1,1% • O^J 0%^ l 1° ^r ^L w m *<• I * 0V DE STRIJD OM DE PARAPSYCHOLOGIE OPENBARE LES, GEHOUDEN OP DONDERDAG 20 OCTOBER 1932, BIJ AANVAARDING VAN HET PRIVAAT-DOCENTSCHAP IN DE PARAPSYCHOLOGIE, AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN DOOR Dr. p. a. dietz 1932 N. V. SERVIRE — DEN HAAG NEBEfiL KAATSGHAPr IER BEYIRDERINfl OEi, GENEESKUNST Geachte Toehoorders, Dames en Heeren, De geschiedenis der menschheid is vervuld van het wonder. Ik bedoel hiermede, dat, overal en ten allen tijde, de mensch de overtuiging heeft gehad, dat zich bij wijlen in hem en om hem, krachten manifesteerden, vermogens ontplooiden, gebeurtenissen voordeden, die van de krachten, vermogens en gebeurtenissen, die het gewone verloop der dingen beheerschten, in aard en wezen belangrijk verschilden, terwijl hij bovendien geneigd was ze een hoogere waarde, of althans een diepere beteekenis toetekennen dan deze. Naar gelang zijner religieuze voorstellingen en den graad zijner cultureele ontwikkeling werden zij toegeschreven aan god of goden, engelen of duivelen, heiligen of heksen, natuurgeesten of de geesten van gestorven menschen. Dit geloof beheerschte het geheele godsdienstige, artistieke en maatschappelijke leven der oude cultuurrassen, maar het is op onze planeet alles behalve uitgestorven. De ethnoloog van onzen tijd, die doordringt tot de primitieve volkeren, die met onze moderne beschaving weinig of geen aanraking hadden, vindt het geestelijk leven dezer „wilden" vervuld, niet in de eerste plaats met de bezorgdheden van den moeielijken strijd om het stoffelijk bestaan, maar ook al weer, in min of meer gedegenereerden vorm, van hetzelfde wonder, van tooverij, van offer en geestenbezwering. Om het in de termen der moderne psychologie uit te drukken: het bewuste denkleven der menschheid wordt, globaal genomen, niet beheerscht door het „Realitatsprinzip". Er is feitelijk maar een, maar dan ook zeer belangrijke uitzondering op dezen regel. En dat is de menschheid van het blanke ras, en uitsluitend, laten wij zeggen, de laatste vierhonderd jaar. Wanneer wij afzien van enkele, spoedig weer opgegeven pogingen in het laat-Hellenistisch tijdperk, in den bloeitijd der Arabische cultuur, en van eenige verspreide voorloopers tijdens de middeneeuwen, dan is het pas de mensch der Renaissance, die, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, schept: Wetenschap in den modernen zin van het woord: een zooveel mogelijk gesystematiseerde kennis van de realiteit temidden waarvan hij leefde. Het is dus nog maar weinige eeuwen geleden, dat de menschelijke geest zijn waarnemen en denken, en in 't eerst nog maar heel geleidelijk, losmaakte van mythe, traditie en dogma, en zich met ongekende energie toelegde op de studie der materieele wereld. Het resultaat heeft, in deze korte spanne tijds, alle verwachtingen, die de eerste moedige pioniers hadden kunnen koesteren, duizendvoudig overtroffen. De natuurwetenschappen en hare praktische toepassing, de techniek, heeft het aanzijn gegeven aan een nieuwe wereld en een nieuwe menschheid, die zich, althans oppervlakkig gezien, radicaal onderscheidt van al wat vroeger was. En naarmate haar kennis toenam, en alleen en uitsluitend waarneming en logische redeneering als kenbron van alle waarheid werden erkend, vertoonde het menschelijk denken steeds sterker de neiging alles te rationaliseeren en te mechaniseeren. Het eerst waren het de hemellichamen, aan welke de hen besturende goden of genii ontvielen; Copernicus, de Brahe, Keppler en Newton hebben het zonnestelsel gemechaniseerd; maar reeds Descartes waagde het de stelling te verdedigen, dat het dierlijk leven een mechanisme was, en zijn weigering dit beginsel ook op den mensch toe te passen, moest te zeer gevoeld worden als een inconsequentie, voortspruitend uit zijn religieuze overtuiging, om op den duur te kunnen worden gehandhaafd. Haar hoogtepunt bereikte deze machtige denkstrooming, in hare verschillende perioden als positivisme, rationalisme. naturalisme, materialisme, monisme betiteld, in de tweede helft der negentiende eeuw. Onder den indruk der inderdaad overweldigende resultaten der natuurwetenschap, verklaarde men deze in gezaghebbende kringen voor de eenige wetenschap, en hare methoden en uitkomsten werden klakkeloos toegepast op elk ander gebied van het denken niet alleen, maar wereld- en menschheids-evolutie, leven, ziel, historie en maatschappij moesten mechanisch verklaard worden. De psychologie kon zich omstreeks dezen tijd alleen nog maar laten gelden als zintuig- en hersenphysiologie; zij verkeerde in de zonderlinge noodzakelijkheid, haar eigen object te moeten loochenen; men mocht het woord „ziel" hoogstens tusschen aanhalingsteekens gebruiken. De atomen en de door haar beschreven banen waren de diepste werkelijkheid, het leven, het menschelijk bewustzijn, het gevoels- en denkleven was niets anders dan een „epiphaenomenon" een begeleidingsverschijnsel, in den grond even onbelangrijk als de kronkels van den rook, die uit de pijp van een locomotief te voorschijn komen, welker bestudeering ons niets leert omtrent de in de machine werkzame krachten. Natuurlijk bleef er in deze wereldvisie geen plaats over voor wat ik zoo even het „wonder" noemde; alles wat de menschheid, zoo innerlijk als uiterlijk had gemeend te beleven aan buiten de gewone zintuigelijkheden vallende ervaringen, moest dwaling zijn, die op niets, maar dan ook op absoluut niets, berustte. De plompe vrijdenkerij der 19de eeuw schreef het dusgenaamde bijgeloof waartoe zij ook alle religie rekende, toe aan de domheid der vroegere geslachten, die nog niets van scheikunde wisten en zich door een listige priesterkaste, die slechts eigen belangen nastreefde, om den tuin had laten leiden. De latere psychologie moge een wat milder oordeel gehad hebben en de „praelogische mentaliteit" als een noodzakelijke trap in de evolutie van het menschelijk bewustzijn hebben erkend, zij was er daarom niet minder van overtuigd, dat het in toto een lagere trap was, waarop het „Lustprinzip" gold in stee van het „Realitatsprinzip", waaraan alleen be- trekking tot de werkelijkheid werd toegekend. Zeker is het, dat nog niet zoo heel lang geleden hij, die zich beschouwde als een ontwikkeld mensch, op de hoogte van zijn tijd, het volkomen met zich zelf eens was, dat alle verhalen omtrent gedachte-overdraging, helderziendheid, voorspellingen, geestverschijningen, enz. enz. slechts minderwaardig bijgeloof waren, overblijfselen uit de „tijden der onwetendheid", toen nog niet de materie god was, die de machine als haar profeet op aarde gezonden had. Maar nu deed zich iets hoogst merkwaardigs voor. De rationalistische beweging had over de geheele linie gezegevierd, en had al de verschijnselen, die men als „occulte", thans parapsychologische verschijnselen samenvatte, naar het rijk der fabelen verwezen. Desalniettemin bleven ze, zoo onwetenschappelijk mogelijk toch steeds plaats vinden. Goethe, wien het toch zeker noch aan intellect noch aan kennis ontbrak, maar die het groote wereldmysterie te zuiver en te diep aanvoelde om op den duur bevredigd te zijn in een oppervlakkig naturalisme, spotte reeds met den rationalist, die meende met al het bovenzinnelijke voorgoed te hebben afgedaan, en laat hem in zijn Faust geërgerd uitroepen: Das Geisterpack, es fragt nach keiner Regel Wir sind so klug, und dennoch spukt's in