WWWWWWWWi l[[M.u.3307ll| : BEPALINGEN VAN HET SOORTELIJK : GEWICHT VAN DEN MENSCH ALS ONDERDEEL VAN HET KLINISCH ONDERZOEK TER VERKRIJGING VAN UEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGN1EICUS Dk. M. STRAUB, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN IN DE AULA DER UNIVERSITEIT OP MAANDAG, 4 JULI 1910, DES NAMIDDAGS TE 4'/2 UUR DOOR WILHELM, ALBERT WIEMER, GEBOREN ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TE HAARLEM G. W. GROENE VELD. - HAARLEM 1910 Nu door 't verschijnen van dit proefschrift het einde van mijn studietijd is aangebroken, rust op mij de aangename plicht, U allen, Hoogleeraren en Privaat-docenten in de Faculteit der Geneeskunde, mijn hartelijken dank te betuigen voor alles, wat Gij tot mijn wetenschappelijke vorming hebt bijgedragen. In t bijzonder U, Hooggeleerde Straub, Hooggeachte 1 romotor, ben ik veel dank verschuldigd voor Uwe leiding bij de bewerking van dit Proefschrift en voor Uwe welwillendheid, mijn Promotor te willen zijn. Verder wijd ik gaarne nog een welgemeend woord van dank aan den Heer Directeur van 't Toevlucht voor Onbehuisden voor zijn bereidwilligheid, mij de gelegenheid voor mijn onderzoek te verschaffen, en wil ik daarbij mijn tiouwe helpsters, zuster v. d. Kolf 111 de oogheelkundige kliniek, en zuster Roorda in het Toevlucht, niet vergeten. r Qj^/an c/e ntupet/aü/f/enió- van Qy/^ne Qs^f&ec/e^ aan Q/jj^nen /aa!*y/< en Qy^/'ne QJ^and/aant/e /iaat#. I INT H O TJ JD. Bladz. Inleiding 1 Hoofdstuk I. Het lichaamsgewicht in zijn verband met het soortelijk gewicht 4 „ II. De bepaling van het volumen 11 „ III. Het soortelijk gewicht .. 24 „ IV. Eigen onderzoekingen 34 „ V. Conclusies 45 BEPALINGEN VAN HET SOORTELIJK GEWICHT VAN DEN MENSCH ALS ONDERDEEL VAN HET KLINISCH ONDERZOEK. In de oogheelkundige kliniek wordt een belangrijk deel der patiënten gevormd door kinderen met eczemateuze oogontstekingen, van ouds scrofuleuze oogontstekingen genaamd. Het lijdt inderdaad geen twijfel, dat in de aetiologie dezer ziektegevallen, die langdurige en herhaalde opneming in het ziekenhuis noodzakelijk maken, een diep in de constitutie gewortelde stoornis een belangrijker rol speelt dan de uitwendige oorzaken, welke de directe aanleiding tot het ontstaan der eczemen zijn. Deze constitutioneele afwijking is de scrofulose, een duister ziektebeeld, dat nog altijd nieuw onderzoek eischt. Onder de scrofuleuzen in de oogheelkundige kliniek vindt men de twee typen wel terug, welke door onze voorgangers werden onderscheiden, het erethische en het torpide type. Tot de eerste groep behooren teergebouwde kindertjes met fijn besneden gelaat en dunne huid, tot de tweede plompe, zwaarder gebouwde met dikke neuzen en lippen. De typen zijn echter in de meeste ge- vallen niet scherp uitgesproken ; de behoefte ontstaat om door nauwkeuriger onderzoek vast te stellen, of aan den klinischen indruk een realiteit beantwoordt. Zoo kwam het denkbeeld op om het soortelijk gewicht dezer patiëntjes te bepalen. Aangezien tot dusverre het bepalen van het soortelijk gewicht nog niet in den kring van het physisch onderzoek der zieken is opgenomen, moest in de eerste plaats een methode worden gezocht, die met voldoende nauwkeurigheid voert tot dit doel. Het scheen mij toe, dat de ontwikkeling van zulk een methode een arbeid zou zijn, die juist den kortgemeten tijd kon vullen, welke ik aan de voorbereiding van een proefschrift geven mocht. Daartoe moest ik echter mijn doel niet te hoog stellen. Wie het onderwerp zuiver wetenschappelijk, anthropologisch, nemen wil, legt zich een mate van nauwkeurigheid en een lange reeks van waarnemingen met die nauwkeurige methode op, waarvan degeen, die, zooals ik, voorshands zich beperken wil tot de vraag, of voor de kliniek met eenvoudige middelen iets te bereiken is, zich zelf vrijstelt. Toen ik mijn werk begon, meende ik, dat het ook daarom beter was eenvoudig te beginnen, omdat ik een eersten stap zette op een nieuwen weg. Doch ik had de wijze lessen van koning Salomo vergeten. Toen ik aan 't zoeken ging, vond ik verscheidene voorgangers. Krause, Meeh, Ziegelroth en Mies bepaalden het soortelijk gewicht van levende menschen, Ë. Hekmann van lijken, W. Krause, G. Fischer, Davy onderzochten het soortelijk gewicht der afzonderlijke weefsels, hetwelk inderdaad voor het ontstaan van liet cijfer van het totaal soortelijk gewicht van groote beteekenis is. Het eenvoudige toestel, dat ik bij mijn bepalingen gebruikte, is reeds door Ziegelroth beschreven. Ik zal al deze literatuur in de verschillende hoofdstukken, ter plaatse, waar zij te huis behoort, bespreken. Bij de bepaling van het soortelijk gewicht hebben wij op twee factoren te letten, op 't lichaamsgewicht en op het volumen. Het laatste wordt door alle onderzoekers gemeten door de meting van de hoeveelheid water, welke liet lichaam verplaatst. Voor bepaling van het gewicht dient de weegschaal. Ik zal aan elk dezer factoren, gewicht en volumen, een hoofdstuk wijden; daarna in het derde hoofdstukde gegevens van de oudere onderzoekers over het soortelijk gewicht mededeelen en bespreken; in een vierde hoofdstuk van mijn eigen onderzoek en resultaten verslag doen, en eindelijk in een slotwoord een overzicht geven van het tot dusver bereikte. EERSTE HOOFDSTUK. Het Lichaamsgewicht, in zijn verband met het soortelijk gewicht beschouwd. Het mensclielijk organisme is opgebouwd uit organen, die elk een zeer verschillend aandeel hebben in het totaal gewicht en soortelijk gewicht. (Zie Hoofdstuk III, lijst der soortelijke gewichten). Soortelijk bijzonder zware organen verhoogen in belangrijke mate het lichaamsgewicht' lichte, luchthoudende holten bevattende doen zich vooral gelden door vergrooting van het volumen. Sommige van deze hebben niet steeds gelijken invloed. Zoo kunnen vulling van maag, darm en blaas van dien aard zijn, dat men er rekening mee dient te houden, terwijl ook de meerdere of mindere vulling van de longen met lucht bij in- en exspiratie in 't oog gehouden moet worden. Minder snel verandert de omvang van het spierstelsel en het vetweefsel. Ook met deze langzame wisselingen dient echter rekening te worden gehouden. In elk geval dient men te weten, of omtrent het normale soortelijk gewicht iets stelligs kan worden aangenomen, alvorens op goede gronden een abnormaal zijn te mogen constateeren. In dit opzicht hebben enkele onderzoekers zich verdienstelijk gemaakt, en onder hen mag zeker E. Bischoff genoemd worden. Hij was het, die aan zes cadavers zijn onderzoekingen deed om te bepalen, welk aandeel de verschillende organen en weefsels hadden aan het totale lichaamsgewicht. Het resultaat van dat onderzoek publiceerde hij in het jaar 1863 in het Zeitschrift für Rationelle Medicin, Band IX en XX. Reeds in 181(5 had Xasse Senior de anatomen opgewekt tot het nagaan van de quantitatieve verhoudingen, waaraan zoowel de uitwendige als inwendige deelen van het menschelijk lichaam voldeden, en, zooals Bischoff (E) dat in zijn inleiding mededeelt van de publicatie zijner gewichtsbepalingen, den wensch uitgesproken in de geneeskundige tijdschriften met physiologischen en pathologischen inhoud meer getallen te mogen vinden en minder woorden. Vele anatomen hebben aan die roepstem gehoor gegeven en vele mededeelingen van gewichtsbepalingen zijn gevolgd, vooral van schedel en hersenen. Kraüse vooral heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt, en hij publiceert dan ook in zijn Handboek der Anatomie van den mensch opgaven over het gewicht van de groote lichaamsdeelen in 't algemeen en van de ingewanden in 't bijzonder. Bischoff was echter nog niet tevreden over de nauwkeurigheid