gynaecologische miscellen. DOOR H. J. BROERS. I. COCCYGODYNIE BIJ KEN JONG MEISJE. In 't voorjaar van dit jaar behandelde ik een jonemoptoe gehad. Van vaders- en moeders warlnTóIk" tu^,n!»I«7 ■■«'•g »»t vreemd. De ouder, is lelieblank 7,T ha,A,">' zal d!uil!f - ' ,'00'1' üi' helgM" ik kier opgaf, zucht fe°rS blijke" kunne"'m*>'I<leek- jTo L geV°'g is ™ ««tl. «*., en 'l ™ J0 ehlorose meende ,e 1 " ; . \ onderscheiden. De diagnose der ziekte, hoewel ik geen plaatselijk onderzoek kon instellen, was niet moeijelijk. Er bestond chronische metritis. Doch of de pijnlijke menstruatie bepaald van vernaauwing van het halskanaal afhing , kan ik niet met zekerheid zeggen. De coccygodinie, wier wezen nog weinig gekend is, was dat eene ziekte op zich zelve, of een symptoma morbi? Zeker was het dat die pijnlijkheid al mijne aandacht trok, en dat ik ze vooreerst met antiphlogistica meende te moeten bestrijden. Plaatselijke bloedontlastingen hielpen weinig; inwrijvingen met narcotica evenmin, zelfs die in den anus tegen het os coccygis werden aangebragt. Ik dacht aan onderhuidsche injectien, maar ik had toen nog geen spuitje. De pezen en banden te doorklieven op Simpson's raad, kwam mij zoo gemakkelijk en zoo doelmatig niet voor, nadat ik de bezwaren door Scanzoni er tegen geopperd, gelezen had. Ik besloot dus verder geen ingrijpende behandeling in te stellen, maar de chronische metritis, met haren begeleidenden symptomengroep te behandelen, en daarbij waar te nemen hoe zich de coccygodynie zou verhouden." Ik gaf laauwe zitbaden, liet koude injectien in ano doen, en schreef ijzer voor in den vorm van perchloruretum. Ik had het genoegen de ziekte te zien beteren en met het verminderen van pijn bij de menstruatie, met het verminderen van den witten vloed, ook de pijn aan liet os coccygis, die de üjderes zelfs het zitten in het lied moeijelijk maakte, bijna geheel en al te zien ophouden. Dat er ten gevolge van het onthouden van inwendig onderzoek, nog al iets aan de juiste diagnose der ziekte ontbreekt, zal ik de eerste zijn te bekennen; maar het was mij te doen om het feit dat coccygodynie ook bij vrouwen die niet hebben gebaard, ook bij jonge meisjes kan voor- komen. Ér is (lus niet altijd kwetsing van liet os coccygis noodig. Dit feit bepaald hebbende, is er ook weder veel voor om de ziekte met Scanzoni als een symptoma van andere aandoeningen te beschouwen. Hoewel wij in dit Tijdschrift onze lezers ter zijnen tijd bekend hebben gemaakt met hetgeen Simpson en Scanzoni over dit onderwerp geschreven hebben, zal liet hier ter plaatse toch niet geheel en al ondoelmatig zijn dat nog eens in korte trekken te herhalen. Simpson was de eerste die op het bestaan dezer ziekte de aandacht vestigde, en geen wonder dat hij de zaak nog niet in hare volle uitgebreidheid liad leeren kennen, toen hij de ziekte in zijne uitnemende „clinical Lectures on the diseases of women" beschreef (1859J. Hij zag de ziekte alleen bij vrouwen, die deze pijnen, welke het staartbeen aandeden, soms jaren met hevige kwelling bestonden, en dikwijls onlijdelijk waren, aan het vatten van koude of aan kwetsuren toeschreven. Vooral leden de vrouwen bij elke beweging van dat deel, bij het gaan zitten en opstaan en soms ook bij het gaan. Ook was bij sommigen de ontlasting bijzonder pijnlijk. Bij drukking op het stuitbeen verergerden deze pijnen zeer. In hardnekkige gevallen raadde Simpson het doorsnijden der pezen, onderhuids namelijk. Later zelfs nam hij het geheele os coccygis weg (1860). Hij was echter niet de eerste die deze operatie deed. Prof. J. C. Nott in Alabama, Vereenigde Staten, deelde aan Simpson mede, dat hij reeds in 1832 deze operatie verrigt en ze in 1833 bekend had gemaakt in het American Journal ofMedical Science, Vol. III, p. 133. Scanzoni schreef later een stuk over dit onderwerp in het Wurzburger Med. Zeitschrift, 2. Bd. 1861, p. 320 waarin hij dc verdiensten van Simpson erkennende, yeide, dat hij deze ziekte, die veelvuldig over liet