D E RIOOLKWESTIE. DOOR CHARLES T. LIERNUR, Oud Kapitein-Ingenieur (Amerika). / Isedbw.MA:I . -• «• • ^ sbsebs*'.-J 'S GRAVENIIAGE, H. G. SUSAN CHz. 1867. tweede omdat deze methode toegepast wordt door eene natie, die ons in de meeste grootsche ondernemingen en verbeteringen den weg heeft gewezen; en ten derde om dat de schadelijke gevolgen dezer methode nog niet algemeen bekend zijn. De nadeelen die eene algemeene navolging van dit systeem ons land berokkenen zou, zoo wel ten opzigte van de publieke gezondheid en den landbouw, als van financiëlen aard zijn evenwel zoo groot, dat ik gemeend heb mijne landgenooten een dienst te kunnen doen door hen bekend te maken met de wijze waarop deze kwestie behandeld is in mijn Rapport aan Heeren Burgemeester en Wethouders van 's Graveniiage. Ik heb daarom verlof gevraagd en verkregen om dit rapport algemeen verkrijgbaar te stellen, daar de daarin gemaakte aanmerkingen tegen het Engelsche systeem op alle steden toepasselijk zijn. Dit geeft mij ook de gelegenheid om eene betere en naauwkeuriger beschrijving van mijn eigen stelsel in de Nederlandsche taal publiek te maken, dan gevonden wordt in den korten prospectus daarvan, die in het verleden jaar het licht zag en welks onvolledigheid misschien de oorzaak is geweest van eenige zeer ongegronde bedenkingen, door sommigen hier te lande er tegen ingebragt. In andere landen daarentegen heeft dit stelsel de volkomen goedkeuring weggedragen van alle deskundigen die het onderzocht hebben, zoowel van hygienisten en ingenieurs, als van landbouwkundigen; en ik twijfel niet, maar dit is alleen te wijten aan de middelen tot zulk een onderzoek, die aldaar bestaan in de menigvuldige naauwkeurige beschrijvingen over dit onderwerp. Deze toch hebben andere geschriften te voorschijn gebragt, waarin mijn plan uitvoerig is behandeld, en de bewijzen geleverd waarom het de voorkeur verdient. De bezwaren die hier te lande tegen mijn systeem gebragt zijn, hebben bijna allen betrekking op het landbouwkundige deel daarvan; men vreest namelijk dat dit eene geheele omwenteling in de tegenwoordige handelwijze vereischen zal. Het kan evenwel in deze bladen gezien worden, dat dit het geval niet is, dat mijn geheele systeem juist ingerigt is om dit te vermijden en integendeel voor die trapsgewijze ontwikkeling vatbaar is, waardoor de grootste veranderingen in een bestaande staat van zaken mogelijk en zelf gemakkelijk gemaakt worden. Ik twijfel er niet aan of men zal zich in dit rapport kunnen overtuigen van de waarheid van de welbekende stelling van Loid Palmerston: dat vuil alleen vuil is op de verkeerde plaats en ophoudt schadelijk te zijn wanneer het op de regte plaats gebiagt woidt, namelijk den akker; en ook van de juistheid mijner stelling dat mijn systeem eene praktische en voordeelige methode daartoe aan de hand geeft. Ik bied dan dit rapport ter lezing aan, aan allen wien het bestuur van gemeenten is toevertrouwd, en aan hen, die van deze zaak eene meer uitgebreide kennis wenschen te erlangen. In de zitting van den Gemeenteraad van 's Gravenhage van den 29sten October 1867, werd het volgende voorstel door Heeren Burgemeester en Wethouders ter lezing gelegd: « Door den heer Charles T. Liernur , oud-Kapitein-Ingenieur «in Amerika, thans alhier woonachtig, is ten vorigen jare aan «den Burgemeester ter hand gesteld een rapport omtrent een «nieuw systeem voor den afvoer van faecale stoffen met ver«zoek dat dit systeem mogt worden onderzocht door eene «Commissie van deskundigen. « Dien ten gevolge hebben Burgemeester en Wethouders in « October 1866 zich bereid verklaard, ten koste van de Gemeente, «met opzigt tot dit systeem eene proeve te nemen op kleine « schaal, doch later daarvan afgezien, op grond van de daaraan «verbonden vrij aanzienlijke uitgaven; zijnde hiervan aan ge« noemden heer mededeeling gedaan, met aanbod om, bijaldien «daartegen van zijne zijde geen bezwaar bestond, zijne denk«beelden mede te deelen aan de in Julij en Augustus 1867 « benoemde Commissie van deskundigen tot onderzoek van het «alhier bestaande rioolstelsel, en zulks niet ter beoordeeling « maar als mededeeling, en ten einde bij hare werkzaamheden « daarop zoodanig regard te slaan als bevonden zal worden te « behooren. Daartoe heeft de heer Liernur toestemming verft leend, o. a. onder voorwaarde dat zijne mededeelingen zullen «worden gedrukt, ten einde de leden van den Gemeenteraad « en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen daarvan « kennis te nemen. «Burgemeester en Wethouders verzoeken mitsdienmagtiging «van den Gemeenteraad om de bedoelde mededeelingen ten « koste van de Gemeente te doen drukken.» In de zitting van den Gemeenteraad van den 26sten November 1867, werd na eenige discussie dit voorstel met algemeene stemmen aangenomen. Daar het mij alzoo onmogelijk was eenige voorloopige werkzaamheden, in den vorm van begrootingen, teekeningen enz., te verrigten, en ik hoopte door personele aanvrage de noodige informatie te verkrijgen, hetgeen mij schriftelijk mislukt was, gaf ik kennis dat ik bereid was voor het maken der plannen hierheen te komen, zoo spoedig ik mijne werkzaamheden in Engeland ter zijde kon stellen, en zulks doen zou, zoo ik niets nader vernam. Dien ten gevolge had ik de eer den 13den Junij 11. den Heer Burgemeester mijne opwachting te maken en mijne aankomst te melden voor de voorgenomen werkzaamheden. Toen mijn voorstel om aan te vangen met het uitwerken van een ontwerp voor toepassing van mijn systeem in 's Gravenhage door den Burgemeester goedgekeurd was, wendde ik mij nogmaals tot den Gemeente-Architect om de noodige instructien te bekomen. Maar na omtrent zes weken daarop gewacht te hebben, begon ik te vreezen dat zulk lang uitstel Burgemeester en Wethouders onaangenaam zoude zijn (x), daar in de zitting van den Gemeenteraad van den 25sten Junij 11. de Voorzitter publiek verklaard had, dal eene proeve met mijn systeem genomen zou worden; en het noodig oordeelende zoowel in het belang der Gemeente als van mijne reputatie, dat Burgemeester en Wethouders zonder meer vertraging in staat zouden worden gesteld over de toepasselijkheid van mijn ontwerp te oordeelen, en daardoor mogelijk zeiven tot een besluit ten opzigte van plaatsbepaling zouden komen, heb ik de eer voorloopig de volgende mededeelingen te doen. Charles T. Liernur, Oud-Kapitein-Ingenieur (Amerika). (1) Aangezien de Commissie van Bijstand van plaatselijke werkeu en eigendommen er over geklaagd heeft, dat dit rapport geene begrooting bevatte van de kosten eener proeve Het is verder bekend dat aarde het beste en goedkoopste desinfectiemiddel van dierlijke overblijfselen is. Uit deze drie feiten blijkt: dat een rioolstelsel ten doel moet hebben de faecale stoffen, zonder ze roet water te verdunnen > en zonder daarbij de inwoners lastig te vallen of eenig nadeel te doen zoo spoedig mogelijk op het land te brengen. Wanneer aan deze voorwaarde niet voldaan is, dan kan het niet anders, dan dat de algemeene gezondheid en het belang van den landbouw schade lijden. Wanneer men integendeel deze voorwaarden tot grondslag neemt, is het betrekkelijk gemakkelijk de mechanische middelen te bepalen, welke best daaraan voldoen, of wanneer zulke middelen reeds voorgesteld zijn, te beoordeelen of zij aan het doel beantwoorden. HOOFDTREKKEN VAN MIJN STELSEL. Het stelsel in deze bladzijden voorgeslagen, bestaat: 1°. In het gebruik van onderaardsche ijzeren buizen voor den aivoer van faecale stoffen, en, daar geen water mag gebruikt worden zonder aan een der bovengemelde vereischten te kort te doen, in het gebruik van de drukking der lucht (overal beschikbaar) tot zuivering en doorspoeling dezer buizen. Dit geschiedt door in den ijzere buis, welke met de privaten in verband staat, een klep te plaatsen, en na een klein reservoir, waarin deze buizen zich ontlasten kunnen, gedeeltelijk luchtledig gemaakt te hebben, de klep plotseling te openen. 2°. Daarin dat men de aldus verzamelde mest, onmiddellijk op het land brengt, en dagelijks met aarde vermengt, welke niet gebruikt wordt dan nadat de mest geheel opgelost, ontbonden en in goed voedsel voor planten ontleed is. 3°. In hel gebruik van afzonderlijke kleine gemetselde riolen voor afvoer van regen- en keukenwater, hetwelk na zuiveringop den waterboezem teruggebragt wordt. Ten einde dit systeem in zijn geheel op eene stad toepasselijk en voor zooverre hel geldelijke aangelegenheden aangaat uitvoerbaar te maken, is het volstrekt noodzakelijk dat de winst door het tweede dezer punten verkregen, in staat is de kosten van het eerste en derde punt (het ijzeren en gemetselde rioolstelsel) te dekken. Wanneer het niet in staat was deze kosten weder goed te maken, zou er niet alleen geen kans zijn de schuld aangegaan voor den aanbouw weder terug te betalen, maar de interest daarop en de jaarlijksche kosten van onderhoud zouden aan de inwoners ondragelijke belasting opleggen, welke alle jaren grooter zou worden. Daar alzoo alles afhangt van de deugdelijkheid van dit tweede punt, namelijk het onschadelijk maken en het voordeelig gebruik der faecale stoffen, moet een onderzoek daarvan en de noodige proeven, (welke daarvoor noodig geacht worden) het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van de twee andere punten voorafgaan. Ten einde het doel dezer proeven, welke ik de eer heb in dit rapport voor te slaan, verstaanbaar te maken, is het evenwel noodig eerst de beginselen te verklaren, waarop dit deel van mijn systeem rust, daar het alleen op deze wijze mogelijk is aan te toonen wat het eigenlijk is dat bewezen moet worden. En daar in het voorstel van den heer Gemeente-Architect ook eene wijze van gebruik dezer stoffen besproken wordt, verloof ik mij bij dat plan, en de werken daarmede verbonden, een oogenblik stil te slaan, ten einde te doen zien in hoeverre de beide voorstellen met elkander vereenigd kunnen worden. DEMPEN VAN GRACHTEN EN OPVULLEN VAN REERPUTTEN. Het voorstel van den heer Architect dringt aan op het dempen van alle voor scheepvaart en handel onnoodige grachten, en het opvullen en buiten gebruik stellen van alle beerputten en * onder huizen liggende riolen. Dit zijn vereischten welke aan alle stads-reinigingswerken , welke het verbeteren der algemeene gezondheid ten doel hebben, vooraf moeten gaan en zonder welke een afvoersysteem van faecale stoffen weinig baten zou. Het uitdampen van stilstaand water dat niet ververscht kan worden, en gedurig veel vuilnis opneemt, in weerwil van de strengste politieverordeningen, moet voor de gezondheid deiinwoners ten hoogste nadeelig zijn. Door de grachten in straten te veranderen wint men niet alleen meer plaats, en verfraait men de stad, maar spaart ook de onkosten van dubbele riolen te moeten aanleggen. De som dan van f 705,675 daarvoor begroot, waarin de kosten voor het aanleggen van nieuwe losplaatsen voor schepen en de noodige nieuwe wegen en bruggen mede begrepen zijn, moet dan ook naar mijn inzien beschouwd worden als eene in ieder geval nuttige uitgave. VERDEELING DER STAD IN DRIE AFWATERINGSVAKKEN. Ten einde een geregelden afvoer van faecale stolfen, vuil huiswater en regenwater te bekomen, heeft de heer Architect de stad in drie groote afdeelingen verdeeld, die ieder een bijzonder ontlastingspunt buiten de stad hebben. Bij gebrek aan een genoegzamen natuurlijken afloop van het terrein, stelt hij den aanbouw voor van drie stoomwerktuigen om de vloeistoffen van de diepte, waartoe het noodige verval der riolen ze leidt, op een vrijen boezem te brengen. Elke van deze afdeelingen heeft een afzonderlijk rioolstelsel met een «hoofdverzamelriool» waarin alle de straat- en zij-riolen zich vereenigen en is ontworpen in navolging van het zoogenaamde Londensche stelsel, terwijl de vuile vloeistoffen, voor dat zij in den buitenboezem worden ontlast, onderworpen worden aan een zuiveringssysteem in navolging van de filtreerbassins in gebruik te Cheltenham. Het geheele ontwerp is uitvoerig bewerkt. Bijzonderen lof verdient mijns inziens de uitnemende wijze waarop gebruik gemaakt is van den vorm van het terrein door het in drie afwateringsvakken te verdeelen, waarbij zonder twijfel groote bezuiniging in graven en pompen kan verkregen worden. het londensche rioolstelsel. De keuze van het Londensche systeem, waarbij de faecale stoffen en het vuile en regenwater door een en hetzelfde riool afgevoerd worden , schijnt het gevolg te zijn van de voorkeur die de Heer Architect, onder de vele boekjes die over deze zaak handelen, gegeven heeft aan dat van den Ingenieur A. Ronna, welke zijne laatste en nieuwste informatiën geheel en al putte uit het Engelsche Rapport van de Koninklijke Commissie tot onderzoek naar de beste wijze van gebruik van faecale stoffen (l). Deze Commissie veronderstelt dat er geen ander rioolstelsel bestaat dan het zoogenaamde Londensche, en spreekt ook van geen ander, maar houdt zich uitsluitend bezig met hel gebruik maken der faecale stoffen; ofschoon de Commissie niet bepaald het brengen van zeer verdund rioolwater op grasland aanraadt, blijkt uit hare rapporten dat zij deze methode de beste acht, terwijl alle methodes voor filtratie en desinfectie nutteloos worden verklaard, even als de • Heer Architect dat zelf doet in zijn berigt. Sedert den tijd (Maart 1865) (2) dat dit rapport is publiek gemaakt, waarop het werkje van den Ingenieur Ronna geheel berust en waarvan het op vele plaatsen bijna eene vertaling is, zijn er evenwel verscheidene hoogst gewigtige berigten omtrent deze zaak uitgekomen, maar te laat (1) Report of the Royal Coramission appointed to inquire iuto the best mode of distribnting the sewage of towns and appljing it to benificial aod profitable uses. (2) Niet 1866 als de Heer A. Ronna opgeeft. het voordeel van bij het opmaken van een plan ten stelligste te vernemen wat de ondervinding geleerd heeft dat vermeden moet worden. Mij alleen tot deze laatste getuigenissen bepalende, veroorloof ik mij dan kortelijk de zwarigheden aan te toonen, die er bestaan tegen het zoogenaamde Londensche stelsel. Niets was natuurlijker, dan dat men hooge verwachtingen koesteren zou van een maatregel ter wegneming van vuilnis, oppervlakkig beschouwd zoo eenvoudig van beginsel en op zulke goede gronden rustende, als een wel uitgevoerd rioolstelsel. « Laat nde faecale stoffen gedurig afloopen naar een goed gemetseld «riool onder den grond,-» zeide men, «spoel dit door met veel «.water, dan is men die vuile boel op eens kwijt en de vraag «is opgelost;» en daarbij kwam de raad: «hoe meer water «hoe beter.» Op de vraag: waarheen zal het afloopen? werd geantwoord: «in de naaste rivier of haven;» deze zijn de van de natuur aangewezen middelen ter afvoer van alle overtollige vloeistoffen. Dat alles scheen zoo natuurlijk en waar, dat overal waar men op deze zaak oplettend gemaakt werd, en de nood dwong, maatregelen genomen werden ter onmiddelijke uitvoering van dit plan. Dit was vooral het geval in Engeland, waar de opeenhooping van bevolking in groote steden, en het algemeen gebruik van beerputten, aanleiding gegeven had tot eene oververzadiging van den grond der steden met faecale stoffen, waardoor niet alleen het bronwater vergiftigd was, maar ook bij droog weder uitwasemingen ontstonden, die de nadeeligste gevolgen op de algemeene gezondheid hadden. Ontzagchelijke sommen werden uitgegeven (!) om op deze wijze een zegepraal over de onophoudelijke endemische en epidemische ziekten (1) De nog niet geheel voltooide verzamelriolen, welke dit vuile water van Londen tot beneden de stad in de Theems voeren, kostten bijna 50 milüoen en het geheele rioolstelsel van Londen heeft over de 360 millioen gulden gekost. te behalen, niet alleen voor de riolen zelve, (dikwijls wegens de golvingen van het stadsterrein op diepten van 50 en 60 voeten aangelegd) maar ook voor de kostbare waterleidingen, die voor het gedurig doorspoelen noodig waren, en de inwoners , hopende de schoone voorspellingen bewaarheid te zien, getroostten zich de groote belastingen en onkosten, die daarvoor van hen gevorderd werden. En inderdaad, het scheen in den aanvang alsof dit welgemeende werk met goed gevolg bekroond werd. Het groote gemak en de zindelijkheid, verkregen door den overvloed van water en de invoering van waterclosets, waarbij de pan dadelijk na elk gebruik wordt schoon gespoeld, en de vermindering waargenomen in het aantal van ziekte- en sterfgevallen , scheenen te bewijzen dat men alle gevaar was te boven gekomen, of ten minste eene groote verbetering verkregen had. De werkjes over deze specialiteit van waterbouwkunde spreken dan ook van zulk een stelsel, ter afvoer van faecale stoffen en ander vuil water, als het eenige ware middel, en de oneenigheden, te vinden in de twistschriften van dien tijd, over deze zaak beperken zich bijna geheel tot de vraag, of kleine cylindervormige van steen-goed gemaakte pijpen of groote gemetselde riolen daartoe het best waren. (J) Geen der schrijvers scheen er bezwaar in te vinden of slechte gevolgen van te voorzien, en allen beschouwden water als het beste middel ter desinfectie van rottende organische stoffen. Het ijverige verkondigen, bekendmaken en verdedigen dezer op zoovele dwalingen berustende methode, vooral door de vele Civiel-Ingenieurs, die bij de groote publieke werken daardoor veroorzaakt een groot voordeel hadden, had dan ook het gevolg dat in korten tijd de meeste voorname steden van zulk een rioolstelsel voorzien werden; even als alle (1) Ik spreek hier alleen van Engeland. steden wedijverden wie het eerst zich op gasleidingen beroemen kon, nadat men het verlichten daarmede practisch gevonden had. Vele schoone rioolwerken werden dus tot stand gebragt, en in weerwil van groote kosten en bijna ongeloofelijke moeijelijkheden, uitgevoerd op een wijze welke niet anders dan dezen heeren bouwkundigen tot de grootste eer strekken kan. Het begon evenwel spoedig te blijken, dal het beginsel waarvan men uitgegaan was verkeerd was, en dat de gevolgen daarvan niet door een kunstmatige uitvoering van schoon metselwerk vergoed konden worden. De eerste zwarigheid was, dat de groote massa van onreine vloeistoffen, daardoor verkregen, alle de stroomen en havens zoo onzuiver maakten, dat niet alleen aan het gebruik daarvan voor drinkwater niet langer te denken was, maar dat zelfs de visschen stierven, doordien de vrije zuurstof van het water, tot hunne ademhaling noodig, door de verbranding der onzuiverheden verteerd werd, en zij dus letterlijk verslikten. Het ergste was, dat de waterleidingen van vele steden, gelegen aan het benedengedeelte der stroomen, uit geene andere bron pompten en dus aan de inwoners verdunde faecale stoffen der hooger gelegen plaatsen te drinken gaven, na het alleen door het mechanische middel van grinden zandfiltratie gezuiverd te hebben, waardoor wel de zwevende maar niet de opgeloste onzuiverheden teruggehouden worden. VERONTREINIGING VAN DEN WATERROEZEM. Alle mogelijke methodes werden beproefd om dit verontreinigen der rivieren te beletten, door de faecale stoffen van het rioolwater al te scheiden, voor dat het in de rivieren ontlast werd. Noch op chemische, noch op mechanische wijze, noch door de vereeniging van beide methoden gelukte dit, zoo als zeer wel bekend is en de heer Architect dan ook aangetoond heeft. De heer Thomas Spencer een Engelsch scheikundig Ingenieur, schijnt er in geslaagd te zijn, niet om de faecale stoffen van rioolwater ai' te scheiden, zoodat men deze naderhand in nuttigen en bruikbaren vorm terug bekwam, maar om die zoo geheel andere vormen te geven, dat het water, waarin zij zweelden of opgelost waren, weder zuiver wordt. Deze methode is (volgens zijne opgave) gevolgd met het rioolwater van de kazerne te Warley in Essex, bewoond door 1200 man, en het middel daartoe gebruikt schijnt een filtreerbed te zijn, bestaande uit eenige voeten van zoogenaamd magnetisch protocarbide van ijzer, op eene bijzondere wijze door hem toebereid uit magnetisch ijzeroxyde en koolstof, en magnetisch carbide genoemd. Er is geen twijfel of de filters, voor huiselijk gebruik op deze wijze vervaardigd, zijn in staat, het vuilste water niet alleen helder, maar bijna chemisch zuiver terug te geven. Ik moet evenwel bekennen, de verklaringen van den heer Spencer daaromtrent niet geheel te begrijpen, niettegenstaande de omslagtige wijze waarop vele mislukte proeven beschreven zijn; ook zijn de kosten der toebereiding niet opgegeven of algemeen bekend. Zijne opgave van de wijze van werking van zijn preparaat en de duurzaamheid daarvan veroorloof ik mij onverstaanbaar te noemen. Hij zegt toch, dat de gasvormige bestanddeelen van dierlijke overblijfselen vernietigd worden, even als bij verbranding. Nu, bij verbranding wordt niets vernietigd. Dat is niet mogelijk. Het is ons menschen niet gegeven iets te vernietigen, evenmin als iets te scheppen. Wij kunnen elementen alleen andere vormen geven of andere verbindingen doen aangaan, en dat alleen in overeenkomst met onverzettelijke wetten der natuur. Wanneer faecale sloffen verbrand kunnen worden, zoo als de heer Spencer beweert, door hen door een laag van magnetisch carbide te doen henen gaan, dan is het zeker dat in ieder geval de aschbestanddeelen daarvan (te zamen gesteld slijk gemengd met zand, ijzer, zwavel en een weinig magnesia en soda, weinig waarde voor den landbouw heeft. Dit is dan ook de reden waarom alle stadsreinigings-ondernemingen, waarin cp de terugblijvende mest (na-filtratie) gespeculeerd werd, tot niets anders geleid hebben dan tot zwaar verlies. Uit het bovenstaande laat zich gemakkelijk opmaken, hoe verkeerd en gevaarlijk het zoude zijn, het rioolwater van 'sllage na zulke eene niets beteekenende bewerking in den boezem van het waterschap op te pompen. Het zou een middel zijn om infectie over de lengte en breedte van het land te verspreiden. Want moge al het gras aan den kant der slooten daardoor weeldrig groeijen, men kan niet rekenen dat daardoor vele besmettende stoffen aan het water onttrokken worden en het spreekt van zelf dat zulk water noch voor den mensch, noch voor het vee bruikbaar is. Het eenige wat zulk eene filtratie bewerkt is dat de kleur van het rioolwater meer helder wordt en het er zuiverder uitziet, iets dat menigeen bedrogen heeft omtrent den waren toestand. Om zich te overtuigen hoe onzuiver het water nog is, behoeft men alleen een glas daarvan voor een dag stil te laten staan, het verkrijgt dan weder een gele kleur en zeer sterken reuk. NADEELEN VAN FILTREERBASSINS. Het voornaamste ongemak van zulke filtreerbassins is de onverdragelijke stank dien zij verspreiden, welke overal waar zij zijn aangelegd de nabuurschap onbewoonbaar gemaakt heeft. Maar schoon men door verhuizing dit heeft trachten te vermijden of door het aanleggen van zulke bassins op onbewoonde plaatsen, het heeft trachten dragelijk te maken, is het duidelijk dat zulke middelen of alleen bij stil weder afdoende zijn, ol alleen diegenen baten welke voor het oogenblik aan de windzijde van het bassin wonen. Alles wat leeft in de rigting van den wind die over zulk een bassin is heengegaan, lijdt er onder, zelfs op uren afstands. Men heeft dit trachten te voorkomen op alle mogelijke wijze. Maar niets helpt of het kost te veel geld. Men heeft beproefd het bassin te overdekken met een digt gebouw, voorzien van een ventilatie-schoorsteen, waarin de onzuivere lucht verbrand wordt. Dit kostte veel geld van constructie, groote jaarlijksche sommen voor brandstoffen en toch was de nabuurschap van het gebouw onverdragelijk. Men heeft beproefd het rioolwater in het bassin te zuiveren door de faecale stoffen neer te slaan en te binden door chemische middelen, maar zooals de Heer Architect teregt heeft opgemerkt zonder eenig ander gevolg dan groote onkosten. Het eenige goedkoope middel, kalk, bewerkt niets anders dan dat omtrent 5/6 van het phosphorzuur onoplosbaar daarmede gebonden en dus onbruikbaar voor den landbouw wordt. Tegelijkertijd wordt de ammonia vrij en daarom doet het gebruik van kalk meer kwaad dan goed. De beroemde scheikundige Dr. R. Angus Smith Ph. , D. en F. R. S. die zich Hygienische vragen tot eene bijzondere studie gemaakt heeft, maakte aangaande het gebruik van kalk de volgende opgave voor de Commissie van het Engelsche parlement, belast met speciaal onderzoek naar de beste wijze om faecale stoffen onschadelijk te maken. (Zie officieel verslag van «the minutes of evidence laken before the select Committee on sewage of towns,» April, 1862, pag. 12). Vraag 221. Wat is de uitwerking van kalk op faecale stoffen ? — Kalk slaat de zwevende deelen neder en ook het phosphorzuur — maar het heeft niet een zoodanigen invloed op de opgeloste zouten van ammonia, potasch of soda. Vraag 222. Deugt het daarom niet om het ontvlugten der schadelijke gassen te beletten? — Neen, het veroorzaakt het ontvlugten der ammonia. Vraag 223. Is het gebruik van kalk dan schadelijk? — Ja; schadelijke gassen staan meestal in verbinding met ammonia. gevaren daarmede verbonden op wetenschappelijke wijze beschreven zijn. Daar evenwel de Heer Architect meer bijzonder het Londensche rioolstelsel heeft aangeraden, zal ik er mij toe bepalen aan te toonen, wat de meest geloofwaardige Londensche getuigen daaromtrent erkennen. Dr. Sillman, een bekend Londensch geneesheer, vroeger technisch medelid van het Melropolische Bureau van publieke werken, en dus zeer goed met het stelsel daar bekend, schrijft aan Dr. Fr. .1. Behrend, lid van de Berlijnsche riool-commissie, (l) het volgende: « Het aanleggen van een onderaardsch riolenstelsel, in hetwelk «alle menschelijke excrementen tegelijkertijd met huis- en «meteoorwater afgevoerd worden is een hoogst bedenkelijk, «ja gevaarlijk werk, en gezegend is de stad die zoo iets niet «noodig heeft, want treurig is het te moeten wonen op een € grond, welke ondermijnd is met loopgraven en kanalen, ge«vuld met verpestende en doodelijke gassen. Gezegend zeg ik « nogmaals is de stad waar zulks vermeden kan worden!» Deze belijdenis, welke veel den toon heeft van den uitroep «peccavi», over de treurige resultaten van zijn eigen werk in Londen en waarover hij als medicus best in staat was te oordeelen, doet zien hoe onraadzaam het zou zijn dit systeem te volgen. Alle geneeskundigen ook, die deze zaak onderzocht hebben, stemmen daarin overeen. Dr. L. Ali Cohen, Inspecteur voor het geneeskundig staatstoezigt voor Overijssel en Drenthe, die het draineren van steden als een hygienische maatregel grondig bestudeerd heeft (2), zegt dat men in het afvoeren van faecale stoffen niet gevaarlijker doen kan ze in de riolen van regen- en huiswater te ontlasten; niet alleen dat dan daarin schadelijke gassen ontwikkeld worden die in de (1) Officieel Rapport. Die KanalisieruDg der Stadt Berlin. Bladzijde 33. Julius Springer 186(5. (2) Handboek der Openbare Gezondheidsregeling. Groningen. 1867. stad terugblijven, maar ook dat een volume verdund en waardeloos vocht verkregen wordt, waar geen mensch raad mede weet. Het geneeskundig comilté der Berlijnsche rioolcommissie verzette zich met kracht en goed gevolg tegen het ontwerp van den Stads-Architect Mr. Wiebe , die een zoodanig plan aanraadde, hoofdzakelijk omdat «de Engelschen het ook zoo gedaan hadden.» (*) Nu is het zeer waar dat de Engelsche bouwkundigen vele werken uitgevoerd hebben, welke die van het vaste land ver in de schaduw zetten. Dat is evenwel geen reden waarom men ook hunne mislukte pogingen en fouten zou nabootsen. Zij slaagden er in anderen den weg te wijzen, niet doordat zij vindingrijker of meer wetenschappelijk zijn, maar omdat zij, ondersteund door ruimere sommen gelds dan hier te verkrijgen zijn , in de gelegenheid gesteld werden groote en nieuwe ontwerpen uit te voeren en aan het werk te gaan, terwijl hier kapitalisten, directeuren en aandeelhebbers wantrouwend het hoofd zaten te schudden. Met het «prestige», dus ver- (1) I)it schijnt eene zwakheid der Duitschers te zijn. Zij hebben grondige kennis, schrijven geleerde boeken en weten alles te verklaren en te bewijzen. Maar wanneer het op //uitvoeren// aankomt, bootsen zij het werk van een Er.gelschinan '/mannetje voor mannetje» na, om geene andere reden dan dat hef .Engelsch// is, of er woidt een Engelschman daartoe geroepen.. In het laatste geval worden ponden sterling uitgegeven waar vroeger over een gulden gestreden werdl. De rioolwerken van Hamburg en Frankfort a/M. hebben dit doen zien. In laatstgenoemde stad werden die werken door den zeer bekwamen Duitschen Ingenieur Eckhardt op hoogstens 2 inillioen gulden geraamd en van elke kreuzer rekenschap gegeven. Een gelijksoortig plan werd evenwel aangenomen van den Engelschen Ingenieur Lindley, die geene andere begrooting opgaf dan dat de kosten tusschen de 4 en 10 millioen zouden zijn. Met veel geld kan veel gedaan worden, zoowel bij den een als bij den ander! Iutusschen bootsen de Duitschers de werken der Engelschen na en stellen zich tevreden met nog meer geleerde boeken te schrijven om te bewijzen dat die werken eigenlijk niet deugen en veel te veel geld kosten. Het groote boek van A. Burkli über stddtischer AbzugsJcanale, Zurichl866, is hier een amusant voorbeeld van. Niet minder belagchelijk is het nieuwe werk van Dr. G. Varrentrap, über eniwasserung der Stadte, Berlin 1868. Zijn argument voor het Engelsche stelsel is bijna hetzelfde als het beroemde bewijs van Tertullianus: »credibile est quia ineptum est, et eertum est quia impossibile //; hij bewijst dat het niet deugt en beveelt het aan omdat het Engelsch is. komen en dat, wanneer zij voor den boer geene waarde hebben, men er zeker mede zal blijven zitten en eene opeenhooping daarvan krijgen zal, iedereen tot last en schade. Wij hebben ook gezien, dat, daar men het produceeren dezer stoffen niet beletten kan en er geen middel bekend is om ze te vernietigen of te doen verdwijnen, de eenige wijze om zich er van te ontdoen gezocht moet worden in zulk eene methode van verzameling en behandeling, dat zij voor den landman bruikbaar zijn, daar dit de eenige voorwaarde is onder welke hij ze hebben wil. Het is derhalve duidelijk dat het doel van een riolenstelsel voor afvoer van faecale stoffen moet zijn ze bruikbaar te maken en beschikbaar te stellen voor den landman. Hoe wenschelijk dit is drukt Baron Liebig uit in de volgende voorspelling: «Een volgend geslacht zal de mannen, die hunne «krachten hebben gewijd aan het winnen der mest uit de «stadsriolen, beschouwen als de grootste weldoeners van «hun vaderland.» Ten einde aan te toonen dat zulks mogelijk is, behoeft men slechts te wijzen op de reeds gemelde stad Groningen. Dat een nog beter resultaat dan dit mogelijk en verkrijgbaar is, zal ik trachten aan te toonen. Dit betere resultaat moet bestaan in het verzamelen der faecale stoffen op eene minder ziek makende en walgelijke wijze dan daar geschiedt en in het verkrijgen eener grootere jaarlijksche winst daarvan. Ten einde het eerste te bewerkstelligen moeten de excreta onmiddelijk nadat zij geproduceerd zijn aan alle waarneming door onze zintuigen onttrokken worden. Dat dit doel gemist is wanneer het arbeiders veroorloofd is in het huis te komen om het vuil midden door het gezin er uit te dragen, spreekt wel van zelf. Iedereen die in Frankrijk en Duitschland geweest is, weet hoe onaangenaam het wegnemen der fosses mobiles en tinnettes of van de abfuhrtonnen en latritïen is. Hun herhaald bezoek in private vertrekken komt niet zelden zeer ongelegen en ze terugzenden kan men niet; ook zijn ze wegens hun bedrijf altijd menschen die zich bewegen in de laagste klasse der maatschappij , en hun bezoek gaat dan ook meestal gepaard met onkiesche opmerkingen en het opligten en wegsjouwen der zware last met grove taal, hetwelk niet anders dan zeer beleedigend kan zijn voor ieder van eenig fijn gevoel. Hierbij komt nog dat hunne wagens, welke voor de deur staan, zeer in den weg zijn, vooral in naauwe, veel vervoer hebbende straten. Maar daar zijn nog andere veel gewigtiger redenen daartegen. Het verzamelen en wegvoeren van faecale stoffen op zulk eene wijze, dat zij in gisting geraken (die altijd zeer spoedig begint wanneer faeces en urine gemengd zijn), is de oorzaak van de geringe waarde die deze stoffen daardoor voor den landbouw krijgen. Toch is de omstandigheid dat zij in Groningen tweemaals 's weeks weggehaald en vermengd worden met stoffen, welke eenigzins in staat zijn de gassen op te nemen, de reden waarom men daar eene zuivere winst van f 