VOORREDE. De Schrijver, die zich sedert vele jaren hij voorkeur met de geregtelijke geneesleunde theoretisch en praktisch bezig hield, heeft bij de zamenstelling van dit handboekje , behalve andere werken, zw het bijzonder fleischmann's „ Anleitung zur Unter sucliung der Mensclien- und Thierleichname" en henke's en roose's Verhandelingen geraadpleegd, en op onderscheiden plaatsen opzettelijk sommige gezegden en uitdrukkingen woordelijk overgenomen. De beknoptheid van het boekje gedoogde overigens ni$t, over het opsporen van de in de maag en ingewanden aanwezige oj vermoedelijke ver gif tin gen uit te wijden. Het onderzoek daarvan vereischt bovendien veel tijd en kan zonder medewerking van eenen praktischen Scheikundige niet wel ondernomen worden. In § 1*2 is eene algemeene plaatsbeschrijving van de oppervlakte des menschelijken Ugchaams opgegeven. In het laatste opzigt zal dit handboekje den pohcie- en regterlijke ambtenaren zekerlijk hoogst welkom zijn, voornamelijk omdat zij het zijn, die de beschrijving van het lijk en de hoofdzakelijkste uitwendige verwondingen in het algemeen het eerst hebben na te gaan. Voor het overige moeten in het visum repertum de latijnsche kunsttermen zoo veel mogelijk vermeden en eerst in de bijgevoegde schriftelijke memorie van toelichting nevens de Hollandsche benamingen ingelascht worden. s *• ALGEMEENE REGELEN BIJ GEREGTELIJKE LIJKSCHOUWINGEN. De geregtelijk-geneeskundige lijkschouwingen dienen óf tot oplossing der vraag over de doodelijkheid van de den verstorvene toegebragte verwondingen, óf tot opheldering van den twijfel nopens de soort van dood eens gestorven of doodgevonden persoons. Zoowel bij het geregtelijk onderzoek (lijkschouwing) als bij het opmaken van het Visum repertum en de memorie van toelichting (Parere) wordt èn naauwkeurige zaakkennis van alle uitwendige verhoudingen èn een planmatig en juist begrip van het te onderzoeken voorwerp vereischt. Bij het onderzoek van een lijk moet alzoo , ten einde tot een deugdelijk besluit te geraken nopens de doodelijkheid der verwonding, voor zoo ver deze uit de 1 ingewanden deels volgens derzelver natuurlijke , normale of abnormale gesteldheid, deels volgens derzelver verwondingen en beleedigingen onderzocht en beschreven worden. Men opene eerst die holte, waarin zich de voornaamste verwondingen bevinden. A. Onderzoek der schedelholte. 1. Onderzoek der hersenpan (schedelbeenderen). Behoorlijke ligging van het hoofd op een blok — kruissnede — lospraepareeren der vier huidlappen — gesteldheid der galea aponeurotica. Bloedinfiltrati'én — builen. Pericranium. Impressiones. Fissurae et fracturae. Caries. Gesteldheid der pijlnaad. Aangeboren gebreken. Os frontis, parietale (dexter et sinister), occipitis , temporis (dexter et sinist.), suturae ct margines [frontalis, sagittalis, temporalis, occipitalis). Hersenpan [cranium), dik of dun, hard, broos, week, buigzaam. Kruiszaagsnede van het schedelgewelf — binnenste vlakte, beenuitwassen. Diploe met veel of weinig bloed en etter. Diepe of oppervlakkige groeven der klieren van Pacchioni. 2. Onderzoek van het harde hersenvlies [dura mater). Vergroeijing met den schedel — of zich op sommige plaatsen bloed, etter, ichor, ongewone kleur, beensplinters bevinden ? Gebrek of overvulling aan bloed der vaten, vooral der arteria meningea. Openen van den sinus falciformis — verscheuring der vaten. Hoedanigheid en hoeveelheid van het bloed in de sinus (boezems). — Het hersenvlies wordt langs de beide zijden van den sinus, vervolgens iedere helft naar beneden ingesneden en afgelegd. 3. Onderzoek van het spinneioebs- en weeke hersenvlies. Vergroeijing. Extravasaten van bloed, lymphe , etter, water, ontsteking. Fijner vaatnet(met bloed overvuld), hydatides. 