BABY'S EERSTE LEVENSJAAR DEK 43 door CHR. STEKETEE, arts BABY'S EERSTE LEVENSJAAR WENKEN VOOR DE VOEDING EN VERZORGING VAN ZUIGELINGEN DOOR CHR. STEKETEE ARTS, GENEESHEER AAN DE STICHTING 'S HEERENLOO TE ERMELO ILLUSTRATIES VAN ADRI ALINDO BOSCH & KEUNING - BAARN LIBELLEN-SERIE Nr. 14/15 Prijs van één nummer 45 cent. Vier nummers per nr. 40 cent. Acht of meer nummers per nummer 35 cent. Dubbele nummers dubbele prijzen. Voorwoord Gedurende het jaar 1932 en het begin van 1933 schreef ik de hier verzamelde artikeltjes in het tijdschrift „De Jonge Vrouw". Hoewel er op het gebied der zuigelingenverzorging vele volledige en uitvoerige boeken te verkrijgen zijn, bleek er in den kring der lezeressen van genoemd blad toch groote belangstelling voor deze materie te bestaan. Uit den aard der zaak komt later van het naslaan van tijdschriftartikelen weinig, waarom dan ook dit bundeltje, op verzoek der uitgevers, als afzonderlijk boekje het licht ziet. Het heeft geenerlei pretenties. Slechts wil het medewerken aan het in zoo ruim mogelijken kring verbreiden van de tegenwoordige inzichten op het gebied van de verzorging van zuigelingen. Moge het daarbij vele moeders van dienst zijn! C. STEKETEE. Ermelo, April 1934. 1. De eerste levensdag De baby Daar ligt hij nu! De maanden lang verwachte! Wat zal er van hem worden? Zelf kan hij nu ademhalen, huilen kan hij ook en spartelen bovendien, maar veel verder brengt hij het nog niet. Gevaren dreigen hem aan allen kant. Hij verdraagt geen kou en geen groote warmte, hij kan alleen zijn „eigen" voedsel verteren; krijgt hij dit niet, dan zal hij spoedig gaan kwijnen. Hij is dus heelemaal op zijn ouders en dan vooral op zijn moeder aangewezen. Hoe moeten we hem nu aanpakken? Het eerste bad Eerst moet hij nu gebaad worden. Hij ziet er ook zoo glibberig uit en is nog met het z.g. huidsmeer bedekt. Dat moet er eerst af. Flink wrijft de verpleegster of de verzorgster hem in met olie, zoodat al dat smeer verdwijnt. Daarop moet hij in het gereedstaande badje. Dit mag niet te heet zijn, maar ook niet te koud. Het beste is dat het ongeveer 35° Celsius warm is. Dit moet werkelijk gecontroleerd worden met een badthermometer. Men probeert het ook wel eens door met de hand te voelen, hoe warm het is, maar dit is nooit zoo precies en het kindje is vooral zijn eerste dag erg gevoelig! Hij is tot dusver altijd een gelijkmatige temperatuur gewoon geweest, moet ge niet vergeten. Maar hoe krijgen we nu zoo'n badje klaar? Heel eenvoudig: Een flink bekken is al voldoende. Het zit hem heusch niet in een fraai afgewerkt badkuipje hoor! Nu hebben we twee ketels water noodig, één met kokend water en één met koud. Eerst gieten we het kokende water in het bekken en daarna gaan we met koud bijvullen net zoolang tot we op de badthermometer aflezen, dat het 35° is. Dan mag de baby er in, maar niet kopje onder! Zijn mond en neusje moeten boven blijven. Het beste is, dat hij op de linkerarm genomen wordt, zóó, dat de hand onder de billetjes en het hoofdje steun vindt teoen de arm van ziin „baadster". Hij wordt nu flink ingezeept over zijn heele lichaampje, waarvoor de verzorgster dan de rechterhand kan gebruiken. Nu is heelemaal geen dure zeep noodig! Maar bepaald verboden is geparfumeerde! Dat heeft hier trouwens ook niet de minste zin. Daarna moet onze baby worden afgewasschen. Men doet dit wel met sponzen en het kan ook wel, doch onder één voorwaarde, en dat is: dat ze erg zindelijk gehouden worden. Hieronder verstaan we dan: telkens na gebruik uitgekookt! Zindelijkheid is een eerste regel bij zuigelingenverzorging. Hoe kleiner de mensch, hoe gevoeliger voor allerlei omstandigheden, die een volwassene geen kwaad meer doen. Daarom: let op de sponzen! „Maar," zult ge vragen, (en het zijn al menschen van de praktijk die dit opmerken!) „die sponzen gaan heel gauw stuk, als je ze uitkookt." Dat is volkomen waar en niet te voorkomen. Zindelijkheid kost ook wel eens geld! Het komt dan ook niet zoo heel veel duurder uit om ontvette watten te gebruiken en deze, na gebruik, weg te gooien. Het is een ideaal van zindelijkheid en het bespaart bovendien ergernis. Het gezichtje mag nu niet meer met hetzelfde water gewasschen worden. Dat spreekt eigenlijk ook wel vanzelf. We hebben hiervoor dan ook een afzonderlijk teiltje of bekkentje gereed, en natuurlijk schoone watten of een ander sponsje. De oogjes zijn wel het allergevoeligst en dikwijls zit ook hier allerlei vuil in. We hebben daarvoor nog een derde bakje, maar nu met gekookt en daarna afgekoeld water noodig. Hierin wordt een nieuw stukje watten gedoopt en voorzichtig langs de oogleden gestreken in de richting naar de neus toe. Voor ieder oog een nieuw watje. Droog en gepoederd Voor zoover de huid nog wat nat is, wordt deze nu voorzichtig afgedroogd. Maar niet ruw wrijven! Het huidje is nog teer. Liever moet ge het al bettende afdrogen. Ge ziet nu dat de stevige zuigeling overal plooien in zijn lichaam heeft, waar twee huidvlakken tegen elkaar komen. En denk dan eens aan de oksels, de liesjes en de halsplooien. Natuurlijk houdt hij zijn armen en beenen niet stil, met het gevolg dat voortdurend de huid daar gewreven wordt en al heel gauw stuk zal gaan, als we er niets aan doen. Daarom moet er op al die plaatsen gepoederd worden. Hierover is ook al weer een heeleboel te vertellen, want er zijn heel wat poedersoorten te krijgen in mooie bussen en met schoonklinkende reclame aanbevolen! Ook zijn er grappige kwastjes, die eerst in de poeder gedompeld moeten worden, dan op het kinderhuidje gedrukt, daar wat poeder achter laten, doch ook weer wat nattigheid meenemen en dan weer in het poederdoosje terugkeeren! Zoo moet het niet! Hoe dan wel? Het allereenvoudigst is een busje ,,Vasenol"poeder te koopen. Hierop zit een deksel met fijne gaatjes. Hierdoor strooit ge maar! Gewone talkpoeder (speksteenpoeder) is echter ook uitstekend, desnoods in een eenvoudige peperstrooier. Gewogen Intusschen is de weegschaal op tafel gekomen en een groote badhanddoek die heerlijk warm is, ligt gereed. Immers het kind mag niet afkoelen. Kouvatten is voor kleine kinderen al heel gevaarlijk. Het kind wordt in de doek gewikkeld en zoo op de weegschaal! En hoeveel weegt hij nu? Sommige moeders vertellen later vol trots, dat ze kinderen gehad hebben, die bij de geboorte tien pond wogen. Dat is geen prettige gedachte, als het onze ue zeven pond niet haalt! Laat u toch niet bang maken door die uitzonderingen, want het gewone gewicht van een pasgeboren kind is zes en een half, hoogstens zeven pond! Het spreekt wel vanzelf, dat de handdoek ook moet gewogen worden en dat dit gewicht van het andere moet worden afgetrokken. Stevig ingepakt? Een restje van de navelstreng is nog overgebleven en dit moet heel precies worden verzorgd, omdat als er „vuil" in komt, dit het kindje verbazend ziek kan maken, ja zelf aan „navelinfectie" kan doen sterven. Het eenvoudigst is nu een steriel hydrophielgaasje te nemen en hierin het strengetje te wikkelen nadat het tevoren met dermatolpoeder is bestrooid. (De gaasjes kunt ge, keurig in papiertjes verpakt, in de apotheek krijgen). Het zoo ingepakte strengetje leggen we nu naar links op de buik van het kind. Niet naar rechts, want hier zit de lever, die heel gemakkelijk gekwetst kan worden als er op gedrukt wordt. Een z.g. „navelband bedekt nu het geheel en zorgt dat het blijft zitten, nadat we door wat verbandwatten aan beide kanten te leggen, zorgden dat het goed aansloot. Nu de kleertjes! Natuurlijk liggen die gereed en is het eigenlijk al te laat om nog goeden raad op te volgen! Denk er dan toch vooral vroeg genoeg aan dat een kind, ook al is het nog maar een pasgeboren, zich graag wat bewegen wil en dat het zijn borst en buikje regelmatig en ruim moet kunnen uitzetten, want dat hierdoor de ademhaling en de bloedstroom krachtiger en flinker wordt. Vooral dus geen nauwe of stijve kleertjes. Hoe ruimer hoe beter! Als we te weinig kleertjes aandoen, krijgt het kind het te koud, maar met teveel aan zijn lijfje, kan het, bij gebrek aan een goede warmte-afgifte, veel te warm worden en kan zelfs de temperatuur gaan oploopen. Dat dit niet goed is, zult ge wel begrijpen. Het moet dus zijn: „net goed". Hij moet nu drie lagen aanhebben, niet meer, maar dan ook niet minder: een fla¬ nelletje, een hemdje en een pon of truitje en dan natuurlijk de luiers. Het lijkt op een zwembroekje Het z.g. flanelletje mag niet altijd van echt flanel zijn. Als een kind gauw uitslag krijgt, zal de dokter het zeker verbieden. Dan doen we beter een gebereid dun wollen „onderhemdje" te nemen. Het hemd is het beste van katoen te maken, terwijl het jakje of truitje in den zomer ook van katoen kan zijn, terwijl in den winter wol beter is. Geen spelden! Deze kleertjes kunnen allemaal met bandjes van achteren worden vastgemaakt. Er is dan geen enkele speld noodig en de kans op prikken is dus heelemaal uitgesloten! De luiers! Twee hebben we er noodig, een driekante en een vierkante, ben driekante kunnen we maken van een vierkante door hem dubbel te vouwen; dan zijn we altijd klaar! Het kindje wordt nu op de luier gelegd, zooals we hiernaast teekenen. De slippen a en b worden respect, naar rechts en naar linksomgeslagen en slip c naar boven. Om deze slippen dan vast te maken moeten we wel spelden qebruiken, maar dan alleen goed sluitende veiligheidsspelden! Als de luier goed omzit, lijkt het op een zwembroekje, zooals u uit het plaatje ziet. De vierkante luier tenslotte wordt gewoon om het onderlijfje en de beentjes gewikkeld en alleen van boven vastgespeld. De beentjes kunnen zich dan nog vrij bewegen! En nu is hij heelemaal klaar! Met stralende oogen kijkt moeder nog even naar haar kleine schat en dan gaat hij in de wieg, die lekker door een kruikje verwarmd, gereed staat om hem te ontvangen. Eerst gaat hij nu slapen en dan moet hij gevoed worden. Daarover spreken we in het volgende hoofdstuk. 2. Hoe voeden we onze kleinen ? Zonder voeding geen leven TAe eerste levensdag" schreef ik boven het eerste hoofdstuk. Het >> moet opgevallen zijn, dat daarbij met geen enkel woord qesproken is over de voeding van onzen kleine. En toch weten we allemaal dat onze kinderen drinken moeten, willen ze grooter worden, willen ze van zuigeling kleuter worden. Daarna moeten ze door flink eten toch ook weer de noodige krachten krijgen om volwassen te worden. Kortom: zonder voeding geen leven. Toch is het lanqen tijd een vaste regel geweest om pasgeboren kindertjes de eerste daq niets te drinken te geven. Ook tegenwoordig kunt ge dezen raad nog wel eens lezen, maar verreweg de meeste artsen van naam vinden het beter niet langer dan een uur of acht te wachten, voor we beginnen met de eerste pogingen tot zoogen. De eerste uren heeft de moeder noodig om te rusten. Maar daarna roept weer haar Een heilige moederplicht Er is een tijd geweest, dat een vrouw meende goed voor haar kindje te zorgen als er een voldoende hoeveelheid flanelletjes, emdj es en luiers in voorraad was en een prachtige wieg de kamer sierde. Als dan het kind drinken noodig had, kwam er een keuriq rleschje voor den dag met een of ander melkmengsel. Het is zoo gemakkelijk in zoon fleschje; en iedereen kan het aan het kindje geven; moeder behoeft heelemaal niet thuis te blijven' Daartegenover zeg ik met volle beslistheid en iedereen die even nadenkt over de hooge roeping der moeder, zal het met mij eens zijn: n vrouw die haar kindje kan voeden en het toch niet doet, beqaat een misdaad! a Het is de plicht van iedere moeder om het beste te geven, wat ze geven kan. En nu leert de ervaring telkens weer dat voor een kindje niets beter is dan de melk van de eigen moeder. Koemelk is heel anders! Als u er een boek op wilt naslaan, zult u zien dat in de chemische samenstelling een groot verschil is. Koemelk bevat veel meer eiwit, maar veel minder suiker dan moedermelk. Toen dit eenmaal goed bekend was, dacht men het raadsel van de betere werking van de moedermelk opgelost te hebben. Men verdunde de koemelk tot het eiwitgehalte gelijk was aan dat der moedermelk en deed er daarna suiker bij! Inderdaad bleek dit mengsel veel beter dan gewone koemelk, doch ook werd al spoedig duidelijk dat toch moedermelk het won. Wat toch is het geval? Eiwit in moedermelk is niet precies hetzelfde als eiwit in koemelk. Het verschil is wel niet zoo groot, maar toch zoo, dat het kindermaagje beter het eiwit van de moedermelk verteert dan dat van de koemelk. De laatste stremt in veel grovere vlokken in het maagje. Zoo is dan nu ook „wetenschappelijk" vastgesteld, wat de ervaring al lang geleerd had, dat moedermelk niet te vervangen is. De sterftestatistieken (ge kent ze wel: al die dorre opsommingen van getallen) vertellen toch ook in al hun soberheid, dat van de vier zuigelingen, die sterven, drie fleschkinderen zijn. Zegt u dit niets? Ik behoef nu verder niet meer te zeggen, dat ieder die haar kindje kan voeden, dat ook moet doen. Daarover zijn we het nu allemaal eens! „Maar, zegt ge dan weer, „iedereen kan het niet!" En nu moet ik u gelijk geven. Er zijn moeders met heel ernstige longtuberculose, of met hevige aanvallen van vallende ziekte, die haar kind niet mogen zoogen. Maar er zijn heel weinig van die gevallen! Meestal gaat het zóó, dat als de eerste keeren de voeding wat moeilijk gaat, de moeder er maar van afziet en de flesch geeft. Dat is verkeerd! Alleen als de dokter er verlof toe geeft, mag men van borstvoeding afzien. Een goede dokter vindt het een heel onaangename beslissing. Wijlen Prof. Treub schreef indertijd, dat dit besluit bijna even zwaar weegt als het afzetten van een been van een volwassene. Natuurlijk overdrijft hij hier een beetje. Niet toegeeflijk zijn! Borstvoeding dus; maar hoe gaat dat nu precies? hoe dikwijls moet de borst worden gegeven en hoe lang en is het gedurende de geheele zuigelingentijd hetzelfde? Het eerst wordt het kindje aan de borst gelegd als het ongeveer acht uur oud is. Het moet daarbij gemakkelijk, liefst op een kussentje, liggen en de moeder moet de borst als het ware aanbieden en in het mondje stoppen. In het eerst gaat het misschien dan nog niet erg vlot, maar op den duur gaat het goed, mits men volhoudt en zich van het begin af went aan orde en regelmaat. Weet u wel, dat het soms ongelooflijk moeilijk kan zijn? Eén van de eerste zuigelingetjes, die