0. A. J. RICHELLE, MME HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. ii DRIE HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN. LEYDBN : BOEKDRUKKERIJ VAN A. W. SYTHOPP. ACADEMISCH PROEFSCHRIFT BEVATTENDE DRIE HEELKUNDIGE WAARNEMINGEN, TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN Inttnr itt ïu êetimktttth AAN DE HOOGESCHOOL TE LEYDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR. F. KAISER, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN DOOR OTTO ADBIAM8 JOAXMS BICHGLLE, OP MAANDAG DEN 4den MEI 1857, DES NAMIDDAGS TEN ÉÉN URE. TE LEYDEN, BIJ J. W. VAN LEEUWEN. 1857. On peut exiger beaucoup de celui qui devient autheur par amour de la gloire ou de 1'intérêt, maïs un homme qui n'écrit que pour remplir un devoir, dont il ne peut se dispenser, une obligation que lui est imposée, a sans doute de gratids droits a 1'indulgence de ses lecteurs. Oeuvr. de la bruijere C/tap. II. du mer pers. Vade sed in Caltus. ovidius tristium. Libcr. 1. Elegia I. latt mijnen 33nnggeacjjtte lafor. Met schroom heb ik de pen opgenomen, om aan de verpligting te voldoen, die door de wet aan elk student in de Geneeskunde, ter verkrijging der docterale waardigheid is opgelegd. De aard van het onderwerp levert geene stof op, om voor hetzelve eene voorrede te plaatsen. Ondertnsschen biedt hij mij de gelegenheid aan, om ü, Hoogleeraren der Leydsche Academie, en wel voornamentlijk U c. pruys van der hoeven, hooggeachten Promotor, mijnen opregten dank aan te bieden, voor de menige nuttige wenken en lessen, die ik gedurende mijne Academische loopbaan, vooral bij de zamen- stelling van dit "proefschrift heb mogen genieten — wenschende, dut uw leven nog vele jaren voor de uwen en de wetenschap, gespaard blijve. Ook aan U, Waardige Hoogleeraren tilanus en suringar, zij mijnen opregten dank gebragt voor de bereidvaardigheid, waarmede gij mij dagelijks toegang tot het Binnen-Gas thuis hebt verleend, en voor de nuttige wenken door uwe ervaring mij gegeven. En nu nog een woord van erkentelijkheid aan U toegebragt zeer geachten Vriend p. van reyssen, die mij steeds met raad en daad hebt bijgestaan. Eindelijk roep ik U mijne vrienden toe: Vaartwel! EERSTE HOOFDSTUK. anatomische beschouwing. § 1. Door lumores fibrosi of polypi, die in of op de baarmoeder waargenomen worden, verslaat men vreemde voortbrengselen van vezelachtige structuur, bard of zacht op het gevoel en van verschillenden vorm en omvang. De vezelen hebben een door elkander gevlochten verloop, nu eens meer, dan eens minder regelmatig'. Op dit verloop der vezelen heeft rokitansky zijne verdeeling in twee soorten gegrond. De eersle soort bestaat uit een middenpuntig verloop der vezelen, deze is rond, hard en arm aan bloedvaten. Bij de tweede soort loopen de vezelen meer verward door elkander, en hebben dientengevolge een gekwabt, op het weefsel der borstklier gelijkend maaksel. Deze tweede vorm is nu eens hard en arm aan vaten; dan weder, uithoofde van de tusschen de vezelen opgehoopte celstof, week en veerkrachtig. § 2. Dezelfde schrijver heeft ook nog eene derde soort aangenomen, en met den naam van vezelige polyp der baarmoeder bestempeld. Deze, in het interstitieel bindingsweefsel van den uterus zeiven wortelende polyp, ontplooit zich in straalsgewijze vezelen, welke door het bijkomen van een weeker, vaalrijk, tusschenliggend bindweefsel in verscheidene bundels verdeeld worden, waardoor de geheele massa eenen naai den omtrek toe gelobden bouw verkrijgt. Hij wortelt in de holte der baarmoeder, en slaat door zijne wijze van