Berekening der vruchtbare en onvruchtbare dagen in het huwelijk Volgens Knaus Ogino Takata Smulders Van een medisch en zedelijkheidsstandpunt uit beschouwd en onder medewerking van verschillende deskundigen samengesteld door Dr. Med. Anton Stecher Met 4 tabellen voor Nederland bewerkt door Dr. P. H. van der Hoog ZUID-HOLLANDSCHE UITGEVERS MIJ — DEN HAAG Berekening der vruchtbare en onvruchtbare dagen in het huwelijk Berekening der vruchtbare en onvruchtbare dagen in het huwelijk Volgens Knaus Ogino Takata Smulders Van een medisch en zedelijkheidsstandpunt uit beschouwd en onder medewerking van verschillende deskundigen samengesteld door Dr. Med. Anton Stecher Met 4 tabellen voor Nederland bewerkt door Dr. P. H. van der Hoog ZUID-HOLLANDSCHE UITGEVERS MIJ — DEN HAAG Een ontdekking mag niet daarom van de hand worden gewezen, omdat zij wel eens verkeerd kan worden toegepast INHOUD Blz. DE KERN VAN HET VRAAGSTUK . . 7 DEEL I Inleiding. Geschiedkundige bijzonderheden, alsmede literatuuropgave . . 14 Biologische grondslagen. 21 De grondbegrippen Levensduur van het ei en van de spermatozoïden 21 Het tijdstip van het barsten van het ei 24 De dubbele rol, welke het gele lichaam (corpus luteum) speelt 29 Overgang tot het practische deel (Gevolgtrekkingen) 31 DEEL II De toepassing in de practijk. Noodzakelijke voorwaarden bij de berekening 34 Hoe berekent men de vruchtbare en de onvruchtbare dagen? 38 52 Storingen en ziekten Verschijnselen bij het vrijkomen van het ei 58 Hoe handelt men na bevallingen en miskramen? 60 64 De overgangsjaren Bronnen van fouten De voordeelen, welke aan het natuurlijke, en de nadeelen, welke aan het tegennatuurlijke geslachtsverkeer verbonden zijn 67 AANHANGSEL De kinderzegen. Geen kind groeit behoorlijk op zonder broertjes of zusjes ... 69 De gevolgen, welke een te gering aantal kinderen voor de ouders heeft 72 De sociale gevolgen van kinderarmoede 73 TABELLEN Tabel I 43 Tabel II 49 Tabel III 43 Tabel IV 55 DE KERN VAN HET VRAAGSTUK. De kern van de vraag luidt niet: veel of weinig kinderen, maar: willen man en vrouw hun sexueel huwelijksleven op natuurlijke of tegennatuurlijke wijze uitleven? Geboorteregeling beteekent nog niet geboortebeperking. 1. Omstreeks hét jaar 1930 verscheen in de pers een mededeeling, dat de Oostenrijksche assistent-arts Knaus en de Japansche chefarts Ogino onafhankelijk van elkaar, maar toch bijna gelijktijdig, ontdekt hadden op welke dagen van den maandelijkschen cyclus de vrouw vruchtbaar en op welke zij onvruchtbaar is. Daarmede zou voor de tegenwoordig bestaande huwelijksmoeilijkheden een uitweg gevonden zijn. Een geboorteregeling langs natuurlijken weg zou daardoor mogelijk zijn. Is dat juist? Wat Knaus en Ogino leeren luidt —- met inachtname van de onderzoekingen van Takata — als volgt: Circa veertien dagen vóór het daaropvolgende regelmatig optredende ongesteld zijn kan een vrouw zwanger worden, evenwel noch vóór, noch na dat tijdstip. Een dergelijke, nog nooit verkondigde uitspraak moest wel een levendige critiek tengevolge hebben. Van medische zijde werd twijfel geopperd aan de principes, waarop zij gebaseerd was. Maar vóór alles was men van oordeel, dat deze leer niet in de practijk kon worden toegepast. Overijld gepubliceerde brochures met voor het gebruik vastgestelde regels en de daaruit voortvloeiende onvermijdelijke mislukkingen verhoogden nog de onzekerheid. Velen vreesden, deze door dit, een ander door dat motief geleid, niet zoo zeer ,,dat het misschien niet zou kloppen", als wel ,,dat het wel zou kloppen". Het doel van dit boekje is om tegenover de bestaande verwarring van meeningen een zakelijke uiteenzetting te geven van de leer van Knaus-Ogino, welke door de nieuwste onderzoekingen van Takata is aangevuld. Vervolgens zal deze leer op grond van de jarenlange ervaringen van den Nederlandschen vrouwenarts Smulders in practijk worden gebracht om, bewust van de daaraan verbonden verantwoordelijkheid, van de vruchtbare en onvruchtbare dagen partij te trekken1). ') Deze toepassing noemen wij echter nooit de „Methode" Knaus-Ogino. Waar het natuurlijke dingen betreft maakt de uitdrukking „methode" altijd een meer of minder onaangenamen indruk. Het spijt ons dat zij bij de juiste berekening van de vruchtbare en onvruchtbare dagen in zwang is gekomen. Zich op bepaalde dagen eenvoudig van iets te onthouden, beteekent nog niet „een methode toepassen". Zonder twijfel zou men kunnen zeggen dat de leer van Knaus-Ogino in de spreekkamer van den arts thuis hoort. Helaas hebben tot op heden de meeste artsen zich er weinig of niet om bekommerd; wij zouden u beschamende voorbeelden van onwetendheid kunnen noemen. Bovendien zijn de maandelijks terugkeerende onvruchtbare dagen ten slotte geen ziekte, zoodat zij niet noodzakelijkerwijze tot het domein van den arts behooren. Wanneer het geoorloofd is om ook andere kennis op het gebied van de algemeene gezondheid te verspreiden, waarom zou het dan hier verboden zijn, waar het gaat om iets, dat voor menig huwelijk van beteekenis kan zijn. De menschen daarover in te lichten beteekent voor menigeen: hem te bevrijden van gewetenszorgen. En dit geldt juist voor de besten en voor personen, die zeer gaarne kinderen zouden hebben. 2. Dit boekje vermeldt in den titel de namen van Knaus-OginoTakata-Smulders. Daarmede willen wij niet beweren dat deze artsen de eenigen zijn die een beperkte maandelijksche periode van vruchtbaarheid aannemen. In de medische wereld hebben in den loop der laatste 8 jaren talrijke mannen van naam in alle geciviliseerde landen Knaus en Ogino althans in hoofdzaken gelijk gegeven. Wij noemen hier enkelen die verhandelingen daarover gepubliceerd hebben: Albrecht, Schröder, Heuer, Riebold, Weinzierl, Guthmann en Vetter, Holt, Smulders, Remmelts, Miller, Latz, Reiner, Lennbach, Novak, Boas en Voet, Vignes en Boros, Wharton, Lawrence, Henrikson, Koller, Frey, Tobler, Gerster, Azevedo, Marcias de Torres, Brémond en Toldy. Bijna allen verwijzen daarbij naar eigen ervaringen. Zoo publiceerde Miller in Chicago een statistiek over 154 ieder afzonderlijk geïnstrueerde echtparen, die 2200 maal op volkomen natuurlijke wijze den bijslaap hadden uitgeoefend, zonder eenig middel en zonder een mislukking; waartegenover er twee staan, die in de vruchtbare tijdsperiode werden uitgeoefend en die, ondanks de daarbij toegepaste middelen, tot zwangerschap aanleiding gaven. Smulders heeft de ontdekking van Knaus-Ogino sedert 8 jaren bij meer dan 1000 echtparen zonder eenige uitzondering bevestigd gevonden. Daartegenover vond Professor Albrecht in München, vroeger een tegenstander van Knaus, tot aan 1935 in de wereldliteratuur in het geheel 33 mislukkingen vermeld, een getal dat geheel in het niet zinkt, wanneer men bedenkt, hoe gebrekkig de menschen somtijds over de dagen, waarop ze zich moeten onthouden, worden ingelicht en hoe zorgeloos ze gewoonlijk met de gegeven voorschriften omspringen. De ontdekkers zelf en in het bijzonder Prof. Knaus hebben overigens in den loop der laatste jaren hun inzichten op diverse punten belangrijk moeten wijzigen x). 3. Het buitengewone voordeel, dat deze nieuw ontdekte wijze van geboorteregeling biedt, is hierin gelegen, dat er, wat de gezondheid en wat de zedelijkheid betreft, in tegenstelling met de tegennatuurlijke geboorteregeling, mits geleid door degelijke beweegredenen, geen redelijke bezwaren tegen bestaan. Zelfs een in haar oordeel zoo strenge rechtbank als de katholieke kerk aanvaardt haar. Met dit oordeel is de kerk niet voor den druk der moderne tijden geweken. Neen, zij past daarbij, krachtens haar overtuiging, slechts een oeroude zedelij kheidswet op deze ontdekking van de 20e eeuw toe. Deze zedelij kheidswet luidt als volgt: ,,De geslachtsgemeenschap is aan de echtgenooten in den regel toegestaan, maar in den regel niet zonder meer gebóden. Zij is altijd geoorloofd. Echtgenooten, die op geheel natuurlijke wijze van hun recht gebruik maken, alhoewel tengevolge van natuurlijke omstandigheden er op dat oogenblik geen nieuw leven ontstaan kan (hetzij dat dit aan een bepaalde tijdsperiode of aan een gebrekkigen aanleg te wijten is) handelen niet tegennatuurlijk." Aldus luidt het in de pauselijke circulaire betreffende het huwelijk, Casti Connubi, van 31 December 1930. Waarom is het geslachtsverkeer ook toegestaan op bepaalde tijden, waarop geen nieuw leven ontstaan kan, dus na de overgangsjaren, gedurende de zwangerschap en op de onvruchtbare dagen? Omdat het echtelijk verkeer ook nog voor andere doeleinden dient en niet voor de voortplanting alleen en omdat dat andere doel ook op de onvruchtbare dagen bereikt wordt. Uitdrukkelijk vermeldt de circulaire als zulke andere doeleinden, dat de echtgenooten bij dit verkeer elkaar hun liefde betuigen en er een geslachtelijke ontspanning intreedt. Niet de vraag of het verkeer vruchten draagt staat op den voorgrond, maar de vraag of het overeenkomstig de natuur geschiedt. Op natuurlijke wijze is het ook met een onvruchtbare echtgenoote gerechtvaardigd en het is zelfs dan niet tegennatuurlijk, wanneer er reeds 20 kinderen zijn. Het echtelijk verkeer is nooit een gebod. Het huwelijk als verdrag geeft den echtgenooten het recht er i) Wij verwijzen er b.v. naar, dat deze kundige geleerde inzake de cyclusschommelingen gelijk heeft moeten geven aan Dr. Holt, den medewerker van Smulders Zentralbl. f. Gyn. 1935, blz. 2642 e.v. / gebruik van te maken, maar ze zijn er daarom nog niet zonder meer toe verplicht. Met wederzijdsch goedvinden kunnen zij zich onthouden. Zij kunnen zich onthouden op de vruchtbare dagen en van hun goed recht gebruik maken op de onvruchtbare dagen. Zoowel voor het een als voor het ander kunnen zij goede gronden hebben. Het weten dat deze dagen bestaan is, van een zedelijkheidsstandpunt beschouwd, iets volkomen indifferents. De keuze ervan is alleen dan niet geoorloofd, wanneer ze tegen den redelijken wil van den partner of uit onverstandige overwegingen geschiedt, of tot immoreel gedrag zou leiden. In het kort gezegd: hierin ligt het principieele onderscheid tusschen de geboorteregeling door voorbehoedmiddelen of door de onderbreking van den coïtus en die welke bereikt wordt door zich op de vruchtbare dagen te onthouden: de eerste is een mishandeling van de geslachtsgemeenschap, de andere laat haar eenvoudig achterwege. Hoe men de zaak ook beschouwt: onthouding zal de eenige natuurlijke weg blijven om een ongewenschte nakomelingschap te vermijden. Deze onthouding beperkt zich in plaats van tot al de dagen, die tot nu toe abusievelijk voor vruchtbaar werden gehouden, tot slechts enkele dagen in de maand. Het principe is hetzelfde gebleven, alleen de toedracht der feiten is opgehelderd. 4. Maar het kind! Onwankelbaar staat de opvatting dat het kind het voornaamste sociale doel van het huwelijk is. Uit een oogpunt van opvoeding, van gezondheid, van staathuishouding en van godsdienst zal men nooit mogen ophouden daarop te wijzen. Een huwelijk zonder kinderen is als een boom zonder vruchten. Van nature voelt ieder onverdorven echtpaar zich machtig tot het kind aangetrokken. In de eerste plaats de vrouw, aan wie dan ook de vreugden en de smarten van den kinderzegen in rijker mate ten deel vallen. Waar een vrouw uit redenen van gemakzucht haar verlangen naar het kind onderdrukt, daar geeft zij aan dat verlangen toch uiting door haar moederlijke gevoelens over een schoothondje, een kanarievogel of een teddybeer uit te storten. Dit verlangen naar het kind is, zooals ieder ander verlangen, geheel met den mensch vereenzelvigd. Toch kunnen redenen van gezondheid, soms van te kleine behuizing, van te geringe verdienste hem na rijp overleg tot beperkingen doen besluiten. Het verwekken van kinderen is tenslotte geen doel dat onvoorwaardelijk moet bereikt worden, maar nimmer mag het op tegennatuurlijke wijze worden voorkomen. Er bestaat een geboorteregeling, die de wetten der natuur eerbiedigt. Deze heeft niets te maken met de tegennatuurlijke geboortebeperking, maar streeft op blijmoedige wijze naar zoodanig kindertal, hetwelk zal blijken dienstig te zijn om de kinderen, die er reeds zijn, in den kring van het gezin op de juiste wijze op te voeden, den ouders een levensvervulling te geven en de samenleving te verrijken. Zij verkondigt zeer zeker niet ronduit: zooveel kinderen als mogelijk is. Maar haar doelstelling is: zooveel mogelijk volwaardige kinderen! Volwaardig beteekent hier: gezond, opgewekt van geest en zedelijk onbelast. Ze streeft naar zooveel mogelijk volwaardige kinderen. Het „Aanhangsel" omtrent den kinderzegen maakt dit standpunt duidelijk. Het dient niet als dekmantel voor dit geschrift, maar is er aan toegevoegd, omdat wij ons maar al te zeer bewust zijn hoezeer wij menschen geneigd zijn om in bepaalde kwesties ons öf geheel aan de eene zijde öf aan de andere zijde te scharen. Of geboortebeperking, óf kinderen! Neen, het moet zijn: verstandige geboorteregeling en kinderen. Of nog juister: kinderen door middel van een natuurgetrouwe geboorteregeling. Wij verklaren: 1. Deze regeling maakt het in tegenstelling met de tegennatuurlijke geboorteregeling mogelijk om op een wijze, die de psyche bevredigt en de zenuwen in tact laat, tusschen de bevallingen die pauzen in te schakelen, waaraan de uitgeputte moeder behoefte heeft om weer op volle kracht te komen. 2. Zij stelt ons in staat een vermoedelijk ziek of om andere gegronde redenen ongewenscht nageslacht op volkomen natuurlijke wijze uit te schakelen. 3. Aangezien zij het echtelijk leven, wanneer dit aan het kwijnen is, door trouw te zijn aan de natuur weer in eere herstelt, worden oog en hart van de echtgenooten op het kind gericht. Want echtgenooten, die een natuurlijk leven leiden, houden daardoor ook van kinderen. Zij, die op tegennatuurlijke wijze leven, boeten daardoor de genegenheid en liefde voor het kind in. Bovendien is niet de natuurgetrouwe geboorteregeling, maar wel de tegennatuurlijke geboorteregeling de oorzaak van den schrik- barenden teruggang van het geboortecijfer, dien we in vele landen ontmoeten. Waar in 1934 in Weenen 50% van alle huwelijken kinderloos waren, kan dit al niet veel erger worden en het werd ook zeker niet door tijdelijke onthouding bereikt. Of, wanneer van de 11.600.000 stemgerechtigde Franschen 9.200.000 of 80% hoogstens twee of in het geheel geen kinderen hebben, daar zal toch wel niemand meenen, dat dit langs den weg van de natuurgetrouwe geboorteregeling geschied is. Tenslotte is het niet de armoede aan kinderen die ons te gronde richt, maar het tegennatuurlijke leven. 5. Velen vreezen dat ongehuwde personen van deze kennis van de vruchtbare en onvruchtbare dagen misbruik zullen maken. Misbruiken kan men alles en in de eerste plaats het beste. Dan zou men den menschen ook niet meer mogen leeren lezen, uit vrees dat ze slechte boeken zullen lezen. En de schade, aangericht door de misbruiken in het huwelijk, is oneindig veel grooter dan een eventueel misbruiken van de onvruchtbare dagen door ongehuwde personen ooit zal kunnen zijn. Men heeft in het berekenen van bepaalde dagen voor het uitoefenen van de geslachtsgemeenschap een handeling willen zien welke den liefdesuitingen van gehuwden onwaardig is. Bepaalde dagen daarvoor te berekenen zou in strijd met de idealen zijn. Wij geven dit toe voor de periodieke onthouding in practijk gebracht zonder ernstige redenen. Toch is het nog altijd beter dat de mensch zijn toevlucht neemt tot een dergelijke berekening dan dat hij zijn geweten en zijn zenuwen voortdurend zwaar belast. Wat wordt er niet van alles berekend, van de bouwkosten van een huis af tot de verzendingen per spoor toe. En dan wil men plotseling deze berekening met een hooghartig gebaar ter zijde schuiven, waar juist zij er toe dienen kan den huwelijksnood, die toch in menig geval niet ontkend kan worden, te verminderen? Tenslotte heeft onze Schepper deze wisseling van vruchtbare en onvruchtbare dagen aldus ingesteld en Hij heeft ons het verstand gegeven om die te ontdekken. Het kan niet iets minderwaardigs zijn wanneer wij de ontdekking van deze wisseling, volkomen bewust van onze verantwoordelijkheid, gebruiken om ons voort te planten, of, volkomen bewust van onze verantwoordelijkheid, gebruiken om die voortplanting achterwege te laten. Om alle menschen van goeden wil uit den tegenwoordigen huwelijksnood te helpen werd dit boekje geschreven. Geschreven, ondanks de bezwaren die er aan verbonden zijn. een zoo teere kwestie in leekenhanden te leggen. Maar voorloopig is het eenvoudig onmogelijk om allen, die hulp zoeken, naar een arts, die van het vraagstuk op de hoogte is, te verwijzen. Men zal tegen dit boekje het bezwaar maken, dat het, wat betreft het doel dat het nastreeft, voor vele groepen van personen te diepgaand is. Maar het moet juist een aanbeveling zijn dat het de kwestie, voor zoover dat tegenwoordig mogelijk is, grondig behandelt. Wanneer men het eenmaal grondig heeft bestudeerd, is zulks voldoende voor het heele verdere huwelijksleven. Men zal mij misschien verwijten dat het theoretische gedeelte er van een onnoodige belasting vormt. Wij antwoorden hierop: zoolang de leer van Knaus-Ogino nog in medische kringen bestreden wordt, zou men zich het vertrouwen van het publiek onwaardig maken door het geven van voorschriften, die niet behoorlijk gefundeerd zijn. Een logisch geconstrueerde theoretische basis schenkt ook aan den ontwikkelden leek een veel grooter vertrouwen in de practijk, die daarop is opgebouwd, dan eenige samengeraapte statistieken, waar tegenover men altijd andere kan zetten, waaruit het tegendeel zou blijken. 6. Hoewel dit werk voor breeden kring bestemd is, bevat het een reeks van inleidende beschouwingen. Wien het er alleen maar om te doen is zoo snel mogelijk de vruchtbare en de onvruchtbare dagen te bepalen, moet in ieder geval het 2e deel, de „Toepassing", zorgvuldig lezen, in hoofdzaak de blz. 34—52. Voor het verkrijgen van een dieper inzicht is het 1ste deel noodzakelijk. Op sommige punten zal het alleen maar voor meer ontwikkelden, speciaal voor artsen, volkomen begrijpelijk zijn. Door een heldere uiteenzetting van de feiten hebben wij van onzen kant getracht mislukkingen te voorkomen. De lezer moet het zijne daartoe bijdragen door de kwestie grondig te bestudeeren. In geval van twijfel vrage men den arts om raad. DEEL I — INLEIDING Geschiedkundige bijzonderheden, alsmede literatuuropgave. De ervaring kan een dierbaar gemorden oude theorie omverwerpen, maar nooit kan een theorie, waaraan men krampachtig vasthoudt, een tegenovergestelde ervaring logenstraffen. 1. In de oudheid, de middeleeuwen en nog tot ver in de nieuwere tijden meende men onder het volk zoowel als in medische kringen dat de vrouw op iederen dag van de maand bevrucht kon worden, al was het dan ook niet in gelijke mate. Professor Knaus vermoedt weliswaar — en anderen sluiten zich hierbij aan — dat eenige volkeren in de oudheid, zooals de Hebreeërs, eenig vermoeden van het bestaan van vruchtbare dagen gehad moeten hebben. Hij leidt dit af uit de door Mozes gegeven reinigingsvoorschriften en uit het verbod om op bepaalde tijden geslachtsgemeenschap te hebben. Maar deze voorschriften zijn geheel te verklaren uit de opvatting, welke nog heden ten dage door talrijke natuurvolkeren gedeeld wordt, dat aan de ongesteldheid, zwangerschap en het zoogen enz. iets vernederends kleeft, waardoor de vrouw gevaarlijk is vóórhaar omgeving en gemeden moet worden. (Vergel. Dr. Jos. Müller, Das sexuelle Leben der Völker, Paderborn 1935.) 2. Een geboorteregeling, en wel een natuurlijke, bestond er reeds in zooverre, dat de vrouw gedurende het zoogen onvruchtbaar is. Deze periode bedroeg vroeger bij de natuurvolkeren zoowel als bij de gecultiveerde volkeren ongeveer 2 a 3 jaar. Dit geldt tegenwoordig alleen nog maar voor de natuurvolkeren. (Cf. de getuigenis in den Bijbel: 2 Macc. 7 :27 en 1 Sam. 1 :23 en 24, alsook voor wat betreft de nieuwere tijden, b.v. de dissertatie van Karamoy over de inlanders op het eiland Celebes, Dusseldorf 1935.) Als derde onderscheid tusschen den natuurmensch en ons, die onder den invloed van de cultuur verweekelijkt zijn, moet de moeilijkheid van het baren genoemd worden. Bij natuurvolkeren kan het gebeuren dat de vrouw 's morgens met haar gereedschappen naar den akker gaat en 's middags met een kind aan de borst thuiskomt. Vergelijk dat eens met den omslag, die er voor een enkele bevalling in onze kraamvrouwenklinieken gemaakt wordt. 3. Wanneer de natuurlijke toestanden van vroeger betreffende de onvruchtbaarheid tijdens het zoogen nog heerschten, dan zouden aan een 20-jarig normaal en vruchtbaar huwelijksleven hoogstens 7 kinderen kunnen ontspruiten. Met dit aantal kon toenmaals uit een sociaal en economisch oogpunt ook volkomen worden volstaan. Tegenwoordig zouden aan een 20-jarig huwelijksleven, wanneer de man voortdurend van zijn recht gebruik maakte en de vrouw het zoo lang uithield, 15 a 20 kinderen beantwoorden. Zouden de echtgenooten slechts aan 5 kinderen het leven willen schenken, wat in de steden reeds een behoorlijk aantal is, dan zouden zij zich gedurende 16 jaren moeten onthouden, voor het geval ze het geslachtsverkeer alleen op natuurgetrouwe wijze zouden willen uitoefenen. Deze eenvoudige berekening moet heel wat te denken geven aan hen, die bij een verbreiding van de kennis betreffende de onvruchtbare dagen hun hart vasthouden bij de gedachte aan hetgeen er van den kinderzegen terecht zal komen of die in de toepassing er van iets minderwaardigs zien willen. Welke spanningen een langdurige gedwongen onthouding vooral bij jonge gehuwde menscheen met zich brengt, weten zij alleen maar. Alleen daar valt zij gemakkelijk te dragen, waar de eerste liefde bekoeld is1). 