DE wmwmm der HERSENZIEKTEN «iiitnikkeld uit de ZlEKTEIUJftDIGE ONTLEEDKUNDE VAAR HET IIOOGDIITSCII van sr$ bh** bewerkt door ®r» Ma £Sm TE 'S HERTOGENBOSCB , bij «Jebr. WILLEK. 1848. ƒ 4,50. JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 3 4 7 0 RUIMER dek HERSENZIEKTEN. DE KLINIEK der HEK S ENZ.IE KTE Pf „ ZIEKTEKUNDIGE ONTLEEDKUNDE. NAAR HET HOOGDUITSCH >AJ( Dr. J. JHETL bewerkt door »' XI. J. GOBEFROI. Te 'S HERTOGElfBOSCH , Bij Geer. MULLER, is-iy. ontwikkeld uit de VOORREDE. Eenen vreemdeling , dien men de wereld inzendt, ien men ehoorlijk van brieven van aanbeveling te voorzien, wil men hem hier en daar introductie verschaffen. meestal het 7 nlet opgesloten , ofschoon het wel nrr/. 1 ffeval dat dusdanige brieven met een ffot aantal loftuigmgen behoeven te worden opge- wordt f meThJkJock dat hij , die teveel pgehemeld, aan de van hem gekoesterde ver- daar ^ metbeantwoordt, misschien wel cjrootendeels u'! ' °™dat men te van hem verwacht heeft. Men Urn best volstaan met eenige inlichtingen en ZL'Z'r *f ■*»«»»<"><<* """ ~ denperloon -ellen „ T, t 0VeH^ ™et men aan zeiven overlaten. - Fan dit denkbeeld uitgaande, met Ziïl- 1 VreJmdelinS van duitsche afkomst, met welken wij onze Hollandse/ie kunstbroeders willen hem TtS gen' 7Üet hlJ hen Produceren, zonder ondat "r eeni*e 1 eSe^s van onze hand te voorzien , wil L jegenen hurnner ' «>eMe nader met hem mogten aroot !ienmSnakten ** hoPen ■ d"< hun ™ntal moppn ^"' *(' ' w" m^nsie vooraf reeds eenigzins ™ebben. l^ellcht' met eigenlijk te*doen VOORREDE. Het werk van Dietl , hetwelk wij hiernevens in een Hollandsch gewaad gedoscht aanbieden , is een uitvloeisel van de fVeener school. J1 iermede is dus gezegd, dat de ziektekundige ontleedkunde eene gewigtige rol in hetzelve speelt', niet de ziekte, maar het ziektevoortbrengsel, het ziekte-individu , maakt het hoofdonderwerp van alle beschouwingen uit. Men verwachte dan ook geene dorre opsomming vanpêle-mêle door elkander staande verschijnselen , met een daarachter volgend bont gewemel van symptomatische geneesmiddelen. Geen verschijnsel vindt men hier als patliognomonisch , dat is , als de ziekte wezenlijk kenmer kend opgegeven , dan hetgeen in overeenstemming met de physiologische verrigtingen van ieder afzonderlijk deel, uit de stoffelijke oorzaak derzelve kan worden ontwikkeld en tot haar teruggebragt ; geen middel wordt als geneesmiddel aangeprezen, hetgeen niet in staat kan geacht worden middellijk of onmiddellijk op het materiële substraat der ziekte m te wei ken. In een woord, door het geheele werk straalt het denkbeeld door , om , door de ziektekundige ontleeden natuurkunde lot grondslag van alle klinische beschouwing te maken , de geneeskunde van alle aanmatiging van ruwe onkunde en domme kwakzalverij [waaronder zij helaas! heden ten dage nog steeds gebukt gaat) , te louteren , en haar eenmaal tot den rang eener wetenschap , en zooveel mogelijk tot dien van eene exacte wetenschap te verheffen. fVij bekennen intusschen rondborstig , dat de. Schrijver, in ons oog , door zijne vooringenomenheid voor geliefkoosde stellingen , hier en daar in zijne gevolgtrekkingen wel eens te ver gaat; wij hadden dan ook in den beginne het plan gevormd, juist op die plaatsen , op welke de Schrijver zich te veel dooi zijne levendige verbeeldingskracht het medeslepen , in eene noot daarop opmerkzaam te maken , en zoodoende eenige aanleekeningen bij het werk te voegen. Ondei de bewerking echter hebben wij ingezien, dat hetzelve VOORREDE. in eenen zoo eigenaardig en stijl gekleed is, dal alles met elkander in een zoo naaxiw verband staat, dat het eene zoo onmiddellijk uit het andere volgt , dat wij het beter hebben geoordeeld, ons van alle aanteekeningen te onthouden, daar tvij meenden, dat aan eiken lezer , bij oplettende lezing , die plaatsen even goed zouden in het oog vallen , als aan ons , te meer nog , daar zelfs die bedoelde plaatsen aan de waarde van het werk niet in het minst te kort doen. Ln hiermede meenen wij aan ons oogmerk voldaan te hebben , en besluiten met den wensch, dat ieder lezer hetzelfde genoegen smaken moge, hetwelk wij bij de lezing van het origineel gesmaakt hebben. 's Ilertogenbosch , Juntj 1847. Dr. Af. J. Godefroi. ONTWIKKELING YAN HETGEEN MEN DOOR EENE KLINIEK, OP ZIEKTEKUNDIGE ONTLEEDKUNDE GEGROND , TE VERSTAAN HEEFT. Dat de geneeskunde als eene natuur- wetenschap moet behandeld worden , daaromtrent is men het genoegzaam eens , men schijnt echter nog geen helder denkbeeld te hebben van de wijze waarop dit geschieden moet. De geneeskunde als natuur- wetenschap behandelen , wil zeggen : de verschijnselen aa?i het ziekbed met slechts bepalen , maar ook verklaren , d. i. niet slechts derzelver wetten , maar ook derzelver oorzaken opgeven. De oorzaak van alle ziekteverschijnselen is het ziektevoortbrengsel of ziekte-individu. Wil men derhalve de geneeskunde als natuurwetenschap behandelen , dan moet bij het begrip van ziekte , dit ziektevoortbrengsel allereerst in aanmerking komen. " Het ziektevoortbrengsel maakt het wezenlijk onderwerp uit van de ziektekunde , zoo als de delfstof het wezenlijk onderwerp uitmaakt van de mineralogie , de plant van de botanie , en het dier van de zoölogie. De ziektekundige ontleedkunde beschrijft de ziektevoortbrengselen en hunne natuur- geschiedkundige eigenschappen , en is in zooverre de natuur kundige qeschiedenis der ziekten. Heeft de ziektekundige ontleedkunde eenmaal het ziek- 1 tcïoortbrengsel naar deszelfs eigenschappen vooral ten opziate van deszelfs natuurkundige geschiedenis , ontwikkeld , dan beschouwt de physica de werktuigelijke en scheikundige verhoudingen van hetzelve, de gedaanteveranderingen , die het ondergaat , de stoffelijke veranderingen, die het in de bewerktuiging teweegbrengt, de voorwaarden van deszelfs ontstaan en te met gaan De ziektekundige ontleedkunde, zoo als zij heden ten dage beoefend wordt, en uit hoofde van haren innigen samenhang met de afzonderlijke takken van eene natuurwetenschap steeds zal moeten beoefend worden, is ni slechts eene natuurkundige geschiedenis , maar ook eene nhvsica of phvsiologie der ziekten. De ziektekundige ontleedkunde ligt derhalve ten grondslag aan die natuur- wetenschap, die men 8ene«®" kunde noemt, en de volmaaktheid van deze laatste han0 vrezenliik af van de volmaaktheid der eerste. Hieruit volgt echter geenszins, dat in de ziektekundige ontleedkunde alleen , alle kennis ligt opgesloten , en dat er zonder deze volstrekt geene kennis in de geneeskunde ^ U^t "het" ziekte voortbrengsel kunnen die veranderingen welke door hetzelve in de levende bewerktuiging te weeg gebragt worden, alsmede de uitwendige invloeden waardoor hetzelve ontstaat en te niet gaat, bij het te„enwoordige standpunt van de ziektekundige ontleed- en natuurkunde, niet altijd en niet volledig verklaard worden De ziektekundige ontleedkunde ontwikkelt derhalve het begrip van ziekte in zooverre , als deze een voortbrengsel van de natuur is ; zij stelt ons echter geenszins de ziekte voor in hare betrekking tot de levende bewerktuiging of geeft ons een denkbeeld van de wijze waarop dezelve 'zekere veranderingen in het menschelijke hgchaam voortbrengt , en onder zekere uitwendige invloeden ont- StaAann den^anderen kant, bestaan er ziekten , wier ziektevoortbrengsels tot heden toe met door dt^ziektekundige ontleedkunde konden worden opgespoord , zoo als de" meeste zenuwziekten , enz. Bij de beschouwing van deze ziekten , bevindt zich de geneeskunde in hetzelfde geval, als de physica bij de beschouwing van het licht, de warmte, de electriciteitzij bepaalt de verschijnselen , zonder ze te kunnen verklaren. Het is nuttig, werkingen of verschijnselen te leeren Kennen, het is echter nog nuttiger, de oorzaak van dezélve optesporen; want slechts op die wijze gaan onze beschouwingen uit van een vast, onwrikbaar punt krijgen eene zekere rigting, en eene onmiskenbaar praktische waarde. r De physica weet het een en ander van de electriciteit verreweg meer echter van de dampkringslucht , omdat m het laatste geval een stoffelijk iets het onderwerp van hare beschouwingen uitmaakt. De geneeskunde weet het een en ander van de zenuwziekten , zij weet echter verreweg meer van de longontsteking, omdat zij het ziektevoortbrengsel van dezelve kent, en dus een zeker punt heeft van waar hare beschouwingen uitgaan. Dat gedeelte der geneeskunde , hetwelk de betrekkin^ in welke het ziektevoortbrengsel tot de levende bewerktuiging staat , of de vormen waaronder het zich naar buiten openbaart, tot onderwerp van deszelfs beschouwingen maakt, is de klinische ziektekunde, korter kliniek genoemd. De geneeskunde als natuur-wetenschap beschouwd, bestaat diensvolgens , uit de natuurkundige geschiedenis , de physica , en uit de leer van de vormverandering van het ziektevoortbrengsel. Ieder verschijnsel ontstaat uit het ziektevoortbrengsel, of ziekteindividu. De kliniek isderhalve a,tijd de leer van de vormveranderingen van het ziektevoortbrengsel al is ook de ziektekundige ontleedkunde niet in staat hetzelve aan te toonen. In welken zamenhang deze drie takken der geneeskunde met elkander staan , volgt uit het hierboven gezegde. De ziektekundige ontleedkunde stelt het ziektevoortbrengsel naar deszelfs natuur-geschiedkundige eigenschappen oor de ziektekundige natuurkunde beschouwt de werktuigelijke en scheikundige verhoudingen van hetzelve , de veranderingen , die het ondergaat , de stofwisselingen die liet in de bewerktuiging voortbrengt en de voorwaarden van deszelfs ontstaan en te niet gaan. Beiden kunnen zicli , onafhankelijk van de ziektekundige morphologie of kliniek, overeenkomstig hare grondstellingen ontwikkelen , ofschoon derzelver nasporingen door deze laatste in groote mate opgehelderd , bevestigd en bevorderd worden. Niet alzoo de kliniek : — de kliniek is de leer van de vormverandering van het ziektevoortbrengsel ; zij neemt derhalve uit hetzelve haar ontstaan , en moet steeds tol hetzelve worden teruggebragt. De ziektekundige ontleedkunde en de ziektekundige natuurkunde , moeten de kliniek voorafgaan , en de geneeskunde als natuur- wetenschap behandelen , wil hetzelfde zeggen, als de kliniek uit deze ontwikkelen. Tot op den jongsten tijd is de kliniek de ziektekundige ontleed- en natuurkunde vooruitgeschreden , en deze hinkten slechts met moeite achterna. Van daar dan ook dat de oudere kliniek op geene vaste grondslagen berust, zich niet kan staande houden en het instorten nabij is. Desniettemin hebben de klinische waarnemingen van onze voorouders groole , onvergankelijke waarde voor de wetenschap , omdat zij de verschijnselen aan het ziekbed met eene dikwijls bewonderenswaardige naauwkeurigheid bepalen , en zoodoende de mogelijkheid tot derzelver verklaring aan de hand geven; want eerst moet het verschijnsel bepaald daarna verklaard worden. Slechts dan , wanneer de kliniek op de ziektekundige ontleedkunde gegrond is, verkrijgt zij eenen vasten zekeren grondslag , en geeft zij niet alleen de verschijnselen , maar ook de naaste stoffelijke oorzaak van dezelve op ; dan eerst verheft zij zich tot den rang eener wetenschap. Zoodra de kliniek op de ziektekundige ontleedkunde gegrond is, zullen willekeur, eigendunkelijkheid, aanmatiging, kwakzalverij, geheimzinnigheid en stelselzucht, voor altijd allen invloed op haar verliezen ; want wat is er bijv. tegen de longontsteking in te brengen , wanneer de klinische ziektekunde, met behulp van de ziektekundige ontleed- en natuurkunde , haar leert kennen als eene uitzweeting van vezelstof in de longcellen , welke onvermijdelijk bepaalde veranderingen moet ondergaan , voor dat zij opgeslorpt, en zoodoende de longontsteking genezen wordt . En moet nu een onberekenbaar klein atoom acomtum of nitruin, calomel, tarlarus emeticus, op deze natuurwet eene inbreuk maken ? Moet de uitzweetine tegen alle wetten van de natuur- en scheikunde in, door toedoen van deze middelen , in damp overgaan of vervliegen, of op eene andere wijze, welke dan ook, onziotbaar, en eensklaps weggetooverd worden. Moet de longontsteking genezen, voor dat zij zich nog als longontsteking gevormd en bevestigd heeft. u Die zich trotsch verheft boven de voor ieder waartenemen waarheden van de ziektekundige ontleedkunde , en misschien geloolt, dat de kliniek zich onafhankelijk van deze ontwikkelen , en haren eigen weg bewandelen moet, die heeft den geest van de nieu were school niet begrepen, die beoefent de geneeskunde niet als natuur- wetenschap, die zal de lijdende menschheid ook niet doen deelen in die voordeden, welke zij het regt heeft, van de vorderingen onzer wetenschap te verwachten. De klinische waarnemingen in verband met die der ziektekundige ontleed- en natuurkunde , zijn van het loogste belang , en geheel en al onontbeerlijk voor de volmaakte daarstelling van het eigenlijk begrip van ziekte ; op zieh zelve geven zij noch eene bepaalde rigting aan onze kennis, noch zekerheid aan onze wijze van handelen , en leiden tot die dwalingen en misslagen , die het verhouwen in onze wetenschap in den jongsten tijd zoo zeer aan het wankelen gebragt hebben. De kliniek bepaalt, de ziektekundige ontleedkunde verklaart de werkingen of verschijnselen van het ziektevoorbrengsel. Zij maakt derhalve een wezenlijk onafscheidelijk gedeelte uit van de ziektekundige natuurkunde en is op de ziektekundige ontleedkunde gegrond. De kliniek kan op zich zelve niet bestaan; zij mist een eigendommelijk beginsel , waaruit zij zich zou kunnen ontwikkelen, zij vormt geene zelfstandige wetenschap. Dat er eene longontsteking, eene tuberculosis , een typhus enz. bestaat , weten wij door de ziektekundige ontleedkunde, niet door de kliniek, want verondersteld, dat nooit een lijder aan longontsteking, aan tuberculosis, aan typhus gestorven ware , dan zouden wij slechts weten, dat er menigvuldige groepen van ziekteverschijnselen voorkomen , die wij terstond met verschillende namen aanduiden ; wij zouden echter tot den liuidigen dag nog niet weten, dat er een pneumonisch , tuberkuleus, typheus uitzweetsel , en derhalve eene pneumonie , eene tuberculosis , een typhus beslaat. En hoezeer verschilt niet de hedendaagsche geneeskundige behandeling van de longontsteking, de tuberculosis en den typhus van die van vroeger, door toepassing van de nieuwste nasporingen van de ziektekundige ontleed- en natuurkunde ? Welke tercgtwijzingen heeft de kliniek niet ondergaan door de ontleed- en natuurkundige ontdekking van de roode en gele hersenverweeking , den acuten tuberkel der herzenvliezen , de verschillende soorten van hydrocephalus, de gebreken in de klapvliezen van het hart en der groote vaten, de muskaat-, de spek-, de gekorrelde- , de geelgeatrophieerde lever, de heleroplasiën , het neuroma , de gekorrelde nierontaarding, den schurftmijt , de ontsteking der aderen , enz. ? Hoe vele vormen van geestveibijstering , van verlamming , stuiptrekkingen , zenuwziekten , zenuwpijnen , rheumatismus , asthma , metastasen , geelzucht, waterzucht, huidziekten, enz. zijn daardoor opgehelderd , klinisch kenbaar , en voor eene meer gepaste geneeswijze toegankelijk geworden ? Want met een te vereeren schuwheid sluipt uit de digtgeschaarde rijen van bloeddorstige geneesheeren , de een na den anderen weg, de magt- en nutteloosheid van zijn streven tegen de stoffelijke verhoudingen der ziekte erkennend , en tot de overtuiging geraakt , dat in de meeste gevallen eeno eenvoudige, voorzigtige , diaetetische behandeling den lijder het meeste nut aanbrengt. Wanneer wij de tusschenpoozende koorts , de venerische ziekten , de bleekzucht genezen , zonder de ontleed- en natuurkundige veihoudingen van deze ziekten te hebben gekend , en zonder dezelve nog heden len dage te kennen , bewijst dit slechts, dat de empirie de wetenschap altijd voorbijsnelt en op haren weg hoogst nuttige ontdekkingen doet, die de wetenschap geenszins versmaden, maar nader toetsen , tot hare oorzaken terugbrengen , en daaruit verdere algemeen geldige besluiten trekken moet. Gevallen van dien aard komen in de physica zeer menigvuldig voor; Wen tijd immers voor dat men de wetten van de scheikundige verbindingen kende , langen lijd voor dat men eene theorie der werktuigen en van de bewegende kracht ontworpen had , heeft men scheikundige fabrieken daargesteld , zich van werktuigen bediend , stoom in aanwending gebragt , enz. Der wetenschap was het echter voorbehouden, het oorzakelijke verband tusschen de verschillende zamenstellingen uittevorschen en daardoor eene algemeenere hoogst nuttige toepassing op het dageliiksche leven voortebereiden. De kliniek is de leer van de vormverandering van het ziekteprodukt. Als zoodanig moet zij lederen vorm, waaronder zich de ziekte naar buiten" openbaart , in zich bevatten, en de verschijnselen, met welke dezelve te voorschijn treedt, de uitwendige invloeden, door welke zij ontstaat , en de uitwendige invloeden door welke zij te niet gaat, opgeven. De kliniek heeft derhalve tot hare onderdeden , de nosographie , de aet tologie en de therapie. De nosographie geeft niet slechts de verschijnselen, maar ook het beloop en den uitgang der ziekte op. Verschijnselen, beloop en uilgang van de ziekte, hangen af van de werktuigelijke en scheikundige verhoudingen van het ziekteprodukt, van de stofwisselingen die het ondergaat van de veranderingen die het in de bewerktuiging te wee? brengt. u ° & Het beschrijven van de uitwendige invloeden , door welke eene ziekte ontstaat , de aeliologie , kan slechts in zooverre wezenlijk nut aanbrengen , als zij tot de wijze van ontslaan , de pathogenie van het ziekteprodukt betrekking heeft. Uit de verschijnselen , het beloop , den uitgang en de wijze Tan ontstaan der ziekte, komt men tot de onderkenning en de voorzegging van dezelve. De onderkenning is de bepaling van het ziekteprodukt; de voorzegging is de bepaling van de gevolgen , die het ziekteprodukt ten laatste op de zieke bewerktuiging zal uitoefenen. Beiden nemen haar ontstaan uit de ontleeden natuurkundige verhoudingen van het ziekteprodukt. Door de onmiskenbare overwinningen , die de therapie ook in zulke ziektevormen behaalt, wier ontleed- en natuurkundige verhoudingen het minst zijn opgespoord, heeft sedert de vroegste tijden de empirische methode in de geneeskunde , het zoogenaamde rationele empirismus , het overwigt gekregen , en is ieder wetenschappelijk onderzoek , inzonderheid de theoretische methode als nutteloos en schadelijk verbannen. En toch belooft juist het onderzoek in deze gevallen het zekerst de opsporing van algemeen geldige geneeskundige beginselen , en eene wetenschappelijke therapie kan nimmer anders dan uit de ontleed- en natuurkundige verhoudingen van het aan eenen ziektevorm ten gronde liggend ziekteprodukt ontwikkeld worden. Hieruit volgt derhalve, dat ieder afzonderlijk deel der kliniek , indien deze een wezenlijk deel van die natuurwetenschap zal uitmaken, die wij geneeskunde noemen, uit de ontleed- en natuurkundige verhoudingen van het ziekteprodukt moet worden afgeleid. In die gevallen, waarin zulks niet mogelijk is, omdat de ziektekundige ontleedkunde niet in slaat is het ziektevoortbrengsel aantetoonen , kunnen de verschijnselen aan het ziekbed wel bepaald , maar niet verklaard worden , en de kliniek mist alsdan eenen zekeren, waarneembaren grondslag. Terwijl de ziektekundige ontleedkunde de ziekte naar het beginsel van overeenkomst, en de kliniek met behulp der ziektekundige natuurkunde, de verschijnselen der ziekte naar het beginsel van de oorzaken bepaalt , volgt de geneeskunde volmaakt dezelfde methode , als de andere natuurkundige wetenschappen. Zoo als echter de physica de wetten der verschijnselen hetzij door middel van de empirische , hetzij door middel van de theoretische methode bepaalt, moet de kliniek eveneens het ziekteverschijnsel, nu eens empirisch d. 1. uit den aard van het verschijnsel zelf, dan weder theoretisch d. i. uit de oorzaak van het verschijnsel bepalen , en men moet derhalve de kliniek splitsen in eene empirische en theoretische. De empirische kliniek heeft hare plaats aan het ziekbed ; zij bepaalt den vorm eener ziekte uit den aard harer verschijnselen , doordien zij uit vele afzonderlijke gevallen langs den weg der inductie besluit , dat gelijke verschijnselen ook gelijke oorzaken hebben , en derhalve eene en dezelfde ziekte uitmaken moeten. Be theoretische kliniek gaat oorspronkelijk van de ontleedtafel uit, daar zij met behulp van de ziektekunde natuurkunde alle verschijnselen opgeeft , die het ziektevoortbrengsel maar bij mogelijkheid kan voortbrengen , en past \oorts hare naar het beginsel der oorzaken getrokken besluiten op alle ziektevormen toe, welke hetzellde ziektevoortbrengsel met elkander gemeen hebben. J T°orbeeld : De empirische kliniek bepaalt den vorm der apoplexie , doordien zij in verschillende aevallen bewusteloosheid , nederstorten , halfzijdige verlamming waarnemende en uit gelijke gevolgen tot gelijke oorzaken hesluitende, de ziekte die deze verschijnselen ten gevolge heeft , apoplexie noemt. De theoretische kliniek bepaalt den vorm der apoplexie , doordien zij het ziektevoort)renubel, de bloeduitstorting in de hersenen , tot grondslag neemt, en uit deszelfs physische eigenschappen , met behulp der physiologie alle verschijnselen afleidt, welke door hetzelve maar bij mogelijkheid in de zieke bewerktuiging kunnen worden opgewekt De empirische kliniek bepaalt slechts de verschijnselen, zonder ze te verklaren, e theoretische kliniek bepaalt en verklaart dezelve tevens. De empirische kliniek is niet in staat alle mogelijke verschijnselen eener ziekte optegeven, omdat zij niet alle denkbare gevallen in zich bevat. Een enkel nieuw geval ls in slaat haar ziektebeeld omvertestooten , of ten minste zeer te wijzigen. Behalve dat zij de ziekteverschijnselen niet verklaart , levert zij ook geene algemeen geldige bepalingen en geen uitgebreid overzigt van dezelve. Bij de theoretische kliniek staat, omdat zij de verschijnselen uit derzelver oorzaken afleidt , niet slechts de oorzaak van het verschijnsel , het ziektevoortbrengsel , maar ook het middel ter afwering , de physiologie op den voorgrond. In hoe hoogeren graad -van volmaaktheid deze twee vereischten vereenigd bestaan , des te gewigtiger, uitgebreider en helderder zullen de gevolgtrekkingen van de theoretische kliniek met betrekking tot de bepaling der verschijnselen van eenen ziektevorm zijn , ja zelfs is het denkbaar, dat bij de hoogste volmaaktheid van de ziektekundige ontleed- en natuurkunde, de geheele klinische voim eener ziekte reeds a priori zou kunnen ontwikkeld worden. Dat wij van eene zoodanige kliniek nog ver verwijderd zijn , is bewezen ; dat wij uit dien hoofde echter de wetenschappelijke methode, die tot haar leidt , niet mogen venvaarloozen , is even duidelijk. liet is een ingeworteld vooroordeel van het ruwe , domme einpirismus , dat er - in de geneeskunde noch theorien , noch hypothesen mogen bestaan. De geneeskunde kan evenmin als andere naluur-wetenschappen, theorien en hypothesen ontberen. De theorie moet echter aan de waarneming ontleend, en de hypothese niet met de waarneming in strijd zijn. Zonder theorie bestaat er geen begrip , geene bepaling, geen zamenhang , geen overzigt en geene kennis. De hypothese zet den geest aan tot onderzoeken, zij biedt hem bepaalde punten , van waar hij kan uitgaan , zij wijst hem den weg aan waarop , en stelt hem het doel voor, heigeen hij onophoudelijk moet najagen: zij brengt daardoor tot alle mogelijke verklaringswijzen van een verschijnsel , zij heldert het behandelde onderwerp van alle zijden op , en voert eindelijk tot de oplossing van het gegeven raadsel. De gevrigtigste leerstellingen van de physica berustten in den beginne op hypothesen , en staan nu daar als onverwrikbaar bewezen waarheden. Wanneer echter de theoretische kliniek den ziektevorm int het ziektevoortbrengsel bepaalt, dan steunt zij op de waarnemingen van de ziektekundige ontleedkunde ; en wanneer zij de verschijnselen door toedoen van de ziektekundige natuurkunde verklaart , steunt zij op de waarnemingen van de ziektekundige natuurkunde, die van haren kant weder , op proeven op dieren en op waarnemingen aan het ziekbed steunen. Opzulke grondslagen kan men vooraltijd eene theoretische i bouwen, zonder dat men behoeft te vreezen, dat men deswegens in ijdele bespiegelingen, verdraaijendespitsvindiorleden en van alle waarde ontblootehersenschimmen vervalle. , theo;"etische kliniek steunt op de ziektekundige ontleedkunde , zij ls eene ontleding van het ziektepro(lukt , uit hetwelk zij , met behulp van de natuurkunde de verschijnselen der ziekte bepaalt, entevens verklaart. Men kan dezelve derhalve met regt dq analytische , pnysiologische of anatomische kliniek noemen , in tegenstelling van de empirische , synthetische of symptomatische kliniek, die slechts de verschijnselen der" ziekte bepaalt , zonder dezelve tot hunne ontleedkundige oorzaken terug te brengen. Het is duidelijk , en reeds herhaalde malen aangetoond dat de ontleedkundige kliniek behalve de ziektekundige ont eet en natuurkunde , ook nog de waarneming aan liet ziekbed onherroepelijk noodig heeft , en altijd noodig hebben zal omdat deze , zoo al niet als de eenipe , dan toch als de rijkste bron voor de ziektekundige natuurkunde moet beschouwd worden. Men heeft het nut van eene ontleedkundige kliniek daardoor stilzwijgend erkend , dat men in alle nieuwere handboeken van de bijzondere ziektekunde, de ontleedkundige kenmerken van de afzonderlijke klinische vormen heeft opgenomen. Zonder twijfel staan echter de zoo even aangehaalde ontleedkundige kenmerken in geen oorzakelijk verband ot de verschijnselen, die men bepaalt. Men beschrijft tl ezel ve wel is waar voor de verschijnselen , het beloop en de uitgangen der ziekte, zonder intusschen deze laatste uit de eerste af te leiden, omdat men nog steeds gelooft , dat de kliniek haren eigen weg bewandelen , en zich onafhankelijk van andere hulpwetenschappen ontwikkelen moet , dat wil zeggen , omdat men nog niet begint de methode van de natuurkundige geschiedenis en de physica op de geneeskunde toe te passen. Eene zoodanige toepassing van de ziektekundige ontleedkunde , zoo als zij tot nu toe in zwang geweest is , is eigenlijk (jeene toepassing , kan voor de kliniek geen nut aanbrengen , en kan dezelve niet tot den rang eener wetenschap verheffen. In de onderhavige verhandeling wordt de kliniek uit de ontleedkunde natuurkundig ontwikkeld, voor zoo ver liet tegenwoordig standpunt der geneeskunde zulks toelaat, dat wil zeggen , niet slechts de wetten, maar ook de oorzaken der verschijnselen aan het ziekbed worden opgegeven , en de kliniek wordt als eene natuur- wetenschap behandeld. Er kan hier geene sprake zijn van eene zoodanige behandeling der kliniek , die aan alle eischen van het praktisch leven , inzonderheid aan die van het hulpbehoevend publiek voldoet. De eischen van het publiek zullen met den vooruitgang der geneeskunde nimmer in evenredigheid staan , zelfs dan niet, wanneer hare afzonderlijke takken tolde grootste volmaking zouden gekomen zijn ; want het publiek zal steeds het bovennatuurlijke vorderen , namelijk genezing van iedere ziekte; de geneeskunde zal echler als natuur-wetenschap , altijd slechts binnen de grenzen van het natuurlijke blijven, en eene rationele behandeling van iedere ziekte haar hoofddoel zijn. liet gevolg van de geneeskundige praktijk kan niet onvoorwaardelijk als maatstaf gelden voor de geneeskundige kennis. De empirisch behandelde geneeskunde zal voorzeker slechts weinig nut aanbrengen. Hieruit volgt echler niet , dat de wetenschappelijke geneeskunde veel nut zal aanbrengen, wanneer men onder dit nut aanbrengen van de geneeskunde in het algemeen genezing van zware en doodelijke ziekten verstaat. De geneeskunde is niet zoo onvolkomen, als de meeste leekeri , en zelfs vele geneesheeren gelooven. Zij kan namelijk door de nasporingen van den laatsten tijd, met even zulke gewigtige waarheden prijken , als de physica en iedere andere natuur- wetenschap. Zij is het derhalve slechts ten opzigte van de genezing, niet echter door en op zich zelve. De genezing is echter niet de wetenschap zelve , maar slechts de aanwending der wetenschap tot een bepaald doel. Of zich uit die natuur- wetenschap , die men geneeskunde noemt, veel of weinig op de genezing laat toepassen, dit bepaalt voorzeker het nut of de praktische waarde , niet echter de juistheid of de wetenschappelijke waarde van dezelve. Dat «ij niet in staat zijn den tuberkel te genezen , kan geene de minste afbreuk doen aan de juistheid en de verdiensten van de latere ontleed- en natuurkundige onderzoekingen ten opzigte van denzelven. Of zijn de natuur- geschiedkundige onderzoekingen omtrent de afgietseldiertjes en de nieuwste natuurkundige over magneti°mus en electriciteit , misschien minder waar , minder scherpzinnig , en hebben dezelve mindere waarde , omdat men tot heden toe in het praktisch leven geen of slechts een hoo<*st onbeduidend voordeel uit dezelve heeft kunnen trekken? En zijn de nieuwste onderzoekingen omtrent den tuberkel voor de therapie wezenlijk geheel zonder voordeel gebleven? Hebben zij ons niet veeleer geleerd, dat eene eenvoudige , voedende en prophylactische kuur onbetwistbaar van het grootste gewigt is? En wanneer uit dezelve wezenlijk volgt , dat wij niet in staat zijn den tuberkel te genezen , dan is zulks voor de lijdende menschheid eene grootere aanwinst , dan wanneer wij , in den door de empirie gevoeden waan van deszelfs geneeslijkheid , ingrijpende , kostbare , schadelijke en dikwijls martelende proeven ter genezing van denzelven instellen ! De betrekking der geneeskunde tot de genezing, heeft aan hare wetenschappelijke strekking en ontwikkeling zeer in den weg gestaan , en is de voornaamste oorzaak, waarom dezelve , met de andere natuur- wetenschappen vergeleken , steeds achtergebleven is; want men heeft om de tallooze proeven ter genezing aan het ziekbed , de ontleed- en natuurkundige onderzoekingen altezeer verwaarloosd en op den achtergrond geplaatst. De geneeskunde behoeft zich niet te bekommeren om de gevolgen der therapie , maar zij moet zich naar hare grondbeginselen ontwikkelen en zich bij deze hare ontwikkeling door niets Jaten op het dwaalspoor brengen , het minst echter door de kreten van wanhoop van geneesheeren , die hunne lijders met geneesmiddelen overstelpen , en die in staat zijn alles te genezen , behalve hunne eigene verblindheid. Heeft zich de geneeskunde naar hare beginselen ontwikkeld , dan zal eene in hare gevolgtrekkingen juiste, rationele therapie het onmiddellijk uitvloeisel daarvan zijn. Of een e juiste gevolgen trekkende, rationele therapie , ook steeds goede gevolgen hebben zal , is eene andere vraag , die de wetenschappelijke waarde van de geneeskunde niet in het minst kan te kort doen. De kliniek wetenschappelijk beoefenen , dat wil zeggen , haar van de ziektekundige ontleed- en natuurkunde doen uitgaan, is niet slechts voor den zieke maar ook voor den geneesheer van het hoogste belang ; niets toch behoedt hem zoo zeker voor de aanmatigingen van onwetendheid en kwakzalverij , als de wetenschap. De wetenschap is door eenen vasten ringmuur omgeven , die voor den onwetende steeds onoverkomelijk is; zij beschut zich derhalve zelve en heeft geene andere beschutting noodig. De kracht van de kliniek moet echter op kunde , en niet op recepten-schrijven- en bereiden berusten. De klinische geneesheer moet meer door verstand dan door handelen werken, want slechts daardoor onderscheidt hij zich van den half geleerde en empiricus, dien het aan . onophoudelijke bedrijvigheid aan het ziekbed niet ont- breekt, en in dit opzigt den wetenschappelijk gevormden geneesheer steeds overtreft. Iloe wezenlijk de ontleedkundige kliniek de onderkenningsleer in het algemeen bevorderen moet , blijkt reeds hieruit , dat zij niet slechts de verschijnselen opgeeft , maar ook de oorzaken van dezelve verklaart. Het zou intusschen eene dwaling zijn te gelooven, dat dezelve de onderscheiding van overeenkomstige ziektevormen altijd en zeker aan de hand geeft. De ontleedkundige kliniek is het veeleer, die opmerkzaam maakt, dat er ziekten bestaan , die volstrekt geene , en dat overeenkomstige ziekten verschillende, en verschillende ziekten overeenkomstige verschijnselen te weeg brengen. Het streven , om overeenkomstige ziekten van elkander te onderscheiden, heelt aan de leer van de onderkenning meer na- dan voordeel aangebragt', omdat men verschillen aannam , die niet algemeen geldig waren , en daardoor nu eens overeenkomstige ziekten van elkander verwijderde , dan weder van elkander verschillende, bijeenvoegde, en zoodoende de vorming en benaming van de klinische z'iektevormen steeds ineer der willekeur prijs ij de behandeling der kliniek als natuur-wetenschap kan het echter niet het doel zijn : bepaalde ziektevormen voor verschillende ziekten aan de hand te geven , maar de verschillende ziektevormen van bepaalde ziekten te ontwikkelen. Der differentiële onderkenning , voor de algemeene in de plaats tredende, blijft het vervolgens voorbehouden, de zich uitende onderscheidings-kenmerken van overeenkomstige ziekten optesporen en te bepalen. Dat hier slechts die hersenziekten behandeld kunnen worden , welke uit bepaalde ontleedkundige veranderingen haren oorsprong nemen , spreekt van zelf. In hoeverre tleze klinische arbeid met de door mij gestelde begrippen van ziekte , verschijnsel en onderkenning in verband staat , zal in het vervolg blijken en tevens het beste antwoord zijn op de tegen deze begrips-bepalingen gemaakte aanmerkingen. Ik beschouw het ziektevoortbrengsel of ziekte-individu als den grondslag van alle klinische, kennis , zonder de waarde van de empirische kliniek le miskennen , en versta door het ziekte-individu in den natuur-geschiedkundigen zin , ieder op zich zelf bestaand en voor beschouwing vatbaar ziektevoortbrengsel, ver verwijderd, aan hetzelve eene volstrekt parasitische geaardheid toetekennen. Aanmerking. Daar de ontleedkundige kliniek op de ziektekundige ontleed- en natuurkunde berust, begrijpt men ligt , dat de bier te huis behoorende werken van rokitansky, engel, vale min , volkmann , vogel, enz. ; dikwijls geraadpleegd moesten worden. Inzonderheid werd het handboek van rokitansky over de ziektekundige ontleedkunde, tot grondslag genomen voor alle klinische gevolgtrekkingen en gedeeltelijk woordelijk , gedeeltelijk in zooverre te baat genomen, als zulks voor het doel noodwendig scheen. Dat de ziektekundige ontleedkunde en inzondeiheid de physiologie van de hersenen, nog op verre na niet dien graad van volkomenheid bereikt hebben , die tot klinische gevolgtrekkingen noodig is , zal de gulle waarheidsliefde dier mannen gaarne toegeven, en hieruit laat zich verklaren dat tot den huidigen dag eene ontleedkundige kliniek ontbroken heeft, daarbij niet eens in aanmerking genomen die gapingen , welke eene bewerking van dezelve moeijelijk maken. EENIGE ONTLEED- EN NATUURKUNDIGE VERHOUDINGEN DER HERSENEN. De ziektekundig-ontleedkundige kliniek moet niet slechts de verschijnselen der hersenziekten opgeven , maar ook derzelver oorzaken verklaren. Ten einde zulks te vermogen , is het noodig , op eenige ontleed- en natuurkundige verhoudingen der hersenen opmerkzaam te maken, en wel: 1). Op de wet der afzondering (Isolering). Ofschoon de zintuigelijke, de gevoels- en bevvegingszenuvven in de hersenen uitloopen , smelten zij daar ter plaatse niet in een gemeenschappelijk punt ineen, zoo als de slagaderen en aderen in het hart. De in het hart inmondende vaten verliezen , zoodra zij dit bereikt hebben , vorm en bouw , en tevens hunne zelfstandigheid , of wanneer wij de zaak omgekeerd willen beschouwen , de vaten ontwikkelen zich uit het hart , even als de boom uit de kern. Het hart is derhalve het ware middelpunt der vaten , en het beheerscht hunne werkdadigheid geheel alleen , door middel van zijne eenvoudig werktuigelijke kracht. Repaalde stoornissen in deszelfs bewerktuiging hebben ook bepaalde stoornissen in de van hetzelve afhangende verrigtingen ten gevolge , en men neemt bij dikwijls slechts geringe gebreken inde klapvliezen groote onregelmatigheid , bij ligte beleedigingen van het hart geheelen stilstand van den bloedsomloop waar. Niet alzoo in de hersenen. 2 De hersenen strekken tot verzamelplaats aan alie zintuigelijke, gevoels- en bewegingszenuwen , die zich in dezelve tot een werktuig vereenigen , die echter aldaar niet ineen smelten. Juist deswegens zijn de hersenen geen enkelvoudig , maar een uit onderscheidene werktuigen zamengesteld werktuig. Men onderscheidt vooreerst de graauwe en witte zelfstandigheid , de groote , de kleine hersenen en het middengedeelte (mesocephalon), het verlengde- en het ruggemerg, welke afzonderlijke gedeelten niet slechts uit een ontleed- maar ook uit een natuurkundig oo°punt in menigvuldige opzigten van elkander afwijken"; aan de groote , kleine en het middengedeelte der hersenen onderscheidt men voorts weder verschillende deelen en vormen , aan welke verschillende, ofschoon wel no J). Ve wet der accommodatie. Deze is eene der gewigtigste, bij de onderkenning der hersenziekten veel e weinig in aanmerking genomene eigendommelijkheden van tle hersenen. De hersenen verdragen de sterkste beleedigingen , wanneer deze slechts allengskens , trapsgewijze , onmerkbaar, op haar inwerken. Zij voegen of schikken zich naar hare veranderde werktuigelijke of scheikundige verhoudingen , en houden daardoor niet op , hare verrigtingen te volbrengen. Eene zich schielijk ontwikkelende hyperaemie , zoo als wij dezelve bij heete koortsen , longontstekingen , verhitting waarnemen , wekt de verschijnselen van de hevigste hersenprikkeling op , ja heeft zelfs den dood onder den vorm van vasculaire apoplexie ten gevolge. Eene zich langzamerhand vormende hyperaemie, zoo als wij dezelve bij hartziekten, langdurige, uitgebreide, uitstortingen in het borstvlies , en longen , die met tuberkelstof geinfiltreerd zijn , zien ontstaan, stoort de werkdadigheid der hersenen niet in het minst. Eene heete , d. i. eene eensklaps ontstaande uitstorting van wei in de hersenholten , heeft de verschijnselen van prikkeling , van drukking der hersenen of plotselijken dood ten gevolge. Eene slepende , d. i. zich langzamerhand vormende hersenwaterzucht, wordt dikwijls in het lijk aangetroffen , zonder dat haar bestaan gedurende het leven , zelfs in het minst vermoed werd , ja dezelve zet dikwijls de hersenholligheden tot vliezige zakken van eene verbazende uitgebreidheid uit , waarbij de schedelbeenderen dikwijls zoo dun als een blad papier worden aangetroffen , zonder aan het leven een einde te maken , of tot aanmerkelijke stoornis in de verrigtingen aanleiding te geven. De acute ettervorming in de hersenen , in den vorm van kleine abscessen , geschiedt onder onstuimige verschijnselen van hersenprikkeling en hersendrukking. Eene slepende ettervorming in de hersenen , zoo als wij dezelve dikwijls genoeg met oorvloed in gemeenschap aantreffen , vernietigt allengskens een geheel halfrond der groote hersenen , zonder de minste stoornis in de hersenverrigtingen te weeg te brengen. Acute ontmenging van het bloed , zoo als in den typhus , de pokken , het roodvonk , stoort wezenlijk de werkdadigheid der hersenen , en veroorzaakt ijlen , slaapzucht en verlamming. Bij chronische ont- menging van het bloed, blijven de hersenverrigtingen ten eenemale ongestoord , zelfs wanneer zij eenen hooien graad bereikt heeft , zoo als bij de scorbutische , hydropische , chlorotisclie , tuberculeuse , carcinomateuse , syphilitische kwaadsappigheid , dagelijks wordt waargenomen. Deze en meer dergelijke daadzaken bewijzen onbetwistbaar, dat de hersenen eene aanmerkelijke drukking , eene uitgebreide vernietiging en eene wezenlijke ontmenging van het haar voedend bloed , zonder waarneembare stoornissen in hare verrigtingen kunnen verdragen , wanneer slechts de werktuigelijke en scheikundige beleedigingen langzamerhand op dezelve inwerken. Hetzij men nu deze wet van accomodatie op de reeds beschreven wetten van afzondering en symmetrie doe berusten , hetzij men dezelve uit de weeke en medegevende , zeer eenvoudige , bijna vormlooze , slechts tot slingerende bewegingen bestemde en derhalve door de langzame stofwisseling niet zoo ligt voor inwerkingen vatbare hersenzelfstandigheid zoeke te verklaren , of dat men dezelve uit de aanstonds te behandelen wet der gewoonte wil afleiden , zoo veel is zeker , dat ten gevoke van deze wet, vele ziekten der hersenen dikwijls slechts zeer onbednidende , dikwijls volstrekt geene stoornissen in derzelver verrigtingen ten gevolge hebben, en derhalve aan het ziekbed niet zeker of volstrekt niet erkend kunnen worden. 