.er het karakter der moderne chirurgie. REDEYOERIN G TER AANVAARDING VAN NET 11 OOGLEERAARS AMBT AAN DE HOOGESCHOOL TE LEIDEN DEN 8STK^ OCTOBIÏR 18G9 UITGESPROKEN DOOR M. POLAN O. LEIDEN, FIRMA: .TAO. HAZENBERG, CORNs. ZOON. 1869. OVER HET KARAKTER DER MODERNE CHIRURGIE. L KT DEN : BOK K DRUKKERIJ VAN A. W. SIJTHOFF. OVER HET KARAKTER DER MODERNE CHIRURGIE. REDEVOERING TER AANVAARDING VAN HET HOOGLEERAA.RSAMBT AAN DE HOOGESCHOOL TE LEIDEN DEN 8*TEN ÜCTOBER 1869 UITGESPROKEN M. POL A NO. LEIDEN, FIRMA: JAO. HAZENBERG, CORN». ZOON. 1869. AAN DR. F. RIENDERHOFF, RIDDER DER ORDE VAN DEN NEDERLANDSCHEN LEEUW, OUD LEERAAR AAN DE MILITAIRE GENEESKUNDIGE KWEEKSCHOOL, OUD LECTOR AAN DE VOORMALIGE GENEESKUNDIGE SCHOOL, DIRECTEUR, EERSTE GENEESHEER AAN HET GEMEENTE-ZIEKENHUIS TE ROTTERDAM ENZ. WORDT DEZE R.EDE OPGEDRAGEN ter herinnering aan een vierjarig aangenaam samenwerken, aan eene geliefkoosde Inrichting; tot erkenning van zijne groote verdiensten als wetenschappelijk Clinicus en als blijk van achting en vriendschap, door DEN SCHRIJVER. edel-groot-achtbare iieeren , curatoren der leidsche iioogeschool! wel-edel-gestrenge heer, secretaris van het collegie van curatoren ! hooggeleerde heeren, rector magnificus en hoogleeraren dezer hoogeschool! edel-achtbaiie heeren, aan wie het bestuur dezer gemeente of de handhaving des rechts is toevertrouwd.' wel-eerwaarde heeren, leeraren van de godsdienst! wel-edele zeer geleerde heeren, meesters en doctoren der wetenschappen! wel-edele heeren, studenten aan deze hoogeschool! gij allen, die deze plechtigheid met uwe tegenwoordigheid vereert! ZEER GEËERDE TOEHOORDERS! Er was een tijd, toen men de ziekten als vreemde wezens beschouwde, die den bouw en de verrichtingen des lichaams storen. Die tijd is voor den wetenschappelijken arts voorbij. Voor hem bestaan er slechts afwijkingen van de normale levensverrichtingen, die hun grond vinden in de veranderde gesteldheid der lichaamsdeelen. De vraag, of een ziekte- proces op stoffelijken grondslag berust, kan niet meer toegelaten worden, nu we weten dat er geen zelfstandige, van de stof losse krachten kunnen bestaan. Daardoor is de geneeskunde geheel van gedaante veran deid. Ze heeft met de traditie gebroken. Ze kent geen dogma meer. Ze heeft het dwangjuk van het systeem afgeschud. Zelfs de strijd tusschen solidair en humoraal-pathologie is geslecht. Het bloed toch wordt nu niet langer beschouwd alleen als een verzamelplaats van verschillende chemische lichamen, welke bij de stofwisseling reeds gediend hebben of nog dienst moeten doen, maar tevens als een orgaan van het lichaam. Men kent het een textuur toe, en noemt het een „weefsel," al is het een „vloeibaar weefsel," dat zich van de andere weefsels slechts onderscheidt door de snelheid, waarmede het zijn morphologische en chemische bestanddeelen wisselt. En wanneer men hierbij voegt, dat het zijn samenstellende vormelementen niet in zichzelf bereidt, maar zijn cellen b. v. uit de lymphvaten, uit de milt, en zelfs, — zooals nog onlangs beweerd is, — uit het beenmerg trekt, dat zijn eiwit hem door het spijsverteringsproces geleverd wordt: dan waarlijk blijft er geen plaats meer over voor die eenzijdige beschouwing, die nu eens de bron van de ziekten in de vochten, dan weder in de vaste zelfstandigheden van het lichaam zoekt. Waar zulk een innige band, waar zulk een harmonische samenwerking tot één doel tusschen die beiden bestaat, daar kan van zulk een eenzijdige opvatting geen sprake meer zijn. Maar zelfs de vraag, of de geneeskunde een wetenschap of een kunst is, kent de moderne geneeskunde niet meer. Voor haar behoort zij tot de natuurkundige wetenschappen. Ze weet dat ook haar een plaats toekomt onder die groote, illustre familie, al is het maar een bescheiden plaatsje, zooals het eener jongere zuster betaamt. Ook zij kan hare brieven toonen. al zijn het geen oude —; want ze telt slechts sedert een halve eeuw mede. In een woord: ze is eene ervaringswetenschap. Wat is „wetenschap"? — „Georganiseerde kennis," antwoordt acland, en, zoo ik meen, met volle recht. Van welke hulpmiddelen bedient zich de wetenschap, om tot die mate van kennis, van weten te komen, dat ze als in één organismus samenvloeit ? Met andere woorden: welke methode volgt ze? Proefneming, waarneming en inductie zijn haar wegwijzers, haar bakens, haar gidsen. Deze leiden haar in den doolhof, deze wijzen haar den weg aan, dien ze bewandelen moet, en op deze steunende is ze er zeker van eindelijk tot haar doel te komen en de plaats harer bestemming te bereiken. Door dien weg te bewandelen hebben natuur- en scheikunde en biologie het tot die schitterende hoogte gebracht, die aller bewondering zoo zeer wekt. Welnu, ook de geneeskunde betreedt thans ditzelfde pad, zij het ook niet met zoo vasten, toch met geen-wankelenden tred. Zal ze het ooit zoo ver brengen als haar zusterwetenschappen? Zal ze ooit tot echt wetenschappelijk determi nis we komen? Wie zou het durven beweren ? Genoeg is het, dat ze den rechten weg bewandelt, en die dezen betreedt, komt, wanneer het hem ernst is, wanneer hij zich door geen moeilijkheden, door geen hinderpalen of teleurstellingen laat afschrikken, toch altijd terecht. „ En toch is de geneeskunde een kunst," hoor ik mij toeroepen, „en boven allen twijfel is het de heelkunde. Deze betreedt zelfs, en in geen geringe mate, het gebied der plastiek." — Welnu, vraag ik op mijne beurt, wat is kunst anders dan toegepaste wetenschap? Kunst, die niet op wetenschappelijke gronden rust, is ambacht, is handwerk. Is dit reeds het geval, wanneer men met bouwstoffen werkt, die aan de zoogenaamde doode natuur ontleend zijn, hoeveel meer moet dit niet waar zijn, wanneer men van levend materiaal gebruik maakt, van materiaal dat, aan den organismus ontleend, er mede in verband blijft; van materiaal dat den gescheiden samenhang herstellen, dat defecten aanvullen, dat verloren gegane deelen vervangen moet; van materiaal, dat onderworpen is aan dezelfde wetten van voeding in den ruimsten zin des woords, die, — om bij den mensch te blijven, — het geheele zijn van het individu beheerschen, en die we door de physiologische wetenschap leeren kennen en begrijpen. Ook hier dus bestaat zulk een innige band, ook hier werkt alles zoo harmonisch samen tot één doel, dat al weder van zulk eene eenzijdige opvatting geen sprake langer mag zijn. Is dit standpunt het juiste, dan geloof ik dat wij het recht hebben, van een moderne geneeskunde, en, — bij de. door den omvang van het veld, zoo noodzakelijke verdeeling van den arbeid, — zeker niet het minst van een moderne heelkunde te mogen spreken. En dan ligt de vraag voor de hand naar hare kenmerkende eigenschappen, naar die onderscheidende kenteekenen, welke, zoowel voor een wetenschap als voor een individu, het karakter vormen. Dit nu wenschte ik thans in zijn hoofdtrekken voor u te ontrollen en het is daarom, dat ik mij voorgenomen heb tot u te spreken: „over het karakter der moderne chirurgie." Zij is wetenschappelijk. Wie voor vijftig jaren had durven beweren, dat wij eens de taal des harten en der slagaderen, — natuurlijk in physischen zin, — niet alleen beluisteren, maar zelfs van het papier lezen zouden; — die toen had durven volhouden, dat wij de