21,000 's jaarlijks overhoudt van den verkoop daarvan. Wanneer de afvoer dagelijks geschiedde en er meer aarde oi andere voldoende stof gebruikt werd, welke in staat is de organische bestanddeelen te bewaren, op de verzamelplaats buiten de stad, tot dat de landman de mest koopt en weghaalt, zou deze som veel grooter zijn. Wanneer het wekelijks of maandelijks geschiedde veel minder, en wanneer men het slechts jaarlijks wegnam uit beerputten , zou het bijna in het geheel geen geldwaarde hebben, zoo als men bij ondervinding van zoogenaamde «beer» zeer goed weet. Dat is te zeggen, de waarde is in dat geval niet meer dan die der weinige minerale be- standdeelen, overgebleven na de oplossing en ontvlugting der organische stoffen, koolzuur en ammonia, welke voornamelijk het voedsel der planten uitmaken (1). De boer weet zeer goed dat verrotte of lot, gisting overgaande mest meer onmiddelijke waarde voor de planten heeft dan de versche, alleen omdat daardoor de vruchtbaar makende bestanddeelen de vorm verkrijgen of reeds verkregen hebben, waarin alleen zij door de wortels der planten opgenomen kunnen worden. Maar hij weet ook zeer goed, dat wanneer mest in zulk een staat te lang aan zon en wind blootgesteld is, zij hare waarde verliest en daarom ploegt hij ze in den grond, zoo spoedig mogelijk nadat zij op den akker gespreid is. Dit verlies van waarde is hier, als boven gezegd het gevolg van het ontvlugten der gasvormige bestanddeelen. Om dit voor te komen kan de stalmest, op een hoop gegooid en met aarde gemengd en bedekt worden welke dan deze gasvormige deelen absorbeert. Wanneer er niet genoeg aarde aanwezig is of er is te veel stroo, bladeren en andere koolhoudende stof in evenredigheid mede gemengd, dan gaat de verbranding ol ontbinding te snel, de mesthoop wordt heet, de beste deelen ontvlugten bij verbranding en er blijft alleen asch over. De boer weet zeer goed dat dit onheil en verlies kan belet worden door er tijdig meer aarde mede te mengen. (1) De Nederlandsche Maatschappij ter verzameling van faecale stoffen heeft in hare exploitatie te TJtrecht de waarheid van het bovengemelde ondervonden. De * heer * wordt uit de putten der inwoners op eene geheel reukelooze wijze door een pomp-toestel in een zoogenaamden tonnewagen gebragt en dan in schuiten bewaard tot dat de koopers zich aanbieden. De gemiddelde opbrengt is f 2 per kub. el, gelijkstaande met slechts omtrent 60 centen per inwoner per jaar Dit vergoedt de kosten niet welke het verzamelen en bewaren kost, en de Maatschappij zou gaarne van de zaak los zijn. De pomp-toestel is vervaardigd door Du den & C°. te Keulen. Een kruk-as, gedraaid door 4 man, beweegt een zuiger in eene horizontaal liggende metalen pomp, ingerigt met een schuifklep, als bij een stoomcylinder, en de *beer" wordt beurtelings opgezogen en geperst door de naauwe openingen der cyliuder en schuifklep. De wrijving is zeer groot en een meer arbeid verslindend werktuig zou moeijelijk verzonnen kunnen worden. BEGINSELEN VAN LANDBEMESTING. De beste wijze van bemesten van het land bestaat dan volgens de tegenwoordige manier: i°. de mest zoo versch mogelijk, en voor ze door gisting en verdamping' in de vrije lucht verzwakt is, met aarde te mengen; 2°. haar dus te laten rotten, dat is te zeggen te laten oplossen; 3°. haar wanneer zij gerot is, op het land te karren en te spreiden; en 4°. haar er in te ploegen. Wat hier waar is ten opzigte van stalmest is ook waar ten opzigte van menschelijke excrementen, met dit onderscheid dat daar dezelve rijker, dat is, sterker zijn er ook meer aarde toe noodig is om al het nuttige er van te behouden. Het hoofdbeginsel dan waarvan men bij de tegenwoordige wijze van bemesting uitgaat, eene wijze welke zooveel arbeid vereischt en waarbij deze stoffen vier of vijf malen van de eene plaats naar de andere, met veel moeite en zorg bewogen worden, bestaat eenvoudig daarin en moet alleen daarin bestaan, dat men bij het gebruik van faecale stoffen, ze zoo versch als mogelijk met aarde mengt, welke niet eer met het zaad van planten in aanraking komt dan nadat de ontbinding, omzetting en assimilatie daarvan volkomen heeft plaats gehad. Wanneer men deze operatie verkorten kon, dat is te zeggen wanneer men den velen arbeid daartoe noodig, sparen en toch het doel bereiken kon van de versche faecale stoffen met aarde te mengen, welke geen zaad te ontvangen of planten te voeden had voor dat het proces van ontbinding voltooid was, dan zou men natuurlijk eene voordeeliger wijze gevonden hebben, om van deze stoffen niet alleen gebruik te maken, maar al het nut er van te trekken wat er in is. toepassing der bovengemelde beginselen. Wanneer men dan een vat gevuld met zulke versche faecale stoffen op eene karretje legt op zulk eene wijze, dat met een pijp, er de mest uit kan vloeijen, en men laat deze mest op versch geploegd land loopen, zoodat ze in eene vore vloeit, die weer onmiddelijk daarna met aarde bedekt wordt, dan zal men op eene meer onmiddelijke (en minder arbeid vereischende) wijze hetzelfde resultaat krijgen van het land vruchtbaar te maken en dit zou zeer voordeelig zijn wanneer er maar een middel bestaat om zonder verlies den tijd af te wachten tot dat de aarde de mest behoorlijk opgelost, verteerd, nuttig en onschadelijk gemaakt heeft,. Zonder verlies dien tijd af te wachten is het doel van mijn bemesting-systeem. Laat ons een oogenblik stilstaan en zien wat er voorvalt wanneer versche excrementen met aarde gemengd worden. bewijs van de deugdelijkheid dezer toepassing. In Baron Justus von Liebig's «landbouwkundige chemie» luiden de 9, 11, 12, 13 en 15 van zijne grondbeginselen (bladz. 19 Engelsche éditie) als volgt: 9°. Dierlijke excrementen ondergaan in de aarde (dat is, gemengd en bedekt met aarde) verrotting en ontbinding, of, wat hetzelfde is, langzame verbranding. De stikstof van de stikstofhoudende bestanddeelen is gedurende de verrotting omgezet in ammonia, waarvan een klein gedeelte overgaat in salpeterzuur, hetwelk het product is van verbranding of oxydatie van ammonia. (Het 14de beginsel zegt hetzelfde). 11°. Bij aanwending van dierlijke excrementen als mest, worden de planten niet alleen voorzien van de minerale stoffen, welke alleen uit de aarde kunnen verkregen worden, maar ook van voedsel dat de plant anders alleen uit de atmospheer en niet dan langzaam verkrijgt. 12. Het vaste en vloeibare voedsel voor de planten dat in de aarde voorhanden is, wordt door de wortels opgenomen door middel van water, dat hetzelve beweegbaar maakt en oplost. Sommige soorten van zulk voedsel kunnen opgelost woiden in zuiver water, andere soorten alleen wanneer het koolzuur of ammonia-zouten bevat. 13. Deze stoffen (koolzuur en ammonia-zouten) welke die bestanddeelen van akkeraarde kunnen oplossen, die onoplosbaar zijn in zuiver water, hebben ook dit effect wanneer zij in den grond voorhanden zijn dat het regenwater dat hen opneemt meer daarvan aan de plant tot voedsel geeft. 15°. Dierlijke mest levert dus aan de planten niet alleen een gedeelte van de mineralen en organische bestanddeelen die zij tot hunnen groei noodig hebben, maar ook het koolzuur en de ammoniazouten welke noodig zijn tot het oplossen van zulke mineralen die in zuiver water niet oplosbaar zijn en door welke oplossing alleen zij door de plantenwortels opgenomen kunnen worden. Ik heb hier niets geschreven dat niet aan iederen landbouwscheikundige bekend is of bekend behoort te zijn, en wat trouwens ook elke boer bij ondervinding weet, zonder misschien de zaak scheikundig te kunnen verklaren, en ook erkennen moet wanneer hij ze met zijne opmerkzaamheid vereerd heeft. Even als de stoomwerktuigkundige zeer goed weet, dat de zwarte rook die den schoorsteen eener stoommachine ontvlugt het gevolg is van onvolkomen verbranding; dat deze rook wezenlijk zooveel kool is die ongebruikt in de lucht verloi en gaat, en dat het verlies aan den fabriekeigenaar, daardoor veroorzaakt, het gevolg is van eene slechte inrigting van den ketelhaard, zoo weet ook de practische landman dat wanneer zijn mesthoop «rookt en stinkt» deze rook en stank niets anders is dan verlies van voor zijn akker nuttige bestanddeelen en dat hij dit verlies voorkomen kan door meer losse aarde op den hoop te werpen. De geheele zaak komt dan eenvoudig hierop neder, dat ten einde faecale stoffen als mest te gebruiken men niet beter doen kan, dan ze zoo spoedig mogelijk met losse aarde te mengen, Daar mijn systeem geheel en al berust op de vraag of deze wijze van aanwending van faecale stoffen goed is of niet, en met het antwoord op die vraag slaat of valt heb ik de eer eene proeve voor te slaan, die ten eerste geen geld kost en ten tweede door elk lid van den Gemeenteraad in zijnen tuin kan genomen worden, namelijk: Wanneer men omtrent een ons versche faecale stof met omtrent '1 tot 3 kop losse tuinaarde bedekt, dan zal men na verloop van weinige dagen niet alleen deze stof bijna niet meer kunnen vinden, maar men zal de aarde tusschen de handen kunnen wrijven zonder eenigen onaangenamen reuk waar te nemen. AARDE IS HET BESTE DESINFECTIE MIDDEL. Er is geen beter middel voor het desinfecteren en reukeloos maken van faecale stoffen en ander vuilnis dan aarde; er is ook geen goedkooper middel dan aarde; en eindelijk er is geen nuttiger middel, want zooals wij gezien hebben, wordt de aarde daardoor rijk aan hetgeen planten noodig hebben tot voedsel op de voordeeligste wijze die men vinden kan. Wij hebben ook gezien dat het desinfecteren met kalk of andere chemische kunstmiddeltjes in koslbare bassins als de Heer Architect aanraadt ondoeltreffend en kostbaar is. De f 3000 die de Heer Architect rekent voor kalk noodig te hebben, kunnen met veel beter gevolg aangewend worden tot het witten der muren van de woningen der arme klassen, als een gezondheidsmaatregel. Het bedekken van faecale stoffen met aarde ter desinfectie is niets nieuws. Wij lezen in het 5de boek van Mozes , 23ste kapittel, vers 12 en 13, het volgende bevel: «En gij zult builen hel leger eene plaats hebben om ten uwen «behoeve daartoe heen te gaan. En gij zult een schopje hebben «en als gij u daar buiten zetten wilt, zoo zult gij daarmede «graven en als gij gezeten hebt dan zult gij toedekken hetgeen «van u gegaan is.» Onze zindelijkste huisdieren, de katten, (en men zegt ook alle vleeschetende dieren) waarvan de faeces een bijzonder onaangenamen stank hebben, bedekken dezelve onmiddellijk met aarde. Indien instinct het middel is waardoor de natuur hare wetten te kennen geeft, waar reden ontbreekt ze te ontdekken, dan is het ons ook hier aangewezen hoe men excreta onschadelijk maken kan. Er valt inderdaad niet aan te twijfelen, dat men ten bate van de algemeene gezondheid en van den landbouw niet beter doen kan dan de faecale stoffen zoo spoedig mogelijk aan de aarde (waaraan zij eens onttrokken zijn) terug te geven. voortdurend en geregeld gebruik van faecale stoffen. Wanneer men eens het bovenstaande begrepen en vast aangenomen heeft, dan komt natuurlijk de vraag: hoe kan men deze mest welke dagelijks geproduceerd wordt, op zulk eene wijze dagelijks nuttig gebruiken ? Men moet toch tijd voor het zaaijen, groeijen en inoogsten der planten hebben en gedurende dien tijd is de akker niet bruikbaar als een ontvanger en bewaarder der mest. Behalve dat, zou zulke versche mest niet te scherp zijn en aan de planten schaden? enz., enz., enz. Om die vragen en de bedenkingen daartegen te beantwoorden, veroorloof ik mij op twee welbekende maatregelen van den landbouwer te wijzen: 1°. Hij werpt, zoo als wij gezien hebben, de mest op een Ten tweede zou men zonder deze smalle paden de § voet (0.25 el) ter weerskanten der bedden verliezen, welke nu, zoo te zeggen, bebouwd worden zonder direct bemest te zijn. Dit kan evenwel gedaan worden omdat eene rijk bemeste grond van 1.00 breed genoeg is om een grond van 1.5 el breed vruchtbaar te maken. Men wint dus op deze wijze bij elk bed een iuimte van '\ - voel ol 0.50 el, welke men verliezen zou door «in een stuk» een derde gedeelte van het land te bemesten. Ook moet ik opmerken, dat als op de bedden de planten zoo digt bij elkander geplaatst kunnen worden als mogelijk is zonder dat ze elkander verslikken, terwijl in de paden niets groeit, deze wijze van verdeeling eigenlijk slechts een concentratie is van de tusschenruimten, waarop de planten gewoonlijk van elkander staan. Dat is, door de planten op zekere plaatsen een derde digter bij elkandei te zetten dan anders, wint men dat «een derde» in ruimte voor voortdurende bemesting. Met andere woorden, door op de bedden de planten maar «een derde» digter te zetten, kunnen er juist zooveel op het veld geplaatst worden als wanneer zij «overal» een derde wijder geplaatst waren, en men kan dus op deze wijze zeker zijn van althans eene even grooten oogst, zoo verre dit van het aantal planten afhangt, als wanneer deze paden niet bestonden, maar het geheele veld overal gelijk bezaaid was. DE DEUGDELIJKHEID VAN MIJN LANDBOUWSYSTEEM BEWEZEN. Er zijn evenwel goede redenen om te gelooven dat door het volgen van dit systeem hetwelk men in Engeland«tusschen-ruimtebemesting» genoemd heeft, een nog grootere oogst van het land kan verkregen worden, dan door wat daar bekend is onder den naam van «tusschen-ruim te-bebouwing.» Dit bestaal eenvoudig in het verdeelen van het land in even- wijdige bedden en tusschenruimten van gelijke breedte, meestal van 40 Engelsche duimen (= 1.00 el). De bedden worden alleen beplant en de tusschenruimten herhaaldelijk geploegd of omgewerkt met de spade, zoodat de lucht en regen vrij den grond doordringen kan. Bijna de eenige mest die gebruikt wordt, is stroo, afval enz. van graan en het onkruid. Het volgende jaar worden de plaatsen natuurlijk verwisseld en de bedden gemaakt op den grond, die het vorige jaar op deze wijze vruchtbaar gemaakt is. De theorie is, dat dit geschiedt doordien de losgemaakte aarde dan van de noodige organische stoffen genoeg ontvangt (door regen en lucht) om de mineralen, die voor de plant noodig (en reeds in den grond onopgelost aanwezig) zijn, langzaam op te lossen en tot voedsel voor de planten te bereiden. De praktijk, nu sedert 18 jaren gevolgd, heeft dit dan ook bewezen, met dit gunstig en nog al verrassend gevolg, dat door dus maar de helft van het veld te beplanten, mendenzelfden oogst verkreeg als vroeger, toen het geheele veld bezet was. De oorzaak daarvan is, dat ten eerste in beide gevallen er weinig verschil was tusschen het aantal planten per bunder en ten tweede dat er eenig verschil was tusschen de opbrengst van iedere plant. De plaats waarop dit landbouwkundig systeem voornamelijk in gebruik is, is de groote boerderij van den Heer Samuel Smith , een geestelijke van de Engelsche kerk en wel bekend als schrijver van vele natuurwetenschappelijke werken. Deze boerderij is gelegen te Lois Weedon in Northamptonshire, Engeland, tengevolge waarvan deze soort van landbouw uLois Weedon hu-sbandry» genoemd wordt. Het systeem van «tusschenruimte-bemesting» en het mogelijke van op deze wijze slechts een gedeelte van een akker met voordeel te bebouwen, ten einde voortdurende gelegenheid ter bemesting van land en dus tegelijkertijd een voordeelig gebruik van faecale stoffen te verkrijgen, berust op de waarheid van hetgeen bovengezegd is. Om de waarheid daarvan te bewijzen en dus de deugdelijkheid van mijn verbeterd stadsreiniging-stelsel onwederlegbaar aan te toonen (want alles hangt daarbij af van de mogelijkheid van een voordeelig gebruik dezer stolfen), kan ik niet beter doen dan hierbij over te leggen het laatste berigt omtrent de Lois Weedow-boerderij, door den Heer S. Smith zelve geschreven en te doen opmerken dat, daar Burgemeester en Wethouders zich bereid verklaard hebben de kosten eener proeve met dit systeem te willen besteden, een gedeelte daarvan niet beter aangewend kon worden, dan door het zenden eener Commissie van onderzoek naar deze groote boerderij in Northamptonshire. Bij het bezigtigen daarvan, en het verkrijgen van inlichtingen van den tegenwoordigen pachter, zijne arbeiders en der naburige landbouwers, aangaande de wijze van bebouwing, de kosten daarvan, de opbrengst der tegenwoordige en vroegere oogsten enz., kan men in korteren tijd en goedkooper in staat gesteld zijn over dat gedeelte van mijn stelsel te oordeelen, dan bij eenige proeven, hier met dat oogmerk ondernomen. Wat ik vooral wensch te doen uitkomen is, dat men door een veld slechts volgens dat «afwisselende tusschenruimteplan» te bebouwen, voortdurend een even grooten oogst kan verkrijgen als vroeger. Wanneer men eens de overtuiging daarvan heeft, laat het zich gemakkelijk begrijpen dat bij mijn systeem van «twee derde beplanting en voorafgaande bemesting » een nog grootere oogst verkrijgbaar is. Bit plan van landbouw is op vele andere plaatsen in Engeland en ook in Normandië toegepast. Be groote landbouwkundige schrijver John Algernon Clarke, heeft ook op zijne eigen boerderij deze methode nu sedert 6 jaar met groot voordeel gevolgd en men kan alle de bijzonderheden daarvan in «the Journal of the Royal Agricultural Society» van 1865 lezen. Men kan zich evenwel te Lois Weedon even zoo goed als elders overtuigen van hetgeen ik heb meegedeeld. Indien nu dit waar is, en bij eenig nadenken zal men terstond inzien dat het niet anders zijn kan, dan ligt het voor de hand dat de oogst van een gegeven stuk land, bewerkt naar mijn systeem, de oogst van het Lois Wmfow-systeem overtreffen moet, in evenredigheid van de oppervlakten welke in beide gevallen beplant en bemest zijn; derhalve als «twee derden» staan tot «de helft» of 662/3 tot 50 = 331/3 percent meer. Met andere woorden: wanneer bij mijn systeem het land dezelfde vruchtbaarheid bekomen heeft als bij het Lois Weedonsysteem, dan moet het ook 331/3 percent meer opbrengen. OVERZIGT DER VERKREGEN VOORDEELEN. Op bladz. (51) hebben wij gezien dat ten einde van faecale stoffen nuttig gebruik te maken, wordt vereischt: 1°. Dat deze terwijl zij nog versch zijn met aarde vermengd worden, om alle de organische bestanddeelen te behouden. Het is gebleken dat dit eenvoudig en goedkoop gedaan kan worden door dezelve uit een kleinen wagen op versch geploegd land te doen vloeijen en dan dadelijk weder te bedekken. 2°. Dat er eene voortdurende gelegenheid bestaat om die stoffen zoo te gebruiken, omdat zij onophoudelijk geproduceerd worden en geen ander goed bewarings- en desinfectiemiddel voorhanden is dan vermenging met aarde. Het is gebleken dat bij «tusschen-ruimte-bemesting» deze gelegenheid voortdurend gegeven wordt. 3°. Dat bij die methode (van maar een gedeelte van het veld te beplanten) het land ten minste zooveel per bunder opbrengt als wanneer het geheel beplant is. Het is gebleken le Lois Weedon dat zulks wezenlijk plaats heeft en dal er dus bij het «twee derden plan» mogelijkheid bestaat een nog grooteren oogst te verkrijgen. n korte woorden: ik heb hier aangetoond dat er wezenlijk een middel bestaat en bekend is om de volle landbouwwaarde van faecale stoffen het geheele jaar door te verkrijgen, en dus het land niet alleen zooveel kan opbrengen als wanneer het beplant is en bemest was over de geheele oppervlakte, maar zelfs meer. berekening van de waarde van faecale stoffen. Daar deze grootere opbrengst nog niet door ondervinding bewezen is, zal ik evenwel om zeker te zijn mij alleen bedienen van wat wij zeker weten, en aannemen dat het land juist zooveel opbrengt. Laat ons nu zien hoeveel dat is, wanneer het land bemest is met faecale stoffen, hetwelk ons in staat zal stellen de geldwaarde dier stoffen te leeren kennen. Wij kunnen daartoe niet beter doen, dan te onderzoeken welke vermeerdering van den oogst per bunder door deze mest te weeg gebragt wordt, en zullen met dat oogmerk de groei van tarwe tot maatstaf nemen. Volgens de Professoren Johnston en Voelcker (zie hunne Catechism of agricultural Chemistry, 60ste uitgave, bladz. 53) geeft de bemesting van 280 Engelsche ponden best Peruviaansch guano per acre eene vermeerdering in den oogst van 716 Engelsche ponden graan en 916 ponden stroo. Dit is het gemiddelde resultaat van vele duizenden van proeven. Herleid tot Nederlandsche maat, zou dit geven 314 Ned. ponden beste Peru guano per bunder, veroorzaakt eene vermeerdering in den oogst van 803 Ned. ponden graan en 1026 ponden stroo. Volgens den heer J. B. Lawes, «lid der Koninklijke Commissie van onderzoek naar de beste wijze van gebruik van faecale stoffen,» onder wiens toezigt alle proeven met deze mest te Rugby genomen zijn, is de mest, geproduceerd door de bevolking eener stad, gemiddeld per hoofd in mestwaarde gelijk aan 34 Ned. ponden beste Peruv. guano (zie de verhandeling geschreven door hem en den chemist Dr. Gilbert , «over de zamenstelling en waarde van faecale stoffen»). Naar die evenredigheid herleid, geeft, de mest van «een individu» een vermeerderden oogst van 87 Ned. ponden graan, waard tegen f 12 per mud van 80 ponden. ... ƒ 13.05 En 111 ponden stroo, waard tegen i cent per pond » 35 Totale waarde van den vermeerderden oogst f 13.40 Tegen bovengenoemde ratio van bemesting zouden ongeveer de faecale stoffen van 10 individus noodig zijn voor het vruchtbaar maken van een bunder en dan daardoor de waarde van den oogst met f 134 vermeerderd worden. Volgens de analyse op bladzijde 16, zoude het land dan per bunder verkrijgen ongeveer 41 ponden stikstof, 150 pond ander organische stof, 10 pond phosphorzuur, 4 pond potasch en omtrent 40 ponden andere mineralen, bestaande uit soda-, magnesia-, kalk-zouten enz., alles te zamen een gewigt hebbende van 247 ponden en met het water daarmede gemengd van 2861 ponden. Volgens den Heer W. C. H. Staring (zie Huisboek voor den Landman, bladzijde 149) geeft men gewoonlijk per bunder 10,000 ponden stalmest, houdende ongeveer even als de 2861 ponden excreta 40 ponden stikstof. Daaruit blijkt dat bovengenoemde opgave juist is. Ten einde te berekenen hoeveel er van de winst van ƒ134 afgetrokken moet worden voor kosten van vervoer, arbeidsloon en andere onkosten om de mest op en in het land te krijgen, willen wij veronderstellen dat de mest per spoorweg 60 Ned. mijlen ver gebragt moet worden tot het naast bij de boerderij gelegen station en dan 3 uren verder getransporteerd moet. worden over een zandweg naar de boerderij zelve. Wanneer de mest in vaten vervoerd wordt, elk 145 ponden vloeistof houdende en zeiven lOpond wegende, dan zal de mest noodig voor een bunder ongeveer 3000 pond wegen. Volgens het tarief der Holl. Spoorweg-maatschappij kost het vervoer van 1000 kilo van 's Gravenhage tot Amsterdam (61 mijlen) ƒ1.44 en 50 cents voor laden en lossen — laat ons zeggen al te zamen van station tot station ƒ2. Voor 3000 kilo zou het dus ƒ6 kosten. (l) Een paard kan slechts over een zandweg 400 pond op een wagen geladen vervoeren (laat ons zeggen 2 vaten van 160 pond) en kan 3 uren gaans 3 maal per dag heen en terug maken, wanneer het op de terugreize onbeladen is. Twee paarden met een voerman kunnen dan 12 vaten per dag brengen tegen een prijs van stel ƒ 3, of 25 cents per vat, gevende voor vervoerkosten van 19 vaten per bunder ƒ 4.75; maar laat ons om ruim te rekenen ƒ8.00 stellen. Het is moeijelijk te berekenen hoeveel het kosten zal per bunder, om een vat mest op een kar gelegd over het land te rijden, zoodat de vloeistof er uit kan loopen. In ieder geval moet het land te gelijkertijd geploegd worden. Laat ons het ergste geval stellen, namelijk dat het land eerst geploegd moet worden en een afzonderlijke kar met mest de ploeg moet volgen, makende dus dubbelen arbeid, dan zal (volgens den Heer Staring's Huisboek voor den landman, bladz. 1110) ƒ8 voor deze kosten overvloedig zijn. Eigenlijk zouden deze kosten van mestbevloeijing niet berekend moeten worden, want de boer spaart daarmede den arbeid, noodig (1) Ik moet hier opmerken, dat de spoorweg voor die klasse van goederen nooit minder dan een lading van 5000 kilo rekent. Maar het zou nooit gebeuren dat men mest voor slechts een bunder te vervoeren had; voor 5 bunders zou dezelve 15000 pond wegen en dus 3 vrachten maken, ieder van ƒ6 als boven berekend. voor het opmaken van eene mesthoop, het bedekken daarvan met aarde, het vervoer van de mest over zijn land, daarna het uitspreiden en dan het inploegen, een omhaal die stellig meer kosten moet dan mijne wijze van bemesting. Laat ons, om zeker te zijn, evenwel toch veronderstellen dat f 8 per bunder er mede gemoeid zijn om de mest in het land te krijgen, en nog ƒ4 meer voor reparatien van vaten, pijpen enz. Laat ons ook zeggen dat de landman eene winst hebben moet van f 50 per bunder extra, voor de moeite die hij genomen heeft voor dit bemesten, boven zijne winst aan den geheelen oogst, dan zal onze begrooting van de waarde der t'aecale stoffen dus staan: Opbrengst in vermeerdering van oogst. ... f 134 Vermeerderde winst voor den landman ... ƒ 50 Spoorwegvervoer 61 mijlen » 6 Wagenvervoer 3 uren gaans over zandweg . . » 8 Arbeidsloon, bemesting » 8 Reparatien en andere onkosten » 4 76 f 58 Deze f 58 is natuurlijk de prijs, dien de landman betalen kan per bunder voor mest, en als de faecale stoffen van tien individus daartoe noodig zijn, blijkt het dat de waarde per individu f5.80 is, wanneer zij 61 mijlen (*) per spoortrein en bovendien nog 3 uren gaans over een zandweg vervoerd moeten worden. Wanneer deze onkosten verminderen, wordt natuurlijk de waarde voor den landman grooter. Wanneer men de waarde dezer mest berekent voor andere veldvruchten, zoo als haver, rogge, boekweit, rapen, wortelen, aardappelen enz., verkrijgt men ongeveer hetzelfde resultaat. Volgens den Heer Lawes moet de waarde van dierlijke mest berekend worden naar den prijs waarvoor men de nuttige (1) Amsterdam is 61 mijlen van 'j Gravenhage. wanneer zij niet met water verdund en door verlies van ammonia niet verzwakt, is. Men kan dus zonder twijfel aannemen, dat faecale stoffen per hoofd per jaar minstens eene waarde hebben van f 5 hier aan het spoorwegstation, en dat wanneer de landman dezen prijs aldaar aan de stad betalen moest, hij na aftrek van vrachtkosten over 60 tot 70 mijlen en arbeidsloon om ze met de aarde zijner velden te vermengen, nog eene extra winst van f 50 per bunder krijgen kan, door de daarbij verkregene vermeerdering van oogst. Wanneer dus de landman in het algemeen deze methode volgen wilde en de mest van de stad kocht tegen den laag gestelden prijs van f 5, zou dit voor de 80.000 inwoners eene jaarlijksche som geven van f 400,000. Wanneer de stad landbouwer werd en deze mest zelve verbruikte, dan zou zij behalve bovengenoemde som nog eene winst van f 5 per inwoner trekken. NOODZAKELIJKHEID VAN HET GEBRUIK MAKEN VAN FAECALE STOFFEN. Ik moet hier opmerken dat in liet Lois Weedon landbouwstelsel geene mest gebruikt en ook geen grootere oogst verkregen wordt, dan vroeger het land over de geheele oppervlakte droeg. Dat dit evenwel eens een einde moet nemen is natuurlijk. Iedere oogst die van het land gedragen is, maakt het een zeker aantal ponden phosphor, potasch, magnesia, soda, kalk enz., armer, en hoe groot tegenwoordig de voorraad daarvan ook zijn moge, eenmaal moet die schat uitgeput worden. Er zijn vele boeren die denken dat, daar hel land door hunne vaders en hen zelve bebouwd, altijd een goeden oogst gegeven heeft zonder bemesting, dit ook altijd duren zal. Dit is vooral het geval met vele veeboeren, die nooit hun land eene andere bemesting geven dan de uitwerpselen van hun vee en omdat zoover zij weten, het land nooit iets anders ontvangen heeft, gelooven zij in den onuitputtelijken mineralen rijkdom van hunne weide. Zij vergeten evenwel, dat wanneer het vee, dat jaarlijks van hun land verkocht is, verbrand werd er eene zekere hoeveelheid asch zou overblijven, te zamengesteld uit de zoo evengenoemde bestanddeelen, welke eens een deel van hun land uitmaakten. Wel nu, dat vee wordt jaarlijks wezenlijk verbrand, niet door vuur, maar door verbinding met zuurstof in onze ligchamen, en tot nu toe is de asch, daarvan overgebleven (onze excrementen), weggegooid geworden, met geen ander resultaat dan alle mogelijke ziekten enz. Deze asch behoort naar het veld teruggezonden te worden of vroeger of later zal er op het land geen voedzaam gras meer groeijen. Hetzelfde is waar met land dat koren en andere veldvruchten voortbrengt. De vele middeltjes zooals guaao, chili-salpeter, salpeterzure soda, potasch, zwavelzuur, zout enz., tot nu toe gebezigd, kunnen geene voortdurende vruchtbaarheid bewerken. Ten hoogste leveren zij eenige hoog noodige bestanddeelen en lossen andere, reeds in den grond aanwezig, op. Maar wanneer deze laatste verbruikt zijn, dan kunnen alle deze oplossingsmiddelen ook niet meer baten. Het aanwenden van zulke middelen verhaast alleen het oogenblik van uitputting, even als braak liggen en het beplanten met klaver zulks doet. Ook zijn de guanobedden niet eeuwigdurend. Maar ook wanneer er geen einde aan dit bemestingsmiddel was, en het in staat was alle de noodige ingrediënten terug te geven, welke voor den groei van ons voedsel noodig zijn, dan moei men vragen: is het niet een dwaasheid naar de stille Zuidzee te zenden, om iets dat men even goed te huis verkrijgen kan? Er is geene grootere dwaasheid dan aan de eeuwige vruchtbaarheid van land te gelooven. De Romeinsche Gampagna onderhield eens een talrijk en krachtig volk; nu is het een woestijn. Er zijn streken in Catalonia en Andalusia die vroeger 400voudige vrucht droegen; nu kan men met groote moeite eenmaal in 3 jaren een schralen oogst krijgen. Ik heb zelf vruchtbare landen in Amerika in den tijd van 45 jaren zoo geheel zien uitputten dat de landman verpligt was huis en hoeve achter te laten, en nieuwe gronden voor zijn onderhoud op te zoeken. De verbeterde landbouwwerktuigen daar in gebruik en waarmede in korten tijd alles uit het land getrokken wordt en het weglaten van alle mest was de oorzaak van deze spoedige uitputting. Ik heb mij veroorloofd dit punt voor een oogenblik aan te roeren, omdat mij hier ter stede tegengeworpen is, dat mijn systeem, zoo verre het berust op het gebruiken van faecale stoffen, onnoodig is en inderdaad wanneer het overal in toepassing werd gebragt eene hoeveelheid mest zou opeenhoopen, welke niet gebruikt kon worden, een soort van nEmbarras de richesse.» Theorie en praktijk hebben doen zien dat dit niet mogelijk is. Wanneer men juist hetzelfde teruggeeft wat men wegneemt, dan krijgt men nooit meer noch te veel en het beginsel waarvan ik uitga, is zulks te doen en niets anders. Daarom kunnen alle kunstmesten, uit vreemde landen afkomstig, daargelaten en het geld daarvoor bespaard worden. DEUGDELIJKHEID VAN MIJN SYSTEEM DOOR JAPANSCHEN LANDBOUW BEWEZEN. Met hoe goed gevolg zulks gedaan kan worden, blijkt uit den landbouw van Japan. Dat land, hetwelk omtrent de uitgestrektheid heeft van Groot-Brittannië, heeft evenwel eene grootere bevolking, namelijk bijna 37 millioenen. Het voedsel voor deze menschenmassa groeit op slechts de helft van de oppervlakte, daar de andere helft te bergachtig is voor landbouw. Geen voedsel wordt geïmporteerd en ook geene mest. De eenige bemesting geschiedt met menschelijke excreta, die met de grootste zorg verzameld worden, 's Morgens worden de faeces en urine van den vorigen dag en nacht in eene steenen kan te zamen gedaan, en omgeroerd tot eene dunne brij, welke dan onmiddellijk op het land in greppels gegoten wordt, gelegen ter wederzijde van de ruggen waarop de planten groeijen. Het volgende jaar worden natuurlijk deze ruggen opgemaakt op de plaats waar het vorige jaar de greppels waren en dus groeijen de planten alleen op grond die het vorige jaar was bemest. Een ander voorbeeld van voordeelige aanwending van versche faecale stoffen is te vinden in Melbourne, Australië. Vroeger ontlastten zich de privaten aldaar ook in de riolen, maar toen men vond dat het riviertje, waaraan die stad ligt, geheel verontreinigd werd, heelt het bestuur dat verboden, en zijn dc inwoners overgegaan lot hel gebruik van «fosses mobiles,» welke tweemaal 'sweeks geledigd worden met zoogenaamde nachtkarren. Daar de mest niet verkocht kon worden (want even als in Europa verkeerde men in den waan dat zij geen waarde had) was het stedelijk bestuur verpligt haar zelf te verwerken en deed dit in de stadsparken enz.; dagelijks, namelijk, werden daarin kleine greppels gegraven op rijen, een korten afsland van elkander, waarin de mest werd geworpen en dadelijk met aarde bedekt. Tot verbazing van velen zijn daardoor deze gronden, waarop vroeger niets groeide, in liefelijke tuinen veranderd, en de waarde dezer mest bleek daardoor zoo duidelijk, dat de boeren en warmoezeniers uit de omstreken spoedig met het bestuur concurreerden in het gebruik daarvan. Zij zenden namelijk nu gedurig hunne eigene wagens in de stad, betalen de inwoners voor de mest en 5 werpen haar in de greppels tusschen de bedden waarop de planten groeijen. Die greppels worden dan natuurlijk het volgende jaar verwisseld. Yele boeren houden er een paard en wagen op na, welke voor niets gebruikt worden dan voor deze dagelijksche bemesting; en zij hebben in het algemeen de zaak zoo geheel en al uit de handen van het stedelijk bestuur genomen, dat het bemesten der stadsparken gestaakt is. Ilun herhaald bezoek in de huizen is echter zulk een ondragelijke last, dat de regering zich verplicht ziet om andere maatregelen te nemen, en nu waarschijnlijk zal overgaan tot mijn pneumatisch systeem, waardoor de stoffen ook dagelijks weggenomen kunnen worden, zonder eenig nadeel voor de inwoners. De verkoop daarvan zal zonder twijfel aan de stad een goed inkomen geven, daar er nu een wezenlijke markt voor is. Uit een berigt van 13 September 11. blijkt dat dit plan reeds in het Lagerhuis aangenomen is. Het systeem dat ik hier voorsla is slechts een navolging van dezen hoogst eenvoudigen, natuurlijken en philosophischen landbouw. Ik vergader ook in het hier aanbevolen stelsel de excreta dagelijks, verdun ze niet met water, laat ze niet bederven door gisting en uitdamping, meng ze ook dadelijk met aarde, welke alleen bij afwisseling om het andere jaar gebruikt wordt, maar doe dit met betere werktuigen en op eene minder walgelijke wijze. Kan men zich eene eenvoudiger en zindelijker wijze van bemesting voorstellen dan die, waarbij de mest uit een vat op een wagen gelegen door een buis op versch geploegd land afvloeit en dadelijk weder wordt bedekt (1)? (1) Het behoeft geen betoog dat de aanhaling van den Gemeente-Architect van dit systeem van afvoer en gebruik van faecale stoffen, op bladz. 