4. De groote hersenen. — Het sikkelvormige verlengsel wordt omgeslagen. — Bouw en consistentie. De beide halfronden (hemisphaerae). Hardheid, weekheid, kleur, bloedrijkdom. Extravasaten. Gangraen. Wonden, ontsteking, ettering. Maat en gewigt van het waargenomen extravasaat. Bij kinderen is de mergachtige witte zelfstandigheid uit den aard rooder. De zij deling sche of driehoornige (Ventriculi laterales s. tricornes). Hoeveelheid en kleur van het water. Extravasaat van bloed, etter. De vaatvlechten (plexus choroideï) (opgevuld, variceus), doorschijnend middelschot (septum pellucidum) , gestreepte ligchamen of hersenknoopsn (corpora striata s. ganglia eerelri), beddingen der gezigtszenuwen (thalami s. colliculi nervorum opticorum). (hydatides) De beide zijdelingsche kamers worden door verwijdering van dunne hersenlagen aan weerszijden van het eeltachtige ligchaam (trabs cerébri s. corpus callosum s. commissura maxima) en door het invoeren van het skalpel geopend. De derde kamer (ventriculus tertius). Vaatvlechten, pijnappelklier (glandula pinealis s. conarium), hersenzand. Men bereikt denzelve , wanneer het eeltachtige ligchaam, het middelschot en het gewelf (fornix) dwars doorgesneden en het laatste voor- en achterwaarts omgelegd wordt. 5. De kleine hersenen. Consistentie. Bouw. Kleur. Doorsnijden derzelve in verschillende cbylbuis (ductus thoracicus) en watervaatklieren behoorlijk te kunnen onderzoeken , ligte men ten eerste de long uit de borstholte naar regt op en snijde den het middelvlies vormenden omslag der pleura volgens de long af; en overtuigt zich, of door eene uitwendige verwonding de tot het hart loopende zenuwen gewond , de ductus thoracicus gekwetst, spijsbrij uitgestort is ; of het middelrif ontstoken, beleedigd, ingewanden door hetzelve uitgezakt zijn. — Verwonding der nervi phrenici en van den oesophagus. f. Eviscerereen der ingewanden der borstholte,, Zulks geschiedt alleen met dezelve, of men neemt het uitwendige gedeelte van den hals mede uit. In het eerste, gebruikelijker geval worden het aderen en de deelen, welke door het middelrif gaan , vooraf onderbonden. 2. Onderzoek van den hals en den nek. Wordt vooral vereischt, wanneer de dood door stikking en vergiftiging vermoed wordt. Het onderzoek der luchtpijp geschiedt daar- door, dat men door eene loodregte snede van de kin tot aan het borstbeen en loodregt langs den onderkaakbeensrand dezelve ontbloot, de spieren en de schildklier ter zijde legt, het diepere extravasaat, het luchtgezwel , de breuk der kraakbeenderen naauwkeuriger onderzoekt, vervolgens het kanaal in de overlangsche rigting opensnijdt en het aangetroffen vreemde verwijdert; even zoo wordt de bij den strot aangetrokken slokdarm loodregt ingesneden. Toestand der bloedvaten , bijzonder van den hersen- of hoofdslagader , de strotader en de sleutelbeensaderen. — Larynx — glandula thyreoidea. Verwondingen dezer deelen. 3. Voor het onderzoek van het ruggemerg zijn wonden van den nek, welke meer aan het achterhoofd en het ruggemergskanaal uitloopen , van bijzonder gewigt , en in dit geval moet na behoorlijk onderzoek van den hals, het hoofd met den hals van den romp gescheiden en vervolgens het ruggemergskanaal met de grondvlakte van den schedel zijdelings doorgezaagd (niet met den beitel geopend) worden. Toestand van het ruggemersgvlies, het ruggemerg, de beenderen en banden. Doordringende , dikwijls zeer kleine wonden met eene naald en derzelver gevolgen, bloedinfiltratie, ontsteking en ettering, beenbederf. Breuken en ontwrichtingen der wervelen (volkomen of onvolkomen) , verscheuring der banden , waterophooping in het ruggemergskanaal. Bij lijken van kinderen worden de ruggewervels opengesneden. ✓ § 6. ONDERZOEK VAN DE BUIKHOLTE. Opening door twee gelijke onder den navel zich kruisende sneden, eene loodregte, zich van de hartkuil