£™,TTi *" ?™d Omstreeks den 3en dag verschijnt de blaauwe , tegen den 5en tot den Gen dag de groene tegen den 7en tot 8en dag de gele kleur, en tegen den 1 Oen tot 12en dag verdwijnt de eccliymose geheel." Lehrb. der ger. Med. blz. 201. Aanm. 2. Tot de kneuzingen beliooren de zoo dikwijls in de praktijk voorkomende verwondingen met stokken, knuppels , enz. Een merkwaardig voorbeeld van dezen aard verhaalt fr. hoffmann , in zijne Medic. consultator. Ie D. Halle. 1721.4. blz. 76. Eene vrouw werd door vreesselijke slagen met stokken en zweepen in weinige uren gedood. Z. ook het door mij medegedeelde oordeel over een dood geslagen menscli. In henke's Zeitschr. 31e D. 1836. blz. 71. §. 268. De met kneuzingen zoo dikwijls gepaard gaande bloeduitstortingen (Sugillationes), verdienen hier nog eene afzonderlijke beschouwing, naardien de vraag kan worden geopperd, of dergelijke vlekken, welke zich aan het lijk bevinden, niet nog eene andere oorzaak kunnen hebben, dan een bij het leven gepleegd geweld, en door welke teekenen deze van de ware bloeduitstortingen te onderscheiden zijn. Aan liet lijk komen echter meestal blaauwe, rood paarsclie, dikwijls tamelijk uitgebreide vlekken voor, welke na den dood op die plaatsen ontstaan, waarop het lijk ligt, van daar meestal op den rug, de billen, de achterste oppervlakte der dijen en armen, alsmede op de kuit; de zoogenaamde doodsclet;hen. Zij vinden haren grond in eene ophoojiing en doorzakking van het ontbonden bloed naar die lagere plaatsen, waarop het lijk ligt, en worden uit dien hoofde ook onder de zekere kenteekcnen van den dood gerekend. Dergelijke vlekken vindt men echter ook reeds gedurende het leven bij rotkoortsen, scheurbuik en de vlekziekte van WEKLiior, en komen dan op alle plaatsen des ligcliaams voor. Ofschoon insgelijks door ontbinding van het bloed te weeg gebragt, missen zij echter veelal die uitgebreidheid, welke bij doodsvlekken wordt opgemerkt, waarvan zij zich bovendien nog door de zitplaats onderscheiden. Ter onderscheiding van Sugillatiën na gewelddadigheden, van de daarmede overeenkomende vlekken, is het nog van liet hoogste belang te letten, op het uitgestorte, geronnen, somtijds zelfs nog vloeibare bloed, hetwelk in het eerste geval ouder de huid aanwezig is, en waaromtrent de geregtelijke geneesheer door insnijdingen onderzoek moet doen. Buitendien behoort de geneesheer alle andere teekenen, welke de verdachte plaats oplevert, zoo in gedaante als vorm, of dezelve verheven is of niet, of de vlekken zelve ver over het ligehaam verspreid zijn, naauwkeurig in oogenschouw te nemen, gelijk hij zich ook van alle andere sporen van ondergaan geweld, of van eene voorafgegane ziekte, alsmede van zoo vele andere omstandigheden , die het regterlijk verhoor aan het daglicht bragten, ter beslissing van den waren aard der aanwezige vlekken bedienen kan. Aanm. Vergelijk onder de oudere schrijvers over Sugillationes: e. g. sose , Progr. de sugillatione in foro caute dijudioanda. Lip». 1773. 4. op nieuw afgedrukt °in sciregel's Collect. opuscul. select, ad med. forens, speet. vol. 4. No. 22 Onder de latere geschriften is ook martini's artikel »Blutunterlaufung" in siedemhaah's encycl. Handb. der ger. Arzn. hijzonder leerzaam. Z. ook adelmn, üebcr Ecchymosen und Blutextravasate ia gerichtl. Beziehung, i„ hekke's Zcitschr 49 I) blz, 115. ' " ' §■ 2®9. Schudding des ligchaams (Commotio sive Concussio) ontstaat ten gevolge van de inwerking van een hevig geweld, door middel van een stomp ligchaam aangebragt: zij ontstaat derhalve het meest na het slaan met knuppels of dergel., na steenworpen, na eenen val enz.; maar komt ook na geschotene en zelfs gehouwene wonden voor, vooral wanneer deze laatste met scherpe werktuigen, en zoodanig werden toegebragt, dat daarbij te gelijk eenen belangrijken slag op harde deelen, b. v. het hoofd plaats had: Schuddingen kunnen derhalve, naar gelang van het werktuig, met of zonder beleediging der getroffene deelen gepaard gaan: Het gevaarlijkste zijn die schuddingen, welke de hoofddeelen van het zenuwstelsel aandoen, alzoo schuddingen der hersenen en van het ruggemer" en van de, in den onderbuik gelegene zonnevlecht (Plexus solarisl Hier kan de dood onmiddelijk volgen, zonder dat er aan het lijk'eenige zigtbare veranderingen der beleedigde organen te ontdekken zijn. In dergelijke gevallen moet dan de aard van het voorafgegaan geweld tot de beoordeeling de noodige ophelderingen geven, terwijl tevens de geneesheer de verschijnselen, die zich na de schudding voordoen , overwegen moet (Z. onder §. 284.). Schuddingen van de ingewanden des ligchaams zijn dikwijls ook niet barsting of verscheuring derzelve verbonden; er ontstaan uitstortingen, of wel zijn ontsteking en ettering de gevolgen. Ook kan het geleden geweld verlamming , zwakte en ongevoeligheid dei getioffene deelen na zich slepen, toestanden welke öf spoedig voorbijgaan, óf blijvend zijn, en waarnaar de ligtere of zwaardere graad der schudding bepaald kan worden. Aami. Na eenen hevigen val op de stuit volgt de dood door schudding van liet ruggemerg, en wanneer na eenen sterken stoot of trap of dergel. op den buik de maagstreek enz. de dood volgt, zonder dat cr aan het lijk eenige verwonding der ingewanden wordt aangetroffen, dan is de dood hief toe te "schrijven aan schudding van de belangrijke zenuwvlecht van den onderbuik. Zoo verhaalt JioKGAGNi, do sedib. et causis raorbor. epist. 49. No. 6. van eene vrouw, welke na stokslagen op den huik gestorven was, zonder dat er hij de lijkschouwing beleediging van eenig ingewand te bespeuren was. Vergel. ook aldaar epist. 54. de ictibus ventris, vooral No. 15. Onder de latere schrijvers Z. dupuijtren , Vorlesungen über die Verletzungen durch Kriegswaffen. Uebers. von TCAUSCfl, Berlin 1836 S. blz. 143. ' §. 270. Beenbreuken (Fracturen) behooren insgelijks tot de zeer belangrijke beleedigingen, ofschoon zij den dood als zoodanig niet na zich slepen, maar door de daarbij plaats grijpende complicatiën gevaarlijk en doodelijk worden kunnen. Zij zijn het gevolg van inwerkend geweld met stompe werktuigen, de aard en gesteldheid dezer laatsten is de oorzaak van het verschil in vorm en uitgestrektheid, terwijl het mede niet zonder invloed is, welke beenderen getroffen zijn. Eenvoudige breuken der pijpbeenderen (aan de ledematen) brengen geen gevaar aan, maar kunnen hoogstens, slecht genezen zijnde, voorliet vervolg ongeschiktheid tot het gebruik, eenen nioeijelijken gang, verkromming en dergel. ten gevolge hebben. Zijn daarentegen de beenderen verbrijzeld, aaibij de zachte deelen verwond, door het geweld zelfs schudding te weeg gebragt, dan is het gevaar reeds grooter, omdat alsdan dikwijls ontsteking, langdurige ettering, zelfs beeneter, alsmede de gevolgen deischudding (§. 269.), daarbij komen. Evenzoo is het gevaar groot, wanneer beensplinters belangrijke ingewanden kwetsen, gelijk zulks bij breuken der schedelbeenderen, der wervelbeenderen en der ribben het geval is. Over het algemeen komen bij beenbreuken van ernstin-en aard nog andere beleedigingen in aanmerking, naardien het geweld waardoor deze werden teweeggebragt, zeer krachtig en uitgebreid moet geweest zijn, gelijk zulks bij geschotene wonden het geval is, welke bijna altijd met verbrijzeling der beenderen verbonden zijn. Aakm. Verlies van liet lid kan, al is ook het leven behouden, dikwijls het gevolg; van eene beleedigmg der beenderen zijn , naardien de Amputatie als het eemgste reddingsmiddel overbleef. - Dat bij beoordeeling van beenverwondin J, de individualiteit des verwonden zeer in aanmerking komt, mag reeds hier vermeld worden. — Onder de nieuwere geschriften behoort hiertoe : joh. kdghr Praktische Abhandlung sammtlicher Knochenbrüche am menschlichen Körper und ihre gerichts-iirztliche Würdigung. M. Kupf. Wien 1837. 8. §■ 271. Eene andere klasse van beenverwondingen Vormen de ontwrichtingen (Luxationes), welke volkomen of onvolkomen kunnen zijn Bij gene is het natuurlijk verband der beenderen in hunne gewrichten geheel bij deze daarentegen slechts gedeeltelijk verbroken (Subluxationes). De ontwrichtingen zijn ook op zich zelve niet gevaarlijk, maar kunnen zulks door zekere complicatiën worden, terwijl ook de dikwijls ua lijvende gevolgen in aanmerking moeten komen. Zoo werken ont"uchtingen doodelijk. op het ruggemerg: andere kunnen verlamming, rampen , mondklem (Trismus) en starkramp (Tetanus) te weeg bren® "' ontsteking, ettering en versterving kunnen de gevolgen zijn, en bij ondoelmatige of te laat aangewende hulp stijfheid en onbruikbaarheid van het lid nablijven. Aanm. Ontwrichtingen kunnen ook met beenbreuken gepaard gaan, ja bij sommigen moeten eerst de beenderen breken, alvorens deze plaats kan hebben. Zoo ontwricht de voet slechts na het breken van een knokkel, de bovenarm slechts naar voren na de breuk van het olecranon. Onder de geschriften hierover vergel. men c. cispari, Anatomisch-chirurg. Darstell. der Yerrenkungen nebst einem Anhange uber complicirte Yerrenkungen. Leipz. 1821. 8. A. l. richter , Handbuch der Lehre von den Brüchen und Yerrenkungen der Knochen. Berl, 1828. 8. §. 272. Eene eigenaardige soort van verwonding is de verbranding, ontstaan, ten gevolge van de inwerking van het vuur of gloeijende ligchamen: er zijn echter ook nog andere scherpe stoffen, welke, met het menschelijk ligchaam in aanraking komende, verschijnselen voortbrengen, welke met die der ware verbranding overeenkomen, gelijk zulks b. v. met geconcentreerde minerale zuren het geval is. Bij de verbranding onderscheidt men verschillende graden: bij den geringsten graad ontstaat eene ligte , roosachtige (erysipelateuse) ontsteking der huid, welke in eenige dagen geneest. In den tweeden graad is de roodheid met zwelling verbonden, verheft zich de opperhuid met blazen, welke met vocht gevuld zijn, langzamerhand opdroogen, loslaten, of wanneer zij geopend worden, eene korst vormen, waaronder zicli eene nieuwe opperhuid vormt. In nog hoogeren graad deelt de ontsteking zich ook nog aan het onder de huid (corium) gelegene celweefsel mede: er ontstaan groote blaren, welke altijd in ettering overgaan, hevige pijnen, aanmerkelijke koorts, zenuwachtige verschijnselen zijn aanwezig, de genezing gaat slechts langzaam voort , en op de gebrande plaatsen blijven niet zelden likteekenen achter. In den lioogslen graad zijn de beleedigde deelen zwart, verstorven of geheel en al verkoold , en dien ten gevolge de levenskracht geheel verstoord. Bij het beoordeelen van eene verbranding komt het echter niet alleen op den graad aan■ de uitgebreidheid en de omvang der verbranding, alsmede de organen ■welke daarin deelen, zijn voor de beslissing van het uiterst gewigt. Verbrandingen toch in eenen geringen graad, kunnen, wanneer een belangrijk groot gedeelte van de ligchaams-oppervlakte daarin betrokken is, doodelijk worden, omdat alsdan de functie der huid op eene nadeelige wijze gestoord is, er belangrijke bloedophoopingen naar hoofd en borst ontstaan, en de dood daarvan het gevolg kan zijn. Eindelijk moet ook hier de individuele gesteldheid, als leeftijd, constitutie enz. in aanmerking komen. Aa,NM. Dat hij verbrandingen liet levensgevaar veel minder van den graad, dan wel van de uitgebreidheid afhangt, heeft rust voortreffelijk aangetoond, naardien hij, de door de beschadiging der huid opgeherene verrigting der zelve, als de oorzaak beschouwt, welke zoo nadeelig op de dierlijke huishouding van het geheel inwerkt, dat het leven niet meer bestaan kan. Z. diens Magaz. 17e D. 1824. blz. 48. Yan daar de doodelijkheid der verbrandingen bij menschen, die in eenen ketel met kokend vocht gevallen zijn, waarvan inmetzger's System, d. ger. Arzn. blz, 125. eenige voorbeelden verhaald worden. Het voorbeeld eener verbranding van vele menschen door de ontploffing van een vuurbol, heeft bemer in zijn polizeil. gerichtl. Chemie, 2e uitg. blz. 442. medegedeeld. Z. ook het geschrift van chr. a. georgi, over ver om zich grijpende en diep doordringende verbrandingen. Dresd. en Leipzig. 1828. 8. (Doodelijke verbranding van verscheidene artilleristen, welke met de herstelling van een vuurwerk in een Laboratorium bezig waren. De gansche kamer werd in vuur en vlam gezet, de ingeademde, als brandende lucht had de longen der ongelukkigen als het ware geheel en al verkoold.) §. 278. Hevige inwerking der koude op liet menschelijk ligchaam brengt bevriezing te weeg, welke insgelijks in verschillende graden voorkomt, zicli plaatselijk als eene roosachtige ontsteking der huid (vorstbuilen) voordoet bij algemeene inwerking echter verstijving en volledige werkeloosheid der deelen, schijndood en den wezenlijken dood na zich s cept. e vorstbuilen (Perniones) breken somtijds door, en dan ontstaan belangrijke, der genezing lang wederstand biedende zweren. Ook au, ten gevolge van de, door de koude voortgebragte, ontsteking, versterving ontstaan, met al de daaraan verbondene verschillende uitgangen. Aasji. Bevriezing heeft meestal ten gevolge van een ongelukkig toeval plaats : om die reden maken de lijken van bevrozenen zelden liet onderwerp van een h«>,M • , de'fractuur6 als" k" t' "T"' Wa-rsch'Jn1ijkheid kar, men de,"nood" nactuur als het gevolg van een lievig, de fissimr , i , een niet zoo sterk uitwendig geweld beschouwen , en daaruit "afldden" ' dat' men br, eene fractuur meer reden heeft om voor inwendige beleedi!™!del f, ptrtbL13!' ydr ^ rne fissuur-Hierop k,mnen ^ , ' in gestotene wonden, welke door de schedelbeenderen heen- T-0 " "W Te. 1 lARSEr een voorbeeld in zijne Denkwürdigkciten 2. D 1,1 z n hl 1L ?'™1™" doorboorde het achterhoofd.) In hskke's Zeitschr. 43. geeft ADELMiKiv herig, van eene doodelijlce hersenwond bij eenen 45 - mede in hetwelk een 20 jarig man het voorhoofds-been door eeTknipmêf doof boord en het regter hersen-halfrond verwond werd. Yergel. ook gbafp's n deelvelling betreffende het iepalen van de doodclijkheid eener wond, welke dóór XeTad mi " hme"feM WaS aangeiraSt' "» 6 den dood ten gevolge had In „ESKE'S Zeitschr. 35. D. bh. 54. - Zie over het van één rjk"'aT S 65 li' Schelle")een den oesophagus en diens gevolgde genezing Z. mach Ch.r. for. spee. blz. 337. Lahmmeck ¥erhaalt het eval ®an eene verwonding des slokdarms door eenen steek, waardoor tevens de lono- betroffen was. »a 7 maanden volgde de dood door uittering: de wond des slokdarms was zoo goed als genezen. T. a. pl. blz. S45. Verhel ook W 1 5. aangehaalde, opstel van KDST. ° k het' lD de VOr'&e #. 298. Onder de aan den hals gelegene bloedvaten zijn als de belangrijkste te beschouwen de aan beide zijden gelegene, gemeenschappelijke hoofdslagader (Carotis communis) met hare vertakking in Carotis esterna en interna, de bovenste schildklier slagader (Art. thyreoidea superior) de linguabs, de inwendige kaakslagader (Art. maxillaris interna) alsmede de inwendige halsader (Venajugularis interna). — Verwondingen van deze bloedvaten kunnen en. moeten door verbloeding doodelijk worden, zoodra hierin niet door eene kunstmatige behandeling voorzien wordt. Bij het beoordeelen van deze verwondingen moet er derhalve vooral op gelet worden, of er hulp is aangebragt dan niet: is Aen™nde ronder kunsthulp gestorven, dan moet deze beleedigmg altijd voor eene noodzakelijk doodelijke verklaard worden, daar het bloed onophoudelijk wegstroomt. Dit geldt vooral van verwondingen van de Carotis, de Maxillaris interna, aan welke laatste zelfs met betrekking tot hare heelkundige behandeling, de grootste zwarigheden verbonden zijn alsmede van de Venajugularis interna. De vorderingen der nieuwere Heelkunde, waardoor de Carotides met goed gevolg onderbonden zijn, hebben derhalve op de leer der geregtelijke geneesunde m zooverre haren invloed uitgeoefend, dat de verwonding van de bovengenoemde bloedvaten, niet meer tot de algemeen en zonder uitzondering doodelijke, kunnen gerekend worden. Maar ook de verwondingen der Art. thyreoidea superior en der Art. lingualis kunnen door hare bloeding doodelijk worden: bij beiden is echter insgelijks de onderbinding mogelijk. Die van de Art. maxillaris externa daarentegen zijn in zooverre minder gevaarlijk, als daarbij niet oogenblikkeüjk Jiuïp noodig ls , en de bloeding, totdat deze wordt aangebragt ;,00-. ( ^ 'ian 8est»ld worden. Ook bij verwondingen van de eud joga ans externa kan de bloeding door compressie en onderBinding worden bedwongen. Aanji. Bij verwondingen van bloedvaten moeten steeds alle omstandigheden te zamen in aanmerking komen en de Wn gegevene aanwijzingen zijn a,_ gemeene grondstell,„gen. Behartiging verdient de opmerking Tan langenbeck; " Uat het een Sroot Tersclul maakt °f de Carotis of hare vertakking verwond is m de nabijheid van knndige heelmeesters, — een is niet voldoende, _ dan wel daar, waar geene heelkundige hulp zoo spoedig bij de hand is. Dienvolgens maakt 1 liet verschil praesente chirurgo en absente chirurgo." T. a. pl. blz. 474. — In denzelfden geest heeft zich heske uitgelaten. » Uit het niet gevaarlijke , of de mogelijkheid om het gevaar , aan de verwonding van een groot bloedvat verbonden, welke bij eene heelkundige kunstbewerking dikwijls met opzet wordt toegebragt, te verwijderen , kan men volstrekt geene gevolgen trekken , toepasselijk op geregtelijkgeneeskundige gevallen." Abliandl. 3. D. blz. 79. Een merkwaardig geval van halsverwonding, waarbij de Yena jugularis interna verwond werd en niettegenstaande de zorgvuldigste behandeling door den dood gevolgd werd , verhaalt TACHEHON in de Arch. gén. de.médecine. Fevr. 1837. blz. 162. §. 29®. Verwondingen van groote, aan den hals gelegene, zenuwen zullen wel meestal te gelijk met andere beleedigingen "voorkomen: bij gestokene wonden echter kunnen zij afzonderlijk getroffen zijn. Bij het gewigt echtei der halszenuwen, is de verwonding yan dezelve hoogst gevaarlijk, en brengt vreesselijke pijnen, hevige stuipen, Tetanus (Starkramp) en zelfs den dood te weeg. Verder komt hierbij nog altijd in aanmerking, dat deze zenuwen voor organen bestemd zijn, wier voor het leven zoo noodzakelijke verrigtingen door de verwonding gestoord worden. Het tiende zenuwpaar (Nervus. vagus), de middelrifs-zenuw (Nervus phrenicus), en de Nervus sympathicus magnus moeten hier voornamelijk genoemd worden. Aanm. Belangrijk zijn de proeven op dieren, genomen door MAGEKDIE , DiiïlHJ , JOH. MiiLLER en anderen met betrekking tot het gewigt der genoemde zenuwen. Zij zijn bijeenverzameld bij brach , Chir. forens, spec. blz. 222. en volgg. Ten aanzien van halswonden, verdienen, behalve de voornaamste handboeken der Heelkunde, nog nageslagen te worden : c. ferd. tschierschki, Quaedam de colli laesionibus. Berol. 1823. 8. J. f. dieffenbach, Beobachtungen über Halswunden. In rust's Mao-azin, 41 D. 1834. blz. 395. siebeshaait, Art. » Halsverletzungen" in diens Encyclop. Iiandb. der get. Arzn. 1. D. blz. 649. ü. Verwondingen aan de borst. §. Sffi©. Bij borstwonden moeten de niet doordringende, uitwendige (Vulnera non penetrantia) yan de doordringende (Vulnera penetrantia) onderscheien worden. Bij de laatsten zijn zeer dikwijls, maar niet altijd, deelen, welke binnen in de borstkas liggen, verwond, en zijn zulke verw ondingen door stekende werktuigen of schietgeweren toegebragt. Eclitei unnen. ook inwendige wonden door kneuzingen, slagen, worpen o c ooi eenen val enz.; waarbij geene uitwendige wond, in eene naau- were beteekefils des woords, aanwezig is, zfjn te weeg gebragt. Als miadeiijke gevolgen van borstwonden zijn -van groot belang de latexplaats grijpende ontsteking, ettering, uitstorting, verlamming en kond vuur. Nadeelig werken daarbij dikwijls de na borstwonden teruggeblevene bgchamen, terwijl eindelijk ook nog de verwonding der beenderen , welke de borstholte vormen, de aandacht verdient. ^ Aamm. Over de verdeeling der borstwonden Z. bichter's Anfiingsp-ründe der Wundarzneik. 4. D blz, 311. De doordringende borstwonden heeft c. maïer verdeeld; 1) m Yulnera penetrantia simplicia; 2) Vnlnera penetrantia complicata inet verwonding van inwendig gelegene deelen); 3) Yulnera penetrantia complicata (aanwezigheid van vreemde ligchamen , bloeduitstorting, luchtophooping , breuken der ribben enz.). Z. Tractatus de vulneribus pectoris penetrantibus. 1. Petrop. 1823. 4, p. 15. §. 301. De m de borstholte gelegene hoogstgewigtige levensorganen, voornamelijk het hart en de longen , maken de borstwonden hoogst gevaarlijk , waarom zij dan ook bij hare beoordeèling dikwijls als noodzakelijk doodelijk, in den uitgestrektsten zin, moeten verklaard worden. Eene langdurige kwijning ontwikkelt zich dikwijls na borstwonden, waarvan eindelijk nog de dood het gevolg kan zijn, welke dan altijd met de ontvangene beleediging in verband moet gebragt worden. Óok is het juist hier, dat de vroegere gezondheidsstaat, de ligchamelijke gesteldheid en de gansche ligchaamsbouw, vooral wanneer deze tot borstziekten voorbeschikt, of deze reeds werkelijk zijn tot stand gekomen, den grootsten^ invloed uitoefenen, en den geneesheer de wond voor noodzakelijk doodelijk doen verklaren. Zoolang dc verwonde nog leeft, is daarbij de diagnosis van den aard en uitgestrektheid der verwonding dikwijls moeijolijk, en het is dan ook uit dit oogjiunt beschouwd, dat het gewigt -van borstwonden nog verhoogd wordt. Aam. De veelvuldige doodelijkheid bij borstwonden, neemt vooral nog daardoor toe, dat dikwijls verscheidene borstorganen te gelijk getroffen worden, hetgeen vooral bij geschotene wonden, maar ook bij gestokene het geval is. Borstwonden kunnen zich ook nog eeuen weg in de buikholte gebaand , en de hierin gelegene ingewanden getroffen hebben. Vergel. auac, merkwaardig geval eener borstwond in henke's Zeitschr. 1. D. blz. 109. (Een steek was door het middelrif van de borst tot in den maag doorgedrongen.) Bodenmüller aldaar 17 D. blz. 2 . (gestokene wonden, welke tusschen de vijfde en zesde rib ingedrongen, de tusschennbbige zenuwen , de ader en slagader doorgesneden , het middelrif", de lever, galblaas en de maag verwond hadden.) §. 302. De niet doordringende, oppervlakkige borstwonden, zijn, vooral wanneer daarbij geene belangrijke bloedvaten getroffen zijn, doorgaans niet gevaarlijk, en moeten als eenvoudige, ligt voor genezing vatbare vleeschwonden beschouwd worden. Zijn echter de onder de sleutelbeenderen (Clavicula) gelegene ondersleutelbeensvaten ( V asa subclavia) beieedigd, dan is zulk eene wond, wanneer niet spoedig hulp door onderbinding wordt aangebragt, voor noodzakelijk doodelijk te houden. Even zoo is het gelegen met verwondingen van de tusschenribbige slagaderen, waarvan het gevaar toeneemt, hoe digter zij bij den ruggegraat getroffen zijn. Ook de verwonding van de uitwendige manslagader (Mammaria externa) kan door eene doodelijke bloeding gevolgd worden. — Bij inwerking van een stomp geweld (Contusio) komen de gevolgen daarvan op de longen en het borstvlies (Pleura) in aanmerking: binnen in de borstholte kunnen bloedvaten verscheurd zijn, zoodat inwendige bloeduitstorting, bloedhoest enz. ontstaan, terwijl ook de opvolgende ontsteking (Pleuritis, Pneumonie) niet moet worden voorbijgezien. — Bij het vrouwelijk geslacht kunnen verwondingen van de borstklier (Mamma) ontsteking, verettering en verharding na zich slepen. Aa,nm. Hetgeen boven §. 298. ten opzigte van de onderbinding der vaten van den hals is opgemerkt , geldt ook hier van de onderbinding der Subclavia. Deze is in denlaatsten tijdniet alleen dringend aangeraden, maar ook werkelijk volvoerd : de absolute doodelijkheid van hare verwonding blijft niettemin volkomen bestaan. Zoo heeft la.ngenbeck de Subclavia met een gelukkig gevolg onderbonden , wegens eene verwonding van de Art. axillaris. Z. diens neue Biblioth. fiir die Chirurgie 4. D. blz. 545. — Vergel. ook de drie gevallen van golles in het Edimb. med. and surgic. Journ. Jan. 1815. Art. 1. welke echter ongelukkig afliepen. De gevallen, waarbij de onderbinding gelukt was, kunnen geenszins op het oordeel bij gewelddadige verwondingen der genoemde slagaderen van invloed zijn. §. 8©$. Breuken van het borstbeen en van de ribben moeten altijd als gevaarlijke wonden beschouwd worden, te meer omdat daarbij doorgaans complicatiën aanwezig zijn, waardoor het gevaar nog toeneemt. Gebrokene ribben belemmeren de ademhaling, zij kunnen het borstvlies (Pleura) en zelfs de longen prikkelen en verwonden en daardoor ontsteking met alle hare gevaarlijke uitgangen te weeg brengen. 'Bij belangrijke breuken der ribben kan de buitenlucht binnendringen, de borstholte opzwellen en de ademhaling in den hoogsten graad storen. Ook zijn er aan de genezing van deze fracturen groote zwarigheden verbonden; de voortdurende prikkeling der beeneinden onderhoudt de tot stand gekomene ontsteking der Pleura en longen, en kan den dood na zich slepen; om die reden heeft boiin de breuk van verscheidene ribben tot de volstrekt doodelijke wonden gerekend, en deze wijze van zien verdient volkomene goedkeuring, daar zoowel bij de breuk der ribben als bij die yan het borstbeen, de in de borstholte gelegene organen doorgaans aanmerkelijk in die beleedigingen dtfblen, Constitutie en voorbesehiktheid tot longlijden moeten daarbij altijd in overweging worden genomen. — Kneuzingen en schuddingen der borst kunnen, wanneer liet beenvlies der ribben of van bet borstbeen beleedigd is, beeneter (Caries) ten gevolge hebben. Ook de longen kunnen daarbij m het lijden betrokken worden en kan er ontsteking met overgang m ettering enz. ontstaan. Aam. Bohn's volkomen juiste meening over de breuk Tan verscheidene ribben is te vinden m diens werk de renuneiatione vulner. blz. 293. — Oordeelvellin gen over gebrokene ribben in ÏHI'S AufS. 8. Samml. bh. 1. en in ealdingkii's n. Magaz. l.D. bh. 183. — Eene waarneming van eene dwarse breuk van het borstbeen als gevolg van inspanning bij de baring bij eene vrouw van 25 jaren , welke me, den dood emdigde, is in E. SIEB0iB's Jpurn. der Geburtsh. 8. D. mz. 8Ö0. medegedeeld. §. ■Bij de doordringende borstwonden komt het op derzelver graad alsmede op de organen, die daarbij gewond zijn, zelve aan. Zij kunnen plaats vinden zonder of wel met beleediging van de in de borstholte gelegene deelen: m het laatste geval kunnen zoowel de Iongen als het hart, de groote bloedvaten, de spijshuis, de horsthuis (Ductus thoïacicus) of het middelnf getroffen zijn. Dikwijls zijn verscheidene deigenoemde deelen verwond, waardoor het gevaar, hetwelk reeds uit de leleediging van een dezer organen voortspruit, nog groot er wordt Behalve het gewigt der aangedane deelen zelve, komen bij doordringende wonden nog de bloeding, de opvolgende ontsteking met hare uitgangen, het schadelijke van het indringen van de buitenlucht, en somtijds nog de aanwezigheid van vreemde ligchamen in aanmerking. W Zoo verhaalt j. tering van eene gestokene wond, waarbij eene afcebrokene sabelpunt » de wond der borst was blijven steken. Op den 14en L na de verwondmg werd het 9 duimen lange puntige, sabelstuk. met algemeene verligting van den lyder verwijderd. De lijder was herstellende , toen hij door 3"l) bk'317 6 * WCrd aanSetaSt en stierf" Sahb- chir. Zeit. 1819. 3®S. Eenvoudig doordringende borstwonden, waarbij slechts de zak van het oorstvlies geopend is, zijn in den regel op zich zelve niet gevaarlijk, maar kunnen zulks worden door de daarop volgende ontsteking waartoe de mgedrongene of „0g binnendringende lucht als medewerkende oorzaak beschouwd moet worden. Ofschoon nu ook binnengedrongen bloedde ademhaling bemoeijelijken kan, zoo heeft de ondervinding echter geleerd, dat een weinig teruggeblevene lucht en bloed, met 700 nadeelig werken als men vroeger wel gemeend heeft. Is de wond zeer wijd, dan kan er wel is waar een gedeelte van de long uitzakken, maar kan cle repositie gewoonlijk weder volbragt worden. Gelukt deze echter niet, dan sterft het uitgezakt gedeelte der long af, en kan naderhand onderbonden en afgesneden worden, waarna de genezing dan nog volgt. Zeer gevaarlijk cn zelfs doodelijk zijn grootere wonden van de beide zakken van het borstvlies, waardoor een samenvallen (Gollapsus) der longen wordt te weeg gebragt; volgt nu de dood hierop spoedig, dan moeten zulke wonden voor noodzakelijk doodelijk verklaard worden. Aanm. Richter komt vooral de eer toe, aangetoond te hebben, dat de in de borst aanwezige lucht, wanneer deze slechts ongehinderd uit en in kan stroomen, de ademhaling minder belemmert, dan men vroeger wel geloofde. Z. diens Anfangsgriinde der Wuridarineik. 4. D. blz. 323. Daarenboven leert de ondervinding, dat vele lijders zich kwalijker bevinden , wanneer de wond met cene pleister bedekt is, en zich beter en vrijer gevoelen, wanneer deze weder is verwijderd. Verscheidene voorbeelden van uitzakking der longen en derzelver gelukkige genezing heeft langenbeck t. a. pl. blz. 487. bijeenverzameld. §. soe. Verwondingen der longen zelve moeten zeer verschillend beoordeeld worden; wanneer de dood daarvan het gevolg is, dan kan eene zoodanige zoowel als noodzakelijk, als ten gevolge van bijzondere omstandigheden , als toevallig doodelijk beschouwd worden. Iedere verwonding der long echter moet voor gevaarlijk gehouden worden, daar ook uit kleine wonden eene aanmerkelijke bloeding (Haematothorax) ot overgang van lucht in de holte der Pleura (Pneumatothorax) volgen kan, terwijl er altijd de mogelijkheid eener plaatsgrijpende hevige ontsteking met hare uitgangen aanwezig is. Elke beleediging der longen, welke met eene zóó belangrijke bloeding gepaard gaat, dat de best mogelijke behandeling daartegen niets kan uitrigten, moet voor noodzakelijk doodelijk verklaard worden, hetzij de verwonde sterve aan verbloeding, hetzij door stikking bij nog aanhoudende inwendige bloedstorting. Diegene, welke door eene hevige ontsteking voor den lijder doodelijk zijn, moeten insgelijks voor doodelijk, en wanneer de constitutie des verwonden den uitgang der ontsteking in ettering begunstigt, zelfs voor individueel doodelijk gehouden worden. — Gekneusde en geschotene wonden slepen het ligtst ettering en versterving na zich. — Is daarentegen de verwonde verkeerd behandeld , is de Paracenthesis tot verwijdering van het bloedextravasaat, nadat de inwendige bloeding heeft opgehouden, en door welke operatie de verstikkingsdood had kunnen voorkomen worden, verzuimd, dan kan het oordeel met betrekking tot de doodebjkheid minder streng uitvallen; om die reden is het van belang, ofschoon het dikwijls uiterst moeijelijk is, uit de toevallen, waaronder de dood heeft plaats gehad, en uit de bevinding aan het lijk, op te sporen, of de verwonde door verstikking dan wel door verbloeding gestorven is. — Verder valt nog op te merken, dat verwondingen der long een langdurig lijden kunnen ten gevolge hebben , hetwelk nog na verloop van eemge jaren den dood kan veroorzaken: in dit geval echter moet de verwonding, met inachtneming van alle zich aanbiedende omstandiolieden, meestal slechts uit het oogpunt van toevallige doodelijkheid beschouwd worden. Aanm. Voorbeelden van belangrijke verwondingen der longen , welke zeer spöedïg door den dood gevolgd werden, zijn te vinden in plu's Aufs. 2. Samml. geval 17 en 19. Even zoo in henke's Zeitsch. 20. E.-H, blz. 389. (oordeelvelling van ieck). Herstellingen van zeer zware belqedigingen der longen daarentegen worden onder anderen verhaald in richter's Biblioth. 7. D. blz". 773. door hacquet en aldaar 15. D. blz. -563, door köleb , alsmede in kopp's Jahrb. 11. D. blz. 120 door klein. Belangrijk is het door amelüng in iiüfeland's Journal 43. D. Nov. 1816. blz 3 medegedeelde geval: Een soldaat werd op den 6en Julij 1809 in den da* bij Wagram door een vijf lood zwaar scherpkant% stuk ijzer in bet midden van den regter longenkwab verwond: met dit stuk in de longen maakt hij op eenen openen boerenwagen de verre reis van 100 duitsche mijlen naar Darmstadt, zonder, naar gelang van het gewigt van bet beleedigde orgaan, belangrijke bezwaren te ondervinden : vrolijk en wel te Darmstadt aangekomen, bezoekt hij aldaar dansmuzijk en herberg en sterft na verloop van zes maanden , maar niet onmiddelijk aan de gevolgen der verwonding, maar aan buikwaterzucht. — Vergel. over verwondingen der longen in het algemeen lansemeck t. a. pl. blz. 601. §. 307. Verwondingen van het hart, welke binnen in hetzelve doordringen , zoodat het bloed onafgebroken naar buiten kan stroomen, moeien onvoorwaardelijk tot de klasse van, onder alle omstandigheden, noodzakelijk doodelijke gerekend worden, hetzij de kamers of boezems getroffen zijn, en hetzij de verwonding door eenen steek, schot, of door een hevig kneuzend geweld, hetwelk barsting van het hart veroorzaakte, is aangebragt. De tijd, wanneer de dood volgt, kan hierbij op geenerlei wijze in aanmerking komen, daar bij gestokene wonden de dood eerst na dagen kan plaats hebben. Even doodelijk zijn de verwondingen van de, het hart omgevende krans-slagaderen, waarbij insgelijks a e hulp vruchteloos is. Oppervlakkige verwondingen van liet hart, waarbij de krans-slagaderen niet getroffen zijn, spierwonden, worden wel is waar in de meeste gevallen, door de daarop volgende hoogst gevaarlijke ontsteking door den dood gevolgd, maar niettemin zijn er enkele gevallen van genezing dezer wonden bekend, even als ook andere omstandigheden, bv. eene verkeerde behandeling, het oordeel eenigermate kunnen verzachten. Verwondingen van het hartzakje (Pericardium) zijn op zich zelve wel niet zoo gevaarlijk, als door oudere schrijvers (Bom, Teicidieyer) beweerd wordt, maar aan den anderen kant ook niet zoo ligt te achten, als anderen (Hailer) zulks gedaan hebben. Gewoon- / lijk echter gaan daarmede nog andere verwondingen gepaard, waarin het lioofdgevaar te zoeken is, en even zoo is de ontsteking van het hartzakje, welke zich aan het hart mededeelten in doodelijk extravasaat kan overgaan, bij deszelfs verwondingen in het oog te houden. AawM. De tijd, waarop na verwondingen van het liart de dood plaats heeft , kan hij de beoordeeling van de doodelijkheidniet in aanmerking komen, naardien de ervaring leert, dat na wonden van het hart het leven nog eenigen tijd kan voortduren , zonder dat daarom de dood te voorkomen is. Z. o. a. D. w. triller resp. J. tr. wl-li7.11a n.n , de mirando cordis vnlnere post XVI demum diem lethali. Vitemb. 1775. 4. (Ook in schlegei's Coll. opusc. ad med. for. speet. vol. V. p. 349.) Een dergelijk geval, in hetwelk na eene doordringende wond van het hart het leven insgelijks bijna 14 dagen voortduurde , verhaalt fuge in het Edinb. med. and. surg. Journ. vol 14. 1818. April p. 129. Z. ook hdfeland's Journ. Jan. 1819. blz. 65. Van eene verwonding van het hart door een messteek, welke de verwonde nog 7 dagen overleefde, wordt in horn s Archiv, Sept. en Oct. 1829. b!z. 889. uit het Journ. hebdom. berigt gegeven. Andere gevallen zijn in metzger's Syst. d. ger. A. blz. 174. en door langenbeck t. a. pl. blz. 542. bijeenverzameld. Daarentegen bad do dood reeds 5 minuten na het ontvangen van eene wond van bet hart met een schoenmakerspriem plaats: Metzger's ger. med. Abliandl. 1. D. blz. 14.; op de plaats zelve na den slag met den hoef van een paard op de borst, waardoor ruptuur van de regter-liaitekamer werd te weeg gebragt: Grïfe en vvalther's Journ. 5. D. 1823. blz. 669.; tien minuten na de verwonding met een nennemes : Lakgenbeck t. a. pl. blz. 542. — Oordeelvelling over hartwonden Z. in pijl's Aufs. 2. Samml. 18e geval; kopp's Jahrb, 1. D. blz. 142. en 11. D. blz. 104. , iienke's Zeitsclir. 35. D. blz. 304. en 311. Van eene oppervlakkige beleediging van het hart geeft neürohr aldaar berigt 10. O. blz. 133.; de dood volgde na 10 dagen. — De geschiedenis eener genezene hartwond deelt ollesroth in SCHMUCKERS vermischte chir. Schriften 2e D. blz. 110. mede. Van werkelijk , door likteekenvorming günezene, doordringende hartwonden heeft alph SAnson een paar gevallen medegedeeld. Z. CRiiFF en waltiieu's Journ. 11. 1828. blz. 337. — Over de verwonding van het liartzakje Z. rohn t. a. pl. blz. 306. , teichmeijer instit. med. leg. cap. 23. (ju. 3. en kailer's Vorles. üb. d. ger. A. 2. D. Ie afd. blz. 441. '$• 3®®, Verwondingen van de groote bloedvaten, die onmiddelijk uit het hart ontspringen, zijn volstrekt (absoluut) doodelijk, naardien het bloed onophoudelijk uitstroomt, en de dood door geene hulp hoegenaamd kan verhoed worden, hetzij de.Aorta, de Yena cava, of een der longvaten verwond is. Ook verwondingen der Yena azygos zijn doodelijk, dewijl de belangrijke bloeding van dit vat op geenerlei wijze kan gestild worden. Verwondingen van eene der tusschenribbige slagaderen (Arteria intercostalis) komen zelden voor, daar dit bloedvat zeer beschut is; zij zijn echter gevaarlijker; hoe digter bij den ruggegraat deze slagaderen, als de plaats waar zij door de Aorta worden afgegeven, verwond zijn: de dood kan ligt onmiddelijk daarop volgen; is dit echter het geval niet, dan kan er een extravasaat in de borstholte gevormd worden , waarbij dan de Paracenthesis van toepassing is en het leven zoodoende kan bewaard blijven. Sterft echter de verwonde spoedig na het ontvangen der wond aan verbloeding, dan valt er aan de volstrekte doodelijkheid niet te twijfelen: werd echter de Paracenthesis bij bloeduitstorting in de borst verrigt of verzuimd, en is de lijder daarna gestorven, Uan moet het oordeel met zoo streng zijn. Hoe nader de wond bij het borstbeen gelegen is, des te gevaarlijker is zij. Verwondingen van de Art. mammaria interna staan gelijk met die van de Art. intercostalis, maar zijn niet zoo gevaarlijk, wanneer die aan de plaats harer oorsprong verwond is. Aanm Over eenenoogenblikkelijk doodelijkensteek in de Aorta op de plaats,waar de ongenaamde slagader ontspringt Z. DAHiët's Samml. medie. Gutachten, blz. 33. Over verwonding van de Arteria pulmonalis: Pm's Aufs. 7. Samml. blz. 119 Eene volkomens afscheuring van het hart van deszelfs vaten, dooreenen op hetligchaam gevallen boom, nam de. berghes waar. Z Preuss. med. Tereins-Zeit. 1841. No. 31. blz. 150. — Yan eene doodelijke verwonding der Art. intercostalis door een messteek , geeft p. j. schneider lierigt in henke's Zeitsehr. 9. D. blz 134 Yer»el ook eangerbeck t. a. pi. blz. 489. - Eene verwonding van de Art. mammaria "interna is door ïije 7. Samml. blz. 119. beoordeeld. Lakbeï verhaalt in zijne Denkwurdigkeiten I. blz. 647. een geval, in hetwelk de mammaria, digt aan de plaats , waar zij uit de subelavia ontspringt, verwond werd : er was uit dezelve veel bloed in de borstholte uitgestort, maar door eene insnijding weder verwijderd. De verwonde stierf in den nacht van den 8en op den 9en dag na de operatie. Ofschoon er eene dikke bloedprop op de mammaria werd waargenomen , zoo was deze echter met m staat , de bloeding te stillen. Eene volledige klieving van de mammaria interna nam langenbeck waart. a. pl. blz. 533: de long was daarbij tevens verwond. Onderbinding: de dood volgde echter eerst den anderen dag door oppressio pulmonis , en bij de sectie bleek het, dat er 4 ponden bloedl in den saccus pleurae aanwezig was. Een ander geval is mede aldaar te vinden blz. 537. Yerkregene stilling van den bloedvliet uit de verwonde mammaria interna door drukking. • §. 8©©. Ya n den slokdarm in de borstholte maakt eene verwonding wel niet anders mogelijk, dan wanneer ook andere deelcn getroffen zijn. Zuivere gestokene wonden kunnen wel weder genezen, maar belangrijke beleedigingen, bij welke het gebruikte voedsel in de borstholte geraakt (extravaseert), zijn hoogst gevaarlijk; volledige klieving van de spijshuis is echter onvoorwaardelijk absoluut doodelijk. (§ 297.) Verwondingen van tien ductus thoracicus, welke voor het overige ook niet op zich zelve alleen voorkomen, zijn insgelijks volstrekt doodelijk. Aanm. Eene verwonding van den ductus thoracicus, welke langen tijd daarna den dood ten gevolge had , is door langelott in tiioh. sertiiolihi Epist. med. cent. 3. cp, 37. medegedeeld. Yolledig zijn in casper's Wochensckr. 1835, No. 41 en volgg. door rüdoipiir de doodelijkheid van de wonden van de borstbuis behandeld. Yergel. ook bsach, chir for. spcc. hlz. 329. §. Verwondingen van liet middelrif zijn onder de hoogst gevaarlijke te rekenen, zonder dat daarbij in aanmerking komt of liet spier- dan wel het peesachtig gedeelte getroffen is. Het gevaar ligt in het ligtelijk ontstaan van ontsteking, welke door de aanhoudende beweging van het middelrif bij de ademhaling begunstigd wordt 5 dikwijls wordt deze gevolgd door kramp- en andere zenuwtoevallen, terwijl er daarenboven nog vrees bestaat voor het in de wond geraken en beklemmen van onderbuiksingewanden , gevolgd door ontsteking en versterving. Dit laatste toeval maakt de verwonding tot eene volstrekt doodelijke. Dat het middelrif ook van uit den onderbuik kan getroffen worden, behoeft wel niet vermeld te worden. Aanm. Over het noodelooze onderscheid , of het spier- dan wel het peesachtig gedeelte getroffen is,Z. bohn, de renunc. vulner. blz. 327. — Eene kleine wond van het middelrif, en wel van het spierachtig gedeelte, veroorzaakte hevige koorts , aanhoudend ijlen, kramptrekkingen van de gelaatspieren en van het geheele ligchaam , waaronder de verwonde stierf. Oordeelvelling van berends in pijl's Aufs. 7, Samml. blz. 145. Eene doodelijk gewordene scheur van het middelrif nam DANIëL waar : Samml. med. Gutachten, blz. 35. Z. ook Case of hernia ventriculi from external violence, wherein the diaphragma was lacerated without fracture of the ribs , mcdegedéeld door thom. "VVJIEELWRIGILT in de medico-chir. Transact, vol. VI. London. 1815. 8. blz. 374. Een dergelijk geval zag osbergiiatjs ; vergel. casper's Wochenschr. 1837. blz. 391. Ook hier was een groot gedeelte van de maag en het Colon transversum in de borstholte geraakt. Yan eene 32 jaren geduurd hebbende dislocatie van de maag naar den linkerzak van het borstvlies, ten gevolge van eene geschotenc wond in het middelrif, hebben SCHÜIER en MAMFEberigt gegeven. Z. Preuss. med. Vereins-Zeit. 1846. No. 26. blz. 123. — Vergel. ook G. s. dreifus (onder de leiding van H. F. van autenrieth) Abh. über die Brüche des Zwerchfells in Beziehung au.f gerichtl. Arzneikunde. Tubing. 1829. 8. §. si®. Verwondingen van de zenuwen van het hart, zijn even als die van het middelrif (Nervi phrenici) onvoorwaardelijk doodelijk. Daarbij zullen echter wel altijd nog andere verwondingen aanwezig zijn (z. § 299). Een stoot, worp, of trap op de hartgroeve of den maagstreek dooden dikwijls snel en oogenblikkelijk, waarbij de lievige schudding van de maagvlecht in aanmerking komt, zonder dat dan bij de lijkopening eene verwonding is waar te nemen. Aanii. Henke verhaalt het door hem waargenomen geval, dat een molenaarsknaap door den worp van eene niet zeer prooien steen gedood werd, zonder dat er eenige andere verwonding hij de lijkopening werd waargenomen. Lehrb. der ger. Med. (). 398. blz. 277. Een dergelijk geval is reeds door eoiïn medegedeeld , in hetwelk een knaap door het werpen met een sneeuwbal op den hartkuil gedood werd. De renunc. vulner. p. 329. vestigd wordt. Zijn echter de deelen zóó digt aan liet bekken afgesneden, dat de bloedvaten niet meer onderbonden kunnen worden, dan moet de verwonding voor absoluut doodelijk verklaard worden. — Is de voorstanderklier (Prostata) verwond, dan volgt er ligt verharding en seirrhus, waardoor moeijelijkheden in de urine-lozing en seirrhüs worden voortgebragt. — Wonden, kwetsingen, wegneming van de ballen, veroorzaken wel belangrijke toevallen, maar zijn slechts onder buitengewone omstandigheden doodelijk. — Verwondingen van de zaadstreng en van de zaadvaten binnen de buikholte zijn noodzakelijk doodelijk; bij hare verwondingen buiten de buikholte kan echter de bloeding gestild worden. — De zaadblaasjes kunnen uit hoofde hunner ligging, niet anders dan met andere deelen te gelijk verwond worden; hunne vernietiging alleen is niet gevaarlijk, maar kan eene voortdurende hinderpaal voor de voortteling zijn. Over het algemeen moet deze laatste omstandigheid, als gevolg van elke beleediging der mannelijke teeldeclen , in aanmerking komen. Aamm, Lansenbeck verhaalt in zijne Nosoï. en Therap. der Chir. Krankli. 