32 van zijn rapport, waar gesproken wordt van eene onderaardsche bemesting door middel van pottenbuizen en deze het » systeem Liernur » genoemd wordt, geheel en al verkeerd is. Is er eene enkele reden waarom dit niet gedaan zou kunnen worden of waarom het schadelijk zoude zijn? De ondervinding heeft overvloedig geleerd dat al het hier voorgestelde mogelijk is, want men heeft hier en overal eeuwen lang hetzelfde gedaan, alleen op eene andere meer omslagtige en meer arbeid vereischende wijze. Ik herhaal dat de reden, waarom ik deze zaak met zooveel nadruk behandel en verstaanbaar tracht te maken, is dat de deugdelijkheid van een rioolstelsel afhangt van het gebruik dat men maken kan van de stoffen, die men er mede verzamelt. Wanneer die gebragt worden op plaatsen waar ze even schadelijk zijn als te voren, dan deugt hel geheele werk niet en men kon zich de groote uitgaven daarvoor gespaard hebben. Londen is hier een voorbeeld van. ONBRUIKBAARHEID VAN ANDERE STELSELS. Wij hebben gezien dat er geen ander middel bestaat om excrela onschadelijk te maken, dan hen met aarde te bedekken. Wij hebben gezien dat er geen ander middel bestaat om Het 13 mij onbegrijpelijk hoe deze verwarring van ideën ontstaan is vooral na de moeite die ik genomen heb ZEd. met mijn plan bekend te maken. Toen ik in September van het verleden jaar vernam dat ZEd. bezig was met een ontwerp voor een verbeterd rioolstelsel, reisde ik met opzet naar 's Gravenhage, om hem alles naauwkeurig uiteen te zetten en heb ten overvloede de noodige beschrijvingen en platen achtergelaten. Desniettegenstaande is deze voorstelling van mijn systeem geheel en al onjuist gegeven, hetwelk mij te onaangenamer is, omdat het in een officieel rapport ingezonden en publiek gemaakt werd, kort nadat ik Burgemeester en Wethouders verzocht had mijn plan aan deskundigen ter beoordeeling te geven. In het belang van dat plan ben ik dus wel verpligt de onjuistheid dezer aanhaling duidelijk te maken en op te merken dal bemesting door onderaardsehe pottenbuizen reeds voor 30 jaar gebleken is niet te deugen: 1». omdat het rioolwater voor den landbouw weinig waarde had; 2". omdat de behoorlijke ontbinding der mest onmogelijk was op de diepten waarop de buizen gelegd moesten worden om niet verstoord te worden door den ploegschaar of grondwoeler; 3". omdat de buizen zelve spoedig verstonten' en 4°. omdat de toestellen en buizen voor de praktijk veel te kostbaar waren. Het spreekt van zelf dat alle deze bezwaren bij mgn systeem niet beslaan. dat voortdurend te doen, dan door afwisselende aardbedden daartoe te gebruiken. Wij hebben verder gezien dat er geen eenvoudiger middel bestaat om ze met deze aarde te vermengen, dan ze uit een vat te laten vloeijen en dadelijk weer te bedekken. Wij hebben eindelijk ook gezien, dat waar dit ook gedaan is, het de beste en voordeeligste resultaten geleverd heeft. bemesting van weiland. Er is maar een reden waarom deze wijze van bemesting eenige bezwaren hier te 's Gravenhage heeft, en deze is, dat het land onmiddellijk rondom de stad niet bouwland is (waarvan wij lot nu toe gesproken hebben) maar weiland, en veel daarvan zoo laag gelegen en nat is, dat het bezwaarlijk in bouwland veranderd kan worden. Hierop heb ik te antwoorden: 1°. Dat het al gebleken is, (bladzijde 60) dat de waarde der mest (wanneer zij onverrot en onverdund is) groot genoeg is om haar op verre afstanden te kunnen verzenden en toch eene belangrijke winst daarvan te trekken. Wanneer f 6 per bunder noodig zijn voor spoorwegvracht over 60 mijlen, dan kan men veilig aannemen dat f 24 genoeg is voor 240 mijlen, en daarmede kan men de heidegronden en andere onbebouwde streken, welke door den Heer Staring op een vijfde van ons land berekend worden (*), gemakkelijk bereiken. De f 50 per bunder, berekend als zuivere winst voor den landman, zou dan ƒ18 minder worden, maar de stad zou in ieder geval de f5 per inwoner voor de mest krijgen, en wanneer de Gemeente de ontginning dezer gronden in handen nam, na verloop van tijd ten minste/"3.20 de persoon meer. Ook (I) Zie het titelblad van zijn Huisboek voor den landman. moet ik opmerken, dat voor de groote afstanden de nog al dure spoorwegvracht hier berekend is, en dat in vele gevallen het veel goedkooper transport per schip mogelijk is. Ik heb bovendien overal berekend dat slechts een even groote oogst te verkrijgen is, en, om zeker van mijn zaak te zijn, de waarschijnlijkheid van een veel grooteren oogst met mijn «twee derde afwisselingssysteem» buiten rekening gelaten; maar deze waarschijnlijkheid rust op zulke goede en eenvoudige gronden dat, schoon nooit beproefd, die waarschijnlijkheid toch ook iets waard is en men zou verkeerd handelen, deze geheel buiten de begrooting der kansen te laten. 2°. Veroorloof ik mij met bescheidenheid te zeggen, dat er naar mijne vaste overtuiging een middel te vinden is om weilanden te bemesten, in het gebruik der door mij voorgestelde, maar tot nog toe niet beproefde, weiland-mest-ploeg. Deze bestaat uit een verticaal mes, dat, door een paard getrokken, eene snede in de zoden maakt, terwijl tegelijkertijd de mest uit een daarboven gelegen vat door een gat in het mes onder de zoden vloeit. Eene teekening van deze ploeg is te vinden in alle de publiek gemaakte beschrijvingen van mijn systeem, en de beste daarvan is- te vinden op bladz. 129 van hel werk over riolenstelsels, door den heer F. G. Krepp onlangs uitgegeven, waarvan ik de eer heb een exemplaar hierbij te voegen. (J) noodzakelijkheid eener verbetering van de tegenwoordige wijze van weilandbemesting. liet doel dezer bemestingsinrigling is niet alleen den verfoeijelijken stank te voorkomen, welke de lucht van den ge- (!) C. Krepp, » The Sewage Question. Being a general Review of all Methods for draining cilies, including Captain Liebnur's System. London, Longmans, Green et C°., 1867.» Met platen, f 7.50. heelen omtrek vergiftigt, wanneer weilanden met faecale stoffen op de tegenwoordige wijze bemest worden, maar ook het verontreinigen van het gras zelve te voorkomen, waardoor het voor eenigen tijd voor het vee onbruikbaar wordt. Ik ben niet bekend met de oorzaak der verschillende veeziekten, maar iedereen weet dat al het vee een afschuw heeft van met faecale stoffen bezoedeld voedsel, en dat zij het niet aanraken willen voor dat de organische bestanddeelen daarvan door de lucht opgenomen zijn. Het is ook zeer goed bekend, dat wanneer zulke stoffen aan lucht en warmte blootgesteld zijn, zich daaruit of daardoor myriaden van microscopische planten en diertjes ontwikkelen, die in de maag en darmen (J) van een dier niet anders dan gevaarlijk moeten geacht worden. Deze planten of diertjes worden even als de cholera-kiemen (welke ook zonder twijfel hier of daar ontstaan zijn uit verrottende dierlijke overblijfselen) gemakkelijker in het leven geroepen dan weder gedood (2) en (1) Misschien ook de longen. Zie First report of the Royal Commissionen relative the Cattle plague, 31sten October 1865. (2) Het schijnt dat de cholera zich dezen zomer langzamerhand over Italië verspreid heeft. Vooral heerschte zij sterk in die streken waar rijst groeit. He laag gelegen velden waarop deze plant geteeld wordt zijn meestal overstroomd met stilstaand water, uit kanalen en stadsgrachten afkomstig. Volgens Dr. Capelli van Milaan is de uitdamping dezer velden de voortdurende oorzaak van allerlei kwaadaardige koortsen, rheumatisme, pleuritis, neuralgia, enz. afgewisseld nu en dan met besmettende ziekten, zooals typhus, roodvonk, mazelen, pokken enz. Nti is de cholera bierbij gekomen en is vergezeld, zooals dikwijs gebeurt, met hongersnood. Dereden hiervan is, dat dezelfde gassen die, wanneer zij in de aarde zijn, door de planten tot voedsel bereid worden, ons in plaats van deze vruchten, slechts ziekten geven, wanneer zij in de lucht ontsnappen. Wanneer het rioolwater van 's Hage op den boezem ontlast werd, volgens de niets beteekenende zuiveringsmethode, door den Heer Architect voorgesteld, dan zou vooral in den zomer, de dampkring nog meer beladen worden met die schadelijke dampen die nu de cholerakiem om zoo te zeggen in het leven houden en dus het gevaar vermeerderen, dat ons nu gedurig bedreigt, en voortgaan zal ons te bedreigen zoolang de lucht zoo besmet blijft. Met andere woorden: deze ziektestof is zoo moeijelijk te vernietigen, dat er geen reden is waarom wij niet ieder jaar een bezoek van de cholera of eenige andere epidemie zullen hebben, ïoolang de tegenwoordige staat van zaken, die de oorzaak daarvan in het leven houdt,' blijven óf zelve, öl' hun zaad aan het voedsel kleven lang nadat het stof, waarin zij uitgebroeid waren, verdwenen is. Misschien heeft de veetyphus hier meer mede te doen dan men tot nu toe weet, en in ieder geval is het veel veiliger het vee voedsel te geven zonder dit gevaar te loopen. Een ander oogmerk hetwelk ik met deze inrigting heb, is, het verlies te voorkomen, hetwelk met de tegenwoordige wijze van bemesting gepaard gaat en waarbij het beste deel, de ammonia en koolzuurgas, in de lucht vliegt. Er zijn dus redenen genoeg welke eene verbetering ten hoogste wenschelijk maken en de eenige vraag is: «Kan het gedaan worden»? Bij het antwoord hierop doen zich twee vragen voor. 1°. Is het mechaniesch uitvoerbaar een ploeg te maken door welke vloeibare mest onder de zoden gebragt wordt zonder deze te schaden of van hare plaats te scheuren en zulks te doen door hulp van paardenkracht? Als werktuigkundige antwoord ik hierop zonder aarzelen: «ja». Zoo verre ik oordeelen kan zal de tegenstand bij het zuiver doorsnijden van graszoden, met een mes van 60 duimen breedte, voor en achter scherp en in het midden 10 duimen dik, niet meer kracht vereischen dan tot het ploegen op eene diepte van 2 palmen in gewonen bouwgrond van gemengde klei en zand noodig is. Werktuigelijke moeijelijkheden, die in het zamenstellen van zulk eenen toestel mogten voorkomen, zijn gemakkelijk te overkomen en gebreken die zich bij proeven openbaren gemakkelijk te verbeteren wanneer men maar tuil. Niet alleen dat ik van het mogelijke en nuttige van zulk een ma- blijft bestaan. Er is maar ren middel daartegen en dat is de rottende organische stoffen, waarvan de gassen afkomstig zijn, onmiddellijk te legraven, zooals hier voorgesteld is. Aangaande de cholera-kicm leze men: Gühruvgserschcinungen, mUgethcilt von Ernst Hallier, Professor zu Jena, en ook Das Cholera-contagium, door dr-nzelfden schrijver; beide werkjes zijn verschenen in Leipzig, 1867. chine zeker ben, maar het komt mij voor dat zij gemakkelijk te maken is. (J) 2°. Zal het gras daarbij beter en overvloediger worden? Hierop kan ik alleen antwoorden, dat dit bij proeven en ondervinding geleerd moet worden. Het eenige wat ik er van weet berust op eene kleine proef met eenige zoden «Ruw Beemdgras» (Poa trivialis) genomen. Deze waren uit eene naburige (1) De bezwaren van den boer tegen de nitvoerbaarheid van dit plan Lebben weinig waarde. In den regel maken zij die tegen al wat nieuw of hun onbekend is. Alle vooruitgang in den landbouw zijn wij verschuldigd aan de mannen der wetenschap alleen, zoowel wat de verbeterde werktuigen als wat de cultuurstelsels betreft en is slechts hier en daar met de grootste moeite in toepassing gebragt. De halstarrigheid van den boer in het buitenland in dit opzigt is onbegrijpelijk en zijne verbazing, wanneer hij ziet dat de nieuwe wijze veel beter is, dikwijls kluchtig genoeg. Niet alleen dat hij van verbeteringen weinig hooren wil, maar hij legt soms alle mogelijke moeijelijkhedcn in den weg ten einde te kunnen bewijzen * dat hij toch gelijk had. •> Baron Ljebig verhaalt aangaande den invoer van klavergras in DuUschland, dat de boeren in eene zekere landstreek volstandig weigerden het op hunne velden te zaaijen. liet gouvernement dwong hen evenwel zulks te doen op straffe van boete en elk kreeg een zekere hoeveelheid zaad, naar gelang van zijne hoeve. Gelijk zij voorspeld hadden kwam het zaad niet op, en het land lag braak even als vroeger. Maar het bleek naderhand dat zij het zaad eerst gekookt hadden! Zoo lezen wij ook hoe onlangs na eene landbouwkundige tentoonstelling in Engeland bij een wedstrijd van rijen-zaaijers, maaiwerktuigen en soortgelijke machines, de eene na de andere brak kort nadat zij hadden begonnen te werken. Elk zulk een toeval werd met schaterend gelach en gejouw aangezien door de talrijke pachters daar tegenwoordig. Het kwam uit dat deze (niet de knechten) in wier belang de tentoonstelling gehouden werd, tot groote onkosten van de landeigenaars, in het geheim eenige schroeven of andere deelen er afgenomen of bedorven hadden. De dwazen gingen triumpherend naar huis! — Zoo moedwillig is gelukkig de Nederlandsche landman niet, maar leden van maatschappijen ter bevordering van landbouw hier te lande, hebben mij verzekerd dat hij in eigenzinnigheid en eigenwijsheid voor geen anderen ten achteren behoeft te staan, dat wanneer eene verbetering aan zijn oordeel of vooroordeel overgelaten is, er niets van komt en dat de beste wijze om te reusseeren is, tegelijkertijd op zijn goeden wil en zijn eigenbelang te werken. Wanneer dit zoo is, zijn de kansen voor vooruitgang hier zoo slecht niet, zoo men zich de moeite neemt deze theorie op te volgen; maar van dit laatste hangt dan alles af. Het spreekt van zelf dat, daar de prijs van levensmiddelen geheel van den landbouw afhangt, en eene gedurig vermeerderende bevolking ook gedurig vermeerderde oogsten vereischt, het algemeene belang vordert dat dc verbeteringen, daartoe noodig, niet lijdelijk bi hooren overgelaten te worden aan een klasse die zich stelselmatig verzet tegen alle wijzigingen; en dat zij, aan wie het bestuur van Gemeentens is toevertrouwd, ijverig alle prikkels behooren aan te wenden, welke de bovengenoemde hoedanigheden d. i. eigenbelang en goede wil, kunnen opwekken en in werking brengen. weide i palm dik gesneden en in een tuin gelegd, waar de losgemaakte grond eerst met een dunne laag versche faecale stoffen bedekt was. De eerste vijf dagen kwijnde het gras een weinig, maar niet meer dan dergelijke zoden, die daar naast op onbemesten grond gelegd waren. Daarna groeide het levendig op en werd na drie weken zeer weelderig en bereikte niet lang daarna een zwaarte en hoogte, welke die van het onbemeste gras ten minste 3 maal overtroffen. Er was geen spoor te zien dat het gras leed door aanraking der wortelen met de versche mest; hetwelk evenwel het gevolg daarvan kan geweest zijn dat er een weinig aarde (omtrent I Ned. duim) over de mest gestrooid was. In ieder geval is het zeker dat bij de tegenwoordige wijze van handelen de mest in aanraking komt met de stengels, bladeren en halmen, waar zij in het geheel niet behoort en de ondervinding geleerd heeft dat zij zeer nadeelig werkt. Maar bovengemelde kleine proef staat niet gelijk met het snijden en een weinig opligten der zoden ter plaatse waar zij groeijen en er dan versche mest onder te brengen, en zooals boven is gezegd, de uitwerking daarvan kan alleen bij proeven gezien worden. Wanneer men nu bedenkt, dat werktuigelijk bezwaren gemakkelijk te overwinnen zijn; dat er groote waarschijnlijkheid is, dat door deze wijze van weiland-bemesting groote voordeden te verkrijgen zijn, dat de tegenwoordige wijze veel te wenschen overlaat, en dat, zoo als de heer Staring zegt (') wij op eiken bunder bouw- en weiland nog niet een stuk vee houden, terwijl in Engeland grasland met versche faecale stoffen bemest op vele plaatsen 8 tot -10 stuks vee voedt, dan blijkt het onraadzaam dit plan als een ijdele droom en nieuwigheid te verwerpen. (1) Zie titelblad van Huisboek voor den landman. LANDBOUWKUNDIGE PROEVEN. Op bovengemelde gronden heb ik de eer voor te stellen dat onder de proeven welke Burgemeester en Wethouders geneigd zijn met mijn systeem te nemen, gerangschikt worde het nemen van proeven met deze wijze van weiland-bemesting ten einde ook hierin een middel te vinden ter benutliging van de faecale stoffen dezer stad; dat is: dat een weiland mestploeg zooals boven werd beschreven, ten koste der gemeente vervaardigd en een stuk grasland, door het gemeentebestuur aangewezen, daardoor bemest worde. En ofschoon het bemesten van bouwland op de beschrevene wijze wezenlijk in al zijne beginselen bekend is en er geen twijfel is aan de goede uitkomst daarvan, moet ik evenwel in bedenking geven dat, daar de vorm en wijze daarvan eenigzins nieuw is, het raadzaam zou zijn terzelfder tijd, het maken van een kleinen wagen te ondernemen, waarbij een daarop gelegd vat vloeibare mest zich ontlasten kan in de voren, door het werktuig zelf gesneden en weder gesloten. Eenige proeven daarmede genomen zouden niet alleen een meer geruststellend denkbeeld omtrent de toepassing van mijn systeem geven, maar ook tot een goed voorbeeld voor den landman strekken. Ook neem ik de vrijheid voor te stellen, deze proeven zoo spoedig mogelijk te doen nemen, daar alle vragen aangaande een rioolstelsel noodwendig onopgelost moeten blijven totdat de mogelijkheid der bemesting gedecideerd is, hierbij voegende dat ik op het nemen van deze landbouwkundige proeven niet zou aandringen, wanneer er eenige andere wijze bekend was, waarop men zich op eene onschadelijke en nuttige wijze van de faecale stoffen kan ontdoen. En wanneer Burgemeester en Weihouders bezwaren mogten maken tegen zulke proeven en de kosten daarmede verbonden, op grond dat zulks landbouwkundige quaesties zijn, en dat zij zich met den landbouw van ambtswege niet kunnen inlaten, heb ik de eer voor te slaan, ten einde deze moeijelijkheid geheel uit den weg te ruimen, deze proeven te beschouwen als alleen noodig tot het ontdekken van practische middelen voor het desinfecteren van faecale stoffen, welke ivij gezien hebben dat nog niet bekend zijn. Het zal toch wel niemand schaden, wanneer tegelijker tijd een tweede en even nuttig doel daarmede bereikt wordt. PNEUMATISCH SYSTEEM VOOR AFVOER VAN FAECALE STOFFEN. Aannemende voor een oogenblik dat voorgemelde proeven gelukt zijn, dat dus het nuttig gebruik maken van menschelijke excreta f 5 gemiddeld per inwoner van eene stad per jaar kan opleveren, wanneer zij aan het spoorwegstation of eenige andere ladingplaats gebragt zijn, zal ik nu spreken over de pneumatische inrigting (of het stelsel hier aanbevolen), ten einde deze stoffen te verzamelen. Wij hebben reeds gezien: 1°. Dat dit dagelijks geschieden moet, zoowel omdat zulks als een algemeene gezondheidsmaatregel noodzakelijk is, als omdat alleen daardoor de stoffen in dien verschen toestand verkregen kunnen worden, waardoor zij de meeste waarde voor den landman behouden. 2°. Dat die stoffen niet in de riolen moeten ontlast worden, welke het regen- en keukenwater afvoeren, omdat daardoor schadelijke gassen worden gevormd, die zich in de bovenruimtc van het riool verzamelen en over het hellende vlak van den afloopenden stroom naar boven klimmen. 3°. Dat zij niet met water moeten verdund worden, omdat zij daardoor niet alleen hunne waarde als mest verliezen, maar ook minder vervoerbaar worden. Ten einde te zien in hoeverre mijne inrigting aan deze gewigtige voorwaarden voldoet, is het noodig haar kort te beschrijven. In het algemeen bestaat zij in het gebruik van kleine ijzeren buizen, waarin de faecale stoffen onder den grond afgeleid worden, gedeeltelijk door zwaartekracht en gedeeltelijk door luchtdrukking. Om dit uit te voeren wordt er, waar straten zich kruisen, onder de straatbedekking een klein ijzer reservoir geplaatst. Vier hoofdbuizen, gelegen in de 3 of 4 straten die op dit kruispunt uitkomen, ontlasten zich in dit reservoir, en hebben regts en links vertakkingen, welke met de sekreten der huizen in gemeenschap staan; de hoofd- en takbuizen zijn alle 0.125 el in diameter. Waar het mogelijk is alle inrigtingen geheel nieuw en volkomen te maken, beslaat de sekreetpan, die de faecale stoffen ontvangt, uit een korte trechter van wit verglaasd aardewerk en zoo gevormd, dat er gedurende het gebruik geene faeces aan kunnen blijven kleven. Met dit doel is de achterwand sterk naar achteren gebogen. Daar deze trechter natuurlijk geenen bodem heeft, vallen de faecale stoffen vrij er door heen en verzamelen zich beneden in een bogt van een der bovengemelde takbuizen, welke naar de hoofdbuis en dus ook naar het reservoir afloopen. De geringste helling waarop deze hoofdbuizen gelegd worden is 1 op 100; dat der takbuizen is 1 op 30 of minder. Er zijn twee verschillende wijzen waarop deze takbuizen door een klep van de gemeenschap met het reservoir kunnen afgesloten worden. De eerste en ook de meest volkomen inrigting is als volgt: Waar de takbuizen het trottoir of zijpad der straten kruisen, is een gewone schuifklep in de buis geplaatst, zoodat deze hermetisch gesloten is. Ten einde dit goed sluiten mogelijk en gemakkelijk te maken buis naar beneden en (zoo geene verzakkingen van onbewoonde huizen te vullen zijn) verzamelt zich in het laagste gedeelte daarvan, nabij het reservoir, tot aan de zich aldaar bevindende kraan. Daar de afstand van de takbuis van het hoekhuis tot aan het reservoir zelden minder dan 10 el bedraagt, zal dat benedengedeelte der hoofdbuis ten minste de excreta kunnen bergen van 100 personen. Een takbuis zal dus zelden meer bevatten dan wat er in de verzakking in het privaat voorhanden is, en dan nog maar alleen het laagst gelegene; in welk geval het even goed gereinigd wordt als de anderen, zoo als boven is verklaard. De kraan op de hoofdbuis wordt gedurende den dag een weinigje open gelaten, ten einde de lucht naar het reservoir te doen ontvlugten, die anders het verzamelen der stoffen in het benedeneinde beletten zou. Voor dat de toestellen beginnen te werken, worden eerst evenwel al de kranen geheel gesloten, en niet weder geopend voor dat een vacuum-meter aanwijst dat de lucht genoeg verdund is. Het plotseling openen der kranen zal dan te weeg brengen dat alle verzakkingen zich in de hoofdbuis en alle privaten zich in de verzakkingen ontlasten, zoodat er eene opvolgende verplaatsing van stoffen plaats zal hebben. De bogten der privaten houden meestal meer dan de excreta van 5 personen; zoodat wanneer de inhoud daarvan zich in de verzakkingen ontlast, een gedeelte in de hoofdbuis zal afloopen, en deze lediging der verzakkingen zal voortgaan tot dat de lucht over de stoffen heen kan stroomen, zoodat het einde van de bewerking zal zijn, dat de privaten en de hoofdbuis leeg, en de verzakkingen der takbuizen weder op nieuw gedeeltelijk gevuld zullen zijn door de uitwerpselen van dien dag. Vier en twintig uren later zullen die in den regel weder op hunne beurt weggenomen worden. Maar wanneer door eenig toeval deze dagelijksche opruiming niet kon plaats hebben, dan zouden de inwoners daar geen last van kunnen hebben, aan- 6 gezien de hoofdbuis met hare vertakkingen in staat is om de excreta van omtrent 2 weken te bergen. Het eenigste nadeel zou wezen dat de faecale stoffen reeds in gisting zouden zijn overgegaan, hetgeen de vaten, waarin de mest vervoerd wordt, bloot zou stellen aan het gevaar van te barsten, zoo zij in den zomer lang aan de zon waren blootgesteld. Om dit te verhoeden kunnen evenwel de ijzeren deksels, die het spuigat sluiten, met een kleinen stop worden voorzien, die zich onder eene drukking van 1 pond per vierkanten duim opent en dus het gas zou laten ontsnappen. In dat geval zou het eenige gevaar zijn, dat wanneer door onachtzaamheid de vaten met het spuigat naar onder gelegd werden, de stoffen onder eene hoogere spanning dan | pond er uit zouden vloeijen. Maar dit kan door opmerkzaamheid verhoed worden. Ik heb alleen van dit alles gewag gemaakt om aan te toonen, dat er in deze gansche inrigting geen bezwaren zijn, die niet op eene eenvoudige werktuigelijke wijze zijn te overwinnen, en ook dat de toepassing daarvan eene zekere rekbaarheid heeft, welke onvoorziene gebeurtenissen (zoo als het breken der luchtpomp-machine, of eenig oponthoud in de middelen van vervoer enz.) toelaat, zonder dat de inwoners daar eenige schade bij kunnen lijden. Ten einde de plotselinge aanwending van luchtdrukking of den schok te weeg te brengen, welken wij boven gezien hebben dat noodig is om de vloeistoffen, in de privaatbogten verzameld, met geweld uit hunne plaats te rukken, zoodat deze geheel ontledigd en gereinigd worden, behoeft men slechts de kraan met kleine tusschenpoozen te openen en te sluiten. Dit zal duidelijk worden, wanneer men opmerkt dat, wanneer eens het reservoir gevuld is met de lucht, die te gelijk met de faecale stoffen er in stroomt, de beweegkracht af zou hangen van de snelheid waarmede de luchtpomp werkt; en schoon deze zeer groot is, zou de uitwerking die eener voortdurende zuiging worden, hetgeen, gelijk wij gezien hebben, juist niet is wat vereischt wordt. Wanneer evenwel de kraan voor ongeveer 20 seconden gesloten wordt, zal het vacuum in het reservoir weder hersteld zijn. Om dit duidelijk te maken, behoef ik slechts te zeggen dat de pomp, met de matige snelheid van 100 zuigerslagen per minuut, eene ruimte ontwikkelen kan van 6 V 2 kub. el, terwijl het reservoir met pijpen enz. een inhoud heeft van slechts 2 kub. el. In '/3 minuut kan dus de drukking weder op eene halve atmospheer gereduceerd worden; en deze is overvloedig genoeg, als wij naderhand zullen zien. Het eerste hier beschrevene afsluitingssysteem heeft het voordeel, dat iedere afzonderlijke buis plotseling aan de geheele pneumatische kracht blootgesteld en daardoor gereinigd wordt; maai het nadeel, dat het aantal kleppen veel grootere kosten vei oor zaken zal en dat, daar iedere klep afzonderlijk moet geopend woiden, veel meer tijd noodig zal zijn om al de privaten te ledigen, die behooren tot de groep waarvan het reservoir het centrum is. liet tweede afsluitingsstelsel heeft misschien het nadeel van de privaten en takbuizen niet zóó geheel te reinigen als bij de eerste methode het geval is, omdat de aangewende kracht, om zoo te zeggen, meer verdeeld is; maar alle deskundige Ingenieurs welke ik daarover geraadpleegd heb, stemmen er in overeen dat de te weeg gebragte reiniging praktisch voldoende zal zijn, daar de lucht een zeer elastische vloeistof is en, gedurende het oogenblik dat de hoofdbuis leeg is, toch elke takbuis ieder voor zich zelve met een vacuum in verband staat, even goed als of dit voor elk in het bijzonder was daargesteld en dat er daaiom geen of weinig verschil kan zijn tusschen het effect der eerste inrigting en deze. Het voordeel, daarmede verbonden, is, dat voor elke hoofdbuis maar één klep noodig is, en dat de tijd, waarin alle de daarop uilloopende privaten, geledigd kunnen worden, hoogstens maar IJ- minuut kan zijn, daar de klep daarin 3 tot 4 malen geopend en gesloten kan worden, om de noodige schokken te geven. Rekenende voor de 4 hoofdbuizen 6 minuten en voor aan- en afkoppelen van de machine 3 minuten (hetwelk overvloedig is, zoo als wij straks zullen zien), dan blijkt dat in hoogstens 10 minuten het sekreetleêgen eener buurt van omtrent 60 a 80 huizen of van 400 tot 500 inwoners af kan loopen. Om te kunnen oordeelen in hoe verre pneumatische kracht in staat is dit reinigingswerk te verrigten, is het noodig een oogenblik den aard der stoffen, die weggenomen moeten worden, te onderzoeken. De volgende tafel geeft in ned. ponden de hoeveelheid, geproduceerd per dag en per jaar, gemiddeld per inwoner, alle leeftijden en beide geslachten door elkander gerekend en in rekening brengende het verlies aan urine enz. door evacuatien buitens huis, volgens de waarnemingen vanLiEBiG, Hoffmann, Witt, Way en andere deskundigen: (zie hierover A. Burkli «Ueber Anlage Stadtischer Abzugs Ivanale,» Zurichl866; alzoo F. C. Krepp «On the sewage question» Longman en Comp. bladz. 74) Ned. ponden destanddeelen: per dag. per jaar. Faeces 0.11 39.90 Urine 0.69 246.25 Gemengd 0.80 286.15 Daar er maar weinig verschil tusschen het specifike gewigt van gemengde faecale stoffen en dat van water is, kan men aannemen dat gemiddeld iedere inwoner 0.80 ponden = 0.80 kan uitwerpt, te zamengesteld uit 7 doelen vloeibare en 1 deel vaste stoffen. Door dat zij vrij van eene zekere hoogte vallen heeft er eene vermenging plaats waardoor een soort van dunne brij wordt gevormd, waaraan het gebruikte papier eene meer of mindere taaiheid geeft. In een huisgezin van 10 personen zou de hoeveelheid der massa omtrent 8 kan bedragen en eene pijp van 0.125 el diameter over eene lengte van 0.65 el vullen, hetwelk ongeveer de lengte der bogt is. Zij is evenwel zoo gevormd, dat de excreta van 4 personen genoeg zijn om eene hydraulische sluiting te maken. Wanneer men nu aanneemt dat de hoofdbuis eene lengte heeft van 160 ellen, hetwelk in de meeste steden wel de grootste afstand is van de kruising van straten tot het midden van een blok huizen, zal deze ook een inhoud hebben van ciica 2 kub. el, gelijk aan dien van het reservoir met toebehooien. Wanneer dus de drukking in het reservoir gereduceerd is op 0.2o atmospheer, zal, wanneer de klep geopend wordt, het vacuum in de hoofdbuis gelijk aan 0.625 atmospheer worden, gevende eene nuttige drukking op de faecale stoffen in de bogten der privaten van 0.375 atmospheer, gelijk aan ± 0.4 ponden per vierk. duim. Daar nu de oppervlakte der excreta in de bogt (als in alle de buizen), 122 duim bedraagt, zal de drukking, daarop plotseling uitgeoefend, 122 x 0.4 = 48 ponden zijn; voorzeker meer dan genoeg om een volume van 8 ponden te verplaatsen. Want men moet niet vergeten dat dit volume niet behoeft opgeligt, maar alleen over een kort, gebogen, hellend vlak, naar beneden gejaagd te worden. Hoever een volume excreta op deze wijze in een buis kan voortbewegen zonder uiteen te spatten en op den bodem te vallen, hangt van de hoeveelheid papier af, die er mede gemengd is. Hoe meer papier er mede gemengd is, des te langer zal de massa bijeen blijven. Proeven, genomen met den gewonen pneumatischen wagen, die in zoo vele Duitsche en Fransche steden gebruikt wordt voor het leegmaken van beerputten, hebben doen zien, dat in eene horizontaal liggende slang van 0.125 diameter met een vacuum in den wagen van | atmospheer, eene massa van 8 kan van bovenbeschrevene digtheid en zamenstelling over eene lengte van omtrent 56 ellen te zamen werd gehouden, wanneer de klep of kraan plotseling geopend werd. Bij het van elkander schroeven der buis of slang bleek het, dat de eerste 20 ellen van binnen geheel schoon en zuiver waren. De volgende 10 ellen hadden eene soort van kleverige vochtigheid. In de daarop volgende 10 ellen was eenig vocht op den bodem verzameld. Dit nam steeds toe, totdat op 56 ellen de massa uiteen was gebroken en vocht verspreidde over de overblijvende lengte der slang, die in haar geheel bijna 100 ellen lang was. Omtrent de helft der massa werd in den wagen gevonden, zoo geheel dooreengewerkt, dat slechts met groote moeite kleine stukjes papier herkend konden worden. Wanneer oude lompen enz., zich onder de massa bevonden, bleef de massa bijeen over de geheele lengte der slang. Een oude schoen en eenige stukken steen vlogen door de slang heen als kogels uit een kanon. Het spreekt van zelf dat, wanneer de massa taai genoeg was, zij, even als de zuiger of prop in de buis eener pneumatische brievenpost, een onbepaalden afstand zou afleggen. Bovengenoemde proeven kunnen zeer gemakkelijk en met geringe kosten genomen worden, maar daar wordt niets mede bewezen dat niet lang bekend is en gemakkelijk verklaard kan worden. Wanneer men bedenkt dat een orkaan (bekend onder n°. 