ontwikkeling met deze in het naauwste ontleedkundige verband, hetgeen blijkt uit den invloed, dien hij op velerlei wijzen op de verrigtingen van dit ingewand uitoefent. Hij bezit de meeste en grootste vaten; zwelt zeer ligt op, en ten gevolge van deze bovenmatige zwelling en scheuring der vaten, ontstaan er meermalen bloeduitstortingen in zijn weefsel. § 3. In 't algemeen is de groei dezer pseudoplasniata langzaam; zelden vindt men er meer dan één van eene aanmerkelijke groolle bij hetzelfde individu; kleinere komen dikwijls in grooler aantal voor. § 4. De Aetiologie dezer gebreken zal ik slechts stilzwijgend voorbijgaan dewijl deze, ondanks de vorderingen der wetenschap in de laatste tijden, met geene zekerheid te bepalen is. De oorzaken, die men bij verschillenden schrijvers vindt opgesomd, zijn bijna allen hypothesen, die noch feitelijk bewezen, noch kritisch opgehelderd zijn. § 5. Volgens bavle komen de baannoeder-polypen bij honderd vrouwen, die na hun veertigste jaar sterven, twintigmaal voor; volgens andere schrijvers is dit getal nog verre beneden de waarheid. § 6. Deze vreemde voortbrengselen moeten door hunne bijzondere zitplaats, prikkeling en drukking op naburige deelen, of door hunne grootte en ontwikkeling hinderlijk worden, of bij een zeer prikkelbaar individu voorkomen, om ziekelijke verschijnselen te weeg te brengen. Het is bij lijkschouwingen van vrouwen niet zeldzaam baarmoeder-polypen te vinden, waar bij het leven geen baarmoeder lijden is waargenomen. In het volgende zal ik trachten, eenige verschijnselen mede te deelen, die bij deze gebreken voorkomen. § 7. Het is niet mogelijk om uit de klagten der lijderessen over een gevoel van drukking in het bekken, zwaarte in den onderbuik, trekken in de lendenen enz. deze gebreken te erkennen, indien een naauwkeurig in- en uitwendig onderzoek geene andere en zekerder teekenen aan de hand geeft. § 8. Bij de zitplaats dezer voortbrengselen van voren en hoven op het ligchaam der baarmoeder, neemt men veelal waar, dal de baarmoeder zich boven de ossa pubis verheft, en de betasting des buiks doet dan deze ziekelijke voortbrengselen erkennen aan de bultige, ongelijke hoedanigheid der baarmoeder. Is de polyp daarentegen gezeteld in de holle der baarmoeder, dan gebeurt het somtijds, dat het onderzoek met de ingebragte vinger dien kan waarnemen. Dit onderzoek kan bovendien veel gewigtigs opleveren met betrekking tot de vermeerderde grootte en de veranderde rigting en ligging der baarmoeder zeiven en van derzelver scheedegedeelte. Dit laatste kan zeer hoog staan, ingeval de baarmoeder door den polyp in de hoogte getrokken is. Bij rokitansky leest men hieromtrent het volgende: «Wordt de baarmoeder door vele en groote «vezelige gezwellen naar hoven getrokken, dan verlengt zich inzonderheid de hals der baarmoeder in «eene met den graad der rekking overeenstemmende «male, tevens wordt hij dunner, en soms gaat de «alrophie zoover, dat hij eene langzaame scheiding «van zamenhang ondergaat, zoodat er een stuk aan «het portio vaginalis blijft vastzitten, terwijl het an»dere, de rigting der uterus volgende, met dezelve in »de hoogte gaal, en beiden slechts door eene streng «van fibreus weefsel zamenhangen. Hel kanaal van »den hals wordt daarbij vernaauwd, en dikwijls eindelijk gesloten. De scheede zelve wordt bij bare verlenging glad en naauwer, haar gevveff eindigt ein»delijk in eenen met de spits in den moedermond «eindigenden, trechter. De vezelige polyp vergroot «door zijnen omvang de baarmoeder-holte, vervolgens »den hals, en door zijnen verderen