4). De wet der gewoonte. Behalve de wet der afzondering , bestaat er misschien geene , welke zoo algemeen geldig is voor de verrigtingen der hersenen , als de wet der gewoonte of oefening. Of bestaat er wel eene enkele natuurkundige verrigling , die niet voor den invloed van de gewoonte of de oefening zwichten moet! liet pasgeboren kina haalt wel is waar op het oogenblik van deszelfs geboorte adem , waarschijnlijk ten gevolge van de door den prikkel der dampkringslucht opgewekte reflectie-werkdadigheid der ademhalingsspieren , ° zonder zich aan het ademhalen gewend , of zich te voren daarin geoefend te hebben. Doch welk een verschil bestaat er niet tusschen dit grootendeels aan den invloed van den ■veil onttrokken en ongeoefend ademhalen , en liet onder den invloed van den wil staande en geoefende ademen van een volwassen mensch , van eenen zanger , eenen fluitspeler , eenen duiker , eenen hardlooper , enz. ? Bij d en eersten ademtogt wordt het hart tot eene nooit rustende werkdadigheid opgewekt , en men zou voorwaar gelooven , dat deze aan den invloed van den wil geheel onttrokken werkdadigheid in geen opzigt aan de wet der gewoonte zou gehoorzamen. En toeh zien wij , dat ligchamelijke rust en werkeloosheid de spierkracht van het hart verzwakt , ligchamelijke beweging en werkzaamheid hetzelve versterkt , bovenmatige inspanning ecliter overvoeding van hetzelve te weeg brengt , en het ongeschikt maakt tot deszelfs verrigtingen , met één woord , dat het aan den invloed van den wil onttrokken hart , even zoo zeer eene met deszelfs krachten strookende oefening behoeft , als ieder ander aan den wil gehoorzamend werktuig , slechts met dat onderscheid , dat het bij het hart niet de prikkel van den wil is , die tot de oefening of de gewoonte aanspoort. Welken invloed de gewoonte op de van de vaatwerkdadigheid en derhalve van het zenuwknoopstelsel wezenlijk afhankelijke afscheidingen uitoefent , zien wij duidelijk in de jaren lang voortdurende melkafscheiding van zogende moeders , en gemolken koeijen , zoo dat wij niet eens aan de vele tot gewoonle geworden ziekelijke afscheidingen behoeven te herinneren Hoezeer de werkdadigheid van den spijsverterings- en assimilatie-toestel aan den invloed van de gewoonte bloot staat, leeren ons het ontegenzeggelijkst de fijnproevers en lekkerbekken , die de daarbij werkzaam zijnde werktuigen dikwijls tot eene verbazende hoogte doen ontwikkelen. Het is derhalve aan geenen den minsten twijfel onderhevig, dat de wezenlijke verrigtingen van het vegetative leven , de ademhaling, de bloedsomloop en de spijsvertering , door oefening en gewoonte tot eene krachtige en doelmatige zamenwerking worden aangespoord , dat men zich zonder oefening van de hiertoe medewerkende werktuigen geene volledige ontwikkeling kan voor- wamm stellen , dat derhalve de wet der gewoonte op het van het zenuwknoopstelsel onmiddellijk afhangend ve°etativ0 leven zeer veel invloed uitoefent , en het zelfs beheerscht Beschouwen wij voorts de verschillende vemVtinpen van het ruggemerg, dan vinden wij hier de wet der gewoonte eene even groote rol spelende, als hij de verrigtingen van het zenuwknoopstelsel. De door do werkdadigheid van het ruggemerg voortgebragte medebewegingen (Mitbewegungen) , die wij bij eiken ademtogt , bij het gaan , springen , dansen , tot bewaring van het evenwigt , en bij vele zamengestelde bewegingen , welke een vereischte zijn voor de uiteenloop. ndste kunstverrigtingen , zien plaats grijpen , moeten geoefend worden , en kunnen dan slechts mei gemak en zekerheid geschieden, wanneer zij ons tot gewoonte geworden zijn. Zelfs de uitsluitend van de werkdadigheid van het ruggemerg afhankelijke' reflectiebewegingen , gehoorzamen in zoo verre aan de wet der gewoonte , als zij bij voorkeur in die spieren voorkomen , die uit hoofde van 'n*3 PS10'°oisc^e bestemming, het menigvuldigst tot reflectiebewegingen worden opgewekt , zoo als in de ademhalmgs- en keelspieren ; zoo nemen wij ook reflectiekrampen het meest in zoodanige deelen waar in welke buitendien reeds in den normalen staat , de rnenigvuldigste reflectiebewegingen voorkomen ; vandaar de asthmatische toevallen en de kramp van de keelholte bii hysterische vrouwen ; eindelijk doen ook reflectiekrampen zeer gaarne die deelen aan, welke reeds meermalen door , ez e waren aangedaan , van daar de herhaalde aanvalschrijven SchrijlkramP • biJ de mins'e beproeving tot Brengt men tevens den spierionus , zoo als zich dezelve door aanhoudend openstaan van het strotklepie en door aanhoudend gesloten zijn der sluitspieren van den endeldarm en de blaas kenmerkt , tot de verrigtingen van het ruggemerg, dan zal men ook niet 'g bij dezen den invloed van de gewoonte en oefening over iet hoold zien. Gebrek aan oefening verzwakt den tonus der sluitspieren van den aars en de blaas , zoo als wij zulks bij slecht opgevoede kinderen en onnoozelen waarnemen ; aanhoudende oefening versterkt denzelven , hetgeen wij zien bij inenschen met groote wilskracht, die" dikwijls in de omstandigheid verkeeren , de darmontlasting langen tijd te moeten ophouden. Na eenen zwaren typhus gaat de tonus van den sluitspier van den aars dikwijls verloren , en de drekstoffen worden nog langen tijd , niettegenstaande het voortschrijdende herstellingstijdperk , onwillekeurig ontlast. Lang blijft de zwakte in de sluitspier over, nadat reeds het ligchaam deszelfs volle spierkracht heeft teruggekregen , en de verloren tonus kan slechts allengskens door oefening en gewoonte terugkeeren. Wanneer nu de verrigtingen van de zenuwknoops- en ruggemergs-zenuwen zoo onbetwistbaar door de wet der gewoonte beheerscht worden , hoe veel te eer moet dit dan niet reeds a priori van de verrigtingen der hersenen worden aangenomen ? Alle verrigtingen der hersenen worden of door de centripetale of door de centrifugale , of door de centrale hersenvezels daargesteld. De door de centripetale zenuwen verrigte werkdadigheid geeft zich als gewaarwording te kennen. Van de gewaarwordingen schijnt die van pijn de eenvoudigste te zijn ; want de vatbaarheid tot het gewaarworden van pijn , treft men reeds bij de laagste met zenuwen bedeelde dierklassen , bij kinderen , ja zelfs bij den anencephalus aan. Hoe algemeen echter ook de vatbaarheid voor pijn is, behoeft dezelve toch eene 7-ekere geestelijke verwerking, dat is, de voorstelling van hare zitplaats moet dikwijls eerst aangeleerd , geoefend en tot gewoonte worden. Men zal zich" hiervan spoedig overtuigen, als men bedenkt dat er tot het te weeg brengen van pijn , een prikkel , eene centripetale zenuw, die den prikkel of liever de werking van dezelve voortleidt, en het werktuig der gewaarwording , waar de medegedeelde werking of opwekking tot bewustzijn komt, noodig zijn. De gewaarwording van pijn is derhalve, hoe eenvoudig dezelve ook schijnt te zijn , streng genomen een oordeel. liet oordeel moet door oefening verkregen , en door gewoonte gescherpt worden. VV ij zien dan ook onze opgaven omtrent den graad , de geaardheid en de zitplaats van de pijn des te juister worden, hoe scherper ons oordeel wordt. Kinderen zijn zeer dikwijls volstrekt niet in staat de geaardheid en den zetel der pijn behoorlijk optegeven onnoozelen zijn dikwijls zeer ongevoelig voor de sterkste prikkels van koude, hitte en voor elke pijn, omdat door de verlamde werkdadigheid van hun gewaarwordingsorgaan deze prikkels niet tot bewustzijn komen. Ieder praktische geneesheer kent de moeijelijkheden , die zich opdoen , wanneer hij de geaardheid en den zetel der pijn bij de lagere volksklasse wil onderzoeken. Gewoonlijk ziin de menschen uit deze klasse zeer gevoelig voor ligchamelijke pijn ; men hoort dezelve dikwijls klagen ovei hevige smarten , en toch heeft men moeite , den aard en de zitplaats derzelve te weten te komen. Iemand , die men eenen kunstneus uit het voorhoofd gesneden heeft, gevoelt in den beginne de pijn in het voorhoofd , en moet deze eerst langzamerhand op den neus leeren overbrengen, hetgeen ten volle gelukt, wanneer eenmaal de neus en voorhoofd verbindende brug doorgesneden is. Een mensch, wien men een der ledematen afgezet heeft , gevoelt langen tijd na de kunstbewerking de pijn niet in den stomp , maar in het afgezette deel , en moet eerst leeren , dezelve op den stomp over te dragen. En wanneer nu reeds de eenvoudige gewaarwording van pijn , voorstellingen en oordeel , derhalve oefening en gewoonte vordert, hoe veel te meer moet zulks dan "niet het geval zijn , bij de verschillende zintuigelijke gewaarwordingen , bij het zien , het hooren , het ruiken , het smaken en het voelen. Men denke aan het scherpziend oog Van eenen schutter , aan het fijne gehoor van eenen muzikant , aan de fijne reuk en smaak van eenen lekkerbek of wijnproever, aan het fijne gevoel van eenen blinde, enz. Het is niet genoeg, dat ieder der vijf zintuigen'op zich zelf geoefend en aan deszelfs normale verrigting gewoon wordt , maar alle vijf de zintuigen moeten elkander wederkeerig ondersteunen , het een het andere teregtwijzen, opdat de verrigting van een enkel behoorlijk plaats grijpe. Het oog heeft dikwijls het zintuig van het gevoel , en dit laatste weder het oog noodig , enz , en hieruit volgt de onbetwistbare noodzakelijkheid der oefening en gewoonte voor de verrigting der zintuigen. De tweede verrigting van de herbenen , de willekeurige beweging , wordt door dezelfde drie bemiddelaars tot stand gebragt als de bewuste gewaarwording. Daartoe wordt namelijk vereischt: de invloed van den wil of een prikkel, die van uit de hersenen op het centrale einde van de beweegzenuw werkt , de beweegzenuw , die de werking van den prikkel geleidt , en de spier in welke zich de werking van den prikkel uitbreidt en in beweging oplost. Zal nu de willekeurige beweging gemakkelijk en doelmatig plaats grijpen , dan moeten deze drie bemiddelaars in overeenstemming met elkander werken. De hersenen moeten in het bevelen, de zenuw in het geleiden , de spier in het zamentrekken geoefend worden. Slaperigen , beschonkenen en onnoozelen hebben derhalve eenen loggen , onzekeren gang. Spieren , welke zelden geoefend worden , verlammen ; het is natuurlijk om het even of dit door het verlies van de prikkelbaarheid der spier , of door de verminderde geleidingsvatbaarheid van de centrifugale zenuw , of door beide omstandigheden geschiedt. Spieren die na beenbreuken , inwikkelingen en rheumatische aandoeningen verlamd zijn, worden door oefening weder bewegelijk. Door oefening , leeren wij het eene oog spoedig sluiten , zonder het andere insgelijks te sluiten of het voorhoofd hierbij te fronsen ; het anders onbewegelijke oor in verschillende rigtingen bewegen , het eene oog op een bepaald voorwerp vestigen , en het andere tegelijker tijd binnenwaarts draaijen , de pink uitsteken , zonder daarbij de drie middelste vingers van elkander te verwijderen , de toonen willekeurig bewegen , en met dezelve voelen , voorwerpen vatten , schrijven , enz. , in één woord: ongewone bewe»in<7en te voorschijn brengen , en gewone nalaten , d. i° zoodanige willekeurige schikkingen in de verschillende bewegingen bewerken , als wij dezelve met verbazina bii de verschillende knnstverrigtingen en bedrijven in" het uagelijksch leven waarnemen. Wij moeten derhalve bekennen, dat de wet der oefening en gewoonte , bij de tweede verrigting der hersenen , de willekeurige beweain» nog duidelijker deszelfs invloed uitoefent , dan bij dé eerste verrigting van dezelve , de gewaarwording. "Wat nu de derde en hoogere verrigting der hersenen {het denkvermogen), aanbelangt, dezelve is zoo zeer aan oefening en gewoonte gebonden , dat zij slechts door middel van deze ontwikkeld en nader bepaald worden kan. De dagelijksche ondervinding levert hiervan de sprekendste bewijzen, en wij zullen de oorzaak van deze daadzaak reeds vooraf des te gemakkelijker begiijpen wanneer wij in overweging nemen, dat de vereenigde hersenwerkdadigheid , die men in het voorslellings- , gevoels- en wilsvermogen pleegt te onderscheiden , enkel en alleen op gedeeltelijk van uit de penphene , gedeeltelijk van uit het centrum opgewekte voorstellingen berust, en dat slechts door de nadere betrekking van deze voorstellingen , hetzij tot het voorstellende subjekt of tot het voorgestelde objekt het gewaande verschil in de vormen, waaronder zich de hersenwerkdadigheid uit, geboren wordt. Voorstelling is eene tot de centraalvezel van de hersenen voortgeleide en tot het onderscheidend bewustzijn gekomen gewaarwording. Begrip is eene verbinding van voorstellingen oordeel eene verbinding van begrippen , gevolgtrekkina eene verbinding van oordeelen. De verbinding der voorstellingen kan op geene andere wijze geschieden , dan de verbinding van andere hersenwerkdadigheden met elkander van mede- en reflectiegewaarwordingen , van mede- en reflectiebewegingen, door middel van overdraging van den peripherischen en centralen zenuwprikkel van de eene centraalvezel op de andere. Denken is derhalve de medebeweging van overeenkomstige, op nieuw opgewekte voorstellingen , doordien namelijk de eene voortgebragte voorstelling aan eene tvreede , de tweede aan eene derde , de derde aan eene vierde het aanzijn geeft , enz. Op welke wijze deze overdraging en aaneenschakeling der voorstellingen plaats grijpt , is , wel is waar, niet te verklaren ; zoo veel is echter zeker , dat zij des te nemakkelijker tot stand komt , hoe meer zij zich herhaalt , dat wil zeggen , dat de voorstellingen elkander des te gemakkelijker wederkeerig opwekken, hoe menigvuldiger zij reeds aaneengeknoopt waren. Het denken berust derhalve op oefening , even als iedere beweging ; het moet aangeleerd worden, en geschiedt des te gemakkelijker, hoe meer hel tot gewoonte geworden is. Brengt men hierbij den invloed der willekeurige opmerkzaamheid mede in rekening, dan wordt het, in overeenstemming met de dügelijksche ondervinding , volkomen duidelijk , dat de wet der gewoonte de hoogere werkdadigheid der hersenen , het denkvermogen , nog in hoogere mate dan de andere hersenwerkdadigheden en wel zoo onvermijdelijk noodzakelijk beheerscht, dat zonder oefening en gewoonte slechts op zich zelve staande voorstellingen , doch geene begrippen , oordeelen , gevolgtrekkingen zouden kunnen gevormd worden. Wanneer het echter zeker is , dat de hersenwerkdadi"heid in haar geheel door de wet der gewoonte nader bepaald wordt, moet het ook , daar oefening en gewoonte ■wezenlijk geheel van den invloed van den wil afhangen, even zeker zijn , dat de hersenen wel bepaalde grondvormen van hare verrigtingen vertoonen , die onder de gegeven voorwaarden zich verder moeten ontwikkelen , dat dezelve echter in hare verrigtingen in geenen deele aan eenen zoo beperkten onwrikbaren typus gebonden zijn, als andere werktuigen; want terwijl de verrigtingen van'de long, het hart, de lever, enz. zoo tamelijk bij alle menschen overeenstemmen , en naar eenen bepaalden , algemeen geldigen typus plaats grijpen , wijken de verrigtingen der hersenen bij verschillende menschen op de uiteenloopendste wijzen van elkander af, zoo wel in den gezonden als in den ziekelijken toestand , en deze af- wijking is , ofschoon wel niet uitsluitend , dan toch hoofdzakelijk aan de wet der gewoonte toeteschrijven. Deze invloed der gewoonte en oefening op de verri<*tingen der hersenen zal ons des te gewigiiger voorkomen , als wij weten, dat van dezelve niet slechts de graad van ontwikkeling der verschillende hersendeelen , maar ook het overeenstemmend zamenwerken derzelve , zonder hetwelk er geene volstrekt volledige verrigting bestaat , wezenlijk afhangt. Want slechts wanneer alle gedeelten der hersenen in gelijke mate geoefend werden , zou eene , in ieder opzigt volkomene en bij alle menschen gelijke hersenwerkdadigheid, denkbaar zijn. Eene zoo gelijkmatige oefening der afzonderlijke hersenorganen is intusschen bij de verschillende standen en bestemmingen der menschen , ten eenemale onbestaanbaar. Want bij den eenen mensch wordt het eene , bij den anderen het andere gedeelte der hersenen meer geoefend en ontwikkeld , hetzij omdat de verschillende standen en bestemmingen van den mensch het zoo vorderen , of omdat in het algemeen een hersenorgaan van natuur meer dan een ander voor ontwikkeling vatbaar is. De ongelijkmatige oefening der afzonderlijke hersenorganen veroorzaakt eene bepaalde verhouding in de verrigtingen der hersenen , zij brengt eenen eigendommehjken indruk op dezelve te weeg, en bepaalt de stemming en bouw van dezelve , zoo als wij dezelve bij verschillende menschen van verschillende standen , en verschillende beroepen aantreffen. Uit dit oogpunt beschouwd , zijn de hersenen , streng genomen , nooit normaal ontwikkeld , terwijl wij normaal gevormde en werkende longen, hart, lever, enz. dikwijls genoe^ aantreffen. Enkele gedeelten der hersenen zijn volledig ontwikkeld , en werken ligt op inwerkende prikkels Teru^ , andere gedeelten liggen niet ontwikkeld en onwerkzaam naast deze. Enkele ceniraalvezels zijn ligt opwekbaar en bewegelijk , andere zijn traag en verlamd , naburige hersengedeelien staan daardoor niet meer met elkander in een normaal verband , meer verwijderde komen met elkander in nieuwe en nadere betrekking. Van daar verbinding van werkdadigheid in sommige hersenen die in andere niet bestaat en omgekeerd. Nu eens wordt een hersenorgaan door een ander overeenkomstig of tot gemeenschappelijke werking daargesteld gedeelte doelmatig ondersteund , dan weder niet, kortom de hersenwerkdadigheid uit zich , nu eens in eenen hoogeren , dan weder in eenen lageren graad , nu eens op deze dan weder op gene wijze. De oorzaak van deze tot geen bepaalden maatstaf te brengen verscheidenheid in de hersenwerkdadigheid , ligt wel "is waar voornamelijk in de ongelijkmatige oelening der afzonderlijke hersengedeelten ; deze berust intusschen in zoo hooge mate op de reeds opgegeven wet van de ontleedkundige afzondering, dat wij bij onze nog uiterst gebrekkige kennis, ja zelfs nog volstrekt onbewezen stelling van afzonderlijke hersenorganen, deze betrekkelijke verscheidenheid der hersenwerkdadigheid , door toedoen der opgegeven twee wetten , in staat zijn volkomen te verklaren. Indien de hersenen een zoo innig en gelijkaardig bewerktuigd weefsel waren , als het hart en de longen , dan zouden in dezelve noch ontleed- noch natuurkundige afwijkingen voorkomen. De hersenen zijn echter, zoo als wij gezien hebben , eene zaïnenvoeging van verschillende en zelfstandige deelen , die wel naast elkander gerangschikt in een gemeenschappelijk verband staan , ter bereiking van een gemeenschappelijk doel elkander misschien ook wel wederkeerig opwekken en ondersteunen , doch die hunne zelfstandigheid in dier voege bewaren , dat zij nergens tot een enkel gemeenschappelijk punt ineenvloeijen en daarin te niet gaan. Uit dit oogpunt beschouwd, laat zich het algemeen feldige , errare humanum , verklaren, daar er geene gelijkmatige en volledige hersenwerkdadigheid, en derhalve ook ceene volstrekt volledige kennis bestaat ; voorts zijn daaruit ook gemakkelijk te verklaren, het groote verschil in aanleg van den menschelijken geest, de buitengewone vaardigheid , welke sommige menschen in sommige verrigtingen van den geest verkrijgen , en zich als het ware werktuigelijk eigen maken , b. v. de mnemotechnici, zij die groote berekeningen uit het hoofd doen, enz. , de eenzijdigheid van groote geniën. Passen wij nu hetgeen wij ten opzigte van de afzondering, de accomodatie en de gewoonte bij de normale verrigtingen der hersenen waargenomen hebben, toe, op derzelverabnormalen toestand , of op de ziekten der hersenen , dan zullen zich onderscheidene toevallen en verschijnselen aan het ziekbed voor ons ophelderen, die zonder de kennis dezer weiten , in het duister gehuld moesten blijven. Eene ontsteking in een of ander gedeelte der hersenen geeft aanleiding tot een stolbaar uitzweetsel en roode verweeking van de hersenzelfstandigheid. Deze werktuigelijke en scheikundige veranderingen der hersenen , behoeven niet onvermijdelijk stoornissen in de verrigtingen, het minst echter altijd stoornissen van denzelfden aard voorltebrengen. Zij behoeven niet onvermijdelijk stoornissen in de verriglingen te weeg te brengen, omdat, bij de strenge afzondering van de hersenvezels en hersengedeelten van elkander , de beleediging ook dikwijls slechts zeer beperkt blijft; omdat, bii de overeenkomstige vertakking der zenuwen in het middelpunt en in de peripherie, niet onvoorwaardelijk alle, aan de peripherische zenuweinden beantwoordende middelpuntsdeelen in de beleediging behoeven te deelen , ia zelis Teeleer de verbinding en aaneenschakeling in de hersenen nog door eenige , al is het dan ook"slechts zeer weinige, Tezels kan onderhouden worden ; omdat zich de hersenen naar de beleediging voegen , d. i. zich aan de beleediging gewennen , zonder in° derzelver verngtingen gestoord te worden , wanneer deze langzamerhand tot stand komt; omdat eindelijk de beleediging een gedeelte der hersenen treffen kan, dat wegens gebrek aan oefening tot de volledige werkdadigheid derzelve wemig , misschien niets heeft bijgedragen , dat derhalve bij deszelfs, door de beleediging bewerkte , onwerkdadizheid , weinig of volstrekt niet gemist wordt. Zij moeten echter ook niet altijd storingen, en derhalve verschijnselen van denzelfden aard, voortbrengen, omdat 3 zij een van den invloed der gewoonte afhankelijk , en derhalve een meer of minder geoefend , een meer of minder ontwikkeld , een meer of minder opwekbaar werktuig treffen , waarvan de afzonderlijke bestanddeelen slechts °eene zeer betrekkelijke physiologische waarde bezitten. Derhalve kunnen , bij gelijke graden van ontsteking derzelfde hersendeelen , bij den eenen mensch de verschijnselen van hersenprikkeling , bij den anderen die van 'hersentorpor voorheerschen ; deze verschijnselen kunnen nu eens zwakker , dan weder sterke! te voorschijn treden: braken, ijlen, zamentrekkingen \an ledematen, stuiptrekkingen en verlammingen kunnen met elkander gepaard , of ieder afzonderlijk voorkomen. Hij , die de verschijnselen aan het ziekbed met de uitkomsten der lijkopening zorgvuldig vergeleken heeft , zal reeds voor lang tot de overtuiging geraakt zijn , dat er ter naauvvernood een gedeelte der hersenen bestaat , dat niet , zonder eenige stoornis in de hersenverrigtingen , werktuigelijk of scheikundig kan beleedigd worden , en dat de beleediging van een en hetzelfde gedeelte der hersenen , niet altijd dezelfde verschijnselen ten gevolge heeft. Deze daadzaak , welke aan het gezag van de klinische onderkenningsleer , eenen gevoeligen slag heeft toegebract , komt aan den anderen kant , met de nieuwere ontleed- en natuurkundige onderzoekingen der hersenen op eene bevredigende wijze overeen , en terwijl zij datgene voor de wetenschap aanvult , hetgeen zij aan dat pezaff onttrokken heeft , brengt zij den geneeskundige , met betrekking tot zijn handelen aan het ziekbed , ook niet in het minst op het dwaalspoor , zoo als wij later zullen zien. Uit de wetten der afzondering, symmetrie, accommodatie en gewoonte volgt verder , zoo als wij reeds gedeeltelijk hebben vermeld , dat die ziekten , d. i. die werktuigelijke en scheikundige beleedigingen der hersenen , de hevigste verschijnselen zullen opwekken , welke dezelve in haar geheel , en derhalve in al hare bestanddeelen gelijkmatig aandoen. lïyperaemien, uitgebreide uitstortingen bloedontmenging, zijn het derhalve inzonderheid, die de eigenaardigste \erschijnseJen van liersenlijden voortbrengen; de eerstgenoemde, omdat zij op eene werktuigelijke, de laatste omdat zij op eene scheikundige wijze de geheele hersenmassa gelijkmatig treilen. Wij zullen op dit gewietig voor de leer der onderkenning en de genezing Ver belangrijk , naar het physiologisch en klinisch standpunt der wetenschap zeer te billijken onderwerp , bij beschouwing der afzonderlijke ziektevormen , inzonderheid der nyperaemien nader terugkomen. Wij onthouden ons derhalve voor als nog van eene meer wijdloopige uiteenzetting, en maken slechts opmerkzaam , dat het wederom de wet der gewoonte is welke ons verklaart, waarom hyperaemien en belangrijke uitstortingen in de hersenen, ofschoon ook hevipe °toch niet altijd dezelfde verschijnselen te voorschijn roepen hetgeen immers onvermijdelijk het geval zijn moest, daar zij eene gelijkmatige drukking op de geheele hersenmassa uitoefenen Dit spruit zonder twijfel daaruit voort , dat de verschillende hersendeelen , al naarmate zij geoefend en gewend zijn , physiologisch eene zeer betrekkelijke waarde hebben , en derhalve zoowel in den gezonden a s in den zieken staat , hunne verrigtingen" op eene eigendommehjke wijze ten uitvoer brengen. Ware het bestaan van bepaalde hersenwerktui^en ontleed- en natuurkundig bewezen, dan zou het des te gemakkelijker zijn, den invloed der gewoonte op de door hyperaemie aangedane hersenen in het bijzonder aan te toonen Bij voorbeeld : neemt men aan , dat de vierdubbele ligchamen en de bedden der gezigtszenuwen hersenwerktuigen daarstellen , aan ieder van welke bepaalde verngtingen eigen zijn, dan is het volstrekt peen noodzakelijk gevolg, dat bij de door de hyperaemie veroorzaakte gelijkmatige drukking op alle hersenwerktuiaen de verrigting der vierdubbele ligchamen in dezelfde mate gestoord wordt, als die der gezigtszenuwbedden Was namelijk de verrigting van de vierdubbele ligchamen reeds in den gezonden staat, ten gevold van onophoudelijke oefening en gewoonte, hooger opgewekt, dan die Tan de bedden der gezigtszenuwen , dan zal ook de door de hyperaemie verwekte gelijkmatige drukking op de gezamenlijke hersenwerktuigen , meer in het oogloopende stoornissen in de verrigtingen van de vierdubbele liachamen , dan in die van de gezigtszenuwbedden opwekken , en in het gegeven geval, zullen van de door drukking bewerkte verschijnselen, die van de ziekelijk aangedane vierdubbele ligchamen voorheersehen, ofschoon de gezigtszenuwbedden aan denzelfden graad van drukking zijn blootgesteld. In een ander geval kan juist het omgekeerde plaats hebben , en in het algemeen kan de gelijkmatige drukking zeer ongelijk werken op de verschillende hersenwerktuigen. naarmate deze door oeleninp en gewoonte meer of minder tot de volledige werkdadigheid der hersenen bijdragen , en derhalve meer of minder gewigtig en onontbeerlijk voor dezelve geworden zijn. Op die wijze is het te verklaren, waarom hyperaemien , bii de gelijkmatige drukking , die zij op al de verschillende deelen der hersenen uitoefenen , desniettemin bij verschillende menschen zeer verschillende verschijnselen voortbrengen; waarom in het eene geval de ziel, in een ander de zintuigen , in een derde de willekeurige bewecincren, zoo in het oog loopend lijdende zijn , en waarom bii "deze afzonderlijke hersenverngtingen wederom de grootste verscheidenheid in de stoornis zelve wordt waargenomen , zoo dat nu eens hel gezigt, an iet pehoor , of de bewegingen van deze of gene groep spieren , nu eens de verbeeldingskracht , dan weder het geheugen , het denk- of het wilsvermogen het sterkst aangedaan worden. , Tot zoover over de wet der gewoonte , waarvan de meer naauwkeurige uiteenzetting ons hier te ver leiden zou Uit het tot hiertoe gezegde volgt echter ondubbelzinnig genoeg , dat deze wet allezins gewigtig is, dat zij alle verrigtingen der hersenen beheerscht , en de voornaamste oorzaak is , waarom dezelfde ziekten , d. 1. dezelfde ziekteprodukten of ziekteindividuen van de hersenen bij verschillende menschen verschillende verschijn- selen te weeg brengen , en derhalve tot die moeilijkheden in de onderkenning aanleiding geven , waarvan wij in de inleiding gesproken hebben. 5). De wet der individualiteit. De wet der individualiteit spruit onmiddelijk uit de wet der gewoonte voort. De gewoonte is , zoo al niet de eenige , dan toch de naaste en voornaamste oorzaak van die uitingswijze der werkdadigheid , die aan iederen mensch afzonderlijk eigen is, en die wij individualiteit noemen. Dat deze uitingswijze in onmiddellijk verband staat tot de werkdadigheid der hersenen , blijkt daaruit , dat de ontwikkelingsvorin van op eenen hoogeren trap staande bewerktuigingen wezenlijk van de werkdadigheid der hersenen afhangt" en dat zich in de verrigting der hersenen , de hoogere menschelijke natuui , het wezen, derhalve de individualiteit van den j:.ensch , het duidelijkst te kennen geeft. Geen werktuig is diensvolgens voor eene zoodanige individualisering vatbaar d. i. , geen werktuig vertoont eene zoo verschillende en zoo weinig uitsluitend als norma vasttestellen werkdadigheidsuiting, als de hersenen. Het duidelijkst vertoont zich de wet van de individualiteit in de groote en kleine hersenen , onder wier gezag de zintuigelijke gewaarwordingen , de willekeurige bewegingen en de verrigtingen der ziel staan ; minder duidelijk in het verlengde- en luggemerg . welke de ademhalings-mede- en reilexiebeviegingen , liet onduidelijkst in de zenuwen van het zenuwknoopstelsel, welke de vaatwerkdadigheid en de functiones vegetativae baheerschen. Hetgeen wij derhalve onder verschillenden aanleg, geestvermogens , talent, karakter, tempeiament , enz. verstaan , heelt alleen betrekking tot de individualiteit der hersenen, en men kan in dit opziet de waarheid van het spreekwoord: quot capita, tot sensus , ook uit een wetenschappelijk oogpunt volkomen bevestigen. Dat bij deze individualisering der hersenen, derzelver verrigtingen zoowel in den gezonden als in den ziekelijken toestand , de grootste verscheidenheid moeten aanbieden , en dat dezelfde ziekten der hersenen bij den eenen mensch deze , bij den andere gene verschijnselen moeten voort- brengen , is uit het gezegde gemakkelijk afteleiden , even duidelijk is het, dat de individualisering der hersenen niet slechts enkel van de gewoonte, maar ook van.eene aangeboren eigendommelijkheid in de bewerktuiging , van° ouderdom , geslacht , voorafgegane ziekten en uitwendige invloeden alhankelijk is, 6). De wet der snelle stofwisseling. Ofschoon de hersenen uit zeer eenvoudige stollen schijnen zamengesteld te zijn, hebben zij echter tot voedsel en onderhoud eene aanmerkelijke hoeveelheid bloed noodig. Jlare groote en talrijke bloedvaten , de aanzienlijke , door sommige physiolócen op een vijfde gedeelte der geheele bloedmassa weschatte hoeveelheid bloed , die naar de hersenen geboerd wordt, de uiterst naauwe vaatnetten in dezelve, die dikwijls kleiner schijnen dan de bloediigchaampjes zelve en toch rood bloed voeren , de eigendommelyke vertakkin<* der slagaders , die als haarvaten uit de slagaderen van het zachte vaatvlies loodregt in de hersenzellslandigheid inmonden , en spoedig weder in aderen overgaan , dit alles pleit er voor, dat niet slechts eene zeer aanzienlijke hoeveeiheid bloed naar de hersenen gevoerd wordt , maar ook , dat de in de hersenen gekomen hoeveelheid bloed zoo kort mogelijk in dezelve vertoeft, na eene snelle, ongehinderde strooming, onder de gelijkmatige drukking van de schedelbeenderen , door de naauwe en joodregte haarvaten , spoedig in de aderen overgaat , en door eenen nieuwen slagaderlijken bloedstroom wordt aangevuld Hieruit volgt, dat er in de hersenen, willen zij als gaal werktuig blijven bestaan , eene snelle stofwisseling moet plaats grijpen. n • i j Deze wet der snelle stofwisseling kan met zonder invloed blijven op de verrigtingen der hersenen ; want een werktuig, dat aan eene rijkelijke, goede voeding gewoon is, moet al zeer gevoelig worden aangetast, wanneer het plotseling schraal en slecht gevoed wordt. Zoo zijn dan ook de hersenen , als werktuig , dat alle levensvernglingen regelt en beheerscht, juist door hare zoo groote behoefte aan voedsel , ook van de verrigtingen van andere werktuigen , inzonderheid van die der longen en van het hart , in dier voege afhankelijk , dat stoornissen in deze ook stoornissen in gene ten gevolge hebben ; van daar dat de hersenen aan de meeste acute ziekten ran het bloed deel nemen en des te eer medelijdend worden aangedaan , hoe prikkelbaarder zij zijn en hoe sneller de ontmenging van het bloed plaats grijpt ; want geschiedt deze langzaam , dan gewennen zich de hersenen, ingevolge de door ons reeds opgegeven wet van accommodatie , aan de langzame ontmenging , en de daardoor te weeg gebragte afwijking van het gewone voedsel. Geschiedt de ontmenging echter eensklaps, dan kunnen zich de hersenen niet aan de ontmenging en verandering van haar voedsel gewennen , en er ontstaan noodzakelijker wijze stoornissen in hare verrigtingen , welke wij onder den naam van secundair hersenlijden begrijpen. Dat veranderingen in de bloedmassa zoowel naar hoeveelheid als in hoedanigheid , storend op de voeding en de verrigtingen der hersenen moeten inwerken , spreekt van zelf. In hoeverre overvloed van bloed door de sterke voeding van de hersenen , storingen in derzelver verrigtingen, en voornamelijk prikkeling derzelve veroorzaakt, zal wel niet ligt te bepalen zijn , daar de hyperaemie reeds door drukking , derhalve langs eenen zuiver werktuigelijken wei , hersenprikkeling kan te weeg brengen. Dat gebrek aan blod, door onttrekking en verandering van het gewone voedsel, tot hersenprikkeling aanleiding geeft, ontwaren wij dagelijks na sterk bloedverlies, op het einde van heete en slepende ziekten , bij slecht gevoede , bleeke , weinig bloed bezittende menschen , die zich bo\endien door ligchamelijke en geestelijke inspanning verzwakt hebben. ^ a Het meest in het oog loopend zien wij echter de hersenen lijden ten gevolge van snelle bloedsontmenging en daardoor te weeg gebragte gebrekkige voeding , bij "typhus en heete uitslagziekten. In beide gevallen neemt men niet zelden zulke hevige verschijnselen van hersenprikkeling en hersend rukking waar, dat men zich niet onthouden kan, uezelve aan ware , langs eenen werktuigelijken of schei- kundigen weg werkende ontstekingen , of veeleer aan derzelver stoffelijke voortbrengsels , toeteschrijven. En toch leeren ons de waarnemingen der ziektekundige ontleedkunde , dat de onstuimige hersenverschijnselen bij typhus, roodvonk, pokken, en in het algemeen bij iedere hevige , inet acute bloedsontmenging verloopende koorts , in de meeste gevallen , aan de door de snelle ontmenging van het bloed bewerkte vervreemde voeding der hersenen moeten worden toegeschreven. Hoe gewigtig de gevolgen van deze, op de wet van de snelle stofwisseling gegronde beschouwingen, voorde therapie der hersenziekten zijn , zal later blijken. Hier vergenoege men zich met de opmerking , dat de zoo even vermelde wet oorzaak is , dat de hersenen zoo dikwijls reeds bij onbeduidende veranderingen in het bloed , medelijdend worden aangedaan en dat wij ontstekingen , uitstortingen . en in het algemeen idiopathische ziekten der hersenen, dikwijls daar het minst aantreffen , waar wij dezelve naar de verschijnselen te oordeelen, het zekerst meenden te vinden, waarom derhalve door deze •wet het vertrouwen in de onderkenningsleer der hersenziekten gesteld , zeer beperkt wordt. 7). De wet van de peripherische werking. Zoo als men door de wet van de snelle stofwisseling dikwijls verleid wordt, ziekten, d. i. ziektevoortbrengsels of ziekteindividuen in de hersenen te zoeken , die daar nogtans niet bestaan , even zoo wordt men door de wet van de peripherische werking niet zelden verleid , ziekten in de peripherie van het ligchaam te zoeken, die toch eigenlijk haren zetel in de hersenen zelve , of in meer verwijderde gedeelten der zenuwen hebben. De wet van de peripherische werking is voornamelijk gegrond op de wet van de afzondering en de wijze waarop zich de zenuwwerkdadigheid uit. Al naarmate de werking van eenen prikkel naar het middelpunt, of naar de peripherie geleid wordt, ontstaat er gewaarwording of beweging. De voorstellingen van gewaarwording en beweging komen derhalve in de hersenen tot stand , en de zenuwen zijn slechts geleidsters van de door eenen prikkel voortgebrngte werking. Ofschoon nu echter de gewaarwording in de hersenen tot stand komt gevoelen wij toch het prikken met eene naald in den voetzool niet in de hersenen, maar in den voetzool zeiven , d. 1 wij brengen de door de steek met eene naald voortgebragte en naar de hersenen voortgeleide prikkeling, die aldaar tot bewustzijn komt, en°welke wij daar ter plaatse als pijn gewaar worden , van de ïersenen op den voetzool , derhalve van het centrum op de penpherie over , naar de wet der excentrische of peripherische werking. De overbrenging van de gewaarwording op de penpherie moet door oefening worden aangeleerd ; dezelve gehoorzaamt , zoo als wij reeds gezien hebben , aan de wet der gewoonte, en het doet niets af tot den graad o de" aard der gewaarwording, of eene zenuw aanhaar periplierisch of centraal uiteinde , in het midden of op eene andere plaats geprikkeld wordt. Geene wet is gewigtiger voor de leer der onderkenning en de genezing, dan die der peripherische werking Wanneer wij storingen in de willekeurige beweging waarnemen, dan verplaatsen wij deze storingen voor het grootste gedeelte naar de meer verwijderde of centrale gedeelten der bewegingszenuwen , omdat wij weten , dat de beween* in eene centrifugale rigling plaats heeft; niet alzoo" bi^ stoornissen in de gewaarwording , en inzonderheid bij pijn. Jlier verplaatsen wij de oorzaak der pijn naar de penpherie , terwijl zij in vele gevallen in de hersenen of ten minste in meer van de oppervlakte des ligchanms verwijderde zenuwgedeelten moet gezocht worden. Wij zien aarbij de wet der peripherische werking geheel en al over het hoofd, ten gevolge van welke, de gewaarwording ™ de PU".» even als de willekeurige beweging, van de hersenen uitgaat, en eerst van daar naar de "peripherie wordt overgebragt. De vruchtelooze afzettingen en ontwrichtingen van pijnlijke ledematen , de geheel nutteooze doorsnijding of gedeeltelijke vernietiging van den ervus ïnfraoibitalis bij aangezigtspijn , de zonder gevolg yvende aanwending van de electriciteit bij verlamde ieaematen, de vergeefsche aanwending van plaatselijke mid- delen bij verschillende zenuwpijnen, de pijnen en trekkingen in verlamde ledematen , de plotseling te voorschijn tredende en even plotseling weder verdwijnende ziekelijke gewaarwordingen bij hysterische vrouwen , het heir van verschijnselen , welke men aan ruggemergsprikkeling toeschrijft, en meer dergelijke ziektetoestanden, kunnen ons voldoende leeren , dal in zeer vele, ja in de meeste gevallen , in welke niet onmiddellijk eene op de peripherie werkende oorzaak der ziekelijke gewaarwordingen en be wegingen kan worden aangetoond , deze niet in de peripherische , maar in de meer verwijderde of centraal-gedeelten der zenuwen moet gezocht worden. Kanker, tuberkels, uitstortingen, verweeking, verettering der hersenen verloopen dikwijls zonder hersen- en neuromata der zenuwstammen zonder plaatselijke verschijnselen; zij verwekken daarentegen, naar de wet der peripherische werking, ziekelijke gewaarwordingen , pijnen , stuiptrekkingen en verlammingen in de aan dezelve beantwoordende peripherische deeleh. Dat in zoodanige gevallen dikwijls slechts algemeene vermoedens en geene bijzondere bepalingen mogelijk zijn , dat derhalve de zekerheid in de onderkenning bij hersenziekten ook door de wet der peripherische werking verijdeld , of ten minste zeer verminderd kan worden , is gemakkelijk intezien. 