HANDLEIDING DER VERBANDLEER. HANDLEIDING DER VERBANDLEER, TEN GEBBUIKE BIJ iiet onderwijs aan 's rijks kweekschool voor militaire geneeskundigen, DOOR n. F. G. PELTZER, Ol'FICIER VAN GEZONDHEID DEK TWEEDE KLASSE, LEERAAR BIJ 'S RIJKS KWEEKSCHOOL VOOR MILITAIRE GENEESKUNDIGEN. Algemeen g-edeelte. t? b Ccc*,iw» — UTRECHT, POST UITERWEER & COMP. 1 8 5 7. GEDRUKT BIJ DIEBEN & DUMDNT. AAN DEN LEZER. Door den Heer Inspekteur van de Militaire Geneeskundige dienst der landmagt sinls eenige jaren belast met het onderwijs aan 's Rijles Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen in de verbandleer en alles wat daartoe betrekking heeft, is mij tevens de laak opgelegd, om ten behoeve van dat onderwijs eene handleiding te vervaardigen, — eene handleiding, die tot heden, met enkele anderey aan de reeks van leerboeken, ten dienste dier instellling uitgegeven, ontbrak. Het eerste of algemeene gedeelte daarvan, heb ik het genoegen aan mijne leerlingen en verdere lezers aan te bieden. Ofschoon er ook in onze taal verschillende werken over de verbandleer bestaan, waren echter onderscheidene bevoegde Militaire Geneeskundigen en ook ik van meening, dat geen daarvan in alle opzigten aan de eisclien voldeed, die men met het oog op hen, aan wie het onderwijs gegeven wordt, van een zoodanig werk mag vorderen, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat de verbandleer in dit werk ook moest worden toegepast op de Militaire Chirurgie, die bovendien, b. v. in tijden van oorlog of op het slagveld, nog eene eigene rigling heeft. Ten gevolge daarvan heeft deze handleiding, hoe beknopt de meeste ondertverpen ook zijn behandeld, eene vrij groote uitgebreidheid verkregen en is eene verdeeling in een algemeen en in een Lijzonder gedeelte noodzakelijk geacht, waarvan het laatste nog in dit jaar of in het begin van het volgende de pers zal verluien. Ten einde den prijs van het werk niet onnoodig te verhoogen, heeft men gemeend daarbij geene platen te moeten voegen, welke trouwens voor hel onderwijs aan de Kweekschool vrij overbodig zijn, dewijl daarbij dagelijks praktische oefeningen plaats hebben en aan de kweekelingen bovendien alles aanschouwelijk wordt voorgesteld. Wettigt zal later door de uitgave van een kleinen atlas platen worden voorzien in het ongerief, uit het gemis derzelve in dit werk voortvloeijende voor hen, die dit onderwijs niet hebben bijgewoond, of vjel om het geheugen te gemoet te komen. Voor het overige moet ten aanzien van dit eerste gedeelte worden vermeld, dat het in sommige punten ingrijpt in het bijzondere gedeelte, daar de grenzen tusschen beide niet zoo juist af le bakenen zijn. Wat betreft de kunsttermen hebben wij in de meest gebruikelijke talen slechts de gewone gekozen. Het is mij hoogst aangenaam bij dezen mijn liartelyken dank te mogen betuigen aan mijn waarden en hooggeachten leermeester den Heer kerst, le" Officier van Gezondheid der eerste klasse, Chef van de Militaire Geneeskundige School, voor de hulp, ondersteuning en medewerking, welke Z.H.E.D. Gestr. wel de goedheid heeft gehad mij bij de uitgave en zamenstelling van dit werk te verleenen, — eene hulp, die ik zoo zeer behoefde. Ook de Heer peusille , Officier van Gezondheid der le klasse aan genoemde inrigting, ontvange hierbij de betuiging mijner erkentenis, voor de welwillendheid, waarmede ook Z.W.E.D. Gestr. mij bij da uitgave heeft ter zijde gestaan. VTBEcm, Julij 1857. PELTZER. INHOUD. Bladz. AAN DEN LEZER V INLEIDING 3 1°. VERBANDSTOFFEN. A. PLANTAARDIGE VERBANDSTOFFEN. a. Hennep (werk, touw) 6 b. Vlas (linnen, wasdoek, neteldoek, battiste, mousseline, gaas).... 6 c. Boomwol (boomwolwatten, katoen) 8 d. Papier (gewastpapier, vloeipapier, bordpapier) 10 e. Caoutschouk (gevulcaniseerde) 10 ƒ. Gutta-percha (gevulcaniseerde) 11 g. Hout (kurk, boombast, planken, teenen, bladeren) 12 h. Stroo 14 i. Doppen 14 k. Kaf 14 l. Zeegras 14 m. Riet 14 n. Zwam (stuifzwam) 15 o. Penghawar-Djambi 15 p. Zetmeel (zetmeelgom) 16 ?■ Gom 16 B. DIERLIJKE VERBANDSTOFFEN. a. Dierenwol of haar 18 b. Zijde (gewaste taf) 18 Bladz. c. Leder (gelooid, gebrand, zeemleder, marokijn, juchtleder, perkament). 19 d. Balein 21 e. Goudvlieg 21 ƒ. Darmsnaren 21 g. Spons (gewaste, gegomde, zamengedrukte) 22 h. Was (maagden-, palm-, myrten-, japansche was, paraffine) 24 i. Veêren 25 k. Lijm (schrijnwerkers, vischlijm) 25 l. Eiwit 27 C. ONBEWERKTUIGDE VERBANDSTOFFEN. а. Metalen 27 aa. IJzer (vertind, blik, ijzerdraad, ijzer- of staalstaafjes, stalen veêren) 27 66. Tin en koper 29 cc. Goud en zilver 29 dd. Lood (looddraad, loodplaatjes, theelood) 29 б. Steen (zandsteen, Bentheimersteen) 29 c. Gips 30 d. Zand 31 D. VERBANDSTOFFEN VAN GEMENGDEN AARD. а. Pleisterstoffen (hechtpleisterstofifen, geneeskrachtige) 31 б. Zalven 32 c. Collodion 32 2°. VERBANDSTUKKEN. a. Pluksel 34 aa. Linnen pluksel (ruw, geordend, glad of gekamd) 35 65. Haarlemsch of geschaafd pluksel 35 cc. Engelsch of doekpluksel 36 dd. Watten pluksel 36 Asbest (amianthe) 36 1°. Plukselwiek 37 a. Vierkante 38 5. Half-eironde 38 c. Eironde 3S d. Plukselkoek 38 Bladz. e. Plukselschijf. 39 ƒ. Ronde plukselwiek 39 2°. Plukselprop (plukselbal) 39 3°. Steekwiek 40 4°. Plukselpenseel 41 а. Gesteeld 41 б. Ongesteeld 41 6. Windsels 42 Vereischten van een windsel 43 Vervaardiging van een windsel 43 Onderdeelen van een windsel 44 Het oprollen van een windsel 44 Verdeeling der windsels 45 а. Eenvoudige windsels 46 aa. Eenhoofdig rolwindsel 46 66. Tweehoofdig rolwindsel 46 б. Zamengestelde windsels 46 c. Doeken 47 aa. Verbanddoeken 47 66. Drukdoeken 47 а. Enkelvoudige 48 б. Meervoudige 48 aa. Gelijkvormige 48 66. Ongelijkvormige of trapswijze 48 1. Pyramiedvormig (driezijdig, vierzijdig) 48 2. Wigvormig 48 Vierkante en langwerpige (longuetten) 49 Driehoekige drukdoeken 49 Ronde drukdoeken 50 Gespletene drukdoeken 50 aa. Tweehoofdige drukdoeken 50 66. Driehoofdige drukdoeken 50 cc. Maltheser kruis Gevensterde drukdoeken 5^ Gebruik der drukdoeken 51 d. Spalken Eigenschappen van goede spalken 53 Vorm der spalken (handplank, voetplank, kaakspalk) 53 Stoffen waaruit de spalken vervaardigd worden (gebroken spalken van löfler, spalken van martini en van sharp) 54 Bladz. e. Kussens (kruidenzakjes, lucht- en waterkussens, ringlaissens) 57 ƒ. Laden of troggen 58 a. Ware laden (strooladen, stroostaven, strooladendoek) 59 b. Onware laden 60 g. Bogen (beenbogen, voetbogen, handbogen) Cl h. Pleisters "2 a. Hecht- of kleefpleisters 62 b. Trekpleisters 65 c. Randpleisters (bandeletten) 65 d. Geneeskrachtige pleisters 66 i. Sparadrap 66 k. Stroppen 67 l. Penseelen en kwasten • 68 in. Bevestigingsmiddelen 68 a. Spelden 70 b. en c. Naald en draad 70 d., e. en ƒ. Banden, koorden, strooken en riemen 71 g. Caoutschouk-draden en ringen 71 h. Bindsels 1. Ronde of koordvormige 72 2. Platte of handvormige (darmsnaren) 72 3°. VERBANDEN EN VERBANDWIJZEN IN HET ALGEMEEN. A. ALGEMKENE BESCHOÜWING VAN EEN VERBAND. Bepaling van een verband (werking, doel, nut, vereischten enz.).... 73 B. VERBANDWIJZEN IN HET ALGEMEEN. I. Windselverbanden. 1. Eenvoudige windselverbanden 7 7 a. Kringswijsverband 78 b. Schuins verband 7 8 c. Spiraal- of krulswijs verband (groot, midden, klein, stomp en kruipend) 7 9 d. SCruisverband 80 aa. Schildpad of straalvormig verband 80 bl>. Koornaarverband 80 1. Verticale of regte koornaar 80 2. Horizontale of dwarse koornaar 80 niadz. 3. Opklimmende, nederdalende koornaar 80 4. Klein, midden en groot koornaarverband 81 e. Knoopverband 81 ƒ. Terugloopend verband SI g. Vereenigend verband 82 2. Zamengestelde windselverbanden 82 «. Het Tverband (eenvoudig, zamengesteld, onbewegelijk, bewegelijk, gespleten en doorboord) 83 b. Het boek- of achttienhoofdig verband (van petit , scültet , wiedeman, henkel en desault) 84 c. Het scuLTHT'sche, veelhoofdig of strookverband 85 d. Het slingerverband 86 e. Het getralied verband of het vereenigend verband voor dwarse wonden 86 f. Het scheedevormig verband 87 g. Het zak- of beursverband. draagband, schortband 87 /(. Het rijg- of gespverband (polsriem, knieband, rijgkous) 88 liet aanleggen der windselverbanden 88 Vastheid bij het aanleggen der windselverbanden 90 liet eindigen der windselverbanden 90 Het afnemen der windselverbanden. 91 II. Doekverbanden. 1. De langwerpige vierkante doek 92 2. De driehoekige doek (de grondvlakte, hoofden of einden, top). 92 3. De halsdas 93 4. De strop 93 5. De driehoekmuts 93 Wijze van vastmaken of bevestigen der doekverbanden 94 Verdeeling der doekverbanden (eenvoudige , zamengestelde, voor het hoofd, den tronk en de ledematen. De benamingen door mayor er aan gegeven) 94 Voordeelen der doekverbanden 95 Nadeelen der doekverbanden 95 Het aanleggen der doekverbanden 9G Het afnemen der doekverbanden 97 III. Onbeu'egelyke verbanden. Korte geschiedenis der onbewegelijke verbanden., 97 Het stijfselverband van suutin 99 Bladz. Het gipsverband van mathijsen 101 1. Gipswindsels of strooken 102 2. Gipspap (verdeeling) 103 De eenvoudige, oorspronkelijke gipsbrei of pap 104 De voordeelen van het gipsverband van mathijsen 105 4°. VERBAND WERKTUIGEN IN HET ALGEMEEN. i. eenvoudige verbandwerktuigen. 1. Bedekkende verbandwerktuigen 107 а. Platen of dekplaten 107 б. Tepelhoedjes of tepelringen 107 2. Verwijdende verbandwerktuigen 109 Bougies (kaarsjes) 109 1. Bougies om te verwijden 110 1. Linnen was-bougies 110 a. Rolronde of cylindervormige 111 b. Kegel- en 111 c. Buikvormige 111 2. Darmsnaren bougies 111 3. Spons bougies 112 4. Caoutschouk- of veerkrachtige bougies 113 5. Bougies van gutta-percha 113 6. Perkamenten bougies 113 7. Baleinen bougies 114 8. Beenen of ivoren bougies 114 9. Metalen bougies 114 Over den bougiemeter 115 2. Bougies tot onderzoek (modelleerwas) 115 3. Geneeskrachtige of zamengestelde bougies 117 1. Geneeskrachtige of pleisterbougies 117 2. Gewapende of bijtende bougies 118 3. Tegenhoudende verbandwerktuigen 118 Breukbanden 118 Niet veerkrachtige breukbanden 120 Veerkrachtige breukbanden 120 Lies- en dijbreukbanden (been- en dijriemen) 121 Navelbreukbanden (navelbreukpleister) 127 Bladz. Buikbreukbanden 127 Dubbelde en enkele breukbanden 128 Onderscheid tusschen de verschillende breukbanden met betrekking tot derzelver inrigting 128 Voorschriften bij het laten vervaardigen der breukbanden 129 4. Ondersteunende verbandwerktuigen 130 1. Aarsstutten of aarshouders (veerkrachtige, niet veerkrachtige, die van juville, richter en kerst) 130 2. Scheede- en baarmoederstutten, of scheede- en baarmoederdragers. (De scheededrager van kilian, de baarmoederdrager van maykr ; die van zwanck) 132 5. Drukkende verbandwerktuigen 137 1. Verbanddrukwerktuigen tot onderschepping van bloed 137 a. Bloedvaatpersen of tourniquetten 137 aa. Die het geheele lid omgeven 138 1. Band-tourniquetten 139 2. Knevel- of veld-tourniquetten 139 3. Gesp-tourniquetten 139 4. Wig-tourniquetten, en 139 5. Het veer-tourniquet 139 bb. Die slechts op den hoofdstam drukken 139 1. Schroef-tourniquet (petit, plattner, heister, savignï en rust) 2. Het tourniquet met staand windas (savigny, zittier, hubenstreit) j40 3. Het spil-tourniquet of tourniquet met liggend windas. (Het Engelsche tourniquet, westphalen, knauer). 141 b. Vaat-drukwerktuigen ]41 1. Krukpers of handvatpers 142 2. Drukwerktuigen voor bepaalde slagaderen. (Het Italiaansch- of Iersch vaatdrukwerktuig) 142 2. Verband-drukwerktuigen tot terughouding van pis (kuch, bell, savigny) u3 3. Verband-drukwerktuigen tot terughouding van drekstoffen (veerkrachtige en niet veerkrachtige) 144 6. Verbandwerktuigen tot het opvangen van uitgescheidene of afvloeijende stoffen (ontvangers) v 14g II. zamengestelde verbandwerktuigen. !• Toestellen tot herstelling van beenbreuken 148 Bladz. a. Uitrekkende toestellen (iiagedorn, desault, petit, velpeaü, boyer, bellocq. unger, kerst, wattman, lorinzer, seütin, smith. De uitrekkings-gordel of -kous. volpi, fabricius, nicolai, gibson) 148 b. Zweeftoestellen 150 c. Hellende vlakken. (Het hellend vlak uit kussens, pott; de lessenaar of dubbel-hellend vlak, cooper ; het hellend vlak met dubbel-raam, het eenvoudige vlak van sauter) 150 2. Toestellen tot herstelling van ontwrichtingen (het werktuig van stromeyer, de tang van luer, de ambe of wip van iiippocrates, het raam van terborg. het takelwerktuig van cooper, het katrolwerktuig van schneider) 151 3. Toestellen tot herstelling van verkrommingen (orthopaedische toestellen) 151 5°. HET VERBINDEN, OF DE VERBANDREGELEN IN HET ALGEMEEN. Algemeene regelen of voorschriften bij het verbinden 152 Algemeene regelen of voorschriften gedurende het verbinden 158 Algemeene regelen of voorschriften bij het afnemen van het verband. 160 Algemeene regelen of voorschriften bij het verbinden op hel slagveld. 1C1 VERBANDLEER. I. ALGEMEENE VERBANDLEER. i ALGEMEENE VERBANDLEER. INLEIDING. 5 i. Onder verbandleer (desmologia, doctrina deligationis) verslaat men dat gedeelte der geneeskunde, hetwelk zich bezig houdt met de kunstmatige vervaardiging en de doelmatige aanwending van verbanden en verbandwerktuigen. § 2. Zij staat met vele wetenschappen in een naauw verband, doch vooral met de geneesmiddelenleer, en kan beschouwd worden als de meer handdadige aanwendingwijze van middelen , die , vooral op eene werktuigelijke wijze, de genezing of herstelling beoogen, of het lijden trachten dragelijk te maken. Zij maakt daarom een meer bepaald onderdeel uit van de [heelkunde (chirurgia). 5 3. De verbandleer wordt verdeeld: 1°. In de algemeene verbandleer (desmologia generalis), en 2". In de bijzondere verbandleer (desmologia specialis). 1* § 4- 1°. De algemeeiie verbandleer maakt ons bekend met de verschillende stoffen, verbandstoffen, die gebezigd worden eerst tot vervaardiging van verbandstukken, later van verbanden en verbandwerktuigen ; en met de verschillende wijzen, waarop, alsmede de algemeenq regelen, waarnaar men deze op het ligchaam toepast. § 6. 2°. De bijzondere verbandleer leert ons het vervaardigen en aanwenden van verbanden , verbandwerktuigen en toestellen, welke alleen op bepaalde plaatsen van het ligchaam aangelegd en alzoo slechts tot bepaalde doeleinden aangewend kunnen worden. § 6. Tot de algemeene verbandleer behooren: 1°. De verbandstoffen. 2°. De verbandstukken. 3". De verbanden en verbandwijzen, in het algemeen. 4°. De verbandwerktuigen, in het algemeen, en 5°. Het verbinden of de verbandregelen in het algemeen. In deze volgorde zullen wij deze onderwerpen behandelen, om daarna tot de bijzondere verbandleer over te gaan. lo. VERBANDSTOFFEN. § 7- Men verstaat door verbandstoffen alle zoodanige stoffen, die geschikt zijn, om tot vorming van eenig verband, verbandwerktuig of toestel mede te werken. § 8. Deze verbandstoffen kunnen van verschillenden oorsprong zijn , afkomstig van de verschillende rijken der natuur; of wel vereenigingen van meerdere van deze tot een. Zij kunnen alzoo onderscheiden worden: A. In plantaardige. B. In dierlijke. C. In onbewerktuigde, en D. In gemengde. A. PLANTAARDIGE VERBANDSTOFFEN. § 9. fot de plantaardige verbandstoffen behooren: a. Hennep. b. Vlas. c. Boomwol. d. Papier. e. Caoutschouk. f. Gutta-percha. g. Ilout. h. Slroo. i. Doppen. k. Kaf. 1. Zeegras. m. Riet. n. Zwam. o. Penghawar Djambi. p. Zetmeel. q. Gom, enz. § 10. a. Hennep, bestaande uit de bastvezelen van de hennep-plant (Cannabis sativa) en meer bekend onder den naam van werk (stupa cannabina), heeft eene min of meer vuil-gele kleur en komt gewoonlijk voor als eene uit losse of zamengebondene draden bestaande massa; doorgaans is deze zeer ruw en door aanklevende houtvezelen, enz., verontreinigd. Men maakt van het werk weinig gebruik op ontbloote , verwonde vlakten; somwijlen bezigt men het tot verwarming en bedekking van zieke deelen of ter opvulling van holten, en in tijd van nood kan het als vervangmiddel van linnen-pluksel dienen. In dit geval echter bedekt men, zoo mogelijk, de verwonde vlakte eerst met dun linnen of gaas. § 11. Van hennep wordt touw bereid , hetwelk, in verschillende dikten, dienstig kan zijn tot bereiding van verbanden en toestellen. § 12. b. Het vlas (stupa linaria) bestaat uit de bastvezelen van de vlasplant (Linum usitatissimum). Het komt in den handel voor als zamengebonden strengen vezelen, van eene lichte, eenigzins grijs-witte kleur, en is in den regel veel zuiverder en minder ruw dan werk. Even als van werk maakt men van ruw vlas weinig gebruik op ontbloote en verwonde ligchaamsdeelen, doch het kan in dezelfde omstandigheden aangewend worden, onder inachtneming van dezelfde voorzorgen. § 13. Van het vlas bereidt men linnen (linteum), eene der meest gebruikte verbandstoffen. Het linnen, als verbandstof, moet zacht zijn op het gevoel, niet te grof, of te fijn, rein, ongekleurd, vrij van stijfsel of kalk en met geene naden of zoomen bezet. Nieuw linnen is minder aan te bevelen dan gebruikt linnen, hoewel het nimmer al te oud of te versleten mag zijn. § 14. Het linnen dient tot vervaardiging van vele verbandstukken, b. v. linnen-pluksel in verschillende soorten, windsels, longuetten, randpleisters, enz., alsmede tot zamenstelling van eenvoudige of zamengestelde verbanden. Het linnen wordt door vloeistoffen spoedig doortrokken ; hel bezit daardoor een belangrijk opslorpend vermogen en heeft hierin eene zeer voordeelige zijde. § la. Onder de verschillende soorten van linnen bezigt men in de verbandleer nog het wasdoek, zijnde een los en doorzigtig gewcefd linnen, dat met eene pap bedeeld, en aan eene zijde met een gekleurd lijnolie-vernis overtogen is , waardoor het eene gladde en glanzende oppervlakte verkrijgt en derhalve voor nat en vochtigheid ondoordringbaar is. Vroeger bezigde men was lot vernis, waarvan de naam wasdoek afkomstig is 1). § 16. Wasdoek of gewast linnen wordt vooral gebezigd als onderlegsel in bedden, ten einde, bij het aanwenden van water-omslagen (fomentatiën), bij rijkelijke verettering of afvloed van vloeistoffen, l) schedel's Waaren-lexicon. Füoftc Auflage, II, Seite 641. enz. het nat worden van bedfournituren tegen te gaan, of de onzindelijkheid te voorkomen. § 17. Sedert eenige tientallen jaren is men begonnen den stengel van de groole brandnetel (Urtica urens), even als den hennep, te rooten, te braken en te hekelen en verkreeg daarvan een vezel, waaruit een linnenaardig weefsel bereid werd, dat neteldoek genaamd en ook als verbandstof gebezigd wordt. Thans echter wordt eene daarmede overeenkomende stof uit -katoen of boomwol vervaardigd, welke den naam van battiste, mousseline of gaas draagt. § 18. Dit gaas kan in verschillende omstandigheden , vooral ter beschutting of verzachting van de huid en bij verwondingen, aangewend worden en treedt in de zamenstelling van het wattenpluksel (Zie dit onderwerp). § 19. c. Boomwol is afkomstig van de vruchten van meerdere soorten van den wolstruik (Gossypium) en den wolboom (Bombax), die alle in warme landen, vooral in Azië, Amerika (Oost- en West-Indië], alsook in het zuiden van Europa groeijen. De vele soorten van boomwol worden onderscheiden naar de landen, waaruit zij afkomstig zijn. Als verbandstof is die de beste, welke blank en zuiver, fijn, langharig en op het gevoel zacht is. Minder goede eigenschappen der boomwol zijn ruwheid, rossigheid of gekruldheid en verwarring. § 20. Men maakt boomivollen-watten, door de boomwol in meer of minder dikke lagen uit te spreiden en aan weerszijden met eene laag lijmwater te bestrijken. § 21. Als verbandstof heeft de boomwol een veelzijdig nut, vooral ter beschutting van zieke deelen legen uitwendige invloeden, tot opvulling van holten , enz., en wordt ook als vervangmiddel van lmnen-pluksel gebezigd. Zij bezit intusschen minder een opslorpend vermogen, dan het linnen-pluksel, welk gebrek echter door het bedekken met eene laag gaas of mousseline voor een groot deel wordt weggenomen. Zoo men boomwol-watten tot een heelkundig doel wil bezigen, zal men wèl doen, de watten te splijten en de twee gelijmde vlakten tegen elkander te plaatsen. Bijaldien de boomwol-watten met vloeistoffen, b. v. etter, doortrokken moeten worden, zal men het doelmatigst handelen, door de gelijmde vlakten geheel weg te nemen. § 22. Katoen is een weefsel, dat uit boomwol is geweven en de plaats van het, in de meeste gevallen, veel duurdere linnen zeer goed kan vervangen. Tot verbandstof dient het katoen te zijn wit, ongekleurd, rein, noch met pap noch met kalk bedeeld. Een vooroordeel omtrent het katoen, dat het namelijk roos zoude opwekken, is door de ondervinding wedersproken. Katoen is echter een minder goede geleider van de warmtestof, dan het linnen, weshalve linnen, op ontbloote ligchaamsdeelen aangewend, meer afkoelt en eene zekere frischheid veroorzaakt, welke bij ontsteking en roos eene aangename gewaarwording opwekt. In deze gevallen is linnen boven katoen te verkiezen. In den handel konien hoofdzakelijk vier soorten van katoen voor: 1°. Het witte of gewone katoen, min of meer lijn en al of niet gekeperd; 2°. katoen, wit of gekleurd en voorzien van verschillende soorten van afdruksels of afbeeldsels, Calicots of Indiennes genaamd; 3°. Fijn, Oost-Indisch katoen, met afgeteekende modellen, zoogenaamde cfuts of Persiennes, en 4°. Eenkleurig katoen, zonder afbeeldingen. Slechts het gewone, witte katoeii kan tot verbandstof dienen, daar de gekleurd» soorten soms nadeelig inwerken. § 23. d. Papier (charta) wordt bij liet verbinden tot verschillende doeleinden gebezigd: deels tot vervangmiddel van linnen en katoen, deels tot bedekking van ontbloote deelen, deels tot opslorping van vloeistoffen, tot geneeskrachtig papier, met verschillende geneeskrachtige beginsels, b. v. met het blaartrekkend beginsel van de garou-bast, van de spaansche vliegen, enz. bedeeld, en tot de bereiding van het sparadrap. Men bereidt alzoo van papier een vervangmiddel van pluksel, van kompressen; met gesmolten witte was doortrokken (charta cerala), dient het tot bedekking van wondvlakten, ook tot vervanging van gewaste taf. Van vloeipapier maakt men somwijlen als bloedstelpend middel gebruik; uit bordpapier bereidt men spalken. Gekleurde papieren, vooral sommige behangsel-papieren mogen niet op ontbloote vlakten aangewend worden, aangezien zij nadeelig, ja giftig kunnen inwerken. § 24. e. Caoutschouk (kaoutchouk, resina elastica), veerkrachtige of claslielce gom, bestaat uil het gedroogde melksap van sommige boomen, die in Zuid-Amerika en Oost-Indië groeijen, inzonderheid van de Siphonia elastica, Ficus elastica en anderen. Het komt in den handel meestal voor in den vorm van groote en kleine flesschen, die aan een touw geregen zijn, of ook wel in den vorm van vierkante, platte stukken. Het bezit eene bruinzwarte kleur en is bij uitstek veerkrachtig. Bij koude is het hard, stijf en moeijelijk te behandelen. Bij eenigzins verhoogden warmtegraad wordt het zeer zacht en buigzaam. Het is onoplosbaar in water en wijngeest en wordt slechts door zeer weinige vloeistoffen aangedaan, waardoor het in de heelkunde van zeer veel nut is. 5 25. Yan dit caoutschouk worden enkele verbandstukken en ook verscheidene verbandwerktuigen fabriekmatig bereid, zoo als: windsels, bougies, catheters, tepelhoedjes, gehoorbuizen, poppen voor breukbanden, moederringen, enz. § 26. Gevullcaniscerd caoutschouk is eene zamenstelling van caoutschouk met zwavel, welke het eerst door iiancock is ontdekt !). Het verschilt veel van het gewone caoutschouk, zoowel in physische hoedanigheden, als in zijne verhouding tot verschillende oplosmiddelen. Het is zeer veerkrachtig, bij gemiddelden warmte-graad (00—70° F.). In de koude verliest het echter, even als het gewone caoutschouk, veel van zijne gewone zachtheid. Het biedt, wanneer men het uitrekt, veel wederstand en behoudt den indruk niet. Het is volstrekt onoplosbaar in water, wijngeest en vette olieën en hiervoor ondoordringbaar. § 27. Ten gevolge van deze eigenschappen heeft men (gamel) ook uit gevulkaniseerd caoutschouk verschillende verbandstukken, verbandwerktuigen en verbandtoestellen bereid, b. v. windsels, schortbanden, lavementspuiten, pisontvangers, enz. § 28. f. Gutla-percha (percharium) is het in de lucht opgedroogde sap van de Isonandria rjulla, eenen boom, vooral in den Oost-Indischen Archipel groeijende. Het komt in den handel voor onder den vorm van platen, of als rollen, van verschillende grootte en dikte. In dezen toestand is het echter onzuiver, doch wordt fabriekmatig gezuiverd en toe- !) girakdin, Scheikunde, euz., 2Je deel, bl. 533. bereid. In onzuiveren toestand heeft het eene geelachtige, grijze kleur; gezuiverd zijnde is het bruin. In water of wijngeest is het geheel onoplosbaar. In water-vrijen aether en chloroform, alsmede in olieën, door drooge overhaling verkregen, b. v. steenkolen-olie, enz., is het oplosbaar. In kokend water wordt het spoedig week, laat zich dan kneden als was, en behoudt, verkoeld zijnde, den vorm, dien men het medegedeeld heeft. Gutta-percha wordt fabriekmatig vervalscht door middel van zetmeel, papier maché enz. en verliest dan vele van zijne natuurlijke eigenschappen. § 29. Gutta-percha wordt gebezigd tot het bereiden van windsels, spalken , drukplaten, bougies, enz. Men wendt het ook aan tot opvulling van holle kiezen of tanden, alsmede, nadat men het in chloroform heeft opgelost, tot bedekking van kleine wonden, ontvellingen, enz. De hooge warmtegraad, welken het water hebben moet, om het bewerken van de gutta-percha toe te laten, dat hoofdzakelijk door de handen moet geschieden, is in sommige gevallen een bezwaar tegen het gebruiken dezer stof. § 30. Ook het gutta-percha is even als het caoutschouk gevulcaniseerd geworden. Het is echter nog weinig als zoodanig in gebruik. § 31. g. Hout. Van verschillende deelen van den boom maakt men in de verbandleer gebruik, als van : aa. Kurlc. bh. Boombast. cc. Planken. dd. Te enen. ee. Bladeren, enz. § 32. aa. Kurk, afkomstig van den kurkeik (Quercus suber), is daarvan de buitenste schors, die, in reepen aan den boom ontnomen, onder gewigten wordt plat gedrukt en tot verschillende doeleinden wordt verwerkt. Hoe minder scheuren en ongelijkheden zich in het kurk bevinden, des te zachter, des te beter is het. Het fransche kurk is meer wit, het spaansche, zwartachtig of donker bruin. Het laatste is hooger in prijs dan het eerste J). § 33. Het wordt bij het verband tot verschillende doeleinden gebezigd, hoofdzakelijk tot drukking en terughouding, en wel in verschillenden vorm, al naar de gedaante van het te drukken of terug te houden deel gewijzigd, dat onder anderen het geval is bij het gebruik van kurk, tot het vormen van poppen aan breukbanden. Het kurk wordt, al of niet omwikkeld, op het ligchaam aangewend. Het eerste geschiedt doorgaans met zeemleder. § 34. bb. Boombast wordt slechts in tijd van nood en tot vervangmiddel van spalken gebezigd. Hiertoe zoude kunnen dienen de bast van jonge eiken- of wilgenboomen, of wel de -schors van andere boomen, die zich gemakkelijk laten afpellen. In oorlogstijden en op het slagveld kunnen zij van nut zijn bij een voorloopig verband voor beenbreuken, enz. § 35. cc. Planken dienen in de verbandleer vooral tot vervaardiging van spalken. Hel hout, dat daartoe het meest geschikt is, moet aan eene zekere veerkracht, ook taaiheid en stevigheid paren. Zeer goed is daartoe het linden-hout, ook het eiken-hout, minder het beuken-hout. Aan de planken geeft men dan velerhande vormen, naar male de deelen, waarop zij worden aangewend, verschillen (Zie de spalken). !) Zie schedel's Waarcn lexicon, S. 640, I. S 36- dd. Teenen worden vooral gebezigd lol bereiding van vlechtwerk en hoepels, die dienen tot het maken van bogen, ter voorkoming van drukking of bovenmatige verwarming van zieke deelen. Zij worden vooral vervaardigd van de jonge uitloopers van den witten wilg (Salix alba). § 37. ee. Bladeren, zoowel van boomen als van planten en moeskruiden, worden in gedroogden en in verschen toestand in de verbandleer gebezigd. Gedroogd, tot vulling van kussens ; versch, tot bescherming of bedekking van lijdende deelen, b. v. het oog, het hoofd, bij hoofdzeer, verouderde zweren, enz. De bladeren der roode kool worden bij de HOLLOWAr-zalf gebruikt. De weegbree is als volksmiddel genoegzaam tot bedekking en genezing van wonden bekend. § 38. h. Stroo wordt gebezigd als lang of als gekapt stroo. Lang, gebruikt men het tot vervaardiging van laden (strooladen) en verkiest daartoe goed stroo , dat niet gekneusd of gedorscht, maar van de aren ontdaan is. Roggeslroo is daartoe het beste; men kan echter ook haver- en tarwe-stroo gebruiken. Het gekapte stroo wordt gebezigd tot opvulling van kussens van verschillenden vorm en tot verschillende andere doeleinden. § 39. i. k. 1. Tot opvulling van kussens, van verschillenden vorm, bezigt men, behalve gekapt stroo, ook doppen, vooral boekweit- en ?'i;^doppen, zeegras (Zostera marina); bij gebrek aan iets anders, zelfs kaf, hooi, bladeren, mos, enz. § 40. m. Riet kan gebezigd worden tol het vervaardigen van spalken en ook van kokers, door liet evenwijdig naast elkander te plaatsen en door middel van bindtouw te vereenigen. Vooral in lijd van gebrek en op het slagveld zoude het als tijdelijke verbandstof kunnen dienen. § 41. n. Zwam. De zwam, die in de geneeskunde onder den naam van heelmeester-zwam (Fungus chirurgorum) bekend is, is afkomstig van de Bloedzwam of Lorlcenzwam (Polyporus igniarius). Zij is gewoonlijk in den handel onder den naam van vwurzwam bekend, en komt meestal voor in den vorm van groote, lederachtige , bruin gekleurde stukken, die zeer zacht', bijna fluweelachtig op het gevoel zijn. De lot verbandstof gebezigde zwam moet zijn zacht op het gevoel, los en van vreemde stoffen bevrijd. Raadzaam is het de tot verband te bezigen zwam eerst af te wasschen, weder te droogen en uit te kloppen, ten einde haar van onzuiverheden en vooral van salpeter te bevrijden, waarmede zij veelal, om hare ontbrandbaarheid le vermeerderen, doortrokken is. Behalve deze zwam wordt, vooral tot bloedstelping, eene andere zwamsoort, de dusgenaamde stuifzwam (Lvcoperdon bovista) gebezigd, die meestal voorkomt in den vorm van bruine, platronde stukken, die aan de eene zijde lederachtig en aan de andere, los van weefsel, poederachlig zijn. Ilaar gebruik is thans veel minder, dan vroeger, in zwang. § 42. o. Penghawar Djambi. Eene donker-gele, bruinachtige, als uit glinsterende haren bestaande, wolachtige, op het gevoel eenigzins vetachtige stof, afkomstig van eene in Oostersche landen groeijende varenplant (Polypodium baromez). Zij wordt doorgaans uitwendig tot bloedstilling bij kleine wonden, even als tle zwam, gebezigd. Aan looizuur, haar zamentrekkend vermogen en ook aan hare opzuiging van water, wordt hare werking toegeschreven. § 43. p. Tot het toebereiden van verbanden, bekend onder den naam van onbewegelijke verbanden , worden onder anderen ook eenige plantaardige zelfstandigheden gebezigd, te weten zetmeel (onder den vorm van stijfsel en zetmeelgom) en de gewone gom. § 44. Zetmeel, uit verschillende planten afkomstig, is eene witte, poedervormige, smaak- en reuklooze zelfstandigheid, in den handel, onder poedervorm of als prismatische naalden, of als eene soort van krystallen voorkomende. In kokend water zwellen de zetmeelkorrels en gaan in eene dikke, half doorschijnende massa of gelei over {stijfsel). Het is in wijngeest onoplosbaar en wordt door jodium blaauw gekleurd. Het stijfsel wordt soms vervalscht door koolzuren- en zwavelzuren kalk 1). § 45. De zetmeelgom (dextrinum) verkrijgt men door de inwerking van diastase op zetmeel, of door verhitting van zetmeel met zeer verdund zwavelzuur tot nabij het kookpunt. Zij is eene harde, gladde en glanzige, geelachtige stof, welke, in water opgelost, in eene kleverige massa verandert 2), Behalve dit zuivere zetmeel, het stijfsel of de zetmeelgom, bedient men zich nog van gewone zetmeelhoudende meelsoorten, b. v. gewone roggebloem, welke men in kokend water oplost. Tevens wordt in de minder goede soorten van katoen dikwijls eene zekere pap, uit meel, soms door koolzuren- of zwavelzuren kalk vervalscht, gemengd, dienende tot stijving en verfraaijing er van. Dit katoen is minder geschikt tot verband, wordt door kelpstofhoudende stoffen blaauw gekleurd, en moet, althans bij het bereiden van gips-verbanden, alvorens gebruikt te worden, met warm water worden uitgewasschen. S 46. q. De gewone gom is het gedroogde, uit de bast gevloeide sap van verschillende soorten van Acacia's. ') chevallier, Dictionn. des altérations, etc., Tom ler, pag. 77. 2) QiiiKiN willemier, Gcneesmiddelenlccr, bladz. 64. Ofschoon Je arabisclie gom de beste is, kunnen echter de slechtere soorten, voor zoo verre zij in water oplosbaar zijn (bassorine lost in water niet op), bij het verband, tot het voormelde doeleinde strekken. § 47. De wijze om van deze plantaardige, klevende verbandmiddelen gebruik te maken is doorgaans eenvoudig. Nadat men eene geschikte pap of oplossing daarvan met water bereid heeft, strijkt men deze met een grof penseel of kwast uit op de verschillende verbandstukken, die men noodig heeft, en legt deze onmiddellijk op de plaats der aanwending. De verbandmiddelen, waarvan men hierbij gebruik maakt, zijn gewoonlijk de scuLTET'sche strooken, bordpapieren-spalken, windsels, drukdoeken (kompressen), enz. (Zie: de onbewegelijke verbanden). Door het droogen van genoemde kleefmiddelen verkrijgen deze verbanden eene zekere hardheid en stevigheid, en zijn daardoor in staal, om de deelen, waaropzij aangelegd zijn, onbewegelijk te houden. De aanwending van deze kleefmiddelen is in den laatsten tijd grootendeels door het gebruik van gips verdrongen geworden. (Zie verder: de onbewegelijke verbanden,) B. DIERLIJKE VEItBANDSTOFFEN. § 48. Tot de dierlijke verbandstoiïen of -middelen behooren: a. Dierenwol, of haar. b. Zijde. c. Leder. d. Balein. e. Goudvlies. f. Darmsnaren. g. Spons. j> h. Was. i. Veêren (pennen). k. Lijm. 1. Eiwit, enz. § 49. a. De dierenwol of het haar. De wol, het haar, of de borstels van verschillende dieren worden, in natuurlijken toestand of toebereid, op velerhande wijzen gebezigd. Zij dient hoofdzakelijk ter opvulling, bedekking, omkleeding en verwarming, en is, wegens hare slechte warmte-geleiding en welligt ook wegens hare verhouding tot de dierlijke electriciteit, nuttig bij jichtige en rheumatische aandoeningen. Men bezigt alzoo de gewone wol, of het haar nog met liet vel der dieren vereenigd, of wel daarvan afgezonderd, afgeschoren. Het paarden- en koehaar dient tot opvulling van kussens; de schapenwol tot omkleeding of omwikkeling van ligchaamsdeelen; zelfs het hondenhaar wordt in sommige gevallen aangeprezen. Ook gebruikt men de geheele vacht, de huid met het haar, b. v. van lammeren, schapen, konijnen, hazen, katten, enz. Wijders wordt de wol of het haar toebereid tot laken, duffel, bombazijn, baai, flanel, vilt; van deze stoffen worden verbandstukken, windsels, doeken, enz. gevormd. Het haar of de borstels van sommige dieren, b. v. van dassen, van varkens, dienen lot vervaardiging van pcnseelen of van kwasten, of tot het verbinden of zamenslellen van verbandstukken. § 50. b. Yan de ruwe of natuurlijke zijde, zijnde het spinsel van den zijdeworm (Bombyx mori), wordt geen gebruik gemaakt, doch wel van de bereidingen daarvan, in den vorm van zijdenstof (zijde), van taf en van zijden draden. De zijde, meestal zwart of vleeschkleurig, dient tot het maken van windsels, van pleister (Engelsche pleister), van gewaste taf. Doorgaans bezigt men roode zijden draden en wel met was bestreken, tot onderbinding van bloedvaten of lot bevestiging van verbandstukken (Zie: bevestigingsmiddelen). § 51. Gewaste taf (taffetas cire') is een ligt, zijden weefsel, dat met een lijnolie-vernis, waarmede dikwijls loodglit, bars, menie en terpentijn vermengd is, bestreken wordt, even als gewast linnen. Zijne kleur is groen, geel, bruin of zwart, naar de kleurende zelfstandigbeden, welke bij het bedekkend vernis gevoegd worden t). Het is een slechte geleider van de warmte en voor water ondooi dringbaar, wordt in rheumatische- en jichtaandoeningen tot onderhouding van de zindelijkheid, in sommige gevallen, b. v. bij belangrijke afscheidingen, tot bedekking van brandwonden, enz. gebruikt. Eene wijziging van dit taf is het zoogenaamde blaartrekkende taf (taffetas vésieatoire ou epispastique), zijnde dan bestreken met een mengsel van een aftreksel van garoubast, spaansche vliegen-poeder, myrrhe eD wolfsmelk. Op de huid geplaatst vervaagt dit taf vrij goed een vesicatorium 2) § 52. c. Het leder wordt, op verschillende wijzen toebereid, als zeemleder of als gelooid leder, als gebrand leder, marokijn, juchtleder en perkament aangewend. Het zeemleder dient hoofdzakelijk ter bekleeding van sommige verljandwerktuigen , b. v. breukbanden, rijgkousen, enz., alsmede tot het vervaardigen van zwachtels en van sommige geneeskrachtige pleisters. ö ° Het gelooide leder dient tot hel bereiden van spalken en van '») schedel, Waaren-lexicon, Fünfte Auflage, Band II, S. 612. 2) nysten, LiTniÉ et ROBIN Dietionnaire de médecine , etc, 10™ e'dition l8Vi pag. 1233. ' 2* riemen, die onderdeelen van een verbandwerktuig of -toestel Kunnen zijn. Het kan behoorlijk den vorm der deelen aannemen en deze goed omsluiten, doch verliest zijne stevigheid bij aanwending van vochten en neemt dan ligt verkeerde plooijen aan, welke het bij het droogen behoudt. Door het leder te vernissen (zoogenaamd gebrand leder), heeft men getracht dit week worden van het leder door vochten tegen te gaan; dit heeft evenwel niet in alle opzitten aan de verwachting beantwoord. d o Lederen riemen van verschillende breedte en lengte, voorzien van gespen en oogen, worden vooral bij werktuigen en toestellen gebezigd, waardoor eenige kracht aangewend moet worden. Marokijn , eene fijne , glinsterende , verschillend gekleurde ledersoort , van geiten- of schapenvellen bereid, glad of fijn-geribd, vroeger bijna bij uitsluiting in Spanje, Marokko , de Levant en Turkije, doch thans in vele andere landen bereid en van daar verkregen, wordt hoofdzakelijk gebezigd ter versiering van verbandtoeslellen en -werktuigen. Het jucht-, of beter juften-leder (van het Russische woord Juf li) is een op eene eigenaardige wijze toebereid leder, in het maken waarvan de Russen sedert jaren hebben uitgemunt. Dit leder komt zwart, rood, of geelachtig-wit in den handel voor, en onderscheidt zich door een eigenaardigen reuk (afkomstig van de berken-olie, waarmede het leder wordt toebereid), door sterkte en lenigheid. Het wordt niet alleen uit runderhuiden, maar ook uil paarden-, kalfs-, bokken- en geitenhuiden vervaardigd. Ook dit leder wordl bij verbandtoestellen, waarbij veel kracht moet uitgeoefend worden, gebezigd !). Perkament is eene stevige , gladde, buigzame ledersoort, die op eene eigenaardige wijze is toebereid, reeds in de oudheid bestond en zijnen naam aan de stad Pergamus in Klein-Azië, alwaar de beste soort in groote boeveelheden bereid werd, ontleend heeft. Het beste perkament wordt uit kalfsvellen gemaakt. 1) schedi.l, I. c., Band I. S. 194. Het Hollaiidsche (Leidsclie en Alkmaarder) perkament wordt voor hel beste gehouden. De soorten, bekend onder den naam van Maagden- en Francyn perkament zijn de fijnste '). Als verbandmiddel gebruikt men het perkament slechts tol bereiding van bougies. § 53. d. Balein (Balaena), bereid uit de baarden van den walvisch (Balaena), wordt bij het verband weinig gebezigd. Men maakt er gebruik van, tol het maken van sommige zamengestelde verbanden , en wel met het doel, om aan deze bepaalde vormen te geven, de deelen te ondersteunen, en door zijne veerkracht levens eene zekere gewenschte bewegelijkheid loe te laten, alsmede tol bougies, enz. § 54. e. Goudvlies (baudruclie) beslaat uit het gedroogde lamsvlies van het schaap (Ovis aries), of ook uit het weivlies van den blinden darm van runderen, dat eene zekere bereiding heeft ondergaan en met een geurig vernis overtrokken is. Het doet zich voor als een zeer dun, doorschijnend, goudgeel gekleurd vlies, hetwelk bevochtigd zijnde zeer sterk aan de huid kleeft. In sommige gevallen wordt het als bedekkingsmiddel gebezigd. § 55. f. Darmsnaren worden lot binding of onderbinding gebezigd , D Do Ö ' kunnen echler ook dienen tot het onderzoeken van fijne kanaaltjes (als sondes), of ter verwijding van deze (als bougies). De snaren, die men bij het verband bezigt, zijn de zoogenaamde quint-snaren. Om haar eene zekere zachtheid en buigzaamheid mede te deelen, alsmede om de vochtigheid tegen te gaan, kau men ze met amandelolie bestrijken. ') SCHEDEL, 1. c., Bd. I. S. 676. De darmsnaren worden bereid uit de darmen van lammeren, geiten, katten, gemzen en andere dieren. De beste verkrijgt men uit Napels en Rome; deze zijn van verschillende dikte. Zij dragen verschillende namen naar den toon, welken zij leveren, z. a. discant, bas, quint, quart, terts, enz. Goede darmsnaren moeten gelijkmatig dik gedraaid, buigzaam en veerkrachtig zijn, en de vochtigheid zoo min mogelijk aantrekken l). § 56. g. De Spons (Spongia officinalis) is eene dierlijke zelfstandigheid, behoorende tot de laagste dierklasse, namelijk de plantdieren (Zoüphjten), welke vooral in de Middellaudsche- en Roode Zee gevonden en daar verzameld worden. Zij bestaat uit eene zeer ligte, van kanalen voorziene of poreuse, min of meer wit-gele, bruin-gele, of groene stof, welke in de zee leeft, aan rotsen gebonden, en omgeven is door eene gelei- of slijmachtige stof. Zij geeft geen ander bewijs van leven, dan een zwak trillen en zamentrekken bij aanraking 2). Van dit overtreksel en van kleine schelpjes en steentjes ontdaan zijnde, wordt zij in de zon gedroogd en verkrijgt dan, in plaats van eene groene, eene geelachtige of bruine kleur. Men ontkleurt de spons en geeft haar eene bleeke kleur, door de inwerking van chloor- of zwaveligzure-dampen. Droog zijnde slorpt de spons veel water op. § 57. Goede en fijne sponsen moeten week zijn , weinig gewigt bezitten , met fijne openingen en kanaaltjes voorzien, zacht, helder geel of wit en ontdaan zijn van de, in de mazen dikwijls in groote hoeveelheid zich bevindende schelpjes, steentjes of zand. § 58. De spons wordt, bij het verbinden, slechts gebezigd tot reiniging van den omtrek eener zweer of wond, en nimmer om de zweer- of wondvlakte zelve schoon te maken. Zij wordt daartoe in haren natuurlijken toestand met koud of warm water bevochtigd. Zij wordt insgelijks gebruikt, daar, waar eene zachte drukking moet uitgeoefend worden. In dit geval wordt zij in droogen toe- ') schedel, 1. c. 2,er Band, 1835, Scite 320. chevalliek, 1. c. Tom. Icr, pag. 264. stand en tusschen doeken gebezigd, cn de drukking door een windsel bevorderd. § 59. Met het doel om hollen of kanalen te verwijden, ondergaat zij vooraf zekere bereidingen, door welke zij den naam van yewasle, gegotnde of zamengedrukle spons verkrijgt. § 60. De gewaste spons (spongia cerata) wordt bereid, door eene goede , drooge , gezuiverde spons , in gesmolten, veelal gele was te dompelen, daarin te laten vertoeven, totdat zij geheel daarmede doortrokken is, dan tusschen twee metalen platen zamen te persen, uit te drukken en te laten bekoelen. § 61. De gegomde spons (spongia gummosa) wordt op nagenoeg dezelfde wijze als de gewaste vervaardigd, met dit onderscheid alleen, dat men, in plaats van gesmolten was, eene waterige oplossing van gom of stijfsel bezigt, daarmede de spons laat doortrekken, dan uitperst, en eindelijk tusschen het persvverktuig plaatst en laat droogen. § 62. De zamengedrukte spons (spongia compressa) vervaardigt men, door gewone, gezuiverde spons met water te laten doortrekken, daarna sterk uit te persen, met bindtouw spiraalwijs te omgeven, en in dien toestand te laten droogen. § 63. Deze op verschillende wijzen toebereide spons, wordt op dezelfde wijze gebruikt. Men knipt of snijdt een stukje, ter grootte van de opening of de wijdte van het kanaal, dal men verwijden wil, en voert dit stukje in de opening of het kanaal. . De spons, in aanraking komende met het vochtige en warme deel, zet zich uit, doordien de was verweekt, de gom, of de stijfsel opgelost of de slechts zamengedrukle, gedroogde spons met water doortrokken wordt en zich uitzet. Door deze zwelling of uitzetting wordt de opening of het kanaal op eene zacht-werktuigelijke wijze verwijd. Men bezigde vroeger meer de gewaste spons; thans is dit echter met de gegomde of zamengedrukte meer het geval, daar deze minder hard is, en zich gemakkelijker oplost en uitzet. § 64. h. De bij het verbinden gebruikelijke was (cera) is het voortbrengsel der bij (Apis mellifica), welke deze stof door middel van kliertjes, zijdelings van de buikringen gelegen, afscheiden tot vorming harer honigraten. Wanneer deze honigraten nog niet met honig gevuld zijn, zijn zij wit en stellen de maagden-was daar. De was is, zoo als zij van de met honig gevulde raat afkomstig is, nog onzuiver , vast, geelachtig, bij lagen warmtegraad broos, bij verhitting tot 40—45° C. week, kneedbaar; op ongeveer 68° C. smelt zij, en gaat bij 100° over in eene vloeibare, doorschijnende, olieachtige stof, welke ligter is dan water. In dunne reepen aan de lucht blootgesteld en dikwijls met water bevochtigd wordende , verliest zij hare gele kleur, wordt witter en verkrijgt dan den naam van witte gebleekte was. Zij is onoplosbaar in water, geheel oplosbaar in terpentijn-olie, weinig oplosbaar in kokenden wijngeest. Zij vereenigt zich met alle vaste olieën en vetten, en is een hoofdbestanddeel van het ceratum (olijf-olie en witte was) en van verreweg de meeste pleisterstoffen en zalven, Behalve hiertoe wordt de was, vooral de witte, nog gebezigd tot bereiding van gewast papier, van taf; tot het bestrijken van draden (gewaste zijden draden); vermengd met sommige andere stoffen, b. v. hars, pek, enz., tot bereiding van afdruksels (empreintes) enz., tot vorming van bougies (kaarsjes), sparadrap, enz. Tot vervangmiddel van deze was kan dieneu de palm-was, afkomstig van de schors van den was-palm (Ceroxylon andicola), die door het koken van de schors verkregen wordt en op de Amerikaansche Anden groeit; de myrten-was, verkregen van de vruchten van Myrica cerifera; de Japansefie was, van Rhus Succedanea en eesige andere planten, als Corypha cerifera, welke deze stof leveren. Ook de delfstoffelijke was, paraffine genaamd, zoude daartoe kunnen dienen'). § 65. i. Veêren (plumae). Van de veêren worden het dons, de eigenlijke veêren en de pennen of schachten van sommige vogels bij het verbinden gebezigd. Het dons en de veêren, welke voornamelijk verkregen worden van ganzen en eenden en onder de eersten van de eidergans (Anas mollissima, L.), (vooral in IJsland, Noorwegen, Lapland, enz. voorkomende), dienen tot het opvullen van kussens, laden, enz. Zij zijn echter in de meeste gevallen niet te verkiezen boven de overige opvullingsmiddelen, doordien zij de warmte slecht geleiden, alzoo zeer broeijen, dikwijls aanleiding geven tot ongelijke ligging en drukking der deelen, door vochten zeer beschadigd worden en op elkander pakken. De schachten of pennen worden gebruikt tot het vervaardigen van penseelen, en ook tot het onderzoek van den toestand van beenderen, bij kunstbewerkingen, b. v. bij het doen der panboring. § 66. k. Lijm wordt verkregen door verschillende dierlijke deelen, b. v. de huid, pezen, banden, beenderen, enz. van visschen en zoogdieren, met water te kooken en de verkregene gelei te droogen. Naar dd o gelang van de stollen, waaruit zij verkregen wordt, is zij ook beter en zuiverder. Zij moet zijn hard, droog, half doorschijnend, kleurloos en zonder reuk ; gedurende drie tot vier dagen in water geweekt zijnde, moet zij opzwellen en daarna, weder gedroogd zijnde, den vorigen vorm hernemen. 0 Di. ii. klenckü , Die Verfalschung der Nahruugsmittel, Droguen, etc., 1856, S. 429. § 67. De gewone schrijnwerkers-lijm dient tot het bereiden van onbewegelijke verbanden. Men lost haar, na in koud water ge- • weekt te zijn, in kokend water op, doorzijgt het verkregene door linnen of door eene zeef, bestrijkt daarmede de aan te leggen verbandstukken en laat deze door droogen hard worden, lot het afnemen dezer verbanden dient men ze met water te bevochtigen, om de lijm te doen weeken. Deze bereidingswijze van onbewegelijke verbanden wordt zeer zelden meer aangewend. § 68. Onder de lijmsoorten is de vischlijm (ichthyocolla, s. colla-piscium) de fijnste en de zuiverste. Men verkrijgt haar door het inwendige vlies van de zwemblaas van den grooten sleur (Accipenser huso) schoon te maken, op te rollen en te laten droogen. deze daarna te koken, door te zijgen en te laten bekoelen. Ook wordt eene andere soort van visclilijm bereid, welke als bruine plaatjes voorkomt, die verkregen wordt, door de huid, de maag, de ingewanden, de vinnen en den staart van kraakbeenige visschen, ja soms de schubben, in water te doen koken, en dit afkooksel te doen uitdampen en droogen. Deze visclilijm is van eene minder goede hoedanigheid dan de eerste. § 69. De vischlijm, vooral die, welke afkomstig is van de blaas van den steur, wordt gebezigd tot het bereiden van pleisters, zoogenaamde Engelsche hechtpleisters. Men bestrijkt daartoe zwarte, witte of vleeschkleurige zijde met eene oplossing van deze vischlijm in wijngeest en laat deze droogen. Zij wordt fabriekmatig bereid en komt in den handel in papieren pakjes voor. Bij het aanwenden make men de met vischlijm bestrekene, gladde en glinsterende vlakte met water, niet met speeksel, vochtig, en legge Laar met deze vlakte ter plaatse, waar zij moet worden aangewend, haar eenigzins daartegen aandrukkende. § 70. 1. Het eiwit werd in vroegeren tijd meer dan thans bij het verband gebezigd, en wel tot het bereiden van blijvende of onbewegelijke verbanden (larrey). De verbandstukken werden dan in eiwit gedoopt en deze gedroogd, waardoor het hard werd. Om dit verband weg te nemen, bezigde men een potasch-bad. Deze aanwendingsvvijze van eiwit is echter door die van andere stoffen vervangen geworden. C. onbewerktuigde verbandstoffen. § 71. Tot de onbewerktuigde verbandsloffen of verbandmiddelen belmoren : a. Metalen. b. Steen. c. Gips en d. Zand. § 72. a. Tol de metalen behooren: aa. IJzer. bb. Geslagen tin en koper. cc. Goud en zilver en dd. Lood. § 73. aa. IJzer wordt als vertind ijzer of blik, als ijzerdraad, als ijzer- of staalstaafjes en als stalen vcêren bij het verband gebezigd. § 74. Vertind ijzer of blik is aangewend geworden , tot bet bereiden van kokerverbanden, onder anderen van die van mayor, van lö- WENHARDT, Van BAILL1F. Spalken van blik worden bij beenbreuken, als smalle, 2—2Jvingers breede plaatjes gebezigd. Zij bebben echter het nadeel spoedig te roesten, dat ook het geval is met de breede spalken van blik , die vooral bij verkromde ledematen worden aangewend i). § 75. IJzerdraad wordt gebruikt tot het vervaardigen van spalken volgens de wijze van mayor. Deze spalken zijn de doelmatigste dergenen , welke uit metaal bestaan. Zij worden gevormd, door een raam van dikker ijzerdraad, door middel van dunner ijzerdraad , met groote mazen zamen te vlechten. Zij zijn buigzaam en kunnen zich naar den vorm van het lid voegen. De grootte is verschillend. § 76. IJzerstaafjes worden gebezigd tot de vervaardiging van de zoogenaamde Engelsche spalken. De staafjes, gewoonlijk 1—ty lijn dik , worden tusschen twee lagen flanel of bombazijn evenwijdig naast elkander geplaatst en door naaldsteken op hunne plaats bevestigd. Gewoonlijk zijn zij 1—1 % duim breed en, naar den omvang en de lengte van het lid, meerder in getal en verschillend in lengte. Zij hebben het nadeel, dat zij gemakkelijk roesten. § 71. Stalen veèren worden, vooral wegens hare veerkracht, aangewend in zoodanige verbandwerktuigen, waarbij eene aanhoudende ') Zie burglr , Handboek vau de Heelkundige Verbandleer, 1S50 , bladz. 70— 77 enz. uit het Iloogd. door Ur. h. h. haglman Jr. werking vereischt wordl, ten einde legen te houden, te ondersteunen of te drukken. (Zie wijders: de tegenhoudende-, ondersteunende- en de drukwerktuigen). § 78. bb. Van geslagen tin en koper worden soms spalken vervaardigd, doch alléén bij verkrommingen van ledematen aangewend. § 79. cc. Goud en zilver wordt slechts gebezigd tot het bereiden van eenige werktuigen, bij het verband noodzakelijk, b. v. sondes , enz. § 80. dd. Lood wordt gebruikt als looddraad, tot onderbinding of afbinding, — of als loodplaatjes, ter bedekking, drukking of scheiding, bij weelderigen vleeschgroei, bij nagelzvveren, om de nagelranden van rigting te doen veranderen, enz. Men snijdt het benoodigde looden plaatje (zeer geschikt is daartoe het zoogenaamd theelood, dat door middel eener üesch , welke er over gerold is, glad gemaakt is) in den verlangden vorm en naar den omvang van de plaats, waarop men het wil aanwenden. § 81. b. Steen wordt weinig tot verbandmiddel gebezigd, kan echter in gevallen, waar kurk te pas komt, aangewend worden, vooral bijaldien hij , orn zijne meerdere zwaarte, als drukmiddel boven kurk de voorkeur kan verdienen. Men bedient zich dan gewoonlijk van eene zachte soort van steen, zandsteen , Bentheimersteen, waaraan dan ook eenigzins de vorm van het deel kan worden medegedeeld. § 82. c. liet gips (sulplus calcis), ook wel spaarkalk of pleister genaamd moet zijn fijn verdeeld, zonder water, niet dood gebrand, maar verscli, zoodat het spoedig water opneemt, waardoor het spoedig vast wordt. Tot heelkundig gebruik, bewaart men het het best in hermetisch gesloten vaten, in gekurkte en met hars voorziene llesschen, in blikken bussen, die, op den naad, gevormd door de bus en bet deksel, met eenen lossen, naauw sluitenden gom-elastieken band gesloten zijn, aangezien het gips zeer gemakkelijk de vochtigheid van de dampkringslucht tot zich trekt en dan ongeschikt wordt, om, met water vermengd, te verharden. Gips moet zijn fijn gepoederd, zuiver en vooral niet door kalk, krijt of aluin vervalscht. Om goed en watervrij gips te verkrijgen, plaatst men het gipsmeel of de gipsaarde in een eenvoudigen verwarmingstoestel, en verhoogt den warmtegraad langzamerhand tot 130"C. Na deze behandeling , welke men branding of ook wel koking noemt, (gekookte ë'Ps> &yPse C"'1) boiled piaster), is het warm en moet in dien toestand in drooge wijnflesschen of in blikken bussen geplaatst worden, die op de reeds voorgeschreven wijze moeten behandeld worden. De aanweuding van gips, als verbandmiddel, dagteekent reeds van vroegere jaren , doch is wegens ondoelmatige wijze van aanwending in onbruik geraakt. ^ oor eenigen tijd is echter door den Offic. v. Gez. der le klasse a. mathijsen i), op nieuw de aandacht op de aanwending van gips, ter bereiding van onbewegelijke velbanden, gevestigd, en zijn er door hem, volgens cene nieuwe wijze, proefnemingen gedaan, die eene goede uitkomst hebben opgeleverd, en de oorzaak ziju, dat hel gebruik van gips in vele gevallen op nieuw is aangeprezen. Bij de aanweuding volgens mathijsen, worden linnen, katoenen of wollen stoffen daarmede ingewreven, met een weinig water bevochtigd en deze onmiddellijk op het deel aangewend, rondom hetwelk het verband moet worden aangelegd. 1) Nieuwe wijze van aanwending van het Gips-verband, bij beenbreuken; eene bijdrage tot de militaire chirurgie, door a. mathijsen, enz. Haarlem, 1852, en: Du bandage platre et de son applieation dans le traitement des fractures par a. mathijsen , etc., Liége 1854. Eertijds kwam het gebruik van gips hierop neder, dat meu het met eene zekere hoeveelheid water tot een dunnen brij aanmeDgde, dezen in holle vormen goot, welke vooraf om het zieke deel waren aangelegd, en hierin den gipsbrij tot eene vaste massa liet overgaan, waarbij sommigen nog eiwit, kalk, vloeipapier en andere zelfstandigheden voegden. — (Zie wijders: de onbewegelijke verbanden). § 83. d. Zand, waartoe fijn rivier- of zeezand gebezigd wordt , dient tot het opvullen van zakjes of kussens, ten einde eene zekere drukking, even als met steen te bewerken; of wel door zijn gewigt een tegenvvigt uit te oefenen, óf, verwarmd zijnde, te verwarmen of te droogen. D. VERBANÜSTOFFEN VAN GEJIENGDEN AAHD. 5 84. De verbandmiddelen of verbandsloffen van gemengden aard zijn zóó vele in getal, dat hunne beschrijving te wijdloopig zoude zijn en te groote plaats innemen. Wij zullen ons daarom slechts bepalen tot de zoogenaamde magistrale voorschriften en bij name : a. Plcislcrstoffen. b. Zalven. c. Collodion. § 85. a. Men verstaat ioor pleisterslof eene zamengeslelde stof, welke geschikt is oin er eene pleister van te bereiden , en waarvan de voorschriften en bereidingswijzen in de verschillende Pharmacopoeën worden aangegeven, zoodat zij veeltijds geheel toebereid in de handen der heelkundigen komen. Naar gelang van het doel, dat men zich bij de aanwending voorstelt , verschillen deze pleisterstoffen, en worden zij in vasthou. dende of hechtpleisterstoffen en in geneeskrachtige onderscheiden. Vooral treden in hare zamenstclling vetstoffen, als: olie, reuzel, schapenvet; verder witte of gele was, verschillende harsen, gom- harsen, enz., vermengd met onderscheidene poeders en metaalbereidingen. § 86. De eigenschappen van eene goede pleisterstof zijn, dat zij door de warmte van de hand week en kneedbaar wordt, op linnen, katoen, zeemleder of zijde uitgestreken en met de huid in aanraking gebragt, niet vloeibaar wordt, maar goed vasthecht. § 87. b. Zalven komen met pleisterstoffen veel overeen, met dat onderscheid echter, dat hare zamenstelling van weekeren aard is, en alzoo eene mindere hoeveelheid was of hars daarin aanwezi" is. O Zij smelten en vervloeijen door de warmte der huid. Ook deze zalven worden, volgens bepaalde voorschriften, bij voorraad in de apotheken bereid. Zij kunnen dienen tot insmering en lot oplegmiddel, en worden, in dit laatste geval, gestreken op linnen , katoen, pluksel of dergelijken , welke met het lijdende deel in aanraking worden gebragt; of, in het eerste geval, door middel van de hand en vingers, al of niet bedekt, op de ontbloote huid ingewreven. Het doel, dat men door de aanwending van zalf beoogt , is zeer verschillend, en wordt gewijzigd naar den aard der zamenstellende deelen. De huid der insmerende vingers wordt tegen de inwerking der zalf door middel van gewast taf beschut, bijaldien de zalf bijtende of scherpe middelen bevat, b. v. bij de zalf van autenrieth , enz. § 88. Collodion, alzoo door maynard uit Boston genaamd, is eene aetherische oplossing van schietkatoen; het is eene half doorschijnende, syroopachtige vloeistof, welke, op de huid uitgespreid, spoedig, door verdamping van den aether, eene vernisachtige laag achterlaat. De aanwending vereischt eenigzins spoed, wegens de verdamping van den aether. Men kan door de bijvoeging van iets meer aether de vastwording van het collodion vertragen. De wijze van gebruik is zeer eenvoudig: men strijkt het met een penseel op de bepaalde plaats uit, na deze vooraf van vochtigheid (bloed, water, enz.) eu van haren ontdaan te hebben. Ook wordt het bij wijze van hechtpleister gebezigd, door er strookjes linnen, katoen of papier mede te bestrijken en deze vervolgens dadelijk aan te leggen. Sommigen mengen onder het collodion verschillende stoffen, b. v. caoutschouk, enz., om hierdoor het afbladeren en het scheuren te voorkomen. Het wordt in zeer verschillende gevallen aangewend, als bij ontvellingen, bij kleine wonden, bij sommige ziekten, om het doorliggen te voorkomen , bij huidziekten, bij gewrichtsziekten, bij ziekten der uitwendige mannelijke teelwerktuigen, enz. 2". VERBANDSTUKKEN. § 89. Elk onderdeel van een verband, verband werktuig of verbandtoestel, is een verbandstuk, Een verband, verband werktuig of -toestel wordt door de kunstmatige zamenstelling, plaatsing en aanwending van verbandstukken gevormd. § 90. Tot de verbandstukken kan men brengen: a. Pluksel. b. Windsels. c. Doeken. d. Spalken. e. Kussens. f. Laden. g. Bogen. 3 h. Pleisters. i. Sparadrap. k. Stroppen en 1. lievestirjings-middelen. § 91. a) Pluksel, hetwelk vroeger bij uitsluiting slechts uit geplukt linnen bereid werd (waarvan dan ook de naam afkomstig is, pluksel , carpia, linteum carptum), wordt thans uit verschillende stoffen vervaardigd, ofschoon niets tot nog toe het linnen pluksel in goede eigenschappen heeft overtroffen. § 92. Pluksel, uit welke stof ook bereid, dient tot verschillende doeleinden: 1". Ter beschutting van zieke deelen tegen uitwendige invloeden. 2°. Om verschillende geneesmiddelen in aanraking te brengen met zieke deelen. 3". Om, door opslorping van het water, de stolling van de vezelstof des bloeds te bevorderen en daardoor de bloeding uit haarvaten te stillen. 4". Om door drukking den te weelderigen vleeschgroei tegen te gaan. 5°. Om uitgeschcidene stoffen, b. v. wei, bloed, etter, enz., op te nemen. 6°. Om te dienen tot reiniging van wonden, zweren enz. 7°. Tot opvulling van holten, kanalen, enz. 8°. Zijne zacht prikkelende eigenschappen kunnen den noodigen prikkel in wonden, zweren, enz. aanbrengen en de levenswerkdadigheid opwekken, waardoor de ettervorming bevorderd of de aard van den etter verbeterd wordt. § 93. Van het pluksel bestaan verschillende soorten, t. vv. : aa. Linnen pluksel (linleum carptum). bb. Haarlemsch of geschaafd pluksel (lint. rasum). cc. Engelsch pluksel (carpia Anglicana) en dd. Wattenpluksel (carpia gossypii). § 94. aa. Het linnen pluksel wordt onderscheiden : In ruw pluksel (linteum carpt. inordinatum) en in geordend of glad pluksel (lint. carpt. ordinatum). § 95. Het linnen pluksel bestaat uit eene verzameling van uitgetrokken draden van linnen. Men vervaardigt het door kleine, vierkante lapjes linnen, van ongeveer 12 N. duimen in het vierkant , uit te rafelen , dat men het best doet door de lapjes in de linker hand te houden en de draadjes met de regter hand, door middel eener speld of met de vingers, ée'n voor ée'n, uil te trekken en de vier zijden nu en dan te verwisselen. De nu uitgetrokken en verward door elkander liggende draden maken het dusgenaamde ruwe pluksel uit, hetwelk, nadat men de draden door eene eigenaardige bewerking, hetzij met de hand, hetzij door kammen , in zekere orde gerangschikt heeft, geordend of glad, ook wel gekamd pluksel genoemd wordt. § 96. bb. Het Haarlemsch of geschaafd pluksel wordt vervaardigd door een lapje gewoon linnen of geordend pluksel met een stiherp mes te schrapen, totdat men eene fijne, donzige, naar watten gelijkende stof verkregen heeft. Men bereidt het gewoonlijk eerst dan wanneer men het noodig heeft. Het wordt meestal slechts in kleine hoeveelheden aangewend, en dient bij voorkeur tot het opvullen 3* van kleine hollen, tot het tamponeren en het verbinden van zeer gevoelige wonden of zweren. § 97- cc. Het Engelsch pluksel, ook wel doekpluksel genaamd, wordt in Engeland fabriekmatig bereid en in den handel verkregen. Het komt voor als rollen, van ongeveer een Ned. pond gewigt, is helder-wit en bestaat uit los door elkander gewevene draden , die gemakkelijk uitecngetrokken kunnen worden en zeer zacht op het gevoel zijn. In den laatsten tijd is door eichheimer, in Duitschland, eene soort van pluksel vervaardigd, hetwelk het Engelsehe zeer nabij komt en wegens zijn minderen prijs, meer dan dit is aan te bevelen. § 98. dd. Het wallenpluksel bestaat uit boomwol en komt voor in vellen, zijnde gewone vellen watten, die gespleten zijn en waarvan de wollige zijde met niet te fijn neteldoek of mousseline bedekt is. Dit wattenpluksel is het eerst door mayor beschreven en bier te lande het eerst door den eersten Offic. v. Gez. der le kl. kerst in aanwending gebragt en voor onze militaire inrigtingen aanbevolen. De proefnemingen er mede gedaan hebben geleerd , dat het aan meest alle vereisehten van iedere andere plukselsoort, zelfs van het linnen pluksel, voldoet, om welke reden , en tevens om zijne mindere kostbaarheid, gemakkelijker verkrijging en aanwending, men dit pluksel, vooral in ziekeninrigtingen, op marsch, of op het slagveld, boven andere plukselsoorten aanbeveelt. Ofschoon sommigen tegen het gebruik van bet wattenpluksel zijn, uithoofde van het minder spoedig opslorpen van vochten, zijn echter voorname en ondervindingrijke heelkundigen met deze plukselsoort ingenomen, ja, is de Heer kerst van meening, dat het wenschelijk ware, dat dit pluksel algemeen werd ingevoerd. Behalve deze worden bij gebrek nog vele andere stofién , ter vervanging van het linnen- of wattenpluksel gebezigd, b. v. hennep, vlas en gewone boomwol. Geene echter van al deze stoffen kan het linnen- en het wattenpluksel in alle opzigten vervangen. Asbest (amianthe, silieas magnesiae), dat zich als zijden, paarlemoerachtige draden voordoet , is onoplosbaar in water en onbrandbaar, en in den laatsten tijd door dumont aan den minister van oorlog in Frankrijk, in de plaats van pluksel, aanbevolen. Bij de opgenoemde eigenschappen bezit het ook zachtheid op het gevoel en slorpt het de vochten op. Door het vuur gereinigd, kan het herhaaldelijk gebezigd worden. Nadere proefnemingen zullen echter de geschiktheid dezer stof, om tot pluksel te dienen, moeten bevestigen *). $ 99- De uit pluksel samengestelde verbandstukken zijn: 1°. De plukselwiek. 2°. De plukselprop. 3". De stee kwiek en 4°. Het plukselpenseel. Al deze verbandstukken worden in den regel uit linnen pluksel vervaardigd , ofschoon meu in voorkomende gevallen er ook andere plukselsoorten voor gebruiken kau. § 100. 1°. De plukselwiek (plumaceolum, plumaceau) wordt vervaardigd uit ruw pluksel, hetwelk men ordent. Men maakt haar, door het ruwe pluksel te kammen, of door het met de regter hand tusschen den uitgestrekten duim en wijsvinger te vatten, te drukken en met den gebogen wijsvinger en duim van de linker hand door te halen, totdat men , na dit eenige malen verrigt te hebben, eene genoegzame hoeveelheid geordend pluksel in de linkerhand verkregen heeft, uit welk pluksel dan de verschillende vormen van wieken vervaardigd worden. Vroeger vervaardigde men de wiek uit lapjes linnen, tusschen welke vederen van vogels werden vastgenaaid, waarvan de naam wiek, plumaceau, plumaceolum afkomstig is. § ioi. Men onderscheidt de plukselwiek naar den vorm, welken men er aan geeft, in : a. De vierkante plukselwiek. b. De halfeironde en !) chevaluer, Journal de Chemie médicalc, N°. V, 1855 , p. 346. c. üc eironde plukselwiek. (1. De plukselkoek. e. De plukselschijf en f. De ronde plukselwiek. § 102. a) De vierkante plukselwiek wordt vervaardigd door de ongelijke uiteinden van geordend pluksel regtlioekig af de knippen, de beide helften er van zamen te vouwen en vast zamen te drukken. § 103. b) De halfeironde plukselwiek wordt verkregen, wanneer men geordend pluksel tusschen duim en wijsvinger der linker hand neemt, in het midden met een plukseldraad los toesnoert, dan de eene helft over het toegesnoerde punt op de andere helft terugslaat en de ongelijke uiteinden regtlijnig afknipt. § 104. c) De eironde plukselwiek wordt gevormd, door eerst het eene uiteinde van geordend pluksel en dan het andere naar dezelfde zijde half om hare as te draaijen en naar eene zijde om te slaan. Het gladde gedeelte wordt steeds op de wondvlakte geplaatst. § 105. d) De plukselkoek wordt vervaardigd, door eene zekere hoeveelheid ruw pluksel in beide handen te nemen, het met de vingers te pluizen en zóódanig te bewerken, dat er geene ongelijkheden meer in aangetroffen worden. Hiervan vormt men een platten gelijkmatigen koek. Deze dient om groole verwonde vlakten te bedekken en even als een kussen legen uitwendige beleedigingen te beschutten. § 106. e) De plukselschijf is eene zeer groole, dikke plukselwiek, bestemd om uitgebreide, etterendb vlakten te bedekken. Men vervaardigt haar door ongeordend pluksel in de linker hand tusschen uitgestrekten duim en wijsvinger te plaatsen, de langste dezer draden tusschen gebogen wijsvinger en duim van de regter hand te vatten, en deze bij herhaling naast en op elkander te leggen, totdat de wiek, nu schijf genaamd, de behoorlijke grootte en dikte heeft verkregen. Men kan haar ook maken door meerdere kleine wieken op en naast elkander te plaatsen, totdat de schijf den noodigen omvang en de dikte verkregen heeft. liet gebruik van meerdere kleine wieken , tot bedekking van groote etterende vlakten wordt aanbevolen om het gemakkelijk afnemen bij het verbinden, doch heeft eenig bezwaar, uithoofde van de ongelijke drukking, welke er uit voortvloeit, die moeijelijk vermeden kan worden. § 107. f) De ronde plukselwiek wordt verkregen door eenig geordend pluksel in het midden met een plukseldraad zamen te snoeren, vervolgens de draden van uit dit middenpunt straalsgewijze uit te spreiden en de uitstekende gedeelten daarvan cirkelsgewijze af te knippen. § 108. 2°. De plukselprop (clonus linteus, le tampon), heeft eene meer of minder ronde gedaante en kan op verschillende wijzen gemaakt worden. Sommigen vervaardigen haar door platte plukselwieken kruiselings over elkander en in hel midden, op het kruispunt, eene zekere hoeveelheid in elkander gerold pluksel (plukselbal) te plaatsen, hierboven de vier uiteinden te brengen en zamen te binden. Boven deze bindingsplaats knipt men hel pluksel af en breidt het uit elkander. Anderen plaatsen den plukselbal in het midden van eene wiek, omwikkelen hem met deze wiek, binden deze van boven en beneden toe en knippen haar aan weerszijden gelijkmatig al'. Nog anderen vervaardigen die door eenen plukselbal op een linnen of katoenen lapje te plaatsen, dit gelijkmatig daar boven zamen te binden en het overtollige linnen of katoen, boven het bindingspunt af te knippen. Wijders kan men zich van eenen plukselbal bedienen, welken men bereidt, door eene zekere meestal geringe hoeveelheid ruw pluksel in de holle handen zamen te rollen. Zij dienen vooral oin in bloedende hollen gebragt te worden, ten einde deze te vullen en door drukking de bloedende vaten te sluiten. § 109. 3°. De steekwiek (turunda, bourdonnet) dient hoofdzakelijk om in holten gebragt te worden, deels om deze open te houden , deels om tegennatuurlijk geslotene openingen, wanneer zij kunstmatig geopend zijn, niet weder te doen vergroeijen, en ook om bloedingen tegen te gaan. § 110. Zij wordt op verschillende wijzen vervaardigd • a) Door eenige plukseldraden tot een strengje te vereenigen. b) Door eenig glad pluksel in het midden met eenen draad eenigzins losser en vaster zamen te binden, de beide helften op de plaats der binding zamen te vouwen en vervolgens de ongelijke uiteinden gelijk te knippen. Jn enkele gevallen, b. v. wanneer men de steekwiek in een diep kanaal moet brengen, bevestigt men een langen, stevigen draad in het midden van de wiek, ten einde later door middel van dezen draad de wiek gemakkelijk uit het kanaal te kun. nen verwijderen. c) Door eene zekere hoeveelheid glad pluksel in het midden zamen te vouwen, op een kleinen afstand van deze zamenvouwing met eenen draad digt te snoeren, zoodat er eene soort van knop gevormd wordt, en vervolgens de ongelijke uiteinden aan elkander gelijk te knippen. Somwijlen wordt, tot het verkrijgen van eene meerdere stevigheid, de plaats der insnoering met verscheidene omwindingen, nu eens op meerderen, dan weder op minderen afstand van elkander, voorzien. sin- Het inbrengen of het inleggen van de steekwiek geschiedt met de vingers, hetzij door inschuiven , hetzij door indraaijen, of men maakt gebruik van het pincet, de korentang of van geknopte sondes, of van den steekwiekdrager en somtijds van eigenaardige werktuigen, b. v. de sonde van bellocq bij verbloedingen uil de neusholte, enz. S 112. 4°. Het plukselpenseel (penicillus), ook wel wond-penseel genaamd , wordt gebruikt, om sommige vlakten en andere lijdende deelen, vooral zoo zij diep gelegen zijn, te zuiveren of met geneeskrachtige stoffen in aanraking te brengen. Men onderscheidt deze gewoonlijk in • a. een gesleeld en b. een ongesteeld, penseel. § 113. a) Het gestoelde penseel vervaardigt men uil eenige plukseldraden en een stokje, waaraan men van boven een knopje maakt, rondom hetwelk men plukseldraden plaatst en er onder vastbindt. Nu slaat men deze draden naar boven om hel knopje, en bindt deze op nieuw hierboven te zamen, terwijl het geheel op zekere hoogte regelmatig afgeknipt wordt. § 114. b) Het ongesteelde penseel verkrijgt men, door eene zekere hoeveelheid plukseldraden in de lengte mei eenen draad te omwinden, toldat zij eene zekere stevigheid hebben verkregen, hierbij de beide uiteinden vrij te laten en de draden daarvan vervolgens regelmatig af te knippen. Iu vele gevallen kan men in plaats van pluKselpenseelen, ook van gewone schil derpen seclen gebruik maken. Zelfs verdienen deze, bij name penscelen van das-haar vervaardigd, de voorkeur, wanneer teedere deelen, b. v. het oog aangeraakt of gezuiverd moeten worden. S 115- b) Windsels (vincula , fasciae), ook wel zwachtels genaamd, zijn strooken, die uit linnen , katoen of flanel bestaan, en door drukking , lot bevestiging , tot bijeenhouding van andere verbandstukken , of tot liet insluiten van eenig ligchaamsdeel dienen. Behalve van de genoemde stoffen maakt men verder nog gebruik, van bombazijn, zijde, leder, en, vooral in den laalsten lijd, van gevulcaniseerd caoutschouk. Linnen en katoen zijn het meest daartoe in gebruik. De windsels, daaruit vervaardigd, zijn zacht, buigzaam, bezitten eene gewenschte veerkracht, zijn ligt en niet te dik. Zij kunnen met vochten bedeeld of met andere stoffen, b. v. gom, stijfsel of gips voorzien worden. Verder verdieneu zij, wegens hun opslorpend vermogen, waardoor zij bloed, etter, enz., gemakkelijk opnemen, de voorkeur boven anderen, die dit niet doen. Zij zijn niet zeer kostbaar, aangezien zij, behoorlijk uitgewassehen zijnde, meermalen kunnen worden gebruikt; ook zijn linnen en katoen meestal gemakkelijk te verkrijgen. Flanel wordt weinig aangewend en vooral in Engeland gebezigd (goffres). Men wendt het gewoonlijk alleen in die gevallen aan, waarbij het, om zijne geringe warmtegeleiding, boven katoen en vooral boven linnen is te verkiezen. Men kan de viudsels, welke men daaruit vervaardigt, wegens de losheid van het weefsel dikwijls niet met de vereisehte vastheid aanleggen; zij verschuiven gemakkelijk en zijn, wegens de vatbaarheid van het flanel om onzuiverheden op te nemen, in het gebruik veel minder zindelijk dan linnen of katoenen windsels en buitendien veel kostbaarder. Zijden windsels zijn in den regel te glad; zij verschuiven hierdoor ligt en zijn bovendien iu het gebruik te kostbaar. Alleen ter bedekking en om aan een verband, wanneer dit zeer in het oog valt, een minder onbehaaglijk voorkomen te geven, zijn zij in gebruik. Leder wordt zeer zelden tot het maken van windsels gebezigd; alleen gebruikt men het in die gevallen, wanneer men aan het verband eene zekere onbuigzaamheid en stevigheid wil geven, b. v. bij zwakte na gewrichtslijden. Bombazijn is eene vaste, wollige stof, welke weinig veerkracht bezit, doorgaans te dik is en om deze redenen slechts in enkele gevallen aangewend wordt. Gevulcaniseerd caoutschouk is eerst in den laatsteu tijd tot vervaardiging van windsels, alsmede tot zamcnstelling van andere verbandstukkeu eti verbandwerktuigen , in gebruik gekomen. Deze windsels worden fabriekmatig vervaardigd en zijn, we- gcDs de bekende eigenschappen van het gevuleauiseerde caoutschouk niet altijd bruikbaar. Zij worden ligt vuil, zijn daarom niet duurzaam, iu het gebruik tevens kostbaar en kunnen bovendien moeijelijk bevestigd worden. § 116. Vereischten van een goed windsel. Een goed windsel moet ligt, zacht, zuiver, een weinig veerkrachtig en niet glad zijn, eene zekere stevigheid bezitten, niet te lang, niet te breed zijn, geene naden of zoomen vertoonen en zooveel mogelijk van gelijke randen voorzien zijn. Aan deze vereischten voldoen de linnen en katoenen windsels gewoonlijk het best, en deze zijn daarom het meest in gebruik. De overige windsels bezitten gewoonlijk, naar de stof, waaruit zij vervaardigd zijn, bijzondere, minder goede eigenschappen. Ten aanzien van de lengte en breedte der windsels valt op te merken , dat zij te dezen opzigte steeds geëvenredigd moeten zijn aan het ligchaamsdeel, aan hetwelk zij worden aangelegd. Zij mogen niet te lang zijn, aangezien dit bij het gebruik zeer lastig is, en ook niet te breed, omdat zij in dit geval niet behoorlijk kunnen worden aangelegd. De lengte verschilt gewoonlijk van 1 tot 10 ellen en de breedte van twee tot acht duimen. Heeft men een zeer lang windsel noodig, dan verbindt men een windsel met een ander, door de einden hiervan 2 tot 4 duimen op elkander te leggen en vervolgens met naald en draad, door voorsteken te vereenigen. Te smalle windsels werken te snijdend, snoeren en drukken ongelijkmatig. Doorgaans rekent men, wat de breedte betreft, bij een volwassen mensch: voor een windsel voor de hand, eene dwarsche vinger breedte; voor het hoofd, twee; voor de armen en beenen, drie, en voor den tronk, vier dergelijke vinger breedten. S 117- Vervaardiging van een windsel. Een windsel, dat men zelf vervaardigt, verdient de voorkeur. Men maakt een windsel uit ö ' linnen of katoen, door dit in zijne lengte-rigting in zooveel mogelijk gelijke strooken , van eene bepaalde lengte en breedte , te verdeden, zoodat de schering, de lengte ; de inslag, de breedte van het windsel vormt. Men heeft hierbij zorg te dragen, om zoo veel doenlijk gelijke randen te verkrijgen en wel door denzelfdcn draad of de schering, al knippende, te volgen. Ook kan men de windsels, wanneer de slof dit toelaat, zooals vooral met ka- toen het geval is, door scheuren verkrijgen. Linnen windsels echter kunnen niet gescheurd, maar moeten geknipt worden. Sommigen raden aan om de randen met een overhandschen naad te voorzien , doch aangezien deze bij de aanwending eene ongelijke drukking kunnen uitoefenen en het maken dezer naden veel tijd kost, is zulks niet aan te bevelen. In Duitschland maakt men gebruik van geweven strooken, van welke men de randen met een paardenhaar heeft doortrokken , dat er bij het gebruik uitgehaald wordt (door percï bandes bouclées genaamd). In onze militaire geneeskundige inrigtingen worden de windsels uit nieuw katoen vervaardigd en uit het Rijks magazijn van geneesmiddelen verkregen. S 118- Onderdeelen van een windsel. Men onderscheidt gewoonlijk aan een windsel vier deelen, namelijk : a. De beide uiteinden, van welke men het eene, waarmede men de strook begint op te rollen, het uiteinde, en het andere, waarmede men het oprollen eindigt, het begin noemt. b. Het ligchaam of middenstuk, dat tusschen deze beide uiteinden is gelegen. c. De beide randen, aan weerszijden van het windsel, en d. De beide vlakten, waarvan die, welke naar het middenpunt van het opgerolde windsel is gekeerd, de binnenvlakte, en de andere de buitenvlakte genoemd wordt. Bij het ontrollen of aanleggen van een windsel wordt de binnenvlakte de buitenvlakte, en omgekeerd. 5 119. Het oprollen van een windsel. Ten einde een windsel goed te kunnen aanleggen dient het stevig of vast te zijn opgerold. Dit oprollen geschiedt het best met de hand, en wel op de volgende wijze: men neemt de op te rollen strook aan haar eene uiteinde , vouwt dit ter breedte van een paar vingers twee of drie maal plat, zoodat er eene spil gevormd wordt, waarop men voort kan rollen. Men plaatst aan de binnenvlakte van deze spil de duimen van beide handen, op de boven-voorvlakte de beide wijsvingers en op de ondervlakte de beide ringvingers, zoodat de toppen der gelijknamige vingers en der duimen elkander raken en dc rol omvatten. De beide ringvingers zijn geplaatst op de afhangende, op te rollen strook en bewegen zich gezamenlijk aldaar, om bestaande plooijen of omvouwingen weg te nemen. Door de beweging van duim, wijs- en middenvingers wordt nu de spil omgedraaid en neemt het rolletje in omvang toe. Zoodra deze rol de noodige stevigheid heeft verkregen, (b. v. eene vinger-dikte), plaatst men haar met de randzijden tusschen de toppen van duim en wijsvinger van de linker hand, die haar nu vasthouden. De losse op te winden strook wordt nu onmiddellijk aan de rol gevat, in hare breedte uitgespreid en wei tusschen den uitgestreklen duim en den halfgebogen wijsvinger van de regter hand. De rol rust nu op het midden van de liandpalmvlakte van den midden- en ringvinger van de regLerhand, terwijl de duim van die hand het losse gedeelte van de strook vast op de rol drukt, en, deze door afwisselende voor- en achteroverkanlelingen vervattende en omdraaijende, het oprollen bevordert. Gedurende dit oprollen haalt men nu en dan de strook sterker aan, ten einde aan de rol de noodige vastheid te geven. Daar dit oprollen van windsels zeer vermoeijend en tijdroovend is, heeft men eenige windselrolwerJctuigen uitgedacht, welke echter niet in alle opzigten aan het doel beantwoorden. De rollen , welke men er mede vervaardigt, zijn doorgaans los, en daardoor minder geschikt; daarenboven vereischen de werktuigen van tober en tröschel geen minderen tijd dan het oprollen met de handen. Voor nieuwe windsels kunnen deze werktuigen dienstig zijn; gewasschen windsels echter, die in elkander geplooid en verdraaid zijn, dienen eerst ontvouwd, zelfs gestreken te worden, alvorens door een werktuig te kunnen worden opgerold, dat, zoo het met de hand gedaan wordt, niet volstrekt noodig is. Deze windsels worden het spoedigst en het gemakkelijkst opgerold door twee personen, waarvan de een het windsel ontplooit en het den anderen voorhoudt. § 120. Verdeeling cler windsels. Men verdeelt de windsels in: a. eenvoudige en b. zamengeslelde. § 121. De eenvoudige windsels bestaan uit ée'ne enkele strook, welke zich slechts naar e'e'ne zijde ontrolt. De samengestelde bestaan uit meerdere stronken, die gezamenlijk een geheel uitmaken, en in verschillende rigtingen ontrold en om eenig ligchaamsdeel aangelegd kunnen worden. § 122. a) Tot de eenvoudige windsels brengt men het rolwindsel. Het bestaat uit eene enkele, opgerolde strook en wordt naar de wijze, waarop het is opgerold, onderscheiden in: aa. een eenhoofdig en bb. een tweehoofdig rolwindsel. § 123. aa. Bij het eenhoofdig rolwindsel is de strook alleen van het eene naar het andere einde opgerold, zoodat het windsel slechts uit eene rol, hoofd genaamd, bestaat. § 124. bb. Bij liet tweehoofdig rolwindsel geschiedt de oprolling op eene andere wijze en rolt men elk uiteinde naar dezelfde zijde op, zoodat hieruit twee rollen of hoofden ontslaan, die bij het oprollen elkander naderen. Om een tweehoofdig windsel te vervaardigen, verdeelt men eerst de daartoe bestemde strook in twee nagenoeg gelijke helften en merkt deze plaats met eenig teeken. Nu rolt men het eene uiteinde naar dit teeken op, bevestigt het met eene speld en doet hetzelfde met het andere uiteinde, zorg dragende, dat dit op dezelfde vlakte als het eerste hoofd geschiedt, aangezien beide hoofden naar elkander gekeerd moeten zijn. Doorgaans maakt men bij het tweehoofdig rolwindsel het eene hoofd iets langer, ten einde te zorgen, dat een gedeelte van de eene rol overblijft, om daarmede het andere einde te bedekken. § 125. b) Tot de zamengestelde windsels brengt men het T-verband, het boelc- of achttienhoofdig verband en het veelhoofdig of scuLTET'sc/ie verband. Zij beliooren tot de zamengestelde verbanden: daarom zullen wij die bij de zamengestelde windsel-verbanden behandelen. § 126. c) De doeken moeten onderscheiden worden in : aa. verbanddoeken (mouchoirs) en bb. drukdoeken (compresses). § 127. aa. üe verbanddoeken worden uit linnen, katoen, flanel of zijde vervaardigd, zijn verschillend van gedaante en grootte, en dienen tot het omgeven van ligchaamsdeelen, of om verbandstukken te bevestigen en alzoo in de plaats van windsels te treden, of ook wel om te verwarmen. Vooral in den laatsten tijd is de aanwending van doeken, in de plaats van windsels, meer in zwang gekomen, nadat mayok die op eene leerstellige wijze heeft aangewend, waarover nader, bij de doekverbanden, zal gesproken worden. Hoewel deze doeken, volgens de wijze van mayor aangewend, vele voordeelen bezitten, vooral in oorlogstijd, enz. zijn daaraan echter ook nadeelen verbonden. (Zie: de doekverbanden). % 128. bb. Een drukdoek of compres (splenium, compresse) is uit linnen , katoen, flanel of eenige andere stof vervaardigd, enkelvoudig of meervoudig zamengevouwen, en van verschillenden vorm en grootte. § 129. Gewoonlijk maakt men gebruik van katoen lot het vervaardigen van drukdoeken. Wanneer de drukdoek onmiddellijk met het verwonde deel in aanraking moet gebragt worden, is bet gebruik van linnen, wegens het grootere opslorpings-vermogen en de minder prikkelende eigenschappen, boven dat van katoen te verkiezen. Bij gebrek aan linnen of katoen kan men ook , tot behulp andere stoffen aanwenden, b. v, papier, vilt, enz. § 130. Men vervaardigt de drukdoeken door een stuk linnen of katoen eens , twee- of meermalen zamen te vouwen, en somtijds ook door het met de schaar een bepaalden vorm te geven. § 131. INaar het aantal der lagen, waaruit de drukdoeken bestaan, worden zij onderscheiden in: a) enkelvoudige, beslaande uit eene enkele laag linnen, katoen , enz., en b) meervoudige, zijnde uit twee of meerdere zamengevouwde lagen te zamengesteld. § 132. De meervoudige drukdoeken worden onderscheiden in: aa. gelijkvormige en bb. ongelijkvormige of trapsgewijze drukdoeken. § 133. Een drukdoek is gelijkvormig, wanneer de vouwen in dier voege op elkander geplaatst zijn, dat allen gelijk zijn en zij elkander volkomen bedekken. § 134. De ongelijkvormige drukdoeken kunnen zijn: 1) pgramiedvormig en 2) wigvormig. § 135. 1) De pyramiedvormige drukdoeken kunnen zijn: «. driezijdig en (>. vierzijdig. De drie of vier zijden gaan gelijkmatig trapsgewijs tot eenen top opwaards. § 136. Men vervaardigt drie- en vierzijdige drukdoeken, door een drieof vierhoekigen doek uit le spreiden, dezen door cenen anderen, van gelijken vorm doch iels kleiner, le bedekken en zoo voort le gaan, totdat de top door een kleineren drukdoek niet meer bedekt kan worden. Opdat deze op elkander sluitende doeken bij liet gebruik niel uit hunne plaats verschoven worden, doet men wèl die door naaldsteken te bevestigen. § 137. 2. De wigvormige drukdoeken zijn aan twee of wel aan ccne zijde trapswijs. Men kan ze gemakkelijk vervaardigen, door een stuk linnen of katoen in enee bepaalde breedte te vouwen en naar mate men een e'en- of tweezijdigen trapswijzen drukdoek verlangt , deze vouwen te herhalen en ze óf slechts aan eene óf aan O ' beide zijden kleiner te doen worden. § 138. Naar den vorm onderscheidt men de drukdoeken in : a. vierkante, b. driehoekige, c. ronde en d. langwerpige. § 139. De vierkante en langwerpige drukdoeken vervaardigt men, door een stuk linnen of katoen, enz. van voldoende grootte eenige malen zamen te vouwen en er eene vierkante of langwerpige gedaante aan te geven. — Deze laatsten dragen doorgaans den naam van loriguellen. % 140. Den driehoekigen drukdoek maakt men gewoonlijk uit een stuk 4 linnen of katoen, waaruit men eerst een vierkanten drukdoek maakt en dezen vervolgens in diagonaal zamenvouvvt. § 141. Den ronden drukdoek maakt men, door een vierkant stuk linnen of katoen twee- of meermalen zamen te vouwen , en er volgens ' O eene kromme lijn de hoeken af te knippen. § 142. Naar mate men de drukdoeken meer of minder inscheurt of inlcnipt onderscheidt men ze nog in: a. gespletene en 1). (jevensterde. § 143. a) Tot de gespletene drukdoeken brengt men: aa. den tweehoofdigen, bb. den driehoofdigen drukdoek en cc. het Maltheser kruis. 5 144. aa De tweehoofdige drukdoek (splenium biceps), ook wel onder den naam van retractor bekend, wordt gemaakt, door een stuk linnen of katoen van eene langwerpig-vierkante gedaante, meestal 3—4 palmen lang en ongeveer 2 palmen breed, aan de eene helft der lengte, naar binnen tot op het midden in gelijke deelen in te knippen ol in te scheuren. De beide strooken, waaruit het ingeknipte of ingescheurde gedeelte bestaat, noemt men de hoofden. § 145. bb. De driehoofdige drukdoek (splenium triplex), ook wel retractor genoemd, wordt op dezelfde wijze als de vorige vervaardigd, met dit onderscheid, dat men er twee spleten in knipt of in scheurt, zoodat liet stuk linnen of katoen aan de eene helft uit drie even hreede en lange strooken of hoofden beslaat. § 146. cc. Het Mallheser kruis (crux Melitensis) wordt gemaakt, door een vierkant stuk linnen of katoen van de hoeken naar het middenpunt lot aan een kleinen afstand van dil midden in te knippen, in dier voege, dat het geheel de gedaante van een kruis verkrijgt. § 147. b) Een gevensterde, ook wel doorboorde drukdoek (splenium feneslratum s. perforatum) genaamd, beslaat uil een stuk fijn , zacht linnen , waarin men een aanlal kleine ronde of vierkante openingen knipt. Men vervaardigt hem uit eene enkelvoudige kompres , waarin de openingen op een zooveel mogelijk regelmaligen afstand van elkander geplaatst zijn. 5 H8. Gebruik der drukdoeken. Het gebruik der drukdoeken is zeer verschillend. Nu eens bezigt men ze tot eenvoudige bedekking d o o van lijdende doelen, dan eens om uitwendige, nadcelige invloeden af te weren , of ook wel tol bedekking en bevestiging van wieken , pleisters en andere verbandstukken. Somwijlen worden zij met verschillende geneeskrachtige zelfstandigheden bedeeld, als zalven, pleisters, afkooksels, ook wel met koud water en andere kunstmatige , koele vochten (b. v. fomentum schmückeri). Tot dit laatste doel worden zij in de vloeistof gedompeld, matig uitgedrukt en op de bestemde plaats gelegd. Dij droog/ worden bevochtigt men ze op nieuw. Zij dienen wijders tot opslorping van ziekelijke of uilgescheidene stoffen, als etter, wei, bloed, enz. Eindelijk gebruikt men ze, om zekeren graad van drukking te veroorzaken (van daar de naam drukdoeken), lot opvulling van ongelijke groeven ol holten, en lol bekleeding van spalken en sommige verbandwerktuigen. 4* § 149. De vierkante, driehoekige, ronde en langwerpige drukdoeken bezigt men vooral voor de verschillende doeleinden in de vorige § vermeld. De vierkante, linnen, eenvoudige drukdoek van ongeveer eene palm in het vierkant wordt hoofdzakelijk gebezigd bij ooglijders en is bekend onder den naam van ooglapje. De twee- en driehoofdige drukdoek (gespleten drukdoek) dient inzonderheid bij amputatiön, om de zachte deelen zoo hoog mogelijk op te trekken, ten einde het been te kunnen afzagen en de zachte deelen legen beleediging door de zaag en het beenzaagsel vrij te waren. Het Maltheser kruis bezigt men, om gewelfde oppervlakten te bedekken, b. v. een amputatiestomp, toppen van vingers of teenen, de hiel, enz. De gevensterde drukdoek wordt tot onmiddellijke bedekking van wondvlakten gebruikt, om het aankleven van plukselwieken te voorkomen. De trapswijze verdikte drukdoeken, zoowel de pyramiedvormige als de wigvormige, gelijk- of ongelijkzijdige , dienen tot drukking in eene bepaalde rigting, b. v. bij pijpzweren, verbloedingen; verder om te beletten, dat sommige deelen elkander naderen, b. v. bij beenbreuken van den voorarm , of om de vereeniging van gescheidene deelen te bevorderen, b. v. bij wonden, knieschijfbreuken, enz. De gelijkvormige drukdoek dient meer bepaald lot drukking van oppervlakkig gelegene deelen. Den ongelijkvorniigen drukdoek bezigt men bij voorkeur in die gevallen, waarin men eene zekere drukking in de diepte wil aanbrengen, b. v. bij diep gelegene pijpzweren. De pyramiedvormige drukdoek dient inzonderheid om de verplaatsing van breukstukken te voorkomen, b. v. bij breuken van de uitsteeksels der wervelen , bij beenbreuken van den voorarm , enz. De wigvormige drukdoeken gebruikt men, behalve lot drukking, ook lot opvulling en gelijkmaking, b. v. bij de breuk van bet sleutelbeen , bij die der ribben , bij de afscheuring of doorsnijding van de ACWLLEs-pees, enz. § 150. d. Spalken (1'erulae, altelles) zijn verbandstukken , die hoofdzakelijk dienen om aan verschillende ligchaamsdeelen eene bepaalde, onveranderlijke houding te geven , of sommige deelen uit te rekken. § 151. Eigenschappen van goede spalken zijn: a. Zij moeten eene zekere stevigheid bezitten, om de lijdende deelen den vereischlen steun te verleencn. b. Zij moeten soms eenigermate den vorm van het zieke lid kunnen aannemen , vooral zoo zij bij beenbreuken aangewend worden. c. Zij moeten echter geheel stijf en onbuigzaam zijn, zoo zij tot herstelling van verkrommingen moeten dienen. d. De lengte en breedte derzelve moet zich rieten naar de o O lengte en den omvang van het lid en hel doel, dat men bij hare aanwending beoogt. Zoo zullen onder anderen de spalken , die bij beenbreuken moeten dienen, dikwijls over meer dan een gewricht moeten reiken, ten einde volkomene onbewegelijkheid van het lid te verkrijgen. e. Zij mogen de nabij gelegene deelen niet onnoodig drukken. f. Zij moeten geene onelfenheden bezitten en de hoeken moeten goed afgegrond zijn, en g. zij mogen niet te zwaar zijn. s 152. De vorm der spalken is zeer verschillend, daar deze vooral door de gedaante der deelen en het doel, dal men beoogt, gewijzigd wordt. Sommige spalken zijn regllijnig; andere uitgehold of gebogen; aan eenige neemt men halfmaanvormige, aan andere , overlangsche insnijdingen waar. In sommige maakt men openingen tot vermijding van drukking van enkele ligcliaamsdeelen, in andere moeten kleine openingen gemaakt worden tot doorlating van banden of riemen enz. Als bijzondere vorm kenmerkt zich de hand- en voet-plank of -spalk, alsmede de kaakspalk. De handspalk bestaat uit eene langwerpig-vlakke spalk , welke aan het eene einde den vorm eener band heeft en «elieel vlak. Ö J ol met vrij breede, naast elkander gelegene gootvormige holten is voorzien, waarin de vingers komen te Heffen. o od Dc tweede vorm, de voetspalk, komt hiermede bijna geheel overeen, met dit onderscheid alleen, dat zij den vorm van de voetzool heeft. De kaakspalk is eene gootvormig uitgeholde spalk, welke den vorm van de onderkaak heeft, waarin deze geplaatst en op eene eigene wijze bevestigd kan worden i). § 153. De spalken worden uit verschillende, meer of minder onbuigzame en vaste stollen vervaardigd, als hout, bordpapier, gulla-percha, balein, leder, verschillende metalen, enz. Zij worden, alvorens gebruikt te worden, met linnen of katoen bekleed, en de onge- 7 O lijke drukking, welke zij zouden kunnen veroorzaken , wordt door opvulling verholpen. § 154. De houten spalken bestaan meestal uit eiken-, noten- of wilgenhout. In het algemeen maken de bouten spalken een voornaam deel uit van de uitrekkings-loestellen, die bij de herstelling der beenbreuken in gebruik zijn. Spalken van boombast, vooral van lindenboomen, zijn zeer geschikt. Zij laten zich goed bewaren, en zelfs wanneer ze oud, hard en opgerold zijn, worden zij in warm ') ^'c * Beschrijving van ecu nieuw toestel voor de breuk van de onderkaak, door door f. k. hartig, vertaald door c. c. v. k. greulmann. Met 2 afbeeldingen, Amsterdam 1840. 8°. water weder week, en nemen gemakkelijk den verlangden vorm aan. Zij worden door vocht niet week zoo als het bordpapier, en kunnen daarom zelfs bij voortdurende fomentatiën gebezigd worden. Zij zijn bijzonder ligt, hinderen den lijder niet en hebben voor den arts het gemak , dat ze gemakkelijk bewerkt kunnen worden '). § 155. De bordpapieren spalken verdienen wegens hare buigzaamheid, in sommige gevallen, de voorkeur boven de voorgaande. De dikte van het bordpapier wordt gewijzigd naar gelang van de stevigheid, welke de spalk moet bezitten. Men snijdt het in stukken van eene bepaalde lengte en breedte, overeenkomende met het deel, waaraan de spalk moet worden aangelegd; het is somwijlen beter, om het stuk bordpapier in warm water te weeken en deze spalken door scheuren, niet door knippen of snijden, te vervaardigen, waardoor de randen dan minder scherp zijn en zich meer naar den vorm der lijdende deelen voegen. Bordpapieren spalken worden gebruikt, indien het verband droog kan blijven, of slechts in den beginne bevochtigd behoeft te worden. Men verkieze daarvoor goed, stevig, zoogenaamd gelijmd bordpapier, dat door fomentatiën ook zoo ligt niet verweekt wordt. -— Daar waar intusschen het verband aanhoudend vochtig gehouden moet worden passen zij niet, wijl zij dan week worden en geenen steun verschaffen. § 156. De spalken van gutta-percha worden vervaardigd, door platen gutta-percha van verschillende dikte en grootte in kokend water te plaatsen, met eene warm gemaakte schaar in den verlangden vorm te knippen en dan, als ze nog week en kneedbaar zijn , aan het ligchaamsdeel zacht aan te drukken , waarna zij den vereischlen vorm aannemen, welken zij na de bekoeling blijven behouden. Zij zijn ') cakl CASPAiu, Sjstem (les Chirurgischcn Vcrbaudes, philosophisch bcarbeitet, etc. Leipzig, 1822, S. 53. moeijelijk le behandelen wegens den hoogcn warmtegraad van het water, die vereisclit wordt, om liet gutta-percha kneedbaar en week te maken (zie § 28). § 157. De metalen spalken worden óf uit massief ijzer, blik , koper, lin, óf wel uit ijzerdraad vervaardigd. De eerste zijn, wegens hare zwaarte en andere minder gewenschle eigenschappen, (met uitzondering van de gebogene ijzeren spalk van dupuijtren voor de breuk van het ondereinde van het spaakbeen) niet meer in gebruik. De laatste (die uit metaaldraad) , door mayor ') het eerst aangewend, zijn vooral door bonnet 2) aanmerkelijk gewijzigd. Zij bestaan uit een raam van stevig ijzerdraad, hetwelk met dunner ijzerdraad wordt doorvlochten , daarna in den vorm van het lid gebogen en er met doeken aan bevestigd wordt. Deze spalken zijn van verschillende grootte en moeten zoodanige breedte hebben, dat zij het deel ongeveer voor de helft kunnen omgeven. § 158. In geval men gcene der voormelde spalksoorten ter zijner beschikking heeft, of de stoffen ter harer vervaardiging mist, kan men tot behulp gebruik maken van vele middelen, die in slaat zijn om aan het verband eene zekere stevigheid mede te deelen, zooals van boomtakken , houtspaanders , zoolleder, riet, stroo , balein , enz. De zeer zameugestelde zoogenaamde gebroken spalken van lüfflek 3) bestaande uit baleinen of rietstaafjes, die tussehen dik linnen, op de wijze van corchetten worden genaaid; —van martini, vervaardigd uit dunne lioutspanen, op zacht, wit leder gelijmd en in de lengle gespleten of ingesneden, zoodat zij daardoor geschikt worden, om zich naar het lid, waarop zij gebezigd worden te voegen; — en die van sharp 4) bestaande uit bordpapier, dat zamengelijmd wordt; — en anderen worden tegenwoordig bijna niet meer gebruikt. 1) Bandages et appareils a pansements, etc., Paris 1838. 8°., p. 334, 2) Trailé des maladies des articulatious, T. I, Paris et Lyon, 1815. 3) Bei trage zur Arzueiwissenschaft und "Wuudarzneikuude, 1 Th. 17'Jl, S. 129. *) Anleilung zuur Chirurgischcu Verbande, 1832, S. 63. § 159. e. Kussens (pulvinaria, coussins) zijn zakjes van verschillenden vorm, vervaardigd uit katoen, linnen, zeemleder, neteldoek, enz., welke met wol, werk, paarden- en koehaar, kal', haver- of boekweit-doppen, haksel, zeewier, mos, zemelen, slroo, hooi, zand, specerijachtige kruiden, bladen, enz. gevuld worden. § 160. De kussens werken : óf werktuigelijk of geneeskrachtig. Zullen de kussens op eene werktuigelijke wijze werken, dan moeten zij eene zekere zachtheid, veerkracht of afronding bezitten en naar omstandigheden meer of minder gevuld zijn, ten einde zich naar den vorm der deelen te kunnen voegen , deze legen uitwendige beleedigingen naar behooren te beschermen , tot punt van werking als hefboom te dienen, drukking uit te oefenen en soms ook ten einde den dreun te voorkomen. Als voorbeeld, waarbij liet kassen als hefboom dient en onder den oksel geplaatst wordt, kan het verband van dessaijlt tegen de breuk van het sleutelbeen strekken. Met het doel om den dreun, ten gevolge van het loopen in vertrekken, waarin zich zeer zwakke of zware zieken of gekwetsten bevinden, te voorkomen, plaatst men somwijlen kussens onder de voeten van het ledikant of de staanders van de krib; met ditzelfde doel heeft men 111 Val de grace te Parijs proeven genomen met riemen van gevuleaniseerd caoutschouk, waarin het binnenste raam van het bed in een buitenste raam zweeft of hangt. § 161. Om het kussen te vullen laat men aan de smalste zijde een klein gedeelte van het zakje open. Na de vulling wordt deze opening digt genaaid. Üe kussens, die niet tot hefboom of tot drukking, maar tot verzachting, opvulling, gelijkmaking of beschutting moeten dienen, mogen slechts tot op de helft gevuld worden, opdat zij zich geheel naar den vorm der deelen kunnen voegen. Wil men geneeskrachtig mei kussens inwerken, dan worden zij niel geneesmiddelen gevuld, hetzij met prikkelende, hetzij met verwarmende of verkoelende, ook wel met verdoovende, enz. Tol deze soort behooren de zoogenaamde kruidenzakjes , de luchten waterkussens, enz. Kruidenzakjes worden vooral gemaakt uit neteldoek en gevuld met kamille- of vlierbloemen, thijm , pepermunt, enz. Ook lucht en water worden tot opvulling van kussens aangewend , die dan echter uit gevulcaniseerd caoutschouk moeten beslaan, en door middel van kranen gevuld en weder geledigd kunnen worden. Zij zijn luchtig en de inhoud kan gemakkelijk ververscht en afgekoeld worden; zij kunnen in het groot ook als matrassen aangewend worden , en bevorderen alsdan de gelijkmatige ligging en voorkomen dus veeltijds het zoogenaamde broeijen en doorliggen. § 162. Ook de vorm der kussens of zakjes is verschillend naar gelang van de gedaante en den aard van het deel waarop, of het doel waarmede men die aanwendt. Zij kunnen zijn vierkant, langwerpig, rond, rolrond, kegelvormig, vlak, wig- en ringvormig, enz. Deze laatste worden ook ringkussens genaamd en dienen vooral om verwonde of doorgelegen plaatsen te omringen en die voor drukking vrij te waren. § 163. f. Laden (lectuli), ook wel troggen genaamd, zijn bestemd om aan ligchaamsdeelen, die zich niet mogen bewegen, eene doelmatige en onveranderlijke ligging te geven. Zij worden vooral gebezigd bij beenbreuken der ledematen, en onderscheiden in : a) ware (fanons) en b) onware (faux fanons), alsmede, naar de deelen, waarvoor zij moeten dienen, in arm- en iii been-laden. § 164. Laden worden uit houl, bordpapier, stroo, leder, blik ol ook wel uil ijzerdraad vervaardigd. De inrigling en de vorni, welken zij moeten bezitten, is verschillend en wordt in verband gebragt met de deelen, aan welke zij aangelegd moeten worden. Zij moeten meestal zóódanigen vorm hebben, dat zij de deelen voor de helft omgeven en eene soort van goot vormen, welke al of niet aan een der uiteinden is gesloten. § 165. De houten laden maakt men gewoonlijk van lindenhout en uit een stuk, of uit plankjes, die door banden aan elkander zijn verbonden. In dit laatste geval zijn de wanden bewegelijk en kunnen de laden toegeslagen worden, waardoor zij weinig plaats beslaan en gemakkelijker medegevoerd kunnen worden. § 1G6. Van bordpapier , leder , blik, maakt men thans weinig gebruik meer tot hel vervaardigen van laden. In de plaats daarvan gebruikt men doorgaans ijzerdraad, op dezelfde wijze als wij bij de spalken van MAYOR en bonnet hebben aangegeven. § 167. Omtrent de aanwending der laden valt weinig op te merken : alleen dit, dat men die alvorens ze te gebruiken met kompressen, watten of andere opvullingsmiddelen belegt en, zoo er tevens bij haar gebruik vochtige omslagen moeten aangewend worden, de binnenvlakte der laden met een stuk wasdoek bedekt. § 168. a) De ware laden zijn goten of halve buizen (capsulae , canales), uit meer onbewegelijke stoffen vervaardigd, of wel men maakt ze van slroo en linnen. Deze laatste zijn de strooladen (lectuli s. thoruli straminei veri, fanons), welke bestaan uit twee slrooslaven en een slroohidcndock; de eerste vervaardigt men op de volgende wijze : eene genoegzame hoeveelheid niet gedorscht, maar van de aren ontdane stroohalmen wordt evenwijdig naast en op elkander geplaatst en zóódanig gerangschikt, dal de dikkere uiteinden van de eene helft van het slroo, aan liet dunnere uiteinde van de andere helft komen te liggen, zoodat het geheel eene gelijkmatige dikte verkrijgt. Men omwindt de halmen vervolgens gezamenlijk met bindtouw en snijdt ten laatste de ongelijke uiteinden der halmen, op zoodanige lengte als vereischt wordt, gelijkmatig af, zoodat men een bundel van stroo, stroostaaf (fanon) genaamd , heeft verkregen. Sommigen maken ook wel gebruik van eene houten rol, om welke de halmen worden gebonden. Daar deze staven weinig veerkrachtig zijn, zijn ze niet aan te bevelen. De strooladendoek (drap-fanon) is een stuk grof, stevig linnen van de grootte van het ligchaamsdeel, waarvoor het dienen moet, dat de lengte van de strooslaven bezit en eene breedte, welke tweemalen het ligchaamsdeel kan omgeven. Men spreidt dit linnen glad uit, plaatst aan weerszijden van den rand daarvan, in de rigting van de lengte-as, eene stroostaaf, slaat daarna de beide randen van den doek om elke stroostaaf heen, en naait deze hierom vast, zóódanig, dat de stroostaven geheel binnen de beide randen van den doek besloten zijn. Om de lade aan te wenden schuift men die onder het lijdende deel en rolt hierna de beide stroocjlinders of staven in eene eenigzins scheeve rigting naar elkander toe, in dier voege, dat er om het lijdende deel eene soort van linnen goot of lade wordt gevormd, die nu ten slotte met banden of doeken er om bevestigd wordt. J 170. b) Onware of oneigenlijke slrooladen (lectuli s. thoruli spurii, laux fanons) bestaan uit staven van hout van verschillenden vorm, of wel uit enkele rollen van stroo of van linnen. Zij worden somwijlen gebezigd, om de ware strooladen in hunne werking te ondersteunen en het lijdende deel eene nog meer onbewegelijke ligging te geven. De onware lade» van stauk zijn de beste cn de meest gebruikelijke. Zij bestaan uit uvee staven van bout, welke eene driehoekige (prismatische) gedaante bezitten en van afstand lot afstand met banden zijn voorzien, waardoor zij onderling bevestigd zijn ; vierkante, langwerpige, aan de zijden uitgeholde stukken hout werden daar ook wel toe gebezigd en deze stevig tegen de ware strooladen aangedrukt, ten einde de bepaalde ligging ol plaatsing van het zieke deel nog onbewegelijker te doen zijn, dan door de ware stroolade alleen kan verkregen worden (duverneij , böttciieu). § 171. De aanwending dezer laden is eenvoudig en als volgt: nadat men de ware stroolade aangelegd heeft, schuift men hieronder voorziglig de beide, door banden onderling vereenigde houten staven; drukt die vervolgens zacht tegen de ware stroolade aan, en bevestigt een en ander zóódanig, dat het geheel eene bepaalde ligging heeft en voor geene beweging meer vatbaaar is. Deze laden kunnen ook te stade komen bij onbewegelijke verbanden, vooral wanneer het verband nog niet verhard is, b. v. bij stijfselverbanden, dewijl hierbij bet behouden van dezelfde ligging en onbewegelijkheid een vereischte is, zoo lang het verband niet goed droog en stevig is geworden. § 172. g. Bogen worden gebruikt om lijdende deelen tegen aanraking of drukking van beddegoed enz. te beschutten, en ook daar, waar het broeijen en verwarmen door het beddegoed nadeelig kan zijn, koelte en lucht-verversching te verschaffen. § 173. Bogen worden vervaardigd door drie ol meer ijzeren of koperen draden in halve cirkels te buigen, deze op gelijke afstanden aan hunne uiteinden en ook in het midden aan houten slaven te verbinden, en daardoor een soort van gewelf le vormen, waaron- der liet lijdende deel geplaatst wordt en waarop ook de dekens kunnen te liggen komen. Ook uit gevlochten mandwerk kunnen zij vervaardigd worden, en in gevallen van nood kan men gewone hoepels gebruiken, die men dan van afstand tot afstand over de lijdende deelen plaatst en, indien zulks noodig is, onderling op afstanden met latten of stokken door bindtouw bevestigt en verecmgl. De bogen bezitten eene verschillende grootte naar gelang van de deelen, waarover zij geplaatst moeten worden. Men heeft beenbogen, handbogen, voetbogen, enz. § 174. h. Pleisters (emplastra) zijn verbandstukken, welke bestaan uit pleisterstof (zie § 85) op zeemleder, zijde, linnen of katoen uitgestreken. Naar het doel, dat men met de aanwending van pleisters beoogt, worden zij onderscheiden in : a. Hecht- of Kleefpleisters. b. Trekpleisters. c. Randpleisters en d. Geneeskrachtige pleisters. § 175. a) De heclit- of kleefpleister (emplastrum adhaesivum), wordt gewoonlijk vervaardigd uit eene of andere loodpleisterstof, b. v. emplastrum diapalmae of ook empl. resinosum, waarbij al of niet eene zekere hoeveelheid pijnboomhars (resina flava) en venetiaansche terpentijn (therebinthina veneta) gevoegd worden. Tot dat einde maakt men de pleisterstof in een aarden pan half vloeibaar, het liefst in een waterbad, ten einde de ontleding, waaraan deze bij eenigzins hoogen warmtegraad onderhevig is, te voorkomen, en strijkt hierna de gesmoltene massa op linnen, katoen, zijde of eenige andere stof uit. Vooral is linnen daartoe geschikt , mits het nieuw of weinig versleten , matig grof en niet te los van weefsel is. Het uitstrijken van de pleisterstof geschiedt gewoonlijk met een daartoe ge-schikten spadel, dien men in de gesmoltene massa doopt, ten einde daaraan eene genoegzame hoeveelheid te doen hechten. Het is hierbij noodzakelijk, dat de strook, waarop de pleislerstof wordt uitgestreken, vooraf op eene geschikte wijze wordt uitgespannen , waartoe men eenen helper noodig heeft, die de strook aan het eene einde met de handen vasthoudt, terwijl hij, die de pleisterslof uitstrijkt, het andere einde in de linkerhand aanvat en spant. Bij het uitstrijken wordt eene zekere handigheid vereischt en is het noodzakelijk , dat de pleistermassa niet te heet of te vloeibaar is, daar zij in dat geval ligt door de sloiraadje heenvloeit; zoo ook niet te dik of te bekoeld, aangezien dit het uitstrijken belemmert. Een eerste vereischte is, dat men aan de linkerzijde van de strook met het bestrijken eenen aanvang make, en dat dit zoo gelijk mogelijk geschiede, zoodat de vervaardigde pleister overal gelijkmatig dik van laag is. Na het bekoelen der pleislerstof worden de ongelijke randen afgeknipt en de pleister losjes opgerold en bewaard. Tot het uitstrijken bezigt men ook wel een zeker werktuig, pleisterstrijkwerktuiy, hetwelk zoodanig is ingerigt, dat men het linnen, enz., waarop de pleisterstof moet worden uitgestreken, tusschen een, op eene plauk bevestigd en opstaand mes, aan welks eene zijde de pleisterstof zich bevindt, doorhaalt. Van zoodanig werktuig maakt men gewoonlijk gebruik bij het maken van pleisters in het groot. De pleisters, welke men er mede vervaardigt, zijn doorgaans zeer gelijk, en overtreffen veelal die, bij welke men een spadel heeft gebezigd. § 176. De omstandigheden waarbij men van empl. diapalmae, of van empl. adhaesivum gebruik maakt zijn verschillend. Het empl. diapalmae is minder aanklevend dan hel empl. adhaesivum, doch het laatste is meer prikkelend (door bijgevoegden venetiaanschen terpentijn en hars), waardoor het soms nadeelig kan inwerken. Daar waar dus prikkeling vermeden moet worden, bezigt men het eerste ; in de andere gevallen het laatste. Tot hechtpleister worden ook gebezigd de zoogenaamde Engelsche pleister, ofschoon meer in zeer geringe verwondingen, vooral huidwonden aan het aangezigt of de handen; ook het collodion wordt daartoe aangewend. § 177. Deze kleef- of heclitpleislers worden gebruikt lot vereeniging van wonden , tot bevestiging van andere verbandstukken, lot aanwending van sommige artsenijmiddelen, tot bedekking of zamensnoering, of om te drukken. Bij het aanwenden van hechtpleisters is liet noodig, dat de plaals van aanwending goed gereinigd, van haren onldaan en droog is. § 178. Tot vereeniging van wonden gebruikt men doorgaans slrooken van dezen pleister, die breeder en langer zijn, naar male de verwonding grooter en dieper is, met het doel, om vele aanrakingspunten aan te bieden, ten einde goed te kleven. Met dit zelfde doel heeft men aan deze strooken een eigen vorm gegeven, zwaluwstaarten genaamd, waarbij de beide uiteinden van de slrooken naar het midden eenigzins smaller worden. Het smalste gedeelte bedekt onmiddellijk de wond, hierdoor kunnen de randen der verwonding naar believen en zonder het verband af te nemen, bezigtigd worden en de afgescheidene stoffen afvloeijen. § 179. Tot bevestiging van andere verbandstukken, b. v. pluksel, kompressen, enz. bezigt men ook slrooken kleefpleister, maar meer nog vierkant-langwerpige, ronde of eironde stukjes, geëvenredigd aan de grootte van het te bevestigen verbandstuk. In deze gevallen maakt men aan de randen insnijdingen, opdat de pleister goed aansluite en, bij sterk etterende wonden of zweren, inkervingen of uitknippingen in het midden van den pleister, ten einde vrije uitlozing aan de vloeistoffen te geven. § 180. Zij worden ook wel gebezigd tot aanwending van sommige artsenijmiddelen, b. v. bijtmiddelen, tot bedekking en omwikkeling van kleine verwonde deelen ; en eindelijk lot drukking, b. v. Lij de behandelingswijze volgens fricke van bijbal-ontsteking, bij behandeling van zweren volgens de wijze van isaijnton , enz. § 181. b) Trekpleisters. Hiertoe behooren de pleisters, die men gewoonlijk tot het uitrukken der haren bij hoofdzeer (tinea capitis) aanwendt. Sommigen vervaardigen deze pleisters alleen uit zwart pek (pix solida) en grof linnen of leder, waarbij het pek, na vooraf week gemaakt te zijn, met een warmen spadel in eene niet te dunne laag op de stof wordt uitgestreken. In de militaire zieken-inrigtingen maakt men met veel vrucht gebruik van eene bijzondere zalf, welke in eene matig-dikke laag op grof linnen gebragt en in kleine reepen geknipt zijnde, tegen de rigting der haren in, die op | Ned. duim lengte zijn geknipt, op deze wordt bevestigd, vastgedrukt en, na gedroogd te zijn, er innig aankleeft, zoodat bij het afrukken van het strookje of reepje , de haren mede worden uitgetrokken. d De zalf hier bedoeld bestaat uit: Therebinth. venet. Colophonii, aa unc m. Picis solid. unc xir. Deze worden te zaraen in eene aarden pan op een goed vuur gezet en gesmolten. Nu voegt men er, al roerende met een stevigen houten spadel bij: farinae tritici, unc. xii, hetwelk te voren met acet. vini unc. xlviii , is vermengd geworden. Nadat alles goed onder elkander is gemengd, zet men het van het vuur, neemt den spadel er uit en laat het koud worden. Wanneer men deze zalf bewaren wil, giete men eene laag azijn op de oppervlakte. Men zij omzigtig, dat men den azijn niet onder de zalf roere, opdat deze hare lijvigheid, welke aan ung. picis gelijk moet wezen, niet verlieze. § 182. c) Randpleisters (bandeletten) zijn smalle reepjes fijn, zacht linnen , die naar omstandigheden , aan eene der beide oppervlakten met deze of gene zalf, meestal echter ung. simplex, zijn bestreken en aan den eenen rand met kleine , schuinsche of dwarse, ongeveer op iNed. duim afstand van elkander geplaatste , inknipsels worden voorzien. 