4. D. blz. 399, aanm. : » Een reiziger sneed zich met een scheermes den penis en liet scrotum af. Toen ik bij hem kwam, vond ik hem zonder bewustzijn, en met alle verschijnselen van eene hevige verbloeding. Ofschoon hij niet meer bloedde, onderbond ik de vaten van den penis en de spermatica interna. Hij genas volkomen. - Een gelijksoortig geval bevindt zich in SGirMöCKER's verm. chir. Schrift. 3. D. blz. 331. Penis, scrotum en testikel waren afgesneden , en toch volgde er genezing. Vergel. ook de kritische Jahrb. d. Staatsarzneik. van knape en IIECKEU, 3. D. blz. 3X4 en KOïï's Jahrb. 3e D. blz. 349. In cas- TEIl's Wochenschr. 1837. No. 44. vindt men eene Castratio medegedeeld , uit wraakzucht door een ander verrigt: Zij was echter lege artis uitgevoerd. Een gelijksoortig geval , waarbij echter de wegsnijding van den bal slechts beproefd werd, Z. in de med. Zeit. des Vereins für Heilkunde in Preussen. 1837. No. 39. blz. 144. $. 839. Verwondingen van de uitwendige vrouwelijke geslachtsdeelen zijn, uithoofde van de groote gevoeligheid, ligt oorzaak van een hevig', zelfs gevaailijk lijden. Zij komen vooral bij verkrachting en slechte behandeling van barenden in aanmerking. ' (Z. beneden Hoofdst. 5. van misslagen in de kunst door geneesheeren). De scheede (Vagina) kan door het invoeren van puntige en snijdende werktuigen verwond worden; bloeduitstorting, ontsteking en veretteriBg, moeijelijkheden in de urine-lozing, blaas-scheede-fistels kunnen de gevolgen zijn. maar worden zelden doodelijk. — Verscheuringen van de scheede in zwangeien toestand gedurende de verlossing, zijn echter altijd hoogst gevaailijk, en kunnen naar haren graad, den dood onvoorwaardelijk te weeg brengen. Uitzakking van ingewanden, bloedvloeijing, ontsteking en versterving kunnen de treurige gevolgen zijn. even als ook de belangrijke invloed op liet zenuwstelsel niet moet worden voorbijgezien, zoodat dikwijls de dood spoedig plaals heeft en alsdan de volstrekte doodelijkheid van zulke verwondingen, niet meer .kan betwijfeld worden. Bij beleediging van den achtersten wand kan tevens de endeldarm getroffen zijn en eene ongeneeslijke drekfistel het gevolg zijn. Is de voorste wand mede beschadigd, dan vindt men dikwijls ook verwondingen van de pisblaas. Aam. Verwondingen van de scheede, bij niet zwangeren toestand, welke genezen zijn , worden medegedeeld door RUIIFUS in RüSTS Magaz. 15. D. blz. 382. en langenbeck t. a. pl. blz. 597. In het eerste geval was eene vrouw van eene koornmijt op den steel van eene hooigaffel gevallen , welke in de scheede gedrongen was en eene 2 en eene halve duimen lange scheur veroorzaakt had. De ingewanden hingen buiten de genitalia. Na verloop van 6 weken had de genezing plaats gehad. Anders evenwel is het gelegen met verscheuring der scheede gedurende de verlossing, daar hierbij de aan de zwangere eigene voorbeschiktheid tot verwonding , het afscheuren der scheede van den baarmoedermond, de belangrijke bloeding enz. in aanmerking moeten genomen worden. Z. beneden Hoofdst. 5. $■ 33®. Ook bij verwondingen van de baarmoeder moet wel onderscheiden worden, of deze zich in eenen zwangeren toestand bevindt. — Verwondingen van den niet bezwangerden uterus door de buikbekleedselen heen, zijn wegens zijne diepe ligging zeer zeldzaam: de bloeding uit beleediging van de bloedvaten (Arteriae uterinae) kan gevaarlijk worden: Bij belangrijke kneuzingen van den onderbuik, b. v. door schoppen, kan de baarmoeder ook in den niet zwangeren toestand wel mede in het lijden betrokken worden. Ook is de uitwerking op de zenuwen, waarvan de baarmoeder in groote menigte voorzien is; niet uit het oog te verliezen. In verre de meeste gevallen echter, moeten verwondingen van de baarmoeder, als de dood daarojj volgt, niet altijd voor noodzakelijk doodelijk verklaard worden, daar er gevallen bestaan, waarbij de baarmoeder gedeeltelijk, ja zelfs geheel was weggesneden, zonder dat zulks voor het leven nadeelige gevolgen had. Verwondingen van de baarmoeder ten tijde der maandelijksche zuivering zijn met meer gevaar verbonden, dan buiten dezelve. Aanm. Beroemd is het geval geworden , hetwelk wrisberg verhaalt: De uteri mox post partum naturalcm resectïone. Götting. 1787. 4., waarin eene vroedvrouw den uitgezakten uterus afsneed en het kind in het leven behouden werd. Ook hebben faivre in liet Journ. de médeo. t. 68. p. 343 en ïerniiard in el. v. sieboid's Lucina 1. D. blz. 401. dergelijke gevallen medegedeeld. Met goed gevolg ondernam langenbeck de extirpatie van de geheele baarmoeder. X. diens neue Bxbliothek. f. d. Chir. 1. 1). blz. 551. en MAX iANGEtiBECK , de totius uteri extirpatione , Gölt. 1843. 4. — Door lisfranc is in een groot aantal gevallen de hals der baarmoeder weggenomen. Z. Maladies de 1'uterns d'aprés les l'ejons elin. de M. LISFRANC par 11. PAUIY. Par. 183Ö. 8. Daarentegen moet echter niet uit het oog worden verloren, dat de geheele extirpatie van de baarmoeder , welke in den laatsten tijd wegens kanker der baarmoeder ondernomen is, bijna altijd den dood tengevolge had, waarbij echter door het langdurig bestaande lijden, het organismus tot in zijn binnenste geschokt was. Z. meissner's Forschungen des 19 Jahrhnnderts im Gebiete der Geburtsh. u. s. w. 2. D. blz. 366. en 5. D. blz. 295.; alwaar een groot aantal gevallen van gedeeltelijke en volkomene extirpatie der baarmoeder met hare gevolgen zijn medegedeeld. $• 331, "Verwondingen, op de zwangere baarmoeder aangebragt, zijn daarentegen veel gevaarlijker, en tomen ook veelvuldiger voor, daar de in de lioogte gerezene baarmoeder, door de buikbekleedselen heen, gemakkelijk kan getroffen worden. Het groote gevaar en gewigt wordt te weeg gebragt door den grooten rijkdom aan bloed, door de in de zwangerschap verhoogde levenskracht, alsmede door de dikwijls voortgebragte vroeggeboorte. Verwondingen van het in de baarmoeder bevatte kind, kunnen ligt hiermede gepaard gaan. Intusschen is de soort van beleediging zelve de maatstaf: eenvoudige verwondingen moeten reeds daarom niet tot het getal der absoluut doodelijke gerekend worden , omdat zoovele voorbeelden van gelukkig doorgestane keizersneden het tegendeel bewijzen. Verscheuring der zwangere baarmoeder daarentegen is in verre de meeste gevallen volstrekt doodelijk, omdat zij hevige bloedingen en spoedig toenemende versterving, boven alles echter, eene het zenuwstelsel diep ingrijpende stoornis te weeg brengt. Dikwijls volgt de dood spoedig na dusdanige ruptuur, waarbij ook nog de overgang van het kind in de buikholte, en de verdere gevolgen, welke de daardoor noodzakelijk gewordene kunsthulp na zich sleept, in aanmerking komt. Bij eene plaats gehad hebbende ruptuur, moet ook nog wel worden nagespoord, of er ook tegennatuurlijke weekheid van de baarmoeder bestond, waardoor de verscheuring begunstigd werd. AanM. Over met gelukkig gevolg aan dezelfde vrouwen verrigte lieizer-sneden , Z. Cr. a- michae1is Abhandl. aus d. Gebiete der Geburtshülfe , Kiel 1833. 8. blz. 47. Miciiaelis, had zelfs aan eene vrouw te Kiel, deze operatie voor de vierde maal verrigt.. Z. Neue Zeitschr. f. Geburtsk. 5, D. blz. 1. — Eene verwonding der zwangere baarmoeder verhaalt Löffier in zijne Beitrag. 1. D. Leipzig en Alt. 1791. 8. blz. 195. : Het mes had zelfs de hersenen van het kind getroflen : Vroeggeboorte en genezing. —- Een ander geval deelt fritze mede in scHaiüCKER's verm. med. schr, 3. D. blz. 59. Eene zwangere vrouw had door de hoornen van een' os eene wond ontvangen , die tot in het ligchaam van de baarmoeder doordrong: Keizersnede met een gunstig gevolg. — Hoe doodelijk echter de verscheuringen van de baarmoeder zijn , bewijzen de door collins medegedeelde gevallen : van 34 individu s , welke te Dublin in het kraamhuis aan ruptuur der baarmoeder geleden hadden stierven er 32. Z, r. collins Practical treatise on midwifery etc. I-ondon. 1835. blz. 240, Ganlaï verhaalt in het Lond. med. Repository > vol, 3. 1815. blz. 150. de geschiedenis van eene ruptuur der baarmoeder, na welke demoeder in het leven bleef, en van tijd tot tijd beenstukken door den endeldarm ontlastte. Z. andere gevallen van genezene rupturen in de Salzb. med, Chir, Zeit. 1818, No. 0. blz. 93., in de med. chir. Transact, of London, Yol, 13, blz. 256. (S gevallen), en in de Londoa medic. Gaz. Maart 1836. bh. 854. Over verwonding van het kind in den moederschoot, na mishandeling der moeder , Z onder §. 448. 5- 333. Wonden der eijerstokken en eijerleiders kunnen wel niet zonder andere beleedigingen voorkomen. Zij zijn gevaarlijk en zelfs doodelijk dooide aanmerkelijke bloeding; ook kunnen daardoor verharding, scirrhus en ander organisch lijden veroorzaakt worden, terwijl zij eindelijk ook nog met betrekking tot de daarop volgende onvruchtbaarheid in aanmerïung komen. Aawbt. M anneer de in den laatsten tijd ondernomene exstirpatie der eijerstokken als grondslag voor de meening, dat zij niet doodelijk zijn , konde gelden, zoo is daarbij te bedenken , dat bij gene, volgens de regelen der kunrt , alzoo » praesente chirurgo" gehandeld werd. §■ 333. J3/ euhen der behJienbee/idereyi, door een hevig kneuzend geweld voort— gebragt, zijn zeer gevaarlijk, eensdeels omdat daarbij de noodzakelijk daaimede gepaard gaande hevige schudding van het ruggemerg nadeelig werkt, anderdeels ondat er zich bloed in de bekkenholte kan uitstorten. Vooral schadelijk zijn hevige stooten op het heiligbeen. Z. boven Beleedigingen van het ruggemerg, § 293. Aahm. Over eene , door eenen val te weeg gebragte breuk van bet linker heupbeen en den spoedig daarop gevolgden dood, Z. de oordeelvelling Tan loder in itTCHOLTZ Beitragen , 3. D. blz. 158. Over verwondingen van den onderbuik zijn te vergelijken : G. \v. eiciihoff , de vulnerum abdomen penetrantium lethalitate. Berol. 1829. 8. FABRICIES , Yersuch iiber die ersten Gründe der gerichtlichen Arzneikunde nnd die Anwendung derzelben auf Renunciation penetrirender Bauchwünden. In henke's Zeitscli. 27. D. 1834. blz. 237. Troschel, Yulnus abdominis. In rdst's Handb. der Chir. 17 I) 1836 8 bh 482. Brach, t. a. pl. blz. 343. F. Wonden der ledematen. §■ BB4. De ledematen, welke uit beenderen en spieren, alsmede uit bloedvaten en zenuwen bestaan, zijn wel is waar met betrekking tot het leven zelf geene onontbeerlijke deelen; niettemin kunnen verwondingen derzelve als absoluut doodelijk beschouwd moeten worden, alhoewel hier nog meer, dan bij de reeds opgegevene; de bijzondere omstandig- heden in liet oog te houden zijn. Alle soorten van wonden kunnen echter aan de ledematen voorkomen, zoowel gesnedene, gehouwene, gestokene, en geschotene, als kneuzingen, verscheuringen , volledige verwijdering, beenbreuken en ontwrichtingen. Het gevaar hangt voornamelijk daarvan af, of er ook belangrijke bloedvaten, zenuwen, of gewrichten beleedigd zijn: evenzoo komen als gevolgen van zulke verwondingen de ontsteking, verettering en koudvuur in aanmerking, alsmede nog de invloed, welke het onbruikbaar geworden of geheel verloren lid op het burgerlijk bestaan van den persoon uitoefent. Aanivt. De vorderingen , welke de nieuwere chirurgie over het algemeen gemaakt heeft, moeten ook op de beoordeeling van wonden der extremiteiten eenen wezenlijken invloed hebben, en bij deze laatste kan niet meer die gestrengheid worden in acht genomen, waarmede in dergelijke gevallen de vroegere leeraars in de geregtelijke geneeskunde te werk gingen. §. 335. Hoe digter bloedvaten verwond zijn bij de plaats , waar zij de borst of buikholte verlatende, zich naar de ledematen begeven, des te sterker is de bloeding. Bij zulke verwondingen van de arm- en dij-slagader (A. axillaris en cruralis), welke tot redding van den verwonde de onderbinding der subclavia en der art. iliaca externa, of in den hoogsten nood de exarticulatie van het lid noodzakelijk makeii, kan de dood slechts door zeer spoedige hulp worden afgewend: deze verwondingen zijn dien ten gevolge noodzakelijk doodelijk, wanneer er geene hulp wordt aangebragt, terwijl de moeijelijke uitvoering van de onderbinding en de twijfelachtige uitslag van de exarticulatien de zachtere uitspraak van toevallig doodelijk naauwelijks toelaten, wanneer de werkelijk beproefde hulp haar doel gemist heeft. Hoe verder daarentegen de bloedvaten van de plaats hunner oorsprong getroffen zijn, des te gemakkelijker zal men de bloeding door oogenblikkelijke drukking en daarop volgende onderbinding kunnen stillen, zoodat, al is de dood ook het gevolg , deze verwondingen meestal als toevallig doodelijk te beschouwen zijn. Slagaderbreuken, na verwondingen der slagaderen ontstaan, kunnen in verloop van tijd doodelijk worden. Hare beoordeeling hangt af van de mogelijkheid om door eene kunstbewerking hulp t« verschaffen, en van het gevolg, die deze operatie heeft; slechts zelden zal er sprake zijn van absolute doodelijklieid. Aanm. Zoo heeft langenbeck na eene gestokene wond in de okselholte de bloeding door de onderbinding der subclavia gestild. Z. diens neue Bibliothek., 4, D. 3. St. blz. 545. —Yan gelukte exarticulatien, vooral van de dij , zie de in henke s Lehrb. d. g. M. blz. £97. bijeenverzamelde gevallen - Yergel. ook liet oordeel van groothertogelijk Hess. medicinaal-collegie over de vraag : of, en in hoeverre- de behandeling eener verwonding der opperarm-slagader invloed op de noodzakelijkheid der later plaats gehad hebbende amputatie van den arm.gehad had. Yan graff, In IIFRKEV Zeitschr. 43. 0. blz. 45. $■ 330, De verwondingen van grootere zenuwen der ledematen zijn altgdzeer gevaarlijk, naardien zij de nadeeligste gevolgen en den dood na zich kunnen slepen; de laatste kan door stuipen, trismus en tetanus, verlamming en versterving worden teweeg gebragt, en moet dan naar omstandigheden als noodzakelijk gevolg van de verwonding verklaard worden. Is er versterving van de ledematen ontstaan, welke zich wel eens na belangrijk^ kwetsingen en stoornissen, b. v. na geschotene wonden voordoet, dan moet men wel in het oog houden, dat liet leven nog door de amputatie van het lid kan behouden worden, hetgeen ook van zeer zamengestelde breuken en verscheuring der zachte deelen geldt. Om die reden moet men bij het beoordeelen van dergelijke gevallen er wel op bedacht zijn, óf en onder welke omstandigheden de amputatie ondernomen is, daar het oordeel zelf daarnaar moet gewijzigd worden Aamm. De verschillende meeningen der wondartsen over de amputatie bij versterving; enz. zijn te vinden in sback's Chirurg forens, special. Hz. 430. Yergel. ook seiler , über AmpuUtion brandiger Gliedmaassen in med. ger. Hinsicht. In iienke s Zeitsclir. E.-H. blz. 1. — Over breuken en bare gevolgen zie boven 370. ° §. 331 . Wonden, die tot in de gewrichten doordringen zijn insgelijks van groot gevaar vergezeld. Zij veroorzaken hevige ontsteking der gewrichtsbanden met opvolgende Canes en eenen algemeenen hectischen toestand, zoo dat de amputatie hier slechts als het laatste redmiddel overblijft. Ook volgen op deze verwondingen zeer ligt trismus en tenanus, welk zenuwlijden dikwijls zeer spoedig doodelijk wordt. Aakjt. Metzger zag in het militair hospitaal te Straatsburg ten minste tien doordringende gehouwene wonden in de knie doodelijk eindigen. Z. diens System d. g. A. 5. uitg. blz. 308. Aanm. a. De geschiedenis van eene geschotene wond in de knie, welke niettegenstaande de beste behandeling doodelijk eindigde Z. m rut's Aufs. 2. Sarnrnl. blz. 145. " Over de verwondingen van ledematen Z. IBACIl's Chir. for. spec. blz. 430. III. DERDE VERDEELINGS-BEGINSEL. De individualiteit des verwonden, §. 338. In elk geval, hetwelk de geregtelijke geneesheer te beoordeelen heeft, heelt hij met een individu te doen, aan hetwelk hij het oorzakelijk verband tusschen de verwonding en de later plaats gehad hebbende gevolgen, loc moet lichten. Met ter zijde stelling derhalve van den aard der verwonding en het verschillend gewigt der daardoor getroffene deeIen , moet het onderzoek zich bepalen tot de bijzondere eigenschappen, die aan elk bijzonder mensch eigen zijn, en die naar haren aard op den afloop der verwonding mede eenen bepaalden invloed kunnen uitoefenen, zoodat by overigens gelijksoortige verwondingen, bij eikindividu in het bijzonder, een wezenlijk verschil wordt opgemerkt (§. 257). Ouderdom , geslacht, ligchaamsijestel en gezondheidsstaat, komen hier vooral in aanmerking; evenzoo spelen zekere' gebreken in den vorm, plaatselijke ziekten, ja zelfs de physischc en 'psychische toestand, in welken de verwonde juist op het oogenblik der verwonding verkeerde, onder de invloeden op den uitgang eener verwonding, cene hoogst belangrijke rol. Alle deze omstandigheden, welke het bijzonder geval ter beschouwing aanbiedt, moeten derhalve door den geregtelijken geneesheer, bij het vaststellen van zijn oordeel, op het naauwkeurigst worden overwogen. Aanm. 1. Ploucquet moet als de eigenlijke grondlegger van deze leer beschouwd •worden ($. £50.) , ofschoon ook reeds vroegere schrijvers op de individualiteit des verwonden opmerkzaam hebben gemaakt. Lateren zijn op de, door ploucquet voorgeschrevene , baan verder voortgegaan en hebben deze leer zelve meer en meer uitgebreid, zoodat zij tegenwoordig een volstrekt onafscheidelijk bestanddeel van de leer der verwondingen uitmaakt. Aanüi. 2. Wanneer a. megktl en anderen den individuëlen toestand des persoons, in eenen duidelijk waar te nemen en eenen verborgenen onderscheidt 9 waarvan de eerste zich terstond aan een iegelijk, de laatste daarentegen eerst na het onderzoek van het lijk kenbaar maakt, en wanneer deze schrijvers uit dit onderscheid geregtelijke gevolgen willen afleiden , dan overschrijden zij de grenzen van het geneeskundig oordeel: de pligt des geneesheers bestaat alleen daarin, dat hij de individuele gesteldheid opgeeft, hetzij deze duidelijk zigtbaar of verborgen is ; de gevolgen, die daaruit met betrekking tot de schuld des daders te trekken zijn, moet de regter bepalen. Z. A. meckfl's Lehrb. d. ger. Med. 141. §. 349. Van grooten invloed op het gevaar en de doodelijkheid der verwondingen, is vooreerst de leeftijd des verwonden. Het kinderlijk organismus wordt door prikkels veel spoediger aangedaan, terwijl, uithoofde van de teederheid en zachtheid der deelen, een op zich zelf geringer geweld veel nadeeliger en voor het leven gevaarlijker is, dan zulks wel bij verderen leeftijd het geval is. De, aan den kinderlijken leeftijd eigene, voorbeschiktheid tot stuipen en bloedoplioopingen naar het hoofd met hare nadeelige uitgangen, komen hier insgelijks als het gevaar vermeerderende momenten in aanmerking, hetwelk niet mag worden uit het oog verloren. Daarentegen beschut ook weder het minder wederstand bieden der organische deelen het kind tegen velerlei andere gevolgen, aan welke de volwassene onder dezelfde omstandigheden 18 olootsjaatj hoe geheel anclers locli verhouden zich in dit opzigt de nog meer weete en verschuifbare schedelbeenderen van het nieuwgeboren ■tind, welke eerst later en allengs eene meerdere vastheid verkrijgen en grooteren tegenstand bieden ; om die reden is het noodzakelijk bij een, het hoofd treffend, geweld, ten dezen opzigte een belangrijk onderscheid te maken. Verder nog is in den kinderlijken leeftijd en dien der jongelingschap , de geneeskracht der natuur veel werkzamer, dan zulks in verderen leeftijd, vooral der grijsheid het geval is, en wanneer er ook al inde jongelings-jaren en den.krachtvollen mannelijken leeftijd, door de grootere bloedmassa, ligter bedenkelijke bloedingen, na eene plaats gehad hebbende verwonding ontstaan, zoo zal deze toch in hare gevolgen niet altijd zóó gevaarlijk zijn als bij oude voorwerpen, daarbij dezen het herstellingsvermogen in verre na zoo krachtig niet is. De mannelijke leeftijd echter, waarop de krachten het meest ontwikkeld zÜn ($• ' ~ ) > stelt ook tegen de verwondingen in het algemeen den meesten wederstand over, en bezit de grootste geneeskracht. Daarenboven verdienen nog de bijzondere toestanden, in welke zich het Lgchaam ten tijde van de, door de natuur bepaalde, veranderingen bevindt, niet geheel te worden voorbijgezien: de grootere aanleg tot ziek worden, welke ten tijde van het wisselen der tanden, het bereiken der manbaarheid, bij het vrouwelijk geslacht in de jaren van liet verdwijnen der maandelijksche bloedvliet aanwezig is, kan verwondingen, om dezen tijd ontvangen, gevaarlijker maken. Aaküt. Dat reeds <1 c oude teiciimeyer ]}ij het Ijeoovdeelen van verwondingen , den ieeftijtl in aanmerking nam , blijkt uil de volgende woorden in zijn handboek : » Ratione aetatis , si percussus fuerit irttfans , aul puer tenerioris texturae , illa laesio semper erit major, et periculosior, oh partium corporis mollitiem , et sicminorem resistentiam etc." Inst. Med. leg. p. 196. §. 34». Een niet minder gewigtig onderscheid met betrekking tot de gevolgen van verwondingen, wordt door het geslacht gemaakt. Over het algemeen is de man minder prikkelbaar en met een sterker wederstandsvermogen voorzien dan de vrouw', welke uithoofde van haren meer teederen bouw en hare minder sterke veerkracht, voor uitwendige indrukken gevoeliger is. Bij den meer opgewekten toestand van het zenuwstelsel bij het vrouwelijk geslacht, zijn na verwondingen veel ligter zenuwtoevallen, stuipen enz. te vreezen, welke gemakkelijk gevaarlijk kunnen worden en den dood veroorzaken. Bij den man daarentegen heeft het bloedleven den boventoon: de na verwondingen plaatsgrijpende gevolgen, ontsteking, koorts enz. nemen daarom dikwijls eeneu hoogeren graad aan, eu vermeerderen alzoo liet gevaar. De vrouw daarentegen is over het geheel, zoo wel naar ligchaam als geest buigzamer, en kan dikwijls meer verdragen dan de man, vooral wanneer het een langdurig lijden geldt, door hetwelk de laatste heviger wordt aangegrepen. — Bovenal belangrijk zijn de eigenlijke geslachtsverrigtingen van de vrouw, de maandelijksche bloedvliet, de zwangerschap, het kraambed, en het zogen. De verwondingen, welke de vrouw in deze tijdperken ondergaat, zijn veel gevaarlijker dan die, welke buiten dezelve worden toegebragt, naardien niet alleen de daarmede in verband staande organen, baarmoeder en borsten, zich in eenen geheel eigenaardigen toestand bevinden, maar ook het geheele organismus, zoowel in deszelfs ligchamelijken als geestelijken spheer, zoodanig veranderd is, dat verwondingen, onder dergelijke omstandigheden toegebragt, veel heviger en gevaarlijker gevolgen na zich slepen, en ook de genezing veel moeijelijker is. Deze toestand bestempelt men met den naam van groot ere kwetsbaarheid (Vulnerabilitas). — Gewelddadigheden, eener zwangere toegebragt, kunnen ook voor hel kind nadeelig zijn, naardien hetzelve óf onmiddelijk, bij verwondingen van de baarmoeder, kan getroffen worden, óf ook door de niet zelden opgewekte te vroege geboorte gevaar loopt. (Z. boven §. 331.) Aanm. C. l. kxose heeft in zijn geschrift » üeber den Einfluss des GesleehtsUnterschieds auf Ausbildung und Heilung von Krankheiten. Stendal 1829. 8." eene proeve geleverd van eene vergelijkende Pathologie en Therapie der geslachten en het zich voorgestelde doel gelukkig volbragt. Onder de oudere schriften: R.' tb. HARTMAN», differentiae sexus utriusque pathologicae momenta. Gott, 1790.8 Ook bevatten de werken over de ziekten van het vrouwelijk geslacht van JÖRG mende , El. v. SIEBOLD en anderen veel, wat op het verschil in geslacht, ten opZigte van de Pathologie betrekking heeft. §. 343. Verder komt bij de beoordeeling van verwondingen en hare gevolgen nog het geheele ligchaat/is-gestel in aanmerking. Een krachtig gebouwd ligchaam verhoudt zich geheel anders dan een zwak o-estel Individu's van de eerste soort worden door een gelijksoortig geweld minder zwaar aangedaan, dan zwakke personen van eenen teederen 1,gchaamsbouw, daar bij dezen zelfs schijnbaar ligte verwondingen een gevaarlijk, zelfs doode ijk beloop kunnen hebben. Bij beleedigingen van het hoofd is vooral belangrijk, de tot beroerte geneigde ligchaamsbouw (Habitus apoplecticus), even als zulks het geval is met borstwonden bij eenen teringachtigen aanleg (H. phtisicus); bij de bepaling van het gevaar en de doodelijkheid der genoemde verwondingen mag derhalve deze omstandigheid niet worden over het hoofd «alen Even. zoo moet de voorheerschende prikkelbaarheid van het ligchaam in aanmerking komen, daar bij dusdanigen toestand onbeduidende invloeden door zenuwtoevallen het grootste gevaar kunnen aanbrengen. — Ook wit iiet temperament ontspruit voor den afloop van eene verwonding een niet te miskennen onderscheid , waarom hetzelve in elk voorkomen geyal, door den geregtelijken geneesheer moet worden in aanmer- 18* - king genomen. Op liet verschil in temperament berust hoofdzakelijk het meerder of minder gevaar der na verwondingen zich openbarende gevolgen, even als ook de meerdere of mindere geneeslijkheid daarmede dikwijls in verband staat: het prikkelbaar, cholerisch temperament is ten opzigte van verwondingen en hare gevolgen minder gunstig, dan het rustig phlegmatiscli. Aanm. Over de verschillende gesteldheid der scliedelbeenderen , met betrekkin»tot de gevolgen van hoofdwonden , welke door stompe werktuigen werden te wee" gebragt, heeft küttlinger in de verhand, der physic.-med. Societat te Erlangen 2. D. INürnb. 1812. 4. blz. 121. voortreffelijk gehandeld. §. 342. Na het ligchaamsgestel verdient de slaat der gezondheid van den verwonde eene naauwkeurige overweging. Is deze verstoord, ja lijdt de verwonde aan reeds tot stand gekomene ziekten, b. v. aan jiclit, klierziekte, tering enz. dan is het gevaar altijd grooter, dan onder dezelfde omstandigheden bij eenen gezonde. Evenzoo vermeerdert ziekte-aanleg in bepaalde Organen het gevaar, naardien hunner verwondingen de dreigende ziekte spoedig doen uitbreken, en den dood te weeg kunnen brengen, gelijk zulks bij personen, die aanleg tot beroerte of longtering hebben, het geval is (§. 341). — Over den, aan sommige menschen, eigenen aanleg tot bloedingen is insgelijks vroeger (5- 262.) reeds gesproken. Aanm. S. plougqüet Comment. med. in proc. crim. etc. p. 82. No. 13. en 13. G. van swiete.n , Comment. in ir. boerhaave aphorismos de cognosc. et cur. morbis. Tom. I. 173. No. 4. — ïiene oordeelvelling , waarbij de , vóór de mishandeling reeds aanwezige belangrijke stoornissen in de gewigtigste organen in aanmerking moesten komen, /, in iienke's Zeilschr. 35. D. blz. 61, medeged. door graff. §. 3-43. Van gewigt zijn de aan het ligchaam des verwonden somtijds voorkomende gebreken in den vorm (Vitia conformationis) of andere ligchaamsgebreken, in welke de grond kan liggen, dat menig, onder gewone omstandigheden, onbeduidend geweld, hoogst gevaarlijke , zelfs doodelijke gevolgen na zich sleept. Hiertoe behoort gemis of althans vermindering van de natuurlijke beschutting van edele ingewanden , als dunne schedelbeenderen, tot op lateren leeftijd open geblevene fontanellen, nageblevene splijting van hol ten (§. 139), breuken, waardoor de ingewanden ligter aan beleediging blootstaan, uitzakking van dezelve uit hare natuurlijke holten (Prolapsus); verder kan eene geheel verkeerde ligging der ingewanden, b. v. van het hart aan de regter zijde, de verwonding veel belangrijker maken, dan in den re- gelmatigen toestand; evenzoo moeten slagader- en adergezwellen (Aneurysmata en Varices), alsmede een tegennatuurlijke loop der valeu zelve, op de beoordeeling der voorkomende beleedigingen eenen wezenlijken invloed hebben. Ook de hulpelooze toestand, waarin zicii sommige menschen door zekere gebreken, b. v. verlamming en blindheid bevinden , moet als een , liet oordeel wijzigend , moment in aanmerking komen. Ook de ziekelijke veranderingen van enkele organen, hunne weekheid enz., welke reeds vóór het tijdstip der verwonding bestonden, verhoogen het gevaar, en mogen daarom bij het onderzoek niet worden over het hoofd gezien. Aanih. Van eene zeer dunne plaats van liet schedelbeen maakt ÏIINZE meldino-, in iiufelasd's Journal 48. D. Febr. 18)9. bh. 89.; gelijk ook IIAUEti reeds (Vorles. II. B. 1. afd. blz. 384) er de aandacht op vestigt, dat op getrepaneerde plaatsen , bijaldien zich daar in plaats van een waar beenstuk, slechts eene soort van callus gevormd heeft , een zachte slag met een' stok doodelijkkan worden. — Oudere voorbeelden van verkeerde ligging van het hart en de overige ingewanden zijn in HALtER's Element, physiol. corp. hum. T. I. lib. IV. sect. ü. §. IV. bijeenverzameld. Latere gevallen zijn te vinden in j. fk. iheckel, Diss. de cordis conditiombus abnormibus, Hal. 1808. 4. p. 3. , er. jior. heilakd , Darstellung des Ver• haltnisses zvrisch. d. recht. n. link. Halfte des menschl. KBrpers , Nurnb. 1807. 8 blz. 56 (Beob. V o. c. v. sieiold) , lAliRBï's geval bij eenen galeislaaf, z. kom's Jahrb. 6. ü. blz 375., AMEirac's Beob. in iiufeland's Journal 43. 1). Novb. 1816. blz. 15., rostan's waarneming bij eene 74 jarige vrouw , in de Salzb. med. Clur. Zeit. 1820. 1. D. blz. 301. Vergel. ook G. TH. wetland , Diss. duos exhibens casus dislocationis visceruin nonnulloruin abdominis memoratu dignos. Jen. 1831.4 §. 3U. Eindelijk is nog van het hoogste belang, de psychische toestand waarin zich de verwonde tijdens de verwonding bevond. Gemoedsaandoeningen , vooral toorn en woede, vermeerderen het gevaar van in dergelijke toestanden ontvangene wonden, waarvan de reden «ezoeht moet worden deels in den opgewekten toestand van het zenuwstelsel, deels m den versnelden bloedsomloop. Vooral nemen verwondingen van de hersenen en longen onder deze omstandigheden een gevaarlijk karakter aan. Ook heeft de beschonkenheid op den nadeeligen afloop eener verwonding eenen belangrijken invloed, hetgeen vooral bij hoofdwonden niet is voorbij te zien. Even zoo kan het niet onverschillig zijn, of iemand in slapenden of wakenden toestand eene wond wordt toegebragt. Aasïi. Hieruit moet het gevaarlijke van wonden verklaard worden , welke bij vechtpartijen van toornige en door spirituosa verhitte menschen voorkomen, Z. TLOIJCQUET t, a. pl. blz. 89. No. 2 en 3. 845, <:'e vorige §. nader opgegevcne omstandigheden moeten der onttrekking of overmaat vau tot het leven noodzakelijke voorwaarden plaats hebben. Tot deze laatslen behooren de lucht, de voedingsmiddelen en de warmte, zonder welker invloed het leven niet bestaan kan, en dien ten gevolge door hare onttrekking moet verloren gaan. Wordt den mensch de hem ter ademhaling onmisbare lucht onttrokken , dan sterft hij aan verstikking; mist hij de tot zijn behoud noodzakc lijke warmte, dan komt hij door bevriezing om, en worden hem de voedingsmiddelen onthouden, dan verhongert hij, of versmacht van dorst. — Onder de overmatig werkende prikkels komen in aanmerkingde dronkenschap, en het te rijkelijk genot van voedsel, de doodelijke werking der zonnesteek, het doodslaan door den bliksem, en de kracht van het vuur. Aanm. Er zijn ook nog andere stoffen, welke zonder eene uitwendige beleediging voort te brengen, volgens de ervaring de gezondheid en het leven ondermijnen, en zoodoende eenen tegennatuurlijken dood. veroorzaken. Hiertoe behooren do vergiften, welke intusschen in eene bijzondere afdeeling moeten behandeld worden , daar het voornaamste onderzoek zich hierbij tot de stoffen zelve bepalen moet. §. 357. De in 356. opgenoemde sterfwijzen worden echter somwijlen het onderwerp vau een geneeskundig onderzoek, omdat zij zoowel "toevallig ontstaan, als met opzet kunnen worden aangebragt, en in het laatste geval óf door eigen schuld óf door die van anderen. Verder kan eene dusdanige sterfwijze slechts schijnbaar aanwezig zijn; in welk geval het onderzoek moet beslissen, of zulks werkelijk kan aangenomen worden, dan wel of er eene andere oorzaak voor den dood bestaat. Eene naauwkeurige beschouwing en ontleding van het lijk, zullen echter ook hierbij het hoofdmiddel ter uitvorsching van de waarheid zijn, en slechts op hare resultaten kan de geneesheer een geldig oordeel vellen. Aaniv. Wildberg verhaalt in zijn Magaz. f. d. gerichtl. Arzneiw. 1. D. 1. H. blz, 18.; » Een ouden schoorsteenveger vond men opgehangen, en niemand twijfelde » aan een zelfmoord. Bij een ? door den schrijver niettemin ingesteld, geregtelijk » onderzoek van het lijk werd bevonden 5 dat het achterhoofd in ontelbare stuk» ken verbrijzeld was, en door hel regterlijk onderzoek werd ook werkelijk uitge» maakt, dat de oude man door zijn' schoonzoon met het dikke gedeelte van een' » aks doodgeslagen en daarna opgehangen was." Andere gevallen , in welke door ophanging van het lijk een misdaad moest bedekt worden , voert casper aan in zijne Denkwürdigk. znr med, Statist. und Staatsarzneik. Berl. 1840. 8. blz. 88. I. Dood door onttrekking van lucht. §■ 3SS. Van het oogenblik der geboorte is de lucht , door mond en neus in de ademhalings-werktuigen gevoerd en weder uitgestooten, de eerste en noodzakelijkste voorwaarde lot behoud des levens, dewijl door deze werking in de longen, het bloed bij voortduring die verandering ondergaat, zonder welke het leven niet kan blijven bestaan. Het indringen der tot het leven dienstige lucht in de longen kan echter op drieërlei wijze verhinderd worden: 1) door eene belemmering in de verrigtingen van de borst- en tusschenribbige spieren , alsmede van het middenrif ; 2) door den toegang der lucht tot de ademhalingswerktuigen zelve te verhinderen , en 3) door de onmiddelijke onttrekking der tot inademing geschikte lucht in het algemeen, doordien de meiiseh in in een medium gebragt wordt, welks lucht hij niet kan opnemen. In alle deze gevallen ontstaat de dood door verstikking, welke intusschen niet altijd van eenen eenvoudigen, maar dikwijls van eenen zamengestelden aard is. Aiim. Ook de onttrekking van tot inademing geschikte lucht in het algemeen behoort hiertoe, namentlijk het oponthoud van menschen in schadelijke luchtsoorten , welke intusschen dikwijls door hare schadelijke eigenschappen nadeelig werken. Deze verstikkingsdood ontstaat meestal door een ongelukkig toeral, maar kan ook door zelfmoordenaars gekozen worden. Zelden zal dezelve wel tot het begaan eens moords worden aangewend. §. 359» De werkingen van alle oorzaken, welke verstikking te weeg brengen , bestaan daarin, dat liet bloed uit den dampkring niet dat bestanddeel (zuurstof) kan opnemen , hetwelk tot onderhouding van het leven noodzakelijk is, noch datgene (koolstof) afzetten , hetwelk tot liet blijven bestaan van het leven moet worden uitgescheiden. Deze verrigting nu geschiedt in en door de longen , zoodat het onbruikbaar geworden (veneuse, aderlijk) bloed in bruikbaar (arteriëel, slagaderlijk) veranderd wordt, en juist daardoor de eigenschap verkrijgt, de longvaten zoodanig te prikkelen , dat zij hetzelve voortstuwen en door de longaderen naar de linker helft van het hart brengen , van waar het a erder door het gansche ligchaam wordt rondgevoerd. Het gevolg van het niet plaats grijpen van deze verandering bestaat daarin , dat liet aderlijk bloed in de longaderen blijft stilstaan , en deze zoodanig uitzet, dat zij niet meer in staat zijn, het steeds uit de regtcr helft van liet hart aangevoerde bloed op te nemen. Het regter gedeelte van het hart blijft alzoo insgelijks met zwart, aderlijk bloed opgevuld , en even zoo bevinden zich alle grootere veneuse vaatstammen, maar vooral de bovenste en onderste holle ader , door het bloed uitgezet. De linker helft van het hart daarentegen bevat bijna geen bloed, of men treft ook hier zwart aderlijk bloed aan, als kunnende wel is waar nog tot daarin doordringen, maar niet verder worden voortbewogen. De bloedsomloop staat derhalve stil, de werkzaamheid der longen houdt op, en als gevolg van de opgegevene bloed-overvulling in het liart en de longen, ontstaan de vreesselijkste benaauwdheden en heeft de dood onder de opgegevene omstandigheden door verstikking plaats. Ainm. » In de longen wordt de aan de Peripherie des ligchaams in aderlijk «bloed veranderde bloedmassa, met de, uit de organen terugkerende, lymplia en » den verscli bereiden Chyl vermengd , met de dampkringslucht in aanraking gebragt sten gevolge waarvan het bloed roodgekleurd en in slagaderlijk veranderd wordt, » hetwelk alleen geschikt is tot voeding en het uitoefenen van den noodzakelijken » prikkel op de centraaldeelen van het zenuwstelsel en de bewegings-werktnigen , » alsmede , met uitzondering van de lever, de stof levert voor alle afscheidende » organen." Wagser's Lehrb. d. Thysiol, Leipzig 1845. 8. j). 134. §■ 36®. Daar het bloed. zoo als in de vorige §. is aangetoond, ook niet verder uit de bovenste holle ader kan wegvloeijen, zoo blijven de aderen van het hoofd en vooral der hersenen en hare vliezen door bloed uitgezet, welke overvulling nog vermeerderd wordt, doordien de Carotides nog aanhoudend bloed aan de hersenen toevoeren: hierdoor nu wordt deels uitzweeting van een waterachtig vocht in de hersenholten , deels uitstorting van bloed op de hersenzelfstandigheid door verscheuring van de overvulde bloedvaten, in het algemeen echter eerie zoodanige drukking op de hersenen zelve te weeg gebragt, dat hare werkzaamheid verlamt en er beroerte (Apoplexia) ontstaat. — Beide sterfwijzen . stikking en beroerte, zijn uit dien hoofde gewoonlijk bij den dood door verstikking met elkander verbonden, en de bewijzen daarvan bij de meeste lijken der op deze wijze gestorvenen aan te wijzen. Zelden zullen dezelve ontbreken : dan blijft er slechts over , den dood door plotselinge verlamming der hersenen (Apoplexia nervosa) of der longen (longberoerte) te verklaren. Aasm. De reeds aanwezige aanleg tot beroerte heeft grooten invloed op het tot stand komen van Apoplexie bij verstikkingen , even als de toestand van den persoon zeiven , in welken hij zich bevond bij het tot stand komen van deze wijze van sterven.: zoo zal er bij lien,die beschonken of door gemoedsaandoeningen opgewonden zijn , ligt beroerte ontslaan. Zoo begunstigen o„k sommige wijzen van geweldadige luchtonttrekking den dood door beroerte, zoo als de toesnoeringvan den hals door een koord enz. — Over den dood door ophanging, I'aralysis cerebri et pulmonum of de zoogenaamde Apoplexia nervosa schreef iiwze in uenke's Z-itschr 7. 1). blz. 328. §. 361. De kenteekenen, welke aan het lijk van verstikten worden waar genomen , zijn: overvulling van de regter helft van het hart en de longen met aderlijk bloed, waarbij niet zelden verscheuring van de longvaten en uitstorting van bloed in de longcellen wordt aangetroffen. In de luchtpijp en hare takken bevindt zich eene schuimachtige, roode vloeistof de holle aderen en de andere aderlijke vaten, in hare nabijheid, zijn insgelijks sterk door bloed uitgezet. Uithoofde van het oponthoud' van het bloed in liet hoofd, is het aangezigt meestal donkerrood of blaauw de tong gezwollen, van een indruksel der tanden voorzien, of wel ingebeten ; schuim ontlast zich uit mond en neus; de oogen puilen uit hunne holten naar buiten en de kleinere vaten van het bindvlies zijn als opgespoten. Bij de opening van het hoofd, vindt men bloedovervulling in de zachte schedelbekleedselen, en zelfs in de zelfstandigheid deibeenderen ; voornamelij k echter kan dezelve aangewezen worden in de hersenvliezen, in de groote hersenboezems cn in de hersenen zelve, zoodat niet zelden ook hier verscheuring van de vaten en bloeduitstorting voorhanden zijn. Daar echter ook de aderslammen, welke haar bloed naaide onderste holle ader voeren, hetzelve niet kunnen ontlasten, zoo worden ook deze met bloed overvuld, en vooral zijn het de lever, de milt en de nieren , weike zich dikwijls door bloed uitzetten: deze laatste teekenen zijn echter niet zoo bestendig, als de opgegevene kenmerken van de borstholte en het hoofd. Naarmate echter in deze laatste deze of gene meer uitkomen , kan men besluiten tot den dood door verstikking of door beroerte ; mogten echter de kenmerken van beiderlei wijze van sterven aan het lijk gevonden worden, dan zal het zeer moeijelijk zijn te beslissen, of de dood door beroerte dan wel door verstikking heeft plaats gehad. Wanneer bij hen, wier dood door stikking niet te betwijfelen valt, de kenmeiken v;tn deze wijze van sterven ontbreken, dan moet men besluiten, dat de dood door hersen- of longenverlamming heeft plaats gehad. (§ 360)'. Aakm. De , bij den dood door ophangen waargenomene eigenaardige prikkeling der genitaliën , welke ziek bij het mannelijk geslacht door erectio penis en ontlasting van sperma openbaart , komt ook bij andere sterfwijzen voor, cn kan daarom geenszins als een karakteristiek kenmerk van ophangen beschouwd worden. Zoo nam kiein bij een man, die zich doodgeschoten had, na den dood, eene zeer slerke erectio penis waar, en voert daarbij aan, dat bij noch deze, 'noch eenig spoor van zaadstorting bij eenen gehangene gezien had. Z. hufel ' Jour nal 43e D. Movbr. blz. 42. Schegel zag pas uitgestort sperma bij eenen jongeling, die zich van eenen kerktoren gestort en den schedel verbrijzeld had Rus°r's Magaz. 34, D. blz. 103. Bij eenen door blaauw7iini< ™ *iv i 1 . . . J Uüor oiaauwzuur vergiftigde, yond MERzroRF den penis half ,n erectie en spermatiscl. vocht uitgestort. Z. „okn's Arehiv 1823. H. 4. blz. 55. §■ SOS. De bovenstaande, aan het lijk gevondene teekenen, stellen het buiten twijfel, dat iemand den verstikkingsdood gestorven is. Daar echter verstikking ook door inwendige ziekte-oorzaken ontstaan kan, cn evenzoo beroerte, overvulling der longen, en alle andere teekenen van verstikking veimag voort te brengen, zoo zijn de aangevoerde kenmerken, op zich zehe alleen, niet voor de regtbank voldoende, wanneer er over het be- 19 staan van ecne gewelddadige verstikking moet beslist worden. Hier moeten de teekenen der bijzondere wijze van verstikking worden nagegaan, en slechts dan, wanneer deze gevonden worden, kan de geneesheer met zekerheid tot ecne, door uitwendig geweld te weeg gebragte, verstikking besluiten. De boven §. 358 aangewende soortjn van, door uitwendige oorzaken bewerkte, verstikking komen derhalve bij de beoordeeling voornamelijk in aanmerking. Aanm. Reeds hebenstbeit heeft in zijne Anthropolog. for. sect. 2. membr. 2. cap. S. p, 486. er reeds opmerkzaam op gemaakt, dat ook na inwendige ziekten de teekenen van verstikking of beroerte aanwezig kunnen zijn, en voegt er daarom bij . )> Adeoque ad certos casus restringendae (juaestiones sant." §■ 363. Bij een, op de borstkas en den onderbuik aangebraqtgeweld, waardoor de verrigting van de, op de borstkas werkende, spieren verstoord wordt, vindt men deze plat gedrukt: er ontstaan sugillatiën onder de huid, de ribben en het borstbeen kunnen ingedrukt ofwel gebroken zijn, en bij een zeer aanmerkelijk geweld, kunnen de sporen daarvan zelfs'aan de wervelkolom worden waargenomen. Werkte het geweld over eene groote uitgestrektheid, dan zijn de sporen daarvan ook wel aan den buik te ontdekken. Aakji. ^ Deze soort van dood kan ook te weeg gebragt worden , door het plaatsen van de knieën op een ter aarde geworpen ligchaam enz, , alsmede als toevallig ongeluk , door bet overdekt worden met zand of aarde en dergel. Zelfs aanhoudend lagcliverwekkend kittelen bij zeer gevoelige personen, aanhoudend loopen , het optillen van zware lasten, kunnen den dood op deze wijze veroorzaken. Ook komt zij bij een hevig volksgedrang voor. §. $64. Wordt de toegang der lucht tot de ademhalings-werktuigen verhinderd, dan kunnen vooreerst mond en neus met geweld toegehouden , of zelfs vreemde ligchamen in de mondholte gestopt worden. In liet eerste geval , vindt men in het gelaat niet zelden de sporen van het gebezigd geweld , welke intussclien ook ontbreken kunnen, wanneer er namelijk zulke middelen werden aangewend, welke geene sporen achterlaten, zooals het gewelddadig nederdrukken van het gelaat in bedden, liet' voorhouden van natte doeken enz. — Waren er vreemde ligchamen in de mondholte gestopt, dan zijn deze óf zelve nog aanwezig, óf naar hunnen aard nog*overblijfselen daarvan achter in de keelholte of luchtpijp, wanneer de eerste weder worden weggenomen. Ook hier kunnen sporen van geweld, als die van bloed, van verwondingen aan en in de mondholte achterblijven. Aassi. Als eene zeldzame wijze van sterven wordt ook het nederslikken van de long aangevoerd, van welk middel de negerslaven zich wel eens zouden bedienen. — Het in den mond stoppen van vreemde ligchamen , b. v. hooi stroo werk, mos, zand, aarde, wordt door vrouwen wel eens bij kindermoord verriet en dan zijn van deze stoffen bijna altijd sporen te vinden. Z. Hoofdst. 