ik in de praktijk te behandelen kreeg, was na acht dagen een wanhoop voor zijn moeder, om van de vader nog maar niet te spreken. Zoo klein als hij was, lag hij in zijn wiegje zoo hard te gillen, dat de buren kwamen informeeren, wat er toch wel aan scheelde. De moeder raakte van streek, haalde het kindje uit de wieg en legde het aan de borst, waarop het direct stil werd. Na een poosje herhaalde zich echter het heftige gehuil. Dan maar weer aan de borst! Het maagje kreeg in het geheel geen tijd meer om zich goed te ledigen. Het kindje begon te hikken en te spugen en was heelemaal van streek. Het bleek al gauw dat het kindje in het geheel geen afwijkingen had en dat dus het huilen vanzelf wel zou bedaren, als het goed behandeld werd. Die behandeling bestond dan in het op bepaalde tijden voeden, niet eerder en niet later, of het kindje huilt of niet! Er is voor een moeder wel eens zelfoverwinning noodig om een kindje te laten liggen, als het zoo huilt, maar het moet! Alles op de klok We voeden nu om de drie uur. In dien tijd is het heelemaal gevulde maagje behoorlijk leeg geworden. Soms is het wel eens noodig om de vier uur te voeden en een hoogst enkele keer om de twee uur Maar in die gevallen zal de dokter het u wel zeggen! Het beste is nu s morgens om zeven uur te beginnen en dan het kind één borst te geven, bijvoorbeeld de rechter, dan om tien uur weer, maar dan de linkerborst. Vervolgens om één uur de rechter en zoo blijven omwisselen om vier uur, zeven uur en 's avonds tien uur. De eerste veertien dagen mag er 's nachts nog wel een voeding bij, maar daarna moeten we de kleine gaan wennen om den nacht door te slapen. Het kindje krijgt dan dus zes voedingen per dag. Hoe moet het kindje nu gehouden worden en hoe lanq duurt zoo'n voeding? De kleine moet goed kunnen zuigen en dit kan hij alleen als ook de ademhaling gemakkelijk gaat. Daarvoor moet het neusje heelemaal vrij zijn. Meestal moet dan de moeder op die plaats de borst een beetje wegdrukken. Als het kindje verkouden is, gaat het ook niet zoo goed en moet eerst het neusje worden schoongemaakt, liefst met nieuwe watjes. Dan is het ook van veel belang hoe de moeder het kindje vasthoudt. De eerste dagen ligt ze nog plat op bed en wordt, zooals ik al schreef, het kind op een kussentje naast haar gelegd. Ze steunt het hoofdje met de armen, want alles is nog erg teer! Als moeder eenmaal op is, moet ze er voor zorgen zelf gemakkelijk te zitten, met een steun onder de voeten en in den rug. Ze gaat dus flink achter op een stoel zitten, met de rug tegen de leuning en met een bankje onder de voeten. Ze steunt dan het kindje met de rechterhand als het aan de rechterborst ligt en met de linkerhand als het aan de andere kant ligt. Sommige kindertjes zuigen nu heel snel het noodige voedsel op, anderen weer doen er langer over. Men is het er wel over eens dat te lang zeker niet goed is. Soms ziet men zelfs het kindje aan de borst inslapen. Het is dan moe geworden van het lange zuigen. De gewone tijd is ongeveer twintig minuten. Niet langer! Dat zou maar trage en lastige kinderen geven. Zoo zien we telkens weer dat een klein kindje moet behandeld worden: op de klok! Op de juiste tijd, net lang genoeg voeden. En nu moeder zelf We spraken nu alleen nog maar over het kindie. Maar we moeien ook aan moeder denken. Als zij niet goed is. gaat het ook met de kleine minder. Soms kunnen er kloofjes komen in de borst en dan wordt het zoogen erg pijnlijk. Om dit te voorkomen, is het zoo goed om geregeld de borst voor en na het zoogen met water en een schoon watje af te vegen en al bettende af te drogen. Een enkele keer gaan de borsten pijn doen en zwellen. Als dit in het begin gebeurt, is het heelemaal niet erg. Het beteekent dan dat de functie pas goed begint. Het is het beste het kindje dan ook geregeld te blijven aanleggen! Komt het echter na enkele weken dan is het meestal het gevolg van onvoldoende zuigen. Dan moet men den dokter om raad vragen. Hij zal u dan meestal aanraden om de borst leeg te maken met een pompje, omdat er anders gevaar ontstaat voor ontsteking met alles wat daaraan vastzit. Ge moet dan niet blijven afwachten! Behalve met deze min of meer plaatselijke afwijkingen moet de moeder in haar heele leefregel eenigszins met haar kindje rekenen. Ze moet vooral niet toegeven aan de neiging, die in sommige kringen nog wel eens kan worden doorgevoerd om veel te veel te gaan rusten. Neen moedertjes, gewoon uw werk doen is het beste voor uzelf en voor het kindje. En wat het eten betreft? Heel gewoon. Alleen wat meer drinken, bijvoorbeeld een halve liter melk extra en dan nog eens een bordje pap Liever geen specerijen gebruiken en zeker geen alcohol! Verder moet ge zorgen voor goede ontlasting. Daarmee sukkelen heel wat vrouwen en het is toch zoo nadeelig. Op deze manier kunnen we nu veilig een half jaar doorgaan. Ons kindje heeft in de eerste zes maanden vrijwel niets anders noodig. Maar hoe weten we nu dat het goed gaat? Daarvoor is noodig op geregelde tijden te wegen. Hierover en hSdstuk ^ V£rZOr9in9 in de eerste maanden in een volgend 3. Baby van den ochtend tot den avond We bespraken tot dusver alleen nog hoe we de eerste levensdag met het kindje moesten handelen en daarna hebben we het vrij uitvoerig over de borstvoeding gehad. Maar hoe nu verder met ons kleintje? De eerste dag is gauw genoeg voorbij en wat moeten we nu met hem doen? We weten nu al dat, ten spijt van alle ouderwetsche bakers, de voeding precies op de klok moet gebeuren. Maar behalve de voeding zijn er toch nog een heeleboel andere dingen, waarop we hebben te letten. Denk eens aan het badje! aan de luiers! en dan zijn er de oogjes, het naveltje, het mondje, allemaal lichaamsdeelen, die bijzondere zorg vragen. Hoe ziet een pasgeboren kindje er uit? Het is heelemaal niet een volwassen mensch in het klein! Ge moet hem maar eens goed bekijken. Dan ziet u dat hij ongeveer een halve meter lang is en dat naar verhouding het hoofdje vrij groot is. Wees nu maar niet direct bang voor een waterhoofd! Dat is heel anders! Het halsje is kort en ook de armpjes en de beentjes, terwijl zijn borst en buikje meer rond van vorm zijn. Verder kunt ge zien dat de oogjes vrij groot zijn en er echt glanzend uitzien. In het begin houdt het kindje de oogjes nog veel dicht en als ze eens open gaan zijn ze soms niet allebei even wijd open. Maar dat komt langzamerhand in orde. Ook staan de oogjes soms net of ze „scheel" zijn. Heel wat angstige gezichten van de ouders zijn hiervan het gevolg! En toch beteekent het in de eerste dagen niets: het kindje moet nog leeren om zijn oogjes allebei tegelijk te gebruiken. Dat het daarbij niet dadelijk goed gaat, begrijpt u wel. En dan is er nog wat aan het kindje te voelen, waarop ik u even wijzen wil en dat is een weeke plek boven op den schedel. Meestal noemen de moeders dit griezelig en zijn ze bang er doorheen te stooten bij het wasschen. Ook hierbij kan ik gelukkig geruststellen. Die weeke plek, die we soms zelfs kunnen voelen kloppen, noemen we met een geleerd woord „fontanel". In de loop van het eerste jaar of van anderhalf jaar wordt hij hoe langer hoe kleiner, om dan heelemaal weg te gaan, te verbeenen, zooals dat heet. Het komt bij ieder kind voor. U moet niet vergeten dat een kind, als het geboren wordt, nog niet heelemaal af is. Het moet nog een heeleboel verder ontwikkelen en daarvan is dan ook het verbeenen van de fontanel een uiting. Soms blijft die weeke plek langer dan de gewone tijd. Engelsche ziekte bijvoorbeeld, kan de „verbeening" veel langzamer doen gaan. Als de fontanel op twee jarigen leeftijd nog niet dicht is, is dit bepaald ziekelijk en mag men zeker niet nalaten om de dokter ervan in kennis te stellen. Maar keeren we weer tot ons kindje van eenige dagen terug. Er is nog meer aan te zien, wat anders is dan bij oudere kinderen: Daar is dan eerst het restje van de navelstreng, dat we de eerste dag voorzichtig in een gaasje pakten, „Wat gebeurt daar nu verder mee?" Kijk, dat restje heeft nu geen taak meer te vervullen; eerst was het de verbinding tusschen moeder en kindje en toen heel belangrijk, omdat alles wat dienen moest om het kindje te doen leven en groeien, daardoor naar zijn lichaampje gebracht werd. Maar nu is dat uit! Ons kindje drinkt nu met zijn mondje, het ademt met zijn longetjes, kortom het is veel zelfstandiger geworden, ook al kan het moeder nog niet missen. Het navelstrengetje gaat nu langzamerhand verdrogen en verschrompelen, tot het een droog touwtje wordt, dat na tien dagen gewoon afvalt. Dan blijft het gewone naveltje over; eerst moet dit nog zorgvuldig behandeld worden, omdat vandaar uit wel eens ziektekiemen in het kinderlichaampje binnen kunnen komen en deze het kindje ernstig ziek zouden kunnen maken. 14/13-H Heksenmelk Zoo is er nog iets onschuldigs, dat ik u even moet vertellen, omdat het ook al heel wat angst veroorzaakt heeft en dat is, dat soms bij die heele kleine kindertjes de borstjes kunnen gaan zwellen, ja dat er zelfs een paar druppels vocht uit kunnen komen. Men noemt dit „heksenmelk". Tracht toch vooral niet de borstjes leeg te drukken Het gevolg is dan meestal een ontsteking en we begrijpen allemaal dat we die aan het kindje moeten besparen. We leggen alleen wat (liefst steriele) watten op de borst en maken het met een zwachteltje vast. Maar nu hebben we de kleine genoeg bekeken! HIJ hoort in zijn bedje I We moeten vooral niet vergeten dat pasgeboren kindertjes bijna den geheelen dag slapen. Men moet die rust niet storen, door hem telkens uit zijn bedje te halen. Daarvan kan hij alleen onrustig worden! Hoe moet hij nu liggen? In het groote bed bij de ouders? Neen, dat vooral niet! De kans is toch heelemaal niet uitgesloten dat ge ongemerkt op het kindje zoudt gaan liggen, in den slaap bijvoorbeeld. Bovendien hebben oudere menschen altijd heel wat ziektekiemen bij zich, die hun zelf geen kwaad meer doen, maar voor zoo'n teer wezentje wel terdege oorzaak van veel ellende kunnen worden. Daarom: een eigen bedje voor het kind! De wieg Hoe moeten we nu zoo'n bed of wiegje inrichten? Er zijn werkelijk prachtige wiegen te koop, maar hoe mooier, hoe duurder! Er zijn echter enkele dingen waar het vooral op aankomt, en dat is in de eerste plaats: zindelijkheid! De bekleeding van de wieg en het gordijntje moeten heel goed te wasschen zijn. Onder in het bed komt de matras; deze neemt men liefst gevuld met zeegras. Ook het kussentje, dat vooral niet te hoog, maar wel plat moet zijn, kan met zeegras of varen gevuld worden. Nu spreekt het haast vanzelf, dat over de matras heen een zeiltje of een stuk hospitaaldoek moet worden gelegd, omdat anders alles dóór en dóór vuil wordt, want zindelijk is de kleine nog niet! Over het zeildoek komt een lakentje en dan nog een „onderlegger" of een dikke wollen luier en daarop ligt dan het kindje. Dan wordt het nog toegedekt met een lakentje en één of twee dekentjes. Altijd lekker warm Behagelijke warmte moet het kindje aan allen kant omringen, maar het mag ook weer niet overdreven zijn! De voetjes vooral mogen nooit koud zijn en daarom is het heel goed om een kruikje in de wieg te leggen. Nu zijn daarvan ook al weer verschillende modellen gemaakt. Maar eigenlijk is alleen van belang dat ze goed sluiten, opdat er nooit water in het bed kan loopen. En dan moeten kruiken altijd met een stevige doek of met een flanellen kruikenzakje bekleed worden, omdat er anders gevaar is dat ons kindje zich zou kunnen branden. Meestal is het voldoende om het kruikje tijdens het helpen in het wiegje te leggen en het er uit te halen als het kindje weer in bed komt. Dan is er nooit gevaar! Moeten er nu nog gordijnen over de wieg hangen? Aan het hoofdeinde mag gerust een goed waschbaar en eenvoudig gordijntje hangen. Dit tempert het licht wat en kan er zoo voor zorgen dat het kindje sneller inslaapt. Nooit mag natuurlijk de heele wieg bedekt zijn met een dik laken, zooals ik dat nog wel gezien heb en dat door de moeder nog verdedigd werd met de opmerking: „Tegen de vliegen. Nu zijn vliegen inderdaad vreeselijke kwelgeesten en bovendien zijn het af en toe gevaarlijke ziekteoverbrengers. Ze moeten dus verre blijven van ons klein kindje en daarom kan men gerust een dun vliegengaas van tulle of een niet te wijdmazige vitrage over het wiegje heen hangen. Maar altijd moet dit licht en lucht ruimschoots doorlaten! Want deze zijn onontbeerlijk voor de groei van de kleine. Maar té felle zon is even slecht als het plaatsen van de wieg bij een warme kachel. Natuurlijk kunnen we niet allemaal een aparte kamer voor onzen zuigeling inrichten, en dat hoeft ook niet, mits het maar niet tocht en matig warm is. Zoo ligt dan het kindje den geheelen dag in zijn bedje en slaapt de eerste dagen bijna voortdurend! Hij komt er alleen uit voor het voeden en verschoonen en voor zijn dagelijksche bad! Het bad Dit mag nooit gegeven worden als het kindje pas gedronken heeft, want dan zou hij door al het bewegen gemakkelijk kunnen gaan spugen en zijn kostelijke voedsel weer kwijt raken. Mea heeft daarom voor het badje een vasten tijd en daarvoor is dan wel het gemakkelijkst vlak vóór de tweede voeding. Hoe het bad in zijn werk gaat, heb ik U al in ons eerste artikeltje beschreven. Alleen moet niet eiken dag het heele lichaam met olie worden ingewreven. Dat gold alléén voor den éérsten dag. Het badkuipje moet ge erg schoon houden. Eiken dag even met groene zeep en water uitboenen en dan omgekeerd neerzetten. Dan komt er nog wel eens de verleiding om in het badkuipje luiers schoon te wasschen. Dit is geen goede gewoonte omdat het onnoodig vuil in het kuipje brengt. Bovendien heeft U toch heusch nog wel een ander teiltje voor de vuile luiers! Sommige dokters raden aan om de eerste dagen het kind nog niet te baden, omdat ze bang zijn dat er vuil uit het badwater in de navel zou kunnen komen. Anderen zien hierin minder gevaar. Ge doet dus maar het beste om dit aan Uw dokter over te laten. Hoe ge de oogjes moet schoonmaken en het gezichtje, weet ge al! Aan het mondje moet ge niets doen. Vooral niet uitvegen! Indien dit dagelijks zou gebeuren, zouden er gemakkelijk zweertjes kunnen ontstaan, die ge nooit ziet als ge het mondje niet z.g. „schoon maakt." Op het hoofdje komt soms een korstje door het blijven zitten van allerlei ingedroogde zweet- en vetstoffen en schilfertjes. De menschen noemen dit „berg." 