5 Men vervaardigt de randpleisters doorgaans door een stukje linnen van verschillende lengte met de gevorderde zalf te bestrijken , hiervan een reepje van 1 — 1 ^ Ned. duim breedte af te knippen en dit met de beschrevene inknipsels te voorzien. § 183. Randpleisters dienen hoofdzakelijk tot bedekking van ongelijke of verhevene, pijnlijke randen van wonden of zweren, om het aankleven van plukselwieken of andere verbandstukken te voorkomen cn verder om de likleekenvorming te bevorderen. — Bij hare aanwending legt men steeds den ingeknipten rand afgekeerd van de wondvlakte. S 184. d) Geneeskrachtige pleisters verschillen naar het doel, dat men door hare aanwending beoogt, en ten gevolge van dien ook, naaide stollen, welke in de zamenstelling van hare pleisterslof treden. Men heeft dus verdeelende, oplossende, prikkelende, bedarende , pijnstillende, verwarmende , blaartrekkende , enz. pleisters. De vorm en grootte is verschillend; dikwijls wordt de stof op zeemleder, met vrijlating der randen en in eene dikke laag, uitgestreken. Om ze te vervaardigen knipt men het zeemleder enz, vooraf in den vorm, dien de pleister moet bezitten, maakt vervolgens de pleisterstof week cn strijkt nu deze daarop uit. Sommige van deze pleisterstoffen mogen niet aan hoogen warmtegraad blootgesteld worden. In dit geval wordt de pleisterstof door de warmte der hand week cn kneedbaar gemaakt en dan op het zeemleder, enz. met den top des duims uitgestreken. § 185. i. Sparadrap is een stuk linnen enz. aan beide vlakten met pleisterstof voorzien. Men vervaardigt sparadrap door strooken linnen, katoen of schrijfpapier door eene gemoltene pleistermassa te halen, en daarna te zorgen, dat zij hiermede op alle plaatsen op gelijkmatige wijze bedeeld zijn. De pleisterstof, die men daartoe bezigt, is verschillend. Het meest maakt men van een bepaald mengsel gebruik, dat bestaat uit 8 deelen gele was (cera flava) en 12 deelen zinkzalf (ungt. oxydi ziucici), soms nog met bijvoeging van verschillende geneeskrachtige stoffen. Een noodzakelijk vereischte van sparadrap is, dat het niet te broos of te week is, maar zich gemakkelijk in alle rigtingen laat buigen. Men wendt het gewoonlijk aan tot bedekking en drukking van wonden, van sommige weelderige en verouderde zweren en tot bevordering van de likteekenvorming. s 186. k. Stroppen (laquei). Hiervan maakt men als verbandstuk gebruik , daar waar bij beenbreuken en ontwrichtingen eene krachtige uitrekking geschieden of de tegenstand der spieren overwonnen moet worden en de handen der helpers daartoe ontoereikende zijn, of de ruimte van het lid geene goede omvatting met handen toelaat. Tot het vervaardigen van stroppen bezigt men doorgaans smalle of breede doeken (handdoeken, servetten), strooken van linnen, bombazijn, gordelstof of vlaggedoek, zelfs leder. Men kan op verschillende wijzen de stroppen of lissen aanleggen. Zij worden soms gevormd door den doek of den band om het deel heen te voeren, de beide uiteinden onder elkander door te brengen, toe te knoopen en eindelijk toe te trekken. Men gebruikt ook lederen, van binnen gevoerde ringen, aan welke lissen of gespen aangebragt zijn, waardoor banden, koorden, doeken, of riemen bevestigd kunnen worden , waaraan dan de uilrekking geschiedt. § 187. Bij het gebruik maken van stroppen en gedurende de uitrekking , dient tegenrekking te geschieden. Men bezigt hiertoe gewoonlijk zamengevouwen beddelakens of wel handdoeken, servet- 5* ten of breede banden, brengt deze om het deel, waarop de tegenrekking moet geschieden, en geeft vervolgens hunne uiteinden aan een helper, die ze vasthoudt en nu daarmede eene tegengestelde kracht uitoefent, groot genoeg om het ligchaamsdeel tegen te houden en de mogelijkheid van uitrekking toe te laten. 5 188. Zoowel bij het aanwenden van middelen tot uitrekking als bij die tot tegenrekking heeft men te zorgen , dat de doek of band , dien men als strop bezigt, genoegzaam sterk is, gelijkmatig om het ligchaamsdeel wordt aangelegd en dit volkomen omsluit; verder, dat men vóór het aanleggen van den strop de huid in de rondte glad strijkt en de plaats, waarop de strop zal moeten inwerken, op eene doelmatige wijze van watten of kompressen voorziet, ten einde haar niet te beleedigen. Men plaatse den strop, ten einde het verschuiven te voorkomen , liever boven gewrichtsknobbels of uitsteeksels der ledematen dan daar beneden. § 189. 1. Penseelen en kwasten worden slechts tot bijzondere einden bij het verband gebezigd, en wel tot het bestrijken van linnen enz. voor duurzame of onbewegelijke verbanden, b. v. met stijfsel, gom, of iets dergelijks. Men gebruikt daartoe penseelen of wel kwasten uit varkenshaar vervaardigd, terwijl de fijnere, uit dassenhaar, enz. bestaande, alsmede het pluksel-penseel tot andere doeleinden aangewend worden. § 190. m. Tot de Bevestigingsmiddelen behooren al die zaken, van welke men tot het aanleggen van verbandstukken, of van verbanden gebruik maakt, om deze op hunne plaats te bevestigen. Meestal maakt men daartoe, althans bij die verbandmiddelen, die uit linnen, katoen, flanel, bombazijn en andere dergelijke zachte stoffen beslaan , gebruik van spelden, of ook wel van naald en draad, van stijfsel, gom en andere kleefmiddelen. Bij andere verbandstukken echter, die wegens hunne hardheid of vastheid door deze middelen niet bevestigd kunnen worden, zoo als bougies, houten-, metalen-, lederen- of caoutschouk-verbandstukken, bezigt men doorgaans garen- of linnen band , koord , garen-, of zijden draden , linnen of katoenen slrooken, doeken, lederen riemen, enz. en in den laatsten tijd ook caoutschouk-draden en -ringen. § 191- Ten aanzien van al deze bevestigingsmiddelen is in het algemeen DO D op te merken, dat men steeds zoo veel mogelijk moet vermijden die op pijnlijke of beleedigde plaatsen aan te brengen, daar zij hierop ligtelijk eene ongelijkmatige drukking, en ten gevolge van dien onnoodige pijnen, en soms gene nieuwe beleediging der ondergelegene deelen kunnen veroorzaken. Niet alleen heeft men hierop acht te geven bij het vormen van strikken of knoopen, maar zelfs ook bij het vaslnaaijen, opdat geene knoopen zich in den garen- of zijden draad bevinden, hetgeen eene ongelijke drukking ten gevolge zoude hebben. Het plaatsen der spelden moet insgelijks met zorgvuldigheid geschieden. § 192. Tot de bevestigingsmiddelen brengen wij: a. Spelden. b. Naalden. c. Draden. d. Banden of koord. e. Slrooken. f. Riemen. g. Caoutschouk-ringen of -draden en h. bindsels. § 193. a) Spelden. Goede spelden moeten naar evenredigheid van hare dikte ook stevig zijn, de punten goed gespitst en de knoppen vlak of afgerond, in elk geval niet op den steel verschuifbaar en regt daarop ingeplant zijn. Goede spelden komen uit Engelsche en Fransche fabrieken, en uit Neurenberg; deze laatste zijn de beste. Omtrent spelden valt wijders op te merken, dat men die van eene middelmatige grootte verkiest en dat zij niet moeten buigen. Wanneer men ze gebruikt steekt men ze steeds in eene schuinsche rigting met betrekking tot de oppervlakte van hel verband; hierbij zorg dragende, dal de knop bovenwaarts, de spits benedenwaarts gengt zij en zóódanig geplaatst, dat daarvan niets op het verband zigtbaar en voelbaar is. Bij verbanden aan de gewrichten plaatst men de spelden aan de buigzijde in eene dwarse rigting daarmede, opdat door het buigen en uitstrekken de spelden geen nadeel aan de deelen veroorzaken. Het aantal spelden, dat men noodig heeft, hangt af van de plaats, de uitgebreidheid en de zamengesteldheid van het deel, waaraan het verband wordt aangelegd. § 194. b) en c). Naald en draad worden dikwijls gebezigd bij verbanden , die ligt verschuiven en los gaan, zoo als bij die aan den tronk en aan de borst kan geschieden; verder bij eenigeschuinsche verbanden , vooral ter plaatse , waar de overkruisingsgangen elkander ontmoeten, en eindelijk ook bij verbanden, bij welke hel vastnaaijen als voorzorgmiddel kan dienen , om te beletten, dat de lijder willekeurig of onwillekeurig het verband losmaakt. Het gebruik van naald en draad is eenvoudig. Gewoonlijk maakt men slechts rijgsteken en zorgt, dat de ondergelegene deelen niet door onvoorziglig steken getroffen worden, waaraan daarenboven , door het plolselijk bewegen van het deel, nadeelen zijn verbonden. § 195. d) e) f). Banden, koorden, slrooken cn riemen maken deelen uit van een verband-toestel en dienen hoofdzakelijk, om de zamenstellende deelen er van onderling te bevestigen. Somwijlen worden zij ook gebezigd, om op bepaalde plaatsen of deelen uitrekkend te werken, of om eene zekere drukking uit te oefenen. — Wanneer zij alleen tot bevestiging moeten dienen, maakt men slechts gebruik van gewoon garen, van halfzijden band, of ook wel van smalle linnen- of katoenen slrooken en van zelfkant. De lengte is onbepaald, doch de breedte gewoonlijk 2 a 3 vingers. Het vastmaken geschiedt meestal door eenvoudig knoopen of strikken, waarbij het dikwijls noodzakelijk is, dat men de plaats, waar de band en vooral waar de knoop of strik gelegd wordt, met eenen drukdoek of longuette voorziet, ten einde eene ongelijke drukking te voorkomen. Ingeval men eene sterke uitrekking wil uitoefenen, maakt men gewoonlijk gebruik van riemen en rigt deze dan zóódanig in, dal zij met gespen en vele digt bij elkander geplaatste openingen zijn voorzien, waardoor zij gemakkelijk en naar believen toegehaald kunnen worden. Het is dikwijls raadzaam om, ten einde deze riemen zacht en gelijk te doen zijn, ze met eene zachte stof, b. v. laken, zeemleder, enz. te voeren. § 196. g). De caoutschouk-draden en -ringen zijn vooral in den laatsten tijd door iugal in aanwending gebragt, die er de verbanden op eene eigene wijze mede bevestigt. Men bezigt ze aan de vingers, ledematen, roede, enz. Bij het gebruik worden zij uitgerekt en dan over het ligchaamsdeel geschoven tot op de plaats waar zij liggen moeten. § 197. h. De wijze van aanwending der bindsels (ligaturae), ook wel draden genaamd, behoort tot de heelkundige kunstbewerkingen. Zij bestaan uit zijde van verschillende dikte, uit darmsnaren en uit metaal. Men gebruikt gewoonlijk roode zijde , van welke men twee, drie , of meer draden, meestal ter lengte van eene halve el, op of naast elkander legt en vervolgens met witte was bestrijkt, om ze aan elkander te verbinden , stevigheid te ' Ö geven en het uitglijden van den knoop, bij het toebinden te voorkomen. § 198. Men onderscheidt de bindsels in : 1°. ronde of koordvormiye en 2°. platte of handvormige. De eerste soort bestaat uit twee , drie, vier of meer draden, die koordvormig zamengerold zijn. Engelsche koordzijde is voor deze soort zeer geschikt. De tweede soort bestaat uit een of meer draden, die naast elkander gelegd en door was vereenigd worden. Naar het aantal draden, uit hetwelk men een bindsel zamenstelt, noemt men het ook wel e'en-, twee-, drie-, vier- of vijfdraads-bindsel, enz. Het gebruik dezer bindsels is velerhande : men wendt ze aan tot hechting van gescheidene deelen, dusgenaamde bloedige hechting (sutura vulnerum cruenta); tot onderbinding van vaten, zoogenaamde middellijke en onmiddellijke onderbinding ; tot zamensnoering of afbinding van gesteelde gezwellen, om deze daardoor langzamerhand ter verwijdering geschikt te doen worden, enz. Men maakt de zijden draden of bindsels dikwijls in voorraad en windt ze in dit geval op een stukje kaartenpapier. Te lang bewaard, worden zij broos. S 199. \ an de darmsnaren bezigt men vooral die, welke door hare meerdere stevigheid, de voorkeur boven zijden draden verdienen. (Zie S 56). Van metalen draden bezigt men slechts gouden, zilveren of platina-draden bij sommige kunstbewerkingen. Looden draden zijn tegenwoordig minder in gebruik. Behalve van de bovengenoemde bevestigingsmiddelen maakt men somwijlen , vooral in militaire inrigtiugen, gebruik van zegellak, om, wanneer men vermoeden heeft, dat het verband door den lijder wordt los gemaakt, dit te verzegelen en zich aldus later te overtuigen, of dit al of niet heeft plaats gehad. Bij de aanwending van lak zij men voorzigtig den lijder niet te branden. Met dit zelfde doel wordt het verband ook wel met eene inktstreep geteekend, welke, wanneer het afgenomen is, nimmer weder op dezelfde wijze kan worden aangelegd, en eindelijk zijn er eigene toestellen, waarin een geheel lid kan worden opgenomen en opgesloten, zoodat slechts de bezitter van den sleutel er van tot het verband kan geraken, zoo als de oordekker van kerst, de laars van hutchinson, enz. 3". VERBANDEN EN VERBANDWIJZEN IN HET ALGEMEEN. A. ALGE JI EENE BESCHOUWING VAN EEN VERBAND. § 200. Onder den naam verband (fascia) verstaat men een mechanisch heelkundig middel, dat, op lijdende ligchaamsdeelen aangewend, door zijn aanhoudenden invloed eene heilzame werking uitoefent, de gezondheid bevordert, het lijden dragelijk maakt en schadelijke invloeden afweert. Een verband ondersteunt alzoo de natuur in hare pogingen tot genezing; zonder de aanwending er van zal de herstelling soms slechts gebrekkig of onvolkomen plaats grijpen , zooals onder anderen bij beenbreuken het geval kan zijn. Het verband bevordert liet genezings-proces vooral daardoor, dal het de beleedigde deelen duurzaam in dien toestand bevestigt, waarin de heelmeester die had geplaatst, aan die deelen ongestoorde rust bezorgt en op die wijze de werking van uitwendige middelen ondersteunt. § 201. Zeer onderscheiden is bij gevolg het doel, waarmede men verbanden aanlegt, en wel naar mate van de werkingswijze , die men er mede wil uitoefenen : 1). In de eerste plaats worden soms uitwendige geneesmiddelen, b. v. zalven, poeders, enz., daarin opgenomen. In dit geval dienen zij als voermiddel van deze, ten einde ze in aanraking te brengen met de lijdende deelen. 2). Zij kunnen ook dienen tot bevestigingsmiddel voor sommige werktuigen, welke in of op zieke deelen eenigen tijd moeten verblijven , b. v. platen , catheters , bougies , enz., of ook van andere stoffen, die meer tot de artsenijmiddelen behooren, b. v. spaansche vliegen, pleisters, enz. 3). Zij kunnen meer of minder drukkend werken, hetgeen in vele gevallen zeer voordeelig is, doch zeer verschilt in de gevolgen , naar den graad van drukking, die daarmede wordt uitgeoefend. 4). In wonden vereenigt het verband de gescheidene deelen, waardoor de hereeniging bevorderd wordt; het draagt daardoor veel bij tot spoedige likteekenvorming , en behoort tot de middelen , waardoor genezing per primam inlentionem kan geschieden. 5). Naar gelang van de verschillende wijze van aanwending van een verband en of het al of niet met bijzondere stoffen wordt bedeeld, kan het meer of minder prikkelend werken. Zoo ook kan het omgekeerd bij verhoogde levenswerkdadigheid, op eene gepaste wijze aangewend, strekken tot vermindering derzeive. 6). Het verband dient ook dikwijls als voorbehoedmiddel; het voorkomt, vooral bij wonden , de hevigheid der ontsteking, bevordert de genezing. Het beschut de lijdende deelen legen de schadelijke inwerking van uitwendige, werktuigelijke invloeden, b. v. slagen of stoten ; of van scheikundige b. v. al of niet zuivere lucht; of wel tegen dynamische invloeden, b, v. koude ; terwijl ook de door het verband eenigzins verhoogde, gelijkmatige warmtegraad gunstig op de genezing van wonden inwerkt. 7). Groot nut levert het verband dikwijls als uitdrijvend (expulsief) middel. Het kan in dit opzigt zuiver werktuigelijk door drukking werken en daardoor den tonus der deelen opwekken. 8). De overige werkingswijzen van het verband kunnen zijn: uitrekkend, verdeelend, scheidend, trekkend, enz. Deze verschillende werkingswijzen kunnen niet alle door e'én verband worden jiitgeoefend. Soms echter vereenigen zich twee of meer derzelve in een verband. § 202. Het nut van een verband is alzoo: 1°. Het verzorgt op eene behoorlijke wijze de beleedigde deelen en geeft daaraan eene gepaste en rustige ligging. 2°. Het oefent eene gelijkmatige en verlangde drukking op dezelve uit. 3°. Het dient tot geschikt voermiddel voor vloeibare, zoowel als voor vaste artsenijmiddelen. 4". Het draagt bij tot vermindering van ontsteking en van pijnen. 5". Het weert schadelijke, uitwendige, werktuigelijke, scheikundige en dynamische invloeden af. 6°. Het verschaft den zieken deelen een verlangden warmtegraad. 7°. Het ondersteunt door dit alles de heilzame werkingen der natuur, bevordert daardoor de genezing, en 8°. helpt het lijden dragelijk maken. "Wanneer men al deze voordeelen in aanmerking neemt, wordt men overtuigd van het gewigt cener rationele verbandleer, en slechts zij, die den omvang en de werkingswijze van het verband goed hebben lecrcn inzien, zullen er zoodanig gebruik van weten te maken, als noodig is. § 203. De vereischten van een goed verband hebben betrekking: deels tot de vervaardiging, deels tot de werkingswijzen er van. Zij zijn hoofdzakelijk de volgende: 1°. Het moet uit goede , daartoe geschikte stof vervaardigd zijn. 2°. Het moet met de vereischle naauwkeurigheid en stevigheid aangelegd worden. 3U. Hel moet zoo eenvoudig mogelijk zijn. 4°. Het moet den lijder gemakkelijk aanliggen. 5°. Het mag niet te sterk drukken en ook niet te los aanliggen. 6°. Het moet een geroakkelijken toegang tot het lijdende deel toelaten, wanneer een herhaald onderzoek noodzakelijk is. 7Ü. Het moet zachtheid en buigzaamheid bezitten, of wel daar, waar dit vereischt wordt, onbuigzaam zijn, en 8°. Het moet reinheid aan netheid paren. § 204. Naar de werking onderscheidt en verdeelt men de verbanden: 1°. In bevestigende verbanden, dienende om de verbandstukken op de plaats, waar zij moeten inwerken, te houden en te bevestigen. 2Ü. In bedekkende of beschermende, bestemd tot bedekking of bescherming van ligchaamsdeelen tegen uitwendige, nadeelige invloeden. 3°. In vereenigende verbanden, die door hunne werking de vereeniging van gescheidene deelen , b. v. wondlippen bevorderen. 4". In verbanden, welke de vereeniging of hereeniging van deelen tegengaan of bevorderen. 6". In drukkende verbanden, met de uitdrijvende overeenkomende , en verschillende naar den graad van de aan te wenden drukking. 7". In ondersteunende verbanden, dienende om sommige deelen niet aan hunne zwaartekracht over te laten, en om in het onvermogen om in hunne plaats te blijven, te gemoet te komen, en 8°. In voorbehoedende verbanden, welke nadoelen kunnen voorkomen. B. VERBANDWIJZEN IN HET ALGEMEEN. § 205. Naar de wijze, waarop de verbanden worden aangelegd, verdeelt men ze in: I. Windsel-verbanden. II. Doekverbanden en III. Onbewegelijke verbanden. I. De windsel-verbanden. § 206. Onder windselverband (fascia) verstaat men een zoodanig, dat uit een windsel of eene zwachtel beslaat, en naar bepaalde regelen aan een of ander ligchaamsdeel is aangelegd. Eenige windselverbanden dragen den naam van den uitvinder, b, v. de muts van hippoceates, het kreeftverband van galenus, enz.; — sommige zijn genaamd naar het voorwerp, waarop zij gelijke n , b. v. het slinger-verband, het sterverband, het boekverband, het beursverband, enz.; — andere naar de werking, welke zij uitoefenen, b. v. het houdende verband, het vc.rdeel.ende verband, het vereenigende verband, het uitdrijvende verband, enz. — en eindelijk ook naar de ligchaamsdeelen, waarvoor zij bestemd zijn: het hoofdverband, het oogverhand, enz. § 207. Men onderscheidt deze windsel-verbanden in : 1. Eenvoudige en 2. Zamertgestelde. § 208. 1°. Eenvoudige windselverbanden. Een eenvoudig windselverband is een zoodanig, dat bestaat uil een een-of tweehoofdig windsel, dat om een of ander deel is aangelegd. Elke omslag, of elke ontrolling van liet windsel om een deel heet gang (ductus). § 209. Naar den vorm en de rigting dezer ontrollingen of gangen onderscheidt men deze verbanden, volgens gerdy in het: a. Kringswijs verband. b. Schuinsch verband. c. Spiraal- of krulswijs verband. d. Kruisverband. e. Knoopverband. f. Terugloopend verband en g. Vereenigend verband. § 210. a). Het kringswijsverband (fascia circularis). Hieronder verstaat men een verband, waarbij men een windsel zoodanig om een deel aanlegt, dat de gangen elkander geheel bedekken. 1 ot daarstelling van dit verband bezigt men een e'e'nhoofdig rolwindsel, en voert dit kringswijs om het ligchaamsdeel, in dier voege, dat elke opvolgende gang den voorgaanden overdekt, zoodat men alleen den laatsten gang kan zien. Eiken afzonderlijken gang noemt men een cirkelgang (ductus circularis). Dit verband is veeltijds in gebruik tot bedekking van kleine ligchaamsvlakten, b. v. van eene etterdragt op den arm. § 211. b). Het schuinsch verband (fascia obliqua). Dit verband stelt men zamen door de cirkelgangen schuins om het deel, waaraan het verband moet worden aangewend, te voeren, bijv. het verband voor de aderlating op de halsader. ') Traité des baudages. 2e édit. Avec Atlas. Tom. I, pag. 31. § -212. c). Het spiraal- of krulswijs verband (fascia spiralis s. dolabra) neemt gewoonlijk eene groote ligchaamsvlakte in. Men voert bij bet aanleggen daarvan de gangen spiraal- of krulswijze om het ligchaamsdeel, zoodanig, dat de gangen elkander slechts voor een grooter of kleiner gedeelte bedekken, aanraken of op zekeren afstand van elkander liggen. Hiernaar onderscheidt men een groot, een midden, een klein, een stomp en een kruipend spiraal- of krulswijs verband. Bij een groot, een midden en een klein spiraal-verband legt men de gangen zoo, dat de rand van eiken opvolgenden gang, den voorgaanden voor |de, voor de helft of voor |do overdekt. — Bij een stomp spiraal-verband komen de gangen in dier voege te lif»en. dat de randen elkander aanraken, en bij een kruipend ÖD 9 x spiraal-verband blijft er tusschen eiken gang steeds eene kleinere of grootere tusschenruimte over. Wanneer men van dit verband gebruik maakt bij ligchaamsdeelen, die een ongelijken omvang bezitten, bij welke men alzoo het windsel niet volkomen sluitend kan aanleggen, moet men een dusgenaamden omslag (renversé) maken, ten einde eene gaping of ongelijkheid van de opvolgende gangen te voorkomen. Men maakt dezen omslag door den linker duim op de bovenvlakte van den laatst gemaakten spiraal-gang te plaatsen, het windsel ongeveer eene hand-breed af te rollen, dit daarna eenigzins te spannen, en vervolgens half om zijne as te draaijen, zoodat de ondervlakte de bovenvlakte en de bovenrand de onderrand wordt. Te gelijker tijd dat men dit doet, voert men met de regterhand, waarin men het windselhoofd heelt, het windsel langs of om hel ligchaamsdeel, en strijkt met den linker duim den gemaakten omslag gelijk. De omslag geschiedt van boven naar beneden: benedemo aartsche omslag, d. i. van het dikkere naar het dunnere gedeelte van het ligchaamsdeel; of omgekeerd, zijnde dit als dan de booenwaartsche omslag. Men moet zóó dikwijls omslaan , of zóó vele omslagen maken als noodig is, om de gangen gelijkmatig te doen aansluiten, totdat men genaderd is aan de plaats, waar het ligchaamsdeel weder een gelijken omvang heeft. § 213. d). Het kruisverband (fascia cruciata). Dit verband maakt men, wanneer men de twee gangen van een windsel op de eene of andere plaats elkander laat overkruisen. Men onderscheidt hierbij het kruispunt, zijnde de plaats, waar zich de overkruising der gangen bevindt, en de stralen, welke van dit kruispunt uitloopen. Verder onderscheidt men het in: aa. Het schildpad- of straalvormig-verband en in bb. Het koomaar-verband. aa. Bij het schildpad- of straalvormig verband (testudo s. fascia radiata) bedekken de gangen elkander op het kruispunt bijna geheel, zoodat de kruisingspunten nagenoeg op elkander komen te liggen. Men kan hierbij de bogen of stralen op het tegenovergestelde punt elkander weder doen naderen en bedekken (testudo inversa), of van elkander verwijderd houden (testudo reversa). bb. Het koomaar-verband (spica s. fasciatio spicaeformis) wordt zoodanig zamengesteld, dat de gangen bij de overkruising elkander slechts gedeeltelijk overdekken en dus de kruisingspunten niet op elkander vallen. Het gelijkt hierdoor eenigzins op eene koornaar, waaraan het zijn naam ontleent. Begint men het koornaarverband met eenen cirkelgang, in dier voege, dat hierdoor eene driehoekige ruimte tusschen den cirkelgang en de koornaar ontstaat, dan geeft men hieraan ook wel den naam van ooijevaarsbek (geranium), wegens de gelijkenis op den hek van een ooijevaar (of liever van een kraanvogel). Men onderscheidt dit verband, naar mate de opvolgende kruisingspunten in eene verlicale of in eene horizontale rigting met het ligchaamsdeel verloopen, in de : 1°. verlicale of reqte koornaar (spica verticalis s. perpendicularis). 2 . horizontale al dwarse koornaar (spica horizontalis s. transversa). •5 . Wanneer de grondvlakte van den hoek der koornaar naar beneden is gekeerd en de gangen alzoo naar boven verloopen, dan noemt men haar opklimmend (spica adscendens). 4°. Wanneer liet omgekeerde het geval is, namelijk, dat de hoek naar boven is gekeerd en de gangen naar beneden verloopen, nederdalende koornaar (spica desccndens), en eindelijk: 5°. een lclein, een midden en een groot koornaarverband, naar mate de overkruisingspunten elkander voor |, | of bedekken. § 214. e). Het knoopverband (fascia nodosa) bestaat uit een tweehoofdig windsel, waarvan de beide gangen op eene bepaalde plaats eene halve wending om elkander maken, en nu in eene tegenovergestelde rigting worden gevoerd. — De plaats, waar de beide gangen om elkander gewend worden, vormt eene soort van knoop, waaraan dit verband zijnen naam verschuldigd is. In het algemeen bezigt men het bij verwondingen , waar op eene bepaalde plaats eene zekere drukking, die bij dit verband door genoemden knoop wordt te weeg gebragt, moet uitgeoefend worden. § 215. f). Het terugloopend verband (fascia recurrens, la capeline). Hiertoe bezigt men in den regel een tweehoofdig windsel, waarvan men de gangen met het eene windsel over en weder het deel voert, in dier voege , dat zij elkander voor een gedeelte bedekken , en met het andere windsel-hoofd maakt men kringswijze gangen , die de omgeslagene plaatsen van het eerste bedekken en bevestigen. Men wendt dit verband doorgaans aan bij ligchaamsdeelen, die eene ronde, stompe of kegelvormige gedaante bezitten, b. v. aan den schedel, amputatie- of extirpatie-stompen , enz. Men kan in plaats van een tweehoofdig windsel ook van een eenhoofdig gebruik maken, in welk geval men evenwel genoodzaakt is, om op de plaats, waar de gangen over en weder gekeerd worden, het windsel telkens door een kringswijzen gang te bepalen, of door eene speld vast te steken, om welke reden men gewoonlijk aan het tweehoofdig windsel de voorkeur geeft. 6 § 216. g). Het vereenigend verband (fascia uniens) dient om de randen van langwerpige wonden aan elkander te brengen en ontleent zijnen naam daaraan. Men kan het op tweederlei wijzen zamenstellen. Volgens de eene maakt men gebruik van een tweehoofdig windsel, waarvan men het midden- of grondstuk op de aan de wond tegenovergestelde zijde aanlegt, vervolgens de beide hoofden om het deel voert, en, wanneer zij aan de wonde zijn gekomen, in den eenen gang eene langwerpige spleet maakt, door welke men het hoofd van den anderen gang steekt en eindelijk de beide hoofden zóó vast aanhaalt, als tot vereeniging der wondlippen noodig is. Bij de tweede wijze bezigt men insgelijks een tweehoofdig windsel, dat op dezelfde wijze wordt aangelegd, doch waarvan men de gangen op de plaats, waar zich de wond bevindt, eenvoudig naar elkander toehaalt en eenigzins overkruist, waardoor het maken eener spleet niet noodig is. In beide gevallen maakt men zooveel gangen om het gewonde deel, als noodig zijn, om de wondranden tot elkander te brengen en de geheele wondvlakte te bedekken. § 217. 2°. Zamentjestelde windsel-verhanden worden vervaardigd door meerdere windsels of strooken, die gezamenlijk een geheel uitmaken , en in verschillende rigtingen om eenig ligchaamsdeel worden gevoerd. § 218. Kaar den vorm en de zamenstelling worden zij verdeeld in het: a). T-verband. b). Boek-of achttienhoofdig verband. c). scultet sche strook- of veelhoofdig verband. d). Slinger-verband. e). Getralied- of vereenigend verband, voor dwarse wonden. f). Scheedevormig verband. g). Zak- of beurs-verband. h). Rijg- en gespverband. § 219. a). Het T-verband (fascia T-formis). Dit verband is genaamd naar zijne overeenkomst in gedaante met de kapitale letter T. Het bestaat gewoonlijk uit twee strooken : e'e'ne horizontale en e'e'ne verticale, die eene verschillende lengte en breedte hebben, en waarvan de eene of verticale regthoekig in het midden aan de andere of horizontale is verbonden. Doorgaans is de horizontale strook langer dan de verticale , ofschoon de betrekkelijke lengten van beide gewoonlijk geregeld worden naar het deel, waaraan het verband wordt aangelegd. Het T-verband bestaat soms uit meer dan eene verticale strook, ook wel uit twee, drie of meer, die nu eens vast, dan eens bewegelijk met de horizontale verbonden zijn. Enkele malen is de verticale strook min of meer ingesneden of met openingen voorzien. In al deze gevallen gaat langzamerhand de oorspronkelijke vorm van het T-verband verloren en draagt het den naam van eenvoudig en samengesteld, van onbewegelijk en bewegelijk, en van gespleten en doorboord T-verband. Men vervaardigt hel T-verband in het algemeen van linnen of katoen en bevestigt de strooken met naald en draad. Het eenvoudige bestaat slechts uit e'e'ne enkele verticale strook, welke in het midden regthoekig aan eene horizontale is verbonden. Het samengestelde bestaat uit twee of meer verticale strooken, die insgelijks regthoekig en op gelijken of ongelijken afstand met de horizontale strook zijn vereenigd. Bij het bewegelijke bevindt zich aan het eene einde der verticale strook eene lis of schuif, waarin de horizontale wordt geschoven, zoodat de verticale strook naar willekeur hierover kan bewogen worden; — iets dat bij het onbewegelijke niet het geval is. 6* En' eindelijk, bij het gespletene en doorboorde T-verband is de verticale strook tot op de helft der lengte of nog verder ingesneden , opengescheurd of op eene zekere hoogte met een, twee of meer ronde openingen voorzien. Het T-verband wordt over het geheel in vele gevallen gebruikt, en inzonderheid wanneer verschillende middelen op plaatsen bevestigd moeten worden, waar moeijelijk andere verbanden zijn aan te wenden, b. v. op het oor, op den neus, in den bilnaad, enz. ; en verder in gevallen, waarin men de vereeniging van gescheidene deelen wil ondersteunen, b. v. bij wonden aan het behaarde gedeelte van den schedel. Naar de plaats der aanwending wordt het uit dien hoofde ook wel T-verband van het oor, van den neus, van den bilnaad, enz. genaamd. § 220. b). Het boek- of achttienhoofdig-verband (fascia libriformis, s. octodecim capitibus) bestaat uit drie op elkander gelegde strooken linnen of katoen van eene bepaalde grootte, die in het midden door eenen naad zijn vereenigd en aan weerszijden twee evenwijdige , diepe inknippingen of inscheuringen bezitten , zoodat er zich aan elke zijde negen hoofden bevinden. Het geheele verband bestaat dus uit achttien hoofden, die even als de bladen van een boek op elkander liggen, en aan dezen vorm is het verband zijnen naam verschuldigd. Het wordt bij beenbreuken van ledematen aangewend en alsdan onder deze gebragl; de strooken of hoofden worden laagswijs om het lid heengevoerd. petit 1), scultet, wiedemann 2), iiENKEi, '), desault en anderen hebben er eenige veranderingen in aangebragt, die zich hoofdzakelijk bepalen tot eene vermeerdering of vermindering van het aantal hoofden, tot het weglaten van den naad en het gebruik maken van losse strooken. Bij al deze wijzigingen is de wijze van aanleggen *) Institut. chir. Amkfc. 1756 , p. 217. 2) Collegium chirurg. Ueber die Bandagen, 2te Aufl. , S. 109. 3) Anweisung zum verbesserten chirurg. Verbande. Berliu 1756. dezelfde. — Vroeger werd dit verband meer dan thans aangewend, omdat het vrij eenvoudig is en weinig verschuifbaar, maar het veroorzaakt dikwijls ongelijke drukking ea moet, wanneer het onrein is, steeds in zijn geheel afgenomen worden. § 221. c). Het scuLTET'sche, veelhoofdig- of strook-verband (fascia sculteti s. multiceps.) '). Dit verband bestaat uit een zeker aantal strooken, die trapvormig op elkander gelegen zijn en van boven naar beneden in lengte afnemen. Het is langen tijd buiten gebruik geweest en door het boekverband vervangen geworden, shaep en bromfield, maar vooral desault, hebben het weder in aanwending gebragt, en tegenwoordig wordt het onder de nuttigste en meest bruikbare zaïnengestelde verbanden gerangschikt. Men vervaardigt dit verband van strooken linnen of katoen, die eene bepaalde lengte en breedte bezitten, en plaatst deze zoodanig op elkander, dat zij elkander voor 2/3 of t/1 bedekken. De lengte der strooken neemt van boven naar beneden regelmatig af en wordt geregeld naar den omvang van het lid, waaraan het verband wordt aangelegd. Gewoonlijk moet de lengte der strooken zoodanig zijn, dat zij het lid anderhalfmaal omgeven. De breedte bedraagt 2 tot 3 vingers. Het aanleggen van dit verband is niet moeijelijk : wanneer men de strooken, waarvan de bovenste de grootste is, op een verbandlaken in gereedheid en onder het lijdende lid heeft gebragt, vat men de onderste of kortste strook aan beide hoofden te gelijk, voert deze achtereenvolgens naar boven om het deel heen en bedekt ze onderling, of kruist deze hoofden over elkander. Hierna neemt men de tweede strook en handelt er mede als met de voorgaande ; vervolgens de derde, de vierde en zoo ten einde toe. — Naar mate de deelen een gelijken omvang bezitten of in omvang toe- of afnemen, worden de uiteinden der strooken kringsgewijze op elkander gelegd, of kruiselings over elkander gevoerd. Het is, even als het boekverband, vooral bij beenbreuken van lede- ') j. sculteïi Armamentarium chirurgicum, p. 64, Tab XXVII, fig. 1. maten in gebruik en verdient hier de voorkeur boven zwachtels, aangezien men het gemakkelijk aanleggen en afnemen kan en bovendien in staat is, om het bij gedeelten te verwisselen of te vernieuwen, zonder dat het lijdende deel veel bewogen behoeft te worden. scultet bezigde voor de dij acht tot negen; voor het been, tien tot elf strooken. De strooken kunnen met verschillende verbandstoffen, als stijfsel, gips, enz. bestreken worden en stellen als zoodanig den grondslag voor de onbewegelijke verbanden daar. Het best en gemakkelijkst wordt dit verhand door twee personen aangelegd. 5 222. d). Het slingerverband (fascia quadriceps , fundaeformis, funda) stelt men gewoonlijk uit eene breede, lange strook zamen, die aan de beide einden tot op zekeren afstand van het midden gespleten is. Ook kan men hiertoe gebruik maken van een gewoon vierkant kompres, aan hetwelk men aan elk der twee tegenovergestelde einden twee smalle strooken bevestigt. O Het aanleggen van dit verband is zeer eenvoudig: men plaatst het middenstuk van het verband op de aangewezene plaats en voert nu de hoofden of strooken om het deel. Gewoonlijk wendt men het aan tot bevestiging van verbandmiddelen aan het hoofd, den nek, enz. § 223. e). Het getralied verband of het vereenigend verband voor dwarse wonden. Tot het aanleggen van dit verband neemt men twee strooken linnen van gelijke grootte, verschillende naar de lengte van het lid, en even breed als de wond, waarvoor het dienen moet. De eene strook linnen wordt tot op ongeveer iJe van de lengte tot 2 of 3 hoofden ingescheurd; in de andere strook worden in het midden even zoo vele openingen gemaakt als er hoofden in het andere stuk gevonden worden. De eerste strook wordt nu onder de wond geplaatst, in dier voege, dat hel begin van de hoofden nagenoeg aan de wond grenst; door middel van een windsel, dat naar de wond toe ontrold wordt, worden zij bevestigd en door naaldsteken op de plaats gehouden. — Ditzelfde doet men nu met de tweede strook, maar boven de wond, en wel zoodanig, dat de openingen juist tegenover de hoofden komen te slaan. Daarna steekt men de hoofden van de eene slrook in de openingen van de andere en Irekt beide strooken in tegenovergestelde rigting, waardoor de wondlippen naar elkander toegebragt worden en -onderling in aanraking komen. Terwijl nu deze einden der strooken door eenen helper in hunne plaatsing gehouden worden, worden zij achtereenvolgens door cirkeltoeren van. een windsel bevestigd, en de overblijvende einden der strooken teruggeslagen en met eenige toeren bedekt. $ 224. f). Het sclieedevormüj verband (fascia vaginaeformis) vervaardigt men uit eene langwerpige lap katoen , linnen, zijde, of ook wel uit zeemleder, dat men in de lengte zamenvouwt, den vorm van de scheede van een mes geeft en welks zijranden men dan vastnaait. Ter bevestiging voorziet men het aan den ingang met twee smalle lange strooken of banden , welke men om het deel of de plaats, waar dit verband wordt aangewend, vastmaakt. Men bezigt het gewoonlijk tot bedekking, bescherming en bevestiging van verband-middelen op sommige ligchaamsdeelen, b. v. aan de roede, de vingers, de teenen. § 225. g). Het zak- of beursverband, draagband, schortband (fascia sacciformis, bursiformis, suspensorium) bestaat uil een zakvormig gedeelte en eene of meer smalle strooken of banden, waarmede men het bevestigt. Men vervaardigt het gewoonlijk uit katoen of ook wel uit 11anel. — Het meest is dit verband tot ondersteuning van den balzak in gebruik. In den laatsten tijd heeft men voor dit laatste gebruik, vooral wat den vorm aanbelangt en de stoffen, waaruit deze verbanden vervaardigd worden vele verbeterin- gen aangebragt, en zijn zij zamengesteld geworden uit gebreid katoen, of ook wel uit gevulcaniseerd caoutschouk. Deze draagbanden worden fabriekmatig vervaardigd en zijn te verkrijgen bij heelkundige-instrumentmakers. § 226. h). Het rijg- of gespverband (fascia stringens). — Dil verLand stelt men uit zeer verschillende stoffen zamen, als: gekeperd katoen, linnen , flanel, bombazijn , zeemleder , caoutschouk , gevulcaniseerd caoutschouk, enz. — De vorm, welken men er aan geeft, hangt af van het deel, waaraan het moet aangewend worden. Men gebruikt het gewoonlijk aan den pols, de knie, hel been en den voet, en noemt het alsdan ook wel polsriem, knieband en rijgkous. De rijgkous heeft de gedaante van eene van voren opene kous zonder voet. De randen zijn met vetergaten voorzien. De bevestiging dezer verbanden, die in den regel eene langdurige aanwending vereischen, geschiedt gewoonlijk door middel \an vetergaten en eenen veter, of ook wel door middel van gespen en riemen. Men bezigt deze verbanden doorgaans, om eene gelijkmatige, langdurige en tevens krachtige drukking op de genoemde ligchaamsdeelen uit te oefenen. § 227. Ilel aanleggen der windselver banden. Bij het aanleggen van een windselverband, hetwelk men uit een één- of tweehoofdig rolwindsel zamenstelt, heeft men de volgende regelen in acht te nemen: bij het gebruik van een éénhoofdig windsel neemt men de rol zoodanig tusschen den duim, den wijs- en den middelvinger van de regterhand, dat de duim aan de eene en de beide vingers aan de andere zijde van de rol gelegen zijn en het vvindsellioofd naar boven is gekeerd. Nu ontrolt men een klein gedeelte van het windsel en legt dit op de plaats, waar het moet worden aangebragt, boven of beneden het aangedane punt, doch nimmer er op. Dit begin wordt met de palmvlakte van den linkerduim vastgehouden, terwijl men met de vingers van dezelfde hand het deel ondersteunt. Hierna wordt de rol met de andere hand zóóver om het deel gevoerd, dat men te gelijk met behulp van de vingers, die het deel ondersteunen, op de plaats waar men is aangevangen, terugkomt. Men heeft nu eene enkele wending om het deel gemaakt, aan welke men gewoonlijk den naam van cirkelgang of cirkeltoer (ductus circularis) geeft, en men gaat vervolgens op dezelfde wijze voort, totdat het windsel is afgerold. — De volgende gangen worden nu eens alle kringsgewijs om het deel gevoerd, dan weder in eene schuinsche , spiraal- of krulswijze of ook wel in eene kruiswijze rigting, naar mate het verband, dat men moet aanleggen, dit medebrengt. — Bij het rondvoeren moet de rol steeds zooveel mogelijk in de nabijheid van het deel gehouden worden ; — daar men die met de e'e'ne hand alleen niet om het geheele deel kan brengen, moet men hierbij beurtelings ook van de andere hand gebruik maken, die de rol van de regterhand overgenomen hebbende deze zóó ver langs het deel voert en zóó lang vasthoudt, totdat de regterhand het windsel weder tusschen duim, wijs- en middenvinger heeft geplaatst. Bij het gebruik maken van een tweehoofdig windsel neemt men in iedere hand een windselhoofd, beide naar boven gekeerd, legt het grond- of middenstuk op hel midden der tegenovergestelde zijde van de plaats van aanwending, voert nu de beide hoofden in tegenovergestelde rigting langs het deel naar elkander toe, totdat zij bij elkander zijn gekomen, wanneer men ze met de handen verwisselt en overkruist. Terwijl men dit doet, strijkt men de ontstaande plooijen glad, voert vervolgens de beide hoofden langs het deel weder naar de plaats, waar men is aangevangen, verwisselt en overkruist deze hier op nieuw, om ze weder naar de andere plaals van overkruising te brengen, en gaat hiermede voort totdat de beide windselhoofden ontrold zijn. § 228. Behalve deze wijze van aanleggen heeft men nog eene andere, aan welke men gewoonlijk, wegens het minder plooijen van het windsel, de voorkeur geeft, die den naam draagt van overlcruising mei omslag (gekdy). Bij het aanleggen vangt men op dezelfde wijze met het grondstuk aan, doch voert nu den eenen gang kringswijze, en den anderen in eene schuinsche rigting naar de plaats, waar men de hoofden moet verwisselen, in dier voege, dat de beide windselgangen een scherpen hoek vormen. Nu maakt men met den schuinschen- op den kringswijzen gang eenen omslag, waardoor de rigting veranderd wordt en beide gangen elkander tevens grootendeels bedekken. Op deze wijze gaat men voort en maakt telkens daar, waar de gangen elkander ontmoeten, eenen omslag met den schuinsch loopenden windselgang, terwijl men den anderen steeds kringswijs voert. § 229. De graad aan vastheid, dien het windselverband bij het aanleggen hebben moet, hangt af van het doel, waarmede het verband wordt aangelegd. Indien het verband vochtig moet zijn , wordt het windsel vooraf nat gemaakt en haalt men in den regel de gangen minder sterk aan dan bij een droog verband. Bij dit laatste geeft men gewoonlijk aan het verband een verschillenden graad van vastheid, en daarnaar onderscheidt men het in een matig vast, of sluitend, vast en sterk drukkend verband. Wanneer eene sterke drukking wordt gevorderd, dan is het noodzakelijk, dat men bij het aanleggen de windselgangen van den omtrek naar het middenpunt voert, ten einde geene grootere stoornis in den bloedsomloop te veroorzaken, dan reeds door de drukking ontstaat. § 230. Het eindigen der windselvei'banden. Wanneer het windsel nagenoeg is afgerold, maakt men eenige kringswijze gangen, om hiermede het verband te sluiten, slaat het uiteinde des windsels voor een klein gedeelte naar binnen om, en bevestigt het ten slotte op de plaats, waar het eindigt, met een of twee spelden, met naaldsteken of met eenig ander bevestigingsmiddel, indien dit gevorderd wordt. Bij een tweehoofdig windselverband maakt men de kringswijze gangen, waarmede men eindigt, met het grootere hoofd vast. In elk geval moet men, op het einde van het aanleggen en bij het bevestigen, zorg dragen, dat dit nimmer op de lijdende plaats geschiedt , om hierdoor geene onnoodige pijn, enz. te veroorzaken. Somwijlen heeft men de gewoonte om, bij het einde van het aanleggen, het windsel in te scheuren en de ingescheurde gedeelten vast te knoopen, om het verband te bevestigen. Deze handelwijze is zeer af te keuren, want behalve dat zij aan het verband een onooglijk aanzien geeft, veroorzaakt zij bovendien op sommige plaatsen eene ongelijke drukking, terwijl ook het windsel daardoor bij herhaald gebruik te klein wordt. § "231. Het afnemen van windselverbanden. Om een windselverband af te nemen, begint men met het voorzigtig los te maken, en eerst die gedeelten, welke bij het aanleggen het laatst geplaatst waren, weg te nemen. Heeft men van een eenhoofdig windsel gebruik gemaakt, dan vat men het einde hiervan met de vingers, of indien dit noodzakelijk is met een pincet of korentang aan, rolt dit in een en voert het voorzigtig langs het deel om, door het van de eene hand in de andere over te brengen; hierbij maakt men van het afgenomene steeds langer wordende gedeelte, eene soort van kluwen of bal, om het rondvoeren gemakkelijk te maken, totdat het geheel is afgenomen. Is het verband uit een tweehoofdig windsel zamengesleld, dan handele men op dezelfde wijze, doch vorme dan twee kluwens en lette verder op de overkruisingspunten, dewijl anders daar ter plaatse gemakkelijk verwarring ontstaat. II. DE DOEK VERBANDE X. § 232. Het gebruik van doeken tot hel verbinden had reeds in de oudste tijdèn plaats, wijl zij steeds voor de hand waren en gemakkelijk eiken vorm aannemen. Eene bepaalde op vaste regelen gegronde handelwijze om uit doeken doelmatige verbanden zamen te stellen, dagteekent echter eerst van de laatste jaren; — men is die aan mayor verschuldigd. De grondslag van deze verbandvvijze is de vierkante doek (mouchoir), die volgens sommigen alleen alle overige verbanden kan vervangen, en waaraan zeer verschillende vormen kunnen gegeven worden. Van dezen vierkanten doek worden de volgende vormen vervaardigd: O 1°. De langwerpig-vierkante doek (le carré' long). 2°. De driehoekige doek (le triangle ou fichu). 3°. De halsdas (la cravatte). 4°. De strop (la corde) en 5°. de driehoek-muts (le triangle-bonnet). § 233. 1°. Den langwerpig-vierkanten doek verkrijgt men door den doek eenige malen op zich zeiven om te vouwen, totdat men een meer of minder langen, breeden en dikken verbanddoek heeft verkregen. § 234. Den dnehoekigen doek verkrijgt men door den vierkanten doek in het diagonaal te vouwen en daarlangs af te knippen. Aan dezen onderscheidt men : a. De grondvlakte (basis). b. De hoofden of einden van de grondvlakte (capita) en c. den top (apex), zijnde de hoek tegenover den grond-vlakte gelegen. De hoogte van den driehoek wordt van den top regtstandig op de grondvlakte, en de lengte door den afstand der uiteinden of de hoofden van de grondvlakte gemeten. S 235. 3°. De halsdas is een driehoekige doek eenige malen op zich zeiven gevouwen in de rigting van den top naar de grondvlakte. De breedte van de halsdas staat in omgekeerde rede tot het aantal der vouwen, doch de dikte in eene regte rede tot deze. Dit zelfde is ook met het langwerpig vierkant het geval. De dikte van de halsdas en ook van het langwerpig vierkant kan gemakkelijk naar verlangen vermeerderd worden, door de plooijen met watten, fijn pluksel, oud linnen of werk op te vullen. § 236. 4°. De strop is de halsdas op haar zelve omgedraaid. Deze vormt zich dan beter, dan wanneer men hem maakt door den vierkanten doek zeiven daartoe om te draaijen. § 237. 5°. De driehoek-muts omvat alle driehoek-doeken, die geplaatst worden op deelen, die met een afgerond einde eindigen; vooral aan het hoofd, den schouder, de hak, amputatie-stompen, enz. wordt zij aangewend. § 238. Bij deze verbandwijze, waarbij geene windsels worden gebruikt, worden watten en katoen, om verschillende redenen, ter vervanging van het linnen pluksel aanbevolen en insgelijks de metaaldraden spalken, in de plaats der houten. De watten of het katoen, worden in dit geval óf onmiddellijk op de wond geplaatst, óf wel er wordt een stukje neteldoek bij wijze van gevenstcrd komprcs eerst op de wondvlakte gelegd, en daarover heen de watten of het katoen, mayor l) heeft voor hospitalen hiervoor eene gemakkelijke methode aangegeven (zie bladz. 36). Dit verband is over het geheel zeer eenvoudig, en wordt daarom met regt door velen , inzonderheid door mayor, voorgestaan en aanbevolen. Of het intusschen de wmdselverbanden geheel kan vervangen, zoo als mayor beweert, is nog geenzins uitgemaakt; m tegendeel moet men erkennen, dat in sommige gevallen een windselverband de voorkeur boven een doekverband verdient. § 239. De wijze van vastmaken of het bevestigen der verbanddoeken geschiedt bij den driehoek, de halsdas, den strop en de driehoekmuts, door middel van het zamenknoopen of strikken der hoofden of uiteinden; terwijl de Iangwerpig-vierkante doek met banden, naald en draad of spelden bevestigd wordt. Deze laatste zijn ook noodig bij den driehoek of de halsdas, indien de einden van deze te kort zijn, om zamengeknoopt te kunnen worden. Ten einde het nadeelige der knoopen te voorkomen, heeft men (rigal) voorgeslagen om gebruik te maken van caoutsehouk-draden of ringen. Deze hebben wel eemge voordeelen, doch zijn moeijelijk altijd in toepassing te brengen, daar zij niet overal verkrijgbaar zijn en de eenvoudigheid des verbands daardoor veel verloren gaat. § 240. De verdeeling dezer verbanden is gegrond op hunne zamenstelling uit één of uit meer doeken. In het eerste geval is het doekverband eenvoudig, in het tweede zamengesteld. Behalve deze verdeeling heeft men nog eene andere, die gegrond is op de plaats, waar het doekverband wordt aangelegd, als : doekverband aan het hoofd, aan den tronk, aan de ledematen, enz. mayor heeft getracht in de benamingen der doekverbanden tevens de beteekenis, de zamenstelling en het aanleggen van het verband aan te duiden, b. v.: voor-achterhoofdsdrieltoek (triangle fronto-occipital) , welke benaming aanduidt, dat een driehoek-doek met de grondvlakte op het voorhoofd geplaatst, en de einden daarvan op het achterhoofd bevestigd of vereenigd worden; — rug-borst-driehoek (triangle-dorso-thoracicjue) beteekent eenen driehoek, waarvan de grondvlakte in den rug en de einden op de ') m, mayor L c., p. 70. borst geknoopt of bevestigd worden; — lenden-buik-vierhoek (quadrangle lumboabdominal), zijnde een vierkant of langwerpig-vierkant, waarvan het midden in de lendenen geplaatst en de iiiteinden op den buik worden bevestigd; — oksel-schouderdas (cravatte axillo-acrominale) zijnde eene das, waarvan het midden onder den oksel en de tippen op den schouder worden vastgemaakt, enz. § 241. De voordcelen, aan deze verbandwijzen eigen, zijn: 1°. Dat zij gemakkelijk en eenvoudig zijn, daar men doorgaans een of meer doeken voorhanden vindt. 2°. Dat zij gemakkelijk zijn aan te leggen, omdat men van zijne jeugd af aan gewoon is met doeken om te gaan. 3°. Dat zij niet zoo gemakkelijk warren als de windselverbanden, en bovendien ook eenvoudiger zijn in het afnemen dan deze. 4°. Dat dikwijls een enkele omslag van den doek voldoende is, om het geheele verband uit te maken, terwijl bij het gebruik van windsels daartoe meestal verscheidene gangen noodig zijn. 5°. Dat zij vrij vast liggen, niet gemakkelijk verschuiven, en om die reden niet telkens op nieuw behoeven aangelegd te worden. 6°. Dat tot hare bevestiging in den regel geene bijzondere bevestigingsmiddelen, als spelden, naald en draad, enz. vereischt worden, maar dat dit eenvoudig door het vastknoopen geschiedt. 7°. Dat zij zuiniger zijn, dewijl men ze gewoonlijk, nadat zij als verband gediend hebben, weder tot andere doeleinden kan gebruiken , heigeen in den regel niet of bijna nimmer met windsels het geval is. s 242. De nadeelen of minder gunstige omstandigheden, aan deze verbandwijzen verbonden, zijn : 1°. Dat zij nimmer volkomen glad kunnen aangelegd worden. 2°. Dat de knoopen, die men bij hare bevestiging verkrijgt, veeltijds eene onaangename en op den duur zelfs nadeelige drukking uitoefenen. 3°. Dat zij dikwijls gapingen bezitten, die men niet vermijden kan, dan door het gebruik van vele spelden. 4°. Dat de doeken, die men daartoe noodig heeft, soms zeer groot moeten zijn, en alsdan vooraf moeten gereed gemaakt worden, hetwelk in eenige gevallen aan evenveel moeijelijkheden onderhevig is als het gereedmaken van windselverbanden. 5°. Dat de zamengestelde windselverbanden er slechts onvolkomen door vervangen kunnen worden, en 6°. dat zij niet in elk geval al die werkingen uitoefenen, welke men in het algemeen van een verband verlangt, waardoor men soms genoodzaakt is zijne toevlugt te nemen tot een windselverband, dat al deze werkingen in zich vereenig t. D O Uit de overweging dezer voor- en nadeelen volgt: dat de doekverbanden zeer zijn aan te bevelen, vooral wanneer veel spoed vereischt wordt, b. v. op marschen, in kantonnementen, enz. en dat zij in vele gevallen de enkelvoudige windselverbanden kunnen vervangen. De reden, waarom hun gebruik in militaire of andere zieken-inrigtingen nog niet zoo algemeen is ingevoerd, is hoofdzakelijk daaraan toe te schrijven, dat men zich in deze inrigtingen even gemakkelijk van windselverbanden kan bedienen, en dat de doekverbanden tot het maken van zamengestelde verbanden meestal minder aan het oogmerk beantwoorden. § 243. Het aanleggen der doekverbanden. Dit is in den regel zeer eenvoudig, dewijl men daartoe slechts een of meer doeken noodig heeft. Intusschen is ook hier eene zekere oefening en handigheid noodig, zal het verband de gevorderde netheid bezitten. Plooijen moet men hier, even als bij ieder ander verband, vermijden en den doek daarom bij het aanleggen zooveel mogelijk glad strijken. Het bevestigen geschiedt meestal door vastknoopen. Men heeft hierbij acht te geven, dat de lijder daarvan geen hinder ondervindt, om welke reden men den knoop het liefst op die plaats aanbrengt, waar hij het minst hindert; kan men dit niet, dan maakt men gebruik van spelden of van naald en draad. ■ $ *244. Het afnemen der doekver banden. Ten aanzien van het afnemen der doekverbanden valt weinig op te merken. Hier is van toepassing al datgene , wat vroeger gezegd is en later onder de algemeene verbandregelen aangegeven zal worden. III. DE ONBEWEGELIJKE VERBANDEN. § 245. Men verstaat door een onbewegelijk verband een zoodanig, waarbij de verbandstukken door middel van de eene of andere vaste of vast wordende stof duurzaam vereenigd worden, zoodat de deelen onbewegelijk , en, b. v. bij beenbreuken, de breukeinden zoodanig met elkander in aanraking blijven en bevestigd gehouden worden, dat zij niet kunnen verschuiven, en de lijder ten gevolge daarvan het bed kan verlaten, of althans zonder nadeel vervoerd kan worden. Reeds in de vroegste tijden vindt men bij de Egyptenaren, Perzen, Grieken, enz. van verschillende middelen gewag gemaakt, die door hunne stevigheid en duurzaamheid in staat waren om lang te blijven liggen, en van welke men zich hoofdzakelijk bij beenbreuken bediende, om onbewegelijkheid daar te stellen. Zeer verschillend echter zijn de middelen en de wijzen, waardoor en waarop men tot dit doel trachtte te geraken. Zoo vormen b. v. de Arabieren een onbewegelijk verband door eenige smalle staafjes linden- of ander hout, op een stuk bereide huid of leder te bevestigen en daarmede het lid te omwikkelen; de Brazilianen bezigen in de plaats van hout eene soort van stevige en veerkrachtige bies. Bij sommige volkeren bediende men zich ter inwikkeling van gebrokene ledematen van bijzonder harde pleisters , breukpleisters, terwijl bij de Engelschen ook nu nog in enkele dezer gevallen het emplastrum saponatum in gebruik is. Bij nog andere volkeren werden stukken lijnwaad met klevende en hard wordende stoffen bedekt, die, nadat zij droog waren geworden, het gebroken deel met een stevig omhulsel omgaven. De Indianen doopten hun lijnwaad, of de stof, waaruit zij het verband zamenstelden, in een dik afkooksel van rijst; en de Grieken haalden hunne verbandnukken vooraf door een mengsel van schelpkalk, krijt, olie en gesmolten boter, waarbij somwijlen ook nog hennep of fijngekapt hazen-haar gevoegd werd. Latere heelkundigen hebben getracht deze mengsels te verbetereu. Zoo maakte onder ande- 7 ren belloste gebruik van een mengsel, hetwelk uit olie, azijn en geklopt eiwit bestond; — moscati, alleen van geklopt eiwit; — ledran, van Armenische bolus, eiwit en azijn; — cheseeden, van eijeren met meel; — bromfield, van vochtig gemaakte drukdoekcn met meel, enz. Al deze methoden zijn evenwel langzamerhand buiten gebruik geraakt, totdat de beroemde larkey, gedurende den veldtogt in Spanje in 1808, de zamenstelling van een onbewegelijk verband door middel van een hard wordend mengsel op nieuw in toepassing bragt. Hij bezigde daartoe, op het voetspoor van de la penna, een mengsel van campher-geest, loodazijn en eiwit, bevochtigde daarmede linnen en maakte hiervan een onbewegelijk verband om het gebroken lid. De kostbaarheid van dit verband, vooral bij de aanwending iu het groot, was een groot bezwaar en de oorzaak, dat ook deze handelwijze langzamerhand in onbruik is geraakt. — Te gelijker tijd hebben zich achtereenvolgens verschillende heelkundigen met de zamenstelling van onbewegelijke verbanden bezig gehouden, waartoe inzonderheid henduiksz, schröder, froriep en dieffenbach behooren. Zij hebben het gips weder op nieuw in gebruik gebragt en hieruit dusgenaamde gipslcokers vervaardigd, die zij verkregen door het gebroken lid met eene dunne gipspap te overgieten; terwijl förstep., kluge en anderen, in de plaats van gips, nat zand hebben aangewend en hiermede het gebroken lid, in daartoe vervaardigde beenladen of eene zandkist, omgaven. — Na de ontdekking van het gutta-percha hebben sommige heelkundigen van deze stof, — omdat zij warm zijnde (60o II.) kneedbaar is, zich dan naar den vorm der deelen voegt, en bekoeld zijnde, dien vorm duurzaam behoudt, — gebruik gemaakt, om daarvan onbewegelijke verbanden, hoofdzakelijk voor beenbreuken, daar te stellen *). Om vele redeuen is deze verbandwijze echter niet in gebruik gebleven. De voornaamste gebreken, aan het gebruik van het gutta-percha verbonden, zijn: dat het ondoordringbaar is voor vloeistoffen en de huiduitwaseming op de huid terughoudt, waardoor prikkeling ontstaat en dikwijls roos en andere soorten van huiduitslag. Daarbij komt nog, dat deze stof een hoogen warmtegraad noodig heeft om gekneed te worden en de prijs vrij hoog is, — omstandigheden, die haar vooral in de militaire praktijk onbruikbaar maken, seutin, in België, heeft een onbewegelijk verband uit stijfsel ingevoerd, waardoor de meeste bezwaren, aan de vroegere verbanden eigen, voor het meerendeel zijn weggenomen, hetgeen door hem stijfselverband werd genaamd 2). In den iaatsten tijd is door mathijsen, Officier van Gezondheid der le klasse bij het Nederlandsche Leger, eene nieuwe aanwendingswijze van gips uitgedacht, door welke men in staat is een onbewegelijk verband zamen te stellen, dat nagenoeg aan alle vereischten voldoet, om welke reden men deze wijze met liegt yipsverbandwijze of verbandwijze van mathijsen noemt 3). Deze beide laatste verbandwijzen hebben de vroegere geheel verdrongen: daarom zullen wij die in het *) Gutta-percha-Verbande bei Knochen-Brüche von f. x. ulrich. Wien, 1855. 2) Du bandage amidonné. Recueil etc. par m. seutin. Bruxelles., 1840. 3) Zie de Noot op bladz. 30. algemeen beschouwen, terwijl wij, wat liet aanleggen eu afnemen dezer verbanden betreft, naar de Bijzondere Verbandleer verwijzen. Het slijfselverband van seütin. § 246. Het stijfsel verband van seutin bestaat in de aanwending van stijfselpap, waardoor de verschillende verbandstukken tot een geheel onbewegelijk zijn verbonden. § 247. Tot dit verband behooren de volgende verbandstukken en -middelen: a). windsels, b). scuLTET'scAe strooieen, c). bordpapier, d). stijfselpap en e). eenirje opvullingsmiddelen. si). Windsels gebruikt men in deze verbandwijze, wanneer men het ligchaamsdeel, waaraan het verband moet worden aangebragt, zonder stoornis kan opligten en tevens in staat is, om dit windsel behoorlijk aan te leggen, b. v. bij de bovenste ledematen. b). Wanneer men moeijelijk het aangedane deel kan bereiken en de herhaalde beweging door het opligten nadeelig zoude zijn, «eeft men de voorkeur aan scultet'sche slrooken. De lengte en de breedte der windsels en strooken regelt zich Ö *-> natuurlijk naar de lengte en den omvang van het ligchaamsdeel, waarvoor zij moeten dienen. c). Tot meerdere stevigheid maakt men gebruik van bordpapieren spalken. Men knipt daartoe een stuk bordpapier in geschikte reepen, eenigzins naar den vorm, de lengte en den omvang van het lid. Sommigen raden aan , het bordpapier nat te maken en daarna langs den rand eener tafel in geschikte stukken te scheuren , aangezien men door te knippen steeds scherpe randen verkrijgt. Het aantal dezer spalken is verschillend en hangt af van de breedte en den vorm, welken men haar geeft. 7* d). De stijfselpap, die men bezigt, moet versch bereid zijn, eene geschikte lijvige hoedanigheid bezitten en geene klonters bevatten. Ook wordt de dextrine in de plaats van stijfsel gebezigd. e). Tot opvullingsmiddelen gebruikt men gewoonlijk kompressen, watten, vlas, enz. Vooral is het noodzakelijk, dat zij het verband op die plaatsen aan- of opvullen, waar eene ongelijke drukking of holte bestaat. § 248. Ofschoon het stijfselverband van seütin ontegenzeggelijk vele voordeelen bezit, heeft het echter ook de volgende nadeelen: 1". De koker voegt zich niet naar den eventuëlen toestand van het lid. 2". Voordat het genoegzaam verhard is, verloopen er verscheidene dagen, zoodat bij beenbreuken de rekking en tegenrekking door andere middelen moeten onderhouden houden, ten einde verplaatsing der breukstukken te voorkomen. 3°. Dat de beleediging aan het oog onttrokken is. 4°. Dat er geene fomentatiën aangewend kunnen worden. 5". Dat bij veretteringen, en bij jonge kinderen door het urineren , de verbandstukken geweekt worden en loslaten. 6". Dat de bordpapieren spalken in den beginne door de bevochtiging zwellen en uitgezet worden, later, bij het opdroogen, inkrimpen en korter worden, hetwelk nadeelig op de plaatsing der breukstukken inwerkt. seutin , van eenige dezer bezwaren overtuigd, heeft getracht, door het verband in de lengte te doorklieven en dan weder naar omstandigheden te handelen, daarin gedeeltelijk te voorzien. Hij gaf aan dit gewijzigde verband den naam van bandage amovo inamovible, en was daardoor in staat gesteld de zieke deelcn te aanschouwen eu de holten, die zich onder het verband gevormd hadden, met watten op te vullen. Ook de wijziging in dit verband, de twee-kleppiye genaamd (methode bivalve), door van mfekbelok ingevoerd, heeft deze gebreken niet in alle opzigten verholpen. Ten einde de stijfselpap zeer spoedig of snel te doen verharden heeft lafargue Appareil iuamovible, iostantanément solidifiable. These, etc., par g. v. lafargue. Moatpellier, 1839. 4°. een mengsel gebezigd, bestaande uit versche, warme stijfselpap, die de lijvigheid van room had, en gips-poeder. Het lid werd door verschillende op elkander liggende lagen zwachtels of scuLTET'sche strooken omgeven; tusschen deze lagen werd de met gips bedeelde stijfselpap uitgestreken , nadat vooraf dunne metalen staafjes, naar de lengteas van het lid, daartusscheu gelegd waren. Deze verbaudwijze heeft tegen hare benaming, instantanéinent soliditiable, minstens 4—(5 uren noodig om te verharden. De moeijelijkheid en omslagtigheid, waarmede de aanwending van dit verband gepaard gaat, waren van dien aard, dat het geen ingang heeft kunnen vinden. Het gipsverband van mathijsen. § 249. Het gipsverband van mathijsen bestaat in het doelmatig aanwenden van gips, waardoor de verbandstukken bij het vast worden onbewegelijk, en de zieke deelen op hunne plaats gehouden worden. De verbandstukken als : katoen , linnen , flanel, wol, laken , enz. moeten met het gips, dat droog en in poeder moet zijn, goed bedeeld (geïnpregneerd) worden; zij worden daarna met water bevochtigd en op de lijdende deelen aangewend voordat het gips verhard is !). Tot het daarstellen van dit verband worden door mathijsen twee verbandstukken aangegeven , namelijk : 1°. Gipswindsels of -strooken en 2°. Gipspappen, gips cataplasmata. Daarvoor kan vooral elke soort van katoen dienen. Men gebruikt doorgaans sterk en stevig, of wel zacht en minder zamengedrongen katoen, naar mate het verband meer of minder weerstand moet bieden. Men neemt zeer ligt katoen bij kleine verbanden, b. v. aan de vingers, terwijl men bij breuken van de dij, of om het dijgevvricht onbewegelijk te doen worden, bij voorkeur stevig, zelfs gekeperd katoen zal bezigen. De stoffen , welke men dan ook bezigen moge, mogen noch met pap noch met andere bereidingen voorzien zijn , dewijl daardoor het vast worden van liet gips wordt vertraagd of wel volkomen tegengegaan. Ij MATHIJSEN, 1. C. TSieuw katoen is steeds gepapt en dient daarom voor het gebruik met warm water gewasschen te worden. Het gips in poedervorm, bij dit verband gebezigd, moet de hoedanigheden bezitten, die vroeger zijn opgegeven. § 250. 1°. Tot vervaardiging van gipswindsels of -strooken maakt men gebruik van een stuk katoen, ter lengte van 1, 5 N. el. Men spreidt dit stuk uit op eene tafel, waarover men een stuk papier gelegd heeft, en bestrooit het daarna met eene genoegzame hoeveelheid O O gipspoeder (1,5 N. P.), hetwelk men dan met de volle hand eerst op de eene en vervolgens op de andere vlakte goed inwrijft, totdat het aan weêrszijden overal gelijkmatig met gipspoeder is voorzien en bedeeld. Na deze toebereiding knipt men het stuk katoen in reepen of windsels, van 4 tot 5 N. duimen breed, rolt deze losjes op, en zoo zij niet onmiddellijk gebruikt worden, bewaart men ze in eene goed sluitende blikken doos, ze nog met eene dunne laag gips bedekkende. Men kan ook de windsels eerst knippen of scheuren, zoo de stof dit toelaat, b. v. katoen, ze daarna op de beschrevene wijze met gips bedeelen en er verder op dezelfde wijze mede handelen. Het oprollen moet met voorzigtigheid geschieden ; ook mag men niet te vast oprollen, om hierdoor verlies van gips te voorkomen en het doordringen van het water, bij het natmaken van het gerolde windsel, gemakkelijk en spoedig te doen plaats hebben. Bij het aanwenden dezer gips-strooken moet men het water niet sparen. Men dompelt daartoe de windsels e'e'n voor e'e'n in het water, of bevochtigt ze met eene natte spons zoodanig, dat men aan weêrszijden van het windselhoofd eene genoegzame hoeveelheid water er op uitdrukt. Er wordt vooral spoed bij het aanleggen vereischt, daar het gips spoedig vast wordt. Het is onverschillig, of men van regen-, rivier- of welwater gebruik maakt en of dit koud of warm is. In geval men geen water heeft, wat b. v. in de militaire heelkunde op het slagveld, op roarschen, enz. zoude kunnen voorkomen, kan zelfs urine gebezigd worden. Later is door den ontdekker van deze verbeterde gipsverbandwijze medegedeeld, dat het hem proefondervindelijk is gebleken, dat het gekeperd (gebleekt) katoen hierbij boven de andere stoffen de voorkeur verdient, en wel omdat het aanleggen van het verband daarmede niet alleen spoediger gaat, maar dit tevens ook op eene nog eenvoudiger wijze dan vroeger het geval was amovible en amovo-inamovible gemaakt kan worden, en wel uithoofde: 1°. Het gekeperd katoen eene grootere hoeveelheid gips opneemt. 2°. De windselgangen elkander onderling slechts voor de helft behoeven te bedekken. 3°. Door het minder aantal windseltoeren is men beter in staat gesteld het verband op eene gemakkelijke wijze door te knippen, en er alzoo vensters of kleppen in te vormen. De wijze, waarop men de vensters en kleppen maakt, wordt aldus beschreven: men steekt onmiddellijk nadat het verband is aangelegd, den ondersten tak eener schaar tusschen twee windselgangen in, en knipt vervolgens den eenen windseltoer na den anderen door. De windsels, die het eerst zijn aangelegd, worden vóórdat zij hard zijn geworden verdeeld. — Men legt vooraf naar den vorm en de grootte der klep of van het venster eene laag watten of vloeipapier tusschen de gipswindsels en de windsels zonder gips, waardoor het aankleven verhinderd wordt. Om de klep van een scharnier te voorzien, worden de windselgangen te dier plaatse slechts gedeeltelijk verdeeld of ingekuipt. Om het verband amovible en amovo-inamovible te maken, begint mathijsen het inknippen omstreeks het middelste gedeelte van het verband en daalt naar beneden af; vervolgens van boven naar het middelste gedeelte, waar begonnen was. Om de gipswindsels tc maken, scheurt men het gekeperd katoen vooraf in strooken van 3£" breed en van 1 tot 2 ellen lang. Hierna worden zij met gips ingewreven, los opgerold en op de aangegevene wijze bewaard. Zoo het verband moet opengeknipt worden, moet het zeer spoedig en doornat aangelegd worden, hetwelk verrigt wordt door twee gipswindsels in het water te leggen en, zoodra het eene is aangelegd, een derde in de kom met water te plaatsen en het tweede aan te leggen, enz. Deze gipswindsels zijn niet geschikt voor verbanden aan kleine ligchaamsdeelen. Het gekeperd katoen kan voortaan op de gebruikelijke wijze uit het Rijks Magazijn van geneesmiddelen worden verkregen. (Zie verder de Circulaire van den Heer Inspecteur van de Geneeskundige dieust der Landmagt Dr. snabilié, dato 13 Maart 1857, Letter O, N°. 85). § 251. 2°. De gips-pap, gips-cataplasma. Daarvan is weinig gebruik gemaakt, dewijl het door de gipswindsels is vervangen, welke men al spoedig als doelmatiger heeft leeren kennen. Er zijn intusschen omstandigheden, waarin men het met nut kan aanwenden, namelijk, wanneer veel spoed vereischt wordt, omdat het aanleggen van gipswindsels te veel tijd vordert, b. v. op marsch, op het slagveld, enz.; in welke gevallen het als een voorloopig verband zeer goede diensten kan doen. De verbanden met deze gips-pap , door mathijsen opgegeven, zijn : 1°. Het eenvoudig, oorspronkelijk gips-calaplasma. 2°. Het tweekleppig gipsverband. 3°. Het tweekleppig gipsverband met inlegstulcken. 4°. Het onbewegelijk gipsverband en 5°. eenige verbanden voor gewrichtsaandoeningen. \ an deze verbauden, die echter ook niet uitsluitend uit gipspap-verbanden bestaan, zullen wij slechts de eerste in het algemeen bespreken, aangezien de overige door de gipswindsels zijn verdrongen. \ § 252. De eenvoudige, oorspronkelijke gips-brei of -pap. Hiertoe bezigt men twee kompressen van gelijke grootte, en naar de grootte en gedaante van het lijdende deel geknipt. Tusschen deze beide drukdoeken strooit men eene gelijkmatige laag gipspoeder uit, zoodanig dat deze ten minste twee vingers breed van de randen verwijderd blijft. Daarna bedekt men het poeder met het andere kompres en maakt vervolgens met eenen spadel of den rug van een mes in het midden der lengteas van het bovenste kompres eene streep, waardoor het gips onder die plaats wordt weggedrukt. Bij het aanleggen brengt men het lid boven dit verband, bevochtigt het en voert het verband zoo gelijk mogelijk om het deel heen, waarna het ter plaatse, waar de randen over elkander komen, met spelden, of wel door middel van sccLTET'sche strooken ol een windsel wordt bevestigd. Bij het afnemen worden eerst de spelden weggenomen en vervolgens drukt men het verband zachtjes uit elkander , waarna het zich, even als of het uit twee kleppen bestond, opent, daar liet op de plaats waar men de genoemde streep heeft gemaakt met eene soort van geleding is voorzien. § 253. De voordeelen van het gipsverband van mathijsen zijn de volgende '): 1°. Snelheid in de aanwending. 2°. Dat het bijna onmiddellijk vast wordt. 3°. Eenvoudigheid. 4°. De gemakkelijke aanwendingswijze. 5°. De geringe omvang voor de noodige verbandstukken. 6°. Het gemakkelijke transport van deze. 7°. De groole stevigheid, gepaard met de geringe zwaarte. 8°. De geringe hinder, welken de lijders daarvan ondervinden. 9°. De mogelijkheid, om het verband naar omstandigheden te wijzigen. 10°. De gemakkelijkheid om in dit verband de beleedigde plaats door het maken van openingen te beschouwen. 11°. De gemakkelijke wijze, waarop het kan afgenomen worden. 12°. De duurzaamheid van het verband. 13°. De mogelijkheid om zeer spoedig van het zieke lid gebruik te kunnen maken. 14°. De geringe kosten, welke daaraan verbonden zijn, en 15". de fraaiheid en regelmatigheid van het verband. 1) Fragment d'un rapport sur Ie bandage plütré, rédigé par une commission eompose'e de M. M. kerst, quarin willemieb, feksille et van Hasselt, in: a. mathijsen du bandage platré, etc., page 77. 4". VERRAiNDWERKTUIGEN IN HET ALGEMEEN. § 254. Een verbandwerktuig is een heelkundig middel, doorgaans fabriekmatig vervaardigd, dat met het ligchaam in aanraking gebragt, zelfstandig blijft voortwerken , en daardoor tot herstelling van ziekten en gebreken medewerkt, of het lijden dragelijk maakt. Een verbandwerktuig onderscheidt zich van een heelkundig werktuig (instrument) daardoor, dat dit laatste slechts korten tijd met het ligchaam in aanraking blijft. § 255. De verbandwerktuigen kunnen onderscheiden worden, in: I. Eenvoudige en II. Zamengestelde verbandwerktuigen of verbandloestellen. I). Eenvoudig is een verbandwerktuig, wanneer het op zich zelf in staat is genezing daar te stellen, of ziekten en gebreken dragelijk te maken. II). Zamengesteld is een verbandwerktuig, wanneer het uit verschillende werktuigen bestaat, welke allen tot een bepaald doel bestemd zijn, of tot vorming van een verband medewerken; aan dit geheel geeft men ook wel den naam van toestel, heelkundig toestel of verbandtoestel (apparatus, appareil). Slechts weinig verbandwerktuigen en -toestellen vervaardigt men zelve, daar zij meestal, naar den aard hunner werking of uit hefboomen, katrollen, veêren, enz. bestaan, of uit metalen , houten of andere zelfstandigheden op eene kunstige wijze worden zamengesteld. Veeltijds zijn zij bij heelkundige instrumentmakers voorhanden, of worden naar omstandigheden op aanwijzing van den arts gemaakt. I. EENVOUDIGE VERBANDWERKTUIGEN. § 256. De eenvoudige verbandwerktuigen onderscheidt men in: 1. Bedekkende. 2. Verwijdende. 3. Tegenhoudende. 4. Ondersteunende. 5. Drukkende en 6. die, welke tol het opvangen van uitgesclieidene of afvloeijende sloffen dienen. 1. BEDEKKENDE VERBANDWERKTUIGEN. § 257. Hiertoe brengt men: a. Platen of dekplaten en b. Tepelhoedjes of lepelringen. § 258. a). Platen, dekplaten, zijn van verschillenden vorm en grootte , en uit onderscheidene stoffen , zoo als leder, gutta-percha , blik , zilver, glas enz. vervaardigd. Sommige van deze zijn plat of gebogen of met openingen voorzien, waarin zich banden of koorden tot bevestiging bevinden. Zij worden gebruikt tot bescherming of bedekking van wonden of gebreken, zoo als bij het verband voor fontanellen, of het verband naar de panboring, enz. § 259. b). Tepelhoedjes bezitten den vorm van eenen hoed, of kunnen vergeleken worden met eenen vingerhoed met breeden rand, waarin aan den top zich eenige openingen bevinden, ter doorlating van het zog, bij het zuigen van het kind. Zij dienen tot beschuttingsmiddel bij verwonde , verzworene of gespletene tepels en om deze van de onmiddellijke aanraking door de lippen van den zuigeling af te houden. Bij nog onbeleedigde tepels kunnen zij voorbehoedend werken; bij reeds beleedigde het verergeren van de kwaal, het schuiven en het aankleven van de tepels aan het linnengoed, waardoor zij geprikkeld en nog meer ontstoken worden, voorkomen. De vereischlen, waaraan de tepelhoedjes moeten voldoen, zijn: 1) Zij moeten uit eene vasle slof vervaardigd en van binnen goed glad zijn, opdat de tepels er niet aan kleven. 2) Zij moeten den vorm van den tepel hebben, echter zóódanig ingerigt, dat de lepel, onder het zuigen opzwellende, daarin goed beval kan worden. 3) Zij moeten doortogt aan het zog verleenen, doch de openingen mogen niet te veel in getal en te groot zijn, daar anders de tepels bij het zuigen daarin te veel worden ingetrokken , waardoor pijn veroorzaakt kan worden en zij zelfs zouden kunnen knellen. Men vervaardigt de tepelhoedjes hoofdzakelijk uit ivoor, hetwelk goed gepolijst kan worden, en ook wel uit gutta-percha. Door middel van een weinig was, dat men aan de ondervlakte van den rand plaatst en dan op de huid rondom den tepel aandrukt , of door een stukje kleefpleister, waarin eene opening, in welke het hoedje tot aan den rand past en dat rondom den tepel geplaatst wordt, bevestigt men het hoedje aan den lepel, na het alvorens van binnen met een weinig versche amandel-olie, len einde het aankleven te voorkomen, bestreken te hebben. Nu en dan neemt men het tepelhoedje af, om zoowel dat als den tepel te reinigen. Zacht aangekleefd zijnde, weeke men de aanklevende stoffen met laauw water los, daar anders daardoor veel pijn en ontvellingen veroorzaakt kunnen worden. Bijaldien de zuigeling het hoedje niet wil vatten bevochtigt men het met een weinig melk of met eeni» suikerwater. O O Vele jonge vrouwen en vooral zij, welke op meer gevorderden ouderdom huwen en zullen bevallen, hebben veel last daarvan, dat de tepels door langdurige drukking, door corchetten, enz., te plat en ingedrukt zijn, ten gevolge waarvan zij na de bevalling niet groot genoeg zijn, om door het kind te worden aangevat en het zuigen alzoo verhinderen , of dit althans zeer bemoeijelijken. In deze gevallen is het zaak, minstens reeds een paar maanden voor de bevalling middelen in het werk te stellen om de tepels te doen vooruitkomen of langer te doen worden. Vroeger werd daartoe een tepelhoedje, uit hard was vervaardigd, gebezigd, zooals wij hebben beschreven, alléén daarin verschillende, dat er slechts ééne opening in aanwezig was, groot genoeg om den tepel op te nemen. Het hoedje wordt, door brandewijn bevochtigd zijnde, op den tepel geplaatst en nu kan het corchet, zonder de tepels te drukken, worden aan- gehaald. Tegenwoordig gebruikt men daartoe ringen van hard was, die een diameter van ongeveer 4 N. duimen bezitten en in het midden van eene opening van ongeveer 1» N. duim zijn voorzien, waarin de tepel wordt opgenomen. Zij blijven door aankleving, na met brandewijn bevochtigd of van tijd tot tijd afgewasschen te zijn, vrij goed, zelfs des nachts, liggen, en zijn in deze gevallen ten zeerste aan te bevelen. — Bij chirurgische-instrumentmakers kan men ze verkrijgen. 2. VERWIJDENDE VERBANDWERKTUIGEN. § 260. Hiertoe beliooren, behalve in sommige gevallen de spons, waarover wij reeds gesproken hebben, de bougies (cereoli), vroeger meestal onder den naam van kaarsjes (candelulae) bekend; dit zijn buigzame, min of meer lange, dunne, cylinder-, kegelof buikvormige rollen, die uit verschillende stoffen vervaardigd worden en eene gladde oppervlakte bezitten. Zij worden vervaardigd uit linnen, perkament, darmsnaren, caoutschouk, gulta-percha, balein, been of ivoor, spons, lood, tin, zilser , platina, soms met bijmenging van verschillende stollen, als: goudglid, boom-olie, was en andere middelen. Zij zijn veeltijds rolrond, een paar duim van de punt af eenigzins spitser toeloopende, en hebben aan dit uiteinde eene zuiver afgeronde gedaante. De lengte en dikte der bougies verschilt zeer en hangt af van het doel waartoe, en het deel waarvoor zij moeten dienen. Vroeger vervaardigde men de bougies veelal zelf; than3 echter worden de meeste (met uitzondering van eenige, zijnde die, welke uit bepaalde geneeskrachtige stoffen moeten zijn zameogesteld, fabriekmatig bereid en koopt men ze bij heelkundige-instrumentmakers. § 261. Hel doel, hetwelk men bij de aanwending van bougies beoogt, is : 1) Om le verwijden, zoowel om, bij vernaauwingen van kanalen , deze weder tot den normalen doormeter terug te brengen en de belette ontlasting van stoffen weder te herstellen, als om kanalen te verwijden en geschikt te maken tot het invoeren van werktuigen , zooals onder anderen , bij de kunstbewerking der steenverbrijzeling in de pisblaas, met den pisweg het geval kan zijn. 2) Om te onderzoeken (cereoli exploratorii). Om door middel derzelve op plaatsen, welke men niet met de bloote zintuigen kan bespieden, omtrent den zetel, den aard en den vorm des gebreks kennis te verkrijgen ; — in dit geval zijn zij met eene lengtemaat voorzien, en 3) om op plaatsen of in kanalen, welke men op geene andere wijze kan bereiken, geneesmiddelen aan te brengen: geneeskrachtige bougies. De eerste en tweede soort van bougies behooren tot de verbandleer; de laatstvermelde, tot de bijzondere heelkunde. Wij zullen de eerste beschrijven en met betrekking tot de tweede naar de heelkundige geneesmiddelen leer verwijzen. § 262. 1). Bougies om te verivijden. Deze bougies kunnen naar de ' stof, waaruit zij worden vervaardigd, onderscheiden worden in: 1. Linnen-was-bougies. 2. Darmsnaren-bougies. 3. Spons-bougies. 4. Caoutschouk-bougies. 5. Gutta-percha-bougies. 6. Perkamenten-bougies. 7. Baleinen-bougies. 8. Been- of ivoren-bougies en 9. metalen-bougies. § 263. 1) Linnen-was-bougies beslaan uit strooken linnen en een mengsel van was en olie. Zij hebben het voorkomen van rolletjes van verschillende dikte, die van buiten zeer glad en glanzig zijn, en , naar mate witte of gele was gebezigd werd , eene witte of gele kleur bezitten. Het gebruik van gele was verdient, wegens zijne zachtere, minder brooze eigenschappen en minderen prijs de voorkeur boven dat van witte was. De linnen-was-bougies worden vervaardigd door strooken zacht, lijn, wit linnen, van ongeveer drie N. palmen lengte en verschillende breedte, naar de dikte en den vorm, dien de bougies moe- ' ü ten bezitten, in een mengsel van gesmolten was, waarmede een weinig boomolie gemengd is, te dompelen. Bekoeld zijnde, worden zij op eene bouten of marmeren plaat, door middel van eene vlakke rolplank, aan weêrszijden met een handvat voorzien, tot eene gladde rolvormige gedaante gerold. Om het kleven tegen te gaan, is het verkieslijk de plaat en de rolplank, vooraf met een weinig olie tfi bestrijken. Niet onbelangrijk is het mede, om de hoeveelheid olie, welke men bij het was mengt, zoodanig te regelen, dat de bougies met te week noch te hard worden. Zijn zij echter, zooals des winters het geval kan zijn, hard, dan kan men het ongerief, hetwelk hieruit zoude kunnen voortvloeijen, eenigzins voorkomen door ze even voor het gebruik in laanw water te houden. Het zijn vooral deze linnen-was-bougies, aan welke men zeer verschillende vormen kan geven, t. w. : a. den rolronden of cylinder vorm , b. den kegelvorm en c. den buikvorm. Tot bereiding van rolronde linnen-was bougies moet het strookje linnen, hetwelk men gebruikt, overal even breed zijn. Tot vervaardiging van de kegelvormige bougies, moet de breedte van het eene einde gelijkmatig eenigzins naar het andere afnemen; tot het verkrijgen van buikvormige bougies, knipt men het stukje linnen zóódanig, dat het in het midden verbreed en aan de beide einden versmald is, terwijl men bovendien het midden nog door een afzonderlijk stukje linnen kan opvullen. Behalve op de gezegde wijzen kan men de bougies ook nog vervaardigen, door stukken linnen, onverschillig van welke grootte, op de boven beschrevene wijze van was te voorzien, hiervan naar verlangen stukken af te knippen en deze dan te rollen. Deze linnen-was-bougies verdienen in zoo verre boven andere soorten de voorkeur, omdat zij, wanneer men ten gevolge van zekere hindernissen meer kracht bij het inbrengen moet bezigen, minder stoornis of beleediging aan de deelen veroorzaken. § 264. 2) De darmsnaren-bougies kenmerken zich door dunheid, door het gemak, waarmede zij vochtigheid opslorpen, waardoor zij gelijk- matig uitzetten, en door buigzaamheid, waardoor zij met meer gemak in bogtige kanalen kunnen worden ingebragt. Zij zijn aan het eene-einde, waarmede zij ingebragt worden, afgerond, gewoonlijk aan het andere einde met een knopje voorzien en moeten overal zeer gelijk en glad zijn. De vervaardiging is zeer eenvoudig: door eene gewone, bereide darmsnaar, van welke dikte dan ook , in laauw water te weeken en vervolgens matig te spannen, verkrijgt zij eene regte gedaante. Men wrijft haar vervolgens, wanneer zij volkomen droog is, met puimsteen, ten einde de oneffenheden weg te nemen en haar volkomen glad te maken. Nu wordt zij in stukken verdeeld, naar gelang der vereischte lengte. Het eene einde, waarmede men haar inbrengt, wordt eenigzins afgerond en het andere einde met een knopje van gewoon zegellak voorzien , of men laat het eenvoudig, door het in de vlam van eene kaars te houden, opzwellen. In sommige gevallen, wanneer zij, door de groote lengte, en dunheid, die zij soms moeten bezitten, slap zijn, en bij het gebruik te weinig weerstand bieden, kan men ze meerdere stevigheid verschaffen door ze in eene verzadigde gom- of lijmoplossing te plaatsen en daarna te droogen. § 265. 3) Spons-bougies beslaan uit rolletjes spons, die met gom-slijm zijn doortrokken. Aan het hard worden hiervan zijn zij hare stevigheid verschuldigd. Hare lengte bedraagt ongeveer vier N. duimen, terwijl de dikte in den regel verschilt naar het gebruik, waarvooi zij moeten dienen. Uitwendig hebben zij de kleur van spons , zijn zeer glad en min of meer glanzend. Deze soort van bougies is het eerst door dieffknbacii in aanwending gebragt bij vernaauwing van het rectum. Men vervaardigt deze bougies gewoonlijk door Levantsche spons in geschikte stukjes te knippen, deze met een dik slijm van arabische gom te drenken, hierna zamen te drukken en te droogen. Zij worden droog, met een weinig olie bestreken in de buis of in hel kanaal gebragt, waarin zij, ten gevolge van hel vochtig worden van de gom zich uitzetten en daardoor de Luis of het kanaal verwijden. Dewijl de spons vrij broos is en niet op alle plaatsen gelijken weerstand biedt, zoude zij bij belangrijke vernaauwing bij het uithalen kunnen afscheuren en terug blijven, hetgeen nadeelige gevolgen zou kunnen hebben. Om dit te voorkomen zoude men het nog niet met arabische gom-slijm doortrokkene stuk spons, door middel van eene naald (stopnaald) kunnen voorzien van een stevigen zijden draad, door insteek tot aan het einde en terugsteek tot aan het begin; bij het terugtrekken van de spons-bougie, aan deze beide uiteinden van den draad, wordt zij geheel naar buiten gehaald. M § 266. 4) Caoutschoulc- of veerkrachtige bougies hebben gewoonlijk eene lengte van 28—34 N. duimen en een zeer verschillenden doorme- O ter, van e'e'n tot 8 streepen, welken laatsten men door den bougiemeter bepaalt. Zij bezitten eene zekere zachtheid op het gevoel, veel veerkracht, laten zich gemakkelijk buigen en hebben een betrekkelijk sterk weêrstandbiedend vermogen. De kleur is zwart of licht bruin en de oppervlakten zeer glad en glanzend. Aan het bovenste uiteinde zijn zij in den regel met rood lak voorzien en inwendig hol of voorzien van een kanaal, waarin een metalen staafje (man drin) kan worden gebragt; — daardoor kan eene bepaalde rigting aan de bougies gegeven worden. Alleen de zeer dunne zijn van binnen niet hol. § 267. 5) De bougies van gutta-percha hebben met de voorgaande wel eenige overeenkomst, doch haar gebruik is, wegens de meerdere stijfheid, broosheid , enz., minder aan te bevelen. § 268. 6) De perkamenten bougies beslaan uit opgerold, zeer lijn perkament en zijn van buiten met een dun dierlijk vlies overtrokken. Men verkiest ze wel eens wegens hare dunheid en beperkte uitzelbaarheid; door sommigen worden zij wegens hare slijfheid minder dan andere aanbevolen. De lengte bepaalt zich tot 28 N. dui- 8 men; de doormeter, die overal dezelfde is, is gewoonlijk van i tot 1 streep. Zij zijn wit van kleur en aan het eene uiteinde door middel van een weinig lak afgerond; aan het andere uiteinde zijn zij met een knopje van was voorzien. § 269. 7) De baleinen bougies worden uit gewoon balein vervaardigd. Zij hebben de lengte van gewone bougies, zijn zeer glad, aan het eene einde afgerond en aan het andere met een knopje voorzien. Wegens hare stijfheid en geringe uitzetbaarheid worden zij tegenwoordig weinig meer gebruikt. § 270. 8) Beenen of ivoren bougies bestaan uit been of ivoor, door de inwerking van zuren verweekt, zijn min of meer doorschijnend en hebben eene gele kleur, wanneer zij droog zijn; zij zijn dan hard, kunnen moeijelijk ingebragt worden en veroorzaken pijn. In laauw water, gedurende eenigen tijd gelegen hebbende, worden zij ondoorschijnend, witachtig, zetten uit, en worden weeker en zachter. Nog minder dan de vorige worden ze gebruikt. § 271. 9) De metalen bougies verschillen zeer in lengte en dikte, en worden uit onderscheidene metalen gemaakt. Die, welke men tot het inbrengen in kleine kanalen bezigt, worden uit zilver, platina en somwijlen ook uit goud vervaardigd. Andere, grootere, zooals die, welke in de pisbuis moeten ingebragt worden, zijn uit tin, zilver , lood, of uit een eigen metaal-mengsel zamengesteld. Overigens komen zij met de andere bougies overeen. De looden bougies zijn, wegens den schadelijken invloed, dien zij somwijlen bij lang vertoef in het kanaal kunnen uitoefenen, veel minder dan die van een ander metaal te verkiezen. Al de vermelde bougies worden fabriekmatig vervaardigd en zijn bij heelkundigeinstrumentmakers te verkrijgen. Vooral lette men bij het aanschaffen er van daarop dat zij de opgegevene eigenschappen bezitten. § 272. Over den bougie-meter. In het algemeen is het bij de aanwending der bougies noodzakelijk, dat men de dikte derzclve juist kent. Hiertoe is door charrière een werktuig uitgedacht, dat den naam van bougie-meter of bougie-standaard (étalon, filière) draagt en op de volgende wijze is ingerigt: hij bestaat uit een plaatje, gewoonlijk van nieuw-zilver, dat met een zeker aantal ronde openingen is voorzien, die eene zeer verschillende maar altijd bepaalde grootte hebben, en van de kleinste tot de grootste met nummers van 1 tot 30 geteekend zijn. De kleinste opening bedraagt -J- streep, en bij opklimming wordt elke volgende opening ^ streep grooter, zoodat de 30,tc' opening 1 Ned. duim in doormeter heeft. Bij het bepalen van de dikte eener bougie op dien meter gaat men op de volgende wijze te werk: men past de bougie op eenige opening; gaat zij er niet door, dan zoekt men zoolang, totdat zij er gemakkelijk doorheen gaat, en nu is het voorafgaand N°, op welker opening zij nog bleef staan, de maat harer dikte, b. v. : staat de bougie op N" 5 en gaat zij gemakkelijk door N° 6, dan is het eene bougie van N° 5 en dus 1-| streep dik, en zoo vervolgens. § 27 3. 2". Bougies tot onderzoek (cereoli exploratorii) worden ge» woonlijk gebezigd om den aard, het wezen of den zetel eener vernaauwing, welke in eenig kanaal, b. v. den pisweg, den slokdarm , den regten darm, het tranenkanaal, kan voorkomen, te onderzoeken; zij kunnen te gelijker tijd tevens als verwijdingsmiddel dienen. Men vervaardigt ze in den regel uit gewone linnen* of veer* krachtige bougies, die men aan het eene einde, dat in het kanaal wordt ingcbragt, met eene. eigene zelfstandigheid, modelleer-was, voorziet, welke de eigenschap bezit, oin eenen afdruk van de 8* vernaauwing te ontvangen en ons daardoor met haren omvang, hare uitgestrektheid, vorm en zetel bekend te maken. De modelleer-iva.? wordt bereid uit gelijke deelen gele was, emplastrum gummosum, pek en gewone pijnboomhars, welke men door smelten vermengt. Zij moet zekere taaiheid bezitten, doeh zóó week zijn, dat zij gemakkelijk den afdruk van de vernaauwing kan opnemen. Bezit zij deze eigenschap niet, dan kan men haar door de bijvoeging van een weinig olijfolie iets weeker maken, of door vermeerdering der hoeveelheid gewone pijnbuomhars iu hardheid doen toenemen en volkomen aan het oogmerk doen beantwoorden. Sommigen bedienen zich ook wel van gewoon pek. Het aanbrengen der modelleer-was aan het onderzoekingseinde der bougies, geschiedt op de volgende wijze: maakt men van eene linnen-was-bougie gebruik, zoo als soms geschiedt, dan ontdoet men de bougie aan het ondereinde tot aan zekere hoogte van het mengsel, waaruit zij gevormd was, zoodat hel linnen alleen overig blijft; dit wordt nu herhaalde malen in gesmolten modelleer-was gedompeld , totdat het dezelfde dikte als de bougie verkregen heeft, en daarna gerold op de wijze, die voor het vervaardigen van wasbougies is aangegeven. Wanneer het echter noodzakelijk is om van eene veerkrachtige bougie gebruik te maken , dan neemt men eene gewone bougie van de vereischte dikte, doorboort haar uiteinde op eenigen afstand (1 duim) kruiselings en voert door deze openingen zijden draden, die op een paar Ned. duim afstands van het uiteinde zamengeknoopt worden. Deze afhangende draden dienen ter opneming van de modelleer-was, die dan bij de indompeling aan de draden blijft gehecht. Men gaat voort met het indompelen , totdat de bougie de behoorlijke dikte heeft verkregen. De aangebragte modelleer-was wordt dan gelijkmatig aan de bougie gerold, doch kan iets grooter van omvang zijn en moet tot even boven de doorboorde openingen en de doorgehaalde zijden draden op de bougie reiken. Eene andere wijze tot vorming dezer bougie is de volgende: men neemt eene gewone holle bougie, snijdt deze even onder de punt regt af, haalt vervolgens een strengje katoenen of zijden draden door deze holte, zoodanig, dat het uiteinde er van in den vorm van een penseel van onderen uit de bougie uitsteekt en dompelt dit, even als bij de vorige wijze, in het gesmolten modelleermengsel, totdat dit de vereischte dikte heeft verkregen en men er den verlangden vorm aan kan geven. De draden, die uit het andere einde van de bougie uitsteken, worden met een weinig lak daar ter plaatse bevestigd. § 274. 3°. De geneeskrachtige bougies, ook wel samengestelde genaamd, beslaan uit verschillende stoffen , die behalve op eene werktuiglijke, ook tevens op eene therapeutische (dynamische) wijze op het deel, waarop zij worden aangewend, werken. Zij worden onderscheiden in : 1) geneeskrachtige of pleisterbougies, en 2) gewapende of bijtende. S 275. 1". Den naam van geneeskrachtige bougies hebben zij daaraan te danken, dat zij met geneesmiddelen bedeeld zijn , of dat die in hare zamenstelling zijn opgenomen. In hel algemeen zijn zij weeker , minder veerkrachtig en laten zich gemakkelijker buigen dan de gewone, eenvoudige bougies. Zij worden veelal op dezelfde wijze vervaardigd als de gewone linnen- en was-bougies, met dit onderscheid echter, dat men in het wasmengsel, met hetwelk men ze zamenstelt, de geneeskrachtige stoffen voegt, welke men op het lijdende deel wil doen inwerken. Somwijlen bezigt men ook wel alleen eene eenvoudige linnen-bougie, op welke men in dit geval de bepaalde geneeskrachtige stof van buiten aanbrengt. Behalve deze bezigt men ook in de plaats van het gewone wasmengsel, de verschillende zamengestelde pleisterstoffen, waarvan zij alsdan den naam van pleisterbougies dragen. De geneeskrachtige stoffen, van welke men bij hare zamenslelling gebruik maakt, zijn, behalve verschillende vette olieën en harsen , schapenvet, reuzel, olijfolie , amandelolie, pijnboomhars, pek , enz., onderscheidene andere middelen, als: kwikoxyde (oxydum hydrargyricum), half verglaasd loodoxyde (lilhargyrum , oxyd. plumb. semivitreum, loodglit), koolzuur loodoxyde (loodwit, carbonas et hydras plumbicus), chloorkwik (chloretum hydrargyricum). — Vele voorschriften bestaan er tot het vervaardigen dezer pleisterbougies, en men rigt zich daarbij naar den aard van het gebrek , waartegen zij moeten dienen. § *276. 2°. De gewapende bougies werken hoofdzakelijk door eenig brand- of bijtmiddel, dal zij bevatten, en worden vooral bij vernaauwingen in buizen en kanalen aangewend. Hare aanwending en bereidingswijze behoort vooral in de bijzondere heelkunde behandeld te worden, waarom te dezen opzigte naar de daarover handelende werken wordt verwezen. 3P. TEGENHOUDENDE VERBAND WERK TUIGEN. • § 277. Tol deze behooren alleen de breukbanden. Een breukband (bracherium, fascia hernialis , brayer) is een verbandwerktuig, bestemd om ingewanden, welke door natuurlijke of ziekelijk ontstane openingen des ligchaams te voorschijn getreden zijn, nadat zij weder op hunne plaats zijn teruggebragt, voor nieuwe uittreding te vrijwaren, de daarbij betrokkene deelen in de gunstigste verhouding tol genezing te doen blijven, of de gevolgen van het niet kunnen terugbrengen te voorkomen. S 278. De aanwijzingen, waaraan een breukband moet voldoen, zijn drievoudig: 1) Om de uitgetredene doch weder teruggebragte ingewanden, achter de openingen, waardoor zij uitgetreden waren en op nieuw zouden kunnen uittreden, tegen te houden. 2) Om , zoo de breuk vergroeid is en alzoo niet teruggebragt kan worden , haar te ondersteunen en het verder uittreden te verhoeden. 3) Om de wanden dezer kanalen en openingen, waardoor en waaruit de breuk treedt, zooveel mogelijk tot elkander te doen naderen, dezen hunne vroegere stevigheid te doen herkrijgen en zoo mogelijk met elkander te doen vergroeijen. Dit laatste is niet steeds mogelijk, wordt meestal slechts bij jonge voorwerpen verkregen en dan nog slechts na een lang verloop van tijd. § 279. Op verschillende wijzen kunnen de breukbanden ingedeeld worden : 1°. Naar de eigenschappen der stoffen, die tot hunne vervaardiging gebezigd worden , in : a. niet veerkrachtige en b. veerkrachtige. 2°. Naar de deelen des ligchaams, waaraan zij moeten worden aangelegd, in : a. liesbreukbanden, b. dijbreukbanden, c. navelbreukbanden en d. buikbreukbanden, enz. 3°. Naar hunne gedaante , in : a. enkelvoudige en b. dubbelde. 4°. Naar hunne meerdere of mindere beweeglijkheid, in: a. breukbanden met bewegelijke poppen en b. breukbanden met onbewegelijke poppen. § 280. Een breukband moet aan de volgende vereischten voldoen: 1. Hij moet op alle plaatsen gelijkmatig aanliggen. 2. Hij moet voldoend sluitende aanliggen, ten einde bij bewegingen niet te verschuiven. 3. Hij moet met behoorlijke kracht, zonder hinder voor den lijder, op de breuk inwerken, alzoo het tot uittreden geneigde ingewand tegenhouden , en 4. Hij moet niet alleen de breukpoort, maar ook het breukkanaal volkomen sluiten. § 281. a). Niet veerkrachtige breukbanden bestaan uit linnen, lederen , flanellen , zelfkanten gordels of T-verbanden , en uit poppen of kussens, die uit hout, kurk, caoulschouk of paardenhaar, als opvulsel, vervaardigd worden. Zij bezitten geene vaste onderlagen, bestaan uit stoffen, welke door warmte, door opgeslorpte vloeistoffen , b. v. zweet, enz. , door het herhaalde aanhalen en losmaken , zeer aan uitzetting onderhevig zijn , en worden daarom spoedig onbruikbaar. — Zoodanige breukband voegt zich niet gelijkmatig aan het deel, dat hij omgeeft. De pop, welke slechts door kracht van riemen en bindsels drukt, ligt niet genoegzaam vast, verschuift ligt en wijkt voor sterken aandrang van de breuk ; beenriemen zijn hier onvermijdelijk, daar anders de pop naar boven of naar beneden verschuift, en daarenboven zijn zij bijzonder lastig voor den lijder. In weerwil van die nadeelen worden échter deze breukbanden soms met nut gedragen, deels door behoeftigen, deels door kleine kinderen, en ook wanneer de breuk slechts klein is, gemakkelijk terug gebragt en tegengehouden wordt, de lijder geen zwareu arbeid en groote vermoeienissen behoeft door te staan en een goeden leefregel houdt. Daarenboven leert een opmerkzame zieke spoedig de wijze kennen, om met dezen breukband om te gaan en dien bij verschillende toestanden des ligchaams meerdere vastheid of ontspanning te geven. Bij navelbreuken en wanneer men over geene andere breukbanden beschikken kan, kunnen zij goede diensten bewijzen. Voor den soldaat echter is hij ongeschikt, en zoolang het reglement op het visiteren der manschappen sommige met breuken behebten lotelingen nog onder de gelederen laat opnemen, moet bij hen van veerkrachtige breukbanden gebruik gemaakt worden. § 282. b). Veerkrachtige breukbanden. De veerkrachtige breukband verdient in bijna elk opzigt de voorkeur boven den vorigen. Zijne veerkracht is hij verschuldigd aan den vorm en de eigenschappen van de stalen veer, welke tot grondslag van het geheele verbandwerktuig strekt. Aan deze stalen veer onderscheidt men: het ligchaam, dat in den hals, en daarna in het hoofd, overgaat; dit wordt aan liet schild bevestigd, welk laatste tot grondlaag van de pop of liet kussen dient. Deze stalen veer behoudt gedurende het aanliggen den vorm, welken het ligchaara er aan mededeelt en oefent alzoo bestendig dezelfde kracht uit op de deelen, welke zij omvat. Zij laat eene matige omvangsvergrooting van het deel toe, b. v. bij bewegingen, na hel eten; en daar zij onafhankelijk van aangebragte riemen zelve drukt en in den rug, in het achterste gedeelte van haar ligchaam, haar punt van tegendrukking vindt, zoo ligt zij vaster en zekerder dan de niet veerkrachtige breukband. § 283. a) en b). Lies- en dijbreukbanden. De kennis van alle onderdeelen, waaruit een breukband is daargesleld, is van groot gewigt; daarom zullen wij deze onderdeden van nabij beschouwen, beginnende met de stalen veer. De lengte van deze veer kan verschillen en hangt af van den omvang van het ligchaam van den lijder; zij bedraagt 28 — 58 N. duimen. Hel achtereinde moet ongeveer 3—4 duimen over de rug- O O gegraat heen reiken; het voorste uiteinde verschilt naar mate de band voor eene lies- of voor eene dijbreuk bestemd is Voor eene dijbreuk is de veer korter dan voor eene liesbreuk. Is zij bestemd voor eene breuk van het eironde gat, dan moet zij nog verder reiken dan voor de eersle, wijl de breukpoort nog verder van het darmbeen verwijderd is. Van de breedte en de dikte, en bovenal van de riqtinq van de veer, hangt de krachtaf, waarmede zij werkt, die geenzins steeds dezelfde is, maar aan de behoefte van den patiënt moet beantwoorden , b. v.: netbreuken en oude, groote breuken vereischen eene krachtiger drukking dan andere; bij kinderen wordt eene zoo groote kracht niet gevorderd als bij volwassenen. De gemiddelde breedte is van 1—2 N. duim; de dikte van -J- l'T streep. De kracht van de veer moet grooter zijn bij personen, die zich veel bewegen en inspannen moeten, b. v. paard rijden, tillen en dragen van zware lasten, daar hierdoor gemakkelijk aanleiding wordt geseven tot het uittreden van de breuk en tot hare beknelling. O ö Van het grootste belang is de graad van veerkracht, dien de stalen veer heeft. Heeft zij den gemiddelden graad niet, dan wordt zij óf te hard (broos), óf te week (zacht), en zal in het eerste geval te sterk drukken, spoedig of gemakkelijk springen en volstrekt niet door den heelmeester gewijzigd kunnen worden; in het tweede geval echter zal zij een te geringen druk uitoefenen en de breuk niet met genoegzame kracht tegenhouden. Bij het vervaardigen dezer veeren zorge de werkman in geen dezer uitersten te vervallen. Het best doet hij dit, wanneer hij gelijke deelen zuiver, week ijzer en staal voor het maken derzelve gebruikt. Vooral ook maakt de vorm of rigting van de stalen veer haar tot breukband geschikt. Zij moet halfcirkelvormig zijn , om de helft van het bekken te kunnen omvatten. Het achtereinde van het ligchaam moet over de ruggegraat, het vooreinde op den buik- of dijring gelegen zijn. Bij deze buiging ga de werkman met naauwkeurigheid te werk, opdat de veer alle punten van het ligchaam aanrake en er nergens holten worden gevormd, waardoor het kan gebeuren, dat het geheel verschuift. Het voorste uiteinde van de veer loopt, naar mate dit het hoofd nadert, meer regtlijnig (horizontaal), omdat het bekken, op de plaats, waar het voorste uiteinde komt te liggen, niet zoo gewelfd is als van achteren op de lendenen, terwijl daarenboven dit einde door eene schuinsche wending, eene benedenwaartsche rigting verkrijgt, zoodat het een tot twee duimen lager komt te staan dan het achtereinde, — eene lagere ligging, die bij eenen dijbreukband nog grooter moet zijn, dan bij een voor eene liesbreuk bestemden, daar de breukpoort hier lager staat. Men verkrijgt hierdoor het voordeel, dat het ligchaam van den breukband hooger ligt dan zijn hals en hoofd, en dus niet in de nabijheid van den grooten draaijer des dijbeens komt, door wiens uitpuiling en beweging hij gemakkelijk uit zijne ligging zou kunnen gebragt worden. Ecne tweede wending wordt aan het voorste gedeelte van dit uiteinde, aan den hals, gegeven en wel zóó. dat men den ondersten rand van de stalen veer eenigzins binnen- en bovenwaarts draait, waardoor het onderste deel van het schild en de rand van het kussen niet hol kunnen liggen, maar goed aansluiten, eene rigting, welke vooral bij vette personen van gewigt is. Aan het hoofd van de stalen veer wordt het schild, zijnde de grondlaag van de pop, vastgeklonken of vastgeschroefd. § 284. Van nog meer gewigt dan de wijze van bevestiging is de grootte en de vorm van het schild. Daar door het schild, of veeleer door het kussen , dat daaraan bevestigd wordt, pop genaamd , de breukpoort en het breukkanaal gesloten moeten worden , zoo dient men met groote naauwkeurigheid bij de vervaardiging er van te werk te gaan; want is de pop gebrekkig gevormd, dan kan de band niet gebruikt worden. De vorm der pop is verschillend: 1. Naar de deelen, in welke de breuk voorkomt. 2. Naar den eigenaardigen toestand van den patiënt, en 3. Naar de breuk zelve. Voor lies- en dijbreuken is de peervorm de beste; voor navelbreuken , de ronde vorm ; bij breuken van het eironde gat rigt hij zich naar den vorm van de breuk-opening en is nu eens rond, dan weder langwerpig, enz, Ook de grootte der pop is niet zonder gewigt voor het terughouden van de breuk , of hel goed zitten van den breukband. Eene groote pop drukt over eene grootcre oppervlakte, concentreert den druk niet op de breukpoort zelve en werkt daardoor met minder kracht. Daarenboven kunnen nabijgelegene deelen, b. v. de zaadstreng, daardoor gedrukt en beleedigd worden en ontstaan er gemakkelijk ontvellingen. Ecne kleine pop , welke, volgens de thans aangenomene grootte, voor eencn lies-en dijbreukband, 4—10 N. duimen lang, voor een I liesbreukband 5 — 9 en voor een dijbreukband 5—8 N. duimen breed is, voldoet liet best aan liet doel en bezit de minste on<*eriefelijkheden. Zij bedekt de breukpoort en een deel van den breukzak op eene voldoende wijze; hare werking is op dit punt geconcentreerd , zij raakt niet aan de naastbijgelegene deelen en zij verschuift minder gemakkelijk, daar zij zich in de hier aanwezige plooijen indrukt en zich beter naar de bewegingen des ligchaams voegt. Bij uitzonderingen kan eene groote pop noodzakelijk zijn, b. v. hij zeer groote en oude breuken, daar hier doorgaans de breukpoort meer verwijd is dan bij kleine en versche breuken. Bij dijbreuken moet de pop smaller zijn dan bij liesbreuken wijl de ruimte hier minder groot is, en eene kleine, smalle pop zich gemakkelijk in de plooi, welke bij het gaan en zitten lusschen dij en buik zich vormt, voegt. Ook mag bij dijbreukbanden de stalen veer niet zóó krachtig zijn als bij liesbrenkbanden om de daaronder verloopende zenuwen niet te zeer te drukken. De sloffen, welke men tot het opvullen der poppen bezigt, zijn veelvuldig en meer of minder doelmatig. In het algemeen moeten zij zekeren graad van veerkracht bezitten, opdat zij door den aanhoudenden druk , door de ligchaamsvvarmte of het zweet niet ongeschikt worden ; zij mogen niet te hard zijn, ten einde de onderliggende zenuwen en andere deelen niet te sterk te drukken, of de huid te verwonden. Te zacht moeen 1 O zij ook niet zijn, daar zij dan niet naar behooren drukken en zelve spoedig plat gedrukt worden. Het bezigen van hout of kurk is verwerpelijk , daar deze stoffen te hard zijn. — Gom-elastiek schijnt beter te zijn , doch deze stof verliest door de warmte de veerkracht en wordt te vlak. Eene met lucht of water gevulde blaas van gevulkaniseerd caoutschouk daartoe te gebruiken is wegens de onzekere lucht- of waterdigtheid gevaarlijk; ook kan zij langzamerhand plat worden, of ook wel bersten, en dan is de lijder aan het uittreden der breuk blootgesteld. Het best is, om tot opvulling van de pop paardenhaar te bezigen, daar dit veerkrachtig is en door warmte of vocht weinig of niet verandert. § 285. Ook de vorm, welken de pop doorliet opvullen verkrijgt, is van groot gewigt. Deze vorm kan zijn: 1. Plat-gewelfd. 2. Hoog-gewelfd. 3. Plat. 4. Spits. 5. Lepelvormig of hol en 6. Kants netvormig. Naar mate men dezen of genen vorm aan de pop geeft, oefent zij ook een zeer verschillenden invloed uit; zij wordt uit dien hoofde gewijzigd naar de soort van breuk, waarvoor zij dienen moet. § 286. 1) De plat-geivelfde vorm, zijnde in het midden iets meer verheven dan aan de randen, voldoet het best bij lies- en dijbreuken. 2) De hoog-gewelfde vorm past beter bij navelbreuken. 3) De platte poppen zijn de minst goede; zij werken te zeer in den omtrek van de breukpoort en te weinig daarop. 4) Te spitse poppen oefenen op de breukopening nadeel uit. Zij verwijden deze, houden haar open en gaan het verkleinen en vergroeijen daarvan tegen; daarenboven werken zij niet op den breukzak. 5) Lepelswijze of holle poppen (pelottes a cuiller) kunnen noodig zijn, wanneer de breuk niet terug te brengen en vastgegroeid is. In hare holte moet dan het uitgetreden en vergroeide gedeelte opgenomen worden, ten einde dit te ondersteunen en het verder uitzakken te verhinderen. 6) Tot datzelfde doel heeft men ook kaatsnetvormige poppen (pelottes a raquette), bestaande uit een eenvoudigen ring in de gedaante van eene pop , opgevuld met linnen en zeemleder, ten einde wel den omtrek van de breukpoort te drukken , maar het uitgetredene niet terug te brengen; om alzoo, zonder te drukken, slechts te steunen en het verder voortdringen te verhoeden. Op de uitwendige oppervlakte van het schild moeten één of twee haken of knopjes aangebragt worden, ten einde daaraan de been- of heupriemen te bevestigen. § 287. De stalen veer moet even als de pop bekleed worden , deels ten einde de huid tegen beleedigingen te beschutten, deels om het staal tegen de inwerking van het zweet vrij te waren en het roesten te voorkomen. De inwendige vlakte van den breukband , die met de huid in aanraking komt, wordt met wol of paardenhaar opgevuld, opdat deze vlakte zacht zij en niet beleedige. Doorgaans bezigt men tot overtreksel fijn zeemleder; volgens sommigen is het voordeeliger hazenvel daartoe te gebruiken (richter) , met het haar naar buiten gekeerd, waardoor het zweet verhinderd wordt tot het staal door te dringen en dit te doen roesten. Het lederen overtreksel eindigt niet aan het achtereinde van de stalen veer, maar bekleedt ook den lederen buikriem, die het vervolg van de stalen veer is, tot aan de plaats, waar oogen in dezen riem gemaakt worden, om die aan de haken, knoppen of ook gespen van het schild aan de pop te bevestigen. Een foedraal over den geheelen breukband, dat gewasscken en door een schoon vervangen kan worden, draagt veel bij tot bevordering der reinheid. Hiertoe bezige men echter geene zijde of wasdoek, wijl daardoor het afschuiven van den breukband wordt bevordert; het meest dienstige daartoe is molton. § 288. Been- of dijriemen zijn niet altijd bij lies- doch steeds bij dijbreuken noodzakelijk. Het zijn eenvoudige riemen, die door middel eener lus regthoekig en verschuifbaar van den buik- of heupriem afhangen, tusschen de dijen naar voren en bovenwaarts gebragt worden, en nu door middel van oogen op de haken of knoppen van het schild bevestigd worden. Zij dienen tot bevestiging van de pop op hare plaals, vooral ook om het naar boven schuiven te voorkomen, doch zijn in den beginne , vooral bij hel gaan, lastig. § 289. c)., Navelbreukbanden. Deze zijn, evenals lies- en dijbreukhanden al of niet veerkrachtig. Niet veerkrachtige navelbreukbanden zijn zeer eenvoudig en worden dikwijls reeds door bakers , zonder tusschenkomst van den heelmeester gemaakt van eene halve muskaatnoot of een sluisje kurk, met linnen omwikkeld, op eenen zwachtel genaaid en op de navelpoort door middel van een paar slagen met dezen zwachtel bevestigd. Deze eenvoudige handelwijze is bij kinderen toereikende, om het gebrek te verhelpen. Voor volwassenen verdient echter de veerkrachtige navelbreukband de voorkeur. Een navelbreukpleister is eenvoudiger en beter. De stalen veer van den navelbreukband onderscheidt zich van die van den liesbreukband, door hare meerdere breedte en daardoor dat zij geene omwending noodig heeft, dewijl de plaats van de breuk (daar waar dus gedrukt moet worden) juist tegenover het punt van tegendrukking in den rug gelegen is. De pop kan met de veer uit een stuk bestaan. De vorm der pop moet rond of eirond en tevens breed zijn ; in het midden sterk gewelfd, vooral bij lijders, wier breukpoort door den langen duur der breuk zeer verwijd is. OpvullingsstofTen en overtreksels zijn dezelfde als bij de lies- en dijbreukbanden. Riemen zijn hier zelden noodig; soms zouden schouderriemen tot schraging van den band te pas kunnen komen. § 290. d). Btiikbreukbanden. De buikbreukbanden hebben de meeste overeenkomst met de navelbreukbanden. Zij onderscheiden zich echter van deze daardoor dat de lengte van de stalen veer in elk voorkomend geval bijna door de plaats, waar de breuk zich bevindt, gewijzigd wordt, alsmede dat de grootte en de vorm van de pop verschilt naar den omvang en de gedaante van de breuk. De kracht van de veer dient zich te rigten naar de grootte van de breuk en naar het geweld, waarmede zij uittreedt. § 291. a) en b). Dubbelde breukbanden of breukbanden met twee poppen kunnen noodig worden, wanneer de lijder aan weerszijden van het ligchaam eene lies- of dijbreuk heeft en men geen twee breukbanden wil aanleggen. De gewone dubbelde breukbanden bezitten eene tweede pop, die aan de eerste met eenen hals van staal vastgesmeed is, welke hals zóó lang moet zijn, dat de tweede pop juist op den anderen liesring of breukpoort komt te liggen, terwijl zich tusscben beide poppen de roede of de scheede bevindt. De poppen moeten op dezelfde lijn, in tegenovergesteld gerigten vorm staan; de hals moet, wegens den uitstekenden hoek van het schaambeen, eenigzins naar voren (convex) gebogen zijn, daar anders de tweede pop van den liesring afstaat en de breuk niet wordt tegengehouden. Deze dubbelde breukband, uit eene veer bestaande, levert vele bezwaren op en kan in geen geval bij dubbelde dijbreuken gebezigd worden of bij liesbreuk aan de eene en gelijktijdige dijbreuk aan de andere zijde. Men gebruikt dan ook liever twee stalen veeren, ingerigt tot breukbanden, die in het midden van den rug tot elkander komen en door middel van riem en gesp vereenigd zijn (demi-corps). § 292. Onderscheid tusschen de verschillende breukbanden , met betrekking tot derzelver inrigting. Bij lies- en navelbreukbanden zijn de stalen veeren langer, breeder en krachtiger dan aan dijbreukbanden. Aan de dijbreukbanden is de veer van voren meer benedenwaarts gebogen dan bij den liesbreukband; aan den navelbreukband is dit geenzins het geval en staat de pop op dezelfde hoogte en vlak tegenover het achtereinde. De pop is in den liesbreukband breeder dan in den dijbreukband , terwijl beider lengte gelijk is; in den navelbreukband is de pop meer rond of ovaal, bij lies- en dijbreukbanden peervormig. De grootte van de pop is veranderlijker in navel- en buikbreuk- banden dan bij die voor lies- en dijbreuken, doch meeslal kleiner, vooral bij kinderen. Ook liare welving is veel grooter dan bij genoemde breukbanden. Het overtreksel der pop is bij alle breukbanden hetzelfde; bij navelbreuken kan het breeder zijn dan bij de ; overige. De bevestiging geschiedt bij lies-breukbanden soms niet, — bij dijbreukbanden meestentijds en bij navelbreukbanden soms door ; middel van riemen, hetzij lijf , dij- of schouderriemen, ten einde aan de pop meerdere zekerheid en vastheid op hare plaats te geven. Tot vervaardiging van de pop verkiezen sommigen hout of kurk (juville); anderen eene met lucht gevulde blaas (hëritz); nog anderen caoutschouk vuicanisé, met water gevuld; sommigen paardenhaar of wol (rtchteb), of gom-elastiek (monza). Met betrekking tot de bevestiging van de pop aan den hals der veer kan hier aangemerkt worden, dat sommigen de pop en de veer uit een stuk laten smeden. anderen lateD ze afzonderlijk maken en het schild aan den hals omklinken, vastschroeven of solderen. Sommigen hebben beweegbare poppen boven vaste verkozen; zij worden echter over het algemeen verworpen. Tot de bevestiging van den breukband aan het ligchaam hebben sommigen (richter) haken op het schild van de pop laten aanbrengen, waarin de oogen der riemen passen; anderen verkiezen knopjes en maken in de riemen gleuven, bij wijze van knoopsgaten; wederom anderen (weissenborn), verkiezen bij deze nemen gespen. Bij navel- en buikbreukbanden geschiedt deze bevestiging deels door riemen en gespen, deels door banden. § 293. ' Voorschriften bij het laten vervaardigen van eenen breukband. Indien men voor een lijder geen passenden breukband bezit en er eenen voor hem moet doen gereed maken, moet men naauwkeurig de maat van zijn ligchaam nemen. Dit kan op tweevoudige wijze geschieden: volgens de eene wijze neemt men de maat met eene strook papier en teekent de plaatsen, waar zich de buigingen en wendingen moeten bevinden, of wel men kiest daartoe een sterken, buigzamen metaaldraad, aan welken men op het ligchaam des lijders den vereischten vorm geeft. Men begint de maat te nemen op een duim afstands van de ruggegraat, omgeeft bij liesen dijbreuken daarmede de heup en komt daarna in de lies, 9 . maakt een teeken op de strook papier, of geeft aan den metaaldraad de noodige buigingen en wendingen. Daarenboven deelt men den vervaardiger van den band mede : waar zich de breuk bevindt; welke soort van breuk het is ; of zij klein of groot is ; of zij gemakkelijk uittreedt en al of niet gemakkelijk terug gebragt kan worden; of zij zich nog in het lieskanaal bevindt, dan of zij reeds dieper is uitgezakt; of zij oud of versch is en of er eene of twee breuken bestaan, enz. Ook, of de lijder mager of gezet is, of zijn ruggegraat en bekken regelmatig gevormd, of welke de gebreken daarvan zijn; en of de breukpoort zeer verwijd is of niet. Verlangt men bijzondere afwijkingen in den vorm, b. v. van de pop of van het overtreksel, zoo dient men dit tevens aan te geven. Het beste is, om na mededeeling van al de bovengenoemde omstandigheden aan den instrumentmaker, hem op den lijder zeiven de maat van den breukband te doen nemen. 