6. Eene oordeelvelling, over eene, door afsluiting van den neus en den mond met de hand. te weeg gebragte, verstikking, (door albeut) is te vinden in iiejike's Zeitschr. 40 1). blz. 41. §■ 365. Het wurgen met dc handen herkent men aan de bloeduitstortingen aan den hals, aan de indruksels der nagels, en vooral aan de verplaatsing van het strottenhoofd, aan deszelfs naar binnen gebogen stand, en breuk van het kraakbeen. De dood langs dezen weg te weeg gebragt, is overigens in vele gevallen zeer moeijelijk te herkennen , naardien eene zeer matige drukking op het strottenhoofd, waardoor hetzelve een tijdlang van de plaats gedrongen wordt, reeds voldoende is, om verstikking te weeg tc brengen. De geringste sporen van ondergaan geweld, vooral in de nabijheid der strottenhoofd*, kunnen derhalve beslissend zijn. Aamm. Een man trachtte zijne (zwangere) minnares om het leven te brengen, door haren hals met zijne handen zamen te drukken. Hij brak daarbij het carti- lago cr.eo.dea van het strottenhoofd. De vrouw leefde nog verscheidene weken en stierf spoedig na eene vroeggeboorte van tweelingen. Z. ED. v. siebold's Journ. e urs . lz.319. Ik moest de bcleediging voor eene volstrekt doodelijke verklaren. Gelijksoortige gevallen in pijl's Aufs. 3. Samml. 14. F. blz. 52 en iIENKE's Zeitschr. 27. E.-H. Hz. 126 Dnlr •• i .. / i--,', Uoi£ °P deze wijze worden somtijds kinderen door gewetenlooze moeders om het leven gebragt» §. s@e. De toesnoering van den hals door een koord, doek, lint strooband of eenig ander dun en buigzaam ligchaam, brengt die soort van dood te weeg welke men worging (Strangulatio) noemt. Hier treft men gewoonlijk zoodra het middel, tot den dood gebezigd, is weggenomen, aan den hals de sporen daarvan aan: eene diepe sleuf bloeduitstortingen, ontvelling van dc opperhuid (Excoriatio), zelfs breuken kwetsing en verplaatsing yan het tongbeen bewijzen, dat dc dood langs dezen weg heeft plaats gehad; bij eene bijzondere geaardheid echter van het tot worging gebezigde middel, b. v. eenen zeer breeden doek, zijn deze teekenen niet te vinden. De verschijnselen , aan beroerte eigen, komen hier sterk uit, daarbij het gebezigd geweld de halsaderen vooral werden toegedrukt. , Amm. Oordeelvellingen over verworging Z. in heske's Zeitschr. 23. D. blz 423. door MÜNCHMEIJER), 24. D. blz. 416. (door speheh) , en 28. E.-II. blz J38. (door TISCHENDOBP.) Gevallen van „iet eigenhandige verworging zijn uit de • bysicatsberichten door HERraa in het neue Zeitschr. f Nat. u Heilk. 1. 19* D. Diesden en leipzig- 3830. 8. blz. 461. medegedeeld. Ook BEHa heeftin iiaspiïr's Wochenscbr. 1834. No. 10. een geval verhaald van een meisje, hetwelk ( oor stuipen overvallen , in haar halsdoek geraakte, en door het vast aantrekken van dezen, toevallen van verstikking tc weeg hragt: zij werd gered. — Z. ook het opstel van chevalier : Tod durch Erdrosselung in gerichtl. med. Hinsicht In BDSTS Magaz, 57. D. blz. 478. §. sur. De dood door ophanging volgt op dezelfde wijze als die door worging , alleen met dit onderscheid, dat hier de doodeïijke zamensnoering van den hals plaats heeft door de eigene zwaarte des ligchaams, hetwelk vooraf in eenen zwevenden toestand was gebragt. Daar het lijk doorgaans nog m dezen staat gevonden wordt, zoo kan er ten aanzien van de oorzaak des doods geen twijfel bestaan, tenzij de vooraf op eene andere wijze omgebragte ter verschooning van de misdaad ware opgehangen : het onderzoek van het lijk moet hieromtrent de noodige ophelderingen geven. Gewoonlijk Iaat de aangelegde strop, aan den hals eene sleuf na, welke , 61 van het overig gedeelte van den hals niet verschilt, óf met bloed onderloopen, maar bijna altijd bruingeel van kleur en leder- of perkamentachtig ingedroogd is. Volgens nieuwere waarnemingen kunnen echter de sugillatiën ontbreken, zonder dat het daarom te betwijfelen is , dat de dood door worging heeft plaats gehad. In het lijk worden doorgaans de teekenen van verstikking en beroerte aangetroffen: deze kunnen echter ontbreken, daar de gehangene óf spoedig door eene zenuwberoerte het leven verloor, óf alleen het gewelddadig uitrekken van den hals, door de nadeelige werking op het ruggemerg, als doodend moment tc beschouwen is. Aamm. Iïoe onzeker het leeken van sugillatio is , hebben ki.etiv in iiufeland's Journal. 43. D. blz. 31., Remer in iienke's Zeitschr. 3. D. blz. 48., Casper in zijn degelijk opstel » über die Strangulations-furche und den Erhangungstod" in het "VVochenschr. 1837. No. 1. en in zijne Denkwürdigk. zur med. Statist. u. Staatsarzn. Berlin 1840 8. blz. 81. aangetoond. Volgens deze schrijvers kan een strop , waarmede iemand slechts weinige uren na den dood opgehangen wordt , volkomen dezelfde verschijnselen aan den hals voortbrengen, als in de meeste gevallen bij levend opgehangenen voorkomen. Aldaar blz. 100. §■ 368. Wanneer de vraag beslist moet worden, of een gehangene , uit eigen vrijen wil zich op deze wijze van het leven heeft willen berooven, dan wel of hij door een ander in dezen toestand is gebragt, zoo kan de geneesheer, wanneer namelijk van hem hierop het antwoord verlangd wordt, alleen acht geven , op de sporen van beleedigingen, welke , als teekenen van krachtig geboden tegenweer, aan het overig gedeelte des ligchaams te vinden zijn, en daarop zijn (hoewel altijd slechts waar- schijnlijk) oordcel doen berusten. De aard en wijze, waarop de gehangene was opgeknoopt, de hoedanigheid van het gekozen middel, de wijze van aanwending, kunnen mede tot opheldering van twijfelachtige punten gebezigd worden, naardien de zelfmoordenaar zich zelden in staat bevindt, eenen zeer kunstigen strop te maken, maar gewoonlijk iedere voor de band gelegene band, doek of dergel. kiest, om zijn voornemen te volvoeren, lien , van achter zorgvuldig aangetrokken, knoop kan daarom tot het besluit leiden, dat de misdaad door een ander is begaan. Hierbij zijn echter zoo velerlei zaken op te merken, dat het veel beter is de beslissing hiervan aan den onderzoekenden regter, dan aan den geneesheer over te laten. Aaxbï. Een voorbeeld v,(n twijfelachtigen zelfmoord door ophanging, deelt f. wegeier mede in het geschrift: Füuf medic. gerichtl. Gutachten über einen erhüngt gefundenen Knaben in Ilinsicht auf Mord oder Selbstmord. Koblenz. 1812. 8. Vergel. ook in HENKSS Zeitschr. 18. D. bh. 109. 30. I). bh. 43. en 51 D bh 319. Over den dood door ophanging vergel. men de volgende stukken in henke's Zeitsohr. ; Keiier , Beitrag zn der rechts-arzneil. üntersuchung der Lciehname Straneuluter. 3. O. hlz. 44. _ Fieisciimam , üher die verschiedenen Todesarten der Strangnhrten , aldaar bh. 310 — Hinze , Fragmente über den Tod des Erhangens , 7. D. bh. 116. Eggert, über die Todesart der Erhangten , aldaar bh. 335. — Bisschoff, 8. D. bh. 357. — Kaiser , über die Verschiedenheit der Todesart der Erhangten, 13. E.-II. bh. 1. — Obfua , Abhandlnng über das Erhiingen, 45. >1/.. i08. — Z. bovendien 8. ra. de jieu, Kespons. ad quaest. ab Ord. mei. acad. ion. propositam : quiim mors snspensorum ab auotoribus med. vario mod. explicetur, quaeritur: quaenam sentenlia maxime proliabilis sit habenda. Gron, 1828. 4. (Eene bekroonde prijsvraag). — F. f. g. eggert, Der gewaltsame Tod olirie Vcrletzung. iierl. .1833. 8. §. Sffiö. De dood door verdrinken kan insgelijks tweeledig zijn, naardien aan het lijk zooveel teekenen van verstikking, als van beroerte worden aangetroffen: de eerste wijze van sterven, namelijk door verstikking schijnt echter het memgvuldigst voor te komen. Deze laatste wordt eenvoudig daardoor veroorzaakt, dat het water de mond en neusholte alsliut, en op die wijze aan de longen de lucht onthoudt, dien ten gevolge de ademhaling verhindert en verstikking te weeg brengt Daar de laatste vemgtmg van het ademhalen, bij iemand, die zich onder water bevindt de inspiratie is, zoo wordt er gewoonlijk vocht in de mchtpijp en deszelfs takken opgezogen, hetwelk eene schnimachtige hoedanigheid heeft aangenomen. De kenteekenen, aan verstikking eigen, ($■ 361.) zullen dan het meest op den voorgrond staan. In het water kan echter de dood ook door beroerte plaats hebben, en nel bij zulke inenschen, welke daartoe aanleg hebben, die zeer verhit in iet water kwamen, terwijl dit laatste daarenboven nog zeer koud was, enz.; i„ dit geval zijn de teekenen van beroerte de voorheersclieii- de , en ontbreken die van verstikking, yooral het schuimachtig vocht in den luchtpijp en deszelfs vertakkingen, doorgaans geheel cn al. Eindelijk kunnen bij verdronkenen nog beiderlei verschijnselen voorkomen, wanneer na het ophouden der ademhaling, het bloed door het hart nog naar de hersenen wordt gevoerd, en zoo overvulling te weeg brengt. Zeldzaam daarentegen zijn de gevallen van Apoplexia nervosa (Asphyxie nerveuse sans matière der Franschen), waarbij de longen zeer zaamgevallen cn bloedledig zijn, geen schuimachtig vocht gevonden wordt, de regter helft van het hart ledig , of slechts met weinig bloed gevuld, de inker geheel ledig, is, het harde hersenvlies of de hersenen zelve geene sporen van overvulling opleveren, kortom , waarbij het lijk van den uit et water gehaalde zich in eeuen bijna natuurlijken toestand bevindt, r beeft de dood óf kort voor den val in het water, óf gelijktijdig met denzelven, alzoo vóór de inspiratie plaats gehad. Aasm. De oude meening:, dat de dood in het water het gevolg was van het indringen daarvan in de maag en het darmkanaal, is reeds] door p. zacciiias , Quaest. med. legal. lib. IV. tit. 3. quaest. II. en V. 2 II. wederlegd. Dat er echter "\oeht in de luchtbuis komt, bewijzen de gevallen, in welke, het aldaar gevondene volkomen overeenstemde met de vloeistof, waarin de verongelukte den dood gevonden had : ja men heeft zelfs kleine steentjes enz. , welke zich op den bodem van het water bevonden , in de luchtpijp opgemerkt, cn welke slechts gedurende het leven m de ademhalingswerktuigen konden geraakt zijn. Z. voorbeelden m het mcdic. Correspond. Blatt des Württemb. arztl. Yereins, 4. D. 183-5. j)1z. I. door JBLUMHABDT (hier waren kleine steentjes en zwartachtig zand in de broiicliia gedrongen) , en in de med. Zeit. des Preuss. Vereins f. Heilkunde 1835, No. 30. van koth. — Vergel. ook iiaijek over de aanwezigheid van water in de longen van verdronkenen. In hufei. Journal 59. D. Sept. 1824. blz. 80. $■ 3$"©. VTan hoog belang is de vraag, of menschen, die men uit het water haalde , ook werkelijk verdronken zijn, dan wel of zij daarin werden geworpen, na alvorens om het leven te zijn gebragt. Behalve op de in $.369 °pgegevene kenteekenen, waaronder, aan het in de luchtpijp en zijne vertakkingen aanwezig schuimachtig vocht, veel gewigt moet gehecht woiden, ofschoon dit toeken bij apoplectisch gestorvenen ontbreekt en ook bij andere wijzen van verstikking of bij ziekelijke toestanden wordt aangetroffen, moet er nog op gelet worden, of er ook water in de maag, of het 1'loert vloeibaar is, of de vingertoppen ook gewond en of er ook zand, modder en dergel. onder de nagels te vinden, zijn, alsmede op den benedenwaartschen stand van het middelrif, door de laatste inspiratie te weeg gebragt. Alle deze teekenen te zamen vereenigd, kunnen ten bewijze strekken, dat de dood werkelijk in het water heeft plaatsgehad: aan elk afzonderlijk kan echter slechts eene ondergeschikte waarde toegekend worden , hetwelk voornamelijk van de vloeibaarheid des bloeds geldt. Oi echter de dood op eene andere wijze heeft plaats gehad, moet door eene naauwkcurigc lijkschouwing worden uitgemaakt. A'anm. Dc kenleekcncn , of dc doode levend in het water is geraakt of niet, zijn door martini in siebenhaar's encyclop. Handb. der gerichll. Arzneik. 1. D. blz. 436. en brach in zijn Lehrb. d. ger. M. 1846. blz. 561. uitmuntend uiteengezet. — Tergel. ook kaiser, über das Wesen und die besonderen Formen des Ertrinkens. In henke's Zeitsehr, 16. E.-II. blz. 1. §. S7M. Somtijds worden aan personen, die hunnen dood in het water gevonden hebben, beleedigingen waargenomen, die den schijn geven, alsof zij gedurende het leven waren toegebragt, en waarover de beslissingvan den geneesheer verlangd wordt. Zijn nu die verwondingen van zoodanigen aard, dat zij duidelijk buiten het water moeten zijn toegebragt , zooals diepe gestokene of geschotene wonden, dan kan daaromtrent geen twijfel bestaan. Daarentegen moet men niet over het hoofd zien, dat een lijk, in het water liggende, heen en weder geworpen en tegen harde ligchamen kan gestooten worden, vooral wanneer het water ondiep en de grond zeer steenachtig is , of wanneer hout, of planken in het water drijven , aan den oever de wortels van boomen in het water uitsteken, of zich daarin drijfijs bevindt, hetwelk door deszelfs scherpe hoeken dikwijls zeer belangrijke verwondingen kan te weeg brengen. Op de gesteldheid van het water zelf, moet derhalve behoorlijk de aandacht gevestigd worden. Slechts dan, wanneer aan het lijk teekenen van verstikking, noch van beroerte gevonden worden, krijgende verwondingen, zoodra zij belangrijk zijn, een hooger gewigt, en kunnen tot verdere nasporingen aanleiding geven. Aanm. Men beeft wel eens willen beweren, dat verwondingen, liet doode ligchaam toegebragt, gemakkelijk van die, aan levenden, konden onderscheiden worden ; dit is echter in lang niet altijd het geval, vooral wanneer het lijk reeds lang in het water gelegen heeft. Ook kan de mogelijkheid bestaan dat iemand , terwijl hij in het water valt, springt of gestooten wordt, zeer ligt nog levend met een hard , tot verwonding geschikt , ligchaam , in aanraking komt: in dit geval zullen al de kenteekenen, als stond de verwonding met den waterdood in geen verband, aanwezig zijn. Z. het opstel: over de kenteekenen ter beslissing van de vraag, of een in het water gevonden persoon , levend daarin geraakt en verdronken is , dan wel of hij vooraf reeds gestorven en daarna in het water geworpen was? in AUGUSTIN's Archiv der Staatsarzneik. 1. D. Berl. 1804. 8. blz. 11. —- Ter beslissing , of verwondingen bij eenen , uit het water gehaalden , persoon gedurende het leven, dan wel terwijl hij zich in het water bevond, plaats grepen, vindt men leerzame mededeelingen van henke in het Zeitsehr. 1. E.-II blz. 3. en wel de medegedeelde oordeelvellingen betreffende den dood van w. cÖNEiV, en de criminele procedure tegen den koopman fonk te Keulen , die beschuldigd werd , eerstgenoemde vermoord te hebben. — Bij zelfmoord heeft het wel eens plaats, dat de zelfmoordenaar zich aan den kant van het water plaatst en zich eene wond toebrengt, waarna hij terstond in het water valt. Belangrijk , met betrekking tot de vraag , hoe lang het wel geleden is dat iemand verdronk, is het opstel van beyergie in henke's Zeitsehr. 20. D. blz. 353. $. 873. De vraag of iemand door toeval, door eigen schuld, of door an deren den dood in het water vond, is moeijelijk te beantwoorden. Slechts geheel bijzondere omstandigheden hunnen ten dezen opzigte tot de ontdekking van de waarheid leiden, en moeten daarom liever aan het regterlijk onderzoek, dan wel aan het oordeel des geneesheers worden overgelaten. Aam. Een geval van dezen aard is te vinden in hufeland's Journal 43. I). Novemb. 1816. blz. 31. Over den dood door verdrinken vergelijke men de volgende schriften . J. o. roederer, Observ. medic. de snffocatis satura. Go». 1754. in Opusc. med. tom. 1. p. 3. Goetting. 1764. 4. — Faissole, et oiiampeauX , Experiences et observations sur la canse de la mort des noyés et les phénomènes qu'elle presente. Par. et Lyon 1768. 8. Ast. de haen, Abhandl. über die Art des To.les der Ertrunkenen, Erhenkten und irshckten. Uit het Latijn door lajiboï. Wien 1773. 8. Günthër, Ueber den Tod des Erlrinkens; in der Salzb. med. chir. Zeit. 1. D. 1817. bh. 317., benevens diens Revision d. vcrschied. Ansichten über die Todesart der Ertrunkenen. In iienke's Zeitschr. 33. I). b]z. 345. Eggert, die Todesart der Ertrunkenen, aldaar 11. D. blz. 341. Z. ook dtens 1,0Ten aangehaald werk : der gewaltsame Tod ohne Yerletzung. blz. 133. Verder de mededeelingen van kaiser (henke's Zeitschr. 16. E.-TI. blz. 1.) van atbert (aldaar 36. D. blz. 310.) en van iöffler (aldaar 47. D. blz. 1.). 5- 37». Verder behoort hier nog vermeld te worden de verstikkingsdood in, «oor de ademhaling ongeschikte, gas-soo?*teji, daar ook door deze de dampkringslucht onttrokken en zoowel beroerte als verstikking wordt teweeg gebragt. Vele dezer gaz-soorten, welke kunnen worden ingeademd , storen terstond de ademhaling en veroorzaken eene vergiftiging door de adcmhalings-werktuigen , zooals de verbindingen van waterstof met andere stoffen, als kool-, zwavel, phosphor-, arsenic-, waterstofgaz , waaronder ook het kooloxyde-gaz moet gerekend worden. Anderen kunnen wel niet worden ingeademd, maar verwekken op liet oogenblik , dat zij met de ademhalings-werktuigen in aanraking komen, krampachtige toesluiting van de stemspleet en hoest: liet ammouiak-gaz, het salpeterig zuur en de chlore. Stikstof en zuiver waterstofgaz kunnen wel is waar worden ingeademd, maar zijn nadcelig, doordien zij de dainpkrings- lucht afweren en daardoor verstikking teweeg lirengen. Eindelijk behoort hiertoe de kolendamp, de inmenging van koolzuur, kool waterstofgaz , stikstof-gaz en kooloxyde-gaz, verder nog de brandbare zelfstandigheden, welke volgens bebzelius vergiftigende eigenschappen bezitten. Aanm. Os er de, voor het leven nadeelige, luchtsoorten in een regtskundig opzigt Z. het geschrift van eggert : Der gewaltsame Tod ohne Yerletzung. blz, 89. — Fa. L. hüheveld, die Chornie der Rechtspflege , Berl. 1833. 8. blz. 185. — SlEiemiaar's encyclop. Handb. d. ger. A. 1. D. Artik. Gasarten , van iehmann. §. SÏ4. Het geregtelijk-geneeskundig onderzoek naar den dood in de genoemde schadelijke luchtsoorten , zal wel zelden anders voorkomen , dan bij dezulken, welke door toeval hun leven daarin verloren, zoo als bij arbeiders in riolen, lang geslotene kelders, holen, bronnen, enz., of welke zich daarvan tot zelfmoord bediend hebben, waartoe dan gewoonlijk de kolendamp gekozen wordt. Behalve de opgenoemde teekenen van verstikking en beroerte, zal de lijkopening wel geeneandere bijzondere kenteekenen kunnen aanwijzen, dan dat bij sommigen eene buitengewoon langdurige warmte en buigzaamheid des ligchaarns, met uitpuilende roode oogen, welke nog lang hunnen glans behouden, roode en blaauwe vlekken aan het ligchaam, alsmede inwendig eene roodachtige, met groenachtig zwarte slijm overdekte oppervlakte der ademhalings-werktuigen, waar te nemen zijn. Nasporingen, welke buiten het gebied des geneesheers liggen, znllen ook hier tot de verdere opheldering der daadzaak zelve dienen kunnen. Aam. A. portal wil den glans der oogen nog op den derden dag na den dood in kolendamp hebben waargenomen. Z. diens Rapport sur les effets des vapenrs móphiliques dans le corps de l'homme , et prineipalement sur le vapeur du cliarbon Par. 1774. 8. — Oordeelvellingen over verstikkingen in kolendamp ; DaniBl's Samml. v. Gutachten , No. 43. 44. en 45. rut's Aufs. 7. Samml. blz. 98. Uesap-d in Korr's Jalirb. 9. D. blz. 135. Gbaff in iiijfei. Journ, 79. D. Aug. 1834. blz. 105. II. Dood door onthouding van voedsel. §. 399, De voedingsstoffen xcrgocien de, door het leven verbruikte, organische stoffen, en maken tevens een der belangrijkste prikkels uit, door welke de levensverrigtingen weder op nieuw worden opgewekt en onderhouden. Wanneer zij geheel onttrokken worden, dan sterft de mensch den hongerdood, welke wel niet zoo spoedig plaats heeft als die door verstikking, maar slechts langzaam, naar omstandigheden vroeger of latei', volgt, zoodat een bepaalde tijd niet kan worden opgegeven. Over het algemeen zal echter, bij volkomene onthouding van voedsel , het leven niet veel langer dan negen dagen gerekt kunnen worden. Hiervan moeten echter wel die gevallen uitgezonderd worden , waarin de menschen slechts zeer weinig of gering voedsel tot zich namen, en daarbij een, hoezeer ook kommervol, leven geleid hebben. Reeds het gebruik alleen van water is in slaat den mensch, bij volkomene ontbering van voedingsstoffen, ten minste eenen vrij geruimen tijd tc behouden, waarop bij het voorgeven van aanhoudend hongeren welmoet gelet worden fz. boven 177). Deze wijze van sterven komt overigens meestal door een ongelukkig toeval voor, bij begraving enz alsmede bij zelfmoordenaars , welke door onthouding van voedsel hun' voornemen trachten te volvoeren; zeldzaam zal dit middel bij wijze van misdaad, door anderen, als 02)sluiting, enz. gekozen worden. Te vondeling gelegde kinderen daarentegen sterven dikwijls den hongerdood, ofschoon bij dezen ook nog andere oorzaken moeten worden in het oog eehouden. b Aanm. In liet geschrift Tan hippocrates: De carnibus eb. kbhx. Tom. 1 ,, 442. wordt de zevende dag opgegeven, als de langste tijd, dat iemand zonder voedsel kan blijven leven. Het zal wel altijd van de individualiteit van den mensen, vooral van den leeftijd (hippocrat. Aplior. I. 13.), van het lichaamsgestel, geslacht, en temperament afhangen. Z. bov. §. 177. Aanm. waar voorbeelden zijn bijgebragt, met hoe uiterst weinig voedsel, menschen hun leven onderhouden hebben. §. 376. De gevolgen van eene spoedige, volkomene onthouding van alle vaste voedingsmiddelen zijn drukking in de maag , misselijkheid en braken , doorloop , onmagten , krampen en stuipen , waanzin , rotachtige ontbinding van alle vochten, een met de scheurbuik overeenkomende toestand, rotkoorts en de dood. De ontbering van de, tot het onderhoud des levens noodzakelijke, vloeistoffen, verwekt den vreesselijksten, 011dragelijksten dorst, een hoogst lastig gevoel van droogheid der lippen . van de tong en het verhemelte, splijting en scheuring dezer dcelen uitzweeting van een taai vocht, hetwelk alles aaneen kleeft, ontstekingvan den slokdarm en de maag, zinsverwarring, bewusteloosheid en den dood. Bij eeuc langzame onttrekking der voedingsmiddelen volgt uittering, sluipende koorts, waterzucht en zelfs de dood. Volgens waarnemingen, door reizigers in de woestijnen van Arabic gemaakt, schijnt echter de dorst vroeger te dooden dan dc honger, en doet zich eerst dan juist gevoelen, wanneer het pijnlijk gevoel van den honger reeds lang verdwenen is. Aanm. De ervaring bevestigt, hetgeen reeds in het geschrift van hippocrates : de carnibus staat uitgedrukt, dat dikwijls, wanneer iemand eenen tijdlano- van alle voedsel is verstoken geweest, er zulk een verzwakte toestand volgt", dat later genoten voedsel niet meer in staat is, het leven te behouden. Z. het voorbeeld van eenen vrijwilhgen hongerdood in hotel. Journal 48. D. Maart 1819. blz. 95. Een man had 18 dagen in een bosch doorgebragt, en een naauwkeurip dagboek van zijn lijden gehouden. Op den 19en dag werd hij door lieden no« levend gevonden, men gaf hem vleeschnat met eijerdoijers in, maar spoedig daarop gaf hij den geest. Z. ook de berigten van hen , die in kolenmijnen begraven , maar weder gered werden, b. v. in de Lond. med. &az. 1835. p. 264 en 390. (In het duitsch in schmidt's Jalii'b. d, Medic. 13. D. 1836. blz. 58 en volgg.) §. 377. De kenteekenen aan het lijk yan den hongerdood zijn: aanmerkelijke vermagering, vernaauwing van maag en darmen, ontstokene plekken met donkerbruine en zwarte vlekken, weekheid en bloedleegte der overige onderbuiks-inge wanden: het net is bijna verdwenen en van al het vet beroofd: het hart is klein, week en bloedledig, de longen zijn ineengekrompen en zeer bleek; de tong en de mondholte zeer droog; de hersenen zijn insgelijks zeer bloedledig en van eene meer vaste en drooge hoedanigheid. Alle vochten zijn ontleed en verspreiden eenen stinkenden reuk. aam. Yele berigten van lijkopeningen bij verhongerden zijn reeds in bonfti Sépulchretum, Genev. 1700. tom. II. p. 3—11. medegedeeld. — Latere zijn te vinden in iiufeland's Journ. X. 3 St. 1800. blz. 181., in wilbberg's Magaz. f. d. gerichtl. Arzneik. 1. D. blz, 424. alsmede in GRiiFE en walther's Journ. 21. D. blz. 343. III. Dood door onttrekking van warmte. §. 8ÏS» Wanneer iemand door eenen hoogen graad van koude meer warmte onttrokken wordt, dan hij tot voortzetting van zijn leven ontberen kan, dan ontstaat de dood door bevriezing, welke zich door verstijvingder ledematen, borstbeklemming en inwendige angst, zwaarte van het hoofd en verdooving, alsmede door eene niet te overwinnen slaapzucht aankondigt. Het bloed van de buitenste oppervlakte des Iigchaams naar binnen teruggedrongen, hoopt zich in de borstorganen en de hersenen op, en "\ciooizaakt daardoor den dood, welke gewoonlijk door beroerte (Apoplexia sanguinea) ontstaat; de overvulling dei longen met bloed , komt hier echter ook als doodend moment (verstikking) in aanmerking. De dood zelf wordt echter doorgaans, door eenen langdurenden toestand van schijndood , voorafgegaan , waaruit de menscli dooi doelmatige hulp weder kan worden opg'ewekt. ■— Deze wijze van sterven komt bijna alleen toevallig voor, maar maakt, vooral bij te vondeling gelegde kinderen, een onderwerp yan regterlijk onderzoek uit, dewijl deze reeds bij eenen zeer geringen graad van koude den dood door bevriezing sterven. Volwassenen sterven, overeeukomstig hunne individualiteit, nu eens vroeger dan eens later : gewoonlijk komt bij dezen ook nog het gebruik van geestrijke vochten, als vermeend behoedmiddel tegen de koude, in aanmerking; hierdoor worden zij echter nog meer bedwelmd en komen te spoediger om. Aamm. Het verdient opgemerkt te worden, dat onder alle schijndooden, de bevrozenen bij eene doelmatige behandeling, het begraven in sneeuw, trapsgewijze verwarming enz. het gemakkelijkst weder in het leven kunnen worden "teruggeroepen. Zelfs is somtijds de redding nog mogelijk , wanneer een schijndoode reeds verscheidene dagen in dien toestand verkeerd heeft. Z. j. r. frark's System einer volstand, medio. Polizey. 5. D. Tüb. 1813. blz. 277 5- S79. Bij het onderzoek van hen , welke den dood door bevriezing gestorven zijn, vindt men het lijk stijf: de onder de huid gelegene bloedvaten zijn spaarzaam met bevroren bloed opgevuld, de vaten van de hersenen daarentegen sterk door bloed uitgezet, zelfs gescheurd en het bloed in de schedelholte en op de hersenen zelve uitgestort. De regter helft van het hart is sterk door bloed uitgezet, ja ook in de linker helft kan er bloedovervulling plaats hebben. Wanneer aan het lijk de gelegenheid gegeven wordt, om weder te ontdooijen, dan is het tot spoedige ontbinding geneigd, het bloed is buitengewoon vloeibaar. Aanm. Eene oordeelvelling over eenen bevrozene van kbf.l is te vinden in henke's Zeitsehr. 38. D. blz. 155. - Z. ook Diss. acad. de asphyxia congelatorum praes. M. kalm publ. subm. exam. wmi. guanu'nii. Helsingfors. 1832. 4. IV. Dood door overmaat van prikkels. §. 880. Verder kan de dood het gevolg zijn van te sterke overlading van de maag met voedingstoffen , of door het bovenmatig gebruik van bedwelmende dranken. In deze gevallen vindt men doorgaans alle teekenen van apoplexie; ook heeft de gestorvene niet zelden kort voor den dood een gedeelte van het gebruikte weder uitgebraakt; des niettegenstaande vindt men bij de lijkopening van de zoodanigen, de maagdoor spijs en drank zeer uitgezet, ja men heeft dexe zelfs verscheurd gevonden, zoodat zich een gedeelte van haren inhoud in de buikholte had uitgestort Wanneer in een dergelijk geval, de ware oorzaak des doods door geloofwaardige getuigen enz. niet met voile zekerheid te ontdekken is, zoo moet men de mogelijkheid eener vergiftiging niet uit het oog verliezen , en m dit opzigt een uitgebreider onderzoek in het werk stellen. Z. de afd. over vergiftiging. Aanm. Een voorbeeld van asphyxio na eenen al te rijkelijken maaltijd, heeft 8CIUL2 te Breslau in de med. Zeit. des Vereins f. Heilk. in Preussen , Jahrr. 1837. *o. 20. blz. 101 medegedeeld. Aanh. Twee mededeelingen ïau CMUSTISON bewijten, dat gevallen van zelfverbranding gelegenheid kunnen geven tot een geregtelijk onderzoek. Z. Edinb. medic. and surgic. Journal. 35. vol. 1831. p. 316. Als uittreksel medegedeeld door FRANK in liet encyclop. Wörterb. t. a. pl. blz. 539. — Op deze plaats , alsmede in zijn bekroond geschrift heeft FKANK eene volledige litteratuur van dc zelfverbranding medegedeeld , waarnaar wij hier verwijzen. DERDE HOOFDSTUK. De Prioriteit of het voorgaan in den dood. §. 3§3. Wanneer twee of meer individu's, welke zoodanig met elkander in betrekking staan, dat regten of het vermogen van den een op den ander overgaan , maar bij wiens afsterven aan eene andere linie de erfenis toekomt, door een gemeenschappelijk ongeluk, gelijktijdig omkomen, dan ontstaat de vraag, wie van dezen het eerst gestorven is, en wie van beiden, al is het ook slechts korten tijd, het langst geleefd heeft, naardien het daarvan afhangt, welke linie nu in liet bezit van die regten komen moet. In twijfelachtige gevallen, zullen de geneesheeren over deze vragen moeten beslissen , welke intusschen dikwijls zeer moeijelijk, ja somtijds onmogelijk zullen op te lossen zijn, en waarbij de geneesheer zijn oordeel deels op het individuële geval, deels op algemeen aangenomene grondstellingen, moet doen berusten. Aanm. Als voorbeeld eener vraag betreffende de prioriteit van den dood , kan dienen de in kopp's Jalirb. 7. D. blz. 181 medegedeelde oordeelvelling. Eene oudere beslissing bevatten riJL's Aufsïtze, 1. Samml. blz. 1. Ook deelt de Frankf. Didaskalia , 1843. No. 111. het volgende geval uit de Gaz. de tribunaux mede: »Een merkwaardig proces houdt tegenwoordig te Lyon de algemeene aandacht bezig. De eebtgenooten peijsselon behooren onder de ongelukkige oifers van het treurig voorval op den spoorweg tusschen Parijs en Versailles. De beide gehuwden hadden eene testamentaire beschikking gemaakt, waarbij de eerst stervende aan den anderen zijn geheel vermogen achterliet. Zoowel de familie van den man als van de vrouw maakt nu aanspraak op de geheele nalatenschap van de beide gestorvenen , en het regt van beider vordering hangt nu af van de bepaling, wie van beiden bij het ongeval op den genoemden spoorweg, cenige oogenblikken vroeger gestorven is. Ter beslissing van deze moeijelijke vraag is eene commissie van geneesheeren benoemd. §■ 388. Bij de beslissing over de prioriteit van den dood, moet de geneesheer altijd de individualiteit van den gestorvene in aanmerking nemen; er 20 zija oorzaken, welke vroeger oude lieden dooden dan jongere; evenzoo is het met het geslacht gelegen: de meeste soorten van verstikking zijn voor het mannelijk geslacht gevaarlijker dan voor het vrouwelijk • andere oorzaken rapen gezonde en sterkere menschen vroeger weg, dan zwakkeen ziekelijke, hetgeen vooral van den hongerdood geldt Verder moet men wel bedenken dat, ofschoon ook vele personen door een en hetzelfde ongeluk omkwamen, niettemin de wijze van sterven bij een ieder verschillend kan zijn: uit het verschil in de aan het lijk gevondene kenmerken, kan dan voorzeker worden opgemaakt, wie door c en ooc iet sterkst getroffen en het spoedigst is weggerukt, en bij wien hij daarentegen langzamer plaats had. Bij ieder individu moet derhalve de bijzondere wijze van sterven worden uitgevorscht, en overeenkomstig haar verschil liet oordeel geveld worden. Eindelijk moet hor overwogen worden dat in vele gevallen, de sterkeren de zwakkeren ouders hunne kinderen, mannen hunne vrouwen enz. zoo lang als eenigzms mogelijk is, zoeken te beschermen , en dat om die reden de beschermers vroeger sterven dan de beschermden. Ook kan in sommige gevallen de meerdere of mindere graad van ontbinding, voor de bepaling van den vroegeren of lateren dood in aanmerking komen. Dikwijls echter kan het bij een bloot vermoeden slechts blijven, en moet de regter er genoegen in nemen , wanneer de geneesheer verklaart, dat "J '""ten staat is, een bepaald oordeel te vellen. enttr^ -Ia dT ïreess;1«jken st0™> welke op den Ï9en A«g. te Kouaan woedde, en verscheidene huizen deed instorten , vond men den fabrikant M. NEVEU onder de puinhoopen Tan zijn huis, op zijne beide handen steunende; op zijnen „kromden rug droeg hij eene massa puin, en beschermde zoo zijne moeder, die voor hem lag , en zonder zijnen bewonderenswaardigen moed zoude hebben moeten stikken h.j vormde als het ware een gewelf over haar, tot beiden, zonder ernstig N° 237°HVan|S7Tote wbben' TerI°St Werden- Z' Kasselscte allsem. Zeit. 1845. o. 337. blz 1719. Wanneer beiden dood gevonden waren, dan had de lWi„r waarin zij zich bevonden, voor de beoordeeling, wie van beiden het eerst 4' storven was, wel eenige opheldering kunnen geven. §■ S89. Wanneer eene moeder en haar jonggeboren kind, óf onder, óf dadel ïa verlossinggestonren zijn, dan is de vraag, wie van beiden we et eeist omkwam, even moeijelijk te beslissen, wanneer daaromtien öeene ge oof'waardige getuigenis kan worden ingewonnen. In zulke gevallen moet de geneesheer de oorzaken des doods in overweging nemen, en wanneer deze in uitwendige omstandigheden gelegen zijn dan is hij geregtigd aan te nemen, dat de wederstand van de zijde der' moeder grooter is geweest, dan die van het kind, en dat dit derhalve het eerst gestorven is. Was de moeder echter reeds vroeger ziek leed zi] aan etter,ngen en dergel. en werd zij in dusdanigen ziekelijke., toestand , plotseling door de verlossing overvallen, en spoedig na de uit- drijving van het kind weggerukt,dan bestaat er de grootste waarschijnlijkheid , dat zij vóór haar kind gestorven is. Slechts dan , wanneer dc geborene vrucht zeer vermagerd, onrijp, zelfs reeds in eenen staat van ontbin ding verkeert, moet het tegendeel worden aangenomen. Kan men aan het kind teekeneu waarnemen , dat het reeds geademd heeft, dan rijst het vermoeden op, dat het na de geboorte geleefd, en misschien ook de moeder overleefd heeft. Staat daarbij de nieuwgeborene nog door de navelstreng met den moederkoek in verband, en is deze laatste nog in de baarmoeder aanwezig, dan bewijst zulks, dat de moeder dadelijk na de bevalling buiten staat moet zijn geweest, om zich zelve en der nieuwgeborene'hulp te bieden , en dat zij uit dien hoofde mogelijk reeds vroeger gestorven is; draagt echter de vrucht de sporen van moederlijk hulpbetoon , b.v. het af binden van de navelstreng , dan mag men vermoeden, dat de moeder het kind overleefd heeft. Deze hulpmiddelen ter herkenning van het vóórgaan in den dood, ïijn slechts algemeene gezigtspunten: zij verschaffen dikwijls slechts eene meerdere of mindere waarscliijulijkheid, en ook hier zullen gevallen genoeg voorkomen, in welke de geneesheer tot bevestiging der waarheid niets kan bijdragen. Aanm. Eene oordeelvelling over de twijfelachtige prioriteit van den dood eencr moeder en liaar nieuwgeborene is te vinden in wildeerg's Ma«az. 1 D I St Hz. 96. Tot de literatuur over het voorgaan in den dood ; J. u. metzger, Ueber die Prioritat des Todes. In zijne gerichtl. med. Abh. II. Königsh. 1804. 8. blz. 155. Chk. g. gruker , De prioritate mortis. Progr. 1—5. Jena 1810—1815. 4. L. mende , Ueber die Erstlichkeit des Todes. In zijn Handb. d. ger. m. .1. Th. 1819. 8. blz. 437. (Van uit een historisch oogpunt). Müiilebbruch , Ueber die Prioritat des Todes. In het Arch. d. civil. Prax. door geïsler enz. 4. D. Heidelb. 1821.8. blz. 391. J. b. friedreich , Ueber die Prioritat des Todes. In henke's Zeitschr. 13. E -II, 1830. blz. 195. Fa. krügelstein, Analekten über die Lehre von der Ersthcit des Todes. In wildberg's Jalirb, D. 6. St. 3. blz. 301. VIERDE HOOFDSTUK. Onderzoek betrekkelijk den zelfmoord. §. 390. Onder zelfmoord verstaat men eenen zich zeiven, met opzet toegebragten dood: het daarbij bestaande doel om zich van het leven te berooven, onderscheidt dezen derhalve van den. toevalligen dood door eigen schuld. Deze laatste omstandigheid reeds maakt den zelfmoord tot 20* liet onderwerp van een geneeskundig onderzoek, namelijk om te bcoordeelen of de dood met opzet, dan wel door toeval werd teweeg gebragt, dewijl, volgens onze wetten (*), de zelfmoord als een misdaad beschouwd wordt, en velerlei geregtelijke gevolgen na zich sleept. Van meei belang nog is de beslissing der vraag, of de persoon zich werkelijk heeft om het leven gebragt, dan of hij zulks door toedoen van een ander verloren heeft. In gevallen van dezen aard is het oordeel des geneesheers te meer noodzakelijk, wanneer de regterlijke magt, uit de voorafgegane omstandigheden en levensbetrekkingen, over de begane daad geene genoegzame opheldering verkrijgen kan. De beslissing zal echter ook voor den geneesheer hoogst moeijelijk zijn, ja niet zelden zal hij zich buiten staat bevinden, op de hem voorgestelde vragen een bepaald antwoord te geven. Aanm. Reeds de bepalingen omtrent het weigeren van eene eerlijke begrafenis , het overgeven van het lijk aan de ontleedzaal enz. welke bij zelfmoordenaars in toepassing komen, maken het vaststellen van ecnen zelfmoord in vele gevallen noodzakelijk. §■ »»«. Ten einde in gevallen van twijfelachtigen zelfmoord een beslissend oordeel te kunnen vellen, moet de geneesheer in het algemeen tweepunten in aanmerking nemen : het eerste verschaft hem het regterlijk onderzoek naar de levensbetrekkingen , naar het gedrag kort voor den dood, naar de omstandigheid of de zelfmoordenaar ook eenige schriftelijke opheldering met betrekking tot zijn doel heeft nagelaten, terwijl het ondeizoek naar den zielstoestand, in zooverre deze uit liet voorafgegane beoordeeld en met de daad zelve in verband kan gebragt worden 1 den geneesheer in staat zal stellen een gedeelte van de hem opgelegde taak te vervullen. Het tweede punt betreft het onderzoek van liet h'gcliaam zelf en de beschouwing van de bijzondere wijze van sterven, welke gewoonlijk, zoodra zij door den gestorvene zeiven werd aangebragi, meestal zekere eigenaardigheden oplevert, welke juist door het geneeskundig onderzoek kunnen worden aangetoond. De wijze, waarop een zelfmoordenaar zich doorgaans van het leven zoekt te berooven, bestaat gewoonlijk in verwonding, hetzij door snijden, steken en schieten, het zij door verbrijzeling, vergiftiging of door onttrekking van natuurlijke levensprikkels. Somtijds echter kiest een zelfmoordenaar zeer zonderlinge middelen om zijn doel te bereiken , zoodat er ook zeer zaamgestclde sterf wij zen kunnen voorkomen. (*) liet spreekt van zelf, dat hier de Duitsche toetten bedoeld worden. In ons land toch bestaan dergelijke burgerlijke wetten niet. Alleen kan de zelfmoordenaar lij sommige Godsdienstige gezindten moeijelijkheden in de begraving ondervinden. yert l ANM. Het » mille motlis morimur" wordt ook hij den onnatuurlijker) doocl door zelfmoord bevestigd: de een zocht den dood onder eene hoop zwermende bijen , terwijl een ander zich door het aanzetten van 200 bloedzuigers van het leven zocht te berooven (heijfelder) ; iemand die zijn leven moede was, strooide zich buskruid in den mond , en stak het met een stukje zwam aan tPreuss. med. Vereins-Zeit. 1836. No. 32.); een artillerist schoot zich met zijn kanon dood (remer). -—' Voorbeelden van gecompliceerden zelfmoord Z. in pijl s Aufs. 2. Samml. blz. 122. (Borstwonde en inslikken van sterkwater). 8. Samml. blz. 63. (Halsverwonding en nederstorten uit de tweede verdieping op den vloer) . henke Lehrb. § 494. (Halswond en verdrinken), kbügelstein in iieske's Zeitschr. 39. D. blz. 135. (Verwonding en ophangen). §. 398. Wanneer er aan ecu lijk wonden worden aangetroffen, waaromtrent beslist moet worden of zij door eigene, hand of die eens anderen zijn toegebragt, dan moet de geregtelijke geneesheer in het algemeen op de volgende punten letten: of er ook kenteekenen zijn, welke aantoonen, dat de wond gedurende het leven is toegebragt; of de plaats, waar zich de wond bevindt, goed gekozen is om een zelfmoord te begaan5 of uit de gesteldheid der wond , uit hare gedaante en rigting tot zelfmoord kan besloten worden; of het bij het lijk gevondene moordwerktuig met den aard der verwonding overeenkomt; of dit laatste in eene zoodanige ligging in of bij het lijk aangetroffen wordt, als waarin het na ecnen werkelijk plaats gehad hebbenden zelfmoord zich bevinden moest. Op de beantwoording van deze Vragen volgt dau het onderzoek van de sterf wij ze zelve, waarbij de eigenaardigheden , zooals zij zich bij den dood door zelfmoord steeds voordoen , wel moeten worden in het oog gehouden. Aanm, Over de wijze van sterven, waarop zelfmoordenaars hunne keus laten vallen,, zie büCïiner in het mcdic. Correspond. Blatte baijersch. Acrzte , 1841. No. 10. Deze staat, volgens des schrijvers meening, dikwijls in naauw verhand met de individuele gemoedsgesteldheid van den zelfmoordenaar. Melancholische personen verkiezen den strop, jonge bloedrijke voorwerpen het doodschieten of steken , jonge meisjes in eenen toestand van liefdesmart den dood door verplettering. Voor zijn beweren brengt hij vele voorbeelden bij. §. 893. Eene der veelvuldigste wijzen van sterven bij zelfmoord, is het doodschieten van zich zeiven , waartoe gewoonlijk een pistool gekozen wordt. Door de meeste zelfmoordenaars wordt hierbij het hoofd tot mikpunt gekozen en daartoe gewoonlijk het schietgeweer in den mond geplaatst, in eene schuinsche rigting van beneden naar boven; zelden wordt het schot op de streek van de borst gerigt. In de onmiddelijke nabijheid van het afgeschotene geweer zijn de getroffene deelën in den lioogsten graad verstoord en verscheurd; was het schot door de klecdingstukken heengegaan, dan zijn deze door de vlam van liet buskruid verzengd of verbrand. Ontbreekt dit teeken, dan bewijst zulks, dat het schot uit de verte viel, en men niet kan aannemen, dat er een zelfmoord is begaan. Is dit echter aanwezig, dan kan daaruit evenwel niet onvoorwaardelijk tot eenen zelfmoord besloten worden, daar ook een tweede persoon het geweer zeer nabij den gedoode kan hebben afgeschoten Een belangrijk teeken is echter het krampachtig vasthouden van het pistool, hetwelk met kan worden nagebootst, maar helaas niet altijd voorhanden is. Het geweer zelf moet zich altijd in de nabijheid bevinden, maar kan ook door een ander opzettelijk zijn achtergelaten. Is het geweer gesprongen, dan kan men met de grootste waarschijnlijkheid tot eenen zelfmoord besluiten, daar zelfmoordenaars hetzelve dikwijls overladen , om van hun doel regt zeker te zijn , hetwelk bij anderen echter uit vrees voor eigene verwonding, niet zoo ligt plaats heeft. zwartc kIeui' Tan cle vingers , gloor het kruid van de pan, of door den kwikzilverdamp van het dopje, bij het gebruik van een pistool voortgebragt, kan door anderen zijn veroorzaakt, om zoo doende de schuld van eene begane misdaad van zich af te wenden. Het oordeel des geneesheers zal derhalve niet altijd stellig kunnen zijn, m'aar ook door nadere omstandigheden (§. 391.) moeten worden aangevuld. Aanm. Over zelfmoord door zich dood te schieten vergel. men klei» in hcfelmd's Journal 43. I). Novemb. 1816. Hz. 37. Z. verder scntBGK's mededeedeeling van 13 gevallen van dezen aard in iienke's Zeitschr. 14. D. blz. 199. IIimze , oordeelvelling over eenen zelfmoord door schietgeweer. Aldaar 13. D. blz. 392. Sciihler , zelfmoord door zaamgeperste lucht met een geweer, aldaar 22 D blz. 15G. en bewiiardt aldaar , 37. D. blz. 394. Een zeldzaam geval van zelfmoord door een schot met twee pistolen Hoor hoofd en borst verhaalt kiein in KOïï's Jahrb. 