tot aan de schaambeensnede uitstrekkende en twee uit het midden der lendenstreek verloopende zijdelingsche sneden. Huid, vethuid, spierachtige en peesachtige buikbekleedsels, omslaan der vier huidlappen. Bij buikwaterzuchtigen moet vóór de opening bet water ontlast worden. — Opvangen en wegen der uitloopende vloeistof. Het uitgestorte en in de buikholte overgeloopene kan zijn : drekstof, urine, bloed, etterachtige, melkachtige vloeistof. Onderzoek naar de bron van dezelve, den graad van rotting en der zich ontwikkelende abdominaal gas-soorten. Ligging der ingewanden en derzelver grootere of kleinere bloedgehalte. Normale of abnormale gesteldheid. Breuken (of dezelve beklemd, versch, oud, gangraeneus of vergroeid zijn). — De wonden zijn: of penetreerende öf niet penetreerende, gesneden , gehouwen, gestoten en geschoten. Verwonding der art. epigastrica (doodelijke bloeding), der witte lijn (ontsteking, ettergang). Kwetsingen en schuddingen van den onderbuik kunnen zonder belangrijke verschijnselen, ontsteking, breuken, uitzakkingen enz. veroorzaken en daardoor doo— delijk worden. Onderzoek van het buikvlies, ontsteking, ontbinding , vergroeijing. Net (kort, lang , vet, murw). 2 i. Organen der chylificatie en assimilatie. a. De dunne darmen. Men laat dezelve van den twaalfvingerigen darm tot aan den blinden darm door den vinger loopen, en onderzoekt daarbij of dezelve bleek, bloedrijk, bruinrood, gangraeneus, vergroeid 9 met puisten en zweeren bezet of geheel ingeschoven en vernaauwd zijn. — Wormen. — Het darmscheil van dezelve met zijne melkvaten. Inhoud van den darm (ledig of gevuld). Onderzoek der darmvliezen (tunica villosa). Gedaante en rigting der darmwond. b. De dikke darmen worden op dezelfde wijze onderzocht, wanneer het convoluut van den dunnen darm ter zijde geschoven is. Toestand van het klapvlies van den karteldarm. In den endeldarm , welks onderzoek eerst na dat vaii de overige ingewanden bewerkstelligd wordt, moet nagezien worden of dezelve dreksioffen bevat of niet, of dezelve verwond of overigens ziekelijk ontaard is. — Het wormsgewijs verlengsel. Banden van den kartel- en blinden ventosa , ootryoiaes, carnosa, caicai ea , ncssi— mularis. Vormingsgebreken der vrucht. Monstrositeit. Misgeboorte. Deformiteiten. Onderzoeh der nageboorte. Gewigt. Grootte. Of dezelve versch, rottig, ziekelijk, ontaard is. Twee navelstrengen in plaats van een. Ontbreken van den navelstreng, waar dezelve afgescheurd of afgesneden is ? Gesteldheid der eivliezen, öf enkelvoudig of dubbel. Mèmbrana decidua. Chorion. Amnios. Moederkoek (middellijn 6—7 duim.) Gewigt der geheele nageboorte (1—IJ pond, zelden 2—4 pond). Placenta succenturiata. Navelstreng 18—20 duim lengte, § duim dik. Wharton'sche gelei. Navelstrengader (varices). De beide navelstrengslagaderen (polsslag). Urachus. Knoopen en omstrengelingen van den navelstreng. Abnormale kortheid (6 duim), kleur en hoedanigheid van het vruchtwater (geel, groen), temperatuur (30° R). Hoeveelheid (1§ pond.) Hoeveelheid en hoedanigheid van het huidsmeer (slijm) (gewoonlijk aan de buigingsplaatsen der ledematen). § 8. BIJZONDERE SCHOUWING VAN HET LIJK VAN PASGEBOREN KINDEREN. 1. Uitwendige schouwing. Hoofd. Behaardheid. Gezwel met vochtgolving, fontanellen (groot, gesloten, ingezonken). Hoofdbeenderen (los, week , hard), sugillatiën. Voorhanden zijn van scheuren , breuken , bloedbuilen. Gezigt. (Bruinrood, opgedreven , vol, vet, mager. Slijm in den mond en de neus, teruggeslagen tong, vreemde ligchamen.) Hals. Indrukselen van vingers, streng. Overal bewegelijk bij ontwrichting. Borst. Van voren geheel plat of door ademhaling gewelfd. Uitmeten van de middellijn des hoofds. Borsttepels vooruitstekend met eene hof omringd. Bloedonderloopingen aan den nek en het ruggemerg. Onderluik. Gesteldheid