's Avonds moet ge dit met olie inwrijven en dan 's morgens met gewoon warm zeepwater uitwasschen. En dan eiken dag herhalen, tot het heelemaal weg is. Zindelijkheid in allea! Ten slotte behoef ik nu toch nauwelijks meer te vertellen, dat natte en vuile luiers vies zijn en direct door schoone moeten worden vervangen. Dadelijk worden dan ook de billetjes goed schoon gewasschen, gedroogd en gepoederd en krijgt hij een andere luier. Maar denk er om: voor de billetjes een andere badhandschoen en handdoek, dan die ge gebruikt voor de rest van het lichaam. Het is zelfs beter ook een ander waschkommetje te gebruiken. Het komt bij onze kleintjes voor alles ook op zindelijkheid aan en die moet streng gehandhaafd blijven! De dagverdeeling Nu moeten we nog eens precies opschrijven hoe we in den eersten tijd met ons kindje den dag doorbrengen: 7 uur: eerste voeding: half 10: badje, daarna afzonderlijk oogjes uitwasschen, daarna aankleeden. (Kleertjes tevoren liefst even verwarmen): 10 uur: 2e voeding; 1 uur: 3e voeding; 4 uur: 4e voeding; 7 uur: 5e voeding; 10 uur: uiterlijk half elf: zesde voeding. De eerste veertien dagen mag het kindje bovendien 's nachts ook nog een keer gevoed worden. En zoo moet nu de kleine langzamerhand gaan groeien en ontwikkelen. 4. Van groeien en gedijen Wat weten we nu al een heeleboel van de babyverzorging! De voeding, de kleeding, het bad, kortom alles wat er zoo bij te pas komt. Maar alles is nog maar theorie! Die moeten we nu gaan toepassen en ge zult zien dat het nog lang niet altijd meevalt. En hoe moeten we nu weten of het goed gaat? De gezonde baby Als U een heel mager klein kindje ziet liggen met een gezichtje als een oud mannetje, vol rimpeltjes en uitgedroogd, een kindje, waarbij II alle ribbetjes door de huid heen gemakkelijk kunt zien, terwijl het voortdurend braakt en diarrhee heeft, ja, dan is het niet moeilijk om te zien dat dit kindje niet gezond is. Maar dit is nu wel een heel erge graad en we willen juist voorkomen dat ons kleintje zoo wordt. Daarom wil ik U nu eerst eens uitvoerig vertellen waarop we zoo al moeten letten om te zien of onze baby gezond is, of dat er wat aan hapert. Laat ik de kenmerken dan nu eens, op het rijtje af, opnoemen: Een gezond kindje voelt stevig aan als we het aanpakken, het heeft een rose gelaatskleur, slaapt geregeld, drinkt goed, heeft een regelmatige temperatuur, geregeld z.g. „goede" ontlasting, het is niet direct verkouden, schreeuwt weinig en het allerbelangrijkste: neemt regelmatig in gewicht toe. Laten we nu maar eens met dit laatste beginnen. Om te zien of het gewicht toeneemt moeten we wegen. Het wegen De weegschaal is een prachtig instrument. Ge legt het kindje er maar op, zet de schaal gelijk en ge weet hoeveel onze kleine weegt. En toch kan die weegschaal veel kwaad doen. Omdat er al zooveel goeds van het wegen verteld is, mag ik nu eerst wel eens even de nadruk leggen op de nadeelen aan de weegschaal verbonden. Niet dat dit doode ding, op zichzelf, kwaad kan, maar er is kalmte en koelheid van hoofd noodig om goed te wegen! Misschien begrijpen sommige dames al, waar ik naar toe wil. Alle „jonge vrouwen" zijn verbazend blij en ingenomen met haar kindje. De enkele uitzondering, die, helaas, voorkomt, leest dit boekje toch niet! Heeft U nu wel eens opgemerkt dat we altijd bang zijn dat we iets kwijt zullen raken, waarvan we erg veel houden? Zoo is het nu ook met de moeder en het kindje. Ze is bang dat ze het kleintje zal moeten verliezen en de weegschaal kan haar nu in die angst versterken. Dit is geen overdreven voorstelling, maar het komt wel terdege zoo voor! Nog zie ik de vader van één van mijn zuigelingenpatiëntjes met groote haast en een onthutst gezicht de spreekkamer binnenstuiven om te vertellen dat het met zijn kindje en met zijn vrouw heelemaal verkeerd ging. En wat was er nu gebeurd? Het kleintje was al in twee weken niets aangekomen en nu dacht de moeder dat het kindje direct zou gaan sterven! Dat kwam omdat ze de uitkomst van het wegen, die de schaal zoo koud mogelijk in al zijn echtheid aangaf, niet goed wist te beoordeelen. Dat is het nu wat ik het bezwaar van het wegen zou willen noemen: Het kan de bezorgde — en dat zijn dikwijls ook de goede — moeders zoo ongerust maken! En de invloed hiervan is zoowel op de melkafscheiding als op het heele gestel grooter dan ge zoudt denken! Zullen we dus de weegschaa! maar afschaffen? Neen, dat zeker niet, want hij heeft meer goede eigenschappen dan kwade. Maar één ding spreken we af: li laat zich niet door zoo'n simpele schaal van de wijs brengen! Het „normale" kind Het is nu eenmaal een absoluut vaststaand feit, dat er geen twde kindertjes volkomen gelijk zijn en toch willen we graag een maatstaf hebben, waarnaar we kunnen beoordeelen of het gewicht van ons kindje goed is, öf te licht, of de baby hard genoeg groeit, óf niet, enz. Zoo'n maatstaf heeft men nu gekregen door duizenden goed gezonde kindertjes voortdurend te wegen. Het gemiddelde van al deze gewichten van even-oude kinderen noemt men nu „het normale" op een bepaalde leeftijd. Maar dat beteekent nu niet dat een kindje dat iets boven of iets beneden dat normale gewicht is, niet goed gezond kan zijn! Maar wel is noodig dat het gewicht telkens hooger wordt. Alles keurig noteeren Moeten we nu dikwijls wegen? We geven hierbij een verkleinde reproductie van een babygewichtskaart, indertijd door het tijdschrift „De Jonge Vrouw" voor zijn lezeressen uitgegeven. Misschien kunt u zelf ook zoo iets teekenen. Op deze kaart kunt ge zien, wanneer ge het kindje moet wegen en meteen het gewicht invullen. Maar bovendien staan op den achterkant vakjes met een kromme lijn. Het invullen van dit gedeelte van de kaart is een beetje moeilijker. Maar het gaat toch wel: Baby-Gewichtskaart Op de horizontale lijn ziet ge op regelmatige afstanden de leef¬ tijd in weken en maanden aangegeven, en op de verticale het gewicht. Als nu een kindje van 5 weken 8 pond weegt trekt ge bij de 5 een lijntje naar boven en bij de 4 (K.G.) van de verticale lijn een horizontaal lijntje. Deze twee lijnen snijden elkaar nu ergens en hier zet ge dan een dikke punt. Als het nu 6 weken is en 8}/^ pond weegt, doet ge bij 6 en 4,250 K.G. weer zoo en krijgt dan weer zoo'n punt. Nu trekken we daarop dan een lijn van de eerste dikke punt naar de tweede en later naar alle punten die we op dezelfde manier krijgen en zoo ontstaat dan, wat we met een geleerd woord noemen: ,,de gewichtscurve". De z.g. normale hebben we op de kaart ingevuld. Dan kunt ge vergelijken en met één oogopslag zien of het kindje onder of boven het normale gewicht is, en verder of het regelmatig en genoeg aankomt. Het is dus wel een heel overzichtelijke manier van opschrijven! Een paar droge cijfers! Hoeveel komt hij nu aan? De eerste levensdag hebben we als geboortegewicht 6 a 7 pond gevonden en U weet dat hij de eerste dagen daarna meestal wat afvalt. Maar na een dag of 10 gaat hij groeien! In de eerste maanden gaat het dan sneller dan later, zóó dat na ongeveer vijf maanden het gewicht verdubbeld is en pas na een jaar verdriedubbeld. En dan is er nog een gemakkelijk te onthouden regel: In het eerste halfjaar moet de kleine ongeeer twee ons in de week aankomen en in het tweede halfjaar ongeveer anderhalf ons per week. Als nu een kindje in een paar weken niet aankomt, moet er iets verkeerds achter zitten: óf het krijgt niet genoeg te drinken terwijl het verder gezond is, óf het is ziek en wil daardoor niet genoeg drinken. In beide gevallen moet U even den dokter om raad vragen. Allerlei afwijkingen zijn in het begin zooveel gemakkelijker en beter te behandelen dan wanneer ze al verwaarloosd zijn. Regelmatige contrAle Op de consultatiebureaux voor zuigelingen, die in bijna het geheele land worden opgericht, kunnen de kleintjes geregeld gewogen worden en is er raad over de verdere voeding te krijgen. Ook houden tal van „particuliere dokters" voor voedingskwesties een speciaal spreekuur. Aan goede voorlichting behoeft het werkelijk niemand meer te ontbreken en dat is een reden tot groote dankbaarheid. Juist door dat voortdurend controleeren, waarbij eigenlijk verder weinig behoeft gedaan te worden, worden allerlei afwijkingen heel vroeg ontdekt. Ik overdrijf niet, als ik zeg, dat daardoor duizenden kinderleventjes gered zijn. Waar de kleintjes onmogelijk voor zichzelf kunnen zorgen, rust op de ouders de dure plicht om alles te doen wat ze kunnen, om te voorkomen dat het kindje in gevaar komt. En daarbij behoort dan ook het geregeld wegen! Slaap Als baby gedronken heeft, hoort hij in zijn wiegje en dan valt hij al gauw in slaap. Ge moet dan eens goed kijken, hoe hij met zijn armpjes ligt. Deze zijn dan in zijn elleboogjes gebogen zóó, dat de handjes vrijwel naast het hoofdje liggen. Dat is een heel eigenaardige houding, die we later liever niet meer zouden aannemen! De slaap behoort dan „ongestoord" te zijn, d.w.z. dat het kind alleen maar wakker wordt als hij moet gaan drinken. We begrijpen wel dat dit natuurlijk alleen voor de allereerste maanden geldt. Later gaat hij hoe langer hoe meer wakker liggen en dan zult U zien, dat een gezond kind dan niet direct hard gaat huilen, doch genoegelijk ligt te trappelen en begint te kraaien van plezier als ge naar hem komt kijken. Huilen Trouwens huilen is iets dat dikwijls niet meer heelemaal bij de goede gezondheid behoort. Er moet dan toch altijd iets zijn, dat niet in orde is. Als Uw klein kindje gaat huilen, wordt het tijd om hem te gaan voeden, of het kan zijn dat hij op die manier zijn ontstemming te kennen geeft over een natte of vieze luier, of er is een geniepige speld die hem prikt. Ja, er zijn nog meer mogelijkheden. Denk maar eens aan vliegen die heel wat last veroorzaken kunnen. Verder kan het soms te koud zijn in de kamer of omgekeerd kan het kindje het te warm hebben, of te benauwd aangekleed zijn. En dan kan hij ook nog ziek zijn. Een ziek kindje huilt anders dan een gezond. Soms akelig klagend en toonloos. Dat is altijd nog al ernstig. Veel en veel gevaarlijker tenminste dan het gillend schreeuwen van een zuigeling die zijn zin wil hebben. U kent ze wel, die kleine dwingelandjes, die vanuit de wieg het geheele gezin regeeren! Vooral niet toegeven! Goede luiers Ge begrijpt wel, wat ik er mee bedoel! Een borstkindje moet minstens één, maar ook niet meer dan drie ,.vuile" luiers per dag hebben. En dan hebt U wel eens gehoord dat ze niet groen mogen zijn, niet slijmerig en dat er vooral geen bloed in mag zitten. Dit laatste is wel het allerbelangrijkste. Een klein beetje groenigheid is zoo erg niet. Heelemaal in het begin is de ontlasting heel anders, pikzwart, en dat blijft ook nog enkele dagen duren, omdat eerst darminhoud van vóór de geboorte moet worden verwijderd. Zoo groeit en gedijt dan onze kleine! Maar vergeet niet dat het zelden gaat zonder een enkele stoornis, waarover in een der volgende hoofdstukken. 5. De glazen voedster De tijd van de broodkaarten en de vleeschbonnetjes is al bijna heelemaal vergeten! Toch weet U zich misschien nog te herinneren, dat het, nu alweer bijna zestien jaar geleden, uiterst moeilijk was om aan goede voedingsmiddelen te komen. Alles was gerantsoeneerd en wat nog het ergste was: heel wat, langzamerhand niet meer te ontberen, voedingsmiddelen waren niet meer te krijgen. Uit dien tijd dateeren de surrogaten. We konden geen koffie krijgen bijv. en ik kan me nog herinneren hoe mijn moeder trachtte aftreksels te maken van gebrande erwten. Cacaodoppen moesten thee vervangen enz. enz. Niemand verlangt meer naar dien tijd terug en ieder is de surrogaten vergeten. Het waren dan ook maar vervangmiddelen en wat voor! Hieraan wilde ik U even herinneren, om U toch iets te doen afschrikken voor de „surrogaten", waarover we thans gaan praten. Hoe we het ook trachten goed te praten: „Moedermelk is nooit geheel te vervangen". Laat de dokter het zeggen! Wanneer, om wat voor serieuze redenen ook, geen moedermelk aan het kindje gegeven kan worden, dan moeten we aan den anderen kant dankbaar gebruik maken van wat de ervaring langzamerhand geleerd heeft over de fleschvoeding. Maar van te voren nog één raad: Nooit op eigen houtje overgaan tot de flesch. Laat Uw dokter daarvoor de verantwoording dragen! Over de (lesch Onder die voorwaarde gaan we nu over de zuigflesch praten. Misschien hebben velen van U wel eens op een fietstochtje een flesch melk meegenomen en als ze dan terugkwamen, opgemerkt, dat de leege flesch zoo onaangenaam rook! Ge zult dan wel begrijpen dat de eerste eisch is de flesch zoo schoon mogelijk te houden! Telkens als de kleine uit de flesch gedronken heeft, flink met heet sodawater omsooelen en dan nog eens met gewoon water naspoelen! Ge kunt hem dan bewaren ondergedompeld in een bak met zuiver water, waarbij ge dan bovendien het stof nog moet weren met een deksel of met een schoon doekje. Doch ge begaat ook heelemaal geen fout als ge de flesch omgekeerd op een rekje laat uitlekken. Bovendien wordt dan nog eens eenmaal per dag de flesch gedurende 5 minuten in een pannetje met water uitgekookt. Maar springt hij dan niet stuk? zult ge vragen. Neen, maar dan moet ge hem direct met koud water op het vuur zetten, zoodat èn flesch èn water gelijkmatig warm worden. Nu is niet elke flesch even goed schoon te maken en ge begrijpt dan ook wel dat een buikige flesch met een lange slang er aan heelemaal verboden is. Toch ziet ge hem nog wel eens een keer. Daarom een plaatje, alleen om te laten zien hoe het niet moetl De beste is de gewone flesch, waarop de grammenverdeeling op de buitenkant is gegrift, zoodat hij van binnen geen oneffenheden heeft. Het meest gebruikt echter is de flesch met de z.g. streepjesverdeeling. Eén streepje moet een lepel voorstellen. Natuurlijk is dit nooit zoo precies als met de grammen, doch toch heel goed bruikbaar. De speen Maar nu moet er nog een stop op de flesch en wel de speen. Als U deze koopt zit er geen gaatje in en kan er dus heelemaal niets door. Doe dus niet als de moeder, die dit vergat en maar niet begreep waarom het kindje niets uit die flesch naar binnen kreeg! Ge moet dus eerst een gaatje prikken in de speen en het best gaat dit met een gloeiende naald. Maar hoe groot moet nu dit gaatje zijn? Vooral niet te ruim