hoofd gezien, of als symptoom van andere ziekten, vooral haemorrhoïden, beschouwd werd, nooit anders had waargenomen dan bij vrouwen die reeds gebaard hadden. Bij velen was zij in het puerperium dadelijk gevolgd, vooral na tangverlossingen. Hij stelde op den voorgrond, dat de baring wel als de grootste oorzaak mogt aangezien worden van deze aandoening, dat er spanning der ligamenten , verschuiving der geledingen en later hyperaemische en exsudative processen ontstonden tusschen de staartbeen-wervelen onderling of tusschen de verbinding van het heiligbeen en het staartbeen. Hij doet hierbij opmerken, dat volgens de waarnemingen van Luschka, ankylose van de staartbeen-wervelen zeer veelvuldig voorkomt , vooral tusschen den 3 en 4. staartbeen-wervel, hetwelk door Hyrtl wordt bevestigd. Hij deelt verder waarnemingen mede die het werkelijk verschuiven dezer wervelen na baring moeten bevestigen. Als oorzaak dezer ziekte meende hij ook het lange te paard rijden te moeten aangeven, ofschoon Trefurt en Luschka beweren dat bij deze beweging het staartbeen niet gekwetst kan worden. Scanzoni wijst hier op verschillende stooten en kneuzingen, die bij het rijden kunnen worden aangebragt, al geldt hier de druk op den zadel niet. Minstens meende hij dat als het. staartbeen bij de baring geleden had, de coccygodynie zeer gemakkelijk door het rijden kon worden opgewekt. Hij sprak verder over de hardnekkigheid der kwaal, die natuurlijk groot moet wezen , als men alleen maar in aanmerking neemt, dat bij bewegingen der onderste ledematen, bij ontlasting van harde f'aeees, enz., dit been weinig rust kan genieten. Aan den anderen kant meende hij te moeten beweren dat ziekten der nabijgelegen deelen, der baarmoeder, der eijerstokken, evenzeer dikwijls met coccygudynie zamentreffen, zoodat hij nimmer een geheel op zich zelf staand geval, een zuiver geval, had aangetroffen. Zelfs vond hij dat deze pijn altijd verminderde bij vermindering van het lijden der geslachtsdeelen, zoo als die ook omgekeerd verergerde, bij heviger worden dezer laatste. Eenmaal zag hij de pijn geheel en al verdwijnen bij het terugroepen der menstruatie, die een jaar lang was teruggehouden door chronische metritis. Hij eindigt dit punt met te zeggen: „Alle diese Erfahrungen spreclien wohl entschieden dafür, dass das in I rage stellende Leiden keineswegs immer nur in anatomischen Veründerungen der den Steisbeinnerven zunachst gelegenen Theile seinen Grund hat, dass dieser viel melir nicht selten in ziemlich entfernten Organen zu suchen und somit bei der Feststellung des Heilplans der Zustand dieser letzteren keineswegs ze übersehen ist." Hij gaf verder op dat de vrouwen dikwijls al bij het eerste consult over de pijn van het stuitbeen klaagden; maar anderen dit eerst later als bij toeval bemerkten, of als men haar er bijzonder naar vroeg. Somwijlen verzwegen zij het wel uit schaamte, natuurlijk alleen bij de geringe graden. In de meeste gevallen was de pijnlijke plaats nog al omschreven en bepaalde zij zich tot de eigenlijke staartbeenstreek. De menstruatie deed in de meeste gevallen de pijn erger worden, de huid over het been was meestal normaal. Van 24 gevallen die hij waarnam, zag hij er slechts 10 volkomen genezen, in 9 gevallen betering en in twee gevallen week het lijden voor niets. Van den afloop der drie anderen was hem niets bekend geworden. 13e Voorspelling is des te ongunstiger, naarmate ei* meer werkelijke kwetsing vooraf ging. Bij vrouwen bij wie de stondenvloed door de jaren ophoudt, ziet men de coccygodynie ook soms wel overgaan, door dat de congestiën ophouden. Het hoofdplan voor de genezing blijft bij Scanzoni het wegnemen der aandoeningen in de nabijgelegene deelen, en niet de plaatselijke behandeling. Hij zag de kwaal nooit geheel verdwijnen, zoolang de andere aandoeningen niet genezen waren. De arts moet dus bij coccygodynie de nabijgelegene deelen naauwkeurig onderzoeken. Doch onverminderd dit alles mag de locale behandeling niet