4". ONDERSTEUNENDE VERBAND WERKTUIGEN. § 294. De ondersteunende verbandwerktuigen zijn bestemd, om deelen, die geheel of gedeeltelijk uit hunne hollen, door natuurlijke openingen naar buiten zijn getreden, of neiging daartoe hebben (zijn voorgevallen of uitgezakt, prolapsus), na terug te zijn gebragt, op hunne plaats terug te houden. § 295. Tot deze verbandwerktuigen behooren: 1. Aars-stutten, en 2. Scheede- en baarmoeder-stutten (pessaria), of scheede- en baarmoeder-dragers (elythromochlion, hysterophoron). § 296. 1). Aars-stutten of aars-houders dienen om den voorgevallen aars of endeldarm, na terug te zijn gebragt, op zijne plaats te houden en daarin te ondersteunen. Zij bestaan deels uit stalen veeren, op het heiligbeen aan eenen band (bij wijze van rondgaanden breukband) bevestigd, en met voorwaartsche buiging aan het einde, tot op de hoogte van den aars met eene pop voorzien, (gooch , delacroix). Deze aars-stutten zijn veerkrachtig. Andere bestaan uit een veerkrachtigen cirkelvormigen gordel, insgelijks even als een breukband om het bekken gelegd en van voren digt gegespt. Aan dezen gordel zijn vier gespen aangebragt, twee van voren en twee van achteren, die op de middellijn op eenige duimen afstands van elkander bevestigd zijn. Door deze gespen gaan twee smalle, op de hoogte van den aars elkander overkruisende, riemen; op de overkruisingsplaats bevindt zich eene naar den aars gewende pop. Door het aanhalen dezer riemen wordt de pop meer of minder tegen den aars aangedrukt en tevens ondersteund (camper). — Dit is de niet veerkrachtige aars-stut. «t Volgens anderen moeten zoowel aan de veerkrachtige als aan de niet veerkrachtige stutten nog eenige wijzigingen in de poppen aangebragt worden. — Zoo bezigen sommigen ivoren, vingerhoedswijze poppen, die doorboord zijn, in den aars gebragt worden en daar door middel van een T-vormig verband worden bevestigd en opgehouden (juville; richter); anderen gebruiken tot dit doel slappe of spirale veeren, die ook door een T-verband van leder of linnen tegen den aars worden aangedrukt; ook spons- en luchtkussens worden daartoe met meer of minder goed gevolg gebruikt. Bij verouderden en tot gewoonte geworden prolapsus van geringen graad, heeft de Heer kerst het voorvallen kunnen voorkomen, door een peervormigen, tinnen aars-stut met dunnen hals, op een insgelijks tinnen arm staande, die in zijne lengte doorboord is, aan te leggen. Het peervormig gedeelte van dezen aars-stut wordt in den aars gebragt; de arm blijft in den bilnaad. Vóór de aanwending wordt het rectum behoorlijk gezuiverd en de aars-stut met vet of olie besmeerd. Dit verbandwerktuig, van Engelsche vinding, voldeed bij een kavallerie-oflBcier zóó goed, dat de endeldarm zelfs bij het gallopperen niet uitzakte. '). In den laatsten tijd zijn met vrucht aars-stutten aangewend, waarbij het peervormig gedeelte eenigzins gebogen is, welke kromming aan de convexe zijde overeenkomt met de concave vlakte van bet heiligbeen; de hals is niet regthoekig maar meer glooijend of hellend met den arm vereenigd. *) kerst, Handleiding der bijzondere natuurkunde van den zieken mensch en der heelkundige behandelingswijze der ziekten (chirurgia), 2de deel, bladz. 551. 9 * § 297. 2) Seheede- en baarmoederstutten, of scheede- en baarmoederdragers (elythromochlion , hysterophoron) dienen , om de uitzakking van een gedeelte van het slijmvlies van de scheede buiten de schaamlippen , of die van de baarmoeder, met of zonder omstulping, na terug brenging, te voorkomen en die deelen op hare plaats te ondersteunen. Zij zijn zeer verschillend naar den vorm , welken men er aan geeft; naar de stoffen, waaruit men ze vervaardigt en naar de wijze, waarop men ze op hunne plaats bevestigt. De wijze van werking is echter steeds dezelfde; — deze bestaat in het verstoppen of sluiten van eene opening, waardoor gemelde deelen naar buiten kunnen treden, alzoo in het voorkomen van deze plaatsverandering. § 298. Om bruikbaar te zijn moeten zij de volgende eigenschappen hebben: 1. Zij moeten geëvenredigd zijn aan de grootte van het kleine bekken, opdat zij niet te los liggen en dus gemakkelijk kunnen uitvallen, noch ook de deelen, waarmede zij in aanraking komen', te zeer uitzetten en drukken. 2. Zij moeten niet te zwaar zijn, opdat geene te sterke benedenwaartsche drukking plaats hebbe , waardoor het uitvallen bevorderd en de wanden van de scheede verslapt en uitgezet worden. 3. Zij moeten hol en in hel midden doorboord zijn, opdat de in de baarmoeder afgescheidene vochten kunnen uitvloeijen, de bevruchting kunne plaats grijpen, daardoor, zoo noodig, inspuitingen kunnen geschieden en de baarmoederroond eene meer stevige, steunende oppervlakte ontmoete. Deze opening, welke eirond of rond moet wezen, mag echter niet zóó groot zijn, dat de baarmoedermond daarin kan zakken en beklemmen, waardoor hevige pijnen kunnen ontstaan, de uitneming van het verband-werktuigbemoeijelijkt en de maandstondenvloed belemmerd kan worden. 4. Daar de moederringen tusschen de pisblaas en den endeldarm liggen, moeten zij niet zóó groot zijn, dat zij, door hunne drukking, de verrigtingen dezer deelen belemmeren. 5. Zij moeten stevigheid genoeg bezitten , om haren vorm te kunnen behouden en door den druk der deelen geenen anderen aannemen. § 299. De sloffen, waaruit de moederringen bestaan, zijn zeer verschillend: men gebruikt werk, overtogen met was ; zachte sponsen; opgeblazen darmen; palmhout en ook lindenhout met was bedekt; gom elastiek ; gevulcaniseerd caoulschouk; baleinen ringen met boomwoldraad omgeven, enz. iierrmann te Bern raadt tot het vervaardigen van moederringen eene houtsoort aan, die weinig of niet door de vochten wordt aangedaan, geeue pharmacodynamische werking uitoefent en zeer ligt is l). Ook de vorm , aan de moederringen gegeven , verschilt: zoo heeft men kogelronde (üenmann , bruninghaüsen) ; eironde (osiander) ; driehoekige (heister) of vierhoekige; cirkelronde (staree en iianold) ; spilvormige (schofield) ; kegelvormige (simson) ; ringvormige, bordvormige (pickel) ; cilindervormige (juville) ; acht- en scliildvormige, gesteelde moederringen (surez, camper, wiegand, osiander , enz.) Door kilian is in den lateren tijd een verbandwerktuig uitgevonden , door hem sclieededrayer, scheedesteunsel(ely thromochlion) genaamd, dat uit een 4—5 duim lange stalen veer, aan beide uiteinden knopvormig afgestompt en met gom elastiek ofguttapereha overtrokken, bestaat. De knoppen van de veer worden tot elkander gevouwen eu uu iu de seheede gebragt; wauneer deze zich weder ontvouwen spauuen zij de scheede eu verhinderen dat deze wederom voorvalt. maïee heeft tot ondersteuning van de baarmoeder een verbandwerktuig uitgevonden, dat op de wijze der gesteelde baarmoederringen werkt en door hem baarmoederdrager (hysterophoron) genaamd is. Het onderscheidt zich door zijne eenvoudigheid, goedkoopte en duurzaamheid, en bestaat uit een baleinen staaf, eene spons en een T-verband. De nieuwste hysterophoor is de gesteelde van zwanck. Zij bestaat uit twee ringen van caoulschouk die geheel vernist zijn; de ringen hebben een doormeter van 3 N duimen en eene opening van 1 N. duim; de eene vlakte is concaaf, de andere convex; beide ringen zijn, met een gedeelte van hnn uitwendigen rand, door een scharnier aan elkander verbonden, zoodat de beide ringen kunnen worden toegeslagen. Eene ') schmidt's Jahrbücher. Band 93, Jahrgang 1857 N°. 1, S. 69. veer, op de onderzijde aangebragt, opent de tegen elkander gelegene ringen, zoodra de kracht ophoudt, die ze toegevouwen hield. § 300. Het groote aantal van werktuigen , tot ondersteuning der scheede en baarmoeder uitgedacht, getuigt van het nog ontoereikende van elk van deze in het bijzonder. Elk derzelve heeft zijne voordeelen, maar ook het beste levert meer of minder bezwaren voor de lijderes. De eenvoudigheid van het eene strekt lot mindere zekerheid, terwijl de zamengesteldheid van het andere aan meerdere bezwaren onderhevig is; naar de bijzondere gesteldheid der lijderes past dikwijls het eene beter dan het andere, enz. De platte ongesteelde moederringen hebben dat goede, dat zij ligt zijn, gemakkelijk aangelegd kunnen worden, de scheede en baarmoeder weinig prikkelen, goedkoop zijn en lang gebruikt kunnen worden. Zij hebben echter tot bezwaar, dat zij niet genoeg weerstand aan de dalende baarmoeder bieden, deze daardoor soms niet op hare plaats houden, zelve niet stevig genoeg bevestigd blijven en dat zij, in het tegenovergestelde geval, de wanden van de scheede te zeer uitzetten en tot het voorvallen voorbeschikt maken. Wijders zijn zij alleen dienstbaar voor prolapsus der baarmoeder, niet tevens voor dien der scheede, en zelfs niet eens voldoende voor volkomen, ouden baarmoeder-prolapsus. De eironde moederringen zetten de scheede naar twee zijden en niet krachtig uit, drukken met hun smallen rand noch op den endeldarm, noch op de pisblaas en belemmeren de uitscheidingen niet. Zij liggen doorgaans echter niet stevig genoeg en verschuiven ligtelijk, zoodat hun lengte-doormeter de plaats van den dvvarsen doormeter inneemt, en zij dan op den endeldarm en de pisblaas drukken. De ronde ringen hebben deze ongeriefelijkheden minder; zij ondersteunen de baarmoeder beter en verschuiven niet. Daarentegen zetten zij de scheede, zoowel bij het inbrengen als bij het aanhoudend dragen, zeer uit, verzwakken haar, drukken gestadig op de pisblaas en den endeldarm, althans zoo zij groot zijn: redenen waarom zij niet boven de eironde te verkiezen zijn. De platte, gesteelde moederringen gaan het voorvallen van de baarmoeder en de scheede goed tegen, liggen goed vast, zetten de scheede niet bovenmatig uit, zijn gemakkelijk in te brengen, drukken noch de pisblaas noch den endeldarm, doch zijn bijzonder lastig voor de lijderessen, daar hunne bevestigingswijze door riemen of banden moet geschieden. De steel er van is daarenboven een onaangename prikkel voor de scheede, vooral bij zeer irritabele vrouwen, en kan witten vloed en andere zeer lastige gebreken ten gevolge hebben. De cylindrische moederringen, welke vooral bestemd zijn om op de scheede te werken, houden de voorgevallen deelen goed terug, doch hebben als vreemde prikkelende lig- ✓ e,hamen, en door de bevestiging, door middel van banden, dezelfde onaangename gevolgen als de gesteelde baarmoeder-ringen , en kunnen de oorzaken zijn van slijmvloeijingen, witten vloed, enz. De spons, als platte, ongesteelde, gesteelde, of als rolronde baarmoederring heeft zeer veel voor. Zij oefent eene matige drukking op de scheede uit, verschaft een zachten en veerkrachtigen steun op den baarmoedermond, kan tot opneming van artsenijen dienen, laat zich gemakkelijk inbrengen en drukt noch op de pisblaas, noch op den endeldarm. Zij heeft echter ook hare nadeelige zijde. Zij weerstaat het voorvallen van de baarmoeder namelijk soms niet genoegzaam, vooral wanneer deze belangrijk is, en moet dan zeer groot zijn; hare ruwe oppervlakte prikkelt de scheede zeer; zij moet dikwijls gereinigd worden, enz. De scheede-steun van kilian (elythromochlion) is zeer gemakkelijk in te brengen. Goed geplaatst rigt zich de boog der veer spoedig naar den schaambeensboog, blijft dan onveranderd staan, kan verscheidene dagen, zonder er naar te zien, blijven liggen, hindert der lijderes weinig en kan gemakkelijk uitgenomen en met laauw zeepwater gereinigd worden. Zij hindert noch pis-, noch drekontlasting, en zoo zij te sterk of te zwak veert, kan dit gemakkelijk verholpen worden. Bij volkomene, reeds jarbn lang bestaan hebbende, uitzakkingen was zij hoogst nuttig. De baarmoederdrager van c. mayer munt uit door zijne groote eenvoudigheid, goedkoopte, duurzaamheid en doelmatigheid. Hij kan gemakkelijk door de lijderes zelve dagelijks weggenomen en weder ingebragt en gereinigd worden; hij houdt de grootste uitzakkingen tegen en kan dikwijls als radicaal herstellingsmiddel dienen *). Bij zijne aanwending dient men echter vooral te letten op den meestal zeer verschillenden ziekelijken aard der uitzakkingen, op de wijdte der scheede, op den omvang van de gebezigde spons; terwijl ook de lijderes de noodige aanwijzing moet ontvangen tot he^. inbrengen van dit verbaudwerktuig. De hysterophoor van zwanck schijnt zeer doelmatig te zijn, vooreerst omdat zij door de lijderes zelve kan worden ingebragt en gemakkelijk uit te nemen is, en ten anderen omdat de drukking, die zij uitoefent, op eene grootere oppervlakte van de scheede wordt verdeeld, dan met de overige het geval is. § 301. Bij het gebruiken van moederringen moet de arts zich tot stelregel maken, om de scheede, als een zeer gevoelig deel, zoo min mogelijk te prikkelen, of der lijderes te hinderen, en haar dus steeds de eenvoudigste en ligtste moederringen aanraden. Van de platte moederringen beproeve men steeds het eerst den eironden, daar deze op de scheede, de pisblaas en den endeldarm het minst nadeelig in- ï) burger, 1. c bladz. 285, werkt en ligter is dan de ronde. Is het echter onmogelijk dezen op zijne plaats te houden, draait hij zich steeds met zijn grooten doormeter in den voorachterwaartschen doormeter van het bekken, waardoor hij op pisbuis en endeldarm drukt, dan kan men zijne toevlugt tot een cirkelronden ring nemen. Driehoekige en -vierhoekige moederringen zijn volstrekt onbruikbaar, daar zij met den bouw van het bekken weinig overeenstemmen en de hoeken de scheede te gevoelig aandoen. Slechts wanneer de platte moederringen geheel en al onvoldoende z'jn > ga men de gesteelde over, doch verkieze onder deze de •ligtste en eenvoudigste en wel de zoodanige, waarvan de schotel den minsten omvang heeft en de steel niet te dik is. Bij de aanwending moet eerst de blaas en de endeldarm geledigd worden; men plaatse de lijderes op den rug met verheven bekken en ligt gebogen dijen. Na de terugbrenging van het voorgevallene deel wordt de baarmoederring, goed met vet en olie bestreken zijnde, met zijn kleinsten doormeter door den grootsten doormeter der schaamspleet in de scheede gevoerd ; een ongesteelde baarmoederring wordt dwars gelegd, zoodat de eene vlakte naar de baarmoeder en de andere naar de schaamspleet is gekeerd. Een gesteelde baarmoederring wordt met den duim en wijsvinger van de linkerhand aan den steel omvat, en na de schaamlippen van elkander verwijderd te hebben , zijwaarts in de scheede gevoerd en door banden bevestigd. Na de aanwending late men de lijderes eenige bewegingen maken, hoesten enz., om te zien of de ring te veel hindert, van ligging verandert, enz. Over het algemeen moet zij, die een moederring draagt, den hoogsten graad van zindelijkheid in acht nemen. Het werktuig moet dikwijls worden uitgenomen en gereinigd; laauwe inspuitingen en baden worden aanbevolen. 5. DRUKKENDE VERBANDWERKlUIGEN. § 302. Deze verbandwerktuigen hebben tot doel de wanden van eenis O O kanaal of buis nader tot elkander te brengen , daardoor hunnen omvang te verminderen, het kanaal te sluiten, uittredende ingewanden of stoffen terug te houden en derzelver uittreding of doorstrooming te onderscheppen. Naar het doel, dat men met hunne aanwending beoogt, en naar de verschillende deelen, waarop zij worden aangewend, kan men ze onderscheiden in • 1. Verband-drukwerktuigen tot terughouding of onderschepping van bloed. 2. Verband-drukwerktuigen tot terughouding van pis. 3. Verband-drukwerktuigen tot terughouding van drekstoffen. S 303. 1). Verband-drukwerktuigen tot onderschepping van bloed. Deze hebben ten doel eene tijdelijke onderschepping of eene duurzame stremming van den omloop van het bloed in eenig vat of deel. In beide gevallen wordt de drukking op dezelfde wijze uitgeoefend , doch in het eerste geval werkt zij slechts tijdelijk; in het tweede, tracht zij voor goed het vat te sluiten. S 304. Zij worden onderscheiden in: a). Bloedvaatpersen of tourniquetten (tornacula) en b). vaat-drukwerktuigen (compressoria). § 305. a). De tourniquetten worden slechts bij verwondingen aangelegd , lot tijdelijke opheffing van den bloedvliet, totdat eene duurzame slelping daarvan bereikt is. Bij liet doen van ampulatiën en exar- ticulaticn zijn zij onontbeerlijk en zij behooren tot den heelkundigen toestel voor belangrijke kunstbewerkingen, vooral aan ledematen. Tot de vereischten van een goed tourniquet behoort : 1°. Dat het eenvoudig, duurzaam, niet te zwaar of te groot en gemakkelijk aan te leggen is. 2°. Dat men de drukking naar willekeur en met gemak, zonder veel krachtsuiting, kan vermeerderen of verminderen. 3°. Dat het vast ligt en niet omkantelt of verschuift. 4°. Dat de drukking op den hoofdstam van het te drukken va t plaats heeft. 5". Dat het kussen of de pop de vereischte grootte en eene zekere veerkracht bezit, en 6°. dat de zamenstellende deelen van eene goede hoedanigheid zijn, zoodat men daarop kan vertrouwen. § 306. Er zijn vele soorten van tourniquetten. Zij kunnen echter tot twee terug gebragt worden: a). Tot die, welke het geheele lid kringsgewijs omgeven, op alle punten gelijkmatig drukken en allen aan- en terugvoer des bloeds verhinderen, en b). tot die, welke vooral op den hoofdstam van eene slagader drukken, zonder den zijdelingschen omloop des bloeds geheel te stremmen. § 307. a). Van de tourniquetten der eerste soort maakt men gebruik, wanneer het bloed bij eene verwonding uit verscheidene vaten stroomt en men door hunne aanwending tijd verlangt te winnen, om de bloedgevende vaten op te zoeken en te onderbinden. Daar zij allen omloop van bloed verhinderen, kunnen zij niet lang aangewend worden, dewijl daarvan versterving van het lid het gevolg zoude^kunnen zijn. Tot deze soort behooren: het 1°. I)and-tourniquet. 2°. Knevel- of veld-loumiquet. 3°. Gesp-tourniquet. 4°. Wig tourniquet en 5°. het veer-tourniquet. § 308 1). Met uitzondering van het veer-tourniquet, worden zij alle gevormd door' eenen band of een stevigen, zijden of linnen gordel, die het deel omgeeft. Onder dezen band, ter plaatse waar de slagader ligt, welke men vooral verlangt toe te drukken, plaatst men een kussen of pop van paardenhaar, dat met zeemleder overtogen is. De band wordt daarboven sterk aangehaald, vast geknoopt of met eenen gesp bevestigd. Dit is het meest eenvoudige of band-tourniquet. 2). Door de banden door eene vierkante of eironde, lederen plaat te steken en aan de tegenovergestelde plaats van het kussen op deze plaat vast te knoopen , of met eenen gesp te bevestigen , onder dezen knoop een knelhout of knevel te brengen, kan men, door deze om te draaijen, de om het lid gevormde lis vernaauwen , alzoo het lid insnoeren en den bloedsomloop stremmen. De knevel wordt door banden op zijne plaats bevestigd. Op deze wijze verkrijgt men een knevel- of veld-tourniquet. 3). De gesp-toumiquetleii, zoowel de enkele als dubbelde, zijn eenvoudig, doch vereischen bij het gebruik groote inspanning en verschaffen geene zekerheid; men kan zich daarop niet verlaten, omdat de gespen verbuigen en de tanden breken kunnen. Als zeer geschikt veld-tonrniquet verdient dat van assalini bijzondere aanprijzing. 4). Minder doelmatig zijn ook de wig-tourniquetten. 5). De veer-toumiquetten kunnen wel snel aangelegd , losgelaten, weder toegedrukt en afgenomen worden, doch zijn onhandzaam, verschuiven ligt en drukken ongelijk. § 309. b). De tourniquetten van de tweede soort omsluiten het lid insge- lijks cirkelvormig, doch werken vooral op den stam van de slagader , steunen of rusten op het deel juist op de plaats tegenover de slagader en stellen de overige deelen van het lid minder aan drukking bloot. Zij kunnen daardoor ook langer blijven liggen, en gedoogen, door eene meer of mindere sterkere aanhaling , eene grootere of klei- o ' ~ nere toelating van bloed. Zij zijn slechts dan onzeker in hunne werking, wanneer er afwijkingen in den oorsprong en den loop der slagader bestaan. Tot deze tourniquetten behooren : het 1 °. Schroef-lourniqueL 2U. Tourniquet met staand windas, en het 3°. spil-tourniquet of het tourniquet met liggend windas. § 310. 1). Het schroef-tourniquet bestaat uit twee boven elkander geplaatste platen van hout of metaal, die door eene door de bovenste plaat loopende schroef op de onderste bevestigd zijn en daarop steunen, welke platen door die schroef tot elkander gebragt of van elkander verwijderd kunnen worden. Een om het lid gebragte,, van een kussen of pop voorziene, gordel of band, welk kussen of pop op de slagader geplaatst wordt, doorloopt aan weerszijden de onderste plaat en wordt eveneens aan weêrszijden door middel van gespen aan de bovenste plaat bevestigd. De lis wordt door het van elkander af- of toeschroeven der platen vernaauwd of verwijd. Vooral hebben peiit, plattnëb, heister, savignï ea kust, dergelijke schroeftourniquetten aangegeven. § 311. 2). Het tourniquet met staand windas is eene wijziging van het knevel- of veld-lourniquet; het opwinden van den band geschiedt over het dwarse handvatsel, of wel over de spil zelve. Deze band is daardoor aan eene sterke wrijving blootgesteld , zoodat tot het aanhalen eene belangrijke krachtsinspanning wordt vereischt. Men traclite steeds liet lid, door liet aanhalen van den hand, zooveel mogelijk zamen te snoeren, daar de inrigting van dit tourniquet geenzins vele omdraaijingen toelaat. Van deze soort van tourniquetten bestaan er vanSiviGNï, zittier, hebenstreit, enz. 5 312. 3). Bij het spil-tourniquet of het tourniquet met liggend windas , geschiedt de vernaauwing van de lis, die om het lid gaat, daardoor , dat de gordel of band op eene met een sluitrad voorziene spil door een sleutel wordt opgewonden. Met dit tourniquet kunnen veel meer omdraaijingen gemaakt worden dan met het vorige; de wrijving is minder en het is daarbij gemakkelijker en duurzamer. De sluiting is door eenen vang verzekerd. Tot deze soort van tourniquetten brengt men het zoogenaamd Engelsche tourniquet, dat van westphalen , van knauer , enz § 313. b). Wanneer een tourniquet niet kan worden aangewend, b. v. aan den tronk, den hals of het hoofd, of wel, wanneer voor goed de omloop van bloed in een bepaald vat gestremd moet worden, de tourniquetten te zeer drukken en dus te lastig zijn voor den lijder , maar vooral ook omdat deze den geheelen. bloedsomloop belemmeren en daarom niet lang genoeg aangewend kunnen worden zonder gevaar van koudvuur, dan bezigt men vaat-drukwerktuigen. Door deze geschiedt de cirkelvormige omwikkeling van het deel niet, zoo als bij de beschrevene tourniquetten; slechts bepaalde bloedvaatstammen worden door middel van een drukkend ligchaam zamengedrukt en de bloedstroom daarin tegengehouden. Bij het doen van bloedige kunstbewerkingen kunnen deze werktuigen even als de tourniquetten slechts eene tijdelijke onderschepping des bloeds bedoelen, totdat de toebinding van het geopende vat is geschied. Wanneer echter, zonder bloedige kunstbewerking, eene volsla- gene sluiting van eenigen vaatstam tot herstelling van sommige gebreken (b. v. slagaderbreuken) verlangd wordt, dan moet deze onderschepping langeren tijd worden voortgezet, waartoe bijzondere maatregelen vereischt worden. § 314. Tot beide doeleinden, — de lijdelijke onderschepping, of de volslagene stremming van den bloedsomloop , — heeft men twee verband-werktuigen uitgedacht: de 1°. kruk-pers of handvat-pers, en 2°. de drukwerkluigen voor slagaderen. § 315. 1°. De handvat-pers bestaat uit eene stang van een palm lengte en een duim dikte, die aan het eene uiteinde van eenen kruk of handvatsel en aan het andere einde van eene pop of kussen is voorzien. Bijaldien nu het cirkelwijs tourniquet niet aangewend kan worden, wordt deze pop op den hoofdstam van de slagader geplaatst , de kruk in de volle hand gevat en met kracht daarop gedrukt , zoodat de bloedstroom in het gedrukte vat onderschept wordt. Het gebruik van deze handvatpers vereischt eene groote en langdurige krachtsinspanning. Door onvoorziene bewegingen van den lijder , of door andere omstandigheden kan zij gemakkelijk van plaats verschuiven. Op plaatsen, waar noch tourniquet, noch handvatpers, noch onderbinding kan plaats hebben, heeft wel eens de vinger, gedurende geruimen tijd op het geopende vat geplaatst, den uitvloed van bloed moeten tegengaan, totdat de stremming van het bloed in het verwonde bloedvat had plaats gegrepen, b. v. in den aars, bij belangrijke verbloedingen, na de aars-pijpzweer-kunstbewerking, enz. § 316. 2°. De drukwerkluigen voor slagaderen verschillen zeer naar de plaatselijke gesteldheid der slagaderen, welke gedrukt moeten worden. Men tracht hierbij de drukking van de pop, die in de handvatpers gestadig door de hand op het vat aangedrukt wordt, I door een werktuig te vervangen, waartoe kracht en een vast punt van tegendrukking vereischt worden. Zij bestaan daarom dan ook in den regel uit een drukkussen of pop, eene schroef en een stalen arm, die de schroef draagt en aan een punt van tegendrukking bevestigd is. Aangezien de werking dezer drukwerktuigen gedurende eenigen tijd moet volgehouden worden , wordt de drukking , welke door hel aanschroeven van de pop wordt te weeggebragt, dikwijls zeer lastig, veroorzaakt ontvellingen, enz. en moet soms opgeheven worden ; zoodanig werktuig is daardoor dikwijls moeijelijk van toepassing. Doelmatiger is daarom de aanwending van het zoogenaamd Italiaansch, O O O ' beter Iersch vaat-drukwerk tuig, waarvan twee dergelijke schroeven en poppen, op zekeren afstand van elkander, in de rigting van het verloop van de slagader komen, waardoor dezelfde slagader, doch op verschillende plaatsen, bij afwisseling kan gedrukt worden, en alzoo eene gestadige stremming van den bloedsomloop zonder aanhoudende drukking op dezelfde plaats kan onderhouden worden. Met dit doel lieeft men ook getracht aan de schroef zoodauige inrigting te geven, dat zij niet steeds op dezelfde plaats behoefde in te werken en daarbij gebruik gemaakt van gevnlcaniseerd caoutschouk, om deze drukking eenigzins veerkrachtig te doen zijn. De pop moet massief zijn, uit hoorn of hard hout bestaan, goed met de schroef verbonden zijn, doch niet de omdraaijingen van de schroef volgen. § 317. 3°. Verband-drukwerktuigen tot terughouding van pis. Deze hebben tot doel eene werktuigelijke toesluiling van den pisweg, door middel van drukking, ten einde hel. onwillekeurig afloopen van de pis te voorkomen. Voor den man bestaan er dergelijke drukwerktuigen, welke, nevens de pisbuis, ook het mannelijk lid zamendrukken, b. v. : dat van nüch , bell , savigny , enz. Zij stremmen den omloop des blocds meer of minder, veroorzaken pijn en kunnen niet lang verdragen worden. Ook bij vrouwen heeft men getracht door zaraendrukking der pisbuis den onwillekeurigen afvloed van pis te voorkomen. Dit zamendrukken geschied tegen den schaambeensboog. Ook hebben sommigen , met hetzelfde doel, ronde of rolronde moederringen gebezigd. Deze drukwerktuigen zijn echter alle onzeker in hunne werking, daarbij hoogst lastig en nadeelig. Zoowel voor mannen als vrouwen maakt men er weinig gebruik van en neemt liever zijne toevlugt tot gepaste opvangers. § 318. 4°. Verband-drukwerktuigen tot terughouding van drekstoffen. Een dergelijk verbandwerktuig is noodzakelijk, wanneer bij bestaanden zoogenaamden kunstaars, — waarbij, door gebrek aan eene sluitspier, de drekstoffen niet terug gehouden kunnen worden maar onwillekeurig ontlast worden, — de darm dikwijls voorvalt. Het verbandwerktuig dient alzoo tot terughouding van de drekstoffen en tot steun voor den darm. Een dergelijk verband-werktuig moet aan de volgende vereischten voldoen: 1". Het moet de opening van het ingewand volkomen en met genoegzame stevigheid sluiten. 2«. Het moet geene te sterke drukking op deze plaats uitoefenen , doch genoegzaam stevig liggen , om niet te verschuiven , daar hierdoor de grootste ongeriefelijkheden kunnen ontstaan. 3°. Het moet uit eene stof vervaardigd zijn, die door vochten niet wordt aangetast, ten einde niet te dikwijls te moeten verwisseld worden. 4". Het moet niet te kunstmatig en te omslagtig zijn, opdat de lijder het af- en aanleggen, — hetwelk meerdere malen des daags moet geschieden , — zelf kunne bewerkstelligen. S 319. Men onderscheidt deze verband-werktuigen in: a. Niet veerkrachtige en b. veerkrachtige. Beiden komen met de breukbanden zeer veel overeen , en be- ■ staan uit een ligchaam, hetwelk dat van den lijder omgeelt, en een hoofd of pop , welke de opening van den darm sluit. § 320. a). Hoewel de kunst-aars nagenoeg aan alle punten van den buik kan voorkomen, ontstaat die echter meestal ter plaatse van de liesen dijbreuken; en dewijl men met het terughoudend verband nagenoeg hetzelfde doel tracht te bereiken als met de aanwending van breukbanden, zoo blijkt genoegzaam, dat een niet veerkrachtig verbandwerktuig niet zoo goed aan de vereischten zal voldoen als een veerkrachtig. De niet veerkrachtige hebben geene vaste ligging, verschuiven bij de bewegingen des lijders, laten daardoor eenige drekstoffen ontsnappen, of geven aanleiding tot het voorvallen van het ingewand ; daarenboven veroorzaken zij wrijving ten gevolge van de losse ligging en daardoor ontvellingen rondom den kunst-aars; zij zijn omslagtiger in het aan- en afleggen, minder duurzaam en moeten dikwijls verwisseld worden. § 321. b). Veerkrachtige verbandwerktuigen van dezen aard zijn beter. Zij ! iggen steviger, zijn eenvoudiger in het aan- en afleggen, wijl geene bevestigingsmiddelen, b. v. banden, beenriemen, schouderriemen, enz., daartoe vereischt worden. Zij verschuiven niet, en daar zij eene gelijkmatige drukking uitoefenen , beleedigen zij de opening niet door wrijving. Zij zijn echter duurder. Tot vervaardiging derzelve kan men een veerkrachtigen breuk- DO ° band, hetzij lies-, dij-, of navelbreukband, bezigen, waarbij men dan echter eenige wijzigingen in de pop aanbrengt. Deze pop moet rond, doorgaans plat, soms echter iets gewelfd zijn. De hals van de stalen veer moet zóó ingerigt zijn, dat de pop niet, even als bij eenen breukband, de breukpoort zamendrukt, maar juist op de opening te liggen komt en deze geheel sluit. O Oö o Onder de pop, zoowel bij een veerkrachtig als bij een niet veerkrachtig werktuig, plaatst men gewoonlijk een slukje zachte, bevoch- 10 tigde spons. Deze beschermt grootendeels de pop tegen de inwerking van darmvloeistoffen, verhindert de uittreding van de lucht uit de ingewanden en verzacht de drukking van de pop op de darmopening. Slechts dan, wanneer door den eigenaardigen bouw van het ligchaam, de pop niet naar behooren op eenige plaats blijft liggen, worden daartoe beenriemen, enz. te hulp genomen. 6°. VF.RBANDWERK TUIGEN TOT HET OPVANGEN VAN UITGESCHEIDENE OF AFVLOE1JEXDE STOFFEN (OtllvaiKjerS). § 322. Deze verbandwerktuigen worden naar de uitscheidings-stof, welke zij opnemen of opvangen, pisont vangers, drek ontvangers enz. genoemd. Zij bevrijden de lijders van den last van het gegestadig en onwillekeurig uitvloeijen der uitgescheidene stoffen, die hinderlijk zijn en de lucht rondom hen bederven; zij gaan het voorvallen van het ingewand intusschen niet tegen. Men zal O o daarom wèl doen, om ze zoodanig in te rigten, dat tevens met het opvangen der uitgescheidene stoffen, het ingewand gesteund en teruggehouden wordt. In den regel worden zij bij heelkundige-instrumentmakers verkregen en meestal voor een ieder afzonderlijk passend gemaakt. Steeds blijft echter een dergelijk verbandwerktuig gebrekkig, vereiseht veel zorg tot behoorlijke instandhouding en voorziet slechts gedeeltelijk in het gebrek. Zij bestaan doorgaans uit een fleschvormigen ontvanger en eenen meestal veerkrachtigen lijfgordel, waardoor zij aan het ligchaam worden bevestigd. Zij zijn soms voorzien van kranen, waardoor de inhoud, zonder dat men zich van het werktuig be- ' o hoeft te ontdoen, verwijderd kan worden. Zij zijn uit eene voor vloeistoffen ondoordringbare stof vervaardigd , b. v.: metaal, glas, caoutschouk, gevulcaniseerd caoutschouk, gutta-percha, toebereide blazen enz. § 323. Aan de volgende vereiscliten moet een dergelijk verbandwerktuig voldoen: 1. De monding of de opening van den ontvanger moet naauwkeurig op de ingewands-opening passen, deze omvatten of er vast aansluiten , opdat niets van den inhoud des darms daarnaast vloeije. 2. Deze monding moet niet te hard zijn, opdat zij geene pijnlijke drukking uitoefene; zij moet niet te smal zijn, opdat zij niet bij de minste beweging verschuive en aan de stollen uitgang verleenc. 3. De ontvanger zij niet te groot, opdat hij daardoor den lijder niet te lastig zij. 4. Hij moet lucht- en waterdigt zijn, om den stank van de bevatte stoffen niet te verspreiden en de vloeistoffen terug te houden. 5. Zijne bevestiging aan het ligchaam moet gemakkelijk en eenvoudig zijn. Voor mannen behooreu zoowel de pis- als de drekontvangers aan deze vereischten te voldoen; bij vrouwen echter moet de pisontvanger gewijzigd worden , en wel als volgt: a. Hij mag niet in de scheede indringen, daar het aanhoudend wrijven nadeelig zoude kunnen worden. b. Hij moet de uitwendige teeldeelen geheel en al omvatten, opdat niets onreins kunne ontsnappen. c. Hij moet genoegzaam vast aanliggen, om niet te verschuiven, en <1. hij mag der lijderes door zijne grootte en zwaarte niet hinderen. II. ZAMENGESTELDE VERBANDWERKTUIGEN OF -TOESTELLEN. $ 324. Deze zijn: 1. Toestellen tot herstelling van beenbreuken. 2. Toestellen tot herstelling van ontwrichtingen, en 3. toestellen tot herstelling van verkrommingen. 10* 1. TOESTELLEN TOT HERSTELLING VAN BEENBREUKEN. § 325. Deze toestellen zijn in het algemeen bestemd, om de breukstukken na de breukschikking (coaptatio) met het verband zooveel mogelijk onbewegelijk en in eene naauwkeurige aanraking onderling te houden, totdat volledige herstelling gevolgd is. Zij moeten door hunne stevigheid de verplaatsing der beenstukken tegengaan en mede werkzaam zijn, om de verkorting van het lid te voorkomen. Zij kunnen onderscheiden worden in: a. Uitrekkende toestellen. b. Zweeftoestellen, en c. hellende vlakken. § 326. a). De uitrekkende toestellen zijn zoodanige, door welke de over elkander geschovene breukstukken, in de rigting van de as van het lidmaat, tot de natuurlijke lengte mechanisch worden gerekt. Bij elk uitrekkend toestel zijn twee krachten werkzaam: de eene kracht trekt het onderste breukstuk van het bovenste af en wordt uitrekking (extensio) genaamd ; de andere bepaalt het bovenste breukstuk, of wel zij belet, dat dit het onderste breukstuk bij de uitrekking volgt; dit is de tegenrekking (contra extensio). Een uitrekkend toestel wordt in den regel na het beenbreuk-verband, waarvan het ook een gedeelte uitmaakt, aangelegd. — Gedurende het aanleggen wordt de uitrekking en tegenrekking met zorg door de handen van geschikte helpers uitgeoefend. § 327. De wijie, waarop deze uitrekking wordt aangebragt, is zeer verschillend. Zij geschiedt soms door middel van een sterken, breeden gordel, die eerst rondom het onderste einde van het lidmaat, door riemen en gespen wordt bevestigd, en waaraan van buiten breede banden, koorden of riemen worden aangebragt, die, na volbragte uitrekking, aan een toestel, geschikt om tegenrekking te weerstaan, vastgeknoopt of door gespen bevestigd worden (iiagedorn, desault, petit, velpeau); of wel de uitrekking geschiedt door schroeven (boijer voor de onderste ledematen); door opwinden (beli-oco); door eenen knevel (unger) , bij schuinsche breuken der bovenste ledematen: het uit- en tegenrelckingsloeslel van kerst ; of eindelijk door het aanhangen van gewigten (v. wattman, lorinser, SEIITIN , SMITH). De uitrekking s-gordel of uitrekkings-kous is een sterke, breede, goed gevoerde gordel , die het uit te rekken deel naauwkeurig en ringvormig omgeeft, en door vetergaten en eenen veter, of wel door banden of riemen wordt toegemaakt. Aan het binnenste en aan het buitenste gedeelte van het lidmaat ontspringen aan de buitenvlakte van den gordel de stevige banden, koorden of riemen, welke lang genoeg zijn, om aan het onderste gedeelte van den toestel, op een der genoemde wijzen te worden vastgemaakt, ten einde hiermede naar behoefte de uitrekking te kunnen bewerkstelligen. De tegenrekking, bepaling of vasthouding, wordt gedeeltelijk reeds door de zwaarte van het ligchaam voortgebragt, maar vooral door breede, zamengevouwene doeken, gordels, riemen, enz., welke, b. v. bij het onderste lidmaat, met hun midden op de bilnaadstreek worden gelegd, terwijl de einden boven den lijder worden vastgehouden of vastgemaakt, en op die wijze beletten dat de tronk de uitrekking volgt. D D Anderen (dngeb, volpi, fabkicius) bevestigen den tronk aan eene goed gevoerde en tegen den bilnaad steunende spalk, of aan eenen om het bekken geplaatsten gordel (hagüdorn, petit, desault). Nog anderen (nicolat, gibson), brengen het steunpunt vóór de uitrekking tot in de okselholte, tot welk einde de spalk met een krukvormig einde voorzien is. Eindelijk zijn er heelkundigen, die den tronk, door gewigten, welke met koorden over rollen loopen, bevestigen. J 328. De vereischten van een goed uitrekkend toestel zijn: 1°. Dat de tegenrekking den tronk zooveel mogelijk onbewegelijk houde. 2°. Dal de uitrekking geschiede in de rigting van de natuurlijke as van het gebroken lidmaat. J» 3°. Dat de arts de uitrekking naar omstandigheden kan verminderen en vermeerderen, en 4°. dat de te weeg gebragte drukking op de verschillende ligchaamsdeelen geen nadeeligen invloed uitoefene. Dit laatste kan men voorkomen, door die plaatsen vooral met zachte verbandstukken, b. v. zeemleder, watten, kussens, enz., te voorzien. § 329. b). De zweeftoestellen zijn bestemd om bij beenbreuken het lid eene zekere, vaste ligging te bezorgen, zoodat noch uitwendige invloeden, noch willekeurige of onwillekeurige bewegingen van den lijder, eenen nadeeligen invloed kunnen uitoefenen. Deze toestellen zijn in den regel zóó ingerigt, dat het deel op eene holle spalk, of eene vlakke plank, enz. geplaatst is, en vervolgens aan koorden opgehangen zijnde, zwevenderwijze het deel draagt, waardoor de lijder zonder nadeel en gemakkelijk de noodzakelijkste bewegingen maken kan. Men gebruikt de zweeftoestellen meestal bij de zamengestelde beenbreuken der onderste ledematen. — Er zijn hiervan onderscheidene soorten, die in de bijzondere verbandleer zullen opgegeven worden. § 330. c). De hellende vlakken zijn bestemd om aan de ledematen bij zamengestelde beenbreuken eene onbewegelijke en vaste ligging te geven. Het vlak moet zóó lang en breed zijn, dat het geheele lidmaat er op rust. Wanneer twee vlakken hoekvormig met elkander vereenigd zijn , verkrijgt men het dubbel-hellend vlak. Sommigen onderscheiden drie soorten: 1°» het hellend, vlak uit kussens (pott), 2o. de lessenaar of het dubbel-hellend vlak (cooper) en 3o. het hellend vlak met dubbel raam (delpèch). De meest gebruikelijke zijn: het eenvoudig vlak van sauter en het dubbel-hellend vlak van cooper. Ook deze worden in de bijzondere verbandleer nader omschreven. 2. toestellen tot herstelling van ontwrichtingen. § 331. Deze toestellen zijn bestemd om het uit zijne plaats getredene gewrichtshoofd weder daarin te brengen, te herstellen (repositio). Slechts met uitzondering van enkele gewrichten, onderkaak, duim, vingers en teenen, waartoe men eigene werktuigen bezigt, zoo als het werktuig van stromeijer voor de onderkaak, de tang van luer voor de vinger- en teenkootjes, maakt men levens bij versche ontwrichtingen gebruik van zaamgevouwene doeken en gordels. Bij andere ontwrichtingen , vooral bij verouderde , worden de volgende toestellen nog enkele malen gebezigd, zoo als: a. De arnbe of wip van hippocrates, verbeterd door van husseji (voor het opperarmbeen). b. Het raam van terborg (voor het opperarmbeen). c. Het takelwerktuig van cooper (voor het dijbeen) en d. Het katrolwerkluig van schneider. Voorheen bezigde men nog de fedenschroef van galenus en die van nymphodouus, het werktuig van fabeu , een werktuig met drie windassen van appelles (Trispartus), de ladder van oribasils, enz. Deze toestellen waren letterlijk foltertuigen, welke thans ook niet meer in gebruik zijn. 3. toestellen tot herstelling van verkrommingen. § 332. Deze toestellen, ook orthopaedische toestellen genaamd, zijn die, welke bestemd zijn, om ligchaamsdeelen , welke zonder uitwendig geweld eene verkeerde rigling hebben verkregen of aangenomen, hun natuurlijken vorm weder te geven ; met andere woorden : zij dienen om verkrommingen van hel menschelijk ligchaam te herstellen. Deze toestellen zijn in den regel min of meer zarnengesteld, zoodat hunne vervaardiging zeer veel kunstvaardigheid vereischt. Zij moeten in hel algemeen naauwkeurig aan die ligchaamsdeelen sluiten en somtijds zelfs voor iederen lijder of elk deel opzettelijk vervaardigd worden. Verder moeten zij zorgvuldig , op die plaatsen , waar zij met de ligchaamsvlakten in aanraking komen, bekleed zijn, opdat zij door hunne voortdurende aanraking geen nadeeligen invloed daarop uitoefenen. In den aanvang moeten zij slechts korten tijd en van lieverlede langeren tijd aangelegd worden; hierbij is het noodzakelijk, dat men steeds den algemeenen en plaatselijken toestand van den lijder raadplege. De hoofdwerking dier orthopaedische toestellen is uitrekking en drukking, en soms beide gelijktijdig. — Voor de verkrommingen van den tronk worden orthopaedische bedden, voor verkrommingen van het hoofd en de ledematen eigene toestellen gebezigd. 5°. HET VERBINDEN, OF DE VERBANDREGELEN IN HET ALGEMEEN. § 333. Men verstaat door het verbinden (deligatio) de kunst om gepaste en doelmatige verbanden en verbandwerktuigen op het ziekelijk menschelijk ligchaam aan te wenden en ook weder af te nemen, met het doel om ziekten of gebreken te genezen of het lijden dragelijk te maken. Deze kunst kan niet door enkele theoretische beschouwing worden verkregen, maar moet door uitoefening, door praktische en veelvuldige oefening worden aangeleerd. Deze praktische oefeningen worden op daartoe geschikte toestellen (fantömes), het menschelijk ligchaam voorstellende, of wel op den levenden mensch verrigt. Deze laatste wijze verdient verreweg de voorkeur, omdat men daarbij hel best de eigenaardige moeijelijkheden leert kennen, die zich ge- durig bij het aanleggen van verbanden voordoen, en men telkens gelegenheid heeft, zich in het verkrijgen van eenen juisten oogmaat en eene zekere netheid en naauwkeurigheid te oefenen. § 334. Algemeene regelen of voorschriften bij het verbinden. Een verband kan op elk uur van den dag of den nacht aangelegd worden. Daar echter soms door het niet of te laat verbinden den patienten veel lijden wordt aangedaan, is het verkieselijk om hen des avonds te verbinden, opdat de nacht rustig zij. Veeltijds echter, vooral inde hospitalen , wordt het verbinden des morgens verrigt, en des avonds slechts bij wijze van uitzondering, vooral bij die lijders, welke meermalen des daags moeten verbonden worden. Zoo dit laatste vereischt wordt, verzuime men het niet, als daardoor verligting en rustige slaap aan den lijder kan worden bezorgd, en ook de genezing bevorderd wordt. 1°. Vóórdat men tot het verbinden overgaat, moeten alle verbandstukken , zoowel de kleine als groote, met naauwkeurigheid en oplettendheid in gereedheid zijn gebragt, omdat daarna het aanleggen met spoed kan worden verrigt, het lijden verkort en de genezing bevorderd wordt, en ook het vertrouwen op den arts toeneemt , wanneer alles, wat tot het verband noodig is en onder het oog van den lijder moet worden gebragt, zindelijk en net is, en ieder verbandstuk behoorlijk past. Ook moet alles, wat bij bet verband niet volstrekt noodig is, worden verwijderd of verborgen. Daarbij zorge men, door het onnoodig vertoonen van vele instrumenten en toestellen, den lijder geene vrees aan te jagen; zijn die volstrekt noodzakelijk, dan plaatse men die niet binnen het bereik van den lijder. Wat betreft de stukken voor het verband benoodigd, b. v. : windsels, drukdoeken, pluksel enz., deze moeten zoodanige bewerkingen hebben ondergaan, als de grootte, de vorm, enz. deiverwonding of de aard van het gebrek medebrengen en vroeger bij de behandeling dezer onderwerpen reeds is opgegeven; even- zoo is vroeger vermeld, hoe men bij het knippen van linnen, katoen enz. te werk moet gaan. Moeten verbandstukken aan elkander genaaid worden, dan moet dit vooraf geschieden ; kan dit niet, dan zorge men in elk geval, dat men bij het vastnaaijen het lijdende deel niet met de naald trefle. Harde verbandstukken, b. v. hout, metaal, enz., moeten naauvvkeurig naar den vorm der lijdende deelen bewerkt zijn , waardoor de drukking gelijkmatig wordt en het geheel een oogelijk voorkomen verkrijgt; daartoe is het noodig, die met eenige zachte stof, b. v. bombazijn, flanel, zeemleder enz., te bekleeden, of met watten , wol, vlas of wel longuetten , drukdoeken enz. op te vullen. Dit laatste is vooral noodzakelijk, wanneer de werktuigen aanhoudend gedragen moeten worden en de deelen bij beweging veel aan wrijving bloot staan. Voor de aanwending moeten sommige verbandwerktuigen, b. v. bougies , moederringen , aars-stutten , met olie of vet bestreken worden, ten einde het inbrengen gemakkelijker te maken. In het algemeen mogen harde verbandwerktuigen niet langer worden aangewend dan hoogst noodzakelijk is; want dikwerf veroorzaken zij pijn, ontvelling, ontsteking enz., terwijl hierbij verder nog moet worden aangemerkt, dat al die verbandwerktuigen, die in , op, of aan zieke deelen worden gebezigd , dikwijls moeten worden gereinigd , verplaatst of vernieuwd. De verbandstukken, welke in wonden gebragt worden, vorderen bij de aanwending steeds veel oplettendheid; zij mogen vooral niet te dik zijn, wijl zij dan drukken en de deelen uitzetten, soms openingen sluiten en daardoor den afvlocd van vochten, b. v. etter, tegengaan, de pijn en ontsteking vermeerderen en alzoo voor den lijder zeer lastig zijn. Zijn zij integendeel te dun, dan worden de vlakten niet genoeg aangeraakt, en ten gevolge daarvan zijn de geneesmiddelen, waarmede zij somwijlen bedeeld zijn, onwerkzaam , terwijl ze, zoo zij tot verwijden of open houden van wonden of kanalen moeten dienen, aan dit doel niet beantwoorden. Bij het inbrengen van steekwieken in holten of kanalen met de vingers, door het stilet of andere werktuigen, moet mede met de grootste voorzigtigheid gehandeld worden, omdat een herhaald beproeven tot inbrengen den lijder onnoodig pijn veroorzaakt en soms zeer nadeelig voor de aangedane plaats is. Moeten zij zoo diep in holten of kanalen worden ingebragt, dat zij aan het oog onttrokken zijn, dan moeten de sleekwieken door een afzonderlijken draad verbonden en deze buiten het kanaal of de holte bevestigd worden, opdat de arts die daardoor naar welgevallen kan verwijderen. Ook de pleisters, wanneer deze noodig zijn, moeten vooraf in gereedheid zijn gebragt, en bij het aanwenden moet men al datgene in acht nemen, wat wij in § 177—180 hebben opgegeven. Men dient hierbij steeds bedacht te zijn op den graad van gevoeligheid en prikkelvatbaarheid der huid , daar bij vele personen zelfs de onschuldigste pleister roos opwekt. Welke verbandstofTen men ook bij het verbinden bezigt, steeds moeten zij zoo bearbeid en ingerigt zijn, dat zij den lijder zooveel mogelijk gemakkelijk aanliggen. Dit draagt veel bij om den lijder gerust te stellen, zijn vertrouwen te verkrijgen en de genezing te bevorderen. De lijder tracht dan miuder door verandering in de plaatsing van bet zieke deel het onaangename van het verband te verminderen; hij is meer opgeruimd, slaapt beter en dit draagt tot de genezing zeer veel bij. Is de stof, waaruit de verbandstukken vervaardigd zijn, te ruw, te grof, dan prikkelt zij de ondergelegene deelen en veroorzaakt pijn en ontsteking, welke het verband had moeten voorkomen of zelfs verminderen, en stelt den arts in de onaangename noodzakelijkheid het verband spoedig te moeten vernieuwen. Is de verbandstof daarentegen niet duurzaam genoeg, of wordt zij door de warmte van het zieke deel te veel uitgezet, dan wordt het verband, bij het verminderen van den warmtegraad, te los, sluit niet genoegzaam meer aan en moet op nieuw worden aangelegd , hetwelk natuurlijk de genezing vertraagt. Wanneer men bij het verbinden collodium of andere ligt ontvlambare stoffen bezigt zorge men die van licht en vuur verwijderd te houden, dewijl door het in brand geraken er van veel ongerief kan worden veroorzaakt, zoo als meermalen gebeurd is. De verbandstoflen en verbandstukken mogen nimmer dan bij kleine boeveelheden in ziekenzalen of ziekenkamers bewaard worden. Bij groote ziekeninrigtingen wordt de voorraad in afgezonderde , luchtige vertrekken bewaard. 2°. Het aanleggen van een verband moet steeds met de meest mogelijke voorzigtigheid, verschooning of sparing van het lijdende deel geschieden, en alle onnoodige bewegingen moeten volstrekt vermeden worden. Men plaatst vooraf den lijder of het lijdende deel in die houding, waarin het verband voor hem het gemakkelijkst en door den arts het best kan aangelegd worden, en laat het deel door hem of door helpers in de eenmaal gegevene plaats ondersteunen en vasthouden. 3°. Zoowel met betrekking tot de keuze der verbandstukken, die hel verband vormen, als met het aanleggen er van , zij men steeds eenvoudig, dewijl eenvoudigheid, een hoofdvereischte is. Zijn de verbanden zamengesteld, dan vorderen zij veel tijd met aanleggen, en zijn daarom dikwijls voor sommige lijders een groot bezwaar. Netheid en reinheid zijn ook zeer aan te bevelen, daar het eerste het oog streelt, hetgeen intusschen niet ten koste van de doelmatigheid of bruikbaarheid verkregen mag worden, en het tweede de nadeelige gevolgen van onreinheid voorkomt. 4°. Ook lette men daarop, dal het verband naar de plaatselijke en algemeene gevoeligheid van het individu moet worden ingerigt en aangelegd. Zoo zullen bij groote prikkelvatbaarheid vooral zachte, geene ruwe verbandstoflen gebezigd moeten worden; moet het verband niet drukkend of verwarmend zijn, dan moet het ligt en zacht en verkoelend wezen. Bij mindere prikkelvatbaarheid, bij zoogenaamde slapheid der vezelen, is een krachtig, stevig, vaster en prikkelend verband aangewezen. De verwarmende of verkoelende eigenschappen van een verband moeten gewijzigd worden naar de luchtgesteldheid , alsmede daarnaar of het deel aan de lucht blootgesteld moet worden, of dat de toegang van de lucht moet worden belet, hetzij door het openen of sluiten van vensters nabil den liider . het nlaalsen van komforen mpl vuur . rn/. Bij dyscrasiën en cachexiën dient een verband meer verwarmend te zijn. . Naar omstandigheden zal dikwijls gedurende het verloop eener behandeling de werking van een verband gewijzigd moeten worden, hetwelk echter slechts trapsgewijs zal mogen geschieden. 5°. Wal den graad van vastheid van het verband betreft, zorge men dat het niet te los worde aangelegd. De lijder ontwaart dit spoedig, en de vrees, dat daaruit kwade gevolgen kunnen voortspruiten , maakt hem onrustig, zoo als dit b. v. bij beenbreuken, ontwrichtingen, wonden , die door snelle hereeniging moeten genezen, bloedingen, enz., het geval kan zijn. De vereenigde deelen verwijderen zich dan weder van elkander; op hunne plaats terug gebragte deelen nemen eene andere ligging aan; ontsteking, zwelling en pijn vermeerderen; er treedt nabloeding in; de genezing wordt vertraagd, en zoo zij plaatsheeft, ontstaan daaruit dikwijls misvormingen. Wordt het verband te vast aangelegd, dan drukt het ongelijkmatig , veroorzaakt pijn, zwelling, ontsteking, ja zelfs koudvuur, indien door de drukking op de vaten en zenuwen de bloedsomloop en zenuwwerking is opgeheven. 6°. Het is in sommige gevallen niet onverschillig acht te geven op den warmtegraad van het vertrek, waarin de lijder zich bevindt, en dien naar omstandigheden te regelen. Alvorens het verband te beginnen en den lijder te ontblooten, sluite men de ramen. 7°. Niet slechts moet door den arts en de helpers het verband en alles wat daartoe behoort vooraf in gereedheid worden gebragt, maar ook de gezamenlijke onderdeden daarvan moeten op eene tafel of eene plank (verbandplank), door een servet of een stuk katoen bedekt, in de volgorde worden geplaatst, waarin zij zullen worden aangewend. Op deze wijze te werk gaande, ontdekt men spoediger het ontbrekende en is het noodige ook beter bij de hand, terwijl men zich vooruit omtrent de verschillende afmetingen der benoodigde verbandstukken vergewissen kan. De toestel in gereedheid gebragt zijnde, verwijdert men al degenen, die niet tot hulp kunnen strekken, daar zij dikwijls, vooral in belangrijke gevallen, zeer tot last zijn. Aan de helpers moet met de meeste naauwkeurigheid worden aangegeven, wat zij te verrigten hebben, opdat dit met juistheid en regelmatigheid geschiede en zij door eenvoudige teekenen , zonder mondelijke mededeeling, begrijpen , wat zij moeten verrigten. 8°. Gevoelige en vreesachtige lijders moet men, vóór het verband te beginnen, door gemoedelijke toespraak , kalmte en vertrouwen inboezemen. 9°. Vóórdat men tot het aanleggen van het verband overgaat, plaatse men den lijder , zich zeiven en de helpers op de meest geschikte wijze, waarbij men acht geeft, of de lijder en het deel zich wel zoodanig bevinden, dat men alles goed bezien en bereiken kan , alsook daarop of de geneesheer en de helpers in hunne bewegingen belemmerd worden. 10°. Heeft men bij het verband, zoo als gewoonlijk het geval is, onderlegsels noodig, om af- en uitvloeijende vochten op te vangen, dan gebruikt men daartoe lakens, verbandlakens; beter is soms nog wasdoek, daar dit geene vloeistoffen doorlaat en gemakkelijk kan gereinigd worden; dit kan bovendien gemakkelijk van onder het zieke deel verwijderd en door ander vervangen worden. Kan men de stoffen opvangen, dan gebruikt men het een of ander vat, b. v. : borden, of kopjes, bakjes van blik (verbandblikken) enz. De werktuigen tot de zoogenaamde kleine chirurgie behoorende, die men bij het verbinden noodig heeft, zijn gewoonlijk met andere in eene tasch of trousse geplaatst. Tot deze behooren : 1° eene schaar, 2° eene koren- of verbandtang, 3° een pincet, 4° een haarmes, 5° een spadel en 6° een stilet of sonde. § 335. Algemeene regelen of voorschriften gedurende het verbinden. 1°. Alles in gereedheid hebbende begint men te verbinden. Dit wordt met vlugheid, doch zonder overhaasting, met zorg, naauwkeurigheid, netheid en doelmatigheid voleindigd. De heelkundige doel zelf de voornaamste en moeijelijksle bewerkingen er van, en laat slechts aan zijne helpers over wat hij niet zelf doen kan of behoeft te verrigten. Hij veroorzake zoo min mogelijk pijn, en zonder den goeden alloop des verbands in gevaar te brengen , handele hij zoo snel mogelijk. Traagheid verlengt het lijden; te overhaaste handeling brengt den goeden afloop, ja zelfs het leven, in gevaar. 2°. Men trachte het lijdende deel, door drukdoeken, longuetten, watten enz., zooveel mogelijk gelijk te maken, holten op te vullen, waardoor het verband grootere stevigheid verkrijgt en veeltijds rust aan den lijder gegeven wordt. 3°. Bij sterk etterende wonden, en vooral wanneer er zich bij het afnemen van het verband en gedurende het verbinden veel stank verspreidt, ook bij besmettelijke ziekten, b. v. hospitaalversterving enz., zal men goeddoen, voor en gedurende het verbinden , chloorkalk in water opgelost, rondom het te verbinden deel op de verbandlakens, en zelfs rondom de krib of het bed, te sprenkelen, zoo namelijk niets, b. v. kleeden of karpetten enz., daardoor beschadigd kan worden. 4°. Het kan somtijds noodzakelijk zijn, bij het verbinden van groote wondvlakten en daar, waar vele bloedvaten doorkliefd zijn, welke niet altijd dadelijk na hunne doorsnijding bloed geven, om een voorloopig of tijdelijk verband aan te leggen , hetwelk beslaat in het eenvoudig bedekken der wondvlakte of afsluiten van den dampkring. 5°. Het lijdende deel moet, ter voorkoming van pijn en om de genezing niet te storen, bij het verbinden zoo weinig mogelijk bewogen worden ; evenwel kan het in enkele gevallen noodzakelijk zijn, wanneer door belangrijke afscheidingen, of door het aanwenden van artsenijmiddelen, het verband onrein is , dat dit meermalen in de 24 uren moet vernieuwd worden. Bij onbewegelijke verbanden maakt men openingen, die overeenstemmen met de verwonde of beleedigde plaats, waardoor mén in de gelegenheid is , om deze plaatsen, zonder afnemen van het geheele verband , te bezien en te behandelen , vloeistoffen naar behooren te verwijderen en alzoo de reinheid te bevorderen. Wanneer echter op deze wijze niet gehandeld kan worden , dan gaat men hierbij geregeld op de gewone, reeds aangegevene wijze te werk. § 336. Algemeene regelen of voorschriften bij het afnemen van het verband. 1°. Even als vóór het aanleggen van een verband moet men zorgen, dat men bij het afnemen er van al de verbandstukken, die men denkt dat noodig kunnen zijn, in gereedheid heeft gebragt. Hierna plaatse men den lijder of het zieke deel in de houding, die voor het verbinden het geschikst is. 2°. Met voorzigtigheid neemt men eerst de buitenste of laatst aangelegde deelen van het verband weg; zoo de verbandstukken onderling of met de verwonde plaats zijn vastgekleefd, moeten die met laauw water volkomen worden losgeweekt. De gipsverbanden worden opengesneden of met eene daartoe opzettelijk vervaardigde stevige schaar opengeknipt. Ter bevordering van de zindelijkheid verzuime men niet, het verband goed nat te maken, om het verstuiven van het gips tegen te gaan. 3". Alvorens het nieuwe verband aan te leggen, reinigt men den omtrek van bloed, etter enz., en verwijdert de zich in den omtrek van de wond bevindende haren. Bij het wegnemen der bindsels of naalden, die tot hechting gediend hebben, ga men langzaam te werk, terwijl men met de vingers de wondlippen bij elkander houdt; de onderbindingsdraden moeten zorgvuldig, zoo zij niet verwijderd moeten worden, gedurende het reinigen der wond, op hunne plaats bevestigd blijven; moeten zij weggenomen worden, dan geschiede dit langzaam, zonder trekken of rukken; hechtpleisters worden van hunne uiteinden naar hun midden, het hechtingspunt, losgemaakt, ten einde de versch vereenigde wondlippen niet te scheiden. 4°. De verbandstukken van het verband afkomstig (het vuile verband) mogen niet op de bedfournituren geplaatst, of op den bodem, en in hospitalen ook niet in de spuwbakjes geworpen worden, dewijl daardoor de onreinheid bevorderd en de lucht in de zalen bedorven wordt; zij moeten in daartoe bestemde verbandblikjes en manden verzameld en na het verbinden onmiddellijk uit het vertrek verwijderd worden. Vuil verband wordt in hospitalen in eene met openingen voorziene kist in de open lucht bewaard, het bruikbare gereinigd en op nieuw gebruikt. Eene uitzondering hierop maken de verbandstukken, die op koudvurige wonden, vooral hospitaalversterving, gediend hebben Deze verbandstukken moeten na het afnemen in eenen emmer, waarin zich chloor in water opgelost of chloorkalk bevindt, geworpen en onmiddellijk uit het vertrek verwijderd worden, met het doel om ze te verbranden. Lijders aan deze versterving lijdende moeten geheel afgezonderd van de overige patiënten behandeld worden '). Bij gebrek aan heelkundige hulp bezoeke de geneesheer eerst zijne gewone lijders en daarna de patiënten met genoemde versterving; ten einde hij de besmetting niet verspreide, wassche hij zich met met chloorkalk bedeeld water en verwissele van kleederen. De ziekenverzorger of oppasser mag niet in aanraking met andere lijders komen. De werktuigen, die tot het verbinden van deze lijders en ook van syphilitische gediend hebben, moeten , zoo zij daartegen bestand zijn , door het vuur gereinigd worden 3). 5". Wanneer het verband weder op nieuw is aangelegd, dan verschatte men aan het zieke deel, alsmede aan den lijder zclven, de meest gepaste houding, daarbij zorg dragende , dat alle schadelijke invloeden worden geweerd en hij rust geniete. § 337. Alcjemeene regelen of voorschriften bij hel verbinden op het slagveld. De ervaren en denkende arts zal gewis , zoo als reeds meer- 1) Handleiding der bijzondere natuurkunde van den zieken mensch en de heelkundige behandelingswijze der ziekten (chirurgia) door j. f. keust, le Deel bladz. 259. l. f. persille, Handboek tot de leer om de gezondheid le behouden, § 200 en 261. malen is aangestipt, indien hem niet alle benoodigdheden om snel te verbinden, ten dienste staan, van alles, wat tot heil zijner lijders dienen kan , weten partij te trekken; hij zal zich alzoo niet geheel aan bepaalde voorschriften ten dezen kunnen houden, maar moet, zoo als de ondervinding dat reeds meermalen heeft getuigd, zich naar de omstandigheden gedragen. Dikwijls toch wordt zijne hulp op het slagveld nog vóór het vervoeren der lijders naar de verbandplaatsen, of ambulance, vereischt, waardoor sommigen ligt gekwetsten in de gelederen kunnen terugkeeren, zwaarder gekwetsten met gerustheid, met minder smarten, ja soms met behoud van hun leven, kunnen vervoerd worden. De regelen, die men zoo veel mogelijk moet trachten in acht te nemen, zijn de volgende: 1°. Een hoofdvereischte is het verband met den meesten spoed, eenvoudigheid en doelmatigheid aan te leggen. o o öd 2". Bij eenvoudige wonden zonder vrees voor verbloeding ga men op de gewone wijze te werk ; men geve intusschen de voorkeur aan de verbanden van mayor. 3°. Bij vrees voor verbloeding gedurende het transport, legge men steeds op den loop der slagader, die aanleiding tot verbloeding geven kan, een veldtourniquet los aan, liefst dat van assaliki. 4°. In gevallen van beenbreuken en wonden met beenbreuken , bezige men het gipsverband , en wel meer bepaald het zoogenaamde gips-cataplasma ; verder kunnen ijzerdraadgoten , kokerverbanden (merchie) , ja zelfs eenvoudige spalken enz., goede diensten doen, 5°. Bij amputatiën op het slagveld is vooral het verband van wijlen onzen landgenoot, den Officier van gezondheid der le klasse früit , aangewezen i). ') Militair-Geneeskundige velddienst voor Officieren van gezondheid van het Nederlandsche leger, onder medewerking van j. f. keest, Eersten Officier van gezond, heid der le klasse, zamengesteld door Dr. qijarik wtllemieb, Officier van gezondheid der le klasse, bladz. 386—415. HANDLEIDING I)ER VERBANDLEER. HANDLEIDING DER VERBANDLEER, TEN GEBRUIK E BIJ HET ONDERWIJS AAN 'S RIJKS KWEEKSCHOOL VOOR MILITAIRE GENEESKUNDIGEN. DOOR H. F. G. PELTZER, OFFICIER VAN GEZONDHEID DER TWEEDE KLASSE, LEERAAR BIJ 'S RIJKS KWEEKSCHOOL VOOR MILITAIRE GENEESKUNDIGEN. Bijzonder Gedeelte. UTRECHT, POST UITERWEER & COMP. 1 85 9. GEDRUKT BIJ GIEBEN 4. DUMONT. I N II O U D. BIJZONDERE VERBANDLEER. Bladz. NLEIDING 3 A. VERBANDEN. I. WINDSELVERBA.NDEN. Van het hoofd. Voor den schedel of het behaarde gedeelte van het hoofd. a) Eenvoudige: 1. Het kringswijs verband voor den schedel en de beide oogen. 4 2. De muts van 5 1. Het onderscheidend verband (Discrimen) 5 2. Het schuitswijze verband (Scapha) G 3. Het ster- of knoopverband G 4. Het vereenigd hoofdverband 7 b) Zamengestelde: 1. Het T-verband voor den schedel 7 a. Onderscheidend 8 b. Regthoekig of kruisvormend 8 c. Stervormig 8 d. Mutsvormig, en... 9 e. Vereenigend T-verband 9 2. Het slingerverband voor den schedel; vierhoofdig verband, (Funda cranii, Funda vertieis, occipitis) 9 3. Het zeshoofdig verband; de kreeft van galenus 10 Bladz # Het achthoofdig verband van bass.... 10 4. De netswijze muts; netvormig verband 10 De vrouwenmuts 11 5. De verbanden na panboring 11 6. Het verband bij hersenbreuk 11 Windselverbanden voor liet aangezigt. a) Eenvoudige : 1. Het verband voor één oog 12 2. Het verband voor beide oogen 12 3. Het enkele muilverband 13 4. Het dubbele muilverband 14 5. Het vereenigend verband voor de bovenlip 15 Het verband van louis 15 6. Het kruisverband van het hoofd (Croisé de la tête) 15 b) Zamengestelde : 1. Het dubbele bewegelijke T-verband voor beide oogen 17 2. Het oogverband van böttcher 17 Verband van jungken en van wenzel 18 3. Het T-verband voor den neus 18 1. Het kleefpleisterverband v"an böttcher 18 2. Het ypsilonverband 18 4. Het slingerverband voor den neus (Funda nasi) 19 Het pleisterverband van stark 19 5. Het driehoofdige of enkelvoudige sperwerverband 19 Vijfhoofdig of meervoudig sperwerverband 20 1°. Het verband van tagliacozzi 20 2°. Het verband van v. graeve (gewijzigd verband van benedict) 21 g. Het H-vormig verband voor de bovenlip van schreger.... 21 7. Het T-verband van den mond van gerdij 22 8. Het verband voor de hazenlip van thillaije 23 1. Het verband van stückelberger 23 2. Het verband van v. graeve 23 3. Het verband van köhring 24 4. Het verband van chaussier — gerdij 24 9. De kaakslinger (Funda maxillaris) 24 Het verband voor de onderkaak van schueger 25 10. Het T-verband voor het oor 25 Bladz. 1. Het oorschild 2. De vierhoofdige oorslinger 25 11. Het aangezigtsmasker 25 Het halfmasker 12. Het groot vierhoekig hoot'dverband; de vierhoekige hoofddoek. 26 13. De kleine driehoekige hoofddoek 26 Het driehoekige hoofdverband van schreger 27 Algemeene opmerkingen 27 Windselverbanden voor ifen hals. a) Eenvoudige: 1. Het houdende of bedekkende verband voor den hals 28 2. Het verband vóór en na de aderlating op de uitwendige halsader 29 Het verband van thillaije -9 3. Het verband na de strottenhoofds- of luchtpijpsnede 29 Het verband van 30 Het werktuig van monro 30 4. Het verband na de slokdarmsnede 30 5. Het cijfer 8-verband voor den hals en den oksel (lluit du cou et de 1'aisselle gerdij) 30 Het zijdelings drukkend- of knoopveiband van kerst... 3L 6. Het regthoudende verband voor het hoofd, of het verdee- lende voor den hals 31 1°. Het kruisvormend verband voor het hoofd en de borst, van gerdij 32 2°. liet zijdelings verdeelende verband voor den hals (Huit de la tête et d'une aisselle) 32 3°. Het verband van richter 33 7. Het vooroverbuigende verband voor het hoofd ; het vereenigende voor den hals 33 b) Zamengestelde : 1. Het slingerverband voor den nek (Funda nuehae) 34 2. Het vierhoofdig nekverband 34 3. Het T-verband van evers 35 4. Het zeshoofdig verband volgens kllrrman 35 5. De muts, van schouten 36 6. De muts, van köhler 37 1. De lederen krans, van richter 38 Bladz. 2. Het verband van stars 38 3. Het verband tot oprigting van het hoofd, van geisdij... 38 Algemeene opmerkingen 33 Windselverbanden voor den tronk , voor de borst en den rug. a) Eenvoudige : 1. Het spiraalverband voor de borst en den rug 39 2. Het enkele sterverband voor de borst en voor den rug.... 40 Het dubbele sterverband 41 3. Het dwarse koornaar-verband voor de borst 41 4. Het ondersteunende verband voor ééne borst 41 5. Het ondersteunende verband voor beide borsten 42 G. Het verband na extirpatie der borst 43 7. Het kruis-borstverband (Quadriga) 43 b) Zamengestelde: 1. Het borst- en schouder-, draag- of jukverband 44 2. Het borstverband of de borstdoek van hofer 44 Het zeshoofdig borstverband van benkdict 45 3. Het bewegelijke T-verband voor de borst 45 4. De dubbel gespletene borstgordel van leroy 46 1. Het vierhoofdige of zamengestelde opschortende verband voor de borst 46 2. Het opschortende verband volgens zimmermann 46 3. De borstgordel van maijor 47 Windselverbanden voor den buik en de lendenen. 1. De buikgordel 47 1. Het dubbele T-verband voor den buik, van gerdij 47 2. Het ondersteunende of opschortende verband voor den buik, van stark 48 3. Het vereenigende verband van noFEi: 48 4. Het vereenigende verband van von sibbol». (Verbanden na de maag-, darm-, galblaas-, of keizersnede).... 48 2. Het verband bij de navelbreuk (richter , dieffenbach , stark, sommering) 48 Het collodionverband 49 3. Het verband bij den buiksteek 49 1. De gordel van zang 50 Bladz. 2. De gordel van monro 50 3. De gordel van bruninghausen 50 Windselverbanden voor het lekken. a) Eenvoudige : 1. Het koornaar-verband voor de heup (voorste, zijdelingsche , en aeliterste koornaar-verband, opklimmend en nederdalend) .. 50 2. Het koornaar-verband voor beide heupen 51 b) Zamengestelde: 1. De bekkengordel 52 2. Het bewegelijke en onbewegelijke enkele en dubbele T-verband. 52 3. Het vierhoofdig liesverband (heupverband, bilverband, dubbel lies- of bilverband) 53 4. Het driehoekig liesverband 58 5. Het verband na den blaassteek boven de schaambeenderen. 54 G. Het verband na de sehaambeensnede 54 Het verband van loffler 54 De gordel van 55 De heupbeugel van camper 55 7. De scheede voor de roede 55 8. Verbanden en hulpmiddelen ter bepaling van catlieters, enz. in de pisbuis 55 Wijzen van desault, amüssat, boijer, elben en home. 56 9. Het schort- of ondersteunende verband voor den balzak.... 56 10. Het inwikkelend of drukkende verband voor de ballen, volgens fricke 57 Wijzen van leichsenring en van liciitenstein 57 Collodion-aanwending 58 Algemeene opmerkingen 58 WINDSELVERBANDEN VOOB DE LEDEMATEN. Voor de bovenste ledematen. 1. Het verband vóór de aderlating, de laatband en na de aderlating in de vouw van den elleboog 59 2. Het koornaar-verband voor den schouder (de opklimmende en de nederdalende koornaar) GO 3. Het verband voor de fontanel op den bovenarm 61 4. Het verband tot inwikkeling van den elleboog, het schild- Bladz. pad-verband (buitenwaarts gekeerd en omgeslagen schildpadverband, testudo inversa et reversa) 61 5. Het inwikkelend verband voor het handgewricht 62 6. Verbanden na de aderlating op de hand (a. voor de hoofdader en b. voor de pinkader)., 63 7. Het koornaar-verband voor den duim 64 8. De halve harnas-handschoen 64 9. De geheele harnas-handschoen 65 De duimeling of vingerling 65 10. Het inwikkelend verband voor het bovenste lidmaat; het uitdrijvend verband van theden 65 11. Het verband voor de kwetsing van de armslagader 66 12. Verbanden na afzetting der ledematen 67 1. Het één- en tweehoofdig terugloopend verband 68 2. Het verband van fruit 68 3. De driehoek-muts van maijor 69 1. De muts voor de amputatie-stomp 69 2. Het gespleten verband 69 3. Het 27-hoofdig verband 69 4. Fascia capitaiis simplex en duplex 69 13. Verbanden na exarticulatien in het algemeen 69 Verbanden na het wegnemen van den arm uit het schoudergewricht 70 Het mutsvormig verband 70 Het verband van kerst 70 Het verband van bromfield 71 Het gespleten verband van stark (slingerverband, doorboorde verband) 71 Het verband van köhler 71 * Het verband na het wegnemen van een vinger uit het gewricht. 72 14. Verbanden na resectiën 72 15. Draagbanden voor den arm (le. de kleine draagband voor de hand, 2e. de driehoekige draagband en 3e. de groote vierhoekige draagband) • 73 Windselverbanden voor de owlerste ledematen. 1. Het spiraalverband voor de dij of het been 74 2. Het inwikkelend verband voor de knie (krakeling- of schildpad-verband, testudo genu inversa et reversa) 74 Bladz. 3. Het verband bij dwarse breuk van de knieschijf 74 4. Het verband bij overlangsche breuken van de knieschijf 7 5 5. Het inwikkelend verband voor den voet of het voetgewricht. 76 6. Het verband voor de aderlating op den voet, de stijgbeugel. 76 7. Het verband voor de ontwrichting van den grooten teen... 76 8. Het inwikkelend verband voor de onderste ledematen 77 9. De verbanden die na het afzetten, amputatie, na het wegnemen uit het gewricht, exarticulatie, of het gedeeltelijk uitnemen van een been, resectie, gebezigd worden 77 Het verband van v. grafe 77 Het verband van mursinna 78 10. De rijgkous 78 De rijgkous van zimmkkmann 78 Algemeene opmerkingen 79 II. DOEKVEllBANDEN. Voor het hoofd. 1. De driehoekige hoofddoek, hoofd-driehoek (Capitium triangulare; Triangle fronto-occipital, — occipito-frontal en bi-pariétal) 80 2. De oog-driehoek (Triangle fronto-oculo-occipital) 81 3. De lip-driehoek (Triangle fronto-cervieo labial) 81 4. De aangezigts-driehoek (Triangle facial) 81 5. De kin-driehoek (Triangle occipito-mentonnier) 81 6. De oor-driehoek (Triangle occipito-auriculaire) 82 Boekverbanden voor den tronk. a) Van den hals. 1. De halsdas (Cravate cervieale) 82 2. De achterhoofds-borst-driehoek (Triangle occipito-sternal)... 83 3. De voorhoofds-rug-driehoek (Triangle fronto-dorsal) 83 4. De wandbeens-oksel-driehoek (Triangle pariéto-axillaire).... 83 b) Voor de borst en den rug. 1. De langwerpig vierkante borstdoek (Carré long circulaire du thorax ; Triangle cervico-dorso-sternal) 84 2. De rug-borst-driehoek (Triangle dorso-thoracique) 84 3. De borst-schouder-driehoek (Triangle thoraco-scapulaire)... 85 4. De driehoekmuts voor de borst (Triangle bonnet du sein) 85 5. De okseldoek (Cravate bis-axillaire) 85 Bladz. De enkelvoudige okseldoek (Cravate bis-axillaire simple) 85 De dubbele okseldoek (Cravate bis-axillaire composée). 85 6. De rug-okseldoeken (Cravates dorso-bis-axillaire) 8G De enkelvoudige rug-okseldoek (Cravate dorso-bis-axillaire simple) 86 De dubbele rug-okseldoek (Cravate dorso-bis-axillaire composée) gg Doekverbanden voor het bekken. 1. De achterste bekken-driehoek (Triangle sacro-pelvien ou pel- vien postérieur) g 7 2. De dij-bekken- of dij-liesdriehoek (Triangle cruro-pelvien ou cruro-inguinal) g7 3. De dij-bekken- of dij-liesdoek (Cravate cruro-pelvienne ou eruro-inguinale) gg 4. De dubbele heiligbeens-dijdoeken (Cravates Sacro-bicrurales) 88 5. De balzaks-driehoek (Triangle seroto-lombaire, suspensoir).... 88 6. De driehoeksmuts voor de bil (Triangle bonnet de la fesse ou coxo-pelvien) g9 Doekverbanden voor de ledematen. a) Voor de bovenste. 1. De driehoekige armdraagband (Triangle cervico-braehial)... 89 2. De hand-halsdoeken (Cravates carpo-cervicales) 90 3. De hand-elleboogdoeken (Cravates carpo-olécraniennes) 90 4. De handpalm-armdriehoek (Triangle palmo-digito-brachial).. 90 5. De driehoek voor de hand (Triangle c.irpo-digito-dorsal en Triangle carpo-digito-palmaire) 90 b) Voor de onderste ledematen. 1. De driehoek voor het been (Triangle jambier) 92 2. De voet-driehoek (Triangle pédieux ou métatarso raalléolaire) 92 3. De hielmuts (Bonnet du talon) 92 4. De kniedoek (Cravate poplitée) 93 5. De voet-knieschijfdoeken (Cravates tarso-rotuliennes) 93 0. De voet-dijdoeken (Cravates tarso-crurales) 93 7. De voet-bekkendoeken (Cravates tarso-pelviennes) 93 8. Do beendraagband (Lien scapulo-tibial ou écharpe tibiale).. 94 Het stelsel van rigal 94 Bladz. III. ONBEWEGELIJKE VERBANDEN. 95 1. Het Tweekleppig toestel van van mekrbeeck 9t! 96 2. Het gipsverband 1. Het onbewegelijk gipsverband, 98 2. Het gedeeltelijk bewegelijk gipsverband 98 3. Het bewegelijk gipsverband 98 Kegelen bij liet aanleggen van het gipsverband 9S De gipsverbanden in het bijzonder *01 Wijze van pirogoff '01 Wijze van germain '0-2 3. Het gutta-perchaverband 103 Wijze van Dr. l. jos. hellek 104 Wijze van t. x. ulricii 1.05 B. VERBAND WERKTUIGEN. Verdeeling I. VERBANDEN EN TOESTELLEN TOT HERSTELLING VAN BEENBREUKEN. Hoofdaanwijzingen bij de behandeling 1°9 Repositie, coaptatie en retentie der breukstukken 109 a. bevestigende verbanden HO b. uit- en tegenrekkende verbandwerktuigen of toestellen 110 c. werktuigen welke dienen, om spieren, die op de breukstukken werken, te ontspannen HO 1. Het voorloopig verband 2. Het blijvend verband HL Zorg, enz., die men aan een beenbreuklijder besteden moet. 111 Vervoeringsmiddelen 113 De draagbaar van eichiieimkr, van assalini 113 De lansdraagbaar van percij, het draagzijl, de draagbaar of brancard met stokken, de Deensche raderbaar 113 Breukbedden (hospitaalkrib) 113 Het ziekenbed van böttchkr, het cylinderbed van braün, het bed van earle, het bed van gariel 114 Ziekenligters *14 Bladz. De draagriem van brakl, het raam van van woerden. 114 De ziekenligter uitgevonden door den koning van Pruissen, die van leidig, van tober, fp.oriep, enz 115 verbanden, werktuigen en toestellen voor de beenbreuken in het bijzonder. Van het hoofd. 1. Breuken der neusbeenderen jjy Wijze van hippocrates, neusbuisjes van bell, rudtorffer, het werktuig van delacroix en dübois 115 2. Breuken der jukbeenderen Ijg 3. Breuken der bovenkaaksbeenderen Hg Werktuig van v. grïfe Hg 4. Breuken der onderkaak Hg Toestellen van rutenik, büsh, lonsdale, houzelot, en jous- set, wijze van morel-la vallée 117 Van den tronk. 1. Breuken der wervelen 118 2. Breuken der bekkenbeenderen 119 a. Breuken van het heilig- en van het staartbeen 119 b. Brenken van den heupbeenskam 120 c. Breuk van den voor- bovendoorn van het darmbeen 120 d. Breuken van het sehaambeen 120 e. Breuken der zitbeenderen... 121 f. Breuken van de heupkom 121 g. Dubbele verticale breuk van het bekken 122 3. Breuken van het borstbeen 122 4. Breuken der ribben en van het ribbenkraakbeen 123 Voor de beenbreuken der bovenste ledematen. 1. Breuken van het sleutelbeen 125 Het verband van celsus, van paré, kerst 127 Het cijfer-8-verband van petit 127 Het verband van bruninghausen 127 Wijziging van het verband van bruninghausen en van dumbeicher. Het verband van brasdor, evers, hover, savigny, heister, stark, brefeld, a. cooper, pauli eberl, wilhelm velpeau 128 ui au/.. Het verband van desaült 129 Het gipsverband van mathijsen. 130 Het verband van chassaignac. Wijziging er vandoor didot 131 Het verband van merchie 132 Het verband van boijer 132 Het verband van böttcher 133 Het verband van maijor 133 Zamengestelde verbanden van cruveilhier, eaklk, wattman, DKLPECH, FLAMAND, BIEIiKOWSKIJ, VAN DEN doek, ZUDNACHOWSKY 133 2. Breuken van het schouderblad 134 Het verband van eene breuk van den schoudertop 134 Het verband van desaült, wardenburg, cooper, richter, en boijer 134 Het verband bij eene breuk van den hals, van het ravenbekswijze uitsteeksel, van den onderhoek, en van het ligchaam van het schouderblad 134—135 Het verband bij dwarse breuk boven en onder de graat van het schouderblad 135 Het verband bij eene breuk van de graat van het schouderblad. 13G Het verband van schuh en van merchie 136 3. Breuken van het opperarmbeen 130 Boveneinde. a. Verbanden bij eene breuk van den ontleedkundigen hals van het opperarmbeen 136 Het verband van cooper en van schuh 137 b. Verbanden bij eene breuk van den heelkundigen hals van het opperarmbeen 137 Het verband van desaült 138 Het verband van wardenburg, boijer, bruninghausen, amesburij, richter, hesselbach, bern- stein , richerand , merchie , bonnet, maijor, ledran, moscati, seutin en mathijsen.. 138—139 De toestel van coillot, van gelij 139 c. Verbanden bij eene breuk van den grooten en kleinen knobbel van het opperarmbeen 140 Verbanden bij eene breuk van het ligchaam van het opperarmbeen. 140 Het verband van stark, amesburij, malgaigne, hesselbach, beuningiiausen, foulis, schuh, maijor, bonket.... 141 — 142 Bladz. Het verband bij schuine breuken van het ligchaam van het op- perarmbeen van kerst 142 De uitrekkings-plank volgens dümbeicher, de uitrekkings- kruk van wattman I43 Ondereinde van het opperarmbeen. a. Verbanden bij eene bovenknokkelbreuk 144 Het spalkverband von boijer 144 Het gipsverband I44 Het verband van stark, van hesselbach. Wijze van petit, duverneij, dupuytren, malgaigne, desaült, richter, henkel, böttcher, cooper, cessner, maijor. 144—145 b. Verbanden bij breuken van den in- of van den uitwendigen knokkel, of wel van beide knokkels van het opperarmbeen. 145 4. Breuken van den voorarm 145 1. Verbanden bij eene breuk van beide beenderen van den voorarm 145 Wijze van richter, stark, pouteau, malgaigne, desaült, boijer, amesburij, merchie, enz 147 2. Breuken van de ellepijp 148 a. Breuk van het ligchaam van de ellepijp 148 b. Breuken van het elleboogs-uitsteeksel 148 Het verband van klüge 149 Het verband van wardenburg, boijer, desaült, lan- genbeck, earle, feiler, maijor, drvilliers, a. cooper, düpuijtren, amesburij, dumreicher. Het onbewegelijk verband van velpeau 150-151 c. Breuk van het kroonvormig uitsteeksel van de ellepijp. 151 3. Breuken van het spaakbeen 152 a. Breuk van het ligchaam van het spaakbeen 152 Het werktuig van baudens 152 b. Breuken van het ondereinde van het spaakbeen 153 Het verband van dupuijtren 153 Het verband van blandin, stromeijer, dumreicher, schindler, cline, a. cooper, nélaton, malgaigne, velpeau. 154-155 5. Breuken van de beenderen van de hand 156 1. Breuken van de handwortelbeenderen 156 2. Breuken van de middelhandsbeenderen 156 Werktuig van pétrequin 157 bui/.. 3. Breuken der vingers of vingerkootjes 158 De armlade van bell 158 Wijziging van STA1ÏK.... 158 De armlade van maijou 158 Verbanden, enz. voor de beenbreuken der onderste ledematen. De zweeftoestellen 159 Zweeftoestel van j. l. petit 159 » van sauter 160 Wijziging Van icluge 160 De zweeftoestel van KOPFENSTarTER, braun, faust, förster, posch, j. rae, linhart. Breakplankjes van j. l. petit, DUVERNEIJ, JOBERT, MAIJOR, enz 160 — 161 Hellende vlakken 161 Het enkel hellend vlak van kerst 161 Het dubbel hellend vlakuit kussens (pott, böttcher, dupuijtren). 162 Do lessenaar of het dubbel hellend vlak van A. cooper 163 Hellend vlak van malgaigne, maijor, dumreicher 164 1. Breuken van het dijbeen 164 Boveneinde van het dijbeen 164 a) Breuken van den' hals van het dijbeen 164 Binnenbeursbandbreuken (a. cooper, malgaigne) 166 Verband van stromeijer, schuh en dumreicher 167 Buitenbeursbandbreuken 167 Verbanden bij eene uitgestrekte houding van het lid. Het verband van van gesscheu 167 Het verband van a. c. van woerden, bruninghausen, mursinna, desaijlt, wardenburg 168 — 170 De uitrekkingstoestel van gibson , van houte , volpi, gerdiJ, hagedorn, dzondi, boijer, unger, baudens, dumreicher, vermandois , heine, alban, bouston, schurmaijer, physiek, enz 170—173 Verbanden bij eene gebogene houding van het lid. Breukbed van earle 173 Het verband van bonnet 173 De aequilibriaal-methode van Dr. moj'sisovics 173 Onbewegelijke verbanden (larreij, seutin, lorinser, mathijsen). 174 Het verband voor de breuk van het dijbeen bewegelijk naar zijne lengte-as.. 175 Blad*. Het verband van seutin, mep.chie 17G 2. Verbanden bij eene breuk van den grooten draaijer van het dijbeen ]76 3. Verbanden bij eene breuk onder den grooten draaijer van bet dijbeen 177 Breuken van het ligchaam van het dijbeen 178 Het spalkverband 179 Het eenvoudig gipsverband voor de breuk van het dijbeen 179 Breuken van het ondereinde van het dijbeen 181 a. Verbanden bij eene bovenknokkelbreuk van het dijbeen.... 182 b. Verbanden bij de enkele en bij de dubbele knokkelbreuk van het dijbeen 1S3 2. Breuken van de knieschijf 184 a. Verbanden bij de dwarse breuk van de knieschijf 184 Het verband van hesselbach 184 Het verband voor de dwarse breuk aan de knieschijf van petit, verduc, henkel, heister, larreij en dupuij- TREN 185 Het verband van a. cooper, pott, amësbury, rous- SEAU, BELL 185 186 Het verband van copper, bell (werktuigen van müSschenbroek, isücking, lampë en evers). Wijze van PURMANN , PECCETTI, MEIBOM, KALTSCHMIDT, svitser (ravaton, assalini), enz 186 Het verband van velpeau 186 Het verband van seutin 187 De toestel van boijicr 1S7 De toestel van baudens , 188 De toestel van fontan 189 Het verband van merceiie 189 Het verband van maijor 189 Het werktuig of de haken van malgaigne(charrière). 189—190 De haken vansÉDiLLOT, staafjes van dieffenbach 190 Het werktuig van baillif 190 b. Verbanden bij eene overlangsche breuk van de knieschijf. 190 3. Breuken van het onderbeen 191 1). Gelijktijdige breuk van het scheen- en van het kuitbeen. 191 liet onbewegelijk verband 193 liet gipsgietsel van froriep 194 uiauz. Het zand verband van förster, . 194 Het gewone spalkverband 194 Het verband van boijer, merchie, hesselbach, pott. 195 De verbaridtoestel van baüdens. .. 19C De verbandtoestel van hippocrates en van laugier... 197 De toestel van St. martin 198 Het werktuig van malgaigne 199 2). Breuk van het scheenbeen 200 Verband van richter, hesselbach, merchie 201 3). Breuk van het kuitbeen 201 a. Verbanden bij eene breuk van het ligchaam en het boveneinde van het kuitbeen 202 b. Verbanden bij eene breuk van het onderste derde gedeelte of het ondereinde van het kuitbeen 202 Het verband van dupuytren 203 Wijziging van dit verband 204 Het verband van maisonneuve 204 Het verband van boijer 205 Het verband van schuh, bell, merchie, velfeau. 205 Het verband van bégin 205 •4). Breuken van den voet 206 1. Breuken van de beenderen van den voorvoet 207 Verbanden bij eene breuk van het kootbeen 207 Verbanden bij eene breuk van het hielbeen 207 Het verband van kluge 207 Het verband van boijer , cloquet en bérard , merchie; het gipsverband 208 Verbanden bij eene breuk van het hielbeen 209 2. Breuken van den middenvoet en van de teenkootjes of van de teenen 209 IT. VERBANDEN EN TOESTELLEN TOT HERSTELLING VAN ONTWRICHTINGEN. Hoofdaanwijzing bij de behandeling 209 1. De herstelling of de terugbrenging van eene ontwrichting... 209 Door zachtheid , zachte methode 209 Door kracht, werkdadige methode (uit- en tegenrekking, distractio, terugbrenging of de voeging, coaptatio) 210 De herstelling eener ontwrichting door de handen 211 Bll.li. De herstelling eener ontwrichting door werktuigen 211 De algemeene behandeling of voorbereiding van het gestel... 212 De plaatselijke behandeling of de voorbereiding van het gewricht. 212 2. De terughouding van eene herstelde ontwrichting 213 HERSTELLINGSWIJZEN, WERKTUIGEN, ENZ., DIE BIJ HET HEliSTELLEN VAN EENE ONTWRICHTING EN BIJ HET BEVESTIGEN NA EENE HERSTELLING GEBEZIGD WORDEN IN HET BIJZONDER. Van het hoofd. 1. Ontwrichting van de onderkaak 213 Herstelling. Gewone wijze. (Gewijzigde van larrey , de la- motte, nélaton) 214 Wijze van stromeijer 214 Wijzen van paré, cooper, ravaton, petit, atti, junke. 214—215 Bevestiging 215 Herstellingswijzen, enz. , bij ontvjrichtingen van de beenderen van den tronk. a. Wervelontwrichting 215 Herstelling 21G Bevestiging 216 b. Ontwrichting van het borstbeen 216 c. Ontwrichting van de ribben en van de ribbenkraakbeenderen. 216 d. Ontwrichting van de bekkenbeenderen 217 Herstellingswijzen , enz., bij de ontwrichtingen der bovenste ledematen. 1. Ontwrichtingen van het sleutelbeen 218 a. Ontwrichting van het borstbeeneinde 218 Herstelling 218 Bevestiging 218 Verband van lenoir, pellieux, boijer, baraduc, velpeau. Het werktuig van mklier, nélaton, laugier, malgaigne 219—220 b. Ontwrichting van het schoudertop-einde 220 Herstelling 220 Bevestiging 220 2. Ontwrichting van den opperarm of schouderontwricliting 221 Herstelling 221 Bladz. De gewone wijze van herstellen bij eene benedenwaartsche ontwrichting van den bovenarm 221 De herstelling met de das 222 De herstelling met de hiel 222 De herstelling met de knie 223 De herstelling door uitrekking naar boven 223 De herstelling volgens malgaigne 223 De herstelling volgens lacoür 224 De wip of ambe van hippocrates 224 Het werktuig van hussem 224 Het raam of de reductor ter herstelling van den ontwrichten opperarm van ter bokgh. (Toestel van mrnnel). 225 Het katrolwerktuig van schneider 225 Herstellingswijze met de ladder, den stok, de deur en den schouder 225 De herstellingswijze volgens sédillot 226 Zamengestelde toestellen van briguel, jarvis, fadcoult. 226 Bevestiging 226 Het werktuig van steinmetz 227 3. Elleboogsontwrichting 227 a. Ontwrichting van de beide vooravmbeenderen 227 Herstelling 228 De gewone herstelling 228 De herstelling met de knie 228 Bevestiging 228 b. Ontwrichting van elk der voorarmbeenderen afzonderlijk.... 229 1. Ontwrichting van het hoofdje van het spaakbeen 229 Herstelling 229 Bevestiging 230 2. Ontwrichting van het boveneinde van de ellepijp 230 Ontwrichting van het ondereinde van de ellepijp 230 Herstelling 230 Bevestiging 231 4. Ontwrichtingen van de hand op den voorarm: handontwrichting. 231 Herstelling 231 Bevestiging 232 Het werktuig van pflug 232 5. Ontwrichting van de handwortelbeenderen: voorhandontwrichting. 232 Herstelling 232 Black. Bevestiging 232 6. Ontwrichting van de middenhand 233 Ontwrichting van het middenhandsbeen van den duim met het groot veelhoekig beentje 233 Herstelling 233 Bevestiging 233 7. Ontwrichtingen tusschen de middenhandsbeenderen en de vingerkootjes, en der vingerkootjes onderling 234 a. Ontwrichting van het eerste middenhandsbeen met het eerste kootje van den duim : duimontwrichting 234 Herstelling 234 (Voorwaartsche ontwrichting van den duim). Herstelling volgens nélaton 234 (Achterwaartsche ontwrichting van den duim). De herstellingswijze van cooper 234 De herstellingswijze volgens nélaton, pailloux, sédillot, bell, langenbeck 235 Het werktuig of de tang van loer 235 De herstellingswijze van roux en demarquaij (werktuig van charrière) 236 De herstellingswijze van vidal de cassis (met een sleutel) van malgaigne (met de poin9on) en van blandin 236 Bevestiging 236 b. Ontwrichting van de vier overige middenhandsbeenderen met de overeenstemmende kootjes 236 c. Ontwrichting van de vingerkootjes onderling: vinger-ontwrichting 237 Herstelling 237 Bevestiging 237 Herstellingswijzen enz. hij de ontwrichtingen der onderste ledematen. 1. Ontwrichtingen van de dij 237 a. Ontwrichting van de dij naar achteren en naar boven 238 b. Ontwrichting van de dij naar achteren en beneden 239 c. Ontwrichting van de dij naar voren en beneden 239 d. Ontwrichting van de dij naar voren en boven 239 e. Ontwrichting van de dij direct naar onderen 240 De herstelling van eene dij-ontwrichting in het algemeen 240 13 la az. a. Herstellingswijzen van de ontwrichtingen der dij naar achteren en boven en naar achteren en beneden 211 Herstellingswijze volgens vidal de cassis 242 De herstelling met het takelwerktuig volgens a. cooper 242 De herstelling door snelle buiging volgens collin 243 Herstelling volgens desprez, columbot 243 b. Herstellingswijze bij eene ontwrichting van de dij naar voren en beneden 244 De gewone wijze 244 Wijze van a. cooper . 244 c. Herstellingswijzen bij eene ontwrichting van de dij naar voren en boven 244 De gewone wijze 244 Wijze van malgaigne 244 d. Herstellingswijze bij eene ontwrichting van de dij direct naar onderen 245 Bevestiging 245 2. Ontwrichtingen van de knieschijf 246 Herstelling (methode van valentin) 246 Wijze van cuijnat 247 Bevestiging 247 3. Ontwrichtingen van het scheenbeen: knie-ontwrichting 247 Herstelling 247 4. Ontwrichtingen van de halvemaanswijze kraakbeenderen in het kniegewricht 248 Herstelling ' 248 Bevestiging 248 5. Ontwrichtingen van het kootbeen 248 Herstelling 249 Bevestiging 249 6. Ontwrichtingen van den voet: kootbeens-ontwrichting 249 Herstelling 250 Bevestiging 250 7. Ontwrichtingen van het kootbeen in zijne verbinding met de voetwortelbeenderen 251 Herstelling 251 Bevestiging 252 8. Ontwrichtingen van de overige beenderen van den voetwortel hutzij alleen, hetzij gezamenlijk 252 Btadl. a. Ontwrichtingen van het hielbeen 252 Herstelling 252 Bevestiging 253 b. Ontwrichtingen van het sehuitswijze en van het teerlingbeen op het koot- en hielbeen 253 c. Ontwrichting van de wigvormige beenderen 253 Herstelling 253 Bevestiging 254 9. Ontwrichtingen van den middenvoet op de beenderen van den voetwortel 254 Herstelling 254 Bevestiging 255 10. Ontwrichtingen van de kootjes der teenen: teen-ontwrichting. 255 Herstelling 255 Bevestiging . 255 III. verbanden ek toestellen tot herstelling van verkrommingen. Aanwijzingen 256 Soorten van verkrommingen, enz 256 Verbanden, werktuigen of toestellen voor de verkrommingen in het bijzonder. Van de beenderen van den tronk 257 a. Verkrommingen van den hals: seheeve hals 257 Het verband voor den scheeven hals van stark 25S Het verband van richter, de lederen krans van richter. . 258 Het gespverband van het hoofd en de borst volgens gerdy. 258 Hut stalen kruis van richter 259 De toestel van jörg 259 Het werktuig van bell, de toestellen van le vacüer de la feü7rie, dklacroix, gerdij 2o0 b. Verkrommingen van het overige gedeelte der wervelkolom.... 260 De toestel van hussard 261 De halsslinger van glisson; wijziging van le vachër, sheldrake , de toestel stauk , shaw, het ijzeren kruis van heister, de toestel van van gesschkr 261—262 De voornaamste orthopaedische gestichten 262 Werktuigen enz. voor de verkrommingen der bovenste ledematen. Bladz. a. Verkrommingen van den elleboog 263 De spalken van jörg en rust '263 De wijze van dieffenbach 263 Spalken van fabr. v. hilden, scultet, hans v. gersdorf, tamplin, schuh 26S b. Verkrommingen van de hand 263 Het werktuig van delacroix 264 Het werktuig van caspari (sciidh) 264 c. Verkrommingen van de vingers 265 Het verband van fabr. v. hilden 265 Werktuig van delacroix, het verband van CAsrARi, het werktuig van cazenave 265 Werktuigen enz. voor de verkrommingen der onderste ledematen. a. Verkrommingen van de knie 266 De uittrekkingstoestel van stromicyer 266 Werktuig van hans v. gersdorf, fabr. v. hilden, ri.jff, scultet en bell 267 Het uitrekkingswerktuig van lorinser , schuh (delacroix Chase, de bank van köhler, de rekstoel van trampel). 267 268 De toestel van jörg 268 Het verband van zimmermann 269 Verkrommingen van den voet 269 a. De naar binnen gekantelde of naar buiten gedraaide voet: horrelvoet 269 Het verband van brückneis 270 Het verband van jörg, langenbeck , dieffenbach, onbewegelijke verbanden van dieffenbach, quehin 270 De werktuigen van scarpa 271 De schoen van scarpa 271 Wijze van stp.omeijer, berend, werktuig van bruninghausen (werktuigen van colles , delpech , blömer , delacroix , v. Gii'aFE, enz) 271 — 272 Het verband van dieffenbach, iiildebrandt 27 2 b. De naar buiten gekantelde of naar binnen gedraaide voet: platvoet 272 De laars van stromeijkr (Het verband van dieffenbach)... 273 Gladt, c. De naar beneden gerigte of gestrekte voet: paardenvoet..... 274 Het uitrekkingswerktuig van stromeijer 274 Het verband of werktuig van 8CARPA.... • 275 Het werktuig van .jörg (werktuigen van langenbeck, schüh, scoütf.tten en dornbluth) 276 Het verband van dupumten 276 d. De naar boven gerigte of gebogen voet: hakvoet 276 Het verband van dieffenbach, (verband van tamplin) 277 IV. werktuigen en toestellen voor ziekten of gebreken, niet tot de voorgaande behoollende. Tot herstelling van doorgesnedene of afgescheurde jpezen en spieren. 1. Werktuigen, enz. bij doorgesnedene pezen van de uitstrekspieren van de hand en de vingers 278 Het werktuig van evers 278 Het werktuig van van der haar ; (wijziging van zimmermann). Het werktuig van schiïeger 279 Het terugtrekkend verband van schreger. Het verband van CASPARt en van 280 2. W erktuigen, enz. bij doorgesnedene pezen van de buigspieren van de hand en de vingers 280 liet verband van schregeu. (De spalk van gutta-percha, het verband van maijor) 280 281 3. Werktuigen, enz. bij de afscheuring van de pees van achilles. 281 Het verband van j. l. petit 281 De verbandtoestel van j. l. petit 282 De pantoffel van monro 282 Het verband van desaolt, gooch, maijor, schneider. De toestellen van duchanoij, ravaton, v. grsfe , delpech, het gipsverband 283 Vaatdrukwerktuigen voor bepaalde plaatsen. 1. Voor het hoofd 284 a. Voor de slaapslagader 284 Het drukwerktuig van bell 284 Het drukwerktuig van butter 284 b. Voor de slagaderen van het harde hersenvlies 285 Blad*. Het werktuig van foulquiek 285 Drukwerktuigen van v. grSfe ; (ferg, hager) 285 c. Voor de ondertongslagader 285 Het werktuig van lampe (jourdain) 285 — 286 Voor den hals en voor den tronk... 286 a. Voor de vaten aan den hals 2S6 Het drukwerktuig van chabert 286 Het drukwerktuig van löffler, blacket 28G Het drukwerktuig met twee poppen voor vaten aan den hals 286 b. Voor de onderste buikwandslagader, 287 Het drukwerktuig van hesselbach (Senior) 287 Voor de ledematen 288 a. Voor de sleutelbeen- en okselslagader 288 Het drukwerktuig mohrenheim 288 Wijziging van rudtorffer (Zamengestelde drukwerktuigen voor de sleutelbeenslagader, van bourgerij, en voor de okselslagader van bromfield) 289 b. Voor de armslagader 289 Het drukwerktuig van aijrer 290 Het werktuig van plenk (Drukwerktuig van vallant, köiiler, senf, wegehausen) 290 Het compressorium met twee poppen., 290 c. Voor de spaakbeen- of ellepijpslagader 291 Het drukwerktuig van scultet 291 Het drukwerktuig van wegehausen (sannie , froriep) ; bet drukwerktuig van v. grïfe 291 d. Voor de dijslagader 292 Het drukwerktuig van dupuijtrkn 292 Het drukwerktuig van signorini, wegehausen, krombjiolz, ehrlich 292 Drukwerktuigen met twee poppen voor de dij- en voor de kniekuilslagader 292 VERBANDLEER. II. BIJZONDERE VERBA.NDLEER. II. BIJZONDERE VERBANDLEER. S 1- De bijzondere verbandleer (desmologia specialis) leert ons de regelen kennen volgens welke men verbanden, verbandwerkluigen of -toestellen vervaardigt, aanlegt of aanwendt, en die met een bijzonder doel op bepaalde plaatsen van het menschelijk ligchaam bezigt. § 2. Zij kan tot twee hoofdafdeelingen gebragt worden; het zijn namelijk verbanden of wel verbandwerkluigen, die beide al of niet zijn zamengesteld. 1* A. VERBANDEN. 5 3. De verbanden zijn: I. Windselverbanden. II. Doekverbanden en III. Onbewegelijke verbanden. i. windselverbandes. Van het hoofd. S 4. Windselverbanden voor den schedel of het behaarde gedeelte van het hoofd: a). Eenvoudige: 1. Het kringswijsverband voor den schedel en de beide oogen. 2. De muts van hippocrates. 3. Het ster- of knoopverband, en 4. Het vereenigende verband voor den schedel. § 5. 1). Het kringswijsverband voor den schedel en de beide oogen bestaat uit een eenhoofdig windsel van 3—4 ellen lengte en 4 duimen breedte. Men maakt daarmede twee kringswijze gangen op het voorhoofd tot bevestiging van het windsel, en eindigt met nederdalende spiraalgangen, die elkander voor de helft bedekken tot voorbij de oogen, waarna men het ter zijde van het hoofd bevestigt >). 1) goffbf.s, Précis iconographique de bandages, pansements et appareils. Paris, 1853, p. 37. Aanwending. Tot bescherming van de oogen en tot bevestiging van plaatsmiddelen boven en op de oogkuilstreek. § 6. 2). De muts van hippocrates (mitra Hippocratis, la capeline) is een tweehoofdig windsel van 10 — 12 ellen lengte en 4 duimen breedte, waarvan men het grondstuk plaatst op de wenkbraauw- bo^en en de hoofden boven de ooren naar het achterhoofd voert, Ö deze nu wisselt en het onderste hoofd in de rigting van den pijlnaad lot aan den neuswortel (terugloopende gang) leidt en het bovenste hoofd kringswijs om het hoofd voert ten einde den terugloopenden gang op den neuswortel te bedekken (kringswijze gang). Nu slaat men het terugloopende op het kringswijze hoofd om en brengt het eerst ter regler zijde van den gemaakten gang over den pijlnaad naar het achterhoofd , alwaar het wederom door den kringswijzen gang bedekt wordt, om vervolgens omgeslagen zijnde nu ter linker zijde van den eerst gemaakten gang op den pijlnaad wederom naar den neuswortel gevoerd te worden. Alzoo zijn de gangen, die van voren naar achteren loopen, steeds regts, die van achteren naar voren gaan steeds links van den eersten over den pijlnaad gelegden gang geplaatst; terwijl de kringswijze gangen alleen dienen om de omgeslagene gangen op den neuswortel en het achterhoofd te bedekken en te bepalen. De gangen zijn zoo veel in aantal als noodig is om het geheeie hoofd te bedekken, waarbij de gangen van voren en van achteren elkander steeds naderen; daar tusschen zich regelmatig verwijderen. Het verband eindigt met kringswijze gangen om het hoold. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstukken op het behaarde gedeelte van het hoofd, alsmede tot het uitoefenen eener gelijkmatige drukking. Tot de minder gebruikelijke, met de vorige eenigermate overeenkomende, eenvoudige verbanden van den schedel kan men nog brengen: 1°. Het onderscheidend verband (Discrimen). Met een eenhoofdig windsel vau G ellen lengte en 4 duimen breedte maakt men eenige kringswijze gangen om het hoofd, en één gang die van den neuswortel over den pijlnaald naar het achterhoofd loopt; — en 2°. Het schuitsivijze verband (Seapha) verschilt slechts van het vorige, doordien hier twee gangen tussehen het voor- en achterhoofd geplaatst zijn, welke schuins van voren van den neuswortel van elkander gaande over de wandbeeuderen, elkander naderen naar het achterhoofd. Beide worden tot bevestiging van verbandstukken op den schedel gebruikt, het eerste vooral ook bij de opening of kwetsing der voorhoofdader 1). 5 7. 3). Het ster- of lcnoopverband (Fascia stellaris s. nodosa) bestaat uit een tweehoofdig windsel van 8 ellen lengte en 4 dui- o D men breedte, en eene kleine trapswijze kompres. Men plaatst zich ter aanlegging van dit verband voor de zieke zijde en legt het grondstuk op de trapswijze kompres, die hiertoe vooraf op de beleedigde plaats gelegd is, voert het eene hoofd langs het voor-, het andere langs het achterhoofd naar de tegengestelde slaapstreek, wisselt dan de hoofden, slaat het eene op het andere om (omslag) en voert ze beide naar de beleedigde-plaats, vormt nu eene lus of knoop, door het eene om het andere hoofd te draaijen en zoodanig van rigting te laten veranderen, dat het eene windsel O O O / over de kruin, en het andere onder de kin naar de tegengestelde slaapstreek gevoerd wordt; na hier de hoofden gewisseld en omgeslagen te hebben gaan zij weder over de kruin en onder de kin naar het aanvangspunt terug. Daarna vormt men voor de tweede maal een knoop, doch laat nu de gangen in tegengestelde rigting, dat is horizontaal, den eenen langs het voor-, den anderen langs het achterhoofd gaan , waar zij, na andermaal op de slaapvlakte gewisseld en omgeslagen te zijn, langs denzelfden weg naar de andere slaapvlakte gevoerd worden, om wederom een knoop te vormen. Hiermede gaat men voort totdat het windsel nagenoeg geeindigd is, terwijl men met het laatste gedeelte van het grootste windselhoofd met horizontale kringswijze gangen om het hoofd eindigt. Aanwending. Dit verband wordt uitsluitend gebezigd tot drukking en sluiting van de gekwetste of geopende slaapslagader. *) Vergel. h. lode, Lehrbuch des chirurgischen Verbandes. ficrlin, 3 843, S. 152. § 8- 4). Het vereenigend hoofdverband is een tweehoofdig windsel van 6 ellen lengte en 4 duimen breedte. Men legt het grondstuk van het windsel in den nek en voert de heide hoofden hoven de ooren naar het voorhoofd, overkruist en wisselt hen hier om onder de ooren naar den nek te gaan; hier worden de hoofden andermaal gekruist en gewisseld, om wederom naar het voorhoofd gebragt te worden. Deze gangen herhaalt men drie of vier malen en eindigt door met het langste windsel een kringswijzen gang op het voorhoofd te maken. De gangen liggen in den nek boven en onder de ooren nagenoeg op elkander; op het voorhoofd , waar de gangen elkander voor de helft bedekken, wordt eene spica gevormd. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstukken op het voorhoofd, alsmede tot ondersteuning van de drooge of bloedige hechting bij overlangsche wonden op het voorhoofd. § 9. b). Zamengestelde: 1. Het T-verband voor den schedel. 2. Het slingerverband voor den schedel. 3. Het zeshoofdig verband, of de kreeft van c.ilenus. 4. Het netvormig verband of de netswijze muts. 5. De verbanden na panboring. 6. Het verband bij hersenbreuk. § 10. 1). Het T-verband voor den schedel. Dit verband wordt, naar male men van een of meerdere regtstandige strooken gebruik maakt, die in verschillende rigtingen over den schedel gelegd worden, verdeeld in : a. Onderscheidend , b. Reglhoekig of kruisvormend , c. Stervormig, d. Mutsvormig, en e. Vereenigend T-verband. Bij allen is de horizontale strook 1 — 2 ellen lang en 3-4 duimen breed, terwijl de perpendiculaire strook of strooken van dezelfde breedte, doch slechts —1 el lang en aan het eene einde met eene lus voorzien is of zijn. Het T-verband voor den schedel wordt op de volgende wijze aangelegd: De horizontale strook wordt, nadat men er een of meer perpendiculaire strooken opgeschoven heeft, kringswijs om het voorhoofd boven de ooren naar het achterhoofd gevoerd, hierna worden de perpendiculaire strook of strooken zoodanig over het hoofd gelegd, als elke bijzonder nog op te geven vorm vereischt, de einden er van zullen nu regthoekig over de horizontale strook hangen, die hen, door hiermede een tweeden kringswijzen gang te maken, op hunne plaats bepaalt. Het overige gedeelte of einde van de horizontale strook wordt boven een der ooren bevestigd, vervolgens voor het oor, onder de onderkaak gevoerd, en aan de tegengestelde zijde, boven het oor, bij wijze van eenen kinband vastgemaakt. De einden der perpendiculaire strook of strooken , die zich tusschen de kringswijze gangen der horizontale strook bevinden, worden op de strook waartoe zij behooren omgeslagen en bevestigd. a). Het onderscheidend T-verband bestaat uit e'éne perpendiculaire strook, die van den achterhoofdsknobbel over de kruin naar den neuswortel wordt gevoerd. b). Het regthoekig of kruisvormend T-verband bestaat uit twee perpendiculaire strooken, waarvan de eene strook als bij het vorige verband, de andere van het eene oor lot het andere wordt gebragt, zoodat zij zich juist op de kruin kruissen. c). Het stervormig T-verband bestaat uit vier perpendiculaire strooken, die op gelijken afstand van elkander van het achterhoofd naar de kruin worden gevoerd en na overkruist te zijn, naar de tegengestelde punten, doch eveneens op gelijken afstand, op het voorhoofd worden geleid. d). Het mutsvormig T-verband bestaat uit een aantal perpendiculaire strooken, genoegzaam om den schedel te bedekken, die allen van achteren naar voren, in dier voege als bij het vorige verband is aangegeven, worden geplaatst. e). Het vereenigend T-verband bestaat uit twee, vier of zes perpendiculaire strooken, die in gelijk aantal juist legen over elkander worden geplaatst en zoodanig over den schedel worden gevoerd , dat zij elkander, b. v. bij eene overlangsche of dwarse wond hierop, voorbijgaan en alzoo de wondranden tot elkander brengen. Aanwending. De drie eerste vormen worden gebezigd tot bevestiging van verbandstukken op den schedel; de vierde vorm kan tevens eene matige drukking voortbrengen, terwijl de laatste vorm vooral tot ondersteuning der bloedige of drooge hechting bij wonden van het behaarde gedeelte van het hoofd is aangewezen. § 11. 2). Het slingerver band voor den schedel; vierhoofdig verband (Funda cranii). Is een stuk linnen of katoen van 1 £ el lengte en l el breedte dat aan de einden tot op eene hand breedte van het midden ingeknipt of ingescheurd wordt. Het ongespleten gedeelte, ook wel grondstuk genoemd, wordt bij het aanleggen van dit verband op het voorhoofd gelegd, de onderste einden of hoofden worden kringswijs boven de ooren naar het achterhoofd geleid, gekruist, naar voren gevoerd en bevestigd; de bovenste hoofden worden langs de ooren onder de onderkaak door eenen strik vast gemaakt Naar mate men het grond- of middenstuk van het verband op de kruin of op het achterhoofd legt, draagt het den naam van slingerverband voor de kruin (Funda verticis), of voor het achterhoofd (Funda occipitis). In het eerste geval worden de einden voor en achter de ooren naar de onderkaak , en in het tweede kringswijs om het hoofd gevoerd en bevestigd. Aanwending. Tot bepaling van verbandstukken op het voorhoofd , de kruin of het achterhoofd. § 12. 3). Het zeshoofdig verband, de kreeft van galenus (Fascia in sex capita divisa, Cancer galeni; Bandage des pauvres), bestaat uit een stuk linnen of katoen van ongeveer l el lengteen '2 el breedte, dat in de lengte zamengevouwen wordt, de einden op elkander gelegen, en van twee evenwijdig verloopende insnijdingen, welke tot op eene hand breedte van de plaats van zamenvouwing voorzien zijn, zoodat er aan elk einde drie, aan het geheel zes gelijke hoofden zijn. Vóór het aanleggen vouwt men de hoofden te zamen, eerst de middelste en vervolgens de beide anderen. Zal men het verband aanleggen, dan legt men het op de kruin, en wel zoo dat de strooken naar de zijden van het hoofd gekeerd zijn, voert hierna de laatst opgevouwene of achterste strooken krinswijs van achteren boven de ooren naar het voorhoofd, de voorste strooken van voren naar achteren en de middelste strooken , of eerst opgevouwene, langs de ooren en liet aangezigt tot onder de kin. De kringswijs gevoerde strooken worden door spelden , de laatste door eenen strik of knoop onder de kin bevestigt. Aanwending. Bij beleedigingen van de schedelbekleedselen en tot bepaling of bedekking van verbandmiddelen. Dit verband is zeer doelmatig en eenvoudig om aan te leggen. Het aciithoófdig verband ook kreeftverband vau isass (cancer Bassii) is bijna aan bet vorige gelijk en verschilt slechts daarin, dat bet uit acht hoofden bestaat en cr alzoo drie in plaats van twee insnijdingen worden gemaakt. Het aanleggen geschiedt als bij het voorgaande; de twee middelste strooken kruisen zich echter boven de ooren, de voorste worden kringswijs langs het achteihoofd, de achterste voor de ooren naar de kin gevoerd en bevestigd. —- ^)it verband wordt in dezelfde gevallen als het vorige aangewend. Het zou volgens sommigen, omdat het vaster ligt en minder verschuift, vooral bij onrustige lijders en kinderen te verkiezen zijn. § 13. 4). De nelswijse muls of het netvormig verband (Fascia reli- cularis) bestaat uit eene muts, die van touw of koord gebreid is. Aan den rand wordt eene schuif gemaakt, welke door banden naar believen vergroot en verkleind kan worden. Somtijds is het noodig deze muts van kinbanden te voorzien. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op het hoofd. Dit verband is wegens het gemakkelijk aanleggen, het niet broeijen, en de gelegenheid om op het hoofd daarmede verkoelende omslagen te kunnen aanwenden aanbevelenswaardig. De vrouioenmuts. Dit genoegzaam bekende kleedingstuk kan in enkele gevallen eenige der schedelverbanden vervangen, vooral omdat zij dikwijls voorhanden is en gemakkelijk kan worden opgezet. § 14. 5). De verbanden na panboring worden in den regel uit een der opgegevenc verbanden naar omstandigheden zamengesteld. Het doelmatigste zijn hiertoe het T-vormig- en het slinger- of netswijsverband, wegens de mindere warmte, die zij veroorzaken. § 15. 6). Het verband bij hersenbreuk. Een eigen verband bestaat daarvoor niet, en dewijl hierbij nu eens eene grootere dan weder eene geringere drukking vereischt wordt, zoo zijn vooral gelijkmatig drukkende en weinig verschuifbare verbanden noodig , zoo als b. v. het zeshoofdig verband, de vrouwen- of kindermuts enz. § 16. Windselverbanden voor het aangezigt. a). Eenvoudige: 1. Het verband voor e'e'n oog. 2. Het verband voor beide oogen. 3. Het enkele muilverband. 4. Hel dubbele muilverband. 5. Het vereenigende verband voor de bovenlip. 6. Het kruisverband voor het hoofd. § 17. 1). Het verband voor ée'n oog (Monoculus) is een eenhoofdig windsel van 6 ellen lengte en 3—4 duimen breedte. Bij het aanlegen maakt men voor het regler oog van regts naar links twee do o o horizontale kringswijze gangen om het voor- en achterhoofd. Aan dit laalsle gekomen gaat men schuins onder het regler oor over dezelfde wang, het ook , den neuswortel en het linker wandbeen o ' o ' naar het achterhoofd , waarna men weder een horizontalen kringswijzen gang om het hoofd maakt. Nu herhaalt men nog twee- of driemalen de schuinsche gangen over hel lijdende oog, zorg dragende dat de gangen elkander telkenmale voor de helft bedekken en dat na eiken schuinsen gang een gang kringswijs tot betere bevestiging worde gemaakt, om ten slotte met kringswijze gangen om het hoofd te eindigen. Voor het linker oog begint men met het windsel boven het linker oog, en vervolgens regts, enz. Aanwending. Tot bedekking van het oog en tot bevestiging van verbandstukken op de oogkuilstreek en lot aanwending van drukking op die plaatsen. § 18. 2). Het verband voor beide oogen (Binoculus), bestaat uit een eenhoofdig windsel van 10 —12 ellen lengte en 4 duimen breedte. Het aanleggen begint men met twee kringswijze gangen om het vooren achterhoofd , b. v. van de regler naar de linker zijde, van hier gaat men schuins onder het regler oog over de regter wang en het oog, den neuswortel en het linker wandbeen tot aan het achterhoofd. Nu voert men het windsel, — dit onder den uitwendigen achterhoofdsknobbel bepalende, — schuins van achteren naar voren over het regter wandbeen, overkruist den vorigen gang juist op den neuswortel, verder over het linker oog, de wang en onder het linker oor naar het achterhoofd en maakt hierna eindelijk een kringswijzen gang om het voorhoofd ; wanneer deze gang aan het achterhoofd genaderd is, gaat men weder schuins onder hel regler oor, enz. en herhaalt nu achtereenvolgens driemalen den reeds beschreven gang, om het verband met cirkeltoeren om het hoofd te eindigen. De gangen moeten elkander op beide oogen regelmatig voor een derde bedekken, op den neuswortel eene koornaar vormen en op de beide wandbeenderen zooveel mogelijk op elkander liggen. Aanwending. Even als het vorige verband, doch voor beide de oogen. § 19- 3). Het enkele muilverband (Capistrum simplex, Einfache Halfter) bestaat uit een eenhoofdig windsel van 8 ellen lengte en 3 duimen breedte. Het wordt op de volgende wijze aangelegd; en daar er een regter en linker van bestaat nemen wij het linker tot voorbeeld. Men maakt eenige horizontale kringswijze gangen om het hoofd en wel van de gezonde naar de zieke zijde, dus hier van de regler naar de linker zijde; achter het regler oor gekomen, gaat men met het windsel onder de onderkaak langs de zieke zijde voor het oor naar boven, schuins over de kruin en achter het regter oor naar beneden, andermaal onder de kaak lot voor het linker oor naar boven, zoodanig dat de eerste gang voor twee derden naar achteren bedekt wordt. Nu bevestigt men het windsel voor het linker oor aan den kringswijzen gang en slaat het vervolgens op dezen om , en voert het naar den achterhoofdsknobbel. Van hier gaat men met het windsel onder het regter oor en voor de kin naar het achterhoofd terug. Dezen gang herhaalt men nogmaals den eersten voor twee derde naar beneden bedekkende. Is men met den tweeden kingang aan het achterhoofd gekomen, dan gaat men onder het regter oor en onder de kaak voor het linker oor naar boven tot aan den kringswijzen gang, vervolgens schuins over het voorhoofd boven het regter oor naar het achterhoofd , van hier onder het linker oor en onder de kaak langs de regter zijde voor het oor naar boven tot aan den kringswijzen gang, vervolgens schuins over het voorhoofd boven het linker oor naar het achterhoofd, om ten laatste met eenige kringswijze gangen om het hoofd te eindigen. Aanwending. Bij dwarse beenbreuken van een der takken van de onderkaak, schuinse beenbreuken zonder verplaatsing, alsmede tot ondersteuning der onderkaak na eene herstelde ontwrichting. § 20. 4). Het dubbele muilverband (Capistrum duplex, Doppelte Halfter) is een eenhoofdig windsel van 10 ellen lang en 3—4 duimen breed, dat men begint aan te leggen op de kruin, daalt langs den buitenhoek van het regter oog tot onder de onderkaak, om langs de tegengestelde zijde naar het punt van aanvang terug te keeren; vervolgens gaat men met het windsel digt boven het refter oor naar den achterhoofdsknobbel, onder het linker oor en onder de onderkaak voor het regter oor naar de kruin , waarbij men in acht neemt dat de eerste gang, die op de wang ligt, voor een derde naar achteren bedekt wordt. Vervolgens maakt men denzelfden gang, doch nu boven het linker oor, naar het achterhoofd, en van daar onder de kaak en voor het linker oor naar de kruin. Nu zullen er twee gangen aan beide zijden op de wang gelegen zijn, die tusschen het voorhoofd en de kruin eene van voren naar achter loopende koornaar vormen. Van de kruin gaat men, den gang boven het regter oor bedekkende, naar het achterhoofd, vervolgens onder het linker oor, voor de kin en onder het regter oor naar het achterhoofd terug. Deeen gang herhaalt men nog eenmaal, doch bedekt den eersten voor twee derden naar beneden. Van het achterhoofd gaat men nu verder onder het linker oor en onder de onderkaak , langs de regter wang naar boven t O O O tol op de kruin , vervolgens boven het linker oor naar het achterhoofd , onder het regter oor en onder de kaak langs de linker wang tot op de kruin, en van hier boven het regter oor naar het achterhoofd, om met eenige kringswijze gangen om het hoofd te eindigen. Aanwending. Bij beenbreuken van de beide takken of het ligchaam der onderkaak , alsmede lot ondersleuning der onderkaak na eene herstelde ontwrichting •). Dit verband kan ook met een tweehoofdig windsel aangelegd worden, doch dit is meer zamengesteld in het aanleggen en niet doelmatiger in het gebruik, en kan hierom ontbeerd worden. 5 21. 