11, D. Hz. 123. Men mag niet uit het oog verliezen, dat, wanneer de gedoode ook door eigen hand omkwam , zulks niet te min door een toevalkan hebben plaats gehad, waaromtrent ook slechts uitwendige omstandigheden liehl kunnen verschaffen. Een zoodanig geval verhaalt henke in zijn Lehrb, d. ger. M. §. 495. blz. 349. — leerzaam is het schrijven van w. in, sciiaUFELEN: Ueber die pliysischen Zeiehen, woraus auf absichtliche Selbtstödtung durch Ersehiessen geschlossen werden kann, Stuttgart 1827. 8. §. 39#. Niet minder moeijelijk is het te beoordeelen of iemand door eigene nand, of door een ander is doodgestoken. Vooreerst moet de plaats van de wond worden in aanmerking genomen, namelijk of men kan aannemen, dat deze voor de liand des overledenen toegankelijk was; heeil de verwonding aan deelen plaats gehad, die door den verslagene zeiven zeer moeijelijk, of in het geheel niet te bereiken waren, dan mag men er het voor houden, dat er een moord door een ander heelt ^ plaats gehad. Verder moet men de rigting van het wondkanaal onderzoeken, gelijk ook het gevondene werktuig naauwkeurig met cle wond zelve moet vergeleken worden. Wanneer echter dit laatste zich in de krampachtig zaamgetrokken hand des verslagenen bevindt, dan vervalt alle twijfel aan zelfmoord. Er kunnen echter ook gevallen voorkomen, waarin de geneesheer buitenstaat zal zijn , een zeker oordeel te vellen. Aanivt. Twee gevallen van zelfmoord door eenen steek in liet hart, eene in onze dagen zelden gekozene wijze van zelfmoord, lieeft pommer in het Schweiz. Zeitschr. für Natur- und Heilk. 1. D. 1834. blz. 112. medegedeeld. Z. ook Fahrenhorst, oordeelvelling over eenen zelfmoord door middel van een messteek in ïlENKE's Zeitschr. 18. D. blz. 411. Een ouder voorbeeld in PIJl's Aufs. 3, Samml. Fali. » 7, — Onzeker, of er zelfmoord dan wel moord had j.laats gehad, moest het oordeel blijven in een geval, hetwelk horscii in kopp's Jahrb, 2, D. blz. 94. verhaalt. Daarentegen koude in een geval van elvert, aldaar 1. D. blz. 143. met zekerheid worden aangenomen , dat de moord door een' ander was gepleegd. §. 39». Zelfmoordenaars brengen zich dikwijls gesnedene wonden toe en kiezen daartoe dikwijls den hals als plaats Tan verwonding. De snede gaat dan gemeenlijk van de linker naar de regterzijde, daar doorgaans de regterliand tot hare uitvoering gekozen wordt: bij het begin is de snede het diepst, wordt echter in haren verderen loop oppervlakkiger, dewijl de pijn, de angst enz. de hand verlammen. Niet altijd echter gelukt de poging tot zelfmoord door klieving van den hals, dewijl doorgaans niet het zijdelingscli gedeelte van denzei ven , waar de groote bloedvaten gelegen zijn, maar de strottenhoofds-streek als plaats Aan uitvoering gekozen wordt; het strottenhoofd zelf wordt dan dikwijls slechts ingesneden, en het beoogde doel niet bereikt (Z. boven $. 296). In andere gevallen hebben menschen zich ook wel eens, door klievingvan de groote slagaderen aan de bovenste en onderste ledematen, het leven benomen; ja het ontbreekt niet aan voorbeelden, dat mannen zich de genitalia geheel hadden afgesneden en zoo aan verbloeding gestorven zijn. — Ook hebben zelfmoordenaars zich wel den buik opengesneden. — Zijn er verscheidene gesnedene wonden aanwezig, dan moet men onderzoeken, of deze van zoodanigen aard zijn, dat de verslagene zich die allen zelf had kunnen toebrengen. Even zoo moet men nasporen , of er aan het ligchaam of de kleederen ook teekenen van uitwendig geweld te vinden zijn, waaruit zoude kunnen worden opgemaakt, dat er van den kant des verslagenen eene krachtige tegenweer geboden was, wanneer de moord door een ander was gepleegd. Aam. 1. Het geval van eenen , met eene diepe snede in den hals , dood gevonden man verhaalt ciir. g. gruner , in zijne Commentat. de imputatione suicidii dtibia casu singulari illustrata. Jen. 1799. 4. Duidelijke bewijzen van zelfmoord waren er echter niet. — Yele voorbeelden van zelfmoord door het klieven van den hals heeft sciiLEGEL in heske's Zeitscbr. 8. E .-II. blz. 259, bijcenver-a- aanwending van de, door den verloskundige uitgevoerde, kunsthulp in twijfel te trekken , en hem van ruwheid, ongeschiktheid, minstens van zorgeloosheid te beschuldigen. Doorstooting van het scheedegewelf bij het gebruiken der tang, verwondingen van de baarmoeder, van de scheede , van de pisblaas of den endeldarm bij het gebruik van scherpe werktuigen , het naar beneden trekken der baarmoeder of hare omkeering bij ruw uitgevoerde kunstbewerkingen van de nageboorte, veroorzaakte uiteen wijking van het bekken bij gewelddadig voortgezette proeven met de tang, waar dezelve bij aanmerkelijke vernaauwing van het bekken niet meer aangewezen was; afscheuring van enkele deelen van het kind bij de extractie, vooral van den romp bij het navolgend hoofd , zoodat hetzelve in de teeldeelen terug-blijft, kunnen voorzeker niet verontschuldigd worden. Ook kan onder zekere omstandigheden, eene plaats gehad hebbende verscheuring van de baarmoeder den verloskundige ten laste worden gelegd, wanneer het door hem aangewende geweld bij de poging tot keering te groot, te lang voortgezet, en door hem niet aües aangewend was , wat tot vermijding van de ruptuur gevorderd werd. Diame wanden van de baarmoeder of eene ziekelijke gesteldheid van '-.•zelve, kunnen intusschen ook hier tot zijne regtvaardiging dienen, /ok bij eene belangrijke inscheuring van den bilnaad zal slechts eene nauwkeurige overweging van het geval en de daarbij voorkomende omHandigheden , over het al of niet schuldige des verloskundigen kunnen ''°en beslissen: ditzelfde geldt ook van de beleedigingen , welke na kunstbewerkingen aan het kind gevonden worden, hetzij deze bestaan in wonden van de zachte deelen , in indrukking en breuken van de schedelbeenderen , of in breuken en ontwrichtingen der ledematen. In alle gevallen van dezen aard verdient vooral te worden in het oog gehouden , dat de ondervinding geleerd heeft, dat velerlei nadeeleu en beleedigingen zoo aan moeder als kind ontstaan kunnen, alleen door de natuurlijke kraamarbeid en zonder toedoen van den verloskundige of de vroedvrouw, doch welke niettemin door leeken voor het ge-, olg van eenen beganen misslag gehouden worden. Het onderscheid tusschen natuurlijke beleedigingen en kunstmatige , is uit dien hoofde volkomen geregtvaardigd, en het onderzoek zelf moet beoordeelen, tot welke van beide klasse de aanwezige beleediging behoort. -Ukji. Vergel. het uitmuntend opstel van jöbg : » Ueber natnrliche und künsthche Beschadigungen und Verletzungen der Mutter und des Kindes durch die Anstrengnng in der Geburt, besonders in medic.-ger. Hinsicht: In diens geschriften ter bevordering van de kennis der vrouw en van het kind enz. 2e D. Leipzig 1818. 8. blz. 51. Gevallen , zoo als het beruchte fkank'sche proces oplevert, waar, na het veroorzaken van eene verscheuring der baarmoeder de uitgezakte darmen naar buiten gehaald en afgesneden werden , Z. loder's Journ. 2. D. blz. 544. (volgens een herigt van fiajm herhaalde zich een dergelijk geval in Polen, Z. bcst s Magaz. 15. D. blz. 550.), of waarbij de uitgezakte en omgekeerde baarmoeder werd afgesneden (Z. bov. §. 330. Aanm.), de geheele baarmoeder af- en uitgescheurd werd (Provinc. med. and Surg. Journ, 1845. March), behooren niet meer onder de twijfelachtige misslagen, daar onder dergelijke omstandigheden de schuld duidelijk genoeg voor de hand ligt. — Oordeelvellingen over voorgewende misslagen bij verlossingen , Z. in HEHKE's Zeitschr 10. I). blz. 389 (verscheuring van de baarmoeder), la. D. blz. 19. (verscheuring der baarmoeder en der scheede), 33. 1). blz. 78 (afgescheurd en teruggebleven hoofd), 41. D. blz. I. (verwonding van het kind), 43. D. blz. 127. (verscheuring van de baarmoeder). 25 E.-H. blz. 165. (afgescheurd hoofd), 30. E.-II, blz. 150. (beleediging van de scheede), 34. E.-U. blz. 82. (inscheuring van den bilnaad en van de sluitspier van den endeldarm), Z. ook X. Y. Z. Bekentenissen van ongelukkige verloskundigen in ed. v. siebold's Jonrn 9. D. blz. 663. §. m 7. In alle gevallen nu, waarbij den verloskundige misslagen worden ten laste gelegd, moet de beslissing' Tan de beantwoording der drie volgende vragen afhangen: 1) of door den beschuldigde liet geval juist herkend is , en of dienovereenkomstig de keuze der hulp de regte was? 2) Of de verloskundige bij zijne handelwijze ook op alle deze bijomstandigheden is bedacht geweest, welke het geval verzwaren konden? 3) Of hij, bij hetgeen hij noodzakelijk verrigten moest, is te werk gegaan met de noodige voorzorg voor moeder en kind, en met de, van hem te eisclien, kunstvaardigheid ? Volledigheid van de, tot het onderzoek benoodigde , aktenstukken, ($.413) zal allernoodzakelijkst zijn, en even zoo zal het wel geene vermelding behoeven, dat het oordeel door practische verloskundigen moet geveld worden, daar alleen zij , die het vak niet alleen van een bespiegelende (theoretische) maar ook van eene practische zijde hebben leeren kennen, bevoegd zijn om te oordeelen over de moeijelijkheden, die zich bij de gevallen zelve kunnen voordoen. Aanm Betrekkelijk de misslagen door verloskundigen begaan en hunne beoordeeling Z. henke's Abhandl. 4. D. blz. 220., verder flaghs : «Kunstfehler der Geburtshelfer" in siebemiaak's encycl. Handb. d. gerichtl, Arzn. 2. D. blz. 330 , en het $. 416. reeds aangehaalde opstel van JöRG. §. 41§. Volgens dezelfde grondstellingen moeten de misslagen beoordeeld worden, waaraan vroedvrouwen zich hebben schuldig gemaakt. Vóór alles moet gelet worden op hetgeen aan eene vroedvrouw, overeenkomstig de, in ieder land bestaande , geneeskundige verordeningen en haar handboek zelf geoorloofd is te verrigten , hoewel over het algemeen dit laatste de hoofdwet moet zijn, waarnaar de oordeelende personen zich bij het onderzoek naar den misslag eener vroedvrouw moeten regelen. Om die reden zal eene naauwgezette vroedvrouw, welke volgens de bestaande voorschriften, bij de geringste afwijking van de norma, terstond de hulp eens geneeskundigen heeft ingeroepen, niet ligt in de ongelegenheid komen, yan voor de regtbank hare handelingen te moeten regtvaardigen. In de meeste gevallen derhalve wordt haar verweten, dat zij öf ui het geheel niet, óf ten minste te laat, de hulp eens verloskundigen heeft ingeroepen, en zoodra men haar dit verzuim bewijzen kan , dan is zij allezins schuldig aan den haar ten laste gelegden misslag , ofschoon ook daarna de verloskundige , hoewel te laat geroepen zijnde , een gedeelte der beschuldiging van den ongunstigen afloop moet op zich nemen. Dikwijls echter zal het moeijelijk vallen , de klagt van het te laat te hulp roepen van eenen verloskundige te staven, dewijl de vroedvrouw tot dien tijd toe zonder eenige , der zaak kundige , getuigen blijlt, en toch gemakkelijk door, van de waarheid afwijkende, verklaringen zal weten te verontschuldigen. Daarentegen zal zij ook bij het verzuim van, door de regelen harer kunst voorgeschrevene, hulp, bij verkeerd uitgevoerde handgrepen , even als bij het overschrijden van de . haren werkkring gestelde grenzen, hetzij zulks besta in het ondernemen van ongelukkig uitgevallene kunstbewerkingen, hetzij inliet, haar niet geoouoofd , toedienen van geneesmiddelen , welke nadeelig werkten, ter verantwoording geroepen, en naar omstandigheden schuldig verklaard , moeten worden. Het verhooren van bij de bevalling tegenwoordig geiveest zijnde getuigen, de verklaring van den later te hulp geroepenen geneesheer of verloskundige, het onderzoek der kraamvrouw of van haar kind , en zoo de dood het gevolg was , van het lijk, alsmede de verklaringen der vroedvrouw zelve, hoezeer ook met omzigtigheid aan te nemen, kunnen de middelen zijn, waarop hjt onderzoek steunen moet. Aanm. 1. In het gemeins. deutsch. Zeitschr. f. Geburtsk. 5. D, Hz. !. heeftmETOE uitvoerig geschreven over de misslagen van vroedvrouwen , welke haar regtens als misdrijf kunnen toegerekend worden. — Oordeelvellingen , misslagen van vroedvrouwen betreffende, zijn te vinden in henke's Zeitschr. 5. D. Mz. .390. 10 D blz. 174. en 350., 34. D. blz. 91. en 109. , 25. E -II. blz. 134. en 27. E.-II. blz. 179. Ook behoort hiertoe eene reeks van stukken door JÖRH uitgegeven: » Fragmenta ad art. obstetr. forens, spectantia." lips. 1840—1841. 4.. Aanm. 2. Tot de Literatuur over de misslagen van geneeskunstoefenaren behooren de volgende geschriften : J. Chr. fahner , In wie fern sind von Medicinalpersonen begangene Kunstfehler eine obrigkeitlichen Ahndung unterworfen ? In diens Syst. der gerichtl. Arzneik. 2. D. blz. 161. Kxose , Ueber die Zulassigkeit gerichtlicher Untersuchungen eines klinisch an~ gewandten 'arztlichen Heilverfahrens. In henke's Zeitschr. 2. D. 1821. blz. 63. >0geer, Eirnge Ideen über die Verantwortlichkeit der Medicinalpersonen für das von ihnen eingeschlagene Ileilverfahren In henke's Zeitschr. 15. D. 1828. blz. 19. IIenke s Abhandlungen aus d. Gebiete der gerichtl. Med 4. D. 2. uito- 1830 8. blz. 67. 5 J. C. KEUHOLD, Ycrsuch einer Darstellung der besondern Rücksichten, welche bei juridischer Zurechnung der in der medic. Praxis vorkommenden Fehler gefordert werden. Wien 1834. 8. J. II. schürbaijer , Die kunstfehler der Medicinalpersonen. Freib. 1838, 8. ZESDE HOOFDSTUK. Onderzoek betrekkei ij k den twijfelachtigen dood yan nieuwgeborene kinderen. §. Ai®. Het geregtelijk-geneeskundig onderzoek van dood geborene kinderen komt zeer dikwijls voor, en is altlians dan noodig - wanneer er een nieuwgeboren kind gevonden wordt, waarvan de moeder onbekend is , of wanneer er vermoeden bestaat, dat eene , bij de regtbank wel bekende moeder zich van hetzelve heeft willen ontdoen, en het óf door onachtzaamheid óf meer onmiddelijk heeft om het leven gebragt. In deze gevallen is het de taak des geneesheers, de wijze te bepalen waarop het kind is omgekomen, ten einde de regtbank, op het geneeskundig oordeel steunende , doelmatige nasporingen kunne voortzetten en over het aanwezig geval een regterlijk vonnis vellen. Dat nu in de handboeken over de geregtelijke geneeskunde aan dit onderzoek eene afzonderlijke afdeeling wordt ingeruimd , wordt geregtvaardigd, zoo wel door het hooge belang van het onderwerp, als dooide eigenaardigheden van het kinderlijk organismus, als moetende dit naar geheel andere grondstellingen beoordeeld worden, dan zulks bij volwassenen het geval is. Aanm. De redenen, waarom het onderzoeknaar verdachten kindermoord eenen geheel anderen gang moet nemen, dan dat naar den twijfelachtigen doodslag eens volwassenen , zijn door henke in zijne Abhandl. 1. d. blz. 7. uitmuntend uiteengezet. Dat nu dit onderzoek zelf tot de menigvuldigste in de geregtelijk-ge • neeskundige praktijk behoort, behoeft hier niet breeder te worden ontwikkeld: de , den mensch diep iiigeschapene, geslachtsdrift is het , welke , ofschoon ook in een verwijderd opzigt, met de misdaad van kindermoord in verband staat. §. In alle gevallen nu, waarin over den twijfelachtigen dood eens nieuwgeborenen beslist moet worden, bestaat de taak van het geneeskundig onderzoek, over het algemeen in het beantwoorden van bepaalde vragen , welke door de regtbank als geldende erkend, tevens als grondslag dienen kunnen voor een wetenschappelijk onderzoek en tot opheldering van de zaak. Deze vragen zijn de volgende: 1.) Is het nieuwgeboren kind , hetwelk het onderwerp des onderzoeks uitmaakt, rijp, voldragen en welgeschapen of niet, en is het niet voldragen, kan het dan toch voor levensvatbaar gehouden worden? Kwam het kind dood of levend ter wereld, en heeft het, in het laatste geval, nog eenigen tijd geleefd , alvorens het leven te verliezen? 3.) Waarin bestond wel, in gCA^al het dood geboren werd de oorzaak des doods? 4.) Was de dood, wanneer het na de geboorte geleefd heeft, natuurlijk of gewelddadig? 5) K,„ men aannemen, dat, wanneer de dood door geweld plaats had deze met opzet of dooreen toeval, der moeder niet toe te rekenen, heeft plaats gehad ? - Eene juiste en naauwkeurige beantwoording dezer vragen zalm staat zijn, het voorliggend geval in een behoorlijk licht te stellen' niettemin kunnen nog bijzondere omstandigheden, bij elk bijzonder on' derzoek, zoowel van de zijde der regtbank als des geneesheers aanleidmg geven tot het doen van nog andere vragen, welke tot opheldering van het hangende onderzoek dienstig zijn. ö Aan». De opgegevene vragen worden stilzwijgend door de regtbank voorondersteld, wanneer z,j den geneesheer het onderzoek, betrekkelijk de twijfelachtig sterf„H ze van een nieuwgeboren kind, opdraagt. Naargelang van het aanwezige Jtl kunnen er niettemin nog andere vragen met bet antwoord daarop noodzakelijk zijn. de bovenstaande hoofdvragen moeten eehter altijd de basis zij,,, waarop het geheele onderzoek steunen moet. P §. 421. Wat de eerste vraag betrekkelijk de rijpheid, levensvatbaarheid en regelmatigheid betreft, zoo moet hieromtrent naar de reeds boven opgegevene grondregels beslist worden; alle de, aldaar aangeduide kenmerken van het een of ander, moeten bij het aanwezige geval worden nagevorsclit, en het oordeel regelen. Wat de uitdrukking „ regelmatigheid betreft, hieromtrent valt aan te merken, dat slechts welgevormde nieuwgeborene kinderen voor regelmatig gehouden worden op misvormde vruchten echter, bij welke liet gebruik der ledematen' uithoofde harer gebrekkige vorming , verhinderd is , de benaming » regelmatig" niet toepasselijk is. (Z. bov. § 131). De vraag betrekkelijk den oudeidom der vruchten en hare ligchamelijke gesteldheid moet echter aan alle andere vooraf gaan , naardien de bepaling hiervan op het verder onderzoek den grootsten invloed uitoefent, ja onder zekere omstandigheden hetzelve overtollig maakt, of den gang daarvan wezenlijk wijzigt. J Aanm. Het ombrengen vaneen te vroeg geboren, niet levensvatbaar kind, wordt naar de wet niet als kindermoord beschouwd en gestraft. Daarom ze*t ook ■ra» in zijn Handb. derger. M. 2e D. blz, 360. )> Wat niet levensvatbaar is, kan met gedood worden." Over den ouderdom der vrucht kan slechts het oordeel van zaakkundige» beslissen. Ook bij de misdaad van het afdrijven der vrucht komt de bepaling van den ouderdom der vrucht in aanmerking, en moet deze geschieden met inachtneming van alle hulpmiddelen , die den geneesheer ten dienste staan, Z. boy, §. 147. en Tolgg. §■ 42®. De tweede vraag, of het kind na de geboorte geleefd heeft, dan wel dood ter wereld is gekomen , is eene der gewigtigste , maai- ook tevens eene der moeijelijkste op het gansclie gebied der geregtelijke geneeskunde. Zij kan slechts dan beslist worden, wanneer er aan den nieuwgeborene veranderingen zijn waar te nemen, waaruit men liet besluit mag opmaken , dat er eene zoodanige levensverrigting heeft plaats gehad, als welke gedurende den vruchtelijken staat niet aanwezig was. Deze verrigting nu is de ademhaling , welke in den schoot der moeder geen jilaats heeft, maar eerst na de geboorte in werking treedt. Door deze functie worden er waar te nemene veranderingen in het ligchaam des kinds te weeg gebragt, welke zelfs door den gevolgden dood niet kunnen worden opgeheven , maar nablijven en aan duidelijke kenmerken te herkennen zijn. Het komt derhalve op een middel aan, om de werkelijk plaats gehad hebbende ademhaling van den nieuwgeborene met zekerheid, en wel op eene zoo duidelijke wijze aan te toonen, dat niet alleen de geneesheer , maar ook de regter zelf, door aanschouwing, zich daarvan de vaste overtuiging verschaffen kan. In het bezit van een dusdanig middel nu bevindt zich de geregtelijke geneeskunde, door de , sedert het laatst der 17e eeuw daartoe bestemde, longen-proef, eene proefneming, welke in hare eerste eenvoudigheid slechts in het onderzoek bestond, of de longen, in water gebragt, daarop dreven of niet, derhalve of er lucht in bevat was, dan wel of deze ontbrak, de zwemproef, hydrostatische longenproef. Aam. Wel is waar heeft reed» gai.enus, de uau part. lib. 15. cap. 6. (uitgaTe van KüflN, lom. 4. p. 243) opmerkzaam gemaakt op het verschil in kleur en digtheid der longen na de geboorte : TlIOM. bartiiolini heeft reeds in 1663 , in ?.Ij i*i geschrift: de pulmon. substantia et motu. Hafn. 1663. 8. p. 29. de eigenschap aangetoond, dat longen die geademd hadden, op het water dreven, en o. ra voer heeft het ronduit verklaard, dat het drijven der longen een ontwijfelbaar bewijs was vaïj plaats gehad hebbenden kindermoord : Z. Miscellan. curios. med. physic, academ. natur. curiosor. ann. TI. 1675. 4. observ. 202. p. 299.; maar de eerste proefneming van de zwemproef in een geregtelijk geval, werd door Dr. joh. schreuer , Physicus in Zeitz , in het werk gesteld. Z. de daartoe betrekking hebbende oordeelvelling in Valentini's Pandect. med. leg. p. II. seet. VII. cap. 9. » De infantieidio per pulmonum in aquam | rojecl arum subsidentium elidendo." Even zoo : j. schreijer's Erörterung und Erlauterung der Frage : ob es ein gewiss Zeichen , wenn eines todten Kindes Lunge im Wasser untersincket, das solches im Mutterleibe gestorben sei ? Zeitz, 1691. 4. (Tweede uitgave Ilalle 1745. 4.) Als uittreksel door H. a. zachariae in het irchiv d. Criminalr. N. F. 1840. blz. 565. » Zur Greschichte der Lnngenprobe." Dat er terstond bij de eerste aanwending van de longenproef onder de geneesheeren getwist zoude worden over hare bewijskracht , blijkt uit verschillende medegedeelde oordeelvellingen der geneeskundige faculteit te Wittenberg en Frankfort a. d. 0. alsmede van twee Leipziger geneesheeren. Uitvoerig is de geschiedenis der longenproef bewerkt in mende's Handb. d. ger. M. 1. D. Hz. 175. §■ 423. Wanneer het ouderzoek der longen bij de eerste geregtelijke aan- geneesheers op de opgegevene bezwaren zijne aandacht te vestigen, en aan te toonen , of zij in het aanwezige geval moeten in aanmerking komen. Aanm. Gewoonlijk zijn liet de verdedigers , welke de bezwaren tegen de longenproef, zoodra hunne cliënte daardoor bezwaard wordt, in het raidden brengen. De geregtelijke geneesheer zal daarom wél doen, bij zijne eerste oordeelvelling deze bezwaren zelf reeds aan te roeren , met het doel om aan te toonen , of zij bij het aanwezige geval, al of niet in aanmerking komen. J. 430. I. Een kind kan vóór en gedurende de geboorte ademhalen en niettemin dood geboren worden. Deze bewering is, na de herhaalde waarnemingen van geloofwaardige mannen, en daaronder verloskundigen, welke geheel zonder vooringenomenheid, en met ter zijde stelling van de geregtelijke geneeskunde, hunne waarnemingen gedaan hebben, boven allen twijfel verheven: zij hebben na het wegvloeijen van het vruchtwater , nog vóór het kind geboren was , een duidelijk hoorbaar geluid (vagitus uterinus) opgemerkt, en zich bij het bekendmaken hunner waarnemingen voor alle misleiding uitdrukkelijk behoed. Vroegere en latere waarnemingen van dezen aard zijn voorhanden, 01 kunnen, als niet op zich zelve staande, maar door liooge autoriteiten bevestigd, volstrekt niet betwijfeld worden. Is ook al in de meeste gevallen het schreeuwen van het kind eerst dan vernomen , wanneer de hand des verloskundigen, bij het verrigten van de keering of het aanleggen van de tang, de deelen der moeder binnendrong, en zoodoende aan de lucht naar den mond des kinds den weg baande : zoo ontbreekt het echter ook niet aan waarnemingen A an het tegendeel, zoodat daaruit de mogelijkheid der ademhaling binnen de baarmoeder, zonder eenige vreemde hulp , duidelijk blijkt. Wanneer camper , metzger en and. welke de waarnemingen van den vagitus uterinus ronduit voor misleiding houden, beweren, dat bij een nog niet geboren kind de borstkas zich niet kan uitzetten , en de onderbuiksspieren niet werken kunnen, naardien het kind door de baarmoeder vast omsloten wordt, en ook geene lucht toegang verleent: zoo heeft dit voorzeker in verre de meeste gevallen plaats, en is daaruit ook het niet zeer groot aantal waarnemingen betrekkelijk het schreeuwen van het kind voor de geboorte gemakkelijk te verklaren, gelijk ook de vrucht doorgaans met het hoofd zóó op den mond der baarmoeder ligt, dat deze hem, 11a het breken der vliezen, vast omsluit, en daardoor het toetreden van de lucht verhindert: maar er kunnen ook deelen naast het hoofd zoodanig voorliggen, dat de lucht daardoor vrijen toegang verkrijgt, gelijk ook het kind met het gelaat onmiddelijk kan voorliggen, zoodoende met den mond lucht opnemen en daardoor in staat geraken, om te schreeuwen. Dit laatste ten minste hebben een paar waarnemingen geleerd (wigard , 22 heijfelder). — De stelling derhalve: » een kind kan vóór de geboorte ademen," moet met alle hare beperkingen met betrekking tot de iongenproef, als bewezen beschouwd, en de mogelijkheid van den Vagitus uterinus, onder zekere omstandigheden althans , door den geneesheer, bij het bewerkstellingen van de longenproef, in het oog gehouden worden. Aanm. Reeds bohn heeft t. a. pl. blz. 176. de aandacht op dezen vagitus uterinus gevestigd, en morgagni heeft denzelven met de volgende woorden bevestigd : » Posse contra ejus, qui mortuus exierit, pulmones innatare , si distenti sint ab aëre, quem aut evolverit putredo, aut ipse, antequam exiret, inspiraverit , aut aliquis postea , ut respirationem excitaret, per os immiserit." Epistol. anat. med. lib. II. ep. 19. §. 45. Ook heeft fr. b. Osiander, reeds in 1799 op de respiratio uterina opmerkzaam gemaakt in de neu. Denkwürdigk. 1 D. 2e Bogenz. blz. 88. en in zijn Handb. d. Entbindungsk. 1. D. blz. 660 verscheidene voorbeelden medegedeeld. Yroegere gevallen zijn verzameld in knape's opstel: » Beitrag zur Beantwortung der Frage , kann ein Kind athmen, ehe es geboren ist?" In diens en iiecker's krit. Jahrb. d. Staatsarzneik. 2. D. 1809. blz. 120. Daarbij komen nog de waarnemingen van "wigand (Hamb. Magaz. f. Geburtsh. 1807. 1. ü. Ie St. blz. 107 ), van el. voiï siebold (Journ. für Geburtsh. 1. D. blz. 581.), bredenoll (aldaar 3. D blz. 69.), zitterland (hufeland's Journ. 56. D. Febr. blz. 89.), jürDftr' (henke's Zeitschr. 10. I), blz. 461.), heijfelder (Preuss. med. Vereinsz. 1833. No. 44.)!, küssemüller (ed. v. siebold's Journ. lo. D. blz. 377.) buscii (neu. Zeitschr. f. Gr. 3. D. blz. 191.) en eijlenberg (Preuss. med. Vereinsz. 1846. No. 22. Daarmede worden de woorden van den voortreffelijken schmitt bevestigd: »Het valt van zelf in het oog, dat het » vraagpunt, wanneer daaromtrent de ervaring en niet eene gewaagde redenering » beslissen moet, slechts door bekwame verloskundigen kan beantwoord worden. » Het geregtelijk handboek kan de stelling slechts opgeven, zOo als de verloskun»dige die uitgesproken heeft, en deze kan slechts verklaren, wat zijne eigene » ondervinding hem geleerd heeft." Neue Versuche und Erfahr. üb. die Lungenprobe, Wien 1806. 8. blz. 153. — De tegenstanders , onder welken metzger de eerste plaats inneemt, konden niets anders doen, dan de waarnemingen zelve loochenen , en den vagitus uterinus deels als eene onmogelijkheid, deels daar, waar dezelve is gehoord geworden, als dwaling of misleiding te beschouwen. Z. diens Syst. d. g. A. 1793. $. 304. en de volgende uitg. Yergel. ook diens Progr. de vagitu uterino vix unquam vere audito. Regiom. 1799. 8. Men is te ver gegaan , wanneer men aannam, dat de respiratie in de baarmoeder konde plaats hebben, vóór de Tiolkomene barsting der eivliezen. S. s. g. hesse, over het schreeuwen van kinderen in de baarmoeder vóór het breken der vliezen. Leipzig 1826. 8. Yergel. j. r. marinus , De vagitus uterinus van het standpunt der geregtelijke geneeskunde beschouwd. ïn wildberg's Jahrb. 6. D. blz. 192. (Uit de Annal. de la soc. med. et natur. de Bruxelles.) 4i:«B B. Het kind kan echter ook reeds ademen, wanneer slechts het hoofd geboren is en de romp zich n0g in de doelen der moeder bevindt. Deze, op de ondervinding berustende stelling, reeds door ieiciöieijer , ai.ch. v. irALiiiR, will. hunter en and. voorgedragen, heeft in den laatsten tijd door ritoen zulk eene uitgebreidheid verkregen, dat deze er- varen verloskundige liet onder de uitzonderingen rekent, wanneer een kind, nadat het lioofd, en vóór dat de romp geboren is, niet krachtig inademt. Het is nu duidelijk, dat bij eene geboorte, welke zonder het bijzijn van getuigen jilaats had, het met het hoofd geboren kind pogingen tot ademhaling verrigt, maar niettemin bij eenige vertragingin de verdere uitdrijving , toch nog het leven verloren kan hebben: de, door de jdaats gehad hebbende ademhaling, voortgebragte veranderingen zouden in dit geval de beschuldigde op eene niet verdiende wijze bezwaren. De geneesheer zal alzoo bij zijn oordeel acht moeten geven op de omstandigheden, die met de geboorte vergezeld gingen, alsmede op de mogelijke ontdekking van oorzaken, welke op het kind gedurende de verlossing nadeelig konden gewerkt hebben , zoodra het er op aankomt, de mogelijkheid op te geven van eene plaats gehad hebbende ademhaling, alvorens de verlossing geheel geëindigd was. Aakiu. 1. Yergel. teichmeijer , Instit. med. leg. c. 24. » Fieri potest, ut infans, » capite exclusus , antequam totus excludatur, respiraverit, statim vero , a.ntequani »reliquo corpore egressus fuerit, inoriatur , et quidem absque malitia matris." p. 241. edit. quart. Z. verder iialler , Elem phvsiol. T. YIII. lib. 29. Sect. V. §. 55. HüNTEB , over den kindermoord. In de Samml. auserles. Abhandl. f. prakt. Aerzte 11. D. blz. 211. en ritgen in der gemeins. deutsch. Zeitsclir. f. Geburtsli. 1. I). blz. 511. en 5e D. blz. 598. Ook mijne ervaringen als verloskundige stemmen daarmede overeen, en nog onlangs (Aug. 1846) heb ik in mijne kraaminrigting, in tegenwoordigheid mijner leerlingen bij de verlossing eener eerstbarende 5 het kind krachtvol hooren schreeuwen, nadat het nog slechts met het hoofd geboren was; eerst eenige minuten later volgde de romp. Yroegere waarnemingen heb ik in mijn Journ. 16. D. blz. 548 medegedeeld. De, door metzger en and. daarentegen geopperde bezwaren, alsof de, voor de ademhaling zoo noodzakelijke , uitzetting van de borstkas in de enge scheede onmogelijk zoude zijn enz. , worden derhalve door de bijgebragte ervaringen volkomen wederlegd. Aanm. 2. Dat ook bij voetgeboorten het kind moeite kan doen, om adem te halen, alvorens het hoofd geboren is, is insgelijks eene, door de ondervinding bewezene, waarheid. Yerloskundigen hebben, bij het invoeren van de handen, om het nageblevene hoofd te ontwikkelen, pogingen tot ademhaling bij het kind waargenomen, en het ligt niet buiten de grenzen der mogelijkheid, dat zulks ook bij heimelijk geborene kinderen , welke daarna dood ter wereld kwamen , kan hebben plaats gehad. Ook hieromtrent kunnen slechts de , bij de geboorte plaats gehad hebbende omstandigheden, eene , voor den geneesheer dienstige , opheldering geven. Z. ook sghmitt , Yersuche üb. d. Lungenprobe. blz. 171. §. 482. 2.) De longen van een nieuwgeboren kind hunnen ook nog door andere omstandigheden, dan door de ademhaling, zwembaar geworden zijn. De omstandigheden, waaronder zulks mogelijk is, zijn van drieërlei aard: a) liet kind kan lucht ingeblazen zijn; 1) de longen zijn reeds tot ontbinding overgegaan, en c) zij kunnen door windzucht zijn uitgezet. In alle deze gevallen zullen de longen drijven, en dien ten 22* gevolge tegen de , van kindermoord beschuldigde, getuigen , wanneer de geregtelijke geneesheer op de ware oorzaak daarvan geen acht geeft. Aanm. Ook deze tegenwerping is reeds door iohk t. a. pi. opmerkzaam gemaakt, en zij is tot op den huidigen dag nog volkomen geldende. §. 483. a) Het is boven allen twijfel verheven, dat er, door krachtig inblazen door den mond , lucht in de longen van een nieuwgeboren kind kan gebragt worden , en dat zij daardoor zwembaar worden. Wel is waar heeft men daartegen aangevoerd, dat het inblazen van lucht nimmer öp zoodanige wijze plaats had, dat de longen daardoor werden gevuld, dat ook de lucht in de longen aldaar niet ojJgehouders, maar door het zamenvallen der cellen weder uitgedreven zoude worden : liet tegendeel is echter door in het werk gestelde proeven bewezen: de longen kunnen met den mond eens anderen, vooral wanneer de neus wordt toegehouden, zóó vol geblazen worden , als of zij werkelijk geademd hadden. Ook is de stelling, dat eehe beschuldigde, welke iets kwaads met haar kind in den zin had, hetzelve wel nimmer tot wederopwekking lucht zoude inblazen, door de ondervinding wederlegd. Men heeft wel is waar beweerd, dat de longen door de kunstmatig ingeblazene lucht, slechts volkomener werden uitgezet,'dat bij het doorsnijden van dezelve het knetterend geluid en het schuimende bloed ontbrak, dat de longen zelfs bloèdledig waren, en de borst van het kind niet die welving vertoonde , welke door eene krachtige ademhaling werd voortgebragt, maar deze tegenwerpingen zijn deels door de ondervinding niet bevestigd , en kunnen deels ook bij zulke kinderen ontbreken, welke duidelijk geademd hebben, hetgeen vooral van de welving van de borst geldt, gelijk er ook bij werkelijk doodgeborenen zich meer bloed dan gewoonlijk in de longen bevinden kan. De bewijskracht der zwemproef wordt derhalve in alle die gevallen omvergestooten, waarbij uit het onderzoek blijkt, dat het kind lucht is ingeblazen: de geneesheer moet daarbij slechts acht geven op den aard en wijze, waarop zulks heeft plaats gehad, ten einde daarnaar te beoordeelen , in hoeverre het inblazen van lucht op het drijven der longen invloed kan hebben. Aanm. Bij de, door w. j. schmitt in hét werk gestelde proeven, t. a. pl.blz. 181 medegedeeld, dreven de Jongen van doodgeborene kinderen, welken lucht was ingeblazen , altijd. Oordeelvellingen over dusdanige gevallen , zijn te vinden in BÜTTKER s geschrift over den kindermoord, 1771. No. 72 pijl's Aufs, 1. Samml. 17 geval en 8. Samml. 20. gev. , F. tïorn's oordeelvelling in diens Archiv 1817. 1. D. blz. 502., ed. v. siebold in henke's Zeitschr, 50. U. blz. 157. — Yergeiijk verder liet opstel: » Uebcr den Werth der Kennzeichcn aus den Longen. » zur Entscheidung der Frage , ob ein neugeborenes kind nach seiner Geburt gelebt » liabe oder nicht ? insbesondere auf den Falie der vortier geflissentlich eingebla»senen Luft angewandl." In at-güstin's Archiv, d. St. 1. I). blz, 51. — Ook 1ienke liaalt in zijn I.ehrb. $. 550. Aanm. een geval aan, in hetwelk de beschuldigde het kind herhaaldelijk lneht had ingeblazen. 5- 434. b.) Van de ontbinding der longen kan niet zoozeer beweerd worden, dat zij de longenproef onzeker maakt, als wel, dat zij de toepassing daarvan in loro beperkt. Wanneer ook al in het algemeen waarnemingen bewezen hebben , dat longen, in den lioogsten graad door bederf aangedaan, toch nog zinken, gelijk ook onder alle ligchaamsdeelen de longen liet laatst in ontbinding overgaan, zoo heeft niettemin de ervaring tevens aangetoond , dat dusdanige longen drijven kunnen. Het zal overigens gemakkelijk vallen , den ontbondenen toestand der longen te herkennen , daar het overige gedeelte des ligchaams gewoonlijk vroeger door bederf woidt aangedaan, welke zich aan de longen door eene reeks van luchtblaasjes aan de randen der afzonderlijke kwabben kenbaar maakt. Zoodra derhalve de geregtelijke geneesheer van de aanwezigheid der ontbinding in de longen overtuigd is , kan de longenproef geheel achterwege blijven, althans mag hij aan dezelve, al wordt zij aangewend, geeu bijzonder gewigt hechten. Aamji. Volgens eene oordeelvelling van het Ober-Med.-Colleg. te Berlijn van het jaar 1794, wordt de , met rottende Iongen genomene, proef als geheel en al hedriegelijk afgekeurd. Z. AüGusm's Arch. 2. D. blz. 268. — Verhel, ook morgagni t. a. pl. (Z. bov. §. 430. Aanm.) en schmitt t. a. pl, blz, 204., waar ook de bevestigde meeningen van oudere onderwijzers in de geregtelijke geneeskunde zijn aangehaald. §■ 435. c.) Dat somtijds aan longen, waaraan niet het minste spoor van ontbinding te vinden is, luchtblaasjes kunnen aanwezig zijn, is door eene waarneming van schmitt bewezen. Hij beschouwt° dezen toestand als een waar emphijsema (luchtgezwel) der longen, en trekt daaruit hel juiste gevolg, dat, hoe zelden zulke gevallen ook mogen voorkomen, niet in ontbinding verkeerende longen van doodgeborene kinderen door zulk eene ziekelijke gesteldheid ook zwembaar kunnen gemaakt worden. Aanm Yergel. schmitt t. a. pl. vers. 32. blz. 41. en blz. 212. Dat longen, die niet in ontbinding zijn overgegaan, door zulk eene ziekelijke gesteldheid zwembaar worden, heeft reeds e. alkekti, Diss. de pulmonun, snbsidentium experimenti prudenti applicatione (resp. c "vv. failer) , Hal. 728. 4. §. 5. blz. 131. vermeld. §■ 486. II. Een nieuwgeboren kind kan, zonder adem te halen, eenen tijdlang leven , ja het kan geademd hebben , zonder dat de longen daarom zwem- baar geworden zijn. Eene"van kindermoord beschuldigde wordt derhalve ten onregte door de uitkomst der longenproef begunstigd, zoodra aan deze laatste , met ter zijde stelling van het geopperde bezwaar , een onvoorwaardelijk vertrouwen geschonken wordt. De ervaring heeft echter de juistheid van dit laatste aangetoond, en het is den voorstanders van de longenproef nog niet gelukt, deze tegenwerping te ontzenuwen , welke als eene der gewigtigstc tegen deze proefneming inoet beschouwd worden, en althans, wat het eerste gedeelte betreft, zeer dikwijls in aanmerking komt. Aanm. Ook hier lieeft BOIiff t. a. pl. den juislen iveg afgebakend, waarop zijne navolgers verder konden voortgaan. §. -Jïffil*, 1) Een nieuwgeboren kind kan, zonder ademhaling, eenen tijdlang leven. Niet alle kinderen geven door ademhaling en schreeuwen terstond na de geboorte hun leven te kennen: velen verkeeren in staat van schijndood, waaruit zij eerst door doelmatige middelen moeten worden opgewekt, ja anderen bewegen zich en openen zelfs de oegen, zonder dat zij ademhalen. Keeren nu deze kinderen niet volkomen lot het leven weder, maar sterven zij , hetzij op eene natuurlijke wijze y hetzij door eene strafbare daad der moeder, dan zal de in het werk gestelde longenproef slechts het bewijs leveren, dat bij hen geeneademhaling heeft plaats gehad, maar geenszins, dat zij volstrekt niet geleefd hebben. De ademhaling zelve kan echter bij liet kind door ophooping van taai slijm in de mondholte en luchtwegen, door eene geboorte in de niet gebrokene vliezen, door het onmiddelijk, terstond na de geboorte , dompelen van het kind onderwater, door eene oogcnblikkelijke afsluiting van neus en mond met natte doeken enz. verhinderd worden , even als ook groote zwakte en onmagt, overvulling van het hart met bloed, de ademhaling bij het kind beletten kan. De beschuldigde kan diensvolgens onder deze omstandigheden aan den dood haar kinds deels onschuldig zijn , deels echter ook denzelven met opzet hebben te weeg gebragt: wanneer echter niet andere omstandigheden dit laatste duidelijk doen blijken, dan zal de longenproef niet in slaat zijn, tot de ontdekking van de ware toedragt der zaak het hare bij te dragen , daar zij dan, door de bij haar verkregene uitkomsten, slechts aantoont, dat het kind na de geboorte niet geademd heeft. Bij iedere . heimelijk plaats gehad hebbende, verlossing echter moet, wanneer het kind als dood geboren wordt opgegeven, en de longenproef aanwijst, dat het niet geademd heeft, aan de mogelijkheid van de boven opgegevene stelling gedacht worden, en elke beschuldigde kan derhalve aan den dood van haar kind althans in zooverre middelijk schuld hebben, als zij dc behoorlijke middelen heeft verzuimd, om haar nieuwgeborene volkomen in het. leven terug te roepen. Aakm. Bovenstaande tegenwerping lie,eft reeds de Wittenb. faculteit in het jaar 1684' tegen de bewijskracht der longenproef gemaakt. Z. valeintini's Pand med. leg. p. II, Sect. VII. c. 12. edit. 1701. p. 583. Eene proeve tot wederlegging* van deze tegenwerping is te vinden in itiETZGEirs Syst, 1. uitg (). 304. en 331. , alsmede in schiiidthiiller's Handb. d. St. A. f\. 373. De verdediging zelve rust op de stelling : leven en ademhalen zijn onafscheidelijk aan elkander verbonden , en een leven zonder ademhaling is geen zelfstandig leven. Deze sophistische beweringen zijn echter niet in staat, de tegenwerping omver Ie stooten : het kind kan na de geboorte leven , zonder adem te halen; dat dit laatste niet heeft plaats gehad, kan de longenproef wel aantoonen, maar daarom niet bewijzen dat het kind dood ter wereld kwam. Als eene bijdrage tot de leer over het leven van nieuwgeborenen . zonder duidelijke ademhaling , z. eene oordeelvelling van graff in hekke's Zeitschr. 25. E.-il. blz. 101. — Over de ophooping van bloed, slijm, darmpek en dergel. inden mond, zie de waarnemingen in baüdelocque's Anleit. zur Entbindungskimst. Vertaling van meckel 1. D. blz. 318. Van onmiddelijke indompeling in water , met bet boosaardig doel , bet kind om te brengen , maar ook tevens elk bewijs van eenen gewelddadiger! dood te verwijderen , is een voorbeeld te vinden in iienke's Zeitschr. 2. D. blz. 10. Over de geboorte in de vliezen Z. kopp's Jahrb. d. Sïaatsarzneik. 5. D. blz. 338. §. 438. 2) Een kind kan echter ook leven en ademhalen , zonder dat daarom de longen na den dood drijven. De ondervinding heeft de waarheid van deze stelling bewezen : er zijn gevallen waargenomen, waarin kinderen in het bijzijn van geloofwaardige geneesheeren eenen langen tijd ademden, daarna eenen natuurlijken dood stierven, en wier longen niettemin bij de genomene proef op den bodem zonken. Hier kan vooreerst eene onvolkomene ademhaling hebben plaats gehad , waardoor slechts zulk een klein gedeelte van de longen werd uitgezet, dat zulks bij de longenproef niet te ontdekken was. Om die reden nu moet hierbij geen stukje van de longen worden overgeslagen (Z. bov. §. 425.). Verder kan de lucht slechts in de kleinere takjes en in de luchtcellen dringen, welk gebrek, volgens de jongste nasporingen van Jörg jun., aan eenen eigenaardigen toestand der longen, namelijk van zich slechts onvolkomen te kunnen uitzetten (Atelectasis pulmonum), moet worden toegeschreven: de longen zijn hierbij oji eenen lageren trap van den foetalen toestand blijven staan , hebben eene bruinachtige kleur en een vast leverachtig weefsel aangenomen , en zijn voor bloed en lucht ontoegankelijk geworden. Deze Atelectasis nu komt zoowel na een snel, als na een langzaam moeijelijk beloop der verlossingen, bij welke de hersenen aan eene hevige drukking bloot stonden, of het ruggemerg zeer werd uitgerekt, voor, even als bij niet voldragene kinderen , bij welke wegens onvolkomene ontwikkeling der meeste organen, het leven zelf onvolkomen plaats heeft, en iedere uiting van hetzelve gebrekkig moet blijven. Uit dien hoofde is de ademhaling zelve zwak, de stem kreunend en heesch. de geheele beweging van het kind krachteloos. — Eindelijk drieërlei wijzen mogelijk , in zooverre namelijk de kinderen 1) voor, 2) gedurende en 3) na de geboorte liet leven kunnen verloren hebben. Naar gelang van het oordeel des geneesheers over den dood of liet leven van het kind na de geboorte, zullen of de beide eerste sterfwijzen óf de laatste in aanmerking komen. Ter uitwijzing van de oorzaak des doods, is echter niet alleen de schouwing van het kinder-lijk voldoende , maar zal ook de moeder het onderwerp des onderzoeks moeten zijn , omdat de onderzoekende geneesheer boven alles, kennis moet dragen van het gansche beloop harer zwangerschap en der verlossing, zal zijn oordeel op volledigheid en genoegzaamheid aanspraak maken. Om die reden moet reeds de regter bij zijn verhoor bedacht zijn op alles, wat noodig is, om den geneesheer opheldering te geven, of hetgeen nog doelmatiger is, den geneesheer zelven de onmiddelijke nasporing der verschillende , tot het doel dienstige, omstandigheden bij de beschuldigde overlaten. Aakh. Hetgeen reecis in de Inleiding §. 