FUTURISTISCHE BEHANDELING VAN ZIELSZIEKEN „FUTURISTISCHE" BEHANDELING VAN ZIELSZIEKEN (FREUD'SCHE PSYCHO ANALYSE; Zoogenaamde „Zielsontleding-") WETENSCHAP OF WAANZIN ? WELDAAD OF MISDAAD? door E. VAN DIEREN arts te amsterdam schrijver van „de waanzinnige waereld" N.V. DRUKKERIJ „AMICITIA", HAARLEM. MXMXXVII AAN DE NAGEDACHTENIS VAN DOCTOR JAN PIETER HEIJE. Daden groeien uit gedachten. Bij de meeste menschen de slechte veel eerder dan de goede. Den 24sten Sept. 1925 hield ik als Voorzitter van het Amsterdamsch Geneeskundig Genootschap bij den aanvang van het winterseizoen een voordacht, die aangekondigd was onder den krassen titel: „Freud'sche Psycho-analyse is niets anders dan Dadaïstische zwijnerij". Tijdens het leesbaar overschrijven voor den drukker werd wederom de geest over mij vaardig met het gevolg, dat er een boek ontstond van vrij grooten omvang en van een veel ruimer strekking. Toen het gereed was, begreep ik, dat de lading niet meer gedekt werd door de vlag; ik moest dus wel een anderen titel bedenken. Deze is weliswaar, vooral door de vele toevoegselen, wat lang uitgevallen; maar aan duidelijkheid laat hij niets te wenschen over; iedere kooper kan op het omslag lezen wat hij van mij te verwachten heeft. Het boek handelt over de averechtsche — de perverse — geestesrichting van de „modernelingen" en „bekrompelingen" op allerlei gebied en over het groote gevaar, dat deze fanatici opleveren, vooral voor een groot deel van het opgroeiende geslacht, n.1. voor hen, die zich zoo gemakkelijk her- en derwaarts laten trekken omdat hun in huis en op de inrichtingen voor onderwijs en ook door de aangeprezen lectuur geen stuur werd verschaft, maar wel zoogenaamde „vrijzinnigheid" werd ingeprent. Freud krijgt echter de grootste beurt; ik meen er zelfs in geslaagd te zijn de ziel van dezen Professor in de zielsen zenuwziekten zóó haarfijn te ontleden als het tot dusver nog nimmer gelukt is bij wie(n) dan ook! Zijn bewonderaars zullen dit vast en zeker aanvankelijk „grootspraak" vinden; en hiertoe zullen zij zich des te meer gerechtigd achten, omdat ik bij dat „ontleden" te werk ben gegaan op ouderwetsche — dus in hunne oogen: onvoldoende en ondeugdelijke — wijze, namelijk zonder gebruik te maken van droomen, invallen, vergissingen bij het lezen, spreken of schrijven, schijnbaar onopzettelijke handelingen (z.g. symptoomhandelingen); kortom zonder gebruik te maken van datgene wat tegenwoordig — zoo suggestief mogelijk! — „Psycho-analyse" ofte wel „Diepte-zielkunde ' wordt genoemd, maar het daarom.... nog niet is! Zoodoende en zoolatende meen ik het recht veroverd te hebben, Freud — die inmiddels reeds door het meerendeels uit Sociaal-Democraten bestaande Gemeentebestuur van Weenen tot „Eereburger" en door de Zionisten tot Curator van de Joodsche Universiteit te Jeruzalem werd verheven — te brandmerken: lo als een vijand van den Joodschen en den Christelijken Godsdienst en van de vooral hierop gebaseerde Westersche moraal, 2o als de pornograaf der pornografen, 3o als een bevorderaar van de ontucht tot in haar afgrijselijkste vormen toe en 4o als een schandvlek voor den medischen stand. Het spreekt van zelf, dat mijn boek ook gericht is tegen de medewerkers, volgelingen en loftrompetters van Freud; kortom tegen al zijn propagandisten, zooals: Stekel, Maeder, Fritz Wittels, Prof. Jelgersma, Dr. van Renterghem, wijlen Dr. v. d. Chys, Dr. A. Starcke, Dr. Nolst Trénité, Dr. H. A. E. van Dishoeck, Dr. R. Le Coultre, Dr. van Ophuysen, Dr. Müller, Dr. S. Weyl, Nico van Suchtelen, Henriëtte Roland Holsi, enz., enz. De Nederlandsche propagandisten voor de.... futuristische methode van onderzoek en behandeling van zielszieken zullen vermoedelijk wel schrikken van mijn — niet in Freudiaansch Jargon en ook niet in aula-taal, maar wel in gemakkelijk-te-begrijpen rond Nederlandsch — meegedeelde uiteenzettingen en beschouwingen. Als ze er nu maar na grondige kennismaking door bekeerd worden, dan heb ik alle reden om dubbel en dwars tevreden te zijn; ik vrees echter, dat zij — want dat ben ik van oudsher van mijn tegenstanders gewoon — na vluchtig doorbladeren, behoefte zullen gevoelen zich „maximaal-verontwaardigd" te toonen, en mij met scheldwoorden te overladen, en te zullen eindigen met de geijkte uitdrukking: „dokter van Dieren mag niet van ons verlangen, dat wij hem au sérieux nemen". Zij moeten wèl begrijpen, dat ik zelf eveneens „maximaalverontwaardigd" ben, maar dat ik mij er niet toe bepaald heb dit mee te deelen! Mijn redenen zijn — naar ouder gewoonte — behoorlijk gedocumenteerd; en als ik zélf eens een scheldwoord bezig ter kenschetsing — zooals: bekrompeling, perverse viezerik — dan blijf ik niet in gebreke te bewijzen, dat ik daartoe als wetenschappelijk man het volste recht en zelfs den plicht heb. Mijn boek is een pornografisch boek geworden. Dat spreekt van zelf! Men kan de zwijnerij niet open en bloot leggen door haar te.... camoufleeren, anders gezegd door haar met de manteltjes der karakterloosheid en der misplaatste preutschheid te bedekken. Wie Freud en zijn propagandisten als pornografen en erger aan de kaak wil stellen, die moet klaren wijn schenken.... of neen, dat beeld is hier geheel misplaatst — die is verplicht uit hunne geschriften den vuilen en allervuilsten drek op te rakelen. Welnu, tot dat vieze werk heb ik mij vernederd in de overtuiging er nut mee te zullen stichten en in de verwachting er op den duur door verhoogd te zullen worden. Ik beid mijn tijd. Dit boek is dus geen boek voor de huiskamer! Wie nog nooit iets omtrent Freud'sche Psycho-analyse vernam, die doet mijns inziens zelfs verkeerd met het te lezen! Het spreekwoord luidt weliswaar: „Den reine is alles rein", maar er zijn niet veel absoluut reine menschen; en ook deze zullen niet onschuldiger en beter worden als ze kennis maken met den inhoud van de Freud'sche geschriften. Dit boek is allereerst bestemd voor geneesheeren, candidaat-artsen en hoofdverpleegsters (gers); verder voor allen, die onder invloed van ophemelende krant-artikelen (Prof. Jelgersma, Dr. v. Ophuysen, Dr. S. Weyl) of van camouflerende brochures (van der Chys, Maeder) in den waan zijn gebracht, dat Freud tot de genieën en de weldoeners der menschheid gerekend moet worden; en bovendien is het boek als het ware geknipt voor de gematigde bewonderaars, voor hen, die zeggen: ,,Ik ben het niet in alles met Freud eens, maar er zit toch wel „iets" goeds in zijn beweringen". Ja ook voor deze aanprijzers bevat mijn boek een flinke dosis tegengift, die zij broodnoodig hebben. En dan is er — jammer genoeg! — nog een groote rubriek, die het beslist lezen moet; ik bedoel hen, die een zenuwpatiënt (e) in de familie hebben en die er wel iets voor beginnen te „voelen" een Psycho-analysant te raadplegen. Mijne „onthullingen" — vooral die op het gebied van „de overdracht" en „de overdrachts-neurose" (zie blz. 21—33) — zullen hen vast en zeker tot andere „gevoelens" brengen. Onlangs had ik in mijn studeerkamer met een collega het volgende gesprek: „Wordt het een dik boek?" Ongeveer 300 bladzijden — schat ik. „Dat is veel te dik! De menschen koopen tegenwoordig zulke boeken niet meer; ze hebben geen tijd om ze te lezen; met een dun brochuretje zou je véél meer succes hebben!" Als je gelijk hadt, dan zou Freud niet zooveel aanhang hebben gekregen; want niet alleen zijn eigen boeken maar ook die van zijn medestanders beslaan meerendeels véél meer papier. Zijn door van Renterghem vertaalde „Inleiding tot de studie der Psycho-analyse" telt 530 bladzijden; en dat is nog maar een „Inleiding"! Voor een beschrijving van één ziektegeval — „het geval Dora" — had hij 117 bladzijden noodig, compres gedrukt. Het van perversiteit druipend boek van Stekel: „Wat op den bodem der ziel ligt" (vertaald door Dr. Nolst Trénité) heeft denzelfden omvang als mijn geesteskind-in-statu-nascendi. Een ander nog véél gemeener boek van denzelfden schrijver, getiteld: „Nerveuze angsttoestanden en hun behandeling" (vertaald door de artsen H. A. E. van Dishoeck en R. Le Coultre) is 450 bladzijden dik. Jelgersma had 157 bladzijden noodig om mee te deelen, hoe het op zijn spreekuur bij het psychoanalytisch onderzoeken en behandelen van één — zegge: één — hysterische jonge dame was toegegaan, enz., enz. En dacht je nou, dat ik al die vieze besprekingen in één dun brochuretje zou kunnen.... weergeven en verwerken? „Vin-je dat dan zoo noodig?" Ja zeker! Als ik mijn beschouwingen, besluiten en beschuldigingen niet behoorlijk documenteer, dan zullen de Freudianen zeggen, dat ik „overdrijf", of „fantaseer" of „de dingen uit hun verband ruk"; en als ik een klein stukje van „de methode" oversla, dan zullen ze zeggen, dat juist dit gedeelte het gewichtigste is, en dat ik daarom de bespreking klaarblijkelijk niet heb aangedurfd! Ja, ik ken mijn „Pappenheimers"; ze doen net als de muizen; als ik maar het kleinste gaatje open laat, dan zullen ze probeeren daardoor te ontvluchten. „En toch blijf ik bij wat ik zei; de menschen houden niet meer van dikke boeken." In den Bijbel staat: „Blusch den geest niet uit!" En toch meen je mij den moed te mogen benemen; je moest liever je best doen, de Freudianen de brutaliteit af te leeren, zooals ik het mij heb voorgenomen. „Je bent en je blijft een naïeve optimist! Heb je nu nog niet begrepen, dat zoon beweging onmogelijk gekeerd kan worden, dat je zoo iets aan den Tijd moet overlaten, dat je het moet laten uitzieken?" Als dat juist was, dan zou dun brochuretje" evenmin helpen! Dan zouden wij ons als fatalisten moeten gedragen. Jan Wier, de dokter uit Grave, en Balthasar Bekker, de Amsterdamsche predikant, dachten er gelukkig anders over; manmoedig traden zij op tegen het in hun tijd heerschende „duivel- en heksengeloof". Als jij toen geleefd hadt, zou je dan óók gezegd hebben: „Wat maken ze zich druk! Zoon beweging moet immers uitzieken"? Ik niet! Ik ben van meening, dat die twee mannen heel wat menschen behoed hebben voor den dood op den brandstapel, en voor het daaraan voorafgaande „onderzoek" met behulp van allerlei folteringen. Welnu, Freud verkondigt een nieuw soort duivel- en heksengeloof; hij beweert immers, dat ieders „onbewuste" de schuilplaats is van „de allerslechtste duivelen" en dat deze met behulp van zijne methode opgespoord en onschadelijk gemaakt kunnen worden. Hij heeft zich zelf tot duivelbanner uitgeroepen; en aan ieder, die zich achter hem schaart — hetzij arts of leek\ — verleent hij dezelfde bevoegdheid! En nu hoop ik vele zielszieken voor de door hem uitgedachte „geestelijke folteringen" te zullen behoeden; ik verwacht n.1., dat de redelijk-aangelegden onder de lezers van mijn boek niet alleen zullen inzien maar ook openlijk zullèn durven erkennen, dat de verbreiders van het allernieuwste duivel- en heksengeloof allergevaarlijkste warhoofden zijn. Geschiedt zulks, dan zal het gauw uit zijn met hun verderfelijken invloed, want dan blijft er van hun gezag niets over. „Ik help het je wenschen!" Zóó mag ik het hooren! Maar nu zal ik óók een concessie doen; ik ben het in zóóver volmaakt met je eens, dat mijn boek véél te dik is voor de „modernelingen", die echter, slechts de minderheid — al is het dan een geraasmakende en veel-kwaad-stichtende minderheid — vormen. „Leg me dat eens uit". De huidige modernelingen, die ik als de geestelijke nakomelingen van de z.g. „tachtigers" beschouw, zeggen — evenals deze improductief gebleken wereld- en hemelbestormertjes het deden —: „taal is klank". Van oudsher denk ik er echter anders over; mijns inziens is taal niet enkel, klank, maar wèl: door klanken, gebaren of letterteekens uitgedrukte gedachte. Tusschen taal en gedachte moet hetzelfde redelijke verband bestaan als tusschen vorm en inhoud, bouw en verrichting, uiterlijk en innerlijk. Dat blijken de modernelingen echter evenmin te kunnen begrijpen als hunne leermeesters; vandaar dat wij wel klanken en zelfs wanklanken van hen te hooren krijgen, maar nooit ereis een nieuwe èn.... goede „gedachte"; zij nemen den schijn voor het wezen; het gezwam vervangt bij hen de daad; zij zijn brutaal in het beweren, in het dom beweren; maar de kunst van betogen verstaan zij niet; nog erger: zij zijn zelfs niet meer ontvankelijk voor een logisch betoog; dat springt tegen hen op; dat vinden zij vervelend en langdradig, óók al is het nog zoo kort en duidelijk, en in goeden vorm opgesteld; zij hebben hoogstens aandacht voor feiten en feitjes, dus voor datgene wat gemakkelijk te aanschouwen valt; maar beschouwen, d.w.z, nadenken over het aanschouwde, dat doen zij niet; daar „voelen ze niets voor", héél eenvoudig omdat zij er niet toe bij machte zijn; en als een ander het wèl doet, dan durven zij dat zelfs af te keuren; zoo minachtend mogelijk noemen zij dat: „onvruchtbaar speculeeren". Géén wonder, dat het vermogen tot critiseeren eveneens bij hen afwezig is. Het is dan ook reeds zóó ver met hen gekomen, dat zij zelfs de malle, vieze „bedenkseltjes" van Freud gretig aanvaarden en propageeren als waren het wetenschappelijk vastgestelde „feiten"; het kost hun klaarblijkelijk nog te veel moeite om zich zelf de vragen voor te leggen: „Hoe kómt de man er bij? Heeft hij wel èènig recht om dat alles zoo boud te beweren?" Welnu, voor dergelijke lieden is mijn boek natuurlijk véél te dik; maar één bladzijde, gevuld met logische beschouwingen zou óók nog te „dik", d.w.z. te machtig zijn voor deze klank-wellustelingen, voor deze vereerders van de „woordkunstemakerij"; zelfs daar zouden ze met geen mogelijkheid „doorhéén" kunnen komen! Voor dit soort lezers, voor hen dus, die niet bij machte blijken te zijn om „te verstaan wat zij lezen", heb ik mijn boek dan ook niet geschreven! En nu begrijp je meteen waarom ik, vóór in mijn boek de volgende opdracht zal plaatsen: „Aan de nagedachtenis van Doctor Jan Pieter Heije"; want Heije was niet alleen een geneesheer met gezond verstand, zuiver gevoel, warme liefde en een ruimen, practischen, vooruitzienden blik, maar óók een ronde, hardwerkende, pittige, voortvarende Nederlander; en bovendien was hij een wérkelijke „woordkunstenaar", van wiens gedichten ook nü nog de „bezieling" kan uitgaan, die ons volk hard noodig heeft om wederom te kunnen toonen wat het vermag op velerlei gebied. E. VAN DIEREN, Arts. 5 November 1926. G, T., reeds in 1919 liet ik mij in mijn boek „De Waanzinnige Waereld" (Inleiding blz, X) zeer schamper uit over de leer en de behandelingsmethode van Prof. Freud; ik schreef toen: „De hoogleeraar verbeeldt zich op onzinnige futuristische „wijze de zielen te kunnen doorgronden door meerendeels „sexueele phantasieën vast te knoopen aan de onschuldigste feitjes, zooals vergissingen bij het spreken, ver„geetachtigheid met betrekking tot sommige personen, „woorden, gebeurtenissen, enz." Naar aanleiding hiervan kreeg ik van een dame, die in haar omgeving ruimschoots gelegenheid had gehad de droevige gevolgen van de toepassing der Freud'sche behandelingsmethode op te merken, een brief, waarin de wensch werd uitgesproken, dat ik ereis met Freud en zijn volgelingen op dezelfde manier zou afrekenen als ik het met Marx c.s. gedaan had. Voorloopig kon daar echter niets van komen omdat ik door ander v/erk in beslag werd genomen; en toen is die dame zelf aan het schrijven gegaan; onder den pseudoniem J. Olten, zijn van hare hand drie brochures verschenen, waarvan de laatste („Ideeën van Freud") door Prof. Jelgersma, die al 13 jaren druk aan Psycho-analyse doet, in „De Telegraaf" met een paar beweringen werd afgemaakt; ik herhaal „beweringen", want over den werkelijken inhoud zweeg hij als een mummie; daaromtrent vertelde hij niets\ Naar aanleiding hiervan heb ik Prof. Jelgersma uitgedaagd in dit Genootschap met mij te komen debatteeren, ten aanhoore van mannelijke geneeskundigen, mannelijke journalisten en volwassen mannelijke krantenlezers; ik eindigde als volgt: Dan zal ik de zaak (die door u in uw artikelen gecamoufleerd wordt) „zonder manteltje" vertoonen, dan zal ik bewijzen, dat „Freud'sche psycho-analyse niets anders is dan Dadaïstische zwijnerij". De Redactie van „De Telegraaf" wilde deze uitdaging niet opnemen; gelukkig was de Redactie van de Vox Medicorum wel daartoe bereid. Een direct antwoord heb ik niet van Prof. Jelgersma mogen ontvangen; wel een zijdelingsch! In „De Telegraaf" werd immers door hem meegedeeld, dat hij een brief ontvangen had van iemand, die de nieuwe geneesmethode met zwijnerij op één lijn meende te mogen stellen, en dat hij met zoo iemand niet in discussie wenschte te treden. Ik zal het dus van avond zonder hem moeten stellen! Géén nood! Men kan kaarten „met een blinde", welnu, ik zal van avond debatteeren met een afwezige — afwezig voor zoover het zijn lichaam betreft; maar zijn geest zult gij hier niet missen, evenmin als dien van Freud, Stekel, Maeder, Fritz Wittels en andere kopstukken op dit gebied, want ik zal een ruim gebruik maken van hun geschriften. Naar ouder gewoonte zal ik weer „werken met citaatjes . G. T., in 1925 is een boek verschenen van Dr. Ariëns Kappers, getiteld: „Zielsinzicht en Levensopbouw". In het eerste hoofdstuk, dat handelt over „Psycho-analyse en Religie", wordt van de door Freud uitgedachte Psychoanalyse niets dan goeds verteld. Wie er tot dusver nog nooit het rechte van gehoord heeft, die krijgt onder het lezen den indruk, le dat deze nieuwe methode van onderzoek en behandeling als een groote aanwinst voor de wetenschap en de menschheid moet beschouwd worden; 2e dat zij zelfs nog eenigszins verwant is met de Christelijke leer; en 3e uat de geneesheer — de psycho-analysant — die haar op de juiste manier toepast, ten opzichte van zijn z:eken de zelfde plaats inneemt als door Dante in zijn „Goddelijke Comedie" aan den wijzen Virgilius werd toegewezen. Vast en zeker zal bij u allen de vraag opkomen: Hoe is het dan toch mogelijk, dat Dr. Ariëns Kappers, de bekwame Directeur van het Ned. Centrale Instituut voor hersenonderzoek er zoo geheel anders over denkt dan gij? Die vraag meen ik aldus te mogen beantwoorden: Zijn artikel getuigt van veel menschenkennis en groote menschlievendheid en bovendien van Christelijken zin; maar óók blijkt er uit, dat hij volstrekt niet op de hoogte is van de Freud'sche leer en van de Freudiaansche praktijken; hadde hij zich niet bepaald tot de lezing van de twee door hem aangehaalde boekjes („Dr. Maeder, Genezing en ontwikkeling in het zieleleven; De psycho-analyse en hare beteekenis voor het moderne leven" en „Dr. A. v. d. Chys, Inleiding tot de grondbegrippen en techniek der Psycho-analyse"), waarin de zwijnerij op listige wijze is verbloemd — gecamoufleerd, zeggen we sedert den oorlog — hadde hij zich ook in dit onderwerp even ernstig verdiept als hij het gewoon is te doen wanneer het de ontleedkunde van menschen- en dierenhersens geldt, dan zou hij nimmer den naam van Freud verbonden hebben aan de overoude, schoone waarheden, waarover hij zelf zoo gevoelig en pakkend weet te schrijven, dan zou hij vast en zeker zelf gedaan hebben, wat ik mij voorgenomen heb van avond te doen, dan zou hij Freud gebrandmerkt hebben als een vijand van den Christelijken en den Joodschen Godsdienst en van de hierop gebaseerde Westersche moraal, als de pornograaf der pornografen, als een bevorderaar van de ontucht tot in haar afgrijselijkste vormen toe, en als een schandvlek voor den geneeskundigen stand. In zijn artikelen over de Ideeën van Freud (Telegraaf van 27 Juni en 5 Juli 1925) heeft Prof. Jelgersma durven beweren, dat op het gebied der Freud'sche psycho-analyse „de huismedicus als leek beschouwd moet worden" en dat „dit evenzoo geldt voor vele neurologen en psychiaters". Voor zoover het den huismedicus betreft, beredeneert hij deze uitspraak aldus: „Zeer merkwaardig is de groote weerstand in de medische wereld. Ook deze is echter begrijpelijk. Door zijn patiënten wordt den dokter 't vuur „dikwijls na aan de schenen gelegd. Zij vragen hem een „oordeel over de psycho-analyse, over de mogelijkheid „van behandeling, enz. Hij wordt als medicus gecenseerd „daarover een gegrond oordeel te kunnen uitspreken en „dit brengt hem in een moeilijke positie. *) Hij heeft te „kiezen tusschen tweeërlei: te zeggen, dat hij er geen „verstand van heeft of wel luk raak, luk mis een of ander „oordeel uit te spreken. Doet hij het eerste, dan zegt de „vrager, dat hij niet op de hoogte is van zijn vak; en „dit maakt, dat hij allicht tot een of ander oordeel overgaat. Nu weten wij allen, 2) dat van eenige redelijke „kennis bij het meerendeel der medici geen sprake kan „zijn; zelfs aan vele neurologen is de psycho-analyse „vreemd gebleven. Afzonderlijk onderwijs in het vak „hebben zij tot dusver niet gehad, en bij het drukke werk „van de medici is het te veel geeischt, dat zij zich aan „psycho-analytische studie zouden gaan wijden. Hier is „dus een conflict van plichten aanwezig, waardoor het begrijpelijk wordt, dat een onjuist oordeel tot stand komt . Als huisarts voel ik mij gedrongen tegen Prof. Jelgersma s uitspraak protest aan te teekenen. Zij doet mij denken aan de ouderwetsche taktiek der sociaal-democraten; ook deze heeren meenden zich immers — toen zij nog blind vertrouwen hadden in „de klare, heldere theorieën van Karl Marx en in „de hoeksteenen" van het hechte en wei-doortimmerde socialistische gebouw — van hunne lastige Desinjoers te 1) In de citaten zal ik de gedeelten, waar het 't meeste op aankomt, laten spatieeren. j tv 2) Wij allen"! Wie zijn dat? Gebruikt Prof. Jelgersma den „pluralis majes'tatis"? Of bedoelt hij de Telegraaf-lezers, voor wie zijn artikelen bestemd zijn? _ . . 3) Die uitdrukkingen werden door Troelstra in 1898 gebezigd, '°®n hij nog even zuiver in de leer was als Trotsky, Titscherin, Lou de Visser, Prof. Mannoury, enz. het thans nog zijn. Maar toen het z.g. revisionisme mode werd in Duitschland, zei hij: ,,Ik sta tegenover kunnen afmaken met de simpele bewering: „Uw groote „weerzin" en „weerstand" moeten daaraan toegeschreven worden, dat gij van de leer van Marx niet genoeg studie hebt gemaakt"! En desniettegenstaande promoveerden zij iederen z.g. arbeider en ook menigen mislukten student, dadelijk zonder examen tot een „bewuste", als hij zich maar voor het lidmaatschap van de Partij liet aanwerven of een abonnement nam op „Het Volk"! Welnu, Prof. J., die N. B. van zich zelf beweert „een aanmerkelijke hoeveelheid zure geestesarbeid" en bijna tien jaren noodig gehad te hebben om in de psycho-analyse thuis te geraken, en die alleen medezeggenschap wil verleenen aan hen, die er even lang als hij aan „gedaan" hebben, Prof. J. heeft zich in het laatste jaar herhaaldelijk (vijfmaal meen ik mij te herinneren) tot de lezers van De Telegraaf gewend, ofschoon hij deze lieden op zijn gebied in doorsnee vermoedelijk niet hooger zal durven schatten dan hij het de „huismedici" doet! Ik vraag dan ook, waarom hij zich zooveel moeite getroost om juist hen tot bewonderaars van Freud en diens volgelingen op te kweeken. Hadde hij gelijk, ware de de Marxistische leer als blank papier". En in zijn pas verschenen boekje: „Waar gaan wij heen?" bedelt hij zelfs om een bondgenootschap met de katholieke Staatspartij! Daarin toont hij zich bereid mèt de leiders dezer partij „een oplossing" te zoeken „in de lijn der historische ontwikkeling, wat dunkt me niet al te best klopt met zijn vroegere tot de proletariërs gerichte aansporing om „de rebellie der uitbuitende klasse te smoren in haar eigen bloed" („Van Strijd en Leed" 1898). In datzelfde boekje gaf diezelfde bloeddorstige man van „het Fascisme de volgende definitie: „In zijn verschillende uitingen bij hoog en laag ten onzent, is het meer een mentaliteit dan een politieke richting. Maar die mentaliteit behoeft — om tot ondoordachte daden van geweld en woede over te gaan ■— slechts enkele dwaashoofden — hetzij onder door den Mammon beheerschte en door de politiek gedesillusioneerde „mannen van gezag", wier politieke oprispingen door onkundigen ten onrechte ernstig worden genomen; hetzij onder jongelui, die in het sociale leven nog niet tot oordeel des onderscheids zijn gekomen". Onder het lezen herinnerde ik mij niet alleen Troelstra's bloeddorstige smoorplannen uit het jaar 1898, maar ook, dat hij het was, die in 1918 het kiesrecht dorst opeischen voor „jongelui van 21 jaren", dus óók voor hen, die m.i, nog niet volkomen droog achter de ooren zijn. Kortom, ook bij Troelstra is de logica voortdurend afwezig, net als bij Freud; ook zijne geschriften en redeneeringen loopen over van dwaasheden, tegenstrijdigheden en averechtsche conclusies. psycho-analyse werkelijk zoo moeilijk te omvatten als hij het voorstelt, dan zouden zij immers toch maar.... ,,leeken" blijven; dan zouden zij het nimmer tot „eenige redelijke kennis" kunnen brengen; hoogstens zouden zij „luk raak, luk mis één of ander oordeel kunnen uitspreken . Ik ben blij mij ten deze op Freud zelf te kunnen beroepen; in 1911 heeft hij in Amerika eenige voordrachten gehouden, die in het Nederlandsch vertaald werden door den psychotherapeut Dr. J. E. G. van Embden; op blz. 2 staat het volgende te lezen: „Niet zonder zekere bevrediging heb ik „vernomen, dat het meerendeel mijner toehoorders niet „tot den geneeskundigen stand behoort. Maakt u nu niet „bezorgd er over, dat er een bizondere geneeskundige „ontwikkeling noodig zou zijn om te kunnen volgen, wat „ik u te zeggen heb". Welnu G. T., Prof. Freud, die niet naar Amerika gekomen was om zijn toehoorders („meerendeels" leeken!) onkundig te laten van de methode, waarvan hij volgens Dr. van Embden de „vader" is, maar wel om hen er behoorlijk van op de hoogte te stellen, hij had daarvoor niet meer woorden noodig, dan gemakkelijk plaats konden vinden in een boekje van 65 bladzijden! En desniettegenstaande durft Prof. J, het voor te stellen als zou het een „huisarts aan tijd ontbreken om op dit gebied tot „eenige redelijke kennis" te komen! Lang te voren (in 1915; zie: „Een geval van hysterie , blz. 130) schreef die zelfde Prof. J.: „Het zich onbevooroordeeld eigen maken van de psycho-analytische beginselen ,,en van de psycho-analytische lectuur is een niet al te „gemakkelijk werk. Ik zelf ben er nu al een jaar of drie „mee bezig en ik begin mij eerst nu iets vrijer te gevoelen. „Dit komt niet alleen door de moeilijkheid en de ongewoonheid van de stof, maar wordt ook veroorzaakt door „de lastige manier van schrijven, die aan sommige onderzoekers, bijv. aan Freud zelf eigen is. Dit klinkt weliswaar bescheiden, maar toch sluit het deze hoovaardige bewering in: Wie zich niet even lang als ik op de psychoanalyse heeft toegelegd, die mist het recht er over te oordeelen, die dient zich te houden aan wat door Freud en zijn volgelingen — mij zelf inbegrepen — gedecreteerd wordt. Het is mij aangenaam u te kunnen meedeelen, dat Freud zelf zijn methode bij lange na niet zoo moeilijk te omvatten en toe te passen vindt als Prof. J. het voorgeeft te doen; op blz. 104 van zijne „Sammlung kleiner Schriften zur Neurosenlehre" staat immers het volgende te lezen: „Het „uitleggen der droomen, het opsporen der onbewuste „gedachten en herinneringen uit de invallen der zieken „en dergelijke kunsten zijn gemakkelijk te leeren."*) En waarom ook niet? — vraag ik ter loops — het komt immers altijd weer precies op hetzelfde neer, op sexualiteit en. ... perversiteit; en zoo héél veel variatie is daarbij, gelukkig, niet denkbaar. O zeker, Prof. J. overdreef al te erg toen hij beweerde, dat er zooveel zure geestesarbeid verricht moet worden, alvorens over psycho-analyse te kunnen meespreken met zaakkennis! Maar in één opzicht heeft hij m.i. gelijk: Freud en „sommige" zijner volgelingen — neen, al zijn volgelingen! — houden er „een lastige manier van schrijven" op na; duidelijker uitgedrukt: zij bedienen zich allemaal van hetzelfde leelijke en onbegrijpelijke dieventaaltje, van Freudiaansch „Jargon ! J) Al hunne geschriften loopen over van vreemde uidrukkingen, zooals: Oedipus-complex, Electra-complex, Narcis-complex, Castratie-complex, Libidineuze binding, afreageeren, sublimeeren, overdracht, enz., enz.; en het valt niet te ontkennen, dat de meeste menschen zich hierdoor, helaas, laten afschrikken en bovendien nog laten 1) Het citaat luidt aldus: „Das Deuten der Traume, das Extrahieren der unbewussten Gedanken und Erinnerungen aus den Einfallen der un° ahnliche Uebersetzungskünste sind leicht zu erlernen." "> Jelgersma vindt, dat Freud en sommigen zijner medestan- d rt w*/■ "iefn 'asti2e manier van schrijven" op na houden. Edoch, rrot. Wmkler bewondert Freud om zijn „schitterenden stijl" (Geneesk. Bladen 1917). Ten deze geef ik Jelgersma gelijk. imponeeren óók! „Daar heb ik nog nooit van gehoord; daar kan ik niet bij; daar ben ik klaarblijkelijk niet geleerd genoeg voor; dat zal ik maar aan de deskundigen, aan de specialisten overlaten" zeggen ze dan quasi-bescheiden, dwz enkel uit gemakzucht, in plaats van zich even behoorlijk op de hoogte te stellen. Dit laatste nu is slechts een kleine moeite en een klein kunstje bovendien; het eenvoudigst zou het echter zijn als op de eerste bladzijde van ieder geschrift (je) over Psycho-analyse al die vreemde uitdrukkingen werden vermeld met een begrijpelijke omschrijving, dan zou geen enkele lezer er eenige moeite mee hebben; maar.... dan zou het ook meteen uit zijn met de indrukwekkende schijngeleerdheid, want dan zou er niets anders over blijven dan dwaze fantasie en vuiligheid! Zooals gezegd, Prof. J. meent de huisartsen te mogen uitschakelen, door hun een redelijk oordeel, over wat de psycho-analysanten schrijven en tijdens hun spreekuur uitvoeren, te ontzeggen. Eilieve, op medisch en hygieniscn gebied geeft immers het succes den doorslag; en als een huisarts nu nog niet zou kunnen uitmaken of de zenuwpatiënten meer of minder baat vinden bij de gewone behandeling dan bij die van een psycho-analysant, dan zou ïeaere „leek" het volste recht hebben om tegen hem te zeggen: Dan deugt ge niet voor uw beroep, want dat is wel het allerminste wat van u verwacht mag worden: zoo iets kunnen wij immers zelf ook wel beoordeelen ten minste als men ons de resultaten laat zien -of... • zonder z.g. wetenschappelijken omhaal eerlijk meedeelt, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk. Ten einde de Telegraaf-lezers zoo gunstig mogelijk voor de Psycho-analyse te stemmen, heeft Prof. Jelgersma dan ook zelf in het nummer van 5 Juli 1925 „een kenmerkend voorbeeld" ten beste gegeven! Hij is er N.B. in geslaagd een zeer geloovig en verdienstelijk zakenman, na een behandeling van enkele maanden de zenuwkracht, die deze zoo hartstochtelijk terug verlangde, terug te geven . Als Z.H.G. niets anders vermag dan dat, dan kan hij niets meer dan iedere ouderwetsche huisdokter; het behoort immers tot diens taak niet alleen „zéér geloovige en verdienstelijke zakenmannen" maar ook ongeloovige en alledaagsche mannen en.... vrouwen, jongelingen en meisjes — vooral vrouwen en meisjes! — die aan het tobben zijn geraakt, over hun moeilijkheden heen te helpen, en hun de werkkracht en de opgewektheid terug te bezorgen; en als hem zulks niet meestal héél gauw gelukte, dan zouden de Valeriuskliniek en de sanatoria (zooals Rijngeest, waar Prof. J. werkt) zeker 25 maal grooter gemaakt moeten worden; welnu, die ongewenschte uitbreiding hebben de goede huisdokters tot dusver onnoodig weten te maken, zonder de voorlichting van Freud en diens volgelingen, d.w.z. zonder gebruik te maken van wat ik gewoon ben te noemen: „Dadaïstische zwijnerij". Ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsfeest werd Prof. J. door een Redacteur van „De Telegraaf" geïnterviewd; en bij die gelegenheid werd o.m. het volgende door hem gezegd (19 Sept. 1924, Avondblad 3e blad, 3e kolom): ,,U vraagt „of ik vind dat de psycho-analyse mij, niet alleen voor „mijn eigen beroep maar ook voor de behandeling van „patiënten, winst heeft gebracht. Kijk, ik stel op den „voorgrond, dat statistieken hier niet veel om het lijf „kunnen hebben.... Als ge bij die chronische zenuwziekten wou wachten op statistieken, dan kon je wel „honderd vijftig jaar wachten." Jelgersma dacht er zich dus op dezelfde gemakkelijke wijze van af te kunnen maken als Freud tevoren reeds gedaan had; deze schreef immers: „Vrienden hebben ons den „raad gegeven een statistiek op te maken van mislukkingen en successen. Ik ben daar niet op ingegaan. Ik be„weerde, dat een dergelijke statistiek geen waarde heeft „daar de naast-elkaar gevoegde eenheden te uiteenloo„pend van aard zijn en omdat de gevallen van neurose, „die men in behandeling krijgt, werkelijk in de meest „verschillende richtingen ongelijkwaardig zijn. Bovendien „zou de tijdsruimte, die men te overzien kreeg, te kort zijn „om daaruit een oordeel over de duurzaamheid van de „genezingen te kunnen vellen, en ook zou men van vele „gevallen in 't geheel geen melding kunnen maken; zij „zouden personen betreffen, die hunne ziekte en behandeling geheim wenschten te houden en wier genezing dus „insgelijks geheim moest blijven" (Psycho-analyse He „deel blz. 265, vertaald door Dr. v, Renterghem). G. T. dat zijn niets dan laffe uitvluchtjes of te wel smoesjes; als Freud gelijk had, dan zou men immers evenmin statistisch kunnen uitmaken, welke de beste behandeling is van de z.g. geheime geslachtsziekten; en dan zou men niet nu reeds met zekerheid kunnen zeggen, dat de resultaten der in 1915 door mijzelf aan Prof. Wagner von Jauregg voorgestelde malaria-behandeling van de door Syphilis veroorzaakte Dementia paralytica (z.g. hersenverweeking) alles, wat tevoren op dit gebied bereikt werd, verre overtreffen.1) Of bedoelt Prof. Freud, dat er bezwaren 1} In het voorjaar van 1915 las ik in ,,Ars medici", dat Prof. Wagner von Jauregg de lijders aan Dementia Paralytica hoopte te kunnen genezen of verbeteren door koorts verwekkende middelen, zooals Tuberculine en Nucleogen, bij hen in te spuiten. Ik bracht toen het volgende onder zijn aandacht: In Tropische landen en ook op den Balkan, waar de menschen veel last hebben van bloedziekten, zooals Malaria en Febris recurrens, komt de Dementia Paralytica zelden voor, alhoewel daar veel Syphilis wordt aangetroffen. Ik las eens, dat Hippocrates bij vallende ziekte (een zeer ernstige zenuwziekte) een gunstigen invloed van Malaria meende waargenomen te hebben. Misschien zou de Malaria, die kunstmatig ingeënt kan worden, ook van nut blijken te zijn bij niet al te ver voortgeschreden gevallen van Dementia Paralytica. Een groot voordeel hierbij is, dat men de koortsaanvallen, als deze al te hevig verloopen, dadelijk door toediening van kinine kan bedwingen. Nu de Salvarsan bij de Dementia Paralytica niet aan de verwachtingen voldaan heeft, meen ik, dat wij alle reden hebben profijt te trekken uit wat de Historisch-Geographische ziektekunde op dit gebied aan het licht heeft gebracht. „Man kann's probieren". Eenige dagen later kreeg ik het volgende antwoord: Sehr geehrter Herr College. Ich finde Ihren Vorschlag des Versuches, Paralyse durch Malaria bestaan tegen het publiceeren van de intieme gesprekken over sexueele en zelfs perverse onderwerpen, die alle analysanten met hunne patiënten voeren? Zoo ja, dan kan ik hem gerust stellen; niet één fatsoenlijk geneesheer is daarnaar benieuwd, zij willen alleen maar vernemen, of hij met behulp van zijne methode de menschen gauwer en afdoender genezen kan, dan tot dusver mogelijk was; welnu, van „gauw" is beslist geen sprake, want in tal van Freudiaansche zu hellen, sehr erachtenswert, Ich würde den Versuch auch selbst machen, aber einerseits bin ich noch mit der Ausbildung der bisher von mir betriebenen Methoden (Tuberculin, Staphylococcen) beschaftigt; anderseits ist die Malaria bei uns eine zu seltene Erkrankung, sodass es nicht leicht ware, im Bedarfsfalle Impfmaterial zu bekommen. Es ware natürlich leicht, wenn man Reinkulturen der Plasmodiën haben könnte. Vielleicht haben sie leichter Gelegenheit von aus Indien zurückgekehrten Malariakranken Impfmaterial zu gewinnen. Ich würde es sehr berechtigt finden, wenn sie an Paralytikern solche Versuche machen würden. In collegialer Hochachtung, Ihr ergebener WAGNER JAUREGG. Als „huisarts had ik daartoe natuurlijk geen gelegenheid; zulke proeven moeten in een ziekenhuis geschieden; en bovendien komen dergelijke ziektegevallen maar zelden voor in mijn praktijk. Ik deed dan ook mijn best de Psychiaters er toe op te wekken: niet alleen in particuliere gesprekken, maar ook in den Amsterdamschen Geneeskundigen Kring, telkens als er over ,,Syphilis en Parasyphilitische ziekten van het zenuwstelsel" gesproken werd (de gedrukte notulen strekken ten bewijze). Vergeefs! Eenige jaren later (1917) las ik, dat Wagner von Jauregg de behandeling met succes had toegepast! Sedert zijn uit bijna alle klinieken publicaties verschenen, die deze ervaring bevestigen. Prof. K. H. Bouman schreef in 1924 in den feestbundel, die Prof. Jelgersma werd aangeboden „ter gelegenheid van diens 25-jarig Jubileum" (Psychiatrische en Neurologische Bladen; blz. 421, enz.) zéér enthousiast over de verkregen resultaten! En dit moet op mijn lezers des te meer indruk maken, omdat hij de volgende bekentenis (testimonium paupertatis) er aan vooraf liet gaan: „Bij de Dementia „Paralytica kon nog voor kort de uitspraak gelden: dat de diagnose „betrekkelijk gemakkelijk te stellen is, de prognose (voorzegging) „geheel ongunstig, en dat de behandeling slechts een symptomatische „kan zijn; de verpleging van den zieke, de behandeling van doorliggen „en blaasontsteking, de toediening van verzachtende, slaapverwekkende en verdoovende middelen vormden de voornaamste zorgen „van den geneesheer." geschriften wordt immers erkend, dat de behandeling lang duurt en.... veel geld kost! Het dwaaste uitvluchtje is het volgende: „De grootste „tegenaanwijzing voor het ontwerpen van zulk een statistiek is echter gelegen in het feit, dat de menschen zich „in zaken, die de genezing aangaan, zeer onredelijk gedragen, zoodat de kans nul is om bij hen met verstandige „middelen iets gedaan te krijgen. Een noviteit op geneeskundig gebied wordt öf met geestdriftige opwinding be,,groet — zooals bijvoorbeeld toen Koch zijn eerste vinding „van tuberculine als rrlfddel tegen de Tuberculose bekend „maakte — of wel met het grootste wantrouwen bejegend, „zooals het geval was met de werkelijk zoo heilzame „koepokinenting van Jenner, die zelfs heden nog hare „onverzoenlijke tegenstanders heeft." („Psycho-analyse „II, blz. 265). „Geef mij één regel schrift en ik zal gerechtigd zijn u te laten ophangen", zei Talleyrand; en nu zeg ik: met deze twee zinnen heeft Freud zichzelf den nekslag gegeven! Denkt u er eens even in G. T.: Freud behoort tot de drukste schrijvers van dezen tijd, en het doel, dat hij met zijn vele geschriften beoogt, zal toch wel zijn „de menschen" gunstig over de Psycho-analyse te leeren denken; edoch, zijns inziens gedragen die menschen zich — als het om een geneeskundige kwestie gaat — zóó onredelijk, dat de kans nul is om met verstandige middelen iets bij hen te bereiken; vandaar, dat hij 'net beneden zijn waardigheid vindt die.... verstandige middelen aan te wenden! Het besluit ligt dus voor de hand, dat Freud in zijn geschriften alleen maar van onverstandige middelen gebruik heeft gemaakt! Hoe onverstandig Freud is, blijkt al dadelijk uit de twee voorbeelden, waarnaar hij in dit verband meende te mogen verwijzen. Dat door het middel van Koch (de tuberculine) de lijders aan allerlei vormen van Tuberculose niet genazen maar wel erger werden, kon binnen een paar maanden met behulp van droevige ervaringen — statistieken in het klein — zóó overtuigend aangetoond worden, dat niemand het meer dorst aanwenden! Ik zelf had trouwens reeds dadelijk, toen bijna iedereen enthousiast was, een boekje geschreven getiteld: „Indien ik aan Tuberculose leed, liet ik mij niet inspuiten met het middel van Koch" (1890). En