BERIGT VAN DEN UITGEVER. Bel werk, ketwelk thans „„„ he, Wederlandsel, „e_ «..W* putiM aangeboden „ordt en «, de leer der ondingen der deelen in de Ml- „ bortt. 'Men gelegen handel,, maakt ket eerste gedeelte ui, van een groeier „erk, da, uit de gesekri/len van onderse/teidene der beroemdste Schrijvers, die eene of andere aiekte meer ponder tot onderwerp van naauu,keung onderteek gekozen kelten, samengesteld is en der den l.tel van Medicün.che P,„is d„ WshrtMte Acme «, Ze„ Duilsch|Mj veel vgmg en ,nd,en de verzeiling des Pi,gevers welgegrond is ook ,n ons tand me, bijval ontvangen W „Jd*,. , . »''' voornemen van den Uitgever, om °f'":k' mrig' van /,e' wrk 'even Zdere S7S " """ " ** nier eene» algemeenen titel te lenigen en ,00 spoedig mogelijk ter perse te leggen. ONTSTEKINGEN. ONTSTEKINGEN DER BORSTINGEWANDEN. I. Ontsteking van het hartezakje. Pericarditis. Folgent Hor* en Andrai. Beete ontsteking van het hartezakje. Algemeene verschijnselen. Bij geen ontstekingaardig lijden heelt men liet herkennen roor zoo moeijelijk gehouden, dan bij ontsteking ran het hartezakje. Laejinkc verzekert, deze ziekte dikwerf bij eene lijkopening in den volkomensten vorm te hebben ontdekt, waar hij dezelve geenszins vermoed had, en daarentegen dikwerf al hare verschijnselen te hebben waargenomen, terwijl zich na den dood geen spoor van ontsteking vertoonde. .Latham vermeldt ons twee gevallen, die volgens hunne verschijnselen voor de duidelijkste hersenontsteking moesten woren aangezien, en ook als dusdanig werden behandeld, bij welke het echter naderhand bleek, dat de hersenen volmaakt gezond waren, en daarentegen een hooge graad van onts eking van het hartezakje aanwezig was (*). Andral maakt van dergelijk geval gewag (f). Voor alle dingen is het noodig deze moeijehjkheden altijd voor oogen te hebben, ten einde hen te gemakkelijker te kunnen overkomen: gevallen echter, zoo als de aangevoerde door Ahdralen Latham, zijn hoogst zeldzaam, en sedert dat onze diagnostiek door de auscultatieen percussie is verrijkt geworden, zal men niet gemakkelijk ontsteking van het hartezakje meer over het hoofd zien. (*) Lond. Med, Gaz. Vol. III. pag. 209. (f) Clinique ATédicale. Vol. III. ppg. 414. De ontsteking Tan het hartezakje openbaart zich door de volgende verschijnselen: heete ontstekingskoorts, stekende, brandende , snijdende pijn in de hartestreek , die zich bij ruime inademing naar boven uitstrekt tot het linker schouderblad , de schouder en den bovenarm en in zeldzame gevallet» tot den elleboog, en die, indien men de linkerzijde uitrekt, in-het bijzonder echter ook, wanneer men tusschen de hartstreekribben en van den bovenbuik naar de streek onder de linker korte ribben drukt, toeneemt en die slechts bij minder heete ontsteking, meer of min stomp wordt; ■Hioeijelijkheid voor den lijder, om op de linkerzijde te liggen , en de eenmaal aangenomene ligging, meestal op den rug, te verwisselen: droog hoesten, moeijelijke ademhaling, hartklopping, waarbij de slag nu eens hevig en regelmatig , alhoewel de slagen van verschillende sterkte zijn, dan eens zwak , golvend en onregelmatig is; terwijl de pols altijd menigvuldig en in den beginne doorgaans vol, hard , versneld ca dikwerf trillende is; na weinige dagen echter, indien de pols niet in dezen toestand, blijft, zwakker dan men bij de verhoogde werkzaamheid van het hart verwachten zoude, cjn in de ergste gevallen , somtijds van het begin der ziekte af, tusschenpoozend , onregelmatig, ongelijk en met dy>pnoë verbonden; een gevoel van stikken bij het beproeven , om de ligging te veranderen: hevige angst, eigentlommelijke ontstelde en tezamengetrokkene gelaatstrekken — wegens de sympathie tusschen de ademhalingszenuwen des gelaats en van het hart — somtijds sardonische lach, neiging tot flaauwten, aanhoudende onrust, onverdrageiijke benaauwdheid , koud zweet en eindelijk door de stremming van den bloedsomloop , opgezetheid en blaauwe kleur des gezigls en der ledèmaten. De verschijnselen , onder welke de ontsteking van het hartezakje voorkomt, vormen zich dus zeer verschillend, en men konde op het eerste gczigt gelooven, dat de moeijelijkheid der herkenning juist berustede op dit gebrek aan overeenstemming en te menigvuldige verwisseling der verschijnselen; want in het eene geval is de ziekte uiterst pijnlijk, in het andere, alhoewel de ontsteking denzelfden graad bereikt heeft, dragelijk ; in hel eene eindigt zij in twee of drie dagen met den dood, in het andere houdt zij verscheidene weken aan, enz. Gaan wij echter deze verscheidenheden van nader bij beschouwen , zoo zullen wij vinden , dat zij de pathognomische waarde der verschijnselen in geenen deele verzwakken, naar veeleer onschatbare wenken voor ons zijn , in zoo ver als zij ons «cm verscnaöen over aen toestand en den voortong der ontleedkundige weefselveranderingen (zie verder z/klZZ) en door deze wederom aangaande het verloop en niuïkeurfi i ndpnnt der ziekte. De ondervinding namelijk heeft c^leerd" dat de wijziging m de verschijnselen , voornamelijk door dé hoedanigheid en hoeveelheid der uitstorting en^wel op de volgende wijze veroorzaakt wordt. Indien de uitstortin* voor namelijk uit geronne lymphe bestaat, 0f dat te gelijk met deze afgescheidene wei opgeslorpt is g^orden /xooS «pX d e £ fmeene Tan het hartezakje ontstaat die de verdere uitstorting van deze vloeistof bekt zoo bil houct de werkzaamheid van het hart doordans dezelfde sterkte en regelmatigheid die zij bij het begin d°er ziekTe Tel02 en dlen ten gevolge is ook de pols sterk, hard en reaelma' tig de lijder niet zoo zeer aan eene bepaalde lbaW thee, arrow- Op de ontstekingwerende geneeswijze alleen maa men zich niet verlaten ; m moeijelijke gevallen verkrijgt men door dezelve zeldzaam, welhgt nimmer eene volkomene genezing • het schijnt, wel is waar dikwerf zoo, daar alle verschijnselen tot op eene eenigzins verhoogde werkzaamheid van het hart verdwijnen of zelfs de verngting van het hart weder op de normale wijze Jlaats heeft; maar zoodra als de lijder weder met zijne'VezE den een begin maakt, keert het hartkloppen met de verschijnselen eener organische hartziekte terug, dewijl de wei en de ymphe niet zijn opgeslorpt geworden, en de vergroeijing van het hartezakje zich gevormd heeft. Nu weigert ons de ontstekingwerende behandeling haren dienst, want zij voorkomt n ..de uitstorting van lymphe, en dus bewerk/zij hooi moeijelijk de opslorpmg van dezelve. Het kwikzilver bS ons nu nog als het eenigste middel over, dat zeer waarschijnlijk ook hier wegens den spoedig verwekten speekselvloed werkt. Mij zijn gevallen bekend , bij welke , _ zonde r dat speekselvloed in het midden gekomen was, zich toch de genezLen maanden lang staande hielden ; in al deze gevallen wei/echter het middel ruimschoots aangewend, en verrigtte waarschijnlijk wel zijne specifieke werking, echter niet op eene zoo in het oo«* vallende wijze. Tijf tot acht greinen caiomel, of tien tot vijftien greinen blaauwe pillen f>) werken, dagelijks driemaal gegeven , doorgaans zeer spoedig, en om het laxeren te voorkomen , in vereeniging met een of anderhalf arein opium ■ liet beste begint men daarmede na de eerste bloedontlasting ' De insmering kan buitendien aangewend worden, of indien het kwikzilver inwendig genomen, niet goed bekomt gedeeltelijk de plaats vervangen. De verschijnselen worden pcwoonhjk merkbaar verzacht, zoodra zich de werkin* van ÏSstTSL of tm°nd Vert00Dt' vooral indi™ binnen de staat die vonr Tt S ^ rijkdijke sP<*^elvloed ont¬ laat die voor het overige eene week, tien dagen of Jan- Ll »"k«T onJerh<"*ta' «nchjraetei ge- 2 Indien de pijn in de latere tijdperken der ziekte, wanneer •de tijd, om bloedzuigers aan te zetten, reeds verstreken is, Tioff aanhoudt, alsdan bewijzen blaartrekkende pleisters, indien het noodig is drie, vier, spoedig na elkander herhaald, goede diensten. Juist bepaalde, op ieder enkel geval toepasselijke, voorschriften zijn er wel niet te geven ; veeleer moet het aanwenden en herhalen van bloedzuigers , pleisters, koppen , aderlatingen , enz., alleen aan het oordeel des Geneesheers overgelaten worden, en slechts de eigene ondervinding kan bier leerenhoe men de middelen naauwkeurig op de omstandigheden toepast. Bij slapeloosheid en eenen hoogen graad van zenuwachtige prikkelbaarheid geeft men dikwerf, met zeer goed gevolg, een drankje uit vijftien tot twintig droppels tinct. hyoscyami, en even zooveel tinct. digitalis, drie- of viermaal daags toegediend. Ondertusschen moet men bedarende middelen niet eerder weven , voor dat de hevigheid der ontsteking over is; geheel echter tegen het einde der ontsteking mogen 'zij ook niet toegediend worden , dewijl zij door hunne vergiftige werking de reeds genoeg verwarde verschijnselen nog meer zouden compliceren. Gedurende de beterschap moet eene spaarzame, niet prikkelende leefregel en de grootste rust als eenen strengen regel aangenomen worden, totdat de werkzaamheid van het hart haren voormaligen toestand geheel en al en voortdurend weder verkregen heeft. Yooiwerpen, die voor korten tijd aan ontsteking van het harte/.akje lijdende waren, worden zeer gemakkelijk door dezelfde ziekte weder aangedaan, in het bijzonder indien zij nit rheumrvtisme ontstond, of hunne genezing onvolkomen was, omdat, zoo als bekend is, ieder deel dat kort tevoren door ontsteking is -aangedaan, wegens de teederheid en grootere prikkelbaarheid der vaten in de op nieuw bewerktuigd ?Teworden weefsels, vatbaarder is voor een nieuw ontstekingsproces , dan een gezond weefsel. Eene terngkeerende ontsteking is ondertusschen niet zoo intensief, zoo krachtvol en gevaarlijk, als eene van een tot nu toe gezond weefsel: zij wijkt gemakkelijk voor de tegen haar aangewende behandeling. De wederinstorting zelfs heeft evenredig ook zelden den dood ten gevolge, ja zij' staan dikwerf verscheidene tijdperken gelukkig door , zonder dat de toestand des lijders inderdaad erger wordt dan na het eerste ziek zijn. Er zijn voorbeelden, bij welk» Heet gtvrrivhts-riienmatismvs, plotselijk hevig snijdende pijn in de streek des harten , spoedige dood, et lei 'uohtige uitziveeting op de inwendige vlakte van het hartezalje. Een bakker, een en dertig jaren oud , kwam in den loop der maand Augustus 1822 in liet hospitaal de la Charitè. Sedert bijna Tij ft ie n dagen leed hij aan hevige pijnen , welke na elkander verscheidene gewrichten aangedaan hadden, en tijdens zijne aankomst den linker elleboog en het handgewricht, zoo ook het regter beet» en den voet van deze zijde aandeden. Al deze -deelen waren gezwollen en roodachtig. Sedert liet verschijnen ■van dit rheumatismus had de lijder dikwerf aan hevige hoofdpijn geleden: de. koorts was hevig, de tong rood .en eenigzins ■droog , de maagstreek bij het drukken eenigermate pijnlijk. In de eerste vier en twintig uren werd hij tweemaal, ieder maal twaalf oneen bloed gelaten. De bloedkoek was door eene ■dikke spekhuid bedekt. Daar den velgenden dag nog geene merkbare beterschap gevolgd was, zoo werd eene derde aderlating -voorgeschreven; het bloed vertoonde even zulk eene spekhuid, -als de .eerste maal. De pijnen aan de regter knie •en voet verdwenen; maar te gelijker tijd zwol .de linker knie. -De zwelling aan den linker elleboog en het handgewricht was .afgenomen, in rust was liet pijnloos, doch de geringste beweging veroorzaakte hevige pijn. Vierde aderlating van twaalf onoen, ver-zachtende drank, pappen, dieet. .Tiet bloed vertoonde eene spekhuid. Op den vierden dag na de "komst des lijders waren , niettegenstaande de vier -aderlatingen binnen drie dagen, de elleboog, het handgewricht en de knie der linker zijde gezwollen en zeer pijnlijk. De tong had hare roodheid verloren. Om liet knic•gewricht worden twintig bloedzuigers gezet. Op des vijfden dag was het slechts nog zeer weinig pijnlijk, doch in zijne plaats werd nu de regter knie aangedaan. De toestand van het linker elleboogs- en handgewricht bleef dezelfde, de -koorts hield san, verzachtende drank, pappen, dieet. Den zesden dag dezelfde toestand. Vijfde aderlating van twaalf oneen , tien bloedzuigers aen de regter knie, tien andere aas -het linker handgewricht. Gedurende den dag was er eene aanmerkelijke beterschap, de zwelling der verschillende -gewrichten nam af, en zij konden zelfs, zonder veel pijnen te veroorzaken , bewegen worden, de lijder zelf zeide, dat hij voor de eerste maal eene duidelijke beterschap bemerkte. Zj was echter van korten duur : bijna alle zijne gewricht ;n waren des avonds tegen acht uren bijna vrij: Iiij" bevondz>ie& >vei. —1 ] lotselijk. werd tegen tien uren de onder en binnen linker zijde der linker borst door eeno hevige pijn aanueorrePU! > 1Telke den geheelen nacht aanhield. Den anderen morgen vond^ iaën den lijder in den volgenden toestand. Hij schreeuwde overluid ten gevolge van de stekende pijn, dié ij op de aangewezene plaats had, deze pijn veranderde noch dooi hoesten, noeh door de bewegingen bij het inademen noch eindelijk door verandering der ligging. Zij had dus noch het saianter van de pijn bij ribbenviiesontsteking, noch dieeener spier_ pijn. He gewrichten waren volkomen pijnloos. Foor het overige in het geheel geen hoesten, de borst wedeigalmend helder klinkend. Het ad emhalmgsgel uid zuiver, alleen op eene merk waard wijze sterk; zeer menigvuldige-, onstuimige, met betrekkin^ tol tle kracht onregelmatige en tusschenpoozende hartslagen. " Be pols was even zoo tusschenpoozende als het hart, maar zeer klem, onder den voelenden vinger verdwijnende , en was somtijds- rjS Tl? "' Blef' ,tezamen8evail3n (gn'ppée) gelaat met de uitdrukking van den hengsten angst: koude ledematen- L'ic schrikkelijk beeld van verschijnselen werd aangezien rooseene ontsteking van het bartezakje. De lijder was zoo zwak dat men net met voor doelmatig hield, neg eenmaal- eené. ac.ei te openen. Op ae hartesUeek werden derti voorkomen had. Onder deze uitzweetimr zag men het hartezakje levendig rood gekleurd,- om in den eken! li]!cen zm te spreken, was geene vloeistof in zijne hullioW u.(gestort, men kreeg er hoogstens eene once aan groenaehtige wei uit. De zelfstandigheid van het hart zelve de inwendige vlakte zijner Lolligheden-, de groote vaten' welkfr voor een gedeelte uit dezelve ontspringen, gedeeltelijk iiï hetze ive zich mmonden , waren volmaakt gezond - aan hei ribben vlies werd men oude, celachtige aanhechtingen, en 'm' ,!)3CIT een bl«edweiaelt% ^vervulling, gewaar. De-inas« was langs (ie gróote kromming eenigzins rood. Noch in de overige werktuigen der buikholte , noch aan de hersenen en in hare aanhangsels, nam men iets bijzonders waar. B. Slepende on/sleking van het hartezakje. VERSCHIJNSELEN EN HERKENNING DER SLEPENDE ONTSTEKi.fG VAN HET HARTEZAKJE. r Dc algemeetie verschijnselen der slepende ontsteking van het hartezakje, stemmen met die der heete bijna geheel overeen, alleen dat zij zich in minderen graad voordoen. l)e koorts is meer eene sluipende , die nu en dan , indien de ontsteking bijna heet is, verheffingen maakt. De benaauwdheid en onrust zijn, ofschoon somtijds niet onbeduidend, toch in vergelijking van den heeten vorm , dragelijk. De lijder is ten opzigte van zijne ligging meer vrij , geeft echter dikwerf aan de houding, om mei voorwaarts gebogen ligchaam te zitten, de voorkeur. De bloedsomloop minder onregelmatig, en de werkzaamheid van het hart, ofschoon dikwerf plotselijk en versneld , gewoonlijk eenigermate zwak , uitgezonderd bij eene eenigzints aanhoudende verheffing van het ontstekingsproces.: Ook is somwijlen de pols niet zeer onregelmatig , indien ook al het hartezakje vol vloeistof is; zoodat waarschijnlijk de elasticiteit van hét vlies door de ontsteking niet zoo zeer geleden heeft , dat deze zich niet allengs zoude kunnen uitzetten en zijnen inhoud zoo voegen, dat het hart niet eenigermate voor den druk der vloeistof beschermd werd. De lijder klaagt bij slepende ontsteking van het hartezakje meer dan bij heete, over eene zekere zwaarte, een vol zijn in het hartekuiltje, over: « iets, dat hij niet naar onder brengen kan." De slepende ontsteking van het hartezakje is, in het bijzonder , indien zij dadelijk in den beginne onder deze gedaante te voorschijn komt, moeijelijker te herkennen , dan de heete. De kennis der voorafgegane zaken, geelt hier ' de beste opheldering. Indien de lijder te voren aan rreene hartziekte lijdende was, op eenmaal echter zich de verschijnselen van zulk eene vertoonen, en reeds binnen weinige maanden vermagering en een zekere graad van koorts er bij komen , bovendien weJligt een stoot of val op de borst, eene rheumatische koorts, of eene met pijn in de hartstreek verbondene ontsteking als oorzaak bijgebragt wordt, 7.00 heeft men Wel grond, eene slepende ontsteking van het hartezakje stan te nemen , en behoeft hel aanwezig zijn der ziekte naauwltjks no« te betwijfelen, indien de natuurkundige verschijnselen , welke de in het hartezakje bevatte vloeistof aanbiedt, met de andere verschijnselen overeenstemmen. De natum kundige verschijnselen vormen zich op de volgendewijze. De hartslag en pols hebben in het algemeen bijna dezelfde geaardheid als bij den heeten vorm-, alleen dat zij bij, de minder hevige hartwerkzaamheid insgelijks miniler krachtig zijn. Indien de bewegingen van het hart versneld en niet geheel krachteloos zijn, zoo Tereenigt zich met het eerste geluid een echter doorgaans zeer onbeduidend zieke! ij !geluid j dit voegt zich bij beiden, indien ten gevolge eener ontsteking, de monden vernaauwd zijn. Is het hart, zoo als het dikwerf gebeurt, verwijd, zoo zijn de geluiden sterker, en indien hypertrophie met verwijding aanwezig is , zoo is ook de hartslag op eene overeenkomstige wijze versterkt. De vloeistof in het hartezakje is door dezelfde kenteekenen , als bij de heete ontsteking van het hartezakje kenbaar, d. i. door den zeer dollen toon bij de per• ussie en den golvenden hartslag. lijkopening_ In het algemeen onderscheiden zich de-ontleedkundige kenteekenen der slepende ontsteking van het hartezakje , niet wezenlijk van die der latere tijdperken van den heeten vonn, uoch de roodheid is onzuiverder en donkerder, ook strekt zich de ontsteking altijd over de geheele holligheid uit: de eiwit gelijkende schijnvliezen ontbreken of geheel en al, of zijn dun, week en zwak , verstoord , eindelijk wordt daarbij iedere keer cene troebele, melkachtige, nu en dan volmaakt ettervormige vloeistof in meerdere of minoeie hoeveelheid afgescheiden.. Door de opslorping dezer vloeistoi, kan geheel het hartezakje innig met het hart vergroei— jen , dat echter, zoo als Lae.vnec geloofd, innige vergroeiingen slechts door de slepende ontsteking van het hartezakjeontstaan kunnen, en, dat na den heeten vorm derzelve zich altijd slechts eene lossere , meer bandaardige vereeniging vormt , laat zich moeijelyk bewijzen, \olgens de nasporingen var. Hope ontstaat, ten gevolge van den heeten vorm, meer eensinnige vergroeijing. Behandeling. Indien- de- ontsteking van het hartezakje wezenlijk slepend is, en het hartezakje vloeistof schijnt Ae bevatten , zoo zijn tegenprikkels de beste middelen, Met betrekking tot het reeds over dit punt gezegde,. (zie boven behandeling der heete ontsteking van hel hartezakje) vermoani üoi'Ej of deze bij herhaling aan te wenden of'door prikk«- Jende zalven open te liouden trekpleisters, de pleisters u:L tart. stibiat. en pik, verders .de fontanellen en de Jiaarsetons. De laatste prikkelen gewoonlijk. zoo hevig, dat zij door hunnen nadeeligen invloed op de algeineene gezondheidstoestand meer schaden , dan door hunne plaatselijke werking nut doen. Kwikzilver kan als opslorping bevorderend middel, indien het matig en met voorzigtig'heid gebruikt wordt, nuttig zijn; doorgaans is de lijder zoo verzwakt, dat hij ter naauwernood de zachtste werking er van verdraagt. Over endocarditis, of ontsteking van het inwendige vlies des harten en des v ezelachtig en weefsels deikleppen. Volgens Bouilliud (*}. De ziekte, waarover wij hier handelen zullen, was tot n»toe zoo weinig bekend, dat haar zelfs een eigen naam ontbrak. Bouillaud, die haar den naam van endocarditis gaf, heeft voor het eerst een helder licht over deze eigendommelijke aandoening van het inwendige vlies des harten en der hartkleppen verspreid, en met veel naauwkeurigheid de ziekelijke ontleedkundige verschijnselen, die zij ten gevolge heeft, ontwikkeld. In de geschriften zijner voorgangeren, ontmoet men slechts hoogst onbepaalde opgaven aangaande dit lijden. Corvisart maakt er volstrekt geen gewag van , en schijnt het bestaan van dezelve niet eens vermoed te hebben. Mathieü BaillïE (Traité d'Anat. pat hol.) spreekt van eene werkelijke ontsteking der aderlijke kleppen, die bij met plastische lyrnphe bedekt had gevonden. Burjis (on diseases of the heart. Edimbourg 1809) vond aan de inwendige vlakte van het regter hartoor vlokachtige lymphe. Even zoo vondt hij het lintrer hartoor gedeeltelijk verbeend, en inwendig met eene vlicsvormige laag van plastische lymphe bedekt. Men zoude dwalen , indien men wilde gelooven , dat Kretssig , onder den naam zijner carditis polyposa , de ware endocarditis beschreven had. Het is wel niet te ontkennen , dat de bloedstremmingen , welke somtijds in de holligheden van het hart gevonden worden, zich ten gevolge van endocarditis vormen kunnen ; maar voor dit zijn zij niets beteekenende , daar zij zich ook in vele gevallen vertoonen , (*) Traité Cliniqut des Malauies du Coeur. Paris 1836. bij welke het inwendige vlies zonder eenige ontsteking aangetroffen wordt. LAENfiEc beweert, dat de ontsteking van het inwendige vlies Tan het hart en der groote raten"eene hoogst zeldzame ziekte is, en gelooft, dat in de meeste aeT.xllen de roodheid dezer deelen slechts een voortbrengsel" is der bloedinzuiging (imbibition a sang) na den dood. "lIoPE eindelijk is m zijne hartziekten, de meening van Laennec toegedaan , en wil de organische stoornissen der hartkleppen en <:er groote slagadervvanden geenszins aangezien hebben als voortbrengsels eener voorafgegane ontsteking. Du zij genoeg aangaande de schrijvers over deze ziekte ÜOiiLLAUD komt het eerst de eer toe, deze ontsteking in al hare wijzigingen naauwkeuriger te hebben opgegeven ten einde aldus de herkenning gemakkelijker te maken.' Dat het vaak moegelijk, ja onmogelijk wordt, om de ten gevoge dezer ontsteking ziekelijk afgescheidene stof op het lijk te bevestigen , is echter nog geen beivijs, dat er geene ontsteking aanwezig was; want in vele gevallen merkt men de Jymphe, waar z,j stellig uitgestort is, slechts daarom niet op omdat zij door het geweld der bloedkolom in het hart en de groote slagader weder weggespoeld wordt. 1 en einde de ontsteking van het inwendige viies des harten beter te herkennen, verdeelt Bouillaud dezelve in drie tijdperken of graden , die op verschillende ontleedkundige kaJakiers gegrond zijn, en welker verschijnselen zich volgens deze kaïakters, verschillend voordoen. beschrijving der ontleedkundige storingen. Eerste tijdperk der endocarditis. Bloedophoopin? r erweeking, Verzwering en Ettering. 1. De roodheid van het inwendige vlies des harten is eene der ontleedkundige kenmerken, waarvan het eerst gewa- moet gemaakt worden In de meeste der gevallen laat de" heete * ontsteking van het inwendige vlies des harten eene meerder of minder levendige roodheid der aangedane deelen achtei; zij « nu eens rozen-, dan purperrood, ja zelfs wel bruin-rood. Ztj vertoont zich op sommige plaa sen of ook algemeen verbreid; dikwerf is £j slecht," 1 TüJ pen aanwezig, en is zij ook algemeen verbreid, zoo is zij toch 'sterkst aan het klepgedeelte van het inwendige vlieZ0° ,s ook doorgaan, de roodheid j„ de regter holligheid donkerder dan in de linker, hetgeen waarschijnlijk daarvan komt, dat liet bloed, hetwelk de eerste doorstroomt, minder hoogrood is dan dat in de laatste. Hoe het dan ook zij, de roodheid is niet alleen het gevolg der inspuiting van de haarvaten, maar is veel eerder eene bloedkleuring van het inwendige vlies des harten. Gewoonlijk strekt zij zich niet onder hetzelve uit, ook laat zij zich niet afwasschen, maar verdwijnt bij eene eenigzins aanhoudende weeking. De natuur der roodheid van het inwendige vlies des harten en der groote vaten , was in den laatsten tijd een onderwerp van veelvuldige redeneringen. Reeds boven is gezegd geworden , dat Laennec , indien anders geene ontleedkundige kenteekenen eene plaats gehad hebbende ontsteking staafden , dezelve voor een gevolg hield van eene bloedinzuiging na den dood. Bouillaut) hield de roodheid dan voor ontstekenachtig, indien zij zich in een lijk vertoont, dat voor dat de rotting be«int is geopend geworden , en dat, gedurende het leven do nog nader te beschrijvene verschijnselen eener ontsteking van het inwendige vlies aanbood. PSog duidelijker zal zich de ontstekenachtige natuur der roodheid doen kennen, indien de volgende omstandigheden er bijkomen. 1. Zwelling , verdikking , en losheid der deelen, op welke zich roodheid vertoont ; 2. liet voorhanden zijn van etter, schijnvliezen of van aanhangende, ontkleurde, den ontstekenachtigen bloedkoek gelijkende bloedklompen; 3. Het gelijktijdig bestaan eenter gelijkmatige roodheid in die vaten, wier ontsteking zich duidelijk, gedurende het leven des lijders, hebben doen kennen.. Heeft de ontsteking van het inwendige vlies des harten eenen zekeren tijd lang, twaalf, veertien , twintig dagen en meer aangehouden , zoo vertoont zich, benevens die roodheid , nog eene aanmerkelijke verdikking van het inwendige vlies des harten. Deze verdikking vertoont zich echter gewoonlijk slechts regt duidelijk ontwikkeld aan de kleppen, daar waar het vlies bijna 4 dubbel en door een bandaardig weefsel versterkt is. De verweeking van het inwendige vlies des harten is in het tijdperk, .waarvan hier gesproken wordt slechts zeldzaam zeer duidelijk waar te nemen. Ondertusschen scheen het dat het gemakkelijker te scheuren was dan in den gezonden toestand. Tevens is deszelfs vrije vlakte minder glad, dan in den normalen toestand en ineer of min gevouwen. Het daar onder gelegen celweefsel schijnt zijnen zamenhang verloren te hebben , en zeer scheurbaar le zijn geworden, weswegens men ook zonder moeite liet inwendige vlies kan losmaken. Somtijds neemt men in het heete tijdperk der ontsteking van het inwendige vlies des harten ook ontvellingen of beginnende verzweringen waar aan de inwendige vlakte van het hartezakje of der kleppen zelve. Deze verzweringen kunnen naderhand doorboringen der wanden van het hart, der kleppen of van het middelschot der kamer te weeg brengen. 2. Eene etterachtige of schijnvliesachtige afscheiding komt ongetwijfeld bij de ontsteking van het inwendige vlies des harten tot stand, maar men bemerkt ligt, dat het dikwerf zeer moeijelijk is, hun bestaan wezentlijk vast te stellen. De snelheid en het geweld der bloedstrooming door de hartholligheden is zoo groot, dat het allengskens ten gevolge der ontsteking van het inwendige ■dies des harten afgescheiden voortbrengsel spoedig weder door dezen stroom weggevoerd wordt. Desniettegenstaande neemt men gevallen waar , bij welke zich eene tamelijke hoeveelheid van etter en vliesachtige stoften ten gevolge der heete ontsteking van het inwendige vlies des harten voordoen. Dikwerf is de etter midden in eenen bloedklomp verscholen , of wordt in de ruimten tusschen de spierbundels terug gehouden. Even zoo is het gelegen met de schijnvliesachtige stoffen. Deze namelijk zijn uiterst kleverig en kleven vast te zamen met die gedeelten, op welke zij zich plaatsen; men vindt hen in tamelijke hoeveelheid aan de oppervlakte der kleppen, aan hunne vrije randen , gelijk aan de pezen, waar zij zich dikwerf voordoen onder de gedaante van vleeschh euvel ij es ol bolletjes eener eiwitachtige zamenstelling. In zekere gevallen gebeurt het dan ook wel, dal men eene gewone aanhangende en rekbare bloedlaag voor een schijnvlies "houdt. Deze dwaling is zoo veel te gemakkelijker mogelijk, daar de schijnvliezen zeiven uit opgehoopte vezelstof bestaan; het is ondertusschen van weinig beteekenis. Kan eene heete ontsteking van het inwendige vlies des harten ook m versterving overgaan ? Neemt men in aanmerking'het uiterst zeldzame van dezen uitgang bij ontstekingen der weiachtige vliezen , waartoe het inwendige vlies van het hart behoort, zoo zoude men geneigd zijn, deze vraag met neen te beantwoorden. Er zijn echter toch verschillende gevallen waargenomen, welker spoedi<' ' oo e'i.jke uitgang tot eene, met zekere in versterving uitgaande ontstekingen overeenkomende, inwendige ontsteking van het hart kan doen besluiten. De kloppingen des harten , de uiterst meniglu ('oe> naauwlijks telbare , ongelijke , tusschenpoozende pols, de inet gioote uitputting en alle typheuse verschijnselen verbondene koorts, de opgelosthcid van het uit do ader getapte bioed, de spoedig ontslaande dood, de roodheid van het inwendige vliey des harten , liet inet luchtblazen gemengde , ontleede bloed , dat alles schijnt voor den uitgang in versterving te pleiten. Het moet echter voor de verdere onderzoekingen nog overig blijven of deze verschijnselen gevormd zijn ten gevolge van eene gangreneuse ontsteking van het inwendige vlies des harten, dan of zij, in het bijzonder wat de na den dood aangetroffene verstoringen aangaat, niet van eenen zuiver lijkachtigen oorsprong zijn. 2. Nadat de voornaamste storingeti, die het ontstokene inwendige vlies van het hart, met betrekking tot aijn weefsel en zijne verrigting aanbied, nagegaan zijn, blijft ons nog de ziekelijke verandering van het bloed-, dat in de holligheden van het hart zich bevindt, ter overweging overig. Uit de daarover in het werk gestelde onderzoekingen , blijkt het, dat deze ontsteking eene stremming van eene meerdere of mindere hoeveelheid van het circulerende bloed in de holligheden van hel hart ten gevolge heeft. Ten dezen opzigte is het met de ontsteking van het inwendige vlies des harten even zoo gelegen , als met de ontsteking der slagaderen en aderen. Niet gemakkelijk zal men de bloedstremmingen , die zich ten gevolge eener heete ontsteking van het inwendige vlies des harten vormen, met de gewone bloedklompen verwisselen, die anen in het hart aantreft, en die zich gemeenlijk eerst na den dood ontwikkelen. I)e zamengroeijingen , ten gevolge der ontsteking van het inwendige vlies des harten zijn wit, kleurloos,'rekbaar* lijmachtig, de harïwanden aanklevende, en hoopen zich in het bijzonder rondom de kleppen en de spierbundels op. Zij zijn tevens gedeeltelijk bewrerktuigd en vertoonen , zoo als reeds gezegd is, eene groote overeenkomst met den bloedkoek of met de schijnvliezen, eenige vertoonen zelfs roode punten en lijnen, die niet anders, dan beginsels van vaatjes zijn. Met betrekking der grootte en gedaante verschillen deze «a nengroeijingen buitengemeen. Meestal strekken zij zich tot de groote vaten uit. Zij zijn voor het overige grooter e 1 in grooter getal in de regter holligheid, dan in de linker, de grootste aanhechting vertoonen zij gewoonlijk aan d;n vrijen rand der kleppen, alwaar men, zelfs na herhaald afwasschen, nog eenige overblijfselen daarvan vindt. Tweede tijdperk der endocarditis. Bewerktuiging der afgescheidene stof en der vezelachtige aangroeisels. Indien de ontsteking van het inwendige vlies des harten niet spoedig in verdeeling overgaat, indien zij zich verder dan zeker tijdperk, vijftien, twintig, dertig én meerdere da- gen verlengt, zoo worden de ontstokene gedeelten, meer of min verdikt, en het plastische gedeelte van het ziekelijk afgescheidene product gaat uit den vormloozen toestand in dien des bewerktuigden over. Dan vindt men, al vo gens de ligging, de gedaante en de zamenstellinw der te bewerktuigcn massa, nu eens uitgroeisels en vleeschheuveltjes dan eens celachtig vezelige aanhechtingen , of celachtio- weiachtige lagen e. d. m. " De uitgroeisels of vleeschheuveltjes komen vooral aan de kleppen voor en wel doorgaans aan ilen vrijen rand derzelven In sommige gevallen treft men dezelve ook aan op de inwendige vlakte der holligheid van het hart, en wel inzonderheid der hartooren. Men kan dezelve onderscheiden in eiwitachtige of vezelachtige en in tepelvormige of kraakbeenigc uitgroeisels. De eiwitachtige of vezelachtige uitgroeisels zijn van wce^e zelfstandigheid en .vochtig, even alsof zij op het oogenblik eerst en slechts onvolmaakt bewerktuiad waren en kunnen dan met het heft van het mes gemakkelijk Geschaald worden Hunne kleur is graauw, of geelachtig wit, dikwerf ook roodachtig of geheel rood. Be tepelvormige klcppenuitwassen, die in hunnen vorm zeer veel overeenkomst hebben met de venerische uitwassen dezer soort aan de geslachtsdeelen, zijn zoo vast vereenigd met die deelen, waarop zij geplaatst zijn, dat zij naar den vorm daarin wortelen en tevens met dezelve slechts een ligchaam uitmaken. Het weefsel dezer uitwassen is pelijk aan hoorn snijdt men dezelve door, zoo geven zij een 4> alsof men kraakbeen van een scheidde. Het getal dezer uitwassen , eiwitachtige en tepelvormige , aelijk 7 hunne ,F00tte en gedaante, is zeer verschillend." In liet algemeen zijn zij onregelmatig rond, ovaal of cylindrisch , en van de grootte van eenen kleinen kop van eene speld tot aan eene groote erwt; indien zij afzonderlijk staan, groerjen zij somtijds tot de grootte van eene boon. Hunne oppervlakte is doorgaans glad , dikwerf echter ook frambozenaard.V in vakken verceeld; zij staan of afzonderlijk, in druiven , of in bloemkoolachtige naauw op elkander gehoopte bosjes, nu eens verspreid m gering getal, dan weder over de geheele klep, de peesachtige draden, en een groot gedeelte der kamers. Aangaanoe de natuur dezer ziekelijke voortbrengsels heeft men verschillende meemngen geuit. Laexnec houdt dezelve onvoorwaardelijk voor fibreuse of polypachtige annei »P'»0P« , e," ,er . volgt na de koude hevige hitte : b.