5). Het vereenigend verband voor de bovenlip, bestaat uit een tweehoofdig windsel van 6 ellen lengte en 2 duimen breedte, o o ' benevens twee, 2 duimen lange en 1 duim breede kussentjes of wigvormige trapswijze kompressen Dit verband aanleggende worden de kompressen of kussentjes ter zijde van de bovenlip gelegd en door eenen helper bepaald. Het grondstuk van het windsel legt men op het voorhoofd, leidt de hoofden boven de ooren naar het achterhoofd, kruist en wisselt hen hier en voert ze vervolgens ' /O over de kussentjes of kompressen naar de bovenlip, het eene over het andere windsel om , en na het matig vast aangehaald hebben , voert men het langs denzelfden weg terug, om nog eens den gebeelen gang te herhalen. Aanwending. Tot vereeniging van overlangsche lipvvonden, als voorbereidend verband voor de operatie der hazenlip, en tot ondersteuning der bloedige hechting na deze kunstbewerking. Sommigen bezigen eene ongeveer 1 el lange en 2 duimen breede strook, die dan vóór het aanleggen met haar midden op de kruin gelegd wordt, zoodanig dat de einden vóór de ooren over de wangen hangen, en wanneer het windsel aangelegd is, tot meerdere bevestiging, naar boven worden omgeslagen en aan den kringswijzen gang worden vastgemaakt. Anderen maken vooraf' eene spleet iu het een windsel, waardoor het hoofd van het andere gestoken wordt. Het is vooral Louis, die dit verband met goed gevolg heeft aangewend, waarom het ook nog we] naar hem genoemd wordt 2). § 22. 6). Het kruisverband van het hoofd (Croisé de la tète). Dit 1) goffres , 1. c. p. 42, planche 9, fig. 3. 2) Vergel. over de hazenlipverhanden: is. g. schbeger, Handb. d. chirurg. Verbandlchre. Erlangen, 1820, 1" Theil, S. 291. u. s. \v. wordt vervaardigd uit een eenhoofdig windsel van 6 ellen leDgte en 4 duimen breedte , en kan zoowel op de regter- als op de linkerzijde van het aangezigt worden aangelegd. Men begint voor de regterzijde b. v. met twee kringswijze gangen om het vooren achterhoofd; achter het regter oor gekomen bevestigt men het windsel door eene speld, slaat het om en gaat achter het oor langs de onderkaak naar beneden, en over het linker oor naar de kruin. Deze perpendiculaire gangen herhaalt men drie of vier malen, telkens den vorigen gang voor de helft naar voren bedek- ' O Ö D kende; de laatste gang wordt weder ter hoogte van den regter buiten ooghoek aan den kringswijzen gang bevestigd en omgeslagen, om met cirkeltoeren om het hoofd te eindigen. Aamvending. Dit verband is zeer geschikt tot bevestiging van verbandmiddelen op de oor- en slaapslreek , of onderkaak en boventongbeenstreek !)• § 22. b). Zamengeslelde: 1. Hel dubbel bewegelijk T-verband, oogverband van schreger. 2. Het oogverband van böttciier. 3. Het T-verband voor den neus. 4. Het slingerverband voor den neus. 5. Het sperwerverband. 6. Het H-verband voor de bovenlip, van schreger. 7. Het T-verband voor den mond, van gerut. 8. Hel verband voor de hazenlip, van tiiillaije. 9. De kaakslinger. 10. Het T-verband voor het oor. 11. Het aangezigtsmasker. 12. Het groot vierhoekig hoofdverband, de vierhoekige hoofddoek. 13. De kleine driehoekige hoofddoek. GOFFBES, 1. c. pag. 44, pi. 9, fig. 4. ■s 23. 1). Het dubbele bewegelijke T-verband voor beide oogen, het oogverband van sciiregeh, bestaat uit een dubbel bewegelijk T-verband en twee vierkante linnen kompressen •). Bij het aanleggen wordt de horizontale strook kringswijs om het voor- en achterhoofd gevoerd, terwijl de voor ieder oog nederhangende perpendiculaire strook ter zijde van den mondhoek gebragt en onder de kin gekruist wordt en met cirkelgangen om den hals eindigt. De linnen kompressen worden voor de oogen aan de perpendiculaire strook bevestigd. Het is echter beter de strooken, nadat zij gekruist zijn, onder de ooren naar het achterhoofd te voeren en daar met kringswijze gangen op de horizontale strook te laten eindigen, of wel de strooken langs de ooren tot op de kruin te voeren en daar te bevestigen. In beide gevallen wordt de bloedsomloop langs den hals minder belemmerd. Aanwending. Bij zeer belangrijk ooglijden, tot afwering van alle uitwendig schadelijke invloeden met vermijding van drukking. sciibeger gebruikt geene kompressen, doch verbreedt voor de oogen de perpendiculaire strooken 2), § 24. 2). Het oogverband van böttcher bestaat uit eene strook van 1 el lang en 2 duimen breed, die in het midden van eene 4 duimen lange dwarse spleet voorzien is, en een vierkant stuk linnen, groot genoeg om twee malen zamen gevouwen zijnde beide de oogen te bedekken, en dat aan den onderrand eene uitsnijding heeft voor den neus en aan den bovenrand driehoekig is uitgesne- O O den, zoodat de top van den driehoek naar boven gerigt is. Bij het aanleggen steekt men den top van den driehoek door de dwarse J) Van al de T-verbanden, die aan het hoofd gebezigd worden, is de horizontale strook 3—4 duimen breed en 1—2 el lang, terwijl de perpendiculaire strook meestal *.—1 el lang en eveneens 3—4 duimen breed is. 2) Handbuch u. s, w. ler Th. S. 215 und 262. 9 spleet van de strook, en deze legt men zoodanig op den neuswortel , dat de beide oogen door het stuk linnen bedekt zijn en de neus in de uitsnijding aan den onderrand geplaatst is. De strook wordt nu kringswijs om het hoofd gevoerd en bevestigd. Aanwending. Bedekking zonder drukking van heide de oogen. Hiermede komen overeen de kompresseu van jungken, lakgenbeck eu anderen, welke voor de oogen hangen en met een oogklep, volgens hen, het oogverband van eottcher doelmatig vervangen. Na de operatie der cataracta sluiten zij de oogen iu de eerste dagen alleen door smalle reepen kleefpleister 1). Tot bescherming der oogen gebruikte wen zel twee doppen van ebbenhout, die in het midden met eene kleine opening ziju voorzien, en die op eeue band bevestigd zijn böttcher gebruikte bolle glazen, die in metalen ringen gevat ziju bij wijze van eenen bril 3). § 25. 3). Het T-verband voor den neus bestaat uit een bewegelijk dubbel T-verband. De horizontale strook wordt bij het aanleggen met haar midden tusschen de bovenlip en den neus geplaatst, de einden worden onder de ooren naar het achterhoofd sevoerd , O ' gekruist en met eenen kringswijzen gang eindigen zij om het hoofd. De perpendiculaire slrooken gaan langs den neus tot aan den neuswortel , worden hier overkruist en over de wandbeenderen naar het achterhoofd geleid, alwaar zij aan de horizontale strook worden vastgemaakt, of, zoo zij lang genoeg zijn, met een kringswijzen gang om het hoofd gevoerd en bevestigd. Aanwending. Tot bedekking van den neus of bepaling van verbandmiddelen op de neusstreek. Hiermede komt overeen: 1°. het klee/pleislerverbund van BörrcHEH. Bit bestaat uit twee verticale strooken en. eene dwarse strook kleefpleister. De laatste legt men op de bovenlip, de eerste langs den neus, beide overkruisen zich op den neuswortel en eindigen op het voorhoofd. 2°. Het ypsilonverband (Schistus galeni) (Y) zijnde een gespleten T-verband, waarvan de horizontale strook van het achterhoofd naar da 1) fkitze, Le.hre. von d. wichtiysten in d. Chirurgie u. Mcdicin gebr. Bandagen u. Machinen. JBerlin, 1854, S. 25. 2) pritze, 1. c. S. 38. 3) lode, 1. c. S. 216. boveulip gaat, de perpendiculaire strook over het hoofd naar den neuswortel, alwaar de gespleten einden elkander overkruisen en langs den neus aan de horizontale strook worden vastgemaakt *). § 26. 4). Het slingerverband voor den neus (Funda nasi) is eene ! strook linnen of katoen van 1 el lans en \ duimen breed, welke O * aan beide zijden tot op eene hand breed van het midden is ingesneden, terwijl het middelste of ongespletene gedeelte van de strook met twee kleine openingen is voorzien. Dit laatste wordt bij de aani wending onder den neus gelegd, de bovenste hoofden of strooken worden onder, de onderste hoofden boven de ooren naar het achterhoofd gevoerd, en door een kringswijzen gang om het hoofd bevestigd; de bovenste hoofden worden op de nekstreek vastgemaakt. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandmiddelen aan den top en de uitwendige openingen van den neus. Hiermede komt overeen het pleisteroerband voor den neus, van stark 2), zijnde eene strook kleefpleister, die aan beide zijden gespleten is en in het midden twee openingen voor de neusgaten heeft. Bij het aanleggen worden de bovenste einden over de wangen, de onderste onder de ooren vastgekleefd. Het vier hoojdig pleister verband van böttcher is nagenoeg hetzelfde § 27. 5). Het driehoofdige of enkelvoudige sperwerverband (Accipiter). Het bestaat uit een driehoekig stukje linnen, groot genoeg om den neus te kunnen bedekken. Hieraan geeft men (disdif.r) eene zak- of beursvormige gedaante, door uit de basis van den driehoek een kleineren driehoek te knippen en vervolgens de randen te vereenigen. Ter zijde van deze vereeniging maakt men twee openingen; aan de basis bevestigt men twee strooken of banden van ongeveer 1 j. el lengte, en aan den top eene voor de helft kortere strook of band. Het aanleggen is zeer eenvoudig. Het zakje wordt zoodanig over den 1) schkegkr, 1. c. Til. 1, S. 27!'< 2) g. j, van epen, Beknopte handt, tot de leer der verbanden, 1837, bladz. 9(S, ') schbeger, 1. o. Th. 1, S. 280. 2 * neus gelegd ; dat de beide openingen aan de neusgaten beantwoorden. De strook aan den top wordt over het hoofd , en de strooken aan de basis worden onder de ooren naar het achterhoofd gevoerd. De perpendiculaire strook wordt daar aan de horizontale bevestigd , terwijl de einden dezer laatste strook, na elkander overkruist te hebben , met een kringswijzen gang om het hoofd eindigen. Aanwending. Tot bedekking van den neus of bevestiging van verbandmiddelen op deze streek. Een ander thans minder gebruikelijk verband voor den neus is: Het vijf hoofdige of meervoudige sperwer verband *). Hierbij zijn twee strooken of banden ter zijde aau den top, die in eene schuine rigting over de waudbeenderen naar het achterhoofd gaan, om, even als bij het driehoofdige, aan de horizontale strook te worden vastgemaakt. Deze strooken verschuiven gemakkelijk en' kosten veel tijd tot aanleggen waarom dit verband minder gebruikt wordt. Tot de vereenigende of ondersteunende verbanden, die bij de neusvorming gebezigd worden behooren: 1°. liet wambuis van tagi.iacozzi 2) hetwelk is zamengesteld uit drie deelen, als: de kap, het wambuis en het armverband, alle meestal van leder vervaardigd. De kap moet het-behaarde gedeelte des hoofds goed omsluiten, terzijde twee openingen bezitten tot doorlating der ooren, en met het nekgedeelte met het wambuis verbonden kunnen worden. Het wambuis heeft den vorm van een van den nek tot over den buik zich uitstrekkend vest, dat goed sluit en van voren door banden kan gesloten worden. Het armverband bestaat uit een middenstuk, waarin de elleboog ligt, en eenige verlengselen of strooken; een dezer strooken loopt van het middenstuk langs den opperarm naar het armgat van het wambuis en vereenigt zich met een okselband, die ter hoogte van het schouderblad aan het wambuis afgaat, onder den oksel dier zijde heen loopt, en over de borst naar den tegengestelden schouder opstijgt, om ook daar aan het wambuis bevestigd te worden; eene tweede strook, die ook van het middenstuk afkomt, loopt Iaugs de achtervlakte van den voorarm tot aan den handwortel, waar zij door een breeden, van banden voorzienen dwarsband de hand op den schedel aan de kap bevestigt; van elke zijde van het middenstuk begeeft zich een band naar de kap, welke laatste door banden boven elk oor met haar wordt verbonden, terwijl een derde zijband zich, aan de binnenvlakte van het zijstuk, naar den tegengestelden oksel begeeft, om aldaar met het wambuis vereenigd te worden 3). 2°. Het verband van von graeve is eene wijziging van het voorgaande, doch 1) schreger, 1. c. S. 279. 2) a. k. hesselbach, Handb. d. chir. Verbandlelire, 1845, S. 219. 3) c. g. burger, Handboek van de hetlk. verbandleer. Yert. d. ür. hageman Jr., Utr. en Amst. 1650, bladz. 128. verschilt: 1°. doordien het uit stevig linnen of gekeperd katoen bestaat; 2°. op het hoogste gedeelte er van bevindt zich eene dubbele strook, die den handwortel omgeeft en bevestigt; 3°. zijn er op het achterste en middelste gedeelte der kap drie 4 duimen breede strookeu aangebragt, die zich tot aan den achterrand der ooruitsnijding uitstrekken en tot bevestigiqg dienen der armlade. Deze worden door dwarsstrooken nog meer op hunne plaats bepaald, en eindelijk 4°. bevindt zich aan het onderste gedeelte een ring, die aan een dergelijken op den rug van het wambuis beantwoordt. Het wambuis heeft bovendien twee ringen onder de oksels en eenen ring op.den rug, door welken een koord gehaald wordt, dat bij de beide eerste dienen moet, om den arm naar de regter of linker zijde te kunnen brengen, en bij de derde om het hoofd naar achteren te bepalen. De armlade omgeeft de achterste omvangshelft van den arm, zoodat hij in de lengte een derde van den voorarm en twee derden van den bovenarm bedekt; verder is zij met eene uitsnijding voor den elleboog voorzien. De armlade wordt door vier banden om het lid vastgemaakt. Aan eiken langen rand bevinden zich 7 9 banden, die met de zijbanden van de kap vereenigd worden, en ter zijde van den elleboog is een ring, waardoor het koord van den okselring gevoerd wordt 1). Met het doel om het verband gemakkelijk te kunnen aanleggen, afnemen en reinigen heeft benedikt hierin een zoodanige verandering gebragt, dat alle vereenigingsplaatsen van knoopen en knoopsgaten voorzien werden >).• § 28. 6). Het H-vormig verband, voor de bovenlip , van schregek is nagenoeg een dubbel bewegelijk T-verband. De horizontale strook is 1 el, de perpendiculaire strooken nagenoeg 11- el lang. De laatste strooken zijn zoodanig met de horizontale strook vereenigd, dat |- gedeelte er van naar beneden en f gedeelte naar boven is geplaatst, en het geheel dus den vorm eener II nabij komt. De perpendiculaire strooken moeten ongeveer 4—5 duimen van elkander verwijderd blijven; het daar tusschen gelegen middenstuk der horizontale strook legt men op de bovenlip en voert de einden dezer strook over de wangen, onder de ooren naar het achterhoofd; de onderste of kortere einden der perpendiculaire strooken worden onder de kin vereenigd, de bovenste, langere, leidt men langs de buiten ooghoeken naar de kruin, waar zij 1) HKSSELBACH , 1. C. S. 223. burger, 1. c. bladz. 130. elkander overkruisen moeten, om vervolgens naar liet achterhoofd aan de horizontale strook te worden bevestigd, die daarna zelf met kringswijze gangen om het hoofd eindigt. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op de bovenlip en onderkinstreek. § 29. 7). Het T-verband van den mond, van gerdy is een onbewegelijk enkelvoudig T-verband, waarvan de breedte der strooken iels meer dan gewoonlijk bedraagt. In het midden der horizontale strook wordt eene ovale opening gemaakt, die met de grootte van den mond overeenstemt, en eene langwerpige spleet in de perpendiculaire strook tot opname van den neus. Om het uitrafelen te voorkomen', worden deze openingen gezoomd. Men plaatst de horizontale strook met de opening op den mond en voert de einden onder de ooren naar den nek, terwijl de perpendiculaire, die den neus opneemt, over het voorhoofd en de kruin naar het achterhoofd wordt gevoerd en aan de horizontale strook wordt bevestigd, terwijl men hierna de einden der horizontale strook kringswijs om het hoofd voert '). Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op de bovenen onderlip. § 30. 8). Het verband voor de hazenlip, van tmllaije 2). Dil bestaat uit vier strooken van 1 el lang en 1—2 duimen breed, wier eene einde door 2 bandjes op de volgende wijze met elkander worden vereenigd: Men naait 2—3 smalle bandjes aan het einde eener strook, vervolgens de vrije einden dezer bandjes, die slechts 6—8 duimen lang zijn, aan het einde eener andere strook. Aan de derde strook naait men eveneens drie dergelijke bandjes, doch 1) gekdy , Traité des pansements et de leurs appareils, 1837, Tom. I. pag. 189. 3) Vollst. Dar steil, d. chir. Verbandes. A. d. Franz. v. j. g. g. , 1798, S. 52. voordat men de vrije einden hiervan aan de vierde strook vastnaait, schuift men ze tusschen de bandjes der twee eerste strooken, zoodat wanneer men zich de 4 strooken twee aan twee op elkander gelegen voorstelt, de linker onderste met de regter bovenste en de regter bovenste met de linker onderste vereenigd is. Aan de twee onderste strooken worden bovendien, 2 duimen lange en 1 duim dikke kussentjes vastgenaaid. Bij het aanleggen van het verband, worden de kussentjes op een kleinen afstand van de wondranden geplaatst, zoodat het getraliede gedeelte van hel verband (de bandjes) op de bovenlip gelegen is, nu voert men de beide onderste of achterste strooken, waarop zich de kussentjes bevinden, over de wansren onder de ooren naar het achterhoold , en na ze hier O ' overkruist te hebben, boven de ooren, kringswijs om het hoofd. De beide andere uitwendige strooken worden, na matig vast aangetrokken te zijn, langs denzelfden weg over de eerste strooken geleid en bevestigd. Aanwending. Als voorbereidend verband bij de operatie van de hazenlip, en tot ondersteuning der bloedige hechting na deze kunstbewerking. Behalve dit en het in § lil beschreven verband, zijn er nog eenige andere zameugestelde verbanden, die bij de kunstbewerking der hazenlip, alsmede bij doordringende boven- en onderlipswonden gebezigd worden, zoo als: t°. Het verband van stückelbekgisk. Dit heeft de vorm van een T-verband, welks horizontale strook ongeveer 4 —G duimen breed is en zoo lang, dat zij van den eenen wondrand, om den nek loopende, tot den anderen reikt, en aan die einden met een knievormig gebogen geelkoperen plaat voorzien is, op welke zich een andere plaat bevindt, die drie knoopjes bezit, om welke de draden worden gelegd. De regtstandige strook is in den nek met de vorige vereenigd, gaat over den schedel tot op het voorhoofd, en heeft aan zijne vrije einden twee haaltjes, waaraan de einden der draden, langs den neus heengaande, worden bevestigd. Tot meerdere bevestiging dezer strook, gaan er op de kruin zijdelings twee strooken af, die onder de kin worden vastgemaakt •). 2°. Dit verband is door von graeêe (om het voor alle voorwerpen bruikbaar te maken) in zoo verre gewijzigd, dat het midden der horizontale strook, door middel van gespen en riemen vereenigd is, waardoor deze naar willekeur kan verkort of Ij ul'rglk, 1. c bl. 142. verlengd worden; bovendien zijn de platen dubbel gebogen, om daardoor minder drukkiDg te veroorzaken '). 3°. De muts van köhkikg. Eene goed passende muts, voorzien van breede, stevige kinbanden, waaraan zich van voren, ter hoogte van de Jippen, twee naar buiten omgebogen schilden bevinden, die met drie haakjes of knopjes voorzien zijn, om welke de draden als een liggende 00 worden gewonden 2). •1 . Het verband van chaussies — gerot. Een goed sluitende muts, welke aan beide zijden met twee (eene voor en eene achter het oor geplaatste) gespen is voorzien, en twee met kussens voorziene schilden van metaal of leder, die de wangen bedekken en den rand, die naar de lippen is gekeerd, halfmaanvormig uitgesneden, zoodat de eene hoorn boven den anderen over dë onderlip reikt. Op bet regter schild zijn bij de halfmaanvormige insnijding twee gespen , eveneens aan den achterrand, aangebragt, terwijl zich aan den onderrand eene smalle riem bevindt. Op het linker schild zijn aan den voorrand twee kleine, aan den achterrand twee langere riemen bevestigd, en aan den onderrand eene gesp. De beide voorste riemen vereenigen de schilden onderling, de beide achterste gaan naar de gespen van de muts, terwijl de onderste riem onder de kin naar de tegenovergestelde zijde wordt gevoerd. De binnenvlakte der kussens worden van eene goed klevende pleister voor de wangen voorzien 3). § 31. 9). De kaakslinger (Funda maxillaris) beslaat uit een stuk linnen of katoen van 1 el lengte en 10—12 duimen breedte, dat aan de beide einden tot op eene hand breedte van bet midden is ingesneden en in het middenstuk eene 3 duim lange dwarse spleet bezit. Bij het aanleggen plaatst men de opening op de kin, voert de beide bovenste strooken onder de ooren naar het achterhoofd, overkruist ze, en vereenigt ze zoolang door eenen strik, totdat men de onderste strooken langs de zijden der onderkaak, voor de ooren, naar de kruin heeft gevoerd en bevestigd, nu maakt men de vastgestrikte strooken los en voert deze kringswijs van achteren naar voren over de andere strooken en boven de ooren om het hoofd. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op de kinen oorstreken, en tot ondersteuning der onderkaak. ï) BURGER, bl. 14-3.' *) Ibid. 3) Ibid. Hiermede komt overeen in werking het verband mor de onderkaak , van scHkEGEK 1). Dit bestaat uit een stuk linnen of leder, dat groot genoeg is om de onderkaak te omvatten; de onderrand is boogvormig uitgesneden, met twee kleine vleugels of zijstukken, die door 4 banden onder de kin vereenigd worden; aan de einden van het middenstuk zijn windsels of strooken bevestigd, groot geuoeg om langs de ooren naar den nek en van daar kringswijs om het hoofd gevoerd te worden. S 32. 10). liet T-verband voor het oor. Naar mate het oor alleen of wel de "eheele oorstreek door het verband moet worden bedekt, O ' heeft men een enkel of dubbel bewegelijk T-verband. De horizontale strook wordt boven het oor kringswijs om het hoofd gevoerd , de perpendiculaire strook bij het enkele over het oor, en bij het dubbele worden de streken vóór en achter het oor, onder de kaak, langs de tegengestelde zijde naar de kruin en van daar naar de horizontale strook boven het lijdende oor gevoerd en bevestigd. Ook kan men in de perpendiculaire strook eene opening maken tot doorlating van het oor, zoo het meer bepaald dienen moet om voor of achter de oorstreek verbandstukken te bevestigen. Aanwending. Tot bedekking van het oor en bepaling van verbandmiddelen op deze streek. Minder gebruikelijk zijn: 1°. het oorschild (Scuta auris), (disdiek, thii.laije), hetwelk bestaat uit een naar de grootte van het oor gesneden eirond stuk linnen, dat van boven twee en van onderen eene strook of band bezit; de bovenste banden gaan boven het oor kringswijs om het hoofd, de onderste strook of band onder de onderkaak voor het oor naar boven over de kruin, tot op de horizontale strook, en 2°. De vierhoo/dige oorslinger (Funda auris), (hofeu, thillaïje) wordt door het ï-verband van het oor zeer goed vervangen. Hij bestaat uit een slingerverband, waarvan het grondstuk op het oor wordt gelegd, terwijl de bovenste hoofden kringswijs om het hoofd, de onderste om den hals worden gevoerd en bevestigd. § 33. 11). Het aangezirjtsmasker (Larva facialis). Dit bestaat uit een nagenoeg ovaal stuk linnen, groot genoeg om hel gehecle gelaat te ') Programma de fasciis capitis, p. 11. bedekken. Er worden overeenstemmende openingen voor de oogen , den neus en den mond ingemaakt, en boven en onder de ooren banden of strooken aangebragt, die kringswijs om het hoofd gevoerd en bevestigd worden. Aanwending. Tol bedekking van het aangezigt en tot bevestiging van verbandstukken. In gevallen waar liet geheele aangezigt DÏet behoeft bedekt worden, maakt men ook wel gebruik van eeu zoogenaamd huif masker (bandeau), hetwelk bestaat uit een langwerpig stuk linnen van ongeveer » et lengte en 10—15 duimen breedte, waaiuit men 2 duimen van den onderrand in het midden een omgekeerd V-vormig stuk knipt. .Men legt den bovenrand op de wenkbraauwbogcu, steekt den neus door de opening, terwijl de onderrand aan de bovenlip beantwoordt. Nu wordeu de einden reet naar achteren gevoerd en bevestigd. Dit verband is zeer doelmatig tot bedekking van een gedeelte van het aangezigt. § 34. 12). Het groot vierhoekig lioofdverband, de vierhoekige hoofddoek (Capitium magnum quadrangulare). Een doek van 8—9 palmen in het vierkant wordt zoodanig zamengevouwen, dat hij met twee ongelijke helften op elkander ligt, en de eene helft een palm breeder is dan de andere. Men legt bel midden van den doek op het hoofd, en wel zoo, dat de vrije randen over het aangezigt hangen, de breedste of langste helft onder ligt, en de zamengevouwen rand aan het achterhoofd beantwoordt. Nu knoopt men de einden van de buitenste of smalste helft onder de kin te zamen, hierop slaat men over deze de langere of afhangende helft naar boven ora , voert de einden langs de ooren naar den nek, en knoopt hen daar te zamen. De afhangende zijstukken kunnen naar verkiezing blijven hangen of worden omgeslagen en bevestigd. Aanwending. Daar dit verband ook een gedeelte van het aangezigt en den hals bedekt, wordt het gebruikt tot verwarming en tot bevestiging van verbandstukken. § 35. 13). De kleine driehoekige hoofddoek (capitium triangulare), een driehoekige of tot driehoek zamengevouwen vierkante doek , waarvan de grondvlakte ongeveer 7—9 palmen lang is. Men legt het midden van den doek op het hoofd, zoo dat de vrije rand naar de wenkbraauwbogen en de top naar het achterhoold is gerigt, nu voert men de einden boven de ooren naar het achterhoofd, verwisselt en overkruist hen hier op den top, en brengt ze vervolgens naar het voorhoofd terug, alwaar zij door een knoop of met spelden bevestigd worden. Den top slaat men, nadat de doek glad gestreken is, naar boven om. Aanwending. Tot bedekking van hel hoold en bevestiging van verbandstukken. Het drielwekiye. hoofdverband van schhkger onderscheidt zich van het voorgaande daardoor, dat de einden omtrent twee vingerbreedten vaa den rand der basis tot op twee palmen van elkander zijn ingesneden. Men legt het niet ingesneden gedeelte op het voorhoofd eu voert de einden, even als bij het vorige verband, om het hoofd; de vrije stukken, die door het insnijden ontstaan zijn, worden bij wijze vau kiubandeu bevestigd '). § 36. Algemeene opmerkingen. De hier beschreven verbanden moeten , dewijl zij dadelijk in hel oog vallen, een meer behagelijk aanzien hebben. Het is dus noodzakelijk, dat zij met veel zorg en naauwkeurigheid worden aangelegd. Hoewel het aanwenden der meesle verbanden door den spherischen vorm van het hoofd op zich zelf reeds moeijelijk is, vooral ook omdat men de bedekking of sluiting der natuurlijke openingen, b. v. de oogen, neus enz., zoo de verbanden hiervoor niet opzettelijk bestemd zijn , vermijden moet, wordt het aanleggen dezer verbanden bovendien nog bezwaarlijker, doordien het haar, hetzij door de hoeveelheid ol door zijne gladheid, hinderlijk is, en het verband door de bewegingen der onderkaak gemakkelijker verschuift of losgaat, weshalve het van belang is, dat de afzonderlijke gangen of deelen van het verband op meerdere plaatsen met zorg aan elkander worden vastgemaakt. l) schregek, 1. c. Th. I, S. 209. Hiertoe raden sommigen aan vooraf het hoofd , vooral bij kinderen , met eene goed passende muts te bedekken, ten einde hieraan het verband te bevestigen. De verbanden, uitsluitend tot bedekking dienende, kunnen in sommige gevallen uit zwarte zijden stof vervaardigd worden. Windselverbanden voor den hals. § 37. a). Eenvoudige: 1. Het houdende of bedekkende verband. 2. Het verband vóór en na de aderlating op de uitwendige halsader. 3. Het verband na de strottenhoofds- of luchtpijpsnede. 4. Het verband na de slokdarmsnede. 5. Het cijfer 8-verband voor den hals en den oksel. 6. Het regthoudende verband van het hoofd, of het verdeelende voor den hals. 7. Het vooroverbuigende verband voor het hoofd, of het vereenigende voor den hals. § 38. 1). Hel houdende of bedekkende verband voor den hals bestaat uit een eenhoofdig windsel van .2—3 ellen lan» en 3—5 dui- O c men breed. Hiermede maakt men kringswijze gangen om den hals. Om het afglijden van het verband te voorkomen, kan men eene 1 el lange en 3 duim breede strook bezigen, die dwars over de kruin wordt gelegd, zoodat de beide einden langs het aangezigt en den hals tot op de schouders hangen. Hierover wordt dan het eigentlijke verband aangelegd en de einden van de strook naar boven teruggeslagen en bevestigd. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandmiddelen op den hals en de nekstreek. § 39. 2). Het verband vóór en na de aderlating op de uitwendige halsader. Voor deze kunstbewerking gebruikt men eene strook linnen of katoen (laatband) van 3 ellen lengte en 3—5 duimen breedte en eene matig dikke kompres. Men legt de kompres even boven bet sleutelbeen op de te openen ader, rolt ongeveer el van het windsel of de strook af, dat men voor den gezonden oksel hangen laat, en voert het overige van het windsel schuins langs de borst over de kompres , en schuins langs den rug naar den tegengestelden oksel. Dezen gang herhaalt men nog eens, en trekt hierna de beide einden zoo vast aan als voor de kunstbewerking vereischt wordt, waarna men ze in den oksel vaststrikt. Na de aderlating wordt dit verband verwijderd en is het voldoende , na het wondje met een stukje kleefpleister en eene kompres bedekt te hebben, hel in § 38 beschreven verband, of eene gewone halsdas aan te leggen. Aanwending. Het verband vóór de aderlating dient om het vat duidelijk zigtbaar en voelbaar te maken, terwijl het verband na de aderlating dient tot bedekking of bevestiging der op de ader geplaatste verbandstukken. Een verband na de aderlating op den hals, aangegeven door thillaije (Die Ach ■ terbinde von thillaije), is wegens de drukking, die het op de halsvaten uitoefent, niet aan te bevelen. Het bestaat uit een eenhoofdig windsel van 4 ellen lengte en 3 duimen breedte. Men maakt twee kringswijze gangen om het hoofd, gaat schuins naar den nek, vervolgens oni den hals en over de kompres, die op de geopende ader geplaatst is, naar den nek terug, om daarna weder naar boven te gaan. Dezen gang herhaalt men nog twee malen en eindigt dan met kringswijze gangen om het hoofd '). 5 3). Het verband na de strottenhoofds- of luchtpijpsnede. De wond wordt door kleefpleisterstrooken bedekt, en daarna wordt het hoofd en de hals in eene geschikte positie geplaatst. Is het ') Vollst. Darste.ll. d. chir. Verb. A. d. Franz. v. j. g. g., 1798, S. 69, evenwel noodzakelijk dat het buisje van trousseau in de luchtpijp blijven moet, dan legt men een gespleten kompresje tusschen de wond en de plaat, die zich aan het buisje bevindt, en bevestigt het buisje door middel van banden, welke door de openingen of oogen, in de plaat aanwezig, gevoerd worden om den hals. De uitwendige opening wordt met een stukje gaas of neteldoek los bedekt, om het indringen van stof te voorkomen. Het verband van bass 1), dat bij heister beschreven is, bestaat uit een eenhoofdig windsel van 1 — 2 el lang en 3—5 duim breed. Bij het aanleggen vangt men iu den nek aan, voert het kringswijs om den hals, terwijl men, bij het buisje gekomen, in het windsel eene opening maakt, om het buisje door te laten, bell voorziet den trois-quart, voor dat hij dezen met het buisje insteekt, van eenige fijn linnen kompressen, waardoor men de lengte van het buisje gemakkelijk vermeerderen of verminderen kan. Het zamengestelde werktuig van monko 2), ter bevestiging van het buisje na de strottenhoofd- of luchtpijpsnede, is lastig in de aanwending, en kan door de eenvoudige, beschrevene wijze van handelen zeer goed vervangen worden. § 41. 4). Het verband na de slokdarmsnede. Dit komt veel met het %orige overeen. De wond gehecht zijnde, wordt deze naar omstandigheden met kleefplcislerstrooken ondersteund en door een eenvoudig dekkend verband verzorgd. Is het noodzakelijk dat er eene buis in de wond vertoeven moet, dan wordt dat gedeelte, hetwelk met de wond in aanraking is, met fijn linnen omgeven, en de buis zelf door een band aan het halsverband bevestigd. § 42. 5). Het cijfer 8-verband voor den hals en den oksel (Huit du cou et de 1'aisselle (gerdij)). Dit wordt gevormd uit een eenhoofdig windsel van zes ellen lengle en 4 duimen breedte. Men plaatst zich bij het aanleggen voor de zieke zijde, begint met een lossen cirkelgang om den hals te maken, en in den nek gekomen, l) henkel, Anuieisung zum verbesserten Chirurgischen Verbande, 1779, S. 126. HOFEJt, L&hrsalze d. chir. V er bands, 2'" Th. S. 95. Taf. S, Fig. 33. gaat men langs de zij- en voorvlakte van den hals acliler den schouder, onder den oksel, vervolgens voor den schouder en de zijvlakte van den hals naar den nek. Deze gangen worden 3 a 4 malen herhaald, zorg dragende, dat tusschen den hals en den schoudertop de gangen zoodanig geplaatst worden, dat er eene koornaar gevormd wordt. Aanwending. Dit verband is bestemd om verbandstukken op het onderste gedeelte van den hals en op den schouder te bevestigen, alsmede tot het uitoefenen van drukking daar ter plaatse. Ten einde de drukking hooger op het zijdelingsche gedeelte van den hals le laten inwerken, b. v. bij pijpzweren, enz., is door den IIr. kékst reeds meermalen met goed gevolg gebezigd een drukkend- of Icnoopverband. Dit bestaat uit een tweehoofdig windsel van lfi 18 ellen lengte en 4 duimen breedte en een naar omstandigheden trapswijs verdikt kompres Men legt het grondstuk van het tweehoofdig windsel, nadat men zieh voor de zieke zijde geplaatst heeft, op de kruin, voert het eene hoofd voor bet oor der gezonde zijde, onder de onderkaak, naar de aangedane plaats, het andere hoofd achter het oor der zieke zijde tot hetzelfde punt; hier slaat men de hoofden zoodanig om elkander heen, dat er een knoop ontstaat en leidt het eene windselhoofd, dat van de gezonde zijde gekomen is, sehuiGs voor de borst tot onder den oksel der gezonde zijde, terwijl het andere windselhoofd langs den rug dit punt bereikt. Hier worden de hoofden gekruist en langs de borst en den rug naar da beleedigde plaats teruggevoerd. Andermaal worden zij om elkander geslagen, om eenen tweeden knoop te vormen, terwijl het langs de borst gevoerde windselhoofd, onder de kaak, en dat van den rug achter het oor der aangedane zijde tot op de kruin geleid wordt. Van hier worden deze gangen twee of drie malen herhaald, en eindigt men met kringswijze gangen om de borst. De gevormde knoopen kunnen naar omstandigheden onder, op of naast elkander gelegd worden. § 43. 6). Het reglhoudende verband voor het hoofd, of het verdeelende voor den hals (Fascia dividens colli s. F. fulciens) bestaat uit een tweehoofdig windsel van 1—10 ellen lang en 5 duimen breed, en eene evenzoo brecde strook van 1 el lengte en eenige kompressen tot opvuliig der okselholten. Men plaatst zich om dit verband aan te leggen voor den lijder, en brengt bet hoofd zoo ver naar achteren als noodig is om den hals te spannen. De strook of het windsel legt men op de kruin, zóó dat het eene einde over liet aangezigt, het andere tusschen de schouderbladen hangt. Het grondstuk van het tweehoofdig windsel wordt over de strook op het achterhoofd geplaatst, kringswijs naar voren om het hoofd en naar den nek teruggevoerd, gekruist, en over den rug, onder de met kompressen opgevulde oksels door, naar den nek teruggebragt, hier overkruisen zich de gangen weder, om vervolgens kringswijs boven de ooren om het hoofd gevoerd te worden. Dezen gang herhaalt men nog eenmaal en eindigt met kringswijze gangen om de borst, doch beter om het hoofd. De einden der strook worden op het hoofd onderling, om het afglijden der gangen te voorkomen, vereenigd. Aanwending. Dit verband verwijdert de kin van de borst, waardoor de hals gespannen blijft, is alzoo aangewezen in die gevallen, waar het hoofd niet voorovergebogen mag worden, zoo als bij brandwonden aan den hals, dwarse nekwonden , enz. Met het voorgaande verband komen eenigzins overeen: 1°. het kruisvormend verband voor het hoo/d en de borst, van geudtj '). Dit bestaat uit een eenhoofdig windsel van 8 — 10 ellen lang en 5 duimen breed. Men plaatst zich bij het aanleggen voor den lijder, brengt het hoofd sterk naar achteren en bevestigt het begin van het windsel door eenige kringswijze gangen om het hoofd. Aan het achterhoofd genaderd, voert men het windsel langs het zijdelingsch gedeelte van den hals, schuins over de borst en onder den tegengestelden oksel door, dwars over den rug naar de okselholte der andere zijde, ouder deze door, vervolgens opklimmende, schuins over de borst naar het zijdelingsche gedeelte van den hals en den nek. Nu .maakt men een kriugswijzen gang om het hoofd en herhaalt den beschreven gang nog eenmaal, om het verbaud met kringswijze gangen om het hoofd te laten eindigen. Dit verband drukt wel is waar minder dan het voorgaande in de okselholte, doch houdt het hoofd niet zoo goed naar achteren; ik meen, dat hieraan kan te gemoet gekomen worden wanneer men eene strook gebruikt, waardoor de gangen beter tot elkander kunnen getrokken worden, zooals bij het voorgaande verband is aangegeven, 2°. Het zijdelings verdelende verband voor den hals (Huit de la tête et d'une aisselle) is een eenhoofdig windsel van dezelfde lengte en breedte als het voorgaande. Nadat men het hoofd in de vereis:chte houding geplaatst heeft, maakt men bij het aanleggen twee kringswijze gangen om het hoofd; op het achterhoofd gekomen bevestigt men het windsel met eene speld, daalt vervolgens voor denzelfden schouder naar beneden, ') 1. c. Tom. I, p. 105. gaat onder dezen door en klimt achter den schouder schuins over den voorgaanden 5 gang tot aan den kringswijzen gang boven het oog, alwaar het andermaal door eene ; speld bevestigd wordt. Hierna slaat men het om en maakt een halven kringswijzen 6 gang om het hoofd tot aan het achterhoofd. Den geheelen gang herhaalt men nog twee malen en eindigt, voor het laatst aan den oksel gekomen zijnde, met kringswijze gangen om den arm, alwaar men het einde van het windsel vastmaakt. Ten slotte bevestigt men de overkruisingsgangen boven den schouder onderling door eenige spelden. Het gebruik komt met de beide voorgaande verbanden overeen, doch het is meer bepaald voor het zijdelingsche gedeelte van den hals. 3°. Het verband van richter. Dit bestaat uit een tweehoofdig windsel van 6—8 ellen lang en 4 duimen breed, en twee £ el lange en 4 duim breede strooken. Men plaatst, dit verband aanleggende, het grondstuk van het windsel op het voorhoofd, en maakt hiermede drie kringswijze gangen om het hoofd. Boven ieder oor steekt i men het windsel vast. De strooken legt men kruiselings over de kruin en bevestigt de einden aan de kringswijze gangen om het afglijden er van te voorkomen. Nu plaatst men het hoofd in de verlangde rigting, voert het windselhoofd der gezonde (ƒ zijde, dit zooveel als noodig is aanhalende, onder den oksel door en bevestigt het < opklimmende aan denzelfden gang. Met het windselhoofd der tegengestelde zijde doet i men hetzelfde. Slechts bij ligte graden van scheeven hals is dit verband gebruikt; er bestaan daarvoor echter meer geschikte. § 44. 7). Het vooroverbuigende 'verband voor het hoofd, het ver9' eenigende voor den hals (Fascia pro depressione capitis. s. uniens : colli; fascia incarnans) bestaat uit een tweehoofdig windsel van 14 ellen lang en 5 duimen breed. Het hoofd voorovergebogen [; zijnde, legt men het grondstuk van het windsel op de kruin, )' voert de hoofden langs het aangezigt, onder den vooraf met kompressen gevulden oksel door naar boven tot op het hoofd terug. Hier worden de hoofden gekruist en gewisseld en de geheele i; gang twee of drie malen herhaald. Ten tweeden of derden male ,<< onder den oksel te voorschijn gekomen, overkruist men de wind' selhoofden in den nek , voert deze een of tweemaal, sterk aanhalende , kringswijs boven de schouders over de horizontaal verloopende gangen, en eindigt met kringswijze gangen om de borst. Aanwending. Tot vooroverbuiging van het hoofd, en tot ont; spanning van den hals, zooals bij dwarse wonden aan het voorste gedeelte van den hals, enz. liet geval zijn kan. 3 S 45. b) Zamengestelde: 1. Het slingerverband voor den nek. 2. Het vierhoofdig nekverband. 3. Het T-verband van evers. 4. Het zeshoofdig halsverband volgens ellerjian. 5. De muts van schouten. 6. De muts van köhler. § 46. 1). Het slingerverband voor den nek (Funda nuchae). Dit bestaat uit een stuk linnen of katoen van 1 el lang en 15—20 duimen breed, waarvan de einden tot op eene hand breed van het midden /.llll I 11H K 1111(1. <11 I I «HN 111*1 I I II . f 11 I I , S II I l'l ;i I ' • . «Dl O 1 o DO V ongespleten middenstuk in den nek, leidt de bovenste hoofden of strooken boven de ooren kringswijs om het hoofd en de onderste op dezelfde wijze om den hals. De bovenste hoofden bevestigt men door spelden,de onderste door eenen strik. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken hoog in den nek en op de achterhoofdsstreek. § 47. 2). Het vierhoofdig nekverband (Fascia quadriceps nuchae) is een vierhoekig stuk linnen of katoen van ongeveer el lengte en 15 duimen breedte, aan eiken hoek voorzien van eene 3 duimen breede strook of band, waarvan de twee bovenste ongeveer \ el en de onderste el lang zijn. Het verband wordt op het onderste gedeelte van den nek gelegd, de bovenste hoofden worden kriogswijs om den hals, de onderste onder de oksels door en om de borst gevoerd en bevestigd. Aanwending. Tot bevestiging van verbandmiddelen in de nekstreek en tusschen de schouderbladen. 5 48. 3). Het T-verband van evers i). Is een onbewegelijk, gespleten T-verband, waarvan de horizontale strook 4 ellen, de perpendiculaire 3 ellen lang is en beide 5 duimen breed zijn. De regtstandige strook is bovendien voor iets meer dan de helft gespleten. Bij het aanleggen worden de strooken opgerold. Nadat het hoofd voorovergebogen is , legt men het midden der horizontale strook O O / O laag in den nek, zoodanig dat de perpendiculaire strook aan het achterhoofd beantwoordt, voert nu de hoofden of einden der horizontale strook over de schouders en onder de met kompressen of watten gevulde oksels door, naar den rug en van daar kringswijs om de borst. De perpendiculaire strook wordt over het gebogen hoofd gelegd, de gespleten einden op de kruin overkruist en langs het aangezigt naar en onder de oksels gevoerd, om op de horizontale strook met kringswijze gangen om de borst te eindigen en te worden vast gemaakt. Aanwending. In die gevalllen waar het hoofd naar voren moet gebogen blijven (zie § 44). 5 49. 4). Het zeshoofdig verband volgens ei.lerman 2). Dit bestaat uit een borstgordel en een zeshoofdig verband (zie §12), waarvan één paar der uitwendige hoofdeil ^ el langer zijn. Nadat men den borstgordel geeft aangelegd, geeft men het hoofd de vereischte houding en plaatst het zeshoofdig verband op de kruin, met inachtneming evenwel, dat lot vooroverbuiging de langere hoof- O 7 Do O den zich van achteren, bij achteroverbuiging zich van voren moeten bevinden. In beide gevallen worden eerst de kortere hoofden kringswijs om het hoofd gevoerd , hierna de middelste voor of 1) Neue Vollst. Bemerk, u. Erfahr. sur Bereicherung d. Wundarznk. u. s. w. I Göttiugen, 1787, S. 97. Nederl. lancet. le jaargang 1838 — 1839, 2ie Scr. bladz. 279. 3* over de ooren onder de onderkaak, terwijl ten laatste bij vooro\erbuiging de achterste of langste hoofden langs de zijden van het aangezigt naar voren tot op den borstgordel en bij achteroverbuiging van het hoofd, van voren naar achteren tot den nek worden gevoerd, daarna gekruist en vervolgens aan den borslgordel bevestigd. C1 Aanwending. Het gebruik van dit verband is tweeledig, hetzij tot buiging of strekking van het hoofd, of tot ontspanning of spanning van den hals. Een vierhoofdig verband van gelijke grootte van gebruikt worden om het hoofd zijdelings te bepalen, door dit zoodanig te plaatsen, dat twee hoofden voor het aangezigt en twee in den nek afhangen; het paar hoofden, dat aan de zijde beantwoordt werwaarts het hoofd gebogen wordt, voert men kringswijs om den schedel, terwijl het andere paar eveneens kringswijs gevoerd en op de slaapstreek gekruist wordt, hierna worden de einden, voor en achter den schouder heengaande, op den borstgordel bevestigd. § 50. 5). De muts van schouten , is een borstgordel voorzien van twee dij- of bilbanden, bestemd om den borstgordel op zijne plaats te houden, eene goed passende slaapmuts en twee 1^ el lange en 3 duim breede strooken. Men legt eerst den borstgordel aan, zet den lijder de muts op, die bovendien door kinbanden wordt vastgemaakt, bevestigt het eene einde eener strook, door een horizontalen kringswijzen gang om hét hoofd, vervolgens hetzelfde van de andere strook, zoodat de einden vrij naar beneden hanoen. Heeft men nu het hoofd de vereischte houding gegeven, dan bevestigt men de vrije einden der strooken, die daartoe vooraf stevig aan de muts zijn vastgemaakt, aan den borstgordel, en wel bij vooroverbuiging, tusschen het voorhoofd en de borst, bij achteroverbuiging of spanning van den hals tusschen het achterhoofd en den rug , en bij zijdelingsche buiging tusschen de slaap en de okselholte dier zijde. Aanwending. Dit verband kan in al die gevallen gebezigd worden waar het hoofd en bij gevolg de hals in eene bepaalde houding moet bevestigd worden. Het verdient aanbeveling door O D D zijne eenvoudigheid. § 51. 6). De muts van köhler (Milra Köhleri) '). Dit verband is vervaardigt van zacht stevig Ieder en bestaat uit: 1°. Eene muts mei kinban- O D den. Aau het achterste gedeelte is deze muts voorzien van twee riemen van 1 el lengte en 2 duim breedte, waarvan er een aan het einde met eene gesp voorzien is; om den rand van de muts bevinden zich op gelijke afstanden van elkander 6—8 ijzeren ringen; 2u. 'Een borstgordel, die aan den onderrand van voren twee dij- of bil riemen heeft, die lang genoeg zijn om zich tusschen de beenen door tot aan den achterrand des borstgordels, alwaar zich twee gespen bevinden, uit te strekken; aan den bovenrand van den borstgordel zijn een gelijk aantal ringen als aan de muts geplaatst en 30. Twee riemen van 1 el lengte en 2 duim breedte, die aan het eene einde met eene gesp, en aan het andere einde met een aantal gaten voorzien zijn. Wanneer men zich van dit verband bedient, wordt de muts opgezet en door de kinbanden bevestigt. Hierna wordt de borstgordel aangelegd, de bilriemen worden, tusschen de met kompressen voorziene beenen, naar achteren en boven gevoerd en aan de daar aan den onderrand zich bevindende gespen vastgemaakt. De achterste riemen, die zich aan de muts tot meerdere bepaling bevinden, worden in den nek gekruist, over de schouders naar de borst gevoerd, andermaal overkruist, en vervolgens onder de oksels door naar den rug geleid en daar onderling vereenigd. Vervolgens plaatst men het hoofd van den lijder in de vereischte houding en vereenigt nu de muts met den borstgordel, op de plaats waar zij elkander het meest naderen door de riemen door de overeenstemmende ringen te steken en na goed aangehaald te zijn, vast te gespen. ') köhleb, Lehre d. Chir. Verbande, S. 118 u. s. w. 1796. Aanwending. Het wordt in dezelfde gevallen als Let vorige gebruikt, doch is door zijne stevigheid, vooral bij een langduriger gebruik, b.v. tot herstelling van den scheeven hals aan te bevelen. Van de verbanden, wier werking hiermede eenigzins overeenkomt, doch het hoofd slechts in eene bepaalde rigting knnnen vastzetten, vermelden wij nog: \o. Delederen krans van kichtee 1). Dit omgeeft het hoofd naauwkenrig en is door twee riemen , die zich op de kruin kruisen en aan den krans bevestigd zijn, verhinderd zich te verplaatsen. Aan elke zijde van den krans, ter hoogte van de slaapstreek, bevinden zich twee 1 el lange riemen, die aan een daartoe vooraf aangelegden en met gespen voorzienen borstgordel worden vastgemaakt, en alzoo aan het hoofd eene bepaalde onbewegelijke rigting geven. 2°. Het verband van stark *), hetwelk bestaat: 1°. uit een tweehoofdig windsel, 4 ellen lang en 3 duimen breed; 2°. uit eene strook van 3 ellen lengte en dezelfde breedte en 3°. uit eenen borstgordel. Men maakt, dit verband aanleggende, eenige kringswijze gangen om het hoofd en eindigt door met een windselhoofd eenen gang van achteren naar voren over den pijlnaad te maken en dezen aan den kringswijzen gang te bevestigen. Nu legt men de strook met haar midden dwars over de kruin, maakt deze ter hoogte van de slaapstreeken aan den kringswijzen gang vast, brengt het hoofd in de vereischte houding, en bevestigt de vrije naar beneden hangende einden van den borstgordel. 3°. Bet verband tot oprigting van het hoofd van g er dij. Dit bestaat uit een borstgordel en eene goed passende muts, waaraan van achteren een breede riem bevestigd is, die, nadat het hoofd is opgerigt, achter aan den borstgordel wordt vastgegespt 3). § 52. Algemeene opmerkingen. De verbanden van den hals, welke onmiddelijk daarop worden aangebragt, vereischen als algemeenen regel dat zij niet te vast worden aangelegd, dewijl men hierdoor gemakkelijk den aderlijken bloedsomloop stoort, of de ademhaling bemoeijelijkt. Ten aanzien van de halsverbanden, welke door het plaatsen van het hoofd aan den hals eene bepaalde houding geven, dus genoemde middelijke halsverbanden, valt op te merken dat, dewijl 1) cessner, Handb. d. chir. Verbandlehre. 1852. S. 151. — hesseibacii. 1. c. S. 288. 2) hesselbach. 1, c. S. 292. s) gebdij, 1. c. Tom. i. p. 232. zij in den regel veel kracht uitoefenen, goed sluitend, passend en vrij vast moeten worden aangelegd, dat de ligchaamsdeelen, die aan de voortdurende drukking van het verband zijn blootgesteld, vooraf goed voorzien zijn van kompressen, watten, of andere zachte opvullingsmiddelen, en verder dat alle deelen van het verband naauwkeurig en op vele plaatsen onderling worden bevestigd. VVINDSELVERBANDEN VOOR DEN TRONK. Voor de borst en den rug. § 53. a) Eenvoudige: 1. Het spiraalverband voor de borst en den rug. 2. Het enkele sterverband. 3. De dwarse koornaar voor de borst. 4. Het opschortende verband voor ééne borst. 5. Het opschortende verband voor beide borsten. 6. Het verband na het wegnemen der borst. 7. Het kruis-borstverband. § 54. 1). Het spiraalverband voor de borst en den rug. Is een eenhoofdig windsel van 8 ellen lengte en 5 duimen breedte. Bij het aanleggen rolt men nagenoeg één el van het windsel af, legt dit van beneden naar boven over de voorvlakte van de borst en den buik, tot aan den linker schouder, van hier voert men het windselhoofd schuins over den rug naar den regter oksel, maakt nu nederdalende spiraalgangen over het afgerolde gedeelte van het windsel, slaat dit vervolgens over de gemaakte spiraalgangen naar boven over den regter schouder, en bevestigt hel van achteren aan de spiraalgangen op den rug. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstuk- ken op de borst en den rug, alsmede tot het uitoefenen van eene zekere drukking i). § 55. 2). Het enkele sterverband (Stella simplex). Dit wordt onderscheiden in voorste of sterverband voor de borst, en achterste of sterverband voor den rug. Beide bestaan uit een windsel van 8 ellen lengte en 4 duimen breedte. Bij het eerste legt men het begin van het windsel in de regie okselholte, gaat schuins over de borst en den regter schouder, onder denzelfden oksel door en schuins naar den linker schouder en okselholte, zoodat de gangen elkander op het borstbeen overkruisen. Van uit de linker okselholte herhaalt men den gemaakten gang nog twee malen, hierbij zorg dragende dat de gangen op de borst elkander j naar beneden bedekken, en er op het borstbeen eene koornaar gevormd wordt. Ten slotte eindigt en bevestigt men het windsel op een der schouders. Bij het tweede of achterste sterverband, plaatst men zich achter den lijder, begint in de linker okselholte, gaat schuins over den rug en regter schouder, voor dezen en onder den oksel door om met eenen schuinen gang naar den linker schouder te gaan en onder den oksel tot het aanvangspunt terug te keeren; deze gangen worden 3 malen herhaald, met in achtneming van dezelfde voorzorgen. Aanwending. Het eerste wordt gebezigd tot bepaling van verbandstukken op het bovenste en middelste gedeelle van het borstbeen en tot ondersteuning eener herstelde ontwrichting van het borstbeeneinde van het sleutelbeen. Het achterste bepaalt verbandstukken tusschen de schouderbladen, brengt de schouders met kracht naar achteren, en kan alzoo medewerken om de verplaatsing der breukstukken bij sleutelbeenbreuken teen te "aan. D D Sommigen begionen met eenige kringswijze gangen om den arm, en aan de voorzijde van den oksel genaderd, gaal men zoo als opgegeven is voort. ') eoFFRis, 1. c. pag. 72, planche 15. Fig. ?. Het dubbele sterverband bestaat uit eene vereeniging der beide beschrevene sterverbanden, eo wordt gevormd door een eenhooldig windsel van de dubbele lengte. Wanneer men den eersten gang van liet voorste sterverband gemaakt heeft, gaat men in stede van over de borst den tweeden gang te herhalen, over den linker schouder schuins over den rug onder den regter oksel en over dien schouder schuins over den rug naar den linker oksel terug. Deze gangen worden 3 malen herhaald. Hierbij wordt eene koornaar op de borst, op den rug, en op de beide schouders gevormd. Vroeger werd dit verband gebruikt tot bevestiging van verbandstukken op de borst en den rug, en bij beeubreuken van het schouderblad. § 56. 3) Het dwarse leoornaarverband voor de borsl bestaat uit een eenhoofdig windsel van 8 ellen lengte en 4 duimen breedte. Den eersten gang maakt men bij liet aanleggen, even als van het voorste enkele sterverband, met dit onderscheid alleen dat de overkruising niet op hel midden, maar op hel zijdelingsche gedeelte van de tegengestelde plaats waar men is aangevangen, plaats heeft. Vervolgens moet de tweede opstijgende gang den vorigen naar boven voor -* bedekken, en den gang, die uit de regter okselholte komt en schuins over de borst moet gaan, voor | naar beneden bedekken. Deze gangen twee of driemalen herhalende, wordt er eene horizontale of dwarse koornaar op hel zijdelingsche gedeelte der borst gevormd. Begint men in de andere of regter okselholte zoo heeft hetzelfde op de linker borstzijde plaats. Dit verband kan ook op den rug worden aangelegd. Aanwending. Dit verband is zeer geschikt om op een der bovenzijden van de borst, of onder sleulelbeenslreken verbandstukken te bevestigen. § 57. 4). Het ondersteunende verband voor déne borst. Dit verband bestaat uit een eenhoofdig windsel van 8—10 ellen lengte en 4—6 duimen breedte. Men vangt bij het aanleggen aan in de okselholte der lijdende zijde, gaat schuins onder de borst, die hiertoe eenigzins wordt opgeligt, tusschen de borsten door naar den tegengestelden schouder, schuins over den rug naar het aanvangspunt in ■den oksel terug, vervolgens maakt men een kringswijzen gang om de borst om den schuinen gang te bepalen; andermaal in den oksel gekomen, herhaalt men weder den eersten schuinen gang, deze telkens door een krinswijzen gang latende volgen, tot dat de borst genoegzaam ondersteund is, en eindigt dan met eenige cirkeltoeren om de borst. Aanwending. Tot ondersteuning der borst, tot bepaling van verbandstukken, alsmede tot het uitoefenen van drukking. § 58. 5). Het ondersteunende verband voor beide borsten is een eenhoofdig windsel van 12 — 14 ellen lang en 4—6 duimen breed. Men begint het aanleggen onder de regter borst, gaat tusschen de beide borsten door en voert het windsel over den linker schouder, schuins over den rug naar de regter okselholte, en bepaalt dezen gang door een halven kringswijzen gang om de borst. In de linker okselholte gekomen, gaat men schuins over den rug naar den regter schouder, van hier nederdalende tusschen de borsten naar de linker okselholte; vervolgens door een halven kringswijzen gang over den rug naar de regter okselholte , onder de regter borst opklimmende naar den linker schouder en nederdalende over den rug naar de regter okselholte, andermaal een halven kringswijzen gang om de borst, om, nadat de borsten door nog een of twee gangen bedekt zijn, met twee kringswijze gangen om de borst te eindigen. Aanwending. Dit verband wordt even als het vorige gebruikt, doch voor de beide borsten. Beide deze verbanden worden door sommigen eenigzins gewijzigd, en wel in dier voege, dat de eerste gang langs de ondervlakte, de tweede langs de bovenvlakte der borst verloopt, de derde weder langs de ondervlakte (opklimmend), de vierde weder langs de bovenvlakte (nederdalend), zoodat de gangen elkander naderende, de laatste gang midden over de borstklier komt te liggen. In dit geval dienen zij dan meer tot drukking dan wel tot ondersteuning 1). 1) lode, 1. c. S. 180. § 59. 6). Het verband na extirpatie der borst beslaat uit een tweehoofdig windsel van 18 ellen lang en 4 duimen breed. Men plaatst, dit verband aanleggende, het grondstuk van het windsel in den gezonden oksel, voert de hoofden langs borst en rug kringswijs naar de beleedigde plaats, overkruist ze daar, en voert ze langs denzelfden weg naar den gezonden oksel terug. Andermaal op de wond terug gekomen, maakt men met het eene hoofd schuine gangen over den gezonden schouder en onder den oksel der zieke zijde, terwijl men met het andere hoofd kringswijze gangen om de borst maakt, die tevens de andere bevestigen. Aanwending. Behalve tot bepaling van verbandstukken, kan het tevens als drukkend en als vereenigend verband gebruikt worden. S 60. 7). liet kruis-borstverband (quadriga). Een tweehoofdig windsel van 16 ellen lengte en 4 duimen breedte is hiertoe benoodigd. In een der okselholten, b.v. de regter, aanvangende, voert men de hoofden schuin over de borst en den rug naar den linker schouder, kruist hen hier, en gaat in die zelfde okselholte, wisselt andermaal de hoofden en klimt schuins langs borst en rug naar den regter schouder, overkruist hen hier en voert de hoofden in de regter okselholte. Thans worden de hoofden gewisseld en nu de gangen met eenige kracht spiraalwijs om de borst gevoerd. Aan de zijden der borst moeten zich de hoofden telkens kruisen en gewisseld worden; telkens slaat men daar ter plaatse het onderste op hel bovenste hoofd om. Na genoegzame inwikkeling der borstkas, eindigt men met eenige kringswijze gangen. Aanwending. Tot het onbewegelijk houden der ribben bij ribbenbreuken of ribbenontwrichlingen. kuhn 1) onderscheidt dit verband in het zoogenaamde harnas (Kuras; catafracta) i) hofek, 1. c. 2e Th. Seite 119. en in het kruis-borstverband (quadriga); het eerste wordt niet meer gebruikt, het laatste wordt dikwijls ten onregte onder beide namen beschreven. § 61. b. Zamengeslelde. Deze zijn : 1. Hel borst- en schouder-, draag- of jukverband. 2. Hel borstverhand van hofer. 3. Het bewegelijke T-verband voor de borst. 4. De dubbel gespletene borstgordel van leroij. S 62. 1). Het borst- en schouder- draag- of jukverband (Scapulare , Fascia scapularis, Jochbinde, Skapalierbinde) beslaat uit een opge% ouwen servet, stuk linnen of katoen, ter breedte van ongeveer \ el en lang genoeg om de borst 1| maal te kunnen omgeven, verder uit eene strook, (ook schouderstuk genoemd), van 1 el lengte en 10-12 duimen breedte, welke in het midden met eene overlangsche spleet voorzien is , groot genoeg om het hoofd te kunnen doorlaten. Men legt het midden van het servet op de beleedigde plaats, voert de einden kringswijs om de borst en bevestigt deze met een genoegzaam aantal spelden. Men brengt het hoofd door de spleet van het schouderstuk en bevestigt de einden voor en achter op het borststuk. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstukken op de borst, den rug en onder de okselstreken. Hiermede komt overeen de borstgordel (cingulum pectorale), van leder, flanel, gekeperd katoen enz. vervaardigd. Hij wordt gewoonlijk voor den lijder passend gemaakt en door gespen vereenigd. Het afzakken belet mea door twee schouderbanden of riemen. § 63. 2). Het borstverband of de borstdoek van hofer '). Hiertoe is ') Lelirsalze des Chirurgischen Verbands, vos f. [. hofer, 1791, 2UT Th. S. 116. Taf. 3. Fig. 40. noodig een langwerpig vierkant stuk linnen of katoen van 2 ellen lengte en i el breedte. Aan den rand van het eene einde maakt men 4 dwarse twee tot drie duim lange insnijdingen, die op gelijken afstand onder elkander moeten geplaatst zijn. Aan het andere eind verdeelt men het in 4 gelijke ongeveer 1 el lange strooken of hoofden, terwijl men evenwijdig aan den bovenrand van het ongespleten gedeelte eene ongeveer 10 duim lange spleet maakt. Bij het aanleggen steekt men den arm der lijdende zijde door laatstgenoemde spleet, voert de einden of hoofden kringswijs om de borst, steekt die door de overeenkomstige knoopsgaten en vereenigt hen onderling, en wel het eerste met het tweede, en het derde met het vierde einde of hoofd. Aanwending. Dit verband, oorspronkelijk aangegeven na de operatie van het empyema, kan tevens tot bevestiging van verbandstukken op de zijden der borst gebruikt worden. Hiermede komt in werking overeen het zeshoofdig borstverband van benedict, hetwelk door hem aangeprezen wordt bij het wegnemen der borstklier en gelijktijdige extirpatie der okselklieren. Het bestaat uit een langwerpig vierkant stuk linnen van el lengte en el breedte. Elke hoek is voorzien van 2 ellen lange en 4 duimen breede strooken, terwijl een paar dergelijke strooken op het midden van den bovenrand bevestigd worden. Men plaatst het midden van het verband onder den zieken oksel, de strooken van den bovenrand leidt men over den schouder dierzelfde zijde, overkruist hen hier en voert hen vervolgens voor en achter de borst naar den gezonden oksel, en van daar naar de zieke zijde, alwaar zij worden vereenigd; de strooken der bovenste hoeken voert men naar den gezonden schouder en na overkruising naar de okselholte dier zijde, om even als de vorige te eindigen. De strooken der onderste hoeken worden kringswijs om de borst gevoerd en bevestigd *). § 64. 3). Het bewegelijk T-verband voor de borst is een bewegelijk T-verband met een of twee meer of min breede reglstandige strooken. De horizontale strook is 2 ellen en de regtstandi^e O o strook of slrooken 1 —1|- el lang en beide van ongeveer 4 duimen breedte. Men legt, dit verband aanleggende , de horizontale strook ') Vergel. hesselbach, 1. c. S. 312. met het raidden onder tegen de zieke borst en voert de einden kringswijs om de borst. De perpendiculaire strooken omgeven de borst, gaan over den schouder en den rug dierzelfde zijde, en worden aan de horizontale strook met naaldsteken bevestigd. Aanwending. Tot ondersteuning van de borst, alsmede tot bevestiging van verbandstukken op deze streken. § 65. 4). De dubbel gespletene borstgordel van leroy , het zeshoofdig borstverband '). Deze gordel is door leroy zei ven in vorm vergeleken met een »corset a la paresseuse," en bestaat uit een van stevig linnen vervaardigd rugstuk, waarvan de zijranden verbonden zijn met 4—6 gespletene strooken of hoofden, wier einden met een sterk handvat voorzien zijn. De geheele lengte van den gordel is 2 I\ed. ellen, het middelstuk is ruim 5 palmen breed. Bij het gebruik schuift men den gordel over den lijder, zoodanig dat het ongespleten gedeelte aan den rug beantwoordt, en de hoofden of strooken zich op de borst kruisen. Aanwending. Door het met kracht aantrekken dezer strooken vernaauwt men de borstholte (uitademing), bij het loslaten wordt zij verruimd, zoodat deze gordel ter nabootsing van de uitademing (kunstmatige ademhaling) aangewend wordt. Van de zamengestelde verbanden der borst, die overigens ook tot ondersteuning of tot bevestiging van .verbandstukken gebezigd kunnen worden, vermelden wij nog: 1 . Het vierhoojclige of zamengestelde opschortende verband voor de borst bestaat uit een vierkant stuk linnen, geëvenredigd aan den oravaug der borst, aan eiken hoek voorzien van 2 ellen lange en 4 duimen breede strooken. De twee bovenste zijn regtstandig, de twee onderste horizontaal met het borststuk vereenigd. 2°. Het opschortende verband volgens zimmekmann. Dit bestaat uit een borststuk, geëvenredigd aan de grootte der borsten, aan de beide randen voorzien van eene aan elke borst beantwoordende rijgnaad, die zich van den bovenrand tot onder den tepel uitstrekt, en een borstgordel, waarop dit stuk is bevestigd, en twee schouderriemen. ') a. w. m. van hasselt. Dc kunstmatige ademhaling tot herstelling van schijndooden, bladz. 60, fig. 12, 1847. Dit verband, hoewel zamengesteld, kan door de lijderessen zelve worden aangelegd en behoeft bij het ontledigen der horsten niet afgenomen te worden 1). De borslgordel van maijoii 2), het zoogenaamde keurslijfje 3), het door galenus beschreven voermansverband kunnen zeer goed door een des reeds beschrevene vervangen worden. Windselverbanden voor den buik en de lendenen. § 66. Deze zijn: 1. De buikgordel. 2. Het verband bij de navelbreuk. 3. Het verband bij de buiksteek. § 67. 1). Be buikgordel (Cingulum abdominale) , bestaat uit een twee of driemaal zamengevouwen stuk linnen of katoen ter breedte van ongeveer ^| el en lang genoeg om den buik li maal kringswijs te kunnen omgeven. Men legt het middenstuk op den buik, de lendenen of een der zijden, en voert de einden, zonder om te slaan, kringswijs om den buik en bevestigt het einde met een genoegzaam aantal spelden. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstukop den buik en de lendenstreek. Naar omstandigheden kan deze gordel ook van andere stoffen, b. v. flanel, vlaggedoek, leder, enz., vervaardigd zijn, en door banden, of door riemen en gespen worden bevestigd. Eenigzins gewijzigd in den vorm komen met den beschreven buikgordel in werking overeen: 1°. Het dubbele T-verband voor den buik van gerdij. Dit verkrijgt men indien men twee regtstandige 1 el lange en 4 duimen breede strooken aan het lendendeel des *) he3selbach, 1. c. S. 316. 2) Ibid. 1. c. S. 311. 3) Ibid. S. 316. Theoretisch, practisch handboek der algemeene en bijzondere verbandleer door f. a. ott. , vertaald door totgieter , bladz. 399. buikgordels bevestigt, deze langs den bilnaad en voor den buikwand voert en daar aaa den gordel vastmaakt. 2°. Het ondersteunende of opschortende verband voor den buik, van stark. Is een stuk stevig linnen of gekeperd katoen van eene driehoekige gedaante, en geevenredigd naar den omvang van den buik. Het moet op de volgende wijze worden behandeld: De punten van de basis des driehoeks worden regtlijnig afgesneden en van breede banden ter bevestiging om het lijf voorzien, terwijl de top volgens eene bolle lijn afgesneden wordt. Uit het midden vau den onderrand wordt een driehoekig stuk, waarvan de top naar boven gerigt is, uitgesneden, en de daarnit voortkomende randen onderling vereenigd, zoodat het geheel eene zak- of benrsvormige gedaante verkrijgt. Door den onderrand hierna om te slaan en vast te naaijen, verkrijgt men eene schuif, die van eenen band voorzien wordt, zoodat het geheel kan toegesnoerd worden. Dit verband wordt vooral tijdens de zwangerschap en na de bevalling aangewend. 3°. Bet vereenigende verband van hofeb, bestaat uit een gordel, waarvan het midden op den rug gelegd en de einden naar den buik gevoerd worden, de randen raken elkander niet, zijn van vetergaten voorzien, en worden door een veter toegesnoerd. Dit verband wordt vooral na de keizersnede aanbevolen. 4°. Het vereenigende verband van von siebold. Dit bestaat uit vier strooken linnen, van ongeveer | el lengte en 6 duim breedte. Elke strook wordt van drie banden voorzien, welke om het lijf kunnen gevoerd worden; van den anderen rand van iedere strook waaraan de genoemde 3 banden niet zijn bevestigd, worden 4—8, banden of strooken bevestigd, en wel zoodanig dat de eene helft van het aantal banden zich tusschen de eerste en de derde, en de andere helft tusschen de tweede en vierde strook bevindt, en zich alzoo op de wijze van gevouwene vingers overkruisen. Bij het aanleggen worden de gekruiste deelen van het verband op de wond geplaatst, de banden der twee buitensten (1 en 4) strooken worden nu kringswijs om het lijf gevoerd en vereenigd, terwijl de beide andere strooken in tegengestelde rigting worden aangetrokken, en op dezelfde wijze in de lendenstreek worden vereenigd. Wegens de zamengesteldheid en moeijelijke aanlegging wordt dit verband slechts weinig af niet gebruikt. Xa de kunstbewerking der maag-, darm-, galblaas,- of keizersnede kunnen deze vereenigende verbanden eveneens tot ondersteuning der hechting dienen, terwijl indien de hechting niet geschied is, een der beschrevene buikgordels tot bedekking en bevestiging der verbandstukken kan gebezigd worden. § 68. 2). Het verband bij de navelbreuk. Hierloe gebruikt men een meer of min rond vast ligchaam als pop, b.v. eene halve muskaatnoot, (volgens richter, dieffe.nbach), of een aan de eene zijde plat geslagen kogel (stark), of ronde met pleister bestrekene op elkander geplaatste stukjes leder , of een in den vorm van een lialven kogel gesneden kurk (sommering). Nog anderen gebruiken eene laag trapswijze kompressen met eenige kleefpleisterstrooken, en een gordel, die het lijf behoorlijk omgeeft. Bij het aanleggen plaatst men de pop op den navelring, en wordt deze door kleefpleisterstrooken bevestigd; hierna bedekt men dit met kompressen en bevestigt het geheel door den gordel. Aanwending. Bij navelbreuken, tot drukking, om het naar buiten treden van eenig ingewand te voorkomen en de sluiting van de breukpoort te bevorderen. In den laatsten tijd is door Dr. schkütlk te Ijiebenzill het volgende verband aangeprezen: liet bestaat uit zwam en collodion, die beide laagsgewijs op de navelbreuk gelegd worden. Hij beveelt het boven de genoemde verbanden aan, omdat het spoediger herstelling aanbrengt, de kinderen het niet kunnen losmaken, zij er mede kunnen baden, en het noch door urine noch door andere vloeistoffen wordt aangedaan •). Bij kinderen is meestal ter volkomene genezing een der boven opgenoemde verbanden voldoende; bij het blijven bestaan echter, of bij latere vorming van navelbreuken zullen veeltijds veerkrachtige breukbanden noodig zijn. § 69. 3). Het verband bij den buiksteelc. Dit bestaat uit twee genoegzaam lange , in de lengte twee of driemalen zamengevouwene stukken linnen, katoen, of wel handdoeken of beddenlakens. Beiden worden met het midden zoodanig aangelegd, dat het punt waar de buiksteek zal geschieden, tusschen beide vrij blijft, terwijl de einden naar den rug gevoerd, overkruist en aan helpers overgegeven worden. Na voleindiging der kunstbewerking wordt het wondje somtijds gehecht of eenvoudig met kleefpleister bedekt, de doeken worden er over gebragt en matig sluitend in de lendenstreek vereenigd en later door een eenvoudigen buikgordel vervangen. o Aanwending. Dit verband wordt vóór de kunstbewerking aan- ö gelegd en daarna zacht aangehaald ter ontlasting van het vocht schmidt's Jahrbücher, Band 94; Jahrgang 1857. K°. 4. S. 81. 4 en vervolgens bevestigd, en verder dient het tot bedekking, drukking en ondersteuning van den buik. Van de verbanden, die hiertoe vroeger gebezigd werden, vermelden wij nog: 1°. De gordel van zang l). Deze bestaat uit een zeshoofdig verband van genoegzame lengte om den buik geheel te kunnen bedekken en 1J maal het lijf te omgeven. Het ongespleten gedeelte wordt op den buik gelegd en de hoofden overkruist en aan helpers overgegeven. Na voleindiging der kunstbewerking worden zij onderling vereenigd. Ter plaatse der kunstbewerking maakt men eene vierkante klepvormige insnijding, die later gesloten wordt. 2°. De gordel van monbo wordt uit verschillende zachte stoffen, stevig linnen of katoen, bombazijn, leder, vervaardigd, en moet eveneens den geheelen buik bedekken. Aan den onderrand, die naar het midden toe schuin is afgesneden, om ook de schaamstreek te bedekken, bevinden zich twee bilbauden, en aan den bovenrand twee schouderbanden, die onderling vereenigd worden, terwijl de achterranden met riemen en gespen ter bevestiging voorzien zijn; op de buikvlakte bevindt zich aan elke zijde eene vierkante opening, door welke de buiksteek verrigt wordt, en die later door eene klep wordt gesloten. 3°. De gordel van brunningiiauskn voor den buiksteek bestaat uit een rug- en buikstuk, waarvan het eerste uit een vierkant stuk linnen of leder bestaat, hetwelk in de lendenen gelegd wordt en aan de zijranden van 4—6 strooken of riemen van y el lang voorzien is; het tweede of buikstuk, bestaat uit een naar den omvang van den buik geëvenredigd Q stuk linnen of leder, hetwelk op zijne uitwendige vlakte nabij de zijranden een gelijk aantal gespen bezit, waardoor de einden van het rugof lendenstuk worden gevoerd, en tijdens het afvloeijen van het water worden aangetrokken en ten laatste bevestigd. De operatie wordt tusschen de strooken of riemen verrigt. Nog minder wordt gebruikt het door brunninghAvsln opgegeven verband voor den buiksteek door den navel 2). Windselver banden voor het bekken. § 70. a). Eenvoudige. Deze zijn: 1. Het koornaar-verband voor de heup. 2. Het koornaar-verband voor beide heupen. 1). Het koornaar-verband voor de heup (Spica coxae simplex). Men gebruikt hiertoe een eenhoofdig windsel van 10 —12 1) Darstell. blütiger heilkünsüerischer Operationen, 3terTheil, S. 297. 2) hesselbach, 1. c. S. 415. ellen lengte en 6 duimen breedte. Het wordt onderscheiden naarmate de overkruisingen in de liesplooi, op den grooten draaijer of op de bil plaats hebben, in een voorste, zijdelingsch en achterste hoornaar-verband, (spica anterior s. inguinalis, lateralis et posterior), en verder naarmate de koornaar opklimmend of nederdalend wordt aangelegd (spica adscendens et descendens). Bij eene opklimmende koornaar (b. v. voor de lies) maakt men ter bevestiging van het windsel twee of drie kringswijze gangen om het bovenste gedeelte der dij, gaat vervolgens schuin over de liesplooi naar boven, omgeeft het bekken, en in de lies teruggekeerd zijnde, overkruist men den vorigen gang, omgeeft de dij, en herhaalt deze gangen opklimmende 3 of 4 malen, eindigende met kringswijze gangen om het bekken. Bij eene nederdalende koornaar voor de lies vangt men met kringswijze gangen om het bekken aan, en na de koornaar van boven naar beneden gemaakt ' O te hebben, eindigt men met kringswijze gangen boven aan de dij. De zijdelingsche en achterste koornaar wordt op dezelfde wijze aangelegd, met dit onderscheid alleen, dat de overkruisingen op de heup of de bil moeten plaats grijpen en men de lijders, bij het aanleggen, op de gezonde zijde of voor-over liggen laat. Aanwending. De spica inguinalis wordt vooral gebezigd tot bedekking of drukking op de liesstreek bij liesklier-ontsteking, lies- of dijbreuken, terwijl de zijdelingsche en achterste koornaar tot bedekking dienen van genoemde plaatsen, alsmede tot insluiting van het heupgewricht, na eene herstelde ontwrichting, beenbreuken van het bekken, enz. § 71. 2). Het koornaar-verband voor beidé heupen bestaat uit een eenhoofdig windsel van 18—20 ellen lengte en 6 duimen breedte. Het wordt op dezelfde wijze onderscheiden als het voorgaande , en het aanleggen verschilt slechts daarin, dat beide heupen er in betrokken worden, zoodat men beurtelings eenen gang om de eene en vervolgens om de andere heup aanlegt. Beter is het om twee 4* windsels te gebruiken en op iedere heup het verband afzonderlijk aan te leggen. co Aanwending. Even als het voorgaande, doch voor beide heupen. § 72. b). Zamengestelde : t. De bekkengordel. 2. Het bewegelijke en onbewegelijke enkele en dubbele T-verband. 3. Het vierhoofdig liesverband. 4. Het driehoekig of T-vormig liesverband. 5. Het verband na den blaassteek boven de schaambeenderen. 6. Het verband na de schaambeenssnede. 7. De scheede voor de roede. 8. Verbanden en hulpmiddelen ter bevestiging van catheters, bougies, enz. , in de pisbuis. 9. Het schort- of ondersteunende verband voor den balzak. 10. Het inwikkelende of drukkende verhand voor de ballen, volgens fricke. § 73. 1). De bekkengordel (Cingulum pelvis). De in § 68 beschreven buikgordel kan hiervoor gebezigd worden, en bij de aanwending wordt hij slechts om het bekken gelegd en bevestigd. Men gebruikt dezen gordel lot bevestiging van verbandstukken, alsmede tot omsluiting van het bekken. § 74. 2). liet bewegelijke en onbewegelijke enkele en dubbele T-verband is een gewoon T-verband, waarvan de strooken slechts eene meerdere breedte bezitten. Men plaatst dit verband aanleggende , het grondstuk van de horizontale strook even boven hel heiligbeen, voert de einden om het bekken en vereenigt ze onderling. De regtstandige strook of strooken worden langs den bilnaad gevoerd; bij het enkele gaat de strook langs eene der zijden , en bij het dubbele overkruisen zij zich in den bilnaad, en gaan langs beide zijden der teeldeelen naar de horizontale strook, om daaraan bevestigd te worden. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van andere middelen op de heiligbeensstreek, den aars, den bilnaad en de vrouwelijke teeldeelen. S 75. 3). Het vierhoofdig lies-verband bestaat uil een langwerpig vierhoekig stuk linnen of katoen, van ongeveer twee palm lengte en 11- palm breedte, dat van onderen eenigzins versmald toeloopt. Aan de beide bovenhoeken zijn twee, 1 el lange strooken in dwarse rigting bevestigd, terwijl aan de onderhoeken of den onderrand, eveneens in dezelfde rigting zich twee kortere strooken bevinden. Dij hel aanleggen plaatsl men het middenstuk op de lies, voert de lange of bovenste hoofden kringswijs om het bekken, en de korte of onderste, kringswijs om het bovenste gedeelte van de dij. Wordt hel middenstuk op de heup of de bil gelegd, dan ontvangt het hiervan den naam van lieup-verband, bil-verband, en vereenigt men twee dergelijke verbanden door eene korlere strook aan den bovenrand met elkander, dan ontleent het hieraan den naam van dubbel lies- of bil-verband. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandmiddelen in de lies, op de heup, of op de bilstreek. § 76. 4). Het driehoekig lies-verband, ook het T-vormig verband voor de lies genoemd, bestaal uit een driehoekig stuk linnen of katoen , waarvan de kortste zijde op eene van 2 —3 ellen lange en 4 duimen breede strook , op ongeveer \ gedeelte van hare lengte wordt vastgenaaid; de vrije punt van den driehoek wordt van eene 2 el lange en 3 duimen breede strook voorzien. Bij het aanleggen plaatst men de horizontale strook zoodanig, dat het driehoekige stuk op de zieke lies gelegen en de regte zijrand van den driehoek naar de middellijn van hel ligchaam gekeerd is; de einden der horizontale strook worden kringswijs om het bekken gevoerd en bevestigd; hierna wordt de strook, die zich aan de punt van den driehoek bevindt, tusschen de dijen gevoerd en aan de horizontale strook vastgemaakt. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstukken in de liesstreek. § 77. 5). Het verband na den blaasstcek boven de schaambeenderen. Hiertoe is noodig een gevensterd of een gespleten kompres en twee smalle, ongeveer 1 el lange strooken. Ingeval de buis van de troisquart eenigen tijd moet blijven leggen, wordt zij vooraf door eene opening of door de spleet van de kompres gebragt en de strooken aan de oogen of ringen bevestigd, zoodat na de volbragte operatie, de kompres onder de plaat van de buis gelegen is, en de strooken om het bekken kunnen gevoerd en bevestigd worden. De opening van de buis wordt door een kurkje gesloten. Aanwending. Tot bepaling van de buis der troisquart na den blaassteek. Wanneer het werktuig niet in de blaas vertoeven moet, dan wordt hét wondje door kleefpleister gesloten, vervolgens met eene kompres bedekt en van een bekkengordel voorzien. § 78. 6). Het verband na de schaambeensnede. Hiertoe is voldoende om, wanneer de deelen naauwkeurig tot elkander gebragt zijn , het bekken met een goed sluitenden gordel te omgeven. Noodzakelijk is het hierbij de knieën tot elkander te brengen en met een doek te vereenigen. Behalve van dezen bekkengordel maakt men ook nog gebrnik van den gordel of het verband van iöïflek. Dit bestaat uit drie knssens, waarvan er twee 5 dnimen lang eu 4 duimen breed zijn, en één de helft smaller is. Een der eerste is met het smalle kussen door 3, 6—8 duimen lange riemen vereenigd, en het breede kassen is tevens op zijn zijrand, het «malle kussen op de middellijn van drie gespen voorzien. Het tweede kussen bezit aan de beide randen drie met openingen voorziene riemen. Men legt het smalle kussen op het heiligbeen, het daaraan verbonden breede kussen op de eene, en het derde kussen op de andere heup en vereenigt ze nu onderling door de riemen en de gespen 1). Miuder gebruikelijk is de gordel van creve (die eigentlijk meer voor darmbeensbreuken bestemd is), terwijl de darmbeens- of heupbeugel van camper en het werk tuig van kühler ontbeerd kunnen worden. 5 79. 7). De sclieede voor de roede. Deze bestaat uit een stuk linnen of katoen , van ongeveer palm lengte en l palm breedte, dat in het midden der lengte wordt zamengevouwen; het eene dus dubbele einde wordt volgens eene kromme lijn afgesneden, hierop naait men de randen te zamen , doch laat het achterste einde of den ingang vrij, en voorziet dit van twee banden. De scheede, geëvenredigd in grootte naar den omvang der roede , wordt over de roede geschoven en door de banden om bet bekken bevestigd. Aanwending. Tot bedekking en bepaling van verbandstukken op de roede, en ook tot bevestiging van calheters of bougies in de pisbuis , in welk laatste geval aan het vooreinde der scheede eene opening tot doorlating van den catheter of de bougie gemaakt wordt, waarnaast men twee bandjes zet, om met het vrije einde van het werktuig verbonden t.e worden. § 80. 8). Verbanden en hulpmiddelen Ier bepaling van calheters, enz. in de pisbuis. Behalve de in de vorige § opgegeven wijze van bevestigen kan men ook nog gebruik maken van wollen of zijden draden, kleefpleisterstrooken, de roede goed passende, gevoerde ringen, of ringen van caoutchouk of van een T-verband. Zoo bevestigen eenigen aan eiken ring van den catheter een draad of band , brengen dien langs de liezen naar den rug, overkruisen ze daar en bevestigen ze op den buik. Anderen brengen door de oogen van den catheter een dubbelen draad, voeren dien kringswijs achter het roedehoofd en bevestigen de einden door eene kleef- ') lode, 1. c. S. 250. pleisterstrook om het ligchaam der roede. v. dumbeicbep» le°t een doek of bekkengordel aan, voert een band tot aan het midden door de ringen van den catheter, en bevestigt het eene einde van voren en het andere einde van achteren aan den doek of den gordel i). Bij vrouwen wordt de catheter aan de perpendiculaire strooken van een T-verband bevestigd. Bij beide geslachten wordt de uitwendige opening van den catheter met een kurkje gesloten. desault bevestigt den catheter door middel van een draad, dien hij na door de oogen of ringen gevoerd te zijn, om het ligchaam van de roede bindt. Anderen bevestigen den draad achter het ontbloote roedehoofd. amussat bevestigt de draadeinden om den balzak, boyek bezigt een met drie ringen voorzienen trechter, die op het vrije einde, van den catheter wordt geschroefd, bindt in eiken ring een veerkrachtig bandje, waarvan het andere einde aan den wortel der roede, aan een daartoe er omgelegd bandje wordt bevestigd, elben en hdjis leggen ora de roede een goed gevoerden en passenden ring, waarvan banden naar het bekken en naar den catheter loopen. § 81. 9). Het schort- of ondersteunende verband voor (den balzak (Suspensorium scroti, suspensoir), wordt uit verschillende stoffen, zooals linnen, katoen, flanel, bombazijn, enz., vervaardigd, en bestaat uit de beurs of zak, de gordel, en de dij- of bilriemen. Men vervaardigt het verband door een langwerpig vierkant stuk van een der genoemde stoffen, dat geëvenredigd moet zijn aan den omvang van den balzak, in de breedte zamen te vouwen, de voor-onderhoek wordt eenigzins rond afgesneden en de daardoor gevormde rand vastgenaaid, zoodat er eene soort van zak of beurs gevormd wofdt; van voren in het midden maakt men eene opening tot doorlating der roede. De achterrand wordt eenigzins uitgehoold en van twee ^^ el lange, en 3 duimen breede strooken voorzien (dij- en bilbanden). De bovenrand van den zak wordt aan een 3—4 duimen breeden gordel bevestigt. Bij het aan^e8oen wordt de balzak in den zak of de beurs geplaatst en de roede door de opening gestoken, hierna wordt de gordel om het ') CESSNER, 1. c. S. 200. lijf gevoerd en de einden onderling door banden , gespen of knoopen vereenigd. De dij- of bilstrooken gaan onder de billen en langs bet bovenste gedeelte van de dij en worden op dezelfde wijze aan het voor-zijdelingsche gedeelte van den gordel vastgemaakt. Aanwending. Tot ondersteuning van de ballen en den balzak, tot bedekking en bepaling van andere middelen, alsmede tot beschutting dezer deelen. Zeer doelmatige schortbanden worden uit gevulcaniseerd caoutchouc, koordzijde, enz. vervaardigd, en zijn bij heelkundige-instrumentmakers te verkrijgen. § 82. 10). Hel inwikkelende of drukkende verband voor de ballen, volgens fricke bestaat uit het noodige aantal, li- duimen breede, en genoegzaam lange kleefpleisterstrooken. Na het wegnemen der haren wordt de aangedane bal met zijn omkleedsel van den gezonden bal gescheiden , welke laatste en het overige gedeelte van den balzak en de roede door eenen helper of den lijder worden bepaald ; hierna legt men eene strook goed sluitend boven den bal om de zaadstreng, en vervolgt telkens met eene nieuwe strook van boven naar beneden den zieken bal, zorg dragende, dat elke opvolgende gang den voorgaanden voor de helft bedekt. Ten laatste bedekt men het onderste gedeelte van den bal door strooken, die stervormig van beneden naar boven verloopen , waarvan de einden, nadat de bal geheel en naauwkeurig is ingesloten, door eene kringswijs verloopende strook worden bedekt en vervolgens gelijk geknipt. Aanwending. Tot gelijkmatige zamendrukking van den bal. Wanneer ook de andere bal gelijktijdig moet worden ingewikkeld, en deze door de mindere ruimte van den balzak niet afzonderlijk gescheiden kan worden, dau wordt de reeds ingewikkelde bal in dit tweede verband begrepen, leichsenring brengt den bal tot aan den liesring, en drukt hem door kleefpleisterstrooken er tegen aan. lichtenstein drukt den bal door twee luchtkussens, die aan een stalen beugel bevestigd zijn. In den laatsteu tijd is het collodion als drukmiddel bij balaandoeningen gebruikt geworden en wel vooral bij de druiper-balontsteking. Bij de aanwending van het collodion wordt eerst het haar zorgvuldig van den balzak geschoren, hieibij zeer acht gevende om de huid niet te kwetsen, daarna isoleert men den bal. drakt hem tegen de uitwendige opening van den liesring aan en strijkt nu het collodion met een penseel ia eene matige dikke laag van onderen naar boven op den balzak uit. Sommigen vermengen het collodion met een weinig ricinus-olie om hst splijten of afbladeren tegen te gaan. Het is vooral bonnaïont die het collodion^ verband in deze gevallen aanbeveelt, en Dr. luigi cavaieki deelt er ook bijzonder gunstige resultaten van mede 1). Slechts enkele malen heeft het collodion bij ons aan het doel .beantwoord: vele lijders konden het verband niet verdragen, zoodat het eenige uren na de aanwending wederom moest afgenomen worden. § 83. Algemeene opmerkingen. De verbanden voor de borst kunnen daarom niet vast worden aangelegd, omdat hierdoor de vrije beweging der borstvvanden wordt belemmerd. De gangen of deelen van bet verband moeten somtijds, zoo als b. v. bij ribbenbreuken, tot bet onbeweeglijk houden met eene goed klevende pleister bedeeld worden en op meerdere plaatsen onderling worden vereenigd , dewijl de rythmische bewegingen het verschuiven of verplaatsen bevorderen. De verbanden van den buik vereischen allen eene zekere breedte, in den vorm van gordels, omdat de veerkrachtige en geheel uit zachte deelen bestaande buikwand niet geschikt is tot het aanleggen van windsels. De verbanden van en in den omtrek van het bekken, vinden aan den beeni«en rins, ' O Ö 7 het bekken , een genoegzamen steun, zoodat men hier van verschillende verbanden kan gebruik maken. Het bpkken is het vaste punt voor de aanwending van uitrekkings-toestellen , die bij gebreken der onderste ledematen in gebruik zijn. WISDSELVERBANDEN VOOR DE LEDEMATEN'. Voor de bovenste ledematen. § 84. Deze zijn : 1. Het verband vóór en na de aderlating in de vouw van den elleboog. ') schmidt's Jahrbücher, Band 94, Jahrgang 1857, N°. 5, S. 192. 2. Het koornaar-verband voor den schouder. 3. De verbanden voor fontanellen. 4. Het verband na de ontwrichting van den elleboog. 5. Het verband na de ontwrichting van de hand. 6. Verbanden na de aderlating op de hand. 7. Het koornaar-verband voor den duim. 8. De halve harnas-handschoen. 9. De geheele harnas-handschoen. 10. Het uitdrijvend verband van tiieden. 11. Het verband na kwetsing der armslagader. o ö 12. Verbanden na amputatiën. 13. Verbanden na exarticulatiën. 14. Verbanden na rescctiën. 15. De draagbanden van den arm. § 85. 1). Het verband vóór de aderlating op den arm, de laatband, bestaat uit eene strook linnen of katoen van 1 el lengte en 6 duimen breedte, die in hare lengte-as wordt zamengevouwen. Bij het aanleggen neemt men de strook met beide handen in het midden, zoodat de duimen boven de strook geplaatst zijn en de einden over den rug der handen neerhangen. Men legt het midden der strook even boven de elleboogsvouw, voert de einden kringswijs om den arm en terug, en bevestigt ze aan de bovenbuitenzijde door eene lus of strik. Aanwending. Om den oppervlakkigen bloedsomloop in de aderen tijdelijk op te heffen, waardoor de aderen beter zigtbaar en voor de kunstbewerking geschikt zijn. Het verband na de aderlating in de vouw van den elleboog is een éénhoofdig windsel van 6 ellen lengte en 4 duimen breedte en eene kleine vierkante kompres. Nadat men den duim onder de aderopening geplaatst en den arm van bloed gezuiverd en afgedroogd heeft, schuift men het kompresje van binnen naar buiten tot op het aderwondje en bepaalt dit met den duim, hierna legt men liet windsel zoodanig aan, dat er een cijfer 8 gevormd wordt, waarvan de kruispunten op de kompres, en de ringen of oogen boven en onder de elleboogsvouw komen te liggen. Men bevestigt het einde in genoemde vouw op de kompres. Aanwending. Het doen ophouden van den bloedstroom, en om door drukking de genezing van het aderwondje te verkrijgen. Men maakt ook wel gebruik van wollen of geweven strooken en banden, die door eene gesp gemakkelijk verwijd en vernaanwd kunnen worden. § 86- 2). Het koornaar-verband voor den schouder. Dit wordt onderscheiden in: a. de opklimmende, en b. de nederdalende koornaar. a). De opklimmende koornaar voor den schouder (Spica humeri adscendens) bestaat uit een eenhoofdig windsel van 8 ellen lengte en 4 duimen breedte. Tot bevestiging van het windsel maakt men twee of drie kringswijze gangen om den bovenarm, nabij het inplantingspunt van den m. deltoideus, hierna twee tot drie opklimmende spiraalgangen en voert het windsel vervolgens schuin over den schouder en den rug naar den gezonden oksel, daarna wederom schuin over de borst naar den zieken schouder, hier o\erkruist men den vorigen gang, gaat nu achter den schouder en onder den oksel door, en vormt nu, door den beschreven gang nog eenige malen te herhalen, eene koornaar op den schouder, hierbij acht gevende, dat de gangen op den rug, den gezonden oksel en de borst zooveel mogelijk elkander bedekken. Men eindigt en bevestigt het windsel op de borst of op den rug. b). De nederdalende koornaar voor den schouder (Spica humeri descendens) wordt met een dergelijk windsel aangelegd, hier vangt men echter in den gezonden oksel aan, voert het windsel schuin o> er de borst naar den schouder, om dezen heen, den vorigen gang hoog op den schouder overkruisende, vervolgens langs den rug naar den gezonden oksel. Deze gangen worden zoo dik- wijls herhaald, dat de schouder door eene nederdalende koornaar is ingewikkeld. Men eindigt met kringswijze gangen om den bovenarm. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandmiddelen op den schouder, de bovensleutelbeenstreken en den oksel, verder tot insluiting van het schoudergewricht na eene herstelde ontwrichting , beenbreuken , enz. § 87. 3). Het verband voor de fontanel op den bovenarm is een eenhoofdig windsel van 2 —3 ellen lang en van verschillende breedte. Men maakt hiermede eenige kringswijze gangen om den bovenarm. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandmiddelen. Dewijl dit verband veeltijds door de lijders zelf, of met behulp van een helper wordt aangelegd, zijn hiervoor verschillende doelmatige en gemakkelijke verbanden uitgedacht, zoo als banden van linnen, flanel, geweven strooken, enz, die door bandjes warden toegemaakt, of door veters worden toegeregen; platen van leer, gutta percha, caoutchouc, hoorn of blik, enz., die door elastieke banden of gespen worden gesloten, of wel breede ringen van gevulcaniseerd caoutchouc, die over den arm worden geschoven. Ook deze kunnen bij heelkundige-instrumentmakers verkregen worden. § 88. 4). liet verband tot inwikkeling van den elleboog, liet schildpadverband (Testudo) bestaat uit een eenhoofdig windsel van 6 — 8 ellen lang en 3 duimen breed. Naarmate de gangen op den elleboog elkander naderen of van elkander afgaan , onderscheidt men dit verband in: buitenwaarts gekeerd en omgeslagen schildpad-verband (Testudo inversa et reversa) '). Bij het aanleggen van hel eerste maakt men eenige kringswijze gangen om het elleboogsgewricht, gaat vervolgens schuin over de vouw van den elleboog naar beneden en maakt hier weder eenen cirkelgang, hierna schuinSch over de ') Zie het Algemeene'gedeelte § 312. elleboogsvouw naar boven, overkruist den vorigen gang en maakt nu een cirkelgang boven het gewricht. De schuin nederdalende en de schuin opklimmende gangen worden driemaal herhaald, daarbij zorg dragende dat de gangen zich op den elleboog meer en meer naderen en van voren in de vouw zich allen op ée'n punt overkruisen. Den laalsten gang legt men kringswijs om den arm. Bij het tweede begint men ook met cirkelgangen om het elleboogsgewricht , gaat vervolgens schuin om den voorarm, kruist den voorgaanden gang opwaarts en boven het gewricht omgaande. Deze schuin nederdalende en schuin opwaarts gaande gangen herhaalt men 3 of 4 malen, en wel zoodanig, dat de gangen op den elleboog van elkander afgaan, terwijl zij zich van voren steeds op een punt overkruisen, en men eindigt met kringswijze gangen om het elleboogsgewricht. O ö Aanwending. Tot bedekking en bepaling van verbandmiddelen op en in den omtrek van het elleboogsgewricht, tot inwikkeling en ondersteuning van het gewricht na eene herstelde ontwrichting. Het laatste wordt vooral verkozen, wanneer de arm onder een min of meer regten hoek gebogen is. O c C § 89. 5). Het inwikkelend verband voor het handgewricht of voor de ontwrichting van de hand bestaat uit een eenhoofdig windsel van 4 ellen lengte en 3 duimen breedte. Men maakt, dit verband aanleggende, eenige kringswijze gangen om het handgewricht, gaat schuin benedenwaarts van de ulnairzijde, tusschen den duim en den wijsvinger naar den handpalm, van hier schuin over den rug der hand, den vorigen gang overkruisende, naar de radiaalzijde van de hand, en verder langs de volairvlakte naar de ulnairzijde van het handgewricht. Deze kruisgangen worden nog eenige J O o O O C malen herhaald, waarbij men eene nederdalende koornaar op den handrug vormt. Men eindigt met kringswijze gangen om het handgewricht , of met spiraalgangen op den voorarm. Aamvending. Tot bevestiging van verbandstukken in den omtrek van het handgewricht en den rug van de hand en tot ondersteuning van de hand na eene herstelde ontwrichting. § 90. 6). Verbanden na de aderlating op de hand: a. voor de hoofdader. b. voor de pinkader. a). Het verband na de aderlating op de hoofdader van de hand bestaat uit een eenhoofdig windsel van 3 —4 ellen lang en 2 duimen breed , benevens eene vierkante linnen kompres. Nadat de kompres op de geopende ader (vena cephalica) gelegd is, wordt het verband nagenoeg op dezelfde wijze als het voorgaande aangelegd. Eenige kringswijze gangen omgeven het handgewricht; hierna gaat men schuins van de ulnairzijde over den rug van de hand en de kompres, tusschen duim en wijsvinger, door de handpalm naar de ulnairzijde van den pink om nu weder schuins over den handrug en de kompres het handgewricht te bereiken. Deze kruisgangen worden eenige malen zoodanig herhaald, dat de gangen elkander nagenoeg op de radiaalzijde van den handrug bedekken, ten laatste eindigt men met kringswijze gangen om het handgewricht. b). Het verband na de aderlating op de pinkader bestaat uit een windsel van dezelfde lengte en breedte als het voorgaande en eene kleine vierkante kompres. Men maakt twee schuinse gangen over de kompres van de ulnair- naar de radiaalzijde, die boven den duim verloopen , voert bij den derden gang het windsel schuins van de ulnair- naar de radiaalzijde, tusschen den duim en den wijsvinger naar de handpalm, en vervolgens weder een schuinsen gang boven den duim; op deze wijze voortgaande krijgt men drie schuins verloopende gangen boven en beneden den duim en een dwarse koornaar op den rug van de hand. Men eindigt met een kringswijzen gang om het handgewricht. Aanwending. Na de aderlating op den rug van de hand tot sluiting der geopende ader. § 91. 7). Het koornaar-verband voor den duim bestaat uit een eenhoofdig windsel van 4 ellen lengte en 2 duimen breedte. Men Qingeeft, dit verband aanleggende, roet twee cirkelgangen het handgewricht, gaat vervolgens van de ulnairzijde over den rug van de hand naar de radiaalzijde van den duim, omgeeft het hoofdje van het nahandsbeen , overkruist hierna den vorigen gang op den rug van den duim, en gaat langs zijne buitenzijde naar den handwortel toe. Deze gangen worden twee of drie malen herhaald, hierbij vormt men eene nederdalende koornaar op den duim. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstukken op den duim, en tot insluiting van het gewricht na eene herstelde ontwrichting. § 92. 8). De halve harnas-handschoen (Chiroteca incompleta, dimidia). Dit verband bestaat uit een eenhoofdig windsel van 2 3 ellen lang, en 2 duimen breed. Bij het aanleggen vangt men met twee of drie cirkelgangen om het handgewricht aan, gaat vervolgens schuin over den rug van de hand naar den wijsvinger -(wanneer b.v. om dezen bet verband moet worden gelegd), om dezen heen, en vervolgens weder schuin , doch in tegengestelde rigting, naar den handwortel, zoodat de gangen elkander juist op de rugzijde van het gewricht overkruisen. Men eindigt met kringswijze gangen om den handwortel. Somtijds is het noodzakelijk meerdere gangen om het vingergewricht te maken, in dat geval vormt men eene nederdalende koornaar. Aanwending. Men bedient zich van dit verband tot bevestiging van verbandstukken, lot insluiting na eene herstelde ontwrichting van het le vingerkootje , of als een vereenigend verband na de doorsnijding van de pezc-n op den rug van de hand. 5 93. 9). De geheele harnas-handschoen (Chirotheca completa) beslaat uit een eenhoofdig windsel van 2—3 ellen langen 2 duimen O D breed. Men maakt eenige kring'swijze gangen om het handgewricht, vervolgens schuin over den rug van de hand naar de radiaalzijde van den pink , maakt nu stompe spiraalgangen tot aan den top, en vervolgens opklimmende en zich voor de helft bedekkende spiraalgangen naar boven, om na geheele inwikkeling tot den handwortel terug te keeren. Is het noodig dat er meerdere, of alle vingers en de duim moeten ingewikkeld worden, zoo doet men dit op dezelfde wijze. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op een of meerdere vingers, tot inwikkeling na verbranding, om hel aaneengroeien te beletten; bij beenbreuken en ontwrichtingen der vingerkootjes. Tot eenvoudige bevestiging of bepaling van kleinere verbandstukken maakt men ook nog gebruik van den zoogenaaraden duimeling of vingerling, een sclieedevormig verband, dat gewoonlijk van linnen, zeemleder of zwarte ïijde vervaardigd is, waaraan zich banden bevinden, die ter bevestiging 0111 het handgewricht dienen. § 94. 10). liet inwikkelend verband voor het bovenste lidmaat, het uitdrijvend verband van theden (Fascia expuisiva). Hiertoe bezigt men: 1°. vijf windsels tot inwikkeling van de \ingers, en even zoo vele Maltheser kruizen lol bedekking der vingertoppen. 2". Een windsel van 6—8 ellen lang en 3 duimen breed lot inwikkeling van de hand, voorarm en elleboog, en 3°. een windsel van 8 — 10 ellen lang en 4 duim breed tot inwikkeling van den bovenarm en den schouder. Elke vinger wordt, nadat de top door een Maltheser kruis bedekt is, op de in de vorige § beschrevene wijze ingewikkeld, of wel men vangt onmiddelijk bij de vingertoppen aan, hierna vormt men eene opklimmende koornaar op den rug van de hand, en zet de inwikkeling van af den hand- 5 wortel tot aaa Jen elleboog met spiraalgangen voort; aan den elleboog maakt men eene testudo inversa, vervolgens wikkelt men den bovenarm door spiraalgangen in, en eindigt met eene opklimmende koornaar voor den schouder. Aanwending. Tot inwikkeling en gelijkmatige drukking van het bovenste lidmaat, zooals bij slagaderkwetsing, zuchtige zwelling, enz. kan het noodig zijn. In sommige gevallen wordt slechts een gedeelte van het verband tot bedekking of inwikkeling van het bovenste lidmaat gebruikt. Dit verband moet vooral naauwkeurig worden aangelegd, ten einde de drukking van de peripherie naar het centrum van lieverlede vermindere en gelijkmatig plaats hebbe; verder mogen er geene gapingen ontstaan, maar moeten alle deelen bedekt zijn. Aangezien het aanleggen aan de hand veel oefening vereischt, is het goed tot inwikkeling van de muis van den duim, eene koornaar aan te leggen, en voor de hand een doorboord T-verband te gebruiken, waarvan de perpendiculaire strook in het midden met vijf openingen voorzien is tot doorlating der vingers. De horizontale strook gaat kringswijs om den handwortel, en bevestigt het gedeelte der perpendiculaire strook, welke de haudpalmvlakte bedekt. § 9o. 11). Het verband bij de kwetsing van de armslagader, in de vouw van den elleboog bestaat uit een windsel van 8 ellen lengte en 3 duimen breedte, en eene dikke vierkante kompres. Men maakt bij het aanleggen twee kringswijze gangen boven het gewricht, voert het windsel vervolgens schuins over de kompres in de elleboogs-vouw naar den voorarm, waar men andermaal een kringswijzen gang legt, om, hierna opklimmende, den eersten schuinen sans te overkruisen en een cirkelgang om den bovenarm DO DO te leggen. Deze gangen worden nog eenige malen herhaald, en öö Do O D men eindigt met eene opklimmende koornaar om den bovenarm. Somwijlen is het noodig, dat men nog op den loop der slagader eene trapswijze kompres legt, of op de gekwetste plaats een stukje in linnen gewikkeld geld plaatst, en hierna het geheele lid met het THEDEN's-verband voorziet; of wel men legt een tourniquet op de armslagader aan, of men maakt van andere vaatdrukwerktuigen gebruik. Aanwending. Tot drukking en sluiting van de gekwetste armslagader. 5 96. 12). Verbanden na afzetting der ledematen i). Het verband, of de wijze waarop men den stomp verbinden zal, wordt natuurlijk eenigzins gewijzigd naar de amputatie-methode. Wij zullen hier de gewone behandeling beschrijven, daar deze dan met eenige wijziging op alle andere van toepassing is. Nadat de vaten onderbonden zijn en het tourniquet is losgemaakt, wordt de stomp zorgvuldig met laauw water gereinigd. Nu trekt de arts voorzigtig met beide handen de huid en spieren naar zich toe, en zoo dit noodig is, worden de zachte deelen, die zich nu over den stomp bevinden, door een uitdrijvend verband (Fascia expulsiva) omgeven. Hiertoe bezigt men een flanellen of linnen windsel van genoegzame lengte en breedte, waarmede men eene nederdalende koornaar maakt, die zich van boven het voorgaande gewricht tot eenige vingers breed boven den stomp uitstrekken moet. Na eene naauwkeurige vereeniging der wondranden, waarbij men de gelijksoortige weefsels tegen elkander voegt, voert men tevens de onderbindingsdraden langs den kortsten weg uit de wond en bevestigt ze door een stukje kleefpleister op de buitenvlakte van den stomp. De vereeniging, die bij den bovenarm overlangs, bij de dij dwars, en bij den voorarm en het onderbeen eenigzins schuins zijn moet (bij deze laatsten liggen de beide beenderen in de hoeken van de wond), wordt zorgvuldig door kleefpleisterstrooken ondersteund, die allen van genoegzame lengte en breedte, dwars en ook schuins over den stomp gelegd worden. De stomp wordt zoodanig bedekt, dat de randen der kleefpleisterstrooken elkander niet volkomen raken, of wel zij zijn met openingen voorzien, om de wondafscheiding door te laten. Nu bevestigt men de einden door eene losse kringswijze kleefpleisterstrook boven den stomp. Hierna l) Vergel. iiofer, 1. c. 3" Th. S. 153 u. s. w. worden de andere verbandstukken, pluksel, longuellen, Mali heser kruis enz. aangelegd en het geheel door een eenhoofdig windsel be\ estigd. De alzoo verbondene stomp wordt eenigzins verheven op een kaïkussen geplaatst en door banden bevestigd, zoodat er geene verplaatsing door onwillekeurige bewegingen kan plaats grijpen. De verbanden, die men bezigt, zijn: 1). Het een- en tweehoofdig terugloopend verband, waarvan de lengte en breedte geëvenredigd is aan den omvang van den stomp. .Men vangt bij het eenhoofdig windsel met eenige kringswijze gangen boven den slomp aan, slaat het aan de binnenzijde om, bevestigt dezen omslag met den duim en gaat dwars over den stomp naar zijne buitenzijde, maakt daar weder een omslag en bevestigt beide omslagen door een paar cirkeltoeren; hierna legt men weder een dwarsen gang over den stomp, die den vori»en voor de helft bedekt. Op deze wijze gaat men voort tot dat de stomp geheel bedekt is, en eindigt dau met eenige losse kringswijze gangen boven den stomp. Het tweehoofdig terugloopend verband wordt nagenoeg op dezelfde wijze aangelegd, alleen maakt men met het eene windsel kringswijze gangen, die de omslagen, binnen en buiten of boven en onder van het andere windsel, bovenden stomp bevestigen, terwijl het andere windsel, door terugloopende gangen, die de wondranden regthoekig snijden, den stomp bedekt. 2). Het verband van fkuijt !). Dit verband wordt volgender wijze beschreven: »Een lap linnen zoo breed dat hij den stomp »kan omvatten en in de lengte ook aan dien stomp geëvenredigd »wordt toegevouwen en op elkander genaaid; daarna wordt het »eene einde ruim een derde der lengte met sterk klevende pleister «besmeerd, het andere einde wordt in verscheiden hoofden inse- ' D «sneden, die daarna zoovele lutsen vormen; door alle deze wordt »een lintje getrokken en het verband is gereed. *) Tijdschrift ter bevordering der physiologische Genees-en Heelkunde, door een gezelschap Genees- en Heelkundigen t 4e deel, 3e stuk, Breda 1830, bladz. 120. »Hel met pleister besmeerde gedeelte wordt wat hoog om den «stomp geappliceerd, en nu de bekleedselen te gelijk met de lut»sen van het verband naar beneden gevoerd, sterk aangehaald, en »het lintje toegetrokken en toegestrikt. Hierdoor worden de wond» randen sterk tegen elkander gefronseld ; slechts weinige bloedvaten «worden onderbonden, en die bindsels hangen midden in de wond. »Eene min of meer dikke plukselwiek overdekt dit verband en «bewaart den vereischten warmtegraad. Wij hebben gezien, dat «hierdoor eene amputatie van den opperarm, bijna zonder veret»tering in weinige dagen genas." 3). De driehoek muts van m ai jou wordt lager bij de doekverbanden beschreven, Deze verbanden zijn met eenige wijzigingen, naar den omvang der wondvlakte, ook bij amputatiën aan de onderste ledematen van toepassing. Tot de minder gebruikelijke verbanden behooren nog: 1. De muts voor de amputatiestomp, bestaande uit eene wollen slaapmuts, of eene muts, die uit linnen, flanel, of eene andere stof vervaardigd is en groot geiloeg moet zijn om den stomp te omgeven. Tot bevestiging is zij voorzien van twee lange banden, die b. v. bij den bovenarm om den tronk worden vast gemaakt, of de muts wordt door een kringswijs verband om den stomp bevestigd. 2. Het gespleten verband. Sommige heelkuudigen leggen ter zijde van den stomp 2—3 smalle longuetten, en wel zoodanig dat er een gedeelte vau -J. —£ el voorden stomp hangt. De ter zijde gelegene deelen worden door een kringswijs verband boven den stomp bevestigd. De hangende einden worden over den stomp tot elkander gebragt en de longuetten door eene spleet van de overeenkomstige longuet gestoken, hierna gelijkmatig aangehaald, boven den stomp teruggeslagen, en door eenige kringswijze gangen bevestigd. 3. Het 27-hoofdig verband van lodeji is wegens zijne zamengesteldheid nog minder aan te bevelen 1). 4. De zoogenaamde fascia capitalis simplex en duplex komt met het beschrevene een- en tweehoofdig terugloopend verband overeen. § 97. 13). Verbanden na exarliculatien. Deze verbaaden komen, op j) ott, 1. c. bladz. 492. eenige wijzigingen na, met de vorigen overeen. Bij sommige exarticulatiën, zooals van den schouder en de heup, komen geene uitdrijvende verbanden in aanmerking, omdat zij daar niet kunnen aangelegd worden en de zachte deelen hier meestal" voldoende voorhanden zijn om de wondvlakte te kunnen bedekken, daarentegen kunnen zij bij exarticulaliën van meer verwijderde gewrichten, elleboog, hand, enz., dikwijls goede diensten doen. Als bijzondere verbanden vermelden wij alleen die van den schouder en van den vinger. § 98. Verbanden na het wegnemen van den arm uil het schoudergewricht. 1). Het mutsvormig verband (Fascia recurrens pro excisione humeri). Hiertoe gebruikt men een windsel van 16—18 ellenlang en 4 duimen breed, dat op twee ongelijke hoofden is opgerold, zoodat het kleine hoofd genoegzaam een vierde gedeelte van de lengte bedraagt. Zal men dit verband aanleggen, dan plaatst men het grondstuk van het windsel in den gezonden oksel, voert de hoofden langs borst en rug tot onder de wond, waar het kleine hoofd (het onderste) door het groote wordt overkruist, het kleine hoofd voert men nu regtstandig over de wond tot op den schouder, en het groote kringswijs naar den gezonden oksel en van daar schuin naar den beleedigden schouder, waar het kleine hoofd wederom overkruist en bevestigd wordt. Dit laatste nu wordt wederom regtstandig naar beneden gevoerd, zoodanig, dat het den vorigen gang voor de helft bedekt, terwijl het groote hoofd weder schuin naar den gezonden oksel wordt geleid. Deze gangen worden herhaald, zoodat het kleine hoofd steeds op- en nederwaarts gaat, dat afwisselend onder de wond door kringswijze, en boven de wond door schuins verloopende gangen van het groote hoofd bevestigd wordt. 2). Het verband van kerst. Men gebruikt hiertoe een windsel van 14—16 ellen lang en 4 duimen breed. Het aanleggende, begint men in den gezonden oksel, gaat schuins over de borst langs den hals naar den zieken schouder, daalt achter en onder den stomp door, komt weder voor de borst, en gaat naar den gezonden oksel, onder dezen door, schuins over den rug en den zieken schouder, en daalt nu voor en onder den stomp, en voert het windsel wederom langs den rug naar den gezonden oksel. Deze gangen drie malen herhaald hebbende vormt men op den zieken schouder eene nederdalende koornaar. Bij het einde van den derden gang onder den gezonden oksel zijnde, gaat men dwars voor de borst, over den stomp en den rug tot den oksel, maakt drie zulke gangen, die elkander opvolgend voor de helft bedekken, en eindigt met kringswijze gangen om de borst, die juist onder den stomp loopen, waardoor deze tevens ondersteund wordt. Aanwending. Tot ondersteuning der vereenigde wondranden, en tot bedekking en bevestiging van verbandmiddelen op de wond. Tot de verbanden, wier werking met de voorgaande overeenkomen, rekenen wij nog; 1. Het verband van jïromfield, bestaande uit een vierkant stuk flanel of linnen, waarvan de bovenrand eenigzius is ingeregen, even als een zak; elke bovenste hoek wordt met eene 4 ellen lange en 4 duimen breede regtstandige strook voorzien, terwijl elke onderhoek er eene van dezelfde lengte en breedte in horizontale rigting bezit. Het verband wordt met den ingeregen rand naar boven over de wond gelegd, men kruist de bovenste strooken op den zieken schouder, voert ze langs borst en rug naar den gezonden oksel, vanwaar zij na overkruising, kringswijs over de wond worden gebragt en bevestigd; do onderste of horizontale worden kringswijs om de borst en over de wond gevoerd en vastgemaakt. 2. Het gespleten verband van stank bestaat uit een stuk linnen van ongeveer 2£ el lengte en ^ el breedte, in het midden, ongeveer G duimen van den bovenrand, voorzien van el lange spleet, en elk einde is in 4 gelijke, van 1 tot l£. ei lange hoofden verdeeld. Den gezonden arm voert men door de spleet, brengt vervolgens de hoofden of strooken langs borst en rug tot op de wond, overkruist ze hierop, en voert ze langs denzelfden weg naar den gezonden oksel, in wiens nabijheid zij worden bevestigd. Hiermede komt overeen het slingerverband, ook wel het doorboorde verband genoemd. 3. Het verband van köhler bestaat uit een goed sluitend vest, waarvan het aan de wond beantwoordende armgat eenigzins vergroot is, en waaraan van boven en onderen, of van binnen en van buiten, twee strooken worden genaaid, die op de wond, nadat de eene door eene spleet van de andere strook gestoken is, worden vereenigd. § 99. Het verband na het wegnemen van een vinger uit het gewricht. Hiertoe bezi«t men een windsel van 3 ellen lan» en 2 O D duimen breed. Men begint, het aanleggende, met een kringswijzen gang om het handgewricht, gaat van de ulnairzijde schuins over de binnenzijde der wond (de regter middelvinger tot voorbeeld) door de handpalm naar de radiaalzijde, en bevestigt dezen gang door eenen kringswijzen om den voorhand. Dezen gang herhaalt men nog eens, doch over de buitenzijde, nu slaat men het windsel op het midden van den handwortel om, gaat regt naar voren over de wond, en door de handpalm haar het midden der handpalmvlakte van de voorhand, en bevestigt de omgeslagene einden door cirkelgangen, die in spiraalgangen op de middelhand eindigen. Dit verband kan door kleefpleisterstrookeu en door een enkel T-verband vervangen worden, waarvan bet aanleggen zich van zelf wijst. § 100. 14). Verbanden na resectiè'n. Deze worden bij ieder bijzonder geval naar omstandigheden gewijzigd. Is de wond gehecht of op eene andere wijze verzorgd, zoo zullen nu eens eenvoudig bedekkende verbanden voldoende zijn, dan weder, wanneer men het lid in eene voor de genezing meest gunstige houdinggebragt heeft, gipsverbanden moeten worden aangelegd. In andere gevallen zullen daartoe werktuigen noodig kunnen zijn. § 101. 15). Draagbanden van den arm. 1). De kleine draagband voor de hand (Mitella parva, suspensorium manus) wordt gemaakt van een even als een halsdas zamengevouwen zakdoek, of van een stuk zijde, linnen of katoen, waarvan het midden onder den gebogen voorarm nabij het handgewricht gelegd wordt; de einden worden naar boven, het eene over den zieken, het andere over den gezonden schouder gevoerd en in den nek door een knoop of eene strik bevestigd. Somtijds maakt men de einden van voren aan het kleed van den lijder vast. Aanwending. Tot ondersteuning van de hand. 2). De driehoekige draagband (Mitella triangularis) bestaat uit een tot een driehoek zamengevouwen handdoek, servet, stuk linnen, enz. van ongeveer 1 ^ el in het vierkant. Men legt hel eene einde van de langste zijde van den driehoek zoodanig op den gezonden schouder, dat de spits of top naar den elleboog der zieke zijde is gerigt en het andere einde voor het lijf hangt. Is nu de voorarm regthoekig op den bovenarm gebogen, dan vat men het afhangende einde van den doek en leidt het vóór den voorarm naar den zieken schouder, waar het met het andere einde in den nek bevestigd wordt. De punten worden even boven den elleboog naar voren omgeslagen en daar vastgespeld. Aanwending. Tot ondersteuning van den voor- en bovenarm. 3). De groote vierhoekige draagband (Mitella magna quadrangularis). Hiertoe gebruikt men een langwerpig vierkanten doek van ongeveer 1^ el lengte en 1 el breedte. De hoeken der smalle zijden worden onder den zieken arm langs de borst naar boven gevoerd, het eene einde gaat onder den zieken oksel, het andere over den gezonden schouder; men vereenigt ze beide op den rug. De beide langs het lijf afhangende hoeken worden voor den zieken en gebogen voorarm, de borst en de beide schouders gevoerd en op den gezonden schouder vereenigd; de aan den elleboog gevormde plooi wordt door naar buiten trekken glad gemaakt, naar voren omgeslagen en vastgespeld. Aanwending. Tot bedekking en ondersteuning van den geheelen arm, alsmede lot bevestiging van den arm legen de borst. Windselverbanden voor de onderste ledematen. § 102. 1. Het spiraalverband voor de dij of het been. 2. Het inwikkelend verband voor de knie. 3. Het verband bij dwarse breuken van de knieschijf. 