ook op het gebied van de koepokinenting hebben de statistieken al heel gauw den doorslag gegeven. Jenner wist, dat van de honderd menschen, die aan de besmetting bloot stonden, er vast en zeker 95 door pokken werden aangetast, en toen hoorde hij een boerin zegden: „Ik kan geen pokken krijgen, want ik heb koepokken gehad". Het verschil was duidelijk genoeg: 95 procent tegen 0 procent! Welnu, de ervaring van de boerin, werd weldra op allerlei manieren statistisch bevestigd: in het dorp Untergrambach had de geneesheer Schütz 49 kinderen met koepokstof ingeënt; toen kort daarna de pokken verschenen, stierf er van deze niet één; maar van 59 niet-ingeënten, die alle de pokken kregen, stierven er 18. „Wat heb ik een treurige scènes beleefd — „schreef hij — vooral in huizen, waaruit het eenige kind „ten grave werd gebracht; sommigen riepen: „waarom liet „ik mij afkeerig maken van de inenting!"; anderen ween„den om hun eigen onwetendheid; de armen schreiden: „hadden we maar geweten, dat men ons kosteloos wilde „inenten". Dergelijke ervaringen nu, statistieken in het klein, kunnen bij honderden worden aangehaald; J) en de overgroote meerderheid van het menschdom is er door bekeerd! In ons land blijven nog slechts enkelen er tegen ageeren, een paar dominees, een paar politici, twee geneesheeren (van de meer dan 4000!) en een paar aanhangers van de z.g. natuurgeneeswijze. Is het niet al te mal, dat 1) In mijn boek: „Het Kamerlid Jhr. Mr. A. F. de Savorin Lohman als vaccine-hater op weg van bekeering" (1912) heb ik alle bezwaren van alle vaccinatie-bestrijders afdoend weerlegd, grootendeels met behulp van statistieken. Prijs ƒ 2.50; bij mij zelf te bekomen, Amsterdam, Keizersgracht 622. Freud dit „feit" — dit belachelijk verzet — als „de grootste tegenaanwijzing" beschouwt voor het ontwerpen van een statistiek op zijn gebied? Gelukkig voel ik mij best in staat om zonder zulk een statistiek toch te kunnen bewijzen, dat zijn methode niet deugt en zelfs verderfelijk is niet alleen voor zielszieken maar ook voor de maatschappij. Waren de resultaten overweldigend — of neen, als zij slechts van éénige beteekenis waren — dan zou bijv. Prof. Jelgersma, die er nu al 14 jaren aan doet (in 1915 schreef hij immers: „ik ben er nu een jaar of 3 ijverig mee bezig"), iederen huisarts en ook iederen leek aanstonds kunnen overtuigen door die resultaten sober mee te deelen; dan zou het echter aanstonds blijken, dat de genezing wel eens veel langer op zich wachten laat dan het geval was bij „den zeer geloovigen en verdienstelijken zakenman" (zie boven;. Indertijd hoorde ik in den Amsterd. Geneesk. Kring een voordracht van een jong neuroloog, die er eerlijk voor uit kwam, dat een psycho-analytische behandeling lang duurt en. ... niet goedkoop is. Ik heb hem er toen op attent gemaakt, dat bij geneeslijke zenuwzieken Vader Tijd de knapste en goedkoopste consulent is; ten slotte genezen die zieken immers allemaal, de een vroeger, de ander véél later; en altijd krijgt de dokter, die het laatst de behandeling leidde, de eer, maar ook weieens... een magnetiseur of een somnambule of een naaper van Coué, die — als het geduld van den patiënt of diens omgeving opraakt — allicht geraadpleegd worden. Edoch, die eer laten Freud en zijn volgelingen zich nimmer ontgaan of ontnemen, zelfs niet als de patiënt hen verlaten heeft zonder tot dusver ook slechts eenig teeken van beterschap vertoond te hebben! Freud schreef immers zelf: „Men staat versteld en zou gemakkelijk de kluts kunnen kwijt raken als men ondervindt, dat „de toestand der zieken door een zelfs ver voortgeschreden behandeling feitelijk niet veranderd is. In werkelijkheid is dat niet zoo erg; de verschijnselen verdwijnen „weliswaar "iiet tijdens de behandeling maar wel een tijd „daarna als het contact met den arts verbroken is". x) Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat Freud al te gauw over zich zelf tevreden is; en ook hierin doet Jelgersma volstrekt niet voor hem onder; aan den Redacteur van De Telegraaf deelde hij immers het volgende mee: „Als ik een patiënt „onder behandeling krijg, die tien jaar ziek is, en ik „behandel hem drie jaar psycho-analytisch en zie hem dan „gradueel verbeteren en slaag er in hem in die drie jaar „beter te krijgen, dan is dat voor mij bewijzender dan „welke statistieken ook" Het duurt wel eens lang,' „maar vraag eens hoe lang het anders wel duurt! Ik heb „iemand vier jaar in behandeling gehad, nu begint hij te „beteren". Het gaat dus niet altijd zoo gauw als bij den zeer geloovigen en verdienstelijken zakenman. En bovendien hebben niet alle patiënten zooveel jaren geduld; en hun verwanten nog veel minder! Ook Jelgersma heeft dit weieens ondervonden, zooals blijkt uit deze klacht: „De ouders zijn „dikwijls geneigd de behandeling te vroeg te laten afbreken. Ik ben eens geroepen bij een meisje met een „delier (aanval van woestheid) en kon toen tegen de „mama zeggen: „Mevrouw dat is uw schuld". Dat delier „was alleen gekomen doordat zij zich er tusschen had „gestoken en haar dochter veel te vroeg uit de behandeling had weggehaald". Ja, G. T., het wordt belachelijk! Genezen de zieken na zich aan de behandeling onttrokken te hebben, dan meent de analysant zich toch de eer daarvan te mogen toekennen; beginnen zich echter eenigen tijd na het afbreken van de kuur ernstige verschijnselen te vertoonen, dan schrijft hij zulks juist aan die staking toe, en dan wordt dus de schuld 1) „Sammlung kleiner Schriften zur Neurosenlehre" blz. 71: „Man ist überrascht und könnte Ieicht irre werden wenn man erfahrt, dass das Befinden der Kranken durch die selbst weit vorgeschrittene Arbeit nicht wirklich geandert wird. In Wirklichkeit steht es nicht so arg; die Symptome schwinden zwar nicht unter der Arbeit, wohl aber eine Zeit lang nach derselben, wenn die Beziehungen zura Arzte gelost sind". gegeven hetzij aan den patiënt zelf, hetzij aan den echtgenoot of aan de ouders! Op die manier is het succes natuurlijk altijd verzekerd, want tegen een dergelijke redeneering is zelfs de verstandigste niet opgewassen, daartegen zou men ook met de duidelijkste statistieken niets vermogen. Hoe bang Freud zelf is voor „inmenging" van verwanten, blijkt duidelijk uit de volgende zinnen: „Bij de behandeling „der psycho-analyse is het tusschen beide komen der „verwanten bepaald een gevaar, en wel van dien aard, „dat men er niet tegen op kan.... Men kan aan die ver„wanten geen inlichtingen van welken aard ook verschaffen, men kan hen er niet toe brengen om zich met het „geval niet in te laten en men mag met hen geen gemeene „zaak maken daar men het gevaar loopt patiënt s vertrouwen te verliezen; deze toch moet er zeker van kun„nen zijn, dat de geneesheer, dien hij zijn vertrouwen „schenkt, ook zijn partij kiest. Als men bovendien in „aanmerking neemt, hoe verdeeld een familie vaak is, „dan kan het ons ook niet vreemd voorkomen, dat de „naastbestaanden van den zieke menigmaal er minder „verlangend naar zijn, dat hij beter wordt dan wel dat „hij blijft zooals hij is. Waar de neurose, zooals niet zel,,den voorkomt, samenhang vertoont met conflicten tusschen familieleden, daar weifelt de gezonde niet lang bij „de keus tusschen zijn eigen belang en dat van patiënt s „herstel. Het is niets wonderbaarlijks, als de echtgenoot „met leede oogen een behandeling ziet instellen, waarbij, „gelijk hij met recht mag vermoeden, zijn zondenregister „onder handen wordt genomen; daarover verwonderen wij „ons dus niet, maar wij kunnen er ons dan ook geen ver„wijt van maken, als onze pogingen tot genezing falen en „te vroeg worden gestaakt, omdat bijv. de weerstand van „den man zich toevoegt aan de weerstanden van zijn „zieke vrouw.... In de jaren vóór het uitbreken van den „wereldoorlog, toen de toevloed van patiënten van heinde „en ver, uit alle landen van de wereld, mij finantieel on- „afhankelijk maakte van de gunst of wangunst van mijn „vaderstad, hield ik mij aan den regel, om geen patiënt „in behandeling te nemen, die niet sui juris, wat zijn „levensonderhoudbetreft, van anderen onafhankelijk was". („Psycho-analyse" deel II, blz. 262 en 264). Uit een en ander blijkt duidelijk, welke vreemdsoortige, minderwaardige opvattingen Freud er op na houdt. Men mag — volgens hem — met den echtgenoot of met de ouders geen gemeene zaak maken omdat men gevaar loopt daardoor het vertrouwen van de patiënte te verliezen! Dus altijd maar meepraten, karakterloos meepraten — zoo luidt zijn consigne! — En als het nu eens vast staat, dat de man of de ouders zich niets te verwijten hebben, en dat de gerezen „conflicten" — zooals zoo dikwijls het geval is — enkel voortgevloeid zijn uit de handelingen en de eigenaardigheden van de patiënte, moet de analysant ook dan nog hare partij kiezen, ten einde te voorkomen, dat zij het verliest? Zoo ja, dan zouden karakterlooze, oneerlijke slappelingen de beste analysanten zijn en tevens de beste opvoeders! De heeren geven immers allemaal zoo hoog op van hunne bekwaamheden op het gebied van de reëducatie, van de heropvoeding, die de neurose-patiënten h.i. allemaal behoeven. Ook vind ik het vreemd, dat Freud het durft voorstellen als zou het zoo dikwijls vóórkomen, dat de familie—speciaal de man — maar liever zou willen, dat de patiënte in haar droevigen toestand bleef verkeeren. Ik zelf heb dat in een meer dan veertig-jarige drukke praktijk als huisarts nog nimmer meegemaakt; en ook heb ik ondervonden, dat de z.g. conflicten — die in het gezin van een zielszieke zelden uitblijven — haast nooit de oorzaak zijn van de ziekte, maar wel het gevolg! Als een vrouw (de meeste neurosepatiënten zijn vrouwen en meisjes) zenuwziek wordt, dan raakt zij „ontstemd", dan ziet zij op tegen haar werk, omdat zij er niet meer tegen op gewassen is, dan schiet zij dus te kort in haar verplichtingen; dan tracht zij zulks te veront- 2 Psycho-Analyse. schuldigen door te beweren, dat zij het veel te druk heeft, niet begrepen en ook lang niet genoeg gewaardeerd wordt, en dat zij zoo ongelukkig niet zou geworden zijn, wanneer alles maar anders was geweest! Als de familieleden nu maar dadelijk begrepen, dat al die klachten en verwijten niets anders zijn dan uitingen van een geestelijke stoornis, die meestal een lichamelijken ondergrond heeft, dan zouden zij er verstandig op kunnen reageeren; maar de omgeving ziet dat, helaas, bijna nooit dadelijk in, omdat de patiënt overigens genoeg blijken geeft „haar weetje nog héél goed te weten". Het is dunkt me geen wonder, dat er dan wel eens conflicten ontstaan, die weliswaar zelden van ernstigen aard zijn, maar die dan toch genoeg hinder en verdriet kunnen opleveren voor beide partijen, doordat ze telkens terugkeeren. Edoch, Freud heeft daar nog steeds geen goeden kijk op, wat u des te meer verwonderen zal, omdat hij zoo onzettend veel neurose-lijdsters onder behandeling heeft gehad, die van heinde en ver kwamen. Mijns inziens komt dit, omdat hij zich nu éénmaal in het hoofd heeft gezet, dat een neurose zich alleen dan ontwikkelen kan als.... de sexueele honger niet behoorlijk wordt gestild, als de Libido — d.w.z. het verlangen naar geslachtelijk wellustgevoel — niet voldoende bevredigd wordt! O, het verwondert mij volstrekt niet, dat iemand, die er zulk een „hobby" op na houdt, overal uit sexualiteit voortvloeiende „conflicten" meent te moeten vooronderstellen; en dat hij er zelfs niet voor terug deinst om als een man zijn vrouw verbiedt zich nog verder „psycho-analytisch" te laten. . mishandelen, daaruit te besluiten, dat die man wat op z'n kerfstok heeft en derhalve nog liever wil, dat zijn vrouw zenuwziek blijft dan dat zij geneest! Ik denk er héél anders over; mijns inziens is het best te begrijpen, dat de echtgenoot of de ouders aan een zoogenaamde „psycho-analytische" behandeling oogenblikkelijk een einde maken zoodra zij begrepen hebben, welke gesprek- ken daarbij gevoerd worden, en wat daarvan al heel gauw het gevolg is, als de analysant zijn zin krijgt. Deze beschouwt het immers als een groote triomf, als het bij zijn patiënt(e) komt tot de z.g. „overdracht" en tot de z.g. „overdrachtsneurose". Dat er een vies luchtje zit aan dezen triomf, blijkt, dunkt me, het best hieruit, dat Dr. Maeder uit Zürich, een volgeling en bewonderaar van Freud, in zijn zooeven reeds vermeld, door van Suchtelen in het Ned. vertaald boekje, het hoofdstukje, dat tot opschrift draagt: „De overdracht", aldus aanvangt: „Wij komen nu tot het ernstigste en deli„kaatste punt der psycho-analytische en synthetische behandeling, een punt waaromtrent de wetenschappelijke „litteratuur ons slechts in het algemeen en geheel onvol„doende heeft voorgelicht". Een delikate kwestie, dat is volgens v. Dale een kiesche, netelige kwestie; welnu, als ik u.... niet „in het algemeen en geheel onvoldoende", maar wel tot in bizonderheden toe en afdoend, zal hebben voorgelicht, dan zult gij vast en zeker allen zeggen: kiesch is anders; ook dit „punt" is, net als de rest, zoo önkiesch en onkuisch mogelijk! Natuurlijk weet Maeder dat even zoo goed als ik, maar als volgeling en bewonderaar van Freud heeft hij zijn uiterste best gedaan om ook dit „punt" listig te camoufleeren\ En ik zei u reeds, dat hij dit kunstje zóó goed verstaat, dat zelfs Dr. Ariëns Kappers, dus lang niet de eerste de beste, er in gevlogen is (zie blz. 2). Maar alvorens u daarvan te overtuigen, moet ik nog een andere kwestie recht zetten; eerst moet ik nog even bewijzen, dat Maeder werkelijk een orthodoxe volgeling van Freud gebleven is. Sedert de Zürichers zich hebben afgescheiden, is het immers mode geworden om te zeggen, dat deze heeren (Jung, Maeder, Binswanger, enz.) „tegenover" de Weensche school staan, dat zij zich „op een geheel ander plan" bewegen, en dat zij „aan de sexualiteit niet die overwegende beteekenis toekennen, welke Freud daaraan heeft toegeschreven"; welnu, de volgende zinnen zijn alle aan het boekje van Maeder ontleend: „Het gelukte Freud dieper in den schijnbaren „chaos der neurose door te dringen. Een geniale methode „van onderzoek maakte het hem mogelijk zich toegang „tot het onbewuste te verschaffen. Hij ontdekte daarin „een nieuwe wereld. Dank zij zijne methode, gelukte het „hem den bouw en het mechanisme van den droom bloot „te leggen" ,Hij onthulde psychische mechanismen „van de grootste beteekenis, zooals de Verdringing, de „Verschuiving, de Sublimeering en de Overdracht".... „Door zijn meesterlijke studies over de psycho-sexualiteit „heeft hij de leer der driften, in het bizonder de leer van „de geslachtsdrift, in de psychologie zoo te zeggen officieel „ingevoerd. Een moedige daad van de bevrijding eener „wetenschap, die nog belemmerd werd door de vooroor- „deelen der geleerden" Freud vond den toegang „tot het versperde onbewuste door een systematisch ge„bruik van de zoogenaamde invallen, de spontane onbe„wuste associaties, die den zieke naar aanleiding van zijn „symptoom of van zijn droomvoorstellingen voor den geest „komen" ,En dank zij dezen invallen werd het Freud „mogelijk de beeldspraak en de symbolen van het onbe„wuste te duiden". Uit al deze zinnen blijkt ten duidelijkste, dat Maeder volstrekt niet tegenover Freud staat, en dat hij zich wel degelijk op hetzelfde plan beweegt als deze! Wie bovendien weieens iets vernomen heeft van de gesprekken over sexueele en perverse onderwerpen, die door Maeder, Jung, enz. met de hun ook uit Nederland, helaas, toestroomende zielszieken gevoerd worden, en van de raadgevingen, die deze ongelukkigen dan meteen ontvangen, die zal het ongetwijfeld met mij eens zijn, dat ook de Züricher heeren in het algemeen „aan de sexualiteit een overwegende beteekenis toeschrijven", al is het dan misschien waar, dat zij zich een enkele maal weieens normaler en wetenschappelijker gedragen. Maeder beschouwt dus de „overdracht" als het ernstigste en delikaatste punt der psycho-analytische behandeling. Geen wonder! Immers, de „overdracht" bestaat hierin, dat — zooals Maeder het uitdrukt — „de arts in de oogen „van de(n) zieke de karaktertrekken aanneemt van die „menschen, welke zijn (haar) verleden gemaakt hebben" (beter gezegd: van die menschen, welke in het verleden van de(n) zieke een gewichtige rol vervulden, zooals: de vader, de moeder, de verloofde, de ex-verloofde, de echtgenoot (e), enz., enz. — van Dieren).... „De zieke heeft „een sterk uitgesproken neiging om zijn arts als leidsman „te idealiseeren, hem te beschouwen als een ideaal wezen, „dat hem een nieuwe bron van vertrouwen ontsluit".... „Bij de(n) zieke is geen sprake van bewuste projectie „van het heden in het verleden".... „De overdracht „vertoont alle kenmerken van een zuiver aktueele ervaring" (beter uitgedrukt: de zieke beschouwt zijn opvatting als écht, als wérkelijk juist — van Dieren).... „De liefde-, toorn- en haatgevoelens (meestal zijn het liefde-gevoelens — van Dieren) schijnen zeer duidelijk „op de persoon van den arts betrekking te hebben" (hem worden bijv. „karaktertrekken" toegeschreven van een vroegere(n) geliefde — van Dieren).... „Te midden „van den stroom der hartstochten, die hem ombruist, „behoudt de arts zijn objectiviteit en welwillendheid".... „Men zal begrijpen hoe moeilijk en delikaat, ja hoe on„overkomelijk soms de taak is van den arts". Maeder heeft de delikate kwestie zoo listig mogelijk trachten te camoufleeren door de voorgelezen zinnen over tal van bladzijden te verdeelen in plaats van ze — zooals ik het deed — aan elkaar te rijgen; en om het zaakje nög onschuldiger te doen schijnen, heeft hij het zelfs aangedurfd den analyseerenden arts aan te stellen tot „gids" en „geestelijken leider", die ten opzichte van de(n) zieke dezelfde plaats zou innemen als.... door Dante in zijn „Goddelijke Comedie" aan Virgilius werd toegewezen! Maeder schreef: „Virgilius, symbool van het geestelijk „licht der Rede, symbool van het intellect, leidt en be„schermt Dante op diens tocht door de Hel en het Purgatorium, den Louteringsberg".... „Hij opent Dante de „oogen voor de diepten van slavernij en vervloeking, „waarin onze menschelijke natuur ons storten kan".... „Op den top van den berg doet Virgilius afstand van zijn „rol als gids om Dante toe te vertrouwen aan Beatrice"... „Beatrice versymboliseert de verloren ziel van Dante, „die deze na al zijn geduldig doorleden beproevingen en „zegevierend overwonnen moeilijkheden terug vindt". Kort en duidelijk: volgens Maeder zou de psycho-analysant voor de(n) zieke zijn wat Virgilius was voor Dante; ja, z.i. heeft de zieke zelfs „een sterk uitgesproken neiging om zijn arts en leidsman te idealiseeren, hem te beschouwen als een ideaal wezen, dat hem een nieuwe bron van vertrouwen ontsluit". O zeker, Dr. Maeder weet het mooi in te kleeden! Van de 1000 die zijn boekje gelezen hebben, zijn er vast en zeker 999, die denken zullen: als één van mijn familieleden het ongeluk treft zenuwziek te worden, dan stuur ik hem (haar) dadelijk naar een Freudiaan; want wat is er nu beter dan een „geestelijke leidsman" zooals Dante dien zou hebben uitgezocht als hem géén Virgilius ter beschikking zou hebben gestaan? En die lezers zullen nog véél enthousiaster worden als zij zich herinneren, dat Maeder bovendien het volgende geschreven heeft (blz. 32): „De toestand van opwinding „bij de overdracht (correcter uitgedrukt: „de bruisende storm van hartstochten — van Dieren) is een soort van „kunstmatige ziekte, die (weliswaar) de psycho-analyti„sche behandeling dikwijls zeer bemoeilijkt en vooral de „omgeving op een dwaalspoor brengt omtrent haar resultaten, maar evenals de inenting tegen de pokken ver,,leent zij de(n) patiënt een soort van onvatbaarheid — „immuniteit — tegen de moeilijkheden des levens". Ja, wie zou er niet enthousiast zijn als hij zich door een Freudiaan heeft laten. .. . wijs maken, dat de ,,psycho-analyse" even nuttig is voor tal van zielszieken als de koepokinenting het blijkens de onomstootelijke ervaringen is voor hen, die door pokken bedreigd worden? Dr. Maeder had nog verder kunnen gaan: hij had ook nog kunnen schrijven: onze behandeling is even nuttig als de kinine voor de Malaria-lijders, als de bladeren van het vingerhoedkruid voor de hartlijders, enz.; maar dat heeft hij klaarblijkelijk nog niet aangedurfd! G. T., gij zoudt het beslist niet eerlijk van mij vinden als ik het laten zou bij wat door Maeder over „de overdracht" en ,,de overdrachts-neurose" werd geschreven; allicht zoudt gij zeggen: Waarom putte van Dieren niet uit de bron? Weest gerust, de bron krijgt ook een beurt. Freud schreef: „Met overdracht bedoel ik, dat de patiënt „ernstige gevoelens van teederen aard is gaan koesteren „voor den arts".... „Het hangt natuurlijk van de persoonlijke verhoudingen van de beide in het spel zijnde „personen af, in welken vorm die teederheid zich openbaart en welke doeleinden zij nastreeft. Zijn de beide „handelende personen een jong meisje en een jonge man, „dan zullen wij den indruk krijgen van een gewone ver„liefdheid, dan zullen wij het natuurlijk vinden, dat een „meisje verliefd wordt op een man, waarmee zij veel ,,alleen verkeert en met wien zij intieme dingen be,,spreekt". .. Hoe verder nu de persoonlijke verhoudingen „tusschen dokter en patiënte afwijken van dit veronderstelde geval, des te meer moet het ons bevreemden als „wij desniettegenstaande toch steeds weer diezelfde „gevoelsverhouding aantreffen. Men zou het nog kunnen „begrijpen, als de jonge vrouw, ongelukkig getrouwd „zijnde, een ernstige toeneiging zou vertoonen voor haar „nog ongehuwden geneesheer, als zij zou willen scheiden ,,om hem te kunnen huwen, of zoo zij — voor het geval „dat er sociale beletselen zijn — er niet tegen op zou „zien een stille liefdesverhouding met hem aan te knoo- „pen" „Maar nu komt de behandelende psycho-analy- „sant tot zijn verbazing (wat 'n naïveteit! — van Dieren) „onder zulke omstandigheden uitingen te hooren van „vrouwen en meisjes, die getuigenis afleggen van het „innemen van een bizondere positie tegenover het geneeskundig vraagstuk: het was haar altijd duidelijk geweest, „dat alleen liefde haar genezen kon, en van den aanvang „der behandeling af had zij verwacht, dat het omgaan met „den dokter haar eindelijk zou gebracht hebben, wat tot „dusver het leven haar had onthouden. Alleen omdat zij „die hoop koesterde, had zij zich zooveel moeite in de kuur „gegeven, en al de bezwaren overwonnen, die hare mede„deelingen met zich brachten en er zich in getroost; wij „voegen zelf hieraan toe: en daarom had zij zoo „gemakkelijk begrepen wat anders zoo moeilijk te ge„looven valt. Een dergelijke bekentenis nu verbaast ons (en al weer zeg ik: wat 'n naïveteit! — van Dieren); zij „gooit al onze berekeningen omver". ... „De eerste keeren „zou men zich nog diets kunnen maken, dat de analytische „kuur door een toevallige, niet door den analysant gewilde „en niet door hem veroorzaakte omstandigheid, schipbreuk moet geleden hebben. Maar als men bij elk volgend „geval telkens weer het zich vormen van een dergelijke „teederheid tusschen patiënt en geneesheer constateeren „kan, als die zich stééds weer vertoont, zelfs onder de „ongunstigste voorwaarden, onder zelfs dwaze verhoudin„gen, óók bij de vrouw van rijperen leeftijd en tegenover „den ouderen man, ook dan als naar onze overtuiging „geen verlokkingen, van welken aard ook, aanwezig zijn, „dan moeten wij het denkbeeld van een toevallige stoornis „wel opgeven en erkennen, dat zich hier een verschijnsel „vertoont, dat tot het wezen der ziekte in de nauwste „betrekking moet staan" „Wij gelooven niet, dat de „situatie der kuur een ontstaan van zulke gevoelens zou „kunnen rechtvaardigen. Wij vermoeden veeleer, dat de „gereedheid tot gevoelsuiting als voorbereid in de zieken „voorhanden was en van de door de analytische behandeling geboden gelegenheid gebruik maakt om de „overbracht" op den persoon van den geneesheer te doen „plaats hebben. De overdracht kan zich vertoonen in den „vorm van een stormachtig liefde-eischen of wel ze kan „meer gematigde vormen kiezen; inplaats van den wensch „in te houden om de minnares te zijn, kan tusschen het „jonge meisje en den ouderen man de overdracht hierin „bestaan: de rol van de geliefde dochter te willen verhullen; het streven der libido (het verlangen naar „sexueel wellustgevoel) kan zich hullen in het kleed „eener onverbrekelijke, maar ideale, niet-zinnelijke vriendschap. Vele vrouwen verstaan de kunst, de overdracht „te sublimeeren en haar zóó te kneden en te vormen, dat „zij zekere geschiktheid erlangt om voort te leven; andere „voelen in zich den drang om de overdracht te uiten in „haar ruwe, origineele, meest onmogelijke gedaante (duidelijker uitgedrukt: zij zijn niet tevreden met een „sublimeering" of te wel een onschuldig surrogaat, zij willen inderdaad sexueel bevredigd worden — van Dieren). „Hoe is het met die zaak gesteld bij de mannelijke patiënten? Niet veel anders dan bij het vrouwelijk geslacht. „Men ziet daar dezelfde verknochtheid aan den genees„heer, dezelfde overschatting van diens eigenschappen, „hetzelfde opgaan in zijn belangen, den zelfden naijver „tegen allen, die zijn naaste omgeving vormen. Tusschen „man en man doen zich de vormen van sublimeering der „overdracht veelvuldiger voor en de onmiddellijk sexueel „getinte overdracht zeldzamer, in het laatste geval blijft „de manifeste homosexualiteit (de duidelijk uitgesproken homosexualiteit — van Dieren) in de minderheid tegen „over andere uitingen van deze „aandrift-component" (wat Freud onder die andere uitingen verstaat is mij niet duidelijk; maar vies is het en blijft het! — van Dieren). Vaker dan bij de vrouwelijke neemt de arts bij „zijn mannelijke patiënten ook een vorm van overdracht „waar, die op het eerste gezicht in tegenspraak schijnt „met al het tot nu toe beschrevene, n.1. de vijandige of „negatieve „overdracht". Laat ons het feit goed onder de „oogen zien, dat de overdracht zich reeds vormt bij het „begin der behandeling en een tijdlang de krachtigste „drijfveer van den arbeid is. Men behoeft zich niet om „haar te bekommeren zoolang zij ten goede komt aan de „analyse... . Maar wel moet men zijn aandacht er aan „schenken, in de eerste plaats wanneer de teedere neiging „zoo sterk is geworden, zoo duidelijk staat in het teeken „van sexueelen nood, dat zij inwendig een tegenstreven „moet opwekken; en in de tweede plaats als de overdracht „uit vijandelijke in plaats van uit teedere gevoelens be„staat". .. . „Er is natuurlijk geen sprake van, dat wij bij „onze patiënten op de eischen, die de overdracht poogt „te stellen, kunnen ingaan; maar het zou van slecht in„zicht getuigen, als wij die op onheusche wijze of met „een pose van verontwaardiging zouden afwijzen; wij „neutraliseeren de overdracht en lossen haar op door den „patiënt er op te wijzen, dat zijne gevoelens niet uit de ,,situatie van dit oogenblik voortvloeien en deze niet den „persoon van den arts gelden, maar dat zij een herhaling „zijn van overeenkomstige reeds eenmaal door hem (of haar — van Dieren) ontwaarde gevoelens. Op die wijze „brengen wij patiënt er toe om zulk een herhaling in herinnering om te zetten. Aldus kan de overdracht, die — „hetzij dan teeder of vijandig — in beide gevallen de „kuur zeer ernstig dreigde te schaden, tot een uitstekend „ontsluitingsmiddel worden voor de meest afgesloten „schuilhoekjes van het zieleleven". ... Zoodra de over„dracht zoo'n grooten invloed heeft verworven, komt de „analytische arbeid, die zich bezig hield met patiënt's „herinneringen, op den achtergrond. Men kan dan terecht „zeggen, dat men niet langer te doen heeft met het vroe- ,,gere lijden van den patiënt maar met een nieuw ontstane, „gemetamorphoseerde neurose die in de plaats van de „eerste is getreden" ,In de plaats van de eigenlijke „ziekte stelt zich de overdrachts-ziekte, in plaats van de .onwezenlijke verschillend-geaarde libido-objekten komt „het enkele, wederom fantastische object van de persoonlijkheid des geneesheers. Als de libido weer los gemaakt „wordt van den persoon des geneesheers, het tijdelijk „object, dan kan zij niet tot hare vroegere objecten terug „keeren (Waarom niet? — van Dieren) maar staat ter „beschikking van de ikheid" ,De ikheid wordt door „onderricht verzoeningsgezind gemaakt tegenover de libido „en er toe gebracht om hieraan (d.wz. aan het verlangen naar sexueel wellustgevoel — van Dieren) één of andere „bevrediging toe te staan; en de vrees voor de aanspraken, „die de libido zou kunnen doen gelden, wordt grootendeels „weggenomen door de mogelijkheid om een deel daarvan „door sublimeering te binden". (Psycho-analyse, deel II, „blz. 241, enz.). De inhoud van deze lange en niet altijd duidelijke omschrijving komt hierop neer: Freud verwondert zich er niet over, als een jong meisje verliefd wordt op een jongen dokter met wien zij veel alleen verkeert (soms iederen dag een uur lang) en met wien zij dan telkens weer intieme dingen, d.w.z. sexueele onderwerpen bespreekt. Ook vindt hij het begrijpelijk, dat een jonge vrouw, die ongelukkig getrouwd is, wel scheiden wil, om met zulk een ongehuwden geneesheer te kunnen huwen, of dat zij, voor het geval zulks om sociale redenen niet geschieden kan, zijn minnares zou willen worden; en desniettegenstaande meent diezelfde Freud zich er toch nog over te mogen verbazen als een geneesheer van zijn patiënte te hooren krijgt: „Het was „mij altijd duidelijk, dat alleen liefde mij genezen kon „en van den aanvang af had ik verwacht, dat het omgaan „met u mij eindelijk brengen zou, wat mij tot dusver onthouden werd". Veraer vernemen wij, dat zich zelfs bij vrouwen van rijperen leeftijd zulke „teedere gevoelens" kunnen ontwikkelen tegenover een ouderen geneesheer. Ja waarom niet? Hoe ouder hoe gekker — luidt het spreekwoord. En zelfs bij mannelijke patiënten kan het tot zulk een „overdracht" komen! Hier is zij echter niet altijd van „teederen" d.w.z. homosexueelen aard, hier is zij dikwijls — wat trouwens bij de dames óók kan vóórkomen — van negatieven of te wel vijandigen aard. De analysant behoeft zich echter om zulk een „overdracht" niet te bekommeren zoolang zij maar ten goede komt aan de analyse („ziels-ontleding"); hij behoeft er slechts dan zijn aandacht aan te wijden als „de teedere neiging duidelijk staat in het teeken van den sexueelen nood" of als er zich een vijandige overdracht begint te openbaren; want van dat oogenblik af heeft de analysant niet langer te doen met het vroegere zenuwlijden, waarvoor de zieke hulp bij hem kwam vragen, maar met een nieuwe neurose, de z.g. „overdrachts-neurose"; de zieke is dan als het ware van de Scylla in de Charybdis verzeild geraakt! Dit mag echter niet geweten worden aan de tot dusver toegepaste behandeling en daarmede tevens aan den analysant! O neen, deze heeft er — volgens Freud — part noch deel aan! De „teedere" of „vijandige" „gevoelens" zijn immers volstrekt niet door hem gewild, en ook niet opgewekt of bevorderd; ja,.... ze gelden hem zelfs niet! Het zijn slechts herhalingen van overeenkomstige gevoelens, die de zieke reeds eenmaal — d.w.z. lang voor zij (hij) den dokter raadpleegde — had ontwaard; en die zij (hij) weliswaar thans.... in haar (zijn) verbéélding koestert voor den dokter van vleesch en bloed, maar die feitelijk alleen maar gekoesterd worden voor „een tijdelijk fantastisch voorwerp", dat —vreemd genoeg! — door de(n) zieke abusievelijk met den dokter van vleesch en bloed vereenzelvigd wordt. En wat staat dezen nu te doen? Natuurlijk ,,is er geen sprake van", dat hij zou kunnen ingaan op het niet of wel gematigde „stormachtig" liefde-eischen van zijn patiënt(e); en óók „zou het van slecht inzicht getuigen" als hij die eischen op onheusche wijze of met een pose van verontwaardiging wilde afwijzen; er blijft hem dus niets anders over dan zich te gedragen zooals een volleerde flirter dat doet; zoo'n mispunt weet immers precies op welke „nette" wijze hij zich retireeren moet als hij een onbevangen meisje zóó ver den kop op hol heeft gebracht, dat zij iederen dag het formeele huwelijksaanzoek meent te zullen vernemen; welnu, als een analysant opmerkt, dat zijn patiënt (e) in een dergelijken toestand verkeert, dan moet hij haar (hem) aan het verstand trachten te brengen, wat ik zooeven reeds meedeelde; dan moet hij haar (hem) dus leeren inzien, dat zij (hij) zich nog veel maller en belachelijker heeft aangesteld dan de „minnedichter" het deed waarvan Piet Paaltjens ons vertelde: Niet dat hij écht een liefje heeft Dat stelt hij zich maar vóór! Zoo doen de minnedichters meer, Daar zijn het dichters voor! Ja, nog véél maller en belachelijker; want die minnedichter bepaalde zich wérkelijk tot „een tijdelijk, fantastisch object"; de psycho-analytisch behandelde zieke vereenzelvigt daarentegen abusievelijk het fantastisch object met haar (zijn) werkelijk bestaanden dokter! Slaagt deze nu naar wensch, dan is er geen vuiltje meer aan de lucht, dan is het zaakje voorgoed gepiept! Want dan is bij de(n) zieke de libido, het verlangen naar geslachtelijke bevrediging „losgemaakt van haar (zijn) tijdelijk, fantastisch voorwerp", en dus tevens van den hiermee vereenzelvigden dokter, en dan staat de libido wederom gehéél ter beschikking van de ..ikheid"; duidelijker uitgedrukt: dan is de op futuristische wijze herstelde zieke niet alleen volkomen vrij maar ook in staat om met die Libido een ander (e) gelukkig te maken, dan kan zij (hij) zonder bezwaren „één of andere bevrediging" aan dïe Libido toestaan; en dan behoeven wij zelfs niet te vreezen, dat van die zoo moeielijk en duur ('t kost veel geld!) verkregen vrijheid al te veel misbruik gemaakt zal worden, want die vrees wordt immers „grootendeels weggenomen door de mogelijkheid om een deel van de Libido te binden door sublimeering", waaronder wij te verstaan hebben, dat de herstelde zieke in het vervolg haar (zijn) krachten kan en zal gaan wijden aan één of andere schoone taak!!! Zie zoo G. T., nu weet ge precies wat ge te verstaan hebt onder „overdracht" en „overdrachts-neurose"; en nu begrijpt ge wis en zeker ook, waarom menige echtgenoot en menig ouderpaar zich genoopt heeft gevoeld aan zulk een o zoo goed bedoelde „behandeling" oogenblikkelijk een einde te maken op gevaar af van uit den mond van den analysant te moeten hooren: „Uit uw gedrag blijkt duidelijk, dat gij er minder verlangend naar zijt, dat uw vrouw (of dochter) — met wie ik het zoo goed vóór had — beter wordt dan wel dat zij blijft zooals zij is". Ik verbeeld mij te hooren mompelen: „Die Freud loopt met molentjes". „Juist! Zoo denk ik er óók over. Als die man 40 jaren geleden al dien onzin gepubliceerd had, dan zou er beslist door niemand notitie van genomen zijn, dan zou iedereen gemeend hebben te kunnen volstaan met te zeggen: „die man heeft een moreel defect"; maar sedert is er heel wat veranderd; veel ten kwade en maar weinig ten goede; nü leven we in een revolutie-tijd, d.w.z. nü is „averechts" in de mode; nu wordt zoo iemand voor een genie aangezien! Het meerendeels uit Sociaal-Democraten saamgestelde Gemeente-Bestuur van Weenen dorst natuurlijk niet achter blijven, en heeft zich zelfs gedrongen gevoeld hem ter gelegenheid van zijn 70sten verjaardag tot Eereburger van de stad te verheffen; en den 2en April j.1. bevatten de kranten het bericht, dat hij ook nog aangesteld was tot Curator van de Joodsche Universiteit in Jeruzalem! Ik ben er zeker van, dat van hen, die daartoe hebben meegewerkt, niet één weet wat Freud'sche psycho-analyse wérkelijk is, want dan zou die ééne wel gezorgd hebben, dat van de benoeming was afgezien; en óók ben ik er zeker van, dat allen, die bij het geval betrokken zijn, eindigen zullen met zich deswege zóó vuurrood te schamen, als hadde men hun „gloeiende kolen op het hoofd gestapeld" — zooals het in het Oude Testament symboliek wordt uitgedrukt. En als gij u nu even herinneren wilt, hoe mooi Dr. Maeder die schandelijke „overdracht" heeft weten voor te stellen, dan zult gij moeten toegeven, dat ik alle reden heb hem een „maitre camoufleur" te noemen! Om hem nog beter te kenschetsen, zal ik u iets ongelooflijks vertellen: Midden in het reisseizoen kwam ik met mijn twee jongste zoons — zij waren toen 12 en 13 jaar — 's avonds in Brussel aan. Wij vonden alle hotels bezet; een man had dit opgemerkt, en zei: „Ik weet een heel goed, zindelijk en fatsoenlijk hotel voor u". Toen ik er in was, bemerkte ik echter, dat wij ons in een bordeel bevonden! Wie de Freud'sche psycho-analyse durft aanbevelen zooals Maeder het dorst te doen, die doet mij denken aan dezen camoufleerenden handlanger van lichtekooien. Ja, 't moet maar eens ongezouten gezegd worden. Goethe schreef: „De waarheid moet scherp optreden. Een hoffelijke waarheid is geen knip voor den neus waard". (Die Wahrheit muss derb auftreten; eine höfliche Wahrheit will gar nichts heissen"). En daaraan hebben wij ons thans, nu de lakschen en karakterloozen — daaronder tal van z.g. goeje en beste, vredelievende menschen — zich op allerlei gebied door de gekken en de slechten laten overbluffen, meer te houden dan ooit. Onlangs is in „die Medizin der Gegenwart" door Freud een „Selbstdarstellung gepubliceerd, die — zoo bescheiden mogelijk — aldus eindigt: „Terug blikkend op dit gedeelte „van mijn levenswerk, kan ik zeggen: aan vele onderwer- „pen te zijn begonnen en tal van aanmoedigingen verstrekt „te hebben, waaruit dan in de toekomst wat worden moet. „Ik kan zelf niet weten of het veel of weinig zal zijn". x) Als Freud dat nu nog niet weet, des te erger! In zijn boef: over „Psycho-analyse" (deel II, blz. 267) lezen wij immers: „Misbruik van de analyse maken is mogelijk in versckil„lende opzichten: vooral is de overdracht een gevaarlijk „middel in handen van een gewetenloos geneesheer". Denkt u er eens even in: voor Freud staat het nü nog niet vast of zijn methode in de toekomst veel of weinig zal opleveren, en ofschoon er in verschillende opzichten misbruik van gemaakt kan worden, vooral door gewetenlooze dokters, toch doet hij zijn uiterste best die methode te propageeren met behulp van tientallen geschriften en nog veel meer voordrachten, die zelfs voor leeken bestemd zijn. Vergoelijkend liet Freud er dit op volgen: „Maar er bestaat „geen enkel geneesmiddel of eenige geneeswijze waarvan „men geen misbruik zou kunnen maken; als een mes niet „scherp is, kan het ook niet met succes worden gebruikt". O zeker, een al te onhandige chirurg zou wel eens mis kunnen snijden en zoodoende een manslag op zijn geweten kunnen krijgen (in ons land is dat tegenwoordig bijna onmogelijk!) maar goede chirurgen redden vele tientallen levens per jaar; en honderden menschen behoeden zij voor invaliditeit. Ik zou mij alleen dan kunnen vereenigen met de redeneering van Freud als.... met zijn „gevaarlijk middel in handen van een gewetenloos geneesheer", nü reeds vele overweldigende resultaten behaald waren door fatsoenlijke dokters; maar hiervoor is Freud ons tot dusver de bewijzen schuldig gebleven! Wie daar nog aan twijfelt, die verneme, dat Fritz Wittels, die, als lid van de „Tafelronde", vele jaren vriendschappe- 1) „So kann ich denn, rückschauend auf das Stückwerk meiner Lebensarbeit, sagen, dass ich vielerlei Anfange gemacht und manche Anregungen ausgeteilt habe, woraus dann in der Zukunft was werden soll. Ich kann selbst nicht wissen ob es viel sein wird oder wenig". lijk met hem omging, in zijn in 1924 verschenen lofschrift, getiteld: „Sigmund Freud, der Mann, die Lehre, die Schule" het volgende heeft laten drukken: „Hoe lang moet men nog „vreezen voor de tegenstanders, die niets van de zaak af „weten? Voor zoover zij vatbaar zijn voor overtuiging, „kan zulks slechts door eigen praktische oefening geschiedden; en overigens is ons de Meester zelf tot dusver een ,,heel uitvoerige en bewijzende Psycho-analyse schuldig „gebleven"!!!!! x) Och, och, wat 'n averechtsch gebazel! Ofschoon Freud ons tot dusver de bewijzen voor de deugdelijkheid zijner methode schuldig gebleven is, toch meent Fritz Wittels — net als Jelgersma! — zich van de tegenstanders te kunnen af maken met de simpele bewering: Gijlieden hebt geen verstand van de kwestie; het recht van meespreken kunt gij alleen veroveren door de methode zelf toe te passen! Als de bordeelhouders zeggen zouden: „Alleen wij, onze werkneemsters en onze vaste klanten zijn in staat om met zaakkennis te oordeelen over het prostitutie-vraagstuk; de anderen begrijpen er niets van, en van hen behoeven wij dus niets te vreezen als ze ons bestrijden willen" — dan zouden zij even „wetenschappelijk" redeneeren als Fritz Wittels en de Leidsche Hoogleeraar in Psychiatrie en Neurologie, Professor Jelgersma het zich durven veroorlooven! En nu zal ik u het een en ander vertellen over de grondbeginselen van het Freudsche systeem; wellicht zult gij het vreemd vinden, dat ik daarmede niet begonnen ben; verneemt dan, dat ik mij ten deze met opzet schijnbaar averechts gedraag; het spreekwoord zegt immers: „al wat gij doet, denk om het einde"; welnu, ook bij het bestudeeren van wetenschappelijke vraagstukken is het dikwijls noodig nWie lange noch soll man sich vor Gegnern fürchten, die von der Sache nichts verstehen? Soweit sie belehrbar sind, kann das nur durch eigene praktische Ausübung geschehen; und übrigens ist uns der Meister selber eine ganz ausführliche und beweisende Psycho-analyse bis heute schuldig geblieben". 