| de C. nip of in het geheel niet. 3) Bij de P. kan de li,der door benaauwdheid en steken slechts nacht, langzaam, niet helder en spoedig spreken, bij de C. kan hii schreeuwen, zwijgt zelfs geene seconde, en herhaalt met r.evi"heid een en hetzelfde woord snel wel vier tot zesmaal. 4) Iedere druk vermeerdert bij de 1\ de benaauwdheid, bij de C. verlangt de lijder onzinnig naar dezelve. 5) f,ij' de P. is de pols al^d te voelen hoe klein hii ook is, bij de C. is dezelve volstrekt niet te voelen. 6) Bij dc T. ontbreekt doorgaans "hartkloppen, is het echter aanwezig, zoo kan de Geneesheer het ook voelen: bij .de C. klaagt de lijder over gevoelig hartkloppen, zonder dat de Geneesheer het welen kan. 7) Bij de P. is dikwerf braken: bii de C. nooit. 8) Bij de P. volgt na eene aderlating slecht, verligting, bij de 0. schijnt' de. lijder na dezelve bijna geheel gezond, totdat er eea nieuwe aanval zich opdoet» <)en, zijn reeds dikwerf door de vroegere Geneeskundigen waargenomen, en deze sporen verdienen bij volgende epidemiën alle opmerkzaamheid, omdat er geen twijfel meer kan -bestaan, of het hart kan alsdan even zoo gemakkelijk als anders menigvuldig de keel., de longen, de lever, enz., worden aangedaan. 6.) Hiertoe moet men nog tellen de specifieke ziektestoiFen, soo wel zulke, welke met .koorts beginnen , als ook diegene, welke'slepende kwalen veroorzaken, aldus mazelen , roodvonk, schurft, haarworm (*), syphiiis. Onder de ziektegiften is vooral hier gewag .gemaakt van het dolheidsgift, waarvan de watervrees afhangt. Volgende gronden maken het zeer waarschijnlijk, dat de natuur der ziekte, die wij watervrees noemen, werkelijk, berust op eenen ontstêkings toestand van het hart of van het vaatstelsel* en dat hare tot nu toe ongeneesbaar/ieid ■van deze ongekende oorzaak afhangt. a. De uit andere oorzaken ontspioten hartontsteking is niet .zeldzaam met watervrees verbonden (f). b. Lijkopeningen van voorwerpen, die aan hondsdolheid en watervrees sterven, hebben voor een gedeelte stellig ontsteking van het hart bewezen ■(§), e. Een derde gewigtige grond voor de identiteit van beide ziekten is gelegen in de groote overeenstemming der toevallen en van den gang van beide ziekten , men vindt bij deze zoo wel als bij gene uiterst snellen pols, hartkloppen, bcjiaauwdheid in de hartkuil, spoedige ademhaling, roodheid des gezigts en der oogen, angst en onrast, strakke blikken, «. d. m. d. De hoogste graad van waarschijnlijkheid bereikt deze stelling aangaande de natuur der watervrees, door de reeds in vele gevallen bewerkte genezing bij reeds uitgebrokene watervrees, door zeer krachtige, tot aan fiaauwte toe voortgezette aderlatingen (**). (*) Ilonü kent geen voorbeeld van eene hartontsteking e causa impetijfhiona (/. c.) (+) De hartlijder is nooit -waterschuw; hij kan drinken, zonder dat het li en van water , van het glas hem stuipenen d. m. veroorzaakte: maar hij wil niet drinken, -omdat hij door het daarbij plaats vindende diepe inademen bevreesd is voor vermeerdering van pijn en benaauwdheid. JNa gedane aderlatingen drinken de lijders gaarne en ieer gretig. {SI Hoek heeft bij de lijkopening van negen aan wa'.ervrees gestorvene ^een spoor van ontsteking des harten en der groote vaten gevonden. (/. c.) (**) Hork herinnert zich volgens deze ook door hem in het werk gekleide geneeswijze, niet een gevai van eene gelukkig afgeloopene watervrees. Inwendige oorzaken der hartontsteking„ De hartontsteking wordt, gelijk iedere andere geboren doordet-rereeniging van uitwendigen invloed en inwendigen aanleg. De laatste kan zeer verschillende zijn, hij heeft namelijk plaate in elk nog zoo gezond hart, maar nog meer in elk reed» ziekelijk. Er ontspringt natuurlijk daaruit eene groote verscheidenheid van de eigentlijke hevigheid der ontsteking. De ontsteking van een in "zijne wanden hoogst verdund hart, welke na zeer geringe prikkelingen ontstaat, is in betrekking der groote krachtsuitputting des harten , geheel 'anders te beoordeelen en te behandelen, dan de ontsteking van een te vorengezond hart, hetgeen door uitwendigen invloed tot ziekte gebragt wordt. Alleen niet slechts de vroeger gezonde of ziekelijke toestand des harten is de grond der verscheidenheid' der ontsteking van hetzelve, maar voornamelijk ook de nlgemecne gesteldheid des ligchaams. Algemeenc ziekelijke toestanden, b" r. scheurbuik, klieren, jicht, indien zij gepaard gaan met. eene* uit bepaalde uitwendige oorzaken ontstane hartontsteking, zullen niet alleen de natuur ot de lievigheid derzelve veranderen nuar bovendien schijnt het nog, alsof de genoemde toestan— den zelfs den aanleg tot deze ontsteking gunstig zijn, en dien ten gevolge met dezen ziekelijken toestand iu eene onmiddelbare verhouding treden. in liet bijzonder schijnt dit 'net geval te zijn met jicht, die men menigwerf in vereeniging met hartaandoeningpn. aantrcit,, en welker invloed op hartontsteking, gelijk derzelver aandeel aan voortbrenging en onderhouding der organische hartziekten nog niet genoeg is gewaardeerd. Het is volstrekt niet te ontkennen, dat jicht en idiopatische hartziekte te gelijktijdig plaats hebben en in oorzakelijk verband staan, want menschen, die anders aan jicht lijdende waren, bekomen dikweif ook eene hevige hartaandoening als hoofdziekte, en worden door onregelmatige aanvallen van uitwendige jicht buitengemeen verligt of ook geheel daarvan bevind. " Yerder bestaat er geenen twijfel, dat met jicht dikwerf verbeeningen in het hart verbonden zijn, en dat zulke-lijders dan nog door ni:barsting van jicht in de uitwendige deelen, leniging voor hunne harttoevallen ontvangen. Weswegens men wel 'besluiten moet, dat de jicht in de naanw.vte vereeniging staat met het bloedvaatstelsel en dikwerf dynamische ziektetoestanden van liet hart kan te weeg brengen, die men tot nu toe met de mgemeene uitdrukking van eene op de borst teruggedreven*.. jicht bestempelde, zonder te denken aan de zitplaats der oorzaken , of waarbij men slechts de zenuwen in het algemeen beschuldigde (*). Ten besluite moet men ook nog gedenken aan de zwangerschap en het kraambed, welke ligchaamstoestanden bij voorkeur de ontsteking van het hart schijnen te begunstigen (f). Verloop en uitgang der ontsteking van het hart. Zij eindigt in genezing of in den dood, of in andere ziekten. Het menigvuldigste gaat zij of onmiddellijk op den derden, vierden tot zevenden dag in den dood over, door verlamming, heet vuur, of verscheuring, of langzamer , in twee, drie tot vier weken eu later, door kwade gevolgen, of nog langzamer door den overgang in organische gebreken des harten,' Zij heeft echter al die uitgangen, welke ontstekingen van andere organen hebben, te weten uitzweeting van stolbare ljmphe in buitengewone menigte, valsche vliezen onder verschillende gedaanten, verettering, water uitstortingen, koudvuur, polypachtige ligchamen. Deze uilgangen kan men als de onmiddellijke beschouwen, waardoor de ontsteking in eenen anderen vorm van z ekte overgaat; als middellijke gevolgen, welke de hoofdoorzaken van organische ziekten worden, zijn daartegen te beschouwen de vergroeijing met het harlezakje, de verdunning, verbeening, verdikking van dit laatste, loslating en verdikking van het weefsel des harten, verwijding der holligheden of nog menigvuldiger vernaauwing derzelve, uitwassen, verkraakbeening, veibeening der kleppen en der witte ringen, of ook der kroonslagaders. Dat de hartontsteking met koud vuur kan eindigen, is niet te betwijfelen; verscheidene voorbeelden bewijzen het voorkomen van dezen uitgang, in den grond zijn deze hooge (*) llons kan, volgens zijne ondervinding, ook de jicht geene bijzondere plaats onder de oorzaken der ontsteking van het hart inruimen. Plotselijk onderdrukte uitwendige jicht, podagra kan wel is waar, gelijk ontsteking der maag, der ingewanden, zoo ook ontsteking van liet hart veroorzaken. Maar dikwerf is dit het geval niet, daarentegen lijden jichtlijders, bij welke zich de paroxysmen niet meer volkomen ontwikkelen, die aan atonische jicht lijden, in den ouderdom van vijf en vijftig tot zeventig jaren, zeer dikwerf aan slepende organische hartgebreken. (l.c.) (f) Hartontsteking is in het kraambed een hoogst zeldzaam geval, ook 'zoude, indien zij voorkomt, de grond in de meeste gevallen minder in puerperio, dan in eene andere oorzaak te vinden zijn, b. v. voorafgegane aandoeningen van het hart, rhachiiis<-lie ligehaamsbouw. (Hokt l.c.) graden van weekheid, verweeking en verslapping, als tot het heet vuur naderende te beschouwen, namelijk als veranderingen van het weefsel, bij welke ten minsten het leven des harten niet bestaan kan. jNiet zeldzaam eindigt de hartontsteking door verscheuring met den dood, bijzonder de slepende, bij reeds aanwezig zijnde gebreken. Men heeft rede om te duchten, dat een der genoemde uitgangen ontstaan is, indien geene regelmatige crisi» verschijnt, de urin dik, troebel blijft, n geringe hoeveelheid geloosd wordt en periodisch, dagelijks verscheidene aanvallen van vermeerderd hartlijden ontstaan, waarbij wel is waar onmatig zweet dikwerf geboren wordt, maar dat j'eene verligting aanbrengt. Welke soort vaa verandering plaais gevonden heeft, is echter daarom niet gemakkelijk te bepalen. Dat het heet vuur den dood veroorzaakt, dat het leve^ ook bij aanmerkelijke verdunning of losmaking niet bestaan kan, verstaat zich van zelve r dien ten gevolge maken slechts uitzweetingen van lymphe op de oppervlakte van het hart en in het hartezakje, wateruitstortingen-en instortingen, of verettering der onmiddellijke kwade gevolgen van hartontsteking uit. In deze gevallen blijft er eene soort van koortsachtige gesteldheid overig, die echter onregelmatige verheffing maakt, en buiten deze naauwelijks merkbaar is. De lijder lijdt aanhoudend aan benaauwdheid en angst, de pols en hartslag zijn ongeregeld, zich zeer dikwerf veranderende en altijd uitgezet, eetlust en slaap slecht. Bij de aanvallen verergert dit alles, de angst en onrust bereiken den hoogsten graad , zij zijn zoo groet, dat de lijders gekheid praten en meest schielijk «preken en handelen. Deze aanvallen duren meestal eenige uren e;i laten dan weder na, zoo gaat het meest langzaam tot den dood toe, die echter ook acht, veertien tot een en twintig en meerdere dagen kan vertragen. De laatste dag of de twee laatste klagen zij doorgaans minder , liggen ook rustiger op eene wijze, die zij te voren niet konden verdragen, men bemerkt bij hen eene soort van slaapdronkenheid, de pols en hartslag worden steeds kleiner en ongeregelder, de ledematen koud" en zoo verschijnt de dood langzaam door uitputting en stremming des bloedsomloops. Lijkopening. Bij de lijkopening vindt men of nog de sporen van voorhanden geweest zijnde ontsteking zelve, of hare gevolgen. Het hartezakje of de oppervlakte des harten vert >onen zich in verscheidene gevallen duidelijk roodachtig, gelijk niet een fijn, rood vaatnet doorweven. Men vindt inherhaalde slepende ontstekingen hel hartezakje uitgezet. vet— dikt, somtijds zeer sterk tot een' en een' halve duim ; vergroeijingen des harten met het hartezakje, gedeeltelijk of algemeen , zoodat op het eerste gezigt het hartezakje schijnt Ie ontbreken, vergroeijingen met de longen, met het middenrif. In andere gevallen vindt men uitzweetinge», deels van water-aehtigen aard of aan bloedwei gelijk [hydropspericardu) deels meer gestold, uitzvrèetingen van gestolde lymphe, die de oppervlakte van hel hart bedekt, en meer of minder etterachtig worden kan. en de genoemde vergroeijingen veroorzaakt. Somtijds vindt men ten gevolge der door de ontsteking veroorzaakte uitzweeting en verdikking, vliezig en polypachtig stolsel , of in de holligheden van het hart zelve of op de oppervlakte, waardoor het hart alsdan die geaardheid bekomt, die onder den naam van cor villosum, frirsutum bekend is. Somtijds vindt men het hartezakje niet slechts verdikt, maar ook zijn weefsel digter, wezentlijk verhard. Werkelijke verbeeningen komen wel is waar in sommige gedeelten des harten en zijne vaten insgelijks voor, kunnen echter niet gelden voor de onmiddellijke gevolgen van eene hartontsteking, maar meer als de middellijke gevolgen der door haar te weeg gebragte organische ontaarding. Prognose. De hartontsteking behoort tot die ziekten, welker voorspelling bijna nooit als gunstig kan beschouwd worden. Zij kan echter, indien zij vroeg genoeg erkend, en dadelijk goed en met kracht behandeld wordt, genezen worden , en in volkomene genezing overgaan, maar deze uitgang is slechts zeldzaam. In de meeste gevallen eindigt zij met den dood, en wel te spoediger, naarmate de ontsteking uitgestrekter is, en naarmate zij meer de zelfstandigheid van het hart aandoet. Indien de dadelijk in het werk gestelde krachtige en herhaalde aderlatingen geene spoedige hulp aanbrengen, indien altijd nieuwe verheffingen zich opdoen, indien de angst des lijders bijna onverdrage]ijk is, de ledematen koud, de pols bijna ontelbaar, menigvuldig en klein geworden is, alsdan is er aan "eene redding meer te denken. Gevoelt zich echter de lijder , nadat hij kort te voren den verschrikkelijksten angst uitgestaan heeft, plotselijk verligt, bij voortdurend ontsteld en meevallen gelaat, koude ledematen, onvoelbaren pols, dan is een spoedige dood %eker. Goede teekenen zijn het, indien na iedere aderlating de te voren onderdrukte , zeer menigvuldige pols , zich verheft, minder menigvuldig wordt, indien de lijder aanhoudend rustig blijft, indien er verligtend zweet ontslaat, de ürin een sterk bezink- se» vertoont, eo na tien of twaalf uren geene nieuwe veriieflmg volgt. Behandeling der ontsteking van het hart. Ten einde de bijzondere regelen der behandeling nader te Jeeren kennen, kan men de ontsteking beschouwen, al naarmate zij 1 ., eenvoudig is, en in een te voren gezond hart plaats vindt-; 2°. in zoo verre als zij zamengesteld is, dat is o, zij een reeds door ziekte aangedaan ligchaam aantast, zoode laatste meer of min aan de ontsteking deel neemt. 1°. Behandeling der eenvoudige ontsteking van het vroeger gezonde hart. Geene ontsteking vereischt zulk eene krachtige en spoedige p , als deze , de aanleidende oorzaken mogen stooten , vallen slagen inspanningen of verhittingen, of gemoedsbewePin dan is het hier, aar alles daaiop aankomt, om het gewigtigste orgaan van het oigamsche leven te behouden, en eene zeker doodende ziekte van hetzelve in haren geboorte te verstikken. De eerste aderlating moet altijd zeer groot zijn, en eene groote opening in de ader gemaakt worden, ten einde het bloed met een en grooten flaauwt ^ fUltvl°?,je' e" men, kan stoutmoedig het komen der ttvX afwachten-, . De ?'°%ende Whalo men, zoodra de min Va" °ntStdiln;; Z1CÏ weder ver'lc'Ten, alle vier tot zes uren, in eene geringere hoeveelheid. Bevreesdheid in het aderlaten zoude hier zeer verkeerd werken , en te regt onvergeefelijk zijn. Deflaauwten en de slechte pols moeten ons hier juist daartoe doen besluiten in plaats van daarin te verhindei ?n, en eene oogenschijnlijke of werkelijke zwakke gesteldheid mag ons even zoo weinig terughouden, om rijkelijk bloed te ontlasten; want anders is de lijder het stellige ofler des doods of duizenderlei kwalen en naziekten, die erger dan de dood zijn. Bij dit alles moet men onderscheid maken volgens de verscheidenheid der aanleiding gevende oorzaken , volgens den graad der ziekte, zoo als zij zïch zinnelijk voordoet, en naar de verhoudingen der gesteldheid. Men verzuime slechts nooit de aderlating, indien het ligchaam ook zwakkelijk is, of volgens uitwendige oorzaken sleclits gering verschijnt. J)e hartontstekingen zijn stellig even zoo bedriegelijk, zoo al niet meer, als de hersenontstekingen ; indien deswegens na inspanningen der longen, of het opbeuren van lasten, of op slagen, vallen , enz., soms toevallen van hnrtsandoeuingen ontstonden, zoo behandele men dadelijk den lijder toch ernstig, tappe hem dadelijk eene goede hoeveelheid bloed af, laat hem in bed ue grootste rust in acht nemen, bij een verkoelend en waterachtig dieet, afwachten en ook bij het beste vooruitzigt allengskens tot zijne gewone bezigheden terugkeeren. Hartontstekingen , die de gevolgen van hevige gemoedsaandoeningen zijn, vorderen stoute aderlatingen, even gelijk de gehéele toestand van Zulk een mensch naar verkoeling verlangt. Behalve de algemeene aderlatingen zijn nog plaatselijke bloedontlastingen door bloedzuigers en koppen zeer aan te bevelen. Bij de heetste ontsteking kunnen zij in den beginne niets helpen , maar zullen zeer weldadig zijn, indien de koorts afneemt en de pols vrijer en minder snel begint te worden. Spoedig en heilzaam zijn. alsdan de werking vali dezelve; maar met hen moet men het ook niet in het gekke drijven; twaalf tot zestien groote bloedzuigers zet men op de hartstreek, en doe het biceden naderhand door sponsen, die in warm water gedoopt zijn, lang aanhouden. Hoogst weldadig zijn zij, indien de koorts verminderd is, bij iedere ontsteking, het weldadigste bij die, welke door plaatselijke beleedigingen ontstaan zijn. Behalve de bloedontlastingen moet de geheele ontstekingwerende geneeswijze aangewend worden. Met betrekking lot de geneesmiddelen staat de salpeter in vereeniging met verkoelende , zacht openende middenzouten boven aan, want het vrii zijn van het darmkanaal is eene der voornaamste omstandigheden, om het lijden van het hart in het algemeen te le- nigen, en de werking dezer middelen zal deswege dubbel welWn tZIJD:) verkoelende eenigzins slijmige dranken uit gort, e' Jn' me'; e'troensap, of het poeder van liet wezenthjke wijnsteenzout met suiker vermengd, en onthouding Vd" alJe Toedmtf, moeten deze middelen ondersteunen. , . Se iee]e zijn des lijders moet ook met het doel sii! rn"'V''r' g . en al overeenkomen, de lijder moet uiterst en lustig niet heet, veel eerder koel gehouden wordenmen moet alle prikkelingen der zinnen, ook sterk licht vermyden, geen gezelschap bij hem laten, hem het spreken verleden, en voor de hoogstmogelijke rust zorgen. oogst gewigtig is het, met deze geneeswijze tamelijk lan» lenden Ï T " " b» ^ee"en prikke¬ lenden' mdruk op het hart maken kan, in het bijzonder alle „espiekken en handelingen, die het gemoed aandoen, vermij;;ee,JeIZ°Tr'aamile ^kwikkingsmiddelen aanbieden, uiüioodigt ! J" t0eSta"d VaD ZWakte 200 Semakkehjk Niets bekomt in het algemeen hartlijders zoo slecht als zP,in dtee ,%8enermiddeIen Cn drankeD: bi-' de ^ontsteking zijn deze zaken het grootste vergift, en slechts langs den we» nneenen hoogen graad van verzwakking kan de lijder tot een« olkomene genezing gebragt worden. Zoo lang moet er met den geheelen toestel der ontstekingwerende geneeswijze in haar geee voortgegaan worden, totdat de koorts naar het einde overhelt .1 heilzame krisen ontstaan; men begrijpt gemakkelijk, dat f 1!!! a mcn'f uld,\ ^'visseld en in verhouding der ;Ü "ekte m h°eVeelheid en krach' moe'en ver- vJrtre VÜ°rScil,iften tot pallia live hulp van veie toep ' ' vten, angst kan men niet geven, dc ïnrnSZ^f"106? d.C2ete - zoogenaamde dee if l n l f a"aleptleSche middelen bunnen slechts nastelwT Intusschen moet men echter dikwerf tot geruststelling des lijders en der omstanders iets doen , hetgeen lemgmg ten doel heeft; men kan deswege bij de toevallen van SnL thr7 V°etr°f,a™baden ^bruiken laten, verders eene - appe the. van lindebloesem, of koningskersen, of poeder echte?"nooh" dZén\bl°frn Jnet. kreeftsooSe» toedienen, maar Hoesten ht hoofdSene^»ijze uit het oog verliezende, middel n 't l °pg?*en e' d> m• kan men behalve de hoofdV , °.ük do°r iaauwe zachte dranken zoeken te bedwingen zoo n l, g ?,k der "««'^kende pleisters aanmat m°Ct me" daal'™>r zoo lang «aai •chuwen, als de°o l- steking nog sterk en de koorts hevig is; hoe voordeelig ook de werkingen onder zekere omstandigheden hij hartziekten zijn , 7.00 nadeelig zijn zij bij de ontsteking, zoo lang als zij nog niet aanmerkelijk verminderd is. Hier zijn meer dienstig de verweekende warme stovingen , van tijd tot lijd vernieuwd op de borst gelegd en even zulke dampen tot inademing. Gaat het na de aangewende middelen den lijder erger, blijft de an"st, benaauwdheid en de koorts aanhouden , dan heeft men weinig goeds meer te verwachten. Hier is het dan wel de plaats, waar men voornamelijk moet werken op het doel van opslorping , op eene wijze echter, die overeenkomstig is met de geaardheid der koorts; hier is de zoete kwik van een tot twee greinen alle twee uren met magnesia en suiker, in vereeniging met urin drijvende dranken uit een afkooksel van wijnsteenroom, of van de w ortelen der lapnthi acuti, Vinretoxici, enz. aangewezen. Met gelijke bedoeling zoude hier aangewezen zijn inwrijvingen met kwikzalf op de borst, of ook" met eene' uit zeeajuin extract zamengestelde zalf, of het op liggen van eene groote, uit deze en de emplastro de gummi ammoniaco bereide pleister op de borst. Zeer treurig is de toestand, indien de lijder bij dit allesmeer verergert, en het vooruitzigt tot leniging voor den Geneesheer zelve in die verhouding verdwijnt, in welke de behoefte naar dezelve en de kwelling des doods stijgt. Dan is der kunst een weldadig pogen ontzegd, zij beeft het regt met, het lijden des lijders op eene wijze te lenigen, welke de grenzen des levens verkorten konde. Heulsapbereidingen, tot welke nu voor een groot gedeelte de toevlugt genomen wordt, lenigen het best nog eenigermate de grootste kwalen des lijders"; of zij echter den ziektetoestand dienstig zijn, valt nog zeer te betwijfelen. Het ziekelijke orgaan ijlt nu de verlamming of de vernietiging zijns weefsels te gcmoet, en sleept het "eheele werktuig door altijd meer beperkten bloedsomloop mede in het verderf. Algemeene versterkende middelen kunnen het laatste niet verhinderen, maar ook ter naauwernood de plaatselijke verwoesting tegengaan; ondertusschen zijn zij nor; het eenigste, hetwelk in vereeniging met inwrijvingen van dergelijken aard, b. v. balsamieke stoffen de kunst nog ten dienste staat. Men moet te werk gaan, even als bij dreigend heet vuur ot verettering in uitwendige deelen, maar de hoop op nog mogelijk goeden uitgang is hier echter veel geringer, dan in het laatste geval. Is verettering, ïnvreting of groote uitstorting tot *tanrt geko- reen, zoo moet men de werkzaamheid der opslorpende vaten door inwendige middelen, waartoe ook de zeeajuin kan .,ete ^u]P roepen, en liet ligchaam door ver- te houotn™ ffpj •' r ' ," !lrnj eeniszins tachtig trachten te nouaen. ilet v.ngerhoedenjtrmd, in sommige aevallen van haruiekten een inderdaad goddelijk middel, pa/vooraf nfet m het begin der ontsteking , maar doet hier zeker nat ee , in iet tijdperk echter, in hetwelk uitstortingen ontstaan zijn en het hart de verlamming te gemoet gaat, Ts zijne aanwen ing mogelijk doelmatig, alhoewel men niet zegaên kan Onder X ™ordeeJif ™rkinS bewezen heeft. ' Onde de middelen, die in dezen troo^teloozen toestand nog 2, fn)i81US ku"nen lewüeS brengen, moet men nc de trett ? , ee" fenUWmiddel' dat ^ geheel bijzonderebetrekking tot de werktuigen der borst schijnt te staan. Geraakt de lijder tot genezing, na eene goede crisis door zweet en urin met bezinksel, staat de koorts «til rl-,, •• s echts versterkende middelen aan te wenden, déze echter mogen slechts met groote voorzigtigheid uit de klasse 'der prikkelende gekoaeo-, ee zee, «Jij gebruik, "LJe" De Sder „oe, „eh geruimen „jd i„ „S.Vmen, e„ Z-d es vermijden, wal bel gemoed aandoet, en vooral zijne rer sUrking van eenen voedenden leefreoel en matiae 71i, u weging verwachten. a Uge zachte be" 2. Behandeling der samengestelde hartontsteking. S-BÏ f r- tón al. Mazelen en roodvonk zullen eene heete schuift daauwwuj-m en venusziekte meer eene langzame 'ont ' veroorzaken; indien deswegens in het eerde'3 d e ont ê® no5 beW0 hT' VijfTin«e' kruid ^Ve'armenSTo'f ge: Z spiesglas aangewezen zijn. ^»avei en Wat de hondsdolheid en watervrees betreft, zoo moeten nog oneindig meerdere proeven en onderzoekingen op lijken hare ontstekingachtige natuur nader bepalen : ondertusschen zijn de reeds genomene van dien aard, dat zij wel regt geven, om aderlatingen en kwikzilver, spoedig en rijkelijk"van den' beginne al aangewend , als de eerste genezing belovende middelen te doen beschouwen. De hartontsteking, die zich inet het kraambed vereenigt, vereischt insgelijks de ontstekingwerende handelwijze in groote uitgestrektheid. Zonder aderlatingen met eene stoute hand gedaan, zal wel nooit eene ontsteking van dezen aard genezen worden, en zij moeten des te spoediger gedaan worden, naar male het leven der kraamvrouw meer bedreigd wordt. Het is bespottelijk, bij kraamvrouwen eene aderlating te vrezen, omdat zij' zwak zijn,- leeren dan niet het aanmerkelijke bloedverlies. dat bij kraamvrouwen inderdaad noodzak*ijk is, of die groote bloedontlastingen , die bij haar zoo dikwerf voorkomen', dat zij een groot Bloedverlies, indien dan al niet zonder nadeel, toch zonder gevaar verdragen kunnen , en men zoude no" in bedenking nemen, haar kunstmatig bloed te ontlasten, indien het leven door ontsteking des harten in gevaar is? Deze toestand is inderdaad altijd eene hoogst bedenkelijke, maar zij is slechts noodwendig doodelijk, indien zij niet herkend wordt. Wat nu de ontsteking, die van ie jicht afhangt, aangaat, zoo moet zij altijd afgemeten worden naar den toestand' der gelieele gesteldheid , der inwerkende invloeden en van den graad der toevallen. In de meeste gevallen van dezen aard zijn stellig plaatselijke bloedontlastingen noodzakelijk; is dit punt afgedaan, zoo moet alles aangewend worden, om de jicht naar buiten te drijven. Hier zijn' dan blaartrekkende middelen van allerlei aard, laauwe baden , omwoelen der ledematen en dikke pappen, die verscheidene uren warm blijven, en met balsems vereenigd kunnen worden, op de refjte plaats. In het begin der ontsteking en bij groote aandoening, moet men alle prikkelende middelen verwijderen; bij groote wezentlijke krachteloosheid van het gehee'le ligchaam echter, zijn hier wel voornamelijk de muscus, kamfer, geest van hertshoorn , de olie van Dippel en dergelijke middelen, welke op de werkzaamheid van het huidstelsel aanspraak maken, aangewezen. . Slepende, verborgene meest samengetelde ontsteking des harten. r-*8- S.z&'Erli0in «l,.e, door vreemd schijnende „evata'in anl" felft' v" «de maag, vermomd worden. Bij diegenen Z . te voren aanhoudend leden en slecht- P T'- J f'S reeds "«e" hij de vieren ShC;5t ; ÏT 5"S* ..os'dTwi;' i'teTS?' koortsachtig schijnen te zijn. ' ^ naauwellJks «ezentlijk f>j We' ^ S:ir xz i z t!¥^- enkets der voeten, zijn de hoofdteekenen JSkfde heer leiden moeten en tevon» . den Genee - niet door vreemde verschijnselen in "m'l °en, Z'jn' dat h»j zi.-Ii Jetwlogie. De slepende hartontsteking heeft In.™ . Jegenheidsoorzaken haar beslaan be™™,.""" yfEf~ hartziekten nemen echter ze'dzaim J? " , , ,0,Sa™che «-* «»» M V«de «!te, rn j0'"le k8n nil- £ silTr„"°t",POC'0ri!' ^^55"^ Behandeling. Ook bii df S" "i S ,tJ°or8aans dpodelijk. w,»- 5» ™ Ö t'Tleli"5'»»« krachtig als bii de heptr> " » ! stoutmoedig en van den krachtLeJtand en de 7 aanh°U?ende "'achtneming *lmmoc,e" ';,Wb°re" leur hebben, en telkens aangewezen, zoodra de lijder over angst in de streek des harten en hevig hartkloppen klaagt, zeer onrustig wordt, eenen menigvuldigen , ongelijkmatige!), tusschenpoozenden pols krijgt e. d. m. Benevens de aderlatingen zijn hier de plaatselijke bloedontlastingen door middel van bloedzuigers dienstig, twaalf tot vijftien ad locum aflectum, die men een tot twee uren laat nabloeden en van tijd tot tijd, zoodra de gemelde verschijnselen zich vernieuwen, laat herhalen. Behalve dit zorge men voor voldoende ontstekingwerende afleidingsmiddelen, magnes. sulphur, tart. natronat, of men geve de calomel tot twee greinen alle twee uren. Pleiten de toevallen voor hydrops pericardii, hydrothorax, zoo is de calomel in vereeniging met pis afdrijvende en krampstillende middelen dienstig. Daarbij verzuime men ook niet de derivantia esterna, blaartrekkende pleisters, fontanellen, haarsetons e. d. m. Eindelijk moeten zulke lijders de grootste rust naar ligchaam en ziel genieten, alle sterke prikkels vermijden, eenen plantaardigen waterachtigenleefregel volgen, en zich -voor alle verhittende dranken zorgvuldig mijden. GEVAL VAS CARDITIS ACUTA IDIOPATHICA. [Volgens ÏIeim in dessen vermischten Schriften. Leipi. 