van de onderzoek-mefhoden. Hij was zich bewust van de groote moeielijkheden, waarmee men te kampen heeft, wanneer men een nauwkeurig quantitatief onderzoek wil doen, speciaal aan het menschelijk lichaam. Bischoff Senior wekte zijn zoon en andere zijner leerlingen op om een nauwgezet anatomisch onderzoek aan cadavers te beginnen, doch zijn vertrek uit Giessen deed de resultaten daarvan verloren gaan, en alleen het gevondene aan het lijk van een zelfmoordenaar van 16 jaar, dat hij in 1853 zelf ontleedde, bleef bewaard. Later zette Bischoff Junior de onderzoekingen voort, en zoo bepaalde hij het absolute en relatieve gewicht van de verschillende organen en weefsels aan zes cadavers, en publiceerde dat, zooals boven reeds is meegedeeld, in het Zeitschrift fiir Rationelle Medicin, van 't jaar 1868, Band XIX en XX. Daar deze bepalingen door Bischoff zijn verricht aan cadavers van personen, die oogenschijnlijk tijdens hun leven geheel gezond waren, lijkt 't mij niet zonder beteekenis de verhoudingen, die hij vond, nader te beschouwen, en in hoofdzaak de getallen te copieeren, die hij gepubliceerd heeft. Om 't overzicht daarvan te vergemakkelijken, bedien ik mij dan van de zelfde nummers, die Bischoff aan zijn cadavers gaf, te weten: I. Een man van 33 jaar, ter dood gebracht; Lengte 168 cM., goed ontwikkeld. Bij de sectie bleek de man volkomen gezond te zijn geweest tijdens zijn leven. II. Vrouw, 22 jaar, uit een raam gevallen; Lengte 159 cM., goed gebouwd, gezond; gewicht 55400 gram. III. Man, 16 jaar, zelfmoordenaar; Lengte 151 cM., sterk en krachtig gebouwd, volkomen gezond; gewicht 35546.87 gram. IV. Neonatus, manl. klein, maar geheel voldragen; gewicht 2300 gram, lengte 49 cM. V. Neonatus, vrouwelijk, gewicht 2969 gram; goed gevoed kind, veel vet. VI. Abortus van 6 maanden; manl. 497 cM. zonder placenta en navelstreng, lengte 280 mM. Op de achterstaande lijst zijn de resultaten van dit onderzoek in details aangegeven. G. von Liebig deed dergelijke bepalingen aan de cadavers van twee zelfmoordenaars, 't Waren twee goed gebouwde personen, resp. 30 en 45 jaar oud, noch bijzonder vet, noch erg mager, van middelbare grootte en met een lichaamsgewicht van 55749, resp. 7651L gram. Ook de cijfers van dit onderzoek vindt men in de achterstaande lijst. Ouderdom ± 35 j. ±35j. 32 j. 16 j. 21 j. 0 j. 0 j. 21 weken Grootte 1.68 M. 1.51 M. i 1.59M. Gewicht van lichaam .... 55.749 76.511 69 668 35.547 55.400 2.300 2.969 0.364 Gewicht van skelet 11.464 13.941 11.080 8.436 8.390 0 426 0.467 20.3 Gewicht van musculatuur 23.062 32.193 29.102 15.722 19.846 0.550 0.701 22.3 Huid 3.516 4.234 4.856 I , n9„ 3.175 0.337 Vet 6.159 11.028 12.510 j4-uzd blndw- <15.670 0.480 0.406 Ingewanden met zenuwstelsel en hersenen 8.616 10.034 6.763 0.822 0.883 Ingewanden alleen 8.9 15.8 10.6 14.5 14 6 25.0 Hersenen . . 1.9 3.9 2.1 15 8 12 2 18 5 Inhoud van maag 0.175 en darm 0.872 1.106 Urine 0.146 I Bloed 0.412 0 815 3 418 | n.123 l 0.175 Verlies en verdamping .. . 0.336 0.984 0.624 0.349 ) j Geslacht. Man I. Man II. Man I. Man II. Vrouw. g tzl - 5 & 3 g G 3 SL Foetus. L1EBIG. BISCHOFi1 Uit de cijfers op de lijst, die op 5 volwassenen betrekking hebben, ziet men, dat bij deze de spieren 't zwaarst wegen, dan volgt 't skelet. Het is interessant in de onderstaande tabel, waarin voor het skelet het vaste getal 10 is aangenomen, de verhoudingsgetallen van lichaamsgewicht en van spierstelsel en vetweefsel te vergelijken, en met name de getallen van mannen en vrouw en van de pasgeborenen. LIEBIG. BISCHOFF. Geslacht, •Avno.i^ 'II I ui'K II «fW I UBK Neonatus. Vrouwel. Manl. Ouderdom ± 35 j. -t 35 j. 32 j. 16 j. 22 j. 0 j. 0 j. Gewicht v.akelet .. 10 10 10 10 10 10 10 «lichaam 48.6 54.8 60.1 42.1 66.03 63.5 53.9 » spieren. 20 1 23.09 26.2 18.6 23.6 15.001 12.9 » vet . ... 5.3 7.9 11.2 18.6 8.6 j 11.2 » » huid... 3.06 3.03 (met » »huid en , „ weefsel) vet De drie systemen, die in deze onderzoekingen onze bijzondere aandacht verdienen, zijn de musculatuur, het skelet en het vet, omdat deze, blijkens de boven aangehaalde cijfers, het grootste aandeel hebben in het geheele lichaamsgewicht, en bovendien omdat bij verschillende constitutie en ziekte-toestanden juist die systemen invloed ondervinden. Het is toch duidelijk, dat sterke vermeerdering der spieren door training, zooals we dat bij 't roeien kunnen waarnemen, of een uitgebreide spieratrophie door uitputting verandering geeft in gewicht en volumen, terwijl soortgelijke, doch quantitatief verschillende, door aanzetten of atrophie van het vetweefsel ontstaan. Teergebouwde individuen met een teer beenderstelsel zullen daarmede meer in lichaamsgewicht dan in volumen achterstaan. Het is niet onaardig hier te wijzen op de gevolgtrekkingen van Schmidt-Monnard, die, uit een reeks van onderzoekingen, de conclusie meende te mogen trekken, dat men bij 't ophanden zijn van sommige ziekten, o. a. rachitis, reeds in staat zou zijn een gewichtsverlies te constateeren, voordat het nog mogelijk is een besliste diagnose te maken. In aansluiting daarvan willen we nog een mededeeling vermelden van Malling Hansen, die hij publiceerde in het Jahrb. f. Kinderheilkunde, XIII pag. 84, over een influenza-epidemie in een instituut, waar de leeraren ziek werden, maar de jongens uiterlijk gezond bleven ; bij hen was echter gedurende 4 weken een gewichtsstilstand waar te nemen in plaats van de gewone gewichtstoename. De bedoeling is dit verschijnsel aan latente influenza toe te schrijven. Een scepticus zou er echter uit kunnen afleiden, dat het oog van den meester de jongens zwaar maakt. TWEEDE HOOFDSTUK. De bepaling van het Volumen. In de volgende bladzijden stel ik mij voor iets mede te deelen over de bepaling van het volumen van het menschelijk lichaam, voor zoover ik daarover in de literatuur iets heb kunnen vinden. Van E. Hermann verscheen in 1878 een mededeeling van zijn onderzoekingen over 't soortelijk gewicht in de Mittheilungen ausdem Pathologischen Institutezii Miinchen, Over 't gewicht en volumen van den mensch. De aanleiding tot dat onderzoek was gelegen in de uiteenloopende opgaven, die tot dat oogenblik bestonden over het volumen van het menschelijk lichaam. Quételet b.v. beschouwde een volumen van 71.99 L. als 't gemiddelde volumen van den mensch, Krause 57.11 L. bij een gewicht van 61.38 KG., 51.39 L. bij een gewicht van 52,61 KG. Meeh vermeldde het volgende resultaat: Bij mannen van 20— 45 jaar: bij sterkste exspiratie : 59028 cM3. bij diepste inspiratie : 61856 cM3. Bij mannen van 9—49 jaar: bij sterkste exspiratie: 49023.3 cM3. bij sterkste inspiratie: 51350.7 cM3. Deze mededeeling vindt men in het Zeitschrift für Biologie, XV 1879 p. 448. Hermann deed dus nieuwe proeven, en wel met cadavers, die hij onder water dompelde; hij mat dan het verplaatste water. Het apparaat, waarvan hij zich bediende, bestond uit een kast van zink, met een houten mantel; door een venster in den kastwand kon hij den waterstand aflezen. Hermann heeft bij zijn gevallen gelet op ziekte,geslacht en ouderdom. Eerst vermeldt hij de uitkomsten van een onderzoek der cadavers van 12 normale personen. Ik deel de gemiddelde waarden mee, door H. gevonden : Bij cadavers van personen van 11—20 jaar: Lengte 161.67 T Gewicht 54.75 Volumen 60.16 Bij id. vaii 21—30 jaar: Lengte 1.66 Gewicht 69.08 Volumen 75.5 Van 31—40 jaar: Lengte 1.60 Gewicht 60.58 Volumen 63.33 Van een neonatus: hij 3.1 gewicht, een vol. v. 3440. Krausf. geeft op : a) bij man: gewicht 61.38, volumen 57.11 b) bij vrouw: gewicht 52.61, volumen 51.39. Hermann deed ook onderzoekingen aan lijken van personen, aan ziekten overleden. Voor patienten, geleden hebbende aan