8 l'sycho-Annlysc, om zich telkens weer de volgende vragen voor te leggen: Wat voor doel heeft de onderzoeker of de schrijver? Waar stuurt hij op af? Wat zal de slotsom — het einde zijn van al zijn „redeneeringen" en „beweringen"? Doen wij zulks, dan zijn we minder vatbaar voor suggestieven invloed, dan laten we ons niet zoo licht op sleeptouw nemen; ,,un homme averti en vaut deux" — „wie voorbereid is, die telt en geldt dubbel". Met het oog hierop meende ik goed te doen met u allereerst in te lichten over de „resultaten" van Freud en zijn aanhangers, en over datgene, wat zij zeiven als de triomf van den analysant en tevens als de klap op den vuurpijl beschouwen n.1. de z.g. „overdracht". Ja zeker, G. T., nu ik dat gedaan heb, nu zult gij u géén van allen meer laten „imponeeren"; nü staat gij tegenover allen onzin, dien ik uit hun geschriften zal voorlezen, vast en zeker even nuchter als ik. De methode van Freud is gebaseerd op de volgende grondbeginselen: I. Het onderbewustzijn, het z.g. „onbewuste" openbaart zich vooral in den droom, en verder door onwillekeurige vergissingen bij het spreken en schrijven; door vergeetachtigheid met betrekking tot sommige woorden, persoonsnamen, plaatsnamen, aangegane verbintenissen; door het verrichten van z.g. „Symptoomhandelingen" (wat Freud hieronder verstaat, zal ik later meedeelen). II. In den droom en ook in die Symptoomhandelingen wordt het vrouwelijk geslachtsorgaan „vervangen" — „gesymboliseerd" — door „alles wat met een baarmoeder en een scheede de eigenschap gemeen heeft een holte te bevatten, die iets in zich kan opnemen"; *) een put, een groeve, een doos, een flesch, een vaas, 1) In deze opsomming houd ik mij aan wat Freud zelf drukken liet in zijn boek „Psycho-analyse" (vertaling van Dr. van Renterghem): enkele Germanismen zooals „duiding" (in plaats van „uitlegging") verbeterde ik. een kuip, een vat, een emmer, een schoen, een pantoffel, een beurs, een beugeltasch, een handschoen, een armband, een kast, een byouterie-kistje, een bonbondoosje, een schip, een vesting, een stad, een paleis, een kerk, een huis, een hutje, een kamer, een kachel; ja ook „de mond dient in de symboliek als plaatsvervanger van de geslachtsopening"! Over de aarsopening zweeg Freud toen hij aan het opsommen was, maar dat ook deze er z.i. bij behoort, dat zult gij straks geen van allen meer betwijfelen. Zelfs een tuin en een landschap zijn volgens Freud „veel voorkomende symbolen van het vrouwelijk geslachtsdeel"; en bovendien nog „hout en andere stoffen". III. In den droom en in de z.g. Symptoomhandelingen wordt het mannelijk geslachtsdeel vervangen — „gesymboliseerd" door bergen, rotsen, „alle soorten van moeilijk te beschrijven ingewikkelde machines"; maar ook door waterkranen, gieters, fonteinen, hanglampen, lepels, vorken, pennehouders, potlooden, nagelvijltjes, wandelstokken, hengelstokken, billard-keu's, kurken, messen, sabels, sleutels, poken, byouterieën, geldswaarden. IV. Ook dieren en planten kunnen als symbolen dienst doen. „Wilde dieren stellen voor: zinnelijk opgewonden menschen". Bloesems en bloemen beelden het vrouwelijk geslachtsorgaan of meer bepaald de maagdelijkheid uit". V. Ladders, trappen, verdiepingen, resp. het beklimmen daarvan zijn vaste symbolen van de geslachtsgemeenschap. „Bij nader inzien — voegde Freud er bij — valt ons hierbij op, als gemeenschappelijke eigenaardigheid, het rhythmische van het klimmen en misschien ook het toenemen van de opwinding, de ademhalings versnelling naarmate men hooger klimt". „Ook het zagen van planken en andere verrichtingen van handwerkslieden, het dreigen met wapenen en ook het ondergaan van gewelddadigheden, zooals bijv. het overreden worden moeten bij deze rhythmische handelingen worden genoemd". VI. „De sexueele bevrediging wordt aangeduid door allerlei soorten van spelen, ook door pianospel"; „Uitverkoren symbolische voorstellingen voor onanie zijn het glijden en sullen, maar ook het afbreken van een tak". „Een opvallend merkwaardig droomsymbool is het uitvallen of uittrekken van tanden. Het beteekent in de eerste plaats voorzeker de castratie (ontmanning) als straf voor de onanie". „Het vuur aanmaken en alles wat daarmede samenhangt, is als doorvlochten met geslachtssymboliek. De vlam symboliseert steeds het mannelijk geslachtsdeel en de vuurhaard de schoot eener vrouw." VII. „De merkwaardige eigenschap van het mannelijk lid om zich tegen de wetten der zwaartekracht te kunnen oprichten, het verschijnsel van de erectie, leidt tot een symboliseering, die haar oorsprong vindt in het analoog vermogen tot stijgen van luchtballons, vliegmachines en Zeppelin's. Nog op een andere zeer indrukwekkende wijze weet de droom de erectie te symboliseeren. Hij indentificeert dan het mannelijk lid met den ganschen man en laat dien zelfs vliegen ! „Laat het u niet verdrieten — voegde Freud erbij — dat we die mooie vliegdroomen, waarin wij allen zoo n behagen hebben geschept, als droom van algemeene sexueele opgewektheid, als erectiedroom moeten uitleggen . Maar ook meisjes en vrouwen droomen weieens, dat zij vliegen kunnen, en dat komt dan „hetzij door de erectie van den clitoris, die op zijn beurt door den droom geidentificeerd wordt met het geheele meisje of de geheele vrouw, of wel doordat de droom wil openbaren, dat de droomster gaarne een man wil zijn'. Kortom, Freud ziet ze vliegen! Vandaar, dat hij staat voor niets! „Laat hem spreken, hij weet alles" — met deze in Jules Verne's „Reis om de Wereld" telkens herhaalde uitdrukking, wordt de man m.i. het best gekenschetst. Freud heeft héél goed begrepen, dat zijn materiaal voor de droomsymboliek en voor die der z.g. Symptoomhandelingen „bij velen afkeer moest wekken". Met het oog hierop schreef hij het volgende: „U zult vragen, breng ik mijn „leven dan werkelijk door te midden van sexueele symbolen? Zijn alle voorwerpen om mij heen, alle kleeren „die ik draag, alle dingen, die ik in de hand neem, steeds „weer geslachtssymbolen en niets anders? Er bestaat „inderdaad aanleiding tot het stellen van vragen, die „uiting gegeven aan onze verwondering, en de eerste van „die vragen is wel: hoe moeten we nu eigenlijk achter de „beteekenis van de droomsymbolen komen als de droomer „zelf er ons geen of ontoereikende opheldering van geven „kan? Mijn antwoord is: wij moeten die kennis zoeken „te ontleenen aan verschillende bronnen, aan de sprookjes en mythen, aan grappen, kluchten, aardigheden en „folklore, d.i. aan de kennis van zeden, gewoonten, spreu„ken en zangen der volken, aan de taal der dichters en „aan de volkstaal. Dan vindt men overal diezelfde symboliek weer en veelal begrijpen wij die zonder er ooit „onderricht in te hebben gehad. Als we die bronnen in „het bizonder onderzoeken, treffen wij zóóveel overeenkomst met de droomsymboliek aan, dat wij aan de zeker„heid onzer uitleggingen niet behoeven te twijfelen". Welnu G. T., met behulp van een paar citaten zal ik u duidelijk trachten te maken op welke wijze Freud zich die zekerheid heeft weten te verschaffen; hij schreef: „De „samengestelde plaatsbeschrijving van de vrouwelijke „geslachtsdeelen maakt het begrijpelijk (let wel: begrij„pelijk! — van Dieren), dat ze vaak uitgebeeld worden als „landschap, met rots, bosch en waterpartij, terwijl het indrukwekkende mechanisme van het mannelijk geslachts„toestel er toe leidt (!!) dat alle soorten van moeilijk „te beschrijven, ingewikkelde machines hiervan als sym„bolen dienst doen," „Wij begrijpen allicht niet, hoe men er toe gekomen is, „het hout als vervangster te bezigen voor het moederlijke, „het vrouwelijke element Als we de vooruitstekende „deelen van de huizen in den droom als aangrijpingspunten benutten, herinnert ons dat niet aan de bekende „volksuitdrukking voor een welgevormden boezem: „Die „heeft flinke houvast, die pakt goed uit"? Het echte volk „heeft echter nog een andere uitdrukking daarvoor en „zegt: „Die heeft veel hout voor haar woning" als wilde het „aan onze uitlegging steun geven, dat hout een vrouwelijk, „een moederlijk symbool is. Bovendien zullen wij de vergelijkende taalstudie te hulp roepen. Het Duitsche woord „ „Holz" is van denzelfden stam afgeleid als het Grieksche „woord ulè, dat in 't algemeen beteekent: stof waaruit „iets gemaakt wordt. Zoo zouden we hier staan voor het „niet zoo zeldzaam voorkomend geval, dat een algemeene „stofnaam eenvoudig gebezigd wordt om een bizondere „stof aan te duiden. Nu ligt er in den Oceaan een eiland, „Madeira geheeten. De Portugeezen gaven het dien naam „omdat het met dichte bosschen begroeid was. In het „Portugeesch beteekent Madeira: hout. Nu is dit Portu„geesche woord afgeleid van het er veel mee overeenkomende Latijnsche woord materia, dat wederom stof „in 't algemeen beteekent. En materia is weer afgeleid „van mater, moeder. De stof waaruit iets bestaat, is om „zoo te zeggen zijn moederlijk deel. Deze oude opvatting „blijft men dus huldigen waar hout als symbool wordt „gebruikt voor vrouw en moeder". Ja, aan zulke borrelpraat — eenige taalvorschers zijn er gelukkig ook al tegen op gekomen — wordt tegenwoordig ernstige aandacht gewijd door tal van psychiaters; vandaar dat ik ook uwe aandacht er helaas voor vergen moet. Mij doet het denken aan de logica van een dronken student, dien ik van uit een lantaarnpaal plechtig hoorde betogen, dat Nederland vast en zeker te gronde zou gaan als de machthebbers niet bijtij cis inzagen, welk een onverbreekbaar verband er bestaat tusschen een zure augurk, een zeekakkelobbus en het kale hoofd van den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken. Nog even moet ik terugkomen op ,,de bekende volksuitdrukking voor een welgevormden boezem: „Die heeft veel hout voor haar woning", In Nederland wordt die uitdrukking niet gebezigd; maar het is waar, dat een Duitscher weieens zegt: „Die hat viel Holz vor der Thür". Welnu, waar de toegang tot het huis op die wijze versperd is, is het zéér onlogisch om er uit af te leiden, dat hout als symbool wordt gebruikt voor vrouw en moeder; met veel meer recht zou men kunnen zeggen: hout is het symbool voor een waakhond. En nu een citaat, dat minder ingewikkeld is: „Dat in „den droom een kamer (Zimmer) een vrouw voorstelt, „zult u allicht geneigd zijn af te leiden van ons spraakgebruik, dat „Frauenzimmer" in de plaats van „Frau" „bezigt, en dus de menschelijke persoon vervangt door de „voor haar bestemde woongelegenheid. Op diezelfde wijze „spreken wij van de Verheven Porte en bedoelen daar„mede den Sultan en zijn regeering". Het klopt, dunkt me, niet al te best, want een poort is vrouwelijk en de Sultan is mannelijk; maar zoo iets „geniert keinen grossen Geist"! Een zelfde fout komt ook voor in het volgende citaat: „Schemer heeft ons geleerd (let wel: geleerd\ — van Dieren), dat het menschelijk lichaam in „den droom gesymboliseerd wordt als een huis. Van deze „voorstelling uitgaande, zouden dan de vensters, deuren „en poorten de ingangen tot de lichaamsholten verbeelden; „de gevels zijn glad of van balkons en uitsteeksels voordien, die handvatten voorstellen. In onze dagelijksche „spreektaal vinden wij diezelfde symboliek terug, als wij „een goeden bekende vertrouwelijk begroeten met „altes „Haus". Ja, 't is waar, in Duitschland wordt de eene man wel eens zoo door een ander aangesproken, maar ook weten wij, dat een oude vrouw daar wel eens voor „alte Schachtel wordt uitgescholden! Welnu, „Schachtel" (doos) is vrouwelijk; dat klopt dus; maar huis is ook vrouwelijk, en dat klopt niet! Edoch, Freud staat immers voor niets! Zijns inziens kan een vliegdroom bij een vrouw zelfs openbaren, dat zij gaarne een man zou willen zijn; en wat is er dan tegen om aldus te redeneeren: Het onbewuste van een man, die tegen een vriend zegt: „Altes Haus bedoelt klaarblijkelijk niets anders dan dat het liever zou willen dat de vriend van ouds „een jong meisje was; het onbewuste verstaat immers (hierover aanstonds meer) uitnemend de kunst van „camouflage", d.w.z. het drukt weieens precies het omgekeerde uit van wat het moet uitdrukken! Zietdaar dan, G. T., op welk minderwaardig gewauwel, op welke „grondbeginselen" de zoogenaamde „psychoanalyse" gebaseerd is! En toch meent Freud met behulp van deze methode „de kwaadste duivels, die onvolkomen bedwongen in een menschelijke borst aan het werk zijn" niet alleen te kunnen maar ook te moeten „opwekken ten einde hen „te kunnen bestrijden". Nu weet gij reeds, dat die methode lang niet ongevaarlijk is in de handen van een gewetenloos geneesheer, maar daar komt nog bij, dat ook de analysant — volgens Freud — er op verdacht moet zijn, dat hij zelf „in dien worstelstrijd niet ongedeerd blijft". x) Met het oog op al die gevaren schreef Fritz Wittels het volgende: „Inderdaad schuilt in het droomuitleggen een „verborgen vergift, en van de artsenij is het nauwelijks te „onderkennen. Van de milliarden droomen, komt gelukkig „slechts een niet noemenswaardig aantal aan de beurt „voor uitlegging" „Na de publicatie van Freud in 1900 „bleef de echo ongeveer 10 jaren lang stom. Maar van toen 1) „Wer wie ich die bösesten Damonen, die unvollkommen gebandigt in einer menschlichen Brust wohnen, aufweckt, um sie zu bekampfen, muss darauf gefasst sein, dass er in diesem Ringen selbst nicht unbeschadigt bleibe" („Sammlung kleiner Schriften", blz. 98). „af namen velen het nieuwe wapen ter hand, en zij ,,gebruikten het niet altijd tot welzijn hunner medemen„schen.... Niemand, die onbezorgd voortleeft, moet verhangen, het gesluierde beeld zijner droomen te mogen „aanschouwen. Droomuitlegging als gezelschapsspel heeft „onberekenbare gevolgen. (Desniettegenstaande wordt er ook ten onzent in tal van „moderne milieu s" druk aan gedaan! Daar zijn zelfs studenten en studentinnen, die elkander de droomen vertellen en die dan hunkeren naar de uitlegging, naar de sexueele opheldering! — van Dieren). Laat de zwijntjes in hun stal zoo lang zij zich „daarin goed bevinden, en vroolijk vreten! Als men er „echter toe besluit, een zwijnenstal te reinigen, dan moet „het grondig geschieden. Een halve Psycho-analyse, een „uit den samenhang van het leven gescheurde droomuitlegging is even gevaarlijk als een chirurgische operatie, „die door den chirurg in het midden wordt afgebroken. „Men kan leeren uit de zelfmoorden van analysanten, „die zich met de droomen hunner zieken bezig hielden „en in die droomen hun eigen onbewuste zagen als in „een hobbeligen spiegel, zoodat hun een rilling over het „lijf liep en in den dood dreef. Ik heb drie Analysanten „gekend: Schrötter, Tausk, Silberer, die vrijwillig van „het leven afscheid namen. Alleen in Weenen. Anderen „zullen hen volgen. Om te verhoeden, dat de ontdekking „van Freud niet een vloek zal worden zooals de cocaïne „het is voor één die er aan verslaafd raakt, moet de „aanwending beperkt blijven tot hen die vermoeid en „belast zijn. Maar wie onzer is dat niet?" *) 1) „In der Tat liegt im Traumdeuten „verborgenes Gift und von der Arznei ist es kaum zu unterscheiden". Von den Milliarden Traumen, in Menschenhirnen gewoben, kommt glücklicherweise nur eine verschwindend kleine Anzahl zur Deutung. . . . Nach Freud's Veröffentlichung von 1900 blieb etwa zehn Jahre lang das Echo stumm. Aber hiernach bemachtigten sich viele der neuen Waffe und wenden sie nicht immer zum Wohle ihrer Mitmenschen an.... „Verlange niemand, der unbeschwert dahinlebt, das verschleierte Bild seiner Traumen zu schauen! Traumdeutung als Gesellschaftsspiel hat unberechenbare Fol- Wat gevaarlijk is voor hen, die onbezorgd voortleven, zou dus — vreemd genoeg — weldadig zijn voor allen, die vermoeid en belast zijn, mits bij hen.... de zwijnenstal maar een grondige beurt krijgt! Edoch, al geschiedt die behandeling gehéél volgens de eischen, zelfs dan dreigen er nog gevaren! Fritz Wittels schreef immers: „Als de Psycho-analyse juist wordt toegepast, dan kan zij niets anders aan den dag brengen „dan wat feitelijk in de ziel verborgen ligt. Dat is niet „altijd een winst voor het welzijn van een mensch; maar „wel is het altijd een stuk waarheid, dat hare hooge ,,waarde behoudt." *) Dit laatste blijft voor mij echter de groote vraag. „Wie stelt, moet bewijzen" — zei men van ouds; welnu, de Freudianen moeten bewijzen, dat van de zwijnerij, die zij beweren te kunnen opdiepen uit het onbewuste, uit het binnenste van hunne patiënten, werkelijk gezegd mag worden, dat het in ieder geval een kostbaar stuk waarheid is; zelfs Fritz Wittels kan niet volstaan met zulks klakkeloos te beweren ofte wel te verzekeren. Verder dienen wij ons af te vragen: Is er éénige waarborg, dat een analysant — ook al ware hij tot dusver de deugd- gen. Lasset den Schweinchen ihren Stalt, so lange sie sich wohl darin iühlen und fröhlich fressen\ Wenn man aber darangeht, einen Schwemestall aus zu putzen, dann soll es gründlich geschehen. Eine halbe Psycho-analyse, eine aus dem Zusammenhang des Lebens ^ gerissene Traumdeutung ist gefahrlich wie eine Operation, die vom Chirurgen i in der Mitte abgebrochen wird. Man möge aus den Selbstmorden der Analytiker lemen, die sich mit den Traumen ihrer Kranken beschaftigt haben und ihr eigenes Unbewusstes in den Traumen der anderen wie in einem Zerrspiegel erblickten, so dass ein Grausen sie fasste und in den Tod trieb. Drei geistreiche Analytiker habe ich gekannt: Schrötter, Tausk, Silberer, die freiwillig aus dem Leben schieden. Nur in Wien allein. Andere werden nachfolgen. Soll also Freuds Entdeckung nicht zum Fluche werden wie das Kokaïn dem Süchtigen, so bleibe 'hre Anwendung beschrankt auf die Mühseligen und Beladenen. Freihch, wer unter uns ist nicht beladen? ' (Blz. 57). 1) „Wenn die Psycho-analyse richtig angewendet wird, so kann sie nichts anderes zu Tage fördern, als was tatsachlich in der Seele Das ist nicht immer ein Gewinn für das Wohlbefinden eines Menschen, es ist aber immer ein Stück Wahrheit, das ihren Edelwert behalt ; (blz. 171). zaamste mensch van de wereld en al ware hij op alles „verdacht" — onbeschadigd zal blijven als hij zich dag in dag uit onledig houdt met wroeten in het sexueele en perverse, en met de bespreking daarvan met voor het meerendeel vrouwelijke patiënten? Of was hij misschien reeds van den aanvang af „bewust" nog veel duivelscher dan hij zijn patiënten meent te mogen beschouwen in hun „onbewuste"? Ja, wij dienen zelfs rekening te houden met de mogelijkheid, dat hij, die zich tot dergelijk wroeten aangetrokken gevoelt, een.... sadist is, die geniet, die gnibbelt, die grijnslacht als hij gelegenheid heeft zijn medemenschen lichamelijk of.... geestelijk te kwellen en naar beneden te halen — een sadist, die wellust ondervindt als hij er in slaagt die medemenschen met quasi-wetenschappelijken hokus-pokus te suggereeren, dat „ihre Leiber Kasernen sind von des Teufels Legionen" — zooals Heinrich Heine het reeds uitdrukte, lang voor er een z.g. Freud'sche psycho-analyse bestond? Om zijn leer en zijn behandelings-methode goed te praten, heeft Freud het volgende smoesje bedacht: „Men kan met „vrouwen en meisjes over alle sexueele aangelegenheden „spreken zonder hen te benadeelen en zonder zich zelf in „verdenking te brengen, als men maar op een bepaalde „manier te werk gaat en bovendien de overtuiging bij „hen weet te wekken, dat het onvermijdelijk is." *) O zeker, Freud is een listig en voorzichtig man; hij weet zich behoorlijk.... juridisch te dekken\ Ten einde zich tegen verdenking te vrijwaren, tracht hij zijn patiënten te suggereeren, dat zijn methode van onderzoek onvermijdelijk is! En de geneesheeren, die er anders over denken, meent hij op de volgende onlogische wijze te kunnen overbluffen: „Onder dezelfde voorwaarden veroorlooft zich immers 1) „Man kann mit Madchen und Frauen von allen sexuellen Dingen sprechen ohne ihnen zu schaden und ohne sich in Verdacht zu bringen, wenn man erstens eine gewisse Art es zu tun, annimmt und zweitens wenn man bei ihnen die Ueberzeugung erwecken kann, dass es unvermeidlich ist". (Sammlung kleiner Schriften"; blz. 41). „ook de gynaecoloog meisjes en vrouwen op allerlei mannieren te ontblooten. Ik heb weliswaar van geneeskundigen en leeken vernomen, dat zij zich in hooge mate „ergeren over een geneeswijze, waarbij zulke besprekingen „vóórkomen, en die mij of mijn patiënten schijnen te be„nijden vanwege de kieteling, die zich naar zij meenen, l,daarbij voordoet. Maar ik ken de welvoegelijkheid dezer „heeren al te goed om mij over hen op te winden". *} G. T., dat is duizend maal erger dan z.g. straatjongensrepliek! Een dergelijke redeneering houden ook de huidige, schaamteloos-zich-uitlevende Sjaninisten er op na; maar vermoedelijk zijn er onder u, die niet weten wat dit voor menschen zijn; ik zal mij dus even een uitwijding moeten veroorlooven; in 1909 schreef ik in mijn boek: „Het socialistisch gevaar, een bijdrage tot de kennis der besmettelijke zielsziekten" het volgende: „Sjanin, de hoofdpersoon uit een „boek van Antzibaschew, is een Russisch student, die aan „de revolutie deelnam en zich daarna als een absoluut„vrije beschouwt, die zich door geen enkelen band gebonden voelt, slechts zijn eigen zelfzuchtig leven leidt en „zelfs de banden des bloeds alleen maar duldt, bereid „is ze ieder oogenblik los te laten. Zijn moeder is voor „hem niets anders dan een oude bekrompen vrouw, zijn „mooie zuster slechts een jong meisje, wier afglijden in „een afgrond hij opmerkt maar niet tracht tegen te houden, ofschoon hij er voor in de gelegenheid is; koele „berekening toont hij bij alles; alles is voor hem noodlot, „en dit behoeft niet sterker te zijn dan de mensch, aangezien deze zich er aan onttrekken kan; hij beweegt zich 1) „Unter denselben Bedingungen erlaubt sich ja auch der Gynacologe Madchen und Frauen allen möglichen Entblössungen zu unter- ziehen" Ich habe wohl von arztlichen und nicht-arzthchen Personen gehort, welche sich über eine Therapie skandalisieren, in der solche Besprechungen vorkommen, und die entweder mich oder die Patienten um den Kitzel zu beneiden scheinen, der sich nach ïhrer Erwartung dabei einstellt. Aber ich kenne doch die Wohlanstandigkeit dieser Herren zu genau um mich über sie zu erregen. (Sammlung kleiner Schriften, blz. 41). „onder studenten, onderwijzeressen en officieren, die zich „allen van het groote ideaal hebben afgewend om zich „verder slechts „genieten" ten doel te stellen. Dit boek „heeft in Rusland een dergelijk succes als Goethe's „Wer„ther" een eeuw geleden; het heeft de jeugd als 't ware „betooverd; niet alleen de z.g. „intelligenten" geven zich „over aan teugellooze hartstocht, maar zelfs de „recruten „der intelligentie" d.w.z. de jongens en meisjes van de „gymnasia, die juist de puberteitsjaren achter den rug „hebben; ook zij plegen samen ontucht op de meest „schaamtelooze wijze! Van alle eischen, die op het lange „program der sociale revolutie prijkten, bleef er slechts „één over, die niets met de andere gemeen had: de vrije „liefde. En hieromtrent schreef Otto Flake (111. Zeitung „12 Nov. 1908): De vrije liefde van het oude program — „deze bestond trouwens reeds lang in de praktijk der „studenten — was kinderspel en de meest strenge Monogamie vergeleken met dat, wat in het nieuwe program „zoo heette. Op hetzelfde oogenblik, dat eene alle krachten in beslag nemende zaak mislukt was, draaiden allen „het groote Ideaal den rug toe en keerden zij terug tot hun „beperkte persoonlijkheid; toen trachtten zij, in plaats van „zich nog verder op te offeren, ten minste de grootste „hoeveelheid genot te veroveren" *) Dit schreef ik in 1909, en inmiddels heeft Sjanin overal „school gemaakt"; ook ten onzent; zijn volgelingen vindt men niet alleen in communistische en anarchistische kringen maar ook onder de z.g. mondaine modernelingen. Wijst men zulke jongelieden op hun liederlijke levenswijze, dan antwoorden zij zoo brutaal en onlogisch mogelijk: 1) „Die freie Liebe des alten Programms — übrigens bestand sie schon langst in der Praxis der Studenten — war ein Kinderspiel und strengste Monogamie gegen das, was auf dem neuen Programm so hiess. In dem Augenblick da eine alle Krafte in Anspruch nehmende Sache gescheitert war, wandte jeder sich vom grossen Ideal zu seiner engen Persönlichkeit zurück und suchte, statt sich noch ferner zu opfern, wenigstens die möglichst grosse Summe von Genuss zu erreichen". „Jullie hebt immers allemaal precies hetzelfde gedaan; maar in plaats van daar, evenals wij het doen, rond en eerlijk voor uit te komen en u er niet voor te schamen, knepen jullie zoo ouwerwets mogelijk, als echte huichelaars en Farizeeërs, de kat in het donker . Op dezelfde onlogische wijze zouden alle verdorvenen zich boven hunne aanklagers en zelfs boven hunne rechters kunnen plaatsen. Ook Freud is voor het toepassen dezer methode niet teruggedeinsd. Ware hij eenigszins redelijk aangelegd, dan zou hij bijtijds bedacht hebben, dat de gynaecoloog, die zich veroorlooft, meisjes en vrouwen ,,op allerlei manieren te ontblooten", met zijn zoo kiesch mogelijk verricht en beslist onvermijdelijk onderzoek ten doel heeft zichtbare of tastbare, dus duidelijk waarneembare afwijkingen te vinden, die allicht genezen of verbeterd kunnen worden. En dat de analysanten het bij lange na niet zoo ver gebracht hebben, blijkt, dunkt me, duidelijk genoeg uit wat ik u zooeven voorlas uit Freud's autobiografie; ik zal het nog even herhalen: „Ik kan dus zeggen, aan vele onderwerpen begonnen „te zijn en tal van aanmoedigingen verstrekt te hebben „waaruit in de toekomst wat worden moet. Ik kan zelf „niet weten of het veel of weinig zal zijn . Deze toekomstmuziek — het lijkt dunkt me, meer op een verzuchting — zal wellicht door een enkele uwer nog als een uiting van groote bescheidenheid worden opgevat (ja, de uitdrukking „een bescheiden geleerde" doet, helaas, nog altijd bij velen méér opgeld dan ze waard is) edoch, ik zelf reken Freud volstrekt niet onder de bescheidenen maar wel onder de al te vrijmoedigen, die de heele wereld voor zich durven opeischen. Viel er werkelijk ook maar een ietsje te roemen, dan zou hij dat vast en zeker wel gedaan hebben, dan zou hij wel met de bewijskrachtige resultaten voor het front zijn gekomen in plaats van zijn bestrijders toe te voegen, dat zij hem en zijn patiënten schijnen te benijden vanwege de „Kieteling". Alvorens zich zoo Sjaninistisch uit te laten, had Freud het volgende dienen te bedenken: als die tegenstanders geen andere reden hadden dan hij hun durft toe dichten, dan zouden zij zich vast en zeker niet als zijn bestrijders maar wel als zijn dankbare volgelingen gedragen; dan zou het immers maar een heel klein kunstje voor hen zijn, zich die begeerde „Kieteling" te verschaffen! Om er volop van te kunnen genieten, zouden zij slechts de methode van Freud, die in korten tijd te leeren is, hebben toe te passen! Des te eerder zou dit gedrag van hen verwacht mogen worden, omdat er in het geheel geen risico aan verbonden is; met behulp van het door Freud aangegeven deksysteem kunnen zij immers iedere verdenking van zich werpen; daarmede kunnen zij iedereen, die over hun „bewuste" aartsvieze methode van onderzoek en behandeling durft oordeelen, den mond snoeren! Hoe het bij zoon analysant op het spreekuur toegaat, blijkt duidelijk uit Freud's „Sammlung kleiner Geschriften zur Neurosenlehre"; in het eerste hoofdstuk, getiteld: „Ein Bruchstück einer Hysterie-Analyse", is sprake van een 18-jarig meisje, Dora, dat niet alleen nerveuse klachten had, maar ook leed aan witte vloed. „Ik verzekerde haar, schreef „Freud, dat m.i. de witte vloed der jonge meisjes als een „gevolg van zelfbevlekking moest opgevat worden en dat „alle andere oorzaken, die er gewoonlijk voor opgegeven „worden, daarbij op den achtergrond treden. (Alle huisartsen zullen die opvatting wel even onzinnig vinden als ik — van Dieren). Zij loochende beslist. Maar een paar ,,dagen later deed zij iets, wat ik als een verdere toenadering tot de bevestiging moest beschouwen. Toen had zij „namelijk, wat te voren noch daarna ooit het geval was, „een beugeltaschje meegebracht, zooals dat juist modern „was (Dora had moeilijk een pas in de mode gekomen taschje „te voren" kunnen meebrengen! — van Dieren) „en daarmede speelde zij, terwijl zij in liggende houding „sprak, door het te openen, er een vinger in te steken en „te sluiten, enz. Ik keek er eenigen tijd naar en legde „haar toen uit, wat een „Symptoomhandeling" is. Hier,,onder versta ik handelingen, die iemand, zooals men het „uitdrukt: automatisch, onbewust, zonder er op te letten, „speelsgewijze verricht, waaraan hij zelf geen beteekenis „hecht, en die hij als onverschillig en toevallig beschouwt. „Zorgvuldige waarneming bewijst dan, dat zulke handelingen, waarvan het bewustzijn niets weet en niets weten „wil, onbewuste gedachten en impulsies uitdrukken, en „derhalve als toegelaten uitdrukkingen van het onbewuste „waardevol en leerrijk zijn.... De uitleggingen zijn soms „zeer gemakkelijk. Het twee-kleppige taschje von Dora is „niets anders dan de uitbeelding van haar geslachtsorganen en haar spelen daarmede een nog al ongegeneerde „maar niet te miskennen pantomimische meedeeling van „datgene, wat zij er mee zou wenschen te doen, n.1. van „de zelfbevlekking. „Kort geleden is mij een dergelijk geval voorgekomen, „dat zeer opvroolijkend werkte. Een niet meer jonge dame „haalde midden onder de zitting een klein beenen doosje „voor den dag, klaarblijkelijk om ter bevochtiging van haar „mond zich op een bonbon te trakteeren; zij doet moeite „om het te openen, en reikt het mij toe, opdat ik mij zal „overtuigen, hoe moeilijk het open gaat. Ik geef uiting aan „mijn wantrouwen, dat dit doosje iets bizonders te betee,,kenen heeft, omdat ik het heden pas voor de eerste maal „zie, ofschoon de eigenares mij reeds langer dan een jaar „bezocht (ja de behandeling duurt zeer lang — van Dieren). Daarop antwoordt de dame opgewonden: „dit doosje „heb ik altijd bij mij, ik neem het overal mee naar „toe". Zij wordt eerst rustiger als ik lachend opmerk, „hoe goed haar woorden ook in een andere beteekenis „passen. De doos vervangt, evenals het taschje van Dora, „slechts de plaats van de Venusschelp, van het vrouwelijk „geslachtsorgaan".1) Ziet daar, hoe het toegaat in de spreekkamer van hem, die zich verbeeldt op de aangegeven wijze de harten te kunnen doorgronden en de nieren te kunnen proeven. „Wie „oogen heeft om te zien en ooren om te hooren — schreef „hij vol overmoed — overtuigt zich, dat de stervelingen „geen geheim kunnen verbergen. Wiens lippen zwijgen, „die flapt het er uit met de vingertoppen; uit al zijn „poriën komt het verraad te voorschijn. En daarom kan „aan de opdracht om bewust te maken, wat het diepst 1) „Ich versicherte Dora, dass der Fluor der jungen Madchen in meinen Augen vorzugsweise auf Masturbation deute und dass ich alle anderen Ursachen, die gewöhnlich für solch ein Leiden angeführt werden neben der Masturbation in den Hintergrund treten lasse.... Sie leugnete entschiedenst .... Aber einige Tage spater führte sie etwas auf, was ich als weitere Annaherung an das Gestandniss betrachten musste. Sie hatte an diesem Tage namlich, was früher noch spater je der Fall war, ein Portemonnaietaschchen von der Form, die eben modern wurde, umgehangt und spielte damit wahrend sie im Liegen sprach, indem sie es öffnete, einen Finger hineinsteckte, es wieder schloss u.s.w. Ich sah ihr eine Weile zu und erklare ihr dann, was eine Symptomhandlung sei. Symptomhandlungen nenne ich jene Verrichtungen, die der Mensch, wie man sagt, automatisch, unbewusst, ohne darauf zu achten, wie spielend, vollzieht, denen er jede Bedeutung absprechen möchte, und die er für gleichgültig und zufallig erklart, wenn er nach ihnen gefragt wird. Sorgfaltige Beobachtung zeigt dann, dass solche Handlungen, von denen das Bewusstsein nichts weiss oder nichts wissen will, unbewussten Gedanken und Impulsen Ausdruck geben, somit als zugelassene Aeusserungen des Unbewussten wertvoll und lehrreich sind.... Die Deutungen sind manchmal sehr leicht. Das zweiblattrige Taschchen Dora's ist nicht anderes als eine Darstellung des Genitales und ihr Spielen damit, eine recht ungenierte aber unverkennbare pantomimische Mitteilung dessen, was sie damit tun möchte, die der Masturbation. Vor kurzem ist mir ein ahnlicher Fall vorgekommen, der sehr erheiternd wirkte. Eine altere Dame zieht mitten in der Sitzung angeblich um sich durch ein Bonbon anzufeuchten, eine kleine beinerne Dose hervor, bemüht sich sie zu öffnen, und reicht sie dann mir, damit ich mich überzeuge, wie schwer es auf geht. Ich aussere mein Misstrauen, dass diese Dose etwas Besonderes bedeuten müsse, ich sehe sie heute doch zum ersten Male, obwohl die Eigentümerin mich schon langer als ein Jahr besucht. Darauf die Dame im Eifer: „Diese Dose trage ich immer bei mir, ich nehme sie überall mit wo ich hingehe!" Sie beruhigt sich erst nachdem ich sie lachend (!) aufmerksam gemacht, wie gut ihre Worte auch zu einer andern Bedeutung passé — Die Dose ist wie das Taschchen, wieder nur eine Vertreterin der Venusmuschel, des weiblichen Genitales". („Sammlung", blz. 68 en 69). 4 Psycho-Analyse. „in de ziel verborgen ligt, zéér goed voldaan worden". *) En nu zal ik mij eens even duidelijkheidshalve ook van symboliek bedienen. Tegenwoordig zijn er vele Ezels, die al deze door een Zwijn verbreide vuiligheden bereidwillig als „wetenschappelijk vastgestelde feiten" aanvaarden, enkel en alleen, omdat zij zich verbéélden met behulp van hetzelfde dood-eenvoudige en gemakkelijk te leeren kunstje alle menschen, die ze ontmoeten, spoedig te kunnen „doorgronden". En diezelfde Ezels zijn meerendeels zóó hoovaardig, dat zij op hen, die kinderlijk-geloovig aannemen, dat Eva werkelijk verleid zou zijn door een „sprekende" Slang, meenen te mogen neerzien als waren het slechts onnoozele Schapen (op die Slang kom ik nog wel eens terug). Maar Freud beschikt over nog veel meer middelen om uit het allerbinnenste der stervelingen de. ... sexueele geheimen op te diepen. Iedereen verspreekt, verleest of verschrijft zich wel eens; de malste vergissingen treft men soms aan in een krant of een boek, die dan aan het drukfoutduiveltje worden toegeschreven. Wie volbracht al zijn beloften? Wie vergat niet eens een afspraak? Wie heeft nimmer het onaangename gevoel gehad van „niet dadelijk te kunnen komen op een persoons- of een plaatsnaam"? (hoe ouder men wordt, des te meer last krijgt men daarvan). Wie brak niet eens wat door mis te tasten of door het te laten vallen? Hoe weinig „beoefenaren der wetenschap" staan zóó hoog, dat zij aanstonds royaal erkennen kunnen, tot dusver gedwaald te hebben? Hoevelen zijn er niet, die zich krampachtig vasthouden aan datgene wat ze als waar léérden beschouwen en die hun geestesoogen stijf dichtknijpen voor alle feiten, die daarmede lijnrecht in tegenspraak zijn? Welnu, al dat verspreken, verschrijven, negeerei, enz., 1) „Wer Augen hat zu sehen und Ohren zu hören, iïberzeugt sich, dass die Sterblichen kein Geheimniss verbergen könen. Wessen Lippen schweigen, der schwatzt mit den Fingerspitzen; aus allen Poren dringt ihm der Verrath. Und darum ist die Aufgabe, das verborgenslz Seelische bewusst zu machen, sehr wohl losbar". (Sammiung, blz. 69), meent Freud „sexueel" te kunnen verklaren! Onder het lezen van zijn toelichtende verhaaltjes, dacht ik beurtelings: hoe kinderachtig, hoe laag bij den grond, hoe vèr-gezocht, hoe kan het in een menschenhoofd öp komen! En toch valt het niet te ontkennen, dat vooral dit gedeelte van de Freudsche leer op velen een grooten indruk heeft gemaakt; telkens weer moest ik het hooren, ook wel eens van medische zijde: „Daar zit toch ongetwijfeld wel wat goeds in; en al zou het nog zoo weinig zijn wat we op die manier van het onbewuste te weten kunnen komen, dan is dat, dunkt me, op zich zelf al reden genoeg om Freud onder de groote mannen te rangschikken en hem zijn „vieze bedenkseltjes" — zooals gij het belieft uit te drukken — niet al te kwalijk te nemen". Ja G. T., dat kreeg ik zeer dikwijls te hooren; en ook nu zal ik het antwoord niet schuldig blijven. Het goede in Freud's beweringen is niets anders dan overoude, eenvoudige en.... hoogst fatsoenlijke wijsheid, die maar zelden iets met sexualiteit te maken heeft. Met behulp van een reeks overbekende gezegden zal ik u dat duidelijk trachten te maken: „Daar denkt hij liever niet aan; daar kun je hem nooit over aan het spreken krijgen; daar draait hij altijd om heen; eindelijk komt de aap uit de mouw; waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over, daar kan ze niet over zwijgen; nou hééft zij zich leelijk verpraat; géén wonder, dat ze telkens wat breekt, zij heeft immers haar hoofd bij iets anders; dat is nu eenmaal zijn stokpaardje; de ergste blinden zijn zij die niet willen zien; als het daarom gaat, dan houdt ie zich Oost-Indisch doof; dat is niets anders dan struisvogelpolitiek, enz., enz. O zeker, van ouds is het bekend, dat bijna alle menschen zich in meerdere of mindere mate laten beïnvloeden door de hun ingeprente denkbeelden, hun tegenzin, hun voorliefde, hun valsche schaamte, hun kliekgeest, hun politieke overtuiging, enz., enz.; en óók dat menigeen zich daar wel eens gehéél door laat beheerschen, zelfs al hangt er nog zooveel van af; ja, al gaat het om duizenden menschenlevens of om het belang van land en volk. Toen Semmelweis op de duidelijkste en eenvoudigste wijze had aangetoond, dat de kraamvrouwekoorts bijna altijd ontstaat door vuile handen, vuile instrumenten, enz., was „de weerstand" bij de meeste dokters zóó groot, dat zij zelfs geloof sloegen aan de bewering van enkele Koryphaeën op verloskundig gebied, dat in hunne klinieken, na de invoering van de door Semmelweis aanbevolen desinfectie, het sterftecijfer gestegen zou zijn! Zelfs nu zijn er nog altijd menschen — in ons heele land, gelukkig, slechts twee geneesheeren; overigens zijn het alleen maar politici en leeken met z.g. gemoedsbezwaren — die het groote nut van de koepokinenting durven betwisten en zich niet ontzien daarbij gebruik te maken van valsche statistieken en grove leugens. En dergelijke voorbeelden liggen niet alleen op medisch gebied, maar overal voor het grijpen; niet het minst op diplomatiek en politiek terrein! Maar gij zult moeten toestemmen, dat dit alles met sexualiteit en perversiteit niets te maken heeft, wat echter van de door Freud en zijn volgelingen verzamelde voorbeelden niet gezegd kan worden! Ter verduidelijking zal ik er eenige meedeelen: 1. Een dame, moeder van drie kinderen, die weder in gezegende verwachting verkeerde, doch er nog al tegen op zag haar kindertal te zien vermeerderen en hoopte dat het ditmaal nog los zou loopen, liet op bizonder onhandige wijze een ei stuk vallen. Terwijl zij het op de tafel wilde leggen, ontsnapte het aan haar hand, en hoewel zij het gemakkelijk had kunnen grijpen eer het den tafelrand bereikte, bleef zij er als verlamd naar kijken tot het op den grond stuk viel. Terwijl zij zich over haar onhandigheid verbaasde en ergerde, kwam de eierenboer. Zij pakte een schaaltje met eenige eieren van het dienstmeisje aan, struikelde over den rand van het vloerkleed en viel lang uit, waarbij zij het schaaltje en al de eieren te pletter sloeg". („De invloed van ons onbewuste in ons dagelijksch leven" door Freud, vertaling van Dr. Johan Starcke, blz. 277). Och, och, als het zoo mal toeging in het „onbewuste" van vrouwen, die van verderen kinderzegen verschoond wenschen te blijven, hoeveel eieren zouden er dan wel stuk vallen? 