afwijkingen van den normalen toestand, welke de welluidende stem der gevierde diva in een onharmonisch geluid veranderen, zouden kunnen zien; — die toen had durven voorspellen, dat we de diepstverborgen holten van het menschelijk lichaam met volle licht zouden kunnen beschouwen, en dus zekerheid voor onze behandeling ver- krijgen, waar we vroeger op veronderstellingen moesten algaan: — dien zou men met hufeland's woorden: In's innere der Natur dringt kein erschaffener Geist," zijn roekeloos bestaan onder het oog gebracht en hooghartig teruggewezen hebben. Toch kan men thans dit alles, dank het veinuft eens marev, czermak, desoriueaux, cruise en anderen. Ik zwijg opzettelijk van helmhoi.tz en donders. Hun verdiensten zijn u nog zoo kort geleden van deze plaats door mijn geleerden Ambtgenoot, die de oogheelkunde aan deze Academie onderwijzen zal, waardig en naar waarheid geschetst. Wie had ooit kunnen denken, dat de waarnemingen van pasteur over de generatio spontanea tot grondslag zouden verstrekken om althans te pogen tot een nadere kennis der infectieziekten te geraken? Dat lister ze in verband met de suppuratie zoude brengen en er zelfs een chirurgische behandeling op zoude grondvesten? Doch om een juist denkbeeld van het wetenschappelijk karakter der moderne chirurgie te geven, zal het best zijn, de aandacht op die ziektetoestanden te vestigen, die onder het collectief begrip: ontsteking samengevat zijn. De denkbeelden, die men zich daaromtrent vormde, werden ten allen tijde als maatstaf van het standpunt onzer pathologische ontwikkeling en kennis beschouwd. In plaats van de fantastische verhoogde levenswerkdadigheid van weleer, weten wij nu dat de ontsteking, zooals virchow dit zoo treffend en krachtig uitdrukt, niets is, dan een gewijzigde voeding. Bij beiden vorming en verbruik van stof, bij de normale voeding alleen zichtbaar in het resultaat deistofwisseling; bij de ziekelijke plaatselijk waarneembaar. Bij de eerste, evenwicht tusschen aanvoer en verbruik, tusschen vernieuwing en verwijdering; bij de tweede, onevenredigheid tusschen vorming en vernietiging, tusschen verjonging en verval. Bij de eene, geleidelijke bewerking der stof en ontwikkeling tot normaal weefsel; bij de andere, excessieve vorming, en daardoor eenzijdigheid, onvolkomen ontwikkeling, weelderigheid en grond tot ondergang, in het gunstigste geval likteekenvonning. Men ziet het: overal texturieel leven, stofverbruik en weefselvorming, grillig en ongebonden soms, toch altijd volkomen in overeenstemming met de physiologische type. Dat dit niet zonder verhooging van temperatuur kan geschieden, behoeft nauwelijks betoog. De vraag is alleen maar, of de ontstoken deelen zelf warmtevoortbrengend zijn; een vraag, die de experimenteele pathologie bevestigend beantwoordt. Uit het ontstoken weefsel met zijn verhoogde stofwisseling wordt onophoudelijk door aderen en watervaten warmte en veranderend weefsel in den bloedstroom gevoerd. Zoo zien we eindelijk de ontstekingskoorts ontstaan door de infectie van het geheele lichaam met stoffen, uit de ontstoken deelen geput. Cohnheim's ontdekking doet aan deze opvatting der ontsteking niet de minste afbreuk. Dat de wetenschappelijke chirurg van deze kennis deiontsteking de ruimste toepassing kan maken bij het stellen zijner aanwijzingen tot het doen van sommige kuustbewer- kingen, als autoplastieën; — dat hij er partij van trekken moet bij de behandeling van traumatische toestanden, vooral na groote operatiën, behoeft slechts aangestipt te zijn, om door iedere zaakkundige te worden begrepen. Wenden we ons tot meer zuiver chirurgische ziekten, dan zijn het de spontaan ontstane acute gewrichtsontstekingen, die het wetenschappelijk karakter der moderne chirurgie duidelijk in het licht stellen. Nemen we de ontsteking van het kniegewricht tot voorbeeld. We vinden een jongen, krachtigen lijder, die voor eenige dagen een hevige koude gevat heeft, eerst met veel pijn in de knie, spoedig met hevige koorts en al pijnlijker en pijnlijker wordend gewricht. Hij ligt te bed met gebogen knie; de dij is naar buiten gedraaid en afgevoerd. Vruchteloos tracht men het been recht te zetten. Elke poging om het deel slechts te bewegen veroorzaakt de schrikkelijkste smarten. Het gewricht is zeer gezwollen. De oude school nu beschouwde dien gebogen stand als een instinctmatige neiging van den patiënt, om juist die houding te kiezen, waarin hij het minste pijn gevoelde, waarin, door ontspanning der spieren, elke drukking op het acute, soms suppuratief ontstoken synoviaalvlies vermeden werd. Men liet hem dus in die houding liggen. Thans weet men, dank de proeven van bonnet en anderen, dat die buiging een ernstig ziekteverschijnsel is, en dat die stand zoo spoedig mogelijk in dien in de gestrekte ligging moet veranderd worden. De zoogenaamde geforceerde rekking onder chloroformnarcose zal wel de eerste handeling zijn, die de ervaren heelmeester onderneemt. Hij kan bij voorbaat verzekeren, dat de uitkomst meestal verrassend zal zijn. De pijn toch is als door een tooverslag verdwenen en dikwijls is reeds dit genoeg, om het verdere verloop der zoo gevreesde en gevaarlijke ziekte te stuiten. Mocht dit niet het geval zijn, dan weet thans de chirurg, dat zoolang het deel in dien gebrekkigen stand geplaatst blijft, van de krachtigste ontstekingwerende middelen niets te wachten is. En geen wonder. Hij kent de gevolgen van de permanente drukking der weefsels, — en zeker van pathologisch veranderde, — op elkander. Hij weet dat ze usuur ten gevolge heeft. Hij kent tevens de uitwerkselen van ongelijkmatige rekking deibanden en andere peesvezelige weefsels. Hij is overtuigd, dat contractuur aan de eene en verweeking aan de andere zijde er door ontstaan zullen. Wat zal er nu gebeuren, zoo hij den lijder in de zoogenaamde instinctmatige houdinglaat liggen ? Trots de energiekste behandeling, usuur van kraakbeenderen en beenderen, contractie en verweeking van banden, destructie dus van weefsels in de ruimste mate met al de gevolgen er van. Dit is de toestand, die geboren wordt, wanneer men de ziekte in haar loop niet stuit. Verbetert men daarentegen de positie, legt men een gipsveiband aan, met in aether opgeloste gom d'amar gedrenkt, wanneer men de aanwending van ijsblazen noodig acht, of bepaalt men zich tot de distractie methode van adelmann, dan zal de lijder in de meeste gevallen herstellen. Is de uitgang in beenverstijving niet te voorkomen, dan nog verschaft zij den lijder een bruikbaar lid, terwijl bij de ankylose in gebogen richting het deel hem slechts tot last is. Hoe vaak hoort men dan niet, nog jaren naderhand, zulk een ongelukkige bidden, om hem door amputatie van dien last te bevrijden. Een bede trouwens, waaraan door geen consciëntieus heelmeester gehoor gegeven zal worden. Ware het hier de plaats voor nadere bijzonderheden, dan zou ik er u op kunnen wijzen, hoe de leer, dat het zoogenaamde tweede tijdperk der ontsteking van het heupgewricht zich door verlenging van het deel kenmerkt, anatomisch een onmogelijkheid, door nauwkeurige metingen gebleken is een dwaalbegrip te zijn. Immers, die schijnbare verlenging berust alleen daarop, dat de lijder de geheele zwaarte des lichaams op het gezonde deel laat