4. Zoo hebben wij dan tegenwoordig de ontdekking van het feit dat er onvruchtbare dagen bestaan te beschouwen als een geschenk Gods van onschatbare waarde, iets waaraan vroeger geen behoefte bestond. Dat men vroeger deze kennis betreffende de onvruchtbare dagen niet bezat, is begrijpelijk, als men denkt hoe groote De toestand der echtgenooten, die tot een langdurige onthouding gedwongen zijn, wordt op een levensgetrouwe wijze afgeschilderd door den ook in kerkelijke kringen in België hoog in aanzien staanden Dr. de Guchteneere. Hij schrijft: Voortdurend in onthouding te leven wordt voor de echtgenooten ook daarom zoo moeilijk, omdat het voortdurende samenzijn met den partner, alsook het lichamelijk contact en de kleine liefkoozingen, die in ieder gelukkig huwelijk voortdurend plaats vinden, prikkelend werken. De toestand van uit een oogpunt van zielsverwantschap niet gebonden zijn aan iemand van het andere geslacht, die normaliter noodzakelijk is om zich gedurende langeren tijd te kunnen onthouden, zal in het huwelijk moeilijk te verwezenlijken zijn en vereischt een voortdurende waakzaamheid. Het beteekent niet meer of minder dan een afstand doen van de gewone vertrouwelijkheden, aangezien deze de geslachtsdrift in haar volle kracht kunnen ontketenen. Wanneer de echtgenooten deze voorzichtigheid niet betrachten, heeft dit een groot verbruik aan zenuwkracht ten gevolge, hetgeen nadeelig is voor de gezondheid. ' > Want het eenmaal opgewekte sexueele verlangen oefent, wanneer men het door één enkel onverstandig woord te machtig heeft laten worden, een zwaren druk uit. Het beheerschen der zenuwen, dat in zulke gevallen noodig is om de geslachtsdrift te onderdrukken, gaat ten koste van de beschikbare energie. Dit beteekent een bedenkelijke vermindering van levensenergie, die men zal moeten missen, wanneer zij bij andere gelegenheden in het leven noodig mocht zijn. Wij ontleenen dit citaat aan het uitstekende boek van Georg: Eheleben und Kindersegen. Praag 1937. Vooral de maatschappelijke zijde van het vraagstuk wordt daarin op de juiste wijze belicht. Het is eveneens op het werk van Smulders opgebouwd. verschillen in tijd er tusschen de elkaar regelmatig opvolgende menstruaties bestaan kunnen. Van een wetenschappelijk onderzoek kon toen zelfs geen sprake zijn. Indien een echtpaar door eigen waarnemingen den dag van de bevruchting had willen vaststellen, dan zouden zij iedere maand maar eenmaal geslachtsverkeer hebben mogen uitoefenen, telkens één dag later. Vooropgesteld dat er een maandelijksche regelmaat van 28 dagen bestond, dan zou van de 11e maand af een zwangerschap mogelijk geweest zijn. Daarop zou een onderbreking van 9 maanden gevolgd zijn. Gedurende het zoogen zou wederom iedere berekening gefaald hebben enz. Het zou echter niet uitgesloten geweest zijn als men de onvruchtbare dagen aan het einde van de maand eens toevallig ontdekt had. Zoo komt Dr. Holt tot het besluit dat men vroeger iets van een onvruchtbare praemenstruale periode geweten heeft, uit de Veda en andere oude geschriften (Nederl. Tijdschr. v. Verlosk. 1937, blz. 138—145). De Brusselsche vrouwenarts Dr. de Guchteneere bericht van een vrouw, die zonder de minste specialistische kennis eenvoudig daardoor een geboorteregeling toepaste, dat zij alleen maar van de laatste 11 dagen vóór de daaropvolgende menstruatie gebruik maakte en zich op alle overige dagen onthield. Volgens haar zeggen kende zij dit geheim van haar moeder, die er in haar huwelijk toevallig achter gekomen was. Deze vrouw was 5 maal met haar eigen wil zwanger geweest doordat zij in dien tijd het geslachtsverkeer naar de periode vóór die laatste 11 dagen verzet had. In wetenschappelijk opzicht hebben op dit gebied ongeveer 100 jaar geleden twee geleerden een eerste zeer verdienstelijke poging gedaan, nl. in 1843 de Fransche bioloog F. A. Pouchat in Rouaan en ter zelf der tijd doch onafhankelijk van hem — dus evenals thans Knaus en Ogino — L. W. Bischoff in Gieszen. Er bestaat krachtens een of ander geheimzinnig scheppingsplan een soort van „rijp worden van den tijd", welk feit zich dan op verschillende plaatsen tegelijk openbaart. Het werk van Pouchet en Bischoff, hetwelk kort daarop door dat van Raciborski en Courty over hetzelfde onderwerp gevolgd werd, geraakte bijna in het vergeetboek, totdat het in 1880 door den Duitschen vrouwenarts Dr. Capellmann uit Aken, f 1898, weer werd opgevat. Hij deed dit met de bedoeling om door een natuurgetrouwe geboorteregeling de groote vlucht, die toenmaals de kunstmatige voorbehoedmiddelen namen, tegen te gaan. De voorschriften, die Capellmann gaf waren echter op de verkeerde opvatting van zijn bovengenoemde voorgangers gebaseerd, dat het vrijkomen van het ei plaats had op hetzelfde oogenblik als het ongesteld zijn. Zoo gaf hij aan ecbt- genooten, die onder zware lasten gebukt gingen, den raad zich gedurende de eerste 14 dagen en de laatste 3 a 4 dagen te onthouden. Vergelijkt men daarmede den regel van Ogino: „de bevruchtingsdag is 16 tot 12 dagen vóór het daaropvolgende ongesteld zijn", dan kan men begrijpen dat Capellmann's voorschriften wel moesten falen, telkens wanneer de ongesteldheid later dan op den 26en dag optrad. Gebeurde dit vroeger, dan klopte het toevallig. Daardoor zijn zijn gedeeltelijke successen te verklaren. Smulders verhaalt in zijn geval 47 van een echtpaar dat 12 jaren lang volgens Capellmann's voorschriften met volledig succes gehandeld had. De ongesteldheid trad bij deze vrouw altijd vóór den 26en dag op. 5. Op het juiste spoor voerden in het begin van de 20e eeuw de ervaringen van Wohlers in Freiburg i. Br. Deze vond bij alle door hem ondervraagde pas getrouwde vrouwen, die in de laatste week vóór de menstruatie getrouwd waren, dat de ongesteldheid nog eenmaal was opgetreden. Gedurende den wereldoorlog werden uit de bevruchtingen van de echtgenooten van frontsoldaten, die met verlof geweest waren, verdere consequenties getrokken. Echter had in 1913 de groote onderzoeker in Kiel R. Schröder langs operatieven weg de wet van Knaus-Ogino eigenlijk al ontdekt, al was dit ook alleen maar voor een regelmatige maandelijksche periode van 28 dagen. In 900 van dergelijke gevallen stelde hij het vrijkomen van het ei op grond van de werkzaamheid van het corpus luteum op den Men—16en dag vast. (Zooals toentertijd alle onderzoekers, telde natuurlijk ook Schröder, uitgaande van de voorafgaande ongesteldheid, vooruit.) Sedert dien weet men algemeen dat het vrijkomen van het ei, waarmede de vruchtbare periode een aanvang neemt, in tegenstelling met wat Pouchet-Bischoff-Capellmann aannemen, absoluut niet op het moment van het ongesteld zijn plaats vindt. Tallooze afzonderlijke onderzoekingen, speciaal over den levensduur van de eicel en van de spermatozoïden, hebben zich hierbij aangesloten. Het was aan Hermann Knaus en Kusaku Ogino voorbehouden om baanbrekend werk te verrichten en zich daarmede een onvergankelijke reputatie te verwerven. De laatste was chef-arts van het Takeyama vrouwenhospitaal in Niigata in Japan, de eerste destijds assistent-arts aan de Universiteits-vrouwenkliniek in Graz, sedert 1930 professor en tegenwoordig directeur van de Duitsche Universiteits-vrouwenkliniek in Praag. Ogino publiceerde zijn onderzoekingen gedeeltelijk reeds in 1923 Vruchtbare en onvruchtbare dagen 2 en 1924 in Japansche tijdschriften. In 1920 verscheen een uitvoerig artikel in The Japan Medical World No. 6. Aandacht werd er eerst aan geschonken in 1930, toen hij ze in het Zentralbl. f. Gyn. (1930 No. 8, 1933 No. 12) publiceerde. Knaus, die van Ogino niets afwist, deelde zijn waarnemingen voor het eerst mede op het 21e congres van de Deutsche Ges. f. Gyn. in Mei 1929 te Leipzig. (Aangezien hij den spreektijd van 10 minuten overschreed werd hem daarbij het woord ontnomen!) In 1934 vatte hij ze samen in een werk, waarvan wij den tweeden en tot nu toe laatsten druk voor dit geschrift benut hebben: ,,De periodieke vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid van de vrouw". Uitg. Maudrich, Weenen 1935. In 1937 verscheen een derde onderzoeker ten tooneele, een landgenoot van Ogino, wiens naam vermoedelijk weldra op gelijke lijn met dien van Ogino gesteld zal worden, nl. Prof. Dr. Maki Takata, van het provinciale ziekenhuis te Kobe in Japan. Op het 25e congres van de Deutsche Ges. f. Gyn. in Berlijn op 21 October 1937 publiceerde hij zijn nieuwe methode van bepaling van het barsten van de follikel. Met de overdreven vreugde van den onderzoeker verkondigde hij, dat hij tot een inzicht was gekomen, dat principieel van de leer van Knaus-Ogino afwijkt (b.v. O. S. 206). In werkelijkheid betreft dit meer het uitgangspunt van de berekening dan de zaak zelf. Wat ook Takata schrijft: „Wanneer men aanneemt dat de vruchtbare periode van de vrouw onder alle omstandigheden slechts zeer begrensd is, komt men de werkelijke verhoudingen zeer nabij." (b.v. O. 218). Met het zeer interessante artikel van Takata: „Over de bepaling van den ovulatiedag door middel van een uitvlokkingsreactie in het serum" (met 23 afbeeldingen in den tekst) in het Archiv f. Gyn. 1938, blz. 104—222 werd hier nauwkeurig rekening gehouden. Het wordt aan alle artsen dringend ter lezing aanbevolen. 6. Niemand in Europa heeft een beter inzicht gehad hoe de leer van Ogino in de practijk toe te passen dan de leider van het Assisiehuis in Udenhout (Nederland), Dr. Smulders, een zeer geloovig man en vader van vele kinderen. Geen theoretische belangstelling maar een diep meegevoel met den tegenwoordigen huwelijksnood dreef hem hiertoe. Smulders' groote verdienste bestaat hierin, dat hij de cyclusschommelingen van de storingen heeft weten te onderscheiden1). i) Bij het doorlezen van de betreffende artikelen in de Gyn. tijdschriften konden wij telkens weer vaststellen, dat dit principieele onderscheid althans in Duitschland onbekend is gebleven. En toch kan men dit onmogelijk negeeren. Men vergelijke maar eens de gevallen van verlate of vervroegde Daardoor heeft Smulders in practisch opzicht prioriteitsrechten boven Takata's onderzoek. Verder verschafte hij een gemakkelijk toe te passen formule. Zijn met Dr. Holt uitgegeven, in Duitschland zoo goed als onbekend gebleven werk, draagt den titel: „Periodieke onthouding in het huwelijk", Nijmegen-Utrecht, 7e druk, 1934 (240 blz.). Weliswaar verscheen een Duitsche vertaling van den 3en druk, die nog in zijn beginstadium verkeerde, bij Manz in Regensburg. De door ons benutte laatste, 7e Nederlandsche druk, met zijn meer dan 100 bladzijden berichten over afzonderlijke gevallen uit eigen practijk, is een geheel nieuw werk, dat misschien het aan verklaringen en inlichtingen rijkste van de geheele wereldliteratuur is. Smulders' wijze van berekening, door Ogino goedgekeurd en door kundige Amerikaansche artsen overgenomen, heeft gedurende 8 jaren bewezen juist te zijn. 7. Behalve de bovengenoemde voornaamste werken moeten uit den laatsten tijd nog genoemd worden de in positieven zin gestelde artikelen van Georg Riebold (Zbl. f. Gyn. 1937, blz. 981—935), Guthman en Vetter (Monatschrift für Geburtshilfe 1937, blz. 129— 142), Carvalho Azevedo (Ann. brasil. Gyn. 1936, blz. 386—405 en 474—510), Ruph, Hagen (Zbl. f. Gyn. 1937, blz. 1589—1592). Uit de ongeveer 2 dozijn tijdschriften met hun deels bevestigende, deels in afwijzenden zin gestelde artikelen, die door ons gedurende de laatste jaren gecontroleerd werden, werden door ons natuurlijk in het bijzonder bestudeerd de publicaties van Koller, Jung, Tobler, Gerster, Hüssy in de Schweizerische Med. Wochenschrift en die in Praxis, waarvan elke arts van den tegenwoordïgen tijd kennis behoort te dragen. 8. Ik wil dit hoofdstuk besluiten met eenige citaten uit brieven ontleend aan het werk van Smulders, welke geschreven zijn door menstruatie op blz. 33 of in tabel II. Daar zou men niet slechts een jaar hebben moeten wachten, zooals Knaus-Ogino verlangen, maar 2 jaren en nog langer, vóórdat men de grootste afwijkingen in de regelmatig terugkeerende menstruaties had vastgesteld. En had men daar dan rekening mee gehouden, dan zouden er in het geheel geen met zekerheid onvruchtbare dagen vastgesteld hebben kunnen worden. Knaus heeft — daartoe misschien verleid door het door hem beschreven rustig verloopende klassieke geval (blz. 51) en, zooals hij zelf zegt, door zijn vroeger nog niet rijpe statistieken — gedurende langen tijd slechts het bestaan van zeer geringe schommelingen aangenomen, totdat hij tenslotte Holt gelijk moest geven (zie blz. 10). Daardoor kon hij zichzelf de vraag niet stellen. De kennis van de lengte der maandelijksche perioden stak tot voor kort nog in de kinderschoenen. menschen met een talrijk gezin. Zij bewijzen, hoe de ontdekking der onvruchtbare dagen door hen als een bevrijding ondervonden wordt. Een vader schrijft hem: „Ze is voor ons de redding van ons gezin geweest." Een ander: „Hoe langer hoe meer begint mijn vrouwtje op te bloeien, dank zij den kalmeerenden invloed welke de berekening op haar heeft." (Brief van 25 Mei 1932.) Dezelfde schrijft op den 16en September: „Zij lijdt nog maar zeer weinig aan haar zenuwen en zal spoedig geheel gezond zijn." Weer éen derde maakt, nadat hij gedurende acht maanden met succes van de onvruchtbare dagen gebruik heeft gemaakt, opmerkzaam op den heilzamen invloed dien het op natuurlijke wijze benutten van de onvruchtbare dagen op het zenuwstelsel uitoefent bij personen die voordien getracht hebben zich voortdurend te onthouden. (Brief van den 7en October 1931:) „Een vergelijking met vroeger is eenvoudig onmogelijk. Twee geheel verschillende dingen kan men nu eenmaal niet met elkaar vergelijken. Ik wil alleen maar zeggen dat ge U niet kunt voorstellen, welk een steun Ogino geeft..." „Mijn zenuwen komen weer in orde. Met mijn vrouw gaat het eveneens zeer vooruit. Stel U eens voor wat dat beteekent: een huwelijksleven dat het normale zeer nabij komt en bijna zonder de mogelijkheid van een normaal optredende zwangerschap." (Smulders, blz. 102). Een in Februari 1932 aan Smulders gerichte brief verklaart: „Daarmede ben ik gekomen tot wat betreft de tweede vraag, welken invloed de tijdelijke onthouding op ons huwelijksleven uitoefent. Ik zou daarover een ellenlangen brief kunnen schrijven. Maar dat verlangt U niet van me. Ik wil U alleen maar mededeelen dat in ons familie- en huwelijksleven een geheele ommekeer ten goede heeft plaats gevonden. Ons oudste kind is nu 12 jaar. Zoo komt deze ommekeer nog juist op tijd. Eerst nu begint de opvoeding van onze kinderen en zooals te begrijpen is gaat het nu, waar vader en moeder het eens zijn, des te gemakkelijker." Dezelfde echtgenoot antwoordt Dr. Smulders op diens vraag of hem de tijdelijke onthouding zwaar valt, als volgt: „In het begin viel het mij niet zoo gemakkelijk, maar nu heb ik er niet de geringste moeite meer mee. Natuurlijk vereischt het soms een weinig wilskracht, maar dat is alles. Als dat noodig is ben ik een beetje terughoudend. Mijn vrouw begrijpt dat volkomen en is daar zelfs dankbaar voor." Na deze eenvoudige getuigenissen uit den mond van het publiek lijkt het mij overbodig een bekendmaking van de onvruchtbare dagen nog meer te rechtvaardigen. BIOLOGISCHE GRONDSLAGEN De grondbegrippen. In het lichaam van de vrouw bevinden zich drie geslachtsorganen, te weten: 1°. de beide eierstokken. Deze liggen in den onderbuik naast de baarmoeder. Daarin komt iedere maand — en wel, naar de wetenschap tegenwoordig aanneemt, afwisselend links en rechts — een ei tot rijpheid. (Daar waar tweelingen geboren werden, rijpten bij uitzondering öf twee eieren tegelijkertijd, öf kwam in het eerste ei de kern vervroegd tot een deeling.) 2°. de beide eileiders. Dit zijn 2 buizen, 10—12 cm lang, welke van de nabijheid van de eierstokken naar de baarmoeder loopen. Door haar glijdt het eitje, dat 0,2 mm groot is, bevrucht of onbevrucht in den tijd van ongeveer 10 dagen naar de baarmoeder toe. 3°. de baarmoeder. Zij vormt de wieg, waarin het door een mannelijk zaaddiertje bevruchte ei gedurende 9 maanden opgroeit. Een onbevrucht ei is niet in staat zich daarin vast te zetten; het wordt regelmatig circa veertien dagen, nadat het den eierstok verlaten heeft, tijdens de menstruatie verwijderd. Levensduur van het ei en van de spermatozoïden. 1. In de beide eierstokken van een vrouw worden, in het verloop van haar leven, ongeveer 400 eieren rijp. De aanleg is echter aanwezig voor ongeveer 30.000 eieren of nog meer. De natuur spreidt hier een overdadigen, maar niet geheel nutteloozen rijkdom ten toon. Deze aanleg bestaat in de eerste plaats terwille van de natuurkeus. Op gelijke wijze bevat één enkele mannelijke zaaduitstorting ongeveer 350 millioen kleine zaaddiertjes of spermatozoïden, van welke slechts één enkele een bevruchting kan bewerkstelligen. Ook deze overdaad dient voor de natuurkeus. Want alleen maar aan het meest weerstandkrachtige zaaddiertje gelukt het om al die moeilijkheden te overwinnen, welke het op zijn weg ontmoet. In de eerste plaats moet het de zure reactie van de vrouwelijke slijmvliezen trotseeren, waaraan de meeste van zijn lotgenooten te gronde gaan; dan komt het er op aan den naar verhouding langen weg vol hindernissen tot aan het bovenste einde van den eileider zoo snel mogelijk te doorloopen. Anders gaat zijn kiemkracht voortijdig verloren. En tenslotte moet het spermatozoïde nog kracht genoeg bezitten om zich een weg te banen door den dichten krans van follikel-epitheelcellen, welke los op het ei liggen, dat zich zoojuist heeft afgestooten. Eerst na deze drievoudige krachtproef kan het het ei bevruchten — tenminste, wanneer er een levend ei aanwezig is. 2. Zoodra bij een vrouw de ongesteldheid begint, waarbij het gedurende de vorige maand rijp geworden, maar onbevrucht gebleven ei wordt uitgestooten, begint in een van de beide eierstokken reeds een nieuw ei te groeien. Gedurende één a twee weken gaat zulks langzaam, daarna, gedurende twee a drie dagen in versneld tempo. Het blaasje (de follikel) waarin het ei ligt, vult zich daarbij met een vloeistof. Deze „follikelvloeistof" maakt dat het blaasje ten slotte barst. Het nu rijpe ei stoot zich af (men noemt dit het barsten van de follikel of de ovulatie). De follikelvloeistof spoelt het ei in de buikholte, waar het door de bovenste trechtervormige opening van den nabijgelegen eileider wordt opgezogen. Bevinden zich daar kiemkrachtige spermatozoïden, dan zal het bijna zeker aan een van hen gelukken, in het ei binnen te dringen. Daarmede is het bevrucht! Een nieuw menschenkind begint zijn levensweg. Krachtens de nieuwste onderzoekingen hebben de mannelijke zaaddiertjes er 4 a 7 uur voor noodig om zich, na het geslachtsverkeer, naar het bovenste einde van den eileider te begeven, waar de bevruchting moet plaats vinden. Nadat het ei den eierstok heeft verlaten, stoot het, in het verloop van 1—2 uur, het voor eventueel aanwezige spermatozoïden doordringbare omhulsel van follikelepitheelcellen af. Vervolgens omgeeft het zich — hetzij dat het bevrucht werd of onbevrucht is gebleven — met een ondoordringbare eiwitlaag. Deze heeft de taak het eventueel bevruchte ei voorloopig te voeden. Zij omhult haar beschermeling reeds na enkele uren zóó dicht, dat geen nieuw aankomende spermatozoïden het meer kunnen doordringen. En mocht hun dit al gelukken, dan zouden zij. — daar waar het onbevrucht is gebleven — stuiten op een levenszwakke of reeds doode eicel. Nieuwere onderzoekingen hebben met zekerheid bewezen, dat de eicel reeds ongeveer twee uur na het barsten van de follikel afsterft, wanneer zij niet bevrucht werd. Zelfs een tegenstander van de practische bruikbaarheid van de onderzoekingen KnausOgino, Dr. Hüssy in Aarau, geeft toe: „Wat de bevruchtingsmogelijkheid van het ei betreft, de resultaten van alle onderzoekin- gen stemmen in dit opzicht overeen, dat zij maar tot weinig uren beperkt is". (Praxis 1936, blz. 608) 1). 