phtisis, vond hij de volgende gemiddelde waarden : bij een gemiddelde lengte van 166.10 en een gemiddeld gewicht van 45.57 een gemiddeld volumen van 46.74, een resultaat, dat hij bereikte door een onderzoek van 126 gevallen. Die door Hkrmann meegedeelde gemiddelde waarden in de gevallen van phtisis zijn aanmerkelijk lager dan de normale. Reeds de wegtering van vet- en spierweefsel zijn in staat deze vermindering te verklaren. Verdere mededeelingen over de bepaling van het soortelijk gewicht, dus van het volumen, vindt men in het Archiv. f. pathol. Anatomie etc. van Virchow, 1891, Band 123, pag. 188. Daar vermeldt Dr. Joseph Mies in Keulen de eerste resultaten van een dergelijk onderzoek. Na eenige inleidende beschouwingen over het lichaamsgewicht en de lichaamslengte, en 't verband, dat tijdens de ontwikkeling tusschen deze beiden bestaat, komt hij tot zijn eigenlijk onderzoek. Mies houdt voor oogen, hoe verschillend 't soortelijk gewicht is van de deelen, die 't menschelijk lichaam samenstellen (been, spieren, vet). Deze hebben bij zieken, herstellenden en gezonden bij verschillenden leeftijd, misschien ook bij verschillend geslacht etc. met verschillende procentgetallen aandeel in de lichaamsmassa, zoodat twee menschen met gelijk gewicht of met gelijk gewicht en gelijke lengte van 't lichaam een verschillend volumen kunnen hebben. jVJies vergelijkt nu het volumen met de geheele lichaamslengte en komt zoo tot //het hoogte-getal van het volumen '. Volwmenhoogte van een mensch of dier noemt hij dan de hoogte van een watermassa, die een even groote ruimte inneemt als een lichaam, dat zich bevindt in een vat met een dwarsche doorsnede overal van een kwadraat met een zij lengte van 10 cM. Van de waterkolom in dat vat weegt elke mM. 10 gram, omdat 100 mM. of 1 dM3 water 1 KG. wegen. ( = 1000 gr.). 't Hoogtegetal van het volumen geeft dan aan, hoeveel maal de geheele lichaamslengte kleiner of grooter is dan de hoogte van een even groot volumen water in dat vat. Mies wilde dan gelijktijdig nagaan de hoogtegetallen van het gewicht en van het volumen om daaruit de grenzen te bepalen van den gemiddelden voedingstoestand bij verschillenden leeftijd, geslacht, ras, physiologischen en pathologischen toestand. Een latere publicatie van de resultaten van dit onderzoek vindt men dan in Band 157 van genoemd Archiv van het jaar 1899, pag. 90. 't Is een voordracht, onder den titel: Ueber die Masse, den Rauminhalt und die Dichte des Menschen, door Mies gehouden met uitvoering van de bepaling van het specifieke gewicht aan een levend individu, op 22 September 1898 in de anatomisch-anthropologische afdeeling van de vergadering van Duitsche natuuronderzoekers en artsen in Diisseldorf. Mies begint met er de aandacht op te vestigen, dat het lichaamsgewicht bij volwassen personen wisselingen kan vertoonen, zoodat men geleidelijke of snelle toe- of afnamen waarneemt. Bij eenige gezonde en volkomen gelijk gevoede gevangenen vond hij in een korte spanne tijds in het oog loopend groote relatieve gewichtsverschillen; over de beteekenis daarvan laat hij zich echter niet verder uit. Mies maakte de opmerking, dat we bij de gewichtsbepaling er zooveel mogelijk voor moeten zorgen, dat de onderzochte personen bij 't wegen weinig vaste en vloeibare voedingsmiddelen en zoo weinig mogelijk inhoud in maag, darm en blaas hebben, terwijl hij de wisselende vulling van de longen en het niaagdarmkanaal met lucht wegens het kleine gewichtsverschil rustig buiten rekening meent te mogen laten. Bij de bepaling echter van het volumen van het menschelijk lichaam dient men, volgens Mies, wel zijn aandacht te schenken aan die gassen. Men moet dan letten op eventueele opzetting van het abdomen, en op een rustige en gelijkmatige ademhaling van de te onderzoeken personen. Mies achtte het van belang de menschen te verzekeren, dat er aan 't onderzoek geen gevaar is verbonden, daar door onrust en angst der onderzochten de respiratie onrustig wordt. Hij liet hen geheel onder water duiken. Voor luchttoevoer gebruikte hij een een- voudig duikertoestel, bestaande uit een masker met een slang tegenover den mond; een glazen verbindingsbuis met een daaraan verbonden stijve gummi-slang kwam dan boven 't water uit. 't Gezicht werd er gedeeltelijk door bedekt, en 't toestel werd met banden aan 't hoofd vastgemaakt. Mies vermeldt eenige bezwaren, aan dit apparaat verbonden, die echter volgens den schrijver voor verbetering vatbaar zijn. Met dit toestel nu bepaalde hij 154 volumina, waarbij hij twee verschillende methoden volgde. In 't voorjaar en November 1891 bepaalde hij de door het lichaam ingenomen ruimte door weging van 't verplaatste water. Op deze manier deed Mies 68 onderzoekingen, waaronder 28 gevangenen van 19—35 jaar oud. Zij genoten de gevangeniskost en waren dus, wat de voeding betreft, in gelijke conditie. Dit onderzoek nu deed Mies met een hevelinrichting, die volgens zijn aanwijzingen werd geconstrueerd ; het verplaatste water werd geleid in een op een decimaalbalans staand vat. Mies meende niet te mogen vertrouwen op de methode, die Ziegelroth volgde bij 't berekenen van den schedelinhoud, een meening, die mij zeer juist schijnt; in het hoofdstuk, waarin ik mijn eigen onderzoek beschrijf, kom ik daarop nog nader terug. Om practische bezwaren te ontgaan achtte Mies 't wenschelijk, dat men eerst de personen onderzoekt met 't hoofd boven water, vervolgens met 't hoofd onder water, om den duur van 't onderduiken te verkorten, en tegelijk, door 't verschil te nemen van de beide volumina, den inhoud van het hoofd te bepalen. In de jaren 1897 en 1898 deed Mies bepalingen met een hydrostatische balans, waarvan hij in band 157 van Virchow's Archiv een uitvoerige beschrijving geeft. Ook bij deze methode gebruikt hij zijn duiktoestel. Mies heeft door 't wegen van 't verplaatste water bij eenige personen twee onmiddellijk op elkander volgende volumenbepalingen gedaan, bij andere verscheidene onderzoekingen met tusschenruimten van dagen of weken op denzelfden tijd van den dag, terwijl hij ook met de hydrostatische balans volumenbepalingen bij dezelfde menschen herhaald heeft. De beide volumenbepalingen, die hij bij elk van 16 gevangenen dadelijk achter elkaar deed, verschillen gemiddeld ongeveer 459 cM., of wel 0.83 gemiddeld op 100. 't Kleinste was 0.01 op 100, 't grootste 1.56 van het gemiddelde van die twee bepalingen. Uit die betrekkelijk kleine verschillen kan men concludeeren, dat volgens de door Mies toegepaste methode van 't wegen van het verplaatste water, 't volumen tamelijk gelijkmatig en waarschijnlijk ook werkelijk zuiver is te bepalen. Wanneer Mies bepalingen bij dezelfde personen deed op verschillende dagen, dan vond hij grootere verschillen, onverschillig of hij de eene of de andere methode toepaste. Hij wijt dat niet uitsluitend aan de door hem gemaakte fouten; hij merkte namelijk op, dat, even als 't gewicht, ook het volumen binnen enkele dagen of weken kan veranderen en zelfs in veel grooter mate dan t gewicht, omdat bij het volumen de wisselende vulling van longen en maagdarmkanaal met gas een groote rol speelt. 2 Daar ik aan het soortelijk gewicht een hijzonder hoofdstuk zal wijden, zal ik volstaan met eerst de resultaten mee te deelen, die Mies bereikte bij de bepaling van het volumen. Ik beperk mij dan alleen tot die leeftijden, voor welke ook ik het volumen bepaald heb, om een vergelijking gemakkelijker te maken, terwijl ik de zelfde nummers zal gebruiken als Mies in zijn bovengenoemde publicatie. T Lengte Gewicht. Volume Nummer. Leeftijd. mM Gr cM3. 29 7"L 1167 20320 19862 " 80 96/,, 1298 24345 23230 < 31 9 /,, 1290 24520 23811 : 32 10' ' 1275 25320 24754 1 33 102/12 1224 24525 23835 - 34 ! 