vallen, en door buiging van het zieke zich van de pijn tracht te bevrijden, die elke drukking te weeg brengt. Voordat roser in het jaar 1858 zijn bekende verhandeling „zur Revision der Verrenkungslehre" bekend maakte, en door proeven aantoonde, dat de tegenstand bij het reponeeren van ontwrichte ledematen niet van den kant der spieren komt, maar van de verhouding van het gewrichtshoofd tot de scheur in den beursband, waardoor het naar buiten getreden was, afhangt, was die herstelling een ware foltering voor den lijder en een afschuw voor de omstanders. Man nenkracht, ankers, takels, katrollen, ja, een geheel arsenaal werd gebezigd, en soms nog, vooral bij oude luxatiën, zon der gevolg. En thans, sedert uellé, schinzinger, streurel, o. weber en nog zooveel anderen de juistheid der leer van roser experimenteel bevestigd, en den weg, dien men bij de repositie volgens moet, voor de verschillende gewrichten aangewezen hebben, maakt geen chirurg er meer gebrnik van dan in den uitersten nood, wanneer alle andere middelen hem in de steek gelaten hebben. Want de eenvoudige handgrepen van éen enkelen man doen thans meestal met goed gevolg, wat de bij kilogrammen berekende kracht deiwerktuigen niet vermocht. Doch ik hoor een objectie. „Gij laat de chloroformnarcose, waaronder die handgrepen plaats hebben, buiten rekening," zal men zeggen. „Deze overwint den tegenstand der spieren ; aan haar, en niet aan de herziene leer der ontwrichtingen, zijn die goede uitkomsten te wijten." Neen! antwoord ik; de hulp, die do chloroform in zulke gevallen biedt, ken ik goed en waardeer ik zeer. Ik wil zelfs verder gaan, en toegeven dat de voorstanders der moderne leer den tegenstand der spieren te veel weggecijferd hebben. Maar ik weet tevens, dat deze slechts een ondergeschikte en niet de hoofd- of eenige rol speelt, zooals men vroeger aan nam. Het beste bewijs hiervoor is, dat, wanneer men het uit zijn gewrichtsholte getreden deel onder chloroformbe dwelming op de oude wijze weder op zijn plaats wil brengen, de krachtsinspanning weinig minder is, dan toen men het verdoovend middel nog niet kende. En wat nog meer zegt: dikwijls gelukt het, zelfs zonder het gebruik van chloroform, door juist berekende handgrepen het ontwrichte deel gemakkelijk te reponeeren. . Zal ik nu nog spreken over de moderne leer der gezwellen, zooals ze zich van joh. muller af tot op vmcnow e. a. ontwikkeld heeft ? Al moge ze voor de praktijk op verre na de voordeelen niet opgeleverd hebben, die men er van verwachtte; — al moge men het zelfs omtrent de ware beteekenis van sommige grondbegrippen, als homoeoplastie en heteroplastie nog niet eens zijn: — zeker is het, dat wij ook hier den rechten weg bewandelen. Verkeerde begrippen en voorstellingen uit te roeien is reeds eene overwinning. Met volle recht mocht dan ook billrotii zeggen: „Mit Stolz darf unsere Zeit auf die Fortschritte der modernen Morphologie blieken, deren Bedeutung sich gerade dadurch recht erweist, dasz sie so ausserordentlich zerstürend auf die früheren Anschauungen, und so befruchtend nach den verschiedensten Richtungcn hin wirken!" Zij is preventief. Zoodra er sprake is van een goed chirurg, dan worden veelal zijn hoedanigheden en verdiensten als operateur op den voorgrond gesteld. Voor velen zelfs bestaat er bijna geen andere maatstaf om hem te beoordeelen, dan de meerdere of mindere vaardigheid, waarmede hij het mes voert. Dat vooroordeel dagteekent van den tijd, toen de fransche heelkunde nog de toongevende was. Toen gold liet vooral door schitterende kunstbewerkingen uitteblinken. Onze tijd is degelijker. Zij vordert heel wat meer, zelfs op het gebied der operatieve chirurgie, dan te schitteren door het doen van zoogenaamde groote kunstbewerkingen. „La mission du chirurgien", zegt civiale naar waarheid, „n'est pas de briller, mais d'être utile." Nuttig, wezenlijk nuttig zal hij eerst dan zijn, wanneer hij dreigende, heroieke operatiën, vooral die het verwijderen van licbaamsdeelen ten doel hebben, door alle mogelijke middelen tracht te voorkomen. Daarbij komt al wat den degelijken, wetenschappelijken mau van den routinier onderscheidt, eerst recht helder uit. Hier is het, dat hij blijken moet geven van doorzicht, scherpzinnigheid, handigheid, en niet het minst, van zijn kennis van den gezonden en zieken mensch. Ik zal zeker de verdiensten van den operateur niet verkleinen, of beweren, dat men chirurg, in den waren zin kan zijn zonder goed operateur te wezen. Ik weet zeer goed, dat er gevallen zijn, waarbij men voor geen kunstbewerking terug mag deinzen, hoe ernstig en gewichtig zij ook zijn moge. Maar ik wenschte slechts helder te laten uitkomen, dat de operateur alleen de geheele chirurg niet is. Met routine en handigheid kan men het als operateur vrij ver brengen, vooral wanneer men zich bepaalt tot de sedert jaar en dag stereotyp geworden operatiën. Daarentegen zijn er tal van schijnbaar kleine kunstbewerkingen, die, — ik aarzel niet het te verklaren, vrij wat meer ontleedkundige kennis, vrij wat meer vastheid van hand en kloekheid van geest vorderen, dan menige oogverblindende verwijdering van ledematen. Ik bedoel de preventieve insnijdingen bij diepliggende beenvliesontstekingen, phlegmonen, halsabcessen en periarticulaire aandoeningen. Hier is een tijdig en met vaste hand ten uitvoer gebrachte stoute insnijding dikwijls levensreddend. Hoe menige amputatie, hoe menige exarticulatie of resectie zou niet in lateren tijd zijn voorkomen, wanneer men maar in het begin der aandoening den moed had gehad een diepe insnijding te maken, in stede van zijn toevlucht te nemen tot de, — ten onrechte altijd onschadelijk gewaande, — pappen. De chirurgie kan intusschen over nog andere hulpmiddelen beschikken dan het mes; over hulpmiddelen, die, als kin.deren van den jongsten tijd, nog meer ons recht geven, om te spreken over het preventieve karakter der moderne chirurgie. Ik bedoel het gipsverband van onzen matthysein, dc drainaige van ciiassaignac, het permanente warmwaterbad van langenbeck, de irrigatie en in het bijzonder de subcutane irrigatie van szymonowski. Bovenaan sta het gipsverband. Wie den naam van mattiiysen noemt, heeft dien van een der weldoeners van het menschelijk geslacht op de lippen. Na de chloroform ken ik geen middel, dat zooveel smarten gelenigd, zooveel ledematen behouden, zooveel levens gered, zooveel krachtige burgers voor den staat gespaard heeft. Hoort langenbeck, en hij zal u zeggen, dat met dat verband de krijgsckirurgie een nieuwe phase is ingetreden. Hoort szymonowski, en hij zal u verzekeren, dat de ware behandeling der beenbreuken, en vooral der gecompliceerde, eerst met de kennis van het gipsverband aanvangt. Hoort weber, billroth en wien niet, en ze zullen u verklaren, dat ze bij gewrichtsontstekingen geen werkzamer middel kennen. Er heerscht een zeldzame overeenstemming tusschen de chirurgen van alle landen in de erkenning van de groote verdiensten dezer vinding. Jammer maar, dat men de erkentelijkheid jegens den uitvinder zóózeer vergeet, dat zelfs de warmste buitenlandsche lofredenaars van het verband de heugenis aan zijn naam schijnen verloren te hebben. Laten wij, zijn landgenooten, ons ten minste niet aan dezelfde ondankbaarheid schuldig