groei, eindelijk »ook de uitwendige opening. Deze gebreken kunnen «soms inversio uleri veroorzaken." § 9. Deze pseudoplasmata ontwikkelen zich meestal op climacterischen leeftijd, vóór dien tijd wordt de stondenvloed gewoonlijk onregelmatig. In de nabijheid van het slijmvlies gezeten, worden de menses rijkelijker, en op bloedstortingen gelijkende. Meestal is witte vloed aanwezig. De vezelige polijp vooral kan hevige baarmoederbloedingen te weeg brengen. Alhoewel deze gebreken geen impediment voor de bevruchting zijn, is evenwel miskraam of bloedvloeijing na de bevalling daarvan dikwijls hel gevolg. Door hunne zitplaats in het collum uteri of in de vagina, kan, tijdens de baring, ruptuur der baarmoeder plaats hebben, veroorzaakt door de ongelijke rekbaarheid van dit ingewand. Door drukking op de naburige organen en op de vaten en zenuwen des bekkens, is de urien exretie en de dreköntlasting onregelmatig. Zitten deze gezwellen op de uterus, dan kan door irritatie eene doodelijke peritonitis worden opgewekt. De invloed dezer gebreken op het geheele organisme geeft zich te kennen door ongeregelde spijsverteering; zij verwekken marrasmus of de lijderessen sterven door bloeding. § 10. De herkenning dezer gebreken kan, uit hoofde van de verschillende toestanden der baarmoeder, soms groote moeijelijkheid opleveren. De meest voorkomende toestanden, die lot deze verwarring aanleiding kunnen geven zijn graviditeit, prolabsus uleri, inversio uteriscyrrus colli-uleri, etc. Hel ligt, uit hoofde van den korten tijd, die mij tot de voltooijing van dit academisch proefschrift overig blijft, niet in mijn plan, de verschijnselen op te sommen, hoe deze gebreken zich van polijp onderscheiden; maar ik verwijs den Geachten Lezer naar de verschillende obstetrische en chirurgische werken, die dit onderwerp behandelen, en waarin men menig voorbeeld zal opgesomd vinden, hoe ligt men zich mei deze verschillende toestanden verwarren kan. § 11. Ofschoon de natuur zelve somtijds deze vreemde voortbrengselen verwijdert, waarvan in hel werk van Madame boivin et dugés voorbeelden gevonden worden, zal evenwel in de meeste gevallen de kunst tusschen beiden moeten treden, om helleven der lijderessen te bewaren. Vroegere en latere schrijvers hebben ter verwijdering dezer wangewrochten verschillenden wijzen voorgeschreven, die of geheel te verwerpen, of hoogst zeldzaam aan te bevelen zijn. Tot de meest gebruikelijke methoden echter behooren de excisie en de ligatuur. § 12. De uit- of afsnijding verdient bij voorkeur te worden aangewend bij vezelachtige polijpen, niet alleen bij dezulke, die eenen dunnen steel hebben, maar ook dikwijls bij die, welke met eene breede, vaste basis voorzien zijn. Bovendien verdient deze wijze, om polijpen te verwijderen, nog de voorkeur bij bloedrijke polijpen, wanneer de plaats slechts gunslig is, om na de afsnijding het gloeijende ijzer op de plaats der bloeding te kunnen aanwenden. In dit geval is de caulerisatio boven de tampon te verkiezen. Dieffenbacii uil zich op de volgende wijze over de tampon: »Het tam»poneren raad ik af, daar het bloed zich achter het «pluksel kan ophoopen, en eene vasle opvulling der //scheede de lijderessen meer kwelt, dan de operatie; «terwijl daarenboven de stoelgang en urienlozing er »door wordt belemmerd." § 15- De noodzakelijkste instrumenten tot hel verriglen der uit- of afsnijding zijn: eene op zijn plat S vormig gebogene schaar, ter lengte van 14 duim, stevige haakpincetten, tangen, enz. § 14. Vroeger was de onderbinding der baarmoeder-polijpen bijna het