104/,2 1163 22045 21159 35 100/t2 1391 31380 30604 36 1010/., 1212 21880 21367 : 37 li10/,2 l280 27025 26285 38 1 33/12 1 352 32455 31729 , 39 13 /.. 1576 39525 38490 40 145/., 1547 39690 38169 40a 145/,, 1547 39740 38581 ' 41 1410/,2 1565 45235 44378 42 158/,, 1489 42435 41920 43 162/12 1531 44010 42210 ' oqosi}"B}SO.ipAq op uba (appiiu joop P S-JTTIT naao' uaSuraaozjapuo SNaaJ flzarT Wanneer we dan verder nagaan, welke schrijvers zich met de volumenbepaling bezig hielden, vinden we in Band 146 van Virchow's Archiv (1896) pag. 453 een publicatie van Zikgelroth, waarin hij, dus nog voordat Mies zijn werk beschreef, mededeeling doet van zijn bepalingen van het soortelijk gewicht. Ziegelroth gebruikte bij zijn onderzoek een ronden cylinder van zink, hoog 1.30 M., met vasten bodem en stijgbuis met schaal. In den cylinder is op een hoogte van 90 cM., een bankje aangebracht. Met water van een temperatuur van 26° R., wordt tot op een hoogte van 50 cM. in den stijgbuis de cylinder gevuld. Wanneer de waterspiegel volkomen rustig is geworden, wordt de hoogte nauwkeurig afgelezen en opgeschreven. Voordat de onderzochte in het water gaat, wordt door Ziegelroth bepaald : le het specifiek gewicht van het bloed; 2e het gewicht; 3e de hoogte van het naakte lichaam. Dan overtuigt hij zich nog eens van de hoogte van den waterstand. De te onderzoeken persoon ging dan zitten op het bankje, waaraan hij zich met de handen vasthouden moest, dit laatste, om te bevorderen, dat het water spoedig tot rust zou komen. Het hoofd steekt boven water uit. Aanvankelijk liet Ziegelroth het hoofd ook onder water gaan, doch practische bezwaren deden hem daarvan terugkomen. Hij besloot dus den inhoud van het hoofd te berekenen. Het water reikte tot aan een horizontaal vlak, gaande door achterste haargrens en hyoid. Ziegelroth beschouwde de schedel dan ongeveer als een kogel, waarvan de inhoud, als men den straal slechts weet, gemakkelijk te berekenen is. 't Volumen van het lichaam, zonder hoofd dus, werd dan bepaald uit de formule hx ■kt2, waarvan tt = 3.14, en r de halve middellijn van 't grondvlak van den cylinder. Zi-egelroth lette er dan op, dat de onderzochte vóór 't aflezen krachtig uitademde, omdat hij meende, dat, wanneer men daarop geen acht sloeg, groote fouten 't gevolg konden zijn. De aflezing geschiedde dan in diepsten exspiratiestand van den thorax. Zoo kon men dan volgens Ziegei.roth tegelijk de vitale capaciteit bepalen volgens deze methode. Voor de meting van den schedelinhoud nam hij dan twee maten: één, gemeten van occiput tot glabella, een ander van den kruin langs den voorrand van 't oor naar 't hyoid. Z. mat dus de lange assen van twee elkaar snijdende ellipsen ; 't gemiddelde van die assen beschouwde hij als middellijn van den hoofdbol; den zoo gevonden bolstraal substitueerde hij dan in de formule 4/3 r. r3, en de uitkomst nam hij aan als inhoud van het hoofd. Op de onjuistheid van die methode zal ik bij 't beschrijven van mijn eigen onderzoek nog nader terugkomen. Z. deed zijn bepalingen uitsluitend bij volwassen mannen. In zijn publicatie missen wij dus getallen, die voor een eventueele vergelijking met onze eigen bepalingen kunnen dienen. Toch willen we ze voor de volledigheid vermelden : Nummer. I Lengte. Gewicht. Volumen. cM. Gr. eM;i. 1 172 75.300 73700 2 166 65.000 61330 3 176 75.500 73580 4 167 61.300 | 58300 5 171 71.000 68450 6 171 57 500 55290 7 172 75.400 71050 8 170 65.300 63390 9 161 59.200 55730 10 167 45.000 j 43060 11 170 60.200 [ 56980 12 175 71.000 | 67900 13 172 59.100 55850 14 180 58.800 | 55050 15 170 67.200 | 63390 16 174 55.400 ! 52500 17 167 77.000 | 74340 18 165 60.000 | 59200 19 170 71.000 67900 20 164 64.000 61780 21 169 75 800 74127 22 167 89.500 86100 Na de vermelding van het volumenonderzoek van het geheele menschelijk lichaam wil ik dan ten slotte nog mededeelen, wat enkele onderzoekers hebben gepubliceerd over het volumen van enkele organen afzonderlijk. Ik ontleen die opgaven aan de „Anatomische, physiologische und physikalische Data und Tabellen von Dr. HeRMANN VlEKORDT." Beneke bepaalt 't volumen van de groote organen van thorax en abdomen en vindt daarvoor 't volgende: Vol. van long zonder lucht: 793—1230 cM.3 bij 1023 1300 absoluut gewicht en 1.056 S. G. Cadaverlong, matig gevuld met lucht: Rechts: 1577—1990. TAnks: 1408—L 805. bij sterkste vulling: Rechts: 5157. Links-. 4364. Volumen en capaciteit van eenige lichaamsorganen op verschillende leeftijden : Leeftijd. Hart. Longen. Lever. Milt. Nieren. l'/2—2 42.5 231 320.5 38.8 72 6—65/6 81 5 497 561 50 104 14I/2—15 161.6 958 1079 91 207 t es-A Jejunum ,, Leeftiid. T1 Colon. Man g. en lleum. Capaciteit l'/s — 2 6—65/e 2490 1725 1090 in cM3. 14'/!—15 Dan bestaan er nog de volgende opgaven van Wksener over het volumen van lever en longen, die hij vermeld heeft in zijne dissertatie, uitgegeven in 1879, onderden titel: Ueber die Volumverhaltnisse der Leber und der Lungen in den verschiedenen Lebensaltern; ik nam daarvan alleen de getallen over, die gelden voor de leeftijdsgrenzen, tusschen welke mijn onderzochten zich bewegen. Ik vind dan 't volgende: MAN. VROUW. Leeftijd. Longen. Lever. Longen. Lever. 2 | 261 344.5 | 262.5 308.1 3 ! 324.7 368.8 I 317.3 400.3 4 i 449 511.2 5 | 439 499 6 ! 480.5 564.3 7 659.5 669.5 7-9 719.3 759 9_11 596.2 852.5 15 771.3 1034.7 16 ! 1362.2 1115 6 In het volgend hoofdstuk ga ik er dan toe over, te vermelden, welke resultaten de in de vorige bladzijden genoemde onderzoekers hebben gepubliceerd over het soortelijk gewicht van het geheele lichaam, terwijl ik daarin ook gelegenheid zal hebben nog een en ander mee te deelen over het soortelijk gewicht van enkele organen afzonderlijk. DERDE HOOFDSTUK. Het Soortelijk Gewicht. Di het vorige hoofdstuk had ik gelegenheid tot het beschrijven van de methoden, die de verschillende onderzoekers gevolgd hebben om het volumen te bepalen ; er blijft dus over, nog een en ander mede te deelen over de door hen bereikte resultaten, wat betreft het soortelijk gewicht. Wanneer wij dan weer de reeks van onderzoekers nagaan, vinden we in de literatuur getallen gepubliceerd door Krause, die in zijn Handboek der anatomie, in het IIe deel pag. 12, als resultaat van zijn werk voor het S.G. de volgende waarden opgeeft: Bij rustige respiratie van matig uitademen 1.0551. bij volkomen luchtledigheid van longen en darmkanaal 1.1291. Een andere publicatie luidt: а) bij man: G. 61.38, V. 57.11, S. G. = 1.0748 б) bij vrouw: G. 52.61, V. 51.39, S.G. = 1,0237. Dit zou dan gelden voor personen, die geheel gezond waren. Meeh deed ook een dergelijk onderzoek en hij vond het volgende: Bij 4 kinderen op den leeftijd van 62/3—13'/8jaarin willekeurigen ademhalingstoestand gemiddeld 1.01241 (0.97756—1.07933). Bij 7 mannen van 16—45 jaar: bij sterkste exspiratie gemiddeld 1.02802 (1.01313—1.05727). bij voortgezette diepste inspiratie gemiddeld 0.96702. (0.94457—0.9846). Meeh rekende daarbij de vitale capaciteit bij de sterkste exspiratie. E. Hermann, wiens onderzoek in het vorige hoofdstuk reeds iets uitvoeriger is meegedeeld, heeft bij zijn gevallen gelet op ziekte, geslacht en ouderdom. Eerst vermeldt hij de uitkomsten van een onderzoek van 12 normale personen ; ik deel de gemiddelde waarden mee, door Hermann gevonden: Bij cadavers van personen van 11—20 jaar: Gem. lengte 161.67, gew. 54.75, vol. 60.16, gem. S.G. 0.9021. Bij id. van 21—30 jaar: Gem. lengte 166, gew. 69.08, vol. 75.5, S. G. 0.9639. Van 31—40 jaar : Gem. lengte 160, gew. 60.58, vol. 63.33, S. G. 0.9552. Hermann deed ook bepalingen aan lijken van