21. beweerd is, dat namelijk voor den regtsgeleerde bij zijn onderzoek eene zekere mate van geneeskundige kennis onontbeerlijk is , wordt juist bier, waar hij naar omstandigheden onderzoek moet doen , welker nader verband slechts door een' tak der geneeskunde kan worden opgehelderd, ten volle bevestigd. Het blijkt derhalve duidelijk, hoe doelmatig liet is , den beginnenden vegtsgeleerde, gedurende zijne bemoeijing met de geregtelijke geneeskunde , ook aan het kraambed te brengen , en hem hier het beloop der verlossing, hare behandeling , de verhouding der navelstreng, de nageboorte enz. naar de natuur aan te wijzen. De herinnering aan hetgeen hij eenmaal gezien heeft , zal hem in het vervolg in staat stellen , het verhoor eener heimelijk gebaard hebbende enz. behoorlijk in te rigten. §. 44S. 1) Wanneer een kind reeds vóór de geboorte gestorven is, dan liggen de oor zat en daarvan óf in de moeder óf in het kind zelf. De oorzaken, welke van de moeder uitgaande, den dood des kinds kunnen te weeg brengen, zijn vooreerst ziekten van allerlei aard, welke de voeding der vrucht storen, en het afsterven dezer laatste te weeg brengen, ontstekingsziekten, tussclienpoozende koortsen met hare schuddende aanvallen, stuipen, bloedvloeiingen, enz.; nadeelig werken ook gemoedsaandoeningen van allerlei aard , schrik , toorn, hartzeer, kommer en dergel. waarvan de eerite, plotseling plaatshebbende, de vrucht dikwijls oogenblikkelijk dooden kunnen , terwijl de overige , aanhoudend werkende , de kiem van den dood der vrucht, Welke alsdan door stoornis inden groei en de voeding plaats heeft, met zich dragen. De verklaringen deimoeder , bevestiging daarvan door getuigen, de nog aanwezige ziekte of sporen van dezelve, moeten daarover het noodige licht verspreiden. De vrucht zelve was een tijdlang zeer onrustig, bewoog zich sterk , maar spoedig daarna hield alle beweging op. Van dezen tijd bespeurt de moeder niet meer, dat de buik in omvang toeneemt, de borsten worden slap , het daarin reeds verzamelde vocht vloeit weg, zonder door ander vervangen Ie worden; de vrucht veroorzaakt der moeder een gevoel van drukking, en valt, vooral wanneer de moeder ligt, als een klomp riaar dc zijde, op welke zij zich keert; zij ontwaart een gevoel van koude in den buik , niet zelden ontlast zich een kwalijk riekende slijm uit de geslachtsdeelen, vooral kort vóór de geboorte , welke overigens dikwijls dan eerst plaats heeft, wanneer het regelmatig einde der zwangerschap bereikt is. Het kind zelf' heeft alsdan niet dien graad van ontwikkeling, welke met den duur der zwangerschap overeenstemt, men bemerkt dat het reeds vroeger is gestorven, zoodat het ook doorgaans in ontbinding is overgegaan , welke overigens ook aan dc deelen der nageboorte is waar te nemen. Men moet echter hierbij niet uit het oog verliezen, dat dikwijls zwaar lijdende en zwakke moeders niettemin levende kinderen ter wereld brengen. Aanji. Dat de zoo even öpgegevene oorzaken , niet altijd nadeelig op het leven des kinds werken , zal gemakkelijk door iederen geneesheer of verloskundige met voorteelden uit zijne eigene ervaring kunnen bevestigd worden. — Hoe vele zwangeren leven in den bittersten nood en in de vreesselijkste ellende, leiden een ziekelijk leven , en worden door aanhoudende bloedvloeiingen enz. , gekweld en brengen niettemin een levend kind ter wereld. è- Eene tweede reeks van oorzaken des doods vormen diegenen, welke onmiddelijk van het kind uitgaan, zonder dat de moeder daaraan bepaaldelijk schuld heeft. Eene menigte gebreken in de inwendige vorming der vrucht , welke de voorzetting van het leven onmogelijk maken, ziekten, door welke de vrucht reeds in den moederschoot kan worden aangetast, krampen , uitslagziekten, vooral pokken enz., mogen wel als oorzaken beschouwd worden van den dood gedurende de zwangerschap. In deze gevallen zijn echter deze oorzaken zelve bij de lijkschouwing der vrucht gemakkelijk te ontdekken, of worden, door de verklaringen der moeder, door getuigen gestaafd, aangaande haar bevinden gedurende de zwangerschap behoorlijk opgehelderd, daar zich ook hier de teekenen van het afsterven en den dood der vrucht (§. 446.) kenbaar maken. Aanm. Een doelmatig overzigt over de ziekten , waaraan de vrucht in den moederschoot bloot staat, is gegeven door j. fieler in zijne Paediatrik, Sulzb. 1814. 8. blz. 3 en volgg. Tergel. verder CAR. SEELIGMANN, Diss. de morbis foetus humani, Erlang. 1820. 4. , iiüfel and, Yon den Krankh. d. Ungeborenen, in diens Journ. 64. 1). Jan. blz. 1 en j. GR'aXZER, Die Krankheiten des Fötus, Bresl. 1837. 8. §■ 448. Eene bijzondere opmerkzaamheid verdienen de leleedigingen en beenbreuken , welke bij het kind. worden aangetroffen, als kunnende tot de meening leiden, dat zij eerst na de geboorte ontstaan zijn. Er zijn echter voorbeelden waargenomen, dat bij kinderen door een geweld , hetwelk den buik der moedei' getroffen had, in de baarmoeder verwondingen en beenbreuken zijn te weeg gebragt: een stoot, slag of val en dergel. konden de laatsten veroorzaakt liebben ,, en daar de verwonding der moeder kort voor de geboorte kan hebben plaats gehad , zoo zal, wanneer de gevolgen daarvan zich op de aangegevene wijze kenbaar maken, het vermoeden, dat er eene misdadige handeling heeft plaats gehad, des te gereeder ingang vinden. Onder dergelijke omstandigheden kunnen echter de, aan de moeder ook merkbare, sporen der toegebragte beleediging opheldering geven, even als er geen grond bestaat, om aan de ware oorzaak der gevondene beleediging te twijfelen, wanneer de aard derzelve met de verklaring der moeder met betrekking tot haar ontstaan overeenstemt. Over de beenbreuken gedurende de geboorte, z. ben. §. 451. Aanm. Zoo verhaalt SCIIEURIG Is et geval, dat eene vrouw met een d^gen door den buik gestoken werd; de degen was door het hart van het kind gedrongen en het kind doodgeboren. Andere voorbeelden van verwondingen van het kind in den moederschoot verhalen Joh. LANGE in Z. epistolae medio. Hannov. 1605. 8, lib. II. ep. 39. , ptoiJCQUET in lODEtt's Journ. 2. I) blz. 783. , saciise in hufeland's S. 11. D, 3. St. blz. 107. , w. J. sciijhitt in zijne Seleuehtung einiger auf die gerichll. Beurtheilung d. Kopfverletz. neugeb. Kinder sich beziehendeu Fragepunkte, Nürnb. 1813. 4. blz. 8. kiein in Kopp's Jahrb. 10. D. blz. 64., albert in heske's Zeitschr. 18. O. blz. 441., bechneu aldaar 26. D. blz. S40., borges in zijn geschrift: Ueber Schadelrisse an einem neugeb. Madchen und deren Entstehung wahrend der Schwangersch. d. Mutter, Münster, 1833. 8. — Z. verder riOUCQUET's Dissert. de laesionibus mechanicis, simulacrisque laesionum, foetui in utero contento accidentibus ad illustrandas causas iofanticidii. 1794., en CHR. FR. HEDINGER , Ueber die Knochenverletzungen bei Neugebornen , Leipzi» en Stuttn-, 1833. 8. blz 5. §. 449. 2.) Het kind kan gedurende de geboorte het leven verliezen en wel op eene wijze, welke der moeder niet onmiddellijk kan worden aaneerekend. Daar intusschen een kind, onder nader op te gevene omstandigheden , door een doelmatig hulpbetoon kan behouden, althans de poging daartoe niet verzuimd mag worden, zoo zal eene heimelijk barende niet geheel en al van de schuld aan den dood haars kinds kunnen vrijgepleit worden, naardien zij juist door het nalaten van die aan te wenden pogingen tot redding, den ongelukkigen afloop voor haar kind te weeg bragt, In hoeverre wel is waar deze door den verloskundige had kunnen voorkomen worden, moet elk bijzonder geval leeren , en daarnaar de meerdere of mindere schuld van de aangeklaagde bepaald worden. Moeijelijk zal echter dikwijls de beslissing zijn, of er gedurende de geboorte werkelijk zulke oorzaken op het kind gewerkt hebben, dat het dien ten gevolge het leven verloor , daar niet allen duidelijk waar te nemen sporen aan het kind achterlaten: een naauwkeurig onderzoek naar den gang der verlossing en de overweging, of er bij het verhaal van deze laatste geene duidelijke tegenspraak is op te merken , zullen voor het oordeel des geneesheers een zeker rigtsnoer zijn. Hiertoe nu moet worden acht gegeven op den duur der verlossing, vooral gepaard met eene beschouwing van het bekken, de ligginj van het kind, de gesteldheid van het kind zelf, de mogelijk plaats gehad hebbende vroegtijdige loslating van den moederkoek , zekere verhoudingen van de iavelstrenö , en eindelijk den stand, waarin zich de moeder gedurende de verlossing bevond. De oorzaak van den dood kan in de opgegevene omstandigheden gelegen zijn; dezelve aan te toonen zal echter nu eens gemakkelijker , dan eens moeijelijker zijn. Aasm. In alle deze gevallen , welke liet onderzoek naar de oorzaak des doods van het kind tot onderwerp hebben , werkt juist de omstandigheid , dat de verlossing in het geheim heeft plaats gehad , zoo dikwijls stremmend op de opheldenng van de ware toedragt der zaak: hierbij wordt den onderzoekenden regter doorgaans luikeen weefsel van logens opgedischt, dat hij hetzelve slechts met behulp van eenen geneesheer eenigzins ontwarren kan; deze zal ten minste kunnen aantooncn , of men de verklaringen gelooven kan , of dat zij zoo onverstandig gelogen zijn, dat deze geheel en al verworpen moeten worden. Dat echter ook hier weder de , met de verloskundige leer niet geheel en al onbekende regter . door een verstandig en voor de zaak passend verhoor, veel tot ontdekking, van de waarheid kan bijdragen, is voorzeker wel niet aan den geringsten twijfel onderhevig. §. 45®. a. Wat den duur der verlossing betreft, deze kan onder zekere omstandigheden zeer lang zijn, en ten gevolge daarvan het kind sterven. Gewoonlijk heeft eene dusdanige vertraging bij eerstbarenden plaats, wier geslachtsdeelen nog zeer eng zijn en slechts langzaam uitrekken: echter kan ook de verhouding van het bekken bij barenden schuld hebben aan den langen duur der baring, wanneer dit namelijk zoo eng is, dat wel is waar de uitdrijving van het kind, nog door de eigene krachten der natuur mogelijk is, het hoofd van het kind echter bij den langzamen doortogt, aan eenen druk blootstaat, welke hetzelve het leven kost. Waar er derhalve grond bestaat voor het vermoeden van zulk een vernaauwd bekken, moet dc geneesheer liet vooral, naar de regelen der verloskunde onderzoeken , en in het algemeen op het gansche beloop van de baring, den aard der weeën, het wegvloeijen van het vruchtwater, enz. dc aandacht vestigen. Verder moet hij bij het kind op de teekenen acht geven , welke een langdurig staan blijven in de moederlijke deelen aantoonen; aan het hoofd van het kind moet er een belangrijk gezwel op een der beide wandbeenderen, daar dit gewoonlijk het voorliggende deel is, te vinden zijn (Caput succedaueum), bij welks klieving bloederig serum in het celweefsel, en eene eigenaardige, geleiachtige, geelgekleurde massa voor den dag komt; het hoofd moet die eigenaardige, scheef gedrukte, verschovene gedaante hebben aangenomen als zich naar de gedaante van het bekken vormen moest: er kunnen zelfs in- drukking der beenderen , en breuken van de schedelbeenderen aanwezig zijn, bij den doortogt van het kind door het verengde bekkenkanaal yoortgebragt. Daarbij worden er ook nog wel blaauwroode, striemvormige strepen, op den romp van het kind door den sterken druk der baarmoeder te weeg gebragt, aangetroffen. Is echter de verlossing zonder vernaauwing van het bekken, na de wegvloeijing van het vruchtwater vertraagd, dan zal nogtans het gezwel aan het voorliggend hoofd niet ontbreken. De afwezigheid van sporen van eenig ander geweld is onder de opgegevene omstandigheden tot het vestigen van een oordeel van het grootste gewigt. Aanm. Het onderzoek naar de verhouding van het bekken, mag in geen geval , ■waar van kindermoord sprake is , verzuimd worden; nog te meer moet de geneesheer hetzelve in aanmerking nemen, al was het slechts om het bewijs te . leveren , dat het bekken zelf met het aanwezig geval niets te maken heeft. Het verzuim hiervan kan den verdedigers zoo ligt aanleiding geven, om de oordeelvelling des geneesheers te bestrijden. §. 451. De , in de vorige reeds vermelde breuken van den schedel, welke onder de aldaar opgegevene omstandigheden ontstaan kunnen , verdienen eene bijzondere overweging. Volgens de jongste ervaring is het aan geen twijfel onderhevig, dat er bij inoeijelijke verlossingen, als het gevolg van een groot hoofd of aanmerkelijke vernaauwing van het bekken , fissuren aan het hoofd kunnen ontstaan: ja juist, doordien de natuur het hoofd zoo te zamenperst, dat gene ontstaan kunnen, kan de verlossing nog door de eigene kracht der natuur worden ten einde gebragt. Deze fissuren zijn derhalve niet altijd als het kenmerk te beschouwen van een misdadig aangebragt geweld, daar zij gedurende de verlossing kunnen ontstaan zijn, wanneer namelijk het hoofd, gedurende langen tijd, aan den druk in een vernaauwd bekken was blootgesteld. In geregtelijke gevallen moet men derhalve op de, in §. 450 opgegevene omstandigheden naauwkeurig letten , om te kunnen bewijzen, dat de aanwezige fissuren het gevolg zijn van de moeijelijke verlossing. De afwezigheid van ieder spoor van beleediging der zachte hoofdbekleedselen door instrumenten en dergel., is daarbij insgelijks niet uit het oog te verliezen , even als het tot nu toe door de ondervinding gebleken is, dat, van zelf ontstane scheidingen van de schedelbeenderen , meer fijne scheuren • zijn, meer of minder regtlijnig van gedaante; dat er eigenlijk geene splintering bestaat, en het hoofd daarbij eenen scheef gedrukten vorm heeft aangenomen. Evenwel moeten nog verdere waarnemingen leeren, of uit de gedaante der fissuren, volkomen zeker tot hare wijze van ontstaan kan besloten worden. A\nivi. Reeds de oudere verloskundigen moesten het erkennen , dat beenbreuken bij moeijelijke verlossingen konden voorkomen , zooals deventer , rödereb, 23 BAT3DEL0GQUE: latere waarnemingen hebben zulks bevestigd, en de harde uitspraken van iialler (Yorles. 2. D. 2. Afd. blz. 10.) en sikora (Conspect. med. legal. p. 148.) moesten daarnaar verzacht worden. Vergel. SCHMIBX t. a. pl. (bov, §. 448. Aanm.) 2. Geval. H. a. iiirt , De cranii neonatorum fissuris ex partu naturali cum novo earum exemplo. Lips. 1815. 4. — Ed. c. j. y. siebold , Ueber Fissuren am Kopfe Neugeb. bei natürlicher Geburt nebst ein. beobacht. Falie dies. Art. Frankf. \ a M. 1833. 8« (Uit diens Journal XI. 3.) — J. sghwörer , Beitrage zur Lehre von dem Thatbcstande des Kindermordes u. s. w. nebst Mitlieil.,eines Fals von tödtlich. wahr. d. Geburt ohne Einwirk. ausserl. Gewalt entstand. Scliadelbriiche eines kindes. Freib. 1830. 8. — Begasse , Fractur der Schadelknochen, durcb die Geburtsthatigkeit bewirkt. In de Preuss. med. Yereins-Zeit. 1841. No. 37. blz. 181. — Gutachten über einen zweifelhaften Fall von Knochenbruch im recht. Scheitelbeine van ME.NTE. In ïienke's Zeitschr. 3. D. blz. 277. — Hiertoe behoort ook de belangrijke mededeeling van het geval van gebrekkige schedel vorming van een nieuwgeboren kind, benevens oordeelvelling van KüPi'ER , in siebenhaar's , Magaz. d. St. ï. D. blz. 209. (Een geheel gelijksoortig schedelbeen, als het aldaar afgebeelde , bewaart de schrijver in zijne verzameling), §. 452. b. Eene andere oorzaak voor den dood der kinderen gedurende de verlossing, is nog in de ligging te vinden, waarin zicli liet kind bij de geboorte voordeed. Vooral zijn in dit opzigt belangrijk de zoogenaamde voetgeboorten, waarbij de kinderen liet eerst met de voeten of de stuit geboren worden. Dat kinderen in deze ligging aan groot gevaar zijn blootgesteld en ligt dood ter wereld komen , is eene door alle verloskundigen erkende waarheid. Hoeveel ligter kan nu zulks bij geheim gelioudene geboorten plaats liebben, wanneer de barende zich van allen bijstand van geschikte helpers berooft, ja, waarbij zij zelfs wordt aangezet om zelve liulp te bieden, maar deze op eene hoogst ondoelmatige , juist het kind doodende wijze aanbrengt, hetgeen vooral dan plaats heeft, wanneer, het met de voeten voorliggend kind, tot aan het hoofd geboren is. Bij elk onderzoek derhalve, dat tot den dood van het kind na eene geheim gehoudene baring betrekking heeft, moet alzoo op de ligging van het kind de aandacht gevestigd worden: buiten de verklaringen der moeder, in zooverre deze geloof vei dienen, moet ook het kind, met betrekking tot deszelfs ligging, aan eene nadere beschouwing onderworpen worden, waarbij de omstandigheid nog in aanmerking komt, dat daar, waar het hoofd het laatst geboren werd, aan hetzelve alsdan niet dat eigenaardig gezwel (Caput succedaneum §. 450) wordt opgemerkt, maar daarentegen het deel, hetwelk zich aangeboden had, de billen of de voeten, blaauwachtig gezwollen zich voordoet. Wanneer er aan het kind beleedigingen worden gevonden , ontstaan door de hulp, welke de barende zich zelve had aangebragt, dan moet de geneesheer onderzoeken, of deze overeenkomen met den aardende wijze, waarop deze was verleend. Aa.nm. De schrijver had eens het geval te beoordeelen , waarbij door de heimelijk barende, volgens voorgeven niet het doel om zich te helpen , de handen gebezigd , en daardoor beleedigingen aangebragt waren. De nadere beschouwing en eene vergelijking van den aard dezer laatste met de opgegevene betoonde hulp (zij zoude hebben plaats gehad, nadat het hoofd van het kind geboren was, en de schouders zwarigheid opleverden), deed echter het onware van de bewering der beschuldigde zeer spoedig ontdekken. Z. henke's Zeitschr. 33. D. blz. 37. —Een ander geval van eigen hulpbetoon bij eene verlossing. welke met betrekking tot den dood des kinds in aanmerking kwam, Z. aldaar 43. D. blz» 172. §. 453. c. Verder kan een te groot kind aanleiding geven tot deszelfs dood, gedurende de geboorte, hetzij zijne te groote ontwikkeling liet gansclie ligcliaam, of slechts enkele doelen, hoofd of schouders, betreft. De gevolgen zijn dezelfde als bij een vemaauwd bekken. Aan het*hoofd van het kind vertoont zich een aanmerkelijk groot gezwel, de beenderen zijn scheef gedrukt, en kunnen zelfs de sporen van indruksels en sjiieten opleveren : ook kan er onmiddelijke bloeduitstorting op de hersenen plaats hebben. Men moet wel in aanmerking nemen, dat eene dergelijke drukking niet altijd terstond den dood te weeg brengt, maar de oorzaak zijn kan, dat deze eerst na eenige dagen volgt, dewijl het extravasaat in den beginne wel gering is, maar met iederen dag toeneemt, tot dat het eindelijk toevallen van slaapzucht en den dood te weeg brengt. — Heelt het kind zeer breede schouders, dan kan de verlossing, nadat het hoofd geboren is, worden tegengehouden en zoo de oorzaak des doods worden, waarbij dan zelfs lucht in de longen kan aanwezig zijn, dewijl het kind reeds vóór deszelfs volkomene uitdrijving geademd heeft (Z. bov. §. 431). Ook zoude in dusdanig geval de barende, wanneer zij haar kind, na de uitdrijving van het hoofd, hoort schreeuwen, zich voelen aangespoord, het met geweld naar buiten te halen, zoodat de sporen daarvan, vooral aan den hals, te vinden zijn. A\nm. Eene naanwlseurige meting van de afzonderlijke afmetingen van het hoofd , van deszelfs omvang , alsmede van de schouders , zijn daarom bij ieder geregtelijk geval even zoo noodzakelijk , als de boven (J. 450 aanbevolene beschouwing van bet bekken der moeder. Zijn gene verzuimd , dan kan daardoor gelegenheid gegeven -worden , de oordeelvelling des geneesheers te bestrijden, §. 454, d. Ook in eenen ziekelijken toestand van de deden der nageboorte, vooral van den moederkoek en de navelstreng, kan de oorzaak van den dood der vrucht gedurende de geboorte bestaan. De moederkoek kan te vroeg loslaten en daardoor liet verband tusschen moeder en kind worden opgeheven, alvorens het laatste tot een zelfstandig leven 23* en de ademhaling gekomen is. Eene bloed vloeij in g gedurende de verlossing en de teekenen yan gebrek aan bloed bij de vrucht, zijnde kenmerken yan deze omstandigheid. Van de zijde der navelstreng kan de dood yan het kind door drukking en omstrengeling worden te weeg gebragt. Wanneer het kan bewezen worden, dat de navelstreng gedurende de baring was uitgezakt, en zoo doende door liet hoofd yan het kind moest gedrukt worden, dan is er niet aan te twijlen, dat liet kind op deze wijze kan zijn omgekomen. Aan de vrucht zelve laat deze wijze van sterven geene sporen na, en slechts de verklaring der beschuldigde, in zooverre daaraan vertrouwen mag geschonken worden, kan tot liet aannemen van deze oorzaak leiden. Omstrengeling van de navelstreng om den hals van het kind , moet, als het hoofd geboren is , spoedig worden uit den weg geruimd of losgemaakt, dewijl bij het verzuimen van deze hulp het kind het leven kan verliezen, aangezien , vooral bij eene zeer vaste omstrengeling, de ademhaling verhinderd wordt. Ook worden kinderen met omstrengeling van de navelstreng niet zelden in eenen toestand van schijndood geboren, waaruit zij echter door het aanwenden van doelmatige middelen , gemakkelijk weder kunnen worden opgewekt, eene omstandigheid , v/elke bij heimelijke verlossingen wél moet worden in het oog gehouden. Door de omstrengeling van den navelstreng blijven er somtijds, niet altijd, bloeduitstortingen (Sugillationes) aan den hals van het kind na, waarvan de onderscheiding van opzettelijk plaats gehad, hebbende omsnoering, altijd hoogst moeijelijk zal zijn. Over de afgescheurde navelstreng z. bened. §. 458. Aanm. Elk verloskundige kan bevestigen, hoe dikwijls omstrengelingen van de navelstreng, om den hals van het kind voorkomen. Z. Ed. y. siebolb, Comm. de circumvolntione funiculi umbilicalis. Grott. 1834, 4. p. 4. Ritgen heeft in het leD. der gemeins. Zeitschr. f. G. 8 1). blz 541 een geval verhaald, in hetwelk de omstrengeling van den funiculus den dood van het kind ten gevolge had. Z. ook hetzelfde Zeitschr. 5. D. blz. 598. Vergel. verder elsüsser, Ueber Umschlingungen der Nabelschnur um den Hals der Kinder bei der G-eburt, in forensischer Hinsicht, In henke's Zeitschr. 29. D. blz. 237, Onder 134 kinderen , welker hals omstrengeld was , werd niet bij een enkel eenige indruk of sleuf of eenig bloedextravasaat aan den hals , door de omstrengelde , dunne of dikke, lange of korte , los of vast aansluitende navelstreng voortgebragt , waargenomen. Carus daarentegen (Leipz. Lit. Zeit. 1Ö19. No 57 blz. 452) en schwabz (henke's Zeitschr. 7. D. blz. 129,} hebben sugillationes ten gevolge van omstrengeling der navelstreng waargenomen. Naar des schrijvers ervaring echter moeten zij voor uiterst zeldzaam beschouwd worden. §. 45 5 • e. Eene voor de beoordeeling van den dooci der vrucht gedurende de geboorte zeer belangrijke omstandigheid is de stand, waarin zich de barende bevindt gedurende de uitdrijving van het kind. De onder- vinding heeft geleerd, dat de geboorte het doelmatigst in eene ligging op den rug plaats heeft: moeder en kind staan dan aan de minste nadeden bloot, zoodat dan ook bijna alle barenden, als door instinct gedreven , zonder eenige aanwijzing daartoe, de ligging op den rug aannemen. Het kind vindt alsdan , bij deszelfs ontwikkeling uit den moederschoot, een gelijkmatig vlak en iedere belecdiging van het vooruitgaande hoofd en de navelstreng wordt verhinderd. In de geregtelijkgeneeskundige praktijk komen daarentegen gevallen voor, in welke de heimelijk barende het kind staande heeft uitgedreven, hetzij zulks met opzet plaats had, hetzij dat zij in dezen stand door de verlossing overvallen werd. Bij de baring nu in dezen stand komen er voornamelijk twee omstandigheden in aanmerking, namelijk beleediging van het hoofd door het op den grond vallen van het kind en afscheuring der navelstreng. Daar dezé beide afwijkingen even goed haren grond kunnen vinden in opzettelijk geweld, zoo moet in alle de gevallen, waarin als oorzaak van die beleedigingen, het baren in eene staande houding wordt opgegeven, naauwkeurig onderzocht worden, of er cenigen grond bestaat 0111 aan te nemen , dat het kind in eenen dusdanigen stand der moeder geboren is, en of de aangetroffene beleedigingen werkelijk daarmede kunnen worden in verband gebragf. Aanm. De dikwijls opgeworpene vraag, welke ligging voor eene barende vrouw toch wel de natuurlijkste zoude zijn , moet wel ten voordeele van die op den rug beslist worden. Daarvoor pleit de breede rug van de vrouw, en de omstandigheid, dat in eene ligging op den rug , het instinctmatig verlangen naar eene ondersteuning in de lendenstreek, en de begeerte, om met de onderste ledematen een steunpunt te vinden , het best kan bevredigd worden : ook leert de ondervinding , dat , wan neer ook al vele barenden in de eerste tijdperken der verlossing , onwillekeurig eene zijdelingsche ligging aannemen , zij toch tegen het einde weder die op den rug verkiezen. — Als een bijzondere stand, in welke kinderen geboren kunnen worden, komt bij heimelijk barenden niet zelden voor die van het zitten boven een heimelijk gemak. De kinderen alsdan in het riool gevallen, zijn gestikt enz. Of nu deze stand met opzet gekozen , dan of de geboorte toevallig in denzelven heeft plaats gehad , moeten de omstandigheden van elk bijzonder geval aanwijzen. De neiging tot stoelgang die bij barenden bestaat en haar zoo vaak naar den nachtstoel drijft, mag hierbij echter niet worden over het hoofd gezien. Eene oordeelvelling; hierover heeft ricker in iiekke's Zeitschr. 46. D. lilz. 178medegedeeld. Een volstrekt niet te verdenken geval van dezen aard bij eene gehuwde vrouw verhaalt sGIINITZEtt, in de Preuss. med. Yereinsz, 1839. No. 30. Mz. 149. 459. Wat vooreerst de bewering eener beschuldigde betreft, dat haar het kind bij het gaan of slaan ontvallen is, zoo zal het allezins moeijelijk vallen , het tegendeel te bewijzen, daar de mogelijkheid van eene zoodanige geboorte door de ervaring voldoende bewezen is. Doorgaans wordt cloor de beschuldigde nog bijgebragt, dat de bevalling haar verrast heeft, meenende dat dezelve nog niet zoo ophanden was, en ook deze bewering kan men niet altijd alle geloof ontzeggen (z. bov. § 125), vooral wanneer een wijd bekken, eene sterke ligchaamsbouw, welke insgelijks tot eene sterke ontwikkeling van, den kraamarbeid kan doen besluiten, beneyens een niet zeer groot kind, de verklaringen der beschuldigde kracht bijzetten. Ook kan bij individuen , welker uitwendige geslachtsdeelen", ten gevolge van reeds dikwijls herhaalde baringen , eenen zeer geringen wederstand bieden, de verlossing des te eerder in eene staande houding plaats hebben, daar dezelve bij zoodanige voorwerpen slechts korten tijd duurt, en dien ten gevolge spoediger nabij is , dan zij zulks vermoeden. Niet zelden echter laat eene, in die houding plaats gehad hebbende, verlossing, ook bij de moeder sporen na, als : eene belangrijke inscheuring van den bilnaad , uitzakking van de scheede en baarmoeder, ja zelfs is er omkeering van deze laatste dien ten gevolge waargenomen. Daar intusschen deze abnormiteiten ook bij de gewone ligging op den rug kunnen plaats grijpen, zoo is hare beteekenis als bewijs der verlossing in eene staande houding, slechts eene ondergeschikte, maar sluit daarom de overweging daarvan in geenen deele uit. A.anm. Bij elk onderzoek naar eene heimelijke Baring, is het van het uiterste belang daarop te letten , l of de beschuldigde ook eene eerstbarende is, dan wel of zij meermalen gebaard heeft. In het laatste geval is hare verantwoordelijkheid in vele opzigten veel grooter, daar de reeds vroeger opgedane ondervinding haar moest hebben bekend gemaakt, met hetgeen zij bij eene latere verlossing te doen of te laten had. §. -457, De gevolgen van eene, in eene staande houding plaats gehad hebbende, verlossing kunnen bij het kind bestaan in beleedigingen van het op den grond gevallen hoofd, en niet alleen in breuken van den schedel , maar ook in inwendige beleedigingen, verscheuring van de bloedvaten en daardoor te weeg gebragte bloeduitstorting, hersenverlamming en dood door apoplexie, alsmede in afscheuring van de navelstreng, hoezeer ook de eerstgenoemde gevolgen door klein ontkend worden. De ondervinding heeft het wel is waar geleerd, en bestuurders van kraaminrigtingen, onder wier oogen dergelijke gevallen niet zelden hebben plaats gehad, moeten het bevestigen , dat het plotseling geboren worden van het kind en het vallen op den grond, in den regel zonder nadeel blijft voor het kind, naardien de nog veerkrachtige schedelbeenderen de, onder andere omstandigheden te vreezen, breuken verhinderen; niettemin kan echter het kind door den val bedwelmd en daardoor in eenen staat van schijndood gebragt worden, welke, bij het nalaten van de noodige hulp door de heimelijk barende, in den 'werkelijkcn dood overgaat. Ook de gesteldheid van den grond zal men in aanmerking moeten nemen ; is deze zeer hard, ongelijk of van scherpe hoeken voor- zien, dan kunnen er ongetwijfeld vrij belangrijke beleedigingen bij liet kind ontslaan. Wanneer men derhalve over liet algemeen bekennen moet, dat in gewone gevallen de val van liet kind met het hoofd vooruit zonder nadeel geschiedt, zoo moeten er toch altijd uitzonderingen op den regel worden aangenomen, welke liaren grond vinden in bijzondere omstandigheden, welke met den val gepaard gaan. Yerder moet in dergelijke gevallen de verhouding van de navelstreng in aanmerking komen , namelijk of deze kort of lang is, daar niet zelden hierdoor, even als zulks door de rokken van de vrouw geschieden kan, de zwaarte van den val gebroken wordt. — Geheel anders zal het oordeel moeten zijn, in geval het kind van eene hooge plaats, b. v. een heimelijk gemak diep naar beneden is gevallen, waardoor belangrijke beleedigingen , verstikking en dergel. de oorzaak des doods zijn kunnen. AanM. De tegenwerpingen van c. C. KLEIN zijn vervat in HUFELAND's Journ. 41. D. 5. St. blz. 105 en verder uitgebreid in diens Bemerkungen über die bisher angenommene Folge des Starzes der Kinder auf den Boden bei schnellen Geburten. Stuttg. 1817. 8. en in diens Beitragen zu der gerichtl, Arzneiwissensch. Tab. 1825. 8. De slrijd was voornamelijk tegen iienke gerigt; deze heeft echter de opmerkingen van klein aan eene grondige revisie onderworpen in zijne Abhandl. 3. D. blz. 1. Vergel. ook EGIITE , Versuch eines Beitrags zur richtigen Beurthcilung des Starzes des Kindes mit dem Kopfe auf den Boden bei sclinellen Geburten. In henke's Z. 6. D. blz. 35 en 2-53. Daarin de oordeelvellingen van detmold en -HOLSCHER over een geval, in hetwelk op den val van het kind op het hoofd een groot gewigt werd gehecht, met betrekking tpt de oorzaak des doods. Z. ook oordeelvellingen van DORN in iienke's Zeitschr. 2. D. blz. 380. , pfeüfer's opstel, aldaar le D. blz. 318. en oordeelv. van dorolütii aldaar 44. I). blz. 120. Een later geval, in hetwelk het vallen van het kind op den harden grond den dood teweeg bragt, heb ik in het neue Zeitschr. f. Geburtsk. 13. D. blz. 239 medegedeeld. — Vergel. verder coiien van baren, Beitrag zur Beurtheilung des Falies neugeborner Kinder aus den Geburtstheilen heimlich und in ungewöhnlicher stellung gebarender Mütter, nebst einer tabellarischen Uebersicht über 50 derartige Falie. In de Preuss. med. Yereinszeit. 1844. No. 27. §. 458. Een tweede, zeer gewoon gevolg Tan het nedervallen van liet kind, is de afscheuring van de navelstreng, waarbij het de vraag is, of het kind uit dezelve dood heeft kunnen bloeden. Zoodra de navelstreng onmiddelijk van den navelring is afgescheurd, dan kan er aan de doodelijke verbloeding niet getwijfeld worden. Hoe verder echter zulks van de plaats harer inplanting in den buik van het kind plaats heeft, des te moeijelijker is het, om eene verbloeding aan te nemen, zoodat uit dit oogpunt, hoe dikwijls zulks ook beweerd is , niet altijd de dood kan verklaard worden. Groote bloedleegte van het kind, was-aardige kleur van hetzelve, weekheid der hersenen enz., moeten in dit geval de werkelijk plaats gehad hebbende verbloeding bevestigen. Meer hierover Z. ben. in §. 461. Aanm. Ook hier leert de ondervinding, dat kinderen door hunne moeder», welke hen in de open lucht gebaard hadden , met niet afgebondene navelstreng levend in huis zijn gebragt. Bestuurders van kraamhuizen zullen deze waarnemingen, even als ds schrijver, dikwijls liebben gedaan. §. 459. 3. Het kind kan 71a de geboorte het leven verliepen , en wel op eene tweeledige wijze ;«óf doordien zekere dingen, welke de nieuwgeborene tot voortzetting van het leven noodig had , zijn nagelaten, óf in tegendeel iets werd aangebragt, waardoor het bezwijken moest, (geweld). Bij het laatste ligt gewoonlijk boosaardigheid ten grondslag, het eerste daarentegen kan zonder opzet, uit onwetendheid , onbedachtzaamheid of volkomen gemis van het bewustzijn gedurende en na de geboorte, (z. bov. 5-126) zijn teweeg gebragt, welke toestanden nog aan een bijzonder onderzoek moeten onderworpen worden, daar ook opzei onder verzuim schuilen kan. De verzuimde zorg voor den nieuwgeborene komt echter vooral dan in aanmerking, wanneer er verder geene sporen van gepleegd geweld aan het kind te ontdekken zijn, maar het evenwel uit andere omstandigheden waarschijnlijk is, dat het kind vóór, noch gedurende de geboorte het leven heeft verloren, maar nog levend geboren is. Daar 1111 ieder kind terstond 11a de geboorte bepaalde zorgen niet ontberen kan, zoo zal het verzuimen daarvan voor hetzelve nadeelig zijn. In dit opzigt is de behandeling van een schijndood, kind , de behoorlijke zorg voor de navelstreng, voldoende verwarming en het toereiken van voedsel van het hoogste belang: in het nalaten daarvan ligt dikwijls de grond voor den dood van kinderen na de geboorte. Aanrt. Men maakt diensvolgens ook hier weder onderscheid tusschen de Errores omissionis en Errores commissionis, van welke de laalste de heschuldigde meer bezwaren dan de eerste , ofschoon ook deze niet alle schuld wegnemen. §. 46®. a. Niet alle kinderen halen, zoodra zij geboren zijn, adem: velerlei oorzaken kunnen hen daarin hinderlijk zijn, en zoodoende bij hen eenen staat van schijndood te weeg brengen, waaruit zij door doelmatige middelen moeten opgewekt, en de ademhaling hersteld worden. De mond, de neus en de luchtpijp kunnen met slijm opgevuld zijn; hierdoor wordt de ademhaling verhinderd en moet dezelve om die reden verwijderd worden : het kind kan onder het deksel liggen , het toetreden van de vrije lucht tot de ademlialings-werktuigen daardoor verhinderd worden, mond en neus kunnen door eene ongunstige ligging op allerlei wijzen van de lucht afgesloten zijn, en slechts door eene doelmatige behandeling de ademhaling worden tot stand gebragt. Worden deze verzuimd, dan sterft het kind , terwijl het onder andere omstandigheden had kunnen behouden worden, zoodat eene heimelijk gebaard hebbende op grond hiervan, niet van alle schuld aan den dood hares kinds kan vrij gepleit worden: terwijl, wanneer het kind geene duidelijke sporen van den reeds vroeger gevolgden dood oplevert, het moeijelijk zal zijn te bewijzen, dat het kind werkelijk dood en niet in eenen staat van schijndood geboren is. De nalatigheid in de behandeling van een, zonder teekenen \ an leven, geboren kind, kan uit dien hooide als de ooi zaak > an deszelfs dood beschouwd worden. Aakm. Het is inderdaad eene verzachtende omstandigheid, dat het niet bewezen kan worden, dat een schijndood geboren kind , door eene doelmatige behandeling werkelijk in het leven had kunnen teruggeroepen worden, daar zulks dikwijls aan de meest gepaste behandeling mislukt. Daar intusschen bij elk kind, dat niet werkelijk dood geboren werd, de hoop bestaat, dat hetzelve in het leven kan terug geroepen worden, zoo blijkt hieruit het gewigt van het boven aangevoerde verzuim. §. 4161. h. Een tweede verzuim heeft betrekking tot de doelmatige behandeling van de navelstreng, welke door heimelijk gebaard hebbenden, deels uit onwetenlieid , deels opzettelijk , kan zijn nagelaten. De verbinding van de navelstreng met den moederkoek moet na de geboorte van het kind verbroken worden: zulks mag echter niet geschieden, zonder dat gedeelte van de streng, hetwelk aan het kind bevestigd blijft, zorgvuldig onderbonden is, ten einde het kind voor de mogelijkheid eener doodelijke verbloeding te vrijwaren. Deze laatste kan volgen, ofschoon zulks niet noodzakelijk moet plaats hebben, wanneer de navelstreng niet is afgebonden: het gevaar van verbloeding is te grooter, ' hoe nader de navelstreng bij den buikring van het kind is afgescheiden. Als teekenen van deze wijze van sterven zijn te noemen een bleek , was-aardig voorkomen van het kind, leegte der bloedvaten en hersenen, alsmede groote weekheid van deze laatste: men treft deze kenmerken echter niet altijd in eene even hooge mate aan, dewijl de nieuwgeborene, om daaraan te sterven , niet geheel en al behoeft te verbloeden, maar de bloeding onmagt kan te weeg brengen, waardoor, indien er geene hulp wordt aangebragt, de dood onvermijdelijk is: in deze gevallen kan er toch nog bloed in de grootere bloedvaten worden aangetroffen. Wanneer er echter nog een vrij lang gedeelte van de navelstreng aan het kind gevonden wordt, deze zelve is afgescheurd en niet met een scherp snijdend werktuig is afgesneden, daarbij door eene krachtige ademhaling de kleine bloedsomloop dadelijk is tot stand gekomen , en daardoor de bloedstroom van de naveladeren afgeleid, dan geraakt de waarschijnlijkheid van eene doodelijke verbloeding, zoodrtf er voor deze geene duidelijke bewijzen gevonden worden, op den achtergrond, naardien het door de ondervinding gebleken is, dat onder de opgegevene omstandigheden , de dood door verbloeding niet ligt volgt. De door geneesheeren zoolang gevoerde strijd, of er verbloeding uit eene niet onderbondene navelstreng mogelijk is of niet, moet derhalve m dien zin beslist worden, dat onder gunstige omstandigheden het niet onderbinden van de navelstreng geene verbloeding ten gevolge heeft, maar dat deze onder ongunstige omstandigheden plaats kan hebben. Het een of ander aan te wijzen, is derhalve in dusdanige gevallen de taak des geregtelijken geneesheers, die dus hier , even als overal moet individualiseren. Bij het voorgeven van snel gehad plaats hebbende verlossingen, waarbij het kind der moeder in eene staande houding ontvallen was (Z. boven 455), komt het onderzoek naar de mogelijke verbloeding uit de afgescheurde navelstreng het menigvuldigst voor, en moet naai de opgegevene omstandigheden beoordeeld worden. Aam. Belangrijk zijn de ervaringen, welke verloskundigen en bestuurders van kraamhuizen ten opzigte van de verhouding der niet onderbondene navelstreng maken kunnen. Bij het doorsnijden van de navelstreng na de geboorte van het kind op een afstand van 8 duimen, nadat de ademhaling reeds krachtig in werking was , zag ik slechts weinige droppels uit het niet onderbondene gedeelte te voorschijn komen, en spoedig hield ook deze geringe bloeding op. Het uitdruppelen van bloed nam echter toe, hoe meer de klieving nabij den buikring plaats had. Daarentegen ontlastte zich het bloed in eenen straal , wanneer de navelstreng bij kinderen 3—4 duimen van de plaats der inplanting werd doorgesneden , alvorens de ademhaling bij de ofschoon levend geborene kinderen volkomen was tot stand gekomen : de bloedstroom verminderde, doch hield niet geheel op, zoodra dit laatste plaats liad. Zonder teekenen van leven geborene kinderen (schijndoode) , bij welke de navelstreng doorgesneden werd, konden altijd in het leven teruggeroepen worden , zoodra zich het bloed in eenen straal ontlastte; bloedde dezelve niet, dan viel de wederopwekking, veel moeijelijker, of gelukte in het geheel niet. Hoe zwakker het kind was en hoe meer verwijderd van het tijdstip der rijpheid, hoe onvolkomener het ademde , des te meer bloed vloeide er uit de doorgesnedene maar niet onderbondene navelstreng. Deze door mij naauwkeurig gedane waarnemingen' zijn van grooten invloed "op de juiste beoordeeling van de mogelijkheid eener verbloeding, ofschoon dezelve bij afscheuiing eenige wijzigingen ondergaan. De algemeene handgreep echter , namelijk om de navelstreng vóór hare doorsnijding te onderbinden , welke , niettegenstaande de vele tegenwerpingen, overal in de verloskunde de bovenhand behouden heeft , geeft den hesten wenk over de mogelijkheid der verbloeding , wanneer er niet onderbonden wordt, en moet daarom in geregtelijke gevallen altijd mede in aanmerking komen. In plaats van de vele geschriften, door deze strijdvraag in het licht gekomen, wordt hier slechts vermeld het programma van den zeer ervarenen jörg : De funiculi umbilicalis deligatione haud negligenda Lips. 1810 4. — Vergel. verder het degelijk opstel: Yon der unverbundenen Nabelschnur als Bestimmnngsgrund des Todes neugeborene Kinder in gerichtlichen rallen." In aügustiit's Arch. d. Staatsarzneik. 2. D. blz. 14S. Aldaar zijn 14 oordeelvellingen van het K. Preuss. Ober.-Med.-Coll. over do vraag naar de mogelijkhcid van verbloeding uit eene niet onderbondene navelstreng medegedeeld, welke tot bewijs dienen , hoe dikwijls over zulke gevallen moet geoordeeld worden Dfe mogelijkheid van verbloeding is echter ook door ontwijfelbare, geheel buiten liet bereik der geregtelijke geneeskunde liggende , ervaringen bewezen. Z. iieske's Zeitschr, 20. E.-II. blz. 310. (Meded. van hohnbaum) , 40, D. bl-z. 105. (van KXOSE), en KB. V. SIEïOLD's Journal 15. D. bh. 17. (Waarn. des schrijvers). — Eene latere oordeelvelling over een uit de navelstreng doodgebloed kind van doiiscms is te vinden in hehke's Z. 34. U .-II. blz. 180. §. 462. c. Het mag een kind dadelijk na de geboorte niet aan eene behoorlijke warmte onbreken. Daar liet in den schoot der moeder door eenen zeer hoogen graad van warmte gekoesterd werd, zoo kan deze aan hetzelve na de geboorte niet zonder levensgevaar onttrokken worden, en het sterft zeer spoedig, wanneer men het bij eene koude weergesteldheid , vooral in de open lucht, naakt laat liggen. Reeds bij eenen warmtegraad, welke maar iets lager dan gewoonlijk is, wordt de levenskracht verlamd, houdt het kind op te ademen en sterft, zonder dat er alsdan na den dood eenigteelen wordt waargenomen, waaruit blijken kan, dat de dood op deze wijze heeft plaats gehad. Heeft er echter een sterker graad van koude ingewerkt, dan zijn de kleine lijkjes bleek: de bloedvaten van de periplierie zijn bloedledig, in de groote bloedvaten daarentegen en het hart vindt men ophooping van bloed, bovendien ontbreken de teekenen van eenige andere wijze,, van sterven en wanneer het kind aan eenen zeer hoogen graad van koude was blootgesteld, dan is het lijk stijf en zijn de vloeibare deelen bevroren. Aanh. Deze wijze van sterven is vooral bij te vondeling gelegde kinderen in aanmerking te brengen. Voor den geregtelijken geneesheer is het derhalve van het hoogste belang, naauwkeurige waarnemingen te doen met den thermometer en deze dagelijks op te teekenen, ten einde zich met behulp daarvan , in voorkomende gevallen , dadelijk met den graad van koude op de bedoelde dagen bekend te maken. Bij het uitbrengen van eene oordeelvelling , hetwelk aan de geneesk. faculteit hier ter 6tede was opgedragen , was mij het opgeven van den graad van koude op dien dag van het grootste nut. Vergelijk de oordeelv. van DANiëL Samml. auserl. Gutachten. No. 79., van kxoiiss in iienke's Z. 27. E.-ll. blz. 168. en van HADGK. aldaar 31. E.-II. blz. 116. $. 463, d. Het vierde verzuim betreft het toedienen van voedingsmiddelen. Het berust op eene dwaling, wanneer men gelooft, dat een nieuwgeborene de eerste twaalf tot vierentwintig uren na de geboorte geen voedsel behoeft te nemen, dewijl zij dikwijls onmiddelijk zuigen, zoodra zij ter wereld zijn gekomen: zij hebben in den beginne wel is waar weinig noodig, maar wanneer hun volstrekt niets gegeven wordt, dan worden zij zwak en bleek, worden door stuipen aangedaan en sterven; zij zien er alsdan slap en ingevallen uit, en de maag en het bovenst gedeelte van het darmkanaal is ledig. De teekenen van verhongering, zoo als die bij volwassenen voorkomen, zietmen bij nieuwgeborenen niet, dewijl dergelijke kin- deren aan verlamming steryen, alvorens die kenmerken kunnen ontstaan, Ook deze wijze van sterven treft te vondeling gelegde kinderen, en zoodra er geene andere oorzaak des doods te vinden is, moet ook deze worden voorondersteld. Aam. Het langzaam doodhongeren komt wel eens bij boosaardige moeders voor, welke bet kind slechts weinig voedsel geven, en het daardoor tot een' staat van uittering (Atroph.e) brengen, die het ten grave sleept, en waarbij aan de ware oorzaak des doods verborgen blijft. Een voorbeeld van dezen aard vindt men in iiehke's Z. 50. D. blz. 139 medegedeeld door kotjiamec. §. 