maken, en den naam van den waardigen man ten allen tijde hoog in eere houden! Naast en met het gipsverband komt aan de drainage van e.iiAssAiGNAC de hoogste lof toe. Door het doorhalen van draineerbuizen, door ze in holten te voeren, waarin vochten, — of liever ontstekingsproducten, — gevormd worden, die, zoo ze daar bleven stagneeren, onvermijdelijk in rotting overgaan en bloedvergiftiging bewerken zouden, voorkomt men al die nadeelige gevolgen. Maar nergens komt het nut der drainage, met het gipsverband verbonden, zóó sterk uit, als bij gecompliceerde beenbreuken. Hier moet men aan twee aanwijzingen voldoen, die lijnrecht tegen elkander over staan. Het deel moet volkomen onbewegelijk gehouden, de gevormde etter enz. onophoudelijk verwijderd worden. Door het inbrengen van draineerbuizen, het aanleggen van een gevensterd gipsverband, en het doorhalen van de einden dier buizen door de vensters, wordt in die moeilijkheid op even eenvoudige als zekere wijze voorzien en menig lid behouden, dat anders onvermijdelijk verwijderd had moeten worden. Ten allen tijde vreesde men voor den nadeeligen invloed der lucht op wonden en kanalen. Hoe men zich die nadeelige werking ook voorstelle • hetzij men dien toestand aan eenvoudige prikkeling der wond door de dampkringslucht toeschrijve: hetzij men voor den rottenden invloed der zuurstof op in warme plaatsen stilstaande vochten beducht zij; of met i.istër mèene, dat microscopische organismen, van de wond uit, besmettend op het lichaam werken; — ten allen tijde heeft men getracht dien invloed af te weren. Veelal te vergeefsch. Aan langenbeck komt de eer toe, van door zijn permanent-warm waterbad niet alleen het middel gevonden te hebben, dat volkomen aan dit doel beantwoordt, maar dat, behalve deze preventieve eigenschappen, ook nog belangrijke curatieve bezit. Daardoor toch wordt elke stagnatie van ontstekingsproducten voorkomen; het deel verkeert voortdu rend in een gelijkmatig verhoogden warmtegraad, iets dat zoo gunstig voor de genezing is; eindelijk, het wordt beveiligd tegen alle andere schadelijke invloeden van buiten. Of de imbibitie van het warme water, die inderdaad zeer belangrijk is, ook gunstig op de genezing werkt, zooals szymonowski beweert, zou ik niet durven beslissen. Wel, dat zijn subcutane irrigatie van warm water, waar het geldt ophoopingen te beletten in groote, geen afvloed gedoogende holten, een belangrijk preventief nut heeft. Eindelijk, dat lister en zijn navolgers in het ruim gebruik van carboolzuur het panacee willen gevonden hebben, dat elke wondinfectie voorkomt; ja, door zijn inwendig gebruik, elke, langs andere wegen in het lichaam geraakte, deleteere stof vernietigt, moge niet van overdrijving zijn vrij te pleiten: zeker is het, dat het belangrijke preventieve eigenschappen bezit. Zij is conservatief. Trots de doelmatigste behandeling, is men niet altijd bij machte het dreigende gevaar af te wenden. Er moet soms naar het mes gegrepen worden. Dan eerst schittert de moderne chirurgie in al haar luister; want ze treedt op om te behouden! „Hoe?" vraagt wellicht de oningewijde, „kan de opera tieve chirurgie behouden? Is haar karakter niet veeleer destructief?" Een kort overzicht van het voornaamste, dat de moderne chirurgie nu al doet om te conserveeren, zal, vertrouw ik voldoende zijn, om de populaire meening van haar bloot destructief karakter te wijzigen. Immers, zij brengt valsche gewrichten door vaste vereeniging tot genezing; zij breekt en zaagt ankylosen en slecht genezene beenderen door. Zij klieft verkorte spieren en pezen, en rekt samengetrokken ledematen langzaam of plotseling uit. Zij geneest groote slagaderbreuken, niet slechts door onderbinding van den hoofdstam, maar ook door injectie, galvanismus, en vooral door de zoo onschuldige drukking. De laatste methode is zeker geen vinding van de moderne chirurgie. Maar geheel en al in vergetelheid geraakt, is zij door de Iersche school, met hutton van Dublin aan het hoofd, weder in eere gebracht, op zóó ruime schaal toegepast en door de chirurgen van alle landen zóózeer nagevolgd, dat ze niet meer vergeten kan worden. Daarenboven is ze ook hier bij het oude en overgeleverde niet blijven staan. En in 1864 mocht i>acet vragen: „wie onzer had tien jaren geleden durven denken, dat een aneurisma van de arteria poplitea zou kunnen genezen worden door het onderbeen op de dij te buigen en dus mechanisch den bloedsomloop te stuiten ?" Niet langer laat de moderne chirurgie bij beenziekten het jaren lang durende afstootingsproces aan de natuur over, maar ze verwijdert langs operatieven weg in weinige minuten, wat door de duidelijkste en krachtigste natuurpogingen niet gelukken wilde. „Sie giebt," roept paul uit, „das Glied dem Körper und den Kranken dem Leben wieder!" En wat ik zoooven van de drukking der slagaderbreuken zeide, geldt in nog grootere mate van de plastische kunstbewerkingen, van de resecties en van nog meerdere operatiën, die tot dit gebied behooren. Doch wat zeggen enkele pogingen, die deels mislukt, deels gelukt, doch spoedig weder in vergetelheid geraakt zijn? Aan onzen tijd was het voorbehouden, ze tot wetenschappelijk gegrondveste leerstukken ts verheffen, en ze zoo een blijvende plaats in de chi rurgie te verzekeren. Zonder nog te spreken van de verbeterde techniek en de zoozeer vereenvoudigde nabehandeling der plastische operatiën, vooral door simon, is het genoeg om te wijzen op de proeven die genomen, op de waarnemingen die gedaan zijn, om de waarde der verschillende hechtingsmiddelen te leeren kennen. Ik herinner slechts aan hetgeen simpson, simon en ollier op dit gebied gedaan hebben. De metaaldraden hebben reëele waarde; de verbeterde zijdendraden-fabricatie is bepaald nuttig; de voordeelen, die zij bij de plastische en andere operatiën bieden, zijn niet" te miskennen. En de naden zelve ? Wat hebben we niet te danken aan de „Hohlnath" van küchler, aan de ontspannings en andere naadvormen van simon ? De aanwezigheid van ligaturen, vooral van zijden draden in wonden is dikwijls een bron van gevaar, zeker een hinderpaal voor de genezing. Welnu! men deinst er thans volstrekt niet meer voor terug, na groote kunstbewerkingen op organen, in de diepste holten van het menschelijk lichaam gelegen, de daarin gemaakte wonden met metaalhechtingen te sluiten. En biermede is het stoute bestaan nog niet ten einde. Na de hechting' laat men de deelen in de diepte, waaruit zij te voorschijn gehaald zijn, weder wegzinken, men sluit daarna de bekleedsels, welke de wanden der holten vormen, en men ziet de wonden genezen, zonder de minste ettering te veroorzaken, een wijze van doen, die nog onlangs in de handen van mijn geachten ambtgenoot, den Hoogleeraar simon rnoMAS met de schitterendste uitkomst is bekroond geworden. De acupressuur van simpso.n moge al niet, — zooals hij en andere enthousiastisehe vereerders dier nieuwe wijze van sluiting van doorgesneden of verwonde slagaderen verzekerd hebben, de onderbinding met draden volkomen vervangen: ruimere aanwending, dan haar tot dusverre, vooral in ons vaderland, ten deel is gevallen, verdient ze zeker. Wenden we den blik van de hulpmiddelen tot de kunstbewerkingen zelve, dan staan we verbaasd over de vorderingen, die