verzuimd worden; O O koppen of bloedzuigers in de staartbeenstreek bij acute gevallen, vochtige warme omslagen, laauwe zitbaden, enz., en vooral rust, met zachte afvoermiddelen. Lavementen kunnen de pijn wel eens erger maken. Scanzoni roeint vooral de onderhuidsclie inspuitingen met morphine, en hij bestrijdt Simpson, die daaraan slechts eene palliative werking toekent. Zwavelzure atropine, werkt niet zoo goed als dubbel meconzure morphium. Hem kwamen nog geene gevallen voor, waar hij tot het subcutane doorsnijden der pezen moest overgaan; ofschoon hij het nut er van in hardnekkige gevallen volstrekt niet ontkent. In zijn voortreffelijk werk over chronische Metritis, waarvan ik de vertaling in het begin van het volgende jaar mijnen kunstgenooten hoop aan te bieden, behandelt hij deze questie nogmaals bij uittreksel, en spreekt daar over coccygodynie als een symptoom van chronische metritis. Als zoodanig zullen wij die ziekte vooral te behandelen hebben, nu liet ook blijkt dat er hoegenaamd geene ïaumatiaclie oorzaken noodig zijn om imar te doen ontstaan. Ik twijfel geenszins of mijne kunstgenooten zullen op dit pnnt meer en meer hunne aandacht vestigen De wordG V3lt' i 7S d° PlaatSC'Hjke beha»deIi"g "iet verzuimd orden, geheel en al de categorie der ziekten die geWOne arts behandelt. Men verzuime vooral niet L/7" te vragen, en zeker zal de coccygodvnie menig tot het bestaan van een baarmoederlijden of van de omliggende organen voeren, waar een weinigje witte voed en andere zoogenaamde hysterische of nerveuse toevallen als onbeduidend beschouwd werden. II. COCCYGODTME ZONDER EENIGK DE MINSTE BELEEDIGING VAN HET STAABTBEEN. B was zeer gemakkelijk van een zoon bevallen, doch had hare huiselijke werkzaamheden wat te spoedig opgenomen .enige maanden daarna schijnt zij weder zwanger diThaa6" T- T T Zlj V6rhaalde miJ dat de accouchenr d.e haai b.j de miskraam bijstond, haar onophoudelijk derzocht en pogingen aangewend had om het ovum veg te ne-nen, ofschoon naar mijne meening en volg! haar verhaal er geene verschijnselen waren, die het absolute wegnemen noodzakelijk maakten. Korte» tijd voor dat zij „aar Utrecht kwam om mi:nc "P m te roepen, bad zij behalve andere „ken Ter geklaagd „ver p.jnen aan het «aanbeen, vooral bijdefae- het dafbT' T»* bleek onLtok „ ,T""",D'eri «iet ontstoken, en het eanabs eolli vrij gezom, was. Uit be, „ S«»«oro «lijm. Er bestond „enige «nor „,1 L)e uterus was eenigzins gezakt, de vrouw klaagde over eeu gevoel van zwaarte, pijn in de lendenen, anaenie. Het toucher was pijnlijk, vooral als de vinger stuitte op den achterwand van liet portio vaginalis uteri, dat een hard gezwel vertoonde, van de grootte eener vuist, zoo als bleek toen ik ook per anum toucheerde. De grond der baarmoeder was diep door de buikbekleedselen toch te voelen. Bij naauwkeurig onderzoek van de regio coccygea bleek het dat er toen bijna geen aandoening meer bestond van het staartbeen, en dat de vroegere zoo hevige pijnen verdwenen waren. Ik behoetde hiertegen dan ook niets te doen. Het was duidelijk dat de hoofdkwaal thans bestond in een haematocele en wel retrouterina, die de baarmoeder naar beneden en het ostium op zijde drong en de stoelontlasting mechanisch verstopte. De haematocele was zeer hard. Dit laatste punt dunkt mij bewijst, dat die bloedbreuk van niet heel ouden datum is. Waarschijnlijk is de coccygodynie hier ook weder geheel en al als symptoma morbi opgetreden, en verdwenen bij het uitstorten van het bloed. III. ECZEEM ALS SYMPTOOM VAN BAARMOEDERLIJDEN. Het is, vooral nadat Ilebra zijne voortreffelijke waarnemingen omtrent huidziekten openbaar gemaakt heeft, eene bekende zaak, dat vele dier ziekten en vooral eczeem met baarmoederlijden in verband kunnen staan. Scanzoni vermeldt ook dat hij die huidziekte dikwijls in verband niet chronische metritis gevonden heeft. Bij menstruatie worden die huidziekten gewoonlijk erger, ja zelfs gebeurt liet dikwijls dat pijnen in de aangedane plekken den