eenigsle middel Ier verwijdering dezer gebreken. De aanleiding tol deze wijze van opereren is te zoeken in de voorbeelden, die zacutus ons mededeelt, waar de excisie van baarmoeder-polijpen den dood der lijderessen, ten gevolge van metrorrhagie ver- oorzaakte. Dupuytren was de eerste, die dit vooroordeel legen de excisie heeft trachten weg te nemen. — Ofschoon echter de uil- of afsnijding boven de ligatuur te verkiezen is, kunnen evenwel algemeene of individueele omstandigheden de onderbinding dezer pseudoplasmata vereischen. § 15. De ligatuur dient inzonderheid te worden aangewend in gevallen, waar men een sterk verwijd vaalnet kan vooronderstellen, en bovendien bij hoog in de uterus zittende polijpen, welke niet behoorlijk voor snijdende instrumenten toegankelijk zijn. § 16. De aanwending der ligatuur heeft echter veel tegen zich. Niet alleen dat dezelve soms groote vaardigheid van den zijde des operateurs vereischt, maar de ligatuur zelve, eenmaal aangelegen zijnde, brengt dikwijls door haren prikkel de gevaarlijkste toevallen te weeg, welke door de aanwezigheid van het ligatuur werktuig nog vermeerderd worden. Dit heeft inzonderheid plaats bij zenuwachtige personen , bij welke men de hevigste zenuw- toevallen, ja zelfs kaakkramp en den dood heeft zien volgen. Bij zeer groote polijpen is de ligatuur geheel en al te verwerpen, wegens den nadeeligen invloed der versterving etc. op het geheele organisme. § 17. Vele schrijvers hebben verschillende wijzen ter aanwending der ligatuur opgegeven, en hiervoor bijzondere werktuigen uitgedacht, welke eenvoudig of zeer zamengesteld zijn. Die allen op te sommen ligt buiten mijn plan; doch ik verwijs mijne Geachte Lezers naar het werk van blasius, die ze allen uitvoering en zeer juist heeft beschreven. TWEEDE HOOFDSTUK. DRIE WAARNEMINGEN VAN POLYPUS UTERI FIBROSUS. le Waarneming. Mejufvrouw M. v. L., oud veertig jaar, nimmer gehuwd en van eene scrophuleuze zenuwachtige constitutie, werd den 15den Augustus 1855, door hevige pijn in de lenden, aandrang tot stoelgang en geheel belette urienlozing overvallen, waarvoor zij dadelijk de hulp van mijnen hooggeachten vader inriep. Bij zijne komst klaagde de patienle over pijn in den onderbuik, achter de symphysis ossium pubis, de urien lozing was haar onmogelijk, en steeds aandrang tot stoelgang (tenesmi), de pols was versneld en klein; het gelaat bleek zonder eenige roodheid, en de handen en het aangezigt met klam zweet bedekt. Bij het uitwendig onderzoek was de buik bij drukking pijnlijk, vooral juist boven de schaambeensvereeniging; de vesica urinaria was zeer uitgezet, en de hepar zeer gehypertrophierd, zonder dal de patiente ooit aan leverziekte geleden had, en ook klaagde zij volstrekt niet over pijn in deze streek. Het inwendige onderzoek met de in de vagina gebragte vinger deed op het gevoel een hard, rond ligchaam erkennen, waardoor de geheele kleine bekken holle was opgevuld. Dit ligchaam bood alle overeenkomst met het hoofd eens voldragen foetus aan. Door hel speculum uteri onderzocht, zag men een rond ligchaam van eene ligt roode kleur. De hand in de vagina gebragt zijnde, werd hetzelve voor polyp erkend, en de overige aandoeningen op rekening gesteld van de drukking, die het op de omliggende deelen uitoefende. De hypertophia hepalis scheen langzaam , zonder eenig ziekelijk verschijnsel opgewekt te hebben , ontstaan te zijn. Na het gedane onderzoek, werd haar haren toestand duidelijk voor oogen gesteld, men maakte haar met de ziekle en hare gevolgen bekend, en deelde haar tevens mede, dat zij