1836.) De lijderes Vras een jong meisje van zestien jaren, sterk, goed opgegroeid en van een gezond bloeijend uitzigt. Haar stonden had zij altijd geregeld gehad; niettegenstaande hare goede gezondheid leed zij sinds haar twaalfde jaar af en toe aan krampachtige toevallen, die bijna altijd met weenen eindigden , en die men als een gevolg van hare volbloedigheid beschouwde. Nadat zij verscheidene weken te voren reeds aan eenen droogen hoest geleden had, werd zij op zekeren dag door hevige pijn in het achterhoofd aangedaan, waarop gebrek aan eetlust volgde. Desniettegenstaande ging zij des avonds op een bal en danste veel, echter niet met dat genoegen , als gewoonlijk. Zij wil echter niet bekennen van op dezen dag koude te hebben gevat. Den daaropvolgenden dag, des morgens ontwakende, gevoelde zij bij het ademhalen pijnen in de linker zijde der borst, zonder verder daarop acht te slaan, at zij des middags weinig, en ging des avonds naar een Concert. Onder het daarheengaan en gedurende het zijn aldaar, kreeg zij een hevig trekken in het hoofd en in de lin- leer arm, hetgeen bij den terugkeer naar huis zoo zeer toenam , dat zij, toen zij zich in haar woonvertrek bevond niet in staat vras zich uit te kleeden, maar zich op eenen stoel plaatste en dadelijk eenen aanval van het gewone krampachtig weenen kreeg, waarop zeer hevige pijnen in het hart cn geweldige angst volgden. Volgens hare beschrijving was het «revoel der pijnen bijna zoo, alsof het hart bij het ademen, in plaats van zich te openen, in de hoogte geheven wordt, en daarbij tegen een gewond bekleedsel aan sloeg, weswegen deze pijnen ook ongelijk heviger dan de angst geweest waren. Nadat zij drie kwartiers in dezen schrikkelijken beklao-enswaardigen toestand gelegen had, en gemeend had te moeten stikken werd Heim des avonds ten tien ure geroepen. Hij vond haar door den angst, pijnen en vrees voor stikken, iu de grootste vertwijfeling, zij schreeuwde, zoo als men zegt uit vollen mond met de grootste hevigheid: »Ik stik! ik 'stik' vader! vader! Heim! Heim!" enz. Deze en andere woorden werden wel zes, acht, en meer malen met de grootste snelheid geschreeuwd. Daarbij lag zij geen oogenblik stil, maar sloeg met het hoofd, de voeten en armen om zich been. Alhoewel zij zeer over hartkloppen klaagde, was er echter door uitwendig onderzoek geen spoor daarvan te ontdekken hoe sterk ook Heim met zijnen hand op de streek des hai cn drukte Zij zelve drukte insgelijks gaarne met hare hand op de hartestreek, en daar haar dit eindelijk te lastio werd verzocht zij de omstanders met alle kracht daarop te diukken. Heim deed het, hoe meerder en sterker hij drukte des te onophoudelijke!- schreeuwde zij: » Ach, toch „o ^twaakte zij onder den schrikkehjksten angst en de hevigste pijnen. Eén uur na het ontwaken was Heim weder bij haar, de handen aren wel is waar niet koud, maar matig warm, de pols eclner geenszins te voelen : zij viel, voor dat nog eene tweede honfïl1" l T°lden' in eene flauwte, liet het hoofd zoo zinken en was in dien toestand, dat alle omstan Seloufde" dat Z1J zeer den geest zouden geven. Toen 5 *ij wedsr «enigermate tot zichzelve gekomen was, wei Jen andermaal vier oneen bloed afgetapt, waardoor zij wedei geheel bijkwam en haar bewustzijn terug keerde. Up nieuu sliep aij in, en ontwaakte niet voor -den morgen, wel ii waar onder angst en pijnen , die echter niet zoo hevig waren als bij het eerste -ontwaken. Nu -deed IIeim nog eene aderlating Tan drie oneen, waarop de angst en pijnen zoo verminderden, dat er een rustige slaap op volgde. In de eersti drie «daarop volgende dagen ondervond zij nog altijd eenig* pijn in het hart en angst, met den zevenden dag der ziekt< echter verdwenen deze verschijnselen geheel en al, en d< lijderes had zoo vele krachten, dat zij het bed verlaten konde Gedurende de ziekte was er geen spoor van hoesten, zoodra echter de pijnen hadden opgehouden ontstond er nie alleen hoesten , maar ook een opgeven van witte stof, gelijl aan die na longenontstekingen, doch in eene veel geringeri hoeveelheid. Na beginnende beterschap vroeg IIeim de lijde res waarom zij toch in den beginne niet had willen drinken haar antwoord was: »Nadat ik, -voor dat gij kwaamt, eenig< malen gedronken had, om mijnen hevigen dorst te stillen merkte ik, dat daardoor de pijnen aanmerkelijk vermeerdert werden ; dit ontstond door het diepe inademen. Drinkt mei namelijk, zoo houdt men zijnen adem in, en moet dadelijl na het drinken onwillekeurig dieper dan gewoonlijk aden halen, ten einde nu mijne pijnen niet te vermeerderen, leet ik liever dorst." Eene tweede vraag was nu: waarom zij zot hevig verlangde, dat haar aanhoudend op de harteslreek gedrukt werd ? »Iedere beweging of opening van het hart, zeidi zij , vermeerderde mijne pijn, door den druk werd het hari belet, zich sterk te bewegen, en veroorzaakte mij grootf verligting." AoRTITIS S. ÏiVFLAMMATIO AORTAE. OiVTSTEKING DER GROOIE SLAGADER. Volgent Bodili aüd (Dictionnaire de Médiciue pratique) met aanmerkingen van Copland. Men bestempelt met dezen naam de ontsteking der grootc slagader, hetzij dezelve een enkel, meerdere , of al de ontleedkundige bestanddeelen, uit welke de groote slagader zamengesteld is aandoet. Meer dan de beide overige vliezen schijnt de inwendige rok der groote slagader aan deze ontsteking te zijn onderworpen, hetzij wegens de bijzondere natnur en geaardheid van dezen inwendigen rok, welke rok de weivliezen nadert, of om dat dezelve zich onmiddelbaar met het bloed in aanraking bevindt, of eindelijk ook ten PevolaC van andere omstandigheden, die zich aan onze waarneming onttrekken. & Ontleedkundige kenmerken. De karakteristieke ontleedkundige kenmerken hebben betrekking op deze wijzigingen welke aan den eenen kant in de slagaderwanden ontslaan zijn, gelijk op de zulke die aan den anderen kant de voortbrengsels aanbieden, welke van de vliezen die de wanden daarstellen afgescheiden zijn. a. tegennatuurlijke veranderingen der SLAGader wanden. I. Roodheid der groote slagader. Het is op het tegenwoordige standpunt der wetenschap niet zoo gemakkelijk te bepalen in hoe verre zich de ontstekingaardige roodheid der groote slagader van die onderscheidt, welke na den dood door de in den beginne der ontbinding ontstaande inzuiping voortgebragt wordt. ° & De roodheid der groote slagader biedt verscheidene schakeringen aan, die van het levendigste of scharlakenrood , tot die van donker violet verwisselen ; bij den ligtsten graad trekt deze roodheid naar het gele toe, terwijl dezelve bij den hoogsten graad der ontsteking tot de zwarte kleur nadert Laennec hield slechts eene matige roodheid voor ontstekmgaardig. De roodheid is meerder of minder uitgebreid nu eens bepaalt zij zich tot eene enkele streek der ar00té slagader , dan eens bemerkt men dezelve weder in den geheelen omvang derzelve. Zij is somtijds in den vorm van handvormige strepen verdeeld , en deze zijn dan door meer of minder volmaakt witte tusschenruimten van elkander gescheiden. Hodgson verzekert dat in de door hem onderzochte gevallen van heete ontsteking, de middelste rok der groote slagader eenen tegennatuurlijkcn graad van vaatvolheid aanbood. W at Bouillaud hetreft, zoo is er onder de oneindi* talrijkere , door hem waargenomene gevallen van roodheid de? groote slagader, slechts een enkel, bij hetwelk hij deze ont- 11. .r3 '06 r .,d' °P eene zeer begrensde plaats bij ee'J*tijdig aanwezig zijn van een buitengewoon dun en teeder net van haarvaten heeft zien voor komen. Bouillaud is echter zeer geneigd om te gelooven, dat in dit geval het net van haaren et getolg van eene toevallig ontstane vorming was. Bij alle overige gevallen hing de roodheid van eene aanhech1 ing eener hoeveelheid zich in het bloed bevindende kleurstof af, op den iAwendigen rok iler groote slagader. Daar na geen der gevallen, die hij waarnam , .zich op eene ontsteking der groole slagader laat toepassen, zoo is hij door de uitkomsten zijner eigene iondërvinding genoodzaakt, daaruit het besluit te trekken, dat in deze ontsteking de roodheid geenszins , gelijk in de parenchymatheuse ontstekingen , van het aanwezig zijn van eene meerdere of mindere aanzienlijke . hoeveelheid bloeds in de haarvaten afhangt. De roodheid doet doorgaans slechts den inwendigen rok der groote slagader aan , doch breidt zich somtijds uit tot op de onder dezen rok gelegene celachtige laag; waar ondertusschen de roodheid de geheele dikte der groote slagaderwanden inneemt , daar zouden dit slechts in die gevallen geschieden , bij welke inzuiging door rotting ontstaan is. Indien dé roodheid der groote slagader alleen aanwezig is, 7.00 zoude zij echter bezwaaviljk mogen gelden voor een eigendommelijk kènteeken, van eene plaats gehad hebbende ontsteking der groote slagader; terwijl dan het ontbreken dezer roedheid met het aanwezig zijn van andere kenmerkende teekenen der groote slagaderontsteking, zoo als b. v. de verzwering , de ettering enz., zich wel laat vereeuigen. II. Verdikking , Hypertrophie van de wanden der groote slagader. Eene verdikking van deze wanden wordt slechts zeldzaam bij eene heete ontsteking der groole slagader waargenomen , zeer dikwerf echter komt zij bij de slepende voor en kan de gezamentlijke drie slagaderrokken aandoen. De middelste rok is echter de gewone zitplaats van dezelve terwijl de verdikking van den inwendigen rok menigvuldig meer schijnbaar , dan inderdaad aanwezig is, d. i. de verdikking ontslaat hier menigmaal door de tegenwoordigheid van schijnvliesach-*ti<7e la, die den graad van hepatisatie bereikt hebben , terwijl de omgevende kwabjes volmaakt knetteren en geene weiachtige of bloederige doorzijging vertoonen. Deze° verscheidenheid der overvalling bij de longontsteking is het, die bij eenige nieuwere Schrijvers met den naam van Pneumonia lobularis bestempeld wordt. Men kan dit geval voor eene ontsteking aan zien, die te gelijker tijd op verschillende plaatsen begonnen is en die in haar beloop, daar ergens' eene oorzaak en voornamelijk door de behandeling opgehouden, het overige gedeelte der long niet heeft kunnen aandoen , of slechts zeer ligt en op zulk eene wijze aangedaan heeft, dat, wanneer de dood volgde, dezelve in de tusschen het middenpunt der ontsteking gelegene gedeelten reeds geeindigd of zeer verre gevorderd was; men kan zich van hetware van dit denkbeeld overtuigen, indien men eenige ontstokene en in ecnen meer of minder gevorderden toestand van verdceling bevindende longen ondèrzocht» De onderste gedeelten der longen zijn die plaatsen, welke de ontsteking bij voorkeur aandoet, en indien zij allengskens de geheele long inneemt, zoo begint zij toch bijna altijd op deze plaats. Verreweg zeldzamer vindt men eene tot op d& bovenste kwab der long zich bepalende ontsteking. Men vindt nooit het geheel der beide longen in den derden of zelfs in den tweeden graad ontstoken, en men ziet gemakkelijk in, dat dit het geval niet zijn kan, omdat eene dusdanige overvulling niet op een oogenblik geschieden kan, en de ademhaling geheel en al onmogelijk zoude maken. Maar niet zelden vindt men voorwerpen, bij welke eene geheele long en meer dan de helft van de andere voor de lucht geheel ondeorgankelijk is. De regter long wordt verreweg menigvuldiger, dan de linker, niet alleen door longontsteking, maar ook door bijna alle andere soorten van storingen, waar deze organen voor vatbaar zijn , aangedaan. Deze daadzaak is sinds geruimen tijd door de praktische waarnemers, onder anderen ook door Mokgagni, bevestigd geworden. " «* longen-aoscessen. JJe eenige yorm, onder welken de etteiing in het longenweefsel voorkomt, is reeds boren beschieven geworden; want niettegenstaande het denkbeeld der ouden en de verbreide meening onder de praktische geneesheeren over de longen-abscessen, die men ook met den naam van etterzakken bestempelt, is er toch geene organische stoornis, die zeldzamer is, dan eene ware etterophoopinom het longen weefsel. De etterzak van Hippï3» ■ WM ï"n!'"" - si De ontsteking kan liet weefsel op verschillende wijze veranderen van het hepaüseren al tot aan aanmerkelijke structuurveranderingen toe. In dit opzigt laat Billaf.d eerst eeni^e daadzaken vooralgaan. Een vijf dagen oud, klein, zwakkelijk meisje niet zeer roode huid , werd den twintigsten September in het ziekenhuis opgenomen. Zij leed aan eenen sterken groenen buikloop en had eene zwakke, somtijds naauwelijks hoorbare stem. (Kustwater lavementen van stijfsel, verdunde melk).. Den tweeent wintiasten bemerkte men eene blaauwe kleuring en een pijnlijk vertrekken van het gelaat; de neusvleugels waren naar buiten getrokken en met eenen violetkleurigen ring omgeven Het geschreeuw was moeijelijk en dc. stem bijna altijd heesch. Op fle reaterzijde der borst, waar men bijna geene ademhaling waarnam , hoorde men bij de percussie eenen matten toon (Slijmachtig afkooksel van de Maluw-bladeren, met mosterd vermengde'voetbaden). Den drieëntwintigsten nam men geene «es? & rus r "ifïs verandeHn Kedeelteu der long, welke niet door het ontstekiugsproces werkelYik veranderd (dat is: murl' geïnfiltreerd en blaauwachtig bruin) waren in liet "-elieel geene grove sporen Tan congestie Tertoonden, maa helderrood er uitzagen. Was echter de ontsteking secundair (dat is het "evolr van algeraeenen bloedaandrang) geweest, zoo had ook_ «i •ille deelen de'r Ion" ten minste bloedstroeimng ziglbaar moeten z\]n, In als b% Mi de apoplexia .pulmonum , waar benevens werkelijke r. deflongen in deze gevallen echter als primair te willen aannemen, zoude bloedsomloop. Is echter op- fo°otnm IIet "har^'namelijk drijft door Te slagaderen van het ligchaam thondeml bloed dit konrt door de aderen des ligchaams, door het hart aanhoudend ' j t stremmingspunt in de longen en i S&S&ttEttB t =Ü SSCSS stremmen. , anderen kant der stremmingsplaats de long- Daarentegen zullen op den anaeren k niet 100%'eel Woed mcer 4" s"-w slag- #n longaderen aantoonde. sr8s0E:s,2 z; ttr, — - Sr^h'etTnT'ïii7 n"'™'«,el1™' B» in ta^xï'tï'a.'ïï.r^d* rs - hersenvliezen echter sterk ingespoten ' hwsenen ™ t£ a rï ffrondpn w«t 1 1 • ° ' e herkenning daaron gtonaen. liet onderhayicre geval lpprt j a idI0P schele. ™ i.n^f ~ Een zeven maanden oud meisie wi< » 1 aanwenden van bloedzuioers in ,1 1 ,'i , onder het lende dunne dj£t **■ f *»• en was naauweliiks genezen" tnpn - ° ï ^oven gekomen, gedaan, maar oudere blijvL er toch ook nfet doo[(1«e ziekte aannam ik deze kwaal bij zuIke waar H;, /'f ^ch°°nd. Nimmer ren. Dit is hieruit te verklaren d t, ?U1 -* S 1 ■' Pi elfden was de hoest menigvuldig en droo« iet gezigt blaauw rood , de neusvleugels naar buiten de "achtopeainK nn het hart vergroeid, de hersenen gezand de hersen vliezen m eenen ingespoten toestand. 8 ' CrMJn" es leidde in dit geval daarheen, dat het kind rcerfe geruimen tijd aan eene longontsteking, die zich door geene duidelijke verschijnselen had doen herkennen, geleden had. Voor het overige leert deze waarneming, dat men zeer waakzaam voor de verborgene ontstekingen zijn moet, die bij kinderen niet alleen inenigvuldiger dan bij volwassenen voorkomen , maar ook, zonder dat de geneesheer het vermoedt, de gevaarlijkste toevallen kunnen te weeg brengen. De ontsteking der longen kan echter niet alleen hepatisatie en ettering ten gevolge hebben, maar er kan hier ook , gelijk bij de ontsteking in andere organen , verweeking volgen. Bij de lijkopening van een, op den elfden dag na de geboorte gestorven kind, vond Billard de linker long overvuld van bloed, de achterrand bevond zich in eenen aan de hepatisatie grenzenden toestand, en bestond uit eene weeke, roodachtige brei. Deze brei verspreidde geene lucht van waterstofgaz, en was door water onder de gedaante van graauwe vlókken, die het voortbrengsel der desorganisatie der longen waren, af tt spoelen. De fijnste vertakkingen der luchtpijp waren slecht: eenigzins roodachtig, voor het overige waren zij gezond en van eene witte kleur. De regter long was door bloed opgezet Deze ontaarding van het longweefsel scheen het gevolf eener longontsteking geweest te zijn, die van eene passievi congestie het gevolg konde zijn , gelijk dit bij jonggeborener dikwerf het geval is. In ieder geval leert deze waarneming dat men aan de verschijnselen van longontsteking, zelfs bi de teederste kinderen , de grootste opmerkzaamheid moe toewijden. De complicatie van de ontsteking der longen met ontsteking van het ribbenvlies (pleuro-pneumonie) komt bij kinderen veel zeldzamer, dan bij volwassenen , voor. Men neeml dezelve slechts bij eenigzins oudere kinderen waar, bi welke de pleuro-pneumonie niet meer het gevolg eener longcongestie , gelijk bij jonggeborenen is, maar door invloedei van den dampkring en andere uitwendige oorzaken te weec gebrngt wordt. Verschijnselen der longontsteking bij jonggeborenen (*) (*) Kidge maakt nog op een eigendommelijk verschijnsel opmerkzaam, dat de ziekte te voren aankondigt. Voor dat namelijk de toevallen -van longontsteking worden waargenomen , verliezen de jonggeborene kinderen hunne warmte en hoogroode kleur der huid , worden koud en bleek , krijgen eene aschgraauwe loodachtige kleur, en eerst, indien deze kleur meer verzadigd geworden is , onstaan de moeijelijkheden in de ademhaling , echter altijd zonder volkomenen hoest. De oorzaak hiervan is , dat dadelijk bij het ontstaan der ziekte , wegens de vermocijelijkte b/oeds- ademhaling is bemoeijelijkt, kort, vermoeijend (*); bij de auscultatie hoort men in de gehepatiseerde plaatsen geen ?e' J percussie neemt men eenen matten, dollen toon waar, en de ademhaling is somtijds zeer beklemd, maar geenszins altijd met reutelen verbonden. Da stem is bij het schreijen nooit vrij, maar bijna altijd verstikt; somtijds wordt zij op eenige oogenblikken helder neemt eehler weldra de beschrevene geaardheid weder aan. ' JJe koest is somtijds aanwezig, maar niet altijd (f). Iluimlozmg is niet aanwezig, en dit herkenning hulpmiddel ontbreekt alzoo, uit hetwelk men bij volwassenen den zetel en graad van het longlijden kan afmeten. Even zoo ij net gelegen met de pijn; bloedbraken is zeer zeldzaam. Ilct' gezigt. De bijzondere, de ziekten der borst begeleidende trek in het gezigt, bestaat in het naar buiten trek"cn '' neusvleugels, waardoor het kind met inspanning de neusgaten schijnt te verwijden, en in een zich om de neusvleugels en om de vleugels van den mond zwevende biaauwaeutige streep, hetgeen het gevolg van den bemoeijelijkcn a oemeenen of haarvaten bloedsomloop schijnt te' zijn Jlet plooijen van het voorhoofd is veel zeldzamer, dan bij de ziekten Tan den buik voorhanden. De neus en kinlijn zijn ge ijk gewoonlijk aanwezig. Het gezigt wordt somtijds'zuclitig, vooral tpgen het einde der ziekte. Aoor/s is bij zeer kleine kinderen nooit, of len minste fcijna nimmer tegenwoordig, zij vertoont zich te duidelijker hoe ouder het kind is ;, de pols is dikwerf klein en ond'uid.e"Jt, de huid koud en blaauw, en de leden zuchtig. h?t°X»Z/r l0nï7lj W,cde'' ,ten overS^ van hel aderlijke bloed in Botllli'J \ «ronde, gat en den duclus arteriosus Botalli volgt; en deze overgang na het heviger worden der ontstekirw;en onrtW°° Wlkkeh,n? t0' aan dp grootste hoogte, gelijk het zich dan eerst sH d de verschijnsel van prikkelhoest, belet , zoodat meerder de toe¬ stand der congestie, dan die acr ontsteking zich doet pelden en heide rereenigd den dood door stikken ten laatste'veroorzaken ' sl;fm renteetlpademf'Jlea " '? Ter5eIijki»5 lot in d<- borst te horen sl.jm-reutelen wel doorgaans kort, en waar het menigvuldig is, beangst, met inspanning der neusvleugels, buik en halsspieren verbonden, is ' c n „ewigtig kenteeken. Maar het is niet altijd zoo gestoord , en ook in a idere ziekten namelijk in ontstekingen van den onderhuik , kort. J/eil/c.ülS35 " I neumonie e,k°f;S|t kfn kenmerkend zijn, indien hij in aanvallen komt, ïens sUrinen ",; v ° :n elkan^r volgen, deze in eenen braaktoon of zeii, vnhft Hii "kane"A|W' J m-'Cr bi' rCeds on,sl'">e hepatisfllie ■s-.S swtsA 9 * Algemeens toestand. Laar de longontsteking bij voorkeur na longencongestien, en wel bij krachtige en volbloedige kinderen voorkomt, zoo zijn die door heete ontsteking der long aangedane kinderen doorgaans zeer rood (*), gezwollen en zuchtig. Houdt de longontsteking eenen tijd lang aan, zoo ontstaat vermagering, die alle slepende ontstekingen in het algemeen volgt. Behandeling. Voor alles hoede men zich , kinderen , die aan congestie of longontsteking lijdende zijn vast in te spelden. Zoodra zich verschijnselen van congestie vertoonen, moet men onder eiken oksel of ook aan de basis van de borst, twee, vier lot zes bloedzuigers zetten, waarbij men zich naar de zwakkere of sterkere gesteldheid rigt (-j-)v Warme baden zijn nadeelig, omdat door de warmte en den druk van het water, de congestie naar de borst vermeerderd wordt en de ademhaling beklemder wordt. Men neeint het Lind van de borst, en geeft het een stroopje, verdunde melk of amandelmelk. Neemt de ontsteking niet af, zoo wende men na de bloedontlastingen nog drooge koppen op de borst can en eene bladertrekkende pleister op den arm. De afleidingen naar het darmkanaal, of op de voeten, kunnen daartoe dienen, om de gevaren voor stikken te lenigen. Heeft het kind veel pijn, is het zeer onrustig, zoo geeft men met voordeel i—1 drachme syrupus diacodii in 2 oneen van een slijmig vocht. De lijkopeningen leeren , dat longontsteking bij zeer kleine kinderen, bijna altijd het gevolg eener bloedcongestie is , en dikwerf zuiver plaatselijk, dat dikwerf de (*) Volgens Kluge's ondervinding (l. c.) is juist het tegendeel het geval. De kinderen verliezen de roode huidkleur, en worden koel en bleek. Yolgens Suceow (/. c.) is bleekheid van het gezigt,. dikwerf tot het graauwe en bluauwe overhellende , doorgaans bij den beginne reeds aanwezig, en in het bijzonder bij klierachtige en zeer kleine kinderen, duidelijk zigtbaar. Dit moet den Geneesheer altijd aansporeu om de borst te onderzoeken. Zij ontstaat waarschijnlijk door verminderde oxydatie van het bloed T en niet door het openblijven des Duet. arter, o£ foram. ovale, daar zij ook bij grootere kinderen , en zulke , waar deze openingen na den dood gesloten gevonden werden , aanwezig is. Maar die bleekheid is ook niet altijd aanwezig , en verscheidene kinderen, namelijk oudere en volbloedige, zijn rood of blaauwachtig rood r ja gedurende de krampaanvallen somtijds ook blaauw. (-(-) Indien men iedere kenmerkende ontkleuring der huid tijdig genoeg waarneemt, en , voor dat nog de eigenlijke ademhalings-moeijelijkheden ontstaan zijn, dadelijk een of twee bloedzuigers boven het borstbeen zet en zoete kwik geeft, zoo kunnen de kinderen doorgaans gered worden. Zijn ook de ademhalings-moeijelijkheden eerst ontstaan , zoo is gewoonlijk gcene hulp meer mogelijk. Deze ontkleuring der huid gaat deze moeijelijkhaden dikwerf verscheidene uren , in sommige gevallen zelfs 24 uren vooraf. Klüce , /. c. nlï r aan , 0ntstckln» in het (ïe]leel geen deel nemen en dientengevolge zoude het tot niets dienstig zijn net kind syrupus ipecaouanha, kermes minerale, zeeajuin en dergelijke middelen met dit doel, om de slijmlozini te bevorderen toe te dienen , in het bijzonder daar bij kinderen geene fluimlozmg plaats heeft (*) Dientengevolge kan men bij oudere kinderen, en bij Pehjktijdige verschijnselen van ontsteking der luehtpiinen in het laatste tijdperk der ziekte I orein b m« Jn 9 q 1-. • i , ? " Keimes in l 3 oneen van wi°. Ta'']e dra,£ voorschrijven en het kind het theelepelsvijze toedienen. Duges verzekert, van een mengel uit een once van eene siroop en oranjebloesemwater met" 2 drachm zeeajuinhomg en 2 lepels water , zeer werkzaam te hebben bevonden Men wachte zieh om alle kinderen, welke hoesten, braakwortelstroop toe te dienen , zonder zich van de oorzaak en de natuur van den hoest, en van de alaemeene verschijnselenen plaatselijke bijverschijnselen overtuigd te hebben. Nooit trachte men verschijnselen te doen ophouden zon ^ kan zooveel gewigt zijn de br aakmid del e rT, h e tb«teu i t ° 'l'' tus , in herhaalde giften zoodit "«'e «it Tiriarus sttbia- Men moet dezelve 'lan- ten minste"iiedore'"!!'^"'' i. ™kin3ea T°lgen. dienen, zoo lan" als de ontsteld ë uienc|e verscheidene dagen toeder hepatisatie bet overwigt no. niet hel^"^''??10'? ''T" en dia «0 zuilen na de bloedonLting en de braakmL I f' ""al' vingerhoed en kruid dienstig zijn. Succow.% c ° l°Cte kwik met B.(P. i£'rDt5 Jakrb- der *e'a'nmt- In~ -*u$landischen Mcdicin. gaans verschijnt op deze plaats als gecomprimeerd. Het wijkt voor den vingerdruk , behalve op eeuige plaatsen, waar het in den vorm eener meer of min omvatbare bol, die zich door eene zijdelingsche drukking slechts weinig van de plaats laat brengen , Wederstand biedt. Ingesneden is het longweefsel graauwachtig rood , van weeke geaardheid. Doet men de snede tot aan de verharde kern, zoo vindt men, dat op deze plaats het longweefsel duidelijk van de omgevende gedeelten afsteekt, en wel 1.) door zijne gladde gelijkmatige, zuivere snedevlakte ; 2.) dcor zijne digtheid , waardoor het in het water zinkt ; en 3.) o:ider het gewigt der lucht niet , gelijk het omgevende weefsel, te zamen valt; 4.) door zijne roode, violette of geelgraauwe, met eenige zeer kleine punten bezaaide kleuring, die gewoonlijk niet zoo donker als de verharde massa, indien zij violet is , donkerder echter, indien zij geel is, zijn; 5.) eindelijk door de droogheid der ingesnedene deelen. De omvang der verharde longkern verschilt tusschen die eener linse en die van eene groote hazelnoot. De violette kleuring schijnt het begin der longverharding, de geelbruine, de overgang in den slependen toestand, de roode, het tüsschenbeide te kenmerken. De verhardingskernen zijn doorgaans zonder regel op verschillende plaatsen van het longenweefsel verstrooid , meestentijds zijn zij echter in de middenpuntsgedeelten van den wortel der luchtpijptakken. Voor het overige kan de longaandoening, bij een en hetzelfde voorwerp, in de boven opgegeven graden , plaats hebben ; maar het longweefsel vertoont steeds bijna dezellde digtheid , tot welken graad ook de aandoening moge gekomen zijn , en de omgevende deelen blijven zeer gezond. De ophooping deidieper gelegene deelen der long, die roode gele longkwabliepatisatie, gelijk die soort van knobbelachtige ontaarding zijn dikwerf met den behandeld wordenden ziekeiijken toestand verbonden. Menigwerf of bijna altijd zijn de luchtpijptakken aan hunne einden rood . verweekt of verdikt, op vele plaatsen verwijd. Het schijnt, alsof de kleine luchtpijptakken zich in eenen ontstekingaardigen toestand bevinden, die hoe nader zij bij de longenkernen gelegpn zijn, des te duidelijker ïs. Welligt zoude men hieruit, gelijk uit andere daadzaken, liet gevolg kunnen trekken, dat de long-kwabontstekiiig steeds op eene Bronchitis capillaris volgt. Met betrekking tot de oorzaken is op te merken , dat de long-kwabontsteking der kinderen eene van diegene is, die haar beginpunt in eene ontsteking der eindbJaasjes der luchtpijptakken schijnt te hebben. De zoo merkwaardige digtheid van het longweefsel in de kindschheid, wanneer het grootste mogelijke aantal van longblaasjes aanwezig is, de plotselijke wijzigingen , welke de longbloedsomloop in de eerste levensmaanden ondergaat (sluiting der Duet. arter. Botalli en het eironde gat) de spoed , waarmede deze verrigting geschiedt (van het derde tot het achtste jaar is de gemiddelde menigvuldigheid van den pols tusschen 120 en 100 slagen in eene minuut), de moeijelijkheid der fluimlozing (het kind schijnt geene voldoende kracht te hebben, om het in de luchtpijptakken zich bevindend slijm tot aan de monding der stemspleet te brengen) de het kind eigendommelijke rugligging, zijn louter gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van de ophooping der longen. Behalve dien zijn echter ook no diagnose heerscht de grootste duis- neerdp t t aandoenmS 13 s!echts uit de volgende beredeneerde teekener, te vermoeden. De lijder hoest sinds ~erui- h!