3. Evenals de vrouwelijke eicel, hebben ook de mannelijke spermatozoïden een beperkten levensduur. In den uitlooper van den bijbal waren zij opgehoopt bij een temperatuur, welke eenige graden onder de normale lichaamswarmte is gelegen. Binnengedrongen in de buikholte van de vrouw, stijgt door de daar heerschende hoogere temperatuur hun levenskracht. Deze warmte is, zooals Knaus het uitdrukt, de vonk in den kruitvoorraad van hun kinetische energie. Na hoogstens 30 uren echter is hun kiemkracht uitgeput en na hoogstens 48 uur verdwijnt hun beweegkracht. Beide krachten dekken elkaar niet volkomen, zooals uit talrijke onderzoekingen is gebleken (Hüssy, blz. 607). Voorzichtigheidshalve zeggen wij daarom met Knaus, Höhne en Behne: „hoogstens na 30, eventueel 48 uur". Want zooals onderzoekingen aan de Universiteits-vrouwenkliniek in Zürich hebben uitgewezen, konden de spermatozoïden alleen maar gedurende de eerste 24 uur in de geslachtsorganen, inclusief de eileiders, worden aangetoond. (Dr. Th. Koller, destijds lste geneesheer aan deze kliniek, in de Schweiz. Med. Wochenschrift blz. 829.) Juist de lichaamswarmte van de vrouw veroorzaakt den dood van de spermatozoïden. Bij lichaamstemperatuur verkregen spermatozoïden blijven gedurende 13 a 14 uur hun kiemkracht behouden. Bij 10°—15° C. stijgt, volgens onderzoekingen van Hammond en Watton, deze mogelijkheid tot 72 uur. De zoo kort toegemeten levensduur der spermatozoïden werd gedurende de laatste tientallen jaren door een geheele rij van onderzoekers op de meest scherpzinnige wijze bij verschillende dieren nagegaan. Bij alle zoogdieren evenals ook bij de vogels en alle warmbloedige dieren kon men deze zelfde wet vaststellen, ,,zoodat deze resultaten zonder eenigen twijfel ook voor menschen moeten gelden" (Dr. Hüssy, Praxis 1926, blz. 607). Derhalve hebben wij met twee algemeen erkende natuurwetten te maken: 1°. De spermatozoïden van den man blijven in het lichaam van de vrouw hoogstens 30 uren hun kiemkracht behouden. 2°. De vrouwelijke eicel kan slechts gedurende zeer korten tijd (ongeveer 2 uren) na het barsten van de follikel bevrucht worden. Daarna sterft zij af. *) Als zijnde een tegenstander van de practische bruikbaarheid van de onderzoekingen van Knaus-Ogino, hetgeen zijn oordeel voor ons bijzonder waardevol maakt, zullen wij dezen bekenden arts ook in het vervolg nog meerdere malen aanhalen. Het tijdstip van het barsten van het ei. 1. Deze ontdekkingen zouden voor ons weinig waarde hebben wanneer niet op de een of andere wijze te bepalen was wanneer bij de vrouw het vrijkomen van het ei plaats vindt, met andere woorden, wanneer zij ontvankelijk is om bevrucht te worden. Tot voor enkele jaren zocht men onvermoeid om daar achter te komen, waarbij men, zooals dat voor de hand scheen te liggen, van de voorafgaande ongesteldheid uitgaande, naar voren rekende! Al dergelijke pogingen liepen echter op niets uit. Want de tijd, welken het ei noodig heeft om rijp te worden en den eierstok te kunnen verlaten, is bij de diverse vrouwen verschillend. Ook bij een en dezelfde vrouw varieert het altijd iets. Door naar voren te rekenen kwam men dus tot geen nauwkeurig resultaat. Reeds Frankel had het vrijkomen van het ei met de daarop volgende menstruatie in verband gebracht. Echter is het de groote verdienste van Ogino, dat hij, om het tijdstip van het barsten van de follikel te vinden, van het daarop volgende ongesteld ziin teruggerekend heeftx). Daarbij heeft Ogino, als een van de eersten, rekening gehouden met de voortdurende kleine onregelmatigheden bij het optreden van de menstruatie. Ook rekende hij niet meer, zooals tot nu toe bijna iedereen had gedaan, met weken, maar met dagen. Op deze wijze gelukte het hem 542 van de 557 gevallen, die, in 9 verschillende statistieken gepubliceerd2), alle vanaf de voorafgaande menstruatie berekend waren en groote onderlinge verschillen vertoonden, met elkaar in overeenstemming te brengen. Hier zoowel als bij zijn eigen nieuwere onderzoekingen vond Ogino, door terug te rekenen, als moment van het barsten van de follikel den 16—12en dag vóór de daarop volgende menstruatie3). Bij buikoperaties van 116 vrouwen koos hij die 81 gevallen uit, welke regelmatig menstrueerden. Ogino constateerde daarbij een schommelingsbreedte van hoogstens 3 dagen. Bij deze vrouwen 1) Er bestaat in het geheel geen reden — ondanks Takata — om van dit terugtellen weer af te wijken. De volgens een vaste wet gedurende 14 dagen optredende werkzaamheid van het corpus luteum is de best bewezen constante grootheid in deze reeks verschijnselen. Heeft men eenmaal de vruchtbare periode vastgesteld door vanaf de cyclusschommeling terug te tellen, dan wordt, voor de practische toepassing er van daarna weer naar voren geteld. 2) Schröder; Rugell; Reusch; Halban en Kehrer; Seitz en Wintz; Frankel 1904, 1910, 1911; Tschirdewahn. v P°rsPronkehjk kwam Ogino op 13 en Knaus op 7 dagen gedurende welke net barsten van de follikel mogelijk zou zijn. Dit kwam bij beiden daarom omdat zij de ziekelijke gevallen nog niet van de regelmatige hadden leeren onderscheiden. kon hij slechts tusschen den 16en en 12en dag een corpus luteum in zijn eerste ontwikkeling waarnemen. Dit begin van de ontwikkeling leverde hem het zekere bewijs dat er eenige uren geleden een eiblaasje gesprongen en een ei afgestooten was. Onder de 81 geopereerde vrouwen waren er die regelmatig om de 23 dagen zoowel als om de 45 dagen menstrueerden. Allen waren echter, wat haar geslachtsorganen betreft, volkomen gezond1). 2. Door de onderzoekingen van Ogino was echter niet bewezen — zooals men nog altijd hooren en lezen kan — dat het barsten van de follikels volgens een vaste wet tusschen den 16en en 12en dag vóór het daarop volgende ongesteld zijn plaats vindt. Nog minder dat het dan altijd plaats vindt. Aangetoond was alleen het volgende: zelfs wanneer aan het barsten van de follikel een storend moment voorafgaat — en als zoodanig mag zeer zeker een buikoperatie genoemd worden (het middel van Ogino om het vast te stellen), dan verloopt het barsten van de follikel + de levensduur van het corpus luteum gewoonlijk binnen een tijdsbestek van 16—12 dagen 2). 3. Wij zeggen: „gewoonlijk". Want in buitengewone gevallen kan het barsten van de follikel veel dichter bij de daaropvolgende ongesteldheid gelegen zijn of verder daarvan af. Dit heeft juist Takata met behulp van zijn uitvlokkingsreactie onweerlegbaar aangetoond (vergelijk blz. 18). Uit een door den Nederlandschen vrouwenarts Smulders medegedeeld voorbeeld kan dit op aanschouwelijke manier bewezen worden. Vooropgesteld wordt daarbij, dat de z.g. lendenpijn, die vele vrouwen tusschen twee ongesteldheden in zoo dikwijls waarnemen, door de menschen van het vak algemeen als een teeken wordt beschouwd dat de follikel bezig is te barsten. Geval 29: Een hoogst nerveuze vrouw maakte in de jaren 1931 en 1932 tien maal aanteekening van haar lendenpijn; 8 maal viel deze tusschen den 13en en 16en dag vóór de daaropvolgende menstruatie. De hooge mate van nervositeit van deze vrouw was zeer zeker voldoende om deze voortdurende regelmatige schommelingen in tijd, die met de waarnemingen van Ogino overeenstemmen, te ver- *) Regelmaanden in tegenstelling van kalendermaanden noemt men de tijdsperiode van de eene menstruatie tot aan den dag voorafgaande aan de volgende menstruatie. z) Hoeveel men bij een dergelijke „gewoonlijk" optredende verschuiving op rekening van een vervroegd dan wel een verlaat barsten van de follikel en hoeveel op rekening van een verstoorde corpus luteumvorming moet schrijven, is in ieder geval afzonderlijk onmogelijk uit te maken. klaren. Een keer echter verscheen de lendenpijn 23 dagen vóór de daaropvolgende menstruatie en een anderen keer 3 dagen daarvóór x). Het schijnt derhalve vast te staan, dat de kortere of langere tijdsduur tusschen het vrijkomen van het ei en de daaropvolgende ongesteldheid als regel blijft binnen de grenzen van 16—12 dagen. Daarnaast komen echter ook buitengewone gevallen voor, waarbij de schommelingen grooter zijn. Reeds hier moeten wij opmerken: Deze buitengewone verschuivingen maken, juist wanneer ze vrij groot zijn, de daarbij behoorende maandelijksche periode in haar geheel onvruchtbaar. Bevestiging door Knaus b.v. in O. S., blz. 92. 4. Wij moeten een onderscheid maken tusschen de gewone en de buitengewone schommelingen en den wettelijken tijd die er verloopt tusschen het barsten van de follikel en het daarop volgende ongesteld zijn. Dit feit is door Knaus ontdekt2). Langs anderen weg dan de chirurg Ogino ontdekte hij, dat tusschen den dag van het barsten van de follikel en het daaropvolgende ongesteld zijn als vaste wet 14 dagen verloopen, niet meer en niet minder 3). 1) Eigenaardig genoeg geeft Smulders hier alleen maar de data en niet de getallen. Is hij bevreesd dat de regel van Ogino betreffende de schommelingen hierdoor vernietigd zou worden? De eerste maal was de vrouw hevig geschrokken, kort vóór het oogenblik dat zij normaliter ongesteld had moeten worden. De huisarts had bij haar dochtertje waterpokken geconstateerd (mededeeling van den echtgenoot). Voor een hoogst nerveuze moeder inderdaad geen kleinigheid! Daardoor kwam de menstruatie 10 dagen te laat. Zij verscheen eerst op den 36en dag, terwijl deze anders schommelde tusschen den 26en en 30en dag. De tweede keer was er iets dergelijks in het spel en wel een dubbele schrik, toen het dochtertje tweemaal van de trap viel en daarbij een keel opzette, dat iemand hooren en zien vergingen (mededeeling van den echtgenoot). Het gevolg was, dat de regelmaand afgebroken werd 3 dagen na het barsten van de follikel, welk feit uit de opgetreden lendepijn gebleken was. Deze maand had slechts 16 dagen geduurd. Een nieuwe en wel normale regelmaand volgde daarop. Knaus kon eveneens door zijn methode (de pituïtrine-proef) bij twee vrouwen, de eene ziek, de andere overigens gezond, het barsten van de follikel tot beneden de 10 dagen vóór het daaropvolgende ongesteld zijn waarnemen. (De periodieke vruchtbaarheid; Weenen 1935 blz. 91.) Ogino kon slechts 81 van de 118 gevallen onder een gemeenschappelijken noemer brengen. *) Dank zij dit door ons gemaakte onderscheid betreffende den wettelijken tijdsafstand tusschen het barsten van de follikel en de menstruatie eenerzijds en de gewone schommelingen anderzijds zijn Knaus en Ogino volmaakt in overeenstemming met elkaar gebracht en zijn de „zekerheidsdagen", die ten slotte onder dezen naam slechts een uitdrukking voor onzekerheid zijn, daardoor ook theoretisch begrijpelijk. *) Het is zeer opvallend en, wanneer men de getallen van Ogino als schommelingen naar waarde schat, ook volkomen begrijpelijk, dat het door Knaus voor de werkzaamheid van het corpus luteum opgegeven getal van 14 dagen juist in het midden van de vijf door Ogino genoemde getallen 16—12 ligt, welke eveneens op de werkzaamheid van het corpus luteum berusten. Hoe kwam Knaus tot het vaststellen van dit feit? In 1924 had hij in Londen onder Professor Clark, in 1925 in Cambridge onder Dixon, Marshall en Hammond een diepgaande studie gemaakt over de musculatuur van de baarmoeder. Aan de Röntgenafdeeling van de Stöckelsche Universiteits-vrouwenkliniek in Berlijn zette hij deze in 1927 en 1928 voort. Daarbij construeerde hij, naar aanleiding van hetgeen hij gevonden had, een instrument, waarmede hij de samentrekkingen van de baarmoeder kon vaststellen en graphisch opteekenen. Voor het eerst gelukte deze proef, zooals Knaus zelf schrijft (blz. 62), op 30 November 1928. Door zijn onderzoekingen op konijnen wist hij reeds dat de baarmoeder zich niet meer samentrekt, wanneer de prikkelstoffen (hormonen) van het z.g. corpus luteum erop inwerken. (Dit corpus luteum speelt in deze geheele kwestie een bijna alles overheerschende rol, hetgeen door. Hitschmann, Adler en Schröder ontdekt werd1)). Met behulp van zijn apparaat kon Knaus bij de door hem onderzochte vrouwen vaststellen, dat de baarmoeder op pituïtrineinspuitingen krachtig reageerde en zich samentrok geregeld tot 14 dagen vóór de daaropvolgende menstruatie, daarna echter niet meer of slechts heel zwak. Dit was slechts te verklaren door de op dat oogenblik beginnende verslappende werking van de hormonen van het corpus luteum op de spieren van de baarmoeder. Hoe doelmatig deze werkzaamheid van juist 14 dagen is, blijkt op blz. 28. Doordat Knaus rekening hield met de paar uren die verloopen, vóórdat het gele lichaam zich na het barsten van de follikel gevormd heeft en daarbij nog de verdere paar uren optelde, welke het duurt vóórdat zijn hormonen via de bloedbaan het slijmvlies van de baarmoeder bereikt hebben, berekende hij als wettelijken tijd voor het springen van de follikel den 15en dag vóór het daarop volgende ongesteld zijn. Een geval van Smulders (Geval 17, blz. 79) bevestigt door lendenpijn, wat Knaus door middel van de pituïtrine-proef heeft vastgesteld. Een vrouw met volkomen gezonde geslachtsorganen gevoelde gedu- ') Het corpus luteum —■ gele lichaam — bestaat, zooals zijn naam aanduidt, uit een geelachtige massa. Het vormt zich in het verloop van enkele uren, direct nadat het ei uit den eierstok is vrij gekomen, en wel in het thans ledige eiblaasje. Daarop begint het gele lichaam zijn prikkelstoffen door de bloedbaan uit te zenden. Deze komen op die manier o. a. in de baarmoeder. Daar veroorzaken zij een dergelijke woekering van het slijmvlies, dat deze er bijna geheel door opgevuld wordt. Daarmede is de baarmoeder tot een omgeploegden akker bodem voor een eventueel bevrucht ei geworden. rende een tweejarigen waarnemingstijd bijna maandelijks lendenpijn. Bijna steeds trad deze 14—15 dagen vóór de daaropvolgende menstruatie op, n.1.: 11 maal op den 15en dag, 5 maal op den Hen, 1 maal op den 16en dag daaraan voorafgaande. (De dagen van het barsten van de follikel stemmen precies met die van Takata overeen! Vergelijk blz. 45 aanmerking: 1 maal op den llen, 1 maal op den 12en, 5 maal op den 13en, 7 maal op den Hen, 2 maal op den 15en dag na het begin van de menstruatie. 1 maal op den 21en, na een gebeurtenis die een storenden invloed had in het begin van de regelmaand. Ondanks geslachtsverkeer, 15 uur vóór deze lendenpij11» geen gevolgen; vergelijk blz. 26.) (Vruchtbare vrouw; cyclus type 26—29 dagen.) Met betrekking tot dergelijke typische regelmatige gevallen schrijft Smulders: „Wanneer men verschijnselen van het barsten van de follikel (lendenpijn enz.) vaststelt, volgt de menstruatie altijd 14—15 dagen nadien" (blz. XX aanmerking). 5. Dat hier twee getallen genoemd worden, 14—15, terwijl Knaus van den 15en dag spreekt, mag geen verwarring wekken. Het begin van den Hen dag vóór het daaropvolgende ongesteld zijn ligt dichter bij het einde van den 15en dan bij het begin van den 15en. Ook maakt het een onderscheid, waarmede bij de tegenwoordige manier van rekenen geen rekening wordt gehouden, of de menstruatie kort na middernacht of eerst tegen den avond intreedt. Aangezien Knaus slechts met dagen rekent, zijn meerdere uren speling daarbij inbegrepen. En zoo wordt het tegen hem aangevoerde bezwaar opgeheven, dat geen enkel natuurlijk proces met mathematische regelmatigheid verloopt. Met welk een verwonderlijke, al is het ook niet met mathematische, regelmaat de natuur werkt, blijkt uit den duur van de zwangerschap. Volgens de nieuwste onderzoekingen duurt zij, zooals Professor Albrecht te München aangeeft, tusschen de 263 en 275 dagen en verloopt zij dus binnen engere grenzen dan tot nu toe werd aangenomen. Het gemiddelde bedraagt bij ons 272 dagen. Een verschil van 14 dagen op de 272 dagen maakt minder uit dan 24 uur op de 14 dagen. Het rijpworden van het ei en de zwangerschap kunnen, binnen ons bestek, nog op een andere wijze met elkaar vergeleken worden. Evenals de theorie omtrent den werkelijken duur van 9 maanden van de zwangerschap niet omvergeworpen wordt door vroege en late geboorten, zoo wordt ook de wet van Knaus noch door de gewone schommelingen waarover Ogino gerapporteerd heeft, noch door op zichzelf staande buitengewone verschuivingen gelogenstraft. Daarbij blijft het dan voor ieder geval afzonderlijk altijd nog een open vraag of alleen het barsten van de follikel dan wel de werkzaamheid van het gele lichaam, of beide tezamen een verandering hebben ondergaan. De uitzonderingen heffen den regel niet op, maar bevestigen hem. Een koortsaanval van 40° C. en een lage temperatuur van 35° C. doen niets af aan het feit, dat de menschelijke lichaamswarmte wettelijk tusschen de 36° en 37° C. gelegen is. En om de parallel tusschen het rijpen van het ei en de zwangerschap voor de derde maal te trekken: Alles wat de lichaamsvrucht betreft schijnt krachtens opgedane ervaringen ook voor het rijpwordende ei te gelden. Wanneer een geestelijke of lichamelijke schok werkelijk in staat is een, met betrekking tot den gemiddelden rijpingstij d verlate follikelbarsting te veroorzaken, dan komt ook hier de vroeggeboorte als een vorm van miskraam en de te late geboorte als een doode vrucht ter wereld. De betreffende menstruatiemaand wordt derhalve onvruchtbaar. Vergelijk blz. 26, voorlaatste alinea. Onder de 100 bladzijden afzonderlijke berichten in het boek van Smulders kunnen wij geen enkel geval vinden, waar een buitengewoon verlaat of vervroegd vrijkomen van het ei gevolgen heeft gehad, hoewel Smulders deze mogelijkheid niet uitsluit. Daarentegen spreken vele gevallen voor het tegendeel. Het eenige geval no. 27, dat als tegenbewijs zou kunnen worden aangevoerd, is niet overtuigend, want daar kon iemand, die zelf aan het berekenen was gegaan, slechts een slordige lijst vol fouten bij het berekenen van de schommelingsformule overleggen. Aangezien het hier echter om een nog niet geheel opgehelderde kwestie gaat, raadt Smulders aan om wanneer zich storende gebeurtenissen voordoen, die het barsten van de follikel voorafgaan of deze begeleiden, de onthoudingsperiode wederzijds met 1—3 dagen te verlengen. (Vergelijk blz. 52—53.) Een 3e natuurwet — gelet op de voorzichtige, met alle uitzonderingen rekening houdende wijze, waarin het hier werd medegedeeld, verdient het zeer zeker dezen naam — luidt derhalve: Wettelijk heeft het barsten van de follikel en het vrijkomen van het ei circa den 15en dag vóór de daaropvolgende menstruatie plaats. De dubbele rol, welke het gele lichaam (corpus luteum) speelt. 1. Nog vóórdat het gele lichaam zijn pionierswerk ten opzichte van het slijmvlies van de baarmoeder begint, is het jonge ei door het bovenste einde van den eileider opgevangen. Nu glijdt het — al of niet bevrucht — in een tijdsverloop van ongeveer 10 dagen naar de baarmoeder. Dit langzame verloop heeft een doel. De bevruchte eicel moet gelegenheid hebben zich eenigermate te ontwikkelen. Ze wordt daarbij gevoed door de haar omgevende eiwitlaag. Daardoor is zij in staat zich vervolgens in het gewoekerde slijmvlies van de baarmoeder te nestelen. Nauwelijks is dit geschied of de eicel zelf zendt haar prikkelstoffen uit. Deze brengen het gele lichaam er toe om gedurende de geheele zwangerschap te blijven doorwerken. Reeds Robert Meijer heeft erop gewezen hoe de baarmoeder op die manier gedurende al dien tijd in een toestand van woekering en sterk met bloed doorstroomd moet worden gehouden. Een onbevrucht en daardoor niet tot ontwikkeling gekomen ei is niet in staat zich te nestelen. Daardoor blijft van zijn kant ook de „boodschap terug" aan het gele lichaam achterwege. En derhalve houdt ook dit, na een gedurende 4 dagen vergeefsch wachten, gedurende welken tijd het langzaam achteruit gaat, met zijn arbeid op. De menstruatie treedt op. Samen met een deel van het, tot ontvangst van een bevrucht ei gereed gehouden en sterk met bloed doorstroomde slijmvlies van de baarmoeder wordt het onbevruchte ei verwijderd. Dit geschiedt door de spieren van de baarmoeder, welke zich samentrekken; zij worden hierin immers niet meer door het gele lichaam verhinderd. 2. Nog een andere taak vervult het gele lichaam gedurende zijn zelfstandige arbeidsperiode van 14 dagen. Zijn prikkelstoffen werken ook op de beide eierstokken. Daar verhinderen ze, dat gedurende deze 14 dagen andere eieren dan dat hetwelk reeds is afgestooten, tot rijpheid kunnen komen. Proeven, speciaal bij konijnen genomen, hebben dit afdoende bewezen. Het is wederom Dr. Hüssy, die schrijft: ,,R. Meijer, Schröder en Ruge hebben met zekerheid deze onderdrukking van het rijp worden der follikels door het corpus luteum aangetoond, nadat dit feit reeds voor wat de dierenwereld betreft, bekend was" (Praxis 1936, blz. 609). Wat er ook moge gebeuren, tusschen het barsten van de follikel en de daaropvolgende menstruatie komt er bij den mensch geen verdere stelselmatige follikelbarsting meer voor. Maar een buitengewone? Veroorzaakt door een heftige opwinding? Door een ongeval of door een schrik? Er bestaan inderdaad dieren, waarbij het dekken het barsten van de follikel veroorzaakt, zooals bij katten en konijnen. Maar bij deze dieren ontbreekt dan de zelfstandige follikelbarsting. Bij andere dieren geschiedt dit zelfstandig, evenals bij den mensch, en volkomen onafhankelijk van het geslachtsverkeer, zooals bij de varkens en de apen (volgens Corner en Hartmann). Maar bij deze dieren ont- breekt dan weer de barsting door uitwendige invloeden. Wij kennen echter geen enkel dier waarbij de beide vormen van ovulatie (het zelfstandige en het kunstmatige barsten van de follikel) voorkomt (Dr. Hüssy). Daaruit trekken de beste onderzoekers, zooals Asdell, Knaus en Albrecht, de conclusie dat deze dubbele mogelijkheid ook bij menschen uitgesloten is. Want in lichamelijk opzicht kan men voor ieder voorkomend verschijnsel bij den mensch een parallel met het een of andere zoogdier trekken. Ook zou, wanneer bij den mensch naast de zelfstandige ook een kunstmatige barsting van de follikel op zou kunnen treden, de lengte van de regelmaanden bij maagdelijke vrouwen na haar huwelijk moeten veranderen. Dit geschiedt echter slechts bij uitzondering en heeft dan andere oorzaken. Zoodoende kunnen wij uit het hierboven gezegde een vierde natuurwet opbouwen: N.R. Het corpus luteum werkt wettelijk gedurende 14 dagen geheel zelfstandig. Houdt zijn werkzaamheid op, dan treedt de menstruatie in. Zoolang het werkt, verhindert het ieder verder rijp worden van een ei. Overgang tot het practische deel (Gevolgtrekkingen). 