4G4. Het sterven van nieuwgeborene kinderen door het verzuimen van zekere zorgen'en verpleging staat over tegen dat, door aangebragt geweld te weeg gebragt. De pligt des geneesheers bestaat daarin , vooreerst om aan te wijzen, dat er een zoodanig geweld werkelijk aan het kind is gepleegd, en daarna te onderzoeken, of dit laatste door eene misdadig hand is uitgeoefend, dan wel door toeval voortgebragt. Z. bov. §. 420, vraag 5. Hier komen voornamelijk in aanmerking verstikking en beleediginjen als de meest gewone wijzen van sterven bij nieuwgeborenen. Aami De teedere bouw van het kinderlijk ligchaa.n en deszelfs andere eigenaardigheden , vereischen met betrekking tot de beoordeeling van de wijzen van sterven nog andere grondregels, dan zulks bij volwassenen het geval is; uit dien hoofde moet ook hier aan dit onderwerp een bijzonder onderzoek gewijd worden , zoodat Hoofdst. 1. en 3. van dieze afdeeling niet als overtollig moeten beschouwd worden. éss. Verstikking in den eigenlijken zin van het woord kan slechts bij die nieuwgeborenen plaats hebben , waarbij de ademhaling reeds heeft plaats gehad, zoodat de onderdrukking daarvan den dood ten gevolge heeft. Zulks kan op onderscheidene wijzen worden te weeg gebragt, als: door afsluiting van den mond en de neus met de handen en vingers, door drooge of natte doeken, door het inbrengen van vreemde ligchamen in den slokdarm, zoodat het strottenklepje (Epiglottis) naar beneden wordt gedrukt, ja zelfs door het rugwaarts buigen van de tong: door het plaatsen van het kind in water of eene stof, door welke de lucht van de ademhalingswerktuigen wordt afgekeerd, b. v. in een moeras, zand, asch en dergel.; waartoe ook het levend begraven behoort, eindelijk door toesnoeren van den hals, door worgen enz. Bij alle deze wijzen van verstikking moet men op twee punten letten , namelijk op de alqemeene teekenen van verstikking en op de kenmerken van de bijzondere soorten. Aanm. Het niet tot stand komen van de ademhaling: moet derhalve wél van de eigenlijke verstikking onderscheiden worden. Dit eerste kan aan de eene zijde door oorzaken worden le weeg gebragt, aan welke de aangeklaagde niet direct schuld heeft, als door liet afsluiten van den mond door de vliezen van het ei, door geronnen Hoed , vruchtwater , door eene ongunstige ligging van het geboren kind, door verstopping van de luchtbuis niet slijm, door de omstrengeling van de navelstreng enz. , aan den anderen kant kan echter ook de ademhaling , dadelijk na de geboorte-door de boven opgegevene oorzaken op eene misdadige wijze verhinderd worden, alvorens dezelve geheel is tot stand gekomen. Hiertoe behoort vooral het terstond indompelen van het geboren kind in water, zélfs het barenin een had. In dusdanige gevallen zullen de longen van hetkindniet drijven cn toch is het gewelddadig om liet leven gebragt. Z. de boven §. 437 aangevoerde tegenwerping. 3 0G. De algemeene teekenen van verstikking zijn bij nieuwgeborenen anders dan bij volwassenen, dewijl bij gene liet bloed in de regter lielft van liet hart niet kan blijven stilstaan, maar door liet nog geopende eironde gat terstond weder in de algemeene wegen van den grooten bloedsomloop overgaat; uit dien lioofde vindt men bij gestikte nieuwgeborene kinderen , nocli de bloedvaten van liet hoofd , en voornamelijk die van de hersenen, noch die van den onderbuik zoodanig met bloed gevuld, als zulks onder dezelfde omstandigheden bij volwassenen het geval is, en ook de regter helft van het hart bevat niet meer bloed dan gewoonlijk, alleen de longen, vooral de regter, zijn sterk met bloed opgevuld, welk laatste, even als hetwelk in de linker helft wordt aangetroffen, niet helderrood maar zwart is. De luchtpijp bevat dikwijls bloederig, scliuimachtig slijm. Daar het bloed, bij iedere wijze van verstikking, weder naar den ouden weg bij de vrucht wordt teruggedrongen, zoo treft men, wanneer de navelstreng niet onderbonden was, bij verstikten, gewoonlijk ook sporen van verbloeding van deze aan , terwijl alsdan de sterke bloed-overvulling in de borstholte ontbreekt. — Daar echter ook een nieuwgeborene door ziekelijke omstandigheden, buiten schuld der moeder den dood door verstikking sterven kan, zoo komt het bij een geregtelijk onderzoek vooral op de kenmerken der bijzondere soorten van verstikking aan , en moet de geneesheer daarop vooral zijne aandacht vestigen , om te kunnen bepalen , of de verstikking door geweld had plaats gehad of niet. Aan de beoordeeling zijn echter groote zwarigheden verbonden, eensdeels daar elke verstikking door geweld, niet altijd sporen daarvan achterlaat, anderdeels omdat, al zijn deze laatste ook aanwezig, men niet uit het oog moet verliezen , dat zij ook zonder ojizettelijk geweld kunnen ontstaan zijn. AANM. Z. ROOSE , Programm. über das Ersticken neugeborner Kinder. BrAunsdbw. 1794. 8. — BüTTNER, welke de wijzen van sterven bij nieuwgeborene kinderen in twee klassen verdeelt, naarmate zij van een grover of fijner aard zijn , brenpt de verslikkingen tot deze laatste afdeeling. Z, diens Anweis., wie ein >• verübter Kindermord auszumitteln. §. 2. i §■ Ml. Het toehouden van den neus en den mond door middel van de handen, door liet opleggen Tan natte doeken , bedden of andere zachte stoffen laat de minste sporen na, cn slechts somtijds zullen er, wanneer de handen daartoe gebezigd werden, indrutsels van de nagels en het gezigt te vinden zijn. — Worden er vreemde ligchamen in den mond gebragt, dan kan het wel eens gebeuren, dat, al werden zij ook weder weggenomen, er niettemin nog overblijfsels diep in de keelholte te bespeuren zijn, hetgeen echter afhangt van den aard der gebezigde stof. Had de verstikking plaats door terugbuiging van de tong, dan vindt men het toompje verscheurd cn onder de tong of anders in den mond sporen* van bloed. Aanm. Mende nam een geval waar, in hetwelk de moeder liet kind uit het bed in de wieg , en daar zij slaperig was, op het aangezigt legde. Toen zij een uur daarna het kind weder opnam , was het gestikt. Over een, onder de beddedekens, gestikt kind, Z. de oordeelvelling van büttner in zijn geschrift üb. d. Kindermord. No. 24. De verstikking van een kind door het brengen van werk (\;las) in den mond is in pijl's Aufs. Samml. 6. Fall 9. beoordeeld. •— Vergel. verder iienke's Zeitschr. 38. D. blz. 303. (Oordeelv. van 2ierman1v») §• -468. De vraag of een nieuwgeboren kind, dat in het water doodgevonden werd, ook werkelijk verdronken is of reeds dood in hetzelve geworpen werd, is dikwijls zeer moeijelijk te beslissen. Ziet de geneesheer zich, op grond van de resultaten, uit de longenproef verkregen, gedrongen te verklaren , dat het kind na de geboorte geleefd heeft, zoo volgt daaruit nog niet, dat het in het water verdronken is; er valt nog naar andere oorzaken des doods, vooral naar verwondingen, onderzoek te doen, en zelfs dan, wanneer deze laatste gevonden worden , is het nog de vraag, of deze , naar hare gesteldheid te oordeelen, niet toevallig in het water kunnen ontstaan zijn. Daar het verdrinken niet kan plaats hebben, zonder dat, bij de poging tot ademhalen, er water in de luchtpijp en luchtpijptakken wordt opgenomen ,(z. bov. §. 369.) zoo zal er ongetwijfeld eene schuimachtige vloeistof in de genoemde deelen gevonden worden ; aan deze schuimachtige vloeistof moet te meer waarde gehecht worden, daar er zich bij de meeste sterfgevallen van nieuwgeborene kinderen, eene dunne , bloederige vloeistof in het strottenhoofd en de luchtpijp bevindt, voortgebragt door uitzweeting, slijm of vruchtwater. Wanneer echter de eigenschappen van de, in de opgenoemde deelen gevondene , vloeistof, overeenkomen met den aard van die, waarin het kindcr-lijk gevonden werd, dan is het boven allen twijfel verheven, dat de dood in het water heeft plaats gehad. — Was het kind in een moeras, zand, asch, of een secreet-put enz. dood gevonden, dan is de wijze van sterven nog zeer twijfelachtig; slechts dan, wanneer er ach- ter in de keelholte of de luchtbuis overblijfsels van deze stoffen worden aangetroffen, dan kan men daaruit het bewijs afleiden, dat het kind werkelijk op de opgegevene wijze den dood gevonden heeft. Bij kinderen , die in een heimelijk gemak of nachtstoel verstikt gevonden worden , moet men niet over het hoofd, zien, dat de moeder daarop door de verlossing kan overvallen zijn, en dientengevolge aan den dood van haar kind geen schuld hebben. AA.NM. 1. Met betrekking tot liet uitvinden van de vloeistof, waarin het kind gestikt is, zijnde proeven belangrijk, door mende met jonggeborene honden in het werk gesteld, welke hij namelijk in eene gekleurde vloeistof verdronk. Bij allen vond men de gekleurde vloeistof in de luchtpijp en de longen , ja , wanneer deze uitgedrukt werden , zag men met het vergrootglas nog kleurstof in de luchtcellen. Z. diens Handb. der ger. Med. 3. D. blz. 276. — Oordeelvellingen over gevallen , in welke liet levend geboren kind verdronken werd , Z. in pijl's Aufs. Saminl. 6. Geval 5. en 6. — Twijfelachtig was de oorzaak des doods , waarover in het jaar 1840 de geneesk. faculteit hier ter stede, bij een uit het water gehaald kind oordeelen moest. Z. mijne oordeelv. in hekke's Z. 44. D. blz. 260. Aanm. 2. Bij een in de asch gestikt kind vond klein nog overblijfselen van deze stof in mond en neus , welke slechts door de poging tot ademhalen daarin konden geraakt zijn. Z. klein , Bemerk, uber die Folgen des Sturzes a. d. Boden bei schnell. Geb. blz. 23. Ook vond mende in een geval, asch diep in de luchtpijpstakken doorgedrongen. T. a. pl. 3. D. blz. 277. Vergel. ook de oordeelvelling van metzger in pul's Aufs. Samml. 6. Gev. 5. Hier bevond zich insgelijks vuiligheid in den mond en in de gansche lengte van de luchtpijp. In een geval, hetwelk büttner t. a. pl. No. 30. verhaalt, was verstikking te weeg gebragt door den mond met mest op te vullen. — Over een levend begraven kind , Z. pljl's Aufs. 6. Samml. 2. Gev. Merkwaardig is het door wagneu medegedeeld geval van het herleven van een schijnbaar doodgeboren en door de moeder reeds begraven kind. Z. Preuss. med. Vereinsz. 1838. No. 3. §. Wanneer de nieuw geborene door toesnoering van den hals door middel van de hand gestikt werd, dan kunnen er, wanneer zulks met eenig geweld plaats had, uitwendig blaauwe vlekken met onder de huid gelegene bloeduitstortingen terug gebleven zijn. Daar echter dikwijls reeds eene matige drukking tot het te weeg brengen van deze soort van dood voldoende is, zoo kunnen de opgegevene teekenen ook ontbreken. — Geschiedde het verwurgen door middel van eenen strop of dergel., dan kan er eene indrukking van denzelven zijn nagebleven , en bij sterk aanhalen eene beleediging van de lialswervelen te vinden zijn. Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat de vast om den hals gestrengelde navelstreng insgelijks zulk eene indrukking kan hebben te weeg gebragt, zoodat om die reden dergelijke sporen aan den hals door den geregtelijken geneesheer slechts met de grootste omzigtigheid en inachtneming van alle omstandigheden moeten beoordeeld worden. Aan». Een geval van verstikking van het kind door za men drukken van de luchtpijp , waarbij uitwendig blaauwe vlekken aan den hals te zien waren, verLaait büttner, t. a. pl. No. 19. Strangulatie van een levend geboren kind met een koord is beoordeeld in pijl's Aufs. 6. Samml. 8e geval. Eene strangul. met eenen kousenband verhaalt remer in metzger's System. $. 361. b. (5e uitg.) Z. ook de oordeelvelling van den schrijver in henke's Z. 44. D. blz. 260. Een merkwaardig geval, in hetwelk eene heimelijk gebaard hebbende haar kind , hetwelk voor den geheelen afloop der verlossing reeds geademd had , door strangulatie doormiddel van de navelstreng, terwijl zij zich zelve hielp, zonder opzet gedood had, verhaalt negri in ïienke's Z. 43. D. blz. 172. (Uit de Annal. d'hygieine etc. D. 25. blz. 126). §. iïo. Wat de verwondingen betreft, waardoor nieuwgeborenen om het leyen worden gebragt, deze kunnen volkomen dezelfde zijn, als welke volwassenen worden toegebragt; liet eigenaardige van het kinderlijk organismus geeft aanleiding tot zekere beleedigingen, welke bij gene niet kunnen voorkomen (de weeke schedelbeenderen, de nog opengeblevene plaatsen aan het hoofd zelve, de navelstreng), terwijl ook de nieuwgeborene, wegens den meer teederen en fijneren bouw, over het algemeen onder overigens gelijke omstandigheden spoediger bezwijkt dan de volwassene. Bij alle, aan het lijk eens nieuwgeborenen gevondene , beleedigingen, komt er echter nog eene andere vraag in aanmerking, namelijk, of deze met opzet na de geboorte, dan wel door toeval gedurende de verlossing, of reeds gedurende de zwangerschap ontstaan zijn. De beslissing dezer vraag is dikwijls hoogst moeijelijk en vereischt de volle opmerkzaamheid des geneesheers, om ten dienste der regtspleging een volledig oordeel te vellen. Eindelijk heeft er bij nieuwgeborenen nog eene omstandigheid plaats, welke bij volwassenen ontbreekt, namelijk de hulpeloosheid; de nieuwgeborene kan aan de kleinste wond, vooral wanneer daarmede bloedverlies gepaard gaat, sterven, wanneer hij aan zich zeiven wordt overgelaten , naardien dan zeer spoedig onmagt volgt, welke zonder het aanbrengen van hulp in den dood overgaat: in dergelijke gevallen moet derhalve niet alleen de verwonding, maar ook de gesteldheid des nieuwgeborenen en de omstandigheden , waaronder hij aan zich zeiven overgelaten werd , in aanmerking komen. Aanm. De vraag, of eene gevondene beleediging aan eenen nog levenden nieuwgeborene werd toegebragt, is dikwijls niet minder moeijelijk te beslissen: zwelling en liet gapen der wondranden , roodheid en de overige teekenen van ontsteking , alsmede bloeduitstorting met stolling zijn op te merken, en wanneer alle deze teekenen worden aangetroffen , kan er niet meer aan getwijfeld worden, of de beleedigingen aan een nog levend ligchaam waren toegebragt. Zij kunnen echter ook ontbreken , zonder dat daardoor de laatste meening wordt omvergestooten , naardien groote en gevaarlijke wonden te spoedig dooden, om tot het ontstaan vau die teekeuen tijd te geven. Daar bovendien liet wederstandsvermogen bij nieuwgeborenen nog zeer zwak is, zoo zijn ook doorgaans de kenmerken daarvan l>ij verwondingen niet zeer duidelijk , terwijl vooral reeds eene matige graad van ontbinding voldoende is , om dezelve te doen verdwijnen. Volgens de waarnemingen van eenige latere schrijvers , zoude de ontbinding bij nieuwgeborenen de kleine bloedvaten in de lrnid gemakkelijk verstoren , en deze op die wijze kleine uitstortingen te weeg brengen , en dan juist het voorkomen hebben, als waren zij gedurende het leven ontstaan. Het is derhalve in alle gevallen niet zoo geheel gemakkelijk , wonden , welke levenden nieuwgeborenen werden toegebragt, te onderscheiden van diegene, welke reeds doode troffen. • De inde vorige $. opgenoemde vragen komen liet menigvuldigstbij lioqfdwonden voor. Wanneer duidelijke sporen van gebezigde instrumenten aanwezig zijn , of liet met geweld gebruiken der handen blijkt, wanneer de verwonding zeer uitgebreid is, wanneer er volkomene verbrijzeling der schedelbeenderen bestaat, en er daarbij nog andere beleedigingen kunnen aangewezen worden, dan is het ontstaan door uitwendig, met opzet gepleegd geweld, niet meer te betwijfelen. — Daarentegen zijn er voorzeker ook hoofdwonden, waarvan het ontstaan twijfelachtig is, zoo als vooral breuken en scheuren der schedelbeenderen, welke deels reeds in het bekken door de verrigting der baring zelve , ($. 451.) deels door het plotseling naar buiten drijven van het kind op den grond ($. 457.), kunnen zijn voortgebragt, waarbij ook niet zelden, naar den aard van het geval, verwondingen van de zachte bekleedselen van het hoofd kunnen aanwezig zijn. Een onderzoek van het bekken zelf en naar liet beloop der verlossing, alsmede de aard der verwondingen moeten den geneesheer ten rigtsnoer strekken , bij het, onder de opgegevene omstandigheden, dikwijls hoogst moeijelijk oordeel. — Boven §. 450 is het reeds opgemerkt, dat er bij langdurige geboorten zicli een gezwel aan het hoofd kan vormen, hetwelk niet als het gevolg van gepleegd geweld mag beschouwd worden; hetzelfde geldt echter nog van een' bijzonder soort van zoodanige gezwellen, namelijk het hloedhoofdgezwel (ceplialaematoma), hetwelk gewoonlijk op een derbeide waiidbecnderen, somtijds ook oj) beide, zelden op het achterlioofds-, voorhoofds- of slaapbeen voorkomt. Dit gezwel is veerkrachtig, meer vlak, duidelijk vochtgolvend, en vertoont aan deszelfs rand eenen verhevenen , op het gevoel beenachtigen, ring. Het bevat donker , vloeibaar bloed, hetwelk tuschen liet pericranium en het been zelf bevat is, en moet als een gebrek in de eerste vorming, geenszins als het gevolg van een voorafgegaan geweld beschouwd worden, daar het gezwel zich voor kan doen bij kinderen, welke op de gemakkelijkste wijze (onder bijstand van eene vroedvrouw of eenen verloskundige) geboren werden. Somtijds zelfs is hetzelve daar waargenomen, 24 waar de stuit of de voeten de voorliggende deelen waren. De afwezigheul van alle sporen van geweld aan de uitwendige bekleedselen, de duidelijk beenachtig aan te voelen ring, de opgegevene vloeibare toestand van liet bloed, de in vele gevallen duidelijk op te merken gebrekkige vorming van den uitwendigen beentafel, moeten voor den geregtelijken geneesheer de middelen zijn om het cephalaetoma van de, door uitwendig ge weid te weeg gebragte, gezwellen te onderscheiden. Aanm. 1. Oordeelvellingen, over belangrijke hoofdwonden door uitwendig geweld te weeg gebragt , Z. in henxe's Zeitschr. 32. D. blz. 37., 23. E.-II. bh. 62. Nene Zeitschr. f. Geburtsk. 18. D. blz. 405 en 19. 1). blz. 343. Yroegere zijn in büttner's geschrift over den kindermoord medegedeeld in No. 7—-16. Aanm. 2. Over de bloedhoofdgezwellen Z. de volgende geschriften : Michaöli's Ueber eine eigene Art. von Blutgeschwülsten. In ioder's Journal 2. D. 4e St. 1790. blz. 657 en in hufeland's, Journ. 18. D. 3e St. 1804. blz. 80. — Fr. C. PiaGELE , Erfahrungen und Abliandl. aus d. Gebiete der Krankheiten des weibl. Geschlechts. Mannli. 1812. 8. blz. 245. — C. zeller , (praesd. mugele) de cephalaetomate. Heidelb. 1822. 8. — G. fr. iiöRiV , Ueber die aussere und innere Schadelblutgeschwulst neugeb. kinder. In el. v. siebold's Journal 5. D. 1826. blz. 219. ■ ' Fr. t. feist , Ueber die Xopfblutgeschwulst der Neugebornen. Mainz 1839. 4. M. j. gheliüs, Ueber die Kopfblutgeschwülsle neugeborener Kinder. In de Heidelb. Med. Annalen. 6. d 1840. blz. 319. —» C. j. m. langenbeck. , Knochen-, Bunder- und Xnorpel-Lebre. Götting. 1843. 8. blz. 20. (Daarbij diens Gefasslebre. Gott. 1836. 8. blz. 168.) §. 472. Ontwrichtingen en breuken van de hals- en rugwervelen zijn aan eene buitengewone bewegelijkheid van het hoofd , den hals of de ruggegraat te herkennen. Ecehijmoses in de zachte deelen en bloeduitstortingen strekken ten bewijs, dat zij gedurende het leven zijn veroorzaakt. Bij deze soort van bcleedigingen moet echter niet worden voorbij gezien, dat zij door het vallen van het kind op den grond, door ondoelmatige eigene hulp van de barende, b.v. door het trekken aan het reeds geboren hoofd , kunnen ontstaan zijn. Ook kunnen er, door het plotseling gaan zitten der barende , dadelijk na de geboorte van liet hoofd in eene staande houding, breuken der halswervelen ontstaan zijn. Ter beoordeeling van liet een of ander moet men afgaan op de verklaringen der heimelijk gebaard hebbende beschuldigde, en zal het er slechts op aankomen, in hoeverre aan deze vertrouwen kan geschonken worden. iAM. Mij is een geval bekend , in hetwelk eene zwangere op straat door de verlossing overvallen werd ; op het oogenblik dat het hoofd naar buiten trad , zetlede zij zich op de stoep van een' steenen trap neder en brak zoo het kind den nek in de ware beteekenis van het woord. — De lijkschouwing van een levend geboren kind, maar hetwelk door omdraaijen van den hals was om het leven gekomen, Z. in riJL's, Aafs. 5. Samml. 7. Geval. §. 478, Br enken van da overige beenderen van het kinderlijk ligcliaam, vooral van de uiterste ledematen, kunnen zoowel reeds gedurende de zwangerschap, als gedurende liet baringa-bedrijf zelf ontstaan zijn, en duiden derhalve ook niet altijd op een, het kind opzettelijk toegebragt, geweld. In het eerste geval kan eene der zwangere toegevoegde gewelddadigheid , ■welke den onderbuik getroffen had, de beenbreuk hebben te weeg gebragt: de verklaringen van niet te mistrouwen getuigen , welligt ook nog sporen van de ondergane beleedigingen bij de moeder, kunnen voor het aannemen van eene dusdanige bewering dienen. (Z. bo>. §■ 4^8) Onder zekere omstandigheden kunnen gedurende de geboorte beenbreuken der ledematen ontstaan, zooals bij naast het hoofd voorliggende armen , even zoo bij het vallen van het kind op den grond , of ook bij liet eigenhandig aanwenden van ondoelmatige hulp. Insgelijks behoort hiertoe eene eigenaardige ziekelijke gesteldheid van het beenstelsel, zoodat kinderen verscheidene beenbreuken mede ter wereld kunnen brengen. De geneesheer, welke aan het kinderlijk ligcliaam beenbreuken te beoordeelen heeft, moet daarbij altijd de opgegevene wijze van ontstaan voor oogen houden, ten einde bij zijne beslissing zich voor de beschuldiging van onjuistheid te vrijwaren: eene vergelijking van alle , gedurende het baringsbedrijf plaats gehad hebbende omstandigheden , de overweging vau den aard der beenbreuken, of deze eenvoudig , of met verwonding van de zachte deelen, zamengesteld (gecompliceerd) zijn enz., moeten hem hier te meer licht verschaffen, omdat de wijze van het ontstaan der beleedigingen zelve, dikwijls zeer verborgen is , en een geneeskundig degelijk oordeel veel. ja "zelfs dikwijls alleen alles kan bijdragen , wat tot opheldering hiervan dienen kan. Aanm. Hier verdienen Ö. De ziekelijke verschijnselen , welke zich na het gebruik van deze scherpe en bijtende vergiften voordoen, kunnen naar hunnen aard zeer verschillend zijn, naarmate er sterke (minerale vergiften) of zwakkere (plantaardige vergiften) gebruikt werden , en of de hoeveelheid van het vergift groot of klein was. Ook de individualiteit des vergiftigden komt in aanmerking, alsmede de uitwendige omstandigheden, en of het vergift ook in den nuchteren staat genomen was, enz. Over het algemeen, en wel in den hoogs ten graad van vergiftiging., zijn de volgende verschijnselen op te merken: eene brandende pijn en een gevoel van zamensnoering in de maag en dikwijls in den ganschen onderbuik, groote angst en onrust, misselijkheid en poging tot braken, onleschbare dorst, l^ven overliet geheele ligchaam; in den beginne is de pols geprikkeld , maa; wordt later tusschenpoozend, eindelijk klein , snel en niet meer voelbaar; er volgt braking, eerst van hetgeen in de maag bevat is, en daarna van gal en bloed ■ de buik wordt opgezet, buitengewoon pijnlijk en gevoelig, en er ontstaat een niet persing gepaard gaande bloederige doorloop. Ijlhoofdigheid, kramptrekkingen en stuipen doen zich voor, even als flaauwten, koude van liet gelaat, kleverig en ijskoud zweet; handen en voeten worden koud; borst en buik doorgaans heet, er volgt verlamming van enkele ledematen , en vroeger of later de dood onder stuipen , nadat vooraf de hevigste pijnen plotseling waren bedaard, er versterving bijgekomen, en het bewustzijn geweken was. Aanm. Uit den aard der scherpe en bijtende vergiften zijn de opgegevene verschijnselen gemakkelijk te verklaren; zij gaan uit van de plaats, waarop het bijtende vergift gewerkt heeft, en deelen zich van hier aan het geheele organismus mede. —■ Merkwaardigis het volgende geval; Een jong man, welke 4 greinen arsenicum in eene apotheek verlangde , volgens zeggen tot doodxng van een marder of bunsing, gaf men in plaats daarvan tartarus vitriolatus. Te huis gekomen , nam hij zijn vermeend vergif in , waarop na ongeveer 2 uren, nadat hij berouw gekregen had, de hevigste toevallen van vergiftiging volgden , welke echter na kenbaarmaking van het met opzet in de apotheek gepleegd bedrog, spoedig weder verdwenen. Z. clarbs en haduts , Beitr. z. prakt. Heilk. 1. D. No. XII. Hier gingen de vergiftigings-toevallen duidelijk van de verbeelding uit. §. 491. Bij het onderzoek van het lijk van hen , welke na eene vergiftiging met bijtende, scherpe vergiften gestorven zijn, vindt men vooral die plaatsen , waarop het vergift gewerkt heeft, ontstoken , uitgebeten en met blazen bedekt, blaauwrood, week en zelfs verkoold. Bij velerlei stoffen, b. v. zamengedrongene zuren treft men dezen toestand reeds in de mond- en keelholte aan ; bestendiger echter binnen in den bovensten maagmond , welke bovendien ook nog toegesnoerd is. De maag en darmen zijn ontstoken en met bloed als opgespoten, het slijmvlies laat gemakkelijk van liet spiervlies los; dikwijls zijn alle vliezen, vooral die van de maag, verstorven, doorboord; in andere gevallen gerimpeld, verdikt en hard op liet gevoel. Sterft de mensch spoedig na het binnenbrengen van het vergift, dan verkeeren slechts de maag en het bovenste gedeelte des darmkanaals in den gemelden toestand , bleef hij nog gedurende eenigen tijd in leven, dan strekken zich de genoemde verschijnselen dieper in het gansche darmkanaal uit. De lever is daarbij met bloed opgevuld, opgezet en bij plekken blaauwgrijs, ja zwart, en de galblaas doorgaans overvuld met zwarte gal. De longen zijn donkerblaauw ge- vlekt en met zwart, -vloeibaar Lloecl opgevuld, ook liet hart verkeert in denzelfden toestand. Het gelaat is dikwijls vertrokken , en de huid met donkerblaauwe zwartachtige vlekken bedekt. Alle deze verschijnselen worden bij de verschillende vergiften dezer klasse meer gewijzigd naar hunnen graad, dan wel naar hunnen aard, ja kunnen geheel ontbreken : het [aantoonen van het ingebragte vergift, blijft derhalve de hoofdzaak van het gansche onderzoek. Aaism. Even als Telerlei zitkte-verscliijnselen gedurende liet leven met altijd ■van vergiften hunnen oorsprong nemen , ofschoon zij met die van eene plaats gehad hebbende vergiftiging veel overeenkomst hebben , zoo kunnen er aan het lijk vele teekenen door ziekte-oorzaken van eenen geheel anderen aard worden voortgebragt. Z. "WENDËLSraDT , Ueber die Beui theilung der bei Sec [ionen vorgefundenen Flecken in den Magen. Alsmede de merkwaardige lijkschouwing van den Opper-generaai HOCiiE, als een leerzaam voorbeeld. In kolt's Jalirb. 2. I). bi/.. 160. Yergel. verder LAISNÉ, Considérations medico-légales sur les érosions et perforations spontanées de 1'estomac. Par. 1819. 8. In het Duitsch in HEiNKE s Zeitschr. •5. E. -//. blz. 87. Om die reden geeft juist het aantooncn van het vergift in bet lijk de eenige zekerheid van eene plaats gehad hebbende vergiftiging. §. 492. Wat nu de bijzondere soorten der scherpe en bijtende vergiften aangaat, zoo komen vooreerst vergiftigingen met plantaardige stoffen zeldzaam voor; eensdeels omdat derzelver vergiftige eigenschappen te weinig algemeen bekend zijn, dan dat zij tot den eigenlijken giftmoord zullen gebezigd worden , anderdeels echter ook omdat hunne walgelijke, scherpe en bijtende, meer of mindere bittere smaak , toereikende is om voor het werkelijk doorslikken te behoeden. Worden zij evenwel genomen , dan komen zij in wijze van werken vrij goed overeen: zij veroorzaken in den mond eene brandende hitte en groote droogte van de tong; een pijnlijk zamentrekken van den slokdarm, misselijkheid , poging tot- en werkelijk braken, doorloop, pijnen in de maag en het darmkanaal, de pols wordt groot en menigvuldig, de ademhaling benaauwd en versneld. De dood volgt onder krampen en stuiptrekkingen, of onder verstijving der ledematen. In het lijk vindt men in de maag en het darmkanaal ontsteking en koud vuur. Dikwijls echter brengen de scherpe plantaardige vergiften slechts eenen hoogeren of lageren graad van ziekte te weeg, welke slechts voortij gaande is. Aanm. 1. "Vergiftiging met scherpe plantaardige vergiften komt bet meest als toevallig voor : zoo stierven er in Zwitserland twee kinderen na het gebruik van het zaad van colchicurn autumnale, onder verschijnselen van onderbuiksontsteking en versterving: na den dood vond men uitzweeting in de buikholte. Eneyelop, Wörterb. der med. W. 14. D. Berl. 1830. blz. 710. Vergel. ookschneider , Handb. iib. d. Gifte. blz. 300. Aanh. 2. Vele plantaardige vergiften bezitten behalve de schadelijke scherpe sloffen ook nog narcotische hestanddeclen , en brengen uithoofde van deze laatste «igenaardige uitwerkselen voort. Dit geldt onder anderen van zuringzout , het- 25 rr:U me" eerst ln Jcn la»Uten tijd als een gevaarlijk vergift heeft loeren kennen. Het werkt prikkelend en oplossend op de rokken van de maag, maar tevens ook verlammend (narcotisch) op hot zenuwstelsel. Vergal. An Lperimental In« 'r °n P«m»g bj Oxalic. Acid Bij n. cm.snm and an. w. coindet. In tdu,b- med- andsurg. Jonrn. April 1823. p. 169. en Julij p. 3S3. §. 4,93. Ook de vergiften uit liet dierenrijk behooren tot deze klasse en zullen wel zelden m aanmerking komen: vergiftiging door dezelve geschiedt meer uit onvoorzigtigheid, dan dat er een-misdrijf mede bedoeld wordt De Cantharide* Spaansche vliegen (Lytta vesicatoria,) bevatten eene eigenaardige, yl.igt.ge kristalliseerbare stof, het Cantharidine, waaraan diei vergiftige eigenschap gebonden is. De toevallen , daardoor opgewekt gelijken volkomen op de reeds beschrevene (§. 492), maar het onderscheidt zich nog door eene bijzondere bijwerking op de pis- en gesiachts-werktuigen , zoodat er na eene vergiftiging met cantharides, pijnlijke oprigtmg van het mannelijk lid, bij beide geslachten een hevig branden bij de urmelozmg, bloed wateren , ontsteking der pisbuis, van de blaas en zelfs van de nieren ontstaan. Gelijksoortige verschijnselen volgen er ook na liet gebruik van den Meiwurm (Meloë majalis et proscarabaeus), m welke insgelijks eene scherpe stof bevat is.' 4am. Voorbeelden van vergiftiging met cantharides worden medegedeeld in de tmed- ohlr Z«t. 180S. No. 34. bh. 167. (waarnem. van j. ». fraskJ en in KAHSCIt, medio, Ze.t. des Anslandes , 1833. No. 70. — Over het geval van eene vergiftiging met een meiwurm 7,. schmf's Arch. d. med. Polizei. 2, D. bh. 185. §■ 40.1. Onder de minerale vergiften staat het arsenicum boven aan, als zijnde in deszclfs uitwerking het hevigste en meest doodelijke en van alle vergiften bij het volk liet meest bekende. Ofschoon er' aan alle arsenik-praeparaten vergiftige eigenschappen moeten worden toegeschreven, zoo is het toch bij voorkeur arsenik-zuur of wit arsenicum, waarmede de meeste vergiftigingen plaats hebben. Jammer maar dat deze stof, welke tot velerlei kunstmatige doeleinden gebezigd wordt, niettegenstaande het daarop gestelde toezigt, zeer gemakkelijk te verkrijgen is, en om die reden zoowel zelfmoordenaars als boosdoeners uitlokt, zich van hetzelve, tot bereiking van hunnè plannen, te bedienen. Het witte arsenicum wordt deels in zware, somtijds doorschijnende meestal echter melkwitte , bijna op email gelijkende, bij het breken korrelige-, stukken, deels in een wit poeder in den handel gebragt: het is reukeloos en heeft eenen wrangen , zwak metaalachtigen smaak, 'welke men echter slechts langzaam gewaar wordt en daardoor juist het misdadig aanwenden zoo gemakkelijk maakt. Het openbaart zijne vergiftige'wer- king zoowel cloor den mond in de maag gebragt, als bij de uitwendige aanwending op de huid, op de slijmvliezen van den neus, van den endeldarm, van de scheede , op wonden en zweren, deels doordien liet ontsteking veroorzaakt en bijt, deels echter ook de zenuwen verlamt en de levenskracht verstoort. Men onderscheidt de snel verloopende, (acute) en de slepende (chronische) arsenik-vergiftiging, naarmate er grootere hoeveelheden werden ingenomen, of wel kleine, maar langzaam voortgezette doses werden toegediend , eu het organismus aan eene meer aanhoudende werking van het arsenicum was blootgesteld. Aanm. Over de veelvuldigheid der arsenik.-vergiftigingen Z. liet Journ. de Chimie D. 1. blz. 165. , alwaar de ondervinding ten deze van CIIEVALIER en JJOYS DE louky is medegedeeld. — Dat oolï nog andere wegen, als de mond, tot opneming van het vergift kunnen gekozen worden , bewijzen de door MA.NGOR (Act. reg. societat. med. Havniens. vol. 3. p. 178.) en ANSIAUX (hekke's Zeitschr. 2. I). blz. 187,)] medegedeelde gevallen. Hier werd het arsenicum in de scheede (vagina) gebragt. —- Door den damp van arsenik-houdende waskaarsen , welke men in de keizerlijke vertrekken branden liet, zoude keizer LEOPOID I vergiftigd worden. Z. een uitvoerig verliaal in hüfelahd's Journal 64. D. Febr. 1827. blz. 25. Aldaar blz. 13. dc vergiftiging van eenen man door het rooken van met arsenicum vergiftigde tabak, door schlegel waargenomen. Schlegel verhaalt aldaar ook de vergiftiging van een' landgeregts-commissaris , welke bij het doorzoeken van een register stof binnen kreeg, niet denkende aan de zonderlinge manier van zijnen voorganger, welke, om de acten voor de muizen te behoeden, arsenicum op dezelve liet strooijen. Zoo menigvuldig zijn de wegen langs welke eene arsenik-vergiftiging kan plaats hebben. Ook door de zoogenaamde koortsdroppels , welke arsenicum bevatten en door rondventende olijkoopers verkocht worden , heeft reeds menig ongeluk plaats gehad. Z. gevallen van dezen aard medegedeeld in loder's Journal. 4. D. blz. 647. en in henke's Z. 5. D. blz. 410. §. 495. Dc verschijnselen, welke met eene acute arsenik-vergiftiging gepaard gaan, zijn de volgende: hevige brandende en spoedig toenemende pijnen in de maag, welke van daar, deels naar den slokdarm opklimmen, deels zich over den geheelen buik verspreiden: voortdurende poging tot- en werkelijk braken, waarbij ten laatste bloederige stoffen worden uitgeworpen; onleschbare dorst bij eene aanhoudende drooge tong; zeer pij nlijke, bloederige doorloop, met eene aas-aclitige reuk van de ontlaste stoffen. Onbeschrijfelijke angst, beklemming van de borst, vreesselijke, met rillingen afwisselende inwendige hitte, koude van de uiteinden des ligchaams, sidderen dor ledematen , onregelmatigheid en kleinheid van den pols, welke eindelijk-geheel wegblijft; een gevoel van volkomene uitputting, doffe en onwelluidende stem, verstandsverbijstering, verlies der zintuigen; er volgen verlammingen, onwillekeurige loo'zing van de urine en van drekstoffen; fl.aauwte.il en eindelijk de, onder deze omstandigheden verlangde, dood. Was er eene belangrijke hoeveelheid arsenicum genomen, dan ontbreken wel eens de toevallen in de maag en 25* liet darmkanaal , maar doen zich daarentegen de zenuwachtige verschijnselen spoedig voor : bedwelming, sterke uitputting van krachten, flaauwten stuipen , verlammingen en de dood. De slepende arsenik-vergiftiging brengt gebrek aan eetlust , misselijkheid , kolijkpijnen , alsmede diarrhaea afgewisseld door verstoppingenen persing te voorschijn : de menschen vermageren buitengewoon, halen moeijelijk adem, lijden aan hoest, pijnen in de borst, beving der ledematen; de tanden vallen uit, de opperhuid gaat verloren , er vertoonen zich boosaardige zweren aan de oppervlakte des lig— chaams, voornamelijk aan de genitalia; hierbij komen nog verlammingen en volgt de dood, nadat het lijden den vorm van waterzucht oi longtering heeft aangenomen. Aamb. De hutwerkers , welke zich met het smelten van het arsenikhoudend erts bezig houden, leveren het treurige voorbeeld van eene slepende arsenikveroiftiging. Eene beschrijving van de gevolgen na eene arsenikvergiftiging, wélke den dood niet ten gevolge had, geeft ons metzger in zijne gerichtl. Abhandl. 2. D. blz 15. — Geregtelijk-geneeskundige oordeelvellingen over arsenikvergiftigingen , waarin ook de , gedurende het leven, aan de vergiftigden , waargenomene verschijnselen, beschreven zijn, vindt men in iienke's Zeitschr. 4. D, blz. 28., 13. D. blz. 264., 24. D. blz. 78 , 26. D. blz. X. 39. D. blz. 176., 42. D. blz. 402. 29. E.-H. blz. 77. en 32. E.-II. blz. 50. §. 490. Aan het lijk van hen, die aan eene arscnik-vergiftigifig gestorven zijn, kunnen de hoofdveranderingen in de maag en het darmkanaal gevonden worden. Reeds het keelgat en de slokdarm kunnen ontstoken en van het slijmvlies beroofd (geëxcoriëerd) zijn; het slijmvlies van demaag is opgespoten , in eenen ontsteking-achtigen toestand , op enkele plaatsen zelfs zwerende, verstorven, van blaauwachtige, zelfs zwarte vlekken voorzien: somtijds is het op enkele pnnten doorboord. Ook ontwaart men wel eens eene zeer dikke en harde (calleuse) gesteldheid van den binnensten rok der maag, en aan beide de maagmonden vernaauwing. Ook uitwendig op de maag zijn blaauwzwarte vlekken, door bloeduitstortingen ontstaan, waar te nemen even als over het algemeen de bloedvaten veel bloed bevatten. De twaalfvingerige darm (D uodenum) en de overige darmen leveren gelijksoortige veranderingen op als de maag , maar niet altijd in die uitgestrektheid'; alleen het rectum is dikwijls ontstoken, geëxcoriëerd, en ook veel met verstorvene plekken bezet. Belangrijk is het, dat er niet zelden, maar vooral wanneer eene belangrijke hoeveelheid arsenicum in zelfstandigheid (substantie) genomen werd, in de plooijen van het slijmvlies, van de maag en het darmkanaal eene hard-korstige poedermassa van het niet opgeloste arsenicum gevonden wordt, welke bijeen verzameld en dan aan een uitvoeriger onderzoek moet onderworpen worden. De bloedophoopingen in de borst- en schedelholte wel eens waar te nemen , kunnen echter ook geheel ontbreken. Uitwendig is het ligcliaam niet zelden blaauw gevlekt, de ledematen zelve zijn krampachtig krom getrokken en stijf. Dat dc lijken van hen, welke aan eene arsenik-vergiftiging gestorven zijn, zeer lang aan de ontbinding wederstand bieden, en eerst na jaren, mummie-aardig uitgedroogd , gevonden worden, is wel opmerkenswaardig, maar niet altijd zeker. Daarentegen kan het scheikundig onderzoek aan het lijk van, voor zeer langen tijd met arsenicum, vergiftigden, altijd nog door het aanwijzen van het vergif, het bestaan van eencn doodslag uitmaken. Aanm. De uitkomsten der lijkopeningen Z. de, in §. 495. Aanm'. opgegevene oordeelvellingen. De schouwingen van 3 lijken waarvan het eene na 6 , het andere na 12 , en het derde na 14 maanden weder werd opgegraven , worden medegedeeld door baghmann in de Abhandl. der physic-medic. Societ. zu Erlangen. 2. D. Nürnberg. 1812. 4. blz. 73. In twee lijken werd werkelijk arsenicum gevonden. In Frankrijk werd een vergiftigd lijk na eene maand weder opgegraven , en arsenicum daarin gevonden. ïïenke's Zeitschr. 11. E.-II. blz. 306. De , na 2 en 2 en een half jaar na den dood, opgegravene lijken in het bekende proces van de giftmengster ursinüs deden wel geen arsenicum vinden , maar toch die mummie-aardige indrooging en de afwezigheid van alle bederf. Z. metzger's Abhandl. 2. D. blz. 3. — Leerzaam met betrekking tot de verandering ^ aan het lijk , is het opstel van graff in henke's Zeitschr. 22. D. blz. 237. §. 497. De phosphorus komt, zoowel wat den scheikundigen aard als ook vergiftige eigenschappen betreft, het arsenicum zeer nabij. Hij veroorzaakt reeds in kleine giften van een half grein, eene brandende hitte in de maag, onrust, angst en braking; bij grootere giften ontstaan even als bij het arsenicum, de vreesselijkste pijnen in den onderbuik, eene witte damp stroomt er uit den mond, bij de braking komt diarrhoea, de ontsteking van de maag en het darmkanaal gaat in Versterving over, en de dood volgt. Bij de lijkopening vindt men alsdan insgelijks de plekken, waarmede het vergiftin aanraking kwam, ontstoken, het slijmvlies donkerrood, verzworen en zelfs verstorven. Aanm. De tot dooding van ratten bestemde phosphor-zalf geeft wel eens aanleiding tot vergiftiging met phosphorus. Yoorbeelden hiervan verhaalt lins in henke's Z. 20. E.-If. bh. 173. en gröbenscïiütz , in de Preuss.-med. Vereinsz. 1843. No. 31. §. -S»S. Het kwikzilver vormt in deszelfs verschillende verbindingen insgelijks een zeer lievig, bijtend vergift, hetwelk in werking met het arsenicum overeenkomt. Vooral moet de tweede verbinding van het kwikzilver metchlote, het kwilkzilverchloride of Hydrargyruin muriatieum corrosivum, sublimaat, als bijzonder vergiftig beschouwd worden. Dit praeparaat werkt bijtend en vernielend op alle deelen, waarmede liet in aanraking koml; het veroorzaakt uit dien hoofde reeds in den mond en het keelgat een pijnlijk branden, aanmerkelijken dorst, onophoudelijke poging tot en werkelijk braken van eene bloederige massa; evenzoo komt ook hier doorloop bij. De buik is daarbij hoogst pijnlijk, de pols koortsig, klein, versneld, de ademhaling wordt benaauwd en moeijelijk, er volgen stuipen en de dood. Wanneer de laatste echter niet spoedig plaats heeft, dan vertoonen zich de verschijnselen van speekselvloed in deszelfs vreesselijkste gedaante : zwelling van de geheele mondholte , stinkende adem , bloedingen uit het tandvleesch, los worden en uitvallen der tanden , ja zelfs versterving in de mondholte met latei' plaatshebbenden dood. Overigens kan er ook met liet kwikzilver eene slepende vergiftiging worden te weeg gehragt, waardoor langzamerhand alle deelen des ligchaams ontleed worden , en aan eene langzame oplossing ten prooi staan. Dit lijden, de zoogenaamde kwikziekte, vestigt zich bij werklieden, welke met het kwikzilver te doen hebben, en hier werken vooral de dampen schadelijk. — De ontleding van het lijk levert insgelijks na acute vergiftiging, ontsteking en versterving van maag en darmkanaal op , wegvreting van de vliezen , bovenal echter die belangrijke versterving in de mond en keelholte. —• Ook gaat liet lijk vroeg en spoedig in ontbinding over. Aanm. Onder de verschillende kwikpraeparaten, werken diegene, welke met liet oxydulum overeenkomen, in vergelijking met de anderen, zachter, maar veroorzaken spoedig speekselvloed : die echter met het oxydum overeenkomen , doen dit laatste niet , maar werken ook heviger. — Eene twijfelachtige vergiftiging door sublimaat met eene oordeelvelling van cha.ussier en marc is te vinden in iiekke's z 3. JE.-IJ. blz. 1. — Vele waarnemingen van vergiftiging met bijtend sublimaat deelt orfila. mede in zijn all»eci. Toxicolog. Vertaald door HERMBSTaDT. 1. I). Berl, 1818 blz. 72. Onder de vergiftigingen met koper komt die door azijnzuur koperoxyde , kopergroen, het vcelvuldigst voor, doch meestal door toeval. De teekenen eener kopervergiftiging zijn: eene eigenaardige, metaalachtige, scherpe smaak, walging, poging tot en werkelijk braken van groenachtige stoffen , verstopping met bloedigen doorloop , hevige pijnen in den onderbuik , verbonden met zamentrekking van de keel; daarbij komijn hoofdpijn, duizeling, beving der ledematen, kuitkramp, algemeene stuipen, verlammingen en daarna de dood. Bij de lijkopening vindt men ontsteking van de maag en het darmkanaal, verzwering en versterving ; de lever, de milt en zelfs de hersenen zijn met bloed overvuld. Somtijds is.het slijmvlies van de maag en het darmkanaal groen gekleurd. Aamm. Voorbeelden van vergiftigingen met kopergroen Z. bij orfila t. a. pi. 1. D. bh. 334. §. s®o. De spiesglans-praeparaten , (Antimonialia), veroorzaken bijna alle in geringe hoeveelheid braking en doorloop. In groote giften brengen zij daarbij ontsteking van maag en darmkanaal voort; er ontstaat pijnlijke zamensnoering van het keelgat, moeijelijke ademhaling, duizeligheid, onmagt, verlamming en bewusteloosheid ; onder ijlen, stuipen en spoedig bijkomende algemeene zwakte volgt de dood. Deze toevallen worden vooral voortgebragt door den braakwijnsteen (Tartarus emcticus siv. stibiatus). — Aan het lijk worden alsdan dezelfde verschijnse* ien t als na het gebruik van scherpe vergiften in het algemeen opgemerkt. Aansi, Ook over vergiftiging met braakwijnsteen heeft ORFILA t. a. p). blz. 378. eenige waarnemingen medegedeeld. Gevallen van vergiftiging door hraakwijn zijn te vinden aldaar blz. 304. Een later voorbeeld van vergiftiging door braakwijnsteen Z. dc Preuss. med. Yeieinsz, 1841 No, 11. blz. 50. §. 