8). De wet der reflectie. Wanneer het kittelen van den voetzool lagchen verwekt, moet men aannemen, dat de door het kittelen bewerkte opwekking in den nervus ischiaticus centripetaal naar de hersenen en het ruggemerg wordt voortgeleid , en aldaar niet sléchts' de centraalvezels van den nervus ischiaticus tot werkdadigheid aanzet , maar ook van deze op de centraalvezels van den nervus facialis en op die van de adetnhalingszenüwen overspringt , of overgebragt wordt , en zoo in eene centrifugale rigting die spieren opwekt, die het ademhalen en lagchen bewerken. Deze overbrenging der opwekking van eene centripetale op eene centiifugale zenuw noemt men reflectiebeweging , omdat de overbrenging of reflectie bewegingen ten gevolge heeft. Op gelijke wijze wordt ook de werkdadigheid van centrifugale zenuwen op centripetale overgebragt en eene reflectiegewaarwording geboren , zoo als de lievige kniepijn bij het ontstaan van het vrijwillig hinken, de pijn inde oogen , na bovenmatige inspanning , indeooren, na het hooren van lijne, schelle toonen , bewijst. W anneer bewegingen weder andere bewegingen en gewaarwordingen weder andere gewaarwordingen te voorschijn roepen , d. i. wanneer de werkdadigheid van beweegzenuwen weder op beweegzenuwen , en de werkdadigheid van gevoelszenuwen weder op gevoelszenuwen overgebragt of gerellecteeid wordt , dun ontstaan medebewegingen of medege waar wordingen. Medebewegingen en medegewaarwordingen zijn derhalve streng genomen , reflectieverschijnselen. De eerslgemelde neemt men waar, bij het lagchen , weenen , ademen , spreken , enz. , doordien de opgewekte werkdadigheid van de eene spier vele andere tol eene gemeenschappelijke medewerking opwekt. De laatste zien wij bij sterk opgewekte gewaarwordingen , die juist uit hoofde van hare abnormale hevigheid, hetzij op naast bijgelegen of wel op meer verwijderde primitief vezels worden overgebragt. Ilier behooren te huis de rilling , die zich bij het hooren van Valsche, doordringende toonen over de geheele huid verspreidt , de uitbreiding van de tandpijn over beide kaken, en de wangen , de voorhoofdspijn bij sommige onderbuiksziekten, de uiteenloopendste gewaarwordingen der hysjerischen , enz. Tot de reflectieverschijnselen tellen wij eindelijk de verbinding , die er tusschen de drie zenuwsferen : de hersenen , het ruggemerg en het zenuwknoopstelsel, bij zekere natuur- en ziektekundige toestanden is waartenemen. Iloe ze'fstandig en onafhankelijk ook elke dezer zenuwsferen in hare- verrigtingen is, slaan zij echter , in zoo verre zij namelijk de eenheid van de bewerktuiging voorstaan , in eene zekere verbinding tol en afhankelijkheid van elkander. Vele willekeurige , derhalve van de hersenen uitgaande bewegingen, hebben onwillekeurige , vanhet ruggemerg uitgaande bewegingen ten gevolge , zoo nis zulks bijna bij alle meer zamengestelde bewegingen het geval is ; hevige onwillekeurige bewegingen , mzon- derheid hysterische krampen, en hevige ontstekingen van het ruggemerg , veroorzaken ijlen , zinsbegoochelingen , bewusteloosheid, sopor en andere stoornissen der hersenwerkdadigheid ; hevige gemoedsaandoeningen verwekken met de snelheid des bliksems bleek of rood worden van het gelaat, hartkloppingen , veranderde speeksel- , gal~ en pisafscheiding en andere stoornissen in de verrigtingen van het zenuwknoopstelsel. Storingen in de werkdadigheid van de zenuwknoopzenuwen , zoo als wij dezelve menigvuldige malen in koortsen waarnemen , brengen echter omgekeerd storingen in de hersenwerkdadigheid voort, doordien zij het gevoel van onwelzijn, loomheid en veranderde gemoedsstemming veroorzaken. Deze en \elo andere verschijnselen aan het ziekbed bewijzen genoegzaam , dat even als er in den gezonden staat, eene zekere , de eenheid van de bewerktuiging beoogende verbinding der drie zenuwsferen bestaat , ook in den ziekelijken toestand overbrenging van de verrigtingen van de eene zenuwsfeer op de andere of reflectie , plaats heeft. De wet van de reflectie volgt wel onmiddellijk uit de wet der afzondering , doch is aan deze in dier voege tegenovergesteld, dat de eerste voor de zelfstandigheid van de atzonderlijke zenuwvezels en der drie zenuwbanen , de laatste voor de eenheid van de bewerktuiging waakt. Zeker is het, dat ten gevolge van de reflectievvet in vele gevallen hersenverschijnselen , sloornissen in de gewaarwording , de willekeurige beweging en het denkvermogen ontstaan , waarvan de naaste oorzaak volstrekt niet in de hersenen bestaat , of daar ten minste niet met zoodanige stoffelijke veranderingen in verband staat , als men naar de verschijnselen te oordeelen, wel zou gedacht hebben. De wei der reflectie draagt derhalve in vele gevallen er toe bij , om de onderkenningsleer der hersenziekten , in zoo verre deze grootendeels op de bepalingsmethode der verrigtingenberust , zeer moeijelijk te maken of geheel te verijdelen. Indien men nu op al deze ontleed- en natuurkundige wetten , waaraan de hersenen gehoorzamen , naauwkeurig acht geeft, zal men spoedig inzien , dat derzelver kennis eensdeels voorde verklaring der verschijnselen aan het ziekbed, en derhalve voor de wetenschappelijke methode in de geneeskunde onmisbaar is, dat zij echter aan den anderen kant aan de zekerheid in de onderkenning der hersenziekten , in zoo verre deze op de methode van bepaling der verrigtingen berust, dikwijls in hoogen graad te kort doen. In ieder ge^al zal men slechts dan menigvuldige dwalingen ontgaan , en zoo veel mogelijk juist de ziekten erkennen , wanneer men behalve de gegeven verschijnselen van een hersenlijden ook deszelfs ontstaan in overweging neemt , en de zoo even medegedeelde wetten der hersenvverkdadigheid steeds voor oogen houdt. algemeene onderkenningsleer der ii er sen ziekten. De ontleedkundige kliniek moet eene schels geven of de grondvormen ontwikkelen , onder welke de verschillende hersenziekten voorkomen , en de differenliele onderkenningsleer kan steeds in vele gevallen uit die schets, het ziekteindividu erkennen of bepalen. Op zoodanige schetsen kan echter met geene mathematische zekerheid eene onderkenning, d.i. eene bepaling, eene kenmerkende onderscheiding van ziekte-individuen gegrond worden , omdat de functionele verschijnselen , in die schets aangegeven, noch bestendige , noch noodwendige , noch in het algemeen wezenlijke eigenschappen van de ziekte-individuen zijn , en derhalve geene ziektekaraklers daarstellen , uit welke men eene onderscheidings- of onderkenningsleer van ziekteindividuen zou kunnen zamenstellen , en omdat dezellde ziektevoortbrengsels verschillende , en verschillende ziektevoortbrengsels dezelfde verschijnselen voortbrengen. Iloe zeer wij derhalve ook de leer der verschijnselen hoogachten en hoe gaarne wij ook bekennen , dat eene apoplexie , een hydrocephalus acutus, eene meningitis, dikwijls uit eene schets" of schildering der ziekte met groote waarschijnlijkheid kan worden erkend, vinden wij echter ook in het ziektebeschrijvend gedeelte der hersenziekten , uit hetwelk men waant karakteristieke , standvastige , wezenlijke , eigendommelijke teekenen, en zekere onderkenn.ngen te kunnen ontwikkelen , de volkomene bevestiging van hetgeen wii omtrent het ontoereikende van de onderkenning der hersenziekten in het midden gebragt hebben ; hiermede zal voorzeker ook ieder waaiheidlievend geneesheer, dien het niet slechts ofn klinische vormen en betoogen , maar ook om daadzaken en degelijke begrippen te doen is , gaarne instemmen. Wij beschouwen dan ook de latere ziektekundigen ten volle in hun regt, wanneer zij eerst eene algemeene, op de meest algemeene verscheidenheid der verschijnselen gegronde onderkenningsleer, trachten vasttestellen , voordat zij tot eene bijzondere onderkenning der hersenziekten overgaan. Eene zoodanige algemeene onderkenningsleer is des te meer te billijken , daar zij in al de gevallen , in welke men niet tot eene bijzondere onderkenning kan geraken , de eenige leiddraad voor den praktischen geneesheer is, en hem ook wezenlijk in de meeste gevallen vaste punten aanbiedt , van waar hij bij zijne werkzaamheid kan uitgaan. Wel is waar is eene dusdanige onderkenning geene bepaling van ziektevoortbrengsels of ziekteindividuen , en in zoo verre zonder hooge wetenschappelijke waarde. Zij heeft intusschen een onbetwistbaar praktisch nut , omdat zij ons met algemeene ziektetoestanden en derzelver behandeling bekend maakt. In geen werktuig valt de eenvoudigheid van de natuur meer in het oog, dan in de hersenen; want , ofschoon ook gewaarwording , beweging en voorstelling, verschillende grondvormen der hersenwerkdadigheid daarstellen , wordt de eerste toch slechts door centripetale , de tweede door centrifugale , en de derde door centrale strooming van een en hetzelfde agens naar verschillende werktuigen tot stand gebragt. De verscheidenheid in de gewaarwordingen , bewegingen en voorstellingen kan slechts afhankelijk zijn van de verscheidenheid der werktuigen die haar te weeg brengen , en bij dezelve is behalve aan een plus of minus, aan niets anders, en derhalve aan geen quale , te denken. W anneer echter de verrigtingen van gezonde hersenen slechts verschillen in den 'graad van werkzaamheid aanbieden , kunnen ook de verrigtinar het nierbekken leiden , die den etter der encephalitis door arnica nederploffen , en in het pisbezinksel doen voor den dag komen, die de afgezettejichtstoll'en door aconitum weder in de gewrichten jagen , die de metastasen van schurft door zwavel en eene puistverwekkende zalf van de hersenen afleiden en weder op de hu'd le voorschijn brengen , zullen zich niet met algemeene onderkenningen en geneesaanwijzingen te vreden stellen ; ^ij zullen niet groote kunstpraal eene arachnilis van eene m.ningitis onderscheiden, en bij het lijk hunne dwaling inzien, bij het leven echter niets gedaan hebben , dan hetgeen de algemeene onderkenning aan de hand gaf; zij zullen , met de algemeene vormen der hersenziekten onbekend , en op naauwkeurige onderscheiding aandringende, de hersenprikkeling in het begin van typhus voor eene meningitis verklaren , tegen dezelve met aderlating koppen , bloedzuigers, blaartrekkende middelen, en alle andere folteringen van de streng ontstekingwerende geneeswijze te velde trekken , omgekeerd echter de meningitis voor eene nervosa rersatilis houden , in een woord, misslagen begnan , die evenmin der wetenschap, als den zieke tot voordeel strekken ; misslagen , voor welke de algemeene onderkenningsleer uit dien hoofde behoedt , omdat zij zich met geene onzekere onderscheidingen inlaat , en dus op deze ook geene even onzekere geneeswijzen vestigt. Hetgeen de therapie bij de hyperaemische , anaemische , dyscrasische , zenuwachtige hersenprikkeling en hersentorpor te doen heeft, wordt reeds door deze woorden , die den ziektevorm nader kenmerken, aangeduid. De ontstekingwerende, opwekkende , bloedverbeterende , zenuwversterkende kuur, is hier , naar de aan de hersenprikkeling ten gronde liggende ziektetoestanden , gewijzigd , op hare plaats. En wat zou de praktische geneesheer anders en beters doen kunnen , wanneer hij ook al in de plaats van eene algemeene onderkenning eene bijzondere zou kunnen stellen? Is het voor hem niet om het even, of de hersendrukking door tuberkels of kanker , door wei of etter wordt te weeg gebragt , en zal hij op eene andere wijze, dan naar de verschijnselen kunnen te werk gaan ? De wetenschap vordert eene stellige bijzondere onderkenning , en van deze hangt inzonderheid de voor den praktischen geneesheer zoo gewigtige voorzegging, of kennis van het beloop en den uitgang der ziekte af. De therapie is zoo streng niet in hare eischen , het minst in hersenziekten , waar zij bovendien , wat hare werkzaamheid betreft , eene zoo ondergeschikte rol speelt. Zonder derhalve de bijzondere onderkenning der hersenziekten te verwaarloozen , stellen wij ons in die gevallen , waarin wij niet met den hoogsten graad van waarschijnlijkheid tot dezelve geraken kunnen , te vreden inet eene algemeene , daar wij het er voor houden , dat zij ons bepaalde aanwijzingen ter genezing levert en dat eene juiste algemeene onderkenning steeds nog eene hoogere wetenschappelijke waarde heeft, en meer nut aanbrengt , dan eene onjuiste bijzondere onderkenning. En inderdaad , voegen wij hetgeen wij over hersenprikkeling en hersentorpor gezegd hebben , te zamen , en geven wij inzonderheid daarop acht, dat deze twee grondvormen van de zieke hersenwerkdadigheid niet slechts , zoo als men zoo gaarne geneigd is te gelooven , door hyperaemie en ontsteking , maar ook door geheel tegenovergestelde toestanden , door armoede en ontmen^in^ van het bloed , en door neurose , kunnen worden voortgebragt , dan zijn wij in staat, vele ziektetoestanden te verklaren, die «ij anders niet ligt zouden hebben vermogen optehelderen. ^ele hersenvliesontstekingen dalen door het licht , hetwelk de algemeene onderkenningsleer verspreidt , van haren aanzienlijken rang tot eene^envoudiae hersenprikkeling af. Er waren , en er zijn nog altijd oeneesheeren, die in iedere hersenprikkeling eene hersenvlies-ontsteking zien, omdat zij het physiologisch verband der hersenen over het hoofd zien , en de algemeene onderkenningsleer der hersenziekten verwaarlozen. Hersenvliesontsteking treedt voorzeker met verschijnselen van hersenprikkeling te voorschijn , maar daarom is niet iedere hersenprikkeling eene hersenvliesontsteking zoo als wij duidelijk genoeg hebben bewezen gezien Bij de anaemische hersenprikkeling wordt dikwijls tot den laatsten droppel bloed adergelaten, en steeds sterker kloppen de strotslagaderen , steeds onstuimiger slaat het jS St.efiS kLrac,htiSer wordt d« Polslag, en op den duur ijlt de doodsbleeke lijder. Men kan de ontsteking , niettegenstaande de krachtigste ontstekingwerende behandeling , niet meester worden. De lijkschouwing toont algemeene7bloedarmoede, geen enkel spoor echter Tan ontsteking aan De algemeene onderkenningsleer leert ons in de aewaande hersenvliesontsteking eene anaemische hersenprikkeling kennen. r Het moegelijk tandenkriigen der kinderen en de meni kan na liet hierboven gezegde niet in twijfel getrokken worden. ö l)e eerste werking van iedere hyperaemie is eene werktuigehjke. \\ anneer bewerktuigde deelen , die niet door "ste , onuitzetbare wanden zijn omgecen , met bloed worden overvuld , zwellen zij, nemen in omvang toe en oefenen terwijl hun weefsel gedrukt , uitgezet en gerekt wordt tevens eene drukking uit op de naastbij'ggende deelen , zoo als in de hyperaemie van de lever , de milt , de nieren , den uterus. Doet echter de hyperaemie een werktuig aan , dat door vaste onuitzetbare wanden begrensd is, dan moet zij in hetzelve tot eene dubbele drukking aanleiding gevenvooreerst tot de drukking van de met bloed overvulde vaten ' ten andere tot de tegendrukking van de vaste wanden. Dat' dezer vermeerderde drukking bij hyperaemien in de weeke , 7nn |lJ^e'i me| ■■ beenderen omgeven hersenen, inzonderheid en bij uitstek , ontstaan moet, is te begrijpen; zoo als het ook te begrijpen is , dat hyperaemien in geen werktuig zulke aanmerkelijke en in het oog loopende stoornissen te weeg brengen , als in de hersenen. De tweede , tot heden toe niet genoeg overwogen werking van de hyperaemien , is eene scheikundige. Hyperaemie berust op vertraging van den bloedsomloop in de haarvaten. Het hyperaemische werktuig is wel is waar met bloed overvuld , doch aan hetzelve wordt binnen eenen bepaalden tijd minder bloed toegevoerd , dan aan een niet-hyperaemisch werktuig, juist daarom , omdat de haarvaten met bloed overvuld , het ingedrongen bloed slechts langzaam voortstuwen en aan de aderen ter afvoering overgeven , derhalve aan het indringen van eenen nieuwen stroom slagaderlijk bloed eenen des te grooteren wederstand bieden , naarmate de oppervlakte van het haarvatennet grooter is, dan die der overeenkomstige slagaderen , en naarmate de snelheid der bloedsbeweging naar de haarvaten afneemt. Op die wijze heeft er in een hyperaemisch werktuig geene zoo snelle bloedomzetting en stofwisseling plaats, als in een werktuig, dat in eenen gezonden staat verkeert. Veeleer is het in hyperaemische werktuigen staan blijvende, niet dikwijls genoeg vernieuwde bloed, minder rijk aan zuurstof, minder voedend en opwekkend. Hyperaemische werktuigen ztjn derhalve streng genomen armer aan bloed, dan gezonde. Past men nu deze inwerking der hyperaemie op de hersenen toe , en neemt men daarbij tevens in overweging , hetgeen vroeger over de wet der snelle stofwisseling gezegd is , dan zal men gaarne bekennen , dat iedere hersenhyperaemie , wanneer zij maar eenigzins langen tijd voortduurt , niet slechts door drukking, maar ook door bloedbederf op de hersenen inwerkt , en dat de verschijnselen van hersentorpor , die men anders geneigd is alleen aan de hersendrukking toeteschrijven , gevoegelijk ook van de scheikundige werking der hyperaemie kunnen worden afgeleid. Op deze wijze alleen is het te verklaren , waarom dikwijls bij de overtuigendste verschijnselen van hersendrukking, slechts geringe graden van hyperaemie kunnen worden opgespoord. ° ° Een ander , voor den praktischen geneesheer zeer belangrijk gevolg van de hersenhyperaemie, is de door dezelve te weeg gebragte weiachtige uitstorting. Daar iedere hyperaemie , de active zoo wel als de passive , op verslapping der haarvaten en vertraagden bloedsomloop in dezelve berust, is het ligt te verklaren , dat het stilstaande bloed , door de gedeeltelijk gezonde , gedeeltelijk verwijde haarvaten, door exosmose, wei uitscheiden kan. Deze op eene zuiver werktuigelijke wijze te weeg gebragte uitzweeting van wei , zal des te zekerder plaats grijpen , wanneer de hyperaemie geruimen tijd blijft bestaan ; wanneer zij met versterkten hartslag en stremming van den bloedsomloop in andere bloedrijke werktuigen, door pleuritische , pneumonische, tuberkuleuse uitstortingen van grooten omvang te weeg gebragt, gepaard gaat ; wanneer zij door de ontmen^in^ van het bloed, bij waterzucht, bleekzucht of huiduitslagen bevorderd wordt. Vele soorten van waterhoofd bij kinderen , het waterhoofd der dronkaards en grijsaards , het oedema van de hersenen en hersenvliezen , de sneldoodende wateruitslortingen in de hersenholten bij hevige pneumonie , pleuritis , endo - en pericarditis ; menige spoedige dood na typhus , de weiachtige beroerte , vinden uit deze werking der hyperaemie hunne verklaring, en geven den praktischen geneesheer gewigtige ophelderingen omtrent het beloop en de geneeswijze dezer ziekten. J Stiemming van den bloedsomloop in een werktuig, moet , naar de wetten der hydrostatica , ook stremming in den loop van het bloed in andere werktuigen ten gevolge hebben. Ofschoon nu ook de hyperaemie van de hersenen meestal secundair ontstaat , en door hyperaemien van andere werktuigen , inzonderheid der longen, wordt voortgebragt , kan het niet anders, of dez°elvè moet daar zij onvermijdelijk eenen geringeren toevoer van bloed naar de hersenen, binnen eenen bepaalden tijd, ten gevolge heeft , eene grootere hoeveelheid bloed naar andere voorbeschikte werktuigen leiden , cn op die wijze storingen in de verrigtingen van die werktuigen voortbrengen. Wij vinden derhalve in de lijken dikwijls naast hyperaemien der hersenen , hyperaemien der longen, naast hyperaemien der longen , hyperaemien der lever, enz. Uit dezen schakel van hyperaemische toestanden , kan op eene eenvoudige wijze , naar hydrostatische wetten , eene reeks van verschijnselen verklaard worden, waarvan men "vroeger de oorzaak meende te moeten zoeken , in het helsche spookbeeld van diep ingewortelde leververstoppingen , proteusvormige haemorrhoidal-ongemakken , geheimzinnige afzettingen , verplaatsingen , enz. Werktuigelijke storingen in den bloedsomloop moeten eene scheikundige verandering van het bloed , inzonderheid echter het aderlijk worden van hetzelve ten gevolge hebben. Dat zulks bij hersenhyperaemien in eenen veel geringeren graad het geval zijn zal , dan bij door hartziekten te weeg gebragte hyperaemte in de longen , spreekt van zelf. In hoeverre echter het door ïiersenhyperaemie aderlijk geworden bloed de hersenen in hare werking belemmert , en torpor en verlammingen in de tot het leven gewigtigste verngtmgen ■voortbrengt, is uit het vroeger gezegde op te maken. Nadat wij nu de werkingen van de hersenhyperaerme en hare algemeene physiologische verhoudingen hebben bloot gelegd , zullen wij de klinische beschouwing van hare onderkenning , ontstaan , voorzegging en genezing des te gemakkelijker begrijpen. Wij laten echter , ten einde alles nog duidelijker te doen in het oog vallen , eene korte ontleedkundige beschrijving , in zooverre deze ter afleiding der klinische vormen noodzakelijk is, voorafgaan, en zullen ook bij het schetsen der overige ziektevormen op gelijke wijze te werk gaan , daar wij ons ten stelligste overtuigd houden , dat de klinische ziektekunde slechts dan het regt heeft op wetensrhappelijke waarde aanspraak te maken, wanneer zij op de ontleedkundige ziektekunde gegrond is. De hyperaemie van het spinnewebsvlies is, uiteen ont- leed kundig oogpunt beschouwd , meer uit hare revolgen , dan uit de roodheid en opspuiting der vaten te erkennen. Zij k'omt op het hersenbekleedend gedeelte van het sp.nnewebsviies, nu eens in tamelijk groote dan weder in kleinere plekken, inzonderheid aan het bolle gedeelte van de hallronden der groote hersenen voor. ilare gevolgen zijn : het dof worden , de verdikking en overvoeding van de arachnoidea , de afzetting van l~acctitanische ligchaampjes langs den rand van het sikkelvormig verlengsel tussclien de halfronden , de sterke vergroeijing van het spinnewebs- met het harde hersenvlies weiachtige uitslortingen in den zak van dit vlies. De hyperaemie van het zachte vaatvlies komt zeer menigvuldig voor, en gaat gewoonlijk met hyperaemie van de hersenen gepaard. Hare gevolgen zijn : weiachtige uitstortingen in het weelsel van het zachte vaatvlies en de hersenholten, verd.kking en verdigting van het zachte vaat- en het spinnewebsviies , blijvende infiltratie in het eerstgenoemde vlies en aderspattige uitzetting van deszelfs vaten. ° De hyperaemie van het epeudyma der hersenholten vertoont zich dikwijls onder den vorm van hydrocephalus , en zal als zoodanig afzonderlijk behandeld worden. De hyperaemie van de hersenen gaat, zoo als reeds vermeld werd, met hy oeraemie ° van het zachte vaatvlies gepaaid, en komt 'even dikwijls voor als deze laatste. Roodheid, door vaatvulling, talrijke bloedpunten , zwelling en het toenemen ^n omvang van de hersenen , zijn hare ontleedkundige Kenteekenen. ° Uit deze ontleedkundige eigenschappen van de hyperaemie der hersenen en hersenvliezen , zal het niet moeijehjk vallen , het beeld der verschijnselen , welke zij bij het leven aanbiedt, te ontwikkelen. ^ ooreerst is het noodzakelijk , de exsudative hyperaemie van de vasculaire Ie onderscheiden. De eisudative hype,aemie komt bij verschillende soorten van bloedsontmenai„a onder den vorm van hydrocephalus, tuberkel , kanker" heen vorming , pseudoplasma , of bij broosheid der vaten, onder dien Tan beroerte , voor. Van deze hyperaemie kan hier geene sprake zijn , daar zij als een wezenlijk deel van de genoemde ziekteprocessen op eene andere plaats moet behandeld worden. De vasculaire hyperaemie der hersenen en hersenvliezen , zonder uitstorting, is het, die wij onder den naam van congestie naar het hoofd begrijpen. De congestie naar het hoofd zal des te zekerder als vasculaire hyperaemie te voorschijn treden , hoe rijker het bloed aan proteine en kleurstof is. ~S an daar dat wij dezelve bij normale bloedsmenging waarnemen , door snel loopen , dansen , ingespannen spreken , zingen , denken , het gebruik van geestrijke dranken , door de hitte van zon en vuur, door stuiptrekkingen, starkramp, vallende ziekte, eclampsie te weeg gebragt; even als in gastrische , rheumatische , catarrhale, gal- en typheuse koortsen, bij ontstekingen, kanker, tuberkels , zoo lang het bloed geen aanmerkelijk verlies aan proteine en kleurstoi geleden heeft. Uit deze eigenschap is het te verklaren , dat warmte , roodheid , turgor, opgespoten albuginea , klopping der hoofd- en halsslagaderen , versnelde en versterkte hartslag , de het meest in het oog loopende verschijnselen zijn bij congestien naar het hoold. Tevens is het echter te verklaren , waarom zij het niet steeds zijn moeten , daar de bloedopstijging naar het hoofd bij verschillende en derhalve ook bij geringere veranderingen in de verhouding van de hoeveelheid proteine en bloedrood kan plaats hebben. Ihen bleek aangezigt en bloedopstijging naar het hoofd, zijn derhalve twee zeer wel te vereenigen omstandigheden , en worden ook wezenlijk dikwijls genoeg te gelijker lijd waargenomen. Gewigtig voor den praktischen geneesheer is echter ook de tegenovergestelde verhouding. iLven als ei namelijk eene hyperaemie der hersenen en hersenvliezen zonder uitwendig waartenemen bloedopstijging naai het hoofd voorkomt, even zoo bestaat er ook eene uitwendige bloedophooping en turgor, zonder eene hyperaemie der hersenen en hersenvliezen. De oorzaak hiervan is gelegen in de hydrostatische wetten der her- senen , naar welke deze , ten gevolge van de uitwendige drukking door de schedelbeenderen, en welligt nog andere , voor ons nog niet genoeg opgehelderde omstandigheden j sleeds eene gelijke hoeveelheid bloed in hare vaten trachten te behouden. De sterkste aderlatingen zijn dikwijls niet in staat de hersenen bloedledig te maken , en de hevigste opstijgingen naar het hoofd , bij epilepsie of eclampsie , vermogen niet door drukking te dooden of uitstortingen voorttebrengen , hetgeen toch onvermijdelijk het ge^al zijn moest, wanneer de inwendige congestieturgor aan den uitwendigen beantwoordde , en de vaten der hersenen in denzelfden graad met bloed overvuld waren , als de vaten van het hoofd en liet aangezi^t. ^u^en al'en twijfel, dat de vaten der hersenen, zells bij zeer verhoogde werkdadigheid van het hart , in staat zijn , langen tijd aan het indringend bloed wederstand te bieden , zonder dat hun Juinen in omvang toeneemt. Dit vermogen om wederstand te bieden, kan slechts lanpzamerhand door aanhoudenden of dikwijls herhaalden aandrang van liet bloed overwonnen worden en dan eerst tot congestie of inwendige bloedophoopingen aanleiding geven. Zoolang hun tegenstand niet overwonnen , hun urnen niet verwijd is , stroomt veeleer het indringende bloed sneller door de haarvaten , en er kan geene bloedophooping , geene hyperaemie , geene congestie plaats vinden Het is derhalve ligt te begrijpen , dat alle verschijnselen van den sterksten inwendigen congeslieturaor : warmte , roodheid , turgor , klopping der halsslagaderen en versterkte hartslag, kunnen aanwezig zijn, zonder dat daarom m de hersenen en derzelver vliezen eene overvullmg der vaten met bloed bestaat. Dit zal des te zekerder het geval zijn , wanneer de verschijnselen van bloedopstijging niet aanhouden , wanneer niet reeds vroeger congestien zijn voorafgegaan , en atonie in de bloedvaten der hersenen hebben' nagelaten , wanneer de hartslag meer versneld dan versterkt, meer uiastolisch dan systolisch is, de groote , volle , sterke pols door verminderde zamentrekbaarheid der slagaders veroorzaakt wordt, zoo als wij gelegenheid vinden in- zonderheid bij typhus , en in heete huiduitslagziekten waar te nemen. Een rood , opgezet gelaat en kloppende halsslagaders zijn derhalve nog niet altijd zekere kenteekenen van hersenhyperaemie. Op deze wijze is het te verklaren , dal de met zoo vele heete ziekten gepaard gaande congestien naar het hoofd , geene hersenprikkeling en hersentorpor verwekken , dat wij , voornamelijk bij typhus en roodvonk , op verre na niet zoo dikwijls hyperaemien der hersenen in het lijk vinden , als men uit de verschijnselen bij het leven zou hebben vermoed , en dat de verschijnselen van hersenprikkeling en hersentorpor in deze ziekten, in de meeste gevallen gevoegelijker aan de werking der bloedsontmenging , dan aan die van de hersendrukking door hyperaemie moeten worden toegeschreven. Doordien de vaten der hersenen en van hare vliezen aan het indringend bloed eenen tijd lang wederstand bieden , ontstaat er eene snellere slrooming van het bloed door dezelve , en ten gevolge van deze eene snellere stofwisseling , waarvan wederom eene verhoogde werkdadigheid der hersenen het gevolg is , die spoedig als eene abnormale reflectieverrigting inet de verschijnselen van hersenprikkeling optreedt. De eerste gevolgen van de hyperaemie der hersenen zijn derhalve : hoofdpijn , zinsbegoochelingen , ijlen. Deze verschijnselen zijn niet uitsluitend aan de hyperaemie eigen ; kinderen en volwassenen , met prikkelbare hersenen , ijlen reeds bij de geringste koortsbeweging. Dit bewijst , dat de verschijnselen van hersenprikkeling reeds enkel door den snelleren omloop van het bloed kunnen worden voortgebragt , ofschoon men niet mag over het hoofd zien , dat ook eene veranderde bloedsmenging het hare daartoe bijdraagt , daar anders verschijnselen van hersenprikkeling ook bij die uitwendige congestien naar het hoofd moesten worden waargenomen , die door sterke ligchaamsbewegingen , dansen , zingen , enz. , worden opgewekt en zonder koorts verloopen. Is de tegenstand van de haarvaten der hersenen overwonnen , dan wordt de bloedsomloop in dezelve vertraagd , het bloed hoopt zich op , doet de hersenen z.wellen en oefent eene drukking op dezelve uit, hetzij van binnen naar buiten wanneer de overvuiling inzonderheid in het hersenweefsel, of van buiten naar binnen, wanneer zH voornamelijk in het zachte vaatvlies, of wel in beide ngtingen , wanneer zij in de hersenen en hare vliezen te die zich '■ lP'aatS ■ hieA" Er °ntStaat fiersendrukking , M.CJ hare mindere graden , nog als hersenprikkelinV door bloed opstijging ,zamen trekking der ledematen, braken versnelde ademhaling en hartslag, in hare hooaere als hersentorpor , door sopor, bewust- en gevoelïooshe,d verlammingen, langzame ademhalingen hartslag e kennen geeft Dat de verschijnselen van den hersenorpor niet enkel aan de drukking , maar ook aan het .jj. toeteschrijven , Hoe sneller de hyperaemie ontstaat, en hoe al^emeener ï.'nde hersenen en hersenvliezen verspreid Is. d« te heviger zullen de verschijnselen van de hersenprikkeJmg en den hersentorpor zijn , omdat zich de hersenen niet naar de snelle drukking kunnen voegen , en omdat za'l Inweken flijkmaliS °P alle hersendeelen 1 inwerken. Eene algerneene en zonder voorboden plotseling ontstane hyperaemie doodt derhalve «ogenblikkelijk door drukking, onder de verschijnselen van be~ genoemd.e" °°k daar°m aP°Plexia vascularis Dat men bij de hyperaemie verschillende graden kan aannemen , dat b. v. de vaten der hersenen nu eens meer, dan minder met bloed kunnen overvuld zijn, en de hevigheid van hersenprikkeling en hersentorpor daarnaar beoordeeld wordt, spreekt van zelf. Yan daar dat de verschijnselen van de hersenhy peraemie zich in vele gevallen i X h"„ 7Jr°d "" e» in het hoofd hoofdpijnen, drukking in de voorhoofdswandbeens- of achterhoofdsstreek , flikkeren voor de oo*en ' oorsuizen , ongeschiktheid tot bezigheden . waarbij de geest wordtingespannen, enz., zoo als wij dezelve , inzonderheid veJr] Lr'" 6n -t0t Sew?onle geworden zonder koorts verloopende congestien naar het hoofd, bij gevoelige, door ingespannen nadenken , uitspattingen en zelfbevlekking , uitgeputte mannen , en hysterische , menstruerende vrouwen , enz. , waarnemen. Partiele hyperaemien zullen, wanneer zij inde onmiddellijke nabijheid van ontstekings- en apoplectische haarden , van kanker, tuberkels en andere pseudoplasmata voorkomen , doorgaans volstrekt geene , onbeduidende of slechts partiele verschijnselen , omschreven hoofdpijn , storingen in enkele zintuigelijke en geestverrigtingen , stuiptrekkingen en verlammingen in enkele spieren of spiergroepen , te weeg brengen , en dan eerst de hersenwerkdadigheid in haar geheel aandoen , wanneer de hersenen vroeger reeds gezwollen en dus in omvang toegenomen waren, zoodat zij door de bijkomende partiele hyperaemie eene sterkere drukking ondergaan. Men mag echter geenszins aannemen , dat uitgestrekte hyperaemien van het zachte vaatdies en der hersenen , omdat zij eene gelijkmatige drukking op alle hersendeelen uitoefenen , in ieder geval dezelfde verschijnselen zullen voortbrengen. Veeleer volgt uit de van de wet der oefening en der gewoonte afhankelijke betrekkelijke ontwikkeling van dezelfde hersendeelen bij verschillende menschen , dat zelfs de gelijkmatige drukking op alle hersendeelen , zeer ongelijke werkingen kan ten gevolge hebben , zoodat nu eens de gewaarwordingen , de willekeurige beweging of het denkvermogen , dan weder het gezigt of het gehoor , de spieren der ademhaling of die van "den romp , of wel het geheugen of de wil , enz. , door deze drukking bij voorkeur worden aangedaan. De vasculaire hyperaemie der hersenen heeft geene uitstorting ten gevolge. Hierdoor verschilt zij , uit een ontleedkundig en klinisch oogpunt, van de exsudative hyperaemie en de ontsteking. Zoowel bij de exsudative hyperaemie als bij de ontsteking, zijn uit een ontleedkundig oogpunt, twee tijdperken te onderscheiden : dat der bloedophooping , waartoe wij ook de stasis brengen , en dat der uitstorting. Het tijdperk der bloedophooping geeft zicli bij het leven , wanneer namelijk de hyperaemie niet van zuiver werktuigelijken oorsprong en te onbeduidend is door koorts opgewektheid , turgor en hersenprikkeling e kennen ; het tijdperk der uitstorting kenmerkt zich door de afwezigheid Tan koorts , of door het zuiver nalaten der koorts, door rust, collapsus en hersentorpor. Deze wee tijdperken zijn bij de vasculaire hyperaemie noch uit een ontleedkundig , noch uit een klinisch oogpunt te onderscheiden. Wel is waar brengt de vasculaire hyperaemie der hersenen in eenen hoogeren graad van ontwikkeling , wel degelijk ook hersentorpor , door drukking vertraagde ademhaling en hartslag voort; doch warmte roodheid , turgor versterkte hartslag en volle , harde pols , blijven voortduren , omdat zich de vasculaire hyperaemie niet in uitstorting kan oplossen, zoo als zulks bij de exsudative hyperaemie en de ontsteking het geval is. Om dezelfde reden houdt de vasculaire hyperaemie der hersenen niet het regelmatig beloop , hetwelk de exsudative hyperaemie en de ontsteking plegen te nemen. ilet uitzondering van eenige weinige gevallen , in welke de exsudative hyperaemie en de ontsteking door beroerte ooden , zijn er tot de vorming van de uitstorting en van den daardoor te weeg gebragten hersentorpor, eenige agen noodig , zoo als er wederom een langer tijdsverloop vereischt wordt , voor dat de uitstorting opgeslorpt en de verschijnselen van hersentorpor verdwenen zijn. Bij de vasculaire hyperaemie der hersenen kan de hersen prik keling spoedig in hersentorpor overgaan , dikwijls volgt deze laatste volstrekt niet, of verdwijnt weder even spoedig als hij ontstaan was. Dikwijls gaan de verschijnselen van hersenprikkeling en hersentorpor plot.seling voorbij , en de hyperaemie maakt tusschenpoozin1?' Z°1 men deZelve bÜ u''st°rtingen niet ligt zal b^nrtf ^1S Td iH het hel°°P ' ontbreken van epaalde tijdperken en zuivere tusschenpoozingen , zijn derhalve de ontleedkundige kenmerken vf„ de vascülafre hyperaemie der hersenen, en onderscheiden haar ook uit klinisch oogpunt van overeenkomstige ziekteprocessen, vasculaire hyperaemie der hersenen heeft geene uilstorling ten gevolge , zoo als wij dezelve bij hydrocephalus , • tuberculosis, kanker en andere pseudoplasmata in de hersenen en derzelver vliezen waarnemen. Wanneer zij echter gedurende eenen geruimen tijd blijft bestaan , of zich dikwijls herhaalt , brengt zij passive stasis in de haarvaten , en len gevolge van dien , ontbinding van het stilstaand bloed , te weeg , waaruit ondoorschijnendheid, verdikking en overvoeding van het spinnewebs- en zachte vaatvlies , aanhoudende infiltratie en aderspattige uitzetting der vaten van dit laatste , en sterkere aaneenhechting der vliezen onderling haar ontstaan nemen. Het kan derhalve niet anders, of de vasculaire hyperaemie der hersenen en hersenvliezen moet door drukking, door storingen in den bloedsomloop en de voeding , en in het algemeen , in de werktuigelijke en scheikundige verhoudingen der hersenen , op de verrigtingen van deze , op menigvuldige wijzen en op den duur eenen nadeeligen invloed uitoefenen , en derhalve tot aanhoudende , tot gewoonte wordende hoofdpijn , duizeligheid , zwakte der zintuigen , van het geheugen en den geest , onnoozelheid ,° melancholie , verdriet in het leven , neiging lot zelfmoord , enz. , aanleiding geven. De hyperaemie der hersenen en hersenvliezen komt bij voorkeur op het bolle gedeelte der halfronden voor. Daarin is misschien gedeeltelijk de oorzaak gelegen , waarom de congestive hoofdpijn haren zetel meestal op de kruin , en naar het achterhoofd toe , de symptomatische hoofdpijn, bij gastrisch lijden , daarentegen meestal in de voorhoofdsstreek heeft. Daar de hyperaemie der hersenen en hersenvliezen de hersenen zeer dikwijls in haar geheel aandoet, is zij het inzonderheid, die de zuiverste verschijnselen van hersenprikkeling en hersentorpor voortbrengt , zoodat zelfs de eigenaardigste verschijnselen van de hersenvliesontsteking , grootendeels slechts aan de met dezelve gepaard gaande hyperaemie hun ontstaan verschuldigd zijn , daar de uitstorting bij hersenvliesontsteking zich gewoonlijk slechts tot enkele gedeelten beperkt, en op zich zelve , naar de wet der afzondering en accommodatie, geene zoo algemeene en gewigtige storingen der hersenwerkdadigneid kan ten gevolge hebben. De naauwkeurige nasporingen omtrent de aetiologische en pathogenetische oorzaken eener ziekte zijn voor den clinicus des te noodzakelijker , daar de functionele bepalingsmethode in dezelve dikwijls haren voornaamsten somtijds zelfs haren eemgen steun vindt , en het letten op een enkel pathogenetisch moment dikwijls meer bijdraagt tot het stellen van eene heldere onderkenning dan alle functionele verschijnselen te zamen. Doen wij' onderzoek naar de aetiologische en pathogenetische oorzaken van de bloedopstijging naar het hoofd , dan geraken wij , zoo wel langs eenen physiologischen als emnirischen weg, vooreerst tot de onderscheiding van primaire , op zich zelve bestaande , en van secundaire met andere ziekten gepaard gaande, congestien. lot de primaire bloedopstijgingen naar het hoofd brengen wij : a). De meeste zoogenaamde habituele congestien die , hetzy uit eene aangeboren of na de geboorte ontstane atonie der hersenvaten , of uit eene ziekelijke gevoeligheid van het geheele zenuwstelsel haar ontstaan nemen. ij nemen deze waar bij gevoelige, menstruerende , de jaren van teruggang bereikt hebbende vrouwen bij zenuwachtige , door voorafgegane zware ziekten, herhaald bloedverlies, inzonderheid plaatselijke bloedontlastingen aan het hoofd , zelfbevlekking , uitspattingen nachtbraken , nederdrukkende gemoedsaandoeningen verzwakte mannen Zij zijn van eenen passiven aard ,' verschijnen dikwijls bij de onbeduidendste , somtijds zonder eenige de minste aanleiding, en geven zich gemeenlijk zonder dat er eenige opwekking in den bloedsomloop is waartenemen , te kennen , door een gevoel van zwaarte en pijn in het hoofd. b). Bloedopstijgingen naar het hoofd, die door de inwerking van de hitte der zon of van het vuur , bij maaijers, bakkers , smeden , enz. ; c). die door bovenmatig sterke ligchaamsbewegin- 6 gen , ingespannen loopen , berg bestijgen , dansen , zingen , schreeuwen , lagchen , weenen ; d). die door geestinspanning ; e). die door dronkenschap en verdoovende middelen worden voortgebragt. ƒ). De in de jaren der kindschheid en manbaarheid door het ontwikkelingsproces te weeg cjebragte bloedopstijgingen naar het hoofd, die zich zoo wel door de eigenaardigste verschijnselen van hersenprikkeling en hersentorpor, als door hare zelfstandigheid van alle andere onderscheiden. g). De als apoplexia vascularis doodende bloedopstijgingen naar het hoofd, in zoo verre bij dezelve in enkele gevallen geene gebreken in de vaten , het hart , of andere, den bloedsomloop op eene werktuigelijke wijze storende ziekten , kunnen worden aangetoond. Yerreweg menigvuldiger dan de primaire en zelfstandige zijn de secundaire en symptomatische bloedopstijgingen naar het hoofd. De menigvuldigste oorzaak van de bloedopstijgingen naar het hoofd zijn ontstekinge?i in meer of minder van de hersenen verwijderde deelen. Van 100 op het lijk waargenomen hersenhyperaemien , waren 46 aan ontstekingen het ontstaan verschuldigd , en wel 18 aan long-, 12 aan borstvlies-, 10 aan buikvlies-ontsteking, 2 aan ontsteking van het hartezakje, 2 aan ontsteking van de baarmoeder en 2 aan ontsteking van het ruggemerg. Zonder twijfel heeft er bij ontstekingen , ter verwekking van de hyperaemie der hersenen, een zamenloop van twee gewigtige omstandigheden plaats: 1) De met de ontsteking gepaard gaande sterkere hartslag, en 2) de ten gevolge van de infiltratie ontstane werktuigelijke belemmering in den bloedsomloop der haarvaten. De eerste omstandigheid brengt active hyperaemie te weeg, de tweede veroorzaakt het bestaan blijven van dezelve, de atonie der haarvaten en den overgang in passive hyperaemie. Iedere door uitgebreide ontstekingen in andere werktuigen ontstane hyperaemie der hersenen is derhalve in den beginne actief, en wordt later altijd passief; van daar is het te verklaren , dat de uitstortingen bij long- , borst- en buikvlies-ontsteking niet slechts de menigvuldigste , maar ook de gevaarlijkste hyperaemien ten gevolge hebben , en dat dit bij gastrische- , aalen rheumatische koortsen , waarbij slechts één aetiologiscn moment , dat namelijk van den versterkten hartslag bestaat , niet het geval is. Dat van alle ontstekingen die van de hersenen zelve zich het minst met hersenhyperaeinie laat vereenigen , spruit daaruit voort, dat de hersenen bij de door de ontsteking te weeg gebragte uitstorting zwellen , en door middel van drukking bloedledigheid in de vaten te weeg brengen. Eene andere zeer menigvuldige oorzaak van bloed opstijging naar de hersenen , zijn gebreken in de klapvliezen van het hart en der groote vaten, dikwüls ook uitgebreide, tuberkuleuze infiltratie der longen, catarrhale aandoeningen en verwijding der luchtpijpstakken , met zamenkrimping van het longweefsel , emphysema van de longen, die den bloedsomloop door de longen, inzonderheid echter het terugvloeijen van het aderlijk bloed in het regter hart verhinderen , en langs eenen zuiver werktuigelijken weg passive bloedophooping in de hersenen te weeg brengen. Niet minder gewigtig voor het ontstaan van de bloedopstijging naar de hersenen is de overvoeding van de linker hartekamer, meestal met gebreken in de klapvliezen der aorta gepaard. Inzonderheid is de als apoplesia vascularis , nog menigvuldiger echter de als apoplexia sanguinea te voorschijn tredende hersencongestie aan deze hartziekte haar ontstaan verschuldigd. Sluipt rekking en , vullende ziekte en eclampsie zijn veel menigvuldiger de oorzaak dan het gevolg van prootenop eene werktuigelijke wijze verwekte bloedopstijgingen naar het hoofd , waarvan wij de eigenlijke ziektekundige waarde reeds in het voorafgaande hebben aangetoond. Een zeer gewigtig pathogenetisch moment der bloedopstijgmg naar het hoofd , is de door het voor den tijd oi het natuurlijk verouderen en het atrophieren der hersenen ontstane ledige ruimte, waardoor hyperaemie, en ten gevolge van deze , bloederige , voor het grootste gedeelte echter weiachtige uitstortingen in het weefsel der hersenen en van derzelver vliezen worden voortgebragt , van welke ter behoorlijker plaatse sprake zijn zal. Voorts wordt tot het ontstaan van bloedopstijging naar het hoofd aanleiding gegeven door de vorming van tuberkels, hydatides , kanker, door apoplectische haarden en kysteil. De roos van het aangezigt geeft des te eer aanleiding tot congestie naar het hoofd , hoe uitgebreider en heviger de haar vergezellende koorts is. Hetzelfde geldt van alle aan het hoofd voorkomende hevige ontstekingen , van eczema en andere ontstekingachtige huiduitslagen in deze streek. Typhns, roodvonk , mazelen, pokken en andere heete huiduitslagen verwekken wel is waar niet zelden bloedopstijging naar het hoofd , doch niet zoo menigvuldig , noch van eenen zoo ontstekingachtigen aard , als men geneigd is te gelooven. Wij meenen op deze omstandigheid te moeten opmerkzaam maken , omdat van dezelve de aanwijzing tot eene rationele geneeswijze wezenlijk afhangt. Roodheid van het gelaat, turgor , kloppen van de halsslagaderen , versterkte hartslag en koorts zijn nog geene bewijzen voor hersenhyperaemie , zelfs wanneer zich hierbij verschijnselen van hersenprikkeling en hersentorpor voegen. Dit is inzonderheid en vooral het geval in typhus en roodvonk. Zoo wel typhus als roodvonk berusten op eene ontmenging van het bloed , tegenovergesteld aan die , welke ontsteking voortbrengt. Vezelstof en bloedrood ondergaan eigenaardige veranderingen en nemen langzamerhand af. Wij nemen derhalve in de eerste dagen van typhus en roodvonk eene hevige roodheid van het gelaat waar ; het kan ons echter niet ontgaan , dat deze roodheid bij typhus naar het loodgraauwe en bij roodvonk naar het donkerroode zweeft. Zoo wel aan typhus als aan roodvonk ligt adynamie ten grondslag. Men voelt wel is waar de hoofd- en halsslagaderen kloppen en het hart onstuimig slaan , niet echter omdat de systole krachtiger is , maar omdat , ten gevolge van den adynamischen toestand , de diastole voorheerscht, omdat de slagaderen atonisch worden , hare zamentrekbaarheid verliezen , en ons eenen grooten, vollen, dikwijls dnbbelslaanden pols doen waarnemen De onstuimige doch krachtelooze beweginaen nirt in an dit genetisch standpunt uit laten zich vele nerveuse long- en andere ontstekingen, de deliria der lijders aan tuberculosis, hydrops en tabes verklaren. Iets naders over de therapie van de dyscrasische hersenanaemie te zeggen . zoude overbodig zijn. Slechts aan diegenen , die in ieder delirium eene hersenvliesontsteking en zelfs in de doodsbleekte een kenteeken van de hardnekkigste inwendige congestien naar het hoofd meenen te aanschouwen , en steeds driest naar bloedzuigers en het ancet grijpen , zouden wij gaarne een welgemeend doch ernstig halt, een quousque tandem een jamsatis sanguinis toeroepen ! Dat zij toch mogen béden-' Ken , dat de verschijnselen van hersenprikkelin het harde hersen- en spinnewebsvlies aan , maar zelfs in den gewonen toestand zijn hare fijnste haarvaatjes reeds sterk met rood bloed opgevuld. Het is derhalve ligt te begrijpen , dat het zachte vaatvlies niet slechts veel meer dan het harde hersen- en spinnewebsvlies tot ontsteking voorbeschikt is, maar ook, dat de tot hetzelve zich bepalende ontstekingen , uit hoofde van het uitgebreide net van haarvaten , met hevige hyperaemien , en uit hoofde van de groote menigte bloedligchaampjes in dezelve , met rijkelijke uitstortingen moeten gepaard gaan. lievige hyperaemien en uitgebreide uitstortingen nu hebben hevige hersenprikkeling en hevigen hersentorpor ten gevolge. Het is derhalve duidelijk, dat ontstekingen van het zachte vaatvlies doorgaans met veel heviger verschijnselen moeten te voorschijn treden , dan ontstekingen van het harde hersen- en spinnewebsvlies ; diensvolgens kan iedere primitive en met hevige verschijnselen te voorschijn tredende meningitis reeds vooraf als eene ontsteking van het zachte vaatvlies worden beschouwd , zoodat ook deze gemeenlijk onder den naam van meningitis begrepen wordt. Uit den rijkdom aan bloed van het zachte vaatvlies volgt voorts, dat vezelstoflige en tuberkuleuze bloedsontmenging , inzonderheid echter de eerstgenoemde, met voorbijgang der longen , zich oorspronkelijk in het weefsel van dit vlies kan vestigen , dat derhalve de meningitis primitief en zelfstandig, ja niet zelden zelfs als epidemie optreedt , dat zij meestal op uitgebreide plekken , en niet op omschreven eilandjes voorkomt , dat zij krachtige , jeugdige , bloedrijke individuen inzonderheid aandoet , dat zij snel verloopt en dikwijls doodelijk is , dat zij derhalve eigendommelijkheden aanbiedt , die haar in exquisite gevallen van de ontsteking van het haide hersen- en spinnewebsvlies gemakkelijk onderscheiden. Om de meningitis ook van andere dergelijke ziekteprocessen , inzonderheid van de hersenhyperaemie en encephalitis te kunnen onderscheiden , is het noodig , een beeld van dezelve uit hare ontleed- en natuurkundige eigenschappen te ontwikkelen. 