever pollen lyeopodii eene plaats. Fr. J. Behrend ondervond deszelfs nuttige en immer onschadelijke werking, voornamelijk in dysenterische diarrhoen bij kinderen. Dit emulsive middel schreef hij voor als volgt: Sem. ook éene soort van doorloop voorkomen, welke men zonder nadeel niet dadelijk sloppen of onderdrukken mag , namelijk die, welke in koortsige ziekten en huiduitslagen aanwezig is , die dikwijls kritisch is, hetgeen men daaruit kan opmaken, dat gedurende deszelfs aanwezigheid de patiënt zich verligt gevoelt en te gelijkertijd de verschijnselen der ziekte afnemen. Ja somtijds is het zelfs raadzaam den verligting aanbrengenden doorloop te bevorderen, b. v. door opgeloste pulpa tamarindorum, het gebruik van gekookt ooft enz. Dreigt de doorloop slepend te worden , dan heeft men met zwakte der spijsverteringswegen te doen , en aromatieke , bittere en maagversterkende , altijd echter in verbinding met slijmige middelen aantewenden, b. v. een afkooksel van saleb met kaneel of kaneelsiroop, ol zwakke oplossingen van het extr. cort. aurant. en cascarillw, van het extr. dulcamar., welk middel Goelis (1), vooral bij catarrhalen doorloop, nuttig zegt bevonden te hebben ; hij liet acht grein van het extract in drie oneen van een slijinig afkooksel oplossen en twee droppels laudanum er bijvoegen. Bij groote zwakte van het darmkanaal past de radix columbo met gelijktijdig te geven slijmige middelen , doch slechts wanneer geene koorts aanwezig is. Uitwendige middelen, dienstig om den slijmigen doorloop tegentegaan, zijn warme omslagen op den buik en het opleggen van het empl. aromaticum en de tacamahaca. Blijft de doorloop aanhouden, dan beschouwt Goelis de aura camphorata als een zeer gunstig werkend middel, daar de campher in zeer kleine giften eene aangename warmte in de maag opwekt, Het voorschrift, door Goelis gegeven, is als volgt: men moet j grein campher fijn wrijven , bij een mengsel van 1—2 oneen van een infus. rad. liquir, en decoct sein. lini voegen en daarvan alle twee uren eenen theelepel geven ; of het murias ferri , hetwelk reeds Autenrietii aanprees , fin MicHAëns (2) voornamelijk in slependen doorloop nuttig zegt bevonden te hebben , wezenlijk goede diensten bewijst, kunnen wij niet beoordeelen, daar wij geene waarnemingen met dit middel gedaan hebben ; nog minder echter hebben wij er toe kunnen besluiten bij den doorloop der kinderen de terpentijn aantewenden, waarvan J. Copland (3) de voordeelige werking roemt (cxliii). lycopod. dr. ij. gumm. niimos. q. s. ut fiat lege artis mixtura cum aq. foenicul. une. iv. syrup. sacchar. q. s. ad grat. sapor. S. Naar omstandigheden alle twee uren twee theelepels vol. Aan zuigelingen gat hij hetzelve in eene linctus : ï$. Scm. lycopod., gumm. mimos. aa dr. ij. syrup. amygdalar. q. s. Theelepelswijze. Ook in elysma met eijerdojers en water ^-soms met opium, prijst hij dit middel aan. — Hier worde tevens gewag gemaakt van deelysmata, tot hetzelfde doel voorgeschreven, bestaande uit arabische gom met water gemengd, waarbij amylum, en zoo men verkiest, opium gevoegd wordt. Wat het semen lycopodii betreft , zorge men dat het niet vervalscht zij, hetgeen niet zelden het geval is. Vert. (1) Hufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1835. Miirz. (2) Grafe's und Walther's Journal für Chir. und Augenheilk. Bd. IV. (3) The London medical and physical Journal. Vol. XLVI. 1821. (cxim) Bij chronische diarrhoen, die voor den ondergang van het kind doen vreezen , kan men tot de aanwending van het nitr. argenti fusum zijne toevlugt nemen , welk middel Trousseati , voornamelijk in elysma l)c grootste voorzigtigheid is bij de aanwending van liet opium nooflig, Jan vooral des te meer, wanneer de kinderen nog zeer jong zijn. Wij hebben niet slechts gezien , hetgeen ook Köchi.in (1) mededeelt, dat kinderen op een droppel opium-tinctuur krampen kregen, maar hebben bij cene achtmaal geringere gift nog de verontrustendste verschijnselen zien ontstaan. Wij raden derhalve zoo lang als mogelijk het voorschrijven Van opium te vermijden, en, wanneer alle andere middelen zonder gevolg gebleven zijn , het met de grootste voorzigtigheid aan te wenden. Mogten toch alle geneeskundigen de grondstelling van Otto (2) in het oog houden , en het opium bij kinderen altijd als het laatste middel beschouwen. Ontmoet men met den'doorloop tevens koortsige verschijnselen b. v hitte, dorst, sterk roode tong, eene drooge huid, die voorenteritis doen vreezen , dan passen inzonderheid baden , verweelende omslagen, inwikkelende dranken, olieachtige zaadmclken , die hier onder de geneesmiddelen de eerste plaats bekleeden , slijmige klisteren, en wanneer dit alles zonder gevolg blijft, of de verschijnselen van ontsteking zelfs nog schijnen -toe te nemen , en er gevoeligheid van den buik bij uitwendige drukking ontstaat, dan zetten wij, naar Gapüroh, eenige bloedzuigers aan den anus of in de liezen, en schrijven calomel in zeer kleine giften (§—J- grein naarlUu mvApulv. gummos) voor. De werking van de calomel in deze soort van doorloop, alsmede bij gestoorde verrigting en ontstekingachtige prikkeling der lever roemen inzonderheid Kopp , Heyfelder (3), Kirciiner (4),' Asielcng (5) en anderen. Is de doorloop slepend geworden , dan mag dezelve inzonderheid niet plotseling gestopt worden. Aan het kind zelf worden slijmige dranken en voedingsmiddelen, dun vleeschnat, havergort-, gersten en rijstwater gegeven. Aan de moeder of min moet, wanneer de zieken zuigelingen zijn, eene dergelijke dieet worden voorgeschreven, om de melk eene zoo veel mogelijk zachte geaardheid te geven; uitwendig zorge men voor slijmige inwikkelende klisteren. Zeer dikwijls hebben wij bij het spenen der zuigelingen ondervonden, 1 gr. op een onee aq. deslillala en daarbij nog wat ongedestilleerd warin water, Homberg, Kronenberg , Ilenocli enz. tot inwendig gebruik aanprijzen. Laatstgenoemde vond de volgende formule het werkzaamst: Tj). nitr. argent. fusi gr. (3-j, aq. destill. q. s. adde mncil. gumm. arah. une ii/3 , syrnp. diaeod. une Q. s. viermaal daags een theelepel tot een kinderlepel. — Mittaner zag bij een kind boven het jaar, dat aan waterige diarrhae zonde bezweken zijn , zelfs hevige verstopping volgen na het gebruik van de adstringerende, halfrijpe vruchten van diosp yros virginiana , eene soort van dadelboom : r). fruet. semimaturornm diospyr. virgin. Nr. vj. coutusos infunde cum aq. ebulliente unc. viij , ad colatur. nnc. vj eduleora cnm sacehar q. s. M. D. S. alle twee uren een eijerlepel vol; na den derden lepel nam de schrijver reeds het vermeld gevolg waar. Vert. (1) Hiiftland's Journal d. pr. II. 1851. Deebr. s. 23. (2) Hecker's literarische Analen. 1826. Oetb. <3) Studiën im Gebicle der lleilwissenscbaft. Bd. II. Slutgart 1839. XV S. 200. (4) Oesterreieh. medicin. Analen. Bd. XIV. St. 2. (5) flufeland's Journal. 1840. Oetbr. 25 dat zij oogenblikkelijk , nadat zij koemelk genoten hadden (die in de steden meestal slecht is) doorloop kregen , heigeen bij liet gebruik van andere dranken niet het geval was, waaruit van zelf volgt, dat men de kinderen ander voedsel moet toedienen (exuv). Is de maag zoo zwak, dat het kind niels meer bij zich hondt, dan bewijzen inzonderheid de slijmig voedende klisteren , b. v. van haverjjort met eidojer , goede diensten , daar het opslorpingsvermogen in de dikke darmen alsdan schijnt verhoogd te zijn. K. G. Neümahn (1) zag dikwijls nog nut van de terra argillacea bij slependen doorloop der kinderen , wanneer alle andere middelen in den steek lieten. Hij liet twee lood zuivere kleiaarde met 4 oneen afkooksel van Campecheliout vermengen en wel omgesehud theelepelsgewijs toedienen. W as een kind zonder borst groot gebragt en ontstond doorloop door indigestie , ten gevolge van slechte kost, dan wordt het dikwijls in weinige dagen aan den rand van het graf gebragt. Hier is het, dat dc melk eener goede min alleen het kind vermag te redden. Bij doorloop, die niet uit eene belette spijsvertering ontspruit en van geene buikpijn vergezeld gaat, maar ten gevolge van welke slechts zwakte en krachteloosheid aanwezig zijn, raadt Feiler alle 24 uren een weinig bourgonjewijn met suiker en muskaatbloesem warm te geven. Znlke verhittende cn geestrijke middelen zijn , daar alle latere waarnemingen daarin overeenstemmen , dat de doorloop bij kinderen meestal uit ontstekingachtige aandoeningen van het slijmvlies der darmen zijnen oorsprong neemt, gedurende het voortduren van den doorloop niet ligt aangewezen; intusschen kunnen zij met voorzigtigheid gebruikt, bij de nakuur zeer nuttig zijn. Ook nadat de doorloop reeds verdwenen is , ga men voort, de kinderen voor alles , wat weder tot denzelven aanleiding geven kan, te behoeden , en vooral op de dieet van dezelve te letten. Deswegens late men ook de maagversterkende middelen, de aromatieke maagpleisters, de (exuv) Torlnal onderscheidde het eerst, als oigendommelijken en vaak gevaarlijken vorm van doorloop , de diarrlifien (iblucttitovuui, die by vroeger of later gespeende kinderen, ten gevolge der veranderde levenswijze, ontslaan kan , en welke Kronenberg menigmaal in verweeking van maag of darmen zag eindigen. Hiertegen raadt Tortual als eenig hulpmiddel aan het weder aanleggen aan eene gezonde borst; ff'cisse echter weet bij ondervinding, dat op verre na niet alle kinderen weder de borst nemen , die evenwel uitgezonderd , welke, zoo als hij liet noemt , in het tijdperk van liet zoeken zijn , dat is, die kort na het spenen eene herinnering schijnen te krijgen van de verloren moederborst , die men daaraan zoude kunnen kennen , dat het kind van de eene persoon naar de andere wil cn nergens rust vindt. Wil het kind de horst niet meer nemen, dan zag hij hijzonder nut van de aanwending van versch raauw vleeseh van het beste fdet, ontdaan van alle vetdeelen Heeft hel kind reeds tanden dan worde dit in zeer kleine stukjes gesneden ; heeft het geene tanden , dan worde het zeer fijn geschaafd j in het begin laat eisse hiervan twee eetlepels, gedurende de 24 uren in 4 maaltijden verdeeld, nemen ; bekomt dit het kind goed, hetwelk dan een zeker teeken zijn zoude van weldadige werking, dan vermeerdert hij de hoeveelheid tot zoo veel zelfs als het kind lust. Vert. ^1) Bemerkungen iiber die gebriiiichlichstcn Arzneimittel. Berlin 1840. 8. vmtelrlénde, geestrijke inwrfj vingen in den buik enz. nog cenigen tijd aanwenden, tot dat men niet meer voor instorting te vreezen heeft. Niet zelden komt. bij kinderen , vooral bij rhachitisclie , voor, dat na langdurigen doorloop het slijmvlies aan de aarsopening naar buiten dringt. Is dit het geval, dan brenge uien het in, geve koude klisteren van kalkwater , ook wel van zacht zamenlrekkende middelen en legge uitwendig linnen compressen, met rooden wijn bevochtigd. 1\ichard(I) en Ed. Martin (2) roemen het extr. nucis vonricae van |—i gr. pro dosi. Casper (3) deelt mede, dat dit middel in 15 gevallen , van 4—6 grein in 24 uren genomen, zich volkomen werkzaam getoond heeft. Vebson schrijft voor: Extr. nuc. vomicae gr. j-ij, Extr. ratanh. gr. iv. solv. in aq. dcstillat dr. ij M. S. alle vier uren (aan kleine kinderen) 2—8 droppels toetedienen. Een volksmiddel , waarvan Osiaisder (4) gewag maakt en dat Klein meermalen met gevolg aanwendde, bestaat in het strooijen van een uit gelijke deelen harst en arabisclie gom bestaand poeder op het naar buiten gedrongen deel, waarna het ingebragt wordt (cxi.v). In gevallen, waarin alle middelen te vergeefs waren aangewend, maakte Philipps (5) met goed gevolg van het witgloeijend ijzer gebruik, dat hij op den kring van den aars zette en waarmede hij tevens het slijmvlies aanraakte. De braakloop (Cholera)is eenc vooral in Amerika epidemisch voorkomende kinderziekte, welke wel is waar ook in onze streken, doch alsdan slechts sporadisch voorkomt. Deze ziekte bestaat in eenen van braken of ook wel van kolijkpijnen vergezelden doorloop, die vooral in het tijdperk van het doorbreken der tanden te voorschijn komt, en bij welken zich in de hoogere graden van de ziekte hevige pijnen, krampen, stuiptrekkingen en koortsbeweging voegen. In onze streken schijnt de braakloop buiten twijfel somwijlen ook een eenigzins epidemisch voorkomen aantenemen , vooral in den herfst, wanneer na heete dagen de nachten koud zijn, als wanneer dezelve met epidemische diarrhaen en loop gelijktijdig voorkomt. Goelis zegt de cholera door eene eigendommelijke physiognomiete erkennen; de blik zoude dan hol, de oogen ingezonken zijn, met blaauwe kringen om dezelve t bij vuilgeel, ingevallen gelaat. De ontlastingen zijn niet in alle tijdperken der ziekte van gelijke geaardheid. De uitgebraakte stoffen zijn meestal bijna onveranderde spijzen, in den beginne met slijm, later met gal gemengd. Ook de ontlastingen zijn in den beginne der ziekte slijmig, worden echter later waterig , galachtig gekleurd en bevatten witte vlokken; somwijlen wordt (1) Traité pratique des maladies des enfans. p. 171. (2) Schmidt's Jabrbücher. Supplmtbd. III. S. 428. (3) Wochenschrift. Berlin 1841. Nr. 15. (4) J. T. Osiander, Volks-Arzneimittel und einfaehe, nicht pharmaceiUisehe Heilinittel gegen Krankbeiten des Mensehen. 2 Aufl. Tiibingen. 1829. 8. (cxlv) Ëen met nut gebezigd huismiddel bij oudere kinderen bestaat hierin , om , wanneer liet kind stoelgang hebben moet, de huid , welke den anus omgeeft, door middel der banden op zijde te spannen , en dit bij eiken afgang te herhalen , en langen tijd vol te houden. Vcrt. (55) The London medical Gazcttc 1853. Jan. eene bruinachtige vloeistof van eenen hoqgst onaangenamer! reuk, som wijlen bloederig dannslijm ontlast, en wanneer deze ontlastingen zeer dikwijls eu in groote hoeveelheid plaats hebben , zinken de krachten in weinige dagen, de spieren worden week, de warmtegraad der huid daalt, de oogen verliezen hunnen glans, de bovenste oogleden hangen neder, de dorst wordt groot (de zieken hebben echter slechts trek naar koud water, hetgeen na het gebruik altijd terstond weder uitgebraakt wordt), en len laatste ontstaat nog spruw, waterzuchtige opzwelling van het gezigt en der ledematen, tympanitis, angstige moeijelijke ademhaling, en gedurende eenen soporeusen toestand «of na ligte stuiptrekkingen, en terwijl pols- en hartslag al langer hoe onregelmatiger wordt, volgt eindelijk de dood. De ziekte is altijd gevaarlijk , ontneemt den kinderen spoedig hunne krachten , en het beloop is ongeregeld. Heeft men de eerste dagen der ziekte laten voorbijgaan, zonder de noodige hulp te zoeken en passende middelen aantewenden , dan is het gevaar verreweg grooter. De genezing van den braakloop en van het hardnekkig braken geschiedt bij Goelis op eene en dezelfde wijze : hij schrijft twee oneen van een slijmig afkooksel met twee droppels laudanum , zes droppels van eene maagsterkende tinctuur en twee lood siroop voor , en laat eene zalf uit Ung. nervin. uno fi■ camphor. gr. x. land. pur. gr. ij in de maagstreek wrijven. De ontstekingachtige , met duidelijke koorts en pijnen verbondene vorm dezer ziekte beschouwt Goelis als de gevaarlijkste, omdat alsdan spoedig koud vuur en de dood volgt, en slechts over den buik van het kind gelegde moslaardpappen , welke men tot dat de huid hoogrood geworden is, liggen laat, brengen somwijlen nog nut aan. Henke keurt in dit geval alle prikkelende middelen af, schrijft bloedzuigers en omslagen met warmen azijn of van verdeelende kruiden met melk voor, eri raadt tot inwendig gebruik voorzigtige giften van de zoete kwik aan. Bij lijkopeningen van kinderen , welke aan deze ziekte in eenen lievigen graad geleden hadden , vond C. D. Meigs (1) het poortaderstelsel zoo met bloed opgevuld , dat er volgens zijn gevoelen eene volkomene verlamming der lever ontstaan moest, en wel daardoor , dat dezelve verhinderd werd afgescheiden , waarvan de meeste doodelijk afgeloopene gevallen afhangen. Meigs verklaart zich , bij het gelijktijdig tandenmaken, voor het doorsnijden van het tandvleesch , schrijft ricinusolie met opium, of, waar zuur iij de maag aanwezig is, hetwelk de ziekte onderhoudt, magnesia met rlieum voor ; ook calouiel met opium (aa gr. § pr. dosi) en ipecaeuanha zoude tot herstelling der gestoorde verrigting der lever aanbeveling verdienen ; daarenboven raadt M., ten einde den pijnlijken aandrang tot ontlasting wegtenemen , slijmige klysteren met opium aan , en bij zeer hevig en verzwakkend braken , spaanschevliegpleisters op de maagstreek , omslagen op den buik met bittere aftreksels van kruiden, invvikkeling in flanel , wasschen van den buik met rheum of brandewijn , en tevens eene slijmige dieet. — Dekdv.es meent, zoo als II. Dierbacii (2) opgeeft, het zoutzure natrum bij cholera infatrium werkzaam gevonden (1) The American medieal Recorder of original papers and intelligence in Medicine and Surgerij. Philadelph. Vol 111. p. 498. (2) Oe Neuesten Entdeckungen in der materia ntcdica , fur practisehc Aerzte geordnet. Hcidelberg tind Leipzig, 1828. 8. te hebben. Dewees en Tiiom D. Mitchell (1) geven aan een kind van 10—20 maanden alle drie uren g—J grein loodsuiker met J—1 grein calomel. — Bij tegelijker tijd aanwezige gastrische onzuiverheden begint men de geneeskundige behandeling met het toedienen van een braakmiddel uit ipecacuanha. Wij hebben ons altijd met het beste gevolg van zaadmelken uit olie , ter vermindering van den geprikkelden toestand, waarin het slijmvlies van den darm verkeert, van slijmige dranken ter vergoeding van de verloren gegane sappen , van mostaardpappen als afleidende middelen en van mostaardbaden ter opwekking van het huidstelsel bediend. Bij oudere kinderen is liet infus. rad. ipecacuanhae , met 1—2 droppels laudanum en slijmige bijvoegsels (tnucil. gumm. arab en syrup. ult/t. lot gelijke deelen) aantebèvelen (cxlvi). Tegen den epidemischen braakloop der kinderen gaf Coudie met goed gevolg dagelijks 3—4 malen eenige droppels spirit therebinthinae. Eene gelijkmatig warme bekleeding van den onderbuik is zoowel gedurende als na de ziekte raadzaam ; na de genezing moet het gebruik van koude dranken bij een verhit lig— chaani zeer zorgvuldig verhoed worden. Als uitwendige middelen raadt E. Howell (2) bij den braakloop warme omslagen en baden , naar omstandigheden met brandewijn, mostaard enz. gemengd, en aromatieke inwrijvingen aan. Versos prijst ung. nervin. unc (3. camphoiae gr. x en laudan. gutt. v. 4.) Het braken bij?zuigelingen is een zeer. gewoon en niet gevaarlijk verschijnsel , wanneer na het zuigen aan de moederborst, met oprisping of ten gevolge van beweging , hoesten of Iagchen eene kleine hoeveelheid geronnen melk door den. mond ontlast wordt, omdat het vooreerst het bewijs levert, dat het demoeder niet aan voedsel, voor het kind ontbreekt, en voorts aantoont , dat de natuur zelve werkzaam is, om den voor het kind schadelijken overvloed van voedsel te verwijderen. Maar niet alleen bij zuigelingen , maar ook bij kinderen., die zonder borst worden, groot ge- (1) The North-American med. and surgical Jonrn. 1826. Nr. 1.. Jan. (cxlvi) Als het kind, zegt Trousseaa o.erde gevaarlijke eliolera in- fantum of enteritls choleraeforniis handelende , te gelijker tijd aan braking en doorloop lijdt, dan moet men niet liet eerst tegen den minder bedenkelijken doorloop te veld trekken, doordien daardoor liet braken toeneemt, gelijk klisteren met opium zulks bewijzen. Men behoort eerst liet oog op het braken te slaan , en dien ten gevolge een braakmiddel te geven , en wel uit ipecacuanha (hij gaf daarvan 4—7 gr. alle tien minuten , zelfs soms lot linialen achtereen)., dat eerst de braking doet toenemen , en door prikkeling van het darmkanaal ook de diarrhae ; maar spoedig volgt er reactie, en den volgenden dag is de doorloop verminderd. Ook magnesia (4 gr. pro dosi) verschaft eene goede uitwerking; zij vermeerdert de diarrhae tijdelijk en doet het braken verminderen. Na aanwending der ipecacuanha is subnitras bismutlii zeer nuttig , om de krampachtigheid der maag tot staan te brengen , hoewel hetzelve het nadeel heelt, dat het de diarrhae te snel stopt. Heeft men nu zoo op de inaag gewerkt, dan kan men plaatselijk de diarrhae bestrijden , en wel door klisteren met lapis infernalis of ook glauberzout, als er namelijk geen tenesmus meer voorhanden is ; in ieder geval kan men er eenige droppels laudanum bijvoegen. PM- (2) The medical Recorder of original papers and intelligence in Med. and surgeny. Coijd. by Sam■ Calhoun, Vhiladelph. 1823. Vol, VI, bragt, of na het «penen nemen wij dikwijls braken waar, en dit is altijd nadeeliger, daar het gewoonlijk slechts dan plaats heeft, wanneer het kind onpassend voedsel gekregen heeft, of de maag door ongezonde , met de teedere bewerktuiging en de spijsverteringskrachten van het kind in geenen decle strookende spijzen bedorven geworden is. Dit geschiedt b. v. waaneer men aan zulke kinderen altijd slechts taaije mel k- en meelspijzen , roggebrood enz., in plaats van het meer heilzame dierlijk voedsel, toedient. — Behalve de indigestie kan ook zuur in den maag en verkouding het braken veroorzaken , zoo als bet ook als symptomatisch lijden bij het tandenmaken , bij hydrocephalus , bij kinkhoest en het uitbreken van verschillende huiduitslagen , inzonderheid bij het roodvonk en de pokken kan voorkomen; alsmede bij aanwezigheid van wormslij m in de maag. Braken zuigelingen spoedig na de geboorte, herhaalt zich het braken dikwijls , ontbreekt de behoorlijke darmontlasting, en heeft deze met pijnen bij het kind plaats, dan mag men aannemen, dat het van vernaauwingen van het darmkanaal, welke bij kinderen niet zoo geheel zeldzaam worden aangetroffen, afhing. Braakt het kind slechts telkens na het zuigen een weinig gekartelde of gestolde melk, dan is dit niet gevaarlijk , daar deze verandering, welke de melk onderging, het bewijs voor eene goede spijsverteringskracht en een goed maagsap oplevert, terwijl liet uitspuwen van al de genoten melk in eenen onveranderden staat van groot gewigt i» , daar wij in dit geval eene groote zwakte der spijsvertering en eene abnormale geaardheid van het maagsap als oorzaak moeten aannemen. Behalve de spgsverteringszwakte en het bovenmatig gebruik der moeder- of minnen-melk , bestaan er intusschen nog meerdere schadelijkheden , die bij pasgeborenen braking opwekken. Hiertoe behooren inzonderheid de volgende: zeer vast inwikkelen of inrijgen der kinderen, vooral der maagstreek , hetgeen zeer nadeel ig ia , en streng vermeden moet worden; —verder verkouding van het kind, welke zoowel bij het wasschen van hetzelve als bij het uit en aankleeden , het droog leggen enz. ontstaan kan. Hangt het braken van zuur in de maag af, dan geeft zich dit te kennen door eenen scherpzuren reuk van de uitgebraakte stol en eenen zuren reuk uit den mond van het kind. Ook gemoedsaandoeningen, inzonderheid gramschap der moeder of der min geven niet zelden tot braken bij het kind aanleiding, vooral dan , wanneer hetzelve spoedig na zulke gemoedsaandoeningen aan de borst wordt gelegd. -— Eindelijk nemen wij nog braken bij kinderen waar, zonder dat er eene enkele dezer oorzaken kan worden opgespoord , of zonder cenig symptomatisch lijden van de maag. Hier is het zeer waarschijnlijk dat de melk der min , voor het zuigende kind te vet, te zwaar , met een woord onverteerbaar is , en men moet alsdan voor eene andere minne zorg draden. Ook gaat bij kinderen even als bij volwassenen braken met maagontsteking en andere kwalen (cxivii) gepaard; in dit geval doen de ovc- (cxlvii) Men denke hier onder anderen ook aan partiele of geheele maagvernaauwing , van «elk laatste gebrek Alison een merkwaardig voorbeeld aanhaalt van een meisje van drie maanden , wiens maag sleehls 2" lang was ; bare breedte bedroeg van de groote tut de kleine curvatuur , aan de portio pyloriea maar even zoo waren de dunne darmen vernaauwd. Bit kind was bij de geboorte gezond en sterk , werd , eene maand oud rige verschijnselen de hoofdziekte erkennen , zonder welker verwijdering het braken niet kan worden gestuit. De genezing van het braken is slechts mogelijk , wanneer wij in slaat zijn, de oorzaken op te sporen en te verwijderen. Diensvolgens moet men voor eene regelmatige oppassing en eene passende bekleeding van het kind, voor eene goede minne , welke niet veel vroeger dan de moeder zelve verlost is, bij kinderen, welke niet gezogen hebben of reeds gespeend waren, voor doelmatig voedsel enz. zorgen. Heeft het kind geenen regelmatigen stoelgang, dan bevordere men dezen door eenvoudige klisteren. Zijn er vele gastrische onzuiverheden aanwezig , dan ontlaste men de maag door een braakmiddel. Hebben de uitgebraakte spijzen eenen sterk zuren reuk , dan wordt do rhabarbertinctuur met magnesia en svrup. aurant voorgeschreven. Bochiiolz gaf daarvan het volgend voorschrift: anim. rhei. c. sale tarlar. parat. dr. vj. magnes. alb. une. 8- syrup. cort. aurant. dr. ij. M. D. S. om de 2—3 uren eenen theelepel vol , naar verhouding van den ouderdom meer of minder te geven. Is het braken ten gevolge van verkouding ontstaan, dan houde men het kind warm en legge voornamelijk warme doeken op de maagstreek. Is zwakte van de maag aanwezig , dan wekkc men de gezonken werkdadigheid van de maag op door aromatieke waters, 1>. v. kaneel en venkelwater in verbinding met eenigc droppels liq. amtnon. anisat. en syrup. flor. aurant., en ondersleune de werking van dezelve door de uitwendige aanwending van aromatieke middelen, b. v. van de tlieriakofaromatieke pleisters, inwrijvingen in de maagd reek van kamillen-, komijn of cajrputolie, balsam. nuc. moschat. en dergelijke middelen, omslagen van aromatieke kruiden , van fijn gewreven brood, komijn, jeneverbessen, gember, amoomzaad , wijn enz. Verso» raadt tot uitwendig gebruik aan: r' Uns nervin. une. /3. balsam. nuc. moschat dr.j. /3 tinctur. opii. simlpl. gutt. xv. M. of spir. Vini une. oh menth. pip. dr. (?. tinctur. opii simpl. gutt. xv. Het inwendig gebruik der kina, welke Capcros aanprijst, deugt niet, daar dit middel door eene zwakke maag vooral in den kinderlijken leehijd niet wordt opgenomen. Is eene groote gevoeligheid en prikkelbaarheid van de maag de ooizaak van het braken , dan is het gebruik van de polio Riverii aan te bevelen. Feiï,er wendt het koolzuur gas in eenen anderen vorm aan , hij schrijft namelijk selterwater met eenige droppels Hofmansgeest^ voor. Ook opiuininwrijvingen in de maagstreek verdienen aanbeveling. Fleisch geeft het volgend voorschrift: rj. ung. dealthaea unc. j. camphor dr. (3. laud. liquid. Sydenham. dr. j. M. — Of de argillapura bij het braken deizuigelingen wezenlijk nuttig is, zoo als II. Dierbacii opgeeft, behoeft zijnde, gespeend , en met melk , arrowroot enz, gevoed. Vicr weken later bepou liet alle voedsel uittcbraken en vermagerde buitengemeen , terwijl de eetlust niet te stillen was. Kr had ook ontlasting soms van leider jjele, soms van groene faeees plaats. De waarnemer schrijft de naaste oorzaak der vernauwing loe aan eene ziekelijke en eindelijk aanhoudende contractie der spicrvezelen , teweeg gebragl door het ongeschikt voedsel, en acht zulk eenen toestand van maag en darmkanaal, ten gevolge van diëelfoiiten, niet zoo zeldzaam. — Het is bekend , dat eene dergelijke vernaaiiwing van de maag meejtnalen bij verhongerden aangelrotlen werd. nog bevestiging. Dij het braken, ten gevolge van eene óphooping var» winden in het darmkanaal, zijn de zachte ontlasting bevorderende middelen met aromatieke waters , warme omslagen of met kruiden gevulde gordels om den buik en klisteren nuttig. Ten opzigte van het symptomatisch braken, kan geene bijzondere behandeling opgegeven worden. Zoo gaat het braken bij kinkhoest eerst dan voorbij, wanneer de krainphoest afgenomen heeft; het braken, ten gevolge der wormziekte, eerst na verwijdering der wormen ; en is er een ontstekingachtige toestand van het darmkanaal aanwezig, dan trachten wij dezen te verwijderen door het aanzetten van bloedzuigers, de aanwending van olieachtige zaadmelken en het voorzigtig gebruik van den calomel, en zien met de ontsteking tevens het braken verdwijnen. Somwijlen braken de kinderen bloed , en alsdan is het noodig, voor dat wij iets voorschrijven , te onderzoeken , of het kind het bloed niet uit de ontvelde tepels der moeder gezogen en ingeslikt heeft, in welk geval het verschijnsel van alle gevaar ontbloot is; intusschen kan ook wezenlijk bloedbraken bij kinderen voorkomen ; over hetzelve zal later gehandeld worden. 27). Uittering der kinderen, Oude man (Atrophia infantum, Paedatrophia). Onder atrophie wordt eene ten gevolge van gebrekkige voeding ontstane vermagering der kinderen verstaan, die gewoonlijk uit eene ziekelijke onwerkzaamheid der digestie- en assimilatie werktuigen haren oorsprong neemt. De atrophie of de uittering is van tweederlei aard; zij ontslaat namelijk bij kinderen , welke zonder borst worden grootgebragt, of zij begint eerst na het spenen , wanneer de kinderen niet gedurende den laatsten tijd van het zoogen langzamerhand en met voorzigtigheid aan het gebruik van andere spijzen gewend geworden waren en op eenmaal de levenswijze geheel veranderd werd , inzonderheid wanneer men de kinderen slechts taai voedsel, zoo als brood, meelspijzen enz. toedient, in plaats van tot het veel gezonder dierlijk voedsel over te gaan. Zeldzamer ontstaat de atrophie na geeindigde tandvorming, ten gevolge van eene ondoelmatige voeding en na verzwakkende ziekten, vooral bij aanleg tot klierziekte , en in die gevallen, maakt dikwijls zoo als Jon. Wagner(I) waarnam, eene hardnekkige schijnbaar zonder oorzaak onl slaande slapeloosheid , reeds voor dat nog de vegetatie gestoord is, op den verborgenen vijand opmerkzaam. De ziekte begint bij kunstmatig grootgebragte kinderen dikwijls reed» weinige dagen na de geboorte inet eene in het oog vallende vermagering , waarbij het kind weinig voedsel tot zich neemt en veel en aanhoudend slaapt. Reeds na weinige dagen krijgt het kind een zeer oud voorkomen , de huid wordt rimpelig en vaal, het vleesch en vooral het celwijsweefsél vermindert. Gewoonlijk gaat met deze verschijnselen doorloop en braken gepaard , welke meermalen daags terug keeren, en de tering spoedig doen toenemen. De kinderen nemen eindelijk geen voedsel meer tot zich, verliezen den moed en zijn eigenzinnig; het gezigt wordt vaal, rimpelig , de neus spits, de aangezigtsbeenderen zijn dui» (t) Ocslcrreichischc Mcdicin. Jalirb. 1841. Januar. lielijk getcekencl, de oogen zinken diep in derzelver hollen. Met fret afnemen van den omvang van liet ligchaain verminderen ook de kracltten, er ontstaat koorts, de onderste ledematen worden dikwijls waterzuchtig , er vertoont zich spruw , en zoo teert het kind al langer hoe spoediger al' en wordt eene prooi des doods. l)e koorts, welke dikwijls plotseling ontslaat, wanneer de kinderen nog sterk eten en den ouders nog volstrekt zoo ziek niet toeschijnen, is meermalen onder den naam van mesenteriaalkoorts (febris meseraica of febris remittens inf.) beschreven geworden (cxlvhi). In den beginne wordt het kind onruslig , angstig , heeft eenqn heeten buik , warme handen en voetzolen (dikwijls ook koude ledematen), drooge lippen, verliest den eellust; niet deze verschijnselen onlstaat hardlijvigheid, de pols wordt vol, en de tong donker rood. Bij de daruiontlasting geschiedt het dikwijls , dat de kinderen den endeldarm naar buiten persen , welke dan op de vroeger opgegeven wijze moet worden ingebragt. Lateiis de toestand omgekeerd, de ontlastingen worden menigvuldig, er onlstaat doorloop, de ontlaste stoffen zijn graauw , en gelijken , zoo als Dendy (1) zeer te regt zegt, naargekaauwd papier, en vari dat tijdstip af gaat de tering met rassche schreden voort. Somwijlen gaat eindelijk de mesenteriaalkoorts in eene wezenlijke enteritis over, welke haren zetel in het darmscheil en in de klieren van het net, ook wel op het slijmvlies van de darmen vestigt, in welke gevallen dan ook niet zelden veretteringen van de darmscheilklieren aangetroffen worden. Op eene andere wijze verloopt de uittering bij kinderen, die aan de borst geweest zijn , doeli bij welke na het spenen de uittering begint. Deze kinderen verzetten zich gewoonlijk tegen het genot van andere voedingsmiddelen , willen slechts de moedermelk , en worden na het spenen zeer 'onrustig, bleek, mager, krijgen een vaal uitzigt en de huid wordt zoo rimpelig, als of er geen vleesch onder dezelve lag. Allengskens krijgt men dusdanige kinderen er toe , ander voedsel lot zich te nemen ; altijd echter hebben zij tegenzin en walging van vleeschspijzen en gebruiken sleehls r dikwijls met wezenlijken geeuwhonger , taaije meelspijzen, zoo als meelpap, zuur brood , aardappels, enz. Daarbij wordt de buik langzamerhand opopgezet, hard, zeer breed , er ontstaan verstoppingen in den onderbuik, hardlijvigheid wisselt met doorloop af, er vormen zich vele wormen, en de spijzen gaan dikwijls onverteerd af. Uit den mond ruiken de lijdertjes zuur, en ook de reuk van het zweet is zuur. De pis is troebel, vlokkig, somtijds ook zeer donker en spaarzaam , vooral wanneer te gelijkertijd koorts (cxLvm) Ofschoon atrophia infanlnm wel altijd meer als ziekteverschijnsel dan als ziektevorm te beschouwen is , zuo is dit echter in het bijzonder van toepassing op de atrophie, ten gevolge van de zoogenaamde fel)ris nieseraiea (ff'endl) of febris remittens infanlnm (Evanson en Maauatll) j welken koortsvorui daarenboven Rillict eri Barthez met lebris lyphoidea infantnm trachten te vereenzelvigen. Dicnsvolgens hadden wij dit door den Schrijver hier opgegeven ziektebeeld eene andere plaats toegewcnscht, in welk gevoelen wij door Canslalt ondersteund worden die in zijne beschrijving der paedatrophia infanlnm van deze koorls geen melding maakt. Er zal later gelegenheid zijn, meer dienaangaande aantevoeren. Vert. (1) Neueste Journalistik des Anslandes von ,/. Belirend; uiid K. F. W. Moldenhawer, Berlin. Bd. V. S. 391. aanwezig is en de kinderen sterk zweeten. Nadat deze verschijnselen eenigen tijd aanwezig zijn geweest, neemt men duidelijk aan het gezigt, de borstkas en de ledematen eene spoedige aftering waar; terwijl de buik altijd volgepropt en uitgezet blijft, vertoont zich de borst als van weerszijden te zamen gedrukt en naar voren toegepitst. Het wezen dezer ziekte bestaat in een bederf der spijsvertering, in eene taaije geaardheid der sappen en eene zwelling en verstopping der darmscheilklieren; van daar dat kinderen, die met klierziekte ter wereld komen, hetmenigvuldigst atrophiseh worden. In sommige gevallen ontstaat de atrophie reeds gedurende het zogen, wanneer de melk van driftige , hartstogtelijke aan den drank verslaafde ot zieke moeders de kinderen niet bekomt, hetgeen ziel» door zuur inde eerste wegen , kolijken braken of doorloop en lienterie te kennen geeft. Ja zelfs kan de aanleg tot atrophie reeds in het foetus liggen, en Herrmann (1) spreekt ten volle waarheid , wanneer hij zegt : zulke kinderen zijn de beklagenswaardige gegetuigen van in knagend hartzeer begonnen en gëeindigde zwangerschap , en zijn te beschouwen als losgescheurde gedeelten van de zich zelve verterende moeders; meestal vertoonen zij' zich als de ziektebeelden, in welke de verborgen ziektekiem der ouders op nieuw wordt voortgebragt en verzinnelijkt. De taaije sappen zijn ook de ooizaak van de verstopping der huid door kleine slijinpropjes, welke medeëters genoemd worden , en meest altijd bij deze ziekte aanwezig zijn (cxlix). Deze toestand duurt dikwijls een jaar en nog langer, tot eindelijk hectische koorts zich bij denzei ven voegt, het kind, inzonderheid tegen den avond, veel dorst krijgt, en heete handen en voetzooien heeft; deze koorts* put langzamerhand de klachten geheel uit en brengt den dood aan. De atrophie wordt nog door ongezonde lucht, vochtige, lage en dompige woningen, onzindelijkheid, allerlei uitwasemingen, waardoor de lucht verpest wordt, begunstigd; van daar dat kinderen uit de armere volksklassen het. meest door deze ziekte worden aangetast. Daar nu deze omstandigheden niet ligt kunnen verwijderd worden, is liet ook moeijelijk, de ziekte te genezen, want de schadelijke invloeden blijven steeds hurine werking uitoefenen. Behalve deze zijn voorts alle dieetlouten oorzaken der atropie, zoo als dezelve almede door zuur in de eerste wegen begunstigd wordt. Eindelijk schijnt de atrophie ook door wormen bevorderd te worden. Sommer (2) verzekert , herhaalde malen door afdrijving van spoelworinen en van het dezelve omgevend wormslijm de atrophie te hebben voorgekomen. Zelden slechts wordt deze ziekte op eenen lateren kinderlijken leeftijd waargenomen, eu dan meent IIeske de oorzaak van haar ontstaan in voorafgegane ziekten, voornamelijk in heete uitslagziekten, pokken, (1) Oesterr. inedicin. Jahil>iicliar. lid. XIV. Heft. 1. (cxlix) De afzonderlijke behandeling der comedones door den Schrijver zal een meer rationeel licht over. dezelve verspreiden , dan in deze weinige woorden gegeven is. C. . Hu.feland zoekt de oorzaak der comedones in eene werkeloosheid der huid , en in eene dien ten gevolge gestoorde uitscheiding en opneming, weshalve zich in de liuidkliertjcs verdikkingen vormen die men valsehelijk voor wormen gehouden en , doordien daarbij de geheele voedingsverrigting lijdt, medeëeters genoemd heeft. Pcrt. (2) Allenb. medicin. Annalen. 