in de laatste jaren op dat gebied gemaakt zijn. Het terrein, waarop dit geschiedde, is, ik wil niet zeggen verplaatst, maar zeker uitgebreid. Hoe veel is niet de rhinoplastie in waarde gestegen, sedert men ook het beenvlies met den huidlap overplant? Aan de uranoplastie van lanueinbeck blijft de naam van dien grooten meester evenzeer verbonden, als aan zijn geniale schepping, om door scharniervorming door de bedekkende zachte deelen en het beenvlies, een daarmede verbonden beweegbaar stuk uit de aangezichtsbeenderen te zagen, ten einde zich zoodoende een veiligen weg te banen tot de anders zeker doodende nasopharyngeaal- polijpcn, ze vandaar weg te nemen, en daarna bet been weder op zijn plaats te brengen. Wat een betrekkelijke eenvoud in vergelijking van vroeger, toen men als inleiding tot de eigenlijke operatie met de resectie der bovenkaak begon! Ik zeide zoo even, dat het terrein voor de plastiek belangrijk uitgebreid is. Om dit te bewijzen, behoef ik slechts te herinneren aan hetgeen de operatie der vesico-vaginaalfistel was in de banden van wittzer, en wat ze geworden is door de krachtige pogingen van marion sims, bozemann, simon e. a. Toen behoorde genezing tot de zeldzaamheden; thans is een mislukte operatie iets ongewoons. Hoeveel eenvoudiger is ook zij geworden in haar techniek en hoe weinig bezwarend is thans de nabehandeling! Vreesde ik niet te wijdloopig te worden, ik zou u nog wijzen op de perineoplastieën van baker bbown, langenbeck en kücïtler. Maar ik mag van dit gedeelte van mijn onderwerp niet afstappen, zonder stiltestaan bij het groote gebied der resectiën, een der glanspunten der moderne chirurgie. Er bestaat geen smartelijker kunstbewerking voor den heelmeester dan de amputatie. Het bewustzijn van soms een straks nog sterk, krachtig man in een invalide te moeten herscheppen, is zoo pijnlijk, dat het niet te verwonderen is, zoo men, in zijn zucht om te behouden, wel eens te ver gaat. Hij bet bekende feit, dat met eiken duim, dien men hooger amputeert, vooral op de onderste ledematen, het levensgevaar voor den lijder stijgt, had men zeker mogen verwachten, dat elke kunstbewerking, die in de plaats der zoo destructieve amputatie komt, als een welkome gave door ieder chirurg zou beschouwd worden. Dat de resectiën dus, waarbij men zich ten doel stelt, alleen het zieke gedeelte van het gewrichtseinde, van de gewrichtsvlakte of holte, of van het been in zijn samenhang, te verwijderen, om, — zoo niet altijd een volkomen, — dan toch een gedeeltelijk bruikbaar deel over te houden, onverdeelden bijval zouden vinden, had men reden te verwachten. Toch zijn er nog bestrijders. Haar te veroordeelen, omdat ze voor sommige gewrichten, — het kniegewricht b. v., — niet zulke uitmuntende uitkomsten geeft, als voor schouder en elleboog1, 0/ is het toppunt van ongerijmdheid. Gaandeweg verbetert de techniek, en ook ten opzichte der nabehandeling winnen we dagelijks aan kennis en ervaring. Maar bovendien, de resultaten op dit gebied, vooral in Engeland verkregen, zijn verre van gering te achten. De lineaire snede van langeniieck en de capsulo-sous-periosteale resectiën, waardoor het gevaar voor het leven zooveel geringer, waardoor de functiën van het deel zooveel zekerder en volkomener behouden worden, zullen en moeten van onberekenbaren invloed zijn, om, waar het slechts mogelijk is, de amputatiën te vervangen. Dat we reeds op den goeden weg zijn, blijkt duidelijk, wanneer we nagaan, dat men nog zoo lang niet geleden, bij elke aandoening van het tibio-tarsaal-gewicht, welke de verwijdering van het zieke been vorderde, au lieu d'élection amputeerde; (de sus-malléolaire was in onbruik geraakt wegens gebrek aan doelmatige kunstvoeten;) waardoor dus het been grootendeels verloren ging. Thans stelt men den lijder door de operatiën van syme en pirogoff in staat, met een goed ingerichte laars zich fiksch en gemakkelijk te bewegen, en door dien van robe ut met een goeden kunstvoet te kunnen loopen en staan. De grootste overwinning echter, die de conservatieve chirurgie behaald heeft, is ongetwijfeld deze: dat ze de amputatiën zelve minder destructief heeft gemaakt. Zonder nog te spreken van het behoud eener periosteaal-lap tot bedekking der stomp, waarvan men nog te weinig weet, om er met zekerheid een oordeel over te kunnen vellen, wil ik slechts de aandacht vestigen op de belangrijke verbeteringen, die de gevaarlijkste van alle amputatiën, — die der dij, — ondergaan heeft. Het vroeger door malgaigne gedane voorstel, om het dijbeen zoo dicht mogelijk bij de condyli door te zagen, werd door syme ten uitvoer gebracht, en reeds in 1845 kon hij, op verschillende waarnemingen steunende, verklaren, dat de amputatie door de knobbels minder gevaarlijk was, dan die door de pijp. Op zijne ervaring en die van fergusson, butcner, c. iieine e. a. bouwende, kunnen wij roemen op de goede gevolgen der supra- en transcondylaire amputatiën. Van de operatie van giutti zwijg ik, omdat de acten over haar nog niet gesloten zijn. Maar ik mag van dit gebied niet scheiden, zonder gewag te maken van de stoutste der conservatieve kunstbewerkingen, de totale verwijdering van het schouderblad, in October 1856 door syme voor het eerst ondernomen, terwijl bij, bij een latere operatie van dien aard, nog bovendien het sleutelbeen en een stuk van het opperarmbeen heeft weggenomen, met behoud van het grootste gedeelte der verrichtingen van het deel. Stelt daartegenover de vreeselijke verminking, die ontstaan zoude zijn, zoo hij, minder conservatief, den ouden weg gevolgd had, en onversaagd genoeg ware geweest, om den geheelen arm met het sleutelbeen en schouderblad weg te nemen, hetgeen toch had moeten geschieden, zoo hij het leven van den lijder door een operatie had pogen te redden. — Ik zwijg van de galvanocaustische operatiën, van de écrasement linéaire van maissonneuve, om nog met een enkel woord te wijzen op de steeds meer en meer gewaardeerde en reeds het burgerrecht verkregen hebbende ovariotomie. De zegeningen, door haar over het menschdoin uitgestort, zijn zóó groot, dat om haar alleen aan de moderne chirurgie reeds de lauwerkrans toekomt. Zij is positief. De meerdere zekerheid der chirurgie boven de zoogenaamde „ inwendige geneeskunde", is niet te miskennen. Dit neemt niet weg, dat men de eerste wel eens overschat, de laatste dikwijls verkleind heeft. Ook voor haar is met de uitbreiding van het physisch onderzoek en den vooruitgang op het veld der pathologische anatomie en chemie een nieuw tijdvak aangebroken, 't Is waar, de grootste winst komst op rekening der diagnostiek, de kleinste op die der therapie. Maar is dit niet, tot op zekere hoogte, ook het geval met de chirurgie ? En leidt meerdere zekerheid in de erkenning van ziekten en gebreken, ook niet tot meerdere zekerheid in de prognose en behandeling? Toch zijn we, wat de zekerheid, ook in de chirurgie, betreft, nog lang niet op de hoogte, waarop we moeten zijn. Maar we zijn gelukkig op den juisten weg om er toe te geraken, sedert de statistiek ons hare hulp biedt. Het groote voordeel toch, dat het uitdrukken der verkregen resultaten in getallen aanbiedt, is, dat men daardoor genoodzaakt wordt, zichzelven en anderen strenger rekenschap van zijn doen eü laten