12) eene drukking van omtrent pond per vierkante palm uitoefent en daardoor boomen met hunne wortels uit den grond rukt, daken en schoorsteenen vernielt, de bouwmaterialen daarvan op groote afstanden voortsleept en zelfs het lood van platte daken oprolt, terwijl de drukking met een vacuum van 3/8 atmospheer in de sekreetpijp 40 ponden per vierkante palm bedraagt, dan zal men zien dat de kracht, bij mijn systeem aangewend tot reiniging der buizen, gelijk is aan eene concentratie van omtrent 18 orkanen! Geen wonder dan dat de eerste 20 ellen van de buis zoo rein zijn en er het laatste droppeltje vuil uit verwijderd is! Er zijn weinig huizen waar de afstand van het sekreet tot het midden der straat meer dan 50 ellen bedraagt, zoodat er geen vrees is voor uiteenspatting der stof. Wanneer de afstand grooter mogt zijn, moet de buis een of meer naar beneden gerigte golfvormige bogten hebben, in welke de zich uitspreidende massa weer verzamelen kan. Proeven, door mij met glazen buizen van 0.01 diameter genomen, hebben doen zien dat door op deze wijze de uitgespatte vloeistoffen telkens weder te verzamelen, men de massa door een pijp van onbepaalde lengte kan drijven zonder eenig verlies waar te nemen. Er is geen twijfel of de aangewende kracht is volkomen in staat om de tak- of zijbuis geheel te reinigen, en men kan zich daarvan gemakkelijk overtuigen bij het leegmaken eener beerput door een pneumatischen wagen; wanneer de slang opgehaald en er afgeschroefd wordt, zal men deze geheel rein van binnen vinden. Het verkregen nuttig effect is geheel hetzelfde als of een kolom water van omtrent 3.75 el hoogte op ééns er door heen spoelde. De winst evenwel, bij het gebruik van luchtdrukking verkregen, is dat men een beweegkracht gebruikt welke overal voorhanden is; dat men er water mede spaart, en de faecale stoffen van de verdunning bevrijd blijven, welke hunne waarde verminderen en ze onvervoerbaar maken zou. beschrijving der pneumatische toestellen. Er blijft mij over kortelijk de noodige toestellen te beschrijven, waarmede bovengemelde theorien toegepast kunnen worden. Daartoe kan ik niet beter doen dan toestellen te kiezen welke nu voor Milaan vervaardigd worden. Luchtpomp. — De luchtpomp wordt door eene stoommachine van 6 paardenkrachten (nominaal) gedreven, vervaardigd naar den meest gebruikelijken vorm eener locomobile. Boven op een kleinen horizontalen ketel (van de locomotieftype) ligt de luchtpomp en de stoomcilinder, waarvan de zuigers aan een en dezelfde stang verbonden zijn. Tusschen de stoomcilinder en den schoorsteen ligt een kruk.-as met een voerwiel voor het regelen der beweging en het werken van de excentriek van de stoom-schuif-klep. De luchtpomp is gemaakt volgens het bekende model door H. Bessemer uitgevonden, en in zoo vele van zijne staalfabrieken toegepast; namelijk de zuiger-pakking bestaat uit pokhouten segmenten, en in plaats van kleppen zijn er caoutchouc ringen aangebragt over de einden der cilinder, welke daar doorboord zijn met honderden kleine openingen voor het opzuigen en uitblazen der lucht. De ondervinding heeft geleerd dat deze vorm de beste is. De opgepompte lucht wordt in den vuurhaard geblazen en daar verbrand. De haard is voorzien van holle bouten boven het vuurbed, voor het verbranden van den rook. De afgewerkte stoom wordt achtereenvolgens in twee kasten geleid, om een gedeelte van den ketel aangebragt, waardoor het onaangenaam geraas van ontvlugtenden stoom wordt verdoofd. Uit de tweede kast gaat de stoom zoo als gewoonlijk in den schoorsteen, om het vuur aan te trekken, hetwelk nu hier door eene gelijkmatige stoomstraal geschiedt, daar de schokken zijn verloren gegaan in de kasten. De cilinder is in den stoomdom geplaatst. De ketel wordt met een giffard-injecteur gevoed uit een kleinen bak, onderaan bevestigd, welke water genoeg bevat om een uur te werken. De ketel is voorzien met stoom-, water- en vacuummeters en twee veiligheidskleppen, en de machine heeft een pneumatische «regulateur», waardoor de stoomsmoorklep geopend wordt, naarmate van de drukking in de luchtpomp. De geheele toestel staat op A wielen, neemt niet meer plaats in dan een klein rijtuig en kan, met water in den ketel enz., door één paard getrokken worden. Tender. — Achter de locomobile en daarmede verbonden is de tender, zijnde een ketel op wielen, waarin de faecale stoffen, welke uit de reservoirs opgezogen zijn, verzameld worden. Deze bestaat uit een cilinder van plaatijzer, sterk genoeg om de luchtdrukking te kunnen weerstaan, wanneer er van binnen een vacuum is, en heeft den bekenden vorm van den pneumatischen wagen, in gebruik in zoo vele Fransche, Duitsche en Belgische steden. De inhoud is \ \ kub. el. Aan de stoommachine vastgemaakt, wordt de tender door middel van een slang met de luchtpomp in verbinding gebragt, zoodat de lucht onmiddellijk uit de tender opgepompt wordt. Achter aan de tender zijn twee slangen om deze met het straatreservoir in verbinding te brengen; één voor het opzuigen der lucht en de andere voor de faecale stoffen. Beide slangen zijn voorzien met goed sluitende kranen. Een gedeelte van den ketel is afgezonderd voor voedingswater voor den stoomketel, en van achteren hangt een kleine mand met steenkolen, welke de machinist, wanneer het noodig is, bij zijn vuurhaard plaatsen kan. Reservoir. — Het straatreservoir is ook van plaatijzer gemaakt en heeft den vorm van eenen korten cilinder met bolvormige einden. De hoogte is 0.90 el, de diameter 1.00 el en de inhoud 600 liters. De bodem wordt op de gemiddelde diepte van 2.00 el beneden den beganen grond der straat geplaatst (dit hangt af van de lengte der hoofdbuizen). Het reservoir heeft 2 vertikale pijpen, welke op de straat uitkomen en daar met een plaat gedekt zijn; na de plaat opgeligt te hebben kunnen deze pijpen met de twee slangen van de tender verbonden worden. Een van de pijpen heeft 12.5 duim diameter, gaat bijna tot op den bodem van het reservoir en dient voor het opzuigen der faecale stoffen, — de andere heeft 6 duim diameter, gaat slechts tot den top en dient voor het opzuigen der lucht. Beide pijpen zijn op het deksel van een zoogenoemd «mangat» bevestigd, zoodat men in geval van nood het reservoir inwendig kan onderzoeken. De hoofdbuizen, welke het reservoir in verbinding brengen met de privaten, ontlasten zich niet in het benedenmaar in het bovengedeelte. Ten dien einde hebben zij een S-bogt, waarvan het boveneinde aan den top van het reservoir bevestigd is, terwijl het ondereinde, omtrent waterpas liggende met den bodem van het reservoir, in verbinding staat met de hoofdbuis. Het doel dezer inrigting is tweederlei: 1°. wanneer de vloeistoffen in de opgaande bogt komen, worden zij een oogenblik in hunne vaart gestuit en verzamelen zich weder wanneer zij uiteengespat zijn — er wordt dus beter werk gedaan; 2°. worden de faeces in het nederstorten verbrijzeld en door vermenging met de urine in eene gelijksoortige dunne brij veranderd, hetwelk bij het inploegen toelaat, dat de stoffen gelijkmatig uit de pijp van het vat vloeijen; — deze vermenging wordt nog eens herhaald bij het opzuigen der stoffen door de vertikale pijp, waarvan de scherpe onderkant het papier geheel verscheurt en onherkenbaar maakt. Kranen. — In het bovengedeelte der S-bogt is de kraan aangebragt, welke de hoofdbuis afsluit of opent. De «huising» daarvan is van gegoten ijzer en de stopper van koper. De stopper is zeer «taps» gevormd en rust op een stelschroef, ten einde gemakkelijk te kunnen omdraaijen; de opening heeft dezelfde doorsnede als de buizen. Op de «huising» van de kraan staat eenen ijzeren cilinder die tot op de straat reikt en denzelfden diameter als de stopper heeft, zoodat deze zonder eenig bezwaar er uitgenomen en onderzocht kan worden. De cilinder is met een plaatje bedekt, dat opgeligt moet worden om de kraan te kunnen omdraaijen, hetwelk de arbeider met een grooten ijzeren sleutel doet. De arbeider kan ten allen tijde en in weinige oogenblikken den stopper er in en er uit doen en reinigen enz., terwijl de machinist de luchtpomptoestellen met het reservoir in verbinding zet. Door middel van de stelschroef kan de stopper juist op die hoogte geplaatst worden, dat dezelve volkomen hermetisch sluit en toch gemakkelijk draait. Daar deze kraan de eenige is welke vereischt wordt voor het geheele onderaardsche buizenstel, waarvan een hoofdbuis de «inzamelaar» is, en daar deze, met geen mogelijkheid zoo onbruikbaar gemaakt kan worden dat zulks niet in een oogenblik kan worden hersteld, is het duidelijk dat mijn systeem niet onderhevig is aan het bezwaar van vele inrigtingen onder den grond, en dus buiten bereik, te hebben, welke alle op de volkomenste wijze moeten werken, en dat zoo het geringste beletsel of eenige verstopping plaats had, alles onbruikbaar zou zijn, tot dat met vele kosten en moeite de straten opgegraven werden en de noodige reparatiën gemaakt. (>) (1) Dit bezwaar is wezenlijk gemaakt door eenigen, die na eene zeer oppervlakkige beschouwing het wel is waar zeer -ingenieus,» maar toch om gemelde reden «onpractisch» oordeelden. Wanneer het ook waar was dat de kranen verstopt of lek konden worden, zou zulks niet zwaarder wegen tegen de uitvoerbaarheid van het plan, dan dezelfde klagt, uitgebragt tegen de gasleidingen toen zij het eerst voorgeslagen werden. Wat is daar al niet een wijsheid over uitgekraamd! Het is zeer interessant de brochures enz. van dien tijd daarover te lezen. «Kranen konden nooit goed sluitend gemaakt • worden en het gas kon door het kleinste gaatje ontvlugten — eenige kranen zouden «met gesloten worden — huizen en straten zouden gevuld zijn met een damp die »bekend was als zeer schadelijk, wanneer zij geconcentreerd werd — het leven en "de eigendom van iedereen zou in gevaar zijn.. In e'e'n stad ging men zoo ver, dat in de kerken tegen het »nieuwe licht« gepredikt werd, en gehe len dat de «ijlhoofden» van het stedelijk bestuur, die dit project met geweld wilden doorzetten, nog bij tijds daarvan mogten afgebragt worden Die knappe lieden hebben ook hunnen zin gekregen — zij zitten nog in donker. Buizen. — De buizen hebben de afmetingen als van gewone rioolstelsels, namelijk 12.5 duim; de ondervinding leert dat deze de beste zijn, en dat verstoppingen daarin alleen voor kunnen komen door moedwil. Wanneer zulke verstoppingen evenwel bij mijn systeem plaats hadden, zou de groote drukking der pneumatische kracht die spoedig wegnemen, — een voordeel dat de gewone riolenstelsels niet hebben die toch zelden aan zulke verstoppingen lijden. Ook zijn geen der bogten zoo kort, dat daardoor verstoppingen zouden kunnen plaats hebben. De takbuizen vereenigen zich met de hoofdbuis onder een hoek van 30°, waardoor de vloeistoffen in dezelfde rigting gebragt worden; de gebogen pijp, welke de «verzakking» van de takbuis vormt, sluit naast dezen arm van 30° aan en daarop volgt een ander stuk pijp, gebogen (in een horizontaal vlak) de overblijvende GO"; de beide laatste stukken zijn 0.90 el lang en beschreven met een slraal van De geschiedenis der spoorwegen leert ons hetzelfde. Men noemde het een geheel onzinnig plan " om 30 mijlen per uur te willen rijden over dunne ijzeren staven boven '/op een smalle dijk gelegen — immers, wanneer iemand iets op die staven legde (en // wie kon dit beletten) zou iedereen in dien mallen wagen verpletterd worden — behalve »dat, zoo iets was geheel onnoodig; want gingen de diligences niet gaauw genoeg — ^en waren er ook niet die gemakkelijke trekschuiten?" Ook "deskundigen- veroordeelden het ontwerp. Onder anderen hield de beroemde Dr. D. Lardner voorlezingen voor een comité van het Engelsche Parlement, in tegenwoordigheid van staatslieden , savants en kapitalisten, waarin hij wiskundig bewees dat het onmogelijk was, met een stoomwagen sneller te reizen dan een paard draven kon. Intusschen ging Stkvenson bedaard zijn gang, en, bezield met die heilige overtuiging van de deugdelijkheid van zijn plan, welke bij uitvinders het geheim is van hun "succes,* bouwde hij den spoorweg van Manchester naar Liverpool, onder het voorwendsel dat alleen paarden voor beweegkracht noodig waren en gebruikt zouden worden; en hij was verstandig genoeg zijn locomotief niet te voorschijn te brengen dan toen de weg "gebaand» was. En hoe ging het met de postzegels? De uitvinder daarvan moest niet minder dan 14 jaren wachten , en onophoudelijk voor zijn idee pleiten en werken voor het uitgevoerd werd. Het is opmerkelijk dat zijne voornaamste tegenstanders mannen van het vak waren, d. i. de post-arabtenaars. Met de bewijzen tegen het onpraktische van deze groote verbetering zou men folios kunnen vullen — en nu hebben alle natiën hem aangenomen, zelfs de Chinezen! Meest alle uitvindingen ondervinden dezelfde behandeling: men zegt eerat dat zij niet mogelijk, en wanneer dit verkeerd uitkomt, dat zij niet nieuw zijn. 100 el. De pijpen zijn alle met «sokken» in elkander geschoven en deze digt gemaakt met lood en werk. Dit geeft aan de gelieele buis eene zekere buigzaamheid, waardoor in slappe gronden verzinkingen plaats kunnen hebben zonder lekken te veroorzaken. (J) In het algemeen moet ik opmerken dat een lek geen ander bezwaar kon hebben dan de luchtpomp met eenig verlies te doen werken, wanneer het lek voorkwam in het reservoir, of ergens in de korte stukken pijp tusschen de kranen; en daar het juist dan naar binnen werkt (en niet naar buiten zoo als in gas- en waterleidingen) zou het zeer spoedig weder gestopt zijn door inzuiging van fijne aarde, vuil enz. Een lek builen de kranen doet geen hinder, en met uitzondering van de korte stukjes aan het reservoir, leggen alle buizen er buiten. Overigens worden alle buizen beproefd onder eene drukking van 0 atmospheeren, voor zij gelegd worden. De diepte waarop zij in den grond liggen bewaart hen tegen vorst. Aangaande de duurzaamheid van ijzer in aanraking met faecale stoffen, (niet met rioolwater) behoef ik slechts op te merken, dat buizen, reeds 80 jaren zoo gebruikt, geen blijken geven van inwendig door roest te lijden en het schijnt dat de vette stollen der faeces eene soort van vernis vormen hetwelk dit verhindert. Om het roesten van de buiten-zijden te voorkomen, kon niets beters gedaan worden dan alle deelen met een dunne laag sterke hydraulische cement-mortel te bedekken , voor zij in den grond gaan; ijzerwerk van funderingen enz., aan de natte aarde blootgesteld, is zoo bedekt, geheel vrij van roest gebleven, waar andere stukken, niet zoo bedekt, gedeeltelijk verteerd waren. (1) In eene naburige stad oordeelde de architect de gronden te slap voor het leggen mijner buizen hij vergat de reeds bestaande gaspijpen van dezelfde afmetingen , welke daardoor niet schenen te lijden. Waar ook in znlk geval zou een roosterwerk van ligte ribben daarin wel voorzien. WIJZE VAN WERKEN. Het verbinden van de slangen van de tender met de pijpen van het reservoir geschiedt niet door aanschroeven, zoo als met brandspuitslangen (dit duurt te lang, verslijt zeer gaauw en is nooit lucht-digt), maar door een lossen ring, aan het einde der slangen voorhanden, over de pijp heen te schuiven en een kwart cirkel om te draaijen, waardoor een caoutchouc-ring met geweld op het einde der pijp gedrukt wordt. Deze past altijd, lekt nooit, kan door geen zand of vuil verhinderd worden goed te sluiten en vereischt slechts een paar seconden om los of vast gemaakt te worden. Deze inrigting gelijkt veel op de wijze waarop eene baijonet aan den tromp van een geweer bevestigd wordt en heeft van daar den naam van baijonet-sluiting. Wanneer op bovengemelde wijze de stoommachine en tender met een reservoir in gemeenschap gesteld zijn, opent de machinist de kraan van de «luchtslang.» (Hierdoor vliegt de lucht van het reservoir naar den ketel van de tender, daar deze door het langzame voorlwerken van de stoommachine reeds een vacuum heeft). Onmiddellijk daarna opent hij dan zijn stoomklep en laat de luchtpomp met volle kracht aan 't werk gaan. Omtrent 35 slagen (in 20 seconden tijds) zijn genoeg om het reservoir gereed te maken en de drukking tot op { atmospheer te reduceeren. Wanneer de vacuummeter zulks aanwijst, draait de «voerman» van de tender de kraan om van een der hoofdbuizen — wacht een weinig — sluit ze gedurende 20 seconden — en herhaalt dat 3 of 4 malen, tot dat hij hoort dat er alleen lucht in het reservoir stroomt (men kan dat ook aan den vacuummeter zien), een zeker leeken dat de hoofdbuis ledig is. Zoodra dit het geval is, sluit de machinist de kraan van de luchtslang en wacht een oogenblik, tot dat de luchtpomp het vacuum in de tender weder hersteld heeft. Hij opent dan de groote kraan van de slang welke de faecale stoffen uit het reservoir in de tender voert, hetwelk nu geschiedt door de lucht, welke door de ontledigde hoofdbuis instroomt. Het reservoir leeg zijnde, sluit de voerman de kraan van de hoofdbuis digt — de machinist opent weder de kraan van de luchtslang, enz. en aldus wordt de bewerking voor elke hoofdbuis herhaald. Daarna worden de gezamenlijke toestellen van het reservoir los gemaakt en naar een ander gereden. BEGROOTING VAN DE NOODIGE TOESTELLEN. Zoo als reeds is gezegd, is het geheele werk in 10 minuten afgeloopen, wanneer er 4 hoofdbuizen op het reservoir uitloopen, (met 2 of 3 hoofdbuizen is de lijd natuurlijk nog korter) en in dien tijd zullen de excreta van 400 tot 500 personen in een wagen geladen zijn, zonder eenigen last van rook, reuk of geraas, voor de inwoners. Stellende dat een luchtpomp slechts 4 reservoirs ledigt per uur en gedurende 8 uren des nachts werkt, dan kan zij de dagelijksche excreta van 12,000 tot 15,000 inwoners wegnemen, en in 6 uren werk de excreta van 10,000 tot 13,000. Aantal tenders. — Om dit werk te doen, zijn er 3 tenders noodig voor elke stoommachine; eene daarvan om deze te vergezellen, eene tweede om te gebruiken gedurende het«aftappen» van den inhoud in vaten, voor het vervoer naar het land, en een derde onderweg, hetzij gaande naar het gebouw buiten de stad, waar dit «aftappen» plaats heeft, hetzij van daar terugkomende. De ledige tenders brengen water en brandstoffen voor de stoommachine aan en worden verwisseld met de gevulde, welke dan weder met dezelfde paarden, die de ledige gebragt hebben, naar het tap-gebouw getrokken worden. Aantal paarden. — Stelt men dat de gemiddelde afstand van de stad tot het tap-gebouw | uur gaans is, zoo dat er I uur noodig is om heen en terug te komen, en dat een paard 7 uren stapvoets kan werken, dan zou het 14 zulke reizen kunnen maken; en daar een span met elke tender de faecale stoffen van ongeveer 1000 personen vervoert (dus gedurende den nacht van 14,000 personen) blijkt het dat de dienst van één luchtpomp door één span paarden kan waargenomen worden. Wanneer men dan twee spannen neemt (zoodat de paarden afgelost kunnen worden, enz.) voor de tenders, en één paard om de locomobile van reservoir tot reservoir te trekken, is het zeker dat 5 paarden overvloedig genoeg zijn. Aantal vaten. — De dagelijksche excreta van 12,000 personen hebben een volume van ongeveer 9600 kan, (4) en, daar de houten vaten, waarin zij vervoerd worden naar het land, een inhoud hebben van 145 kan, kunnen 67 vaten die stoffen bergen. Men moet evenwel rekenen driemaal dit aantal noodig te hebben, voor het gebruik in de stad, op het land en onder weg, en ook eenige voor reparatien enz.; zoo dat men dit aantal op 250 moet brengen. Acht en zestig vaten zouden twee spoorwagen ladingen uitmaken. Volgens het tarief van den Hollandschen spoorweg kost het transport van 1000 kilo over 61 mijlen f 1.94, laden en lossen er mede inbegrepen, zoo dat de vracht der excreta van 12,000 personen voor dien afstand dagelijks omtrent f 20 zou kosten. Tap-gcbouw. — liet gebouw waar de tenders in de vaten afgetapt worden, behoort zoo digt mogelijk bij een spoorwegstation geplaatst te worden. Door het leggen van een klein hulpspoor kunnen dan des avonds de met de trein ledig terug- (1) Het is mogelijk, dat in den aanvang deze hoeveelheid een weinig meer zal zijn, door dat de dienstboden enz. de gewoonte nog niet afgelegd hebben van het ledigen van spoelwater in de secreten. Het bezwaar evenwel^ door eenigen gemaakt, dat dit zal blijven plaats hebben, omdat het nooit belet kan worden, wordt door de ondervinding tegengesproken in de steden waar men de secreten van de riolen afgenomen heeft, om den stank van deze te doen ophouden en tot het gebruik van »fosses mobiles * en dergelijke inrigtingen is overgegaan. Het bleek, dat een eenvoudig bevel daaromtrent voldoende was en dat men zeer spoedig de gewoonte aannam om de kamerpotten in de secreten en de waschkommen in den gootsteen te ledigen. gebragte vaten op hunne wagens voor het gebouw gereden worden, om den volgenden morgen (gevuld met de excreta van den verloopen nacht) naar de hoofdlijn teruggebragt, van daar met den eersten trein naar het land vervoerd te worden. Het gebouw behoort zoo mogelijk ook digt bij een kanaal of vaart gelegen te zijn voor het vervoer te water. Het aftappen der vaten geschiedt door middel van een zoogenoemden « maat-toestel.» Dit is een gesloten ijzeren trechter, juist den inhoud hebbende van één vat, van boven en onder voorzien van kleppen, welke zóó met elkander verbonden zijn, dat als de eene geopend wordt, de andere wordt gesloten. De tender ontlast zich in den toestel en een vat wordt er onder geplaatst. Wanneer de bovenklep open is, wordt de maat gevuld, waarvan de inhoud in het vat vloeit wanneer men de kleppen omdraait, zóó dat het laatste juist vol is en niet meer. Op deze wijze belet men het overstorten en geschiedt deze bewerking ook geheel reukeloos. Over dag kan het gebouw dienen voor bergplaats van de locomobile, tenders , brandstoffen enz., en voor stal voor de paarden. Uit het bovengemelde blijkt, dat om de faecale stoffen van gemiddeld 12,000 personen uit eene stad te verwijderen en vervoerbaar te maken, noodig zijn: \ luchtpomptoestel, Blenders , 250 vaten, 5 paarden, i machinist en 5 arbeiders, . waarvan 1 kuiper, 2 als voerlieden en 2 bij het aftappen en laden der spoorwagens werkzaam zijn. Hierbij moet ik opmerken dat er bij het aanschaften van slechts ééne locomobile geen gevaar is dat het breken daarvan nadeelige gevolgen zou hebben; ten eerste omdat er gedurende den dag tijd genoeg is om kleine reparaties te doen, ten tweede omdat, indien daartoe ook al twee of drie achtereenvolgende dagen zouden noodig wezen, de onderaardsche buizen ruimte genoeg aanbieden voor de excreta van een paar weken (zie blz. 82). Aantal reservoirs. — Het aantal noodige straatreservoirs 7 laat zich moeijelijk bepalen, zonder dat men met den bouw der stad bekend is. In digt bevolkte buurten van de geringe klasse bedraagt het aantal inwoners, dat op één reservoir zou komen, van 700 tot 800; in het meer aanzienlijkgedeelte dikwijls slechts 150 tot 200. Voor het gemiddelde aantal kan wel op 400 inwoners gerekend worden, en volgens deze berekening zouden er 30 reservoirs voor 12,000 personen noodig zijn. Lengte der buizen. — De lengte der buizen, noodig voor zulk eene bevolking, laat zich ook zeer moeijelijk bepalen. Het hangt af van de lengte der straten en van de afstanden der privaten tot het midden der straten. Gemiddeld zouden 900 strekkende ellen per reservoir genoeg zijn; maar somtijds is veel meer en ook somtijds veel minder noodig. Waar het bovenstaande cijfer juist is, zouden er voor 30 reservoirs 27,000 strekkende ellen pijp noodig zijn. Eene groote bezuiniging zou hierin gebragt kunnen worden, zoo het mogelijk ware pottenbuizen in plaats van ijzeren pijpen te gebruiken. Deze zijn zeker sterk genoeg om alle drukkingen te weerstaan die in den grond daarop gebragt kunnen worden, maar zij hebben het nadeel dat zij splijten onder schokken, en hunne verbindingen breken, door verzinkingen in slappe gronden. Dus, ofschoon gegoten ijzer zeer kostbaar is, is het in alle opzigten het duurzaamste en daarom te verkiezen. Privaten. — Wat het veranderen der privaten betreft ten einde hen voor het pneumatische systeem in te rigten, kan ik alleen zeggen dat dit gepaard gaat met veel last voor de inwoners, hoe wel het gemakkelijker is ijzeren buizen te leggen, in vergelijking met gemetselde riolen. In vele gevallen immers zal het noodig zijn de vloeren van een gang en van een of twee kamers op te breken, en dit behoort vermeden te worden, waar zulks mogelijk is. Waar dus de privaten reeds op straat-rioolen enz. uitloopen, moeten hunne pijpen en gemetselde spruitriooltjes zoo goed als het kan met de nieuwe ijzeren pijpen vereenigd worden, nabij het punt waar deze de grenslijn der straat of het trottoir kruisen. De eenige verandering die dan noodig zou zijn, bestaat in het aanbrengen van eene kleine lucht- of ventilatiebuis aan den trechter van het privaat, onder de zitplaats; zoodat, ook wanneer de opening daarvan gesloten was, hetzij door gebruik, hetzij met het deksel, de lucht die het reinigen bewerken moet er vrij in kan stroomen. De buis moet eigens in de open lucht uitkomen en liefst zoo hoog mogelijk; het komt er weinig op aan hoevele bogten daartoe noodig zijn, daar deze geen beletsel kunnen vormen zoo lang de buis een diameter h^eft van 10 duim, wanneer zij van tin, zink, ijzei ol steen is gemaakt, of 9 duim in 't vierkant, wanneer zij van hout is vervaardigd. Dit alles hangt van plaatselijke omstandigheden at. De hoofdzaak is: den trechter van het privaat in gemeenschap met de buitenlucht te stellen, op de eenvoudigste en minst hinderlijke wijze voor de bewoners. Wanneer de privaten evenwel in beerputten ontlasten en er toe wordt besloten deze alle buiten gebruik te stellen en op te vullen (wat ik ten sterkste aanraad), dan moet men wel de vloeren opnemen om nieuwe afleidingen daar te stellen, onverschillig welk systeem gevolgd wordt. Bij het bouwen van nieuwe woningen behoort de inrigting gevolgd te worden, die beschreven is op bladzijde.75.. (*) Uit hetgeen hier gezegd is kan men opmaken, hoe uiterst moeijelijk het is, te bepalen wat de kosten zullen zijn per huis (1) Het spreekt vau zelf dat Je straaturinoirs ook door ïnidJel van een takbuis met een hoofdbuis in verbinding moeten gesteld wofden, op dezelfde wijze ingerigt, met eene verzakking of KydrSnlisthe 'sluiting, als die der privaten van woningen enz. Op deze wijze kan eene* groote •volume -urine voor den landbouw bewaard worden, vooral wanneer hut jiantjl (}ezer noodige inrigtingeg wezenlijk in de behoefte daaraan voorziet, hetwelk nu op verre na het geval niet is in het verontreinigen vau andere plaatsen onvermijdelijk maakt. Zij moeten evenwel zo'o' met schuttingen omiiagd zyn, dat de gebruiker niet. vüor het publiek zigtbaar is. (of eenigen anderen maatstaf) voor het leggen der takbuizen. Het plaatsen van de reservoirs, het leggen der hoofdbuizen en, in het algemeen, alles wat in de straten gedaan kan worden, gaat spoedig en gemakkelijk genoeg en zal het verkeer niet meer storen dan het daarstellen van gasleidingen. Maar evenals in alle andere rioolstelsels kunnen de kosten van het maken van veranderingen in bestaande localiteiten niet met juistheid berekend worden, zonder eerst elk huis te onderzoeken. BEGROOTING VAN KOSTEN. Om evenwel iets aan te nemen, dat naar mijn oordeel niet ver van de waarheid zal zijn, kunnen wij stellen, dat van de 2000 huizen, bewoond door eene bevolking van 12,000 personen hier berekend, de helft van beerputten voorzien zijn, en dat aldaar dus veranderingen binnen 's huis noodzakelijk zullen zijn. Stellende de kosten hiervan in elk huis gemiddeld op ƒ50, dan bedraagt deze som ƒ 50,000 Voeg hierbij voor het leggen van 27,000 strekkende ellen hoofd- en takbuizen met aan- hooren ad ƒ 2 per el - 54,000 Arbeidskosten . . . ƒ 104,000 Voorts voor aankoop van toestellen en andere noodige zaken het volgende: Een locomobile luchtpomp compleet met toebehooren ...... f 3,600 Drie tenders met toebehooren .... - 3,000 30 reservoirs elk met 4 kranen, noodige kasten, pijpen en deksels, compleet ƒ500 - 15,000 27,000 strekkende ellen 12|duims gegoten ijzeren pijpen a ƒ3 per el - 81,000 250 houten vaten a ƒ8 - 2,000 5 paarden a ƒ400 - 2,000 Tuig- en stalgereedschap - 400 Aankoop van toestellen enz. . . ƒ 107,000 Transpor tere .... ƒ 211,000 Transport . . . f 211,000 Tapgebouw met alle noodige inrigtingen, en toebehooren voor bergplaats van toestellen, paarden enz. met hulpspoor naar het spoorwegstation. . . - 21,000 Totale kosten ... ƒ 232,000 Deze som, verdeeld over 12,000 inwoners, zou /"19 per persoon geven, en verdeeld over 15,000 inwoners (waartoe, zoo als wij gezien hebben, in digt bevolkte steden dezelfde toestellen toereikend zouden zijn) slechts ƒ15.20. Hier zijn de kosten van tapgebouw er bij gerekend, dat evenwel ook voor eene tweeof driemaal grootere bevolking zou kunnen dienen. Wanneer dus de verkoop der meststoffen, verzameld door dit stelsel, niet meer opbragt dan te Groningen, namelijk eene zuivere winst van ƒ1 per inwoner, is het klaar dat de kosten dezer werken in weinige jaren vergoed zouden worden. Dit voordeel is eene stellige zekerheid en is alleen bij dit rioolstelsel mogelijk. Wij zullen evenwel zien dat de jaarlijksche winst meer zal bedragen. Jaarlijksche onkosten. a. Steenkolen; 8 uren daags voor 365 dagen, 6 paardenkrachten tegen 3 pond per uur, geeft 660 mud a ƒ0.50 ƒ 330 b. Vet enz., voor stoommachine en tenders ... - 100 c. Olie voor lantaarns van stoommachines en tenders - 200 d. Voeder en beslag voor 5 paarden - 2,000 e. Een machinist 800 ƒ. 5 arbeiders a ƒ400 - 2,000 g. Voor onderhoud 3 man een maand - 100 Transportere ... ƒ 5,530 • " Transport . . . ƒ 5,530 h. Waardevermindering der toestellen: Locomobile, 5 percent. . . . ƒ 480 Tenders, 24 » .... - 75 Paarden, 10 » .... - 200 Stalgereedschap, 20 » .... - 80 535 i. Administratiekosten -1,000 k. Onvoorziene uitgaven - 135 Totaal . . . ƒ 7,200 De kosten van transport der mest naar het land worden in alle gevallen door den landman betaald. Jaarlijksche baten. Ik geloof boven ruim genoeg berekend te hebben, wat het in toepassing brengen van mijn systeem jaarlijks kosten zal. Om nu te doen zien hoe betrekkelijk weinig dit is, kunnen de volgende vergelijkingen dienen: Wanneer de ontvangst, door verkoop van dezen aan stikstof zoo rijken mest, niet meer opbragt, dan wat aan de Nederlandsche maatschappij ter verzameling der faecale stoffen nu betaald wordt door de boeren in de omstreken van Utrecht, voor de kleine hoeveelheid weinig waarde hebbende «beer» nu en dan daar verkregen, namelijk 60 cent per inwoner per jaar (zie bladzijde 44), dan zou deze som voor 12,000 inwoners ƒ 7,200 en voor 15,000 inwoners ƒ9,000 bedragen. In dit geval zouden dus reeds alle jaarlijksche kosten vergoed worden. Wanneer de ontvangst opbragt wat in Vlaanderen betaald wordt, namelijk: 80 cents per inwoner per jaar, zou de zuivere winst voor 12,000 inwoners ƒ3,600 en voor 15,000 ƒ5000 bedragen. Wanneer de ontvangst opbragt wat nu in Groningen betaald wordt, namelijk p. m. ƒ:2.50 per inwoner per jaar, dan zou dc zuivere winst voor 12,000 inwoners ƒ 23,000 en voor '15,000 inwoners ƒ30,500 bedragen. Ik heb in deze berekeningen met opzet lot maatstai' gekozen, alleen datgene wat reeds geschied is en wat de ondervinding