1801. Correspoudenzbl. Mai. S. 6<5. roodvonk gevonden te hebben; Döpp (1) buitendien nog inde syphilis der kinderen enz. Ook ten gevolge van moeijelijk tandenkrijgen en daarmede in verband staanden doorloop zoude de atrophie nu en dan voorkomen ; en J. Wagner leidt dezelve van onderdrukking der werkdadigheid der liuid door verkouding af. E. F. G. Werker (2) onderscheidt, naar Feilek , eene atrophia protopathica en deuteropathioa. De «erste, welke gedurende liet zogen pleegt te voorschijn te kotnen , sch jnt zich uit eene zekere zieklestot te ontwikkelen, behalve welke nog ziekte der borsten , sleelite geaardheid der melk (cl) enz. als aanleiding gevende oorzaken worden opgegeven. Bij deze volgt tamelijk snel , gewoonlijk reeds binnen 14 dagen de dood, of er ontstaan secundaire ziektevormen, zoo als slepend waterhoofd, klierziekte, cngelsche ziekte enz. Ten opzigte van de atrophia deuteropathioa worden behalve gastrische stollen, ook inspanning van den geest als oorzaken opgegeven. Dorp maakt opmerkzaam , dat in het keizerlijk gesticht voor de opvoeding der kinderen te Petersburg ook de mcesle vroegtijdig geboren kinderen aan de alrophie sterven , en zoekt de oorzaak daarvan in de nog niet behoorlijk ontwikkelde of reeds van den normalen toestand afwijkende verrigting van het darmkanaal, ten gevolge van anoinaliën van hetzelve en van het darmscheil. Na den dood, welke de gewone en in de meeste gevallen onvermijdelijke uitgang van alle hoogere graden dezer ziekte is, vindt men de oppervlakte van het ligchaam aardvail, de ledematen en de borstkas aanmerkelijk afgeteerd, de huid ruw en gesprongen, de voeten somwijlen waterzuchtig. De huidbekleedselcn sluiten vast op het been aan; en al het celweefsel onder dezelve is verteerd. De spieren zijn zwak en dun. Dc onderbuik is van buiten hard en ongelijk op het gevoel. In de onderbuiksholte vindt men vooral het darmscheil ziek j het doet zich verwelkt voor, en de in hetzelve gelegen klieren zijn vergroot en hard; somtijds neemt men abscessen waar, door welke onderscheidene plaatsen van het darmscheil doorboord zijn. Dikwijls ontdekte men ook gesloten abscessen , van de grootte eener hazelnoot tot die van een duivenei. De overige ingewanden der borst en buikholte vertoonen insgelijks sporen van deze ziekte inzonderheid vindt men dikwijls tuberkels in de longen en in de meestal zeer vergroote lever. In het darmkanaal vielen Döpp aanmerkelijke verdunningen der wanden en vernaauwingen, alsmede uitwendig zittende, kleine, met gierstkorrels in gedaante en kleur overeenkomende ligchaapjes in het oog. Worden de klieren van het net doorgesneden , dan ziet men dezelve met eene talk-, spek- of kaasachtige massa gevuld Verso* maakt op de algemeene ontkleuring van het geheele slijm. (1) Sammlnng vermiseliter Abhdl. aus dem Gebiet der Heilkunde , voii eiucr Gesellschall prakt. Aerzte Zul. Vetersburg. 5 Samnilung. Hamburg. 183b. (2) De paedatropliia Diss. Berol 1826. 8. (e Zoo kan ook de melk der moeder of min langzamerhand seliier geheel of wel geheel en al wegblijven , waardoor bij de kinderen de zoogenaamde atrophia lactanlium farnelicornni ontstaat, die zich door eene "parzame ontlasting van pis- en drekstoffen , voortdurend schreeuwen cn oogenblikkelijke rust na verzadiging kenmerkt. Verf. vlies van de darmen, dat meestal , zonder juist los te zit te», ligt van de onderste lagen al' te scheiden is , en op de geringe hoeveelheid bloed (anaemie) in bijna alle werktuigen opmerkzaam. Slechts somwijlen vindt men op enkele plaatsen van het darmkanaal de natuurlijke kleur , omdat deze nog niet in gelijke mate in de ziekelijke verandering hebben deel genomen. Het in de vaten spaarzaam aanwezige bloed is waterig , en schijnt arm aan vezelstof te zijn. De voorzegging is over het algemeen zeer ongunstig; intusschen hangt dezelve van verschillende omstandigheden af. Heeft de ziekte nog geenen hoogen graad bereikt, dan gelukt de genezing bij eene passende behandeling het best, vooral wanneer de geneesheer alle schadelijke invloeden, waardoor zij voortgebragt of begunstigd werd , vermag te verwijderen. Is daarentegen de ziekte reeds in deszelfs laatste tijdperk en met de algemeene vermagering hectische koorts en doorloop verbonden, waardoor de weinige overig gebleven krachten in korten tijd geheel uitgeput raken, dan bestaat er weinig waarschijnlijkheid den ziektetoestand meester te worden; intusschen leerde ons de ondervinding , dat ook de zwakste en meest uitgeteerde kinderen, welke men naauwelijks meer eenige weinige uren leven had toegedacht, bij eene geheel veranderde levenswijze, de best mogelijke verpleging en eene goede minnemelk nog genazen. — (iaat met de atrophie te gelijker tijd nog eene andere ziekte gepaard , zoo als b. v. het meest de ontwikkelde klierziekte met dezelve gelijktijdig aanwezig is, of werd een atrophisch kind , gedurende pokken-, mazelen- of roodvonkepidemien , door cenen dezer koortsige huiduitslagen aangedaan, dan doen deze eomplicatien vooreenen ongunstigen uilgang vreezen. De geneeskundige behandeling is bijna dezelfde als die, welke later bij de klierziekte opgegeven worden zal, want naar de uitkomst der lijkopeningen, naar de oorzaken , door welke de atrophie werd voortgebragt, en naar de uitwerking der aangewende geneesmiddelen, moet men aannemen , dat de atrophie als een hooge graad van ziekte der netklieren (e«), of, zoo als Sïemler (1) zich uitdrukt, als tering ten gevolge van de klierziekte , uithoofde van de verharding of verstopping van de lymphatische klieren , moet bcsehouwd worden. Dien ten gevolge hceli men vooral de diaetetische en geneeskundige behandeling ten deze van elkander te onderscheiden , van welke de eerste de gewigligste is , daardoor eene behoorlijke diaetetische behandeling zoo wel de oorzaken der atrophie opgeheven , als de ontwikkeling dezer ziekte in het algemeen voorgekomen wordt. Is de atrophie nog in haar ontstaan, dan wordt door de diaetetische behandeling alleen de assimilatie bevorderd en genezing aangebragt; nimmer zal echter zonder deze een atrophisch kind genezen worden ; zij maakt (ixi) In tegendeel zegt Canstatt, dat het met de ervaring niet overeenkomt , dat aan paedatrophie altijd ziekte der glandnlae meseraieae zoude ten gronde liggen. In het algemeen kan de atrophie van te verschillende oorzaken afhangen , om het wezen der ziekte binnen zulke naauwe grenzen , als de schrijver opgeeft , te sluiten. — Men zij levens bij het bepalen van dit wezen er op bedacht , secundaire afwijkingen niet met primaire te verwisselen. Fert. (1) Klinische Beobachlungen und Erfahrungen aus dem Bereich meincr 1'raxis. Leipzig, 182SS. 8. derhalve bet gewigtigste gedeelte der genezing uit, en geeft ons de vol' gende hoogst belangrijke voorschriften. Men verschafte aan pasgeboren kinderen, die het geluk niet hebben , door krachtige en gezonde moeders gezoogd te worden , gezonde minnen ; want door het toedienen van ondoelmatig voedsel, door het grootbrengen der kinderen mettaaije, vaste spijzen , door eene snelle verandering der voedingswijze wordt de voornaamste aanleiding gegeven tot de ontwikkeling dezer ziekte. Ontstaat de ziekte gedurende het zogen, zonder dat er eene oorzaak optesporen is, dan doet men wel van minne te verwisselen, want het kind schijnt menigmaal de melk van eene min niet. te kunnen verdragen , ofschoon de oorzaak daarvan niet altijd te ^vinden is. Ook Döpp heeft bij ondervinding , dat de verwisseling van min dikwijls wonderen doet. Om het uitbreken van de atrophie na het zo•gen te voorkomen, geve men acht dat het spenen niet plotseling maar langzamerhand geschiede, nadat men te voren al van lieverlede en in den beginne in kleine hoeveelheden ander ligt verteerbaar voedsel het kind had toegediend , en de maag zich reeds eenigzins gewend had, dusdanig voedsel op te nemen. Een kind, dat acht tot tien maanden lang moedermelk gekregen heeft en spoedig gespeend wordt, loopt hetzelfde gevaar van ziek te worden, als een kind, dat van de geboorle af met pap grootgebragt wordt. Hoe menigvuldig deze fout in de diaetctische behandeling begaan wordt, toont reeds het algemeene denkbeeld , dat na het spenen het melkvleesch afvallen moet. Dit plotseling mager ■worden is enkel het gevolg van de plotselijke verandering van voedsel •en wordt nimmer waargenomen, wanneer men het kind gedurende den laatsten tijd van het zogen aan het gelijktijdig gebruik van andere passende spijzen gewent, en men indezelfde verhouding, waarin het met andere spijzen gevoed wordt, met de melk langzamerhand vermindert; neemt men bij spoedig gespeende kinderen eene beginnende atrophie waar, dan zoeke men weder eene geschikte min, laat het kind nog eenen tijd lang zuigen, en spene het dan met groote voorzigtigheid; wel heeft Heyeelder willen beweren, dat zulk3 onuitvoerbaar is, doch deze bewering is ongegrond, want het blijkt uit onze waarnemingen, dat dit dikwijls gelukt , wanneer men het kind meerdere dagen te voren al het voedsel uit zuigflesehjes toedient, hetgeen in vele gevallen niet eens noodig is. Geheel van hetzelfde gevoelen is C. F. Tortcal. Inzonderheid zij men op zijne hoede , wanneer kinderen zeer begeerig beginnen te zijn naar brood en meelspijs; want alsdan is reeds de eerste graad der ziekte aanwezig en de geschiktste tijd , om dezelve in haar ontstaan te stuiten. Slappe bouillon , vooral met specerijen of een weinig salebwortel, ligt bier, water met eidojer en een weinig kaneel, zonder welke het ei dikwijls niet verdragen wordt, en inzonderheid, bij groote gevoeligheid en prikkelbaarheid van de maag, selter- en fachinger water verdienen vooral aanbeveling. In het vondelingshuis te Tours , waar de atrophie bijna alle kinderen ten grave deed dalen , zoude, naar de verzekering van Bretoiweaü (1), de voedingder kinderen met koemelk en goede bouillon van rundvleesch zich zeer nuttig betoond hebben. Dr. Paris (2) vond bij aandoeningen der darm- (1) .Tourn. de Médic. de Cbirnrg. etc. Paris, 1818. (2) Froriep's Nolizen. No. 306 of Bd. XIV. No. 20. S. 320. schcilklieren altijd, dal planten voedsel nadeel aanbragt, terwijl uitsluitend dierlijke spijs zich weldadig betoonde; intussclien mag liefzieke individu, ten einde dit voordeel deelachtig te worden, niet veel op eenmaal , wel echter dikwijls eten, van lieverlede echter minder dikwijls. Op deze wijze nemen de verrigtingen der opslorpende vaten in snelheid en krachtdadigheid toe; het is echter dikwijls moeijelijk over de angst en het medelijden der betrekkingen te zegepralen, die de zieke kinderen niet willen laten hongerlijden. I)e maag verliest in de atrophie zelden hare kracht, en men heeft minder voor zeer gemakkelijk te verteren , dan voor weinig voedsel zorg te dragen. Paris maakt gewag van een geval , waarin den zieke het gebruik van dierlijk vet inzonderheid goed bekwam. Eveneens nam hij dikwijls een bijna instinktmatig verlangen waar naar zeer veel voedsel in zich bevattende spijzen, zonder dat op derzelver gebruik nadeel volgde, hetwelk bij eene moeijelijkc spijsvertering niet achterwege zoude gebleven zijn. Behalve het voedsel, heeft men inzonderheid op de lucht, de woning, zindelijkheid en ligchaamsbeweging te letten. De woning moet droog licht, ruim en niet met schadelijke uitwasemingen opgevuld zijn; men zorge voor het dagelijks luchten derzelve, vermijde het droogen van de wasch en inzonderheid der met pis doortrokken luijers aan de kagchel, trachte het indringen van den rook te verhinderen , make geene stof enz. Meiiin (1), Burdach (2) en v. Sarenbach (3) prijzen voor atrophische kinderen de eikelkoffij als drank aan. Buitendien moet er echter ook voor gezorgd worden , dat het kind dikwijls in de vrije lucht gebragt wordt. Voor de zindelijkheid laat men de kinderen dagelijks des morgens baden , en des avonds nog eens over het geheele ligchaam wasschen; en om eindelijk de spijsvertering enden groei van het geheele ligchaam in het algemeen te bevorderen , moet het kind ook beweging hebben. De bewegingen der kinderen zijn gedeeltelijk passief', gedeeltelijk actief, en beiderlei soort trachte men dezelve van de eerste dagen der geboorte af te verschaffen. Dit geschiedt, wanneer men de zeer kleine kinderen op eene warme plaats op kussens nederlegt, en dezelve gelegenheid geeft, hunne ledematen te gebruiken, of wanneer men ze, op eenigzins verderen leeftijd op eene deken, en in den zomer inzonderheid in de openlucht op graszoden legt. Het onderleggen van dekens of doeken mag niet verzuimd worden , opdat niet de kinderen zich aan brandnetels branden of door bijen of andere insecten gestoken worden. De geneeskundige behandeling komt, zoo als gezegd werd , met die der klierziekte overeen, en de middelen welke men bij atrophische kinderen aangewend heeft, zijn of resolventia of nutrientia, antiscrophulosa , am.ara en tonica , al naar mate onzuiverheden in het darmkanaal , spijsverteringszwakte, klierverstoppingen weg te nemen of de zinkende krachten te ondersteunen zijn. Ontstaat er teringkoorts, dan schrijven wij de digitalis (4) voor; deze mag echter niet aanhoudend (1) Die Hausmiltel. Kempten 1786. (2) Arzneimittellehre ur. Bd. II. S. 461. (3) Repertorium der vorziigl. Kurartcn. Wien , 1833. (5) Uwins (The London Medieal and 1'hys. Journ. 1808) geeft de digitalis in den vorm van Tinctuur. worden voortgebruikt. Meer voordeel levert het op de door Baümes (1) aangeprezen rheum te gebruiken, voor welker aanwending ook Hamilton (2) zich verklaart. Hecker gaf de volgende voorschriften : extr. cicut. scr. Q, tinctur. rheu aquos., tinctur. auranj. compos. aa Vnc. j, liq. kali. acet., syrup. cort. aurant. aa dr. j. M. S. Viermaal daags eenen theelepel vol te geven. 13?. extr. conii. maculat. gr. üj^—yj. aq. meliss. unc. iij. tinctur. rhci. aquos. unc. fi. M. S. op dezelfde wijze toe te dienen. Ook Hertz (3) schreef rheum met acet. potass. voor. - Bijzondere aanbeveling verdienen ook nog de uitwendige middelen, inzondeiheid de baden met aromatieke kruiden, de moutbaden (clii) , de zont- en zeebaden (4), de versterkende en voedende klisteren, de inwrijvingen van Ung. nervin. met ung. alth. of met medull. ossium in den onderbuik en in de ruggegraatsstreek. In het begin der kuur passen dikwijls de oplossende cn tevens zacht ontlastingbevorderende middelen, vooral dc terr. fol. tartar. of, wanneer de maag niet zuiver is, zelfs zachte braking opwekkende middelen. De tartar. emeticus, in zeer kleine giften, is vooral aangewezen in die gevallen, waarin aanhoudende verslijming van het darmkanaal aangewezen is. Ook Calomel, liquor carbon, potass. en tartar. natronatus bewijzen in gevallen, waarin met de verschijnselen van onverteerbaarheid , verschijnselen gepaard gaan , die eene ontstekingachtige prikkeling van het net kunnen doen vermoeden , dikwijls goede diensten. Ai.it.ert (5) roemt de kermes minet Brera (6) de iodiumtinctuur (Guiudker , Benaben). Yan de inwendige middelen verdienen inzonderheid de eikelkolhj , ligt bittere extracten , bij zuur in de maag magnesia met rheum en de antimonialia (7) vermelding ; intusschen zijn zij eerst dan op hunne plaats, wanneer geen geprikkelde toestand meer aanwezig is, en de zieken vrije ontlastingen hebben. — Gülis (8) liet lichen. island. met spec. (1) Recherches sur la maladie du mpsanlère propre auxenfans et que 1 on nonime Carreau. Nismes. 1788. (2) Observat. and administr. of purgativ. med. on several diseases. Edinburgh, 1818. (3) Dictionaire des scienecs méd. 1812. (4) Behalve deze zeebaden prijst Guersent (Dictionn. de niédec. 18o3) ook de zwavel en iödiumbadcn. Vergelijk Russet , de tabe glandul. Lond., 1780. (clii) J. JFagner laat 1 pint (2 seidel) mout met twee pond in stukken gesneden kalfskopsvel of ossenmaag een uur lang koken en het kind, gewoonlijk des avonds, in een daarvan bereid laauw bad leggen, zoodat het gcbeele ligchaam door het water bedekt is. Een kwartier unrs behoort het kind in dit bad te vertoeven, von Sarenbach bedient zich tot een hetzelfde doel van het omentum der runderen, 2—3 pond op kinderbad. VerU (5) Dictionn. de Méd. et de Chirurg. Tom. III. p. 61. (6) Saggio clinico suil' jodio etc. Padova , 1829. (7) Harless roemde (in de med. section der Versammlung Deutscher Naturforscher und Aerzle in Wien , 1832. Septbr.) de bijna spesifieke werking van de aethiops anlimonialis en de asa foetida. (8) Ilufeland's Journ. der pract. Heilk. 1828. Jlasz. 'itlth. als drank toedienen. — Pu. Döpp liet de ijslandsche rnos fncl kalk» water koken , en gelooft dezelve daardoor van hare tegenstaande bitter* lieid te ontdoen, hetgeen ook gelukt., wanneer men de mos des avonds met koud water infundeert, dit den volgenden morgen afgiet en dan eerst het afkooksel bereiden laat. — Westrell (1) roemt bijzonder de zoutzure kalkaarde en verzekert onderscheidene kinderen van twee (ot drie jaar door de oplossing van dit middel, van hetwelt hij dagelijks eenige malen negen tot twaalf droppels toediende, genezen te hebben. Op het einde der kuur gaf hij dit middel vereenigd met ijzer, en zegt inzonden heid de door Pohtrin voorgestelde oplossing van calx salila, in tinctur. martis zeer passend ge"onden te hebben. Ook de murias barytae en de aethiops antimonialis hebben eenen grooten roep in deze ziekte verworven. -— WalhCii (2) prijst het ijzer aan , en gaf vooral het mur. ferri. Maciure (3) het iödur. ferri, en Sachs (4) het hydrocyan. ferri. — Uüfeland daarentegen waarschuwt voor het gebruik van het ijzer gedurende den tijd dat er taaije verslijming en hardnekkige buikverstopping aanwezig is; en Wendt wil in de tabes mereraica insgelijks niets van deszelfs aanwending weten. Wij hebben herhaalde malen van het langen tijd voortgezette gebruik van de antimoniaal middelen , vooral van den braakwijn in kleine giften nut gezien ; waarvan onlangs ook weder Trautuann (5) en Hecker (6) de werkzaamheid bevestigen. Gölis wendde een poeder aan, hetwelk uit gebakken laurierbessen, muskaatnoot en gebranden hertshoorn bestaat, welke middelen met zoethoutwortel tot een fijn poeder gebragt worden. Van dit moet een kind dagelijks tweemalen de hoeveelheid, die op de spits van een mes liggen kan , nemen, en het gedurende onderscheidene weken met volharding voortgezette gebruik van dit poeder schijnt wezenlijk somwijlen zeer weldadig te zijn. Wanneer men reeds harde knobbels in den buik voelt, dan roemt Feiler een aetherisch smeersel met hel: ung. mercur. neapol. tot uitwendig gebruik en inwendig de cicuta. Ten opzigte van dit laatste middel kunnen wij intusschen het door Feiler voorgestelde mengsel niet goedkeuren, daar het veel te sterk is; hij schreef namelijk voor: ij). extr. cicutae. dr. (3—j, aq. cinnamom. syrup. aurant. aa. unc. (9. M. Dagelijks twee halve tot twee geheele theelepels vol te nemen. In het algemeen mag een dusdanig middel, zelfs in eene geringe gift, niet lang achtereen worden voortgebruikt. Is het darmscheil ontstekingachtig geprikkeld, waaruit de ziekte voorzeker dikwijls haar ontstaan neemt, hetgeen echter meestal over het hoofd gezien wordt, dan is het noodig de antiphlogistische geneesmiddelen aan te wenden, welke Roche (3) en Stokes (7) aanprijzen. Bloedont- (1) SwenskaLakare-Sallskapets Ilandlingar. Femte Iiandet.Stokholml818. (2) Altenburger medicinische Annalen 1802. Correspondenzbl. Mai. (5) The London Medical Gazelte 1856. Mai. (4) In de medicin. Sect. der Versamml. dcutsche Natuiforscher und Aerzle Zn Wien. 1832. (15) Siimmarium des Neuesten aus der gesammten Medicin. Leipz. 1835. Bd. X. Heft. 6. (6) Extr. aconit. gr. \j .Vin. stibiat. unc. j m. s. viermaal daags 10—50 droppels (Schmidt Rereplc. Leipzig 1851). tastinnen zijn intusschen hier niet op derzelver plaats, zoo als Jon. Wauner zeer te regt opmerkt, maar meer de prikkel verminderende inwikkelende middelen, de sal ammoniac, ten gunste van welke ook C. A. Weiss (1) het woord voert, en de baden. Bij atrophie der zuigelingen wendde Ch E. F. Dürr (2) calomel in kleine gitten , omslagen met warme lijnolie op den buik en dagelijks een of twee baden uit een aftreksel van kamillen met 1—2 eidojers en eenige handen vol keukenzout aan. Hermans raadt de melkbaden aan , en wij hebben altijd met het beste gevolg de melk- en zemelenbaden gebezigd. No* is het noodig te herinneren, dat men zich wachten moet, van, bij de aanwending van sommige, als specifiek geroemde middelen den besten tijd ter genezing te laten voorbijgaan , hetgeen b.j e ene zoo langzaam voortschrijdende genezing zoo dikwijls het geval is. Over de door Westrell het eerst aanbevolen aanwending van de kool van menschenbeenderen in de airophia mesenterica heeft in den laatsten slechts Dürr in loftuitingen uitgeweid (if. pulv. carbon ossium. humaner, dr. ij, cort.cinnamnmi, sacchar. alb. ba dr. j. M. S. des morgens en des avonds eene hoeveelheid, die op de punt van een me» liggen kan, te geven). Archiater Rahn en Raiin-Esciier hebben, zoo als y. Pommer (3) opgeeft, het bedekken van den buik met een dagelijks een tot tweemalen verach en warm opgelegd stuk kalfsnet zeer werkzaam gevonden. Eindelijk heeft zich in den jongsten tijd de oleum jecoris aselli zeer nuttitr getoond, en wij kunnen uit eigene ondervinding verzekeren , dat wij dezelve nog in de latere tijdperken der ziekte , wanneer bijna alle andere middelen nutteloos blijven , hoogst werkzaam en de aanbeveling van Heyfelder , Fehr , Schmdt en Schenk (4) bevestigd hebben gevonden. Men schrijft dit middel zuiver voor, en laat daarvan dagelijks twee tot drie malen eenen theelepel vol nemen. Om zich van de beterschap te verzekeren, moet men de zieke kinderen van tijd tot tijd lalen wegen en meten , en het gewigt en de maat opteekenen. In enkele gevallen schijnen atrophische kinderen door het tusschcnbeide komen van andere ziekten te genezen , hetgeen Giuf.sseltcii (o) na de inenting zelfs van een kind van negen maanden , hetwelk zeer atrophisch was, waarnam. , .. Over de behandeling der medeëters (comedones), welke gewoonlijk >ij atrophische kinderen aangetroffen worden, zal later gesproken worden. 28.) Ferweeking en doorboring van de maag en der darmen. (Gastromalacia, Enteromalacia.) In den laatsten tijdis deze, door Huister het eerst als bijzondere ziektevorm voorgestelde verweeking van den maagbodem door meerdere geneesheeren beschreven geworden, en men heelt zich in c ei aa vee tnoeite gegeven, het wezen van deze ziekte natevorsclien. e menig (1) SchmidCs Jabrb. Bd. XXXII. S. 511. (2) 11 ufeland's Journal. 1840. Mai. Schmidt's Jahrb. Bd. XXIX. S. 107. (3) Caspcr's Wochenschrift. Berlin , 1858. Nr. 8. (4) Hufeland's Journal. Berlin , 1839. Febr. (3) llust's Magazin. 1851. Bd. XXXV, St. 2. S. 244. vuldigst komt dezelve Lij kinderen voor en inzonderheid dadelijk na het spenen; ja zelfs heeft J;i«ïu (1), welke zich door de naauwkeurige beschrijving dezer ziekte niet weinig verdienstelijk gemaakt heeft, dezelve slechts bij kinderen zien ontslaan, en bij deze nooit voor de vierde maand, en nooit na de achttiende. Dohrn (2) nam de maagverweeking met doodelijken uitgang, eenige uren na de geboorte waar, en Verson bij kinderen , die nog aan de borst waren. Andereu zagen dezelve bij volwassenen , en Canet (3) nam dezelve driemalen waar: de eerstemaal bij eene 38jarige, in de achtste maand zwangere vrouw, de tweedemaal bij eencn 67jarigen en de derde maal bij eenen 63jarigen man. Meerdere gevallen van doorboring van de maag bij volwassenen hebben Leon Peirce (4), Wittke (5), C. H. Eberjiaier (8), Rapp (7), 11aik (8), Reiimaiw (9), en waarnemingen van verweeking Pech (1T>), Klein (11), Andrew Blake (12), Siebert en Geiger (3), Akdral (14) en anderen medegedeeld. Natuurlijk is het ons hier meer om de beschrijving van het beloop dezer ziekte bij kinderen te doen. Gewoonlijk worden na het spenen dc kinderen plotseling ziek, zonder dat eene daartoe bijzondere aanleiding gevende oorzaak kan worden opgespoord. De eerste versehijselen geven buiten kijf een lijden van het darmkanaal te kennen , want de zieken verliezen den eetlust, braken herhaaldelijk , vooral telkens na gedronken te hebben, en hebben tevens doorloop , waarbij een, zoo als JKger zich uitdrukt, als het ware gangraeneuse slijm ontlast wordt. In andere gevallen gingen acht tot veertien dagen lang groene, slijmige, met wijnmoer overeenkomende stoffen onder kolijkpijnen af, of de ziekte begon ongemerkt, en nam een meer slepend beloop aan. — In sommige gevallen vertoonen zich reeds bij dit eerste lijden van het darmkanaal koortsbewegingen, de pols is versneld , week, snel en klein, de handen en voetzolen zijn heet, het gezigt wordt bleek , de neus- (1) Hufeland's Journal der prakt. Heilk. 1811. Mai u. 1815. Jan. (2) Pfaff's Mittlieil. 1841. Heft ö u. 0. (5) Revue médieale Francaise et étrangère etc. Vol. IV. (4) The Edinburgh med. and. surg. Journal. 1830. March. (8) Rust's Magazin. Bd. XXVIII. S. 83. (6) Ibidem. Bd. XXVI. S. 43. (7) Augustissiini regis Wiirtemb. Guilelmi festum natalitium die XXVII Sept. post eoncionem saerain in aula nova orationc solenni celebrandum indicit recloi et senatus Univ. Tubing. Praemittuntur Annotationes praetieae de vera interpretatione observationum anatomiae , pathol., praesertim morbos aeutos speetantium. Tubingae 1834, 4. (8) Wiirtemb. med. Correspondenzbl. 1835. Bd. IV. Nr. 21. (9) Ibidem. No. 51. (10) Ausziige aus den Protocollen der Gesellseh. fiir Natur und Heilkunde in Dresden. Jabr. 1833—1834. 8. Mit 2 lithogr. Tafeln, (11) Wiirtemb. med. Correspondenzbl. Bd. V. No. 8. (12) Lond. med. and snrg. journ. 1834. Vol V. Nr, 119. (15) Casper's Woehcnschr. 1812. Nr. 29. (14) Grundriss der pathol. anatomie. Aus dein Franz. von Dr. F. IP.ISec- ker. Bd, II. S 58 Leipz., 1830. Vleugels worden blaauwachtig , het voorhoofd aan den neuswortel rimpelden de wenkbraauwen naderen tot elkander. Segkitz (1) zegt den warm tegraad van het ligchaam nooit hooger, in tegendeel dikwijls lager dan gewoonlijk aangetroffen te hebben. (Ook van eene icterisehe kleur der huid maakt Segnitz gewag; in eder geval is dezelve echter slechts eene toevallige complicatie). Romberg vond in eenige gevallen de gezigtskleur wasachtigbleek, de wangen, de punt van den neus en de ooi en daarbij koud, even als bij de celweefsel verharding ; de zieken stenen onophoudelijk , brengen de'nachten slapeloos door, en zijn op den duur knorrig. IUrnscii (2), die negen doodelijk afgeloopen gevallen waarnam, vond later de huid , inzonderheid aan de ledematen , meer koud. De zieken liggen stil en Ier nedergeslagen , doch hebben steeds hun volle bewustzijn , en zouden, hetgeen een karakteristiek verschijnsel schijnt te zijn , altijd het linker heen optrekken. Behalve het braken wordt nog eene onleschbare dorst door de meeste schrijvers als een kenmerkend teeken van maagverweeking opgegeven , intusschen merkt Ph. IJöpi' aan , dat in onderscheidene, door hem waargenomen gevallen deze beide verschijnselen ontbraken , cn niets do ziekte had doen vermoeden ; hij vraagt daarom, of niet die gevallen tot dezulke zouden behoord hebben , waarin de vernietiging van de tunica villosa en musculosa eerst na den dood ontslaan 'was. — Pitschaft (3) zag lippen en tong heet., droog en gesprongen. De uitgebraakte stof kwam naar zijne beschrijving overeen met de boekbinderspap, met welke eene groene , naar spinasie gelijkende massa gemengd was. De meeste schrijvers zagen eene groene ■weiachtige stof door den endeldarm afgaan, en dikwijls nam men waar, dat de pislozing zeer verminderd was. De blik verraadt een diep lijden en is als het ware vertwijfeld; intusschen klagen de kinderen weinig over pijn, maar liggen meestal in eenen slaapzuchtigen toestand , met halfgeopende oogen , uit welken zij echter door het minste gedruisch weder gewekt worden. Bij sommige zieken neemt men een borrelen en rommelen van den buik, alsmede opripsen en slokken waar. De aanraking van den buik is meestal niet pijnlijk, cn de buik is ook zacht op het gevoel; intusschen bestaat er somwijlen ook gevoeligheid in de pnecordia niet vermeerderde warmte en opzetting in die streken. De ademhaling is in den beginne der ziekte niet veranderd, doch wordt later korter en sneller ; in sommige gevallen neemt men eenen kwellendcn hoest waar. Na 4—5 dagen reeds vermageren do kinderen aanmerkelijk; het s'piervleesch wordt week , even als bij atrophische kinderen , de oogen vallen in, of zijn naar boven gekeerd, de neus wordt spits, de ademhaling langzaam en zacht , en de dood heelt geheel rustig of onder ligte stuipen plaats. Men gcloove niet, dat het na de hier opgegeven verschijnselen gemakkelijk zij, dc inaagverweeking bij levende kinderen te erkennen, want het beloop der ziekte is te zeer afwisselend, en Jos. Krieg (4), welke (1) Siimniannni des Neuesten aus der gesammten Mediein. Bd. IX. lift I. Lcipzig, 1859. (2) De gastromalacia et gastropathia infantum. I'rag. 1824. (3) Rtcsl's Magazin fiir die gesammte lleilk. Bd. XXI. lift. 2. 1826. (4) Annalen fiir die gesammte Heilkunde unter der Rcdaclion der Mitglieder der grossherzogl. BadischenSanilats Comtnission. IIJahrg.I Hft, 1828. alle verschijnselen bedricgclijk noemt, werd slechts door de aanwezigheid van een aanhoudenden doorloop, waarbij eenige malen eene ontzaggelijke hoeveelheid vuile sloffen ontlast werd , waarbij het genoten voedsel onverteerd weder afging, en door eene hevige buikpijn op het denkbeeld gebragt, dat een onderbuikslijden aanwezig zijn moest. Daar nu echter ook deze buikpijn evenmin als de overige verschijnselen standvastig is , moeten wij Hess f, (1) gelijk geven, wanneer hij zegt, dat onder de menigte van verschijnselen , welke door de schrijvers opgegeven worden , geen enkel als pathognomonisch aangenomen worden kan , daar ook de meest altijd aanwezige somwijlen ontbraken. Dit bevestigt onlangs weder Romberg (2), die onder 6 aan maagverwceking gestorven kinderen , slechts bij 2 de genoemde pathognomonische teekenen (menigvuldige groene ontlastingen , slijmig of geelachtig braken , onleschbaren dorst, verval van krachten , bleek gezigt, klagend gekerm , verdrietelijkheid, enz.) heeft waargenomen, een kind daarentegen onder zuivere verschijnselen van eene catarrhus met versnelde ademhaling sterven zag. Ook zelfs de duur der maagverwceking is niet altijd dezelfde , daar in eenige gevallen de dood reeds na weinige dagen volgt, in andere dc ziekte een beloop van meerdere weken houdt. ■— K. Nagel (3) beschrijft nog eenen chronischen vorm , die zich gewoonlijk, wanneer de ziekte goedaardig en in cciien geringen graad ontstaat, uit het eerste stadium ontwikkelt. De koorts ontslaat hier in eenen ligten graad en als febris continua remittent j men neemt dezelfde verschijnselen waar, als in den heeten vorm, meestal echter slechts tegen den avond. De kinderen willen aanhoudend gedragen worden, krijgen, met gebrek aan eetlust, eene wit beslagen tong, en hebben eene voortdurende behoefte aan drinken. Met valsche brakingen en braken wordt eene vuilgele , of geelachlig groene , dunne vloeistof ontlast, in welke witte vlokken zwemmen, en die altijd zeer zuur ruikt. Ten laatste valt het gezigt in, de oogleden worden waterzuchtig, en de dood volgt rustig, onder het ontstaan van stuipen. In enkele gevallen neemt men gedurende het beloop dezer ziekte eene grootc overeenkomst met hydrocephalus (4) (cliii) waar; indien men echter naauwkeurig oplet, zal men zien , dat bij de laatste ziekte de (1) Altenburger medicinische Annalen 1826. Decbr. S. 1646. (2) Casper's Wochenschrift. Berlin , 1837. No. 50. (3) Neus Breslauer Sammlungen aus dem Gebiet der Heilkunde. I. Bd. Brcslau , 1829. S. 37. (4) Vergel. Barkhausen, Ilufeland's Journal der pract. Heilk. 1832. Nov. (ci.ni) Eene strenge onderscheiding van hydrocephalus acnlus of van typlieuse koortsen en gastromalacia infantum is in dezen leeftijd , volgens Canstatt (die wij, om zijne meer bepaalde beschrijving van het laatstgenoemde gebrek, als leidsman aannemen), dikwijls moeijelijk en zelfs onmogelijk , doordien tusschen die ziekten, die op idenlische inwendige ziekteprocessen kunnen berusten , combinatiën en overgangen op veelvuldige wijzen kunnen plaats grijpen. In vele gevallen zal het ervan afhangen, welke rij van organen , de hersenen of de maag, meer tot de zich kenschetsende reactie geneigd is , waardoor dan het gecompliceerd lijden hier eens eene gastropathische , daar weder eene encephalopalhische uitdrukking kan verkrijgen. Vcrt. ademhaling langzaam, kort en stenend is, terwijl in de gastromalaeie de ademhaling gemakkelijk en versneld blijft ; bij hyd.ocephalus neemt men dikwijls krampen, hoofdzwect, aanhoudendesopor, boren inet het hoofd , bewusteloosheid, wrijven met de hand inhetgezigt, trekken aan het haaien den neus , verwijding van den oogappel, moeijclijke urinlozing en een gillend geschreeuw waar, waarvan in deze ziekte niets wordt aangetroffen. — Daarentegen heeft Barkuausen aangetoond , dat beide toestanden wel met elkander in verband staan kunnen, daar hij, bij Avfebris hydrocephalica even zoo wel verweeking van den bodem der maag , als bij maagverweeking gelijktijdig slepend hersenlijden heeft aangetroffen. Fselin (1) nam dikwijls partieel zweet, vooral van het achterhoofd , bij groote hitte van het hoofJ, waar; intnsschen zag hij nooit L ekenen van wezenlijke ontsteking , wel echter van bloedopvulling der hersenen. De verweeking en doorboring van de darmen is nog niet dikwijls genoeg waargenomen , om eene naauwkeurige beschrijving van dezelve te leveren (cliv). Ook hier neemt men doorloop , waarvan wij zoo even gesproken hebben, minder menigvuldig echter braken waar. Buikpijn is meestal niet aanwezig, en wanneet de lijders over deze klagen , schijnt zij slechts van weinig belang te zijn , en slechts periodiek roortekomen. Zelden wordt het gevaarlijke van den toestand op den juisten tijd erkend , daar dikwijls slechts eene ligte diarrhae met ligte , doch aanhoudende koortsbewegingen wordt waargenomen. Even als bij de maagverweeking, volgt ook hier de dood, zonder eenig hevig verschijnsel; intusschen eindigt de darmverweeking minder dikwijls met doorboring, dan die van de maag ; voordat de doorboring ontstaat, is gewoonlijk pijn aanwezig , en men neemt bij den lijder eene zekere angst waar ; na de doorboring valt liet gezigt in, de lijders beginnen te ijlen, de pols is lusschenpoozend , en stil volgt de dood na 12—24 uren. Bij de lijkopening vindt men gewoonlijk het ligchaam vermagerd , de huid slap, het celweefsel verdwenen en de spieren dun. De maag is bleek, ineengevallen en bevat eene geelachtige, met witachtige vlokken vermengde vloeistof, die eenen scherpzuren reuk heelt. Het slijmvlies van de maag is los , verweekt, nu eens geelachtig , dan bruin van kleur, en gelijkt dikwijls naar eene geleiachtige massa. IIapp vond de maag doorschijnend en witachtig rood van kleur ; in gevolge zijne waarnemingen was de ontaarding van het weefsel altijd liet sterkst in den blinden zak strekte zich van daar somwijlen over liet geheele orgaan , ja zelfs tot in (1) Ileidelb. mediein. Annalen. Bd. V. Heft 3. (cuv) Als een treffend voorbeeld eener darmverweeking , vergezekl'van hersen- en ruggemergslijden voeren *wij de uitkomst eener lijkopening aan , door Kronenberg bij eenen negenjarigen knaap verrigt. Hij zag namelijk , van af het colnm descendens tot in bet rectum- toe, het gcheete slijmvlies in eene graauwacbüg-gele gelei , of eene met etter overeenkomende stof veranderd , terwijl nergens uteeratien te bespeuren waren ; voorts vond bij in de hersenventrikels omstreeks 6 oneen vocht ; de ganscbe oppervlakte der hersenmassa verdigt, de gyri samengedrukt ; verder liet halsgedeelte van liet rnggemerg zeer verweekt ; de longen waren overigens gezond ; in het hart was geen bloed aanwezig. In dit geval was voor den dood bet gelijktijdig lijden van het rnggemerg , der hersenen en van het darmkanaal duidelijk uitgedrukt. T'ert. don slokdarm uit; altijd echter ging de vernietiging van binnen naar buiten. — Nagel merkt aan, dat de blinde zak van de maag meestal met de milt vergroeid wordt aangetroffen, zoo als zich ook aanhechtingen van de maag aan het middelrif zouden voordoen. De zieke plaatsen gaan onmerkbaar in de gezonde over, en aan de laatste zoude men, volgens de waarnemingen van Nagel , gewoonlijk nog sporen van voorafgegane ontsteking kunnen waarnemen (civ). Aan de ontaarde gedeelten is noch een vat, noch eene spiervezel te onderscheiden. In sommige gevallen is het slijmvlies zoo week, dat het gemakkelijk met water kan worden afgespoeld; dikwijls is het in eene soort van pap veranderd, uit welke bij drukking eene weiachtige vloeistof naar buiten dringt. De ingewanden zijn leeg , en slechts eenigzins door lucht uitgezet, hebben hunne gewone kleur, en vertoonen meestal geene sporen van ontsteking. Niet zelden treft men doorboring van de maag aan, en in dit geval zijn de verwoestingen van de inwendige vliezen veel grooter en uitgebreider, dan die van de uitwendige , zoodat de opening trechtervormig schijnt, hetgeen het bewijs levert, dat de doorboring het gevolg is van eene langzame vernietiging van den maagwand van binnen naar buiten. JacEB , Crcveiliiïer (1) en Bkrss vonden ook het darmkanaal, Sandifort , JaGEii, Laisnê en Riiades den slokdarm, Cruveildier en Hentkr het linker borstvlies, Rapp de longen , Bcrns en LaissS de lever, de laatste ook het omentum, Riiades het pankreas, JHger, Laishb en Hdfelasd de milt en het middelrif verweekt of gedeeltelijk vernietigd. Zeer ligt zoude het kunnen geschieden, dat door onkundige geneesheeren , of bij een oppervlakkig onderzoek eene zoodanige doorboring van de maag, als het gevolg van het nemen van vergif beschouwd werd; er zijn echter ten dien opzigte meerdere toereikende onderscheidingsteetenen opgegeven , en onlangs door Becker (2) medegedeeld geworden. Het verschil spruit vooreerst uit het beloop der ziekte, ten andere uit den toestand van de doorboorde plaatsen voort. Was de doorboring door een vergif voortgebragt, dan blijkt dit uit eene bijzondere kleur in den omvang der opening , welke na genomen salpeterzuur geel, na zwavelzuur daarentegen zwart is. Na vergiftiging door rottekruid vertoont de inwendige vlakte van de maag sterke plooijen en eene drooge brandkorst, welke de vliezen tot op het uitwendige toe doordringt (1), (ci.v) De licht- of meer donkerroode kleur , die niet zelden aan de wanden der maag bij verweeking wordt opgemerkt, kan nog niet , ofschoon slasis in de capillaire vaten grootendeels als oorzaak mag beschouwd worden , als bewijs van ontsteking gelden ; evenmin de uitgezette en opgevulde aders tusschen de rokken van den blinden zak, welke Andral in vele gevallen van vervveeking van het slijmvlies der maag waarnam. Bij dit laatste anatomisch-pathologisch kentceken voegt A. gelijken toestand der aders in den omtrek van de maag , zoodal hij meermalen , deze bij de sectio cadaveris opmerkende, verweeking naar waarheid voorspelde. Vert. (1) Cruveilhicr, iiber die gallertartige Erweichung des Magens und der Gedarm. a. d. Franz. von Vogel. Liegnitz. 1825. 