ïït ?,'■ Ü® "lazej=n Sehad ; hij lijdt aan kink¬ on e' d rg'nCn ,udt.. ]a"g™ tijd in het ziekenhuis T G; dj,m-.n.De ademhaling wordt belet, kort, menigvul- ten 'ond hn'l ' d°°r Gen 0»Selijk «tootswijze hoes- , °ndci:bl0'len ' terwijl eenigzins ligt reutelen, aeene ver- 'nnSn"' f JidfVin") der borst' Seene aanmerkelijke aandoening verraden; de pols wordt buitengemeen meni-rvul- k"da- de, „eLtd^C, ontstaat buikoop en eindelijk voldoende is;"zulk een koekje nuchteren gegeven , is doorgaans tot verwekking de lurlll" S6rSZaam) °f 3)8 sirooP' Eindelijk moet men YoorilV ln" 001 j6'16]11 Passenntsteking der luchtpijptakken gehoord. Er zijn intusschen jevallen, in welke eene ontsteking der luchtpijptakken in rereeniging met eene ontsteking van het ligchaam der luchtpijp voorkomt, en bij deze doen zich verschijnselen op, die net die van kramp gelijkheid hebben. De verschillende ziekeijke veranderingen der stem, der ademhaling en van den hoest, lie gedurende het verloop der kramp plaats hebben, duiden luidelijk de geaardheid der ziekteverschijnselen aan, al naarmate het eene of andere gedeelte van het slijmvlies van de uchtwegen ontstoken is. Naauwelijks zal het noodig zijn op te merken, dat zich de ontsteking der luchtpijptakken van heet asthma door den graad i'an hoesten, die bij ontsteking der luchtpijptakken zeer hevig, bij asthma erger en geringer is, onderscheidt. Bij de ontsteking der luchtpijptakken is het moeijelijk ademen altijd even hevig, terwijl het bij asthma door het opgeven van winden verligt wordt. Bij de ontsteking der luchtpijptakken is koorts aanwezig , en de urin is hoogrood gekleurd. Aetiologie. De aanleg tot heete luchtpijpstakontsteking behoort meer tot eenen verderen leeftijd; dit geldt bijzonder van de slepende, maar toch komen beiden, de heete en slepende, onder begunstigende omstandigheden, bij iederen ouderdom voor. Aanleidende oorzaken kunnen meer of min al diegenen zijn, welke in het algemeen in staat zijn, om longontsteking en slagaderlijke ontstekingen voort te brengen ; catarrhale aandoeningen zijn hier zeer werkzaam. Bijzonder gemakkelijk schijnt de heette ontsteking der luchtpijpstakken door uitslag contagien te wrorden voortgebragt, te weten de pokken, mazelen, schurft en daauwworm zijn hiervan te beschuldigen. Beloop, uitgangen, enz. Weinige heet verloopende ontstekingen , zelfs de ontsteking der luchtpijp niet uitgezonderd, bereiken zoo spoedig derzelver hoogte, als de ontsteking der luchtpijptakken ; des te langzamer en dralender is derzelver genezingsproces. Duidelijk echter bevestigd hij zich over het algemeen door het afnemen der moeijelijke ademhaling en de daarmede verbondene angst. Opmerkenswaardig is het, dat de hoest, die bij het toenemen en op het hoogste punt der ziekte slechts eene ongeregelde plaats in de rei der verschijnselen heeft, in het genezingstijdperk eene aanmerkelijkere heeft. Dezelve wordt inderdaad zeer menigvuldig, kwellend en aanhoudend, terwijl de ademhaling steeds vrijer wordt. In dezelfde male, als de ademhaling vrijer en de koorts minder wordt, in dezelfde mate gaat de genezing voort, indien daarbij zelfs een hevige, klimmende hoest zich ontwikkelt, en deze in den beginne met rijkelijke fluimlozing en aanmerkelijke vermagering verbonden is. Eet is nu niet meer ontsteking der luchtpijptakken , maar eene andere, minder gevaarlijke ziekte ; het is eene vegetative ontsteking in het slijmvlies der luchtpijptakken en niet meerder eene slagaderlijke. Gunstiger echter is het, indien de ziekte zich in een ander, minder edel orgaan, b. v. in het darmkanaal ontwikkelt; de buikloop is slechts dan een gunstig teeken, indien met deszelfs verschijnen tevens het afnemen der moeijelijke ademhaling en het wijken der koorts verbonden is; onder ieder andere omstandigheid vermeerdert hij slechts het gevaar. Algemeen rijkelijk zweet, neusbloeden, buitengewone pisafscheiding, e. d. m. zijn ook hier gunstige teekenen, echter slechts dan, wanneer zij met verligling der moeijelijke ademhaling en duidelijke vermindering der koorts vereenigd zijn. Lijkopening. In de verschijnselen, die de lijkopening bij deze ziekte oplevert, heerscht eene groote verscheidenheid. In de hevigere gevallen, waar eene sterkere ontsteking voorhanden is, en de ziekte spoedig eindigde, vallen de longen doorgaans niet te zamen, indien men de borstholte, alhoewel het borstvlies niet aangegroeid is, opent. Het weefsel der longen is echter gewoonlijk gezond, en vrij van eenige ontsteking. Tevens vindt men doorgaans geene vloeistof in de borstholte of in het hartezakje uitgestort. Duidelijke sporen van eene ontstekingaardige werkzaamheid vindt men in de luchtpijptakken. Verwijderd men de uitwendige bekleedselen der luchtpijpen, maakt eene insnede in dezelve, zoo vindt men dezelve dikwerf met eene vloeistof gevuld, die bij tijden etteraardig is, of ook uit eene weiachtige massa bestaat, die gewoonlijk met gestolde lymphe of slijm vermengd is. De luchtpijptakken zijn doorgaans vol van eene etterachtige vloeistof, of van een taai slijm of bloederige wei. In al zulke gevallen vloeit, indien men eene snede in de longen maakt, er eene schuimende vloeistof uit. In weinige gevallen ontdekt men geene vloeistof in de luchtpijp, in de luchtpijptakken of luchtcellen, ofschoon het slijmvlies zeer ontstoken is. Somtijds is de luchtpijp en derzelver takken met eene zelfstandigheid gevuld, die zeer veel overeenkomst heeft met de na den dood gevonden wordende polypachtige aangroeisels. Het slijmvlies, dat de luchtwegen bekleed, is duidelijk ontstoken. De haarvaten zijn altijd rood en verwijd, en somtijds gebeurt het, dat deze roodheid en deze verwijdering zoo groot is, dat het slijmvlies een weefsel van bloedvaten gelijkt. Is de ziekte in haar verloop niet zoo snel, alsdan ziet men niet altijd het geheele slijmvlies ontstoken. Eenige plaatsen van hetzelve zijn veel rooder dan gewoonlijk, maar in de tusschenruimten behoudt het vlies deszelfs natuurlijke kleur. In dit geval wordt doorgaans eene groote menigte van weiachtige vloeistof in de luchtwegen uitgestort. Foorspelling. Het gevaar, waarmede de heete ontsteking der luchtpijptakken vergezeld gaat, is zeer verschillend, daar dit van de verschillende soorten derzelve afhangt. Men kan echter aannemen, dat, indien de ademhaling niet zeer moeijelijk, de hoest niet hevig, de fluimlozing rijkelijk en vrij is, en verligting te weeg brengt, de pols regelmatig en vast, en niet zeer menigvuldig en hard is, en de krachten des lijders niet zeer gezonken zijn, de voorspelling niet ongunstig is. Indien het ademen zeer diep en moeijelijk is, indien eene soort van slapenden toestand ontstaat, indien de nagels zwartgeel worden, en de stem heesch en onduidelijk is, indien de lijder eenen hoogen graad van angst en borstbeklemdheid ondervindt, en de pols week, en snel en golvend wordt, zoo kan men met zekerheid aannemen, dat een doodelijke uitgang volgt. Doet de heete ontsteking der luchtpijptakken volbloedige voorwerpen aan, zoo is het gevaar zelden twijfelachtig. Geene ontsteking loopt menigvuldiger doodelijk af, dan deze. Alles is te vreezen, indien al ook de krachtigste middelen worder aangewend. Het gevoel van toesnoering der borst, de verhaaste, angstige en moeijelijke ademhaling, de hoest zondei fluimlozing, de drooge, heete huid, de smerig beslagene tong, de hoogroode pis en de snelle pols, duiden eene hevige ontsteking van het slijmvlies aan. De voorspelling wordt gunstig, indien de ademhaling gemakkelijk wordt, en de hoest van eene vrije fluimlozing vergezeld gaat. Verre weg erger is het, indien men de geringste roodheid van het gezigt bemerkt, of de fluimlozing minder, en de ademhaling moeijelijker wordt, of eindelijk, indien de oogen uit het hoofd puilen, en de lijder bij afwisseling ol onrustig of slaapzuchtig is. Hopeloos is het geval, indien de pols zeer snel en menigvuldig is, of indien gedeeltelijk zweet uitbreekt en de fluimlozing ophoudt. Bij jonge kinderen is de voorspelling het ongunstigste. Eene luchlpijptakontstekin lakte van dit orgaan aanwezig zijnde laag vormt. In (*) } °%ens Heim , /. r. , vormt het aangroeisel altijd een digt, vast vlies , in den vorm eener huis , die lang in voorloop te bewaren is. eenige gevallen zet zich eindelijk het schijnvlies in een gedeelte der luchtpijptakken , menigmaal in hare laatste vertakkingen voort; het is gewoonlijk in de luchtpijp vrij zwevende tusschen twee lagen van etteraardige stof; het is meer of min aan de luchtpijptakken gehecht en in eenige gevallen ook in de luchtpijp. De dikte van dit schijnvlies is zeer verschillend. Indien de ziekte zeer spoedig verloopt, en de lijder binnen 48 of 24 uren sterft, zoo is hetzelve dun, bijna zoo als het uitwendige eivlies; heeft de ziekte reeds meerdere dagen aangehouden, zoo is hetzelve dikker. In vele gevallen heeft het de dikte eener lijn gehad, het is nu eens wit, doorschijnend, dan'eens geelachtig, ondoorschijnend, of op de het slijmvlies toegekeerde zijde, met roode strepen of punten doorweven. Zijne structuur bestaat niet altijd uit een gelijksoortig weefsel , men neemt dikwerf zelfs met het bloote oog waar , dat het uit kleine ronde, opeengehoopte, ondoorschijnende vlokken bestaat, die zich in eene heldere en meer doorschijnende laag bevinden. De zamenstelling van het slijmvlies is zeer verschillend, in vele gevallen is het vast en bijna lederachtig, andere keren daarentegen week en half vloeibaar, voornamelijk in die mate als het verder van het strottenhoofd verwijderd is (*). Behalve het vliesachtige aangroeisel, zijn de luchtpijp en hare takken dikwerf met! eene wit groenachtig, bijna etteraardig slijm gevuld, dat menigwerf tusschen het schijnvlies en de wanden van de luchtweg , andere malen midden in de vliesachtige buis te vinden is. Dit slijm is in het bijzonder rijkelijk voorhanden , indien zoete kwik gebruikt is geworden. De kenteekenen, die het vlies onder het schijnvlies aanbiedt , zijn niet minder van belang. Op het stiotklepje en aan de wanden der stemspleet is hetzelve doorgaans rood en (*) Hein, l. c., geeft aangaande de lijkopeningen liet volgende op. Bij allen, die aan croup stierven , heeft hij het polypeuse aangroeisel gevonden. Hoe vroeger het kind sterft, des te minder is het aangroeisel ontwikkeld, des te kleinder, korter, zachter van weefsel verschijnt hetzelve. Hoe nader het aangroeisel bij de stemsplet gelegen is , des te digter is het en omgekeerd , zoodot het in het Onderste gedeelte der luchtpijp en in de luchtpijptakken, dikwerf welk eene eenigzins taaije , breiachtige stof gelijk is. Sterft het kind later, zoo wat den zevenden of achtsten dag, zoo is het aangroeisel bijna altijd zoo volmaakt, dat het de geheele luchtpijp naar beneden en in de luchtpijptakken zich uitstrekt, en zoo vast, dat het geheel en al er kan uitgenomen worden. Dit getieele aangroeisel met zijne takken en takjes is hol, gelijk een vat, naar zijne dikte en vastheid, is zeer verschillend. Alle die Heim zag waren wit. opgezet, in het strottenhoofd en in een gedeelte der luchtpijp is het met kleine roode vlakken bezaaid. In vele gevallen echter, vindt men in het geheel geene roodheid op de oppervlakte van het slijmvlies, in het strottenhoofd en in de luchtpijp, vooral bij zeer jonge kinderen, en bij zulken, die door voorafgegane ziekten yerzwakt zijn geworden. De overige veranderingen , die men in de verschillende organen waarneemt, indien de croup eenvoudig is, bestaan in zwelling en roodheid der slijmklieren , van den tongwortel en den slokdarm, in de verwijding der regter hartholligheid en der bovenste holle ader tot bij de hersenen toe. De scheikundige ontleding heeft bij alle schijnvliesachtige aangroeisels der luchtwegen dezelfde uitkomsten opgeleverd. Zij mogen nog zoo verschillend zijn, zoo zijn zij toch alle in water onoplosbaar, verweken en nemen in sterke met salpeterzure potasch verzadigde oplossingen de consistentie van doorschijnende slijmvoortbrengsels aan, zijn in heete of koude loogachtige vloeistoffen volkomen oplosbaar, lossen zich insgelijks in de hoofdzuren op, leveren, bij de verbranding tot asch , phosphorzure soda op, en verhouden zich eindelijk tot de reagentien , gelijk de eiwitstof. Bepalende gelegenheidsoorzaken. Bij de aetiologie der croup, moeten de volgende punten in overweging genomen worden. 1.) Zijn er waarneembare omstandigheden, die tot algemeene verbreiding der croup in één land boven het andere bijdragen ? Vergelijkt men de opgaven der Schrijvers, die over croup handelen , zoo moet men toegeven , dat die voorwerpen , welke in bergachtige streken, vochtige, naauwe dalen, aan zeeën of aan meren, of in nog niet volkomen bebouwde streeken wonen , bij voorkeur door deze ziekte aangedaan worden. Derhalve is de croup in de Fereenigde Staten, in Engeland, Denemarken, Schotland en Zweden menigvuldiger dan ergens anders. Behalve deze algemeene oorzaken , zijn er ook individueele , die de kinderen tot de croup geneigd maken. Hiertoe behooren het mannelijk geslacht, volbloedig gestel, koude vatten, dunne kleeding, afknippen van het haar , enz. 2.) Met welke heerschende ziekte komt de croup gewoonlijk voor ? Daartoe behooren in het bijzonder zulke epidemische ziekten, welke hunnen zetel in het slijmvlies der luchtwegen hebben; dan die van het slijmvlies der huid, wegens vereeniging der laatste met dat in de longen, en eindelijk de ziekten van het slijmvlies van inwendige organen. De epidemische ziekte, die de croup het meest vergezeld, is zonder twijfel de longenverkoudheid; alle Schrijvers, die de croup-epidemien beschreven hebben , stemmen daarin overeen , dat zij zeggen, dat er te gelijkertijd eene catarrhale epidemie geheerscht heeft. Bijna even zoo menigvuldig wordt de croup door epidemische uitslagziekten der huid vergezeld , en het is bewezen, dat dezelve somtijds met mazelen, zeldzamer echter met roodvonk voorkomt. Het is door de waarnemingen van vele Schrijvers bewezen , dat de croup insgelijks niet zeldzaam in vereeniging met kinkhoest-epidemien voorkomt. 3. Is de croup aanstekend? De meening van eenige Schrijvers, dat de croup aanstekende is, komt waarschijnlijk daar van daan, dat dezelve epidemisch is. De meerderheid der waarnemers ontkent de contagiositeit der croup, door dat verscheidene kinderen in eene familie gelijktijdig ziek worden , kan het aanstekende der ziekte nog niet bewezen worden , omdat die kinderen aan dezelfde , invloeden van den dampkring blootgesteld zijn. Het zoude ook onmogelijk zijn, dat de croup in groote volkrijke steden sporadisch kan blijven , indien dezelve aanstekend ware. 4.) Is zij epidemisch? Talrijke waarnemingen bevestigen dit. Alberts zag de croup , herhaaldelijk epidemisch in JJremen heerschen. Maar het is ook zeker dat zij sporadisch voorkomt , hetgeen in vele streken het geval is. Voor spelling. De croup behoort tot de gevaarlijkste ziekten , en vereischt de spoedigste hulp der kunst. Zeer moeijelijk is het, de uitgang der ziekte op bepaalde wijze te voorzeggen ; zeer vele sterven bij welke de verschijnselen in het geheel niet verontrustend waren , en vele genezen, die men reeds een prooi des doods waande. Gevaarlijker is de croup bij kinderen, die een week, pappig ligcliaam hebben en tot ziekten der slijmvliezen overhellen; hier komt de ziekte dikwerf onder den vorm eener verkoudheid aan. Iloe meerder stolbare lymphe aanwezig is, des te grooter is liet gevaar; daarentegen zijn de verontrustende verschijnselen, die zich dikwerf bij het begin der ziekte voordoen en meerder van het zenuwstelsel uitgaan, van geen zoo groot gewigt. Niet veel zijn de remissien, die vele als gunstig aanzien, van waarde; zij zijn in het begin altijd aanwezig , veroorzaken echter geene verligting en worden ook bij het vooruitgaan der ziekte steeds korter en korter. Hoe vroeger men tot den lijder komt, des te meerder hoop kan men voeden; intusschen is toch in ieder tijdperk der ziekte nog hulp mogelijk. Een kwaad teeken is het, indien de ademhaling zeer moeijelijk plaats heeft, en de stem van liet kind zoo heeseli is, dat men dezelve ter naauwernood kan waarnemen. Dergelijk gevaar is aanwezig, indien het gelaat bleek en blaauw is, de hoest in liet geheel niet meer gehoord wordt, de pols tusschenpoozen maakt en zoo zwak is, dat men dezelve niet meer voelen kan; indien de an^st van het kind zeer groot is, en het door aanhoudende bewegingen zich verligting wil verschaffen. Als teekenen van beterschap kan men aannemen, meer gemakkelijke ademhaling, weder hoorbare hoest, fluimen van vliezige massas,en gelijkmatiger , grooter pols. De koorts beslist weinig, zij veroorzaakt op zich zelve zeldzaam den dood, doch eene febris synochalis is beter dan eene typhosa. Een algemeen zweet ten gevolge van de aangewende middelen is een bijna zeker teeken van beginnende beterschap. Yoegt zich bij de croup nog eene andere ziekte, bijzonder echter een uitslagziekte, zoo wordt het gevaar aanmerkelijk vermeerderd. Geneeswijze. De aanwijzigingen die zich bij de geneeswijze der croup opdoen, zijn: 1.) Vernietiging of toch vermindering der ontsteking, en juist daardoor verhoeding van uitzweting van stolbare lymphe. 2.) Waar de uitzweting van lymphe gevolgd is, loslating en uit den wegruiming van het lymphatische stolsel en het ziekelijk voortbrengsel. 3.) Ondersteuning der krachten, in zoo verre als de geneeswijze zulks toelaat. 1.) Bloedontlasting. Bijna alle Geneeslieeren bevelen bloedontlastingen , als het hulpmiddel bij de geneeswijze van de croup. In beginnende croup echter geven eenige, en in het bijzonder Albers de braakmiddelen de voorkeur; zij zeggen: »in de croup wijst de verdikking der eiwitstof, welke de luchtwegen sluiten wil, de spoedige opruiming van deze hinderpaal der ademhaling aan, ten einde dezelve weder vrijer te maken; deze aanwijzing is de eerste, wezentlijke en dringendste, indien de croup eenvoudig is." Maar de eerste aanwijzing bij deze ziekte is niet om het aangroeisel te doen verdwijnen, meer om deszelfs vorming te verhoeden. Daar nu eene vermeerderde afscheiding in een orgaan niet zonder voorafgegane prikkeling plaats hebben kan , zoo móet men bij croup dadelijk in den beginne deze prikkelende oorzaak met kracht aanpakken, ten einde dezelve te vernietigen, voor dat men tegen de werking te velde trekt. Handelt men anders , zoo springt men het eerste en gewigligste tijdperk der ziekte over , zonder op dezelve acht te slaan , en volgt niet de schreden , die de natuur in de rei der ver- schijnselen maakt. Indien nu ook eene bloedontlasting in den beginne der croup onvermijdelijk is, zoo is het toch niet noodig, om dezelve, gelijk eenige Geneesheeren willen, tot llaauwte toe door te zetten, maar men regele de bloedontlasting naar de hevigheid der ziekte, gelijk naar den rang der verschijnselen, en vergete daarbij geenszins, om de gesteldheid des lijders, de bewerktuiging van het ligchaam in den kinderleeftijd , en de terugwerking van het vaatstelsel op het zenuwstelsel, in het oog te houden. iSiet zeldzaam zijn er gevallen waargenomen, in welke kinderen, ten gevolge van een te sterk bloedverlies, aan zwakte stierven. Ten einde bloedontlasting te bewerken, heeft men zich van het lancet, de bloedige koppen, en van bloedzuigers bediend , de keus derzelve hangt van ieder afzonderlijk geval af. De aderlating is bij de kinderen aan te bevelen, die niet te jong , sterk van inhoud en volbloedig zijn, bij welke de pols dadelijk van den beginne vol en hard, het gezigt rood, en de ademhaling zoo moeijelijk is, dat men ieder oogenblik voor stikken bevreesd moet zijn. In dit geval zal de spoedige ontlasting van het bloed, die eene algemeene ontspanning ten gevolge heeft, de primaire toevallen spoediger matigen, en de secundaire voorkomen. Het is hetzelfde welke ader men opent, het gevolg is altijd hetzelfde ; maar bij kinderen rigte men zich altijd naar de grootste ader. Bij voorkeur kieze men liever een ader aan den arm , aan de hand en op den voet dan de strotader, omdat men gedurende en na de aderlating den hals te veel zoude moeten zamendrukken, hetgeen de bloedsomloop en de ademhaling hinderlijk is. Albers maakt gewag van een geval, in hetwelk noch bloedzuigers, noch aderlating op den arm verlichting te weeg bragten ; na doorsnijding echter der slaapslagader , verminderden dadelijk alle toevallen. De bloedige koppen zijn ontegenzeggelijk zeer goed, ten einde eene plaatselijke bloeding te weeg te brengen. Men kan zich reeds van hen bedienen, indien men geen ander middel, dat tot dit doel leidt, bij de hand heeft. Bij zeer jonge kinderen is eene plaatselijke bloedontlasting beter, dan eene algemeene, de plaatsélijke heeft nog dit voor , dat men het ziekelijke orgaan onmiddellijker van bloed ontlasten kan. Het best zet men de bloedzuigers aan de voorzijde van den hals, rondom het strottenhoofd ; het getal derzelve hangt van den ouderdom en de geaardheid der ziekte af. Yele zijn niet noodig, daar men door warm water de nabloeding naar wel- pevallen kan onaernouaen. albeks zeue iwcc zuigelingen eenen , eenen vijfjarigen knaap echter acht bloedzuigers, steeg tevens'nooit boven dit laatste getal (*). De verligting na de bloedontlasting ontstaat spoedig ; de ademhaling wordt vrijer, zoodra als de bloedzuigers beginnen te zuigen. Men moet de bloedontlasting dikwerf herhalen , indien nieuwe verschijnselen gevaar voorspellen; alsdan is eene geringe bloedontlasting reeds voldoende (f). 2. Braakmiddelen. Het nut der braakmiddelen is door verscheidene Schrijvers in twijfel getrokken. Andere wederom hebben dezelve als sachra anchora beschouwd; nog andere hebben dezelve slechts in het tweede tijdperk der ziekte aanbevolen ; de meeste eindelijk wenden dezelve slechts na voorafgegane bloedontlasting aan. De Geneesheeren, die dadelijk "bij het begin der croup de braakmiddelen aanwenden, schijnen deszelfs" aanzijn te miskennen, of te veel vertrouwen op een middel te stellen, dat in verscheidene gevallen gevaarlijk worden kan (§). Het best dient men een braakmiddel, na de eerste onllaStin hi«r nog gewag maken van rte koude stortingen steld'hellPZiTreL"ckfT* g! UrAurg. 1 Samml s.^-42 prakHsohen Acrt,en zu fc. 12 * bewerking overgaat, moet men ook zeker zijn, dat werkelijk zulk een "vlies in vaste gedaante aanwezig is; nu leeren echter eene menigte van lijkopeningen , dat het vlies der luchtpijp dikwerf slechts ontstoken en rood is, dat op dezelve slechts eene laag slijm zit, die men met geen werktuig uit dezelve nemen kan, en die even zoo goed door de stemspleet als door de kunstmatige openingen er uit kan komen. Dan moet men mede naauwkeurig het tijdstip weten, wanneer het aangroeisel tot dien graad van rijpheid gekomen is, dat men dadelijk na de kunstbewerking het er uit kan halen, want, daar men hetzelve slechts van de luchtpijp scheiden kan , indien zich onder haar reeds eene laag slijm gevormd heelt, zoo moet men noodzakelijkerwijze zoolang met de trachleomie wachten, totdat de ontsteking geheel opgehouden heeft. Om ten derde te bewijzen, dat het schijnvlies even gelijk een vreemd ligchaam door verstopping der luchtwegen, enkel en alleen doodt, moet men alle die gevallen ontkennen, in welke de lijders stierven , zelfs nadat zij dit vlies uitgeworpen hadden, en wederom andere, in welke de lijders, wier luchtpijp geheel daarmede overtrokken was, stikten. Yoor het overige is noch in de Angina laryngea, noch in de ontsteking der luchtpijptakken een vlies, dat den dood veroorzaakt. En gesteld ook, men konde ieder keer het schijnvlies er uittrekken, wat zal dan het voortgaan der ontsteking , die zich tot in de luchtpijptakken , en zelfs tot 111 de longzelfstandigheid uitstrekt, beletten? En moet men niet eindelijk vreezen, dat de lijders aan een krampachtig stikken sterven , dat als het gevolg der pijn bij de kunstbewerking, en der gedworigene ligging gedurende dezelve ontstaat ? Of zal ook eene niet te stelpen bloeding eene doodelijke zwakte kunnen veroorzaken? Slechts in een geval mag men met hoop op gelukkigen uitslag de kunstbewerking ondernemen , en wet in dit, indien de ontstekingaardige toevallen peheel opgehouden hebben, de hoest niet minder droog is, en" men rede heeft om te gelooven, dat het aanhouden der krampachtige toevallen alleen van een in de stemspleet zwevend vlies afhangt. dlaphragmatitis. paraphrenitis. Ontsteking van het middenrif. Volgens Marcus , met Aanmerkingen van P. Frakk. Begrip, -wezen en verschijnselen der ontsteking van het middenrif. De ontsteking van het middenrif, lcomt even gelijk die van het hart, dikwerf voor, wordt echter even gelijk deze dikwerf miskend , veronachtzaamd en met andere verwisseld zoo als reeds Boerhave herinnert (*). Dit ontstaat door den zamengestelden toestand, den bouw en de dubbele zijde van het orgaan, zijne verbinding met andere, met hetzelve overeenkomende weefsels, het middenvlies en het hartezakje. De zamengestelde toestand, heeft waarschijnlijk aanleid o gegeven, dat haar de benaming van paraphrenitis pegeven werd, daar veelvuldig ijlen , stuipachtige bewegingen , sardonisch lagchen, daarmede verbonden zijn. Ifet ontbreken dezer verschijnselen bij de tegenwoordigheid der ontsteking van het middenrif, deed de eerste als kenmerkende teekenen derzelve, betwijfelen. Deze schijnbare tegenspraak laat zic.i slechts uit de dubbele zijde van het orgaan", daar het aan den eenen kant de ingewanden der hors", aan den anderen kant die des buiks toegekeerd is, verklaren. De ontsteking namelijk zal eene andere zijn, al naardat de zitplaats meer deze of die vlakte zal aandoen. De ontsteking van. het middenrif wordt des te gemakkelijker miskend, daar zij vaak niet zuiver verschijnt, en met dezelve of de borst- of de buikwerktuigen tegelijk ontstoken zijn. Dan eens wordt zij voor eene ontsteking van het borst'vlies longontsteking, dan weder voor eene ontsteking vfm het buikvlies of de lever aangezien. Zij treedt intusschen ook geheel alleen , onvermengd te voorschijn, even gelijk de ontsteking van het borstvlies, en zal, even gelijk deze hare eigendommelijke teekenen hebben. (*) Be ontsteking Tan het middenrif, komt bij menschen tamelijk xeidzaam voor. W el is waar nam ik waar, dat het middenrif bij ontstekingen der longen, de lever of milt, met dit orgaan in ziekelijke aanhechting overgegaan was , en aan het oatstekingaardige proces dikwert zelfs werkelijk aandeel genomen had , maar slechts in zeer weinige gevallen vond ik bij de lijkopening eene primaire oatstekinrr van hetaelve. P. F raiïk , (Epitome). De verscheidenheid des- bouws van het middenni, welke op den ontstekingstoestand van hetzelve eenen zeer grooten invloed heeft, grond zich daarop, dat de bovenste vlakte , waarmede het tegen de borstkas gekeerd is, slagaderlijker , oevoeliger ; de andere vlakte, welke met de buiksingewanden in aanraking is, aderiijker en minder zenuwachtig is. Over het algemeen is het antagonismus,' hetwelk overal in het spierstelsel gescheiden is, bij het middenrif vereenigd. Alle voorwaarden tot de beweging der in- en uitademingsspieren, zijn in het middenrif gelegen. Vandaar volgt het middenrif, in liet stelsel der spiervorming op het hart. De ontsteking van het middenrif zal vandaar nu eens als borstontsteking," dan eens als onderbuiksontsteking verschijnen. Bij deze twee gewigtige wijzigingen, voegt zich nog eene derde , welke van de zenuwachtige geaardheid van het weefsel afhangt. Het middenrif bevat namelijk op elke zijde eene , naar zijne grootte geëvenredigde zenuw , die uit de halszenuwen ontspringt, met de stemzenuwen en de tongzenuwen , in het bijzonder echter aan deszelfs begin en einde , met het stelsel der medelijdende verbonden is, en die in den voortgang bij hare eindelijke verdeeling, in het oogvallend aan dikte toeneemt. Verbreidt zich de ontsteking tot op die plaatsen, waar de zitplaats dezer zenuw is, ol waar zij meer te voorschijn komen, zoo zal ook de ontsteking een eigen karakter aannemen, verschijningen veroorzaken , die de ontsteking van het middenrif niet altijd vergezellen. Het middenrif, een even zoo prikkelbaar als gevoelig weefsel, moet bij zijnen ontstekingachtigen toestand , even gelijk alle spierachtige werktuigen, door pijnlijk gevoel zich doen kennen. Zij zijn volgens de overeenstemming der voornaamste waarnemers : eene diepe, hevige pijn , die nu eens enkele plaatsen aandoet, dan weder over eene groote vlakte zich uitbreidt, met gevoel van toesnoering in de geheele streek van het middenrif, van het borstbeen tot naar den rug en de lendenen. Bij iedere sterke inademing vermeerderen de pijnen, deswege de lijders het inademen zoolang als mogelijk uitstellen. De° oewigtige plaats, die het middenrif bij de ademhaling bekleedt " moet bij zijne ontsteking ook groote veranderingen te weef; brengen , die op het ademen eene onmiddellijke betrekking hebben, en welke eigendommelijke verschijningen kenmerken. Zij zijn een zeer angstig, spoedig , diep ademhalen , hetwelk alleen met de borst, niet, gelijk bij ont- steking van het borstvlies, met den buik volbraat wordt Bg de ontsteking van het borstvlies, zijn de lijders voor iedere beweging der borst bevreesd, bij de ontsteking van het middenrif, voor iedere beweging van den buik. Vandaar laciten de lijders zoo diep als mogelijk met de borst adem te halen. De meer of mm benaauwde toestand der ademhaling hangt ook verder daarvan af, of de onderste of bovenste oppervlakte van het middenrif ontstoken is. De ademhalino is verreweg dieper, kleiner, indien de vlakte, welke te*en de borstkas gekeerd is primair en voornamelijk ontstoken"is. Heelt de ontsteking aan de ondervlakte van het middenrif arên zetel, zoo leidt de ademhaling minder, daarentegen ontstaan verschijnselen, welke de aandoening der buikingewanden aanduiden De hypochondrien zijn binnenwaarts getrokken, de lijders houden het middenrif als het ware vast en terug, ten einde het nederdalen van hetzelve, indien mogelijk te beletten. ' Doet de ontsteking van het middenrif, of primair of later, bij het verder verloop der ontsteking, wanneer zij meer- v' \n . ,efte .fat' de ^nuwen en de gevoeligere deelen van liet middenrif aan , zoo ontstaan die toevallen, welke c e zie.tte den naam van paraphrenitis gegeven hebben. Er ontstaat sardonisch lagchen , trekkingen, ijlingen, groote moeijelijkheden bij het slikken , watervrees. Uit de verbinding der zenuwen van het middenrif met andere , de svmpatische , de zenuwen van het gezigt, ontstaan en zijn vele toevallen te verklaren zoo als de trekkingen van het gezift de misselijkheid, het braken, de groote moeijelijkheid in ïie[ slikken , de onrust en angst. Ontstaan deze verschijnselen by het verloop der ziekte, zoo bewijst dit het vooruitgaan en de verbreiding der ontsteking over alle deelen van het aangedane orgaan. Voor pathognomonische teekenen der ontsteking van het midenrif kunnen doorgaan; de zamensnoerende pijn in de streek van het middenrif, van het borstbeen af tot aan den ru~ en de enden toe; eene zeer benaauwde, spoedige ademhaling hij het ontbreken der pathognomonische teekenen der ontstemg van het borstvlies en der longen; een binnenwaarts en te zamentrekken der hypochondriën. Alle overige opgeteekende verschijnselen dragen wel is waar bij tot de herkenning der ziekte, zijn echter niet altijd tegenwoordig, en hangen van den zetel der ziekte af, zoodat men dezelve niet als pathognomonisch beschouwen kan Eenige intusschen vergezellen de ontsteking van het middenrif zoo dikwerf., dat zij eene bijzondere opmerkzaamheid verdienen, en tot bepaling der ziekte veel bijdragen. Hiertoe behooren de sardonische lach, de hik en de ijlingen (*). Er is eene symptomatische ontsteking van het middenrif, die gemakkelijk te herkennen is; zij vergezelt gemakkelijk alle hevige ontstekingen en koortsen, vooral in de laatste tijdperken. Wanneer hier hik ontstaat met ijlingen , gedwongen lagchen , en de hypochondrien in de streek van het middenrif ingetrokken en zeer gevoelig zijn , daar heeft zich zulk eene ontsteking gevormd. Deze toestand eindigt doorgaans met koud vuur. De koorts is, gelijk bij vele plaatselijke ontstekingen, ook hier een zeer gewigtig teeken. Al de boven beschreven verschijnselen , indien zij eene ontsteking van het middenrif zullen uitmaken, moeten van eene aanhoudende koorts vergezeld zijn. Deze koorts kan als synocha, als synochus en als typhus verschijnen. De ontsteking van het middenrif met de synocha is die toestand, in welken de bovenste vlakte van het middenrif, die tegen de borstkas gekeerd is, vooral lijdt. De ontsteking van het middenrif met de synochus is daar tegenwoordig, waar de onderste vlakte, die tegen de buiksingewanden toegekeerd is, lijdt. Gemeenlijk zijn tevens verschijnselen voorhanden, welke tot de medeaandoening der lever doen besluiten. De typhus is te vrezen , indien dadelijk in den beginne de sardonische lach, de ijlingen ontstaan. Oorspronkelijk is in den beginne iedere ontsteking van het middenrif, in het eerste tijdperk der ziekte, met de synocha vereenigd. Naar het aangedane deel, de voorhandene diathesis , gaat zij spoedig in synochus en typhus over. Jetiologie. Dezelfde invloed der dampkringslucht, die de overige plaatselijke ontstekingen veroorzaakt, verwekt ook de ontsteking van het middenrif. Dezelfde invloeden, die eene ontsteking van het borstvlies veroorzaken, zijn ook voor het middenrif geldende. Het meest ontstaat ontsteking van het (*) ï)e ijlingen en de risus snrdonicus komen deze ziekte meerder, dan ieder and°ere eigendommelijk toe , en dikwerf was niet slechts liet spierachtige , maar ook het peesachtige gedeelte Tan het middenrif, (bij welks aandoening juist die verschijnselen in het bijzonder te voorschijn zullen komen) ontstekingaardig aangedaan , zonder dat de lijders ijlden of het gezigt tot lagchen vertrokken. Daarentegen behandelde ik eenen lijder, bij welke de aanhoudende deliria furiosa ontstonden, druk op de géspanne en opgeblazene hypochondrien dikwerfnietonbeduidende pijnen veroorzaakten, hik en sardonische lach ontstonden, en een in den hocgsten graad ontstekingaardige koorts zich ontwikkelde. Den anderen dag was hi; dood. Eier was bet middenrif geheel gezond , maar in de dunne en dikke darmen vond ik eene groote hoeveelheid Ascari— des ec raauwheden. 