te geven. Eerlijkheid en oprechtheid worden er door bevorderd, zelfmisleiding voorkomen. Gaat men aan het werk, dan ziet men spoedig, dat men de goede of slechte uitkomsten eener wijze van opereeren oi behandelen overschat of te gering geacht heeft. Men leert inzien, waar het voornamelijk op aankomt. Men stelt zich met tevreden met eenige meer of minder in het oog loopende gevolgtrekkingen uit de waargenomen gevallen te maken; maar men doet vragen, waarop men het antwoord van eigen en anderer ervaring verlangt. De vergelijking tusschen de gevolgen van de eene of andere methode van opereeren of behandelen krijgt eerst zekerheid, wanneer men de cijfers tegen elkander over plaatst. Het verschil in uitkomsten van dezelfde kunstbewerking onder verschillende omstandigheden, doet ons naar de maatschappelijke en andere verhoudingen vorschen, waaraan dit verschil geweten moet worden. In één woord, we zoeken overal naar het verband, dat er noodzakelijk bestaan moet tusschen oorzaak en gevolg, om op te klimmen tot de kennis der wetten, die ze beheerschen. De groote vraag is maar, of de voorstanders der statistiek zich geen illusiën maken, en of een streng-wetenschappelijke clinisch-chirurgische statistiek mogelijk is. De militaire chirurgie heeft hierop reeds een volkomen bevredigend antwoord gegeven. De omstandigheden mogen daar gunstiger zijn, dan in de burgermaatschappij met al haar verscheidenheden, eigenaardigheden en eischen: de mogelijkheid is bewezen; het komt er maar op aan, de moeilijkheden te overwinnen. Dat deze velen in getal zijn, wie zal het ontkennen? Dat er veel tijd, veel arbeid en geduld aan zal moeten besteed worden, wie zal het tegenspreken? Toch mag dit de arbeiders niet terughouden, hunne taak met lust en ijver te aanvaarden. Mogen soms de resultaten niet zoo dadelijk in het oog vallen; mogen de vruchten onzer bemoeiingen soms eerst door het nageslacht geplukt worden: wat nood ? Laat ons voor onze opvolgers doen, wat onze voorgangers voor ons gedaan hebben! Werken we met overtuiging ook voor de toekomst, zonder bekrompen aan den dag van heden te blijven hangen! Dan worden we van zelve gedrongen om te zien naar hetgeen achter ons ligt. Dan zullen we aan kennis en oordeel winnen en zeker aan piëteit jegens onze voorgangers niet verliezen. Intusschen moet uien in zijn eisehen aan de statistiek niet te ver gaan, en van haar op een gegeven oogenblik niet meer vergen, dan zij nog geven kan. Zij is de wetenschap der feiten. Ze heeft dus behoefte aan feiten, aan veel feiten, aan de kennis der feiten, wil ze die kennis organiseeren. En niet minder aan tijd. Het is natuuriijk onmogelijk den tijd te bepalen of te beperken, dien de wetenschap noodig heeft, om rustig en kalm voort te werken tot het bereiken van groote resultaten. Doch intusschen trekt de ongeduldige maatschappij, in afwachting dier groote uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek, reeds uit de kennis der feiten zelve onnoemelijk voordeel. Het volgende strekte tot bewijs dezer stelling. In 1858 of 1859 gebeurde in Frankrijk het ongehoorde. Twee jeugdige heelkundigen, topinard en le fort, waren vermetel genoeg, om aan de onfeilbaarheid, ja, zelfs aan de onovertrefbaarheid der fransche heelkunde te twijfelen. Opgewekt onder anderen door het: „Coup d'oeil sur la chirurgie anglaise" van deville, toenmaals professor in de ontleedkunde aan het St. Georg Hospital te Londen, togen zij naar Engeland. Gedurende verscheidene maanden bezochten ze de hospitalen van Londen, Edinburg, en Glascow. Ze hadden den moed, de uitkomsten hunner ervaringen, — die waarlijk niet ten voordeele der fransche chirurgie uitvielen, door den druk bekend te maken, en ze met warmte tegen de heftige aanvallen, waaraan ze in de Société de Chirurgie blootstonden, te verdedigen. En, hoe men ook declameerde, en over gebrek aan vaderlandsliefde, over ondankbaarheid en misschien ook wel over verraad aan het vaderland schreeuwde, daar stonden de brutale cijfers, die al dat vertoon te niet deden. Want, wat leerden die cijfers ? In de hospitalen van Parijs stierven, volgens malgaigne, na aniputatiën der dij 63°/0, volgens anderen 7O0/o; in die te Londen slechts 30°/0. Na die van het onderbeen, in Parijs 55%, in Londen 35 °/0; na die van den opperarm te Parijs 45 °/0, in Londen 29,5 °/0; na die van den voorarm in Parijs 284/7 °/0, in Londen 17,7/21 °/„• Bij het optellen der resultaten na amputatiën der groote ledematen, in het algemeen, verkregen, bleek het, dat in de Parijsche hospitalen volgens malgaigne van de geopereerden 1 op ll7/28 of 55,9 °/o stierven, terwijl, volgens toi'inarh, in die van Londen de sterfteverhouding was 1 op 383/ico °f 29,46 °/0, dus, door elkander gerekend, een verschil van 2544/100°/0. Daar viel niet tegen te redeneeren. Die kennis dier feiten gaf aanleiding, niet alleen tot groote debatten en schitterende bewijzen van welsprekendheid, maar had tevens ook practische resultaten. Het spreekt van zelve, dat naar de redenen van dat verschil werd gezocht. Oorzaken, methoden van opereeren en verbinden, nabehandeling, niet bet minst de kwestie der hospitalen, werden overwogen. De laatste vooral wekte de hartstochten in niet geringe mate op. De slotsom echter was en bleef, dat de Parijsche hospitalen in vele, — zoo niet in alle, — opzichten beneden de Londensche stonden, dat de voeding vooral er veel te wenschen overliet, dat er gebrek aan zindelijkheid heerschte, en nog zooveel meer, dat aanleiding heeft gegeven tot het • invoeren van verbeteringen, waaronder in de eerste plaats dient genoemd te worden, het bouwen van een nieuw HótelDieu, waarvan we hopen dat het aan de verwachting zal beantwoorden. Hetzelfde geldt in zekeren zin van de knieresectiën. In Engeland op ruime schaal uitgeoefend, op het vasteland nauwelijks opgenomen, beginnen de gunstige cijfers, in het eerste rijk verkregen, tot navolging op te wekken. De tijd is niet ver meer af, dat ook zij tot de regelmatig uitgevoerde kunstbewerkingen zullen behooren. En eindelijk de ovariotomie. Deze, nog niet lang geleden door sommigen slechts als een historische curiositeit gekende operatie, had nooit die hooge vlucht genomen, zoo spencer wells niet met zijn, — al waren het in den beginne slechts bescheiden, — cijfers, voor het geneeskundig publiek ware opgetreden. Van zelve moest men toch tot de vergelijking komen tusschen het ellendige lot van die vrouwen, waarbij men palliatieven aanwendde, en die onvermijdelijk den dood in de armen gevoerd werden, en dat van die, welke voor de helft, zoo niet voor 2/3 door de stoute kunstbewerking aan haar gezin, aan de maatschappij teruggegeven worden. Men ziet het: de kennis der kleinere getallen is reeds nuttig, zonder dat daardoor afbreuk gedaan wordt aan de groote resultaten, die men, met den tijd, van de wetenschappelijk bearbeide statistiek verwachten kan. Zij is humaan. Wanneer ik zeg, dat het karakter der moderne chirurgie humaan is, dan bedoel ik daarmede niet, dat haar uitoefenaars zich door meerdere humaniteit van hun voorgangers onderscheiden. De echte chirurg wist ten allen tijde, dat ruwheid geen moed, dat grofheid geen kracht verraadt. Evenmin het zoeken naar middelen, om de lijders gevoelloos te maken voor de pijn der