2. „Gedurende een paar weken, dat onze tweede baby ons een beetje op zijn komst liet wachten, gebeurde het mijn vrouw opvallend dikwijls, dat zij den suikerpot omgooide, wat volgens het volksbijgeloof geluk voorspelt. De voortdurend bestaande wensch, dat het kindje nu maar komen mocht, zal waarschijnlijk wel van invloed zijn geweest op deze onhandigheid". (Blz. 277). 3. „In denzelfden tijd van afwachting gebeurde het mij, dat ik den kachel wilde oppoken, maar inplaats van de daarvoor bestemde stang op zij, trok ik de stang in het midden weg, die bestemd is om het rooster weg te trekken. Mijn inval daarbij was: als je daaraan trekt, valt de inhoud van de kachel d.w.z. de inhoud van de baarmoeder naar beneden. Ook hier dus de wensch, dat die inhoud nu maar eens te voorschijn zou komen." (Blz. 277). Ik vraag u: kan het kinderachtiger? En zóó iets heet nu tegenwoordig „psycho-analyse" of te wel: zie/s-ontleding! De volgende voorbeelden zijn bij lange na zoo onschuldig niet: 4. „Ik heb gehoord van een ouden heer, die een zeer jong meisje huwde en in plaats van terstond op reis te gaan, den huwelijksnacht in een hotel in de stad wilde doorbrengen. Nauwelijks was hij in het hotel of hij bemerkte met schrik, dat hij zijn portefeuille, waarin al het geld voor de huwelijksreis zat, vermiste, dus dat hij niet wist, waar hij deze gelaten had öf hem kwijt was. Het gelukte nog, den bediende te telefoneeren; deze vond de portefeuille in de gekleede jas, die de bruigom thuis had uitgetrokken, en bracht hem naar het hotel, waar de bruigom, die zich zoo „zonder vermogen" in het huwelijk had begeven, met ongeduld op hem wachtte. Hij kon dus den volgenden morgen met zijn vrouwtje op de huwelijksreis gaan; in den bruids- nacht was hij echter — zooals hij al te voren had moeten vreezen — „onvermogend" gebleken". (Blz. 267). Ongetwijfeld zult gij het allen met mij eens zijn, dat de uitdrukking: „hoe kan het in een menschehoofd opkomen?" hierbij niet misplaatst is; vermoedelijk zal het ook weieens een jongen en krachtigen echtgenoot overkomen zijn, dat hij zijn portefeuille met geld al te goed weg stopte; moet men daarvoor nu juist oud en impotent geworden zijn? Lang geleden maakte ik met mijn toen 12-jarigen oudsten zoon een reis door Noordelijk Duitschland, en liet toen in een hotel in Schwerin mijn geld liggen onder het hoofdkussen, waar ik het bij het naar bed gaan veilig verstopt had; de eerlijke huisknecht vond het daar, en bracht het mij, juist toen ik in het station voor het kaartjesloket al mijn zakken binnenste buiten had gekeerd. 5. „Een dokter vond bij het verhuizen een rechte houten stethoscoop: hij voelde zich gedwongen het op zijn schrijfbureau te zetten en wel zóó, dat het juist kwam te staan tusschen zijn stoel en den stoel waarin zijn patiënten meestal zaten. Deze handeling was om twee redenen eenigszins vreemd. Ten eerste heeft hij zelden een stethoscoop noodig (hij is n.1. zenuwarts) en wanneer hij er een noodig heeft, gebruikt hij een dubbele voor beide ooren. Ten tweede had hij al zijn andere apparaten en instrumenten in laden geborgen" ,De dokter zelf begon er over na te denken of er aan deze handeling niet de eene of andere onbewuste motiveering ten grondslag lag en daar hij vertrouwd was met de psycho-analytische methode, besloot hij de zaak te onderzoeken". Allerlei herinneringen bleken hem daarbij van dienst te zijn! Zoo herinnerde hij zich, dat hij 6 jaren oud zijnde „een wellustig gevoel had gekregen, toen hij het hoofd van den dokter, die hem den stethoscoop op de borst drukte, dichtbij zich voelde en hij tegelijkertijd in- en uitademen moest"! „Toen hij 8 jaar oud was, maakte het veel indruk op hem, dat een oudere jongen hem vertelde, dat diezelfde dokter de gewoonte had met zijn vrouwelijke patiënten naar bed te gaan". Ook had hij eens een droom gehad van homosexueel-masochistischen" x) aard, waarin hij door een man (die in den droom voor den dokter in de plaats trad) met een „zwaard" werd aangevallen. Dit zwaard herinnerde hem aan een geschiedenis uit de Völsung-Niebelungen-Sage, waarin Sigurd een ontbloot zwaard tusschen zich en de slapende „Brunhilde neerlegt". „De zaak wordt nu duidelijk" — schreef Freud — „De dokter had de enkelvoudige stethoscoop tusschen zich „en zijn vrouwelijke patiënten gezet, net als Sigurd zijn „zwaard neerlei tusschen zich en de vrouw, die hij niet „mocht aanraken. .. . Deze analyse doet ons wederom „zien, welk een diepen blik in het zieleleven de „onschul„dige" en „onzinnige" handelingen ons kunnen ver„schaffen", (blz. 251—255). Zietdaar dan G. T., op grond van welk onzinnig z.g. „wetenschappelijk materiaal" tegenwoordig tal van menschen zich laten wijs maken, dat er toch wel „wat goeds" zit in de Freudsche leer! Als gij mij vraagt: waaraan schrijft gij het toe, dat zij zich zoo gemakkelijk laten beet nemen? — dan meen ik het volgende antwoord te moeten geven: zonder ook maar iets van al hun droomen, vergissingen, enz. af te weten, durf ik zulks daaraan toe schrijven, dat zij al te bang zijn om bij de achterlijken ingedeeld te worden; ja, wie goed oplet, die zal het spoedig met mij eens zijn, dat deze duiuelsche „vreeze" tegenwoordig voor velen het éénige „beginsel" is van datgene, wat zij zich door de „nieuwlichters" als „wijsheid" en „wetenschappelijk vastgestelde waarheid" laten opdringen! Reeds in 1917 — dus vóór de Revolutie — kenschetste ik het schrikbewind, waarvan deze alom te bespeuren vreeze het misselijk uitvloeisel is, op de volgende wijze: „Ik noem deze nieuwlichters witte 1) Onder Masochisme verstaat men het pervers-wellustige verlangen zich door een ander pijn te laten doen. revolutionairen, omdat zij tot dusver nog geen gelegenheid hebben gehad om zich, evenals hun voorgangers uit het laatst van de 18e eeuw, ook ereis van den rooden kant te doen kennen. Overigens gelijken zij precies op deze enkel tot sloopen, tot neerhalen en niet tot herstellen of opbouwen in staat gebleken anarchisten; zij houden er zelfs een overeenkomstige manier van overtuigen op na! Die roode, bloeddorstige voorgangers waren immers gewoon hunne meeningen de noodige „bewijskracht" bij te zetten door ieder, die het niet met hen eens was, na kort proces den kop af te hakken; welnu, de hedendaagsche modernelingen hebben dezen tijdroovenden omslag tot dusver weten te vermijden door alle andersdenkenden, zonder vorm van proces, te behandelen als.... kop-loozen, als önder-menschen, die zonder hersens geboren werden! En ook op déze wijze oefenen zij een schrikbewind uit, want de meesten zijn o zoo bang om gerekend te worden onder: de ouderwetschen, de achterlijken, de reactionairen, de fossielen, de duisterlingenl" („De averechtsche geestesrichting", Inl. blz. VI). En nu nog een voorbeeld, hetwelk op onzen landgenoot Prof. C, Winkler — die N. B. een tegenstander van Freud is! — zulk een geweldigen indruk maakte, dat hij het noodig vond te schrijven: „Mijne bewondering voor het combinatorisch talent, door Freud hier ten toon gespreid, is bizonder groot". 6. „Een vurig vriend van Freud — zoo lezen wij bij „Winkler — wilde een regel van Virgilius opzeggen, „maar het daarin voorkomende woord „aliquis" (iets of „iemand) wilde hem niet te binnen schieten. Nu lijkt „aliquis" wel iets op „aliquor", een onzinnig woord zonder „beteekenis; maar als wij de a beschouwen als een „alpha „privans" dan is er van te maken „zonder liquor", „zonder „vocht"; welnu, Freud had een lange psycho-analyse noo„dig om zijn vriend te doen bekennen, dat hij van een „dame, met wie hij een liaison had, een brief had ontvan- „gen, waarin deze mededeelde, dat de menstruatie was "Weggebleven". (Geneesk. Bladen 1917). Mijns inziens is Prof. Winkler veel te scheutig met lof als het.... Freud betreft. Wat hij bij dezen man ten onrechte „combinatorisch talent" en ook weieens „combinatiegave" noemt, diezelfde minderwaardige, kromme gedachtesprongetjes treft men immers aan bij tal van gedegenereerden en zelfs bij sommige krankzinnigen. Als Prof. Winkler zóó gauw in bewondering verzinkt, dan ligt het besluit voor de hand, dat zich in zijne omgeving niet één „gevatte" kerel bevindt, niet één die over een greintje échte „humor" beschikt, niet één, die inderdaad logisch „combineeren" kan. Ongeveer 40 jaar geleden trad in een Variété te Amsterdam een verloopen Duitsch student op (hij noemde zich Delcliseur), die alle woorden, welke hem uit de zaal werden toegeroepen, aan elkaar wist te rijmen, dichterlijk wist te „combineeren". Hoe hoog zou Winkler wel tegen dezen komiek hebben opgezien als hij dat eens had meegemaakt? En nu is Prof. Jelgersma weer eens aan de beurt: in Juli 1924 publiceerde hij in „de Telegraaf" een vijftal artikelen onder het opschrift: „Ideeën van Freud", waarin al die viezigheid zéér onschuldig werd voorgesteld. Z.H.G. aarzelde zelfs niet aldus te besluiten: „In het bovenstaande heb „ik, hoewel min of meer op mijn eigen manier, het wezenlijke van de psycho-analyse medegedeeld, en ik zou „mij kunnen voorstellen, dat de aandachtige lezer vroeg, ,,wat daaraan nu toch zoo aanstootelijk is en waarom er „zoo tegen den schepper van dit systeem wordt te keer „gegaan?" O zeker, wie er niet méér van weet dan Prof. Jelgersma in zijn Telegraaf-artikelen min of meer op zijn eigen manier omtrent het „systeem heeft meegedeeld, die zal er vast en zeker nimmer over denken tegen „den schepper" Sigmund Freud, zóó te keer te gaan als ik het mij tot een plicht reken, want Prof. Jelgersma verstaat de kunst van verbloemen, van „camoufleeren" bijna net zoo goed als Maeder; hij laat n.1. het „aanstootelijke" gehéél weg of wel hij kleedt het, met behulp van afschuwelijk Freudsch Jargon, zóó in, dat men er net zooveel van af moet weten als ik om te kunnen begrijpen, wat er bedoeld wordt. Ik aarzel dan ook niet om rond uit te zeggen; dat Prof. J. de lezers van de Telegraaf bewust. ... misleidt\ Gij weet reeds G. T., dat Z.H.G. in 1915 een boek heeft geschreven, getiteld: „Een geval van hysterie, psychoanalytisch behandeld". Wie meent, dat er niets „aanstootelijks" in te vinden is, omdat de "Hoogleeraar bij de behandeling min of meer op zijn eigen manier te werk ging, die heeft het glad mis. Ik zelf vind het een zéér gemeen boek (bij deze bewering zal ik het natuurlijk niet laten); maar Prof. J. zal zich misschien niet veel daarvan aantrekken, althans niet in zijn „buitenste". In navolging van Freud heeft hij zich immers bij voorbaat tegen critiek en verguizing trachten te beveiligen door zijn mogelijke bestrijders niet alleen gebrek aan kennis maar zelfs aan fatsoen ten laste te leggen! Op blz. II van de Inleiding betreurt hij het, dat zijn boek „wellicht in handen zal komen van een categorie van menschen, die beter deden het niet te lezen". „Welk soort van menschen — liet hij er op volgen — welk soort van mannen ik „bedoel, zal iedereen duidelijk zijn, die dit boek gelezen . „heeft. Ik zal daarover niet uitweiden". Uit deze verdachtmaking blijkt reeds afdoende, dat Jelgersma een volgeling is van Freud door dik en dun, door modder en drek, want zelfs de Sjaninistische taktiek heeft hij van hem overgenomen! Maar dit zal nog véél duidelijker uitkomen. Op blz. 131 schreef hij: „Het is in de medische wereld en daarbuiten „een gewoonte geworden, dat iedereen een groot woord „heeft over de psycho-analytische methode, ook al heeft „hij zijn kennis daarover alleen uit couranten geput. Een „discussie met zoo iemand begeer ik niet; die loopt gewoonlijk uit op eenige flauwe, sexueele praatjes". Onlogischer kan het, dunkt me, niet. Hoe zou een bestrijder van de Freudsche methode kunnen zwijgen over de hoofdzaak, d.wz. over de meer dan misselijke, sexueele praatjes, die er schering en inslag van vormen? Het valt immers niet te ontkennen, dat in de geschriften van Freud en al zijn volgelingen — de Telegraaf-artikelen van Jelgersma, het boekje van Maeder en dat van v, d. Chys, niet meegerekend! — op iedere bladzijde sexueele onderwerpen behandeld worden; en wie daar nog aan twijfelt, dien zal de neiging daartoe wel voorgoed vergaan zijn, zoodra hij het volgende vernomen heeft. Freud schreef zelf (zie Voorrede blz. XVII van „Psychoanalyse" 1918, vertaald door Dr. van Renterghem): „Het „feit van de grof sexueel-getinte, vriendschappelijke of „vijandige overdracht, die zich voordoet bij elke neurose,,behandeling, niettegenstaande zij noch door de eene noch „door de andere partij gewenscht of aangebracht wordt, „is voor mij steeds het onomstootbaar bewijs gebleken, „dat de drijfkrachten der neurose in het geslachtsleven „haar oorsprong vinden". Let wel! Er staat niet bij „weieens of „dikwijls" of „meestal"; geen enkele beperkende bepaling werd er aan toegevoegd! Aan datzelfde boekje zijn de volgende 3 citaten ontleend: „1. Wij onderscheiden drie zuivere vormen van actueele „neurose: de neurasthenie, de angstneurose en de hypo„chondrie (II, blz. 179); 2. „Bij de meest voorkomende • „vormen van de z.g. actueele neurose leert de waarneming „ons, dat de aetiologische (oorzakelijke) beteekenis van „het geslachtsleven een in het oog springend feit is"; 3. ,,Bij een normaal geslachtsleven is geen neurose en „speciaal geen acuteele neurose te vinden" (II, blz. 174). Tellen wij deze 3 zinnen bij elkander op, dan verkrijgen wij de volgende uitkomst: Waar neurose en speciaal waar neurasthenie, angstneurose of hypochondrie bestaat, daar moeten wij de oorzaak uitsluitend zoeken in het geslachtsleven, d.w.z. in de sexualiteit! Nog erger maakte Freud het op blz. 225 van hetzelfde boekje; daar staat: „Het zou mij werkelijk niet verbazen „als het mocht blijken, dat de ziekmakende kracht werkelijk een voorrecht zou zijn aan de libido-aandrift „eigen, zoodat de libido-theorie haar triomfen zou kunnen „vieren over de gansche lijn van af de eenvoudigste „actueele neurose tot de zwaarste psychose toe, waaraan „een patiënt lijden kan"; duidelijker uitgedrukt: niet alleen van de actueele neurose maar ook van andere vormen van psychose, tot de zwaarste vormen toe, moeten wij de oorzaak zoeken in het geslachtslevenWW Ook Prof. Winkler heeft het zóó en niet anders begrepen: deze schreef immers in de „Geneeskundige Bladen 1919, blz. 299: „De meest brutale van Freud's nevenhypothesen „is wel deze, dat er eigenlijk slechts één enkel aan alles „ten grondslag liggend lustgevoel bestaat, de libido sexua„lis" (het geslachtelijk wellustgevoel). De uitdrukking „aan alles" vereischt eenige toelichting: Freud, die er niet voor terugdeinsde de oorzaak van alle neurosen en psychoneurosen in het geslachtsleven te zoeken, hij heeft het zelfs aangedurfd de z.g.„sexualiteit" bovendien te verheffen tot de bron, waaruit alles opwelt, wat goed, nuttig, schoon, liefelijk, verheven is; ten bewijze zal ik mij maar kortheidshalve en veiligheidshalve beroepen op. ... Prof. Jelgersma! In diens zooeven reeds vermeld, in 1915 verschenen boek staat op blz. 67 het volgende gedrukt: „Poëzie, kunst, godsdienst, „de liefde tot en de zorg voor het gezin vinden hun „organischen bodem uitsluitend in sexualiteit". Deze vreemdsoortige opvatting doet mij denken aan Karl Marx, den verkondiger van het z.g. historisch-materialisme — en daarmede van het ongeloof en van de revolutie! den hater en ondermijner van de Christelijke cultuur, het Christelijk huwelijk, het Christelijk gezin en de Christelijke moraal — de sexueele moraal inbegrepen! Marx schreef: „De historische ontwikkeling der menschheid was en is „geheel en al een uitvloeisel van de productie-verhoudin- „gen. De mensch schept die productie-verhoudingen niet; „hij treft ze aan; zij vormen den werkelijken grondslag, „den onderbouw der maatschappij, waarop zich de bovenbouw met haar rechtswezen, haar kunstuitingen, haar „godsdienstige inzichten, haar politieke instellingen ver„heft. De productie-wijze van het materieele leven be„heerscht het sociale, politieke en geestelijke levensproces. „Het is niet het bewustzijn der menschen, dat hun zijn, „maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn, dat hun „bewustzijn bepaalt" (!!) Toen Troelstra nog Marxist was, drukte hij het ietwat korter en duidelijker uit aldus: „De uitwendige wereld is niet de stoffelijke openbaring van de ideeën der menschen; maar deze ideeën zijn de uitdrukking van de stoffelijke wereld rondom hen", *) Welnu G. T., Freud heeft een even bekrompen, kort- en smalzichtigen kijk op de menschen en op de maatschappij als Marx toonde te bezitten, en een nog véél gevaarlijker kijk bovendien! Gedeeltelijk stemt de opvatting van Freud met die van Marx overeen; immers, ook hij heeft maar zéér weinig respect voor ons bewustzijn, voor onze bewuste ideeën; maar verder gaat de overeenkomst niet, want Freud beschouwt niet.... de productie-wijze van het materieele leven, maar wel.... de sexualiteit, en vooral de in ons onderbewustzijn, in ons onbewuste verdrongen sexualiteit als de grondslag van allerlei gebeuren, als de bron waaruit niet alleen het goede opwelt, zooals de kunst, de godsdienst, de liefde en de zorg voor het gezin, maar ook het kwade, zooals de neurose in het algemeen, en de neurasthenie de angstneurose en de hypochondrie in het bizonder. Ja, t is opmerkelijk, toen de aanhangers van het historisch-materialisme en andere ongeloovigen (Darwinistische 1) Troelstra schreef letterlijk: „Is de uitwendige wereld de stoffelijke openbaring van de ideeën der menschen of zijn hunne ideeën de uitdrukking van de stoffelijke wereld rondom hen? De ideoloog beweert het eerste: de historisch-materialist het laatste." {„Van strijd en leed"). toeval-aanbidders, deterministen, enz.) het met hunne opvattingen begonnen af te leggen, toen meende Freud de droevige situatie, waarin alle modernelingen zich hierdoor bevonden, te kunnen redden door de uitdrukking „productiewijze van het materieele leven" te vervangen door het woord „sexualiteit"; en toen waren er warempel alweer onnoozele halzen genoeg, die ook daarin weer aanstonds iets geniaals bespeurden, en die zich lieten wijs maken en er zich zelfs over meenden te mogen verblijden, dat Freud daarmede getoond zou hebben een tegenstander te zijn van het materialisme-in-het-algemeen, en in het bizonder van hen, die — zooals Prof. Winkler en zijn volgelingen ten onzent — op -psychologisch en psychiatrisch gebied den vooruitgang bijna uitsluitend van het anatomisch onderzoek meenden te mogen verwachten! Wie even nadenkt, die zal echter moeten toestemmen, dat we dóór Freud uit het materialistische Marxistische drijfzand in den aller- vuilsten drek terecht zijn gekomen. Welk een groote rol die. ... onbewuste sexualiteit vervult in de leer, en dus ook in het volle bewustzijn van Freud en zijn aanhangers, blijkt wel het best uit het boek van Fritz Wittels, die m.i. wel geacht mag worden op de hoogte te zijn daar hij — zooals ik reeds zeide — langen tijd deel uitmaakte van den intiemen kring, de z.g. „Tafelronde . Op blz. 42 staat het volgende te lezen: „Het sexueele leven „was natuurlijk reeds te voren als oorzaak van neurasthenie erkend. Het nieuwe was dit, dat het volgens Freud „altijd weer het sexueele leven zijn moest, en dat andere ,,nadeelige invloeden zooals overwerken, verdriet, ge,.krenkte eerzucht, geldverlies, enz., nauwelijks in aan„merking kwamen. De eerste bazuin-toon weerklonk, „waarmee de ontwakende reus zijn sexuaal-theorie aankondigde". x) X) „Das Sexualleben war natürlich schon vorher als Ursache für Neurasthenie heran gezogen worden. Die Neuerung lag nar darin, dass Ook de volgende aanhalingen laten niets aan duidelijkheid te wenschen over: „Als men vroeger den Meester de vraag „stelde, waarom hij aan de sexueele oorzaken zulk een „uitsluitende beteekenis voor het ontstaan der Neurosen „toekende, en hoe hij zijn vreemdsoortige bewering „verklaarde, placht hij te antwoorden, dat hij het in het „geheel niet noodig vond zulks te verklaren. Hij vond. „immers altijd weer sexueele oorzaken, en beschreef eenvoudig wat hij gevonden had, zooals een andere natuuronderzoeker dat ook doet. Niet hij en zijn leer waren „eenzijdig, maar wel de natuur zelf, en hij was slechts ter „wereld gekomen om dat te ontdekken en te beschrijven" „blz. 152 en 153).... Reeds op het Congres in Nürnberg „(1911) zei een Zwitser, dat men niet zoo opvallend „over de sexualiteit moest spreken, want dat verwekte „slechts tegenspraak; men zou veel grooter vorderingen „maken, als men de zaak op één of andere manier omschreef. Freud antwoordde heftig. De ijzeren consequentie waarmede Freud zich vast klemde aan de naakte „sexualiteit als grondslag van zijn Neurosen-leer heeft „altijd een grooten indruk op mij gemaakt. Hoevele vijandelijke aanvallen had hij zich kunnen besparen als hij „de zaak met een manteltje had bedekt. Hoort wat hij „zelf zegt: „Deze liefdesdriften worden nu in de Psycho„analyse a potiori en vanwege hun afkomst sexueele „driften genoemd .... „Wie de sexualiteit beschouwt „als iets dat beschamend en vernederend is voor de „menschelijke natuur, dien staat het vrij zich van de „voornamere uitdrukking „Eros" en „Erotiek" te bedienen. „Ik zou dat ook van den aanvang af hebben kunnen doen „en zou mij daardoor veel tegenspraak hebben bespaard. „Maar ik deed dat liever niet, want ik vermijd gaarne es jedesmal(\) das Sexualleben sein sollte, und andere Schadlichkeiten wie Ueberarbeitung, Kummer, gekrankter Ehrgeiz, Geldverluste u.s.w. kaum in Betracht gezogen wurden(U) Der erste Tubaton erscholl, mit dem der erwachende Riese der Welt seine Sexualtheorie ankündigte". „concessies aan de lafheid. Men kan niet weten, waar„toe men zoodoende komt; eerst geeft men toe wat de "■woorden betreft en dan langzamerhand ook wat de zaak „zelve aangaat. Ik kan niet inzien, dat er een verdienste "„in zit zich voor de sexualiteit te schamen; het Grieksche ".woord Eros, is trouwens niets anders dan de vertaling „van ons woord liefde; en daarbij komt dit: wie wachten „kan, die behoeft geen concessie te doen". („Massen„psychologie und Ich-Analyse" 1921). *) Ook het volgende citaat, ontleend aan Freud's autobiografie, is overtuigend genoeg: „Ik begon het sexueele leven „te onderzoeken van de z.g. neurasthenici, die in grooten „getale op mijn spreekuur pleegden te komen. Hieruit „putte ik de overtuiging, die . ook nu na ongeveer „30 jaren nog niet verzwakt is. Men had veel leugenachtigheid en geheimdoenerij te overwinnen, maar als "zulks gelukt was, dan vond men dat bij al deze zieken ,,ernstige misbruiken van de geslachtsfunctie bestonden ... T\ Wenn man früher den Meister fragte, warum er den Sexuellen Ursachen so ausschliessliche Bedeutung für die Entstehung der Neurosen beimesL und wie er seine sonderbare{\) Behauptungerklare, pf egte er zti antworten, dass er sie gar nicht erklare. Er linde immer wieder sexuelle Ursachen und beschreibe einfach, was er gefunden habe, wie ein anderer Naturforscher auch.... Nicht er und setne Lehre seien einseitig. sondern die Natur selbstsei es, und er "^ur Welt ê'kommen urn dies zu entdecken und zu beschreiben , (blz. 152 en 153).... ,,5>cfi10 aui dem Kongresse in Nürnberg (1911) erhob sich ein' Schweize' Herr und satfte man müsse nicht gar so vordringlich von der bexualitat sprechen; 'das wecke nur Widerspruch; man kame vieibesservorw^ts wenn man die Sache irgendwie umschreibe. Freud erwiderte heftig. D e eiserne Konsequenz, mit der Freud an der nackten Sexualitat als Grundlage seiner Neurosenlehre fest hielt, hat mir immer besonders imponirtf!) Wie viele Anfeindungen hatte er sich ersparen konnen, wenn er der Sache ein Mantelchen umgehangt hatte. Hort ïhn selbst: ..Diese Liebestriebe werden nun in der Psychanalyse a potiori und von ïhrer Herkunft her Sexualtriebe geheissen ' Wer die Sexiialitat fur etwas die menschliche Natur Beschamendes und Erniedrigendes ha^t dem steht es ia frei, sich der vornehmeren Ausdrucke Eros und trotik zu bedienen" Ich selber vermeide gern Konzessionen an die Schwach- mütigkeit" Ich kann nicht finden dass irgend ein Verdienst daran ist sich der Sexualitat zu schamen; das gnechische Wort Eros, das der Schimpf lindern soll, ist doch schliesslich nichts anderes als die Uebersetzung unseres deutschen Wortes Liebe. und endlich, wer warten kann, braucht keine Konzessionen zu machen , (blz. 124 en „Zoo kwam ik er toe de Neurosen in het algemeen als „storingen van de geslachtsverrichtingen te beschouwen." Duidelijker en beslister kan het niet gezegd worden; en toch heeft Freud, ongeveer gelijktijdig, in volmaakte tegenspraak met het voorgelezene (zie „la Revue Juive", 1925, blz. 215) een wanhopige poging aangewend om het voor te stellen als zou hij het woord „sexualiteit" gebezigd hebben in een geheel andere beteekenis, dan men daaraan tot dusver toekende! 2) „Wat in de psycho-analyse „sexuali„teit" heet — schreef hij daar — is in geen enkel opzicht „gelijk („nest aucunement identique") aan de aandrift, „die de beide geslachten tot elkander brengt en die dient „om in de geslachtsdeelen wellust voort te brengen". (Later kom ik uitvoerig hierop terug; zie blz. 226, enz.). Hieruit blijkt, dat Freud, die op het Congres in Nürnberg zoo moedig voor „de naakte sexualiteit" dorst uitkomen, en die toen geen „concessies aan de lafheid" wenschte te doen, toch niet héélemaal afkeerig is van „camouflage". Deze taktiek heeft hij vermoedelijk afgebrild van de zoo dicht bij hem staande sociaal-democraten. Hoe die haar toepassen, zal ik even met eenige voorbeelden duidelijk moeten maken. 1. De dichter Adama van Scheltema schreef in zijn „Grondslagen eener nieuwe poëzie": „Godsdienst en sociaal- „democratie zijn onvereenigbaar De sociaal-democratie „is het Geloof voorbij: der Herr Gott hat seine Schuldig„keit getan; der Herr Gott kan gehen. Hoe alom tegenwoordig, hoe bitter ons deze vijand dan ook moge zijn, „per slot kan de sociaal-democratie omtrent de kerk 1) Man hatte viel Verlogenheit und Geheimtuerei zu überwinden, aber wenn das gelungen war, fand man, dass bei all diesen Kranken schwere Misbrauche der Sexualfunktion bestanden.... „So wurde ich dazu gefuhrt die Neurosen ganz allgemein als Störungen der Sexualfunktion zu erkennen". (Autobiografie 1925, blz. 13 en 14). ',Ce.q"e Ia Psychanalyse appelle Sexualité n'est aucunement identique a 1 impulsion qui rapproche les sexes et tend a produire la volupté dans les parties génitales („la Revue Juive" 1925, blz 215) 5 Psycho-Analyse. „overgaan tot de orde van den dag. Zij gaat langs haar „heen, wel wetend, dat men de ideologieën der massa niet „in het front moet aantasten maar slechts door een om,,trekkende beweging kan overwinnen". 2, Prof. Pannekoek schreef: „Een partij, die zich haar „eigen wezen wel bewust en oprecht is, moet noodzakelijk „godsdienstloos wezen. Wij kunnen echter dat, wat tegen „de vooroordeelen indruischt, zoo noodig wat verbergen () het is reeds dikwijls gezegd — zij het alleen maar „om aan het woord te komen". (De Nieuwe Tijd 1903, „blz. 101). _ 3. Marx zei: „De opheffing van den godsdienst als het „denkbeeldig geluk van het volk, is de eisch van zijn „werkelijk geluk". Zijn medewerker Engels liet zich aldus „uit: „De arbeiderspartij moet er zich over uit spreken, „dat zij er naar streeft de gevoelens van het godsdienstige „spook te bevrijden". Bebel schreef: „Op grond van onze „(aan Darwin ontleende) wetenschappelijke overtuiging „hebben wij deze atheïstische meeningen aangenomen en „achten ons verplicht die verder te verspreiden en onder „massa's te brengen". In een door onzen landgenoot, het Kamerlid Schaper, samengestelde dubbeltjes-brochure („De sociaal-democratie en wat er van gezegd wordt") staat echter te lezen: „Onze „programma s{\) bevatten niets strijdigs met den godsdienst. Hoe zou een richting ooit veld kunnen winnen „en de maatschappij kunnen veroveren, die op dit vergheven^.) gebied geen volkomen vrijheid zou willen „toelaten? In het Erfurter Program werd dan ook vastgesteld, dat de godsdienst privaatzaak is. Edoch, de Italiaansche professor Enrico Ferri schreef, toen hij nog socialist was (hij is nu Fascist) het volgende: „Te Erfurt is in 1891 verklaard, dat de godsdienst „privaatzaak is, maar dit hooge standpunt vindt zijn oorsprong in de zekerheid der overwinning" („Socialisme „en Wetenschap", blz. 41). O zeker, de draailas-taktiek van Freud is niet oorspronkelijk, maar wel misleidend, gevaarlijk, duivelsch. En thans weet gij voor goed, welk vleesch er in de kuip zit; of neen: vleesch is het niet; en visch is het evenmin, maar wèl.... lillend kwalleslijm! „Un homme averti en vaut deux", wie voorbereid is, die telt en geldt dubbel. Op blz. 40 van zijn autobiografie liet ,,de ontwaakte reus" zich aldus uit: „Met toenemende ervaring bleek voortdurend „duidelijker, dat het Oedipus-komplex de kern is van de „Neurose". Dit korte zinnetje vereischt eenige toelichting; elders schreef Freud: „Gij zult wel benieuwd zijn om te vernemen, „wat voor verschrikkelijks dat komplex dan wel inhoudt. „Gij kent allen de sage van koning Oedipus, die door het „noodlot voorbestemd is zijn vader te dooden en zijn „moeder tot vrouw te nemen; die alles in het werk stelt „om aan het oordeel van het orakel te ontkomen, en zichzelf ten leste de oogen uitsteekt bij wijze van straf, als „hij tot de ontdekking komt, buiten zijn weten toch deze „beide misdaden bedreven te hebben".... „De toehoor„der reageert op dit tooneelstuk alsof hij door auto„analyse (door zelf-ontleding van zijn ziel) het bestaan „van het Oedipus-komplex in zichzelf erkend had.... „Het is hem alsof hij zich dien wensch om den vader te „doen verdwijnen en in diens plaats de moeder tot vrouw „te nemen moet herinneren en over die herinnering van „schrik ontstellen moet. (Zoo iets is nog nooit in mijn gedachten opgekomen! Bij wie(n) wel? „Und ein Narr wartet auf Antwort — van Dieren). Hij neemt het woord „van den dichter op alsof dit hem zeggen wil: Gij verzet u „te vergeefs tegen uw verantwoordelijkheid en beroept u „nadrukkelijk op al wat gij gedaan hebt tegen die misdadige bedoelingen; want toch zijt gij schuldig; die bedoelingen hebt gij niet kunnen vernietigen, onbewust leven „ze in u voort. En daar zit psychologische waarheid in. „Ook dan als de mensch zijn booze neigingen in het „onbewuste heeft verdrongen en zich zelf dan diets zou „willen maken, dat hij er niet verantwoordelijk voor is, „dan voelt hij zich toch gedwongen deze verantwoorde„lijkheid in den vorm van een duister schuldgevoel te ".ontwaren. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat men 'jn het Oedipus-komplex één der gewichtigste bronnen „moet zien van het schuldbewustzijn dat den zenuwlijder "„zoo vaak plaagt". ... Zooals u ziet, heb ik mij tot het „schilderen van de verhouding van den knaap tot vader „en moeder bepaald. Met het aanbrengen van de noodige "„veranderingen is zij voor het kleine meisje geheel ana„loogDe kinderlijke voorwerps-keus is slechts een „zwak voorspel van de voorwerps-keus in de puberteit „(tijdperk waarin de geslachtsrijpheid intreedt). In deze „periode spelen zich heftige gebeurtenissen op het gebied „van het gevoelsleven af, die in de richting verloopen van „het Oedipus-komplex of die daarop reageeren. Van af „dezen tijd moet de jonge mensch zich wijden aan de „groote taak, die ten doel heeft hem van de ouders onafhankelijk te maken... De taak van den zoon bestaat hierin „dat hij afstand doe van zijn libidineuse wenschen ten opzichte van zijn moeder (duidelijker gezegd: hij moet dus afzien van het tot dusver gekoesterde verlangen naar geslachtelijke bevrediging bij zijn moeder! — van Dieren) „en dat hij zich met den vader verzoene als hij nog diens „tegenstander is gebleven .... „Het is opvallend hoe „zelden die taak op ideale wijze volbracht wordt; bij een „zenuwlijder komt die volbrenging in het geheel met „tot stand; deze blijft zijn leven lang gebukt onder het „gezag van den vader en is niet bij machte zijn libido „op een vreemd geslachtsvoorwerp (op een andere vrouw 'dan zijn moeder! — van Dieren) over te brengen. Het„zelfde kan met een verandering in de verhouding, het „lot van de dochter worden. In dezen zin beschouwd, geldt „het Oedipus-komplex als de kern der neurose". (Psycho- „analyse II, blz. 109, enz., vertaling Dr. van Renterghem). Duidelijkheidshalve zal ik u ook nog een citaat voorlezen uit het lofschrift van Fritz Wittels: „Iedere zoon is jaloersch „op den vader — zoo leert Freud ons — en hij is verliefd „op zijn moeder. Iedere dochter bemint den vader en is „jaloersch op de moeder (Elektra-komplex). Het Oedipuscomplex is de lokomotief geworden, die den triomfwagen „van Freud om den aardbol heeft voortgetrokken. Nauwkeurig onderzoek van het familie-leven heeft bewezen, „dat de werkelijke bloedschande in het geheel niet zoo „zelden voorkomt. De psychische bloedschande (bloedschande in gedachten — van Dieren) komt echter alge,,meen voor. Wij zijn ons daarvan later niet bewust, daar „wij ons dat onder zwaren strijd, dien we eveneens ver,,geten zijn, uit het bewustzijn verdrongen hebben".... „Het Oedipus-komplex is derhalve (dat „derhalve" is kostelijk! — van Dieren) het kernkomplex van de „neurose, en ieder konflikt van het leven doet bij den „zenuwlijder het onbeschrijfelijk pijnlijke gevoel van de „oude wonde ontwaken. De soldaten in den wereldoorlog, „die doodelijk getroffen met den kreet: Moeder! Moeder! „hun leven eindigden, bewijzen ons zulks".... „Toen „ik in 1906 lid werd van den Freud'schen kring, was het „Oedipus-komplex nog kersversch en beheerschte het de „gemoederen. Het wonder van deze ontdekking vervulde „ons geheel; wij vormden de „Tafelronde" van een „mysterieuse leer"... . „De geneesheeren van de „Tafelronde" verrichtten analysen en brachten naar het voorbeeld van Freud alle neurosen terug tot het Oedipuscomplex, dat in tweeën gesplitst werd: het Vader- en het „Moeder-komplex". x) 1) „Jeder Sohn — lehrt Freud — ist eifersüchtig auf den Vater und liebt die Mutter. Jede Tochter — folgerte Jung in einfacher Umkehrung — liebt den Vater und ist eifersüchtig auf die Mutter (Elektra-komplex). Der Oedipus-komplex ist die Lokomotive geworden, die den Triumphwagen Freuds rund um den Erdball gezogen hat (blz. 99). Eingehende Beschaftigung mit dem Familienleben hat gezeigt, En thans zult gij het wel allen met mij eens zijn, dat het allemaal sexualiteit en perversiteit is, wat de Freudiaansche klok slaat! Niets en niemand ontzien ze, alles en allen halen ze naar beneden, deze futuristische viezerikken! Zelfs de soldaat, die in dienst van zijn Vaderland doodelijk getroffen neervalt en in den grootsten nood roept om haar, die hem met smart ter wereld bracht, die hem verzorgde, voedde, opvoedde en met moederlijke liefdp en teederheid omgaf, zelfs deze held zou N.B. mèt dien noodkreet.... het bewijs leveren (,,er zeigt uns ) dat Freud s perverse opvatting van kinderliefde en ouderliefde de juiste zou zijn! Zietdaar dan, hoe dit kort- en smalzichtig mannetje aan „bewijsmateriaal" weet te komen voor zijn ziekelijke, vuile bedenkseltjes! Zijns inziens zouden wij ons dus allen aan bloedschande schuldig gemaakt hebben, zoo niet aan werkelijke bloedschande dan toch aan „bloedschande in gedachten"; de jongens met hun moeder, de meisjes met hun vader (bij homosexueelen aanleg vermoedelijk andersom, maar hierover heb ik in de geschriften van Freud en anderen niets kunnen vinden). En wie zich tegen deze beschuldiging met afschuw verzet, die krijgt van Freud'schen kant het volgende te hooren: Gij zijt dat vergeten, omdat onder invloed van de heerschende „konventioneele, kultureele, sexueele mo- dass der wirkliche Inzest, der Geschlechtsverkehr mit nahen Blutsverwandte gar nicht so selten ist. Der psychische Inzest (het plegen van bloedschande in gedachte — van Dieren) aber ist allgemem(U) Wir sind uns spater dessen nicht bewusst, weil wir ihn unter schweren Kampten, die ebenfalls vergessen sind, aus dem Bewusstsein verdrangt haben (blz 100) Der Oedipus-komplex ist deshalb der Kern-komplex der Neurose, und jeder Konflikt des Lebens weckt beim Neurotiker ,der alten Wunde unsaglich schmerzliches Gefühl . Die Soldaten des Weltkrieges, die, zu Tode getroffen, mit dem Schrei: Mutter, Mutter! ihr Leben aushauchten, zeigen uns das (blz. 101). Als ich in den Freudkreis eintrat (1906) war der Oedipus-komplex noch frisch und beherrschte die Gemüter. Das Wunder dieser Entdeckung schwebte uber uns wir bildeten die kleine Tafelrunde einer Geheimlehre (blz. WZ). Die Aerzte der Tafelrunde führten Analysen aus und brachten nach Freud's Muster alle Neurosen auf den Oedipus-komplex zuruck, der in zwei Teile zerfiel: den „Vater- und den Mutter-komplex , (blz. 103). raai" de herinnering aan die daden of gedachten verdrongen werd naar uw onderbewustzijn, naar uw „onbewuste"; en die herinnering zou daar zelfs voorgoed — weliswaar „niet gehéél bedwongen" — opgeborgen zijn gebleven, als ik haar niet had weten op te wekken met behulp van de door mij ontdekte methoden van onderzoek, zooals: uitlegging van droomen, van symptoomhandelingen, van vergissingen bij het spreken en schrijven, van vergeetachtigheid met betrekking tot sommige personen, feiten, afspraken, enz., enz., enz. Onder de Freudianen zijn er tegenwoordig velen — ook Jelgersma behoort tot deze rubriek — die het, als zij in het nauw gedreven worden — naar het voorbeeld van den Meester — veiliger vinden om het voor te stellen als zouden zij aan het woord sexualiteit een veel onschuldiger beteekenis hechten dan tot dusver gebruikelijk was. Als zij zouden zeggen; het heeft bij.ons een veel ruimere beteekenis, dan zou ik hen niet tegenspreken; maar hiermede wordt het vieze zaakje volstrekt niet reiner, wel veel vuiler, ja zelfs uiterst pervers, zooals duidelijk blijkt uit de volgende toelichtingen. In het door v. Renterghem vertaalde boekje van Freud („Psycho-analyse" deel II, blz. 95, enz.) staat het volgende te lezen: ,,Wat men buiten „de psycho-analyse sexualiteit noemt, heeft alleen betrekking op een beperkt geslachtsleven, dat in dienst der „voortplanting staat en normaal genoemd wordt. Wij „hebben het begrip van de sexualiteit sléchts zoover uit,,gebreid, dat het ook het geslachtsleven der perversen en «dat van de kinderen (de zuigelingen inhegrepen\ — van „Dieren) kan omvatten. Het doel, dat wij hiermede be,,oogden, was om aan de stellingen over de sexueele „oorzakenleer der neurosen en over de sexueele betee„kenis der verschijnselen steun te geven". Ja, t is ongelooflijk! Om steun te geven aan zijn leer, achtte Freud zich gerechtigd reeds bij de zuigelingen een geslachtsleven en nog wel een pervers geslachtsleven.... aan te nemen\ „Het kind is polymorph-pervers" — zoo schreef hij; d.w.z. het is op velerlei manieren pervers! En tot deze krasse bewering was hij gekomen, door „verwantschap" .... aan te nemen tusschen de sexueele perversies van homosexueelen, sadisten en andere sexueel-gedegenereerden eenerzijds, en tal van onschuldige, kinderlijke handelingen anderzijds, die hij N.B. tot de sexueele handelingen rekenen durft, zooals: het zuigen aan een borst, een zuigflesch, een fopspeen of een vinger, het bijten op allerlei voorwerpen (gedurende het tandjes krijgen), het ophouden van de ontlasting en ook het bereidwillig toegeven aan veelvuldigen ontlastingdrang! „Maar nü overdrijft van Dieren vast en zeker; dat kan ik onmogelijk gelooven"— dit oordeel meen ik bij enkelen uwer van het gelaat te lezen. Volstrekt niet, G. T., wat ik meedeel, is de waarheid en niets anders dan de waarheid. Freud schreef immers zelf: „De eerste aanduidingen van het bestaande geslachtsleven vertoonen zich bij den zuigeling „in aansluiting aan andere verrichtingen, die voor het „leven gewichtig zijn. Zooals gij weet, stelt het pasgeboren „kind hoofdzakelijk belang in de voedselopname; als het, „zoo juist verzadigd, aan de borst inslaapt, vertoont het „een zalige bevrediging, een uitdrukking die zich later „weer herhalen zal na het doorleven van de geslachtelijke „wellustbevrediging. Dit nu zou niet voldoende zijn om „daaruit een gevolgtrekking te maken. Maar we bespeuren, dat de zuigeling de handeling van de voedsel-opname „wil herhalen, zonder te verlangen naar nieuw voedsel; „hij wordt daartoe dus niet gedreven door den honger. „Hij zuigt eenvoudig weg, en slaapt daarbij in met dezelfde gelukzaligheid om het even of hij aan de moederborst dan wel aan een gevulde flesch, of eenvoudig aan „een fopspeen heeft gezogen. Hierdoor geeft hij het bewijs „dat het de handeling van het zuigen op zich zelf is, die „hem de bevrediging heeft bezorgd „Een oude „kinderarts, Dr. Lindner te Buda-Pesth, heeft het eerst „er op gewezen, dat deze handelwijze een sexueelen „ondergrond heeft" Indien de zuigeling zijn meening „zou kunnen uiten, dan zou hij stellig de handeling van „het zuigen aan de moederborst proclameeren als verreweg de gewichtigste, die er in het leven zijn kan. De „zuigeling zou hiermede de plank niet zoo heel ver mis „slaan, want met het zuigen bevredigt hij in één handeling „de beide groote levensbehoeften (hieronder verstaat Freud — zie Psycho-analyse, deel II, blz. 87 ,,het stillen van den honger en het toegeven aan de Libido" — van DierenJ.i) De toepassing der psycho-analyse „leert ons, tot onze niet geringe verbazing van hoe „groote psychische beteekenis deze handeling (het zuigen!) „het gansche leven door blijkt te zijn. Het zuigen aan de „moederborst wordt het punt van uitgang van het gansche „geslachtsleven, het onbereikte ideaal van elke latere geslachtelijke bevrediging, waarnaar in tijden van nood de „fantasie vaak genoeg terug verlangt. Zoo wordt de moe- „derborst tot het eerste object van de geslachtsdrift" „Maar al spoedig vervangt de zuigeling bij deze handeling „het eerste object (de moederborst) door een deel van zijn „eigen lichaam. Het kind zuigt op zijn eigen duim, op zijn „eigen tong. Hierdoor maakt het zich, voor zoover het „het verkrijgen van dit lustgevoel betreft, onafhankelijk eenhr hl ' ™aa™e'd® h.et roedings-insfinct zich uit; Libido noemen lij TJr£ -het ******«>.