nemen, want dan loopt de melk er veel te gemakkelijk door en wordt het maagje van het kind in een minimum van tijd boordevol. Hij gaat dan spoedig spugen en raakt zoo zijn kostelijk voedsel weer kwijt! Om nu na te gaan of het gaatje groot genoeg is, moet U de speen eens met water vullen. Het loopt er dan natuurlijk door het gat weer uit. Dat spreekt vanzelf, maar nu mag het alleen druppelen. Als er een straaltje loopt is het gaatje te groot. Het kindje mag nu eenmaal zijn voedsel niet al te gemakkelijk krijgen. Juist dat krachtige zuigen, zooals dat ook aan de borst moet gebeuren, is zoo goed voor de baby! Eigenlijk behoef ik nu niet meer te vertellen dat ook de speen, telkens als hij gebruikt is, schoon gemaakt moet worden en dan in een goed afgesloten bakje met water bewaard. Kleine boosdoenertjes Het komt dus aan op reinheid, reinheid en nog eens reinheid! Als we hiermee gaan slabakken, blijven er bacteriën in de flesch zitten. Zeker heeft U wel eens van die kleine wezentjes gehoord, die ziekten kunnen veroorzaken en nog een heeleboel kwaad meer! Zoo kunnen ze uit de melk allerlei ontbindingsstoffen maken (schrik niet van dit leelijke woord!). Argeloos drinkt ons kindje het fleschje leeg en in het gunstigste geval komt hij er nog met een flinke diarrhee van af! Zijn ingewandjes zijn nog heel erg gevoelig, moet U niet vergeten! Niet om de flesch, maar om de inhoud is het te doen! Wat moet er nu in? Het eenvoudigste is wel de koemelk, die immers in elk huisgezin gedronken wordt! Maar het kan ook anders. Denk maar eens aan de veelgeprezen karnemelk. Misschien heeft een van U ook wel eens de lof hooren bezingen van geitenmelk; ja zelfs zijn er kinderen die ezelinnenmelk dronken! En moet er dan misschien nog suiker in de melk of meel? U ziet: vragen te over. Deze keer zullen we het nu eerst eens hebben over de koemelk. Die is ook altijd niet even zindelijk! Sommigen van U zullen wel eens een kijkje genomen hebben in een koeienstal en dan wel kunnen begrijpen dat het geen erg groote kunst is om melk te verontreinigen. Bovendien is er dan het schrikbeeld van de tuberculeuze koe en bestaat er nog gevaar op het overbrengen van typhus door de melk. Dood aan de ziektekiemen Al deze sombere schaduwkanten van de melk kunt ge heel uitvoerig lezen in de oudere boeken. En dan metéén het middel er bij om alle gevaren te voorkomen en dat was: Zóó lang koken tot er geen enkele bacterie meer overgebleven was! Er werd een prachtig apparaat in den handel gebracht, waarmee het in iedere huishouding mogelijk was tot boven kookpunt te verwarmen. Het leek een volkomen overwinninq! En toch? Behalve de booze bacteriën werden ook de nuttige en noodige vitaminen vernietigd. Is het wonder dat de „model"melk in eere gekomen is? Deze is afkomstig uit boerderijen, waar alle mogelijke voorzorgen genomen worden om te voorkomen dat er ziektekiemen of vuil in de melk geraken. Deze melk kan ongekookt worden gedronken. Maar wat een werk is er aan te doen! De koeien worden voortdurend door een veearts onderzocht. Niemand komt met zijn handen aan de melk. Al het materiaal is volkomen te vertrouwen. Maar dat alles maakt de melk zoo duur dat een prijs van negentig cent per Liter al eens gevraagd is. Dit is voor de meeste gezinnen niet te betalen! Koop dus Uw melk in een goede nette zaak en kook deze melk PVPn rlnnr maoi» noon I • 1 11 1 •. 1 — cwmtiy minuien: is net maKKeiijKste en eenvoudigste! 14/15-111 Water bij de melk Dat mag de melkboer zeker niet doen, doch zelf moet ge dat wel als ge het fleschje voor de kleine klaarmaakt. De gewone koemelk is veel te zwaar voor Uw kindje. Ik geef U nu een paar getallen, die ge wel eens noodig kunt hebben. Zoek ze dan weer op! Een kindje van: melk op water 0 weken drinkt 60 G. per maaltijd 1 2 1 week 70 G. 1 J 3 weken 80 G. 1 maand 100 G. 2 maanden 120 G. geleidelijk stijgen 3 maanden 135 G. 2 4 maanden 150 G. ge eide ijk stijgen 5 maanden 160 G. geleidelijk stijgen ± 7 maanden met melk tot volle melk. Nu is het het allergemakkelijkst om het voedsel voor den geheelen dag tegelijk klaar te maken. Anders moet ge het zes keer doen en dat wordt'toch wel wat vervelend! Water en melk worden gemengd en op het vuur gezet. Begint het te koken dan gaat ge suiker toevoegen. (Even uitrekenen hoeveel: twee lepels in een Liter). Even laten doorkoken en alles is gebeurd! Maar nu zindelijk bewaren! Sommige huizen beschikken nog over een koele kelder andere hebben een koelkast. Dat zijn ideale plaatsen om de voedselpan — netjes met een deksel afgesloten te bewaren. Maar ook zonder dit kunt ge U redden: Ge behoeft de pan alleen maar in een grootere te zetten, na in deze pan wat koud water gedaan te hebben. Af en toe dit koude water weer eens ververschen en er is weinig kans dat de melk in de voedselpan door warmte bederft! Voor gebruik gereed Bij de borstvoeding heb ik U verteld dat dit precies „op de klok" moest gebeuren. Om de 3 uur mocht de kleine zijn maagje vullen en daar tusschen in kreeg hij niets! Zoo gaat het ook met de flesch: om zeven uur 's morgens de eerste, om tien uur de tweede en zoo den geheelen dag om de drie uur! Maken we het festijn van één uur eens even mee: Moeder haalt de flesch uit het water, zet er een schoone trechter op en vult uit de voorraadpan net zooveel „streepjes" als baby mag hebben. Dan gaat de trechter er af en de speen er op. Klaar is Kees' Dus nu zoo maar aan het kindje geven? Zeker niet! Het is nog veel te koud! Eerst moet het lauw-warm gemaakt worden en dat gaat het beste door de flesch even in een bak met warm water te zetten en hem af en toe eens even te schudden. Spoedig is het voedsel dan aangenaam warm. Eventjes proeven ! Om te weten of het net goed was, namen de ouderwetsche bakers de flesch zelf eventjes aan den mond en snoepten eens van den inhoud! Als het Uw eigen voedsel betrof, zoudt ge dit zeker ' niet smakelijk vinden, maar voor het kindje is het bovendien beslist gevaarlijk! Immers al de bacteriën uit de mond van deze vrouw worden zoo op het kindje overgebracht. Bovendien is het toch veel gemakkelijker ook, om een paar druppels uit de flesch op de handrug te laten vallen. Dan kunt ge neusch wel voelen of het misschien ook te warm is. Ge kunt nu het kindje op Uw schoot nemen en de flesch zoo geven dat de speen altijd vol melk zit en de kleine geen lucht moet gaan happen Ge ondersteunt het hoofdje een beetje en houdt hem zoo een Kwartiertje vast. Dan is de flesch wel leeg! 6. Baby aan den maaltijd Karnemelk Van kennissen of vriendinnen heeft U zeker wel eens gehoord dat een kindje, dat eerst maar niet groeien wilde, ineens vooruit vloog in gewicht toen men den goeden raad opvolgde om het kleintje karnemelk te gaan geven. Het is niet tegen te spreken dat dit voedsel, met meel en suiker gekookt (één lepel meel en twee lepels suiker op één Liter) de meeste kindertjes goed bekomt. Hoe komt dat? 111 We hebben de vorige keer besproken dat de gewone koemelk altijd met wat water moest worden verdund. Maar ge begrijpt wel dat daardoor de voedingswaarde minder wordt. En nu is dit een groot voordeel van de karnemelk: er behoeft in het geheel geen water bij. De ingewandjes verdragen het goed. „Alles goed en wel," zult ge nu vragen (en de opmerking is heel verstandig!), „maar waarom zegt U dan niet dat we altijd maar karnemelk moeten geven? We hebben dan een voorschrift dat we altijd en overal kunnen toepassen en we behoeven ons verder nergens druk over te maken. Ge begrijpt wel dat er aan die karnemelk ook nadeelen verbonden zijn. Eén van de voornaamste is wel de veel grootere kans op Engelsche ziekte. Vooral in de steden is dit een heel bekende aandoening. Soms zien we er het geheele leven lang de gevolgen van in de vorm van een kippenborst of een kromme rug en al derqelijke veranderingen van het beenderenstelsel, die een mensch toch zeker niet mooier maken om van de lasten en gevolgen nu verder maar niet te spreken. Goede raad Ge zult wel begrijpen dat het in een speciaal geval het beste is, aan dokter of consultatiebureau te vragen wat nu voor Uw kindje juist het beste zal zijn. Maar daarom mag ik toch nog wel even een algemeene regel noemen en wel deze: Als men een kindje geen borstvoeding kan geven, doet men het beste om het fleschje te vullen met koemelkverdunning, behalve in enkele speciale gevallen die we nu even gaan bespreken. Zorgenkindertjes Dan zijn daar in de eerste plaats de vroeggeborenen, de heel kleine kindertjes, die weken voor den uitgerekenden tijd al kwamen kijken en die al heel veel zorg vereischen. Als men zoo'n wichtje van vier of vijf pond ziet, spreekt het toch vanzelf dat zoo n kindje zooveel mogelijk voedingswaarde moet krijgen en dan is de karnemelk met meel en suiker verre te verkiezen boven de gewone koemelk. Toch blijft ge lang aan zoo'n kindje zien dat het niet heelemaal is als een ander. De oogjes staan meestal iets naar voren, de tong is wat groot, ze hebben meer dan andere kinderen aanleg voor breukjes, ze zijn gauwer vatbaar voor lichte ongesteldheden. Ze vragen voortdurend aandacht, maar daarvoor wordt ge ruimschoots beloond. Als eenmaal de moeilijke periode achter den rug is, is er geen verschil meer. Ja zelfs behooren enkele van de grootste genieën uit de geschiedenis tot de in letterlijken zin te-vroeg-geborenen. Een tweede groep van zorgenkindertjes, die we liever karnemelk dan gewone melk geven, zijn de dauwworm-patiëntjes. Kinciertjes, die voortdurend uitslag hebben: roode plekjes, puistjes, „smetplekjes." Ge hebt ze zeker wel eens gezien! Nu moeten die plekken zelf met passende zalven worden behandeld en vooral goed nagezien, telkens en telkens weer; maar bovendien moet er voor gezorgd worden, dat de kindertjes zoo weinig mogelijk vet binnen krijgen en daarvoor is nu juist de karnemelk zoo geschikt, want hier is alle vet verwijderd! Zie hoofdstuk 10. Verder geeft men karnemelk ook nog wel eens bij de gewone voedingen aan kinderen, die maar niet groeien willen. Soms werkt het dan als een toovermiddel, zooals we straks al bespraken. Slechts tijdelijk Uit wat ge zoo juist gelezen hebt, zult ge wel begrepen hebben, dat ook de karnemelk weer niet „volmaakt" is. Trouwens, volmaaktheid zullen we hier toch wel nooit kunnen vinden. Maar niet alleen de karnemelk, ook de koemelk, ja zelfs de anders onvolprezen moedermelk hebben slechts een tijdelijke beteekenis. Bloedarme zuigelingen Met een enkel woord spraken we al over de vitamines, die door lang koken vernietigd werden. Maar er is nog wat. Iedere jonge vrouw kent het schrikbeeld van de bloedarmoede. Heel wat meisjes hebben wel eens een tijd dat ze gauw moe zijn, een beetje duizelig, wat pijn in de zij of in den rug en daarbij zien ze dan meestal wat bleek. Men staat dan al heel gauw gereed met de diagnose „bloedarmoede" en het is algemeen bekend dat men dan „staal" zal moeten gebruiken. Behalve onze jonge vrouwen kunnen nu echter ook onze jonge kindertjes aan bloedarmoede lijden en ik geloof wel dat dit veel minder bekend is en toch niet minder waar! De oorzaak is ook hier een gebrek aan „staal," want het is nu eenmaal een zeker feit dat alle melk, zelfs de moedermelk, arm aan ijzer is. Zoolang dus het kindje alleen melk dringt, krijgt het te weinig staal binnen. Doch ziet hoe wonderlijk ook hier alles is voorzien: De laatste maanden voor de geboorte ontwikkelt zich in de lever een stapelplaats, een depot, van ijzer, dat na de geboorte langzamerhand kan worden opgebruikt. Maar nu geldt dat natuurlijk alleen voor de normale, op tijd geboren, kindertjes. Te vroeg geborenen hebben het niet en krijgen dan ook meestal in hun eerste levensjaar een vrij aanzienlijke bloedarmoede, die hun levenskansen niet beter maakt. Als er van een voorraad steeds maar gebruikt wordt en er komt niets bij, dan zal er een zeker oogenblik komen, dat er niets meer over is. En zoo gaat het ook met de „staalvoorraad" der kleinen. Er zal dus na een zekeren tijd eens een verandering in de voeding moeten komen. Maar moet dat nu ineens? Dat zou één van de grootste fouten zijn, die ge zoudt kunnen maken. Het gaat er juist om, het zoo geleidelijk als het maar mogelijk is, te doen. En wanneer mag er nu voor het eerst eens iets anders dan melk gebruikt worden? Kijk, dat is een vraag die lang niet door iedere dokter gelijk beantwoord wordt. Sommigen zijn al voor appelmoesgebruik voor heel jonge kinderen. Nu moet ge niet vergeten dat het in den winter gemakkelijker gaat om kindertjes van de borst tot de gewone voeding te krijgen dan in den zomer. Het is met de jaargetijden bij de zuigelingen net andersom als bij de heel oude menschen. Ge zult wel eens gehoord of gemerkt hebben dat in den winter oudere menschen het moeilijker hebben dan in den zomer. Voortdurend hoesten, bronchitis en longontsteking ziet men dan zeker meer dan in het warme jaargetijde. De warmte, zooals die in Augustus het ergste is, kost nog al eens aan zuigelingetjes het leven, daar zij bij warmte veel gauwer kans hebben op darmaandoeningen. Voorzichtig ! Nu weet ik wel dat er in vele boeken verschillende manieren staan om tot de gewone voeding te komen en dat heel wat men- schen het ook met deze regels niet al te nauw nemen en het toch nog dikwijls goed uitkomt, maar dit alles weerhoudt mij nu toch niet om U te vertellen, hoe ge het veilig en vertrouwd doen kunt. Het is een beproefde methode, maar misschien vindt een enkele heetgebakerde moeder het een beetje te lang duren! Onthoudt dan toch, dat snelheidsrecords, zoo ze in het algemeen al nut mogen hebben, voor de zuigelingenbehandeling uit den booze zijn. Baby aan het smullen Het afwennen van de borst en het komen tot de gemengde voeding gaat precies op dezelfde manier als van flesch tot „gewone kost." Dit hangt samen met het verschijnen der tanden. Maar deze tandjes komen niet ineens! Meestal beginnen, als een kindje een half jaar is, de eerste te verschijnen en geleidelijk komen er dan meer. Het eerste wat men gaat geven is wat vruchtenmoes, meestal van appeltjes, peertjes of een enkele keer rabarber. Hierin kan men nu een beschuitje weeken en dit aan het kindje voeren met kleine lepeltjes. Het is een heel feest als men een baby zoo voor het eerst ziet smullen! Jammer genoeg gaat het echter de eerste keeren nog wel eens met een flinke huilpartij gepaard, omdat onze babytjes deze verandering niet direct voor een verbetering aanzien en dikwijls het zuigen nog wel zoo gemakkelijk vinden. Men kan dit voedsel het beste geven om een uur of tien, na het bad en dan natuurlijk flesch of borst op dien tijd laten vervallen. Verder wordt er dan nog vier keer de borst gegeven (of de flesch), want als het kind een half jaar geworden is, is het niet meer noodig om het zes keer te voeden. Het zou dan teveel „vocht" krijgen. Als we intusschen een maandje verder gekomen zijn, gaan we weer wat anders invoeren en wel een bordje pap, dat men bijv. kan maken door een kopje melk (ongeveer 150 kubieke centi- meter) te koken met een afgestreken paplepel meel en twee paplepeltjes suiker. Men kan dan nog een theelepeltje sinaasappelsap toevoegen. U zult eens zien, hoe gauw de kleine dit lekker qaat vinden! Een beetje geduld is er wel voor noodig om het lepeltje voor lepeltje te geven, maar het is toch ook een heele voldoening zoo met Uw kindje bezig te zijn. Het beste is het te geven om een uur of vier a half vijf. Het kindje krijgt dan dus 's morgens om 7 uur zijn borst of flesch, om tien uur zijn vruchten, om een uur of een nog eens borst of flesch, om vier uur de pap en dan 's avonds nog eens de borst. Daarmee gaan we dan weer een maandje door en dan komt de tijd dat de kleine aan het middageten maq qaan beginnen, maar goed fijn gemaakt! Puree .dus van aardappelen of ook wel van boonen of erwten en daarbij dan wat groente; maar die groente mag niet al te zwaar zijn: geen boerenkool. Goed zijn: worteltjes, peertjes, spinazie SSzL.aó?'