Tegel. Maar niet alleen in Tegel, het landhuis der gebroeders von Humboldt, was dit het geval, het begon over de geheele wereld geweldig te spoken. De magnetiseurs, volgelingen van Mesmer, gaven reeksen van — het zij toegegeven, vaak verwarde en tegenstrijdige — berichten over de wonderbaarlijkste vermogens, welke zij bij hun somnambules ontdekten. De dichter-arts Justinus Kerner vermeldde in zijn wel wat naieve, maar ongetwijfeld oprechte en globaal genomen ook betrouwbare levensbeschrijving van de „Zieneres van Prevorst" een groot aantal raadselachtige phaenomenen, die zich rondom deze zonderlinge vrouw afspeelden; en eindelijk ontstond in Amerika, in 1848, naar aanleiding van opzien- barende gebeurtenissen in het huis van een eenvoudigen Quaker, de spiritistische beweging, die zich in korten tijd over de geheele wereld verspreidde en thans millioenen volgelingen telt. Hare aanhangers beweren niet minder dan in geregeld contact te kunnen komen met de geesten der overledenen, en, door hunne bemiddeling, niet alleen bewijzen te ontvangen van het voortbestaan der individueele menschelijke ziel na den dood, maar zelfs nauwkeurige inlichtingen omtrent het leven aan gene zijde van het graf. Het resultaat was wel is waar een zeer weinig diepzinnige religie, een opperoppervlakkige paraphrase van het christendom, die voor een wijsgeerig aangelegden geest niet veel aantrekkelijks heeft, maar de feiten, de verschijnselen, waarop zij zich beriepen, traden met zulk een hardnekkigheid op, dat het op den duur wel niet anders kon of ernstige geleerden, die zich vrij wisten te houden van star dogmatisch geloof in het rationaüstisch beginsel, moesten hun aandacht daaraan wijden. Het waren er maar weinigen maar zij droegen klinkende namen; en het was dan ook met verwondering en verontwaardiging, dat de materialistisch ingestelde geleerde wereld van de tweede helft der 19de eeuw vernam, hoe een Zöllner, Fechner, Crookes, Wallace, Richet, Lombroso zich overtuigd verklaarden van het bestaan van een aantal phaenomenen als gedachte-overdraging, helderziendheid, voorspellingen, ja zelfs wondergenezingen, spook- en geestverschijningen, enz. Aan geringschattende bejegening en spot liet men het den moedigen pioniers niet ontbreken en ternauwernood belette de hooge achting, die men b.v. een Crookes uit anderen hoofde moest toedragen, hem voor een simpelen dwaas te verklaren, die zich op de meest onnoozele manier voor den gek het houden. Maar telkens vermeerderde het getal der geruchtmakende bekeeringen van hen die, eerst zeer sceptisch en afkeerig van alle mystiek-doenerij, zich na grondig onderzoek en het overwinnen van veel innerlijken tegenzin, door de feiten overtuigd verklaarden. Meestal voegden zij erbij: door de feiten, want het meerendeel hunner voelde weinig voor de toenmaals alleen in overweging genomen spiritistische verklaring met al den aankleve van dien. Hetmeerendeelvan de wetenschappelijke mannen van dien tijd echter bleef volharden in zijn afwerende vóór- en veroordeelende houding. Deze zonderlinge toestand kon niet eeuwig duren en het was dan ook een historische noodzakelijkheid, dat in 1882 een aantal Engelsche geleerden — eigenaardig genoeg weer meestal natuurkundigen, terwijl wijsgeeren en psychologen zich afzijdig hielden — zich vereenigden en de Society for Psychical Research stichtten, ten einde de onderhavige verschijnselen systematisch te onderzoeken. Hiermede was de geregelde strijd om het bestaansrecht van de parapsychologie, toenmaals veelal met den naam „Psychical Research" aangeduid, begonnen. Het ongehoorde feit deed zich voor, dat een belangrijk deel van dat wonderbaarlijke, dat „verlichting" en „vooruitgang" tot bijgeloof verklaard en smadelijk de achterdeur uitgedreven hadden, zich nu weer aan de voordeur kwam aanmelden en erkenning eischte als wetenschappelijke waarheid. Weliswaar in geheel andere gedaante dan vroeger. De parapsychologie beschouwt de phaenomenen, die zij bestudeert, niet als goddelijke wonderen, noch als uiting van duivelsche machten; zij beweert niet den toegang te openen tot fantastische geestenwerelden; zij wil niets meer, maar ook niets minder wezen dan een nieuwe wetenschap van een groote groep verschijnselen, die omtrent aard en vermogens der menschelijke ziel nieuwe en zeer verrassende uitkomsten geeft. Het is mij niet mogelijk in deze openbare les, die uit den aard der zaak mij slechts veroorlooft, het onderwerp zeer vluchtig en oppervlakkig te behandelen, het verdere verloop van dezen strijd in bijzonderheden na te gaan. Op dit moment kan ik volstaan met te constateeren, dat de halve eeuw, verloopen sinds de stichting der S. P. R. een tijdperk was van—ik zal niet zeggen regelmatigen, want daarvoor was het verloop van den strijd te wisselend en volgden te zeer perioden van succes en tegenslag op elkander — maar toch van voortdurenden vooruitgang. In Amerika, in Frankrijk Duitschland, kortom in de meeste landen van Europa, in Nederland pas in 1920 onder leiding van Heymans, werden vereenigingen opgericht met gelijk doel als de Engelsche; het Psychical Research dat men in Frankrijk meestal Metapsychica, in Duitschland en sinds eenigen tijd hier te lande meestal Parapsychologie noemde, bleek een niet meer te stuiten beweging. Men kan niet zeggen dat men het de jonge wetenschap gemakkelijk heeft gemaakt. De parapsychologie kan zich beroepen op het woord van Goethe: Hatte ich gezaudert zu werden Bis man mir das leben gegönnt Ich ware noch nicht auf Erden! De tegenstand was principieel, hardnekkig en langdurig en heeft alle phasen doorloopen die wij uit de historie der wetenschappen ook van elders kennen. Voor een groot deel der 19de eeuwsche menschheid, en in de eerste plaats voor het intellectueel ontwikkelde, stond immers vast dat de beweringen der „occultisten" zooals de parapsychologen in het voorwetenschappelijk tijdperk wel werden genoemd, absurd waren, omdat ze lijnrecht in strijd waren met de „algemeen aangenomen" opvattingen. Heel lang duurde daarom de periode der hooghartige negatie, slechts nu en dan afgewisseld door spot. Maar schouderophalen is geen argument van blijvende kracht, en daar de voorstanders den kamp niet opgaven, moest een andere methode worden toegepast. En deze was spoedig gevonden. Uitgaande van algemeen erkende „dus vaststaande" beginselen bewees men, dat de verschijnselen onmogelijk waren. Ook nu is deze methode niet geheel uitgestorven; nog in 1926 verklaarde de Groningsche hoogleeraar Polak in zijn rede „Feit en Hypothese" gehouden op de jaarvergadering van de Ned. Ver. voor Psych Research: „Precies zoo is een „zien" van toekomst of verleden eenvoudig een ongerijmdheid, een zelfweerspreking". „Een geest die zich in de ruimte zou bewegen, in een lichaam bevinden, gedachten, die in de ruimte zouden zweven en afstanden afleggen — het is alles even absurd, contradictoir als het „gedachtelezen of de „geestenfotografiën" — gedachten kunnen nu eenmaal principieel nooit „gelezen" d.i. waargenomen, slechts gedacht worden, en alleen door hun eigen subject, dus ook het denken van eens anders gedachten is nog een contradictie". Reeds veertig jaar geleden antwoordde Richet op een dergelijke argumentatie met een ironisch: „U hebt gelijk mijne heeren, het is onmogelijk. Ik beweer ook niet dat het mogelijk is: Ik beweer alleen maar dat het een feit is". Andere