«<«. • P® woordkunstemaker Freud maakte dus voor de verklaring van debriiiU°0r l ■ " ?"£er en „libido" (geslachtelijk wellustgevoel) dne Veél mind" begrijpelijke woorden: krachtig en Ja met zulk een belachelijke „woordenkraam" laten de bewonderaars lAutos'ef™'!1 ~ den h°nger! De Meester heeft het'immers zè» gTzegdl „van de toestemming der buitenwereld en versterkt den „prikkel meteen door een tweede lichaams-zöne (de duim of de tong — van Dieren) in het genot te betrekken" „Het lust verwerven langs dezen weg kunnen wij slechts „in verband brengen met de prikkeling, die de mond en „de lippen-zone ondervinden; wij noemen deze lichaamscelen (mond, tong en lippen) erogene-zönes (plekken die bedeeld zijn met geslachtelijk wellust-gevoel — van „Dieren) en hechten aan het door dit zuigen verkregen „genot de beteekenis van sexueele lust .... „De erogene „zönes zijn niet in een zelfde mate gevoelig voor den prik„kel; daarom is het voor den zuigeling — zooals Lindner ,,meedeelt — een gewichtige vondst, als hij bij het onderhoek, dat hij aan zijn eigen lichaam instelt, tot de ontdekking komt, dat zijn geslachtsdeelen met zeer gevoelige „plekken bedeeld zijn, en hij zoo den weg heeft gevonden, „die van het zuigen tot onanie (zelfbevlekking) leidt" „Wat zich zoo duidelijk vertoond heeft bij de opname van „voedsel, vertoont zich ten deele ook bij de uitscheidingen. „Wij komen tot de overtuiging, dat de zuigeling een aange„name gewaarwording ondervindt bij de urine-loozing en „de drekloozing, en dat hij zich er weldra op toelegt deze „handeling zóó te verrichten, dat zij hem door passende „prikkelingen van de erogene slijmvlies-zones een zoo ,,groot mogelijk genot bezorgen ' Hij mag echter „zijn uitscheidings-produkten niet ontlasten als het hem „lust, maar pas dan als andere personen hem er toe „aanmanen. Om hem er toe te brengen af te zien van „deze genietingen, verzekert men hem, dat alles, wat deze „verrichtingen betreft, onfatsoenlijk is en alleen in t „geheim mag gedaan worden. Hier is hij voor het eerst „verplicht zijn genot in te ruilen tegen sociale waardigheid. Van den beginne af aan is zijn eigen verhouding „ten opzichte zijner uitscheidingen een geheel andere; „hij is niet vies van zijn drek, hij scheidt er slechts „noode van, en wendt het aan als een eerste „geschenk , „dat hij personen toedenkt, die hij hoogschat". (Psychoanalyse II, blz. 82 e.v.v.). Ja waarlijk, G. T., al die smerigheid staat te lezen in het boekje van Freud, dat vertaald werd door Dr. van Renterghem en dat uitgegeven werd door „de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur" waarvan L. Simons — de man van Mevr. Simons-Mees, de schrijfster van „De Veroveraar" en andere mondaine Tooneelstukken — de Directeur is! Maar ook het volgende vond ik er in: „Ik (Freud) ben „er van overtuigd, dat gij mij allang hebt willen onderbreken en uitroepen: Houdt op met al die afschuwelijkheden! Zou de darmontlasting een bron van geslachtelijke bevrediging zijn en dat reeds voor den zuigeling? „Zou de drekstof inderdaad voor hem een waardevolle „stof zijn, en de aarsopening voor hem een soort geslachtsdeel worden? Daar gelooven we niets van; nu begrijpen „we heel goed waarom kinderartsen en opvoeders de „psycho-analyse en haar uitkomsten ver van zich werpen! (Was het maar waar, dat ze dat allemaal deden! — van Dieren). Neen, mijne heeren! Gij vergeet hier één „ding, namelijk dat ik u feiten (let wel: feiten! — van Dieren) wilde mededeelen uit het sexueele leven van het „kind, die verband houden met feiten van sexueele peraversies. Waarom moet het voor u verzwegen worden, „dat bij een groot aantal volwassenen — homosexueeelen „zoowel als heterosexueelen — de endeldarm werkelijk „de rol vervult die aan de vrouwelijke scheede toekomt? „En waarom zou ik u moeten verzwijgen, dat er vele „personen zijn, die de gewaarwording van wellust hun „gansche leven lang blijven gevoelen bij den stoelgang, „ze zelfs in sterke mate daarbij waarnemen? Wat de „kwestie betreft van de belangstelling in de handeling der „drekontlasting en het genoegen, dat het toezien baart „als een ander deze handeling doet, daarvan kunt u zich "Overtuigen bij de kinderen zelf, die, als zij ouder ge,.worden zijn, daarvan mededeeling doen. (Als oudere kinderen zich herinneren dat „genoegen" gesmaakt te hebben, dan zullen zij dat ook nog wel weten als zij volwassen zijn; dan zouden die volwassenen zich dat allemaal nog wel weten te herinneren, en dan zou Freud derhalve zijn licht bij dezen hebben kunnen opsteken — van Dieren). „Het spreekt wel van zelf — vervolgt de Professor — dat gij bij het ondervragen die kinderen niet „vóóraf systematisch bang moet hebben gemaakt, anders „begrijpen ze best, dat ze beter doen met hun mond te „houden. En wat de andere zaken betreft, die gij wilt „gelooven, daarvoor verwijs ik u naar de uitkomsten der „analyse" ,Ik heb er ook niets tegen als de verwantschap, die er is tusschen de kinderlijke sexueele „handelingen (zooals: het zuigen aan de borst, het zuigen op een vinger of een fopspeen, het ophouden van de ontlasting — van Dieren) en de sexueele perversies van „volwassenen u zeer duidelijk opvalt. Het is eigenlijk licht „te begrijpen, dat, als het kind werkelijk een geslachtsleven heeft, dit van perversen aard moet zijn, want het „ontbreekt het kind nog — enkele vage aanwijzigingen „daar gelaten — aan gegevens omtrent het verband dat „er tusschen de sexualiteit en de voortplantings-verrich- „ting bestaat" ,De psycho-analytische onderzoekings- „methode is er noodzakelijkerwijze toe overgegaan om „het geslachtsleven van het kind in haar onderzoek te „betrekken" „En zoo zijn wij tot het resultaat ge- „komen, dat alle perverse neigingen in de kindsheid „wortelen, dat de kinderen daartoe allen aanleg hebben „en ze binnen zekere grenzen in praktijk brengen, kortom, „dat het perverse geslachtsleven niets anders is dan de „vergroote uitgave van de kinderlijke sexualiteit" [Psychoanalyse vertaald door Dr. van Renterghem II, 2Ce hoofdstuk, blz. 84, enz.). x) 1) Dezelfde Freud, die al deze vuiligheid dorst neerschrijven in een boek, dat „in het voorjaar 1917" werd uitgegeven, was in 1925 brutaal genoeg om aan de lezers van „la Revue Juive" (blz. 215) te Volgens Freud zou dus ieder kind niet alleen den aanleg tot perverse neigingen bezitten, maar het zou deze zelfs „binnen zekere grenzen" in praktijk brengen! Ieder kind zou n.1. in het klein doen wat de perverselingen doen in het grootl Wat wij te verstaan hebben onder „binnen zekere grenzen en „in het klein" wordt er niet rondweg bij verteld, maar gelukkig heeft Freud dat wel gedaan, in zijn „Sammlung kleiner Schriften zur Neurosenlehre"; daar lezen wij op blz. 44 en 45 de volgende ongelooflijke afgrijselijkheden: „Mijns inziens zal niemand willen bestrijden, dat het „slijmvlies van lippen en mond beschouwd moet worden „als een primaire erogene zóne, daar het een deel van „deze beteekenis nog behouden heeft voor de kus, die als „normaal geldt. De vroegtijdige ruime deelname van deze „erogene zones is derhalve de voorwaarde voor het latere „lichamelijke tegemoetkomen van de zijde van het bij „de lippen beginnende, met slijmvlies bedekte kanaal. „Als dan op het oogenblik, dat het eigenlijk geslachtelijk „voorwerp, de mannelijke penis, reeds bekend is, zich „verhoudingen voordoen, die de opwekking van de behouden gebleven erogene mond-zone weder vermeerdeuren, dan behoeft men niet veel phantasie te bezitten om „inplaats van aan de borsttepel en de hiervoor als surrongaat gebruikte vingers, aan het actueele geslachtelijk „voorwerp, het mannelijk lid, in het bevredigingsproces „een rol toe te kennen. Zoo heeft deze uiterst-aanstoote„lijke perverse fantasie van het zuigen aan een mannelijk „lid den onschuldigsten oorsprong: zij is de omwerking „van een vóór-historisch te noemen indruk van het zuigen „aan de moeder- of minneborst, die gewoonlijk door den „omgang met zuigelingen weder verlevendigd werd. durven vertellen, dat hij onder „sexualiteit" heel iets anders verstaat dan men in onzen tijd doet, dat hij er evenals de oude Grieken iets verhevens mede bedoelt (zie blz. 226 enz.) En zoo iemand nu werd in 1926 verheven tot „Eereburger van Weenen" en tot „Curator van de Universiteit in Jerusalem"!! „Meestal heeft de uier van een koe als passende overgang "tusschen de borsttepel en het mannelijk lid dienst gedaan." Ij Zietdaar dan G. T., met welke redenen Freud zijn opvatting omkleedde! De redeneering komt hierop neer: een kind, dat aan een tepel, of op een vinger of een fopspeen zuigt, doet „in het klein" wat vele perverselingen „in het groot" verlangen van hunne schandknapen; het kind brengt dus „binnen zekere grenzen" ditzelfde in praktijk, en levert daarmede het bewijs, le dat de perverse neigingen „in de kindsheid wortelen" en 2e dat het allervuilste „een zeer onschuldigen oorsprong" heeft, immers van het zuigen aan een tepel tot het allervuilste toe, dat is.... voor een perverseling maar ééne schrede! Ik voel mij gedrongen hier eenige bizonderheden in te lasschen met betrekking tot de vernederingen, die de schandknapen te verduren hebben. Volgens Prof. Magnus Hirschfeld, den bekenden Berlijnschen verdediger der homosexueelen, hebben 5% van deze lieden het gemunt op kinderen beneden de 14 jaren, 45 % op knapen en jongelingen van af 14 tot en met 21 jaren — duidelijker uitgedrukt: 1) Ich meine es wird niemand bestreiten wollen, aass ure ji und Mundschleimhaut für eine primare .ro^n. Zon.erklart werden darf da sie einen Teil dieser Bedeutung noch fur den Küss der als normal gilt, beibehalten hat. Die frühzeitige ausgiebige Betatigung dtera erogenen Zone ist also die Bedingung für das spatere somatische (lichamelijke) Entgegenkommen von Seiten des mit den Lippen ginnenden Schleimhauttraktes. Wenn dann zu einer Zeit, wo das eléentHche Sexualobjekt, das mannliche Glied, scibon bekannt ist sich Verhaltnisse ergeben, welche die Erregung der erhalten gebliebenen eroöenen Mundzone wieder steigern, so gehort kein grosser Aufwand von schöpferischer Kraft dazu, um an Stelle der ursprungliehen B'-'istwarze und des für sie vikariierenden Fingers das aktuelle Sexualobjcct, den Penis in die Befriedigungssituation einzusetzen. So hat diese uberaus anstössige perverse Phantasie vom Saugen am Penis den harmlosesten Ursprung; sie ist die Umarbeitung eines praehistonsch zu nennenden Eindruckes vom Saugen an der Mutter- oder Ammenbrust der gewöhnlich durch den Umgang nut gesaugten Kindern wieder belebt worden ist. Meist hat dabei das Euter der Kuh als passende Mittelvorstellung zwischen Brustwarze und Penis Dienste geleistet . op jongelingen en knapen, die van 14 jaren inbegrepen! en de overige 50 % op ouderen. Bij het door M. H. ingestelde onderzoek werd dus door 50 % erkend dat zij „knapenschenders" waren! Van dezen lieten zich 40 % manueel bevredigen (met de hand van den knaap) 12 % femoraal (tusschen diens dijbeenen) 8 % anaal (in de aarsopening) en 40 % oraal (in den mond van den knaap)! En dan zijn er nog slappelingen, die dat verontschuldigen met te zeggen: „Ze kunnen toch niet hèlpen, dat ze zoo zijn". Als hun eigen zoontje er maar eens voor gebruikt werd, dan zouden ze wel anders piepen. En als we nu maar een beter strafwetboek hadden dan dat, waarmede Prof. Simons ons heeft opgescheept; als dergelijke gedegenereerden nu maar de zekerheid hadden, dat ze minstsns tien jaren tuchthuisstraf zouden krijgen (ons strafwetboek kent, helaas, dergelijke minimumstraffen niet) dan zouden van de 1000 zich er vast en zeker wel 999 weten te bedwingen, dan zouden ze het in t vervolg alleen maar zoeken bij hun meerderjarige lotgenooten, dan zouden ze 't wel uit hun hart laten onschuldige jongetjes af te richten tot mannelijke hoertjes. Ook op dit gebied wordt er in het belang van de jeugd want de homosexueelen durven hoe langer hoe driester optreden gehunkerd naar een kérel met knuisten, naar een „Mussolini , die aan de slappe heerschappij van de praatvaars (in Staten-Generaal, Provinciale Staten en Gemeente-besturen) en aan den verderfelijken invloed van de meerendeels uit misdaad, ontucht, onrecht en „heibel" profijt trekkende „Meesters m de rechten" in een paar dagen een einde weet te maken. In onze rechtspraak wordt, helaas, méér rekening gehouden met de belangen van misdadigers, gedegenereerden en ploerten dan met die van hun onschuldige, eerlijke en fatsoenlijke slachtoffers. Ook aan dezen geweldigen misstand moet een einde komen; en gauw ook\ Maar laat ik den draad hervatten; als we op de wijze van Freud door bleven redeneeren, dan zouden we zelfs tot het volgende besluit kunnen komen: een kind, dat in de periode van het tanden krijgen op een beenen ring of andere harde voorwerpen bijt, doet in het klein hetzelfde wat de homosexueele, sadistische, massa-moordenaar Haarmann deed in het groot (de beklagenswaardige maar höögst-gevaarlijke man — beklagenswaardig, want die slechte neiging was hem ingeboren — beet zijn talrijke jeugdige slachtoffers den strot af); ieder kind brengt dus „binnen zekere grenzen hetzelfde in praktijk, waarvoor Haarmann met den dood gestraft werd; ook dit soort „perverse neiging wortelt dus in de kindsheid" en heeft ,,een zeer onschuldigen oorsprong . Onder het voorlezen van de door Freud opgesomde „redenen" heb ik nu en dan mijn stem verheven (zie de cursief gedrukte gedeelten) om u goed te doen gevoelen, hoe onwetenschappelijk deze schijngeleerde zich durft gedragen; zoo brutaal mogelijk meent hij telkens als het op „bewijs leveren" aankomt, met het verstrekken van een simpele verzekering te kunnen volstaan! Voor de duidelijkheid zal ik ze allemaal nog eens herhalen: 1. „Een oude kinderarts heeft het éérst er op gewezen, dat het zuigen aan de borst, een flesch, een fopspeen of op een vinger een sexueelen ondergrond heeft; 2. „De Libido, d.w.z. de kracht die zich uit in het geslachtsinstinct, is vrijwel analoog aan (overeenkomstig met) den honger"; 3. „De toepassing der psycho-analyse lèèrt ons, dat.... het zuigen aan de moederborst het punt van uitgang is van het gansche geslachtsleven, het onbereikte ideaal van elke latere geslachtelijke bevrediging"; 4. „Zoo wordt de moederborst tot het eerste object van de geslachtsdrift"; 5. Wij noemen den mond en de lippen erogene zones, en hechten aan het door het zuigen verkregen genot de beteekenis van sexueele lust"; 6. „Voor den zuigeling is het — zooals Lindner meedeelt — een gewichtige vondst als hij tot de ontdekking komt, dat zijn geslachtsdeelen met zeer gevoelige plekken bedeeld zijn, en hij zoo den weg heeft gevonden, die van het zuigen tot zelfbevlekking leidt"; 7. „Wij komen tot de overtuiging, dat de zuigeling een aangename gewaarwording ondervindt bij de urineloozing en de drekloozing", enz.; 8. „Ik deelde u feiten mede uit het sexueele leven van het kind, die verband houden met feiten van sexueele perversies bij volwassenen"; 9. „Wat de andere zaken betreft, die gij niet wilt gelooven, daarvoor verwijs ik u naar de uitkomsten der psycho-analyse"; (Ja, altijd wordt er naar die „uitkomsten" verwezen; maar nérgens vindt men ze gepubliceerd! In 1925 schreef Fritz Wittels — N.B. een bewonderaar van Freud! —: „Voor zoover de tegenstanders vatbaar zijn voor overtuiging, kan zulks „slechts door eigen praktische oefening geschieden; „en overigens is ons de Meester tot dusver een „heel uitvoerige en bewijzende analyse schuldig ge„bleven" — van Dieren); 10. „Het is eigenlijk licht te begrijpen, dat als het kind wérkelijk een geslachtsleven heeft, dit van perversen aard moet zijn"; 11. „Door de psycho-analytische onderzoekingsmethode zijn wij tot het resultaat gekomen, i) dat alle perverse neigingen in de kindsheid wortelen, dat de kinderen daartoe allen aanleg hebben en ze binnen zekere grenzen in praktijk brengen, kortom, dat het perverse geslachtsleven niets anders is dan de vergroote uitgave van de kinderlijke sexualiteit". G. T is het niet om razend te worden, als men bedenkt, dat al die malle, brutale door niets gemotiveerde verzekerin- éekómen^ ***• 7*° ,^enterghem staat: „tot de ontdekking gekomen . maar dat is niet volkomen juist. Freud schreef zelf' und da hat sich dann ergeben'; ik meen dat'mijn vertaling beter Ts " 6 Psycho-Analyse, gen tegenwoordig door tal van zoogenaamde „geleerden' daaronder zelfs vele professoren in de psychiatrie en de neurologie — als éven zoo vele bewijzen worden aanvaard? Zooals de ouden brullen, zoo janken de jongen! Niet alleen vele studenten, die bij Prof. Jelgersma of bij een ander in de leer zijn, krijgen tegenwoordig dergelijke besliste uitspraken te hooren; maar ook de verpleegsters in sommige inrichtingen; en de anderen vernemen ze uit populaire geschriften, waarin ze meer of minder gecamoufleerd en ook weieens „zonder manteltje" vertoond worden. Het gevolg is, dat de aldus afgerichten uitermate cynisch worden, en voor ieder geval van neurose of psycho-neurose, ja zelfs voor iedere zenuwziekte en voor iedere handbeweging een sexueele verklaring meenen te kunnen aangeven. Ter illustratie diene het volgende: Een jong meisje uit mijn praktijk had door al te veel „oefening" vioolkramp gekregen; zij wenschte spoedig genezen te worden en liep deswege van den eenen dokter naar den ander; al heel gauw kwam ze terecht bij een Freudiaan; deze vroeg eerst of ze al eens verliefd was geweest; lachend antwoordde zij: „Daar ben ik nog veel te jong voor, ik ben pas 17 ; toen vroeg hij: Hebt u weieens veel van een vrouw gehouden? „O ja —zei ze — ik heb een onderwijzeres gehad, en daar hield ik ontzettend veel van, dat was toch zoon aardig, lief mensch; daar hielden we allemaal van". De Freudiaan keek gewichtig en zei: „Hebt u dan weieens verlangd, dat ze u geslachtelijk zou aanraken?" Dergelijke vragen werden haar ook nog door twee daarna geraadpleegde „zenuwspecialisten" gedaan met het gevolg, dat zij 's nachts niet meer slapen kon, omdat zij gekweld werd door deze gedachte: „Die 3 dokters zijn gestudeerde menschen; ze staan voor knap bekend; en als ze nu zóó eenstemmig hetzelfde bij mij veronderstellen, zou het dan misschien waar kunnen zijn, dat ik zoo abnormaal ben aangelegd, ook al heb ik nog nooit zoo iets verschrikkelijks bij mijzelf opgemerkt?" Ik heb haar toen gezegd: „Onder de dokters bevinden zich net zoo goed ploerten, ezels en mode-mannetjes als onder de kleermakers en de kappers; en om haar goed hiervan te doordringen heb ik haar toen een kort lesje in de geschiedenis der Geneeskunst van de laatste 80 jaren gegeven, dat onmiddellijk hielp!! Dezer dagen werd mij het volgende meegedeeld: in een nette familie werd een partijtje gegeven; één van de jonge dames zat een oogenblikje te spelen met een lucifersdoosje; ze schoof het eenige malen in en uit. Een semi-arts riep haar deswege apart en zei: U moet dat niet wéér doen in gezelschap, want dat is een z.g. symptoomhandeling; en daarmee verraadt — zooals Freud heeft ontdekt — uw onbewuste precies wat het wenscht. Voor mij behoeft u zich niet te schamen, want ik doe binnenkort mijn artsexamen, en ik ben van plan zenuwspecialist te worden; maar het zou toch niet aangenaam voor u zijn als er zich een leek in het gezelschap bevond, die door één of ander populair boekje te weten was gekomen wat we onder een symptoomhandeling te verstaan hebben. „Maar daar heb ik nog nooit iets van gehoord; wat bedoelt u daar mee?" vroeg het jonge meisje; en toen kreeg ze een dergelijk antwoord te hooren als „Dora (met haar beugeltaschje) en „een niet meer jonge dame" (met haar bonbondoosje) uit den mond van Freud vernomen hadden. Zelfs onder de verpleegsters heb ik er reeds eenige aangetroffen, die tegenover de(n) zieke en de familieleden niet zwijgen konden over de belangrijke ontdekkingen van Freud, waarover zij reeds zooveel gelezen hadden; en die er telkens weer bijvoegden, dat men geen goede verpleegster meer kan zijn als men zich daarvan niet behoorlijk op de hoogte heeft gesteld. De Hoofdredacteuren van onze groote ,linksche" bladen (Handelsblad, Telegraaf, Courant en N. Rotterd. Courant) schijnen het ook al noodig te vinden, dat de lezers Freudiaans bewerkt worden; zij hebben er ten minste allemaal een „mannetje" voor, want zelf weten ze er natuurlijk niets van; waren zij wel op de hoogte, dan zouden ze immers hun blad er te fatsoenlijk voor vinden. Eenige van onze z.g. „letterkundigen" doen er uit onwetendheid en modezucht ook al aan mee; ik noem slechts Nico van Suchtelen (die het boekje van Maeder vertaalde) en Mevr. Jo van Ammers Küller; de laatste heeft er zich in haar druk verkochten roman „Opstandigen' mijns inziens zelfs door.... geblameerd! Op blz. 460 is sprake van een jonge dame, op wier schrijftafel de volgende lectuur voor het grijpen ligt: „Fransche, Hollandsche en Engelsche „romans, met hun geraffineerde vivisectie van liefde en „ontrouw, passie en haat, philosophische boeken en boeken „over psycho-analyse, die met hun fel zoeklicht alle „menschelijke waan en begoocheling doorlichten". Er komt een vrouwelijk lid van de Tweede Kamer in voor, Dorothee, de vrouw van Steven, die aan haar tante, de vrouwelijke dokter Wijsman, de volgende bekentenis aflegt: „De geweldige veranderingen in de wereld groeien uit „het leven zelf, ze komen alleen als de tijd er rijp voor „is; en wij, die ons druk maken met pleiten en getuigen, „zoogenaamd om een heilige zaak, die wij voorstaan, „doen dat onbewust toch uit ijdelheid of uit heersch„zucht, in alle geval uit heel andere motieven dan we „zelf veronderstellen". „Uit dat woord „onbewust" begreep de oude doktores „dadelijk, dat daar weer de verderfelijke psycho-analyse „werkte, dat wroeten en rafelen in de diepste roerselen „van den menschengeest, door Puck en Lody en hun „geestverwanten (haar jonge nichtjes en neefjes en de „vrienden en vriendinnen van deze) „zelfonderzoek ge„noemd. „Psycho-analyse — had Puck gisteren nog apodictisch beweerd — is het geloof van den toekomst„mensch, want het ken-u-zelve is het beginsel van alle „ware wijsheid", (blz. 411). Op blz. 387 lezen we het volgende gesprek tusschen „Tante Dok" en haar 50-jarigen neef Steven, den vader van Puck en van Kitty: „Tante Dok, ieder raensch heeft rechi „om z'n leven in te richten naar z'n eigen wil.... dat is „gelukkig ook een vrijheid, die de nieuwe tijd heeft ge„bracht". „Die opinie — zei zijn tante — heb ik je dochter Kitty „daar straks ook hooren verkondigen". „Heeft ze met u gepraat over haar krankzinnige plan„nen, dat ze aan zoo'n soort van naakt-dansen wil gaan „doen, onder de vlag van verheven kunst?" „Ik dacht dat je je kinderen zoo vroeg mogelijk hun „weg wou laten gaan?" „Er zijn grenzen. Kitty is mooi en weet dat zelf maar „al te goed, ze is daarbij ijdel en coquet, en heeft een „sterk zinnelijken aanlag. ..." „Aan ingeboren eigenschappen, heb je daareven be„weerd, kan geen opvoeding wat veranderen?" „U bedoelt, dat Kitty mijn eigenschappen heeft? Misschien, ik geloof het feitelijk wel.... ze was altijd meer „dan de anderen, mijn kind. En. ... ik beken het graag, „ik was altijd grenzeloos trots op haar, en jaren geleden „al fel jaloersch als ik een kerel naar dat meisjes-mooi „zag kijken. Puck, die tegenwoordig een hobby heeft „voor psycho-analyse, heeft me verteld, dat ik aan mijn „jongste dochter „gefixeerd" ben. Een interessant tijdverdrijf, die psycho-analyse; geeft je inzichten in je „diepste natuur, die je vroeger in de grootste verontwaardiging zou hebben geloochend. U bent een dokter „van de oude school tante, en zult er wel niets van willen „weten, maar ik ben vast overtuigd, dat het de wetenschap van de toekomst is". De meeste lezers van „Opstandigen" zullen niet begrijpen . wat ze te verstaan hebben onder „gefixeerd aan mijn jcngste dochter ; maar nu ik u voldoende ingelicht heb omtrent het Oedipus- en Elektra-komplex, zal het u ongetwijfeld duide- lijk zijn, dat het omgekeerde bedoeld wordt, n.1. dat de vader nog steeds.... sexueel verliefd is op zijn jongste dochter. Bovendien is Steven, de man van Dorothee het kamerlid, ook nog verliefd op Millicent, een jong en mooi Engelsch achternichtje van + 20 jaren, en dit verklapt hij tijdens hetzelfde bezoek door een „Symptoomhandeling"! Op zijn schrijftafel staat n.1. een kiekje van dit „zeer slanke meisje met haar mooi uitdagend gezichtje"; onder het gesprek neemt hij het telkens in de hand en „Tante Dok" vindt daarin een aanleiding om te zeggen: „Ik weet inderdaad „maar weinig van psycho-analyse, maar toch wel het een „en ander van wat Freud „symptoomhandelingen"noemt"; en „tegelijkertijd wijst zij met haar oogen naar zijn groote hand, die het lijstje weer omvatte als een kostbaarheid, terwijl zijn vingers het glas streelden". De dochters van Steven hebben natuurlijk al lang begrepen, dat hij meer van zijn Engelsch nichtje houdt dan van „mama het Kamerlid"; één harer, die het Freud'sche Jargon op haar duimpje kent, bezigt met het oog op die zooveelste liefde de volgende uitdrukking: „Papa zoekt het Imago van zijn jeugd". Imago beteekent: beeltenis, afspiegeling. Wat de jonge dame werkelijk bedoelt, komt dus, plat gezegd, hierop neer: Vader gedraagt zich net als een oude bok, die ook nog weieens een groen blaadje lust! En zulk een roman wordt tegenwoordig „verslonden"! De indruk, die bij velen ervan achter blijft is deze: die Freud'sche psycho-analyse lijkt me een mooie, nuttige ontdekking toe, want daar schijn je heel wat mee te kunnen opsporen, wat je anders verborgen zou blijven. Geen wonder, dat die Freud zoo beroemd is geworden! Zooeven toonde ik aan, dat Freud beweringen geeft voor bewijzen, wat op hetzelfde neerkomt als dat een vader zijn kinderen tracteert op steenen inplaats van op brood en op slangen in plaats van op visschen. Maar het allerkrachtigste ,,bewijs", waarover Freud beschikt, moet ik u nog meedeelen; in zijn „Psycho-analyse" (deel II, blz. 255) schreef hij: „Een groot deel onzer uit,.komsten zijn van volkomen betrouwbare zijde erkend „als werkelijk echt. Onze zegsmannen in deze zijn de „lijders aan dementia en paranoia, die natuurlijk boven „de verdenking staan van onder den invloed van suggestie „te verkeeren. Wat zulke patiënten ons vertellen van „symbool-uitleggingen en fantasieën, die tot hun bewustzijn zijn doorgedrongen, komt volkomen overeen met de „uitkomsten van onze onderzoekingen, en zet aldus aan „de objectieve juistheid van onze zoo vaak in twijfel „getrokken uitleggingen kracht bij. Ik geloof niet, dat gij „verkeerd zult handelen door, wat deze punten betreft, „in de analyse vertrouwen te stellen". De averechtsche redeneering komt hierop neer: dergelijke malle, vieze bedenkseltjes als door mij (Freud) gepubliceerd werden, worden ook weieens uitgekraamd door lijders aan dementia en paranoia; wij hebben dus alle recht te zeggen, dat het werkelijk echte en objectief-juiste „symbolen" zijn, want deze lieden verkeeren immers niet onder suggestie van mij of een anderen analysant; en zij moeten dus als volkomen betrouwbare zegslieden beschouwd worden; vandaar dan ook, dat gij verkeerd zoudt handelen door wat deze punten betreft in de analyse geen vertrouwen te stellen! Ja warempel, zóó averechts — zóó pervers zou ik haast willen zeggen — meent Freud te mogen redeneeren! En zijn aanhangers doen desgelijks! Mij zelf komt de volgende redeneering véél logischer voor: Freud braakt er denzelfden vuilen onzin uit als we wel eens te hooren krijgen uit den mond van sommige krankzinnigen; wij hebben dus alle reden ook bij hèm een geestelijk defect aan te nemen. Als men vroeger een zielszieke dergelijke taal hoorde bezigen, dan meende men te kunnen volstaan met medelijdend te zeggen: „Waar haalt die stumperd den onzin vandaan? Tegenwoordig maken vele psychiaters het zich, helaas, hèèl wat moeilijker! Zij vinden het n.1. noodig — ze noemen dat: intensief onderzoek — al dien onzin woordelijk op te schrijven, teneinde er, in navolging van Freud, „den zin" in te kunnen opsporen; en zij achten hun moeite zelfs „rijkelijk beloond" als zij zoodoende de volgende „resultaten" verkrijgen. „Een lijder aan dementia praecox (aan vroegtijdige geestesaftakeling, die N.B. reeds zóó ver heen was, dat hij geen antwoord meer wist te geven op de vraag: „ben je een man of een vrouw?") voelt „telkens een „teeken": dit is een scherpe prik als het van „een vrouw is, en een stompe stoot als het een man doet, „hetgeen samenhangt met zijn voorstellingen over het „geslachts-apparaat van man en vrouw. Hij schrijft n.1. „ook aan de vrouw een penis, een mannelijk lid toe, de „kornagel, al is die kleiner dan die van den man. Het „teeken krijgt hij door een aanraking, een prik met de „penis of met de kornagel, wat dus op te vatten is als „een poging tot geslachtelijke samenleving met een man „of van een vrouw, welke patiënt passief ondergaat. Wij „kunnen nu nagaan op welke plaatsen van het lichaam „hij het teeken voelt. In een groot aantal gevallen is dit „in de streek van de aarsopening. Hij vindt dit zeer onaangenaam, spreekt van een beleedigende achtervolging „en noemt het flikkeren, zoodat het duidelijk is, dat hier„mee een coïtus in de aars wordt bedoeld. Verder deelt „hij mede, dat hij het teeken weieens in de keel voelt; „die keel wordt dan slijmerig. Ook deze gewaarwording „spreekt voor zich zelve, en behoeft nauwelijks de later „gedane mededeeling, dat een mond is een vrouwelijke „scheede met tanden. Hebben we dus de aarsopening en „de mond als symbolen van de vrouwelijke scheede, ook „de neusgaten, de gehoorgangen en de pisbuis verrichten „dezen dienst. ,,Je neusgat, dat is de vrouwelijkheid" zoo „zegt hij. Van het oor deelt hij mede, dat hij daar ook „weieens het teeken gevoeld heeft".... „Terwijl patiënt „bovengenoemde lichaamsdeelen als symbolen voor de „vrouwelijke scheede gebruikt, kunnen wij ze, van een „ander standpunt uit bezien, erogene zones noemen, die „hun vroegere macht herkregen hebben Patiënt heeft „een eigenaardig idee van zijn neus. „Je neus en je „mannelijk lid, dat is precies hetzelfde" — zoo zegt hij. „Wij vinden hier dus de neus als penis-symbool door hem „zelf erkend". Deze vieze uitpluizerijen zijn ontleend aan een bijdrage van den arts H. C. Jelgersma voor den „feestbundel", die Professor Jelgersma ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum (1924) werd aangeboden! De jonge Jelgersma moest weliswaar erkennen, dat de patiënt bij zijn nauwkeurig onderzoek geen baat had gevonden („al zijn verschijnselen zijn blijven bestaan") maar desniettegenstaande vond hij toch zijn moeite „rijkelijk beloond"! Om dit te kunnen begrijpen, moet gij u even herinneren, wat ik zooeven voorlas uit de geschriften van Freud; de ongelukkige lijder aan dementia praecox — die N.B. reeds zoover heen was, dat hij niet meer wist te antwoorden op de vraag: ben je een man of een vrouw? — werd tot een volkomen betrouwbaren zegsman gepromoveerd, omdat er bij hem geen sprake kon zijn van suggestie en hij desniettegenstaande toch, dus uit zich zelf, bleek te weten: le dat alle lichaamsopeningen — de neusgaten, de gehoorgangen, de pisbuis, de aarsopening en de mond — de vrouwelijke scheede kunnen „vervangen"; en 2e dat hetzelfde geldt van den neus ten opzichte van het mannelijk lid! Toen ik in de jaren 1883 en 1884 assistent was in het N. I. Ziekenhuis te Amsterdam, bevond zich in de hieraan verbonden afdeeling voor krankzinnigen — die onder leiding stond van Dr. Walburg Smit — een bejaarde vrouw, lijdende aan paranoia; deze had eens een zakje met twee knikkers en een wortel weten te bemachtigen, en deze voor haar onderlijf bevestigd. Als de Freud's en de Jelgersma's zulks vernemen, dan zullen zij vast en zeker ook dit weer beschouwen als een bewijs te meer, dat hunne symboliek „werkelijk echt" en „objectief juist" is; en als zij dan op hun spreekuur van een patiënte vernemen, dat zij gedroomd heeft hetzij van wortelen, hetzij van knikkers, of wel van een zakje, dan zullen zij zich ongetwijfeld gerechtigd achten het volgende te beweren: de analyse heeft ons geléérd, dat patiënte's onbewuste „op zoek was naar de sexualiteit" d.w.z. naar een mannelijk geslachts-orgaan! Das heisst: moderne Psychiatrie! Und übst du nur recht taktvoll sie, So machst du deiner Kunst Reklame, Und hochgefeiert wird dein Name. Met dezen variant op een paar bekende dichtregelen uit „der kleine Scanzoni" meen ik niet alleen „het vuile zaakje" maar ook „de zakenlieden" gekenschetst te hebben, zooals zij 't dubbel en dwars verdienen. De uitdrukking „nur recht taktvoll" vereischt echter nog een kleine opheldering, die mij... . door Freud zelf aan de hand werd gedaan! Deze schreef immers: „Men kan met meisjes en vrouwen over „alle sexueele onderwerpen spreken, zonder hen te schalden en zonder zich zelf in verdenking te brengen, als men „maar op een bepaalde manier te werk gaat en bovendien „de overtuiging bij hen weet te wekken, dat het onvermijdelijk is", (zie boven blz. 43). O zeker, de gevaarlijke man weet „tactvol" op te treden, hij ként niet alleen „het deksysteem", maar hij weet er óók een listig gebruik van te maken! En Jelgersma, die met al die aartsviezigheid natuurlijk net zoo goed bekend is als ik, hij meende desniettegenstaande in zijn Telegraaf-artikelen het heele zaakje zeer onschuldig te mogen voorstellen! Ja, hij aarzelde zelfs niet aldus te besluiten: „In het bovenstaande heb ik, hoewel min „of meer op mijn eigen manier, het wezenlijke van de „psycho-analyse medegedeeld, en ik zou mij kunnen voorstellen, dat de aandachtige lezer vroeg: wat daaraan „nu toch zoo aanstootelijk is, en waarom er zoo tegen den „schepper van dat systeem wordt tekeer gegaan?" Maar we zijn er nog niet! Nog véél meer zwijnerij moet ik, helaas, opdelven. Freud zélf schreef („Psycho-analyse" deel I, blz. 230, enz.): „Uit verschillende bronnen leeren „wij omtrent de evolutie (de ontwikkeling) van het kind „het volgende: Het is een dwaling te meenen, dat bij het „jonge kind alle geslachtsleven ontbreekt, en dat pas bij „de puberteit, als de geslachtsorganen rijpen, het sexueele „leven een aanvang neemt. Het kind vertoont integendeel „van meet af aan een sterk uitgedrukt geslachtsleven, dat „zich in vele opzichten onderscheidt van wat wij op „lateren leeftijd het normale sexueele leven noemen." Let wel, G. T., hier worden het zuigen en het bijten, het ophouden van de ontlasting en het bereidwillig toegeven aan veelvuldigen ontlastingdrang reeds beschouwd als uitingen van een sterk uitgedrukt ,,pervers" geslachtsleven. Van eenige bewijslevering is natuurlijk geen sprake! En toch wordt zóó iets door de volgelingen geslikt, omdat de Meester het zélf gezegd heeft! „Autos efa!" Hij vervolgde aldus: „Wat wij in het leven van de volwassenen „pervers" noemen, wijkt van het normale in „de volgende opzichten af: I. door het overschrijden van „de soortgrens (de kloof, die tusschen mensch en dier „bestaat); II. door het overschrijden van de walgingsgrens (geen afkeer hebben van drekstoffen — van Dieren); III. „door het overschrijden van het verbod van bloedschande; „(van het verbod: sexueele bevrediging te zoeken bij de „allernaaste bloedverwanten); IV. door het overschrijden „van de grens die er tusschen beide seksen bestaat (homosexueele of bisexueele bevrediging — van Dieren); V. door „de rol van het geslachtsorgaan over te dragen aan andere „organen en lichaamsdeelen." *) 1) De vertaling van dit gedeelte is geheel van mijzelf; die van Dr. van Renterghem vond ik niet goed genoeg en bovendien werd door „Het kleine kind kent deze beperking nog niet. Het kind „kent nog niet de groote kloof, die den mensch van het „dier scheidt; de hoogmoed waarmee de mensch zich van „het dier onderscheiden acht, wordt pas later zijn deel. (Freud verlangt, dat de kinderen op school weer zullen leeren wat ze als zuigelingen reeds wisten, n.1. dat er „wat het wezen betreft gelijkheid bestaat tusschen mensch en dier" — „Wesensgleichheit zwischen Mensch und Thier"; hierop kom ik aan het slot terug; blz. 283; hij vevolgt:) „In „den beginne voelt het kind geen afkeer, geen walging „voor drekstoffen; eerst later brengt de opvoeding hem „die geleidelijk bij; aanvankelijk hecht het geen bizondere „waarde aan het verschil tusschen beide geslachten, het „meent veeleer dat man en vrouw sexueel hetzelfde aan..gelegd zijn; het richt zijn eerste sexueele lusten en zijn „nieuwsgierigheid op die personen, die hem het naast „staan en hem om andere redenen het liefst zijn: ouders, „broeders, zusters, dienstpersoneel; en ten slotte blijkt — „wat in het latere leven als hij tot een liefdesverhouding „komt, opnieuw (let wel: opnieuw\ — van Dieren) door „hem gevoeld wordt — dat hij niet alleen bevrediging „ontwaart in en van de eigenlijke geslachtsdeelen, maar „ook analoge wellustgevoelens ontleent aan de aanraking „van andere lichaamsdeelen, die aldus