1. Zooals men uit het voorafgaande hoofdstuk kon zien, is het corpus luteum de geheimzinnige machinist van de natuur, die den tijdsafstand tusschen het vrijkomen van het ei en de menstruatie regelt. Die tijdsperiode is het, waarvan de berekening der vruchtbare en onvruchtbare dagen in de eerste plaats afhangt. Laat men dezen machinist ongestoord zijn gang gaan, dan doet hij getrouw zijn werk in 14 dagen af. Wordt hij overvoed of ondervoed, dan doet hij 20 dagen en meer over zijn werk of legt hij reeds na 2 dagen den arbeid neer. Of beeldspraak ter zijde gelaten: Wanneer het weefsel van den eierstok, waarin zich het corpus luteum bevindt, overmatig van bloed wordt voorzien of op onvoldoende wijze (de verklaring van Knaus), dan overschrijdt het corpus luteum zijn zelfstandigen arbeidsduur van 14 dagen of het verlamt voortijdig*). Twee gebeur- *) Met Smulders en Takata krijgt men volledig de overtuiging, van hetgeen ook reeds door Knaus (Die Med. Welt 1930 No. 10) en Schröder (Zbl. f. Gyn. No. 1) werd voorgestaan: Daar waar de menstruatie langer uitblijft of eerder optreedt dan met de schommelingsformule is overeen te brengen, valt de schuld daarvoor meestal niet op een vroeger of later vrijkomen van het ei, maar op een verlengde of verkorte werkzaamheid van het corpus luteum. Takata schrijft: Wij konden vaststellen dat de follikelphase zich in normale omstandigheden met gelijkblijvende periodiciteit herhaalt, terwijl de corpus-luteum-phase zeer duidelijk van de cyclusverschuivingen afhanke- tenissen regelen derhalve de geheele berekening van de vruchtbare en onvruchtbare dagen, en wel: 1°. De wettelijke 14-daagsche werkzaamheid van het corpus luteum, die voor alle vrouwen, wanneer geen stoornis optreedt, even lang is. 2°. De speelruimte bij het eirijpingsproces, die voor iedere vrouw afzonderlijk moet worden vastgesteld, maar die binnen bepaalde grenzen blijft. De laatste tijdsperiode is natuurlijk de beslissende. 2. Wanneer echter het corpus luteum door de een of andere storende gebeurtenis uit zijn evenwicht wordt gebracht en daardoor langer of korter gaat werken? Dan geldt, wanneer eenmaal de grenzen van het eirijpingsproces (de schommelingsformule) zijn vastgesteld, hetzelfde, en dat wel met volkomen zekerheid, wat op blz. 28 slechts onder voorbehoud van het barsten van de follikel gezegd werd: zijn overwerkuren of zijn verzuimde uren oefenen op de bevruchting geen invloed uit. Zoodra het ei op normale wijze is vrijgekomen kan er niets meer gebeuren. Het langer dan gewoonlijk werkende corpus luteum remt in de eierstokken ondertusschen ook het rijp worden van andere eieren. Het is derhalve gemakkelijk te begrijpen, dat wij bij dergelijke afwijkingen ook nooit zwangerschap hebben zien optreden (Smulders, blz. 37). Het boek van Smulders geeft talrijke voorbeelden van het feit, dat bij een op storingen berustende verlengde of verkorte werkzaamheid van het corpus luteum geen gevolgen optreden. In geval 21 bedroeg de schommelingsformule 29—34 dagen. Volgens berekening kon geslachtsverkeer geen gevolgen hebben van den 24en dag af. Tengevolge van een vacantiereisje gedurende een week bleef de ongesteldheid achterwege tot den 45en dag. Ondanks geslachtsgemeenschap geen gevolgen. In geval 23 was de schommelingsformule 24—28 dagen. Tweemaal achter elkaar trad de ongesteldheid, tengevolge van een ontsteking, tijdens de groote schoonmaak opgedaan, — gelijk de echtgenoot meent — pas op den 36en dag op, nog later eens op den 42en dag. Ondanks het feit, dat er geslachtsgemeenschap geweest was vanaf den 18en dag, geen gevolgen. In geval 25 bleef de ongesteldheid bij een schommelingsformule van 27—31 dagen eenmaal tengevolge van een storing tot den 49en dag lijk is, hetgeen juist het tegenovergestelde is van wat men tot nu toe meende (Archiv f. Gyn. 1938, blz. 220). (Dat de laatste opmerking overdreven is, bewijzen de bovengenoemde citaten en de statistieken op blz. 30). achterwege. Geslachtsgemeenschap vanaf den 21en dag, geen gevolgen. In geval 29, bij een schommelingsformule van 26—30 dagen, duurden 2 regelmaanden, welke een half jaar uit elkander lagen, respectievelijk 34 en 36 dagen. Geslachtsgemeenschap van den 20en dag af, geen gevolgen. Men vergelijke verder in Tabel II de beide regelmaanden, welke op den 21en April en den 27en Juni begonnen. In beide gevallen zou de geslachtsgemeenschap, wanneer men van de daaropvolgende ongesteldheid slechts 14 dagen terug had willen tellen, midden in de vruchtbare dagen zijn gevallen. Reeds in 1930 bracht ook Knaus het bewijs voor het hierboven gezegde in drie gevallen (Die med. Welt 1930 No. 10). Voor een buitenmate verkorte werkzaamheid van het corpus luteum zie de voorbeelden op blz. 72 en 73, waaraan uit het boek van Smulders nog vele andere toegevoegd kunnen worden, b.v. geval 29, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 38, 50. Wanneer men bedenkt hoe gemakkelijk de bevruchting intreedt wanneer het geslachtsverkeer in de vruchtbare periode plaats vindt, zal niemand willen beweren, dat zij hier en in honderden andere gevallen toevallig is uitgebleven. Er moet de aandacht op gevestigd worden dat het in alle bovengenoemde voorbeelden om vruchtbare echtparen ging. Meestal trad de storende gebeurtenis, voor zoover aanteekeningen daarover uitsluitsel geven, na het barsten van de follikel op. De verlate of vervroegde menstruatie was derhalve alleen maar naar een gestoorde werkzaamheid van het corpus luteum terug te voeren. Vruchtbare en onvruchtbare dagen 3 DEEL II — DE TOEPASSING IN DE PRACTIJK Noodzakelijke voorwaarden bij de berekening. (Het kennen van de schommelingsformule en de breedte daarvan bij iedere vrouw afzonderlijk.) 1. De voorafgaande hoofdstukken hebben ons het bestaan van 4 natuurwetten onthuld. Wij zullen ze nog eenmaal gezamenlijk noemen: 1. De spermatozoïden van den man behouden hun kiemkracht in het lichaam van de vrouw hoogstens gedurende 30 uren. 2. De vrouwelijke eicel kan slechts gedurende ongeveer 2 uren na het barsten van de follikel bevrucht worden. Daarna sterft zij af. 3. Het vrijkomen van het ei, dat een toestand van vruchtbaarheid gedurende twee uren tot stand brengt, heeft volgens een vaste wet op den 15en dag vóór de daaropvolgende menstruatie plaats. 4. Het zoogenaamde gele lichaam, dat zich na het barsten van de follikel vormt, werkt volgens een vaste wet gedurende 14 dagen aan één stuk door. In dien tijd verhindert het iedere verdere eirijping. Houdt het met werken op, dan treedt menstruatie in. 2. Het berekenen van de vruchtbare en onvruchtbare dagen zou een buitengewoon gemakkelijk iets zijn, als het ongesteld zijn zich bij de vrouw steeds met gelijke tusschenperioden herhaalde. Ze zou dan eenvoudig van het aantal dagen dat haar regelmaand duurde, 14 af behoeven te trekken; bij den gevonden dag nog de beide voorafgaande rekenen — gelet op het feit dat de spermatozoïden hoogstens gedurende 30 uur hun kiemkracht behouden — en met een maandelijksche sexueele onthouding gedurende 3 dagen zouden de echtgenooten, die geen zwangerschap wenschen, geholpen zijn. Zoo eenvoudig is de zaak echter niet. In de eerste plaats zijn er talrijke, overigens geheel gezonde vrouwen, wier ongesteldheid niet alle vier weken zooals bij de meesten, maar alle 5 of alle 3 weken optreedt. Verder schommelt de begindatum van het ongesteld worden bij iedere vrouw gedurende haar geheele leven een weinig heen en weer, evenals de voortdurende trillende kompasnaald van een varend schip. Een regelmatige menstruatie of een die zeer dikwijls precies om de 28 dagen terugkeert bestaat niet. Talrijke statistieken van de laatste jaren hebben met deze meening welke zoowel door de artsen als door het publiek gedeeld werd, afgerekend x). Al deze statistieken bevestigen eigenlijk alleen maar dat er in het algemeen groote verschillen bestaan. Waar het voor ons onderwerp op aankomt is echter, hoe de ongesteldheid bij iedere vrouw afzonderlijk verloopt. Hieromtrent een voorbeeld: Bij een gezonde en rustig levende vrouw keerde de menstruatie in het verloop van een jaar terug met de volgende afstanden weer' 30, 26, 27, 29, 26, 30, 26, 26, 31, 30, 27, 26 dagen. 3. Zooals een blik op deze cijfers laat vermoeden en, bij het nagaan van alle niet ziekelijke gevallen inderdaad bevestigd wordt, blijven de schommelingen bij een en dezelfde vrouw binnen vrij beperkte grenzen. Deze grenzen noemen wij de schommelingsformule van een vrouw (de cyclusschommeling). Hierdoor kan men den kortsten en den langsten tijd bepalen, welken het ei bij een bepaalde vrouw noodig heeft om rijp te worden. Men heeft er eenvoudig 14 dagen van af te trekken. De grenzen van de schommelingsformule liggen meer of minder uit elkaar. Haar afstand, in dagen uitgedrukt, noemen wij de schommelingsbreedte. In het bovengenoemde voorbeeld bedroeg de schommelingsformule 26—30 dagen; de tijd voor het rijp worden van het ei schommelde derhalve tusschen 12—16 dagen; de schommelingsbreedte was 5, De regelmaand van 31 dagen was zooals nader bleek het gevolg van een opwinding. Dergelijke storingen in de regelmaanden komen voor ) Re®ds m 1932 vond Ogino, door in 1000 gevallen de maandlengten bii verschalende vrouwen te groepeeren, dat 10% hiervan onder 25 dagen lagen, slechts 9 /0 bedroegen 28 dagen; bij 13% waren het 30 en eveneens bij 13% 31 dagen; 35/0 van de gevallen hadden een maandlengte van meer dan 31 dagen (Zbl. f. Gyn. 1932, blz. 727). Smulders deed bij zijn patiënten dezelfde ervaring op (blz. 33). Het getal 28 heeft m ieder geval de waarde van een doorsnee-getal. Zoo berichtten onlangs Amerikaansche onderzoekers, dat 78% der maandlengten van de door hen onderzochte gouwen tusschen de 25—31 dagen vielen, dat is dus 3 onder 3 b°Yen de dagen (Gunn, Donald L. Benely. J. Obstetr 1937 blz. 839— »/»). Z.i] verzochten 950 vrouwen een jaar lang de data van het begin harer menstruaties op te teekenen en in te zenden. De opgaven van 209 konden, als zijnde betrouwbaar, gebruikt worden. (Een gering percentage, dat aan hen te denken moet geven die, steunende op de een of andere verklaring van vrouwen zonder meer melding maken van mislukkingen.) Geene van deze genoemde vrouwen verklaarde een regelmaand gehad te hebben korter an 22 dagen (Andere statistieken echter geven normale regelmaanden van cWKfgCooa/an' ,g korteir durende zijn gestoorde.) Onder de 24 dagen vielen slechts 2 /0 van de regelmaanden; 95% hielden zich tusschen de 24—36 dagen; van deze bewogen zich 78% tusschen de 25—31 dagen; 3% van de regelmaanden overschreden de 36 dagen. Evenzoo vond in 1936 Carlvalhol Azevedo aan de vrouwenkliniek in Rio de Janeiro dat 90 /0 van de 518 regelmaanden, welke hij bij 50 vrouwen gedurende 4 jaren had gecontroleerd, tusschen de 24—34 dagen lagen. de berekening niet in aanmerking. Op blz. 28 en blz. 30—32 hebcen wij dit aangetoond. Waar het op aankomt is dat bij iedere vrouw, wier geslachtsorganen gezond zijn, van het einde harer puberteitsjaren tot aan het begin van haar overgangsjaren een tijdsverband van gelijkblijvende breedte loopt. Echter verloopt er bijna geen jaar waarin deze breedte niet een of meermalen door een storing wordt overschreden. 4. De schommelingsbreedte en de schommelingsformule van een vrouw te vinden, is het voornaamste doel van onze geheele berekening. Zoolang deze niet althans eenigermate bekend zijn kunnen geen met zekerheid onvruchtbare dagen worden aangegeven (behalve eventueel de twee eerste dagen van de regelmaand, die meestal nog geheel door het ongesteld zijn in beslag genomen worden). Eerst wanneer de schommelingsformule en -breedte nauwkeurig zijn vastgesteld, kan men van alle met zekerheid onvruchtbare dagen partij trekken. Dit is pas mogelijk, nadat men gedurende meer dan een jaar aanteekening heeft gehouden. Dat men niet al te snel van oordeel moet zijn, dat men de schommelingsformule en -breedte heeft gevonden, blijkt uit het volgende geval: 9 maanden lang schommelde het begin van het ongesteld wo'rden van een vrouw tusschen den 27en en 29en dag. Daarop verscheen het drie maal achter elkaar op den 26en dag. Deze maanden behoorden met zekerheid tot de schommelingsformule en berustten niet op een stoornis. De schommelingsformule van deze vrouw bedroeg dus 26—29 en niet 27—29 dagen. Haar schommelingsbreedte omvatte 4 dagen en niet 3, zooals men 9 maanden lang zou hebben kunnen vermoeden. Een van de hoofdoorzaken van de mislukkingen berust hierop, dat men, nog vóórdat de schommelingsformule en schommelingsbreedte met zekerheid vaststaan, reeds met een onbeperkte toepassing ervan begint (Voorbeeld: Tabel III met tekst)1). Globaal genomen kan men zeggen: De schommelingsbreedte van ruim 90% van alle vrouwen bedraagt, zooals de talrijke onderzoekingen van Smulders hebben uitgewezen, drie, vier of vijf x) Altijd weer leest men dat de eene vrouw in haar praemenstruum, de andere in haar postmenstruum zwanger is geworden. Wat wil dat zeggen? Wanneer een vrouw een schommelingsformule van 21—25 dagen heeft, kan reeds geslachtsverkeer op den 3en dag, dus in het begin van het postmenstruum gevolgen hebben. Wanneer daarentegen de schommelingsformule van een vrouw 31—-36 is, dan is nog op den 25en dag bevruchting mogelijk (aan het einde van het praemenstruum, wanneer men een regelmaand op 28 dagen stelt). dagen x). Schommelingsbreedten van slechts 2 dagen komen uiterst zelden voor. ,,En de vrouw die altijd op denzelfden dag ongesteld wordt, moet nog gevonden worden" (Holt)2). Ook treft men schommelingsbreedten van 6 dagen en meer aan. Echter moeten deze reeds als onregelmatigheden beschouwd worden (van de storingen spreken wij hier niet). En van deze naar de pathologische breedten is nog slechts één schrede. Alleen is het bij de pathologische breedten niet meer mogelijk dagen te berekenen die met zekerheid onvruchtbaar zijn; het eenige geval is no. 9 van blz. 57. 5. Voorbeeld van een gedurende 20 jaar gecontroleerde schommelingsformule. Professor Knaus ontving van de vrouw van een zijner jeugdvrienden het aanteekenboekje, waarin deze de data van haar ongesteldheden van het eerste optreden af genoteerd had, 20 jaar achter elkaar. Daaruit blijkt het volgende: Het eerste optreden vond plaats, toen zij een 13-jarig meisje was. (Het 13e levensjaar schijnt in het algemeen in de jongste statistieken het gemiddelde wat betreft het eerste optreden.) Daarop schommelde het ongesteld zijn gedurende 4 jaar uiterst grillig heen en weer en was het soms 20 en meer dagen te vroeg of te laat. Zoo iets is algemeen het geval gedurende de eerste 2 a 5 jaar na het eerste optreden 3). Daarop ging het ongesteld zijn van de vrouw geleidelijk over tot de vaste formule van 26—30 dagen (breedte van 5 dagen) en zoo bleef het sedert dien. Behalve de onderbreking door 6 zwangerschappen en de storingen, veroorzaakt door het daaropvolgende zoogen, overschreed de ongesteldheid van deze vrouw gedurende J) Hetzelfde bevestigen de onderzoekingen van Takata betreffende de parallel daarmee verloopende schommelingsbreedten van het barsten van de follikel. Menzoeke uitzijn Tabel 3 (p. 219) de minstens 20-jarige vrouwen uit, welke dus reeds een vaststaande schommelingsbreedte hebben — het zijn er 21. Bij geen van deze vrouwen liggen haar vroegste en meest verlate follikelbarsting meer dan 5 dagen uit elkaar. (Evenwel heeft Takata het vrijkomen van het ei voor iedere vrouw slechts 2—3 maal achter elkaar vastgesteld.) 2) Onder de 8 door Mevr. Dr. Slamova te Praag gepubliceerde berichten over mislukkingen (Zbl. f. Gyn. 1936, blz. 1407) bevonden zich 3 met een breedte van 1 dag en 2 met een breedte van 2 dagen. Dit zegt reeds genoeg met betrekking tot hun betrouwbaarheid. ■) Daarbij is het niet gezegd dat het iederen keer om een echte ongesteldheid moet gaan. Nieuwere onderzoekingen, zooals die van Edgar Allen in 1937 en Knaus (Med. Klin. 1933 blz. 371—375 en 410—412) wijzen er op dat speciaal op den leeftijd dat het kind tot meisje rijpt en op den drempel van de puberteitsjaren, zoowel bij menschen als bij apen een ongesteld zijn optreedt, waaraan geen eirijping en geen corpus luteumvorming voorafgaat, °P dezelfde wijze als bij ziekte van het slijmvlies van de baarmoeder een eirijping mogelijk is zonder daaropvolgende menstruatie. de overige 13 jaren de schommelingsbreedte van 5 dagen slechts 6 maal met één dag en slechts éénmaal met 2 dagen. 6. Wanneer men de talrijke menstruatie-statistieken in het boek van Smulders nagaat, dan blijkt daaruit eveneens duidelijk de standvastigheid van de schommelingsformule. Alleen krijgt men uit het werk van Smulders en Holt en uit alle andere overzichten den indruk dat de schommelingsbreedte veel meer en veel verder overschreden wordt dan uit het voorbeeld van Knaus blijkt. Gelukkig doet dit, zooals reeds op blz. 34 is opgemerkt, aan de berekening geen afbreuk. Deze berekening heeft zich alleen maar naar de schommelingsformule te richten. Deze verkrijgt men wanneer men het intreden van de menstruatie vaststelt voor die maanden, waarin niets buitengewoons de gezondheid of het zieleleven van de vrouw van streek heeft gebracht. Hoe dichter de datum van het begin der ongesteldheid bij den 27en ligt, des te meer ligt het vermoeden voor de hand, dat deze tot de schommelingsformule behoort. Het is van groot belang en niet altijd even gemakkelijk om de juiste grens te bepalen tusschen de schommelingsformule en de werkelijke storingen. Neemt men haar te ruim, dan heeft men onnoodig te veel dagen, waarop men zich onthouden moet. Neemt men haar te eng, dan riskeert men mislukkingen. Opdat de schommelingsformule en de schommelingsbreedte reeds bij het begin van het huwelijk bekend zullen zijn, raden wij den moeders aan om haar dochters er aan te gewennen, reeds direct nadat de onregelmatige schommelingen van de puberteitsjaren zijn afgeloopen, geregeld aanteekening te houden van haar ongesteldheden en van eventueele gebeurtenissen van psychischen of lichamelijken aard, die op de regelmaat ervan verstorend hebben ingewerkt. Hoe berekent men de vruchtbare en de onvruchtbare dagen? I. 1. Sedert de onderzoekingen van Knaus en Ogino bekend werden, is reeds bij vele echtparen een toestand van schijnbare onvruchtbaarheid opgeheven. Professor Albrecht in München vermeldt in dit opzicht goede resultaten. Van de 65 vrouwen, die slechts betrekkelijk zelden geslachtsverkeer uitoefenden, werden er reeds 26 in de eerste maanden, nadat men haar onderricht had, zwanger. Evenzoo slaagde Dr. Rumph te Hagen er in, 50% van 90 z.g. onvruchtbare vrouwen na een kinderloos huwelijk dat 7 tot 9 jaar geduurd had, het moederschap te doen smaken, alleen maar door haar de voor een bevruchting gunstige dagen aan te wijzen. (Zbl. f. Gyn. 1937, blz. 1589 e. v.). Een niet te veelvuldig, slechts ongeveer 2 a 3 maal gedurende de vruchtbare dagen uitgeoefend geslachtsverkeer geeft de beste kansen. De gunstige dagen zijn gewoonlijk de 10e—15e dag na het begin van de ongesteldheid (Takata). 2. Vóórdat een vrouw eenige met zekerheid onvruchtbare dagen benutten kan, moet ze in ieder geval een algemeen overzicht van de lengte van haar regelmaanden hebben. Alle onvruchtbare dagen kan ze pas benutten, nadat ze haar ongesteldheden gedurende minstens een jaar nauwkeurig heeft opgeteekend. Knaus, Ogino en Smulders stemmen, wat dezen eisch betreft, overeen. Dus onvoorwaardelijk alles opschrijven! En dit het geheele leven lang volhouden! In geen geval mag men daarbij op zijn geheugen vertrouwen. Men kan dit den menschen niet genoeg op het hart drukken, juist omdat ze het niet altijd willen inzien. Het is ongelooflijk, hoezeer vrouwen zich bij het schatten van de lengte van haar regelmaanden kunnen vergissen. Om slechts één voorbeeld te noemen. Een vrouw uit betere kringen verzekerde haar arts dat ze vroeger geregeld alle vier weken ongesteld was, maar dat dit de laatste maanden 24 a 25 dagen geworden was. Welke reden zou er zijn om een dergelijke uitspraak, die door geen enkele nevenbedoeling beïnvloed was, niet te gelooven? Gelukkig had deze vrouw de data van haar ongesteldheden gedurende langeren tijd opgeteekend, zonder ze ooit na te tellen. Ze was dus niet weinig verwonderd, toen bij het narekenen bleek, dat jaar en dag de vaste schommelingsformule van 27—29 dagen bestaan had. Dergelijke gevallen berichten ook Knaus en Smulders. 3. Iedere ongesteldheid wordt dus maand na maand door de vrouw of nog liever door haar man — in een notitieboekje of op een kalender aangeteekend. Op den kalender op deze wijze, dat op den dag van het intreden een kruisje gezet wordt, terwijl in het notitieboekje de datum wordt opgeteekend. Slechts de begindatum wordt opgeteekend. Hoe lang de ongesteldheid duurt, doet er niet toe. Gelijk bekend duurt deze periode meestal 4—5 dagen, soms slechts 2 of zelfs maar 1 dag, in andere gevallen weer bij de 8 dagen. Een ongesteldheid, die langer dan 8 dagen duurt, geldt als iets abnormaals. II. 4. Nadere bijzonderheden over de menstruatie. a. Iedere vrouw moet wel weten dat behalve de gewone ongesteldheid er ook nog andere bloedingen kunnen optreden, die daarop zeer veel gelijken. Alleen duren deze bloedingen gewoonlijk minder lang, meestal slechts 1—2 dagen en de kleur van het bloed is ook anders, nl. helderrood. Deze andere soort bloedingen kunnen van ziekelijken oorsprong zijn en behooren dan tot het terrein van den arts. Ze mogen nooit met de menstruatie verward worden. Want dan loopt de geheele berekening in het honderd. 