bestrijders, o.a. Moll, hebben gemeend zich van de onwelkome feiten te kunnen afmaken door een psychologische karakteristiek te geven van de „occultisten". Hij beschrijft ze als door de werkelijkheid onbevredigde, onevenwichtige naturen, die compensatie zoeken voor hunne psychische tekorten in de wereld van het fantastische. Zelfs als deze zeer weinig vleiende beschrijving zoo juist was als zij in werkelijkheid eenzijdig en bevooroordeeld is, dan nog zou daarmede niets gezegd zijn omtrent de waarde van hun studieobject. Is Amerika soms minder reeël omdat Columbus een fantast en de conquistadores warhoofdige avonturiers waren? De wereld heeft aan hare onevenwichtige elementen soms meer te danken dan aan de al te bezadigde. Daar de feiten zich niet heten weg philosopheeren of wegpsychologiseeren hebben andere tegenstanders effectievere methoden toegepast. Zij gaven hun pose van hoog op het principe-paard strijdende ruiterij op, stegen af en vochten als nederige voetknechten met de parapsychologie om het feitenmateriaal. In het eerst werd de strijd veelal gevoerd met een soort van hooghartige nonchalance: men vond de parapsychologie klaarblijkelijk eigenlijk niet Satisfaktionsfahig. Iemand begon een paar slordig opgezette proefnemingen, die natuurlijk mislukten. Hij achtte dan bewezen dat het niets was met het Psychical Research. Of hij las vluchtig een paar werkjes op het gebied en vormde zich daarna een haastig oor- deel. Nog slechts een tiental jaren geleden verklaarde mij een wetenschappelijk hoogstaand man, die voor een eveneens op hoog peil staand genootschap een voordracht over de wichelroede hield, dat hij hierover niets anders had gelezen dan een paar boekjes die er tegen waren. En dat terwijl er een zeer uitgebreide litteratuur over dit vraagstuk bestaat, die naast vele oncritische en waardelooze geschriften een groot aantal ernstige en degelijke werken bevat. Ik ben er van overtuigd dat deze, ook door mij hooggeachte geleerde er zich wel voor gewacht zou hebben, over welk ander onderwerp dan ook, zoo vluchtig en oppervlakkig een oordeel uit te spreken. Maar het is psychologisch verklaarbaar, hij had klaarblijkelijk het onderwerp niet au serieux genomen. Toch geldt nu eenmaal ook voor de parapsychologie, que pour savoir une chose, il faut 1'avoir apprise, ook voor dengene, die op ander gebied zijn sporen verdiend heeft. Maar tenslotte viel er ook in dezen langzame maar belangrijke vooruitgang te constateeren. De tegenstanders begonnen in te zien, dat het opkomende psychical research niet als een quantité négligeable kon worden afgedaan, maar ernstige studie vereischte. En zoo trad dan de strijd in dit welkome stadium, waarin zij eindelijk vruchtbaar kon wezen. Ik noem hier in de eerste plaats den naam Alfred Lehmann, die in zijn Aberglauben und Zauberei büjk gaf het onderwerp de moeite waard geacht te hebben voor een grondige studie. Hij kritiseerde de telepathische experimenten van de Society for Psychical Research scherp, hij bestreed ze met zijn hypothese van het onwillekeurig fluisteren, maar .... hij kende ze door en door. En het resultaat? In 1898, in den eersten druk van zijn bovengenoemd hoofdwerk, beweert hij boudweg: „Nun wissen wir aber, dasz die sogenannte Telepathie auf unwillkürlichem Flüstern beruht". Maar in den tweeden druk, van 1908, heeft hij zijn dwaling moeten inzien, erkent de echtheid der telepathische experimenten, ja acht het zelfs waarschijnlijk, dat deze ook bij zijn eigen proeven een rol heeft gespeeld. „Wenn aber eine Fernwirkung im eigentlichen Sinne bei einigen Versuchen (n.1. die van Sidgwick) anzunehmen ist, so kann sie selbstverstandlich auch in Fallen wo das Flüstern nicht ausgeschlossen ist, mitgewirkt haben". Maar hiermede heeft hij dan ook zijn uiterste concessie gedaan; achter het prijsgegeven veld der telepathie demarqueert hij een nieuwe frontlijn, die hij met dezelfde hardnekkigheid, dezelfde bevooroordeeldheid verdedigt als de oude linie: de geheele overige subjectieve en objectieve parapsychologie is enkel maar bedrog! Wij zijn maar zestien jaar verder, in 1924, en de Fransche journalist Heuzé heeft zich den profetenmantel van Lehmann om de schouders geslagen. Hij staat bij lange niet op de wetenschappelijke hoogte van zijn voorganger, hij is veel oppervlakkiger en vermeit zich nog gaarne in spot en schimp op de „occultisten". Hij is niet veel meer dan een popularisator, maar als zoodanig is hij dan ook kenteekenend als spiegel der „publieke opinie". En zie! hij is gedwongen het geheele gebied der z.g. subjectieve verschijnselen, die van de supranormale kennis omtrent het verborgen heden, het verleden en zelfs misschien omtrent de toekomst, als met groote waarschijnlijkheid bewezen, te aanvaarden. De frontlijn der antiparapsychologen heeft zich weer een eindweegs naar achteren verplaatst; het zijn nu in principe alleen de objectieve, de physische verschijnselen, welker realiteit ons nog betwist wordt. Ik heb U slechts twee merkpalen van den curieuzen intellectueelen worstelstrijd genoemd, in waarheid zijn er tallooze geestelijke veldslagen geleverd, waarbij het soms heftig toeging. In Duitschland werd een afzonderlijk Zeitschrift f. kritischen Okkultismus gesticht, dat eigenlijk alleen ingesteld was op vernietigende kritiek, maar zich slechts twee jaar heeft kunnen handhaven. De laatste decennien heeft zich de strijd voornamelijk bewogen om de erkenning van de zg. physische verschijnselen. Het is het groote levenswerk van Schrenck-Notzing ge- weest, zich aan deze zeer moeilijke, zeer ondankbare taak te wijden. Want zeer veel moeilijker dan de subjectieve phaenomenen te bewijzen, is het, om nu ook de objectieve te constateeren onder omstandigheden die bedrog of zelfbedrog absoluut uitsluiten. Wij zagen hier wederom hetzelfde gebeuren, maar in verscherpter vorm, als indertijd bij de telepathie; op elke publicatie van Schrenck-Notzing volgde een critisch geschrift van zijn tegenstanders, die theoretisch construeerden, hoe onder de gegeven omstandigheden toch nog wel een of andere vorm van bedrog van de zijde van het medium of een der andere aanwezigen zou kunnen hebben plaats gehad. Schr. N. reageerde hierop met een nieuwe strengere inrichting van zijn proeven, waarop van de andere zijde wederom critiek volgde en vice versa. De toon was vaak van weerskanten zeer scherp, zoowel in de dagbladpers als in de periodieken en de wederzijdsche strijdschriften, waarvan de voornaamste als het „Dreimannerbuch" en het „Siebenmannerbuch" vermaardheid hebben gekregen. Dit emotioneele element, dat, althans in onzen tijd, in een wetenschappelijken strijd pleegt te ontbreken, is slechts een bewijs, hoe diep de hier aangeroerde vraagstukken ons allen ter harte gaan, hoezeer wij beseffen, onbewust of bewust, hoe hier de meest principieele waarden, de grondproblemen van mensch en wereld in het geding komen. Deze strijd mag vaak een zeer onaangenaam karakter hebben gedragen en den moedigen strijder Schrenck-Notzing menig bitter levensoogenblik hebben gekost, zij dient hierom geprezen te worden, dat zij vruchtbaar was. Niet het minst onder deze felle pressie der tegenstanders, heeft zich de methodiek der parapsychologische — in de eerste plaats der paraphysische — experimenten steeds meer verfijnd; de eerst tamelijk simpele controle-maatregelen werden steeds scherper, maar waar het eigenlijk om ging geschiedde: de verschijnselen handhaafden zich. Nu, eindelijk, slechts weinig jaren na den dood van den grooten Duitschen pionier, kunnen wij zeggen, dat ook de paraphysica in de laboratoria van Londen en Parijs, toegerust met de meest moderne hulpmiddelen: de electrische controle en de infraroode stralen, haar recht van bestaan onomstootelijk bewezen heeft, zoodat de eerst zoo luide stemmen der tegenstanders ook hierover geleidelijk beginnen te zwijgen. Kan nu met recht en reden volgehouden worden, dat de realiteit der psychische phaenomenen in hun vollen omvang en die der physische voor een belangrijk gedeelte, volledig bewezen is? Wij kunnen deze vraag onomwonden bevestigend beantwoorden, mits wij hier een redelijke maatstaf aanleggen. Wat is eigenlijk bewezen? Ik herinner mij nog, nu ongeveer dertig jaar geleden, hoe ik een college bijwoonde van Kapteijn. Deze toonde ons een klein boekje; de juiste titel is mij ontgaan; maar de schrijver verborg zich achter het pseudoniem, „Jozua". Daarin werd verdedigd, dat de aarde in het middenpunt van het heelal stond; zon en maan waren betrekkelijk kleine lichamen op betrekkelijk geringen afstand, de sterren lichtende punten, op wat grooteren afstand tegen een bolvlak bevestigd. En de groote doorvorscher van den bouw van den kosmos vertelde ons tot onze verbazing (want wij jonge studenten waren natuurlijk direct klaar met ons oordeel: „dit is onzin"), dat het eigenlijk niet mogelijk was deze zienswijze afdoende te weerleggen, dat de strikte bewijzen voor het Copernicaansche systeem eigenlijk niet te leveren waren, dat althans de algemeen aangenomene als zoodanig niet volledig golden en alleen met behulp van de hoogere wiskunde een onomstootelijk bewijs mogelijk was. En na eenig nadenken het hij erop volgen: „en heel strikt genomen, is dit bewijs uit de hoogere wiskunde ook niet absoluut volledig". Per slot van rekening is niets voor de volle iooo pro mille te bewijzen. Alle menschenwerk is nu eenmaal onvolmaakt en ook de wetenschappelijkste methode kan het nooit verder brengen dan tot die „aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid", de „moral certainty" der Engelschen, die altijd een zekere mate van redelijkheid, van goeden wil vereischt. De waarschijnlijkheid van 79 quintillioen tegen een, waarmede Heymans het bestaan der telepathie heeft aangetoond, is praktische zekerheid. Ik besprak tot nog toe uitsluitend de waarde der experimenteele gegevens, maar de parapsychologie versmaadt ook niet de studie van het spontane verschijnsel. Hier is het resultaat natuurlijk nooit geheel volwaardig; men is afhankelijk van de nauwkeurigheid, van het goede geheugen, van de betrouwbaarheid van de personen, welke ons de berichten geven. Geen der afzonderlijke gevallen geeft dus volledige zekerheid en men heeft volgehouden, dat de accumulatie van, elk op zichzelf, niet bewijskrachtige gevallen nooit bewijskracht kan hebben. Hoe principieel een dergelijke argumentatie ook klinkt, zij is niettemin principieel onjuist. Nemen wij als voorbeeld een alledaagsch geval uit de medische praktijk, bv. het opwekken van de kniepeesreflex. In elk bijzonder geval kan nooit met absolute zekerheid worden uitgemaakt, of de patiënt niet simuleert. Wij weten immers dat het opwippen van het onderbeen, wanneer men een korten slag met den percussiehamer op het ligament van de knieschijf toebrengt, zonder moeite kan worden tegengehouden of ook willekeurig toegelaten of versterkt. Maar te beweren, dat de accumulatie der tallooze gevallen, waarin wij uit het ontbreken of de verhooging van deze reflexbeweging onze conclusie trekken, geen waarde heeft, omdat in elk bijzonder geval simulatie mogelijk is, ware niet minder dan absurd. Of om een voorbeeld te noemen, dat wellicht meer indruk maakt: Het is nooit met absolute werkelijk eiken twijfel uitsluitende zekerheid, uit te maken, of wij in een bepaald geval van psychopathie niet hebben te doen met een simulant, die liever in een krankzinnigengesticht of psychopatheninrichting een leven van nietsdoen leidt, dan te werken; maar te beweren, dat onze krankzinnigengestichten geheel of goeddeels met simulanten gevuld zijn, ware een enorme absurditeit. Wel degelijk compenseert hier de quantiteit, wat er ontbreekt aan de qualiteit van elk geval afzonderlijk genomen. En zoo is dan ook b.v. de grootscheep- sche enquete omtrent het voorkomen van spontane telepathie, waarmede de Society for Psychical Research hare werkzaamheden opende, geenszins verloren werk geweest. Wanneer wij dan ook bereid zijn, de parapsychologie dezelfde mate van redelijkheid en goeden wil toe te staan als die waarop de andere wetenschappen recht hebben, waar ook de andere wetenschappen niet buiten kunnen, wanneer wij gelijk recht doen in dezen en de zekerheid der resultaten, de grondigheid der theorien vergelijken met die welke elders algemeen als geldig wordt geaccepteerd, wel, dan mogen wij zeggen, dat onze jonge wetenschap heusch geen slecht figuur maakt. Overzicht nemende, kunnen wij het verloop van den wetenschappelijken strijd globaal aldus kenschetsen: Een langzaam maar gestadig opdringen van de parapsychologie, een gestadig achteruitdrukken van den tegenstander. Het gebied der subjectieve of intellectueele verschijnselen waarvoor wij in Holland den naam paragnosie invoerden, mag als voldongen veroverd terrein worden beschouwd; dat der paraphysiologische, waarvan de stigmatisatie het meest bekende, maar niet het voornaamste is, eveneens; wat de objectieve verschijnselen betreft, die welke theoretisch het meest van gewicht zijn, de telekinese en, met een „aan zekerheid grenzende" waarschijnlijkheid, ook de teleplasmavorming staan eindelijk eveneens vast; om een aantal andere (het zgn. directe leischrift, directe geestenstemmen, geestenfotografie enz.) wordt nog gestreden. Verscheidene dezer laatste phaenomenen zijn hoogst twijfelachtig en het is zeer goed mogelijk, dat zij op den duur niet zullen kunnen worden gehandhaafd. De schifting tusschen echte en bedriegelijke phaenomenen moge speciaal op dit laatste gebied zeer moeilijk zijn; de tijd brengt hier ten slotte toch altijd wel licht. Het is een feit, dat de houding van de intellectueele wereld den laatsten tijd ten opzichte der parapsychologie een kenmerkende verandering heeft ondergaan. Dit is een verschijn- sel van zeer recenten datum; wij kunnen zelfs niet spreken van de laatste tientallen, hoogstens van het laatste tiental jaren. De spot wordt meestal achterwege gelaten, de hautaine negatie is geleidelijk vervangen eerst door een niet-onwelwiüende neutraliteit, later zelfs door een voorzichtige, maar belangstellende tegemoetkoming; de tegenstand moge van sommige zijden nog fel en principieel zijn, zij neemt steeds meer en meer aan — en wij kunnen dit alleen met vreugde begroeten — een ernstig karakter; men neemt de parapsychologie au serieux. Het klaarblijkelijkste teeken hiervan is, dat zij geleidelijk de poorten der universiteiten voor zich ziet openen. Facultatieve cursussen zijn reeds gegeven aan de hoogescholen van Oxford, Cambridge, Londen, Parijs, Kopenhagen, Oslo, Weenen. In Weenen, Praag, Giessen, wordt onze wetenschap geregeld gedoceerd, Buenos Aires heeft een leerstoel voor dit vak gesticht. Aan het vrij groot aantal tijdschriften, dat in verschillende landen wordt uitgegeven, verleent een aantal hoogleeraren hunne medewerking. In