8. (2) Hufeland's Journal fiir pract. Ileilk. 1827. Marz. —• Overgenomen uit: Médecine légale, par l.écicux, Renard, Laisne en Rieu.v , a Paris, 1819. cn Scuobikgsr (2) vond , na hetzelfde vergif, de maag van een jong mensch als opgespoten , en in dezelve veel roodachtig slijm. - Na vergiftiging door blaauvvzuur vond men de tunica viliosci van de maag vei weekt, cn lipt aftepellen, de aders met een donkcrblaauw, dik en naar bittere amandelen ruikend Moed opgevuld (3). Ook in die gevallen , waarin de dood door liet gebruik der nux vomica was voortgebragt, vond men de tunica villosa doorvreten en in versterf overgegaan. — Na vergiftiging mist men voorts het trechtervormige aan de opening in de maag ; bij het scheikunde onderzoek van de ontlaste sloffen wordt geen mineraal vergif pevonden, hetgeen immers uit hel ligchaam niet verdwijnen kan , en eindelijk vertoonen zich bij de maagverweeking slechts zeer zelden pathologische verschijnselen in den mond , de keel cn den slokdarm , die na vergiftiging niet ligt zullen ontbreken De doorboring of het voorkomen van een gat in de maag kan buitendien zeer verschillend van aard zijn, cn vervalt, volgens Becker uitwee hoofdsoorten, in die, welke door uitwendige oorzaken toevallig wordt oppewekt en in die, welke door dynamische, in de bewerktuiging zelve opgesloten ziektetoestanden wordt voortgebragt. I)e door uitwendige oorzaken toevallig veroorzaakte doorboring van de maag is het gevolg van werktuigelijk werkende schadelijkheden, verwondingen, ingeslikte snijdende ligchamen, stoot, slag, val, sprong en andere ligchamehjke inspanningen. Ook doorplotselingontwikkelde gassoorten kan de maag sterk uitgezet worden en barsten. — Dit slechts ter loops; van meer belang voor ons is hier de vrijwillige doorboring van de maag, naar Becker ot gastrobrosis' gangraenosa, of ulcerosa. De eerste nemen wij waar na acute gastritis met uitgang in versterf; of zij is het gevolg derme(astasis van cene meestal erysipclatcuse ontsteking van andere deelen, die spoedig in koud vuur overgaat ; of eindelijk het gevolg van verborgen gastritis , welke volgens Wendt cene onmiskenbare neiging heeft, in koud vuur overiegaan. — Gastrobrosis ulcerosa ontstaat ten gevolge van eene in ettering overgegane, acute of phlegmoneuse gastritis, ot als uitgang van cenc voorafgegane slepende ontsteking, of als het gevolg van reeds aanwezige ziekelijke vegetatie der maagvliezen, b. v. van c!tlc gezwellen, puisten, tuberkels, vetgezwellen enz., welke in ontsteking zijn overgegaan. Zoo scheen b. v. het door Cramptos (4) vermelde geval van vrijwillige doorboring van de maagjten gevolge van cene kleine zweer ontstaan te zijn ; want de ter grootte van eene erwt. in de maag aanwezige opening kwam even als er ingeëtst voor. Naar de verschillende uitkomsten der lijkopeningen hebben de geneeskundigen ook op eene zeer uitcenloopende wijze het wezen der ziekto zoeken te verklaren. Hühter , Trevirakïs , Awxs , Pnairs, Bup.ks , Gairdkeb , Meckel namen aan, dat deze kwaal op eene oplossing van de doode maap in haar zuur geworden maagsap berust, en dat zich dien ten gevoge de verweekte plaats ook altijd aan den achtersten wand van den blinden zak van de maag bevindt. Da waarnemingen van Jar.er wedcr- (1) Reil's Archif fur die Physiologic. Bd. IV. S. 580. (2) Epist. ab crudilis viris ad ,41b. Ilallerum. script, p. I.Vol lil. p. 528 (5) Kopp's Jahrbucli der Staatsarzncikunde. Jahrg. VIII. S. 386. (4) Transactions of the associalion of physicians in Ireland. V olum, I- I°SSen gevoelen. In een van de door hem beschreven gevallen bestond namelijk de verweeking volstrekt niet in de maag , maar kwam in een gedeelte der dikke darmen voor; en in een tweede geval, waarin de ziekte meer slepend was , vond hij aan het onderst gedeelte van hef. ileum , alsmede bij een derde kind aan den oesophagus cene doorboorde plaats. Ten opzigte van de voorgewende zelfoplossing van de maag zijn veelvuldige proeven op dieren genomen, welke bewijzen, dat het maagsap van gezonde dieren aan de maagvliezén na den dood feene verandering te weeg brengt (clvi). Het uit de maag van aan verweeking gestorven menschen genomen ziekelijk maagsap, aan gezonde dieren gegeven , had bij het leven op deze dieren geenen invloed , terwijl daarentegen verschillende werktuigen van doode dieren, daarmede in aanraking gebragt, insgelijks geleiachtig verweekt werden. Eveneens werd de maag van levende dieren aangetast, bij welke te voren de nervus vagus en sympathicus doorgesneden , en deze daardoor aan den invloed der zenuwen onttrokken geworden was. Hieruit volgt nu , dat de werkdadighcid van de maag reeds gedurende het leven ziekelijk veranderd zijn moet, om de ontwikkeling van scherpten en zuren toetelaten, en dat de vitaliteit van de maag reeds zeer gezonken is, wanneer zij aan de inwerking van het zieke maagsap niet langer wederstand bieden kan. Dien ten gevolge stelt RüDoirni het wezen der ziekte in eene met zure gisting beginnende rotting. — Het gevoelen van Huister, hetwelk later vele aanhangers won, was daaruit voortgesproten, dat hij enkel de inwerking van het zieke maagsap op de doode maag in aanmerking nam. Lallemand beschouwt de verweeking als eene in haar eerste tijdperk dooiden dood belemmer de ontsteking, Ronberg houdt de maa°"verwcckin(r voor hetzelfde als putrescentie , in welke meening ook Hesse schijnt te deelen. Vogel (1) houdt deze ziekte als verschillende van de tegennatuurlijke verdunningen, verweekingen en doorboringen, die door ontsteking , zweien, koud vuur ot scheuring worden te weeg gebragt. Jüger meent hetzelfde, want de maagbodem was daar, waar dezelve met de milt in aanraking komt, het sterkst, doch behalve aan dit gedeelte, ook aan de voorste en achterste vlakte groenachtig graauw of wel roodachtig wankleurig. Gewoonlijk wa», wanneer er eene opening in de grootc bogt van de maag voorkwam, de «pijspap tusschen de maag en (clvi) Waarnemingen op lijken hebben bewezen, dat de wanden van het niet ziekelijk geweest zijnde darmkanaal nog eene groote mate van vastheid bezitten , wanneer reeds de parenchymateose organen der groote holten van het ligehaam eene verweeking ondergaan hebben : voorts dat de verweeking van het slijmvlies dan eerst begint plaats te grijpen als er aan andere deelen reeds putrescentie voorhanden is. Hieruit is optemaken, dat men, voor het begin dier putrescentia, bij het vinden eener verweeking in de maag, deze niet als enkel gevolg der ontbinding beschouwen kan. Hierop maken , in zekeren zin , die gevallen eene uitzondering , waarin gezonde personen gedurende de spijsvertering door eenen plotselijken dood overvallen worden , nademaal proefnemingen op dieren hebben aangetoond , dat er alsdan — door het pppsine van liet maagsap , gelijk men beweert — eene verweeking der doode maagwand plaats' sniP1- Verl. (1) Handbuch der praet. Arzneiwissenschaft zum Gebrauch fiir nract. Acute. Bd. VI. Stendal, 1816 S. 2SSS. de inilt uitgestort; menigvuldiger vond men sleclits verweekte plaatsen in de maag, en deze door lucht uitgezet ; in dezelve bevond zich eene menigte slibberig , kleverig , halfdoorschijnend slijm. In een geval, waarin zich de spijspap tusschen de maag en milt had uitgestort, vertoonde zich de plaats , waar het middelrif met den maagbodem in aanraking was, groenachtig blaauw , en het buikvlies, dat hetzelve bekleedt, daar ter plaatse gedeeltelijk doorvreten, gedeeltelijk verweekt. Door scheikundige proeven vond Jüger, dat de inde maag gevondene vloeistof, overeenkomst vertoonde met het azijnzuur, en volgens zijn oordeel gaat aan dezen pathologischen toestand altijd eene ziekte voorat, welke, van het zenuwstelsel uitgaande, de afscheidingen en de terugwerking van het darmkanaal op deszelfs inhoud .ziekelijk verandert; het gevolg daarvan zoude zijn eene overmatige vorming van azijnzuur, welke de geleiachtige oplossing van de vliezen bewerkt. In dit gevoelen deelden Jater ook Leichossek , Vogel en Wiesmann. — Pitscbaïi is, na de door hem gedane lijkopeningen, van oordeel , dat de ziekte in een langzaam verrottingsproces van de maagvliezen bestaat. F. J. Matthyssens (1) neemt vier verschillende wijzen van ontstaan der maagverweeking aan, en onderscheidt 1) eene verweeking van ontstekingachtigen aard; 2) eene geleiachtige verweeking; 3) eene breijige , cadavereuse, en 4) eene verweeking door vergevorderde rotting. Fleischmakn (2) leidt deze ziekte af uit eene, ten gevolge van het gestoorde dynamismus tusschen de milt, als het bij uitnemendheid tot ontwikkeling van waterstof dienend werktuig , en de maag, in welke de zuurstofvorming de overhand heeft, te groote zuurstofvorming in de maag , waardoor derzelver vliezen opgelost worden. Cruveiliiier (3) gelooft, dat het darmkanaal op eenen vroegeren trap van ontwikkeling, waarbij de meeste weefsels nog geleiachtig zijn, is blijven staan. Richter en Heusinger daarentegen beschouwen de gastromalacie als teruggang in de vorming tot op een vroeger ontwikkelingstijdperk, waarbij de opslorpende werkdadigheid voorheerscht. HoprESGaRXNER beschouwt het wezen der ziekte als bestaande in eene plaatselijke vernietiging der vegetatie , en ligt het eerste product der ziekte eene scheikundige inwerking op de maag te grond. G. Hirsch (4) verklaart de gastromalacie niet voor eene bijzondere ziekte, maar sleckts voor den uitgang van den doorloop , die door het tandenmaken wordt voortgebragt. Ook Uarrier (5j houdt dezelve slechts voor het gevolg van eene voorafgegane ziekte , en gelooft wel, dat, door eene scheikundige inwerking van het zieke maagsap , reeds gedurende het leven eene verweeking van het slijmvlies kan beginnen, doch houdt zich overtuigd, deze laatste meestal eerst na den dood tot stand komt (civn). Laisnê (6) is van gevoelen , dat de verweeking en doorboring van de maag door een organisch gif wordt voortgc- (1) Archiv. de médéc. Beige. 1840. Mai. (2) LeichenöfTnungen. Erlangen , 1813. (5) Ueber die gallertartige Erweichung des Magens und der Gedarme. Aus dem Franz. von Dr. Vogel. Liegnitz. 1823. 8. (4) H xtfeland's Journal der praet. Hcilk. 1840. April. (ö) Traité pratique des maladies de 1'enfance. Tom. II. p.235. Paris,1842. (clvii) Ook Canstatt is van hetzelfde gevoelen. Nooit , meent hij , (6) Diss. Considerations medico-légales, sur les érosions et perforalions spontances de 1'estomac, Paris, 181Ö. bragt, oaai' dezelve mei den toestand , welke uit de inwerking van sommige scheikundige vergiften, b. v. van de bijtende potasch geboren wordt, zeer overeenkomt. Sciiülze, Coiin en anderen (l)geloovcn, dat wormen in de maag dezen toestand vermogen voorttebrengen. Henke is van gedachte, dat aan de maagverweeking meestal eene nu eens meer, dan minder hevige ontsteking zoude zijn voorafgegaan, en onderscheidene geneeskundigen schijnen in dit gevóelen te deelen, ten minste zij vonden bij de lijkopening sporen van ontsteking aan dc maag. WixuuisN (2) vond meermalen een gedeelte van de maag en wel altijd ter grootte van eenen gulden in droog versterf overgegaan, met sterk ontstoken randen, v. Sielold (3) vond , bij een asphyclisch en atrophisch geboren en op den tweeden dag na de geboorte reeds weder gestorven kind, in de maag eene opening ter grootte van een nieuw dubbeltje; te gelijkertijd was het bovenste gedeelte van den twaalfvingerigen darm in koud vuur overgegaan; hij laat het onbeslist, of dit koud vuur tengevolge van eene invretende scherpe geaardheid van het lamsvocht, hetwelk wankleurig en groenachtig, even als eene in de maag bevatte vloeistof zich voordeed, ontslaan is, dan ofhetzelve uit eene reeds voorde geboorte aanwezige ontsteking van de maag zijnen oorsprong genomen heeft. Gil huiver (-ij deelt vier doorhem zclven waargenomen gevallen van deze ziekte mede; hij vond telkens andere verschijnselen; eens om de opening eene Jigte roodheid, anders echter nooit sporen van ontsteking. Gistren (5), welke bij de lijkopening van een kind een gat, in dc maag vond , zag noch een spoor van ontsteking, noch van koud vuur. Ciuussier leidt dc ziekte uit eene buitengewone ontwikkeling der haarvaten in het slijmvlies van de maag , Crdiksiiank , Saktesson en Westring , van eene verhoogde kracht der opslorpende vaten af. — Feiler en Jökg namen als grond- vindt men in de eigenaardige maagverweeking der kinderen wezenlijk verlies van zelfstandigheid ; nooit heeft er in dezen ziektevorm , dien hij geenszins als een gevolg van ontsteking beschouwt , gedurende liet leven perforatie plaats; nooit is de emollitie scherp begrensd; hetgeen alles bestaan moest, bijaldien de vcrweeking reeds gedurende het leven lot volkoinene ontwikkeling zoude geraken. — Als de bron wijders der voorafgaande ziekelijkheid van de maag en de daarvan afhangende ziekelijke afscheiding van maag'sap , welks abnormiteit in eene overmaat van azijnzuur zoude bestaan , noemt Cunstatl niet uitsluitend de maag zelve, maar, steunend op de oorzaken, een meer algemeen ziekteproces , hetwelk, eigendommelijk in liet kinderlijk organismus werkende , zich in verschillende organen kan loealiseren, doch zich gaarne in de maag concentreert, en waarschijnlijk nu eens in eene variëteit van den tvplieusén , dan weder van den pyreusen of van den eatarrhalen (piluiteusen) ziektevorm bestaat. Vert. (1) Diss. Considerations medico-légales, sur les érosions et perforalions spontariées dc 1'estomac. l'aris, 1819. (2) Medicinisehe Jahrb. des K. K. osterreichisehcn Staats. 1823. lilt. 4. (3) Journal fiir GeburUhülfe , Erauenziinmer- und Kinder-Krankheitcn. Bd. V. Heft I. S. 3. (i) Transactions of the medico-ciiirgical Society of Edinburgh , 1826,. Vol. 11. p. 331. (8) Hufcland's Journal. 1811. Jul. S. 121. oorzaak dor kwaal eene verborgen maagontsteking aan , en de laatste verzekert behalve verweekte en doorboorde plaatsen in de maag en darmen, meermalen verharde gedeelten , alsmede duidelijke sporen van ontsteking aangetroffen te hebben. Met dit gevoelen stemt ook het grootste getal practici in denlaatsten tijd overeen, inzonderheid Wendt, Hênke, Louis, Ma ss, Wiesmann, G. A. Richter, Rostan , Billard , Nagel, Kièser (1), Winter (2) en anderen (civm). Baron, wélke in het vondelingshuis te Parijs zooveel gelegenheid had, deze ziekte te zien, leidt de verweeking van eene voorafgegane gastroenteritis af, welke ook Verson in vele gevallen als grondoorzaak beschouwt; en C. G. Nebmamc (3) brengt kortweg de maa^venveeking tot de uitgangen der ontsteking. Barkiiauseji beschouwt" dezelve als eenen der vele uitgangen van de klierziekte , neemt als wezen der ziekte eene enteritis folliculosa chronica aan, en noemt de verweeking van den maagbodem, eene toevallig bijkomende omstandigheid van ondergeschikt gewigt. Wanneer echter de kenteekenen van wezenlijke gastritis dikwijls worden over het hoofd gezien , dan ligt de oorzaak daarin, dat de ontsteking slechts het slijmvlies aandoet, en zich nog niet op het spier-en buikvlies verspreid heeft. In de meeste gevallen treft men in bet darmkanaal nog sporen van ontsteking aan , waarvan zich ook Pieper zelf overtuigde. Scdönlein brengt de maagverweeking niet. tot de echte ontstekingen , maar tot de neurophlogosen. Krieg beweerde reeds , dat een in het oog vallend medelijden van de geheele bewerktuiging niet te miskennen viel, welk medelijden zich inzonderheid door eene éigendommelijke storing in de verrigtingen van het zenuwstelsel zoude te kennen geven; en Teuffel (4) neemt drie tijdperken der ziekte aan , en beweert, dat men in het eerste verschijnselen waarneemt welke (1) G. Kieser's klinische Beitrage. Bd. I. Leipz., 1834. 8. (2) Ch. F. C. Winters Abhandl. iiber die Magenerweichung , einc von d. K. Societat zu Göttingen gekrönte Preischrift. A. i>. Latein. Liineburg. 1854. 8. (ci.vii) Rillict en Barthei, Billard en vele anderen hakken den gordiaanschen knoop door, e;i nemen eene maagverweeking als een gevolg van ontsteking, en eene niet ontstekingachtige gastromalacie aan , welke laatste, volgens Billard, Hokitansky, Canstatt enz., met ccne zie ï a (remcen cn plaatselijk uitdrukkende anaemie vergezeld gaat. Laatstgenoemde "cneeskundii'e nogtans noemt de uit ontsteking ontstaande emoUitie in alle kenmerken, ook in de anatomische, gelieel gescheiden van de eiftendommelijkc geleiachtige gastromalacie bij kinderen; in deze toch , al wordt er perforatie in het lijk gevonden, ontbreken alle sporen van verettering cn verzwering. — Hoe dit ook zij , een tijdperk van reactie, uezelvc zij dan van nerveusen aard, behoort in de meeste gevallen in tiet cersle beloop der ziekte aangenomen te worden , om de \erscbijnselen , die wel is waar dadelijk of spoedig een aslhenisch karakter aannemen , te kunnen verklaren. erL (3\ Von den Krankheiten des Menschen. Specieller Thed, oder speeielle Pathologie und Therapie der ficbcrhaften Krankheiten. 1, Abthlg. 2. Aufl. Berlin, 1856. (4) Annalen fiir die gesanimte Heilkunde unter der Redaclion der Mitgliedcr der grossherz. Badischen Sanitats-Comruission, 11. Jahrg. IbiD. Heft 1. S. 92. duidelijk te termen geven, dal het zenuwstelsel sterk aangetast is terwijl in liet tweede tijdperk de verschijnselen bovenal pleiten voor liet aangedaan zyn van den nervus vagus en van den plexus coeliacus met storing der reproductie, tot dat eindelijk in het derde tijdperk dé kwaal m hare geheele ontwikkeling te voorschijn treedt. ])e meenindat de maagverweeking het gevolg zijn zoude van eeneziekelijke aandoening van den nervus vagus, waardoor het zenuwleven van de maar verlam l en deze ongeschikt wordt, aan de scheikundige invloeden van het maagsap wederstand te bieden, hebben Cajierer , Bcseit, Sü.mdelin Cruveiliiier en anderen geuit. Cajierer's gevoelen steunde op proeven on konijnen genomen , bij welke hij den n. vagus en sympathicus aan bt.ule zijden doorsneed, om den zenuwinvloed op de maar»op te heffen waardoor liet hem gelukte de geleiachtige verweeking van de maag te doen ontstaan. Verder zegtC. dat gedeelte der hersenen, ui,t hetwelk de « vagus ontspringt, de medulla ohlongeta en de brug van Varolius tegennatuurlijk hard te hebben aangetroiïen. Dit bewijst intusschen weinig daar men alle gedeelten der hersenen bij de aan deze ziekte gestorvenen ziekelijk veranderd heeft aangetroffen; ja zelfs zijn de vinder?,,™,, inde hersenen zoo menigvuldig, dat onderscheidene geneeskundigen gclöoren dat de ziekte zonder dezelve niet bestaat, terwijl anderen dezelve enkel' als het gevolg van een primair hersenlijden beschouwen (clix). Dit laatste gevoelen, door W geuit, zijn Kim, A. Hood.(I), Lenhosseck, Vogel, Wieshaiw en Tküïfei toegedaan. Zeller houdt het karakter der ziekte voor typheus. De overeenkomst der verschijnselen van maaFverweeking en van hersenwaterzucht is somwijl, n zeer groot, zoo dat Cruvrilhieh het regt meende te hebben tot het vermoeden dat beide ziekten reeds dikwijls met elkander zijn verwisseld geworden. Faber (2) vond zelfs het ruggemerg te vr.st en abnormaal rood. H. Frünkei (3) zoekt het wezen der ziekte m verlamming van de zenuwen van het zenuwknoopstesel, in meer ol minder uitgebreide apoplcxia gangliorum, en houdt dezelve voor cenen door den kinderlijken leeftijd gewijzigden cholera vorm Gebrekkige voeding, het Jijden van de maagzenuwen (vorens Sec,, mtz eene afwijkende verrigting van de maag), en dien" ten revolge ontslaande veranderingen in het weefsel van de maag schijnen, derhalve het wezen van deze nog altijd raadselachtige ziekte uittemaken en met dit gevoelen stemmen ook de oorzaken overeen. Eene bij.na ge- (clm1.) Ook liokilavsky verklaart de gewone bron van het lijden uit eene aanschouwelijke ziekte der hersenen. Ofschoon hierop hij da peneeskund.ge behandeling acht dient gegeven te «orden, geven echter velerlei omstandigheden beteren grond, on. aan te nemen, dat veelal eenerlei ziekteproces deze complicatie te weeg brengt. Men honde hierbij de gelijktijdige ontvvikkebngstijdperken van hersenen en darmkanaal in het oog. _ Wat de menigvuldige complicatie., betreft, toont CamlaU, he, ■ ZOrSv" d,S naf van 80 berigten van autopsie,, , dat bloedovervulling in de schedelbeenderen, in de hersenvliezen, ophoopinj, van serum , verweeking der hersenzelfstandigheid bijna tot de vffie Jzellinnen van gastromalacie behooren. " Vcrt (1) Schmidl's Jahrb. I. SupplnUb. 1836. S. 104. (2) Wurtemb. Correspondenzbl. Bd. II. (3) Mcdic, Zeilu.ig von Yerein Kir Heilk, in I'reuss. Berlin, 1836. No.17. lijke mecning uit Iselin , dat namelijk dil ziekteproces eigenlijk zou berusten op eene gebrekkige door het zoöcliemismus opgewekte en met atonie van het weefsel verbondene plasticiteit, waarbij verschillende graden van terugwerking, tot de ontwikkelde ontsteking toe, zouden kunnen ontstaan. De kinderlijke leeftijd , waarin de bewerktuiging van het ligehaam teeder en de vliezen der maag dun en week zijn , is natuurlijk het meest tot deze ziekte voorbeschikt, ofschoon dezelve ook bij volwassenen , vooral bij grijsaards , en, naar het schijnt, inzonderheid bij brandewijndrinkers wordt waargenomen. Volgens Herst (1) zoude vooral in het tijdperk der tandvorming der kinderen de voorbeschiktheid tot deze ziekte het sterkst zijn. Hesse gelooft, dat verweeking van de milt, die in de meeste gevallen met de maagverweeking in verband staat, even zoo dikwijls het gevolg als de oorzaak van deze laatste zij. Uitwendige oorzaken zijn: spoedig na de geboorte gegeven ontlastingsmiddclen (zoo zag b. v. Gairdner de ziekte onmiddelijk na de ontlasting van het meconium beginnen), welke geheel onnoodig zijn, en slechts uit gewoonte door vele geneesheeren worden voorgeschreven ; slechte moeder- en minnemclk, het opvoeden der kinderen zonder borst, het vullen van de maag met taaije en zwaar te verteren spijzen (2); snelle afwisseling in de voeding, waartoe inzonderheid het snel en onvoorzigtig spenen behoort, wanneer de maag van het kind niet gedurende den laalsten tijd van het zogen allengskens aan andere voedingsmiddelen was gewend geworden. Ook schijnt de wormziekte aanleiding te geven tot maagverweeking. AIzoo brengen alle oorzaken onmiddelijk eene storing in de voeding te weeg. Of voorts gestoorde huiduitwaseming, naar Hesse tussehenpoozendc koorts, kwaadaardige rot- en adynamische koorts, vergiftigingen en naar binnen geslagen mazelen en gierstuitslag (Autenrieth , Zeller) , welke onderscheidene |[eneeskundigen als oorzaken beschouwen , tot maagverweeking kunnen aanleiding geven, laten wij onbeslist, vinden echter de meening van Grbveilhier , dat deze kwaal zelfs epidemisch kan voorkomen, het onwaarschijnlijkst, en toch schijnt dit gevoelen niet van allen grond ontbloot, want Büscii (3) zag, nadat hem binnen 5 jaren slechts drie gevallen van maagverweeking waren voorgekomen, gedurende de heete zomer van het jaar 1834 alleen 26 zieken van deze soort. Iselin drukt zich juister uit, wanneer hij zegt, dat zekere epidemische invloeden het ontstaan dezer ziekte begunstigen, en dat zij dikwijls gelijktijdig met heerschende gaslrisch-galachtige ziekten, braakloop, doorloop, tusschenpoozende en remitterende koortsen voorkomt. Heusinger (4) zag een kind van syphilitische ouders atrophisch worden , en aan maagverweeking sterven. Eindelijk neemt Pitschaft aan, dat het te vroegtijdig opwekken van het psychisch leven, bij kinderen oorzaak van de maagverweeking worden kan , hetgeen uit de naauwe sympathie, in welke hersenen en maag tot elkander staan , verklaard worden moet. Hesse , (1) Annalen fiir die gesarnmte Heilk. unter Redaction der Mitglieder der grossherz. badischen Sanitats-Commission. Karlsruhe. 1828. III. 2. (2) Pitschaft. 1. c. (3) Neue Zeitschr. fiir Geburtskunde. Bd. V, St. 2. s. 286. (4) Schmidt's Jahrbucher. 1836. Bd. XI. S. 100. welke de verwerking van alle werktuigen en stelsels van liet ligchaaitt naauwkeurig heeft nagegaan en beschreven, trekt daaruit het besluit, dat zij als eene eigendommelijke ziekelijke ontaarding der weefsels en werktuigen van het ligchaam moet worden beschouwd, derhalve niet met de verettering, de rotting, of het koud vuur verward mag worden. He voorzegging is in den hoogs ten graad droevig; want heeft de ziekte eenmaal eenen hoogen graad bereikt, dan is gewoonlijk het streven van den geneesheer , om dezelve te stuiten , te vergeefs. Daarbij komt nog , dat de ziekte doorgaans geene voorboden heeft, maar spoedig ontstaat, en nog daarenboven zoo verschillend in haar beloop is , dat er niet een pathognoinonisch kenteeken opgegeven worden kan, weshalve ook de kwaal in den beginne niet erkend wordt. In geval echter de ziekte in derzelver begin behoorlijk onderkend wordt, en men onmiddelijk de doelmatige behandeling aanwendt, dan gelooft Hesse, dat de lijder daardoor kan gered worden, dat de maag met een naburig deel, inzonderheid met de milt vergroeit, en de verweekte plaats wordt afgestooten. Wat de genezing betreft, is men daaromtrent nog op verre na niet in het zekere, inzonderheid daar men het nog niet eens is omtrent het wezen en het karakter dezer ziekte; desniettemin zijn onderscheidene middelen aangeprezen (clx). Het salpeterzuur werd door Nasse aangeprezen , endoor Wiesmawn(I) inet gunstig gevolg aangewend. Hij zag namelijk bij meerdere kinderen de maagverweeking met eene ziekte der lever gepaard gaan, en schrijft de eerste in het algemeen aan eene znurvorming in de maag toe; daar nu naar Pejïbertoiï de plantenzuurvorming door mineraalzuren kan worden tegengegaan en de pyrosis b. v. door salpeterzuur wordt weggenomen , (clx) Ten einde men uit het doolhof der geneesmiddelen, die hier ongeregeld elkander opvolgen, gerake, zullen wij vooraf den weg aantoonen , dien Canslatt, onzes crachtens , meer rationeel aangewezen heeft. Tot de directe behandeling der ziekte zijn volgens hein de volgende indicatien te vervullen : 1°. het aan de gastromalaeie ten grond liggend algemeen ziekteproces moet door alterantia bestreden worden ; hiertoe wijst de ervaring het meest aan : de houtzuren , het zoutzuur ijzer , het zwavelzuur koper, het azijnzuur lood en het salpeterzuur zilver. Meerdere ondervindiug moet beslissen , welk van deze middelen de voorkeur verdient ; 2°. dit ziekteproces brengt in deszelfs concentratie op de maag de afscheiding mede van een overzuurd vocht, welks dadelijke nawerkingen door passende middelen moeten bestreden worden ; biertoe worden bovenal de aijyilla pura en de spir. sal. ammon. anisat. aanbevolen. Men verbinde een dezer middelen met die , welke de eerste indicatie vordert , of men geve afwisselend het eene met het andere ; 5°. niogt de concentratie op de maag ondubbelzinnige ontstekingsverschijnselen opwekken, zoo kan men met een paar bloedzuigers op het epigastrium het noodige geneesplan beginnen. Bij uiting van hevige pijn zijn in- en uitwendige sedativa en afleidende middelen, opium, siuapismi, enz. aantebevelen. Voorts zoeke men bij de herstelling de krachten door eene matig versterkende handeling, door cikelkoffij, kina enz. optebeuren. De kuur duurt lang, en de kinderen hebben eenen zeer langen tijd noodig , voor zij voor goed hersteld zijn. Fert. (1) Ilorris Arcliiv. iïir pracl. Medicin. 1827. Hft. V. werd hij er toe bewogen, eene proef met de aanwending van dit middel ook bij de maagverweeking !e nemen. II. Meijer sloeg het acidutn muriaticum, en Riiades het acid. oxymuriaticum voor. Bf.ck.er (1) is van gevoelen, dat de c!tlort' oi het aq. chloriiia eveneens nuttig zijn zoude. Ook Winter houdt dit middel, slechts in den beginne intussehen, voor nuttig. Blusius gelooft door het acidum oxymuriaticum eenen zieke gered te hebben. II ergt prijst de aqua oxymuriatica. Fréihkel raadt het gebruik van het chloorwater of het zoutzuur} en Gross (2) maakt daarbij de opmerking, dat men er geene siroop mag bijvoegen, maar wel, op het oogenblik van de aanwending van de chlooroplossing , een gomslijm , omdat er anders chloorwalerstofzuur gevormd wordt. Het houtzuur, op welks aanwending in ons geval de recensent van het werk van Crüveiwier en van Perres (over het houtzuur) opmerkzaam maakte (3), is buiten kijf het meest, gebezigd. Pitschafï gaf bet aan een kind van zes maanden , bij hetwelk de ziekte reeds eenen hoogen graad bereikt had, vier weken'lang met het heerlijkst gevolg, en wel in den volgenden vorm ^: Jq. flor. naph unc. ij , Acid. pyrolign. dr. j. Syrup. emuls. unc. j. M. S. alle uureenen halven theelepel vol. Daarbij raadt hij tot gewonen drank gerstewater met suiker, suikerwater, venkelthee enz. aan. — Tecffel maakte insgelijks met zeer gunstig gevolg van dit middel gebruik, doch meent, dat er bij reeds ontwikkelde maagverweeking weinig van dit middel te verwachten is , maar slechts in die gevallen, waarin niet zuurvorming , maar alcalescentia den boventoon voert. Bij de aanwending van het houtzuur raadt F. tevens groote voorzigtigheid aan , daar dit middel, volgens de waarnemingen van Perres en Sciiubartii, door plotselijke zenuwverlamming na hevige aanvallen van kramp in staat is te dood en , hetgeen bij de eigendommei ij ke natuur dezer ziekte inzonderheid te vreezen is. Bosch verzekert in een geval den onvermijdelijk schijiienden dood door het houtzuur te hebben afgewend. Ook het voorziglig gebruik der mineraalzuren wordt door hem aanbevolen. Het opium werd door Crcveiluier , welke gelegenheid had, talrijke waarnemingen te doen , aangeprezen; intussehen spreekt Ramsch , die het zonder gevolg aanwendde, deszelfs nut tegen. Cr. schreef zeer kleine giften van het extr. opii aquos. voor, in plaat» waarvan Vogel (4) de tinctur. opii crocat. aanprijst. Ook Gödecke gaf opiumtinctuur met kaneelwater en extr. cascarillae. Gairdser stelde dit middel in klisteren voor , die hij even als laauwe baden voor zeer nuttig houdt. Ook Hirscii geeft het opium in klisteren met stijfsel , eiwit en kalkwater. Bloedontlastingen en blaartrekkende pleisters zijn door Zeller en al diegenen aangewend geworden, die de verweeking en doorboring van de maag als het gevolg van ontsteking aannamen, en ook Gairmer raadt het gebruik van deze middelen aan, wanneer het zieke kind (1) Ilufel. Journ. der pract. Heilk. 1827. Mai. (2) Essai sur la gastroinalucie. Diss. sout. a Slrasbourg. 1834. p. 38. (3) Rust's klinisches Repertorium. Dd. V. lift. I. 1824. (4) Rust's Magazin. Bd. XXVI. Hft. 2. krachtig en goed gevoed is. Iselin en Büsciimerken op, dat in onderscheidene gevallen de aanwending van bloedzuigers op de maagstreek nut aanbragt j in andere echter den dood verhaastte. Verso* " i racht door 1—2 bloedzuigers de overvulling der torpide bloedvaten te verwijderen. Neemt de ziekte een meer slepend beloop , dan raadt Bil iard het gebruik van de braakwijnsteenzalf aan en Iselin ook andere huidprikkels, b. v. spaanschevliegzalf, cort. mezerei, blaartrekkende pleisters en mostaardpappen. Rostah , Lallemand , Nagel en Winter zijn, behalve voor de aanwending van plaatselijke bloedontlastingen, voor het gebruik van zaadmelken en van het calomel met magnesia. Het zoutzure yzeroxyde we ndde Hergt in den volgenden vorm aan: i}. Liq. ferr.mur. oxyd. gr. x, Aq. cinnamom. unc. ift, Syrup.alth. unc. (3. S. om het uur twee theelepels vol. C. F. von Pommer (1) p-af dit middel het eerst aan kleine kinderen van 8 gr.-l scrupel in eéil slijmigafkooksel, waarvan hij ieder uureenen theelepel vol liet toedienen. Lameber wendde dit middel tevens met andere middelen aan, die tot de klasse der adstringerende tonica behooren. Droste (2) verzekert, dat hem de verbinding van de tinctur. ferr. muriat. met het extr. chinae frigid. parat, dikwijls uitstekende diensten bewezen heeft. Sciiwarze (3) gaf liet koolzuurijzer met kinaextract, en Fucns (4) met antacida en gumrn. arab., warme kaïuillenbaden en inwrijvingen van ung. rnerc. neapolit. in de maagstreek ; en ook Hirscii schrijft aan de ijzerpraparaten, alsmede aan de aluin met bijvoeging van een of ander aromatiek middel groote werkingskracht toe. Met het zwavelzuur koper heeft slechts Dürk (5) eenige proeven genomen. De zuivere kleiaarde heeft Dürr (6) (dr. ft.-], in unc. ift. vocht, binnen 2-t uren te gebruiken) als het beste middel aanbevolen j intusschen kan bij de opgave, dat hij door dit middel van 67 zieken 60 genezen heeft, het vermoeden niet geheel ongegrond schijnen , dat Dürr niet in alle gevallen gastromalacie heeft voor zich gehad', te meer daar Hirscii zelden gevolg van deszelfs aanwending gezien heeft. De bolus armenica (ff.emuls. gumm. arab. unc. iij, boli armen. dr. iij, tinctur. opii c.rocat. gutt. v , syrup. amygd. unc. ƒ3) zegt Segnitz in drie gevallen zeer geneeskrachtig bevonden te hebben. -— Het tegen de maagverweeking der volwassenen veelvuldig en ook nog onlangs door Licnler (7) aangeprezen azijnzuurlood past voor teedere kinderen in het algemeen niet; intusschen verzekert Heinbeck (8) door dit middel in een geval, waarin hem het wezen der ziekte niet twijfelachtig voorkwam , een kind van een halfjaar onder de wanhopigste omstandigheden van (1) Heidelb. klin. Aunalen. II. 2. S. 209. (2) Hamburg. Zeitung fïir die gesammte Medici». 1836. Bd. II. Hft. 3. (3) Pract. Beobachtnngen u. Erfahr. a. d. Med. Chirg* Gehurtsh. ugerichtl. Arzneik. Dresden u. Leipz., 1827. 8. (4) Ilannöverschc Annalen. Bd. V. lift I. (ö) llufeland's Journal. 1833. Juli. (6) Ibidem. (7) Würtemb. Correspondenzbl. B. VII. Nr. 24. (8) Oesterr. medecin. Jahrb. Bd. XVI. No. 21. 1838. den (lood gered te hebben; ook Hmsca houdt de loodsuiker voor alle*ins werkzaam; hij bekent echter, dat dezelve niet ligt zonder gevaar kan worden aangewend. Het salpeterzuur-zilcer hetwelk veelvuldig tegen pyrosis der dronkaard» aangewend geworden is, heeft IIirsch bij de uiaagverweeking der kinderen het werkzaamst bevonden, (nitr. argent. gr. |, Aq. destill., tnucil. gurnm. ar ah. aa. unc j.M. S. om de twee uren eenen kinderlepelvol en daarbij klisteren met nitr. argent. gr. | , afkooksel van liavergort en een weinig opium). Ook in de diarrhoea ablactatorum beschouwt H. dit middel als een waar specificum. Zonder twijfel wordt deze ïiekte, wanneer zij eenmaal tot hare volle ontwikkeling gekomen is , niet weder genezen , en het komt er derhalve altijd op aan, dezelve te voorkomen. Dit geschiedt daardoor, dat men kinderen na de geboorte slechts moedermelk laat gebruiken, daar deze liet eenige natuurlijk voedsel voor het eerste levenstijdperk is , en dat men dien ten gevolge , wanneer de kinderen niet door hunne moeders •zelve gezoogd worden, voor eene jeugdige, gezonde en goedaardige min zorgt. Eerst nadat despijsverteringsloestel in kracht toegenomen heeft, mag het kind langzamerhand aan het gelijktijdig gebruik van ander voedsel gewend worden, waarbij men natuurlijk met zoodanige spijzen, die ligt verteerbaar en voor de teedere bewerktuiging van het kind passend zijn , een begin maakt. Bij ziekelijke spijsvertering en sterke zuurvorming zoude, volgens Camerer , de eikelkoffij zeer weldadig zijn, welke ook JaotB aanwendde. Inzonderheid schijnt nog de tijd van het spenen van gewigt te zijn ; in dit opzigt maakt Gairdner op de volgende drie punten opmerkzaam: 1) op de aigemeene gesteldheid van het kind. Zoo lang een kind aan doorloop lijdt, moet het spenen worden uitgesteld, en wanneer het kind door doorloop, of eene andere ziekte verzwakt, of ten gevolge van dezelve vermagerd was, moet niet het spenen gewacht worden, tot dat het kind weder hersteld is: 2) Op het jaargetijde; daar deze ziekte het rnenigvuldigst gedurende het heete weder in de zomer- en herfstmaanden pleegt voor te komen, in den winter daarentegen nooit wordt waargenomen (hetgeen wel nog nadere bevestiging verdient); en 3) Op het geslacht van het kind, daar knapen menigvuldiger dan meisjes aan deze ziekte blootgesteld zijn zouden. JaoER was insgelijks bij deze ziekte inzonderheid oplettend op het darmkanaal en de spijsverteringskracht, en geloofde in onderscheidene gevallen , waarin hij overtuigd was , met deze kwaal te doen te hebben, en waarin dezelve zich nog in de ontwikkeling bevond, door het gebruik van een mengsel uit tinctur rhei. aquos , oleum tartar.per deliq., er Cr. aurant. immatur., Syrup. diacod. en aq. foenicul., benevens verandering in de voeding der zieke kinderen het verder beloop der ziekte te hebben tegengegaan. Ook het extr. fruct. immatur. aurant., extr. card. benedict , de columbo en simaruba, ook muskus, zink , sal tartan met citroensap, kina met valeriaan enliq. ammon. anisat. stelt hij voor. Nagel schreef eene emulsio papaverina inet aq. amygd. amar. en tartr. potass. voor, en wendde bij afwisseling kleine giften calomel (pr. d. ,5 gr. met magnesia) aan. Hevfelder (1) wil, behalve eene strenge dieet en (1) flecker's litter. Annalen. 1828. Eebr. S. 197. 27 slijinige dranken, de Se! ter , Rösdorfer , en Biresborner mineraalwateren doen aanwenden. Hirsch en Versos geven den raad , die allezins opvolging verdient, kinderen, bij welke zich na het spenen teekenen van gastromalacie vertoonen , op nieuw eene min te geven ; deze mag intusschen niet pas gekraamd hebben. Onder de uitwendige middelen worden door v. Pommer pappen uit roode kina, wilde kastanien en wilgenbast., benevens spec. arorn. tot gelijke dcelen met wijn en wittebrood gekookt en op den hartkuil gelegd , aanbevolen. Ook Hirscii en Verson prijzen aromatieke baden, inwrijvingen, omslagen en pleisters aan. — Naar Nagels waarnemingen zouden weekmakende , verzachtende omslagen en klisteren uit stijfsel goede diensten bewijzen , zoolang de ziekte nog niet al te aanmerkelijke vorderingen gemaakt heeft. Alle overige uitwendige middelen bleven zonder gevolg (1). 