1 De meningitis berust op de uitstorting van bloed- plasma in het weefsel van het zachte vaatvlies , en deze et naast op eene acute , d. i. snel ontstaande ontmenging van het bloed. Aan de uitscheiding van het ziekte voortbrengsel of ziekte-individu gaan versterkte en versnelde hartslag , snellere ademhaling en bloedsomloop het indringen van de bloedlichaampjes tot in de fijnste haarvaten , verhoogde warmte , roodheid en tumor van het gelaat vooraf; verschijnselen, die enkel en" alleen uit het vormingsproces hun ontstaan nemen , aan welke wij den naam van koorts geven , en ten onreote verschijnselen van terugwerking noemen , daar zij zoo als reeds vermeld werd, enkel en alleen op het vormingsproces van het ziekte-individu en voornamelijk op "de berusten. ^ ^ S"elle bloe^°ntmenging Hoe sneller en in hoe grootere hoeveelheid zich het ziektevoortbrengsel u,t het bloed vormt, des te onstuimiger zullen de verschijnselen van het vormingsproces of van de koorts zijn. Laar beide voorwaarde bij de vorming van het meningitisch uitzweetsel doorgaans zamentreflen , ls het ligt te begrijpen , dat de koorts die de meningitis vergezelt gewoonlijk van hevigen aard zijn zal Daar het zachte vaatvlies uit een dradig , los , bloedrijk weefsel bestaat, biedt het eene zeer geschikte plaats aan tot het afzetten van in de bewerktuiging bestaande crases en het is gemakkelijk te verklaren , waarom deze zich zelfs met voorbijgang der longen , die in dit opziat het zachte vaatvlies ver overtreffen , oorspronkelijk in dit w°eefse afzetten en primitive ontstekingen te weeg brengen He ontmengde en onstuimig bewogen bloed ,"zal derhalve des te zekerder en sterker naar de vaten van het zachte vaatvlies dringen, als deze aandrang door geërfde of verkregen atome der vaten , door zekere ontwikkelingsprocessen , zoo als in den kinderlijken leeftijd en in "de jaren der manbaarheid, en door andere later te beschouwen omstandigheden bevorderd wordt. Zoolang de wanden der haarvaten niet in hoo e" kan ,het "iet ]i§1 meer ontkomen , J geërfden en na de geboorte verkregen aanleg reeds aanhoudende inspanning van den geest, herhaalde roes , hitte van vuur en zon en andere middellijk op de hersenen en hare vliezen inwerkende scherpe prikkels , in staat zijn , primaire ontstekingen van het zachte vaatvlies voort te brengen , terwijl de meeste ontstekings- en tuberkuleuse processen daarentegen vooreerst de long tot hunnen zetel nemen, en eerst van daar in enkele gevallen ook op het zachte vaatvlies overgaan. Met den mannelijken leeftijd worden dus de primaire meningitides steeds zeldzamer , en de meeste derzelve nemen , hetzij uit long-, hetzij uit puerperal-ontstekingen haar ontstaan , en maken op die wijze genoemde processen volledig. Dit geldt inzonderheid van de tuberkuleuse meningitis, die op hoogeren ouderdom bijna geheel verdwijnt. Opmerkelijk is daarentegen , en van het hoogste praktische belang , de overeenstemmende waarneming van ziektekundige'ontleedkundigen , dat de zuivere vezelstoffige meningitis op hoogen ouderdom , ja zelfs bij grijsaards , gedeeltelijk op zich zelve , gedeeltelijk gepaard met andere ontstekingen menigvuldig voorkomt , en bij vele krankzinnigen de oorzaak van den dood wordt , dat zij derhalve geenszins als een kenmerk van inwendige kracht en volheid moet beschouwd worden. Zonder twijfel moet deze hoogst gewigtige daadzaak aan het tijdperk van involutie van het bloed en de hersenen worden toegeschreven. Door het eerste wordt een passief ontbindingsproces , eene ontleding van het bloed in deszelfs vloeibare en vaste bestanddeelen , overeenkomstig met de atherosis en verbeening , door het laatste een langzaam wegteeren van de hersenen , eene ledige ruimte in 'de schedelholte , en een grootere aandrang van bloed naar de vaten van het zachte vaatvlies, derhalve meningitis , te weeg gebragt. Terwijl alzoo de tuberkuleuse meningitis boven de veertig jaren zeer zeldzaam wordt , komt de vezelstoffige meningitis met de 50 jaren weder te voorschijn , wordt op den leeftijd van 60 en /O jaicn menigvuldiger, en komt ook nog in denhoogsten ouderdom "als eene volstrekt niet zeldzame hersenziekte voor. Deze passive geaardheid van de meningitis, op welke ffiaSiSöiSs S- wij uit een therapeutisch oogpunt niet genoeg kunnen opmerkzaam maken , wordt voorts nog bevestigd door de omstandigheid , dat zij niet zelden ten gevolge van de hoogontwikkelde dyscrasie der dronkaards en na de krachten roovende typhüsziekten voorkomt. De zich als otorrhüa vertoonende beenzweer van het slaapbeen heeft ten laatste meningitis ten gevolge, en wordt door deze doodelijk , om het even , of de beenzweer de verettering der hersenen voortbrengt, dan of dezelve als het gevolg van deze laatste ontstaat. Omschreven ontsteking van het harde hersenvlies, welke zich door omschreven hoofdpijn en gevoeligheid bijdruking met den vinger pleegt te kennen te geven , brengt wanneer zij aanhoudend is , eene snel zich uitbreidende ontsteking van het zachte vaatvlies voort. Beleedigmgen , roos en ontstekingen aan het hoofd en aangezigt worden niet zelden oorzaak van de meningitis. Dat bovenmatige inspanning van den geest, dronkenschap , zontiesteek , enz, , aanleidende oorzaken van de meningitis kunnen worden , is reeds vermeld t mannelijk geslacht lijdt menigvuldiger aan meningitis, dan het vrouwelijke , zoodat van 20 lijders , ongeveer 13 tot het mannelijke, en 7 tot het vrouwelijke geslacht behooren. De oorzaak hiervan kan wel gedeeltelijk in de bezigheden en de levenswijze van het mannelijk geslacht liggen; met meer zekerheid moet dezelve echter in de geslachtsverriatingen der vrouw gezocht worden , daar de menstruerende en zwangere baarmoeder, uithoofde van de groote hoeveelheid bloed , die zij op bepaalde tijden naar zich toe lokt menigvuldiger de zitplaats wordt van plastische uitscheidingen, dan het zachte vaatvlies. M at er uit deze tot het ontstaan van de meningitis aanleiing gevende oorzaken , voor de onderkenning , voorzegger en genezing „ optemaken, is ligt in te zien. De overige pathogenetische invloeden , die wel ontleedkundig , doch met altijd klinisch waarneembaar zijn , zoo als: pseudop asmata , door ontsteking voortgebragte etterophooping in de hersenen, enz. zijn, zoo als men gemakkelijk begrijpt , voor de onderkenning van de meningitis slechts m zooverre van nut, als zij zelve reeds vooraf kunnen worden erkend. In hoeverre er metastatische memngitides , ten gevolge van naar binnengeslagen huidziekten , onderdrukte aambeijen- en stondenvloed , verdreven voetzweet , verplaatste jichtstoffen , rheumatismus , enz. , kunnen voorkomen , kan uit het voorafgaande worden opgemaakt, liet licht der physiologie dringt zonder moeite den metastatischen kwelduivel al langer hoe meer in zijnen donkeren schuilhoek terug , uit welken nog slechts het holle mysticismus denzelven van tijd lot tijd te voorschijn roept , om deszelfs uiteenstuivende nevelbeelden met schitterende praal ten toon te spreiden. Heeft men immers niet nog onlangs eene door beenzweer aan het rotsgedeelte \an het slaapbeen veroorzaakte, endoor jaren lang voorafgegane otorrhöe gekenmerkte meningitis voor anomale haeinorrhoides willen verklaren ! Hoe lang nog zullen deze scheppingen van de verbeeldingskracht , deze geleerde sprookjes , deze diagnostische spiegelgevechten , deze afgezaagde tirades , deze verbloemde dwaasheden, deze kabalistische sprongen , eene wetenschap ontwijden , die hare waarheden niet bij den schijn eener tooverlantaarn , maar bij het helder licht der zon openlijk wil doen aanschouwen ? Of en hoe zich de uit een ontleedkundig oogpunt verschillende vezelstofïige, meestal aan het bolle gedeelte van de halfronden voorkomende meningitis, van de meestal aan de basis bestaande tuberkuleuse klinisch laat onderscheiden , is wel is waar uit hetgeen wij omtrent de verschijnselen , het beloop en de pathogenie van de meningitis gezegd hebben , op te maken, doch zal bij de beschouwing van de tuberculosis der hersenvliezen nader bepaald worden opgegeven. Hier stelle men zich te vreden met de °p~ merking , dat het niet de verschijnselen van meningitis , maar die der crasis zijn, welke eene klinische onderscheiding der twee genoemde vormen aan de hand geven. De voorzegging bij de meningitis volgt uit de reeds opgegeven ontleed- en natuurkundige eigenschappen van dezelve. Het gevaar hangt bij meningitis niet zoozeer af van het gewigt van het door dezelve aangedane werktuig, de hersenen , als wel van de hoeveelheid, de geaardheid , en van de snelle vorming van de uitstorting ; want de dagelijksche ondervinding leert ontegenzeggelijk ', dat geen werktuig sterkere werktuigelijke en scheikundige beleedigingen zonder storing in deszelfs verrigtingen verdraagt , dan de hersenen , wanneer deze slechts langzamerhand inwerken. Uit hoofde van de onstuimige en al te rijkelijke uitstorting worden de primitive meningitides bij jonge en krachtige personen niet zelden dood'elijk , daar wij aangetoond hebben, dat eene uitstorting, welke spoedig gevormd wordt, en zich over eene groote oppervlakte van het zachte vaatvlies uitbreidt, zich zelve door drukking den toevoer van de bloedwei, en derhalve den weg tot opslorping afsnijdt, en dat zij door drukking en daardoor te weeg gebragte anaemie der hersenen , den regelenden invloed van dit werktuig op de ademhaling en den bloedsomloop, en zeer spoedig op hetgeheele vegetaUve leven belemmert, en op die wijze nog voor dat het tot opslorping komen kan, den dood te weeg brengt. Zeer snel en derhalve meestal doodelijk verloopend" zijn die meningitides, welke door schudding der hersenen, door roos van het aangezigt, door zonnesteek, door beenzweer van het slaapbeen en ettering der hersenen worden voortgebragt, hoewel misschien ook in de laatstgenoemde gevallen de geaardheid van de uitstorting dikwijls° het hare daartoe bijdraagt. Menigvuldig galbraken , algemeene stuiptrekkingen , het achterovertrekken van hel hoofd , aanhoudende ol met ijlen en stuipen afwisselende sopor, verlammingen, gevoelloosheid, geven uitgebreide en sterke uitstorting , en derhalve groot gevaar te kennen. Inzonderheid echter hangt de uitgang van de meningitis af van de geaardheid, van de vatbaarheid der uitstorïing voor ontwikkeling, en deze wederom van de werktuigelijke en scheikundige eigendommelijkheden van de zieke bewerktuiging. Het gunstigst ver/oopen daarom nog steeds de vezelstoffige en -primaire meningitides bij jonge en krachtige personen , omdat bij deze de uitstorting de behoorlijke plasticiteit of kiemingsvatbaarheid bezit. Wanneer zij dooden , geschiedt dit, zoo als reeds vermeld werd , ten gevolge van snel ontstane en al te rijkelijke uitstorting. Veel ongunstiger is het beloop van secundaire ontstekingen van het zachte vaatvlies, zoo als zij gepaard met long- , borslvlies-, puerperalontstekingen , tuberkels , kanker , hydatides , enz. voorkomen. Ongunstig is het gelijktijdig bestaan van meningitis en hartgebreken , slagaderbreuken, papgezvvellen en slepende maagzweren. Bijna altijd doodelijk is de meningitis der dronk- ■ aards , der grijsaards , en die na doorgestanen typ/ais. Volstrekt doodelijk is eindelijk de tuberkuleuse meningitis , want terwijl wij bij tuberkels in de longen versteening , zamenkiimping en likteekenvorming waarnemen , heeft men bij tuberkels in het zachte vaatvlies deze uitgangen nog niet kunnen aantoonen. In al de aangehaalde gevallen zijn de werktuigelijke en scheikundige eigendommelijkheden van de zieke bewerktuiging van dien aard, dat zij de ontwikkeling van het gevormde uitzweetsel tot korrelhoudende cellen en dus de opslorping van de meningitis, gedeeltelijk of geheel verijdelen. Hardnekkig braken met loozing van gal, duiden eene sterke dyscrasische hersenprikkeling aan, en zijn derhalve gewoonlijk de voorboden van eene tuberkuleuse, met den dood eindigende meningitis. Algemeene stuiptrekkingen, stuipachtig rollen van de oogappels , stuipachtig kaauwen en slikken (zoogenaamd zinken van het water), achteroverbuigen van het hoofd, tetanische stijfheid van den romp zijn onheilspellende verschijnselen van eene sterke , dikwijls tot het zachte vaatvlies van het verlengde- en ruggemerg afdalende uitstorting en duiden aan , dat de wèrkdadigheid der hersenen reeds verlamd , en het ruggemerg zelf medelijdend aangedaan is. Plotseling versnelde pols- en hartslag, herhaalde congestieturgor, brandende hitle, zweet, rommelen van den buik, geven beginnende verlamming van het zenuwknoopstelsel te kennen , en zijn wel zekere voorboden van den dood. Zal de meningitis cjenezen , dan moet de uitzweetin* in het weefsel van het zachte vaatvlies worden opgeslorpt ; zal de uitzweeting van het zachte vaatvlies worden opges orpt , dan moet zij zich tot korrellioudende cellen ontwikkelen , in eene vloeibare breijige massa overgaan , en vervolgens door endosmose in den bloedsomloop opgenomen en weder uit de zieke bewerktuiging uitgescheiden worden ; zal dit alles echter geschieden" dan moet de uitzweeting bovenal behoorlijk vatbaar zijn voor ontwi e ing , en zal zij daartoe behoorlijk vatbaar wezen dan moeten de natuur- en scheikundige voorwaarden daartoe in de zieke bewerktuiging voorhanden zyn. Zoo ons deze voorwaarden naauwkeurio- bekend waren , dan ware het mogelijk te beslissen" of en in hoeverre onze therapeutische hulpmiddelen in staat zijn , iets tot de oplossing van de uitzweeting , en derhalve tot genezing van de meningitis bij te dragen. Zoo ang dit met het geval is , kunnen wij ons slechts enkele gevolgtrekkingen veroorlooven , en moeten de aanvulling .. . ovenge Tan de vorderingen der ziektekundige scheikunde verwachten. Is het waar, dat iedere uitstorting tot hare verdere on wi ie ing eenen zekeren graad van warmte behoeft waartoe men uit analogie met andere kiemingsprocessen wel mag besluiten , dan is het ook aangewezen , dat wij onze zieken na plaats gehad hebbende uitstorting in iet weefsel van het zachte vaatvlies met laauwe, list zweetdrijvende middelen behandelen , en in eenen aan°genamen warmtegraad verplaatsen. Wij worden tot deze behandeling des te meer aangespoord, daar met de plaats gehad hebbende uitstorting toch reeds de warmtegraad 'J den lijder pleeg af te nemen. fs het waar , dat tot bewerktuiging en opslorping van de uitzweeting, vloeistof een onvermijdelijk vereischte !!•'. dan z"'het ook geregtvaardigd schijnen, wanneer ij onze lijders aan meningitis rijkelijk laten drinken , ofschoon wij het onbeslist moeten laten , of de hun door de toegediende dranken verstrekte vloeistof in staat is eene zoodanige scheikundige verbinding met de uitgestorte vezelstof aan te gaan, als tot bewerktuiging van dezelve noodig is, en als zulks door de bloedwei wordt bewerkstelligd. Is liet waar , dat tot opslorping van eene uitstorting zuurstof vereischt wordt , dan is het ook noodig , dat wij den lijder in eene zuivere met zuurstof rijkelijk bedeelde lucht brengen , hem zuurstof in zijne dranken bijbrengen , en alles verwijderen , hetgeen het verteren der zuurstof in zijne onmiddellijke nabijheid bevordert. Is het waar , dat de opslorping van eene uitstorting sneller plaats heeft , wanneer dezelve aan eene levendigere bloedstrooming is blootgesteld , daar het bloed eene alcalische vloeistof is , en de geronnen vezelstof in verdunde alcalien en alcalische zouten oplosbaar is , dan schijnt men tot de aanwending van middelen , die den bloedsomloop zacht opwekken , te weten van laauwe dranken , en bij 'verminderde prikkelbaarheid der vaten , van campher , spiritus Mindereri, enz., in zoo verre geregtigd , als daardoor niet op nieuw congestie voortgebragt, en op nieuw aanleiding tot uitstorting gegeven wordt. Is het waar , dat het bestaan blijven van sterke congestien de opslorping van de uitstorting verhindert , dan is het ook zeer juist, dat wij de congestie met alle de ons ten dienste staande middelen trachten te bestrijden. Iedere bloedopstijging , hetzij dezelve door werktuigelijke of scheikundige prikkels , door algemeene of plaatselijke oorzaken voortgebragt en van activen of passiven aard zij, berust op verslapping der wanden van de haarvaten. De met de congestie gepaard gaande hoogere warmtegraad zet het bloed en de haarvaten uit, maakt deze doordringbaarder , en brengt op die wijze niet slechts eene groolere hersendrukking, maar ook het ligter doorzweeten van het bloedplasma te weeg. Al wat derhalve aan de zieke bewerktuiging, inzonderheid echter aan het lijdende deel warmte onttrekt , en de zamentrekbaarheid der vaten bevordert, moet een voortreffelijk middel zijn tegen con- gestien , hoe dezelve ook mogen ontstaan zijn. Koude dranken en koude omslagen op het hoofd maken dan ook van oudsher onzen krachtigsten geneeskundigen toestel tegen bloedopstijging naar het hoofd uit ; "de aatste moeten echter in eene zoodanige uitgebreidheid over het hoofd , in zulk eenen graad en zoo aanhoudend aangewend worden , dat daardoor de physische werkingvan dezelve op de haarvaten van het zachte vaatvlies volkomen wordt tot stand gebragt. Door uitzetting van de wanden der haarvaten wordt de bloedsomloop vertraagd en derhalve de eiosmose , oor zamentrekking van de wanden der haarvaten wordt de bloedsomloop in dezelve versneld , en daardoor de endosmose bevorderd. Doordien dus de koude de verslapte wanden der haarvaten zamentrekt , verwijdert zij met slechts de bloedopstijging, maar levert tevens de eerste voorwaarde tot oplossing. Of wij behalve de koude en het salpeter, de zuren en middelzouten, enz., nog andere middelen bezitten, die, inwen ig toegediend , deze uitwerking op de bloedopstijging en de opslorping van het uitgestorte vocht hebben, is eene wetenschappelijk nog volstrekt niet onderzochte en onbesliste vraag; van het standpunt eener van vooroordeel vrije kliniek echter moet zulks ten eenemale worden in twijfel getrokken. Uit het physiologisch begrip van congestie is het volstrekt niet te doorgronden , hoe bloedontlastingen de oorzaak van de congestie en derhalve deze zelve zouden kunnen wegnemen , daar bloedontlastingen wel in staat zijn (e atonie der vaten te vermeerderen, niet echter te verminderen. Bloedontlastingen moeten dus tot Bestrijding van de congestie in het uitstortings-tijdperk Tan meningitis des te meer worden afgekeurd , daar zij , zoo als wij op het oogenblik duidelijker zien zullen , e vatbaarheid voor ontwikkeling van het uitzweetsel , ,IC 100 c veitischte voor iedere opslorping , wegnemen en tegengaan, en daar congestien in dit tijdperk reeds baiendien gevolgen zijn van gestoorde innervatie van de er.enen uitgaande , en van beginnende verlamming der vaatzenu'wen , en dus geheel en al van passiven aard zijn. Terwijl echter de therapie in de koude een middel bezit, dat onmiddellijk tegen de naaste oorzaak der congestie werkt , is zij ook nog in het bezit van middelen , die middellijk daardoor de congestie tegengaan , dat zij iedere opwekking van den bloedsomloop verhinderen , werktuigelijke beletselen in dezelve verwijderen , en den bloedstroom eene andere, van de hersenen afgewende rigting geven. Tot de eerste behooren : het hoog liggen met het hoofd , ligchamelijke en geestelijke rust , verwijdering van sterke zinsindrukken , onthouding van voedende spijzen , enz. Tot de laatste behooren : de oplossende middelen en de huidprikkels. Hevige ontlasting bevorderende middelen werken zeker even nadeelig op de bewerktuiging en opslorping van de meningitische uitstorting als sterke bloedontlastingen. Zachte , zoogenaamde eccoprolische middelen werken eensdeels, doordien zij eene hyperaemie in de darmen voortbrengen , en den bloedstroom van de hersenen afleiden, anderdeels, doordien zij met de drekstoffen zeer dikwijls de werktuigelijke beletselen in den bloedsomloop verwijderen , en derhalve ook het terugvloeien van het bloed door de aderen uit de hersenen bevorderen , weldadig op de bloedopstijging en de van dezelve afhankelijke gevolgen ; van daar de zoo dikwijls opmerkelijke vermindering der bloedopstijging na eenige stoelgangen , van daar de overoude aanwending van oplossende middelen in ieder congestief hoofdlijden. Of dit of dat oplossend middel gebezigd wordt, moet, naar het doel, geheel om het even zijn. Derhalve zal dat oplossend middel altijd het beste zijn , hetwelk het onschadelijkst is. Onverantwoordelijk blijft alzoo de aanwending van de calomel als solvens , eene aanwending , die eenmaal zoo geliefkoosd , en zoozeer in de mode was , dat men meende zonder dezelve de meningitis niet te kunnen genezen, eene aanwending, die helaas ook nog heden ten dage maar al te veel verdedigers vindt, eene aanwending, die reeds aan menigen lijder een kommervol lijden en langdurig kwijnen bereid heeft, eene aan wending , die den goeden naam en het heilzame ra.. gesteld'heeft P ^ ^ °P de waa8^haal Op eene overeenkomstige afleidende wijze werken de uit mostaardpappen , spaanschevlieg-pleisters en prikkelende wasschingen bestaande huidprikkels. Wanneer wij den aan meningitis lijdenden zieke, vloeistoffen en zuurstof toegediend , wanneer wij vooreenen passenden warmtegraad gezorgd, wanneer wij zijne uitgezette vaten opgewekt , zijne congestive verschijnselen onderdrukt hebben , hebben wij met dat al steeds noozeer weinig voor zijne genezing gedaan, want wij hebben met dit a les slechts de voorwaarden gegeven , onder welke de bewerktuiging en opslorping van de uitzweeting in het zachte vaatvhes mogelijk is, deze zelve echter geenszins onmiddellijk bevorderd. De bewerktuiging en opslorping van eene uitstorting hangt veeleer af van meer bijzonder! voorwaarden , die gelegen zijn in de stoffeliike gesteldheid van de uitstorting zelve, in die der naburige werkuigen , en m die van de geheele bewerktuiging" Hoe geringer de hoeveelheid is van de uitscheiden vezelstof, hoe zuiverder deze in hare scheikundig menging en hoe minder dezelve aan drukking blootgesteld is, hoe normaler de gesteldheid van de naburige werktuigen, hoe sneller de stofwisseling in het ontstoken werk- kU'8.e,; ^ 1 ? bcwfktuiging. hoe gezonder en krachtiger deze Jaatste voor de uitstorting geweest is rlc« te gemakkelijker, sneller en zekerder zal de uitzweètin^ bewerktuigd en opgeslorpt worden. " Als beletselen voor de verdere ontwikkeling en on- wordeng T!m " UitSt°rtin* moeten derha1^ beschouwd 2I' ^p^oote hoeveelheid van de uitgestorte vezelstof. 2). Vleemde bijmengselen in dezelve. 3). Drukking op de uitstorting. 4). Ziekten der naburige deelen. 5). Trage stofwisseling. 6). Afnemen der levenskracht. Zal de meningitis genezen , d. i. zal de meningitische uitstorting bewerktuigd en opgeslorpt worden , dan moet niet slechts aan de meest algemeene voorwaarden , waaronder de bewerktuiging en opslorping van eene uitzweeting mogelijk is, worden voldaan , maar tevens moeten de ons tot heden toe bekende , zoo even opgegeven hinderpalen , die aan de bewerktuiging en opslorping van dezelve in den weg staan , verwijderd worden. De meningitis genezen wil derhalve zeggen , deze hinderpalen verwijderen. In hoeverre onze therapie zulks vermag , zal in de volgende regels worden uiteengezet. Een der gewigtigste hinderpalen voor de bewerktuiging en opslorping van de uitzweeting bij meningitis, derhalve voor de genezing van dezelve , is de te groote hoeveelheid van de in het weefsel van het zachte vaatvlies uitgescheiden vezelstof. Eene te rijkelijke uitstorting is aan de bewerktuiging en opslorping van de vezelstof in meer dan een opzigt hinderlijk; want eensdeels is de terijkelijk uitgescheiden vezelstof reeds van zich zelve stijf en droog, en alzoo weinig tot verdere vorming geschikt, andersdeels verliest het door de al te rijkelijke uitscheiding van vezelstof beroofde bloed de geschiktheid , dezelve op te lossen en tot kieming geschikt te maken. Zware uitstortingen in andere werktuigen , inzonderheid in de longen, komen derhalve zeldzamer tot bewerktuiging , en gaan veeleer in tuberkelmassa over. Bij sterke uitstortingen in het zachte vaatvlies moet echter inzonderheid de drukking mede in rekening gebragt worden , welke daardoor op de hersenen , het zachte vaatvlies , en de uitgestorte vezelstof zelve wordt voortgebragt. De drukking op de hersenen heeft dikwijls verlamming en den dood ten gevolge , voor dat het tot bewerktuiging en opslorping , of tot overgang van de uitstorting in tuberkelstof komen kan. De drukking op het zachte vaatvlies en de vezelstof zelve belemmert den bloedsomloop en de stofwisseling en snijdt de buitendien stijve , drooge en weinig tot verdere vorming geschikte vezelstof van den toevoer der vloeistoffen , die zij tot hare bewerktuiging noodig heeft, af. Wij zien derhalve, dat eene te rijkelijke uitstorting in het weefsel van het zachte vaatvlies of reeds op zich zelve door hersendrukkin* den dood aanbrengt , of wel door hare stijfte en droogheid door de drukking, aan welke zij juist door ee°ne té rijkelijke uitstorting wordt blootgesteld , door de tralln8en en in het oog loopende verschijnselen zullen voortbrengen,, die snel ontstaan, en de hersenen in haar geheel aandoen. nersenen De ziektekundige ontleedkunde leert ons . dat bii de encephalitis geene van beide voorwaarden bestaat De encephahüs doet de hersenen nimmer in kaar geheel aan ; zij komt oorspronkelijk slechts in afzonderlijke, omschreven eni kleinei haarden voor; de groote haarden echter vormen Wd r0'.6^ uitbreiding van eenen kleinen j M , zamenvloeijen van onderscheidene int d«Tn il" ',lT 6lde >>e/allen dus langzamerhand. vnla 1 M^eedkund.ge verhoudingen van de encephalitis g derhalve, dat zij op zich zelve nimmer die aanmerkelijke en in het oogloopende verschijnselen zal te voorschijn brengen welke de meningitis voortbrengt; ant terwijl deze snel ontstaat , en deels uit hoofde van hare groote uitbreiding, deels uit hoofde van de haar vertellende hyperaemie de hersenen in haar geheel aandoet werldna en accommodatie buiten werking stelt, bepaalt zich de ontstekingshaard bij ence- phalitis tot kleine gedeelten der hersenen , en breidt zich slechts langzamerhand tot eene meer aanmerkelijke grootte uit. De slechts gedeeltelijk aangedane hersenen zullen , daar de vezels waaruit zij zijn zamengesleld afzonderlijk verloopen , ook slechts storingen van enkele verrigtingen voortbrengen ; ja zij zullen bij de veelvuldige vertakking van de centrale zenuwvezels en bij de langzame vergrooting van den ontstekingshaard zelfs tijds genoeg vinden , om de door drukking en vernietiging van weefsel belette verri„ezej „ ,„ft01n°e„ orer ,e de op haar overgesprongen peripherische zenuwprikk'eling . fha" aa" de hersenen over te brenZ Z teÏeLeTk0 em? C'e. VerriStinS van eene zenuw buien emeen kan verhoogd worden , volgt duidelijk genoe- mt hetgeen wij over de wet der gewoonte «id héb- hen , en in dit opzigt zou eene vergelijking van de zenuw met den magneet niet geheel onpassend zijn daar men door voortgezette wapening en oefening ingaat is nen7vrerlnfee brenngenenen gr°°ten ma§neet ^ yeny" k,ei~ Tan ,de Teze,ls van eene centripetale zenuw geldt l f ,Tan ' e vezels eener centrifugale pelden Wor' den namelijk door drukking of vernietiginl enkele Tf prikkeirevaVnZedenyan i>eïïee»Ie1nnw' ongeschikt om den pr.KKei van den wil m zijn geheel op te nemen en naar de penphene tot in de spier te geleiden ten einde onverlet jeM81"8 ^ ,bren§en ' dan nemen de overige onveriet gebleven vezels van dezelve de verriat;™ de beleedigde over en brengen, nadat zij door oefenine eene grootere geleidingsvatbaarheid hebben erlanad hna S5?;r als te TOren'de aa™°^ ~ in Alemt mCn aau ' dat de zenuwwerkdadipheid zich in de graauwe hersenzelfstandigheid ontwikkelt en do., de »,„e slechts gdeid w Jï, d.„ f t g Li wi" geZRSd hebben, ook op de zenuwknooplig- chaampjes toepasselijk. Wanneer b. v. , een gestreept ligchaam drie graauwe kernen bevat , welke inzonderheid de beweging der ledematen van de tegenovergestelde zijde te wees 'brengen , dan moet men aannemen, dat, wanneer eene van deze kernen door drukking o! vernietiging tot de ontwikkeling van beweging ongeschikt geworden is deze nog door de oveiige twee , ten gevolge van overbrenging en oefening in dezelfde mate zal kunnen ontwikkeld worden ; en wanneer eene kern van het gestreepte ligchaam uit de door a, b, e, d, e,/, uitgedrukte ligchamen bestaat , dan zullen , wanneer a , 6 en c ter ontwikkeling van beweging ingeschikt mogten peworden zijn, d, e en/, door overbrenging van den prikkel en oefening in staat zijn diezellde beweging voort te brengen. . Het vermogen van accommodatie der hersenen neemt deszelfs oorsprong uit de wet der afzonde.ing, en wordt door reflectie en oefening tot stand gebragt. De wetten Tan hetzelve moeten dus uit deze worden afgeleid. En ofschoon dit nu hier ter plaatse niet geschieden kan , is het desniettemin buiten twijfel, dat hel accommodatie-vermogen der hersenen des te grooter zijn zal , hoe geringer de .som is der beschadigde zenuwknoopl.gchamen en pnmitiefvezels en hoe langzamer deze beleedigmg inwerkt. Het accommodatie-vermogen der hersenen moet dus zells dan wanneer de beleediging der hersenen slechts zeer langzaam ontstaat, ophouden te bestaan, wanneer de som der beleedigde ganglia en vezels van een hersendeel zoo groot is , en de som der onaangedane ganglia en ■vezels zoo zeer overtreft , dat deze niettegenstaande de meeste oefening en inspanning niet meer m staat zijn de eerste te vervangen. Al is het derhalve ook mogelijk dat bij ontsteking van het regter gestreepte ligchaam slechts nog eenige onverlet gebleven vezels de beweging van de ledematen der linker zijde doen plaats grijpen , dan zal eene plotselijke verlamming derzelve echter des te zekerder ontstaan , wanneer ook deze weinige vezels door de zich uitbreidende verweeking vernietigd , ot door eene nieuwe infiltratie gedrukt worden. Terwijl wij uit de beschouwing van de ontleed- en besluit j^ek ei?eriSC^PPen va" de encephalitis tot het besluit gekomen zyn , dat zij in het algemeen geene ziekte treedf dit'""1 iTT'86, verschijnselen te voorschijn treedt , dat zij dikwijls volstrekt geene , dikwijls slechts voorbijgaande dikwijls echter ook aanmerkelijke storing der hersenwerkdadigheid plotseling voortbrengt , enon eze wijze de meest algemeene gesteldheid derzelve heb ben beschreven , willen wij nu lot de blondere onderkenning van dezeive overgaan Daar tusschen de in het diep, der hersenen e„ a,n aanZSt1'J- Xtt'Uk' * *£% 2 & Be inwendige, d. i. de het di der h i«£=£?Lfiï. tj de mwendige encephalitis , warmte ,. roodheid torpor aderen0''^ ^"81"63 ' . kloPPen ^er hoofd- en halssLl aderen en de verschijnselen van eene hevige ontste 53f — &«, rtóK loshiidPUvan" weZèfseé!'nin mCt V°cht en de eer.e ontleedkundige versch 1'tis. Pijn en zwaarte in het hoofd, duizeligheid E„ " begoocheling, ijlen kunnen derhalve ten gevoloé^an dë daardoor te weeg gebragte drukking opg de her e„en aan de uttstorting voorafgaan en het t^dp'erk vanTlo opstijging bij de encephalitis te kennen geven. Hoe sterker opspuiting en zwelling van liet zieke gedeelte der hersenen zijn, en hoe talrijker zich daarbij kleinere, de apoplesia capillaris voortbrengende uitstortingen van bloed ■vormen , des te grooter wordt de hersendrukking , en des te duidelijker zullen de genoemde verschijnselen zijn, ia zelfs zal zich het eerste tijdperk van de encephalitis als eene volkomene , ofschoon dan ook dikwijls weder voorbijgaande apoplexie voordoen. Het komt ons ook zeer waarschijnlijk voor , dat de zoogenaamde apoplexia capillaris in vele gevallen , niet anders is , dan eene reeds in het tijdperk der congestie met den dood geeindigde en derhalve lot geene verdere ontwikkeling aeraakte encephalitis. Hoe onbeduidender de opspuiting en zwelling van liet ziekelijk aangedane gedeelte der hersenen zijn , des te onbeduidender zullen natuurlijk de verschijnselen van congestie zijn, in dier voege zelfs , dat de uitstort, ng , bij volkomene afwezigheid van koorts , bleekheid en ingevallen gelaat kan plaats hebben. De verschijnselen, welke de uitstorting zelve voortbrengt hangen af: 1). Van de hoeveelheid. 2). Van de meerdere of mindere stolbaarheid. 3). Yan den zetel der uitstorting. 4). Van de tegelijker tijd plaats hebbende uitvatingen van bloed , en jij 5). Van hel deelnemen van het overige gedeelte der hersenen aan de ziekte. Eene geringe uitstorting , d. i. een kleine ontstekingshaard , zal , zoo als reeds vermeld is , onbeduidende of volstrekt geene storingen van de hersenverngtingen voortbrengen , ten minste wanneer zij in de hersenhallronden der groote en kleine hersenen voorkomt , welke in het algemeen veel grootere beleedigingen verdragen , dan de hersenganglia. Na plaats gehad hebbende uitstorting neemt de congestie af; het geschiedt dus niet z°elden , dat met de vorming van de uitstorting, hoofdpijn , ijlen , stuipen , verlammingen en slaapzucht nalaten, omdat de drukking, welke de geringe uitstorting uitoefent, Teel geringer is , dan die, welke door de congestie werd voortgebragt. Hoe grooter de hoeveelheid der uitstorting , d. i. hoe grooter de ontstekingshaard is, des te meer worden de hersenen van hare plaats gedrongen, tegen het schedelgewelf aangedrukt en bloedledig. Het eerste en onvermijdelijk gevolg daarvan is hoofdpijn. De hoofdpijn kan na plaats gehad hebbende uitstorting Dy eene geringe hoeveelheid van het uitgestorte vocht nalaten, dezelve kan echter ook na plaats gehad hebbende uitstorting , en wel bij eene groote hoeveelheid derzelve blijven bestaan en toenemen. Hare oorzaken moeten gezocht worden in de druiking, de anaemie , de vernietiging van het hersenweefsel en in het medelijdend aangedaan zijn van het overige gedeelte der hersenen. ü De door drukking en anaemie verwekte hoofdpijn zal zich over het geheele hoofd uitbreiden , en in het algemeen met de zoodanige overeenkomst vertoonen , weiketen gevoloevan algemeens anaemie pleeg te ontstaan. De door vernietig van gevoelige Jiersengedeelten , zoo als van de gestreepte ligcliamen en de beddingen der gezigtszenuwen te weep gebragte hoofdpijn schijnt inzonderheid scherp omschreren le zijn en altijd op die plaats te worden gevoeld , welke aan den zetel van den ontstekingshaard beantwoordt. e door medelijdenheid of reflectie veroorzaakte hoofdpijn zal zich nu eens hier , dan daar vestigen , al naar mate dit of dat hersengedeelte , of zelfs de hersenen in haar geheel aan den door het vernietigingsproces voorloebragten pukkel op eene synergische wijze meer of minder deel nemen ; want hoe meer de hersenen in haar geheel ol enkele hersendeelen voor opwekking vatbaar zijn des te eer zal er overbrenging van het zieke deel opmeer verwijderde deelen plaats hebben , en daar ter plaatse zelfs pijn gevoeld worden. Opdieuijze kunnen er pijnen in de voorhoofdsstreek voorkomen , terwijl de ontsteking in een halfrond der kleine hersenen gezeteld is , en deze daadzaak zal geene verwondering baren , als men het- «een wij over reflectie en de betrekkelijke gevoeligheid van dezelfde hersend.eelen bij verschillende menschen pezegd hebben , goed begrepen heeft , en als men bedenkt, dat door reflectie dikwijls pijnen in het voorhoold worden voortgebragt , waarvan de oorzaak in de maag moet gezocht worden. De hoofdpijn in de encephalitis kan derhalve , al naar mate deze of gene aanleiding wevende oorzaak den boventoon voert , nu eens over het «eheele hoofd uitgebreid , dan weder omschreven en naauwkeurig aan de ontstoken plaats beantwoordende ol ook wel ver van deze verwijderd voorkomen. Menigvuldig genoeg en uit een diagnostisch oogpunt het gewigtigst is de omschreven en naauwkeurig aan de ontstoken plaats beantwoordende hoofdpijn , zoo als wij aanstonds duidelijker zullen zien. De hevigste, grootendeels borende pijn, is die, welke omschreven is , misschien wel daarom , omdat zij steeds op eene en dezelfde plaats gezeteld en aanhoudend is. Doller is de over het geheele hoofd uitgebreide hoofdpijn, zoo als de anaemische , welke van duizeligheid en suizing in de ooren vergezeld gaat. Dat overigens de soorten en graden van pijn zeer uiteenloopen , volgt uit de oorzaKen , waaraan zij het ontstaan schuldig is. Hieruit volgt nu , dat de omschreven en aan de ontstoken plaats beantwoordende hoofdpijn het hardnekkigst is , en de encephalitis tot het einde toe vergezellen zal , omdat zij in de zich uitbreidende weefselvernietiging van gevoelige deelen eene blijvende oorzaak vindt; dat daarentegen de hoofdpijn , welke door drukking, anaemie en reflectie wordt voortgebragt, in denzelfden graad weder kan af- ol .toenemen , als opspuiting, zwelling, drukking der hersenen vermeerderen of verminderen. Uit dien hooide zien wij dikwijls de hoofdpijn verdwijnen , wanneer de encephalitis zich verder ontwikkeld , en reeds verlammingen voortgebragt heeft, omdat namelijk , zoo als reeds gezegd werd , met' de verdere ontwikkeling van de encephalitis de bloédopstijging en de drukking der hersenen dikwijls nalaten. Uit het gezegde is eindelijk het verschil op te maken tusschen de° hoofdpijn bij encephalitis en die bij memn- ,,itis. Iïij de eerste is zij gedeeltelijk omschreven gedeeltelijk met een bleek en ingevallen gelaat, in^de laatste is zij meer uitgebreid en met roodheid en tumor van liet aangezigt verbonden. Dat de hoofdpijn , wanneer zij hevig en aanhoudend is, reeds op zich zelve en wel door reflectie op andere liersendeelen , op het ruggemerg en de zenuwknoopszenuwen , hersenprikkeling , ijlen, zinsbegoocheling, mismoedigheid, onbehagelijkheid, braken, zwakte en gevoel van airnatting kan voortbrengen , zal wel niet betwijfeld worden ofschoon men moet bekennen, dat al deze verschijnselen slechts secundair ontstaan, en naarmate de gevoeligheid van de zieke bewerktuiging aan- , of ook afwezig zijn kunnen. Behalve de hoeveelheid van de uitstorting bij encepialitis heeft de ze/et derzelve op den klinischen vorm . van de encepnalitis den grootsten invloed. De uitstorting heelt haren zetel menig* uldiger in de groote dan in de kleine hersenen, menigvuldiger in de graauwe dan in de witte zelfstandigheid, het menigvuldigs! echter in e gestreepte ligchamen en de beddingen der pezi«lsze- nnwen u ö O lïeeds de enkele phjsiologische daadzaak, dat de halfronden der groote en kleine hersenen bij dieren geheel kunnen worden weggenomen, zonder dat daarop de'dood volgt , en zonder iets meer ten gevolge te hebben dan stompzinnigheid en onzekerheid inde bewegina, leidt tot iet besluit dat de ontstekingen in de halfronden der groote en kleine hersenen tot de zoodanige zullen behooren, welke de minste storingen in de hersenverri wanneerëdeze prikkel op deelen , onder de vernietigde centra, en dus op zoodanige gedeelten van de bewegende vezels wordt uitceoeen ' «elke nog voor denzelven vatbaar zijnde den prikkel voorgeleiden, en zoodoende stuiptrekkingen voortbrengen. Wil men ten opzigte van de stuiptrekkingen in° de meCnPina, ' I l01. ,h" Z'J dooden loor langzame uitputting der krachten ten aevolge n onderdrukte spijsvertering , bloedvorming en vol fi/ni T ,nia"s"lus' decubitus, langzamerhand ont- longem pl°tSdljke Slikkin8 ' hypostasis en oedema der wü encephalitides , inzonderheid de zoodaniae velke in de halfronden der groote en kleine hersenen zei dl zamerdie, welke in de bastachtige zelfstandigheid pezeteld zijn brengen slechts eene doffe, tusschenpoozende of ten ninste zeer nalatende hoofdpijn, verschillende zinsbegoo- ziidWSen'l metze]den ^'ndheid, spierzwakte zonder halfzijdige verlamming, vliegende rheumatische pijnen in ver- onderste led C| , in.cn/ieid ln de nderste ledematen, buikpijnen , ten gevolge van eene darmen i f PaSS"e ih^enetaio en prikkeling der darmen , van tijd tot t.jd terugkeerend braken voort , tot dat zij eindelijk door dezelfde gevolgen dooden , als bij de eerste verscheidenheid van de encephalilis is opgeaeven. Deze vorm der encephalitis laat zich hoogstens vermoeden , ter naauwernood echter erkennen. 3). Het menigvuldigst vertoont zich de encepha.itis als eerie zich langzamerhand ontwikkelende half tijdige verlamming , met verschillende storingen in de geestvermogens en het gevoel. Deze vorm is het welke aan de encephalitis het meest eigen is , welke haar het best kenmerkt , en door de langzame ontwikkeling van de verlamming van de beroerte onderscheidt. 4). Niet zelden treedt de encephalitis in den vorm van beroerte te voorschijn. Deze vertoont zich hetzij terstond in het begin der ziekte en is voorbijgaande , waarbij bewustzijn en bewegelijkheid van de verlamde zijde weder terugkeeren , en de verlamming zich dan op nieuw langzamerhand ontwikkelt; of zij voegt zich te midden van het beloop eener duidelijk gekenmerkte encephalitis, ten gevolge van plaats gehad hebbende uitvating van bloed , bii dezelve , en rukt den lijder langzamerhand weg ; ol wel zij treedt met zulke hevige verschijnselen te voorschijn , dat zij op hetzelfde oogenblik van haar ontstaan doodt, en op die wijze aan het beloop van de encephalitis een einde maakt. De encephalilis kan bovendien door complicatie met bloeduitstorting in de hersenen onmiddellijk en van het begin af als hevige beroerte voorkomen welke den dood te weeg brengt , zonder dat het tot de ontwikkeling van den encephalitischen vorm gekomen is. In dit geval is zij van de beroerte volstrekt niet te onderscheiden. 