&s sens en 's avonds 9even we dan no u iur W°ï? da,n 1109 wat 9emist>" zult ge al bij Uzelf gezegd eitje?"": ' 9 nU °°k 9een stukie vleesch hebben of een Wees toch niet al te voorbarig! Wacht met deze lekkernijen tot het kind een jaar oud is; voor dien tijd moet ge hem rustiq vegetaner laten blijven. Het is werkelijk voor zijn bestwil. Intusschen is de kleine een maand of negen geworden en moogt ge de avondborstvoeding laten vervallen en veranderen in een boterham geweekt in wat melk. Het laatst blijft dus de borstvoeding van s morgens Maar ook deze kan men dan langzamerhand door geweekt brood vervangen! En dan moet ge de kleine gaan leeren uit een kroesje te drinken en zijn boterhammetjes (zonder korsten!) te gaan kauwen! In het defwintr "°9 niCt Z°° 9emakkeliik' maar- .^e aanhou- 7. Te weinig en te veel! Het gaat niet op ... Uit het tot dusver besprokene hebben we nu wel begrepen, hoe het moet", maar geloof nu niet dat daarom ook alles goed zal 9aZoo zijn er kindertjes waar het toch niet naar wensch gaat. Luister maar eens naar het volgende verhaaltje, van een moeder van een jongetje van drie maanden: „Al leg ik mijn kleine broer nu nog zoo precies om de drie uur aan de borst, hij komt toch niet aan. Bovendien huilt hij altijd nog, nadat hij gedronken heeft en dan wil het met de ontlasting eigenlijk ook niet erg. Zoo eens in de twee dagen een vuile luier; ja zelfs slaat hij dan ook nog wel een keertje over. Het is een beetje een min kindje. Bij de geboorte woog het ruim 5y2 pond en nu hij drie maanden is, nog maar goed acht. Wat nu te doen?" . , , Als we dit zoo lezen, geloof ik, dat het nog niet zoo heel erg 1 met die kleine broer. Ook al is hij wat minnetjes en zeker te licht. Ik denk dat ons kleine mannetje te weinig te drinken krijgt. Zekerheid Maar dit is nog maar een veronderstelling en we moeten het zeker weten. Nu is er een instrument, dat ons in dit opzicht precies kan inlichten, en dat is een oude bekende: de weegschaal. En nu vooral goed onthouden: nooit mogen we zeggen dat een kindje te weinig krijgt, voordat we dat hebben gecontroleerd! Want onze oogen, en die van moeder en die van onze kennissen, ja zelfs van onzen dokter, kunnen zich toch zoo vergissen. Hoe nu die schaal te gebruiken? Voordat ge uw kindje gaat voeden, legt ge het met kleertjes en al op de schaal. Het gewicht moet ge nu even onthouden of opschrijven! Dan gaat ge voeden en als kleine broer verzadigd is, legt ge hem weer op de schaal. Nu moet hij zwaarder geworden zijn en wel net zooveel als hij gedronken heeft. Wanneer is dat nu te weinig? Het kindje was drie maanden. Het heeft dan (bij zes voedingen per dag) per keer omstreeks 135 gram noodig. Even uitrekenen Maar nu kunt ge op één keer nog niet aan! Zoo gemakkelijk is het heusch niet. Ge begrijpt zelf wel dat er, na een heelen nacht rusten, wel iets meer borstvoeding zal zijn dan overdag. Daarom moeten we, zooals we dat met een vakterm uitdrukken, de toevalsfactor uitschakelen". Dat klinkt wel heel geleerd, doch is heelemaal niets bijzonders. Ge moet nu een heele dag lang, dus wel zes keer, uw kleintje voor en na de voeding wegen en dan zult ge zien, dat er nog al tamelijk groote verschillen bestaan in de hoeveelheden die het kindje per keer drinkt. Nu hebt ge niets anders te doen dan het „gemiddelde" van al die getallen te nemen. Dit woord uit uw schooljaren heeft hier inderdaad beteekenis. Ge telt al die hoeveelheden op en deelt het totaal door zes. Ziet ge dus dat uw inn over ^en 9e'lee'en dag 600 Gram drinkt, dan is dat per keer 100 en dus in het geval, waarmee we bezig zijn, 35 Gram te weinig. Enkele dorre cijfers! Voor het gemak geef ik u nog even een lijstje hoeveel een normaal kindje op enkele leeftijden per keer drinkt: na 1 maand 100 G. na 2 maanden 120 G. na 3 maanden 135 G 4 maanden 150 G. 5 maanden 160 G. Alles bij zes voedingen per dag! Ik kan me voorstellen dat sommigen van u dit nu toch wel een beetje erg vervelend vinden en dat zelfs een enkele er de voorkeur aan geeft, om maar „zoo n beetje" te doen. Dat is immers veel gemakkelijker! Maar vergeet dan toch niet, dat de strenge regels en de Ijskoude cijfers nergens grooter triumphen hebben gevierd dan bij de zuigelingenverzorging! En dan, als ge het nu werkelijk goed meent met uw kleintje (en dat doet ge toch!), doe er dan toch uw voordeel mee. Broer moet meer hebben ! Maar met dit alles zijn we nu nog niet verder dan dat we zeker weten dat kleine broer te weinig krijgt! Hij heeft dan nog honger nadat hij „klaar" is met drinken en gaat dan huilen. Hierbij kunnen we nu toch niet blijven. Broer moet méér hebben, maar wat en hoe? Het allermooiste zou het nu wezen als het ons geluken mocht om dat meerdere ook in de vorm van moedermelk geven. Dat kunnen we probeeren door eerst eens bij wijze van proef het kindje iedere keer beide borsten te geven, maar dan de eene een kwartier en de andere vijf minuten. Het is n.1. niet tegen te spreken dat de eerste tijd het meeste gedronken wordt, zoodat ons broertje zeker meer binnen zal krijgen. Na een dag of drie kunnen we dan wegen, of het kindje is aangekomen. Als dat niet genoeg is, dan kunnen we de proef nog iets uitbreiden! Iedere borst elke keer tien minuten! Een goede raad aan moeder zeil! Pas ook eens wat op U zelf. Voed u zelf goed, vooral in dezen tijd. Een liter melk'extra zal u wel goed doen, maar dan moet ge deze groote plas regelmatig over den geheelen dag verdeelen, laten we zeggen in den vorm van vier bekers. En dan nog een gezellig extra-1je! Eiken dag een portie apennootjes! Hier is werkelijk nuttig voedsel in lekkeren vorm. Of houdt qe er niet van? Voorts kunt ge nog zeer veel middeltjes aangeprezen zien om de borstvoeding aan te zetten. Maar als er zooveel middelen bestaan, kunt ge er wel zeker van zijn, dat ze geen van allen afdoende helpen! Onze grootmoeders dronken voor dit doel nog al eens een kopje sterke koffie en ik denk dat ge ook al eens gewezen zijt op de voortreffelijke werking van dit vocht". Het heeft echter ook nadeelen. Vooral nerveuze moedertjes doen het beste er maar niet teveel van te nemen! En als alles nog niet helpt ? Ja, dan zullen we er wat anders bij moeten geven! Nu kan dat op twee manieren: één, vrij gemakkelijk en één, veel ingewikkelder manier. De laatste is echter het meest natuurlijk. Na elke borstvoeding geeft men het „tekort" met kleine lepeltjes aan het kleintje na. kan men dan doen met karnemelk, maar dan altijd voorzien van suiker en meel (één lepel meel en twee lepels suiker per L.). Ge moet er dus een soort papje van koken. Ge hebt echter maar een klein beetje noodig (een paar eetlepels per keer!) en zoo zal de bereiding — ook al doet ge het voor een heelen dag — nog al moeite kosten! Ge kunt ook karnemelk krijgen in pakjes, die ge alleen maar met water moet aanmengen om het goede papje te krijgen! Dat is erg mooi, maar veel duurder Bovendien kost de heele behandeling veel tijd. Het is dan ook wei te begrijpen dat meestal de andere methode gevolgd wordt: Een paar borstvoedingen overslaan en deze dan vervanqen door een rleschje karnemelk. We nemen dan daarvoor het liefst de voedingen van tien en vier uur. Eén nadeel echter: Het drinken uit de flesch is gemakkelijker dan uit de toch al niet overvloedige borst en het is dan dikwijls de eerste stap naar het veel te vroeg afwennen van het meest natuurlijk voedsel. Maar: „waar niets is, verliest de keizer zijn rechten", zegt het spreekwoord en zoo is het toch altijd beter dat broer koe- of karnemelk krijgt dan heelemaal niets! En nu het andere uiterste! Een andere moeder vertelde, dat onze regels ook in haar geval heelemaal niet opgingen. Doch hier was het toch weer heel anders: klein zusje is nog maar een paar weken oud en kan heerlijk drinken. Ze kent echter heelemaal geen maat. Nu, daarvoor is ze dan ook nog niet oud genoeg! Dit alles zou nog zoo erg niet zijn, als ze maar niet zooveel ging „spugen" en dikwijls eenigszins dunne luiers kreeg. Toch ziet het kindje er heelemaal niet kwaad uit en bovendien schrijft de moeder, dat het kleine meiske veel meer aankwam dan ik als normaal beschreef! Kijk, dit lijkt nu op het eerste gezicht een kindje dat „teveel" krijgt. Ook hier echter moet de weegschaal ons bewijzen dat de eerste indruk juist is. Wat nu hieraan te doen? Natuurlijk minder geven! En hoe? Vraag vooral Uw dokter en die zal U dan wel aanraden om inplaats van om ' de drie uur, om de 4 uur te gaan voeden. Als ge dit uitrekent, ziet ge, dat het kindje dan een voeding minder krijgt op een dag. Soms komt het nu voor, dat uw kleintje nog te veel krijgt. Dan moet de tijd, die het kindje drinkt, nog bekort worden, b.v. tot een kwartier of desnoods tot tien minuten. Maar het teveel aan borstvoeding moet dan daarna worden weggenomen. Daarvoor zijn kleine pompjes in den handel. Doet ge dit niet, dan dreigt een gevaarlijke ontsteking! En ik behoef er u toch zeker niet meer aan te herinneren, dat ge af en toe zusje nog eens moet wegen om te zien of ze nu niet te weinig krijgt? 8. Een praatje over de tanden Bakerpraatjes U r zijn van die verhaaltjes in omloop, die reeds jaren lang door -L* ter zake kundigen met den meesten nadruk worden tegengesproken, maar die zich desondanks nog met groote hardnekkigheid handhaven. En zoowel uit den mond van de, heusch nog niet uitgestorven, ouderwetsche baker, als in de salons der z.g. betergesitueerden, kunnen we altijd weer hooren dat sommige afwijkingen bij kinderen van het tweede halfjaar hun oorzaak moeten vinden m „de tanden". En het doet er dan al heel weinig toe of deze afwijkingen bestaan in huilbuien of in spugen, of in stuipen. Alles kan nu eenmaal van de tanden komen! Natuurlijk zijn deze praatjes, op zijn zachtst gesproken, meer dan oppervlakkig. Immers het eenige verband dat er bestaat gaat dikwijls nog niet verder, dan dat beide in denzelfden tijd vallen! Promotie k.oe komt het dan toch dat steeds weer „de tanden" de sc uld krijgen? Daarvoor moet dan wel een diepere oorzaak zijn. , j.et mf c'at ^eze we^ te vinden is in de verbazend groote rol die de tanden in het leven spelen. Niemand wil toch het verband tusschen tanden en de soort van voeding ontkennen. Zoo zijn ook de eerste tandjes reeds de zekere aankondigers van het it dat de vloeibare voeding binnen niet al te langen tijd, plaats zal moeten gaan maken voor meer „vaste spijzen" en dat het kindje dan geleidelijk van zuigeling tot kleuter zal worden gepromoveerd Ouder dan ge dacht. Aan den anderen kant moeten we toch ook weer niet vergeten dat het doorkomen van de tandjes alleen het laatste en dan uitwendig zichtbaar gedeelte is van een lang te voren begonnen proces. De tanden en kiesjes worden aangelegd in de z.g. tandkiemen, die reeds bij de geboorte in de kaakjes aanwezig zijn en die zich gedurende de eerste levensmaanden krachtig ontwikkelen. Geleidelijk komen zoo in afzonderlijke „zakjes" al de tanden en kiesjes van het eerste gebit tot stand, terwijl zich ook reeds de aanleg voor de latere wisseltanden begint te ontwikkelen. Het is werkelijk de moeite waard om eens na te gaan wanneer de aanleg van onze „blijvende tanden ontstaat. Goed begrepen, de blijvende, die eerst bij het z.g. wisselen te voorschijn komen. Niemand van mijn lezers zal wel verwacht hebben dat zelfs van dit gebit, dat ons een groot deel van het leven moet dienen, de eerste aanleg reeds maanden vóór de geboorte plaats heeft. Zoo begint de vorming van de eerste blijvende snijtand, die meestal op het 7e jaar doorbreekt reeds ongeveer drie maanden vóór de geboorte. De laatste kies, die doorbreekt, als we al de kinderschoenen ontwassen zijn en die zich soms nog zeer laat kan vertoonen (één keer zag ik hem verschijnen bij iemand die al over pensioen begon te denken!) begint zijn ontwikkeling niet zoo vroeg, maar toch al in het vijfde jaar. Heel in het verborgen ... Als ge dit alles eens rustig overweegt, dan zult ge bemerken dat er een heele tijd verloopt waarin de tanden wel aanwezig zijn, doch dan heelemaal in de kaak verborgen. En hoewel nu eenmaal weinig aan deze onzichtbare dingetjes wordt gedacht, daarom zijn ze er wel. Allerlei nadeelige invloeden doen zich hier even goed gelden als in de meer zichtbare gedeelten van het lichaam. Edi goed voorbeeld hiervan ie A„ c i i ook gaarne de tanden aan en niet alleef hll lï Deze "st eenigszins ingewijde direc, herderen ~ g0«tt h.:'a„7:IS" raken2 SoT" V*. ' " * *~ J»k wel „p de piaats waar het tandXX,™ TtandeTh^eï Voorkomen is beter vragen. En da^moet^kTntwoorXl-^Zek ? 