kunstbewerkingen. Daarop was men steeds uit, al was het met minder geluk dan in onzen tijd, nu we in het bezit zijn van aether, chloroform, de koude mengsels van arnott, en de aether-sprey van richardson, om van andere, minder goed beproefde stoffen te zwijgen. Maar ik bedoel de groote hospitaal-kwestie, die thans overal aan de orde is, met de verbeterde en ruimere voe ding en zorgvuldiger verpleging der lijders. Voor niemand hebben goed ingerichte ziekenhuizen zooveel waarde, als voor den heelmeester. Hij weet het, dat het lot van zijn geopereerden of van de aan belangrijke verwondingen en beleedigingen lijdenden grootendeels afhangt van het ver blijf, waarin ze behandeld en verpleegd worden. Hij kent, helaas, den verderfelijken invloed, dien slecht gelegen, slecht geventileerde, onzuiver gehouden, in éen woord, slechte ziekeninrichtingen op de ontwikkeling van epidemieën, van wondkoorts, wondroos, putride infectie, pyaemie en hospitaalversterving uitoefenen. De laatste verdelgende oorlogen in de Krim, in Italië, vooral in Amerika, ook in Duitschland bijzonder in Bohemen gevoerd, bebben wonderen van echte humaniteit gewrocht. „Mitten aus den Schrecken des Krieges heraus," zegt virchow, „ist eine der höchsten Aufgaben der Cultur für Alle ein Gegenstand eifrigen Strebens geworden." De Amerikanen, wakker geworden door de verderfelijke gevolgen der ophooping van zieken en gewonden, hebben het zoogenaamde barakkeu-stelsel ingevoerd. Ze verpleegden hunne lijders in afgescheiden afdeelingen, (barakken); ze isoleerden ze dus zooveel mogelijk. Ook de verpleging in tenten, op het veld opgeslagen, vond, waar de nood het eischte, ruime toepassing en navolging. Het oprichten van ziekendorpen, ver van het gewoel en de nadeelige invloeden der groote steden verwijderd — zooals simpson dit met zooveel vuur verdedigt, — is een schoone utopie, die op praetischc hinderpalen stuit en niet licht verwezenlijkt zal worden. Hetzelfde geldt van het stichten van ziekenhuizen voor behoeftigcn in zachtere luchtstreken. De wensch, ook in ons vaderland uitgedrukt, om arme lijders in de gelegenheid te stellen, van de weldaden der zeebaden en der zeelucht te genieten, die tot dusverre slechts voor de meer gegoeden weggelegd zijn, kan evenwel met goeden wil wel verwezenlijkt worden. Maar voor alles is het noodig, goed ingerichte ziekenhuizen te bouwen, en dit wordt thans hier en elders en overal begrepen. Dit is in onzen tijd liet eenige, echt practische, middel om nuttig en heilzaam te werken. Men is niet meer tevreden met die zieken-bergplaatsen van weleer, die, als bij toeval, hier en daar nedergeworpen zijn, waarin het vriendelijke zonlicht en de koesterende zonnestralen nauwlijks toegang hebben, waarin de lucht, die de arme lijders inademen, door hunne emanatiën en door die hunner ongelukkige lotgenooten verpest, waarlijk geen pabulum v i t a e meer 'voor hen is. Thans zoekt men voor zijn ziekeninrichtingen luchtige, droge plaatsen, men ruimt alle omringende belemmeringen uit den weg, en zorgt, dat de luchtstroom van alle kanten ruim en gemakkelijk toegankelijk zij. Omvang en hoogte der ziekenzalen worden nauwkeurig berekend, opdat voor ieder der daarin in kleinen getale gehuisveste lijders eene voldoende hoeveelheid lucht aanwezig zij. Door ventilatie wordt voor haar voortdurende verversching gezorgd, hetzij door de zoogenaamde natuurlijke of kunstmatige. Bij de steeds meer en meer veldwinnende overtuiging, dat de stoffen, welke de zieken infecteeren, aan de verbandstukken, aan de bedden, aan de gewitte muren, aan den bodem der zalen en gangen kleven, zorgt men niet slechts voor de grootste zindelijkheid, maar verft men de muren, cireert of veel liever parquetteert men de vloeren der zalen en corridors. Waarmede men ook karig zij, met den toe voelen doorvoer van water is men het niet meer. De voeding vooral van aan chirurgische gebreken lijden- den is thans ruim en krachtig. Zoo ergens, dan is dit zeker in ons land noodig, waar de individuen waaruit onze hospitaal-bevolking bestaat, zoo verarmd en verwaarloosd zijn, dat men zelfs in gewone gevallen daarop rekenen moet. Hoeveel meer dus, waar belangrijke destructieve processen aanwezig zijn, en waar, zooals na groote kunstbewerkingen, niet alleen de normale stofwisseling onderhouden, maar ook nieuwe weefsels gevormd moeten worden. Een ieder begrijpt licht, dat, waar veel stof verbruikt wordt, veel en goede stof moet aangevoerd worden. En eindelijk: de ziekenverpleging. Dit kind, dit lievelingskind van onzen tijd, vindt zijne hoogste en heilzaamste uitdrukking in de Vereeniging: „onder het roode kruis." Hoezeer zij niet op het gebied der gewone hospitaal-verpleging werkdadig optreedt of optreden moet, heeft zij veel bijgedra gen, om de overtuiging te wekken, dat het niet genoeg is, een goed en degelijk geneeskundig personeel aan het ziekenhuis te verbinden, maar dat zij, die den zieke dag en nacht omringen en helpen en verplegen moeten, flinke, gezonde, krachtige, verstandige, humane en geoefende menschen dienen te zijn. „Also vor Allem gute und reichliche Luft! Sodann gutes „ und reichliches Wasser und gute Nahrungsmittel. Das hilft „ in vielen Fallen mehr, als alle artztliche Kunst, oder ge„nauer gesagt, die artztliche Kunst besteht in vielen Fallen „ darin, Luft, Wasser und Nahrung in geniigender Beschaf„ fenheit zu besorgen. Endlich vergessen wir nicht, den „ Artzten tüchtige Krankenpfleger und Pflegerinnen an die „Seite zu geben, denn diese sind die eigentlichen „Soldaten der Krankenpflege." Dit zijn de woorden van virciiow, en met volle overtuiging zeg ik ze hem na. Ik ben aan het einde van mijne taak. Ik weet het, ik heb ze slechts onvolkomen, slechts gebrekkig vervuld. Maar het onderwerp is ook zoo rijk en de stof zoo overvloedig. Ik kon niet meer dan het voornaamste aanstippen. Veel van hetgeen wetenswaardig was, moest ik achterwege laten, om uw geduld niet te zeer op de proef te stellen. Genoeg echter hoop ik gezegd te hebben, om u de waarde der moderne chirurgie te leeren kennen, u met haar voornaamste karaktertrekken bekend te maken, en, — kan het zijn, — ook uw liefde voor haar te winnen. Dat ik haar met hart en ziel toegedaan ben, zal u niet verwonderen, wanneer ik u de plechtige verzekering geef: dat al hetgeen ik 'ten haren voordeele aangevoerd heb, bij mij niet op bespiegeling, niet slechts op het gezag van an deren rust, maar dat het steunt op eigen ruime beproeving, op eigen langdurige ervaring! EDEL-GROOT-ACHTBARE HEEREN, CURATOREN DER LEIDSCIIE 1IOOGESCIIOOL. Aan nw vertrouwen ben ik cle gewichtige en vereerende betrekking verschuldigd, die ik thans aanvaard. Ik gevoel er al het belang van, en weet de onderscheiding van Hoogleeraar aan de Leidsche Academie te zijn, naar waarde te schatten. Ontvangt, met mijn hartelijken dank, de verzekering, dat ik ten volle de verplichtingen begrijp, die voortaan op mij zullen rusten. Ik heb het besluit, om aan de mij geworden roeping te voldoen, niet lichtvaardig genomen. De overtuiging van nuttig te kunnen zijn, gepaard aan het vaste voornemen om nuttig te willen zijn, hebben mij daarbij geleid. Maar ik weet tevens, dat ik, zonder uw krachtige hulp, niets zal vermogen. Ik hoop, dat het mij gelukt zal