1. Behalve bij ziekten treden andere bloedingen vooral zeer dikwijls in de eerste maanden na een bevalling op. Ook na al te groote inspanningen en bij klimaatwisselingen werden ze vastgesteld (Dr. Fekete Sandor, Budapest 1936). Voor de berekening van de onvruchtbare dagen kunnen ze eenvoudig veronachtzaamd worden. 2. Het kan echter ook zijn, dat wij bij een dergelijke bloeding met de z.g. valsche regels te maken hebben. Deze bloeding treedt bij sommige vrouwen bij het barsten van de follikel op. Derhalve noemt men haar ook de follikelbloeding. Naast de overige verschijnselen van het vrijkomen van het ei vormt het een waardevol hulpmiddel om via den dag van het barsten van de follikel dus ook den vruchtbaarheidsdag te bepalen. Later, op blz. 59, komen wij hierop terug. Wanneer na een echte ongesteldheid onverwacht vroeg dus b.v. reeds na 10—20 dagen een bloeding optreedt, dan ligt het vermoeden zeer voor de hand, dat wij niet met een ongesteldheid, maar met een follikelbloeding of een ander soort bloeding te maken hebben. b. Zeer zeker kunnen wij ook met een wezenlijke, sterk vervroegde ongesteldheid te maken hebben, wanneer nl. de normale regelmaand door de een of andere storende gebeurtenis wordt te niet gedaan. Dit feit is aan opwinding, aan overmatige vermoeienis enz., welke hebben plaats gehad, toe te schrijven. Voorbeelden hiervan vindt men op blz. 53 en 54. Welke ongelukken er van kunnen komen, wanneer een echte ongesteldheid met een dergelijke bloeding van anderen aard verwisseld wordt, toont ons geval 30 van Smulders. De regelmaanden van een vrouw bedroegen, van de laatste geboorte af: 46, 30, 32, 31, 31, 29, 32, 33, 32 dagen. De echtgenooten hadden de laatste maanden geslachtsgemeenschap gehad alleen gedurende de eerste 8 en de laatste 11 dagen, van den 33en dag af teruggerekend en dat zonder eenig gevolg. De ongesteldheid, welke de laatste regelmaand van 32 dagen afsloot, verscheen op den lOen April; 14 dagen later, op den 24en April, verscheen, nadat de vrouw zich den dag te voren overmatig vermoeid had, een nieuwe bloeding. Eerst slechts weinig bloed en den volgenden dag een voortdurende donkere, bloederige afscheiding met sterke buikpijn, zooals deze vrouw ook wel eens bij de menstruatie had ondervonden. Man en vrouw hielden deze bloeding voor een van anderen aard; van ver- stoorde regelmaanden wisten ze niets af. Bij hun berekening uitgaande van de ongesteldheid op den lOen April, vatten zij (dus ook zoo reeds vervroegd!) op den 30en April het geslachtsverkeer weer op. Dit vond eveneens op den 2en, 5en, 8en en lOen Mei plaats. Zwangerschap volgde. Ze waren midden in de vruchtbare dagen terechtgekomen, omdat ze de echte ongesteldheid op den 24en April voor een ander soort bloeding hadden aangezien. c. Verder kan het voorkomen dat de ongesteldheid tijdelijk onderbroken wordt en dan later doorzet. Men noteert dan op den kalender den dag, waarop de sterkere bloeding optrad. Was de onderbreking van de ongesteldheid slechts zeer gering, dan is het voldoende om de periode van onthouding naar beide zijden met 1—3 dagen te verlengen. Was zij zeer beduidend, dan kunnen de echtgenooten alleen maar den zekeren weg bewandelen, wanneer ze die geheele regelmaand tot aan de volgende ongesteldheid onbenut laten. En ook de volgende regelmaand vereischt dan nog een verlengde periode van onthouding. d. Zooals bekend is, kan de ongesteldheid nog één keer, ja zelfs meerdere malen optreden, nadat er reeds zwangerschap is ingetreden. In dit geval is de datum van bevruchting, door terug te rekenen, dikwijls nauwkeurig te bepalen. Zoo iets kan bij processen over het onderzoek naar het vaderschap van onechte kinderen van groote beteekenis worden. III. 5. Hiermede zijn wij aan de eigenlijke berekening toe gekomen. Wij zullen eerst uitleggen hoe men moet handelen nadat de begindata der ongesteldheden reeds gedurende een jaar op den kalender zijn aangeteekend. Daarna, in V, hoe men handelen moet, wanneer nog geen of nog slechts enkele aanteekeningen voorhanden zijn. Aangenomen dat een vrouw haar ongesteldheden een jaar lang nauwkeurig genoteerd heeft, dan begint zij de lengte van haar regelmaanden te tellen. Als eerste dag van een regelmaand geldt de dag, waarop de ongesteldheid intrad. Als laatste dag geldt de dag vóór het daaropvolgende ongesteld zijn. Beide dagen worden, als men met een schematische tabel werkt, zwart gemaakt1). De uren ziet 1) Knaus maakt in de tabel alleen den eersten menstruatiedag zwart. Dit heeft het nadeel dat men bij het aanschouwen van de graphische tabel altijd geneigd is iedere regelmaand een dag te veel te geven. Het geeft ook daarom aanleiding tot verwarring, omdat een echte ongesteldheid hoogst zelden maar één dag duurt. Dr. Tobler, Luzern, zoekt hieraan tegemoet te komen door inderdaad tot iedere regelmaand ook den eersten dag van de volgende regelmaand te rekenen. Daardoor komt men echter in de verleiding zich een verkeerd beeld te vormen van de werkelijke lengte der regelmaanden. men daarbij over het hoofd; onverschillig of een menstruatie 's nachts om 1 uur of 's avonds om 11 uur begint, wordt zij alleen maar op den betreffenden datum opgeteekend x). Evenzoo begint, respectievelijk eindigt de onthouding des middernachts. Hoe wordt de lengte der regelmaanden afgeteld? (Smulders, geval 55). Een vrouw werd ongesteld op den len Januari (zie tabel I); de volgende ongesteldheid kwam op den 29en Januari. Derhalve rekent men den len Januari als den eersten en den 2Sen Januari als den laatsten dag van deze regelmaand. Deze bedroeg dus 28 dagen. De volgende ongesteldheid trad den 24en Februari op. Op den dag, daaraan voorafgaande, liep dus een regelmaand van 26 dagen ten einde. Vervolgens verscheen weer een menstruatie op den 23en Maart. Aangezien het betreffende jaar 1932 een schrikkeljaar was, bedroeg de afgeloopen regelmaand 28 dagen, 6 daarvan vielen in Februari, 22 in Maart enz. (Zie tabel I, blz. 43.) Men ziet hier 12 begindata van menstruaties aangeteekend met 12 daaropvolgende regelmaanden. De regelmaand van 23 dagen blijkt, vergeleken bij de andere, het gevolg van een stoornis te zijn. De schommelingsformule bedraagt 26—-28 dagen en heeft derhalve een breedte van 3 dagen. Wegens het feit dat zich het vorige jaar veelvuldige storingen hadden voorgedaan, hielden de echtgenooten zich ook dit jaar aan de indertijd aangenomen schommelingsformule van 26—30 dagen. Ze hielden derhalve op grond van onderstaande berekening reeds den 8en dag met het geslachtsverkeer op en hervatten dit pas den 20sten dag. Dit voorbeeld maakt het ook duidelijk, hoe, door een tijdelijke onthouding gedurende de middelste dagen van de regelmaand, zwangerschap vermeden kan worden. Het betrof hier een vruchtbaar echtpaar met reeds meerdere kinderen. 6. Hoe verloopt de berekening thans verder? Nemen wij aan dat een vrouw een jaar lang de begindata van haar menstruaties heeft opgeteekend. De lengten van 12 regelmaanden zijn bekend; haar eigen schommelingsformule is gebleken. De berekening berust nu op de volgende overwegingen. Van de kortste en van de langste regelmaand der schommelingsformule wordt 14 afgetrokken. Daarmede heeft men den vroegsten en den laatsten dag van het barsten van de follikel volgens Knaus gevonden, n.1. den 15en vanaf de daaropvolgende niet x) Wie er echter wel rekening mee houdt, kan er voor een eventueel later begin van de onthoudingsperiode en een vroeger einde er van, waardevolle gevolgtrekkingen uit maken. TABEL I Lengte der maandstonden ■ = Eerste dag der maandstonden -f =» laatste, respectievelijk weer eerste ■ = Laatste dag der maandstonden (Begin van het onwel zijn) geslachtelijk verkeer (Dag, voorafgaande aan het volgende onwel zijn) onvruchtbaar ^ vruchtbaar onvruchtbaar 1 l2!3!4!5!6!7 8I 9 Jl0|ll|l2|l3|l4|lS|l6|l7|l8|l9 20|2l|22|23|24|25|26|27|28|29|30 3ll 32l33l 34|35 1 Januari H_ _+ -f ■ 28 Januari 28 ciaeen 29 J°nu°ri m + + ■ ~T 23 Februari 26 dagen 24 Fgbn"ri |M| + + 22 Maart 28 dagen 23 M"rt ■ ± + 18 AprU 27 dagen 19 APri1 ■ + + | JZ II Mei 23 dagen " 12 M" ■ ± + ■ 7 Juni 27 dagen 8 Jun' H ± + ■ 3 Juli 26 dagen * Jul' H ± + 30 Juli 27 dagen~ 31 Juli ■ ± + _ 1 27 Augustus 28 dagen 28 [■! + + ■ 22 September 26 dagen 23 ScP'clrili" !■[ ± + HZ, _ 18 October 27 dagen 20 October Ml 1 I I I 1+1 II I I I I li I I I l+ll 1 1 1 Ml li II 11 14 November 26 dagen TABEL III Lengte der maandstonden H = Eerste dag der maandstonden + = laatste, respectievelijk weer eerste Q = Laatste dag der maandstonden (Begin van het onwel zijn) geslachtelijk verkeer (Dag, voorafgaande aan het volgende onwel zijn) | ll 2 3 4 5 6 7 8 ¥ 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22|23j 24 25|26|27|28]29|30|31| 32| 33|34| 35| 3ó|37|38| 27 Juni B 23 Juli 24 Juli M _+ +_ B~ ~j~ 19 Augustus 20 Augintu. |M + + jggj 18 September 19 September M ~ + +■ |> 16 October 17 October « +_ +J~ 11 H 1 I I 1 II II I 13 November verstoorde ongesteldheid. Nu kan echter het volgens een vaste wet verloopende oogenblik van het barsten van de follikel door de een of andere stoornis uit het spoor geraken. Volgens Ogino kan dit oogenblik tusschen den 16en en den 12en dag vóór de daaropvolgende menstruatie liggen. Bijgevolg moet men voor den vroegsten officieelen dag van het barsten van de follikel nog één dag zetten en aan den laatsten officieelen dag nog 3 dagen toevoegen. Verder vond Takata, die het oogenblik van het barsten van de follikel langs directen weg ontdekte — en niet via den omweg van de werkzaamheid van het corpus luteum zooals Ogino en Schröder — dat dit altijd een weinig vroeger lag dan Ogino had aangenomen (zie O. S., blz. 218). Ingevolge deze ontdekking zetten wij voor den vroegsten officieelen dag van het barsten van de follikel niet één dag, zooals Ogino, maar twee dagen. Dit is dan zeker voldoende. Ten slotte heeft men nog rekening te houden met het feit, dat de kiemkracht der spermatozoïden 30 uur duurt. Dit geeft naar voren toe — ruim berekend — nog eens 2 dagen. Op zijn minst bedraagt het aantal dagen, die mogelijkerwijze vruchtbaar zijn kunnen, bij een schommelingsformule, die steeds dezelfde is (iets wat niet voorkomt) dus 8. Bij een schommelingsbreedte van 3 dagen is dit 2 + 8 = 10; bij een van 4 dagen 3 + 8 = 11 enz. Hoe grooter de schommelingsbreedte is, hoe meer dagen het noodzakelijk is zich te onthouden. Hoe kleiner de schommelingsbreedte, hoe minder dagen dit noodig is. 7. De geheele berekening laat zich tot deze eenvoudige formule terugbrengen: Van de kortste regelmaand der schommelingsformule trekt men 19 af, waardoor men den laatsten nog met zekerheid onvruchtbaren dag heeft gevonden. Van de langste regelmaand der schommelingsformule trekt men 10 af, waardoor men den eersten met zekerheid wederom onvruchtbaren dag vindt*). l) Dit is de berekening volgens Smulders, alleen maar iets anders beredeneerd. Aangezien tegenwoordig vaststaat dat de spermatozoïden hoogstens gedurende 30 uur hun kiemkracht blijven behouden en nooit, zooals Smulders in 1934 nog aannam, 2 h 3 dagen, geven wij aan deze een speelruimte van 2 dagen. Daarentegen stellen wij den vroegsten datum waarop het vrijkomen van het ei gestoord kan zijn, op 17 en niet op 16, van het daaropvolgende ongesteld zijn teruggerekend, evenals Smulders en Ogino. Op die manier blijkt weer de door Smulders en door Amerikaansche artsen van naam en, met een kleine wijziging, door de vrouwenkliniek in Zürich toegepaste formule: — 19, — 10. Knaus geeft de laatste 13 dagen vrij en niet alleen maar de laatste 11. Voor hem geldt de 15de dag vóór de daar- Of — om dit alles gemakkelijker te kunnen onthouden — van het kleinste getal trekke men het grootere af en van het grootste getal het kleinere, Deze formule geldt, ongeacht het feit of de schommelingsbreedte bij een vrouw groot of klein is en of zij regelmatig dan wel onregelmatig is. Ze geldt zoowel wanneer de schommelingsformule hoog, dan wel middelmatig of laag ligt. Alleen moet men de kortste regelmaand der schommelingsformule voldoende kort en de langste voldoende lang hebben vastgesteld. 8. Wij passen de formule nu eerst op het voorbeeld op blz. 42 toe. De aangenomen schommelingsformule bedraagt 26—30 dagen. 26—19 = 7, de 7e dag is de laatste nog met zekerheid onvruchtbare; 30—10 = 20, de 20e dag is de eerste wederom met zekerheid onvruchtbare dag. Misschien vruchtbaar zijn de 8e tot en met den 19en dag, gerekend vanaf het laatste ongesteld zijn. menstruatie onvruchtbaar eventueel vruchtbaar onvruchtbaar 7 dagen 12 dagen vanaf den 20en dag Opgemerkt wordt dat de dagen gedurende welke de vrouw ongesteld is, samenvallen met de eerste reeks van de onvruchtbare dagen. Practisch zullen hier dus slechts 3—4 dagen voor het geslachtsverkeer in het begin van de regelmaand in aanmerking komen; nochtans is het verkeer gedurende de menstruatie uit een zedelijkheidsoogpunt toegestaan en wordt het van medisch standpunt niet veroordeeld. De volgens onze berekening onvruchtbare dagen beginnen dus niet na de ongesteldheid, maar met de ongesteldheid. Voorbeeld van berekening bij een zeer laag liggende schommelingsformule. Voor een vrouw was, nadat zij gedurende een jaar aanteekeningen had gemaakt, de schommelingsformule gebleken 23— 25 dagen te zijn, met een breedte van 3 dagen. De berekening is 23 19 = 4; 25—10 = 15. Onvruchtbaar zijn dus de eerste 4 dagen (welke meestal door de menstruatie geheel in beslag genomen zijn), daarna alle dagen van af den 15en dag. Bij een zoo ongewoon laag liggende schommelingsformule verdient het echter aanbeveling om de langste regelmaand voluit te rekenen, ook wanneer deze niet opvolgende menstruatie als de dag van het vrijkomen van het ei, waaraan hij dan nog een zekerheidsdag toevoegt. Naar voren geeft hij eveneens een dag meer vrijheid. Maar past u eens deze breed toegemeten berekening toe op Tabel III, waar zich sedert dien inderdaad gedurende 13 maanden de schommelingsbreedte op 27—20 heeft gehouden. Eén keer slechts in de 4de maand na de bevalling kwam de ongesteldheid op den 31sten dag. voorkomt. Wij raden dus aan om hier in plaats van 25—10 te rekenen 27—10=17. Vrijheid wordt dus gegeven vanaf den 17en dag. Zoo heeft Smulders het ook herhaaldelijk gedaan. Derhalve mentruatie onvruchtbaar 4 dagen eventueel vruchtbaar 12 dagen onvruchtbaar vanaf den 17en dag Voorbeeld van berekening bij een hoog liggende schommelingsformule van 32—38 dagen. In tegenstelling met het vorige geval, waar men de bovenste grens heeft opgevoerd tot aan de normale lengte van 27 dagen, zal men goed doen hier de onderste grens eveneens lager te nemen tot aan de normale lengte. Men zij voorzichtig om voorbarig als onderste grens van de schommelingsformule 32 dagen te nemen. Het kan allicht voorkomen dat de werkzaamheid van het gele lichaam door de een of andere storing verlengd is. Beter kan men hier de bovenste grens (38) wat verlagen. Wanneer de ongesteldheid een jaar lang tusschen den 32—38sten dag heeft plaats gehad, zal men niet ver mis zijn, wanneer men de schommelingsformule op 30—36 dagen stelt. (Op zichzelf is intusschen een langdurige rijpingstijd van het ei mogelijk; men denke slechts aan de tijden na een bevalling, waar het een normaal verschijnsel is. Vergel. blz. 61.) Bij de hoogliggende schommelingsformule, zooals wij die aangenomen hebben, zou de berekening luiden: 30 -19=11; de 11e dag is de laatste onvruchtbare; 36 —10=26; de 26e dag is de eerste die wederom onvruchtbaar is. x) Takata heeft met zijn methode (vergel. blz. 24) den dag van het barsten van de follikel tot nu toe in 102 gevallen nauwkeurig vastgesteld (zie D. S. blz. 220). Deze lag daarbij uitsluitend tusschen den 6en en 19en dag na het begin van de menstruatie. Van de in totaal 90 follikelbarstingen bij 38 vrouwen in Tabel III vielen er 15 tusschen den 6en en 9en dag, 66 tusschen den lOen en 15en dag, 9 tusschen den 16en en 19en dag. Behalve op Smulders baseert zich hierop onze opmerking betreffende de hoogliggende schommelingsformule. Schröder beweert bij laagliggende schommelingsformule het barsten van de follikel ongeveer op normale hoogte te hebben gevonden (vergel. Berichte f. Gyn. u. Geburtsh., Berlin 1938, blz. 268). Vandaar onze opmerking betreffende de laagliggende schommelingsformule. menstuatie onvruchtbaar 11 dagen eventueel vruchtbaar 14 dagen onvruchtbaar1) vanaf den 26en dag IV. 9. Om hetgeen wij tot nu toe gezegd hebben nog eens nader toe te lichten, behandelen wij hier uit het werk van Smulders het geval 18. Dit geval wijst niet alleen op overtuigende wijze op de onvruchtbaarheid van de eerste en van de laatste dagen, maar ook op de vruchtbaarheid van de daartusschen liggende. In het Ned Tijdschr. v. Geneesk. 1931, dd. 22 Aug. had Smulders reeds de lengten der regelmaanden van Mei 1930 tot Juli 1931 gepubliceerd. Daarop maakte in de Deutsche Med. Wochenschr. 1933 No. 21 Professor Fetscher de opmerking dat het geslachtsverkeer op de door Smulders als onvruchtbaar aangegeven dagen misschien daarom zonder gevolgen was gebleven, omdat het echtpaar intusschen wellicht onvruchtbaar kon zijn geworden. De inkt van het door Smulders hierop als antwoord geschreven artikel was nog niet droog, toen dezelfde menschen, die van dit alles niets wisten, wederom aan een kind, het vierde, het leven hadden geschonken. Een enkel geslachtsverkeer op den 12en dag van de regelmaand was hiertoe voldoende geweest! Schommelingsformule 27—29. Berekening: 27—19=8. 29—10=19. Onvruchtbaar waren de eerste 8 dagen en daarna weer alle vanaf den 19en dag. (Zie Tabel II, blz. 49.) Smulders had als schommelingsformule 27—30 aangenomen en in verband hiermede de onthouding voorgeschreven van den 9den tot den 19den dag. De echtgenooten waagden, zooals uit de tabel blijkt, wat meer en gedeeltelijk terecht. Verder vallen hierbij verschillende storingen in het oog, zoowel kleinere als grootere. Zeer opvallend zijn de 4 op elkaar volgende storingen van Mei tot Augustus 19311). Van eenige der grootere storingen deelde de echtgenoot schriftelijk de oorzaak mede: 1. De echtgenooten wachtten in groote spanning af of een onderneming, die voor de geheele familie van groot gewicht was, zou gelukken. Op den dag dat de goede tijding arriveerde, verscheen ook de ongesteldheid. 2. Het jongste kind, een jongetje van 2 jaar, was in een onbewaakt *) Had de schommelingsformule hier zelf een golfbeweging doorgemaakt? Wij gelooven het niet. De werkzaamheid van het gele lichaam is zeer gemakkelijk uit haar evenwicht te brengen, zoodat zij zich ook vier maal achter elkaar met enkele dagen verlengen kan. De vier op elkaar volgende verlengingen bewijzen in ieder geval dit eene, hoe buitengewoon voorzichtig men in den beginne zijn moet met het vaststellen van de schommelingsformule. oogenblik op een plank geklommen en naar beneden gevallen. Hevige schrik van de moeder, 's Avonds trad de ongesteldheid, 3 dagen te vroeg, in. 3. Voor de eerste maal hadden de echtgenooten de door Smulders aangegeven begingrens met 2 dagen overschreden. Vandaar hun gespannen verwachting of er gevolgen zouden zijn en als gevolg daarvan een ongesteldheid, die te laat kwam. 4. Oorzaak van de belangrijke vertraging: oververmoeidheid van de vrouw bij de groote schoonmaak. 