5). Eindelijk kan zich de ontsteking der hersenen als eene meningitis voordoen, wanneer zij, hetgeen inzonderheid dikwijls bij ontsteking der bastachtige ïersenzelfstandigheid het geval pleegt te zijn, wezen ij met meningitis gepaard gaat. Ofschoon ook het verdere beloop van de encephalitis , d. i. de duur en de afwisseling harer verschijnselen , uit het reeds gezegde tamelijk duidelijk is optemaken , wordt hetzelve toch door de beschouwing van hare verschillende ontleedkundige uitgangen nog eenigermate duidelijker opgehelderd. Of de ontsteking der hersenen verdeeld, d. i. in hoeverre de in het weefsel der hersenen uitgescheiden uitstorting , zonder eerst te stollen en zich verder te ontwikkelen , onmiddellijk na hare uitscheiding , weder Opgeslorpt kan worden , willen wij daarom te meer onbeslist laten , omdat het mede uitgestorte bloed en de vernietiging der hersenzelfstandigheid aan eene zoodanige verdeeJing zeei in den weg staan , en omdat de ontleedkundige ziektekunde dezelve niet kan aantoonen en zij ook physiologisch niet regt verklaarbaar is. Al zou men ook willen toegeven , dat slechts zeer kleine uitstortingen van vezelstof in het weefsel der hersenen verdeeld worden , kunnen echter zulke geheel onbeduidende encephalitides niet het onderwerp uitmaken van eene klinische beschouwing, omdat zij zich als zoodanig door geene bepaalde verschijnselen te kennen geven. De opslorping van de gestolde en in korrelhoudende cellen overgegane uitstorting , de eigenlijke opslorping derhalve , kan ook slechts zeldzaam plaats hebben ; want , al bezit ook de uitstorting ten opzigte van hare scheikundige gesteldheid , wezenlijk vatbaarheid tot kieming , dan wordt deze door de bijmengsëlen van vernietigde hersenzelfstandigheid en uitgestorte bloedligchaampjes in eenen hoogen graad belemmerd. Daarbij komt echter, dat de uitstorting wezenlijk slechts in zeldzame gevallen dien graad van kiemingsvatbaarheid bezit, welke noodig is tot hare opslorping, zoo als uit de beschouwing van de pathogenetische eigendommelijkheden er encephalitis nader blijken zal. De opslorping van den ontstekingshaard behoort derhalve altijd tot de°meer zeldzame uitgangen van de encephalitis, en zij zal slechts dan kunnen plaatshebben , wanneer er geene algemeene , uit het involutie-proces van de zieke bewerktuiging zelf voortspruitende ontmenging van het bloed bestaat" wanneer de levenskracht van dezelve toereikende en de vezelstof niette stijf en niet in al te rijkelijke hoeveelheid uitgestort is. Wanneer dus zelfs groote ontstekingshaarden worden opgeslorpt , gelooven wij dat deze grootte inzonderheid tol het mede uitgestorte bloed betrekking heef , hetwelk even als bij apoplectische haarden het eerst wordt opgeslorpt en aan de opslorping van de overgebleven voor kieming vatbare vezelstof alsdan geene verdere hinderpalen stelt. , , Met de opslorping van den ontstekingshaard is de lijder niet volkomen genezen, omdat de verruetigc e hersenzelfstandigheid wel opgeslorpt, maar niet opnieuw voortgebragt wordt. Het opgeslorpte ontstekingsprodukt laat veeleer op de aan ontsteking geleden hebbende plaats eene ledige ruimte of kyste achter in wier naasten omtrek de hersenmassa verdikt en verhard schijnt. Jtrovliie der hersenen en eene ledige ruimte m de schedelholte, zullen derhalve de naaste, zamenkrimpuig en onwerkzaamheid van enkele zenuwstrata liet bestaan bliiven van de verlamming , de stompzinnigheid de zwakte van geest , nu en dan zich uitende rheumaüsche pijnen , bloedopstijging naar het hoofd, duizeligheid, hoofdpijn meningitis hydrocephalus , beroerte , de latere gevolgen van eene voorafgegane en tot opslorping geraakte ence ^Ofschoon ons dus ook de ziektekundige ontleedkunde de volkomene sluiting van de ontstekingskyste , en alzoo de volkomene genezing van de encephal.üs aantoont, geel dit ontleedkundig proces , zelfs wanneer het reeds geheel voleindigd is , tot eene reeks van verschijnselen aanleiding , welke vroeger of later den lijder dooden, zoodat men wel menigvuldige malen eenen toestand van beterschap , maar hoogst zelden dien van volkomene genezing waarneemt , of het moest zijn , dat de opgeslorpte ontstekingshaard zoo klein geweest is, dat het daardoor te weeg gebragte verlies van zelfstandigheid geene storing in de werktuigelijke en scheikundige gesteldheid der hersenen kan ten gevolge hebben , in welk geval echter ook de encephalitis ter naauwernood het onderwerp van eene klinische waarneming kan uitmaken. Evenmin echter als de opslorping van den ontstekingshaard eene volkomene genezing van de zieke bewerv- bii"!"0-/ 0e^at' erenmin , ja zelfs nog minder, kan deze Drukkingvan den ontstekingshaard plaats vinden. i„ j -g, °nlaarding van de hersenmassa , stuipen , val- sevoWn,r' °""00,Zelheid ' enz" zullen de onvermijdelijke storina: van"^ ° 3t e!nde''jk (1° dood door consensuele lijden een einde maukT" XGrrigtinZea aan llet Serekte varf d(>U n!iangt Va,n het °"tstekinSsprodukt , en inzonderheid geheel zeldpn i" :eZe]stof in «ndt niet zoo uren ten ? P aa s'gewoonlijk reeds binnen weinige gehad' hehh, ^ k'""6" eem> da^n "a P]aats gehad hebbende uitstorting. Dezelve kan in gevold bij meerdere01'?^ ^ ^ slePcnde ^loop , kLEI °f r!lndere hevigheid der ontsteking , bij te ontk^inpn Z-W \e Personen ontstaan, ofschoon het niet hersenen in ' i m traumatische heleedigingen van de hebben le"1 en vooral ettervorming ten gevolge d!re iêktekLT8 St ,0Uden ^ derha^Let de ouhet etterin kenmerkende teekenen voor ea ah ZT J ï , d° encephaliüs op te sporen , heid r°t " i 6 nI,lngen • aanll0"flende ijlhoofdigbïnkSnn\r' tC' Teraliderde gelaatstrekken , etterig encenhaliiZh ^ aannemen- ^ ettering van de kan maanrl ult.8tortIDS is klinisch niet «antetoonen. Zij an maanden en jaren lang duren zonder aanmerkelijke dlhe d 1. rF St°rin?en in de hersenwerkdade" etteringTee" 1 bren&en ! dlt gelf,t inzonderheid van proote W® " 6 kWabben van de ^lfronden der overtuigd hebben.WaarVa" °nS herhaalde maIen hersenyplfsf^61?- ,naa.slen omti"ek van het hersenabsces de gezwollen , anïemLchTgeeï 'verTeU77s /Xar0voort^ he^send^en'triieügr^det Y"*™1' ™ of &eTOeli8« medeliidpnrl 1 > °f dezelve door hersenprikkeling le weeg brengen , wanneer zij zich eindelijk tot het zacht vaatvlies of tot in de hersenholten uitbreidt. In he eerste geval zal zij eene doodelijke meningitis in het laatste eene doodelijke beroerte ten gevolge hebbenBaant zich de etter eenen uitweg in de neusholte , ot in den uitwendigen gehoorgang, dan vormt luj het zoogenaamde hoofdapostema of de otorrhoe. Meningitis met otorrhoe gepaard , is een gewigtig tee en ^n ettering der hersenen. i„t„„ Het door eene wederstand biedende beurs omsloten hersenabsces kan , doordien de wei van den etter opgeslorpt en de vaste bestanddeelen van den etter verdikt en verhard worden , voor eene meer of minder volkomen genezing vatbaar zijn. Daar intusschen met de geriezing Tan het absces de verloren gegane hersenzelfs andigheid niet weder hersteld wordt , daar deze laatste veeleer in den naasten omtrek van het absces zamenkHmp e in atrophie overgaat, daar zich rondom dezelve dikwijls ontsteking, oedema en gele verweeking ontwikkelen kan de genezing van het absces geenszins als ge"ezina de enccphalitis beschouwd worden , en , al heeft deze ook plaats gehad , dan zullen echter die storingen in de hersenverrigtingen blijven bestaan , welke wij reeds bij de uitgangen in opslorping en verharding hebben °Pg®8e^"- Welke verschijnselen de periphensche hei senonts hing zal voortbrengen , welke in verdeeling , atrophie ■verharding uitgaat, volgt uit het gezegde en wijzullen tot deze uitgangen eenigermate mogen beslu. en , aan de door dezelve voortgebragte verschijnselen die van meningitis voorafgaan. . . , » , Na dit alles zal men tot de overtuiging geraken , da de encephalitis in sommige gevallen, een acuut, . • snel, in de meeste gevallen echter een f ' £«1 een langzaam beloop hebben zal Sne za J pen wanneer zij oorspronkelijk als beroerte ot als meningitis te voorschijn treedt, en onmiddellijk als zoodanig den dood veroorzaakt. Langzaam zal zij daarentegen xei pen in al die gevallen , in welke zij onder andere vormen Tc voorschijn treedt, en eenen anderen uitgang neemt, omdat eenö verdeeling van het ontstekingsprodukt in bet algemeen niet ligt denkbaar en klinisch volstrekt niet waarneembaar is , omdat de ontstekingshaard in de meeste gevallen bij zijn ontstaan klein is, en zich slechts langzaam vergroot , omdat lot de vorming van ontstekingskysten door middel van opslorping een geruime tijd gevorderd wordt , omdat met het stijf en hard worden van de uitstorting nog geenszins de dood ontstaat, omdat hersenabscessen van aanmerkelijke grootte jaren lang zonder ongemakken bestaan, en omdat de ontleedun ïge genezing van de kyste en het absces nog geenszins genezing van de encephalitis zelve is, en deze laatste veeleer in hare secundaire verschijnselen nog langen tijd voor den klinicus kan worden waargenomen. Zoo kan dus de encephalitis in meer zeldzame gevallen slechts uren of dagen , in de meeste gevallen echter weken, maanden en zelfs jaren lang bestaan, tot eindelijk de dood door beroerte , stikking , lonr>halitis menigvuldige UU uuiaiaiiui^nvuv* , r ^ malen overvoeding van het hart en hersenbloeding worden aangetroffen , pleit er voor, dat de ontsteking der heisenen ten opzigte van hare pathogenetische eigendommelijkheden meer de beroerte, dan de ontstekingen nadert, hetgeen ook met de door ons gegeven ontleding van hare verschijnselen volkomen overeenstemt. De encephalitis komt dikwerf na zoodanige snel verloopende ziekten voor , welke de krachten aanmerkelijk uitgeput, de bloedmassa ontmengd, en atome der vaten, inzonderheid der haarvaten achter gelaten hebben, derhalve na hevige en langdurige typhusziekten. De ontsteking der hersenen is, zonder twijfel ten gevolge van het teruggangstijdperk der hersenen , voornamelijk van de atrophie en het hierdoor te weeg gebragte vacuum in de schedelholte , bij uitstek eene ziekte van den qevordèrden leeftijd en van den hoogen ouderdom, ij begint met de 50 jaren, bereikt hare grootste menigvuldigheid met de 70 , en wordt ook op 80jangen leeftijd dikwijls genoeg waargenomen. Bedenkt men dat er veel minder grijsaards bestaan, dan menschen van jongeren leeftijd, dan moet de menigvuldigheid van de hersenontsteking bij grijsaards des te meer in het oog loopen. Eindelijk komt de encephalitis veel menigvuldiger dan de menigitis in den onmiddellijken omtrek van apop ecti sche haarden , tuberkels , hydatides. kanker , enz., voor. Uit dit alles zal men mogen opmaken , dat de hersenontsteking verreweg meer totdepassive dan tot de active , meer tot de koortslooze , dan tot de koortsige, meer tot de slepende dan tot de snel verloopende , meer lot de ongeneeslijke dan tot de geneeslijke ziekten , meer een slepend lijden dan tot de ontstekingen moet gebragt worden , wanneer men namelijk in den geest der oudere school, de ontsteking als cene hypersthenie, als een over- schot aan stolbare sappen, als een superplus van kracht enz. beschouwt. ' Overweegt men, dat verlamming der vaatzenuwen verslapping der vaten , inzonderheid der haarvaten en ten gevolge van dien congestie voortbrengt, zoo als' wij in den typhus en alle zoogenaamde adynamische ziekten waarnemen, dat doorsnijding van de drielingszenuw oogontsteking verwekt, dan zal het ook niet moeijelijk zijn de ontsteking van de hersenen tot iets passiefs en met tot iets actiefs , tot een defectief, en niet tot' een excesstief ziekteproces , hetwelk men zoo gaarne met het begrip van ontsteking verbindt, terug te brenpen , en men zou uitputting der krachten , passive ophoopinjx van het bloed in de haarvaten der hersenen en ontmenging van de geheele bloedmassa , als de voornaamste pathognetische invloeden van de encephalitis kunnen beschouwen. Daar nu echter deze drie invloeden , inzonderheid in den hoogen ouderdom , gelijktijdig bestaan , voor het overig echter op lederen leeftijd en in iedere ziekte kunnen voorkomen , is het ligt te begrijpen , dat de ontsteking der hersenen , ofschoon veel menigvuldiger bij grijsaards toch ook in ieder levenstijdperk, ja zelfs bij het onrijpe ioetus , voorts met iedere ziekte , met iedere bloedsontmeng.ng gepaard , kan voorkomen. Wij nemen de encephalitis derhalve zoowel in begeleiding van tuberculosis als van kanker , hartziekten , enz. waar. Het is voorzeker eene voor de therapie zeer nadeeliee dwaling, wanneer men de ontsteking der hersenen als de vertegenwoordigster van de vezelstoffige crasis , van het den boventoon voerend vezelstof-gehalte, van de ver noogde stolbaarheid van het bloed beschouwt De vezel stof zet zich niet af in het weefsel der hersenen, omdat zij m te groote hoeveelheid in het bloed aanwezig is of omdat zij , doordien de stolbaarheid van het bloed heeft toegenomen , streeft, zich als een zelfstandig weefsel daar te stellen , maar omdat zich het stilstaande bloed ten gevolge van eene ontstane zuiver passive stasis, even als wanneer het buiten den bloedsomloop in eenen toe- stand van rust verkeert, in wei en bloedkoek verdeelt , en omdat de nog opgeloste vezelstof zich uit hetzelve afscheidt en volgens de wet der exosmose door de verwijde haarvaatjes treedt. Deze afscheiding van de vezelstof kan echter zelfs bij eene zeer geringe hoeveelheid van dezelve, bij bloed , dat zeer arm aan vezelstof is , plaats hebben , zoodra er eene passive stasis in de hersenen voorafgaat ; van daar dat ontsteking der hersenen of liever afzetting van vezelstof in de hersenen , na iedere heete en aedurende het beloop van iedere slepende ziekte ontstaan kan , ofschoon zij door voorheerschende hyperinose , b. v. bij het gelijktijdig bestaan van tuberkels in de longen inzonderheid bevorderd wordt. Wij hebben voor het ontstaan van hersen- en van andere ontstekingen op deze wijze zoo vele en zulke doorslaande bewijzen in de dagelijksche ondervinc ing aan het ziekbed en de ontleedtafel dat daaraan geen oogenblik kan getwijfeld worden ofschoon ons ook de bijzonderheden van de scheikundige werking , welke aan eene zoodanige afzetting van vezelstof ten gronde ligt , niet zeer duidelijk zijn. Het is slechts de van ouds herkomstige allegorische uitdrukking ontsteking , en liet hiermede zich verbindende denkbeeld van overmaat, dat ons nog dikwijls verleidt door hersenontsteking iets meer dan "eene cen,.« M'ocephalus acutus te noemen , haar met andere soorten van hydrocenhal.K welke u.t eene geheel andere oorzaak voortspruiten le verwisselen en zoodoende lot de verwarring van het beprin dezer ziekte wezenlijk bij te dragen. Want ofschoon ook de acute tubereulosis der hersenvliezen weiachtme uitstortingen in de hersenholten te weeg bren°t vormen echter deze uitstortingen niet het hoofd-', maar slecht, het door de tuberculeuse crasis langs den wee der coniguiteit tot stand gebragte nevenprodukt van het geheele uitscheidmgsproces, en deze weiachtige uitstortingen ziin door haren stelbaren inhoud zoo wezenlijk van alle overige Machtige uitscheidingen onderscheiden, dat men «eens_rCgt ' de lubercuiosis der hersenvliezen Vcrl. tot Je hydrocephalien te brengen. Veeleer is de afzetting van tuberkels in het weefsel van het zachte vaatvlies aan de hersenbasis, bij den eenen vorm van den hydrocephalus acutus eene zoo standvastige en onbetwistbare ontleedkundige daadzaak , dat het wezenlijk bevreemding baren moet , hoe men zich nog altijd aan eene zoodanige verwisseling van begrippen schuldig kan maken. Triviale , d. i. niet naar de methode van het stelselmatige naamregister gekozen benamingen , zullen wel, uithoofde van hare eenvoudigheid en gemakkelijkheid nimmer uit het pebied der praktijk verbannen worden ; dan echter, wanneer zij eene sedert honderd jaren heerschende dwaling helpen bevestigen, wanneer zij verwarring van begrippen teweeg brengen en de wetenschap wezenlijk nadeel aanbrengen , moeten zij door stelselmatige , d. i. het begrip der "ziekte juister uitdrukkende benamingen vervangen worden. Laten wij ons derhalve in plaats van de triviale benaming : hydrocepalus acutus , in zoodanige gevallen , waarin deze een gedeelte van de verschijnselen uitmaakt , welke de acute tuberkel-afzetling in het ■weefsel van het zachte vaatvlies voortbrengt, van de wetenschappelijke benaming : acute tubereulosis der hersenvliezen , bedienen ; alsdan hebben wij eenen vorm , eene onderscheiding , en eene moeijelijkheid in de onderkenning van de hydrocephalien te minder, en tevens wordt "het wezen van de kwaal beter aangeduid , dan door de algemeene benaming : hydrocephalus acutus. Terwijl wij derhalve de tubereulosis der hersenvliezen, om het even of zij zich als tuberculeuse meningitis, dan als acute tuberkel-afzetting voordoet, uit het gebied van de hydrocephalien verwijderen, gelooven wij ten opzigte van dezelve gedeeltelijk naar de meningitis , gedeeltelijk naar de tubereulosis der hersenvliezen te moeten oerwijzen , en brengen tot de hydrocephalien , welke wij hier zoowel uit een algemeen als uit een bijzonder oogpunt zullen beschouwen , den hydrocephalus meningeus, het oedema van het zachte vaatvlies , het oedema van de hersenen, den niet door tuberkel-afzetting in de hersenvliezen te weeg gebragten hydrocephalus acutus en c/nonicus en als aanhangsel ook nog de apoplexie, serosa. ° Alle hydrocephahen worden voortgebragt door hyperaemie, aan allen is eene heldere, klëurlooze en drojnelvormige vloeistof eigen , alle doordringen ten gevolge va„ hare vloeibaarheid het grootste gedeelte der hersenen °en van derzelver vliezen op eene gelijkmatige wijze ; zeldzamer komt eene van deze hydrocephalien op zich zelve voor vee eer bestaat tegelijk met het oedema van het zachte vaatvlies ook oedema van de hersenen , tegelijk met dit ook hydrocephalus , enz. ° J U De ziektekundige ontleedkunde onderscheidt de verschalende soorten van hydrocephalus naar het verschil van de plaats op welke zij voorkomen en duidt dezelve naar deze met verschillende namen aan. De klinische ziektemaken Vf r -81031 Z00dani°e onderscheidingen te 2 ' ZIJ !s TV" StMt' uit de verschijnselen de zitplaats van de hydrocephalie te erkennen. Wij erkennen b. v. bij een kind eenen hydrocephalus , ei by eenen grijsaard een oedema der hersenen, niet, doordien de hydrocephalus geheel andere verschijnselen voortbrengt dan het oedema der hersenen, maar omdat ons de waarnemingen der ontleedkundige ziektekunde leeren dat gedurende den kinderlijken leeftijd de hydrocephalus op hopgen ouderdom het oedema der hersenen meni»vuldiger voorkomt. ° De klinische ziektekunde heeft derhalve bovenal na te sporen of de in het weefsel van de hersenen of van hare vliezen plaats gehad hebbende uitstorting van eene wetachtige geaardheid is , en kan zich dan eerst van den zetel van de hydrocephalie eene voorstelling maken wanneer zij vooraf het bestaan van de eene of andere hydrocephalie buiten twijfel gesteld heeft Diensvolgens is het noodzakelijk, alle weiachtige uitstortingen in de hersenen en hare vliezen , om het even ,°chZ1J "?rldan.daar gewteM zijn, onder het gemeenschappelijk begrip van de hydrocephalie vooreerst in het algemeen en dan eerst in hare afzonderlijke vormen in het bijzonder, d. i. naar haren zetel, te beschouwen Ter voortbrenging van eene hydrocephalie zijn , even als ter voortbrenging van iedere andere ziekte , twee pathoaenetische oorzaken onmisbaar, te weten: eene voorbeschikkende , en eene aanleiding gevende. Yoorbeschiktheu eeeft de weiachtige bloedsmenging, aanleiding de hyperaemie. Bij eene sterk ontwikkelde weiachlige bloedsmenging is slechts een geringe graad van hyperaemie noodig , en bij eene hevige hyperaemie is slechts een geringe graad van de weiachtige bloedsmenging noodig, om hydroce- phalien voort te brengen. Wanneer er zich eene hydrops ontwikkelt, zien wij derhalve ook na de minstbeduidende hyperaemie , ja zelis reeds bij den gewonen omloop van het bloed, weiachtige uitstortingen in de hersenen ontstaan , en wanneer de yperaemie eenen hoogen trap bereikt heeft , zoo als zij met hevige koortsen , ontstekingen, herhaalde roes, enz. gepaard voorkomt, ontstaan er niet zelden hydrocephalien, niettegenstaande de slagaderlijke bleedsmenging den boventoon voert. , Het ziektevoortbrengsel werkt als stoffelijke oorzaak en niet als individu op de bewerktuiging in , d. 1. het brengt verschijnselen in dezelve voort , niet omdat het bepaalde natuur - geschiedkundige , maar omdat het bepaalde stoffelijke eigenschappen bezit. De verschillende soorten van hydrocephalus zullen derhalve , even als uitgebreide hyperaemien , stolbare , tuberkuleuse , naeinorrhagische uitstortingen, de verschijnselen van nersenprikkeling en hersentorpor in verschillende graden voortbrengen , en derzelver onderkenning , kan slechts doo> het naauwkeurige begrip van hare palhogenetische oorzaken bevorderd worden. Wij zullen dus het bestaan van eene hydrocephalie met eenen zekeren graad van waarschijnlijkheid er kennen , daar , waar de verschijnselen van de uitstorting te gelijk met die van de weiachtige bloedsmenging aanwezig zijn. Wil men derhalve lot eene juiste onderkenning van de hydrocephalien geraken , dan dient men vooraf de weiachtigo bloedsmenging te erkennen. De onderkenning van de weiachtigo bloedsmenging heelt echter hare door eenen ieder erkende moeijelijkheden. Dezelve geeft zich namelijk niet altijd door bleekheid , bolheid en huid waterzucht te kennen ; zij komt ook bij kinderen met een bloeijend uitzigt, bij volwassenen en grijsaards voor, en schijnt in die gevallen meer in eene Jigte neiging van het bloed tot ontbinding, dan in het volstrekte gebrek aan proteïne en bloedrood te bestaan. Zoolang de ziektekundige ontleed- en scheikunde niet in staat zijn ons voldoende onderscheidingspunten van de weiachtige bloedsmenging in hare verschillende wijzigingen aan de hand te doen, zoolang moeten wij ons bij beoor eeling \an dezelve met de klinische waarnemingen te vrede stellen , welke langs den weg der analogie verkregen , voorzeker niet in staat zijn de zekerheid en naauwgezetheid van de wetenschap te vervangen. De weiachtige bloedsmenging is dikwijls aangeboren, dikwijls ontstaat zij door slecht voedsel, dompige woningen , nederdrukkende gemoedsaandoeningen , inspannende werkzaamheden , nachtwaken , uitspattingen , verlies van vochten; dikwijls ontwikkelt zij zich uit de bleekzucht, dikwijls uit de eïanthematische bloedsmenging, inzonderheid uit het roodvonk ; dikwijls is zij het pevol^ van uitputtende heete of slepende ziekten , en treed" meermalen te voorschijn na hevige ontstekingen met uitstortingen van grooten omvang , na typhus, na acute tuberkel- en kanker-infiltratie , na hevige gal- en lan bij ontstekingen, hevige koortsen; passief, die welke bij tot gewoonte geworden bloedopstijging naar het hoofd , bij hartziekten, belangrijke Ion*- en borstvliesontstekingen , enz. , ten gevolge" van gestoorde terugvloeijing van het bloed door de aderen , voorkomen 1U zoo verre in het algemeen eene onderscheidinp van eene active en passive hyperaemie mogelijk is. Eene andere voor de praktijk veel gewigtiger onderscheiding is die in heete en slepende hydrocephalien. Er komen namelijk weiachtige uitstortingen voor in den zak van het spinnewebsvlies, in het zachte vaatvl.es, in de hersenholten of in het weefsel der hersenen, welke zich ten gevolge van eene enkele hyperaemie, eei snel, dikwijls; reeds binnen weinige minuten, in eene zeer rijkelijke hoeveelheid vormen , terwijl andere weiachtige uitstortingen slechts ten gevolge van herhaalde hype?aemien langzamerhand tot stand komen, en dik- voorkomen ^ lang6ren in eene Sroote hoeveelheid De acute hydrocephalien hebben drukking en vernietiging van het hersenweefsel ten gevolge, zij treden derhalve met verschijnselen van hersenprikkelinp en hersentorpor te voorschijn. Wij ontmoeten de hee"e hydrocephalien bi] de door de tandvorming te weeg gebraste hersenpnkkeling, bij het roodvonk, bij hevige koortsen en ontstekingen , bij zonnesteek , bij dronkaards na eene hevige roes , bij de atrophie der hersenen van de grijsaards en het daardoor veroorzaakte vacuum in de schedelholte. In al deze en dergelijke gevallen heeft de ontwikkeling van de hydrocephalie gewoonlijk ten gevolge van eene enkele hyperaemie snel plaats; ja zij kan zei Is zoo snel en in eene zoo rijkelijke hoeveelheid plaats grijpen , dat zij door drukking en vernietiging van het hersenweefsel oogenblikkelijk den dood te weeg brengt. De slepende hydrocephalien kunnen zeer lang bestaan , zonder verschijnselen van hersenprikkeling of hersentorpoi voort te brengen , daar de hersenen in gevolge de meermalen genoemde wet van accommodatie eene langzamerhand' ontstaande drukking zonder storing harer verrigtingen , dikwijls tot eenen zeer hoogen graad , verdragen. , ... De slepende hydrocephalien kunnen in den regel niet erkend , maar enkel uit hare pathogenetische eigenschappen vermoed worden , en wij ontmoeten dezelve bij tot gewoonte geworden bloedopstijgingen naar het hoold , bij hartziekten , bij de tuberculosis in een ver gevorderd tijdperk , en bij alle slepende ziekten , bij welke te gelijk met eene weiachtige bloedsmenging herhaalde hvperaemien der hersenen plaats hebben , zeer menigvuldig bij dronkaards na herhaalde roes, bij zeer teedere , uitterende kinderen , ja zelfs bij het foetus en bij aan verval van krachten lijdende grijsaards. Even zoo onopgemerkt en onschadelijk echter als de slepende hydrocephalien dikwijls eenen tijd lang in de hersenen bestaan , even zoo snel doodelijk worden zij dikwij s door het zich bij dezelve voegen van de eene of andere heete, koortsige ziekte en eene daardoor te weeg gebragte hyperaemie. Dronkaards b. v. aan hartgebreken lijdenden, kinderen , grijsaards en andere met slepende hydrocephalien behebte personen , sterven dikwijls plotseling onder de verschijnselen van hersendrukking , wanneer zij door heete huiduitslagen, long-, borstvlies-ontstekingen , gakoortsen , hersenprikkeling , enz. worden aangedaan. In de lijken vindt men eene sterk ontwikkelde slepende hydrocephalie , welke zonder twijfel door de laatste dikwijls onbeduidende, doch snel plaats gehad hebbendé uitstorting vermeerderd , haar toppunt bereikt en door drukking der hersenen den dood veroorzaakt heeft. Voorzeker hadden zoodanige lijders hunne slepende'hydrocephalie nog langer met zich rondgedragen, indien dezelve met door eene acute hyperaemie zoo snel toegenomen had , daar bij reeds bestaande hersendrukkino- en reeds aanwezige rekking der hersenvezels iedere vermeerdering hoe gering ook, van de weiachtige uitstorting toereikend is, om doodelijke hersendrukking en doodelijke beleedioin niet % te erkennen hydrocephalien " a'»,2!l trj dronkaards en lijders „„ wE™' tubercnleusen , enz., ,„oltoJ„ _ ieraTn^oo meesi.I niet Ie jerbeteren bloedsmenging en kunnen derhalve met opgeslorpt „orden. De heefe , bi} welke "I 'le 1>'oet'smeDS'n8 en genezing mof g Jijt zjn zoude brengen meestal door de snelheid en de groote hoeveelheid van de uitstorting, door drukkin" vernietiging der hersenen den dood aan voor dat he^ te verbentereUr en,de, k"nst.moSelijk wordt, de bloedsmenging eren en derhalve de opslorping te doenplaatshebben. Hieruit blijkt , dat de meeste , als zoodanig te erkennen hydrocephalien ongeneeslijk zijn. De slepende hydrocephalien zijn grootendeels ongeneeslijk , ofschoon zij op verre na niet altijd doodelijk zijn. De heete hydrocephalien zijn zeer dikwijls doodelijk ; er bestaat echter meer mogelijkheid dat dezelve in genezing overgaan , dan bij de slepende. lot < e geneeslijke hydrocephalien brengen wij dus de secundaire hydrocephalien , welke door prikkeling der hersenen in het tijdperk der tandontwikkeling, door ligte voorbijgaande hyperaemien, door zuivere longontstekingen, door roodvonk, ia zelfs in zeldzame gevallen, die, welke door eene eigendommelijke acute crasis worden voortgebragt. In al deze en dergelijke gevallen kan de acute crasis juist omdat zij eene acuut is en zich in zich zelve uitput, verwijderd, de tegenstelling tusschen bloed en uitstorting hersteld en op die wijze aan de hoofdvoorwaarde tot opslorping en genezing voldaan worden , ™°™"der^ld dat de uitstorting niet zoo belangrijk was dat zij door drukking en vernietiging der hersenen reeds vroeger den dood moest te weeg brengen, dan de vervulling van deze voorwaarden ter genezing mogelijk was. Het is derhalve aan geenen twijfel onderhevig , dat vele hydrocephalien genezen, zonder dat zij als zoodanig erkend waren , dat daarentegen hydrocephalien, welke als zoodanig erkend werden , slechts zeer zelden geneeslijk zijn , omdat aan dezelve de eene of andere der opgegeven omstandigheden ten gronde ligt, evenmin als het kan worden in twijfel getrokken , dat een snel beloop en eene geringe hoeveelheid vocht de noodzakelijkste voorwaarden ter genezing eener hydrocephalie zijn. De therapie der hydrocephalien zal voor Hem niet duister zijn, die uit het voorafgaande geleerd heeft, de physiologische eigenschappen van dezelve " 1 . i ïi „l'nnl-i rtnn n ii rroAn e _ hare waarde te Deooraeeien , «y ö--»- naar 3 Humuu ^ ' rl 1 J i •. 1 mi atrp Ainpn zins in staat zijn zal uit aezc , Wij hebben namelijk daar, waar wij over het beloop en den uitgang der hydrocephalien gehandeld hebben , het bestaan blijven van de hyperaemie, alsmede het beslaan blijven van de crasis na de uilstorting, als de twee wezenlijkste hinderpalen voor hare opslorping en genezing opgegeven. De therapie kent derhalve geene andere aanwijzingen, dan de bestaan gebleven hyperaemie te verwijderen, en de bestaande bloedsmenging te verbeteren, d. i! ne tegenstelling tusschen bloed en uitstorting te herstellen , welke noodig is tot de werkdadigheid der endosmose. Om de bestaande hyperaemie te verwijderen , bedient zich de therapie van koude omslagen op het hoofd, van verkoelende dranken , zacht opslorpende middelen , van huidprikkels, terwijl zij tevens alle prikkels verwijdert, welke in staat zijn de hyperaemie weder op nieuw op te wekken. 1 1 De aan de heete hydrocephalie ten gronde liggende loedsmenging gaat wel is waar van zelve door de uitstorting verloren. Aa dezelve blijft echter eene zoodanige ontmenging van het bloed, en ten gevolge van deze, eene zoodanige onzijdigheid tusschen bloed en uitstorting over , dat er aan eene endosmotische werking niet kan gedacht worden. Uischoon wij ook de wetten , naar welke de natuur- , inzonderheid echter de scheikundige aantrekking tusschen bloed en uitstorting plaats heeft, niet voldoende kennen, en derhalve niet in staat zijn , tot herstelling van de scheikundige tegenstelling tusschen dezelve, onmiddellijk, door op de geheele bloedmassa scheikundig inwerkende middelen, bij te dragen, is het toch bewezen, dat deze des te levendiger zijn zal, hoe grooter de tegenstelling tusschen bloed en uitstorting is, hoe ?amengedrongener , . i. hoe rijker het in de haarvaten stroomende bloed aan proteine en bloedrood is, in tegenoverstelling van de weiachtige uitstorting, daar in dit geval het digtere bloed de vloeibare uitstorting, even als eene spons het water , naar de wet van de opslorping der vochten begeeng opzuigt. De therapie heeft derhalve voorloopig, zoolang ons geene meer bijzondere scheikundige wetten van aantrekking bekend zijn , voor niets zooveel zorg le dragen, als voor de volkomenste integriteit van het bloed door goed voedsel , eene aan zuurstof rijke lucht en in geval het noodig is , door bittere middelen , doordien zij daardoor het zekerst de tegenstelling tusschen bloed en uitstorting herstellen zal , welke noodig is tot opwekking der endosmose en tot opslorping van de uitstorting , en dus tot genezing van de hydrocephalie. Hoezeer deze uit de physiologische eigendommelijkheden der hydrocephalie afgeleide therapie met de beste waarnemingen van alle tijden strookt, zal niet ligt dooreenen praktischen geneesheer miskend worden. Zij vindt overigens hare bevestiging in de vele hydrocephalien , welke uit overvoedering , slecht of moeijelijk te verteren voedsel , onzindelijkheid, bedorven kamerlucht en andere de vegetative verrigtingen en inzonderheid de stolbaarheid van het bloed verminderende omstandigheden ontstaan. ]Nergens vindt men echter in de physiologische eigendommelijkheden van de hydrocephalien eene aanwijzing voor bloedontlastingen , wel echter de ernstigste waarschuwing tegen dezelve ! Na deze algemeene beschouwingen van de hydrocephalien, tot welke wij, zoo als reeds opgegeven is, den hydroeephalus meningeus , het oedema piee matris , het oedema cerebri , den hydrops ventriculorum en als aanhangsel de apoplexia serosa , brengen , willen wij deze afzonderlijke ontleedkundige vormen , voor zoo verre zij klinisch kunnen worden voorgesteld , in het kort behandelen. HYDROCEPIIALUS ACUTUS. Een der gewigtigste, en dikwijls ook een der duidelijkst gekenmerkte klinische vormen is de hydrocephalus ventricuJorum , of de zoogenaamde hydrocephalus acutus in den engeren zin van het woord. Het ontleedkundig verschil tusschen dezen hydrocephalus acutus en de tuberculosis meningum , welke men in het praktisch leven insgelijks hydrocephalus acutus p eegt te noemen , is scherp afgebakend , zoodat hier ter plaatse daaromtrent niets verder kan gezegd worden. e hydrocephalus is eene de gewone hoeveelheid van cerebro-spinaal vloeistof overtreffende weiachti^e uitstorting in de hersenholten, ten gevolge van eene°hyreraemie van het ependyma derzelve. De uitgestorte vloeistof is helder en kleurloos, en bevat behalve overblijfsels van het ependyma en van de hersenzelfstandigheid volstrekt geen spoor van een stolbaar uitzweetsel. De hoeveelheid der uitstorting is dikwijls gering , dikwijls aanmerkelijk , lot zes oneen bedragende. De de hersenholten onmiddellijk omgevende hersenzelfstandigheid is matig verweekt , de hersenen zijn in gezwollen WatmuchtiS ' en in geheelen omvang Behalve deze matige verweeking is de witte , hydrocephaJische verweeking, de zoogenaamde maceratie der hersenen in den naasten omtrek der hersenholten, welke op de vernietiging van het teedere weefsel der hersenen en van het ependyma berust, een der gewigtigste en standvasligste ontleedkundige verschijnselen. Opmerkenswaardig is, behalve de vernietiging van liet hersenweefsel, de bij hydrocephalus wel is waar zeldzamer dan bij de tuberculosis meningum voorkomende verscheuring van teedere vaatjes en de daardoor voortgebragte hersenbloeding. Uit de ontleedkundige eigenschappen van den hydrocephalus acutus kan men vier klinische vormen van den- zelven afleiden. 1). De weiachtige uitstorting in de hersenholten heelt zoo schielijk en in zulk eene hoeveelheid plaats , dat de dood door drukking en beleediging der hersenen oogenblikkelijk , binnen weinige minuten of uren volgt. Dit zal des te zekerder geschieden , wanneer aan de weiachtige uitstorting eene aanmerkelijke hyperaemie voorafgaat, en wanneer er daarenboven verscheuring van groote vaten en hersenbloeding bestaat. Bij eene zoodanige ziekelijke omstandigheid der hersenen is er niet eens eene belangrijke uitstorting noodig, om door drukking den dood ie veroorzaken. De hydrocephalus acutus doodt veeleer in zoodanige gevallen gedeeltelijk als apoplexia capillaris, aedeeltelijk als apoplexia sanguinea , en de hydrocephalus acutus doet zich even als in sommige gevallen van encephalitis , daarbij even zoo voor , als een in het eerste tijdperk staan gebleven ziekteproces , hetwelk door hyperaemie doodde, voor dat het zich verder ontwikkelen, en als weiachtige uitstorting daarstellen kon. Daar intusschen aanzienlijke hyperaemien en verscheuring van vaten veel menigvuldiger bij de tuberculosis der hersenvliezen , dan bij den hydrocephalus acutus voorkomen, moet men ook aan dezen laatsten die gevallen , waarin de dood plotseling ontstaat, veel zeldzamer toeschrijven, dan aan gene. 2). De weiachtige uitstorting vormt zich schielijk , maar toch in eene bepaalde tijdsopvolging , zoodat men het hyperaemische tijdperk met hersenprikkeling en het uitstortingstijdperk met hersentorpor zeer duidelijk kan onderscheiden. In dit geval verloopt de hydrocephalus acutus even als de acute tuberculosis der her- senvhezen en kan van deze slechts door de algemeene onderscheidmgsteekenen van eene hydrocephalie en van derzelver pathogenetische eigendommelijkheden onderscheiden worden. Deze hydrocephalus acutus doet bij uitstek gezonde kinderen met een bloeijend uitzigt aan , en eindigt zoo ais ligt te begrijpen is, zeer dikwijls met den dood i). He weiachtige uitstorting vormt zich in kleine hoeveelheden en op herhaalde malen. Aan iedere weiac ïge uitstorting gaan, ten gevolge van de hyperaemie, verschijnselen yan de hersenprikkeling vooraf , doch na eze se vo gen , juist uithoofde van de geringe hoeveelheid Tan de uitstorting slechts onbeduidende en voorbijgaande of yolstrekt cjeene verschijnselen van hersendruhkins. 1 'u'6?' f6 S°°rt Van Mr°cephalus acutus inzonderheid by kinderen , gedurende het tijdperk der tand vorming, ie bij het doorbreken van iederen tand verschijnselen van hersenpnkkeling en hersentorpor vertoonen. Niet ze en overleven zulke kinderen het tijdperk der eerste tandontwikkeling doordien de hydrocephalie opgeslorpt wordt of tot op lateren leeftijd bestaan blijft ; dikwijls bezwijken z,j echter, nadat zij herhaalde aanvallen gelukki* doorgestaan hebben , bij het doorbreken van de blij! vende tanden voor eene nieuwe weiachtige uitstorting. Iets overeenkomstig heeft er bij dronkaards plaats , bij welke iedere sterke roes als een aanval van hydrocephalus acutus kan beschouwd worden. 4). Zeer dikwijls voegt zich de hydrocephalus acutus b.j eenen dependen hydrocephalus en brengt ten gevolge van de snelle drukking, naar welke de hersenen zich niet meer kunnen voegen , eenen oogenblikkelijken dood te weeg Atrophische kinderen bij ondoelmatige , kunstmatige op°- r^?^r0nkaards' gri>aards met een vacuum in de schedelholte, sterven dikwijls, lijders aan tuberculosis en hartgebreken , enz. niet zelden op deze wijze. Uit dit beloop van den hydrocephalus acutus blijkt , dat dezelve de grootste overeenkomst vertoonen moet met hersenvliezen meningitis en de tuberculosis der Het zou te vergeefs zijn de verschijnselen van denzelven tot in de minste bijzonderheden te willen beschrijven , niet slechts omdat eene zoodanige beschrijving de grenzen van deze verhandeling overschrijdt , omdat zij eene herhaling is van gedeeltelijk reeds opgegeven , gedeeltelijk later nog optegeven klinische vormen en zonder moeite naar het* ontleedkundig beginsel kan worden ontwikkeld ; maar ook , omdat zij voor de onderkenning geene wezenlijke vruchten draagt , daar de pathognomonische , kenmerkende, standvastige, wezenlijke of hoe ook verder genaamde kenteekenen van den hydrocephalus acutus , waartoe men onder anderen ook den hydrencephalischen schreeuw pleegt te brengen , door het licht, hetwelk de ontleedkundige semeiotica verspreid heeft , niet langer als steekhoudende kunnen worden beschouwd. Willen wij echter den vorm en de onderscheiding van den hydrocephalus , voor zooverre zulks van het hedendaagsche ontleedkundig standpunt mogelijk is , nader leeren kennen , dan is het een eerste vereischte in deszells pathogenetische eigendommelijkheden een weinig dieper intedringen , dan zulks in klinische handboeken gewoonlijk pleegt te geschieden, daar de genetische eigendommelijkheden, uit de ontleedkundige voortspruitende, de eenige vaste steunpunten zijn van de op zich zelve uiterst onzekere functionele bepalingsmethode, zoo als reeds in de inleiding gezegd is. De eerste en uiterst gewigtige onderscheiding , welke ons de ziektekundige ontleedkunde in dit opzigl doet kennen , is die in eenen primair en en secundairen hydrocephalus acutus. De primaire hydrocephalus acutus stelt ons eene eigendommelijke , op eene ons nog geheel onbekeni e anomalie van de vegetatie berustende dyscrasie voor oogen , welke als eene heete weiachtige uitstorting in de°hersenholten zetelt, zonder door een of ander, reeds bestaan hebbend plaatselijk lijden te zijn opgewekt. 