4. Het verband bij overlangsche breuken van de knieschijf. 5. Het inwikkelend verband voor den voet. 6. Het verband voor de aderlating op den voet, de stijgbeugel. 7. Het verband voor de ontwrichting aan den grooten teen. 8. Het inwikkelend verband voor het onderste lid. 9. De verbanden na het afzetten van ledematen (amputatio), na het wegnemen van een deel uit het gewricht (exarticulalio), of het gedeeltelijk uitnemen van een been (resectio). 10. De rijgkous. § 103. 1). Het spiraalverbaud voor de dij of het been. Met een eenhoofdig windsel van 4-—6 — 8 ellen lengte en 4 — 5 duimen breedte, wikkelt men de dij of het been door spiraalgangen in. Voor de dij begint men met eenige kringswijze gangen onder of boven de knie; voor het been vangt men om den middelvoet, of boven de enkels aan. Aanwending. Het wordt in den regel gebruikt tot bevestiging van verbandstukken op de dij of het onderbeen. § 104. 2). Met inwikkelende velband voor de knie. Met een eenhoofdig O windsel van 6—8 ellen lengte en 3 duimen breedte maakt men, even als bij het elleboogsgewricht, een krakeling- of schildpadverband voor de knie (Testudo genu inversa en reversa), met dit onderscheid, dat hier de voorvlakte (de knieschijf) aan de achtervlakte van den arm of het elleboogs-uitsteeksel beantwoordt. Aanwending. Tot inwikkeling van het kniegewricht na eene herstelde ontwrichting (Testudo reversa), of tot het bijeenhouden der breukstukken, bij dwarse knieschijf breuken (Testudo inversa). § 105. 3). liet verband bij dwarse breuk van de knieschijf (Chiaster). Dit verband is vooral door j. l. petit aanbevolen en bestaat uit een stuk linnen of katoen van ongeveer 3 palm lengte en 1 palm breedte, dat aan beide einden tot op een kleinen afstand van het midden gespleten is, zoodat het geheel uit 4 hoofden bestaat, en een tweehoofdig windsel van 6—8 ellen lengte en 4 duimen breedte. d o Bij het aanleggen van dit verband plaatst men, nadat het zieke lid is uitgestrekt, boven en onder de knieschijf eeue trapswijze kompres, hierover de 4-hoofdige kompres, en wel zoo, dat het ongespletene gedeelte op de knieschijf ligt en de hoofden naar boven en naar onderen gekeerd zijn. Nu neemt men het tweehoofdig windsel, legt het grondstuk in den kniekuil, voert de einden naar voren en boven , kruist, hen vast aantrekkende, op de bovenste longuet, en brengt ze vervolgens naar den kniekuil terug, alwaar zij gekruist zijnde, op dezelfde wijze naar voren op de onderste longuet gevoerd en gekruist worden. Men herhaalt de overkruising nog eenige malen, en trekt de einden van de gespleten kompres, het eene na het andere stevig aan, die vervolgens door de overige gangen worden bevestigd. Men eindigt met het o ö d o o tweehoofdig windsel in spiraalgangen boven en onder de knie l). Aanwending. Tot het bijeenhouden der breukstukken bij dwarse knieschijfbreuken. § 106. 4). Het verband, bij overlangsche breuken der knieschijf (Fascia quadrata). Hiertoe bezigt men een tweehoofdig windsel van 6—8 ellen lengte en 4 duimen breedte, en twee trapswijze kompressen. Bij het aanleggen plaatst men de kompressen ter zijde van de knieschijf, legt het grondstuk van het tweehoofdig windsel in de kniekuil, voert de hoofden op de knieschijf, overkruist hen hier en voert ze naar de kniekuil terug. Dezen gang herhaalt men nog tweemalen boven en tweemalen onder de knieschijf, en eindigt tkoschel, Handleiding tot de leer der Verbanden, [vertaald onder toezigt van Dr. a. g. van onsenoort, door j, w# t. scheffek, Utrecht 1842 bladz. 9. vervolgens met het eene windselhoofd met spiraalgangen om de dij en met het andere door nederdalende spiraalgangen om het been Men maakt ook wel eens eene spleet in het eene windsel, waardoor het hoofd van het andere windsel gestoken wordt 1). Aanwending. Tot het bijeenhouden der breukstukken bij overlangsche knieschijfbreuken. § 107. 5). Het inwikkelend verband voor den voet of het voetgewricht (Sandalium) beslaat uit een eenhoofdig windsel van 6 ellen lang en 4 duimen breed. Het aanleggen begint men met eenige cirkelgangen boven de enkels, gaat schuins over den rug van den voet, langs de voetzool, en vervolgens weder schuin naar boven. Deze gangen worden in den vorm eener nederdalende koornaar herhaald, om ten slotte met eenige kringswijze gangen boven de enkels te eindigen. Aanwending. Tot ondersteuning en inwikkeling van het voetgewricht, na kneuzing of eene herstelde ontwrichting van den voet. § 108. 6). Het verband voor de aderlating op den voet, de stijgbeugel (Stapes). Hiertoe is noodig een eenhoofdig windsel van 4 ellen lengte, 3 duimen breedte en eene kleine vierkante kompres. Het aanleggende, begint men met eenige kringswijze gangen en bevestigt daarmede de kompres op den voet, gaat vervolgens schuins om de enkels heen en vormt, door naar beneden te gaan en den voorgaanden gang te overkruisen een cijfer 8 om het voetgewricht, waarvan de gangen elkander allen bedekken moeten. Aanwending. Na eene aderlating op den rug van den voel. § 109. 7). Het verband voor de ontwrichting van den grooten teen. ») HOFER, 1. c. 3" Th., S. 183. Dit beslaat uit een eenhoofdig windsel van 3 8 ellen lang en 3 duimen breed, en wordt bij het aanleggen niet een paar gangen kringswijs om den middelvoet gevoerd, hierna schuins naar en om den grooten teen naar den middelvoet terug; dezen gang herhaalt men nog 2 of 3maal, en maakt daarbij eene voortgaande koornaar op den rug van den grooten teen. Aanwending. Tot inwikkeling van het gewricht na eene gereponeerde ontwrichting. Op dezelfde wijze kan men ook de andere teeaen met een insluitend verband voorzien. § 110. 8). Jlet inwikkelend verband voor de onderste ledematen. In geval men de teenen ieder afzonderlijk wil inwikkelen, doe men dit met eenhoofdige 1 el lange en 1 duim breede windseltjes, benevens een Malthezer kruisje, op de wijze zooals bij § 90 is opgegeven. Verder voorziet men de hiel met een Maltheser, kruis en den voet met eene opklimmende koornaar, die van de inplanting der teenen tot boven de enkels voortloopt, om daartoe over te gaan in het spiraal verband voor het onderbeen , en vervolgens in het krakelingverband voor de knie, het spiraalverband voor de dij, en zoo dit noodig is, te eindigen met eene opklimmende koornaar voor de lies. Aanwending. Tot inwikkeling van het onderste lidmaat, bij zuchtige zwelling, beenbreuken, enz. Zeer doelmatig kan men dit verband vervangen door het veelhoofdige of scultkt's strookverband. De inwikkeling der teeaen is hierbij niet noodzakelijk, bovendien is het wegens het gemakkelijker aanleggen en afnemen boven de inwikkeling der ledematen door eenvoudige windsels aan te bevelen. § in. 9). De verbanden, die na het afzetten, (amputatio), na het wegnemen uit het gewricht (exarticulatio), of het gedeeltelijk uitnemen van een been (resectio) gebezigd worden, komen overeen met de reeds beschrevene der bovenste ledematen, weshalve wij hier alleen nog vermelden het verband van vo.n gr&fe na het wegnemen van de dij uit het heupgewricht. Hiertoe heeft men noodig eene strook lianen van i ^ ei breed en 3—4 ellen lang, welke in het midden met eene \ el lange overlangsche spleet voorzien is. Bij het aanleggen steekt men het hoofd door de spleet, zoodat de einden langs den rug en de borst naar beneden hangen; op de wond worden zij overkruist en vervolgens weder naar boven gevoerd en daar aan de nederdalende gedeelten der strook van voren en van achteren bevestigd. Aanwending. Bedekking en bevestiging van verbandstukken op wonden, alsmede tot ondersteuning en het uitoefenen eener gelijkmatige drukking. v* O Minder gebruikelijk is het verband van mïthsinna. Het bestaat uit een op ongelijke hoofden gerold tweehoofdig windsel van 20—25 ellen lengte en 4-5 duimen breedte, waarvan het kleine hoofd 4 gedeelte bedraagt. Het komt met het in § 98. beschreven verband overeen, met dit onderscheid evenwel, dat men, in plaats van daar den gezonden oksel, hier den gezonden schouder, in plaats van den zieken oksel, hier de» bilnaad, en in plaats van den zieken sehoucRr, hier de nitwendige zijde van het bekken, digt boven het gewricht tot steunpunt neemt •). 5 112. 10). De rijgkous bestaat uit eene naauwkeurig passende kous, zonder teen- en hielstuk. Aan de voorzijde is zij open en hare randen zijn voorzien van vetergaten, zoodat zij door een veter kan toegeregen worden. Men vervaardigt haar uit verschillende stoffen, zoo als linnen, gekeperd katoen, flanel, zeemleder, enz. ; zij moet aan de binnenvlakte geene ongelijkheden bezitten, en bij het aanleggen, hetgeen meestal door de lijders zelf geschiedt, van onderen naar boven worden toe^er^en O Ö * Aanwending. Om eene gelijkmatige en veerkrachtige drukking op het been uit te oefenen, bij aderuitzettingen enz. D& rijgkous van zimmekaïan bestaat uit twee stukken, ecu voor- en een achterstuk, goed gekrompen en gedroogd linnen of zacht leder, die ter zijde van het been door breede of platte veters worden toegeregen 2). 1) LODE, 1. C., S. 181. 2) bukgee, ). c. bladz. 420. Tegenwoordig maakt men ook gebruik van circulair geslotene veerkrachtige kousen, die uit zijde en gevulcaniseerd caoutchouk of wel uit gevulcaniseerd caoutchouk alleen bestaan. Hoewel zeer doelmatig is het gebruik er van zeer kostbaar. § 113. Algemeene opmerkingen. Deze verban den kunnen in hel algemeen vaster dan de vroeger beschrevene worden aangelegd, en daar zij dus minder verschuiven, is het niet noodzakelijk daarbij veel bevestigingsmiddelen aan te wenden. Het aanleggen er van geschiedt meestal van beneden naar boven, terwijl men ook, indien dit vereischt wordt, den graad van vastheid in dezelfde rigting laat toenemen. Het bovenste lidmaat wordt bij het aanleggen van het verband gewoonlijk gebogen, terwijl de hand tusschen pro- en supinatie is geplaatst. Het onderste lid wordt in den regel bij het aanleggen uitgestrekt, de knie flaauw en de voet sterker gebogen. Eenige verbanden, zoo als die van den schouder, vangen aan of eindigen om de. borst, waar zij tevens een steunpunt vinden, terwijl dit zélfde plaats heeft bij de onderste ledematen aan het bekken. II. D0EKVEI1BANDEN. § 114. Een doelcverband is een zoodanig, dat uit een of meer doeken bestaat en volgens bepaalde regelen wordt aangelegd. Naar de plaats waar zij worden aangelegd, onderscheidt men ze in die voor het hoofd, voor den tronk en voor de ledematen i). Ten aanzien van de grootte van den doek valt in het algemeen op te merken, dat deze geëvenredigd moet zijn aan de uitgestrektheid, die het doekverband moet innemen. Op die plaatsen waar de grootte des doeks of van de doeken niet vermeld staat, bedraagt zij voor den vierkanten doek ongeveer 1—el in het vierkant, en voor den driehoekigen doek is de grondvlakte ongeveer 1 el lang en de top omtrent £ el hoog. *) Vergel. § 232, Algemeen gedeelte. Doekverbanden voor het hoofd. § H5. Deze zijn: 1. De driehoekige hoofddoek. 2. De oog-driehoek. 3. De lip-driehoek. 4. De aangezigts-driehoek. 5. De kin-driehoek. 6. De oor-driehoek. § 116. 1). De driehoekige hoofddoek of de hoofd-drielioek (Capitium Iriangulare, Triangle fronto-occipital ')). Dit doekverband wordt op dezelfde wijze als in § 35 is opgegeven, aangelegd. Legt men den driehoek met zijne grondvlakte op het achterhoofd of op een der beide slapen, dan ontstaat hieruit de Triangle occipilo-frontal en bi-pariélal. Aanwending. Zij zijn allen bestemd om het behaarde gedeelte van het hoofd te bedekken, of om hierop verbandstukken te bevestigen. Zij vervangen den grooten vierhoekigen hoofddoek, de mufs van hippocrates, het vier-, zes- en aclilhoofdig verband, enz. § H7. 2). De oog-driehoek (Triangle fronto-oculo-occipilal). Wanneer men dit verband aanwendt, legt men de grondvlakte van den driekantigen doek over het voorhoofd en de beide oogen, den top naar het achterhoofd ; de einden leidt men naar achteren en na hen daar overkruist te hebben, weder naar het voorhoofd, alwaar zij vereenigd worden; de top wordt teruggeslagen en be- I) De Fransche benamingen zijn ontleend aan het werk van majok. Bandages et appareils a pansements, etc. 1838, en eenigen aan dat van goffbes, — op sommige plaatsen hebben wij, ter bekorting, ze onvertaald gelaten. vesligd. Voor een oog vouwt men den doek tot halsdas, legt liet midden op het aangedane oog en voert het eene einde over het hoofd en het andere onder het oor naar het achterhoofd , overkruist hen hier en bevestigt de einden op het voorhoofd. Aanwending. Tot bedekking van beide oogen, of van e'e'n oog; liet kan alzoo het verband voor één oog en voor beide oogen vervangen. § 118. 3). De lip-driehoek (Triangle fronto-cervical labial). Men legt de grondvlakte van den driehoekigen doek op het voorhoofd, de einden leidt men naar den nek, en na overkruist te zijn, voert men ze over de wangen naar de lip, kruist hen hier andermaal, of steekt het eene einde door eene spleet van het andere en bevestigt beide door spelden op de naar de lip loopende einden; de top wordt naar boven omgeslagen en bevestigd. Aanwending. Dit verband kan in de plaats van de vereenigende verbanden voor de bovenlip worden gebruikt. S 119. 4). De aangezigts-driehoek (Triangle facial). De grondvlakte van den doek wordt bij het aanleggen van dit verband onder de kin, de top over het aangezigt op de kruin gelegd, en de einden worden voor de ooren naar de kruin gevoerd en bevestigd. In het midden van den doek maakt men openingen voor den mond, den neus en de oogen. Aanwending. In dezelfde gevallen als het lieele en halve aangeziglsmasker. § 120. 5). De kin-driehoek (Triangle occipito-mentonnier). Men legt, dit verband aanwendende, de grondvlakte van den driekanligen doek op de kruin, voert de einden langs de ooren, het eene vóór, en het andere onder de kin, en bevestigt ze ter zijde nabij de slaapstreek; de top wordt ter zijde vastgemaakt. 6 Aanwending. Men gebruikt het in die gevallen, '.vaar de kaakslinger is aangewezen. Volgens mayor moet het ook het enkele en dubbele muil verband vervangen. o § 121. 6). De oor-driehoek (Triangle occipito-auriculaire). De grondvlakte van den driehoek plaatst men bij het aanleggen op de kruin en den top op het achterhoofd, terwijl de einden langs de ooren en oorklierstreeken onder de kin gevoerd, gekruist en ter zijde bevestigd worden; de top wordt nu naar de eene of andere zijde omgeslagen en bevestigd. Wanneer slechts eene zijde van het aangezigt bedekt moet worden, legt men de grondvlakte van den driehoek meer naar de zieke zijde, waardoor deze no<* beter in^e- ' do sloten wordt. Aanwending. Tot bedekking en verwarming van de ooren, oorklieren en onderkaakstreeken. Het kan zeer goed de verbanden van het oor vervangen. - M Doekverbanden voor den tronk. § 122. a) Van den hals. Deze zijn : 1. De halsdas. 2. De achterhoofds-borst-driehoek. 3. De voorhoofds-rug-driehoek. 4. De wandbeens-oksel-driehoek. S 123. 1). De halsdas (Cravate cervicale). Bestaat uit een driehoekigen doek, die even als een gewone halsdas wordt opgevouwen en aangelegd, en naar omstandigheden met eene laag watten wordt gevuld, of met een stuk bordpapier voorzien. § 124. 2). De achterhoofds-borst-driehoek (Triangle occipito-sternal). Men legt een zamengevouvven driekantigen doek Lij wijze van een gordel om de borst; hierna buigt men het hoofd voorover en legt de grondvlakte van een tweeden driehoekigen doek op het achterhoofd, voert de einden langs het aangezigt naar de borst, om deze aan den borstdoek te bevestigen; de top wordt op het hoofd regts of links vastgespeld. Aanwending. In de gevallen waar het hoofd voorovergebogen moet blijven. Het kan de daartoe opgegeven verbanden vervangen. § 125. 3). De voorlioofds-rug-driehoek (Triangle fronto-dorsal) bestaat uit dezelfde doeken als de vorige ; zij worden, om het hoofd achterover te brengen, in tegengestelde rigting aangelegd. Aanwending. Het kan in de plaats treden van die verbanden welke het hoofd achterover bepalen. § 126. 4). De wandbeens-oksel-driehoelc (Triangle pariéto-axillaire). Het bestaat even als de vorigen uit 2 doeken, waarvan de een kleiner is dan de andere. Moet het hoofd b. v. naar den rcter O schouder bepaald blijven, dan legt men eerst een zamengevouwen driehoekigen doek onder den regter oksel en knoopt de einden op den schoudertop te zamen; vervolgens legt men de grondvlakte van een driehoekigen doek op de linker slaap- of wandbeenstreek van het naar de regterzijde gebogen hoofd, voert de einden langs het voor- en achterhoofd naar den schouder en bevestigt hen aan den okseldoek. Aanwending. Het kan de verbanden vervangen, die het hoofd naar de eenc of andere zijde moeten bepalen. § 127. b) Doekverbanden voor de borst en den rug. Deze zijn: 1. De langwerpig vierkante borstdoek. 2. De rug-borst-driehoek. 3. De borst-scbouder-driehoek. 4. De driehoekmuts voor de borst. 5. De okseldoek. 6. De rug-okseldoek. § 128. 1). De langwerpig vierkante borstdoek (Carré long circulaire du thorax). De doek biertoe benoodigd is langwerpig vierkant, en deze wordt bij het aanleggen 3 of 4 malen zamengevouwen, kringswijs om de borst gevoerd en door spelden bevestigd. Somtijds maakt men tot meerdere bevestiging nog gebruik van een driehoekigen doek, waarvan men de basis in den nek legt, de beide einden op de borst en den top op den rug aan den doek vastmaakt (Triangle cervico-dorso-sternal). Aanwending. Tot insluiting of bevestiging van verbandmiddelen op de borst. Dit doekverband kan ook op den buik en de lendenen, of om het bekken met hetzelfde oogmerk worden aangelegd. Als doek of das gevouwen, wordt het ook wel op verschillende plaatsen van den tronk, ten einde er andere doeken aan te bevestigen , aangelegd. § 129. 2). De rug-borst-driehoek (Triangle dorso-thoracique). De grondvlakte van den driehoekigen doek wordt, wanneer men dit verband aanlegt, over eene der zijden van den rug gelegd, de einden kringswijs om de borst gevoerd en bevestigd; de top wordt over den eenen of anderen schouder geleid en aan de vereenigde einden op de borst vastgemaakt. Aanwending. Dit verband is zeer geschikt tot bedekking en bevestiging van verbandstukken over een groot gedeelte van den rug. 130. 3). De borst-schouder-driehoek (Triangle thoraco-scapulaire) beslaat insgelijks uit een driehoekigen doek , die, bij de aanlegging van dit verband, op dezelfde wijze van voren op de borst wordt gelegd en van achteren bevestigd als de vorige. Aanwending. Als het vorige, doch op de borst. § 131. 4). De driehoekmuts voor de borst (Triangle bonnet du sein). Men plaatst, wanneer men dit verband aanlegt, de grondvlakte van den driehoekigen doek onder de aangedane borst, voert het eene einde onder den naastbij gelegen oksel, het andere einde over den gezonden schouder en vereenigt beide op den rug, de top wordt over de zieke borst naar den schouder geleid, en aan de einden op den rug vastgemaakt. Aanwending. Tot ondersteuning der borst, of tot bedekking en bevestiging van verbandmiddelen op de borststreek. § 132. 5). De okseldoek (Cravate bis-axillaire) wordt in een enkelvoudigen (Cravate bis-axillaire simple) en dubbelen (Cravate bis-axillaire compose'e) onderscheiden. De eerste bestaat uit een driehoekigen doek, die als een halsdas gevouwen wordt. Wanneer men dit verband aanlegt, plaatst men het midden van den doek onder den aangedanen oksel, voert de einden over den schouder, en, na ze hier overkruist te hebben, langs borst en rug naar den anderen oksel , waar zij door eene knoop bevestigd worden. De dubbele okseldoek (Cravate bis-axillaire compose'e) voldoet aan dezelfde aanwijzingen, doch wordt zamengesteld uit twee kleinere zamengevouw'en doeken, waarvan de eene met het midden onder den zieken oksel gelegd wordt, en de einden op denzelf- den schouder worden vastgeknoopt, den anderen doek legt men met het midden in den tegengestelden oksel, voert het eene einde langs den rug over den schouder, en onder den doek doorgaande, liet andere einde op de borst te gemoet, alwaar het bevestigd wordt. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken in den oksel of in den omtrek van het schoudergewricht. § 133. 6). De rug-okseldoeken (Cravate dorso-bis-axillaire). Zij worden verdeeld in : de enkelvoudige (Cravate dorso-bis-axillaire simple) en de dubbele (Cravate dorso-bis-axillaire compose'e). — De eerste beslaat uit een even als de vorige gevouwen doch iels langeren doek, welke bij het aanleggen van dit verband schuins met het midden tusschen de schouderbladen gelegd wordt, het eene of bovenste einde over den overeenkomstigen schouder en onder den oksel door naar het midden van den doek gebragl; het andere of onderste einde wordt onder den ovcreenkomsligen oksel en over den schouder naar het andere einde gevoerd, en op het midden van den doek tusschen de schouderbladen vereeni^d. D De dubbele rug-okseldoek (Cravate dorso-bis-axillaire com posëe) voldoet aan dezelfde aanwijzingen, doch bestaat uit twee kleinere tot balsdas gevouwen doeken. Men plaatst bij het aanleggen het midden van den eenen doek voor den regter schouder; het eene einde gaat onder den oksel, en het andere over den schouder, om beide op het schouderblad te vereenigen. Den anderen doek le^t O men voor den linker schouder, voert het bovenste einde er over langs den rug, door den gevormden ring op het regter schouderblad , en vereenigt het dan met het andere einde, dat onder den linker oksel en over het linker schouderblad gevoerd wordt. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken tusschen de schouderbladen, of om de schouders met kracht naar achteren te bepalen. Op dezelfde wijze op de borst aangelegd doet het dezelfde diensten van voren Het kan de slella dorsi en de slella ihcracis vervangen. Doekverbanden van het bekken. § 134. Deze zijn : 1. De achterste bekkendriehoek. 2. De dij-bekken of dij-liesdriehoek. 3. De dij-bekken of dij-liesdoek. 4. De dubbele heiligbeens-dijdoek. 5. De balzaks-driehoek, en 6. De driehoekmuts voor de bil. § 135. 1). De achterste bekken-driehoek (Triangle sacro-pelvien ou pelvien posterieur). De grondvlakte van den driehoek plaatst men bij het aanleggen op de regio sacralis, voert de einden naar voren en bevestigt hen boven de schaambeenderen; de top wordt tusschen de beenen en langs de teeldeelen geleid, en aan de einden vastgemaakt. Aanwending. Tot bepaling van verbandstukken op de heiligbeens- en bilnaadsstreek. Twee als das gevouwen doeken kunnen zeer doelmatig ter vervanging van het T-verband voor de bilnaad worden gebruikt. Deze bezigende, wordt de eene kringswijs om het bekken gevoerd en bevestigd, de andere doek wordt met zijn eene einde boven het heiligbeen er mede vereenigd, vervolgens tusschen de beenen door naar voren geleid, en met het andere einde boven de schaambeenderen vastgemaakt. § 136. 2). De dij-bekken- of dij-liesdriehoek (Triangle cruro-pelvien ou cruro-inguinal). Men legt de grondvlakte van den driehoek bij het aanleggen schuins op de regler of linker voor-bovenste darmbeensdoorn, omgeeft met het bovenste einde het bekken tot in de lies en met het andere einde het bovenste gedeelte van de dij, van binnen naar builen gaande, eveneens tot in de lies, alwaar de einden bevestigd worden; de top wordt over de bil getrokken en aan de binnenzijde op den doek bevestigd. Aanwending. Tot bedekking en bevestiging van verbandstukken in de lies, op de bil of op het bovenste gedeelte van de dij. § 137. 3y. De dij-bekken of dij-liesdoek (Cravate cruro-pelvienne ou cruro-rogumale). Dit verband aanwendende, legt men het midden van den zamengevouwen doek schuins op de aangedane lies, het boveneinde wordt langs de schaamstreek om het bekken gevoerd, tot aan den darmbeensdoorn der aangedane zijde ; het onderste einde leidt men langs de buiten- en achtervlakte van de dij, tusschen de beenen door naar dit zelfde punt, alwaar zij worden vereenigd. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken in de lies. § 138. 4). De dubbele heiligbeens-dijdoeken (Cravates sacro-bicrurales). Twee zamengevouwen doeken worden met hun eene zijde aan elkander verbonden. Men legt het midden van de aldus vereenigde doeken op de heiligbeenstreek, voert de einden over de darmbeenskammen, de beide liezen en tusschen de beenen door, omgeeft nu de dijen van binnen naar buiten en komt weder op de liesstreken, waar de einden verder geleid worden, om hen, nadat zij elkander op de schaambeenstreek overkruist hebben, ter hoogte van de darmbeensdoorneu te bevesti°en. O Aanwending. Gelijk aan het vorige verband, doch voor beide de liezen. § 139. 5). De balzaks-driehoek (Triangle scroto-lombaire, suspensoir). Men legt eerst een zamengevouwen doek om den buik, en neemt ver\olgens eenen voor de helft kleineren driehoekigen doek, legt daarvan de grondvlakte achter het scrotum, voert de beide einden naar boven tot aan den buikgordel, gaat hierom heen, en van builen naar binnen gaande, vereenigt men ze op de schaambeenstreek; de top wordt naar boven gevoerd om de vastgeknoopte einden van den driehoek omgeslagen en bevestigd. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op of tot ondersteuning van den balzak. § HO. 6). De driehoekmuts voor de bil (Triangle bonnet de la fesse ou coxo-pelvien) is een zamengevouwen driehoekige doek , die bij het aanleggen als gordel boven het bekken wordt gelegd, daarna plaatst men de grondvlakte van een kleineren driehoekigen doek beneden den grooten draaijer, voert de einden kringswijs om het bovenste gedeelte van de dij; de top wordt over de bil aan den gordel vastgemaakt. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op de bilstreek. Voekverbanden voor de ledematen. § 141. a) Voor de bovenste ledematen. Deze zijn: 1. De driehoekige armdraagband. 2. De hand-halsdoeken. 3. De hand-elleboogsdoeken. 4. De handpalm-armdriehoek. 5. De driehoek voor de hand. § 142. 1). De driehoekige armdraagband (Triangle cervico-brachial). Deze draagband komt met den in § 101 beschrevene nagenoeg overeen ; alleen verschilt hij daarin, dal bij de aanwending de einden van den driehoek aan eenen daartoe vooraf aangelegden halsdoek worden bevestigd. § 143. 2). De hand-halsdoeken (Cravates carpo-cervicales). Het midden van een zamengevouwen driehoekigen doek wordt bij bet aan^eD?en °P ^en i'ug van den bandwortel gelegd, bierom heen gevoerd en op de palmvlakte door een enkelen knoop bevestigd; de einden vereenigt men nadat de hand, zooveel als noodig is, tot de borst is gebragt, aan een halsdoek. Aanwending. Bij dwarse wonden of verbrandingen aan de achtervlakte van den elleboo". O § 144. 3). De hand-elleboogsdoeken (Cravates carpo olécraniennes) bestaan uit twee korte zamengevouwen driehoekige doeken, waarvan de lengte der grondvlakte ongeveer | el bedraagt, en een langen zamengevouwen driehoekigen doek van IJ- el lengte. Boven het elleboogsgewricht legt men, het verband aanwendende, den eenen korteren doek, den anderen om de middelhand, en vereenigt hen beide door den langeren doek,, nadat de band sterk is uitgestrekt. Aanwending. Tot uitstrekking van de hand en \an den voorarm. 3UY0R raadt dit doekverband aan bij breuken van het elleboogs-uitsleeksel, doch ondersteunt dit dan door een spalk van ijzerdraad of goot aan de voorzijde. Wanneer de langere doek aan de voorzijde gelegd wordt, dan werkt bet in tegengestelde rigting en wordt de hand en den voorarm gebogen. § 145. 4). De handpalm-armdriedoek (Triangle palmo-digito-brachial). Men legt de grondvlakte van den driehoek op de palmvlakte van de middelhand, vereenigt de einden op den rug van de hand, slaat nu den top over de palmvlakte der uitgstrekte vingeren naar den rug van de hand en bevestigt die aan het daar zamengeknoopte gedeelte; de nog overschietende einden van den driehoek worden nu, nadat de hand sterk achterover gebogen is, aan een armband, die uit een kleinen zamengevouwen driehoekigen doek gemaakt is, bevestigd. Aanwending. Tot uitstrekking van de vingeren en de hand met gelijktijdige buiging van den voorarm op den bovenarm; zoo als bij verwondingen der uitstrekspieren van de vingers, bij verbrandingen, enz. kan aangewezen zijn. § 146. 5). De driehoek voor de hand. Deze wordt onderscheiden in dien voor den rug van de hand (Triangle carpo-digito-dorsal) en in dien voor de handpalm (Triangle carpo-digito-palmaire). Hij beslaat uit een kieinen driehoekigen doek, waarvan de basis ongeveer 50 duimen lang en de top 30 duimen hoog is. Men legt, het verband bezigende, de grondvlakte van den doek op de rug-of palmvlakte van de hand, voert de einden om den handwortel en vereenigt ze door een knoop; de top, die voorbij de vingeren reikt, wordt over de gebogen of uitgestrekte vingers gevoerd en op de handpalm- of rugvlakle. van de hand bevestigd. Aanwending. In die gevallen waar de geheele hand bedekt of de vingeren uitgestrekt of gebogen gehouden moeten worden. Op dezelfde wijze wordt de driehoek-muts (Triangle bonnet) op de amputatie- of extirpatie-stompen gelegd (Bonnet des moignoiis), of wel de driehoek wordt met eenige uitsnijdingen voorzien, waardoor de vingers gestoken worden (Triangle interdigital), om deze van elkander gescheiden te houden. Verder kunnen de doeken in den vorm van langwerpig vierkante, of van den halsdoek op alle plaatsen tot bedekking of bevestiging gebezigd worden. Indien zij over eene grootere uitgestrektheid spiraalsgewijs het lid omgeven (carrés on cravates iinbriquées), vervangen zij, doch zeer onvolkomen, het uitdrijvende of wel het scuLTLT'sche verband. § 147. b) Doekverbanden voor de onderste ledematen. Deze zijn : 1. De driehoek voor het been. 2. De voet-driehoek. 3. De liielmuls. 4. De kniedoek. 5. De voet-knieschijfdoeken. 6 en 7. De voet-dij en voel-bekken doeken. 8. De beendraagband. § 148. 1). De driehoek voor het been (Triangle jambier). Een driehoekige doek wordt zoodanig met zijne grondvlakte schuins onder de knie gelegd, dat hij met het been nagenoeg een hoek van 45u vormt; de top wordt gerigt naar de enkels, het bovenste einde voert men van binnen naar achteren om de kuit heen naar voren; het onderste einde spreidt men daarentegen van buiten naar binnen en achteren spiraalswijs over het been uit, terwijl men den top om de enkels voert en even als de einden op de voorvlakte van het been bevestigt. Aanwending, lot bedekking en bevestiging van verbandstukken op het onderbeen, alsmede tot inwikkeling. § 149. 2). De voet-driehoek (Triangle pédieux ou metatarso-malleolaire) is een driehoekige doek, waarvan de basis ongeveer 60— 70 duimen lang en de top 30—40 duimen hoog is. Men legt, het aanleggende, het midden van den doek schuins op de hiel en den top op den rug van den voet; het onderste einde voert men schuins over den rug van den voet en bedekt den top; het bovenste omsluit de enkels. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken op, of tot inwikkeling van het voetgewricht. § 150. 3). De hielmuts (Bonnet du talon). De grondvlakte van een kleinen driehoekigen doek legt men onder de voetzool met den top naar de pees van acijilles gerigt, de einden overkruisen elkander op den rug van de voet, worden over de enkels gevoerd en op den top bevestigd. Aanwending. Het bedekt de liiel en komt mei het vorige overeen. § 151. 4). De kniedoek of das (Cravale poplitée). Een zamengevouwen driehoekige doek van ongeveer 1 ^ el lengte legt men met het midden boven de kniekuil, voert het eene einde over den binnen- en het andere over den buitenknobbel van het dijbeen, en na overkruising op de knieschijf, naar de knieholte, overkruist hen hier nog eens in den vorm eener X, leidt hen naar voren onder de knieschijf en vervolgens naar achteren, alwaar zij bevestigd worden. Aanwending. Tot bevestiging van verbandstukken in de knieholte. § 152. 5). De voet-knieschijfdoeken (Cravates tarso-rotuliennes). Drie als das gevouwen doeken van ongeveer 1 el lengte gebruikt men hiertoe. Bij de aanwending legt men een doek kringswijs om den voorvoet en knoopt de einden in de voetzool vast; een anderen legt men op dezelfde wijze boven de knieschijf, terwijl de derde doek door den ring op den rug van den voet tot aan het midden wordt doorgetrokken, en vervolgens worden de einden langs de voorvlakte van het been, nadat de voel op het onderbeen gebogen is, zijdelings aan den knieschijfdoek vastgemaakt. Aanwending. Bij dwarse knieschijfbreuken, afscheuring van den knieschijfband , of in gevallen waar de voet gebogen moet worden. § 153. 6 en 7). De voet-dijdoeken (Cravates tarso-crurales) en de voetbekkendoeken (Cravates tarso-pelvicnnes). Zij komen met de vorigen in zoo verre overeen, dat men den tweeden doek om de dij of om het bekken legt, en nadat de voet uitgestrekt en het been op de dij gebogen is, vereenigt men door den derden doek den voet met den dij- of den bekken doek. Aanwendiny. Bij dwarse spierwonden van de kuit of de buigers yan het been, en bij afscheuring van de pees van ach.lles. § 154. 8). De beendraagband (Lien scapulo-tibial ou écharpe tibiale). Men legt het midden van een driehoekigen doek, waarvan de top naar de knie gekeerd is, langs de voorvlakte van het geboden been, voert de einden naar boven en bevestigt deze aan eenzamengevouwen doek, die met het midden op den tegengestelden schouder wordt gelegd, en waarvan de einden schuins over de borst en den rug naar de heup der zieke zijde worden gevoerd en vereen igd. De top van den driehoek omvat de knie en wordt zijdelings vastgemaakt. Aanwending. Tot ondersteuning van het gebogen onderbeen. Als eene latere wijziging ïan het Terband ïan J[4JJ0R ^ et stelsel van r.gal (de Gaillac), daarin slechts van dat van ma,jok verschillende, at de wijze van bevest.gen eenigzins verschilt, daar hij de einden niet door knoopen of met spelden, maar met draden van caoutschouk bevestigt. Volgens rigal zonden de verbandstukken daardoor nimmer verschuiven, zelfs in weenvil dat de lijders aarmede de meest mogelijke bewegingen maken. Uithoofde van de duurte dezer draden, de mindere eenvoudigheid bij de aanwending en omdat zij niet overal te verkrijgen zijn, verdient deze wijziging geene nadere aanprijzing I). III. 0n3ewegel1jke verbanden. § 155. Deze verbandwijze berust op het droog en vast of hard worden van stoffen, die vóór de aanwending op de verbandstukken worden uitgestreken, of wel van stoffen, die, eerst week zijnde, later hard worden, waardoor harde of vaste of onbewegelijke verbanden gevormd worden. Wij zullen hier slechts de verbanden beschrijven, 1) m. a. jamain, Marmd de petite chirurgie etc, 1S53, seconde édition. pag. 125. welke eene meer directe heelkundige toepassing hebben ; voor het overige verwijzen wij naaf hetgeen hieromtrent in het algemeene gedeelte vermeld staat '). De onbeweeglijke of vaste verbanden, die wij zullen behandelen, zijn: 1. Het stijfselverband. 2. Het gipsverband , en 3. Hel gutla-percha verband. § 156. 1). Het stijfselverband. Het stijfselverband is door sedtin het eerst in aanwending gebragt, en draagt daarom ook wel zijn naam. Bij het aanleggen voorziet men zich van de verbandstukken en -middelen, die wij in § 247 van het algemeene gedeelte hebben opgegeven 2). Daar dit verband bij voorkeur aan de ledematen, en inzonderheid aan de onderste, wordt aangelegd, zullen wij tot voorbeeld van aanleggen het verband bij de breuk van het scheenbeen beschrijven. Na het bed op eene geschikte wijze te hebben ingerigt, legt men de scuLTET'sche strooken in drie lagen op een verbandlaken, daarna vervaardigt men'twee bordpapieren spalken, hetgeen op het gezonde been geschieden kan, hierbij acht gevende dat zij elkander aan de voor- en achterzijde niet aanraken, maar ongeveer 1—2 Ned. duimen tusschenruimte overlaten; aan de voetzool worden zij omgebogen en mogen zich niet verder dan even over den middelvoet uitstrekken. Wanneer de plaatsing van het lid bepaald is, begint men de eerste laag strooken op de gewone wijze aan te leggen, waarbij vooral moet gezorgd worden, dat de holten naast de pees van achilles en de hiel met watten worden bedekt. Men kan ook in plaats van de strooken van een windsel gebruik maken. De geheele oppervlakte wordt nu met stijfsel !) Zie j. *•. malgaigne. Traité des fractures et des luxations. Paris. 1S47. Tome I p. 212, etc. 2) SEUTIN. Du bandage amidonné ou reeeuil de toutes les pièces composées sur ce bandage, etc. Bruxel/es, 1840. hestreken, waarbij men vooral de huid ontzien moet. Gewoonyk bedekt men deze laag door eene tweede, insgelijks, doch aan beide zijden, met stijfsel bestreken. Nu legt men de spalken aan, < ie alvorens van buiten en van binnen met stijfsel moeten ingewreven zijn, waarna men deze met de derde laag scuLTET'sche strooken, die eveneens goed met stijfsel bedeeld zijn, bevestigt, i en slotte bestrijkt men de buitenste oppervlakte van het verband, om hieraan-een behoorlijk aanzien te geven, met eene dunne laag stijfsel. Bij het aanleggen laat men de teenen onbedekt , ten einde uit unnen toestand dien der bedekte deelen eenigermate te kunnen beoordeelen. Daar de verbandkoker niet binnen de 40 „ren volroo0 is en voor dien tijd nog geene genoegzame stevigheid 18 het n°odzakeIijk, zijne werking bij het droogen te ondersteunen door stroo-laden, welke door banden om het lid bevestigd worden. De tijd van opdrooging kan men kunstmatig verkorten, door het aanleggen van heete kruiken, zakken warm zand enz. len einde het aangedane deel te kunnen onderzoeken wordt gewoonlijk op den 3Jen of dag na het aanleggen, het verband aan de voorzijde doorkliefd met de schaar van SEüra, eene gewone stevige kromme schaar, of wel door eene bistouri, die op eene holle sonde geleid wordt. Na het deel beschouwd te hebben, wordt het weder door eene nieuwe laag strooken of een windsel gesloten. Bij het afnemen van het stijfsel verband wordt het vooraf met water doorweekt, en vervolgens de laatst aangelegde of buitenste deelen het eerst verwijderd, of wel, men doorklieft het op de zoo even vermelde wijze. Eene wijziging in het aanleggen van het stijfselverband, door van miserbef.ck tweekleppig toestel (appareil bivalve) genoemd, heeft daarin eene voordeelige zijde, dat de verbandstukken niet beschadigd worden, dat men hetzelfde verband tot aan het einde der behandeling kan blijven gebruiken, en dat het minder kostbaar is Men handele op de volgende wijze bij het aanleggen van dit verband: De eerste laag strooken wordt met koud water bevochtigd, en daarna met de spalken bedekt, welke men door eene tweede en derde laag strooken, of een eenhoofdig windsel, stevig aan het deel sluit. Wanneer nu de verbandstukken volkomen zijn opgedroogd (gewoonlijk eerst den volgenden dag), worden zij losgemaakt, ieder naar zijne zijde over den voorsten rand der spalk naar buiten omgeslagen en op de buitenvlakte der spalk door middel van stijfsel of lijm vastgekleefd. Op deze wijze verkrijgt men twee kleppen, die van binnen met strooken bekleed, aan de achterzijde vereenigd, doch van voren geopend zijn. Deze kleppen worden nu aan de voorzijde gesloten door de buitenste laag of lagen strooken, die goed met stijfsel bestreken worden. Wanneer men het deel wil bezigtigen, hehoeft men slechts de voorzijde van het verband met warm water te bevochtigen, ten einde de buitenste strooken los te weeken. Deze alleen aan de voorzijde losgemaakt hebbende, kan men de kleppen een voor een naar buiten buigen, ten einde zich van den toestand van het deel te vergewissen. Alle andere kleefmiddelen, zoo als lijm, dextrine, enz., worden op dezelfde wijze op de verbandstukkeu aangebragt. Sommigen gebruiken in plaats van bordpapier spalken, ook wel strooken papier met lijm of stijfsel bestreken, die rondom het lid worden gelegd. Ten einde de uitrekking ook na het aanleggen van het verband te kunnen onderhouden, gebruikt seutin een met lissen voorziene rijgkous, die voor het verband wordt aaugelegd en waardoor de uitrekking door het aanhangen van gewigt, enz. onderhouden wordt. § 157. 2). Hel gipsverband '). Verdeeling van het gipsverband. Hel kan zijn: 1. Onbewegelijk : a) zonder, en b) met openingen. 2. Gedeeltelijk bewegelijk : a) met een enkelvoudige en b) met een dubbele klep, en 3. Bewegelijk. ') Bij de beschrijving van deze verbanden en hetgeen daartoe behoort, konden wij niet beter doen dan geheel Dr. mathijsen te volgen, die steeds voortgaat daarin telkens nieuwe verbeteringen aan te brengen. Wij zullen veeltijds zelfs genoodzaakt zijn daarbij zijne eigene woorden te gebruiken. Vergelijk vooral: Verhandeling over het gipsverband, door Du. hathijsen, Officier van gezondheid der 1? klasse, enz. met 13 houtsneefiguren, te 's Hertogenbosch bij Gebroeders mulleb, 1857. 8°. 7 § 158. 1). Door oen onbewegelijk gipsverband (bandage inamovible) verstaat men een zoodanig, dat bet lijdende deel gedurende het geheele verloop der ziekte onveranderd blijft omgeven. Daarin kunnen nu naar omstandigheden al of niet, en in het eerste geval oen of meerdere openingen, verschillend van gedaante, grootte, aantal, enz., worden gemaakt, afhangende van den aard der plaatselijke aandoening, welke openingen dienen moeten om wonden, enz. gedurende dat hel verband aanligt, te kunnen bezigtigen en behandelen. Hierna wordt de opening in het verband door een windsel gesloten. § 159. 2). Wordt in het gipsverband, meestal in den voorwand, eene enkelvoudige of dubbele klep aangebragt, welke met e'e'n der vier randen aan het geheele verband verbonden blijft of blijven, en velke kleppen, nadat de plaats bezigtigd is, in hunne openingen orden toegeslagen, dan heet dit een gedeeltelijk bewegelijk gipsverband, of, naar het aantal kleppen, een één- of meerkleppig gipsverband. § 160. 3). Onder den naam van bewegelijk gipsverband (bandage amovo-inamovible) verstaan wij een zoodanig, dat na en vóórdat het nog geheel geconsolideerd is, in de lengte-as wordt doorgeknipt, zoo dat het geheele verband, hoewel onbewegelijk, daardoor toch beweeDbaar is, waarvan het dan ook den naam van bandage-amovoinamouble ontleent. Hiertoe brengen wij ook degipsladevanhetbeen. § 161. Regelen, bij het aanleggen van het gipsverband. Wanneer al hetgeen men hiertoe noodig heeft gereed gemaakt is (zie algem. verbandleer § 2^9 enz.), vangt men aan, b. v. bij het been, dit met strooken of windsels in te wikkelen, Om het onbewegelijk gips- ■verband aan te leggen wordt het eerste gipswindsel ongeveer eene minuut in het water gelegd. Inmiddels plaatst men een tweede in de kom met water, terwijl men nu achtereenvolgens den voet begint in te wikkelen tot aan de knie, hierbij acht gevende, telkens wanneer men een windsel uit de kom neemt, dit door een ander te vervangen, alsmede dat de gangen elkander voor de helft bedekken ; dat er geene omslagen (renverse's) gemaakt worden; dat het begin van elk windsel niet onder, maar legen het uiteinde van het laatst aangelegde geplaatst wordt; dal, indien het blijkt dat het windsel niet genoeg met water doortrokken is, hierin door er meer water op aan te brengen wordt voorzien, en dat zoodra er eenige gipswindsels zijn aangelegd, men met de hand de gipspap gelijkmatig uitstrijkt, om het verband een sierlijker voorkomen te geven, en om daardoor de windselgangen meer zigthaar te doen uitkomen, waardoor het inknippen, indien dit vereischt wordt, gemakkelijker kan geschieden. Om het gipsverband door eene enkele of dubbele klep gedeeltelijk bewegelijk te maken, worden de windselgangen langs de voorvlakte en in het midden van het verband verdeeld, b. v. van beneden de knie tot boven de enkels, of zoo lang als men de klep verkiest. Dit doet men door een daartoe opzettelijk vervaardigde stevige, kortarmige en eenigzins gebogen schaar. Hierbij blijft nu een gedeelte van het verband boven de knie en onder de enkels onverdeeld, vervolgens worden de windselgangen ter zijde van het verband ingeknipt, doch slechts voor | hunner breedle, met het doel om daardoor aan de kleppen een zeer bewegelijk scharnier te verzekeren. De bovenrand van de klep wordt verkregen door het verband met de schaar beneden de knie lot aan de plaats waar zich het scharnier bevindt dwars in te knippen, terwijl de benedenrand zich als van zelf vormt en aanwijst, indien men slechts vóór het aanleggen een stukje papier op die plaats tusschen de windselgangen legt. Dit stukje papier mag niet grooter zijn dan men zich voorstelt de klep of kleppen te maken, omdat dit de stevigheid van het verband tegengaat. Knipt men het verband slechts aan de eene zijde 7* door, dan is de klep enkelvoudig, aan beide zijden dubbel. Nadatl alzoo de klep of kleppen gevormd zijn, kan men liet daaronder gelegen windsel op de holle sonde verdeelen. Indien dit niet vereischt wordt, dan legt men vooraf naar den vorm en grootte der klep of kleppen eene laag watteh of vloeipapier lusschen de gipswindsels en de windsels zonder gips. — Verlangt men alleen het verband voor een gedeelte te vernaauwen, in dier voege als het lid in omvang afneemt, dan knipt men een zeer langwerpig V-vormig stuk uit de voorvlakte aan het verband, laat hierbij het windsel zonder gips onverdeeld, en brengt de aan elkander staande randen van het verband, door een windsel of door banden lot elkander. Ten einde het gipsverband bewegelijk te maken, wordt het verband langs de voor- of langs de zijvlakte van het lid over de geheele uitgestrektheid verdeeld, en wel door eenvoudig ieder windsel , nog voordat het gips verhard is, met de schaar door te knippen ; of men maakt Uvee insnijdingen in de gipswindsels van tweel tot vier duimen van elkander, en neemt daarna de uitgeknipte stukjes weg. mathijsen raadt aan, ten einde de eerst aangelegde windsels niet in een te ver gevorderden graad van consolidatie zouden zijn, waardoor het inknippen zeer bemoeijelijkt wordt, om het verdeelen van het verband reeds ter hoogte van het voetje- o o wricht te beginnen eji naar de teenen af te dalen, en vervolgens later van het bovenste gedeelte naar beneden in de rigting van de reeds ingeknipte gangen. Is het verband verdeeld, dan kunnen ook, wanneer dit noodig is, de windsels zonder gips doorgeknipt worden. Wordt het verband, door het afnemen der zwelling van het lid, te wijd, dan brengt men de randen van het verband over elkander en bevestigt deze door banden, strikken, of wel door gipswindsels. Bij het afnemen van het gipsverband wordt het eerst goed met water doorweekt, en daarna rolt men de windsels gemakkelijk af, of wel men knipt den eenen windselgang na den anderen, met de zoogenaamde gipsschaar door. mathijsen zegt, dat de bereids gediend hebbende onverdeelde windsels, tan het gips ontdaan zijnde, andermaal gebruikt kunnen worden. Zij worden hiertoe eenigen tijd in water gelegd, en daarna wordt het gips meteen stomp mes weggenomen. Volgens hem zouden zij op deze wijze behandeld wel 2 a 3 malen gebruikt kunnen worden, § 162. De gipsverbanden in het bijzonder. Na al het voorafgegane en heigeen in de algemeene verbandleer, bladzijde 101 enz., is opgegeven rekenen wij het met den Hr. mathijsen !) overbodig eene afzonderlijke beschrijving te geven van al de gipsverbanden, die kunnen voorkomen, en zullen wij ons bepalen tot die weinigen, die wegens hunne eigenaardige inrigting en zamenstelling eene nadere beschrijving noodig maken. Wij moeten hier nog kort vermelden, dat naarmate de eigene wijze waarop mathijsen het gips bij gemelde gebreken aanwendde en zijne handelwijze meer en meer algemeen werd, er door andere heelkundigen wijzigingen in zijne metbode werden beproefd, welke evenwel, volgens onze onbevooroordeelde meening, geenzins de methode van mathijsen verbeterden of iets nieuws opleverden, dat niet reeds door hem beproefd en ook minder doelmatig bevonden was. Alleen kunnen wij het volgende, in spoed vereischeude gevallen, zoo als op marsch, op het slagveld, enz., aanbevelen: pikogoff 2) gebruikt stukken grof linnen, die eenigzins naar den vorm van het deel geknipt in een mengsel van gips en water gedompeld zijn en op bet lijdende deel gelegd worden. Deze handelwijze heeft hij reeds een geruimen tijd met besparing van veel tijd en kosten bij de behandeling van eenvoudige cn zamengestelde beenbreuken aangewend. De verbandstoffen, die hij noodig heeft, zijn: gips en grof zakkenlinnen, of het overtreksel van oude matrassen. Het verband is alzoo volgens hem zeer eenvoudig, niet kostbaar, kan 3 of 4 malen spoediger dan een stijfselverband worden aangelegd, en, dewijl het zeer snel hard wordt, behoeft men bij eenvoudige beenbreuken geene uitrekking te onderhouden en alleen bij schuinse breuken van den hals van het dijbeen zou eene uitrekking door gewigten slechts 1 of 2 uren noodig zijn, en eindelijk munt deze methode uit in het 1) Verhandeling, voorrede, II. 2) Ueber den Gypslclebeverband von n. pibogoff (te St. Petersburg) bei einfachen und complicirten Knochenbrüchen und dem Transport Verwundeter auf dem Schlachtfelde. — In het Tijdschrift: Deutsche Klinik. Zeitung für Beobachtungen aus Deulschen Klinilcen und Krankenhausern. N°. IS, 6 Mai 1854. gemakkelijk vervaardigen van openingen of vensters bij belangrijke kwetsing der zachte deelen. pirogofp meent dat als verbandstukken doelmatig kunnen dienen lange, reeds gebruikte linnen hospitaalkousen, die van voren open getornd zijn, oude onderbroeken, linnen borstrokken, vesten, enz.; bij breuken van de dij, gordels die 1' maal om het bekken kunnen gevoerd worden, waartoe men oude beddelakens bezigt; verder boomwol, watten, werk, enz. tot opvulling. Spalken van verschillende grootte, die uit 2-3 lagen grof linnen worden gemaakt, van verschillende breedte, maar toch zoo breed, dat twee van de spalken het geheele lid bijna omgeven, en die gewoonlijk iets langer zijn dan het lid, waartoe zij gebezigd worden ; dwarse strooken van dezelfde stof, welke 1—2 maal kringswijs om het deel gevoerd kunnen worden en 4—6 duimen breed zijn, en eindelijk goed droog gips, koud water en kwasten. Om eeu goed gipsmengsel te maken, dat noch te vloeibaar is, noch )e spoedig hard wordt, neemt hij ongeveer gelijke deelen gips eu water. Bij verbanden, die langer dan 1 minuut noodig hebben om aangelegd te worden, doet men eenige droppels dunne gekookte vischlijm in het gipsmengsel, waardoor het hard worden eenigzins vertraagd wordt. Bij het aanleggen van dit gipsverband, wordt eerst het lijdende deel met linnen bedekt, en de ongelijkheden door boomwol, enz. opgevuld. Hierop wordt de extensio, enz. lege artis verrigt, en onmiddelijk worden de in het gipsmengsel gedompelde spalken in de lengte-as van het deel gelegd, door de handen zacht aangedrukt en door eenige dwarse, ook met gips bedeelde strooken kringswijs bevestigd. In plaats van deze strooken kan men ook een gewoon windsel bezigen, en dit tijdens het aanliggen met de gipspap voorzien. De spalken liggen aan de eeue zijde slechts tegen elkander, terwijl de plaatsen waar zij elkander niet raken, door eene in olie gedoopte strook belegd wordt. De dwarse strooken worden ook op die plaats met olie bestreken, opdat zij daar ter plaatse niet aankleven, en om later, wanneer het verband moet afgenomen of naauwer gemaakt worden, dit gemakkelijker te kunnen verrigten. Tot het transporteren van gekwetsten op het slagveld kan men op deze wijze goede gipskokers vervaardigen, waartoe men, om de elasticiteit en duurzaamheid nog meer te bevorderen, fijner linnen gebruikt, dat met eene dunne laag olieverw bedekt wordt. Het 1'iKOGoFF'sche gipsverband munt zeer in eenvoudigheid uit, en daar het vooral door hem in den Oosterschen oorlog met goed gevolg bij een zeer groot aantal lijders is aangewend, zoo gelooven wij, dat het vooral op het slagveld goede diensten bewijzen kan. Eene andere wijze van aanwending van het gips is die van Dr. j, gehmain 1). Hij maakt eerst eene gewone gipspap of gipsbrij, legt de windsels er in en rolt die om het deel, zoo 'lang en zoo ver totdat hij een behoorlijk verband verkregen heeft. Vooraf wordt het deel, waarop het gipsverband wordt aangelegd, met olie ') Vergl: Jju bandage. amidonné et du bandage platrc, par Ie Dr. , gekmain, etc. of vet bestreken, otn het vastkleven aan de haren te beletten. Indien men scultet'sche strooken gebruikt, moet men een stuk linnen naar den vorm van het lid gereed en dit met den gipsbrij bedeeld hebben. Dit wordt nu goed sluitend op het deel aangelegd en hierna de scuLTKT'sche strooken, en daar niet elke strook afzonderlijk met de gipspap kan bedeeld worden, zoo strijkt men deze met een borstel hierop gelijkmatig uit. — Hoewel deze wijze van handelen, n« 1. om de verbandstukken vooraf met den gipsbrij te voorzien, of wel de gipspap later op deze uit te strijken, meermalen door ons is in het werk gesteld, heeft deze handelwijze ons nimmer kunnen voldoen: 1°. omdat de verbandstukken of de windsels moeijelijk de gipspap aannemen; 2°. omdat de gipsbrij dikwijls gedurende het aauleggen verhardt en alzoo onbruikbaar wordt. Wij strijken, wanneer het verband is aangelegd, den gipsbrij hierop uit, alleen met het doel om oneffenheden weg te nemen en om het verband een behagelijk voorkomen te geven. 3°. Ook meenen wij, dat bij elk gipsverband het deel vooraf met watten of een windsel moet worden bedekt. Eene andere verbetering, die germain meent te kunnen aanprijzen , is om het gips vooraf met fijne pijpaarde (de 1'argile, terre a pipe) te vermengen, in eene verhouding van gelijke deelen; hierdoor zou de stevigheid van het gipsverband vermeerderd en de breekbaarheid (broosheid) er van verminderd worden, — eene handelwijze, die wij beproefd, maar ondoelmatig bevonden hebben. § 163. 3). Het gulla-perchaverband. Wij hebben reeds in het algem. gedeelte dezer verbandleer (§ 29) gezien, dat de gutta-percha lot het maken van spalken en alzoo van onbewegelijke verbanden of kokers zeer geschikt is. De wijze waarop men dergelijke verbanden vervaardigt is zeer verschillend. Zij worden meestal door de heelkundigen, zoo als lijell in Engeland, loiuinzeii in Duitschland, seutin en dej.avaciierik in Belgie, en vooral door üitteriioeven te Brussel, bij de behandeling van beenbreuken gebezigd. Het is overbodig om het aanleggen voor elk bijzonder geval, waarbij liet wordt aangewend, te beschrijven, daar dit naaide plaals, waar het moet worden aangelegd en hel doel, dat men er mede beoogt, eenigermate gewijzigd wordt. Kortelijk zullen wij ten voorbedde de wijze van aanleggen van een gutta-perchaverband voor de breuk aan beide de beenderen van het onderbeen volgens iienkotayi) •) I)e l'emploi de la gutta-percha dans le traitement des fractures, geplaatst in de Arcluves de Médecine Militaire, T. I, 1848, i>. 203, ete. beschrijven. Nadat de beenbreuk hersteld en het haar zorgvuldig van het been is afgenomen, snijdt men twee spalken uit gutta-percha, die lang genoeg zijn, om het been van de knie tot onder de voetzool te kunnen bedekken, terwijl de breedte geëvenredigd moet zijn aan den omvang van het been ; de randen der spalken moeten elkander van achteren raken cn van-voren ongeveer 1 Ned. duim van elkander verwijderd blijven. De spalken kunnen eerst op het gezonde been passend gemaakt worden. Om het verband aan te leggen, legt men de gutta-percha zoolang in heet water totdat zij behoorlijk week en kneedbaar is, en daarna drukt men de spalken zachtkens op de genoemde wijze tegen het been aan, en buigt ze op de voetzool om , nadat men vooraf de hiel en de enkels met eene laag watten bedekt heeft, om zooveel mogelijk de ongelijke drukking te voorkomen. Het hard worden bevordert men door het verband met een in koud water nat gemaakt windsel te omgeven. Eenigen lijd hierna verwijdert men het windsel en legt tot meerdere stevigheid van het verband eenige 3 -4 duimen breede gutta-percha repen kringswijs om den verbandkoker, waarbij men de plaatsen aan de voorvlakte, waar de spalken elkander niet aanraken, vooraf met boomwol of watten opvult. Het afnemen is zeer eenvoudig: men knipt of snijdt de repen door en buigt vervolgens de spalken naar buiten om. Sommigen raden aan, wanneer er geene tegenaanwijzingen voor bestaan, om het lijdende deel vooraf in een bad van goed warm water te plaatsen. § 164. Het door Dr. l. jos. heller ') beschreven gutta-perchaverband, zoo als dit door lorinseb te VVeenen wordt aangelegd, schijnt ons doelmatiger dan dat van henrotay. Het wordt op de volgende wijze beschreven: men wikkelt het gebroken lid na de repositie, en naar omstandigheden ook een gedeelte van het naastbij gelegene gewricht, met een linnen windsel in, cn meet daarna den grootsten, I) Wiener medicin. Woclienschrift, 7. Jahrgang, 1857, N°. 26, S. 486, middelsten en kleinsten omvang van het lid, zoo ook de lengte en den hoek waarin het deel geplaatst wordt; liierna leekent men de verkregen maat op een stuk papier, waartoe men slechts de helft neemt der verkregen omvangsmaat, omdat men later twee spalken gebruikt, welke ieder de helft van den omvang van het deel bezitten, en knipt daarna uit dit papier den vorm, dien men aan de spalken geven moet. Den verkregen vorm legt men op de even in heet water geweekte gutla-percha spalken, en knipt nu twee dergelijke spalken, die andermaal in heet water gedompeld, goed week zijnde, er uitgehaald en goed afgedroogd worden, waarna men, de een na de ander zacht aandrukkende, op het lid plaatst; hierbij acht gevende, dat de randen der spalken van achteren tegen elkander, van voren iets van elkander verwijderd blijven. Aan de enkels knipt men, wanneer men het verband bij eene breuk van het onderbeen aanlegt, een langwerpig V-vormig stuk uit, waardoor zij goed om de hiel en de enkels sluiten. Hierna omgeeft men het geheel met een windsel, dat later verwijderd en door banden vervangen wordt. De voordeelen, die hij boven het gipsverband van matiiijsen aan deze verbandwijze toeschrijft, zijn: 1°. dat het in korten tijd vast wordt; 2°. dat het veerkrachtiger en steviger is; 3°. dat het gemakkelijker kan afgenomen worden; 4°. dat het zeer ligt is; 5°. dat het vooral bij het transport van zwaar gekwetsten, zooals bij spoorweg ongelukken, enz., te gebruiken is. Eene andere wijze van aanwenden der gutta-pereha als onbewegelijk verband is die van t. x. ulrich *), die deze verbanden bij de meest zamengestelde beenbreuken met goed gevolg aanwendt, en zelfs volgens zijne meening ver boven de gips-verbanden van mathijsen stelt. Behalve de bekende physische eigenschappen der guttapereha, maakt hij opmerkzaam op de eigenschap dezer stof om, in kokend water gelegd van vorm te veranderen, zoodat de lengte en breedte af-, doch de dikte in dezelfde evenredigheid toeneemt: — eene eigenschap die bij het vervaardigen van spalken uit deze stof zeer in acht moet genomen worden. Verder vestigt hij de aandacht op de klevende eigenschappen der gutta-pereha: wanneer de weeke gutta-pereha spoedig afgedroogd wordt, hecht zij zich zeer sterk aan een dergelijk afgedroogd Gutta-pereha Verbande bei Knochenbrüchen. Wien 1855. Mit Holzschn. stuk, eu alleen op die plaatsen, waar de vlakte vochtig is, hecht of kleeft zij niet. Ingevolge deze eigenschap kan men meerdere kleine stukken gutta-pereha tot een geheel vereenigen, en op die wijze een verband zamenstellcn, dat zeer gemakkelijk van openingen of vensters kan worden voorzien. Tot het aanleggen van dit verband bedient hij zich van gutta-pereha-windsels en gutta-percha-platen. Vooraf omwindt hij spiraalvormig een koord of snoer van ongeveer j. Ned. duim in het □ met smalle repen van het gutta-percha-windsel, en kleeft de gapende randen van het windsel door zwavelkoolstof (waarin de gutta-pereha spoedig oplost) aan elkander. Deze omwondene koorden dienen als scheidingsmiddel tusschen het deel en de aan te leggen gutta-pereha platen of spalken, en om de grootte en den vorm van de opening of het venster te omschrijven. Deze snoeren moet men in voorraad hebben. Daarna vangt men aan met het deel naauwkeurig met een windsel, liefst uit gutta-pereha bestaande, zorgvuldig in te wikkelen, en, zoo er eene opening in het verband gemaakt moet worden, bedekt men vooraf die plaats met watten. Hierna worden 3 of 4 snoeren regtlijnig in de lengte-as van het lid en op gelijken afstand van elkander op het eerst aangelegde gutta-pereha windsel vastgekleefd, die zoo lang moeten zijn, dat zij zich, bijv, bij eene breuk van het onderbeen, van boven bij de knie en van onderen aan den voet iets verder uitstrekken dan het verband. Moet er eene opening of een venster gemaakt worden, dan legt men twee kleinere dwars verloopende snoeren boven en onder de wond, die dan zijdelings door de overlangs verloopende snoeren begrensd zullen worden. Nu worden de vrij regelmatige ruimten tusschen de snoeren met gutta-pereba-stukken bedekt. Men dompelt ze hiertoe in heet water, droogt ze spoedig af eu kleeft ze vervolgens, van achteren aanvangende, op de snoeren vast, hierbij acht gevende, dat de gutta-pereha naauwkeurig op de regtlijnig geplaatste snoeren ligt, waartoe men de gutta-pereha, week zijnde, gemakkelijk met eene schaar kan gelijk knippen. Is het deel overal als met een koker omgeven, dan omwikkelt men het verband met een gewoon of een gutta-percha-windsel en maakt, om het hard worden te bevorderen, koude omslagen. Gewoonlijk is het verband na 10 minuten hard. Na eenige uren maakt men het venster open, door eerst het buitenste windsel te verdeelen, vervolgens het stuk gutta-pereha weg te nemen, dat de opening bedekt, en ten laatste snijdt men voorzigtig het eerst aangelegde windsel door, en voorziet, men de wond. — Wordt het verband later, door het afnemen in omvang van het deel, te wijd, dan vult men de ruimten tusschen het deel en het verband met watten op, of men maakt den verbandkoker naauwer, door de spalken digter tot elkander te brengen, waartoe het somtijds noodzakelijk is een stuk of reep in de lengte van het verband af te snijden. Wij hebben meermalen deze wijze van aanleggen beproefd, en, niettegenstaande men een goeden stevigen verbandkoker verkrijgt, kunnen wij toch nimmer deze soort van onbewegelijke verbanden aanbevelen, en wel; 1°. omdat het aanleggen veel tijd vereischt; 2°. omdat dit te veel zorg en arbeid vordert; 3°. omdat het verband zeer kostbaar is, en 4°. omdat de middelen, die men hiertoe noodig heeft, niet overal voorhanden zijn. lu deu laataten tijd is ook het Collodion als onbewegelijk verband bij fi acturea aangewend. wendbykowski schijnt daarmede zeer ingenomen 2), en ofschoon wij geenzins van zijne meening zijn, zullen wij er evenwel kortelijk melding van maken. Na repositie der fractuur en het opstrijken van het collodion op de gefraetureerde plaats, wordt door W. een gespleten , met collodion bestreken kompres over die plaats gelegd en hierover een watten-verband met bordpapieren spalken, die door een windsel worden bevestigd. De watten worden bovendien nog aan de binnenvlakte met collodion bestreken. De voordeelen, door "W. aan dit verband boven elk ander toegekend, zijn de volgende: 1". het verkoelt beter dan water of ijs; 2°. het houdt de breukstukken, door zeer vast te worden, beter bij elkander; 3°. het is eenvoudiger en behoeft niet door een ander vervangen te worden; 4°. uitrekkingstoestellen zijn overbodig, omdat men door de opgenoemde voordeelen eene doelmatige ligging aan het deel kan geven; 5 . de ontsteking en hare uitgangen worden voorkomen, en de callus definitivus wordt spoediger gevormd. 1) schmidt's Jahrbücher, Band 94, Jahrgang 1857, N. 5. S. 200. B. VERBAND WERKTUIGEN. § 165. De verbandwerktuigen of verbandtoestellen worden, zooals wij in § 2. hebben opgegeven, onderscheiden in eenvoudige en mmengeslelde '). Tot de eenvoudige verbandwerktuigen rekent men gewoonlijk ook de drukwerktuigen voor slagaderen 2), ofschoon zij, wat hunne inrigting aangaat, min of meer zamengesteld zijn, hetgeen afhangt van de plaats waar zij op de slagaderen aangewend worden. Wij zullen die, waarvan wij eene nadere beschrijving noodig achten, met meer andere, min of meer zamengestelde werktuigen, behandelen achter de zamengestelde verbandwerktuigen of -toestellen. § 166. De zamengestelde verbandwerktuigen of -toestellen worden, hoe wel soms uil verschillende deelen zamengesleld, daarenboven dikwijls gedurende langeren of korteren tijd in vereeniging met verbanden van verschillenden aard aangelegd, naar aanleiding waarvan wij die onderscheiden in: I. Verbanden en toestellen tot herstelling van beenbreuken. II. Verbanden en toestellen tot herstelling van ontwrichtingen. III. Verbanden en toestellen tot herstelling van verkrommingen. IV. Werktuigen en toestellen tot herstelling van ziekten of gebreken niet tot de voorgaande behoorende 3). "Wij znllen steeds, waar dit noodig is, vóór de beschrijving van het verbandwerktuig of -toestel eene beschrijving geven van het verband, dat daarbij soms noodig is of gebruikt wordt; welk laatste met het eerste verbonden heelkundig- of verbandtoestel (apparatus) genoemd wordt; terwijl eene korte aanwijzing, waaraan *) Vergel. $ 255 in het algemeene gedeelte. 2) lbid. § 316. 3) lbid. § 224. men bij de herstelling van beenbreuken en ontwrichtingen te voldoen heeft, voor de behandeling van die gebreken zal geplaatst worden. I. VERBANDEN EN TOESTELLEN TOT HEKSTELLING VAN BEENBREUKEN. § 167. Bij de behandeling van beenbreuken heeft men aan de volgende 2 hoofdaanwijzingen te voldoen : 1. de herstelling der beenbreuken. 2. de breukstukken in naauwkeurige aanraking met elkander te houden; waarbij uit een chirurgisch oogpunt nog kan gevoegd worden 1): 3. de zamenslellingen (complicaties) naar haren aard te behandelen, waarover wij echter in deze verbandleer niet handelen. § 168. 1). De herstelling eener beenbreuk (repositie) of het terugbrengen der breukstukken in hunne natuurlijke plaats wordt verkregen door de uitrekking (extensio), de tegenrekking (contra-exlensio) en de breukschikking (coaptalio). De uit- en tegenrekking heeft ten doel de herstelling van de lengte van het gebroken been, en wordt verkregen door twee krachten in tegenovergestelde rigting naar de as van het been op de beenbreuk te doen werken. Zij geschiedt meestal door de handen, en wordt zoo lang onderhouden lot de breukschikking verkregen is. totdat het verband is O O ' aangelegd en, zoo dit noodzakelijk is, totdat de werking van het verband door een gepast verbandwerkluig is overgenomen. Deze uit- eu tegenrekking wordt niet bij alle beenbreuken vereischt. Sommige breuken , b. v. van den schedel of aan de aangezigtsbeenderen , worden door de vingers of door hefbooraen, anderen, zooals de knieschijf, het elleboogs-uitsteeksel, het hielbeen, door tegen elkauder aandrukken op hunne plaats terug gebragt. Meestentijds geschiedt de terugbrenging eenvoudig door de handen; enkele malen is het noodzakelijk dat de beenstukken door werktuigen op hunne plaats gedrukt en gehouden worden, zooals b. v. bij de onderkaaksbreuk, of een schuinse i) keest. Heelkunde enz. bladz. 268. en verv. breuk van het scheenbeen; zelfs kan het noodzakelijk worden nog voordat men tot het terugbrengen overgaat, tot eigene kunstbewerkingen , b. v. peesdoorsnijdingen, afzagen van beenstukken, enz., over te gaan 1). ~)' De breukstukken, door repositie in lmnne plaats gebragl, daarin te houden tot de geheele herstelling (retentio): dit tracht men door liet aanleggen van doelmatige verbanden, verbandwerktuigen of -toestellen te verkrijgen. — De verbanden of' verbandwerktuigen, die hiertoe gemeenlijk gebruikt worden, zijn die welke dienen om : a. eenvoudig te bevestigeu, b. de uit- en tegenrekking te onderhouden, en c. de spieren, die op de breukstukken werken, te verslappen of te ontspannen. a). De bevestigende verbanden zijn in het algemeen aangewezen bij beenbreuken zonder verkorting van het deel of verplaatsing der breukstukken. Zij werken hoofdzakelijk door aan het deel eene doelmatige ligging of houding te geven, ondersteund door kringswijze drukking, welke gelijkmatig van den omtrek van het deel op de breukstukken moet plaats hebben. Deze werking verkrijgt men door de onbewegelijke verbanden (gips, stijfsel, enz.), gewone spalkverbanden, zoowel van vlakke als van uilgeholde spalken, welke laatste ook wel eens den vorm van het lid bezitten, zoo als b. v. de laars van petit voor het been, de gevormde bordpapieren spalken van merchie, verder de ijzerdraadgoten van maijor en bonnet, gutta percha-kokers, arm-, been- en stroo-laden verschillende vormen van kussens, enz., enz. h). De uit- en tegenrekkende verbandwerktuigen of -toestellen komen bij beenbreuken met verkorting of neiging tot verplaatsing in aanmerking. Hiertoe bezigt men de verschillende uilrekkingstoestellen, waarvan de bedoelde werking op verschillende wijzen verkregen wordt 2). c). De werktuigen, enz., welke dienen om de spieren,' die op M maloaigne l. c. T. I. p. 1S5. 5) Zie algem. verbandleer § 327. de breiikslukkcn werken te ontspannen, worden vooral aangewend in geval van sterke spierzamentrekking, bij zeer zamenge. stelde beenbreuken, beenverbrijzeling, enz., door aan de deelen, behalve eene doelmatige ligging, ook nog eene eigenaardige houding en rigting te geven. Hiertoe behooren de zweeftoestellen, de hellende vlakken, enz. Deze drie wijzen van werken worden afzonderlijk of somtijds vereenigd bij de behandeling van beenbreuken gebezigd. § 169. Met betrekking tot den tijd van aanwending worden de verbanden bij beenbreuken, vooral der ledematen, onderscheiden in: 1. Het voorloopig, en 2. Het blijvende of definitieve verband. § 170. 1) Het voorloopig verband legt men zoo spoedig mogelijk nadat de beenbreuk heeft plaats gehad aan, en blijft zoo lang liggen totdat men het blijvende verband kan aanwenden. Men bedient er zich gewoonlijk van in spoed vereischende gevallen, op marsch , op het slagveld, bij het transport, ook in die gevallen waar men de noodige verbandstukken niet bij de hand heeft, of wanneer belangrijke zamenstellingen, b. v. verwonding, bloeding, kneuzing, zwelling enz., het aanleggen van het blijvende verband tegenöanwijzen. 2). Het blijvend verband. Hieronder verstaan wij dat, hetwelk, op eenige uitzonderingen na, blijft liggen totdat het doel, de herstelling, bereikt is. liet verband of liet verbandwerktnig is bijna bij iedere breuk verschillend en dit zal later bij de behandeling van elke afzonderlijke breuk worden opgegeven. Somtijds is het voorloopig verband alleen in staat de herstelling te bewerken, of kan het met eenige wijziging als blijvend verband gebezigd worden. 5 171. De eerste zorg, die men aan een lijder met eene beenbreuk besteden moet, is om hem zoo spoedig mogelijk naaf de plaats waar hij hulp krijgen kan te vervoeren. Bij beenbreuken van het bovenste lid is hij meestal zelf in staat zich naar die plaats te begeven; het gezonde lid ondersteunt dan het gebrokene, of een eenvoudige draagband is hiertoe voldoende. Moeijelijker evenwel is het transport bij eene breuk der onderste ledematen, daar het gebeurt, dat de lijder, onbewust van eene beenbreuk te hebben, pogingen in het werk stelt om te gaan , en juist daardoor zich de breukstukken verplaatsen, door de zachte deelen heendringen ; b. v. bij eene eenvoudige breuk van het scheenbeen, waar het kuitbeen nog tot steun voor het gebrokene scheenbeen dient, gebeurt het meermalen dat door gemelde oorzaak, of door het onhandig aanvatten van het lid, ook dit afbreekt. Het is dus vooral bij breuken der onderste ledematen dat men bij het transport met de grootste omzigligheid moet te werk gaan. Zoo lang men over geene draagbaar beschikken kan, moeten stevige helpers, waarvan een zich uitsluitend met het gebroken lid belast, den lijder naar de plaats waar hij verbonden wordt voeren. Zoodra hij op de plaats waar hij verbonden kan worden is aangekomen, wordt hij, voor zoo verre dit mogelijk is, van zijne bovenkleeding ontdaan, en moet men het lijdende deel met de meest mogelijke voorzigligheid ontkleeden, waarbij het dikwijls noodzakelijk is, dat men de kleedingstukken open tornt of open snijdt. Hierna brengt men het zieke deel zooveel mogelijk in zijne natuurlijke houding, en tracht het onbewegelijk daarin te houden, waartoe kussens, laden, ijzerdraadspalken, enz. kunnen te pas komen. Van deze verbandstukken, die het voorloopig verband zamenstellen, maakt men zoo lang gebruik, totdat het blijvende verband of verbandwerktuig kan worden aangelegd. O DO "Wanneer het transport van beenbreuklijders op groote afsfanden geschieden moet, dan worden hiertoe vooraf ook wel gips- of gutta-percha kokers, eenvoudige spalkverbanden, laden, enz. aangelegd. Dit verband wordt eveneens tot het voorloopig verband gerekend te behooren. Bij kavallerie-manoevres gebeurt het meermalen, vooral bij het plotseling commanderen in galop, dat het paard in het eerste gelid achteruitslaat, en den man van het 2de gelid het scheénbeen breekt of verbrijzelt. In dit geval is het zaak bij het ontbreken van middelen om hem te verroeren, hem te paard te laten ; hierbij is het evenwel zaak het paard door een ander aan de hand te doen leiden, om den patiënt ia de gelegenheid te stellen, die positie aan te nemen , welke hem het gemakkelijkst en het aangenaamst is, terwijl het gebroken been kan blijven rusten op den stijgbeugel, zooveel dit noodzakelijk is. § 172. Tot de meest eenvoudige vervoeringsmiddelen, die ook vóór het voorloopig verband, b. v. op het slagveld, gebezigd worden, noemen wij de draagbaar van goerke. Zij bestaat uit twee houten slokken, die aan een stuk tijk of stevig linnen zijn vastgehecht, en ten einde bij het gebruik er van te beletten dat zij toeslaan, bevinden zich van voren en van achteren twee ijzeren stangen, die door haken aan de boomen of stokken bevestigd worden. Hiermede komt overeen de draagbaar van eichheiMer. Deze bestaat uit een langnerpig vierkant raam, dat met dwarssingels bespannen is, aan het hoofdeinde is een houten raam, dat opgezet kan worden. Twee dwarshouten, die door haken in de oogen van de zijstangen van het raam passen, dienen tot het uiteen houden van het raam. Een eenvoudiger draagbaar kan men spoedig laten vervaardigen van een stroozak, waarvan men de vier hoeken afsnijdt, en door welke openingen men twee lange stokken steekt. De draagbaar van assalini bestaat uit een houten raam van 3| voet lang en 2 voet breed, dat met leder bekleed is. Aan de randen zijn vier openingen, tot het aanvatten met de handen. — Bij militairen worden nog als vervoermiddelen gebruikt: de lansdraagbaar van percy, het draag zijl, de draagbaar of brancard Ttiet stokken ') en in den laatsten tijd de Deensc/te raderbaar . Meer zamengestelde vervoermiddelen zijn : de draagbaar van cricuton <•} en de draagstoel van tober 4). Het ledikant, de krib of de plaats, waarop de lijder verbonden wordt, moet vast staan, stevig zijn, niet te hoog noch te breed en zoodanig geplaatst worden, dat men den patiënt aan alle zijden kan bereiken. Het bed zelf moet veerkrachtig en niet te zacht zijn; het best zijn met paardehaar gevulde matrassen, die zooveel mogelijk waterpas moeten gelegd worden. Veèren bedden broeijen te veel en geven geene gelijke onderlaag. 'J kerst en quarin willemiek. Velddienst enz., bladz. 399. 2J Nederl. tijdschrift voor geneesk. bladz. 33, 1859. 3) ott, 1. c., pl. 1, fig. 1, bladz. 262. 4) Ibid., pl. 1, fig, 2. bladz. 262. 8 1 De krib, die hiertoe in de hospitalen gebruikt wordt, is voor beenbreuken der onderste ledematen iets langer, de zijplanken en de plank aan het voeteneinde zijn zoodanig ingerigt, dat zij door scharnieren naar beneden kunnen geslagen worden. Men geve vooral acht op de deugdelijkheid der onderlagen, en om het stooten tegen het lid door de voorbijgangers op de zaal te voorkomen, plaatse men, aan het voeteneinde eene verticale plank, die boven het zieke lid moet uitsteken. Het is noodzakelijk, dat men aan den zolder eene stevige beddekwast hangt. Het groot aantal breukbedden, dat mea ter behandeling heeft uitgedacht, zijn, hoe vindingrijk ook, door hunne zamengesteldheid zeer kostbaar, en daarom slechts als bij uitzondering in gebruik. Hiertoe behooren o. a : het ziekenbed, van böitchee, het cylinderbed van bkaun , en het bed van üakle >). — gakiël heeft in den laatsten tijd het volgende bed aangeprezen: twee zamengevouwen matrassen worden zoodanig in het ledikant of de krib, waaraan geene zijstukken zijn, gelegd, dat er in het midden eene tusschenruimte overblijft; deze ruimte wordt door een vierkant stuk gevulkauisecrd caoutchouk bedekt, dat door koorden aan de 4 hoeken van het bed wordt uitgespannen gehouden; in het midden is dit stuk met eene ronde opening voorzien, die gesloten wordt door eene ballon vau dezelfde stof, welke door eene buis met sluitkraau opgeblazeu en gesloten wordt. Bij het ter stoel gaan wordt eenvoudig de ballon verwijderd 2). Ten einde men den lijder bij sommige behoeften , b. v. ontlasting, verschooning, enz., zonder nadeel voor het lid door helpers kan opligten of verplaatsen, legge men vooraf zamengevouwen lakens dwars over de krib, zorge hierbij dat zij, ten einde het doorliggen te voorkomen, zooveel mogelijk glad liggen, of wel men plaatst hem op een schapenvacht, ringkussen, enz. Vau de zoogenaamde ziekenligters is de eenvoudigste de draagriem van bkael, welke bestaat uit een stuk stevig leer , dat aan twee draaghouten bevestigd is. Meu heeft hiertoe in den laatsten tijd ook gebruik gemaakt van gevulkaniseerd caoutchouk in plaats van leder. Vooral bij beenbreuken der onderste ledematen bezigt men eeu raam met zelen, dat door van woerden te Utrecht en ook in ziekeninrigtingen met vrucht gebruikt wordt, met het doel om, behalve de afwijkingen in den stand en de rigting te voorkomen, tevens ook den lijder te kunnen opligten. Het bestaat orr., 1. c., p. 270, (plaat 2, fig. I, 2 en C). 2) jamain, 1. c., p. 203. uit een raam dat op de krib of het ledikant past, eu dat naar gelang van de lengte van het bed met 6 of 7 dwarse verschuifbare zeelten of riemen is voorzien. Ter zijde van het raam zijn 4 ijzeren handvatsels om het raam met den lijder te kunnen opligten >). De ziekenligter uitgevonden door den Koning van Pruissen, die van leidig, tober, fkoriep en anderen, zijn zeer kostbaar en zamengesteld en kunnen ontbeerd worden 2j. \ EltBANDEN , WERKTUIGEN EN TOESTELLEN VOOR DE BEENBREUKEN IN HET BIJZONDER. Van het hoofd. § 173. 1.) Bij breuken der neusbeenderen. Deze breuken kunnen plaats hebben zonder en met verplaatsing; bij die zonder verplaatsing worden geene verbanden of werktuigen aangewend. Bij eene verplaatsing vult men, nadat de breukstukken op hunne plaats gebragt zijn, de neusopeningen op met een stuk van een elastieken catheter, penneschacht, enz., en bedekt daarna den neus met een deeg, bestaande uit fijn tarwebloem, soms vermengd met gompoeder, of ook wel met eene neuskap, die uit katoen met gips, of uit theelood , gutta-percha of uit karton gemaakt zijn en door bandjes aan het hoofd of de muts van den lijder bevestigd wordt. Somtijds is het aanleggen van een der beschrevene bevestigings-verbanden (zie § 25} voor de genezing voldoende. - h.p.oceaies raadt aan den neus met de vingeren te laten vasthouden, door den lijder zelf, of afwisselend door helpers. _ In eenige gevallen kan men ook gebruik maken van de metalen „eusbuisjes van bell of büdtooeer 3). _ Bij nensverbnjzeling heeft dei.ackoix een werktuig aangegeven waardoor de beenstukken op hunne plaats en de neus regt gehouden wordt 4). _ 0ok vmois heeft een zeer zamengesteld werktuig bij deze breuken aangewend 5j. ') Ned. Lancet, enz., door a. g. van onsenookt, 2e Jaargang, 1839—1840 p' 373 2) OTT, 1. c., p. 272, pl. 2, fig. 3, 4, 5 en 8. EKITZE, 1. c., S. 88. IJESSELBACil , 1. c., S. 215. 5) MAtGAIGNE, 1. c., Tom. I, p. 369. 8* § 174. 2.) Bij breuken der jukbeenderen. Deze zeldzaam voorkomende breuk kan evenwel denjukbeensboog, of het ligchaam van het jukbeen treffen. Gewoonlijk is de herkenning, door de vrij hevige zwelling, moeijelijk, men tracht zoo goed mogelijk de breukschikking te verkrijgen; daarna wordt de mond gesloten en de onderkaak tegen de bovenkaak door een doek of door den kaakslinger (zie § 31) bevestigd. § 175. 3.) Bij breuken der bovenkaaksbeenderen. Deze kan plaats hebben van het ligchaam , van het gehemelteuitsteeksel of van den tandkasrand. De beide eersten vereiscben, door de geringe neiging tot verplaatsing, geene bijzondere verbanden. Bij eene breuk van den tandkasrand worden de breukstukken met de vingeren op hunne plaats gedrukt, losse tanden worden door metalen draden vastgezet en men tracht een en ander iu hunne plaats te, houden, door op den tandkasrand een gootvormig stuk kurk of gutta-percha te leggen, en hierna de onderkaak tegen de bovenkaak door een der in de vorige § genoemde verbanden te bevestigen. grüfe geeft voor deze beeobreuk nog een eigen werktuig aan, dat bestaat uit een staten boog, die op het voorhoofd wordt vastgemaakt; hieraan bevinden zich twee hakeu, waarvan de onderste bogt de bovenlip, en de bovenste bogt, die met eene metalen hoefijzervormige goot vereenigd is, den tandkasrand opneemt J). § 176. 4.) Bij beenbreuken van de onderkaak. Breuken van dit been kunnen op verschillende plaatsen voorkomen. De verbanden, enz. tot herstelling er van in gebruik, zijn velen. Bij eenvoudige breuken van den hals , het kroonvormig uitsteeksel, van een of van beide takken, zonder verplaatsing, hebben som- • ) ott, 1. e , plaat 19, fig. XI, p. 372. migen goede gevolgen gezien van het aanleggen van het enkele of dubbele muilverband (zie § 19 en 20), waarbij men tevens een bordpapieren of houten kaakspalk bezigde; anderen maakten gebruik van het stijfselverband; de gangen van het muilverband, werden met stijfsel of dextrine bedeeld, waardoor de onderkaak onbewegelijk tegen de bovenkaak bevestigd bleef. — matiiysen bezigt de gipspap of gipsgoot in den vorm eener kaakspalk, die vervolgens door een windsel of een doek bevestigd wordt. -— Het verbandvan bouisson bestaat uit een om het hoofd passenden lederen ring, die door twee riemen, die elkander regthoekig op de kruin kruisen, een vast punt op den schedel verkrijgt; aan de zijden van den lederen ring, voor en achter het oor, zijn twee gespen aanwezig, welke dienen om de riemen van een eenigzins veerkrachtigen lederen kaakslinger te kunnen bevestigen ]). Bij zeer schuinse breuken en neiging tot verplaatsing heeft men zeer goede uitkomsten gezien van het toestel van hartig , gewijzigd door grdeljian 2). Het toestel wordt kortelijk volgenderwijze beschreven: Het bestaat uit een omtrent 4 duim lang stalen oblongum, waarvan het boven- en ondergedeelte een scharnier heeft. Door het midden van het onderste gedeelte gaat eene 2 duim lange schroef, welke van boven in een ronde plaat met drie punten eindigt; de boveneinden gaan regthoekig in twee flaauw gebogen kortere armen over, welke met eene hoefijzervormige zilveren, in het midden door een scharnier beweegbare goot overgaat, waardoor de goot op alle tandkasranden past. Verder gebruikt gruelMan nog een naar de onderkaak gevormde spalk, en de muts van köiiler, om de spalk er aan te bevestigen. De toestellen van rutenik, büsh, hartig, lonsdale, houzelot en sousset komen allen, met geringe wijzigingen, met het beschreven toestel overeen. — morel i.avallée gebruikt in plaats van metalen goten, goten van gutta pcrcha, die week gemaakt 1) GOFFRES, 1. c. , pl. 51, fig. 1. 2) Beschrijving van een nieuw loestel voor de breuk van Je onderkaak, door hartig, gewijzigd door uruelman, 1840. zijnde, zeer goed den vorm der tandkasranden aannemen. Bij de aanwending wordt op de eene of andere wijze de onderkaak tegen de bovenkaak bevestigd >). Verbanden , enz. van den tronk. § Vil. t.) Bij breuken der wervelen. Alle wervelen en elk deel van iederen wervel, zijn aan breuken onderhevig; meer in het bijzonder echter de wervels die zich daar bevinden, waar de voornaamste bogten van de wervelzuil voorkomen, bijv. tusschen den 3—7 halswervel en den laatsten ru<*- en D lendenwervel. Van de uitsteeksels breken bet veelvuldigst de graatsgewijze, minder de dwarse en schuinse, of de bogen en het ligchaam. Al deze breuken gaan gewoonlijk gepaard met zeer ernstige verschijnselen. De herstelling der breukstukken is hierbij in den regel zeer moeijelijk. Sommige heelkundigen beproeven de breukstukken voorzigtig met de vingers op hunne plaats terug te drukken; eenigen raden aan, om, na eene gemaakte huidsnede, de breukstukken met een pincet te vatten en ze daarmede te reponeren (paulds van aegina) , terwijl nog anderen volstrekt geene poging tot herstelling beproeven, en den lijder slechts eene geschikte zijdelingsche geheel horizontale houding geven. Is na eene breuk van het graalswijze uitsteeksel van een wervel dit teruggebragt op zijne plaats, dan moet daarna het verband bestaan in met niet prikkelende kleefpleister bestrekene kompressen, of wel, om het plooijen tegen te gaan, legt men spalkjes van bordpapier, balein, enz. tusschen de kompressen, die men daarna door een met kleefpleister voorzien windsel bevestigt. Door stevige kussens geeft men eene onbewegelijke rigting aan de wervelkolom. malgafgne stelt voor om bij eene bi-laterale beenbreuk van den boog van een wervel het graatswijs uitsteeksel door de bekleedselen te vatten, en door middel van 1) hesselbach, 1. c., S. 267 en goffres, 1. c., p. 242, pl. 50—51, fig. 4 en 4 bis. stevige pincetten (fortes pinces-airignes) te bepalen; of de methode van fabuicius van hilden te beproeven, die hij bij wervel-ontwrichting voorstelt, en welke bestaat in het bloot leggen van het graatswijs-uitsteeksel, het met een stevigen draad te omgeven en dien aan eene van den rug afstaande spalk te bevestigen 1). § 178. 2.) Bij breuken der bekkenbeenderen. De zamenstellende beenderen van het bekken kunnen ieder afzonderlijk of op meerdere plaatsen gelijktijdig door eene breuk worden aangedaan. Zij worden onderscheiden in heiligbeens-, staart- en darmbeensbreuken, en naar de afzonderlijke deelen die gebroken zijn, in die van de kam, van den voor-bovendoorn en van het ligchaam van het heupbeen, van het schaanibeen en zijne takken , van het zitbeen, van de heupkom , en de dubbele verticale breuk van het bekken. Niet bij al deze beenbreuken is de herkenning even gemakkelijk , doordien zij meestentijds met belangrijke verwonding, kneuzing, zwelling, enz. zijn zamengesteld, en dikwijls met zeer weinig of geen verplaatsing gepaard gaan. Op de plaatsen, welke met minder zachte deelen bedekt zijn, is de herkenning duidelijker. a.) Breuken van het heilig- en van het slaarlbeen. Tot herstelling van deze breuken legt men den lijder op de zijde, en tracht men door het inbrengen van de vingers in den endeldarm of in de scheede en door uitwendige drukking, de breukstukken op %unne plaats terug te brengen. De zijdelingsche ligging is somtijds voldoende om de breukstukken in hunne plaats te doen verblijven (m. j. cloquet). — Bij neiging tot verplaatsing legt creve trapswijze kompressen op hel bovenste breukstuk en omgeeft hel bekken door een stevigen gordel. — judes bragt een houten cylinder van 5 duimen lengte en 3 duimen breedte in den endeldarm en ondersteunde dezen door een T-verband. — berjiont bezigde een zilveren hollen cylinder, die met linnen omgeven en door een stop gesloten werd, ten einde het afloopen van drekstoffen te beletten. — Bij vrouwen kan 'j malgaigne, 1. c , T. I, p. 416. men de scheede mei boomwol opvullen, of men legt een goed steunenden massieven baarmoederring van caoulchouk aan , of wel eenen die door lucht kan uitgezet worden. b.) Breuken van den heupbeenskam. Men legt om deze breuk te reponeren den lijder gewoonlijk horizontaal op den rug, het bovenlijf naar de zieke zijde overgebogen en de dij eenigzins gebogen op het bekken. In de meeste gevallen is het doelmatig om den lijder, totdat het voorloopig beenweer gevormd is, rustig in deze houding te laten verblijven. Sommigen omgeven het bekken met een sluitlaken; mursina voegt hierbij gegradueerde kompressen en bordpapieren spalkjes op de plaats der breuk, en laijard omsloot den buik door servetten, waardoor de onderbuiksingewanden in het groote bekken gedrongen, en het breukstuk werd belet zich naar binnen te verplaatsen. Door mij is onlangs een geval van heupbeens-kambreuk waargenomen op de kliniek van den Heer quabin vvillemieu, waarbij, hoewel de lijder langen tijd na het afnemen der gewone ontstekings-verschijnselen, met rust en een goed sluitend verband was behandeld, geen hereeniging der breukstukken tot stand kwam. Wij plaatsten toen trapswijze kompressen langs de breukstukken, omgaven het bekken met een dikke laag watten en plaatsten toen hierover een stevig gips-verband uit gips-strooken, die de geheele zieke zijde als eene koornaar voor de heup otngaveu, en zich tot aan de gezonde zijde uitstrekten. Na eene behandeling van 5 — 6 weken, gedurende welken tijd wij slechts enkele gips-strooken vernieuwden, was de patiënt geheel hersteld. c.) Bij eene breuk van den voor- bovendoorn van het darmbeen wordt, tot ontspanning der spieren, de dij in de heup en het been op de dij gebogen, en door kussens in die houding bepaald. Sommigen plaatsen het zieke lid over het gezonde; anderen bevestigen het, vooraf in de heup en de knie gebogen en eenigzins naar buiten gedraaide lid, door het verband van creve. Dit verband bestaat uit een goed gevoerden stevigen bekkengordel, waarvan riemen afgaan, die aan een schoen bevestigd worden '). Men kan dit verband bij deze beenbreuk ontberen. d.) Breuken van het schaambeen. Eene enkelvoudige breuk van het ligchaam of de takken van het schaambeen, vereischt I) BI'ItGER , C., p. 297. alleen eene doelmatige houding, zonder verband. Bij eene meervoudige breuk met verplaatsing naar binnen, moet men vooraf, nadat de patiënt op den rug geplaatst is, de herstelling beproeven. Hiertoe buigt men de dijen in de heup en het been op de knie, omvat bij mannen de breukstukken met de vingeren, bij vrouwen brengt men de vingeren in de scheede, en drukt vervolgens de breukstukken in hunne plaats terug, nadat men vooraf een stevigen catheter door den pisweg gevoerd heeft om deze handeling te ondersteunen (weunher ') ). Door kussens tracht men het bekken en het lidmaat onbewegelijk te houden, terwijl sommigen ook hier het verband van creve aanbevelen, omdat, de dij naar buiten gerold en bevestigd zijnde, de musculi adductores, die van het schaambeen ontspringen, het naar binnen verplaatsen van het breukstuk beletten. e ) Bij breuken der zilbeenderen, meestal aan den knobbel van het zitbeen voorkomende, wordt bij het reponeren de lijder op den rug geplaatst met een eenigzins verheven bekken, terwijl de knieën, tot meerdere ontspanning der spieren, die van dezen knobbel ontspringen, in een stompen hoek gebogen en door kussens onbewegelijk bepaald worden. — Eenigen wikkelen de zieke zijde door eene spica coxae in, nadat zij de plaats der breuk met trapswijze kompressen omgeven hebben (maret). — Anderen maken gebruik van een stevigen lederen ring (percij). — Om de breukstukken op hunne plaats te houden, strekken sommigen de dij uit, en maken dan gebruik van het vereenigende verband voor dwarse wonden (goffres) 2). Een goed sluitend gipsverband zoude hier goede diensten kunnen doen. f.) Bij breuken van de hcupkom. Tot herstelling van deze breuk legt men den lijder horizontaal op den rug met uitgestrekte ledematen en tracht daarna door eene voorzigtige uitrekking de lengte en de natuurlijke rigling van het lid te ver- ') KERST , 1. c., p. 303. 1) GOWRES, 1. c., p. 307. krijgen. Hierna bevestigt men de onderste ledematen op een dubbel hellend vlak. Bij neiging tot verkorting kunnen de uitrekkende toestellen, bij de breuk van den hals van het dijbeen in gebruik, te pas komen. Bij van elkander wijking der schaambeenderen, omgeeft men het bekken met een sluitlaken, of men wikkelt de zieke zijde door gipsstrooken in. g). Dubbele verticale breuk van het bekken. Door eene voorzigtige uitrekking onder de oksels zal men trachten de breukstukken met behulp der handen op hunne plaats terug te brengen, legt hierna de ledematen op een dubbel hellend vlak, en onderhoudt de uitrekking door de voeten aan de voetplanken te bevestigen, en de tegenrekking aan het bovenste gedeelte van den tronk door stroppen of doeken, die onder de oksels gelegd zijn en aan een vast punt worden bevestigd; tusschen de beenen plaatst men een kussen, bevestigt deze door doeken boven en onder de knie aan elkander; somtijds is het noodig het bekken met een goed sluitend laken te omgeven. Ten einde het bekken en de onderste ledematen zooveel mogelijk onbewegelijk te houden, worden in deze gevallen ook de ijzerdraadgoten van bonnet aangeprezen. De kunstbedden kunnen vooral bij deze breuken te pas komen. § 179. 3). Bij breuken van het borstbeen. Bij eene borstbeenbreuk zonder verplaatsing is het dikwijls alleen voldoende, ten einde de bewegingen van de borstkas zooveel mogelijk te verminderen, van een matig sluitenden borstgordel gebruik te maken, terwijl men den lijder met het hoofd eenigzins lager geplaatst en horizontaal op den rug legt. Bij eene verplaatsing of over elkander schuiving der breukstukken, beproeft men de herstelling door den lijder achterover op een paardeharen kussen te leggen, de schouders bij eene diepe inspiratie naar beneden te drukken, terwijl het bekken goed vastgehouden wordt (taulus van aegina). — j. l. peut boort een tire-fond in het breuk- stuk dat opgeligt worden moet i). — m. nelaton, malgaigne wilden tot ditzelfde doeleinde een haak in het breukstuk brengen, en het hiermede reponeren 2). _ Anderen maken eene huidsnede en brengen het breukstuk door een spadel of hefboom in zijne plaats terug (j. b. verduc). — Van al deze handelwijzen is welligt, volgens malgaigne, het inbrengen eener tire-fond het beste. Het verband, hierbij in gebruik, beslaat, om het verplaatsen der breukstukken te beletten, in het opleggen van trapswijze kompressen op het meest naar buiten puilende breukstuk, welke kompressen doop een borstgordel bevestigd worden. — Met ditzelfde doel bezigt DuruiJTREN een goed bekleede spalk, günther een slijfselverband, dieffenbacii maakt gebruik, nadat de ontstekings-versehijnselen zijn afgenomen, van breede met hars (colophonium) en wijngeest bestreken kleefpleisterstrooken, die kruiselings over het borstbeen en de ribbenkraakbeenderen worden vastgekleefd. Een en ander ondersteunt men door eene rustige ligging op den rug, waarbij somtijds nog het aanleggen van eene stella dorsi (§ 55), of de riem van bhüninghausen noodig zijn kan. § 180. 4). Bij breuken der ribben en van het rxbbenkraakbeen. Deze breuken komen zonder en met verplaatsing der breukstukken voor. In het eerste geval is de herkenning, vooral bij vette personen, somtijds zeer moeijelijk. Bij eene geringe verplaatsing der breukstukken wendt men geen pogingen tot breukschikking aan. Zoowel bij deze breuken zonder als met geringe verplaatsing legt men den lijder zonder verband op de gezonde zijde over een vast kussen. Bij ribbenbreuken met verplaatsing naar buiten maakt men op het uitpuilende gedeelte eene gelijkmatige drukking; bij verplaatsing van het voorste breukstuk naar binnen, tracht men met voorzigtigheid het breukstuk op te ligten, door het achterste stuk onder het voorste te brengen, opdat het 1) FEITZE 1. c. , S. 38. MALGAIGNE , 1. e. , p. 459. . door de veerkracht van het achterste stuk worde opgeligt i). Verder kan men de breakschikking beproeven door het inbrengen van een tire-fond, door het opligten met een hefboom, of volgens malgaigne met een gebogen haak (tenaculum), die door de zachte deelen om de rib gevoerd wordt. De verbanden, bij deze breuken in gebruik, hebben hoofdzakelijk ten doel het over elkander schuiven der breukstukken bij de regelmatige ademhalingsbewegingen zooveel mogelijk te beletten. Wij bedienen ons hierom van goed sluitende veerkrachtige borstgordels, van het spiraalverband voor de borst, of somtijds ook van het harnasverband, dat tevens dient om de plaatsmiddelen te bevestigen. Ook heeft men op verschillende wijzen getracht de ribben nabij de beenbreuk onbewegelijk te houden: zoo maakt malgaigne gebruik van eene strook sparadrap van 3—4 dwarse vingeren breed en lang genoeg om anderhalf maal de borst te kunnen omgeven. Men legt dit onmiddelijk op de huid of over een daartoe vooraf aangelegd windsel. Om ée'ne zijde der borstkas onbewegelijk te houden, legt hij op eene eigene wijze lange strooken sparadrap aan, die zich b. v. van het einde der 7ie regter rib, over de linker borsthelft, onder het linker schouderblad tot op den regter schouder uitstrekken, en van hier wederom langs den linker borstwand tot in de nabijheid van den regter heupsbeenkam gevoerd worden. De beweging van de linker borsthelft wordt hierdoor tamelijk opgeheven. —larreij bedekt hiertoe de breukplaats met eene zekere hoeveelheid werk of vlas, dat met een mengsel van geklopt eiwit en kampher-spiritus doortrokken en door een borstverband of gordel bevestigd wordt. — a. cooper legt op de plaats waar de breuk is, een stuk nat gemaakt bordpapier, dat tevens de twee boven en onder gelegene ribben bedekken moet, en bevestigt dit door een flanellen windsel. Dit bordpapier droogende, neemt het den juisten vorm der ondergelegen deelen aan, en vormt op die wijze een vrij stevige spalk. Dit verband wordt door a. cooper meer bepaald voor eene breuk van het ribbenkraakbeen aangeraden. I) KERST, 1. C. , p. 309. Met hetzelfde doel — om de onbewegelijkheid der borstkas door kringswijze drukking te behouden bezigde men zamengestelde verbandwerktuigen, z. a. dat van lavaugcijon en van baillif '). Zij omsluiten bijna even als een kuras onbewegelijk de borstkas en kunnen door goed sluitende borstgordels vervangen worden. — Het verbandwerktuig van behbe.nd drukt op twee tegengestelde punten. Het bestaat, even als een liesbreukband, uit een stalen veer, die ongeveer de helft van de borstkas omgeeft en aan de einden met eene pop voorzien is. Bij het gebruik legt men de eene pop op de met kompressen of met eene vlakke spalk bedekte breukplaats , de andere' op de tegenstelde plaats. Dit werktuig wordt evenwel meer bepaald bij breuken van het ribbenkraakbeen aangewend, doch zou ook bij breuken van het ligchaam van de rib met indrukking, waar men levens eene drukking op de uiteinden der ribben onderhouden moet, gebruikt kunnen worden. Verbanden, enz. voor de beenbreuken der bovenste ledematen. § 181. 1). Bij breuken van het sleutelbeen. Deze breuken komen gewoonlijk aan het ligchaam, doch ook wel aan hel schoudertops- of het borslbeens-gedeelte van het sleutelbeen voor. Aan het ligchaam plaats hebbende, is de rigling der breuk dwars of schuins, bij de andere gedeelten verticaal. De verplaatsing der breukstukken bij eene ligchaamsbreuk, wordt somtijds weinig of niet waargenomen, in andere gevallen schuift zich of wordt het buitenste breukstuk, door de werking van de groote borstspier, onder het inwendige getrokken; ook kan bij eene meervoudige breuk het middelste breukstuk een verticalen stand aannemen. Dij breuken van het schoudertopsgedeelte wordt het binnenste breukstuk naar boven en achteren, het buitenste naar beneden en ') Description d'un bandage pour la fracture des cöies , Berlin, 1826. voren verplaatst, terwijl bij eene breuk van het borstbeensgedeelte zich het binnenste een weinig naar boven, het buitenste iets naar beneden verplaatst. De herstelling, die gewijzigd wordt naar de verplaatsing der breukstukken , gaat in den regel met weinig moeijelijkheden gepaard, de neiging echter om zich wederom te verplaatsen is zóó groot, dat men ten allen tijde om zulks te voorkomen, met verschillende uitkomsten, een groot aantal verbanden, werktuigen en toestellen aangewend heeft. — Het is evenwel bekend dat, niettegenstaande men de beste voorzorgen neemt om eene naauwkeurige vereeniging der breukstukken te blijven behouden, eene geheele herstelling meermalen mislukt, hetgeen echter, wat de beweging aangaat, geen belangrijke stoornis nalaat (kebst). De behandeling moet ten doel hebben te zorgen, dat de breukstukken in behoorlijke betrekking tot elkander blijven, waartoe de schouder onbewegelijk naar boven, naar builen en naar achteren bepaald moet worden. Op verschillende wijzen heeft men getracht door verbanden en toestellen deze hoofdaanwijzingen te vervullen, van daar dat er verbanden zijn die het lid onbewegelijk tegen den tronk bevestigen; — anderen werken zoodanig op den zieken schouder en bijgevolg op het sleutelheen, dat dit naar achteren en buiten, doch niet naar boven bevestigd blijft; nog andere verbanden bepalen den schouder naar achteren naar buiten en naar boven. -—- Sommigen van deze verbanden oefenen hunne werking ook op het binnenste breukstuk uit, terwijl men in den laatsten tijd, door de zoogenoemde vaste of onbewegelijke verbanden, het zieke lid in de verlangde positie tegen den tronk bevestigt, en men eindelijk ook nu nog heelkundigen heeft, die zich van het aanleggen van een verband onthouden. De verbanden, die ten doel hadden om den arm slechts tegen den tronk te bevestigen, zijn allen zeer eenvoudig ; men lette hier niet zoo zeer op eene naauwkeurige aanraking der breukstukken, men bragt den arm, in verschillende hoeken gebogen, tegen de borst, of de hand nabij den tegengestelden schouderden bevestigde hem in deze houding door windsels, doeken, enz. Hiertoe behooren, met geringe wijziging — omdat zij bovendien eene zekere drukking op het binnenste breukstuk uitoefenen, — het verband van celsus: eenvoudige bedekking met wol op het sleutelbeen en bevestiging door eene spica humeri descendens , die met cirkeltoeren om den arm eindigt. - paré gebruikte pluksel en twee lederen spalkjes , die op dezelfde wijze bevestigd worden, waarvan het einde van het windsel met eenige cijfer-8-gangen op den rug eindigt. In beide gevallen hangt men den arm in eene mitella. — kerst bevestigt den gebogen voorarm boven den elleboog met spiraalgangen tegen den tronk, en hangt den voorarm in een draagband. De verbanden die eene aanhoudende uitrekking beoogen , door het met zekere kracht achterwaarts houden der schouders, vooral van de zieke zijde, werden vroeger veelal bij zeer geringe verplaatsing der breukstukken aangewend; zij geven aanleiding tot misstand, en zijn daarom in het gebruik zeer lastig en hinderlijk, doordien zij ook de bewegingen van den gezonden schouder beletten. Hiertoe kan men brengen: Het cijfer-S-verband van peut. Men legt eene stella dorsi aan en hangt den arm in eene mitella. De gangen van het verband kunnen ook met stijfsel of gips bedeeld worden. Het verband van brunningshausen. Dit beslaat uit een 1V el langen en 4 duimen breeden goed gevoerden riem, voorzien van twee verschuifbare okselkussentjes en aan het eene einde eene gesp. Bij het aanleggen plaatst men de gesp op den zieken schouder, voert den riem over het buitenste gedeelte van den schouder, onder den oksel schuins over den rug naar den gezonden schouder, en verder onder dien oksel door schuins over den rug naar de gesp, om het einde van den riem, na behoorlijk te zijn aangehaald, hiermede te vereenigen; de kussentjes moeten in den oksel liggen. Hierna vult men de sleutelbeenstreek met trapswijze kompressen op, legt hierover een bordpapieren spalkje en eene kompres, en bevestigt een en ander door eene spica humeri descendens, en hangt den gebogen voorarm in een draagband. Eene wijziging van zijn verband bestaat daarin, dat hij, in plaats van een grooten riem, twee kleinere bezigt, die aan een lederen rngstuk door gespen worden vastgemaakt , nadat zij daarop, ieder voor zich, voor den schouder en onder den oksel naar het rugstuk geleid zijn '). — dumreiCiif.r gebruikt in plaats van een lederen riem één sterken breeden band2). — Anderen plaatsen bovendien nog een wigvormig kussen ouder den oksel der zieke zijde en bevestigen het door banden aan den tegenovergestelden schouder. — Verder komen in werking hiermede min of meer overeen: Het verband van brasdor: dit is zamengesteld uit twee rugstukken van stevig linnen, die tusschen de schouders gelegd worden; de naar elkander gekeerde binnenranden worden door vetergaten en een veter vereenigd; aan de boven-bnitenhoeken zijn stevige banden bevestigd, die over de schouders en onder de oksels aan de buiten-onderhoeken van de rugstukken aan eene zich daar bevindende gesp worden vastgemaakt. — Het verband van evers is als het vorige ingerigt, doch bestaat uit leder, terwijl de binnenranden der rugstukken door riemen en gespen met elkander verbonden zijn. — Het verband van hofer heeft nog bovendien, om het verplaatsen der rugstukken te voorkomen, twee perpendiculair verloopende strooken, die aan een lijfgordel verbonden worden. —Dat van savigny is gelijk aan het vorige, doch bezit daarbij twee riemen, die aan de boven-buitenhoeken van de rugstukken bevestigd zijn, over de schouders verloopen en aan gespen op den lijfgordel worden vastgemaakt. — Het verband of kruis van heister bestaat uit een houten, gevoerd T-vormig kruis, riemen en een lijfgordel. De dwarse arm wordt op en regtstandig tusschen de schouderbladen gelegd; de riemen gaan van den dwarseu arm over de schouders en onder de oksels naar den horizontalen arm terug, terwijl het perpendiculaire gedeelte met den lijfgordel verbonden is. — Hiermede komt overeen het verbaud van stark. — brefeld's verband bestaat uit eene stevige spalk, die dwars over de schouderbladen ligt; de schouders worden door twee riemen omgeven, waarvan de einden door eene spleet der spalk gaan en bevestigd worden. — Het verband van a. cooper komt overeen met dat van evers , en onderscheidt zich alleen door de breedte der riemen. — pauw bevestigt den arm boveu den elleboog door een riem of een doek aan den tronk. — Verder kan men hiertoe nog brengen het verband van eberi en dat vau wilhelm3).— velpeau buigt den zieken arm ook zoodanig, dat de elleboog aan het zwaardvormig uitsteeksel, en de palmvlakte van de hand aan den gezonden schouder beantwoordt. Het hoofd wordt naar de zieke zijde gebogen, en de arm in deze houding door een gordel of een windsel bevestigd. Tot de verbanden welker strekking het is den schouder naar buiten, achteren en boven te bepalen, waarbij men tevens den bovenarm, als een hefboom laat werken, behooren : ') CESSKEK, 1. c., S. 165. 2) Ibid., 1. c., S. 165. 3) HESSELBACH, 1. C. S. 682. Het verband van desault. Dit verband bestaat uit drie eenhoofdige windsels van 6 — 8 en 10 ellen lengte en 4-6 duimen breedte, een stevig wigvormig kussen van 6-8 duimen lengte en 4 daim dikte, twee trapswijze kompressen, een of twee bordpapieren spalkjes en eene langwerpig vierkante kompres. Lij het aanleggen plaatst men zich voor den lijder, dien men hiertoe het liefst op een stoel zonder leuning plaatst, legt, nadat de repositie verrigt is, het kussen met de basis in den oksel der zieke zijde en bevestigt dit met hel korte windsel door spiraalgangen om de borst. Nu drukt men den gebogen arm tegen het kussen aan, neemt het tvveede windsel van 8 ellen lengte en vangt hiermede in den gezonden oksel aan, gaat schuins over de borst en den zieken schouder, hem tevens naar achteren drukkende, langs den rug naar den gezonden oksel terug. Deze gangen herhaalt men van boven naar beneden, totdat men den geheelen bovenarm op het kussen tegen ue borst bevestigd heelt, en geelt acht dal de bovenste gangen schuins bovenwaarts, de middelste regt en de onderste gangen schuins benedenwaarts gelegd worden, zoodat de gangen in den gezonden oksel nagenoeg op elkander, en van daar langs borst en rug waaijervormig geplaatst zijn. Nu legt men de twee trapswijze kompressen boven en onder het sleutelbeen, hierover een of twee bordpapieren spalkjes, en bedekt het geheel door eene langwerpig vierkante koinpres. len einde nu deze verbandstukken op hunne plaats te bevestigen, den elleboog op te iiglen en den voorarm te ondersteunen, legt men het derde windsel volgenderwijze aan: Men begint in den gezonden oksel, gaat schuins over de borst, het sleutelbeen en den schouder der zieke zijde, langs den bovenarm dierzelfde zijde, naar beneden, vóór den elleboog schuins van beneden naar boven tot en onder den gezonden oksel, van daar schuins over den rug naar den zieken schouder (waar de vorige gang overkruist wordt), langs de voorzijde van den bovenarm naar beneden achter om den elleboog schuins over den rug naar den gezonden oksel. Dezen gang herhaalt men driemaal, zorg dragende den vorigen windselgang telkenmale voor f ge- 9 deelte te bedekken, zoodat er op de borst drie koornaren gevormd worden: een voor den gezonden oksel, een op den zieken schouder en een voor den elleboog. Wanneer men met den laatsten gang aan de achterzijde van den elleboog genaderd is, gaat men, in plaats van naar den gezonden oksel, over dien schouder, en neemt met het einde van het windsel de hand als een slinger Op, en bevestigt het daarna voor op de borst. Sommigen gebruiken een kleinen handdraagband, anderen eindigen met eenige dwarse spiraalgangen, die de borst en den zieken arm omgeven. Het is vooral noodig de afzonderlijke gangen van dit verband met veel spelden onderling te vereenigen. Het gipsverband voor de breuk van het sleutelbeen, van wathijsen komt hiermede overeen; het wordt volgens hem op de volgende wijze aangelegd: Het begin van een goed nat gemaakt gipswindsel wordt tegen de gezonde zijde geplaatst, dwars over de borst en over het, regthoekig hier legen geplaatste, onderste gedeelte van den bovenarm gevoerd, en gaat vervolgens langs de achlervlakte der borst naar het begin van het gipswindsel terug. Deze gang wordt 6—8 maal herhaald, ten einde het lid onbewegelijk te bevestigen. Met het oogmerk om den schouder in den opgevoerden stand te behouden, worden C — 8 windselgangen aangelegd, die onder den elleboog der beleedigde zijde beginnen, schuins langs de voorvlakte der borst opklimmen, over den gezonden schouder worden gevoerd, langs den rug naar den elleboog (het uitgangspunt van het gipswindsel) terugkeeren en daar bevestigd worden. Ten laatste wordt eene spica om den gekwetsten schouder aangelegd, met het doel om cje zijdelingsche uitwijking der breukstukken te beletten. Na de ongelijkheden boven en onder het sleutelbeen opgevuld te hebben, wordt een gipswindsel op het voorste gedeelte van het verband, hetwelk den schouder in de hoogte bevestigd houdt, aangelegd , over den gekwetsten schouder en langs de achtervlakte van den arm der beleedigde zijde naar beneden gevoerd, onder den elleboog door, langs de voorvlakte van den arm naar den gekwetsten schouder teruggebragt, waar zich het windsel kruist, en het einde op het ruggedeelte van meergemeld verband, dat den schouder ondersteunt, bevestigd. Ook deze windselgang moet 6—8 maal herhaald worden, ten einde eene voldoende uitgebreidheid en stevigheid aan de spica te verzekeren. Al deze windselgangen moeten elkander voor | bedekken. Op den gekwetsten en den gezonden schouder, alsmede onder den elleboog der beleedigde zijde, worden eenige watten gelegd om de drukking van het verband te matigen. Wil men 'de huid tegen de aanraking van het gips beveiligen, dat echter bij de meeste voorwerpen overbodig is, dan bezigt men vooraf windsels zonder gips of watten; alleen de plaatsen met haren begroeid maken hierop eene uitzondering en moeten door watten tegen het aankleven van het gips beschermd worden i). chassaignac brengt, om den schouder naar boven te bepalen, den last vooral op den gezonden schouder en den elleboog der zieke zijde aan. Vooraf buigt hij den voorarm op den bovenarm ouder een hoek van 90° en legt op den voorarm en een gedeelte van den bovenarm, nadat zij met eene laag watten bedekt zijn, een met dextrine bestreken windsel aan, zoodat er een soort van koker gevormd is, en hierdoor de drukking over eene grootere oppervlakte verdeeld wordt. Hierna wordt, nadat de herstelling verrigt is, de arm in de vereischte houding, slechts door een dun kussen gescheiden, tegen de borst gebragt, op het zijdelingsche gedeelte van den nek en den schouder der gezonde zijde een plat kussen geplaatst, en maakt men eveneens met een van dextrine voorzien windsel een zeker aantal schuinsche gangen, die den gezonden schouder en den elleboog der zieke zijde insluiten 2). bidox heeft het verband van chassaignac in zoover gewijzigd, dat hij gebruik maakt van gips en bovendien van twee stukken flanel, groot genoeg om den aangedanen schouder, de sleutelbeenstreek en het daaraan grenzende gedeelte van de borst te bedekken, en dat zoodanig ingesneden wordt, dat zij zich behoorlijk naar de deelen kunnen voegen. De aan elkander rakende vlakten worden met gips bedeeld, of men legt, om de stevigheid te vermeerderen, eene grof met gips bedeelde stof tusschen de flanellen stukken. Na het geheel goed bevochtigd te hebben, vereenigt hij de hand door eenige gips-strooken met het schouder-borststuk, en om de onbewegelijkheid nog volkomener te maken, maakt hij gebruik van eene breede gips-strook, die met ') Verhandeling ooer het gips-mrband, euz. lig. 10, p. 32. ') Guzette des hüpitaux, 21 Avril 1853. 9* het midden ia den gezonden oksel gelegd zijnde, langs de borst en den rug gevoerd, en met het borst- en schouderstuk vereenigd werden *). Naar aanleiding hiervan heeft z. merchie nog eenige veranderingen aan de zoo even beschreven verbanden gebragt. Behalve het onbewegelijk borststuk bezigt hij een zeshoofdig verband, dat uit een stuk linnen van ongeveer ]£ el lengte en £ el breedte bestaat, waarvan de einden, even als bij een zeshoofdig verband, door twee insnijdingen in zes hoofden verdeeld worden, waarvan de voorste slechts de achterste het overige gedeelte van de lengte bedragen. De korte einden zijn voorzien van gespen, en het middenstuk van het verband is met eene opening voorzien, ter opname van den elleboog; verder maakt hij bij dat verband gebruik van een kussen, watten, windsels, enz. Bij het aanleggen wordt de voorarm in pronatie en in een regten hoek met den bovenarm gebragt, en van af de hand tot de helft van den bovenarm met eene laag watten bedekt en door een windsel omgeven ; hierna plaatst men het kussen in den oksel dier zijde en bevestigt het door twee banden op den tegengestelden schouder. Nu brengt men den arm in de vereischte positie naar boven , naar achteren, en door den elleboog tegen de borst te drukken , wordt hij tevens naar buiten gevoerd. De sleutelbeenstreek wordt met watten bedekt en hierover legt men het gips-borststuk aan. Nu legt men het zeshoofdig verband zoodanig op den bovenarm, dat de opening aan den elleboog beantwoordt, de bovenste hoofden aan den bovenarm, de middelste op den elleboog en de onderste op den voorarm gelegen zijn. De eerste of boveuste hoofden worden dwars, het korte voor de borst, het lange langs den rug gevoerd en aan elkander bevestigd; zij bepalen den arm tegen den tronk ; de onderste hoofden dienen om den voorarm te ondersteunen en den schouder op te ligteu; het korte hoofd gaat regt van den voorarm naar boven, het lange of achterste hoofd gaat regt van beneden naar boven over den zieken schouder, schuins naar den gezonden oksel, en van hier wederom langs den rug naar den zieken schouder, alwaar het den vorigen gang overkruist, om vervolgens aan de gesp van het korte hoofd te worden vastgemaakt. De middelste strooken worden schuins langs de borst en den rug over den gezonden schouder gevoerd en aan elkander bevestigd, Eindelijk wordt de hand, door een strook, dien men van voren aan het verbaud vastmaakt, ondersteund 2). Het verband van boijer. Dit verband is eenvoudig en komt met dat van üesault overeen; liet beslaat uit een kussen, een armband, een lederen lijfgordel en een draagband. Het kussen wordt in den oksel gelegd en door banden, die er zich aan bevinden , op den gezonden schouder bevestigd. De borstgordel l) z. merchie. Appareils modelés ou nouveau systeme de déligation pour les fractures des membres, etc. Paris 1858 , p. 450. i) Ibid. p. 453 etc. pl. 66. wordt om de borst over het kussen aangelegd. Op dezen gordel bevinden zich van voren en van achteren in het midden onder elkander drie gespen. De armband wordt om den gebogen arm vastgeregen; daaraan bevinden zich drie riemen van voren en even zoo veel van achteren, welke met de gespen van den borstgordel zoodanig vereenigd worden, dat de arm onbewegelijk op het kussen tegen de borst geplaatst wordt. De voorarm wordt door eene mitella ondersteund. Het verband van böttchek is in zoo ver gelijk aan het voorgaande dat de bovenarm niet door een armband, maar door den borstgordel aan den tronk bevestigd wordt. Het verband van maijor. Dit bestaat uit een dubbel gevouwen driehoekigen doek, die met naar boven gekeerde grondvlakte op den elleboog en den regthoekig tegen den tronk gebogen voorarm gelegd wordt, en waarvan de einden om de borst gevoerd en bevestigd worden; de dubbele top wordt achter den voorarm naar boven op de borst gevoerd en aan de einden van een cingulum cervicale vastgemaakt; of men brengt den eenen top over den gezonden en den anderen over den zieken schouder, en bevestigt ze door banden aan het gedeelte van den doek dat zich op den rug bevindt. In enkele gevallen wordt het kussen in den oksel aanbevolen en kan men de schouders naar achteren bepalen door eene cravate dorso-bis-axillaire (zie § 133). Het verband van guillon komt met dal van maijor overeen. Onder de min of meer zamengeslelde verbanden noemen wij die van crijveilhieb, EARLE, wattmann , delpech , flamand, lazerke , biekkowskij, van den Off. Van gezondheid van den hoek, met welk laatste eenmaal, naar ik meen, een vrij gunstige herstelling bij eene zeer woeste krankzinnige verkregen is. Sommigen hebben werktuigen en toestellen aangewend, die meestal uit metalen rugplaten met stalen beugels, enz. bestaan, de beugels zijn voorzien van poppen, om op het breukstuk aanhoudend te kunnen drukken, zoo als dat van fkiedman, dat tevens bij gelijktijdige ontwrichting aangeprezen wordt. Hiermede komt overeen het zamengestelde verband van zuDNCHowsAKiJ enz. *). Diegenen, welke zich onthielden van verbanden aan te leggen, l) UESSELBACH 1. c. S. 636 u. s, w. vestigden vooral hunne aandacht op de houding en ligging van den lijder; zoo plaatste flajajü den lijder op de gezonde zijde en ondersteunde den zieken schouder door een stevig kussen. larRey prees rustige ligging op den rug aan. In den laatsten tijd beval ook dümreicher deze ligging aan, doch bezigde daarbij een stevig kussen, dat den zieken schouder vrij liet, waardoor deze door zijn eigene zwaarte eene aanhoudende uitrekking van het sleutelbeen onderhield. § 182. 