5. Gedurende 6 weken achter elkaar hadden de 3 kinderen kinkhoest. De moeder verpleegde ze met groote opofferingen, dag en nacht. Vandaar de verlengingen en misschien eveneens de kleine verkorting van de daaropvolgende regelmaand. Zeer merkwaardig is een brief van dezen echtgenoot aan Smulders, waar hij schrijft: „Dat de tijdelijke onthouding zoo onbekend is en dat er zulke verkeerde begrippen over heerschen is dikwijls zeer bedroevend. Ontwikkelde Katholieken uit mijn omgeving die niet weten dat ik zelf de tijdelijke onthouding toepas, komen bij mij en vertellen mij, dat de voorschriften van die en die niet juist geweest zijn. En wanneer ik dan vraag naar de principes, waarop hun berekening is gebaseerd, antwoorden zij met „misschien" en „ongeveer . Hieraan moet nog worden toegevoegd, dat dit echtpaar vóór het de onderzoekingen van Knaus-Ogino-Smulders kende, zich na ieder der 3 voorafgaande bevallingen gedurende 7 a 8 maanden volledig had onthouden. In den tijd daarna hadden zij slechts van den 14en tot den 18en dag na het begin van de menstruatie geslachtsgemeenschap met elkaar. Ze meenden, nadat ze de desbetreffende antwoorden van den huisarts, den zielsverzorger en andere raadgevers met elkaar vergeleken hadden, dat ze op deze dagen —- die zooals wij nu weten meestal tot de vruchtbare behooren —- nog het best een bevruchting vermijden konden. lederen keer trad er echter zonder mankeeren zwangerschap op, wat zoowel met de onderzoekingen van Ogino en Knaus als met die van Takata overeenkomt. V. 10. Hoe moet men de berekening maken zoolang de schommelingsformule nog niet voldoende bekend is? Wij zullen dit met een voorbeeld toelichten. Een vrouw kwam bij haar arts met de volgende 5 data en verzocht om raad. Zij was ongesteld geweest op den 16en Mei, 19en Juni, 18en Juli, 16en Augustus en 16en September, waaruit bleek dat vier van haar ________ onvruchtbaar v r uchtbaar onvruchtbaar I 1 12 13 |4 5 |6 7 |8 9110|ll|l2 13 14 15 16|l7 18 19|20|2l|22|23|24|25|26|27|28|29 30|3I|32|33|34|3S|36|37|38|39|40 29 Mei ■ M 26 Juni 27 Juni SI «1 25 Juli 26 Juli Bi p | t 21 Augustus 22 Augustus B Ml 19 September 20 -September B + _ B 17 October 18 October B + + I 13 November 14' November B + | I 15 December 16 December B + ■ 13 Januari 14 Januari B + + H 10 Februari II Februari B _+ fl 10 Maart 11 Maart ■ _+_ B _ 4 April 5 April B + 3 Mei 4 Mei H + + B _ 3 Juni 4 Juni ■ + _+ ■ 3 Juli 4 Juli B _+ ^ B 4 Augustus 5 Augustus B _+ ■ 4 September 5 September B +_ ±_H J: 28 September 29 September B _+ I • 27 October 28 October B + ^ 13 23 November 24 November B _+ Bl 22 December 23 December B + Bl 20 Januari ^J2^^Januari H + + [Bl ~ 18 Februari 19 Februari B ^ H _3_ 22 Maart 23 Maart B +_ _+ ■ _Z__ 20 April 21 April B +_ _+ B J* 26 Mei 27 Mei B ± B ; 26 Juni 27 Juni B +_ +_ B_5 1 Juli 2 Juli B + + B 27 Augustus 28 Augustus B +. ■ 24 September 25 September B + B 24 October 25 October B ___ SL ® 22 November 23 November B +_ Z +_ B 24 December 25 December B ■ 22 Januari 23 Januari B^ + + ■ . B 19 Februari 20 Februari B + + | 17 Maart 18 Maart M Z Z Z ZilZZZ"Z ~ I 13 April 14 April B + + + Zwangeiic ha p (ultz [3/Aao sptraB (ufiz [3a\uo J3q oea niBsg) -JOA J3tJ UBE SpUEEBjEJOOA '&eq) -J3A 5](l|3jq3e[S3B 3jsj33 J33M U3pUO}S trapraojspuEEtn J3p dep sjsjeb-] = ff jjjipASipBdssj 'sjsjeei = 4- -puEEin J3p Bsp 3jsj3g = £ uapuo;spuBBin iap 33611aq 11 laavi regelmaanden 34,29, 29 en 31 dagen bedroegen. De vrouw in kwestie was gezond. Wat betreft de regelmaand van 34 dagen herinnerde zij zich destijds een bergtocht gemaakt te hebben, hetgeen een verklaarbare reden voor de stoornis is. De 2 maal optredende regelmaanden van 29 dagen mochten met zekerheid tot de schommelingsformule gerekend worden, eveneens met zeer groote waarschijnlijkheid die van 31 dagen. Gezien deze cijfers en het feit, dat de regelmatige schommelingsbreedte bij deze vrouw overeenkomstig haar eigen opgaven hoogstens 5 dagen bedraagt, werd het getal 29 als uitgangspunt van een breedte van 5 dagen naar boven en een van 4 dagen naar onderen aangenomen. Derhalve werd voorloopig met de zeer ruime schommelingsformule van 26—33 dagen gerekend. Alzoo 26—19=7; 33—10=23. Voorloopig gold hier als laatste onvruchtbare dag de 7e; als eerste wederom onvruchtbare de 23e na het begin van de laatste menstruatie. In den loop van de volgende maanden zou, wanneer er niet voortdurend storingen optreden, die een duidelijke oorzaak hebben, de schommelingsformule steeds duidelijker blijken. Daardoor zal ook het getal van de dagen waarop de echtgenooten zich moeten onthouden, geleidelijk minder worden, totdat het b.v. tenslotte, voor het geval de breedte inderdaad 5 dagen bedraagt, bij 12 blijft staan. 11. Wanneer echter een vrouw nog nooit aanteekeningen van haar ongesteldheid heeft gehouden — wat dan? Een algemeenen indruk van de lengte van haar regelmaanden zal ze toch wel hebben. In ieder geval moet zij dan, zooals wij reeds hebben opgemerkt, met het bestaan van zeer groote vergissingen rekening houden. Een vrouw meent b.v., dat ze altijd om de 4 weken ongesteld is. Men kan dan bij voorbaat de schommelingsformule op ongeveer 24—34 dagen stellen. (Dit stemt met de bewering op blz. 34 overeen.) De rekening geeft dan 24—19=5, 34—10=24. Onvruchtbaar zijn de eerste 5 dagen en daarna weder alle van den 24en dag af. Hoe langer daarna de ongesteldheden worden opgeteekend, des te zuiverder zal de werkelijke schommelingsformule naar voren treden. Maar nog gedurende langeren tijd moet men de langste regelmaand extra lang en de kortste extra kort nemen. Slechts wanneer een ongewoon lange of een ongewoon Jcorte regelmaand zeer duidelijk op een stoornis wijst, kan men haar voor de berekening veronachtzamen. 12. Een waarschuwend voorbeeld om zich niet te verrekenen, uit het leven gegrepen. (Zie tabel III, blz. 43.) Daar een waarschuwend voorbeeld meer uitwerkt dan duizend vermanende woorden, moge hier een geval uit het jaar 1936 volgen. Een getrouwde vrouw had, zooals uit Tabel III, blz. 43 blijkt, gedurende 5 maanden haar ongesteldheden op zijn vroegst op den 27en en op zijn laatst op den 29en dag gehad. De echtgenooten staakten het geslachtsverkeer op den volgens onze berekeningen juisten dag, maar vatten het weer één dag te vroeg op. Gedurende 4 maanden bleef dit zonder gevolgen. In de 5e regelmaand trad zwangerschap op. Een andere, zeer groote fout, die dit overigens ontwikkelde echtpaar had gemaakt, bestond hierin, dat ze na een paar maanden het reeds voor uitgemaakt hielden, dat de schommelingsformule 27—29 dagen bedroeg en niet meer. Bovendien had zich de vrouw in de laatste regelmaand tegen het einde van de onthoudingsperiode door het doen van een groote wasch buitengewoon vermoeid. Dit had haar bij een zoo krappe berekening dubbel voorzichtig moeten maken. Nemen wij nu aan, dat door de vermoeidheid het barsten van de follikel tot op den 12en dag vóór den 29en is verlaat. Zelfs wanneer de schommelingsformule werkelijk 27—29 dagen zou hebben bedragen, zou dit nog een normale verschuiving van het barsten van de follikel tusschen den 16en en den 12en dag beteekend hebben. Zelfs in dit geval zou dan een bevruchting op den 30en November volkomen begrijpelijk zijn geweest. Eerst recht wordt zij dat wanneer de schommelingsformule van deze vrouw niet 27—29, maar 27—30 of zelfs 27—31 of misschien 26—30 dagen bedraagt. Inderdaad had het geslachtsverkeer van den 30en November, uiterlijk dat van een der direct daaropvolgende dagen en niet dat van den 21 en November tot de zwangerschap geleid. Dit kon later met zekerheid uit den duur van de zwangerschap afgeleid worden. Wanneer als dag van de bevruchting de avond vóór den len December wordt aangenomen, duurde de zwangerschap 273 dagen en eenige uren. Dit is volkomen normaal (1 dag boven het gemiddelde, vergel. blz. 28). Hoe hadden deze menschen moeten rekenen? Ze hadden voorloopig de schommelingsformule naar rechts en links met 2 dagen moeten verlengen en derhalve deze als 25—31 moeten aannemen. En dit zóó lang volhouden tot in den loop van een jaar de schommelingsbreedte werkelijk gebleken zou zijn 3 dagen te bedragen of 4 of eventueel 5 dagen met een daaraan beantwoordende schommelingsformule. Men ziet uit dit voorbeeld dat de berekening der onvruchtbare dagen niet zoo eenvoudig is, maar met eenige nauwkeurigheid ook niet al te moeilijk is. 13. Nog een opmerking tot slot. Personen, die in het huwelijk willen treden, doen het best den dag van hun huwelijk vast te stellen op één week vóór de verwachte daaropvolgende menstruatie. Niet om het krijgen van eventueele kinderen te ontgaan, tenzij ze door maatschappelijken nood gedwongen daarmee nog een tijdje moeten wachten. Maar alleen daarom, omdat het niet wenschelijk is, dat een kind onmiddellijk na de vermoeienissen van den trouwdag of tijdens de opwindingen van de huwelijksreis verwekt wordt. Het feit, dat het mogelijk is de bevruchting bewust te doen plaats vinden, stelt de echtgenooten in staat zich lichamelijk en geestelijk op hun scheppingsdaad voor te bereiden. Lichamelijk b.v. door zich van alcohol te onthouden en door te zorgen dat zij vooraf volkomen gezond en krachtig zijn. Geestelijk door een godvruchtig leven te leiden en door het gebed. Onder invloed van het huwelijk verschuift de schommelingsformule van een vrouw slechts bij groote uitzondering. Wanneer dus de bruiloft of de huwelijksreis een volkomen begrijpelijke stoornis veroorzaakt heeft, moet men niet direct meenen, dat de schommelingsformule, zooals die tot nu toe bestaan heeft, verschoven is. Storingen en ziekten. I. 1. Reeds meerdere malen hebben wij gesproken van storende gebeurtenissen. Deze kunnen de menstruatie vervroegen of later doen optreden buiten de bestaande schommelingsformule om. Tot deze storende gebeurtenissen rekent men alles wat het gemoedsleven of den lichamelijken toestand van een vrouw sterk aangrijpt. Bevallingen, miskramen en ernstige ziekten werken altijd op deze wijze storend in. Wij zullen ze in een apart hoofdstuk bespreken. Andere gebeurtenissen van psychischen of geestelijken aard verschuiven de menstruatie meer of minder, al naar gelang ze dieper op de vrouw hebben ingewerkt. Voorbeelden: 2. Gebeurtenissen van psychischen aard, die storend kunnen inwerken, zijn: een groot verdriet; buitengewone vreugde; opwinding; angst, b.v. dat een zwangerschap is opgetreden; het plotseling te voorschijn treden van liefde en van haat; gewetenskwellingen; geestelijke oververmoeidheid; nervositeit; aanvallen van zwaarmoedigheid. Hoe dieper de storende gebeurtenis heeft ingewerkt, des te langer is de tijdsperiode, waarmee de schommelingsformule wordt overschreden. Voorbeeld (Smulders geval 31): Een vrouw had, zooals duidelijk bewezen was, een schommelingsformule van 25—28 dagen. Op een dag schrok zij hevig, aangezien zij meende, dat haar kind uit de wieg was gevallen. Tengevolge daarvan trad reeds den volgenden dag, den 18en sedert het begin van de laatste menstruatie, een nieuwe ongesteldheid op. Hiermee begon een nieuwe regelmaand en wel een van 25 dagen. Die van 18 dagen was een z.g. afgebroken regelmaand geweest. (Gevolgen waren daarbij uitgesloten.) 3. Gebeurtenissen van lichamelijken aard, die zeer gemakkelijk storend kunnen inwerken, zijn: Oververmoeidheid, b.v. door het doen van de groote wasch, de groote schoonmaak, ziekenverplegen, klimaatverandering, reizen, sportprestaties, hoofdzakelijk wanneer de vrouw deze niet gewoon is, zooals zwemmen, bergtochten, skiloopen; vermageringskuren; de overgang van vleeschvoeding naar rauwkost, over- en ondervoeding, alle ziekten, vooral wanneer die met koorts gepaard gaan, bepaalde geneesmiddelen, voor alles jood- en hormoonpreparaten. Twee voorbeelden: Een jonggetrouwde vrouw kreeg haar ongesteldheden alle 28—31 dagen. In het begin van Augustus hadden een klimaatverandering en bergtochten plaats. De voorafgaande ongesteldheid was op den len Augustus gekomen, de volgende had reeds op den 23en Augustus plaats. Deze was dus 6 dagen vervroegd en er was een regelmaand van 22 dagen opgetreden — in ieder geval een van voorbijgaanden aard. Van een andere vrouw zijn twee gewone regelmaanden van 30 en 34 dagen bekend. Daarop volgden onmiddellijk achter elkaar twee afgebroken regelmaanden van 18 en 20 dagen. In beide gevallen, naar de vrouw aangaf, omdat ze bovenmatig hard geloopen had, om een aansluiting van den trein te halen (Smulders geval 35). Ondanks geslachtsgemeenschap gedurende de eerste 8 dagen bleven gevolgen uit. Zooiets is bij een afgebroken regelmaand uitgesloten. 4. Hoe moet men dergelijke storende gebeurtenissen van psychischen of lichamelijken aard opvatten? Het is onwaarschijnlijk, hoewel niet geheel onmogelijk, dat door de een of andere storende gebeurtenis de bevruchtingsperiode verlengd wordt in de richting van het begin of het einde der op juiste wijze berekende schommelingsformule. Daarom kunnen de echtgenooten zich ondanks dergelijke storingen toch aan de gewone voorschriften houden. (Men vergelijke tabel II en blz. 28.) 5. Is men verplicht om tegen iederen prijs zwangerschap te vermijden, dan houde men zich aan de volgende regels: Men onderscheide goed wanneer de storende gebeurtenis plaats vond, n.1. of dit in het begin van de regelmaand of tegen het oogenblik van het vrijkomen van het ei of daarna geschiedde. a. Hoe vroeger in het begin van de regelmaand de storing intrad, des te meer is deze in staat de rijping van het ei te versnellen of te vertragen. Derhalve is het in dit geval raadzaam de periode van onthouding 3 dagen eerder te laten beginnen en 3 dagen langer vol te houden. b. Wordt de vrouw door een vermoedelijk storende gebeurtenis tijdens de onthoudingsperiode verrast, dan verdient het eveneens aanbeveling de onthoudingsperiode nog 3 dagen langer vol te houden. c. Komt de storende gebeurtenis na de onthoudingsperiode, dan kan alleen maar de werkzaamheid van het gele lichaam verandering ondergaan. Daar het barsten van de follikel reeds geschied is, is zwangerschap uitgesloten. De gewone voorschriften zijn dan voldoende. Alleen moet men datgene in acht nemen wat op blz. 57 betreffende het wegblijven van een ongesteldheid gezegd wordt. d. Alleen wanneer de storende gebeurtenis vlak vóór de te verwachten ongesteldheid plaats grijpt kan zij, naar gelang de omstandigheden, nog de volgende eirijping beïnvloeden. Daarom moet men dan voorzichtigheidshalve in de volgende regelmaand de onthoudingsperiode naar beide zijden toe 3 dagen verlengen. 6. Niet voor een verstoorde regelmaand zelf behoeft men bang te zijn, maar wel voor het feit, dat tengevolge van den ondervonden schok de schommelingsformule een verschuiving heeft ondergaan. Wanneer de schok zeer ernstig is geweest, kan zoo iets inderdaad voorkomen. Derhalve moet men in de eerste maanden na een ernsstigen schok altijd controleeren of zich niet misschien een nieuwe schommelingsformule gevormd heeft. Zoolang zulks nog niet vaststaat, moeten de echtgenooten de onthoudingsperiode naar beide zijden met 3 dagen verlengen. Voorbeeld: Zooals uit tabel IV, blz. 55 blijkt, verliep de ongesteldheid van een jonge vrouw, voor zoover haar aanteekeningen daaromtrent gingen, binnen een schommelingsformule van 28—30 dagen. Toen verloor haar man zijn vaste staatsbetrekking. Alle pogingen om deze weer terug te krijgen bleven zonder resultaat. Het gevolg was een ontzettende opwinding bij de vrouw. Na het verlies van de betrekking steeg de loopende regelmaand tot 35 dagen, de volgende daalde tot 21 dagen. De schok had haar zelfs zoozeer aangegrepen, dat zich daarop een nieuwe schommelingsformule vormde. Vroeger bedroeg deze 28—30 dagen, nu verliep zij in het vervolg binnen de grenzen van 27—29. De schommelingsbreedte van 3 dagen _________________ o n v r ui cJb t b a a r vruchtbaar onvruchtbaar 1|2|3|4|5|6|7|8|9' I0|ll|l2|l3|l4|l5|l6|l7|l8|l9 20|2l|22|23[24|25|26|27|28|29|30 '3l|32|33|34|35|36|37|38|39 1! Januari M~ H 10 Februari 11 Februari (34) M| g 10 Maart 11 Maart Ml ~ ■ 8 April 9 April Ml H 7 Mei 8 Mei ■ | 5 Juni Onderbreking der aanteekeningen | | 17 Maart (35) 1^1— B 15 April 16 April ■ ~~ 15 Mei 16 Mei M ■ 12 Juni 13 Juni Bfl ■ 13 Juli ^ Juli Mj B 10 Augustus 11 Augustus Ml | 8 September 9 September |m gj 6 Oetober 7 October Ijl H 5 November 6 November Ml | 10 December II December Ml ■ 31 December 1 Januari (36) Ml ■ 27 Januari 28 Januari M (| 24 Februari 25 Februari M ■ 24 Maart 25 Maart M ~ g 21 April 22 Apr'1 M ~ K _ 19 Mei 20 Mei B 17 Juni 18 Juni m\ I 14 Juli 15 Juli M £ 17 Augustus 18 Augustus M jg 13 September 14 September [g|| 0 10 October 11 Octobei M H 11 November 12 November | |H| 9 December 10 December Uj U| 6 Januari 7 Januari (37) M ~ M 3 Februari 4 Februari |B|| | |[| 4 Maart 5 Maart {J| | Jj 1 April 2 April W .M 29 April 30 April M ZjBL 26 Mei 27 Mei 1B1 1 ]BI 24 Juni (nhz ]3A\no apnaBpA }aq uee apuEeBjeiooA 'Beq) (uftz [3/auo jaq dea uiBag) uapuojspnEEui Jap Bep sjsjee^ = Q uapuojspuEBui aap BEp a;sjag = uapuc^spueein jap ai qaavx was behouden gebleven. De volgende storingen waren niet meer in staat de nieuwe schommelingsformule te verbreken. Opgemerkt moet nog worden dat in de het laatst opgeteekende regelmaanden de daaruit berekende onvruchtbare dagen met succes benut werden. (Zie Tabel IV, blz. 55.) Ook Smulders maakt melding van verschuivingen der schommelingsformule, evenwel alleen na bevallingen. Hij vertelt van een vrouw wier menstruatie tot aan haar 12e bevalling geregeld alle 30 dagen terug was gekomen. Daarna verscheen deze gedurende 4 jaren ongeveer om de 28 dagen. Een zwangerschap en een bevalling zijn dus klaarblijkelijk gebeurtenissen die diep in het leven van de vrouw ingrijpen. Bij een andere vrouw veranderde de schommelingsformule ook toevalligerwijze na de 12e bevalling, van 28 dagen op 31 dagen. Bovendien acht Smulders met groote zekerheid veranderingen van de schommelingsformule mogelijk door veranderde levenswijze en door klimaatwisseling (blz. 53). Zeer in het bijzonder wordt de schommelingsformule in gevaar gebracht, wanneer de ongesteldheid twee maal achter elkaar wordt verstoord, zooals in het bovengenoemde voorbeeld. 7. De inwendige stoornis, welke de meeste moeilijkheden oplevert, bestaat hierin, dat een ongesteldheid geheel wegblijft. Zooiets kan zelfs wel eens tengevolge van een geweldigen schrik geschieden; eveneens kort vóór de overgangsjaren. Meestal echter heeft men te maken met een ziekelijke aandoening, welke dan natuurlijk bij den arts thuishoort. Het is in zulke gevallen mogelijk dat het slijmvlies van de baarmoeder ziek is, of de werkzaamheid van het corpus luteum gestoord; in zeldzame gevallen ligt het aan de eierstokken x). Niet de tweede, maar de eerste helft van de overmatig lange regelmaand wordt daardoor onvruchtbaar. Want zonder follikelbarsting geen mogelijkheid van bevruchting. De tweede helft verloopt dan als een normale regelmaand. Daaruit volgt dat, waar een dergelijk wegblijven te vreezen staat, het volgende voorschrift geldt: Wanneer de ongesteldheid meer dan een week te laat is ten opzichte van den gemiddelden of den laatst en dag dat ze verschijnen moet, dan moet men met de geslachtsgemeenschap ophouden totdat de volgende ongesteldheid is opgetreden. x) Knaus behandelde een vrouw die in het verloop van anderhalf jaar haar ongesteldheden 12 maal binnen den tijd van de gewone schommelingsformule van 23—26 dagen had gehad; 5 maal echter verliep een dubbel zoo lange periode, vóórdat deze weerkeerde: 2 x duurde het 48 dagen, en telkens 1 x 50, 51 en 52 dagen. Knaus verklaart zulks hierdoor, dat soms een der beide eierstokken zijn werkzaamheid staakte. II. 8. Van het vorige geval uitgaande, dat het midden houdt tusschen storing en ziekte, komen wij nu tot deze laatste. Een ernstige ziekte is in staat om tijdelijk de schommelingsformule in gevaar te brengen. Dat de echtgenooten zich bij een ernstige ziekte onthouden, is begrijpelijk. Bij lichte ziekten is het voldoende de onthoudingsperiode naar beide zijden met eenige dagen te verlengen. Herstelt zich gedurende de genezing de vroegere schommelingsformule of treedt er een nieuwe op, dan worden de toegevoegde onthoudingsdagen wederom geleidelijk verminderd, op dezelfde wijze zooals men dat na een bevalling doet. Is het mogelijk, dat bij een plotselinge ziekte en daardoor verschoven eirijping tegen verwachting een zwangerschap op kan treden? Wij betwijfelen het ten zeerste. (Zie Smulders O. 24.) 9. Wanneer de geslachtsorganen van de vrouw door ziekte zijn aangetast, is het mogelijk dat er geen vaste schommelingsformule bestaat. Een dergelijke op ziekte berustende onregelmatigheid kan door geneeskundige behandeling dikwijls weer in goede banen geleid worden. Smulders vermeldt in dit opzicht uitstekende resultaten. In het werk van Smulders komt een geval voor, het eerste en eenige onder de 500 door hem bestudeerde, waarbij de ziekelijke onregelmatigheid zóó hardnekkig was, dat geen met zekerheid onvruchtbare dagen konden worden berekend. De regelmaanden bij deze vrouw waren als volgt: 24, 37, 34, 11, 38, 31, 12 en 64 dagen. En dit alles ondanks een medische behandeling gedurende de laatste 3 maanden. III. 10. Wanneer de onregelmatigheid van de schommelingsformule niet op ziekelijke oorzaken berust, voert een tijdelijke onthouding ook in zeer moeilijke gevallen tot een resultaat, wanneer een zwangerschap absoluut vermeden moet worden. Op die manier berekende Smulders haar met goed succes voor een vrouw, die gedurende haar laatste zwangerschap aan nephritis, oedeem en anaemie had geleden en een miskraam had gehad (geval 24). Eveneens na zwangerschapsnephritis in geval 29. In geval 41 na een uitgesproken opsomenorrhoe (behandeling met sennathee, Aschner). Het verloop der regelmaanden was 71, 65, 61 (hier begon de behandeling) 42, 43, 40, 35, 38 dagen. Reeds vanaf de eerste maand van de behande- ling gaf Smulders hier de eerste 10 dagen vrij voor het geslachtsverkeer. In geval 46 paste een echtpaar overeenkomstig de berekening volgens Smulders de tijdelijke onthouding met succes toe, ondanks bloedarmoede, oligomenorrhoe en retroflexio uteri van de vrouw. In geval 21 na een tot drie maal toe herhaalde keizersnede en dat nog wel vóórdat de buikwand geheel genezen was. Natuurlijk moest men zich in al deze zware gevallen wel tot den arts wenden. Levert de schommelingsformule bij een vrouw, bij wie zwangerschap om iederen prijs vermeden moet worden, een zeer regelmatig beeld op, dan moet men, zooals Smulders na jarenlange ervaring heeft vastgesteld, vooral niet meer onthoudingsdagen voorschrijven dan absoluut noodig is. Geeft de schommelingsformule tot bedenking aanleiding, dan moet men de onthoudingsperiode naar beide zijden met 3 of meer dagen verlengen. Verschijnselen bij het vrijkomen van het ei. 1. Er zijn verschillende verschijnselen, waardoor een vrouw het barsten van de follikel kan merken. Tot voor enkele jaren werd door de artsen aan deze verschijnselen weinig aandacht besteed. In den maalstroom van haar overige ongesteldheden werden ze door de vrouwen niet opgemerkt. De meeste menschen merken alleen maar datgene op, waarvan ze reeds ondervinding hebben, merkt Smulders naar aanleiding hiervan op. Op dezelfde wijze schrijven de Amerikaansche onderzoekers Wharton, Lawrence, R. en Erle Henrikson in een kort geleden verschenen publicatie over een van deze verschijnselen, de pijn in den onderbruik. „Aangezien pijn in den onderbuik niet veel beteekent, wordt deze door de vrouw alleen maar dan vermeld, wanneer men er haar naar vraagt." (Studies over de ovulatie, J. Amer. med. Assoc. 