geleerd heeft, ten einde ten duidelijkste te doen uitkomen dat mijne beweringen omtrent de mogelijkheid van groote voordeden te trekken van eene inrigting voor het verzamelen en schadeloos maken van i'aecale stoffen, niet berusten op theorien welke nog bewezen moeten worden. De herhaalde verzekeringen van sommigen, dat de kosten daarvan nooit vergoed kunnen worden, berusten daarentegen op de zeer oppervlakkige beschouwingen van eenige ongunstige resultaten, hier en daar verkregen met modder uit grachten (die omtrent dezelfde verhouding heeft tot vruchtbaarmakende mest als kofïijdik tot het aftreksel daarvan), of met «beer», alleen bestaande uit oude faeces waarvan de urine verloren is gegaan in riolen of in den grond, stoffen van zeer weinig waarde, welke nog bovendien verzameld waren door den kostbaren arbeid van menschen en paarden. Hoeveel verschil dit laatste in de berekening maakt, wordt duidelijk, wanneer men bedenkt, dat de steenkolen enz., noodig voor één stoompaardenkracht gedurende 8 uren daags, slechts 15 centen kosten,— dat het werk van een paard gedurende denzelfden tijd ten minste ƒ 1.25 kost, of 8 maal meer, — dat wanneer menschen gebruikt worden om hetzelfde werk te doen, er 8 daartoe noodig zijn, kostende ƒ8 of 64- maal meer,— dat voor elke twee paarden ten minste één man vereischt wordt om hen te regeren, terwijl voor een groot aantal stoompaardenkrachten een man voldoende is,— en eindelijk dat de kosten van onderhoud van menschen en paarden voortgaan wanneer zij wielwerken, terwijl die van een stoommachine gedurende dien tijd ophouden. Hieruit blijkt, hoe weinig men op zulke redeneringen staat kan maken. Wanneer men daarbij voegt, dat deze dikwijls berusten op het oordeel van boeren (zoogenaamde practische deskundigen), die de vloeistoffen van den mest in slooten laten wegloopen en het overblijvende in de open lucht laten verrotten (!) en soortgelijke dwaasheden meer, behoeft men zich niet te verwonderen over de geringe waarde, welke menschelijke excreta in het oog van zulke lieden hebben. In ieder geval heb ik boven aangetoond dat ook bij de bestaande prijzen, welke voor «slechte beery> gegeven worden, mijn systeem eene stad tot finantieel voordeel strekken kan. Dat met der tijd de volle waarde, namelijk f 5 per inwoner per jaar en dus voor elke 12,000 inwoners eene zuivere winst van minstens f 50,000 kan verkregen worden, wanneer het landbouwstelsel, door mij voorgeslagen, gevolgd wordt, daarvan ben ik overtuigd. Ik kan dit gerust aan de toekomst overlaten. Ik heb in al deze begrootingen het aantal van 12,000 inwoners tot maatstaf genomen omdat dit overeenkomt met het grootste nuttig effect, verkrijgbaar van eene luchtpomp van ö paardenkrachten. Maar de kosten daarvan (f 3600) zijn, in verhouding tot de geheele som die noodig is voor de andere inrigtingen, zoo gering en de winsten welke overblijven, na aftrek van alle onkosten, zoo groot, dat men ook met eene betrekkelijke kleine bevolking van bij voorbeeld: een of twee duizend zielen, er zeker van zijn kan dat de exploitatie eene winstgevende zaak zal zijn. Dit laat zich gemakkelijk berekenen uit bovengegevene data. Ten slotte moet ik opmerken ten opzigte van mijn systeem voor afvoer der stoffen, dat ik mij in het zamenstellen daarvan (1) Nog onlaDgs werd mij als een bewijs aangehaald van de geringe waarde van faecale stoffen, dat een boer, welke de .beer» van eene kazerne gepacht had, volstrekt weigerde er meer dan een zeer geringen prijs voor te geven. Bij onderzoek bleek het dat hij ze op den kant van een vaart geregeld een half jaar liet uitdroogen voor hjj ze gebruikte! O sancta simplicitasü geheel onthouden heb van nieuwigheden of onbekende mechanische inrigtingen, — dat het geheel bestaat uit hetgeen de ondervinding geleerd heeft het beste te zijn, en onder de omstandigheden vereischt te worden, — dat ook mijn landbouwkundig stelsel voor het nuttige gebruik der stoffen op bekende handelwijzen berust en op de resultaten daarbij verkregen, — en dat de eenige eigenlijke nieuwigheid bestaat in de ploegtoestellen, aangaande welke ik daarom eenige voorloopige proeven aangeraden heb. NOODIGE PROEVEN. Er zijn met het rioolstelsel eener stad zoo vele belangen verbonden, welke betrekking hebben op de voornaamste behoeften der ingezetenen, namelijk een goede gezondheidstoestand, wegruiming van vuilnis zonder eenige stoornis, lage belasting en goedkoope levensmiddelen door middel van een verbeterd landbouwstelsel en overeenkomstige grootere oogsten enz., dat het niet raadzaam zou wezen tot de algemeene toepassing daarvan over te gaan, zonder zeer zeker te zijn dat het in staat is aan al deze vereischten te voldoen. Hel is nu de vraag: wat is het beste middel om deze zekerheid te erlangen, zonder gevaar van schade, verlies of nadeel te berokkenen aan de stad en hare inwoners. Hier moet ik opmerken dat er geen twijfel zijn kan omtrent de juistheid der beginselen, waarop het hier beschreven systeem berust. Deze toch zijn nu niet voor het eerst te berde gebragt, maar reeds geuit door de voornaamste hygienisten, ingenieurs en landbouwkundigen van den tegenwoordigen tijd, en voldoende bewezen in hunne menigvuldige werken. Wij hebben ook gezien dat mijn systeem berust op eene zamenstelling van die beginselen, en bestaat in zekere methodes om deze zamenstelling in nuttige toepassing te brengen, —welke zoo als hier is beschreven, de goedkeuring hebben weggedragen van alle deskundigen, die haar met een naauwkeurig onderzoek vereerd hebben. Maar wanneer Burgemeester en Wethouders niet in het oordeel van zulke deskundigen wenschen te berusten, en een voorloopig onderzoek door praktische uitvoering wenschelijk mogten achten, dan zou het raadzaam zijn zulks te beproeven met de hoofdonderdeelen van het systeem (als: de verscheidene toestellen, de wijze van dezelve in werking te brengen, het landbouwstelsel daarmede verbonden enz.), daartoe elk dezer afzonderlijk in de hand nemende en zonder met het onderzoek de inwoners lastig te vallen. Het behoeft geen beloog, dat om te trachten aan dit oogmerk te voldoen door de pneumatische inrigtingen van mijn systeem op eenige huizen bij wijze van proeve toe te passen, zeer ondoelmatig is. De straten op te graven, pijpen te leggen, de privaten van eenige huizen daarmede te verbinden, eenpomptoestel aan te schaffen met daarbij behoorenden tender enz., en dan, na bevonden te hebben dat het mogelijk is excreta door deze buizen op te zuigen en in een wagen te persen, (alsof daar eenige twijfel omtrent kon bestaan) al dit werk weder ter zijde te stellen en de oude inrigtingen op hun ouden voet terug te brengen, zou toch de inwoners een last veroorzaken en hun bij slot van rekening eene som gelds kosten, welke men van hen niet vergen kan. Het spreekt wel van zelf dat wanneer deze inrigtingen gemaakt worden, zij permanent moeten zijn, zoo men uit de aanwending zelve iets leeren wil, en ereenig voordeel van hoopt te trekken. Het is hier toch de vraag niet ol in het algemeen zwaartekracht en eene geweldige luchtdrukking te zamen in staat zijn faecale stoffen in een buis voort te bewegen. De pneumatische wagens, die in zoo vele buitenlandsche steden in gebruik zijn, hebben dit reeds lang voldoende aangetoond, Het is de vraag ook niet of men met een of andere luchtpomp, door menschen of paarden gedreven, een vacuum kan daarstellen; de mogelijkheid daarvan is bewezen in de vele industriële ondernemingen, waarin zulke werktuigen gebruikt worden. Maar het is hier de vraag : 1°. of de locomobile luchtpomp, in den vorm door mij ontworpen, in staat is een vacuum daar te stellen in het reservoir en daarbij behoorend buizenstelsel, of in andere woorden ol het eene ruimte van zoo veel kub. ellen ontwikkelen kan in een gegeven tijd; 2°. of de aanwending van dit vacuum wezenlijk den inhoud der privaten in de tenders kan brengen, en vervoerbaar maken zonder aanstoot te geven aan de inwoners; 3°. of deze tenders geregeld afgetapt kunnen worden in vaten en of men zonder aanstoot den mest in deze vaten transporteren kan; •4°. of deze stoffen door ze met aarde te vermengen onschadelijk gemaakt kunnen worden; 5°. of mijn landbouw-stelsel met afwisselende tusschenruimten de gelegenheid geeft deze stoffen dagelijks te desinfecteren en of daar zulk een voordeel aan verbonden is, dat de landman er voortdurend gebruik van zal maken en de stoffen aankoopen. Ten einde al deze vragen beantwoord te zien, moet men al de daartoe benoodigde toestellen aanschaffen en in werking brengen; maar niet proeven gaan nemen met andere toestellen, noch andere methodes van werken daarbij volgen. Het zou weinig meer baten dan proeven met een kruiwagen te nemen, ten einde over het nut van een rijtuig te kunnen oordeelen. Ook behoort het systeem in zijn geheel beproefd te worden, dat is te zeggen, al wat noodig is om de excreta weg te voeren, te desinfecteren en den landbouw ten gebruike te geven, en niet enkel het eerste en minst moeijelijke deel, namelijk dat van ze uit de privaten weg te ruimen, en de vraag, wat vervolgens daarmede te doen, onbeslist laten. Deze handelwijze zou omtrent dezelfde zijn alsof men, om de deugdelijkheid van eenen spoorweg te onderzoeken, in een station een weinig op en neder reed. Zoo men weten wil of de baan goed is, moet men den geheelen weg berijden, en dat wel in de wagens daarvoor bestemd. Het is dus duidelijk, dat wat noodig is om bovenstaande vragen te beantwoorden niet bestaan kan in eenige tijdelijke proeven, maar in eene toepassing van het geheele systeem op een klein gedeelte der stad, op zulk eene wijze, dat de inrigting kan blijven bestaan wanneer zij voldoening geeft. Voor het voorloopig onderzoek, dat noodig mogt geoordeeld worden om aan zulk eene toepassing vooraf te gaan, heb ik de eer het volgende voor te slaan: 1°. dat Burgemeester en Wethouders in eigen persoon of vertegenwoordigd door eene Commissie daarmede belast, de proeven zullen bijwonen welke omstreeks het begin van het volgende jaar door mij genomen zullen worden te Breda met de pneumatische toestellen, welke nu aldaar vervaardigd worden in de fabriek van de Heeren de Bruyn Kops en Bakker, voor de stad Milaan. De toestellen bestaan uit een locomobileluchtpomp met toebehoorenden tender, straatreservoir, buizen enz. De proeven zullen bestaan in het verbinden der toestellen met de privaten der fabriek. Door daarbij tegenwoordig te zijn kunnen voor hen al de vragen pioefondervindelijk beslist worden, welke betrekking hebben op het verzamelen der faecale stoffen in wagens, zonder daarmede de inwoners tot last te zijn. 2 . In geval Burgemeester en Wethouders de uitvoerbaarheid en het voordeel mogten betwijfelen van het Lois Weedon landbouwstelsel (waarvan mijn bemesting-systeem met tusschen- ruimten eene navolging is (zie bladz. 62 tot 72), dan zoude ik hun aanraden eene Commissie van deskundigen naar de boerderijen in Northhamptonshire, Engeland, te zenden, teneinde zich te vergewissen van hetgeen ik daaromtrent beweerd heb en te zien of het mogelijk is, eene voortdurende en tegelijkertijd voordeelige wijze van desinfectie van faecale stoffen door vermenging met aarde te verkrijgen. De kosten, welke Burgemeester en Wethouders bij arrest van 5 October 1866 besloten hebben te maken voor het nemen van proeven, kunnen niet beter aangewend worden dan in het vergoeden van reiskosten eener daartoe benoemde Commissie. WIJZE VAN TOEPASSING VAN HET PNEUMATISCHE STELSEI.. Aannemende dat bovengemeld onderzoek aan de verwachting zal voldoen en Burgemeester en Wethouders dus de zekerheid zullen hebben dat, wanneer soortgelijke inrigtingen en methodes hier toegepast worden, soortgelijke resultaten zullen worden verkregen, die in de behoefte zullen voorzien, welke men in het aanleggen van een riolenstelsel tracht te bevredigen, bestaat er geene reden meer om het Gemeentebestuur terug te houden van de trapsgewijze invoering daarvan. Zulk eene trapsgewijze invoering beveelt zich aan: 1°. Omdat men daardoor in de gelegenheid zal gesteld worden proefondervindelijk te ontdekken, welke wijzigingen vereischt mogten worden om het systeem voor algemeene toepassing vatbaar te maken, daar het toch zeer moeijelijk is bij het maken van een ontwerp vooruit alle omstandigheden te voorzien, die bij de uitvoering op groote schaal voorkomen. 2°. Omdat het de Gemeente ligter zal vallen gedurende verscheidene jaren eene matige som voor een verbeterd rioolstelsel disponibel te stellen, dan op eens daaraan eene groote som gelds te wijden. 3 . Omdat er voor de meststoffen, die dagelijks door mijn systeem verzameld zullen worden, thans nog geen aanvraag zal zijn voor den landbouw, en deze aanvraag alleen ontstaan zal door de ondervinding, die de landman, ten opzigte van de waarde van dezen mest zal opdoen. Voor zulk eene trapsgewijze invoering en uitbreiding is mijn systeem uitmuntend geschikt, bestaande zoo als wij gezien hebben uit afzonderlijke «afvoergroepen,» waarin de kruisingen der vooinaamste straten de brandpunten zijn waar de privaten der omringende huizen zich te zamen ontlasten. Zulke «afvoergroepen» kunnen dus van tijd tot tijd bij het eens begonnen stelsel gevoegd worden, naarmate dit voordeelig mogt bevonden worden, hetzij bij het gelijktijdig plaats hebben van andere werken, of door de ontwikkeling van het landbouwstelsel daarmede verbonden. Hoe geiing evenwel het aantal «afvoergroepen» ook zijn moge waarmede men begint, is in ieder geval eene locomobile, luchtpomp en tender noodig. Daar Burgemeester en Wethouders, door bovengemelde proeven, met de goede werking van het stelsel bekend zullen worden, behooren er in het aanschaffen daarvan dan geene bezwaren meei gemaakt te worden. Deze aankoop zou ook de gelegenheid geven om de groote stads-beerputten, welke nu een gedeelte van het rioolstelsel van 's Gravenhage uitmaken, te ledigen dooi eene wekelijks of nog meer herhaalde ontruiming. En dus kunnen deze inrigtingen — ware monumenten van het verkeerde denkbeeld dat men zich van rottend vuil kan ontdoen, dooi het van eene plaats in eene stad naar eene andere te biengen, en van de grootste onwetendheid ten opzigte van de nadeelen die daaruit ontslaan — deze bronnen van ziekte en dood, ten minste eenigermate onschadelijk gemaakt worden, tot dat het nieuwe systeem is ingevoerd. Ook kunnen verstopte kolken, beerputten van woningen en alle plaatsen waar zulke stoffen, door gebrek aan een behoorlijk systeem van afvoer, verzameld zijn, geregeld gereinigd worden. Eindelijk kan de toestel ook van dienst zijn in het drooghouden van funderingputten bij het leggen der pneumatische buizen, het bouwen van nieuwe riolen enz. Wanneer men namelijk de slang van den luchtledigen tender in het verzamelde water eener put plaatst, zal niet alleen dit, maar ook de modder, het welzand en soortgelijke stoffen bijna onmiddellijk weggenomen worden en den werkman gelegenheid gegeven worden zijnen arbeid behoorlijk te verrigten. Geen ander toestel kan dit zoo goed, zoo spoedig of goedkoop doen; bovendien blijven de pomp en hare kleppen bevrijd van den vernielenden invloed van zulke schurende stoffen, daar deze zich onmiddellijk in den tender ontlastten. Het bezit van de pneumatische pomp kan daarom niet anders dan voor de stad van hel grootste nut zijn. Het aantal afvoergroepen of reservoirs waarmede men behoort aan te vangen, moet niet zoo klein zijn, dat van de noodige toestellen en het daarbij dienstdoende personeel geen voordeel kan getrokken worden, dat is te zeggen: het aantal moet groot genoeg zijn, dat men voor het betaalde loon en de gemaakte kosten ook werk verrigt krijgt; men zou anders moegelijk over de betrekkelijk nuttige uitwerking knnnen oordeelen. Het kleinste aantal daartoe vereischt is van 6 tot 7 reservoirs, welke, des nachts geledigd, de faecale stoffen van 2000 tot 3500 inwoners zouden kunnen wegnemen, naargelang van de straten of buurten daartoe gekozen. Het zou raadzaam zijn de keus te vestigen op plaatsen, waar de privaten nu op slooten enz. uitloopen, en die dus de meeste behoefte hebben aan eene zoodanige verbetering. Ook behoeft men zich in zulk eene keuze niet te rigten naar de breedte der straten, want geen straat of steeg is zoo naauw, dat er geene plaats voor een excretabuis zal zijn, benevens voor een waterpijp, gaspijp en een riooltje voor regenwater. In ieder geval is de buis voor de excreta een eerste vereischte, omdat de publieke gezondheidstoestand daar groot belang bij heeft; alle andere inrigtingen behooren dus daarvoor plaats te maken. In het algemeen is het raadzaam de excretabuis en het riool het eerst aan te leggen, omdat deze het diepst in den grond komen, en zekere hellingen moeten hebben, terwijl de water- en gaspijpen daar onafhankelijk van zijn en hooger kunnen liggen. Zoo noodig, kunnen de buizen evenwel ook met syphons (regt of omgekeerd) gelegd worden. \\ anneei het aantal groepen of reservoirs niet grooter dan 7 is, is één tender voor de stoommachine genoeg. De kosten, verbonden aan het daarstellen en bewerken van mijn systeem voor eene wijk in de stad van deze grootte, kunnen gemakkelijk opgemaakt worden uit de opgegeven prijzen op bladz. 100 en 101. RIOLEN VOOR AFVOER VAN REGEN- EN HUISWATER. Een rioolstelsel voor geregelden afvoer van meteoorwater en spoel-, schrob- en keuken vloei stoffen, is in eene stad volstrekt noodig; vooral wanneer zij bijna waterpas ligt en vele huizen kelders hebben, waardoor deze afvoer niet geschieden kan door opene straatgoten. In ieder geval behoort elk huis een gootsteen te hebben, welke in verband staat met eèn klein gemetseld of ijzeren kolkje waarin alle stoffen welke bezinksels opleveren, zooals overblijfselen van voedsel uit den keuken, schrobzand enz. worden verzameld, zoodat alleen water in de riolen komt. De beste en goedkoopste kolkjes zijn van gegoten ijzer en hebben van binnen een mandje van vertind ijzerdraad of bandijzer, waarmede men de daarin teruggehouden stoffen gemakkelijk er uit kan nemen, ten einde te gelijk met de asch en ander huis-vuilnis weggehaald te worden. Daar nu de faecale stoffen en de groote hoeveelheden water, tot hunne doorspoeling noodig, en alles wat eenig bezinksel vormen kan, niet in de riolen komt, maar deze alleen water af te voeren hebben, waarin het meeste vuil in een opgelosten of zeer fijn verdeelden staal is, is het zeer waarschijnlijk dat de meeste van de bestaande riolen en kantriooltjes voor deze dienst toereikend zullen zijn. Deze schijnen zulks gedaan te hebben tot nu toe zonder in tijd van stortregens overstroomingen te veroorzaken en zullen ook nog wel kunnen dienen, wanneer de hoeveelheid vloeistoffen niet grooter wordt. (J) En ofschoon hun vorm en constructie weinig deugt voor hun tegenwoordig gebruik, komt het mij voor dat, onder de veranderde omstandigheden hier besproken, zij kunnen blijven bestaan tot dat, door te groot verval, een herbouw noodzakelijk wordt; bij welke gelegenheid men hen zou kunnen inrigten volgens een verbeterd plan, zoowel tenopzigte van helling en diepte van aanleg als van vorm. Alleen in straten enz. waar niets van dien aard bestaat, zouden dan nieuwe riolen noodig zijn en ook misschien in eenige naauwe steegjes, waar het bestaande werk in den weg mogt zijn voor de pneumatische buizen. Voor deze riolen behoort het schoone plan van den Gemeente-architect aangenomen te worden, waarbij de stad in 3 afwateringsvakken verdeeld is, en elk van deze voorzien is van een stoomwerktuig, om het rioolwater van de diepten, waar de aangelegde helling het brengt, op een vrijen boezem te pompen. Dit is in ieder geval noodig om de stad te draineeren, daar zij in een soort van kom ligt en geen natuurlijken afloop heeft. Dat evenwel nu de nieuwe riolen veel kleiner gemaakt kunnen worden dan door den archi- (1) Wanneer geen water tot doorspoeling der seereten gebruikt wordt, is het niet waarschijnlijk dat het volumen dat op de riolen komt, veel vermeerderen zal door het betere water der waterleiding; de Hollandsche huisvrouw gebruikt nu voor wasschen en schrobben reeds zooveel als zij noodig heeft. 8 tect is voorgesteld, spreekt van zelve, want wanneer zij een goeden afloop hebben, zoo als door een stoommachine verkrijgbaar is, behoeven zij niet in staat te zijn groote volumes te kunnen bergen. Vele Engelsche steden, met een bevolking vai) omtrent een der Haagsche afdeelingen, worden volkomen gedraineerd door buisvormige riolen, waarvan de grootste slechts 5 palmen diameter heeft. In zulk geval geeft de grootere hydraustatische drukking, die het gevolg is van een hooger «niveau» in de spruiten van de kolkjes enz., gedurende den tijd van stortregens enz., eene vermeerderde snelheid in het riool zelf en hierdoor wordt alles met geweld voortgedreven wat in groote riolen bezinksels zou vormen. De kleinere riolen zijn dus niet alleen veel goedkooper, maar ook beter. Het is hier de plaats niet om de noodige wijzigingen aan te geven en ik spreek alleen van dit gedeelte voor zoo verre het in verband staat met mijn systeem; en om aan te toonen dat wanneer dit ingevoerd wordt, zeer aanzienlijke bezuinigingen gemaakt kunnen worden in de afvoer-middelen voor regen- en spoelwater, zoowel door het gebruik maken van reeds bestaande riolen, als door het aanbouwen van veel kleinere (waar zij mogten ontbreken), dan de architect noodig oordeelt. Niettegenstaande een algemeen gebruik van filter- of neêrslaginrigtingen in de huis- en straatkolkjes is het evenwel mogelijk dat toch nog eenige stoffen in de riolen zullen komen, welke in water tot ontbinding zullen overgaan en dit onbruikbaar maken. Spoelwater uit keukens en slagthuizen zal hiertoe het meeste bijdragen. Dat dit evenwel in zeer geringe mate het geval is, blijkt uit hetgeen de ondervinding geleerd heeft aangaande zulke riolen, voor men de secreten er opbragt; de beekjes of stroomen namelijk, waarin zij ontlastten, waren vol met visch en het vee bleef het water gretig drinken, hetgeen nooit het geval is wanneer zij verontreinigd zijn met faecale stoffen enz. Indien evenwel toch nog eene zuivering wenschelijk geacht werd, kan men dit gemakkelijk verkrijgen door, waar het water zich ontlast, een dun straaltjekalkwater gemengd met een weinig steenkoolteer en chloor-magnesium er in te laten stroomen en de afloopsloot, op een geringen afstand van daar, 3 of 4maal wijder te maken, waardoor het water eene mindere snelheid verkrijgt. Eene stolling en neerslag der onzuivere bestanddeelen zal dan plaats hebben, welke misschien ééns in de 8 of 10 jaren in den vorm van bezinksel er uit zal moeten genomen worden, terwijl het water geheel zuiver afloopt. Ik geloof evenwel niet dat men tot dezen maatregel zal behoeven over te gaan daar er tot nu toe nergens behoefte aan is geweest; mogt men het evenwel verlangen toe te passen, dan zullen de kosten jaarlijks niet meer dan f 300 a f 400 beloopen. Ook zullen de kosten van onderhoud der riolen verminderen omdat, nu de excreta er uit blijven, men niets meer te vreezen heeft van de schadelijke werking van het salpeterzuur, en van de potasch- en sodazouten, welke altijd in verloop van tijd de beste mortel bederven. Portland-cement is een klei- en kalk-silikaat, waarvan de bovengenoemde stoffen den kalk ontbinden en oplossen. Wanneer de cement bovendien met gewone kalkmortel gemengd is, gaat dit proces nog sneller. Deze zeer bekende daadzaak is een der redenen waarom de afvoer van excreta door metselwerk zoo onraadzaam is en waarom zoo vele Engelsche ingenieurs zelfs aan de meer kostbare pottenbuizen de voorkeur geven. De ondervinding heeft dan ook geleerd, dat al het metselwerk dat met faecale stoffen in gedurige aanraking komt in den loop van 20 tot 30 jaren lek wordt, en die vergiftiging van den stadsbodem veroorzaakt , welke door Dr. Pettenkofer bewezen is zoo gevaarlijk te zijn. De bodem rondom zulk een riool wordt doortrokken met deze stoffen en de welputten in de nabij- heid worden geheel onbruikbaar. (*) Als gezondheidsmaatregel deugt derhalve het rioleeren eener stad op deze wijze ook ia dit opzigt in het geheel niet, want de bodem wordt er vuiler door in plaats van reiner, evenals met beerputten. Zij zijn dan ook niet anders dan lange uitgestrekte beerputten, altijd gedeeltelijk vol, •— met dit onderscheid evenwel dat zij hunnen nadeeligen invloed in alle rigtingen verspreiden , hetwelk met de gewone soort alleen gebeurt op geisoleerde plaatsen. Een der voordeelen van mijn systeem is, dat bovengemelde verontreiniging van den stadsbodem niet plaats kan hebben en er ook kans is dat deze in verloop van tijd weder rein wordt, ten minste tot op de diepte van de kruin der riolen. Wanneer deze namelijk niet met kalkmortel bepleisterd worden, zal de porositeit der baksteenen eene langzame doorzijging van het vuile vocht toelaten, even als door de buizen, gebruikt in den landbouw voor het droog leggen der akkers. Dit te weeg te brengendoor «gestapeld» metselwerk, acht ik gevaarlijk, daar alsdan de afloop spoediger zal plaats hebben dan het regenwater de leemte weder aan kan vullen, en daardoor de schadelijke uitdampingen zouden ontstaan, die in vele steden de oorzaak van ziekten geweest zijn. TOEPASSING OP DEN LANDBOUW. De vraag: waar zal het land gevonden worden waar men de mest, door mijn stelsel gewonnen, zal gebruiken, en wie zijn (1) In het verleden jaar zag ik in Londen een riool opbreken ten einde het op eene grootere diepte te leggen. Met was 33 jaren geleden op de beste wijze gebouwd, en in alle opzigten een goed stuk metselwerk. De mortel van de kruin was nog tamelijk goed, maar in de zijden en bodem zeer bros. De aarde was doortrokken met faecale stoffen en er zelfs mede gekleurd; toen zij in de straten opgeworpen was, gaf het zulk een afsehnwelijken stank, dat de lucht in de geheele buurt er mede vervuld was, en men was eindelijk verpligt haar weg te halen en nieuw materiaal voor de aanvulling aan te voeren. de boeren die dit zullen doen? is door velen met een bedenkelijk hoofdschudden ontvangen, en als zoo moeijelijk op te lossen voorgesteld, dat de onuitvoerbaarheid van mijnsysteem daarmede zou zijn bewezen. Dit zou ook het geval zijn wanneer niemand zich de moeite gaf, den landman te doen weten dat deze mest goed en verkrijgbaar is, maar het alleen overgelaten werd aan zijne bekende traagheid in het volgen van nieuwe handelwijzen om er zich mede bekend te maken. Maar aan wien anders zou deze pligt opgedragen worden dan aan het Gemeentebestuur, onder welks toezigt om zoo te spreken , deze mest geproduceerd is ? Is het niet de zaak van iederen fabriekant eene markt te vinden voor de waren die hij voortbrengt ? Men kan deze vragen niet ontwijken door te zeggen dat het Gemeentebestuur met den landbouw niets te maken heeft. Deze opmerking is mij reeds meermalen gemaakt, wanneer het hier aanbevolen systeem werd besproken. In een naburig stadje werd mij dit antwoord gegeven, op eene wijze alsof daarmede de zaak beslist was en ik de kwestie in het geheel niet begrepen had. Maar toen ik opmerkte, dat het geene groote kunst was faecale stoffen buiten eene stad te brengen, dat daar middeltjes genoeg op waren en ik het gaarne ondernemen wilde, wanneer maar bepaald werd, waarheen men ze wilde hebben en in welken toestand, bleek het dat een voldoend antwoord uiterst moeijelijk te geven was. (*) In het bouwen van een spoorweg of het graven van een kanaal, is het de eerste vraag: waarheen? wat is het eindstation? Een riool is ook een weg, zij moet dienen tot het vervoer van zekere stoffen; en de vraag is daarmede ook: waarheen (1) De verlegenheid die mijne eenvoudige vraag veroorzaakte, maakte een kluchtig contrast met den hoog-wijzen toou van hem die haar te berde bragt. moeten die sloffen vervoerd worden? op een stuk land? in een kuil? Zoo ja, bepaal de plaats van dat land of die kuil, zoodat het niemand ten laste is. Wil men ze maar ergens buiten de stad opeen hoopen, laten uitdampen en dus de geheele landstreek met schadelijke gassen vullen? Wil men ze ergens in water ontlasten? Zoo ja — waar kan dit met veiligheid geschieden? Wil men ze in een bassin opvangen en desinfecteren? Zoo ja, is dan de Gemeente rijk genoeg om de duizenden guldens daarvoor jaarlijks te besteden, die wij reeds gezien hebben noodig te zijn? Behalve dat, is het niet gebleken dat er geen middelen bekend zijn waarbij dit volkomen bewerkstelligd kan worden? Wat wil men dan doen? Er is maar een antwoord die de vraag oplost, en dat is: geef deze stoffen aan het veld en den akker terug waaraan ze onttrokken zijn. Dan handelt men in overeenkomst met de wetten der natuur; wetten, die zij op de nadrukkelijkste wijze gedurig voorschrijft, door alle andere methodes vruchteloos te maken en ons, bij het volgen daarvan, op de verschrikkelijkste wijze te straffen met ziekten en dood. Wanneer men dan ziet dat er geen andere weg op is dan ze aan de aarde terug te geven, wordt het duidelijk dat, zooals reeds vroeger is gezegd, het doel van een rioolstelsel moet zijn, de faecale stoffen in zulk eenen vorm en op zulk eene plaats te brengen, dat zij voor den landman bruikbaar en bereikbaar zijn. En in zoo verre althans is het Gemeentebestuur gedwongen zich met landbouw te bemoeijen of het wil of niet. Het teruggeven van deze stoffen ten laatste toch aan den akker is eene noodzakelijkheid, die bij alle riolenstelsels blijft bestaan; maar bij mijn systeem is er kans om voordeel daarvan te trekken en bij alle andere stelsels is dit niet het geval (1). (1) Terwijl ik schrijf doet zich een nieuw bewijs van de waarheid mijner stelling op. Het schijnt namelijk dat te Leipzig de secreten in een gedeelte der stad op de Wanneer het nu uitgemaakt is, dat het Gemeentebestuur zich in geen geval aan deze landbouwkundige verpligting onttrekken kan, wordt het de vraag: hoe kan dit het beste geschieden? Mijn antwoord is: Door het geven van een klein voorbeeld in het gebruik maken van dezen mest, en dien in den beginne om niet verkrijgbaar te stellen, liet zal dan wel niet lang duren dat de boer de waarde van den mest ontdekt, om de eenvoudige reden dat hij wezenlijk waarde heeft. Voor het geven van zulk een voorbeeld bestaat hier eene goede gelegenheid op de 25 bunders land van de zoogenoemde afzanderijen, welke de Gemeente-Architect ook aanbeveelt voor het gebruik maken van het residuum van de door hem voorgeslagen filters. Dit land kon zeer vruchtbaar gemaakt worden door de stoffen, verzameld uit de 6 of 7 afvoergroepen (zie bladz. 111), waarmede ik voorgeslagen heb hier aan te vangen. Men zou dus riolen gebragt zijn, ten gevolge van het gebruik van waterclosets, en dat daardoor de eerstgenoemde, even als overal, een hoogst onaangenamen stank begonnen af te geven. Om dit tegen te gaan heeft men dit jaar een proef genomen met het desinfectiemiddel vau den heer Süvern, Architect te Kalle. Het bestaat in een mengsel van chloor-magnesium, levende kalk en steenkoolteer, tot eene vloeistof gemaakt door bijvoeging van 9 deelen water, dat men met eene bestendige straal (dag en nacht) in het oppereinde van de riolen laat stroomen. Het laat zich gemakkelijk begrijpen dat de chemische middelen eene stolling en neerslag der schadelijke stoffen bewerken, en dat eene bijna volkomene desinfectie verkregen wordt, waardoor het water uit de bassins, waarin de riolen zich ontlasten, helder en zuiver afloopt. Zoo verre is het resultaat zeer schoon, maar aan de andere zijde blijkt het dat dit kunstmiddeltje, om de gebreken van het Engelsche stelsel te gemoet te komen 7 silbergrosschen = 42 cents per inwouer per jaar kost, hetgeen voor de 80,000 inwoners van 's Gravenhage f 33,600 zou bedragen; en dat de terugblijvende stof bijna geen waarde voor den landbouw heeft. Men leze hierover het onlangs verschenen werkje: //Kanalization oder Abfuhr? von Dr. Hubert Grouven, Vorsteher der Agrikulturchemischen Versuchsstation zu Salzmünde, Glogau. 1867.