1'jr bestaat namelijk een primitive en zellstandige hydrocephalus acutus, een hydrocephalus acutus sui genens , welke het voortbrengsel is van eene eigendommelijke , hydrocephalische dyscrasie, van eene acute dyscrasie , welke zich even zoo oorspronkelijk in de hersenholten estigt als de typheuse dyscrasie in de darmen, de luberculeuse in de Jongen , de scarlatineuse op de huid. Ue nydroeephalus acutus doet even als de tvphus de acute tuberculosis, het roodvonk , daar hij klaarblij- intnnH Te/rTir,e en ei8end°<™e)ijke, acute crasis is , n zonderheid geheel gezonde personen met een bloeijend uitzigt aan. J Evenmin ais wij in staat zijn langs eenen ontleedkundigen of scheikundigen weg, de typheuse, scarJa- voor^rl t UCije bloedsmenging te onderkennen , kpnhn-.3 Z'^ Z|' plaatselijke verschijnselen heeft ti ] af even 200 m'n zÜn WÜ in staat, de hydrocephahsche bloedsmenging als zoodanig te erkennen , ÏÏSnheCte —'^^"uitstorting in ziektekundige ontleedkunde leert ons intusschen n overeenstemming met de grondstelling van de crasis , in gevolge welke nimmer twee verschillende crases te gelijkertijd kunnen bestaan , dat : I 1 ^' ,D® weiachtige bloedsmenging iedere andere en dus ook de tuberculeuse uitsluit. ontwikl.fr1 de hydrocePihalische crasis, innig met het ontwikkelingsproces van het kind in verband staande , aan a e an eie ^ooufgaat , daar zij niet slechts kinderen in aandoet "Sjaar' maar ook dikwijls zelfs het foetus 3). Dat de hydrocephalische crasis in dezelfde ver- }, Jt"gj zel(hamer voorkomt , als de ontwikkeling van net kind is voortgeschreden. sehplT^fr0" e?hte.r. °?k de Primaire hydrocephalus acutus Lndoei gev ,k'nderen ,net een bloeijend voorkomen aandoet , b,j welke geen spoor van eene crasis is waaromen brengt hij toch dikwijls zeer gewigtige en eipendommelijke veranderingen in de kinderlijke bewerktuiging denJir§' i-C? .gaat *erblndingen aan ) uit welke men zeiven ligt kan erkennen. re^ei0mStanjisheid namelÜk> dat de primaire hydrocephalus m de vroegste levenstijdperken, ja zelfs bij het foetus, en dus op eenen tijd voorkomt, waarin de schedelholte medegevende en rekbaar is , is de oorzaak ■van de uit een diagnostisch oogpunt buitengemeen gevigtige daadzaak , dat dezelve zelden een zuiver acuut maar meestal een subacuut of slepend beloop neemt. Want naarmate er eene weiachtige uitstorting in de hersenholten plaats vindt, wordt de medegevende schedelholte uitgezet , de drukking op de hersenen opgeheven , of ten minste zeer verminderd en daardoor het levensgevaar dikwijls langen tijd afgeweerd. Daardoor is het te verklaren , dat deze primaire hydrocephalus dikwijls eenen zeer hoogen graad bereiken en zelfs tot in de jaren der manbaarheid medegesleept kan worden , en dat slechts zoodanige primaire hydrocephalien snel verloopen en schielijk dooden , welke of eenen te vroegtijdig gesloten, niet meer voor uitzetting vatbaren kinderlijken schedel treffen , hetgeen steeds zeldzaam het geval is , of welke met zulke aanmerkelijke hyperaemien en schielijk toenemende uitstortingen gepaard gaan , dat zij door drukking der hersenen dooden , voor dat de nog niet gesloten schedel zich uitzetten en voor de drukking wijken kan. Het eerste en onmiddellijke gevolg van deze langzame , in eene aanzienlijke hoeveelheid afgescheiden , weiachtige uitstorting is uitzetting van het hoofd tot eenen grooten omvang met wijd openstaande fontanellen en gapende naden ' met gewelfd, kogelvormig, boven de oogen uitpuilend voorhoofd en daardoor kleiner verschijnend aangezigt , met verdunning van de gezamenlijke schedelbeenderen , inzonderheid van het schubvormig gedeelte van het slaapbeen ; eenen schedelvorm , welke men met den naam van hydrocephalischen pleegt te bestempelen. Om het zware en wankelende hoofd regt op te houden , moet ook de wervelkolom door middel van de nek- en rugspieren in eene regte en steeds gestrekte rigting gehouden worden. Daardoor verschijnen de ribben gestrekt en meer benedenwaarts gebogen , de borst voor den buik uitpuilende, de borstkas aan beide zijden ingedrukt, het borstbeen ver van de wervelkolom verwijderd, naar beneden toe gewelfd, en zoo ontstaat de door engel zoo genoemde hydrocephalische thoraxvorm , ook kinpeborst genaamd. * Door de vernaauwing van de borstholte ontstaan zamendrukking der longen, storingen in den bloedsomloop door de longen, hyperaemie, slepende catarrhen, inzonderheid catarrhus van de luchtpijp*takken ; en ten gevolde van den hydrocephahschen thoraxbouw ontwikkelt zich al langer hoe meer de aderlijke bloedsmenging , welke op hare beurt voor tuberculosis vrijwaart , en voorts bewijst, hoe zeer tuberculosis van de hersenvliezen en hydrocephalus acutus welke toch nog steeds met elkander verwisseld, en onder den gerneenschappelijken naam van hydrocephalien begrepen worden , met betrekking tot derzelver wezen van elkander verschillen. De primaire hydrocephalus komt memVvuldioin het eerste levensjaar, ja zelfs bij het foetus" derhalve bij nog niet gesloten schedel voor. Daar dezelve echter bij nog niet gesloten schedel voorkomt , heeft hij meestal een subacuut of slepend beloop , en in zooverre hij een subacuut of snel beloop heeft, brengt hij altijd eenen eigendommehjken vorm van den schedel en van de borstkas en catarrhus van de luchtpijpstakken voort Ue hydrocephalische schedel, de kippeborst en de catarrhus bronchiorum zijn derhalve noodzakelijke gevolgen ol verbindingen van den primairen , subacuut of slepend verloopenden hydrocephalus, en men kan uit deze des te eer tot hydrocephalus besluiten , daar deze laatste inzonderheid zulke verbindingen pleegt aantegaan. Eene andere hoogst gewigtige verbinding° van den hydrocephalus acutus is de overvoeding van het qeheele stelsel der watervaalsklieren , waaronder ook begrepen zijn do folhculi van het slijmvlies der darmen en de gebrekkige involutie van de thymusklier. Hoe onvolkomen ook nog tot heden toe onze kennis van het wezen van de overvoeding en van de werkdadigheid der watervaten zijn moge , is echter uit hetzelve , ten opzigte van de betrekking waarin de overvoeding van de watervaatsklieren tot den hydrocephalus staat, het volgende af te leiden: bij menschen en gewervelde dieren dringen door de watervaten meer stolbare vloeistoffen , dan tot de voeding en afscheiding noodig zijn. Dit overschot wordt niet onmiddellijk door de aderen in het bloed teruggevoerd , maar door de watervaten opgezogen , in de watervaatsklieren vervormd , en dan eerst door middel van twee hoofdstammen aan het aderlijk stelsel toegevoerd. De lymphe bestaat diensvolgens gedeeltelijk uit te veel uitgestorte stolbare, gedeeltelijk uit onbruikbare en vloeibaar geworden bestanddeelen van de parenchymateuse vloeistof. Zij bevat dus, behalve eene overvloedige hoeveelheid extractive stoffen en oplosbare zouten , ook organische bestanddeelen, d. i. tot bewerktuiging geneigde proteine-verbindingen , of ter vorming dienstige stoffen. De overvoeding van de watervaatsklieren vooronderstelt derhalve eene vermeerderde afzetting , deze eenen vermeerderden toevoer door de watervaten en deze wederom eene grootere ophooping van organische stoffen in de parenchymateuse vloeistof. In de verminderde vatbaarheid der watervaten voor opslorping kan de oorzaak niet liggen, dat eene groote hoeveelheid tot vorming geschikte stof in de weefsels opgehoopt wordt; want dat deze zeer werkzaam zijn , bewijst de op eene sterke opslorping berustende overvoeding van de watervaatsklieren. De oorzaak van de grootere ophooping van parenchymateuse vloeistof ligt niet slechts in de rijkelijke uitscheiding van tot vorming geschikte stoffen , zoo als dezelve door het verhoogde voedingsproces bij het kind wordt voortgebragt, maar ook in eene afwijkende tot bewerktuiging en voeding minder geschikte geaardheid van dezelve. Doordien namelijk de proteine-verbindingen tot eenen geringen graad van organische ontwikkeling geraken , worden zij tot organische aanzetting ondeugdzaam , en als overvloedig en onbruikbaar in eene grootere hoeveelheid in de weefsels uitgescheiden , daar ter plaatse door de watervaten opgezogen, en als minder voor bewerktuiging vatbare nieuwe vormsels in de watervaatsklieren afgezet.0 Dit alles zullen wij des te beter begrijpen, wanneer wij in overweging nemen, dat de opslorping der lymphe en do voeding bij het kind in dezelfde mate verhoogd zijn, dat de lymphe bij hetzelve steeds in eene grootere hoeveelheid aanwezig is, dat zij op zich zelve stol baard er, in de watervaatsklieren echter dikker en troebeler, e„ derhalve meer tot organische aanzetting geneigd voorkomt. u Zoo lang de watervaten in staat zijn de overvloedige parenchymateuse vloeistof in dezelfde verhouding op te zuigen en in nun eigen weefsel af te zetten , als zij door de haarvaten uitzweet, zoo lang zullen er niet ligt groote ophoopingen van dezelve en daarvan afhankelijke storingen in de verrigtingen plaats hebben. Zijn echter de watervaatsklieren reeds overvoed , en hebben zij daardoor gedeeltelijk hare doorgankelijkheid verloren dan zijn zij ook niet meer in staat de uitgestorte tot vormina en°!an d 7 /" d6Zelfde verhoudinS °P te slorpen en van de weefsels wegtevoeren. Het naaste gevolg van dit verbroken evenwiat tusschen uitzweeting en opslorping zal zijn, eene ophooping van de met tot vorming geschikte stoffen bezwangerde lymphe in de verschillende weefsels van het ligchaam JJeze ophooping zal echter inzonderheid in de hersenen en in de beenderen plaats vinden , omdat hier geene watervaten zijn aan te toonen en de opslorping zich alleen tot de werkdadigheid der aderen bepaalt. Want ofschoon ook in de hersenen gedurende de inademing het uitstroomen van het aderlijke bloed en dus de opslorping .n°J t/ en We,ZeniiJk bevorderd wordt, moeten wH och bekennen , dat de opslorping in dezelve verreweg evend'gcr en a d in de longen ge].jk bezaten! adere" ' °°k water™t™ dpDL°P,.h°°ping V .\0t VOrminS geschikte lymphe in e beenderen geeft zich als engelsche ziekte, die in nL rnZ he%ah woekeri"S hersenen, wanneer de voedingsdrift zeer werkzaam is, en de in de Si0k°tPte • lymPfhG ,beVaUe St°ffen ' ^en°e5 tot ™»ning g schikt zijn , of als waterhoofd te kennen , wanneer net tegenovergestelde het geval is. Deze schijnt ons de physiologische zamenhang te zijn tusschen het waterhoofd en de overvoeding der watervaatsklieren. Even als de hydrocephalische schedelvorm , de kippeborst en de catarrhus van de luchtspijpstakken , ondergeschikte , d. i. door den hydrocephalus zeiven voortgebragte verbindingen zijn , even zoo zijn hydrocephalus en overvoeding van de watervaatsklieren, twee te zamen .™e' overvoeding der watervaatsklieren gepaard. Beiden stellen hydrocephalien daar èn aller S t fUnCti°Kndf. —hielen! ma" enkel tusscl en ?nh f3"6 Ter/)lndlnSen . d. i. uit het verschil kunnen .ber®ulosis,en hypertrophie der watervaatsklieren in staat tl . !T' 'J Vra°en derhake> "ij I n r ,rC S,S, ,der wate"aat^ieren van overvoe„ er watervaatsklieren klinisch te onderscheiden? Deze onderscheiding moet in het algemeen des te moeijelijker zijn , hoe minder beide ziektetoestanden ontwikkeld zijn. Doch ook in hare hoogste ontwikkeling, vertoonen , zoo als reeds vermeld werd , tuberculosis der watervaatsklieren en overvoeding der watervaatsklieren eene zoo groote overeenkomst, dat zij klinisch naauwelijks te onderscheiden zijn. Hieruit volgt dus, dat, zoo er eene klinische onderscheiding van de genoemde twee dyscrasien mogelijk is, deze slechts gedurende bepaalde ontwikkelingstijdperken van dezelve kan plaats hebben. Den habitus lymphaticus of scrophulosus hebben wij uit de ontleedkundige eigenschappen van de overvoeding der watervaatsklieren "getracht afteleiden. Dezelve kenmerkt zich door eene welige voeding , overschot aan sappen , bolheid en afronding van de scherphoekige vormen , eenen blaauwachtig-wilten tint der huid , engelsche ziekte en voorheerschende aderlijke bloedsgesteldheid. Yan dit alles vindt bij den tuberculeusen habitus, wanneer hij het ontleedkundig kenteeken van eene hooger ontwikkelde tuberkeldyscrasie is , het tegenovergestelde plaats. De tot tuberculosis voorbeschikte, d. i. de de tuberculeuse bloedsmenging reeds in eenen geringen graad in zich ronddragende , is hoogst zelden welig gevoed ; want bij de tuberculeuse bloedsmenging bestaat er geen overvloed van proteine-verbindingen , wel echter eene gebrekkige verwerking derzelve. Wij nemen derhalve dikwijls waar , dat voor he^uitbreken van de tuberculosis jaren lang vermagering voorafgaat. De huid is niet , zoo als bij de scrophulosis, met sappen overvuld ; zij is dus dun , flets , droog , en neus, lippen , onderkaak zijn scherp begrensd. Zoo lang de ontmenging van het bloed geenen hoogen graad bereikt heeft, en er geene tuberculeuse afzettingen hebben plaats gevonden , ontbreekt het niet aan bloedrood ; van daar dat de huid zoo als gewoonlijk gekleurd , de wangen echter uit hoofde van de dunne huid , levendig , en uit hoofde van passive congestien niet zelden omschreven rood zijn. Heeft echter de tuberculeuse bloedsmenging eenen hoogen graad bereikt, of hebben er reeds tuber- culeuse uitscheidingen in sommige weefsels plaats gehad , dan vermindert de hoeveelheid van de roode kleurstof,' en die van de gele verkrijgt een betrekkelijk overwigt: van daar dat dan de tint der huid bleek en geelachtig , doch niet llaauwachtig-wit is. Nergens ziet men sporen van engelsche ziekte en aderlijke gesteldheid van het bloed , wanneer niet de zeldzame verbinding met hartgebreken , emphysema , zamenkrimping van het longweefsel, verwijding der longpijpslakken , eene uitzondering op den regel vormen. Dat hierbij de longen van minder grooten omvang , de borstkas derhalve reeds lang voor dat het tot tuberkelvorming in de longen gekomen is , in plaats van gewelfd , plat en in de ondersleutelbeensstreek ingevallen is , kan niettegenstaande de in vele gevallen voorzeker allezins gegronde bewering van de ziektekundige ontleedkunde, welke slechts eenen door reeds ontwikkelde tuberculosis der longen voortge— bragten habitus phthisicus aanneemt , niet geheel geloochend worden. Wij zullen diensvolgens van opzetting der watervaatsklieren met den habitus tuberculosus tot tuberculosis, en van opzetting der watervaatsklieren met den habitus lymphaticus tot overvoeding der watervaatsklieren . en dus van den habitus tuberculosus met verschijnselen van waterhoofd tot tuberculosis der hersenvliezen , en van den habitus lymphaticus met verschijnselen van waterhoofd tot hydrocephalus besluiten. Ten slotte moet nog uit een pathogenetisch oogpunt van de den primairen hydrocephalus zoo dikwijls vergezellende maagverweeking worden melding gemaakt, welke niet zelden door gevoeligheid in de maagstreek , aanhoudend braken , onleschbaren dorst, meteorismus , koele ledematen , kleinen , trillenden pols, groote verandering in de gelaatstrekken en onrust der kinderen kan worden erkend. Daar zij zoo wel aan de tuberculosis meningum als aan den hydrocephalus eigen is , kan zij niet als het voortbrengsel van eene eigendommelijke bloedsmenging gelden , maar moet beschouwd worden als het voortbrengsel varl eene door gestoorde innervatie voortgebragte passive stasis. De maagverweeking bij den hydrocephalus schijnt ons derhalve de grootste overeenkomst te vertoonen met de door de hersenontsteking voortgebragte passive hyperaemie in hel darmkanaal , alleen met dit onderscheid , dat bij hydrocephalus, waar de hersenen in haar geheel lijdende zijn , waar de medelijdendheid tusschen hersenen en maag veel levendiger en het weefsel der maag teederder en losser is, de door gestoorde innervatie voortgebragte hyperaemie niet slechts als eene weiachtige infiltratie in het weefsel van de maag , maar als eene geheele ver-vloeijing van dezelve voorkomt. Zoo veel over de pathogenetische oorzaken van den primairen hydrocephalus, welke of als het eersie kenmerk van de hydrocephalische bloedsmenging voorkomt , en den dood te weeg brengt, voor dat deze tot eenen hoogeren trap, namelijk tot ontwikkeling van de overvoeding der watervaatsklieren kon geraken , of wel gelijktijdig met deze ontstaat en bestaat. Wezenlijk onderscheiden van den primairen hydrocephalus is de secundaire. Terwijl de eerste de uitdrukking van eene eigendommelijké bloedsmenging en uitsluitend aan den kinderlijken leeftijd eigen is, is de laatste het voortbrengsel van de weiachtige bloedsmenging en kan op iederen leeftijd voorkomen. , Men zou echter de pathogeiiie van den secundairen hydrocephalus acutus geheel verkeerd begrijpen , wanneer men zich denzelven steeds slechts als het voortbrengsel van eene hoog ontwikkelde, zich door algemeene anaemie , huid- , buik- , borstwaterzucht , enz. , te kennen gevende, weiachtige of waterzuchtige bloedsmenging voorstelt. Veeleer is het tot het juiste begrip van de pathogenie van den secundairen hydrocephalus acutus noodig , naauwkeurig in overweging te nemen , hetgeen over de pathogenie van de hydrocephalien in het algemeen gezegd is : dat namelijk ter voortbrenging van iedere hydrocephalie niet slechts eene weiachtige bloedsmenging , maar ook eene hyperaemie vereischt wordt, en dat hyperaemie en weiachtige bloedsmenging ter voortbrenging van de hydrocephalie in eene omgekeerde verhouding tot elkander staan, en wel in dier voege, dat er eene des te geringere nyperaemie noodig is , hoe sterker de weiachtige bloedsmenging ontwikkeld is en omgekeerd. Men begrijpt dus, dat de secundaire hydrocephalus acutus ook daar ontstaan kan , waar de weiachtige bloedsmenging in mimmo aanwezig, en door geene verschijnselen klinisch kenbaar is , wanneer de hierbij in het spel zijnde hyperaemie aanmerkelijk en aanhoudend genoe» is hetgeen inzonderheid bij werktuigelijke hyperaemien , bij welke het terugvloeijen van het bloed" door de aderen gestoord is dikwijls het geval zal zijn. De secundaire hydrocephalus moet diensvolgens voornamelijk bij kinderen en grijsaards voorkomen , bij kinderen , omdat de stolbare bestanddeelen van het bloed nog niet in behoorhjke hoeveelheid gevormd , bij grijsaards, omdat ten gevolge van het voortschrijdende involutieproces de stolbare bestanddeelen van het bloed aan het afnemen zijn , heerschen 6 eïtractive sl°ffen, zouten en wei voor- In den kinderlijken leeftijd kan dan ook iedere hyperaemie , hetzij zij door tandprikkels , verhitting , verou mg , stoiingen in de spijsvertering, zoogenaamde gastrische, rheumatische, catarrhale koortsen, enz., ontstaan is ligt hydrocephalus acutus verwekken ,. en wij noemen dezen hydrocephalus acutus eenen secundairen, omdat dezelve door de hyperaemie is voortgebragt en met zou ontstaan zijn, wanneer de hyperaemie verhinderd of bij tijds onderdrukt geworden ware Lenen zeer gewigtigen invloed op de pathogenie van den secundairen hydrocephalus acutus oefenen de heete huiduitslagen uit, in welk opzigt roodvonk, daar zij reeds op z.ch zelve de weiachtige bloedsmenging bevordert, de. eerste plaats bekleedt. Ontstekingen met uitstortingen van grooten omvang , inzonderheid die van het borstvlies en de longen , geven dikwijls op lederen leeftijd aanleiding tot den secundairen hydrocephalus acutus, niet slechts, omdat zij hyperaemien voortbrengen , en het bloed van deszelfs vezelstof beroovende , de weiachtige bloedsmenging tot stand bi engen , maar ook , omdat zij het terugvloeijen van het bloed werktuigelijk verhinderen. Hoe menigvuldig grijsaards, ten gevolge van door atrophie der hersenen en een vacuum in de schedelholle ontstane, zeer snel verloopende en door beroerte doodende hydrocephalien bezwijken, is reeds vermeld, en zal later nog beter worden aangetoond. Dat de hydrocephalus acutus ook ten gevolge van verschillendehersenziekten, ontsteking, beroerte, tuberkels, enz. , kan ontstaan , kan niet betwijfeld worden. Indien men derhalve de pathogenie van den secundairen hydrocephalus acutus in korte woorden wil opgeven , dan moet men zeggen , dat dezelve dooi• iedere hoe ook genaamde , heete en slepende ziekte kan worden voortgebragt, wanneer dezelve slechts de ter voortbienging °van eene hydrocephalie zamenwerkende voorwaarden : hyperaemie en weiachtige bloedsmenging in e opgegeven verhouding in zich sluit. Slechts wanneer men zich de pathogenie van den secundairen hydrocephalus acutus op deze wijze voorstelt, kan men de proteusvormige en tot verwarring aanleiding gevende menigvuldigheid van den hydrocephalus acutus verklaren, daar deze onder begunstigende omstandigheden niet slechts bij iedere slepende en heete ziekte, maar ook bij op het oog geheel gezonde personen , vooral bij geheel gezonde kinderen , kan worden aangetroii'en. In dit geval is de hydrocephalus acutus niet een plaatselijk ziekteproces ten gevolge van verschillende s°orte" van crases, zoo als men pleegt te beweren , om zich uit den duisteren doofhof van deszelfs pathogenie eenigerni.ile eenen weg te banen , maar hij is en blijft altijd slechts het voortbrengsel van eene en dezelfde, namelijk van de weiachtige bloedsmenging, welke intusschen langs verschillende wegen, soms enkel door ouderdom , wor t voortgebragt. Het beloop en de uitgang van den hydrocephalus acutus liggen in deszelfs ontleedkundige en pathogeneti- iche eigendommelijkheden opgesloten. Yan de eerste is reeds gesproken. Ten opzigte van de laatste moet het volgende in aanmerking genomen worden : De hydrocephalus acutus is in verhouding tot zijne buitengewone menigvuldigheid op verre na geene zoo gevaarlijke en doodelijke ziekte als de luberculosis van de hersenvliezen. Het mogelijke van deszelfs genezing hangt gedeeltelijk af van de omstandigheid , dat hij dikwijls nog bij onverbeenden schedel , gedeeltelijk ook daarvan, dat hij bij eene hoogst onbeduidende weiachtige bloedsmenging, enkel ten gevolge van eene aanhoudende stasis, voorkomt. In geval de hydrocephalus acutus bij nog onverbeenden schedel voorkomt, zet deze zich uit, de hersenen voegen zich naar de drukking, en wanneer deze laatste geene aanmerkelijke vernietiging door witte verweeking hebben ondergaan , is de dood niet altijd het onvermijdelijke gevolg. Intusschen kan het echter gelukken , de den hydrocephalus voortbrengende bloedsmenging te verbeteren en de hyperaemie te verwijderen , en zoodoende de genezing door opslorping te weeg te brengen. De primaire hydrocephalus kan op die wijze slechts zelden genezen, omdat het niet ligt mogelijk is, dat de aan denzelven ten gronde liggende en met het ontwikkelingsproces van het kind in een innig verband staande bloedsmenging zoo snel wordt verbeterd, en wel voor dat de dood door den invloed van de weiachtige uitstorting op deze of gene wijze volgt. Dikwijls wordt slechts een gedeelte van de uitstorting opgeslorpt , en het heete waterhoofd gaat op die wijze in een slepend over. Door de opslorping ontstaat een vacuum in de schedelholte , dit vacuum moet aangevuld woiden , deze aanvulling geschiedt , zoo als bewezen is, door verdikking van het ependyma, gedeeltelijk door middel van vermeerdering van zelfstandigheid, gedeeltelijk door middel van overgang in bind- of vezelstoffig weefsel. Of het vacuum in de schedelholte ook door hersenmassa kan worden aangevuld , is wel ontleedkundig niet bewezen , doch mag welligt uit een physiologisch oogpunt worden aangenomen , en wel omdat , zoo als wij gezien hebben , primaire hydrocephalus en hersenwoekering de voortbrengsels zijn van eene en dezelfde bloedsmenging , welke zich in eenen hoogeren graad als hydrocephalus , in eenen minderen graad als woekering der hersenen vestigt. Daar echter bij de beginnende opslorping een geringe graad van de lymphatische bloedsmenging moeten worden voorondersteld, is het duidelijk, dat het door opslorping van de vloeibare uitstorting ontstane vacuum in de schedelholte door hersenmassa kan worden aangevuld. De met overvoede hersenen in verband staande, en tot den. mannelijken leeftijd gedragen groote schedels, kunnen dus wel degelijk hun ontstaan genomen hebben uit hydrocephalus. Wanneer echter de primaire hydrocephalus acutus hoogst zelden snel geneest , is dit bij den secundairen des te meer het geval , hoe minder ontwikkeld de aan denzelven ten gronde liggende weiachtige bloedsmenging is en hoe meer hij eene door eene werktuigelijke hyperaeinie voortgebragte weiachtige uitstorting te weeg brengt. Hiertoe behooren de door pleuritis, pneumonie, peritonitis, rheumatische, catarrhale , gastrische koortsen , verhitting , tandprikkels , bij gezonde en krachtige kinderen voortgebragte acute hydrocephalien , voor zoo verre al deze toestanden werktuigelijke en aanhoudende hyperaemien , en ten gevolge van dien weiachtige uitstortingen opwekken , welke uitstortingen , daar aan dezelve eene zeer geringe en voorbijgaande weiachtige bloedsmenging ten gronde ligt , spoedig weder kunnen worden opgeslorpt , zoodra de tot dezelve aanleiding gevende hyperaemie door het verwijderen van de pleuritis, de pneumonie, den tandprikkel, enz. opgeheven geworden is. Hebben derhalve de hersenen door eene al te rijkelijke en onstuimige uitstorting geene vernietigingen ondergaan, dan volgt met de opslorping van dezelve volkoinene genezing. De ziektekundige ontleedkunde kan eene zoodanige genezing niet aantoonen , omdat zij geene sporen op het lijk nalaat. Physiologisch echter kunnen zij niet in twijfel getrokken worden, en zij stemmen in zooverre met de geneeskundige waarneming overeen, als wij dagelijks meningitides met duidelijke uitstorting zien met hydrocephalische Tn Ü ' °f Cenen aCUte" bydrocephalus meningeas In hoe verre deze uitgangen kunnen worden erkend , zal bij de beschouwing van deze twee vormen van hydrocephalus worden aangetoond. _■ -'en °pZ'gte van de voorzegging en de therapie kan niets gezegd worden , hetgeen niet reeds bij den hydrocephalus acutus is opgegeven. J De aangeboren hydrocephalus verloopt altijd slepend. Dezelve ontstaat reeds bij het foetus, en wordt in eenen ° ,n ^aad «ntw'kkeld, gewoonlijk reeds mede ter wereld gebragt. Dikwijls neemt dezelve eerst na de ?eboorte tot eenen aanmerkelijken omvang toe. De hoe- „vpH61?. Ta" !T- d<3 hersenhollen opgehoopte wei, overtreft verreweg die van den na de geboorte verkregen hydrocephalus chronicus ; zij bedraagt niet zelden 6-°10 pond en daarboven. De hersenholten zijn tot vliezige zakken mtgezet , het ependyma verdikt, de hersenmassa verdund , ,sen fikwijJs tot eene lijn in doorsnede verdund, al de hersendeelen zijn platgedrukt, gerekt, n aar doorboord , de windingen van de groote ersenen zijn slechts flaauw zigtbaar, de kleine hersenen "rh ,merSacht'gel gedeelten van de groote hersenen naar verhouding zeer klein , de hersenvliezen buitengemeen eeder. Het onmiddellijke gevoig van deze buitengewone waterophooping is eene even zoo buitengewone grootte en misvorming van het hoofd , welke die van den na de geboorte verkregen hydrocephalus natuurlijkerwijze ver overtreffen. In het oog loopend is bovenal het verbroken dln"?!.1 lT'H höt herSen" e" aanSezi'gls-gedeelte van van tl' \ HCt, eKSte " dikwiJ,S t0" eene" ™8 ™ ,"e0;oet en daarboven uitgezet, de voorhoofds- en vvandbeenderen , en de vliezige tusschenruimten zijn naeJijk zeer groot, het voorhoofd sterk uitpuilend ; daarbij zijn de bovenste gedeelten van de oogkassen zoo naar beneden gedrongen , dat de orbitae zelve tot dwaise spleten vernaauwd worden , de schubvormige gedeelten van de slaapbeenderen en het achterhoofdsbeen liggen meer horizontaal dan verticaal, de uitwendige gehoorgangen en de basis van den schedel zijn naar onderen gedrongen en de laatste in verhouding tot de ruimte van den schedel klein. Heeft er niettegenstaande de groote uitzetting van den schedel verbeening plaats, dan vormen zich straalvormige , hoekige , kromme naden , wormiaansche beentjes, welke naarmate het eene voorhoofds-of wandbeen grooter geworden is dan het andere , niet zelden eene van de gewone afwijkende rigting aannemen. Voegt men bij deze in het oog loopende misvorming , de vochtvolging, welke men aan de uitgezette fontanellen en vliezige tusschenruimten waarneemt, de kippeborst, de oatarrhus van de luchtpijpstakken en niet zelden ook den habitus lymphaticus , dan zal liet niet moeijelijk zijn den aangeboren hydrorephalus te onderkennen. Daar intusschen de hoeveelheid van de uitgestorte wei dikwijls slechts zeer onbeduidend is, kunnen al deze physische kenteekenen aan het hoofd ontbreken , en alsdan zal men evenmin op het vermoeden komen van den aangeboren , als van den na de reboorte verkregen slepende , wanneer dezelve hydrocephalus niet tot eenen aanmerkelijken graad heeft toegenomen. Wat de storingen in de hersenverrigtingen betreft , welke door den aangeboren hydrocephalus worden voortgebragt , men kan dezelve tot gebrekkige ontwikkeling en drukking der hersenen terugbrengen; want niet slechts zijn bij den aangeboren hydrocephalus, wanneer hij in eenen hoogen graad bestaat , de groote hersenhalfronden uiterst onvolkomen ontwikkeld , maar deze geringe hoeveelheid van dikwijls slechts eene lijn dikke hersenmassa, wordt menigmaal nog door sterke drukking wezenlijk in hare werkdadigheid belemmerd. Blijft de hydrocephalus congenitus na de geboorte op eenen lageren trap van ontwikkeling staan , dan zal hij zich evenmin door storingen in de verrigtingen der hersenen, als door physische veranderingen te kennen geven. Daar de hersenen groeijen of zelfs overvoed worden naar mate de opgehoopte wei opgeslorpt wordt, kunnen veeleer met hydrocephalus congenitus behebte kinderen groote levendigheid van geest beweging en gevoel ten toon spreiden. Heeft echter de hydrocephalus congenitus na de geboorte aanmerkelijke vorderingen gemaakt, d. i. ziin°de hersenen in hare ontwikkeling achtergebleven en is de wei in de hersenholten tot eene aanmerkelijke hoeveelheid aangegroeid , dan is eene wezenlijke vermindering van de vemgtingen van het gevoel, de beweging en den geest daarvan het onvermijdelijke gevolg. Het gevoel ïs dikwijls in zoodamgen graad verstompt, dat hvdrocephalische kinderen onverschillig zijn voor hitte , koude honger, dorst en pijn , zoodat zij aan den eenen kant langen tijd zonder voedsel kunnen blijven, aan den anderen kant echter vraatzuchtig zijn , omdat hun bij het gevoel van honger ook dat van verzadiging ontbreekt. De z.nswerklu,gen kunnen , daar zij elkander, uit hoofde der gebrekkige ontwikkeling van de dezelve verbindende hersendeelen , met wederkeerig ondersteunen , en ook door de bewuste voorstellingen van het sensorium niet behoorlijk worden te regt gewezen , tot geene groote juistheid geraken. De hydrocephalicus gevoelt wel is waar de indrukken van het licht, de kleur, het reluid en den toon , zonder dat hij zich echter eene heldere voorstelling van dezelve kan maken. Hoezeer reuk en smaak bij| hem afwijken , blijkt daaruit, dat hij de walgelijkste dingen , dikwijls zelfs zijn eigen drek nuttkt. De onzekere gang , de lompe wijze waarop hij eet , het laten va Jen van vastgehouden voorwerpen, pleiten voor het verstompt zijn van het werktuig van het gevoel. De drukking, aan welke de gebrekkig ontwikkelde voor de beweging dienende hersendeelen zijn bloot gesteld , moet verlamming en epilepsie voortbrengen, welke gedeeltelijk , omdat de drukking al naar mate van den tegenstand der schedelbeenderen en naar het bijkomen van congestie,, , niet altijd even groot is , periodiek te voorschijn treden De consensus en gedeeltelijk ook de drukking , welke het ruggemerg door het strekken van de wervelkolom en door het neerdrukken van de basis der hersenen ondergaat , zijn de oorzaken , waarom ook de van dit middelpuntswerktuig uitgaande bewegingen aan menigvuldige storingen onderhevig zijn ; van daar dat tetanische toevallen , paraplegie, verlamming der sluitspieren en dien ten gevolge onwillekeurige stoelgang en pisloozing , aan de orde van den dag zijn. Dat onder deze omstandigheden , wanneer de hersenen zoo gebrekkig ontwikkeld en de verrigtingen van het sensorium zoo zeer onderdrukt zijn , ook de geestverrigtingen lot geene behoorlijke ontwikkeling kunnen geraken , spreekt van zelf, en de hydrocephalicus vertoont ons dikwijls het beeld van de volslagenste onnoozelheid. De aangeboren hydrocephalus levert ons inzonderheid het bewijs, hoe groot eene drukking en rekking , en ■welke werktuigelijke en scheikundige beleedigingen de hersenen kunnen verdragen , wanneer deze slechts allengskens op haar inwerken en hoe weinig afhankelijk het zenuwknoop-zenuwstelsel van de hersenen is ; want eensdeels treden de zoo even opgegeven storingen in de verrigtingen der hersenen, zelfs bij eene aanmerkelijke waterophooping in de hersenholten , niet altijd , of ten minste in eenen verreweg geringeren graad te voorschijn , anderdeels blijven ademhaling , spijs— verteering en voeding zoo onaangetast , dat de hydrocephalicus zijn waterhoofd tot den leeftijd van den knaap en den jongeling , ja zelfs tot den rijperen mannelijken leeftijd met zich ronddraagt. Op deze wijze is het mogelijk , dat de den hydrocephalus teweegbrengende anomalie in de voeding, verwijderd is, in plaats van wei hersenmassa voortgebragt, en de schedel langzamerhand verbeend wordt ; ja zelfs kan de vorming van hersenmassa in eene volslagen woekering der hersenen overgaan en de hydrocephalus in overvoeding der hersenen eindigen. Hetzij nu echter de hydrocephalus op deze ol gene wijze eindigt, altijd zal dezelve eenen in het oog loopend grooten schedel nalaten. Men mag voorzeker niet iederen grooten schedel als het overblijfsel van eenen genezen hydrocephalus beschouwen, want groote schedels worden ook door overvoeding der hersenen voortgebragt, en naar men ligt begrijpt , is de overvoeding der hersenen minder doodelijk dan de aangeboren hydrocephalus , en blijft menigvuldiger dan deze tot op lateren leeftijd bestaan. Hoe grooter echter de ophooping van wei in de hersenholten is, des te minder zal het aangeboren waterhoofd tot op latere levenstijdperken blijven beslaan. liet doodt veeleer dikwijls, door drukking en verlamming der hersenen , inzonderheid bij eenigzins snel op elkander volgende uitstortingen , reeds in de eerste kinderjaren. De drukking brengt niet zelden ontsteking van het ependyma van het zachte vaatvlies voort , en de dood heeft plaats onder de verschijnselen van koorts, braken, stuipen en al de verschijnselen van een heet hersenlijden'. Door de verwijding van de hersenholten worden de vaten van het ependyma en van het zachte vaatvlies aanmerkelijk gerekt , verscheurd en er ontstaat hersenbloeding , namelijk bloeduitstorting zoowel in den zak van het spinnewebsvlies als in de verwijde hersenholten. Daar deze bloedingen , uit hoofde van den , even als eene zamendrukking op de bloedende vaten , werkenden gelijkmatigen tegenstand van den kant der wei en der uitgezette hersenen , slechts allengskens plaats grijpen , daar zij een aan eene sterke drukking buitendien reeds zeer gewoon werktuig treffen , en deszelfs weefsel niet vernietigen , hebben zij ook niet dnt in het oog loopend gevolg , hetwelk men na hersenbloedingen bij apoplexie waarneemt. Zij worden veeleer langen tijd , zonder in het oo» loopende storingen verdragen ; ja zelfs is het denkbaar , dat het uitgevate bloed , na de opslorping van de wei en de aanvulling met hersenmassa , langzamerhand opgeslorpt wordt. Wanneer eindelijk , in sommige gevallen , verscheuring \an de hersenen en van liet harde hersenvlies , met uitvatin^ van wei onder het pericranium en de galea aponeurotica ontstaat, dan is deze uitgang te beschouwen als het gevolg van de sterke drukking , en de dood is in zoodanige gevallen eigenlijk op rekening van deze laatste te stellen. Wat de pathogenie van den aangeboren hydrocephalus betreft , dezelve zal voorzeker met die , welke na de geboorte ontstaan is , in zoo verre overeenstemmen , als beide hydrocephalien de gevolgen zijn van eene en dezelfde anomalie in de vegetatie , van eene en dezelfde bloedsmenging. Daarin ligt echter zeer zeker een gewigtig onderscheid ten opzigte der pathogenetische eigendommelijkheden van dezelve, dat bij den aangeboren hydrocephalus, de vorming van wei aan de vorming der hersenen voorafgaat , bij den na de geboorte verkregen hydrocephalus daarentegen eerst na deze volgt. Bedenkt men namelijk , dat de hersenen in het begin van het foetale leven hol en met eene vloeistof gevuld , de zoogenaamde hersenblaas uitmaken , dat aan deze hersenblaas uit- en inwendig allengskens nieuwe zelfstandigheid wordt toegevoerd , waardoor het werktuig grooter en vaster wordt, dat de holte van deze blaas echter nimmer geheel wordt gevuld , daar de hersenholten daarvan de overblijfsels zijn , en dat nog op het einde van de derde maand , de hersenhalfronden als gladde blazen voorkomen , wier vaatvlies dan eerst begint plooijen te vormen en eerst merg- dan bastachtige zelfstandigheid aflezetten , waaruit de windingen ontslaan; dan behoeft men volstrekt geene hyperaemien aantenemen , welke op eene heete of slepende wijze de hersenen met wei opvullen , om eenen hydrocephalus voort te brengen , maar de hersenblaas stelt immers zelve eenen hydrocephalus daar , en deze ziekte moet onvermijdelijk mede ter wereld worden gebragt , wanneer ten gevolge van eene afwijking in de vorming , in plaats van hersenmassa , wei wordt afgezet, en de hersenen van het pasgeboren kind op den lageren trap van ontwikkeling van de hersenen bij het loelus zijn staan gebleven. Bevindt zich de kinderlijke bewerktuiging onder gunstige uitwendige invloeden , heeft hare voeding behoorlijk plaats en wordt de aan de gestoorde ontwikkeling der hersenen ten gronde liggende anomalie in de vegetatie verwijderd , dan verrigt de natuur dikwijls later , hetgeen zij bij het foetus verzuimd heeft: in plaats van wei wordt weder hersenmassa afgezet, de eerste in dezelfde verhouding opgeslorpt en de hersenen geraken op die wijze tot hare normale ontwikkeling , ja overschrijden zelfs dikwijls het normale, ln w° [6rrt ^ "iet zelcien tot woekering overslaan. Wij beschouwen diensvolgens den aangeboren hydrocephalus als eene gestoorde, op eenen lageren trap van het ioetale leven staan gebleven ontwikkeling van de hersenen , en houden de ziekelijke aandoening van het ependyma , de hemicephalie , de hydrencephalocele , de cyclopie , ja zelfs de dikwijls met denzelven voorkomende dwergvormige gedaante, voor verwante, uit dezelfde anomalie der vegetatie voortspruitende gebreken in de vorming Het komt ons voor, dat deze pathogenie van den hydrocephalus chronicus op de physiologie steunt en niet van alle praktisch nut ontbloot is. Even als men op de bewerktuiging in het algemeen de spreuk kan toepassen: » pulvis es , et m pulverem reverteris zoude misschien , ten opzigte van de hersenen , de spreuk niet geheel ongepast zijn: » aqua es, et in aquam reverteris. De naauwelijks uit het water tot eene vaste massa geworden hersenen , hebben des te meer neimn* weder tot water terug te keeren , hoe minder de den hydrocephalus voortbrengende anomalie in de vegetatie wordt te keer gegaan, hoe slechter de voeding in het kinderlijke igchaam plaats heeft en hoe zekerder derhalve m plaats Tan hersenmassa in ruime hoeveelheid we, wordt afgezet. Uit dit gezigtspunt zijn de vele hydrocephahen der kinderen , welke of als een staan blijven op eenen lageren trap van ontwikkeling, zoo als ij het foetus, of als teruggang in de vorming van de naauwelijks ontwikkelde hersenen te beschouwen zijn te verklaren , welke natuurlijker wijze des te menigvulïger moeten voorkomon, hoe teederder het kind is en hoe meer de hersenen nog aan haren foetalen ontwikkelingstoestand nabij zijn. De aangeboren hydrocephalus is dus eene gestoorde vorming der hersenen , ingevolge welke deze laat of volstrekt met tot hare normale ontwikkeling geraken - de na de geboorte verkregen hydrocephalus is een teruggang in de vorming van de volkomen ontwikkelde hersenen'. Aan heide kan eene en dezelfde anomalie in de vegetatie ten gronde liggen. Dat niettegenstaande deze verscheidenheid inde pathogenie , de hydrocephalus chronicus insgelijks dezelfde verbindingen, te weten kippeborst, catarrhus der luchtpijpstakkenen overvoeding der watervaatsklieren, kan aangaan , laat zich des te gemakkelijker verklaren , daar wij inzonderheid de twee eerste verbindingen , als pliysische voortbrengselen van iederen hydrocephalischen schedel hebben beschreven , en daar wij aan beide hydrocephalien dezelfde anomalie in de vegetatie, en dus ook de overvoeding der watervaatsklieren , toekennen. De voorzegging van den aangeboren hydrocephalus volgt uit de ontleedkundige en pathogenetische eigendominelijkheden , voornamelijk ook uit hetgeen wij omtrent deszelfs beloop en uitgang gezegd hebben , volkomen. Slechts dan , wanneer de schedel niet meer in omvang toeneemt , wanneer de voeding goed plaats heelt en het kind een bloeijend uitzigt krijgt , kan men op genezing hopen ; als een bijzonder gunstig teeken is de eindelijk plaats hebbende verbeening van den schedel te beschouwen. Doch zelfs te midden van dit gunstig beloop heeft men dikwijls voor levensgevaarlijke verschijnselen , door drukking of verlamming der hersenen , door het bijkomen van eene meningitis , eene acute hydrocephalie , eene apoplexie, te vreezen , welke de gunstige vooruitziglen van den geneesheer verijdelen. Hoogst zelden en slechts bij zeer onbeduidende vochtophooping worden met de beginnende ontwikkeling van de hersenmassa en met de opslorping van de wei , de hersenverrigtingen volkomen hersteld. Dat de aangeboren hydrocephalus zoo wel als de na de geboorte ontstane , met overvoeding der hersenen kan eindigen , is vermeld. Omtrent de therapie van den aangeboren hydrocephalus kan tengevolge het gezegde en inzonderheid in gevolge zijne pathogenie geen twijfel overblijven. De moederborst in de eerste , goede voeding op latere jaren van het kind, kan het eenige middel tegen denzelven zijn , omdat zij het eenige middel is , om de anomalie der vegetatie te verwijderen , de normale assimilatie te bevorderen en zoodoende de hersenen tot hare normale, schoon dan ook vertraagde ontwikkeling te brengen. Of zullen misschien digitalis, squilla , calomel, purgantia , vesicantia , zamendrukking, punctie, trepanatie en al de overige geroem e, gedeeltelijk martelende en dolzinnige middelen oo ner iets uitrigten , waar het niet om verwijdering van wei , maar om voortbrenging van hersenzelfstandigheid te doen is? Wij willen daarbij niet eens aan de in het oog loopende nadeelen denken, welke zoodanige middelen aan de vegetatie in het algemeen en zoodoende ook aan ue ontwikkeling der hersenen toebrengen. Ifet verdere , op het werktuigelijke geneesbeginsel erusten e geneesplan , zal aan iederen physiolopischen geneesheer, maar ook slechts aan dezen, duidelijk genoeg zijn. J 11YDROCEPHALUS EX VACUO. Gewigtig voor den praktischen geneesheer is de kenni3 van den door een vacuum in de schedelholte te weeg gebraglen hydrocephalus. Afteren van de hersenen gedurende den hoogen ouderdom, ieder vroegtijdig verouderen van de hersenen, atrophie van dezelve, ten gevolge van herhaalde beroerten en plaats gehad hebbende likteekenvorming van de apoplectische kyste , ten gevolge van enc.ephalilis met den uitgang in zamenkrimping en verharding van het zieke gedeelte der hersenen , ten gevolge van de sluiting van een hersenabsces , ten gevolge van beleediging der hersenen met verlies van zelfstandigheid , enz. , brengen door vermindering van het volumen der hersenen eene ledige ruimte in de schedelholte voort. Deze ledige ruimte wordt ten gevolge der hydrostatische wetten onzer bewerktuiging , al spoedig met bloed aangevuld , en er vormen zich hypcraemien , welke eene toename in omvang van de inwendige hersenvliezen en weiachtige uitstortingen in het weefsel van het zachte vaatvlies , in den zak van het spinnewebsvlies , in de inwendige holten , en wel inzonderheid in de holten van de groote hersenen ten gevolge hebben. De hersenatrophie der grijsaards geeft het menigvuldigst aanleiding tot weiachtige uitstortingen in de hersenholten , van daar dat onder den naam van hydrocephalus ex vacuo bij uitstek de hydrocephalus senilis verstaan wordt. De hydrocephalus senilis is nu eens symmetrisch , dan weder asymmetrisch , en wel in dit laatste opzigt zooda- nig , dat in de eene zijdelijke hersenholte volstrekt peene of ten minste veel minder wei bevat is , dan in de andere. De hoeveelheid van de in de hersenen opgehoopte wei we ke afhangt van den graad der aftering der hersenen ' bedraagt gewoonlijk Vu once , en stijgt tot 6 oneen en daarboven. De wei is bijzonder helder. Het ependyma is even als de overige vliezen der hersenen verdikt en dikwijls met een fijn gekorreld uitzweetsel, hetwelk zoo helder als kristal of witachtig troebel is, bekleed. Het eerste hetgeen wij aan de ontleedkundige ei meningitis, encephalitis, of eene aan de vaatprikkeling en hersenbloeding voorafgaande weiachti dat de beroerte, d. i. de hersenbloeding , het gevolg is van eene specifieke ziekte der hersenen. De ontleding van de aan de beroerte voorafgaande verschijnselen leert veeleer , dat dezelve geenszins van een eigendommelijk hersenlijden , maar van verschillende, dikwijls echter niet noodzakelijk eene beroerte ten gevolge hebbende ziektetoestanden , ja zelfs van eene reeds bestaande geringe hersenbloeding afhangen. De waarheid van het gezegde wordt nog meer bevestigd , doordien vele beroerten zonder eenige voorboden te voorschijn treden , en dus uit geen eigendommelijk hersenlijden , hetwelk zich door verschillende storingen in de verrigtingen te kennen geeft , voortspruiten , en vele , inzonderheid de exquisite beroerten moeten wel zonder eenige voorboden ontstaan, omdat zij, zoo als uit de pathogenie derzelve bekend is, inzonderheid op eene vergevorde broosheid en daardoor te weeg gebragle verscheuring der vaten berusten. V\ anneerdus in de werken over ziektekunde van de verschillende en jaren lang bestaande voorboden van beroerte sprake is , kunnen hieronder slechts de verschijnselen van zoodanige ziektetoestanden der hersenen verstaan worden , welke dikwijls, doch niet noodzakelijk , de beroerte voortbrengen. Daar de apoplectische haard in de meeste gevallen onmiddellijk van het begin af zoo groot is, of binnen zeer korten tijd zoo groot wordt, dat hij in staat is eene aanmerkelijke drukking op de hersenen uit te oefenen , ontstaat ook de ■verlamming op het oogenblik van de bloeduitstorting. Zij ontwikkelt zich derhalve niet , zoo als bij de hersenontsteking , langzamerhand , maar zij ontstaat plotseling , bereikt terstond haren hoogsten graad , en neemt gedurende het verdere beloop der ziekte , in gunstige gevallen, allengskens af, zoo als zij gedurende het verdere beloop van de encephalitis allengskens toeneemt. Daar de apoplectische haard , ten gevolge van bestaan blijvende hevige bloeding, zeer dikwijls sterke drukking en vernietiging ten gevolge heeft , zullen beroerten veel menigvuldiger met algemeene verlamming , bewusteloosheid en coma gepaard gaan , dan encephalitides. Deze vormen veeleer bij de encephalitis , ten gevolge van eene bijgekomen hersenbloeding, het einde, bij de beroerte, het begin der ziekte. Daar met het uittreden van bloed uit de vaten de 20 hyperacmie ophoudt , en de drukking der hersenen minder wordt , verdwijnen spoedig na den eersten aanval, bewusteloosheid en coma, en de algemeene verlamming wordt tot eene halfzijdige teruggebragt. Daar bij de encephalitis de halfzijdige verlamming zich allengskens ontwikkelt en aanvallen van beroerte met coma en algemeene verlamming het einde uitmaken , gaat de halfzijdige verlamming aan de algemeene vooraf. ' Zoo wel bij de beroerte als bij de hersenontsteking volgen de verlammingen naar de wet der kruising. Uit hoofde van de plotselijke drukking gaat bij de beroerte de halfzijdige verlamming meestal met volkomene bewusteloosheid gepaard. Bij de encephalitis is volkomene halfzijdige verlamming te gelijk met volkomen bewustzijn aanwezig. De door eene beroerte getroffene stort neder , omdat de verlamming plotseling en volkomen ontstaat , en kan zich niet weder oprigten. De aan eene hersenontsteking lijdende kan echter zelfs in een vergevorderd tijdperk der kwaal dikwijls nog opstaan en gaan. Bij de beroerte worden of de ledematen aan de eene zijde van het ligchaam te gelijker tijd , ol niet zelden de arm alleen verlamd. Bij de hersenontsteking zijn de eerste sporen der verlamming grootendeels aan het onderste ledemaat van de eene zijde waartenemen , en wel zonder twijfel uit dien hoofde , omdat de lijder nog dikwijls buiten het bed vertoeft en rondwandelt, en dus de inspanning en zwakte van het reeds in geringen graad verlamde onderste lidmaat des te meer in liet oog loopt. Dat beleedigingen van de beddingen der gezigtszenuwen verlammingen van de bovenste, en beleedigingen van de gestreepte ligchamen verlamming der onderste ledematen voortbrengen , komt niet met de ondervinding overeen , en is ook niet physiologisch bewezen , daar dagelijksche waarnemingen leeren , dat beleedigingen van de beddingen der gezigtszenuwen alleen , even goed in staat zijn verlammingen van beide ledematen aan dezelfde zijde op te wekken , als beleedigingen van de gestreepte ligchamen alleen. Behalve de verlammingen der ledematen var» de eene zijde , kunnen er ook verlammingen der spieren van den oogbol , van de oogleden , het aangezigt , de lippen, de tong, den hals, het strottenhoofd , de keel , de blaas , den endeldarm voorkomen , al naar mate de beweegzenuwen van deze deelen door den apoplectischen haard meer of minder worden aangedaan , en deze kunnen , zoo als wij bij de encephalitis opgaven, gedeeltelijk naar de wet der kruising plaats hebben , gedeeltelijk ook niet. Dat al deze verlammingen veel menigvuldiger bij de beroerte, dan bij de encephalitis worden waargenomen, is daaruit te verklaren , dat bij de beroerte de drukking op de gezamenlijke hersendeelen niet slechts sterker" maar ook veel spoediger plaats heeft , dat de hersenen bij de beroerte veel minder tijd hebben , zich naar de drukking ie voegen , dat dus de verschillende hersendeelen en beweegzenuwen bij de beroerte veel meer lijden , dan bij de encephalitis. 