1936, blz. 1425— 1433.) 2. Tegenwoordig wijden vele artsen groote aandacht aan de verschijnselen van het barsten van de follikel. Zoo meende Dr. de Guchteneere (Rev. Med. de Louvain 1931. 5) reeds in 1931, dat het voorkomen er van absoluut niet zeldzaam is. Smulders gaat, steunende op zijn groote ervaring, nog verder en zegt, dat van alle vrouwen minstens de helft na een kortere of langere periode van waarneming het tijdstip van het vrijkomen van het ei met zekerheid kunnen aangeven (blz. 58). En kort geleden, in 1937, verraste de hooggewaardeerde medewerker van Smulders, Dr. G. J. Holt, de medische wereld met de publicatie dat een jarenlange studie van dit vraagstuk hem ervan overtuigd had, dat iedere vrouw in staat is om door middel van een of ander van deze verschijnselen het barsten van de follikel vastte stellen. (Een ovulatie-syndroom Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1937, blz. 1902 e. v.) Wanneer deze uitspraak waar blijkt te zijn, dan hebben wij in de verschijnselen van het barsten van de follikel een buitengewoon waardevol aanvullend middel om de onvruchtbare dagen te berekenen. In den tijd na de bevallingen en gedurende de overgangsjaren zal dit aanvullende middel zelfs op de eerste plaats komen te staan. Eveneens in gevallen, waarin tengevolge van een op ziekelijke oorzaken berustende onregelmatige schommelingsformule de berekening onmogelijk is. Tegenover de berekening bezitten echter de verschijnselen van het barsten van de follikel dit nadeel, dat ze slechts voor de dagen na het vrijkomen van het ei van nut zijn en dat, aangezien ze slechts voor het gevoel waarneembaar zijn, ze ook eerder tot vergissingen aanleiding geven. 3. Van het eerste van deze verschijnselen, de bloeding bij het barsten van de follikel of de z.g. valsche regels, hebben wij reeds gesproken. Men leze hiervoor het desbetreffende op blz. 40 na; daar werd zij door haar korteren duur en de speciale lichtroode kleur van het bloed van de gewone ongesteldheid onderscheiden. Na bevallingen komen ook zeer dikwijls andere bloedingen voor, die dezelfde eigenaardigheden als de follikelbloeding bezitten. Maar buiten dezen tijd kan men bij een bloederige slijmige vloeiing bijna altijd zeker zijn met een follikelbloeding te maken te hebben, vooral wanneer deze 14 dagen vóór de te verwachten menstruatie optreedt. 4. Een tweede verschijnsel van het vrijkomen van het ei vormt de reeds meermalen genoemde onderbuikpijn. Deze treedt op in het onderlijf en wel als een onbehaaglijk, spannend tot pijnlijk gevoel. Natuurlijk ook ongeveer 14 dagen vóór de de verwachten menstruatie. Nu eens zit de pijn aan den linker- dan weer aan den rechterkant — al naar gelang van den functionneerenden eierstok. Soms straalt de pijn naar de dij of naar de zijde uit. Zij gaat gepaard zoowel met de bloeding als met de barsting van de follikel en is daarvan het voelbare teeken (Wharton, Lawrence R. en Erle Henrikson). Een vrouw kan die onderbuikpijn soms de eene maand waarnemen en de andere maand weer niet. Ook kan zij een tijdlang voorkomen en dan door een van de andere verschijnselen van het barsten van de follikel vervangen worden. Zij duurt van enkele uren tot meerdere dagen. Soms wordt zij onderbroken. 5. Andere verschijnselen van het barsten van de follikel. Dikwijls treedt bij het vrijkomen van het ei een lichte slijmerige afscheiding uit de vagina op, welke gedurende 1 a 2 dagen merkbaar is. Een reeds voorhanden zijnde afscheiding wordt erger; soms is deze lichtrose en bloederig. Holt vermoedt dat deze uit de cervix afkomstig is. In tegenstelling met de meeste overige verschijnselen van het barsten van de follikel is het voor den arts mogelijk dit verschijnsel te controleeren. Als verdere kenteekenen noemen wij het optreden van puistjes in het gezicht en op den rug en verder het vet worden van het haar. Kenteekenen die zuiver en alleen op het gevoel berusten zijn: hoofdpijn, een gevoel van druk, slapeloosheid, nerveuze prikkelbaarheid, een sterk verlangen naar liefkoozingen en bevrediging en gevoel van spanning in de borsten. Dat alles duurt 1 a 2 dagen. 6. Voorschrift hoe men zich ten opzichte hiervan heeft te gedragen. Wanneer een vrouw reeds van vroeger weet dat het in zulke gevallen gaat om verschijnselen van het barsten van de follikel en om niets anders, dan kan het geslachtsverkeer reeds 24 uur, nadat die verschijnselen verdwenen zijn, weer opgevat worden. Aangezien de eicel slechts gedurende ongeveer twee uur bevruchtbaar is, is daarna de bevruchtingsperiode voor die regelmaand afgeloopen. Doen de verschijnselen van het barsten van de follikel zich voor met onderbrekingen, dan wacht men 2 maal 24 uur, tot ze met zekerheid voorbij zijn. Bij den geringsten twijfel of men werkelijk met verschijnselen van een follikelbarsting te maken heeft, houde men zich aan de gewone berekeningsformule. Hoe handelt men na bevallingen en miskramen? Van het voorafgaande, maar nog meer van dit hoofdstuk geldt hetgeen Smulders op zoo juiste wijze op blz. 39 heeft opgemerkt: Het is altijd een eigenschap van uitzonderingen op den regel, dat ze veel uitvoeriger besproken moeten worden dan de regels zelve. (Men herinnere zich slechts de uitzonderingen bij de Latijnsche spraakleer.) Oppervlakkige menschen raken daardoor gemakkelijk in verwarring wat den regel betreft. Maar verstandige lezers putten er deze les uit, dat een vrouw geen uurwerk is dat mechanisch afloopt, maar een levend wezen met een levensverloop, dat in al zijn vertakkingen het haar eigene is. 1. Na bevallingen en miskramen duurt het gewoonlijk vrij lang, voordat weer de eerste menstruatie verschijnt. Een voorbeeld (Smulders geval 12): Een vrouw had op den 30en September 1931 een kind ter wereld gebracht. De eerste ongesteldheid verscheen pas op den 19en Mei 1932, dus pas na bijna 7 maanden. In dien tijd had de vrouw voortdurend gezoogd. Met deze laatste opmerking wordt het lange uitblijven van de menstruatie ook geheel verklaard. Het is 't zoogen dat behalve de door een bevalling veroorzaakte begrijpelijke storing, het optreden van de menstruatie vertraagt. Professor Engelhart (Graz) heeft op de 25e zitting der D. Ges. f. Gyn. in Berlijn in October 1937 op grond van onderzoekingen verklaard, dat dezelfde hormonale stof, die de borstklier tot melksecretie aanzet, ook een verminderde werking van de eierstokken bewerkstelligt en daardoor in laatste instantie de oorzaak van de lactatieamenorrhoe en van de voorbijgaande steriliteit is (Zbl. f. Gyn. 1938, blz. 120). 2. Is er echter weer een echte ongesteldheid verschenen, dan is dit een teeken, dat 14 dagen te voren een nieuw ei rijp was geworden en dat een bevruchting mogelijk zou geweest zijn. Zoo iets kan nog gedurende de perioden van het zoogen geschieden, hoewel het niet dikwijls voorkomt. Nog gedurende het zoogen kan dus, zooals de ervaring geleerd heeft, een nieuwe zwangerschap intreden. 3. Nadat de menstruatie zich na de bevalling weer hersteld heeft, hebben de eerste regelmaanden meestal een ongewoon lang verloop, tot 40 a 50 dagen toe. De oorzaak hiervan, zie onder 1. Voorbeeld Smulders geval 53): Een kerngezonde vrouw had vóór haar laatste, 7e zwangerschap en ook weder daama, een schommelingsformule van 26—30 dagen. De eerste regelmaanden daarentegen na de 7e bevalling bedroegen 41, 45, 40 dagen. In dien tijd zoogde zij voortdurend. 4. Toch kunnen ook de eerste regelmaanden, van den beginne af aan, wat den duur betreft, binnen de vroegere schommelingsformule liggen. Speciaal schijnt dit het geval te zijn, wanneer de vroegere schommelingsformule zeer laag lag (b.v. 21—25 dagen) of wanneer de zogsecretie spoedig ophoudt. Voorbeeld (Smulders geval 44): Bevalling op den 12en Juni 1931. Eerste ongesteldheid op den 28en Juli 1931. Daarop regelmaanden van 25, 23, 25, 24 en 27 dagen. De schommelingsformule van deze vrouw was vroeger 23—27 dagen. 5. Zoo lang een vrouw zoogt, moet ze echter steeds op een bijzondere verlenging van de regelmaanden bedacht zijn, ook wanneer de eerste nog zoo regelmatig verloopen. Waarschuwend voorbeeld (Smulders geval 2): Aangezien een echtpaar, misschien ten onrechte, de periode van het zoogen voor onvruchtbaar hield, maar in ieder geval de vroegere methode van berekening toepaste, onthielden zij zich in de 4e regelmaand na de geboorte als vroeger van den lOen tot den 24en dag na het begin van de menstruatie. (De vrouw zoogde haar kind nog steeds.) In de voorafgaande regelmaanden was het goed gegaan, want deze hadden 24, 29 en 31 dagen geduurd. In de 4e maand echter trad zwangerschap op. Deze 4e maand moet meer dan 35 dagen bedragen hebben, wat, gezien het feit dat het zoogen nog niet beëindigd was en de tijd van het rijpen van het ei daardoor vertraagd, volkomen verklaarbaar is. Volkomen verklaarbaar is ook de zwangerschap die, door van de geboorte af aan terug te rekenen, teruggevoerd kon worden naar een geslachtsgemeenschap, welke na den 24en dag moet hebben plaats gehad. 6. Altijd verlengt zich die regelmaand, waarin het kind gespeend wordt. En wel is deze verlenging des te grooter, naar mate men sneller met het zoogen is opgehouden. Houdt men er echter geleidelijk mee op, dan overschrijden de volgende, regelmaanden haar vroegere lengte maar weinig. Daarna vallen de regelmaanden weer op haar vroegere of op een nieuwe schommelingsformule terug. Voorbeeld (Smulders geval 22): Bevalling op den 19en Augustus 1930. Eerste ongesteldheid op 25 September. Daarop volgden regelmaanden van 24, 38 (in het verloop waarvan met zoogen werd opgehouden) 33, 32 dagen. Daarmede was de normale lengte weer bereikt. Na de tweede zwangerschap van deze zelfde vrouw: regelmaanden van 40, 30 enz. dagen; dezen keer werd niet gezoogd. Opmerking: Evenals hier, kan men altijd weer vaststellen, dat het verloop der regelmaanden na iedere geboorte anders kan zijn. Daarom moet een vrouw nooit denken: ,,na de vorige bevalling was het zoo, dus zal het nu wel net zoo zijn." 7. Uit alles wat hier boven gezegd werd ziet men, dat na een bevalling de schommelingsformule tijdelijk kan worden opgeheven. Voor het ei komt er een andere, volgens een vaste wet vertraagde, tijdsperiode, waarin het rijp wordt. Daarmede vervalt ook de vroegere wijze van berekening. Met zekerheid voert daarbij alleen maar een volledige onthouding tot het doel, welke tot aan de 3e regelmaand, nadat de vrouw met zoogen is opgehouden, wordt volgehouden. Toch kan men krachtens de bovengenoemde en talrijke andere waarnemingen de volgende berekening opstellen. Nadat een niet twijfelachtige ongesteldheid voor de eerste maal na een bevalling weer is opgetreden, mogen vanaf dezen datum de eerste 3—8 dagen voor het geslachtsverkeer vrijgegeven worden. Daarna onthoude men zich tot aan de volgende ongesteldheid1). Slechts de eerste 3 dagen zal men mogen benutten, wanneer de vroegere schommelingsformule van de vrouw zeer laag lag of wanneer de vrouw zeer zwak is. Hoe krachtiger de vrouw is en hoe geregelder het zoogen verloopt, des te verder mogen de echtgenooten zich in de periode van de eerste 8 dagen wagen. De genoemde 8 dagen beginnen natuurlijk ook hier met en niet na de menstruatie. Wij spraken boven van een „niet twijfelachtige menstruatie". Juist na bevallingen treden dikwijls andere soorten bloedingen op, die veel op een menstruatie gelijken (zie blz. 39 en 40). Het kan gevaarlijk zijn ze met een echte menstruatie te verwisselen. Met een dergelijke bloeding van een andere soort of met een afgebroken regelmaand heeft men te maken in het geval van Knaus (zie O. Tabel II, blz. 80), waarbij de genoemde vrouw direct na de geboorte regelmaanden van 15 en 12 dagen opteekende. Ook na bevallingen zijn natuurlijk stoornissen mogelijk, die dezelfde oorzaken kunnen hebben als de in het vorige hoofdstuk genoemde. Alleen onderscheiden zij zich niet zoo duidelijk van de onregelmatige schommelingsformule. Wanneer zich dus, sedert de regelmaand na het ophouden met zoogen, de vroegere schommelingsformule (of een nieuwe) langzamerhand herstelt, dan volgt men dit herstel op voorzichtige wijze op den voet, door steeds van den datum van het zoo laat mogelijke intreden van de ongesteldheid 10 af te trekken en de op die manier berekende dagen voor het geslachtsverkeer vrij te geven. Dus 37—10, 34—10 enz. De eerste 3—8 dagen blijven dan vanaf de eerste ongesteldheid vrij. Is er, zooals men ziet na een bevalling met de gewone berekeningswijze weinig aan te vangen, dan bewijzen de verschijnselen van het barsten van de follikel waardevolle diensten. 8. Voorbeelden voor de berekening (Smulders geval 1). Een vrouw was op den 20en Maart 1932 bevallen. Na 81 dagen, 1) Hetgeen hier aanbevolen wordt is gegrond op hetgeen proefondervindelijk gebleken is, n.1. dat de eerste regelmaanden na een bevalling minstens 22—27 dagen lang zijn. Smulders geeft ook weder alle dagen vrij van den 35sten, resp. 40sten af. Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de desbetreffende regelmaand hoogstens 45, resp. 50 dagen zal bedragen. Met de grootst mogelijke waarschijnlijkheid zal dat uitkomen. Alleen bij een regelmaand waarin plotseling met zoogen wordt opgehouden (zie no. 6), moet men op een nog langeren duur bedacht zijn. dus op den 19en juni, trad haar ongesteldheid voor de eerste maal weder op. De 2e verscheen op den 8en Augustus. De eerste regelmaand bedroeg dus 50 dagen. Reeds op den 30en Juli was het zog opgehouden. Vandaar de ongewone lengte van deze eerste regelmaand. De derde ongesteldheid, welke op den 8en September verscheen, sloot een tweede regelmaand van 31 dagen af. Eerst nu vroeg men Smulders om raad. Zijn voorschrift luidde: Vrij zijn de eerste 8 dagen en daarna alle vanaf den 25en dag. Hij rekende dus met een allerkortste regelmaand van 27 dagen en een allerlangste van 35 dagen. Inderdaad verscheen de 4e ongesteldheid op den 7en October. De derde regelmaand had 29 dagen geduurd. Daarop luidde het voorschrift van Smulders: De eerste 8 dagen vrij en daarna weder alle vanaf den 23en dag. Bij zijn berekening telde hij dezen keer vanaf een zoo lang mogelijke regelmaand van 33 dagen terug. Op dezelfde wijze als na een bevalling rekent men na een miskraam. Ook na deze blijven de eerste en de volgende ongesteldheid meestal langer achterwege. Aangezien echter het zoogen hierbij als vertragende oorzaak wegvalt, is de vroegere schommelingsformule echter spoedig weer hersteld. De overgangsjaren. Zoodra de overgangsjaren intreden, gaat de schommelingsformule niet meer op. Daarmede vervalt het uitgangspunt voor de berekening dat men tot nu toe bezat. De regelmaanden hebben meestal een langeren duur om dan plotseling weer met kortere af te wisselen. Een bevruchting wordt zeer onwaarschijnlijk, maar uitgesloten is zij niet. Meestal begint de overgangsleeftijd tusschen het 45e en het 50e levensjaar. Echter zijn er vrouwen bij wie dit reeds veel vroeger, en wel, zooals bewezen is, circa in het midden van de dertiger jaren, intreedt. Andere vrouwen blijven er nog bij een leeftijd van meer dan 50 jaren van verschoond. Veel hangt af van een gezonde levenswijze, van het klimaat en voor alles van het ras. Ziekelijke, nerveuze vrouwen moeten vooral op wisselvalligheden van de natuur voorbereid zijn en vroegtijdig den arts om raad vragen. Anders zou, nadat jaren achtereen de tijdelijke onthouding met succes is toegepast, op den drempel van de overgangsjaren nog een bevruchting plaats kunnen vinden. Intusschen is het gevaar hiervoor gering. Wij geven gewoonlijk den raad om tijdens de overgangsjaren alleen maar de eerste 5 dagen van het begin van iedere ongesteldheid af voor het geslachtsverkeer te benutten. Daarna onthoude men zich tot de volgende menstruatie komt, iets wat aan oudere echtgenooten niet al te zwaar zal vallen. Gedurende de overgangsjaren zou men door middel van een serumonderzoek volgens Takata vrij gemakkelijk en zeker den dag van het barsten van de follikel kunnen aantoonen. Onschatbare diensten bewijzen direct vóór en tijdens de overgangsjaren de verschijnselen van het barsten van de follikel. Op de juiste wijze waargenomen en onder omstandigheden door den arts gecontroleerd, kunnen zij gedurende deze geheele tijdsperiode dienen om de onvruchtbare dagen na het vrijkomen van het ei met groote waarschijnlijkheid vast te stellen. Nadat de overgangsjaren zijn afgeloopen, wordt de vrouw door moeder Natuur zoowel van de lusten als van de lasten van het moederschap volledig ontheven. De eierstokken staken hun arbeid. De vrouw wordt voorgoed onvruchtbaar. Bronnen van fouten. Dat een miskenning van het feit van het bestaan der onvruchtbare dagen tot nu toe kon stand houden en zelfs toe kon nemen, berust op de zoogenaamde „mislukkingen". Wij noemen hier in het kort de meest voorkomende oorzaken daarvan. 1. Over de niet voldoende gecontroleerde schommelingsformule werd reeds op blz. 38 gesproken en in het voorwoord werd gewaarschuwd voor te algemeen gestelde regels. Wanneer men eenvoudigweg leert: ,,Echtgenooten die geen kinderen wenschen, moeten zich van den 9en tot den 18en dag onthouden van geslachtsverkeer" — zooals in de wachtkamer van een vrouwenkliniek in een groote stad met groote letters stond aangeplakt — dan moet men zich niet verwonderen wanneer „mislukkingen" optreden. 2. Een andere oorzaak is, dat de menschen zich niet houden aan de verboden tijdsperiode. Nadat het een tijdje goed is gegaan meenen ze, dat de onthoudingsperiode nog wel met één of zelfs met twee, drie dagen kan worden bekort. Ze probeeren het. Dat gelukt hun een paar maal, waardoor ze nog vermeteler worden, totdat eindelijk de „mislukking" optreedt. 3. De menschen werken in de vruchtbare tusschenperiode met veiligheidsmiddelen of passen het onderbroken geslachtsverkeer toe. Als er iets niet goed gaat wordt dit natuurlijk als „mislukking" op rekening van de voorafgaande normale geslachtsgemeenschap geschreven. In ieder geval valt het hun moeilijk om in te zien waarom de voorzichtige geslachtsgemeenschap tijdens de vruchtbare Vruchtbare en onvruchtbare dagen 5 periode gevolgen zou hebben gehad en niet de normale geslachtsgemeenschap op de onvruchtbare dagen. Een bekende arts in Zürich vertelde kort geleden, dat hij een dame bijna dreigend had moeten toespreken, totdat zij eindelijk had toegegeven, dat zij in dien tusschentijd met haar man z.g. had „opgepast". Verschillende artikelen in gynaecologische tijdschriften bevestigen dit. 4. Soms hebben de menschen, wanneer ze verzekeren, dat ze zich op de juiste wijze onthouden hebben, in het geheel niet de bedoeling om leugens te vertellen. Ze hebben alleen maar vergeten, dat ze de voorschriften eenmaal overtreden hebben. De onthoudingsperiode werd op den kalender niet juist aangeteekend of, doordat men zich den datum niet meer herinnerde, overschreden. 5. De menschen schrijven den datum van de ongesteldheid niet op. En toch is hier een juiste administratie het eenige wat uitkomst kan brengen. Eén dag meer of minder kan, wanneer hij tot de schommelingsformule behoort, alles veranderen. Gedurende vier weken en langer kan men één dag niet in zijn herinnering houden, vooral omdat de eene maand 30, de andere 31 en Februari slechts 28 dagen heeft. 6. In één van de laatste berichten betreffende mislukkingen leest men o. a.: „De man was dikwijls op reis". Alsof dit feit niet reeds te denken moet geven, wanneer men de zwangerschap af wil leiden van een geslachtsgemeenschap, welke tusschen de echtgenooten heeft plaats gehad. Dr. Gerster schrijft in de Schw. med. Wochenschrift (1937) ronduit, dat hij er van overtuigd is, dat in de diverse huwelijken veel meer vreemde kinderen geboren worden dan ook maar bij benadering bekend is. Vóórdat een arts het woord „mislukking" uitspreekt, moet hij nagaan of de bovengenoemde mogelijkheid in het betreffende geval geheel is uit te sluiten. 7. Een laatste en bedroevende reden van mislukkingen is: oplichterij! Een enkel jaar geleden werd in Zürich de „Methode Ogino" in den vorm van een poeder è. f 2.50 per doos door een marskramer aan de menschen verkocht. Nadat het door een vrouw, die in moeilijke levensomstandigheden verkeerde, gekocht was, liet het resultaat niet op zich wachten! Uitslag over het geheele lichaam en zwangerschap. Zoo wisselen tegenwoordig erkenning en miskenning van deze nieuwe ontdekking met elkaar af. Bepaalde industrieen zijn er ten zeerste bij geïnteresseerd, dat deze miskenning nog zeer lang in stand gehouden wordt. Moge in het belang van de menschheid de duisternis weldra voor het licht wijken. DE VOORDEELEN, WELKE AAN HET NATUURLIJKE, EN DE NADEELEN, WELKE AAN HET TEGENNATUURLIJKE GESLACHTSVERKEER VERBONDEN ZIJN Iets wat theoretisch ■verkeerd is, kan in de practijk niet juist zijn. 1. Het voordeel, waar de menschen het eerst het oog op richten, is de zekerheid waarmede zij een niet gewenschte zwangerschap kunnen verhoeden. Een desbetreffend overzicht, aan de juistheid waarvan niet behoeft te worden getwijfeld, zal daarover uitsluitsel kunnen geven. Ook al halen wij het aan, daarom willen wij de daarin vermelde proefnemingen nog niet rechtvaardigen. Maar leerzaam zijn ze in ieder geval. Het gaat hier om een overzicht dat Dr. Theodor Koller, privaatdocent voor verloskunde en gynaecologie, le geneesheer aan de Universiteitsvrouwenkliniek te Zürich, in de Schweiz. Med. Wochenschr. 