2Uk ge, onwi)lekeurig eenig begrip hebben van^00^'^' ^ t ^ Eenmaa' welken tijd deze gaat aangrijpen dan h?hh aandoening en in Zooalf'UVin9fTanWijZin9 V0°r de behandeling'' ^ hoofdzakelijk^oorkoming'van^e tooraP 9eWOrden is' is dit wel sierende Engelsche ziekte En dat k,?nn 21Jn 9evo,3en' 200 ontkindje al in zijn eerste levensmaanLn n ^ We ?tn doen door °"s maar het vooral van de zon pn h •* 1 u binnen te houden, wat de voeding betreft, vooral E° groenten en vruchten terwiil in <-) maar al vroeg * hoogtezon Met spanning verwacht 'Konning verwacht gebleken dat^eTe moeders mlTsplTJna?d ^ ^ &1 meermalen stehng verwachten en hem als het war! , ,St van dezen ..eerwillen „tooveren". Maar slechts heel „ YC , mondie zouden smjtandje midden in de onderkaak naar K r het eerste doorschijnend streepje kontefdaf al^Zd^S SïïdTS I4/1S-IV dclijk steekt dan het harde tandje even boven het kaakrandje uit, en dan gaat het langzamerhand grooter worden. Meestal gebeurt dit als de kleine zoo omstreeks een half jaar is. Daarna komt er een tandje naast en dan pas komen de bovensnijtandjes aan de beurt. Er zijn dan vier snijtandjes in het geheel, maar al heel spoedig komen er nu aan de buitenkant de andere snijtandjes, zoodat ons kleintje op zijn eerste verjaardag over acht tandjes beschikt, netjes gelijk verdeeld over boven en onderkaak. In het tweede jaar komen nu de kiesjes en hoektandjes en daarmee is dan het z.g. melkgebit compleet. Hiermee moet onze kleuter het nu stellen tot de tanden gaan „wisselen". Geeft het veel moeite ? En is de kleine nu lastig als die tanden doorkomen? Zeker kunt ge zien dat hij wel eens een raar toetje zal trekken en soms ook wel met de vingertjes naar het mondje zal grijpen, alsof daar iets zit wat hem hindert. Een beetje grienerig kan ook nog wel, maar erg is het toch nooit! Ge moet er wel om denken dat koorts en diarrhee en stuipjes en wat we al niet meer bij kleine kindertjes kunnen opmerken, n andere oorzaak moeten hebben en net zoo goed behandeld moeten worden als wanneer er geen tandjes doorbreken. Twintig jaar geleden klaagde een bekend voorvechtster voor juiste kinderverzorging er nog over dat zelfs verpleegsters wel eens het bakerpraatje verspreiden, dat alles van de „tanden zou komen. Ik geloof dat die tijd thans wel voor goed tot het verleden behoort! Houdt er rekening mee, moeders! Kort van duur maar toch ... „Zoo'n eerste gebit is maar een tijdelijk, zult ge zeggen. Komt het er dan nu wel zoo erg op aan, als hieraan eens iets mankeert? Ze wisselen toch nog en dus is het niet zoo erg als eens een kiesje „aangestoken" raakt of al vroeg moet worden uitgetrokken. n.Vt » I nat"urllJk "iet iuist gezien. Evenmin als ge Uw kindie met zoudt wasschen omdat het „toch zoo weer vuil is," zult qe het kunnen verdragen als iedereen aan de tandjes van Uw kleuter kan zien dat daaraan nu letterlijk nooit iets gedaan wordt. ZO°*n 9,roote moeite is het toch zeker niet om eiken daq even selresHes zitteiT d, T * blijVCn er 200 licht voed" uil Cn' dle dan 9aan ontleden en langzaam maar zeker et glazuur aantasten, zoodat op den duur het kiesje geheel ten gronde kan gaan. Ook is er alles voor te zeggen om naar een tand arts te gaan, als er kleine gaatjes zichtbaar worden. Als de kleutertjes kiespijn krijgen, is het eigenlijk al te laat. Men moet zien te voorkomen dat het noodig wordt om een tandje te trekken De qevolgen hiervan zijn dat de blijvende kiezen en ook tanden'meestal niet meer op de goede plaats komen en een mond waar alles schots n scheef door elkaar staat is nu toch heusch geen sieraad! «oord dat de "a",urliike *-"> ™ ■"«— 9. Waar het zonnetje goed voor is Tot dusver spraken we vrijwel alleen over de gezonde zuigelingen en hoe deze behandeld dienen te worden. Doch ge zult wel begrepen hebben, dat dit niet genoeg is. Immers er zijn al heel weinig kinderen, die niet gedurende hun eerste levensjaren eens lichte afwijkingen en storingen vertoonen. Vandaar dan ook, dat reeds van de oudste tijden af raadgevingen en „middeltjes" bestonden tegen de kleine zuigelingenkwaaltjes. Sommigen daarvan hebben zich gehandhaafd tot op den huidigen dag, al kan helaas niet altijd gezegd worden: „terecht". Geheimzinnige toovermiddeltjes Het is bekend, dat kinderen soms erbarmelijk kunnen huilen, zoo zelfs, dat dit niet alleen de ouders, doch, vooral in dichtbevolkte stadsgedeelten, ook de buurvrouwen dermate kan hinderen, dat deze graag over een middel beschikken om de kleine een poosje zoet te houden. In kleine buurtwinkeltjes, waar voor niet-ingewijden altijd een zekere spheer van geheimzinnigheid blijft heerschen, koopen ze dan hun „dotjes en „klontjes , om die met een van edelmoedigheid stralend gezicht aan het kleine kind te geven. En wat nu nog het wonderlijkste is: deze middeltjes helpen werkelijk! En toch is het een kwaad, dat onze kleintjes in letterlijken zin bedreigt, want wat toch is de samenstelling van die beroemde wondermiddeltjes? Heel simpel, niets anders dan brandewijn, de échte, veel alcohol bevattende sterke drank. En nu behoeft ge heusch toch nog geen geheelonthouder te zijn om te willen gelooven, dat voor zuigelingen alcohol in deze sterkte een groot vergif moet zijn. Nooit-of- te-nimmer mogen dus onze jonge moeders aan deze verfoeilijke gewoonte meedoen. Van harte hopen we, dat de tijd niet ver meer is, dat deze zoethoudertjes nergens meer te krijgen zullen zijn. Van een oud middel Maar niet alles wat uit vroeger tijd dateert, is daarom verkeerd! Integendeel! Eén van de nuttigste kindergeneesmiddelen was al lang aan onze voorouders bekend. Zelf kunnen we ons ook nog wel de vettige, niet bepaald lekkere smaak herinneren. Ik bedoel, zooals ge al bemerkt, de levertraan. Al lang wist men, dat deze uitstekend hielp tegen een ontzettend veel voorkomende ziekte, n.J. de z.g. Engelsche ziekte, of met een geleerd woord „rachitis. Het eigenlijke Hollandsche woord: „lendenvang," zult ge nog wel niet dikwijls zijn tegengekomen. Rachitis Deze ziekte komt vooral in de grootere steden ontzettend veel voor. De ergste verschijnselen daarvan hebt ge allemaal wel eens gehoord; denk maar eens aan de kromme beenen, de kippenborsten en het groote vierkante hoofd der arme lijdertjes. Dan komt er nog bij een dikke buik en wat verdikte polsjes. Bovendien komen dz tandjes laat en onregelmatig. Op het hoofdje van onze pasgeboren kindertjes zit een weeke plek, de z.g. fontanel. Ge weet al uit onze vroegere opstellen, dat die geleidelijk dichtgroeit. Bij de kinderen met Engelsche ziekte gaat dit nu veel en veel langzamer. Kijk, zult ge nu zeggen, die rachitis is dus een ziekte van de beenderen; die worden niet zoo hard als dat behoort te zijn en het gevolg is, dat de beentjes doorbuigen als het kindje gaat bopen, door de ademhalingsbewegingen wordt het borstje krom getrokken enz. enz. Wel knap, maar ... Het is wel een knappe verklaring, die ge daar geeft, zoo knap zelfs, dat een tijdlang de heele geleerde wereld de oplossing ook op deze manier heeft gezocht. En toch is gebleken, dat de ziekte ingewikkelder is. Het is toch meer dan enkel een slap blijven der beenderen, want eigenlijk is het heele lichaam een beetje aan de „zwakke kant." Ge moet dan weten, dat één van de eerste verschijnselen is, het sterk zweeten van den zuigeling. Dat kunt ge toch niet verklaren door slappe botten! En dan krijgen deze kindertjes veel gauwer dan anderen bronchitis en longontsteking, ziekten, die zelfs het leven kunnen bedreigen. Het is dus wel terdege een „algemeene" ziekte, zooals dan ook tegenwoordig vrijwel ieder gelooft. Wal te doen ? Wat nu te doen tegen deze afgrijselijke aandoening en hoe deze te voorkomen? Nu zijn er vanouds al twee voortreffelijke middelen bekend: „Ge moet de kinderen veel buiten in de zon leggen" en „ge moet ze levertraan geven." En zelfs op den huidigen dag, nu tal van fabrieken dure geneesmiddelen samenstellen, geldt in de meeste gevallen eigenlijk nog precies hetzelfde. Helaas vinden vele moeders deze eenvoudige raadgevingen veel te gewoon en zoeken onnoodig hun heil bij veel duurdere praeparaten, met veel ophef en reclame bekend gemaakt! Dus: zonlicht en levertraan! Maar, zult ge nu toch zeker vragen, hoe werkt dat nu? Dat is iets, dat pas in den laatsten tijd eenigszins duidelijk is geworden. Het is n.1. gebleken, dat bij ieder kind Engelsche ziekte zal moeten ontstaan, als er een bepaalde stof aan het lichaam ontbrak. Die stof noemde men „vitamine." Om rachitis te voorkomen, of, als het er al eenmaal is, te genezen, moet dus vitamine in het lichaam aanwezig zijn. En deze merkwaardige stof zit nu in de levertraan. De zaak is dus zoo eenvoudig als ge het maar denken kunt! Maar wat kan dat zonlicht daar nu toch aan doen? Dat is een beetje moeilijker vraag. Van zon en fotografeeren! Ik weet zeker, dat verschillende van mijn lezeressen fotografeeren kunnen (al was het alleen maar om kiekjes van haar kindertjes te kunnen maken). Die dames (en ook de anderen wel!) weten, dat als het zonlicht maar even haar plaat of film belicht, het gevolg is, dat er een volkomen verandering in de gevoelige'laag plaats heeft! Er was van te voren al een zekere stof aanwezig, maar er moet licht bijkomen om er wat van te maken! Zoo is het nu ook met die vitamines in ons lichaam. Dit kan zelf een zeker voorstadium maken, dat men met een geleerd woord: „pro vitamine" noemt. Door bestraling met zonlicht kan dit nu in vitamine veranderen, en zoo kan de Engelsche ziekte genezen. Maar men kan de vitamine ook kant en klaar innemen en dan het gemakkelijkst in den vorm van levertraan. Nu wilde ik U toch even vertellen hoe dat vitamine in de levertraan terecht komt: Ge moet dan weten, dat in de Noorsche wateren tal van wiertjes en plantjes leven, waarin zich onder de bestraling der zon hetzelfde vitamine kan vormen als in ons lichaam. En nu leeft daar ook een klein vischje, dat men met een naam betitelt, die ons gewoonlijk aan heel iets anders doet denken: dit beestje heet n.1. „kapelaan". Dit vischje eet de wiertjes en plantjes op, doch mag ook de kostbare stof slechts tijdelijk in zich bergen, want op zijn beurt wordt de kapelaan, met vitamine en al, opgegeten door de kabeljauw En deze is de voortbrenger van de kostelijke levertraan. Bij het ontstaan van de werkzame stof der levertraan speelt dus ook het zonlicht een heel belangrijke rol! Nu zijn er tegenwoordig heel veel knappe menschen (vroeger Een niet eenvoudige, maar toch interessante geschiedenis Het werk van de zon ook wel, maar toen merkte men het zoo niet direct!); deze knappe menschen dan, hebben net zoo lang gezocht tot ze wisten, wat nu eigenlijk het werkende bestanddeel van het zonlicht was, dat de rachitis kon genezen. En wat nu nog knapper was: ze hebben een kunstmatige zon gemaakt, die dezelfde werkzame stralen kan uitzenden. Die noemen ze nu „hoogtezon." Maar nu moet ge niet denken, dat die beter is dan de echte zon! Het blijft een onvolmaakt surrogaat! Dit neemt niet weg, dat het voor kindertjes, die in zonlooze winters teekenen van Engelsche ziekte gaan vertoonen, een pracht uitvinding is. Een echte mannen-opmerking Die hoogtezon is nogal duur, ook in het gebruik! En dan kan men ze niet overal plaatsen, omdat er een electrische aansluiting voor noodig is. Er zijn nog tal van afgelegen boerderijen, die deze moderne verlichting moeten missen. Ja, zelfs onder de rook van Amsterdam heb ik nog in 1931 patiënten bij een petroleumlampje moeten onderzoeken. Kortom, niet ieder kan over een hoogtezon beschikken en dan komt de ouderwetsche levertraan weer aan de beurt. Niet te veel, niet te weinig! Hoeveel moet men nu geven en hoe dikwijls? Ge kunt er gerust mee beginnen als een kind een half jaar is. Men kan dan eerst één theelepeltje per dag geven, doch al spoedig moogt ge dit opvoeren tot twee (maar dan niet gelijk!) Ge moet nooit levertraan op de nuchtere maag geven en ook niet op al te heete dagen in den zomer. Maar zelfs als ge op dit alles let, zijn er kindertjes, die het niet goed verdragen. Flinke moeders weten van doorzetten! Maar sommige kindertjes krijgen puistjes door levertraangebruik. Dan mag men het niet meer geven! Ze krijgen dan een ander drankje van den dokter, of misschien ook druppeltjes van één van de nieuwere stoffen: „vigantol" of „davitamon". Flikjes voor de baby's In den laatsten tijd is er heel druk geschreven over lekkere chocolaadjes, die de firma van Houten fabriceert, terwijl Philips er ,,vitamine in stopt. Ter voorkoming van Engelsche ziekte moeten deze nu aan alle zuigelingen van een half jaar en ouder gegeven worden en wel een kwart van een flikje per dag. Als de ziekte al eenmaal aanwezig is, moet ge meer geven: ongeveer een half flikje per dag! 3 Die flikjes worden al heel veel voorgeschreven. Ze zijn makkelijk, lekker, en ge weet precies hoeveel „vitamine" ge geeft. 