2). Bij breuken van het schouderblad. Het schouderblad kan op verschillende plaatsen eene beenbreuk bekomen, zoo als: aan den schoudertop, den hals, het ravenbelcswijze uitsteeksel, den onderhoek en aan hel ligchaam. Een hoofdvereischte van het verband bestaat daarin, dat het den arm zoo veel mogelijk onbewegelijk tegen den tronk bevestigt, omdat de minste bewegingen van het bovenste lidmaat in vereeniging met het schouderblad plaats hebben. Bij het verband van eene breuk van den schoudertop moet de bovenarm opgeligt worden, om de breukslukken met elkander in aanraking te brengen en te houden en levens het lid eenigzins van den tronk verwijderen, om den m. deltoideus te ontspannen. Men legt alzoo een niet te dik kussen onder den oksel en bevestigt den arm regthoekig gebogen door een doek of windsel aan den tronk. desault bezigt hiervoor zijn verband voor de breuk van het sleutelbeen. — wardenburg dit met een kegelvormig kussen. — cooper, richter leggen het kussen niet in de okselholte, maar tusschen den bovenarm en de borst. — boijer gebruikt een windsel, waarmede hij cijfer-8-gangen maakt, die ten doel hebben den elleboog op te ligteu. Zij omvatten den elleboog der aangedane zijde en den gezonden schouder. Het verband bij eene breuk van den hals van het schouderblad komt met het vorige overeen; bij eene breuk van het ravenbekswijze uitsteeksel en van den onderhoek van het schouderblad, plaatsen sommigen de hand der aangedane zijde met de hand- palmvlakte op den gezonden schouder, en bevestigen hem door een windsel, een doek of een vierhoofdig gespleten verband, dat in het middenstuk eene opening bezit ter opname van het olecranon, en waarvan de bovenste hoofden op den gezonden schouder, en de onderste onder denzelfden oksel worden bevestigd. -— Bij eene breuk van den onderhoek van het schouderblad kan men hetzelfde verband gebruiken, doch men legge hier tevens een plat kussen tusschen den elleboog en de voorvlakte van de borst. Eene breuk van het ligchaam des schouderblads kan zijn overlangs of gespleten zonder verplaatsing der breukstukken, dwars boven of onder de graat, of wel de graat zelf kan afgebroken zijn. Het verband bij de overlangsche breuk van het schouderbladsligchaam bestaat in het eenvoudig bevestigen van den arm aan den tronk, door een windsel (boijer), of een doek, waarbij men tevens den voorarm in een draagband ondersteunt. blrnstein legt op de beide zijden van het schouderblad, trapswijze kompressen en gebruikt de stella duplex tot bevestiging en een draagband tot ondersteuning. Het verband bij dwarse breuk boven de graat van het schouderblad, beslaat uit een verband dat met het voorgaande overeenkomt ; en ten einde de spieren, die op het bovenste breukstuk werken, te ontspannen, moet het hoofd onbewegelijk naar de zieke zijde bepaald worden, b. v. door de muts van köhler (§ 51), of door andere verbanden. Het verband bij dwarse breuk onder de graat van het schouderblad. Het onderste breukstuk wordt door de werking van den m. teres major en serratus anticus major naar boven en voren getrokken. — Zoodra de breukstukken op hunne plaats teruggebragt zijn, legt men eene dikke kompres of niet te dik kussen, langs den uitwendigen schouderbladsrand of de zijvlakte van de borst en bevestigt hierop den regthoekig gebogen arm, door het 2Je windsel (zie § 181) van het verband voor de breuk van het sleutelbeen van desault. Sommigen raden hier het geheele verband van «ebault voor de breuk van het sleutelbeen aan. — bomer bevestigt den bovenarm aan Jen tronk en den elleboog naar voren. Het verband bij eene breuk van de graat van het schouderblad bestaat daarin, dat men boven en onder de graat trapswijze kompresseu legt en deze door eene nederdalende koornaar voor den schouder, of door eene dwarse koornaar voor den rug bevestigt. Vervolgens wordt de arm onbewegelijk op de reeds meermalen beschreven wijzen tegen den tronk bevestigd en de voorarm ondersteund. sciiuH heeft hier met goed gevolg een verband uit bordpapier, [windsels en stijfsel aangewend 1). — 2. herchie bedient zich, om de onbewegelijkheid van de breukstukken te verzekeren, van zijn borst-schouderstuk met gips, en ondersteunt dit naar omstandigheden met zijn verband voor de breuk van het sleutelbeen ïj. § 183. 3). Bij eene breuk van hel opperarmbeen. Het opperarmbeen kan op verschillende plaatsen breken, waarnaar men dan ook in den regel de verbanden, enz. onderscheidt: in die van het boveneinde, van het liychaam en van het ondereinde van het opperarmbeen. De verbanden, die bij de breuken, welke aan het boveneinde van het opperarmbeen voorkomen, worden gebruikt, worden nader onderscheiden: in die voor eene breuk van den ontleedkundigen, van den heelkundigen hals en van den grooten knobbel van dit been ; terwijl de verbanden voor de breuk aan het ondereinde in die van de boven knokkelbreuk, van de in- of uitwendige knokkelbreuk en van de dubbele knokkelbreuk van het opperarmbeen onderscheiden worden. § 184. Dij eene breuk van het boveneinde van het opperarmbeen. a.) Eene breuk van den ontleedkundigen hals, ook wel van het hoofd van het opperarmbeen. De plaats waar zich de beursband boven de knobbels van het opperarmbeen vasthecht, wordt 1) cessnett 1. c. S. 169. 2) z, merchie 1. C. p. 466. door eeiie smalle ringvormige sleuf aangeduid, en de ontleedkundige lials van liet opperarmbeen genoemd. De breuken, die hier voorkomen, dragen ook den naam van binnen-beursbandsbreulcèn, of breuken van het hoofd van het opperarmbeen. Daar men hier geen uit- en tegenrekking in het werk stellen mag, bepaalt men zich eenvoudig tot het onbewegelijk houden van den arm. Men legt hiertoe eene dunne linnen kompres in den oksel der zieke zijde, buigt den voorarm in een regten hoek op den bovenarm en bevestigt hem in deze houding met een draagband (kerst). Eenige heelkundigen bevestigen den arm door een windsel aan den tronk. — coopek legt een kussen in de okselholte, eene spalk aan de voor- en achterzijde van den bovenarm en hangt de hand in eene mitella, zonder den elleboog te steunen. - Na( het afnemen der onstekingsverschijnselen maakt schuh gebruik van gestijfselde strooken linnen, die hij rondom het gewricht legt 1). b). Bij eene breuk van den heelkundigen hals van het opperarmbeen. Hieronder verstaan wij die breuken van het opperarmbeen, die tusschen de knobbels en den ondersten rand van de pezen van den m. pectoralis major en m. lalissimus dorsi voorkomen. Zij dragen ook den naam van builen-beursbandsbreuken. De verbanden bij deze breuksoort in gebruik worden gewijzigd naar het al of niet verplaatst zijn der breukstukken. Bij eene geringe verplaatsing worden de breukstukken zoo veel mogelijk voorzigtig op hunne plaats gedrukt en onthoudt men zich van uiten tegenrekkende handgrepen. Men buigt den voorarm in een regten hoek op den bovenarm en hangt hem zoodanig in een draagband, dat de elleboog vrij blijft en vooral niet in de hoogte gedrukt wordt; daarna bevestigt men den arm door middel van spiraalgangen, of het 2'le windsel van het DESAüLi'sche verband voor de breuk van het sleutelbeen, aan den tronk. Bij verplaatsing of neiging tot verplaatsing der breukstukken moet het verband na de reposilie hoofdzakelijk werkzaam zijn om het onderste breukstuk naar buiten te bepalen, terwijl het bovenste breukstuk zoo veel mogelijk in zijn natuurlijke positie moet terug- 'J cessneb 1. c. S. 325. gebragt en gehouden worden. Aan deze aanwijzingen voldoet: Het verband van desault, dat zamengesteld is uit: 1°. Een inwikkelend verband van de vingers tot over den schouder. 2°. spalken van bordpapier, waarvan men er een aan de voor-, een aan de achter- en een aan de buitenzijde legt; deze laatste moet zoo hoog mogelijk op den schouder gelegd worden; zij worden daarna door eene spica humen descendens bevestigd. Sommigen bezigen vier, anderen twee spalken, wij slechts e'e'ne spalk, welke evenwel zoo breed moet zijn dat zij den bovenarm van den schouder tot aan den elleboog bedekt, en alleen de binnenzijde vrij laat. 3". een stevig kegelvormig kussen, dat men, zoo het onderste breukstuk neiging heeft zich naar binnen en boven te verplaatsen, met het dikste gedeelte in de okselholte legt; zoo het evenwel neiging vertoont zich naar buiten te verplaatsen, dan moet de elleboog van den tronk verwijderd worden en legt men den top van het kussen in den oksel. — A". Nadat men den voorarm regthoekig op den bovenarm gebogen heeft, drukt men den arm tegen het kussen en bevestigt hem door het tweede windsel van desault, dat bij zijn verband voor de breuk van het sleutelbeen is opgegeven, tegen den tronk. — 5°. De arm wordt door een draagband ondersteund, die den elleboog vrijlaat. warden burg neemt in plaats van een wigvormig kussen een zoodanig dat overal even dik is. — Het verband van boijer komt met dat van desault overeen; hij legt bovendien eene spalk aan de binnenzijde van den arm. — bruninghausen bevestigt het kussen door vier banden, waarvan de twee bovenste in den gezonden oksel, en de twee onderste op den zieken arm worden vastgemaakt; bovendien bezigt hij eene eigene goed passende verlakt lederen spalk, die van boven door een riem in den gezonden oksel, en van onderen om de borst wordt bevestigd. — amesburtj 2) gebruikt vijf spalken om het verschuiven der breukstukken te beletten; eene spalk bestaat uit twee gedeelten, die in een regten hoek met elkander vereenigd zijn; zij moet zich van den schouder tot aan de hand uitstrekken, en aan de buigzijde van den arm door riemen worden vastgemaakt; de andere spalken zijn aan de buiten- en achtervlakte aan den bovenarm en een aan de ondervlakte van den voorarm geplaatst. — richter legt ook aan de binnenvlakte van den arm eene spalk, die van boven halfinaanvormig is 1) cessneb 1. c. S. 336. 2) hesselbach 1. c. S. 730. uitgesneden, en vervangt het kussen door kompressen. — hesselbach bezigt twee spalken, die aan de binnen- en buitenvlakte gelegd worden en elkander bijna aanraken, waarvan de buitenste tot over den schouder reikt; zij worden door banden bevestigd en de arm door den gordel van hofer (§ 63) aan den tronk bepaald, — bernstein legt tusschen den arm en den tronk eene dikke kompres en bevestigt den arm aan den tronk door.aan den elleboog te beginnen; hierdoor kan het verband gedeeltelijk ter bezigtiging van boven losgemaakt worden. — Richerand bevestigt den arm, zoo als bij het verband bij de breuk van den onderhoek van het schouderblad is opgegeven. — merchie wikkelt den schouder en bovenarm, nadat deze door eene dikke laag watten bedekt zijn, door een windsel in, vult hierna den oksel goed op, legt eene binnen- en buitenspalk aan, en bevestigt een en ander door de koornaar voor den schouder. De gebogen voorarm wordt tegen den tronk gebragt en in een draagband gehangen, die den elleboog vrij laat l). — bonnet en mayor gebruiken ijzerdraadgoten of -spalken, die met watten enz. gevuld en door doeken of banden bevestigd worden 2). — Sommige heelkundigen maakten ook gebruik van onbewegelijke verbanden; hiertoe bezigde ledran een mengsel van eiwit, azijn en Armenischen bolus. — Moscati doopte en bestreek de verbandstukken in geklopt eiwit. - seutin bezigde hiertoe de scui/rET'sche strooken met stijfselpap, en matthijsen het gips. Bij zeer scbuinsche breuken heeft men ook gebruik gemaakt van uitrekkingstoestellen. Het toestel van coillot bestaat uit 1: een houten staaf van ongeveer een vinger dikte, die vertikaal voor den schouder geplaatst wordt en zich van boven tot voorbij den schoudertop en van onderen tot voorbij den eenigzins gebogen voorarm beneden den elleboog moet uitstrekken; 2 : twee of drie 6 duimen breede banden; — en 3: kussens om in den oksel en op den elleboog te leggen. Een kussen wordt in den oksel gelegd, van voren en van achteren omgeslagen en somtijds nog door bordpapieren spalken bedekt, het geheel wordt door den band omgeven, waarvan de einden boven den schouder aan het bovenste gedeelte van den staaf worden vastgemaakt. Hierdoor kan de tegenrekking plaats hebben. Het andere kussen bedekt de vouw van den elleboog en wordt door den tweeden band door cijfer-8-gangen bevestigd en aan het onderste gedeelte van den staaf vastgemaakt. Hiermede geschiedt de uitrekking 3). — gelij vormt, door drie spalken met elkander te vereenigen, een stevigen driehoek, waarvan de top ongeveer een hoek van 90° vormt. De basis van den driehoek wordt naar den tronk gerigt, die hiertoe met een kussen voorzien is, de onderhoek reikt tot aan den darmbeenskam, terwijl de met een kussen voorziene bovenhoek tot in den oksel reikt; een der kortste zijden van den driehoek dient tevens als binnenspalk voor den van den tronk verwijderden bovenarm; de top van den driehoek, die naar buiten gerigt is, beantwoordt aan de elleboogsvouw, en de 1) z. merchie. 1. c. p. 442 pl. 64. 2) hesselbach 1. c. S. 725. 3) malgaigne 1. c. p. 529. voorarm ligt tegen de derde of onderste spalk aan »)• — De uitrekkende toestellen, die wij bij de schuinsehe breuken van het ligchaam behandelen, kunnen ook bier gebezigd worden. c. Bij eciie breuk van den groolen en kleinen knobbel van het opperarmbeen. Eene breuk van den groolen knobbel, die gewoonlijk door direct werkend geweld ontstaat, is ook met ontwrichting van het hoofd van het opperarmbeen waargenomen. Eene breuk van den kleinen knobbel komt zeldzaam alleen, maar steeds met breuken op die plaats voor, terwijl de scheiding of afscheuring der epiphyses van bet ligchaam slechts bij kinderen mogelijk is. I>e verschijnselen en de behandeling van de beide laatsten komen dan ook zeer veel overeen met eene breuk van den chirurgischen hals van het opperarmbeen. De breuk van den grooten knobbel vereischt gewoonlijk dat men eerst de ontstekingsverschijnselen bestrijdt, gedurende welken tijd de voorarm onder eenen regten hoek op den bovenarm gebogen en door een armdraagband ondersteund wordt. Eerst lalcr wordt de schouder door een nederdalende koornaar ingewikkeld, een kussen tusschen den arm en de borst gelegd en de arm op hel kussen bevestigd, terwijl men den voorarm door eene milella ondersteunt. Bij deze breuk kan ook, naar omstandigheden, een der verbanden, bij de breuk van den heelkundigen hals van het opperarmbeen opgegeven, gebruikt worden. § 185. Bij eene breuk van het ligchaam van het opperarmbeen. Eene breuk van het ligchaam ontstaat meestentijds door direct werkend geweld, of indirect, door spierwerking. De rigting dezer breuk is evenwel zeer verschillend, veelal dwars en schuins, zonder en met verplaatsing. Vooral bij de schuinsche breuken worden dikwijls aanzienlijke verplaatsingen der breukslukken waargenomen. Een groot aantal verbanden en toestellen zijn voor deze •) malgaigne. 1. c. p. 524. breuken aangewend geworden. Wij zullen ons slechts tot de volgenden bepalen. Bij eene eenvoudige breuk zonder verplaatsing is voorzeker een der onbewegelijke verbanden uit stijfsel, gips , of gulta-percha enz. hel eerst aan te bevelen, hetgeen dan volgens de bekende regelen (zie : onbewegelijke verbanden) wordt aangelegd, hierbij acht gevende dat men de hand en den voorarm door een inwikkelend windsel in het verband begrijpt. Ook maakt men hier nog gebruik van het spalkverband, hetwelk op de volgende wijze wordt aangelegd: Nadat de plaats der breuk door eene genoegzaam breede longuet omgeven, of door een windsel bedekt is, plaatst men drie of vier uitgeholde spalken van hout of bordpapier op den bovenarm, waarvan de buitenste en achterste spalk het schouder- en elleboogsgewricht moeten bedekken, terwijl de voorste of binnenste, die van boven halfmaanvormig moet uitgegesneden zijn, zich tot even boven de elleboogsvouw uitstrekken moet. De spalken worden door een opklimmend spiraalverband bevestigd. De regthoekig gebogen voorarm wordt in een draagband gehangen, die ook de vingertoppen moet bedekken (kerst). In de eerste dagen is het goed tusschen den arm en de borst een kussen te plaatsen en den arm aan den tronk te bevestigen. De overige spalkverbanden verschillen slechts in aantal, in.vorm, en in de plaatsing. — Zoo bezigt stark twee spalken, waarvan er een aan de binnen- en een aan de buitenzijde gelegd wordt. — amesbubij gebruikt: 1. twee regthoekig vereenigde spalken uit beukenhout, die langs de voorvlakte van de boven- en voorvlakte van den voorarm gelegd worden; 2°. een spalk langs de achtervlakte van den bovenarm tot aan den elleboog; 3°. twee kleinere spalken van dennenhout langs de binnenen buitenvlakte van den bovenarm; en 4°. eene dergelijke spalk voor de ondervlakte van den voorarm. Hij wikkelt vooraf het geheele lid in en bevestigt de aangelegde spalken door vijf riemen met gespen, — malgaigne legt de met kornpressen voorziene spalken onmiddclijk op den arm aan, onthoudt zich van eerst het lid in te wikkelen, en bevestigt de spalken door twee of drie met pleister bestreken strooken; hierna wordt de arm in een draagband gehangen en bij neiging tot verplaatsing tevens de arm aan den tronk bevestigd 1). — hesselbach gebruikt twee spalken even, als stark, en een gordel waardoor de gebogen arm onbewegelijk aan den tronk bevestigd wordt. — bruninghausen gebruikt lederen spalken, die door gespen vereenigd !) malgaigne, 1. c p. 540. worden. — foulis i) raad eene eigeu gevormde spalk aaa, die voor ieder individu passend moet gemaakt worden; de spalk bedekt met een stompen hoek den schouder en de buitenvlakte van den bovenarm, en gaat bij den elleboog regthoekig in eene voorarm- en handspalk over. Zeer gemakkelijk zou deze spalk uit gutta-percha kunnen worden vervaardigd. - schuh bezigt regthoekig gebogen bordpapieren spalken aan de buiten en binnenvlakte van den arm, waarvan de binnenste met eene opening ter opname van den binnenknokkel voorzien is 2). _ maijoe bedient zich van ijzerdraadgoten of ijzerdraadspalken, die, naar den vorm van het lid gebogen, met watten gevuld, Vervolgens aangelegd en door doeken bevestigd worden. — bonnet heeft een soort van kuras van ijzerdraad gebezigd, dat de borstkast zijdelings van voren en van achteren voor de helft omgeeft, en waaraan zich eene goot bevindt, waarvan de concave vlakte naar voren ziet, en naar beneden en buiten gerigt is, tot opname van den bovenarm, en verder overgaat in eene horizontale goot tot opname van den voorarm en de hand. Na de goot goed opgevuld te hebben, wordt de arm door riemen en gespen er in bevestigd. Bij schuinsche of scheeve breuken van het ligchaam van het opperarmbeen met aanzienlijke verplaatsing der breukstukken, heeft men steeds verkorting van het lid te vreezen, weshalve hier somtijds met het gewone verband eene zekere uitrekking moet onderhouden worden, waarbij men dan dikwijls eene andere doelmatige houding aan het lid geeft. Met gunstig gevolg is bij eene zeer schuinsche breuk van hel ligchaam nabij de knokkels het verband Vüii KEiïsr met de 11 itvek/',iïijsspcillc aangewend. De bestendige uitrekking (extension permanente) werd verkregen door: 1% eene regte, breede, houten spalk, die vier duim langer dan het bovenste lid is, waarvan het handgedeelte plat en het overige gootsgewijs is. Onder aan het handgedeelte bevinden zich, op twee duim afstand van elkander, twee ruime openingen tot doorhaling van de banden van bet rijgmofje; naast ieder dezer gaten zijn twee kleinere voor de bandjes, die hel kneveltje moeten bevestigen. liet bovensle of borstdeel der spalk is zoodanig rond uitgesneden, dat het in den oksel past. Aan de beide randen zijn acht langwerpige openingen, waarvan de twee bovenste de banden moeten doorlaten, die deze op het punt der tegenrekking bevestigen, terwijl 1) CESSNLli, 1. c. S. 329. 2) Ibid. de overigen bestemd zijn ter doorlating van de banden, welke de spalk met den arm vereenigen. 2°. een rijgmofje, waaraan twee lange stevige banden zijn, en 3°. een bouten kneveltje. De wijze van aanleggen is zeer eenvoudig: terwijl de uit- en tegenrekking onderhouden wordt, legt men het rijgmofje om het onderste gedeelte van den voorarm aan, vervolgens wordt de met kompressen bekleede spalk langs de geheele binnenvlakte van het lid gelegd, en door de banden, die in de twee tegen over elkander staande bovenste gaten waren, vastgemaakt, over en onder den schouder der zieke zijde gevoerd en op den anderen schouder zamengebonden en aan den tronk op de plaats der tegenrekking bevestigd; de banden van het rijgmolje worden vervolgens door de ruime gaten van het onderste gedeelte der spalk gestoken, zoodat zij op de uitwendige vlakte los zamengebonden kunnen worden, het kneveltje wordt hier nu ingestoken, rondgedraaid, en na genoegzame uitrekking vastgebonden. Door de overige gaten worden banden ter bevestiging van den arm gevoerd, en ten slotte het lid in eene horizontale rigting naast den tronk geplaatst i). Met hetzelde doel bezigt men ook bij sehuinsche breuken van den hals of van het ligchaam, de uitrekkings-plank (aan de Weener-school in gebruik). Zij bestaat uit eene stevige vierkaate plank van ongeveer 6 palmen in het vierkant, waarvan een hoek halfmaanvormig is uitgesneden, om tegen het zijdelingsche gedeelte van de borst te kunnen geplaatst worden. In de nabijheid van deze uitsnijding, doch eenigzins naar voren, bevindt zich een stevige ijzeren haak, alsmede nabij den hoek tegenover de insnijding. Bij het gebruik steunt de oksel der lijdende zijde tegen den goed bekleeden uitgesneden rand der plank, de regthoekig gebogen arm wordt zoodanig op de plank gelegd, dat de elleboog nabij den haak tegenover de insnijding, en de hand bij den haak nabij de insnijding geplaatst is. Door nu van boven een doek om het onderste gedeelte van den voorarm aan den daarbij staanden haak, en den elleboog door een doek aan den ondersten haak te bevestigen, verkrijgt men volgens dumkeiciier eene aanhoudende uitrekking 3). — De uitrekkings-kruk van wattman. De tegenrekking geschiedt door een krukvormig einde eener spalk in den oksel, en de uitrekking door een aan het tegenovergestelde gedeelte geplaatsten haak, die aan een *) Beknopt verslag enz. door j. r. kerst, bladz. 9. 2) Compendium der Lehre von den Knochenbrüchen, von alois iiussa, Wien, '1858. S. 63. 3) cessneb, l. C., S. 330, fig. 295. windsel of baud wordt vastgemaakt, welke op het bovenste gedeelte vau deu gebogen voorarm is aangelegd, die in eeu stevigen draagband rust; de spalk kan door schroeven verlengd en verkort, en de schroeven na cene behoorlijke uitrekking vastgezet worden. — In werking komen hiermede overeen de uitrekkings-spalk van dumkkicher, de ijzeren of stalen uitrekkings-spalk vau londsdale, en het uitrekkingstoestel van coillot, gelij, enz. § 186. Bij cene breuk van het ondereinde van het opperaanbeen. a.) Bij cene bovenknokkelbreuk. Deze beenbreuk is schuins of dwars, en meestentijds het gevolg van direct werkend geweld, Men kan niet eerder tot bet zoogenaamde blijvende of breukverband overgaan, dan nadat de ontstekingsverschijnselen zijn afgenomen; tot zoo lang legt men het deel regthoekig gebogen op een kussen. De verbanden welke later te pas komen zijn: Het spallcverband van boyer. Dit bestaat uit: 1°. inwikkeling van den gebogen arm van de vingers tot aan den schouder ; — 2". twee regthoekig gebogen bordpapieren spalken langs de vooren achtervlakte van het lid, die men, opdat zij naauwkeurig zouden aansluiten, vochtig maakt, en ter zijde van den elleboog inscheurt; 3°. een windsel ter bevestiging der spalken en 4°. in den beginne «en kussen, waarop de arm zoo gelegd wordt, dat de elleboog iets lager en de band iets hooger geplaatst is, later een armdraagband. liet gipsverband. Dit wordt onder dezelfde voorzorgen in de genoemde houding aangelegd en zoo noodig met eene klep of een venster voorzien. Het verband van stark komt met dat van boijer overeen. — hesselbach bevestigt den arm door banden nagenoeg onbewegelijk op een kussen. — Anderen maken gebruik van eeu met een kussen bedekt zweeftoestel, b. v. dat vau sauTEfi* wijze om den arm in te wikkelen verschilt ook bij sommigen; zoo ma¬ ken eenigen gebruik van een achtienhoofdig verband, van scuj.TET'sche strooken, van gespleten kompressen; — anderen van een inwikkelend verband met longuetten en trapswijze kompressen zonder spalken. — fctit, duverneij en dufuytren bezigen trapswijze kompressen in de elleboogsvouw op het olecranon en hierover korte gebogen spalken. — malgaigne gebruikt in plaats van kompressen op de voorvlakte, een klein kussen en bevestigt dit door met diachviou bestreken strooken. — desault, richter, enz. gebruiken behalve eene voor- en achterspalk nog twee zijspalkeu; — henkel, böttcuEK en cooper gebruiken de I.ÖFFi.Eii'sche spalken, die aan de binnen en buiten-zijde gelegd worden. — bebnstktn raadt eigene, door scharnieren bewegelijke spalken aan, — cf.ssnkr spalken uit gutta percha. — mat.ior ijzerdraadgoten, en von grüfe een samengesteld werktuig, dat uit eene naar den elleboog gevormde metalen goot of halfkanaal bestaat, die door bogen en scharnieren, die zijdelings zijn aangebragt, in hoeken van verschillende graden kan geplaatst en vastgezet worden; het werktuig wordt door riemen aan den arm bevestigd. — Van de toestellen komen hier vooral ook nog het uitrekkingsbord of- plank I) en de uitrekkings-spalk van kekst in aanmerking. b). Bij breuken van den in- of van den uilwendigen lcnolckel, of wel van beide knokkels van het opperarmbeen. De verbanden, enz. die hier gebezigd worden, komen nagenoeg met de vorige overeen. Na de bestrijding der onlstekingsverschijnselen zal bier vooral een onbewegelijk verband in aanmerking komen. Bij eene inwendiije knokkelbreuk, is het voldoende den arm te buigen en in pronatie op eene handplank te bepalen en het deel door een draagband te ondersteunen. Dij eene breuk van den uilwendigen knokkel zonder verplaatsing wordt de arm in vooroverkanteling bepaald. Bij eene dubbele knokkelbreuk worden eerst de beide knokkels door eene longuet tot elkander gebragt, en daarna het een of ander onbewegelijk verband volgens de bekende regelen aangelegd. Ook kan hier, bij eene belangrijke verplaatsing, de reeds beschrevene uittrekkingsplank toegepast worden. § 187. 4). Bij breuken van den voorarm. De verbanden, enz. worden even als de beenbreuken onderscheiden in: die 1". bij breuken der beide beenderen, - 2".van de ellepijp en — 3°. van het spaakbeen. § 188. 1). Bij eene breuk van beide beenderen van den voorarm. Deze breuken, ook voorarmsbreuken genoemd, ontstaan meestal door direct werkende oorzaken en kunnen langs de geheele uil- ') alois hussa, 1. e. S. 75. 10 gestrektheid der beide beenderen voorkomen, het meest echter nabij het midden, minder aan de ondereinden en zeldzaam aan de boveneinden. Zij zijn óf op gelijke hoogte gebroken, óf de breuk van het spaakbeen ligt hooger dan die van de ellepijp. De verplaatsing der breukstukken is somtijds zeer gering, doch meestentijds kunnen er belangrijke verplaatsingen naar de as, naar den omtrek, enz. mede gepaard gaan. Het verband is bij geene of slechts geringe verplaatsing eenvoudig ; men brengt de hand tusschen pro- en supinatie, legt twee kleine vlakke spalken langs de buig- en uitstrekzijde van den voorarm, bevestigt ze door een windsel, en hangt den gebogen voorarm in een draagband of armlade. Bij eene aanzienlijke verplaatsing, overeenschuiving of asdraaijing der breukstukken worden deze eerst volgens de bekende regelen in hunne plaats teruggebragt, en om het naderen der breukstukken te beletten, worden er langs de voor- en achtervlakte van den voorarm in de tusschenruimten der beide beenderen, trapswijze kompressen gelegd, waarbij de voorarm in supinatie moet worden gebragt, omdat in deze houding de beide beenderen het meest van elkander verwijderd zijn, de tusschenbeensruimte het grootst is en de trapswijze kompressen het gunstigst kunnen werken. Nadat alzoo de voorarm stomphoekig op den bovenarm gebogen en de breukschikking geschied is, brengt men den voorarm, zoo de breukstukken geen neiging hebben zich wederom te verplaatsen, tusschen proen supinatie; in het tegenovergestelde geval evenwel in supinatie, terwijl de hand in beide gevallen eenigzins gebogen wordt. Nu plaatst men de twee trapswijze kompressen of longuetten aan de voor- en achtervlakte van den voorarm, legt hier over de spalken, die iets breeder moeten zijn dan de voorarm, opdat de beenderen bij het aanleggen van het windsel niet tot elkander gedrukt worden; de eene spalk, of die, welke op de uitstrekzijde van den voorarm gelegen, is moet zich van den elleboog tot over het handgewricht uitstrekken, terwijl de andere spalk, die op de buigzijde ligt, van even beneden de elleboogsplooi tot aan de vingers, in den vorm van een handplank, reiken moet. Zij worden vervolgens van beneden naar boven door een windsel omgeven, en de arm hierna in een draagband of armlade gehangen , of wel op een kussen gelegd. Bij zamengestelde breuken van de beide voorarmbeenderen wordt in den eersten tijd geen verband aangelegd, maar legt men gedurende dien tijd den arm op een kafkussen, en bevestigt hem hierop door banden. Ook hierbij heeft men nog audere verbanden aangeprezen, waarvan het verschil hoofdzakelijk op den vorm, het aantal der trapswijze kompressen, der spalken en op de wijze van bevestigen berust, richter, stark, enz. bezigden, in stede van twee, vier korte trapswijze kompressen of longuetten, die van voren en van achteren, boven en onder de breukplaatsen gelegd werden. — pouteau gebruikt twee ongeveer 1» duim dikke en 6—8 duimen lange linnen cilinders. — Tot naauwkeurige bevestiging bestrijken sommigen de vlakten der trapswijze kompressen, die op de huid komen te liggen, met kleefpleister; anderen bevestigen ze eerst door een windsel. — mai.gaigne prijst vooral korte trapswijze kompressen en spalken aan, met het oogmerk om gewrichtsstijfheid, en de zamendrukking der arteria radialis en ulnaris te voorkomen, en bevestigt het geheel door drie met pleister bestreken strooken >). — desault bezigde behalve eene voor en achter spalk, nog twee spalken, waarvan de eene aan de spaakbeens-, de audere aan de ellepijpszijde gelegd worden. Het verband van boijer komt met een der beschrevene verbanden overeen; hij maakt gebruik van twee trapswijze kompressen en twee spalken, die door een windsel bevestigd worden. — amlsbukij gebruikt twee sterk gewelfde spalken, waarvan de achterste zich van den elleboog tot voorbij deu haudwortel moet uitstrekken; zij worden door riemen bevestigd. — merchie bedekt don voorarm met eene dikke laag watten, plaatst in de tusscheuruimte der beenderen aan de voor- en achtervlakte eeue trapswijze kompres, welke door een «malle bordpapieren spalk, die nagenoeg den vorm der tusscheubeensruimte heeft, bedekt wordt. De achterste of buitenste spalk moet iets langer zijn dan de voorste, eu zich niet voorbij den handrug uitstrekken; het geheel wordt door een windsel bevestigd 2). Naar omstandigheden wordt hierbij ook nog aan de ellepijpszijde eene bordpapieren spalk gelegd, die dan evenwel iets breeder moet zijn, om den voorarm en elleboog gedeeltelijk te kunnen omvatten; de voorarm wordt in een draagband aan den tronk bevestigd. — Van de zamengestelde verbanden, waarbij tevens eene zekere uitrekking onderhouden wordt, noemen wij slechts dat aan hager en kofpenstStter , dat echter zeer goed door een der beschrevene verbanden kan vervangen worden, ') 1. c. p. 595. 2) 1. c. p. 426. 3) hesselbach, 1. c. S. 762 u. s. w. 10' § 189. 2). Bij breuken van de ellepijp. De verbanden worden, even als de plaats waar de breuk voorkomt, onderscheiden in die van het ligchaam van de ellepijp; van het elleboogs-uitsteeksel en van het kroonvormig uitsteeksel van de ellepijp. a). Bij eene breuk van het ligchaam van de ellepijp. Hoewel zeldzaam alleen voorkomende, is deze breuk veelal het gevolg van uitwendig geweld, en daar de ellepijp van boven naar beneden in dikte afneemt, zullen aan het ligchaam en aan het ondereinde de breuken het meest voorkomen. De verplaatsing der breukslukken is dikwijls zeer gering, en in andere gevallen is het onderste breukstuk meestal naar die zijde verplaatst, in welke het uitwendig geweld op de ellepijp heeft gewerkt. Het verband is zeer eenvoudig : na de herstelling wordt de voorarm tusschen pro- en supinalie gebragt en legt men het eenvoudig spalkverband, dat bij den breuk der beide beenderen is opgegeven, aan. De gebogen voorarm wordt in een draagband gehangen, waarbij men indachtig moet zijn om tevens de hand er in te begrijpen, dewijl zich anders de breukstukken langzamerhand naar binnen verplaatsen kunnen. Zeer goed kan men hier, vooral bij breuken zonder verplaatsing, van een gips- of ander onbewegelijk verband gebruik maken. Indien de breukstukken neiging mogten hebben zich weder te verplaatsen, brengt men het deel in supinalie, legt langs de spaakbeenszijde een stomphoekig gebogen spalk aan, op welks korten arm men de hand bevestigt. — düpdijtken maakt ook hier gebruik van de ijzeren spalk, die hij bij eene breuk aan het ondereinde van liet spaakbeen bezigt, die dan evenwel op de spaakbeenszijde moet gelegd worden. (Zie spaakbeensbreuken). b.) Bij breuken van het elleboosg-uitsteeksel. Deze, meestal dwarse breuk komt voor aan de basis van bet olecranon, en is dan veelal het gevolg van een val of slag, die op bet elleboogsuitsteeksel, bij een gebogen stand van den voorarm, heeft ingewerkt ; of aan den top van het olecranon (dat gedeelte waaraan / ■ zich de pees van den m. Iriceps vasthecht), als wanneer liet een gevolg is van de spierzamentrekking, eveneens hij eenigzins gebogen stand van den voorarm. Het breuksluk is niet verplaatst, wanneer het vezelachtig omhulsel niet verscheurd is; is dit evenwel losgescheurd, dan kan er opvolgend door de werking van de driehoofdige armspier eene aanzienlijke verplaatsing van het breukstuk naar boven plaats hebben. Op vele wijzen heeft men, door verschillende verbanden, de breukvlaklen met elkander in aanraking trachten te houden, waarbij eenigen (hippocrates , celsus, camper , bottentuit, devillieks) de voorkeur gaven aan een verband met halfgebogen arm; anderen, zooals kluge, wardenbdrg, amesbury, desault, boyer, duverney, aan het verband met flaauw gebogen arm; terwijl sommige heelkundigen als cooper, haigton, sheldon, een verband met geheel gestrekten arm aanprezen. — Het verkieselijks! is een verband met flaauw gebogen stand van het lid, omdat dit de natuurlijkste en tevens de gemakkelijkste houding is. Bij breukeii zonder verplaatsing is het verband zeer eenvoudig: Men legt eene flaauw gebogen spalk aan de buigvlakte van den boven- en voorarm, en bevestigt deze door een windsel, waarmede men van beneden naar boven elkander voor de helft bedekkende spiraalgangen maakt; hierna plaatst men den arm op een kussen. — Bij eene verplaatsing van het breukstuk wordt dit eerst in zijne plaats teruggebragt en door een helper bepaald, totdat men met een windsel eenige cijfer-8-gangen om den elleboog gemaakt heeft; vervolgens handelt men op de zoo even beschrevene wijze. Van de verbanden, die bij deze breuk in verschillende standen van den arm gebezigd kunnen worden, vermelden wij: Het verband van hmjge. Nadat de breuk gereponeerd is, legt men, van de vingertoppen tot aan den elleboog en van den schouder tot ditzelfde punt, een uitdrijvend verband aan. Vervolgens plaatst men eene flaauw gebogen, met kompressen voorziene, bordpapieren spalk aan de buigzijde, die zich van het midden van den bovenarm tot het midden van den voorarm moet uitstrekken, en door een windsel van boven en van onderen door cirkelgangen bevestigd wordt. è 1 ot meerdere bevestiging kan men ook nog gebruik maken van een cijfer-8-verband, of van eene tesludo inversa om liet elleboogsgewricht. De arm wordt op een kussen geplaatst i). Hiermede komt overeen het verband van vvakdenbukg. Hij plaatst boven het elleboogs-uitsteeksel eene kompres, die door een gedeelte van het overblijvende windsel van den bovenarm bevestigd wordt. Aan de voorzijde plaatst hij, om den arm uitgestrekt te houden, eene 3 a 4 dwarse vingers breede blikken spalk. Daar hij overtuigd was, dat de kompres wel eens van plaats kan veranderen, verbeterde hij dit volgens zijn inzien door een ander verband: Ter zijde van het elleboogs-uitsteeksel worden twee, 1 el lange en 2 vingers breede, strooken gelegd, die zich van den schouder tot voorbij de vingertoppen uitstrekken. Boven en onder het olecrauon worden deze strooken met een windsel, waarmede men kringswijze gangen maakt, bevestigd; hierna slaat men de strooken naar beneden op de andere einden om, en trekt ze nu sterk naar elkander toe, om de breukstukken te doen naderen en tol elkander te houden. De einden worden door cirkelgangen om het handgewricht bevestigd, cn verder wikkelt men den arm tot boven den elleboog met spiraalgangen 'n- Het verband van boiler komt met het eerste verband van wardenburg overeen: hij wikkelt de hand en den voorarm tot aan den elleboog met een windsel in, dat met eeu oplossend vocht bedeelt is, legt, nadat het breukstuk op zijne plaats gebragt is, er eene dikke longuet over, die in de voujv van den elleboog overkruist, en verder door een windsel metcijfer-fi-gangen bevestigd wordt; het overige gedeelte van het windsel gebruikt hij tot inwikkeling van den bovenarm. — desauij verbeterde dit verband in zoo ver, dat hij aan de voorzijde een stevige, flaauw gebogen spalk aanbragt. Het verband van lajjgenbeck komt hiermede overeen. — earj.e brengt den arm in een boek van 1G0°, legt boven het olecranon een kompres, die door kleefpleistcrstrooken bevestigd wordt, en verder langs de voor- en achtervlakte twee, naar den vorm van het lid gebogen, bordpapieren spalken, die door ecu windsel worden bevestigd. Het verband van peiler bestaat uit een lederen elleboogs-gordel en een lederen handschoen met een riem, die aan de pinkzijde bevestigd is. Nadat men een uitdrijvend verband, van de vingers tot aan den elleboog, heeft aangelegd, plaatst men eene longuet boven het elleboogs-uitsteeksel, en vervolgt nu de inwikkeling tot aan den schouder; hierna legt men den lederen gordel aan, die van voren door twee gespen wordt vastgemaakt. Aan den onderrand van den gordel bevindt zich eene insnijding, die het elleboogsuitsteeksel omvat, en boven deze insnijding bevindt zich eene gesp, die dient, om met den riem van den handschoen, welke daartoe vooraf wordt aangetrokken, bij uitgestrekten arm te worden bevestigd. — Een verband, dat hiermede in werking veel overeenkomt, is dat van büttciier. Hij legt boven het olecranon eene dikke kompres, die door een lederen gordel bevestigd wordt; hiervan gaan twee riemcu af, die, na uitstrekking van den arm, tusschcn den duim cn 1) HESSELBACH, 1. C. S. 778. den wijsvinger worden gevoerd en onderling bevestigd. — maïjor bezigt op dezelfde wijze twee doeken, en devilmers trachtte ditzelfde doel te bereiken door een kompres en een windsel, dat door koorden met den duim verbonden was, boven het elleboogsuitsteeksel te plaatsen. — a. cooper plaatst ter zijde van het olecranon twee korte strooken, bevestigt deze boven en onder het elleboogsuitsteeksel met een natgemaakt windsel, en knoopt daarna de overeenstemmende einden aan elkander. — dupuytren handelt nagenoeg op dezelfde wijze met eene gespleten kompres. amesburtj door twee lederen ringen boven en onder het elleboogsuitsteeksel, die onderling kunnen vereenigd worden, en bovendien een spalk aan de voorzijde. — dumkeicher beveelt eene kleine pelotte aan, die ongeveer 4 duim hoogte en breedte heeft, en boven het elleboogsuitsteeksel geplaatst, door een riem op eene spalk, die aan de voorzijde gelegd is, bevestigd wordt. — Eindelijk vermelden wij nog het onbewegelijk verband van vei,peau. Na vooraf boven het bovenste breukstuk eene kompres gelegd te hebben, wordt deze door eene testudo cubiti iuversa bevestigd, hierna vangt men aan, van af de vingers tot aan de inplanting van de delta-spier, een windsel aan te leggen, dat met dextrine bestreken wordt; daarna legt men langs de binnen- en buitenvlakte twee nat gemaakte spalken, uit bordpapier vervaardigd, aan, die met eene tweede, en somtijds met eene derde laag windsels met dextrine bedekt worden. Zoolang het verband niet volkomen hard en droog is, legt men aan de voorzijde van den arm eene spalk aan, die door een windsel of door banden bevestigd wordt. — Met zeer veel voordeel zou men hier, met «enige wijziging, van het gipsverband kunnen gebruik maken. c.) Bij breuken van het kroonvormig uitsteeksel van de ellepijp. Deze breuken , hoewel zeldzaam , zijn het gevolg óf van eenen val op de handpalm bij een eenigzins uitgeslrekten stand van het bovenste lid, öf worden door direki werkende oorzaken voortgebragt,. Daar zich de m. biceps brachii aan dit uitsteeksel inplant, kan door de zamentrekking dezer spier het breukstuk zich naar boven verplaatsen. In den beginne zal hel voldoende zijn den arm in eene gebogene houding op een kafkussen te bevestigen, terwijl men eerst later, wanneer de ontstekingsverschijnselen zijn afgenomen, de breukschikking kan beproeven. Het best zal men doen, om aan den arm eene onveranderlijke houding te geven, dezen regthoekig te buigen en in die houding een onbewegelijk verband uit gips of van gulta-percha aan te leggen. Sommigen raden hier aan het verband dat bij de breuk van de beide knokkels van het opperarmbeen is opgegeven, mei eene trapswijze kompres boven liet breukstuk, dat dan door eenige cijfer-8-gangen vooraf bevestigd wordt. De Weener school prijst ook bier de reeds meei genoemde uittrekkingsplank (§ 185) aan, vooral met het doel, om achtervvaartsche ontwrichting van de ellepijp te voorkomen l). § 190. 3). Bij breuken van het spaakbeen. De hierbij gebruikelijke verbanden worden, even als de plaats waar de breuk van het spaakbeen \ oorkomt, onderscheiden in die van het ligchaam met inbegrip van het boveneinde, en in die van het ondereinde van het spaakbeen. a.) Bij eene breuk van het ligchaam, enz. van het spaakbeen. De breuken van het ligchaam van dit been komen in het algemeen minder voor dan die van het ligchaam van de ellepijp. Zij ontstaan meestentijds door direct werkend uitwendig geweld en komen zeldzaam aan het boveneinde, maar veelal in het midden van het ligchaam, boven het inplantingspunt van den m. pronator quadratus, voor. De rigting van de breuk is dwars. De verplaatsing van het onderste breukstuk is meestentijds naar binnen. De verbanden, die bij deze breuken gebezigd kunnen worden, zijn die, welke bij de breuk van beide beenderen zijn behandeld (§ 188). Bij eene breuk aan het boveneinde of het hoofdje van het spaakbeen, moet somtijds het opleggen van een trapswijze kompres het verband voorafgaan. Bij eene breuk van het ligchaam van het spaakbeen, waar het onderste breuksluk neiging heeft om zich naar binnen te verplaatsen, zij men bedacht de hand niet in den draagband te begrijpen, daar de hand aan hare eigene zwaarte overgelaten, het onderste breukstuk van de ellepijp aftrekt en het andere medevoert. Een zeer zamengesteld werktuig voor deze breuk is dat van baudens : het bestaat uit een stalen veer van een half elliptisehen vorm, waarvan de einden afgerond zijn, om bij het aanleggen van voren en van achteren in de tusschenbeeusruimte te kunnen drukken; en ten einde de drukking onschadelijk te doen zijn, plaatst men er twee smalle spalkjes onder; bovendien moet hierbij, om den arm zooveel mogelijk onbewegelijk te houden, nog eene lade met kussens en banden gebezigd worden 1). ') MUSSA 1. c S. 81. 2) MAI.GAiGNE 1. C. p. 602. b ) Bij breuken van het ondereinde van hel spaakbeen. Hieronder begrijpt men die breuken, welke ongeveer li duim boven de gewrichtsvlakte van het ondereinde van hel spaakbeen voorkomen. Zij ontslaan gewoonlijk door een val op de handpalm, bij een uitgestrekt lid, zeldzaam door een sloot tegen den rug van de hand. Eene sterke draaijing van de hand geeft goijband mede als oorzaak op. De rigting der breuk is dwars of schuins, in welk geval het onderste breukstuk in meerdere stukken verdeeld is. Somtijds is er geene of zeer geringe verplaatsing, en in andere gevallen wordl er eene vrij belangrijke verplaatsing van het onderste breukstuk waargenomen. Ontslaat eene breuk door een val op de handpalm, dan is de ondervlakte van het onderste breukstuk naar achteren gekeerd, en het boveneinde naar voren en binnen uitgeweken; ontstaat de breuk ten gevolge van een stoot tegen den rug van de hand, dan ziet de ondervlakte van het onderste breukstuk naar de handpalm en is het boveneinde naar den hand-rug verplaatst. De herstelling of breukschikking gaat, wanneer er geen bijzondere zwelling bestaat, vrij gemakkelijk; het is evenwel moeijelijk de positie te blijven behouden. Indien er geene of eene zeer geringe verplaatsing bestaat, is het voldoende, nadat de voorarm tusschen pro- en supinatie gebragt is, twee kleine spalken langs de binnenen buitenvlakte van den voorarm te leggen, die slechts tot op het handgewricht reiken moeten, en deze door een windsel te bevestigen; tot meerdere stevigheid kan men de gangen met dextrine of met gips bestrijken. Den arm bange men in een draagband. — Bij eene aanzienlijke verplaatsing van het onderste breukstuk en bij sterke neiging van de bewegelijke hand om naar de spaakbeenszijde uit te wijken, heeft men van verschillende verbanden en verband-toestellen gebruik gemaakt, als: Het verband van dupuijtren beslaat uit het gewone spalkverband, voor de breuk van het ligchaam- der beide voorarmbeenderen opgegeven, en eene gebogen ijzeren spalk, die eene lengte van 38 en eene breedte van 4 — 6 duimen heeft, en waarvan het onderste derde gedeelte slomphoekig naar builen omgebogen is; in de lengte rigling is de spalk aan de binnenzijde uitgehold, terwijl zich op de buitenvlakte 3—5 knopjes bevinden, die ter bevestiging van een gelijk aantal riemen dienen. Nadat men het genoemde spalkverband heeft aangelegd — met die uitzondering dat men met het windsel, dat ter bevestiging der spalken dient,° aan het handgewricht begint en alzoo de hand vrij laat, — legt men de ijzeren spalk met de uitgeholde vlakte tegen de ellepijpszijde van den voorarm en de hand, bevestigt haar, door de riemen kringswijs om den voorarm te voeren, aan de knopjes, en buigt vervolgens de hand naar de ellepijpszijde op het kortere omgebogen gedeelte van de spalk, en bevestigt nu de hand op de volgende wijze aan de spalk: men legt tusschen den duim en wijsvinger een dikke kompres, voorzien van twee banden, die langs de rug- en palmvlakle van de hand op de spalk worden zamengebonden. liet verband van blandin bestaat uit twee gewone houten spalken, die bij de beenbreuken van den voorarm in gebruik zijn , doch iets langer en op de hoogte van het handgewricht zijn zij stomphoekig gebogen, zoodat daardoor de hand iu afgevoerde rigting kan bevestigd worden. — stbomejjer gebruikt slechts ééne spalk, even als de vorige gebogen, en legt die aan de volairvlakte van den voorarm en de hand. dumkkicher gebruikt eene gootvormige houten spalk, in vorm met die van dupuïtken overeenkomende, doch die iets breeder is en waarvan aan de randen van het omgebogen gedeelte twee regtopstaaude, 6—8 duim lange spalkjes staan. De voorarm wordt met de ulnairzijde in de spalk gelegd, zoodanig dat de hand aan het omgebogen gedeelte van de spalk beantwoordt; hierna bevestigt men een en ander door een windsel of door banden l). — schindlek bezigt een plankje, dat met een kussentje of kompressen bedekt wordt, plaatst er den voorarm en de hand op, en bevestigt ze nu door banden in de vereischte houding. — clixe en a. coopek wijzigen voor deze breuk het verband voor de breuk van de beide voorarmbeenderen: eerst wikkelen zij den voorarm van af den handwortel in, plaatsen vervolgens langs de voor- en achtervlakte twee spalken, die zich tot voorbij het handgewricht uitstrekken, en bevestigen deze zoodanig, dat de hand vrij blijft, hangen den voorarm in een draagband, eu laten de hand door zijne eigene zwaarte naar beneden hangen, waardoor de hand in de verlangde adduetie blijft. — Het verband van uelaton. Deze plaatst op do rugvlakte op het onderste breukstuk, in eene dwarse rigting, twee of drie trapswijze kompressen, en in de lengterigting van de buigvlakte van den voorarm trapswijze kompressen, die aan hun on- >) cessneu 1. c. S. 239. terste einden worden omgeslagen, zoodat er eene verhevenheid gevormd wordt, die nagenoeg een duim van den rand van het bovenste breakstuk moet geplaatst zijn. Hierover worden nu langs de voor- en achtervlakte van den voorarm twee spalken gelegd, die door een windsel of door met pleister bestreken strooken worden bevesdigd; de beide breukstukken worden hierdoor in tegengestelde rigting tot elkander gehouden *). — Het verband van malgmgne bestaat uit twee van kompressen gevormde kussentjes, die ongeveer de breedte van den voorarm bezitten; het eene kussentje legt hij aan de buigvlakte van den voorarm, even boven den onderrand van het bovenste breukstuk, het andere op de rugvlakte van het ouderste breukstuk. Zij worden door twee spalken , die de hand vrij laten, op de bekende wijze bevestigd: het bovenste breukstuk wordt hierdoor naar buiten; en het onderste naar binnen gedrukt 2). Bij eene niet te groote afwijking van de hand maakt vei.peau gebruik van een flextrine-verband: hij legt vooraf eene in campher-spiritus gedoopte kompres om het handgewricht en wikkelt het lid, van af de vingers tot aan het midden van den bovenarm, met een gewoon windsel in; vervolgens plaatst hij over dit verband langs de voor- en achtervlakte van den voorarm twee malig dikke trapswijze kompressen, die zich tot aan het handgewricht moeten uitstrekken, de voorste evenwel iets verder; en over deze twee bevochtigde bordpapieren spalken, die, na behoorlijk gelijkmatig te zijn aangedrukt, door een of twee lagen met dextrine bedeelde windsels worden bedekt, welke even als het eerste verband het lid van de vingers tot aan den bovenarm moet insluiten. Zoo lang het verband niet droog is, worden er langs de voor- en achtervlakte van den arm breede houten spalken gelegd, die door banden worden bevestigd. Met zeer veel voordeel kan men bij deze breuksoort van het sneller hard wordende gipsverband gebruik maken. Bij eene belangrijke verplaatsing der breukstukken verbindt velpeau bij zijn eerste verband eene zekere uit- en tegenrekking, daardoor namelijk dat hij vóór dat hij tot het dextrine-verband overgaat, den elleboog met een breeden elleboogsband voorziet, waaraan zich banden of koorden voor de tegenrekking bevinden; een nagenoeg dergelijke band of strook (polsband) wordt om het handgewricht gelegd; is nu het verband voleindigd, dan plaatst hij den arm op eene spalk , die langer en breeder dan de voorarm en de hand is, en bevestigt nu de koorden voor de tegenrekking aan het eene, en voor de uitrekking aan het andere einde van de spalk. Is het verband volkomen droog, dan wordt de spalk weggenomen. — Zeer zamengestelde met aanhoudende uitrekking verbondene verbanden enz. zijn: die van goïjkand, iiuguiek en voillemiek, dieevenwel ontbeerd kunnen worden 3). 1) goffkes p. 295, pl. 54 fig. 5. 2) 1. c. p. G13 etc. 3) hesselbacu 1. c. S. 765 u. s. w. § 191. 5). Bij breuken van de beenderen van de hand. De breuken, welke aan de beenderen van de band kunnen voorkomen, zijn gewoonlijk bet gevolg van hevig uitwendig werkend geweld, zoodat zij steeds met belangrijke beleediging der zachte deelen gepaard gaan. Ten gevolge der oorzaken, worden hier dan ook meestal meervoudige breuken, splinterbreuken en zelfs verbrijzeling der beenderen waargenomen. De verbanden onderscheiden wij in: die bij 1) breuken van den handwortel, 2) van de middelhand en 3) van de vingers of vingerkootjes. 1). Bij breuken van de handwortelbeenderen. Eene breuk van den uit acht korte en stevige beenderen gevormden handwortel, kan men zich wel niet anders voorstellen, dan als een gevolg van direct inwerkend geweld met eene belangrijke kwetsing der zachte deelen. Gewoonlijk deelt meer 'dan een beentje in deze breuk. Het verband dient in den beginne slechts tot ondersteuning, en hiertoe bezigt men eene goed opgevulde handspalk, waarop men de band en een gedeelte van den voorarm plaatst en door een windsel slechts los boven en onder de plaatselijke beleediging bevestigt; het geheel legt men in eene voorover gekantelde houding op een kafkussen. Eerst later zal men hier van een, aan de omstandigheden passend gipsverband gebruik maken. 2). Hij breuken van de middelhandsbeenderen. Eene breuk van een of meer der korte pijpbeenderen, die de middelhand zamenstellen, ontstaat veelal door direct werkend uitwendig geweld. Voor eene eenvoudige breuk, die door indirecte oorzaken wordt voortgebragt, staat meestentijds het vijfde of ulnaire middenhandsbeen bloot. Zoodra de breukstukken in hunne natuurlijke betrekking zijn teruggebragt, en men tot het verband kan overgaan, legt men tusschen de gebroRen middelhandsbeenderen kleine trapswijze kompressen, of wel men vult de ruimten met watten op. Dij het le en 5" middelhandsbeen kan somtijds nog een klein spalkje van bordpapier gebezigd worden; hierna legt men de hand op eene handplank en handelt verder zoo als bij de breuk van de handwortelbeenderen is opgegeven. Sterk sluitende verbanden worden in bet algemeen niet goed verdragen (kerst). In die gevallen, waar de breukstukken neiging vertoonen om zich te verplaatsen, kan men, door twee strooken, die aan den overeenstemmenden vinger bevestigd worden , aan het vooreinde der handspalk vast te maken, eene zachte uitrekking beproeven. Het werktuig van petkequin, bestaat uit eene gootvormige ijzerdraadspalk, die den elleboog omvat en zich tot voorbij de hand uitstrekt, hierdoor kunnen eveneens een of meer vingers, dooi' aangebragte strooken, worden uitgerekt i). 3). Bij breuken der vingers of vingerkootjes. De kleine, korte en stevige vingerkootjes worden wel niet anders dan door direct werkend geweld gebroken. De breuk komt meestal voor aan het liechaam en is meestal dwars of schuins. Is de breukschikking o verrigt, dan wikkelt men den vinger van den top tot aan den wortel in, legt hierna een of twee bordpapieren spalkjes langs de rug- en de palmvlakte van den vinger, en bevestigt ze met een windseltje ; vervolgens vereenigt men de naastbij gelegen vingers met de gebrokene, die als zijdelingsche spalken werken, en plaatst de hand op eene handspalk. Sommigen omwikkelen den gebroken vinger met kleefpleisterstrooken, en leggen tusschen de naastbij gelegene vingers een rolletje boomwol, «lat aan het vooreinde van de vingers iets dikker is; ook hier plaatst en bevestigt men de hand op eene handspalk, en in beide gevallen wordt het deel door een draagband ondersteund, of bij zamenstellingen op een kaf kussen gelegd. § 192. Bij beenbreuken of andere gebreken der bovenste ledematen, waar men aan de deelen eene doelmatige, onveranderlijke en gemakkelijke ligging wil geven, of om ze te ondersteunen, kan men, behalve van de reeds genoemde armdraagbanden, kafkussens, enz. nog gebruik maken van de armlade van beli, , van maijor of van het zweeftoestel van sautek. •) BUliGEK 1. c. bl. 395. Do bell scho armlade bestaat uit eeno gevoerde, van blik of leder vervaardige lade >), die zich van den elleboog, waar hij gesloten is, tot aan de vingertoppen moet uitstrekken, en een goed gevoerden lederen ring, die over den gezonden arm wordt heengeschoven en op den gezonden schouder rust; hieraan wordt de lade door twee riemen bevestigd. De eene riem gaat van het voorste gedeelte en den binnenrand der lade naar boven tot aan den schouder, waar hij door een bewegelijken metalen ring, die zich aan den schouderring bevindt, gevoerd wordt, om vervolgens, naar beneden gaande, aan eene gesp, welke zich aan den te°genovergestelden rand der lade bevindt, te worden vastgemaakt. Een tweede riem gaat van het achterste gedeelte der lade langs de zieke zijde over den schouder en langs den nek tot den gezonden schouder, waar hij aan eene zich aan den schouderring bevindende gesp wordt vastgemaakt. Tusschen deze beide riemen bevinden zich op gelijken afstand van elkander 2 of 3 riemen, die door gespen kunnen gesloten worden en dienen om den voorarm in de lade bevestigd te houden. stakk heeft deze Iade, die slechts voor eene'zijde bruikbaar is, zoodanig veranderd dat hg voor be.de armen gebezigd kan worden, door namelijk de gespen, die aan den rand der lade bevestigd zijn, aan de einden der verlengde riemen te brengen, waardoor zy nu willekeurig op den binnen- of buitenrand der lade kunnen gelegd worden 2). De armlade van maijor bestaat uit eene aan beide einden geopende goot van stevig bordpapier of uitgekookt leder, groot genoeg om den voorarm te kunnen omvatten; aan de randen nabij de hoeken bevinden zich kleine dwarse spleten, tot het doorlaten van banden, die tevens de goot omvatten, om van boven, nadat zij onderling vereenigd zijn, aan een halsdoek te worden vastgemaakt. Somtijds legt men ook wel eene handplank of eene genoegzaam breede spalk in een armdraagband, ten einde de deelen, die daarop rusten moeten, voor de zijdelingsehe diukkmg te vrijwaren. Men maakt tegenwoordig ook gebruik van zeer nette, zwart *) Zie Alg. verhandl. bl. 58. HESSELBACH 1 C. S. Cl 5. verlakte armladen, die op verschillende wijzen door riemen aan het lijf worden vastgemaakt. Verbanden, enz. voor de beenbreuken der onderste ledematen. § 193. Daar het onderste lid bestemd is om liet ligchaam te dragen, zoo is, wanneer eene breuk aan een dezer beenderen voorkomt, dit been niet meer in staat om aan zijne bestemming te beantwoorden; de lijder is genoodzaakt, genoegzaam tot aan de geheele herstelling het bed te houden, en daarom heeft men bij deze breuksoorten, gedurende de behandeling, om het liggen gemakkelijk te maken en te veraangenamen, van verschillend min of meer zamengestelde breuk- O ' O bedden en breukstoelen gebruik gemaakt. Als zeer doelmatig prijzen wij de reeds beschreven hospitaalkrib of een vrij staand ledikant aan, voorzien van eene goede met paardenhaar gevulde matras. Ten einde alle bewegingen van het onderste lid zooveel mogelijk te voorkomen, zijn sommige bedden en matrassen zoodanig ingerigt, dat de stoel-ontlastingen, het reinigen van beddengoed enz. in eene liori- o D O zontale ligging geschieden kan. Indien men van een zoodanig ingerigt breukbed geen gebruik maakt, kan men zich ook bedienen van geschikte ziekenligters, zweeftoestellen of andere werktuigen, waardoor de nadeelige gevolgen der noodzakelijkste bewegingen, die de lijder onvermijdelijk maken moet, voor een groot deel worden opgeheven. De beschrijving van ecnige werktuigen, die meer bepaald bij de breuken der onderste ledematen gebezigd worden, zullen wij hier laten voorafgaan. § 194. De zweeftoestellen •). Deze toestellen worden vooral bij beenbreuken aangewend om nadeelige invloeden, enz. te beletten. O ö ' Een eenvoudig zweeftoestel verkrijgt men door de lade van j. l PF.TiT, zijnde eene gewone beenlade, waarvan de onderlaag uit eene Zie Alg verbandl. bl. 150. zachte stevige stof bestaat, door middel van koorden op te hangen. — Het zweeftoestel van sauteh bestaat uit eene plank, van" welks 4 hoeken koorden naar eene staaf gaan; aan de einden dezer staaf bevindt zich een touw, waarmede het toestel aan den zolder kan opgehangen worden. Aan het einde der plank bevindt zich een eenigzins schuins geplaatste voetspalk, en hiervoor eene ronde opening tol het opnemen van de hiel. Bij het gebruik wordt het toestel met watten of beter door een vlak kussen bedekt; de voet wordt door strooken of breede banden aan de voetspalk vastgemaakt en de gebogen knie wordt eveneens aan het vooreinde van het toestel door een windsel bevestigd. Hierna wordt het werktuig voorzigtig opgeheven, totdat het deel zwevende en gemakkelijk voor den lijder geplaatst is. kluge legt onder de hiel eene breede strook, bevestigt deze aan de staaf, zoodat de hiel in het toestel zwevende is. Doordien men den voet min of meer tegen de voetplank kan bevestigen, werkt het tevens als een uitrekkend werktuig. Zonder het voetplankje wordt het ook voor het bovenste lid gebruikt. — sauter heeft dit toestel bovendien nog gewijzigd; aan de plank brengt hij eene tweede kortere aan, waardoor een dubbel hellend vlak ontstaat, dat geschikt is om het geheele onderste lid zwevende te houden. — Het zweeftoestel van koppeï*stütter komt hiermede overeen, doch is bovendien voorzien van een uitrekkingstoestel 1). Het zweeftoestel van braun bestaat uit een langwerpig vierkant plankje, dat nagenoeg op gelijke wijze als het voorgaaude kan opgehangen worden. In het midden der plank zijn van voren naar achteren eene rij openingen, die op gelijken afstand van elkander geplaatst zijn, en dienen, om houten pennen, even als de schroeven eener viool, op te nemen. Een zeker aantal breede strooken of zeelten, waarvan de einden met leisen voorzien zijn , dienen tot ondersteuning van het lid. De strooken worden, na ouder het deel gelegd te zijn, met de einden over het plankje gevoerd en door pennen bevestigd. Het deel hangt zwevend onder het plankje en naar believen kunnen deze of gene strooken, zonder beweging van het deel worden losgemaakt 2). — Hiermede komen overeen: Het zweeftoestel van faust; dit bestaat nit eene in de lengte opengesneden kous, van welke het toonstuk is afgeknipt. Aan de beide randen zijn in de lengte vierkante stokjes ingenaaid, die door een paar dwarshoutjes, die meerdere insnijdingen hebben, op den noodigen afstand uit elkander gehouden worden; eene voetplank geeft de noodige ') hesselbach 1. c. S. 1010. Ibid. S. 993. ondersteuning eu wordt doof het hielgedeelte der kous omvat. De zijstokken zijn door middel van 4 koorden aan de hoeken van eene plank verbonden, en deze hangt door koorden, die zamen tot één vereenigd zijn, over een katrol aan den zolder. Dit zweeftuig is zeer doelmatig, omdat men de benoodigdheden tot de vervaardiging ligt overal aantreft. In ziekeninrigtingen kan men dit, natuurlijk van hetzelfde denkbeeld uitgaande, voor langer gebruik dienstig laten vervaardigen. 2) De zweeftoestel van föksteb wordt zamengesteld uit een stuk linnen van 4 el lengte en • el breedte, dat men zijdelings in 10 of 12 gelijke strooken verdeelt. Aan iedere strook wordt eene lus genaaid. Nadat het been op het midden van dezen doek geplaatst is, hangt men de lussen aan een houten stok, die daartoe aan heide zijden even veel evenwijdig geplaatste nagels of haakjes moet bezitten. De stok wordt door een koord, dat van de beide einden afkomt en in het midden is vereenigd, aan den zolder opgehangen. De spleet aan de voetzool wordt door er aan geplaatste bandjes gesloten. Vooral bij beenbreuken met verwonding is dit eenvoudige zweefwerktuig aan te oevelen, omdat men ook hier, door eenige lussen van de haakjes los te maken, een gedeelte er van bezien en verbinden kan, zonder dat men het lid uit den toestel behoeft te nemen — Andere zweefvverktuigen, zoo als die van poscu, j. rae , lik hart, enz. bestaan uit een vierkante, vlakke plank, waarvan van de vier hoeken perpendiculaire staven afgaan, die met een vierkant raam, waartussehen dwarszeelten of strooken zijn uitgespannen, in verbinding staan. — De breukplankjes waarvan j. l. petit, duverneij, jobert en anderen zich bedienden, om eene vaste ligging aan het deel te geven, zijn eenvoudig vierkante plankjes van eene verschillende lengte en breedte, die onder de matras of de kussens geplaatst werden. — Anderen, zoo als b. v. Matjor, enz., plaatsten het gebroken lid onmiddelijk op een met een kussen bedekte plank, en bevestigden het door doeken; later bezigden zij een naar het lid gebogen ijzerdraadgoot. — löfflek, sauter en ook maijor veranderden deze breukplankjes door ze op te hangen in zweeftoestellen. § 195. Hellende vlakken 2). Het hellend vlak kan zijn enkel ol dubbel. Hel enkel hellend vlak bestaat uit eene vlakke plank (saüter), eene uitgeholde spalk, of wel een vast kussen, waarop men het zieke deel legt en dat dan daarna in een meer of min stompen hoek met het bekken geplaatst wordt. Het enkel hellend vlak van kerst. Dit bestaat uit eene beenlade, welke het geheele onderste lid opneemt en die aan het voeteinde voorzien is van eene bewegelijke voetplank, en aan het bek- >) tbossc1iel, 1. c. bl. 49. *) Zie Algem. verb. bl. 150. 11 teneinde door scharnieren met een vlak vereenigd is. Dit vlak heeft de lengte en breedte van den onderwand der lade, bezit van voren kepen, waarin een wig sluit, die zich aan den onderwand der lade bevindt; door het opligten der lade en het zetten van de wig in een der kepen van voren of van achteren, wordt de hoek, waarin het uitgestrekte lid met betrekking lot het bekken geplaatst is, stomper of scherper. Het vlak, waarop de lade rust, heeft, om het een vaste ligging te geven, van voren en van achteren twee armen, die onder een regten hoek van de zijranden aan het vlak afgaan. Tot meerdere zekerheid, alsmede tot ondersteuning, zijn er aan het voeteinde van het vlak zijdelings ijzeren staven geplaatst, die met het andere doorboorde einde door schroeven , zoodra het been in den verlangden hoek geplaatst is, aan de lade worden vastgezet. De voelplank heeft zijdelings twee ijzeren stangen, waardoor zij op dezelfde wijze in de vereischte positie kan geplaatst worden. Het dubbel hellend vlak is slechts de hoekvormige vereeniging van twee enkele vlakken, waarvan de hoek willekeurig kan vergroot of verkleind worden, en hoofdzakelijk bestemd is om bij beenbreuken der onderste ledematen, aan deze eene gebogen, vaste en onbewegelijke ligging te geven, en waarmede somtijds nog eene zekere uit- en tegenrekking kan verbonden worden. — Het oorspronkelijk dubbel hellend vlak van white bestond uit ijzer en had eenigzins den vorm van het lid. — jajies vervaardigde er een uit hout met zijdelingsche spalken. — Opvolgend zijn de hellende vlakken van ca. bell, saüteb, hind, amesburij, a cooper, en het zamengestelde hellend vlak met dubbel raam van delpech *) in gebruik geweest. — Wij hebben de hellende vlakken onderscheiden, in die welke uit kussens, en in die welke uit eene vaste onderlaag bestaan, tot welke laatste de lessenaar en het hellend vlak met dubbel raam gebragt kunnen worden. Het dubbel hellend vlak uit kussens, pott geeft aan het deel >) gkeuij 1. c. T. 1. p. 411. eenc gebogen zijdelingsche ligging, en ondersteunt deze houding door twee kussens, waarvan het eene onder de dij en het andere onder het been gelegd wordt. — büttcher bezigt bij eene horizontale ligging op den rug een nagenoeg driehoekig kussen, waarvan de top aan de knieholte, de vlakten van den driehoek aan de achtervlakte van de dij en die van hel been beantwoorden. — dupuijtiien vormt uit wigvormige kussens eene pyramide, die even als de voorgaande geplaatst wordt; de dij en hel been of de voet kunnen door doeken of slrooken op het hellend vlak bevestigd worden. De lessenaar of het dubbel hellend vlak van a. coopeu bestaat uil twee door scharnieren vereenigde vlakken, die op een langwerpig vierkant raam rusten. De zijranden van het raam zijn nabij hel ondereinde met kepen voorzien, waarin de onderste rand van het beenvlak sluit; de onderrand van het dij- of bovenvlak is door scharnieren met het bovenste dwarse stuk van het raam vereenigd. Het geheel wordt door een vltik kussen bedekt. Door verplaatsing van het ondersle vlak naar voren of naar achteren , wordt de hoek van het vlak stomper of scherper. In dit laatste geval kan men hiermede eene uit- en tegenrekking verbinden, indien men zorg draagt dat het bekken niet rust, maar door zijne eigene zwaarte de tegenrekking voortbrengt, terwijl men de uitrekking doet door den voet aan liet vlak of aan een daartoe aangebragte voelplank te bevestigen. M4I,gaigne 1) maakt gebruik van twee langwerpig vierkante plankje-, die met elkander door scharnieren verbonden zijn; het onderste of beenplankje is voorzien van eene voetplauk; de zijden van het hellend vlak hebbén een verheven rand om het afglijden van het kussen te beletten. De beide vlakken worden zijdelings door een riem, die verlengd en verkort kan worden, in hunne plaats verzekerd. — Het dubbel hellend vlak van maijor is breeder en geschikt om de beide ledematen op te leggen, die dan onderling vereenigd worden. — dumkeichek 2) bezigt een dubbel hellend vlak, dat uit eene vlakke plank bestaat, waarop een stevig pyramidevormig kussen bevestigd is, breed genoeg om de beide ledematen op te leggen; «) l c. T. 1. p. 234. cesskek 1. c. S. 343. 11* de zijranden van het kussen zijn eenigzins verheven, en de top is kamvormig, zoodat de kuieën niet tegen elkander liggen; aan het voeteneinde bevinden zich twee buitenwaarts gerigte voetplanken. Ook hierbij «ordt tevens eene zekere uit- en tegenrekking voortgebragt, die door de hoogte van het kussen en de bevestiging van de voeten vermeerderd of verminderd wordt § 196. 1). Bij breuken van het dijbeen. Het dijbeen is het langste en sterkste pijpbeen van het ligchaam en behoort tot de beenderen die dikwijls door eene breuk worden aangedaan. De breuk komt het meest voor aan het ligchaam, zeldzamer aan het ondereinde, maar daarentegen meermalen aan het boveneinde van het dijbeen voor. De verbanden, enz. hoewel die voor de verschillende breuken dezelfde kunnen zijn, onderscheidt men, in die van het boveneinde, in die van het ligchaam en in die van hel ondereinde van het dijbeen. 5 197. Bij breuken van het boveneinde van het dijbeen. Hieronder verstaan wij dat gedeelte, dat zich boven de vereenigingsplaats van het bovenste derde gedeelte van het dijbeen bevindt. Men onderscheidt de breuken die hier voorkomen in die: van den hals, van den grooten draaijer en van onder den grooten draaijer van het dijbeen. a.) Bij breuken van den hals van het dijbeen. Deze breuk komt voor binnen of buiten den beursband, en krijgt hiernaar den naam van binnen- en buitenbeursbandsbreuken. Binnenbeursbandsbreuk. Deze breuk , die binnen het inplantingspunt van den beursband voorkomt, heeft meestal plaats aan hel dunste gedeelte onder het hoofd van het dijbeen, somtijds deelt ook een gedeelte van het hoofd in deze breuk, en in andere gevallen strekt zij zich tot aan de draaijers van het dijbeen uit, in welk geval zij eene gemengde breuk (gedeeltelijk binnen- en buitenbeursbands) genoemd wordt. De rigting der breuk is meestal dwars en ook wel eens schuins. Behalve eene eigene voorbe- schiktheid bij oude lieden voor liet ontstaan dezer breuken, door betrekkelijk zeer gering werkend geweld, ontstaan zij altijd door indirect werkende oorzaken. De verplaatsing der breukstukken is somtijds zeer gering ; in die gevallen is de herkenning ook zeer moeijelijk, evenwel kan het onderste breukstuk op het buitenste buitenwaarts gedraaid zijn. Wat de behandeling betreft, deze zal bij de buitenbeursbandsbreuken worden vermeld. Buitenbeursbandsbreuk, ook eigenllijke halsbreuk van het dijbeen genoemd. Hieronder verstaan wij eene breuk, die aan de basis van den hals van het dijbeen voorkomt in de rigting van een lijn, die schuins van den grooten tot den kleinen draaijer verloopt. Deze breuk komt zeldzaam zoo op zich zelve voor, doch meestal is de breuk meervoudig, gepaard namelijk met eene breuk van den grooten en soms ook nog van den kleinen draaijer. De oorzaken zijn, behalve geschoten wonden, veelal indirect werkende oorzaken, b. v. een val van een aanzienlijke hoogte op den grooten draaijer, op de voetzool, enz. De verplaatsing der breukstukken is steeds vrij belangrijk: het onderste breukstuk (het dijbeen) naar boven en buiten, het bovenste naar binnen ; ook kan het bovenste breukstuk in de sponsachtige zelfstandigheid van het onderste ingeploegd zijn. Wat de behandeling dezer breuken betreft , wij moeten hier vooraf vermelden, dat men vooral bij deze breuksoorten, van den vroegsten tijd tot op heden, van zeer vele zoowel eenvoudige als zamengestelde verbanden, werktuigen en toestellen gebruik gemaakt heeft, en dat dit reeds een voldoend bewijs oplevert van de moeijelijkheid, die er in bestaat, om de breukstukken na de breukschikking, totdat de vereeniging of herstelling is tot stand gekomen, behoorlijk bevestigd te houden. Zoo geven vele heelkundigen de voorkeur om het onderste lid, gedurende de geheele behandeling, door eigene toestellen (uitrekkende toestellen), uitgestrekt te houden, waarbij de uit- en tegenrekking op verschillende wijze wordt voortgebragl, b. v. desault, brüninghausen, van gesscher, sanfon, boijer, ükger, bauden's en meer anderen. Eene an- derc reeks van heelkundigen verkiezen eene min of meer gebogen houding op het dubbel hellend vlak. al of niet gepaard met uitrekking, b. V. POTT, A. COOPEIi, C!l. BELL, BÖTTCIIER, DÜPUIJTREN, enz. Hiertoe kan ook gebragt worden het gebruik der zweeftoestellen, b. v. van saoter, braun, KOPPENSTaTTER, maijor, enz. en de aequilibriaal methode van moj'sisovics. En eindelijk is vooral ook de circulaire drukking door onbewegelijke verbanden, al of niet met uitrekking verbonden, door velpeau, sehtin, larreij, lorinser, mathijsen, enz. aangewend geworden. Daar de ondervinding heeft geleerd, dat, van welke verbanden of toestellen men ook gebruik maakt, men nagenoeg dezelfde uitkomsten verkrijgt, geven wij, zonder voorbijgaan van andere , steeds de voorkeur aan die, welke het minst lastig voor den lijder zijn en ook gunstige resultaten hebben opgeleverd. § 198. De verbanden enz., die bij de behandeling van eene binnenbeursbandsbreuk van den hals van het dijbeen zijn aangewend geworden, hebben in den regel geen gunstige uitkomsten opgeleverd, zoodat voor deze breuk geene bepaalde behandeling is vastgesteld. a. cooper, die met anderen de herstelling voor onmogelijk houdt, onthoudt zich van de aanwending van verbanden of werktuigen, maar geeft slechts aan het deel eene doelmatige houding en ligging op kussens; na het ontstekingstijdperk laat hij den lijder met behulp van krukken loopen, welke hij later door een stok vervangt. — malgaigne raadt, uit voorzigtigheid en juist om de moeijelijkheid der diagnose, het dubbel hellend vlak met voetplank aan. Mogt ook hier na geruimen tijd de herstelling niet gelukken, zoo meent hij, dat, wanneer bij de eerste pogingen tot gaan, de verkorting blijft toenemen, men hierin moet voorzien door een goed sluitenden lederen gordel zoodanig om het groote bekken te leggen, dat hij vooral op den trochanter major der zieke zijde drukt, waardoor deze zich niet kan opheffen >). Op dezelfde wijze 1) MALGAIGNE 1. C. T. 1 p. 685. kan men van de veerkrachtige bekkengordels ven bourjeaürd gebruik maken '). Bij oude lieden, waar men geen consolidatie der breukstukken meer te verwachten heeft, en bij welke men soms hoofdzakelijk op het behoud van het leven bedacht moet zijn, bepaalt men zich dikwijls alleen om den lijder gedurende 6—8 weken eene gunstige ligging te geven (stromeïjer, schuh). — Anderen, b. v. dumreicheh , raden in die gevallen aan om den lijder reeds na 3—4 weken in een leuningstoel te plaatsen, welke iets hooger moet zijn, opdat de voet van het lijdende deel niet op den grond kan stooten. Na eenige weken zouden zulke lijders met krukken kunnen gaan. § 199. Bij de behandeling van eene buitenbeursbandbreuk van den hals van het dijbeen is het noodzakelijk, dat zoolang de geprikkelde toestand der spieren bestaat, men geen verbanden ol' werktuigen aanwendt, maar dat men den lijder en het zieke deel eene doelmatige en onbewegelijke ligging geeft. Hiertoe plaatst men den lijder zoodanig op een breukbed, dat de onderste ledematen uitgestrekt en de knieën onder een min of meer slompen hoek gebogen zijn, waartoe men gewoonlijk slechts kussens bezigt. Zoodra men tot het aanleggen van het definitieve verband, onverschillig van welk, overgaat, wordt, met inachtneming der bekende regelen, met zorgvuldigheid de breuk gereponeerd. Een verband, dat in 't algemeen genomen vrij goede resultaten heeft opgeleverd, is: Het verband van van gessciier 2). Hij plaatst den lijder op een horizontaal vlak op eene matras, met de beenen zooveel mogelijk uitgestrekt en naast elkander. Een helper omvat het bekken en bepaalt dit, zonder evenwel de minste uitrekking te doen; de arts plaatst zich aan de voeten van den lijder en omvat met de eene hand den hiel met de andere den rug van den lijdenden voet, trekt hem zacht en langzaam naar zich toe en laat na eene halve binnenwaartsdraaijing van het deel de gebrokene beeneinden zonder eenige hulp, hunne natuurlijke plaats weder innemen. Onmid- ') Gazelle des hópitaux, 16 üct. 1856. *) van epen 1. c. bl. 237. deiijk na de herstelling, en terwijl hij de voeten nog bij elkander houdt, wordt het zamengevouwen laken om het bekken, de doek boven de knieën en de anderen boven de enkels, (die hiertoe vooraf er onder zijn gelegd), aan het gezonde bevestigd. Het gezonde been dient als spalk voor het gebrokene, en den lijder wordt daardoor de gelegenheid benomen om de ledematen te bewegen. Tusschen de beide beenen, vooral de knieën, en tusschen de enkels, legt men kornpressen of smalle kussens. Een verband dat met het voorgaande eenige overeenkomst heeft, is dat van a. c. van woerden 1), voor zoo ver het namelijk met gunstig gevolg is en nog wordt aangewend. Het bestaat uit een raam met zeelten, een klein vierkant plat kussentje voor de hielen, een langwerpig kussen om tusschen de beenen te leggen, eene laars (rijgkous), een windsel van 16 ellen lengte en 4 duimen breedte, drie stroppen, een houten blokje en S HO Ned. ponden gewigt met twee ellen nieuw stevig koord. Nadat het bed gereed is, wordt hierop het raam ({172) geplaatst, waarbij de zeelten zoo verdeeld worden, dat er eene opening tot het verrigten der ontlasting overblijft, hetgeen ook met de twee bedlakens, die hierop moeten gelegd worden, moet worden in acht genomen; men plaatst het kussentje voor de hielen, aan het ondereinde. Nu legt men den lijder horizontaal hierop met slechts een klein kussen onder het hoofd. De gebrokene einden behoorlijk geplaatst zijnde, legt men met het windsel eene spica coxae aan, waartoe hij tot meerdere bevestiging het dubbele der gewone lengte verkiest. Hierna wordt de laars (rijgkous) aangelegd, die vooral van achteren, door het aanleggen aan een klein windsel om den voet en de enkels, of door watten alle drukking moet beletten; twee koorden worden aan de hoeken van de ijzeren zool waarmede de laars voorzien is, vastgemaakt, en elk door een der katrollen getrokken, op eene lengte aan 4—5 palmen vereenigd, en hier aan het gewigt bevestigd, hetwelk men wel zorgen moet dat vrij hangt. In den beginne neemt hij het niet te zwaar, daar hoe sterk de zamentrekking der spieren ook zijn moge, hen dit door de aanhoudende trekking vermoeit en zij zich eindelijk meer ontspannen. Het is hem voorgekomen, dat men het gewigt na eenige dagen zwaarder moet maken, het geen de lijder dan ook gemakkelijk verdraagt. Tusschen de beide beenen plaatst men nu hel langwerpig kussen en bevestigt, zoo als van gesschek , de beenen door zachte stroppen met elkander. Vervolgens schuift men het blokje tusschen het opstaande plankje en den gezonden voet, zoodat deze belet dat de lijder afschuift. Is het verband op deze wijze aangelegd, dan handelt hij met den lijder gelijk in gewone gevallen, zorg dragende het verband zoo min mogelijk, vooral in den eersten tijd, los te inaken. De voordeelen hieraan verbonden zijn: 1. De lijder behoeft niet in het heupge- •) Nedtrl. lancet, 1, e. bladz. 369. wrieht bewogen te worden, daar in geval van ontlasting of verandering van matras, hij met het raam opgeligt en verplaatst wordt. 2. De lijder ondervindt geen ongemak in de lies, daar het punt van tegenrekking op den gezonden voet aankomt, hetgeen men zelfs uog door een kussentje onder de hiel van dien voet kan te gemoet komen. 3. De laars belet de drukking aan de enkels; hier toch heeft de uitrekking ouder aan den voet, en goed aangelegd en passend over den geheelen voet plaats, en 4. de uitrekking vau het deel geschiedt door het gewigt altijd even sterk. Daar men zeldzaam over de reeks van verbanden, werktuigen ' u en toestellen, die niet alleen bij eene breuk van den hals van bet dijbeen, maar ook bij de schuine of scheeve breuken van dit deel, zal kunnen beschikken, en dat ieder heelkundige dat verband enz. verkiezen zal wat eenvoudig en doelmatig is, zal het niet noodzakelijk zijn eene uitvoerige behandeling van elk te geven, maar zullen wij ons slechts tot de volgenden bepalen. Bij het aanleggen, onverschillig van welk uitrekkend verband of toestel, neemt men zorgvuldig de gewone regelen in acht, zoowel met betrekking tot het verband, dat soms vooraf hierbij vereischt wordt, als tot het aanleggen bevestigen en het in werking brengen van den toestel zelf !). Het verband van eruninghausen : hij plaatst eene cenigzins uitgeholde spalk langs de zieke zijde van het bekken tot voorbij de knie, bevestigt deze door een riem om het bekken en boven de knokkels vau het dijbeen, en steekt den gezonden voet door een strik, die hij aau den zieken voet heeft aangelegd; tusschen de beenenen onder de hielen worden kompressen gelegd. — muksinsa legt tusschen de dijen een dun kussen, buigt de knieën een weinig en vereenigt de beide beenen, van de voeten tot aan de knie, door doeken. Het verband van dksault bestaat uit twee houten spalken vau 4 6 duimen breed, waarvan de buitenste zoo lang is, dat zij zich van den darmbeenskam tot een hand breed voorbij de voetzool uitstrekt; de einden zijn met eene insnijding, en onmiddellijk hieronder met eene vierkante opening voorzien! de binnenste spalk strekt zich van de liesplooi tot aan den binnen-enkel uit. De spalken worden in den strooladendoek gewikkeld en over het aangelegd scuWET'sch verband en de kussens, langs de binnen- en buitenvlakte van het lid geplaatst. De tegenrekking geschiedt door een doek, die met het midden op den zitbeensknobbel gelegd, langs de lies en onder de bil naar de buitenzijde van het heupbeen wordt gevoerd, en aan het boveneinde der spalk wordt vastgemaakt; de uitrekking heeft plaats door een doek, die tot dat einde om den voet gelegd is, om na behoorlijke uitrekking, aan het ondereinde van Zie Aijem. verb. hl. 148 enz. de buitenspalk te worden bevestigd. Bovendien plaatst men eene breede spalk langs de voorvlakte van de dij, die zich van de liesplooi tot boven de knie moet uitstrekken; het geheel wordt door drie banden om de dij en twee om het been bevestigd; de uitrekking heeft plaats in eene schuine rigting naar buiten. — Dit uitrektoestel is verbeterd door wardenburg: de buitenspalk is met een vao twee openingen voorzien dwarsstuk aan de tot voorbij de voetzool verlengde binnenspalk verbonden. Boven de enkels wordt kringsgewijs een doek bevestigd, tusschen welken aan beide zijden banden gevoerd worden, die door de openingen van het dwarsstuk gaan en daarop worden vastgemaakt. — Hiermede komt overeen de krukspalk of de uitrekkingstoestel van gibson : deze spalken zijn zoo lang dat zij tot in den oksel der zieke zijde reiken, en daar voorzien zijn vanjeene kruk, de ondereinden sluiten in een doorboord dwarsstuk, waarop de voeten door middel van rijgkousen met koorden kunnen worden uitgerekt en bevestigd. Aan de buitenvlakte boven de heup bevindt zich aan elke spalk een klosje, waarop de doek voor de tegenrekking steunt; bovendien worden de spalken door borsten bekkendoeken aan den tronk, en door banden of doeken aan het lid bevestigd. Tusschen de beenen legt men een kussen l). Deze krukspalken zijn door mij in zoo verre gewijzigd, dat het dwarsstuk door middel van een ijzeren schuif of koker bewegelijk is, en op de verlangde plaats door een stevigen ijzeren pen kan worden vastgezet, zoodat men slechts van ééne spalk aan de zieke zijde behoeft gebruik te maken. De uitrektoestel van van houte is zoodanig ingerigt dat alleen de buitenspalk met het dwarsstuk vereenigd is. — De uitrektoestel van volpi komt met het verbeterde van desault overeen. — Evenzoo de uitrekkingstoestel van gerdij, waarbij echter de uitrekking op de volgende wijze plaats heeft: Men legt twee één el lange koorden of strooken langs de binnen- en buitenzijde van het lijdende been, met hun midden op de met watten bedekte enkels, bevestigt deze zoodanig op die plaats door een windsel, dat de vier einden, twee boven en twee onder de enkels, ieder aan hunne zijde lisvormig vereenigd kunnen worden; men brengt de vereenigde einden het een boven het ander onder het dwarsstuk en knoopt ze hierop te zamen *). — De uitrekkingstoestel van hagedorn bestaat uit eene stevige houten, met den vorm van het lid overeenkomende spalk, die van boven naar beneden eenigzins versmald toeloopt, en daar verbonden is met eene voetplank, waarop beide voeten geplaatst en bevestigd kunnen worden. De spalk wordt aan het gezonde been gelegd en door lederen gordels bevestigd 3J. — Dit toestel is zeer verbeterd door dzondi: hij verlengt de spalk tot onder den oksel, de spalk is geheel regt en van boven krukvormig, het met gaten doorboorde dwarsstuk is door een stompe hoek met de spalk verbonden, zoodat het lijdende deel iets meer kan worden uitgerekt. De uitrekking geschiedt slechts aan het gebroken been, door twee uitrekkousen, waarvan de een boven de enkels en de ander boven de knie wordt aangelegd; de riemen of koorden worden door de gaten van het dwarsstuk 1) hesseibach 1. c. S. 907. 2) gerdij 1. c. T. 1 p. 390. 3) hesselbach 1. c. S. 892. gestoken en door ijzeren stiften bevestigd; men kan nu de uitrekking afwisselend èn op de knie èn op de enkels voortbrengen. De uitrekkingstoestel van boijer j) komt met dien van volfi overeeen, is echter meer zamengesteld. Het boveneinde van de buitenspalk, die tot aan de heup reikt; is door een haak met een lederen gordel verbonden, waardoor de tegenrekking plaats heeft. De voet rust op eene met gemsleder bedekte ijzeren plaat, die met het schroefwerktuig, waardoor de uitrekking kan worden voortgebragt, verbonden is. Ditschroefwerktuig wordt door een handkruk in beweging gebragt, zoodat de daarmede vereenigde voetplank zeer langzaam voor- of achteruit gezet wordt. De uitrekkingstoestel van unger bestaat uit twee gootvormige breede houten spalken, die van ouderen door eeo doorboord dwarsstuk met elkander vereenigd zijn. De beide spalken zijn van boven 10—12 duimen breed, en loopen versmald naar onderen toe, tot ongeveer eene hand breed voorbij de voetzool. De binnenste, van boven halfmaanvormig uitgesneden spalk, reikt tot aan den zitbeensknobbel, en bezit daar twee schuins gerigte spleten, tot het doorlaten van riemen. De buitenste spalk reikt van boven tot aan den darinbeenskam, en is nabij den rand met twee regte en daar even onder met twee dwarse spleten voorzien. Aan het ondereinde der spalken zijn twee vierkante openingen tot het opnemen van het dwarsstuk, dat door ijzeren pennen wordt vastgezet; het midden van het dwarsstuk is breeder en tot het doorlaten der uitrekkingsbanden der rijgkous van twee openingen voorzien; bovendien behoort hierbij een knevel voor de uitrekking en twee riemen voor onderlinge bevestiging. Bij het aanleggen van dezen toestel over het gewone beenbreukverband, wordt de binnenspalk aan haar boveneinde door een dik kussen bedekt, en rust tegen den zitbeensknobbel en den opstijgenden tak van dit been. Door de regte spleten in de buitenspalk wordt een breede strook gevoerd en kringswijs om het bekken vastgemaakt. Twee smalle riemen worden door de schuine spleten der beide spalken geleid, om de dij gevoerd, en op de voorste of dijspalk van het beenbreukverband, zoodanig vereenigd, dat het vrije einde van den eenen riem door de gesp van den anderen gestoken en bevestigd wordt. De uitrekking geschiedt, nadat de rijgkous aangelegd en het dwarsstuk bevestigd is, op de reeds bekende wijze door den knevel, die, na genoegzame omdraaijingen, door een koord of haak wordt vastgezet. — De uitrektoestel van baudens bestaat uit eene van voren gesloten beenlade, die iets langer dan het lid is, en van boven naar beneden versmald toeloopt. De bodem is aan den bovenrand halfmaanvormig en voorzien van twee insnijdingen, de zijstukken en de voet of sluitplank zijn door scharnieren bewegelijk en worden door haken onderling vastgezet. Het buitenste zijstuk reikt tot aan de heup , het binnenste tot aan de liesplooi, beide zijn met twee rijen openingen, die op gelijken afstand van elkander staan voorzien, terwijl de sluitplank der lade een rij openingen heeft, en drie insnijdingen aan den bovenrand, waarover de koorden tot uitrekking heengaan. Verder behoort bij dezen toestel een dikke paardenharen, of uit gevulcauiseerd 1) goffbes l. c. p. 198. caoutehouk beslaande ring, waaraan twee stevige lange koorden zijn verbonden, eenige kussens lot bedekking der lade, of om onder de knie of de hiel te worden geplaatst en eenige banden of strooken. Bij het aanleggen van dezen toestel wordt de lade in gereedheid gebragt, men schuift den ring over het lijdende lid, zoodat hij op het zitbeen en de buitenvlakte van de heup rust, hierna plaatst meu de uitrekkingskoorden langs de enkels en langs de knie, en bevestigt deze nagenoeg op dezelfde wijze, als wij zulks bij den uitrekkings-toestel van gerdm hebben opgegeven, doch wij verkrijgen hier, in plaats van vier, acht uitrekkingskoorden, vier aan de eukels en vier aan de knie. Hierna legt men het lid iu de lade, en voert de beide koorden, die aan den ring verbonden en naar onderen geplaatst moeten zijn, over da insnijdingen in den bovenrand, langs den bodem naar het ondereinde der lade. steekt ze, na genoegzaam te zijn aangehaald, doov de openingen in de sluilplank en vereemgt ze onderling. Om het bekken wordt de lade door een gordel bepaald, waarvan de einden door de openingen, in het buitenste zijstuk aanwezig, worden doorgevoerd en bevestigd; hierna worden de uitrekkingskoorden over de insnijdingen van den bovenrand der voetplank gevoerd, door de openingen gestoken en vastgemaakt. Behalve bij breuken van den hals van bet dijbeen, wordt deze toestel vooral ook bij schuine breuken van het ligchaam van het dijbeen, en bij neiging tot verplaatsing der breukstukken aangeprezen, omdat men deze vrij goed in hunne plaats houden kan, door doeken of strooken op het bovenste «n op het onderste breukstuk te leggen cn ze in tegengestelde rigting om het deel leidt, om aan de zijwanden der lade, na door de overeenstemmende openingen te zijn gestoken, te worden vastgemaakt l). De uitrekkingstoestel van dumkeicher (Eisenbahn-Apparat) 2), bestaat uit eene soort van lade, die met de lade van fetit overeenkomt, welke op vier kleine wielen rnst, deze loopen op een scheef vlak met 5 a 6° helling op kleine spoorstaven, het voorste paar wielen rust op twee pijlers, die langer zijn dan die van het achterste paar, zoodat het lid in de lade geplaatst zijnde, en deze steeds neiging hebbende, om langs het scheeve vlak naar beneden te rollen, op deze wijze de uitrekking onderhoudt, of het voorbij elkander schuiven der fragmenten verhindert. Behalve bij eene breuk van den hals van het dijbeen 3), wordt deze toestel ook nog bij andere scheeve breuken van het onderste lid aanbevolen. De toestel is overigens vrij zamengesteld en zeker moeijelijk om in de privaatpraktijk te kunnen worden aangewend; hij heeft het nadeel van vele andere uitrektoestellen; de aanhoudende uitrekking wordt niet altijd verdragen en de spiercontractie veeltijds opgewekt. Behalve deze kort behandelde verbandtoestellen, die meu bij eene nagenoeg geheel uitgestrekte plaatsing bezigt, zijn er nog vele anderen, die met betrekking tot de wijze, boe de uit- en tegeurekking verkregen wordt, eenige verschillen op- 1) jjurgek 1. c. bladz. 416. 2) Prwj. Vkrteljahrschrift. XIV, 2, 1857. 3) HL'ssa l. c„ S. 119. leveren, zoo als de nitrektoestel van vermandois , i,angexbeck, heine, aj.ban , houston, schukmayer, PHïsicK en meer anderen '). § 200. Daar bij eene uitgestrekte houding de meeste spieren van het lid gespannen zijn, en dit veeltijds op den duur niet door den lijder verdragen wordt, zoo geven vele heelkundigen de voorkeur aan de gebogen houding, omdat deze de meest natuurlijke positie van het lid , en voor den lijder het aangenaamst en het gemakkelijkst is. Men gebruikt hiertoe de in de vorige § § beschreven hellende vlakken en zweeftoestellen. Bij de aanwending er van wordt het hellend vlak in den vereischten hoek geplaatst, en even als het zweefwerktuig met eene zachte onderlaag voorzien. De tegenrekking wordt verkregen door de eigen zwaarte van het bekken, waartoe men nog de dij legen het dijvlak met een doek bevestigen kan, terwijl men de uitrekking volvoert, door een of beide de voeten aan de voetplank door strooken, enz. vast te maken. Behalve de door ons behandelde, meest gebruikelijke hellende vlakken en zweeftoestellen, vermelden wij hierbij nog die van hen, welke ook hunne aandacht vestigden om den tronk eene onbewegelijke houding te geven, waartoe earle het breukbed met drievoudig hellend vlak aanwendt2), en bonnet met hetzelfde doel de beide ledematen en het bekken in den op verschillende plaatsen gebogen ijzerdraad toestel plaatst, welke bovendien door touwen, die over katrollen loopen, gemakkelijk kan opgeheven worden 3). Hoewel deze en meer andere toestellen zeer doelmatig kunnen zijn, zoo is dikwijls hunne zamengesteldheid en het niet altijd voorhanden zijn, een bezwaar in de aanweuding, en zijn volgens het gezegde van een groot heelkundige te ontberen, omdat, zoo al de nuttigheid gebleken mogt zijn, de noodzakelijkheid daarom nog niet bewezen is. De aequilibriaal-methode van Dr. g. moj'sisovics 4) is na verwant aan de behandeling in gebogen houding, en door hem zoowel bij breuken van den hals als van het ligchaam van het dijbeen aangewend geworden. Zij berust bok daarop om het lid zoodanig te plaatsen en bevestigd te houden, dat de meeste spieren, die op of nabij de 1) hesselbach l. C. S. 864 U. S. W. 2) ott 1. c. bladz. 270 pl. 11 fig. 6. 3) goffkes 1. c. p. 315 pl. 57. •*) Darstellung der Aequilibrial- Methode zür sichern Heilung der Ober schenkel brüche ohne Verhiirzung. breukstukken ontspringen of zich inplanten, ontspannen zijn, waartoe hij, bij eene horizontale ligging op den rug, de dij regthoekig op het bekken, en het been op de dij buigt, en op de volgende wijze op zijne plaats houdt. Over het ledikant of de krib wordt een stevig houten toestel aangebragt, die uit twee perpendiculaire staanders bestaat van ongeveer 2' el hoogte, waarvan de een aan het hoofdeinde en de ander aan het voeteneinde geplaatst wordt. De boveneinden der staanders zijn door een horizontaal loopende stevige lat of houten staaf vereenigd. In het midden van deze lat of staaf bevindt zich een langwerpige □ opening tot het opnemen van een dwarshout, waaraan het gezonde been hangt en dat door een wig wordt vastgezet. In het midden van de horizontaal loopende staaf, ongeveer boven de knie en nabij het voeteneinde, wordt een koperen katrol geschroefd. 13ij het gebruik van den toestel, legt men vooraf op het midden van het bed een ongeveer 6 el lang gespleten windsel, en wel zoodanig , dat de einden langs de zijden van het ledikant of de krib hangen en de spleet en het windsel aan den zijrand van het bed beantwoordt. Men legt den lijder op het bed met het bekken op het verhand, voert het eene einde door de spleet, omgeeft het bovenste gedeelte van de dij en leidt het vervolgens langs de zijstukken van het ledikant of de krib, waar het omgeslagen wordt, het andere einde, dat op dezelfde wijze wordt aangelegd te gemoet en knoopt ze vervolgens vast; hierdoor wordt het bekken op het bed bevestigd. Nu buigt men de dij van het lijdende deel op het bekken en het been regthoekig op de dij, legt langs de achtervlakte van het been eene breede uitgeholde spalk, omgeeft deze door een doek, waarvan de einden boven het been worden zaamgebonden en daar vereenigd worden aan het eene einde van het koord, dat over de twee katrollen loopt, en waaraan het andere einde, met zooveel gewigt bezwaard wordt, dat er evenwigt bestaat; de hiel wordt eveneens in een doek gehangen , waarvan de einden aan de horizontale staaf worden vastgemaakt, terwijl de voet door eene strook boven de enkels wordt omgeven, die vervolgens, om alle bewegingen te beletten, aan den staander bij het voeteneinde wordt bevestigd. Bij breuken aan het dijbeen aan het bovenste derde gedeelte, of van het ligchaam, omgeeft men de dij bovendien door eenige bordpapieren spalken , die door banden worden bevestigd. Hierna brengt men het gezonde lid in dezelfde houding, en bevestigt het door een doek, waar het been in rust aan het dwarsstuk. Men heeft van deze methode ook goede uitkomsten gezien, vooral met betrekking tot den zeer korten tijd, in welken de herstelling plaats grijpt, en dat het opvangen der drekstoffen en het reinigen der deelen zonder gevaar voor verschuiving der breukstukken kan plaats hebben; daarentegen heeft men ook van deze handelwijze gezien, dat velen de houding, alsmede het aanhoudend drukken of trekken van het gewigt op de kuit niet kunnen verdragen. De aanwending der verschillende onbewegelijke verbanden door larreij , seutin , loripfser, mathijsen enz. zijn niet alleen bij de behandeling van deze breuk, maar ook bij andere breuken van het dijbeen toegepast geworden. Wat het aanleggen betreft zoo ver- wijzen wij naar hetgeen hieromtrent reeds vermeld is (zie de onbewegelijke verbanden). — Eene nadere beschrijving geven wij aan het uitrekkend gipsverband, dat op eene eigenaardige wijze is injjerigt en door mathijsen vooral bij die breuken van het on- do ° derste lid, waar eene krachtige uit- en tegenrekking moet aangewend worden, wordt aanbevolen. Het is onder den volgenden naam en nagenoeg op de volgende wijze beschreven : Het verband voor de breuk van het dijbeen bewegelijk naar zijne lengte-as '). De rug van den voet, de hiel en Achillespees benevens het bekken en het bovenste gedeelte van de dij worden met watten bedekt, deze worden door een windsel van af de teenen bevestigd. Deze laag wordt van de knie tot over de dij met vloeipapier of eene dunne laag watten bedekt, om het zamenkleven der gipswindsels met deze onderlaag te voorkomen en het later verschuiven en verlengen van den gipskoker met gemak te doen geschieden. Het gipsverband zelf bestaat uit twee helften, een bovenste en een onderste. Hel bovenstuk, bestemd om de tegenrekking te onderhouden, wordt het eerst, volgens de bekende wijze, aangelegd en strekt zich uit van een handbreed boven de knie tot aan het bekken; het ondereinde van dit bovenstuk wordt, ter uitgestrektheid van 10 a 15 duimen, met eene dubbele laag vloeipapier zorgvuldig omgeven, met het doel om daardoor te verhinderen, dat de tweede of onderste helft van het verband, dat hierover ter breedte van eene hand reikt, er mede zou zamenkleven, en om alzoo de twee helften of de beide kokers op elkander bewegelijk te houden. De benedenhelft van het verband, waarmede de uitrekking geschiedt en onderhouden wordt, begint aan de teenen en strekt zich eene hand breed over het dijstuk uit. De windselgangen van dit onderstuk worden van boven bij de knie over eene uitgestrektheid van 15 a 20 duimen in het midden met de schaar ingesneden, doch voorloopig bevestigd gehouden door den bovensten wind- *) a. mathijsen, Verhandeling over het gipsverband, bladz. 28. selgang onverdeeld te laten , dien men doorsnijdt op liet oogenblik, dat de kokers op elkander bewogen worden. Deze insnijding van het verband heeft ten doel om, nadat de noodige uitrekking van het lid is tot stand gekomen en er eene verschuiving der kokers heeft plaats gegrepen, het onderstuk te kunnen vernaauwen en dit goed sluitend om het bovenstuk te kunnen vastleggen, dat nu plaatst, grijpt door de randen der insnijding over elkander te schuiven en te bevestigen. Is het te voorzien dat men nader op de uitrekking van het lid zal moeten terugkomen, dan worden de kokers door een paar strikken met elkander vereenigd; is evenwel de normale lengte hersteld, dan worden zij door een gipswindsel definitief met elkander verbonden en tot een geheel zamengehecht» Tot meerderen steun en stevigheid van het verband om het bekken, legt mathijsen een lederen riem, die 160 duimen lang en 6 duimen breed is, als een cijfer-8 om het bekken en het bovenste gedeelte van het dijverband. De einden van den riem zijn met openingen voorzien, en nabij het eene einde staan twee stevige gespen, waarvan de eene naar boven, de ander naar onderen is gekeerd. seutin brengt, na het aanleggen van het stijfselverband, de tegenrekking voort • door eên bredden doek tusschen de beenen door te voeren en de einden er van aan het hoofdeinde van het ledikant te bevestigen, terwijl de uitrekking geschiedt door een aan den stijgbeugel bevestigd koord, dat over eene katrol loopt en waaraan ge» wigt gehangen wordt. merchte bezigt de vooraf gevormde bordpapieren spalken of kokers, die zeer naauwkeurig het been, de dij en het buitenste en achterste gedeelte van het bekken omgeven. Het lid wordt eerst genoegzaam met watten bedekt en zorgvuldig met een windsel omgeven, nu legt men de spalken eerst langs de buitenzijde en vervolgens langs de binnenzijde van het lid aan, en bevestigt ze door breede banden of riemen met gespen 1). Op dezelfde wijze kan men ook van de gutta-percha spalken of kokers gebruik maken, met inachtneming van hetgeen daarover van die verbanden vermeld is. § 201. 2). Bij eene breuk van den gr ooien draaijer van het dijbeen. Deze breuk komt zeldzaam alleen voor, maar is veelal zaroen- *) MJ2RCHIK-1. C. p. 512. gesteld met eene buiten-beursbandsbreuk. Zij ontstaat gewoonlijk door direct werkend uitwendig geweld en is dan dikwijls met belangrijke kneuzing der zachte deelen gepaard ; volgens sommigen kan zij ook door spierzamentrekking worden voortgebragt. Indien bet vezelachtig bekleedsel niet verscheurd is, wordt er geene verplaatsing waargenomen, en in dit geval is de herkenning uiterst moeijelijk ; in bet tegenovergestelde geval daarentegen verplaatst zich de draaijer naar boven en naar achteren. Tot herstelling van het breukstuk ligt de lijder op den rug, bet lid afgevoerd, de knie gebogen en de voet naar buiten gekanteld. Gedurende de behandeling laat men den lijder, deze positie als de gunstigste aannemen. Sommige heelkundigen onthouden zich van het aanleggen van eenig verband, terwijl anderen boven en achter den trochanter major trapswijze kompressen leggen en deze door eene spica coxae bevestigen, of wel op het lid wordt een scultet'scIi strookverband aangelegd en het bekken met een breeden gordel omgeven. s 20-2. 3. Bij eene breuk onder den groolen draaijer van het dijbeen. Hieronder verstaan wij eene breuk, die onmiddelijk onder den kleinen draaijer van het dijbeen of hoogstens eenijre duimen lager o o o voorkomt. De breuk is eenvoudig of meervoudig, en ook wel eens met eene binnen- en buiten-beursbandsbreuk zamengesteld; hoewel de ïigting der breuk verschillend zijn kan, zoo is de eenvoudige meestal schuins. De oorzaken zijn indirect werkende uitwendige gewelddadigheden. De verplaatsing is somtijds zeer gering, in andere gevallen grijpen de breukstukken in elkander, en kunnen zich dan opvolgend hoekvormig plaatsen, of wel het bovenste breukstuk rigt zich naar voren en boven, het onderste naar binnen en naar boven. De behandeling is verschillend naar gelang de breukstukken al of niet verplaatst zijn. Indien de breukstukken zonder verplaatsing neiging verloonen den hoekvorm aan te nemen, tracht men dit door eene zachte tegenrekking aan het bekken en door uitrekking 12 aan den voet te beletten, en het lid onbewegelijk in deze houding te bevestigen, malgaigne !) strekt hiertoe de ledematen uit en vereenigt door twee doeken de voeten en knieën met elkander, legt langs de buitenvlakte van de dij een langwerpig kussen en hierover eene breede houten spalk, die zich beide van den darmbeenskam der zieke zijde lot beneden de knie moeten uitstrekken» De spalk wordt door een lederen gordel om het bekken en door twee riemen boven en onder de knie bevestigd. Bij eene verplaatsing der breukstukken doet men het best om na de herstelling het lid eenigzins afgevoerd op het dubbel hellend vlak te plaatsen, dat hiertoe volgens a. cooper onder een zeer scherpen, en volgens malgaigne onder een stompen hoek moet gezet worden. De voet wordt aan de voetplank bevestigd om het naar buiten kantelen te beletten en tevens om de uilrekking te onderhouden, terwijl de tegenrekking door de eigen zwaarte van het bekken wordt voortgebragt. Hoewel het bovenste breukstuk te kort is om hierop met eenig gunstig gevolg eene drukking uit te oefenen, zoo raadt a. cooper toch aan, de dij bovendien door een lederen, goed gevoerden gordel te omgeven, die door riemen en gespen goed sluitend kan worden aangelegd. § 203. Bij breulcen van het ligchaam van het dijbeen. Deze breuk komt meestal in het midden van het dijbeen voor. De rigting der breuk is gewoonlijk, vooral bij volwassenen, schuins, veeltijds van boven naar beneden en van achteren naar voren ; bij kinderen daarentegen is de rigting meer dwars. De oorzaken tot het ontslaan dezer breuken zijn direct werkende uitwendige gewelddadigheden, somtijds indirect werkend geweld, een val op de knie enz. en zeldzaam spierzamentrekking. De breukstukken kunnen zich in alle rigtingen verplaatsen: bij dwarse breuken veelal naar de as van het been of wel hoekvormig, indien het beenvlies i) 1. c. p. 719. niet verdeeld is. De herstelling der breukstukken geschiedt volgens de Lekende regelen. De lijder ligt op den rug, met den tronk min of meer verheven, de tegenrekking wordt door een helper verrigt, die het bekken bepaalt, terwijl de uitrekking door een anderen helper aan den voet plaats heeft, en de arts de breukschikking doet. Bij breuken zonder verplaatsing der brcukstukken maakt men gebruik van het gewone spalkverband, of van een onbewegelijk stijfsel-, gips- of gulta-percha verband. Het spalkverband. Hiertoe bezigt men een vooraf gereed gemaakt achltienhoofdigofscuLTET'sch strookverband, twee spalken, waarvan er een zich aan de binnenvlakte van de liesplooi, de andere aan de buitenvlakte van den heupbeenskam, en beide zich lot de enkels uitstrekken, twee cilindervormige kafkussens, 5 a 6 banden ter bevestiging, kompressen en somtijds nog eene breede dijspalk, die zich van de lies tot boven dc knie moet uitstrekken. Bij het gebruik legt men op de plaats der breuk eene longuet aan, en hierover het achttienhoofdig of het strookverband, de zijspalken worden in den strooladendoek gewikkeld en deze op de ter zijde van het lid gelegde kussens aangedrukt; heeft men de dijspalk geplaatst, dan legt men drie vierkante kompressen op gelijken afstand op de dij en twee op het been, en bevestigt nu het geheel, door even zoo veel banden kringswijs om het deel over de kompressen te voeren, en op de buitenspalk vast te strikken. De onbewegelijke verbanden worden op de bekende wijze aangelegd. — MATiiusEN geeft nog een eenvoudig gipsverband voor de breuk van het dijbeen aan, dat hij nagenoeg volgenderwijze beschrijft. Tot dit verband zijn benoodigd 15 gipswindsels, uit gekeperd katoen of flanel vervaardigd, de lijder wordt op een met een matras bedekte tafel gelegd , in dier voege dat het bekken op den rand der tafel rust en het gebroken lid vrij is. Terwijl met de uit- en tegenrekking hel lid tevens ondersteund wordt, wordt het lid met een gewoon windsel ingewikkeld en de hiel met watten bedekt. Hierna worden de gipswindsels van de teenen af tot aan het bovenste gedeelte der dij gelegd, cn om het heupgewricht in het 12* verband te doen doelen, brengt men op liet bovenste gedeelte van het verband een verlengsel aan, dat zich tot voorbij het heupgewricht uitstrekt. Men knipt daartoe uit gipswindsels 12—15 strooken van ongeveer 25 duimen lengte, dompelt een dezer slrooken in water, en goed nat zijnde, wordt zij op den bovensten of laatsten windselgang van het dijverband gelegd. Op gelijke wijze wordt een tweede strook bevochtigd op de voorgaande geplaatst en vastgehecht, en zoo de eene na de andere, tot dat het verlengsel hoog genoeg reikt. Deze strooken moeten elkander voor van hare breedte bedekken; tot meerdere stevigheid en bevestiging kunnen er eenige overlangs loopende strooken worden overgelegd. Bovendien wordt dit verlengstuk door den reeds beschreven riem om het bekken bevestigd. Is het te voorzien dat het verband vernaauwd zal moeten worden, dan wordt het, onmiddellijk na zijne aanwending, langs de voor- en binnenvlakte aan de dij, van af het bovenste gedeelte tot aan de knie, met de schaar ingeknipt, hetzij eenvoudig verdeeld, of er wordt een langwerpig Y vormig stuk uitgenomen. Het windsel zonder gips onderhoudt nu nog de circulaire drukking en mag niet gelijktijdig verdeeld worden '). Bij schuinse en scheeve breuken met neiging der breukstukken om zich te verplaatsen, wordt bij het becnbreukverband nog gedurende eenigen tijd eene matige uitrekking vereischt, die, wanneer de geprikkelde toestand en de hierdoor veroorzaakte krampachtige aandoening der spieren overwonnen is, wordt nagelaten. In enkele gevallen kan het evenwel noodzakelijk zijn , om de uitrekking gedurende langeren tijd te onderhouden. De verbandtoestellen of werktuigen zijn die, welke wij bij de breuk van den hals van het dijbeen vermeld hebben. Het is bij deze breuk noodzakelijk, van welk verband of toestel men ook gebruik maakt, dat de voet zoodanig bevestigd wordt, dat hij noch binnennocli buitenwaarts kantelen kan. Bij zeer zamengestelde en com- !) mathijsln , !. c. bladz. 24, fig. 8, 9 en 10. munitief-breuken van liet dijbeen, komen bier vooral ook de zweeftoestellen in aanwending. § 204. Bij eene breuk van liet ondereinde van het dijbeen. Hierdoor verstaan wij dat gedeelte, dat zicb ongeveer eene band breed boven de knokkels van het dijbeen uitstrekt. De verbanden enz. worden, even als de breuken die bier kunnen voorkomen, onderscheiden in die: a. bij bovenknolckelbreuk, b. bij enkeleen c. bij de dubbele knokkelbreuk van het dijbeen, a). Bij eene bovenknolckelbreuk van het dijbeen. Hiertoe brengt men die zeldzaam 'voorkomende breuken, welke even boven den kraakbeenigen rand der beide knokkels worden waargenomen. O O De oorzaak is meestal direct werkend geweld. De rigting, deibreuk is gewoonlijk dwars, ook schuins van boven en van achteren naar voren en naar onderen. Het bovenste breukstuk is voor het onderste geplaatst, het achterste puilt in de knieholte uit, de breukeinden grijpen dikwijls met hunne ruwe vlakten in elkander en zijn daarbij soms naar den omtrek verplaatst. Tot de herstelling der breuk legt men den lijder mei verheven tronk op den rug en het lid op een dubbel hellend vlak, en tracht door tegenrekking aan het bekken en door uitrekking aan het been de breukstukken op hunne plaats te brengen. Bij breuken zonder verplaatsing is het voldoende het lid onbewegelijk op een dubbel hellend vlak te houden, bij schuinse breuken, wordt er tevens na het afnemen der oiitstekingsverschijnselen eene zekere uit- en tegenrekking vereischt, die men op de bekende wijze volbrengt. Het lid moet, uit vrees voor nablijvende anchylose van het kniegewricht, reeds vroegtijdig van lieverlede worden uitgestrekt; hiertoe maken sommigen den hoek van het hellend vlak langzamerhand stomper (kerst, malgaigne) ; anderen, zoo als boyeb, a. cooper, geven de voorkeur om reeds van den beginne de gestrekte houding met eene ligte buiging van de knie aan te nemen. Hiertoe wordt de knieholte met een kegelvormig kussentje gevuld, en maakt men van den een of anderen uitrekkenden toestel gebruik. — welbank legt aan de binnenvlakte van bet lid eene genoegzaam breede spalk, die van boven krukvormig eindigt en tegen bet perinaeum steunt, en van onderen een voetplank bezit, waar tegen de voet bevestigd wordt. In een later tijdperk kunnen bier sluitende en veerkrachtige kniebanden worden aangewend. b.) Bij de enkele en bij de dubbele knokkelbreuk van het dijbeen. Deze breuken komen zeldzaam voor en zijn het gevolg van direct werkend geweld, b. v. een slag van een paard, of wel zij ontslaan door indirect werkende oorzaken, b. v. een val van eene aanzienlijke hoogte op de knie. Zij zijn steeds met belangrijke kneuzing en verwonding der zachte deelcn zamengesteld. De rigting der breuk is bij eene enkele knokkelbreuk vertikaal tusschen de beide knokkels en schuins naar builen en boven; bij eene dubbele knokkelbreuk bestaal er bovendien eene dwarse breuk boven de knokkels van liet dijbeen. De verplaatsing der breukstukken is somtijds zeer gering, en enkele malen zijn de breukstukken naar achteren gerigt en van elkander geweken. De behandeling dezer breuken is voor beide nagenoeg dezelfde. De bestrijding der hevige vergezellende gewrichtsontsteking is hier de hoofdaanwijzing. In den beginne kunnen geene drukkende verbanden worden aangelegd, en is het noodzakelijk het lid gedurende dien tijd eene uitgestrekte houding te doen aannemen. Hierloe plaatst men het lijdende deel met eene geringe buiging in de knie (tkaveks, gerdy) op een kafkussen en bevestigt hel deel met het kussen boven en onder de plaatselijke aan doening door doeken of banden ; of men bedient zich van eene o 7 vlakke gootvormige spalk, die langs de achtervlakte van het lid geplaatst en op dezelfde wijze bevestigd wordt. — malgaigne legt hierbij in de knieholte een kegelvormig kussen. Na het bestrijden der ontstekingsverschijnselen, beproeft men de herstelling der breukstukken en tracht deze door een eenvoudig spalkverband op hunne plaals le behouden. Hierloe legt men een of twee spalken, die zich van boven de knie tot op de helft van het been moeten uitstrekken, langs de zijden van het lid, en bevestigt deze op dezelfde wijze als de achterste spalk. Eenigen, onder anderen desault , laten hierbij de voorvlakte van de knie onbedekt. Bij verkorting van het lid maakt men bovendien van een der bekende uitrekkingstoestellen gebruik, waartoe dumreiciier's meer gemeld uitrektoestel wordt aanbevolen. — a. cooper omgeeft het lid in dit tijdperk met eene gootvormige bordpapieren spalk, die nagenoeg f van het deel omsluit, en ondersteunt deze door %.ijdelingsche spalken , die boven en onder de knie door een windsel of door doeken op hunne plaats worden bevestigd. Bij eene enkele knokkelbreuk wordt ook een onbewegelijk verband aangeprezen-1). Na 5 of 6 weken begint men, om zooveel mogelijk gewrichtsstijfheid te voorkomen, met voorzigtigheid lijdelijke bewegingen te maken. § 205. 