des navelstrengs. Geslachtsdeelen. Balzak gezwollen . rood, rimpelig. Aangeboren breuken. Hydrocele. Een of twee ballen. Clitoris, bovenmatige grootte van dezelve. Wonden. Kwetsingen. Ontsteking. Wankleurige vlekken. Passen des gevonden navelstrengs aan het overblijfsel des kinds. Onderzoek of dezelve afgesneden of afgescheurd, onderbonden of niet onderbonden is, of de vaten van denzelve met bloed opgevuld of ledig zijn. Anus, openstaande of meconium aan dezelve. Ledematen. Frakturen. Ontwrichtingen. Gesteldheid der nagelen aan de vingeren en voeten (hard, week, dun, nog niet tot aan de toppen der vingeren reikende). Vastheid , lengte, dikte, ronding der spieren en beenderen. 2. Inwendige schouwing. A. Holten des hoofds. Doorsnijding en scheiding van de huid. Schedelbeenderen. Indrukselen, breuken, splijtingen (men verwissele dezelve niet met eene sutuur). Steken , bijzonder in den omtrek der fontanellen , van het zeefbeen, in de ooren, in de slapen , in de oogholten. De opening van het schedelgewelf geschiedt derwyse, dat de beenderen in de rondte met eene zeer fijne zaag ligt doorgesneden, vervolgens in de fontanellen van elkander gescheiden en bij iedere snede benedenwaarts omgebogen worden. Hersenen. Weekheid. Het hersenwater is bij jonggeborenen van natuur roodachtig. Hoeveelheid en hoedanigheid van de in de vaten en boezems bevatte vloeistof. Bouw en gesteldheid der hersenen en van derzelver grondvlakte. Mondholte. Vreemde ligchamen, schuim, bloed, Liquor, amnii meconium. Luchtblazen. Snede aan het toompje der tong. Sugillatiën naar binnen bij ontwrichting der halswervelen. B. Borstholte. Ligging, gesteldheid en grootte van den thymus, der longen, van het hart. Omvang der longen, of dezelve klein en ingevallen aan de ruggewervelen liggen en slechts eene kleine ruimte innemen , dan of zij uitgebreid zijn, de borstholte uitvullen en de zijdelingsche gedeelten van het hartezakje bedekken ? — Uitstorting van bloed of wei, buitenzijde der longen (rozenrood, los, wit, zwartrood, opgevuld met bloed, vast, rottend, blaauwachtig, wankleurig, verweekt, papachtig). Luchtblaasjes of blazen bij insnijden van de longcellen. Geheele of gedeeltelijke hoedanigheid der longen. Spekgezwellen. Buitengewoon groot hart, slagadergezwellen, borstwaterzucht. Etter. Vormingsgebreken. Hart (fletsch). Hartezakje. Eirond gat. Longproeven. De Hydrostatische berust op de grondstelling, dat de met lucht gevulde long als een ligter ligchaam in eene zwaardere vloeistof zwemt, de luchtledige als een zwaarder in eene ligtere naar beneden zinkt. Men onderzoekt aj de longen met het hart en neemt beide organen na onderbinding van alle vaten en der luchtpijp uit de borstholte, en legt ze in een ongeveer twee voeten hoog met zuiver koud water gevuld vat zacht op het midden des waters en let op, of zij en wel beiden of slechts één zwemt of zinkt, of dit laatste langzaam of spoe- dig, geheel of slechts gedeeltelijk, volkomen tot op den bodem of niet geheel plaats heeft, b) Be longen zonder hart, hetwelk na onderbinding der longslagaderen en longaderen daarvan gescheiden wordt, c) Iedere long alleen, terwijl men beiden van elkander scheidt, om te zien of beiden zich op gelijke of verschillende wijze in het water verhouden, d) De afzonderlijke gedeelten van iedere in stukken gesneden long, waarbij gelet moet worden of bij het in stukken snijden lucht met een sissend knisterend geraas te voorschijn komt, of knobbels, slijm, weinig of geen bloed in de longen zijn. Vervolgens onderzoeke men het verhouden der afzonderlijke stukken tot het water, drukke dezelve daar onder uit en neme nu waar, of zich luchtbellen , fijne of groote daarbij ontwikkelen en of zij nog zwemmen of zinken ? 