personen, aan enkele ziekten overleden. Voor patienten, geleden hebbende aan phtisis, vond hij de volgende gemiddelde waarden : bij een gemiddelde lengte van 166.10: Gew. van 45.57, Vol. van 46.74; een gemiddeld S. G. van 0.9748, welk resultaat hij bereikte door een onderzoek van 126 gevallen. Uit die cijfers van Hermann blijkt dan, dat bij normale personen in de levensperioden van 11—30 jaar het absolute gewicht en 't soortelijk gewicht toenemen. Tegen het 40e jaar is 't absolute gewicht weer wat gedaald, 't soortelijk gewicht gestegen. Voor de phtisisgevallen vond Hermann een laat,/ absoluut gewicht en een hoog specifiek gewicht. Uit dat hooge S. G. volgt, dat de consumptie in de eerste plaats het vet treft. Wanneer men de tabellen der gewichtsbepalingen van Bischoff en Liebig nagaat, verwondert dat hooge S. G., ook niet, omdat bij normale personen 't vet een vrij belangrijk procent bijdraagt tot het totale volumen en wegens de lichtheid van het vetweefsel in mindere mate tot het lichaamsgewicht. Bij gevallen van dood door acute ziekten constateerde Hermann een laag absoluut gewicht en een hoog S.G. Hij was van meening, dat een verhooging van het S. G. duidde op een afname van het vet. Wij komen nu tot het in het vorige hoofdstuk reeds genoemde onderzoek, door Dr. Joseph Mies gedaan. Ik meen weer te kunnen volstaan met de mededeeling van de door Mies gevonden waarden voor die leeftijden, waarmee ik mij in 't bijzonder heb beziggehouden. M. geeft dan de volgende waarden op voor 't S. G. No. Leeftijd. Gewicht. Volumen. S.G.: 29 7u/i2 20320 19862 1.023 30 96/i2 24345 23230 1.048 31 9/a 24520 23811 1.030 32 101/]* 25320 24754 1.023 33 102/i2 24525 23835 1.029 34 104/ia 22045 21159 1.042 35 10»/u 31380 30604 1.025 36 1010/n 21880 21367 1.024 37 ll1® /ia 27025 26285 1.028 38 13'/u 32455 31729 1.023 39 13/m 39525 38490 1.027 40 ( 145/u 39690 38169 1.040 40 al 145/is 39740 38581 1.030 41 1410/is 45235 44378 1.019 42 158/u 42435 41920 1.0123 43 163/12 44010 42210 1.043 Om 't overzicht over de resultaten van zijn geheele onderzoek gemakkelijk te maken, rangschikte Mies de volgens beide methoden gevonden waarden van 't S. G. naar hun grootte, en verdeelde ze dan in drie groepen, elk met een derde deel der gevallen. Dan kreeg hij dus: bij 15 jongens de getallen : Laag S.G. Middel groot S.G. Hoog S.G. 1.0123—1.023 1.024—1.029 1.030—1.048 bij 59 mannen: Laag S.G. Middel groot S.G. Hoog S.G. 1.0127 — 1.031 1.032—1.039 1.040—1.059 bij 2 5 gevangenen : Laag S.G. Middel groot S.G. Hoog S.G. 1.018—1.039 1.040—1.048 1.049—1.082 Voor de 87 volwassenen te zamen zouden die waarden dus zijn : Laag S.G. Middel groot S.G. Hoog S.G. 1.0127—1.034 1.035—1.044 1.045—1.082 Mies meende nu uit zijn onderzoek de conclusie te mogen trekken, dat normale mannen in 't algemeen een grooter lichaamsdichtheid hebben dan de jongens, en een kleiner dichtheid dan de gevangenen, met hun geringen panniculus adiposus. Hij vestigde er echter de aandacht op, dat de bepalingen der laatsten gedaan zijn door wegen van het verplaatste water. Ziegei.roth, wiens methode ik reeds beschreven heb in de voorafgaande bladzijden over het volumen, deed zijn bepalingen uitsluitend bij volwassen mannen. Van de twee en twintig door hem bepaalde gevallen vond hij als gemiddelde waarde voor 't S.G. 1.055. Onder die mannen was er één met een S.G. van 1.01 3. Ziegei.roth merkte daarbij op, dat die pat. tengevolge van carcinoom en secundaire anaemie sterk cachectisch was. Hij wees er op, dat dit geval volgens hem leerde, hoe duidelijk stoornissen in de stofwisseling en voeding zijn uit te drukken in een getal als 't S.G., terwijl bij genoemde patiënt lichaamsgewicht en lichaamslengte oogenschijnlijk vrijwel normaal waren. Uit die gevallen zocht Ziegelroth nu acht (8) gevallen op van personen, die hij als volkomen gezond mocht beschouwen. Als gemiddelde waarde van het S.G. van die normalen vond hij dan 1.055, 't laagste cijfer was 1.046, 't hoogste 1.062. Menschen met een S.G., lager of hooger dan deze waarden, bleken niet gezond te zijn. Bij 't geval van een man met een S. G. van 1,069 maakte Ziegelroth de opmerking, dat deze bij een hoogte van 1.80 M. slechts 59 KG. woog, zeer mager was, „bijna uitsluitend uit huid en been bestond". 't Hooge soortelijk gewicht wijt hij dan aan 't ontbreken van het vet, de gebrekkige ontwikkeling der spieren, het overwegen der beenderen. Voor de lage S. G.'s getallen zou dan zijn op te merken, dat de onderzochten vetlijvig waren en opgeblazen." 't Is hier dan nogmaals een gelegenheid er de aandacht op te vestigen, dat men aan de absolute getallen van Ziegelroth geen groote waarde mag hechten, omdat naar mijn meening, zijn methode van bepaling van den schedelinhoud een voldoende mate van nauwkeurigheid mist; een direct gevolg is dan, dat Ziegelroth een te klein volumen aanneemt als dat van het geheele lichaam, zoodat de door hem gepubliceerde getallen voor 't S. G. in 't algemeen te hoog zijn. In 't volgend hoofdstuk kom ik daarop van zelf nog even terug. Voordat ik er dan toe overga, in een volgend hoofdstuk mijn eigen resultaten te publiceeren en de methode te beschrijven, die ik bij mijn onderzoek gevolgd heb, meen ik, dat het van belang is, nog eerst eenige getallen mee te deelen, welke verschillende onderzoekers hebben gevonden voor eenige organen afzonderlijk. Voor een gemakkelijk overzicht volgen die dan m de volgende tabel, welke ik overnam uit de Tabellen van Vierordt, waarbij hier en daar de namen der onderzoekers vermeld zijn. S. G. der organen afzonderlijk en van de weefsels, meestal naar opgaven uit Kraüse's Anatomie II pag. 950, waar meestal 't geheele orgaan bepaald is (met bindweefsel, vet en bloedvaten). Vergelijk ook W. Krause en G. Fischer, Zeitsclir. f. ratioiielle Medicin 3. Reihe 26, Bd. 186(5 p. 306 etc., waarbij 't bloedleege eigenlijke parenchym, in de tabel als substantie aangeduid, bedoeld is. NAAM VAN ORGAAN. S.G. Opmerkingen. Beenige schedel 1.717 Pypbeendèren. Spongiosa 1.2429 Krause en Schorssubstantie 1.9304 Fischer. Fibrocartilagointervert. van lendenwervels 1.092—1.104 Ligamentum nuchae 1.1219 Krause en (elastisch weefsel). Fischer. Nucleus gelatinos. der wervels 1.062 Davy. *) Gewrichtskraakbeen 1.0951 Krause en Fischer. Musculatuur. Dwarsgestreept 1.0414 (1.0382—1.0555) Glad 1.0582 (1.0573—1.0591) Peesweefsel 1.1165 Kr. en Fischer Fascia cruralis 1.0767 » » » Epidermis van voetzool.. 1.190 » van dorsale duimhuid 1.100 Huidrug van man 1.394 Pannic.adiposus v.mensoh 0.971 Haar (vrouw) 1.280 1.293 » wit (van grijsaard). 1.290 » van een hottentot).. 1.345 Duimnagel 1.197 Oorkraakbeen 1.097 Glandula lacrvmalis (substantie) ... 1.0583 *) Davy, Transactions of the medico-chirurgical Society of Edinburgh, 1829, vol. III, pag. 436 etc. NAAM VAN ORGAAN. S.G. Opmerkingen. Oogbol 1.022-1.0302 1.0212—1.0216 * 1.091 Cornea \ 1.076 Lens 1.079 .» . .... 1.100 » 1.121 Humor aqaeus 1.0053 Glasvocht 1.0089 Snijtanden 2.240 Wortel 1-950 Kroon 2.380 Parotis 1 • 0551 1.0455 Glandula submaxillaris .. 1.0487 1.0408 (Substantie). Gl. sublingualis 1.0481 Gl. Thyreoidea 1.0655—1.0453 Longsubstantie(luchtledig, vaten matig gevuld)... 1.0450—1.0500 ld. zooveel mogelijk zonder bronchiaalvertakkin- gen 1.041 Een genepatiseerde long. 1.0345 (Kapfl). Een door pleuraal ex-sudaat volkomen gecomprimeerde long 1.054 Toldt. *Larijnx (Schildkraakbeen 1.103 Ringkraakbeen 1.06 Thymus 1.0299-1.0352 Spijsverteringskanaal. Onderste deel van oeso- phagus 1.040 Maagwand: aan cardia... 1.048 aan pylorus . 1.052 Dunne darm. Duodenum 1.047 Jejunum 1.042 Ileum 1.041—1.044 Colon (flexura Sigmoidea 1.042 Hepar 1.0721 1.0572 » 1.056 Pancreas 1.0462 1.0470 » NAAM VAN ORGAAN. S.G. Opmerkingen. Milt 1.0579 (Substantie). » bij kinderen 1.059—1.066 Nieren. 