de rol van geslachtsorganen spelen kunnen. Het kind kan dus „poly„morph pervers" (op velerlei wijzen pervers) genoemd „worden". Gij zult moeten toestemmen, G. T., dat Freud volstrekt geen recht had hier ter plaatse van het veel zeggende hem weggelaten wat onder IV vermeld staat. Eerlijkheidshalve zal ik hier het oorspronkelijke meedeelen: „Was wir im Leben der Erwachsenen „pervers" nennen, weicht vom Normalen in folgenden Stücken ab: erstens durch das Hinwegsetzen über die Artschranke (die Kluft zwischen Mensch und Thier) zweitcns durch die Ueberschreitung der Ekelschranke; drittens der Inzestschranke (des Verbots, Sexualbefriedigung an nahen Blutsverwandten zu suchen); viertens der Gleichgeschlechtlichkeit; und fünftens durch ^die Uebertragung der Genital-rolle an andere Organe und Körperteile". woordje „dus" gebruik te maken; ook in de Psychiatrische wetenschap kan men niet volstaan met het verkondigen van vieze „bedenkseltjes",brutale „verzekeringen" en onlogische „conclusies"! Om zijn meening nog mèèr „kracht" bij te zetten, liet Freud er deze onzin op volgen (blz. 338): „Wij zien dat „het zieleleven van het kind met al zijn eigenaardigheden, „zijn egoïsme, zijn incestueuse liefdes-voorkeur (zijn „sexueele liefde voor de allernaaste bloedverwanten) „voortbestaat in het droomleven, dus in het onbewuste, „en dat de droom ons èlken nacht terug brengt tot dien „kinderlijken toestand. Zóó komen wij tot de slotsom, dat „het onbewuste zieleleven het infantiele (kinderlijke) is. „Nu gaan we hef niet meer zoo vreemd vinden, dat er in „den mensch zooveel slechts schuilt". Eilieve, ik zelf ken van kindsbeen af bijna geen slaap zonder droom; als ik tien minuten geslapen heb, dan heb ik weieens langer dan twee uren gedroomd; maar nog nooit droomde ik iets, wat ook maar in de verste verte lijkt op de malle gedachten en wenschen, die Freud ieder kind durft toedichten. Misschien is deze of gene geneigd te zeggen: als gij er maar toe besluiten kondt al uw droomen aan Freud mee te deelen, dan zou deze er allicht meer weten uit te halen dan gij zelf. En dat stem ik grif toe, want deze man staat letterlijk voor niets! In het 14e hoofdstuk van zijn boek (Psycho-analyse II, blz. 244) wordt ons bijv. het volgende meegedeeld: „Een dame — aan wie haar man daags te voren „had verteld, dat haar slechts drie maanden jongere „vriendin zich verloofd had — droomt dat ze met haar „man in de comedie zit. De eene helft van het parket is „nagenoeg leeg. Haar man vertelt haar, dat Elise en haar „verloofde ook naar de komedie hadden willen gaan, maar „dit niet konden omdat ze onbruikbare kaartjes hadden „gekregen en wel drie voor één gulden vijftig. Zij meent, „dat dit nog zoo n ongeluk niet geweest is". Welnu, G. T., deze droom werd door Freud op de volgende wijze uitgelegd: „De droomgedachte had betrekking op „de ergernis van zoo vroeg getrouwd te zijn en op de „ontevredenheid over haren man".... „Het leege parket „zinspeelt op het element: „te vroeg, voorbarig". Het „raadselachtige „drie voor één gulden vijftig" zal ons „duidelijk worden, nu wij meer van de symboliek hebben „leeren begrijpen. Die „drie" beteekent wérkelijk een man „en het manifeste element is gemakkelijk aldus te vertolken: „met een bruidschat zich een man koopen („met „mijn bruidschat had ik een tienmaal beteren man „kunnen koopen"). Het huwen is hier klaarblijkelijk verhangen door naar de komedie gaan". Nog eens: ik stem grif toe, dat iemand, die op zulk een wijze een „wetenschappelijke" uitlegging van een droom meent te mogen geven, dat zoo'n malle fantast het volstrekt niet moeielijk zal vinden om ook mijn droomen voor zijn doel te gebruiken; ongetwijfeld zal hij op dezèlfde wijze uit de onschuldigste droomen van het liefste en reinste meisje kunnen afleiden, dat ook haar „onbewuste evenals het „bewuste" van iederen zuigeling overloopt van perverse neigingen en dat we dus géén reden hebben om „het vreemd te vinden, dat er in den mensch zooveel slechts schuilt". Zooveel slechts! Dat Freud daar niets van meent, blijkt uit de volgende zinnen: „Dat erge slechte is eenvoudig het „aanvankelijke, primitieve, infantiele (kinderlijke) van „het zieleleven, dat wij bij het kind in actie kunnen vinden „en wegens zijn geringe afmetingen voor een deel bij „hem over 't hoofd zien, het hem ten deele ook niet zoo „zwaar aanrekenen, aangezien wij van het kind geen hoog „begrip van het ethische verwachten. Doordat de droom „ons tot dezen trap terug brengt, wordt de schijn gewekt „als zou hij hetjbooze in ons te voorschijn hebben geroepen. Die schijn is bedriegelijk en heeft ons aan het „schrikken gebracht. Wij zijn niet zoo slecht als wij op „grond van de droomuitlegging wel dachten. Als de slech- „te gevoelens, die in de droomen leven, alleen maar ,,kinderlijkheden zijn, en dus beschouwd moeten worden „als een terugkeer tot den aanvangstijd van onze ethische „ontwikkeling, en als de droom ons eenvoudig weer in „denken en voelen tot den kinderstaat terug brengt (duidelijker gezegd: als de droom ons weer doet doorleven de pervers-sexueele gevoelens, waaraan wij als zuigelingen geen weerstand konden bieden — van Dieren) „dan behoeven wij ons als verstandige menschen over die „leelijke droomen niet te schamen". Het klopt, dunkt me, niet al te best; eerst heet het, dat er in ons onbewust zieleleven, hetwelk zich in den droom openbaart, zooveel slechts schuilt; en daarna vernemen wij, dat we ons als verstandige menschen daarover niet behoeven te schamen, aangezien „die slechte gevoelens, welke in de droomen leven", dat „erge slechte", „die uitingen van een sterk uitgedrukt.... pervers geslachtsleven" — slechts „kinderlijkheden" zijn, welke ieder kind „van meet af" d.w.z. reeds als piepjong zuigelingetje vertoont! Nog eens: het klopt niet! En dat zult gij des te gereeder toestemmen als gij u even herinneren wilt, dat Freud in zijn „Sammlung" (blz. 98) geschreven heeft: „Wie, zooals ik, „de allerslechtste duivels, welke onvolkomen bedwongen „in een menschelijke borst werken, moet opwekken om „ze te kunnen bestrijden, die moet er op verdacht zijn, „dat hij in dezen worstelstrijd niet ongedeerd blijft". „(Zie blz. 40), Tellen wij die beweringen bij elkaar op, dan komen wij tot deze slotsom: Die allerslechtste duivels zijn niet anders dan kinderlijkheden, waarover de huisvester zich volstrekt niet behoeft te schamen! Die duivels zijn dus zoo kwaad nog niet. Maar dan vragen we: Waarom zijn ze dan na hun ontwaking, wèl gevaarlijk voor den analysant? Bah! Wat n gedraai! Men behoeft het zeker niet ver in de psychologie gebracht te hebben, om te weten, dat een draailas altijd een bedoeling heeft, waarvoor hij liever niet dadelijk rondweg uitkomt. Welnu, ik ben er langzamerhand zeker van geworden, dat Freud met al dat gedraai niets anders beoogt dan de perverselingen (de beschermelingen van Prof, Magnus Hirschfeld!) in het gevlei te komen. Daar zit mijns inziens systeem in den Freudschen waanzin\ („There is system in his madness" — Shakespeare). Freud is immers van meening, dat bij deze lieden het reeds „bij de zuigelingen bestaande „sterk uitgedrukte" perverse geslachtsleven" is blijven bestaan („Es ist bei diesen Leuten fixirt geblieben"). En als men er zóó over denkt, dan zal men ook die perverselingen even edelmoedig moeten verontschuldigen als men het zijn eigen „onbewuste" — zooals zich dat iederen nacht in onze droomen openbaart — verplicht is te doen; dan heeft een „verstandige" perverseling volstrekt geen reden meer om zich te schamen over de handelingen, die hij in wakenden toestand verricht, aangezien deze handelingen sléchts „kinderlijkheden" zijn, waaraan iedere zuigeling zich „van meet af" overgeeft; en dan heeft ook de gemeenschap volstrekt geen reden om van die perverselingen te eischen, dat zij die handelingen zullen nalaten. Dat ik deze laatste conclusie niet uit mijn duim heb gezogen, maar dat ze wel degelijk op rekening van Freud gesteld mag worden, zal u aanstonds blijken (zie blz, 101 en 257, enz,). Wie er nog aan twijfelt of ik er wel in geslaagd ben uit de al te dikke geschriften van Freud diens wérkelijke opvattingen op te delven, die verneme, dat in het reeds eenige malen ter sprake gekomen boek van Fritz Wittels op blz. 93 e.v.v. het volgende te lezen staat: „De juichende zuigeling is door en door geslachtelijk aangelegd. . . . Het „zuigen aan de borst van zijn moeder maakt hem zalig. „Zijn eigen vingers en teenen, alle voorwerpen, die onder „zijn bereik liggen, steekt hij in den mond, omdat hem „dat wellust verschaft.... De stoelgang en het liggen „en de ontlasting vindt hij aangenaam, vieze luchtjes „trekken hem aan. Als hem dat niet belet wordt, besmeert „hij zich en alles, wat hij bereiken kan, dik er mee. Zoo „zijn de manieren van onze engeltjes, en in de geheele „wereld valt er niets mooiers te zien, dan deze onafge„broken stroom van genot, waaraan de zuigeling zich „overgeeft. Het eerste, wat hem wordt afgenomen, is de „moederborst. Het ontwennen, vooral als het laat geschiedt, is de eerste schrik voor de moeders en de opvoeders. Spoedig daarna wordt het kind gedwongen zijn „behoefte op een potje te doen en moet hij afzien van het ,,genot, dat ook hier uit warmte, vochtigheid en smedig,,heid werd gewonnen". Fritz Wittels schreef verder: „Freud heeft deze opvattingen over sexualiteit in een klein maar klassiek boekje „samengevat: „Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie". „Het is zijn beste geschrift. Het bevat den geheelen Freud „zooals hij door onze nakomelingen gezien zal worden „De wereld ziet in Freud hoofdzakelijk den onderzoeker „van het sexueele, en in de Psycho-analyse en in de „techniek daarvan ziet zij slechts het middel om te komen „tot een moedige en omverwerpende doordringing van „het sexueele leven. Het boek heeft hij de weinigen, die „het begrepen (ja, de perverselingen begrepen natuurlijk onmiddellijk, dat het in hun „verkeerde" richting ging van Dieren) dadelijk na de verschijning een storm 1) „Der jauchzende Saugiing ist durch und durch sexualisirt SauÊen an der Mutterbrust macht ihn selig. ... Die eigenen Finger j° £ m Gegenstande, die ihm erreichbar sind, steekt er in den Mund, weil ihm das Lust bereitet.... Der Stuhlgang und das Liegen ïm Kot ist ihm angenehm, üble Gerüche ziehen ihn an. Wenn er mcht daran behindert wird, beschmiert er sich und alles Erreichbare üt' I;T, ^ 1 0E "Lm Unsre EnÊeleil> bestellt und in aller Welt rL ochoneres zu schauen als dieser ununterbrochene Strom des HnTIT' sich der Saugling hingibt. ... Das erste was dem Saughngabgenommen w.rd, ist d.e Mutterbrust. . . . Das Absetzan, besonders BaH daranf j erste S^ecken für Mutter und Erzieher. verrichten T /"j ë<=zwungen seine Notdurft in Gefasse zu errichten und muss auf den Genuss verzichten der auch hier aus Wittels', birS IÏe94)Und S°hmiegsamkeit ^wonnen wurde". (Fritz 7 Psycho-Analyse „van geestdrift doen opsteken. De nieuwe theorie was „hier zoo streng, overzichtelijk en naar het scheen; onweerlegbaar uiteengezet, dat het ons overweldigde. Het „centrum ligt in de beschrijving van de sexualiteit van het „kind. De geslachtsorganen hebben, volgens Freud, in de „prille jeugd nog niet den voorrang. Het kind geniet van „alles en nog wat, van alles wat gewaarwording verschaft. „De lippen zijn het eerste en gewichtigste wellustorgaan. „De zaligheid, waarmede de gestilde zuigeling in slaap "valt, is wellust van de zijde van de gevulde maag. Een "onderscheid der geslachten bestaat zielkundig nog niet „voor het wichtje. Zelfs niet het onderscheid tusschen zijn „eigen lichaam en de levende of doode voorwerpen van „de buitenwereld. Zijn eigen duim, een fopspeen of de „neus van zijn moeder, dat is allemaal hetzelfde voor hem. „Freud heeft ons geleerd, dat alle zuigelingen doen aan „zelfbevlekking, maar dat ze er spoedig mee ophouden. „Vóór het vierde jaar beginnen ze er weer mee, om het „daarna wederom te vergeten". x) Let wel! De kinderen vergeten het zélf! En hoe kan Fraud 11 Freud hat diese Ansichten über Sexualitat in einem kleinen aber klassischen Werke zusammengefasst: „Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie". Sie sind sein bestes Werk. Sie enthalten den ganzen Freud, wie er auf die Nachwelt kommen wird. Die Welt sieht in hreud vornehmlich den Sexualforscher, sieht in der Psycho-analyse und deren Technik nur das Mittel zu einer kühnen und umsturzenden Durchdringung des Sexuallebens. Das Buch hat bei den Wenigen die es verstanden, gleich nach seinem Erscheinen einen Sturm der Begeisterung wachgerufen. Die neue Theorie war hier so straff, ubersichtlich und wie es schien, unwiderleglich dargestellt, dass sie uns uberwalhgte. Das Zentrum liegt in der Beschreibung der Sexualitat des Kindes. Die Geschlechtsorgane haben nach Freud im frühen Kmdesalter nocti nu:ht den Vorrang. Das Kind geniesst von überallher, yon wo ubcrhaupt Empfindung kommt. Die Lippen sind sein erstes und wichtigstes Lustorgan. Die Seligkeit mit welcher der gestillte Saugling im Schkimmer sinkt, ist Lust am gefüllten Magen. Ein Unterschied der Geschlechte besteht zunachst psychologisch noch nicht. Noch nicht einmal die Unterscheidung zwischen dem eigenen Körper und dem lebendigen oder unbelebten Gegenstand der Aussenwelt besteht. Der eigene Daumen, ein Gummischnuller oder die Nase der Mutter; das ist alles «leich Freud lehrt dass alle Sauglinge onanieren, dieses Gebahren aber bata autgeben. Vor dem vierten Lebensjahre nehmen es d'e hinder meistens wieder auf, urn es wiederum zu vergessen . (Fritz Wittels, blz. 95 en 9oJ. het dan te weten komen? Hij leidt het af uit de droomen van volwassenen! En hoe hij bij de uitlegging daarvan te werk gaat, om aan „bewijzen" te komen voor zijn bedenkseltjes, dat meen ik u reeds duidelijk genoeg gemaakt te hebben. Zijn ,,methode" is m.i. nog veel onlogischer dan die van de kaartlegsters en van de wijven, die „werken met het ei" of „lezen uit koffiedik". Daarna krijgen we het volgende te lezen: „De kinderlijke „sexualiteit is eenerzijds bevrediging aan zich zelf zonder „gebruik te maken van de buitenwereld en van den „anderen kant, het hechten van wellustgevoel aan zijn „geheele lichaam: aan de huid, de slijmvliezen, de spieren, „de ingewanden, de zintuigen: Autoërotismus (sexueel wellustgevoel voor zich zelf — van Dieren) en Pansexua,,liteit (sexueel wellustgevoel niet alleen over zijn geheele lichaamsoppervlakte, maar zelfs in de spieren, ingewan„den, enz. — van Dieren). Deze aanleg van het kind „noemt Freud met één woord, dat populair geworden is: „ „polymorph-pervers". Geperverteerd beteekent: van de „verkeerde richting. Als alle kinderen autoërotisch en ,,pansexueel zijn, hebben wij eigenlijk geen recht voor „hen het woord „pervers" te gebruiken. De „Drei Ab„handlungen" zijn, niettegenstaande zij zoo gematigd rus„tig zijn ingekleed, een strijdschrift tegen dompers. Mis„schien stelde Freud zich met zijn uiteenzetting ten doel „het begrip „pervers" te vernietigen". x) Dat schreef Fritz Wittels, die als lid van de z.g. „Tafel- ,,Die kindliche Sexualitat ist einerseits Befriedigung an sich selbst ohne Benützung der Aussenwelt und andrerseits die Besetzung des ganzen eigenen Körpers, der Haut, der Schleimhaut, der Muskeln, der Eingeweide, der Sinnesorgane mit Lustempfindung. Autoërotismus und Pansexualitat. Diese Anlage des Kindes nennt freud mit einem Worte, das popular geworden ist: polymorph pervers. Perversion heisst Verkehrung. Wenn alle Kinder autoërotisch und pansexuell sind, haben wir eigentlich kein Recht, das Wort „pervers" für sie zu verwenden. Die „drei Abhandlungen" sind trotz ihrer gemessen ruhigen Diktion eine Kampfschrift gegen Mucker. Vielleicht wollte Freud mit seiner Bezeichnung eine Zersetzung des Begriffes „pervers" erzielen". (Fritz Wittels, blz. 95 en 96). ronde" allicht nog meer recht van spreken heeft dan ik! Wie uwer nü nog niet overtuigd is, dat Freud met al zijn gedraai niets anders beoogt dan — naar het voorbeeld van Magnus Hirschfeld — de perverselingen in het gevlei te komen, die zal zich, hoop ik, onmiddellijk gewonnen geven als hij bovendien vernomen heeft, dat diezelfde bewonderaar Fritz Wittels, het zelfs heeft aangedurfd het volgende te laten drukken: „Freud's verlichte voorvader, de goddelijke ,,Plato heeft het onderscheid tusschen de geslachten „geheel en al verwaarloosd.... Alle lezers van Plato's „Symposion" en „Phaidros" hebben opgemerkt, dat daar „zoo uitsluitend sprake is van liefde voor jongelingen, ,,als bestond er in het geheel geen liefde voor het andere „geslacht, en als ware deze liefde minderwaardig en zelfs „niet waard in een philosophisch gesprek behandeld te „worden. Als men echter de Libido, zooals Freud die „heeft toegelicht, opmerkt eerst in het begin bij het auto,,erotische kind en daarna aan het einde, dan neemt men ,,de wedergeboorte van een antieke gedachte waar: Eros „heeft geen geslacht. Hij wordt door het dierlijke in den „mensch onder het juk van het geslachtelijke gebracht. „Zijn goddelijke natuur streeft van het geslachtelijke weg „hemelwaarts. De Libido bevrijdt zich langs een omweg, „over de bisexualiteit heen, van de sexualiteit. Ik geloof, „dat Freud hoe langer hoe nader tot deze gedachte komt, „en ik wacht op het werk, waarin hij door klassieke helderheid ons allen zal overtreffen". *) (Zie in verband „hiermede ook blz. 225—233). 1) „Freud's erleuchter Ahne, der göttliche Plato, hat den Unterschied der Geschlechter durchaus vernachlassigt.... Allen Lesern des „Symposion" oder des „Phaidros" von Plato ist aufgefallen, das dort so ausschlieslich von der Liehe zu Jünglingen die Rede ist, als gabe es gar keine Liebe zum andern Geschlecht, oder als sei diese Liebe niedrig und des philosophischen Gesprachs nicht würdig. Wenn man aber die Libido in Freud's Beleuchtung an ihrem Anfang beim autoërotischen Kinde und an ihrem Ende sieht, so gewahrt man die wiedergeburt eines antiken Gedankens: Eros hat kein Geschlecht. Er wird von Tierischen in Menschen in das Joch des Geschlechtlichen gezwungen. Seine göttliche Natur strebt vom Geschlechtlichen hinweg und himmelwarts. De inhoud van deze bombastische ontboezeming komt hierop neer: De perverseling — speciaal de knapenschender — handelt „philosophisch", „goddelijk"; hij streeft „hemelwaarts"; de heterosexueel, die zich geslachtelijk gedraagt, zooals men dat tot dusver „normaal" noemde, handelt daarentegen „laag" en „dierlijk"; de bisexueel (hij, die beide geslachten bemint) blijkt echter voor verbetering vatbaar, want hij is bezig zich langs een omweg van de sexualiteit, en daarmede tevens van het lage en dierlijke, te bevrijden; en wie er anders over denkt, is een „Mucker", d.w.z. een duisterling en een domper! De in 1924 door Fritz Wittels geuite wensch, dat deze „gedachte" spoedig door Freud in een klassiek werk zou worden uitgewerkt, is nog niet vervuld; maar toch heeft deze reeds in 1925 getoond er mee in te stemmen, toen schreef hij immers in zijn Autobiografie: „De vrijmaking der sexua„liteit van de geslachtsorganen heeft het voordeel, dat zij „ons toestaat de sexueele handelingen van kinderen en „perverselingen van hetzelfde standpunt af te bezien als „die van de normale volwassenen".... ,,De gewichtigste „van deze perverse afwijkingen, de homosexualiteit, ver- „dient nauwelijks deze benaming" „Door psycho- „analyse kan men bij iedereen een stuk homosexueele „voorwerpskeus aantoonen". x) Bij dit gedeelte behoort nog een toegiftje; bij Fritz Wittels lezen wij: ,,Onanie (zelfbevlekking bij mannelijke personen) „is geen ondeugd en ook geen ziekte, maar een normale „vorm van geslachtelijke bevrediging. Zij is ook op zich Die Libido befreit sich auf dem Umwege der Bisexualitat von der Sexualitat. Ich glaube dass Freud diesem Gedanken naher und naher kommt, und warte auf das Werk, in dem er durch klassische Klarheit uns alle schlagt". (Blz. 110). 1) „Die Loslösung der Sexualitat von den Genitalien hat den Vorteil, dass sie uns gestattet die Sexual-betatigung der Kinder und der Perversen unter dieselben Gesichtspunkte zu bringen wie die der normalen Erwachsenen" ,Die wichtigste dieser Perversionen die Homosexualitat, verdient kaum diesen Namen".... „Durch Psychoanalyse kann man bei jedermann ein Stiick homosexueller Objektwahl nachweisen". (Die Medizin in Selbstdarstellungen 1925, blz. 25). „zelf niet schadelijk. Als Stekel (één van de meest beroemd geworden volgelingen van Freud — van Dieren) „niets anders had gepresteerd dan deze stellingen te verkondigen en moedig te verdedigen, dan zou hij alleen „deswege reeds een gedenkteeken verdiend hebben van „de bevrijde jeugd". x) Welnu, Freud had zich reeds te voren op overeenkomstige wijze uitgelaten! In zijn „Sammlung kleiner Schriften zur Neurosenlehre" schreef hij immers: „De hysterische verschijnselen treden bijna nooit „op zoolang de kinderen masturbeeren (Masturbatie noemt men de zelfbevlekking bij het vrouwelijk geslacht) „maar eerst als zij daarmee ophouden. .. Bij volwassenen „geldt principieel hetzelfde, maar hier blijkt ook relatieve „onthouding — beperking der Masturbatie — voldoende te „zijn (om hysterische verschijnselen te doen optreden), „zoodat, bij hevige Libido, Hysterie en Masturbatie tegelijkertijd kunnen vóórkomen". 2) Hadde Freud gelijk, dan zou dus Masturbatie het aangewezen middel zijn om hysterische verlammingen, enz. te voorkomen en te genezen! En als het middel niet hielp, dan zou zulks daaraan moeten toegeschreven worden, dat de Libido — d.w.z. de geilheid — te sterk was, en dan zou het middel dus vaker moeten worden aangewend! „Das heiszt moderne Psychiatrie"! En aan die vuiligheid hechten ook ten onzent tal van psychiaters hun zegel, of wel zij coquetteeren er mee; hetzij omdat zij te dom zijn om uit de Freudiaansche geschriften te halen wat er in zit — aanstonds zal ik nog afschuwelijker 1) „Onanie ist weder ein Laster noch eine Krankheit, sondern eine normale Form der menschlichen Geschlechtslust. Sie ist auch an sich nicht schadlich. Hatte Stekel nichts anderes geleistet als die Aufstellung und mutige Verfechtung dieser Satze; er verdiente ein Denkmal von der befreiten Jugend". (Fritz Wittels, blz. 47). 2) „Die hysterischen Symptome treten fast niemals auf, so lange die Kinder masturbieren sondern erst in der Abstinenz.... Bei Erwachsenen gilt prinzipiell dasselbe, doch reicht hier auch relative Abstinenz. Einschrankung der Masturbation aus, sodass, bei heftiger Libido Hysterie und Masturbation mitsammen vorkommen können". („Sammlung", blz. 70). raadgevingen daaraan ontleenen — hetzij, omdat zij al te te bang zijn door de.... perverselingen, die tegenwoordig in allerlei kringen zooveel invloed weten uit te oefenen, voor een domper, een duisterling, een belachlijk type van achterlijkheid, enz. („Mucker" — zie boven) te worden uitgescholden. „O, maar in óns land vindt men geen enkelen „orthodoxen" Freudiaan: hier zijn ze véél gematigder! En je moet niet vergeten, dat Freud zélf ook al heel wat water in zijn wijn heeft gedaan", — zoo moet ik telkens weer hooren. Ik zeg het dus met nadruk, dat de geschriften, waarvan ik gebruik maak in deze voordracht, meerendeels dagteekenen uit de laatste jaren! Het door v. Renterghem vertaalde boek werd door Freud in 1917 geschreven: het lofschrift van Fritz Wittels verscheen in 1924; Freud's Autobiographie een jaar later; de feestbundel, die Prof. Jelgersma werd aangeboden ter gelegenheid van zijn jubileum, verscheen in 1924; van de „Sammlung" gebruikte ik de 3e uitgave (1919); de boeken van Stekel dagteekenen uit 1924 en 1926; van Maeder uit 1919, van v. d. Chys uit 1914, enz. Ik heb mij dus ruim van „nieuwe plunje" bediend; en deze verschilt volstrekt niet van Freud's „oude plunje"! In zijn Autobiographie heeft hij niets terug genomen van wat hij te voren schreef, niets van zijn „Infantiele sexualiteit", niets van zijn „Oedipus-komplex", niets van zijn „droom-uitleggingen" en van de daaraan ten grondslag liggende „symboliek", niets van zijn Symptoomhandelingen, niets van wat hij over de „overdracht" en de z.g. „overdrachts-neurose" heeft geschreven, enz., enz. Welnu, ten onzent behooren Jelgersma en zijn medewerkers tot de onvervalschte „orthodoxen". Wat zij schrijven is even gemeen, ja soms nog véél gemeener dan wat Freud en zijn meest bekende leerlingen tot dusver ten slechtste gaven; natuurlijk zal ik ook hiervoor het bewijs niet schuldig blijven. In den reeds meermalen genoemden „feestbundel" is o.m. een artikel opgenomen van Dr. Müller, getiteld: ,,De sexualiteit" (Psychiatrische bladen 1924, blz. 325, enz.): ik zal er het een en ander uit voor lezen; nu en dan zal ik er een opmerking van mij zelf bijvoegen: „Psycho-analyse „en sexualiteit, het zijn twee dingen, waarvan het eene „het andere voor den geest pleegt te roepen, vooral ook „bij hen, die maar een gebrekkig begrip van psychoanalyse hebben en derhalve ook niet weten, wat de „psycho-analysanten onder sexualiteit verstaan" „Wanneer wij de verschillende stadiën van den normalen „ontwikkelingsgang der geslachtsdrift en tevens de vele „afwijkingen, die tot stand kunnen komen, overzien, dan „blijkt bij alle verschil in doel en object, aan de werkzaamheid der sexualiteit toch steeds dit eigen te zijn, „dat zij een toenadering van bizonderen aard tot stand „brengt van het individu tot een object of althans iets „objectiefs, wat het ook zijn mag: een mensch, een dier, „een lichaamsdeel, een levenloos voorwerp, iets van „ideëelen aard. Zij veroorzaakt een overdracht op iets, „zooals het in de terminologie der psycho-analyse heet".... „Een dergelijke toenadering komt niet voor bij andere „driften (niet bij de drift tot zelfbehoud en evenmin bij „de driften, die op werkzaamheid en op rust gericht zijn)... „Men krijgt niet iets als een overdracht op het brood „dat men eet, of het bed waarop men slaapt. De waardee„ring gaat niet verder dan de bruikbaarheid als middel „tot bevrediging. Eveneens staat het met de waardeering „van datgene wat uitsluitend tot het zich verschaffen „van genot door middel van een aangename prikkeling „der verschillende zintuigen dient. In al die gevallen, „dat ket anders schijnt te zijn, bijv. wanneer iemand aan „een of ander gebruiksvoorwerp bijzonder gehecht is, „blijkt ten slotte, dat de sexualiteit wel in het spel is — „het mag dan wezen, dat aan dat voorwerp herinneringen „aan een bepaalde persoon verbonden zijn of dat het de „rol vervult van een symbool voor iets, dat sexueele be„vrediging schenkt of wat dan ook — en dat een overbracht op dat voorwerp bestaat" Aanvankelijk is „het doel van de geslachtsdrift geenszins de voortplanting. „De organen, die daarvoor dienen, spelen bij de sexueele „bevrediging nog maar een zeer geringe rol, terwijl andere „organen, in het bizonder de mond en de aars (Let wel: hier gaat het al den perversen kant uit — van Dieren) „op den voorgrond treden. De vroegste stadiën leeren wij „hoofdzakelijk kennen uit verschijnselen bij personen, die „in het latere leven aan die stadiën gefixeerd zijn gebleken, of bij welke een regressie — een terugslag — daarheen heeft plaats gevonden. (Dr. Müller heeft het oog le op de perverselingen, die volgens Freud slechts behept zouden zijn met sexueele „kinderlijkheden", welke bij hen zijn blijven bestaan, anders uitgedrukt: waaraan zij nooit ontgroeid zijn; en 2e op lijders aan Dementia praecox, Schizophrenie, Paranoia, bij wie zich diezelfde sexueele „kinderlijkheden" uit den zuigelingsleeftijd eerst tijdens de ziekte opnieuw zijn gaan openbaren, wat dan volgens Freud zou moeten toegeschreven worden aan een „regressie" of te wel een terugslag — van Dieren. Dr. Müller vervolgt:) „Freud heeft de overeenkomst tusschen deze bevrediging „door zuigen en de sexueele bevrediging duidelijk ge,.maakt (Let wel: duidelijk gemaakt — van Dieren). De „mond blijft trouwens steeds een erogene zone. Het verschil met later is echter, dat het kind de Libido (het „verlangen naar wellustgevoel) geheel bij zich zelf houdt; „het heeft aan zijn eigen lichaam plus de daarvan niet „onderscheiden moederborst genoeg en wordt dus auto„ërotisch genoemd" („het kind is op zich zelf verliefd" net zooals dat van Narcis verteld wordt; Narcismus — van Dieren). „Dat vroege orale stadium (os = mond; oraal = mondelijk — van Dieren) wordt door een ontwikke„lingstrap gevolgd, waarin de mond nog steeds de hoofd„rol vervult. Het kind stopt van alles in den mond. Het ,,onderscheidt nu een buitenwereld, doch in plaats van „libido aan voorwerpen in die buitenwereld af te geven, „wil het die voorwerpen in zich opnemen .... „In deze „phase valt nog iets anders op: een reeks verschijnselen, „waartoe vijandige uitingen, neiging tot wreedheid, vernielzucht en dergelijke behooren. Het zijn trekken, die, „wanneer zij in het latere leven op den voorgrond treden, „tot de perversiteit voeren, die onder den naam Sadisme „bekend staat. Van Ophuysen is van meening, dat in het „bijten de sadistische impuls het eerst tot uiting komt „In abnormale toestanden van den geest op lateren „leeftijd, in het bizonder bij lijders aan melancholie, „vindt men een „regressie" (= terugslag) naar dit stadium, „die zich o. a. in phantasieën van kannibalischen aard „openbaren. De lijder phantaseert over het opeten van „andere menschen en wel bepaaldelijk menschen, waar „hij een overdracht op heeft (menschen voor wie hij een gematigde of stormachtige liefde, of ook weieens haat gevoelt — van Dieren). Daarin stemt de neiging, waarvan „hij hier laat blijken, niet slechts overeen met hetgeen van „werkelijke kannibalen bekend is, maar ook met het feit, „dat aan uitdrukkingen als „een kind of een meisje dat „er uitziet om op te eten het aanzijn heeft gegeven, het „feit namelijk, dat ook aan overigens normale menschen „nu en dan een begeerte eenigermate bewust wordt om „een medemensch, die hen door zekere lieftalligheid „aantrekt, op te eten. Dat overigens ook het vroege orale „stadium zich bij normale menschen later nog geducht „doet gelden, ma| uit de zeer verbreide behoefte om „ergens op te zuigen worden afgeleid". (Kortom, een kind, dat op een beenen ring of een Althaea-wortel bijt, doet dat niet — zooals wij ouderwetsche onnoozelen dachten — instinctmatig, met de ingeschapen bedoeling zijn kaakspieren te oefenen en tevens de ontwikkeling van zijn gebit te bevorderen, maar wel omdat het kannibalische neigingen heeft, die zich bij ons zelf ook nog wel eens openbaren, bijv. als wij zeggen: „een kind om op te eten"! En als wij voor ons zelf en de kinderen „een glas ranja met een rietje" bestellen, of als wij een pijp opsteken, dan bewijzen wij daarmee, dat het vroege orale stadium zich nog geducht bij ons doet gelden! ,,'t Is ongelooflijk" — zullen de meesten uwer vast en zeker denken; ja, het is ongelooflijk, dat menschen, die dagelijks in aanraking zijn met ongelukkige, zielszieke stumperds, zich met dergelijke laffe, vieze, onzinnige beschouwingen kunnen bezig houden — van Dieren; Dr. Muller vervolgt:) „Gedurende den loop van jaren heeft „zich steeds meer materiaal opgehoopt met betrekking tot „het anaal-sadistische stadium, waarin de sexualiteit „thans getreden is, (anus == aarsopening; anaal = aars, in of door de aarsopening; een sadist is iemand, die wellust gevoelt als hij het „beminde" wezen pijnigt of geestelijk kwelt — van Dieren). „Mag op het eerste „hooren, dat in onzen geest een neiging tot kannibalisme „verborgen ligt, een zeker afgrijzen zich van iemand „meester maken, een eerste kennismaking met het een en „ander, dat de psycho-analyse heeft te voorschijn gebracht :) omtrent de bevrediging, die de ontlasting van ,,drekstoffen en al wat daarmede samenhangt, schenkt, „verwekt veeleer een stemming, die zich in lachlust uit". (0 nee, een normaal mensch lacht niet als hij zoo iets voor het eerst hoort, die reageert er op met den uitroep: „Ajakkes, wat 'n vuilbekkerij!" — van Dieren; Dr. Muller vervolgt:) „Dat is geenszins verwonderlijk, want de anale phase „ligt niet zoover van ons af als de orale, is ons meer „in herinnering gebleven. ... Het is dan ook wel te begrijpen, dat wetenschappelijke mededeelingen (zoo iets heet tegenwoordig: wetenschappelijk! — van Dieren) „over de anaal-erotische genoegens (= homosexueele 1) Als een analysant iets vuils heeft bedacht, dan beweert hij, dat de analyse het „te uoorschijn heeft gebracht", „heeft aangetoond" of. „bewezen". Ook werken de heeren sterk met de uitdrukkingen: Freud heeft ons geléérd" en „zooals hij reeds vroeger schreef". paederastische genoegens — van Dieren) van kinderen „en abnormale volwassenen bij den aan een dergelijke „studie niet gewenden toehoorder, toch wel tot zekere „hoogte een weerklank vinden, die hem in staat stelt met „die genoegens eenigszins mee te leven". (Tot dusver heb ik het niet mogelijk gevonden, dat een normaal mensch met zulke genoegens ook maar eenigszins zou kunnen meeleven; daartoe achtte ik tot dusver alleen maar een perverseling in staat — van Dieren; Dr. Müller vervolgt:) „Wien het „echter om kennis en niet om vermaak te doen is, behoort „met nuchteren ernst kennis van de feiten te nemen (ja, waarlijk de Freudianen durven hun vieze bedenksels: 1) feiten te noemen — van Dieren) die hem o.a. leeren „kunnen, dat het kind zoowel bevredigd wordt door de „prikkels, die de drekstoffen in den endeldarm veroorzaken, als door het loozen van die drekstoffen en dat „het daarom zoowel er op uit kan zijn de drekstoffen bij „ïich te houden en te laten ophoopen, wat een langdurig „genot veroorzaakt, als den darm te ontledigen, wat een „veel korter, maar intensiever genot verschaft". Hoe weten de Freudianen, dat zuigelingen zich op die twee manieren „genot" weten te verschaffen? Hoe komen ze aan dit soort „feiten"? Dr. Müller antwoordt hierop, in navolging van Freud: „De vroegste stadiën leeren wij hoofdzakelijk kennen uit verschijnselen bij personen, die in „het latere leven aan die stadiën tot zekere hoogte gefixeerd zijn gebleven of bij welke een terugslag daarheen „heeft plaats gevonden". Dus omdat er paederasten zijn, die bij anderen bevrediging per aars verlangen, en omdat ongelukkige krankzinnigen weieens iets zeggen, wat hiermee verband houdt of schijnt te houden, daarom — enkel daarom 1) Pro*. Winkler gebruikte N.B. op het Congres in Goningen (1925J de uitdrukking „pure fantasie die wel aardig klinkt"; beide woorden: puur en fantasie zijn in dit verband misplaatst; ik hoop dat Z.H.G er toe zal kunnen besluiten in het vervolg de uitdrukkingen: „allervieste bedenksels" en „weerzinwekkend" te bezigen. — wordt verondersteld, dat iedere zuigeling erotische genoegens smaakt, niet alleen als hij zijn ontlasting op houdt maar ook als hij zich er snel van ontdoet! Zelf heb ik honderden menschen behandeld, die aan verstopping leden en niets anders wenschten dan van ,,het langdurig genot" verlost te worden; en nog nooit heb ik vernomen; dat iemand een „kort en intensief genot" ondervond bij vluggen of al te vluggen stoelgang. En op welke gronden meent Freud dan toch te mogen aannemen, dat het bij zuigelingen anders zou zijn? Och, och, dat ik mijn goede hersenen en welversneden pen gebruiken moet om over zulke dingen te schrijven; en toch moet het, want de Freudianen „zij groeien vast in tal en last", en hun verderfelijke invloed begint zich alom te openbaren. G. T., nu ik u al deze bizonderheden heb meegedeeld, zal wel géén uwer nog durven beweren, dat er in ons land geen „orthodoxe" Freudianen worden aangetroffen; maar wèl zult gij u allen verbazen over het volgende: in zijn artikel „Het stelsel van Prof. Sigmund Freud" (Geneesk. Bladen, 1917) heeft Prof. Winkler zich over dit gedeelte van de leer aldus uitgelaten: „Al griezelt de leek van het „aanvankelijk autoërotische kind, dat later polymorph,,pervers geworden, in den puberteitsleeftijd sadistisch, „exhibitionistisch en masochistisch x) symboliseerend'2 „droomen droomt; en al haalt de nuchtere medicus er zijn „schouders voor op; het is daarmee niet zoo erg gemeend „als het klinkt" (blz. 270). Hebt gij het goed verstaan, G. T.? Prof. Winkler trachtte het uiterst vieze zaakje nog eenigszins te verontschuldigen, door klakkeloos te beweren, dat Freud en zijn volgelingen 1) Een exhibionist noemt men iemand, die zijn geslachtsdeelen of zijn geheele naakte lichaam aan voorbijgangers vertoont. Een masochist is iemand, die wellust ondervindt door zich te laten pijnigen. het niet zoo erg meenen, als ze 't zeggen. O neen, zij meenen het nog véél erger, want anders hadden ze zich niet zooveel moeite gegeven om zich zoo onduidelijk mogelijk uit te drukken in afschuwelijk Jargon. Ook Prof. Jelgersma moet onder de „orthodoxe" Freudianen gerangschikt worden. Als analysant heeft deze Hoogleeraar het klaarblijkelijk veel minder op de mannen dan op „de dames" begrepen! In „de Telegraaf van 28 Juni 1924 schreef hij immers: „Nergens lachen mannen, en ook „wetenschappelijke mannen meer over dan over sexuali„teit. Elke man is toegankelijk voor een sexueele grap"; en in het volgende artikel (2 Juli): „Als specialiteit in „droomen en droomuitlegging heb ik bij de dames altijd „een gretig en dankbaar gehoor". Mijns inziens pleit zulks niet voor „de dames", waarmede Prof. Jelgersma omgaat, want ik vind de droomuitleggingen, enz. van alle Freudianen — de zijne inbegrepen! —véél gemeener dan de allervuilste mop, die ik ooit onder mannen heb hooren tappen. Maar ,,'t is met segghen niet te doen" — zooals in den doorgang van het Rijksmuseum te lezen staat; ook deze beschuldiging moet ik dus bewijzen! Alvorens daartoe over te gaan zal ik echter eerst — om u zoo nuchter mogelijk te stemmen — eenige droomen van mij zelf meedeelen met de dood-eenvoudige en onschuldige uitlegging er bij. Onlangs zat ik aan een dokters-diner; natuurlijk kwam al heel gauw het gesprek op Freud; en toen bleek, dat mijn tafelburen allemaal dikwijls „vlogen in den droom", en dat zij daarmee, evenals ik, al in hun prilste jeugd begonnen waren. Géén wonder! Wie zou er niet graag kunnen vliegen net als de vogels, die zoo gemakkelijk schijnen te stijgen, te dalen en te zweven? En dat merkt een klein kind natuurlijk ook al heel gauw op, te eerder, omdat zijn aandacht door tal van liedjes er op gevestigd wordt. „Als ik eens een vogeltje was, o wat zou ik vliegen"; „Klein vogelijn op groenen tak"; „Daar komt een vogel gevlogen", enz. Ik herinner mij nog precies, hoe heerlijk ik het vond om op en af het trapje te vliegen, dat in mijn ouderlijk huis van de binnenkamer naar de achterkamer leidde. Ook droomden mijn tafelburen allemaal weieens, evenals ik, dat zij in hun hemd met bloote beenen door de Kalverstraat liepen en zich deswege dood schaamden. Wij waren het er roerend over eens le dat dit een uitvloeisel was van het ons door onze ouders ingeprente schaamtegevoel en 2e dat het nog vèèl beter is om nu en dan eens een benauwden droom te hebben dan om het schaamtegevoel te missen, zooals men dat tegenwoordig bij iederen zwemwedstrijd en ook 's zomers aan het strand bij menigen man en bij tal van meisjes en vrouwen kan opmerken; daar zijn er zelfs bij, die zich gedragen als „exhibitionisten"; en hoeveel meisjes zijn er tegenwoordig niet wier ideaal het is naakt-danseres te worden? Daarna vertelde ik zoo dikwijls te droomen, vóór het eindexamen van de H.B.S. te zitten en daarbij het gevoel te hebben van niets meer te weten — al het „weten".... „vergeten" te zijn. Dadelijk riepen er drie: „Dat droom ik ook telkens weer". Ja, zei ik — dat hebben we te danken aan de leeraren — zaliger en onzaliger nagedachtenisse — die ons noodeloos zoo veel angst injoegen en ons daarmede „een verdrongen complex" bezorgden — zooals Freud het heel onduidelijk heeft uitgedrukt —■ en waarvan wij, gelukkig, alleen maar gedurende den slaap nu en dan eens last ondervinden. En nu zal ik u een paar „speciale" droomen meedeelen van mijzelf: I. In een park kwam ik de Koningin tegen. Zij droeg een arm in een doek; ik zag, dat Zij pijn had en dat de vingers blauw-van-kleur en opgezwollen waren. Ik bood mijn hulp aan, maar een hof-dignitaris, die achter de Koningin liep, bleek dit niet goed te vinden, want hij vroeg op barschen toon: „Wie is u?" Ik antwoordde: „Dokter van Dieren uit Amsterdam"; toen hij zeggen dorst: „Daar heb ik nog nooit van gehoord"; meende ik met deze drie woordjes te kunnen volstaan: „Dat jokt u". De Koningin stak mij met de woorden: „Ik heb weieens wat van u gelezen", vol vertrouwen den arm toe en liet zich gewillig helpen. Net zooals ik gedacht had, zat het verband veel te stijf en de hofdokter had N.B. ook nog vergeten de ringen van de vingers te doen! De uitlegging is dood eenvoudig. Dienzelfden dag had ik in een geïllustreerd Weekblad een foto gezien van den Prins van Walc s, die een arm in een doek droeg, omdat hij zich bezeerd had door van zijn paard te vallen. Twee dagen tevoren had ik in een gezelschap van dokters geklaagd, dat reeds eenige malen iemand uit mijn praktijk, die in één van de ziekenhuizen wegens een polsbreuk „eerste hulp" had gezocht, een te stijf verband was aangelegd. En in diezelfde week had ik van een dame het volgende vernomen: „Ik logeerde onlangs te Rotterdam, werd daar ziek en riep de hulp in van dokter X.; toen ik hem verteld had, dat u onze huisdokter is, beweerde hij nog nooit uw naam gehoord te hebben". „Och — zei ik —, dat is best te verklaren, dan zal hij eens iets van me gelezen hebben, wat hij zich kon aantrekken en dus minder aangenaam vond". Deze 3 indrukken — de Psychologen spreken tegenwoordig van „Engrammen"; ja hoe minder de geleerden van iets begrijpen, des te mooier en vreemder woorden weten ze ervoor te bedenken — deze 3 indrukken waren klaarblijkelijk in mijn hersenen door elkaar gevloeid. II. Ruim een jaar geleden wandelde ik in mijn droom met mijn 16 jarigen zoon Gerhard in het park van een kasteel. Door het water van een vijver kwam een haan op mij afvliegen. Eerst wilde ik mij verdedigen met mijn wandelstok, want ik dacht: „je kunt 'm gemakkelijk doodslaan als je wilt"; maar ik deed het niet, omdat ik het ondankbaar vond tegenover den eigenaar, die mij vrije wandeling had toegestaan. De haan was niet zoo ridderlijk, want hij vloog op mijn schouder en wilde mijn oogen uitpikken. Gerhard greep hem om zijn hals en slingerde hem weg. Toen het beest op den grond lag te spartelen, riep het woedend: „Als je weer hier durft komen, dan zal ik je wel krijgen". De uitlegging is alweer dood eenvoudig en hoogst fatsoenlijk. Kort te voren was mij, ter gelegenheid van mijn 40-jarig jubileum als arts, een diner aangeboden; op tafel stond een versiering, die door mijn vrouw bedacht en door Gerhard gemaakt was: twee kempende hanen) Het onderschrift luidde: „Een hanengevecht om een kippeproef"; in het oog van het eene dier zag men een foto'tje van den kop van Prof. Eijkman, voorheen Directeur van het Laboratorium te Weltevreden; in dat van het andere een foto'tje van mijn eigen kop. De tafelversiering sloeg dus op den jarenlangén strijd, dien ik met Eijkman over het Beri-Beri-vraagstuk had gevoerd. Op grond van ervaringen bij menschen opgedaan, was door mij aangeraden, ter voorkoming en ter genezing van Beri-Beri versch-ontbolsterde rijst te verstrekken (,,De rijst moet in den bolster bewaard worden; zij mag eerst kort voor het gebruik ontbolsterd worden"). Eijkman achtte zich daarentegen gerechtigd op grond van kippeproeven te besluiten, dat er alleen maar voor gezorgd moet worden, dat bij het ontbolsteren het zilvervliesje niet verwijderd wordt, en dat het er verder niets toe doet of die z.g. zilvervliesjes-rijst, oud, verbroeid, verlegen of beschimmeld is! Hij meende zelfs den ambtenaren te mogen aanraden, „bij de keuring gerust een oogje dicht te drukken"! Een groot deel van den droom was hiermede reeds verklaard; de rest kon echter ook gemakkelijk opgehelderd worden. Daags te voren had ik van uit mijn auto gezien, hoe in den vijver van het Willemspark een zwaan zich vliegend boven den waterspiegel trachtte te verheffen; honderden malen had ik hetzelfde gezien en ook ditmaal vond ik het een schoon schouwspel. En in diezelfde week had ik verteld, dat mijn overleden broer Jan op de Catechisatie tegen dominee Erdbrink, naar aanleiding van het verhaal van de ezelin van Bileam, gezegd had: „Dat geloof ik niet, dat die ezelin heeft gepraat. Dat laat ik me door niemand wijs maken"; dat we toen allemaal gelachen hadden en dat de dominee er wijselijk niet op in 8 Psycho-Analyse, was gegaan (toen ik zoo droomde, bestond de kwestie Geelkerken over de sprekende slang nog niet). Ook in dezen droom waren dus drie indrukken verwerkt. 