29). Bloedbraken der kinderen (Vomitus cruentus — tnelaena, — haematemesis — proctorrhagia.) Het is een wel niet gewoon, doch in den laatsten tijd meermalen waargenomen verschijnsel, dat kinderen, inzonderheid in de eerste uren of dagen van hun leven aan bloedbraken lijden. In vroegeren tijd schijnt men zulks eene openlijke bekendmaking volstrekt niet waardig gekeurd te hebben. Even als bij volwassenen op het bloedbraken gewoonlijk een bloederige afgang door den endeldarm volgt, wordt dit ook bij vomitus cruentus der pasgeborenen waargenomen, ofschoon ook wel bij deze beide soorten van bloedontlastingen ieder afzonderlijk en op zich zelve voorkomen kan. Schramm (2) bemerkte b. v. bij eenen pasgeboren knaap eenen sterk opgezetten onderbuik, en na eenige uren slaap, braking van eene aanzienlijke hoeveelheid zwartachtig bloed, waarop eene dergelijke bloederige ontlasting door den endeldarm volgde. Na eenige uren hield de afgang van bloed door den aars weder op, de buik viel in , en het kind werd geheel opgeruimd en bleef wel. Hüter (3) vond zelfs bij, gedurende de geboorte gestorven kinderen eene hoeveelheid bloed in het darmkanaal uitgestort. — Bloedbraken zonder afgang van bloed door den endeldarm nam Gairdser (4) waar bij een welgevormd , doch eene maand voor het eigenlijke einde van de zwangerschap geboren kind. Zes uren na de geboorte braakte het kind eerst eene donkerkleurige vloeistof, die naar half in rotting overgaan bloed geleek, en ten laatste volgde wezenlijk bloedbraken, hetwelk nog 65 uren, en, naar het scheen , zonder pijnlijke gewaarwording van het kind tot den dood van hetzelve bleef aanhouden. Na den dood vloeide zelfs nog een weinig bloed uit mond en neus. Bij de lijkopening bleek het, dat de maag zeer (1) Ter loops willen wij nog vermelden dat Aem. Kreusslcr (de gastromalacia Diss. Lips. 1843. 4. p. 16.) aan het Kreosoot, in homöopathisehegift, eene buitengewone werkzaamheid toeschrijft. Kreosot. dil. 9; (sec. seal. centesim) gutt. viij, Aq. destillat. unc. ij. M. S. Dagelijks 3 malen eenen theelepel vol te geven. Na een gebruik van twee dagen zouden de hoofd verschijnselen altijd verdwenen zijn. (2) Rusi's Mngazin fiir die gesammie Hei Ik. Bd. XXII. Heft 5. 1826. (3) Schmidt's Jahrbiieher. Bd. XXIV. S. 543. (4) Transactions of the niedico-chirurgical Society of Edinb. Vol II. 1826. Tiitgezet was, en bijna de gcheele linker zijde innam. De inwendige maagvlakte was zwammig, ontstolen, en op onderscheidene plaatsen donker van kleur. De pylorus had het voorkomen van eenen zak, of als het ware van eene tweede maag z< nder verderen uitgang ; slechts de ductuspancreaticus mondde^n den bodem van deze tweede maag in. De lever hing zeer ver naar beneden , en tusschen haar en de maag lagen de met de laatste in volstrekt geene verbinding staande darmen, even als een kluwen ■wormen, le zamengedrukt. — Een geval van de derde soort dezer ziekte waarin enkel uit den aars eene aanhoudende bloeding plaals had, beschreef Cards (1). Het kind slierf en men vond bij de lijkopening de gezamenlijke wanden van den dunnen darm zonder sporen van eigenlijke ontsteking, met bloed gëinfiltreerd. Een ongenoemd geneesheer (2) zoekt het voorkomen van het bloedbraken bij pasgeborenen zeer eenzijdig daaruit te verklaren, dat hetzelve aan eene eigendommelijke volbloedigheid zoude toe te schrijven zijn, welke tot een zeker evenwigt komen moet, rn dit evenwigt tracht de natuur, wanneer zulks niet bij de geboorte door bloedontlasting uit de navelstreng geschied is, door bloedbraken of melaena daar te stellen. W. J. Sciimitt (3) is geheel van het tegenovergestelde gevoelen, en gelooft volstrekt niet, dat het ontlaste bloed tot de bloedmassa van het kind behoord heeft; maar dat het eerst van builen in de maag van het kind gekomen is, hetgeen vooral ligt bij het zuigen aan ontvelde en bloedende tepels geschieden kan. Wij hebben wel dikwijls de door Schmitt beschrevene wijze van het bloedbraken bij pasgeboren kinderen waargenomen , en noemen hetzelve met Hesse (4) haemalemesis et melaena spuria , maar mogen niet zoo geheel en al liet bestaan van het wezenlijke bloedbraken ,' hacmatemesis et melaena vera, waarbij het bloed oorspronkelijk uit de maag of het darmkanaal komt, ontkennen , inzonderheid daar reeds meerdere geneeskundigen het hebben waargenomen, wier waarnemingen wij door Hesse verzameld vinden (cixi). Er beslaan verschillende oorzaken van de melaena seu hacmatemesis spuria , daar de pasgeborenen bij verschillende gelegenheden bloed kun- (1) Algemeine medicinisehe Annalen 1826. Marz. S. 428. (2) Archiv, der Medicin , Chirurg, und Pharmacie , von ciner Gesellschaft schweizeriselier Aerzte. Aarau , 1816. 1. Jalirg. 1. Hft. S. 37. Onlangs onder den titel : Sammlung von Erfahrungen u. Beobachtungen in der Medicin , Chirurgie, u. s. w. 1824. (3) Medicin. Jahrb. des K. K. österreich. Staats. 4 Bd. S. 2. (4) Algem. medicin. Annalen. 1823. Jun. (clxi) De lijkschouwingen vooral bewijzen , dat het bloed uit de wanden der maag en der darmen zelve kan voortspruiten. Men vond namelijk in meerdere gevallen eene duidelijk zich voordoende injectie der uitgezette haarvaten op de inwendige vlakte van de maag of van een gedeelte der darmen , ja zelfs in derzelver geheele uitgebreidheid ; deze injectie vertoonde meestal eene donkerroode of blaauwachtige kleur , doch de gewone ontstekingsverschijnselen ontbraken ; wijders waren de geïnjicieerde slijmvliezen met eene dunne laag uitgestort bloed bedekt. — Niet altijd evenwel komt hel hoofdverschijnsel der ziekte gedurende het leven overeen met de plaatselijke kenteekenen van het lijdend deel na den dood ; ncn inslikken. Reeds bij de geboorte kan een kind bloed in den mond of de maag krijgen , ja zelfs kan het bloed zuigen. Hesse is wel van gevoelen , dat het slikken niet ligt mogelijk is, voordat het kind heeft geademd, wij zijn echter in dit opzigt van eene tegenovergestelde meening; want wij gelooven , dat het op het - oogenblik geheel buiten twijfel gesteld is , dat het foetus vruchtwater inzuigt en het kind derhalve reeds inden uterus gedeeltelijk door het darmkanaal gevoed wordt, (clxii). Voor dit gevoelen pleiten niet alleen talrijke waarnemingen op dieren, daar men dikwijls bij doodgeboren lammeren in de maag wederingealikte excrementen vond, maar ook bij het foetus van den mensch bevindt zich somtijds eene met het vruchtwater geheel overeenkomende vloeistof in de maag; Osiander (1) beweert zelfs, het in de vroegere maanden der zwangerschap op de huid van het foetus aanwezig wolhaar (lanugo) in het kindspek herhaalde malen te hebben aangetroffen; en onderscheidene mannen , die zich met de verloskunde der dieren bezig hielden, verzekerden ons, dat, wanneer men bij de verlossing eener koe eene hand inden uterus, en het foetus eenen vinger tusschen de lippen brengt, dit terstond met kracht daarop begint te zuigen. — Voor het overige verzekeren Schmidt , Helwagg (2) en anderen, insgelijks deze soort van bloedbraken te hebben waargenomen. Buitendien kan ook bij meerdere operatien, welke aan de mondholte, of in dezelve, of in de neus- en keelholte verrigt worden, bloed in de maag geraken , zoo als bij de onhandige losmaking van het tongriempje, waarbij grootere bloedvaten gekwetst worden, bij de operatie van de hazenlip enz. Na neusbloeding, vooral wanneer deze des nachts plaats zoo vond men die kenteekenen alleen in de maag, terwijl het kind slechts aan bloederige diarrhae geleden had , en omgekeerd zag inen die in de darmen , ofschoon er slechts hlocdbraking had plaats gegrepen. fert. (clxii) Wij voor ons kunnen alleen als stellig aannemen , dat het kind gedurende den partus bloederig vocht voor of achter in den mond krijgen en dan later doorslikken kan ; dit tijdstip schijnt ons tevens geheel voldoende ter verklaring van genoemde oorzaak der hacmatemesü spuria. — Wij kunnen overigens geenszins beseffen , op welke vasle gronden de schrijver bet inzuigen van liet vruchtwater door den mond , om niet van bet in het geheel niet bewijsbare voedingsvermogen van hetzelve door middel van het darmkanaal te spreken , zoo ganschelijk builen twijfel als norma bij de vrucht stelt. Abnormaal zouden wij in enkele gevallen , bij daartoe geschikte omstandigheden , het opnemen von aq. umnii toestemmen. De grondige aanmerkingen tegen des schrijvers gevoelen en bewijzen zijn te zeer beke.id , om ons de tot derzelver ontwikkeling noodige uitweiding te veroorlooven ; men denke overigens aan de schier bestaande onmogelijkheid van doorgang naar de maag, wanneer de gewone positie van de vrucht in de baarmoeder, met bet hoofd naar beneden, in het oog gehouden wordt. Vert. (1) Handbuch der Entbindungkunst. 1. Th. 2. Ahlheilung. S. 708. (2) Nordisches Arehiv fiir Natur- und Arzneiwissenschaft. III. Bd. 3. St. Vergelijk Breslauer Sammlungen. 1723. Novbr. (waarin Bürgel het bloedbraken van een pasgeboren kind van deze oorzaak afleidde) ; en Storch's Observat. Clinic. IV. Jahrg. S. 7153. — Hessen oemt ook Baudelocque, als hiermede in gevoelen overeenkomend ; de aangehaalde plaats is echter niet te vinden. heeft, waarbij de kinderen het uit den neus komend bloed inslikten zoude bloedbraken, naar Siorch iets zeer gewoons zijn. Eindelijk tracht, Brebis (1) nog te bewijzen, dat het bloedbraken of de inelaena ook daaruit ontstaan kan, dat het hoofd van het kind gedurende de geboorte (inzonderheid door instrumenten) sterk zamengedrukt werd, zoodat daardoor een vat in de mond- of neusholte gescheurd wordt. R. A. \ ogel (2) is van dezelfde meening, en wij zelve bragten voor weinige jaren bij eene vrouw, bij welke driemaal te voren de perforatie van het kinderhoofd noodig geweest was, met behulp van de tang, na groote krachtinspanning , een kind ter wereld, hetwelk slechts eenige uren leefde , en gedurende dien tijd veel bloed uit den mond verloor. —Dat zuigelingen uit de ontvelde tepels der moeder bloed kunnen zuigen , is reeds vermeld ; zelfs is het mogelijk, dat een kind bloed uit borsten zuigt, die volstrekt niet ontveld zijn, en uitwendig niets abnormaals vertoonen. Zoo zag A. A. Berthoid (3) een kind van vijf dagen bloedbraken , ofschoon het zeer gezond geweest was. Daar de moeder daarop over eene trekkende pijn in de linker borst klaagde, werden zuigglazen aangezet, welke aantoonden, dat de regter borst zuivere, de linker echter met bloed gemengde melk gaf, weshalve het zoogen vooreerst alleen aan de regter borst werd voortgezet, en de linker bij noodzakelijkheid door zuigglazen ontlast werd. Berthold is van oordeel, dat de afscheiding van bloederige melk door scorbutische dyscrasien, grove fouten in de dieet, of door de inwerking van vergiftige zelfstandigheden wordt voortgebragt, ook bij vrouwen die pas gebaard hebben , en door plotselijke vermindering of onderdrukking van de lochienvloed, bij sterke melkafscheiding en door ontsteking der borsten kan veroorzaakt worden. Het ware bloedbraken en het ontlasten van bloed door den endeldarm bij kinderen, werd door Brebis , Etunger (4), Trew (5), Biedlin(6), Storch , Fr. IIoffmahn, Lafaerie (7), Riesenbeck (8), Carüs , Hesse, Ocmer (9), SclIRAMM, GaIRDNER , MüLL (10) , LÖWENHARDT (11), LtJMPE (12) , blllard (13) Gendrii» (14) waargenomen. Als oorzaak van deze kwaal nain men in de meeste gevallen mechanische beleedigingen, hetzij van het hoofd , oi (1) Aeta physieo-media Acad. n. v. Vol IV. Novemb. 1737. 4.obs. 88, (2) De cojjnoscendis et euraiidis praeeipuis eorporis humani affectibua. Götting. 1772. 8. (5) Casper's Wochenscbrift 1834. Nr. 18. (4) Commere. liter, ad rei medieae et seientiae naturalis inerenientum instiliiti. hebd. XLV. (b) Ibidem, hebd. VII.-p. 31. (6) lUillenar, Obs. p. 314. (7) Annal. de la Société de Médec. de Montpellier. T. XIX. p. 79. (8) Schmucker's vermisehte Schriften. 1. Bd. 81. Beobaeht. S. 347. (9) Medegedeeld door /lesse. 1. c. (10) Medic. Zeitung \om Verein fïir Heilk. in Preussen. 1837. Nr. 11, (11) Ibidem. (12) Oesterreiehische med. Wochensehr. 1841. Nr. UI. (13) Traité des maladies des enfans. 3. édit. p. 386. (14) Traité phil. de méd. pratique. Tom. I. p. 189, van den buik aan, die door het geweld der weeën of door hevige drukking zouden veroorzaakt geworden zijn; daarentegen blijkt uit de inededeelingen der genoemde waarnemers, dat in de meeste gevallen de verlossing gemakkelijk en spoedig afgeloopen was. Brebis nam aan, dat drukking op de leverstreek gedurende de geboorte instaat was het bloedbraken of de inelsena optewekken, intusschen zoude alsdan het bloedbraken slechts onmiddelijk na de-geboorte te voorschijn koinen, terwijl het door onderscheidene geneeskundigen ook later, b. v. door Oehler zes tot acht dagen na de geboorte, door Etlikger bij een kind van 12 en van 6 weken, ja zelfs door C. H. Fuchs (1) bij een kind van 4 jaren en door Joüah de Rochefort (2) bij een kind van 8 jaren is waargenomen geworden. Lumpe zoekt de pathogenie der melaena bij pasgeborenen langs eenen physiologischen weg te verklaren. Berres heeft namelijk door inspuitingen bewezen, dat in de lever het weefsel, hetwelk de haarvatentakjes der venaportcE en arteria hepatica, ook der vena hepatica en de uitloozingsgangen der galbnisjes onderling vereenigt, uiteen tusscliengelegen net van drie doormetingen bestaat. Alzoois er tusscliendcnbaanvan het bloed en den oorsprong der galbuizen eene physiologische directe gemeenschap van vaten, die, bij overvulling en uitzetting van deze natuurlijke wegen , de uitstorting van bloed door den ductiis choledochus in het darmkanaal teweegbrengt. Als aanleiding gevende oorzaak van het bloedbraken der pasgeborenen beschouwt Billard eenen apoplektischen toestand derzeive, teweeggebragt door eene aanhoudende beklemming van het kind bij de geboorte in het bekken , en het daarop volgend onvolkomen plaats grijpen der ademhaling (clxiii). Van hetzelfde gevoelen is ook Versok (3). Bovendien heeft men het bloedbraken van krampen der kinderen , van verschillende in de maag en het darmkanaal aanwezige prikkels , als zuur, wormen (4), hevigen prikkel van het kindspek , gewelddadig en dikwijls terugkeerend braken , scorbutische dyskrasie , ingeslikte scherpe of vergiftige zelfstandigheden, kwaadsappigheden enz. willen afleiden. In zeer vele gevallen schijnt intusschen een ongelijkmatige bloedsomloop , onderbuiksplethora, oorzaak daarvan te zijn; derhalve kan het overijlde doorsnijden van de navelstreng na de geboorte , voor dat het kind nog behoorlijk ademgehaald en geschreeuwd heeft, ten gevolge waarvan zich het bloed in de lever en de buikholte gewoonlijk buitengemeen ophoopt , aanleiding geven tot het ontstaan van het bloedbraken. Zoo vonden Oehler en Fr. Hoffhann de milt zwart en bloedrijk, en de vaten van het darmscheil met bloed overvuld en aderspattig uitgezet, en ook in den dikken darm nog een weinig bloed. Deze onderbuiksplethora schijnt ook bij sommige individuen door erfelijken aanlcg-begunstigd te worden, zoo (1) Hannöversehe Annalen. Bd. V. Heft I. (2) Gazelte médieale de Paris. 1833. p. 367. (clxiii) De passive ophooping' van bloed in de spijsverteringswegen , ten gevolge van mocijelijke regeling der ademhaling en van den bloedsomloop, is, zegt Hillard, een zeer gewoon verschijnsel in den eersten tijd van het leven. Vert.. (3) Der Arzt am Krankenbette der Kinder. Bd. I. S. 208. (4) In bet door Fucli's medegedeeld geval stond Proctorrhagie met belminlhiasis in verband. als dit in de gevallen van trew(1), Riesenbeck , r. A. Vogei (2) enz. in het oogloopend was. — Etlikger leidt in de door hem waargenomen gevallen het bloedbraken daarvan af, dat de moeders, onmiddelijk nadat zij hevig waren aangedaan , de kinderen aan de borst gelegd hadden; in een geval was het kind nog te voren aan het vatten van koude blootgesteld geweest. Het kind, waarvan Fr. Hoïpmahh de ziektegeschiedenis mededeelt, had eene syphilitische min, en ook j. A. Stoi.z (3) nam , bij een in de achtste maand der zwangerschap door eene syphilitische moeder geboren kind, bloedbraken, neusbloeding, en het doorzweeten van bloed onder de oogen met doodelijken uitgang waar. — Hüter nam somwijlen bloedbraken bij kinderen waar, zonder een verder lijden te kunnen opsporen. Ten tijde der land vorming heeft Reu (4) eenige malen , bij overigens gezonde kinderen , bloedbraken waargenomen, en ieder geneesheer zal wel in dit levenstijdperk bloederige ontlasting hebben waargenomen, welke alsdan volstrekt niets zeldzaams is. Bij grootere kinderen ontstaat «omwijlen bloedbraken na werktuigelijke inwerking. Zoo nam Hafner , zoo als IIeyfelder (5) berigt, braken van bloed bij eenen knaap waar, die van eene aanmerkelijke hoogte op den harden grond gevallen was, en wel zonder eenige merkbare uitwendige beleediging. Dit bloedbraken herhaalde zich in korten tijd meermalen , er volgden ook bloedige stoelontlastingen, doch de genezing gelukte door eene streng ontstekingwerende behandeling. De voorzegging hangt er van af, of men met de haematemesis of melaena vera , of spuria te doen heeft (ci.xiv); in dit opzigt is het ligt te beseften , dat het kind het minst in gevaar verkeert, wanneer het bij eene operatie bloed ingeslikt, of dit uit de moederborst gezogen heeft, en dit weder ontlast. Gevaarlijker is voorzeker de haematemesise of melaena vera, welke dikwijls den dood ten gevolge heeft; ten minste stierf meer dan het derde gedeelte van alle daarmede behebt geweest zijnde kinderen. Was ten gevolge van te sterke drukking op het hoofd van het kind gedurende de geboorte bloedbraken gevolgd , hetgeen dan gewoonlijk uit de beleediging van een ot meer vaten ontstaat, dan heeft men niets te hopen, want gewoonlijk sterven zulke kinderen na weinige uren. Was de melaena het gevolg van eenen asphyctischen toestand , van eene plethora in den onderbuik, en gebrekkige verzuring van het bloed dan kan zij dikwijls als weldadig kritisch moment verschijnen , wanneer zij niet bovenmatig lievig is. Dikwijls namen wij bloederigen stoelgang en zuivere bloedontlast ing door den endeldarm bij kinderen gedurende liet tijdperk der tandontwikkeling waar; wij hebben echter van dit verschijnsel, hetwelk (1) 1. c. Vergelijk Storck's theoret. und pract. Abhandl. von den Kinderkrankhciten. 111. Bd. S. 486. (2) Academ. kleine Schriften. I. Samml. Nr. 2. § 14. S. 69. (3) e. Siebold's Journ. fiir Geburtshülfe. u. s. w. Bd.VII. Hft. 5. S.978, (4) Ueber die Erkcnntnis und Knr der Fiobcr. Bd. 111. Halle , 1800. (ö) Schmidt's Jahrbuchcr 1838. Bd. XI. S. 220. (clxiv) Het behoeft geen betoog, dat voorafgaande omstandigheden , vergezellende en opvolgende ziekteverschijnselen, verschillendenaar gelang van de oorzaken, de soms moeijelijke onderscheiding behouren duidelijk te maken. Vcrt. zich gewoonlijk spoedig door olieachtige, inwikkelende, en prikkelverminderende middelen en dranken liet verwijderen, in het algemeen geene kwade gevolgen gezien. Hetzelfde oordeel vinden wij bij Reil, ten opzigte van het in dit tijdperk van het kinderlijk leven waargenomen bloedbraken uitgedrukt, en Verson bemerkte zelfs, dat daardoor bij het moeijelijk tandenmaken verligting en vermindering der bloedsopstijging naar het hoofd aangebragt werd. Wat de genezing betreft, hebben wij boven alles daarop te letten, dat de kwaal voorgekomen wordt, weshalve men zorg dragen moet, dat kinderen in de opgegeven gevallen geen bloed inslikken, en van buiten in de maag brengen. Na de geboorte late men het kind nog gedurende geruimen tijd met de moeder in verbinding , tot de ademhaling volkomen is, en de navelstreng ophoudt te kloppen, omdat alsdan ook tot eenen regelmatigen bloedsomloop besloten worden kan. Bovendien is het doelmatig den gelijkmatigen omloop van het bloed door warme baden te bevorderen, en alles te verhoeden, wat stilstand van het bloed in den buik kan bewerken , inzonderheid bij zonder moedermelk grootgebragte kinderen ; ook alles, wat het darmkanaal kan prikkelen , waartoe vooral ook de geheel nuttelooze, doch bijna algemeen aan het kind onmiddelijk na de geboorte toegediende ontlastingsmiddelen behooren, moet volstrekt vermeden worden. Waren moeder of min door hevige gemoedsaandoeningen geschokt, dan late men de kinderen niet aan de borst leggen, vermijde verkoeling, drukking van het ligchaam door vastsluitende windsels enz. Werd met den stoelgang bloed ontlast, dan zette met het kind een inwikkelend met olie bedeeld klisteer, b. v. van grof gestooten en gekookt lijnzaad, gedeeltelijk om den afgang van het misschien nog aanwezig bloed te bevorderen , gedeeltelijk om den geprikkelden toestand van het darmkanaal te keer te gaan. Het is ligt te begrijpen , dat dergelijke inwendige middelen, olieachtige zaadmelken en eene slijmig inwikkelende dieet altijd en inzonderheid bij de ziekelijke tandvorming vergezellende haematemesis of melaena goede diensten doen moeten. Radn-Esciier (l) prees tot klisteren slijmige vloeistoffen, in verband met zamentrekkende middelen aan. Carus (2) zag een pasgeboren kind met den stoelgang eene aanmerkelijke hoeveelheid bloed verliezen, dat zich zigtbaaruit de wanden van het darmkanaal had uitgestort, en bewerkte, hoe weinig hoop hij ook op het herstel van het kind had, door bittere middelen en mineraalzuren volkomene genezing. Ook Fccus bragt door mineraalzuren spoedig genezing te weeg. Raijn-Esciier roemt de werking van de aluin en van de ratanhia. Verson schreef een afkooksel van de saleb, met mucil. sem. cydonior, amandelmelken met eenige greinen aluin, slijmige afkooksels met ecctr. ratanhiae , ingeval van nood eenige droppels elix. acid. Ilaller. in een slijmig vocrvocht voor. 30) De slepende huidziekten. Wij verstaan onder deze benaming al die verschillende soorten van huiduitslagen, die niet door aansteking ontstaan, geen bepaald beloop houden , maar gewoonlijk langen tijd voortduren, zonder dat intusschen (1) Gazelle Méilicale de Paris, 1835. p. 401. (2) Gemcins deutsche Zeitschr. fiir Geburtskunde. 1827. I. Bd. S. 377. Jcrzelver duur bepaald worden kan, die zonder koorts optreden, op den algenieenen gezondheidstoestand van het ligehaam gewoonlijk geenen invloed uitoefenen, ten minste niet zoolang zij enkel en alleen op zicli zelve bestaan, dat wil zeggen, wanneer zij niet als verschijnselen van, of gepaard met eene andere ziekte voorkomen. De slepende huidziekten der kinderen zijn gewoonlijk aan het eerste levenstijdperk eigen, hetgeen wel hoofdzakelijk daaruit mag voortspruiten , dat de teedere huid van het kind, welke vroeger slechts door het zachte vruchtwater omgeven werd, door koude, zeep, pis, stijf en halfnat linnengoed enz. geprikkeld wordt, en dat in dit tijdperk het menigvuldigst en het sterkst tegen eene regelmatige diaetetisehe behandeling der huid, inzonderheid ten opzigle der zindelijkheid , gezondigd wordt. Wat de voorbeschiklheid betreft, schijnen inzonderheid al de kinderen neiging te hebben tot slepende huidziekten, die slecht gevoed zijn , en aanleg tot klierziekte hebben; van daar dat niet ligt sterke , gezonde eu door hunne moeders zelve gezoogde kinderen door dezelve (de ontvellingen alsmede de melkkorst (Crusta lactea) uitgezonderd) worden aangedaan , terwijl in tegendeel, zoo als de ondervinding leert, slecht gevoede, ziekelijke, atrophische en zonder moederborst opgevoede kinderen het meest daaraan lijden. Uit deze omstandigheid laat zich ook de in vele gevallen zoo groote langdurigheid van zulke huidziekten verklaren , daar tot derzelver grondige genezing gewoonlijk eene verbetering van het geheele gestel , eene meer gezonde verhouding van het hem omgevende, en eene meer zindelijke oppassing noodig zijn. Op zich zelve zijn deze uitslagen niet ligt gevaarlijk, intusschen moet men zich onthouden van eene onvoorzigtige , enkel uitwendige behandeling , en inzonderheid voor het plotselijk onderdrukken en verdrijven van dezelve op zijn hoede zijn , omdat daardoor aan de gezondheid groot nadeel kan worden toegebragt. Bij de geneeskundige behandeling moet altijd op de geheele bewerktuiging gelet, en eene regelmatige diaetetisehe oppassing tot grondslag genomen worden. Wij zullen derhalve hier behandelen de ontvellingen (inlertrigo), de medeëters (comedones), den pemphigus, de tinea, de melkkorst (crusta lactea), het gi e r s t ui t s 1 aj , den strophulus cn het nat zijn der huid, inzonderheid achter de ooren. a. De ontvellingen ('intertrigo) komen bij kinderen in twee verschillende soorten voor, daar nu eens slechts de huid op de plaatsen, waar zij plooijen vormt, daardoor wordt aangedaan, hetgeen men meestal bij sterke en welgevoede kinderen waarneemt, dan weder deze kwaal zich over groote huidplekken en inzonderheid over de geslachtsdeelen, de billen en dijen afwaarts verspreidt , zijnde het gevolg van verwaarloosde zindelijkheid, cn meestal door het langdurig liggen in de met pis doortrokken luijer» veroorzaakt. In het eerste geval is het zweet en de wrijving der huid de oorzaak, waarom dit wondzijn het menigvuldigst aan den hals of in de okselholten en aan de gewrichten in het algemeen wordt aangetroffen, en als bet ware als een stukwrijven, of zoo als Carus (1) wil, die de opperhuid als een ter naauwernood gestold malpighisch slijin beschouwt , als eene oplossing van dezelve door vocht cn warmte beschouwd worden moet , waarna zich dan eene ontvelde oppervlakte (1) Lebrb. der Gvnacologic. 2 Theil. S. 5!)0. vertoont. — In het tweede geval bestaat de ontvelling meer in eene door de inwerking van de scherpe pis opgewekte ontsteking der huid , op welke men een geregeld uitslag, in den vorm van kleine vochtgerende pusljes aanlreft. De ontvellingen zijn derhalve gewoonlijk het gevolg van uitwendige nadeelig op de huid werkende invloeden, doch schijnen intusschen ook door inwendige oorzaken te kunnen worden voorigebragt, of ten minste in het oog loopend begunstigd , en wel gedeeltelijk door eene slechte dieet der zogende moeder of min, inzonderheid door het gebruik van scherper, sterk gekruide en vooral gezouten spijzen en geestrijke dranken, — gedeeltelijk door ongezonde sappen, hetzij deze door de ouders aan het kind medegedeeld, of uit kwaadaardige ziekten voortgesproten zijn. Het meest zijn klierachtige kinderen daartoe voorbeschikt. — J. A. ElsSsser (1) nam, zoo als Oesïerleh opgeeft, het wondzijn nooit voor maar altijd eerst na de geelzucht waar en wel het zeldzaamst bij die kinderen, die sterk door de geelzucht werden aangetast. Daarentegen zouden die pasgeborenen , welke sterk aan de spruw leden, ook het meest door ontvellingen zijn aangedaan , inzonderheid aan den stuit (clxv). Ook in dit geval ging de spruw altijd de ontvellingen vooraf. Gevaar gaat gewoonlijk met deze huidziekte niet gepaard, inzonderheid wanneer dezelve behoorlijk behandeld wordt; intusschen kunnen desniettemin de ontvelde plaatsen , wanneer schadelijke invloeden aanhoudend op dezelve blijven inwerken, in booze slechten etter afscheidende zweren veranderen, of blaauwzwart worden en in versterf overgaan; daarbij kan zich nog koorts voegen , en in een zoodanig geval zoude het mogelijk zijn, dat deze niets beduidende kwaal desniettemin cenen ongunstigen uitgang nam. — In sommige gevallen houdt Versos aan den anderen kant de ontvellingen voor een weldadig kritisch verschijnsel ; hij nam ten minste bij een zijner kinderen, met de ontwikkeling van eene intertrigo aan den hals, het gelijktijdig beginnen van eene meer krachtige voeding waar. In enkele gevallen is de ontvelling, wanneer zij, zoo als wij eenige malen hebben waargenomen , het geheele onderst gedeelte van het ligehaam innam, voor een verschijnsel van aangeboren syphilis gehouden, van welke zij zich echter ligt laat onderscheiden , daar bij de ontvelling de kleur der huid volkomen rood is , terwijl de uitslagen van venerischen oorsprong wratvormig zijn, en eene bijzondere kleur vertoonen, die in eenige gevallen meer als blaauwrood , koperrood of bruinrood, in andere zelfs als groenachtig rood verschijnt. Het duidelijkst is dit onderscheid nog zigtbaar bij de geneeskundige behandeling, daar de syphilitische huiduitslagen sleehts langzaam voor kwikmiddelen wijken, terwijl de ontvelling door de zoo aanstonds optegeven behandeling spoedig verwijderd wordt, zonder , zoo als genoemde exanthemata , gedurende langeren tijd vlakken op de huid achter te laten. Jördens (2) maakt op- (1) Sclimidt's Jahrb. der in- ntid auslaud. Mcdiein. 1835. Bd.Vll. S.320. (clxv) Hier behoort veelal de schuld aan zuurriekendc en prikkelende, per antim ontlaste sloffen gegeven te worden. In het algemeen kent iedere baker het erylhema rondoin den anus, met groenachtige ontlasting gepaard gaande , als verschijnsel van zuur in de eerste wegen. Vert. (2) f/ufeland's Journal der prakt. Heilkunde. Bd. VI. 4. St. S. 847 merkzaam, dat de syphilitisclie witte vloed meestal gedurende het zogen geheel of grootendeels verdwijnt; hij is geneigd , daarvan in vele gevallen de ontvellingen bij de kinderen afteleiden, daar zieli te gelijker tijd verschijnselen der syphilis bij hen vertoonen. In zulke gevallen houdt hij de antisyphilitisehe behandeling van moeder en van het kind voor dringend noodzakelijk. De oorzaak , dat kinderen tijdens het tanden krijgen zoo menigvuldig aan verschillende deelcn des ligchaams aan ontvellingen lijden, verklaart C. A. Pott (1) daardoor, dat het zweet en de pis in dit levenstijdperk cene verandering in derzelver menging ondergaan. Zoo merkte reeds Richter op , dat de pis van tandqnmakendc kinderen eene eigene scherpe geaardheid aanneemt, dat in dezelve een overmaat van ammonia, of eene verbinding van de in de pis aanwezige, of eerst ziekelijk ontwikkelde koolzure ammonia met zoutzuur, en den van het phosphorzuur gescheiden kalk aanwezig is, en vermoedt, dat ook het zweet eene dergelijke verandering ondergaat. Beide vloeistoffen werken derhalve bijtend. Ten opzigte der genezing van deze huidziekte heet', men bovenal zijne opmerkzaamheid te schenken aan de verwijdering der oorzaken, en met dit doel schrijve men aan de zogende moeder of min een doelmatige dieet voor. Ület betrekking tot de plaatselijke behandeling heeft men voornamelijk daarop te letten, dat men bij het kind in ieder opzigt de strengste zindelijkheid in acht neemt. Inzonderheid mag het kind niet in de met pis doortrokken luijers blijven liggen , daar reeds hierdoor alleen de reeds genezen kwaal wederom kan worden opgewekt. Bovendien doe men het kind nog meermalen daags wasschen of liever baden, in den beginne in een zacht waterig afkooksel b. v. van allhaea , melk, zemelenwater, enz. Na het baden of wasschen zorge men, bij het afdroogen de huid niet te wrijven, en doe zijn best, door middel van warme en vochtige linnen doeken, zoo zacht mogelijk het nat van de huid aftenemen. Na het aanwenden van eenige zulke zachte baden, waardoor alle op de huid verharde stoffen en liuidkorsten van de wondoppervlakfe zijn losgemaakt, ga men tot de meer aromatieke baden over, waartoe men zich van een aftreksel van veldkomijn, majoraan en absynth of van dergelijke middelen bedienen kan. liet op— stroogen van verschillende poeders , inzonderheid van het san, lycopodii, is in de meeste gevallen overbodig, ja het vertraagt zelfs de volledige genezing, doordien het korsten vormt, onder welke de huid nog langen tijd voortdurend vocht afscheidt, zoodat dikwijls zweren ontstaan , ïntusschen kan men het niet in alle gevallen ontberen, inzonderheid wanneer de ontvelling zoo aanmerkelijk is , dat het linnengoed op dezelve vastkleeft en het kind, inzonderheid bij het ontkleeden, groote pijn veroorzaakt. Onder de strooipoeders is het zaad van het lyeopodium ontegenstrijdig het doelmatigst, en kan nog met een zacht zamentrekkend middel, b. v. met het poeder van gedroogde rozenbladen , vermengd worden. Het meel uit doorvreten hout heeft het onaangename, dat het moeijelijk van de fijne houtsplinters gezuiverd worden kan. Fijne klei en' leemaardc, van welke men zich op liet land menigvuldig als huismiddel bedient, geeft niet zelden tot het bloedig (1) v. Siebuld's Journ. iur Geburlsliiilfc. u s. w. BJ, XIII. St. 2. S. 297. stukwrijven van de Luid aanleiding. Het bestrooijen niet meel en poeder is verkeerd, vertraagt, zoo als Kosk.nthal (1) zeer te regt opmerkt, de genezing, ei* vormt met de op de liuid afgescheiden vloeistof' eene pap, die de kwaal slechts in hevigheid doet toenemen. l)e tot hiertoe opgegevene behandeling is bij strenge zindelijkheid in alle gevallen volkomen toereikende, oin de ontvelling te verwijderen; intusschen heeft men zich daarmede niet vergenoegd, maar zich nog van eene groote menigte uitwendige middelen bediend en deze aangeprezen. Uiertoe behoort het opleggen van gewreven knollen, welk middel slechts bij aanmerkelijke ontsteking der huid , waarbij het spoedig verzachting aanbrengt, aanprijzing verdient (2); verder de uitwendige aanwending van een mengsel uit kalkwater en inelk of van het kalkwater alleen, van het verdunde loodwater, van verkoelende omslagen uit kruim van brood met eene oplossing van het acet. ptumbi in gedestilleerd water, en van onderscheidene zalven , b. v. uit olie en aqua calcis, rozenpoinade, zinkzalven enz. Al deze middelen zijn intusschen meestal overbodig, ja somtijds zelfs nadeelig; vooral geldt dit van de loodbereïdingen , voor wier te lang voortgezel gebruik Wendt waarschuwt, en wier aanwending Cariis geheel afkeurt, ofschoon Göi.is niet vreest metaslasen daardoor optewekken, vooral wanneer tevens een uitslag op het hoofd wordt te weeg gebragt. Ingevolge onze waarnemingen is de aanwending van het loodwater niet geheel aftekeuren, daar er gevallen kunnen voorkomen, waarin dit middel, dat voorwaar zeer snel de ontvelling en tevens de ontsteking der huid kan tegengaan , naauwelijks door een ander kan vervangen worden. Zoo zagen wij meermalen de ontvelling der huid in eenen lioogen graad en ver uitgebreid, tevens den geheelen penis mede aangetast, ontstoken , gezwollen en zoo ontveld, dat de pisontlasting daardoor of geheel verhinderd , of ten minste toch zeer pijnlijk werd. In zulke gevallen waren wij wel is waar zoo voorzigtig, dat wij niet de gelieele ontvelde gedeelten met loodwater behandelden, legden echter daarmede bevochtigde slrooken linnen om den penis, om slechts te dier plaatse de kwaal spoedig te genezen en het kind van de pijn le bevrijden. Op dezelfde wijze kan men zich van dit middel in andere gevallen bedienen , wanneer men te vreezen heeft, dat zich zweren zouden vormen; uien niake slechts nimmer aanhoudend van hetzelve gebruik en wende bet nimmer over uitgestrekte ontvellingen op eenmaal aan. In de hoogere graden van de kwaal prijst Elsüsser , behalve de vlijtige aanwending van laauwe baden en wasscliingen, het bestrijken met versche, ongezouten boter aan , over welke hij droog pluksel liet leggen; of hij schreef een smeersel uit geel van ei en boomolie voor, hetwelk Mi op zacht fijn linnen liet aanwenden. Deze behandeling ried E. vooral in den lioogsten, met zeer pijnlijke, ronde zweren gepaard gaanden graad van ontvelling aan den stuit aan, waarin daardoor de nadeelige werking van de pis voorgekomen werd. Gölis (.3), welke ook de (1) Mecklenb. mediein. Conversationshl. Jahrgang 1841. Bd. II. Nr. 8. Aug. S. 101. (2) Weitenweher (Beitrage Bd. II. Hfl. 3) wendt, in plaats van deze pappen , in sommige gevallen ook omslagen met koud water aan. (3) HufelamTs Journal der praet. Heilkunde, 182b. April. ontvellingen aan de genitalia en den aars uit eene syphilitische oorzaak aanneemt, prijst tegen dezelve inwendig het calomel, en uitwendig tot wassching een mengsel uit aq. calcis unc. iv en mercur. sublim. corros. gr. j aan. Eindelijk heeft men ook niet zelden inwendige middelen aanbevolen en aangeprezen , die intusschcn , als nutteloos zijnde, hier niet worden opgegeven. Slechts de zachte ontlastingsmiddelen willen wij ter loops aanhalen , daar deze bij zeer sterk gevoede en volsappigc kinderen, gedeeltelijk als afleidende middelen en gedeeltelijk daardoor, dat zij de vochtmassa verminderen, nu en dan nuttig zijn kunnen. Is de ontvelling het gevolg van eene te vette of ongezonde minnemelk, dan doet men wel, eene andere min te kiezen. Aanwezige complicaticn en van andere oorzaken afhangende ziekten, b. v. gebreken in de spijsvertering, klierziekte, atrophie, engelsche ziekte enz. worden naar derzelver aanwijzingen behandeld. b). D: medeëters (comedones). Gewoonlijk worden kinderen in de eerste weken van hun leven , zeldzamer echter nadat zij reeds het eerste levensjaar bereikt hadden, door de medeëlers aangedaan , die men aan donkere punten in de huid erkent, welke eene ruwheid der oppervlakte ten gevolge hebben , en het menigvuldigst in de nabijheid der ooren , aan de schouders , op den rug , en aan de dijen voorkomen. Den naam hebben deze punten sedert de oudste tijden bijbehouden, toen men zich verbeeldde , dat het dieren waren , die aan het kind het voedsel onttrokken, welk geloof zich voornamelijk daardoor schijnt te hebben slaande gehouden , dat gewoonlijk atrophische kinderen daarmede heliebt zijn , weshalve men aan de medeëters de vermagering van het kind toeschreef, ofschoon zij sleehls het gevolg der atrophie zijn, en derzelver oorzaak in de ophooping en verharding van een taai slijm in de cryptae sebaceae van de uitwendige huid hebben (clxvi). liet minst bemerkt men doorgaans de medeëters op die plaatsen , die voor de vrije lucht bloot staan. Drukt men de huid van beide zijden een weinig sterk te zamen, dan kan men de medeëters naar buiten drukken , welke in den vorm van kleine maden van geelachtige kleur met eene zwarte punt aan het bovenst gedeelte, dat men voor den kop hield , te voorschijn komen. De donkere kleur van boven is gedeeltelijk het gevolg van het vuil, dat op de huid gekomen is, of zij hangt van de oxydatie door de lucht af, want oorspronkelijk hebben de punten gezamenlijk een geelachtig voorkomen, en nemen eerst met den tijd eene donkerder kleur aan , van daar dat men op hetzelfde voorwerp medeëters van verschillende kleur ontdekt. Wehdt en Jöbg dwalen beide, wanneer de eerste de meening uit, dat de kwaal in eene verettering der huidkliertjes bestaat, uit welke door aanhoudende drukking een weinig etter kan worden geperst, — en de laatste, wanneer hij het bestaan der medeëters bij atrophische kinderen in den beschreven vorm geheel ontkent, en gelooft dat een slijmig overtreksel der huid, hetwelk (clxvi) Volgens sommige latere waarnemers nogtans schijnt er werkelijk in het sebnrn van den reeds gevormden comedo niet zelden eene, ofschoon onschadelijke , madevormige parasiet, acarus folliculorum genoemd, gevormd Ie worden , die echter aan den oorsprong der huidziekte , als ook aan de soms plaats hebbende ontsteking en ettering der medeëters geheel vreemd mag worden beschouwd. Vert. zich bij het wrijven in kleine slijmpropjes oprolt, tot deze benaming mag hebben aanleiding gegeven. Ten opzigte van de oorzaken , welke aan deze kwaal het ontstaan ver«chaflen , zijn de geneeskundigen het tamelijk eens. Verwaarloosde zindelijkheid , te zeldzame verschooning van het linnengoed, verzuiming van liet baden en wasschen aan den eenen , en eene laaije geaardheid der sappen aan den anderen kant, ten gevolge van aangeboren klierziekte of van ondoelmatig voedsel, inzonderheid van meelspijzen , geven daartoe de hoofdaanleiding. Derhalve komen de medeëters het menigvuldigst bij kinderen uit de armste volksklassen voor, welke dikwijls van de eerste uren van hun leven met zuur brood worden groolgebragt, tot voedsel aardappelen of meelpap krijgen, waardoor reeds in het vroegste levenstijdperk een bederf der lympha wordt veroorzaakt en verstopping en opzwelling der klieren, vooral van de netklieren, ontslaat, waarvan de atrophie het onvermijdelijk gevolg is. In het algemeen komen de medeëters het menigvuldigst met atrophie voor, en dien ten gevolge moeten wij met betrekking tot de inwendige behandeling, welke tegen het klierlijden moet worden ingesteld, op het hoofdstuk over de atrophie verwijzen, en kunnen ons hier slechts met de verwijdering van de huidziekte bezig houden. Ook de voorzegging wordt door het inwendige lijden , niet door de medeëters bepaald , en is derhalve ongunstig bij ontwikkelde klierziekte of'atrophie, het ongunstigst echter bij reeds plaats hebbende teringkoorls. De zekerste behandeling is de voorbehoedende. Zelden lijdt een kind wanneer het zindelijk gehouden en in het algemeen goed verpleegd wordt, bij het genot van goede moeder- of minnemelk , en in eene gezonde woning, aan medeëters. Bij het spenen vermijde rnen alle ongezonde spijzen , gewenne de kinderen meer aan dierlijk voedsel en bedenke , dat door naauwkeurige opvolging der voorschriften welke opgegeven worden, om het ontstaan van de klierziekte en de atrophie te verhoeden, ook bet zekerst de medeëters worden voorgekomen. — Later, wanneer de ziektetoestand der kinderen inwendige geneesmiddelen vordert , zijn het insgelijks diegene, welke in de beide genoemde ziekten met voordeel plegen aangewend te worden. Ten opzigte van de medeëters zelve is het warme bad dikwijls herhaald , het doelmatigst en zekerst middel, doordien door hetzelve de onzuiverheden van de huid verwijierd, en de poriën verweekt of verslapt worden, waardoor de verwijdering der slijmproppen mogelijk wordt. Nog meer voldoen deze baden aan het doel, wanneer de huid van het kind met weitenmeel gewreven, of het bad met weitenzemelen gemengd, en het ligchaam daarna met een wollenlapje afgewreven wordt, waarbij de medeëters zich uit de huid laten wrijven en even als maden aan het wollen lapje blijven hangen. Ook zeepbaden zouden hetzelfde ten gevolge hebben. Henke prijst met hetzelfde doel het zoutwater of aromatieke kruidenaftreksels tot baden aan, welke laatste inzonderheid daarom aanwending verdienen, om dat zij te gelijkertijd de huid versterken. Ackermann (1) wendde , wanneer de huid door warme baden verslapt was , een in eene zoo sterk mogelijke gisting gebragt mengsel van weitenmeel', honig en bierheffë warm op de huid aan, en liet dit door middel van de hand op de huid inwrijven , na eenige minuten echter (1) Baldinge/s Neues Magazin für Aerzte. Bd. St. H. 4. S. 352. de huid afspoelen , en dan door middel van een wollen lapje met zeep afwrijven, waarbij de medeëters gezamenlijk te voorschijn kwamen , en verwijderd werden. Met hetzelfde doel liet Heik , voor het bad, die plaatsen der huid, waar zich medeëters bevonden, met honig inwrijven (clxvii). c) De pemphigus neonalorum doet gewoonlijk zeer kleine kinderen aan in de eerste dagen na de geboorte; ja zelfs hebben kinderen somwijlen dezen uitslag mede ter wereld gebragt (1). Deze blazen, welke van de grootte eener erwt tot die van eene hazelnoot voorkomen, ontstaan eensklaps op de huid, zonder derzelver verschijning door ontsteking (2) of andere voorboden te kennen te geven, zijn volkomen halfrond, bevatten in den beginne eene dunne , geelachtige, heldere vloeistof (even als het serum van bloed), die intusschen spoedig dikker wordt en eene meer witte kleur aanneemt, en zijn door eenen zeer smallen rooden zoom omgeven. Vele dezer blazen barsten, inzonderheid daar waar het kind op dezelve ligt; de overige verdroogen en laten eene dunne korst achter, die gewoonlijk na eenige dagen afvalt. Het uitbreken van den pemphygus geschiedt zonder bepaalde orde , daar het uitslag nu eens het eerst aan de ledematen, dan weder aan het behaarde gedeelte van het hoofd of aan den thorax te voorschijn komt. Tn. Reinuold (3) zag in talrijke gevallen de blazen het eerst aan de bovenste, reeds den dag te voren eenigzins gezwollen en ligt roode oogleden te voorschijn treden, en zich van daar binnen weinige dagen aanmerkelijk benedenwaarts uitbreiden, nam daarbij echter alsdan altijd eenen hoogst doordringenden , scherpen en onaangenamen reuk waar. Het beloop is niet altijd hetzelfde en hangt hoofdzakelijk van de ligchaamsgesteldheid van het kind af. Het uitbreken der blazen geschiedt nooit gelijktijdig, maar terwijl de het eerst te voorschijn tredende verdroogen, ontstaan weder m'enwe , en wel in geringere hoeveelheid , wanneer er genezing volgt, doch talrijker, wanneer de ziekte zich nog uilbreidt. (clxvh) Als eene aan de Comedones grenzende huidziekte dient hier het molluscum genoemd te worden , hetwelk niet zelden aan dysciasische kinderen eigen is. Hetzelve bezit den tuberkelvorm , welke ttiberkels kogelrond of plat, doch soms als gesteeld , na eens natuurlijk , clan weder iets donkerder gekleurd , onpijnlijk zich voordoen ; zij erlangen de grootte van erwten tot die van duiveneijeren, en komen of geïsoleerd, of in groepen in het gezigt, op den rug, enkele malen op liet gelieele ligchaam voor. Even als bij de Comedones stelt men den zelel in de smeerkliertjes, waarvan er eenige door opgehoopt en ziekelijk veranderd scbmn overmatig gevuld en uitgezet zgn. Microscopisch beschouwd , is dit smeer in beide huidziekten volkomen gelijk. Het molluscum kan langen tijd onveranderd blijven bestaan , maar ook schielijk verdwijnen; niet zelden ontstaat er eene verzwering aan den top, waardoor de inhoud ontlast wordt. De behandeling dient naar de dyscrasische oorzaak te worden ingerigt. Plaatselijk behoort meestal niets gedaan te worden ; soms kan klieving en aanstipping met lapis infernalis te pas komen. Vcrt. (1) Gevallen van dien aard hebben wij bij de ziekten van het foetus medegedeeld • vergelijk Löivenhardt's geval (Caspev's Wochenscbrift. Berlin , 18-.0. Nr. 48). (2) Onderscheidene Geneeskundigen hebben aan deze blazen kleine, slechts korten tijd zigtbare, roode vlakken zien voorafgaan. (3) Casper's Wochenschrift 1839. No. 49. Komen er hier en tiaar slechts enkele blazen voor, dan wordt daar-1 door de algemeene gezondheidstoestand van het kind ter naauwernood eenigzins aangedaan, hetgeen echter in het oog loopend het geval is, wanneer de blazen in zeer groole hoeveelheid aanwezig zijn en zoo digt bij elkander staan , dat onderscheidene derzelve ineenvloeijen. Kinderen , bij welke dit plaats heeft, zijn zeer onrustig, hebben zelfs somtijds koorts , vermageren en schreeuwen dikwijls en hevig, ten gevolge van de daardoor opgewekte pijn, omdat daar, waar de blazen opengesprongen zijn, het linnengoed aan de ontvelde plaatsen kleeft, en de van de opperhuid beroofde plaatsen ligt ontvellen en ontstoken raken. Wij hebben bij een kind, dat 6—8 weken te vroegtijdig geboren was, den pemphygus in eenen zeer ongewonen hevigen graad aanwezig gezien; de blazen hadden niet slechts eene zeer aanmerkelijke grootte, maar stonden zoo digt naast elkander, dat bijna overal meerdere derzelve te zamen vloeiden. Dit was inzonderheid aan den buik het geval, zoodat ten laatste de opperhuid van den buik geheel en al in den vorm eener groote blaas werd opgeligt. De blaas sprong open; in weinige dagen vormde zich eene nieuwe opperhuid ; het aanmerkelijk verlies van sappen echter , en te gelijker tijd de gebrekkige voeding bragten spoedige vermagering en den dood te weeg. Ook Buscii (1) nain 2 gevallen in eenen zoo aantnerkelijken graad waar, dat de opperhuid bij de zachtste aanraking losliet, en de dood in een derzelve niet kon worden voorgekomen. Eveneens zag Reinhold twee kinderen den 9den dag der ziekte sterven, nadat de blazen ook aan de lippen en zelfs in de mondholte waren te voorschijn gekomen. Eenen geheel eigendommelijken uitgang dezer ziekte zag ÈLsassEB (2) bij een kind, dat den tweeden dag na de geboorte ziek geworden was. Er ontstonden namelijk aan de volaarvlakte der handen en voeten, ten gevolge van het exantheem , pijnlijke ontvellingen , en vervolgens hadden er uit deze plaatsen , alsmede uit den neus, den onaangedanen navel, het regter oog en ten laatste uit de vingerspitsen, uitstortingen van een helder rood en zeer kwalijk riekend bloed plaats, tot dat de dood aan het lijden een einde maakte. Het al» was bleeke lijk was bij de lijkopening geheel bloedeloos, en de lever had een lijmachtig voorkomen. Den dood door marasmus zagen Consbruch, Osiander en anderen. Bij doelmatige behandeling genezen de hier en daar op zich zelve staande blaasjes gewoonlijk spoedig , en slechts zelden, ten zij bij volkomen bederf der vochten en geheel ondoelmatige behandeling , kunnen deze blazen in versterf overgaan en den dood te weeg brengen. Waarnemingen, waarin na het plotselijk verdwijnen van den pemphigus door het vatten van koude, doorloop, kolijk, braken en ituiptrekk ingen ontstonden, waarvan Henke melding maakt, zijn ons niet bekend geworden. Het verdroogen der blaasjes geschiedt gewoonlijk (1) Neue Zeitschrift fiir Geburtskunde. Bd. V. Hft. 2. S. 283. (2) Wiirtemb Correspun denzblatt. Bd. IX. Nr. 28. Ferson (der Arzt am Krankenbette der Kinder. 111. Th. S. 148) zag insgelijks in twee gevallen , waarin de blazen de geheele ligahaamsoppervlakte bedekten , den dood plaats hebben. Ook spreekt F. van het voorkomen van den pemphigus in den nens eu in de mond- en keelholte (even als Reinkoltl) , hetgeen wij nog niet gezien hebben Vergelijk M. E. A. IVaumann ' Hdb. der medic. Klinik. Bd. 111. Abtli. 2. S. i»J. Ilerlin , 183-2. even zoo ongemerkt als het te voorschijn komen van dezelve j en niet ligt zal men daarbij crises kunnen waarnemen ; slechts Hinze (1) zegt bij het opdroogen der blazen eene vermeerderde urineafscheiding waargenomen te hebben. Wat de oorzaken betreft, schijnt dit exantheem voornamelijk aan klierachtige, kwaadsappige en atrophische kinderen eigen te zijn ; want bijna nooit -zagen wij een gezond, bloeijend en sterk gevoed kind daardoor aangetast worden. Des tc menigvuldiger komt echter de pemphigus inf antilis bij te vroegtijdig geboren kinderen voor, waarschijnlijk omdat bij deze het teedere h-uidstelsel het ligst geprikkeld wordt. Naar het vermoeden van Carl's zouden ook arthritisehe en syphilitische scherpten liet ontstaan van den pemphigus kunnen begunstigen (clxviii). In het bijzonder valt bij de , met deze kwaal behebte kinderen de bleeke , niet roode , slappe en onprikkelbare huid in het oog, waaruit Jörg besluit, dat al, wat de huid der pasgeborenen verslappen -en bederven en de assimilatie zoowel qualitatief als quantitatief verminderen kan, ook in slaat is, den pemphigus te veroorzaken. Voorzeker begunstigt bij het foetus , met aanleg tot klierziekte, een scherp vruchtwater den uitslag (2). Het is zeer in het oogloopend , dat hoofdzakelijk dyskrasiën der moeder of min deze kwaal bevorderen; dit geschiedt echter zeker even ligt door ongezonde woning en kamerlucht, dooreenea met de teedere bewerktuiging van het kind niet strookenden warmtegraad der lucht en van het bad, door het kunstmatig grootbrengen met taaije spijzen, door verwaarloosde zindelijkheid, slechte verpleging en oppassing in het algemeen; van daar dat bij de kinderen der armste klassen dit exantheem ook het meest wordt aangetroffen. Het beweren van Osiander , dat de pemphigus inzonderheid bij die kinderen menigvuldig voorkomt, wier moeders gedurende hare zwangerschap veel scherp gezouten spijzen en inzonderheid haringen gegeten hadden, of zoo als Hinze zegt, aan storingen der galafscheiding geleden hebben, is eenzijdig. M. C. Betzies (3) zoekt de oorzaak van de blaasvorming in storingen in de verrigting van de lever \ even als vroeger Hinze (clxix). — Volgens onze overtuiging geldt (1) HufelantTs Journal der prakt, lleilk. 1826. April. S. 88. (ctxvm) CaMslatt nam een paar malen den zoogenaamden pemphigus syphililicus waar bij kinderen , die aan syphiliscongenita leden. Deze variëteit onderscheidt zich door koperkleurige randen , terwijl de blazen , na bersting, nu eens excoriatien, korsten of zweren, dan weder condylomateuse nitwassen ten gevolge hebben. Vert. (2) Vergel. Meismer s Forschung. des 19. Jahrh. Bd. IV. S. 150. (5) Swenska Lakare Sallskapets nya Handlingar. Bd. H. (clxix) Als eene variëteit dient de pemphignsuitslag opgesomd te worden , welke ten gevolge van de vroeger beschreven urodialysis ontstaat. Behalve de daaraan verbonden verschijnselen heeft de uitslag zelf, gelijk meestal dit exantheem bij jonge kinderen in het algemeen , een chronisch karakter (ter onderscheiding van den pemphigus acutus of febrilis die zich door geheel andere verschijnselen openbaart). Deze pemphigus urndiulyticus kenmerkt zich daardoor, dat de blazen vaak slechts des nachts onder hevig jeuken en branden zich verheffen, of des nachts althans heviger pijn veroorzaken dan bij dag; voorts zou, volgens Schlinlein en Fuchs, de inhoud dezer blazen zuur reageren , naar pis rieken ; terwijl de zweren, welke 28 van den pemphigus datgene, wat wij van de medcëtcrs gezegd hebben, dat dezel ve het gevolg is van ecnen aangeboren of verkregen aanleg tol klierziekte enatrophie, en dat nog bovendien tot zijn ontstaan een nadeelige invloed op het huidstelsel vereisehl wordt. Aanleiding gevende oorzaak is nog het in de eerste weken na de geboorte plaats hebbend vervellingsproce» van de opperhuid. De duur van dezen uitslag verschilt naar de bij het kind aanwezige voorbeschiktheid, naar de hevigheid en menigvuldigheid van den uitslag, naar de behandeling en naar de oppassing, alsmede naar het voortwerken der schadelijke oorzaken. Komen de blaasjes slechts hier en daar voor , wordt het kind door ecne gezonde moeder of rninnemelk gevoed , wordt er voor gezonde omgevende omstandigheden van het kind , zoowel ten opzigte der lucht als der woning en kleeding, gezorgd , op den juisten warmtegraad gelet, en voor eene regelmatige spijsvertering van het. kind zorg gedragen , tracht men eindelijk door doelmatige baden het huidstelsel te prikkelen , dan verdwijnen gewoonlijk de blaasjes binnen 7—9 dagen , terwijl zij in gevallen , waarin men dezelve ongestoord den vrijen loop laat, meerdere weken lang aanhouden , steeds in aantal toenemen, en spoedige vermagering van het kind bewerken. Het nadeeligst werkt deze huidziekte op te vroegtijdig geboren kinderen, daar bij deze de bewerktuiging het sterkst aangetast en de kwaal het meest doodelijk wordt. Cahds geeft op, dat hij den pemphigus meermalen als het kenteeken van volkomene colliqualiën , en bij verzwering der onder den uitslag liggende beenderen gezien heeft (clxx). Om den pemphigus spoedig te doen verdwijnen, en verdere nadeelen voor de gezondheid van het kind voortekomen, is het noodig, de oorzaak van het ontslaan van denzelven optesporen en al, wat den uitslag begunstigt , te verwijderen. Men zorge derhalve voor eene doelmatige voeding door moeder- of minneinelk, en ga den aanleg tot klierziekte , die gewoonlijk aanwezig is , naar hare bijzondere aanwijzingen tegen , waartoe tevens de zorg voor gunstige omgevende omstandigheden van het kind ten opzigte van woning, lucht, kleeding enz. behoort. Ten tweede heeft men op den uitslag zeiven en op den toestand van het huidstelsel te letten. Om de atonie van dit laatste te gemoet te komen, dienen voornamelijk aromatieke baden te worden aangewend, met welk doel Jörg zich van de scrpyllum bedient. Verson gewaagt ook van de zwak alcalische, van zwavel- en zwavelleverbaden (volgens W. A. Haase (1). niet zelden overblijven, eene urineaehtige stof zouden opleveren ; soms gaat met «lezen blaasvorm een prurigo-uitslag gepaard ; gaarne verbindt zich dezelve met eene aphtheuse aandoening der slijmvliezen. Vert. (clxx) Is , zoo schrijft Dr. D. S. Corrigan , de constitutie van liet kind niet goed , is hetzelve door slecht voedsel, vroeger# ziekte, geërfde caehexie of verkeerde behandeling geteisterd , dan kunnen de blazen spoedig het karakter van oppervlakkige zweren of boosaardige excoriatien aannemen. Men gelooft alsdan een kind voor zich te hebben , dat door water gebrand is en hier en daar brandblazen vertoont. De zweren nemen in enkele gevallen zeer in diepte toe ; in één geval zelfs vormde zich uit eene pemphigusblaas eene zweer , die dieper doordrong, en eindelijk caries van het onderliggend been veroorzaakte. Vert. (1) Ueber die Erkennlniss und Kur der ehronischen Krankheiten. Bd. 111. Abth, 2. S. 223. ïlij het baden, wasschen en aan- en uilklceden zij men zeer voorziylig de blazen niet opentedrnkken, omdat daardoor ontvellingen worden te weeg gebragt, en het kind veel pijn veroorzaakt. Uithoofde van het jeuken, of veeleer van het brandend gevoel, hetwelk deze puisten opwekken, zijn inzonderheid slijmige en zachle baden nuttig, naar W. Rad van melk, wei of weitenzemelen , die intusschen bij vooruitgaande genezing met ligt aromatieke baden , welke den tonus van het huidstelsel vermeerderen, verwisseld moeten worden. J. B. Paletta (1) schreef baden uit wei met bijvoeging van fol. en flor. sambuci voor , en liet daarbij inwendig verzachtende en zacht ontlasting bevorderende dranken geven. In plaats van de laatste schreef Betzies onlastingsmiddelen uit calomel met sulph. aurat. voor, en trachtte om door aluinbaden en het opstrooijen van haatjloeder de gaafheid van het huidstelsel te herstellen. Zijn de blazen in eene zoo groote menigte aanwezig, dat het niet mogelijk is, het kind in het bed tc hanteren , zonder de blazen met de vingers opentedrukken, dan stelle men het baden gedurende ecnige dagen geheel uit, tot dat het grootste gedeelte der puisten verdroogd en in korst overgegaan is. Ten opzigte van dc plaatselijke behandeling der blazen ontstaat dc vraag of het doelmatig zij, ingevolge den raad van Stark , de blazen te openen, dan of het beter zij dezelve te laten verdroogen. Ten dien opzigte beweert JöRO, dat de blazen, wanneer zij geopend worden, zoodat de lympha er uitvloeit, spoediger genezen, dan wanneer men dezelve laat verdroogen, en dat men gewoonlijk na drie tot vier dagen reeds niets meer van dezelve ontdekt dan eene roode vlak op de huid; en onderscheidene proeven door ons genomen bevestigen zulks volkomen. Om dezelfde reden ried G. C. IIolmk (2) het vroegtijdig openen der puisten aan , en het verbinden derzelve met het zonderling mengsel uit spaanschcvlieg-pleister, kalk, azijn en olie, waardoor hij, tevens met het inwendig gebruik van calomel, de kwaal binnen vijf dagen zegt te hebben verwijderd; en Billard wendt, om het opdroogen te begunstigen, uitwendig wasschingen met verdund aqua wegeto-mineralis aan. — Wij volgen daarentegen dezen raad niet, en laten met Jahn , Wendt en zelfs met Jörg de puisten ongeopend, hetgeen bij alle huiduitslagen beter is , daar het openen hier een nadeelig verlies van sappen zou ten gevolge hebben , en de genezing zonder opening der puisten niet slechts beter voortgaat, maar de nieuwe huid zich ook beter vormt. — Zalven op opengesprongen of geopende blazen te leggen is niet noodig , zoo lang dezelve eenen regelmatigen loop hebben, zonder den vorm eener zweer aantenemen; is dit echter het geval, dan legde Huize (3) uitwendig eene zalf uit walschot, witte was en zoete amandelolie op de zweer, in plaats van welk mengsel W. Rau het wnguent. rosatum of de eene of andere zachte zalf, en Verso; het wasschen met een aftreksel der maankoppen aanprijst. Wat voorts de nabehandeling betreft, hierbij is optemerken , dat zij na volkomene genezing van de huidziekte slechts tegen den klierachtigen aanleg moet gcrigt zijn. Zoo behandelt Gölis den pemphigus antiscropliuleus, en alle latere en goede practici stemmen daarin met (1) Excercilationes pathologicae auctore J. B. Paletta. Pars. I. Mediolani. 1826. 4. (2) The London medical repository. Vol. XXI. 1824. April. (3) llufeland's Journal der prakt. Heilkunde. 1826. April. hein in , daar de ondervinding geleerd heeft, dat bijna al deze kindereM scrophuleus ter wereld komen, ja zelfs de pemphigus zich met de klier' ziekte reeds bij de geboorte vertoonde. Het eerst maakte Osiander een zoodanig geval bekend; hem volgden later onderscheidene geneeskundigen , die zulks bevestigden, b. v. Stein d. o. (1), Steix d. j. (2), Lobstein (3), Carus (4), El. v. Siebold (5), Billard en anderen. Nemen de blazen den vorm van oppervlakkige zweren aan, dan is (naar Versos) het meermalen daags herhaalde wassclien met eene oplossing van zwavellever of met kalkwater nuttig. Wordt het beloop van den pemphigus echter afgebroken, slaat de uitslag naar binnen en ontstaat eene metastase op meer edele werktuigen, dan rigten wij ons streven op het weder te voorschijn brengen van den uitslag op de huid en wenden met dit doel warme baden, drooge wrijvingen, roodmakende en blaartrekkende middelen , scherp prikkelende baden , inzonderheid met mostaard, enz. aan, en verbinden daarmede zoodanige middelen, welke eene ziekelijke gesteldheid in het algemeen, of de metastatische toevallen noodzakelijk malen. Koude baden en wasscliingen, die door meerdere geneesheeren als tonisch voor het huidstelsel aangeprezen geworden zijn, worden door Billard te regt afgekeurd, daar zij voor de huid van pasgeborenen geenszins passen. Aanstekend is deze huidziekte niet, en Edw. Rigby's (6) waarneming in het algemeene gesticht voor verloskunde te Londen, waar in het jaar 1834 de pemphigus niet slechts bij pasgeborenen heerschte, maar ook de moeders door deze ziekte werden aangedaan, stond nog geheel op zich zelve, toen Th. Reiniiold weinige jaren later (1837, in Verden in llanover) eene dergelijke epidemie waarnam , in welke echter oudere kinderen en volwassenen geheel vrij bleven. Zelfs is het nog meer in het oog loopend, dat Rigby , welke zich bij de opening van een zoodanig kind gestoken had, eenigc zulke blazen in het gezigt kreeg, die veel pijn deden , doch na eenige dagen weder verdwenen (clxxi). Neemt men eindelijk eene ontaarding der blazen in koud vuur waar, wanneer natuurlijk het gevaar den hoogsten graad bereikt, omdat alsdan gewoonlijk gelijktijdig kwaadaardige en rotkoortsen heerschen, dan behandelen wij deze naar hare aanwijzingen. (1) Nachgelassene geburtsli. Wahrnehmungen. I. Th. (2) Ibidem. (3) Journal complementaire du Dielionnaire des seienees médieales. Tom. VI. Cah. 21. Mars. 1820. (4) Salzburger mediciiiisch-chirurgischc Zeitung. 1821. Bd. II. S. 135. (5) Journal fïir Geburtslnilfe , Frauenzimmer- und Kinderkrankheiten. Bd. IV. Hft. I. 1825. S. 17. — en Bd. VI. lift. 2. S. 196. (6) The London medieal Gazette. Vol. XVII. 1838. Octbr. — Sclimidt's Jahrbiichcr. u. s. w. 1856. Bd. XII. Hft. 5. S. 543. (clxxi) D. S. Corrigan meldt zeer onlangs , dat voor weinige jaren de pemphigus infantilis onder eene zekere klasse van kinderen in het Iersche Graafschap Wicklow zoo menigvuldig voorkwam, dat de ziekte bijna voor endemisch kon gehouden worden. Toenmaals namelijk werd een groot aantal vondelingen tot onderhoud naar dat graafschap gezonden ; er was geen zoo arm huis, of er waren 2 a 3 vondelingen opgenomen ; de kinderen werden, gelijk te begrijpen is, slecht gevoed en slecht verpleegd; daarbij kwam, eene vochtige weersgesteldheid ; door dit alles barstte de pemphigus zoo algemeen en boosaardig uit, dat 93 procent lijdertjes het leven verloor. Verl, d) Tint'ii recens natorum. Onder (lezen naam (c.lxxii) , welke r daar hij niet algemeen opgenomen is, aan velen onbekend zijn zal, verstaat men eenen geclachtigen en schubvormigen uitslag aan liet hoofd , inzonderheid aan den schedel, die het voorkomen heelt van smeer, dat op. de huid zit en hoe langer hoe meer toeneemt. Deze uitslag oi deze schubvormige huidziekte ontstaat bijna altijd bij kinderen, die niet zeer zuiver gehouden en bij welke het hoofd niet dagelijks zorgvuldig gereinigd wordt, is ook 'slechts aan kinderen in de eerste maanden huns levens eigen en komt na het eerste levensjaar volstrekt niet meer voor. Verwijdert men de tinea, dan laat dezelve in den vorm van kleine huidschubjes los. Welke de oorzaak van het ontstaan van deze kwaal is, of het algemeen vervellingsproces, hetwelk ieder inensch na de^ geboorte ondergaat, of het uitzweeten van lymphatisehe vloeistof, of welke andere oorzaak aanleiding tol derzelver ontstaan geeft, zijn wij niet in staat te bepalen. Wij zien echter dezen uitslag wanneer dezelve niet zorgvuldig verwijderd wordt, al langer hoe dikker worden, waarbij enkele schubben zich verheffen, het ongedierte in dezelve begint' te nestelen, of zich uit deze kwaal eene wezenlijke tinea ontwikkelt. Naauwkeurig beschouwd is de tinea geen exantheem , maar slechts eene laag van vetachtige schubben , welke den geheelen schedel pleegt te bedekken. Desniettegenstaande is de kwaal niet zoo geheel onbeduidend , omdat door dezelve de uitwaseming van het hoofd belet wordt, hetgeen vooral in het tijdperk der tandvorming, waarbij buitendien een sterke aandrang van sappen naar het hoofd plaats heeft, die dikwijls door sterk zweeten van het hoofd onschadelijk gemaakt word! , groole oplettendheid verdient. Wat de verwijdering betreft, vroeger prees men aan , door wrijven en borstelen dit schubvormig beleg te doen verdwijnen; men bereikte daardoor echter geenszins zijn doel, inzonderheid daar hetzelve het sterkst in de streek van de groote fontanel is , waar een slerk borstelen en wrijven , hetgeen buitendien niet met de kinderlijke huid strookt , ligt gewigtiger nadeeltin kon ten gevolge hebben. Veel zekerder , voorzigtiger en sneller bereikt men zijn doel, wanneer men de geheele korst, des avonds sterk met eene zachte olie ol vet inwrijft, het kind gedurende den nacht eene oude muls opzet, en den volgenden morgen het geheele hoofd met dik zeepwater afwascht. liierbij ziet men hoe of de geheele uitslag zich van de huid losmaakt, zoodat dezelve gemakkelijk met behulp van een klein fijn kammetje verwijderd worden kan. Hetgeen zich niet terstond bij de eerste proeve tot reiniging gemakkelijk en zonder moeite laat verwijderen , wrijve men op eene der volgende avonden weder met eene der genoemde vetstoffen in , en herliale op die wijze de geheele opgegeven behandeling eenige malen, waardoor de kwaal het spoedigst en ten voll.e (ctxxn) Betere benaming dan tinea recens natorum althans schijnt ons schorrliagia neonatorum , door Fuiks daaraan gegeven ; de oorzaak tooh blijkt in eene vermeerderde afscheiding uit de smeerklierljes van de huid des schedels gelegen te zijn. — Dikwijls nog wordt het wegnemen van hèt smeer, bij ons te land berg genaamd , onder de minder beschaafde klassen zelfs voor schadelijk gehouden, doordien men meent, dat hierdoor de hersentjes, vooral onder de fontanellen , voor uitwendige nadeelige invloeden zeer gevrijwaard zouden zijn. Verl. pleegt verwijden! Ie worden. Heeft het kind nog geen, of nog slechts; weinig haar, dan behoeft men niet eens een kammetje om den uitslag weg te nemen , maar dezelve wordt reeds verwijderd na het wasschen door middel van een wollen lapje met zeep. — Daar het inwrijven van het hoofd van het kind met olie of ongezouten boter het onaangename heeft, dat al, wat met die zelfstandigheden in aanraking koint, vet wordt en dat in warme jaargetijden een onaangename reuk daardoor wordt te weeg gebragt, verdient de aanwending van eidojer , met welken het hoofd sterk ingewreven wordt, in vele gevallen nog de voorkeur. In het laatste geval geschiede intusschen het afwasschen van het hoofd met zeepwater onmiddellijk na het inwrijven , en gelukte het niet, daardoor de kwaaF op eens tc verwijderen, dan wordt dezelfde behandeling andermaal aangewend. e). Demelkkorst, melkgrind (crusta lactea (ctxxiu), tinea Icictea , tinea faciei) komt niet ligt in de eerste acht tot negen maanden van het leven van het kind voor, maar gewoonlijk eerst later, van dien tijd af tot in het. derde levensjaar , doet voornamelijk sterke, welgevoede, volsappige kinderen, met eene witte, fijne huid aan , en neeint gewoonlijk een gedeelte van het gezigt, het voorhoofd, de slapen , wangen, de streek der lippen of de kin in; somwijlen is het geheele gezigt, met uitzondering van den neus, daarmede bedekt. De crusta lactea begint met kleine, geelachtige blaasjes met roode randen , van de grootte van gierst korrel», waarvan onderscheidene zich te zamen voegen, linzengroote puistjes vormen, en zich langzamerhand met eene allengskens dikker wordende geelachtige vloeistof vullen. Deze puistjes breken gewoonlijk open, en het in dezelve bevatte vocht, vormt eene korst, die door de lucht eene meer bruinachtige kleur aanneemt. De huid verschijnt altijd na het afvallen van de korst hoogrood , van> hare opperhuid beroofd, en nattig, en de geheele plaats , waar zich de melkkorst bevindt, is gezwollen, hetgeen gewoonlijk ook met de aan den hals , onder den onderkaak en in den nek liggende klieren het geval is» Jeuken verwekt de melkkorst in het begin niet, ook worden de blaasje» niet opengekrabt, maar barsten meestal van zelve, storten hun vocht uit, en waar dit met de huid in aanraking komt, ontstaan weder nieuwe blaasjesj van daar komt het, dat deze kwaal somwijlen groote plekken beslaan , en zieh zelfs van het gezigt over het hoofd, j:a zelfs ook benedenwaarts uitbreiden kan. Komt de uitslag aan de borst, of, hetgeen nog zeldzamer is, aan de ledematen te voorschijn, dan behoudt dezelve wel zijne kenmerkende verschijnselen, maar is op die plaatsen altijd dunner en minder woekerend. Zeldzaam zijn de gevallen, waarin zich de melkkorst over het geheele ligchaam verspreidde, zoo als le Roux (1) (cLxxin) In de nieuw aangenomen verdeeling der huidziekten vindt d« crusta te regt geene rubriek ; ook de benaming crusta lactea is diensvolgens T naar den aard van den uitslag , in impetigo faciei veranderd geworden, ïleeft de crusta lactea licl aanzien van porrigo en bedekt dezelve liet geheele gelaat , als het ware , als een masker , dan wordt zij nader aangeduid als porriyo larvalis ; impetigo faeiei en porrigo larvalis worden wel eens met eczema faciei verwisseld. Vert. (!) Cours sur les gcnéralités de la medeeine pralique et sur la pliilosophie de la médcciue, par J. J. la Roux, Tom. L Paris. 1825. cenc waarneming mededeel!. Ook Heyïelder (1) zag in een geval de melkkorst bijna over het geheele ligchaam tot op den huik en de gesl acht deel en verspreid. Somtijds strekt zich de melkkorst tot in de nabijheid der oo}ren uit, doet zelfs de oogleden aan, welke eenigzins opzwellen , en hoogrood worden, zonder intusschen ligt het oog aantetasten; intusschen verzekert Hevieldf.r (2), dat hij gelegenheid gehad heeft, waartenemen , hoe de ziekte zich over de oogen verspreiden en deze zelve vernietigen kan. Onder de korsten verzamelt zich ecne dikke etterachtige vloeistof, hetgeen men daaraan ziet dat de korst zich meer verheft ls de kwaal in eenen aanmerkelijken graad ontwikkeld , dan {reeft de ophooping van etterige lymphe onder de korsten dikwijls tot een lasti? jeuken aanleiding, hetwelk de kinderen den slaap rooft, en dezelve niet zelden tot krabben aanzet. — Koorts is niet ligt aanwezig, en ook de alpetneene fezondheidstoestand is over liet geheel goed, al heelt de melkkorst zich nog zoo ver uitgebreid, zelfs wanneer dezelve zich niet slechts ver verspreidde, maar ook wanneer de met dezelve vaak gepaard gaande kleine furunkels op de overige oppervlakte van het ligchaam ontstaan; en ofschoon Carnrok verhaalt , dat hij een meisje van drie tot vier jaren onmiddellijk na het doorbreken der eerste tanden zoo lievig door de melkkorst heeft zien aangetast worden, dat tering en de dood daarvan het "evol>r waren, nemen wij dit niet maar zoo dadelijk als bewezen aan , vooral daar in dezen leeftijd menige andere oorzaak van den dood kan hebben beslaan, en alle latere geneeskundigen gelegenheid hadden waartenemen , dat de kinderen ten gevolge dezer kwaal, wanneer niet aanhoudende storingen in de spijsvertering daarmede m verband staan, niet li"t vermageren , en zulks integendeel slechts bij zeer volsappige kinderen hebben aangetroffen. Vallen de korsten eindelijk af, en geneest de melkkorst op die plaats, waar zij zich bevond, dan vindt men, dat er volstrekt geene likteekens, maar slechts eene foode plek op de huid achterblijft, welke vooral duidelijk te voorschijn treedt, wanneer het kind zich in de koude lucht bevindt. Het beloop van dc melkkorst is zeer verschillend, even als haar duur; en wanneer Feiler verzekert, dat deze uilslag nooit langer dan 42 dagen bestaat, staan daartegenover zeer vele waarnemingen, welke het tegendeel bewijzen. Dat, zoo als Hekke zegt, deze uitslag somwijlen iets periodieks heeft, geloovcn wij zelve in meerdere gevallen te hebben waargenomen ; wij zagen dikwijls de kwaal afnemen en met grootc hevigheid tcrugkeeren, ja geheel genezen en na cenigen tijd op nieuw weder te voorschijn komen. Tothtal maakt van een geval gewag, in hetwelk de crusia lactea zich in het achtste en 15de levensjaar her- Vranrt men naar de oorzaken van het ontstaan van dezen huiduitslag, dan moet men voornamelijk in het oog houden, dat kinderen m den leeftijd, waarin de melkkorst gewoonlijk ontstaat uit hoofde van het. doorbreken der tanden, of de met hetzelve in verband staande ontwikkeling der hersenen, aan eenen buitengewoon sterken aandrang van sap- (1) Studiën im Gcbiete der Heilwisscns. Bd. II. Stutlgart. 1839. S. 257. /o\ Wöchenlliche Beitrage ztir medio. und chirurg. Klinik. von Clarns a. Radius. Lcipz. 