1 an de zoo even gemelde verlammingen zijn die van de eene commissuur der lippen , de tong en de trompetterspier de inenigvuldigste ; de oorzaak" hiervan schijnt niet zoo zeer daarin te liggen, dat de bewee^zenuwen van deze deelen door den apoplectischen haard menigvuldiger beleedigd worden dan die van andere deelen, dan wel daarin, dat de bevveegzenuwen van deze deelen veel gevoeliger zijn voor de door den apoplectischen haard te weeg gebragte drukking, dan die der andere deelen, en dat de verlamming van zeer bewegelijke deelen veel meer in het oog loopt, dan die van minder bewegelijke. De grootere gevoeligheid, d. i. vatbaarheid van enkele beweegzenuwen om aangedaan te worden , hangt welligt af van eene eigendommelijke bewerktuiging , zeer zeker echter van de meerdere oefening, aan welke zij in den gezonden staat worden blootgesteld. Eene beweegzenuw , welke reeds in den gezonden staat, uit hoofde van gebrek aan oefening, eene mindere vatbaarheid voor geleiding bezit, kan door eene verlamming niet veel meer tan dezelve verliezen , en de gehcele verlamming van de trage oorspieren zal door ons b. v. veel minder of volstrekt niet worden waargenomen , terwijl ons de minste verlamming van de uiterst bewegelijke long reeds in den hoogsten graad in het oog moet vallen. Gewoonlijk vindt men op dezelfde zijde, op welke de ledematen verlamd zijn , ook den mondhoek verlamd. De verlamde mondhoek schijnt naar beneden , de niet verlamde daarentegen naar boven getrokken. Zonder twijfel zijn de levator labii superioris en de levator anguli oris verlamd. Daardoor krijgen de antagonistisch werkende spieren , de depressor labii inferioris en de depressor anguli oris de bovenhand , en trekken den verlamden mondhoek naar beneden , terwijl in dezelfde verhouding de niet verlamde mondhoek naar boven getrokken moet voorkomen. De tong blijft dikwijls bij exquisite beroerten met volkomene halfzijdige verlamming geheel onaangedaan. Zeer dikwijls wordt zij echter zelfs bij ligtere aanvallen van beroerte mede door verlamming getroffen. De verlamming van de long moet onbetwistbaar uit een dubbel oogpunt beschouwd worden. Neemt men namelijk in overweging , dat de spraak met de geestelijke werkdadigheid der hersenen in een zeer naauw verband staat, daar zij eene reflectie der voorstellingen is op de zenuwen der spraakwerktuigen, dan moet men reeds a priori toegeven, dat ook tusschen de tong en de geestelijke verrigting der hersenen de innigste betrekking bestaan moet. Al hetgeen de geestelijke werkdadigheid der hersenen door zoogenaamde physische of stoffelijke indrukken stoort : plotselijke vreugde of schrik , dronkenschap , onnoozellieid , adynamische koorts , verwondingen , schudding der hersenen , enz. verlammen gedeeltelijk plotseling , gedeeltelijk allengskens, de bewegingen der tong, zonder dat daarbij de beweegzenuw der tong, de nervus hypoglossus noodzakelijk eene stoffelijke verandering behoeft te ondergaan. Er komen derhalve bij beroerte verlammingen der tong voor, welke enkel en alleen door de gedurende dezelve plaats hebbende gestoorde werk- dadigheid van den geest, de bewusteloosheid , de slaapzucht, de ijlhoofdigheid , den hersentorpor worden te weeg gebragt , zonder dat daarbij de nervus hypoglossus zeil' door den apoplectischen haard getroffen en op de eene of andere wijze onmiddellijk beleedigd is. Zulke verlammingen verdwijnen met het terugkeeren van de verrigtingen van den geest. Wij zien dan ook door beroerte getroffenen eenige dagen na den aanval de tong weder behoorlijk uitstrekken en hooren hen zeer verstandig «preken , zoodra zij hun bewustzijn en denkvermogen hebben terug gekregen , terwijl de zijdelijke verlamming der ledematen en van den mondhoek nog steeds bestaan blijft, fn dit geval heeft de hypoglossus geene beleediging ondergaan , en de verlamming was , zoo als men gewoon is te zeggen , uit zuivere medelijdenheid ontstaan. In andere gevallen deelt echter de nervus hypoglossus zelf onmiddellijk in de verlamming , daar de apoplecticus zijn bewustzijn en zijne geestverrigtingen volstrekt niet verloren , of wanneer zij verloren gegaan waren , weder volkomen terug gekregen heeft , en de verlamming van de tong toch zigtbaar bestaan blijft. Merkwaardig is het , dat op verre na niet alle tongspieren in denzelfden graad verlamd zijn , hetgeen niet zoo zeer aan de gedeeltelijke verlamming van de afzonderlijke primiliefvezels van den hypoglossus , als aan de betrekkelijke prikkelbaarheid of kracht der spieren moet worden toegeschreven. De de tong uitstrekkende genioglossi zijn de spieren, welke gewoonlijk het eerst verlamd worden en zij schijnen in dit geval met de strekkers der ledematen eenige overeenkomst te vertoonen. Zelden zijn echter beide genioglossi verlamd , zoodat de apoplecticus de tong slechts met de grootste moeite of volstrekt niet kan uitsteken. Gewoonlijk is de genioolossus aan de eene en wel aan die zijde , op welke de^edematen verlamd zijn , meer of minder verlamd. De ton"wordt diensvolgens door den lijder nu eens met gemak" dan weder met eenige inspanning en bevende uitgestoken, altijd echter in dier voege, dat de punt van dezelve naar de verlamde zijde gekeerd is; een verschijnsel , hetwelk slechts uit de vrije speling van de antagonistisch en met meer kracht werkende hyoidei kan verklaard worden , daar anders de punt van de tong steeds naar de gezonde zijde getrokken worden moest. In zeldzame getallen , zoo als wij er tegenwoordig juist een in het ziekenhuis gelegenheid hebben waartenemen , strekt zich de verlamming tot de andere tongspieren uit , terwijl de genioglossi volstrekt niet, of slechts in eenen onbeduidenden graad verlamd zijn. De lijder strekt dan ook de tong naar beide zijden volkomen uit, en echter is hij niet in staat haar binnen de mondholte zelve naar alle rigtin^en vrij te bewegen , zoodat de spraak niet behoorlijk duidelijk , onverstaanbaar en lallend is. Gelijken tred met de verlamming van de eene commissuur der lippen en der tong houdt de verlamming van den muscul. buccinatorius aan dezelfde zijde ; door de verlamming van deze spier wordt het kaauwen voor den lijder zoo moeijelijk , dat de spijzen niet goed binnen den verlamden wand van de mondholte kunnen gehouden worden en dus weder uit den mond vallen , en daardoor wordt tevens het blazen of zoogenaamde tabaksrooken, voornamelijk in den slaap, bewerkstelligd, daar de uit de longen uitgeademde lucht niet slechts door de neusgaten, maar ook door de ten gevolge van de verlamming der wangen niet behoorlijk sluitende mondholte ontwijkt, en daarbij de verlamde wang telkens opblaast. Een veel geringer deel aon de verlamming dan de nervus facialis en bypoglossus , nemen de gezamenlijke zenuwen van de oogspieren , de nervus oculomotorius, trochlearis , en abducens , waarschijnlijk uit dien hoofde , omdat zij niet zoo laag als de eerste twee , uit de pyramiden , het verlengde merg en de pons ontstaan, en dus niet tot die beweegzenuwen behooren, welke reeds naar haren ontleedkundigen oorsprong en beloop in eene naauwere betrekking tot elkander staan. Zeldzamer dan de door verlamming van den facialis en hypoglossus veroorzaakte verlammingen van den mondhoek , de trompetterspier en de tong , is derhalve reeds de door verlamming van den bovensten tak van den oculoinotorius te weeg gebragte verlamming van den levator palpebrae superioris, ofschoon de ondervinding leert, dat deze eenmaal ontstaan, ter naauwernood weder wijkt, en te kennen geeft, dat de opügters even als de strekkers, eenen geringeren graad van prikkelbaarheid bezitten dan de antagonistische spieren en ligter door verlamming worden aangedaan dan deze. Van de oogspieren wordt de uitwendige oogspier, waarschijnlijk uit hoofde van de grootere en meer uitputtende inspanning , met welke hare beweging in den gezonden staat geschiedt , het menigvuldigst verlamd , en , terwijl de inwendige oogspier daardoor de overhand krijgt, tot scheelzien met afwijking naar den inwendigen ooghoek aanleiding gegeven. Een belangrijk verschijnsel , waarop tot heden toe te weinig acht gegeven is , is het door de beroerte te weeg gebragte dubbelzien. Wij namen hetzelve binnen korten tijd tweemalen en wel eenmaal met , en eenmaal zonder scheelzien waar. liet eerste geval betrof eenen 56jarigen man , wel is waar van een kwaadsappig uitzigt , doch die overigens steeds gezond geweest was. Het bovenste en onderste lidmarat van de regterzijde was voorbijgaande verlamd, de vingertoppen van de linkerhand gevoelloos, daarbij ook de musc. rectus externus van het linker oog verlamd , zoodat het linker oog naar binnen gerigt scheen. Hield men den lijder eene breinaald loodregt voor het oog , dan zag hij dezelve op iederen afstand dubbel. Hield men dezelve op de linker en uitwendige , dus op de aan de afwijking tegenovergestelde zijde, dan zag hij ze dubbel ; hield men ze op de regter en uitwendige , dus op de aan de afwijking beantwoordende zijde , dan hij dezelve enkel. Drukte de lijder het eene oog toe , dan zag hij met het andere in alle rigtingen en afstanden de naald steeds enkelvoudig. Het is dus aan geenen twijfel onderhevig, of het dubbelzien werd in dit geval door afwijking van de gezigtsas , ten gevolge van het scheelzien voortgebragt. i)e lijder bevindt zich nog in het gesticht , de afwijking blijft bestaan en hij gevoelt in zijne gezigtstoring niet de minste verandering. Het tweede geval vond plaats bij eene vrouw van 56 jaren. Dezelve was aan de linkerzijde slechts gedeeltelijk aan beide ledematen verlamd. Zij heeft voor den aanval van beroerte volkomen goed en zelfs op groote afstanden scherp gezien; na den aanval werd zij echter bijziende , in dier voege , dat eene haar voor het oog gehouden breinaald ten gevolge van den zich vormenden verstrooijingskring slechts binnen eene gezigtswijdte van 3 duimen enkelvoudig, buiten deze dubbel gezien werd. Dat echter de beroerte , kortzigtigheid en ten gevolge van deze dubbelzien voortbrengt, ligt hoogst waarschijnlijk aan de door de hyperaemie voortgebragte uitstortingen en vermeerdering der vloeistoffen in het oog , inzonderheid van het humor aqueus , waardoor eene grootere bolheid van den oogbol, eene meer aanmerkelijke kromming van de waterachtige vloeistof, eene langere oogas, en daardoor weder sterkere straalbreking, vereeniging op grooteren afstand voor het netvlies, vorming van eenen verstrooijingskring en dubbelzien ontstaat. In den paralytischen toestand der oogspieren zelve, kanwel de oorzaak van de kortzigtigheid van door beroerte getroffenen niet gezocht worden, daar deze veeleer door het platter worden van den oogbol en de verkorting van deszelfs as de verzigtigheid zou bevorderen. In beide de door ons waargenomen gevallen was de bloeduitvaling in de hersenen • slechts van weinig belang, en de gezamenlijke verschijnselen van beroerte door voorheerschende hyperaemie der hersenen voortgebragt. In het laatste geval kreeg de lijderes , waarschijnlijk na plaats gehad hebbende opslorping en het platter worden van den oogbol, binnen eenige weken de vorige gezigtswijdte terug , waarbij natuurlijk het dubbelzien verdween. Een zeldzamer , en geenszins op eene voldoende wijze verklaard verschijnsel, is die stemmeloosheid van door beroerte getroffenen, welke bij volkomene bewegelijkheid van de tong plaats heeft. Aan den eenen kant komt zij wel eens te gelijk met bewusteloosheid en storingen in de geestverrigtingen voor, en hangt, zoo als bij onnoozelen , aan ziekelijke gemoedsstemming lijdenden, hysterischen , enz. van deze af. Aan den anderen kant echter bestaat zij ook bij volkomen bewustzijn en geheel ongestoorde geestverrigtingen en men moet in die gevallen tot eene door den apoplectischen haard voortgebragte Terlamming van de voor de stem dienende zenuwen zijne toevlugt nemen. Wanneer ook niet te ontkennen is , dat de drukking , welke op de beweegzenuwen Tan het strottenhoofd , den accessorius namelijk en den laryngeus infeiior, op de plaats van derzelver oorsprong, door den apoplectischen haard wordt uitgeoefend , verlamming der strottenhoofdsspieren en stemmeloosheid kan te weeg brengen , moeten wij toch bekennen , dat deze verklaring nog steeds niet geheel bevredigende is , daar met de verlamming van de strottenhoofdsspieren gewoonlijk belette ademhaling en gevaar van te stikken gepaard gaan , hetgeen bij de stemmeloosheid van door beroerte getroffenen niet het geval pleegt te zijn , en dat wij over de aphonie in het algemeen, nog menige opheldering, zoowel van de waarneming aan het ziekbed als van de proefondervindelijke physiologie te wachten hebben. Dat verlammingen van de keel- en van de ademhalingsspieren , zoo als bij de ontsteking der hersenen , slechts in gevallen van zeer hevige beroerte plegen voortekomen , is reeds vermeld geworden , en ligt te verklaren , zoo als het ook te verklaren is, dat verlammingen van de blaas en van den endeldarm , wanneer zij voorkomen , niet onmiddellijk door den aanval van beroerte verwekt , maar als het gevolg van de bewusteloosheid of van algemeene , gedurende het verdere beloop der ziekte , de overhand nemende spierzwakte moeten beschouwd worden. Wij hebben de contractuur bij de hersenontsteking als eenen geringen graad , als hel begin van eene zich langzamerhand ontwikkelende verlamming verklaard. Het is derhalve duidelijk, dat contracturen bij de beroerte, bij welke alles snel geschiedt, en hetgeen verlamd moet worden , onmiddellijk en naar male van de door den apoplectischen haard voortgebragte drukking, volkomen verlamd wordt , slechts hoogst zeldzame verschijnselen zijn zullen, en daar, waar zij voorkomen, van eene ver- binding met secundaire encephalitis of gele verweeking zullen moeten worden afgeleid. Terwijl dus de contracturen de encephalitis , voornamelijk gedurende haar ontstaan voortreffelijk kenmerken , ontbreken zij bij de beroerte , waar deze ten minste geheel op zich zelve bestaat, geheel en al. Wat van de contracturen bij de beroerte geldt , geldt ook van de stuipen. De apoplexie verlamt volkomen , en juist daarom kan zij op zich zelve geene stuipen voortbrengen. Hoogst zelden zullen stuipen ten gevolge van de hyperaemie aan den aanval van beroerte voorafgaan , of denzelven begeleiden , daar de aan den aanval van beroerte voorafgaande hyperaemie eer verlammingen voortbrengt en dus stuipen uitsluit. Menigvuldiger, doch steeds nog zeldzaam te noemen, zijn stuipen gedurende het verdere beloop van de beroerte , door de vorming eener kyste, van een likteeken , door zamenkrimping , verhardingvan het hersen weelsel, door eene ledige holte in den schedel en daardoor voortgebragte hyperamien , doorreactive ontstekingen en verweeking voortgebragt. Zelzamer zullen zij dan , zoo als bij de encephalitis, in de verlamde ledematen , menigvuldiger in de niet verlamde , door hersenprikkeling , naar de wet der kruising , voorkomen. Ten opzigte van de gevoeligheid bij de beroerte geldt in het algemeen , hetgeen over storingen van de gevoeligheid bij de encephalitis gezegd is. Alle deelen , welke door de werking van den apoplectischen haard verlamd zijn , zijn ook meer of minder gevoelloos. Wanneer echter andere waarnemers van storingen der gevoeligheid : van koude in de vingertoppen , stijfheid , steken, mierenkruipen, dofheid der bovenste en onderste ledematen , enz. spreken , welke niet slechts dagen , maar jaren lang aan den aanval van beroerte voorafgingen, heeft dit alleen betrekking op andere reeds voorde beroerte bestaande hersenziekten , zoo als reeds vermeld geworden is, toen van de voorboden der beroerte sprake was. Hoogst zeldzaam is intusschen de gevoeligheid in de verlamde deelen bij de beroerte zoo volkomen uitgebluscht, als bij de ontsteking der hersenen , en hierin kan ook een opmerkenswaardig onderscheidingsteken van beide vormen gezocht worden. Bij de beroerte wordt diensvolgens de gevoeligheid in de verlamde deelen slechts verminderd , bij de hersenontsteking langzamerhand geheel vernietigd , zoodat er eene volledige gevoelloosheid geboren wordt. Bij de beroerte keert de verminderde gevoeligheid meer of minder volkomen terug , zelfs wanneer de verlamming nog blijft bestaan. Bij de ontsteking der hersenen keert de uilgebluschte gevoeligheid gewoonlijk niet weder. Dat de vatbaarheid tot geleiding van beweegzenuwen Jigter vernietigd wordt, dan dié van gevoelszenuwen , hangt zonder twijfel af van eigendommelijke, door de ontleedkunde tot heden toe nog niet aangetoonde verscheidenheden in de bewerktuiging van dezelve. In ieder geval worden tot de vernietiging der vatbaarheid voor geleiding van gevoelige zenuwen , hetzij eene volkomene afsnijding van gemeenschap tusschen het peripherische en centrale gedeelte van dezelve , of langer inwerkende schadelijkheden door drukking of vernietiging vereischt, waaruit levens het verschil tusschen de gevoeligheid bij beroerte en ontsteking der hersenen te verklaren is. Mij treffen dien ten gevolge bij door beroerte getroffenen inzonderheid dikwijls eene verminderde gevoeligheid in de verlamde ledematen , in het slijmvlies van het eene neusgat , van de wang , de tong op de verlamde zijde aan , en gelooven , dat in de gedeeltelijke gevoelloosheid van deze laatste eene voldoende oorzaak niet slechts van het moeijelijke kaauwen , maar ook van de onzekere lallende spraak moet gezocht worden. Even zoo dikwijls nu als de gevoeligheid in de verlamde deelen van apopleclici verminderd voorkomt, even zoo zeldzaam en slechts gedurende het verdere beloop van de beroerte, komt zij in de verlamde deelen zoowel als in de niet verlamde verhoogd voor. Zij uit zich door vliegende , scheurende , brandende pijnen in de ledematen , in het hoofd , aan den romp , en is in die gevallen steeds het gevolg van de zich rondom eenen apoplectischen haard vormende terugwerkende ontsteking, verweeking, zamenkrimping van het hersenweefsel. Menigvuldig zijn ook de storingen in de zintuigelijke verrigtingen , welke door de beroerte worden voortgebragt. Het oog is daarbij het meest in het oogloopend aangedaan. Door de den apoplectischen aanval voortbrengende hyperaemie , ontstaan bij de algemeene broosheid der vaten somwijlen ook verscheuringen in de vaten van den oogappel, inzonderheid in die van den regenboog. Daardoor wordt het humor aqueus met bloed gekleurd , en de lijder ziet voor en na den aanval dikwijls eenen tijd lang alles rood , of hij wordt geheel blind , wanneer de hoeveelheid van het uitgevate bloed zoo groot is , dat daardoor de doorschijnende media van het oog troebel en ondoorschijnend geworden zijn. Gedeeltelijk door hyperaeinien , gedeeltelijk door uitstortingen van bloed , of ook wel door aderspattige uitzetting van de vaten van den regenboog wordt het zien van eenen nevel , van muggen, strepen , punten bij apoplectici voortgebragt. In het eerste geval zullen deze storingen in het gezigt voorbijgaande , in de laatste twee gevallen aanhoudend en blijvend zijn. Voorzeker veel zeldzamer , dan men geneigd is te gelooven , worden deze zinsbegoochelingen , door onmiddellijk de gezigtszenuw treffende prikkels voortgebragt. Yan het dubbelzien hebben wij reeds gesproken. In meer zeldzame gevallen kan het echter ook voor den aanval van beroerte door aanhoudende hyperaemie worden voortcebraot. p li .. (' U JLen zeer zeldzaam verschijnsel is het blind worden op een of beide oogen. Dit wordt of door beleedigingen van de gezigtszenuw door middel van den apoplectischen haard , of door uitstortingen in de doorschijnende media van het oog te weeg gebragt. In het laatste geval ontstaat het altijd te gelijker tijd met den aanval van beroerte en is niet zelden te genezen. In het eerste geval treedt het gedeeltelijk tegelijkertijd met den aanval'van beroerte te voorschijn, gedeeltelijk ontwikkelt het zich langzaam ten gevolge van atrophie en zamenkrimping van de beleedigde gezigtszenuw en is wel steeds ongeneeslijk. Wanneer eindelijk sommige schrijvers een scherper gezigt na aanvallen van beroerte beweren te hebben waargenomen , kan dit slechts verklaard worden, doordien ten gevolge van wei- achtige uitstorting in den oogbol de verzigtigheid , of ten gevolge van eene met verlamming overeenkomstige verslapping van de oogspieren , de kortzigtigheid verbeterd , en dus het gezigt betrekkelijk scherper werd , dan het in den gezonden staat was. Tot de meest gewone afwijkingen , welke het gehoor van den door beroerte getroffenen ondergaat , behooren het suizen , klinken en kloppen. Deze zijn subjective gewaarwordingen van het gehoor, welke door ongelijkmatige prikkeling van den nervus acusticus, ten gevolge van bloedopstijging , drukking , reactive ontsteking rondom den apoplectischen haard , door algerneene prikkeling der hersenen ontstaan zijn. Zij kunnen dus gedeeltelijk aan de beroerte voorafgaan , gedeeltelijk ook dezelve door al hare tijdperken begeleiden. De gewaarwording van den smaak vertoont ons bij de beroerte in zooverre onmiskenbare afwijkingen , als vele apoplectici langen tijd na den aanval volstrekt geenen smaak bezitten , wel echter een onvolledig gevoel hebben van de in de mondholte aanwezige spijzen , zoodat zij dikwijls over eene gewaarwording , als of zij stroo of zaagsel in plaats van spijzen in den mond hadden, klagen. Zoo zeker het dus is , dat in de meeste gevallen van beroerte de nervus hypoglossus als beweegzenuw en de lingualis als gevoelszenuw van de tong verlamd worden , even zoo min is het te betwijfelen, dat ook in enkele gevallen de glossopharyngeus als smaakzenuw van de tong verlamd kan worden , ofschoon wij gaarne bekennen dat de verloren smaak bij apoplectici veeleer wordt voortgebragt, doordien zij tengevolge der verlamming van de tong en wang , den spijsbrok niet behoorlijk naar den wortel der tong , den eigenlijken zetel van den smaak , kunnen voeren , en denzelven dus steeds meer op de voorvlakte van de tong houden , op welke, zoo als bekend is, geen smaak wordt waargenomen. Het zintuig van den reuk staat uithoofde van den oorsprong en het beloop van den nervus olfactorius , in een naauwer verband tot de halfronden der groote hersenen en tot de geestelijke , dan tot de bewegings- en gevoelsverrig- tingen. Daar echter bij apoplectici deze laatste uit hoofde van den zetel van den apoplectischen haard in de beddingen der gezigtszenuwen en in de gestreepte ligchamen menigvuldiger gestoord worden, dan de eerste, is het te begrijpen , dat afwijkingen in den reuk door beroerte hoogst zeldzaam en slechts dan kunnen worden voortgebragt , wanneer er , hetgeen juist zeer zelden het geval is , aanhoudende storingen van de geestvermogens , of aanhoudende drukking door den apoplectischen haard en atrophie van de reukzenuw bestaan. De storingen in de verrigtingen van den geest zijn reeds behandeld. Zij staan met de grootte van de bloeduitvating, in een regtstreeksch verband en ontstaan zonder dat de zitplaats hierop eenigen invloed uitoefent. Steeds treden zij te gelijker tijd met de uittreding van het bloed te voorschijn en nemen dan , wanneer de aanval van beroerte niet ten gevolge van eene al te groote bloeduitvating doodt, tamelijk spoedig af. De in den beginne bevvustelooze en comateuse lijder krijgt gewoonlijk binnen eenige dagen na den aanval , zijn volkomen bewustzijn terug en is weder in staat begrippen te vormen en oordeelvellingen te doen , ofschoon dikwijls zwakte van geheugen , stompzinnigheid en kinderlijke gemoedsstemming overblijven , en slechts zelden de vorige helderheid van geest terugkeert. BÜ de encephalitis heeft juist het omgekeerde plaats. In den beginne zijn de geestverrigtingen gewoonlijk weinig of volstrekt niet gestoord ; langzamerhand echter nemen zij al langer hoe meer af, en eindigen met coma en bewusteloosheid, waarmede de beroerte juist eenen aanvang neemt. \an de storingen in de willekeurige verrigtingen, zijn die van den pols bij de beroerte het meest in het oog loopend en gewigtig. Even als bij de encephalitis het onbepaalde in den pols iets bepaalds heeft , levert bij de beroerte de standvastigheid in de afwijking van den pols een zeer gewigtig onderkenningsteeken , wanneer de ziekte niet reeds uitwendig uit andere verschijnselen mogt te erkennen zijn. Bij de beroerte zijn drie omstandigheden aanwezig , welke in staat zijn , in het oog loopende en standvastige veranderingen in den pols voort te brengen : 1). De overvoeding van de linker hartekamer, eene van de menigvuldigste pathogenetische oorzaken van de beroerte. Niet zelden is , met de overvoeding van deze kamer , ook eene insufficientia van de valvulae seminulares aortae gepaard. De overvoeding van de linker hartekamer brengt eenen sterken en versnelden, de insufficientia van de valvulae semilunares aortae eenen trillenden pols voort. 2). De afzetting van den apoplectischen haard , bij uitstek in de beddingen der gezigtszeriuwen en de gestreepte ligchamen. Physiologische proeven hebben namelijk ondubbelzinnig aangetoond , dat prikkeling van de beddingen der gezigtszenuwen en van de gestreepte ligchamen , van het centrum semiovale Yieussenii, van het corpus callosum en den fornix de bewegingen van het hart opwekt. liet kan derhalve aan geenen twijfel onderhevig zijn , dat aanhoudende drukking of vernietiging van deze hersendeelen de bewegingen van het hart langzamer maken of geheel moeten verlammen. 3). De drukking, aan welke , door hyperaemie en bloeduitvating , de hersenen in haar geheel , inzonderheid echter de de beweging van het hart bemiddelende nervus vagus, met den voorsten tak van den nervus accessorius is blootgesteld. Uit deze physiologische eigenschappen van de beroerte volgt wel , dat men voor den aanval van beroerte zeiven zeer dikwijls eenen sterken, vollen , normaal menigvuldigen, niet zelden trillenden pols waarneemt , na den aanval echter eenen aanmerkelijk vertraagden en kort voor den dood , wanneer de verlamming zich van de hersenzenuwen op de zenuwen van het zenuwknoopstelsel heeft voortgeplant , eenen versnelden , dikwijls bevenden pols zal waarnemen. Een sterke, volle, trillende pols, ia verband met hoofdpijn, verdooving, duizeligheid, oorsuizen, flikkeren voor de oogen , dubbelzien ,°zijn dus op physische gronden berustende voorboden van eenen aanbal van beroerte , welke des te meer opmerkzaamheid ■verdienen , daar deze door eene tijdige en ruime bloedontlasting , in sommige gevallen ten minste voor eenen tijd lang kan worden tegengegaan. De spijsvertering van apoplectici is doorgaans goed , ja zelfs voortreffelijk. Dezelve wordt gewoonlijk slechts in het begin der ziekteen voorbijgaand gestoord. Bij sterkere hyperaemie en prikkelbaarheid der hersenen ontstaan dikwijls reeds voor den aanval van beroerte misselijkheid en neiging tot braken. Na den aanval braakt de apoplecticus een of meermalen de genoten spijzen uit en krijgt , zoodra de verlamming van de gevoels- , zintuigeïijke- en beweegzenuwen van de tong zulks toelaten, zijnen vorigen eetlust terug. Deze klinische daadzaak alleen kan bewijzen , hoe weinig de drukking op de hersenen en dus ook op den nervus vagus in °staat is , de werkdadigheid van de maag te belemmeren , terwijl dezelve door hersenprikkeling , zoo als wij dezelve bij het inwerken van scherpe reukstoffen , bij hersenschudding, bij meningitis, ja zelfs dikwijls bij encephalitis waarnemen, in het oog loopend gestoord wordt. , In het darmkanaal ontwikkelen zich intusschen , even als bij de ontsteking der hersenen , bij een zeer slepend beloop van de beroerte, gedeeltelijk tengevolge van gestoorde innervatie , gedeeltelijk echter ook ten gevolge van het aanhoudende liggen , met zelden passive stases , welke pijn en doorloop voortbrengen , de krachten van den lijder uitputten en deszelfs dood verhaasten. Bij proote apoplectische haarden en daardoor te weeg gebraste sterke drukking op het verlengde merg worden ook de tot de ademhaling dienende zenuwen verlamd. De lijder ligt gewoonlijk met een bleek , ingevallen gelaat, en seheel bewusteloos , met eene langzame , diepe , snorkende ademhaling , welke intusschen uit hoofde van de de overhand nemende verlamming , spoedig sneller en reutelend wordt , tot dat passive hyperaemie en oedema der longen den dood door stikking te weeg brengt De peripherische apoplexie , beroerte van de bastachtige zelfstandigheid , komt verreweg zeldzamer voor, dan de beroerte in dieper gelegen hersendeelen, en reeds haar zeldzaam voorkomen duidt het eigendomrnelijke Tan dezelve aan. Wij hadden gelegenheid , snel en slepend verloopende beroerten van de bastachtige zelfstandigheid waartenemen. Zij kwamen steeds "op het olie gedeelte der hersenen voor , en waren meestal van eenen aanmerkelijken omvang. Een geval van acute Penphensche apoplexie betrof eenen jongen krachtiaen handelsbediende, bij wien geene aanleidende oorzaak was°op te sporen. Zijn lijden begon met van lieverlede toenemende zwakte van het gezigt , welke, nadat zij maanden lan? bestaan had , in volkomene blindheid op beide oo'" de storingen in de beweging gewoonlijk dan eers ste te voorschijn treden , wanneer de storingen in de geest vermogens weder op den achtergrond getreden zijn. Op dezelfde plaats gezetelde hoofdpijn , prikkelbaarheid van gemoed en opgewektheid van geest, stuiptrekkingen en periodieke verschijnselen van hyperaemie zijn dus de gewigtigste erkenningsteekenen van een pseudoplasma ; op dezelfde plaats gezetelde hoofdpijn , stompzinnigheid en apathie, contracturen en verlammingen zonder periodieke verschijnselen van hyperaemie , die van de encephalitis. Terwijl wij zoodoende streefden uit de ontleedkundige eigendommelijkheden van de pseudoplasmata derzelrer klinischen vorm afteleiden , gelooven wij nogmaals te moeten herinneren , dat deze slechts op zoodanige pseudoplasmata toepasselijk is , welke zich door sterke drukking en groote neiging tot zwellen kenmerken , en dat veeleer de meeste pseudoplasmata , aan welke het namelijk aan deze eigenschappen ontbreekt , zoo weinig kenmerkends in hun beloop hebben , dat eene erkenning derzelve dikwijls zeer onzeker, dikwijls zelfs geheel onmogelijk wordt. Het beloop van de pseudoplasmata kan , zoo als uit de ontleedkundige verhoudingen van dezelve volgt , niet anders dan slepend zijn. De pseudoplasmata zijn van het omringende weefsel , op hetwelk zij zich als woekerplanten vestigen , afgescheidene , begrensde, en verschillende , nieuwe vormsels, welke even als de zieke bewerktuiging zelve , de geschiktheid bezitten zich te voeden , zich als bewerktuigde ligchamen te ontwikkelen en gedurende eenen bepaalden tijd te blijven bestaan. Zij gaan niet , zoo als de voortbrengsels der ontsteking , tot korrelhoudende cellen en etterligchaampjes over, om opgeslorpt of ontlast te worden, maar zij ontwikkelen zich naar algemeene , voor de bewerktuigde ontwikkeling geldige wetten, uit vormloos blastema , door middel van celvorming , tot blijvende weefsels , en eerst nadat zij den hoogsten hun eigenen trap van ontwikkeling bereikt hebben , begint hunne involutie , dat is : zij sterven , en houden op als zoodanig te bestaan. liet is diensvolgens ligt te begrijpen, dat het beloop van een pseudoplasma des te eer slepend zijn moet, daar hetzelve , zoo als reeds gezegd werd , langzaam ontstaat, langzaam groeit, en daar het in vele gevallen dezelfde voorwaarden om te kunnen blijven bestaan vereischt, als de zieke bewerktuiging zelve. Niet zelden verwekt desniettemin het pseudoplasma hyperaemien , bloeduitvatingen , uitstortingen, en wordt, voor dat het zich door storingen in de verrigtingen heeft te kennen gegeven, snel doodelijk. Hierdoor vertoont het voorzeker een snel beloop , doch dit is geenszins aan hetzelve eigen , maar hangt meer van het door hetzelve te weeg gebragte ziekteproces af. In het algemeen wordt het beloop van een pseudoplasma inzonderheid daardoor slepend, dat het zich langzaam en onmerkbaar ontwikkelt en dus lang bestaan kan , zonder waarneembare of aanmerkelijke storingen in de hersenwerkdadigheid voort te brengen. Heeft het door drukking , rijkdom aan bloedvaten , en zijn vermogen om te zwellen , eenmaal zulke wezenlijke stoornissen in de hersenwerkdadigheid te weeg gebragt , dat het door deze zijn aanwezen te kennen geeft, dan heeft het toch reeds den langsten tijd bestaan , en houdt van dit oogenblik af, een veeleer snel dan slepend beloop. Van deszelfs vatbaarheid tot organische ontwikkeling, inzonderheid van deszelfs rijkdom aan bloedvaten en zweibaarheid hangt het af, dat het van lijd tot tijd terugkeerende hyperaemien der hersenen voortbrengt, en niet altijd denzelfden omvang blijft behouden, en dus nu eens eene grootere, dan weder eene geringere drukking op de hersenen uitoefent , en te gelijk met het slepende zeer dikwijls ook een in het oogloopend tussc/ienpoozend beloop vertoont. W at den uitgang van de pseudoplasmata der hersenen en van derzelver vliezen betreft , dezelve is voorwaar in de meeste gevallen ongunstig. Be oorzaak hiervan ligt geenszins altijd in het pseudoplasma zelf, maar zeer dikwijls veeleer in de bijzondere ontleedkundige gesteldheid der hersenen. Aan het pseudoplasma komt noch een hoogere noch een lagere graad van kwaadaardigheid toe, dan aan de door hetzelve aangetaste menschelijke be- werktuiging zelve. Zoo het pseudoplasma iets kwaadaardigs ware, zoo als men in het algemeen pleegt aantenemen , dan moest het reeds bij zijn ontstaan en door zijn bestaan alleen , zonder dat daarbij zijn omvang in aanmerking komt , nadeelig op de bewerktuiging en inzonderheid op de hersenen werken. De dagelijksche ondervinding leert ons echter , dat een pseudoplasma jaren lang in de hersenen bestaat , zonder de geringste stoornis in derzelver verrigtingen voort te brengen. Dan eerst, wanneer het door zijne toenemende organische ontwikkeling eenen zoodanigen omvang heeft bereikt , dat het de binnen Taste, niet medegevende wanden besloten hersenen werktuigelijk hindert , dezelve van hare plaats dringt en drukt , wanneer het hyperaemie , oedema , ontsteking , gele verweeking , uitstorting van bloed te weeg brengt , begint het de verrigtingen van dezelve te storen en hierdoor voor de zieke bewerktuiging verderfelijk te worden. Het pseudoplasma streeft met de zieke bewerktuiging naar hetzelfde doel. Beide trachten zich zoo volkomen mogelijk te ontwikkelen , en doordien zij door dit hun doel ten gevolge van den werktuigelijken bouw der hersenen storend op elkander inwerken, brengen zij storingen in de verrigtingen en ziekteverschijnselen voort. Eene volstrekt vijandelijke strekking , eene verderfelijke , vergiftige geaardheid is echter aan het pseudoplasma niet eigen. Stellen wij ons een vetgezwel op den rug en een binnen de schedelholte voor. Het vetgezwel aan den romp kan , zoo als de dagelijksche ondervinding leert, de grootte van een manshoofd bereiken , zonder andere dan enkel plaatselijke storingen te weeg te brengen. Het vetgezwel in de schedelholte kan echter reeds, voor dat het de grootte van eene walnoot bereikt, zeer aanmerkelijke stoornissen in de hersenwerkdadigheid en den dood ten gevolge hebben , en dit zal het doen , niet zoo zeer , omdat het een vetgezwel is , maar omdat het ten gevolge van de bijzondere werktuigelijke eigendommelijkheden der hersenen, drukking, hyperaemie, ontsteking, enz,, voortbrengt. Even als echter de hersenen door het pseudoplasma , zoo wordt het pseudoplasma , wanneer het eenen grooten omvang bereikt heeft , door de hersenen gedrukt en in deszelfs ontwikkeling gehinderd. Door de drukking ontstaan in het pseudoplasma hyperaemien , ontsteking , verweeking en het gedeelte der hersenen , hetwelk het pseudoplasma het naast omgeeft, wordt in dit ziekteproces medegesleept. Op die wijze kan het pseudoplasma andermaal nadeelig op de hersenen werken en den dood ten gevolge hebben, zonder daarom eenige de minste kwaadaardigheid te bezitten , ofschoon men moet bekennen , dat ettering van het pseudoplasma en nadeelige terugwerking op de hersenen slechts zelden kunnen plaats hebben , omdat de dood dikwijls noodzakelijk moet ontstaan , voordat het zoo ver komt. Zoo als echter ieder bewerktuigd wezen , wanneer het zijnen hoogsten trap van ontwikkeling bereikt heeft , de involutie begint, en allengskens sterft , even zoo moet het pseudoplasma , nadat het zich volkomen ontwikkeld heeft , ook weder te niet gaan. Dit te niet gaan of natuurlijk afsterven van een pseudoplasma , vertoont zich aan ons oog als verweeking , ettering , verzwering en berust geenszins op een boosaardig karakter van hetzelve , maar op den teruggang in de vorming , waaraan ieder bewerktuigd voortbrengsel der natuur noodzakelijk onderworpen is. Met uitzondering van de tuberkels en de kyslen der hersenen , heeft intusschen ook deze uitgang bij pseudoplasmata der hersenen en van hare vliezen , zoo lang zij niet aan den invloed van de dampkringslucht blootgesteld zijn, hoogst zelden of volstrekt niet plaats , omdat de dood reeds gedurende de voortschrijdende ontwikkeling van het pseudoplasma langs veelvuldige wegen wordt te weeg gebragt. Zoo als echter niet ieder bewerktuigd ligchaam den hoogsten trap van zijne ontwikkeling bereikt , voordat het in de vorming teruggaat , zoo kan ook het pseudoplasma , nog voordat het zich volkomen ontwikkelt , in de vorming teruggaan , atrophieren , zamenkrimpen. Dit geschiedt of door het sluiten van deszelfs voedende ralen of door het afzetten van kalkzouten , of doordien het in eene beurs besloten , en de toevoer van bloed naar hetzelve afgesneden wordt , of door andere ons nog volkomen onbekende invloeden van den kant der zieke bewerktuiging. Wij hebben zulke geslonken en ingekrompen pseudoplasmata in de hersenen herhaalde malen waargenomen , en onderscheidene steen- en beenachtige verhardingen duiden eenen zoodanigen uitgang aan. In dit voortijdige zamenkrimpen en slinken der pseudoplasmata ligt nu de mogelijkheid van derzelver genezing , d. i. de bevrijding der hersenen van derzelver schadelijken invloed , doordien aan den eenen kant het pseudoplasma daardoor zoo zeer in volumen vermindert , dat het de hersenen niet ineer drukt of perst, aan den anderen kant echter door zijnen overgang tot eene halfbewerktuigde massa niet verder vernietigend op de omgevende hersenzelfstandigheid kan inwerken. Aan eene volledige opslorping van het pseudoplasma valt niet te denken , daar een overgang van hetzelve tot korrelhoudende cellen , zoo als dit bij het vezelstoffig uitzweetse! der ontsteking het geval is, niet plaatsheeft. De verschijnselen, onder welke de doodelijke uitgan^ van het pseudoplasma plaats heeft, zijn reeds opgesomd, en zij moeten , zoo als uit het boven gezegde voortvloeit, tot die van de hyperaeniie, de beroerte, de meningitis, de encephalitis, de verlamming, worden teruggebragt. De verschijnselen , onder welke de genezing van het pseudoplasma plaats heeft , zullen wel geheel en al aan onze waarneming ontsnappen , daar deze grootendeels slechts dan kan plaats hebben , wanneer het pseudoplasma zoo klein is , dat het volstrekt geene of volstrekt niet te bepalen storingen in de hersenverrigtingen voortbrengt. De pathogenie van de pseudoplasmata der hersenen en van derzelver vliezen is uit derzelver ontleedkundige eigenschappen slechts gebrekkig en in zeer algemeene omtrekken af te leiden. De omstandigheid , dat met uitzondering van den tuberkel op het zachte vaalvlies , volstrekt geene pseudoplasmata voorkomen, pleit er voor, dat de pseudoplasmata niet door ontsteking ontstaan. Ontstekingen van het zachte vaatvlies komen inzonderheid bij jeugdige en krachtige personen voor. Even als echter pseudoplasmata en ontstekingen , zoo moeten ook pseudoplasmata en jeugdige leeftijd elkander uitsluiten. Wij geraken dus uit de beschouwing der eigendommelijkheden van de pseudoplasmata der hersenen en van hare vliezen tot het besluit, dat pseudoplasmata het menigvuldigst op vergevorderden leeftijd , als voortbrengsels van het begonnen involutieproces en van eene door hetzelve te weeg gebragte dyscrasie , voorkomen. Wij zijn overtuigd, dat een pseudoplasma niet ontstaan kan zonder eene bepaalde ontmenging van het bloed. Wij zijn echter ook overtuigd , dat niet ieder pseudoplasma eene bijzondere ontmenging van het bloed vooronderstelt, b. v. het fibroide eene vezelstoffige, de tuberkel eene tuberkuleuse , het vetgezwel weder eene andere , enz. , maar dat het wezenlijk van plaatselijke , werktuigelijke en scheikundige eigendommelijkheden van het moederweefsel, in hetwelk het pseudoplasma zich ontwikkelt, afhangt, of het vormlooze blastema zich tot