1.0520 Schorssubstantie 1.0489 Mergsubstantie 1.0439 Nevennieren 1.0163 1.0538 Testes 1.0435 1.0448 » Tunica albuginea 1.088 Prostata I 1 0452 Ovarium j 1.0515 | 1.0446 Uterus 1.052 Matnmae (vrouw) 1.0455 Hart. Linker ventrikel ... 1 049 Pericard 1.014 Arterïen. Aorta descendens I 1.060—1.086 Art. hypogastrica > Art. cruralis etc I Begin v. Art. thoracica .. 1.086 Na wegneming v. adven- titia 1.077 Venen. Vena cava inf. , : SS,:::::::::::: i.«i-i.on » saphena magna.... ' Lymphklieren 1.0139 Hersenen. (geheel; man) 1.0386 ( » vrouw) 1.0415 Rugyemerg. 1.0343 Grijze stof: 1.0382 Witte stof: 1.0231 Ganglion cerv. supremum 1.0377 Nerv. ischiadicus 1.046 » met bindw 1.028 Zenuwen in 't algemeen . 1.034—1.038 Placenta 1.0475 Navelstreng 1.058 Wanneer we de getallen der soortgelijke gewichten van de verschillende systemen en organen in de lijst nagaan, dan blijkt 't ons, dat in 't bijzonder de soortelijke gewichten van de beenderen, de huid en 't vet duidelijke verschillen vertoonen met de voor het totaal S.G. gevonden getallen. 't Spierstelsel heeft een S.G. dat vrijwel met onze waarden overeenkomt. We mogen dus aannemen, dat het totale S.G. van 't lichaam in toestanden van training b.v., waarover ik in 't kort in het eerste hoofdstuk sprak, door de musculatuur weinig zal veranderd worden, omdat er dan door de spieren een vermeerdering plaats heeft van het totale lichaamsgewicht bestaande in aanwas van een massa, met het zelfde soortelijke gewicht als het lichaam. We hebben dus, zooals gezegd, in hoofdzaak te letten op het skelet, de huid en 't vet. Menschen met een stevige, harde huid zullen naar verhouding een iets hooger S.G. kunnen vertoonen, met een teere, dunne huid echter een lager S.G. Een zwaar skelet verhoogt niet alleen het totale gewicht, doch maakt 't S.G. hooger wegens het hoog S.G. der beensubstantie. Een grootere of kleinere vetrijkdom beinvloedt echter meer het totale volumen dan het gewicht, en zoo zullen we eventueel bij 't bezit van een dikken panniculus' adiposus een lager S.G. verwachten, bij meer of minder afwezigheid van vet daarentegen een hooger S.G. 't Is dus zeker van belang, zijn aanoacht te wijden aan den toestand van den panniculus, wanneer men in, pathologische gevallen een bepaling wil doen van 'tS.G. 3 VIERDE HOOFDSTUK. EIGEN ONDERZOEKINGEN. In de volgende bladzijden ga ik er toe over, een beschrijving te geven van de methode, die ik zelf heb gevolgd bij de bepaling van het soortelijk gewicht van kinderen. Dat alle begin moeilijk is, daarvan heb ik de waarheid ook kunnen ondervinden. In den beginne beproefde ik, of het mogelijk zou zijn het volumen der onderzochten, zonder het hoofd direct mee te rekenen, te bepalen met behulp van een gewone badkuip. Daarin werd tot op een willekeurige hoogte water gedaan, en de waterspiegel werd op den badrand aangeteekend. Dan moest de onderzochte voorzichtig in het bad gaan liggen, totdat het watei tot aan kin en achterhoofd reikte. Wanneer we den waterstand dan wederom door een teekentje hadden bepaald, verliet de onderzochte weer langzaam het bad en werd dan door bijgieten met een litermaat het door hem verplaatste water gemeten. Door metingen zou dan het volumen van het hoofd worden gezocht, 't Bleek echter onmogelijk met een voldoende mate van nauwkeurigheid op die wijze het volumen te bepalen. We besloten toen aan het bad een afvoerbuis te laten maken; het water, dat daardoor afstroomde, wanneer de onderzochte in het bad had plaats genomen, werd opgevangen in een reservoir, en die hoeveelheid dan later nagemeten. We waren echter verplicht voor elk onderzoek afzonderlijk zóó lang te wachten, tot de laatste druppels door de buis gevallen waren, en juist dat druppelsgewijze afvloeien kostte te veel tijd. Hoe kon dit deel van het onderzoek tot voldoende nauwkeurigheid worden opgevoerd ? Bovendien baarde ook het vinden van een methode, om den schedelinhoud vast te stellen, groote zorgen, want geheel onderdompelen van de onderzochten gedurende een voldoend langen tijd was natuurlijk onmogelijk. Hoe kon het volumen van het hoofd worden berekend? Op beide punten slaagden wij er in, de hinderpalen te overwinnen. De methode, door Ziegelroth gevolgd en in het vorig O O O hoofdstuk reeds genoemd, bleek goede diensten te leveren. Voor mijn onderzoek is dus, door welwillende hulp van den Heer Soutendam, adjunct-Directeur van het Wilhelmina-Gasthuis, onder toezicht van den machinist, een cylinder gemaakt, die een diameter heeft van 59.6 cM., en eene hoogte van 1.30 M. Deze kuip biedt boven den gewonen badkuip het belangrijke voordeel aan van een kleiner lumen, zoodat een kleine hoeveelheid verplaatst water kleiner een belangrijke hoogte-stijging maakt. De onderzochte moet in zulk een kuip staan of op een bankje zitten, doch dit is geen bezwaar. In den eersten tijd heb ik zonder het door Ziegelroth aangegeven pijlglas den waterstand bepaald. Ik maakte gebruik van strooken zink, en het was zeer gemakkelijk om het oogenblik te bepalen, waarop de watervlakte door dat zink aangeraakt werd, omdat bij de lichtste aanraking een duidelijke rimpeling waarneembaar was. Ik vulde nu den cylinder met water van 35 C0.; de te onderzoeken persoon werd in den cylinder getild, doch vóór dat moment had ik reeds den waterstand gemeten. Daartoe was op den cylinderwand een klein vast kerfje aangebracht, en met de zinken liniaal bepaalde ik dan den afstand van dat streepje tot aan den waterspiegel. Wannneer clan het te onderzoeken kind in den cylinder stond, moest het, zoo noodig, zoover doorzakken, tot het water kwam aan een vlak, gaande door haargrens en kin. Dan teekende ik weer op de zinken plaat den waterstand aan en vond zoo de hoogte van den cylinder, die evenveel water bevatte als het onderzochte kind verplaatste. Die hoogte vermenigvuldigde ik dan met het getal - r2, waarvan -r 3.14 en r gelijk is aan de helft van 59.6°, den diameter van den cylinder, dus gelijk aan 29.8 cM. Om de uilzetting van den cylinder tegen te gaan werden op twee plaatsen om den cylinder ijzeren banden gelegd, zoodat ik meende geen groote fouten te kunnen maken, wanneer ik de waarde r. r2 als een constant getal bleef beschouwen bij al mijn berekeningen. Later ben ik in staat geweest een groote verbetering aan mijn apparaat aan te brengen, door de aanwijzing van Ziegelroth, wat betreft 't pijlglas, na te volgen. Ik was daartoe wel verplicht, omdat ik in liet Toe- vlucht voor Onbehuisden, in betrekkelijk korten tijd vele bepalingen moest doen. De aanwending van een pijlglas, waaraan verbonden een graadverdeeling in mM3. nauwkeurig, maakte mij dat mogelijk. In genoemd gesticht heb ik dan ook in een korte spanne tijds meer dan 100 kinderen onderzocht. Omdat, zooals bovengezegd, aan het bepalen van den schedelinhoud vele practische moeilijkheden gebonden waren, leek mij de vondst van de methode van Ziegelroth oorspronkelijk een ware uitkomst. Spoedig echter bleek me, dat die berekening niet zonder fouten kon zijn. Zooals namelijk ook Ziegelroth aanbeveelt, letten ook wij er op, dat, vóór de aflezing van den waterstand, de schedel juist met kin en haargrens op het water rustte. Nu nam Ziegelroth als maten voor zijn inhoudsberekening de afstanden van glabella tot occiput, en van den kruin, vóór langs 't oor, naar 't hyoid. Maar hij neemt geen notitie van het feit, dat juist de kin, en niet 't hyoid, op het water rust. En dat deel van den schedel, dat met kin en neus vooruitsteekt, meen ik, dat niet verwaarloosd mocht worden. Bij vele kinderen steken juist die gedeelten in zoo'n mate uit, dat die verwaarloozing een aanmerkelijk fout moet zijn. Een direct gevolg is, dat de inhoud van den schedel door Ziegelroth als de juiste aangenomen, te klein is, en daardoor is 't geheele volumen van't lichaam te klein. Maar dan zijn ook de S.G., die Ziegelroth publiceert, te hoog. Ik heb dus bij mijn bepalingen wel den schedelinhoud berekend, en ook heb ik in zooverre het voorbeeld van Ziegelroth gevolgd, dat ik het hoofd tot een bol her- leidde, doch den gemiddelden straal van den hoofd-bol heb ik anders bepaald Ik heb daartoe met een passer van Baudeloque vijf maten genomen : 1. den afstand tusschen de parietalia. 