2. Bij breuken van de knieschijf. De knieschijf, die voor een groot gedeelte in de pees van den m. rectus femoris besloten is, kan door eene dwarse, overlangsche en door eene splinterbreuk worden aangedaan. De dwarse breuk komt het meest voor, zeldzamer de beide anderen. De oorzaken voor het ontstaan van eene dwarse breuk zijn: een val op de knie en heftige spierzamenlrekking (kerst). Het is somtijds zeer moeijelijk te bepalen, of deze of gene oorzaak eene knieschijfbreuk heeft voortgebragt. De overlangsche splinter- of kruisbreuk ontstaat steeds door direct werkend uitwendig geweld, en is altijd met belangrijke aandoening der zachte deelen gepaard. De verplaatsing der breukstukken zal afhangen van het al of niet verscheurd zijn van het vezelachtig omhulsel; in het eerste geval zal bij eene dwarse breuk, l) keest, 1. c. bladz. y74. ï) Alois huss», 1. c. S. 129. liet bovenste breukstuk naar boven verplaatst zijn, in hel laatste geval, alsmede bij de overlangsche breuken, wordt geen of zeer weinig vaneenwijking der breukstukken waargenomen. De verbanden, enz. onderscheidt men in: a. bij eene dwarse en b. bij eene overlangsche breuk van de knieschijf. a.) Bij eene dwarse breuk van de knieschijf. Deze breuk kan ook met een meerderen of minderen graad van ontsteking vergezeld gaan, en daar men gedurende dien tijd van geen verbanden of werktuigen kan gebruik maken, zal men het doelmatigst handelen met aan het lid eene zoodanige houding te £bven, dat de uitstrekspieren van het been ontspannen zijn en dat, bij een mogelijk nablijven van eene ware gewrichtsverstijving, het lid toch voor het gebruik dienstig blijft. Hieraan nu voldoet men door het bekken op de dij te buigen en het lid uit te strekken; waartoe men den lijder eene bijna zittende houding in het bed laat aannemen, cn aan de achtervlakle van het uitgestrekte lid eene gootvormige spalk legt, waarmede het lid op een stijgend hellend vlak, of de hiel op een genoegzaam hoog en vast kussen geplaatst wordt. In deze houding zijn de breukstukken het voordeeligst geplaatst om met elkander in aanraking te kunnen blijven, zoodat zelfs sommige heelkundigen (sabatieb, vai.entin, richerand, enz.) geene verbanden aanwendden, en hun doel trachtten te bereiken, door het lid alleen in bovengenoemde houding te laten verblijven. Om evenwel de breukstukken naauwkeurig bij elkander te houden, heeft men bovendien nog van vele verbanden en werktuigen gebruik gemaakt. Als zeer doelmatig vermelden wij: Het verband van iiesselbacii ')> dat nagenoeg met het verband van kluge voor de breuk aan het olecranon overeenkomt- Dit verband aanlerende, OÖ / wikkelt men eerst het onderbeen met een windsel van af den voet tot even onder de knie in, hierna worden de breukstukken zoo veel mogelijk tot elkander gebragt, en door een helper bevestigd, lot dat men ook de dij met een ander windsel van boven naar 1) 1. c. S. 954, beneden, tot aan den bovenrand van hel bovenste breukstuk, heeft ingewikkeld; nu legt men langs de achtervlakte van het lid eene breede gootvormige houten spalk, die zich van de bilplooi tot voorbij de hiel moet uitstrekken, bevestigt deze van onderen en van boven met eenige kringswijze gangen van een windsel, eindigt het verband met eene testudo genu inversa (§ 104) te maken, en plaatst hierna het lid op een enkelvoudig stijgend hellend vlak. In den beginne, zoo de ontsteking van het kniegewricht te hevig is, wordt het verband voor de knie niet aangelegd, maar om de breukstukken bij elkander te houden, legt men, gedurende dien tijd twee kleefpleisterslrooken langs de zijranden van de knieschijf. Het verband van scïiuii komt hiermede overeen i). Het verband, voor de dwarse breuk van do knieschijf, ook wel chiasier van petit genoemd (§ 105); hierbij wordt evenwel, om de onbewegelijkheid van het kniegewricht te verzekeren, aan de achtervlakte van het lid een bordpapieren of uitgeholde houten spalk gelegd, die boven en onder de knie door banden wordt bevestigd. Het verband van verduc en iienckel, is hiervan eene wijziging. Enkele malen heeft men ook gebruik gemaakt van het door iieister aanbevolen vereenigend verband voor dwarse wonden 2); Jat later ook nog door laureij en dupüijtren is aangewend geworden. Van de vele verbanden, middelen en wijzen om de breukstukken bij elkander te houden, vermelden wij nog de volgende: a. coopee legt in den beginne het lid op eene gootvormige spalk, met eene eenigzius verheven hiel, en laat den lijder hierbij eene zittende houding aannemen. Zoodra de ontstekingsverschijnselen bestreden zijn, wikkelt hij den voet tot aan de knie in, drukt het bovenste breukstuk op zijne plaats en bepaalt het door twee genoegzaam lange en breede strooken, langs de zijden van de knie te leggen, die boven en onder de knie door kringswijze gangen aan het deel bevestigd worden, daarna worden zij omgeslagen en onderling ter zijde van de knieschijf zamengeknoopt, zoodat door het naderen der cirkelgangen, de breukstukken bij elkander gehouden worden. Later heeft hij, omdat de banden uitrekten en de breukstukken zich daardoor konden verplaatsen , gebruik gemaakt van een dijgordel, die boven de knie werd aangelegd, en van een riem, V) cessner, 1. c. S. 359. 2) Zie Algcmeene Verbandleer, bladz. 86. die met het midden onder de voetzool gelegd werden, waarvan de einden langs de zijden van het been werden gevoerd en aan den dijgordel vastgegespt. Om het afglijden te voorkomen, wordt de riem om den voet en om het been door banden of strooken bevestigd.— Hiermede komen overeen de handelwijzen van pott, asiesbury, rousseau, enz. — bell bevestigt de riemen, die aan den dijgordel vastzitten, aan de punt van een schoen. Eene andere wijze om de breukstukken bij elkander te houden, bestaat daarin, dat men dwars boven het bovenste en onder het onderste breukstuk, een band of riem legt, en deze door twee overlangs er onder geplaatste strooken onderling vereenigt, zoodat door het naderen der dwars verloopende strooken de breukstukken tot elkander gedrukt worden. — coppek legt twee geuoegzaam lange strooken volgens de lengte-as van het lid ter zijde van de knieschijf, bevestigt ze dwars boven en onder de knie, slaat de einden naar elkander toe en knoopt ze, na sterk aangehaald te hebben, onderling te zamen. — bell bezigt twee halfmaanvormige kurkplaten of -spalkjes, die aan dwars liggende strooken of riemen vastzitten, zoodat de knieschijf bij het aanleggen omsloten is. — Hiermede komen overeen de min of meer zamengestelde werktuigen van muschenbroek , bucking, lampe en eveks 1). Sommigen hebben getracht de breukstukken bij elkander te houden, door om de knieschijf eene ringvormige drukking aan te wenden. Zoo maakt b. v. purmann gebruik van een ijzeren met leder bekleeden ring, die de knieschijf omvat en door een windsel bevestigd wordt; — peccettï bedient zich van een lederen ring; — meibom van een houten hoedje. — De kap of het verbandwerktuig van kaltschmidt , bestaat uit hout en loopt van boven en van onderen eenigzins verbreed uit, zoodat hij daar ter plaatse door banden of door een windsel bevestigd wordt ; bovendien is de kap voorzien van een deksel, zoodat men bij het openen de knieschijf kan zien. — Het verbandwerktuig van svjtser bestaat uit een blikken kap, tot het opnemen van de knieschijf en twee riemen, die ieder met een kussentje voorzien zijn, om de kap te bevestigen. Vóór het aanleggen van dit werktuig, raadt hij aan het ligamentum patellae superius te doorsnijden 2). Met eenige wijzigingen komen hiermede nog overeen de verbandwerktuigen van ravaton, assalini, enz. 3). Tot de onbewegelijke of vaste verbanden behooren: Het verband, van velpeau. Bij eene matige uitstrekking van het lid en na de breukschikking, bedekt hij het kniegewricht met een stuk linnen, legt boven het bovenste en onder het onderste breukstuk eene trapswijze kompres, die door een cijfer-8-verband worden bevestigd. Hierna legt hij een windselverband van af den voet 1) hesselbach, 1. c. S. 963 11. s. w. 2) burger, 1. c. bladz. 511. 3) hesselbach, 1. c. S. 968 u. s. w. tot naltij de lies aan, en voorziet dit met eene laag dextrinc; vervolgens plaatst hij langs de gelicele aclitervlakte van het lid eene nalgcmaakte bordpapieren spalk, die door eene derde laag windsels of strooken, welke met dextrine bestreken worden, bevestigd " o wordt. Gedurende het hard en droog worden, wordt het lid op eene gootvormige spalk geplaatst. Hel verband van seiitin. Hij plaatst den lijder op een stoel en zet het uitgestrekte zieke lid op een anderen ; of wel hij laat den patiënt dwars in het bed zitten met het lijdende deel voor zich. Na de breukschikking, het plaatsen en tevens bevestigen der trapswijze kompressen boven en onder de knieschijf, wordt de buitenste oppervlakte van dit verband en nadat de ledige ruimten rondom het gewricht behoorlijk met wallen zijn opgevuld, met eene dunne laag slijlselpap bestreken. Hierna legt men een inwikkelend verband van af de teenen tot nabij de lies aan, bestrijkt dit met de stijfselpap en legt vervolgens van achteren, ter zijde en van voren van het lid de bordpapieren spalken aan, die door banden of eene laag strooken bevestigd worden. Men legt het lid, totdat het verband droog is, op eene dij-kuitspalk. Op dezelfde wijze, doch zonder de bordpapieren spalken, zou men hier met meer spoed en meer voordeel van het gipsverband kunnen gebruik maken. Tot de meer zamengeslelde verbanden en toestellen behooren. De toestel van boijeh. Dit bestaat uit eene houten, aan beide einden geopende beenlade, die zich van de helft der dij lot voorbij de knie moet uitstrekken, 2, 3 lot 4 duimen breede en 20 duimen lange riemen, eenige 2 dwarse vingers breede strooken ol een windsel. De lade moet van het lid omgeven, en van boven naar onderen versmald toeloopen. Op de buitenvlakte der zijstukken bevinden zich in het midden, van voren naar achteren, 4 — 6 knoppen of pennen, welke dienen om de riemen te kunnen bevestigen. Bij het aanleggen wordt de lade met eene zachte onderlaag bedekt, en hel deel er zoodanig in geplaatst, dat de knie in het midden van de lade ligt; terwijl nu de breukstukken op hunne plaats gedrukt en gehouden worden, legt men den eenen riem met zijn midden zoodanig boven het bovenste breukstuk, dat de einden, schuins naar de buitenwanden der lade geleid, aan de onderste knoppen kunnen worden bevestigd; den anderen riem legt men op dezelfde wijze onder hel onderste breukstuk, doch voert de einden in tegengestelde inrigting naar boven , en bevestigt ö d o o / o ze aan de bovenste knoppen der lade. Hierdoor blijft de knieschijf door de riemen omsloten en zigtbaar, zoodat er bovendien plaatselijk middelen op aangewend kunnen worden. De lade wordt door riemen, door banden of door een windsel om het deel bevestigd !). De toestel van baddens bestaat uit de in § 199 beschrevene lade, die bovendien, even als eene lessenaar, door scharnieren met eene plank verbonden is, waardoor de lade aan bet vooreinde hooger of lager gezet kan worden; een groot vlak kussen tot bedekking van den bodem der lade ; uit twee kleinere kussens, waarvan het eene onder de hiel, het andere onder de knie tegen den rand der lade geplaatst wordt; uit trapswijze kompressen en banden. Bij het aanwenden van dezen toestel wordt de lade gereed gemaakt, en het been er zoodanig in geplaatst dat de voet tegen de voetplank rust. Na de breukschikking verrigt te hebben, legt men boven het bovenste en onder het onderste breukstuk eene trapswijze kompres, bevestigt hiermede het midden van twee stevige strooken of banden, voert de einden van de bovenste en van de onderste strook dwars naar buiten, steekt ze door de overeenstemmende openingen in de zijstukken der lade, slaat ze over de randen der lade om en bevestigt ze onderling: vervolgens neemt men twee andere strooken, die op dezelfde wijze met bet midden aan de eerste en op de trapswijze kompressen worden vastgemaakt, leidt de einden van de onderste strook, ieder naar hunne zijde schuins naar boven, en van de bovenste schuins naar beneden, steekt ze door eene der overeenstemmende openingen der onderste rij, en knoopt >) goffkes, 1. c. p. 353, pl. 62 en 63, fig. 1. ze vervolgons, na goed aangehaald te hebben , onderling op de buiten- of zijwanden der lade vast >). De toestel van fontan bestaat uit eene langwerpig vierkante plank van ongeveer 40 duimen lengte en 30— 34 duimen breedte. Nabij hel boveneinde en nabij het ondereinde bevinden zich in de zijranden 4 duimen diepe en even zoo groote insnijdingen; verder behooren hierbij banden of strooken, en een vlak kussen. Bij het aanwenden bedekt men de plank met het kussen, legt haar zoodanig onder het lid, dat het midden van de plank aan de knie beantwoordt, en bevestigt haar nu door banden of strooken, waar- o van de gangen boven en onder de knie in de insnijdingen van het werktuig of de plank gelegd worden ; vervolgens voert men ter zijde van de knie onder de dwars verloopende strooken, twee andere strooken, die men, na sterk aangehaald te hebben, onderling vereenigt. Hierdoor worden op eene eenvoudige wijze de breukstukken bij elkander gehouden. z. merchie 2) bezigt eene knieschijfspalk van bordpapier, leder, gutta-percha of van eene andere stof, die naauwkeurig het kniegewricht van voren en ter zijde bedekt, eene uit een der genoemde stoffen vervaardigde lade, om aan het deel eene onveranderlijke houding te geven, een vierhoofdig gespverbaod om de knieschijfspalk te bevestigen, en eenige wiadsels watten en banden. Na de breukschikking wordt de flaauw gebogen knie met eene laag watten bedekt, en door eeu windsel van beneden de knie tot boven aan de dij omgeven, hierna legt men de kniespalk aan, bevestigt haar door het vierhoofdig gespverband, wikkelt vervolgens het deel van den voet tot aan de knie door een windsel in en plaatst het deel in de met watten voorziene knielade , die door banden om het deel bevestigd wordt. mator plaatst het lid in eene met watten bedekte ijzerdraadgoot, die het lid van de helft der dij tot op de helft van het been voor } omgeeft. Boven en onder de knieschijf wordt een doek gelegd, die aan de zijwanden van de goot bevestigd wordt, waardoor de breukstnkken bij elkander gehouden worden; bovendien raadt mayor aan, ter naauwkeurige bijeenhouding der breukstukken, om boven en onder de knieschijf aan den doek 3 a 4 bandjes te zetten, en die voor de knieschijf met elkander te vereenigen. Hierna hangt hij het lid in eenen doek> zoodat de dij op het bekken gebogen is. Het werktuig of de haken van mai.gaigne is zamengesteld uit twee op elkander 1) goffres, 1. c. p. 354, pl. 62 en 63, lig. 3 en 4. *) 1. e. p. 490, pl. 73. bewegelijke stalen platen, van 3—4 duimen lengte en 2—3 duimen breedte, die door een schroef op elkander kunnen worden vastgezet, de vrije einden der platen gaan in twee scherpe haken over; de twee onderste haken, die voor de punt van de knieschijf bestemd zijn, staan iets digter bij elkander en nemen bij de aanwending de punt van de knieschijf tusschen zich op, terwijl de bovenste, die het breedere gedeelte van de knieschijf omvatten, iets meer van elkander staan; daarbij is de binnenste haak iets langer. Bij het aanwenden van dit werktuig wordt, terwijl men de breukstukken naauwkeurig op hunne plaats houdt, de huid over de punt van de knieschijf naar beneden getrokken en gespannen, en te gelijker tijd voert men de onderste haken met eene zekere snelheid en kracht door de huid tot in de knieschijf, vervolgens trekt men de huid iets naar boveu en drukt nu de bovenste haken in het breedere gedeelte van de schijf; nu worden de platen zoodanig over elkander geschoven, dat de knieschijf er in bekneld is, en vervolgens onbewegelijk door de schroef vastgezet 1). Dit werktuig is later verbeterd door charriere t die de platen bewegelijk door een horizontaal loopende schroef vereenigde, en waardoor zij op een veel gemakkelijker wijze door een sleutel worden vastgezet of losgemaakt. Hiermede komen overeen de haken van sedillot en de staafjes van dieffenbach, welke laatste in de breukstukken worden gedreven en door bandjes onderling bevestigd. Na eene dwarse breuk van de knieschijf, heeft baillif een ondersteunend werktuig opgegeven, dat uit vier, uitwendig met leder bekleede metalen spalken bestaat, waarvan er twee om de dij en twee om het been worden gelegd. Zijdelings zijn de spalken door een scharnier met elkander verbonden, waardoor de knie slechts tot op 124° gebogen worden kan. De bovenste spalken zijn door eenen riem aan een bekkengordel verbonden 2). b.) Bij eene overlangsche breulc van de knieschijf. Deze vrij zeldzaam voorkomende breuk is steeds liet gevolg van direct werkend uitwendig geweld, en daarom bijna altijd met belangrijke kneuzing, enz. der zachte deelen gepaard. In den beginne zal bet noodzakelijk zijn, bet lid op kussens in eene uitgestrekte houding te plaatsen en de zamenstellingen volgens de aanwijzingen te behandelen. Eerst hierna zal het voldoende zijn om trapswijze kompressen langs de knieschijf te leggen en deze door bet verband bij overlangsche breuken der knieschijf (§ 106), of volgens malgaigne, door met pleister bestreken strooken, te bevestigen. — a. coopek raadt aan langs de knieschijf twee kussentjes te plaatsen en die door een knieband met gespen op hunne plaats ') mai.gaignk 1. c. T. I. p. 771. 2) hesselbauh 1. c. S. 975. Ic bepalen. Een onbewegelijk gipsverband zoude ook bier goede diensten doen. § 206. 3. Bij breuken van het onderbeen. Deze verbanden worden, even als de beenbreuken, onderscheiden in die: 1°. Bij gelijktijdige breuk van het scheen- en van het kuitbeen, 2°. bij eene breuk van het scheenbeen en 3°. bij eene breuk van het kuitbeen. § 207. 1.) Bij eene gelijktijdige breuk van het scheen- en van het kuitbeen. Deze breuken, ook breuken van het been genoemd, komen in vergelijking met alle andere beenbreuken het meest voor. Zij worden vooral in den volwassen leeftijd en bij het mannelijk geslacht waargenomen ; vandaar dat de soldaat, en inzonderheid de kavallerist, door zijne eigenaardige beroepsbezigheden, aan deze beenbreuk hel meest blootgesteld is. Zij kunnen langs de geheele uitgestrektheid der beide beenderen voorkomen, doch bet meest aan het dunnere of onderste derde gedeelte van het been. Zeldzaam breken de beide beenderen gelijktijdig en op dezelfde hoogte; het kuitbeen breekt dikwijls eerst op zijne zwakste plaats, dat is : van onderen na eene breuk van het scheenbeen, en wel wanneer de lijder nog pogingen tot gaan aanwendt; indien echter de breuk van beide beenderen te gelijk voorkomt, wordt die van het kuitbeen iets hooger waargenomen. Zij ontstaan zoowel door direct werkend geweld, b. v. een slag of sloot enz., als door indirect werkende oorzaken, b. v. door een val op de voeten, bij een sprong, of van eene aanzienlijke hoogte, door een valschen tred, enz. De breuken door de eerste oorzaken ontslaan, zijn meestal met wonden gepaard; daarentegen neemt men deze minder waar bij die breuken, welke door indirecte oorzaken worden voortgebragt, doch achtereenvolgens kunnen bier de zachte deelen door de scherpe beeneinden van binnen naar buiten worden beleedigd. De rigting der breuk is aan het bovenste derde gedeelte en aan het ligchaam der beide beenderen meestal dwars," doch ook wel schuins, daarentegen aan het onderste gedeelte veelal schuins. — De verplaatsing der breukstukken is verschillend. Bij dwarse breuken aan hel bovenste derde gedeelte wordt geene of slechts eene geringe verplaatsing waargenomen ; in het midden of bet ligchaam en aan hel onderste derde gedeelte der beide beenderen verplaatsen zich de onderste breukstukken veelal naar den omtrek en naar achteren. Bij het scheenbeen wordt slechts eene gedeeltelijke, bij het kuitbeen steeds eene geheele verplaatsing naar den omtrek waargenomen. Het bovenste breukstuk van het scheenbeen staat in het algemeen iets naar voren, doch opvolgend plaatsen zich de beide breukstukken , door dé zamenlrekking der kuitspieren, min of meer hoekvormig. — Bij schuinse breuken verplaatsen zich de breukstukken naar de lengte en in de rigting van het werkende geweld, zoodat het onderste breukstuk buiten-achterwaarts onder het bovenste komt te leggen. Het is vooral bij deze breuken dat wij herinneren moeten, om, met het oog op de plaats waar een zoodanig lijder zich bevindt, voor een geschikt vervoer zorg te dragen, en dat men gedurende dien tijd bij wijze van voorloopig verband van de reeds meermalen genoemde gipspappen, gutta-percha spalken, verbandkokers, of eenvoudige spalkverbanden enz. gebruik moet maken. Bij de repositie dezer breuksoorten legge men den lijder op den rug met den tronk eenigzins verheven, enstrekke bij dwarse breuken liet lid uit, terwijl bij schuinse breuken dikwijls eene gebogen houding noodzakelijk zijn kan; de tegenrekking geschiedt door een helper aan de knie, zoo ook de uitrekking door de handen of door strooken aan den voet, terwijl hierbij door den arts de breukschikking verrigt wordt i). De uit- en tegenrekking wordt zoo lang onderhouden tot dat men het breukverband heeft aangelegd. J; MALGAIGJCE 1. C. p. 789. Er is een aanzienlijk getal van verbanden, werktuigen „en toestellen bij deze menigmaal voorkomende beenbreuk aangewend geworden, waarbij het eene aan het lid eene volkomene uitgestrekte, het andere eene min of meer gebogene houding geeft. Wij geven meestal de voorkeur, daar hier alleen sprake kan zijn van beenbreuken met aanzienlijke verplaatsing der breukstukken, aan eene min of meer gebogen houding van het been, omdat deze voor den lijder de natuurlijke en tevens de gemakkelijkste is, omdat de spieren hierbij ontspannen zijn en omdat deze ook de gunstigste positie voor het deel is, indien er eene gewrichtsverstijving van de knie of van den voet inogt nablijven. Bij elk verband, enz. waarvan men gebruik maakt, moet de voet in een regten hoek op het been gebogen zijn, en de groote teen parallel slaan met den binnenrand van de knieschijf. De voet moet zoodanig bevestigd worden, dat hij noch naar binnen noch naar buiten kantelen kan, terwijl men hierbij steeds vooral acht moet geven, dat de hiel niet doorzakke, maar de eenmaal gegeven positie blijve behouden. — Bij meervoudige breuken, splinterbreukcn, enz. geeft men reeds vroegtijdig eene gunstige houding aan het deel, en verkiest men tevens die verbanden of toestellen, waardoor men in staat is, het deel gemakkelijk te kunnen zien en behandelen. De verbanden, die bij eene breuk van het ligchaam van het scheen- en het kuitbeen zonder, of slechts met geringe verplaatsing gebezigd worden, zijn zeer talrijk en van verschillenden aard. Wij geven in die gevallen de voorkeur aan de onbewegelijke verbanden en wel meer bepaald aan het gedeeltelijk bewegelijke en aan het bewegelijke gipsverband, omdat hierdoor, behalve vele andere voordeden, het deel niet aan het oog onttrokken is en het voor eene plaatselijke behandeling geschikt blijft. Op dezelfde wijze kan men hier ook gebruik maken van het tweekleppig stijfsel- of van het gutta-percha verband. Van een en ander achten wij eene nadere beschrijving overbodig, omdat bij de be- 13 handeling dezer verbanden, liet been sleeds tot voorbeeld verstrekt heeft (§ 155) '). Vroeger bezigde men als onbewegelijk verband het zoogenaamde gipsgietsel, dat door froriep in 1817 aan de vergetelheid is ontrukt, en waarmede door kluge, dieffenbach en anderen vele proeven zijn genomen geworden. Men plaatst het lid in eene 22 duimen lange en 7 duimen breede kast, waarvan de wanden kunnen neergeslagen en weggenomen worden. Het binnenste der kast alsmede de buitenvlakte van het been bestrijkt men met olie, en wikkelt het door strooken of door een windsel in. Hierna maakt men het gipsmengsel gereed, en stort het, zoodra het been gemakkelijk in de kast geplaatst is, langzaam over het deel uit. Als het gipsmengsel hard geworden is kan dekast weggenomen en het deel op een zweefwerktuig geplaatst worden 2). Met hetzelfde doel maakte förster gebruik van het zandverband, waartoe het deel in eene lade of kast geplaatst en met nat zand omgegeven wordt, kluge heeft hieraan nog eene wijziging gebragt, waardoor het tevens voor uitrekking geschikt is 3). Het gewone spalkverband bestaat uil den strooladendoek, die zich van de knie tot even voorbij den hiel moet uitstrekken, een scuLTEï'sche strook- of een achtlienhoofdig verband, twee even zoo lange en genoegzaam breede houten of bordpapieren spalken, twee kafkussens om langs de zijden van het been te plaatsen, eene voetplank, en banden of strooken tot bevestiging. Nadat men vooraf het verband gereed gemaakt beeft, legt men gedurende dat de uit- en tegenrekking onderhouden wordt, 3 a 4 zamengevouwen banden op gelijken afstand van elkander onder liet lid, en hierop het op den strooladendoek gereed gemaakte verband. Nu plaatst men het been er op, en legt het achttienhoofdig of het scültet'scIic strookverband aan; vervolgens wikkelt men de spalken zoodanig in den strooladendoek, dat zij, nadat men de kafkussens langs de zijvlaklen van het been gelegd heeft, het lijdende deel naauwkeurig omgeven, en bevestigt ze door de banden of strooken, waarvan men de strikken op de buitenspalk legt. In plaats van spalken kan men ook van stroostaven gebruik maken. De hiel en de omtrek van de pees van achilles moeten met boomwol bedekt zijn, 1) Algem. verbandl. bl. 94. 2) burger 1. c. bl. 517. 3) fritze 1. c. S. 126. en, om het kantelen van den voet tegen te gaan, legt men eene breede strook met zijn midden tegen de met de voetplank bedekte voetzool aan, overkruist de einden op den rug van den voet en bevestigt ze zijdelings aan den strooladendoek. Om nu aan bet deel eene zekere ligging te geven, ondersteunt men het door de onware strooladen, of men plaatst het op een kussen, of hangt bel in een zweefwerktuig. Bij breuken met geringe verplaatsing wordt op het meest afwijkende breukstuk eene trapswijze kompres gelegd, die dan door hel achttienhoofdig of door het strookverband bevestigd wordt. Het verband van boijer verschilt van het voorgaande slechts daarin, dat hij, behalve dat het strookverband met een oplossend vocht bedeeld wordt, bovendien eene spalk aan de voorzijde van het been plaatst. — Het verband van merchie bestaat uit een inwikkelend verband van de teenen tot boven de knie, en uit twee naar den vorm van het lid vervaardigde bordpapieren spalken, die den voet en het been als een' koker omgeven, en door banden of door riemen met gespen bevestigd worden 1). — Het verband van hfssei.bach bestaat uit een kafkusseu, dat het been en den voet omvat en door banden bevestigd wordt. — pott beval ook hier de zijdelingsche ligging op kussens aan. Bij breuken bij welke de breukstukken neiging verloonen zich le verplaatsen, hetgeen men vooral bij de schuine breuken ook nog na de repositie te vreezen heeft, wordt bij het verband bovendien eene zekere uitrekking onderhouden, waartoe men van verschillende werktuigen en toestellen heeft, gebruik gemaakt. Zeer doelmatig is de breukplank van sautek (§ 194), omdat het deel hierop eene vaste en zekere ligging heefl, en omdat, door den voet aan de voetplank en de knie aan de breukplank met doeken te bevestigen, bierbij tevens eene zekere uit- en tegenrekking wordt voortgebragt. Bij eene zijdelingsche uitwijking der breukstukken wordt het midden van eenen doek of eene strook op het meest uitpuilende breukstuk gelegd, en de einden worden, nadat zij bo\en en onder het been gevoerd zijn, aan de tegenovergestelde ') merchie, 1. c. p. 469, pl. 68 en 69. 2) 1. c. S. 976. 13* zijde der brcukplank bevestigd. Ook kan hierbij nog uitrekking worden voortgebragt, door de einden van een om de enkels geslagen doek, die op den rug van den voet overkruist en onder de voetzool vereenigd worden, op de bekende wijze met een gewigt te bezwaren. Op dezelfde wijze kan men ook bij de reeds genoemde spalk en onbewegelijke verbanden, door rijgkousen, stroppen, enz. eene tijdelijke uitrekking voortbrengen. Tot de verbanden en toestellen waarmede men eene aanhoudende uitrekking uitoefent behoort: De verbandtoestel van baüdens. Deze bestaat uit eene breuklade, die wij bij de breuk van het dijbeen hebben opgegeven , doch dio veel korter is, en het been en de knie bevatten kan. De zijwanden zijn even lang en de iets langere bodem der lade is aan zijn bekkenrand met twee insnijdingen voorzien. Dezen toestel bezigende, plaatst men op den bodem der geopende lade een vlak paardenharen kussen, dat iets breeder en langer dan de bodem dezer lade zijn moet, hierop eene laag scuLTET'sche strooken, in genoegzaam aantal om het been van de enkels tot voorbij de knie te kunnen bedekken. Midden op deze strooken brengt men eene langwerpige kompres tot bedekking en gelijkmaking van de groeven naast de pees van achili.es, en eindelijk eenige strooken tot bevestiging van het hielkussen, dat alzoo het laatst op het verband geplaatst wordt. Nu vangt men aan om den voet en de knie, of de plaatsen waar de banden of strooken voor de uit- en tegenrekking gelegd moeten worden, met watten te bedekken en deze door een windsel te bevestigen. De uit- en tegenrekkende banden of strooken worden, op dezelfde wijze als bij de dijbeenbreuken vermeld is, aangelegd; die van de knie moeten evenwel langer zijn, en worden thans, als dienende voor de tegenrekking, naar boven omgeslagen Tot meerderen steun wordt dit gedeelte van het verband met eene dikke gomoplossing bestreken. Nadat men nu bet deel op de gereed gemaakte lade geplaatst heeft, worden de verbandstukken in de volgende orde aangelegd: het kussen wordt langs de zij- vlakten van het been gedrukt en de lade gesloten. De strooken voor de tegenrekking worden nu om en in de insnijdingen van den bekkenrand van den bodem der lade gelegd, langs den bodem tot de voetplank geleid, en na genoegzaam te zijn aangehaald, door de galen gestoken en onderling vereenigd, terwijl men de uitrekkingsbanden, na voldoende uitrekking, op de vroeger vermelde wijze aan de voetplank vastmaakt. Twee dezer strooken worden van achteren naar voren in de rigting van de as van het lid bevestigd, de beide anderen schuins van onderen naar boven, boven den rand van de voetplank, om hierdoor den voet eenigzins te steunen en het drukken op de hiel te verminderen. — De zijdelingsche uitwijking der breukstukken wordt op dezelfde wijze door doeken belet, zooals dit bij de dijbeensbreuken vermeld is '). Van den vroegsten tijd af maakte men op verschillende wijzen van aanhoudende uitrekking bij deze breuken gebruik. Men bevestigde zelfs eenvoudig den voet, door een doek aan het voeteneinde van het ledikant, terwijl, de lijder door doeken of stroppen aan het boveneinde er van werd vastgemaakt. Sommigen bezigen nog verschillende been- of breukladen, z. o. die van petit, heistek, bell, enz. hippocrates bezigde een zeer vindingrijk en teveus eenvoudig uitrekkend werktuig of toestel dat op de volgende wijze zamengesteld is: twee dikke en met eene zachte stof bekleede ringen omgeven naauwkeurig het been boven de enkels en onder dè knie, de alzoo aangelegde ringen hebben zijdelings aan de naar elkander toegekeerde vlakten twee uithollingen of verdiepingen, die bestemd zijn om vier stevige, doch buigzame en veerkrachtige stokken van ongeveer een vinger dikte op te nemen. Deze stokken moeten iets langer zijn dan de afstaod tusschen de beide ringen, opdat zij, eenigzins gebogen in de overeenstemmende verdieping van den bovenste en ondersten ring gezet wordende, hierna weder hunne regte rigting aannemen; en daar hierdoor de ringen met eene zekere kracht van elkander gedrukt worden, ontstaat hierdoor cene aanhoudende uitrekking tusschen de knie en de beide enkels. Behalve de verschillende uitrekkende toestellen, die bij de breuken van het onderste, lid en alzoo ook bij breuken van het been gebezigd kunnen worden, vermelden wij nog: De verbandtoestel van laugieu. Deze bestaat uit eene plank, die zich van de knie tot voorbij de hiel uitstrekt, en die aan haar boven- of bekkeneinde stomphoekig met eene kleinerfe plank van ongeveer twee palmen lengte vereenigd is, zoodat de eenigzins gebogen knie met het been er op geplaatst worden kan; aan het ondereinde van de plank schuift eene kleinere plank in twee voegen van de groote plank, die door eene schroef bewogen wordt, zoodat de toestel willekeurig verlengd en verkort kan worden. l) jamain, 1. e. p. 184. Aan den vrijen rand van de kleine plank bevindt zich eene voelplank die regthoekig er mede verecriigd is. De voetplank is met verscheidene openingen voorzien tot het doorlaten en bevestigen van de uitrekbandeu, die aan een rijgkousje verbonden zijn, dat boven de enkels wordt aangelegd. De tegenrekking geschiedt door een goed sluitenden knieband, waarvan de strooken aan de haakjes, die zich zijdelings aan het boveneinden van den toestel bevinden, bevestigd worden. Aan de zijranden van de plank zijn twee spalken, die de lengte van het been hebben, door eene strook stevig linnen bdvestigd. Bij het aanwenden van den toestel, wordt de breukplank met een vlak kussen bedekt, de uit- en tegenrekkingsbanden aangelegd en het been op den toestel geplaatst. Na alvorens de tegenrekkingsbanden aan de haakjes en de uitrekkingsbanden aan den voetplank bevestigd te hebben, legt men langs de zijvlakten van het been twee genoegzaam breede kaf kussens, bedekt deze door de twee spalken, en bevestigt ze door eenige strooken of riemen met gespen, die kringswijs om het been gelegd worden. Door nu de voetplank, die met de kleinere plank verbonden is, en door de schroef verder of digter bij gebragt wordt, te verplaatsen, kan men de uitrekking versterken of verminderen. De toestel van de st. martin bestaat uit twee spalken, die iets langer zijn dan het been. Aan haar boveneinde zijn zij vrij en aan het benedeneinde door een dwarsstuk vereenigd; dit dwars stuk is zijdelings met twee openingen voorzien tot het doorlaten der uitrekkingsbanden, die van een rijgkous afgaan, welke boven de enkels wordt aangelegd; in het midden van dit dwarsstuk is eene opening, waarin een houten schroef loopt, die met een tweede dwarsstuk verbonden is, en dat alzoo willekeurig van het eerste of onbewegelijke dwarsstuk digter bij en verder af kan geplaatst worden, Om de vrije einden der spalken van boven voor de tegenrekking geschikt te maken, wordt er om de knie een stevige goed sluitende knieband gelegd, waaraan zijdelings twee naar den voet gekeerde zakvormige holligheden of verdiepingen zijn, welke dienen om de einden der spalken op te nemen, en waardoor de'tegenrekking tot stand komt. De uitrekkingsbanden, die door de gaten van het onbewegelijke dwarsstuk gevoerd zijn, worden op het bewegelijke vastgemaakt. Het valt nu gemakkelijk te begrijpen, dat er door nu het laatste van het eerste dwarsstuk door den schroef te verwijderen, eene behoorlijke uitrekking wordt voortgebragt ï). kenaud heeft aan dezen toestel nog eene wijziging gebragt, door den knieband door een dijband te vervangen, en dezen even als de rijgkous uit zacht en stevig leder te laten vervaardigen 2). Bij enkele schuine beenbreuken met eene aanzienlijke verplaatsing en met uitpuiling van het onderste of van het bovenste breukstuk, zijn dikwijls de beschreven verbanden, enz. onvoldoende om het breukstuk in zijne plaats bevestigd te htfuden, zoodat men in die gevallen van middelen gebruikmaakt, die door drukking op het breukstuk hunne werking uitoefenen. Zoo kan men somtijds van trapswijze kompressen of kleine 1) MALGAIGNE, 1. C. T. I, p. 792. 2) Ibidem, p. 793. vaste kussens gebruik maken, waardoor men met de spalken op het breukstuk ecne meerdere drukking voortbrengt. Anderen hebben getracht dit doel te bereiken door op het breukstnk het tourniquet van petit te plaatsen, maijor, baudens beproefden dit door doeken, die dan zoodanig op het uitpuilende breakstuk werden geplaatst, dat het, door ze aan de tegengestelde zijden van den toestel vast te maken, op zijne plaats gehouden wordt. Eenigen, z. a. laugier, metjnier, doorsneden zelfs de pees van achillks. malgaignf. heeft hiertoe echter een werktuig uitgedacht, dat volgens hem en anderen in die gevallen gunstige resultaten heeft opgeleverd. Het werktuig van malgaigne (appareil a vis, appareil a pointe métallique) bestaat uit een ijzeren boog, die tot op een dvareeo vinger afstand», het been van voren en ter zijde voor £ gedeelte omgeeft; aan de einden van den boog bevindt zich een dwarse opening tot het doorlaten van een stevigen band, die aan het eene uiteinde met eene gesp voorzien is. In het midden van den boog bevindt zich een schroefgat of moer, waarin eene drukschroef met eene scherpe punt staat, zoodat de punt naar het holle gedeelte van den boog is gerigt. Bij het aanleggen van dit werktuig wordt het been op een met watten of met een vlak kussen bedekt, dubbel hellend vlak geplaatst. Gedurende dat eene behoorlijke uit- en tegenrekkiug door helpers wordt onderhouden t wordt het eene of vrije einde van den band uit het werktuig gehaald, en onder het hellend vlak, juist op de plaats waar de drukking moet worden uitgeoefend, gelegd; nu steekt men den band door de opening van het eene einde van den boog, en vereenigt dit met het andere einde van den band, die hiertoe over den boog gelegd wordt, en waarin zich nabij de gesp eene kleine spleet bevindt tot het doorlaten van de schroef. Nadat de band behoorlijk aangehaald, en het werktuig zoodanig geplaatst en vastgezet is, dat de punt van de schroef aan het uitpuilende breukstuk beantwoordt, wordt de breukschikking verrigt en gedurende dat men het breukstuk met de vingeren bepaalt, wordt de punt van de schroef met spoed door de huid in het breukstuk gedreven *). Later heeft men eenige verbetering aan dit werktuig gebragt. De boog bestaat uit staal, en de drukschroef loopt in eene dwarse spleet, zoodat zij, over eene grootere uitgestrektheid bewegelijk zijnde, op verschillende plaatsen en in de vereischte rigting kan vastgezet worden 2). Bij breuken digt bij het kniegewricht met neiging der breukstukken om zich naar de knieholte te verplaatsen, legt men het lid met half gebogen houding in eene beenlade, b. v. die van petit of van heister met een klein stevig kussen in de knieholte. -— Bij breuken die tot in het kniegewricht doordringen, geeft men aan het lid eene uitgestrekte houding, omdat het dijbeen I) malgaigne, I. c. p. 795. gopfres, 1. c. T. I, p. 369, pl. 64—65, fig. 6. tevens nog tot steun dienen kan en de breukstukken daardoor beter bij elkander gehouden worden. In den beginne zal hier alleen wegens de hevige kniegewrichtsontsteking het deel op kussens moeten liggen, en eerst na de bestrijding hiervan, zal men tot het gebruik van het een of ander verband of toestel kunnen overgaan, malgaigne beveelt ook in deze gevallen het dubbel hellend vlak aan. Bij eene breuk van het scheen- en kuitbeen nabij het voetgewricht, dubbele enkelbreuk, wordt bij weinig misstand van den voet en na de bestrijding der ontstekingsverschijnselen, van een der bekende spalk- of onbewegelijke verbanden gebruik gemaakt. Het spalltverband vereischt dat de spalken tot voorbij de voetzool reiken, en zoodanig zijn uitgesneden, dat zij niet op de enkels drukken. — hesselbach beveelt vooral bij de breuken zoowel aan het boven- als benedeneinde van het scheen- en kuitbeen, zijn kafkussenverband aaa — Bij eene sterke afwijking van den voel naar buiten of naar binnen, kan het verband gebezigd worden, dat bij de breuk van het ondereinde van het kuitbeen wordt behandeld. Zamengestelde, meervoudige en splinterbreuken van het scheenen kuitbeen, worden bij voorkeur op een der beschrevene zweeftoestellen behandelt, stromeijer geeft ook hier de voorkeur aan de beenlade. Het is in alle gevallen steeds noodzakelijk, dat men over het lijdende deel een beenboog plaatst, om èn de zwaarte èn de drukking van de dekens op den voet te beletten, kerst heeft steeds het verbonden been aan den boog gehangen, die het geheele lid omgeeft 2). § 208. 2). Bij eene breuk van het scheenbeen. Eene breuk van het scheenbeen alle'én komt in vergelijking van eene breuk der beide beenderen van het been zeldzaam voor. i) 1. c. S. 976. ï) KERST, 1. c. bl. 381. Zij wordt door direct en door indirect werkende oorzaken voortgebragt, en kan langs de geheele uitgestrektheid van het scheenbeen voorkomen. De rigting van de breuk is meestal dwars, aan de uiteinden evenwel min of meer schuin. De verplaatsing der breukstukken is vooral bij dwarse breuken zeer gering, omdat het niet gebroken kuitbeen dit belet. Bij schuinse breuken wijkt het onderste breukstuk meestal naar binnen of wel naar achteren. — Vooral bij deze breuk gebruike men bij het vervoer, het ontkleeden, bet verband enz. de noodige voorzigtigheid, opdat het zooveel zwakkere kuitbeen hierdoor niet breke. De verbanden zijn bij eene scheenbeensbreuk wegens de weinige verplaatsing in het algemeen zeer eenvoudig. In den beginne zal het voldoende zijn het lijdende deel op een kafkussen, op een zweeftoestel of een dubbel hellend vlak te plaatsen, om later van een eenvoudig spalkverband of van een onbewegelijk verband, zoo als wij die bij de scheen- en kuitbeensbreuken hebben opgegeven, gebruik te maken. Meervoudige en zamengestelde breuken worden even als die van de scheen-kuitbeensbreuken behandeld. Het verband van richter bestaat bij breuken zonder verplaatsing, en wanneer de ontsteking is opgeheven, in! de inwikkeling van het lid van af de teenen tot voorbij de knie en hierover drie spalken, twee langs de zijden en een op de voorvlakte van het been, die door een windsel worden bevestigd. Hierna wordt het deel in eene ware stroolade geplaatst. Bij schuine breuken bezigt hij hierbij een uitrektoestel. — hesselb&ch geeft de voorkeur aan het kafkussen-verband. merchie bedekt het deel met eene laag watten, bevestigt deze door een windsel en plaatst hier over zijne bordpapieren spalken, die op de bekende wijze op hare plaats bevestigd worden '). § 209. 3). Bij eene breuk van het kuitbeen. Het kuitbeen kan over zijne geheele uitgestrektheid door eene beenbreuk worden aangedaan; evenwel komt eene breuk meer aan het onderste derde gedeelte dan aan het ligchaam en het boveneinde voor. De verbanden enz. kan men onderscheiden in die ') MERCHIE, 1. c. p. 475. hij eene breuk van het lirjchaam en het boveneinde, en in die van het ondereinde of liet onderste derde gedeelte van het kuitbeen. s210- a). Bij eene breuk van het ligchaam en het boveneinde van het kuitbeen. Deze breuk is meestal zeer eenvoudig. Zij ontstaat door direct werkende oorzaken, en wordt gewoonlijk zonder of met slechts zeer geringe verplaatsing waargenomen. De verbanden, bij deze breuken in gebruik, zijn in den regel ook zeer eenvoudig. Het is veelal voldoende, het lijdende deel op een kussen, op eene breukplank of in eene beenlade te leggen. Bij eene geringe verplaatsing der breukstukken, legt men na de breukschikking het spalkverband aan, dat wij bij de breuken van het ligchaam der beide beenderen van het been hebben opgegeven, waarbij echter, om de beweging van het voetgewricht vooral te beletten, de spalken tot voorbij de enkels moeten gelegd worden. De voet moet hierbij iets naar buiten gerigt en bevestigd worden. Met goed gevolg wordt ook hier een onbewegelijk verband, het slijfselverband aanbevolen; wij gelooven evenwel dat het gipsverband hier met meer voordeel zal kunnen aangewend worden. b). Bij eene breuk van het onderste derde gedeelte of het ondereinde van het kuitbeen. Deze breuk komt gewoonlijk 2|duim, of iets hooger, boven den buiten-enkel voor. Zij kan zamengesteld zijn met eene onvolkomene of volkomene binnenwaartsche ontwrichting van het ondereinde van het scheenbeen, verder met eene buiten- of binnenwaartsche ontwrichting van den voet, verwonding enz. >). De breuk ontstaat door indirect werkende oorzaken, b. v. een val of sprong van eene aanzienlijke hoogte op de voeten, vooral op den buitenrand, of zoo de voet hierbij omkantelt ; door het vallen van een paard; door het achterover vallen, terwijl de voet vast staat of ingeklemd is. De verplaatsing der breukstukken kan bij deze breuk zeer aanzienlijk zijn; bovendien 1) KBKST, 1. c. bl. 382. hangt dit af van de rigting der breuk en van de soort van ontwrichting ; het onderste breukstuk is gewoonlijk naar binnen tegen het scheenbeen gerigt, het bovenste breukstuk min of meer naar buiten geweken, of wel rust hel tegen de bovenste gewrichtsvlakte van het kootbeen. De voet is hierbij min of meer naar buiten omgekanteld, zoodat de buitenrand naar boven ziet. Bij eene breuk zonder verplaatsing komt het verband met dat bij de breuk van het ligchaam en het boveneinde van hel kuitbeen opgegeven, overeen. Bij de breuken mei verplaatsing der breukstukken en bij die welke met ontwrichting, met eene breuk van den binnen-enkel of zelfs met verwonding gepaard gaan, moet men eerst volgens de bekende regelen de ontwrichting reponeren, de breukstukken op hunne plaats brengen, en den voet zijne natuurlijke houding geven ; hierna legt men het deel op de buitenvlakte op een kussen, en eerst nadal de zwelling is afgenomen, gaat men tot het aanleggen van het blijvende of beenbreukverband over. De verbanden enz. die men hiertoe bezigt zijn : Het verband van jdüpuïtren. Dit beslaat uit een stevige houten spalk van ongeveer 50 55 duimen lengte en 4 duimen breedte; uit een langwerpig plat kafkussen, dat iets langer doch van dezelfde breedte als de spalk is, en twee eenhoofdige windsels van 6 ellen lengte en 4 — 5 duimen breedte. Dit verband aanleggende, wordt liet kussen aan zijn onderste derde gedeelte zamengevouwen, en dit zoodanig op de binnenvlakte van het lijdende lid gelegd, dat het dikkere of omgebogen gedeelte van het kussen juist op den binnen-enkel, en het dunnere einde op den binnen-knokkel van het scheenbeen ligt. Dit kussen dient als steunpunt en als onderlaag voor de spalk. Hierna legt men de spalk zoo tegen het kussen, dat het eene einde nabij de knie, het andere einde eene hand breed ongeveer voorbij de voetzool uitsteekt. Het boveneinde van de spalk wordt nu door het eene windsel met het kussen door eenige spiraalgangen onder de knie bevestigd. Het andere einde van de spalk, dat meer van de voet afwijkt, wordt vervolgens, nadat de naar buiten gekeerde voetzool genoegzaam naar binnen is gerigt, door hel tweede windsel met cijfer-8-gangen bevestigd, die boven de enkels, de spalk en het been, en beneden deze, den voorvoet en de spalk omgeven. Hierna wordt de voet met eene ligte buiging in het kniegewricht met zijne buitenzijde op een kussen, of het lid in een zweeftoestel geplaatst. Bij eene kuitbeensbreuk met gelijktijdige binnenwaartsche ontwrichting van den voet, legt dopuytken het kussen en de spalk aan de buitenvlakte van het been, om den voet naar buiten te kunnen trekken en te bevestigen. Ö Bij eene breuk met ontwrichting van den voet naar achteren, legt uüpüytuen het kussen omgekeerd aan de achtervlakte van het been, zoodat het dunnere einde voorbij de hiel en het dikkere gedeelte nabij den kniekuil is gelegen; hierover plaatst hij de spalk, die vervolgens op dezelfde wijze onder de knie en boven de enkels door twee windsels bevestigd wordt. Om de drukking van het windsel op de voorvlakte van het scheenbeen te verminderen, wordt daar ter plaatse vooraf een klein kussen gelegd i). Eene wijziging van dit verband bestaat daarin, dat de spalk van onderen in een korter einde overgaat en zich nagenoeg regthoekig van de hiel tot de teenen uitstrekt. De gangen van het windsel, die den voet aan de spalk bevestigen, moeten van binnen naar buiten verloopen, en wel eerst over den rug van den voet, zoodat hierdoor de buitenrand van den voet naar beneden gedrukt wordt. Eenige gangen moeien ook op den top of de punt van den buiten-enkel gelegd worden 2). maisonueuve brengt, na de breukschikking verrigt te hebben, den voet in adductie, en wikkelt den voet, de hiel en het been met een windsel in, dat met dextrine, eene gomoplossing of stijfsel bedeeld wordt. Op de plaats van de breuk worden eenige gangen op elkander gelegd, vervolgens legt hij hierover het verband van dupuytben aan, om den voet, zoolang het verband nog niet hard en droog is, in de verlangde positie te houden. Zoodra het verband hard en droog is, wordt dat van dupuytren verwijderd. Met meer voordeel zou men hier het gipsverband kunnen bezigen, daar dit door zijn spoedig hard worden, het verband van dupuytren overbodig maakt. Het verband van boijer bestaat uit een scultet'scIi strookverband, uit twee kussens, twee spalken en windsels of banden om te bevestigen. Men vangt aan, zoodra de voet in de vereischte houding 1) hësselbac1i, 1. c. S. 1024. ï) hus8a, 1. c. S. 144. geplaatst is, met den voet en het been door het strookverband te omgeven ; hierna legt men de kussens en de spalken langs de zijvlakten van het been, en wel zoo dat het binnenste kussen en de binnenste spalk slechts van de knie tot op den binnenenkel reikt, en het buitenste kussen en de buitenste spalk zich van de knie lot voorbij de voetzool uitstrekt, boijer meent hierdoor onmiddelijk de voetzool naar binnen te kunnen bepalen. De bevestiging der spalken geschiedt op de bekende wijze door de windsels of door banden •). schuh wikkelt den voet en het been door eeu windsel in, legt vervolgens drie met watten of kompressen bedekte bordpapieren of houten spalken aan, waarvan de achterste zich van de knieholte tot nabij de hiel uitstrekt, de binnenste slechts tot aan den binnen-enkel reikt, en de buitenste tot voorbij de voetzool uitsteekt. Bij eene afwijking van den voet naar binnen, wordt de korte spalk op de buitenvlakte tot op den buitenenkel, en de binnenspalk tot voorbij den voetzoolrand aan de binnenzijde gelegd 1). ch. bell legt alleen aan de buitenzijde van het been eene spalk, en a. cooper bezigde twee spalken, waarvan er een aan de binnen- en een aan de buitenvlakte van het been worden gelegd. Het verband van mf.rchte berust nagenoeg op dit zelfde denkbeeld, doordien het, direct op den buiten-enkel werkende, hierdoor den naar binnen gekeerden voet belet zich naar buiten en naar achteren te verplaatsen. De voet en het been wordt met eene laag watten bedekt, die door een windsel worden bevestigd, hierover plaatst men vervolgens de twee naar het been gevormde bordpapieren spalken. Van boven reiken zij slechts tot aan het kniegewricht, en de binnenste spalk slechts tot aan den binnen-enkel. De bevestiging geschiedt door banden of door riemen met gespen 2). Men kan in enkele gevallen de spalken op een gezond been, waarbij de voet sterk is afgevoerd, vooraf in gereedheid brengen. velpeau legt ook hier, nadat de voet in de verlangde houding gebragt is, zijn dextrine-verband aan, dat evenwel het lid van af de teenen tot aan de knie moet innemen. Een houten spalk wordt, totdat het verband droog en hard is, tot ondersteuning aangelegd. Bij eene breuk van het onderste derde gedeelte van het kuitbeen, die met eene achterwaartsche ontwrichting van het kootbeen zamengesteld is, legt bégin het volgende verband aan: Het bestaat 1) cessner, 1. e. S. 373. 2) mekchie, 1. c. p. 480. uit het verband van dupüytren, zoo als dit op bladz. 203, beschreven is, en verder uit eene houten spalk met voetplank, die bij eene genoegzame breedte zoo lang is, dat zij zich van de kniekuil tot aan de voetzool uitstrekt; voorts uit een langwerpig plat kaf kussen, dat iets langer is dan de spalk, uit eenige kompressen of een klein vierkant kussentje, benevens eenige windsels van genoegzame lengte en 4 duimen breedte. Dit verband aanleggende, wordt eerst het verband van ddpuytren, zoo als dit beschreven is, aangelegd; vervolgens vouwt men het tweede kussen aan het onderste derde gedeelte om, en legt dit zoodanig langs de achtervlakte van het been, dat het omgeslagene of dikkere gedeelte aan de hiel beantwoordt; eindelijk plaatst men nu het been op de spalk en den voet tegen de voetplank. Hierna bevestigt men door de windsels den voet tegen de voetplank en het been met de spalk, hierbij zorg dragende vooraf op het ondereinde van het scheenbeen de kompressen of het vierkante kussentje te plaatsen. Door de windsels aan te halen wordt het ondereinde van het scheenbeen naar achteren, en het hielbeen naar voren gedrukt en in zijne plaats bevestigd. De toestel aangelegd zijnde, wordt het lid op zijne buitenvlakte op een kussen gelegd !). § 211. 4. Bij breuken van den voet. De voet bestaat uit vele korte en dikke beenderen, die gedeeltelijk op en naast elkander geplaatst zijn. De breuken, die hier voorkomen, zijn in het algemeen genomen vrij zeldzaam en ontstaan bijna altijd, even als de breuken van de beenderen van de hand, door direct werkend uitwendig geweld. Zij zijn meestal met belangrijke beleedigingen der zachte deelen zamengesteld. De verbanden, enz. worden, even als de breuken van den voet, onderscheiden in die: 1°. van den voorvoet of voetwortel dn 2°. van den middenvoet en de teenkootjes of de teenen. 1) goffiies, 1. c. p. 381, pl. G6—67, fig. 4. 1). Bij breuken van de beenderen van den voorvoet. Eene breuk kan een of meer der zeven zamenstellende beenderen van den voorvoet gelijktijdig treffen. De beenderen, die evenwel door liunne meerdere grootte afzonderlijk zouden kunnen breken, zijn: het koolbeen en het hielbeen. Eene breuk van hel koolbeen moet het gevolg zijn van een val of sprong op de hiel, van af eene aanzienlijke hoogte, zoodat het kootbeen gewoonlijk in twee of meer stukken verdeeld of gebroken is. De herkenning is uiterst moeijelijk ; alleen wanneer de banden verscheurd zijn, en een der breukstukken zijn natuurlijke plaats verlaat, kan men eene breuk vermoeden. Men moet hier vooral op de bijbehandeling acht geven, en den voet in zijne meest natuurlijke houding de strengste rust verzekeren. Eene breuk van het hielbeen. Deze breuk kan aan het achterste gedeelte, de hiel, of wel aan het voorste gedeelte, het ligchaam van het hielbeen, plaats grijpen. De eerste of hielbreulc schrijft men toe aan eene sterke spierzamentrekking van de kuitspieren bij eenen sprong, waarbij men op de punt van den voet neder komt, terwijl de breuk van het ligchaam meestal ontstaat door direct werkend uitwendig geweld. De verplaatsing der breukstukken bij de hielbreuk kan meestal duidelijk waargenomen worden, daar het achterste breukstuk, waaraan zich de pees van aciiilles vastzet, door de kuitspieren naar boven getrokken wordt. Bij breuken van het ligchaam van het hielbeen wordt geene of slechts eene geringe verplaatsing der breukstukken waargenomen. Om bij de hielbreuk de breukstukken tot elkander te brengen. Ö ' moet de voet sterk uitgestrekt en het been op de dij gebogen worden. Na de breukschikking moet het lid in die positie gehouden worden, en moet men, door een der volgende verbanden, de breukstukken met elkander in aanraking trachten te houden. Behalve de verbanden, enz., die men bij de afscheuring van de pees van achh.les bezigt, om het deel in die houding te bevestigen, kan men ook gebruik maken van: Het verband van kluge. In dezelfde houding als waarin men de breukschikking verrigt heeft, wordt het been van af de knie tot boven de hiel met een windsel omgeven; op den voet legt men een cijfer-8-verband aan, waarvan de gangen boven het bovenste en vóór het onderste breuksluk gelegd worden, en die op den rug van den voet elkander overkruisen (§ 107). Vervolgens plaatst raen aan de voorzijde van het been en den voet eene flaauw gebogen spalk, die, bevestigd zijnde, den voet uitgestrekt houdt. Gedurende den eersten tijd wordt het lid met gebogen knie op de buitenzijde op een kussen geplaatst. Hiermede komt overeen het verband van boijbb. Sommige heelkundigen raden aan, om de breakstukken bij elkander te houden, lange en breede met pleister bestrekene strooken te bezigen, waarvan het midden boven het bovenste breukstuk gelegd wordt, en waarvan de einden elkander eerst onder de voetzool, vóór het onderste breukstuk, vervolgens op den rug van den voet overkruisen. Het verband van cloquet en Bérakd: Zij leggen na de brcukschikking eene longuet in dier voege, als de zoo even beschrevene pleisterstrooken; vervolgens legt men eene stevige strook linnen op den rug van den voet, slaat deze over de teenen naar de voetzool om en bevestigt haar door kringswijze gangen om den voet. Nu spant men de strook, zoodat de voet uitgestrekt blijft, en bevestigt de strook door een windsel tegen de achtervlakte van het been, het overige gedeelte van de strook wordt naar beneden omgeslagen en door eenige gangen van het windsel bevestigd. Hierna plaatst men langs de voorvlakte van het been en den voet een plat kussen, bedekt dit met een gebogen spalk, dat vervolgens op nieuw door een windsel om het been bevestigd wordt '). merchie bezigt ook hier, nadat het deel met watten bedekt is, twee naar den vorm en de houding van het lid vervaardigde bordpapieren spalken 2). Het gipsverband zou ook hier, volgens mijne meening, zeer goede diensten doen en daarom beproefd kunnen worden. Bij breuken van het ligchaam van het hielbeen, plaatst men het lid en de knie gebogen, en den voet tusschen buiging en uitstrekking op een kussen, malgaigne heeft hierbij, om den voet geheel in rust en uitgestrekt te houden, nog twee spalken aanbevolen, die zijdelings aan het been en aan den voet geplaatst moeten worden 3). 1) GOFKBES, 1. C. p. 335. 1) MERCHIE, 1. C. p. 459. j) HALGAIUNE, 1. C. T. I, p. 835. 2). Hij breuken van den middenvoet en van de teenkootjes of van de teenen. Deze zeer zeldzaam voorkomende breuken vereischen, omdat de breukstukken gewoonlijk met elkander in aanraking blijven, eene rustige, houding op een kussen, waarbij men de voetzool door eene voetplank kan ondersteunen. Na het afnemen der zwelling, enz. moeten de onbewegelijke verbanden, en hiervan vooral het gipsverband aangewend worden: II. VERBANDEN EN TOESTELLEN TOT HERSTELLING VAN ONTWRICHTINGEN. § 212. Bij de behandeling van eene ontwrichting heeft men aan de volgende hoofdaanwijzingen te voldoen: 1. De herstelling of de terugbrenging van de ontwrichting. 2. De terughouding of de bevestiging van het ontwrichte deel; waarbij men uit een chirurgisch oogpunt nog kan voegen: 3. De zamenstellingen (complicaties) naar hunnen aard te behandelen, die wij echter in deze handleiding niet zullen beschrijven. Daar bijua bij iedere ontwrichting verschillende methoden en eigenaardige handgrepen tot hare herstelling vereiseht worden, zoo zullen wij ons slechts tot de meest algemeene bepalen, verder de werktuigen en de toestellen behandelen, die bij de herstelling van iedere ontwrichting in het bijzonder aangewend kunnen worden, alsmede die verbanden, enz. aangeven of beschrijven, welke men na eene teruggebragte ontwrichting, tot bevestiging of tot het onbewegelijk houden, bezigt. Wat overigens de verschillende methoden in het bijzonder aangaat, zoo verwijzen wij hieromtrent naar de werken van j. f. kerst, Handleiding tot de lied-en geneeskunde enz., 2 deel, bladz. 408 enz., van j. f. malgatgne, Traité des fractures et des luxations, T. II, en van goïfres, Bandages, Pansements et Appareils, p. 397 ete. § 213. 1) De herstelling of de terugbrenging van eene ontwrichting wordt door twee hoofd-melhoden ten uitvoer gebragt: 1°. door zachtheid, de zoogenaamde zachte methode (methode de douceur) 14 en 2°. door het aanwenden van kracht, de werkdadige, ook wel geforceerde methode genoemd (méthode force') ]). De eerste wijze van handelen, door zachtheid, wordt gebezigd bij de onvolkomene en bij sommige volkomene ontwrichtingen, b. v. bij die van het sleutelbeen, de vingers, den voet, enz.; zeer doelmatig is het, zoo hiervoor geene tegenaanwijzingen bestaan, en zoolang men ten minste de kracht niet kent, die tot de herstelling vereischt wordt, om bij elke versche ontwrichting met deze wijze van handelen aan te vangen en haar te beproeven. De handgrepen, die men hierbij in het algemeen aanwendt, bestaan somtijds eenvoudig in het drukken in tegengestelde rigting van den wijsvinger of de vingers op de eene, en den duim of de duimen op de andere zijde van het ontwrichte deel, b. v. bij eene onvolkomene vingerontwrichting, of door het drukken van den duim of de vingers op het ontwrichte deel, waarbij het andere onbewegelijk gehouden wordt; ook wel door het maken van geringe bewegingen, b. v. eene buiging, draaijing of kanteling, waardoor het ontwrichte deel als van zelf in zijne plaats terugglijdt. De tweede wijze van handelen, door het aanwenden van kracht, de werkdadige methode, komt eerst dan te pas, wanneer de eerste onvoldoende is, zooals bij de meeste volkomene ontwrichtingen, bij die, welke met belangrijke verplaatsingen gepaard gaan, of waar mechanische beletselen aanwezig zijn, alsmede bij alle verouderde ontwrichtingen. De kracht wordt hierbij zoodanig aangewend, dat er naar gelang der behoefte, eene mindere of meerdere uil- en tegenrelcking (distractio) ontstaat, gedurende welken tijd, de terugbrenging of de voeging (coaplatio) moet verrigt worden. Door de uitrekking tracht men het gewrichtshoofd bewegelijk te doen worden en het uit zijne tegennatuurlijke plaats te voeren; de kracht wordt bij voorkeur even beneden het ontwrichte hoofd aangewend, hoewel men die in sommige gevallen over eene grootere uitgestrektheid kan verdeelen. Door de tegenrelcking belet men I) MALGA1UNE, T. II. [). 70. liet ligchaam de trekking te volgen; deze moet alzoo boven de ontwrichting plaats hebben. De uitrekking moet steeds geëvenredigd zijn aan de legenrekking, en de trekkracht moet van lieverlede zonder schokken of rukken in de rigting waarin het ontwrichte deel staat toenemen. Bij hel bewegelijk of vrij worden van het gewrichtshoofd gaat men over tot: De terugbrenging of voeging (coaptatio) eene handgreep, waardoor de beenderen in hunne plaats terug treden op een oogenblik, dat de uit- en tegenrekkende krachten gelijktijdig worden nagelaten, en men door drukking, ligting, of door eene andere beweging, b. v. draaijing, buiging, omvoering, enz., de wederzijdsche betrekking der ontwrichte deelen hersteld heeft. § 214. Het aanwenden van lcracht of de werkdadige wijze om eene ontwrichting te herstellen geschiedt door de handen (repositio manualis) of door werktuigen (repositio instrumentalis). De herstelling eener ontwrichting door de handen. In eenige gevallen zijn alleen de handen van den arts, en in andere gevallen, zoo zij ondersteund worden door die van helpers, in staat de ontwrichting te herstellen. Wordt er evenwel eene meerdere kracht gevorderd, zoo maakt men gebruik van zamengevouwen doeken, stroppen, enz. '). De herstelling eener ontwrichting door werktuigen. Deze worden alleen gebezigd, wanneer men eene buitengewone kracht moet aanwenden, zoo als b. v. bij eenige versche en de meeste verouderde ontwrichtingen. Het gebruik der werktuigen dagteekent reeds van de oudste tijden; de trapswijze verbeteringen, die voortdurend aan deze werktuigen worden toegebragt, nemen veel van het vooroordeel weg, dat vele heelkundigen tegen het gebruik dier werktuigen hadden, vooral sints séuillot den krachtmeter (dy- ') Altjemeene Verbundl. bladz. 67. .14" namometer) op het gebruik dezer werktuigen heeft toegepast. Wij zullen ze bij iedere ontwrichting in het bijzonder nader behandelen. De werkdadige herstelling of terugbrenging eener ontwrichting, hetzij zij door de handen of door werktuigen verrigt wordt, vereischt bij eenige versche en bij alle verouderde ontwrichtingen eene voorbereidende behandeling, die men in eene algemeene of voor* bereiding van het gestel, en in eene plaatselijke of voorbereiding van het gewricht onderscheidt. De algemeene behandeling of voorbereiding van het gestel is het meest aangewezen bij versche, en enkele malen bij verouderde ontwrichtingen. Zij wordt evenwel geheel gewijzigd naar het temperament, de constitutie, den leeftijd van den lijder, den aard der ontwrichting, enz. Zoo heeft men b. v. op verschillende wijzen getracht de krampachtige zamentrekking der spieren te overwinnen, z. a. door aderlatingen tot flaauw worden toe (flajani), gepaard met wrijven, strijken, drukken, enz. van het ontwrichte deel; door het toedienen van de tartras kalico-stibicus (chessheh); door hel toedienen van opium, — het geven van algemeene warme baden; door het aanjagen van schrik (dupüytren), in den laatsten tijd heeft men met zeer veel voordeel van de anaesthetica, de chloroforme of den aether, gebruik gemaakt. De plaatselijke behandeling of de voorbereiding van het gewricht is vooral bij de verouderde ontwrichtingen aangewezen, om het gewricht lenig te maken. Hiertoe worden er eenige dagen te voren op en in den omtrek van het gewricht inwrijvingen met oleum olivar. gedaan, weekmakende pappen op gelegd en tracht men door kneden, wrijven en drukken het deel te bewegen. Somtijds is het noodzakelijk, gedurende eenigen tijd, dag en nacht eene zekere uitrekking, door gewigt, enz. aan het ontwrichte lid te onderhouden. In eenige gevallen kan het ook noodig zijn, gespannen pezen, spieren of nieuw gevormde verbindingen te doorklieven (weinhoi.d), of volgens dieffenbach legt men den lijder nu en dan zoo op een tafel, dat hel ontwrichte lid niet ondersteund wordt, maar vrij hangt '). colu.mbot raadt aan, door draaijende bewegingen de opening in den beursband te vergrooten. S 215. 2) De terughouding (retontio), Ag bevestiging of het onbewegelijk houden van eene herstelde ontwrichting. Wanneer de ontwrichting hersteld is, moeten de deelen in deze terug gebragle houding ondersteund en bevestigd worden, vooral ook ora eene herhaling der ontwrichting te voorkomen, waartoe eenmaal ontwrichte deelen bijzonder geneigd zijn. Men bedient zich dan van goed sluitende of eenvoudig bevestigende of ondersteunende verbanden, waarbij dan somtijds nog longuetten, spalken, enz. kunnen gebezigd worden. Bij hen, die eene voorbeschiktheid tot herhaling van ontwrichting hebben, kan de aanwending van onbewegelijke verbanden, en zelfs van werktuigen, noodzakelijk worden. Sommige heelkundigen zijn van meening om in den beginne volstrekt geene bewegingen te laten maken, omdat dit, zoo lang de banden niet volkomen genezen zijn, aanleiding geeft tot herhaling der ontwrichting, terwijl anderen meenen, dat dit juist de gewrichtsslijfheid bevordert. Het beste evenwel is, zoodra de zwelling en de pijn afgenomen zijn, om van lieverlede lijdelijke bewegingen te maken en deze trapswijs te laten toenemen 2). herstellingswijzen, werktuigen, enz. die bij het herstellen van eene ontwrichting en die bij het bevestigen na eene herstelling gebezigd worden in iiet bijzonder. Van het hoofd. § 216. 1.) Dij eene ontwrichting van de onderkaak. De onderkaak kan aan beide zijden of slechts aan eene zijde ') FBITZE, 1. c s. 43. 2) MALGA1GNE, t. ii, p. lfl etc. ontwrichten. Zulks geschiedt meestal volkomen en is het gevolg van spierzamen trekking, doch kan ook door uitwendig geweld, b. v. een slag of val op de kin, worden voorlgebragt. De hers/elling wordt langs verschillende wegen verkregen, nu eens door de handen en dan eens door werktuigen. Wanneer men lot de herstelling overgaat, plaatst men het hoofd van den ziltenden lijder tegen de borst van een helper, die het hoofd bepaalt; de arts plaatst de met linnen omwondene duimen op de achterste maaltanden des onderkaaks en omvat met de andere vingers de onderkaak van buiten, nu drukt hij het achterste gedeelte van de kaak naar beneden, terwijl hij tevens de kin opligt; zoodra de kaak bewegelijk wordt, wordt zij iels naar achteren gedrukt, waarbij dan de knokkels in de gewrichtsvlaklen glijden, te gelijker tijd worden de duimen zijdelings van de maaltanden verwijderd, om er niet tusschen beklemd te raken. Eenigzins is deze eenvoudige methode door larreï, de lamotte, nélaton gewijzigd '). Slechts enkele malen en wanneer de herstelling op bovengenoemde wijze niet gelukt, zijn bij deze ontwrichting werktuigen aangewend geworden. Zeer doelmatig is dat van stromeijer. Het bestaat uit eene ijzeren tweearmige tang, waarvan de korte einden, die in den mond moeten gebragt worden, hoefijzervormig en met leder bekleed zijn. De armen zijn, zonder elkander te overkruisen, nabij het midden vereenigd; de eene arm bezit eene schroefpen, die door een gat in den anderen arm steekt, en hierop loopt een schroefmoer. Door het omdraaijen van deze schroefmoer, worden de lange armen van het werktuig tot elkander gebragt, terwijl daarentegen de korte armen zich van elkander verwijderen. Een stalen veer drukt de beide lange armen van elkander, zoodat bij het losschroeven het werktuig zich van zelf sluit. Eenvoudige werktuigen bezigden ook paré en coopek, door namelijk liet hecht van een mes of het handvat van een vork zooveel mogelijk tusschen de achterste maaltanden te voeren, een helper bepaalt ze in deze rigting, terwijl de arts een doek 1) goffres, 1. c. p 425 en 427. onder de kaak legt eu nu met kracht naar boven trekt. — ravaton legt een breedea lederen band onder de kin, bevestigt de smallere einden op het hoofd, en snoert ze door een knevel zamen. —petit brengt een vast ligchaam tusschen de maaltanden en geeft een slag met de hand of de vuist tegen de kin. — Het werktuig van atti, komt met dat van stromeijer overeen; het wordt door de handen en niet door eene schroef in beweging gebragt, de korte armen van de tang zijn met twee kussentjes voorzien ; het werktuig wordt ook gesloten in den mond gebragt, en door bet zamendrukken der lange armen, worden de korte van elkander verwijderd. — Een meer zamengesteld werktuig is dat van junke, het is een tangvormige hefboom, die door middel van een schroef in werking wordt gebragt *). Bevestiging. Na de herstelling der ontwrichting, kan men, om de kaak in den beginne te ondersteunen, gebruik maken van den kaakdoek, den kaakslinger, van het enkele of van het dubbele muilverband, enz. (Zie de verbanden van de onderkaak). Herstellingswijzen, enz. bij ontwrichtingen van de beenderen van den tronk. § 217. In het algemeen komen de ontwrichtingen aan de beenderen van den tronk betrekkelijk zeer weinig voor. Zij worden in den regel door een zeer hevig uitwendig geweld voortgebragt, en zijn, zoo de lijder er het leven niet bij verliest (vooral bij de wervelontwrichting), steeds met belangrijke beleedigingen van andere deelen zamengesteld, waarom deze onze aandacht dikwijls meer vorderen, dan de ontwrichting zelve. In geval de herstelling aangewezen is of beproefd kan worden, geschiedt zij met de handen* Werktuigen of toestellen zijn hierbij niet noodzakelijk. De ontwrichtingen, die aan de beenderen van den tronk zijn waargenomen of kunnen voorkomen, zijn: a) van de wervelen, b) van het borstbeen, c) van de ribben en de ribben/craakbeenderen, en d) van de bekkenbeenderen. a). Bij de wervelontwrichting. De eenvoudige ontwrichting zonder breuk komt alleen aan de 1) HESSELJiACH, 1. c. S. 268. halswervelen voor. Eene ontwrichting van het ligchaam van een o o wervel wordt het meest waargenomen aan den eersten op den tweeden, of den tweeden op den derden halswervel, terwijl eene ontwrichting der schuine of gewrichtsuitsteeksels ook aan de andere wervels plaats grijpt. De eigen gedaante en stand der gewrichtsvlakten, de onderlinge vereeniging door stevige banden van de overige beenderen van de wervelkolom, maken het ontstaan eener ontwrichting zonder breuk bijna onmogelijk. Herstelling. Het zijn vooral de wervelontwrichtingen die bij eene beleediging van het ruggemerg door een plotselingen dood kunnen gevolgd worden. Eenige heelkundigen verwerpen alle middelen lot de herstelling der ontwrichting, terwijl anderen meenen, dat er evenwel omstandigheden kunnen voorkomen, dat men, met de uiterste voorzigtigheid, zonder veel kracht aan te wenden, daartoe pogingen in het werk kan stellen i). Bevestiging. Men plaatst het hoofd nagenoeg horizontaal op een kussen, na alvorens een goed sluitenden halsdoek te hebben aangelegd. b) Bij eene ontwrichting van het borstbeen. Deze nog hoogst zeldzaam waargenomene ontwrichting raadt men aan te herstellen, door, terwijl de rug door een vast kussen ondersteund wordt, met kracht in tegengestelde rigting te drukken tegen de kin en op het bekken. Nadat men de herstelling op deze wijze verkregen heeft, legt men tot drukking trapswijze kompressen op het borstbeen, die door een borstgordel worden bevestigd (maissonneuve). c) Bij eene ontwrichting van de ribben en van de ribbenkraakbeenderen. Eene ontwrichting van het achter- of werveleinde van de rib is door velen steeds ontkend. Zij is evenwel door eene lijkopening geconstateerd (webster). De ontwrichtingen van de rihbenkraakbeenderen kunnen, volgens malgaigne, saukel, enz,, tusschen de I) KÉRST, 1. c. bl. 416. kraakbeenderen onderling, lussclien de vereeniging met de ribben en in hunne vereeniging met het borstbeen plaats hebben. Zij zijn, vooral de beide laatsten, zeer zeldzaam. De herstelling der ontwrichte rib aan zijn werveleinde, zou men volgens stromeijer kunnen beproeven door eene drukking op het voorste gedeelte van de rib aan te wenden. Bevestiging. Deze geschiedt door op het voorste gedeelte van de rib eene drukking te onderhouden door trapswijze kompressen, die door een lijfverband worden bevestigd. d) Bij ontwrichting van de bekkenbeenderen. Tot deze ook zeldzaam voorkomende ontwrichtingen behooren: die van het heiligbeen, van het heupbeen en van het staartbeen. Zij zijn meestal onvolkomen. De herstelling mag in de beide ecr# ste gevallen niet beproefd worden. De behandeling is vooral gerigt tegen de zamenstellingen; het bekken wordt door een goed sluitenden gordel omgeven. Bij eene staartbeensontwrichting die naar binnen of naar buiten kan plaats grijpen, tracht men het beentje, dat dikwijls van zelf in zijne plaats terug treedt, in zijne natuurlijke positie terug te brengen. Hiertoe plaatst zich de lijder op de knieën en de elleboogen, de arts drukt nu, door den vinger in bet rectum te brengen, bet staartbeen voorzigtig op zijn plaats. Bevestiging, Dit geschiedt bij eene buitenwaartsche ontwrichting door trapswijze kompressen op het staartbeen te leggen, die door een T-verband worden bevestigd. Bij eene binnenwaartsche ontwrichting van het staartbeen kan de aanwending der werktuigen van jüdes, bermont, enz., die wij bij de breuken van dit been behandeld hebben, noodzakelijk zijn i). >) MALGA1GNE, T. II, p. 790. Herstellingswijze enz., bij de ontwrichtingen der bovenste ledematen. § 218. 1) Bij ontwrichtingen van het sleutelbeen. Deze ontwrichting kan aan het borstbeen-einde en aan het schoudertop-einde van het sleutelbeen plaats hebben, terwijl eene ontwrichting gelijktijdig aan beide einden van dit been tot de hoogst zeldzame behoort. § 219. a). Ontwrichting van het borstbeen-einde van het sleutelbeen. Deze ontwrichting komt zoowel onvolkomen als volkomen voor. De rigting, die het afgeweken einde van het sleutelbeen aanneemt, kan zijn: naar voren en beneden, naar boven en naar achteren. De beide eersten ontstaan veelal door indirecte oorzaken, terwijl de laatste of de ontwrichting naar achteren door een direct werkend uitwendig geweld op het sleutelbeen wordt voortgebragt. De herstelling dezer ontwrichtingen geschiedt in het algemeen gemakkelijk en door de handen. De lijder plaatst zich op een stoel zonder leuning, een helper verrigt de tegenrekking aan den tegenovergestelden arm en schouder; een tweede helper doet de uitrekking aan den schouder en den bovenarm der ontwrichte zijde, en voert hem bij eene ontwrichting naar voren, naar buiten ; bij eene bovenwaartsche ontwrichting naar buiten en boven; en bij eene ontwrichting naar achteren, naar buiten en achteren. Deze handgrepen kunnen nu naar omstandigheden eenigzins gewijzigd worden, door dat b. v. de arts zijne vingertoppen, of een stevig kussen in de okselholte plaatst en, den bovenarm hierover tegen de borst drukkende, dezen als hefboom werken laat; te gelijker tijd wordt het uit de gewrichtsvlakte getredene sleutelbeen met de vingers in zijne plaats gedrukt. Bevestiging. Het is altijd zeer moeijelijk om het ontwrichte sleu- telbeen na de herstelling op zijne plaats te behouden, van daa'r dat men ook hier vele verbanden, werktuigen en toestellen beproefd heeft. Bij eene eenvoudige herstelde ontwrichting van het borstbeen-einde van het sleutelbeen is het voldoende hierop eenige met pleister bestreken kompressen te leggen, die door een bordpapieren spalkje bedekt, en door eene koornaar voor den schouder bevestigd worden; hierna hangt men den gebogen voorarm in een draagband. In die gevallen, waar er bijzondere neiging bestaat om op nieuw te ontwrichten, kan een der verbanden, die voor de breuk van bet sleutelbeen gebezigd worden, te pas komen, en van deze vooral die, welke den schouder naar buiten, naar achteren en naar boven kunnen bepalen (§ 181). lenoir legt een vast dik kussen tusschen de schouders en bevestigt dit door de stella dorsi. — pellieux plaatst een cylindervormig kussen tusschen den tronk en den bovenarm, dat door banden op den gezondeu schouder bevestigd wordt. Hierna wordt de borstgordel van het verband voor de breuk van het sleutelbeen, van boijek, met zijn midden op den elleboog gelegd en de einden op den tegengestelden gezonden schouder vastgegespt; nu neemt men een zamengevouwen doek of servet, en bevestigt den arm tegen den tronk, en ondersteunt den voorarm door een draagband. — Hiermede komt overeen het verband van boijek, hij bezigt eveuwel een slinger van leder.— bakaduc bevestigt door een windsel den arm zijdelings aau den tronk, daarna plaatst hij trapswijze kompressen op de ontwrichte plaats, vervolgens maakt men eenige gangen met een windsel, die van af het sleutelbeen over den schouder, en onder den elleboog langs de voorzijde van den arm naar het aanvangspunt teruggevoerd worden; deze gangen worden eenige malen herhaald en bevestigd; nu neemt men een tweehoofdig windsel of eene lange strook, die met het grondstuk of haar midden in den tegengestelden oksel geplaatst wordt en waarvan de einden onder de perpendiculaire gangen worden doorgestoken, en na vast aangehaald te zijn, op de tegengestelde zijde van de borst worden vastgeknoopt *). — velpeau bevestigt den elleboog naar voren en de hand op den gezonden schouder. —melier heeft een zamengesteld toestel aangewend; het bestaat uit : 1. den armband en het kussen van het verband voor de breuk van het sleutelbeen van boijer, 2. een stalen veer, die van achteren met een Q ijzeren rugstuk in verbinding staat, en het rugstuk is met den borstgordel vereenigd, de veer gaat over den zieken schouder en eindigt in een ovale pop, die op het sleutelbeeneinde geplaatst zijnde, drukken moet. De pop wordt tot meerdere bevestiging door smalle riemen aan den borstgordel op zijne plaats bevestigd 2). — nélaton raadt 1) goffkes, 1. c. p. 439. *) IIE8SELBACII f 1. C. S. 788. het gebruik van een breukband aan, waarvan de eene pop op den rug en de andere op het sleutelbeen-einde gelegd wordt; de veer gaat onder denzelfden oksel door. — laugieb, malgaigne bezigden het tourniquet van petit, waarvan de pop op het sleutelbeen-einde geplaatst en de band om den elleboog gelegd werd. — malgaiqne bezigt een breeden sterken band, die aan zijn eene einde met een gesp voorzien en lang genoeg is om den elleboog en den schouder te kunnen bevatten. De band wordt zoodanig ouder den elleboog gelegd, dat het voorste einde, waaraan de gesp zit, zich ter hoogte van den borsttepel bevindt, het andere einde van den band gaat achter den arm naar boven over den schouder en het sleutelbeen naar de gesp, alwaar het wordt vastgemaakt. Aan den ellenboog wordt dwars, tot betere bevestiging, een band gezet, zoodat eene soort van holte of eirond gevormd wordt; om den elleboog worden, om de drukking te voorkomen, kompressen en een spalkje van bordpapier gelegd. Om op den schouder het afglijden te beletten, naait hij aan den band eene andere strook die lang genoeg is ten einde om den tronk van de gezonde zijde te kunnen gevoerd en aan een anderen gesp nabij het eirond van dea elleboog bevestigd te worden l). § 220. b) Ontwrichting van het schoudertop-einde van het sleutelbeen. Deze ontwrichting komt onvolkomen en volkomen voor, in welk laatste geval steeds de banden verscheurd zijn. De rigting kan zijn op of onder het acromion en volgens sommigen ook onder den proc. coracoideus van het schouderblad. De herstelling geschiedt gemakkelijk door met de handen den schouder buitenwaarts te voeren en tevens den bovenarm op te heffen, terwijl men met de vingers het ontwrichte einde op hare plaats drukt. Bevestiging. Hoewel de herstelling dezer ontwrichting spoedig verkregen wordt, is het evenwel zeer moeijelijk het been op zijne plaats te houden. Dezelfde verbanden, werktuigen, enz., die bij de breuk van het sleutelbeen worden gebruikt, kunnen ook hier met eenige wijziging aangewend worden, hierbij vooral acht gevende om den schouder naar buiten en achteren te bepalen, en tevens om, door trapswijze kompressen op het schouderlops-einde te leggen, eene zekere drukking te onderhouden. Zoowel bij eene ontwrichting aan het binnen- als aan het buiteneinde van het sleu- ') MALGAIGNE, T. II, p. 446. telbeen kan men ook van de onbewegelijke verbanden, die bij de breuken van dat been behandeld zijn, gebruik maken. § 221. 2) Bij eene ontwrichting van den opperarm of schouderontwrichting. Deze ontwrichting komt nagenoeg het menigvuldigst van alle andere ontwrichtingen voor. Zij kan zijn volkomen en onvolkomen. De volkomene ontwrichting van den bovenarm, wordt naar de rigting of de plaats, die het beenhoofd kan innemen , onderscheiden in 4 hoofdsoorten, te weten: 1). de benedenivaartsche, 2). de voorwaartsche, 3j. de achterwaartsche en 4). de bovenwaartsclie schouder ontwrichting. De eerste komt het meest voor; de laatste is, zoo zij met geene breuk van den schouderlop gepaard gaat, dikwijls onvolkomen. Bij de ontwrichting staat bet hoofd van het opperarmbeen steeds op den boven-, voor-, achter- of benedenrand van de gewrichtsvlakte van het schouderblad. De meest gewone oorzaak voor het ontstaan dezer ontwrichtingen is indirect werkend geweld, b. v. een val op den elleboog of op de bandpalm bij een uitgeslrekten en eenigzins afgevoerden stand van het lid. Direct werkend uitwendig geweld in den omtrek van het schoudergewricht kan ook eene ontwrichting voortbrengen, en wel oorspronkelijk in de rigting waarin het geweld heeft gewerkt. Herstelling. De herstelling wordt bij deze ontwrichting op verschillende wijzen verkregen. De volkomen ontwrichting vereischt meestentijds de krachtdadige methode met de handen of met werktuigen, terwijl de onvolkomene dikwijls, door drukking en tegendrukking, met de vingers en de handen hersteld wordt. De gewone wijze van herstellen bij eene benedenwaartsche ontwrichting van den bovenarm. De lijder plaatst zich op een lagen stoel of bank zonder leuning. De tegenrekking geschiedt door een zamengevonwen laken, enz. waarvan het midden tegen de borst en onder den oksel der zieke zijde wordt gelegd, de einden worden langs den rug en de borst gevoerd en aan een helper ge- geven of aan een vast punt bevestigd. De uitrekking heeft plaats door stroppen, zamengevouwen doeken enz. aan den bovenarm, die men, nadat de bovenarm horizontaal geplaatst en de voorarm regthoekig op den arm gebogen is, boven liet elleboogsgewriclit aanlegt en de einden aan een helper geeft. Nu laat men langzaam, regelmatig en in eene regte lijn de uitrekking beginnen; de arts, die zich aan de buitenzijde geplaatst heeft, omvat met de eene hand den bovenarm, en legt de andere op den schouder, en tracht de bewegingen van het hoofd van het opperarmbeen te volgen; zoodra het beenhoofd zijne plaats verlaten heeft, drukt hij het, terwijl de uitrekking niet wordt vermeerderd, in de gewrichtsholte terug. Somtijds kan het hierbij noodzakelijk zijn, dat men, om den opperarm te ligten, onder den oksel een doek legt, die boven den schouder zoodanig wordt vastgeknoopt, dat er eene soort van ring of lis gevormd wordt, waardoor de arts het hoofd steekt. Deze laatste handelwijze, bekend onder den naam van herstelling met de das, is in enkele gevallen voldoende om eene ontwrichting te herstellen. De beschreven gewone wijze van herstellen kan ook op de andere soorten van schouderontwrichtingen worden toegepast, zoo men de uitrekking slechts in de rigting van den stand, dien het lid heeft aangenomen, laat werken. Vele andere wijzen van herstellen zijn bij deze ontwrichting gevolgd geworden, die ook dikwijls met een gunstigen uitslag zijn bekroond, en die men, zoo deze of gene wijze niet gelukt, of dat men van geschikte helpers verstoken is, niet onbeproefd mag laten. Hiertoe behooren: De herstelling met de hiel. Zij is reeds door hippocrates, galenos, later door cooper, smith en anderen gebezigd. Men laat den lijder zóó op eene tafel liggen, dat de ontwrichte zijde vrij hangt. De tegenrekking geschiedt door den hiel of den voet, dien hij in den oksel der zieke zijde zet, de uitrekking doet hij door met zijne handen, de hand en den elleboog van den patiënt te vatten, of door een daartoe boven den elleboog aangelegden strop. Wordt het LcenlioofJ vrij, dan laat hij de uitrekking na en het treedt dan wel eens in zijne natuurlijke plaats terug. De herstelling met de knie. De arts staat achter den zittenden lijder, plaatst de knie van zijn reglhoekig gebogen been in den zieken oksel en den voet naast den lijder op den rand van de stoel; hij omvat met de eene hand den opperarm boven den elleboog en drukt deze over zijne knie naar beneden in de rigting van de borst: de andere hand legt hij op den schouder en tracht het vrijvvordende gevvrichtshoofd in zijne plaats terug te voeren. De herstelling door uitrekking naar boven. Deze wijze van herstellen is door withe, mothe, bell, rust, kluge en anderen uitgevoerd. De lijder gaat op den grond zitten. De tegenrekking geschiedt, zoo de zwaarte van den patiënt bij het opheffen niet genoegzaam is, door een helper, die knielende met bc-ide handen den schouder naar beneden drukt. De arts omvat den pols en den elleboog van den lijder, brengt hem in halfcirkelvormige bewegingen loodregt naar boven en doet nu even als of hij den lijder van den grond wil tillen. Wordt hierdoor de ontwrichting niet hersteld, dan geeft hij den arm aan een helper over, plaatst zich vóór den lijder, brengt de vingertoppen van de eene hand hoog in den oksel, neemt met de andere hand den arm van den helper over en voert hem snel naar beneden tegen den tronk. Dikwijls gelukt de herstelling hierdoor i). Eene andere wijze van withe is nog, dat hij een ring aan den zolder laat vastmaken, waaraan hij het eene einde van een takel- of katroltoestel bevestigt, het andere einde wordt met den uitrekkingsstrop verbonden, die om den pols van het ontwrichte deel is aangelegd ; door aan het koord of touw te trekken tracht hij, door het optillen van den lijder, de herstelling te verkrijgen. De herstelling volgens malgaigxe komt hiermede eenigzins overeen ; hij bevestigt een strop om den pols, voert de einden over een deur en geeft die aan helpers over om de tegenrekking te doen; is de arm voldoende uitgestrekt dan laat hij den lijder de knieën bui- 'j klrsi, ]. c. biadz. 432. gen, en ondersteunt deze uitrekking zelf door met beide de handen op den schouder te drukken '). De herstelling volgens lacour bestaat daarin, dat hij den lijder zitten laat; een helper doet de tegenrekking door met beide handen op den ontwrichten schouder te drukken, de arts verrigt de uitrekking 'DO aan den elleboog, die regthoekig van den tronk verwijderd wordt; gelijktijdig met de uil- en tegenrekking maakt hij eene draaijende beweging met den arm, waarbij deze snel binnenwaarts gedraaid en aan het lijf gedrukt wordt. Het is vooral bij de ontwrichting van den schouder, dat men, wanneer de gewone en ook andere wijzen van herstellen, niet gelukken zijne toevlugt nemen moet tot het gebruik van werktuigen of toestellen. Reeds van de oudste tijden maakte men, vooral bij verouderde en ook bij sommige versche ontwrichtingen van werktuigen en toestellen gebruik: hippocrates, galenus, celsus en anderen bedienden zich van een werktuig, dat nog steeds onder den naam van wip of ambe van hippochates bekend is. Het was toenmaals het eeoige en voornaamste werktuig, dat tot de herstelling van eene schouderontwrichting gebezigd werd. Reeds purman, platner en petit zagen het gebrekkige van deze ambe in, waarom zij die langzamerhand, door het gebrekkige er van te verbeteren, tevens ook veranderden. Naar aanleiding van een en ander heeft onze Amsterdamsche heelkundige husseif een werktuig uitgedacht dat nog in sommige gevallen wordt aangewend. Het werktuig van hussem tot de herstelling van den ontwrichten schouder bestaat volgens zijne beschrijving nagenoeg uit het volgende: Eene plank van 1 el lengte, 2 palmen breedte en 2—3 duimen dikte. Aan het eene einde van deze plank bevindt zich eene breede met zacht leder bekleede metalen plaat (borststuk), dat door een scharnier bewegelijk met de plank vereenigd is. Aan eiken haak van dit borststuk staan el lange riemen, waarvan er twee met gespen voorzien zijn. Aan het andere einde van de plank zijn twee opstaande kardoesjes geplaatst, waar tusschen zich de houten spil met koperen rad, en een ijzer spilletje bevindt. Aan de houten spil of klos is een zeer sterke band bevestigd, die aan zijn vrije einde met een haak voorzien is. De bouten spil of klos wordt door een kruk in beweging gebragt, welke bij eiken slag door de tanden van het rondselrad, en van het palrad, die zich aan den ijzeren spil bevinden, worden tegengehouden. Een lederen armband, die boven het elleboogsgewricht wordt aangelegd en die voorzien is vau een ijzeren ring, om den haak van den band op te nemen, is bestemd om de uitrekking aan het lid te volvoeren 2). Dit werktuig aanwendende, legt men eerst den armband boven de met 1) malgatgke, 1. c T. II, p. 476. 2) b. hussem, Beschrijving/ van een verbeterd werktuig tot herstelling van den ontwrichten schouder, Middelburg, 1733. eene komprcs bedekten armband aan , plaatst hierna het lid op het werktuig, dat men zoo op eene tafel van nagenoeg gelijke hoogte als de okselholte heeft geplaatst, dat het borststuk aan de zij vlakte van de borst beantwoordt, bevestigt het met het een paar riemen op den gezonden schouder, en met het andere paar kringsgewijs om de borst, vervolgens haakt men den haak in den ijzeren ring en draait nu langzaam aan de kruk van het werktuig; zoodat de gebogen arm langzaam wordt uitgerekt. Na voldoende uitrekking tracht men met de handen de repositie te volbrengen. liet raam of de reductor ter herstelling van den ontwrichten opperarm van ter borgh. Dit zeer zamengestelde werktuig bestaat kortelijk uit: een houten raam, gemaakt van twee opstaande stijlen, een dekker en een zitbank met eene losse plank er onder, waarop de beenen bevestigd worden. In den tegenovergestelden stijl als die waar de lijder zit, is eene spleet, om het draaiwerktuig naar verkiezing hooger of lager te kunnen zetten, en aan de buitenzijde van den anderen stijl is een grendel tot het opnemen van den riem waarmede de patiënt aan dien stijl bevestigd wordt. Verder behoort hiertoe een draai- of schroefwerktuig, katrollen, een armband met twee haken en eene lus van eene snaar, waardoor de beide katrollen met den ontwrichten arm vereenigd worden; een riem waardoor de patiënt aan den eenen stijl bevestigd wordt; boven den ontwrichten schouder bevindt zich, in den dekker van het raam, een haak met twee katrollen, welke bestemd is om den uitgestrekten bovenarm op te ligten i). Een dergelijken toestel heeft ook mennel gebezigd 2). Het katrolwerktuig van schnrfder komt in werking met de voorgaande overeen , doch is veel eenvoudiger, zoodat daarom de eerste buiten gebrnik zijn. schneideb laat den lijder op een stoel zonder leuning zitten, tusschen de posten van een deur; hij bevestigt den katroltoestel voor de uitrekking aan den eenen post en een breeden band voor de tegenrekking aan den anderen post van de deur 3). _ Minder gebruikelijk is. de toestel van perschfcl, bestaande uit een trechtervormigen met leder beklecden ring, die door riemen en gespen verwijd en vernaauwd kan worden. Bij het gebruik wordt de arm in de opening gestoken en door den riem gesloten; aan den ring bevindt zich een andere riem, om de trekking te verrigten; — de riem van ëckoldt is een breede lederen gordel met schouderriemen, die door een haak in den wand bevestigd worden. Zij kan alleen voor de tegenrekking gebezigd worden. \erder behooren hier ook nog toe de herstellingswijze met de ladder, den stok, de deur en den schouder. Hiertoe plaatst men den lijder met den ontwrichten arm over een sport van een ladder, over de bovenrand eener deur, over het midden van een stok, die op de schouders van twee menschen van gelijke grootte gelegd was, of wel over den schouder van een man; de arts verrigt dan de uitrekking door aan den ontwrichten 1) f. j. ter borgh, Beschrijving van den reductor tot herstelling van den ontwrichten opperarm, Groningen, 1824. 2) hessel.bach, 1. c. S. 799. 3) ott, 1. c. bladz. 485. pl. XXXV fig. 5. 15 arm te trekken, terwijl een helper met beide handen, door den ontwrichten schouder naar beneden te duwen, de tegenrekking verrigt. De werktuigen of toestellen, die in lateren tijd aangeraden werden, berusten op dezelfde beginselen van uit- en tegenrekking, doch zijn door sédili-ot in zoo verre verbeterd, dat men door een krachtmeter ieder oogenblik naauwkeurig de aangewende kracht kent, waarom men aan het takelwerktuig met den krachtmeter thans de voorkeur geeft. De hersteflingswijze volgens sédillot wordt volgenderwijze ten uitvoer' gebragt: De lijder zet zich op een stoel zonder leuning; de tegenrekking geschiedt door een treeden doek of gordel, waarvan de einden aan een vast puut bevestigd worden. Het lid waaraan de uitrekking geschiedt, wordt vooraf door een flanellen windsel, in een nagenoeg regthoekig gebogen houding (benedenwaartsche ontwrichting) ingewikkeld; nabij den oksel genaderd, maakt men eenige gangen, van daar naar het handgewricht, en terug, om de uitstrekking van den voorarm te beletten. Vervolgens legt men boven het elleboogsgewricht de voor de uitrekking bestemde lederen armbanden aan, die zijdelings twee ijzeren ringen bezit, waaraan zich twee dubbelhaken bevinden om de lussen van de koorden van den takeltoestel te kunneu opnemen. Deze laatste bestaat nit drie katrollen met een beweegbaren eindhaak. De krachtmeter is een veer waarop een ijzeren plaat rust, waarop door twee wijzers de ontwikkelde kracht wordt aangeduid. De eene wijzer geeft steeds iedere trekking, de andere de hoogste graden van trekking aan. Het loslatingswerktuig dient om de uitrekking willekeurig te doen ophouden. Bij het gebruik, worden de onderdeelen van den toestel op de volgende wijze geplaatst: de gordel voor de tegenrekking om de borst; aan de ringen van den armband worden de lisvormige koorden aan den takel toestel door dubbelhaken bevestigd; de koorden worden onderling na overkruising hunner einden vereenigd en door een dubbelhaak met het loslatings werktuig verbonden, het andere einde hiervan is weder door een lisvormig koord met den takel verbonden; daarop volgt de tusscheu de koorden geplaatste krachtmeter, en ten laatste nog een dubbelhaak waardoor het koord aan een in den muur bevestigden ring wordt vastgemaakt 1). Zeer zamengestelde toestellen zijn er ook nog van bbiguel, jarvis, faucoult, die niet alleen bij ontwrichtingen van den bovenarm, maar ook bij andere onder zekere omstandigheden goede diensten kunnen doen. Maar zij zijn kostbaar en kunnen door eenvoudiger toestellen vervangen worden 2). Bevestiging. Zoodra de herstelling gelukt is, wordt de arm gebogen aan het lijf gebragt, en door een der beschrevene draagbanden (zie § 101) ondersteund en door een gordel aan de borst bevestigd. Het kan somtijds noodzakelijk zijn in den beginne een 1) goffkes, 1. c. p. 412. pl. 68. 2) Ibid. p. 410. etc. matig sluitend verband, b. v. de opklimmende koornaar voor den schouder (§ 86), aan te leggen. Eerst na den t4',en dag laat men van lieverlede bewegingen maken. steinmetz heeft een werktuig uitgedacht, dat geschikt is om recidiven bij ontwrichtingen van den schouder te voorkomen, waarbij net gebruik van het lid evenwel mogelijk blijft. liet :s vrij zamengesteld en op den duur zeer lastig voor den lijder om te dragen, waarom het dan ook weinig of niet gebruikt wordt '). § 222. 3). Bij do elleboogs-ontwrichting. Door elleboogs-ontwrichting, ook wel voorarm-ontwrichting genoemd, verslaat men niet alleen eene verplaatsing tusschen de ulna en radius en liet ondereinde van bel opperarmbeen, maar ook tusschen de onderlinge vereeniging der beide voorarmbeenderen, zoodat men de elleboogs-ontwrichling onderscheidt in: a) van de beide voorarmbeenderen, en b) van elk der voorarmbeenderen afzonderlijk. § 223. a). Ontwrichting van de beide voorarmbeenderen, eigenlijke elleboogs-ontwrichting. Dit is eene gelijktijdige ontwrichting van de beide voorarmbeenderen met het opperarmbeen. De rigting, die de afgewekene beeneinden aannemen, is meestal achterwaarts, minder binten- of binnenwaarts en zeldzaam voorwaarts. Men heeft ook eene ontwrichting van de ulna naar achteren en van de radius naar voren waargenomen. De achterwaartsche ontwrichting van den elleboog is meestal volkomen ; zeldzamer is dit evenwel met de andere soorten. De oorzaken voor het ontstaan van eene achterwaartsche ontwrichting zijn verschillend, het meest evenwel door indirect werkende oorzaken, b. v. een val op de handpalm bij gebogen voorarm met eene onbewegelijke houding van den bovenarm ; een val op den rug en op den bovenarm, waarbij de laatste naar voren wordt gedreven; eene sterk vooroverkante- ') hesseibach, 1. c. S. 805. 15 * lende beweging, vooral bij kinderen die bij den arm worden opgetild, enz. Volgens bérard kan zij ook door direct werkend geweld worden voortgebragt, wanneer dit namelijk van voren naar achteren op de boveneinden der voorarmbeenderen werkt. De buitenwaartsche en de binnenwaartsclie ontwrichting van den elleboog ontstaan door direct uitwendig geweld, dat sleeds eene ontwrichting ten gevolge heeft, tegenovergesteld aan de zijde waar het geweld heeft gewerkt. Herstelling. Zij geschiedt op de volgende wijzen: Bij de gewone herstelling eener achterwaartsche ontwrichting van den elleboog, zette men den lijder op een stoel zonder leuning, een helper doet de tegenrekking en vat met beide handen het eenigzins van hel lijf afgevoerde lid bij den bovenarm, een ander helper verrigt de uitrekking en neemt hiertoe den voorarm en de hand van den lijder; de arts slaat aan de buitenzijde en omvat den elleboog, en wel zoo dat de vier vingers van elke hand op het ondereinde van het opperarmbeen, en de beide duimen hel olecranon naar beneden drukken; zoodra dit door de uitrekking en de drukking tot voorbij de knokkels van het opperarmbeen gekomen is, drukt hij nu op het olecranon van achteren naar voren, te gelijker tijd moet de helper den voorarm zeer snel op den bovenarm buigen. De herstelling met de knie. De arts doet hierbij, dikwijls zonder helper, de legenrekking, uitrekking en terugbrenging op de volgende wijze: hij omvat met de eene hand den bovenarm, met de andere den voorarm en zet zijne knie tegen de voorzijde van het elleboogsgewricht, nu drukt hij den bovenarm naar zich toe, en den voorarm van zich af en naar beneden, om het kroonvormig uitsteeksel vrij te maken, hierna buigt hij den voorarm over zijne knie. Op ditzelfde beginsel, maakt men ook gebruik van een met linnen bekleeden cylinder of slok. Bij de herstelling eener zijdelingsche ontwrichting geschiedt de uit- en tegenrekking, zoo als bij de gewone wijze van herstellen is opgegeven, door twee helpers; voor het terugbrengen omvat de arts met de eene hand het ondereinde van het opperarmbeen en mei de andere hand hel boveneinde van den voorarm, en drukt nu de beenderen in tegengestelde rigting op hunne plaats. Bevestiging. Na de herstelling dezer ontwrichtingen plaatst men het lid, vooral in den beginne, op een kafkussen, totdat de zwelling enz. of de vrees voor ontsteking is verdwenen. Bij kinderen en bij iedere spoedig herstelde elleboogsontwrichting is het somtijds genoeg een sluitend verband, b. v. de tesludo cubiti, aan te leggen en den arm door een mitella te ondersteunen. Sommigen ontraden in de eerste dagen alle beweging en leggen hiertoe eene longuel boven het elleboogsuitsteeksel, twee half gebogen spalken langs de voor- en achter-, of langs de binnen- of buitenzijde van den gebogen voorarm, in welk laatste geval zij met eene opening voorzien moeten zijn, die aan de knokkels van het opperarmbeen beantwoorden, om daar ter plaatse de drukking te voorkomen. Zij worden door een windsel bevestigd, en de arm wordt in een draagband gehangen. Zeer goed zou men in dat geval van bet gipsverband kunnen gebruik maken. b). Ontwrichting van elk der voorarmbeenderen afzonderlijk. 1). Ontwrichting van het hoofdje van het spaakbeen. Deze hoewel zeldzame ontwrichting is achtervoor- en volgens nélaton ook buitenwaarts waargenomen. De voorwaartsche ontwrichting is hoogst zeldzaam; hierbij staat het hoofdje van het spaakbeen op het kroonvormig uitsteeksel van de ellepijp; bij de achterwaartsche ontwrichting op of achter den buitenknokkel van het opperarmbeen, en bij de buitenwaarlsche ontwrichting op de buitenzijde van den buitenknokkel. De oorzaken zijn nagenoeg dezelfde als die bij de voorgaande soorten zijn vermeld; volgens stromeyer zou spierzamentrekking, vooral bij verslapping der gewrichtsbanden, deze ontwrichting kunnen doen ontstaan f Herstelling. Bij de drie soorlen wordt de uit- en tegenrekking op de bekende wijze aan de hand en den bovenarm verrigt; de Ij KERST, l C. bladz 440. arls die de terugbrenging volvoert, drukt, nadat de voorarm achterover gekanteld is, liet hoofdje in zijne plaats terug. Bevestiging. Deze ontwrichting is geneigd te recidiveren, zoodat men hier vooral naar de soort van verplaatsing eene trapswijze kompres op het hoofdje van het spaakbeen legt, welke door een windsel bevestigd wordt. Bij de onvolkomene ontwrichtingen is na de herstelling in de meeste gevallen geen verband noodzakelijk. 2). Ontwrichting van het boveneinde van de ellepijp. Deze ontwrichting komt zeer zelden voor. De waarnemingen die hiervan zijn opgeteekend door sédillot, a cooper en andoren, laten geen twijfel meer over aangaande het voorkomen dezer ontwrichting. — pétreqoin deelt ook twee waarnemingen mede, waarvan de herstellingswijzen van die der ontwrichting van beide beenderen niet verschillen '). § 224. Ontwrichting van het ondereinde van de ellepijp. Deze ontwrichtingen zijn, hoewel zeldzaam, toch eenige malen waargenomen. Zij kunnen naar voren en naar achteren, en hoogst zeldzaam naar binnen, plaats hebben; deze laatste is dan onvolkomen. De oorzaken voor hun ontstaan zijn eene geweldadige voorof achteroverkanteling van de hand, terwijl deze sterk gebogen of uitgestrekt is. Herstelling. Bij de herstelling van deze ontwrichtingen plaatst zich de lijder op een stoel. De tegenrekking geschiedt door een helper aan den voorarm, de uitrekking aan de hand en de terugbrenging door den arts, die zich daarvoor aan de buitenzijde van het deel plaatst, het ondereinde van de ellepijp met de eene hand aan de ulnairzijde en met de andere aan de radiaalzijde omvat, en wel zóó dat de beide duimen in de tusschenruimte der beide beenderen rusten, en de vingers op het tegengestelde punt tegendrukkon. Bij eene achlerwaartsche ontwrichting staan de duimen aan de strekzijde van den voorarm, de hand wordt tijdens de uit- en *) j. e. pétuequin Traité (Tanatomie medico-chirurgicale. 1844. p. 5s9. legenrekking achterover gekanteld; bij eene voorwaartsche ontwrichting slaan de duimen aan de buigzijde van den voorarm, de hand wordt hierbij voorover gekanteld. Bij eene binnenwaartsche ontwrichting worden dezelfde handgrepen, als bij de achterwaartsche beproefd. Bevestiging. Daar deze ontwrichtingen neiging hebben om zich te herhalen, zoo raadt men hier bijzonder aan, het deel geruimen tijd in rust te laten. Men legt trapswijze kompressen op die zijden, naar welke de ontwrichting heeft plaats gehad, bevestigt deze door de koornaar voor de hand, plaatst de hand op eene handplank en ondersteunt hel lid door een draagband. § 225. 4). Bij ontwrichtingen van de hand op den voorarm: hand-ontwrichting. Onderden naam van hand-ontwrichting verstaat men die, waarbij de uit drie beentjes gevormde bolle gewrichtsvlakte van den handwortel uit de geleding treedt, welke geleding door het ondereinde der beide beenderen van den voorarm gevormd wordt. De ontwrichting komt voorwaarts, achterwaarts en zeer zeldzaam zijwaarts voor ; zij is altijd volkomen en met belangrijke gcwrichtsaandoening vergezeld. De oorzaken tot het ontstaan dezer ontwrichting zijn verschillend : het meest direct uitwendig geweld, b. v. een val op de handpalm, een stoot of slag op den rug van de hand, enz. ; ook zou volgens sommigen deze ontwrichting door eene buitengewone draaijing van het handgewricht kunnen worden te weeg gebragt. Herstelling. Zij gaat dikwijls met veel moeijelijkheden gepaard. De legenrekking geschiedt door een helper, die den onder een regten hoek gebogen voorarm van den zittenden lijder omvat; een ander helper doet de uilrekking aan de hand, en de arts beproeft de terugbrenging door met de vingers of de duimen in tegengestelde rigting het uitpuilende gedeelte op zijne plaats te drukken. De uitrekking heeft plaats naar die zijde in welke de hand ontwricht is. jialgaigne laat de 4 vingers door een helper vatten, plaatst over de hand van den helper een band of strop, waarin de duim van den lijder niet begrepen wordt. Een ander helper doel de uitrekking aan den strop, en hij zelf verrigt, op de hand van zijnen helper steunende, de terugbrenging 1). Bevestiging. In den beginne wordt het lid op een kafkussen geplaatst, later wordt het inwikkelend verband voor het handgewricht (§ 89) aangelegd, het lid op eene handplank geplaatst en door een draagband ondersteund. Drukkende verbanden worden volgens STROMEiJEii niet verdragen. pflug geeft een werktuig aan, dat na eene herstelde ontwrichting geschikt zoude zijn om eene herhaling te voorkomen, en waarbij de hand uitgestrekt blijft. Het bestaat uit twee met leder bekleede metalen ringen en uit eene 9 duimen lange, met tanden en een veer voorziene ijzeren staaf. De eene ring wordt om de hand, de andere om den voorarm bevestigd. De staaf wordt door twee metalen buizen, die zich aan de ringen bevinden, opgenomen en op een behoorlijken afstand van elkander gehouden § 226. 5). Ontwrichting van de handwortelbeenderen: voorhand-ontwrichting. De beenderen, die den handwortel vormen, ontwrichten zeldzaam, eene ontwrichting van het in de tweede rij gelegen gehoofde beentje is eenige malen waargenomen. Zij schijnt door eene gewelddadige beweging van de hand naar de rugzijde te kunnen worden voortgebragt, naar welke zijde het beentje dan ook uitwijkt. Herstelling. De herstelling geschiedt door eene drukking op het uitpuilende beentje te doen, bij eene ligte uitstrekking met uitrekking der beide laatste vingers, waarmede het gehoofde beentje door middel der overeenstemmende middenhandsbeenderen vereenigd is. Bevestiging. Men plaatst en bevestigt de hand met uitgestrekte vingeren op een handplank en ondersteunt het deel door een draagband. 1) MiLGAIGNIi, 1. c. T. II. p, 708. a; Bl-BGEK, I. c. bl. 404. J 227. 6). Ontwrichting van de micldevhand. De vijf zamenstellende kleine pijpbeenderen van de middenhand ontwrichten, met uitzondering van het eerste middenhandsbeen, zeer zeldzaam, waarom wij ons slechts tot de behandeling van deze eenige malen waargenomene ontwrichting zullen bepalen. Ontwrichting van het middenhandsbeen van den duim met het groot veelhoekig beentje. Deze ontwrichting kan achterwaarts en voor-binnenwaarts plaats grijpen, in welk laatste geval het middenhandsbeen van den duim in de handpalmzijde naar het middenhandsbeen van den wijsvinger is uitgeweken. Men geeft voor deze ontwrichting als oorzaak op, een val op den uitgestrekten duim, of een uitwendig geweld dat op het middenhandsbeen werkt. Herstelling. Bij de herstelling volgens boijeu wordt, bij eene achterwaartsche ontwrichting, de tegenrekking door een helper aan den voorarm en de uitrekking door een ander helper aan den duim verrigt, terwijl de arts met beide duimen het uitgeweken beeneinde op zijne plaats drukt. — Eene andere herstellingswijze bestaat daarin dat de arts de voorhand van den lijder met 4 vingers van zijn linkerhand omvat, den duim legen de uitpuiling zet, er sterk op drukt en de voorhand naar beneden buigt, terwijl hij met de andere hand zelf de uitrekking verrigt Bij eene herstelling van eene voor-binnenwaartsche ontwrichting geschiedt de uit- en tegenrekking op dezelfde wijze als bij de voorwaartsche volgens boijeii is vermeld. Bij eene genoegzame uitrekking, welke langen tijd achtereen regelmatig en met kracht moet worden volgehouden, buigt men den duim en drukt hierbij het uitgeweken middenhandsbeen op zijne plaats terug. Bevestiging. Men legt om het gewricht eenige kompressen en bevestigt deze door het koornaarverband voor den duim (§ 91). Bij eene achterwaartsche ontwrichting kan somtijds nog een bordpa- i) kerst, 1. c. blad 453. pieren spalkje noodig ziju. In beide gevallen plaatst men de liand op eene handspalk. § 228. 7). Bij ontwrichtingen tusschcn de middenhandsbeenderen en de vingerkootjes, en bij die der vingerkootjes onderling. Deze ontwrichtingen zullen wij aldus onderscheiden: a. van het middenhandsbeen met het eerste kootje van den duim. b. van de vier overige middenhandsbeenderen met de overeenstemmende kootjes, c. van de vingerkootjes onderling. a). Ontwrichting van het eerste middenhandsbeen met het eerste kootje van den duim, duim-ontwrichting. Deze ontwrichting kan achterwaarts en voorwaarts plaats hebben. De eerste of achterwaartsche wordt meer, de laatste hoogst zeldzaam, en beide volkomen en onvolkomen waargenomen. De oorzaken voor hun ontstaan kunnen voor beide in eene eigene voorbeschiktheid, verslapping der gewrichtsbanden, bestaan. De achterwaartsche ontwrichting kan het gevolg zijn van een stoot of val tegen of op den half gebogen duim, of eene sterke achteroverbuiging van den duim ; de voorwaartsche kan door uitwendig geweld, dat op de rugvlakte van het eerste kootje of middenhandsbeen van den duim werkt, worden voortgebragt. Herstelling. De herstelling eener voorwaartsche ontwrichting van den duim is in de waargenomene gevallen gemakkelijk gegaan. nélaton omvatte voor de uitrekking met de 4 laatste vingeren van de regterhand den duim van den patiënt, de tegenrekking deed een helper aan den voorarm, terwijl hij zelf met den duim van dezelfde hand het hoofdje van het middenhandsbeen in zijn plaats drukte. Moeijelijker evenwel is de herstelling eener achterwaartsche ontwrichting van den duim. Men heeft hierbij verschillende wijzen met een afwisselend gevolg beproefd en aangewend. De herstellingswijze van cooper. De tegenrekking wordt door een helper, die zijne vingers tusschen den duim en den wijsvinger van den lijder legt, verrigt; de uitrekking geschiedt door een dunne natgemaakte lederen strook, die hiertoe om den ontwrichten duim gelegd en door een band er op bevestigd wordt, terwijl hij de terugbrenging, bij eene voldoende uitrekking, door drukking met de vingers op het ontwrichte einde beproeft. Bij het niet gelukken raadt cooper aan, om den arm, voor de tegenrekking, aan een vast punt vast te maken, en de einden van den uitrekkingsband met een takelwerktuig in verbinding te stellen. Eene andere herstellingswijze bestaat volgens nélaton daarin, dat men in een stevigen linnen band of strook in het midden een lossen knoop legt; deze wordt zoo over den ontwrichten duim geschoven, dat de losse knoop achter het ontwrichte kootje ligt, de einden windt de arts om zijne hand en doet nu de uitrekking, terwijl de tegenrekking door een helper of door de andere hand van den arts aan den voorarm verrigt wordt; de knoop slnit zicli door de uitrekking meer en meer, en drukt door de toenemende uittrekking van achteren naar voren op het ontwrichte kootje van den duim. Deze handelwijze schijnt herhaalde malen, vooral ook bij de Italiaansche artsen gelukt, te zijn. — Door pailloux en sédillot is eenige malen, eene herstelling verkregen door het kootje van den duim nog meer achterover te buigen en het kootje met zijne gewrichtsvlakte van achteren naar voren langs het hoofdje van het middenhandsbeen te schuiven. — In tegenstelling hiervan wordt, volgens bell, de ontwrichte duim in de volle hand genomen en sterk voorovergebogen; te gelijker tijd tracht hij met den duim het ontwrichte hoofd op zijn plaats te drukken. — langenbeck neemt ook den duim in de volle hand, strekt hem sterk uit, en wel in eene achterwaartsche rigting, alsof hij hem vau de rugvlakte van het middenhandsbeen wil aftrekken, hij drukt hierbij met den wijsvinger van de andere hand, het hoofdje van het middenhandsbeen naar boven, en met den duim het ontwrichte einde van het eerste kootje naar beneden. Gelukt dit, dan wordt de duim sterk gebogen, en het been treedt in zijn plaats terug. De lijder moet hierbij vooraf geaetheriseerd worden. Tot de herstelling dezer ontwrichting heeft men ook werktuigen gebezigd; zoo als: Het werktuig of de lang van ldeh. Dit beslaat uit een stevige tang, waarvan de bladen of armen van voren U-vormig gespleten zijn; tusschen de beide armen van de U is een stuk stevige band dubbel uilgespannen, waar tusschen zich, tol meerdere stevigheid, een laagje kurk of een stukje eaoutchouk bevindt. Bij het gebruik van dit werktuig geschiedt de tegenrekking op de bekende wijze, de uitrekking met de tang, waartoe men met de bladen het eerste kootje van den duim aanval en stevig toedrukt en de terugbrenging wordt door den arts met de vingeren en de duimen verrigt door, na voldoende uitrekking, den duim te buigen en het hoofdje in zijne plaats te drukken. charkière heeft dit werktuig eenigzias veranderd; de zamenstelling en de wijze van werken berust op hetzelfde beginsel 1). — roux ea demarquaij hebben ook van de tang vau charrière gebruik gemaakt, doch deden hiermede eene driedubbele beweging, uitstrekking, asdraaijing en buiging 2). - vidai, de cassis herstelde eene ontwrichting door den ontwrichten duim door het oog van een sleutel te steken, en wel zoodanig dat de sleutel of de steel naar voren naar de palmvlakte van de hand gekeerd was. De steel drukt bij het trekken van onderen tegen het duiinkootje, en het oog van den sleutel drukt op het bovengedeelte van het middenhandsbeen, hij doet bij de uitrekking eene soort van opwippende beweging, en tracht daarbij den duim te buigen. — mai.gaignf heeft nog op eene audere wijze de herstelling eener duimoutwrichting verrigt; hij bragt namelijk nadat hij verschillende methoden te vergeefs beproefd had, een stevige priem (pompon) door de huid in het hoofdje van het middenhandsbeen en trachtte nu, door eerst aan het eerste kootje de uitrekking en later de geforceerde buiging te doen, de ontwrichting te herstellen, hetgeen hem volkomen gelukte 3). — blandin heeft, doch vruchteloos, van twee priemen gebruik gemaakt, waarvan hij er een aan het kootje en de andere in het middeuhandsbeen stak. Bevestiging. Zoowel bij eene herstelde voor- als achterwaartsclie ontwrichting van den duim, moet men, na het afnemen der ontstekingsverschijnselen, een of twee bordpapieren spalkjes over den met eene kompres bedekten duim leggen, en deze door de koornaar van den duim bevestigen. b). Ontwrichting van de vier overige middenhandsbeenderen met de overeenstemmende kootjes. Deze hoogst zeldzame ontwrichtingen kunnen even als de voorgaande door direct werkend geweld, waardoor eene sterke achterover- of vooroverbuiging wordt te weeg gebragt, voor- en achterwaarts plaats hebben. Wat de herstelling betreft, zoo is deze in het algemeen even moeijelijk als bij eene ontwrichting van den duim, waarom al hetgeen van de wijzen van herstellen daarbij vermeld is, ook van toepassing op deze soort van ontwrichtingen is 4). 1) GOFFRES, 1. C. p. 474. ï) Ibidem. 1. c. p. 476. 3) MALGAIGNE, T. II. p 74] et 742. 4) Ibidem. 