1'. Frakk, l. c. middenrif door koude vatten. Hetgeen men gewoonlijk miltsteken noemt, is doorgaans eene aandoening van het middenrif. Uitgangen. Wordt deze ziekte spoedig genoeg herkend €n goed behandeld, zoo beslist zij zich , even gelijk eene ontsteking van het borstvlies, op den zevenden dag door zweet en een bezinksel in de urin. Waar zij zich niet spoedig beslist, gaat zij in ettering, aanhechting en koud vuur over! Hetgeen na lijkopeningen het meeste plaats heeft, zijn de veretteringen van het middenrif. Abscessen baanden zich eenen weg, ol in de borstholte of in den buik. De uitgang was altijd doodeiijk. Die ontsteking van het middenrif, die in de bovenste oppervlakte hare zitplaats heeft, en de slagaderlijke is, gaat, indien dezelve niet critisch beslist, het menigvuldigste in ettering over. Indien de onderste vlakte ontstoken is, de ontsteking van het middenrif met synochus, zoo zal, indien geene critische beslissing tot stand komt, aanhechtinp volgen. Dikwerf treft men bij de lijkopening het middenrif met de lever en het buikvlies vergroeid aan. Eene zeer hevige ontsteking van het middenrif, waar dadelijk in den beginne de status nervosus ontslaat, sardonische lach , ijlincen, hik, deze gaat in koud vuur over. Voorspelling. De belangrijkheid van het middenrif, zijne slagaderlijke en zenuwachtige bouw, en de aanhoudende beweging waarin het is, makende voorspelling dezer ontsteking zeer ongunstig. Gevaarvol blijft de toestand derhalve altijd, indien hij ook al dadelijk in den beginne wel herkend wordt. De voorspelling rigt zich intusschen naar de zitplaats en de hevigheid der ziekte. Is de bovenste vlakte ontstoken, zoo is het gevaar gfooter dan wanneer de onderste ontstoken is. W aar de sardonische lach, de ijlingen ontstaan, daar is de voorspelling ongunstig. Nog bedriegelijker is dezelve, indien de ontsteking van het middenrif gecompliceerd is, hetzij of met de werktuigen der ademhaling, of met ontsteking der buiksingewanden. Waar zij zich niet op den zevenden dac beslist, gaat zij doorgaans in den dood over. Geneeswijze. Het is in het algemeen aangenomen , dat de aanwijzingen en de geneeswijze bij de ontsteking van het middeniii dezelfde zijn, als bij de ontsteking van het borstvlies. De dubbele zijde van het middenrif echter, waardoor het de scheidswand tusschen de slagaderlijke borst, en de aderlijke buik vormt, stellen hier van 'zelve een onderscheid vast. Hierbij komt nog de verreweg gevoeliger geaardheid van het middenrif, in vergelijking met het borstvlies. Indien van daar hier het geneesplan zeer ontstekingwerend moet zijn, zoo zal het dan nog eenige wijzigingen ondergaan. Bij eene ontsteking van het middenrif met eene diathesis phlogistica, in den winter of in het Toorjaar, bij sterke volbloedige voorwerpen , na hevige verhittingen , en sterke daaropgevolgde verkoeling, waarbij tevens verschijnselen ontstaan, die eene aandoening van de bovenste vlakte van het middenrif aanduiden, moet men den geheelen ontslekingwerenden toestel spoedig' en onbeschroomd aanwenden. De bloedontlastingen moeten, totdat de ademhalingsmoeijelijkheden opgehouden hebben , herhaald aangewend worden ; de geaardheid der ademhaling en de koorts moeten hier den geneesheer leiden. Voor het overige zijn hier de salpeter, de honing en azijn, en de laauwwarme dranken toe te dienen, en met deze middelen moet men, totdat de crisis ontstaan is, voortgaan. De ontsteking van het middenrif met de diathesis gastrica, in den zomer of in de herfst, bij minder volbloedige voorwerpen , bij welke de onderste vlakte van het middenrif bij uitstek lijdt, de koorts meer eene synochus is, de teekenen der leverontsteking heviger , dan die der longontsteking zijn , is de ontstekingwerende geneeswijze, ofschoon insgelijks in het eerste tijdperk aangewezen , doch met voorzigtigheid aan te wenden. Dooroaans mogen de aderlatingen niet te sterk op eenmaal aangewend, ook niet dikwerf herhaald worden. Ditzelfde indien men de onderhalsstreek drukt, kenbaar wordt. De voedingstoffen worden ongemakkelijk geslikt; zoodra zij echter aan de ontstokene plaats komen, zoo kunnen zij niet verder , maar worden door mond en neus uitgeworpen , en wel met des te meerder slijm vermengd , hoe dieper de ontsteking zit. Gedurende het slikken hebben de lijders een gevoel, als wilde het slikken eene andere rigting nemen, zij wrijven en trekken daarbij aan den hals , als wilden zij het slikken daardoor bevorderen, en werkelijk gelukt het hen ook somtijds een gedeelte der spijzen met geweld naar beneden te brengen, terwijl het overige door hevige kramphoesten weder naar boven gedreven wordt. JLene menigvuldige neiging tot ■winden opgeven is zeer lastig, komt het echter werkelijk daartoe, zoo gevoelen zich de lijders zeer verligt. Daarbij komt hevige dorst, de beweging van den hals, en het opbeuren van het bovenste gedeelte des ruggegraads is moeijelijk. Somtijds is ook de voorhals gezwollen en gevoelig. De zwakte neemt dagelijks meer toe, en dikwerf volgt de dood reeds binnen weinige dagen, of de ontsteking wordt slepend, maakt verdikkingen in den slokdarm, somtijds verettering; de lijders kunnen dan ook niet den geringsten drank naar beneden brengen en eindelijk volgt de dood door uitputting. ° II. J/ei betrekking tot de koorts. De verdeeling is gewiCTtiCT voor de praktijk, omdat de, de ontsteking vergezellende koorts, ook de aanwijzing voor de genezing der ziekte bepaalt. Men onderscheidt: 1.) De ontstekingachtige keelontsteking (Angina inllaminatoria). 2.) De zinkingachtige keelontsteking (Angina catarrhalis). 3.) De galachtige keelontsteking (Angina biliosa). 4.) De rotachtige keelontsteking (Angina putrida). 1. De ontstekingachtige keelontsteking. Angina injlammatoria. Verschijnselen. De ziekte begint met sterke, korte huiverigheid en groote hitte, gelijktijdig ontstaat eene hevige, stekende, brandende pijn in den keel, die eerst gewoonlijk slechts een deel aandoet, zich echter weldra over meerdere verspreidt. De ontsteking begint aan de eene zijde van den hals, is dan gewoon dieper in de spieren in te dringen, zoodat niet alleen het spreken, maar ook het slikken bemoeijelijkt wordt, en de daardoor veroorzaakte pijn den loop der spier voM. De pijn wordt bij sommige lijders dan hevig, wanneer zij den mond wijd openen. De pols is hard en vol , koorts en pijn verheffen zich tegeii den avond, het gezigt is opgezet en rood , de mond van achteren , de tong en de lippen zijn donkerrood. Het achterste gedeelte van den mond is droo<*, terwijl van voren nog eene sterke afscheiding plaats heeft', en veel taai slijm en speeksel uit den mond vloeit. Later wordt' ook de tong droog, en de pijn steeds heviger , zoodat de lijders, ook bij hevigen dorst, het drinken vermijden. Gelijk de pijn, de hitte in den mopd, en de koorts vermeerderen , even zoo neemt nu allengskens de zwelling toe. Drukt men de tong naar beneden, zoo ziet men de gezwollene hoogroöde lel, zoo verlengd en verdikt, dat zij op de tong omgebogen ligt, dezelve kittelt en tot slikken prikkelt. Het geheele sachte verhemelte is rood, de amandelen zijn gezwollen , dikwerf zoo aanmerkelijk , dat zij elkander aanraken. Deze zwelling ziet men niet alleen , zij is ook uitwendig te voelen , en iedere aanraking van dit gezwel, dat dikwerf de grootte van eene okkernoot bereikt, is den zieken pijnlijk. Te gelijker tijd zwellen ook de klieren aan den hals en andere in medelijdendheid getrokkene nabijzijnde deelen. Inwendig ziet men de amandelen of hoogrood en glinsterend , of zij zijn bij de exsudative ontsteking, geheel met witte, plastische lymphe of met verdikt slijm overtrokken. Men moet zich wachten, om. deze bedekkingen , die gevolgen der uitzweting zijn, voor zweren te houden. Dikwerf echter heeft Sachse ook op deze ontstokene amandelen werkelijke zweertjes waargenomen, die als kleine schurf(puistjes ontstaan, appervlakkig blijven, doorbersten, tamelijk sterk branden, maar geenen onaangenamen smaak in den mond, geenen stinkenden adem veroorzaken, en indien er vele zijn, zacht blijven, niet in de diepte vreten , en dat witte overtreksel reroorzaken , dat of de geheele klier gelijk met een valsch rlies bedekt, of nog vele roode plaatsen tusschen zich laat. Dit is de oppervlakkige , goedaardige, met de ontstekingachtige keelontsteking verbondene ettering, die door vele Schrijrers waargenomen is, en geene bederfwerende, maar eene mtstekingwerende behandeling vereischt. Dikwerf ontstaat leze ontsteking dan, indien het roodvonk de huid verlaat, binnen den mond gaat, daar nog hevige keelpijnen veroorzaakt, waar zij te voren zeer gering waren, en wordt ook bij mindere , en in het bijzonder gewone catarrhale ontstekingen waargenomen. Met de klimming der beschrevene ontstekingstoevallen, vermeerderen zich ook de gevolgen. De spraak blijft, wegens 3e zwelling1; dikwijls naauwelijks verstaanbaar , wordt geheel loor den neus; het gehoor wordt zwak, omdat da buizen fan Eüstachius verstopt zijn. De luchtwegen worden naau(ver, er is.igroote benaauwdheid en angst aanwezi^, en de lijders kunnbn ter naauwernood anders dan regtop zittend ademhalen. Hetzij nu, dat de zoo gezwollene deelen den terugkeer van het bloed van het hoofd beletten , of dat de ontstekingachtige prikkeling meer bloed er naar toe lokt, genoeg, de toesnoerings- en congestie-toevallen worden steeds grooter, de glinsterende, róode oogen puilen voorwaarts, liet gezigt, de lippen worden bruin en blaauw, en de mede- aangedane, gezwollene, zwarte en drooge tong dringt tusschen de tanden voorwaarts. Daarbij zijn alle toevallen van ontstekingskoorts aanwezig; de verstopping vermeerdert de congestie en het hoofd is zeer pijnlijk. De pis is hoogrood, of dik of troebel, de huid droog of met koud angstzweet bedekt, de in andere ziekten zoo verligtende morgen aflaten worden hier naauwelijks ondervonden , omdat des nachts de mond opengehouden en daardoor pijn en droogheid vermeerderd worden. Uitgangen. Deze ziekte kan eindigen: а. In verdeeling. Was de ontsteking niet al te hevig , zoo duurde, terwijl de achtermond droog was, in den voormond vermeerderde afscheiding van een taai speeksel voort. Deze afscheiding verandert zich dikwerf bij de gunstige verdeeling zoodanig, dat een bijna volmaakte speekselvloed geboren wordt. Somtijds volgt eene uitwerping van de 'boven beschrevene lymphe in grootere of kleinere stukken, naarmate de amandelen bedekt waren , dikwerf kriewelend , ja verstikkend, tot brakens toe. In andere gevallen volgen vermindering der koorts en der keeltoevallen , terwijl kritisch zweet, pis , bloedingen, ontlastingen ontstaan (*). б. In absces der amandelklieren. Is de verdeelingstermijn verstreken , en neigt de ontsteking tot een absces der amandelen (Angina ulcerosa), dan remitteert de koorts duidelijker, de aanhoudende pijn wijkt, of verandert veelmeer in eene vlugtige, vliegende, stekende pijn. Dan nog blijft de mond dikwerf toegesloten, dat men er naauwelijks eenen lepel kan inbrengen , of is hij te openen , en kan men de gezwollene tong naar beneden drukken, zoo verschijnt de eene amandel buitengemeen groot, men neemt eene grootere dunheid van vlies, eene bleekere, later in het marmer blaauw overgaande kleur waar, en de vinger ontdekt, indien hij zoo ver kan indringen , eene duidelijke golving. Het slikken wordt steeds gevoeliger, de spraak is in het geheel niet meer te verstaan, de toonen schijnen alleen van het verhemelte af te komen, bij gedwongen slikken trekt de lijder de schouders in de hoogte, en heeft daarbij in het oor het gevoel , alsof zich eene klep opende, of alsof het daarin knetterde; de stekende pijn wordt allengskens kloppend , de toevallen van bloedophooping vermeerderen, de angst neemt toe, de koorts (*) Somtijds wordt de verdeeling door eene overuraging, door eene roosachtige ontsteking der uitwendige deelen van den hais , door het zwellen der oorklieren, doorloop, enz., bewerkt, ten minste bevorderd!. Reïi , Fiebcrlehre , Th. II , p. 436. neemt daarentegen zonder kritische ontlastingen af, en er ontstaat een herhaald huiveren, en alzoo gaat onder deze verschijnselen de keelontsteking in vier tot zeven da^en, in een ettergezwel tot doorbrekens toe, over. Hoe later het doorbreken volgt, of door kunst bewerkt wordt, des te meer vertoont zich" ook uitwendige zwelling, en de stof dringt dikwerf zoowel naar buiten, als naar binnen door. Iedere ontlasting van etter bevrijdt den lijder van alle benaauwdheid, maar dikwerf slechts voor eenen korten tijd. Zelden breken beide amandelen te gelijk door, gewoonlijk berst de tweede vier-en-iwintig tot acht-en-twintig uren later. Deze overgang in ettering, werd ook somtijds epidemisch waargenomen (*). Met de ontlasting van den etter , is doorgaans alles opgeheven ; somtijds blijft echter eene fistuleuse opening overio ° in het bijzonder , als zich het absces hoog in den amandel geopend heeft. Zulk eene fistel openbaart zich door hevige" pijnen na het eten, indien spijzen in deze opening ingedrongen zijn. Ook blijft het slikken nog altijd moeijelijk, en" somtijds gaat voor korten tijd de stem weg. c. In koudvuur. Deze overgang is in het bijzonder menigvuldig bij de Angina gangraenosa (zie beneden); maar ook bij de hevigste graden van roodvonkachtige keelontstekingen wordt in later tijd deze overgang waargenomen. De lijders gevoelen dan minder pijn, kunnen beter slikken, daarentegen ziet men echter in den slokdarm de stoornissen van koud" vuur, alle toevallen nemen echter het typheuse karakter aan, tot dat nog redding mogelijk is, of de pols steeds zwakker' kleiner wordt, de ledematen koud zijn en de dood volgt (-ƒ-). d. In verharding (Angina scirrhosa). Niet zeldzaam is de overvulling van het lijdende orgaan met bloed zoo groot, Somtijds ontstaan vrijwillig, na verkoelingen der voeten in water > bij scorbutische en kwaadsappige voorwerpen, witte bladeren en zweren aan de lel, het strotklepje en de amandelen, zonder voorafgegane ontsteking van den keel. Zij zijn doorgaans goedaardig, en verdwijnen gewoonlijk in weinige dagen, slechts zeldzaam zijn zij hardnekkig en boosaardig. Reil, 1. c. (t) Somtijds beslist ook de boosaardige keelontsteking goedaardig; de koudvuurkorsten scheiden zich dan af, de ontstokene randen verkrijgen an een versch roodachtig aanzien , de grond der zweren wordt zuiveren w.1 geven eenen goeden etter. Te gelijk beslist de daarmede verbondene oorts zich door pis, zweet, fluimen en afschilvering, ijlen , braken oorloop houden op , de ademhaling wordt vrijer en de pols langzamer'. &oe(le beslissing ontstaat zelden voor den zevenden , doorgaans later , den negenden , elfden en den dertienden dag. Reu, /. c. 13 de afscheiding van plastische lymphe zoo sterk, dat men eene vier- ja achtvoudige vergrooting, vooral der amandelen en der lel, waarneemt. Dit is in het bijzonder dan het geval, indien de ontstekingen dikwerf terugkeeren, of klierachtige voorwerpen aandoen, of indien te spoedig zamentrekkende gorgelwaters toegediend worden. Behalve dat zij geringe bezwaren in het slikken veroorzaken , zijn zij onschadelijk , en verdienen geenszins de benaming van scirrheus. Men herkent deze vergrooting door naauwkeurig onderzoek der lijdende deelen. e. In uitwendige keelontsteking. . Deze overgang is als kritisch te beschouwen. f. In den dood. I5e dood volgt of door wezentlijk stikken, somtijds op den vierden of vijfden dag onder reutelen, koude ledematen, somtijds ook zeer onverwacht, of hij volgt uit de hevigheid der ontsteking door overgang in koudvuur, onder de bekende algemeene verschijnselen, of eindelijk door overgang in andere ontstekingen; der longen, der luchtpijp, enz. Aetiologie. Zeldzaam heerschen deze ontstekingachtige keelaandoeningen epidemisch; doorgaans worden jonge, krachtvolle , goed gevoedde voorwerpen, in den winter of het voorjaar, gedurende eene ontstekingachtige gesteldheid, of na weggeblevene gewone bloedvloeiingen, bij scherpen noorde of ooste wTinden daardoor aangedaan (*). Andere voorbeschikkende oorzaken zijn ; vroegere speekselvloed, klieren, menigvuldige aandoeningen van den keel, noordelijk hooggelegene streken , kinderlijke leeftijd, ontwikkelingsleeftijd , veel zingen , hard schreeuwen , vandaar menigvuldig bij zangers en matrozen. Tot de gelegenheidsoorzaken behooren : uitwendige beleedigingen en prikkels, b. v. van graten, beensplinters, van steenen in de speekselklieren, en in de amandelen zelve, tandprikkels, vergiften , b. v. dampen van arsenik, scherpe winden, koude voeten, door spoedige verandering van dampkring , door genot van ijs en koude dranken, door spoedige onlblooting van den hals bij een verhit ligchaam, te veel geestrijke dranken, onderdrukte speekselvloed , enz. Voorspelling. Het gevaar hangt voornamelijk van de waardij van het aangedane deel af, de ontsteking aan het hoofd des (*) P. Fbaiïk (Behandlung der Kranlchellen des Menschen) nam menigmaal keelontsteking waar na rheumalisehe Ion<;e>inntstekingen, die in den ■winter Yoorkomen, nadat de oorspronkeli jk - ziekt'.--'pgehouden en de ontstekingachtige aandoening zich meer op de bovenste weefsels geplaatst ha:jna nimmer als eene ontstekingachtige keelontsteking aan; men wordt deswege ook zeldzaam dadelijk ia den beginne geroepen , uitgenomen bij epidemien , waar alsdan de om zich grijpende vrees ook op de eerste verschijnselen opmerkzaam maakt. Is de lijder op dien leeftijd, in welken hij zijne gewaarwordingen woorden kan geven , zoo beklaagt bij zich alleen over stijfheid van den hals, over hitte en pijn in den keel; deze is gewoonlijk gezwollen , de hals- en onderkaaksklieren zijn opgezet, de oogen tranen en het gezigt is gezwollen. De lijder heeft meer of min koorts, somtijds echter ook geene; dikwerf braakt hij, doch dit zijn verschijnselen, die zeer naar het voorwerp veranderen. De grondvlakte der tong , het verhemelte deksel, de lel , die doorgaans gezwollen is en naar de laagte hangt, zijn niet veel of slechts ligt gerood, indien niet de ziekte met mazelen of met rookvonk gecompliceerd is, omdat dan het strottenhoofd en de verschillende deelen van den mond, ten gevolge dezer ziekte, zeer hoogrood zijn. Tot zoo verre onderscheidt zich de keelontsteking slechts weinig van eene keelontsteking van het keelgat. Dit tijdperk duurt in sommige gevallen eenige dagen, in andere slechts eenige uren. Gewoonlijk begint het tweede tijdperk nog op den dag van het ontstaan, en somtijds weinige uren daarop. Men bemerkt alsdan aan de amandelen en aan de zijden van het keelgat of aan het verhemelte deksel , somtijds ook aan alle deze deelen te gelijker tijd, onregelmatige plaatjes, die wit geelachtig zijn , en een spek gelijkend aanzien hebben. Deze plaatjes verbreiden zich dikwerf zeer spoedig, vereenigen zich, vloeijen te zamen, en verbreidden zich somtijds over het geheele keelgat en de neusboezems, over het strottenhoofd en de luchtpijp. Dan wordt de slikking dikwerf moeijelijk, zonder pijnlijk te zijn; het drinken wordt door den neus weder naar buiten gedreven, de lijders spreken door den neus, hoesten, in het bijzonder indien zij drinken, en in vele gevallen voegen er zich alle verschijnselen van croup bij. Somtijds vloeit uit de neus eene geelachtige of bloederige vloeistof, die eene zeer onaangename lucht heeft. Het tandvleesch en de lippen bloeden dikwerf en uit den mond komt bij de meeste lijders een stank , gelijk die bij caries der tanden. Gewoonlijk neemt men dezen stank bij kinderen niet waar. De lijder wordt nu eens door den angst tot stikkens toe gekweld , dan eens is hij in eenen toestand van neerslagtipheid en slaapzucht, uit welken hij nu door hoesten, die soms neusbloeding veroorzaakt, gewekt wordt. Het derde tijdperk begint onmiddelbaar na de vorming der valsche vliezen, en somtijds verloopt de ziekte zoo spoedig, dat zij bet einde van dit tijdperk binnen vier-en-twintig uren bereikt heeft. Gedurende dit tijdperk sterven de lijders meer of min spoedig met zeer verschillende verschijnselen, al naar de geaardheid der jaangedane deelen en den bijzonderen toestand der voorwerpen, maar nooit met ijlen, behalve bij complicatien met ataxische koortsen, die slechts zeldzaam voor komt. Indien de ziekte zich tot in de luchtwegen verbreidt, en de kenteekenen van croup aangenomen heeft, zoo wordt zij doorgaans van den derden tot den zevenden dag doodelijk. Zij is niet altijd zoo gevaarlijk. Bepaalt zij zich tot het hoofd van den slokdarm en de amandelen , en met geene andere ziekte gecompliceerd, zoo wordt zij gemakkelijk door passende plaatselijke middelen overwonnen. Het derde tijdperk wordt in het bijzonder door de exfoliatie der valsche vliezen gekenmerkt. Indien deze ziekte eene gunstige wending neemt, zoo worden alle deelen van het hoofd van den slokdarm nat, en in den beginne met een schuimachtig en helder slijm, en somtijds met een bloederig speeksel bevochtigd. Deze afscheiding neemt dan het karakter van zinkingachtige uitwerpsels aan. De roode kring, die de plaatjes omringt, vergroot zich, en weldra exfoliceren zich de plaatjes, laten stuksschewijze los, en worden door braken of hoesten, dat na onregelmatige tusschenpoozen terugkeert , naar buiten geworpen; somtijds zijn de plaatjes innig met het slijmvlies verbonden, en schijnen allengskens te worden opgeslorbt, zoo dat zich de spekachtige kleur in eene heldere witte verandert, en zij dan zoo doorschijnend worden, dat men onder dezelve het slijmvlies gelijk onder vloers bemerkt; eindelijk verdwijnen zij geheel en al zonder aanmerkelijke exfoliatie. Gedurende de exfoliatie of opslorping der valsche vliezen , hebben alle voor het oog zigtbare deelen eene eenigzins levendiger kleur, dan in den beginne der ziekte , aangenomen. Deze kleuring verdwijnt hierop allengskens , en het slijmvlies verkrijgt zijne natuurlijke geaardheid weder; maar dikwerf verschijnen na de genezing de lel en de amandelen in omvang verminderd en in zich te zamen getrokken. Indien men met oplettendheid de ziekelijke deelen, zoo wel gedurende het leven als na den dood beschouwt, zoo vindt men in geen tijdperk der ziekte gangreneuse verschijnselen , niettegenstaande de stinkende adem in vele gevallen , en de bleekheid bij verscheidene lijders, welke beide ver- schijnselen vereenigd, eenen al ge meen en toestand van ontDindinc zoude mogen schijnen aan te toonen. Bretonneau heeit deze daadzaak in de epidemie, die drie jaren te Tours geheerscht heeft, en alwaar hij eene menigte van kinderen konde onderzoeken en meer dan vijftig lijkopen.ngen gedaan heeft, bevestigd. Hij had ook gelegenheid om de Angina pseudomembranosa dikwerf en onder allen vormen waar te nemen. Men vindt ieder keer, dat de gele of witte, meer of min dikke of uitgezette plaatjes, uit een op de oppervlakte van het slijmvlies gevormd schijnvlies bestaan. Deze vliezige plaatjes laten zich los en hernieuwen zich meermalen op de amandelen, in het keelgat en in de luchtpijp, en de bloederige vloeistof, die uit het tandvleesch en uit de wanden van den mond afvloeid, kleurt dikwerf de stukken, en geelt hen een morsig graauw, of meer of min zwart aanzien. Men moge zich deswege niet verwonderen, dat alle Geneesheeren tot nu toe deze aandoening voor koudvurige zweren gehouden hebben. in het bijzonder indien de stinkende adem die bedriegelijke analogie nog ondersteunt. . Bij de lijkopening vindt men, dat het schijnvlies zich, gelijk een witte doek, of plaatswijze verbreid heeft. ?yu eens bepaalt het zich tot de wanden van het hoofd des slokdarms tot het strotklepie , tot de stemspleetbanden aan de eene zijde en aan de andere zijde tot het verhemeltedeksel, tot de amandelen, in welks folliculi het inzakt en eenen korreligen of breiachtigen vorm aanneemt, dan eens verbreidt het zich tot in het strottenhoofd , in de luchtpijp en zelve tot in de verdeelden der luchtpijptakken. In sommige gevallen klimt het zelfs "achter het verhemeltedeksel tot in de neusgroeven naar boven, en bedekt de neusschelpen geheel en al met eene korst; ik heb dezelve zelfs tot in de voorhoofdsboezems uitgestrekt aezien. Somtijds daalt het tot in den slokdarm, laat het midden van denzelven vrij , om in de streek der maag weder te verschijnen, en zich over een gedeelte der maag uit te breiden. Doorgaans hangt het schijnvlies met de amandelen , het verhemelte deksel en met de neusgangen tamelijk vast te zamen , minder vast in de luchtwegen. Men vindt hetzelve bijna altijd vrij hangend in de luchtpijp en in de streek dei ^eideeline der luchtpijptakken. Indien men het aangroeisel wegneemt" zoo vindt men daaronder het schijnvlies noch verveld noch verzworen, maar geheel en onaangedaan. In eemge zeer zeldzame gevallen is hetzelve aan eenige plaatsen van het hoofd van den slokdarm een weinig ingevreten. De grondvlakte der ton» is rood of violet gemarmerd, en de slijmklieren zijn hierdoor zeer ontwikkeld en dikwerf roodachtig; het zachte verhemelte , de lel, de amandelen en de zijden van het hoofd des slokdarms, vertoonen gewoonlijk eene violetroode kleuring, die in den vorm van plaatjes of puntjes te voorschijn komt; het middenpunt dezer vlakken is donkerder en het geheele weefsel met zwart bloed overvuld. Naast de zwarte of violette vlakken bemerkt men somtijds andere, graauwe, onregelmatige, die van eene soort van infilratie van het uitzweetsel in het weefsel van dit slijmvlies zelve schijnt af te hangen. Alle deze deelen zijn echter noch verweekt, noch hebben zij den koudvuurachtigen reuk. De zwarte, roode violette vlakken, die men aan en de aderlating is dan noj dringend aangewezen. ö «It?„Beha,yerdeZ! k0Llde nmsI,a8en» zijn bij de ware synochale hersenontsteking en mdien deze m vereemgmg met zenuwkoortsen voorkomt, ^ koude t" '\ortb"d?n '"et of zonder lauwwarm benedenbad, onontbeerlijk. h,et h?ofd 1S> hoe heviger de ijlingen,hoe woedender de lijdei , lieviir « 'S f n°°!jlg d'zelvc; aan te wenden. Is de koorts zeer vig, het hoofd zeer heet, de overige hu doopervlakte insgelijks brandend , e" '"ersamentachtig op het gevoel, zoo plaatse men dtn lijder in eenè diooge badkuip, en late hem met tien, twintig k dertig emmers ijskoud rintC'. °.Verglctc,n- to:dat '''J ten minste eenig gevoel daarvan heeft.' liii gedend'' hppr0^ dc huid 01' llet Sevoel vochtig en niet zoo l.ran- KHriJ ^ J 'i ™orden dc:ze overgietingen in een laauwwarm bad aangewend, t veischijnselen, b. v. neusbloedingen, plotselijk en algemeen verli»• tend zweet, verbieden het verder gebruik der koude. Horn /. c ° of^^T" HW'k 'S °°k l,ier op zijne pi,:us • lnen geeft het tot twee houdè .léf, I-Y t ÏWC" U.ren' t0tdaL er bcll0ül'liJkü '1'tlasting volgt. Men vulde ka^nerl lloRN "Cm J"nkere "1Cl ^reWge. bevelen. Ieder keer moet men echter zijn voornaam oogpunt op de vergezellende koorts, gelijk op de inwerkende invloeden gerigt houden, en tegen ieder de doelmatigste behandeling in het werk stellen. Verscheidene bevelen de campher in vereeniging met salpeter aan, bij trillende en ongelijke polsslagen. Hebben echter sterke ophoopingen naar het hoofd plaats, alsdan moet men met de campher zeer voorzigtig zijn, en volgens mijn gevoelen zoude de muskus de voorkeur verdienen , hetgeen ook geldende is omtrent het opium, want deszelfs aanwending kan slechts dan plaats hebben , indien de hevigheid der ontsteking reeds gebroken is, en nog aanhoudende slapeloosheid en te veel verhoogde gevoeligheid zich openbaren. ONTSTEKING VAN HET HARDE HERSENVLIES. Volgens Aberchombie. Het harde hersenvlies schijnt verreweg minder tot eene eigenlijdende ontsteking geneigd te zijn dan de andere hersenvliezen. Men heeft intusschen verscheidene gevallen medegedeeld , in welke zij , zonder eene ziekte van het been , in eenca aanmerkelijken omvang ontstoken, gevonden is. Veel menigvuldiger neemt men echter de ziekte onder eene andere gedaante waar, te weten in vereeniging met %iekten van het oor en van het rotsachtig gedeelte van het slaapbeen. Deze bedriegelijke en hoogstgevaarlijke ziekte begint doorgaans in het oor , en men kan dezelve eenigen tijd voor niets anders dan eene gewone oorpijn houden. Somtijds ontstaat eene uilvloeijing uit het oor, van welke men hoopt, dat zij de pijn moge verminderen, die echter nog aanhoudt, of zelfs nog heviger wordt. De lijder wordt ter neder geslagen en slaperig, vervalt in een gering ijlen, bij hetwelk zich dikwerf huivering voegt, en eindelijk ontstaat er eene komateuse toestand. In andere gevallen heeft er geene uitvloeijing uit de ooren plaats; de lijder wordt, nadat hij twee of drie dagen over eene diepzittende pijn in het oor geklaagd heeft, onrustig cn vergeetachtig, legt het hoofd van de eene naar de andere zijde, of beweegt het met de handen heen en weer, en vervalt alsdan in eenen komateusen toestand. In eenige gevallen ontstaat de ziekte na eene onderdrukking van eene etterachtige uitvloeijing uit het oor, die misschien eencn tijd De verschijnselen en kenmerkende teekenen der spinnewebsvliesontsteking, de werking der ontsteking-werende geneesmiddelen , vereenigd met uit- en inwendige ontlastende en afleidende middelen, en de bij de lijkopeningen der aan heete hersenholligheid waterzucht gestorvenen gevondene verschijnselen , welke de ontsteking tot voorloopers gehad heeft moeten hebben , bepalen dezen ziektevorm als eenen ontstekingaardigen. De ziekte verschoont geenen ouderdom, jongeling, man en grijsaard worden door dezelve aangedaan, maar in den kinderlijken leeftijd is zij het gevaarlijkste, doet de kinderen reeds in de eerste dagen huns levens aan , woedt onder hen het sterkste ten tijde der tand wording, en moordt dezelve ook na de tand wisseling , tot aan het tijdperk der manbaarheid, zeer dikwerf, zonder eene bepaalde wanstaltigheid van het hoofd. Heeft men gelegenheid, deze ziekte van haar ontstaan af tot aan haar einde toe naauwkeurig waar te nemen , zoo vindt men , dat dezelve in haar verloop bepaalde tijdperken of stadiën heeft, welke zich door de ieder tijdperk eigendommelijke , pathognomonische teekenen van elkander onderscheiden. Zulke tijdperken zijn er slechts vier in getal, te weten: het tijdperk der turgescentie naar het hoofd, der plaatselijke ontsteking der vliezen, of van de zelfstandigheid der hersenen, of van beiden te gelijk, der doorzweeting van het bloedwater en der lymphe gewoonlijk in de holligheden der hersenen, en het tijdperk der verlamming. Eerste Tijdperk. Begin en verloop der turgescentie. De kinderen beginnen tegen zaken, die zij anders beminnen , met welke zij zich gaarne onderhouden, en tegen menschen, die zij anders genegen zijn, onverschillig te worden. Hunne vrolijkheid , hunne levendigheid vermindert , zij worden gevoelig, knorrig, licht- en menschenschuw. De levendige kleuren van het gelaat beginnen te verwelken , slechts dan, indien op dit tijdperk het volgende met hevigheid en woede ontstaat, bemerkt men eene meer levendige kleur weinige oogenblikken voor den overgang in den encephaliti- steking gezien, die men encephalitis exsudatoria genoemd heeft. Verscheidene aanhangers der koorts hebben uit den hydrocephalus eene hersenkoorts gemaakt, terwijl Broussais beweerd heeft, dat de weiachtige uitstorting in de hersenen , meerendeels slechts een symptomatische of sympathische uitstorting der maag- en darmaandoening ware. (Guf.rsent D'tct. ie Midkine. Artikel Hydrocephalus.) 