alléén na de verwijdering der polyp herstel konde verwachten. Nadat zij in de operalie had toegestemd, werd de- zelve ook den volgenden morgen ondernomen; waarvan ik hier in korte regelen de handelwijze volgen laat. Nadat de blaas door de catheter geledigd was, werd de paliente, met het bekken verheven, op hel dwarsbed gelegd; de helpers ondersteunde de dijen. De met olie besmeerde hand met veel moeite in de vagina gebragt zijnde, kon, evenwel uithoofde de vingers, niet hoog genoeg opgevoerd worden, den steel van den polyp niet bereiken. Om eenige ruimte in de vagina te verkrijgen, werd vooraf met den schaar van siebold, zijnde op zijn plat S vormig gebogen, met afgeronde uiteinden en ter lengte van 12 duim, een wigvormig stuk uit den polyp geknipt. Hierdoor werd men tevens van zijnen fibreuse en op sommige plaatsen cartilagineuse structuur overtuigd. Na de verwijdering van dit gedeelte, kon de hand tusschen den polyp en de vagina worden opgevoerd, zoodat de steel met de vingers konde bereikt worden. De haakpincet werd zoo hoog mogelijk op het gezwel aangewend, en getracht hetzelven door regelmatige traclies naar beneden te trekken, hetgeen eindelijk na zeer sterke traclien gelukte, waarna de steel, die den omvang van een f 2,30 stuk had, werd afgesneden. De steel was gehecht ter linkerzijde van het oslium uteri internum. Bloedvliet werd gedurende of na de verwijdering volstrekt niet waargenomen. De paliente werd gedurende eenige dagen rust en eene horizontale ligging aanbevolen, en inwendig een mixtura emolliens voorgeschreven. Anamnesis. Op haar twaalfde jaar waren de eerste molimina menstrualia verschenen, zij had zeer dikwijls aan oph(almia scrofulosa geleden; de menses waren, altijd zeer ongeregeld geweest; (0111 de 14 dagen of 5 weken) en gedurende de laatste zeven jaren had zij dikwijls bij het ontwaken aan hevige bloedvloeijingen geleden. Steeds had zij zich zeer moeten ontzien voor veel beweging en voor verandering van gemoedsstemming, daar de minste aandoening genoegzaam was ter opwekking van melrorrhagia uleri: en gedurende het laatste jaar leed zij zeer aan fluor albus. Een, in 1848 ingesteld in- en uitwendig onderzoek leverde hoe genaamd niets bijzonders op, waaraan de baarmoederbloedingen konden worden toegeschreven. De uterus scheen slechts iets hooger te slaan, en was door de buikbekleedselen iets duidelijker dan gewoonlijk voel- baar, Tegen deze, zich van lijd tot tijd herhalende haemorrhagiën , werden haar vruchteloos bloedstelpende middelen toegediend, en vooral het gebruik van wanne stoven etc. afgeraden. In dezen toestand bragt zij acht jaren door, zonder dat met eenige zekerheid de oorzaak van dit bloedverlies kon worden opgespoord. In de maand Julij van het jaar 1848 werd zij door eene allerhevigste bloedstorting, die haar dreigde ten grave te slepen, overvallen. De destijds ten onzen huize zijnde Med. Docter, die zich met de waarneming der praktijk belast had, werd dadelijk ter hulp geroepen, en vond haar geheel bewusteloos met koude extremiteiten en naauwelijks voelbaren pols te bed liggen. ZijnEd schreef haar eene horizontale ligging en inspuitingen van azijn met water voor; inwendig werden stiptica etc. toegediend. Ten gevolge van dit bloedverlies zeer verzwakt zijnde werden haar later meer roborantia en nutrientia verstrekt. De menstruatie nogtans was en bleef als vroeger zeer ongeregeld. Bij het later nogmaals ingestelde in- en uitwendige onderzoek, werd de baarmoeder eenigzins duidelijker boven de ossa pubis waargenomen; hel inwendige leverde niets bijzonders