zijn, U eenig denkbeeld te geven van de hoogte, waarop de moderne chirurgie zich bevindt. Wil ze voldoen aan hetgeen men van haar met recht eischen kan, dan moet ze over ruime hulpmiddelen kunnen beschikken. En deze hulpmiddelen, E. G. A. Heeren, verwacht ik van U. Wanneer ik rondom mij zie en naga, wat er onder uw bestuur aan deze Hoogeschool voor de zusterwetenschappen gedaan is, en door het bouwen van een nieuw nosocomium voor de geneeskunde thans gedaan wordt, dan ga ik zeker niet te ver, wanneer ik zeg, dat ik op uw hulp vertrouw. Het geldt hier niet alleen de zuivere wetenschap, maar ook de toegepaste, die zich aan den dienst der lijdende menscheid wijdt. Wetenschap en humaniteit ontmoeten zich hier op hetzelfde gebied. Aan deze znlt Go uw hooggeschatte hulp en bijstand niet ontzeggen; aan mijne pogingen om ze te bevorderen uw veelvennogenden steun niet onthouden. HOOGGELEERDE HEEKEN, GEACHTE AMBTGENOOTEN, HOOGLEERAREN DEZER HOOGESCHOOL! Met U samentewerken tot bereiking van het doel onzer Academie; bevordering der zuivere wetenschap en vorming van wetenschappelijk practische mannen op elk gebied, is een voorrecht en een eer. Een voorrecht: want ook voor den leeraar geldt hetzelfde als voor den leerling: de omgang, het verkeer met beoefenaars van de verschillendste vakken, verruimt den geest, verheldert den blik en beveiligt voor de eenzijdigheid, die het natuurlijke gevolg moet zijn van elke uitsluitende vakstudie. Een eer is het, zich in dezelfde richting te bewegeu met zoovelen, die op velerlei gebied van kennis en wetenschap reeds met roemrijke onderscheiding zijn werkzaam geweest. Ik beveel mij in uw welwillendheid aan. In het bijzonder in die van U, Geachte Ambtgenooten der Medische Faculteit. Ik zal uw raad en voorlichting dikwijls noodig hebben. Ik hoop dat ge ze mij, zoo vaak ik die inroep, niet zult onthouden. De afwezigheid van den Hoogleeraar evers betreur ik zeer. Moge hij spoedig, in het volkomene bezit zijner ge zondheid en krachten, aan zijn nuttigen werkkring teruggegeven worden! Hooggeachte krieger! Het is heden de tweede maal, dat ik geroepen wordt, uw opvolger te zijn. De eerste keer, toen ik in uw plaats tot Lector aan de voormalige Geneeskundige school te Rotterdam benoemd werd, vervulde die benoeming mij met vreugde, omdat ze u tot hoogeren werkkring riep en mij de gelegenheid tot oefening en vermeerdering van kennis opende. Nu neem ik met leedwezen uw plaats in, omdat redenen van gezondheid u genoodzaakt hebben, een betrekking vaarwel te zeggen, waarin ge nog zoolang nuttig hadt kunnen werken, en ik een woonplaats en werkkring verlaten moet, waar ik me gelukkig en tevreden gevoelde, waar al mijn wenschen, al mijn eischen en verwachtingen in de ruimste mate bevredigd werden. Alleen plichtgevoel en een groote liefde voor het onderwijs konden mij bewegen, den ouden met den nieuwen werkkring te verwisselen. Moge het u gegeven zijn, nog lang gelukkig en tevreden de welverdiende rust te genieten, en mij, een u niet onwaardige opvolger te zijn. Mogen mijn aanstaande leerlingen mij eens evenveel liefde bewijzen, als de uwe U steeds in zoo ruime mate betoond hebben! hooggeschatte goudsmit! oude, trouwe vriend! Van de prilste jeugd aan elkander verbonden, zijn de stormen des levens over onze hoofden gegaan, zonder onze viendschap te schokken. Integendeel, ze hebben haar meer en meer bevestigd, want juist dan bewees ze haar kracht. Het vooruitzicht om met U samen te leven, met U samen te werken, tot opbouw der wetenschap, tot nut der aan onze zorgen toevertrouwde jongelingschap, is zeker niet de minst bekoorlijke zijde van mijn nieuwen werkkring. Maar samenwerken is daarom nog niet met gelijke krachten, met gelijke vermogens werken. Ik besef zeer goed, hoeveel ik bij U te kort schiet; bij ü, die met volle recht een deisieraden dezer Academie genoemd moogt worden. Maar gjj zult mij wel vergunnen, te trachten U op zijde te streven; wat meer is, ik ben er overtuigd van, dat gij mij daarbij uw raad, uw hulp, uw steun niet onthouden zult. Nog lang zij t mij gegeven, er van te genieten! Hooggeachte tilanus! uw tegenwoordigheid is mij in menig opzicht aangenaam. Het is de eerste keer, dat ik u wederzie nadat ge van eene ernstige en gevaarlijke ziekte hersteld zijt. Ik wensch er u, uw gezin, uw eerbiedwaardige en door ieder hooggeschatten• vader, de inrichting waaraan ge verbonden zijt, de Maatschappij, van harte geluk mede. Ik zie in uw komst meer dan alleen een be.wijs van sympathie voor rnjj; ik zie er een bewijs in van belangstelling voor onze Academie. Men heeft wel eens gesproken van naijver die er tusschen onze inrichtingen voor Onderwijs zoude heerschen. Ik werp even als gij die beschuldiging verre van mij. Laat er liever een edele wedstrijd tusschen ons bestaan, wie het meest, het best voor zijn leerlingen, voor de wetenschap voor de menschheid werkt. Dien kamp neem ik gaarne aan, accepteer ook gij ze. Waarde Verwanten, Vrienden en oude Ambtgenooten! gij, die hier allen gekomen zijt, om getuigen te wezen van deze plechtigheid! Hartelijk dank voor dit nieuwe bewijs Uwer welwillendheid, Uwer belangstelling. Nooit zal ik vergeten, wat ge steeds voor mij zijt geweest, nooit zal de herinnering uit mijn geheugen gewischt worden, aan al wat ik goeds, aangenaams en hartelijks van U ondervonden heb. Behoudt voor mij dezelfde gevoelens, al ben ik niet meer in uw onmiddelijke nabijheid! Mij zal de herinnering aan U steeds heilig en dierbaar zijn! wel-edele iieeren, studenten der leidsche hoogesciiool! Ik ben geen vreemdeling op het gebied van onderwijs en praktijk. Ik acht dit voor ons beiden een voordeel. Voor mij, omdat ik daardoor bekend ben geworden met uw eischen en uwe behoeften. Voor u, onulat ik tot u kan komen, toe- gerust met eene mate van ervaring, die, — ik mag het zonder grootspraak zeggen, omdat ze het gevolg is van buitengewoon gelukkige omstandigheden, — door weinigen in ons land op het gebied der heelkunde overtroffen wordt. Die ervaring voor u steeds dienstbaar te maken, u bij elk voorkomend geval mede te deelen, wat de ondervinding mij te dien opzichte geleerd heeft, zal voortdurend mijn streven zijn. Zoodoende zult ge geleidelijk en gemakkelijk tot practici opgeleid worden. In welken geest ik dit zal doen, hebt ge zoo straks ver nomen. Wetenschap moet de grondslag van al ons werken, van al ons pogen zijn. Zonder deze, geen reëele kennis, geen wezenlijke ervaring. Ook gij, — ik ben er zeker van, — gij wilt geen routiniers worden, maar degelijke, wetenschappelijk gevormde practische mannen. Dat ge dit zult worden, is ook mijn wensch, u daartoe te geleiden, mijn wil. Welnu, waar ons doel hetzelfde is, daar moeten ook onze pogingen dezelfde zijn; daar moeten we ook trouw verbonden samenwerken, om het door beiden evenzeer beoogde, evenzeer gewenschte resultaat te bereiken! Daartoe "bied ik u rond en open mijne hulp aan; onthoudt gij niy uw medewerking niet! Bij den uitgever dezes is mede van de pers gekomen: DE ONTWIKKELING OOGHEELKUNDE IN ONZEN TIJD. REDEVOER1NG TER AANVAARDING VAN HET BUITENGEWOON HOÖGLEERAARSAMBT AAN DE I.EIDSCHE IIOOGESCHOÖL DEN |STEK OCTOBER 1869 UITGESPROKEN Dr. d. do ij er. Prijs 30 Cents. LBIUKN.: Hi I K K DKUKKEKIJ VAN A. W . S FJTTIOFF.