19* schen toestand ; liet vuur hunner oogen begint te verdooven de rekbare spieren Terslappen , de volle ronde gedaante huns ligchaams verdwijnt, en hunne opgeruimdheid gaat in zwaarmoedigheid over. Zij gaan zeldzaam af, wateren weini bonden met verweeking van dezelve, schijnt eene der ziekelijke toestanden te vormen, die men somtijds bij deze vorm van beroerte aantreft, echter is deze hier minder menigvuldig, dan bij de, op verlamming volgende of dezelve vergezellende , apoplectische aanvallen, waar deze staat van hersenverweeking zich als de hoofdzakelijkste ziekelijke grondslag der kwaal voordoet. Tot de menigvuldigste oorzaken der bloeding bij deze vorm van beroerte, bijzonder, wanneer het bloed zich in de hersenzelfstandigheid heeft uitgestort, behooren welligt verbeening, eene eigendommelijke murfheid der hersenvaten en aardachtige lagen in dezelve. Deze, tot slagaderbreuken en bloedingen voorbeschikkende, toestand der vaten moet, om zijn menigvuldig voorkomen in de hersenen van oude lieden , onder de oorzaken der beroerte bijzonder geteld worden. Het lijdt geenen twijfel, of deze been- en kalkaardige platen in de hersenvaten, moeten dezelve door vernaauvving van derzelver ruimte en stoornis der vitale zamenhang tot bersten geneigd maken, bijzonder dan, wanneer door den invloed der werkzaamheid van het hart, of verschillende psychische bewegingen, of door de verminderde inwerking van het zenuwknoopenstelsel op dezelve, of door ziekten der aderen of boezems, ophoopingen ontstaan en de terugvloeijing van het bloed belet wordt. Behalve de ziekten der hersenvaten, verdienen nog de ziekelijke toestanden der vliezen, als: beenlagen, verbeeningen der falx, in het bijzonder echter stoornissen in den bloedsomloop in dezelve, en wel voornamelijk in het zachte hersenvlies, waarvoor de menigvuldige uitstortingen op de oppervlakte der halfronden en op de basis der hersenen pleiten, en eindelijk eene buitengewone bloedophooping in dezelve tot de oorzaken van deze ziektesoort geteld te worden , ofschoon zij menigvuldiger slechts ophoopingen en uitstorting van wei veroorzaken, of veelmeer als opvolgende ziekte van de meest gewone vormen der voorafgegane soort verschijnen. 3.) Beroerte, gecompliceerd met verlamming, of in dezelve overgaande verschijnselen. Deze vorm ontstaat plolselijk, of, hetgeen menigvuldiger geschiedt, even gelijk de zoo even beschrevene, en is of doodelijk , met verlamming verbonden, of deze verschijnt eerst, nadat de aanval van beroerte over is. In de meeste gevallen klaagt de lijder uitgeput, en vervalt dikwerf nog kort voor den dood in cenen komaleusen toestand. e.) Do aanval laat of hemiplegie, of verlamming van een enkel lid, of belemmering in de spraak en stoornis in de geestvermogens achter, keert echter spoedig weder, en doodt alsdan den lijder, of verhoogt het vroegere lijden. De ziekelijke veranderingen, die men in de lijken van hen, die aan deze vorm van beroerte gestorven zijn, ontmoet, vertoonen groote verscheidenheid. «.) Er vertoont zich nergens iels tegennatuurlijks, waaruit zich de toevallen en de doodelijke uitgang der ziekte laten verklaren. b.) Men vindt eene uitstorting van wei, die zeer gering is, somtijds met meer of min aanmerkelijke ophooping in de vaten verbonden. c.) De bloedophooping verschijnt als de gewigtigste of eenige afwijking, die somtijds met een der boven beschrevene, ziekelijke toestanden der bloedvaten verbonden is. d.) Uitstorting van bloed- in eene begrensde holte is datgene, wat men het menigvuldigst bij deze vorm vindt. De hoeveelheid van het uitgestorte bloed is gewoonlijk slechts gering, en men kan deswege aannemen, dat de bloeduitstorting slechts een voortbrengsel van den eenvoudig apoplectischen, door bloedophooping of stoornis van den bloedsomloop veroorzaakten, toestand is, omdat op zulke toestanden des bloedsomloops het extravasaat volgt, van hetwelk hoofdzakelijk de paralytische verschijnselen afhangen. e.) Het uitgestorte bloed heeft, al naarmate van den tijd, die sedert zijn uitgang uit de vaten vervlogen is, een zeer verschillend aanzien, en even zoo ondergaan ook de aangrenzende deelen der hersenen en de wanden der, door het coaguluin gevormde, holten, aanmerkelijke veranderingen, die in het algemeen in eene innige betrekking tot de verschillende toestanden , die gedurende de voortgang der ziekte zich openbaren, staan. Zoo lang als de, het uitgestorte bloed omgevende, hersenmassa slechts weinig veranderd is, worden zeer groote coagula allengskens en dikwerf volkomen opgeslorpt. Vijftien of twintig dagen na den aanval, zijn de vloeibare deelen van het uitgestorte bloed verdwenen,' en er blijft slechts een donker, vaster coagulum achter, later verkrijgt dit een soort van vast en vezelachtig weefsel, en eindelijk wordt het bijna geheel opgezogen. Gewoonlijk ontstaan deze veranderingen na verloop van vier of vijf maanden, doch uitzonderingen op dezen regel zijn niet zeldzaam. Da wanden der holten ondergaan insgelijks gewigtige veranderingen. Dikwerf bestaan zij uit een vast geelachtig vlies, en, indien het uitgestorte geheel opgeslorpt is, vormt dit eene meer of min volkomen, naauwkeurig begrensde holte, die of ledig is, of eene zeer losse celachtige zelfstandigheid bevat" menigwerf wordt deze door geelachtige, digtere banden doorsneden. liet schijnt dat dit, efe apoplectische cyste vormende, of de wanden der holligaeden bekleedende, vlies, onmiddelbaar na het ontstaan van het ostra— vasaat, en wel uil de op de verscheurde oppervlakte der hersenen uitgestorte ljinphe gevormd wordt, en in het algemeen vindt men het reeds veertien dagen of drie weken na plaats gehad hebbende aanvallen. In een later tijdperk, in hetwelk het coagulum is opgeslorpt geworden, is liet of ledig, of het bevat eene weiachtige, doorgaans met bloed of de overblijfselen van het coagulum gemengde, vloeistof. Terwijl het coagulum verdwijnt, gaan in vele gevallen ook de paralytische toevallen voorbij, maar dikwijls volgt ook gedeeltelijke beterschap, en de lijder blijft verlamd, ofschoon het coagulum geheel of gedeeltelijk is opgeslorpt geworden. f.) De, het uitgestorte bloed omgevende, hersenzelfstandigheid biedt, met betrekking tot kleur en geaardheid, dikwerf gewigtige veranderingen aan. Zij is dikwijls buitengewoon {verweekt en of zonder kleur, of geel of groenachtig gekleurd, of zij heeft het gewone door inspuiting der watervaten of door bloederige inzuiging veroorzaakte aanzien. Deze verandering van weefsel schijnt tusschen den vijlden en tienden dag, °na het ontstaan van het bloederige eitravasaat, te beginnen, en te berusten op eene ontsteking in de aan het uitgestorte grenzende deelen. De opvolgende ontsteking zoude veelligt ook tot exhalatie van wei' in de kamers, of naaide oorspronkelijke zitplaats van het extravasaat, in het onder het spinnewebviies zich bevindende celweefsel aanleiding geven , of zelfs, hetgeen zeldzamer het geval is, de afscheiding van eene etterachtige stof te weeg brengen. Is de ontstekingachtige werkzaamheid slechts gering en van korten duar, zoo ontstaat hierbij verharding der naburige hersenmassa, met aanmerkelijke stoornis der geestvermogens; maar deze uitgang is verreweg zeldzamer dan opvolgende verweeking. Geen deel wordt door de, bij deze ziekte vorm beschrevene, ziekelijke veranderingen verschoond, ofschoon men dezelve het meest in de corpora striata, de thalami en de zelfstandigheid der halfronden waarneemt; ook treft men dezelve, maar toch zeldzamer, in de kleine hersenen , in de protuberantia annularis, enz. aan. De verlamming doet, indien in een der genoemde deelen de zitplaats der ontaarding is, altijd de tegenovergestelde ligeh aamszij de aan. In de een en veertig gevallen, in welke llot'Houx bij de lijkopening bloed 111 de hersenen vond, was hetzelve achttien malen in "de regter- zeventien malen in de linker-helft en zes malen in beide te gelijk aanwezig, en onder dit gezamenlijk «retal vier en twintig malen in de corpora striata, twee malen in de thalami, eenmaal in beide werktuigen te gelijk, en eenmaal onder het corpus striatum, zoodat in het geheel de corpora striata, benevens hunne aangrenzende deelen, acht en twintig malen de zitplaats der uitstorting waren. In de overige gevallen was het bloed vijf malen in het midden i er halfronden, twee malen in het achterste gedeelte der boezems, twee malen in het voorste en inwendigste deel der halfronden, drie malen in het achterste en inwendige deel en eenmaal in de middelste kwab uitgestort geworden, 4.) sfpoplexie, beginnende met eene verlamming, die, na eene onbepaalde tijdsruimte, in eenen volmaakt apojilectischen aanval eindigt. f^ci schijnselen. liet begin dezer ziektevorm is zeer verschillend. De lijder klaagt dikwerf over pijn, duizeligheid en andere, een lijden van het hoofd aanwijzende, toevallen. Zijn herinneringsvermogen is gestoord; hij kan zich enkele woorden niet te binnen brengen, en lijdt aan ziekelijke aandoeningen, pijnen, of aan doofheid, prikkeling cn steken, of aan zwakte in een of beide ledematen van eene zijde, die dan gewoonlijk in de hand aanvangt. Dikwerf is eerst de spraak belemmerd , of zijn mond en oogen verdraaid, en de verlamming der ledematen voegt er zich dan eerst later bij. In vele gevallen dnren de plaatselijke aandoeningen eenen langen tijd in eenen, aan verlamming grenzenden , toestand voort, om eindelijk in volkomene verlamming over te gaan. Onder deze omstandigheden heeft zich dikwerf in de hersenen een ontstekingachtig proces ontwikkeld, zonder zich echter door duidelijke teekenen te kennen te geven. Na onbepaalden tijd voegt zich bij den paralytischen toestand een complete, apoplectische aanval, menigwerf door krampachtige bewegingen in de niet verlamde ledematen aangekondigd of vergezeld. In enkele gevallen verzinkt de lijder allengskcns in eenen komateusen toestand, uit welken hij in den beginne eenigermate kan gewekt worden, en dan ook goed antwoordt; inaar van tijd tot tijd bereikt het gebrek aan bewustzijn en beweging den hoogsten graad en de lijder ge- 'Ier zenuw/,rnckt en vnctltver/iZdfz/nAeid in dc hersenen vergezeld worden , terwijl hieruit stremming van den bloedsomloop en overvulling der vaten met zwart bloed ontstaat. l>ij de schijndood begint de stoornis der verrigting in de longen, waarbij te gelijkertijd de pols of aan kracht verliest , of geheel verdwijnt ; bij de apoplexie daarentegen , wordt eerst de werkzaamheid der hersenen verbroken , en de pols is doorgaans voller en krachtiger dan gewoonlijk, ofschoon hij ook talrijke verscheidenheden in zijne geaardheid aanbiedt. De Syncope <ïs door de in het oogvallende verflaauwing of volkomene afwezigheid van den pols , door de bleekheid 'van gezigt ,en door de zwakke, naauwelijks ziglbare ademhaling, gemakkelijk van de apoplexie , en zelfs van derzelver zwakste vormen , te onderscheiden. De hoogste graad van dronkenschap , kan gemakkelijk met beroerte verwisseld worden, en gaat ook wel in sommige gevallen in dezelve over, daar zij blijkbaar met ophoopincj der hersenvaten verbonden is. De reuk der adem, het aanzien en de lucht van het uitgebraakte, kunnen hier echter als onderscheid ingsteekenen dienen , en ook de pols en ademhaling zijn verschillende. Na hersenschudding vertoont zich de bloedsomloop in deze deelen , en de invloed van dit gedeelte van het zenuwknoopstelsel , hetgeen voor dit orgaan bestemd is , even zoo zeer ter nedergedrukt , als bij de zwakste vorm van beroerte, zoodat in alle gevallen een onderscheidend teeken niet daarin kan gevonden worden. Intusschen neemt men somtijds bij deze vorm van beroerte eene meer moeijelijke ademhaling, een meer opgezet gelaat ,. eencn meer vollen en ontwikkelden pols , dan na de schudding, waar. Met de hevige apoplectische aanvallen , zal men de gevolgen der schudding niet verwisselen, daar beide gevallen door hunne kenmerkende verschijnselen zich in het oogvallend van elkander onderscheiden. Opvolgende en gecompliceerde Apoplexie. De apoplexie kan, na het verdwijnen van eene vroegere ziekte , en , ten gevolge van dit verdwijnen , even gelijk na onderdrukking van gewone bloedvloeiingen, na onderdrukte ontlastingen en uitslagen, ontstaan, of zij verschijnt op zulk eene wijze, dat men besluiten moet, dat zij het verdwijnen der vroegere ziekten , gelijk in de gevallen van metastatische jicht, rheumatismus enz., veroorzaakt, of eindelijk voegt zij zich als eene aanmerkelijke, dikwerf den dood veroorzakende complicatie bij andere ziekten, die geene metastasen maken. A. De opvolgende Apoplexie. Onderdrukking van bloedvloeijingen , ontlastingen, uitslagen, waardoor buitengewone overvulling van bet vaatstelsel en sterkere aandrang van bloed naar het hoofd veroorzaakt worden, verder plotselijke genezing van slepende voetzweeren, onderdrukking van habitueel voetzweet, onderdrukking der kraamzuivering en der witte vloed , geven niet zeldzaam aanleiding tot beroerte. Dikwerf wordt ook apoplexie, na onderdrukte vloeijing uit de ooren en na ontsteking waargenomen , die van het oor op de hersenen en derzeiver vliezen zich verbreiden . en in ettering overgaan, li. De metastatische Apoplexie. Apoplexie, ten gevolge van anomale of metastatische jicht, hebben verscheidene schrijvers waargenomen. Even zoo kunnen ook rheumatische aandoeningen , of metastasen van rheumatismus op de hersenvliezen , apoplexie veroorzaken. De apoplectische verschijnselen zijn intusschen zeldzaam hier zoo duidelijk, als in andere gevallen , ontwikkeld, veel meer is een komateuse toestand hel gewoonlijkst voorkomende verschijnsel. In de lijken van hen, die aan deze vorm van beroerte gestorven zijn, vindt men de vliezen opgespoten, uitgezet, en een weiachtig uitzweetsel tusschen dezelve. Geheel gelijke verschijnselen en ziekelijke toestanden in het hoofd, verschijnen als het gevolg van een van de vliezen op de hersenen zich voortplantende roos. Ook hier is de apoplectische toestand minder duidelijk, dan bij de idiopatische apoplenen uitgedrukt, en verlamming voegt zich slechts in de gevorderde tijdperken der hersenaandoening bij dezelve. C. Komplicatien. De apoplexie vergezelt somtijds het tijdperk van koude, of het tijdperk der ontwikkeling der koorts, in het bijzonder van die , welke uit verdikte moerasuitwasemingen , of door overdraging van dierlijke smetstoffen ontstaan zijn. Yoegt apoplexie zich bij die soort van koortsen, 7.00 vertoont zich zeldzaam, zoowel met als na dezelve, verlamming. Een werkelijk apoplectische aanval volgt ook meermalen in het tijdperk van depressie en van collapsus bij adynamische en typheuse koortsen, in het bijzonder gedurende het eerste, en in het laatste is gewoonlijk koma voorhanden , dat slechts zeldzaam tot eenen wezenlijken apoplectischen aanval klimt, en indien dit plaats heeft, zoo is zij van hemiplegie vergezeld. De apoplexie komt verder voor na epileptische stuipen, na de stuipen in de eclampsie der barenden, en in de laatste maanden der zwangerschap. Niet zeldzaam vormt zij den uitgang der ontsteking van do hersenen en derzelver vliezen, men heeft grond om te vermoeden, dat eene lieete ontsteking van dat gedeelte der hersenen, in hetwelk de bloeding plaats vindt, dezelve dikwerf voorafgaat. Somtijds voegt zich de apoplexie ook bij krankzinnigheid en waanzin, of verschijnt bij de verdere tijdperken van lieete en slepende ziekten der luchtwegen en longen, als kinkhoest, asthma, ontsteking der luchtpijptakken , enz. Ook gaat zij dikwerf gepaard met organische ziekten van het hart, in het bijzonder met hypertrophie der linker kamer. De verbinding der apoplexie met ziekten der lever, is door Stoll , Baldinger , Ciieyne , enz., opgegeven , en de omstandigheid, dat geelzuchtigen zoo dikwerf apoplectisch sterven, is ter ondersteuning van dit denkbeeld als geldende opgegeven. Leverziekten zijn altijd met stoornissen der hersenverrigting gepaard, en het schijnt, dat ophooping van verzamelde gal in de galblaas en de levergangeu, tot apoplexie geneigd maken. De invloed van gastische ophoopingen op de voortbrenging van apoplexie, is zoo groot niet als men wel denkt. Volgens IIagehdorn en Cheyne , komt de apoplexie gedeeltelijk gedurende, gedeeltelijk na de aanvallen van Colica pictorum voor. Ofschoon verlamming het gewone gevolg en complicatie dezer ziekte is, zoo vindt men toch ook apoplexie daarmede verbonden. Ook met ziekten der nieren komt, volgens Bonet, Littre, Morgagni en Bright , de apoplexie vereenigd voor, niet zeldzaam volgt de apoplexie , namelijk de weiachtige , na onderdrukking der urine. Aetiologie. De oorzaken der apoplexie verdeelen zich in voorbeschikkende en opwekkende. A. De voorbeschikkende oorzaken. De ziekte doet het meest mannen, wegens hunne levenswijze , en hoogbejaarde lieden aan. Bij de meesten ontslaat de beroerte tusschen de veertig en zeventig jaren , maar men neemt dezelve ook in vroegere levenstijdperken waar. De ligchaamsgesteldheid en de habitus beschikken insgelijks tot beroerte, menschen met korten hals, sterke borst en bloedrijk en volsappig gestel, zijn aan dezelve het meest blootgesteld. Ternederdrukkende gemoedsaandoeningen , aanhoudend nadenken, vadsige levenswijze, overmatige bevrediging der geslachtsdrift, misbruik van sterke dranken, onderdrukking van gewone ontlastingen, jichtige aanleg, slapen met laag gelegen hoofd na den eten, hallooien tot de gewoonlijkslc voorbeschikkende oorzaken der beroerte. B. Tot de opwekkende oorzaken behooren hevige gemoedsaandoeningen , vooral die het gemoed ter neder drukken: voorts onmatigheid in het eten en drinken, vooral het gebruik van sterke bieren en wijnen. Door overlading en uitzetting der maag, ten gevolge der onmatigheid, wordt het dalen van het middenrif verhinderd , de uitzetting der holten van het hart belemmerd, de bloedsomloop door de longen en de terugkeer van het bloed uit het hoofd gestoord , terwijl tevens de levenswerkzaamheid van de hersenen naar de spijsverterings-werktuigen afgeleid wordt, ten einde deze van den last te bevrijden, die hunne werkzaamheid als het ware uitbluscht. Er ontstaat dan overvulling in de bloedvaten der hersenen met gelijktijdige vermindering van hunne energie, en tevens wordt dan door den spoediger overgang van vloeistoffen in de massa van het bloed, welke met den voortgang der spijsvertering plaats grijpt, de opvulling der bloedvaten en tegelijk de neiging tot uitstorting nog tot eenen vrij hoogen graad vermeerderd. Verdoovende middelen, zoo als opium, hyoscyamus, stramonium, tabak enz., brengen, in grootere hoeveelheid genomen, evenzeer alle verschijnselen der congestieve apoplexie en zelfs uitstorting van bloed te weeg. Onder deze middelen is het vooral de aconit, die het veelvuldigst een' aanval van beroerte kan veroorzaken. Eene gelijke werking als de narcotica, oefenen de steenkolendampen en andere mephitische gazsoorten uit, welke, daar zij de verandering van het bloed door de ademhaling stooren of onderdrukken , asphysie, coma met reutelende ademhaling te weeg brengen , en alzoo , door hunnen invloed op de vitaliteit der hersenen en op den bloedsomloop in dezelve, tot alle de verschijnselen, die de apoplexie kenschetsen, aanleiding geven. Tot de veelvuldigste opwekkende oorzaken der apoplexie behooren verder hevige spierbewegingen, persen bij de stoelontlasting, de bijslaap , ziekteverplaatsingen, vooral van de jicht en het rheumatismus, bukken met het hoofd, vast aansluitende halsdoeken, warme baden , enz. Algemeen bekend is de werking der zonnestralen of van den zóogenaamden zonnesteek tot het voortbrengen van apoplexie. Vele der op deze wijze ziek gewordenen geraken in een' volkomen apoplectischen toestand , vooral in de eerste en derde wijziging van denzelven. Maar de hitte kan ook onder andere omstandigheden , bijv. met vochtigheid of met de uitwasemingen van een groot getal menschen verbonden , apoplexie te weeg brengen. Even zoo de koude, vooral wanneer 22 deze plotseling met de oppervlakte des ligchaams en de longen in aanraking komt, bijzonder bij bejaarde personen, wier levenskracht reeds zeer verzwakt is. Met betrekking tot de wijze, waarop de genoemde oorzaken hunne werking uitoefenen, valt op te merken dat zij alle de levenswerkzaamheid aanvankelijk aanzetten, vervolgens uitputten en de haarvaatjes der aangedane werktuigen uitzetten. Daar nu de hersenen in een voor verruiming onvatbaar omkleedsel bevat zijn, zoo ondervinden de aderen, de meest uitzetbare vaten zijnde, bij gelijktijdig plaats hebbende overmatige uitzetting der haarvaatjes, eene betrekkelijke drukking, terwijl de in de slagaderen voortwerkende kracht des bloedsomloops deze uitzetting, en ten gevolge hiervan ook de zamendrukking der aderen, steeds in hoogeren mate vermeerdert. Op deze wijze wordt de bloedsomloop vertraagd , het voor de hersenen bestemde gedeelte van het zenuwknoopenstelsel door de meerdere op hetzelve aangewende drukking, tot op zekeren graad verdoofd , en de werkzaamheid der hersenen, al heeft er ook geene uitstorting van bloed plaats, opgeheven. Bij de lijkopening vindt men dan, dat het bloed, hetwelk de haarvaten zoo overmatig uitgezet had , in de aderen overgegaan is, waardoor deze hetzelfde aanzien verkrijgen , dat zij in andere deelen des ligchaams, bij elke aderlijke bloedophooping zonder ontsteking, vertoonen: gedurende het leven is echter aderlijke bloedophooping, ten minste in een' aanmerkelijken graad , met de gesteldheid der hersenen onvereenigbaar, uitgenomen wanneer zij door den gestoorden terugkeer van het bloed door de sinus en groote aderen te weeg gebragt wordt, terwijl daarentegen ophooping der haarvaten hier zeer dikwijls plaats heeft. P athogenie der ziekte. Het is aan geen twijfel onderhevig , dat men zich vele valsche voorstellingen aangaande het wezen der apoplexie gevormd en op dezelve dikwijls deels ongeschikte, deels zelfs schadelijke wijzen van behandeling gegrond heeft. De meening, dat die ziekte alleen van de drukking der hersenen afhing, is te algemeen aangenomen, zonder dat men daarbij in aanmerking genomen heeft, in welke betrekking deze drukking, voorondersteld dat haar aanwezen bewezen ware, tot de haar ten gronde liggende oorzaken en tot de verschijnsels, welke zij voortbrengt, staat. Men heeft zeer algemeen aangenomen , dat de drukking van de apoplexie onafscheidelijk zij en hiernaar de geneeswijze ingerigt. Door naauwkeurige overweging echter der bij de lijkopeningen gevondene resultaten is men tot de overtuiging geraakt, dat zamendrukking der hersenen nimmer plaats kan hebben, dat in de meeste gevallen wel drukking op de hersenen voorkomt, maar dat deze geen noodzakelijk vereischte is tot het voortbrengen der apoplexie, en dat, ofschoon de bloedsomloop door drukking of eenige andere oorzaak dikwijls vertraagd schijnt, deze daarom niet de eenige bij de apoplexie in de hersenen plaats grijpende verandering is, of met andere woorden, dat apoplexie niet alleen eene ziekte der vaten van de hersenen is, ofschoon deze consecutief of gelijktijdig aangedaan worden. De bloedsomloop in de hersenen staat, even als die in andere gewigtige werktuigen , onder den invloed van dat gedeelte van het zenuwknoopenstelsel, hetwelk zich rondom deszelfs bloedvaten in het weefsel der hersenen verspreidt: de uitputting nu of ziekelijke vermindering van den invloed , welke deze zenuwen op den bloedsomloop door de hersenen en de levensverrigtingen dezer deelen uitoefenen, in verband met de hiervan afhangende werking op de haarvaten , stelt de voornaamste en dikwijls eenige oorzaak van den apoplectischen aanval daar, hetzij dan dat deze invloed uit de middendeelen van het zenuwstelsel, hetzij uit de plaatselijke, voor de eigendommelijke werkingen der hersenen bestemde bronnen, namelijk van de glandula pinealis en pituitaria, uitstroomt. Men mag hieruit alzoo besluiten, dat de naaste oorzaak in zeer vele gevallen , diegene zelfs ingesloten, welke van eenen vertraagden bloedsomloop en bloedvloeijing vergezeld worden, oorspronkelijk van den toestand van dat gedeelte van het zenuwknoopenstelsel, dat zich rondom de bloedvaten en in het hersenmerg zelf verspreidt, afgeleid kan worden. Voor de juistheid van deze meening pleiten: de wijze waarop de verwijderde oorzaken werken, de zeer dikwijls reeds voor den aanval merkbare stoornis der hersenverrigtingen, de aard der voornaamste den aanval vergezellende verschijnsels, de ziekelijke na eene gedeeltelijke herstelling zich vertoonende toestanden , de neiging tot hervattingen en eindelijk de resultaten der lijkopeningen. De ziekelijke veranderingen, welke men onder deze omstandigheden in de lijken aantreft, zijn, zoo als dit bij eiken doodelijken uitgang van een organisch lijden het geval is, slechts de laatste voortbrengsels der ziekte, ja zelfs eerst na den dood ontstaan. Deze ziekelijke veranderingen zijn alzoo soms zelfs niet voldoende, om den dood volkomen bevredigend te verklaren, en hierdoor zijn sommige schrijvers bewogen , de 22 * apoplexie als door vermindering van de zenuwkracht voortgebragt te beschouwen. Abekcromeie stelt het wezen der apoplexie in eene stoornis van den bloedsomloop in de vaten der hersenen, welke, volgens hem , op eene door het uitgestorte bloed en andere oorzaken te weeg gebragte drukking berust. Maar , ofschoon de bloedsomloop ook vertraagd zij, zoo ontbreekt echter nog het bewijs , dat er gedurende eenigen tijd een geheele stilstand van den bloedsomloop in een werktuig , of een deel van hetzelve plaats hebben, en hierna deszelfs werking zoo schielijk , als men zulks soms bij de apoplexie waarneemt, zich herstellen kan , zonder dat er immer afsterving ontstaat. De ziekelijke gesteldheid der hersenen bij de apoplexie , is diensvolgens tot de volgende wijzigingen terug te brengen : A. De hersenen kunnen werktuigelijk gedrukt worden, en wel daardoor, dat het bloed in de vaten ongelijk verdeeld en alzoo de gewone gezonde wederkeerige verhoudino der hoeveelheid bloeds, in de bijzondere vaten bevat, restoord wordt, waardoor de bloedsomloop in een gedeelte der hersenen , of in deszelfs geheelen omvang belemmerd wordt. B. De verschillende toestand der vaatwerkzaamheid, de stoornis van den bloedsomloop in de aderen en boezems der hersenen, de verwijding van derzelver haarvaten, hetzij dat deze afwijkingen van den invloed der zenuwen van het organische leven op het bloedvatenstelsel afhangen, of door ziekelijk verhoogde werkzaamheid van het vaatstelsel, door stoornis in de groote aderen, de longen of de regler helft van het hart voortgebragt worden , en afzonderlijk of vereenigd zich vertoonen , brengen , wegens de onbuigzame wanden , waarin de hersenen bevat zijn , de bovengenoemde uitwerksels te weeg. C. Hierom kan ook de drukking der dampkring op geene directe voor waarneming vatbare wijze den aderlijken bloedsomloop in de hersenen beletten: daarom moet de schedelholte , gedurende het leven , altijd dezelfde hoeveelheid bloeds bevatten, en slechts de snelheid van den bloedsomloop en de ongelijkmatige verdeeling van het bloed in de verschillende vaatverdeelingen moeten in aanmerking komen. Het veelvuldig voorkomende ontstekingachtige karakter der apoplexie, of de gewoonlijk plaats hebbende reactie, zal men na het reeds gezegde gemakkelijk kunnen verklaren: want de aanval moge met uitzetting of vermeerderde werking der slagaderlijke haanaten, of met uitputting of gebrek aan levenskracht derzelve, of met gestoorden bloedsomloop in de aderen of aderlijke haarbuisjes beginnen: het gevolg zal altijd eene vermeerderde, zich ook aan het hart eenigermate mededeelende, werking van de naar de hersenen zich begevende bloedvaten zijn, en deze toestand zal dan zoo lang voortduren, totdat de werking der hersenen uitgebluscht en de werkzaamheid van het hart verlamd of geheel vernietigd is. D. Copland meent uit zijne ondervinding vast te kunnen stellen, dat de stoornis van de verrigting of de organische stoornis dikwijls in het gedeelte van het zenuwknoopenstelsel begint, hetwelk de hersenen en derzelver bloedvaten voorziet, en dat, ten gevolge van den verminderden zenuwinvloed, de haarvaten hunne levenskracht en sterkte verliezen, waardoor dan de bloedsomloop in dezelve gestoord word, en eene meer of min belangrijke uitzetting en neiging tot verscheuring ontstaat. Deze en nog andere gronden geven regt om te besluiten , dat de apoplexie dikwijls door uitputting of onderdrukking der werking , die van het zenuwknoopenstelsel der hersenen uitgaat, in verband met ophooping in de slagaderlijke haarvaten of met verhindering van den bloedsomloop in dezelve, nog veelvuldiger echter door uitstorting van bloed ontstaat, welke afwijkingen op zich zelve, of in onderling verband zulk een' hoogen graad bereikt hebben , dat zij de werkzaamheid der hersenen onderdrukken , en eindelijk dat men , daar de apoplexie niet altijd van een' en denzelfden ziekelijken toestand van het zenuwstelsel en van den bloedsomloop in de hersenen afhangt, in ieder geval, voor zoo verre zulks mogelijk is, de aard der verandering moet navorschen, en overeenkomstig dezelve , het plan ter genezing behoort te ontwerpen. Behandeling der Apoplexie: De geneeswijze bij de apoplexie bevat: 1°. datgene, hetwelk men ter verhoeding van den aanval moet aanwenden of de voorbehoedende behandeling: 2°. de wijze van handelen, die geschikt is , zoodra de ziekte zich reeds ontwikkeld heeft; en 3". hetgeen vereischt wordt, om de gezondheid verder geheel te herstellen en het terugkeeren van de ziekte te voorkomen. 