// Ik mag hier bijvoegen dat wat er geschreven is om het bovenstaande te bewijzen en over de stadsreinigings-kwestie in het algemeen, eene litteratuur op zich zelve uitmaakt. In Duitschland alleen hebben er sedert 1860 over de 200 werkjes daarover het licht gezien. Wanneer men daarbij telt de talrijke Engelsche werken: u On the Sewage question,» en de Fransche boeken over '/Travaux d'assainissement,* (te zamen meer dan 2000 geschriften uitmakende) kan men zien hoezeer deze vraag het onderwerp van den dag is geworden en hoe algemeen de mannen der wetenschap oordeelen dat zij door het Engelsche stelsel verre van opgelost is. dadelijk eene bergplaats hebben voor de stoffen en die daar kunnen desinfecteren door inploeging. Wanneer dan het Gemeentebestuur volstrekt niets van den landbouw weten wil en van den zoo vruchtbaar gemaakten grond geen voordeel verkiest te trekken, zullen wel spoedig de naburige bewoners der duingronden het deze moeite besparen en er aardappelen op planten. Dit gewas weten zij toch bij ondervinding, groeit met deze mest op zulken grond zeer weelderig en levert ons een der beste soorten van deze vrucht op, die wij kennen. Ook is het wel bekend dat de eenige reden waarom er niet meer van dezen grond zoo bebouwd is, alleen bestaat in gebrek aan mest. De bewoners der duinstreek verzamelen met groote zorg hunne sekreetstoffen en brengen die op groote afstanden in vaten en hondenkarren naar hunne veldjes; en mijn vraag waarom zij niet meer grond beplantten, is altijd beantwoord met: «wij hebben geen mest genoeg.» Om dezelfde reden staan de planten ook zeer ver van elkander. Iedereen, die deze zaak onderzoekt, moet even als ik tot de overtuiging komen, dat de vrees dat men voor den mest geen aftrek zal vinden een hersenschim van «bezwaarmakers» is, die gewoonlijk alles afkeuren wat zij niet verstaan of wat strijdt tegen hunne eenmaal opgevatte en dus geliefkoosde begrippen. Ik herhaal, dat wanneer het Gemeentebestuur de mest op deze gronden brengt als een middel om zich van «dat vuil» te ontdoen, anderen spoedig genoeg van deze gelegenheid gebruik zullen maken, om tegen geringe kosten een grooten oogst van fijne zandaardappelen te verkrijgen. Maar waarom zou het Gemeentebestuur zelf van deze 25 bunders geen voordeel trekken, al was het alleen maar om hunne armen daarmede te voeden? Waarom zou de winst daarvan niet gebruikt kunnen worden ter betaling van de kosten van het verzamelen en wegvoeren dezer mest, dat toch in ieder geval haar pligt is? Zou het niet raadzaam zijn dit land te verpachten onder het voorregt van een vrijen toevoer van mest, het geheele jaar door in de paden of tusschenruimten, als een bergplaats voor al wat de boeren niet zouden weghalen, en dan met de pachters den oogst te deelen? Of indien dit plan niet aannemelijk was, waarom zoude niet een persoon, die met deze teelt goed bekend is, daarvoor aangesteld worden, en op behoorlijke tijden rekenschap van zijn werk geven ? De aardappelenteelt op duingronden met dezen mest is toch voorzeker te bekend als voordeelig (als men maar mest genoeg heeft) om er aan te twijfelen dat de kosten van zulk een onderneming niet vergoed zouden worden! Zoo men vreest dat de kosten eener dagelijksche bemesting te groot zijn en dit al den tijd van den boer zou wegnemen, zoodat hem geene gelegenheid overbleef voor zijne andere werkzaamheden, behoef ik slechts op te merken dat één paard dagelijks 20 tot 25 kilometers kan afleggen en dat, daar de paden of tusschenruimten in één bunder eene lengte ontwikkelen van 4 kilometers, dit paard dus 5 tot 6 bunders per dag volgens mijn systeem kan bemesten. Één paard, voor een kar gespannen die het mestval draagt, en één jongen om het te besturen is derhalve al de toestel, noodig om de grootste boerderij te bemesten, die hier te lande te vinden is. De boer behoeft er zich niet verder mede te bemoeijen dan om toe te zien dat de jongen het dagelijksche aantal vaten geregeld in de paden rijdt ol ploegt; iets waarvan hij zich kan overtuigen zonder zijne eigene bezigheden te staken. Ten hoogste behoeft hij zorg te dragen, dat wanneer het zand «al te arm» mogt zijn (dat is bijna enkel zand) de noodige plaggen, stukgeslagen veenklonten ol andei mesthoudend materiaal in den grond gebragt worden. (') Maar het bemesten zelf kan hij aan den jongen overlaten en (1) Het verbranden van zulk duinveen behoort op straffe verboden te wordeu. dit voortdurend doen geschieden in de ledige paden tot dat er in de plantenbedden gerooid is. Dan moet het bemestingswerk dadelijk op dezen een aanvang nemen, zoodat de paden rust krijgen voor het ontbindingsproces. De natuur zal dan al het overige verrigten en in stilte voortgaan de stoften, aan hare zorg toevertrouwd, tot voedsel voor planten te bereiden gedurende den winter enz. Wanneer de boer het volgende voorjaar gaat zaaijen of pooten, zal hij ook zijn akker vruchtbaar en gereed vinden. Wanneer Burgemeester en Wethouders dus beginnen met het aanleggen van 6 tot 7 pneumatische afvoergroepen zooals hier is voorgesteld, kunnen de 20 tot 25 vaten mest, daaruit verkregen, dagelijks door middel van een paard en kar, bestuurd door een jongen, verwerkt worden, en daarmede zal de rekeningvoor alle verdere onkosten gesloten zijn. Waar en wat zijn nu de bezwaren van mijn systeem? Is er hier iets voorgesteld dat niet bekend is als volkomen praktisch uitvoerbaar en waarvan men niet met zekeiheid de resultaten vooruit kan zien ? Men spreekt veel en ontmoedigend over den onwil der boeren, en zegt dat alles daarvan afhangt. Maar ik heb nu aangetoond dat men daar niet op behoeft te wachten voor een begin, en dat men op de gemakkelijkste en voordeeligste wijze een goed voorbeeld kan geven. Wanneer hun tegelijkertijd kennis wordt gegeven dat zij deze mest voorniets kunnen krijgen en men zich de kleine moeite geeft, hen uit te leggen hoe men daarmede te werk behoort te gaan, zullen de resultaten daardoor verkregen hun zonder twijfel het volgende jaar begeerig maken om meer van zulken mest te bekomen. En dus zal trapsgewijze eene navraag voor deze stoften ontstaan en aan het Gemeentebestuui de gelegenheid gegeven worden zekeren prijs daarvoor te vorderen. Wij hebben gezien, dat wanneer deze prijs niet hooger is dan wat de Utrechtsche boeren nu betalen voor de slappe «beer,» de gemaakte onkosten reeds vergoed zullen worden. Om in de groolere navraag te voorzien, kan het Gemeentebestuur het pneumatische systeem uitbreiden en gedurig meer afvoergroepen aanleggen en ook langzamerhand den prijs van den mest verhoogen. En dus kan trapsgewijze het geheele werk tot stand gebragt worden en men al de voordeelen behalen die ik voorspeld heb, «wanneer men maar met ernst wil en begint.» In een woord, de wijze waarop ik aanraad mijn systeem in te voeren, is dat van het ontwikkelings-proces, waardoor alle groote en nuttige verbeteringen ingevoerd zijn. Zulks op eens te willen doen, zou nooit gelukken. Maar men beoordeelt den Nederlandschen boer zeer ten onregte, wanneer men hem als een struikelblok voor allen vooruitgang beschouwt. Het hangt geheel af van de wijze waarop men te werk gaat. Wanneer de boer van den landbouw niets anders weet, dan wat hij door eigen ondervinding of die zijner ouders geleerd heeft (zooals meestal het geval is) en hij daar zijn brood mede verdient, kan men van hem niet vergen, dat hij zijne wijze van handelen verandere, zonder dat hij eerst zeker wete, welke de uitkomst daarvan zijn zal. Maar men behoort hem met raad en voorbeeld te gemoet te komen, en dit is een der eerste pligten van hen, aan wien het bestuur van cene bevolking toevertrouwd is, daar het hier de allereerste levensvraag geldt, namelijk die van levens middelen. Getroost men zich deze moeite, dan zal alles spoedig wèl gaan. Wanneer ik het karakter van den Nederlandschen boer goed begrijp, dan is hij over het algemeen begeerig genoeg om voordeel te trekken van iets, wat hij door voorbeeld en ten koste van anderen geleerd heeft. Wanneer hij ziet dat er wat bij te verdienen valt, aarzelt hij niet lang, vooral indien de winst spoedig in zijne handen komt. Het ontginnen van nieuw land is niet naar zijnen smaak; hij heeft meestal geen kapitaal genoeg om daar het resultaat van af te wachten. Maar eene wijziging, die hij begrijpt dat reeds bij den volgenden oogst voordeel zal opleveren, zal hij spoedig genoeg aannemen. In Engeland is dit het geval niet. Men moet niet denken dat de groote en buitengewone oogsten, daar verkregen ten gevolge der zoogenoemde «High pressure agriculture», algemeen zijn. Men vindt ze alleen op de groote boerderijen van de «oeconomen», die eene goede wetenschappelijke landbouwkundige opvoeding genoten hebben, en door hunne kennis van de analyse van hun land in slaat zijn het naauwkeurigst die mest-bestanddeelen te geven, welke tot het groeijen der planten noodig zijn en daarbij van de verscheidene arbeidsparende werktuigen bestendig gebruik maken. Men vindt ze ook op kleine boerderijen, waarvan de pachters door hunne landheeren gedwongen worden de verbeterde stelsels toe te passen. Maar de Engelsche boer in het algemeen heeft eene groote gehechtheid aan oude gebruiken en schrijft de groote oogsten, door anderen verkregen, aan hem onverstaanbare oorzaken toe, die hij op zijn eigen land niet toepasselijk acht. Ook gaat de eigenzinnigheid, die altijd het gevolg van onkunde is, hier dikwijls gepaard met een zekere hardnekkigheid, die den Engelschman bijzonder eigen is. (*) (1) Een voorbeeld kan dit ophelderen. Ik bezocht eene boerderij van den heer Irving , die door de groote oogsten , verkregen door het gebruik van stoomploegen, vrijen cultuur en aanwending van bijzondere mestsoorten, eene zekere vermaardheid verkregen had. Tot mijne verwondering vond ik dat op de daar naast gelegen boerderij, aan zekeren Haverstrom behoorende, die het zelfde soort van land had en daarop dezelfde vruchten (tarwe) teelde, nog altijd de oude handelwijze gevolgd werd en ook jaarlijks van 16 tot 18 bushel graan minder per acre opbragt. Nieuwsgierig de reden daarvan te weten, bezocht ik den laatstgenoemden en vroeg hem waarom hij niet het voorbeeld van zijn buurman volgde, om dus zijne oogst met 30 a 40 percent te verm erderen? Het antwoord was: .Mijnheer, mijne voorouders en ik hebben, volgens de ouderwetsche manier, ons brood verdiend en dat is genoeg; behalve dat, het moet nooit van een Haverstrom gezegd worden dat hij een Irving nageaapt heeft.« Zulk eene eigenaardige troschheid zou men in een Hollandschen boer niet vinden. Voor den Hollandschen boer is hel genoeg hem te doen zien, dat er bij eene zekere methode iets te verdienen is en zijne zucht naar winst drijft hem spoedig die ook te beproeven. Maar er is een voorbeeld noodig waarbij hij de geheele wijze naauwkeurig kan zien en zich kan overtuigen dat zij practisch en uitvoerbaar is en werkelijk de voorspelde voordeelen opbrengt. Het voorbeeld, door mij in deze bladzijden voorgeslagen, biedt daartoe het eerste middel aan. Ook kan de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, welke ik reeds voorleden jaar de eer had op mijn bemestingssysteem opmerkzaam te maken, zeer behulpzaam zijn om de resultaten daarvan algemeen bekend te doen worden. Vervolgens zou het raadzaam zijn voor het Gemeentebestuur een stuk weiland te huren, en onder het toezigt van een daartoe aangesteld persoon de daarop wonende boeren het hier aanbevolen systeem te doen volgen met den mest, welke gedurende den aanleg der pneumatische inrigting verkregen wordt. Tegelijkertijd zou het misschien goed zijn een stuk heideland (per spoorweg of kanaal bereikbaar) aan te koopen ter ontginning, onder een soortgelijk toezigt. De opbrengst, te weeg gebragt door een krachtigen mest, op eene onschadelijke wijze aangewend, is te algemeen bekend om aan het goede resultaat der proeven op reeds in gebruik zijnd bouw- of weiland te twijfelen. En in dat geval is de spoedige navolging van dit systeem bijna zeker. BEHANDELING VAN DEN MEST IN DEN WINTER. Er bestaat misschien nog eene zwarigheid, welke moet verklaard worden, namelijk: wat moet met dezen mest gedaan worden des winters, wanneer de grond zoo hard bevrozen of door sneeuw bedekt is, dat hel inploegen onmogelijk is? Mijn antwoord hierop is: dan moet de mest in de vaten bewaard worden, waarin hij verzameld is, en door hem op het vriespunt te houden kan men grootendeels de gisting beletten, die de vaten zou kunnen doen springen en het bevriezen voorkomen, hetwelk beletten zou van iedere gelegenheid gebruik te maken, die het uitvloeijen en inploegen toelaat. Dat dit gedaan kan worden in daartoe ingerigte schuren spreekt van zelf. Er zouden wel is waar daartoe gedurende lange of strenge winters een groot aantal vaten noodig zijn, maar naar mijne begrooting zou eenig ander bewaarmiddel even kostbaar worden, zonder de kans om iederen dag voor inploegen gereed te zijn. Men moet ook bedenken dat, gelijk reeds is aangetoond, er geen ander middel bestaat om zich van deze stoffen te ontdoen en ze onschadelijk te maken dan ze met aarde te mengen; dat men ze niet in de lucht kan laten vliegen of de gedurige voortbrenging daarvan kan tegengaan en dat men ze behandelen moet evenals of het de vraag was, een magazijn op te rigten ter bewaring van guano. — Ik geloof dat er geen eenvoudiger middel gevonden kan worden, dan deze stoffen in houten vaten te bewaren gedurende vriezend weder, ZEKERHEID DER VOORDEELEN VAN HET NIEUWE SYSTEEM. Het is mogelijk, dat nog eenigen tijd verloopen zal voor dat de voordeelige geldelijke uitkomsten, hier voorspeld, in hun geheel verwezenlijkt zullen worden. Want het kan niet ontkend worden dat daartoe menige verandering in den tegenwoordigen staat van zaken noodig is. Maar wanneer deze moeijelijkheden te boven zijn gekomen, moet het resultaat zijn zooals hier is aangewezen. Er kan niet aan getwijfeld worden, dat wanneer al deze werken voltooid en in volle werking zijn, de stad een zeer groote jaarlijksche winst moet genieten, waarvan ieder burger voordeel zal trekken, door vermindering—ja misschien geheele ophefting van den hoofdelijken omslag. Wanneer dat resultaat niet kan verkregen worden, dan is alles wat de werktuigkunde, scheikunde en landbouwkunde ons geleerd hebben, en de ondervinding van honderden van jaren onwaar. Het is immers bekend dat eene zekere hoeveelheid mest, op het land aangebragt, den oogst met eene zekere hoeveelheid vermeerdert. Het is ook bekend, welke de voordeeligste voorwaarden zijn, waaronder men die uitkomst kan verkrijgen. Wanneer men nu aan deze voorwaarden voldoet, met werktuigen waarbij weinig verlies gepaard gaat met weinig arbeid, dan is het vraagstuk opgelost. Men moet zich niet storen aan diegenen die bedenkelijk het hoofd schudden over alles wat hun onbekend is. Hun altijd gereed antwoord op iedere voorgeslagen wijziging van oude methoden: « Maar dat gaat niet mijnheer, want dat is nog nooit gedaan», beteekent niets dan dat het niet ging omdat men het niet beproefde. Wanneer aan deze kreeten tegen allen vooruitgang gehoor gegeven werd, zou men ten huidigen dage nog geene drukpers hebben om dwaasheid en onkunde te bestrijden, noch stoomweefgetouwen waardoor de aankoop van geweven goederen binnen het bereik is gebragt van den armsten man. Wij zouden nooit het zonlicht tot onzen portretschilder, waterdamp tot ons lastdier en electriciteit tot onzen nieuwsbode gemaakt hebben. Evenmin zouden wij de duizend en een gemakken en middelen tot levensonderhoud bezitten ons door scheikunde en werktuigkunde aan de hand gedaan. Men kan ook niet veel vertrouwen stellen, ten opzigte van voorgeslagene verbeteringen, in het oordeel van hen, die hun geheele leven in hun bedrijf ééne bijzondere methode gevolgd hebben en daarom «deskundigen» genoemd worden. (') Men (1) Wat het oordeel van znike lieden somtijds waard is en welke gevolgen het hebben kan, zal het volgende voorbeeld ophelderen. Het bestuur eener stad hier te lande had mij uitgenoodigd haar met mijn systeem bekend te maken. Zeer gaarne voldeed ik daaraan door op verzoek den Gemeenteraad eene beschrijving er van voor te lezen en met de noodige teekeningen duidelijk te maken. led reen scheen alles te begrijpen moet niet vergeten dat verbeteringen in den scheepsbouw niet door zeelieden, in landbouwwerktuigen niet door boeren, in stoomwerktuigen niet door stokers of machinisten zijn uitgedacht. Het is bijna altijd de ingenieur-werktuigkundige die deze ten uitvoer heeft gebragt, door zich niet te storen aan voorschriften, die alleen op oud gebruik berusten, maar, na zich bekend gemaakt te hebben met het doel, dat men trachtte te bereiken, een eenvoudiger middel daartoe aanwees door de hem bekende wetten der natuur er op toe te passen. De beste wijze waarop men te werk gaan kan, wanneer eene nieuwe methode voor het een of ander doel voorgeslagen is, is eerst te onderzoeken of er waarschijnlijkheid bestaat dat deze nieuwe methode voordeel kan aanbrengen of tot nut van het algemeen kan strekken, ten tweede of de beginselen waarop deze methode berust, overeenstemmen met de wetten der natuur of met hetgeen de ondervinding geleerd heeft. Wordt aan beide deze voorwaarden voldaan, dan kan men niet beter doen dan dadelijk er eene proeve mede te nemen en daarin te volharden, zonder zich af te laten schrikken door eenige mislukte pogingen, tot dat het vraagstuk opgelost is. Dat het hier besprokene ontwerp deze moeite waard is , kan niet betwijfeld worden. Het is immers hier de vraag of men en zoo zeer met liet plan ingenomen te zijn, dat tot het nemen eener proef in een gedeelte der stad mogelijk besloten zou zijn geworden, wanneer de architect er geen bedenkingen tegen ingebragt had. Volgens hem was het geheele plan volkomen uitvoerbaar met ée'ne uitzondering, namelijk het brengen der opgezogen gassen in den haard vaa den stoomketel, — deze, zeide hij, -zouden het vuur uitdooven en dus de geheele machine doen stilstaan » !! Ik wees natnurlyk op de ovens, bij de pneumatische wagens overal in gebruik en op het feit, dat in Lonlen een groot riool in de lucht was gesprongen, door dat liet in eene onafgeslotene verbinding stond met den haard eener fabriek, (Zie üazalgette s rapport 1865—67). Maar alle mijne beweringen aangaande de brandbaarheid van faecale gassen baatten niets, — mijn plan was verworpen en al mijne moeite en kosten waren te vergeefs. Onder de leiding van dezen Savant worden nu riolen gebouwd, »waar een man in kan gaan» (een groot deel van de welvaart der stad ook, zonder eenigen twijfel) en alle meststoffen zullen in den naasten stroom geleid worden. O Liebig , Staring en Menzies! wanneer gij dit wist, hoe zoudt gij uwe verontwaardiging uitdrukken! al of niet de stad voor altijd van de hoofdoorzaak van alle endemische en epidemische ziekten bevrijden kan; of men al of niet de stad een jaarlijksch inkomen van eenige tonnen gouds verschaffen en of men al of niet den landbouw een middel geven kan, om de vruchten van het veld te vermeerderen en dus de levensmiddelen goedkooper te maken en of men alzoo den algemecnen voorspoed bevorderen kan. Wanneer de beginselen, waarop dit middel berust, goed zijn, zoo als wij gezien hebben dat hier het geval is, dan bestaan ei geene redenen waarom het hier voorgeslagene niet uitgevoerd zou worden. Uit na te laten tot dat ergens in het buitenland of door het voorbeeld van vreemden de weg is gewezen en intusschen ziekten, onheilen en verliezen, die men voorkomen kon, bedaard en gelaten af te wachten, is alleen de raad van hen, die er vrede mede hebben dat hun vaderland eene ondergeschikte rol onder de volken speelt. Maar ieder die eenig belang stelt ,n Neêrlands roem en Neêrlands eer, ziet het met leedwezen, wanneer bij het volgen van zulken raad vreem Jen roem en voordeel trekken van dergelijke ondernemingen, ten koste van zijn vaderland. sen enz maar blijven intusschen met hunne stadgenoten bedaard voortleven te mid" z™ tal rS"bL"ii"1™n "T "S""» to» h" "8<«brmn! r - -i= i sszekz. rtiïsjr « i Ieder die met de geschiedenis van Nederland bekend is, weet ook dat het noch in wetenschap, noch in ondernemingsgeest, welke de moeder van alle voorspoed is, bij andere landen ten achteren behoeft te staan. Overtuigd als ik ben dat het ontwerp hier aanbevolen, wanneer het op alle steden ware toegepast, een middel zou zijn tot bevordering van nieuwen bloei en kracht in ons land, heb ik kosten noch moeite gespaard voor de ontwikkeling van dit stelsel. De toepassing daarvan is buiten bereik mijner middelen en krachten. Zij is in handen van hen, aan wien de zorg voor de belangen der burgerij is opgedragen. Ik zie daarom met hoop en vertrouwen op de ondersteuning, mij verzekerd door Burgemeester en Wethouders van 's Gravenhage; eene stad, voor welke de schoone taak schijnt te zijn weggelegd , om aan andere steden een voorbeeld te geven wat helder inzigt in de ware belangen der Gemeente kan teweeg brengen, ter verbetering van de algemeene gezondheid en ter bevordering der belangen van den landbouw. Charles T. Liernur, Oud Kapitein-Ingenieur (Amerika). oordeel van deskundigen. Het zij mij vergund de getuigenis in te roepen van deskundigen die zich, na een naauwkeurig onderzoek van het door mij aanbevolen stelsel, daarover in het openbaar hebben uitgelaten. Het zal wel voldoende zijn, het tijdschrift, «Engineering» hierbij aan te halen dat, als vroeger vermeld, ia Engeland den eersten rang bekleedt, op het gebied van den Ingenieur en de bekwaamste mannen van dat vak onder zijne redactie telt. In n°. 77 van 21 Junij 1867, biadz. 642, derde kolom is het volgende oordeel over mijn ontwerp geveld: Wij hebben herhaaldelijk verklaard dat eene goede wijze van oplossing van de riool-kwestie slechts gevonden kan worden in het wegvoeren der faecale stoffen door afzonderlijke buizen, waarin de wrijving overwonnen wordt door pneumatische kracht en deze stoffen dan onmiddellijk op onze akkers te brengen, welker aarde het eenige middel is om die stoffen te desinfecteren en er nut van te trekken. Dit geschiedt door Kapitein Liernur's systeem op zulk eene eenvoudige en afdoende wijze, dat het ons onverstaanbaar is, hoe eenige verbeteringen daarin gebragt zouden kunnen worden, wat de hoofdtrekken aangaat. In ondergeschikte details mogen misschien in verloop van tijd eenige wijzigingen raadzaam gevonden worden, maar uit een technisch en landbouwkundig oogpunt is er geen twijfel aan de uitvoerbaarheid en deugdelijkheid van zijn plan. Al de deelen waaruit het plan is zamengesteld zijn mechanische inrigtingen, waarvan de goede werking ons allen bekend is; eene daadzaak die veel moet bijdragen om den twijfel weg te nemen van zekere individus, die alle nieuwigheden en afwijkingen van den ouden weg mistrouwen. Onder deze omstandigheden behoort het Parlement deze zaak in handen te nemen, nu het zich eens gecompromiteerd heeft met het mislukte weiland-bevloeijingssysteem met rioolvuil, en na een onderzoek, en zoo noodig eene proef, het zegel van goedkeuring aan dit systeem te hechten, hetgeen niet anders dan tot nut van het algemeen strekken kan, in zooverre als het de steden van vuilnis bevrijdt, stroomen, havens en waterboezems tegen verontreiniging bewaart en den oogst van onze akkers aanzienlijk vermeerdert. Verder moet het Parlement, door wijze maatregelen, de misslagen trachten te verbeteren, die van de vroegere slecht doordachte wet het gevolg zijn. Zoodanige ondersteuning te geven aan een uitvinder, wanneer hij zijn krachten en vermogens ten beste heeft gegeven voor eene zaak, waarvan de voorspoed van het land zoo zeer afhangt, als in dit geval, is ontegenzeggelijk de pligt van de Regering. (') (1) English Version We have repeatedly shown that the proper solution of the sewage question lies in removing faecal matter by a separate set of pipes, the friction in which is overcome by a powerful pneumatic blast, and to transport it without delay to our fields, the soil of which is at once the best deodoriser and utiliser. Captain Liernur's System accomplishes this in such a simple and efficient manner that we do not see how it could be further improved upon in the main points at issue# In subordinate details a few changes might in course of time suggest themselves; but from an engineering and agricultural point of view there is no doubt of the practicability of his plan. Besides, all the component parts are mechanical contrivances with which we all are familiar, and the successful results of which are well known — feacture which will go a great way in overcoming the hesitation of certain men who look shy at all innovations and departures from routine. Such being the case, Parliament should take the matter up, after having, in a manner, once committed itself with the abortive irrigation process, and ofter an inquiry, and, if necessary, a trial, sanction by unquestionable authority, this scheme which cannot be but of the greatest benefit to all, in so far as it purifies the towns, saves rivers and harbours from pollution, and largely increases the produce of our arable land; and then by a wise Act correct the evil consequences of a former ill matured one. Such a timely assistance and support to an inventor, when he labours in a cause upon which the prosperity of the country largely depends, is the manifest duty of the Government. Bij dit rapport behooren als bijlagen: 4°. Een exemplaar van het werk van den heer F. G. Krepp, The Sewage Question. 2°. Een exemplaar van het Report of the Metropolitan Board of Works. Londen 4865—66. 3°. Een exemplaar van de beschrijving: Lois Weedon husbandry as it is. GEDRUKT BIJ GEBR. GlUNTA D'ALBANI. VOOR W OORD. Ieder die de vraag bestudeerd heeft, welke middelen de beste zijn om het vuilnis van steden een geregelden afvoer te geven en daarbij tegelijkertijd de belangen van den landbouw te behartigen — belangen, die de wetenschap aantoont dat daarmede onafscheidelijk verbonden zijn — en die de menigvuldige geschriften gelezen heeft, .welke gedurende de laatste tien jaren daarover in het buitenland het licht hebben gezien, zal het betreuren dat, ondanks al wat de ondervinding aangaande het zoogenoemde Engelsche rioolstelsel geleerd heeft, dit hier te lande meer en meer nagevolgd wordt. Dit feit laat zich niet anders verklaren dan, ten eerste, door dat men in de meening verkeert dat de eenvoudigste en goedkoopste wijze om zich van al het sladsvuilnis te ontdoen, is, gezamenlijk door een riool ergens op een waterboezem te ontlasten, en men nog niet schijnt te weten dat dit wel eene verplaatsing maar niet eene wegruiming van vuilnis is; ten 's Gravenhage, den 29sten Julij 1867. Ik had de eer van Heeren Burgemeester en Wethouders, onder dagteekening van den 5den October 1866, berigt te bekomen, dat zij niet ongenegen waren ten koste der Gemeente eene' proeve te nemen met mijn ontwerp voor afvoer van faecale stoffen, op eene plaats door den Gemeente-Architect aangewezen, onder voorwaarde, dat vooraf door mij eene opgave zoude gegeven worden van de kosten daaraan verbonden. Dien ten gevolge wendde ik mij tot den Heer Architect om inlichting, maar eer het antwoord daarop was ontvangen, werd ik door eene zware ziekte overvallen, die mij eenige maanden belette buiten 'shuis werkzaam te zijn. Aangezien ik zonder eene bepaalde plaatsaanwijzing geene opgave van kosten doen kon, hernieuwde ik intusschen mijn verzoek, mij rigtende tot den Heer Burgemeester, daar ik van den Architect niets vernomen had, en kreeg toen spoedig van laatstgenoemden ten antwoord : dat hij mij reeds éénmaal geschreven had, maar dat de brief bij vergissing niet was afgezonden; dat het zeer moeijelijk was eene bepaalde plaats aan te wijzen; maar dat eenige nieuw aangebouwde huizen daartoe hel doelmatigste schenen; en dat het raadzaam was dat ik voor het nemen der proeven in het voorjaar naar 's Gravenhage kwam. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van 's Gravenhage. met mijn systeem, en zeer vele belangstellenden (zoo hier in 's Gravenhage als elders) die het resultaat der proeve met ongeduld afwachtten, mij gedurig gevraagd hebben - wat er toch aan haperde *, zoodat het ten laatste den schijn begon le krijgen dat mijn ontwerp alhier niet uitvoerbaar was, ben ik verpligt zoowel in het belang van de zaak die ik bepleit en waaraan ik zoo veel moeite, geld en tijd ten beste heb gegeven, als in het belang van mijn goeden naam in mijn beroep, de reden dezer vertraging ten duidelijkste bloot te leggen. Zij ligt eenvoudig in het uitstel door den Gemeente-Architect gemaakt in het aanwijzeu van eene plaats. Welke de bezwaren waren weet ik niet. Dat ZEd. voor dit uitstel zijne redenen had, heb ik geen regt te betwijfelen. Ik verlang alleen maar te doen uitkomen, dat deze langzame vooruitgang noch aan mij noch aan mijn ontwerp lag en dat ik gedwonge-i was te wachten. Niet voor den 16den September 11. werd mij eene bepaalde buurt in de stad aangewezen en reeds op den 2'^sten September (dus slechts 7 dagen later) had ik de eer de begrooting der kosten daaraan verbonden, met daarbij behoorende teekeningen over te leggen Burgemeester en Wethouders hebben nu van het doen dezer proeve afgezien, in overeenstemming met mijn eigen r ad daaromtrent, omdat dezelfde pomptoestellen enz. vervaardigd en aangeschaft zouden moeten worden, welke toereikend zijn voor een gedeelte der stad van 12,000 tot 15,000 inwoners, en de kosten daarvan niet in verhouding staan tot het doel dat bereikt kon worden met hun gebruik in de kleine aangewezen buurt; redenen waarom in dit rapport aanbevolen is, eerst soortgelijke toestellen te onderzoeken welke voor andere steden vervaardigd zijn, ten einde zich van hunne deugdelijkheid te overtuigen, wanneer dit noodig mogt geoordeeld worden, en dan over te gaan tot eene ioepass ng van het systeem op eene schaal, groot genoeg om van de inrigtingen goed gebruik te maken en er voordeel van te trekken Intusschen blijkt uit den loop der zaken tot nu toe wat ik wensch aan te toonen, namelijk dat er geene verlraging van mijne zijde was. Wanneer de plaatsaanduiding van 16 September mij gegeven was toen ik in het verleden jaar daarvoor aanvraag deed, zouden Burgemeester en Wethouders ook hoogstens eene week daarna in het bezit geweest zijn van de gewenschte ramingen, en de geheele zaak derhalve nu omtrent een jaar verder vooruit zijn. ' s Gravenhage, 23 November 1867. C. T. L. ALGEMEENE VEREISCHTEN VAN EEN RIOOLSTELSEL. Bij het aanleggen van een rioolstelsel is het een eerste vereischle dat zij uitgemaakt wat men, met de stoffen daardoor verzameld, doen zal. Deze naar een plaats in de environs eener stad te brengen, waar zij even schadelijk als voorheen zijn, terwijl het alleronaangenaamste deel, namelijk het gas dat zij ontwikkelen, in de stad terug blijft, is natuurlijk niet wat verlangd wordt. Het voorname vereischte is, deze stoffen, geheel en al, zoowel de gasvormige als de vaste en vloeibare, altijd buiten staat te stellen aan de algemeene gezondheid nadeel te doen. Het is klaar dat door ze slechts te verwijderen — dat is, ze ergens buiten de stad te brengen en daar te laten liggen — men de nadeelen niet zou doen ophouden, maar alleen verplaatsen of aan anderen te dragen geven. Aannemende dan dat het doel van een rioolstelsel is: de stoffen die voor de algemeene gezondheid schadelijk zijn op zulk eene wijze te verwijderen dat zij onschadelijk worden, is het noodig eerst te onderzoeken wat best aan dit doel beantwoordt. De heer Gemeente-Architect zegt in zijn voorstel, hetgeen trouwens de ondervinding ook geleerd heeft, dat er geen middel bekend is om rioolwater, hetwelk faecale stoffen bevat, te desinfecteeren en tegelijkertijd de waarde daarvan voor den landbouw te behouden. Het is ook zeer goed bekend dat faecale stoffen, wanneer zij niet verdund zijn met water, en niet verzwakt door verlies van organische stoffen, zooals verrotting in de open lucht veroorzaakt, groote waarde voor den landbouw hebben. voor den Heer Architect om daarvan bij het maken van zijn ontwerp gebruik te maken. Zoo is bij voorbeeld het ollficieele rapport van den Hoofdingenieur Bazalgette van het Metro; olische Bureau van publieke werken voor het jaar 1865—66 (') niet dan laat in dit voorjaar (1867) gedrukt. Daarin zijn de gebreken van het Londensche rioolstelsel, als gezondheidsmaatregel beschouwd, ten klaarste blootgelegd; gebreken waarvan de gevolgen zoo ernstig en de verbetering zoo kostbaar zijn, dat zij leiden tot geheele verwerping van dit stelsel. Zulk eene terughouding of traagheid in het openbaar maken is het natuurlijk gevolg van den tegenzin, die iedereen heeft om bewijzen bij te brengen, welke ter veroordeeling strekken van zijn eigen werk. Deze onwil of tegenzin is dikwijls zoo sterk dat het uiterst moeijelijk is om achter de waarheid te komen. Zoo klaagt Dr. Sieber , lid van de Gezondheidscommissie te Berlijn, in zijn officieel berigt zeer over het gedrag van het stedelijk bestuur van Munchen, hetwelk de slechte gevolgen van het rioolstelsel aldaar op officieele aanvraag geheel ontkende, en hij constateert, dat, toen dit aan het Gemeentebestuur verweten werd, het zich verontschuldigde met de verklaring', dat vaderlandsliefde niet toeliet de gebreken of onaangenaamheden der stad bloot te leggen (2). De wet ter voorkoming van verontreiniging van publieke wateren en stroomen in Engeland (Rivers Pollution Act) is gedateerd den 20sten Junij 4865, en dat voor de zuivering der Theems den 6den Augustus 1866, maar geen van deze wetten waren gedrukt te verkrijgen voor- laat in het verledene jaar. De «Public Nuisance Act», volgens welke onlangs de filtreer- (1) Keport of the Metropolitan Board of works. 