principe kunnen wij zeggen, dat de overwinning bevochten is, ook al zijn de vredesvoorwaarden tusschen ons en de meer algemeen erkende wetenschappen nog niet vastgelegd, en is er nog heel wat verschil van opvatting te voorzien voor het zoover is. Geachte toehoorders, ik heb u hiermede nog slechts een zijde van den strijd der parapsychologen geschetst, maar deze zijn helaas gedwongen den moeielijken oorlog op twee fronten vol te houden; behalve tegen de principieele negatie ook tegen het al te gereede en oncritische geloof in de bovenzinnelijke verschijnselen. Richet heeft de geschiedenis van het dusgenaamde „occultisme" verdeeld in i° het mythische, 2° het magnetische of somnambulistische, 30 het spiritistische, 4 het parapsychologische of wetenschappelijke tijdperk. Het heeft er echter niets van, dat de drie eerste perioden zouden zijn afgeloopen. De mythische periode wordt nog voortgezet in verschillende mystieke stroomingen, die een pseudo-wetenschappelijk karakter dragen, en bij monde hunner zieners of ingewijden ons de diepste mysteriën van het heelal, pasklaar gemaakt voor een gemiddeld burgermansbegrip, blootleggen. Ik wensch er den nadruk op te leggen, dat de parapsychologie hiermede geen enkele connectie heeft. De wijsgeerige of ethische beginselen, die door deze bewegingen worden gepropageerd, worden natuurlijk door ons niet aangetast, daar zij geheel buiten ons terrein liggen. Wanneer echter de adepten der bedoelde richtingen beweren verschillende supranormale vermogens als telepathie, helderziendheid enz. te bezitten en zelfs naar willekeur te kunnen beheerschen, wordt dit een ander geval, en wijzen wij er op dat deze vermogens nog nooit door een ernstig onderzoek getoetst werden en nog nimmer controleerbare uitkomsten opleverden. De tweede periode, die van de „Mesmeristen", die men niet met onze hedendaagsche magnetiseurs mag gelijkstellen en der „pneumatologen" uit het begin der negentiende eeuw, waartoe zeer bekwame mannen behoorden als de chemicus Reichenbach, de botanicus Nees ab Esenbeck, de groote katholieke mysticus Görres, kan misschien nog het best als het voorstadium der huidige parapsychologie worden aangemerkt. O.a. hierin, dat deze onderzoekers, die reeds met het grootste deel der phaenomenen bekend waren, ze als uitingen van bijzondere vermogens van hunne proefpersonen beschouwden; zij stelden zich, m.a.w. op het animistisch standpunt. Wat het spiritisme betreft, is de verhouding tot onze wetenschap niet in een enkel woord weer te geven. Op enkele principieele punten bestaat aanraking, ja zelfs overeenkomst, en eenige op het gebied der parapsychologie zeer verdienstelijke mannen, zooals Myers en Lodge, zijn de spiritistische hypothese toegedaan; zij verklaren een kleiner of grooter deel der verschijnselen als manifestaties van geesten en wel van geesten van gestorven menschen. Ofschoon het meerendeel der moderne onderzoekers, als Richet, Schrenck-Notzing, Osty, Pnce, deze opvatting niet deelt en ook ik haar niet kan aanvaarden, meen ik nochtans te moeten verklaren, dat ik deze hypothese geenszins als absurd beschouw of als a priori ontoelaatbaar. Integendeel, ik meen dat zij zeer goed voor discussie vatbaar is en in enkele — naar mijn overtuiging slechts enkele — een zeer klein percentage der phaenomenen omvattende gevallen, zelfs waarschijnlijk te noemen is. Het is dan ook niet dit spiritisme, dat ik door twee goede namen zou willen karakteriseeren, in het verleden door die van Duprel, in het heden door die van Mattiesen, het is dan ook niet het spiritisme van Duprel en Mattiesen, dat de parapsychologie genoodzaakt is kategorisch af te wijzen. Maar er bestaat een ander soort spiritisme, het vulgaire van de seancekamer, dat helaas op schrikbarende wijze voortwoekert, dat even fanatisch is als onwetend omtrent de beginselen der psychologie en waarvan het bedrog de schering en het zelfbedrog de inslag is. Een spiritisme, dat geesten-consultatiebureaux opent, waar men tegen een niet al te geringe vergoeding boodschappen uit de geestenwereld kan komen afhalen, bij duizendtallen geestenfotografieën fabriceert, waarvan hoogstwaarschijnlijk geen enkele echt is, dat dikke boeken door mediums in trance laat dicteeren, die beschrijvingen van het hiernamaals bevatten van ontstellende banaliteit, en dat, het ergste van alles, een aantal „mediums" onderhoudt, welker prestaties, zonder eenige of onder een lachwekkend ondoeltreffende controle verricht, niets anders dan bedrog zijn, zeldzaam schaamteloos door de meestal zwaar betaalde pseudo-mediums bedreven, met ongeloofelijke naieveteit door de dupes geaccepteerd. Het is dit spiritisme, dat natuurlijk in de parapsychologie zijn grootsten vijand ziet en het op allerlei wijze in een ongunstig daglicht tracht te stellen; ja het affect overheerscht hier veelal het gezond verstand in zoo hooge mate, dat het meermalen is voorgekomen, dat zelfs bij het en flagrant délit ontdekt bedrog, de ontgoochelde dupes hunne woede niet keerden tegen den bedrieger, maar tegen dengene, die de onwelkome waarheid openbaarde. Indien iemand dan is het de parapsycholoog, die de bittere waarheid van het „mundus vult decipi" maar al te vaak ervaart. Dit bedrog is het ware crux parapsychologiae en de strijd daartegen is daarom zoo onverkwikkelijk, omdat, in tegenstelling met die tegen de negativistisch ingestelde geleerde wereld der vorige eeuw, hij zoo onvruchtbaar is. Ik sprak zooeven van grof bedrog en dit is het dat het veelvuldigst is. In de praktijk komt het niet zoo vaak voor, dat een listige bedrieger met verfijnde hulpmiddelen tracht te ontsnappen aan de scherpe contröle van een geoefend onderzoeker; de bedriegelijke mediums zijn verstandiger, zij houden zich buiten schot en vieren hunne triomphen in die kringen, waar zij als begenadigd bemiddelaar tusschen menschen- en geestenwereld worden bewierookt. Een betreurenswaardig gevolg van dit alles is echter zeker, dat een groot deel vooral van het oudere onderzoekingsmateriaal zijn waarde voor ons heeft ingeboet, daar het uit een onontwarbaar mengsel van echte en bedriegelijke phaenomenen bestaat en menig belangrijk gegeven, vooral op het gebied der physische verschijnselen, alsnog haar twijfelachtig karakter heeft behouden. Het is zeker niet opwekkend, wanneer, soms zelfs na jarenlang onderzoek, het resultaat van onzen arbeid voorloopig nog slechts een non liquet zijn kan, maar ook hier blijkt ten slotte toch de juistheid van de oude overtuiging, dat de tijd de groote vriend der waarheid en de vijand van het bedrog is. Er is nog een derde, kleine maar zeker niet onbelangrijke groep van tegenstanders, waarmede de parapsychologie zich, ditmaal in de toekomst, zal hebben te meten. Zij wordt voornamelijk gevormd door die philosophen, wier geheel in een systeem ingeleefde geest wordt onthutst door het onverwacht oprijzen van problemen, waarvoor in hun tot het einde toe doorwerkt denkstelsel geen plaats meer open is. Indien dan de drang der feiten te groot wordt, wordt het procédé toegepast, ze grif toe te geven, zelfs met al te suspecte gemakkelijkheid, maar .... er meteen alle diepere belangrijkheid aan te ontzeggen. Zoo laat zich bv. Ir. Wigersma in „de Idee", jaargang 1929 in zijn artikel „Hysterie en Occultisme" aldus verluiden: „Dat derhalve een hysterica (ook hier ontmoeten wij direct weder dezen door leeken veelal zoo zwaar