1853. Nr. 12. S. 192. - Studiën, u.s. w. Bd. II. jien naar liet lioofd blootgesteld zijn, en dat diensvolgens de bij de groote neiging tot woekeringen der huid ontstaande melkkorst misschien een door de natuur beproefd middel is, om aan den overvloed aan sappen eene afleiding te bezorgen. Daardoor wordt tevens verklaard, waarom deze kwaal bijna uilsluitend bij sterke, welgevoede en volsappige kindereh en bij deze ook slechts aan het hoofd voorkomt. Zeer passend vergelijkt derhalve P. Frank de melkkorst met het uitzweeten van harst uit jonge, op vruchtbaren bodem staande boomen. Dat het gezigt meer dan de schedel lijdt, spruit daaruit voort, dat de laatste meer voor de inwerking van lucht, koude, vocht, speeksel, neusslijm enz. beveiligd is, welk alles de huid in het gezigt pleegt te prikkelen, en dat de huid van het aangezigt veel teederder dan die van het hoofd is (clxxiv). Onderscheidene nieuwere geneesheeren geloofden, even als vroeger Stoll, dat de melkkorst aan het scrophelgif haar ontstaan te danken heeft; dit schijnt echter niet zoo te zijn, daar juist de gezondste kinderen dikwijls , scrophuleuse kinderen echter nooit daardoor worden aangedaan. Meer nabij de waarheid schijnen die geneesheeren te komen, die van eene plaatselijke gebrekkige reproductie, te oude of te vette minnemelk enz. het ontstaan van de crusta lacfect afleiden, Heyfelder zag de melkkorst voornamelijk bij kinderen ontstaan, die door gezonde em krachtige minnen gevoed werden, welke vroeger bij sterkeligchaamsbeweging bijna uitsluitend plantaardig voedsel gebruikten en al»minnen bij eene zittende levenswijze dierlijke spijzen kregen. Niet minder zoude de kwaal bij kinderen voorkomen, wier moeders of minnen zeer hardlijvig zijn, en gewoonlijk telkens eerst na verloop van eenige dagen stoelgang krijgen. Verschillende omstandigheden schenen voor de aanstekende geaardheid van deze huidziekte te pleiten, omdat niet zelden moeders aan de borst gelijke puistjes kregen , of kinderen door die kwaal werden aangedaan, welke de kleederen van andere aan tinea faciei lijdende kinderen aantrokken enz. Verson nam zelfs waar, dat een kind, dat bij een ander aan de melkkorst lijdend individu te bed gelegd werd, en bij hetzelve sliep, besmet werd. Minder bewijst, dat meerdere kinderen, die door eene en dezelfde min gevoed werden, de melkkorst kregen, want wij kunnen de oorzaak daarvan ook in eene te vette , zware of op eene andere wijze van den gewonen toestand aiwijkende melk vinden. — Daarentegen zijn wij gedwongen, ons tegen het gevoelen van Gapcroiv , dat de melkkorst erfelijk is, omdat namelijk twee kinderen van dezelfde moeder daardoor werden aangedaan , te verklaren, daar eensdeels ons deze omstandigheid niet toereikend schijnt y eene dergelijke bewering te bevestigen , en anderdeels eene verwarring van begrippen hierbij plaats heeft; want wanneer eene moeder twee kinderen op verschillende tijden en met "waterhoofden ter wereld brengt, kunnen wij daarom niet beweren, dat het een erfelijke, maar wel (clxxiv) IN aar ons inzien bewijzen soortgelijke gronden weinig of niets— de koude zelfs het tegendeel — ten aanzien van de voorkeur der zitplaats op het gelaat ; want dezelfde voorbeschikkende oorzaken bestaan evenzeer voor andere uitslagen , die evenwel niet op het gelaat voorkomen. Tot nog toe zijn ten opzigte van dezen bepaalden zetel gecne voldoende redenen «p te geven. yerU een aangeboren hydrocephalus is. Nog Teel minder kan deze bewering van de crusta lactea gelden, daar deze bij de geboorte zelve nog niet aanwezig is, en derhalve zouden wij niets anders dan cenen aangeboren aanleg tot dezelve kunnen toegeven. Onderscheiden wordt van de crusta lactea, de crusta serpiginosa, welke Wiciimaiïn (1) het eerst als eenen eigenen ziektevorin leerde kennen, die zich insgelijks het eerst in het gezigt vertoont , zonder koorts te voorschijn treedt, en slechts bij langeren duur zich over den romp en de ledematen verspreidt, en koortsbewegingen veroorzaakt. De uitslag ontstaat meestal bij kinderen, welke door minnen geboogd worden, en bestaat uit kleine met het gierstuitslag overeenkomstige blaasjes, van eene meer donkere kleur echter , die even als die van de melkkorst open springen, en gedeeltelijk ook uit hoofde van het hevig jeuken opengekrabt worden. Daarop vormt zich insgelijks eene, intusschen minder dikke en donkerdere , meer vlechtvonnige korst, en in dien vorm duurt de kwaal, bij verwaarlozing of slechte behandeling, somwijlen jaren lang, en geeft tot vermagering aanleiding, ja kan zelfs oorzaak van den dood worden. Wjchmaiw geloofde, dat aan de crusta serpiginosa een exanthematisch, inzonderheid echter een venerisch gif ten gronde ligt, in welk gevoelen ook Gülis en W. 11 au schijnen te deelen. Aotenrietii (2) hield het er voor, dat deze ziekte slechts een door den teederen kinderlijken leeftijd gewijzigde vorm van schurft is. In lateren tijd gelooft men , dat de crusta serpiginosa als eene door ziekelijke ligchaamsgcsteldheid, slecht voedsel en slechte spijsvertering en dergelijke ongunstige uitwendige verhoudingen veranderde crusta lactea bescliouwd worden moet. De voorzegging is bij de crusta lactea niet ongunstig , want op zichzelve brengt zij nooit gevaar aan, wanneer zij niet op eene onverstandige wijze door lood- of andere middelen spoedig onderdrukt wordt; want eene zoodanige behandeling kan kwaadaardige zweren, hevige krampen , oogontstekingen en hydrocephalus ten gevolge hebben. Heyïelder deelt een geval mede, waarin de proef om de melkkorst te onderdrukken, door krampen en den dood gevolgd werd, en men bij de lijkopening eene aanmerkelijke inecnschuiving van het ileum aantrof. Ook heeft men bij de voorzegging van de melkkorst den langen duur van dezelve niet over het hoofd te zien. — Op het einde der ziekte neemt de pis van de aan melkkorst lijdende kinderen eene troebele weiaelitige geaardheid en eenen scherpen met kattepis overeenkomstigen reuk aan, welke veranderingen door eenige geneesheeren als critiscli, door andere daarentegen als het gevolg van het opdroogen van den uitslag beschouwd worden. Ook is het mogelijk , dat deze geaardheid van de pis het. gevolg is van het gebruik van de herba jaceae , welke naar het bevinden van meerdere geneeskundigen eene dergelijke verandering in de pis zoude te weeg brengen. In den zomer geneest de uitslag gemakkelijker, dan in den winter, wanneer de kinderen meer in de kamers blijven. — Zeer ongunstig is bet , wanneer de ziekte het oog aandoet; Heyïelder zag b. v. het oog daardoor vernietigd worden. — Op de spoedige onderdrukking van de melkkorst volgen stuiptrekkingen, tering, aamborstig- (1) Hdb. der Diagnostik. Bd. I. (2) Versucli fiir die prakt. Heilkunde aus den klinischen Anstaltcn von Tiibingen. I. Bd. 2. Hft. Jieiil, waterzucht, ja zelfs de dood. Tortcal deelt onderscheidene gevallen mede, welke het gevaar van eeno snelle onderdrukking van den uitslag door sublimaatwater en loodpraeparaten bewijzen. Ter genezing dezer huidziekte heeft men verschillende geneesmiddelen voorgesteld , naar mate men zich een verschillend denkbeeld omtrent het wezen der ziekte gevormd had. Gölis (1) behandelde de crusta lactea antiscrophuleus, en schrijft aan de herba tussilaginis groote kracht tegen de ziekte toe. Lodejianh (2) gaf aan de min en het kind kalkwater, en verzekert daardoor de kwaal spoedig en zeker verwijderd te hebben enz. In de meeste gevallen, vooral, wanneer er geene complicalien aanwezig zijn, heeft men daarentegen volstrekt geene inwendige behandeling noodigmaar men bereikt gewoonlijk zijn doel door eene passende dieet der moeder of min, of ook wel van het kind , wanneer dit reeds gespeend was, alsmede door eene goede oppassing. Men regele derhalve de kost der moeder of min, verdunne namelijk hare spijzen, en zorge dat zij niet zonder ligchainelijke beweging blijven. Te oude minnen en diegene , welke reeds langeren lijd te voren gezoogd hebben, bedanke men , daar hare melk niet voor het teeder kind past, verwissele dezelve met jeugdige, sterke personen , en houde eindelijkalle uitwendige prikkels van de huid van het kind , vooral in het gezigt, verwijderd , weshalve voornamelijk voor strenge zindelijkheid moet gezorgd worden. Vervolgens heeft men acht te geven dat. de spijsvertering van het kind behoorlijk plaats hehbe en het kind noch aan zuur of ophooping van stoffen in de eerste wegen , noch aan obstructien enz. lijde , in welk geval men de in de vroegere afdeclingen tegen deze beletselen in de spijsvertering opgegevenc behandeling in toepassing dient te brengen. Voor de moeder of min, wanneer deze aan verstopping lijden, raadt Hetfelder het electuarium lenitivum van tijd tot tijd gegeven, om het lijf open te houden aan, daarbij magere kost en ligchainelijken arbeid. Bijzonderen naam heeft zich gedurende eene lange reeks van jaren de herba jaceae verworven, en altijd stemde men over het voortreffelijke van dit middel overeen, ofschoon de dagelijksehe ondervinding leerde, dat het volslrekt niets verrigt; in den tcgeriwoordigen tijd eerst, nu Capijroh , Wallicii (3) Wedekinü (4) en anderen de werkdadigheid van dit middel openlijk ontkend hebben, begint men liet 1 angzamerhand te vergeten. Slechts Heyfelder en Tortual (5) nemen hetzelve nog in hunne bescherming niet echter liet gedroogde, maar het op akkers, verzamelde versche kruid. Verson Iraclit de werking van dit middel door het bijvoegen van de stipit. dulcam. te verhoogen, en voorzeker is dit werkzamer. Schkeider (6) wendt het ol. herb. jaceae coct. aan. Büchiioltz (1) Ilufeland's Journal der pract. Heilkunde. 182!}. April. (2) Ibid. 1820. November. (5) Altenburger allg. med. Annalen. 1802. Correspondenzbl. Mai. (4) Ilufeland's Journ. der prakt. Heilk. 1822. Aug. (ö) Praktische Beitrage zur Therapie der Kindcrkrankheiten. II. Bd, Munster. 1837. 8. S. 49. (6) Medicin. Conversalionsbl. herausgegeben von Dr. Hohcubaum u. Dr. Jahn. 1850. Nr. 46, daarentegen een uiig. herb. jaceae. Zeer vele geneeskundigen hebben de antimoniaal middelen tegen de crusta lactea gebezigd en roemen derzelver weldadige werking; Jemika (1) deelt 12 waarnemingen mede, welke voor de aanwending van den braakwijnsteen pleiten, en wij hebben ons meermalen in deze en andere slepende huidziekten van den lluxhamschen braak wij n , cenige malen daags 2—3 droppels, met klaarblijkelijk goed gevolg bediend. Lijdt tevens de spijsvertering , dan kan men de tinctur. rhei aquos. met de vin. emeticum verbinden. Ook is er eene bijzondere uitwendige behandeling voorgesteld geworden , en wel eene dubbele ; in de eerste plaats namelijk , om de korsten los te weeken, waartoe men zich slechts eenvoudig van vet, room, van melk of van omslagen, b. v. van een infus. malvae. bedient; ten andere, om de woekering van den uitslag tegentegaan en den duur van denzelven te verkorten; met dit doel heeft men weder eene groolo menigte middelen aangeprezen. IIenke gelooft dit doel het best door de aanwending van eene zalf uit versche boter, zinkbloemen en opium te bereiken; in de hardnekkigste gevallen schreef hij echter wasschingen uit herh. cicutae, rad. la patin , caryophyllatae en calam. aromatici voor, liet de witte kwikzilverzalf inwrijven, en den uitslag met een afkooksel van llAiraEMAira's zwavellever bestrijken, welk laatste middel ook Wendt roemt (ij), calcariae sulphuratae dr. ij. solv. in decoct. rad. alth. unc. iv). — F. Köhler (2) liet het uit de bladeren van de sedum tclephium dagelijks versch uitgeperst en door linnen gewrongen sap op de korsten strijken, en daar ter plaatseopdroogen; hij zegt daarvan gunstiger gevolgen dan van alle andere geneesmiddelen gezien te hebben. Fisciier (3) verzekert met goed gevolg hel unguent. contra scabien Werldofii ingewreven te hebben. Willam (4) schreef eene zalf uit gelijke deelen ung. cereae en ung. hydrarg. nitrat, voor, en de recensent van Willan's werk (5) liet zinkbloemen in gedestilleerd water oplossen en met linnen doeken om den uitslag slaan. Andere geneesheeren roemen , na het losweeken der korsten, omslagen van kalkwater en melk , het nat maken der vocht afzonderende ^cdeeltenr met aq. phagadenica of met zwak sublimaat water. Reieb (6) beproefde met goed gevolg het inwendig gebruik van het, kreosootwater. Met al deze middelen , welke aangewend geworden zijn, om den uitslag te onderdrukken zij men intusschen zeer voorzigtig , daar men door dezelve veel nadeel kan aanbrengen, en men dezelve alle kan ontberen. Slechts die middelen kunnen zonder schade worden aangewend, die het losmaken der korsten bevorderen. Nadert de melkkorst het oog, dan laat zich voorzeker het betten van de oogstreck met kalkwater verdedigen, oin dit teeder deel voor nadeel te vrijwaren. Is het oog zelf aangetast, dan wendt IIeyfelder inwendig calomel aan. Treedt de kwaal als crusta serpiginosa te voorschijn , dan onderzoeke men naauwkeurig, of eene (1) Annali universali (li Medicina, compilali dal D. Annib. Omndei, Milano. 1839. Lugl. (2) Casper's Wochenselirift. 1841. Nr. 42, (5) Uufcland's Journal der prakt. Heilkunde. 1820. Novbr. (4) Practical trcatise en porrigo. Loudon. 1814. ('J) Salzburger medicinisch chirurg. Zeitung. 1817. Nr. Sii. (0) Uufcland's Journal. 1831, Jan. Bd. 71. St, 1. sypliilitische ot andere oorzaak aan dezelve ten gronde ligt , omdat daarnaar de algemeene behandeling moet worden ingerigt. — In zulke gevallen roemt Rau de mercuriaal-, antimoniaal- en zwavelmiddeleii, inzonderheid caloinel met magnesia, of het pulv. Plummeri j Jemina echter de tartr. potass. met ecctr. taraxaci. Volgt op de aanwending dezer middelen geen opdroogen van den uitslag, dan moet, volgens SciniFFER , de braakwijnsteen op het behaarde gedeelte van het hoofd ingewreven of de cortex mezerei op den opperarm aangewend worden. Eindelijk is nog optemerken, dat men niet zelden de melkkorst ziet verdwijnen, wanneer eene andere acute ziekte zich bij dezelve voegt, die eene krachtige terugwerking in het ligchaam opwekt. Brugm'er (1) nam zulks bij de mazelen waar, die eene tinea capitis (?) tot genezing bragten; en niet zelden genas de melkkorst na inenting der koepokken. Heyfelder raadt derhalve, even als Mi iei.ami (2),aan, tot dit laatslemiddel zijne toevlugt te nemen. In hoeverre dit voorstel dient nagevolgd te worden, zal later blijken, wanneer over de vaccine zal gesproken worden. ƒ) De gierstuitslag, eene zeer gewone huidziekte bij zeer kleine kinderen , welke te warm gehouden worden en daardoor te rijkelijk zwceten , komt voornamelijk dikwijls en algemeen in de heetste zomermaanden voor. Zelden vinden wij , wanneer de gierstuitslag zonder complicatien ontstaat, daarbij koorts aanwezig , daarentegen echter als een zeer gewoon verschijnsel groote onrust der kinderen, omdat de gierstuitslag met een knagend en stekend gevoel gepaard gaat. Wezenlijke pijn gevoelen de door dezen huiduitslag aangetaste kinderen slechts dan, wanneer men ze niet onmiddellijk, nadat zij zich bevuild hebben , droog legt, maar de scherpe pis op de geprikkelde huid laat inwerken, waardoor pijnlijke ontvellingen , ja zelfs zweren ontstaan kunnen. De duur van den gierstuitslag verschilt. Was de uitslag slechts gering en na voorbijgaande oorzaken ontslaan, dan houdt dezelve gewoonlijk slechts weinige dagen aan, waarna dezelve weder verdwijnt, zonder dat bij het kind zelfs de minste onrust te bespeuren geweest is ; ontstond dezelve daarentegen ten gevolge van het heete jaargetijde , van bet te warm houden , van te warme baden enz. en werken deze oorzakelijke schadelijkheden op de teedere huid van het kind aanhoudend in , dan wordt de geheele ligchaamsoppervlakte als het ware met den gierstuitslag bezaaid, en dit duurt dikwijls meerdere weken lang, wanneer niet de omstandigheden , waarin de kinderen verkeeren , veranderd worden. Wat de verwijdering van den uitslag betreft, hebben wij voornamelijk op eene betere diaetetiselie oppassing acht te geven, de kinderen niet te warm toe te dekken, dagelijks herhaalde malen zuiver en helder linnengoed aan te doen, dezelve altijd droog te houden en ze dagelijks in zuiver laauwwarm rivierwater te baden, waarna het ligchaam voorzigtig en behoedzaam afgedroogd wordt. Na verwijdering van de aanleiding gevende oorzaken gelukt het gewoonlijk spoedig, den uitslag te doen verminderen en genezing, welke onder afstooting van de op- (1) Revue médicale franchise et étrangère et Journ. de clinique de 1'Hotel-Dieu. Paris. 1829. Octbr. (2) Vergel. lVovinzial-Sanitalsberieht des Königl. nied. Collegium zu Konigsberg fiir das erste Semester 1838, Königsberg 1839. 8. purhuid tot stand komt, te bewerken. Met de beginnende Ontvelling voege men aromatieke kruiden bij de baden, zooals veldkomijn, majoraan, venkel, een weinig kruizemunt enz., om aan de verzwakte met den gierstuitslag en overvloedig zweet bedekt geweest zijnde huid weder nieuwen tonus te geven. Dat deze aftreksels in den beginne slecht» zeer zwak en zeer verdund aangewend mogen worden, begrijpt men bij de groote teederheid van de kinderlijke huid ligtelijk ; wordt gedurende dezen toestand der huid bovendien nog op eene regelmatige spijsvertering en ontlasting van drekstoffen gelet, dan heeft men eene verdere behandeling niet noodig. g) Den 8trophul us nemen wij insgelijks niet zelden in de eerste maanden van het kinderlijk leven waar, en wel meestal na eene onbehoorlijke verpleging der huid , daar dit exantheein even zoowel bij volkomen gezonde en sterke, als ook bij zwakke en ziekelijke kinderen voorkomt. De strophulus bestaat uit kleine , spits boven de huid verhevene , en 'hoogroode blaartjes, die geheel en al op zich zelve staan , en niet in«envloeijen, zij 'komen liet menigvuldigst in het gezigt voor, doch bovendien ook nog het liefst in den nek en aan den voorarm, wekken noch koorts , noch eenig ander ongemak op, staan gedurende eenen volstrekt onbcpaalden tijd in bloei, en verdwijnen dikwijls weder spoedig, geheel onverwachts. Deze huidziekte schijnt door storingen in de spijsvertering en door liet gebruik van ondoelmatig voedsel begunstigd te worden, daar dezelve gewoonlijk bij kinderen voorkomt, die aan indigestie en gebreken inde spijsvertering van allerlei aard lijden. De geneesheer heelt, om genezing te bewerken , derhalve niets te doen, dan de onderbuiksverrigtingen in orde te brengen en voor eene passende behandeling der huid te zorgen. Dat het plotseling verdwijnen van dezen uitslag door verkoeling, verschillende ziekteverschijnselen, zoo als braken, kolijk, doorloop, en stuiptrekkingen zoude veroorzaken, zoo als Fleisch, Feiler, Henke en anderen aannemen , betwijfelen wij, daar bij strophulus de blaartjes geheel op zich zelve staan , en deze ziekteverschijnselen ook gezamenlijk na het vatten van koude voorkomen, zonder dat deze efflorescentie der huid, zoo als de Franschen deze kwaal noemen (efflorescence bènigne) aanwezig geweest is. h). Het nat zijn der huid, inzonderheid achter de ooren, is door sommige geneesheeren voor eene en dezelfde kwaal als de intertrigo gehouden; maar al mag ook dit gevoelen uit een therapeutisch oogpunt geen nadeel aanbrengen , moeten wij hetzelve toch tegenspreken. Het duidelijkst kan men achter de ooren waarnemen, hoe in den beginne zich slechts een met het zweet overeenkomend vocht op de huid vertoont, welk vocht langzamerhand in hoeveelheid en dikte toeneemt zoodat het naar deszelfs lijvigheid als lymphe moet worden beschouwd, welke eerst door verweeking of oplossing der opperhuid de ontvelling veroorzaakt of ten gevolge heeft. Feiler en Caïuron zien genoemd vocht voor etter aan, hetgeen volgens ons inzien ten onregte geschiedt, daar het met den etter volstrekt geene overeenkomst vertoont, zelfs niet eens ten opzigte van de kleur. Op de huid verdroogt dit vocht, vormt zanderige korstjes , onder welke op den duur een dergelijk vocht wordt afgescheiden , dat het hoofdhaar doet /.amenkleven en zich zoo op de wijze der tinea uitbreidt. f)e meeste gcneesheeren stemmen daarin met elkander overeen, dat de spoedige onderdrukking van deze afscheiding voor het kind ligt gevaarlijk worden kan , en ook wij zijn ten dien opzigtc van hetzelfde gevoelen, ofschoon wij niet gelooven, dat het verdrijven, volgens Armstrong , hevige kolijken , of, naar Rosen , oogontstekingen en andere oogziekten ten gevolge hebben zal. Wij namen namelijk waar, dat dit nat zijn achter de ooren , even als 'alle dergelijke kwalen aan het hoofd, inzonderheid gedurende het tijdperk van het tanden krijgen voorkomt, en waarschijnlijk uit dien hoofde, omdat met dit proces en tevens met de met helzelve in verband staande ontwikkeling der hersenen een sterker aandrang der sappen naar het hoofd gepaard gaat, welken de natuur op verschillende wijzen, door doorloop, hoest met vermeerderde slijmafscheiding, crusta lactea , tinea capitis en even zoo hoogstwaarschijnlijk door deze uitzwceting van lymphe achter de ooren tracht te verminderen. Güus (1) geneest wel is waar, zoo als Brosids opgeeft, dit. lijden, zonder vrees voor metastasen, door het opleggen van compressen, welke in een mengsel van | pond kalkwater en 15 grein acet. lithargyr. gedoopt waren , doch daarbij valt op te merken, dat Götls te gelijker lijd eenen uitslag op het hoofd zoekt te voorschijn te brengen, li. v. door inwrijving van het ung. mezeret, waardoor in de plaats van het eerstgenoemd lijden een ander gegeven, maar daardoor, naar ons inzien, niets gewonnen wordt. Wij prijzen, als de beste geneeskundige behandeling, gestrenge zindelijkheid en herhaald afwasschen van de vochtige plaatsen aan, opdat het vocht geene te scherpe geaardheid trijge, en ten laatste tot het ontstaan van zweren aanleiding geve. Vormen zich desniettemin roofjes op de huid , onder welke altijd weder nieuw vocht te voorschijn dringt, hetgeen de uitbreiding van de kwaal bevordert, dan verwijdert men deze daardoor, dat men dezelve met eene zachte olie bestrijkt, waarna zij bij het afwasschen met zemelenwater geheel en al van de huid losraken. Somwijlen geschiedt het, dat zich de kwaal benedenwaarts langs ■den hals , of boven het oor naar het oog heen verspreidt, achter het oor zelf echter, waar dezelve het eerst te voorschijn kwam, opdroogt. (Reeds hierdoor alleen onderscheidt zich dezelve reeds in het oog loopend van de ontvelling). In zulke gevallen legt men blaartrekkende pleisters achter de ooren , of wrijft daar ter plaatse tinctur. cantharid. of een droppel ol. croton. in , om de afscheiding weder naar die plaats te lokken, terwijl men door loodmiddelen in het gezigt en aan den hals de kwaal voorzigtig kan onderdrukken. 31) De krampachtige ziektevormen bij kinderen (spasmi neonatorum). Zoo als reeds de grootte der hersenen en de spoedige ontwikkeling van het kind tot eene inzonderheid groote werkdadigheid van het zenuwstelsel bij het kind doen besluiten, zoo kan men uit de fijnheid der zenuwdraden zelve en uit de teederheid der kinderlijke bewerktuiging afleiden, dat de kinderen in het eerste tijdperk van hun zelfstandig leven zeer (1) Hufeland's Journal. 182t>. April. prikkelbaar cn gevoelig 7.rjn moeten , en hierin ligt de oorzaak , waafoM kinderen zoo menigvuldig aan krampachtige ziektcvormen onderhevig zijn , en waarom zich ligt bij koortsige ziekten zenuwverschijnselen voegen , en gedurende ontwikkelingstijdperken krampachtige toevallen verschijnen. Zoo ligt echter de kinderlijke bewerktuiging opgewekt wordt, zoo spoedig pleegt dezelve ook weder tot bedaren te komen, omdat de zenuwwerking van het kind tevens eenen lioogen graad van veranderlijkheid vertoont. Hoe onbeduidend deze wenken ook schijnen mogen, het is echter van hoog gewigt, waarop nog lang niet genoeg achtgeslagen wordt, uit een therapeutisch oogpunt op dezelve opmerkzaam te zijn. Daaruit spruit namelijk voor den practicus de leer voort, die middelen , welke het zenuwstelsel opwekken, of eene zoodanige opwekking begunstigen , slechts in o-eval van den lioogsten nood en slechts bij zeer gezonkene sensibiliteit aantewenden. Ook in ziekten, in welke de werkdadiglieid van het vaatstelsel zeer verhoogd is, is het nimmer raadzaam, verhittende nervina en antispasmodica aantewenden , al schijnen zij door gevaarlijke complicatiën nog zoo zeer aangewezen, omdat zij hier, zoo wel direct als per consensum nadeel kunnen aanbrengen. Waar echter opwekkende of ook in tegendeel verdoovende middelen, tot welke het gezegde niet minder betrekking heeft, volstrekt noodzakelijk zijn, geve men dezelve met de grootste voorzigtigheid, bezoeke de kinderen dikwijls, om de werking dezer middelen juist te kunnen beoordeelen, en schrijve dezelve in de kleinst mogelijke , maar dikwijls herhaalde giften voor, daar de werking, uit hoofde van de groote veranderlijkheid van het zenuwstelsel, zeer spoedig plaats heeft, maar ook zeer voorbijgaande is. Eindelijk dient de geneesheer ook na de aanwending van bovengenoemde middelen, even als gedurende het gebruik van dezelve, uiterst voorzigtig te zijn, omdat de secundaire werking van het verhoogen der zenuwwerkdadigheid eene vermindering van dezelve pleegt te zijn. In ieder geval verdienen in alle krampachtige ziektevormen de in- en uitwendige afleidingsmiddelen de dringendste aanbeveling; want de ondervinding heeft ons in ontelbare gevallen getoond , dat zij steeds zonder eenig gevaar, dikwijls echter met groot nut aangewend worden in die gevallen , waarin de nervina zoo wel als de antispasmodica niet slechts niets uitrigten, maar klaarblijkelijk nadeelig werken. De meest gewone krampachtige toevallen in den vroegsten kinderlijken leeftijd zijn: de kinnebakskramp, de inwendige stuipen of binnenstuipen, de stuiptrekkingen en de starkramp. a). De Kinnebakskramp der pasgeborenen (Trismus neonatorum), een bij ons slechts sporadisch voorkomende ziektevorm, doet dc kinderen slechts in de eerste weken na de geboorte aan, cn aan dezelve gaat gewoonlijk onrust, aanhoudend schreeuwen, stiere blik of verdraaijen der oogen en schrikken in den slaap vooraf. Rob. Fikckii (1) maakt nog op een eigendommelijk, periodiek of als het ware stootsgewijs gillend geschreeuw, dat hij als palhognomonisch. beschouwt, als voorlooper van den trismus, opmerkzaam. Daarbij nam hij storingen in de assimilatie, braken, zure oprispingen en (1) Ueber den sporadischen Starrkrampf der Neugebornen. Inaugural Dissertation. Tübingen. 1835. 8. ttienigvuldigen aigang van kwalijk riekende winden en grasgroene stoflen waar (clxxv). Deze voorboden houden 1—.3 dagen aan, waarna de ziekte zelve ontslaat, hetgeen in 25 door Elsüsser waargenomen geval' len lmaal den tweeden, 2 maal den vierden, Sinaal den vijfden, Smaal den zesden, 7maal den zevenden en 2maal den negenden dag na de geboorte geschiedde. Riecke, welke binnen 42 jaren 200 gevallen van trismus waarnam, zag denzelven nooit voor den' vijfden , zelden na den negenden en nooit, na den elfden dag na de geboorte ontstaan. Somwijlen verschijnt de kramp zonder voorboden plotseling, en geeft zich dadelijk daardoor te kennen, dat het kind noch drinkt, noch slikt, de onderkaak onbewegelijk eenige lijnen van de bovenkaak afstaat en de oogen stier en glinsterend voorkomen. Zoo duurt de trismus in den beginne dikwijls slechts weinige minuten , waarna dezelve weder verdwijnt, na eemgen tijd terugkeert, en gewoonlijk zoo lang aanhoudt, tot dat onder algemeene krampen en moeijelijke ademhaling de dood door apoplexie volgt. Gedurende de ziekte drukt het gezigt een eigendommelijk diep lijden uit; de huid aan het voorhoofd vormt groote tot de slapen toe doorloopende dwarse plooijen; de krampachtig gesloten en gezwollen oogleden zijn cirkelvormig gefronsd , de neus is spits , de vorm van het gezigt blijft onbewegelijk en strak, en in de kleur is dc toestand van bloedopvulling duidelijk te erkennen. Eerst tegen het einde der ziekte zinken de oogen in hunne holten, gezigt en ledematen worden koud, de polsslag wordt onduidelijk , de ademhaling snel en kort. De ziekte verschijnt meestal het eerst tegen den avond. Elsüssf.r zap dezelve tweemalen des morgens, driemalen des voormiddags en even dikwijls des namiddags , lOmalen des avonds en 7malen in den nacht ontstaan. In het beloop der ziekte onderscheidt men twee verschillende toestanden. Het kind ligt of rustig, schijnbaar sluimerend, met gesloten oogen, maar toch krampachtig gebogen vingers en (oonen; of het heeft tevens algemeene krampen, eene convulsive ademhaling, een opgezet gezigt, dat meestal sterk gerimpeld is, ver openstaande neusgaten, eene verlengde, strak gespannen bovenlip en eenen den mond omgevenden blaauwen kring. Deze beide toestanden wisselen gewoonlijk met elkander af. Heeft op die wijze de ziekte korteren of langeren tijd aangehouden (Finckü voert twee gevallen aan, in het eene van welke de ziekte Q en in het andere zelfs 31 dagen duurde, terwijl 11 in 1|, 4 in 2 , 5 in 2|—3 , 2 in 5 en 1 in 7 dagen met den dood eindigden), dan volgt algemeene collapsus, die den dood voorafgaat. Was de navel nog niet geheel genezen, dan krijgt dezelve dikwijls met het uitbreken der ziekte een wankleurig aanzien. In Zuid-Duitschland schijnt de sporadische trismus der pasgeborenen (clxxv) Bij de gemelde niet bestendige voorboden van trismus zijn nopde volgende der opsomming waardig : liet kind vat gretig en dikwijls de borst , maar laat dezelve spoedig weder los en weent; de onderkaaks-en aangezigtsspieren hebben eene trillende beweging ; de wangen zijn afwisselend rood en bleek; er heeft dikwijls gapen plaats; de urine is bleek en wordt rijkelijk afgescheiden ; soms ook is de sclerotica en het gelaat geel van tint en kleurt tevens dc urine de luijers geel , hij welke laatste verschijnselen alzoo aan waren icterus gedacht wordt, Vert. liet mcnigvuldigst voortekomen. Schneider nam dezelve binnen 14 dagen 6' malen waar, en merkt daarbij aan, dat eene zeer gezochte vroedvrouw aldaar binnen 9 jaren 60 gevallen daarvan heei't waargenomen. De waarnemingen van Riecke en Elsïsser zijn reeds vermeld geworden. Daarentegen beweert Dörr , dat in Pefersburg bij 1500 vondelingen jaarlijks slechts ongeveer 20 gevallen daarvan voorkwamen. Gölis nam onder 88,164 in zijne ziekeninrigting behandelde kinderen slechts 11 gevallen van trismus waar , en Billaro zag in het vondelingshuis te Parijs slechts 2 gevallen van deze ziekte (clxx.vi). Cedersciijöld (1) nam in het jaar 1834 gedurende zeer afwisselend en stormachtig weder eenen epidemischen trismus in het verloskundig gesticht te Stokholm waar; buiten het gesticht kwam de kwaal echter niet voor, ten bewijze, dat aan de weersgesteldheid de oorzaak niet kon worden toegeschreven. De lijkopeningen hebben tot nog toe over deze ziekte weinig licht verspreid. De uitkomst van 20 door Elsüsser gedane lijkopeningen, welke Finckh onlangs opgeeft, is, dat men in 16 gevallen eene uitstorting van gedeeltelijk vloeibaar , gedeeltelijk gestold , zeer donker gekleurd bloed, en wel telkens in de met celweefsel gevulde tussehenruimtc tusschen het ligamenteuse bekleedsel van het ruggemcrgskanaal en de dura mater van het ruggemerg, heeft aangetroffen ; 11 malen vond men tevens eene meer of minder aanmerkelijke bloedophooping in de vaten der hersenen en der hersenvliezen. Aan eene infiltratie van het ruggemerg , naar de wetten der zwaartekracht in het lijk te weeg gebragt, kan daarbij niet gedacht worden, daar ElsSsser voorzigtig genoeg was , de lijken lot het oogenblik van het verrigten der lijkopening op den buik te laten liggen. In de longen, het hartezakje en het hart, was niets ziekelijks optesporen, ook de navelslagaderen, die Riecke altijd ontstoken zegt te hebben aangetroffen , vertoonden geen spoor van ontsteking ; evenmin waren ook de zenuwen en zenuwvlechten ziekelijk veranderd. C. E. Levij (2) kwam onlangs weder op de ontsteking dernavelslagaderen terug, die hij verzekert bij verschillende lijkopeningen kolfachtig verwijd , gedeeltelijk ontstoken , gedeeltelijk met eenen bruin gelen etter of eene bruine ichoreuse vloeistof opgevuld gezien te hebben. In 5 gevallen waren de slagaderwanden verweekt, in 3 gevallen met zweren bezet, ja zelfs waren in een geval de verweckte vaten gebarsten, en er (clxxvi) Wij lezen eigenlijk alleen bij Billard, dat hij slechts twee gevallen van tetanus neonatorum waarnam, met Irismus gepaard gaande. Hieruit derhalve is de niet goed te begrijpen zeldzaamheid van den mondklem bij pasgeborenen , gedurende zijn verblijf in het Hopital des enfans trouvés te Parijs, niet optemaken ; want ofschoon meermalen trismus neonatorum meer of min ontwikkelden tetanus— gewoonlijk opislollionos — vergezelt of liever voorafgaat, zoo komt evenwel de mondklem tevens alleen en menigvuldiger voor. Waarschijnlijk dan ook om deze reden beschrijft Meissntr beide afzonderlijk en niet onder één hoofd, gelijk zulks bij andere schrijvers plaats vindt, en niet ten onregte , wanneer oorzaken , beloop, geaardheid en behandeling in het oog gehouden worden. V crt. (1) Svenska lakare-Sallskapets. Nya Handlingar. Bd. II. — Neue Zeitschrift fiir Geburtskunde. Bd. X. Heft 5. S. 34!S. (2) Neue Zeitschr. fiir Geburtskunde. Bd. VII. Hft. 3. S. 3515. 29 had eene uitstorting in do buikholte plaats gehad. Eens was behalve deze vaten ook het buikvlies verweekt, én bij twee lijken ontlastte zich voor de lijkopening eene bruine ichor door den navel. Ook Scholier (1) meent de navelslagaderen gewoonlijk ontstoken te hebben aangetroffen. Met de waarnemingen van ÉlsSsser komen die van Hinterbeager (2) en BiIxard overeen, welktf insgelijks bloedovervulling en bloeduitstorting in het ruggemergskanaal hebben aangetroffen. El. v. Siebold (3) vond bij de obductie van een vroegtijdig geboren en aan tetanus en trismus gestorven kind, de hersenvliezen, voornamelijk echter de vliezen van het ruggèmerg, sterk ontstoken, hel ruggeinerg zelf buitengewoon hard, en de ruggemergsholte met zwart gestold bloed opgevuld; en evenzoo zegt James ïnokisos, bij de lijkopening van een groot aantal aan trismus neonatorum gestorven negerkinderen op Jamaica, de medulla spinalis met hare vliezen, van het hoofd af tot de ruggewervels toe, doorloopend meer ot minder onlstoken te hebben aangetroffen. Levy beschouwt daarentegen de bloedlijkheid van de hersen- en rnggcmergsvliezen meer als gevolg van trismus. Het wezen van den trismus, zoo als van alle andere krampachtige ziek (cvormen, bestaat in het Verbroken zijn van het aan het zenuwen spierstelsel noodzakelijk cvenwigt, of met andere woorden , in eene storing van den normalen toestand beider stelsels, welke bij de groote prikkelbaarheid der kinderlijke bewerktuiging ligt en op verschillende wijzen bewerkt wordt, en wel niet alleen door schadelijkheden , die onmiddellijk op de sensibele sfeer werken , maar ook door storingen in andere stelsels, welke cönsensueel het sensibele opwekken, inzonderheid door de ontstekingachtige aandoeningen van het ruggemerg cn deszelfs vliezen. Hoe zwakker de ouders en hoe teederder de ligchaamsgesteldheid van het kind is, des te grooter is de aanleg tot krampen, inzonderheid wanneer de pasgeborenen door zeer zwakke en aan krampen onderhevige moeders gezoogd worden. Het geslacht der kinderen brengt tiaar Rob. Finckii geen verschil tè Weeg. De oorzaken , welke tot trismus aanleiding geven , zijn nog niet bekend ; liet menigvuldigst schijnt intusschen het vatten van koude en de daardoor onderdrukte huiduitwaseming der kinderen aan deze ziekte schuld te zijn , zoo als reeds daaruit blijkt, dat deze kwaal in de heete gewesten, waar bij de koele nachten zoo ligt verkoudheid mogelijk is, endemisch pleegt voor te komen. In onze streken schijnt de trismus menigvuldiger in de winter- en lentemaanden voor te komen. Ook Hei« stemt hiermede in gevoelen overeen , en verhaalt een geval dat zulks bevestigt; eene moeder namelijk verloor twee van hare kinderen spoedig na de geboorte aan kinnebakskramp, omdat de wieg op eene togtige plaats gestaan had; het derde kind, bij welks geboorte van plaats veranderd werd, bleef in het leven. — Andere genecsheeren (4) zoeken (1) Neue Zcitse.hr. fiir Geburtskunde. Bd. V. Heft 3. S. 477. (2) Salzbtirger med. chir. Zeitung. 1832. Nr. 3ï5. S. 1Ö4. (3) v. SkboUl's Journal. Bd. Vil. St. 3. S. 827. (4) Schntider, Abhdl, ü'bér den Kinnbaekenkramf neugeborner Kinder, ïïerborn. 1805. Je oorzaak (lezer kwaal in hevige gemoedsaandoeningen, inzonderheid kwaadaardigheid en hevigen (oorn der moeder gedurende de zwangerschap of bij liet zogen in de eerste dagen na de geboorte- — Ten derde schijnt de trisinus ook na werktuigelijke oorzaken en beleedigingen te verschijnen; zoo zagen wij b. v. in twee gevallen , na zeer langdurige aangezigtsgeboorten, bij zeer hevige zwelling van het gezigt en sterke buiging van de halswervels , kinnebaksverstijving ontstaan. Hcfeland (1) deelt een geval mede, waarin de kwaal daardoor veroorzaakt werd , dat eene oppasster aan een kind van drie dagen gaatjes in het oor hoorde, en weder anderen schrijven aan liet te stevig inwikkelen en binden der kinderen de schuld toe. — Ten vierde neemt men als oorzaak het onhandige onderbinden van de navelstreng te digt bij de buikbekleedselen, alsmede de ruwe behandeling van deze in het algemeen , aan (2) — of men beschouwt de ziekte als het verschijnsel van inwendige ontstekingen , als het gevolg van eene ziekelijke opwekking van het vaatstelsel, of leidt dezelve van eene slechte levenswijze der moeder spoedig na de verlossing, alsmede, ofschoon ten onregtc, van verwaarloosde afdrijving van het kindspek af. J. Fürlonge (3) schrijft aan den damp van het kolenvuur in de kamers de oorzaak toe. C. H. F. Sciiumann (4) onder anderen ook aan de drukking van het hoofd gedurende de geboorte (5). R. Finckh hecht met ElsSsser groot gewigt aan het natuurlijk verwondings- cn etteringsproces van den navel, waarbij hij de omstandigheid , dat dit proces op eene peesachtige vlakte plaats heeft, en dat de trisnius eerst ten tijde van de likteekenvorming te voorschijn treedt, dn overweging geeft (clxxvii). (1) Journ. der pract. Heilkunde. Bd. XXIII. St. 5. S. 210. (2) Collis "(The Dublin Hospital Rcporls and Commiinicatious in Medi•cine and Surgery. Vol. I. Dublin. 1818. II) roeent de naaste oorzaak telkens in de ontsteking van den navel gevonden te hebben , welk gevoelen intussclien S. B. Labuil (The Edinburgh medical and surgical Journal. 1819. April. p. 216.— Vergelijk Hjuf eland's Journ. 1819. Aug.) na menigvuldig gedane lijkopeningen tegensprak. (3) The Edinburgh mcd. and surg. Journ. No. CII. New Ser. XXV. 1830. Jan. (4) Car. fleur. Traucj. Schumann, de trismo. Lips. 1830. 4. (S) In een door Finchh medegedeeld geval ontstond de trisrnus reeds •weinige uren na eene langzaam , maar regelmatig verloopende verlossing. (clxxvii) In onze voorlaatste aanteekening hebben wij gewag gemaakt van verschijnselen van ware geelzucht , die men soms als voorloopers van trismns opgemerkt heeft; insgelijks derhalve dient de toestand van deleverin aanmerking genomen te worden , te meer , daar Schneemann , als bestendinverschijnsel van mondklem der pasgeborenen, spanning cn hardheid van den onderbuik , die pijnlijk bij drukking en vooral in bet regter hypoehondrium heet pleegt te zijn , aanvoert; wijders leercn zijne autopsien , dat in 19 gevallen van trismns de lever donkerzwart en hard was , in 8 ellerpunten, in 2 wezenlijke abscessen in dit orgaan zich vertoonden ; terwijl eindelijk opmerking verdient, dat behalve zweet ook galachtige ontlastingen soms eene crisis der ziekte te weeg brengen. — Wat hieruit te besluiten zijn moge, zeker blijkt uit dc gedane opsomming der verschillende oorzaken van trisnius , dat de opwekking der rellexiebe weging, waardoor deze kramptoestand het naast voortgebragt wordt , niet uit eene enkele bron behoort verklaard te worden, Vcrt. De voorzegging is zeer ongunstig, want men heeft tot hedeti nog geen middel ontdekt, hetwelk in staat is, de kinnebaksverstijving te genezen. Gülis (1) bekent zelf, dat het hem nooit gelukt is, den trismus bijeen pasgeboren kind te herstellen , waarmede ook Pu. Döpp , Heim , d' Outrepont, Neümahn (2), Ceuerschjöld , ElsSsser en anderen overeenstemuien. De geneeskundige behandeling bestaat bijna enkel in de aanwending van uitwendige middelen, daar inwendige door den mond niet ligt kunnen worden ingebragt. In het begin der ziekte, wanneer nog dikwijls voor korten tijd een nalaten der krampverschijnselen wordt waargenomen, is het kind wel nog in staat te slikken, doch wanneer de trismus aanhoudend geworden is, wordt het slikken onmogelijk, omdat, zoo als Döpp gelooft, de kramp ook den oesophagus heeft aangedaan ; Scuneider (3) verzekert twee aan trismus lijdende kinderen daardoor te hebben gered, dat hij hun 48 uren lang, zonder een enkel maal overteslaan , iinctur. ambrae, aq. flor. naphae en syrup. diacod. gaf (een mengsel van het welk ElsSsser in meerdere gevallen zonder gevolg gebruik maakte). Intusschen is het de vraag, of de aanwezige kramp wezenlijk trismus geweest is , want ons heeft dit middel geene diensten gedaan. Zeer zeker komen krampachtige verschijnselen bij kinderen voor, die somwijlen geheel en al den vorm van trismus aannemen , en dit mag wel bij al de tot inwendig gebruik voorgestelde middelen, b. v. valeriaan, kamfer en moschus in aanmerking genomen worden. Dit nabootsen van den trismus vond waarschijnlijk in het door Berndi (4) medegedeeld geval plaats , waarin bij een kind van acht weken, zoo als hij opgeeft, door eene kolijk trismus ontstond , die door asa foetida genezen werd. Riecke zegt een kind daardoor gered te hebben , dat hij hetzelve ieder uur een droppel tinetura opii ingaf; nadat het kind op die wijze eene halve drachma van dit middel genomen had , liet hij het nog alle 2—3 uren eenen droppel toedienen , tot dat alle toevallen geweken waren. Het opium is echter een middel, dat reeds in zeer kleine giften hevige en nadeelige werkingen voortbrengt, en dat voorzeker in zoo bovenmatige giften niet straffeloos aangewend wordt. Desniettegenstaande mogen wij niet verzwijgen , dat ook Furlonge beweert, door het in- en uitwendig gebruik van het opium, in verbinding met warme baden en blaartrekkende pleisters in den nek, een kind gered te hebben; en dat ook Richard (5) het opium als liet werkzaamste middel beschouwt (clxxviii). Gelukt (1) Hufeland's Journal. 1828. April. (2) Specielle Pathologie und Therapie der Krankheitcn der Sensibiliteit des Mensclien. Berlin. 