1865—1866. London 1867. (2) Die Kanalisirung der Stad Berlin in gesundheitlichen Beziehung, von Dr. F. J. Behrend. Berlin. Julius Springer , 1866. bassins van faecale stoffen te Cheltenham als «publiek nadeel» veroordeeld werden, wegens de hoogst schadelijke gassen die zij verspreiden, en de stad gedwongen werd eene betere methode aan te wenden, werd vastgesteld in hel jaar 1858, maar zoover ik weet zijn de gevolgen daaraan gegeven nog in geen boek, over rioolsystemen handelende, beschreven. Door dit naauwkeurig in het oog te houden, kan alleen den Heer Architect ten opzigte van zijn ontwerp regt wedervaren en zijn berigt daaromtrent op de juiste waarde geschat worden. Hij grondde zijn ontwerp natuurlijk op de beste en laatste informatien daaromtrent verkrijgbaar, en kon geen gebruik maken van leiten die nog niet publiek bekend gemaakt waren. Wanneer bovengenoemde en soortgelijke geschriften tijdig in zijne handen waren gekomen, zou ongelwijfeld de inlichting, daardoor verkregen, tot vele hoogst gewigtige wijzigingen van het ontwerp geleid hebben. In het beslissen evenwel eener zaak, zoo moeijelijk als een goed stads-reinigings-ontwerp, en waarmede zulke voorname levensbelangen verbonden zijn, als publieke gezondheid en het belang van den landbouw, is hef van het uiterste gewigt dat alle getuigen gehoord worden welke eenigen invloed kunnen hebben op de beslissing. Maar in het hooren dezer getuigen moet men met groote omzigtigheid te werk gaan. !n het algemeen kan men weinig geloof slaan aan de lofspraken welke iedere ontwerper aan zijne eigene plannen toezwaait. Meer vertrouwen verdienen en betere inlichtingen geven de scherpzinnige aanmerkingen die de eene ontwerper maakt op de plannen van een ander. Maar onbepaald vertrouwen kan men schenken aan officieele berigten, waarin op grond van ondervinding door de ontwerpers zeiven in hunne eigene werken gebreken aangewezen worden. Door het naauwkeurig onderzoeken en vergelijken van zoo aangewezen feiten verkrijgt men * uit kalk, magnesia, potasch, soda, zwavel, phosporus en silica) terugblijven. Deze kunnen niet vernietigd worden en daar zij te zamen een gewigt van omtrent 5 Nederl. ponden gemiddeld per persoon eener stadsbevolking bedragen (dus voor de kazerne te Warley 's jaarlijks ten minste 6000 Ned. ponden) is het niet onwaarschijnlijk dat vroeger oi' later deze vaste stoften het filtreerbed zullen verstoppen en onbruikbaar maken. Wat het onschadelijk maken der gasvormige bestanddeelen aangaat, dat de heer Spencer «vernietigen» noemt, het is mogelijk dat, zoo als hij beweert, de zuurstof in het water aanwezig door het magnetisch ijzeroxyde gepolarizeerd wordt en dus in ozon verandert en dat deze ozon de eigenschap heelt om de koolstof van de onzuiverheden in het water in koolzuurgas om te zetten. Wanneer dat waar is zou dit ingrediënt, ontsnappen met het water, en er eene aangename en gezonde kwaliteit aan geven. Maar wat gebeurt er met de stikstof, die toch ook in de onzuiverheden (vooral dierlijke) aanwezig is? De brochures van den heer Spencer zeggen daar niets van. Het eenige wat ik zeggen kan is, dat alles wat op deze wijze gebeurt mij geheel onbekend is. Maar dit is zeker, dat wanneer de stikstof der organische bestanddeelen niet met het water boven het filtreerbed ontvlugt, deze in den een of anderen vorm terugblijft, en dat dus ook de mogelijkheid bestaat, dat eene opeenhooping daarvan in verloop van tijd de goede werking van het preparaat beletten zal. Hoe dit ook zijn moge, de methode van den heer Spencer, toegepast op faecale stollen , zou uit een staathuishoudkundig oogpunt een groote misstap zijn. De groote jaarlijksche uitgaven voor guano en kunstmest doen zien, hoezeer ons land een middel noodig heeft om het verlies aan vruchtbaarheid weder goed te maken, hetwelk veroorzaakt wordt door het wegwerpen der aschbestanddeelen vanvleesch, brood en groenten, door onze ligchamen verteerd. h Hierop zal ik mij veroorloven later terug te komen en nu kortelijk de moeijelijkheden aanwijzen, verbonden met het afscheiden van faecale stoffen uil rioolwater. Ten einde hier wel over te kunnen oordeelen is het noodig met de analyse dezer stoffen bekend te zijn. De volgende tafel geeft volgens de meest beroemde scheikundigen in Ned. ponden de bestanddeelen, gevonden in menschelijke excreta gemiddeld per jaar en per inwoner, alle leeftijden en beide geslachten door elkander gerekend. NAMEN Ned. pond Ned. pond der in in Totaal. HOOFDBESTAN DDEELE .N. faeces. urine. Stikstof 0.56 3.50 4.06 Andere organische stoffen . . . 4.88 10.22 15.10 Phosphorzuur . 0.42 0.59 1.01 Potasch 0.12 0.49 0.61 Soda 0.12 » 0.12 Magnesia 0.62 » 0.62 Kalk 0.69 » 0.69 Silica 0.59 » 0.59 Zwavelzuur 1.71 » 1.71 IJzeroxyde en chloorsodium . . 0.22 » 0.22 .9.93 1 480 2473 Water 29.97 231.45 261.42 39.90 246.25 286.15 ====__._ In het algemeen bestaan de faeces uit onverteerde en onverteerbare gedeelten van het voedsel in een onopgelosten toestand, waarvan evenwel het meeste oplosbaar en maar een klein gedeelte onoplosbaar is. De urine daarentegen bevat alle mineralen enz. reeds in een opgelosten staat, en bevat bovendien meer verbrandbare en onverbrandbare sloffen dan de faeces. Zoo bevat zij 6 maal meer stikstof, 2 maal meer andere organische stoffen, 3 maal meer potasch en 25 percent meer phosphorzuur. In ronde getallen uitgedrukt produceert een mensch gemiddeld jaarlijks 286 ponden excrementen, waarvan 261 zuiver water is en maar 25 pond vaste stoffen zijn. Van deze 25 ponden zijn er 15 in een opgelosten staat in de urine aanwezig en maar 10 pond in een onopgelosten staat in de faeces. Yan deze 10 pond zijn er meer dan 8 die langzaam verbrand of opgelost kunnen worden door zuurstof, koolzuur of ammonia, wanneer ze eenigen tijd in water van een riool of kanaal opgehouden worden; zij laten een overblijfsel na van naauwelijks twee pond, meestal bestaande uit silica, kalk, ijzerroest, magnesia, zwavel en een weinig soda. Wanneer men rioolwater, hetwelk faecale stoffen bevat, tracht te zuiveren door mechanische filtratie, dan ontvlugten natuurlijk de 15 ponden opgeloste bestanddeelen aanwezig in de urine en over de helft van de 10 ponden vroeger aanwezig in de faeces, maar welke intusschen of opgelost of zoo fijn verdeeld zijn dat zij toch ontsnappen. Wanneer het filtratieproces lang duurt, dat is te zeggen: wanneer het rioolwater langzaam van een afdeeling van het bassin naar het andere vloeit en er vele zulke afdeelingen zijn (als in het plan voorgesteld door den Heer Architect), dan duurt het oplossingsproces ook langer en nog minder bestanddeelen blijven terug. De ondervinding heeft dan ook geleerd dat het residuum hetwelk terug blijft, jaarlijks zelden in zulke bassins meer dan gemiddeld 2 ponden per hoofd van de bevolking bedraagt (*), en zamengesteld zijnde uit (1) De grootere hoeveelheid bezinksel welke dikwijls in zulke bassins terugblijft, wordt veroorzaakt door haardasch, huisvuil, schrobzand, straatvuil en grind enz., daar bij zulk een systeem veel van deze stoffen in het riool komt. Carbolzuur of kreosoot van koolteer, is veel beter geschikt voor desinfectie. Dit is eene vloeistof waarvan de chemische zamenstellingisC 12. H 8. O 2 en die de hoedanigheid heeft de eiwitbestanddeelen van dierlijke overblijfselen te doen stollen en dus hunne ontbinding te beletten; ook wordt daardoor het ontsnappen van koolzuurgas en zwavelwaterstofgas verhinderd. Het is evenwel veel te kostbaar om op eene groote schaal dagelijks gebruikt te worden, en heeft behalve dat, zelfs een zeer onaangename sterke lucht, en visch kan in daardoor gezuiverd water niet leven. Dit is de reden waarom het overal waar het werd ingevoerd weldra weder werd nagelaten. Te Croydon heeft men het langst daarvan gebruik gemaakt, maar het ook opgegeven, en dientengevolge stinken de bassins en de afloopslooten, die het rioolwater op het weiland verspreiden verschrikkelijk. Te Chellenham heeft men, als boven is gezegd, het niet langer kunnen uitstaan en schoon, zooals de Heer Architect gemeld heeft, de inrigting daar het volkomenste was, is het veroordeeld onder de «Public nuissance act»; en men beraadslaagt er nu over om óf het reeds bestaande rioolsysteem te behouden en de gemengde vloeistof te zuiveren door het over raai-grasland te laten loopen, óf naar mijn systeem bijzondere ijzeren buizen ter afvoer der faecale stoffen aan te leggen, en de zoo verkregen onverdunde en zuivere mest op akkerland te verbruiken. De hoofdredenen die tegen het eerste project bestaan zal ik nu niet behandelen, maar een daarvan is dat ook dan een filtreerbassin als te Croydon noodig is en dat men dan nog niet van den stank bevrijd is. In de verzekering van den Ingenieur Ronna door den Heer Architect aangehaald (bladz. 81), dat de bassins te Chellenham niet stinken (alsof bijna stilstaand sekreetwater aan zon en wind blootgesteld iets anders kon doen) kan men natuurlijk geen vertrouwen stellen. Zulk een gezegde laat zich alleen verklaren door wat de heer Ronna onmiddellijk daarna vermeld, namelijk « dat hij zijn vriend den Stads-Ingenieur het gebruik van kalk aanraadde.» Uit deze aanmerking kan men opmaken : 1°. dat de inrigting aldaar óf zijn lievelingsproject óf van dat van zijnen vriend was; 2°. dat het gebruik van kalk door den heer Ronna zeiven noodig geoordeeld werd om een spoedigeren neerslag te bewerken en dus dat het bassin wel stonk; en 3°. dat de heer Ronna met het gebruik en de uitwerking van kalk op rioolwater niet bekend was (anders zou hij het niet aangeraden hebben) en dat hij dus van deze zaak niet veel weet. Redenen genoeg waarom men aan deze recommanmandatie geen waarde hechten kan. Het werkje van den heer Ronna handelt in het geheel niet over rioolstelsels evenmin als het rapport, waarvan het hoofdzakelijk eene vertaling is, maar alleen over de beste wijze van gebruik van rioolwater. Dit rapport verwerpt alle filtratie en chemische zuiveringsmiddelen, Chellenham daaronder begrepen, en verklaart dat het onmiddellijk gebruik van deze vloeistof over raai-grasland tot nog toe het beste en voordeeligste van alle bekende middelen daartoe is, hetwelk toen (Maart 1865) waar genoeg was. Dien ten gevolge dringt het rapport op deze wijze van gebruik aan. werking van water op faecale stoffen. Het oplossen, verbranden en uitdampen van de organische bestanddeelen van faecale stoffen, begint bijna onmiddelijk wanneer deze met water of lucht in aanraking komen. De gassen die zich ontwikkelen zijn hoofdzakelijk koolzuurgas, ammonia, zwavel, phosphor en kool-waterstofgas, alle welke, gelijk bekend is, bij inademing hoogst gevaarlijk voor de gezondheid en in geconcentreerden toestand doodelijk zijn. Het denkbeeld dat men door het gebruik van veel water dit vermijden kan is verkeerd. De vrije zuurstof in het water bevordert de verbranding en verhindert niet de oplossende werking van het koolzuurgas (daardoor gevormd) en der ammonia zouten. Hoe meer water hoe meer zuurstof en hoe sneller het proces plaats heeft. liet eenige nuttige effect van veel water in riolen is mechanisch, namelijk de stroom wordt sneller en de beweging van het water scheidt er de gasbellen spoediger uit, even als men zien kan bij het bewegen of schudden eener flesch van gashoudend water (zoogenaamd spuitwater), en dus wordt het water zelf spoediger zuiver. De wanden van het riool worden ook beter gewasschen en er is minder gevaar voor het vormen van bezinksel. Maar als desinfectiemiddel deugt het niet. Desinfecteren is schadelijke stoffen zoo te binden dat zij onschadelijk worden. Wanneer men een ons faeces in een emmer zuiver water doet, dan wordt in een paar dagen (naar gelang van de temperatuur) de geheele massa rottend en stinkend. Dit duurt tot alle organische stof verbrand of geoxideerd is, waarna een klein zwart bezinksel (de asch) op den bodem valt en er weer zuiver water bovenop staat. Het is wel bekend, dat scheepskapiteins dikwijls het morsigste rivierwater voor hunne zeereizen mede nemen. Het schudden van het schip bevordert het opstijgen der gevormde gasbellen en na eenige weken heeft men dus het zuiverste water aan boord door deze natuurlijke zuivering. Het hol waarin de watervaten zich bevinden stinkt gedurende dat proces evenwel verschrikkelijk. Riolen nu, gebouwd voor den afvoer van faecale stoffen met vuil huis- en regenwater, zijn in hunnen normalen toestand zelden meer dan voor de helft of twee derden vol, hetwelk noodig is om plaats te laten voor het water van stortregens, gesmolten sneeuw enz. Boven de oppervlakte van de vloeistoffen is dus eene ruimte van de helft of een derde gedeelte van het riool, waarin deze gassen zich kunnen verzamelen. Als het riool zelf en de oppervlakte van het rioolwater een hellend vlak is (gewoonlijk van 1 op 1500 in de hoofdriolen en 1 op 3 tot 400 in de tributarien), stijgen deze gassen (meestal lichter dan dampkringlucht, door de groote proportie waterstofgas waarmede ze gemengd zijn) naar boven, en verkrijgen eene digtheid en overeenkomstige drukking in die rigting, naar evenredigheid van de hoogte der kolom, ontsnappende even als het gewone kolengas door de kleinste gaatjes en openingen die het vinden kan. Eene stad, die volgens dit stelsel van riolen voorzien is, kan dus beschouwd worden als staande op een onderaardsche gasfabriek van hoogst schadelijke gassen, waarvan de hoofdriolen de retorten zijn, waarin ze gemaakt worden, terwijl de takken de buizen en pijpen zijn voor algemeene distributie. Men heeft alle mogelijke middelen beproefd om het ontsnappen dezer gassen te beletten, maar alle zelfwerkende kleppen daartoe aangebragt bleken de fout hebben, van wanneer zij zich openden om vloeistoffen in te laten, tegelijkertijd het gas er uit te laten. De gebogen buis of hydraulische sluiting in sekreetpijpen, laat ook, bij elke verplaatsing der vloeistoffen (wanneer water of nieuwe faecale stof toegevoegd worden) de gassen door. Onder de drukking van binnen absorbeert de vloeistof enz. in de gebogen buis de gassen (vooral ammonia welke het water gretig opneemt en er zeer veel van houden kan), en deze gassen worden er uitgejaagd naar buiten en boven door de geringste verstoornis of schudding, welke eene verplaatsing der deelen veroorzaakt. Op de nadeelige uitwerking der gassen op de gezondheid behoef ik niet te wijzen, zij is genoeg bekend. Ik wil alleen aanwijzen hoe algemeen ze bestaan en er over geklaagd wordt. GEBREKEN VAN HET LONDENSCIIE STELSEL. De Londensche Medical Times, een algemeen geacht wetenschappelijk tijdschrift, welke de vraag alleen als een gezondheidsmaatregel behandelt en van de lievelingsplannen van zekere Engelsche Ingenieurs niets weten wil, zegt, (23 Maart 4861, bladz. 306) sprekende van Londen onder een artikel, genoemd «Raad in het kiezen eener woning het volgende: «De eerste «raad dien wij geven, is nooit een huis te kiezen in de nabij«heid van een groot of hoofdriool; want het is een door de «ondervinding bekend feit, dat op de lijn van groote riolen «meer ziekten en sterfgevallen voorkomen dan ergens anders, «ten gevolge van de groote hoeveelheid schadelijke gassen, «welke ontvlugten door ventilatiepijpen en andere openingen.» Aangaande deze ventilatiepijpen zegt de Medical Times van Februarij 1861, bladz. 202: «Weten onze lezers wat de venti«latie van riolen wezenlijk is? Hebben zij nooit opgemerkt « de vierkante ijzeren roosters in het midden der straten en de «damp die men daaruit kan zien stijgen op koude morgens? «Hebben zij ooit het ongeluk gehad in de nabijheid van zoo «iets te wonen en vergast te worden op den verfoeijelijken stank? «Zoo ja, dan welen zij dat het de monden zijn van kanalen « waardoor de uitwasemingen van allerlei rottend vuil zich mengen «kan met de lucht in onze huizen en straten. Laat het nooit «vergeten worden, dat deze gassen alleen concentratie behoeven « om doodelijk te zijn. » Hoe doodelijk deze gassen zijn blijkt uit de vele sterfgevallen die onder arbeiders in groote riolen plaats hebben. In Parijs zijn er twee soorten van verschrikkelijke ziekten door rioolgas veroorzaakt bekend. De eerste genaamd «La mitte » wordt veroorzaakt door ammoniagas en bestaat uit een oogziekte «Opthalmie des vidangeurs»; blindheid is meestal het gevolg. De tweede «Leplomb» genaamd, is meer het gevolg van overgroote tegenwoordigheid van zwavel-waterstofgas en stikstof. De arme man valt op eens dood, na het uiten van een ontzettenden kreet van smart. Dezen kreet kennen de arbeiders onder den naam van «Chanter le plomb». Ik wijs verder hieromtrent op een werkje door Dr. J. B. Saunderson geschreven, over rioolgassen, in hetwelk alle de worven, gelukte het hun dikwijls naderhand met dezelfde ondernemingen belast te worden, die vroeger met zooveel mistrouwen waren beschouwd, waarvoor zij zich dan ook zeer duur lieten betalen. Hoevele steden hebben niet ten opzigte van hunne gasfabrieken daarin eene treurige ondervinding opgedaan ? Hebben de heeren, die altijd gereed zijn met den raad van «eerst af te wachten wat anderen doen», ook berekend hoeveel dat afwachten wel gekost heeft? Een van de redenen waarom ons dit zoo duur te staan komt, is dat deze wijze en voorzigtige heeren (waarvan ons vaderland ongelukkig een overvloed heell), wanneer zij eindelijk besluiten den weg te volgen door vreemden aangewezen, daarvan niet durven af te wijken in de geringste bijzonderheden. Is het ooit berekend hoeveel het onze Nederlandsche spoorwegen gekost heeft zekere dingen te doen, alleen «omdat de Engelschen het zoo gedaan hadden», maar welke veel beter voor minder geld konden gedaan zijn, door toepassing van eenvoudige mechanische wetten bij iemand van eene onafhankelijke wijze van denken? Dat de Engelsche bouwkundigen evenwel met hun eigen werk zoo veel niet op hebben en wel degelijk de ibuten daarvan weten te erkennen, zal ik nu ten opzigte van het Londensche rioolstelsel aanwijzen. « Engineering» het eerste en beste wetenschappelijk journaal voor den Ingenieur, dat in Engeland bestaat en hetwelk de bekwaamste mannen in dat vak onuer hare redacteurs lelt, zegt (Februarij 1866) in een hoofdartikel over deze kwestie: «De drukking dezer gassen is genoeg om ze te doen «ontvlugten door het kleinste scheurtje dat in de muren, «grond of zolders te vinden is, en daarvandaan komt deze «walgelijke vergiftige damp, welke zilver en verw zwart kleurt, «en ons door zoo vele kenteekens herinnert dat er dood in «de lucht is.» «Deze vulcano van koorlsdamp, meer giftig dan de vuur- «damp van een kolenmijn, is het, die alle gerioliseerde steden «zoo ongezond maakt, welke hier in Londen de hoogste «en vroeger de gezondste deelen der stad in broeinesten «van infectie veranderd en typhus endemisch gemaakt heeft. «Het is dit verwoestende gas, hetwelk de oorzaak was der «epidemie in Windsor, waarbij Prins Albert het leven verloor « en welke het koninklijk gezin uit Buckingham paleis verdreef.» «Men moge gaan waar men wil en men vindt het, het vult « voorbijgaande rijtuigen, het wacht ons op in kantoor, salon en « binnenkamer, het is verzameld in elke holte, in muur, vloer «en zolder, altijd gereed ons tot slagtoffer te maken. » Dit is voorzeker genoeg om te doen zien hoe weinig het Londensche stelsel eenige aanbeveling verdient als een gezondheidsmaatregel , en hierbij moet ik opmerken dat de wezenlijke vermindering van ziekte- en sterfgevallen, waargenomen in Engelsche steden, welke op deze wijze van riolen voorzien zijn, het gevolg is gebleken te zijn van de groote en algemeene opruiming van vuilnis, overloopende beerputten en van geheele blokken van huizen, door de arme klassen bewoond, en welke wezenlijke broeinesten waren van allerlei aanstekende ziekten, die zich gedurig over de stad verspreidden. De geheele afbraak en herbouw dezer woningen en het opruimen en verbreeden van stinkende kleine straten, stegen en slopjes bij het aanleggen der nieuwe riolen ondernomen, verminderde aanzienlijk de sterfgevallen onder de arme lieden, vooral onder hunne kinderen, en was dus de oorzaak dat naderhand de doodenlijst kleiner werd. Deze verbetering was dus alleen indirect het gevolg van het nieuwe rioolsysteem en zou ook verkregen hebben kunnen worden wanneer het laatste nooit was tot stand gebragt. Het is dus zeer ten onregte dat de voorstanders van dit stelsel op dit feit wijzen als een daardoor verkregen voordeel. Ten einde aan te toonen wat er gedaan is en gedaan kan worden om het ontsnappen der gassen te beletten ol' schadeloos te maken kan ik niet beter doen dan de getuigenis in te roepen van de Hoofd-Ingenieurs Bazalgette en IIaywood, onder welke de Londensche riolen uitgevoerd zijn. Met dat oogmerk bedien ik mij van hun officieel berigt van den «Metropolitan Board of Public Works» voor 4865—66, maar hetwelk, als vroeger gezegd is, niet voor dit voorjaar publiek gemaakt is. In Appendix C., bladz. 121—132 kan men het volgende lezen: «Het is noodig dat alle riolen vrije ventilatie hebben in de «open lucht, anders ontsnappen de gassen door de sekreet«pijpen in de huizen, waar zij hoogst gevaarlijk en schadelijk «zijn. Zonder zulke ventilatie ware het ook voor arbeiders «niet mogelijk in de riolen te gaan om ze schoon te maken en «reparatien te doen. «Het vinden van de beste wijze van ventilatie heeft gedurende «de laatste twintig jaar de aandacht gaande gehouden van allen «die belang stellen in verbeteringen welke tot de algemeene «gezondheid betrekking hebben. Dit te onderzoeken was de «taak van speciale Commissien uit het Parlement en verscheidene «proeven zijn genomen. «Tot 1850 geschiedde de ventilatie alleen door de roosters « van de straatgoten, welke het regenwater in de riolen voeren «en deze waren daardoor hoogst schadelijk en onaangenaam «voor de voetgangers en de bewoners der naburige huizen. «In dat jaar waren de klagten daarover geuit oorzaak dat ik «belast werd proeven te nemen over het betrekkelijke voordeel «van de ventilatie te doen plaats hebben door pijpen of schoor«steenen in het midden der stralen. Dit bleek eene verbe«tering te zijn. «In 1849 bragt de Heer IIenri Austin, Ingenieur-Adviseur «van de rioolcommissie een uitvoerig berigt uit, hetwelk dus « eindigde: «Het ventileren van riolen door middel van pijpen enz. in «de straat is gevaarlijk en behoort niet meer toegestaan te «worden. «Het ventileren door middel van fournuizen en hooge schoor«steenen, op groote afstanden in de straten gebouwd, voor «het verbranden der gassen, zou vergezeld gaan van groote «moeijelijkheden, kosten en werk, zonder dat men goede ge«volgen verwachten kon. «Het goede resultaat verkregen door het aanwenden van «buizen, welke de gassen uit de riolen tot over de daken der «huizen afleiden door eenvoudige trekking der lucht, maakt «het raadzaam proeven in deze rigting voort te zetten. «In 1858 werd eene Commissie van Parlementsleden benoemd «om deze zaak te onderzoeken. Aan dien arbeid namen Lord «Palmerston, Lord John Russell, Lord Joiin Mankers, Sir «Benjamin Hall, Mr. Robert Stephenson (de beroemde In«genieur) en Mr. Tite ijverig deel, verzamelden informatien «en bragten een rapport uit over het, plan van de riolen te «ventileren door fournuizen. «De volgende informatien werden gegeven door den Heer «William Haywood, Iloofd-Ingenieur van het riolenstelsel der «stad Londen: «Vraag 2576. Hebt gij eenige proeven genomen aangaande «het verbranden van rioolgassen? Neen, dat heb ik niet, «maar ik heb alle de proeven hier en in Frankrijk genomen, «naauwkeurig onderzocht. «Vraag 2577. Wat is het resultaat van uw eigen onder«vinding? Mijn idee is dat daarbij zeer groote moeijelijkheden «gevonden zullen worden en dat het niet dan met ontzag« gelijke jaarlijksche kosten mogelijk zal zijn. De moeijelijkheden «daaraan verbonden, zijn reusachtig en daar zijn geen data «waarbij men berekenen kan wat de kosten zijn zullen. «Vraag 2581. Is het dan onmogelijk het afsluiten der gassen «voldoende te bewerkstelligen en zou wanneer het in toepassing «werd gebragt de uitkomst niet aan de kosten beantwoorden? «Dat is mijn overtuiging. «Vraag 2666. Op welke wijze zoudt gij de riolen venti«leren? Ik zie er geheel geen anderen raad op dan volgens «de tegenwoordige wijze (ontsnappen in het midden der straten). «Ik heb de zaak met den grootsten ijver onderzocht, en schoon «ik verpligt ben te bekennen dat de tegenwoordige wijze verre ivan goed is, het verbeteren daarvan is verbonden metzwarig«heden welke, behoorlijk onderzocht, onoverwinbaar blijken «te zijn. Ik ben bang dat er geen ander middel op is dan «de stank in hel midden der straten uit te laten. «Vraag 2667. Hebt gij niet iets gezegd over hooge schoor«steenen voor het ventileren der riolen? Bij wijze van proeve «heb ik eenige regenwaterpijpen met de riolen verbonden om «dus de gassen boven het huis af te leiden, maar met geen «ander gevolg dan dat de verfoeijelijke stank, in plaats van in «het midden der straat te ontsnappen, in de nabijheid der slaap«kamers der inwoners wordt gebragt, hetwelk ik niet denk «dat aan hunne gezondheid veel goed zal doen....» Toen de Heer Bazalgette ondervraagd werd door de Commissie, constateerde hij dat ten einde de schadelijke gassen te verbranden in fornuizen met hooge schoorsteenen voorzien, in Londen 230 zulke fournuizen noodig zouden zijn, welke ten minste 6 millioen gulden aan aanbouw zouden kosten, terwijl de jaarlijksche uitgave voor brandstoffen omtrent 2| millioen gulden zou beloopen, zonder werkloon enz. in rekening te brengen. De Ingenieurs IIaywood en IIanksley stemden hiermede overeen en de Commissie verklaarde dat plan onuitvoerbaar. De lieer Bazalgette berigtte toen dut de eenige kans die hij er op zag, om dezen naren toestand van zaken een weinig te verbeteren, was meer water tot doorspoeling der riolen te gebruiken, hopende dat misschien de verdunning der vloeistof en de snellere stroom daardoor verkregen het vormen van gassen wat beletten zou. (x) Hij berekent daartoe noodig te hebben dagelijks 42 millioen gallons = (ruim 190 millioen kannen of 190,000 kub. ellen) en dat eene jaarlijksche uitgave zoude gevorderd worden van ruim 4| millioen gulden om deze hoeveelheid van de verschillende waterleiding-compagnien te koopen. Het bleek evenwel dat deze waterleidingen alle te zamen niet in staat zijn meer dan 5 millioen gallons te leveren boven hetgeen nu reeds noodig was. Dus was ook dit plan, dat toch weinig helpen kon om de redenen op bladz. 21—23 aangewezen, onuitvoerbaar. Ik moet hierbij opmerken dat alle proeven om de gassen te zuiveren door ze te filtreren door houtskool in de straatventilatiepijpen, hebben getoond, dat ook dit niet gaat. Wanneer de houtskool digt opeen gepakt is, gaat de gas er niet door; is hij losgepakt dan ontvlugt er veel zonder gezuiverd te zijn. De houtskool is ook gaauw verzadigd en moet zoo dikwijs vernieuwd worden dat de kosten daarvan buiten alle bereik loopen. Hier zien wij dan de bekwaamste Ingenieurs in dit vak in de wereld, en die stellig meer ondervinding hebben daarvan dan iemand anders, sprekende van hun eigen werk waaraan (1) Het verdient opmerking dat de Gemeente-Architect 140 kan water per dag per inwoner noodig oordeelt voor het doorspoelen zij oer riolen * omdat in Londen ook zooveel gebruikt wordt,» (zie bladzijde 69 van zijn voorstel). Nu evenwel M. Bazalgette het noodig acht die hoeveelheid te verdubbelen, maar iu zijne raming van kosten vergeten schijnt te hebben, dat de reusachtige stoomwerktuigen die het rioolwater in de Theems pompen, dan ook vergroot zouden moeten worden, zou het nu niet raadzaam zijn, zoo het plan van den Architect uitgevoerd wordt, maar dadelijk tot het gebruik van 280 kan over te gaan en de noodige pomptoestellen daarvoor aan te schaffen, liever dan te wachten tot dat de Engelschen er toe komen ons dit voor te doen? Men zou dan groote onkosten sparen, onder voorwaarde evenwel dat de Engelschen de hoeveelheid intusschen niet nog eens verdubbelen! zooveel, kosten en moeite besteed is, in een officieel berigl regtstreeks constateren, dat zij geen middel weten of gevonden hebben om het ontsnappen dezer schadelijke gassen, door de beste Londensche geneeskundigen voor zoo gevaarlijk en verwoestend verklaard, te beletten. Wanneer men nu bedenkt dat het eenige dat faecale stoffen zoo onverdragelijk en schadelijk maakt, juist dit stinkend gas is; dat zonder dit deze niet hinderlijker zoude zijn dan bijvoorbeeld natte aarde is; dat het alleen om de onvermijdelijke tegenwoordigheid van dit gas is, dat wij trachten die stoffen te verwijderen, en dat juist nu het Londensche rioolstelsel dat gas niet wegneemt, maar integendeel in een meer geconcentreerden toestand in de stad terugvoert, dan is hel duidelijk dat met dit stelsel niet datgene verkregen wordt waarvoor het aangelegd is; dat het niet deugt en dat alle de millioenen daarvoor uitgegeven te vergeefs besteed zijn. Ook moet men niet vergeten dat de bewijzen, op grond waarvan dit stelsel veroordeeld wordt, niet te zamen gesteld zijn uit bloote gezegden van personen die het een of ander project aan te bevelen hadden, maar uit de officieele berigten van de eerste wetenschappelijke en geneeskundige mannen van Londen. JAARLHKSCHE KOSTEN VAN HET LONDENSCHE STELSEL VOOR 'S GRAVENHAGE. Wij hebben dan gezien dal de afvoer van faecale stoffen in riolen, welke het vuile, huis- en regenwater afleiden, te weegbrengt : 1°. Schadelijke en gevaarlijke gassen in de stad. 2°. Een volume van vloeistoffen buiten de stad, hetwelk niet door chemische of mechanische middelen binnen ons bereik gezuiverd kan worden, en dat waar ook op den waterboezem ontlast, voor mensch en dier gevaarlijk wordt. 3 Hierbij mag ik voegen als een ander groot bezwaar dat dit stelsel, wanneer het op 's Gravenhage werd toegepast, volgens de begrooting van den Heer Architect eene jaarlijksche som van ƒ21,000 voor onderhoud zou kosten. Wanneer men daarbij telt de interest tegen 5°/0 van de som van ƒ1,183,425 voor den aanbouw van dit rioolstelsel door den Heer Architect berekend, hetgeen de som van ƒ59,171 uitmaakt, dan is het duidelijk dat men bij het uitvoeren daarvan jaarlijks ƒ80,000 te betalen zou hebben, zonder iets anders daarvoor te koopen dan verpestende gassen in de stad en verpestend water er buiten; en bovendien een hoop stinkend residuum, die gedurig grooter worden zou tot dat (daar geen mensch er iets voor geven wil) men welligt genoodzaakt zal zijn voor de opruiming daarvan te betalen. (1) Deze jaarlijksche onkosten worden nog meer in het oog loopend, wanneer men bedenkt dat in Groningen de faecale stoffen van omtrent 21,000 inwoners 's wekelijks verzameld, en met haardasch vermengd verkocht worden, en dat daardoor nu eene jaarlijksche zuivere winst van omtrent ƒ 21,000 verkregen wordt, zelfs na aftrek van de onkosten voor het schoon houden der straten, ophalen van asch enz.; hetgeen dus eene winst geeft van ƒ 1 per inwoner per jaar(2). 