1. Voorbehoeding der Apoplexie. Het valt moeijelijk , de vereischte middelen ter voorkoming van eenen aanval op te geven, daar dezelve na eene zeer naauwkeurige waarneming van de omstandigheden uitgekozen moeten worden, welke eiken bijzonderen aanval vergezellen, daar deze altijd "verschillen en niet zelden zelfs lijnregt tegen elkander over staan. Men moet derhalve naanwkeurig acht slaan op de gewoonten , den ouderdom en ligchaamcgesteldheid des lijders, lijke bloedontlastingen , vooral door koppen tusschen de schouderbladen of aan het achterhoofd geplaatst, of bloedzuigers aan den hals of achter de ooren de voorkeur te verdienen. De gevorderde ouderdom is, wanneer overigens de verschijnsels eene aderlating vorderen, geene tegenaanwijzing tegen dezelve; intusschen ga men hier voorzigtig te werk. Een tusschenpoozende of onregelmatige pols is door de geneeskundigen teregt voor een teeken gehouden, dat het doelmatige eener bloedontlasting twijfelachtig maakt. Een enkel verschijnsel echter bepaalt op zich zelve niets. Is dus de pols tevens langzaam en vol, de ademhaling reutelend , de ligchaamsgesteldheid krachtig , het ligchaam welgevoed, het gelaat opgezet , rood of blaauwachtig, dan moet men tot sterke bloedontlastingen overgaan. Daarentegen zouden bloedontlastingen , wanneer de tusschenpoozende en onregelmatige pols tevens klein, zwak en snel is, het gezigt bleek, de warmtegraad van het ligchaam gezonken , de ademhaling slechts zwak is, zeer nadeelig zijn en er moet in dat geval eene geheel tegenovergestelde behandeling aangewend worden. In gevallen, in welke het twijfelachtig is , of men de aWemeene bloedontlastingen al dan niet kan voortzetten, ja zelfs of men dezelve in het geheel wel kan te werk stellen, kan men gewoonlijk naar de omstandigheden gepaste plaatselijke bloedontlastingen en dikwijls met groot nut aanwenden. Met betrekking tot de plaats , waar het bloed ontlast zal worden , zoo raden sommigen de Arteria temporalis, anderen de Vena jugularis aan. Wanneer de ziekte van bloedophooping afhangt , wanneer het gelaat blaauwachtig en de aanval hevig is, kan men de Vena jugularis openen. Echter vermijde men daarbij alle noodelooze drukking, zoowel vóór als na de kunstbewerking. Vele artsen bevelen de aderlating op den voet aan, welken men daarbij in laauw water plaatst: in die gevallen, welke na onderdrukking van aambeijen, den stondenvloed of van ziekteverplaatsingen ontstaan , is deze handelwijze zeker van groot nut. De plaatselijke bloedontlastingen worden gewoonlijk aan de slapen, den nek of tusschen de schouderbladen verrigt: de laatste plaats verdient den voorkeur, zoo als ook het koppen , hetwelk sneller en krachtiger dan de bloedzuigers werkt. Hippocrates , Aretaeus en Morgagni raden aan , °de koppen op het achterhoofd te plaatsen , met welke raad zich C. volkomen vereenigt. Eenige willen de bloedzuigers ook aan de binnenvlakte der neusvleugels plaatsen , wanneer er namelijk eene neusbloeding voorafging. Bij onderdrukking der hae- morrnoiaes ot der menses, kan men dezelve, na vooraf verrigte aderlating, ook aan den anus of de binnenvlakte der dijen aanzetten. Onderscheidene geneeskundigen verlaten zich bijna uitsluitend op de bloedontlastingen , terwijl andere dezelve te algemeen verwerpen. De grond van dat verschil van meeninois hierin gelegen, dat de ziekelijke toestanden en de veranderingen, die gedurende den aanval in de werking der bloedvaten plaats grijpen, niet behoorlijk gewaardeerd worden, vanwaar het komt, dat de zonder omzigtigheid handelende arts steeds op eene en dezelfde wijze te werk gaat, hetgeen natuurlijk slechts nadeel kan aanbrengen. In die vorm"van apoplexie, over welke wij thans spreken, moet men altijd tot bloedontlastingen komen, derzelver grootte echter naar de verschijnsels, het bijzondere van het geval en de uitwerksels van de eerste bloedontlasting behoorlijk afmeten. In die vormen van apoplexie echter, die zich door eenen gezonken staat der levenskrachten kenschetsen, zoo als ook in den aanvang van vele aanvallen , wier verschijnsels , door de hevigte van den indruk , die op de hersenen plaats grijpt, dikwijls aan die van de schudding der hersenen zeer nabij komen, zoude, eer de levenskracht zich weder hersteld had en eene reactie volgde, cene bloedontlasting gewoonlijk eene doodelijke collapsus of uitstorting doen ontstaan en daar hemiplegie te weeg brengen, waar nog geene uitstorting plaats greep, of dezelve, waar zij reeds plaats had, tot een doodelijken graad vermeerderen. Na de bloedontlastingen verdienen de purgeermiddelen eene bijzondere opmerkzaamheid, daar dezelve van uitgestrekte toepassing zijn en zich gewoonlijk zeer nuttig betoonen. Bij zeer hevige en plotselinge aanvallen is het dikwijls moeijelijk, purgeermiddelen op de gewone wijze, door den mond toe te dienen, hier bereikt men dan altijd daardoor zijn doel, dat men 10 tot 15 greinen calomel met boter vermengd, op den wortel van den tong des lijders legt. In vele gevallen kan men bij deze massa 2 tot 3 greinen guttigom voegen. Eer de purgeermiddelen beginnen te werken , kan men de voeten en schenkels in warm water plaatsen en koude op liet lioold aanwenden , door of begietingen , of omslagen met koud water te verordenen. Men wachtte zich echter, de begietingen te lang voort te zetten en den warmtegraad van liet hoofd te zeer te verminderen , dewijl men daardoor ligtelijk nemiplegie Ie weeg kan brengen , vooral wanneer de werkzaamheid van het vaatstelsel niet zeer sterk is. Nadat de warmtegraad Tan het hoofd door koude begietingen tot den natuurlijken toestand teruggebragt is, zijn koude was-, schingen en omslagen, en zelfs veelvuldig bedruppelen met koud water op het hoofd , voldoende ; de hitte keert echter gewoonlijk terug, en dan moeten de begietingen herhaald worden. Oefenen de toegediende purgeermiddelen na eenige uren nog geene werking uit, dan kan men 1 tot 2 druppels Oleum Crotonis, hetzij met wat 01. Ricini of boter vermengd , op den tong strijken, en ongeveer een uur daarna , den stoelgang bevorderen door een clysma uit 01. Ricini, 01. Terebinth Ta unc. i — i5, decoct. Avenae unc. xij m. f. clysma. Door dit clysma zal men gewoonlijk zijn doel bereiken: loopt het echter af, zonder dat er faeces of rijkelijke ontlastingen gevolgd zijn , dan moet het na een verloop van 1 tot 6 uren, naar gelang van deszelfs sterkte, herhaald worden. In hardnekkige gevallen kan men een deel 01. Crotonis op 8 tot 10 deelen 01. Ricini inwrijven , doch dit zal niet dikwijls noodig zijn , daar eene herhaling van het clysma zelden deszelfs doel missen zal en weldadiger werkt, dan het inbrengen van eene zoo prikkelende zelfstandigheid als het 01. Crotonis in de massa van het bloed. Wanneer er nu eene voldoende stoelontlasting gevolgd is, moet men voortgaan , de afscheidingen in de werktuigen van den onderbuik, vooral van den lever, te bevorderen. Men moet de lever en bovenbuikstreek onderzoeken , en wanneer men bemerkt dat die opgezet is, bloedige koppen op dezelve plaatsen. Men kan het calomel dan in kleine giften geven en met eenige spiesglansbereiding verbinden. Overal, waar de aanval van verhoogde werkzaamheid van het vaatstelsel vergezeld is, kan men het spiesglans voorschrijven, maar men moet trachten misselijkheid en het opbreken te verhoeden. Wanneer de ziekte met hemiplegie verbonden is, of wanneer in het verloop van den aanval Paralysis zich vertoont, dan kan men in het algemeen aannemen, dat er uitstorting heeft plaats gegrepen. Onder deze omstandigheden kunnen groote en herhaalde bloedontlastingen de oplossing van het uitgestorte niet zeer bespoedigen, maar deze moet eerst langzaam plaats grijpen. Het hoofddoel der behandeling is hier de bloeding te stuiten , maar dit is, wegens de natuurlijke gesteldheid der werktuigen niet spoedig te bewerken. Men zal zelfs door overmatige bloedontlastingen, het gevaar van net terugkeeren van de bloedvloeijing rermeerderen: want, daar men de hoeveelheid bloeds in de hersenen niet wezenlijk kan verminderen, zoo versnelt men slechts den bloedsomloop in dezelve door sterke ontlastingen, en loopt alzoo gevaar , de kwaal te verergeren. Hetgeen wij dus hier door bloedontlastingen trachten te verkrijgen, is derhalve: 1.) het ophouden der bloeding; 2.) de vermindering van de werkzaamheid van het hart en der slagaderen. Ofschoon nu ook in de meeste gevallen ter bereiking dezer oogmerken sterke bloedontlastingen noodig zijn, zoo zijn dezelve toch alleen niet voldoende, en men moet derhalve tevens koude op het hoofd met sterke afleidende en buikontlastende middelen bezigen en geneesmiddelen toedienen, welke uit eene gepaste verbinding van antimonialia en salina bestaan.. Wanneer deze middelen eene belangrijke verzwakking ten gevolge hebben, en er gelijktijdig sopor, zwakke werking der carotides, geringe warmtegraad van het hoofd aanwezig zijn, terwijl de huiduitwaseming ontbreekt, kan men tot de toediening van zeer matig restaurerende en de uitwaseming bevorderende middelen overgaan. Intusschen moet men met derzelver toediening aanvankelijk zeer voorzigtig te werk gaan, en vooral dan , wanneer men een extravasaat vermoedt, zeer naauwkeurig op derzelver werking acht geven , of wel derzelver toediening tot na den twaalfden of veertienden dag verschuiven , daar de door een estravasaat veroorzaakte ontsteking der hersendeelen welke hetzelve omringen, gewoonlijk van den vierden tot den veertienden dag een aanvang neemt. Gedurende dien tijd moet de zieke zich derhalve naar ligchaam volkomen rustig en stil houden, en noch zijne zinnen noch zijnen geest vermoeijen. Er moeten verkoelende geneesmiddelen toegediend worden , om de plaatselijke prikkeling en de door dezelve ligtelijk voortgebragte koorts voor te komen. De zieke moet in bed met hoogliggend hoofd en schouders verblijven en van alle bezoeken ontslagen worden. De achtste dag is gewoonlijk de gevaarlijkste, daar zich op denzelven de bloeding ligtelijk, vlak in de nabijheid of in de wanden der met bloed gevulde holte, of ook in een ander deel der hersenen hervat, of dewijl dan ligtelijk weiachtige uitstorting tusschen de hersenvliezen of in de hersenholligheden plaats heeft. Gedurende de eerste acht dagen na den aanval mag men derhalve slechts de matig verkoelende, de huiduitwaseming bevorderende geneesmiddelen aanwenden , en na verloop van de tweede of derde week kan men , wanneer de toestand der levenskrachten het mogt vorderen, tot de meer versterkende (restaurerende) middelen overgaan. B. Behandeling van apoplectische aanvallen met onderdrukking der levenskrachten. Uit hetgene boven, aangaande de bijzondere verschijnsels, de oorzaken en ziekelijke toestanden der kwaal gezegd is, blijkt duidelijk: 1.) dat in vele gevallen groote onderdrukking of uitputting der levenskracht der hersenen gedurende den aanval aanwezig is, en dat deze zelfs spoedig doodelijk kan eindigen, zonder dat er eenige terugwerking van het vaatstelsel tot stand komt, hetgeen bijzonder pleegt te geschieden , wanneer deze toestand miskend of met verzwakkende middelen behandeld wordt: 2.) Dat de onderdrukking dikwerf aan de hersenschudding gelijk is , hetgeen ten gevolge der sterke plaatselijke beleediging geschiedt, en hierop volgt, even als op uitwendige beleedigingen , dikwerf eene reactie van het hart en der slagaderen , wanneer de veranderingen, welke den aanval veroorzaken, niet zoo belangrijk zijn , dat zij de lerenskrachten terstond vernietigen. In het in zoodanige gevallen te rijkelijk bloed ontlasten, of soms ook in deszelfs aanwending in het algemeen, of daarin , dat men dezelve bezigt, zonder acht te slaan op het tijdperk van den aanval, op een' tijd, wanneer er nog geene terugwerking is, welke zoodra zij zich vertoont dringend eene bloedontlasting vordert, is wel de oorzaak gelegen, dat deze wijze van handelen zich aan velen, die van dezelve gebruik gemaakt hebben, van geen nut betoond heeft, en daardoor anderen tot eene geheel tegenovergestelde behandeling verleid heeft. Het voorzigtig gebruik van geringe prikkels , zal gedurende den staat van onderdrukking, in vele gevallen eene matige terugwerking te weeg brengen, in welke andere middelen ligtelijk den dood ten gevolge zouden kunnen hebben: en even zoo voorkomt men in andere gevallen , door het tijdperk vau onderdrukking door deze middelen te verminderden en te verkorten , en zoo de overvulling der haarvaatjes der hersenen te matigen , dien te hoogen graad van slagaderlijke werkzaamheid , welke op die obstructie volgt en door dezelve op eene indirecte wijze te weeg gebragt wordt. In meer twijfelachtige gevallen, in welke de bleekheid van het gezigt met een' normalen of zeer zwakken pols verbonden is, waar braking en andere verschijnsels aanwezig zijn, welke bloedvloeijing en verscheuring van een gedeelte der hersenen aankondigen, verbindt men zeer geschikt de bloedontlastingen met zulke middelen, welke de zamentrekking van de vaten der hersenen kunnen herstellen. Hieruit volgt derhalve, dat de aderlating niet in alle gevallen van deze vorm gemist kan worden. Overal echter zullen de purgantia zich zeer nuttig betoonen, en derzelver aanwending mag nimmer verzuimd worden. De restaurerende middelen, van welke men zich bedienen kan , moeten naar de eigendommelijkheid van ieder bijzonder geval gekozen worden. Waar sopor, coma, lethargie zonder sterken stertor bij de ademhaling aanwezig zijn, en hemiplegie of verlamming ontbreken , kan men campher in matige giften, hetzij alleen, hetzij in verbinding met ammonia of den Spir. sulph. comp., Spir. lavend, comp of andere middelen toedienen. Slechts in die gevallen, in welke de werking der carotides zwak, het hoofd en het gelaat ingevallen zijn , zijn de door onderscheidene schrijvers aangeprezene aftreksels der arnica en serpentaria toe te staan. In minder duidelijk bepaalde gevallen , mogen de bereidingen van ammonia , de Spir. aeth. nitr. en de aftreksels van de valeriaan met voorzigtigheid gebezigd worden. Somtijds, vooral in het begin van den aanval, zijn vlugtige zelfstandigheden , zoo als de ammonia-bereidingen en kruiden-azijn, onder den neus gehouden zeer dienstig. Daar , waar hemiplegie of paralyse voorafgaan of den aanval vergezellen, kunnen prikkelende middelen , zij mogen inwendig aangewend of slechts onder den neus gehouden worden, meer schade dan nut aanbrengen. Hier is zelfs de aanwending van koude op het hoofd zelden voordeelig , uitgenomen dan , wanneer de warmtegraad Tan dat deel zeer verhoogd is. Purgeermiddelen zijn echter noodzakelijk , maar de keus en de herhaling derzelve hangt van den toestand der afscheidingen , de traagheid van het darmkanaal en de gesteldheid der stoelontlastingen af. C.) Middelen, welke voor de asthenische %oowel als sthenische vorm van den aanval passen. Braakmiddelen behooren tot die middelen, naar welker gepastheid het meest onderzocht is, en over welke de voornaamste schrijvers van zeer uiteenloopende meening zijn. Indien de aanval door overlading der maag veroorzaakt is geworden, of door dronkenschap , narcotische vergiften of andere schadelijke in dit ingewand opgenomene stoffen , en er geene hemiplegie aanwezig is, of wanneer de aanval eenen actieven aard heeft en er rijkelijk bloed ontlast is, kan men gerust en met nut braakmiddelen toedienen. 3.) Behandeling van het consecutieve tijdperk en der complicaties der apoplexie. De meeste van die gevallen vorderen slechts zeer geringe wijzigingen in de reeds opge°;evene wijzen van behandeling. Zijn onderdrukte uitvloeiingen enz,, oorzaak der ziekte, darr moet men trachten dezelve weder te voorschijn te roepen: is de aanval door eene ontsteking, welke op de hersenen overgegaan is en eenen uitgang in uitstorting, vorming van een absces enz., na zich gesleept heeft, ontstaan, dan moet men volgens de reeds opgegevene grondregels handelen. Heeft de ziekte een jichtig of rheumatisch karakter, dan kan men vooral de aderlating op den voet, plaatselijke bloedontlastingen, de aanwending van sinapismen en andere roodmakende middelen enz., op de onderste ledematen of de gewrichten en op de deelen, welke vroeger door de jicht of het rheumatismus aangedaan waren, de sterke purgeermiddelen en de bereidingen van het colchicum met soda en kleine giften campher verbonden, aanraden. Gewoonlijk vormen zich onder zoodanige omstandigheden ophoopingen van ziekelijke sordes op de slijmvliezen van het darmkanaal en in de galblaas, en in de levergangen hoopt zich eene dikke taaye zwarte gal op, weshalve men na de aanwending van koppen in den nek sterke calomel purgaties voor de toediening van het colchicum geven moet. liet laatste zal geschikt met alcalia verbonden worden, zoo als met ammonia of andere nervina en openende middelen, wanneer de aanval van eenen asthenischen aard is: gelijktijdig kunnen ook krachtige revulsiva aangewend worden. Is de apoplectische aanval afhankelijk van erysipelas van het hoofd en het aangezigt, dan kan men zich het meest op inkervingen der bekleedselen van het achterhoofd , zoodat er eene rijkelijke uitvloeijing van bloed plaats heeft, verlaten en buitendien nog koppen in den nek en sterke purgantia, uit calomel met tartarus emeticus of extract, colocynth. comp. bestaande, verordenen; zoutachtige middelen met vinum stibiatum zijn dan evenzeer nuttig. Wanneer de apoplectische aanval bij den aanvang of in de meergevorderde tijdperken van koortsen plaats heeft, dan wijkt de behandeling evenzeer van de algemeene grondregels niet af. Algemeene of plaatselijke bloedontlastingen, koude begietingen op het hoofd, inwendig purgeermiddelen , zoutachtige middelen en tegenprikkels, zijn hier de voornaamste hulpmiddelen der kunst. Maar ook hier moet men zich voor zoover zulks mogelijk is, van den toestand des bloedsomloops 23 in net nooici zeKerneid zoeken te verschaffen, voordat men eene bepaalde wijze van behandeling begint: immers wanneer het hoofd koel, de werking der carotides normaal of zwakker is en wanneer de aanval niet van paralijsis vergezeld is, zijn restaurerende middelen dienstig, ofschoon de later intredende reactie dan eene krachtige ontstekingwerende behandeling vordert. Heeft de aanval in de laatste tijdperken van aanhoudende uitslag of koortsziekten plaats, dan heeft dezelve bijkans altijd een asthenisch karakter én vordert dan plaatselijke bloedontlastingen aan het achterhoofd, in den nek of achter de ooren, sterke purgeermiddelen, revellentia en tegenprikkels, ook inwendig campher met ammonia, aether en liquor ammonii acetici, aftreksels der arnica, serpentaria, enz. Is de aanval door narcotica of spirituosa veroorzaakt, dan moet men, na voorafgegane matige bloedontlasting, dé maag door den maagpomp of door een braakmiddel onlasten, en dan koude begietingen op het hoofd, inwendige prikkels' als campher, ammonia en aether, warme sterke koffij en openende lavementen voorschrijven. Ook de, gedurende den arbeid en bij epileptische en hysterische toevallen, plaats grijpende apoplexie vordert sterke bloedontlastingen [ vooral op den voet, koude begietingen op het hoofd, afvoerende injecties, enz. Na iederen aanval van apoplexie, moet de zieke den strengsten rust houden, de grootste matigheid in het eten en drinken in acht nemen, en iedere ligchamelijke en psychische inspanning zorgvuldig vermijden. Eene' behoorlijke buikontlasting door zachte purgantia en lavementen, algemeene en plaatselijke bloedontlastingen, vooral in elk voorjaar en in den herfst, schrale plantaardige kost, fontanellen en setons, eindelijk slapen op een' haren matras met matig verhoogde schouders en hoofd, zijn onmisbare vereischten ter verhoeding can een' volgenden aanval. apoplexie van het ruggemekg. [Polgens Crdtkiihier.) De apoplexie van het ruggemerg is eene van zelf ontstaande uitstorting van bloed, even als de apoplexie zulks der hersenen is: maar zij wordt daardoor van de laatste onderscheiden, dat zij doorgaans niet plotseling plaats heeft, in welk opzigt '.ij met de, door Lallemand en IIostan onder den naam van rerweeking der hersenen beschrevene, vorm der apoplexie groote overeenkomst aanbiedt. Der apoplexie van het ruggemerg gaan zoowel hevige pijnen in de streek van het ruggemerg en in de daarmede overeenstemmende ledematen, als ook krampachtige zamentrekkingen vooraf: verschijnsels, van welke zij ook bij haar werkelijk ontstaan vergezeld is, zoodat zij zich slechts langzaam vormt. Zij kenschetst zich in het algemeen door eene plotselinge en blijvende verlamming van het gevoel en de beweging van de eene helft des ligchaams, van het aangezigt en der ledematen, eene verlamming, die meer of minder volledig, meer of minder gelijkmatig in deze helft aanwezig is. Door de natuur op het hoogste punt der cerebrospinaalas geplaatst, beheerschen de hersenen deze laatste. Elk halfrond der hersenen heeft de tegenovergestelde zijde des ligchaams onder zijn opzigt, zoodat eene scheiding van den zamenhang, welke meer of min volkomen den zamenhang der hersenen met de verlengsels der hersenen en van het ruggemerg verbreekt, eene meer of minder volkomene verlamming der beweging en gewaarwording van de geheele, met dezelve in verbinding staande ligchaamshelft, namelijk der tegenovergestelde, ten gevolge heeft. Eene zoodanige verlamming vertoont overigens nimmer aan dezelve voorafgaande of dezelve begeleidende pijnen in de leden, zoodanige ontstaan evenwel soms later, waarvan er vele voorbeelden zijn. De apoplexie wordt aangekondigd door eene hevige pijn in den nek, (en wel op gelijke hoogte van de zitplaats van de uitstorting van het bloed,) welke pijn zich tot aan de schouders, de bovenste en onderste ledematen uitstrekt, wier bewegingsvermogen langzamerhand verlamd wordt. De pijn houdt een oogenblik langer aan: het is als het ware eene soort van pijnlijk inierenkruipen, hetwelk door aanraking noch voortgebragt, noch vermeerderd, noch weggenomen wordt, hetgeen eindelijk weder van zelve verdwijnt, waarop dan zeer spoedig eene volkomene verlamming van de gewaarwording en beweging in alle de onder de zitplaats deiziekte gelegene deelen, ontstaat. In deze ziekte heeft de uitstorting van bloed in de zoo aanmerkelijke graauwe zelfstandigheid in het inwendige van het ruggemerg plaats, zoo als zulks bij apoplexie der hersenen insgelijks pleegt te geschieden. Er kunnen nu met betrekking tot de uitstorting drieërlei gevallen plaats hebben. 1.) Wanneer de uitstorting van geringe beteekenis is, dan heeft er op zuiver mechanische wijze, namelijk van wege de weekheid der graauwe zelfstandigheid , langs deze in het binnenste van het kanaal, hetwelk door de witte zelfstandigheid van OO * het ruggemerg gevormd wordt, eene doorsypeling van bloed plaats, waarbij deze laatste zelfstandigheid onveranderd blijft. 2.) Wanneer de uitstorting plaats heeft, zoo zal dezelve de naastliggende witte zelfstandigheid vernielen, onder de pia mater eene uitpuiling te weeg brengen, waardoor dit vlies gerekt, ja zelfs verscheurd kan worden. 3.) Kan het ruggemerg ook in eene breiachtige massa, in welker plaats wederom over eene meer of minder groote uitgestrektheid bloed aanwezig is, veranderd worden. Deze is de laatste graad , welke de schielijk ontstaande apoplexie der mergzelfstandigheid daarstelt. De apoplexie van het ruggemerg brengt geene overkluisde werking voort, zoo als de physiologische proeven zulks sedert langen tijd deden vermoeden. Het eenige kenschetsende teeken is een zeer hevige pijn in dat gedeelte van het ruggemerxveroorzaakt de terugkeer des. lijders tot zijne gewone bezigheden gelijk Dr. Latham zich uitdrukt (*), «hartkloppingen en andere verschijnselen, die met zekerheid daarvoor pleiten, dat het ziekteproces in het hart nog niet opgehouden heeft. Even gelijk bij de systofc, zoo ook voegt zich by de diastole nu en dan , ofschoon in geenen deele altijd, een blaasbalggeluid, hetwelk zulk eenen"graad gewoonlijk bereikt, dat het het gewone hartgeluid geheel verdooft, en niet gemakkelijk bij eene andere ziekte van het hart sterker wordt aangetroffen. Dikwerf is het een zuiver snorren, en zoo uitgestrekt, dat het zeker in- het eerste eluid overgaat. (*) Land. Xed. Gaz. Vol. IT., j.. 214. Groolelijks zoude ik de oorzaak voor het ziekelijke geluid der kamersystolo aan de grootere snelheid toeschrijven, met welke het bloed, ten gevolge der plaatselijke krampachtige zamentreklung van het hart uitgestoten wordt. Daarvoor schijnen de waarnemingen te pleiten, dat, namelijk 1) bij dieren door bloedontlastingen, welke in tusschenruimten van een of twee dagen herhaald worden, de verhaaste , kloppende, versnelde en trillende beweging van het hart en der slagaderen, en in naauwe verbini ing met dezelve, het blaasbalggelnid naar goedvinden kan Toortgebragt worden; dat 2) het ziekelijk geluid bij zenuwachtig hartkloppen plaats vindt, alwaar de beweging van het hart en der slagaderen de zoo even beschrevene" geaardheid heeft, en 3) dat het ziekelijke geluid des te harder is, hoe heviger het slaan is, en dat het gewoonlijk verdwijnt, indien het slaan ophoudt. In sommige gevallen mag dan al het ziekelijke geluid niet geheel op de zoo evengenoemde vijze te verklaren zijn, maar gedeeltelijk wel het gevolg van eene vernaauwing der slagadermonden zijn, die ten gevolde van eene ontsteking van het weiachtige vlies ligt ontstaat, voornamelijk daar dit op geene plaats- zoo gemakkelijk ontstoken woidt, als juist daar, waar zij de kleppen vormt. Het met het tweede hartgeluid verbondene ziekelijke geluid, kan wclligt geheel en al toe te schrijven zijn aan dezelfde verandering van de monden tusschen de kamers en de boezems; want de ondervinding heeft geleerd, dat door de plotselijke' versnelde werkzaamheid van het hart na een bloedverlies of bij zenuwachtig hartkloppen, dit ziekelijke geluid nooit zeer aa.imerkeiijk is; verder vindt men ook gewoonlijk daar, waar hot waargenomen werd , bij de lijkonderzoeking, de kleppen meerder ol minder verdikten ondoorschijnend, uodat men daaruit besluiten kan , dat eene verstopping van dezelve voorhanden was. Indien deze wijze van verklaren de ware is, zoo maakt het blaasbalggeluid, hetwelk de diastole vergezelt, de voorzegging zeker ongunstiger, in zoo verre als het eene uitgestrekte ontsteking aankondigt, en eene ziekte der kleppen doet verwachten. Percussie. Indien het hartezakje veel vloeistof bevat , dan is het geluid der hartstreek verre weg doffer, dan in den normalen toestand (*). De hartslag is gewoonlijk (*) Lodis wil hebben waargenomen, dat eenen tijd lang aanhoudende uitstorting van vloeistof eene grootere gewelfdheid van de hartstreek veiooriaakte. Ik heb dit echter nog niet waargenomen, maar houde het, in liet bijzonder bij jongere voorwerpen, waar de kraakbeenderen do<- leder rijn, voor teer waarschijnlijk. u golvend, en komt niet naauwkeurig met het eerste «eiuid overeen omdat het hart, voor dat het tegen de borsuvanden stooten kan vooraf de tusschen deze en hetzelve zich bevindende vloeistof op zijde te brengen heeft. Pathognomonische verschijnselen. Diagnosis. Pijn ter plaatse van het hart, toeneming derzelve, indien men de tusschenruunte der ribben, of het linker hypochondrie naar bmen drukt, verhoogde werkzaamheid van het hart en eindelijk koorts , moeten als de pathognomonische verschijnselen der ontsteking van het hartezakje beschouwd worden en doen, indien zij vereenigd voorkomen, omtrent deszelfs bestaan naauwelijks twijfel ontslaan. Nu en dan, alhoe- i °ntbreekt de PÜ" geheel en al; alsdan moet de Geneesheer, de zoo even aangewezen plaats voorzigtigdrukken en bijaldien de lijder dan ook noggeenepijn ondervindt zijné opmerkzaamheid de overige verschijnselen toewijden. Vindt hij '^i,f0, l.5M;r'f ' ™tgezet, ongelijk enz., zonder eeni- nL h' ? °°glooPenfe oorzaak, en voegen zich misschien hier is L ? J, n yanfenen gestoorden bloedsomloop , zoo J'J geheel en al verzekerd van het bestaan der ziekte Maar het geval heeft plaats, dat noch eenige 'pijn noch de onregelmatige pols voorhanden is. Dan komt het J on er daarop aan, of de werkzaamheid van het hart zonder dat men eene oorzaak kent, en namelijk, waar aeene organische hartziekte aanwezig is, hevig, de slao- ei"endommelyk huppelend en versneld is; of de koorts en de benaauwdheid eenen zoo hoogen graad bereikt, dat zij door geene andere ziekte kunnen verklaard worden: of verder de boven beschrevene akustiesche kenteekenen waar te nemen zgn, is echter dit alles het geval, en lijdt bovendien de lij der welhgt aan heet of slepend rheumL,me - de menii vuldigste ooi zaak der ontsteking van het hartezakje — zoo zal men zeldzaam dwalen, indienVn die ziekte voor eene ontsteking ran het hartezakje verklaart. nntftij}°Pe"lni>r- Tot herkenning en behandeling eener heete dan le7 T3D 1)et]hartezak.ie' - "iet, va„ zoo%eel gewl dan de kennis van hare ontleedkundige kenteekenen. Zonder ziekte te bepalen, en onze maatregelen Iepen dezelve 700 lii ««1 'nvt trheU;; ™iin= ■" ^tThi derl Tot d'ezp I ""k . Terbon dat de epidemische inbreng li A ee™0ntstekinS ™ het hart kunnen te weeg zen diï' V °t" l7'n i!; Van Trecoi,rt HüXHAM bewijwel L Tb?lden„ Ta" schillende heete koortsen zoowel, d e onder toevallen van angst en stikken den dood veroorzaakten, en bij welke men na den dood polypen in het als ook van zoogenaamde boosaardige ' pestaa.