1834. (5) Allg. medicin. Annal. 1812. Decbr. S. 1674. (4) Schmidt'* Jahrbiieher etc. Bd. IY. S. 228. (!5) Traité des maladies des enfans. p. 864. (cLxxvin) Breeti geeft alle twee uren £ droppel laudanum, om de 8 of 6 uren grein calomel en in den tusschentijd eenige giften ol. ricini met | deel spir. terebinthinae vermengd. — De zorg voor ontlasting, zegt Canstatl, schijnt van groot gewigt te zijn, daar trismus meestal met geelzucht verbonden is ; men geve diensvolgens calomel met magnesia en rhabarher en zette verweeltende klisteren. —• Opmerkenswaardig is de ervaring van C. Evans op Jamaica , die, nadat hij hij alle negerkinderen liet in den beginne , wanneer de wezenlijke trismus nog gedurende minuien lang nalaat, liet kind iels toetedienen, dan zouden wij , wanneer gemoedsaandoeningen der zogende moeder voorafgegaan waren , in ieder geval een braakmiddel geven, waardoor niet slechts de nog onverteerde schadelijke melk ontlast, maar ook misschien de kramp geheven, de huiduitwaseming, hersteld en een weldadige schok aan het zenuwstelsel gegeven wordt (1);. volgens ons inzien is van de verhittende middelen verreweg minder te verwachten. ël.sassER legde bloedzuigers in de slaapstreek, achter de ooren, in den nek of langs de wervelkolom, schreef inwendig flor zinci met polio Iliver., ol. iartar. per deliquium als absorbens , calomel met magnesia enz. zonder gevolg voor. Slechts gerekt werd de ziekte door het gebruik van den moscluis. Voor de aanwending van bloedzuigers verklaren zich ook Berends, Martial Dcpierris (2) en anderen. Laatstgenoemde meent in een geval den trismus genezen te hebben , door in iederen hoek van den onderkaak eenen bloedzuiger te zetten; Elsüsser ondervond daarentegen, dat de plaatselijke bloedontlastingen , zelfs in geringe mate liet toenemen der ziekte duidelijk schenen te begunstigen. — Heeft de ondervinding dien ten gevolge geloond , dat geen geneesmiddel cene toereikend gunstige werking heelt, dan blijft ons nog in het vervolg de proef over, om door koude begietingen de ziekte meester te worden , en wij zullen niet verzuimen daarmede proeven te nemen , en het gevolg van deze geneeswijze ter gelegener tijde medetedeelen. Ten gunste van dit middel spreken tot heden toe slechts de waarnemingen van Tortual (3), welke verzekert, door inwrijvingen van het ol. aether. flor. chamomillae in napth. vitriol. opgelost en met tinctur. opii vermengd en koude begietingen over het hoofd in een laauw kamillenbad den ontstaanden trismus onderdrukt te hebben. Onder de uitwendige middelen zijn voornamelijk krampstillende , vooral klisteren uit valeriaan, krampstillende zalven en omslagen over de kaken en kaauwspieren , warme baden , vooral de naar Stütz voorgestelde baden met bijvoeging van kali caustic. en de afleidende middelen , zoo als mostaard pappen , spaansche vliegen, weekmakende omslagen om de voetzolen, voorgesteld geworden. I)cze middelen zijn echter even onwerkzaam, als de inwrijvingen van de graauwe kwikzall in de ruggegraat en de dijen, de pappen op den navel en de blaar— op de plantaadjcj eene afvoering- van liet kindspek door de kunst bewerkstelligde , niet een eenig voorbeeld meer zag van den vroeger onder deze zoo iiienigvuldigen trismus. — Het nut derhalve van de afleiding op liet darmkanaal moet in deze ziekte zeer in het oog gehouden worden. Vtrt.. (1) Ilufeland (Benierkungen über die Blattern, 2. Au tl.) zegt drie kinderen , van welke liet eene deu 8sten dag en de beide anderen in de tweede weck (f) door trismns werden aangedaan , inzonderheid dooi' braakmiddelen , klisteren en laauwe baden hersteld te hebben. — Elsdsser kon nooit eene aanwijzing voor de aanwending van braakmiddelen vinden en betwijfelt derzelver werkzaamheid. (2) Annales de la médecine physiologique, par /•'. I. J . Hroussais• l'aris. 1850. Avril. (3) Prakt. Beitrage zur Therapie-der Rinilcrkraukheiten. Bd. II. Miinster. 1837. 8. S. 17. trekkende en rooduiakendc lïiiddiclen. In gevolge de aanprijzing van' II. ScnaFER (1) zoude het russische dampbad zich zet» werkzaam toonen. Ten bewijze voert hij aan, dat bij een aan trismus lijdend kind, dat in een dampbad gebragt en bij eenen hoogen warmtegraad zacht gewreven geworden was , reeds na 15 minuien onder rijkelijk zweet eenige bewegelijkheid der onderkaak ontstaan was. Een half uur later zoude het kind den mond geopend en gezogen hebben, en door herhaling van het dampbad, gedurende de beide volgende dagen , geheel genezen geworden zijn. Op gelijke wijze verzekert Vbltes (2) een zeer zwak, aan trismus lijdend kind hersteld te hebben ; hij wendde namelijk bij hetzelve twee warme baden van 27°2, grootendeels uit witten wijn bestaande, aan, en wekte door wrijvingen met flanel en het voortgezet gebruik van warme doeken eenen zoodanigen aandrang van bloed naaide huidoppervlakte op , dat de ten voren bleeke huid rood werd. Versoh (3) redde drie kinderen, die reeds 10—36 uren aan trismus leden, daardoor, dat hij het geheele ligchaam tot den neus in eene warme lijnmeelpap liet inwikkelen; deze liet hij iedere 3 uren , bij zorgvuldige vermijding van verkonding, vernieuwen en tegelijker tijd krampstillende klisteren met asa foetida , afwisselend met klisteren uit vleeschnat en cidojer, om de voeding te hulp tc kotnen, aanwenden. Ov/er de kaken eii kaauwspieren werd een mengsel uit tinctur. cantharid. spir. c. o. S dr. ij. en ol. hyoscyam. dr. j. Om het kwartier uurs ingewreven. Klisteren met asa foetida raadt ook Sciineemakb (4). Lddw. Frakk (5) deelt mede, dat men te Florence met het beste gevolg bij trismus de kinderen een gloeijend ijzer in den nek pleegt te zetten. Mogt de kinnebaksverstijving langen tijd duren , dan heeft men, daar het kind gedurenden dien tijd geen voedsel krijgt, tevens de reproductie te ondersteunen , hetgeen door voedende baden en klisteren uit melk , afkooksel tan malva , vleeschnat enz. geschiedt. In ieder geval verdient voornamelijk op de voorbehoedende behandeling gelet, te worden. Met dit doel vrijware men de pasborenen voor de opgegeven schadelijke invloeden , inzonderheid voor het vatten van koude, zorge voor zuivere lucht in de kraamkamers , late de kinderen na gemoedsaandoening der moeder niet aan de borst leggen en trachte iedere werktuigelijke storing gedurende de vorming van den navel verwijderd te houden. b) De inwendige krampen, sluipende stuipen, binnenstuipen geven zich door ligte vertrekkingen der aangezigtspieren, door lagchen in den slaap, verdraaijen der oogen, plotseling met een schreeuw wakker worden, onrusLigen slaap endoor draaijen en wenden van het ligchaam te kennen. Vooral trekken de kinderen daarbij de dijen naar den buik op, en stooten dezelve met kracht naar beneden , verwisselen dikwijls van gelaatskleur, vertoonen somwijlen blaauwe kringen om de oogen 'en den mond, maken wel eens met den laatstcn geringe kaauwende bewcgiit- (1) Froriep's Notizcn. Bel. XLVIII. INr. 6. (2) Gemeins. deulsche Zcitselir. für Gcburtsk. VI. S. 161. (5) Der Arzt am Krankcnbclt der Kinder. Bd. II. S. 284, (4) llannövcrsehe Annalen. Bd. V. Heft 3. (/>) Sledic, chirurg, Zeitüng. 179'J. Bd. II, S, 18!>, gen, en zien zelfs eenige oogeriblikken lang scheel. Ook de ademhaling wordt moeijelijk en versneld. Ligt het kind voor korten tijd rustig, dan zijn de oogleden niet volledig gesloten, en de oogappels zoo verdraaid , dat men slechts het wit van de oogen ziet. Wordt het kind aan de borst gelegd , dan vat het dezelve met graagte, doet eenige teugen , en laat den tepel onder luid geschreeuw en onophoudelijk draaijen en wenden van het ligchaam weder plotselijk los , tot het na eenigen tijd de borst op nieuw begeerig vat, om eenige teugen te doen. De oorzaak dezer verschijnselen ligt telkens in het darmkanaal , en bijna altijd worden zij door winderigheid te weeg gebragt. Van daar merkt men ook altijd na het loozen van eenen wind rust op, zoo als ook deze toevallen gewoonlijk na vrijwillig braken of rijkelijken groenen stoelgang ophouden. Bij eenc doelmatige behandeling dreigen deze inwendige krampen volstrekt geen gevaar, ofschoon zij, wanneer zij over het hoofd gezien en verwaarloosd worden in hevigheid toenemen , in stuiptrekkingen overgaan cn oorzaak van den dood worden kunnen. Daar nu kinderen in bet eerste levenstijdperk na de geboorte het inenigvuldigst aan ziekten van het reproductiestelsel zijn blootgesteld, waarvan de oorzaak in de diaetetisch. slechte voorzorgen der moeder of min, of ook wel in de ondoelmatige voeding van den zuigeling zeiven ligt, ontstaan ook gewoonlijk deze zenuwverschijnselen ten gevolge van gestoorde spijsvertering, en daar nu door den invloed van deze laatste de inwendige krampen altijd het eerst te voorschijn treden , hebben vele genecslieeren dezelve slechts als de voorboden van de stuiptrekkingen beschouwd, Ten opzigte der genezing spreekt het van zelf dat het doel van den geneesheer zijn moet de verwijdering van hot oorzakelijk lijden. Me» zorge , dat ailes vermeden worde , wat bij het kind winderigheid of andere ongemakken in de spijsvertering veroorzaakt j men schrijve durhalve aan de moeder of min eene passende diëet, eene. goede voeding van hefc kind, het wannhouden van hetzelve enz., voor. Zijnde inwendige krampen reeds aanwezig , dan zorge men , dat liet kind van den navel- en buikband ontdaan en de geheele onderbuik vrij gelaten worde, omdat door drukking der maagstreek de ongemakken aanmerkelijk vermeerderd worden. Daarna legge men warme doeken op den buik , wrijve denzelven doormiddel van warme met jeneverbessen berookte lappen ilanel en bevordere den afgang der winden en de noodige ontlasting door wanne verweekendc klisteren. Keeren de evengenoemde verschijnselen spoedig terug en waren de klisteren niet toereikend , de toevallen te doen verdwijnen , dan plegen wij met een oogenblikkelijk gunstig gevolg calomel voor te schrijven, i)1. Calomel gr. j.-ij , sent. foemcul. scr. fi. sacchar.alb. scr. ij(3. m. f. pulvis, divid. in VI part. aeqnal. D. S. dagelijks een tot twee poeders); waardoor alleen zonder eenige krampstillende middelen genezing wordt bewerkt. Bij duidelijke verschijnselen van zuur in de maag verdienen in ieder geval dc braakmiddelen boven alle andere de voorkeur. c) Stuiptrekkingen en Epilepsie, dc vallende ziekte, (Convulsiones, Epilepsia, Eclampsid). Hier heelt men tc doen met stuiptrekkingen of onwillekeurige afwisselende zaïncntrekking en uitrekking der spieren, welke altijd hel gevolg is van eene idiopathische ot sym- pathisch prikkeling van de hersenen of' het ruggeinerg, De stuipen doe/»» gewoonlijk al de aan onzen wil onderworpen spieren aan, inzonderheid die der ledematen , en zijn dikwijls met bewusteloosheid of ook wel met inwendige krampen verbonden. De stuiptrekkingen komen slechts zeer zelden als idiopathisch , des te inenigvuldiger echter als sympathisch lijden voor ; daar die oorzaken , welke onmiddellijk op de hersenen werken , verreweg minder talrijk zijn dan de storingen der overige stelsels , inzonderheid van het reproductive Het menigvuldigst nog namen wij de idiopalhische stuiptrekkingen ten tijde van de tandvorming waar, in welk geval de tandpvikkel zelf, verbonden met den vermeerderden aandrang van sappen naar het hoofd op de hersenen, aanmerkelijk genoeg kan inwerken om stuiptrekkingen optewekken. Volgens Mükiscii ontstaan dezelve bijna altijd slechts uit eene slechte verhouding tusschen eene al te hevig inwerkende inwendige of uitwendige oorzaak en eene atonie van den pr ikkelbaren , ligt uitgeputten spiervezel. Als voorboden dei1 stuiptrekkingen neemt men waar: grootc onrust, gebrek aan slaap , haastig vatten van de borst en plotselijk afbreken van het zuigen onder kermen of luid schreeuwen. Ontstaat er voor een oogenblik rust, dan sluiten de kinderende oogen niet volledig; maar de oogleden staan ter breedte van den rug van een mes van elkander af, en door deze spleet neemt men het rollen van de oogen of het wenden van den oogappel naar boven waar. Later ontslaan ligte stuiptrekkingen der vingers , de kinderen schrikken schreeuwend uit den slaap op, worden nu eens bleek dan weder rood, en hebben eene beklemde, angstige, somwijlen zelfs tusschenpoozende ademhaling. Ontstaan de stuiptrekkingen zelve, dan verkondigt zich zulks door geeuwen, door uitrekken van het ligchaam , door wild rollen van de oogleden of eenen stieren blik en door trekkingen in eenige spieren , op welke dan stuiptrekkingen in de ledematen van de eene helft van het ligchaam of van het geheele ligchaam volgen, gedurende welke een hevige aandrang van bloed naar het hoofd plaats heeft, het aangezigt rood en opgezet, tong en lippen blaauw worden , (de lijders met de tanden knarsen), dikwijls schuim op den mond komt, en het ligchaam meestal even als in zweet ligt te baden. In sommige gevallen vindt men bij de stuiptrekkingen eene achteroverbuiging van het hoofd en eene soort van opist/iotonus, beven van den onderkaak , even als bij sterke koude, en verwonding van de tong door het bijten op dezelve. Na kortoren of langeren duur dezer stuiptrekkingen volgt de dood , of het kind wordt allengskens weder rustig, haalt diep adem, valt in eenen diepen slaap, en krijgt een bleek uitzigt en blaauwachtige kringen om de oogen. Menigvuldige begeleidersvan de eonvulsien zijn stranguric , ructus en winderigheid (clxxix). (clxxix) Gevaarlijker begeleidster der stuipen is de asphyxie. Rilliei en Bartliez noemen dezelve niet zeldzaam , en geven dienaangaande, wanneer namelijk de asphvxie aanhoudt, het volgende op: de lucht treedt niet dan moeijelijk. in de longen , wegens de krampachtige zamensnoering van den larynx of de onregelmatigheid der inademingsbewegingen ; een overvloedig schuim bezwaart de laatste hrouchiaalvertakkingen en vult de lueliteellen ; wordt dit niet geloosd , dan geelt zich dit beletsel der haemalosc te kennen door eene paarselie kleur en de opzetting van het ge- Niet alle kinderen zijn in deuzeli'dc.u graad lot stuiptrekkingen geneigd;, het meest kinderen met eene overgroofe prikkelbaarheid \an het zenuwstelsel, die zwak van ligehaam , slap van vezel en week van weefsel zijn. Bovendien worden de stuiptrekkingen ook nog door hel klimaat begunstigd , daar zij slechts zelden in een koud , des te inénigvuldiger echter in zeer heete streken worden waargenomen. Men onderscheidt idiopathische en sympathische stuiptrekkingen , van welke de laatste ontwijfelbaar het menigvuldigs! voorkomen , b. v. bij moeijclijk tanden krijgen , bij wormen , sleenen in de blaas, uitwendige beleedigingen enz. Verder kunnen de convulsien in acute en chronische , in active of sthenische en passive of asthenische verdeeld worden. Uit een practisch oogpunt is A. J. Zeciiel's verdecling (1) in ontstekingachtige, gastrische en zenuwachtige stuiptrekkingen het bruikbaarst (clxxx). Van de vallende ziekte onderscheiden zich de stuiptrekkingen daardoor , dat zij niet van de ouders op de kinderen overgaan , dat derzelver verschijnen niet den aanleg tot voortdurend periodieke tcrugkeering achleraat, dat zij meer den vroegeren leeftijd aandoen , terwijl de vallende ziekte meer aan latere jaren eigen is, en dat niet altijd even als bij de laatste bewustzijn en gevoel bij de stuiptrekkingen ontbreken üok heeft men van de stuiptrekkingen de eclampsie onderscheiden, en deze als een acuut, van voorbijgaande oorzaken afhangend , meestal met storing der inwendige zintuigen verbonden aanmerkelijk kramplijden beschouwd. Daar echter het waarnemen van deze onderscheidende kenteekenen bij kleine kinderen niet altijd mogelijk is, en ook deze splitsing geene practische waarde heeft, zullen wij ons hier niet verder met dezelve bezig houden. De aanleg tot stuiptrekkingen geeft zich te kennen door eene teedere ligchaamsgesteldheid , eene weeke en fijne huid , bleekcn tint, dun, blond haar, lijne beenderen , groote prikkelbaarheid, minder krachtige reproductie , en een den boventoon voerend psychisch leven (2). Ook een erfelijke aanleg moet aangenomen worden. Lobby (3) maakt gewag van eene laat, door de versnelling der ademhaling, de kleinheid van den pols en de koude der ledematen, waarvan de huid insgelijks een blaauwachtig aanzien verkrijgt. Vert. (1) Aug. Joh, Zecliel, von den Convulsionen der Kinder u. dein Kinnebakskrampf der Neugebornen. Aus d. balein ühersetzt u. m. Anmerk. begleitet von Dr. Johan iriethich Otlo. Leipzig. 1834. 8. (cixxx) ln aetiologisclien zin scheiden Barthez en Riliiet. de eonvnlsiones in twee hoofdgroepen : in die , welke niet uil organische afwijkingen in hel hersenstelsel zelf haren oorsprong nemen (èe primitive en de uil eene andere ziekelijke aandoening voortspruitende sympathische stuipen) en in dezulke, welke onmiddellijk uil een organisch lijden van het cerebrospinaalstelsel ontslaan (de symptomatische stuipen). L)e sympathische en symptomatische convulsjën zijn voorts meer eigen aan den leeftijd lussclien de dentilie en de puberteit, terwijl hel eerste levensjaar rijker is in de primitive. — Men zij overigens indachtig, uit ziekelijke bevindingen i» de seliedelholle , hel wervelkanaal en andere deelon bij lijkschouwingen , niel overhaast tot den oorsprong te besluiten, doordien niet zelden alsdan gevolgen voor oorzaken zouden gehouden worden. f ert. (2) Jos. Zangerl, iiber die Convulsionen ini kinJlichon Alter. Wien. 1834. 8. (3) Richard, Traite pralirpie des maladies des enfans. p, 821. familie, ia welke ouders en kinderen , knapen en meisjes (niettegenstaandedc verschillende opvoeding) bij de minste aanleiding stuipen kregen , en ook Barbier (1) neemt oenen erfelijken aanleg aan. Tenopzigto van de aanleiding gevende oorzaken, welke aan dc sluipeft ten grond liggen, hebben wij niets nieuws mede te deelcn. Fouten in de diëet, welke door de moeder of min begaan worden , hoofdzakelijk echter hevige gemoedsaandoeningen derzelve, hetzij van vrolijken of treurigen aard, bedorven spijsvertering van het kind, ontstekingachtige aandoeningen in den onderbuik en verkouding zijn de lioofdaanleiding gevende oorzaken tot stuipen in den vroegstcn kinderlijken leeftijd , wanneer zij derhalve voornamelijk uit het zenuwknoopstelsel schijnen voort te spruiten. In de jaren na de tandvorming ziet men menigvuldig de stuipen bij het uitbreken der heete huidziekten te voorschijn treden , zoo als zij ook door onderdrukking van alle, ook der slepende huiduitslagen te voorschijn kunnen komen. Verder worden de stuipen door overvulling der hersenen met bloed, zoo als in het tijdperk van het tanden krijgen, door ruggemergsontsteking, of door drukking op de hersenen, zoo als bij het waterhoofd, of door hersenschudding, na eenen val of slag op het hoofd, veroorzaakt. Inzonderheid de slepende stuipen leidt Dcgés (ü) van eene uitstorting in de ruggemcrgsholte of van arachuitis af, en prijst daartegen , behalve bloedontlastingen , blaartrekkende pleisters aan. Onderscheidene kinderdoktoren hebben zich, doordien zij bij lijkopeningen van aan stuipen gestorven kinderen altijd uilstorting in het hoofd hebben aangetroffen, tot de bewering laten verleiden , dat een ontstekingachtige toestand der hersenen of van het ruggemerg zelf, of van dcrzelvcr vliezen altijd de oorzaak derstuipen is j men dient echter wel in aanmerking te nernen, dat zij ook door vele andere oorzaken kunnen worden opgewekt (ctxxxi), en dat de vermelde uitzweeting wel even dikwijls het gevolg als de oorzaak der stuipen is. Baros (3) vond in een geval verweeking der oppervlakte van de hersenen. Riciiard maakt van een geval van stuipen na otitis melding. Biilard maakt opmerkzaam, dat ook niet zelden bij prikkeling van de ingewanden der borstholte, stuipen ontstaan, inzonderheid bij ontsteking der longen, van het borstvlies en het hart, die men derhalve volstrekt niet over het hoofd zien mag. Eindelijk heeft men stuipen waargenomen ten gevolge van het misbruik der remedia nervina en narcotica, bij wonnen , pissteenen , hardnekkige verstoppingen , uitwendige heleedigingen, vergiftigingen , hevige gemoedsaandoeningen, ontstekingen van zenuwrijke werktuigen, kwaadaardige of verscholen (1) Traité pralique des malndius dc l'enfance. Tom. II. p. 577. (2) Gazelle médicale de Paria. '1853. Septb. No. 63. — Bevestiging dezer bewering bij een kind van £ jaar. Vergelijk N. II. Julius, Naehricht von dein Gesundlieitszustand der Hamburger-liranken- u. Versorgungshauser u. der Sladt Hamburg, tlamb. 1829. S. 7. (clxxxi) Als een eigenaardig herkenningsmiddel voor de twee groote bronnen van stuipen dient de opmerking van JPriglit medegedeeld te worden , dat namelijk bij alle convulsiën der kinderen , die ten gevolge van afwijkingen in dé digeslicwerkluigen, zoo als moeljelijke tandvorming, helminthiasis enz. ontstaan, bet speeksel zuur, bij die echter, wier grond in een hersenlijden gelegen is, hetzelve alcaliseb zoude reageren. Vtri. (3) A. Berton, Traité des maladies des enfans. p. 389. tasschenpoozende koortsen (inzonderheid na overhaaste en onbedachtzame onderdrukking dcrzelve, zoo als Biciiard opgeeft), na sterk verlies va» sappen (1) en het gebruik van geestrijke dranken. Adelmahn (2) nam stuipen ,bij een kind waar ten gevolge daarvan , dat de moeder hetzelve bij vergissing eenen lepel brandewijn gegeven had ; en wij hebben het onlangs zien gebeuren, dat het kind van eenen destillateur, aan hetwelk de baker langen tijd achtereen brood in brandewijn gedoopt gegeven had, stuiptrekkingen met hersenontsteking kreeg. Siebeniiaar (3) bewijst door eene eigene waarneming den invloed van werktuigelijke schadelijkheden. Bij een kind van 9 maanden ontstonden plotseling, des nachts stuipen zonder eenige merkbare aanleiding. Toen men het kind een lavement zetten wilde, ontdekte men eene naald, die in de lendenstreek, digt bij de wervelkolom , diep in de huidbekleedselen was doorgedrongen; na de verwijdering van welke alle krampachtige verschijnselen weder verdwenen, v. Stöber (4) zag bij een kind van 15 maanden na dj operatie van eene phimosis stuipen ontstaan, die den dood ten gevolge hadden ; en Richard (5) zag stuipen ontstaan gedurende de operatie eener hazelip. Richard is van oordeel, dat ook het doorbreken van onderscheidene tanden tegelijk stuipen kan veroorzaken. Brachet (6) brengt ook de terughouding van het kindspek tot de oorzaken der stuipen; en Barnier tevens de te vroegtijdige inspanning van den geest. De voorzegging omtrent de stuipen der kinderen is altijd ongunstig, en de gezondste en volsappigste kinderen schijnen, uit hoofde van ligt volgende apoplexie of uitstorting in de hersenen, het meest gevaar te loopen, en sterven dikwijls bij het eerste verschijnen van stuipen, terwijl andere kinderen twintig-en meermalen daardoor aangetast worden en desniettemin herstellen. Ook de duur der stuiptrekkingen bepaalt geenszins den gunstigen of ongunstigen uitgang; want wij hebben kinderen gezien, welke na weinige minuten stierven, en andere, welke twee tot drie dagen lang met korte tussclienpoozingen aan stuiptrekkingen leden en dan nog weder herstelden. Met betrekking tot de oorzaken zijn die stuipen , welke na hersenschudding verschijnen, het meest te vreezen; die, welke na fouten in de dieet ontstaan, daarentegen het minst, daar /ij nog van allen het gemakkelijkst te genezen zijn. IIiciiard houdt, ten gevolge van talrijke waarnemingen , de bij het uitbreken van heete uitslagziekten verschijnende stuipen , gewoonlijk niet voor gevaarlijk ; intusschen komt hier alles er op aan , of onder ligte stuipen de uitbotting spoedig en volledig plaats heeft. Daarentegen vreest 11. te dikwijls t.erugkeerendc en gedurende het beloop ot' tegen het einde van heete ziekten ontstaande sluipen zeer. Hoogst ongunstige uitgangen van na verwondingen ontstane stuipen heeft Martini (7) gezien. (1) Mppocrates, Aporism. S.Scet. Y. — Aph. 9.Sect. VII. — Aph. 59. Scet. VI. (2) Allg. medicin. Zcitung. Altenburg. 1858. April. (5) Schmidi's Jahrb. 1854. Bd. III. S. 248. Vergcl. Riehard. l.c p.527. (4) La clinique des enfans de la faculté dc Strasbourg. Strasb. 1841. p. 47. (8) 1. c. p. 21 en 827. (6) Traité des convulsions dans renfance. p. 25. (7) Hamburger Zeitschr. für die gcsaminU Medicin. 1838. Bd. X; lilt. 5. De geneeskundige behandeling is verschillend naar de oorzaken der stuipen (clxxxii). Schadelijke en onverteerbare spijzen verwijderen wij door braak- en ontlast ingsmiddelen ; de ontsteking der hersenen en van liet ruggemerg gaan wij Ie keer door de onlstekingwerende behandeling. Hangen de stuipen van hevigen aandrang van bloed naar het hoofd at', zoo als b. v. bij het tanden krijgen der kinderen , dan verdient de afleidende behandeling bijzondere aanprijzing ; hiertoe behooren öntlastingsmiddelen , klisteren, omslagen om de voeten , baden en de huidprikkels , inzonderheid de mostaardpappen. Ook bloedzuigers achter de ooren gelegd (ci.xxx.iii) en het inkerven van het tandvleesch, kunnen in som'nige gevallen nut aanbrengen; door het laats!genoemd middel gelukte het aan Labarre (1) in een geval den stuipaanval te breken, en ook Marsh. Hall (2) houdt het kerven van liel tandvleesch bij krampen uit het tandenkrijgen voortspruitende voor zeer voordeelig. De behandeling der stuipen is in ieder geval eene tweevoudige ; want men onderscheidt de behandeling gedurende den aanval en die na het ophouden der kramp. Gedurende den aanval brenge men het zieke (ci.xxxii) Naar de vroeger aangevoerde drie variëteiten van stuipen , volgens Uartliez en llilliet, zij even algemeen het geneesplan aangegeven: zijn de sluipen primitief, dan dient de aard der behandeling aftehangen van de oorzaak van den aanval , van den ouderdom van het kind , van de kracht van het gestel , van het geweld der eelatnpsie , van de algenieene en plaatselijke verschijnselen, die deze vergezellen, van den duur cn van de hervatting der aanvallen. Is de sluip sympathisch, zoo moet evenzeer op de genoemde omstandigheden gelet worden , maar bovendien ook nog op den aard der voorafgaande ziekte, op de verzwakking, welke deze ten gevolge had , cn bovenal op het tijdperk , waarin de convulsive verschijnselen zich voordoen. De behandeling der symptomatische stuipen beslaat geheel in die van de veroorzakende ziekte — Wat de directe behandeling der cclampsie betreft, is niets nadeeliger, zegt Canstatt, dan het te veel doen , als men de oorzaken niet opsporen of veranderen kan. Verl. (clxxxiii) Der vermelding hier waardig is de gedeeltelijke stremming van den slagaderlijken bloedsomloop naar het hoofd , door middel van drukking op eene der art. carolides, hetgeen Tróusscau bij hevige, cn uit congestiën naar liet hoofd ontstaande sluipen, inzonderheid als zij aan de eene zijde van hel ligchaam sterker dan aan de andere voorkomen, nuttig bevonden heelt, entevens door Dtxpttieris , Rilliel cn llarlhez aangeprezen wordl. Trousseau raadt dienaangaande de slagader tegen den voorwand der ruggegraat le drukken , ter plaatse namelijk , waar de musc. sternocleidomasloidcus Ier zijde van de larynx afgaat, daar hier de slagader vrij ligt. In een geval bij eenen achtjarigen knaap duurde de vierde aanval reeds twee uren , en hel gevaar werd dreigend, toen T. op den inval van bovengenoemden handgreep kwam. Hij drukte eerst op de regter carotis (de stuipen waren heviger aan de regter- dan aan de linkerzijde), doch vruchteloos; maar naanwelijks bad hij gedurende 155 seconden den loop van het bloed in de arter. carotis sinistra gestremd , of de stuipen hielden eensklaps op. Men onderhield de drukking gedurende Iwee uren ; daarna brak men dezelve voor eene minuut af, om weder aanlcvangen en vervolgens te eindigen. De genezing was volkomen. Vert. (1) Traité de la seconde denlilion. p. 1'J7. (2) Lcctures on the nervous syslem and bis discases. Londen 1856,_ 8. lcind op een breed bed, en verwijdere alle voorwerpen, waaraan het zich joude kunnen kwesten. Men zorgc vervolgens voor eene eemVzins verhoogde ligging van het hoofd, venvijderc alle vast aansluitende kleedingstukken en brenge , wanneer de kinderen reeds tanden hebben, een met. linnen omwikkeld vast ligchaam tusschen de kaken. Zoo lang de aanval duurt, kunnen wij enkel tot uitwendige middelen onze toevlugt nemen , b. v. tot baden (eenvoudige of met bijvoeging van krampstillende of roodmakende middelen, zoo als rad. valerian., mostaard enz., en potaschbaden) omslagen , warme pappen op de voetzolen , klisteren, inzonderheid die uit een aftreksel van kamillen en asafoetida bereid, inwrijvingen en huidprikkels (clxxxiv). Acrei (1) raadt inwrijvingen aan van ol. cajcput in de maagstreek 5 Ed. Petit (2) vesieatoria ; Herberger (3) koude wasschingen met azijn ; het nut der koude begietingen roemen Currie (4), Let'tströji (5), Mason Good (6), Rirrav vo.\ Sarenbacii (7), Gravf.s (8) en anderen (clxxxv). — Na den aanval houden wij ons voornamelijk bezig met de verwijdering der oorzaken, en trachten door aan wending der'krampstillende middelen, het terugkeeren der stuipen te (clxxxiv) Close vond meermalen in het oog loopend nut van de uitwendige aanwending van de ol. thereb. aether. Nadat er naar omstandigheden eenigbloed ontlast was en de kinderen in een warin bad gebragt waren, bedekte hij de geheele ruggegraat met eene in de ol. terebinlh. gedoopte strook tlanel en oogcnblikkelijk lieten, met gelijktijdig ontwaken van het bewustzijn, de krampen na. Vert. (1) Nova aeta Societ. med. Upsal. Vol. VI. p. 110. (2) Dictionn. des sciences medieal. Tom. VI. (3) Ehrhardt's med. ehir. Zeitnng. 1813. lid. III. S. 348. (4) Memoirs of the Medec. of London ; inst. in the year 1792. Vol. III. (SS) Ars Beriittelse om Svenska Lakarc-Sallskapets Arbeten. 1818. (6) TLie Sludy of medecine. Tom. III. London. 1822. (7) Repertorium der vorziiglichsten Curarten , Heilmittel, Operationsmethoden, u. s. w. Bd. II. Wien. 1833. S. 619. (8) The Dublin Journal of med. and chem. seienee. 1835. Mai. (clxxxvi) Men boude bij deze koude begietingen evenwel in het oog , dat onderdrukte huiduitwaseming, teruggedreven huiduitslag en de in aantogt zijnde of ongeregelde uitbotting van exantliemata febrilia oorzaken der stuipen kunnen zijn. — Niet zelden , zegt intusschen Romberg, maakt het geweld der stuipen, de verhindering in het slikken (Dit slikken nogtans zou naar Rilliet en Barlhez vaak nog, soms zelfs bij de hevigste stuipen , kunnen plaatshebben.) het onmogelijk, aan de indicatiocausaliste voldoen'. Men heeft alsdan eenen invloedrijken indruk noodig, om het afbreken van de krachtsuiting in de hersenen opteheffen , en geen middel is daartoe , volgens zijne eigene ervaring, meer dienstig, dan koude begietingen op het hoofd, in een warm bad, of, als dit laatste niet spoedig te krijgen is, op de schoot der verpleegster, terwijl het hoofd des kinds boven een ledig vaatwerk gehouden wordt. Voorts houdt hij het voor nuttig, dat ook de ruggegraat door den kouden waterstraal geraakt worde. Dadelijk na de begieting laat hij bet kind iri wollen dekens wikkelen , legt met warm water gevulde kruiken naast hetzelve , om daardoor eene krachtige reactie der huid optewekken.— In ieder geval houde men niet langer, dan hoog noodig is, met de zoo zeer ingrijpende koude begietingen aan. Vert. Voorkomen. Onder deze middelen hebben de z i n k b 1 o e m e n (flo■ rea zinci) den groolsten roem verworven, inzonderheid in verbinding met cal om el, hetwelk reeds op zich zelf in vele gevallen toereikend is, om de kwaal te verwijderen. Dil bevestigt b. v.Clarke(I), die het voortreffelijker vindt dan alle andere middelen, enGöus(2) die alle prikkelende en krampstillende middelen afkeurde , en slechls ealomel aanwendde , daar de oorzaak der stuipen , volgens zijn inzien , altijd van plirenitis zoude afhangen. Richard geeft dagelijks 3 maal 1 grein zwavelzure zink in amandelmelk; Brachet en Sieler (3) verbonden het met extr. hyoscyam. Ciiambon (4) ried het alkali volatile met laudanum (gutt. iv—viii) aan ; Ai.iiif.rt (5) de folia anrantiorum; het blaauwzuur Heller (6); het aqua amygdalarum amararum Pitscüafft (7); bet acidum murialicum oxygenatum Kait (8) (dr. ij in syrup. alth. nnc.. ij. M. S. in glazen- porseleinen- of steenenlepels te geven) en ToëL(ö); de kampher (gr. ij in aeth. sulph. dr. ij. droppelsgcwijze alle |—1 uur). Kretschmar (10); het oleumrutae gravcolcntis Meijer Abrahamson (11); de belladonna Sxoll (12) en Allejiahd (13); de fala st. Ignaiii (Tinctur. fab. st. Ignat. gutt. i—iij aq. destillat. unc. ij. Syrup. alth. dr. ij. M. S. alle §—1 uur eenen theelepel vol) Werber (14); het carbonas potassae Wiedemann (15) en de siroop van zwavelpotasch Lesage (16). Bij idiopatische stuipen schrijft men slechts prikkelverminderende, verzachtende middelen voor, inzonderdeid zaadmelken en slijmige dranken. Bij sympathische stuipen zoeke men de grondoorzaak op en verwijdere dezelve naar hare aanwijzingen. Het spreekt van zelf, dat ontstekingachtige aandoeningen der hersenen bloedontlastingen en eene ontstekingwerendc behandeling in het algemeen vorderen. Na het vatten van koude, na onderdrukte huiduitslagen passen warme baden, zweetdrijvende middelen en ipecacuanha in kleine giften, hetzij alleen met suiker of magnesia, of in verbinding met het extr. hyoscyam. Vindt de geneesheer bij gezonken levenswerkdadigheid meer opwekkend , krampstillende middelen aangewezen, dan schrijve hij dezelve in kleine en (1) Sammlung auserlescner Abhdl. zum Gebrauch fiir prakt. Acrzte. 1801. 1. St. S. 11. (2) Hufeland's Journal. 182li. April. (3) Ibid. 1830. lebr. S. 23. (4) Des maladies des enfans. Paris, an XII. Tom. I. (8) Elém. de Therapie. Tom. II. p. 114. (6) Nouv. recherches sur 1'emploi de 1'acid. hydrocyanique dans diHcr. maladies etc. Paris. 1823. (7) Hufeland's Journal der pract. Heilk. Berlin. 1826. Juni. (8) Altenburger allgem. medicin. Zeituog. 1808. 4. S. 338. (9) Horn's Arcbif fiir medicin. Erfahrung. Berl. 1828. (10) Ibid. 1801. (11) McckeVs neues Archiv. der pract. Arzneiknnde. Bd. I. Leipzig. 1789. (12) Ratio medendi. Tom. III. p. 406. (13) Annales cliniques de Mantpellier. Tom. XIV. p. 47. (14) Dictionnaire abrégé ide Thérapeutique, par A. Szerlccli. Tom. II. i'aris. 1837. p. 326. (13) Hufeland's Journal. Bd. VI. S. 418. (16) The London medical Itepository. Vol. V. 1826. Mai. I'. V, III. d. dikwijls herhaalde giften voor. Tot deze middelen behooren de aromalieke kruiden in den vorm van aftreksels als thee gedronken, de asa foetida (vooral in klisteren) , casloreum , moschus (Jörg , Graffeïuïer) (1). Fticus (2) vond liet laatstgenoemd middel vooral bij de sympathische stuipen werkzaam. Bij koude" huid bezige, men de spir. corn. cervi succinat. ; bij bla tssteenen olieachtige , bij pisgruis alealische middelen , zoo als het oltartar. per deliquium, naar Miciuëus. Dc radix artemisiac vuigaris wendde Wutzf.r (3) met uitstekend gevolg bij stuipen der kinderen aan. Biermann (4) gaf in zulke gevallen aan zuigelingen eerst J, na een uur 1, en weder een uur daarna 2 grein, en verzekert, dat in de meeste gevallen deze drie giften toereikende zijn, om de crisis, welke den zich in een gedeelte der hersenen ziekelijk ophoopenden zenuwprikkel afleidt, te bewerken. Gitterman (5) schreef aan een kind van zes maanden dagelijks vier malen 5 greinen voor. Kolrecteh (6) schreef aan zuigelingen 14 grein van het harsachtig extract van de artemisia vuigaris met suiker, arabische gom, met. 3 oneen amandelmelk afgewieven voor en liet om liet half uur 1—2 theelepels daarvan toedienen. Intusschen maakte hij, bij gelijktijdig aanwezige bloedopstijging naar het hoofd , eerst na voorafgezette bloedzuigers aan het hoofd, of mostaard pappen aan de kuiten daarvan gebruik. Deze handelwijze is ook voorzigtig en allezins prijzenswaardig , want v. Wi nmscH (7) nam waar, dat zonder dezelve de artemisia de aanvallen van kramp altijd aanmerkelijk vermeerderde. Met bijna alle middelen , welke inwendig gebruikt worden, moet voorzigtig -worden opgeklommen, ofschoon niet in dien hoogen graad, als, naar F. Constantt's opgave (8), Guersekt in het hópital des enfans malades te Parijs deed. Deze gaf aan eenen 10 jarigen knaap, die zeer zonderlinge aanvallen van stuiptrekkingen had, in den beginne dagelijks 4 grein zinkoxyde en evenveel extr. hyoscyam., en klom allengskens tot 30 grein van ieder daags. Met verdoovende middelen is dit vermeerderen der gift vooral in den zomer gevaarlijk , wanneer men somwijlen onverwachts versch bereide extracten krijgt, die niet zelden veel krachtiger werken, en dan in grooite giften gevaarlijke toevallen veroorzaken. Met het blaauwzuur , hetwelk buitendien bij kinderen met groote voorzigtigheid moet gegeven worden, mag dit klimmen in de gift niet beproefd worden. De verhittende antispasmodica , b. v. Valeriaan en Opium (hetwelk de Hack (9) ter aanwending voorstelt), passen voor kinderen niet tot inwendig gebruik, daar bij stuipen altijd een vermeerderde aandrang van (1) Archives médicales de Strasbourg. 185b. Novb. (2) Hannövcrsche Annalen. Bd. V. Hft. I. (5) lleckcrs Annalen. Bd. XVII. S. 421.— Abhdl. der arztlieh. Gesellsehaft zu Miinster. Bd. I. (4) Hufeland's Journal. 1834. Marz. (3) Ibid. Bd. LXII. St. 1. S. 61. (6) Stihmidt's Jahrbüeher. 1835. Bd. V. S. 144. (7) Schmidt's Jahrbüeher. 1853. Bd. IX. S. 217. (8) Gazette médicale de Paris. 