menstruaalvloed een paar dagen voorafgaan. Hierbij moet men echter wel in het oog houden, dat misschien sommige der verschijnselen, die men alsdan bij deze huidziekten waarneemt, aan anaemie moeten worden toegeschreven. In t algemeen, dit zij hier in het voorbijgaan gezegd, trachte men wel te onderscheiden of de verschijnselen, 'ie men bij sommige vrouwen waarneemt, aan werkelijk baarmoederlijden moeten worden toegeschreven, dan of dit lijden een voorbijgaand gevolg van anaemie, zonder bepaalde weefselverandering is. De beide volgende waarnemingen mogen eenigzins strekken om het verband tusschen eczeem en een lijden der geslachtsdeelen aan te toonen. X., nog al anaemisch, ietwat scrofuleus, had vroeger veelaan verschillende aandoeningen der hoofdharefl geleden en der behaarde hoofdhuid. Er bestond steeds seborrhoe, en de haren waren op verscheidene plaatsen uitgevallen, echter zonder pijn. Dit geeft aanleiding genoeg, om aan zoogenaamde aglobulose te denken, ofschoon de vrouw altijd eene volkomen goede gezondheid genoot. Zij werd zwanger en de zwangerschap verliep bijzonder goed. Alleen eenige uren voor den partus ontliep haar eenig bloed, dat zoo als later bleek uit eene kleine losgelaten plaats deiplacenta gekomen was. De verlossing verliep anders normaal, maar het kind stierf een dag of tien daarna, aan leverlijden, sterk uitgedrukte geelzucht en aan gestoorde digestie. Het was duidelijk dat hier het zoogenaamde état puerperal van Trousseau bestond. De vrouw herstelde spoedig uit het kraambed; maar alhoewel er geene verschijnselen waren, die dadelijk op eene bepaalde aandoening der genitalia wezen, zoo is het toch wel waarschijnlijk, dat men mij uit schaamte of dat men niet genoeg gewigt aan de verschijnselen hechte, het een en ander verzweeg. Maar zij werd niet weder zwanger, en hoezeer ik ook op een plaatselijk onderzoek aandrong, dit werd ontweken. Zij voelde zich bijna drie jaren lang volkomen wel; toen er zich eensklaps op sommige plaatsen van het hoofd, een eczematische uitslag vertoonde, die allengs zoodanig in hevigheid toenam, dat dit het gelieele behaarde hoofd innam, en haar noodzaakte de haren geheel en al af te laten scheren. Door pappen werd de ontwikkeling van het eczeem bevorderd, dat zich tot het hoofd bleef bepalen, en slechts een weinig op het aangezigt voortliep. Dit eczeem genas later spoedig, bij behandeling met teer, groene zeep en alcohol, het door Niemeyer zoo hoog geprezen middel, zoodra als het natte exantlieem droog begint te worden, en ik moet hier nog bij doen opmerken dat hier ook het eczema capillitii als eczema impetiginosum optrad en zeer veel vochts afscheidde. Kort na dat het eczema in vollen bloei stond werd de vrouw zwanger en baarde een gezond kind. Ofschoon hier nu niet een bepaald eczema bestond, dat bij menstruatie erger werd, zoo mag men toch wel gerust aannemen, dat in dit geval de zwangerschap belet werd, door den eenen of anderen toestand van het bloed waarschijnlijk, waardoor veranderingen in de baarmoeder of in de secreta zijn ontstaan, die als mechanisch beletsel hebben gediend. Ik heb reeds gezegd dat ik geen plaatselijk onderzoek heb kunnen instellen en kon dus niet bepalen welke die veranderingen waren. Een maand na de bevalling brak er op de areolae deibeide mammae weder een eczematisch uitslag uit, nadat de tepels eenigen tijd wond waren geweest. Het mogt mij niet spoedig gelukken de moeder van het zogen te doen afzien. Voor eenige dagen vond ik hetzelfde verschijnsel op de areolae der inammae van eene vrouw, die ook aan chlorose en slechte voeding leed. De pijnen waren zoo hevig dat zij van het zogen moest afzien. Toen dit eenigen tijd alleen op de areolea bestaan had, brak het eczeem eensklaps op de kin en de zijden van het voorhoofd uit, met verbetering der verschijnselen aan de areolae. lii beide gevallen bestond er geen bepaald uitgewezen baarmoederlijden, maar het verband tusschen de geslachtsdeelen en het uitslag is niet te miskennen.