503. Yan gelijksoortige werking zijn nog de zinkbereidingen, het Oxydum zinei en Zwavelzuur-zink, Vitriolum album , welke hevige braking en doorloop te weeg brengen, verder liet Salpeterzuur Zilver, Lapis infernalis, hetwelk vooral maag-- en darmontsteking ten gevolge heeft: het Salpeterzuur Bismuth , Magisterium Bismuthi, en het Zoutzuur Tin. — Vergiftigingen met deze stoffen zullen intussehen wel tot de allerzeldzaamste beliooren. Aan "ff. Okfila heeft proeven op dieren met salpeterzuur zilver bekend gemaakt ; t. a. pl. 8. D. blz. 40. Aanhoudend en in kleine giften gebruikt, kleurt het de uitwendige huid blaauwachtig grijs of donkerblaaw, zoo als zulks bij epileptici is waargenomen, welke lapis infernalis gebruikt hadden. §. 502. Vergiftigingen met zaamgedrongene zuren, en wel voornamelijk met zwavelzuur komen daarentegen zeer menigvuldig voor. Deze stof werkt bijtend en vernielend op alle plaatsen, waarmede het in aanraking komt. Het verwekt uit dien hoofde oogenblikkelijk verbranding en ontsteking van de mondholte , het keelgat, van den slokdarm en de maag; de monden keelholten zijn gezwollen, zoodat de ademhaling en het slikken moeijelijk is, en er zelfs gevaar van verstikking bestaat. Het slijmvlies van de mondholte is wit, en laat ook wel bij plekken los. Er bestaan brandende pijnen in de maagstreek, welke zich van daar over den ganschen onderbuik uitstrekken: daarbij komen misselijkheid en braking van bloederige, zwartachtige, zelfs vliesaardige massa's; nu eens bestaat er verstopping van den stoelgang, dan eens bloederige doorloop met r? _\ei')0"^cn' onleschbare dorst, vreesselijke angst cn onrust; oude, kleverig zweet, pisopstopping, stuipen, groote zwakte zijn de V nge verschijnselen, welke eindelijk tot den dood leiden, welke als 8^°e ^an inwendige versterving plaats Leeft. Somtijds dooden ae zuren zonder in de maag te komen, naardien zij in de nabijheid jan het strottenhoofd geraakt zijnde, door den te weeg gebraglen prikke weder worden uitgeworpen; er ontstaan krampenen ontsteking van het stiotten hoofd, welke met den dood kunnen eindigen. In dergcliie gevallen echter vertoont de mondholte de door de zuren veroorzaakstooimssen. Bij het onderzoek van het lijk zijn de stoornissen op de genoemde plaatsen waar te nemen, vooral is het slijmvlies van de maag als weggewreten, verzworen; het laat zich gemakkelijk wegnemen, maar IS .om IJ[ s, vooral in de nabijheid van den ondersten maagmond, (Pyloïus) vei tai . ok heeft men wel eens doorboring van de maag aangetroffen. De in de maag bevatte stoffen zijn in eene zwarte brei veranderd. Aap,.™. Geregtelijk-geneeskundige oordeelvellingen over vergiftigingen met zwavel- 32 F n\ie"SCh.r' 10■ 'l Wl■ 303■ 25' D' blz" 4S1' 44' »• W». 199e„ S83. T) P 1 ;c,Z; t, , zijn er sevallei> vermeld in Rcsr's Aufsiitz. n. Abhandl. 1. vJ; • ®3„40 bAl- f; SCHMIDT'S Jahrbüch. 5. D. 1835. bh. 165. en Prenss. med. nsz. . o. 44. — Over eene vergiftiging met salpeterzuur Z. oordeelv. üubl t"FM ™H'S W°ch('nscllr- 1833- 41- ~ «OHH.SSO» verhaalt in bi. Journ. of med. sciene. vol. 9. No. 25. Maart 1836. een geval, in hetwelk c dood door het ingieten van salpeterzuur in het oor werd te weeg gebragt. ook Salzb. med. chir, Zeil. 1837. 4. D. blz. 73. §. °P gelijke wijze als de zuren, werkt ook' de bijtende kalk (Calcaria usta), naardien hij dedeelen, waarmede hij in aanraking komt, weg vreet, maag en darmontsteking veroorzaakt, en onder stuipen den dood ten / v° ICt ze^e lleemt men waar na het inwendig gebruik vaii j)'en e potasc , Kali causticum of Lapis causticus chirurgorum, welke lnS^f/' S, ^euiielend op de vliezen van den mond, keelholte en maag 1 ' 1,1 '"g' ontsteking en alle andere verschijnselen der scherp-bije veigi ten te voorschijn roept. Ook het salpeter brengt, in groote ^ VT voort, naardien hetzelve ontsteking van de maag, braken en doorloop, hevige buikpijnen, tegelijk echter ook zenuw- lj?G ^^^Ünselen, duizeling, krampen en verlammingen, en eindelijk den dood na zich sleept Aanm. Over de bijtende en koolzure alealiën z. ORnLA t. a. pl. S. D. blz. 154 en volgg. Aldaar zijn proefnemingen aan dieren medegedeeld. §■ 504. ^CiiC t'twde ïccks van vergiften vormen diegene, wier werking zich voornamelijk op liet zenuwstelsel en de hersenen openbaart, namelijk de narcotische, verdoovende vergiften. Zij prikkelen het zenuwen vaatstelsel in eene liooge mate , veroorzaken ijlen, razernij , waanzin, maar ook verdooving, soporeuse slaap met verlamming; er volgen hevige krampen, zoowel starkramp als de zoogenaamde chlonisclie. De pols is in den beginne geprikkeld, versneld, hard; latei' wordt dezelve overprikkeld, langzaam, ongelijk en klein; de ademhaling is moeijelijk, reutelend. Het gelaat van den vergiftigde is rood, de oogen glinsteren en de pupillen zijn verwijd, er ontstaat somtijds dubbel zien met andere misleidingen van het gezigt; sommige dezer vergiften (Narcotica acria) brengen ook nog verschijnselen voort, welke aan de scherpe vergiften eigen zijn, als: een brandend gevoel in den mond en de keelholte, groote droogte met onleschbaren dorst, misselijkheid, braking, ontsteking van maag en darmkanaal. De dood volgt na narcotische vergiften door beroerte (apoplectisch) onder hevige krampenen bloedvloeiingen.. Na den dood vindt men dan ook de hersenen buitengewoon met bloed opgevuld, in welken toestand ook de borst- en buiks-ingewanden deelen. De maag en de darmen zijn sterk door lucht uitgezet. De met een scherp principe bedeelde narcotica brengen in de maag en het darmkanaal dezelfde verschijnselen voort als de venena acria. Het bloed verkeert in eenen zeer vloeibaren, opgelosten staat. Aan het lijk vertoonen zich donkerroode vlekken en de de ontbinding lieeft spoedig plaats. Aanm. Eet groote onderscheid tusschen de eerste klasse van vergiften en deze tweede bestaat juist daarin, dat bij gene. de scherpe, bijtende, namelijk, de werking op liet zenuwstelsel meer op den achtergrond treedt, welke bij de narcotische vergiften het meest karakteristieke kenmerk vormt. Men vergelijke arsenicum en blaauwzuur : daar de vreesselijkste pijnen, van devergiftigde plaatsen uitgaande, de dood na vernietiging van de met het vergift in aanraking geweest zijnde deelen , hier eene werking gelijk aan den bliksem , den vergiftigde oogenblikkelijk doodend; van daar bij de eerste reeks van vergiften de hoofdverschijnselen aan het lijk in den spijsverterings-toestel, bij deze daarentegen in de hersenen en het ruggemerg , het centraal gedeelte van het zenuwstelsel. §. 505» De verschijnselen, welke de narcotische vergiften in het organismus te weeg brengen, geven het regt, om deze klasse van vergiften in zekere onderafdcelingen te splitsen. Vooreerst onderscheidt men de zuiver narcotische vergiften, welke voornamelijk op de hersenen en het ruggemerg werken, en onder verschijnselen van verlamming van de zenuwkracht dooden; vervolgens de scherp narcotische, welke tevens ook zulke verschijnselen voortbrengen , als door de scherpe vergiften worden tc voorschijn geroepen. Tot de zuiver narcotische vergiften behooren : Opium, Belladonna, Hyoscyamus , Datura Stramonium , enz. welke reeks van vergiften voornamelijk op de hersenen werken; verder het Blaauwzuur, Nuk yomica, Nicotiana, Angustura spuria, enz., wel- ke hunne werking voornamelijk op het ruggemerg openbaren; tol de scherp narcotische vergiften behooren : Secale cornutum, Digitalis ColcJncum , Aconitum en andere. Aam, Eene volledige opgave van alle hiertoe behoorende vergiften heeft ok- !flA rf, medeSedeeld- alle bij name te noemen en zonderlijk te behandelen, 7,oiule de grenzen van ons handboek verre overseinden : om die reden zullen wij alleen op de voornaamste vergiften wijzen , welke m de geregtelijk-geneeskundige praktijk voorkomen. Het opium, een uit de niet volkomen rijpe maankop van het oosten , door uitsnijding, uitgevloeid en verhard sap, brengt als vergift alle specifieke uitwerkselen van een narcoticum voort; het veroorzaakt sterken aandrang van bloed naar het hoofd, verwarring der geestvermogens, zwaarte van het hoofd, duizeling en slaapzucht; er ontstaan krampen en eene starkramp met chlonische stuipen afwisselende; er komt schuim voor den mond er heeft eene sterke afscheiding van speeksel plaats, er is opgezetheid van het gelaat, stamelen en sprakeloosheid aanwezig, n den beginne zijn de oogen krampachtig gesloten, later worden zij als naar buiten gedreven, zijn strak en met bloed doorloopen. De pols is vol, langzaam en hard, maar wordt later klein, ongelijk, tusschenpoozend. De ademhaling is langzaam, moeijelijk en snorkend • er ontstaat benaauwdheid, misselijkheid en braking en de dood volgt onder bioedvloeijmgen en krampen. — Het opium werkt het naast vergiftigend op het bloed en deelt zijne narcotische werking langs dien weg aan de hersenen en het zenuwstelsel mede. Er komen zoowel vergiitingen voor van opium in zelfstandigheid, als met deszelfs tincturen en de m het opium ontdekte basis, het morphium. Het laatste veroorzaakt voornamelijk hitte in de maag, duizeligheid, verduistering van het gezigt tot volledige blindheid toe; alsmede een sterk branden op de huid met zelden gepaard gaande met een uitslag van kleine, ronde , lueurlooze blaasjes. (1) Aam. Hoe gemakkelijk men zich aan vergiften gewennen kan , bewijzen juist ',e °plu™-eters , terwijl zich liet Jigchaam over het algemeen ligter aan de narcotische, dan aan de scherpe vergiften gewent. Zie hieromtrent de belangrijke mededeelingen van mxrk in diens Gifllehre. 3e afd, blz. 130 en vojgg. De "ongelooflij ste gevallen worden hier verhaald. — Ulmolm vermeldt in een Zweedsch jouinaa va" epne vrouw , welke langzamerhand tot 4 oneen opium-tinctuur dagelijks gebruiken konde. Henke's Zeitseïir. 5. E.-II. blz. 283. — Ofschoon ook ( ) Een zeer opmerkelijk geval van dit laatste verschijnsel, hetwelk zich by ion cn hetzelfde voorwerp , telkens na het gebruik van een opiumlereidina ** Cene" vry hevigen graad vertoonde, is vermeld in de Geneeskundige Courant voor het Koningrijk der Nederlanden No. 3., rubriek DuitscMand. Vcrt. 'het opium niet zoo gemakkelijk le verkrijgen is, als het arsenicum , 200 wisten toch mensclren hetzelve op de meest sluwe manier meester te worden. Mij is een geval bekend, dat iemand , tandpijn voorwendende, in alle apotheken van Berlijn , overal slechts een paar droppels opium-tinctuur vragende , zich eene voldoende hoeveelheid vei schafte, om zich te vergeven. — Waarnemingen van vergiftiging met opium zijn te vinden bij OKFILA t. a. pl. 3e D. bh. 174. — Een voorbeeld van gift-moord met morphium Z. in het §. 404. reeds medegedeelde geval van ciSTAlHG. §. 5©?. Bij de lijkopeningen van met' opium vergiftigden vindt men de hersenen met bloed overvuld, dikwijls zijn zelfs de bloedvaten verscheurd en is het bloed in de hersen-zelfstandigheid uitgestort: ook worden er wel weiachtige uitstortingen tusschen de hersenvliezen waargenomen. Het hart en de longen zijn met vloeibaar, donker bloed overvuld, de maag en het darmkanaal door lucht uitgezet: de in de maag bevatte stoffen verspreiden duidelijk den doordringenden reuk van opium, en het inwendige vlies is soms bruinachtig gekleurd. De lijken blijven langer warm en zijn buigzaam: de vochten verkeeren in eenen buitengewoon opgelosten staat, en spoediger, dan gewoonlijk, ontstaat er bederf. Aam. Pul deelt in zijne Aufsatz. 1. Samml. Gev. 8. de lijkschouwing mede van iemand, die zich met opium van het leven had beroofd. Meer voorbeelden van opium-vergiftiging en de verschillende verschijnselen bij dezelve , voor en na den dood, heeft metzger in zijne gerichtl.-med. Abhand. 1. D. blz. 33. en 2e 1). blz. 20. bijeenverzameld. De ziekteverschijnselen en de beviudingen op het lijk na eene toevallige zelf 1 ergiftiging door morphium houdende alcohol deelt l'fister mede inliet Schweiz. Zeitschr. für Natur-und Heilk. 2. P. 2. H. Heilbr. 1836. blz. 283. Dc persoon had ten minste 7 greinen zuiver morph. ingenomen. §. aas. Ofschoon nu ook alle de overige, tot de eerste klasse (§. 505.) behoorende plantaardige vergiften op dezelfde wijze werken, zoo merkt men bij eenigc toch nog eene zekere specifieke werking op ; zoo gaat eene vergiftiging met Belladonna (Atrop. Bellad.) met eene sterke verwijdingvan de pupil, en groote prikkeling der geslachtsdeelen gepaard. Het Bilsenkruid (Hyosciamus niger) verwekt zamensnoering van de keel, verwijding van de pupil, dubbelzien, zonder dat er eene belangrijke opwekking van liet bloedvaatstelsel merkbaar is. — De Doornappel (Datura stramonium) waarvan het eigenlijk vergiftige alkaloïd in het zaad bevat is, werkt specifiek prikkelend op de geslachtsdeelen, alsmede op de oogen, verwijdt de pupil en verlamt het gezigtsvermogen. AakM. BaBMaTSES verhaalt in de Preuss. med. Yereinszeit, 1835. No. 48. een geval van vergiftiging met belladonna. Eene vergiftiging door hyoscyamus Zv aldaar 1836. No. 8. , door het zaad derzelfde plant, aldaar 1842. No. 44., door den doornappel, aldaar 1836. No. 87. blz. 137. Nog een paar gevallen van ver- giftiging dooi1 het zaad van den doornappel «. in HENKE's Zeitschr. 29. D. blz. 177. (door bkaiw) en 44. D. bh. 215. (door KÖNIG medegedeeld). §. 509. Een dei gevaarlijkste narcotische vergiften is liet JBlaauwzuur(Ació.\im hydrocyanicum, borussicum), zoowel in deszelfs zuiveren staat, als in de onderscheidene verbindingen met het bitter-amandel-water, het laurierkerswater , de bitter-amandel en laurier-kers-olie enz. Bij het nemen van eene groote hoeveelheid, stort de mensch oogenblikkelijk neder, en blaast na een paar reutelende ademtogten den adem uit; overigens volgt de dood onder hevige krampen, vooral van eenen tetanischen aard (starkramp) , oi onder verlammingen, vooral van de onderste ledematen, welke beide laatste verschijnselen de bijzondere werking van liet blaauwzüur op liet ruggemerg aantoonen. — Bij de lijkopening vindt men sterke overvulling der aderen, en van de regter helft van het liart met donker, blaauw-zwart bloed, hetwelk dikwijls van eene teerachtige en dikvloeibare iioedanigheid is ; eene gelijksoortige overvulling treft men in de hersenen en het ruggemerg aan. Dikwijls verspreidt het geojiende lijk eenen sterken reuk van bittere amandelen, hetwelk ook in het bloed wordt opgemerkt; evenwel is deze reuk niet altijd waargenomen. Aanh. Bevindingen aan het lijk na vergiftiging met blaauwzuur , Z. in henke's Zeitschr. 4. E.-H. blz. 288. en 11. E.-H. blz. 327. — Eene oordeelvelling over eene vergiftiging met zwavelblaanwstof-zuur en bl.iau wzuur door aaaFF, Z. lldaar 36. D. blz. 1. Eene in weinige minuten doodeiijk afgeloopene vergiftiging met blaauwzuur vermeldt ïiufeland in zijn Journaal 40. D. 181-5. Jan. bh. 85. Eene vergiftiging met bittere amandelen deelt kossi mede in de Preuss. med. Yereinsz. 1844. No. 51. blz. 239. — Z. verder ,r. sciineider , Die Blausaure als furchterliches Gift und als voortreffliches Arznei mittel. In iiemke's Zeitschr. 20 D blz 237. 5- 51©. Tot de vergiften, welke voornamelijk op het ruggemerg werken, moeten verder de Kraanoogen (Nux vomica) en de daaruit bereide vergiftige bases, het Strychnine en Brucine gerekend worden. De gevolgen van eene vergiftiging met deze stoffen zijn duizeligheid, stotteren en verlies der spraak, branden in den mond en keel, hevige dorst met misselijkheid , braking en doorloop : boven alles echter starkramp, waaronder de dood volgt. - De werking van het strychnine is zeer hevig, daar het reeds in betrekkelijk kleine giften den dood te weeg brengt. — Aan het lijk vindt men de maag en het darmkanaal ontstoken, tevens echter ook de hersenen, met bloed opgevuld. De tetanische stijfheid is dikwijls na den dood nog op te merken. Aanh. 1. Vergiftigingen met Nux vomica , Z. in de Preuss. med. Yereinsz. 1842. No. 50. blz. 225. en met Strychnine , aldaar 1845. No. 9. blz. 43. Aanïï. 2. Het Ërucine is ook in de valsche Angustura-bast, van Strychnos nux vomica afkomstig, bevat, en heeft door verwisseling van deze laatste met de ware Angustura-bast wel eens aanleiding tot vergiftiging gegeven. Door een afkooksel daarvan stierf een kind onder stuipen , echter zonder narcotische verschijnselen. Encvclop. Wörterb. d. med. Wissensch. 14. D blz. 733. §. 51H« Tot de scherp narcotische vergiften behoort het moederkoorn (Secale cornutum), zwart-blaauwachtige korrels van de rogge, door eene eigenaardige ziekte van deze graansoort voortgebragt. In groote giften brengt het stoornis te weeg, eerst in de spljsverterings-werktuigen, daarna echter ook in het zenuwstelsel. Na het gebruik ontstaat er een gevoel van vermeerderde warmte in den onderbuik, vooral in den maagstreek> droogte in mond en keel, Walging, misselijkheid en werkelijk braken ; zwaarte in het hoofd, hoofdpijn, duizeling en bedwelming, bewusteloosheid , algemeen beven der ledematen, sterke trekkingen en de dood; onder het koorn gemengd en gebruikt veroorzaakt het moederkoorn eene bijzondere ziekte, de kriekelziekte (Raphania siv. Morbus cerealis), welke de zoo even genoemde verschijnselen te voorschijn roept. De nasporingen op het lijk leveren de teekenen op van eene vergiftiging door scherpe vergiften en door narcotica. Yerder behooren onder de scherp narcotische vergiften de tabak (Nicotiana tabacum), de wortel van de vergiftige sumach (Rhux radicans et toxicodendron), de ijpenbooiri (Taxus baccata), de monnikskap (Aconitum neomontanum etc.), het roode vingerhoeds-kruid (Digitalis purpurea) en de nachtschade (Solanum dulcamara). Ook moeten de vergiftige zwamsoorten, en hieronder vooral de vliegenzwam (Agaricus muscarius) tot deze klasse van vergiften gerekend worden. Aanm. 1. üeipiann gross heeft vergelijkende proeven over de werking van het moederkoorn medegedeeld in de Preuss. med. Vereinsz. 184-5. No. 11. 2. mede diens Dissert. de secali corauto, Yratislav. 1844. 8. Zeer volledig over het moederkoorn is het bekroonde werk : Inquis. in secale cornutum etc. auct. ii. a. l. Wiggers , Gott. 18.31. 4. —- Over eene tabaksvergiftiging op eene buitengewone wijze heeft barkiiausen in de Preuss. med. Yereinsz. 1836. No. 7. berigt gegeven. Verscheidene menschen werden na het gebruik van koffij ziek, waarvan zij de boonen in een pakhuis te Bremen uit het vuilnis , dat met fijne tabak vermengd was , hadden opgelezen . Aam. 2. Hiertoe behoort ook wel het worst- en kaas-vergif, de vetzuren enz. s j. kesner , Neue Beobachtnngen über die in "würtemberg so haufig vorfallend. lödtl. \ergiftungen durch den Genuss geraucljerter AVürste. Tub. 1820. 8., WeIss Die neuesten Vergiftnngen durch. verdorb. Wiirste u. s. w. Karlsr. 1824. 8. en tl. bk. avtenrieth, Ueber das Gift der Fische , mit vergleichender Berücksichtigung des Giftes von Musehein, Kase, Gehii n, Fleisch, Fett und W iirstcn. Tub, 1833. 8. §. 519. 3. Eene derde klasse van vergiften, welke zich door eigenaardige uitwerkselen kenmerken, vormen de uitdroogende, te samentrekkende Venena exsiccantia. In herhaalde kleine giften veroorzaken zij eene langdurige ziekte, welke zicli voornamelijk door werkeloosheid der spijsvertering- en assimilatie-werktuigen, drukking in de maag, door tragen stoelgang, vermagering', zinken der krachten, verzwakking van het gezigt, en gedeeltelijke verlamming kenmerkt. In grootere giften genomen, ontstaan er hevige kolijkpijnen, hardnekkige verstopping van den stoelgang, verlamming der ledematen, zenuwtrekkingen, onmagt, blindheid, stompzinnigheid of razernij en de dood onder verschijnselen van verlamming. Bij het lijk bespeurt men eenen hoogen graad van vermagering: maag en darmkanaal zijn hier en daar te zamengetrokken en vernaauwd, er vertoonen zich ontstokene en verstorvene plekken, de wateryaats-klieren van het darmschijl en pancreas zijn rood en gezwollen: het bloed is opgelost, zeer donker en blaauwzwart en in eenen vloeibaren staat. Aam. Vergiftigingen door deze klasse van stoffen zullen in een geregtelijk opzigt wel zelden voorkomen; zij behooren meer tot de geneeskundige polieie, dewijl zij zonder opzet plaats hebben ; ook is hare werking zoo langzaam, dat wanneer zij bij tijds ontdekt wordt, de aanwending van de noodige middelen nog kan plaats hebben. §. 513. Onder deze uitdroogende vergiften staat het lood in deszelfs verschillende bereidingen, het loodverzuursel (Ly thargyrum), de menie (Minium), liet loodwit (Cerussa) en de loodsuiker (Saccharum Saturni siv. Plumbum aceticum) bovenaan. Het lood werkt vernielend op de rokken van de maag en verlammend op het zenuwstelsel. Behalve de reeds boven opgegevene verschijnselen brengt het hevige pijnen in de navelstreek, hardheid van den onderbuik voort, terwijl de geheele buik sterk binnenwaarts is getrokken: er onstaat eene allerhardnekkigste verstopping van den stoelgang, op lavementen volgen slechts hoogstens kleine, ronde, harde keutels (Scijbalae), misselijkheid en braking van eene galachtige stof, er ontstaat beving en verlamming der extremiteiten, en wanneer er geene krachtige hulp geboden wordt, volgt de dood onder stuipen en verlamming. — Bij de lijkopening vindt men, vooral na eene acute vergiftiging met loodsuiker, den slokdarm , maag en den twaalfvingerigen darm hoog rood, en het slijmvlies van de maag in eenen opgelosten toestand. Na eene langzame loodvergiltiging vertoont zich liet darmkanaal vernaauwd en vooral de karteldarm (Colon) sterk te zamen getrokken. Opmerkelijk is bij deze laatste vergiftiging nog de uitdrooging van het ligchaam, zoodat ook de lijken langen tijd aan het bederf wederstand bieden. Deze chronische vergiftiging vindt dikwijls plaats bij hen, welke, uithoofde va 11 hunne beroepsbezigheid, genoodzaakt zijn met lood om te gaan ; dikwijls ontstond zij ook vroeger door het gebruik van wijn, welke met lood vervalsclit was. Zij is bekend onder den naam van: loodkolijk, (Colica saturnina), hutziekte (Hüttenkatze) daar zij voornamelijk in de loodhutten, loodwit- en loodsuikerfabïijken voorkomt. Aanm. Van eene vergiftiging met kremsewit (een soort van fijn loodwit) maakt Bode.nmüller in het Wurtenb. med. Correspondenz-Bl. 4.1). 1835. No 22. blz. 176. melding Ook sleclit verglaasde vaten, looden waterpijpen enz. kunnen vergiftigingen teweeg brengen. Zie hohnbaum , Bleivergift durch Töpfergeschirre, in henke's Z. 13. D. blz. 151. Even zoo zijn er vergiftigingen voorgekomen door het terugblijven van hagelkorrels in flesschen , die men met dezelve gezuiverd had. Aldaar 6. E.-fl. blz. 213. §. 514. Zeldzaam zullen er vergiftigingen met aluin voorkomen , welke tot de sterkst zamentrekkende middelen behoort, en zoowel in aanhoudend kleine, als ook in grootcrc giften nadeelig werkt. Ook de zwaaraarde (Baryta) het vitriolum viride of Ferrum sulphurieum , alsmede (I j houtazijn, (Aciduin pyrolignosum), en het kreosoot moeten onder de zamentrekkende vergiften gerekend worden, maar zullen .hoogst zeldzaam tot een geregtelijk onderzoek aanleiding geven. Aanm. ProeTen met zoutzure baryt op dieren zijn door orfila in het werk gesteld en t. a. pl. 3. D. bi. 175 medegedeeld. Regelen voor de scheikundige ontdekking eener plaats gehad hebbende vergiftiging in het algemeen, en van die met Arsenicum (Rattenkruid) in het bij zonder. §. 515. f Bij elk onderzoek, hetwelk eene vergiftiging tot onderwerp heeft, bestaat het hoofddoel in het opsporen van het vergift in het ligchaam: dit alleen is in staat om volgens natuurkundige kenmerken het bewijs te leveren, dat er werkelijk eene vergiftiging heeft plaats gehad. De onderzoeker moet derhalve daarnaar streven, om de stoffen, welke zich óf in het lijk bevinden, óf daarmede blijkbaar in aanraking komen, b. v. in het uitgebraakte, de aanwezigheid der giftige zelfstandigheid aan te toonen. Zulks nu geschiedt door een scheikundig onderzoek, in zooverre namelijk de scheikunde zekere middelen en wegen kent, om do meeste vergiftigingen , vooral echter die met minerale vergiften , door onomstootelijke bewijzen , aan den dag te brengen. Bij vergiftigingen met plantaardige stoften , kan, vooral wanneer zij met zaden, bladen of wortels plaats hadden, en wanneer deze nog onveranderd in de maag en liet darmkanaal aanwezig zijn , liet onderzoek naar liare kruidkundige (botanische) kenmerken opheldering geven; in vele gevallen blijft dit laatste het eenige middel, daar het der scheikunde tot nu toe niet gelukt is, de aanwezigheid van deze organische vergiften met die zekerheid te bewijzen , als zulks bij alle minerale vergiften het geval is. §. 5 S «. Daar de inhoud van de maag en het darmkanaal, ja zelfs van andere geheele organen, zooals de lever, de milt, enz. aan den scheikundige zeker en vrij van alle vreemde bijmengselen moeten worden overgeleverd , ten einde daarop een nader onderzoek in het werk te stellen, zoo moeten bij het onderzoek van het lijk eens vergiftigden de obducenten daarvoor de noodige zorg dragen. Na de opening van de buikholte en eene behoorlijke beschouwing der ingewanden, wat hunne uitwendige ligging en gesteldheid betreft, moeten derhalve eerst de maag, de dunne en dikke darm elk afzonderlijk onderbonden, en bij het vermoeden van eene, vergiftiging met arsenicum, ook de milt, de lever, de nieren en de pisblaas voorzigtig uitgesneden, in genoegzaam groote, volkomen zuivere en nieuwe, het doelmatigst porceleinen, vaten, gelegd, en daarin het onderzoek verder voortgezet worden, opdat bij het uitsnijden der genoemde organen, de, in dezelve aanwezige, stoffen niet verloren gaan, maar alles te zamen tot het scheikundig onderzoek kunne worden overgeleverd. In sommige gevallen kan het noodzakelijk worden het geheele darmkanaal met de maag, na behoorlijk onderbonden en uitgenomen te zijn, terstond aan den scheikundige over te geven, als wanneer bij het openen derzelve in de werkplaatsen, door de geneesheeren het noodige, met betrekking tot de ontleedkundige gesteldheid, moet worden onderzocht. Mogten er aan de maag of de darmen doorboorde plaatsen gevonden worden, en door de zelve spijsbrij of dergel. in de buikholte gevloeid zijn, dan moet zulks voorzigtig verzameld, in een afzonderlijk vat, en insgelijks aan den scheikundige worden overgegeven. De vaten , waarin de bij de lijkopening verkregene stoffen bewaard worden, moeten van etiquetten en nommers worden voorzien, waarnaar in het protocol gewezen wordt; van geregtswege worden zij buitendien nog verzegeld, en dan met de noodige beschrijving enz., aan den chemicus overgegeven. Het is van belang stoffen te verkrijgen, welke gedurende de ziekte waren uitgebraakt, of weggegoten. Overigens regelt zich alles naar het bijzondere geval: is de vergiftiging reeds vooraf vrij zeker, dan kunnen de maag en het darmkanaal wel te zamen onderbonden , te gelijk weggenomen, en tot het scheikundig onderzoek overgeven worden. Proefnemingen geduren- de de lijkopening zijn. af te keuren, er worden zonder noodzakelijkheid stollen verbruikt, en toch niets met zekerheid bewezen. Aan het scheikundig onderzoek moet vooral eene zeer zorgvuldige en naauwkeurige beschouwing van de coiitenta der maag en des darmskanaals en, zoo men het geluk had uitgebraakte massa's te verkrijgen, ook van deze, voorafgaan. De massa's worden in zuivere porceleinen schalen uitgespreid, met ongebruikte glazen staafjes of spatels voorzigtig omgeroerd eu met een vergrootglas beschouwd. Declen van plantaardige vergiften zullen alleen op deze wijze te herkennen en te bepalen zijn, even als poeder van Spaansche vliegen. Zelfs kan het nuttig zijn, stukjes daarvan onder den zamengestelden mikroskoop te bezigtigen. Verder lette men op den reuk. Vergiftigingen met blaauwzuur, bittere amandelen, cyanuretum hijdrargyri, cijanuretum potass., verraden zich dikwijls reeds door den meer of minder sterken reuk van blaauwzuur, welken de 'contenta van zich geven. Bij vergiftiging met phosphorus kan de eigenaardige phosphorlucht aanwezig zijn, en in dit geval kunnen de massa's ook de eigenschap bezitten van in liet donker te lichten. Vergiftigingen met opium in zellstandigheid, of deszelfs tincturen kunnen zich door den karakteristieken opium-reuk verraden. Eene groene of groenachtige kleur der contenta zal op eene haper vergiftiging wijzen ; alsdan moet men zich beijveren, om nog niet opgeloste deeltjes van het gebezigde koperzout op te sporen, kleine , groene stukjes, welke kopergroen, of blaauwe stukjes, welke kopervitriool kunnen zijn, en zoeke die met een pincet zorgvuldig daaruit. Door eene bijzonder schoone groene kleur en door de aanwezigheid van een in de contenta verspreid schoon groenpoeder, konde het namelijk mogelijk zijn, dat er eene vergiftiging met Schweinforter groen (azijnzuur ï arsenigzuur koper-oxijde) heeft plaats gehad, daar deze kleurstof in water niet oplosbaar is. Door verdunning der contenta met gedistilleerd water en voorzigtig afgieten der ligtere organische stof, valt het vrij gemakkelijk een zoodanig, door deszelfs zwaarte spoedig op den bodem zinkend, poeder te verkrijgen, daarbij in acht nemende, dat het afgegotene water niet mag weggeworpen, maar insgelijks tot een nader onderzoek moet bewaard worden. Salpeterzuur zal zich door deszelfs eigenaardige n reuk kenbaar maken. Eene vergiftiging met vitrioololie levert, behalve dat zij doorgaans door, met verbranding overeenkomende, loslating van het slijmv lies van den mond, den slokdarm en de maag, alsmede door doorboring van deze laatste te herkennen is , eene uiterst zure gesteldheid en zwarte kleur der contenta op. 26 §. sas. Boven alles echter moet men de aandacht vestigen op kleine , witte , harde deeltjes en korreltjes, en die zorgvuldig door middel van een pincet trachten uit te lezen. Zij moeten voornamelijk in de plooijen van het slijmvlies der maag en van het darmkanaal gezocht worden. Deze witle deeltjes kunnen, hoewel zeldzaam, krijstallen van organische bases of derzelver zouten zijn , bv. Morphine , Strychnine. Verder kunnen zij , hetgeen insgelijks zeldzaam het 'geval is , stukjes van kwikzilver-sublimaat (Chloridum hijdrargyri) zijn. Doorgaans bestaan die deeltjes (grof poeder) uit arsenicum (Arsenik-zuur). Heeft men zich, door het voorloopig onderzoek van een enkel zoodanig korreltje, overtuigd dat het arsenicum is, dan kan men' met minder moeite, dan zulks met het uitlezen mogelijk is, de grootste hoeveelheid van het aanwezige poeder van arsenicum, omdat liet in water zoo uiterst langzaam oplost, daardoor verkrijgen, dat men de stollen in een zuiver, ongebruikt glas met overgehaald water verdunt, eu dan de organische massa van het zwaardere poeder voorzigtig afgiet; ook hierbij de afgegotene massa zorgvuldig bewarende. Bij kwikzilver-sublimaat is een zoodanig afgieten minder doelmatig, omdat het gemakkelijker in water oplost. §. 51®. Is het nu gelukt, op de boven ojjgegevene wijze een vergift in vasten , nog niet opgelosten vorm in de contenta of de uitgebraakte massa op te sporen, dan is het scheikundig onderzoek, en het bewijs, dat het dit of dat vergift is, zeer gemakkelijk. Oneindig moeijelijker zal het onderzoek en de opsporing van het vergift zijn , wanneer liet niet meer in zelfstandigheid (substantie) aanwezig is, wanneer het opgelost is of in zoodanigen vorm was toegediend , en wanneer het de eerste wegen geheel en al verlaten heeft, en reeds in liet bloed en de andere organen is overgegaan. De organische vergiften kunnen in dit geval volstrekt niet te ontdekken zijn, daar zij, gedurende hunne werking, blijkbaar geassimileerd , d. i. als vergift vernietigd kunnen worden en in andere verbindingen overgaan, waarvan de grondstoffen (Elementen) dezelfde zijn als die der organische deelen van het Jigchaam. Slechts het overschot van zoodanige vergiften, hetwelk nog niet in werking gekomen en onveranderd gebleven was, zoude bij het onderzoek nog kunnen worden aangewezen. De scheikundige doet reeds veel, wanneer hij in staat is het overblijfsel van eene zoodanige zelfstandigheid in eene massa van organische stoffen aan te toonen; zulke stoffen echter op te sporen , wanneer zij hare werking' hebben verrigt en niet meer aanwezig zijn, kan men niet van liem verlangen. Wanneer er geen mineraal vergift aanwezig is,moet men zich alleen bepalen tot de verklaring, dat de pathologische verschijnse- len en andere aanwijzingen tot een organisch ■vergift- doeu besluiten. De minerale vergiften echter, welke elementen bevatten, die aan het organismus in deszelfs normalen toestand vreemd zijn, zooals het arsenicum, kwikzilver, koper, enz., kunnen in deze gevallen toch nog ontdekt worden , welke verbindingen zij ook mogten hebben aangegaan. Dan echter is ook het geval denkbaar , dat de vergiftigde zoo lang geleefd heeft, dat al het geabsorbeerde en in de bloedmassa overgegane vergift nog gedurende het leven door braking, den stoelgang en de uitscheidings-organen , voornamelijk de nieren, weder uit het ligchaam konde verwijderd zijn. Daarom is het bij elk vermoeden van vergiftiging van het uiterste belang, niet alleen het uitgebraakte , maar ook de stoel- en pis-ontlastingen , die gewoonlijk gedachteloos worden weggeworpen, zorgvuldig te verzamelen. AA.N3I, Yergel. R. Freseniüs , Ueber die Stellung des Chemikers tij gericliLlichchemischen Untersuckungen , und iiber die Anforderungen, welke von Seiten des Richters an ihn gemacht werden können. In ra. wöiitEa's en J. liebig's Anna!. der Chemie und Pkarmacie, 49. D. 1844 8. blz. 375. §. 52©. Het zoude de grenzen van dit werk verre overschrijden, wilde men de wijze van het scheikundig onderzoek, hetwelk elk, onder de vele vergiften noodzakelijk maakt, afzonderlijk behandelen. Ook behoort dit hier niet te huis, zulks -is de zaak des scheikundigen, die hierbij een man van het vak en in dit zoo moeijelijk onderzoek volkomen en veelzijdig moet geoefend zijn. Het is volstrekt af te keuren, wanneer in zulke gevallen, waarin de dood en het leven van eenen schuldig of onschuldig aangeklaagde op het spel staat, dit onderzoek , nit verkeerde zuinigheid of uit gebrekkige waardering van het gewigt deizaak, aan den eersten den besten, in dergelijk onderzoek welligt geheel onbedrevene wordt toevertrouwd, aangezien men daardoor een valsch resultaat verkrijgt, of het onderzoek zoo verward en ondoelmatig plaats heeft, dat men eindelijk genoodzaakt is , het nog eens aan eene lioogere bevoegde magt ter revisie op te dragen. Hoe belangrijk overigens bij elk geregtelijk onderzoek na eene vergiftiging, de jilaats gehad hebbende ziekteverschijnselen zijn, hoe dikwijls deze alleen reeds een' wenk konden geven betrekkelijk den aard van het gebezigde vergift, zal wel geen nader betoog behoeven. Het is te meer van belang hierop te letten, daar zonder dat de scheikundige in de moeijelijke omstandigheid zal verplaatst worden, om bij het onderzoek op de aanwezigheid van alle mogelijke vergiften te moeten acht geven. Om intusschen den geregtelijkeil geneesheer, den regter en verdediger een zoo duidelijk mogelijk denkbeeld van den gang van zulk een schei kundig onderzoek te geven , zal hier in het bijzonder de handelwijze 26* in hare wezenlijkste momenten, worden opgegeven, welke bij eene, onder alle vergiftigingen het veelvuldigst voorkomende, arsenicum-vergiftiging door den scheikundige gevolgd wordt. §. 531. Geen vergift kan in zulk eene oneindig kleine hoeveelheid en niet zulk eene volkoinene zekerheid in het ligchaam worden aangetoond, als juist het arsenicum. Door naauwkeurige proeven is het bewezen, dat zelfs een millioenste deel arsenicum met alle zekerheid in eene vloeistof' kan ontdekt worden. Geen misdaad van dezen aard is er, die bij een doelmatig in het werk gesteld onderzoek niet ontdekt wordt, mits dat niet, tot zelfs het geringste spoor van arsenicum , zoo als znlks slechts in zeer zeldzame gevallen plaats heeft, weder uit het ligchaam is ontlast geworden. Het blijft in het lijk aanwezig tot na het volkomenst bederf; nog na eene reeks van jaren kan men het in de lijken van daarmede vergiftigden , met alle deszelfs karakteristieke eigenschappen opsporen. Eenen tijd lang meende men op grond van eene oppervlakkige waarneming, dat het een bestanddeel van het normale organismus uitmaakte. Deze bewering is volstrekt valsch bevonden. Bij elk geregtelijk onderzoek naar deze vergiftiging, moet echter ten dezen opzigtc de omstandigheid wel in het oog gehouden worden, dat bij het onachtzaam bereiden van zekere geneesmiddelen, voornamelijk antimonialia , pliospliorpraeparaten , acidum pliosphoricum, muriaticum, die alle, als arsenicum bevattende kunnen voorkomen, er arsenicum zonder opzettelijke vergiftiging in het ligchaam kan gebragt worden. Zelfs kan er in het, bij eene vermoedelijke arsenik-vergiftigiug, toegediende ijzeroxyd-hydraat, ten gevolge eener slechte bereiding , arsenicum bevat geweest zijn. Ook moet men in dergelijke gevallener wel op bedacht zijn, dat het arsenicum zelfs als geneesmiddel , en vooral als geheim middel kan gebruikt zijn. Bij het uitgraven van lijken moet men er aan denken, dat de aarde onder en naast de zerk moet onderzocht worden of dezelve ook arsenicum bevat. Door toevallige omstandigheden kan dezelve, bij de tegenwoordig algemeene aanwending en verspreiding van het arsenicum daar mede bedeeld zij n geworden, en door het dooi'zakken van water , van het bevatte arsenicum aan de uitwendige , maar nimmer aan de inwendige deelen hebben medegedeeld, even als ook omgekeerd de aarde door liet doorsijpelen van vloeistof uit een lijk arsenikhoudend kan geworden zijn. Ook is het geval mogelijk , dat bij iemand, die aan eene gewone ziekte gestorven was, na den dood , met een misdadig doel, door den endeldarm, b. v. door een lavement, arsenicum was ingebragt. Wanneer dit vermoeden bestaat, dan zal het vinden van arsenicum in het darmkanaal niets bewijzen en een zoodanig vermoeden bevestigd worden , wanneer er in de andere organen, b. v. in de lever, geen arsenicum wordt aangetroffen. Bijaldien het echter in de af- - en uitscheidende organen , de lever, de long en de milt, de nieren , alsmede in Let liart gevonden wordt, dan strekt dit ten bewijze, dat het nog gedurende het leven des gestorvenen in het ligchaam gebragt en uit de eerste wegen opgeslorpt en in de bloedmassa overgevoerd is. Gelijk reeds vermeld is, is voornamelijk bij het vermoeden eener vergiftiging met arsenicum de verzameling van het uitgebraakte, der faeces en de urine van het hoogste belang. Het is bewezen, dat een groot gedeelte van het arsenicum, welligt alles, wat opgeslorpt en in de bloedmassa overgebragt wordt, door de urine weder wordt ontlast De beschouwing van het uitgebraakte is van te meer gewigt, daar het natuurlijkerwijze de voornaamste hoeveelheid van het arsenicnm bevatten zal. Dit is zoo duidelijk, en reeds zoozeer bekend, dat in de meeste gevallen van dezen aard, de misdadigers, die zich langs dien weg aan doodslag hebben schuldig gemaakt, vooral daarvoor zorgen, dat de door braking ontlaste massa's verwijderd en vernietigd worden. Heeft liet braken onmiddelijk op den grond plaats gehad , dan kan het arsenicum, zelfs nadat de j^laats door wasschen en schuren gereinigd is, dikwijls nog in het hout van den vloer, wanneer hij op die plaats wordt afgeschaafd, gemakkelijk ontdekt worden; hierbij moet men zich echter van tegenproeven overtuigen, dat ook niet andere plaatsen van den vloer door toeval, zoo als zulks b. v. bij eenen verwer of schilder, of bij eenen opzetter van dieren het geval kan zijn, arsenicum bevitten. Ditzellde geldt van mest of plaatsen uit den tuin enz. waarin het uitgebraakte ol de stoelontlastingeu zijn uitgebragt, alsmede van beddegocd, kleedingstukken, waarop de lijder kan gebraakt hebben. Met niet minder opmerkzaamheid moeten overblijfsels van verdachte spijzen, of het vaatwerk, waarin deze bevat waren, verder fleschjes of papieren , waarin het gebezigde arsenicum kan bewaard zijn^ beschouwd worden. §■ 522. Het einddoel van alle scheikundige kunstbewerkingen bij een zoodanig geregtelijk onderzoek, bestaat in het verkrijgen van het arsenicum in zelfstandigheid en wel in deszelfs grondvorm, het zoogenaamd metaalachtig arsenicum. Slechts in dezen vorm bezit het zulke hoo°st karakteristieke eigenschappen, dat het met geene andere zelfstandigheid kan verwisseld worden en zelfs nog in eeue niet weegbare hoeveelheid, als zoodanig met zekerheid te herkennen is. Alleen dan, wanneer het in dezen voim ^eikiegen en aan de bevoegde magt is voorgelegd, kan het als bewijs van deszelfs aanwezigheid in een lijk gelden. °Alle andere verbindingen en vormen, waarin het kan voorkomen, moeten als niet geldig en niets bewijzend beschouwd worden. Om die reden zijn eene menigte reagentia, die men in vroegere dagen voor bewijsmiddelen hield, tegenwoordig als van geenerlei waarde verworpen ; hoogstens kunnen zij slechts tot bevestiging dienen. Deze afzondering of isolering Van liet arsenicum in deszelfs metaalstaat, zelfs in den kleinsten, voor geene weging vatbaren, vorm, is zeer ligt en eenvoudig. De grootste moeijelijklieid echter is daarin gelegen, om, zoo als zulks gewoonlijk het geval is, zulke, in een geheel lijk verspreide, minima van arsenicum, uit deze groote massa organische stof, uit eiken verbindingsvorm af te zonderen , ten einde het daarna tot den metaalstaat terug te brengen. §. 5$8». Het zal voor den gang van het scheikundig onderzoek het doelmatigst zijn, drie verschillende gevallen als mogelijk aan te nemen : 1.) Het arsenicum bevindt zich nog in zelfstandigheid, als wit arsenicum in de contenta van de maag en het darmkanaal of in de uitgebraakte stoffen. 2.) Het is innig en onzigtbaar of opgelost onder de contenta vermengd , het is alzoo niet meer in zelfstandigheid waar te nemen, niet meer mechanisch af te zonderen. 3.) De maag en het darmkanaal zijn ledig, of er was bij het onderzoek geen arsenicum in gevonden . hetzelve is reeds opgeslorpt en in de bloedmassa of de organen overgegaan. §. 534. Eerste geval Het arsenicum is nog in substantie' aanwezig en kan uit de contenta enz. uitgelezen of door afgieting afgezonderd worden. Dit geval is het gemakkelijkst, daar alsdan slechts bewezen moet worden , dat de gevondene zelfstandigheid arsenicum is. Dit herkent men, nadat men de korreltjes of stukjes behoorlijk van organische stof bevrijd heeft, aan de volgende eigenschappen : 1.) De korreltjes zijn kleurloos, meest melkwit, zelden helder en doorschijnend, hard, broos. 2.) Een korreltje, hoe klein ook, in het nevenstaande kleine, van onder toegesmoltene buisje gebragt, en met het uiteinde a in de vlam van eene spiritus-lamp verhit, vervliegt en zet zich ongeveer in b in de gedaante van een wit meel of aanslag neder, hetwelk, vooral in den zonneschijn en met een vergrootglas beschouwd, uit sterk glinsterende aclitzijdige (octaëdrische) kristallen schijnt te bestaan. 3.) Een korreltje, op eene gloeijende kool gelegd, vervliegt onder het verspreiden van eenen knoflook-aardigen reuk; op gloeijend glas of porselein vervliegt het zonder dien reuk te verspreiden, wijl het dan niet tot metaalachtig arsenicum kan gereduceerd worden. 