1833. Novbr. No. 72. — Bulletin général de therapeutiqne. T. V. p. 175. (9) Ratio medendi, Tom. II. p. 294. ijiot'd naar de hersenen plaats heeft , welke door bovengenoemde 1)11(1J' delen nog vermeerderd wordt en ligt oorzaak van den dood worden kan. Uitwendig zijn daarentegen de opiumimvrijvingen veelvuldig aangeprezen (1). u u Komen er stuipen fen gevolge van den wormprikkel voor , dan ver wijderen wij dezen naar zijne aanwijzingen. L. v. Windiscii schreef bij eenen grooteren knaap een electuarium voor, uit pulpa prunor. unc. pule. sem. Santon. dr. ij. rad. Jalapp. scr. ij , Calomel gr. vj. mei. despum. q. s. M. S om de twee uren eenen koffijlepel , en klisteren uit eene infus. rad. valerian en asa foetida , met zeer gunslig gevolg , voor. In die gevallen , in welke de stuipen het gevolg zijn van anaemie, b. v. na aanmerkelijk bloedverlies , past het koolzure ijzer tot 5 grein pro dosi (liicii.uuï), Locock (2) genas daarmede in een geval stuipen , tegen welke 17 dagen lang de meest verschillende middelen te vergeefs waren aangewend. Gaf het vatten van koude aanleiding tot stuipen, dan heeft men te zorgen voor een warm bad , men legge het kind vervolgens in verwarmdedoeken en bedden , wrijve het met warm of berookt flanel, en doe balsamische inwrijvingen in de maag- en in de ruggegraatsstreek. (Naar Wehdt : ij). Spir. angelic. composit. dr. ij , mixtur oleoso-balsam. unc. (3. M.) Een geval van genezing van habituele stuiptrekkingen door schrik (een pistoolschot in de nabijheid van het zieke | jaar oude kind) heeft Rodenbeck (3) medegedeeld "(clxxxvi). Na den aanval verwijdere men de aanleiding gevende oorzaken en al wat liet terugkeeren der stuiptrekkingen bevorderen kan , zoo als men ook moet streven , den aanleg te verminderen en de Iigchaamsgesteldheid te verbeteren. d.) De Starkramp (tetanus) komt bij kinderen gewoonlijk slechts onder eenen vorm voor, waarin namelijk het geheele ligchaam achterwaarts gebogen is (Opisthotonus), en ook deze kramp verschijnt niet ligt alleen maar gaat gaarne met andere krampen gepaard. ])e tetanus geeft zich te kennen doorliet stijf worden van alle spieren van het ligchaam en tevens door het gebrek aan alle levensuiting ,.van daar dat dezelve ook doodskramp of doodsverstij ving genoemd wordt. Mich. Fuhk (4) beweert , dat de tetanus altijd van ruggemergsontsteking afhangt, welk gevoelen vele geneesheeren bij trismus bevestigd gevonden hebben, en ook Berends zocht het wezen van de starkramp in eene hevige prikkeling van de centraalgedeelten van het zenuwstelsel, van de hersenen, en nog menigvuldiger van het ruggemerg ; Gdersent (5) schreef tegen dezelve (1) Reeeuil périodique de Ia société de Méd. de Paris. Tom. V, an VII. No. 26. (2) The cyelopaedia of practical medieine. Part. V. p. 779. (5) Med. Zeitung vom Verein fiir Hcilk. in Preussen. Berlin.1857. No.48. (clxxxvi) Hoe onverklaarbaar ook de sympathische geneeskracht wezen moge, over welkeC. F,. lïïost in het bijzonder handelt, levert evenwel Cajistalt hiervan weder een bewijs, door de door hemzelven herhaaldelijk gedane waarneming, dat eene duif, gedurende den paroxysmus der stuipen tegen den anus des kinds gehouden , plotseling stierf, terwijl de aanval spoedig ophield. Vert (4) M. Funk, die Riickenmarks-Entziindung. II. Aufl. Bamb. 1825. 8. (5) Gazette de santé et Clinique des hópitaux reünies : ou Gazette méd. de Paris. Tom, III. No. 8. behalve warme baden , antispasmodische , diaphorelische en ontlasting bevorderende middelen en inwrijvingen van laudanum in de ruggegraat voor. Door deze behandeling gelukte het G. in twee gevallen , waarin de tetanus als het gevolg van verkouding bij de vijfjarige kinderen ontstaan was, genezing te bewerken. Deze gevallen zijn intussehen zeldzaam!, want gemeenlijk is, wanneer deze kramp ontstaan is, de hoop op genezing gering ; dezelve is echter in onze streken gelukkigerwijze een zeer zeldzaam verschijnselen behoort meer in zuidelijke landen te huis. Pu. H. WolFf (1) mm tetanus waar bij een meisje van 0 jaren als reflexverschijnsel bij de tweede tandvorining. De genezing werd door het aanzetten van 6 bloedzuigers aan het achterhoofd , inwrijvingen van nng. hydrarg. cinereum en ol. hyocyam. coct. tot gelijke deelen , in de nabijheid van de beetwondjes, laauwe baden , klisteren en , toen het kind weder slikken kon , door aanwending van calomel aangebragt (cixxxvii). 32. Het ziekelijke tandenkrijgen. (Dentitio difficilis, Dysodontiasis) Zoo als bekend is , hebben in den laalsten tijd meerdere geneeskundigen willen beweren dat er geene ziekte ten gevolge van het tanden krijgen bestaat, en daardoor tot eenen strijd over het al of niet voor. Ifomen van dezelve aanleiding gegeven (1). Dit maakt het nu noodig t (1) Sumni des Neuest. und Wiss. aus der ges. Med. Jabrg. 1841. Nr. 18. (clxxxvii) Na de opsomming van krampziekten bü kinderen behooren wij levens , doch aphoristisch eene plaats interuimen aan de avlhrogryposis sivc contractura spastica ivfanlum , eene eigendommelijke , tusschenpoozende, krampachtige buiging van het hand- en voetgewricht. Als karakteristieke kenteekenen doen zich voor : eene tonisch-spastische buiging van het handgewricht naar binnen , zelfs soms lot eenen regten of scherpen hoek ; uitgestrekte , kegelvormig vereenigde of ook van elkander verwijderde vingers met eenen naar binnen gekeerden duim ; eene sterke extensie der voeten met eene buiten- en binnenwaarts gekeerde buiging der teenen ; de spieren der aangedane deelen zijn hard op het gevoel en gespannen; deze contractuur duurt uren, ja zelfs dagen lang onafgebroken voort, en keert in onregelmatige paroxysmen terug; de ziekte komt het meest tusschen het eerste en het derde levensjaar menigvuldiger in de koude maanden voor. Eene verwisseling met de algemeene krampen heeft dit gebrek vroeger doen over het hoofd zien. — Als aanleiding gevende oorzaken kunnen aangemerkt worden : uitputting na ziekten , moeijelijke dentitie, voornamelijk bij het te voorschijn komen der oogtanden, wormen , geprikkelde slaat van het darmkanaal , teruggedreven tinea en andere uitslagen, enz. Dikwijls ook treedt deze contractuur zonder waarneembare gelegenheidgevende oorzaken op , nu eens te midden van den besten welstand , dan weder gedurende het beloop van andere ziekten. Eene naaste oorzaak is niet goed op te sporen , waardoor Dr. Salomon , die met O. Kiittner, Guersant, Baudelocque, Rilliet, Barthez en anderen deze ziekte waarnam , zich slechts bepalen moest lot eene perverse werkdadigheid van het ruggemerg. Ook de behandeling is onbepaald. Afleidinnop hel darmkanaal door calomel, plaatselijke tegenprikkels , baden , krampstillende inwrijvingen zijn er tegen aangewend, De oorzaak kome vooral in aanmerking. Vert (1) Verg. MeissnerForschung des neunzehnt. Jahrh. u. s.w. III. Th S. 220 Vergel. Frans Brefeld, Dentitio difficilis oder das Zahnen als krankmachende Potcnz , das verderblichste aller mediciniscben Vorurtheilc Harem. 1840. 8 30 ooi ons gevoelen (en opzigte van deze omslandigheid mede (e deelcn. De doorbraak der tanden moet allezins bij kinderen al» een physiologisch verschijnsel beschouwd worden , en behoort tot de ontwikkelingen van het ligchaam, die op zich zelve geene ziekten zijn, inaar het bij de minste aanleiding worden kunnen , zoo als dit door het te voorschijn komen en ophouden van de maandelijksche zuivering bevestigd wordt. Wanueer zulks nu, om ons bij het laatste voorbeeld te houden , op lateren leeftijd klaarblijkelijk plaats heeft, kan dit nog veel minder bij de tecdere bewerktuiging van het kind ontkend worden; want in dit levenstijdperk hebben er even zulke gewigtige veranderingen in de geheele bewerktuiging plaats als in het latere. Wil men het doorbreken der tanden nu enkel als een plaatselijk, zich slechts bij de kaken bepalend proces beschouwen, dan zoude zulks in twijfel kunnen getrokken worden; neemt men echter de met het doorbreken der tanden telkens in verband slaande ontwikkeling der hersenen mede in aanmerking (zoo als dit uit den veranderden vorm van het hoofd , het breedere voorhoofd , de meer volmaakte verrigtingen der zinswerkli.igen en de beginnende ontwikkeling van den geest bewezen wordt), dan komt het ziekelijk tanden krijgen voorzeker als minder raadselachtig voor. Voegen wij eindelijk nog daarbij, dat de ontwikkeling der tanden, daar zij zoo in de nabijheid der hersenen plaats heeft, veel ligter dan iedere andere ontwikkeling ziekelijk worden kan, zoo als ook het pijnlijke uitbreken der wijsheidskiezen bij volwassen en sterke gestellen bewijst , dan moet het ons begrijpelijk voorkomen , dat met dezelve dikwijls koorlsverschijnselen te voorschijn treden , zoo als deze bij ieder streven der natuur , b. v. tot het opwekken der crises , tot ettervorming enz. opgemerkt worden, inzonderheid wanneer gelijktijdig de sensibiliteit opgewekt en de aandrang van het bloed naar het hoofd vermeerderd is. Ook hij het nog zoo gelukkig doorbreken der tanden , ontbreekt het toch nooit aan ziekteverschijnselen, die daardoor worden opgewekt, dat de verschillende stelsels van het ligchaam uit hun evenwigt geraken ; en dit erkennen wij uit de plaatselijk verhoogde irritabiliteit, de ziekelijk vermeerderde sensibiliteit, het consonsuele lijden (clxxxhi) van het darmkanaal (doorloop, gebrek aan eetlust, vermagering) der longen (hoest) enz. Daar nu de onderkenning der kinderziekten , inzonderheid in de eerste levensjaren voorzeker zeer moeijelijk is, hebben dikwijls geneeskundigen zelve de uiteenloopendste ziekten , omdat zij dezelve niet erkenden, voorliet gevolg verklaard van het tanden krijgen, en dezelve geheel verwaarloosd of verkeerd behandeld. Zoo als nu door iederen wetenschappelijken strijd de vooruitgang der wetenschap zelve bevorderd wordt, laai zich ook niet miskennen , dat door het zoo even aangevoerde de geneeskundigen op de begane fouten opmerkzaam gemaakt en begon- (clxxxviii) Wij hebben reeds vroeger aangemerkt , dat de abnormale verschijnselen in het darmkanaal gedurende het tanden maken niet zoo geheel op rekening der sympathie moet worden gebragt , daar het darmkanaal zelf gedurende dit tijdsbestek insgelijks eene ontwikkelingsi ui puls ie erlangt, en dus idiopatisch lijdeii kan. Dit, gevoegd bij de gelijktijdige e\olutie der zenuwcentra , ent. maakt bet duidelijk dat de afwijkingen , vroeger aan de dentitic toegeschreven, eene aanmerkelijke bepcrkiug moeten undergaan. Fert. nen hebben de in de eerste levensjaren voorkomende ziekteverschijnselen met meer opmerkzaamheid te behandelen. In den regelmatigen toestand plegen na het eerste halfjaar in de onderkaak de twee middelste snijtanden door te breken , op welke dc tegen dezelve overstaande in de bovenkaak volgen. Daarop komen de andere snijtanden, en na deze, de vier eerste baktanden te voorschijn. Eerst na deze plegen de hoektanden te verschijnen, op welke nog vier baktanden of kiezen volgen. Deze twintig tanden worden melktanden (dentes lactantes) genoemd, en zijn gewoonlijk op het einde van het tweede levensjaar, of ten minste korten tijd daarna aanwezig. In deze orde breken de tanden echter niet altijd door. A. A. Brunner (1) zag eenen baktand het eerst doorbreken. Lambert (2) zag bij een kind van 14 dagen eenen hoektand doorkomen , die binnen twee weken 1 \ duim lang werd. In zeldzame gevallen geschiedt het doorbreken der tanden ongewoon laat. Doges (3) maakt van een geval gewag, waarin zulks eerst in het 11de levensjaar plaats had, en saietlie verhaalt zelfs een geval, waarin de tanden eerst in het 21 of 22 levensjaar te voorschijn kwamen. Het zeldzaamst geschiedt het, dat menschen het geheele leven door tandloos blijven, zoo als Valerios Maxihus van koning Pïrrhds verhaalt. Als voorboden van het doorbreken der tanden neemt men eene duidelijke zwelling en het breederworden van het tandvleesch , vermeerderde warmte van hetzelve, zeer vermeerderde speekselafscheiding , eene kaauwende beweging der kaken , bijten op de vingers of op ieder in den mond gebragt ligchaam, wijd openen van den mond en vertrekken van de mondhoeken waar. Komen de tanden spoedig door, dan wordt het tandvleesch rood , of zoo als Gölis zegt rozenrood , voor iedere aanraking zeer gevoelig, heet, en het speeksel vloeit in veel grootere hoeveelheid dan gewoonlijk uit den mond. Böur (4) meent, dat het speeksel ook van hoedanigheid verandert en scherp wordt, zoodat de deelen , waarmede het in aanraking is, rood en ontstoken worden , en dat zich misschien door het inslikken van hetzelve gedeeltelijk de prikkeling, de vermeerderde «lijmafscheiding en de verhoogde peristaltische en antiperistaltische beweging van het darmkanaal, of met andere woorden , den doorloop en braken zouden laten verklaren, die bijna standvastige begeleiders van het doorbreken der tanden zijn. Over het geheel zijn de kinderen bij het tandenmaken eigenzinnig, slapen onrustig, worden slap, zijn niet in staat het hoofd regt op te houden , maai- leggen het altijd op de schouders der verzorgsters die zij dikwijls alleen om zich heen dulden. Zij verzetten zich daarbij tegen al wat voedsel is , en hebben inzonderheid eenen afkeer van alle warme spijzen en dranken, terwijl zij daarentegen gaarne koud water drinken. Grootere kinderen , die reeds loopen konden , willen niet meer staan, maar voortdurend op den arm rondgedragen worden. (1) Abhdl. von der Hervorbreeliung der Milchzahne. Wien. 1771. 8. (2) Provinzial Sanitalsbcricht des Königl. Kolleg zu Königsberg für das Semester 1858. Königsb. 1837. 8. (3) Dielionnaire de Méd. et de Chirurg, pratiques , par 1U. 31. Andral, Bêijin , Blandin etc. Tom. VI. I'aris 1834. (4) Vóhr das Zalmen der Kinder als Krankhcit in iïust's Magazin. Band 42. Heft 2. Dikwijls ontstaat oot nog gedurende het tanden krijgen een eige'ndommelijke huiduitslag, die uit op zich zelve staande en over het geheele ligchaam verspreide, ontstoken knobbeltjes bestaat, die hard óp het gevoel zijn en na weinige dagen weder verdwijnen, terwijl er altijd weder nieuwe te voorschijn komen. De pathologische verschijnselen bij het tandenkrijgen loopen zeer uiteen , en het verschil in dezelve hangt van de ligchaamsgesteldheid van het kind af. Gewoonlijk neemt men bij het ziekelijk tandenkrijgen ontsteking van het tandvleesch, somtijds zelfs van de mondholte , 'van het gehemelte en zelfs van de amandelen (Versos, Barrier) waar; in sommige gevallen voegen zich bij het tandenmaken otorrhoe , laryngitis en bronchitis, hoest, doorloop of verstopping van den buik , koortsbeweging, slaperigheid , eigenzinnigheid , onrust, gebrek aan eetlust, vermagering, krampen, stuipen en plofselijke dood, die door apoplexie plaats heeft. Al» naziekten worden waterhoofd, atrophie , vallende ziekte en verlammingen waargenomen. In sommige gevallen ontstaan ook oogontstekingen , inzonderheid bij het doorbreken van de bovenste hoektanden , die misschien van daar de benaming van oogtanden gekregen hebben. Deze ontsteking wordt niet ligt gevaarlijk; ja zij vordert zelfs gewoonlijk geene geneeskundige behandeling en verdwijnt met het verschijnen der tanden. Ricuard vermeldt, dat ook somwijlen in gevolge van dezelfde aanleidende oorzaak de kinderen scheel zien , hetgeen echter na het doorbreken der bovenste hoektanden pleegt optehouden. — Het zoude belagchelijk zijn, aan te nemen , dat al deze ziekteverschijnselen van de spanning, 'rekking en langzame doorboring van het met vele vaten en zenuwen voorziene tandvleesch aftcleiden zijn , zoo als zulks in vioegeren tijd aangenomen werd; veeleer schijnt de oorzaak daarvan nu eens in de te zeer verhoogde , dan weder te zeer verminderde vitaliteit van enkele stelsels der kinderlijke bewerktuiging te liggen, welke de natuur zelve weder in evenwigt tracht te brengen , zoo als zij b. v. den in het tijdperk der tandvorming zoo rijkelijkenen bij kinderen ligt gevaarlijken aandrang van vochten naar het hoofd, hetzij onmiddellijk of langs den weg der afleiding, door sterke speekselafzondering , nat worden achter de ooren, melkkorst en tinea , of door eenen van zeiven ontstaanden doorloop poogt onschadelijk te maken. Eenzijdig zoude het echter zijn, en juist van geen diep inzigt. in de kinderlijke bewerktuiging getuigen , wanneer men met Eggert (1) zou willen aannemen , dat het moeijelijke tandenkrijgen enkel van een overschot van het tot vorming der tanden noodzakeïijk eiwit afteleiden is. Den grootsten invloed schijnt de prikkelbaarheid op de tandontwikkeling te hebben , vooral wanneer dezelve zeer verhoogd is. Reeds Reil (2) maakte opmerkzaam , dat in heete ziekten en kort voor den dood de tanden somwijlen in groote menigte doorbreken, hetgeen ook G. F. Tortual (3) onlangs bevestigt; Heyfelder (4) nam eene spoedige tandvorming waar na de operatie eener hazenlip , en wij hebben ontelbare malen opgemerkt, dat na het inenten van de koepokken de tanden op de koortsdagen spoedig te voorschijn kwamen , wanneer de (1) Iiunt's Magazin fiir d. gesammle Heilkunde. Bd. XXIII. Hft. 1. 1826. (2) Erkenntniss und Kur der Fiebcr. Bd. II. S. 60. 0Piaktisclie Beitrage 2,ir Therapie der Kinderkrankheitcn. Miinster 182Ö. 8. (4) Schmidt's Jahrb, Bd XI. S 226. Knieren te voren aan moeijelijke tandont wikkeling geleden hadden. Dikwijls vormt wel is waar liet tandenmakcn slechts de aanleiding gevende oorzaak, door welke eene op handen zijnde ziekte tot uitbreken gebragt wordt, maar ook in dit geval is het tandenmaken eene complicatie, welke alle opmerkzaamheid verdient. — Enkele koortsaanvallen , die onverwachts met roodheid op eene der beide wangen, gebrek aan eetlust en eigenzinnigheid ontstaan, zijn zelden gevaarlijk, terwijl daarentegen aanhoudende koorts met brandende hitte bij eene drooge huid , roodheid en hitte van den mond, onderdrukte speekselafscheiding , groote vermoeidheid , onleschbaren dorst en verschijnselen van ontstekingachtige prikkeling der slijmvliezen altijd bedenkelijk is en zeer ligt zenuwverschijnselen , peeshuppelen en stuipen veroorzaakt, inzonderheid wanneer aanhoudende slapeloosheid was voorafgegaan. De onderkenning is dikwijls in den hoogslen graad moeijelijk , want het zou zeer verkeerd zijn , al de in het tijdperk van het doorbreken der landen voorkomende ziekteverschijnselen , die nu en dan als begeleiders van hetzelve voorkomen, altijd als het gevolg te beschouwen , en het is voorzeker dikwijls moeijelijk dezelve juist te beoordeelen. De geneesheer moet derhalve zorgvuldig 'onderzoeken , of er eene andere waarschijnlijke oorzaak voor deze ziekteverschijnselen op te sporen is , wanneer hij dezelve met gevolg wil behandelen. Het zekerst is de onderkenning in die gevallen , waarin zich dezelfde ziekteverschijnselen bij het doorbreken van alle tanden weder vertoonen. Van een teeken, dat somwijlen in het tijdperk der tandvorming voorkomt, maakt Scdöpfï nog melding , namelijk van het uitpuilen der borst of van de zoogenaamde kippeborst, bijna eveneens , als men deze in de engelsehe ziekte aantreft. Ons schijnt dit verschijnsel niet het gevolg te zijn van de dentitie, maar van eene ten gevolge van dezelve ontstane vermagering of beginnende atrophie, want bij eene doelmatige voeding gaatdit verschijnsel gewoonlijk spoedig verloren. Eindelijk heeft men ook in enkele gevallen liet slijmvlies der piswerktuigen bijliet landen krijgen in eenen geprikkelder! toestand aangetroffen. Joiin Munter (1)heeft dezen toestand als tand dr uiper (blennorrhect urethrae) beschreven, en onlangs is door Meülis (2) mede een geval daarvan bekend gemaakt. Wij hebben deze blennorrlioe bij wormen, na verkoudheid en ten gevolge van andere aanlcidende oorzaken dikwijls waargenomen. Welke hoogst gewigtige ziektetoestanden somwijlen door het ongewoon snel doorbreken der tanden kunnen ontstaan, blijkt ten duidelijkste uit een door Arnold (2) waargenomen ziektegeval. Deze zag namelijk bij een gezond meisje van 10 maanden, dat plotseling door eene met loop overeenkomende diarrhoe en braken met zenuwaandoeningen aangetast geworden was, na groote droogte en hitte van den mond, gangraen aan het tandvleesch en in den hals ontstaan ; iedere proef, om het kind voedsel te geven, verwekte beven en kramp , tot na drie dagen de beide middelste onderste, en den vierden dag de bovenste snijtanden te voorschijn kwamen , en na 14 dagen onder vernieuwde en buitengemeen hevige zenuwverschijnselen nog drie tanden aan iedere zijde in de bovenkaak doorbraken , waarop terstond alle ziekteverschijnselen verdwenen, het in ver- (1) Medicin. Zeitung vomVcrein fiirHeilkunde inPraisseii 1858. No.4i>. (2) Wiirtenib. Correspondenzbl. 1834. No. 32. — Vergelijk fPagner. Disscrt, de denlilione difficili a dubiis Wkhmanni vindicata, Jenae 1798. sterf overgegane losgesfoolcn werd en er genezing volgde. — Inliet algemeen schijnen alle ongemakken , bij het tandenmaken voorkomende, met ontsteking van het tandvleesch te beginnen, want in de odonlitis infan• tum van ScnÖNLEi* , die Jam (1) zoo voortreffelijk geschilderd heeft , vindt men een treffend tafereel van de ziekelijke tandvorining. Ten opzigte der voorzegging laat zich in het algemeen volstrekt niets bepaald aannemen , daar zij zich naar de ligchaamsgesteldheid van het kind, den graad der ziekteverschijnselen en de geaardheid derzelve , naar den aanleg tot andere ziekten, den duur der toevallen en der complicatien l igt, en hieruit begrijpt men ligtelijk, dat bij een gezond en krachtig ligchaam, slechts cnke'e en niet gewigtige ongemakkeu niet ligt voor gevaar doen vreezen. Het meest gevaar loopen kinderen, bij welke de tanden zeer vroeg te voorschijn komen , en die eene groote lenuwprikkelbaarheid erfden , omdat bij deze gewoonlijk het zenuwstelsel sterk wordt aangetast. Bij den aanleg tot klierziekte en atrophie is zeer menigvuldige doorloop met koorts, waarbij gewoonlijk alle eetlust ontbreekt , en de genomen spijzen onverteerd weder afgaan, zeer te vreezen. Jon. Wagker (2) houdt den eenvoudigen bij het tanden krijgen aanwezigen doorloop nimmer voor gevaarlijk; hij gelooft echter , dat dezelve dooronpassend voedsel en verkouding gevaarlijk worden cn tot verzweringen in het darmkanaal aanleiding geven kan. Dat eindelijk het zeer late verschijnen der tanden , zoo als Wendt zegt, als voorbode van de engelsche ziekte beschouwd worden kan, is aan geenen twijfel onderhevig, want dit wordt door de dagelijksche ondervinding al langer hoe meer bevestigd (clxxxix). Er zijn gevallen voorgekomen , waarin kinderen een ofmeer tanden mede ter wereld bragten , zoo als men zulks van Lodewijk XIV verhaalt, die bij de geboorte reeds vier duidelijk zigtbare snijtanden moet gehad hebben. Haller heeft 19 gevallen van dien aard bijeengezameld. Wij zelve zagen een kind met twee snijtanden ter wereld kumen; en nog zeer onlangs werd een geval beken J gemaakt (3), dat eenen knaap betrof,die met volkomen onderste en bovenste snijtanden ter wereld gekomen was. Hij bevond zich wel; toen intusschen reeds in de negende week de hoek- en baktanden (1) Jahn's Yersuche fïir die praktische Heilkunde. I. Hft. Eisenach , 1855. (2) Oesterreich-niediciii. Jahrb. 1841. Febr. (clxxxix) In dit hoofdstuk werd reeds gesproken van het geheel wegblijven dei tanden ; dit zal eehter wel zeer zeldzaam voorkomen , ofschoon ook Borelli hiervan een voorbeeld opsomt bij eene zestigjarige vrouw.-Gedeeltelijk achterwege blijven der melktanden is meermalen waargenomen , waarvan de oorzaak onder anderen kan gelegen zijn in voorafgaande ziekten van het tandvleesch en der tandkieuicn , zoo als bij stomatitis gangraenosa (UiHard). J)it achterwege blijven evenwel behoeft geenszius liet niet te voorschijn treden der blijvende landen op den gewonen tijd , uit le sluiten. — Ontbreken gebrekkige ontwikkeling der tandkassen, als anderzins, derzclver tusscbenschotten geheel of'gedeeltelijk, dan kunnen meerdere tanden aaneengroeijen , waarvan Soommering en Fox waarnemingen opgeven. Vort, ' (3) Beobaehtungen und Ahbandl. aus dem Gebict der gesammten praktischen Heilkunde, von österreieh. Aerzten. Bd. V. 1826. Vergel IHeistner's Forschungen des 19 Jahrh. Bd.Vl, S. 269 — Bovendien heeft Grütscr, die Krankheiten des Fölus , S. 141 etc., een groot aantal van waarnemingen uit oudere schriften verzameld. Vergel. Hcnke. doorbraken, stierf hij aan stuipen. — Capuron uit dcmeening, dat men uit dit doorbreken van de tanden voor den tijd tot eene ziekelijke lichaamsgesteldheid besluiten mag, hetgeen inlussehen het getal niet schijnt te zijn , daar in de bovengemelde gevallen niets daarvan gezegd wordt (cxc). De tanden , welke de kinderen mede ter wereld brengen , zouden naar Billard's bewering niet vast staan, maar gewoonlijk zeer spoedig weder verloren gaan, hetgeen iutussehen niet in ieder geval geschiedt. Ook meent Billard (1), dat men deze tanden uittrekken moet, wanneer zij het zuigen hinderen mogten ; wij zijn inlussehen niet van dit gevoelen, daar het te voorschijn komen der tanden geen zoogdier in het zuigen hindert, en het voordeelig is , wanneer de melktanden zoo lang mogelijk blijven staan. Men ziet namelijk bij kinderen, welke vroegtijdig de melktanden verliezen, ook de tweede tanden vroegtijdig te voorschijn komen. Daar nu de tweede tanden veel grooter en breeder zijn dan de eerste , vorderen zij ook eene meer ontwikkelde grootere kaak. Treden derhalve de tweede tanden vroeger te voorschijn, dan de kaak de voor dezelve noodige ruimte aanbiedt, dan is daarvan het natuurlijk gevolg, dat zij eenen scheven en ongelijken stand krijgen , helgeen op lateren leeftijd niet te verbeteren is. Het geval kan echter ook voorkomen, dat de melktanden zeer vast zitten en niet op den juisten tijd uitvallen en dat derhalve de tweede tanden voor of achter de eerste door het tandvleesch heenbreken. Alsdan mag met het uittrekken der eerste niet getalmd worden en daarna gelukt het ligt, door dagelijks meermalen herhaald zacht drukken door middel van den vinger, de tweede tanden in de normale rij der overigen te dringen. De opgave der genezing van de bij het ziekelijk tandenkrijgen waargenomen ziekteverschijnselen is eigenlijk geheel overbodig, daar van al deze toevallen reeds vroeger gesproken is. Zijn de toevallen gering, inzonderheid de hoest en de doorloop , dan houde men zich geheel passief, en zij in ieder geval voorzigtig den doorloop niet plotseling te stoppen , daar dit zeer nadeelige gevolgen hebben zoude. In het algemeen zij men meer waarnemende dan handelende persoon, grijpe slechts zeer voorzigtig in, en vermijde alle prikkelende en verhittende middelen, daar deze bij de verhoogde prikkelbaarheid van de sensibele sfeer altijd nadeel ig werken. Het handelen van den geneesheer moet zich meer daarbij bepalen, te aanmerkelijke ziekteverschijnselen te matigen en altijd het evenwigt tusschen de afzonderlijke stelsels der bewerktuiging te bevorderen. Gedurende de tandkoorls houde men de kinderen nimmer te warm, vooral (cxc) Billard leidt de oorzaak eenvoudig van het te oppervlakkig liggen der tandkiemen af, waardoor, ten gevolge van de ontwikkeling der kaken , dc onvolmaakte tanden voorbarig naar buiten gedrongen worden. Uit bovengemeld geval \an den knaap, alsmede de waarneming, dat de aangeboren tanden meestal snijtanden zijn , wier ligging toch in den normalen toestand door de natuur tot het het eerst te voorschijn komen geSchikt gemaakt is, zouden als bewijzen voor deze stelling kunnen gelden, bijaldien zij niet evenzeer de meening van Graelzer verdedigden , dat eene te snelle groei als bron moet beschouwd worden. — Bij een gespleten gehemelte zijn aangeboren snijtanden minder zeldzaam. Verl. (1) Ook Sclineider (gemeins. deutsche Zeitschril't fur Geburtskunde. Bd. 111. lift. 3) heeft dezen raad gegeven. niet het hoofd , omdat daardoor de bloedaandrang naar hetzelve vermeerderd wordt. Is de toorts hevig, dan zoeke men dezelve door emulsien te verminderen. Heeft zij het karakter dersynocha, dan zorge men voor behoorlijke ontlastiugen , schrale diëet, verkoelende dranken , en verrigte plaatselijke bloedontlastingen , zoodra het gezigt rood , de oogen glinsterend , de slagaderen aan het hoofd hevige bewegingaantoonen, en het kind zich in eenen slaapzuchtigen toestand bevindt. Het bijvoegen \smnitrum tot de zaadmelken vermijde men liefst, waar het kau , daar dit middel de maag ligt aandoet. Is het zenuwstelsel mede aangedaan, dau zijn dikwijls de blaartrekkende pleisters en mostaardpappen nuttig, en in hoogere graden zelfs de muskus. In de ligtere graden der koorts is gewoonlijk volstrekt geene geneeskundige behandeling noodig. Dreigen gedurende de koorts bij tanden krijgende kinderen stuipen uit te breken, dan prijzen Meiiluaesek (1) , Rau en Wittke (2) het aqua oxymuriatica , en wel ongeveer J—2 drachma's dagelijks in siroop van althaewortel unc. /3—j. Heeft men met meer verhoogde sensibiliteit te doen, b. v. met klampen en stuipen enz., dan zijn warme baden, verzachtende zaadmelken en de ligte antispasmodica op derzelver plaats; ontstaan krampen , dan kiest men de rubefacienlia. Daar echter in de meeste gevallen de stuipen het gevolg zijn van ontstekingachtige aandoeningen der hersenen en der hersenvliezen , kan ook eene ontstekingwerende behandeling zeer noodzakelijk worden, in welk geval wij verwijzen op hetgeen in het vorige hoofdstuk daaromtrent is gezegd geworden. Gevaarlijk is het altijd den raad van Schöpif (3) te volgen en bij grooto onrust, teekenen van bloedopstijging en stuiptrekkingen zonder sopor, opium (' s — g gr.) te geven met het doel om de prikkelbaarheid der hersen- en zenuwmassa te verdooven ] want daar de genoemde toevallen meestal reeds het gevolg van eenen ontstekingachtigen toestand der hersenen zijn, wordt dikwijls door eene zoodanige behandeling een ongunstige uitgang bevorderd. — Het meest doelmatig middel, om dreigende sluipen voortekomen , is het laauwe bad (Richard), waardoor de in de bewerktuiging beginnende storm verdwijnt en een rustige slaap volgt. Ondersteund wordt de werking der baden nog dikwijls door de zachte ontlastingsmiddelen en klisteren met asafoetida. Het herhaald gebruik der mostaardpappen laakt Richard, omdat zij het kind dikwijls opwekken , hij raadt in plaats van dezelve het aanleggen van zuurdeeg aan. Rij grootere opwekking van de kinderlijke bewerktuiging is het raadzaam bij de baden een afkooksel van althaewortel en maankop te voegen. Tegen wezenlijk ontstaande krampverschijnselen in het tijdperk der tandontwikkeling bediende zich Mertlich (4) van de linctur. asae foetidce, van welke hij kinderen in den ouderdom van 4 maanden 16—25 , kinderen van 20 maanden 50—60 droppels, dagelijks 2—3 malen', gaf, welke gift ons voorzeker zeer groot toeschijnt. De het tandenmaken gewoonlijk begeleidende hoest is gewoonlijk kort, droog, afgebroken, en rooit de kinderen niet zelden alle rust. Hij trot- (1) Rust's Magazin. Bd. 26. St. 2. S. 386. (2) Medic. Conversalionsbl. von Iluhubaam en Jalin. 1831. Nr. 20. (3) Jahresheitr. zur prakt. Mediciri und Chirurgie in Kinderkrankhei,tcn. 1'esth., 1841. 8, S. 02. (4) //orn'j Arehif 1830. Ht. 4. Scert dikwijls alle geneesmiddelen , duurt echter gelukkiger wijze altijd slechts weinige dagen lang en verdwijnt gewoonlijk onmiddellijk na het doorbreken van den tand. Mbrat zegt in zoodanige gevallen het inwrijven van een smeersel inet opium op de armen , hals ot borst voordeelig bevonden te hebben. Ineen geval, waarin de van de dentitie at hangende hoest acht weken lang geduurd, en den vorm van pertussis aangenomen had , wendde Aug. Droste (1) het door Ramm aangeprezen extr. pwlsatillae nigricantis met een zoo blijkbaar gevolg aan, dat binnen 2-i uren de hoest bijna verdwenen was (ftf. Spir. minder, unc. (3- extr. pulsatill. gr. vj. vin. ant. Huxium dr. j. syrup. lichen. island. unc. j. M. S. om de twee uren eenen theelepel. Daarbij werd nog een pleister van empl. galban. crocat dr. i/3 met ol. croton. gutt. iij op de borst gelegd). In enkele gevallen neemt de hoest zelfs den crouptoon aan , ja zoude zoo als Dugès zegt, in croup kunnen overgaan ; alsdan moet de tegen deze ziekte dienstige behandeling worden aangewend. ltijzondere oplettendheid vórdert eindelijk het darmkanaal, inzonderheid bij de gespeende kinderen , daar zeer dikwijls bij het doorbreken der tanden de spijsvertering gestoord wordt, zich ligt vuile stoffen in de maag ophoopen eu daardoor ziektetoevallen ontstaan. Van daar de reden dat braakmiddelen dikwijls zeer goede diensten bewijzen; Schmidt (2) redde door braakmiddelen twee schijnbaar verloren kinderen, en schrijft aan dezelve eene uitstekende werking bij de aaneenschakeling van verschijnselen van het moeijelijk tandenkrijgen toe , daar zij niet slechts als evacuantia maar ook als nervina werkten. Vele kinderen nemen , zoo lang de ongemakken duren , volstrekt geen voedsel tot zich , en vermageren derhalve buitengemeen ; aan deze geve men slechts voedende dranken , zoo als rijst-, gersten of haverslijm, havergort , sago enz. opdat niet alle voedsel aan het ligchaam onttrokken worde. Is de gewooidijk aanwezige doorloop te rijkelijk en hevig, dan matige men denzelven op de vroeger beschrevene wijze. Heïeelder (3) vond tot dit doel de calomel tot £ grein (naar Kopp) het werkzaamst. Ook bij het braken van zuur en den groenspaatkleurigen doorloop van tandenmakende kinderen (zelfs bij zuigelingen) roemt G. Ch. Rsich (4) de werking van het zoutzuur. Hij schreef hetzelve met spir. mur. aeth. ~ pUtt. x — dr. (3- Aq. unc. iij-vj en syrup. alth. u. ij-rij voor, en roemt daarbij het koel houden. Vebson (5) geeft de verzadigde oplossing van de koolzure potasch met citroenzuur en bij braken selterwater. Integendeel vindt dikwijls bij het tandenmaken een inspannend braken plaats, ten gevolge van hevige maagprikkeling hetgeen Eisenman* (6) gewoonlijk bij het aanzetten van 1—2 bloedzui pers onder de kin, ofzoo noodig , door de inkerving van het tandvleesch , zonder een spoor overtelaten, zag verdwijnen. Is de doorloop van dorst, gebrek aan eetlust, vermagering en teekenen van hersenaan- (1) IIufeland1 s Journal. 1859. Aug. (2) HufelatuTi Journal der prakt. Heilk. 1827. Januar. (3) Stndien im Gebiet der Ileilwissenschaft. Bd. II. S. 95. (4) G. Chr. Reich, das Streekfieher u. dessen Behandlung im ümriss dargestellt. Berlin, 18oo. 8. (ö) Der Arzt am Krankenbett der Kinder. I. Tlieil. S. 132. (6) Baiersches Correspondenzbl. 1841. Nr. 2. doening begeleid, dan noemde Eisemmaiw dezen locstand een abdomiaaltyphoidc , en schreef daartegen met gunstig gevolg voor: svlph. curp S'- "J- opn gr j. sacc/iar. alk dr_ y- Divid XIpart. eaquales 1». s. dadelijks 3 4 stuks te nemen. Is bij doorloop de buik tevens gevoelig, dan kunnen warme baden , pappen, omslagen, ja zelfs eenip-e bloedzuigers dienstig zijn, inzonderheid wanneer de buik tevens heet opgezet, en het kind koortsig is, omdat alsdan eene darmontsteking ontslaan kan. Dezelfde behandeling moet ook bij het braken plaats' nebben , wanneer men verschijnselen van maagontsteking bemerkt. In zulke gevallen zijn slijmige dranken , met geel van ei, stijfsel, en verzachtende pijnstillende zaadmelken nuttig. De medelijdende aandoeningen der oogen, welke inzonderheid bij het doorbreken der hoektanden in den bovenkaak ontstaan, treden niet slechts als ontsteking der conjunctiva op, maar Riciiard (1) nam ook dikwijls verzweringen op het hoornvlies waar, die na den afloop van de met het doorbreken van de bovengenoemde tanden beginnende heeling niet zelden voor altijd eene vlak achterlaten. Richard gelooft het oog roor dezen nadeehgen invloed daardoor te beschutten, dat men bij de eerste teekenen van prikkeling met een penseel laudanum in het oog strijkt, en een in hetzelfde middel gedoopt compres op het oog legt. Hij tracht daardoor eemgermate te narcotiseren en het voor eene sympathische opwekking te beschutten. Deze behandeling zoude veel boven de aanwending van verweekende middelen en van bloedontlastingen vooruit hebben! Overigens is ten opzigte van deze sympathische ophthalmie optemerken dat zij bijna altijd slechts een oog aandoet. . yroegeren tijd is nog tot heden toe bij de geneeskundigen een middel in aanzien gebleven, door hetwelk men voorgaf, alle ongemakken in eens te kunnen wegnemen , namelijk het doorsnijden van het tand■vleesch ; dit is intusschen dikwijls zonder gevolg beproefd geworden, ofschoon wel in enkele gevallen het nut daarvan klaarblijkelijk is, zoo als in het door Oesterien (2) medegedeelde geval, waarin het oogenblikkelijk de bij het tandenkrijgen aanwezige stuipen wegnam. Waar deze uitkomst wordt waargenomen , is of de tand reeds gedeeltelijk zigtbaar en slechts een gedeelte van het tandvleesch , hetwelk gespannen of ontstoken is bedekt denzelven nog; of het tandvleesch is nog ondoorboord en hevig ontstoken , en dan dienen de insnijdingen als scarificatien , die de ontstekmg verminderen en daardoor verzachting van pijn aanbrengen. Böhr gelooft niet, dat door het doorsnijden van het tandvleesch veel'gewonnen wordt; hoogstens zoude het de spanning wegnemen, doch de consensueel opgewekte verschijnselen niet verwijderen; en op dezelfde wijze laat zich ook Guerseht (3) daaromtrent uit. Of het waar is, hetgeen Richard verhaalt, dat Lehonnier een reeds in het lijklaken gehuld kind door het doorsnijden van het tandvleesch (door het toevallig onderzoeken van den alveolus gedaan) weder in het leven terug bragt, moeten wij onbeslist laten. Billard geeft den raad het tandvleesch eerst dan te splijten, wanneer het door den tand in de hoogte geheven wordt, hard, rood en pijnlijk is , want bij den nog diep onder het tandvleesch zittenden (1) Traité pratique des maladies des enfans. p. 1S9. (2) Der neue Chiron , herausgegebeii von Kaj. Tejclor. 1, Bd. 2. Hft. (5) Dictionnaire de Médccine. Tom. X. 2 édit. tand zon op liet tandvleesch een likteeken ontstaan, hetwelk het doorbreken van den tand nog moeijelijker maken zoude (1); of de insnijding zoude aanleiding geven tol eene verzwering, die het karakter van gangreen aannemen en eene hevige ontsteking zou kunnen veroorzaken. Ook maakt de geneesheer zich belagchelijk, wanneer na het doorsnijden van het tandvleesch de tand niet of eerst zeer laat verschijnt; lhiLARD maakt van een geval gewag, waarin de tand 8 maanden na de operatie doorbrak. Uit dien hoofde geeft Weitot aan het zetten van bloedzuigers de voorkeur boven het inkerven van het tandvleesch , daar dit laatste, het problematisch gevolg niet eens in aanmerking genomen , eene met vele moeijclijkheden gepaard gaande operatie is , voor welke zich in den lateren lijd slechts Will. P. Dewef.s (2) en Dugès verklaard hebben. De laatste verzekert meermalen met het beste gevolg het tandvleesch te hebben doorgesneden ; intnssehen bekent hij, dat in eenige gevallen de beterschap slechts kort van duur was, en de kwaal desniettemin den dood ten gevolge had ; dat, zoo als Guersent beweert, de blootgelegde tanden zich dikwijls langzamer ontwikkelen dan de andere , en dat door de operatie de ontwikkeling van caries aan den tand bevordert wordt, hetzij omdat dezelve door het scherpe werktuig beleedigd, of omdat door het blootleggen de volkomene rijpwording van het tandemail verhinderd geworden was. — In den lateren tijd