'sGravenhagekon dus (1) De toestand van zaken te Leicester is een goed voorbeeld van de verlegenheid waarin eene stad daardoor komen kan. Ook Jaar wordt het rioolwater door neerslag met kalk en filtratie gezuiverd. Het water loopt af in de rivier Soar en het bezinksel wordt io den vorm van - koeken» voor mest den boeren te koop aangeboden. Maar het bleek spoedig de vracht niet waard te zijn, en daar niemand het hebben wil, is de opeenhooping van deze •> koeken» een ontzettende last. Dat dit niet ophouden zal tot dat het geheele systeem (Wicksteed) ter zijde gezet is, spreekt wel van zelf. De Ingenieur E. o. Tregellus beraamt de som welke Leicester tot 1862 uitgegeven en verloren heeft in deze zaak op f 600,000. (Zie "Minntes of evidence before committee on Sevvage of towns, vraag 2846.») Het is ook gebleken, dat het alioopende water 5 maal meer bemestings-ingrediënten heeft dan het bezinksel. (2) Groningen heeft 37,000 iowoners, maar, volgens Dr. l. Ali Cohen, worden slechts van omtrent 21,000 de faecale stoffen een9 of tweemaal per week opgehaald, buiten de stad verzameld in groote kommen van 30 el lengte, 15 el breedte en 45 duim diepte, en met haardasch vermengd tot dat zij ophouden vloeibaar te zijn. Voor een jaarlijksch zuiver inkomen krijgen van f 80,000 in plaats van een uitgave te doen van dezelfde som, ook zelfs wanneer het gebrekkige en zeer walgelijke systeem van Groningen gevolgd werd; een verschil van f 160,000 'sjaars in de Gemeentekas. Deze vraag wordt des te belangrijker, wanneer men bedenkt hoe moeijelijk het zou zijn de toestemming der Gemeente te verkrijgen, om zich eene schuld van 4^ millioen op den hals te halen en bovendien middelen te verschaffen voor de jaarlijksche betaling van eene som, die met den interest van het geld, noodig voor het dempen der grachten enz., meer dan een ton gouds beloopen moet. Om deze reden wordt het uit een hygienisch-technisch en de overige bewoners bestaan er nog vele beerputten, welke slechts na lang tijdsverloop geledigd worden, zoodat de inhoud daarvan door verlies aan ammonia weinig waarde voor den landbouw heeft. I)e kommen zijn zoo gebouwd dat de »ier» of urine afloopt in eene afzonderlijk daarvoor ingerigte kom. De gemengde faeces en asch brengen gemiddeld /6 op per Groniuger last van 1770 pond. In 1814 werd er 7180 last verkocht. De »ier« brengt f 2 op per last van 1550 kan. De inrigting is over het algemeen gebrekkig en walgelijk. De turfasch is geen goed desinfecteerend, noch een goed //absorbeerend middel» van organische stoffen, en geeft behalve dat aan het land eene grootere hoeveelheid van zekere mineralen dan goed is. Maar desniettemin is dit systeem, ten opzigte van economie, oneindig beter dan in eenige andere stad. Groningen heeft zijn bloei en welvaart te danken aan zijne veenkolonien, waarvan de ontginning en vruchtbaarmaking onmogelijk kon plaats gehad hebben, zonder de nuttige aanwending van het stadsvuil als mest. Het zou daarom moeijelijk te berekenen zijn hoe groot het voordeel is, in geld uitgedrukt, dat deze stad wezenlijk trekt van hetgeen in andere plaatsen roekeloos verwaarloosd wordt. Men leze hierover het Tijdschrift ter Bevordering van Nijverheid, 1866, Deel VII, en een stukje onder den titel van Algemeene gezondheid en landbouw, door Dr. L. Ali Cohen, in het Bijblad van den Economist, 1861, 1ste aflevering; ook een geschiedkundig verslag daaromtrent door Jr. Mr. W. J. Trip. De Heer Burgemeester van Groningen had de goedheid mij op aanvrage een officieel verslag te zenden aangaande de reinigingsinrigtingen aldaar. Schoon het voordeel dat deze stad trekt uit den verkoop van faecale stoffen eene ontegenzeggelijke daadzaak is, officieel geconstateerd door haar Gemeentebestuur, wordt er toch door velen aan getwijfeld, vooral door hen die vooratanders zijn van het idee dat het vuiligheden zijn, waarmede men niets beter kan doen dan // weggooijen. » In zekere stad zeide mij de Voorzitter van de commissie voor Gemeentewerken, toen ik op het voorbeeld van Groningen wees om aan te toonen dat deze stoffen groote waarde hadden, »dat het hem onmogelijk scheen;» en de Architect, die tegenwoordig wa9 en zich verbazend had zitten ergeren, dat iemand hem op zijn ouden dag wilde leeren hoe het rioolstelsel eener stad behoort te zijn, zeide hardop: //ik geloof er geen woord van.// landbouwkundig oogpunt zoo verwerpelijke project, om faecale stoffen, huis- en regenwater door een en hetzelfde rioolstelsel af te voeren, ook uit een financieel oogpunt geheel onraadzaam. Aangaande deze mijne nadrukkelijke veroordeeling van dat plan, vergun ik mij nog een woord, en dat is 0111 ernstig te betuigen hoe uiterst onaangenaam het mij geweest is het ontwerp van een anderen bouwkundige dusdanig te beoordeelen, vooral onder de omstandigheid dat mijn project in zekere male mededinger van het zijne geworden is. Niet alleen dat zulks een zeer ondankbaar werk is, maar omdat men dan den schijn krijgt van de plannen van zijn mededinger te willen ondermijnen. Ik moet daarom bekennen, dat ik lang geaarzeld heb de bezwaren tegen het plan van den GemeenteArchitect aan te wijzen; en alleen de overweging dat hier geen sprake was van het belang van hem of van mij, maar van dat van 's Gravenhage, deed mij daartoe besluiten. Maar daarbij heb ik mij er een waar genoegen van gemaakt aan te vangen (zie bladz. 8 tot 13) met het betoog dat de zwarigheden tegen zijn project hem niet bekend waren en niet bekend konden zijn, daar de boeken en rapporten waaruit zij blijken, nog niet verschenen waren. (J) Schoon mij zulks de taak eenigzins verzachtte, bleef het evenwel uiterst onaangenaam — maar het was onvermijdelijk om de volgende redenen : Ten einde de beginselen waarop mijn ontwerp berust verstaanbaar uiteen te zetten, was het een eerste vereischte bloot te leggen de schadelijke gevolgen van het ontlasten van excreta in de stads riolen. Zoolang nog eenige twijfel bestond omtrent de nadeelen daaraan verbonden en men geloofde, dat «deze zoo erg niet zijn,» dat «zulk een plan ook wel zijne goede zijde heeft,» dal «men er zich in andere plaatsen wel bij be- (1) De uitvoerige verklaringen ten opzigte daarvan door mij aau ZEd. in September 1866 gegeven, schijnen geheel over het hoofd gezien of vergeten geworden te zijn; waarschijnlijk door overvloed van werkzaamheden. vonden heeft» en dat «er over de gebreken van dat plan meer geklaagd wordt dan juist is» (*) (redeneringen waarmede velen zich troosten die de zaak maar half verstaan) was het mij niet mogelijk de noodzakelijkheid te doen zien om faecale stoffen geheel builen zulke riolen te houden en op eenige andere wijze uit de stad te verwijderen. Alle redeneringen zouden te vergeefs zijn zoo dit niet was uitgemaakt. Maar het zou weinig gebaat hebben, mij in het bepleiten eener zoo veelzijdige zaak, tot algemeenheden te bepalen; op deze wordt meestal weinig gelet en zij geven altijd gelegenheid tot het maken van uitzonderingen. Ik was dus verpligt aan te toonen hoeveel het ook deze stad kosten zou, wanneer on- (1) Een nieuw bezwaar tegen het Londensche stelsel is onlangs voor tien dag gekomen, waarop de ontwerpers daarvan in het geheel niet gerekend hadden. Op Vrijdag 22 November 11. namelijk heeft de heer Crawford, Vice-President van de Kamer van Koophandel, eene interpellatie in het Parlement gedaan, om te vragen of bet waar is dat de scheepvaart op de Theems gcva. r loopt van gehinderd te worden door het vormen van inodder-hanken waar de groote hoofdriolen zich bij Crossness &n Barlring in de rivier ontlasten. De heer Ca ve antwoordde dat in den verleden zomer een schip gestrand was iu tijd van hoog water waar nog onlangs water genoeg was. Bij onderzoek bleek het, dat eene groote modder-bank van zes voet diepte zich daar gevormd had, die door analysis van Dr. Letheby bewezen was te zaïnen gesteld te zijn uit faecale stoffen in een staat van ontbinding. De Commissie van toezigt dezer rivier heeft 25 November 11. een rapport van haren Ingenieur ontvangen, waarin aangedrongen wordt op het onmiddelijk wegnemen dezer banken door het Metropolische Bureau van publieke werken. Schoon dit resultaat, dat toch wezenlijk had kunnen voorzien worden, van weinig belang is in de riool-kwestie van 's Gravenhage, is bet toch zeker dat, zoo deze stad aan eene rivier gelegen was, de voorstanders van het Engelschu stelsel het voorbeeld van Londen ook in zoo verre aanbevolen zouden hebben, van al het stadsvuil daarin te ontlasten en dan zouden, even als daar, de Heeren van het Gemeentebestuur, die zicb met den landbouw niet willen inlaten, het genoegen gehad hebben van zich in plaats daarvan bezig te kunnen houden met jaarlijksche kostbare baggerwerken. Hier is een nieuw bewijs dat de wetten der natuur gedurig hunne eischen doen gelden, en geene handelwijze ongestraft laten waarbij men boopt ze te ontduiken; dat faecale stoffen op het land behooren en zij op elke andere plaats tot last en schade worden. De steden aan de Maas gelegen, waar in navolging der Engelschen nu groote rieolwerken in overweging zijn, kunnen niet beter doen (wanneer zij »coute qui conté. een bron van rijkdom in het water willen werpen) dan tegelijkertijd zich van baggermachines voorzien, zoodat ten minste de handel en scheepvaart geen nadeel bij hunne dwaasheid lijden! gelukkigerwijze ooit zoo iets tot stand gebragt werd. Te dien einde kon ik niet anders dan dit plan in dien vorm behandelen waarin 'sHage daarmede bedreigd wordt, namelijk die waarin de Architect het aanbeveelt. Hoe noodzakelijk dit was blijkt uit de «missive» van Burgemeester en Wethouders aan den Gemeenteraad van 12 Maart 1867. Daarin wordt toch gezegd dat «Burgemeester en Wethouders den Baad mededeelen dat «het plan van den Architect zoowel hunne goedkeuring als «die der Commissie van plaatselijke werken en eigendommen «heeft weggedragen.» En diezelfde missive zegt ook nadrukkelijk wat een der hoofdtrekken van dat plan is, namelijk dat van «alle sekreten op de Gemeenteriolen te brengen.» Er is dus wezenlijk sprake van juist datgene te doen wat aan zoovele steden zulke eindelooze nadeelen berokkend heeft, wat hun lasten opgelegd heeft, waaronder zij gestadig gebukt gaan en die gedurig zwaarder te dragen worden. En waarin bestaan die? 1°. In onzuivere lucht in de stad! 2°. In opeenhoopingen van stinkend vuil buiten de stad! 3°. In verontreiniging van den boezem in welken het rioolwater ontlast wordt! 4°. In gedurig vermeerderende jaarlijksche onkosten! Nu vraag ik: kunnen de nadeelen eener stad een meer onverdragelijken vorm aannemen dan dien van een slechten gezondheidstoestand en zware belastingen? Zijn deze rampen niet juist die waartegen het de bijzondere pligt is van een Gemeentebestuur te waken? En hier zien wij desniettemin door Burgemeester en Wethouders, en door de Commissie van Bijstand, en door den Gemeente-Architect aanbevolen juist datgene te doen wat die rampen te weeg brengt, zooals de droevige ondervinding in zoo vele plaatsen, geconstateerd door de meest geloofwaardige getuigen ons geleerd heeft! En waar berust die aanbeveling op? Wij lezen het op bladz. 7 en 8 van het voorstel van den Architect, waarin hij zegt: «dat de zuiveringstoestellen evenmin als de machines zullen «stinken en dat het gezuiverde water helder en kleurloos zal « zijn en zoo zal blijven.» Maar waar berust die schoone voorspelling op? In de beschrijving van zijn ontwerp lezen wij juist het tegendeel! Op bladz. 20 en 24 is zeer naauwkeurig beschreven de uitwerking van kalk op rioolwater, en bewezen dat daardoor het ontvlugten van schadelijke gassen bevorderd wordt en dat het overblijvende water stinkt en blijft stinken, wat dan ook zeer waar is. En toch is die methode aanbevolen! W ij lezen verder (wat niet minder waar is) dat het bezinksel geene waarde voor den landbouw heeft en dat alle ondernemingen , waarin daarop gerekend werd, schipbreuk geleden hebben. En toch is die methode aanbevolen! Voorzeker wanneer het geene waarde heeft, zal ook geen boer het willen hebben, of, om 'sGravenhage genoegen te doen, zich de moeite geven het weg te halen. En wat zal er dan gebeuren? Dan zullen juist die opeenhoopingen plaats hebben, die aan zoo vele steden onverdragelijke lasten en kosten berokkend hebben; tol dat eindelijk het Gemeentebestuur nolens-volens gedwongen zal zijn, deze mest, die geene waarde heeft, ergens te verwerken op eigen grond; met andere woorden: het zal zijne werkzaamheden moeten uitstrekken tot het beheer en van eene groote boerderij, die niets opbrengt. Nu zou men vragen: waar berust dan die aanbeveling op? Wij lezen het op bladz. 8; namelijk op het feit dat het in Engeland ook zoo gedaan wordt, en dat, toen de boeken waaruit de Architect zijne informatie geput heeft, het licht zagen (Maar! 1865) er nog geene betere methode bekend was, dan besproeijingen of vloeijingen van het rioolwater over weiland , hetwelk hier te lande geheel ontoepasselijk is. De Architect kon dus niets anders aanbevelen dan de kalkmethode, hoe verwerpelijk zij ook is. Maar verwerpelijk als zij is, heeft zij toch de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders weggedragen, en deze goedkeuring is publiek bekend gemaakt. Het werd dus mijn regt en pligt tegelijkertijd, de gevaren daaraan verbonden ten klaarste bloot te leggen. Wij hebben reeds gezien hoe de waarschuwende stem van den Hygiënist het ontlasten van excrela in de stadsriolen overal afgekeurd heeft (1). Het zij mij vergund daarbij op te merken dat de eerste bouwkundigen van den tegenwoordigen tijd dit bevestigen en een soortgelijk systeem als het mijne en berustende op dezelfde beginselen reeds voorspeld hebben. Sir Joseph Paxton , een der eerste mannen van zijn vak, (zie hel voorstel van den Architect, bladz. 51) de beroemde bouwmeester van het Londensche kristallen paleis, de bekwame tuinbouwkundige en landman, de Zocher van Engeland, die de zaak van het draineren van steden en alles wat daar betrekking op heeft zoo grondig bestudeerd heeft, zegt met nadruk: (zie Minutes of evidence on Sewerar/e of towns, vraag 2485 en 2511) «Ik zeg u, dat ik geloof dat het niet lang zal «duren dat wij tivee afzonderlijke rioolstelsels in onze sleden «hebben zullen, één ten dienste der faecale stoffen, het andere (1) Dr. L. Ali Cohen zegt daaromtrent: '/De waarschuwende stem van den » hygiënist mogt tot dus verre in dit opzigt nog niet genoegzaam baten, hoe dikwerf " en klaarblijkelijk hij ook aautoonde, dat de wezenlijke oorzaken van vele kwaadaardige, * doodelijke ziekten in die verborgen stoffen onder den grond gezocht moeten worden. " Moordende epidemien — ware proefnemingen in corpore vili — moeten regeringen "en publiek eerst nog meer van het bcstaaude kwaad overtuigen. Toch zijn wij in dit » opzigt thans zoo verre gevorderd, dat er slechts weinigen meer zijn, die het hier » gezegde als louter hersenschimmen der wetenschap beschouwen en behandelen !» Zie zijn Handboek der openbare gezondheidsregeling, Groningen, 1867, bladz. 211. De doktor vergist zich evenwel in het laatst aangehaalde. Nog zeer velen beschouwen deze theorie als een «hersenschim, * gelooven dat inenschen ziek worden omdat Onze lieve Heer het zoo verkiest, en zijn altijd klaar met bewijzen dat in tijden van epidemien juist de inwoners van het morsigste deel der stad verschoond blijven. Dat dit alken is omdat de ziektestof aldaar in een anderen vorm gedurig hare uitwerking heeft, en dat dikwijls de personen, vatbaar voor zulk eene epidemie, haar niet krijgen omdat zij reeds dood zijn, schijnen zij niet te vermoeden. «voor het regen- en huiswater dus alleen kan die verft dunning belet worden die deze mest onbruikbaar maakt.. Ik «geloof dat het talent van den Ingenieur ons spoedig het «middel zal aanwijzen excreta te verwijderen zonder eenige «moeite of nadeel voor de inwoners. Ik zie de tijd daartoe «reeds komen, en geloof dat ik zelf zulk een plan kon uit«werken, zoo ik mij de moeite gaf. Daar zou een klein ijzer «reservoir in elk huis onder het privaat zijn, met een ven«tilatiebuis naar den schoorsteen om de gassen uit te laten ; «daar zou een andere pijp van dit reservoir op de straat uit«komen, waardoor eene locomotief, van de straat af, de «excreta kan opzuigen en ze verzamelen in een groot reser«voir dat haar vergezelt. De toestel kon dus van huis tot huis «gaan en in weinige minuten al het vuil wegnemen zonder «daarmede iemand tot last te zijn.» De beginselen van welke Sir Joseph uitgaat zijn dezelfde waarop mijn systeem berust. De beroemde Ingenieur William Menzies zegt: «Wanneer iemand zich er op wilde toeleggen om den gezondheidstoestand en de financieele belangen eener stad zooveel nadeel mogelijk te doen, dan heeft dure ondervinding geleerd dat hij niets beter kon verzinnen dan de privaten in de stadsriolen te ontlasten — het is het vernuftigste middel om de schadelijkste gassen onder de inwoners te verspreiden — om ze ziek te maken en ze ziek te houden.» (Zie de voorrede van zijn werkje: On Sewerage of toums). De steden, door hem van riolen voorzien, hebben dan ook allen een tweede en afzonderlijk buizenstelsel voor de excreta. noodzakelijkheid om de faecale stoffen voor den landman van waarde te houden, ten einde ze kwijt te raken; de mogelijkheid om zulks te doen en er voordeel van te trekken. Wij hebben nu gezien dat excreta niet in de riolen mogen hoop en vermengt en bedekt ze met aarde, zoodat deze haar ontbinden en opnemen kan, als voorbereiding voor het later gebruik. 2°. Wanneer de akker met deze voorbereide mest vermengd O en vruchtbaar gemaakt is, plaatst de landman het zaad in den grond, met zekere tusschenruimten. Deze tusschenruimten hangen al' van de vruchtbaarheid van den grond — dat is : op arm land moeten zij groot zijn en op zeer rijk land kunnen zij zoo klein gemaakt worden, dat er juist plaats genoeg is voor het loof en de bladeren der plant (welke voedsel uit de lucht trekken) om zich behoorlijk te ontwikkelen. Er zijn in ieder geval drie voorwaarden waaraan voldaan moet worden, namelijk: aarde, voorbereid met mest; ruimten tusschen de planten naar evenredigheid der vruchtbaarheid; en eene voortdurende gelegenheid van onmiddellijk van de mest gebruik te maken. Een akkerbouwstelsel dat aan deze drie voorwaarden beantwoordt, lost het vraagstuk van volkomen benuttiging der i'aecale stoffen voldoende op. Laat ons zien hoe het in deze bladzijden aanbevolen systeem hieraan voldoet. Het bestaat in het verdeelen van het land in evenwijdige bedden voor het groeijen der planten, van omtrent 5 voeten (1.50 el) breedte, met paden er tusschen van voeten (1.00 el) breedte. Veronderstel voor een oogenblik dat deze bedden zoo vruchtbaar zijn dat men er planten op kon zetten, zoo digt als mogelijk, zonder 'gevaar van elkander te verstikken. Wanneer men, gedurende den tijd dat de planten op deze bedden groeijen, nu en dan ploegen door de paden doet loopen, (ten einde het onkruid in den grond te werken en de aarde los te maken) en tegelijkertijd een wagentje er door rijdt met een vat, waaruit vloeibare mest in de vorens loopt en men deze vorens dadelijk weer digt maakt, zoodat de mest bedekt wordt, dan zal men het doel bereikt hebben om de aarde met mest te vermengen, welke voor het oogenblik niet gebruikt wordt. Men heeft ook het doel bereikt van versche mest daartoe te kunnen gebruiken. Wanneer men dan het volgende jaar de plantenbedden aanlegt midden over deze paden, dal is, op zulk eene wijze dat de grond die het vorige jaar bemest was, het midden uitmaakt van het nieuwe plantenbed, hetwelk dus van weerskanten f voet (0.25 el) breeder is, dan heeft men het doel bereikt van planten te doen groeijen op aarde die reeds het vorige jaar bemest was. Men heeft dan ook het doel bereikt van op nieuw open grond klaar te hebben ter opname van meer mest, en gelegenheid te hebben deze op nieuw behoorlijk te kunnen oplossen en bruikbaar te maken. Bij deze afwisseling heeft men dus het voordeel bereikt: 1°. Deze mest dadelijk met die aarde te mengen, welke naderhand zelve de vrucht moet voortbrengen. 2°. Voortdurende gelegenheid te hebben om gebruik temaken van faecale stoffen. 3°. Deze mest op de goedkoopste wijze met zooveel aarde te mengen als men noodig acht. (Men kan natuurlijk de straal met welke de mest uit het vat loopt zoo dik of dun maken als men wil, en ook de rijen van deze «mestbesproeijing» zoo digt of ver van elkander plaatsen als men begeert.) 4°. Men spaart zich de moeite, den tijd en het werk om eerst een mesthoop aan te leggen, ten tweede daar gedurig aarde op te brengen en de mest er mede te vermengen, vervolgens de verkregen mest op het land te karren en naderhand in te ploegen. Met dit systeem zijn al de bewegingen en werkzaamheden, voor deze veelvuldige operatien noodig, bekort tot eene; namelijk het mengen der mest met de aarde van den akker zeiven, door hulp van een karretje waarop een vat gelegd is en waaruit de mest vloeit. Dit karretje moet natuurlijk niet breeder van spoor zijn dan de breedte van het pad, namelijk 3 voet (0.90 el). Door de pijp waaruit de mest vloeit in eene Imksche ol regtsche rigting te zetten, kan men de mest doen vloeijen waar men wil, en de rijen zoover of digt bij elkaar plaatsen als men noodig acht. Door deze pijp met een klep te voorzien kan men de straal dun of dik maken. Door deze pijp met lederen riemen aan het vat vast te maken is ééne pijp genoeg voor een boerderij. Wanneer de grond ligt of zacht is, kan eene kleine ploegschaar aan het wagentje zelf bevestigd de kleine voren maken ter ontvangst van de mest. Wanneer de grond zwaar en taai is, moet een andere ploeg vooruit loopen. Alle landen welke geploegd kunnen worden en draagkracht genoeg hebben om er een gewonen wagen over te rijden, zijn voor deze wijze van bemesting geschikt. Gronden die daartoe te zacht zijn deugen ook niet voor akkerbouw. Er is dus niets onpractisch of onuitvoerbaar in deze wijze van bemesting en men spaart er, in vergelijking met de oude omslagtige manier van het heen en weder te dragen, veel arbeid mede. Er blijft ons nu over te zien of er geen verlies mede gepaard is, om op boven beschreven wijze slechts f gedeelte van den akker te bebouwen, en i gedeelte zoo te zeggen ledig te laten liggen ter bemesting; want wanneer men deze bedden bij elkander kon leggen, zouden zij maar twee derden van het veld bedekken. Ten einde duidelijk te maken dat dit niet zoo is, moet ik opmerken, dat deze verdeeling van het land in smalle bedden en paden geenzins hetzelfde is alsof men bij voorbeeld op een open veld van 300 ellen breed 200 ellen beplant «in een stuk*, terwijl de overige 100 ellen «in een stuk» bemest wordt. Ten eerste zou dan de bebouwde akker de paden niet hebben, welke zoo nuttig zijn om de bedden ter regter- en linkerzijde van onkruid schoon te houden. bestanddeelen daarvan in 't groot koopen kan. Op deze wijze krijgt men (volgens de analyse van bladz. 16) ƒ6 per individu. Wanneer men Peruviaansch guano als maatstaf neemt tegen den gemiddelden prijs van f 17 per 100 Ned. ponden, dan krijgt men per persoon de waarde van f 5.78. Wanneer men de prijzen van andere mestsoorten neemt, zoo als aalt, poedermest, beendermest (beenderen in zwavelzuur opgelost) enz., krijgt men omtrent dezelfde waarde. Volgens Dr. L. Mulder (l) hebben faecale stoffen per jaar eene waarde van f 4.50, maar hier wordt gesproken van gewone «beer» uit putten, welke lang in verrotting is overgegaan , en waarvan dus veel van de ammonia enz. verloren is, minstens ter waarde van ƒ1.50, hetgeen de geheele waarde weder op ƒ 6 zou brengen. (2) Volgens de Professoren Voelcker, Hoffman en Wit, Way, Lameron, Baron Liebig, Macaire, Marcet, Stöckhardt en allen die deze zaak onderzocht hebben, is de waarde omtrent ƒ6. In Engeland wordt zij algemeen op 10 shillings bepaald, (1) Zie Natuurkundige grondslagen van den landbouw, door Drs. Rauwenhoff, van Geuns, Oudemans en Mulder, bladz. 252. (2) Wij hebben ook de volgende inlichting aangaande de waarde van faecale stoffen van omtrent een jaar oud en verdund met gemiddeld 3 maal hun volume water. Sir •Toseph Paxton zegt: (Zie Minutes of evidence on Sewerage oftoums, vraag 2491.) »Ik heb deze zaak onderzocht in alle deelen van Europa waar ik geweest ben. Gij moet weten dat in Vlaanderen, dat als de tuin van de Nederlanden mag beschouwd worden, de faecale stoffen van Gent, in kleine ijzeren reservoirs per spoorweg naar de boerderijen getransporteerd worden. De reservoirs zijn gesloten zoodat geene gassen ontvlugten, en worden dus naar het station gebragt. Zes of meer worden dan door middel van een kraan op een platten wagen geladen en 50 tot 45 mijlen vervoerd. De boer haalt ze vervolgeus met een kar verder.. Zeer vele van de privaten hebben waterclosets en ontlasten zich in .latrinen. of beweegbare bakken. De gemiddelde prijs van deze verzwakte mest is 30 cents per hectolitre = 87 cents per inwoner per jaar; maar, daar | er van zuiver water is, betaalt de boer voor het vruchtbaarmakende gedeelte ƒ3.48 per inwoner per jaar, en behalve dat al de kosten van vervoer naar zijn land. Voor tarwe wordt onder toevoeging van stroo enz. 72 hectolitre (= 24 inwoners) per bunder gebruikt. (Zie het officieel rapport van de heeren Salyiati, Roeder en Eichhorn aan Zijne Excell. den heer von Selchow, Pruissisch Minister voor landbouw. Berlin 1865.) is de klep zoo geplaatst, dat de drukking der lucht haar gesloten houdt en dat het uitslijten der klep slechts grootere digtheid kan veroorzaken. De bosafsluiting, waar de stang der klep doorgaat, is van buiten aangebragt, zoodal eenige ondigtheid daarin geen lek veroorzaken kan in het buizenstelsel. Het geheele stelsel is ten opzigte der sekreten zoo aangelegd, dat de laatste zich in het reservoir ontlasten, wanneer de kleppen geopend worden. Ten einde de werking der zwaartekracht, welke de stoffen alleen maar zeer langzaam door de buizen zou doen afloopen, te hulp te komen en tegelijkertijd de buizen volkomen te reinigen van vaste en vloeibare uitwerpselen en van zulke gassen als zich ontwikkeld mogten hebben, wordt luchtdrukking gebruikt door in het reservoir een gedeeltelijk vacuum te maken, terwijl de kleppen alle gesloten zijn. Wanneer zulk een vacuum bestaat en een klep wordt plotseling geopend, dan zal natuurlijk de lucht, drukkende op de faecale stoffen in de bogl der sekreetpijp, deze daaruit en in de rigling van het reservoir drijven. Uit het reservoir worden de stoffen door luchtdrukking in den tender gedreven, welke de locomobile luchtpomp vergezelt, wanneer eene daartoe aangebragte klep, op de slang die de tender met het reservoir verbindt, geopend wordt. De tweede wijze van afsluiting, welke minder volmaakt maar zeer aan te bevelen is wegens groote eenvoudigheid en goedkoopheid , is de volgende: De takbuizen krijgen geen kleppen waar zij het trottoir kruisen, maar voor zij zich met de hoofdbuis vereenigen eene naar omlaag gaande en weder naar boven terugkeerende bogt, vormende eene verzakking of hydraulische sluiting. Deze bogt heeft de diepte van een en een halven diameter der buis en is zoo lang, dat er omtrent 4 liters (de uitwerpselen van5personen) noodig zijn om dezelve te vullen. Deze verzakking zal dus gevuld moeten zijn met de stoffen, komende van het hooger gedeelte der takbuis, eer eenig deel daarvan in de hoofdbuis ontlast wordt. Wanneer dit plaats heeft, zullen de stoffen in de hoofdbuis naar beneden vloeijen en in het voorbijgaan de verzakkingen van zulke takbuizen vullen, welke door het onbewoond zijn enz. van een huis leeg mogten zijn. De eenige klep die nu gebruikt wordt of noodig is, wordt op de hoofdbuis geplaatst digt bij het reservoir, zoodat, wanneer deze gesloten is en alle de verzakkingen der takbuizen gevuld zijn, de stoffen langzaam het benedengedeelte der hoofdbuis zullen vullen. Ook zal het «niveau» in de lagere takbuizen zich tegelijkertijd ophoogen en de laagst gelegene natuurlijk de meeste stoffen bevatten. Wanneer nu het reservoir luchtledig is en de klep van de hoofdbuis wordt plotseling geopend, dan zal ook het geheele stelsel zich in het reservoir met kracht ontlasten. En schoon daartoe slechts weinige seconden voldoende zijn, zullen er toch gedurende dien korten tijd verschillende operatien plaats hebben. Deze zullen gebeuren in de volgende orde: Eerst zal de hoofdbuis zich ontlasten van de naar beneden vloeijende stoffen, tegelijkertijd met de takbuizen, welke meer stoffen bevatten dan noodig zijn om hunne verzakkingen te vullen. Deze verlagingvan het niveau in de takbuizen, kan evenwel niet plaats hebben zonder eene verdunning der lucht in het gedeelte dat tusschen het «niveau» en de bogt van het privaat gelegen is, waarin de daar aanwezige faecale stoffen ook een hydraulische sluitingvormen; en deze verdunning moet natuurlijk veroorzaken dat de bogten der privaten plotseling geleegd worden. In het kort, de lucht die de massas stoffen in de hoofd- en takbuizen in beweging brengt, wanneer er een vacuum in het reservoir is, kan alleen door de privaten instroomen en moet deze dus wel reinigen. Nu zou men zeggen, dat de meest verwijderde takbuizen en privaten het eerst en best gereinigd moeten worden, daar de stoffen in de hoofdbuis een langeren weg af te leggen hebben dan in de takbuizen, en dus eene grootere lengte pijp aan verdunning van lucht is blootgesteld. Wanneer dit laatste waar was, zou de lucht in de hoofdbuis gedurende dat oogenblik meer verdund zijn dan in de takbuizen, en natuurlijk de hooger gelegene privaten aan een heviger luchtdoorstrooming onderwerpen. Maar proeven met glazen buizen hebben doen zien (l) dat dit alleen het geval is wanneer de beweging der stoffen door eene langzame zuiging veroorzaakt wordt. Wanneer evenwel de klep plotseling geopend wordt en de aanwending van pneumatische kracht dus plotseling plaats heeft (zoo als in mijn toestel), dan wordt niet de hoofdbuis eerst ontledigd, terwijl het «niveau» in de takbuizen alleen daalt in verhouding daarmede. In tegendeel, de grootere wrijving der vloeistoffen in de hoofdbuis (welke van 3 tot 5 maal minder helling heeft dan de takbuizen), laat niet toe dat deze zulk eene groote snelheid (!) Ten einde eenige waarnemingen te doen aangaande de beweging van vloeistoffen ouder luchtdrukking en zwaartekracht, heb ik in het verleden jaar te Frankfort a/Jf. een miniatuur rioolstelsel laten vervaardigen, bestaande uit een reservoir met hoofdhuis en zes takbuizen, waarvan elke voorzien was met een trechter, om een privaat voor te stellen. Het was geheel van glas gemaakt — de buizen waren 1 duim in middellijn — eene met de hand bewerkte luchtpomp leverde de noodige pneumatische kracht, en koftij gemengd met brood en koffijdik (ongeveer in verhouding als faeccs en urine) werd gebezigd als vloeistof. Vele hoogst belangrijke proeven zijn met dit toestel genomen, waarlij alles naauwkeurig gezien kon wordeu, schoon de groote snelheid waarmede de stoffen door de buizen vlogen, het eenigzins moeijelijk maakte om op te merken hoe alles eigenlijk toeging. Het resultaat evenwel was duidelijk genoeg: namelijk dat de trechters en buizen volkomen rein, en de vloeistoffen in het reservoir waren. Uit model is nu naar Milaan gezonden. Men leze over de proeven daarmede genomen eene brochure genaamd: ,, Die fünf hrennenden Fragen der óffenilichen Gesundheitspjtege . van Dr. Otto Volgkr , Obinann des Freien Deutschen Hochstiftes, Frankfort a/M. 1867. I)r. Volger bouwt de groote welputten voor de Franlforter waterleiding en heeft zich alle hygiënische inrigtmgen tot eene specialiteit gemaakt. Hij heeft onlangs over mijn systeem eene voorlezing gehouden en het daarin aanbevolen als het eenige deugdzame. krijgen als de stoffen die in de takbuizen verzameld zijn; want daar moet een kleiner volume door eene kortere pijp van dezelfde hoogte dalen waarop het niveau in de hoofdbuis staat. De stoffen in die takbuizen hebben dus minder wrijving en dien ten gevolge is er minder kracht noodig om ze in beweging te brengen; zij zullen dus met dezelfde krachtaanwending eene grootere snelheid krijgen dan de stoften in de hoofdbuis. Dit heeft dan ook werkelijk plaats; wanneer de klep plotseling geopend wordt, stroomt de lucht door alle privaten te gelijk in en, zoover men oordeelen kan, met omtrent dezelfde snelheid; en het volumen in de hoofdbuis, zoo gaauw niet kunnende volgen, wordt dus voor een oogenblik onderbroken met volumes lucht, die de takbuizen er inzenden. Deze groote luchtbellen gaan natuurlijk met de geheele massa mede naar het reservoir. liet bovenbeschrevene heeft natuurlijk alleen plaats met de takbuizen die beneden het «niveau» van de sloffen in de hoofdbuis gelegen zijn. Met die welke er boven liggen gaat het anders toe. Deze hebben allen slechts eene zekere en gelijke hoeveelheid in hunne verzakkingen, zoodat voor elke dezelfde krachtaanwending noodig is om ze te ledigen. Wanneer nu het «niveau» in de hoofdbuis plotseling daalt, wordt de lucht in het bovengedeelte daarvan in gelijke mate verdund en deze verdunning moet op alle verzakkingen dezelfde werking hebben en ze tegelijktijdig in de hoofdbuis doen ontlasten. Dit nu zal in de meeste gevallen wel gebeuren, met uitzondering misschien nu en dan van de laagst gelegene takbuis, omdat het reinigingswerk alle nachten plaats heeft en de verzakkingen eenen inhoud hebben van de hoeveelheid excrela van een huisgezin van gemiddelde grootte, namelijk 5 personen. Wat een huisgezin meer mogt opleveren, vloeit in de hoofd-