op. Het bestaan van polijpwerd nu wel vermoed, maar was met geene zekerheid vast te stellen; totdat zij in de maand Augustus 1855 op nieuw door eenen hevigen bloedvliet overvallen werd, gepaard met op weeën gelijkende pijnen in de lendenen, zwaartegevoel in den onderbuik, trekken in zijde des bekkens en volkomene ischurie, waarvoor de hulp werd ingeroepen, en als oorzaak hiervan de aanwezige polijp erkend werd. 2e. Waarneming. Vrouw v. R., van eene zeer zwakke, zenuwachtige constitutie, oud 48 jaren, moeder van acht kinderen, was sedert vijf jaren lijdende aan uitputtende, baarmoedervloeijingen. De verlossingen en het kraambed waren altijd zeer regelmatig en voorspoedig afgeloopen; de laatste partus evenwel moest forcipaal getermineerd worden, ten gevolge van een buitengewoon zwaar kind en zwakke weeën. Na dien tijd nog eenmaal zwanger geworden zijnde, aborteerde zij in de vierde maand der graviditeit; verder was er geene sprake van bevruchting meer geweest, evenwel hadden de menses in hoeveelheid toegenomen, door fluor albus afgewisseld. De uterus was in omvang toegenomen. Voor deze metrorrhagiën de hulp van haren verloskundigen meermalen ingeroepen hebbende, werden dezelve zoo door sijptica als door koude inspuitingen eenigermate gestild. Eindelijk een meer naauwkeurig onderzoek instellende, vond hij, dat het kleine bekken dooi een week gezwel schier geheel was opgevuld; geen fibroid vermoedende, werd het gebrek voor inversio uteri aangezien, en hiervoor de hulp van mijnen liooggeachten Vader verlangd. Bij onze komst lag de vrouw te bed; zij had een bleek, vaal uitzigt, kleinen, zwakken pols, zuchtige zwelling der onderste ledematen; kort ademigheid, en klaagde over een gevoel van zwaarte en trekking in de lendenen en moeijelijke en pijnlijke urinelozing. Bij het uitwendige onderzoek des buiks, kon de baarmoeder door de algemeene bekleedselen niet worden gevoeld; bij het inwendige, door het inbrengen dei hand in de vagina, werd een rond, gevoelloos gezwel waargenomen, ter grootte van het hoofd eens foetus, hetgeen met de vagina strengsgewijze vereenigd was. Tusschen deze fibrae konde de vinger tot aan het collum-uteri worden opgevoerd, en zoo doende kon men zich overtuigen, dat de polyp met eenen dunnen, weeken steel uit het ostium-uteri ontsprong. Na rijp beraad, op welke wijze bier dit pseudoplasma moest verwijderd worden, besloot men den volgenden dag de excisie te doen. Op het afgesproken uur ons ter plaatse bevindende, werd de vrouw op het dwarsbed gelegd; de knieën werden gebogen en door twee helpers vastgehouden. Voor dat tot de operatie werd overgegaan, was de vesica urinaria door de calheter geledigd. De haakpincet werd zoo hoog mogelijk in het gezwel gezet, ten einde hetzelve naar beneden te trekken. Dit mislukte echter; de fibrae werden doorgeknipt, en nu gelukte het den steel der polyp te bereiken, die nu ook door middel der schaar werd doorgeknipt. De forceps, op het nu losse gezwel aangelegd zijnde, werd het zeer gemakkelijk verwijderd. Gedurende en na de kunstbewerking nam men hoegenaamd geene bloeding waar. Er werd eene ligte antiphlogistische geneeswijze voorgeschreven, die men later in eene meer roboreerende veranderde. De hydropische verschijnselen verdwenen langzaam, en de krachten namen allengs toe, zoodat tegenwoordig deze vrouw de beste gezondheid geniet. 