1935, blz. 827 heeft gepubliceerd. Het bewijst op overtuigende wijze, dat de tijdelijke onthouding verreweg de zekerste weg is om zwangerschap te voorkomen, zekerder dan ieder mechanisch of chemisch voorbehoedmiddel, zekerder dan het z.g. „voorzichtig" zijn of het voortijdige onderbreken van den coïtus. In de jaren, voorafgaande aan de publicatie van dit bericht, werden in de Züricher Universiteitsvrouwenkliniek verschillende methoden geprobeerd om bevruchting te voorkomen, met minstens 2 middelen te gelijk. Na uitschakeling van talrijke als niet betrouwbaar gebleken zijnde mededeelingen betreffende zwangerschappen, die desondanks waren opgetreden, bleef het volgende resultaat over. Door 37 vrouwen werd, om zwangerschap te voorkomen, een mechanisch en een chemisch middel regelmatig toegepast. Door 117 vrouwen werd een ander mechanisch middel alsmede een chemisch middel gebruikt. Ondanks het feit dat zij volgens opgave de voorschriften hadden opgevolgd, maar zonder er rekening mee te houden of het chemische middel wel altijd werd toegepast, trad bij 13% van de vrouwen uit de eerste groep en bij 10% van de vrouwen uit de 2e groep zwangerschap op. Aan een derde groep van vrouwen werd tijdelijke onthouding volgens de formule: —20, —11 voorgeschreven. Resultaat: zonder er rekening mee te houden of het chemische middel wel altijd werd toegepast, 2,5% mislukkingen. Dit was dus het beste resultaat. Wanneer men weet hoe slordig de menschen dikwijls zijn, wanneer ze voorschriften moeten opvolgen, dan is het aantal mislukkingen hier practisch gelijk nul. De le geneesheer Koller merkt bij dit resultaat op, dat men op de kliniek daarover des te meer ver- wonderd was geweest, omdat iedereen weet, dat de resultaten met chemische middelen alléén zeer onbevredigend zijn. Zooals hier viel ook op de 22e vergadering van de D. Ges. f. Gyn. in Frankfurt a. M. het oordeel over de betrouwbaarheid der voorbehoedmiddelen allerongunstigst uit. Mochten echtgenooten dus bang zijn dat ze zich bij het toepassen van de onvruchtbare dagen kunnen verrekenen, laten ze dan bedenken dat voorbehoedmiddelen en „oppassen" nog eerder tot mislukkingen aanleiding kunnen geven. Bovendien zijn ze tegennatuurlijk, omdat ze in de natuur van de geslachtsgemeenschap ingrijpen en ze de beide echtgenooten in ethisch, aesthetisch en hygiënisch opzicht in meerdere of mindere mate kwetsen (Knaus, blz. 100). 2. Het „oppassen" is maar een halfslachtige maatregel, welke de zenuwen van den man en de vrouw op den duur kapot maakt. Vooral de vrouw wordt daarbij meestal alleen maar geprikkeld en nooit ten volle bevredigd. De natuur verdraagt op den duur geen halfslachtigheden. Vele ziektetoestanden van hoofdpijn en duizeligheid af, tot neurasthenie en sexueele gevoelloosheid toe, kunnen, zooals de ervaring leert, daaruit voortvloeien. Behalve den schadelijken invloed op het zenuwgestel van beide echtgenooten, heeft voortijdig afgebroken geslachtsgemeenschap een zeer karakteristieke, aan iederen vrouwenarts bekende chronische verharding van de spier van de baarmoeder tengevolge (Dr. Tobler). Wanneer de vrouwen eens wisten, hoezeer het „oppassen" schadelijk voor haar is, zouden zij op den langen duur er meer beangst voor zijn dan voor een nieuwe zwangerschap. Het publiek is zich deze nadeelen overigens volkomen bewust. Een jonge vrouw, die na de geboorte van haar eerste kind op deze manier gezorgd had dat er geen volgende kwamen, deelde aan den schrijver dezer regels na een tijdsverloop van 12 jaar mede, dat ze liever 5 kinderen gebaard zou hebben dan dit alles te hebben moeten uitstaan, hetgeen haar volgens haar overtuiging veel kwaad had gedaan. 3. Van de chemische en mechanische voorbehoedmiddelen geldt hetzelfde. Het is volkomen juist, dat het dikwijls niet mogelijk is om in ieder geval afzonderlijk te zeggen, dat deze of die ziekte er door veroorzaakt is. Maar als men bedenkt, welke wisselwerking er tusschen ziel en lichaam bestaat, zal men gemakkelijk inzien dat voortdurende vergrijpen tegen de stem van het geweten ook op de gezondheid een schadelijke werking moeten uitoefenen. Daarover oordeelt de Fransche arts Dr. Sédillot als volgt: Iedere vrouw die als gewoonte voorbehoedmiddelen gebruikt, wordt, physiologisch beschouwd, abnormaal. Ook is een ware bevrediging bij zulke methoden onmogelijk. In sommige gevallen veroorzaken chemische voorbehoedmiddelen niet zelden ontstekingen en vergiftigingen. 4. Afgezien van het directe kwaad, dat door de meeste van deze middelen veroorzaakt wordt, wegen ook de indirecte nadeelen bijzonder zwaar. Dr. de Guchteneere en Dr. Sédillot schrijven in hun publicaties vele klachten bij vrouwen toe aan het ontberen van mannelijke zaadvloeistof, zooals neiging tot melancholie, angsttoestanden enz. Al deze bezwaren verminderden of werden geheel opgeheven, zoodra ze extracten uit zaadvloeistoffen innamen of tot een natuurlijke geslachtsgemeenschap overgingen. Niet alleen voor de voortplanting, maar ook voor andere doeleinden heeft onze Schepper de zaadvloeistof bestemd. Een zeer klein deel ervan wordt slechts voor de voortplanting gebruikt. Het is uitgesloten, dat deze overweldigende overvloed van het menschelijk zaad alleen maar zou dienen voor de voortteling, waarvan wij met zekerheid weten, dat het in ruime mate aanwezig is en waarover wij op blz. 21 hebben gesproken. Nieuwere onderzoekingen hebben aangetoond, dat het mannelijk zaad, door het lichaam van de vrouw opgezogen, tot taak heeft daarin als een geneesmiddel te werken. Door het bloed verder geleid, zet het de inwendig secerneerende klieren van de vrouw aan en bevordert het de stofwisseling. Sedert de onderzoekingen van Professor Thomson (Engeland) en van von Vogt en Meijer (Duitschland) wordt dit meer en meer ingezien. Het zal zeker niet alleen liggen aan het gemis van kinderen, maar ook aan het ontbreken van hetgeen de ziel van man en vrouw moet vereenen, dat van de 3219 in het jaar 1936 in Zwitserland gescheiden echtparen 1607 kinderloos waren. AANHANGSEL. — DE KINDERZEGEN. Geen kind groeit behoorlijk op zonder broertjes of zusjes. Onze tijd schuwt het kind. Ondanks dat voelen zelfs heden ten dage nog tallooze normaal voelende echtgenooten, dat bij een werkelijk huwelijk kinderen behooren. Maar velen meenen al met een of met twee hun plicht te hebben gedaan. „Wij kunnen er niet meer grootbrengen," zeggen ze. Of: „Wij willen liever maar één of twee grootbrengen, maar deze dan des te beter." Wat het eerste gezegde betreft: Het zou een dwaasheid zijn de dikwijls ontzettende moeilijkheden te ontkennen die zich bij vaders en moeders van groote huisgezinnen voordoen, waar het geldt meerdere kinderen te voeden. Het karige loon van den vader, de wankele gezondheid van de moeder, scheeve oogen van den huiseigenaar, wanneer weer een spruit op komst is, onhebbelijke opmerkingen van de schoonmoeder, die terwille van haar eigen rust bang is voor een nieuwen schreeuwleelijk, hoewel ze tegelijkertijd de kleinkinderen, die er reeds zijn, afgodisch verwent. En toch, het moge ouderwets klinken, maar wat betreft het grootbrengen van kinderen willen wij een beroep doen op het Godsvertrouwen. Wanneer in een huisgezin drie, vier personen aan tafel zitten — de ouders en één of twee kinderen — dan zal er zeker nog wel wat voor een derden of een vierden kleinen eter overblijven. ,,Wien God de lasten oplegt, dien geeft Hij ook de kracht ze te dragen," meenden onze voorouders. Hun handelen en denken weerspiegelt zich in menig gezegde, dat van een diep geloof getuigt, zooals b.v. „Vele kinderen — vele Onze Vaders — vele Onze Vaders — veel zegen." Een huwelijk dat rijk aan kinderen was, noemden ze een „gezegend huwelijk"; „een vrouw is in gezegende omstandigheden" waren ze gewoon met eerbied te zeggen. Ze waren ervan overtuigd, „dat het beter is tien kinderen op het kussen dan één op hun geweten te hebben". „Een ondeugd kost meer dan twee kinderen." Spreekwoordenwijsheid! — Levenswijsheid. Goddelijke wijsheid! Is het niet merkwaardig, dat men dikwijls kinderlooze echtparen aantreft, die het eenvoudig tot niets brengen. Anderen die slechts één of twee kinderen hebben, vragen zich af hoe die of die het klaarspeelt om vijf kinderen te voeden. De oplossing van het raadsel vindt men in twee gulden spreekwoorden: Het eene zegt het op positieve, het andere op negatieve wijze: „Waar kinderen zijn, daar is God". — „Met God in huis is het gemakkelijker tien kinderen groot te brengen dan twee, wanneer God eruit verdreven is." Kort geleden bekende mij een vrouw, die zwanger ging van haar vijfde kind, hoewel ze het materieel niet rooskleurig had: „lederen keer als ik een kind verwachtte, zond God mij een bijzonderen zegen". Hoevele moeders hebben niet reeds hetzelfde ervaren. Maar wat is het gezegde waard, dat „kinderen uit een klein gezin een betere opvoeding krijgen"? Juist omdat het bijna onmogelijk is om in een gezin van één of twee kinderen deze op natuurlijke wijze op te voeden, dringt zich aan het verantwoordelijkheidsgevoel van de ouders de noodzakelijkheid van een grooter aantal kinderen gebiedend op. Op zijn minst drie kinderen, zelfs als de levensomstandigheden beperkt zijn, met het verlangen naar vier, vijf en meer, zoo luidt de natuurlijke gevolgtrekking die men uit boven- staande regels maken moet. Wanneer er kinderen moeten zijn, dan alleen maar goed opgevoede — zeer juist. Maar zonder broertjes en zusjes kan een kind niet goed opgevoed worden. Twee kinderen alléén zijn voor elkaar nog geen familiekring. Ieder levend wezen kan zich slechts in de hem passende omgeving op juiste wijze ontplooien. Een zwaluw onder zwaluwen, de visch onder de visschen, een kind onder kinderen. Die juiste omgeving wordt hem niet geboden door een grootmoeder met een trommel met koekjes, maar door broertjes en zusjes, waar het mee spelen kan. Op zijn broertjes en zusjes kan het zijn krachten oefenen, hun karakters slijpen ze aan elkaar af. Broertjes en zusjes, die niet te veel in leeftijd verschillen, kunnen, aangezien ze loten van één stam zijn, onder één dak opgroeien en in dezelfde dingen behagen scheppen, elkaar op gelukkige wijze bezighouden. De oudere kinderen vermeerderen het begrip en de kennis der jongeren. De jongeren wekken bij de ouderen het gevoel voor verantwoordelijkheid en den zin voor verzorging. En doordat broertjes en zusjes tafel en kleerkast moeten deelen, leeren ze tevreden zijn. Het eenige kind, de eenige twee kinderen worden verwend. Kameraadjes zijn nooit in staat om broertjes en zusjes te vervangen. Met speelmakkertjes die uit een ander soort familiekring komen kan het kind dikwijls niet opschieten. Alleen hetzelfde spel en dezelfde leeftijd verbinden hen. Maar de band van het bloed en de gezinsliefde die alles heelt en waardoor alle kleine twisten steeds weer in orde komen, ontbreken. Speelmakkertjes heeft een kind niet voortdurend om zich heen. De moeder kan haar kind, dat in gezelschap van vreemden is, niet voortdurend in het oog houden, zooals zij dat met haar eigen andere kinderen doen kan. Afgezien daarvan hebben velen een slechten invloed op het kind. Het is een bekend feit, dat een mensch niet door zijn broers en zusters, maar wel door kameraden bedorven wordt. Geen broers en zusters, maar wel volwassenen verwennen een kind. Slechts in den kring van het gezin krijgen de beide geslachten zonder haken en oogen een juist begrip voor elkaar. Daar waar meerdere kinderen in een gezin zijn, zijn het meestal jongens en meisjes door elkaar. Menig meisje, dat alleen is opgegroeid, ondervindt het later als een bittere ervaring, dat zij „den man" niet reeds als broer heeft ontmoet. En menige man lijdt er jaren lang onder dat hij ,,het meisje" niet reeds in zijn eigen zuster heeft leeren kennen. Dit geldt zoowel voor de licht- als voor de schaduwzijden van het vraagstuk. Dus begaan ouders, die hun kind, zonder dat daarvoor een dringende reden bestaat, niet minstens twee of drie broertjes en zusjes schen- ken, een misdaad tegenover hun lieveling. Hoe meer kinderen er in een gezin zijn, des te gemakkelijker valt den ouders het opvoeden en des te aangenamer wordt voor de kinderen het opgevoed worden. In een groot gezin voeden de kinderen elkaar op, zegt de volksmond. En welk lot staat het eenige kind te wachten? De genoemde voordeelen ontbreken meestal geheel. Ook twee kinderen genieten ze maar ten deele. Met één kind of met twee moeten de volwassenen zich te veel bezighouden. Het eenige kind, de beide kinderen krijgen alles, dwingen alles af. De ouders kunnen het niet over zich verkrijgen hun eenige lieveling met een pruilend mondje te zien of in een luid gehuil te hooren uitbarsten. Wie de komedies meegemaakt heeft, zooals deze zich dagelijks tusschen ouders en hun lieveling afspelen, die weet wie daarbij de overhand houdt. Later wordt het kleine vleiertje een stijfkop en een paar jaar daarna is het kind tot een kwast opgegroeid. Het is tienmaal moeilijker om één of twee dan 10 kinderen op te voeden. De ervaring leert dat in ieder huisgezin. Het hierbovengezegde wordt in het latere leven bevestigd. Aangezien het te veel in gezelschap van volwassenen is, wordt het eenig kind niet rijp, alleen maar vroegrijp, niet verstandig, maar een wijsneus. Menschen, die uit een klein gezin stammen, leggen het in de samenleving veel eerder af. Verweekelijkt zijnde, loopen ze gevaar, onder den voet te worden geloopen; ze gaan door het leven of als schuchtere eenzelvigen öf, omdat ze gewoon waren iedereen naar hun pijpen te zien dansen, als onbeminde heerschzuchtige menschen. Niet zelden vereenigt zich deze schuchterheid en heerschzucht op merkwaardige wijze in één en denzelfden persoon. De gevolgen, welke een te gering aantal kinderen voor de ouders heeft* Gewoonlijk zijn de ouders zelf de eersten die de eigenzinnigheid van de weinige kinderen, die ze hebben, aan den lijve ondervinden. Wanneer de zoon of de dochter eenmaal 20 jaar is geworden en de ouders niet meer, zooals vroeger, op alles ja en amen willen zeggen, ontstaan er pijnlijke conflicten. De huilende moeder, den geërgerden vader kan men slechts vol medelijden deze woorden toevoegen: ,,Ge hebt het immers zelf zoo gewild; wat men zaait moet men oogsten. Hebt ge niet altijd beweerd dat ge niet kondt verantwoorden, zooveel kinderen te hebben? Nu moet ge het lot ondergaan dat ook die weinige u boven het hoofd groeien". Onder 5 kinderen kan er ook wel eens een zwart schaap zijn, maar dan blijven de overige den ouders nog tot troost. Maar wanneer het eenig of een van de twee den verkeerden weg opgaat! Men meent vastgesteld te hebben dat in de laatste jaren de misdadigers voornamelijk voortkomen uit kleine gezinnen. Eveneens verklaren zenuwartsen dat de meeste ongelukkige jonge echtparen die bij hem om raad kwamen, eenige kinderen waren geweest. Maar neem het geval, dat alle kinderen op het goede pad blijven. Wanneer dan de ouders het eenige kind of een van hun beide kinderen door den dood verliezen! Dan komen zij morrend tegen God in opstand: Hoe heeft God, de Heer, ons dit kunnen aandoen! Neen, moeder, ween niet over uw gestorven kind. Het is hem misschien goed gegaan. Ween liever over de kinderen, welke ge niet gehad hebt. Roep niet God, maar U zelf ter verantwoording! Het eenige kind of de beide kinderen zijn volwassen geworden en schenken hun hart aan een man of een meisje dat zij liefhebben. Krampachtig klampen de ouders zich dan dikwijls aan hun eenig kind vast. Ze willen zich diens liefde — misschien ook wel diens financieele verdiensten — niet laten ontgaan. Met alle mogelijke voorwendsels probeeren de ouders het huwelijk uit te stellen onder voorwendsel dat hun dochter nog te jong is, dat de zoon nog te weinig verdient om een gezin te onderhouden. Zij denken daarbij niet aan het gevaar, dat er aan een langdurige verloving verbonden is, van zedelijk te onderkomen. Een verbitterde strijd is het gevolg. Het kind, dat men valschelijk het vierde gebod voorhoudt, voelt zich in zijn goed recht te kort gedaan en laat zich tot grove tegenwerpingen verleiden. De liefde voor den geliefden man, voor het geliefde meisje behoudt tenslotte de overhand Met een verwond hart gaat het eenige kind zijns weegs. Maar even zoo diep gekrenkt blijven de ouders vereenzaamd achter. Zoo snijden de ouders zich in de vingers, wanneer ze zonder dwingende redenen slechts aan een of twee kinderen het leven schenken. Eenig kind: smartekind, twee kinderen: zorgenkinderen, zegt de volksmond krachtens oeroude levenservaring. De sociale gevolgen van kinderarmoede. Bovengenoemde, met het oog op de opvoeding gestelde eischen van drie of meer kinderen, gaan accoord met die der staathuishouding. Ook dit willen wij hier aantoonen. Wanneer het, zooals nu, steeds verder gaat met de daling van het geboortecijfer, zullen zij die ouderdomsrente trekken, een steeds grooter percentage van de bevolking gaan uitmaken. Vroeger konden de kinderen hun ouders in hun ouderdom onderhouden. Hoe meer kinderen er waren, des te gemakkelijker viel hun dit, aangezien de last over vele schouders verdeeld werd. Het eenige kind of slechts twee kinderen zijn gewoonlijk niet in staat om, behalve voor hun eigen familie, ook nog voor twee, respectievelijk vier ouders te zorgen; de oudjes worden als een last ondervonden. En ze hadden nog wel geloofd, toen ze hun gezin zoo klein hielden, dat ze zich zelf daardoor een zorgeloozen levensavond schiepen. Ook de werkloosheid berust voor een deel daarop, dat het aantal der later komende verbruikers afneemt, terwijl dat van de producenten voortshands gelijk blijft. Over 10 a 20 jaren zullen zich deze gevolgen van de kinderarmoede nog meer doen gevoelen dan nu. Het aantal inwoners van een land moet reeds na 97 jaar tot op de helft verminderen, wanneer in ieder gezin gemiddeld slechts twee kinderen ter wereld komen. Eerst met een gemiddelde van meer dan 3 kinderen begint de bevolking weer langzaam toe te nemen. Noch een stilstand of een teruggang, noch een al te snelle toename van de bevolking, maar een matige toename, die in doorsnede 4 a 5 kinderen per gezin vooropstelt, is uit een oogpunt van staathuishouding voor een land het allervoordeeligste. Wanneer echter een volk zoo lamlendig is geworden, dat het alleen maar kan autorijden en de bioscoop bezoeken en wanneer het geen moeders, maar alleen nog maar dames bezit en wanneer de kinderen als een last gelden die het hindert in zijn genoegens, dan is het rijp om uit te sterven. Een vermolmde boom met moeite in het leven houden heeft geen zin. Kinderen die aan een levensmoe volk zijn ontwrongen, zullen meestal niet veel beter dan de ouders zijn, want de appel valt niet ver van den stam. Aangezien het bij een toename van de bevolking niet alleen op het hoeveel aankomt, maar nog meer op het hoe goed, mogen ook hier eenige getallen toelichting geven. Ze toonen aan, dat de meest volwaardige kinderen uit groote gezinnen stammen. De erfelijkheidswetten hebben juist in zulke families veel meer kans om gunstige kruisingen tot stand te brengen. Professor Lockermann onderzocht kortgeleden de afstamming van 200 beroemde mannen. Het bleek, dat slechts 8 van deze eenig kind waren, 42 stamden uit families met 2—4 kinderen, 150 kwamen uit families met 5 en meer kinderen. Joh. Seb. Bach b.v., in wien, zooals iemand gezegd heeft, „alle krachten, die de 200 jaar oude stam in zich had opgezogen, op de heerlijkste wijze tot ontplooiing zouden komen" was de jongste van 8 kinderen. De heilige Theresia kwam als 9e kind ter wereld. De beroemde katholieke schrijver Alban Stolz was het 16e kind uit een apothekersfamilie en ,,de grootste man" uit de 14e eeuw, de heilige „Katharina van Siena" was een 25e kind. Welk een verlies zou het voor de wereld en de kerk geweest zijn, wanneer wij hen niet bezeten hadden. Afgezien van de meegekregen gunstige erfelijke eigenschappen worden de kinderen van dergelijke geheel naar de natuur levende ouders door hen ook niet met fijn brood, maar met roggebrood grootgebracht. Voor den priesterstand in het bijzonder wees bisschop Schauer te München een paar jaar geleden er op, dat de 235 toekomstige priesters uit het aartsbisdom München-Freiburg uit families met in doorsnee 5—38 kinderen stamden. Menschen zonder kinderen weten niet eens dat ze leven, zegt een spreekwoord. Men kan dit aldus wijzigen: Van menschen zonder kinderen weet men weldra niet meer dat ze geleefd hebben. Doch genoeg hierover. Christelijke ouders met natuurlijke opvattingen voelen zelf wel wat wij hier in den breede hebben trachten te bewijzen. Het aan anderen duidelijk willen maken is tijdverspilling. Maar de eerstgenoemden zullen ons dankbaar zijn dat wij hun door dit boekje met aanhangsel den weg hebben gewezen, een weg, die geen uitweg is, maar een weg opwaarts, voerende tot een natuurgetrouw leven in God, in het genotvolle bezit van kinderen.