1. c. p. 747. c). Ontwrichting van de vingerkootjes onderling: vinger-ontwrichting. Deze ontwrichtingen kunnen tussclien alle kootjes onderling voorkomen, hel meest evenwel hebben zij plaats tussclien het lste en 2de kootje van den wijs- en ringvinger. De ontwrichting kan zijn achterwaarts of voorwaarts, en zeldzaam zijwaarts. De oorzaken voor hun ontstaan zijn nagenoeg dezelfde als die welke voor de duim-ontwrichting zijn opgegeven. De herstelling geschiedt gewoonlijk, vooral in versche gevallen, gemakkelijk en wel door eene niet te sterke uit- en tegenrekking, gepaard met wrijving, drukking, en somtijds buiging van den vinger. Worden er krachtdadiger middelen tot de herstelling vereischt, dan kunnen ook hier de wijzen met of zonder werktuigen, bij de duim-ontwrichting vermeld, worden toegepast. Bevestiging. Men legt een bordpapieren spalkje op die zijde van den vinger naar welke de ontwrichting heeft plaats gehad, en bevestigt dit door een verband, (§ 93); of wel door een vingerling waarin sommigen baleinen staafjes bevestigd zijn. De hand wordt op eene handplank geplaatst en door een draagband ondersteund. Herstellingswijzen enz. bij de ontwrichtingen der onderste ledematen. § 229. 1). Bij de ontwrichtingen van de dij. De ontwrichting van de dij, ook wel heup-ontwrichting, noemt men eene ontwrichting van het hoofd van het dijbeen in zijne geleding met de heupkom Zij is over het algemeen zeldzaam, hetgeen niet alleen een gevolg is van de ontleedkundige zamenstelling van het heupgewricht, maar ook omdat het uitwendig geweld, dat in staat zou zijn eene dijontvvrichting voort te brengen, dikwijls reeds genoegzaam is om eene beenbreuk te veroorzaken. Het dijbeenshoofd, dat de heupkom bij eene ontwrichting verlaat, kan op verschillende gedeelten van hel ongenaamde been geplaatst zijn, zoo- dat men hiernaar ccnige hoofdsoorten onderscheidt. Daar evenwel in de wijze van onderscheiding en in de benaming bij de schrijvers, die dit onderwerp behandeld hebben, eenig verschil bestaat, zullen wij deze ontwrichtingen met de benamingen, die er aan gegeven worden, volgenderwijze behandelen: a). Ontwrichting van de dij naar achteren en naar boven, volgens iiOiJRR; naar boven, volgens a. cooper, luxatio iliaca, volgens GEBDY en VIDAL DE CASSIS. b). Ontwrichting van de dij naar achteren en beneden, volgens boijer ; luxatio ischiadica, volgens a. coopeb, en luxatio sacro-ischiadica, volgens gerdy en vidal de cassis. c). Ontwrichting van de dij naar voren en onderen of naar binnen en beneden, volgens boijer ; luxatio ischio-pubica, volgens malgaigne en nélato\, naar beneden of in het foramen ovale, volgens a. cooper. d). Ontwrichting van de dij naar voren en boven of binnen en boven, volgens boijer ; op het schaambeen, volgens a. cooper, gebdy en vidal de sassis, luxatio ilio-pubica, volgens malgaigne en nélaton. e). Ontwrichting van de dij direct naar onderen of beneden in of nabij de heupkomsinsnijding volgens vidal de cassis en malgaigne (Luxation sous-cotyloidienne). Deze laatste soort van ontwrichting zou alleen eene oorspronkelijke, alle andere opvolgende ontwrichtingen zijn. De meeste ontwrichtingen van de dij zijn steeds volkomen; slechts enkele heelkundigen nemen eenige onvolkomene ontwrichtingen van de dij aan. § 230. a). Ontwrichting van de dij naar achteren en naar boven (Luxatio iliaca). Bij deze ontwrichting ligt het hoofd van het dijbeen op de uitwendige vlakte van het heupbeen, nabij of in het onderste gedeelte van de fossa iliaca externa onder de kleine bilspier. Het ontstaan dezer ontwrichting schrijft men toe aan een direct uitwendig geweld dat op de dij werkt, die, eenigzins gebogen zijnde, daarbij met kracht naar binnen gedrongen of aangevoerd wordt Hierdoor draait bet dijbeenshoofd van binnen naar buiten, de ronde band en de beursband worden verscheurd, en het hoofd verlaat de gewrichtsholte en neemt nu een der bovengenoemde plaatsen in, b). Ontwrichting van de dij naar achteren en beneden (Luxatio sacro-ischiadica). Hierbij ligt het hoofd van het dijbeen nu eens iets lager op de buitenvlakte van het heupbeen, dan weder staat het op den rand van de groote zitbeensinsnijding, in deze zelve, of op het ligamentum sacro-spinosum en sacro-tuberosum. Zij kan door dezelfde oorzaak als de voorgaande worden te weeg gebragt, zoo de dij, tijdens dat het geweld werkt, regthoekig op het bekken gebogen was. c). Ontwrichting van de dij naar voren en beneden (Luxatio ischio-pubica). Bij deze ontwrichting staat het dijbeenshoofd op het foramen ovale tusschen den m. obturatorius en den m. rectus femoris. Het hoofd van het ontwrichte dijbeen kan zich opvolgend nog lager plaatsen op de vereeniging van den opklimmenden tak van het zitbeen met den nederdalenden tak van het scliaambeen, en stelt dan de luxatio perinealis daar i). Zij ontstaat ten gevolge van uitwendig geweld, dat zoodanig op de reeds afgevoerde dij werkt, dat de beenen gewelddadig uit elkander wijken moeten, waardoor het dijbeenshoofd de gewrichtsholte verlaten moet. d). Ontwrichting van de dij naar voren en boven (Luxatio iliopubica). Bij deze ontwrichting slaat het dijbeenshoofd op den dwarsen tak van het scliaambeen, onder den m. psoas en den m. iliacus internus. In enkele gevallen staat het ontwrichte hoofd boven de heupkom, tusschen de beide voorste doornen van de kom van het heupbeen (Luxation sus-cotyloidienne) 2), of haakt achter het scliaambeen 3). Men meent, dat deze ontwrichting ontstaan 1) malgaigne, 1. c. T. II. p. 876. 1) mai.GAIGNE, 1. c. T. II. p. 8G9. *) kkkst, 1. c. bl. 458. kan, wanneer de tronk sterk achterover wordt gebogen, terwijl hel onderste lid met kracht naar buiten wordt gedraaid. e). Ontwrichting van de dij direct naar onderen of beneden in of nabij de hcupbeens-insnijding. Deze hoogst zeldzame ontwrichting is slechts eenige malen waargenomen. Zij kan door dezelfde oorzaken als eene achter-hcnedenwaarlsche ontwrichting van de dij ontstaan, of door eene gewelddadige uitrekking van het onderste lid worden voorlgebragt. D o s 231. De herstelling van eene dij-ontwrichting in het algemeen. De herstelling gaat dikwijls met groote moeijelijkheden gepaard. In eenige gevallen gelukt de herstelling uitnemend en in andere wordt zij niet dan met de grootste inspanning, of zelfs in het geheel niet verkregen. De versche ontwrichtingen naar voren zijn gemakkelijker te herstellen, dan de ontwrichtingen naar achteren. Daar de meeste dezer ontwrichtingen volkomen zijn, zoo moet men vooral hierbij voorbereidendcr wijze te werk gaan, en zal, naar omstandigheden, de aanwending van de chloroform de herstelling moeten voorafgaan. De uit- en tegenreklcing, die tot deze herstelling worden verrigt, doet men op verschillende wijzen; en daar hier gewoonlijk veel kracht vereischt wordt, worden de einden van de doeken, stroppen of gordels voor de tegenrekking aan twee of meer helpers gegeven, of wel zij worden aan een vast punt bevestigd, terwijl de einden van de uitrekkingsbanden dikwijls met een takelwerktuig in verbinding gesteld worden. Het terugbrengen van het ontwrichte beenhoofd geschiedt meestal door den arts zelf, die bij eenige soorlen eigene handgrepen, bewegingen, enz. verrigten moet, waarbij hij door kundige helpers moet worden bijgestaan. Men heeft in den vroegsten tijd zonder uit- of tegenrekking, door eenvoudig de dij op het bekken zeer snel te buigen, deze ontwrichtingen hersteld. Deze wijze van handelen is vooral door coi-lin op nieuw aanbevolen (methode de flexion), en door vele heelkundigen, zoo als després, laugier, sédillot, rorert enz., bij verschillende dij-onlwrichtingen met gunstig gevolg en eenigzins gewijzigd toegepast geworden •). a). Herstellingswijzen van de ontwrichtingen der dij naar achteren en boven, en naar achteren en beneden. Bij de herstelling van eene dij-ontwrichting naar achteren en naar boven, moet de lijder op eene met eene matras bedekte tafel geplaatst worden, en wel zoo dat het ontwrichte lid voorbij den rand der tafel reikt en door een helper ondersteund wordt. Het andere lid zet de lijder op een stoel. De tegenrekking geschiedt door een of door twee zamengevouvven doeken, waarvan er een lisvormig tusschen de beenen van den lijder wordt gelegd, en wel zoodanig, dat het midden Van den doek in de bilnaad, het eene einde langs de lies der zieke zijde naar den kam van het darmbeen, en het andere einde over den zitbeensknobbel en de bil naar ditzelfde punt gevoerd en er mede vereenigd wordt, terwijl aan dezen ring of lis de tegenrekking verrigl wordt; maakt men van den tweeden doek voor de tegenrekking gebruik, dan wordt deze onder de oksels van den lijder gelegd en boven het hoofd weder vereenigd. De doek, gordel, enz. voor de uitrekking, wordt nu, eigens sommigen, aan het voorste en onderste gedeelte van het been, en volgens anderen boven de knie gelegd, en aan helpers overgeven. De terugbrenging geschiedt door den arts, die, vóór dat de uit- en tegenrekking aanvangt, de dij een weinig van het bekken afvoert, hierna buigt hij het been regthoekig op de dij, en rekt nu met den helper het lid zachtjes in eene schuins benedenwaartsche rigting uit. De arts begint nu met de dij in de heup te buigen, en de helper, die de uitrekking verrigt, volgt die beweging, zoodat hij, wanneer de dij regthoekig gebogen is, achter den arts moet staan, terwijl deze eenigzins zijdelings tegen het gezonde been staat. De uitrekking wordt voortgezet, totdat de arts de sterkst mogelijke buiging verkregen heeft; te gelijker lijd ') GOFFRES, 1. c. p. 485 16 voert en draait hij de knie sterk naar builen, zoodat de naar binnen gekeerde punt van den voet naar buiten komt te staan. Zoo dit gemakkelijk plaats heeft, dan is de herstelling gelukt. Bij de herstelling van eene dij-ontwrichting naar achteren en beneden wordt de uit- en tegenrekking op dezelfde wijze, doch in eene andere risting uitgevoerd en wel schuins van buiten naar binnen O O O en van achteren naar voren, terwijl het buigen, afvoeren of draaijen van de knie iets lager dan bij de achter bovenwaartsche ontwrichting plaats heeft. Zoodra men bij deze ontwrichtingen zoo ver gevorderd is met de uitrekking, dat het hoofd nabij de heupkom staat, raadt vidal de cassis aan, de terugbrenging op de volgende wijze te beproeven. De arts omgeeft met den bovenarm zoodanig de knie van den lijder, alsof bij hem in zijne okselholte wil drukken, voert nu de dij met kracht af en drukt nu met de andere hand het vrij wordende dïjbeenshoofd naar voren in de gewrichtsholte. ^ De helpers, die de uitrekking besturen, moeten deze beweging volgen, doch vooral zorg dragen, dat de dij niet te sterk afgevoerd of het lid opgeligt wordt, omdat hierdoor het dijbeenshoofd tot op de zitbeensinsnijding zou kunnen zakken. Men kan hierbij evenwel de voorzorg nemen om een doek om het bovenste gedeelte van de dij te leggen, en met deze tijdens de uit- en tegenrekking het dijbeenshoofd in dwarse rigting van het heupbeen af te trekken. Volgens denzelfden heelkundige moet men om de ontwrichting op de groote zit— beensuitsnijding te herstellen, op dezelfde wijze en in dezelfde rigting de uit- en tegenrekking aanwenden en de terugbrenging beproeven, door eenen doek om het bovenste en achterste gedeelte van de dij te leggen, hiervan de einden onderling te vereenigen, zoodat er een soort van ring of lis gevormd wordt, waardoor een helper zijn hoofd steekt, en nu hiermede, tijdens de afvoering, draaijing enz. plaats heeft, het dijbeen tracht op te ligten *). De herstelling met het takelwerktuig volgens a. cooper. De lijder ligt op de gezonde zijde op eene met eene matras bedekte tafel, twee gevoerde lederen gordels worden tusschen de beenen langs de genitalia gelegd, om het bekken te bepalen of de tegenrekking te doen; de einden dezer gordels staan door middel van stevige koorden, die ter zijde voor en achter hel ligchaam van den lijder van beneden naar boven verloopen met een stevig dwarshout in verbinding; dit dwarshout bevindt zich een paar handen I) gofkbs 1. c. p. 484. breed boven het hoofd van den lijder, en wordt door middel van een koord, aan een vast punt bevestigd. Hierna legt men, hoven de knie, den lederen dijband voor de uitrekking aan, hieraan bevinden zich zijdelings twee riemen, die voor de eenigzins gebogen knie aan een ijzeren ring eindigen. Het takelwerktuig wordt nu op de gewone wijze aan de eene zijde met den ring van den dijband en aan de andere zijde aan een vast punt verbonden. De uitrekking geschiedt langzaam en regelmatig toenemende, en zoodra het ontwrichte beenhoold nabij of aan den rand van den heupkom genaderd is, worden door den arts dezelfde handgrepen voor het terugbrengen gebezigd, die wij bij de voorgaande vermeld hebben. \erder kan men hier beproeven de herstellingswijze door de snelle buiging van de dij op het bekken. Hiertoe bezigt collie eene genoegzaam lange en breede stevige plank, die op ongeveer 12 el den grond aan 4 koorden opgehangen en met eene matras bedekt wordt. De lijder ligt hier voorover op, en wel zoo, dat de armen zijdelings afhangen, het bekken op de voorbovenste darmbeensdoornen rust, en de onderste ledematen door hun eigen gewigt benedenwaarts hangen en bijna een regten hoek met den tronk vormen. Wanneer na eene matige uilrekking de herstelling niet gelukt, dan wordt de voet met eenig gewigt bezwaard, een helper drukt met de handen op het hoofdeinde van de plank,' om te voorkomen dat deze, nu er een groolere kracht aan het andere einde werkt, omkantelt. Men zou de plank ook kunnen voorzien van 4 pooten van ongelijke lengte, op zoodanige wijze, dat het hoofd lager en de onderste ledematen hooger staan i). despkïz plaatst den lijder eenvoudig op den rug, en na de dij op het bekken gebogen te hebben, draait hij de dij naar buiten en brengt hem vervolgens naar beneden en naar binnen terug. — colomeot plaatst den lijder even als collin, doch laat den gezonden voet op den grond steuuen, en den lijder met zijne handen het boveneinde vau de plank of de tafel omvatten. De arts, die achter en zijdelings geplaatst is, ligt met de eene hand den voet op om hem te buigen, en drukt met de andere hand op de knieholte, om de spieren te ontspannen, en brengt de dij een weinig van de regter- 1) malgaigne, 1. o. T. II, p. 823. 16* naar de linkerzijde of van achteren naar voren, om het ontwrichte hoofd vrij te maken, en eindelijk draait hij het lid plotseling willekeurig van binnen naar buiten, of omgekeerd om zijn as *). Ij). Herstellingswijzen bij eene ontwrichting van de dij naar voren en beneden. Bij de gewone wijze van deze ontwrichting te herstellen worden de middelen voor de uit- en tegenrekking als bij de voorgaande ontwrichting aangewend, de uitrekking geschiedt in tegengestelde ristin», en wel in den aanvang schuins van binnen naar buiten. o d' d Na eene genoegzame uitrekking, omvat de arts met beide handen het binnenste en bovenste gedeelte van de dij, en voert dit bovenen buitenwaarts, terwijl het onderste gedeelte van de dij door de helpers al uitstrekkende naar binnen gevoerd wordt. De wijze van a. cooper. De tegenrekking wordt op dezelfde wijze verrigt als bij zijue methode, die bij eene achterwaartsche ontwrichting vermeld is. De arts plaatst zich aan de gezonde zijde, omvat den voet, trekt hem naar zich toe, en brengt het geheele lid in sterke aanvoering over het gezonde been. Dit is somtijds reeds voldoende om de ontwrichting te herstellen, het is vooral noodzakelijk, dat het bekken stevig door doeken of helpers bepaald wordt. — Sommigen plaatsen den lijder op eene matras op den grond en verrigten, door het bekken hierop door doeken of door helpers te bevestigen, de tegenrekking. De arts neemt, om de uitrekking en de terugbrenging te doen, het gebogen been en doet eene zachte uitrekking, buigt hierna de dij regthoekig op het bekken, trekt nu met kracht aan de dij en brengt haar te gelijkertijd in aanvoering, en draait het lid zoo, dat de naar buiten gekeerde punt van den voet naar binnen komt te staan, en eindigt met de dij sterk te buigen. Gelukt de herstelling niet, dan geeft de arts de gebogen dij aan een helper over, plaatst zijn vuist in de nabijheid van het forameu ovale, en strekt nu de dij snel uit, zoodat de vuist als het ware het steunpunt vormt, waarover het gewrichtshoofd naar buiten en boven gerold wordt. De buigmethoden kunnen ook bij deze ontwrichting worden toegepast; de draaijende beweging moet hierbij evenwel van buiten naar binnen verrigt worden, en de arts moet zich aan het bovenste en binnenste gedeelte van de dij plaatsen, om het hoofd van het dijbeen van binnen naar buiten in de gewrichtsholte te kunnen drukken. c). Herstellingswijzen bij eene ontwrichting aan de dij naar voren en boven. De lijder ligt op de gezonde zijde op eene met eene matras be- 1) malga1gme, 1. c. T. II, p. 824. dekte tafel. De uit- en tegenrekkingsmiddelen worden op de reeds meermalen genoemde wijzen aangebragt. Voor de terugbrenging neemt de arts bel gebogen been en trekt nu, met behulp van den helper, de dij in de rigting van de as van het bekken en de knie iets naar achteren, hierna brengt hij de dij in buiging, voert te gelijker tijd de knie aan, en draait de naar buiten gekeerde punt van den voet naar binnen. Sommigen doen de uit- eu tegenrekking evenwijdig aan de as van het ligchaam; de arts drukt bij eene genoegzame uitrekking op het outwrichte hoofd, in eene rigting van boven naar beneden en buiten. De buigmethode is ook hij de herstelling vau deze ontwrichting aangeraden, malgaigne herstelt deze ontwrichting door de knieholte van den lijder met het been gebogen op zijn regter schouder te plaatsen, drukt uu met beide handen op het outwrichte hoofd, en zich langzaam oprigtende, buigt hij de dij naar voren en een weinig buitenwaarts, zoodat deze bijna een regten hoek met den tronk vormt in eene eenvoudige draaijende beweging; nu voldoende om de ontwrichting te herstellen '). Herstellingswijze bij eene ontwrichting van de dij direct naar onderen of beneden. Hierbij kunnen dezelfde handgrepen lol herstelling beproefd worden, die wij bij de achter- en benedenwaartsche ontwrichting van de dij hebben opgegeven. Bovendien kan men nog de volgende wijze aanwenden. De lijder is in eene half zittende houding, zoodat het bekken aan den rand van de tafel beantwoordt. De tegenrekking geschiedt door de handen van helpers aan het bekken. De uitrekking en de terugbrenging heeft op de volgende wijze plaats. Na eene matige uitrekking wordt de dij zoo ver op het bekken gebogen, dat de knie de borst nadert, hierna strekt men de dij weder uit, om zoodoende het gewrichtshoofd in zijne plaats terug te laten treden. Bevestiging. Is de ontwrichting hersteld, dan plaatst men den lijder op den rug, brengt de onderste ledematen tot elkander, en legt de door een doek vereenigde eu gebogen knieën op een kussen. Somtijds kan het noodzakelijk zijn, om gedurende eenigen tijd een matig sluitend verband aan te leggen, waartoe men dan de koornaar voor de heup bezigt (§ 70). >) MALGAIGNE, 1. c. T. II, p. 855. § 232. 2). Bij de ontwrichtingen van de knieschijf. De ontwrichtingen van de knieschijf kunnen bovenwaarts, tusschen de knobbels van het dijbeen, boven buitenwaarts op den uitwendigen en boven binnenwaarts op den invvendigen knokkel van het dijbeen plaats hebben; bovendien kan de knieschijf nog regtstandig op een zijner randen, gewoonlijk den binnensten, tusschen de knokkels van het dijbeen staan: dit wordt dan asdraaijing, ook wel halve asdraaijing genoemd. Sommige heelkundigen nemen ook nog eene ontwrichting naar beneden, en eene geheele omkeering van de knieschijf aan. Zij komen, met uitzondering van de asdraaijing, volkomen en onvolkomen voor. De oorzaak voor hun ontstaan, is veeltijds een direct geweld, dat op een der randen van de knieschijf werkt, of voor de bovenwaartsche ontwrichting eene hevige spierzamentrekking. Herstelling. De gewone wijze om eene knieschijf-ontwrichting te herstellen, ook wel methode van valentin genoemd, kan bij al de soorten van ontwrichting worden aangewend. Men plaatst den lijder op den rug, strekt het lid zooveel mogelijk uit en buigt nu de dij op het bekken; in deze houding wordt het lid bij de hiel door een helper vastgehouden, of de arts plaatst de hiel van den lijder op den schouder; hierna drukt hij met de vingers op den bovenrand van de knieschijf, en tracht die op hare plaats terug te drukken. Gelukt deze wijze van herstellen niet, dan buigt men met geweld de knie, om den m. extensor quadriceps cruris te spannen, en daardoor de knieschijf op hare plaats te trekken. jialgaigne raadt aan om bij eene onvolkomene boven-buitenwaartsche ontwrichting van de knieschijf, de knie plotseling te buigen Deze wijzen van herstellen kan ook bij de herstelling van de asdraaijing toegepast worden, of wel, men buigt de dij zoo veel mogelijk in hel heupgewricht en strekt nu het lid uit, I) MAI.GA1GNE, 1. C. T. II, ]) 914. terwijl men met de vingers de knieschijf op hare plaats tracht te drukken. De herstelling langs den ojieratieven weg, volgens cuijnat door het maken van eene opening naast de knieschijf en daar een hefboom in te voeren , om de knieschijf hare natuurlijke plaats te laten hernemen, is volstrekt niet aan te bevelen *). Bevestiging. Na de herstelling dezer ontwrichting, moet de lijder een geruimen tijd met een uitgestrekt lid het bed houden; zoo er geen tegenaanwijzingen zijn, legt men een onbewegelijk verband aan. Zoodra de lijder begint te gaan, Iaat men hem nog eenigen tijd het verband na eene herstelde knie-ontwrichting (§ 104), dragen, terwijl men bij neiging tot recidieven, het langdurig gebruik van eenen goeden veerkrachtigen knieband moet aanraden. § 233. 3;. De ontwrichtingen van hel scheenbeen: knie-ontwrichting. Deze weinig voorkomende ontwrichtingen, kunnen in vijf verschillende riglingen plaats hebben. Het hoold van het scheenbeen kan de knokkels van het dijbeen naar voren, naar achteren, naar binnen en naar buiten verlaten, en hoogst zeldzaam eene draaijing om zijn as ondergaan. De voor- en achterwaartsche ontwrichting van het scheenbeen kan volkomen en onvolkomen zijn; twijfelachtig is het, of de andere soorten volkomen kunnen plaats hebben. Zij zijn meestal het gevolg van hevig uitwendig geweld, waarbij nu eens het onderbeen met betrekking lot het overige gedeelte van het lid en den tronk vaststaat, dan weder het omgekeerde plaats heeft. Herstelling. Bij de herstelling van deze ontwrichtingen ligt de lijder op den rug, met den tronk eenigzins verheven. De tcgenrekking heeft plaats aan hel onderste gedeelte van de dij, door de handen van een helper; de uitrekking geschiedt aan het onderbeen boven de enkels, door een of meer helpers, en wel in die rigting, waarin het been ontwricht is. De arts plaatst zich voor de teru«bren™in" . D Ö O aan de buitenzijde van het lid, en drukt met de eene hand op de MALGAIGNE, 1. c. p. 921. knokkels van het dijbeen en met de andere hand in tegengestelde rigting op het hoofd van het scheenbeen. S 234. 4). Bij ontwrichtingen van de halvemaanswijzc kraakbeenderen in het kniegewricht. Deze niet dikwijls voorkomende aandoening, wordt als eene verplaatsing der gewrichtskraakbeenderen beschouwd, waarbij de gewrichtseinden van de dij en van het scheenbeen onmiddelijk met elkander in aanraking komen. De wijze hoe zij ontstaat is niet met juistheid bekend, zij is evenwel bij bijzondere bewegingen, of wel bij eene zekere houding van het been, zelfs plotseling onder hel loopen, waargenomen, vooral zoo hierbij de punt van den voet tegenstand ontmoet en het onderbeen hierdoor om zijn as draait. Herstelling. Hoewel hieromtrent nog veel duisters bestaat, raadt velpeaü aan om de volgende wijze tot de herstelling te beproeven. Men buigt het onderbeen op de dij en draait te gelijker tijd de punt van den voet naar buiten, waarna men het been in ée'ns uitstrekt; heeft men dit twee- of driemaal zonder gunstig gevolg verrigl, dan moet men de herstelling trachten te verkrijgen, door het been in alle riglingen afwisselend te buigen en uit te strekken. Bevestiging. Na de herstelling moet men hier dezelfde handelwijze in toepassing brengen, die wij bij de knie-onlwrichting hebben, opgegeven. § 235. 5). Bij ontwrichtingen van het kuitbeen. Bij deze ontwrichting verlaat het kuitbeen een of beide gewrichts^ vlakten, waardoor het met het scheenbeen vereenigd is. Deze ontwrichtingen zijn hoogst zeldzaam, en kunnen aan het boveneinde,. aan het ondereinde of aan beide einden van het kuitbeen gelijktijdig voorkomen. De rigting, die de ontwrichting volgt, is gewoonlijk naar achteren, zeldzaam naar voren. Zij ontstaan meestal door uitwendig geweld. Herstelling. De herstelling van eene ontwrichting aan het boveneinde van het kuitbeen geschiedt eenvoudig door het been te buigen, en nu met de vingers het kuitbeenshoofdje te vatten en op zijne plaats te drukken ; bij eene herstelling van eene ontwrichting aan het ondereinde van het kuitbeen raadt men aan, het been te buigen, den voet buitenwaarts te kantelen en met de vingers den afgeweken builenenkel op zijne plaats te drukken. Bevestiging. J\a de herstelling legt men eenige trapswijze kompressen op de ontwrichte plaats en bevestigt deze door een windsel. § 236. 6). Bij ontwrichtingen van den voet: kootbeens-ontwrichting. Hierdoor verstaat men eene ontwrichting tusschen het onderste gedeelte van het scheen- en kuitbeen en de bovenste vlakte van het kootbeen. Deze ontwrichtingen kunnen in verschillende rigtingen plaats hebben, als: eene ontwrichting van den voet naar binnen, naar buiten, naar voren, naar boven en volgens sommigen kan de voet eene draaijing om de horizontale as ondergaan. De ontwrichtingen zijn volkomen en onvolkomen. De volkomene buiten-, binnen- en de bovenwaartsche ontwrichtingen van den voet zijn meestal met eene breuk van een der beide enkels zamengesteld. De oorzaken voor al deze soorten van voet-ontwrichtingen zijn een direct werkend uitwendig geweld, dat bij eene binnenwaartsche ontwrichting op den buitenrand van den sterk naar buiten staanden voet, en bij eene buitenwaartsche ontwrichting op den binnenwaarts gekeerden voet werkt. — De achterwaartsche ontwrichting zou ontstaan kunnen door een val op de voetzool, waarbij deze op een stijgend hellend vlak neerkomt, of bij eene sterke uitrekking van den voet, b. v. een val achterover waarbij de voet vastgeklemd blijft. De voor- en de bovenwaartsche ontwrichting van den voet ontstaat ten gevolge van een val op de hielen bij een sterk gebogen voet; terwijl de draaijing van den voet veeltijds eene gewelddadige draaijing van den voet op het been of omgekeerd tot oorzaak heeft. Herstelling. De herstelling van deze ontwrichtingen geschiedt in het algemeen gemakkelijk. Bij eene zijwaartsche ontwrichting van den voet ligt de lijder op den rug met het been op de dij, en de dij op het bekken gebogen. De tegenrekking heeft plaats door een helper aan het onderbeen, en de uitrekking door een anderen helper aan den voet, terwijl de arts de terugbrenging verrigt door met de eene hand het scheenbeen naar achteren, in de rigting van de ontwrichting te drukken, en met de andere hand de hiel te omvatten, en nu tijdens dat de uit- en tegenrekking voldoende plaats heeft, brengt hij het kootbeen in zijne natuurlijke plaats terug. Bij de overige soorten van de voetontwrichting, handelt men nagenoeg op dezelfde wijze: men plaatst het lid zoo dat de spieren ontspannen zijn ; het terugbrengen doet de arts met beide handen, die het kootbeen steeds in tegenovergestelde rigting drukt, als de ontwrichting beslaat, waardoor het kootbeen al spoedig zijne natuurlijke gewrichlsvlakte inneemt. Bevestiging. Daar deze ontwrichtingen, betzij zij met eene beenbreuk zamengesteld zijn of niet, altijd met belangrijke beleedigingen der zachte deelen gepaard gaan, zoo zullen zij meestal door hevige ontstekingsverschijnselen met al de gevolgen van dien vergezeld gaan, zoodat het noodzakelijk zijn zal, om, na de herstelling der ontwrichting, in den beginne het lid eene gemakkelijke houding te geven, en den voet in zijn natuurlijken stand door kafkussens te ondersteunen. Bij eene binnenwaartsche ontwrichting van den voet legt men het deel op de buitenzijde en bij eene builenwaartsche ontwrichting op de binnenzijde. Na het verdwijnen der ontstekingsverschijnselen , kan men naar omstandigheden gebruik maken van het verband, voor de ontwrichting van den voet opgegeven (§ 107), ondersteund door bordpapieren spalken, die van voren of ter zijde van het voetgewricht worden aangelegd. Zoo er geene tegenaanwijzingen zijn, legt men het onbewegelijk verband, vooral echter het gipsverband aan. Bij zamenstellingen met beenbreuken, hetzij van den binnen-, hetzij van den buitenenkel, maakt men van het verband gebruik, dat wij bij de breuken van die beende- ren hebben opgegeven (§ 211). Bij eene achterwaarlsclie ontwrichting van den voet is bet dikwijls zeer moeijelijk om de herstelde ontwrichting te behouden, van daar dat men hierbij de verbanden of de toestellen van beenbreuken, zoo als dat van düpuijtüen, van begin of voor de breuk van hel ondereinde van hel kuitbeen zamengesleld met achterwaartsche ontwrichting van bet koolbeen, aanwendt (§210). — malgaigne beeft ook hierbij zijn toestel met stalen punt aangeraden >)). § 237. 7). Ontwrichtingen van het kootbeen in zijne verbinding met de voetwortelbeenderen. Deze hoogst zeldzame ontwrichting beslaat daarin, dal het kootbeen, behalve de gewrichtsvlakten van het onderste gedeelte van bet scheen- en kuitbeen, bovendien nog de gewrichtsvlakten van het hiel- en van het schuitswijze been verlaten heeft. Het kootbeen wordt hierbij als het ware tusschen de genoemde beenderen uitgedrongen, en wel kan zulks plaats hebben in eene rigting naar voren op het schuitswijze been, naar binnen vóór den binnenenkel, naar buiten op het teerlingbeen, naar achteren tusschen het scheenbeen en de pees van acwlles, en zelfs heeft men waargenomen dat het koolbeen in zijn geheel het onderste boven gekeerd of om zijn as gekanteld of gedraaid is. Deze ontwrichtingen zijn meestal volkomen, de binnen- en de buitenwaartsche zijn altijd opvolgend na eene voorwaarlsche ontwrichting. Het is duidelijk dat lot het voortbrengen van deze ontwrichtingen een vrij hevig uitwendig geweld moet werken, b. v. een val op de hiel, van eene aanzienlijke hoogte, waarbij de voet op een schuin vlak nederkomt, of wel een val achterover, te gelijker tijd dat het voorste gedeelte van den voet wordt tegengehouden. Herstelling. De herstelling is bij deze ontwrichtingen nagenoeg onuitvoerbaar. Sommige heelkundigen zijn van meening dat ') MdLGAlGNE, 1. c. T. I, p. 795. de herstelling niet eens beproefd mag worden, anderen zijn van een tegenovergesteld gevoelen. Het best zal men doen, naar omstandigheden te handelen, waarbij men vooral op de rigting der ontwrichting , den lijd wanneer, de zamenslelling enz. letten moet , en met voorzigtigheid de herstelling beproeven. Hiertoe laat men den lijder op den rug liggen met de knie in een regten hoek gebogen. De tegenrekking doet een helper door het been slechts vast te houden, de uitrekking en de terugbrenging doet de arts, hij vat met de eene hand het ondereinde van het been, en met de andere hand den voet, drukt nu met een zijner knieën op het meest vooruitstekende gedeelte van het kootbeen, en buigt hierbij den voel. ■— Indien de herstelling op deze wijze niet verkregen wordt, raadt strojieijer aan eene drukking door middel van een tourniquet op het meest uitpuilende been te doen, en het deel op zijn uilrekkingswerktuig, dat bij den klompvoet gebruikt wordt, te plaatsen. Gelukt dit ook niet, eerst dan zou men tot het wegnemen van het koolbeen moeten overgaan '). Bevestiging. Hetzij de ontwrichting hersteld wordt of dat de herstelling niet verkregen wordt, zoo wordt hier op dezelfde wijze gehandeld als bij de voet-ontwrichting vermeld is. Wordt het kootbeen langs den operatieven weg verwijderd, dan bezigt men een der verbanden of toestellen, welke bij die beenbreuken gebruikt worden om den voet in de gunstigste houding te genezen. § 238. 8). Bij ontwrichtingen van de overige beenderen van den voetwortel hetzij alleen, hetzij gezamenlijk (Luxaiions sous-astragaliennes). a). Ontwrichtingen van het hielbeen. Deze ontwrichting is hoogst zeldzaam. Wanneer zij alleen voorkomt, dan is zij altijd onvolkomen. Volkomen wordt zij genoemd, zoo het hielbeen, zonder dat zijne geleding met het schuitswijze been verbroken is, met dit 1) keest, i. c. bladz. 481. laalste been gelijktijdig de gewrichtsvlakten van het kootbeen verlaat. Deze volkomene ontwrichting van het hiel- en scliuitswijze been komen naar achteren en zijdelings (naar binnen en naar builen hoogst zeldzaam) voor. Zij ontslaan meestal door direct werkend gemeld, b v. wanneer er een zwaar ligchaam op den voet valt of er over heengaat, of zij worden door indirect werkende oorzaken voortgebragt, b. v. een val, waarbij de voet niet op de voetzool, maar op een zijner randen nederkomt. Herstelling. Hiermede handelt men nagenoeg op dezelfde wijze als wij bij de voetontwrichting hebben opgegeven. Bevestiging. Men plaatst den lijder met het lid op de aangedane zijde, en de voet wordt in zijne natuurlijke houding op een kafkussen gelegd. Na het afnemen der ontstekingsverschijnselen, kan men van het gipsverband gebruik maken. b). Ontwrichtingen van het scliuitswijze en van het leerlingbeen op het koot- en hielbeen (Luxations me'dio-tarsiennes). Deze uiterst zeldzame ontwrichtingen, komen, wat hunne wijze van ontstaan, herstelling en bevestiging betreft, op weinig uitzonderingen na, geheel met de vorige overeen. c). Ontwrichtingen van de wigvormige beenderen. De zeer weinige gevallen, die hiervan waargenomen zijn, betreffen het lste wigvormig been in zijne geleding van achteren, met het scliuitswijze been van voren, met het lsl" middenvoetsbeen, en naar buiten met het 2Je wigvormig been van den voet. Deze ontwrichting is meestal onvolkomen, doch ook volkomen waargenomen. De oorzaken bij de twee door kerst waargenomen gevallen waren een mistred met draaijing van den voet !). In het door nélaton waargenomen geval was het ontstaan door een wiel van een rijtuig, dat over den voet was gegaan -). Herstelling. De herstelling van deze ontwrichting is niet zeer gemakkelijk. Men beproeft haar door den lijder op den grond te laten zitten; de tegenrekking laat men door een helper aan het <) KEKST, 1. c. bladz. 483. BOFFRES, 1. C. p. 506. been en de hak doen ; de uitrekking geschiedt aan den voet, en tijdens het naar buiten brengen of afvoeren van dezen, wordt door den arts het wigvormig been op zijne plaats teruggebragt. Bevestiging. Ook hierbij plaatst men den lijder op de aangedane zijde en den voet op een kafltussen. Overigens handelt men hier op dezelfde wijze als bij de ontwrichtingen van de beenderen van den voet vermeld is. Sommigen raden aan na de genezing een ge- O O O Ö ruimen tijd een goed sluitenden riem om den middenvoet te dragen. § 239. Bij ontwrichtingen van den middenvoet op de beenderen van den voetwortel. Deze ontwrichtingen treffen gewoonlijk alle vijf de middenvoetsbeenderen gelijktijdig ; enkele malen zijn zij ook van afzonderlijke middenvoetsbeenderen, vooral het lIlfi en het 5de waargenomen. Zij kunnen zijn volkomen en onvolkomen, terwijl de rigting der ontwrichting meestal benedenwaarts is, hoewel zij ook bovenwaarts waargenomen is. Zij zijn altijd het gevolg van een hevig direc' werkend geweld, zoo als b. v. een val of sprong van eene aan' zienlijke hoogte op het voorste gedeelte van den voet, overrijden» het vallen van een zwaar Iigchaam op den voet, enz. Herstelling. Hiertoe ligt de lijder op den rug en het been i" de knie gebogen. De tegenrekking geschiedt door een helper aaD het onderste gedeelte van het been met de handen of aan de einde*1 van een boven de enkels aangelegden doek ; de uitrekking heef' plaats door een ander helper aan een om den voorvoet aangeleg' den strop of lis, en de terugbrenging doel de arts, die met beid® handen de beenderen van den middenvoet in tegenovergestelde rig' 1 ting op hunne plaats drukt. Bij eene bovenachterwaartsche on'' wrichting van het 4Je middenvoetsbeen, herstelde malgaigne deze door een priem in het achterste gedeelte van het ontwrichte mi^' denvoetsbeen te steken, waarmede hij het met gunstig gevolg zijne gewrichtsholte terugbragt i). i I) MALGAIGHK, 1. C. T. II p. 1077. Bevestiging. Na de herstelling van deze ontwrichtingen wordt de voet in den beginne op een kafkussen geplaatst, en na het afnemen der ontstekingsverschijnselen legt men een onbewegelijk Verband aan. In die gevallen waar de herstelling niet verkregen Wordt, moet men den lijder in zijn schoen of laars een uitgeholde kurkenzool dragen laten. § 240. 10). Bij ontwrichtingen van de kootjes der teenen: leen-onlVirichling. Hieronder verstaat men zoowel de ontwrichtingen, die tusschen de teenkootjes en de middenvoetsbeenderen voorkomen, als die, vvelke tusschen de teenkootjes onderling plaats hebben Het meest ontwricht het lste kootje op het middenvoetsbeen; enkele malen is tij den grooten teen eene ontwrichting tusschen het l5,e en 2de kootje waargenomen. De rigting der ontwrichting is bovenwaarts, Zeldzaam benedenwaarts. Zij ontstaan ten gevolge van direct uitwendig geweld, b. v. een val of sprong, waarbij men op de teefien nederkomt, een val van een paard, waarbij men in een stijgbeugel hangen blijft, enz. Herstelling. De lijder ligt op den rug niet de knie gebogen, öe tegenrekking geschiedt door een helper met de handen boven de enkels; de uitrekking doet men door den ontwrichten leen tusschen duim en wijsvinger te laten aanvatten, terwijl de arts de terugbrenging beproeft door met beide duimen van achteren naar voren te strijken. Wanneer de ontwrichting op deze wijze niet hersteld wordt, dan kan men ook hier het werktuig van loer voor de uitrekking bezigen (§ 228). Bij de herstelling van eene achter^aartsche ontwrichting moet de voet eenigzins gebogen en bij 6ene voorwaartsche uitgestrekt worden. Bevestiging. Gedurende het ontstekingstijdperk bepaalt men *»ch om het deel eene gunstige en rustige houding op kussens te Seven, om later naar omstandigheden gedurende korteren of lanSeren tijd van het gipsverband gebruik te maken. III. VERBANDEN EN TOESTELLEN TOT HERSTELLING VAN VERKROMMINGEN. 5 241. Bij de behandeling van de verkrommingen (curvaturae, curvatio) moet men aan de volgende aanwijzingen voldoen: 1. Het verwijderen van de oorzaak, die de verkromming lieeft voortgebrast of onderhoudt. Ö D 2. De verkromming zelf te herstellen of te verbeteren, door het aanwenden van doelmatige verbanden of toestellen •) en 3. De voornaamste toevallen bestrijden, die tijdens of ten gevolge der behandeling voorkomen. Met betrekking tot de wijzen hoe en de middelen waardoor men aan de eerste en de laatste aanwijzing voldoet, verwijzen wij naar de handleiding der heelkunde 2), terwijl er, om aan de tweede aanwijzing te voldoen, gedurende langer of korter tijd van verbanden, werktuigen of toestellen moet gebruik gemaakt worden. § 242. De verkrommingen zijn, wat haren oorsprong betreft, overgeërfd, aangeboren, of wel verkregen. Het zijn alleen de later verkregene die wij zullen nagaan. De verkrommingen hebben hare zitplaats in de beenderen, of in de banden en de spieren. De later verkregene verkrommingen ontstaan ten gevolge van uitwendige mechanische oorzaken, b. v. door drukking van kleedintrslukken , slecht herstelde beenbreuken of niet herstelde ont- d 7 wrichlingen, of zij zijn een gevolg van slechte gewoonten, b. v. het aannemen van eene scheeve houding, het uilsluitend gebruik maken van eenig ligchaamsdeel bij sommige beroepsbezigheden, enz., of wel zij zijn het gevolg van een algemeen of van een plaatselijk lijden, b. v. scrophulosis, rhachitis, ontsteking, verlam- 1) Alyem. Verbandl. bladz. 151. 2) kerst, 1. c. bladz. 624. ming, enz. Voordat men alzoo lot de behandeling van de verkromming overgaat, moet men de volgende hoofdpunten wel in overweging nemen. Of de verkromming het leven of de gezondheid in gevaar kan brengen; — of de oorzaken die haar hebben te weeg gebragl of onderhouden, kunnen uit den weg geruimd worden; — of het gestel van den lijder, de ouderdom, en de plaats waar de verkromming gezeteld is, geene tegenaanwijzing opleveren, en bij militairen, of de lijder al of niet voor de dienst geschikt is of blijft. De hoofdwerking der werktuigen of toestellen is uitrekking en drukking, of wel gelijktijdig beide, die, naarmate dit vereischt wordt , van lieverlede trapswijs vermeerderd of verminderd moet worden. De verbanden of toestellen worden onderscheiden in die -welke voortdurend gedragen worden, zoo als keurslijven, lederen riemen of gordels, al of niet voorzien van bekleede metalen platen, of wel gelede of ongelede beugels, enz., en in die toestellen welke slechts bij tusschenpoozing gebezigd worden, zoo als drukkende of uitrekkende schrocfwerktuigen, orthopaedischc bedden, stoelen, krukken, enz. Elk werktuig of orthopaedisch toestel moet naauwkeurig aan het ligchaamsdeel sluiten, het moet op die plaatsen waar de toestel drukt of trekt, of met het ligchaamsdeel in aanraking komt, behoorlijk bekleed zijn. De werking van den toestel moet over eene zoo veel mogelijke groote oppervlakte plaats hebben. VERBANDEN, WERKTUIGEN OF TOESTELLEN VOOR DE VERKROMMINGEN IN HET BIJZONDER. Van de beenderen van den tronk. § 243. a). Bij verkrommingen van den hals: scheeve hals (Caput obslipum, torlicolis). Deze verkromming kan naar voren, naar achteren, naar een dei' zijden plaats hebben, of wel de hals is gedraaid. 17 Bij ligle graden van halsverkromming beproeft men, nadat de hals zoo veel mogelijk in de natuurlijke houding grbragt is, verbanden, die den hals en bij gevolg het hoofd onbewegelijk in de verlangde positie doen blijven, b. v. : liet verband voor den scheeven hals van stark. Dit bestaat uit eene stevige strook linnen van 3—4 ellen lengte en 4 duimen breedte, die tot op i- el na wordt opgerold. Hel niet opgerolde stuk wordt bij het aanleggen, over het midden van het aangezigl gelegd, het opgerolde gedeelte voert men van achter naar voren, over het midden van het hoofd tot in den nek, slaat het daar om en eindigt met kringswijze gangen om hel hoofd; hierna slaat men het vrij hangende stuk over hel hoold terug en bevestigt het aan den kringswijzen gang. Nu neemt men eene andere strook van dezelfde breedte en ongeveer 2 ellen lengte, die men met haar midden dwars over hel hoofd legt, zoodat de einden zijdelings over den kringswijzen gang hangen, waaraan zij ook met het gedeelte dal dezen gang kruist slevig met naald en draad worden bevestigd. Nu wordt het hoofd in de verlangde houding gebragt, een borstgordel aangelegd en de strook der gezonde zijde hieraan vastgemaakt ; de slrook van de zieke zijde wordt eveneens aan den borstgordel bevestigd, en dient hoofdzakelijk om het afschuiven van de kringswijze gangen te beletten. Hiermede komen in werking overeen: Het verband vari kichter (§ 43), en de muts van köhler (§ 51). Doelmatiger is de lederen krans van richter, deze wordt bij het gebruik voor het hoofd passend gemaakt en daarna opgezet; twee riemen dio elkander op de kruin kruisen en met hunue einden aan den krans vastzitten, beletten dat de krans over het hoofd zakt, twee andere langere riemen zijn met het eene einde op de plaats, waar zulks noodig is, aan den krans gezet, en worden met het andere einde aan een daartoe vooraf aangelegden borstgordel vastgegespt. De eene riem houdt het hoofd in de verlangde houding, de andere belet dat de krans zich verplaatst. liet gespverband van het hoofd en de borst volgens gerdij. Dit bestaat uit eene lederen muts, een mouwvest en een gespleten trekriem, die aan de zijden, waar zulks vereischt wordt, tusschen de muts en het mouwvest is uitgespannen, om het hoofd regt te houden. In plaats van de muts kan men ook een soort van lederen hoofdstel gebruiken, waarvan de horizontale riem kringswijs om het hoofd ligt en de perpen- diculairc riem vertikaal het hoofd omgeeft. Ileeft het hoofd neiging om naar eene zijde over te hellen, dan maakt men op de tegengestelde zijde de gespleten einden van den trekriem, boven het oog en aehter het oor, aan de muts of aan het hoofdstel vast, terwijl het andere gedeelte van den trekriem aan het mouwvest boven of nabij dienzelfdcn schouder bevestigd wordt. Bij eene draaijing van den hals of van het hoofd, handelt men nagenoeg op dezelfde wijze, door de gespen zoodanig aan de muts of het hoofdstel te laten plaatsen, dat het hoofd kan regt gezet worden l). Bij sterke graden van halsverkromming zijn de beschrevene verbanden doorgaans onvoldoende, zoodat men dan krachtiger middelen, werktuigen of toestellen aanwenden moet. b. v.: Het stalen kruis van richter. Dit bestaat uit eene loodregte me| talen slaaf, die zich van de lendenstreek lot aan hel achterhoofd moet uitstrekken. Deze slaaf is aan zijn einde met Iwee halfcirkelvormige staven vercenigd, waarvan de een de lendenstreek en de I andere het hoofd omsluit, en daar ter plaatse door riemen bevesI tigd worden; bovendien bevindt zich ter hoogte van de schouders I; een meer regie staaf, die dwars met haar midden met de loodregte li staaf verbonden is en door riemen om de schouders bevestigd wordt. 1 Deze toestel wordt slechts bij tusschenpoozen aangelegd, en is te¬ vens geschikt om ook bij verkrommingen van hel overige gedeelte van de wervelkolom te worden gebruikt 2). Vele min of meer zamengestelde werktuigen en toestellen zijn bij de verkromming van den hals gebezigd; als zoodanig vermelden wij kort: Den toestel van jürg. Deze bestaat uit een lederen borstgordel, waarop van voren een trommel zit, die een stalen veer bevat, en welke door een sleutel gespannen en ontspannen worden kan; de veer staat in verbinding met een trekriem, die naar het hoofd loopt en waaraan een gesp wordt vastgemaakt, welke op de vereisehte plaats aan een riem zit, die kringswijs het hoofd omgeeft De overige zamengestelde werktuigen of toestellen, komen in hoofdwerking met elkander overeen. Zij bestaan uit bekleede metalen rug- en lendenplaten, of metalen staven, die door half cirkelvormige bogen, waaraan riemen zitten, om den tronk worden vastgemaakt. Het boveneinde gaat in een geleden of ongeleden hoofdbeugel over die of onmiddelijk het hoofd omvat, of door middel van riemen met mutsen enz. in verbin- !) geruij, T. I. pag. 232 etc. =>) burger, 1. c. bladz. 1C9. 3) hesselbach , 1. c. S. 290. 17* ding staan, en op die wijze het hoofd ondersteunen of regt honden. Hiertoe behooren o. a.: Tiet werktuig van bell, de toestellen van i.e vacher de la fkutrik, van de la ckoix 1), het werktuig van gerdij 2), enz. S 244. b). Bij verkrommingen van hel overige gedeelte der wervelkolom. De verkrommingen van de wervelkolom komen naar achteren, vooral in liet rugTgedeelte, naar voren, uilsluitend aan de onderste rug- en de eerste lenden wervelen, en naar een der zijden voor, of wel een of meer wervelen zijn om hare as gedraaid. Al deze verkrommingen kunnen in geringen of in sterken graad bestaan, en ook vereenigd voorkomen. Zij vereischen eene zorgvuldige en langdurige behandeling. Bij geringe graden van verkromming der wervelkolom, kan men de rigting trachten te verbeteren, door bet aanhoudend dragen van verbanden of het lijdelijk aanwenden van toestellen', welke in staat zijn om eene natuurlijke houding aan den tronk te geven. — Hiertoe behooren: De verschillende gordels, keurslijfjes, al of niet voorzien van stalen veeren, die door riemen oni den tronk bevestigd, of wel toegeregen worden. Elk zoodanig keurslijf of verband moet op hel individu passend gemaakt worden; de drukking door baleinen, veeren, enz. wordt op die zijde (b. v. bij zijdelingsche verkromming der wervelkolom, uit gewoonte of eene andere oorzaak ontstaan), aangebragt naar welke den tronk overhelt. Zeer doelmatig zijn: de keurslijljes tot ondersteuning, van delpech en van me.idenre1ch enz. 3). Bij sterkere graden van verkromming der wervelkolom worden zeer vele min of meer zamengestelde werktuigen en toestellen 1) HESSELIiACH, 1. C. S. 293 11. s. w. 2) GERDIJ, 1. C. T. I. p. 357. 3) HESSELBACH, 1. C. S. 569 tl. S. W. aangeprezen, waarvan o. a. als zeer doelmatig en eenvoudig aangeraden wordt: De toestel van hussard. Deze bestaat uit een bekkengordel, die naauwkeui'ig liet bekken omsluit en door bilriemen op zijne plaats gehouden wordt; aan het ruggedeelte van dezen gordel, bevindt zich een stalen spalk, die zich tol tusschen de schouderbladen uitstrekt, en op hare buitenvlakte is zij met knopjes bezet; verder behoort hierbij een breede riem, die aan zijn eene einde galen bezit, om aan de bovenste knopjes te kunnen worden vasl: gemaakt, hierna leidl men den riem langs de zieke zijde onder den ! oksel en voor de borst naar het lendendeel van de spalk, alwaar i hij na behoorlijk te zijn aangehaald op dezelfde wijze aan de knopi jes op de spalk bevestigd wordt '). Van de werktuigen eu toestellen, die gedurende langereu of karteren tijd bij deze •t verkrommingen gebezigd zijn geworden, vermelden wij: Den halsslinyer van glisson. i Deze bestaat uit een breeden riem, welke om den hals en ouder de kin gelegd en 1: achter in den nek bevestigd wordt. Aan dezen riem zitteu zijdelings twee riugen, II waarinde haken worden opgenomen van een metalen beugel, die dwars vau de eene ;i naar de andere zijde van het hoofd loopt, even als de hengsel vau een emmer, iioveu i: het hoofd van den lijder bevint zich aan den zolder een katrol, waarover eeu koord 1') loopt, dat aan zijn eiude met een haak voorzien is om deu beugel te dragen. Het hoofd kan nu ondersteund, zwevend gehouden, of wel eenigzins uitgerekt worden. Sommigen ' voegen hierbij nog twee okselrieinen, om den tronk beter uit te rekken. — lb vacueu ia heeft aan dezen halsslinger een borststuk toegevoegd waaraan zich een ijzereu stang bevind, die zich over het hoofd kromt, en waaraan de halssliuger wordt vast geihaakt. l). — sheldrake heeft dezen toestel vereenvoudigd: in plaats van het borststuk bezigt hij eeu driehoekige metalen plaat, die met de basis op de heupen rust, en waarbij aan den top, die tusschen de schouderbladen ligt, de gekromde hoofdstang verbonden is '). — De toestel van sxakk komt hiermede overeen, de stang eindigt met eeuen metalen ring, die om denhals past *). — De toestel van siiaw, komt met dien van le vachek overeen, met dit onderscheid evenwel dat bij aan den toestel twee okselkrukkeu gevoegd heeft 5). — Het ijzeren kruis van huister, verbeurd ioor bell, bestaat uit een platte ijzeren slang, die zich van den nek tot aan het hei- !) pritze, 1. c. S. 179. 2) Ibid. 1. c. S. 179. 3) hesselbach, 1. c. S 296. 4) Ibidem. S. 574. 5) fritze, 1. c. 179. ligbeen uitstrekt, van boven is deze stang met een bekleeden metalen lialven ring voorzien, die om den hals bevestigd wordt; op de schouders is aan de stang eene dwarse verbonden, die door riemen aau de schouders bevestigd wordt, terwijl het onderste gedeelte van de stang met een lederen gordel verbonden is, die om het bekken sluit. — De toestel van vaxn gesschkr komt hiermede overeen; deze bestaat uit een bekkengordel, die met twee metalen rugstangen in verbinding staat; deze rugstangen stijgen langs de doornvormige uitsteeksels van de wervels tot aan de schouderbladen naar boven, en eindigen daar in een gebogen metalen staaf, die de schouders bedekt en waaraan zij door riemen bevestigd wordt Ten aanzien van andere drukkende, uitrekkende of ondersteunende werktuigen en toestellen, alsmede de ortliopaedisclie bedden, stoelen en krukken, die dikwijls Lij verkrommingen, hetzij vóór, hetzij na de pees- of spierdoorklieving moeten aangewend worden, verwijzen wij kortheidshalve naar hel door ons reeds meermalen aangehaalde werk van a. k. messelbacii, S. 576 u. s. w. en andere, meer in het bijzonder over dit onderwerp handelende werken, b. v. dat van Dr. h. k. fritze, Von den wichligsten in der Chirurgie und Medicin gebrauchlichslen Bandagen und Maschinen, mit 372 Abbildungen auf 34 Kupfertafeln. Berlin 1854. — r. w. tampun, Uber Nalur, Erkennlniss. und Bchandelung der VerIcrummingen, in 's Deulsch üherlragen von Dr. bbaniss. — j. c. g. jörg über die Verkrummungen d. Menscld. Korpers, und cine ralionelle und sichere Heilart derselben. — bonnet , Traite' des seclions teiulineuses cl musculair es. Lijon el Paris 1841. stromeijer , Iieitriige zür operaliven Orlhopüdik oder Erfharungen über d. Subcutane Durclisclineidung verkurhter Muskeln u deren Sehnen M. 8 liihogr. L. Ilannover 1831. Tot de voornaamste orthopaedische gestichten behooren o. a. die van venel in Lausanne, van heine in Wurtzburg, van blömer en hammer iu Berlijn van delpech; te Montpellier, van guérin, bouvier, duval, tavernier in Parijs, van tamplin in, Londen, van blumiiardi', cammkrer, heller in Stuttgardt. enz. enz. !) Vroeger bestond er in ons Vaderland, en wel te 's Gravenhage op den Schevcniug-, schen weg, een zoodanig gesticht onder toezigt van heine. Thans heeft men nog nabij Voorburg op den huize Zuiderburg een zoodanig gesticht van Dr. Hendriks, waar evenwel, naar ik meeu, ook andere lijders verpleegd worden. l) c, emmert, Leerboek der heelkundig vertaald door ï'olano te Rotterdam. Gouda 1852, l«tc deel bladz. 699. Werktuigen, enz. voor de verkrommingen der bovenste lede mal en. § 245. a). Bij verkrommingen van den elleboog: Bij deze verkromming is de voorarm onder een min of meer stompen of scherpen hoek op den bovenarm gebogen. Om het lid weder langzamerhand de natuurlijke houding weder te geven, maakt men bij ligte graden van de volgende werktuigen of toestellen gebruik. Het eenvoudigst is eene bekleede houten of metalen spalk (jörg, rust), die aan de buigvlakte van het lid geplaatst wordt en zich van het midden van den bovenarm tol aan het ondereinde van den voorarm moet uitstrekken. Door twee riemen wordt deze spalk van boven cn van onderen aan het deel bevestigd, terwijl een derde breedere riem de spalk en het elleboogsgewricht omgeeft, en naar omstandigheden van lijd tot lijd vaster wordt toegehaald '). dieffenbach raadt aan het dragen van een gewigt aan de hand der lijdende zijde 2). Bij deze en ook bij sterkere graden van verkrommiugen van het, elleboogs-gewricht bezigen fabh. v. uilden, scultet, hans v. gkrsuobf, tampiin en anderen twee ijzeren spalken, die bij het elleboogs gewricht door scharnieren met elkander vereenigd zijn en door schroeven in een kleiueu of grooteren hoek kunnen vastgezet worden. — Ia lateren tijd heeft schuh een spulktoestel aangewend, die met den voorgaanden zeer veel overeenkomst heeft, llij bestaat uit twee met leder bekleede gootvormige metalen spalken die door een scharnier bewegelijk met elkander verbonden zijn; op de plaats van vereeniging bezit de eene spalk een getand rad, de andere eene Archimedische schroef, die door een sleutel in beweging gebragt wordt, waardoor de beide spalken naar goedvinden in een scherpereu of stomperen hoek kunuen geplaatst worden. De toestel wordt bij het aanwenden door riemen 0111 het lid vastgemaakt 3). § 246. b). Bij verkrommingen van de hand: Bij eene verkromming van de hand, klomphand, is dc hand min 1) FR1TZK, 1. C. S. 185. 2) Ibidem. S. 185. 3) CES8NER, 1. c. S. 383. lig, 314. of meer in het handgewricht gebogen. De vingers zijn bierbij op de hand gebogen. De eenvoudigste behandeling bij geringe graden beslaat daarin dat men de hand op eene handplank legt, waar aan het vooreinde in dwarse rigting een min of meer dikke cylinder geplaatst is, waarop de hand rust en waaraan zij door een windsel bevestigd wordt. Bij voortgaande beterschap wordt de cylinder van lieverlede dikker gemaakt. Bij sterke graden van handverkromming geeft delacroix een werktuig op om de hand uit te strekken, dat uit eene ovale naar den vorm van het lid gebogen plaat bestaat, die door een riem op de strekzijde aan den voorarm nabij het elleboogsgewricht bevestigd wordt; eene andere plaat ligt op de rugzijde van het handgewricht, en beide zijn door eene smalle flaauw gebogen stalen spalk vereenigd, welker gewelfde vlakte op den voorarm rust. De spalk is aan de bovenste plaat onbewegelijk vastgemaakt, daarentegen aan de onderste plaat bewegelijk door eene schuif vereenigd, welke echter door eene schroef kan vastgezet worden. Het ondereinde van de spalk staat door eene hcfboomsgeleding in verbinding met een metalen beugel die de hand draagt. Deze geleding kan door eene schroef, die op de onderste plaat is aangebragt, vastgeschroefd worden, zoodat de beugel, en bij gevolg de hand, hooger of lager geplaatst of meer of minder kan uitgestrekt worden 1), Zeer eenvoudig is liet werktuig van c. caspari: het bestaat uit eene kleine bekleede houten of melalen plaat die de rugzijde van de vingers bedekt. Aan de palmvlakte van de vingers legt men eene tweede breede naar de viugers gewelfde metalen plaat, die beide door een breeden riem met gespen dagelijks meer en meer worden zamengedrukt, totdat de vingers hunne natuurlijke gedaante hebben teruggekregen 2). Een meer zameugesteld gewijzigd werktuig of toestel bezigt schuh dat door hem oorspronkelijk bij verkrommingen van den voet gebruikt is 3). 1) burger, 1. c. bladz. 405. fig. 239. *) c. caspari, System des Chirurg. Verband. S. 184. 3) CE8SNÜR, 1. c. S. 381 fig. 315. § 247. c). Bij verkrommingen van de vingers: Bij deze verkrommingen zijn een of meer vingers op de hand gebogen. De ringvinger en vooral de pink zijn bet veelvuldigs! aangeboren verkromd. Tot herstelling van een of meer verkromde vingers kan men van de volgende verbanden en toestellen gebruik maken: Het verband van fabk. van bilde» '). Dit bestaat uit een 4 duim breede houten spalk, welke zich van den elleboog tot voorbij het handgewricht uitstrekt. Het vooreinde van de spalk bezit eene dwarse houten staal, die de breedte van de hand heeft, en waarop 4 houten pennen staan. Bij het gebruik wordt de spalk op de uilstrekzijde van den voorarm geplaatst en door riemen bevestigd; de gekromde vinger of vingers worden aan den top met een lederen vingerling omgeven, waaraan zich een koord bevindt, dat wanneer de vinger genoegzaam is uitgestrekt, aan de overeenstemmende houten pen op de dwarsspalk wordt vastgemaakt. Het werktuig van delackoix is zeer samengesteld, «n eigenlijk gebezigd geworden bij een lijder die de vingers niet kou uitstrekken 2). Wanneer het tot de herstelling van verkromde vingers gebezigd zou moeten worden, zoo zou men dit op eenvoudiger wijze kunnen vervangen door eene spalk te gebruiken, die tot over den rug van de vingers reikt, die van voren met openingen voorzien is, waardoor bandjes gevoerd worden die de gekromde vingers omhoog tegen de spalk trekken 3). — Het verband van casi-ari is mede zeer eenvoudig: het beslaat uit eeu ledereu handschoen, en een lederen elleboogsband, die aangetrokken en aangelegd zijnde door een spanriem met elkander vereenigd worden, en wel zoodanig dat de liaud en de vinders uitgestrekt zijn. cazenave heeft een klein werktuig aangewend, dat vooral bij voortdurende schrijfkramp liet schrijven mogelijk maakt, liet bestaat uit een stalen veer Welke met twee drukschroeven cn twee stevige ringen van caouchouk voorzien is. Het wordt zoo om de vingers, die de pen vasthouden, aangelegd, dat zij te zamen gedrukt worden en zich niet kunnen buigen. Ecnige oefeningen zouden voldoende zijn om met dit werktuig te kunnen schrijven ^). >) burger, 1. c. bladz. 406. hesselbach, 1. c. S. 815 3) ott, L c. bladz. 455. burger, 1. c. bladz. 407. Werktuigen enz. voor de verkrommingen der onderste ledematen. § 248. a). Bij verkrommingen van de knie: Bij deze verkrommingen is de knie in rigting veranderd. Zij kan namelijk naar voren, naar achteren, naar binnen en naar builen gekromd zijn. De aangeboren knieverkrommin» komt meestentijds aan beide knieën voor, terwijl de later verkregene slechts aan eene zijde wordt waargenomen. De werktuigen oi' de toestellen, die men bij de verkrommingen van de knie in het algemeen heeft aangewend, zijn zeer talrijk ; het grootste aantal is bestemd tol herstelling der voorwaartsche en der binnen- of buitenivaarlsche verkromming van de knie. — Indien men de lierstellin" der achterwaartsche knieververkrommingen beproeven wilde, dan zou men de werktuigen ol toestellen, die men bij de andere verkrommingen bezigt, hiernaar moeien wijzigen. Zeer aanbevelenswaardig is het om bij eene herstelbaren en liglen graad van knieverkromming de uitstrekking te beproeven, door gewig. Hiertoe plaatst de zittende lijder den voet van het lijdende deel op een stoel, legt hel midden van een zamengevouwen doek op de voorvlakte van de knie, en bezwaart de einden van den doek met een zandzak of een gewigt. Bij lig te graden van knieverkromming kan men een stevige regte spalk aan de tegenovergestelde zijde der verkromming leggen, • en deze door doeken of riemen aan het lid bevestigen, die dan van tijd lot tijd vaster moeten worden aangehaald. Bij sterkere graden van voorwaartsche knieverkromming bedient men zich van verschillende zamengestelde toestellen, b. v. van: Den uitreklcingsloeslel van stkojmeijeu. Deze bestaat uit twee halve kanalen van metaal, die onder de knie door een scharnier met elkander vereenigd zijn. Zij omgeven voor gedeelte tic achter- en zijvlakten van de dij en het been, en worden door riemen aan hel lid bevestigd. Het bovenste gedeelte van den loc- stel, wordt door riemen aan een bekkengordel vastgemaakt. Het scherper of stomper maken van den hoek van dit werktuig heeft door een schroefwerktuig plaats, zoodat de uitstrekking van het lid uiterst langzaam kan geschieden >). Vroeger bezigden hans van geksjoouf, iakk. van iulmn. RUB, enz. werktuigen of toestellen, die allea met elkander in werking overeenkwamen. Gewoonlijk werd de dij en het been door een halven metalen cyliuder omgeven, die ter zijde van de knie door scharnieren vereenigd en door riemen aan liet lid vastgemaakt werden. Aan de achtervlakte zijn de beide cylinders door een ijzeren staaf onderling door middel van schroeven vereenigd, zoodat men, door de cylinders van elkander te verwijderen, de kuie naar behoefte meer en meer kan uitstrekken, liet werktuig van scultlt bestaat uit eene stevige plank, waarop twee metalen halve eylinders, een voor de dij en een voor het been, staan, welke ieder door een riem het werktuig om het deel bevestigen. Een derde riem heeft in zijn midden eene kniekap die op de knie gelegd wordt, en waarvan de einden onder de spalk met een schroef werktuig in verbinding staan, zoodat hierdoor de knie langzaam naar beneden ™drukt en het lid uitgestrekt wordt 2). - Het uitrekkingswerktuig van bell 3) komt >n werking hiermede overeen. - In latere lijd zijn aan de toestellen tot herstell.ng van de knieverkromming nog doelmatige verbeteringen aangebragt, waarvan wij net volgende slechts kort beschrijven zullen: Hul uitrekkingsioerktuij van lorinsku. Dit bestaat uit een dubbel hellend vlak waarvan dc vlakken nagenoeg den ,oria van de dij ei. het been bezitten, de randen zijn van een drie vingers hoogeii kam of spalk voorzien, en het onderste vlak eindigt em ^opgaand, metalen voetplank. Beide vlakken zijn in het midden met elkander door een scharnier vereenigd, en rusten met hunne vrije einden op een stevige bodemplank, die zich van den zitbeeusknobbel tot voorbij de hiel uitstrekt; het boveneinde van dc plank is door een scharnier met den bekkenrand van het dijvlak verbonden, aau het ondereinde der plank is een beweegbare schroefmoer, in welke' horizontaal een schroef loopt, aangebragt, die met het ondereinde van het becnvlak vereenigd is. De schroef wordt door een sleutel in beweging gebragt, waardoor de hoek van het bewegelijk hellend vlak langzamerhand stomper of scherper kan gemaakt worden. Ter zijde van de bodemplank is eeue gegradueerde schaal te zien, waarop men de graden van uitrekking kan nagaan. Bij het aanwenden van deze.! toestel, die voor ieder lijder naauwkeurig gepast en vervaardigd dient te worden wordt het hellend vlak met platte kussens bedekt, het been er op geplaatst, c. dc edige ruimten door boomwol aangevuld. Tot bevestiging bezigt men vijf brcede anden, d,e van nemen en gespen voorzien zijn en het lid en het vlalc moeten om- 1) fbitze, i.,e. S. 1S6. Tab. XXIV lig. 11. 2) ott, 1. c. bladz. 455. pl. 34. fig. 18. a) HESSELIiACH, 1. c. S. 1049. geven twee worden er om de dij en twee oin het been, en de vijfde om de knie gelegd !). Nadat dit werktuig met gunstig gevolg is aangewend, wordt nog gedurende eenigen tijd een andere toestel gedragen , zamengesteld uit twee zijdelingsche, naar den vorm van liet lid vervaardigde metalen spalken, die zich van het midden der dij tot op de helft van het onderbeen moeten uitstrekken. Aan de achterste vlakte zijn zij van boven en van onderen door een breeden half cirkelvormigen beugel met elkander vereenigd; op de buitenvlakte bevinden zich kuopjes. De toestel wordt bij het gebruik, door drie breede ledereu banden, een dij-, een knie-, en een beenband, om het lid bevestigd Eeue gootvormige houten dijen beenspalk, zou dezelfde diensten kunnen doen. schuh's uitrektoestel voor de knieverkromming komt met dien \an stromeijer eenigzins overeen 3j. Dezelfde heelkundige bezigt bovendien, doch alleen bij ligtere graden van knieverkrommiug, eene uitrekkiogswijze, die hij ook bij schuine beenbreuken aanwendt, en die daariu bestaat dat men boven de enkels eene rijgkous aanlegt, waarvan de koorden aan het voeteinde van het ledikant of de krib over een katrol geleid, en daar met eeD gewigt bezwaard worden. — Ten aanzien vau andere zamengestelde toestellen van dalacroix, chase, enz., en de orthopaedische toastellen, z. a. de bank van köhler of den relcstoel van tkampel, verwijzen wij naar de reeds daarover aangegeven werken. Bij eene zijdeling sche verkromming van de knie, hetzij naar binnen of naar buiten, bezigt men bij ligte graden eene onbuigzame, regte metalen spalk, die men op de zijde, naar welke liet kniegewriclit verkromd of uitgeweken is, legt en door breede riemen boven en onder de knie aan het lid vastmaakt. De riemen worden van lijd tot tijd vaster aangehaald, en op de plaats, waar de spalk tegen het kniegewricht drukt, legt men een vlak kussen. Bij sterkere graden van zijdelingsche knieverkromming, maakt men gebruik van: Den toestel van jörg. Deze bestaat uit eene boogvormige stalen spalk, die boven de knie en boven de enkels met een breeden riem om het lid wordt vastgemaakt; bovendien is het ondereinde lot betere bevestiging met het schoeisel vereenigd. Om het kniegewricht cn het meest naar buiten gebogen gedeelte van de spalk, wordt een breede riem gelegd, die op de buitenvlakte van de spalk vastgemaakt en dagelijks vaster moet worden aangehaald. Deze toestel kan zoowel bij eene binnen- als bij eene buitenvvaarl- 1) cessneb. i. c. S. 3SD. 2) Ibidem, S. 362. 3) Ibidem, S. 388. fig. 317. sclic knieverkromming aangewend worden. Bij de eerste wordt de spalk van dezen toestel aan de buitenzijde, en bij de laatste aan de binnenzijde geplaatst '). zimmermann legt, vooral bij de kinderen , bij zijdelingschc knieverkrommiug van beide ledematen, bij binnenwaarts gebogen knieën, een dik vast kussen tusschen de knieën en houdt de ledematen, door een doek of riem bij elkander; bij buitenwaarts gebogen knieën, plaatst hij het kussen tusschen de enkels en legt den doek of den riem om de knieën. Deze handelwijze is bij ligte graden van knie-verkromming dikwijls voldoende; bij sterkere graden van verkromming bezigt ztmmermann eigene zamengestelde toestellen, die hij alleen bij den dag laat dragen en des nachts door de hier boven vermelde kussens vervangt De behandeling van verkrommingen van het been, gebogen been, vereischt eene langdurige en zorgvuldige aanwending van orthopaedisehe toestellen. Ten aanzien van deze toestellen verwijzen wij naar de meergenoemde werken 4), en verder naar die welke dit onderwerp uitvoerig behandelen. § 249. Bij verkrommingen van den voet. De verkrommingen van den voet komen onder verschillende vormen zoowel aan één als aan beide voeten voor. Naar de rigting, die de verkromde voet met betrekking tot bet been aanneemt, is bij: naar binnen gekanteld ol" naar buiten gedraaid, naar buiten gekanteld of naar binnen gedraaid, naar beneden gerigt of uitgestrekt en naar boven gerigt of gebogen. De voetverkrommingen zijn veelal aangeboren, doch kunnen ook als later verkregene verkrommingen in verschillende graden voorkomen. § 250. a). De naar binnen gekantelde of naar buiten gedraaide voet: horrelvoet (Klumpfuss, pes varus). Hierbij is de voet om de horizontale as gedraaid , de binnenrand van den voet vormt eene min of meer gebogen lijn, waarvan de bolle zijde naar buiten en 1) hessei.bach, 1. c. S. 1054. 2) burger, i. c. bladz. 578. 3) Ibidem, bladz. 578 en 579. *) cessner, 1. c. S. 395 u. s. w. voren ziet. Bij de behandeling zullen die verbanden, werktuigen en toestellen aangewend moeten worden, welke in staat zijn om den voet tot het been in een reglen hoek te bepalen, die den naar buiten gedraaiden voet naar binnen draaijen, en die den gebogen binnenrand van den voet regt buigen. Bij ligte graden van deze voetverkromming beproeft men : Het verband van brückner. Dit bestaat uit eene lange strook linnen, of een halsdas of zamengevouwen doek van ongeveer i el o Ö 4 lengte en 4—6 duimen breedte, die zoo achter de enkels gelegd wordt, dat j- gedeelte voorbij den binnen enkel, en het overige gedeelte voorbij den buiten enkel hangt; dit laatste gedeelte van de strook of van den doek voert men schuin over den rug, en over den binnenrand van den voet, naar de voetzool, waarbij de binnenrand tevens naar beneden gedrukt wordt. Vervolgens gaat men o o o dwars door de voetzool, langs den buitenrand van den voet naar boven en vereenigt het einde door een knoop op den rug van den voet met het korte einde van de strook of den doek, waarbij tevens de buitenrand van den voet naar boven gedrukt of opgeligt wordt. jükg 1) wijzigt dit verband ia zoo ver, dat hij eenige cirkelgangen om den middenvoet meer aanlegt, om daardoor den buitenrand van den voet met meer kracht op te kunuen ligten. — langenbeck 2) maakt van de koornaar van den voet gebruik, doch legt, tot meerdere stevigheid, eerst eene nederdalende en vervolgens eene opklimmende koornaar op den voet aan. — Sommige raden kleefpleisterstrooken aan, die, even als de gangen van het verband van brückneu, op den voet worden aangelegd. — dieffenbach bezigt een flanellen windsel, waarop hij eene dunne laag gipspap uitstrijkt. Iu die gevallen, waar men bij kinderen zeer gemakkelijk den klompvoet in zijne natuurlijke houding met de hand konde brengen, bezigden dieffenbach en querin de onbewegelijke verbanden eu ook de gipsvergieting 3). Het onbewegelijk gipsverband zou ook hier met goed gevolg kunnen worden aangewend. Bij sterkere graden van klompvoeten maakt men van vele en van verschillende werktuigen of toestellen gebruik. Hiertoe behooren : 1) hesselbach, 1. c. S. 1058. 2) ott, 1. c. bladz. 456. 3) cessnekj 1. c. S. 411. De werktuigen van scarpa. Het cerslo werktuig tot herstelling van den klompvoet wordt in den aanvang der behandeling gebruikt, en is bestemd om den sterk naar binnen gebogen voet naar buiten te voeren. Het bestaat uit een naar buiten omgebogen stalen veer die op een pop rust, uit een riem die van het voorste gedeelte van de veer afgaat en den middenvoet omvat, en uit een tweeden riem die van het achterste gedeelte van de veer komt en het voetgewricht omgeeft. Bij het aanwenden van dezen toestel legt men de pop met de veer zoodanig op het meest vooruitpuilende gedeelte van den buitenrand van den voet, dat het eene einde van de veer naar voren, liet andere naar achteren is gerigt, het Vooreinde wordt door den riem om den voorvoet bevestigd ; van het achtereinde voert men den riem om de hiel en over den rug van den voet, waar hij, over een kussentje loopende, in twee gespleten einden op de pop wordt vastgemaakt i). Het andere werktuig of de schoen van scarpa is bestemd om m een later tijdperk den voel naar binnen te draaijen en den voet met betrekking tol het been in een regten hoek te plaatsen. Dit bestaat uit een lederen zool, welker randen omgebogen zijn , en die door riemen of een veler aan den voet kan worden vastgemaakt. Het hielgcdeelte der zool is voorzien van eene vertikaal staande gebogen metalen veer (parabolische veer van scarpa) , die dc hiel omvat, en daar er aan de buitenzijde twee knopjes op staan, zoo wordt de voorvoet hier door een riem omgeven. Aan de buitenzijde van dit hielstuk in een naar buiten gebogen stalen veer aangebragt, die langs het been naar boven gaat en door riemen onder de knie bevestigd wordt. Bovendien wordt ook nog de stalen veer van het eerste werktuig met het buitenste gedeelte van het metalen hielstuk in verbinding gesteld. De schoen van scakpa is dikwijls gebezigd en vereenvoudigd geworden, o. a. door STKOMEijtR: hij bezigt een schoen, die geheel toegeregen wordt; het vooreinde van de horizontale veer wordt door het bovenlcder van de schoen bedekt, overigens is- ') fkitze, ]. c. S. 187. de iurigtiug weinig verschillend *). — berend liet de zool uit twee gedeelten vervaardigen, die door een getand rad en ecne schroef zonder einde met elkander verbonden zijn, zoodat het voor- en achtereinde van den schoen iu den verlangden hoek konden geplaatst worden 2). — Het werktuig van bruninghausen bestaat uit een metalen voetplaat, waarvan regthoekig aan de buitenzijde eene breede spalk afgaat, die zich tot aan de knie uitstrekt. Het werktuig wordt door riemen om het lid bevestigd3). De werktuigen van colles, delpech, blömer, delachoix, grüfe enz. komen allen in hoofdbeginsel met den schoen van scarpa overeen ^). Bij zeer sterke graden van klomp- of horrelvoet is het noodzakelijk, dat men, voordat men tot het aanwenden der werktuigen of toestellen overgaat, den stand van den voet eenigzins tracht te veranderen of te verbeteren, of dat men den klompvoet in een gestrekten spits- of teenvoet verandert. Hiertoe bezigt dieffenbach een verband, dat met het verband van dupuytren voor de breuk van het onderste gedeelte van het kuitbeen overeenkomt; hij plaatst aan de buitenvlakte van het been tusschen de knie en den buiten enkel een langwerpig kompres of kussen, en hierover eene breede hoaten spalk, die zich eene hand breed tot voorbij de voetzool moet uitstrekken, bevestigt de spalk door een kringswijs windsel onder de knie, draait den voet naar buiten en bevestigt hem door een windsel of door een doek in deze houding tegen do spalk 5). hii.debbandt bezigt, in plaats van eene regte, een van onderen stomphoekig gebogen spalk, die aan beide zijden met verscheidene insnijdingen i9 voorzien; zij wordt aan de buitenvlakte van het lid gelegd, den voet tegen het korte of omgebogen gedeelte vau de spalk gedrukt en op meerdere plaatseu door doeken bevestigd 6). Ten aanzien van andere werktuigen of orthopaedische toestellen, die men bij deze verkromming en ook andere voet-verkrommingen, zoowel voor als na de pees-doorklieving aanwendt, zie men de meer genoemde werken. § 251. b). De naar buiten gekantelde of naar binnen gedraaide voet: platvoet (pes valgus). De voet is hierbij zoodanig om de horizontale as naar binnen gedraaid, dat de lijder op den binnenrand van den voet gaat. De verbanden enz. moeten alzoo in staat zijn, om den naar binnen gedraaiden voel naar builen le voeren. 1) hesselbach, 1. c. S. 1061, Taf. XXXVII, fig. 4. 2) cessnek, 1. C. S. 400. 3) burgeb, 1. c. bladz. 584. 4) hesselbach, 1. c. S. 1061 u. s. w. 5) mnzE, 1. c. S. 192. t>) cessnek, 1. c. S. 410. Daar hierbij vooral eene plaatselijke behandeling, door baden, inwrijvingen, enz., vereischt wordt, zijn de verbanden enz. niet zeer talrijk en komen nagenoeg met die voor den naar buiten gedraaiden voet overeen. Bij ligte graden van platvoet omwikkelt men den voet met linnen, in den vorm van eene koornaar, waarbij vooral de gangen tegen den binnenrand van den voet worden aangetrokken, hierbij Iaat men den lijder eene rijglaars dragen, die aan de binnenzijde uit steviger leder is zamengesteld. Bij sterkere graden bezigt men: de laars van stromeijer. Deze moet op de volgende wijze ingerigt worden: in het middelste gedeelte moet zich een stuk stevig leder bevinden, dat van onderen naar boven en van buiten naar binnen het middelste gedeelte van den voet omvat, en door eene gesp aan den buitenrand van de laars wordt vastgemaakt. Hierdoor wordt de binnenrand van den voet opgeligt gehouden '). Sommigen raden aan, de binnenvlakte van het schoeisel aan de binnenzijde met eene verhevenheid te voorzien, waardoor de binnenrand van den voet naar boven gedrukt wordt. Anderen maakten gebruik van de schoen van scarfa, bij welke evenwel dan de loodregte stalen spalk met de binnenzijde' van de zool onder een min of meer stompen hoek vereenigd moet Zijn. dupuytren liet rijglaarzen met hooge hakken, dieffexbach daarentegen met lage hakken dragen, waarbij de laars tevens aan de binnenzijde eene ligte welving moet bezitten 2). Bij nog sterkere graden van platvoet, legt dieffenbach vooraf het verband aan, dat met zijn verband voor den klomp- of horrelvoet overeenkomt (zie § 250), doch het kussen en de spalk plaatst hij aan de binnenzijde van het been ; de voet wordt naar binnen getrokken en aan de spalk bevestigd 3). 1) bukfaek, 1. c. bladz. 592. 2) pkitze, 1. c. S. 192. 3) cessner, 1. c S. 412. 18 § 252. c). De naar beneden gerigte of gestrekte voet: paardenvoet (Spitsfuss; pes equinus). De voet is hier zoo zeer uitgestrekt, dat hij nagenoeg in gelijke rigting met het been staat, de hiel of hak is sterk naar boven getrokken, de teenen naar beneden gerigt, zoodat de lijder hierop loopt. De verbanden, werktuigen, enz. moeten alzoo door het naar beneden voeren van de hiel en het oprigten van de teenen, den voet in zijn natuurlijke houding terugbrengen. Hiertoe bezi"t men verschillende werktuigen en toe- O D stellen, b. v. : Het uürekkingswerktuig van sti-.ojieijer : Dit werktuig, dat in staat is om zeer langzaam den voet eene andere rigting te geven, wordt zoowel zonder als na de verrigte pees-doorklieving, alsmede bij andere voet-verkrommingen, zooals bij den horrelvoet aangewend. Het bestaat uit eene horizontale slechts weinig uitgeholde plank, van 40 duimen lang en 20 duimen breed, die naar voren halfmaanvormig is uitgesneden en waarvan de hoornen der halve maan in twee even lange verlengsels, van ongeveer 20 duimen, voortgaan. Aan het boven- of achtereinde van de plank, bevinden zich zijdelings spleten, die bestemd zijn om de riemen van een lederen beenkous, door te laten. Op de zijranden van de plank, ongeveer 16 duimen van den bovenrand zijn twee katrollen of o raadjes aangebragt. Op de verlengsels loopen twee metalen schuiven , die onderling door een melaalslaaf vereenigd zijn en door drukschroeven, naar behoefte, voor of achterwaarts kunnen worden vastgezet. Aan de metaalstaaf, die de schuivers veieenigt, is eene voetplank door ringen verbonden, zoodat de voetplank naar voren en naar achteren bewogen kan worden; bovendien is de voetplank met spleten voorzien, waardoor de banden of riemen gevoerd worden, die den voet eraan bevestigen; van de zijranden der voetplank gaan twee stevige koorden af, die over de raadjes of katrollen loopen, en langs de zijranden der plank tot aan de uiteinden der verlengsels voortloopen en daar aan een metalen cylinder vastgemaakt zijn, die de beide einden der verlengsels tussclien zich opneemt; aan liet eene einde van dezen cylinder is een getand rad, niet eene ingrijpende veer. De cylinder wordt door een sleutel in beweging gebragt. Bij de aanwending wordt het been op het werktuig geplaatst, en wel zoo, dat de bovenrand tegen de met kompressen voorziene knieholte steunt, de hiel in de halfmaanvormige insnijding ligt, en de voetzool tegen de voetplank rust. Nadat men nu het been door den lederen beenkous aan het werktuig, en de hiel en den voet door riemen aan de voetplank bevestigd heeft, wordt de cylinder in beweging gebragt, en doordat nu de bijna liggende voetplank langzamerhand wordt opgcligt, wordt tevens de top van den voet in de hoogte gevoerd, °en °de' hiel naar beneden getrokken '). Het verband of werktuig voor den paardenvoet van scabpa. De voet wordt vooraf door een lederen sok of kous omgeven. De hiel wordt door eene parabolische veer omgeven, die door riemen boven de enkels en om den voorvoet bevestigd wordt; de voetzool is met eene zool voorzien, die door banden of riemen wordt vastgemaakt. Van de grondvlakte der parabolische veer gaat eene andere breede veer langs de zool naar voren, waarvan de grootste convexiteit naar den middenvoet is gerigt. Tusschen deze veer en de zool ligt van voren een stuk pantoffelhout, of eene kurkplaat, die aan de zool is vastgemaakt. Dit stuk hout of kurk is met eene sleuf voorzien, in welke de veer, bij het nederzetten en opligten van den voet, zich alleen voor- en achterwaals en niet zijdelings bewegen kan. Bij het nederzetten van den voet steunt de punt er van op de grootste convexiteit van de veer, die natuurlijk door de drukking uitwijkt en daardoor langer wordt, zoodat de punt van den voet steeds naar boven gedrukt en de hiel' naar beneden getrokken wordt 2). Meer werktuigen of toestellen, die met de beschrevene, tot herstelling van den paardenvoet, werkmg overeenkomen en daarvoor nog gebezigd kunnen worden, rijn: ') Cf.ssNKR, 1. e. S. 399, lig. 324. 2) HESSKLBACD, 1. c. S. 1007. 18* Het werktuig tan Jörg, bestaande uit een breede ijzeren spalk, welke aan de buitenvlakte van het been aan het hielstuk van een schoen bevestigd is; aan de spalk is op de hoogte van den buiten-enkel een trommel aangebragt, waarin zich een veer met zetrad bevindt, welke door een sleutel gespannen of ontspannen wordt, deze veer staat in verbinding met eene metalen staaf, die naar de punt van den voet gerigt en daar aan een riem bevestigd is, die den voorvoet omgeeft, zoodat door het in werking brengen van dezen toestel de punt van den voet langzamerhand naar boven gerigt wordt, terwijl de hiel bepaald blijft 2). — Doelmatige werktuigen zijn ook die van langenbeck 2), — schuh 3), — scoutetten *) en — dohnbluth 5), waaromtrent wij evenwel naar de meergemelde werken verwijzen. Bij die sterke graden van paardenvoet, waarbij de lijder nagenoeg op den rug van dc teenen of den voet loopt, zal men ook hier, alvorens tot de aanwending van een dezer werktuigen of toestellen over te gaan, de rigting van den voet trachten te verbeteren. Het doelmatigst is het bekende verband van dupuijtren, voor de breuk van het ondereinde van het kuitbeen, dat hiertoe, volgenderwijze gewijzigd, aangelegd wordt: Op de voorvlakte van het been, plaatst men het kegelvormig kussen, en wel zoo, dat het dikke gedeelte zich slechts tot aan het voetgewricht uitstrekt, hierover legt men de spalk, die zich tot voorbij de teenen moet uitstrekken. Nadat men de spalk onder de knie bevestigd heeft, wordt de voet tegen de vooruitstaande spalk gevoerd en vastgemaakt, en dagelijks vaster aangehaald. § 253. d). De naar boven gerigle of gebogen voel: hakvoet (lalipes, pes calcaneus). Bij deze verkromming is de voet zoo sterk gebogen, dat de lijder op den hak of dc hiel loopt, en de punt van den voet naar boven is gerigt. De verbanden, werktuigen, enz. moeten alzoo de naar boven gerigte punt van den voet naar beneden en de hak'naar boven drukken. 1) HESSELBACH, 1. e. ,6. 1068. 2) Ibidem 1. c. S. 1069. 3) cessneb, 1. c. S. 401. 4) bubger, 1. c. bladz. 595. 5) Die P/erdefuss und deren sichere Heilung, d. e. neue mechan. Vorrichting. Hiertoe bezigt dieffenbacii eenvoudig eene dikke kompres van flanel, die hij langs de voorvlakte van liet beeu en op den rug van den voet legt, hierover plaatst hij eene regte spalk, die in den aanvang buigzaam, later geheel onbuigzaam zijn moet, en welke men door een windsel om het been en den voet bevestigt. Naarmate de punt van den voet neiging heeft om zijne natuurlijke houding weder aan te nemen, wordt het windsel vaster aangelegd. tamplin maakt nagenoeg op dezelfde wijze van eene regie spalk gebruik. Men kan ook van het uitrekkingswerktuig van stromeijer gebruik maken, waarover wij in de vorige § gehandeld hebben, dan moet evenwel het koord, dat van de voetplank over de raderen of katrollen naar den cylinder loopt, direct van de voetplank aan den cylinder worden bevestigd, zoodat bij het in beweging brengen van den cylinder, de voetplank met den daaraan bevestigden voet meer en meer naar beneden getrokken wordt '). IV. werktuigen en toestellen voor ziekten of gebreken, niet tot de voorgaande bei100rende. § 254. Hiertoe brengen wij de verbanden, werktuigen en toestellen, die gebezigd worden: Tot herstelling van doorgesnedene of afgescheurde pezen en spieren, en de Vaatdrukwerktuigen voor bepaalde plaatsen. Werktuigen, enz. tot herstelling van doorgesnedene of afgescheurde pezen en spieren. § 255. De pezen en de spieren, vooral die der ledematen, zijn allen voor verwonden vatbaar; hoewel één enkele pees of spier verwond of doorgesneden kan worden, zoo zijn toch veeltijds meerdere ') CESSNER, 1. c. S. 412. groepen van pez<;n of spieren van dezelfde soorl, L>. v. uitslrekkers, buigers: in de verwonding begrepen. Wat betreft de peesscheuring, deze komt minder zeldzaam voor dan de spier scheuring, en de scheuring bepaalt zich meestentijds tot ééne pees, b. v. tol de pees van den m. triceps of biceps brachii, den m. quadriceps femoris, den m. plantaris, of van den m. gastrocnemius en m. soleus (pees van achilles). De spierscheuring wordt meestal onvolkomen van enkele spieren, en is volkomen van meerdere spieren gelijktijdig waargenomen i). Aangezien de afscheuring van de pees van den m. triceps brachii, met betrekking tot de werktuigelijke behandeling overeenkomt met de verbanden enz., die voor de breuk van hel olecfanon zijn opgegeven, die van den m. biceps brachii, met die van eene breuk van het hoofdje van het spaakbeen, en die van den m. quadriceps of van het ligamentum patellare met die van eene dwarse breuk van de knieschijf overeenkomen, zoo verwijzen wij daarvoor naar die verbanden, werktuigen, enz. Deze werktuigen enz., worden onderscheiden in die welke men bezigt: 1. Bij doorgesnedene pezen der uitstrekspieren van de hand en de vingers. 2. Bij doorgesnedene pezen der buigspieren van de hand en de vingers, en 3. Bij de afscheuring van de pees van achilles. § 256. 1). Werktuigen enz. bij doorgesnedene pezen van de uilstrekspieren van de hand en de vingers. De spieren, die de hand en de vingers uitstrekken, liggen aan de achter- en buitenvlakte van den voorarm. Om eene naauwkeurige vereeniging van de in hunnen zamenhang verbrokene pezen en spieren te verkrijgen, moet de hand in eene sterk uitgestrekte positie geplaatst en gehouden worden. Hiertoe bezigt men: Hel werktuig van evers. Dit bestaat uit eene vlakke plank van ongeveer 50 duimen lang en 15 duimen breed, waarop loodregt l) kerst, 1. c. bladz. 247. aan het voor- en achtereinde twee andere plankjes geplaatst zijn, waarvan het voorste onbewegelijk, en 6—8 duimen hoog en 4 duimen dik is ; het achterste is ieLs lager, en ten einde het voor meerdere lijders geschikt te maken, kan het verplaatst en vastgezet worden. Bij het gebruik wordt vooraf het achterste plankje zoo geplaatst, dat de elleboog er tegen ligt en de uitgestrekte hand met hare palmvlakte tegen het voorste plankje rust. Nadat het werktuig met kompressen of een vlak kussen bedekt is, wordt het vooraf met een inwikkelend verband voorziene lid volgens de zoo even genoemde wijze er op geplaatst en door een windsel met spiraalgangen aan het werktuig bevestigd. Hierna plaatst men het deel op een enkelvoudig stijgend hellend vlak '). Het we.rktu.ig van van dek haar is hiervan eene wijziging: het voorste loodregte plankje kan hooger of lager geplaatst worden, zonder dat het werktuig behoeft weggenomen te worden, waardoor men langzamerhand de hand eene horizontale plaatsing geven kan. — zimmekmann verplaatst het achterste loodregte plankje door eene schroef, en geeft tot gemakkelijker ligging van den arm aan de horizontale plank eene gootvormige gedaante 1). - Het werktuig van schreger bestaat uit eene blikken armlade, die van voren versmald toeloopt en van achteren halfmaauvormig is uitgesueden, zoo dat de elleboog vrij ligt. Van voren bevindt zich eeu klein helleud vlak, dat door schroeven in den verlangden hoek kan worden vastgezet. Bij het gebruik van dit werktuig wordt de lade met eene genoegzaam dikke kompres bedekt en doorgeuaaid, de beide lange bovenranden der kompres zijn met een flanellen band vereenigd, welke met vetergaten voorzien, en bij het gebruik om den voorarm wordt vastgeregen. De beide randen van de lade zelve zijn met een sterk linnen boordsel bezet, waaraan men de afzonderlijke strooken, die van de hand afgaan en elkauder op de rugvlakte overkruisen, en de strooken, die tot bevestiging van den elleboog komen, vastmaakt. Het aanleggen van dit werktuig is zeer eenvoudig. De hand wordt in den vereischten hoek tegen het hellend vlak, en de voorarm in de lade geplaatst en door het rijgverband bevestigd. Bovendien bevestigt men het werktuig nog door een tweehoofdig windsel, waarvan men eenige gangen boven den elleboog legt, vervolgens de hoofden van het windsel in de vouw van den elleboog overkruist en op de met boordsels voorziene randen der lade vastmaakt. Op dezelfde wijze kan men de hand met eene andere strook aan de lade bevestigen. Het werktuig is ligt en wordt in een draagband gehangen 3). 1) hessëlbach, 1. c. S. 644. *) burger, 1. c. bladz. 321. 3j schbeger, 1. c. 2' Th. S. 150. schrkgeu 1) geeft bovendien nog een terugtrekkend verband aan, dat zoolang aangewend wordt, tot men over een der beschrevene werktuigen beschikken kan. Hiertoe wikkelt hij met een windsel den voorarm van boven af in, legt eene vlakke houten spalk tegen de handpalm en laat nu door een helper de hand in de vereischte positie plaatsen, neemt dan een windsel, legt dit door eenige gangen om den bovenarm vast, gaat vervolgens schuin over den voorarm naar de handpalm, en na eenige gangen om deze en de spalk gemaakt te hebben, voert hij het windsel weder over den voorarm terug, overkruist daar den eerst gemaakten gang en eindigt om den bovenarm. Deze gangen kan men twee of meermalen herhalen. — caspari bezigt een lederen handschoen met of zonder vingers, waarvan de binnen- of handpalmvlakte uit steviger leder bestaat, met riemen wordt zij, na de vereischte uitstrekking, aan de gespen van een daartoe aangelegden elleboogsband vastgemaakt — matjor maakt gebruik van de handpalm-arm driehoek, Triangle palmo-digito-brachial ($ 145). S 257. 2). Werktuigen, enz. bij doorgesnedene pezen van de buigspieren van de hand en de vingers. De verbanden, werktuigen, enz., die tot herstelling hiervan gebezigd worden, moeten de band en de vingers in een sterken graad van buiging bepalen. Hiertoe bebooren: Het verband van schkeger. Dit beslaat uit eene blikken spalk, die zich van den elleboog langs de strekzijde van den voorarm, de hand en de vingers uitstrekt, en uit twee windsels tot bevestiging. De spalk is bij het handgewricht bijna regthoekig gebogen, eene tweede ligtere buiging bezit zij bij de verbinding der middenhandsbeenderen met de vingerkootjes, daar wordt zij breeder en is gekromd naar de gebogen vingers. De spalk heeft van voren en van achteren een knop, om daaraan de windsels, waarvan het eene van boven naar beneden en het andere van beneden naar boven, door middel van eene spleet of eene opening er aan vast te haken. Dc voorarm wordt met de handpalmvlakte naar de borst gekeerd en in een draagband gehangen 3). Eene spalk uit gutla-percha, die spoedig den vorm van de ge- ') SCHREGER, 1. c. 2' Th. S. 155. 2) caspari, 1, c, S. 203. 3) schregek, 1. c. 2 Th. S. 205. gebogen hand en van de vingers aanneemt, zou met veel voordeel de blikken spalk kunnen vervangen, maijor bezigt hiervoor zijne hand-ellebooijscloeken, cravates carpo-olécraniènnes (§144), of den driehoek voor de hand, Triangle carpo-digito-dorsal (§ 146). § 258. 3). Werktuigen, enz. bij de afscheuring van de pees van achilles : Een aantal verbanden, werktuigen en toestellen zijn tot de herstelling van de afgescheurde pees van achilles in gebruik. Om de gescheidene en vaneengeweken peeseinden met elkander in aanraking te brengen, moet de voet in den hoogsten graad van uitstrekking gebragt en het been in de knie gebogen worden, en in die houding bepaald worden. Hiertoe brengt men : Het verband van j. l. peut. Dit verband bestaat uil eene stevige strook of longuet van ongeveer 2 ellen lang en 4—6 duimen breed, uit een windsel van 5 ellen lang en 2 ° 3 vingers breed en uit eene kompres. Dit verband aanleggende, li«t° de lijder voorover, de voet wordt sterk uitgestrekt en het been op de d.j gebogen, vervolgens legt men de strook zoo langs de achtervlakte van liet lid, dat de achtervlakte van de dij, de knie, het been, de hiel en de voetzool er door bedekt worden, en het onderste einde van de strook zich een paar handen breed tot voorbij den voet uitstrekt. Deze strook bevestigt men door cenige kringswijze gangen met het windsel op de met eene kompres bedekte plaats der scheuring en over de strook te maken, vervolgens gaat men schuins over den rug van den voet, dwars door de voetzool; alwaar men door eenige cirkelgangen de strook tegen de voetzool bevestigt, gaat nu met stompe spiraalgangen tot nabij de knie, bevestigt daar wederom de strook door cirkelgangen tegen het been, en geeft nu het windsel aan een helper over, terwijl men zelf de vrije einden van de strook, en wel het onderste over de hiel naar boven, het bovenste, langs den kniekuil naar beneden slaat, sterk aantrekt en met elkander vereenigt. Nu maakt men met het overige gedeelte van het windsel eenige losse gangen over de slrook en liet been, cn na bet windsel te hebben bevestigd, laat men den lijder weder op den rug liggen, en plaatst men een kussen onder de knie om bet been gebogen te houden. j. l. peïit heeft later een verbandtoestel aangegeven, dat zamengesteld is uit een pantoffel, waar aan het hielgedeelte een riem is vastgezet, en uit een 4hoofdi";en lederen knieband. Het middenstuk o ' o van den knieband beantwoordt aan de knieholte, de bovenste hoofden worden boven, de onderste onder de knie vastgegespt. Op het middenstuk bevindt zich een soort van windas, dat door een sleutel in beweging kan gebragt en door een palrad in zijne teruggaande beweging belet wordt. De riem van de pantoffel wordt aau het windas vastgemaakt; wordt nu het werktuig in werking gesteld, dan wordt de voet meer en meer gestrekt en het been op de dij gebogen. De pantoffel van monro : Deze bestaat uit een pantoffel zonder teenstuk, vervaardigd uit zacht leder of stevig linnen, die op den rug van den voet wordt vastgeregen, en aan het hielgedeelte een riem bezit; verder uit eene rijgkous, welke beneden de knie om het been wordt aangelegd, en die van achteren op het midden eene gesp bezit, waaraan de riem van de pantoffel, bij eene genoegzame uitstrekking van den voet wordt vastgemaakt. monro wendde dit verband bij zich zelf aan, liet het dag en nacht leggen, en verving dit, toen hij begon te gaan, door den volgenden toestel. Deze toestel bestaat uit eene schoen met hooge hak, en eene flaauw gebogen ijzeren spalk, die met haar midden aan de wreef van den uilgestrekten voet beantwoordt en waarvan het eene einde door eene gebogen plaat op den middenvoet, en het andere einde met eene dergelijke plaat boven de enkels tegen de voorvlakte van het been rust. De spalk heeft aan hare buitenste of concave vlakte drie krammen, waardoor de riemen ter bevestiging gevoerd worden. De buiging van den voet wordt door dezen toestel volkomen belet i). 1) CESSUEB, 1. c. S. 295. Het verband van dksaiilt komt met dat van ,r. i„ petit overeen, de einden der strook worden evenwel niet met elkander vereenigd, maar onder de voetzool en onder de knie door het windsel bevestigd 1). gooch wikkelt het lid met een windsel van boven naar beneden in, nadat hij vooraf den voet uitgestrekt, de knie gebogen, en de groeven met watten opgevuld had. — maijok beveelt zijn doekverband aan , waarmede men den voet uitgestrekt en de knie gebogen houdt (§ 153). — schneiDKii legt eenvoudig, om den voet uitgestrekt te houden, eene regte honten spalk langs de voorvlakte van het been en de wreef van den voet, en bevestigt haar door een windsel. — De toestellen van duchanoij en kavaton komen met de pantoffel vau monuo overeen. De eerste bezigt een schoen, waarvan de hielriem aan een boven de knie aangelegden knieband wordt vastgemaakt; de tweede maakt gebruik van een schoen zonder leen en zonder hielstuk, aan de zijden der schoen zijn twee riemen bevestigd , die langs de beide enkels naar boven gaan, een derde komt van het achterste gedeelte van de zool, gaat over de hiel, en vereenigt zich op het midden van de kuit met de beide riemen tot één riem, die vervolgens aan een daartoe vooraf aangelegden kuieband wordt vastgemaakt. — De toestel van v. gb&fk bestaat uit een kniestuk, dat door een metalen stang aan een schoen verbonden is. Het kniestuk is zamengesteld uit twee door scharnieren verbondene metalen halfkanaleu , waarvan het eene het onderste gedeelte van de dij, het andere het bovenste gedeelte van het been omgeeft en op de voorvlakte door riemen op het lid bevestigd wordt. Van het onderste halfkanaal gaat de stang naar het hielgedeelte van de schoen. Boven de enkels komen twee metalen beugels van de stang af, die naar de zijden van den voet gaan, om daardoor de zijdeliugsche uitwijkingen van den voet te beletten 3). De toestel van delpech komt met den vorige overeen; de bovensteen onderste kniegordels zijn door stalen bogen met elkander vereenigd, waardoor de graad van bniging beperkt kan worden. Ter zijde van den ondersten gordel bevinden zich twee naar voren staande metalen staven, die met twee naar den voet gaande metalen stangen in verbinding staan. De stangen worden door een veer en radertoestel, op en nedergeschoven, zoodat de voet meer of minder uitgestrekt wordt *). — uijlh°°kn en edmonston wikkelen het been en den voet, nadat deze in de gevorderde positie gebragt zijn, door kleefpleisterstrooken in 5). Zeer doelmatig en aanbevelenswaardig is het aanwenden van het gipsverband; hierbij wordt bij het aanlcgge den voet uitgestrekt en overigens dezelfde voorzorgen enz. in acht genomen. 1) HESSEI.BACH, I. C. S. 851. 2) Ibidem, 1. c. S. 851. 3) HESSELBACH, 1. C. S. 849. BURGER, I. C. bladz. 426. 5) Ibidem, 1. c. bladz. 431. Vaahlrulcii'erlcluigen voor bepaalde plaatsen. § 259. De vaatdrukwerlctuigen (compressoria) worden gebezigd om door drukking op bepaalde plaatsen eene duurzame stremming van den omloop van het bloed in, of sluiting van eenig vat voort te brengen. De drukking wordt voortgebragt door het aanschroeven van eene pop of eene vlakte tegen een ander vast punt, tusschen welke het te drukken vat zich bevindt. Deze werktuigen beslaan in den regel uit e'e'n of uil twee poppen. Bij die uit ée'n pop wordt de drukking aanhoudend op dezelfde plaats onderhouden ; zij worden vooral gebezigd bij gekwetste of verwonde slagaderen. Bij de werktuigen, die uit twee poppen (Italiaansch of Iersch druk werktuig) bestaan, wordt de drukking afwisselend nu eens door deze dan weder door gene pop overgenomen; zij worden gebezigd tot herstelling van slagaderbreuken. Deze werktuigen dragen in het algemeen den naam van den uitvinder, den vervaardiger of naar het vat, dat gedrukt wordt i). Naar de plaats, waar deze vaatdrukwerktuigen worden aangewend, onderscheiden wij ze in die voor de vaten 1) van het hoofd, 2) van den hals en van den tronk, en 3) van de ledematen. § 260. 1). Vaatdrukwerlctuigen van hel hoofd. a) Voor de slaap slagader. Het drukwerktuig van bei,l. Dit werktuig bestaat uit een gebogen stalen veer, waarvan het holle gedeelte het achterhoofd omgeeft; en de beide einden aan de slapen beantwoorden. Door een riem en eene gesp, die zich aan de einden van het werktuig bevinden, wordt het op het voorhoofd bevestigd. Het drukwerktuig van butter: Dit bestaat uit eene ovale plaat, in welke in het midden de schroef van een goed bekleede pop staat. Aan de plaat zijn kruiswijs twee riemen met gespen bevestigd, waarvan de een horizontaal langs het voor- en ach- 1J Algem. Verbandl. bladz. 142. terlioofd, de ander vertikaal over de kruin en onder de onderkaak wordt gevoerd en vastgemaakt l). § 261. b). Voor de slagaderen van het harde hersenvlies. Het werktuig van foulquier bestaat uit een metalen staalje van 4 duimen lengte en 1 i duim breedte, dat aan liet boveneinde een klein regthoekig gehogen handvat bezit. Aan het bovenste en aan het onderste einde van dit staalje bevindt zich een klein dwars plaatje, waarvan het bovenste eene opening, het schroefmoergat, voor de drukschroef bezit, welke drukschroef van onderen in een drukplaat eindigt, die het punt van tegendrukking in het onderste plaatje vindt. Bij het gebruik van dit werktuig wordt het onderste dwarsplaatje onder de bloedende plaats geschoven en de schroef zoo lang toegedraaid, totdat er eene genoegzame drukking tusschen de beide platen is voortgebragt 2), Meerdere drukwerktuigen zijn er van v. CiiiiFE bekend; het beste is evenwel dat, hetgeen bestaat uit den sponsdrager, het hoedje, en de schroefmoer. De sponsdrager bestaat uit eene loodregte staaf, die van onderen regthoekig in een plaatje, waarop de sponsdrager zit, overgaat, het bovenste gedeelte van de staaf is met een schroefdraad voorzien, het andere gedeelte is vierkant; het hoedje is spilvormig en bevat eene vierhoekige opening, welke op het vierkante gedeelte van den sponsdrager past, van onderen gaat er regthoekig een gebogen plaat af, die met hare ondervlakte op de bovenvlakte van de dwarsplaat van den sponsdrager drukt; de schroefmoer loopt op het bovenste gedeelte van het staafje. Wordt deze rondgedraaid, dan drukt het hoedje legen de plaat van den sponsdrager 3). — Het drukwerktuig van terg, van hageh zijn slechts wijzigingen van het werktuig van foulquier 1). § 262. c). Voor de onder tong slagader. Het werktuig van lampe. Dit bestaat üit een halfcirkelvormig gebogen metalen beugel, uit een drukschroef en uit een pop. Het eene einde van den beugel is iets breeder, wordt in den mond gebragt en drukt op de tong; het hesselbach, 1. c. S. 139. J) Ibidem, 1. c. S. 133. 3) Ibidem, 1. c. S. 134. 4) Ibidem, 1. e. S. 138—139. andere einde, waaraan zich de pop bevindt, komt onder de kin te liggen. Door het omdraaijen van de schroef worden de vaten die tusschen het eene einde van het werktuig en de pop gelegen zijn, zamengedrukt '). — joukdain heeft hiervoor een zeer zamengesteld werktuig aangegeven 2). § 263. 2). Van den hals en van den tronk. a). Voor de vaten aan den hals. Het drukwerkluig van ciiabeiït beslaat uit twee beugels, die aan hun eene einde door een scharnier vereenigd zijn. De beugels beschrijven een boog, die den hals op eenigen afstand omgeeft, de einden van den boog gaan in een regten arm over, de eene arm is verbonden met eene getande staaf, en de andere arm bezit eene opening, waarin de getande staaf grijpt. Hierdoor kan het werktuig willekeurig vernaauwd worden. Aan de binnenvlakte van den eenen arm bevindt zich een beweegbare pop, die op het te drukken vat wordt gerigt. Dit werktuig wordt gebezigd tot sluiting van de geopende ader, of om de ader vóór de aderlating zigtbaar te maken. Minder doelmatig is het drukwerktuig voor de halsvaten van löffler 3); het ligt niet vast en kan daarom door het vorige of door andere drukmiddelen vervangen worden. — Het drukwerktuig van blackett voor de art. carotis bestaat uit een halfcirkelvormig gebogen veer, die aan het eene einde een schroef met een pop en aan het andere einde een kussen voor de tegendrukking bezit. Door een riem wordt dit werktuig om den hals bevestigd. Dit, hoewel eenvoudige werktuig heeft het nadeel dat het ligt verschuift, en dat het door circulaire drukking van den riem aan de eene zijde van den hals belangrijke stoornis in den bloedsomloop veroorzaakt. Een zeer doelmatig compressorium met twee poppen is hier aan onze school bij een lijder met eene slagaderbreuk der arteria carotis com. dextra met een gunstig gevolg aangewend. Het is zamengesteld uit een goed bekleede metalen rugplaat, die door vier breede riemen wordt vastgemaakt. Twee dezer riemen, >) hesselgaoll, ]. c. S. 139. 2) Ibidem, J. c. S. 140. 3) Ibidem, 1. c. S 141. die zich van onderen bevinden, omgeven kringswijs de borst, de twee anderen gaan kringsgewijs, even als de riemen van een randsel, over de schouders en onder de oksels door naar een knop of haak op de rugplaat. Op het midden van de rugplaat is een stevige, eenigzins naar achteren gebogen stang vastgeklonken, die zich tot op het midden van den hals uitstrekt. Aan het einde van deze stang zijn twee halve cirkelbogen, door scharnieren verbonden, die van voren met elkander kunnen vereenigd worden; de alzoo gevormde ring omgeeft tot op zekeren afstand het onderste gedeelte van den hals. De voorste einden van beide cirkelbogen bezitten eenige schroefgaten; bovendien bevindt zich aan de zijde, waar het vat gedrukt moet worden, eene kleine perpendiculaire staaf, welke zoodanig geleed is, dat zij zich voor- en achterover bewegen kan en door eene drukschroef kan worden vastgezet. Aan het einde van deze staaf is door eene kogelgeleding, die insgelijks vastgezet kan worden, een kortere arm bevestigd welke met schroefgaten op gelijken afstand van elkander voorzien is, waarin de drukschroeven passen, die aan het eene einde met de pop voorzien worden en aan het andere einde zoo zijn ingerigt, dat zij door een sleutel kunnen worden aangeschroefd. Dit werk ^'aanleggende , opent men eerst de ringen en bevestigt de rugplaat; is de ring gesloten, dan brengt men de drukschroeven in de openingen van den korten arm, en bevestigt hieraan de poppen, welke men steeds van verschillenden vorm en grootte in voorraad heeft, nu ngt men de poppen naauwkeurig op de te drukken plaatsen,' schroeft nu eerst de staaf en dan den korten arm goed vast en vervolgens de drukschroef, welke het vat langzaam sluiten moet. Daar dit werktuig ook schroefgaten in den ring bezit, zoo is het in staat om in onderscheidene rigtingen en op verschillende punten van den hals eene zekere drukking te kunnen voortbrengen. § 264. b). Voor de onderste buikwandslagader (art. epigaslrica inferior) Het drukwerkluifj van hesselbach (senior). Dit bestaat uit twee" platte metalen armen van ongeveer 6 duim lengte en 1} duim breedte, die van onderen door een scharnier met elkander verbonden zijn. De eene of buitenste arm is regt en eindigt aan zijn vrij einde in eene vierkante plaat, de andere of binnenste plaat is een weinig gebogen, loopt in een ovaal lepelvormig gedeelte uit en bezit eenige gaatjes ter bevestiging van eene spons. De beide armen van liet werktuig worden door een schroef, die zich ongeveer in het midden bevindt, tot eikander gebragt. Bij het gebruik wordt de met de spons voorziene plaat door den liesring op de bloedende slagader gelegd, en de buitenste plaat tegen den buikwand geplaatst. Door het toedraaijen van de schroef worden de tusschen de armen van het werktuig gelegene deelen zamengedrukt i). Het druJcwerktuig van sciiindler komt in werking hiermede overeen: de armen zijn langer, aan het eene einde door een scharnier vereenigd, en aan de andere einden loopen zij in twee ovale platen uit, die er bewegelijk mede verbonden zijn. De beide armen worden door eene drukschroef tot elkander gebragt. De pop, die in den liesring gebragt wordt, wordt door draden die er aan bevestigd zijn, dwars op de bloedende plaats gezet. Door de schroef worden de beide poppen tot elkander gebragt 5). § 265. 3). Van de ledematen. a). Voor de sleutelbeen- en okselslagader. Het drulcwerktuig van mohuenheim bestaat uit een metalen stang, die nabij het midden regthoekig gebogen is, zoodat men er een perpendiculairen en een horizontalen arm aan waarneemt. Aan den perpendiculairen arm van het werktuig zijn nabij het einde eenige openingen, om op verschillende hoogten een drukkussen vast te maken, en op de buitenvlakte zijn twee ringen of krammen, om de riemen te bepalen, die tot bevestiging van het werktuig bestemd zijn. De horizontale arm van dit werktuig is zoo ingerigt dat hij verlengd, verkort en door eene schroef vastgezet kan worden. Van dit bewegelijk gedeelte van den horizontalen arm gaat 1) hesselbach, 1. c. S. 151. 2) burger j 1. c. bladz. 214. nagenoeg loodregt een kortere stang naar beneden, die aan zij, einde een scbroefgat bezit, waarin eene drukscbroef loopt, die aar liet eene, of naar bet concave gedeelte van bet werklui een zeCI spitse of kegelvormige pop draagt, en aan bet tegenovergestelde einde, geschikt is om de schroefslentel op te nemen, waardoor, bij bet draaijen de pop meer voor- of achterwaarts gebragt worden, m bet werktuig aan te leggen, wordt de perpendiculaire arm van iet werktuig met bet drukkussen op het schouderblad der aan-erane zijde geplaatst en door riemen om de borstkas bevestig °de horizontale arm gaat over denzelfden schouder, de korte "st'anwordt nu zoo gerigt en vastgezet, dat de pop onder het sleutel! been de slagader tegen de eerste rib drukt, welke drukkinmen door bet draaijen van de schroef versterken kan. Dit werk tuig wordt hoofdzakelijk gebezigd om b. v. gedurende eene exarticulatio humeri de slagader tegen de rib te drukken i). heeft dit drukwerktuig eeuigzins gewijzigd, door namelijk den perpen diculairen arm ook te kunnen verlengen, verkorten en zelfs er te kunnen afnel zoodat het vervoer gemakkelijker is, dewij. het eene k.einere ruimte inneemt 2) 72 been ^drukken" ^ ^ boven het s.eutel- been te drukken van boubgkr,, 3)f en voor de okselslagader, van bromfiei d «) Ten aanzien van het gebruik dezer werktuigen bij genoemde operatie, verdienen z!i dacht" 6 Vertr0UWen' °mdat ziJ % verschuiven kunnen, en men zal dus be rtr;r:r™kter he,per het - § 266. k). voor de armslagader. De drokwerltoigen die ,ol Jrul. t.»g van de ,r„slagader gedurende langoren tijd aangewend worde» «eer .alrijk. De besle evenwel zij» die, „aarlij dc , °,el °™",oe,id ™ord'. *» »ls dit bij de Ion,„i,„ellen in hel a gemeen plaals lieefl. Tol de voornaamste belmoren: "j cessner, 1. c. S. 288 lig. 275. 2) hesselbach, 1. c. S. 161. 3) burger, 1. c. bladz 311. a) hessei.bach, 1. c. S. 157. 19 Het drukwerkluig van aijrer. Dit bestaat uil twee halfcirkelvormige metalen bogen, die kruiselings over elkander zijn gelegen, en op het kruispunt een sehroefgat bezitten, waarin eene drukschroef staat, die naar de holle zijde van den boog in een pop eindigt; de vier einden van de metalen bogen zijn aan eene langwerpige vierkante bekleede metalen of houten spalk aan de vier hoeken bevestigd. Bij het gebruik wordt het werktuig zoo over den arm geschoven, dat de pop, op de vereischte plaats, aan de te drukken slagader beantwoordt, en de plank zich aan het tegenovergestelde punt bevindt. Door het toedraaijen der schroef wordt de slagader tusschen de pop en de plank zamengedrukt, zonder dat de overige deelen van den arm in de drukking deelen. Dit werktuig is eene verbetering van dat van plenk; hij het plenk sche werktuig wordt het tegendrukkingspunt niet door eene plank of spalk, maar door riemen gevormd, die aan de twee eiuden der metalen bogen naar de beide andere einden gaan '). De drukwerktuigen van vallant, köhler, senf, wegehauzen, bestaan uit een metalen cirkelboog, waar zich aan het eene einde een drukschroef met pop bevindt, en het andere einde van de cirkelboog het punt van tegendrnkking vormt. Het werktuig wordl door een riem bevestigd, die van liet eene einde afkomt en aan bet tegenovergestelde einde aan een daar aanwezigen knop wordt vastgemaakt Wij hebben hier gebruik gemaakt van een compressorium met twee poppen. Dit bestaat uit eene gootvormige goed bekleede metalen of houten steunplank, welke den arm nagenoeg voor de helft omgeeft. Aan de buitenvlakte van deze spalk slaan in hare lennte-rigling eenige knoppen, om hier aan, hetzij verder van, hetzij digter bij elkander, twee stalen cirkelbogen te kunnen vastmaken. ° Iedere boog bestaat uit twee halve cirkelbogen, die door een scharnier met elkander verbonden zijn, zoodat de ring geopend en gesloten worden kan. Het eene einde wordt op de buitenvlakte van de spalk vastgeschroefd, en het andere einde door eene opening aan het knopje bevestigd. Deze hogen, die met hunne holle vlakte naar den arm gekeerd zijn, bezitten eenige digt Lij elkander geplaatste schroefgaten, in welke de drukschroef geplaatst 1) cessner, 1. c. S. 291. 2) ott, 1. c. bladz.' 800. wordt, die aan het eene einde van eene pop voorzien wordt, en aan het andere zoodanig is ingerigt, dat hij door een schroefcle'utel in beweging kan gebragt worden. Het werktuig wordt door twee riemen, die kringsgewijs om den arm loopen, in zijne plaats verzekerd. Men zij vooral bedacht om de poppen naauwkeuri^ op de armslagader te plaatsen, en zoodra de drukking door de eene pop met meer verdragen kan worden, deze onmiddelijk, nadat de andere pop de werking heeft overgenomen, zachtjes los te draaijen. Nog eenvoudiger compressoria met twee poppen zijn die, welke bestaan uit eene vlakke bekleede langwerpige vierkante spalk, waar aan het boven- en beueden gedeelte twee C-vomige metalen beugels zijn bevestigd. Deze beugels bezitten aan hun einde, tegenover de spalk, verschillende schroefgaten, waarin drukproeven gebi agt worden, d.e aan hun naar den arm gekeerd einde.met een pop voorzien Worden. 5 267. c). 1 oor de spaakbeen- of ellepijpslagader. Hel drukwerktuig voor de gekwetste art, radialis of ulnaris van scultet bestaat uit twee metalen ringen, die geopend en gesloten kunnen worden De bovenste ring is iets grooter dan de onderste, zij zijn aan de einden van drie metalen staven, die de lengte van den voorarm lebben, verbonden ; deze staven slaan evenwijdig van elkander en wel zoo dat er een aan de radiaal- een aan de ulnair-zijde, en een aan de achtervlakte van den voorarm beantwoordt; de bovenste grootere ring omvat den voorarm beneden den elleboog, de onderste kleine ring den pols : de buitenste of radiaal staaf bezit eeni^e openingen, waarin eene drukschroef loopt, die aan het eene einde met een pelotte voorzien wordt Het drukwerktuig van wegehauze» komt nagenoeg overeen met dat voor de art brachmhs. Meer drukwerktuigen zijn er, van sannie en van pror.ep 2, Zij kun- rjerdrokkentbeerd' " ^ eCUV°UdiSei' H*"8"1 °P de b°0fds(am s "» vervangep worden. Ditzelfde kan men toepassen op het drukwerktuig van v. GEaKE, tot het stillen van gevaarlijke bloedingen uit de handpalm. ' ') burger, 1. c. bladz. 319. iJ hessei.bach, 1. c. s. 175. § 268. d). Voor de dijslagader. Het drukwerktuig van dupuijtken. Dit bestaat uit een halfcirkelvormigen stalen beugel, die verlengd en verkort kan worden. Aan het eene einde bevindt zich een plat kussen voor de tegendrukking en aan het tegenovergestelde einde is het met eene opening voorzien, waarin de drukschroef loopt, die van onderen eene pop bezit. Bij het gebruik van dit compressorium omgeeft de beugel zoodanig het buitenste gedeelte van de dij, dat het kussen voor de tegendrukking tegen de achtervlakte van de dij steunt, en de pop aan de voor-binnenzijde van de dij, of op de slagader komt te leggen. In werking komt hiermede overeen het drukwerktuig van signoroni, bestaande uit twee gebogen metalen staven, die aan het eene einde door een scharnier met elkander vereenigd zijn, zoodat het werktuig den vorm van een hoefijzer vertoont. Naast het scharnier is een kamrad en een schroef zonder einde aangebragt, zoodat de beide armen van het werktuig, door het draaijen met een sleutel aan de schroef, digter bij elkander gebragt, of verder van elkander verwijderd worden. Aan de einden van de armen zijn twee ovale kussens bevestigd 1). Het drukwerktuig van wügehauzen komt met een gewoon sehroeftourniquet overeen, dat evenwel door een bekkengordel en een dijriem op zijne plaats gehouden wordt 2). Het drukwerktuig van kkombholz heeft den vorm van een breukband en is zeer onzeker in zijne werking. Het drukwerktuig van ebruch, bestemd om de dij-slagader tegen den dwarsen schaambeenstak te drukken, is als een sehroeftourniquet ingerigt, doch bovendien voorzien van eene driehoekige metalen plaat, waarop stiften of knippen staan, waaraan een bekken en een dijriem bevestigd worden, om daardoor het werktuig jnist op zijne plaats te bepalen 3). De drukwerktuigen met twee poppen voor de dij- en voor de kniekuilslagader zijn genoegzaam op dezelfde wijze, ingerigt als die voor de armslagader. Zij verschillen slechts daarin dat de tegendrukkingsplank of spalk en de poppen grooler zijn, en dat de stalen beugels een grooieren boog beschrijven. 1) cessner, 1. c. S. 98. 2) iiesselbach, 1. c. S. 178. 3j ott, 1. c. bladz. 301. EINDE.