2. den afstand van het voorhoofd naar de protub. occip. externa; 3. den afstand glabella-occiput (ter hoogte ongeveer van den ondersten haargrens, ter plaatse, waar men een kuiltje voelt.) 4. den afstand kruin-hyoid. 5. den afstand van kruin naar kin. Om uit die reeks van stralen nu den hoofdbol-straal te vinden, is mij op den duur gebleken, dat de volgende combinatie de beste was: combinatie van 1 en 2; dan combinatie van 3 en 4 (volgens Ziegelroth); de uitkomst van deze laatste samenvoeging combineerde ik dan met 5, en dan die maat weer met de uitkomst van de samenvoeging van 1 en 2. 't Leek me, dat men, den vorm van den schedel voor oogen houdend, 't beste zóó den even grooten bol nabij kwam. Door de toepassing van het pijlglassysteem is het me mogelijk geweest enkele controle bepalingen te doen, om de juistheid van mijn schedel-inhoudsberekening door vergelijkende bepalingen aannemelijk te maken. Wanneer ik den door onderdompeling gevonden hoofdinhoud vergeleek met den door berekening bepaalden, kon ik op den duur daaruit de conclusie trekken, dat ik volgens mijn berekeningsmethode slechts een fout maakte van 'A»—'/2 % van het totale volumen, zoodat ik meende, die kleine ver- schillen te mogen verwaarloozen, zonder dat ik daardoor dan grooten invloed uitoefende op de waarde van 't totale S. G. Het lichaamsgewicht heb ik bepaald met behulp van de balans. Ik behoef daarover geen verdere bijzonderheden mee te deelen. Ik zal er thans toe overgaan, in de hieronder volgende tabellen de resultaten mee te deelen, die mijn onderzoek heeft gegeven. Het overzicht over mijn onderzoek wordt verder zeer vergemakkelijkt door de daarachter geplaatste grafische voorstelling van dezelfde cijfers. In deze grafische voorstelling zijn op de abscis leeftijdsgroepen uitgezet, telkens van drie jaar, en op de ordinaat de soortelijke gewichten. Elk geval wordt door een enkele stip weergegeven. Volledigheidshalve neem ik dan aan 't slot van het hoofdstuk nog een tabel op, die de gemiddelde waarden der soortelijke gewichten vermeldt. A. Oogheelkundige kliniek Nummer. Leeftijd. Gewicht. Volumen. S.G. Aanmerkingen. K.G. c.c.M. I. Normalen (Geen scrofulose). 75 5 jaar 22 K.G. 21723 1 0127 10 5 ' » 14.5 » 14300 1.0139 20 » 19.5 » 18932 1.0300 44 6 » 18 17732 1.0151 66 8 » 22.9 » 22751 1 0065 21 9 » 22.8 » 22473 1.0145 j 35 9 » 30.6 6 29624 1 0329 I ] 19-35 — 31.5 » 30310 1.0392 I 72 10 » 30.8 » 30381 1.0137 19 10 30.5 » 29647 1.0287 I ] 33-9 — 31.2 » 30204 1 0329 j (12 11 » 29.9 » 29544 1.0120 | | 30—12 — 29.6 » 29063 1 0184 j 40 12 » 31.5 > 30549 1 0311 57 13 » 32 2 » 31320 1.0280 (13 13 » 38.5 » 37251 1.0335 I 1 34-13 — 39 » 37428 1.0420 | (47 41 » 83 5 » 84210 0.9725 | j 42—47 — 83.5 » 85883 0.9722 j j 41 37 » 61.5 » 60508 1 0160 ] 1 46-41 — 61.2 » 60229 1.0160 ) II. Scrofulose (Ophthalmia eczematosa). 25 2 jaar 11 1K.G. 10988 1.0101 58 2 » 13.5 » 13281 1.0164 56 2 » 11 » 10747 1 0235 24 2 » 11.5 » 11201 1.0266 70 4 * 13.6 » 13577 1.0016 69 4 » 16.1 » 16059 1.0025 50 4 » 16.5 » 16049 1 0281 90 5 » 16.6 » 16531 1.0041 78 5 » 17 » 16886 1.0067 77 5 » 18.7 » 18559 1.0075 80 5 » 16.4 » 16252 1.0091 11 5 » 15.5 » 14858 1.0432 89 6 » 16.9 » 16756 1.0041 (23 6 » 21.9 » 21720 1.0082 I | 45 -23 6 » 22.5 » 22184 1 0142 f ,68 7 » 22 21813 1.0085 \ 51 — 21.7 - 21255 1 0209 | 64 — 22.4 » 21812 1 .0269 j ' 84 — 22.4 » 21626 1.0357 ' 88 8 » 19.7 » 19598 1.0052 85 8 » 25 8 » 25624 1.0068 43 8 » 25.3 » 24704 1.0241 Nummer. Leeftijd. Gewicht. Volumen.j g q. Aanmerkingen. J KG. c. cM. | 74 9 jaar. 30.3 KG. 29528 1.0261 j 52 10 » 25.7 •■> 25624 1.0021 I I 62-52 10 » 26.6 » 26182 1.0590 | (86 11 » 33 » 32612 1.0011 I I 82—86 — » 33.7 » 33309 1.0117 I 55 13 » 36.8 » 35400 1.0395 III. Keratitvi parenehymatosa,. I 32- 12 jaar. 25.5 KG. 25441 1.0023 ) ) _73 _ 25.8 » 25720 1.0031 ( —14 — 25.7 » 25464 1.0092 ) < 37— 12 » 31.3 » 30735 1.0118 ) _22 — 32 » 30739 1.0410 ( - 54 _ 33 » 31953 1.0334 ) 26 8 » 24.9 » 24787 1.0045 ) 1 53—26 — 25.5 » 25345 1.0061 | B. Hulp voor Onbehnisden. I. Normalen (Geen scrofulose). 192 6 jaar. 17.35 KG. 16645 1 0423 111 8 » 18 6 » 18569 1.0016 198 8 » 20.15 » 19861 1.0145 206 8 » 20.7 » 20329 1.0182 195 8 » 17.45 » 16924 1.0310 126 9 » 21.3 » 21255 1.0016 158 9 » 27.3 » 26964 1.0124 191 9 » 20 3 » 19582 1.0366 182 9 » 20.7 » 19963 L.0369 125 10 » 30.9 » 30868 1.0010 117 10 » 31.7 » 31664 1.0011 151 10 » 29.7 » 29624 1.0025 205 10 » 25.2 » 24880 1.0128 147 10 » 26.5 » 25083 1.0166 215 10 » 23.7 » 23210 1.0211 172 10 » 27.75 » 17111 1.0232 212 10 » 29 » 28328 1.0237 181 10 » 21.2 » 18125 1.0374 225 10 » 27.8 » 26645 1.0433 162 11 » 38.8 » 38676 1.0032 150 11 » 27.3 » 27203 1.0035 173 11 » 24.35 » 24146 1*0014 157 11 » 28.9 » 28531 1.0128 203 11 » 28.2 » 27390 1.0295 113 11 » 32.5 » 31412 1.0346 204 11 » 32.5 » 30838 1.0538 Nummer. Leeftijd. Gewicht. Volumen. S.G. Aanmerkingen. K.G. c.cM, 131 12 jaar 31.8KG. 31218 1.0186 186 12 » 25.7 » 25066 1.0252 114 12 » 29.7 » 28886 1.0281 128 13 » 36.35 » 36220 1.0035 161 13 » 34.3 » 33806 1.0146 160 14 » 32. » 31943 1.0017 164 14 » 36.4 » 35758 1.0079 153 14 » 29 3 » 28708 1.0206 174 14 » 29.75 » 28708 I 1.0362 II. Dubieus scrofuleuaen. Deze zijn in de grafische voor¬ stelling bij de normalen opgenomen. 183 8 jaar 22.6K.G. 22557 1.0019 110 9 » 25.1 » 25066 1.0013 179 9 ' 19.8 » 18679 1.0064 217 9 » 22.4 » 21813 1.0268 220 10 » 25.6 » 25441 1.0062 211 10 » 22.1 » 21905 1.0089 177 10 » 20.2 » 19771 1.0215 180 10 » 20.4 » 19953 1.0224 132 10 » 21.9 » 21255 1.0303 137 12 » 29.9 » 29624 1.0093 143 12 •» 24.2 » 23765 1.0183 223 12 » 34.35 » 33657 1.0205 163 13 » 35.8 » 35437 1.0102 | III. Scrofuleuzen. 146 6 jaar 18.7 K.G. 18679 1.0011 ■ 145 6 » 15.2 » 15137 1.0041 122 7 » 21.7 » 21626 1.0034 194 7 » 15.6 » 15400 1.0129 201 7 » 21.4 » 20790 1.0293 171 8 » 25.1 » 25066 1.0013 106 8 » 20.4 » 20329 1.0034 124 8 » 26.7 » 26580 1.0045 193 8 » 19.2 » 18467 1.0396 213 8 » 22.2 » 21258 1.0443 196 8 » 15.85 » 15137 1.0471 199 8 » 19.95 » 19028 1.0484 197 8 >' 18.7 » 17819 1.0494 190 8 » 22.2 » 21068 1 0537 119 9 » 22.7 » 22665 1.0015 134 9 » 24 75 » 24693 1.0023 165 9 » 22.7 » 22559 1.0062 149 | 9 » 21.9 » 21723 1.0081 Nummer. Leeftijd. Gewicht. Volumen. S.G. Aanmerkingen. K.G. c.C.M. . 175 9 jaar 19.65KG. 19395 1.0131 123 9 » 23.7 » 23309 1.0167 222 9 » 19.65 » 18838 1.0431 116 10 '> 31.1 » 31015 1.0027 170 10 » 23.1 » 23020 1.0034 121 10 » 27.2 * 27035 1 0064 207 10 » 23.75 » 23578 1.0072 109 10 » 27.3 » 27021 1.0103 216 10 » 25.2 » 24883 1.0147 187 10 » 25.8 » 24972 1.0331 214 10 » 28.85 » 27855 1.0364 152 11 » 25.2 » 25159 1.0016 141 11 » 24.4 » 24326 1.0030 115 11 24 5 » 24424 1.0031 221 11 » 22.5 » 22371 1.0057 219 11 » 29.9 » 29723 1.0059 108 11 » 32.5 » 32133 1 0114 188 11 » 31.4 » 30559 1.0275 218 11 » 24.1 » 23309 1.0339 208 12 » 33.7 » 33099 1.0181 184 12 » 33.4 * 31705 1.0534 112 13 o 29.5 » 29434 1.0022 127 13 » 30.9 » 30739 1.0052 133 13 » 33.2 » 32780 1.0128 185 13 » 26.1 » 25540 1.0219 210 13 » 34.2 » 33059 1.0344 224 14 » 30.95 » 30838 1.0036 Tabel der gemiddelden. Leeftijds- Aantal , ,T , ,, ,, groepen. gevallen. A. Normalen. Gemiddeld. 