3e. Waarneming. Vrouw v. K., oud 50 jaren, van een lymphatisch geslel, was op haar 25"e jaar gehuwd. Aangezien zij, na een jaar gehuwd te zijn geweest, aan profusemenstruatie begon te lijden, had zij hiervoor één en andermaal dc hulp van haren Geneesheer ingeroepen; doch, niettegenstaande de zorgvuldigste behandeling, waren de bloedvlieten veel heviger en ongeregelder geworden; waardoor zij zeer verzwakte. Nadat deze toestand een geruimen tijd had aangehouden, werd de hulp van mijnen geachten Vader gevraagd. Deze vrouw was door het veelvuldig bloedverlies anaemisch geworden, had eenen zeer zwakken pols, oedemaleuze zwelling van de onderste ledematen, geen eetlust, etc. Vóór haar huwelijk was zij nimmer ziek geweest, en ook nimmer had zich eenige anomalie in de men- struatien vertoond. De baarmoeder was bij het uitwendige onderzoek des buiks niet voelbaar; bij het inwendige onderzoek echter kon de ingebragte vinger het verwijde ostium uteri erkennen, dat door een hard, gevoelloos gezwel opgevuld was. Door middel van hel speculum bleek hetzelve ligt rood van kleur te zijn. Nadat hel door eene baakpincet naar beneden getrokken was, werd zeer gemakkelijk de steel bereikt, en met eene kleine, kromme schaar afgeknipt. Het was van structuur fibreus en hard, en had de grootte van een hoenderei. Onder de operatie openbaarde zich geene bloeding, doch tien uren na dezelve ontstond eene hevige metrorrhagia, die door styptica, injecties en tamponeren gestild werd. De vrouw werd eene horizontale ligging aanbevolen; inwendig werd een antiplogistisch sulapium toegediend. Na acht weken onder behandeling te zijn geweest, werd zij als hersteld ontslagen, en binnen anderhalf jaar na de operatie, had zij het geluk haar huwelijksheil niet eenen zoon vermeerderd te zien. De baring liep zeer geregeld af. E PIC RI SI S. Het is van algemeene bekendheid, dat de polypi uteri het meeste wordt waargenomen bij vrouwen, die meermalen gebaard hebben, en wel tegen den climacterischen leeftijd. Geen leeftijd evenwel geeft eenen bepaalden vrijbrief legen deze gebreken, en wij zien uit de eerste waarneming, dat ook de ongehuwde staal daarvoor niet beveiligd is. Deze patienle had nimmer aan ziekte der genitalia geleden. Wat nu de primitieve oorzaak die tot het ontstaan van dit belangrijk gebrek aanleiding heeft gegeven, geweest zij, kan ik niet beslissen. Vele schrijvers nemen aan, dat eene scrofuleuse constitutie het ontslaan dezer gebreken begunstigt; hoe aannemelijk ook deze oorzaak in dit voorwerp wezen moge, is dit echter door de ondervinding nog niet opgehelderd. De tumor zelve bestond uit eene middenpuntigen loop der vezelen, was appelrond, en op sommige punten duidelijk in kraakbeenvorming overgegaan. Bloedvaten waren er volstrekt niet in te ontdekken. Belangrijk was het in dit geval, dat er tevens eene aanmerkelijke hyperlhrophie der lever bestond, zonder dat er zich verschijnselen van leverlijden voordeeden. Na de verwijdering der polyp, verdwenen de hijdropische verschijnselen langzaam onder eene gepaste behandeling; de menses stelden zich verder geregeld in en de patienle geniet tegenwoordig den besten welstand. Nadat de geregelde menstruatie zich weder had ingesteld, is de hypertrophische toestand der lever genoegzaam geheel geweken. In de 2e waarneming viel bij de verwijdering direcl in het oog, dal dit ziekelijke voortbrengsel geheel door eenen zak der mucosauteri omgeven was, en geKeel los in denzelven was opgehangen. Waarschijnlijk heeft dus dit voortbrengsel de mucosauteri voor zich uitgestulpt, en na zich in de carviteit der uterus te hebben ontwikkeld, is de steel in atrophie vervallen, en op deze of eene andere wijze los in den gevormden zak ingesloten. Hieruit ziet men, hoe soms in zeldzame gevallen, de natuur