misbruikten term) zich zoozeer op een enkele functie van den geest kan concentreeren, dat zij op haar lichaam stigmata kan veroorzaken of zich uitwassen kan doen aangroeien; dat zij kan hongeren, zonder merkbaar in gewicht te verliezen, op spijkers kan „slapen" en voorwerpen lichter en zwaarder kan maken, is, wetenschappelijkerwijze, onbelangwekkend". De verschijnselen worden gedisqualificeerd als „onnatuurlijke abnormale, onherhaalbare verrichtingen van den teruggezonken menscheüjken geest". „Wetenschappelijkerwijze onbelangwekkend is het om juist die verschijnselen te onderzoeken, waardoor verschillende menschen op abnormale wijze geesteüjk contact met elkaar kunnen krijgen". (Dus de telepathie). Deze beweringen gaan dan vergezeld van enormiteiten als deze: „Opvallend bij de z.g. verklaringen van proefnemingen als deze is nu, dat wordt aangenomen, dat de normale lichaamsprocessen, waarvan dan de beschreven processen abnormale en dus niet natuurlijke uitingen zijn, de moeite van het doordenken niet waard zijn; men doet maar net alsof de normale functies van het lichaam naar hun wezen gekend worden". Ik vraag den schrijver dezer regelen, waar ooit een wetenschappelijk parapsycholoog iets dergelijks heeft te berde gebracht? Misschien een Richet, die een groot deel van zijn leven heeft doorgebracht, juist met het doordenken van deze „normale" levensverrichtingen, en daarmede een roem heeft verworven, die hij vervolgens in de waagschaal stelde door zijn moedig opkomen voor de belangwekkendheid der andere, die niet „abnormaal" maar alleen vrij zeldzaam zijn? Wij weten even zoo goed als wie dan ook, dat „het alledaagsche niet onbelangwekkend is voor de wetenschap, omdat het alle dagen gebeurt en het niet alledaagsche belangwekkend, omdat het ongemeen is". Juist omdat de parapsycholoog zoo diep doordrongen is van de eenheid der phaenomenale wereld in al hare uitingen, kent hij geen „verschijnselen welke onder het peil der wetenschappelijke geesteshouding blijven". De Wereldgeest veroorlooft zich geen onbehoorlijke grapjes, die we maar beter doen met gesloten oogen voorbij te gaan. Wenschten wij de redeneering van Ir. Wigersma toe te passen per — natuurlijk hinkende — analogie op het gebied der physica, dan zouden wij wetenschappelijk verplicht geweest zijn, toen de eigenschappen van het radium werden ontdekt, die zoo sterk afweken van die van alle andere toenmaals bekende stoffen, dit schouderophalend voorbij te gaan en het radium voor „onnatuurlijk en onbelangwekkend" hebben moeten verklaren. En hetzelfde zou het lot geweest zijn van de planeet Mercurius, welker gedragingen zoo onbehoorlijk van die der andere planeten verschilden. Maar juist deze bijzonderheden, toen de wetenschap ze leerde zien als scherpere verbijzonderingen van de algemeene eigenschappen der stof resp. van de zwaartekracht, waren het, die de moderne physica en astronomie zoo ongekend dieper inzicht gaven in haar wezen, méér dan de veel „algemeenere" verschijnselen bij de andere elementen en planeten. Ja, men heeft wel — en dan zou de desappreciatie van Ir. Wigersma min of meer gerechtvaardigd zijn — men heeft wel, verbijsterd door het aanvoelen van de vèr-gaande consequentien, die uit de verschijnselen voortvloeiden, hare beoefenaars aangeraden, zich uitsluitend bezig te houden met het minutieus verzamelen van feiten en nog eens feiten alleen, en zich voorzichtiglijk te onthouden van alle theorie. Maar een dergelijk dood experimentalisme is ten eenenmale onaanvaardbaar voor den vorschenden geest, die onmiddellijk beseft dat de eenige zin van het aanbrengen van materiaal is daarmede te bouwen. Wij kunnen de parapsychologische feiten, hebben wij ze eenmaal geaccepteerd, trots hun afwijkend karakter niet onverwerkt laten liggen in een afzonderlijk curiositeitenkastje van onzen geest, en er dan verder van afblij- ven. Ja, juist door dit uitzonderlijke karakter wordt hun waarde voor onze algemeene kennis zoo belangrijk, wijl zij ons dwingen dieper te graven om het verband te vinden met al het andere, dat schijnbaar zoo anders is en toch in eigenlijk wezen niet geheel anders zijn kan. Vandaar dat de parapsychologie, als nieuwe wetenschap groeiende te midden van de andere, en met deze organisch verbonden, haar invloed uitstrekt over die andere. Zij neemt, evenals trouwens de psychologie, wanneer wij deze in niet al te beperkten zin opvatten, een eigenaardige positie in tusschen de natuurwetenschappen en de humanoria. Door hare experimenteele methoden met de eerste verwant, houdt zij door haar object verband met alle gebieden van menschelijke kermis. In de biologie geven de paraphysiologische phaenomenen grooten steun aan de neo-vitalistische opvattingen; wat de geneeskunde betreft, bestaat er kans, dat dezelfde processen ons in staat zullen stellen eenmaal het wezen der suggestieve genezing en der vis medicatrix naturae eenigermate te doen inzien. Indien ooit iets, dan zullen alleen de telekinetische en teleplasmatische verschijnselen, welker innige samenhang pas kort geleden werd ontdekt, als wij eenmaal tot hun juist begrip zijn doorgedrongen, ons licht kunnen verschaffen omtrent het oerprobleem van de verhouding geest-stof. Niet minder vruchtbaar kondigt zich het doorwerken der parapsychologische gegevens aan op het gebied der geestelijke wetenschappen. In de historie, in de eerste plaats de historie der religie, zal de al te ver gaande kritiek die reeds aan ieder verhaal van een wonder het recht ontleende, de desbetreffende bron daarom alleen als onbetrouwbaar en minderwaardig te verwerpen, belangrijk moeten inbinden. Ik vond dit, hoewel aarzelend, reeds uitgedrukt in de rede van Dr. J. Th. Ubbink, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleeraar in de theologie aan de Rijks-universiteit te Groningen: „Waar de houding der wetenschap ten opzichte van bovenzinnelijke manifestaties van het leven, van de krach- ten der persoonlijkheid, bescheidener is geworden, behoeft een kritiek, die rekening houdt met irrationeele, bovenzinnelijke factoren, met het openbaringskarakter van het Christendom, haar aanspraak op wetenschappelijkheid niet prijs te geven". Dat de geheimzinnige mysterie-godsdiensten der Grieken, welker beteekenis voor het antieke leven ver onderschat werd, alleen zijn te begrijpen in het licht van het parapsychologische feitenmateriaal, is reeds 25 jaar geleden door K. H. E. de Jong in zijn klassiek werk over het antieke Mysteriënwezen betoogd. Wij zullen beter inzicht krijgen in den aard der geweldige macht, die enkele personen over geheele volken, landen, tijdperken kunnen uitoefenen en ons niet meer tevreden stellen figuren als Mohammed, Franciscus van Assisi, Jeanne d'Arc af te doen met de phrase „les grands hystériques qui mènent le monde". Het wezen der massa-psychologische verschijnselen en daarmede van een groot deel der historie, is naar mijn overtuiging onverklaarbaar, wanneer wij geen rekening houden met de emotioneele telepathische krachten. Ook in de ethnologie zal men op den duur tot gewijzigd inzicht moeten komen. Reeds is de opvatting van Frazer dat wij bij de magie der primitieven met niets anders te doen hebben dan „een reeks proeven, die mislukt zijn en die voortdurend worden herhaald, alleen omdat de proefnemer hun mislukking niet opmerkt" ten eenenmale verouderd. Maar ook de diepergrijpende theorieën der mentalité prélogique