2— 4 jaar. 5— 7 » 5 1.0127—1.0423 1.0228 8-10 » 34 1.0013—1 0433 1.0185 11-13 » 22 1.0032-1.0538 1.0208 14—16 » 4 1.0017—1.0362 1.0191 R. Scrofuleuzen. 2— 4 jaar. 7 i 1.0016-1.0281 ! 1.0155 5-7 » 17 1.0011—1.0432 1.0141 8—10 » 30 1.0021—1.0590 1.0241 11-13 » 18 1.0011—1.0534 1.0162 14—16 » Norm Oüleji. Sryropx,l crs e. S.G. 1,0600. 1,05 7 5. 1,0550. 1,0525. 1, O 5 OO . 1,0^75 . 1,045 O. 1,0425. . 1,0^00. 1,03 75. . 1,0350. 1,0325 . : : 1,0300. : 1,0275 ■ ' • ' 1, 02 5O. ' ' 1,0225. : 1,0200 : 1,0175 . • 1,015 0 . ' 1,0125. • ■ 1,0100 ... 1,0075. . ' = • 1,0050. : • 1,0025. ■ : ; 1,0000. : • . : : (2. (5 (. (7 1/3. t V IJ V I) E H O O F D S T U K. Conclusies. Bij de bespreking van de resultaten, die ik bij mijn onderzoek heb bereikt, wil ik beginnen met de aandacht te vestigen op de bepalingen bij twee volwassenen, die ik voor controle der methode verrichtte, waarvoor zich twee mijner vrienden beschikbaar stelden, en waarbij ook het hoofd werd ondergedompeld. Deze op verschillende dagen verrichte bepalingen gaven geen of zeer onbeteekenende verschillen. De waarden, bij den 41 jarige gevonden, zijn de kleinste soortelijke gewichten, die ik bepaald heb en de eenige gevallen, waarbij het soortelijk gewicht minder dan 1 bedroeg. Het is gemakkelijk dit te verklaren, aangezien de onderzochte, na met een enorme hoeveelheid lucht de longen gevuld te hebben, onder water dook. Het is blijkbaar verkieselijk het hoofd niet onder te dompelen, om een rustige, oppervlakkige respiratie te bevorderen bij de onderzochten. Verder heb ik onderzocht 65 normale kinderen, n.1. 17 uit de Oogheelkundige kliniek en 48 uit het Toevlucht voor Onbehuisden. Uit de grafische voorstelling blijkt ten duidelijkste, dat het normale soortelijk gewicht op den leeftijd tusschen 8 en 13 jaar, waartoe de meesten der onderzochten behoorden, schommelt tusschen 1.01 en 1.04, zonder dat tusschen deze waarden één maximum gevonden wordt. De waarden zijn tamelijk gelijkmatig tusschen de beide uitersten verdeeld. Daarna heb ik onderzocht 68 scrofulose kinderen, n.1. 23 uit de oogenkliniek en 45 uit de Toevlucht voor Onbehuisden. Geven wij nu acht op de soortelijke gewichten der scrofuleuzen, dan blijkt het dadelijk, dat hier de speling veel ruimer is en dat de waarden schommelen tusschen 1.0025 en 1.050. Daarenboven kan men in de grafische voorstelling werkelijk twee groepen onderscheiden. Wij vinden daarin een talrijke scherp door dichtgezaaide stippen aangewezen groep van zeer lichte kinderen, tusschen 1.0025 en 1.0100, terwijl dan naar boven toe een zóne volgt, waarin betrekkelijk weinig waarnemingen vallen. Nog hooger vinden wij dan een kleine groep van soortelijk zware kinderen, waarvan er velen nog met de zwaarste normalen overeenstemmen, maar toch niet weinigen zwaarder zijn dan de zwaarste normalen. De groep van soortelijk zeer lichte kinderen valt in waarden, die geringer zijn dan de door ons als normaal beschouwden. Bij de berekening der gemiddelden uit de cijfers onzer tabellen kunnen deze verschillen niet aan 't licht komen, omdat de zware en de lichte dooreengemengd, een gemiddelde geven, dat niet te veel verschilt van het normale gemiddelde, zoodat de conclusies, die getrokken kunnen worden uit de grafische voorstelling, van veel meer belang zijn. Het lijstje van kinderen met keratitis parenchymatosa vertoont bizonder veel zeer lichte kinderen. Het geringe soortelijk gewicht wordt dus ook bij hereditaire lues, het aetiologisch moment der onderzochte gevallen, gevonden. Wanneer ik ten slotte nog eens een kort overzicht neem van het door mij verrichte werk, dan meen ik te mogen aannemen, dat inderdaad de door mij gevolgde zeer eenvoudige methode van Ziegki.roth wel in staat is om voldoende bruikbare cijfers omtrent het soortelijk gewicht te geven. Voor het onderzoek aan volwassenen zal men cylinder wat hooger moeten maken dan de door mij gebruikte. 't Is daarbij noodzakelijk, dat de onderzochten rustig blijven en niet door excessieve ademhalingsbewegingen een abnormaal volumen geven, 't Is mij gebleken, dat dit zeer wel te doen is, wanneer men er voor zorgt, dat de kinderen niet tegen het onderzoek opzien, maar integendeel, zooals bijna zonder uitzondering het geval was bij mijn onderzochten, zich met groot genoegen aan het onderzoek onderwerpen. Het is verder wenschelijk, zooals ik gedaan heb, steeds op denzelfden tijd van den dag te onderzoeken, 0111 eeniger mate minder afhankelijk te zijn van de wisselende vulling van maag, darm en blaas. 't Is werkelijk gebleken, wat verwacht werd, dat onder de scrofuleuzen bijzonder lichte en bijzonder zware kin- deren voorkomen. Een meer langdurige voortzetting van dit onderzoek zal wellicht tot een scherper scheiding dezer twee groepen, ook door andere kenmerken, kunnen leiden. Een verschil in granniculus adiposus kon de verschillen niet verklaren. Wij komen dus tot de onderstelling, dat de geringe ontwikkeling van het beenderen stelsel de oorzaak is van het geringe soortelijk gewicht. Omgekeerd geeft mijn onderzoek, voor zooveel dit nog noodig is, de bevestiging, dat er bij deze scrofuleus genoemde kinderen, wel degelijk een diepgaande stoornis voorhanden is. Toch is, wat ik heb verricht, niet het fraaist mogelijke gebruik, dat van de bepalingen der soortelijke gewichten in de kliniek kan worden gemaakt. Ik heb door den aard van mijn onderzoek en door de beperktheid van den beschikbaren tijd, in betrekkelijk korten tijd het soortelijk gewicht moeten bepalen bij een groot aantal personen. Het moet veel belangrijker zijn het soortelijk gewicht der zelfde personen te volgen in een reeks van langen tijd voortgezette waarnemingen en aldus den invloed van dieet- bad- en oefeningskuren en van andere veranderingen in levenswijze na te gaan. Ik ben dan ook van meening, dat iemand, die in staat is gedurende een langen tijd zich aan een dergelijk onderzoek te wijden, zich door ontmoeting met allerlei belangwekkende feiten, in ruime mate voor zijn moeite beloond zal zien. Mij ontbrak daartoe de gelegenheid, en ik heb mij tot een meer eenvoudige taak moeten beperken. Moge iemand bereid zijn, mijn arbeid voort te zetten. STELLINGEN. I. Voor de Klinische Diagnostiek zijn periodieke bepalingen van het soortelijk gewicht voor de waarneming van constitntioneele anomaliën niet zonder beteekenis. 11. De methode, die door Ziegelroth gevolgd is ter berekening van den schedelinhoud bij zijn bepalingen van het soortelijk gewicht, leidt tot onzuivere resultaten. III. Bij de behandeling van ulcus ventriculi verdient de kuur volgens von Lëube den voorkeur boven dien van Lenhartz. IV. In ziekenhuizen geve men in 't algemeen aan intubage den voorkeur boven tracheotomie. V. De aanwending van sacraal-anaesthesie tijdens den partus verdient geen aanbeveling. VI. In de Operatieve Verloskunde worde de Hebosteotomie slechts bij hooge uitzondering, maar no£ beter, in het geheel niet meer, toegepast. VII. Bij nephrolithiasis is de Operatieve therapie te verkiezen boven de conservatieve. VIII. De retentio testis, zonder bezwaren, bij volwassenen eischt geen operatieve hulp. IX. Wanneer bij neuritis retrobulbaris geenerlei locale of algemeene oorzaak gevonden kan worden, dan is 't openen van de wiggebeens- en achterste zeefbeen-cellen aangewezen, ook bij het ontbreken van neusafwijkingen. X. Een goed onderhouden van het melkgebit is even wenschelijk als van het blijvende. XI. Bij huiddesinfectie met tinctura Iodii mijde men het officineele praeparaat. XII. Onze officieels sterfte-statistiek kan niet betrouwbaar zijn.