1) 1) De Beri-Beri-strijd is inmiddels, wat de praktijk betreft, beslist! Dr. de Langen van het Laboratorium te Weltevreden heeft onlangs op het Congres in Tokyo toegestemd, dat het verkeerd is de rijst „ontbolsterd" te bewaren! En in een brief aan Prof. Snapper schreef hij: „Onder bepaalde omstandigheden kan de bederf-iactor een groote rol spelen". Theoretisch is hij het echter nog niet gehéél met mij eens; hij schreef immers: „Je ziet, het is wel niet de opvatting zuiver van van Dieren, „maar onder bepaalde omstandigheden kan de bederf-factor een „groote rol gaan spelen. Er wordt wel geen bepaald vergift gevormd „maar de veranderingen in en vlak onder het zilvervliesje maken haar „toch insufficiënt" (ontoereikend). Dr. de Langen bedoelt, dat door het bederf enkel maar nuttige stoffen („vitaminen") verdwijnen, en dat de Beri-Beri uitsluitend aan gebrekkigen toevoer van deze stoffen moet toegeschreven worden. Het komt mij echter logisch voor, dat door bederf iets nuttigs kan verdwijnen en tevens iets schadelijks kan ontstaan. „Het optreden van de Beri-Beri schreef ik — wordt bevorderd door onvoldoende voeding; de ziekte wordt echter veroorzaakt door een vergift, dat zich in rijst, die niet goed behandeld wordt, door bederf kan ontwikkelen". Als de Indische geneesheeren zich de moeite hadden gegeven mijn geschriften aandachtig te lezen, dan zouden zij ook op dit punt al lang toegegeven hebben. Vermoedelijk zullen zij voor het doen van deze schrede ook weer een kleine 40 jaren noodig hebben. Maar dit gedeelte van de kwestie is niet het belangrijkste. Reeds in 1897, dus bijna 30 jaren geleden schreef ik immers: „Het praktische gedeelte van de kwestie is toch eenvoudig genoeg. De vraag is: Wat moet men doen, om de Beri-Beri te voorkómen? En het antwoord luidt: Toepassen, wat herhaaldelijk met een volkomen succes geschiedde. Met het wetenschappelijke gedeelte der kwestie behoeven wij geen haast te maken. Ars longa (de kunst is lang): De wetenschap heeft een eeuwigheid voor de borst. Vita brevis (het leven is kort). De dagen der gouvernementskostgangers (de Beri-Beri-candidaten bij uitstek!) zijn geteld; zij hebben geen tijd te verliezen". Ja, dat schreef ik al in 1897! (Zie kantteekeningen op Vorderman's Beri-Beri Rapport; blz. 128). En niet één Psychiater-Neuroloog (de Beri-Beri is óók een zenuwziekte!) nam het ooit voor mij op, zelfs niet, toen ik in 1898 in een Open Brief de Regeering smeekte om „als eenige belooning voor vééljarigen arbeid" een proef te gelasten met rijst, zooals ik ze noodig vond. Maar voor de nonsens en de vuiligheid van Freud, daar hebben ze wel aandacht voor! Daar gaan ze in op; of ze coquetteeren er mee, na de zwijnerij fatsoenshalve meer of minder gecamoufleerd te hebben. Kras-afkeurend durven zij zich er niet over uitlaten. En nu zullen we het hebben over eenige droomen, die door Prof. Jelgersma werden uitgeplozen en uitgelegd op de manier van Freud; hij heeft ze meegedeeld in zijn in 1915 verschenen boek: „Een geval van hysterie, psychoanalytisch behandeld". De droomster, een „onderwijzeres", leed aan z.g. schrijfkramp in haar rechter arm; verder klaagde zij over vermoeidheid in den linker arm en het linkerbeen en over een droevige, wanhopige stemming; ook zag zij wel eens vlokken voor de oogen; één van haar droomen had den volgenden inhoud: „Ik zag mijn zuster staan in een hoedenwinkel. Wat zij kocht, was geen hoed. Toen ik den winkel binnen kwam, zag ik haar bezig met iets in een klein wit papiertje te pakken. Ik liep op haar toe en zei fluisterend: „Blijf even, ik wil een hoed koopen, help me even uitzoeken". Ze zette een gezicht, of ze het liever niet deed, maar ze bleef toch zitten en keek toe. Ik zei tegen de juffrouw: „Ik wil even naar een hoed zien", Die juffrouw zag er voor een modiste zonderling uit. Zij was niet jong, had een norsch gezicht leek meer op een werkvrouw dan op een modiste. Op mijn woorden antwoordde ze niet, maar ze legde op een weegschaal een papier en ging kurken afwegen, groote en kleine, platte en hooge, ronde en vierkante. „Ik zei: „ik moet geen kurken hebben maar een hoed". „Eerst moet u kurken hebben" zei ze „en straks praten we over een hoed". „Doet u dat altijd?" — vroeg ik". „Ja, dat hoort zoo" — zei ze". „Ik keek naar mijn zuster, die nog altijd op dien stoel zat. Die knikte zwijgend, alsof ze zeggen wilde: „Ja, dat hoort zoo". Toen keek ik naar mijn vriendin. Die schudde haast onmerkbaar met het hoofd van neen, alsof ze zeggen wou: „Niet nemen die kurken". Daarom zei ik nog eens tegen die juffrouw: „Ik moet geen kurken, maar een hoed". Toen antwoordde ze met klem: „Ik zal verkoopen wat ik wil, en niet wat u wilt". Ik antwoordde: U zoudt me wel alles kunnen geven . Zij zei: ,,Ja". Ze kreeg toen een groot wit papier, vouwde het open en toonde me een paar groote vleeschmessen, het leken wel sabels. Blijkbaar wilde ze me ook die verkoopen. Toen zei ik: ,,Weet u wat, houdt u alles, een hoed heb ik van u niet noodig". Haastig verliet ik den winkel, daar ik mij niet langer goed kon houden, en op straat barstte ik in lachen uit. Ik stond nu in een straat van mijn geboorteplaats en keek waar de anderen bleven. Die verlieten den winkel niet op de gewone manier, maar ik zag ze achter de toonbank loopen". Tot zoover de inhoud van den droom! Prof. J. legde hem op de volgende wijze uit: „Het droomstuk van den hoeden„winkel heeft een zuiver sexueele beteekenis. Patiënte „kon zonder mijne hulp niets van den droom begrijpen. „Ik vestigde haar aandacht op het meest zonderlinge stuk ,,er van en vroeg haar hare gedachten te laten gaan over „het afwegen van de niet gevraagde kurken door de „winkeljuffrouw. ... Van uit kurken kon zij eerst op niets „komen, maar toen ik haar vroeg hare gedachten in „sexueele riching te bepalen, vond zij onmiddellijk, dat er „mannelijke genitaalorganen mee bedoeld u>aren;hetzelfde „gold van het groote mes, en de hoeden herkende zij als „beeld voor het vrouwelijke geslachtsorgaan. De hoedenwinkel stelde dus een soort rendez-vous huis voor. „Hoedenwinkels hebben daarvan in de stad van hare „inwoning den naam, deelde zij mij mede. Zij was dus (dat woordje „dus" klinkt hier niet erg wetenschappelijk, dunkt me, — van Dieren) in haar droom op zoek „naar de sexualiteit. Nu echter het zonderlinge, dat zij „een hoed, dat is het vrouwelijke geslachtsorgaan, wil „hebben. Redelijker zou het zijn als zij kurken of messen „was gaan koopen. Hier stuiten wij op één van de elementaire en onnoozele eigenschappen van den droom, die als „middel om zijn doel te maskeeren soms het omgekeerde „uitdrukt van wat hij wènscht uit te drukken De „zuster van patiënte is verloofd en is voor haar het „zinnebeeld van een raadgeefster in sexueele dingen; „zij weet wat sexualiteit is De zuster was reeds in „den winkel en bij het binnenkomen van patiënte was „zij reeds voorzien. Zij borg haastig iets in een papiertje „en patiënte mocht dat niet zien. Dit waren ook geslachtsorganen, en dat patiënte die niet mocht zien, spreekt „wel van zelf", enz. . Aanvankelijk kon Jelgersma's patiënte zonder zijn hulp niets van haar droom begrijpen; eerst toen haar gevraagd werd, hare gedachten in sexueele richting te bepalen, begreep zij onmiddellijk, dat er met die kurken en ook met de lange messen mannelijke geslachts-organen bedoeld waren. Jelgersma vond dit „zeer verrassend". Ik volstrekt niet, want het gaat immers altijd maar om twee dingen: het mannelijke öf het vrouwelijke geslachtsorgaan, en vergissen is dus haast onmogelijk. Winkler schreef terecht: „Een weinig dergelijke hulp bij een bepaald soort zenuwlijders is geheel voldoende om hen den onderzoeker terwille te doen zijn en alles mee te deelen wat hij graag wil, dat zij zeggen"; en dat wij ook met deze overweging rekening hebben te houden bij de beoordeeling van Jelgersma's ervaringen, dit blijkt wel het best uit de volgende zinnen (blz. IX, Inleiding l.c.): „De gang van zaken ,,is als volgt geweest. Patiënte kwam met een droom, „Ik besprak dien met haar en gaf eenige punten aan, „waarover zij moest nadenken. Den volgenden keer kwam „zij met een uitlegging, die ik beoordeelde en waarover „ik mijne opmerkingen maakte: telkens moest ik aan „hare gedachten richting geven, enz. Successievelijk werd „de droomuitleg vollediger en ten slotte vroeg ik haar „alles in samenhang op te schrijven; wat zij dan opschreef „en waarover soms weken verloopen waren, geef ik hier „weer. Mijn aandeel aan de droomuitlegging is dus aan„merkelijk grooter geweest dan uit de mededeeling blijkt". Prof. Jelgersma had, dunkt me, rekening moeten houden met de mogelijkheid, dat zich bij de hysterische jonge dame misschien reeds spoedig de zoo zéér gewenschte „overdracht" had ontwikkeld. Niemand minder dan Freud schreef immers met het oog hierop: „Laat ons het feit goed onder „de oogen zien, dat de overdracht zich reeds vormt bij „het begin der behandeling en een tijdlang de krachtigste „drijfveer van den arbeid is. Men behoeft zich niet om „haar te bekommeren, zoolang zij ten goede komt aan de „analyse". Mijns inziens behoeft men geen kwaaddenkende spotter te zijn om te durven zeggen: Het ligt voor de hand, dat een hysterische jonge dame, die „teedere" gevoelens is gaan koesteren voor den analysant en misschien wel een „stormachtige" liefde voor hem heeft opgevat (zie blz. 23) hem gaarne in alles ter wille wenscht te zijn en hem niet alleen met het uitleggen van droomen maar ook met het.... verzinnen van droomen gelukkig tracht te maken, en tevens.... in de luren te leggen. Des te meer reden heb ik om er zoo over te denken, omdat bij Freud het volgende te lezen staat: „Zoo zien wij „dat de patiënt een belangrijke belangstelling voor den „persoon van den geneesheer aan den dag legt. Alles wat „dezen aanbelangt, schijnt hem meer te interesseeren dan „zijn eigen aangelegenheden. ... Een tijdlang is de om„gang zoo aangenaam mogelijk".... „De dokter krijgt „een gunstigen indruk van zijn zieke en looft het toeval, „dat hem in de gelegenheid heeft gesteld om aan een zoo „beminnelijk persoon hulp te mogen bieden" Thuis „steekt patiënt voortdurend de loftrompet over den geneesheer, hij heeft geen woorden genoeg om hem te „prijzen. Eenstemmig verklaart de omgeving: „hij dweept „met u, stelt in u zijn volle vertrouwen".... „Sommigen „mompelen zelfs, dat het een beetje vervelend wordt, „zooals hij over niets anders weet te praten dan over „den dokter en maar steeds diens naam op de lippen „heeft" („Psycho-analyse" II, blz. 238). Bedenkt het wel, G. T., dat „hij" meestal een „zij" is! En thans zult gij het wel allen met mij eens zijn, dat Prof. Jelgersma met dat alles rekening had moeten houden, en als analysant bijtijds had moeten inzien, dat vooral de „hysterische" dames niet al te best te vertrouwen zijn. Prof. Jelgersma vond het „zonderling", dat „zijn patiënte — op zoek zijnde naar de sexualiteit — een hoed, dat is het vrouwelijke sexuaalorgaan wilde hebben". Er moest dus iets op gevonden worden! Menige analysant zou er, vermoed ik, uit afgeleid hebben, dat patiënte's onbewuste hierdoor hare homosexueele neigingen had verklapt! Ja, zelfs voor deze conclusie deinzen de heeren niet terug; zij staan immers voor niets! En zonder te blikken of te blozen — dat hebben ze al lang verleerd — durven zij zulk een conclusie zelfs aan hun patiënten — slachtoffers is beter uitgedrukt — mee te deelen, ook al hebben deze geen greintje begrip van homosexualiteit en al hebben zij nooit eenigen aanleg daartoe vertoond. Hun „onbewuste" moet het zich dan maar laten aanleunen, dat het de schuilplaats is van de allerslechtste Demonen; verdedigen kan het zich daartegen immers onmogelijk! En juist dit is voor den analysant „de" reden bij uitstek om er in naam van de wetenschap net zooveel slechts aan toe te dichten als hij tot dusver — volstrekt niet „onbewust"! — in zijn eigen bewustzijn had opgehoopt en liet ophoopen. Mijns inziens pleit het nog eenigszins voor Prof. Jelgersma, dat hij zich niet aldus gedroeg! Ten einde zich uit de moeilijkheid te redden, bezigde hij een ook door Freud herhaaldelijk aangewend uitvlucht je, dat deze van de spiritisten had afgebrild. Als een medium het mis blijkt te hebben, dan heet het immers altijd, dat hij (zij) de dupe is geweest van een fopgeest; welnu, Freud gelooft aan fopdroomen\ En volgens Jelgersma zou „in het droomstuk van „den hoedenwinkel de droom, als middel om zijn doel „te maskeeren, het omgekeerde uitgedrukt hebben van „wat hij (de droom!) wenschte uit te drukken". Iedereen zal moeten toegeven, dat een analysant zich er op die wijze altijd uit kan redden; ja, al zou de reinste vrouw de onschuldigste droomen vertellen, toch zou iedere analysant zich bij de gratie van Freud het volste recht kunnen aanmatigen, haar „onbewuste" te betichten van alles wat leelijk is; hij zou zich er dan slechts op hebben te beroepen, dat haar onschuldige droomen gemeene fopdroomen zijn! Maar over die hoedekwestie ben ik, helaas, nog niet uitgepraat. In een van Freud's geschriften komt een hoededroom voor, die door Winkler in de volgende bewoordingen werd meegedeeld (Geneesk. Bladen 1917): „Een dame „droomt, dat zij met een ietwat zonderlingen hoed op „(omhoog stekend middenstuk met slap neerhangende „randen, de linker lager dan de rechter) heel rustig langs „een troepje opgewonden officieren wandelt. De verklaring is aan Freud reeds onmiddellijk duidelijk. Hij weet, „dat de hoed een veel voorkomend symbool is voor het „mannelijk geslachtsdeel. Freud psycho-analyseert dan „op insinueerende wijze: „Maar weet gij niet, dat de hoed „een veel voorkomend symbool is voor het mannelijk „geslachtsorgaan? Neen, de droomster had dat nooit verbomen; „maar — voegt zij echter onmiddellijk blozend „daaraan toe — heeft dan iedere man gelijk de mijne, de „linker bal lager hangen dan de rechter?" Ik vermoed dat Freud er later achter is gekomen, dat door Jelgersma de hoed tot een vrouwelijk „symbool" was geproclameerd, want in zijn in 1917 geschreven en door Dr. van Renterghem in hetzelfde jaar vertaalde boek (dat van Jelgersma was in 1915 verschenen!) staat te lezen, dat de hoed beschouwd moet worden als „een duister symbool, hetwelk in den regel een mannelijke beteekenis heeft, maar ook weieens vrouwelijk wordt uitgelegd". Als het niet zoo weerzinwekkend was, zouden wij er om kunnen lachen. Nu zijn er echter ook menschen, die zich weinig van hun droomen herinneren, en daar zijn er zelfs, die beweren nimmer te droomen, anders gezegd: die zich bij het ontwaken niets er van herinneren. Volgens Freud zou dit „niets anders bewijzen dan dat „bij hen de censuur voortreffelijk arbeidt", want ,waar „het vergeten of de vervalsching van den droominhoud „begint, daar ligt juist de navel van den droom, waarmede „deze vasthaakt in het onbewuste, waar de censuur het „best op haar post is geweest". Om dit allerafschuwelijkst Jargon — een soort „dievetaaltje", waarmee de Freudianen zich geleerd trachten aan te stellen — te kunnen begrijpen, dient gij eerst te vernemen, wat Freud onder „censuur" verstaat; zoo kort en duidelijk mogelijk zal ik het u trachten uit te leggen. De mensch, die volgens Rousseau „rein" en „vrij" geboren zou worden — het feit dat er net zoo goed „erfzonde" bestaat als „erfdeugd" werd door hem genegeerd — loopt, volgens Freud en zijn volgelingen, van de geboorte af, over van sexueele lusten, en deze zouden vast en zeker op allerlei manieren bevrediging eischen als er geen „opvoeding", geen „dressuur" bestond, als het kind niet belemmerd werd door „religieuse, moreele en sociale remmen"; „opvoeding, straf gewoonte, noodzaak dwingen het opgroeiende kind er toe om telkens weer die sexueele lusten terug te dringen", met het gevolg, dat zij „in het onbewuste ingekerkerd worden" en zelfs „ingeklemd" geraken. Met deze inkerkering en inklemming in het „onbewuste" nemen die sexueele lusten echter geen genoegen; van iedere gelegenheid trachten zij gebruik te maken om uit hun kerker te ontsnappen en zich wederom te doen gelden. Probeeren zij zulks, dan vinden zij echter dadelijk de, als gevangenbewaarster optredende censuur op haar post, die het resultaat is van „de opvoeding" met haar „religieuse, moreele en sociale remmen", welke in het bewuste leven zulk een krachtigen invloed uitoefenen. Tijdens den slaap 2 hebben zij echter een betere kans, want dan kunnen zij van den droom gebruik maken om zich te uiten; ten einde de ingedommelde gevangenbewaarster — de censuur — des te gemakkelijker te kunnen verschalken, hullen zij zich dan in „symbolen", anders gezegd: zij trekken een ander pakje aan, om zich onherkenbaar te maken, zich te,,camoufleeren ; en nu is het — volgens Freud — de taak van den analysant de beteekenis van die symbolen, van die vreemdsoortige maskeradepakjes te ontcijferen en de droomgedachten, de stille wenschen, die daarin begraven zijn, te ontraadselen. x) Wie zoo'n uiteenzetting voor het eerst hoort, komt allicht in den waan, dat er heel wat geleerdheid in steekt; maar als de bedoeling duidelijk wordt gemaakt met een begrijpelijk voorbeeld, dan blijft er geen greintje geleerdheid van over, dan komt er niets anders dan viezigheid voor den dag: de patiënte van Jelgersma droomde, dat zij in een winkel om een vrouwelijken hoed vroeg, ofschoon zij een mannelijken kurk of een dito mes „wel zoo lang als een sabel" bedoelde! Zij was immers ,,op zoek naar de sexualiteit , d.w.z. naar een mannelijk geslachtsorgaan! Zietdaar dan hoe de droom zijn doel listig wist te maskeeren door het omgekeerde uit 1) De gedachtengang van Freud werd door Prol. C. Winkler in de „Geneeskundige Bladen" van 1917 (blz. 285 en 286) op de volgende wijze omschreven: „Onze niet bewuste zenuwwerkzaamheid bouwt zich van de kindsheid af op. Opvoeding, straf, gewoonte, noodzaak, dwingen het opgroeiende kind er toe om telkens nieuwe wenschen en verlangens terug te dringen" Wanneer dan in den slaap het bewuste leven minder intensief is geworden, dan is daarom het onbewuste nog niet baas. Nog altijd staat dan de censuur van het voorbewuste vaardig om het opdringen der onbewuste wenschen naar het bewuste te beletten Gelukt het echter toch somwijlen een dezer wenschen om als droom bewust te worden, dan kan dit alleen als hij door de censuur heenbreekt; en dat kan die wensch alleen bereiken, wanneer hij een zoodanig kleed heeft aangetrokken, dat het bewuste leven (de censuur — van Dieren) niet dadelijk daarin den tot onbewust blijven veroordeelden banneling herkent". „Alle droomen worden daarom voor Freud wensch-droomen. Maar de gedroomde wenschen uiten zich, door de censuur daartoe gedwongen, in bizondere taal. Zij kleeden zich in symbolen". „Het is de taak van den onderzoeker de beteekenis der symbolen te ontcijferen en de stille wenschen, die daarin begraven zijn, te ontraadselen". te drukken van wat „hij" wenschte; en dit deed „hij" om te ontsnappen aan de waakzaamheid van de gevangenbewaarster, van de censuur, die het resultaat is van de opvoeding, enz., enz. G. T., als een nuchter, verstandig mensch verneemt met welke droomuitleggingen tal van Psychiaters zich in onzen tijd bezig houden, dan zullen zij wis en zeker zeggen: Hebben die menschen niets degelijkers aan hun hoofd? Zou het bij hen zelf wel pluis zijn? Het schijnt mij toe, dat zij nog maller zijn dan velen hunner patiënten! Bolland heeft ereis gezegd: ,Onder de gekkendokters zijn "eel gekke dokters!" Prof. Jelgersma gedraagt zich, in navolging van Freud, als een vijand van de heerschende moraal, van „de conventioneele, cultureele moraal"; hij noemt haar „de zotte, quasimoraal". En om deze met des te meer succes te kunnen bestrijden stelt hij het zelfs abusievelijk voor als zouden in deze maatschappij onder haar invloed „sexualiteit en verdorvenheid op één lijn worden gesteld". Op zoo iets zots ben ik echter als huisarts, in mijn meer dan 40-jarige praktijk, nog nimmer gestuit; wèl weet ik, dat omstreeks 1890 in het toen reeds zeer zieke Rusland een secte bestond, die zulks aannam en er zich naar gedroeg; de leden verminkten hun geslachtsorganen om ze voorgoed buiten gebruik te stellen! Prof. Jelgersma schijnt andere ervaringen te hebben opgedaan, of wel hij verbeeldt zich zulks! Hij schreef immers: „Er heeft zich in onze „moderne beschaving een soort sexueele moraal ontwikkeld, die eenvoudig weg zot genoemd moet worden en die „feitelijk hierop neerkomt, dat sexualiteit als zoodanig „ongeoorloofd zou zijn en slecht. Het is te omslachtig „om de wording van deze quasi-moraal na te gaan".... „Hoofdzaak is, dat ze vooral aan onze jonge meisjes wordt „ingeprent; jongens schijnen dat niet zoo zeer noodig te „hebben. Mijn patiënte wist niet beter dan dat hare „sexualieit al het minste was van wat zij aan geestelijke „eigenschappen bezat"... „Ik heb haar moeten uitleggen, „dat sexualiteit op zich zelf absoluut niet slecht was, integendeel, dat de sexualiteit een bron was voor onze „hoogste altruïstische gevoelens, dat de asexueel, de „eunuch (een man wiens ballen in de jeugd werden weggenomen — van Dieren) een wanproduct was (ja waarlijk, dat moest aan de hysterische jonge dame uitgelegd worden! — van Dieren). Verder, dat lichamelijke „sexualiteit alléén natuurlijk slecht was; dan had men „niet meer dan een wellusteling Dergelijke elemen- „taire denkbeelden moesten patiënte bijgebracht worden . Ja, wij beleven vreemde tijden! Welken geneesheer zou het vroeger in zijn hoofd zijn opgekomen een meisje of een vrouw zoo iets „bij te brengen". En nu komt er nog bij, dat deze uitdrukking hier geheel misplaatst is, ten minste als Freud gelijk heeft! Deze schreef immers in zijn „Sammlung' (blz. 42): „Men behoeft zich geen verwijt er van te maken, „dat men met hysterische personen feiten uit het normale „of abnormale geslachtsleven bespreekt. Als men eenigs„zins voorzichtig te werk gaat, dan brengt men alleen „maar in hun bewuste over, wat zij in het onbewuste „reeds wisten', de geheele werking van de kuur berust „immers op het inzicht, dat onbewuste denkbeelden, „juist omdat zij niet geremd kunnen worden, sterker „en schadelijker werken kunnen dan bewuste denk„beelden. Men loopt nooit gevaar een onervaren meisje „te bederven; waar óók in het onbewuste geen kennis „omtrent sexueele handelingen bestaat, daar treedt „nimmer een hysterisch verschijnsel op. Waar hysterie „bestaat, kan van „onschuld in gedachten" — zooals „ouders en opvoeders dat opvatten — geen sprake meer „zijn. Bij 10-, 12- en 14-jarige kinderen — knapen „zoowel als meisjes — heb ik mij kunnen overtuigen, dat „men zich hierop zonder uitzondering kan verlaten 1) 1) „Man braucht sicli keinen Vorwurf daraus zu machen dass man Tatsachen des normalen oder abnormen Sexuallebens mit ihnen bespricht, Wenn man einigermassen vorsichtig ist, übersetzt man ihnen Kortom, als Freud gelijk had, dan zou Jelgersma zijn hysterische patiënte niets nieuws hebben kunnen „bijbrengen", aangezien haar „onbewuste" reeds volkomen op de hoogte was en van „onschuld in gedachten" geen sprake bij haar kon zijn! Hoogstens had hij haar ,.bewuste" met dat „onbewuste weten" in kennis hebben kunnen stellen! En zulke onzin vindt tegenwoordig geloof en bijval! Men denke zich een examinandus, die telkens, als hem iets gevraagd wordt, het volgende antwoord durft geven: „Ik ben mij weliswaar niet „bewust", dat ik het weet, maar wèl weet ik zeker, dat mijn „onbewuste" het weet. En dat kan ik u gemakkelijk genoeg bewijzen; als u me éérst vóórzegt, wat ik bewust antwoorden moet, dan doemt het meteen uit mijn onbewuste op „en dan kan ik het u dadelijk bewust nazeggen. Probeert u het maar!" Ja, als een examinandus dat zei, dan zou iedere examinator zeggen: „Die jonge man is stapel of wel hij tracht ons voor den mal te houden"; maar als Prof. Freud het zegt, dan wordt het dadelijk door alle critiekloozen aanvaard als een psychologische ontdekking van groote beteekenis! Het allerergste vind ik het, dat Freud zijn zoogenaamde onderzoekingen op dit gebied — ze kunnen zelfs niet verdragen dat men ze met critische oogen uit de verte bekijkt — zelfs tot jonge kinderen heeft uitgestrekt, en dat daartegen tot dusver geen orkaan van verontwaardiging is opgestoken uit de kringen der psychiaters. Daar staat tegenover, dat velen zich over de biecht met de grootste minachting uit- bloss ins Bewusste, was sie im Unbewussten schon wissen, und die ganze Wirkung der Kur beruht ja auf der Einsicht, dass die Affektwirkungen einer unbewussten Idee starker und, weil unkennbar, schadlicher sind als die einer bewussten. Man lauft niemals Gefahr ein unerfahrenes Madchen zu verderben; wo auch im Unbewussten keine Kenntnis sexueller Vorgange besteht, da kommt auch kein hysterisches Symptom zustande, Wo man Hysterie findet, kann *on „Gedankenunschuld" im Sinne der Eltern und Erzicher keine Rede mehr sein. Bei 10-, 12- und 14-jahrigen Kindern, Knaben wie Madchen, habe ich mich von der ausnahmslosen Verlasslichkeit dieses Satzes überzeugt". laten, omdat er op de duizenden priesters weieens,,enkele minderwaardigen worden aangetroffen, die bij het biecht afnemen door onbehoorlijke, suggestieve vragen op sexueel gebied, gedachten opwekken, welke tot dusver bij het biechtend kind nog nimmer waren gerezen. Bedenkt het wel, G. T., dat ik zelf niet Katholiek ben, en evenmin het plan koester om het te worden;maar wel ben ik van meening, dat de niet verplichte biecht een weldaad kan wezen voor menigeen, en dat de Freud sche psychoanalyse niets anders is dan een zéér slechte, zéér gemeene, duivelsehe manier van biecht afnemen. In plaats van — zooals de goede priester doet — de ziel te bevrijden van wat haar drukt, doet de analysant zijn uiterste best de ziel te vergiftigen, er duivelsehe gedachten in te brengen, die er tot dusver niet in te vinden waren. Op grond van een en ander, meen ik, de Psychiaters te mogen toeroepen: Schaamt u, schaamt u, dat gij tot dusver aan dat duivelsehe gedoe hebt meegedaan of het hebt laten voortwoekeren door u karakterloos, „quasi-philosophisch onaandoenlijk" en „contemplatief-beschouwend" te gedragen in plaats van er tegen op te treden zooals ik het mij als huisdokter en niet-specialist (weg met het specialisme, behalve op technisch gebied) tot een plicht reken. Schaamt u! Schaamt u! Prof. Jelgersma schreef verder: „Eigenaardig was het „te zien, hoe mijn lessen aansloegen. Dit was op te maken „uit de droomen van mijn patiënte. In haar vroegere „droomen kwam haar sexualiteit voor onder den vorm „van allerlei dieren (toen waren de kurken, de messen en de hoeden nog niet aan de beurt — van Dieren) een „zwarte kat, een zwarte hond, een grauwe rat, enz. In „één van haar latere droomen komt vóór een rat met „witte strepen en deze witte strepen beteekenden, dat „er aan het beest (dat wil zeggen aan „de sexualiteit van patiënte" — van Dieren) nog wel wat goed was. In een „anderen droom, die hier medegedeeld wordt, beteekent de „witte poes met het roode snoetje de goede sexualiteit. „Mevrouw X., die de goede sexualiteit op haar schoot „had, zei, dat het een bizonder beest was: „je moet hem „hooren spinnen, het is een poes die denkt" ,De witte „poes zit op de schoot van Mevrouw X., omdat deze recht „heeft op de goede sexualiteit van haar man, in tegenstelling met patiënte, die er geen recht op had (zij was verliefd op den Heer X., — van Dieren) en wier sexuali„teit herhaaldelijk door een leelijke, zwarte kat wordt „voorgesteld. Bovendien wist Mevr. X., dat zij recht had „op die mooie sexualiteit, want ze zei trotsch tegen „patiënte: „ja maar, dat is een bizondere poes; je moet „hem hooren spinnen; dat is een poes, die denkt". Dat „wil dus zeggen: „Dat is heel wat anders dan die leelijke „zwarte kat, die gij ër op na houdt". En met het neerschrijven en laten drukken van dergelijke flauwe en tevens ingemeene „sexueele praatjes" meende Prof. Jelgersma zijn tijd te mogen besteden in 1915, toen de wereld in brand stond! In zijn 2den brief aan Timotheus schreef Paulus: „Daar „zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen „verdragen, maar kietelachtig zijnde van gehoor, zullen „zij zich zeiven leeraren opgaren naar hun eigen begeerlijkheden, en zij zullen hun gehoor van de waarheid „afwenden en zij zullen zich keeren tot fabelen". Ja waarlijk, Prof. Jelgersma — die zich tot dusver klaarblijkelijk nog niet geheel heeft kunnen ontworstelen aan het reeds verouderde, tot Atheïsme leidende Materialisme, hetwelk ons (wij studeerden tegelijk van 1878 tot 1885 te Amsterdam) als student werd ingetrechterd met een beroep op de toen als „onaantastbaar" beschouwde leer van Darwin. *) — Prof. Jelgersma heeft zich in de latere jaren 1) In 1912 schreef ik een boekje: „Darwinisme en Ongeloof, een bijdrage tot de kennis der Schijnwetenschap". Het is uitverkocht, maar wie het raadpL-^en wil, kan het vinden in de Bibliotheek van het Leesmuseum, in alle Universiteits-Bibliotheken en in de Volks-Bibliotheek te Amsterdam. vastgeklemd aan Freud, den man van de ,,Kieteling" (zie blz. 43), mèt zijn Atheïsme en zijn Godsdiensthaat en onder invloed van dezen naar eigen begeerlijkheid opgegaarden leeraar, gaat hij door met zich van de waarheid af te wenden; onder diens verderfelijken invloed meent hij van vieze, sexueele ,,fabeltjes" het heil te mogen verwachten voor zijn patiënten, de wetenschap en de menschheid! Gelukkig blijkt Prof. Jelgersma, die de heerschende conventioneele moraal zóó „zot" beweert te vinden, dat hij haar zelfs — evenals. . . . Nietzsche en Freud het te voren deden! — een quasi-moraal meent te mogen noemen, dank zij de godsdienstige opvoeding, die hij in het ouderlijk huis mocht ontvangen (zijn vader was Ned, Hervormd predikant) nog genoeg doortrokken van de oude begrippen om méér respect te hebben voor. ... „de witte poes? met het rooje snoetje" d.w.z. voor de goede sexualiteit waarop de getrouwde mevr. X. récht had, dan voor de zwarte kat, voor de slechte sexualiteit, die patiënte — welke verliefd was op den heer K. — er op na hield. Als de huidige modernelingen zulks vernemen, dan zullen zij vast en zeker zeggen: ,,0, maar dat is alles zoo „conventioneel", zoo „zot" en „quasi-moreel" mogelijk! Wat valt die Prof. J. mij verschrikkelijk tegen! Wat is dat een achterlijke man!" En ik vraag mij dan ook vergeefs af, waarom hij gemeend heeft de oude, conventioneele, Christelijke moraal, die het vooral onder Marxistischen invloed al moeilijk fenoeg had, en die het onder den invloed van Freud nog véél moeilijker heeft gekregen (hierover aanstonds meer; zie blz. 182), nog verder in discrediet te brengen. Als Prof. J. het heeft over ,,de conventioneele moraal", of te wel ,,de zotte quasi-moraal", dan is hij aan zijn waardigheid verplicht precies te zeggen, wat hij er op aan te merken heeft, en hoe hij wil, dat het worden moet\ Dan moet hij ons niet trachten af te schepen en zichzelf niet gewichtig trachten te maken met het uitleggen van droomen over kurken, messen, hoeden, witte katten met rooje snoet- jes, zwarte katten, zwarte honden, grauwe ratten, ratten met witte streepen, ruiende zwanen, ganzen, eenden en hertjes\ Ja, die laatste dieren kwamen er óók nog aan te pas; en ook vergat ik nog ,,de mooie blauwe bloempjes", die natuurlijk het symbool zijn van „de zuivere sexualiteit" en „de blauwe distel, groeiende op een hellend vlak", welke het symbool is van de sexualitiet, die „zéér doet en waardoor men zelfs verongelukken kan"! De patiënte, die met behulp van al die malligheid en vuiligheid „hèropgevoed" werd, is gelukkig ten slotte d.w.z. na een langdurige behandeling genezen; edoch ik ontzeg Prof. J, het récht dit „succes" te beschouwen als een gevolg van die behandeling en mede als een bewijs, dat de Freudsche methode nog zoo kwaad niet is. Om dit goed te doen uitkomen, zal ik er aanstonds eenige gevallen tegenover stellen uit eigen ervaring; maar eerst moet ik u nog een paar droomen uit de praktijk van Freud mee deelen; kortheidshalve -— want Freud is erg lang van stof — zal ik voor twee van die droomen gebruik maken van de inkleeding, die door Prof. Winkler gekozen werd; deze mag weliswaar niet tot de volgelingen van Freud gerekend worden, maar dat hij genoeg respect voor hem heeft als droomkenner, blijkt immers duidelijk genoeg uit de volgende ontboezeming: „De „beteekenis van den droom is dus vérstrekkend in het ge,,zonde en in het zieke leven. Huglings-Jackson heeft ge„zegd en Freud zegt het hem na: „Vind alles wat de „droomen betreft, en gij zult alles vinden wat de krankzinnigheid betreft"; en ik zal gaarne erkennen, dat de „uiteenzettingen van Freud („over het ontcijferen van „de beteekenis der symbolen en over het ontraadselen „van de droomgedachten, de stille wenschen, die daarin „begraven zijn ) tot de beste bladzijden uit zijn boek „behooren." Dat belooft dus nog al wat! Welnu G. T., bereidt u dan maar op het allerergste voor! De volgende mededeelingen zijn ontleend aan het artikel van. . .. Winkler! I. „X. gaat in zijn droom wandelen met zijn vrouw tus„schen twee paleizen; daartusschen staat een klein hutje. „Zijn vrouw stoot de deur open. Hij ziet een schuin op„loopende gang voor zich naar een fraaie binnenplaats, „waarin X gemakkelijk binnengaat." „V erklaring: De twee paleizen zijn de flink ontwikkelde „billen van een vrouw, daartusschen ligt het vrouwelijk „geslachtsdeel. De vrouw van X, de natuurlijke tegenstandster verzet zich niet, stoot zelf de deur open. De „schuin oploopende gang is de vrouwelijke schede en „de geslachtelijke gemeenschap volgt". Winkler laat er dit op volgen: „De droomgedachte is de „sexueele wensch. De verklaring wordt door de psychoanalyse gegeven. Zij wijst aan, dat X. dien dag bij zijn „vrouw een jonge dame uit Praag heeft ontmoet, en dat „toen de gedachte bij hem oprees „wat een aardig meisje", „Het tusschen de paleizen gelegen hutje heeft eenige „gelijkenis met een gebouwtje uit Praag". II. „Hans, 5 jaar oud, moet voortaan alleen slapen, niet „meer op de kamer zijner ouders. Hans wordt bang. De „concrete uiting van zijn angst is, dat een paard hem zal „bijten. De toegepaste analyse verandert allereerst de „concrete angstinhoud. Zij wordt de vrees „dat de beide „paarden voor een volgeladen wagen omvallen . „Maar Hans is niet bang voor alle paarden — alleen „voor paarden met een zwarten kop. Hier is, het spreekt „van zelf, vader's zwarte snor gesymboliseerd, 't Is zijn „vader, die hem zal bijten, symbool voor: die hem wel „eens straft. Het omvallen der twee paarden is het verslangen naar vaders dood". „Om zonder kleerscheuren door de censuur heen te „komen (om de gevangenbewaarster te kunnen verschalken — van Dieren) is het symbool voor den vader „verdubbeld en is het verlangen naar vaders dood in „vrees voor het omvallen der twee paarden omgezet". „De volgeladen wagen is de symboliseering der zwan„gere moeder — let wel Hans was 3/2 jaar toen 'smoeders „laatste zwangerschap eindigde". Winkler voegde er schamper aan toe: „Hoe komt nu de „psycho-analyse er toe om hier een Oedipus-droom te „vinden? Door Hans te laten praten? Allerminst. De „vader èn Freud zijn ijverig in de weer suggestief vragen „te stellen. „Zonder zulke hulp — zegt Freud — komt „niemand tot een resultaat". Hans zegt uit zich zelf niet „veel. Wel, als hem vragen gesteld worden. Als men Hans „vraagt: Zou Hans niet graag met moeder getrouwd zijn, „net als vader? — dan zegt hij: Hè ja, zou vader dan „Hans zijn? Dit noem ik suggestief vragen (ik noem het „idioot — van Dieren). Wie de zonderlinge paden, die „deze psycho-analyse bewandelt, wil leeren kennen, hij „leze het origineel. Ik grond mijn oordeel over de psychoanalyse van Hans op de hem gestelde vragen. Ik meen, „dat de analysanten er op uit waren, Hans te laten verhellen, wat zij verlangden, opdat zijn droom als Oedipus,,droom zou kunnen worden aangemerkt". Ja warempel, dat schreef Prof. Winkler, en die zelfde Prof. Winkler schreef in hetzèlfde artikel, dat „de uiteenzettingen van Freud over het ontcijferen van de beteekenis der symbolen, en over het ontraadselen van de droomgedachten, de stille wenschen, die daarin begraven zijn, tot de beste bladzijden van diens boek over „Traumdeutung" behooren"! Zietdaar dan G. T., welke „zonderlinge paden" door de logica bewandeld worden in de hersenen van Prof. Winkler! In zijn „Sammlung" heeft Freud uitvoerig de „zielsontleding meegedeeld van een 19-jarig meisje „Dora". Bij het bespreken van de Symptoomhandelingen heb ik het reeds over haar gehad; denkt maar even aan het beugeltaschje, dat — zooals zij zelve van Freud te höören kreeg — haar schaamdeel verving! Om u nög beter te doen inzien wat voor een misselijk iemand die Freud is, zal ik u bovendien vertellen, hoe hij één van hare droomen met haar zélf besprak. Maar om goed daar over te kunnen oordeelen, dient gij eerst te vernemen in welk milieu dit meisje was groot gebracht. De familie X. ging vriendschappelijk om met de familie K. Meneer X. — de vader van Dora — had een liaison met mevr. K., wat op den duur voor mevr. X., Dora en den Heer K. niet verborgen was gebleven. Dora leed hieronder. „Ik kan aan niets anders denken; — zei „ze herhaaldelijk — mijn broer zegt weliswaar; wij kindeken hebben geen recht deze handelingen van vader te „beoordeelen. Wij moeten er ons niet om bekommeren en „er zelfs blij om zijn, dat hij een vrouw heeft gevonden, „waar zijn hart aan hangt, omdat moeder hem zoo slecht „begrijpt. Ik zie dat in en zou er ook zoo over denken, „maar ik kan niet, ik kan het hem niet vergeven" (blz. 47). Dora had het dus niet gemakkelijk; en daar kwam nog bij dat meneer K. het met haar had willen aanleggen! Toen zij nog pas 14 jaar, had hij haar ereis hartstochtelijk tegen zich aangedrukt en op de lippen gekust. Op dat oogenblik kreeg Dora een gevoel van walging, rukte zich los en liep weg; zij zweeg over het gebeurde, maar zorgde er voor, in het vervolg nooit meer met den Heer K. alleen te zijn, en aan een reeds te voren vastgesteld plan om met de familie K. eenige dagen op reis te gaan, wist zij zich te onttrekken zonder daarvoor redenen op te geven. Na de overrompeling deed de Heer K. geen enkele poging meer tot ongeoorloofde toenadering; hij behandelde Dora steeds met vriendelijke hoogachting, stuurde haar weieens bloemen of andere geschenken. Een paar jaren later bezochten Dora en haar vader de familie K. in een badplaats. Dora maakte eens met den Heer K., na een roeitochtje over het Meer, een wandeling door het bosch; bij deze gelegenheid waagde de Heer K. het, haar zijn liefde te verklaren na eerst gezegd te hebben, dat hij „niets aan zijn vrouw had". Dora geraakte hierdoor zóó zeer in woede, dat zij hem een oorvijg toe- diende en weg liep. Des te meer reden bestond daartoe, omdat zij te voren van de gouvernante vernomen had, dat de Heer K. haar met behulp van dezelfde klacht: ,,Ik heb niets aan mijn vrouw" tot toegeven had weten over te halen, en dat hij haar later links had laten liggen! Toen de vader eenige dagen na deze scène terug wilde reizen, verklaarde Dora met groote beslistheid mee te willen gaan, wat dan ook gebeurde. Zij weigerde aanvankelijk haar beweegredenen mee te deelen, maar eenige dagen na de thuiskomst deed zij dat wel aan haar moeder. Toen de Heer K. door den vader ter verantwoording werd geroepen, ontkende hij alles, en begon hij het meisje verdacht te maken, dat „volgens de mededeelingen van zijn eigen vrouw slechts belangstelling toonde voor geslachtelijke onderwerpen"! Dora trok zich dat aan, werd prikkelbaar, ontstemd, verried zelfmoordgedachten en werd deswege onder behandeling van Freud gesteld; de vader hoopte N.B. dat het dezen gelukken zou Dora aan het verstand te brengen, dat zij hem en mevrouw K. onrecht aandeed door aan te nemen, dat er iets anders dan een vriendschappelijke verhouding tusschen beiden bestond; zelfs tegenover Freud loochende hij aanvankelijk de werkelijk bestaande liaison! Toen Freud vernam hoe Dora zich als 14-jarig meisje gedragen had tijdens de omhelzing en daarna, was hy dadelijk klaar met de diagnose: hysterie! Een ouwerwets denkend mensch zou zeggen: „Dat kind heeft héél verstandig en kiesch gehandeld", maar Freud redeneerde als volgt: „Ieder meisje, bij wie een geslachtelijke opwinding hoofd,,zakelijk of uitsluitend een gevoel van afkeer te voorschijn roept, zou ik zonder te twijfelen, voor een hysterica „houden". ... „In plaats van het geslachtelijk gevoel, dat „bij een gezond meisje onder zulke omstandigheden zeker „niet ontbroken zou hebben (Dora was N.B. 14 jaar — van Dieren) trad bij haar een gevoel van afkeer op, en „wel een gevoel van walging, dat behoort bij den met „slijmvlies bedekten ingang van het spijsverteringskanaal. „Ongetwijfeld heeft op deze lokalisatie de prikkeling der „lippen door den kus invloed uitgeoefend; ik geloof echter „óók nog met een ander moment rekening te moeten „houden" „Ik denk, dat Dora tijdens de hartstochtelijke omarming niet enkel den kus op de lippen voelde, „maar ook het aandrukken van het in erectie verkeerend „mannelijk lid van den Heer K. tegen haar onderlijf (Ja, dat dacht de geniale man! — van Dieren). „Het gevoel „van walging schijnt oorspronkelijk de reactie op den „reuk, later ook op den aanblik van de uitwerpselen „ (ontlasting en urine) te zijn. De geslachtsorganen kunnen „aan de daarmede samenhangende verrichtingen herinne„ren, en vooral is dat het geval met het mannelijk lid, „omdat dit orgaan niet alleen voor de geslachtelijke verdichting dient, maar ook voor de urine-loozing ,,Het „bekende woord van den Kerkvader: „Wij worden geboren „tusschen urine en drekstoffen hangt samen met het „geslachtsleven, en is er, in weerwil van alle idealiseeren„de bemoeiingen, niet van te scheiden". x) Zietdaar dan G. T., op grond van wélke overwegingen Dora voor een hysterica werd gehouden! Ieder normaal 1) „Jede Person, bei welcher ein Anlass zur sexuellen Erregung überwiegend oder ausschlieslich Unlustgefühle hervorruft, würde ich unbedenklich für eine Hysterica halten".... Anstatt der Genitalsensation die bei einem gesunden Madchen unter solchen Umstanden gewiss nicht gefehlt hatte, stellt sich bei ihr die Unlust-Empfindung ein, welche dem Schleimhauttrakt des Einganges in den Verdauungskanal zugehört, der Ekel. Gewiss hat auf diese Lokalisation die Lippenerregung durch den Kuss Einfluss genommen; ich glaube aber auch noch die Wirkung eines anderen Moments zu erkennen' Ich denke sie verspürte in der stiirmischen Umarmung nicht bloss den Kuss auf ihren Lippen, sondern auch das Andrangen des erigierten Glicdes gegen ihren Leib" Die Ekelempfindung scheint ja ur- sprünglich die Reaktion auf den Geruch spater auch auf den Anbhck der Exkremente zu sein. An die exkrementellen Funktionen können die Genitalien und speziell das mannliche Glied aber erinnern, weil hier das Organ ausser der sexuellen auch der Funktion der Harnentleerung dient" Es ist das: „inter urinas et faeces nascimur" des Kirchen- vaters, wclches dem Sexualleben anhaftet und aller jdealisierenden Bemühung zum Trotze von ihm nicht ab zu lösen ist". (Sammlung , blz. 22, enz.). mensch zal zeggen: Hoe kan zooveel onzin en vuiligheid uit één stelletje menschehersenen voortkomen! Welnu, de bezitter daarvan bracht met behulp van zijn onfeilbare „analyse" — beter gezegd met behulp van zijn onreine fantasie — óók nog het volgende omtrent Dora's zieleleven aan den dag: Dora was sexueel verliefd le op haar vader (Oedipus-komplex); 2e op zich zelf (Narcis-komplex); 3e op den Heer K.; 4e op mevrouw K. (homosexueel); ten slotte werd zij óók nog verliefd 5e op. ... Prof. Freud zelf, dat wil zeggen: deze verbééldde het zich („overdrachtsneurose")! En bovendien meende hij al hare klachten en ziekte-verschijnselen met die talrijke, door de „analyse" opgedolven verliefdheden in verband te mogen brengenl Hoe hij dit meende te kunnen klaar spelen, zal ik dienen toe te lichten. Reeds als kind van 8 jaren had Dora na een bergtocht een aanval van kortademigheid gekregen, die zich daarna telkens herhaalde. Freud vond voor dit ziekte-verschijnsel de volgende sexueele verklaring: „Ik kreeg door symptoom„handelingen en andere aanwijzingen (welke? wordt er „natuurlijk niet bij vermeld — van Dieren) goede redenen „om aan te nemen, dat het kind, welks slaapkamer aan „die der ouders grensde, een nachtelijk bezoek van den „vader bij zijn echtgenoote had afgeluisterd en bovendien „het kuchen van den toch reeds kortademigen man bij „de geslachtsgemeenschap had gehoord" „Dat kortademigheid en hartkloppingen bij hysterie en angstneu„rose slechts losse brokstukken uit de geslachtsgemeenschap zijn, heb ik jaren geleden reeds uiteengezet (aus„führen en „andeuten blz. 137, is iets anders dan „bewijzen — van Dieren) en in vele gevallen, zooals in „dat van Dora, kon ik het verschijnsel der kortademigheid „van den nerveuzen asthma-aanval op dezelfde aanlei„ding, op het afluisteren van de gemeenschap van volgassen menschen terug te brengen".1) ]) „Ich bekam nun durch Symptomhandlungen und andere An- Dat deze sexueele verklaring voor de ziekteverschijnselen — die zich bij Dora reeds op 8 jarigen leeftijd vertoond hadden — juist was, meende Freud op de volgende manier te kunnen.. .. bewijzen: „Dora zei eens op verontwaardigden toon: „mevr. K. houdt alleen daarom van vader, omdat hij een vermogend man is". Voor Freud was dit alweer reden genoeg om te zeggen: „Gij bedoelt het omgekeerde, n.1. dat uw vader onvermogend is, dat wil zeggen impotent op sexueel gebied", en hij voegde er zelfs bij: „maar dan spreekt gij u zelf tegen, want hoe zou er dan sprake kunnen zijn van een liefdesverhouding? Dora wist, helaas, reeds, dat er „verschillende vormen van sexueele bevrediging bestaan", en ook, dat „andere lichaamsdeelen daarvoor gebruikt worden". Toen Freud nog verder ging met „analyseeren" en zich zelfs niet ontzag om zoo suggestief mogelijk te zeggen: „Dan denkt gij juist aan die lichaamsdeelen, welke zich bij u in geprikkelden toestand bevinden, n.1. aan de keel en de mondholte" ontkende zij zulks! Maar „das genierte den grossen Geist nicht' — zooals blijkt uit deze zinnen: „De aanvulling kan immers niet betwist worden, dat „zij met haar telkens herhaalde hoeststooten, die zooals „gewoonlijk een gevolg waren van een kriebeling in de „keel, een voorstelling gaf van een geslachtelijke bevredi„ging per os tusschen de twee personen, wier liefdesverhouding haar voortdurend bezig hield 1); duidelijker zeichen guten Grund zur Annahme, dass das Kind, dessen Schlafzimmer sich neben dem der Eltern befand, einen nachtlichen Besuch des Vatcrs bei seiner Ehetrau belauscht und das Keuchen des ohnedies kurzatmigen Mannes beim Koitus gehort habe" Dass die Dyspnoe und das Herz- klopfen der Hysterie und Angstneurose nur losgelöste Stücke aus der Koitusaktion sind, habe ich vor Jahren bereits ausgeführt und in vielen Fallen, wie dem Dora's konnte ich das Symptom der Dyspnoe, des nervösen Asthmas, auf die gleiche Veranlassung, auf das Belauschen des sexuellen Verkehres Erwachsener zurückführen (blz. 70 en 71, „Sammlung"). „ „ , , _ 1) „Als Dora wieder einmal betonte, Frau K. liebe den nur, weil er ein vermögender Mann sei, merkte ich aus gewissen Nebenumstanden ihres Ausdruckes, die ich hier wie das meiste rein Technische der Analysenarbeit iibergehe (Freud laat altijd.... de bewijzen wcg! van Dieren) dass sich hinter dem Satze sein Gegenteil verberge: uitgedrukt: als Dora op die wijze hoestte, dan bootste zij — volgens Freud — bij zich zelf de gewaarwording na, die mevrouw K. moest ondervinden als Dora's „onvermogende" vader zich bij deze vriendin sexueel trachtte te bevredigen op de meest abnormale wijze, door n.1. zijn lid in haar mond te brengen. Om dit te kunnen begrijpen, dient men te weten, dat Freud ook nog het volgende geschreven heeft: ,,Ik heb „reeds te kennen gegeven (!) dat de meeste hysterische „verschijnselen, als zij tot hun volle ontwikkeling zijn „gekomen, een gefantaseerde situatie van het sexueele „leven weergeven, zooals: een scène uit het sexueele „verkeer, een zwangerschap, een verlossing, een kraam„bed, enz." *) Freud heeft voor deze opvatting, die door al zijn volgelingen als een vaststaande waarheid en als een van zijn Der Vater sei ein unvermögender Mann. Dies konnte nur sexuell gemeint sein, also: Der Vater sei als Mann unvermögend, impotent. Nachdem sie diese Deutung aus bewusster Kenntnis bestatigt (Let wel, toen Dora bewust sprak over het vermogen van haar vader, zou haar onbewuste daarmee bedoeld hebben, dat haar vader impotent was! — van Dieren), hielt ich ihr vor, in welchem Widerspruch sie verfalle, wenn sie einerseits daran fest halte, das Verhaltniss mit Frau K. sei ein gewöhnliches Liebesverhaltniss, und anderseits behaupte der Vater sei impotent, also unfahig, ein solches Verhaltniss aus zu nützen. Ihre Antwort zeigte, dass sie den Widerspruch nicht anzuerkennen brauchte. Es sei ihr wohl bekannt, sagte sie, dass es mehr als eine Art der sexuellen Befriedigung gebe. Als ich weiter fragte ob sie die Inanspruchnahme anderer Organe als der Genitalien für den sexuellen Verkehr meine, bejahte sie und ich konnte fortsetzen: dann denke sie gerade an jene Körperteile die sich bei ihr in gereiztem Zustande befanden (Hals, Mundhöhle). Soweit wollte sie freilich von ihren Gedanken nichts wissen, aber sie dürfte es sich auch gar nicht völlig klargemacht haben, wenn das Symptom ermöglicht sein sollte. Die Erganzung war doch unabweisbar, dass sie sich mit ihrem stossweise erfolgenden Husten, der wie gewöhnlich einen Kitzel im Halse als Reizanlass angab, eine Situation von sexueller Befriedigung per os zwischen den zwei Personen vorstellte, deren Liebesbeziehung sie unausgesetzt beschaftigte". („Sammlung", blz. 40). 1) ,,Ich habe schon angedeutet, dass die meisten hysterischen Symptome wenn sie ihre volle Ausbildung erlangt haben, eine phantasierte Situation des Sexuallebens darstellen, also eine Szene des sexuellen Verkehrs: eine Schwangerschaft, Entbindung, Wochenbett u.dgl. („Sammlung", blz. 91 noot). grootste ontdekkingen beschouwd wordt, nergens een bewijs geleverd; hij meende N.B. te kunnen volstaan met te schrijven: „Ich habe schon angedeutet"; maar natuurlijk heeft hij, als woordkunstemaker, wel aanstonds voor die opvatting een woord weten te vinden: „Conversie , wat „omzetting beteekent (zooals iedereen weet, wordt dit woord in de financieele wereld al lang gebezigd; „Conversie" van een leening). Welnu, met de kortademigheid en het nerveuse asthma zou Dora derhalve reeds op 8-jarigen leeftijd het normale geslachtelijke verkeef tusschen haar eigen vader en moeder nagebootst hebben, en op 19-jarigen leeftijd met de korte hoeststooten den meest perversen vorm daarvan tusschen haar vader en diens bijzit! „Das heisst moderne Psychiatrie", enz. De dezer dagen tot Eereburger van Weenen en tot Curator van de Universiteit van Jerusalem bevorderde Prof. Freud was brutaal genoeg om er zelfs het volgende bij te durven voegen: „Als ik met meisjes en vrouwen spreek, dan noem „ik organen en handelingen bij hun technische namen en „deel deze mee als zij — dat wil zeggen: de namen — „onbekend zijn. J'appelle un chat un chat (ik noem een „kat een kat)". En ditzelfde mag van mij verwacht worden, nu ik bezig ben dezen mensch aan de schandpaal te binden. „J appelle un cochon un cochon" (ik noem een zwijn een zwijn). Met des te meer vrijmoedigheid kwijt ik mij van deze taak, omdat hij.... mij reeds te voren aan die paal heeft trachten te bevestigen, en nog wel zonder iets van mij af te weten! Op de zooeven voorgelezen zinnen liet hij immers onmiddellijk de aantijging volgen, die u reeds bekend is, maar die in dit verband nog wel even herhaald mag worden: „Ik heb wel van geneeskundigen en leeken gehoord, die „zich in de hoogste mate ergeren over een geneeswijze, „waarbij zulke besprekingen voorkomen, en die hetzij mij, „hetzij mijne patiënten benijden vanwege de kieteling, die „zich, zooals zij verwachten, daarbij voordoet"; en in het Voorwoord liet hij zich over die „geneeskundigen en leeken" nog véél beleedigender uit; daar schreef hij immers: „De kuische lezer kan zich overtuigen, dat ik er niet „voor terug gedeinsd ben met een jeugdige vrouwelijke „persoon over zulke onderwerpen in zulke taal te „spreken" Ik beschouw het als een kenteeken van „een perverse en vreemdsoortige wulpschheid, als iemand „meent te mogen vermoeden, dat zulke gesprekken een „goed middel zouden zijn tot opwekking of tot bevrediging „van sexueele lusten". *) Zoo ergens, dan is hier het bekende spreekwoord: „Zoo de waard is, vertrouwt hij zijn gasten" van toepassing. Om dit toe te stemmen, behoeft gij u slechts te herinneren, dat de z.g. „overdrachts-neurose" zich weieens openbaren kan door „een stormachtig liefde-eischen" en dat iedere analysant — naar eigen bekentenis van Freud — er op „verdacht" moet zijn, dat „de allerslechtste duivels", die hij opwekt, hem in den worstelstrijd niet ongedeerd laten. De behandeling blijkt dus voor beide partijen gevaar genoeg en ook kieteling genoeg op te leveren. Hoe het zij, omdat de 19-jarige Dora van geslachtelijke onderwerpen mèèr wist dan noodig en wenschelijk is voor wie dan ook, daarom — en daarom alléén — meende Freud bij de acht-jarige Dora de kortademigheid en het nerveuse asthma te mogen toeschrijven aan wat dit kind misschien ereis 's nachts afgeluisterd kon hebben; want dat dit gebeurd was, had hij niet van haar vernomen; dat had hij er maar bij gefantaseerd\ En ofschoon de 19-jarige Dora ontkende tot dusver geweten te hebben, wat Freud haar zoo suggestief mogelijk meende te mogen vragen, toch aarzelde hij geen 1} „Der keusche Leser kann sich aus meiner Darstellung die Ueberzeugung holen, dass ich mich nicht gescheut habe, mit einer jugendlichen Person über solche Themata in solcher Sprache zu verhandeln". „Ich erklare es als Anzeichen einer perversen und fremdartigen Lüsternheit, wenn jemand vermuten sollte, solche Gesprache seien ein gutes Mittel zur Aufreizung oder zur Befriedigung sexueller Geluste" (.Sammlung", blz. 3). oogenblik, de zooeven vermelde allervuilste conclusie te trekken! „Perversitas perversitatum, omnia perversitas , ja zeker, in de geschriften van Freud is alles pervers; en van logica is nérgens sprake! Dit laatste stemt trouwens overeen met wat zijn leerling Maeder schreef: „Het benauwende juk der logica drukt zwaar op den geest, want aan de logica alleen gelukt het niet, den mensch door het leven te leidon". Ja waarlijk, de averechtsche Freudianen blijken dus hinder te ondervinden van de logica! Die is voor hen een blok aan het been! Dat hooren we tegenwoordig meer van „wetenschappelijke" zijde. In een door Einstein zelf aanbevolen boekje van Pflüger over de „Relativiteits-theorie" lezen wij immers het volgende: „Men zou kunnen probeeren om deze „en verdere consequenties van wat wij aangenomen heb„ben, evenals tot dusver, op zuiver logische wijze met zoo „weinig wiskunde als maar mogelijk is, door te denken. „Maar ik moet dat ernstig afraden, omdat men dan licht „tot valsche conclusies komt. De gevolgtrekkingen van het „Relativiteits-principe zijn immers zóó zeer in tegenspraak „met alle tot op heden verkondigde meeningen, dat men „voortdurend geneigd is, tegenstrijdigheden te ontdekken. „Wij willen dien gevaarlijken weg dus niet verder bewan,,delen, maar ons nu bedienen van de onfeilbare Denk„machine, d.i. de wiskunde". x) Is het niet ongelooflijk G. T., dat óók voor de moderne wis- en natuurkundigen — voor Einstein c.s.; ten onzent o.m. voor Prof. Mannoury en Prof. Hendrik de Vries — de logica heeft afgedaan? De laatste schreef zelfs: „Is het „werkelijk zoo volkomen zeker, dat een groote cirkel op „den bol geen rechte lijn is? Wat weten wij eigenlijk 1) Zie mijn boek: „Historisch Idealisme of Historisch Materialisme? Opbouwen of ondermijnen?" Deel II, Hoofdstuk XXX. «Een oude vijand in nieuwe wapenrusting: Einstein en de z.g. Relativiteits-Theorie ; en Hoofdstuk XXXI „Onfeilbare"(?) moderne wiskunde, Futurisme en Bolschewisme", „precies van de rechte lijn?" Deze hooggeleerde man weet dus niet meer wat krom en ook niet meer wat recht is! Welnu, met betrekking tot de begrippen „normaal" en „pervers", „moreel" en „immoreel" is Freud net zoover de kluts kwijt. Maar laat ik den draad hervatten. Tijdens de analyse bleek verder, dat Dora eens een ziekte had gehad die voor blindedarmontsteking werd aangezien; zij had in het rechter gedeelte van het onderlijf dezelfde pijn gevoeld als beschreven stond in een door haar geraadpleegde Lexicon; bovendien had zij „hooge koorts" gehad. Zij was behandeld met koude omslagen, die zij niet verdragen kon; den tweeden dag was onder hevige pijnen de menstruatie, die in den laatsten tijd onregelmatig was geweest, opgetreden; en na de genezing had zij nog eenigen tijd met het rechter been gesleept. Natuurlijk werden ook deze verschijnselen door Freud tot de „hysterische" gerekend, en beschouwd als nabootsingen van handelingen, die tot het sexueele leven behooren! Hoe is het mogelijk? — zal elke huisdokter en chirurg uitroepen; en mijn antwoord luidt: Bij Freud is alles mogelijk! Onlogische menschen maken immers de kromste, de.... meest onberekenbare gedachtensprongetjes, die alleen maar „recht kunnen bevonden worden door modernelingen, die zich lieten wijs maken, dat met de woorden „krom" en „recht" dezelfde begrippen kunnen worden aangeduid. Hoe het zij, als huisdokter voel ik mij volkomen ge,,recht"igd op te merken, dat de diagnose „blindedarmontsteking" niet zeker te stellen is, als men enkel over de opgenoemde verschijnselen beschikt; wij weten alleen, dat er een pijnlijke aandoening was in het rechter gedeelte van het onderlijf, die met een belangrijke temperatuurstijging gepaard ging. Om het zich zoo gemakkelijk mogelijk te maken, besloot Freud, na eenig aarzelen, deze verhooging als een hysterische koorts, dus als een z.g. conversie-verschijnsel, op te vatten. Hij verzuimde echter er bij te voegen wélk gedeelte van een sexueele handeling met behulp van koorts nagebootst kan worden. En ook het meesleepen van het been meende hij op overeenkomstige wijze te mogen verklaren. Zijns inziens paste het heelemaal niet bij een „perityphlitis". Eilieve, de blindedarm, de appendix, is bevestigd aan het z.g. Typhlon het begin van den dikken darm; de appendicitis gaat dan ook dikwijls gepaard met een ontsteking-om-het-Typhlon = „perityphlitis"; en dat Typhlon ligt vlak fegen een spier, de Ileo-psoas (bij een koe ,,het haasje geheeten), die bij het bewegen van het been meehelpt! Ik vraag: waarom zou een ontsteking in die buurt geen ongunstigen invloed op die spier kunnen uitoefenen en deze tijdelijk kunnen verzwakken? Maar Freud wist een véél betere verklaring; en die viel natuurlijk weer „sexueel" uit! Hij schreef: ,,Dat nasleepen „van het rechter been past veel beter bij de geheime „sexueele beteekenis van het ziektebeeld en kon, als men „het wist op te helderen, een licht op die gezochte beteekenis werpen" ,Ik vroeg dus, wanneer de blinde- „darmontsteking zich vertoond had, vóór of na de scène „aan het meer; het antwoord luidde: negen maanden later. „Deze termijn is wel karakteristiek. De voorgewende ,, („angebliche") blindedarmontsteking had dus (,,also ) „de fantasie van een verlossing verwerkelijkt met de „bescheiden middelen, die de patiënte ten dienste stonden: „de pijnen en de menstruatie-bloeding".... „Maar wat „was er dan toch met het nasleepende been? Zoo loopt „men immers, als men heeft misgestapt. Zij had dus een „misstap" begaan; héél juist, als zij negen maanden na de „scène aan het meer een verlossing moest meemaken. „Naar mijn overtuiging kunnen zulke verschijnselen zich „alleen dan voordoen, als men over een infantiel voorbeeld (uit de kinderjaren) beschikt. Ik waagde het bijna „niet te hopen, dat zij mij het gewenschte materiaal uit „haar jeugd zou kunnen leveren...., maar de bevestiging „kwam dadelijk. Ja, in het achtste levensjaar had zij eens „denzelfden voet verstuikt! :) G. T., na deze lange voorbereiding acht ik u allen volkomen in staat om over een van de door Dora vertelde droomen en over de daarvan door Freud verzonnen uitlegging, behoorlijk te kunnen oordeelen. „In een huis was brand; — zoo vertelde Dora — mijn vader stond voor mijn bed en wekte mij. Ik kleedde mij vlug aan. Moeder wilde nog haar bijouterie-kistje redden, maar vader zei: „Ik wil niet dat ik en mijn beide kinderen om dat kistje verbranden". Wij haastten ons naar beneden, en zoodra ik buiten was, werd ik wakker". Datzelfde had Dora ook al eenige malen gedroomd, toen zij met haar vader bij de familie K. logeerde in het plaatsje aan het meer, waar de scène met den Heer K. was voorgevallen. En juist voor dien droom bestond m.i. aanleiding genoeg. Vader en dochter waren aangekomen tijdens een onweer, en de vader had dadelijk te kennen gegeven, dat hij bang was voor brand, omdat de familie K. een houten huis bewoonde. Maar Dora had in dat plaatsje nog meer 1) „Das Nachziehen des Beines, das zu einer Perityphlitis so gar nicht stimmte, musste sich besser zu der geheimen, etwa sexuellen Bedeutung des Krankheitsbildes schicken und konnte seinerseits, wenn man ihn aufklarte, ein Licht auf diese gesuchte Bedeutung werfen". . . . „Ich fragte also, wann diese Blindedarmentzündung sich ereignet, ob früher oder spater als die Szene om See. Die prompte, alle Schwierigkeiten mit einem Schlage lösende Antwort war: neun Monate nachher. Dieser Termin ist wohl karakteristisch. Die angebliche Blindedarmentzündung hatte a/so(!) die Phantasie einer Entbindung realisiert mit den bescheidenen Mitteln, die der Patientin zu Gebote standen, den Schmerzen und der Periodenblutung (over de koorts zweeg Freud in dit verband: maar een bladzijde te voren had hij reeds geschreven: „Hysterisches Fieber kommt unzweifelhaft vor") „Was war aber mit dem nachgezogenen Beine?".... ,,So geht man doch wenn man sich den Fuss übertreten hat. Sie hatte also einen Fehltritt getan, ganz richtig, wenn sie neun Monate nach der Szene am See entbinden konnte .... „Man kann, nach meiner Ueberzeugung, solche Symptome nur dann bekommen, wenn man ein infantiles Vorbild für sie hat".... ,,Ich wagte kaum zu hoffen, dass sie mir das gewünschte Material aus der Kinderzeit liefern würde. ... Aber hier kam die Bestatigung sofort. Ja, sie hatte als Kind einmal denselben Fuss übertreten" („Sammlung". blz. 90—93). indrukken opgedaan; na de scène met den Heer K. aan het meer, was zij in de slaapkamer op de sofa gaan liggen; en bij het plotseling ontwaken had zij den Heer K. voor zich zien staan! Aan mevrouw K. vroeg zij een sleutel, en hiermede sloot zij den volgenden morgen bij het aankleeden de kamer af; toen zij dat 's middags weer wilde doen, was de sleutel echter verdwenen; zij meende den Heer K. daarvan de schuld te mogen geven. Zij nam zich toen voor, niet zonder haar vader bij de familie K. te blijven, en daaraan hield zij zich. Bovendien herinnerde Dora zich, dat haar ouders eens hoog loopende ruzie hadden gehad over „versierselen". De vader had n.1. een armband meegebracht, en de moeder wilde liever parelen hebben, die in de ooren gedragen konden worden. Wie even nadenkt, die zal moeten toestemmen, dat Dora deze verschillende gebeurtenissen in haar droom door elkaar had gehaspeld. Maar Freud zocht er natuurlijk weer véél meer achter, zooals blijkt uit de volgende door hem zelf gepubliceerde weerzinwekkende samenspraak: „Wat is het toch met dat doosje, dat uw moeder wilde redden?" „Moeder houdt veel van versierselen, en heeft het van vader gekregen." „En gij?" „Ik hield er vroeger ook veel van, maar sedert mijn ziekte draag ik geen versierselen meer. Vier jaren geleden was er tusschen vader en moeder hevige ruzie. Moeder verlangde parelen in de ooren te dragen, maar vader had een armband meegebracht; zij was woedend en zei, als gij reeds zooveel geld uitgegeven hebt om iets te schenken, geef het dan maar aan een andere" „Valt u dan niets anders in als gij aan dat bijouteriekistje denkt? Tot nu toe hebt gij wel over de versierselen maar niet over het kistje gesproken". „Ja, meneer K. had mij eenigen tijd te voren een kostbaar bijouterie-kistje ten geschenke gegeven". „Dan was een tegengeschenk wel goed aangebracht. Gij weet misschien niet, dat „bijouterie-kistje een geliefde uitdrukking is voor hetzelfde, wat ge onlangs hebt aangeduid met het beugeltaschje, n.1. voor het vrouwelijk geslachtsdeel?" „Ik had wel gedacht, dat u dat zeggen zou", antwoordde Dora." Het einde van de veel langere samenspraak, of te wel „analyse", was, dat Dora het volgende te hooren kreeg: „In plaats van uw vader moet gij u voorstellen, dat de „Heer K. voor uw bed stond. Hij gaf u een byouterie„kistje. Gij moet hem dus üw bijouterie-kistje ten ge„schenke geven; daarom sprak ik zooeven van een tegengeschenk. In deze gedachten-rij zal uw moeder door „mevrouw K. vervangen moeten worden... . Gij zijt dus „bereid den Heer K. te schenken, wat zijn vrouw hem „weigert". !) In een noot heeft Freud de vuiligheid nog verder uit- 1) Was ist es mit dem Schmuckkastchen, das die Mama retten will? Die Mama Hebt Schmuck sehr und hat viel von Papa bekommen Und Sie? Ich habe Schmuck früher auch sehr geliebt; seit der Krankheit trage ich keinen mehr. Da gab es damals vor vier Jahren (ein Jahr vor dem Traum) einen grossen Streit zwischen Papa und Mama wegen eines Schmuckes. Die Mama wünschte sich etwas bestimmtes. Tropfen von Perlen im Ohre zu tragen Der Papa liebt aber dergleichen nicht und brachte ihr anstatt der Tropfen ein Armband. Sie war wütend und sagte, wenn er schon soviel Geld ausgegeben habe, um etwas zu schen'ce5;'iJvas s'e nicht möge, so solle er es nur einer anderen schenken".... Fallt Ihnen denn nichts anderes zum Schmuck-kastchen ein? Bis jetzt haben Sie nur von Schmuck und nichts von einem Kastchen gesprochen. Ja, Herr K. hatte mir einige Zeit vorher ein kostbares Schmuckkastchen zum Geschenke gemacht. Da war das Gegengeschenk also wohl am Platze. Sie wissen vielleicht nicht, dass „Schmuckkastchen" eine beliebte Bezeichnung für dasselbe ist, was sie unlangst mit dem umgehangten Taschchen angedeutet haben für das weibliche Genitale. ... In der Situation des vor Ihrem Bette Stehens ist Herr K. anstatt des Papas einzusetzen. Er hat Ihnen ein Schmuckkastchen geschenkt. Sie sollen ihm also Ihr Schmuckkastchen schenken; darum sprach ich vorhin vom „Gegengeschenke". In dieser Gedankenreihe wird Ihre Mama durch Frau K. zu ersetzen sein. . . . Sie sind also bereit, Herrn K. das zu schenken, was ihm seine Frau weigert . („Sammlung", blz. 60). gesponnen; daar lezen wij onder véél meer: „Is bijouterie,(doosje niet een gebruikelijk beeld voor een ongeschonden, „onbevlekt vrouwelijk schaamdeel? En ook is het een „onschuldig woord, dus bizonder geschikt om de sexueele „gedachten, die aan een droom ten grondslag liggen, aan „te duiden en te verbergen". x) Erger kan het niet! — zult gij denken; ja wel, het kan nog véél erger. Vóór het tot Dora doorgedrongen was, dat mevr. K. het met haar vader hield, had zij deze als haar beste vriendin beschouwd en volgens Freud zou zij haar daarna toch weer telkens „edelmoedig verschoond" hebben, terwijl zij de andere personen (haar vader en den Heer K.) „met bijna boosaardige wraakzucht vervolgde". Het verwijt, dat het mevr. K. enkel om „het vermogen" van den Heer K. te doen was, getuigt, dunkt me, niet van groote waardeering; ook lijkt het me wel wat bar toe om het „boosaardig en wraakzuchtig" te vinden, dat Dora den Heer K. zooveel mogelijk uit den weg ging en dat zij niets liever wenschte dan dat haar vader de liaison verbrak, Dora kon het echter nooit zóó doen of zeggen of Prof. Freud wist het precies andersom uit te leggen! Met haar gezegde, dat mevr. K. het niet met haar vader zou aangelegd hebben als deze niet een vermogend man was, zou zij immers bedoeld hebben, dat haar vader onvermogend was op sexueel gebied! Dat zij haar moeder verteld had, waarom zij niet zonder haar vader bij de familie K. had willen blijven logeeren, meende Freud te mogen toeschrijven aan haar „ziekelijke wraakzucht"; hij voegde er zelfs bij: „Een normaal meisje zou zoo'n zaakje wel alleen hebben opgeknapt". Nog erger: het z.g. „edelmoedig verschoonen" van mevr. K. meende Freud te kunnen verklaren door te beweren, dat 1) „Ist „Schmuckkastchen" nicht ein gebrauchliches Bild für das unbefleekte, unversehrte weibliche Genitale? Und anderseits ein harmloses Wort, also vortrefflich geeignet die sexuellen Gedanken hinter dem Traum ebenso sehr anzudeuten wie zu verstecken". („Sammlung", blz. 81 noot). Dora voor deze vrouw.... „een diep ingewortelde homosexueele liefde koesterde"; hij was daar zelfs zoo zeker van, dat het hem later speet „niet bijtijds begrepen en aan de zieke Dora meegedeeld te hebben, dat de homosexueele liefde voor mevr. K. de sterkste van de onbewuste stroomingen van haar zieleleven was".*) Maar nu wil ik u, voor de variatie, ook eens iets grappigs meedeelen. Gij weet reeds, dat Dora ten slotte ook nog verliefd werd op.... Freud! Welnu, het is de moeite waard, om te vernemen hoe deze er toe kwam om zich zulks in te beelden. Dora had hem niet dadelijk maar eerst een dag later meegedeeld dat zij, bij het ontwaken uit den droom over den brand, een rooklucht had bespeurd; en nu redeneerde Freud, die een sterke rooker is, als volgt: „Rook behoort bij vuur, en dit is een aanwijzing, dat „de droom een bizondere betrekking had op mijn „persoon, want ik placht haar, als zij beweerd had dat „hier of daar niets achter stak, te zeggen: „Waar rook „is, is ook vuur". Tegen deze uitsluitend persoonlijke „uitlegging voerde zij het bezwaar aan, dat meneer K. „en haar vader ook hartstochtelijke rookers waren evenals „ik. Zij meende zich te herinneren, die rooklucht ook reeds „te hebben waargenomen, toen zij dienzelfden droom „3 malen in L. had gehad" (blz. 64). Prof. Freud liet zich hierdoor echter niet van zijn stuk brengen. Dora had die rooksensatie immers niet dadelijk meegedeeld; deze was dus „verdrongen" geweest, en het had haar moeite gekost de verdringing te overwinnen. Ergo „behoorde die sensatie „waarschijnlijk bij de in den droom het best verdrongen „gedachte, d.w.z. bij die van de verzoeking zich tegenover „den man bereidwillig te toonen, wat nauwelijks iets „anders beteekenen kon dan het verlangen naar een kus, 1) „Ich habe es versaumt rechtzeitig zu erraten und der Kranken mit zu teilen, dass die homosexuelle Liebesregung für Frau K. die starkste der unbewussten Strömungen ihres Seelenlebens war". („Sammlung", blz. 107). „die bij een rooker zooals vanzelf spreekt, naar rook „smaakt".... „Voeg ik alle aanwijzingen bijeen, die, „omdat ik ook een rooker ben, een „overdracht" op mij „waarschijnlijk maken, — zoo liet Freud er op volgen — „dan kom ik tot de opvatting, dat haar waarschijnlijk „op het spreekuur eens ingevallen is een kus van mij „te wenschen". Maar 't wordt nog maller! Op een zekeren dag kreeg Dora van Freud het volgende te hooren: „Gij stemt toe, dat „niets u zoo woedend kan maken, dan dat men gelooft, „dat die scène aan het meer niets anders dan inbeelding „van u zou zijn geweest. Ik weet nu, waaraan gij niet „herinnerd wilt worden, n.1. daaraan, dat gij u hebt ingebeeld, dat het aanzoek van den Heer K. ernstig gemeend „was,en dat hij niet zou ophouden voor hij u gehuwd had". (Als Dora dit gewenscht had, dan zou zij het, dunkt me, den Heer K. wel hebben weten te beduiden — van Dieren). „Dora sprak niet tegen, scheen ontsteld, nam op de „lieftalligste wijze afscheid met de beste wenschen voor „het nieuwe jaar en kwam nooit terug". 2) 1) „Einen Nachtrag zum Traume brachte sie noch tags darauf. Sie habe vergessen zu erzahlen, dass sie nach dem Erwachen jedesmal Rauch gerochen. Der Rauch passte wohl zum Feuer; er wies auch daraui hin, dass der Traum eine besondere Beziehung zu meiner Person habe, denn ich pflegte ihr, wenn sie behauptet hatte, da oder dort stecke nichts dahinter, oft entgegen zu halten: „Wo Rauch ist, ist auch Feuer. Sie wandte aber gegen diese ausschliesslich persönlicher Deutung ein, dass Herr K. und der Papa leidenschaftliche Raucher seien, wie übrigens auch ich".... „Die Sensation des Rauches kam als Nachtrag, und hatte also eine besondere Anstrengung der Verdrangung überwinden mussen. Demnach gehorte sie wahrscheinlich zu dem im Traume am dunkelsten dargestellten und best verdrangten Gedanken, also dem der Versuchung sich dem Manne willig zu erweisen. Sie konnte dani^ kaum etwas anderes bedeuten als die Sehnsucht nach einem Kusse, der beim Raucher notwendigerweise nach Rauch schmeckt". ... Nehme ich endlich die Anzeichen zusammen, die eine Uebertragung auf mich, weil ich auch Raucher bin, wahrscheinlich machen, so komme ich zur Ansicht, dass ihr eines Tages wahrscheinlich wahrend der Sitzung eingefallen sich einen Kuss vom mir zu wünschen". („Sammlung", blz. 64 en 65). 2) „Sie gestehen zu, dass nichts Sie so sehr in Wut bringen kann, als wenn man glaubt, Sie hatten sich die Szene am See eingebildet. Ich weiss nun, woran Sie nicht erinnert werden wollen, dass Sie sich Freud beschouwde dit gedrag als de erkenning, dat zijn conclusie juist was! Mij lijkt de volgende verklaring menschkundiger toe: Dora zal gedacht hebben: nu lijkt de man wel heelemaal stapel te zijn geworden! Freud bleef er over piekeren en vroeg zich af: „Zou het „meisje in behandeling zijn gebleven als ik comedie had „gespeeld, als ik de waarde, die ik hechtte aan haar blij„ven, overdreven had en haar een warme belangstelling „had getoond, wat bij alle verzachting door mijn positie „als geneesheer, toch als een surrogaat voor de door haar „verlangde teederheid had kunnen opgevat worden. Ik „weet het niet". 1) Ja, hij maakte zich zelfs een verwijt er van, niet bijtijds gevraagd te hebben: „Hebt gij booze „bedoelingen bij mij opgemerkt, welke met die van den „Heer K. overeenkomen? Of is u iets bij mij opgerallen „of van mij bekend geworden, wat uwe genegenheid heeft „afgedwongen, zooals te voren bij den Heer K?" 2) G. T., in Berlijn heb ik eens een opvoering bijgewoond van „Dreimadlerhaus"; de bejaarde vader van de 3 meisjes speelt daarin voor komiek. Zonder dat er ook maar éénige aanleiding voor bestaat, begint hij zich hoe langer hoe sterker te verbeelden, dat „Rizzi" de danseres, die tot dusver de vriendin was van den schilder v. Schwind, smoorlijk verliefd op hem is. Als die Operette eens ten onzent wordt eingebildet, die Werbung sei ernsthaft und Herr K. werde nicht ablassen bis Sie ihn geheiratet. Sie hatte zugehört ohne wie sonst zu widersprechen. Sie schien ergriffen, nahm auf die liebenswürdigste Weise mit warmen Wünschen zum Jahreswechsel Abschied und — kam nie wieder". („Sammlung", blz. 97). 1) „Ob ich das Madchen bei der Behandlung erhalten hatte, wenn ich mich selbst in eine Rolle gefunden, den Wert ihres Verbleibens für mich übertrieben und ihr ein warmes Interesse bezeigt hatte, das bei aller Milderung durch meine Stellung als Arzt doch wie ein Ersatz für die von ihr ersehnte Zartlichkeit ausgefallen ware? Ich weiss es nicht". („Sammlung", blz. 98). 2) ,