van Levy— Brühl en van het vadercomplex van Freud beginnen hunne tekorten reeds te doen gevoelen. Het zou mij niet verwonderen als over niet al te langen tijd de ethnologie tot de conclusie moest komen, dat de groote bvereenkomst, ja zelfs de partieele identiteit, die geconstateerd wordt tusschen deze magie der primitieven en de parapsychologische feiten, niet toevallig wezen kan. Het is de vraag of wij bij het grillig ritueel van zoo vele „wilde volken" niet te doen hebben met „magische relicten", overblijfselen van para-normale werkingen en vermogens, schoon begriploos uitgevoerd, ver- stard en gereduceerd tot bloot resultaatloos ceremonieel. Dat zelfs de wijsbegeerte den invloed der parapsychologie niet zal kunnen ontgaan, daarvan gaf ons reeds Heymans een voorbeeld, toen hij, door zijn klassieke experimenten tot de overtuiging gebracht dat telepathie een feit was, deze gegevens trachtte te benutten tot verderen uitbouw van zijn leer van het psychisch monisme. En de jonge filosoof Poortman heeft eveneens reeds een ernstig begin gemaakt met een poging tot inlijving der „occulte" phaenomaenen in de wijsbegeerte. Om slechts een enkel voorbeeld te noemen van deze noodzakelijke wisselwerking: de Kantiaansche leer van de inadaequatie onzer zintuigen zal eens grondig moeten worden bezien en wellicht herzien naar aanleiding van het onzintuigelijk waarnemen, zooals dit in telepathie en helderziendheid optreedt. Maar het meest van al zal de psychologie hervormd moeten worden. Ik laat voorloopig het geweldige probleem van den dood rusten, welker voorbarige spiritistische oplossing ik niet aanvaard en dat m.i. de parapsychologie hoogstens nu en dan even aan de peripherie benaderen kan. Reeds heeft Freud de telepathie aangevoerd tot verklaring van enkele droomen en bet verband van parapsychologie met psychoanalyse, deze meestal in den wijderen zin der Züricher school opgevat, wordt ijverig besproken in vele verhandelingen van onzen tijd. Zal welhcht eenmaal het groote raadsel der krankzinnigheid en het weinig minder duistere probleem der hysterie verhelderen in het licht dezer nieuwe kennis? Want onze scheiding tusschen „normale" psychologie en parapsychologie is slechts een voorloopige, een kunstmatige — zij zullen moeten worden een organisch geheel, uitingen als zij zijn van een en dezelfde psyche. Veel van wat ik hier in deze laatste zinnen gezegd heb, zal U wellicht nog als toekomstmuziek aandoen, maar het is toekomst muziek, waarvan, voor wie het oor te luisteren legt, overal reeds de eerste toonen weerklinken. Alles wijst er op, dat wij met de studie der thans bekende supranormale verschijnselen, slechts de eerste schreden hebben gezet op een gebied, dat nog tallooze geheimen verbergt. Om een vergelijking te gebruiken: wij zijn in dezen nog als die physici der antieke wereld, die een stukje barnsteen wreven en met verbazing constateerden dat het stroohalmpjes aantrok; van de parapsychologische ontdekkingen die analoog zullen zijn aan de uitvinding van den electrischen motor en de radio, kunnen wij ons nog geen denkbeeld vormen. Of, om de woorden van den bioloog, philosoof en parapsycholoog Driesch aan te halen: „Die Parapsychologie ist einem Continent vergleichbar, der sich langsam aus dem Wasser hebt; nur einige Berggipfel erst ragen als Insein aus dem Meere hervor". Ik constateerde zooeven de gewijzigde houding die de wetenschap in den allerlaatsten tijd aanneemt. De oorzaak hiervan is ongetwijfeld wel eensdeels gelegen in de enorme verbetering der methoden, die de parapsychologen voor hun experimenteel onderzoek toepasten en waardoor hunne resultaten zooveel overtuigender werden. Maar het zou getuigen van oppervlakkig inzicht, indien men hieraan in de eerste plaats de veranderde of althans veranderende houding wilde toeschrijven. De oorsprong wortelt dieper, in de veranderende mentaliteit der menschheid. De geschiedenis der wetenschap getuigt, hoe de ontdekking van uiterst belangrijke, zuiver geconstateerde feiten, op zichzelf nooit voldoende is, de daarmede overeenkomstige wijziging in het denken der wetenschappelijke menschheid te veroorzaken. Feiten kunnen alleen het denken bevruchten, maar is dit niet rijp tot ontvangenis, dan gaan zij ten gronde als de spermatozoën in een onvruchtbare baarmoeder. Ik herinner slechts aan de schitterende ontdekking van de wetten der erfelijkheid door Mendel; hier was een onderzoek, dat niets te wenschen overliet, maar niemand lette er op. Dit lag er niet aan, zooals wel beweerd wordt, dat de publicatie geschiedde in een tijdschrift, dat weinig door natuurwetenschappelijke mannen gelezen werd. Wij moeten het veeleer hierdoor verklaren, dat te dien tijde het Darwinisme zijn hoogste triomfen vierde en iedereen overtuigd was van de geleidelijke ineenvloeiïng der soorten en hunne in onmerkbare overgangen verloopende veranderingen onder invloed van de selectie der omgeving. Zoo kon de leer der erfelijkheid, die de nadruk vooral legde op het conservatieve element, op de standvastige terugkeer der morphologische elementen in de opeenvolgende generaties, niet worden erkend door de geheel anders ingestelde geest dier tijden, en er was een man met de autoriteit van een Hugo de Vries noodig om deze kostbare documenten uit de vergetelheid op te delven. En zoo is ook, in dieperen zin opgevat, het met heel zachte heel geleidelijke, maar onweerstaanbare drang opkomen der parapsychologie een onderdeel van de groote kentering, die het denken heeft ondergaan en nog ondergaat in den aanvang der 20ste eeuw. Vooral de natuurwetenschappen in engeren zin, de physica, de chemie en ook de wiskunde, hebben, juist door hun geweldigen uitbouw in het eind der vorige eeuw zich zoodanig verbreed en verdiept, dat een grondige wijziging van haar karakter het gevolg was. Hoe dieper men de realiteit aanboorde, te meer bleek deze haar mystiek wezen te onthullen en de wereld werd niet begrijpelijker, maar raadselachtiger. Ik herinner aan de relativiteitstheorie met haar op het eerste gezicht voor het alledaagsche gezond verstand zoo absurd lijkende stellingen. Ik herinner er aan, hoe zelfs de hoekpijler der Natuurwetenschap van de 19de eeuw, de causaliteit, juist door en om de strenge methodiek harer toepassingen, begint te wankelen. In de biologie, waar men tot nog voor kort meende verplicht te zijn, uit de physica het dogma van de universaliteit van het mechanisch gebeuren over te nemen en in alle consequenties door te voeren, komt een andere strooming, de neovitalistische van Driesch en zijn medewerkers, met kracht boven; de psychologie is begonnen te twijfelen aan haar steeds weer mislukkende pogingen, al wat de menschelijke ziel beweegt, terug te brengen tot hersenphysiologische en associatieve werkingen en zij maakt met Freud een resoluut rechtsomkeert om volgens de methode der introspectie af te dalen in de diepte der ziel. Terloops wil ik hierbij opmerken, dat het „onderbewustzijn" niet door de psychoanalyse is ontdekt, maar reeds lang voor Freud een gangbaar begrip was in het psychical research. Al moge de groote pionier nog op naturalistisch standpunt staan, de beste zijner jongeren, ik noem vooral Jung en Maeder, zijn, veeleer zeer tot ongenoegen van den meester, nieuwe wegen gegaan zij hebben de eenzijdige „Trieblehre" verlaten en durven het aan ook den geest een eigen machtsgebied toe te kennen. Kortom, alle