ïli.,,. » Mp hmSiSS^tSi i' III. Varuxehtrig , verharding, brxtosheid of wrijfbaarheid van de wanden der groote slagader. Tegelijkertijd, wanneer de wanden der groote slagader lm eene depende ontsteking der groote slagader in dikte toenemen , bieden zich ook tevens in het algemeen wijzioinóen aangaande hunne gewone vastheid aan, en schijnen als het waie hun weefsel te veranderen. Zij worden door kalk aardige Züuten gelijk korsten overtrokken; op hunne dikke deelen of aan hunne inwendige oppervlakte, of ook wel in celachtige tusschenruimten, die de verschillende vliezen van eilander scheiden, ontwikkelen zich vezeliae, vezelkiaatvbeenige platen. De op deze wijze ontaarde'en als het iare in andere zelfstandigheden veranderde wanden, hebben dan voor het grootste gedeelte hunne veerkracht Verloren pmnkke]jik breekbaar, en.bij gevolg ongeschikt geworden om hunne verrigtmgen te vervuil™. Ifet verlies van hunne normale veerkracht K zonder twijfel de oorzaak, dat men somtijds de groote slagader zoo dikwerf verwijd , en met eene veel grootere hoeveelheid bloeds, dan dit vat in den pizonden toestand in zich bevat, gevuld vindt ° In sommige gevallen is dit vlies zoodanig verweekt dat het gemakkelijk met de nagels af te schaven is, IV. Jtrophic en verzwering der wanden van de groote slagader. Somtijds zijn de wanden van eene, door slepende ontsteking aangedane groote slagader, in plaats van verdikt of hyper? tiophisch te zijn, verdund en atrophisch geworden Vanwar komt deze verscheidenheid ? Moet men dezen laatsten *anischP h tC f'Sti ^enOTergesteldea toestand, als een or^amch gebrek beschouwen, Jat met eene ontsteking der groote slagader met noodwendig in verband staat 2° Wil men dit,, alsdan moest men ook de verzwe;in» van .Ie van de !' ï f keBm«*end«i tekenen der ontsteking van de groote slagader,, zoo al niet uitwisschen, toch ten minste slechts onder zeer beperkte voorwaarden als zulk r kienU;eken bTh0°WB' da" dan de natuurlijke. Het hart slaat, hoe het ook met den pols mag gesteld zijn, altijd sterk, en in de hartstreek gevoelt de lijder branden en groote hitte. Het bloed heeft indien het in den beginne uit de ader getapt wordt, bijna liet geheel natuurlijke aanzien, later echter bedekt het zich doorgaans met eene ontstekingskorst. Bij vele lijders is het gezigt roodachtig. bijna opgezet, somtijds blaauwachtig, bij de meesten bleek en ingevallen. Niet zeldzaam breekt op het gezigt, hoofd en borst een sterk, kleverig, in het geheel niet verligtend zweet uit De overige deelen van het ligchaam zijn buitengemeen heet en droog, de tong zeer dor , waarbij de dorst sterk kwellende en de slikking bezwaarlijk is. Dat de uitgeademde lucht zeer heet is (eene stelling, die bijna door alle schrijvers aangenomen wordt), heeft Frank in de meeste gevallen , zelfs bij de grootste oplettendheid op dit verschijnsel niet bevestigd geworden. Al naarmate de hand des geneesheers heet of koud is, of de ademhaling zeer snel geschiedt, is hier gemakkelijk eene dwaling mogelijk. Spreekt de lijder, zoo komen de woorden kort, afgebroken er uit en tusschen door ontstaat kugchen. Doorgaans ligt hij op de zijde, waar hij pijnen gevoelt, alhoewel ook dikwerf, zonder dat men den grond daarvan kent, het tegendeel plaats heeft. Dj stoelgangen zijn vloeibaar en veel, in vele gevallen echter onlstaat verstopping, de urin is meest drabbig. Tegen den nacht verheffen alle toevallen, de lijder kan geen oog toedoen en ijlt. Dikwerf ontstaat door den hevigen hoest galachtig braken , ook vertoonen zich , in het bijzonder indien de ziekte zeer intensief verloopt, niet zeldzaam gastrische verschijn selen , die daarin hunnen grond tot verklaring vinden, dat de maag met de ademhalingswerktuigen in verband staat. Reerls dikwerf lieten zich hierdoor de geneesheeren misleiden , schreven een braakmiddel voor, en de lijder stierf. In het tegendeel wordt eene voorzigtige behandeling door rende de paroxysmen. Geheel anders is liet bij de longontsteking , welker koorts liet tusschenpoozende karakter heeft. In de morgen-uren zijn hier de lijders geheel zonder koorts , even zoo zijn de verschijnselen van longontsteking bijna tot op nul gebragt, de lijders hoesten weinig, en gevoelen zich zeer verligt. Tegen den avond echter, en wel zonder dat huivering vooraf gaat , ontstaat hevige hitte , de pols is hard en gespannen , de hoest wordt uiterst hevig , en dreigt den lijder te doen stikken. Zoo duurt het voort tot tegen drie a vier uren des morgens , wanneer alsdan de symptomen weder verminderen. algemeenc bloedontlastingen met het beste gevolg bekroond etrVr gastrische yerschijnseJen , als ook die bij' de longontsteking zich zoo dikwerf vertoonende buikloop spoe- ig daarop verdwijnen. Dikwerf heeft Frank bij doodelijke Ser in l§C? m Val6n Van de" buik> in liel blonder echter in de lever , eene zeer aanmerkelijke bloedopïioopin* gevonden, deed hij ,n dit orgaan ergens eene insnede, zoo stroomde dadelijk in rijkelijke hoeveelheid het bloed er uit Insgelijks waren de vaten van het darmscheil en der darmen met bloed overvuld en daardoor sterk uitgezet. Uit deze volbloedigheid des bmks laten zich de meeste aandoening dei maag en der darmen verklaren. Nu en dan zijnde streken onder de korte ribben opgezet en pijnlijk gespannen • menigwerf ontstaan bij iedere sterke inademing pijnen in den buik, die bij de uitademing weder ophouden. Dit verschijnsel vei klaarde Fkank gedeeltelijk door het in verband staan der long en het middenrif hetwelk bij de inademing i„ den bu.k nederdaalt, gedeeltelijk door de bovengemelde «vervulling van bloed in de vaten van den buik. Niet zeldzaam vergroeit het onderste gedeelte der regter long met het middenrif aan dien boog waartegen de lever stoot, en doel zoo wel deze als ook het middenrif in het ontstekingsproces deelen. J„ dit geval nam hij een.ge malen waar, dat eene etterachtige vloeistof uit de borst ,n de buikholte zakte en hier nicht de leverontsteking in ettering was overgegaan, eene hydrop pui uien tus veroorzaakte. J r Somtijds zwelt de ontstokene long zoo aanmerkelijk op , dat dezelve in de borstholte geene plaats meer vindt. FraÏk zag dikwerf duidelijk bij lijkopeningen de sporen der ribben" gelijk derzei ver uoor eene wit geelachtige stof naauwkeurig afgedrukte gedaante op de longen. In het bijzonder geschiedt d.t niet zeldzaam m de regter zijde der borst, ten aeTolpe der ui gebreide somtijds tot de vierde of derde wafe rib opklimmende lever. Hierdoor zijn ook de spanning in de streken onder de korte ribben (in het bijzonder m de Lter) gelijk zoo vele andere op maag en lever betrekking hebbende verschijnselen gemakkelijk te verklaren. Nu en dan komt de pijn niet volkomen met het ontstokene gedeelte der ion- over een, zoo dat men bij de lijkopening dikwerf het aangedane orgaan °p eene andere plaats ontstoken vond, dan men Gedurende het leven had onderscheiden. Alzoo vertoonde zich dikwerf de regter long ontstoken, terwijl de lijder in de linker i]t e er borst pijn had. De achter en zijdelingsche vlakte der longen heeft Frank verreweg meerder onistoken gevonden; ^ïier moest aldas het voorste, onder liet borstbeen gelegen, «n Tan de ontsteking verschoond geblevene deel, bijna alleen het werk der ademhaling en van den bloedsomloop verrigten. Dit is ook de oorzaak, waarom de lijder op deze plaats meestentijds oenen drukkenden last gevoelt, en waarom hem de ligging op den rug zoo aangenaam is. Natuurkundige verschijnselen. Het knetterende gereutel is het palhognomische kenteeken der ontstokene ophooping der long. Dit kenteeken bestaat van den beginne der ontsteking af; het vertoont alsdan het beeld van zeer kleine , onder elkander seer gelijke blazen, en het verschijnt zeer weinig vochtig. Deze kenteekenen zijn duidelijker, naarmate de ontstokene plaats digter bij de oppervlakte der long ligt. ITet ademhalings geluid wordt nog duidelijk bij het knetterende reutelen gehoord. De uitgebreidheid, op welke het stethoscoop het knetterende reutelen doet waarnemen, kondigt het ontstokene gedeelte der long aan ; dikwerf is zij ter naauwernood grooter dan de diameter des cilinders. ïn die mate als de ophooping ' toeneemt, en o als b v ^ T ZClv-e en °P zich typhus voegt. ' • V> de he!"nontsteking die zich bij den 18 I Foorspelling. Reeds uit het nagaan der verschijnselen Jaal zich het gevaar, hetwelk de hersenontsteking met zich 2 -) De uitganeen der hersenontsteking zijn in de vo gende te onderscheiden: ai De verdeeling, als de meest gewenschte van allen, gelukt indien men het kwaad dadelijk bij zijn eerste ontstaan herkent, doelmatig en spoedig behandeld heeft. De lijder wordt rustiger , de ïjUngen laten in hare hevigheid na hii wordt bedaarder, het hoofd wordt vrijer, is met meer zoo heet op het gevoel, de koorts neemt af; de lijder heelt een natuurlijker uitzkt er ontstaat kritische neusbloeding fde gewenschte knsis) of een p.aatseHik'zweet op het hoofd, waarop eene merkbare remissie van alle toevallen ontstaat- heeft er een rustige uren aanhoudende slaap plaats, uit welken de zieke als weder geboren, onder het ontstaan van een algemeen zweet, zonder nieuwe ijlden ontwaakt. Allengskens gaat de genezing vooruit. •_ Ij) De ziekte kan in het ontstekingaariige tijdperk doodehjk worden, en alsdan vindt men eene zeker omschreven gedeelte der hersenzelfstandigheid donker rood gekleurd , zonder verdere verandering der structuur , of de dood volst ten gevolge der nog te bescluijvcne^ uitgangen. c) De eenvoudige verweeking, die daarin bestaat, dat een gedeelte dei h « senen zich in eene weeke breiachtige massa oplost, daarbij echter zijne natuurlijke kleuren behoudt. geen schijn van etter aanbiedt en zonder reuk is. Men vindt dezen toestand dikwerf als het eenigste ziekelijk verschijnsel, meirVvuldit; echter is hij met den vorigen vereenigd.en alsdan vertoont zich een i gedeelte der zelfstandigheid donkerrood geverwd, terwijl zich een andei in i Hf»n rnestand van vervveeking bevindt. D'ze rerweeking der hersenzelfstandigheid schijnt door geene overeenstem- ■ mins in de verschijnselen gekenmerkt te worden. De door Lallemand ge- • maakte voorondeistelling, dat dezelve door eene tonische zamentrekking van . een of meer ledematen te herkennen is, heelt zich als ongegrond doen ken-, nen Men vindt dit teeken ook in vereenigmg met ziekelijke toestanden der hersenvliezen, zonder dat eene ziekte der hersenzelfstandigheid aanwezig; is- men ziet het bij de ingeslotenen abscessen, en menigvuldig woidt het,, in' Mvallen der tvphus , met aanmerkelijke stoornis der hersenvemgting, die. echter dan nog gunstig afloopt, aangetroffen. In het algemeen schijnt zich , de verweeking door meer of min hevige stuipen, op welke verlamming volgt,, te doen kennen. De stuipen houden eenigen tijd voor den dood op, en da-■ deliik na dezelve ontstaat slaapzucht. Even zoo moeijelijk is de stelling,, de werking der verweeking van bijzondere gedeelten der hersenen tot te voor-, schijn roeping van verschijnselen in bijzondere organen te zoeken Stuipen aan die zade , aan welke de zitplaats der ziekte is, en verlamming aan de tegenovergestelde zijde schijnen zeer menigvuldig voor te komen , maar in het ï-lfeel "eene vaste verschijnselen te zijn. In een door Lali.emaot («afer■heTLr l'Encephalc) verhaald geval, in hetwelk het bovenste deel der beide: halfronden ziekelijk aangedaan was , nam men eene verlamming van alle ledemaienwaar, en in een geval, in welke de ringwijze knobbel de zitplaats der veiüJppkinff was nam men scheelzien waar, eene verlamming van alle ledematen, «nc verdmijing van het hoofd, naar achteren toe, waar. Dezelfde Schnjver beeft twee gevallen beschreven, in welke deze zitplaats dei ziekte in de. E?ene hersenen was. In het eene geval waren hoofdpijn, razernij en stuiporhi - bewegingen aanwezig geweest en de dood volgde plotsehjk. In het andere" in hetwelk de linker lob was aangedaan, waren sprakeloosheid ver— lammin» der regterzijde en stuit en aanwezig en de dood volgde na acht dagen.: dTrfe onbegrensde ettering. Men vindt in dit geval eene groote oneffen en. nnhlm-ptisde hollicheid, die voor een gedeelte wel eene stuikende, etterach-i ti'-e "vloeistof, voor een gedeelte met opgeloste hersenzelfstandigheid gevuld, is de de holte omgevende hersenzelfstandigheid verschijnt week en ^edes-. organiseerd bevatteabsees. Deze bestaat uit eene re-: irelma ' e begrensde holligheid, die met eene etterachtige vloeistof aangevuld , doorgaans door eene weeke kyste ingesloten, en van gezonde hersenzelfstan-i digheid omgeven is. ^ op^rylrMc der hersencn, Ook in die gevallen , diei sleept, tamelijk duidelijk bemerken. Dat de ligtere ontstekingen der hersenvliezen niet zoo menigvuldig met den dood eindigen, schijnt daaruit voort te spruiten, dat men niet zeldzaam deze na den dood in eenen bijna calleusen toestand vindt, ofschoon de ziekte langen tijd reeds voor het sterven van het voorwerp heeft plaats gehad; ook bewijzen dit de wonden, die diep in den schedel indringen, en desniettemin niet met den dood eindigen. Dat echter zelfs de ontsteking der groote en kleine hersenen niet ieder keer volstrekt doodelijk is, bewijzen de talrijke verborgene abscessen, die men in de zelfstandigheid der hersenen, zonder dat verschijnselen van ontsteking der hersenen voorafgegaan waren , ontdekt heeft. Intusschen is iedere hevig verschijnende ontsteking der hersenen, indien men dezelve niet dadelijk tegen gaat, meest reeds na eenige dagen stellig doodelijk, en er vers'chijnen bijna in het verloop eener week, of reeds na drie of vier dagen , teekenen van apoplexie, van hydrocephalus acutus, van hemiplegie en van krampen. Erg is het, indien de hersenontsteking eenen reeds uitgeputten lijder aandoet, of indien zij uit eene keel- en longontsteking, of uit ergens eene ziekteverplaatsing naar de hersenen ontstaat. Laat de hevigheid der koorts na, ontstaat er daarentegen, in plaats van ijlingen , eenen diepen slaap, alsdan is apoplexie of ettcrin^ der hersenen te wachten. Verdwijnen de hoofdpijnen, zoo volgt daarop somtijds eene doorgaans doodelijke longontsteking. Hoe meerder groenachtige gal uitgebraakt wordt, hoe door ettering eindigen, vindt men eene groote verscheidenheid met betrekking tot de vergezellende verschijnselen. De verettering is , zoo als onder c. d e is opgegeven, verschillend, terwijl zij in eenige gevallen als een bepaald begiensd absces verschijnt, in andere gevallen echter eene onbegrensde ziekte, massa vormt, bij welke men meer of min etterachtige vloeistof met de verweekte hersenzellstandigheid gemengd vindt. Welke verschijnselen deze of gene soort van yerettering te kennen geven, is nog donker en onbepaald; in het algemeen herkent wen den overgang der ontsteking in etterin» uit de volgende teekenen: de lijder ondervindt herhaalde koortshuivering0, met afwisselende hitte; er ontstaan geene kritische verschijnselen, die tot eenen tunstigen uitslag doen besluiten, allengskens treden nu de door druk of prikkeling dei hersenen veroorzaakte verschijnselen te voorschijn, er hebben hevige hoofdpijnen paats, de lyder wordt beangst, vervalt in slaapzucht en in een stil zottegeklap; er voegen zich allerlei toevallen van lamheid bij , er ontstaat Minï' jJ6 8rtc! ngen v.G.n het lloofd dadelijk verergering; de lijder wordt blind , doof, of de eene zijde des hgchaams wordt verlamd; er ontstaan trekkingeni, onder welke de lijder vroeger of later sterft. Abercrombie l c. g) De overgang in koudvuur zoude slechts bij de hersenontsteking door verwonding, indien eene werkelijke laesio continui plaats heeft, tot"s;and kunnen komen, door de phlegmoneuse ontsteking een of ander der genoemde toevallen eerder doodelijk afloopt, dan dat het in koudvuur overgaat. ontsteking kan ook in manie en melancholie overgaan, en duurt alsdan doorgaans levenslang. Horn heeft echter, na verscheidene jaren behandeling, genezing waargenomen. Horn, /. c. 18 4 ONTSTEKING VAN HET SriNNEN WEBSVLIES, AKACHNITIS. "V olgens I'iBERT Düchatelet en Mahtiiiet. Ziektebeschrijving. In het Terloop Tan de spinnen websvhesontsteking onderscheidt men drie tijdperken. liet eerste tijdperk verraadt zich door eene verhoogde gevoeligheid. Zijne verschijnselen, van welker naauwkeume en spoedige herkenning het vervolg der behandeling afhangt, zijn wezenlijk de volgende: hoofdpijn, een der gewigtig*ste en bestendigste, volgens de zitplaats en hevigheid verschillend , stoornis der intellectueele en zinswerkzaamheid, verandering van het karakter, ijlen, geringe verdooving (in het bijzonder bij kinderen in verbinding met stuipen) , strabismus, braken, met en zonder walging. Doorgaans ontstaan er koortsachtige bewegingen. De ^ vereeniging dezer verschijnselen is gewijzigd naar den ouderdom, de prikkelbaarheid des lijders en de zitplaats der ontsteking. De duur houdt gewoonlijk verscheidene uren aan, of een, drie, vier, of somtijds zeli's veertien dagen ; maar dit laatste geval is zeldzaam , en komt slechts bij zwakke, kwaadsappige personen , vooral bij kinderen, voor. De toevallen zijn alsdan onbepaald en weinig ontwikkeld. In het tweede tijdperk bereikt de hersenprikkeling haren hoogsten graad, en openbaart zich door stuipen, zotlengeklap, trillende beweeging, cn beginnende verwijdering der pupil. De klagten over hoofdpijn zijn niet meer zoo" aanhoudend , omdat de hersenen zoo wel de inwendige als uitwendige gewaarwordingen minder bemerken. Hetzelve duurt twee, drie, vier , zelfs veertien dagen. De zitplaats der ontsteking veroorzaakt hier ook eenige wijzigingen. Het derde, tijdperk duurt het kortste, doorgaans slechtseenige uren, of twee tot vier dagen, zeldzaam daarover. Verlies van werkzaamheid der zinnen, van het bewegingsvermogen , algemeene en plaatselijke verlamming, sopor zijn de hoofdtrekken, stellen echter afzonderlijk genomen, geene juiste herkenning der spinnenwebsvlies-ontsteking daar, omdat andere ziekten der hersenen, ja zelfs heete ontstekingen tier borst- en buiksingewanden op dezelfde wijze eindigen. In vele gevallen is het zeer moeijelijk , de overgangen der tijdperken in elkander te onderscheiden , omdat niet altijd dezelfde verschijnselen plaats hebben, en een enkel tot kenmerkend geenszins voldoende is. Dikwerf gaan zij menigvuldige verbindingen aan ; zoo vermengen zich somtijds de toevallen der beide tijdperken, of die van het tweede met het eerste, zeldzaam die van het tweede met het derde. Zeer der verschijnselen. Het gelaat des lijders biedt verscheidene gewigtige teekenen aan. Het physionomie heeft iets eigendommelijks, eene uit verwondering en domheid gemengde uitdrukking, die zich niet naauwkeurig laat beschrijven. De ■pupillen zijn of verwijderd of vernaauwd , of bij afwisseling beide. De zamentrekking derzelve vertoont zich in alle tijdperken, daarentegen heeft de verwijdering meer in het tweede en in,het bijzonder in het derde plaats. Yolmaakte onbewegelijkheid der pupillen, bij helder licht, neemt men slechts tegen het einde van het tweede tijdperk waar, indien de verschijnselen den grootsten graad van hevigheid bereikt hebben. Deze toestanden der pupillen worden door geene bepaalde organische verandering bedongen; zoo komt de verwijdering met of zonder uitstorting voor , welke men tot nu toe valschelijk voor de enkele oorzaak derzelve gehouden heeft. Aan het oog bemerkt men verder roodheid van het bindvlies, scheel zien, bovenwaarts keren van den oogbal en verlamming van het bovenste ooglid. Roodheid van het bindvlies, somtijds zelfs tot aan ontsteking geklommen, is een zeer menigvuldig verschijnsel. De strepen van graauwe kleur, welke het hoornvlies verdonkeren en hetzelve een stoffig aanzien geven , ontstaan door ettering, of veel meer door eene eiwilaardige uitzweeting op de buitenste laag van het hoornvlies. Stj-abismus vertoont zich bijna bij het tiende gedeelte der lijders, doorgaans op beide oogen , en naar den inwendigen hoek toe , zeldzaam slechts tot een. Het wordt voornamelijk hij ontsteking van dat gedeelte van het spinnenwebsvlies waargenomen, hetwelk de overkruising der gezigtszenuwen en den brug van Varolus bekleedt. Ronddraaijing der oogappel, een in zijn geheel zeldzaam verschijnsel, hetwelk even gelijk het scheel zien, doorgaans in het derde, somtijds in het tweede tijdperk ontstaat, kwam slechts in die gevallen voor, waar de ontsteking van het spinnewebsvlies reeds verettering had te weeg gebragt, en wel hoofdzakelijk bij kinderen , en bij ontsteking der basis van het spinnenwebsvlies. Bovenwaarts keer en van het oog en Pt os is ontstaan ge- woonlijk tegen het einde van het tweede en in het derde tijdperk. Verhoogde gevoeligheid tegen het licht is een wezenlijk verschijnsel van ontsteking des spinnenwebsvlies. De gezigtsspieren lijden op verschillende wijze ; een der menigvuldigste en gewigtigste toevallen is de trismus, door welke meer dan het vijlde gedeelte der lijders, doorgaans in het tweede en derde tijdperk, zeldzaam in het eerste, aangedaan wordt. Trekkingen , sardonische lach, kaauwvormige bewegingen der lippen, sidderen van dezelve , komen niet zoo zeldzaam voor, en behooren aan het tweede , nooit aan het eerste tijdperk. Vertrekking van den mond naar eene bepaalde rigting, vertoont zich zeldzaam aanhoudend, doorgaans spoedig voorbijgaande. Het gezigt is doorgaans rood en bovendien somtijds echter ook bleek en ingevallen. ■VERSCHIJNSELEN DER ENKELE STELSELS. I. Van het zenuwstelsel. Deze zijn de gewoonlijkste bij de ontsteking van het spinnenwebsvlies ; zij bestaan in de volgende : Verward spreken naar den vorm en duur zeer verschillend , nu eens van vrolijken dan van treurigen aard. Hardop schreeuwen en razen is zeldzaam , doorgaans zijn de lijders rustig, en brommen, even gelijk dronkene niet tezamenhangende toonen in zich zelve. Uit dit ijlen kan de lijder gemakkelijk gewekt worden , en beantwoordt de aan hem gedane vragen, vervalt echter spoedig weder in den vorigen toestand. Dit verschijnsel vormt den overgang van het eerste tot het tweede tijdperk, houdt in het derde op, en is het hoofdteeken van ontsteking der oppervlakte van het spinnenwebsvlies. Verdooving, dikwerf tot aan sopor geklommen , ontstaat doorgaans tegen het einde van het eerste tijdperk, voornamelijk bij kinderen. In het derde tijdperk behoort zij tot de teekenen der agonie , en verliest daardoor hare waarde als ziekteverschijnsel. In den beginne kunnen de lijders nog zonder bijzondere moeite uit deze sluimering gewekt worden ; tewn het einde van het tweede en derde tijdperk, is dit niet meer mogelijk. Op den druk in de hersenen laat zich uit dit verschijnsel niet met zekerheid besluiten , daar het ook daar plaats vindt, alwaar geene uitstorting m de kamers , of op de grondvlakte te vinden is. ■ III. Ontsteking van het spinnenwebsvlies der kamers. Zij komt slechts uiterst zeldzaam alleen voor en is in deze gevallen door geen eigendommelijk verschijnsel te herkennen. IV, Algemeene ontsteking van het spinnenwebsvlies. De verschijnselen verbinden zich op menigvuldigerlei wijze, al naar dat de ontsteking der oppervlakte of der basis het overwigt heeft. Zij komt hoofdzakelijk bij volwassenen voor, doodt intusschen niet spoediger, dan de gedeeltelijke ontsteking van het spinnenwebsvlies. Lijkopening. De veranderingen, die men bij lijkopeningen der aan ontsteking van het spinnenwebvslies gestorvenen gevonden heeft, bestaan in de volgende: Roodheid van het spinnenwebsvlies, verdikking en ondoorschijnendheid, uitzweetingen , etteraardige , weiachtig etteraardige schijnvliezen , weiachtige uitstortingen in de kamers of tusschen de plaatsen van het spinnenwebsvlies, of in het cellen weefsel, door welker tusschenkomst zij met de pia mater te zamenhangt. 1. De roodheid, welke de ontsteking van dit vlies aanduidt, is, met betrekking tot hare uitgestrektheid en onderscheid, verschillende. Doorgaans is zij tot enkele plaatsen der oppervlakte of basis bepaald, somtijds echter ook over een geheel halfrond, of zelfs, hetgeen intusschen zeldzaam is , over het geheele spinnenwebsvlies , tot in het inwendige der kamers, verspreid. De kleur klimt van bleek roozenrood tot aan donker rood, welks grenzen, indien de ontsteking niet algemeen is, zich allengskens verliezen. De ontstekingachtige roodheid van het spinnenwebsvlies moet niet met de enkele ophooping of de schijnroodheid, van de doorschijnende vaten der pia mater verwisseld worden. In beide gevallen is de roodheid niet met het weefsel van het weivlies versmolten, maar verdwijnt bij het wasschen, of zacht afschaven met de scalpel, of bij het loslaten van het spinnenwebsvlies van de pia mater. 2. In plaats van roodheid vindt men dikwerf in het oogvallende verdikking van het spinnenwebsviies, waardoor het een witachtig, melkachtig aanzien bekomt, zijne doorschijnendheid verliest, en aan eene uitzetting wederstand biedt, die het in den natuurlijken toestand niet zoude uithouden. Deze verdikking is doorgaans niet algemeen , bijna altijd was zij slechts streepswijze, van grooteren of geringeren omvang. 3. Ettering is een zeer menigvuldige uitgang van deze ontsteking. Doorgaans ligt de etter in eene dunne laag op het spinnenwebsvlies, en laat zich zeer gemakkelijk daarvan ifdoen ; onder denzelven is het vlies gewoonlijk rood of verlikt, somtijds zelfs van tepelachtig aanzien, zeldzaam is hij n klompen opgehoopt, of over het geheele spinnenwebsvlies rerspreid; gewoonlijk vindt men denzelven slechts op den bolevlakte van een of beide halfronden, of op enkele plaaten der basis, bijzonder in de nabijheid der overkruising van le gezigtszenuwen en de brug van aro. De kleur en dikte lerzelve is verschillend. 4. Niet zeldzaam is het spinnenwebsvlies even gelijk andere mtslokene vliezen met schijnvliezen bedekt, in welke zich likwerf volmaakt gevormde bloedvaten slingeren. Op de opjervlakte der groote en kleine hersenen doen zij zich menigruldiger voor, dan op de basis en in de kamers. 5. Bijna bij alle lijders, die aan spinnenwebsvliesontsteking iterven , vindt men weiachtige uitstortingen , meerendeels in reringe hoeveelheid, somtijds echter ook in grootere van drie, fier , zelfs zes oneen, of in eene zijkamer , of in beiden , of n alle vier de holligheden te gelijk. Dikwerf is ook de geïeele oppervlakte van het spinnenwebsvlies daardoor vochtig. Va de uitneming der hersenen verzamelt zich de vloeistof op le grondvlakte van het bekkeneel, hetgeen gewoonlijk klaar, somtijds melkachtig en vlokkig, in eenige gevallen ligt gerood was. Is eene aanmerkelijke hoeveelheid in de kamers verzameld , zoo laat zich dit reeds, voor dat zij geopend zijn, uit de afgeplatte, en even gelijk verdwenene hersenindrukselen vermoeden. 6. Vergroeijingen komen op verschillende plaatsen voor, en duiden , indien zij van vlokkige geaardheid zijn , eenen langeren tijd te voren plaats gehad hebbende ontsteking aan. Somtijds verbeenen zij. 7. Bij waterzucht der zijdeholligheden vindt men somtijds op den inwendigen wand van het dezelve bekleedende spinnenwebsvlies , vleeschheuveltjes, die het beste te vergelijken zijn met de kleine knobbels van het ribben- of buik vlies, na slepende ontstekingen. Zijn zij duidelijk, zoo verkrijgt het spinnenwebsvlies daardoor een rotachtig voorkomen ; doch men moet, ten einde naauwkeurig waar te nemen, het spinnenwebsvlies bij helder licht en in horizontale rigting onderzoeken. Aetiologie. De oorzaken , die de spinnenwebsvliesontsteking te weeg brengen , werken of onmiddelbaar , of middellijk op de hersenen. De eerste zijn de talrijkste. Daartoe behooren: Beleedigingen des schedels. Deze verwekken menigvuldig complicatien , met andere ziektetoestanden, welke de herken- nmg der spinnenwebsvliesontsteking moeijeiijk, en de genezing di werf onmogelijk maken, b. v. met wonden der uitwendige bekleedselen, necrosis der schedelbeenderen, bloeduitstortingen, koudvurige ontbinding der hersenzelfstandio-- eic e. d. in. Meer dan andere oorzaken brengen zij bii voorkeur ettering te weeg. Ifet ontstaan der spinnsnwebsvliesontsteking kan, of oogenblikkelijk op de verwonding , of eenipe uren of dagen naderhand volgen. Onder alle verschijnselen verdient de hoofdpijn de grootste opmerkzaamheid des Geneesheers. De ontsteking bepaalt zich niet slechts tot eene plaats, op welke het uitwendig geweld invloed heeft, maar doorgaans is zij algemeen, en geeft geene aanwijzing tot het gebruik van den trephaan in het tweede en derde tijdperk. Zonnesteek, organische gebreken der hersenen, apoplectische constitutie, bloeduitstortingen in de hersenzelfstandiglieid, nederdrukkende gemoedsaandoeningen. De middelbare bestaan in ziekteverplaatsingen, vochtige rheumatische, onderdrukte afscheidingen, terug gedrevene huiduitslagen, gezigtsroos, watervrees, het misbruik van geestrijke dranken. In vele gevallen is het niet mogelijk eene bijzondere oorzaak te ontdekken. " De ontsteking van het spinnenwebvlies voegt zich bij ontstekingen van andere weivliezen, bij ribben vlies- en buikvlies ontsteking, e. d. m. Het geslacht schijnt van groote invloed op het ontstaan der spinnenwebvliesontsteking te zijn. Het getal der door deze ziekte aangedane mannen overtrof drievoudig dat der vrouwen. Genen ouderdom blijft van deze ziekte geheel verschoond ; het zeldzaamste komt zij bij grijsaards voor, het menigvuldigste in de jongelings- en mannelijken leeftijd. Duur, tijpus, verloop. Deze ziekte duurd gewoonlijk van zeven tot achttien daaen; de dood kan reeds den derden of vierden ontstaan. Weinige lijders overleven den vijf en twintigsten , slechts bij drie verlengde zich de ziekte tot over de een en dertig dagen. De typus der spinnenwebvliesontsteking is "doorgaans aanhoudend , met verheffingen en nalaten, welks duur" en intensiteit verschillend is; somtijds, maar slechts in zeldzame getallen, neemt deze ontsteking de vorm eener tusschenpozende aan, zoo wel met de quotidiaan, de tertiaan of quartaan-typus. Even gelijk de weivliezen, kan ook het spinnenwebvlies aan eene ontsteking lijden, die zich door hare eigendommelijke verschijnselen niet verraadt (arachnitis latens, occulta). Intusschen is deze uiterst zeldzaam, hetgeen ook van de slepende spinnenwebvliesontsteking geldt. Behandeling. Met betrekking tot geneeskundige voorschriften over aanwending van bloedontlastingen, der afleidende middelen , der koude stortingen, e. d. m. , moet hier op het artikel hersenontsteking gewezen worden. Slechts eenige middelen zullen hier kortelijk aangestipt worden. Hiertoe behoort het te zamendrukken der kropslagaderen, ten einde eenen sterken aandrang van bloed naar de hersenen te beletten. Dit doordachte middel werd het eerst door Blajjd, te Beaucaire, in een geval, in hetwelk eene dringend aangewezene aderlating , niet oogenblikkelijk konde in liet werk gesteld worden, langewend. Men bewerkstelligt deze tezamendrukking, terwijl men of de kropslagaderen elkander doet naderen, of tegen liet onderste gedeelte van het strottenhoofd sterk aandrukt, (bij kinderen door middel der duimen en wijsvinger ; bij volwassenen door middel van duim en middelste vinger) of terwijl men de wervelkolom tot steunpunt neemt, en de kropslagaderen met den duim en wijs- en middelvinger, of met le middelste- en wijsvinger van voren naar achteren drukt. De eerste handelwijze kan men bij magere lijders met sigtbare, gemakkelijk te vatten kropslagaderen en weinig vooruitstekend strottenhoofd aanwenden; het ttveede bij vette voorwerpen, wier kropslagaderen rijkelijk met cellenweefsel raigeven zijn. De duur der zamendrukking, welke Bland nimmer meer Jan vijftig tot zestig seconden verlengd heeft, rigt zich naaide gesteldheid des lijders en de hevigheid der toevallen. Bij sterke, volbloedige voorwerpen, met vollen pols, moet het lanceren tijd voortgezet worden, dan in de tegenovergestelde getallen. Men herhale dezelve met herhaalde afbrekingen, zelfs dan nog , indien de dreigende verschijnselen der bloedophooping, verdooving, roodheid des gezigts, e. d. m. reeds geweken zijn. Eene aanhoudende werking der drukking was aanmerkelijke vermindering der menigvuldigheid van den pols, even gelijk van den geheelen koortsachtigen toestand. Slechts bij het begin deiontsteking , in het eerste tijdperk , is er van dit middel een gunstig gevolg te verwachten ; in de latere tijdperken, indien reeds organische veranderingen ontstaan zijn, zoude het de toevallen verergeren. Van de aanwending van braakwijnsteen in kleine, walging verwekkende giften, welke Desault en Bichat bij hoofdwonden zoo werkzaam vonden , laat zich ook 19 bij de spinnewebvliesontsteking uit inwendige oorzaken eeniu gevolg verwachten. Yan daar is het raadzaam, het te beproeven , uitgenomen bij kinderen , waar niet zeldzaam eene darmontsteking met die van het spinnewebvlies gecompliceerd is. DE REKTE WATERZUCHT DER HERSHNHOLLIGHKDEJI. I)e heete waterzucht der hersenholligheden is altijd eene secundaire ziekte van eene voorafgegane ontstekingaardige turgescentie en ontsteking (encephalitis der hersenvliezen) of van de vaten der hersenen zelve, of bestaat in eenen uitgang of doorzweeting van bloedwater of der stolbare lymphe te gelijk , in die holligheden der hersenen , waarvan het eerste steeds in de kamers of in de zelfstandigheid zich ophoopt, en de laatste als eene sleuf of slijmachtig vlies de verdiepingen der kronkelingen meer of min aanvult, de wanden der hersenholligheden als een slijmvlies bekleedt, de grondvlakte van den schedel belegt, de opslorping der eerste belet, en de apoplectischen dood ten gevolge heeft; of zij is die soort van ontsteking, in welker verloop zich wei en lymphe , uit de in de schedelholligheid van met bloed overvulde vaten uitzweetend, in dc holligheden der hersenen uitstort (*). Er ontbreekt veel aan, dat de ziekteknndigen een juist denkbeeld der natuur' van liet heete waterhoofd hebben, en het over de plaats eens zijn, welke deze ziekte in het ziektekundig stelsel moet aannemen. De ouden bètrachtigden alle heete uitstortingen, die in de hersenholligheden plaats hebben, als liet gevolg van eene soort van apoplexie, die zij de weiachtige noemden. De onderzoeking van YVepff.r en Korgagni hadden dit denkbeeld, dat zij op daadzaken grondden, eene zekere vastheid gegeven, en deswege hielden zij het lang in stand. Whijtt, die het eerst het grootste onderscheid^bemerkte, hetwelk tusschen de verschijnselen. die doorgaans de weiachtige uitstortingen der hersenen bij de kinderen vergezellen, en die, welke het gevolg eener spoedig ontstane bloeding in het weefsel van dij: orgaan zijn, plaats heeft, meende deze ziekte bij het slepende waterhoofd, wegens de analogie der in beide gevallen uitgestorte vloeistoffen , te moeten voegen, en gaf deze ziekte den naam van heet waterhoofd, welke zij thans nog "heeft. De vervaardiger der Nosographle PhHosoplv.quc, heeft het eerst het denkbeeld van Mf.ysera'y, die het heete waterhoofd als eene hersenkoorts beschreven heeft, aangenomen , later heeft hij zijne meening veranderd en dezelve onder de waterzuchten geteld. Daar de ziektekundig ontleedkundige onderzoekingen bewezen hadden, dat de heete uitstorting in de kamer bijna altijd van organische veranderingen der hersenvliezen of der hersenen vergezeld "is, zoo heeft men de weiachtige uitstorting voor eene secundaire werking gehouden. Meerdere Schrijvers hebben dien ten gevolge in het waterhoofd van Whijtt slechts eene spinnewebvliesontsteking , en andere slechts eene eigendommelijke hersenont- HVDROCEPIIALUS ACUTllS. (Volgens Gólis, Fokmeï en Gcersest.)