2. De Ploucquet'sche longenproef doelt op de daadzaak, dat het gewigt der longen van het door de ademhaling in dezelve indringend bloed verdubbeld en ook in verhouding tot dat van het overige ligchaam vermeerderd is. Zij bestaat daarin, dat men de longen zonder het hart, vervolgens iedere long afzonderlijk weegt en het gewigt met dat van het reeds te voren gevonden des geheelen ligchaams vergelijkt. 3. De DanieVsche longenproef. De longen worden met het hart en daarna afzonderlijk door middel eener unster in een diep vat met water gedompeld , men lette er op, hoe ver het water daardoor stijgt, of onderzoeke het aan eene gelijkertijd ingedompelde met eene schaal voorziene glazen buis. Daar echter door lucht uitgespreide longen in het water niet naar beneden zinken, omdat zij relatief ligter zijn dan dit, moet aan dezelve eenig specifiek zwaarder ligchaam van bekend gewigt gehangen worden. Hierbij wordt namelijk aangenomen, dat longen, welke geademd hebben , aan omvang toenemen , dat zij echter daardoor aan gewigt in het water eenige onzen verliezen en het water daarentegen zoo veel wint, dat echter derzelver specifiek gewigt ongeveer twee oneen zwaarder is als van die, welke geademd hebben. C. Buikholte. Ligging en gesteldheid der ingewanden , mogelijkheid van bestaande rotting. Bloedovervulling of bloedeloosheid der vaten , bijzonder der navelvaten , of deze open of gesloten zijn. Ook de lever, milt en maagklieren brengt men geheel of stuksgewijs in het water en let op of dezelve ook zwemmen of niet. Lever. Omvang. Gedaante. Veneuse buis (ductus venosus), (Is de in de lever gewoonlijke verdeeling der navelader in twee takken en de oorsprong van den navelslagader uit de bekkenslagaderen regelmatig of niet?) Maag. Gesteldheid en hoeveelheid van den inhoud (witte , zwarte slijm , vruchtwater , melk, vergift). Ontsteking, brand. Darmen. Onderzoek of het darmkanaal meconium of eenige andere bloedige of weiachtige vloeistof bevat. Atresia ani. Pisblaas. Of en hoeveel urine in dezelve aanwezig is, of geheel ledig is? (Pisblaasproef, vermoeden dat eene ledige pisblaas op bereids geschiedde ademhaling wijst.) Middelrif. De meer of mindere welving van hetzelve, of namelijk de spier hoog naar boven in de borstholte reikt of reeds vlakker in de onderbuiksholte nedergedaald is. § 9. REGELEN BIJ HET ONDERZOEK YAN VERGIFTIGDE PERSONEN. De werking der vergiften op het menschelijke organisme is verschillend naar de eigenschappen van hetzelve. Hunne verdeeling in scherpe of bijtende, in verdoovende, in zamensnoerende of uitdroogende en in besmettelijke vergiften is nog de gebruikelijkste. Tot de scherpe vergiften (corrosiva) behooren in het bijzonder de arsenik met derzelver praeparaten, de spiesglans, de kwikzilveroxyde en de geconcentreerde delfstoffelijke zuren; uit het plantenrijk hoofdzakelijk de ranonkel en Euphorbia-soorten, de vingerhoed, kleine laurier (kelderhals), men in de lever, het hart, de longen sporen van gangraen. De verdoovende vergiften [narcotica) stammen allen van het plantenrijk af en zijn voornamelijk Belladonna, Hyoscyamus , Cicuta , Aconitum , Strammonium , Opium , blaauwzuur, laurierkerswater. Zij werken inzonderheid op het zenuwstelsel. Gezigt opgedreven , rood . blaauw , verdraaid. De oogen half geopend , op de huid groote roode vlekken , evenals bij scharlakenkoorts. Maag en darmen sterk door lucht opgedreven, derzelver bloedvaten met vloeibaar bloed opgevuld. Maagmonding somwijlen vernaauwd , enkele plaatsen losser van weefsel, murw. De geheele bloedmassa is in den regel opgelost en vloeibaar. Lever en milt dikwijls in den toestand van rotting. Spoedige overgang van het lijk in rotting. Wanneer de plantaardige vergiften in zelfstandigheid gebruikt worden, vindt men dikwijls de sporen van het vergift nog in de maag en het darmkanaal. De uitdroogende zamentrcMende vergiften (