teekenen des tijds wijzen op het begin eener grondige kentering in de mentaliteit der Europeesche menschheid. Wie kan er blind voor zijn — hij moge het nu verfoeien of toejuichen — maar wie kan er blind voor zijn, dat een eerst geheim gehouden, later openlijk uitgesproken wantrouwen in haar op de spits gedreven rationalisme kiemende is? Overal eischt wederom het irrationeele met gebiedende kracht zijn plaats op, in de kunst, in de wijsbegeerte, in de poütiek zelfs, kortom in het leven. En ook wetenschap is altijd onderdeel van het leven en heeft als zoodanig pas hare hoogste beteekenis. Deze geweldige intellectueele kentering, niet maar toevallig optredend tegelijk met de niet minder hevige crisis van maatschappelijken en zedelijken aard, is nog slechts in hare aanvang en het is nog niet te zeggen wat zij brengen zal. Maar dit is wel zeker, het simplicistische materialisme dat het denken der 19de eeuw beheerschte, is onhoudbaar geworden. Wel beheerscht deze verouderde denkwijze nog steeds de groote massa des volks, maar in de intellectueele kringen, waar zich, zooals historisch kan worden aangetoond, altijd het eerst de kenteekenen eener nieuwe mentaliteit vertoonen, heeft zij afgedaan. Men heeft nog maar eenige jaren geleden, veel gesproken over en misschien ook wel geloofd in „den Untergang des Abendlandes". Het wil er wel eens naar lijken of een neerdrukkend minderwaardigheidscomplex de ziel van het blanke ras gevangen houdt. Maar is het niet juist deze soepelheid, dit vermogen zich telkens weer aan te passen, dit telkens vernieuwd en spontaan uitbreken van scheppende krachten in de psyche van de blanke, die bewijst, dat de vitaliteit van het ras nog lang niet is uitgeput? Wij hebben reeds eenmaal zulk een grondige wijziging van het Europeesche denken gekend in de Renaissance, toen het middeleeuwsche wereldbeeld zich begon te vervormen tot het moderne. Ook toenmaals waren het eenvoudige experimenten en waarnemingen, die naast vele andere oorzaken deze geweldige geestelijke revolutie, die later ook een religieuze en maatschappelijke zou worden, in het leven riepen. Gallilei, die met zijn gewichten onder den arm de toren van Pisa beklom om de bewering van den onaantastbaren Anstoteles, dat een gewicht van twee pond tweemaal zoo snel valt als een van een pond, te toetsen, zal zich wel weinig bewust zijn geweest, dat de schok, waarmede zijn beide proefgewichten tegelijkertijd beneden kwamen, den eersten mokerslag was tegen de fundamenten van het gebouw der middeleeuwsche wereldbeschouwing, dat zich een Dante nog onwrikbaar en eeuwig dacht. En toen de mannen van het Psychical Research in 1882 zich er toe zetten om eens na te gaan, of werkelijk een eenvoudig predikantsdochtertje, het meisje Creery, in staat was een kaart te raden, die een ander zich levendig voorstelde, is het ook niet dadelijk door hen beseft, dat dit simpele experimentje, de categorische weerlegging van het „nihil est in intellectu quin prius fuerit in sensu", den beitel zou zetten tusschen de voegen van den materialistischen wereldbouw, dien men zich eveneens aere perennius had gedacht. Niet, dat de onschatbare kennis, die de natuurwetenschap ons gebracht heeft, ooit hare waarde zou kunnen verhezen, maar zij moet worden hervormd en gerangschikt in een grooter geheel, waarin, dat is de essentieele vernieuwing, de materie slechts als materiaal en het geestelijke als primair moet worden geacht, met al zijn zware consequenties. Ik geloof niet, dat de menschheid er slechter aan toe zal zijn, wanneer deze levens- en wereldopvatting haar in vleesch en bloed is overgegaan. Wanneer ik mij verder een oogenblik in het bijzonder wend tot diegenen onder U, die voornemens zijn mijn lessen verder te volgen, dan is het in de eerste plaats tot het geven van een waarschuwing. De parapsychologie is een der moeilijkste wetenschappen en wij moeten haar bestudeeren met uiterst onvolkomen middelen. De bezwaren die voor de overige wetenschappen gewoonlijk niet gelden: die van gebrek aan geld, aan tijd, aan hulpmiddelen, het meest van al aan materiaal, doen zich hier in hooge mate voor. Demonstratie en eigen onderzoek is daardoor slechts in zeer beperkte mate mogelijk en veelal van het toeval afhankelijk. Van de resultaten zijn juist de allerbelangrijkste vaak nog onzeker. Teleurstelling is dan ook het dageüjksch brood van den parapsycholoog: hoe vaak meent hij op het spoor te zijn van uiterst belangrijke phaenomenen en plotseling ziet hij zich verdwaald in het moeras van het bedrog of het zelfbedrog. Woorden als ongeduld, ontmoediging, moeten dan ook uit zijn vocabulaire eenvoudig worden geschrapt. Alle menschelijke zwakheden zoowel die van hemzelf als van anderen, belemmeren hem in zijn arbeid. Het geüjkt maar al te vaak op het zwoegende werken in een diamantmijn, dat maandenlang niets anders oplevert Han waardeloos materiaal. Weliswaar staat daar tegenover dat nu en dan een kostbare vondst rijke schadeloosstelling geeft voor langdurig nutteloos gewroet. Juist omdat ik in het besef leef een wetenschap te dienen, die nog op menig punt in een chaotischen toestand verkeert, gevoel ik mij ten uwer opzichte meer als een gids onder wiens leiding een nog maagdelijk terrein wordt geexploreerd, dan als een leeraar, die U kant en klare kennis kan voorzetten, en hoop ik in U of althans in eenigen van U, meer studiegenooten dan geduldige leerlingen te ontmoeten. Ten slotte rest mij nog, mijn bijzonderen dank te betuigen aan U, heeren Curatoren der Leidsche Universiteit, en aan U heeren Hoogleeraren der Faculteit voor Letteren en Wijsbegeerte. Toen ik mijn verzoek tot toelating als privaat docent aan de oudste universiteit van ons land deed, was ik er niet zeker van, dat dit ook zou worden toegestaan. Ik verwachtte tegenstand en deze tegenstand zou mij zelfs niet geheel onbegrijpelijk geweest zijn, wetende dat de parapsychologie een scientia militans, nog niet een scientia triumphans is. Het was mij daarom een aangename ervaring te ondervinden, op welk een breed standpunt zich Curatoren en Faculteit dezer oudberoemde Hoogeschool plaatsten; ik zeg U dank voor de tegemoetkomende houding, die allen, met wie ik in deze zaak in aanraking kwam, tegenover mij aannamen, Misschien heeft deze en gene zich niet kunnen ontdoen van het gevoel, dat de opname van de parapsychologie onder de vakken, die aan een universiteit worden gedoceerd, een lichtelijk gewaagd experiment was, ik hoop er met alle kracht toe bij te dragen, dat het een geslaagd experiment moge worden. Ik heb gezegd. Ter oriënteering op het gebied der Parapsychologie. Tijdschrift voor Parapsychologie waarin opgenomen de Mededeelingen van de Studievereeniging voor Psychical Research. Redactie: Dr. P. A. Dietz, Drs. W. H. C. Tenhaeff. Vijfde jaargang (ingang i November). Uitgave van E. Wegelin, Singel 163, Amsterdam. Verschijnt tweemaandelijks. Abonnement voor binnenland en koloniën f. 5.50. Buitenland f 6,— per jaargang. Dr. P. A. Dietz, Telepathie en Psychologie der Menigte. Uitgever E. Wegelin, Singel 163, Amsterdam. Prijs f 2,—. W. H. C. Tenhaeff, Beknopte Handleiding der Psychical Research. Drie deelen, prijs f 15,—. Uitgave N.V. Leopolds U.M. Den Haag. Dr. K. H. E. de Jong, Das Antike Mysterienwesen in religionsgeschichtlicher, ethnologischer und psychologischer Beleuchtung. 2te Auflage. Prijs f 10,—. Uitgave E. J. Brill, Leiden.