1 och dienen we nog af te wachten of de flikjes werkelijk de levertraan geheel zullen verdringen! Ge ziet dus, dat we, alles samen genomen, heel wat krachtige verweermiddelen hebben tegen de gevreesde rachitis. Laat Uw kind op tijd het noodige innemen, maar doe het alleen op advies van Uw dokter: voor eigen proefnemingen is Uw kindje toch veel te goed! 10. Kinderen van veel zorgen Dauwworm Daar hebt ge zeker wel eens van gehoord? Dat is een van de lastige kwalen van kleine kinderen. En dan is het vooral daarom zoo'n vreeselijke aandoening omdat de kleine kindertjes er zoo echt leelijk van kunnen worden. Ze zien er dan wat vies uit, ondanks alle zorgen, die ge er aan besteedt. Als ge er mee in de tram zit, zal nu eens niemand zeggen: „Hè, wat een schat! ; ja, misschien zal een enkele nog wel bang zijn voor besmetting. Ge ziet dus, dat het iets is, wat een heeleboel vreugde kan vertroebelen. De echte moedertrots kan zoo niet in vollen luister stralen! Wat moeten we van dit alles zeggen? Moeten we werkelijk in trein of tram een eindje opschikken, als een moeder met zoo n kindje binnenkomt? moeten we werkelijk zoo'n kleine „vies" noemen en geheimzinnig een knipoogje geven aan onze buurvrouw of gewichtig er het onze van denken? En als we zelf eens een kindje hebben, dat die verdachte plekjes vertoont? Hoe het er uitziet? Wat eigenlijk die dauwworm is, behoef ik nauwelijks meer te vertellen. De ruwe, of rood gezwollen plekken aan hoofd en armpjes zijn nog het ergste niet. Uit zoo'n zwelling kunnen ook kleine droppeltjes vocht komen en dan wordt het tenslotte alles nattig en „wond". Het eene plekje komt weer al op, als het andere nog bij lange na niet verdwenen is. Sommige van die „open plekken worden al maar grooter en tenslotte kan dan zoo n lichaampje er net uitzien als de gekleurde kaarten, die we ons van het aardrijkskunde onderwijs nog wel zullen herinneren. Een pracht groeigelegenheid biedt zoo'n huid nu aan allerlei bacterietjes (ge weet wel, die kleine wezentjes, die veel ziekte en verderf kunnen overbrengen!) De eerst nog maar roode en wat natte plekken kunnen nu nog echt ontstoken raken en het slot van de geschiedenis is dat we hoe langer hoe verder van huis komen. Immers die bacterietjes blijven nu niet alleen in de huid zitten, maar ze trachten ook verder in het lichaampje door te dringen. Het eerste qevolq is nu, dat er overal „kliertjes" komen. Nu moet geniet denken, dat die er te voren niet waren. Wis en zeker, maar ze waren zoo klein, dat ge ze niet voelen kondt. Maar als er bacterieën binnenkomen, gaan ze opzwellen en dan worden ze langzamerhand zoo groot, dat ge ze zelfs wel zien kunt. En dan die neusverkoudheid, die maar niet overgaan wil, en het voortdurende hoesten om van de darmaandoeningen maar te zwijgen. Wel erg, maar toch ! Maar nu moet ge niet denken, dat het altijd zoo erg is. Gelukkiq nie^ 11 meeste 9evallen zien de kindertjes er lang niet zoo afzichtelijk uit, ja, soms nog weer wel eens echt leuk. Ge moet dan weten, dat de schilderij, die ik u eerst gaf, wel waar, maar toch zwart was. Dat geeft het voordeel, dat ik hét nu nog weer iets kan verzachten. Als ge een klein kindje ziet, met een heelemaal glad qeknipt kopje, vindt ge dat dan leuk? Of zoudt ge een klein kuifje met een beetje wilde haartjes, aardiger vinden? Ik denk van wel' En dan is een rood wangetje toch ook altijd weer leuker dan een bleek toetje. Kijk, bijna zonder uitzondering ziet ge nu bij dauwwormkindertjes een kuifje, en ook een rood wangetje (dat die roode plek nu ook een beetje ruw is, neemt ge maar op den koop toe!) Ge ziet dus dat, alles bij elkaar genomen, ook deze kindertjes wel wat liefs hebben. Toch neemt dit niet weg, dat de telkens terugkomende ruwe p ekken en de soms erg ontstoken huid voldoende reden geven om te vragen, wat we tegen deze akelige aandoening kunnen doen. En dan willen we thans niet alleen graag weten, hoe we er af kunnen komen, maar ook hoe het eigenlijk ontstaat. Een moeilijk probleem Is het een aangeboren ziekte? In zooverre niet, dat ge geen dauwwormkindertjes geboren ziet worden met de plekjes al op de huid. En toch is het niet alleen een kwestie van verzorging! In sommige families komt de aandoening veel voor, in andere in het geheel niet. Dat komt omdat de eigenlijke aanleg „erfelijk is. Zoo zullen, om maar eens een voorbeeld te noemen, een vader en moeder nooit eenig verschijnsel van deze ziekte vertoond hebben, doch een oom of tante, of misschien zelfs een neefje wel, en ziet, in eens krijgt dan hun kindje ook de gevreesde uitslag. De aanleg voor de ziekte is dan ook bij de ouders wel aanwezig qeweest, maar nooit voor den dag gekomen. Erfelijkheid is een moeilijk te doorgronden gebied en ik geloof, dat we verstandiger doen om er maar niet op in te gaan, uit vrees dat ge toch alles °VMaar één ding zult ge toch wel begrepen hebben, en wel dat als een ziekte al zijn wortels heeft bij het voorgeslacht, deze nog ai tamelijk vast in het „gestel" moet verankerd zijn, en dat het dus nog al heel wat moeite zal kosten om de uitingen tegen te gaan. Én toch zullen we er ons best voor moeten doen! Hoe moet met zoo'n kindje worden omgegaan? Laten we het samen eens doen. Dan hebben we in de eerste plaats de z.g. uitwendige middelen en die zijn al heel eenvoudig: poeder en zalf! Poeder voor de ruwe, maar droge plekken en zall voor de andere. . .. , En de korsten dan? zult ge vragen, want bijna altijd zijn die ook aanwezig, dikwijls nog het meest op het hoofdje. Op die korsten behoeft ge geen zalf te doen en ook geen poeder. Dat helpt al heel weinig! Maar eerst moeten de korsten zelf weg. Dat gaat heel gemakkelijk op de volgende manier: Koop eens een stukje Engelsch pluksel, dat elke drogist u kan leveren. Dat goed heeft aan de eene kant een mooi glad oppervlak, maar aan de andere kant is het heelemaal ruw. Op die ruwe kant nu smeert ge gewone witte vaseline en legt het met de vaseline naar beneden op de korsten. Het gemakkelijkst doet ge dit 's avonds voor het naar bed gaan. Den volgenden morgen kunt ge dan het pluksel er af halen en de korstjes gemakkelijk met wat water en wat zeep wegwasschen. Een enkele keer is één nacht niet voldoende en dan moet ge opnieuw Engelsch pluksel en vaseline gereed maken! En als de korsten eenmaal afgeweekt zijn: zalf! Maar wat voor zalf? zult ge vragen. Dit is niet zoo gemakkelijk te zeggen. Het verstandigste is wel, dat ge dit eens met uw dokter gaat bespreken. Zinkzalven worden dan dikwijls voorgeschreven, terwijl in latere stadiën ook wel eens aan lichte teerzalfjes de voorkeur wordt gegeven. Ge zult dus zeggen: Ziezoo, nu weet ik het wel: op de droge plekjes: talkpoeder en op de vochtige zinkzalf. Een verkeerde gewoonte ! Maar ge moet er wel aan denken dat de kleine nog niet heelemaal verstandig is en zeker niet laten zal om aan de plekjes te krabben. Ge zult ook wel volwassen groote menschen kennen, die dit niet laten kunnen en het dus de kleine maar niet al te kwalijk nemen. Maar hoe nu dat leelijke krabben af te leeren? Dat is werkelijk heel wat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ge kunt nu niet veel anders doen dan vastbinden, zeiden de oudere opvoeders. Een kern van waarheid zit er in, maar iedere jonge vrouw heeft toch al zooveel van paedagogiek gehoord, dat ze weet dat binden iets is, wat nu juist heelemaal verboden is. Zelfs in inrichtingen, waar de meest lastige, en van alle begrip ontbloote wezentjes worden verpleegd is het binden niet anders dan een bewijs van onvermogen voor de kunde der verpleging. Waar dit al voor de allerongelukkigste kindertjes geldt, mag het toch zeker niet met uw kleintje? Dus dan maar laten krabben? Er is gelukkig een middenweg. Ge hebt wel eens kartonnen rolletjes gezien, waarin men platen of kalenders kan verzen¬ den. Als ge nu hiervan zoo groote stukjes knipt, dat de armpjes er goed in kunnen, dan hebt ge prachtkokertjes, die de beweging van de armpjes in de ellebogen volkomen verhinderen. Het kindje kan dan zijn armpjes wel bewegen, doch het gevaarlijke krabben moet hij nu laten. Nu begrijpt ge wel, dat dit alles een kolossaal werk voor de moeder is, want minstens twee keer per dag moet ge al die plekken en plekjes opnieuw verzorgen! En dan moet ge zoo oppassen met zeep! Er zijn zelfs menschen die aanraden, om de roode plekken alleen met olie af te wasschen en water en zeep verre te houden. Dat is toch wel een beetje tegen de oud-Hollandsche geest van netheid, want dat het door al die olie een beetje „vettig" blijft, behoef ik niet verder uit te leggen. „Overvette" zeep doet echter ook niet veel kwaad! Zuigelingen op diëet Maar laten we nu eens aannemen, dat de huid weer aan het genezen is, wat dan te doen om te voorkomen, dat het nu telkens weer opnieuw uitbreekt? Dan moet zelfs de zuigeling op diëet! Wat dat beteekent voor iemand, die van lekker eten houdt, is slechts met moeite te beschrijven. Gelukkig is de baby geen baas over zichzelf en een verstandige moeder houdt zich natuurlijk aan de gegeven leefregels! Dat diëet is voor een flesschenkindje heel eenvoudig: Het krijgt karnemelk in zijn fleschke! Maar nu het borstkindje? Men doet het beste, hier de tijd van het zoogen te bekorten en niet 20 maar slechts 15 minuten te laten duren. Lukt het met dat al nog niet, dan is het noodzakelijk om 2 van de 5 borstmaaltijden te vervangen door een fleschje karnemelk. Als de kinderen ouder worden, moeten ze „mager" gevoed blijven! En dan geen spinazie, maar ook oppassen voor bananen en zelfs de anders zoo geprezen levertraan; deze kunnen allemaal puistjes veroorzaken. Nu nog één raad! Hoe dikker de kinderen worden, hoe meer kans op het opnieuw uitbreken van de dauwworm. Tracht toch niet het ideaal te zien in de papkinderen, die de kindermeelfabrieken u altijd voor oogen tooveren. Heusch, het is voor de dauwwormkindertjes niet goed! Het nieuwste snufje En nu nog het nieuwste snufje voor de kindertjes met al hun plekken: Druppeltjes met vitamine! Ge weet wel uit het voriqe hoofdstuk, wat dat is. Hier hebben we nu echter een ander vitamine noodig dan bij de bngelsche ziekte. Dat voor de dauwworm heet „A". Men moet dan geven driemaal 's daags 10 druppels Davitamon A. In hardnekkige gevallen, waar al het andere niet baat, zou ik zeker aanraden het te probeeren, al helpt het ook lang niet altijd. Troost En nu ten slotte nog één troost. Een oud spreekwoord zegt, dat de dauwwormkindertjes later heel knappe menschen worden! Er zal in die oude volkswijsheid zeker wel een kern van waarheid zitten, dus moed houden! En dan het Postscriptum Ook op de kleertjes van het kindje moet ge letten. Denk dan aan twee wijze regels: Wasch kindergoed nooit met bleekpoeder en geef aan dauwwormpatiëntjes géén flanel op hun bloote lichaampje. Onze eindconclusie: Veel zorg maar ten slotte ook dankbaar werk! 11. Zenuwachtige kindertjes Over groote menschen Dat er „zenuwachtige" menschen zijn, weten we nu werkelijk allemaal wel. En er zijn er heusch niet weinig ook. Sommigen vinden het zelfs nog wel een beetje belangrijk om wat last van de zenuwen te hebben: ze komen dan met een gezicht, dat naast een uitdrukking van medelijden zoeken, toch ook een glimp van zoet geluk vertoont, op 't spreekuur van hun dokter en vragen om een „zenuwdrank". En de Amsterdamsche fondspatiënt maakt het dikwijls zijn vertrouwensman al heel gemakkelijk: ,,U weet wel, die witte met die pepermuntsmaak!" Behalve deze beroemde drank kennen we dan nog de bekende valeriaan, om van „Hoffman" nu nog maar te zwijgen. Voorts zijn er zoo talrijke kruiden, tabletten, druppels en poeders te krijgen, dat het een ieder wel duidelijk wordt dat er aan „zenuwachtigheid" heel wat te verdienen moet zijn! Maar nu alle gekheid op een stokje! Helaas komt het hoe langer hoe meer voor, dat de menschen hun geestelijk evenwicht dreigen te verliezen, dat een voortdurende onrust en gejaagdheid hen gaat bevangen en dat er niets meer te vinden is van die weldadige rust, die we lezen op de portretten van onze voorouders en die ook wij zoo gaarne zouden bezitten. En nu ovtr de kindertjes „Maar," zegt U, „we zouden het toch hebben over kleine kindertjes." Natuurlijk is dat zoo, maar ik mag U toch wel even herinneren aan het: „Zoo de ouden zongen Het is helaas maar al te waar dat zenuwachtige ouders ook dikwijls „nerveuze ' kindertjes krijgen. Moeten ze zich nu daarbij maar neerleggen? Is dit een zwaar „noodlot dat we nu maar moeten dragen7 Of is het non wpI te genezen? U zult zien, dat we met volharchng en goede w^dlze indertjes heusch nog wel tot flinke menschen kunnen opvoeden Maar: ge moet er uw best voor doen! De verschijnselen Waaraan merkt ge nu dat een klein kindje, laten we zeggen van een maand oud, zenuwachtig is? Dat is toch dwaasheid, hoor ik U al zeggen. En toch hebt ge ze misschien al gezien: die kleine menschjes, die nu toch maar niet laten konden om de enkeltjes en hieltjes van hun nog teere beentjes al maar tegen elkaar te wrijven Telkens cTkel' ééM enke' °et d« andS Ge begrijpt, dat de huid op die plaatsen dan al gauw roode plekken gaat vertoouen en dat. als we dan „ie, oppLsenX, gauw erger kan worden De roode plekken kunnen stuk gaan en als ze niet erg zindelijk behandeld worden, tot leelijk etterende zweren worden. Maar dat is iets, wat onze lezeressen, met uitzonderinq van een enkele verpleegster misschien, wel heel zelden zullen zien. Van hommers en schudders Maar dit was niet het eenige! Soms uit zich op een heel andere mamer diezelfde neiging om geheel onnoodige beweginqen te ma ken. Ik heb ze zien liggen in hun bedjes, terwijl ze voortdurend hun kopje heen en weer schudden. En dat kan nu nog op twee manieren. Al maar recht achterover het bolletje in het kussen de z.g bommers en de anderen, die maar heen en weer bewenen van rechts naar links en omgekeerd: de schudders. INu moet U niet denken, dat ze dat aldoor doen. Gelukkiq niet' Maar af en toe komen er van die buien, zelfs in den slaap En a]s ge dan ziet, dat al die overvloed van beweging kale plekken op begrS^ne09dSede0VedVl0edi9lbehaarde h°°fd 93at verwekk^, dan Degnjpt ge, dat de ouders wel eens ongerust gaan worden. 