alles in het werk stelt, om voortbrengselen, welke haar vreemd zijn, te verwijderen. De haemorrhagie, bij de excisie in deze drie gevallen waargenomen was uiterst gering; in hel laatste geval nogtans ontstond er tien uren na de verwijdering eene allerhevigste metrorrhagie, die het tamponeren der vagina noodzakelijk maakte; inwendig werden stiplica etc. toegediend. Uit deze waarneming ziel men tevens, dat de polypen de bevruchting niet uitsluiten. Dit zou dan slechts mogelijk zijn, wanneer zij of door hunne zitplaats, of door hunnen omvang de tubae follapiae sloten. In geval er polyp en tevens graviditeit bestaat zal een normaal einde der zwangerschap wel lot de zeldzaamheden behooren. De meeste schrijvers komen hierin overeen, dat abortus in de vierde of vijfde maand der graviditeit hel gevolg dezer gebreken wezen zal Cruveiller nogtans deelt ons een geval mede van eene vrouw, die van eenen voldragen zoon verlost werd, en bij welke na de geboorte van hel kind de placenta is moeten verwijderd worden, om de hevige bloedstorting die zich dadelijk instelden, te stillen. Op den negenden dag na de bevalling slierf de vrouw aan metritis. Bij de lijkschouwing vond men in utero eene polyp van verscheidene ponden, dien met eene platte basis van haren bodem zijnen oorsprong ontleende. NASCHRIFT. Ziedaar drie waarnemingen van polypus uleri librosus, die door excisie, verwijderd zijn, medegedeeld. Hoewel daarbij geene wetenswaardige bijzonderheden vallen op te merken, leveren zij noglanshet bewijs, dat van de verschillende behandelingen die men vindt opgegeven, de excisie de voorkeur verdient. Immers hiervoor pleit, mijns bedenkens, de fibreuse polyp zelve, die in zijnen anatomischen bouw zoo weinig bloedvaten oplevert, dat men zelfs aan zijne nutritie en outwikkeling zoude kunnen twijfelen; daarenboven voldoet deze wijze aan de eerste indicatie, het wegnemen der oorzaken, die hier voortdurend de congeslievre toestand naar de uterus opwekt, en de gewoonlijke bloedingen te weeg brengt, die door inanitie of door aanhoudend hydropisch lijden het leven doel eindigen. STELLINGEN. i. Het onregelmatig, zwak of moeijelijk bedrijf der spijsvertering, waaraan, onder verschillende benamingen, ook die van dyspepsie is toegekend, is een verschijnsel en geen zelfstandige ziekte. II. De resectie van baarmoeder-polijpen verdient de voorkeur boven andere hulpmiddelen. III. De Methode van busch. om de keering op het hoofd te bewerkstelligen, is boven die van d'outhepont te verkiezen. IV. De symphisiotomie moet, als verloskundige kunstbewerking, worden verworpen. V. De kunstmatige vroeg-geboorte is boven de keizersnede en de cephalotribsie te verkiezen. VI. Bij prolapsus uteri is de cauterisatie der vagina, door middel van het gloeijende ijzer, als het eenigste radicale middel ter genezing te beschouwen. VIL Het gebruik van sterken drank is in ons vaderland, en voor de bewoners van lage streken in het algemeen, eer vóór- dan nadeelig; het is daarom, dat wij ons met de inzigten der afschaffings-genootschappen, die bij ons in navolging van andere landen zijn opgerigt, niet kunnen vereenigen. VIII. De dood der vrucht, na het toedienen van het secale cornutum , kan niet direct aan de pharmacodinamische werking van dit middel worden toegeschreven. IX. Bij metrorrhagien gedurende of na de haring verdient secale cornutum boven de andere stiptica, geenszins de voorkeur. X. Bij aneurijsma artaeriae popliteae, verdient de onderbinding der art cruralis, in het bovenste derde gedeelte der dij, de voorkeur boven andere methodes.