dit of dat pseudoplasma ontwikkelt , dezen of genen vorm of gedaante aanneemt , tot fibroide, sponsgezwel of scirrhus wordt , enz. dat dus aan onderscheidene pseudoplasmata van verschillenden vorm en verschillenden naam , dezelfde bloedsmenging ten gronde ligt, en wij worden in deze onze overtuiging bevestigd gedeeltelijk door den veranderlijken vorm van de pseudoplasmata , gedeeltelijk door den onmiskenbaren invloed, welken het moederweefsel op de nieuwe vormsels bij overvoeding uitoefent. De door ons waargenomen gevallen van pseudoplasmata der hersenen en hare vliezen , kwamen met uitzondering van den tuberkel, welke, als door ontsteking voortgebragt, in iederen leeftijd voorkomt, inzonderheid bij bejaarde en kwaadsappige personen voor, en deze waarnemingen stemmen dus met de bovengenoemde gevolgtrekkingen overeen. Wanneer wij echter de pseudoplasmata van de hersenen en hare vliezen voornamelijk tot den vergevorderden leeftijd beperken, geven wij ook volgaarne toe , dat dezelve bij eene gunstige bloedsmen- ging ook op eiken anderen leeftijd kunnen voorkomen. Welke uitwendige invloeden het ontstaan van pseudoplosmata bevorderen , volgt uit het gezegde. Geene opwekkende , de voeding en bloedbereiding aanzettende , maar nederdrukkende , de voeding en bloedbereiding afstemmende , dyscrasien voortbrengende invloeden , zijn het voornamelijk, door welke de pseudoplasmata ontstaan. De voorzegging van de pseudoplasmata der hersenen en van hare vliezen ligt in hetgeen wij omtrent het beloop en den uitgang van dezelve gezegd hebben volkomen opgesloten. Daar waar eenmaal waarneembare verschijnselen van een pseudoplasma aanwezig zijn, heeft, zoo als reeds vermeld is, nimmer genezing plaats, daar is dus de voorzegging steeds ongunstig ; daar waar genezing pleegt te volgen , bestaan er geene verschijnselen , en dus ook geene voorzegging. De therapie van de pseudoplasmata der hersenen en hare vliezen kan slechts uit de behoorlijk begrepen ontleed- en natuurkundige eigenschappen van dezelve worden afgeleid. Pseudoplasmata zijn meer of minder bewerktuigde weefsels , welke uit cellen , vliezen , vezels, vaten en gedeeltelijk onbewerktuigde stoffen bestaan en zich even als de bewerktuiging , in welke zij voorkomen , ontwikkelen, voeden en zelfstandig blijven. Alle pseudoplasmata van de hersenen en hare vliezen zijn tot drie verschillende vormen terug te brengen : 1). Harde pseudoplasmata, welke hetzij ten gevolge van eene ontsteking of het zamenkrimpen van een ander pseudoplasma ontstaan , been- of steenachtige concrementen vormen , in welke niet het geringste spoor van eene bewerktuiging is waar te nemen: de beenplaten van het harde hersenvlies, de Pacc/iionische ligcharnen, enz. 2). Weeke pseudoplasmata, welke voor dat zij in ontbinding overgaan, volstrekt geene of onbeduidende sporen van eene bewerktuiging vertoonen: tuberkels; en 3). Pseudoplasmata in den eigenlijken zin van het woord, volkomen bewerktuigde vormsels, zoo als wij dezelve tot nu toe beschouwd hebben. De pseudoplasmata van de eerste soort zijn , daar zij ■volstrekt niet of slechts hoogst onbeduidend in omvang toenemen, grootendeels onschadelijk. Behalve dus, dat zij hun beslaan ter naauwernood ooit door storingen in de verrigtingen zullen te .kennen geven , zijn zij des te minder voor vloeibaar worden eri opslorping vatbaar, daar zij meestal in geene levendige verbinding met de bloedbaan staan, en als doode minerale massa's liggen blijven. De eenmaal gevormde been- of aardachtige massa is in de bloedwei niet oplosbaar en een ander menstruum dan dit , kan haar niet worden toegevoerd. Men kan zich derhalve volstrekt niet voorstellen , dat zulke pseudoplasmata , bij al het streven van de specifieke geneeswijze, vloeibaar en opgeslorpt zouden worden. De tuberkel bezit, zoo als bekend is, eene niet te onderdrukken neiging tot verweeking en ettervorming, zonder twijfel uit dien hoofde , omdat dezelve volstrekt niet of hoogst onvolkomen bewerktuigd , en daarbij week , en dus niet in staat is, zijne organische vastheid te behouden , maar zeer spoedig in de vorming teruggaat. Om den tuberkel voor verweeking en de daardoor voortgebragte vernietigende werking op de hersenen te beschutten, zou het noodig zijn, denzelven of tot eene steenachtige verharding te doen overgaan, en daardoor minder schadelijk te maken , of tot eenen hoogeren trap van ontwikkeling te brengen , opdat hij zich langer zou kunnen staande houden. Welke zijn echter de middelen , die den tuberkel door het onttrekken van de bloedwei of door het toevoeren van kalkzouten uitdroogen , of nieuwe vaten in denzelven voortbrengen en hem in een hooger bewerktuigd weefsel doen overgaan ? En gesteld , wij zouden eenmaal het onmogelijke bereiken en zoodanige middelen vinden , is daarmede de tuberkel opgeslorpt, weggerukt uit de sfeer van de zieke bewerktuiging, geheel onschadelijk gemaakt? De pseudoplasmata van de derde soort zijn voor geene onmiddellijke opslorping vatbaar, omdat zij uit een hooger ontwikkeld blastema bestaan, hetwelk in kleine korrel- houdende cellen overgaat, welke vloeibaar en opgeslorpt worden. Zij kunnen dus slechts op eene middellijke wijze daardoor worden opgeslorpt, dat zij eerst door een eigendommelijk etterings- en verzweringsproces vernietigd , vloeibaar, in de bloedwei opgelost, en door endosmose in de bloedmassa opgenomen worden. Wil men dus een zoodanig pseudoplasma uit het weefsel der hersenen of van hare vliezen verwijderen , dan zou men in het bezit moeten zijn van zoodanige middelen , welke in staat zijn dit vernietigingsproces binnen de schedelholte te doen plaats grijpen ! En wanneer wij deze wezenlijk bezaten , zou daarmede de met het pseudoplasma behebte bewerktuiging dan nog wel geholpen zijn, daar deze toch juist voor hetzelfde vernietigingsproces noodzakelijk moet onderdoen ? Een pseudoplasma kan , zoo al niet verwijderd , dan toch daardoor minder schadelijk of geheel onschadelijk gemaakt worden , dat het in deszelfs verdere ontwikkeling verhinderd wordt , zoo dat het inkrimpt en verdroogt. Iloe echter dit inkrimpen of uithongeren van het pseudoplasma , door het afsnijden van den toevoer van bloed , of door het aanvoeren van kalkzouten te bewerkstelligen zij , is zelfs bij den heiligsten eerbied voor de specifieke geneeswijze niet te doorgronden. Van prophylactische , het ontstaan van pseudoplasmata verhinderende geneesmiddelen kan des te minder sprake zijn , daar ons de pathogenetische invloeden van dezelve nog bijna ten eenemale onbekend zijn , en daar het in het algemeen onbeslist blijven moet , of de leer der geneesmiddelen wel ooit in staat zijn zal , de scheikundige eigendommelijkheden van de bewerktuiging in die mate te beheerschen , dat zij de ontwikkeling van crases en hare voortbrengsels, van kanker en tuberkel, b.v. zal kunnen beletten. Zoo staat dan de specifieke geneeswijze van de pseudoplasmata voor onze oogen in hare volmaakte nietigheid , waarvan echter slechts hij zal overtuigd zijn, die het begrip van genezing uit de ontleed- en natuurkundige eigen- 25 schappen der ziekte, en niet uit naamregisters van ziektevormen en geneesmiddelen afleidt. Zulk eene geneeswijze is heden ten dage wel is waar nieuwerwetseh , en veel eenvoudiger, dan de eerstgenoemde; doch het is een den verheven ernst der wetenschap onteerend , ver beneden de waardigheid van den geneesheer staand, slechts voor oude wijven , kwakzalvers, en bedriegers geschikt, erbarmelijk goochelspel! Als wij nu echter niet in staat zijn het ontstaan van pseudoplasmata met zekerheid te verhoeden , noch dezelve, wanneer zij eenmaal ontstaan zijn , te verwijderen , dan kan de therapie niet tegen het pseudoplasma zelf, maar slechts tegen deszelfs nadeelige uitwerkselen op de bewerktuiging , tegen hyperaemien , ontstekingen , hersenprikkeling, hersendrukking , storingen in de spijsvertering , de assimilatie, de voeding enz., gerigt zijn. Terwijl derhalve de physiologische geneesheer deze toestanden bestrijdt, zal hij , het grondlijden steeds in het oog houdend , en ver verwijderd van met verzwakkende , dolzinnige middelen in te grijpen , eene zachte , sparende, behoudende geneeswijze tegen dezelve bezigen. Nadat wij zoodoende de pseudoplasmata in het algemeen hebben behandeld , willen wij nu van enkele vormen , welke menigvuldig plegen voortekomen , in het bijzonder melding maken. DE TUBERREL. Tuberculosis van het harde hersenvlies werd slechts een enkel maal in verband met miliairtuberkels in de longen en eene uitstorting van bloed in de beide zakken van het borstvlies , zonder in het oog loopende hersenverschijnselen bij het leven , tuberculosis van het spinnewebsvlies, volstrekt nooit waargenomen. Uit hoofde van deze buitengewone zeldzaamheid van de tuberculosis van het harde hersenvlies en het spinnewebsvlies, bepaalt zich het klinische begrip van tuberculosis der hersenvliezen bijna uitsluitend tot die van het zachte vaatvlies. Hoogst gewigtig voor den klinischen geneesheer is de ontleedkundige verdeeling van de tuberculosis der hersenvliezen in de acute , de slepende en de meningitis met eene tuberculeuse uitstorting. De slepende tuberculosis van het zachte vaatvlies vertoont zich aan ons oog als eene graauwe korrelvormin^ , welke vroeger ol later in eenen gelen tuberkel overgaat ; zij komt voor in omschreven groepen of haarden, is aan geene bepaalde streek gebonden, gaat nimmer in verweeking over, en is steeds met tuberculosis in andere werktuigen gepaard. Daar aan de slepende tuberculosis van het zachte vaatvlies geene aanmerkelijke hyperaemie voorafgaat, daar zij in omschreven haarden voorkomt, en dus de hersenen niet in naar geheel aandoet , daar zij ook geenen grooten omvang bereikt, en bovendien nooit in verweeking overgaat of vernietigend op de hersenen inwerkt, is het ligt te begrijpen , dat dezelve dikwijls volstrekt geene , dikwijls onbeduidende storingen van de hersenverrigtingen , inzonderheid onophoudelijke, omschreven hoofdpijn en periodieke verschijnselen van hyperaemische hersenprikkeling en hersendrukking, hoogst zelden echter braken , stuipen en verlammingen zal voortbrengen. Slechts dan , wanneer behalve deze verschijnselen de tuberculosis in andere werktuigen , inzonderheid -in de longen, buiten allen twijfel gesteld is, mag men tot slepende tuberculosis van het zachte vaatvlies besluiten , waaromtrent men echter niet altijd zoo geheel zeker zijn kan, daar ook de tuberkel der hersenen , zoo als wij oogenblikkelijk zien zullen , geheel en al dezelfde verschijnselen kan voortbrengen. Het beloop van deze tuberculosis van het zachte vaatvlies is , zoo als reeds de klank van haren naam te kennen geeft, steeds slepend , zonder twijfel inzonderheid daarom, omdat de tuberkel niet in verweeking overgaat; en in het slepend beloop van dezelve ligt voorts de reden', waarom zij geene aanmerkelijke storingen in de hersenverrigtingen voortbrengt, omdat namelijk, gedurende het langzame beloop, de hersenen zich naar de drukking voegen. De uitgang van de slepende tuberculosis van het zachte Taatvlies zou wel niet altijd doodelijk zijn, ware zij niet steeds van andere tuberculoses vergezeld ; want juist de omstandigheid , dat de slepende tuberculosis van het zachte vaatvlies niet in verweeking overgaat, maakt het mogelijk dat dezelve versteent of zamenkrimpt. De voorzegging wordt dus inzonderheid door het met dezelve gepaard gaande tuberkellijden treurig. De therapie kan slechts tegen de nadeelige werkingen van den tuberkel gerigt zijn. De snel verloopende tuberculosis meningum komt voor in den vorm van uiterst fijne, naauwelijks de grootte van eene maanzaadkorrel bereikende , met blaasjes overeenkomstige , doorschijnende, slechts zelden van groote miliairegranulatien. Haar zetel is aan de basis der hersenen, van waar zij zich naar het bolle gedeelte uitbreidt; zij doet het zachte vaatvlies in eene groote, dikwijls in deszelfs geheele uitgestrektheid aan , en gaat steeds van de vorming van eene zich aan de basis der hersenen ophoopende, weiachtige, weieiwitachtige, meer of minder troebele uitstorting vergezeld. De acute tuberkel van de hersenvliezen is hetvoortbrengsel van eene acute hersenhyperaemie met uitstorting. Eene acute hyperaemie der hersenen met uitstorting en meningitis brengen , wanneer zij in denzelfden hoogen graad ontwikkeld zijn , dezelfde storingen in de verrigtingen te weeg , omdat zij op geheel overeenkomstige physiologische processen berusten. De acute tuberculosis meningum zal dus wezenlijk dezelfde verschijnselen voortbrengen als de meningitis , en het mag ons niet bevreemden als wij koorts , hoofdpijn, zinsbegoochelingen , ijlen , braken , stuipen , nu eens zamengetrokken , dan weder verwijderden oogappel, sopor, verlammingen, enz. als hare gevolgen aanschouwen. Onderwerpen wij echter de ontleedkundige eigendommelijkheden van de acute tuberculosis meningum aan eene nadere beschouwing, dan zou het ons niet moeijelijk vallen , eenige duidelijke onderscheidingsteekenen tusschen haar en de meningitis op te sporen. De aan de tuberculosis meningealis voorafgaande hyperaemie is wel is waar eene algemeene, d. i, zij is over de hersenen in haar geheel uitgebreid , doch zij is, zoo als de dagelijksche onderbinding leert , hoogst zelden zoo hevig als bij meningitis. Daar echer , zoo als reeds vermeld werd, het ontstuimige te voorschijn treden van de meningitis, inzonderheid de verschijnselen van de hevige liersenprikkeling , de zinsbegoochelingen , de ijlhoofdigheid , het braken , de stuiptrekkingen , inzonderheid en vooral aan de inet dezelve gepaard gaande hyperaemie zijn toe te schrijven , volgt hieruit , dat ai deze verschijnselen bij de acute tuberculosis meningum slechts zelden en bijna nimmer in dien hevigen graad zullen voorkomen , als bij de meningitis. Bij de acute tuberculosis meningum ontbreken daarom de hevige koorts , de congestie-turgor, het hevige kloppen van de hoofd- en halsslagaderen , het gevoel van inwendige hitte in het hoofd , de drukkende hoofdpijn , de opspuiling van de albuginea , de standvastige zinsbegoochelingen, de levendige, dikwijls woeste ijlhoofdigheid , de dreigende blik , de neiging tot gewelddadige handelingen , tot opstaan en wegloopen , het hardnekkige braken van eene inet groenspaan overeenkomstige stof, de stuipen , en de in het oog vallende zamentrekking van den oogappel. Daar de acute tuberculosis meningum slechts uit zeer kleine , met blaasjes overeenkomstige , verstrooide granulatien bestaat , welke op verre na niet den omvang en de dikte van de vezelstofïïge uitstorting bij meningitis bereiken , zal ook de drukking , welke de hersenen bij de tuberculosis meningum ondergaan , geringer zijn dan die , welke bij de meningitis op dezelve wordt uitgeoefend , daar immers de aan de basis der hersenen plaats hebbende onbeduidende uitstorting van wei en de hyperaemie slechts weinig tot vermeerdering van de hersendrukking vermogen bijtedragen. Hieruit volgt , dat stuiptrekkingen bij de acute tuberculosis meningum veel zeldzamer, verlammingen bijna nimmer zullen voorkomen, dat de oogappel noch aanhoudend vernaauwd , noch aanhoudend verwijd , dat de bewusteloosheid niet zoo volkomen , de slaapzucht niet zoo> aanhoudend , de overgang van het hyperaemische in exsudative tijdperk in het algemeen niet zoo scherp afgebakend zijn zal, als bij de meningitis. Overweegt men dat de tuberculosis meningum zeer dikwijls allezins duidelijke storingen in de hersenverrigtingen te weeg brengt ; dan is men gedwongen deze , daar zij uit de ontleedkundige eigendommelijkheden niet schijnen voort te spruiten , van de scheikundige eigenschappen , d. i. van de aan de tuberculosis ten gronde liggende en op de hersenen inwerkende bloedsmenging af te leiden. De tuberculosis meningum stelt ons namelijk een lijden van de hersenen voor oogen, zoo als wij dit bij roodvonk en typhus zoo menigvuldige malen waarnemen, en een zeer duidelijk gekenmerkte hersentorpor is het gewigtigste en standvastigste verschijnsel van dezelve. De hersentorpor wordt , zoo als reeds vermeld is , niet door de drukking van de hyperaemie en de uitstorting , maar door de aan de tuberculosis meningum ten gronde liggende bloedsmenging voortgebragt; dezelve komt met eene verdooving overeen , en berust op eene onwerkzaamheid in eenen hoogen graad , op eene aan verlamming grenzende zwakte der hersenen ; hij is van eene zuiver dyscrasische geaardheid , en herinnert ons aan het reeds vroeger door ons gestelde : dat wel is waar iedere hersendrukking hersentorpor verwekt, dat echter niet iedere hersentorpor van hersendrukking afhangt. De hersendrukking vooronderstelt uitstorting , de uitstorting hyperaemie , en de hyperaemie heeft prikkeling der hersenen ten gevolge. Het is dus duidelijk dat aan de hersendrukking bij meningitis hersenprikkeling voorafgaat. Dit is bij den hersentorpor van tuberculosis meningum afhangende, juist omdat dezelve niet door hersendrukking wordt voortgebragt, niet noodzakelijk het geval. Dikwijls gaat aan denzelven volstrekt geene , dikwijls slechts eene onbeduidende hersenprikkeling vooraf. Behalve het suizen in de ooren kwelt ter naauwernood eene enkele zinsbegoocheling den lijder, hij ijlt weinig, dikwijls volstrekt niet, het grasgroene braken ontbreekt meestal geheel ; stuipen vertoonen zich volstrekt niet, of slechts bij zeer jeugdige en prikkelbare personen , daarbij ontbreken de hevige koorts- en congestieverschijnselen. Dikwijls gaat aan den hersentorpor bij tuberculosis meningealis slechts eene ligte opwekking, eene naauwelijks te bespeuren onrust vooraf, en dezelve ontstaat als van den beginne af plotseling. De lijder ligt niet een gelaat zonder uitdrukking, doch niet zoo volkomen bewusteloos als bij de hersendrukking na meningitis , hij wordt veeleer wanneer men hem aanspreekt of door sterke prikkels opwekt , uit zijnen meer gevoel- dan bewusteloozen toestand gewekt, doch slaapt onmiddellijk daarna weder in. Heeft zich de uitstorting bij meningitis eenmaal gevormd , dan is ook de hersendrukking aanhoudend , en men bespeurt verder geene vermeerdering van dezelve. Bij de tuberculosis meningum neemt de torpor der hersenen van dag tot dag toe , en houdt met de toenemende krachteloosheid gelijken tred. Daar echter de hersentorpor bij tuberculosis meningum niet door aanhoudende drukking wordt voortgebragt, kunnen er bij denzelven ook veel grootere tusschenpoozingen ontstaan , dan bij dien na meningitis , en wij zagen nog eerst kortelings eenen 15 jarigen met tuberculosis meningum behebten lijder zich een uur voor zijnen dood in het bed oprigten , en zijn ontbijt nemen , nadat reeds vroeger driemalen een zeer aanmerkelijk nalaten van den zeer belangrijken hersentorpor had plaats gehad. Al zijn wij ook niet in staat deze in het oog loopende afwisseling der hersenwerkdadigheid uit de physiologie te verklaren , en al moeten wij ons ook in dit opzigt aan de slingeringen van de ontwijkende levenskracht in het algemeen vasthouden , zijn wij echter in staat te verklaren , waarom bij de meningitis nimmer zulke aanmerkelijke tusschenpoozingen van den hersentorpor kunnen plaats vinden. Met het toenemen van den hersentorpor worden de sluitspieren van de iris verlamd ; daardoor verkrijgen de sterkere overlangsche spieren derzelve het overwigt en de oogappel wordt verwijd. Met het afnemen van den her- sentorpor neemt ook de verlamming der sluitspieren af en de oogappel krijgt zijne normale doorsnede terug; noch de verwijding, noch de vernaauwing van de opening waardoor wij zien , is dus bij de tuberculosis meningum zoo aanhoudend als bij de meningitis. Dat verlammingen bij de tuberculosis meningum even zoo min als bij typhus of roodvonk zullen voorkomen , spreekt van zelf; of het moest zijn dat de tuberculosis meningum met encephalitis of beroerte gepaard voorkwam. De pols wordt na plaats gehad hebbende uitstorting bij de tuberculosis meningum niet zelden iets langzamer; nooit vinden wij denzelven echter in dien graad vertraagd als bij de meningitis , en de vertraging van denpols bij de tuberculosis meningum valt des te minder in het oog , daar aan dezelve gewoonlijk geene hevige koorts en dus ook geene aanmerkelijke versnelling is voorafgegaan. Eveneens is het gesteld met den buik , welken men in plaats van zamengetrokken , dikwijls ten gevolge van de bestaande adynamie meteoristisch opgezet aantreft. Zeer gewoonlijk vindt men te gelijk met deze plaatselijke verschijnselen van de tuberculosis meningum, even als in den typhus, verschijnselen van adynamie , te weten : roode , drooge , bevende tong , lallende spraak , murmelend ijlen , krachtelooze inspanningen , peeshuppelen , vlokkenlezen , enz. Ofschoon wij nu gestreefd hebben den klinischen vorm van de acute tuberculosis meningum [uit hare ontleeden scheikundige eigendommelijkheden af te leiden , moeten wij echter daarbij opmerken , dat dezelve voorzeker aan het ziekbed dikwijls op de geschilderde wijze voorkomt, doch dat zij ook uit hoofde van de voorheerschende hyperaemie nu eens de meningitis, en uithoofde van de voorheerschende crasis dan weder den dyscrasischen hersentorpor zonder eenige uitstorting, zoo als deze b. v. bij phthisici kort voor den dood voorkomt, zoo zeer nabij komt, dat het dikwijls onmogelijk is, deze drie vormen uit de verschijnselen van elkander te onderscheiden , en dat men in dit opzigt inzonderheid cp de pathoge- netische oorzaken , voornamelijk echter op de combinatiën derzelve moet acht geven, van welke later sprake zijn zal. Voorts gelooven wij ook te moeten opmerken , dat wij in enkele gevallen , acute tuberculosis meningum op het lijk aantroffen , welke zich bij het leven door geene storingen in de verrigtingen had te kennen gegeven ; eene daadzaak , welke ons des te minder vreemd moet voorkomen , daar aan den eenen kant de hyperaemie en de uitstorting bij de acute tuberculosis meningum dikwijls zeer onbeduidend en door drukking niet in staat zijn storingen in de verrigtingen voort te brengen , en aan den anderen kant, ook typhus en roodvonk zonder eenig hersenlijden verloopen. Het beloop van de acute tuberculosis meningum is , daar zij uit eene acute bloedcrasis met hyperaemie haar ontstaan neemt , steeds zeer snel , en geheel met het beloop van de meningitis overeenkomend. Wij behoeven dus met betrekking tot hetzelve slechts van de reeds opgegeven , minder .scherpe afbakening tusschen het hyperaemische tijdperk en dat der uitstorting, alsmede "van de meer duidelijke nalatingen melding te maken. De uitgang van de acute tuberculosis meningum is , ingevolge alle waarnemingen , steeds doodelijk. Deze uitgang wordt door de ontleedkundige eigenschappen alleen niet voldoende verklaard. De drukking, welke de hersenen bij de acute tuberculosis meningum ondergaan , is, zelfs wanneer wij het in groote hoeveelheid aan de hersenbasis opgehoopte weiachtige uitzweetsel mede in rekening brengen , niet grooter , dan die , welke bij meningitis op de hersenen wordt uitgeoefend, en toch heeft bij deze dikwijls genezing plaats. De acute tuberkel van de hersenvliezen bezit wel is waar het vermogen tot verdere ontwikkeling niet , en kan als zoodanig niet opgeslorpt worden ; doch hij oefent geene aanmerkelijke drukking op de hersenen uit en werkt ook niet door verweeking vernietigend op dezelve. De oorzaak van zijne doodelijkheid moet dus in de aan denzelven ten gronde liggende bloedcrasis gezocht worden , welke in den beginne hersenprikkeling, later echter hersentorpor en hersenverlamming te weeg brengt, en zoo den dood noodzakelijk ten gevolge heeft , welke overigens onder de verschijnselen van den volledigsten hersentorpor te voorschijn treedt. Het wezen van de acute tuberculosis is ons nog ten eenemale onbekend. Zeker is het, dat de interstitiële of rniliaire tuberculosis met de geïnfiltreerde of eigenlijke tuberculosis slechts den naam gemeen heeft, daar beiderlei tuberkels verschillende tijdperken doorloopen , op verschillende wijzen ontstaan en aan verschillende bloedcrases het aanzijn te danken hebben. De geïnfiltreerde tuberkel ontstaat door ontsteking en doodt doordrukking en vernietiging van het geïnfiltreerde parenchyma ten gevolge van deszelfs verweeking en ettering. De rniliaire tuberkel ontstaat door hyperaemie, hij oefent bijna volstrekt geene drukking uit , hij gaat niet in verweeking, in ettering over , en vernietigt het weefsel van het werktuig, waarin hij zich ontwikkelt , niet; en toch heeft de dood, waar hij voorkomt, zekerder en sneller plaats, dan bij den geinfiltreerden tuberkel , welke niet zoo geheel zelden , als men wel in het algemeen gelooft, door versteening of inkrimping geneest, of ten minste onschadelijk wordt. De doodelijkheid van de acute tuberculosis ligt dus geenszins in den miliairen tuberkel zeiven , maar in de denzelven voortbrengende bloedcrasis ; de rniliaire tuberkel is daarbij slechts een onschuldig, misschien wel toevallig voortbrengsel , d. i. de rniliaire tuberculosis zou ook zonder de vorming van rniliaire tuberkels dooden, en zij moet welligt niet noodzakelijk rniliaire tuberkels afzetten , maar zij kan , even als de typhus, in het bloed verloopen , en door vergiftiging van het bloed den dood te weeg brengen. Zonderling moet het echter schijnen, dat juist de acute , den miliairen tuberkel voortbrengende bloedsmenging doodelijk is , des te meer, daar de met dezelve zeer overeenkomstige typheuse bloedsmenging zoo dik- wijls in genezing overgaat. Zoo lang ons de scheikundige geaardheid van de rniliaire tuberculosis en door deze hare volstrekte doodelijkheid niet is aangetoond , moeten wij veeleer aannemen , dat ook zij voor genezing vatbaar is , en dat welligt menige meningitis , menige typhus, genezen acute tuberculoses zijn. Van het hoogste gewigt voor de onderkenning zijn de verbindingen welke de tuberculosis meningum aangaat, en ten dien opzigte valt het volgende op te merken : De acute tuberculosis meningum komt inzonderheid bij kinderen en jeugdige personen , voor het overige echter ook in ieder levenstijdperk voor. Zij ontstaat of primitief, of als een gedeeltelijk verschijnsel van de acute algemeene tuberculosis, of in verbinding met de geinfiltreerde tuberculosis in andere werktuigen. De primitive acute tuberculosis meningum is hoogst zeldzaam , en brengt bij kinderen, ten minste wanneer zij met rijkelijke afscheiding van wei aan de hersenbasis gepaard gaat , eenen vorm van den zoogenaamden hydrocephalus acutus voort. Als gedeeltelijk verschijnsel van de algemeene acute tuberculosis aapt zij het beeld van den typhus zoo volmaakt na , dat zij van dezen niet kan worden onderscheiden , en schijnt wel eenigzins aan te duiden, dat acute tuberculosis en typhus, zoo al niet identische , dan toch zeer zeker hoogst overeenkomstige ziekteprocessen zijn. Het menigvuldigst voegt zich de acute tuberculosis meningum bij andere reeds langen tijd bestaan hebbende tuberculoses, bij de slepende tuberculosis van het zachte vaatvlies , bij den tuberkel der hersenen , bij de tuberculosis der watervaatsklieren , inzonderheid echter bij de tuberculosis der longen, en wordt als secundaire crasis de oorzaak van den dood van dezelve. Als wij dus te gelijk met eene ontwikkelde en reeds lang bestaande tuberculosis der longen , de verschijnselen van eene meningitis waarnemen , hebben wij alle reden tot eene acute tuberculosis meningum te besluiten , ofschoon deze ook zonder de afzetting van rniliaire tuberkels zou kunnen te voorschijn treden en wij juist in die omstandigheid een bewijs vinden voor ons vroeger geuit gevoelen , dat namelijk de dood niet ontstaat ten gevolge van de afgezette miliaire tuberkels, maar ten gevolge van de aan dezelve ten gronde liggende , secundair ontwikkelde acute bloedsmenging , en dat deze bloedsmenging niet noodzakelijk altijd miliaire tuberkels moet afzetten , maar zich ook tot de bloedbaan kan blijven bepalen en als zoodanig dooden. Dat met het te voorschijn treden der hersenverschijnselen die van de tuberculosis der longen op den achtergrond treden , is eene van ouds bekende klinische daadzaak, waarvan, zoo als reeds vermeld werd, de oorzaak niet in de fabelachtige metastases , maar in den gestremden invloed der hersenen moet gezocht worden. De voorzegging bij de acute tuberculosis meningum is reeds met hetgeen omtrent uitgang en pathogenie van dezelve gezegd is , afgehandeld. W ij gelooven, dat de acute tuberculosis meningum niet volstrekt doodelijk is , wijj kunnen echter slechts dan onbetwistbare bewijzen voor dit gevoelen leveren , wanneer wij de aan de acute tuberculosis meningum ten gronde liggende crasis zullen hebben doorgrond en hare onderkenning aan het ziekbed op zekere grondslagen gevestigd. De therapie van de acute tuberculosis meningum zal, daar de ontleedkundige eigendommelijkheden van dezelve eene geheel ondergeschikte rol spelen , slechts uit hare behoorlijk bekende scheikundige eigenschappen eenmaal kunnen worden afgeleid. Tot dien tijd toe moet zij tot enkele symptomatische , voor eenen physiologischen geneesheer ligt te ontdekken, aanwijzingen beperkt blijven. Er zijn echter helaas! nog geneeskundigen, die ook het laatste uur van eenen eenigzins roodgekleurden en ijlenden phthisicus door bloedzuigers en spaansche vliegpleisters ondragelijk maken ; er bestaan helaas ! nog mystici, die hoofdpijn , ijlen , braken , enz. , met een en hetzelfde specifiek middel wanen te kunnen genezen, om het even , of deze verschijnselen van hyperaemie , hydrocephalus , meningitis , of tuberculosis meningum afhangen. Deze worden echter ook niet schaamrood , als zij eene en de- zelfde ziekte , b. v. de encephalitis, wanneer zij , naar mate van hare toevallige ontleedkundige eigendornmelijkheden , onder verschillende vormen te voorschijn treedt, met regelregt tegen elkander strijdige middelen behandelen! Doch het is met hen gedaan, hunne asch ruste in vrede! De meningitis met tuberculeuse uitstorting, de zoogenaamde meningitis tuberculosa komt onder twee verschillende ontleedkundige vormen voor : 1). Als meningitis aan de hersenbasis, met een vezelstoffig , geel, korrellig voortbrengsel ; 2). Als meningitis op het bolle gedeelte der halfronden met verstrooide ontstekingshaarden. Ocer den eersten vorm der meningitis is reeds gesproken. Zij is , omdat zij zich tot aan het ependyma der zijdelijke holten uitstrekt , steeds met acute hydrocephalie , menigvuldige malen met verweeking van de maag gepaard , en wordt uit dien hoofde ook hydrocephalus acutus genaamd , hetgeen voorwaar noch tot opheldering van den hydrocephalus acutus , noch tot die van de meningitis tuberculosa kan bijdragen. De tweede vorm is die , welke op het bolle gedeelte van de halfronden in verstrooide ontstekingshaarden voorkomt , waarbij het zachte vaatvlies en inzonderheid deszelfs verlengselen in de hersenwindingen met een geel , gekorreld uitzweetsel geinfiltreerd zijn. Gewoonlijk hebben in deze haarden bloeduitstortingen in het weefsel van het zachte vaatvlies plaats, ten gevolge van welke dezelve met bloed schijnen opgepropt. Daarbij is de aangrenzende bastachtige zelfstandigheid zeer dikwijls rood , verweekt, of ontstoken. Ten opzigte van de verschijnselen en het beloop van de meningitis tuberculosa moet naar het over meningitis gezegde verwezen worden. De meningitis tuberculosa is bij de omstandigheid, dat zij snel ontstaat, rijkelijke, vaste en vloeibare voortbrengsels vormt, de hersenen in haar geheel aandoet, en zich zeer dikwijls ook op het neurilema van de uit de hersenbasis komende zenuwen uitbreidt, eene meningitis xar' H-o^v , door hevige koorts, ijlen , stuipen , inzon- deiheid echter door het hardnekkige braken van een trrasgroene stof gekenmerkt, en onderscheidt zich reeds daardoor van de acute tuberculosis meningum , d. i. van de acute uitscheiding van den miliairtuberkel zonder vezelstoffige uitstorting , welke, zoo als vermeld is, zich door hersentorpor te kennen geeft, en op verre na niet met zulke onstuimige verschijnselen als de meningitis te voorschijn treedt. De uitgang van de meningitis tuberculosa kan wet naauwelijks anders dan doodelijk zijn , want aan den eenen kant doodt zij door drukking en vernietiging der hersenen , aan den anderen kant , door de haar menigvuldige malen ten gronde liggende crasis , welke torpor en verlamming der hersenen ten gevolge heeft. Hetzij nu ook de tuberkel onmiddellijk van het begin af als zoodanig wordt uitgescheiden , hetzij het vezelstoffige uitzweetsel door ongunstige werktuigelijke en scheikundige eigendommelijkheden van de zieke bewerktuiging eerst later in korrelvorming en in den staat van tuberkel overgaat, in geen geval is dezelve voor eene verdere ontwikkeling en voor opslorping vatbaar ; van daar dat de dood onder do verschijnselen van de bestaan blijvende hersendrukking ontstaan moet. Bij de tuberculeuse meningitis aan de hersenbasis is de rijkelijke weiachtige uitstorting in de hersenholten , bii de tuberculeuse meningitis op het bolle gedeelte der halfronden, de gelijktijdige bloeduitstorting in het zachte vaatvlies eene der gewigtigste oorzaken van de hersendrukking , de hersenvernietiging, de hersenverlammmg en van den spoedigen dood. De vathogenie van de meningitis tuberculosa is , zoo als die van de tuberculosis in het algemeen , niettegenstaande de nasporingen van den laatsten tijd, nog steeds tamelijk duister. .. Al moge het ook wezenlijk waar zijn, dat de tuberkel steeds het voortbrengsel is van ontsteking, aan welke oeene andere bloedsmenging ten gronde ligt , dan die , welke in het algemeen vezelstofvormsels voortbrengt , en dus de zoogenaamde slagaderlijke of ontstekingachtige bloedsmenging, de hyperinosis, en dat de vezelstof, eerst nadat zij uitgescheiden is , door hare te groote hoeveelheid , door gebrek aan bewerktuigende vloeistof, door vreemde bijmengselen, door tuberkels in de omgeving , door trage stofwisseling , door bloedarmoede , door het zinken der levenskracht, door drukkin^ , enz., tot tuberkel wordt, gelooven wij toch ook, dat de tuberkel eenigermate reeds te voren in het bloed aanwezig is , d. i. dat er eene zekere bloedsmenging bestaat , welke steeds een in tuberkels overgaand voortbrengsel oplevert, van Avelken aard ook de andere zoo even genoemde invloeden zijn mogen. De habitus phthisicus , of veel juister de habitus tuberculosus is het gevolg van eene zoodanige bloedsmenging , en tevens een bewijs voor haar bestaan. Wij staan volgaarne toe, dat de habitus phthisicus of tuberculosus reeds het gevolg is van de plaatselijke tuberculosis; wij moeten echter ook eenstemmig met de waarnemingen van anderen, in tegenspraak met dit gevoelen, beweren, dat de habitus phthisicus of tuberculosus dikwijls jaren lang wordt waargenomen , voor dat zich de tuberculosis op eene bepaalde plaats vestigt, en geen ervaren geneesheer zal zich laten weerhouden dezen of genen persoon uit den habitus als kandidaat voor tuberculosis aan te duiden. Wanneer bij eenen duidelijk gekenmerkten habitus phthisicus geene tuberculosis ontstaat , bewijst dit slechts dat eene dyscrasie langen lijd in het bloed bestaan , ja zelfs door diaetelische en therapeutische middelen 'met den tijd geheel vernietigd worden kan, zonder zich op de eene of andere plaats bepaald te vestigen. En wanneer zonder den habitus phthisicus desniettemin tuberculoses ontstaan, hangt dit slechts daarvan af, dat de uitgestorte vezelstof allezins ook zonder eene reeds te voren bestaande specifieke crasis door de opgesomde invloeden in tuberkels kan overgaan. Wanneer wij niet in staat zijn eenen bijzonderen habitus voor tuberculosis meningum, eenen bijzonderen voor darm- en eenen bijzonderen voor baarmoeder-tubercu- losis vast te stellen , maar onder den tuberculeusen habitus inzonderheid de tuberculosis der longen verstaan, ligt de oorzaak daarvan daarin , dat aan den eenen kant voorzeker vele tuberculoses zonder ooit te voren bestaan hebbenden habitus ontstaan , en aan den anderen kant de tuberculosis zich bij uitstek gaarne in de longen afzet. En waarom zou het bestaan van een habitus pathologicus , voor welken de ondervinding zoo onbetwistbaar pleit, niet ook wetenschappelijk kunnen worden bevestigd ? waarom zou niet eene bepaalde ontmenging van het bloed, welke dikwijls jaren lang bestaat, eenen bepaalden invloed op de ontwikkeling van de geheele bewerktuiging en op de afzonderlijke werktuigen kunnen uitoefenen ? De omstandigheid , dat de tuberculosis zeer dikwijls de gezondste menschen aandoet, bij welke geen spoor van eenen habitus phthisicus is waar te nemen , heeft zonder twijfel de latere ontleedkundigen er toe gebragt, het bestaan van den habitus phthisicus of tuberculosus te ontkennen. Wij gelooven , om bovengenoemde redenen voor denzelven te moeten pleiten , waarbij wij uitdrukkelijk opmerken, dat ook voor ons de habitus tuberculosus of phthisicus een ziekteverschijnsel is , doch niet slechts het verschijnsel van de reeds op eene plaats bepaald huisvestende en reeds groote vorderingen gemaakt hebbende , maar ook van de nog in den kiem sluimerende en binnen de bloedbaan teruggehouden tuberculosis , en dat er wel degelijk vele tuberculoses tot stand komen, aan welke volstrekt geen habitus tuberculosus is voorafgegaan. Uit dit gezigtspunt moet ook de pathogenie van de meningitis tuberculosa beschou%vd worden. In vele gevallen gaat aan de meningitis tuberculosa eene eigendommelijke ziekte van het bloed of eene crasis vooraf, welke zich als habitus tuberculosus te kennen geeft , en de meningitis levert onmiddellijk van het oogenblik van haar ontstaan af een tuberculeus of ten minste een met alle kracht tot den tuberkel neigend voortbrengsel. In andere gevallen gaat aan de meningitis tuberculosa geene eigendommelijke, zich als habitus tuberculosus kenmer- kende bloedcrasis vooraf, en de meningitis brengt op het oogenblik van haar ontstaan eene genuine uitstorting van vezelstof voort , welke eerst later door verschillende invloeden in tuberkels overgaat. In de eerstgenoemde gevallen nadert de tuberculeuse meningitis tot eene acute tuberkel-afzetting , in de laatste gevallen is zij eene zuivere meningitis. In de eerste gevallen doet zij dyscrasische , in de laatste geheel gezonde bewerktuigingen aan. In de eerste gevallen zal zij iederen , in de laatste inzonderheid den jeugdigen leeftijd treffen, daar overvloedige vezelstofvormsels aan dezen eigen zijn. De omstandigheid , dat de meningitis tuberculosa verreweg menigvuldiger aan de basis, dan op het bolle gedeelte van de groote hersenen voorkomt, pleit er allezins voor dat dezelve op verre na niet altijd ten gevolge van eenê eigendommelijke tuberculeuse crasis ontstaat ; want het zou niet te verklaren zijn , waarom de tuberculeuse crasis juist slechts aan de hersenbasis en niet ook öp het bolle gedeelte der hersenen zou voorkomen , terwijl het gemakkelijk kan verklaard worden, dat de aan de hersenbasis uitgescheiden vezelstof bij eene genuine meningitis door de groote drukking, welke de hersenen op haar uitoefenen en door de armoede aan bloed in hare ontwikkeling belemmerd, tot tuberkel wordt. De omstandigheid daarentegen, dat de meningitis tuberculosa volstrekt niet zelden op het bolle gedeelte van de halfronden voorkomt, dat zij hier in den vorm van verstrooide ontstekingshaarden verschijnt , welke met de lobu.aire longontstekingen, waarbij eene tuberculeuse uitstorting plaats heeft, overeenkomst vertoonen , en bijna zonder uitzondering met tuberculosis in andere werktuigen vooral met tuberculosis der hersenen gepaard gaat pleit des te meer voor het denkbeeld , dat dezelve ook door eene reeds vooraf bestaande tuberculeuse crasis kan worden voortgebragt, d. i., dat de uitstorting hier reeds op het oogenblik van haar ontstaan uit tuberkels bestaan kan daar de bij de meningitis aan de hersenbasis voorkomende 26 hinderpalen tot bewerktuiging hier niet in rekening kunnen gebragt worden. Daar de tuberculeuse meningitis op het oogenblik van haar ontstaan zeer dikwijls eene genuine meningitis is , heeft zij ook dezelfde palhogenetische eigenschappen met deze gemeen. Tot het tijdperk der tandvorming toe , komt zij zeldzamer voor, omdat de stolbare stoffen voor de tandvorming zelve te zeer noodig zijn. Na het tijdperk der tandvorming wordt de vaatrijke pia meninx bij de sterke ontwikkeling der hersenen gedurende den kinderlijken leeftijd , met voorbijgang der longen , zeer dikwijls de zetel van vezelstoffige uitstortingen en dus ook van ontstekingen met tuberkelvorming. Yan de jaren der manbaarheid af , wordt de zich steeds meer ontwikkelende vaatrijke long de voornaamste zitplaats van de vezelstoffige afzettingen, en de tuberculeuse meningitis komt of gelijktijdig met, of, hetgeen veel menigvuldiger het geval zijn zal , eerst ten gevolge van dezelve voor. De meningitis tuberculosa is dus nu eens een primitief, dan weder een secundair lijden. Als het eerste komt zij voornamelijk bij kinderen , als het laatste in ieder levenstijdperk voor. Dat de meningitis tuberculosa zich ten gevolge van tuberkels in de hersenen, ontstekings-, verweekingshaarden, kanker, hydatides , enz. in de bekleedselen der hersenen kan ontwikkelen , is daarom duidelijk , omdat al deze hersenziekten op de haematosis eenen meer of minder ongunstigen invloed uitoefenen, en dus tot slechte , niet tot kieming geschikte ontstekingsvoortbrengsels aanleiding geven. Uit deze pathogenetische eigenschappen van de zoogenaamde tuberculeuse meningitis volgt ondubbelzinnig , dat dezelve of zeer gezonde personen met een bloeijend uitzigt , of dyscrasische en aan tuberculosis in andere werktuigen , inzonderheid in de longen lijdende individuen aandoet. In het eerste geval zullen wij volstrekt niet in staat zijn haar van eene genuine, niet tot tuberculosis neigende meningitis te onderscheiden , en slechts uit de omstandigheid , dat de primitive meningitis der kinderen veel menigvuldiger tuberculeus is, dan niet, hare eigenlijke geaardheid opmaken. " In het laatste geval zullen wij dezelve uit den habitus tuberculosus , uit de verbinding met tuberculosis in andere werktuigen , inzonderheid in de longen , met eenen hoogen graad van waarschijnlijkheid erkennen. De voorzegging van de meningitis tuberculosa volst uit hetgeen over den uitgang van dezelve gezegd is. De tuberculeuse meningitis verloopt zoo spoedig , hare voortbrengsels zijn zoo talrijk en de hersenen in hare verngtingen door drukking en vernietiging zoo zeer belemmerende , dat de dood veel vroeger plaats heeft, dan het tot verweeking , verwijdering, versteening of zamenkrimping van den tuberkel komen kan. De therapie van de tuberculeuse meningitis is geenszins zoo onmagtig , als men zulks op het eerste gezift zou vermoeden. ° Al bezitten wij ook geene specifieke middelen om den eenmaal gevormden tuberkel weder tot zuivere vezelstof terug te brengen of te doen opslorpen , wij bezitten toch middelen , om deszelfs ontwikkeling in vele gevallen te verhoeden. Tot dit doel is het echter noodi