14/1S-V Maar het kan ook anders! Er zijn van die kleine snuitertjes, die zoo echt drenzig kunnen gaan huilen, uren achtereen. Dat dit tot groot plezier van de buren en van de andere personen is, behoef ik U niet te vertellen. En dan een ergere zorg Er zijn van die kleintjes, die nu toch maar geen normale luiers willen krijgen, waar altijd weer dunne, een beetje schuimende ontlasting voor den dag komt. En mede daardoor willen ze niet groeien! Dat is natuurlijk 't ergste. De moeders zoeken eerst de fout bij zichzelf: zouden ze wel goede voeding hebben? Zou het kindje wel warm genoeg liggen? Zou het niet te dik of misschien te dun gekleed zijn? En U kunt deze lijst van vragen van de zorgzame moedertjes nog wel uitbreiden. Doch af en toe komt het heusch voor, dat werkelijk alle regels nauwgezet zijn opgevolgd, dat geen enkele fout is gemaakt en dat toch het kleintje niet groeien wil! De kleine wil niet... Laten we nu eens aannemen, dat we zoover gekomen zijn dat ons kleintje van borst of flesch moet gaan afwennen. Dan gaan we de appelmoes, de papjes en de gemengde kost geven, en hot we het ook doen of probeeren: de kleine wil niet. Hij weigert al die spullen en neemt alleen flesch of borst. En elke keer als ge het met telkens minder moed, nog eens probeert, begint er een angstwekkend gehuil. De eerste keer denkt ge: och, het is ook nog zoo vreemd; voor dezen keer dan nog maar eens de flesch en ge hebt het al verloren. Uw kindje is al de baas en er is niet zoo heel veel noodig om hem tot een echt tyrannetje te maken. Een klein baasje „„57 i, datzoover komen, dat hij alle voedsel pertinent weigert. Zoo heb ik een klein jongetje moeten behandelen, wiens vader soms dagen lang voor zijn beroep buitenshuis moest zijn. Zijn moeder deed alles voor het ventje, wat ze kon, maar was wat tè oegeven . En zie, al gauw maakte hij hiervan gebruik en wilde geen gewoon eten meer hebben. En toen begon de strijd. Moeder zei. je krijgt niets anders, en de kleine zei niets, maar. at niet meer! Natuurlijk dacht de moeder toen dat haar jongetj'e'ziek was. Maar toen kwam vader thuis en tijdens het eten nam hij zijn p!" j 2°°n naast £lch' ,zei niets> maar keek alleen naar het bordje met doodgewone boterhammen en U had moeten zien. hoe ons mannetje at! Alles op! Dergelijke gevalletjes komen ontzettend veel voor en nu is het gelukkig dat we weten dat alles zeker in orde komt! Maar op zoon oogenblik zit ge er maar mee, moeder! Wat nu ta doen ? Denk nu eens aan een spreuk van oude levenswijsheid: , voorkomen is beter dan genezen." En nu staat het wel vast. dat de behandeling eerst begint bij de moeder! Het is van ontzettend veel belang hoe ge tegenover uw eigen zenuwachtigheid staat: Vecht ge er tegen of gaat ge misschien ondanks uzelf, toch die „zenuwen" een beetje kweeken. door er veel aandacht aan te besteden door doiftTT1'T ^ eCn P?StilIf in te nemen' die ho°9stens wat verJr°? jU WC. eens, afspreken hoe het moet? In de eerste plaats: o de alles op zijn tijd, en dan moet ge in de tweede plaats ook eens denken aan behoorlijke lichaamsbeweging. Al wordt nu tegenwoordig deze wel sterk overdreven en is ze in de z.g. „physical culture haast tot een religie van het lichaam geworden daarom mogen wij toch niet in het andere uiterste vervallen! En welke sport b.eoefen1t: wandelen, fietsen, zwemmen, tennissen, dat is met het belangrijkste, maar wel: hoe ge het doet. De bedoeling is om uit onze gewone gang te komen, om door het lichamelijk krachtiger worden, ons ook weer opgefrischt te voelen voor ons ander werk. Probeer het nu zelf eens en ge zult ondervinden, dat ge den moed krijgt om uw kind als het moet ook flink aan te pakken. Niet uit de wieg kalen En hoe nu het kindje te behandelen, dat met zijn hieltjes tegen elkaar wrijft, dat schudt en bomt en dat maar niet ophouden wil met huilen? Ge kunt moeilijk de beentjes gaan vasthouden, en het zou weinig helpen ook. We kunnen dan ook niets anders doen, dan zorgen dat de hielen niet gewond worden. We moeten er verbandjes om binden en zoo het kleine lichaampje beschermen. Verder moet er gezorgd worden, dat ons kindje niet tegen een harde rand kan aanslaan en zich zoo bezeeren. En verder: niets, rustig afwachten! En dan vooral moet ik U waarschuwen voor iets dat zeker niet goed is, en dat toch eigenlijk zoo voor de hand ligt: het kleintje uit zijn bedje halen, eens op schoot nemen en dan zoo heerlijk liefkozen. Er is geen beter manier om ze van het begin af aan te verwennen en ze later zoo lastig te maken dat niemand met ze overweg kan. Dus: alle voorzorgen nemen, dat er geen verwondingen kunnen worden gemaakt, en verder: laten liggen. Dat valt niet mee, moedertjes! En dan dat drenzig huiien Dat voortdurend huilen, dat maar niet bedaren wil. Eerst denkt ge, dat het kindje nat of vuil is, of dat er een veiligheidsspeld is losgegaan, öf dat het misschien te warm is of koud. En als dat alles niet zoo is, dan haalt ge uw dokter, want dan moet immers het kleintje zeker ziek zijn. Maar als dan blijkt, dat er toch geen ziekelijke afwijkingen zijn, dan moét ge U bij de geruststelling dat het vanzelf beter wordt, neerleggen en verder het kind laten huilen. Dat is moeilijk, werkelijk, het is ontzettend moeilijk. En er zijn maar heel weinig moedertjes, die het gemakkelijk kunnen aanhooren. Maar juist hoe meer ze van de kindertjes houden, hoe meer ze toch altijd weer zullen trachten het goede te zoeken voor hun kindertjes, en dat goede is méér dan een oogenblik „lief" tegen hen te zijn. Het is ze behandelen zooals het het beste is voor hun heele leven! Baby uit logeeren Zoo is het ook met he't afwennen van borst of flesch! Dit is soms zoo moeilijk, dat hier de dokter aan te pas moet komen, die U soms den raad zal geven het kindje eens een weekje uit logeeren te laten gaan. En dan is al meermalen gebleken, dat tantes of grootmoeders het wel klaar speelden om de nieuwe voeding door te drijven. Dit is zeker, dat voor iets oudere kindertjes een andere omgeving een heeleboel goed doet. Ge moet dan niet denken, dat een ander U nu zal verbeteren en U verongelijkt gaan gevoelen. Ge zoekt toch het best je voor uw kindje en wilt daarvoor toch wel een offer brengen? Slot Uit dit alles hebt ge nu al begrepen, dat de zenuwachtige kindertjes veel zorg en strijd vragen en wel in de eerste plaats in en tegen onszelf We moeten onszelf kunnen opofferen, ons medelijden laten plaats maken voor een hoogere liefde, die zich uiten moet in een ietwat kouden plicht: op tijd volgens vaste koude regels helpen en verder laten liggen, ook al huilt het nog zoo erg. Later desnoods uw kleintje eens aan een ander geven en altijd maar weer strenge regels laten gelden. Doch en dit vergoedt alles! — ge bereikt er mee, wat 'n moeder vurig verlangt: een kind, dat U altijd dankbaar zal blijven voor uw zelfverloochende liefde. 12. Ontluikend leven Terugblik De zorg voor het kindje heeft in de vorige hoofdstukken wel een groote plaats ingenomen. We spraken over bad en kleeding, over gewone en kunstmatige voeding, over vitamines en over hoogtezon, ja, wat niet al, maar nog heel weinig over het kindje zelf! Hebben we dan al te veel gepraat over de beslommeringen, die de kleine meebrengt? Ik geloof het niet, mits we nu eens een oogenblik ophouden, niet rusteloos willen voortjagen, om telkens maar weer nieuwe zorgen te besteden. Laten we nu eens kalm den tijd nemen om zoo'n klein kindje te bekijken, om er mee te spelen! Dat dit even noodzakelijk is, als wat we tot dusver deden, is u toch allen wel duidelijk! Geen dood poppetje ! Immers uw kleintje is geen pop, die alles wat men er aan doet, onbeantwoord laat. Integendeel, uw kindje is een menschje, al is het dan ook nog klein, al is het ook nog maar aan het begin van zijn ontwikkeling. En die kleine heeft een leventje, dat hoe langer hoe intensiever, hoe langer hoe bewuster wordt. Dat kindje krijgt zijn wil en zijn streven, zijn liefde en zijn verstand! Kunnen we nu daarvan al spreken bij een pasgeboren? We weten allemaal wel, dat het „contact" met een baby niet groot is. Vergelijk dat nu eens met een kindje van twee of zelfs één jaar. Ge ziet, dat dit een heel ander wezentje is, een menschje, dat lacht en plezier heeft, dat begint te loopen en dat zich veel en veel minder hulpeloos voordoet dan één of twee jaar geleden. Een kolossale verandering in zoo'n korten tijd, nietwaar? Maar toch gaat het geleidelijk aan! Ge ziet het haast niet, als ge eiken dag de kleine in uw hand hebt en toch gaat het zijn gang. Kunnen wij nu dien natuurlijken loop ook nog een beetje helpen? Zeer zeker. Gaan we daarvoor eerst eens na, wat we zooal in de verschillende maanden van het eerste jaar kunnen opmerken. Ontluikende belangstelling Het eerste levenskwartaal staat in het teeken (als ik het zoo mag noemen tenminste) van de zintuigen. Ge weet wel, wat we hieronder verstaan: n.1. de organen der „zinnen". We hebben op school geleerd, dat er vijf zinnen zijn: het gehoor en het gezicht, de reuk de smaak en het gevoel. De eerste twee zijn wel de allerbelangrijkste. Die zintuigen nu zijn er al bij de geboorte, maar ze worden nog niet „bewust" gebruikt. Misschien heeft u ook wel eens gehoord, dat sommige menschen, als een kindje pas geboren was, met een brandend lucifertje gingen tot dicht bij de oogjes. Als dan het zwarte pupilletje kleiner werd, zeiden zij: „hij is gelukkig niet blind!" Toch zou ik u dergelijke proefnemingen niet aanraden, zelfs niet als ge het brandende lucifertje door een moderne zaklantaarn zoudt willen vervangen! Het gaat er immers bij deze kindertjes niet om, of ze al „licht" kunnen zien. Veel en veel belangrijker is de vraag of ze wat ze zullen zien ook begrijpen en kunnen verwerken. En dit nu is bij de geboorte nog heelemaal niet mogelijk. Maar het duurt niet zoo heel lang of ge ziet de eerste sporen al: Een kindje van één maand oud staart al naar het lichtje uit een zaklantaarn. Ja, zelfs blijkt de neiging tot het licht op dien leeftijd al daaruit, dat als men zich zoover over het hoofdje heenbuigt, dat dit in de schaduw komt, de kleine zijn kopje opzij wendt en het licht gaat opzoeken! Een paar weken later gaat hij met de oogjes „volgen". Ge kunt dit al heel eenvoudig probeeren: Ge houdt een strengetje wol of katoen voor de oogjes en gaat het dan langzaam heen en weer bewegen. De kleine oogjes gaan mee, misschien maar één keer, maar het eerste begin van het contact met de buitenwereld merkt ge duidelijk. Hoe langer, hoe ingewikkelder! Ja, dat wordt het optreden van het kindje tegenover alles, wat hij met zijn oogjes en oortjes kan waarnemen. Zoo ziet een kindje van een maand of vijf al verschil tusschen kleuren. Houdt ge een rood doekje voor het gezicht, dan ziet ge dat er veel meer notitie van genomen wordt, dan van een wit, dat overigens precies hetzelfde is. Ge ziet op dien leeftijd bij de meeste kindertjes zoo echt iets van belangstelling. Als het een rammelaar in zijn knuistjes krijgt, kan het er al echt mee bezig zijn! Zoo'n kleine filosoof! „Maar," zegt ge, „wat kan ik daarbij nu nog helpen? Alles gaat zoo heerlijk vanzelf!" Veel is hiervan waar, doch niet alles! Het is noodig, dat ge uzelf aan het kindje geeft, dat ge eens een kwartiertje met hem speelt, dat ge hem ook eenvoudig speelgoed geeft! De kleine moet gelegenheid hebben, telkens eenige nieuwe dingen te leeren kennen. Hij moet zich ook kunnen oefenen in het rond-kijken. Draag hem gerust eens op uw arm door de kamers, waar hij anders niet komt. Ge zult de oogjes zien „smullen . Gevaren Maar denk er aan den anderen kant ook aan, dat een klein kindje niet teveel nieuwe indrukken tegelijk kan opnemen! In dit opzicht is er in de laatste jaren een nieuw gevaar ontstaan, waarvan gezelf in Uw eerste jaren nog geen last hebt gehad. Maar thans zijn er tientallen kinderen geheel uit hun evenwicht geslagen, door een luidschreeuwend monster, dat met een onophoudelijk lawaai sommige kamers voortdurend vult. Dat is de luidspreker van de radio, die sommige menschen vaak zoo onverstandig hard kunnen doen schreeuwen. En als dan uw boven- of benedenburen ook al „radio hebben, en ge door de dunne muren heen ook daar maar steeds „muziek" hoort, kunt ge toch wel begrijpen, dat deze omgeving niet geschikt kan zijn om het gehoor van een zuigeling behoorlijk tot ontwikkeling te doen komen! Toch kunt ge uw radio gerust houden, mits ge maar met verstand er mee omgaat. Niet alle kindertjes zijn even vlug ... Langzaam aan gaat de verstandelijke ontwikkeling in de eerste levensmaanden zijn gang. Zoo langzaam, dat ge soms haast geen verandering ziet! Later gaat het veel sneller. Ook is het ééne kind veel „vlugger" dan het andere. Maar dat beteekent nu nog niet, dat een „vlugge" zuigeling in het latere leven ook altijd de even oude kinderen zal voorblijven. Bovendien is door onderzoekingen uit den laatsten tijd wel zonneklaar gebleken, dat de ontwikkeling niet gaat langs, wat men zou kunnen noemen: „lijnen van geleidelijkheid . Integendeel: het gaat met sprongetjes. Bijvoorbeeld: in één week tijd zult ge zien dat uw kindje veel en veel beter leert loopen, dan in de drie daaropvolgende. Er is dan weer een zekere rustperiode noodig! Het is wel nuttig, dat ook de moeders dit weten, want het is niemand onbekend, dat er moeders zijn, die graag van haar kinderen record-prestaties willen zien. Er schijnt haar alles aan gelegen te zijn, dat nu juist haar kindje wat eerder loopt, of wat langer of wat beter dan dat van een ander. Voortdurend is haar aandacht er op gevestigd, om maar telkens weer te doen oefenen! En toch, ge begrijpt wel, dat juist door dat teveel, de kleine eerder geschaad dan gebaat wordt. Over loopen gesproken ... Ja, dat kunnen de kleintjes niet ineens en er is heel wat oefening voor noodig.! De allereerste pogingen tot oprichten kunt ge al bij verbazend jonge kindertjes vinden. Zoo kunt ge zien, dat, als ge een kindje van drie maanden op zijn buikje legt, de kleine zijn hoofdje gaat opheffen. Verder brengt hij het dan meestal nog niet. Maar vier weken later gaat niet alleen het kopje maar ook al de schouder omhoog, terwijl een kindje van vijf maanden alleen op zijn handpalmpjes gesteund zich kan blijven opheffen. Ge ziet, dat zijn allemaal voorstadiën van het echte oprichten van het bovenlijfje. Tracht echter niet te vroeg zoo'n kindje te laten zitten. Dat heeft enkel nadeelen: het lichaam is veel te slap om zich zelf op te houden. Wel moogt ge probeeren als het zeven maanden geworden is, om het kindje in een hoek van zijn ledikantje rechtop te zetten. Het heeft dan een goede steun. Voordat het, om te blijven zitten, de rand van het bedje gaat vastgrijpen, moeten we nog wel een maandje verder zijn. Zoo tegen het einde van het derde kwartaal zit het kind heelemaal alleen en tracht het, ook als het neergelegd wordt, zich op te richten en zich voort te bewegen! Maar nog slechts door kruipen! Sommige kinderen kunnen hierin een geweldige vaardigheid verkrijgen, maar het moet een voorbijgaand ontwikkelingsstadium blijven! „Loopen" blijft het doel. We doen dan ook het best, in het laatste gedeelte van het eerste levensjaar een „loophek" aan te schaffen. Die „box" behoef ik u niet verder te beschrijven. Ge kent hem allemaal. Hier kan de kleine zich nu leeren oprichten en loopen, eerst langs de randen, later heelemaal alleen! Op de grond van de box leggen we liever een dikke deken dan een matras. De eerste is gelijkmatiger en dat is een heel voordeel voor de toch nog wankele voetjes. Zoo zagen we iets van de ontwikkeling van de kleine in het eerste levensjaar. Niet compleet was ik in mijn beschrijving, maar de twee belangrijkste levensuitingen uit die periode, n.1. het zintuiggebruik en de lichaamsbeheersching, heb ik toch getracht even voor u naar voren te brengen. Bekijkt u uw kinderen ook eens van dezen kant? Inhoud Blz. Voorwoord 3 1. De eerste levensdag 5 2. Hoe voeden we onze kleinen? 11 3. Baby van den ochtend tot den avond 16 4. Van groeien en gedijen 22 5. De glazen voedster 30 6. Baby aan den maaltijd 36 7. Te weinig en te veel! 42 8. Een praatje over de tanden 47 9. Waar het zonnetje goed voor is 52 10. Kinderen van veel zorgen 58 11. Zenuwachtige kindertjes 64 12. Ontluikend leven 70 met een boekske in een hoekske oiiaonv ni onaan wno UITGAVE VAN BOSCH & KEUNING TE BAARN • LIBELLEN-SERIE Nr 14/15