4. In het uiteinde a van het openstaande buisje wordt een korreltje gelegd en daarbij gevoegd eenige splinters van vooraf versch gegloeide kool, zoodat deze tot aan b zich uitstrekken. Het gedeelte van liet buisje ba wordt nu horizontaal, zóó in de vlam eener spiritus-lamp gehouden, dat a, waar het korreltje arsenicum ligt, buiten de vlam blijft. Wanneer nu de kool bij b gloeit, wordt ook a in de vlam gebragt, waarbij het arsenig-zuur bij het trekken over de gloeijende kool herleid wordt, en het arsenik-metaal zich boven h in de gedaante van eenen glinsterenden, douker-metaalachtigen, terugkaatsenden ring nederzet. Deze metaalachtige aanslag kan door eene zachte hitte nog verder in het buisje gebragt worden. Drijft men den zei ven tot in het wijdere gedeelte van het buisje heen en weder, dan verzuurt het metaal, althans gedeeltelijk, op nieuw en verandert in kleine glinsterende, kleurlooze en vervliegbare kristallen van arsenig-zuur. Breekt men het buisje vóór de plaats, waar de metaalspiegel zit, af, en verhit hetzelve dan, dan herkent men terstond , als men de neus daarboven houdt, den eigenaardigen, knoflook-reuk van het arsenicum. 5. De herleiding van het arsenicum tot metaal kan even goed en nog zekerder bewerkstelligd worden, door een korreltje in zoutzuurhoudend water onder verwarming op te lossen, en deze oplossing in den toestel van Marsch te onderzoeken op> de wijze, zoo als beneden nader zal worden opgegeven. 6. Men verhit een korreltje met eene speldenknopgroote hoeveelheid drooge, azijnzure potasch, in eeu klein, van onderen toegesmolten glazen buisje, waardoor zich de buitengewoon stinkende, eigenaardige reuk van de Dille (Anethum) ontwikkelt. 7. Een of meerdere korreltjes worden in eene .kleine agaten mortier onder overgehaald water fijn gewreven, het poeder met water (20—30 druppels) in een klein fleschje geschud, en daarin zoolang tot aan het kookpunt verhit, dat het poeder is opgelost. Een gedeelte van deze oplossing wordt in een klein reageerbuisje met een droppel eener oplossing van onzijdig salpeter-zuur-zilver (Nitras argenti) vermengd, en daarbij droppelsgewijs een weinig bijtende ammonia gevoegd. Hierdoor ontstaat, wanneer de zelfstandigheid uit arzenig-zuur bestond, een sterk, schoon geel nederslag van arsenig-zuur-zilver. Een ander gedeelte van de oplossing met eenige dropjiels van eene heldere oplossing van cuprum ammoniacale vermengd, geeft daarmede een schoon geel groen nederslag van arsenig-zuur koper. Een derde gedeelte der oplossing, met eenige druppels zoutzuur, en daarna met een grooter volumen zwavel-water-stof-water vermengd, geelt daarmede een levendig geel nederslag van zwavel-arsenicum, hetwelk door bijvoeging van bijtende ammonia weder geheel oplost. Onder alle deze lierkennings-middelen, is de herleiding tot metaal in No. 4 of 5 het meest karakteristiek, het' noodzakelijkst, en het eenig volkomen bewijsmiddel. De overige zijn meer overtollige bevestigingen, en wordeu slechts dan aangewend, wanneer men eene voldoende hoeveelheid stof ter zijner beschikking heeft. §. 525. Tweede geval. Het arsenicum is niet meer in substantie waar te nemen , met mechanisch af te zonderen, het is in opgelosten staat of volkomen en onzigtbaar onder de contenta vermengd. In deze moeijelijke, maar dikwijls voorkomende gevallen is het eene eerste vereischte, de geheele massa organische stof der contenta, het uitbraaksel, de spijzen, ja zelfs het darmkanaal en de maag door ontledende reagentia op te lossen en geheel te verstoren. Eerst wanneer dit geschied is , zal het mogelijk zijn , het arsenicum met zekerheid af te zonderen. Bij deze kunstbewerking moet noodzakelijk een uiterst zorgvuldig onderzoek der daarbij te bezigen reagentia, met betrekking tot eene mogelijke en niet zeldzaam voorkomende verontreiniging met arsenicum, voorafgaan , zelfs al waren zij als scheikundig zuiver gekocht of zelf vervaardigd. Boven alles moet het gedistilleerde zwavelzuur, het zoutzuur en het zink aan eene zoodanige toetsing onderworpen worden. Zulks geschiedt het doelmatigst op de zoo even te beschrijvene wijze met den toestel van marsii zeiven, welke juist ook daarom zoo onschatbaar is, omdat daarmede ook de zuiverheid der gebezigde reagentia kan gekeurd worden. Bijaldien er zulk eene keuring, waarvan door den chemicus in zijn protokol uitvoerig moet worden melding gemaakt, niet is voorafgegaan, dan is liet vinden van arsenicum bij een zoodanig onderzoek van volstrekt geene waarde. Verder |moct men er wel op letten en in het protokol vermelden, dat bij het onderzoek alleen ongebruikt gereedschap en vaatwerk is gebezigd. Ook is het tot alle zekerheid en gerustheid raadzaam , hetzelve niet in de gewone werkplaats van een scheikundig laboratorium te ondernemen. In allen gevalle moet liet voor het ondernemen van een zoodanig onderzoek volkomen gereinigd worden. Daar tocli in een dergelijk laboratorium dagelijks met arsenicum gewerkt wordt, en daar zoo oneindig geringe sporen van arsenicum kunnen worden te voorschijn gebragt, zoo konde het wel eens gebeuren, dat men hetzelve in een lijk vond , waarin liet eigenlijk niet aanwezig was, en wel doordien er van de gereedschappen , van de tafel of de schoorsteen toevallig arsenicum in de onderzochte massa's gekomen was. Ook moet gedurende het gansclie onderzoek het locaal gesloten en voor anderen ontoegankelijk zijn. §. 52©. Ten einde nu, ter uitscheiding van het arsenicum uit de contenta, de organische stol te verstoren, kan men op verschillende wijzen te werk gaan. De volgende handelwijze is als de doelmatigste aan te bevelen : maag en darmkanaal, (althans de dunne en endeldarm) worden benevens hunne contenta in eene porseleinen schaal fijn gesneden, en de gansclie massa alsdan gelijkmatig ondereen gemengd. Ongeveer \ wordt in een zuiver glas verzegeld weggezet, voor het geval, dat bij het onderzoek het overige eens verloren ging. Bij het overige Wordt nu in de porseleinen schaal zooveel zaamgedrongen zoutzuur gevoegd, dat het gewigt bijna overeenkomt met dat van de in de gansche massa bevatte zelfstandigheden, namelijk in gedroogden toestand, en nog daarenboven zooveel water, dat alles te zamen eene dunne brij vormt. Hierop wordt de schaal in een waterbad verhit, en onder gestadig omroeren, alle 5 minuten ongeveer 30 greinen van loodvrije chlorZure potasch bij de lieete vloeistof geschud , tot dat deze ligtgeel, geheel gelijkvormig (homogeen) en dun geworden is. Nadat men nu de verhitting nog een tijd lang heeft voortgezet, laat men de vloeistof afkoelen, zijgt die door een nat filtrum van wit, smaltvrij papier, wascht het residuum met heet water af, totdat dit laatste niet meer zuur reageert, giet alle vloeistoffen in eene porseleinen schaal bij elkander , laat dezelve in een waterbad nagenoeg tot op 1 jjond verdampen , en voegt daarbij, met het doel om liet ontstane arsenik-zuur weder tot arsenig-zuur te herleiden, onder liet omroeren, eene verzadigde oplossing van zwavelig-zuur inwater, zoodat de vloeistof daar duidelijk naar riekt, en verhit ze alsdan andermaal, totdat die reuk geheel verdwenen is. De aldus verkregene vloeistof wordt in een rolrond glas gegoten, en ten minste gedurende 12 uren, een langzame stroom van] zwavel-waterstofgas daardoor geleid. Hierdoor wordt al het arsenicum als zwavel-arsenicum nedergeslagen. Het nederslag heeft gewoonlijk, zelfs bij een vrij groot gehalte van arsenicum, door mede nedergezakte andere stoffen en vrije zwavel, eene vuile, onbepaalde, graauwachtige kleur (bij eene vergiftiging met lood, koper, kwikzilver of antimonium , zal het ook deze metalen bevatten en daardoor des te donkerder geklerrd zijn). De vloeistof laat men hierop in eene schaal op eene matig warme plaats, met een papier bedekt, zoolang staan , lot dezelve niet meer naar zwavelwaterstof riekt. Mogt er zich aan de opening van het glazen buisje iets van het nederslag hebben vastgezet, dan wordt dit door bevochtiging met een weinig bijtende ammonia opgelost, en deze oplossing bij het overige vocht gegoten. Het gansche bezinksel wordt nu op een zoo klein mogelijk filtrum van fijn, smaltvrij filtreerpapier doorgezegen, afgewasschen en bij eene zachte warmte gedroogd. Het weggeloopen vocht wordt weggeworpen; intusschen kan men voor alle voorzigtigheid het doorstroomen van zwavelwaterstofgas nog een tijdlang herhalen , en hetzelve daarmede open laten staan, om te zien of er niet nog op nieuw een arsenikhoudend bezinksel ontstaat. Het door zwavelwaterstofgas verkregen nederslag moet al het arsenicum bevatten. Het kan echter ook na vergiftigingen met zouten van koper , lood of kwikzilver dit metaal bevatten. Heeft men reden om dit te vermoeden, dan laat men het op het filtrum in den trechter staan , en overgiet liet, terwijl het nog vochtig is, droppelsgewijs met verdunde bij tende ammonia, hetwelk het zwavel-arsenicum, maar niet de andere zwavelmetalen oplost, die alsdan op zich zelve onderzocht worden , na alvorens hei haaide malen met ammonia houdeutl water te zijn afgewasschen, Het doorgevloeide vocht, benevens het tot wasschen gebezigde water worden in eene kleinere porseleinen schaal opgevangen, en daarin voorzigtig tot droogwordens toe uitgedampt, waarop het zwavel-arsenicum, zoo het in het bezinksel bevat was, in elk geval gezuiverd en van overtollige zwavel bevrijd, terugblijft. Dit aldus gezuiverde, of ook het onmiddelijk verkregene, niet met ammonia behandelde zwavel-arsenicum, moet nu weder verzuurd en het daarin aanwezige arsenicum in arsenikzuur veranderd worden. Daartoe woidt het in de porseleinen schaal met zaamgedrongen zoutzuur overgo ten, daarna zacht verwarmd, en dan langzamerhand kleine hoeveelheden chlorzure potasch daarbij gevoegd, totdat de massa grootendeels is opgelost , en de ligt gele kleur van gezuiverde zwavel heeft aangenomen. Hoe minder er onopgelost terugblijft, des te zekerder is men , dat alle arsenicum is uitgetrokken, en hoe meer men bij den aanvang zich voor eene al te sterke hitte gewacht heeft, des te minder koekt het bezinksel te zamen , en des te volkoinener kan het met het zuur in aanraking komen. Bovendien moet eene te sterke hitte nog daarom vermeden worden, omdat men anders de vervlieging van eenig arsenicum (als chlor-arsenicum) te vreezèn heelt. Overigens kan deze oxydatie van het zwavelarsenicum ook nog met rookend salpeterzuur geschieden: deze moet men zelf uit gezuiverd salpeter met onderzocht arsenikvrij zwavelzuur bereiden. Eindelijk verdampt men het vocht met de mogelijk teruggebleven zwavel bij eene zachte warmte, ten einde alles tot een zoo klein mogelijk volumen te concentreren, en al de vrije chlore, of, wanneer men salpeterzuur gebezigd heeft, het overtollig salpeterzuur uit te drijven. Het bevat al het arsenicum in den vorm van arsenikzuur, en wordt nu tot herleiding van het arsenikmetaal in den toestel van jiarsii geplaatst. De aanwending en werking van dezen toestel berust op twee omstandigheden: 1) dat arsenikzuur met waterstof in aanraking komende , op het oogenblik dat zulks plaats heeft (op het oogenblik , dat dit laatste uit water, van zijne verbinding met zuurstof vrij wordt) in arsenikwaterstofgas verandert en 2) dat dit gas de eigenschap heeft, reeds bij eene zachte gloeihitte in vrij waterstofgas en arsenikmetaal gescheiden te worden, hetwelk daarbij, wanneer zulks in een naauw glazen buisje plaats heeft, zells Lij eene onweegbare hoeveelheid als een glanzende metaalspiegel te voorschijn komt. Dezen toestel heeft men op verschillende wijzen gewijzigd. De volgende inrigting mag echter als de eenvoudigste en doelmatigste worden aanbevolen, a is eene twee- halzige flesch en zóó groot, dat zij een Kalt'. hoogstens 1 pond watei' bevatten kan. De beide halzen sluit men luchtdigt met doorboorde nieuwe kurken. In den eenen bevestigt men luclitdigt de buis b bestemd voor liet ingieten van voclit, in den anderen den gebogene buis c, wellse bij c kegelvormig verwijd is ter grootte van een' duim. Deze dient ter verzameling van de ontwikkelde vloeibare deeltjes, welke van daar , door liet in de flesch aanwezige schuins afgesneden einde der buis, weder drop- vonnig naar beneden vallen. Het andere einde dezer buis is door middel van een' kurk met de nagenoeg 6 duimen lange buis d verbonden, welke, tot terughouding van het voclit, met kleine stukjes gesmolten, zuiver, van poeder bevrijd chlorcalcium is opgevuld. In het tegenovergestelde einde van de buis d is eene 12 duime lange , hoogstens 1 lijn wijde buis e van loodvrij glas bevestigd. Zij moet van eenigzins sterk glas en aan het einde eenigzins naamver zijn. Het verdient opgemerkt te worden, dat de buis b, die voor het afgieten van vocht bestemd is, volstrekt noodzakelijk is. Wanneer men geene tweehalzige flesch bezit, dan moet men op eene eenhalzige flesch een dubbel doorboorde kurk doen. In de flesch worden nu eenige oneen kleingemaakt zink gedaan en dezelve half met overgehaald water gevuld, de toestel daarna in gereedheid gebragt, en door de trechtervormige buis b van tijd tot tijd en bij kleine gedeelten zaamgedrongen overgehaald zwavelzuur o-egoten. Hierdoor begint dadelijk eene ontwikkeling van waterstofgas, welke men voort laat duren, totdat men gelooft, dat alle lucht uit den toestel is gedreven en dezelve alleen met waterstof is opgevuld. Alsdan verhit men door middel van eene spirituslamp met dubbele klep bij e de naauwe afleidingsbuis, ten minste gedurende een half uur, tot gloeijens toe} terwijl men door het van tijd tot tijd bijgieten van zuur, de gasontwikkeling onderhoudt. Hiermede bedoelt men voornamelijk slechts het onderzoek van het zuur, en het zink met betrekking tot een mogelijke verbinding met arsenicum. Zijn deze zuiver, dan wordt er aan de gloeijende plaats e niets waargenomen. Bevatteden zij arsenicum, dan vormt zich hier een metaalspiegel, en zijn het zuur en het zink niet aan te wenden, gelijk ook de toestel zorgvuldig moet schoon gemaakt of liever met eenen anderen nieuwen verwisseld worden. In eenen gelijk— soortigen toestel onderzoekt men dan op dezelfde wijze het zoutzuur, de chlorzure potasch, nadat men liet door smelting volkomen in chlorpotassium veranderd heeft, nadat het salpeter en het potasch-hydraat (voor het 3e geval), nadat deze met zwavelzuur, tot zwavelzure zouten "ebragt zijn. Van alle deze zelfstandigheden , moet eene niet al te kleine hoeveelheid aan het onderzoek onderworpen worden, maar van elk ten minste 1 once. Het zekerst zoude zijn , van elk juist zooveel tot het onderzoek te nemen , als men tot het eigenlijk onderzoek van de deelen van het lijk gebezigd had. §. 528. Heeft men nu op die wijze de reagentia onderzocht, en de volkomene zekerheid verkregen , dat zij volstrekt geen arsenicum bevatten , dan gaat men tot het eigenlijk onderzoek over. Men giet door de trechtervormige buis b in den met waterstofgas gevulden toestel, terwijl reeds de buis e op de daarmede aangewezene plaats gloeit, de vloeistof, die onderzocht moet worden, en welke het arsenicum bevatten moet' hetwelk iu het lijk konde bevat geweest zijn. Door de buis b giet men, opdat er niets van het vocht inblijve , als naspoeling even zooveel zuiver water , er op lettende dat er geen lucht mede naar binnen dringt. Bevat het vocht arsenicum, dan bemerkt men spoedig in de buis e, aan gene zijde van de gloeijende plaats eenen donkeren, m den beginne bruinachtigen, naderhand glinsteren den aansla", welke meer en meer toeneemt en bij eene vrij groote hoeveelheid arsenicum langzamerhand cenen ondoorschijnenden metaalspiegel vormt, Intusschen steekt men te gelijker tijd het uit a stroomendè waterstofgas aan , en houdt tegen de niet te zwakke vlam eene schaal van wit echt porselein, waarop dan insgelijks zwarte of bruinachtige, metaalachtig glinsterende vlekken ontstaan , waarvan men dikwijls een zeer gioot aantal kan te voorschijn brengen. Wanneer namelijk eene niet zeer lange plaats van de buis e gloeijend gehouden wordt, dan ontsnapt meer of minder arsenicum-waterstofgas^an de ontleding, en vormt dan op de aangegevene wijze de vlekken. Hiertoe mag geen onecht porselein (.Slemgut ol Faijence) gebezigd worden, omdat deszelfs verglazel lood bevat , en dus daarop, door herleiding van loodverzuursel donkere vlekken konden ontstaan, zonder dat er arsenicum aanwezig was. Heeft men met eene vrij groote hoeveelheid arsenicum te doen, zoodat men dientengevolge zeer veel zulke vlekken van dik afgezet arsenicum verkrijgt, dan kunnen deze alleen reeds ten bewijze strekken, daar men met dezelve de 5'- 524. opgevene reactien kan voortbrengen, na alvorens, door bevochtiging met een' droppel salpeterzuur opgelost en bij eene zeer geringe warmte van de meeste zuren, door Verdamping bevrijd te zijn. Zijn er echter slechts sporen van arsenicum, dan blijven zij zoo zwak, dat hare aard onzeker kan blijven. Het ontstaan van ee- nen metaalspiegel in de gloeijeude buis is een volledig bewijs, wanneer deze de eigenschap bezit, dat hij 1 Ji j een voorzigtig en zacht verhitten van de plaats , waar hij zich heeft nedergezet, weder vervliegt, om zich op eene koelere weder neder te zetten. Op deze wijze tracht men een klein gedeelte naar het voorste einde te drijven, om dit nader af te breken en door verhitting den knoflook-reuk waar te nemen, welke zelfs bij de geringste sporen duidelijk merkbaar is. Heeft men, bij de aanwezigheid van eene vrij groote hoeveelheid arsenicum , behalve den spiegel in de buis, een toereikend aantal vlekken verkregen , dan kan men ook gedurende eenigen tijd , een, van binnen met water bevochtigd, reageerglas boven de gasvlam houden. Er wordt alsdan arsenig-zuur gevormd, hetwelk in water oplost, en waarmede men alsdan de §. 524 reeds opgegevene reactien , voornamelijk de zeer gevoelige zilver-reactie, kan voortbrengen. Wanneer de arsenikspiegel niet meer toeneemt, en de vlain geene vlekken meer voortbrengt, dan breekt men de kunstbewerking af. Allezins doelmatig is het dan, de buis c, zoolang deze nog gloeijend en heet is, met de hand dun uit te trekken en aan het gloeijend uiteinde toe te smelten : op die wijze verkrijgt men alsdan den metaalspiegel in eene buis besloten, die men ook aan het andere einde toesmelten en zoo aan de bevoegde magt ter hand stellen kan. Heeft men reden, de aanwezigheid, van eene vrij groote hoeveelheid arsenicum te vermoeden, dan is het goed, niet de geheele hoeveelheid van het te onderzoeken vocht in eens te nemen, maar in meerdere por tién verdeeld, en tevens een veel langere buis e te bezigen, teneinde op verscheidene plaatsen dcnzelfden arsenikspiegel voort te brengen. Door middel eener vijl wordt dan de buis in zoovele stukken verdeeld als zij spiegels bevat. Dat gedeelte, hetwelk den meest karakteristieken bevat wordt dan aan beide einden toegesmolten, om bij de actenstukken gevoegd te worden: met de overigen worden de in §. 524 vermelde proeven genomen, waaronder vooral de gemakkelijke vervlie- ■ |ft en [le knoflookreuk de meest kenmerkende en beslissende zijn. 6 ö 529. Komt er nu bij deze proef met den toestel van mahsii geen aanslag of spiegel in de buis , zelfs na een uur gewerkt te hebben , te voorschijn en heeft men met de gasvlam geen spoor van vlekken verkregen, dan is de afwezigheid van arsenicum bewezen, voorondersteld, dat men het voorbereidend onderzoek naauwkeurig en op de regte wijze heeft verligt en het arsenicum niet door ongeoefendheid en onbedrevenheid is verloren geg'aan- §■ 530. Bij deze wijze van proefneming is van zeer veel gewigt de omstan- digheid, dat ook het antimonium als antimonium-oxyde of antimoniumzuur, of in volkomen opgelosten of in den zoutachtigen vorm, onder dezelfde omstandigheden als het arsenicum, een antimonium-waterstofgas vormt, hetwelk bij verhitting eenen volkomen gelijksoortigen metaalspiegel, en bij liet verbranden op porselein, ook volkomen gelijksoortige vlekken vormt. Deze omstandigheid vordert te meer de grootste opmerkzaamheid , omdat zeer vele spiesglans-bereidingen , voornamelijk Tartarus stibiatus, als inwendige geneesmiddelen worden toegediend, en er aldus bij bovengemelde proeven eene met arsenicum overeenkomende metaalspiegel konde verkregen worden, die inderdaad niet door arsenicum , maar door antimonium was te weeg gebragt. Bestaat er onzekerheid of eene zoodanig verkregene metaalspiegel door arsenicum of door antimonium werd voortgebragt, dan is deze vraag gemakkelijk en zeker op te lossen. Het arsenicum maakt zich door de opgegevene eigenschappen gemakkelijk kenbaar, het antimonium is helderder van kleur, glanziger, de vlekken van antimonium daarentegen zijn zwarter, dikwijls naar liet blaauwachtige overhellende. Het antimonium vervliegt in lang zoo gemakkelijk niet, als het arsenicum, en ofschoon ook de spiegel zich door eenen stroom van waterstofgas van de eene plaats naar de andere laat sublimeren , zoo wordt hiertoe tocli eene veel grootere hitte gevorderd. Daarbij komt nu nog het wezenlijk verschil , dat de antimonium-spiegel, alvorens te vervliegen , tot kleine, glinsterende , althans met het vergrootglas waartenemene kogeltjes smelt, hetwelk bij het arsenicum volstrekt geen plaats heeft. Het meest afdoende verschil echter bestaat daarin, dat het arsenicum met eenen knoflook-, het antimonium daarentegen zonder eenigen den minsten reuk vervliegt. Verhit men de plaats van de buis, waar de spiegel zit, terwijl er nog waterstof door heen stroomt, dan verkrijgt het uit de opening wegstroomende gas eenen sterken knoflookreuk, wanneer de spiegel uit arsenicum bestaat: het blijft echter reukeloos, wanneer het antimonium is. Buitendien kan men ter onderscheiding nog de volgende reagentia aanwenden: De vlekken van arsenicum op porselein verdwijnen bij het bevochtigen met eene geconcentreerde en loogzoutige oplossing van onderchlorigzure-soda (sub-chloris soda): die van antimonium veranderen daardoor niet. Vlekken op de spiegel van arsenicum met een droppel salpeterzuur bevochtigd en warm gemaakt, verdwijnen. Zij lossen daarin geheel op. Voegt men hierbij een druppel van eene oplossing van salpeterzuur zilver, en houdt alsdan digt boven de plaats zonder dezelve aan te raken, een met bijtende ammonia bevochtigd glazen staafje, dan wordt de droppel geel gekleurd, door dat zich daarin een nederslag of bezinksel van arsenig-zuur zilveroxyde vormt. Somwijlen, wanneer er een zeer sterk zuur en eene sterke hitte werd aangewend, wordt het bezinksel bruinachtig rood dooï het vormen van arscnig-zuur zilveroxyde. Vlekken en spiegel van antimonium verdwijnen wel is waar insgelijks door salpeterzuur, maar liet antimonium wordt daardoor -niet opgelost, maar in een wit verzuursel veranderd, hetwelk met de zilver-oplossing niet reageert. In een mengsel van een droppel salpeterzuur en een droppel zoutzuur lost liet antimonium op. Dampt men voorzigtig de witte overgescliotene zuren uit, en droppelt alsdan op de plaats zwavelwaterstof houdend-water, dan ontstaat er een vuurrood bezinksel van zwavelantimonium. Was het arsenicum geweest, dan zoude daardoor een citroengeel nederslag ontstaan. Leidt men door de glazen buis , waarin zich een nietaalspiegcl bevindt , zwavel waterstofgas, en verhit daarbij den eersten, dan verandert hij in zwavelmetaal. Was het antimonium , dan ontstaat er zwart of gedeeltelijk oranje-rood zwavel-antimonium; was het arsenicum, dan ontstaat er geel zwavel-arsenicum. Beide verbindingen zijn echter niet alleen door verschil in kleur, maar ook door verschil in vervliegbaarlieid van elkander onderscheiden, dewijl het zwavel-arsenicum veel vlugtiger is. Aanm. Veel moeijelijker zoude liet geval zijn, wanneer beide, arsenicum en antimonium , bij eene vergiftiging gelijktijdig voorkwamen , en zulks bewezen en ieder op zich zelf moest aangetoond worden. Voor deze, voorzeker sleclits zeldzaam voorkomende gevallen , verwijzen wij naar de door Fresenius voorgeslagene en zeer doelmatige handelwijzen in de Annalen der Chemie en Pharmacie D 43. blz. 361 en 49 D. blz. 287. §. 5 Sïï. In elk geval, waarin antimonium gevonden wordt , is het natuurlijkerwijze voor de verdediging van het hoogste belang, dadelijk na te vorschen , of de vergiftigde ook antimonialia als geneesmiddel gebruikt heeft. Was dit het geval, en was het bovendien nog door het scheikundig onderzoek gebleken, dat er arsenicum aanwezig was, dan moet de verdediger verlangen dat het, als geneesmiddel gebezigde, antimonium-praeparaat onderzocht worde of het ook arsenicum bevat, daar, zooals reeds vermeld is, de officinele antimonium-pracparatcn ligtelijk arsenicum kunnen bevatten. §. 532. Darde geval. In de maag en het darmkanaal is geen arsenicum gevonden , en er bestaat vermoeden, dat het deels door braking en den stoelgang ontlast, deels opgeslorpt en in de bloedmassa en bloedrijke organen van liet ligchaam is overgevoerd. In dit geval moet men even handelen als in het tweede, door op dezelfde wijze de lever de milt, de long, het hart of de nieren aan het onderzoek te onderwerpen. Heeft men in de blaas urine gevonden, zoo begint men het onderzoek hiermede. Men mag dezelve echter niet terstond in den toestel van MARsii opnemen, daar reeds wegens het sterke schuimen, hetwelk zij in het vocht veroorzaakt, het onderzoek op die wijze niet uitvoerbaar zijn zoude, maar men moet dezelve met zoutzuur zwak zuur maken, er dan zwavelwaterstof doorheen leiden, en vervolgens als op de tweede wijze handelen. §. 533. kon dergelijk onderzoek wordt in den ho'ogsten graad moeijelijk, onaangenaam en lastig, wanneer men met lijken te doen krijgt, welke reeds gedurende maanden of jaren begraven waren, en dientengevolge in eene uiterst stinkende ontbinding en bederf zijn overgegaan. In deze gevallen is het dikwijls niet mogelijk , de afzonderlijke organen te onderscheiden en af te zonderen, zoodat men dan in de noodzakelijkheid komt, de gansche [massa van door bederf ineengevloeide of ook, zoo als somtijds van plaatselijke omstandigheden het gevolg is , de ineengedroogde zachte deelen, en zelfs ook de beenderen aan het onderzoek te onderwerpen. Hierbij is het niet geoorloofd, het lijk, ter verwijdering van den stank, in een bad van eldorwater, of eene oplossing van chlorkalk te leggen, dewijl daardoor het arsenicum konde worden uitgetrokken en verloren gaan. Wilde men dezelve met chlorgas zuiveren, dan moet men [zich daarbij herinneren, dat tot deszelfs ontwikkeling gedistilleerd zwavelzuur moet gebruikt worden. Men zondert alle deelen, voornamelijk die, welke onderbuiksorganen kunnen geweest zijn, zorgvuldig van de beenderen af, en behandelt ze dan als in het tweede geval. Eene andere doelmatige wijze van behandeling, welke voornamelijk dan, wanneer men een reeds sedert maanden begraven lijk geheel onderzoeken moet, den voorkeur verdienen kan, bestaat in het volgende- Alle de zachte deelen worden in eene groote schaal van echt porselein, welke op een zandbad staat, met matig sterk, onderzocht salpeterzuur overgoten en onder omroeren met behulp van warmte langzamerhand zóó verstoorden opgelost, dat daaruit eene gelijkvormige, brijachtige massa ontstaat. Deze wordt nu met eene zamengedrongene oplossing van zuiver potascli-hydraat of koolzure potasch verzadigd, en alsdan nagenoeg zooveel fijn gewrevene, zuivere salpeter daarbij gevoegd, als het gewigt bedroeg der zachte deelen. Alsdan wordt de gansche massa onder bestendig omroeren zooveel mogelijk tot droogwordens toe uitgedampt, en achtereenvolgens in kleiner gedeelten, in eenen nieuwen , zuiveren, tot eene zwakke gloeihitte gebragten, hessisclien smelt, kroes gedaan. Hierdoor wordt alle bewerktuigde stof verbrand en het arsenicum, indien het aanmerkelijk is, in arsenikzure potasch , welke vuurbestendig is en in de verbrande massa terugblijft, veranderd Hierbij is het van belang, maar niet zeer gemakkelijk, de juiste hoe- reelheid. salpeter te treffen. Neemt men te weinig, dan blijft er organische stof onverbrand , en kan er uit de koolhoudende massa arsenicum vervliegen; neemt men te veel, dan wordt naderhand de verdere behandeling der massa zooveel te moeijelijker. Het best is , met het mengsel voorloopig kleine proeven te nemen , door het in eenen kleinen , gloeijenden kroes te werpen en op te merken, of de massa na de ontploffing volkomen wit is. Zoo lang het zwart blijft, en- er nog kool in bevat is, moet er meer salpeter bijgevoegd worden. De massa, welke nu wezenlijk koolzuur, salpeterzure en salpeterigzure potasch bevat, en arsenikzure potasch bevatten kan , wordt in de minst benoodigde hoeveelheid kokend water opgelost, en deze oplossing, zonder dezelve van de daarin opgehangene phosphorzure kalk en kiezelaarde door filtratie te bevrijden, in eene porseleinen schaal, door langzame bijvoeging van zamengedrongen overgehaald zwavelzuur zoodanig verzadigd, dat dit laatste eenigzins de bovenhand houdt. Hierop wordt de verkregene zoutmassa zoolang verhit, dat al het salpeterigzuur en salpeterzuur volkomen zijn uitgedreven. Op deze omstandigheid moet men vooral acht geven. Nadat de massa bekoeld is, wordt er een weinig koud water bijgemengd, en het vocht van de groote hoeveelheid gevormde zwavelzure potasch afgegoten. Dit laatste wordt nog eenige malen met koud water afgewasschen, het waschwater bij de eerste vloeistof gedaan, dit dan met zwavelig zuur gekookt, en vervolgens gedurende eenen ganschen dag aan eenen stroom van zwavelwaterstofgas blootgesteld. Voor het overige handelt men verder, als in het tweede geval. Aanm. Fransche toxicologen hebben voorgeschreven, om ter verstoring van de organische stof, de zachte deelen, welke onderzocht moeten worden, door verhitting met zaamgedrongen zwavelzuur te verkolen. Dit is moeijelijk goed uit te voeren, en heeft daarenboven nog het groote nadeel, dat, wanneer er, zooals zulks meestal het geval zijn moet, in de deelen van het lijk chloorverbindingen aanwezig zijn (Keukenzout, Salmiak), er vlugtig chloor-arsenicnm gevormd wordt, door welks vervliegen een gedeelte arsenicum verloren kan gaan. §■ 534. Slechts zeer zelden zal het voor de bevoegde magt van belang zijn te weten, hoeveel arsenicum in gewigt er in een lijk en dergel. gevonden is. Eene zoodanige gewigtsbepaling zal altijd slechts betrekkelijk blijven, daar het onmogelijk is uit alle deelen van een gansch lijk , de gezamenlijke hoeveelheid arsenicum af te zonderen, en tot het bepalen van het gewigt bijeen te zamelen. Zoödra er, in overeenstemming met de gronden voor het vermoeden en de ziekteverschijnselen, arsenicum, al is het ook in nog zoo geringe hoeveelheid, gevonden wordt, en men de overtuiging verkregen heeft, dat het niet toevallig of na den dood in het ligchaam gekomen is, dan mag men met zekerheid besluiten, dat 27 hetzelve .vergiftigd 15. Hoeveel arsenicum er tot eene doodelijke vergiftiging noodig is, is volstrekt niet uitgemaakt, en zal wel naar de bijzondere omstandigheden en individualiteiten verschillen. Is de gevondene hoeveelheid zoo klein, dat zij op zich zelve geene doodelijke werking konde gehad hebben , zoo geeft dit geenszins regt om te besluiten , dat de dood niet het gevolg had kunnen zijn van eene vergiftiging met arsenicum , maar alsdan heeft, zooals dikwijls, het geval plaats gehad, dat het grootste gedeelte van het arsenicum, hetwelk gewerkt had, nog gedurende het leven van den vergiftigde door de uitscheidingsorganen weder uit het ligchaam was ontlast, of zoodanig in de bloedvaten en het gansche organismus verspreid geworden, dat men het geheele lijk aan het onderzoek zoude moeten onderwerpen, wilde men ten naasten bij de gansche hoeveelheid bepalen. Voor het geval, dat eene zoodanige kenteekenen van de kortelings plaats gehad hebbende. 124. » plotselinge. 125. » verrassing door de, in eene ongunstige ligg. 125. 456. » toestand van zielsstoornis gedurende de. 126. Bederf van lijhen, invloed daarvan op het verrigten der lijkopen. 44. Btenbreuken. 270. » bij nieuwgebo 473. Beenontwrichtingen. 271. Beenplaatsen dunne. 343. Behhen-beenderen. 312. Beleedigingen van de borst. 300. Beleedisinse n, onderzoek betrekkelijk. 241. » soorten van. 260. » van de afzonderlijke ligchaamsdeelen. 275. » van levenden , beoor¬ deel. daarvan. 352. » van nieuwgebor. 470. » van de zachte deelen aan het ligchaam des kinds. 474. Belladonna-vergiftiging. 508. Bvriyt, geregtelijk-geneeskundig. 50. » van bevinding, z. Obductieberigt. Beslissend collegie , geregtelijk - geneeskundig. 33. jBetooveriiujen. 174. Bevriezing. 273. » van nieuwgeborenen. 462. Bilso?ihrici(I—\CL^iftiging. 508. Bïs?nM^/i-vergiftiging. 501. Blaanwzuur-Yergiftiging. 509. Bliksem, werking van den. 383. Blindheid, niet betrekking tot de toerekenbaarheid. 236. Bloeding, bijzondereneiging tot. 262. » bij wonden. 262. Bloedlongenproef. 424. 440. Bloeduitstorting in de schedelholte. 287. Borsttvonden. Doordringende. 305. Brandstichtings-lust. 235. Breuken (Herniae). 343, Breuk, der hals- en ruggewervelen bij nieuwgeborenen. 472. )) der beenderen. 270. » van liet borstbeen. 303. Buikspeekselklier-, beleediging yan de. 322. Buikvlies-ontsteking, als gevolg van verwondingen. 320. Buikwonden. 312. Bijslaap, onwettige. 104. » tegennatuurlijke. 109. » ongeschiktheid tot de uitoefening van de zijde des mans. 78. » . van de zijde der vrouw. 84. Calvaria. Z. Schedelbeenderen. Cantharides, vergiftiging met. 493. Caput succedaneum. 450. Cephalaematonla. 471. Chirurgen, hunne misslagen. 411. Commotie cerebri. Z. Hersenschud- ding. Conlrafissuur. ^81. Contusiones. Z. Gekneusde wonden. Cretinismus. 201. Crypsorchides. 80. Cryptotjamie. 93. Cyclopia. 139. Dcimonomania. 210. Darmen , verwonding der. 318. Darmsohijl, verwond, van het. 319. Datura Slrammonium. Z. Doornappel. Delirium tremens. 229. Dierlijke driften en lusten. 232. Dood, geheimhouding van den. 192. Doodelijkheid van verwondingen in liet algemeen. 245. Doofstomheid, met betrekking tot de toerekenbaarheid. 236'. » over voorgewende. 181. Doornappel-Y e rgi ftigi ng. Dronkenschap. 227. Drinklust. 229. Eerstgeboorte, nasporingen betrekkelijk de. 161. Epilepsie, voorgewende. 171. » toerekenbaarheid van daaraan lijdenden. 172. Epispadia. 96. Erotomania. Z. M elancholia amatoria. Extravasaat. Z. Bloeduitstorting. Foetus. Z. \ rueht. Galblaas, verwondingen der. 320. Gebreken van het gehoor, geven het voorkomen van onnoozellieid. 204. Gebreken in den vorm, invloed daarvan op de gevolgen van verwondingen. 343. Geheimhouding van ziekten. 186. » der zwangerschap. 133. Geliouwene wonden. 267. Gekneusde wonden. 267. Geneeskunst-oefenaren , misslagen van. 403. Geneeskundige personen, geregtelijk28. » in hooger instan¬ tie. 33. Geregtelijkegeneeskunde, hare bepaling. 4. » hare verdeeling. 23. » hare literatuur. 26. blz. XIII—XVI. )> hare geschiedenis. 8. » liare noodzakelijkheid voor regtsgclecrd. 21. » hare oorsprong. 8. Geschotene wonden. 266. Gesnedene loonden. 263. Geslokene wonden. 261. Geslacht, deszelfs invloed op de gevolg. van verwondingen. 340. » over het twijfelachtige. 89. Gcslachtsdeelan , mannelijke , hunne verwondingen. 327. » vrouwelijke, hunne verwondingen. 329. » volkomen gemis van. 93. » hunne misvorming. 90. Geslacht's-drift, mate van. 82. Geslachtsverhouding , twijfelachtige. 73. Gewricht s-wonden, 337. Gezigt, wonden van het. 279. Gezondheids-slaat, invloed daarvan op verwondingen. 342. » onderzoek betrekkelijk den twijfelachtigen. 342. Giftdood, (dood door vergifti^ ging). 485. Gynandri. 92. Halswonden. 294. Hart, beleediging van het. 307. 1larttlogten , beoordeel»]g hunner uitwerkselen. 231. » lievige, dood door dezelve. Heimwee. 213. Hemicephali. 139. IJermap/iroclicten. z. Tweeslaclitigen. Hersendrukking. 287. Hersenontsteking, als gevolg van hoofdwonden. 289. Hersenschudding. 284. Hersenwonden. 28*3. Hongerdood. 375. » v. nieuwgeborenen. 463. Hoofdbekleedselen. Verwonding der 278. Hoofdbloedgezwel bij nieuwgeborenen. 471. Hoofdwonden. 270. » bij nieuwgebor. 471. llooger oordeel. 52. Huiduitwaseming , stinkende , geheimhouding daarvan. 191. Ilijmen. Z. klapvlies der scheede. Hyoscyamus. Z. bilsenkruid. Hypospadia. 96. Individualiteit v. d. verwonde 338. Invloeden. uitwendige, bij verwondingen. 346. Jaargetijden. Invloed daarvan bij verwondingen. 348. Klapvlies der scheede, als kenmerk van den maagdelijken staat. 100. Koortsachtige toestanden, voorgewende. 84. » ijlhoofdigheid. 230. Kopervergiftiging. 499. Kraauooga/;-veigii'! igi ng'. 510. Krampen , voorgewende. 173. Kunsthulp, gemis aan , bij verwondingen. 347. /uCT'fcj/wr-vergiftigirg. 498. Ledematen, verwondingen der. 334. Leeftijd, de hoogste des mcnsch. 72. » de invloed daarvan op liet gev. van verwondingen. 339. » in liet algemeen. Z. ouderd. Lesbische liefde. 110. Leverwonden. 320. Levenlooze zelfstandigheden , onderzoek derzeive. 481. Levensvatbaarheid, der vruchten. 151. Leverproef. 411. Liechaams-geltreken , voorgewende. 182. Ligchaams-gestel, invloed daarvan op verwondingen. 341. Ligchaamsontvrikkeling, onregelmatige. 233. Longen , wonden van de. 296. Longenproef. 422. Z/oorfvergiftiging. .'>13. Luchtpijp , hare verwondingen. 296. Lijcantropie. 214. Lijkopening. 44. Lijkschouwing, geregtelijke. 43. Maagdelijke staat, kenteekenen van den. 98. » onderzoek naar den. 97. Maagverwonding. 316. Maankalf. Z. Moia. Mania. 215. » sine delirio. 219. » transitoria. 217. Marsh, toestel van, tot opsporing van het Arsenik-vergift. 527. Meiwurmen, vergiftiging met. 493. Melancholia. 208. » amatoria. 211. » angliea. 212. » metamorphoseos. 214. » religiosa. 210. Middelrif, verwonding, van het 310. 31 Uitvonden. 321. Misslagen in de kunst, van genees» hoeren. 405. » van heelmeesters. 411. » » verloskundig. 412. » » vroedvrouw. 418. Miskraam, opzettelijk te weeg ge- bragte. 84. Misvorming der vrucht. 138. Moedefkoorn-vergiftigine. 54. Molae. 143. Monophthalmia. Z. Cyclopia. Monopodia. 139. Monorchis. 80. Monstrum. 13S. Morin arte provocati. 168. i) celati. 186. » simulati. 186. Morphium. 596. Nachtwandelcn. 224. Navelstreng, hare afscheuring bij de geboorte. 458. !> liare behandeling na de geboorte. 461. » nare omstrengeling om den hals gedurende de geboorte. 454. » verbloeding uit de niet onderbond, navelst. 461. » hare uitzakking, oorzaak van den dood des kinds gedurende de geb. 454. Net, verwondingen van liet. 319. Neus, verwonding van de. 280. Nieren, verwonding van de. 323. Nieuwgeborenen, de twijfelachtige wijz. van sterv. van. 419. » hun. verwondingen. 470. Nieuwgeboren zijn, teekeiien aan het kind van het. 159. Notlalgia. 213. Nux vomica , Z. kraanoogen. Nymphomania. 211. Obductie-berigt. 51. » protokol. 50. Onderbuiks-wonden. 312. Onderzoekingen, geregtelijk-geneeskundige, onder welke omstandigheden in het werk te stellen. 36. » aan levende personen. 40. » )> lijken. 42. » i) levenlooze zelfstandigheden. 49. » van geregtelijk-geneesk. aan lijken. 239. Onthouding van spijs en drank, voorgewende. 177. Ontlastingen van bloed, voorgewende. 175. )> van tegennatuurl. voorwerpen als bedrog. 176. Ontsteking, als gevolg van verwonding. 274. Ontwikkelings-ziekten. 233. Ontwrichtingen der beenderen. 271. » van de hals- en ruggewervelen bij nieuwgeb. 472. Onvruchtbaarheid. 86. Oogen, verwonding der. 280. Oor, verwondingen van het. 280. Oorvijgen , doodelijke. 284. 288. Ophangen. 367. Op2M/«-vergil'tiging. 506. O oerbevruchting. 127. Overbezwangering. 127. Overlading van de maag, Apoplexie na dezelve. 380. O ver tijdige geboorte. 152. Ouderdom. 56. P cider astie. 109. J'hospJiorus-yergiftiging. 497. Physicus, diens verpligtingen. 28. Pisblaas , verwonding, van de. 294. » proef met de. 442. Pisleiders, verwondingen der. 323. Po/zcie-wetenschap, geneeskund. 3. Prioriteit van den dood. 387. Psychische toestand , invloed daarvan op verwondingen. 344. Razernij. Z. Mania. Ribbenbreuk. 303. Ruggemergs-yerwondingen. 293. Rijpheid der vrucht, kenteekenen daarvan. 148. Salpeterzuur, beleediging daarmede. 502. Satyriasis. 211. Schedelbreuken van nieuwgeb. 451. Schedelbeenderen. verwonding, van de. 281. Scheede, verwondingen der. 329. Scheikundigen, hunne verpligtingen in de praktijk der geregtelijke geneeskunde. 30. Schudding van de hersenen. Z. Hersenschudding. » van het ligcbaam. 269. Schijndood van nieuwgeboren. 460. )> voorgewende. 173. Serotirms , foetus. 152. Slaapdronkenheid. 226. Sodomie. 111. Somnambulismus. Z.Nachtwandelen. Spiesglans-vergiftiging. 500. Spijshuis, verwondingen van de. 297. Staatsgeneeskunde. 3. » geneesheer. Z. Physicus. Starkramp , voorgewende. 173. Sterf wijzen, twijfelachtige van nieuwgeborenen. 445. Sterilitas. 86. Stikzinking. 359. Strangulatie. 366. Strottenhoofda-xe mondingen. 290. Strychnine. 510. Stuprum violentu?n.Z. Verkrachting. Sugillationes, over de 268. » liare beteekenis bij nieuwgeborenen. 443. Super-arbitrium. Z. Hooger oordeelvelling. Superfecundalio. Z. Overbevrucht. Superfoetatio. Z. Ovcrbezwangering. Syphilis. Z. Venerische ziekte. Tes/icondi. 80. Toerekenbaarheid v. Epileptici. 172. » van Zielszieken. 194. Tong, verwonding dei'. 280. Toorn , ziekelijke. 220. Trepanalio over de, na beleediging van het lioold. 292. Tweeslachtigen. 89. Uitslag ziekten verborgene. 190. Uitzakking van ingewanden. 343. » voorgewende. 183. Vagitus uterinus. 430. Vallende ziekte, Z. Epilepsie Val van het kind op den grond bij de geboorte 456. J alsche vruchten. Z. Molae. Varices 343. Venerische ziekten , geheimh. V. 198. Verbranding, 384. )> als verwonding. 272. Vergift, bepaling van 484. Vergiften, verdeeling der. 488. » narcotische. 504. » scherpe uit het planten- tenrijk. 489. » scherpe uit het dierenrijk. 489. » uitdroogende 512. » wijze van werk. der. 487. Vergiftiging. 485. » over. 483. » het scheikundig aantoo- nen van. 515. » over de geregtelijk-geneeskundige oordeelvelling bij. 536. » teekenen van, in het algemeen. 487. Verdrinken. 369, » van nieuwgeborenen 468. Verkrachting; onderzoeknaar. 105. Verlammingen, voorgewende, 182. Verloskundigen , hunne misslagen. 412. Verstandsverbijstering. 205. Verstikken wijze van. 358. » beloop daarbij. 359. » teekenen van, aan het lijk. 361. » in , voor de ademhaling ongeschikte gassoort. 373. bij nieuwgeborenen. 465. Verwurgen. 365. )> van nieuwgeborenen. 469. Visum repertum 7j. Obductieberigt. Vitusdans (St.) voorgewende. 173. Voorgewende ziekten. 168. Voorttelingsoermogen, bij twijfelachtig geslacht. 95. » van de zijde des mans 80. » » » » der vrouw. 86, » onderzoek naar het. 74. » » » » bij 'den man. 77. » » » bij de vrouw. 83. Vraatzucht, te groote, voorgewende. 178. Vroedvrouwen , hare verhouding tot geregtelijke gevallen. 31. » misslagen van. 418. Vroeggeboorte. 122. » teekenen eener plaats gehad hebbende. 123. Vrucht, onderzoek aan de. 129. » » naar hare echt¬ heid. 157. » cicrzelver verdeeling. 130. » hare gedaante en vorm. 137. » » rijpheid. 147. )> derzelver getal bij éénc baring. 133. » overtijdig gedragene, 152. Waanzin. 205. IVeerwolf. 214. Weersgesteldheid, invloed van de , bij verwondingen. 348. JFoede. Z. Mania. Wondarts, de geregtelijke. 29. Wonden, hare verdeeling. 261. W^orging 366. Worst gift. 511. Zelfmoord. 390. Zelfmoord, dooi' ophangen. 398. » met schietgeweer. 393. » door steken. 394. » » verstikking in voor de ademhaling ongeschikte luchtsoorten. 400. » door verdrinken. 399. » » vrijw. hongeren. 401. » » gesned. wonden. 395. » » vergiftiging. 397. » )> verplettering. 396. Zelfverbranding. 385. Ziekten in een geregtelijk-geneeskundig opzigt. 163. » heerscliende, invloed daarvan bij verwondingen. 349. » psychische. 194. )> verborgen gehoudene. 186. i) voorgewende. 168. Zielsstoornissen. 195. Zielsziekten , hare verdeeling. 199. Zinswerktuigen , verwonding van de. 280. Zintuigen, gebrek aan, met betrekking tot de toerekenbaarh. 236. Zinkvergiftiging. 501. Zintuigen , gebreken der, voorgewende. 180. Zonnesteek, wijze waarop dezelve doodt. 381. Zotheid. 205. Zuipers-waanzin. 229. Zuiperij. 228. Zuren, zamengedrongene, vergiftiging met dezelve. 502. Zwaarmoediqheid. Tj. Melancholia. Zwammen, vergiftige. 511. Zwangerschap, onderz. naar de. 112. » hare kenmerken. 114. » geheim gehoudene. 113. » voorgewende. 113. Zwavelzuur, vergiftiging met. 502. Zwemproef der Longen. Z. Longenproef. HANDBOEK DEK GEREGTELUKE GENEESKUNDE. _ 0 TEN GRONDSLAG BIJ ACADEMISCHE VOORLEZINGEN EN TEN GEBRÜIKE VOOR GEREGTELUKE GENEESHEER! EN REGTSGELEERDEN. Naar het Hoogduitsch, VAN jpie, €1^. Mm* ww JSijeWiUf > Doctor in de Wijsbegeerte, Genees- en Heelkunde, Koninklijk Hannoversch Hofraad en openlaar gewoon Hoogleeraar in do Genees- en Verloskunde te (rottingen, Directeur van het Kraamhuis cn Onderwijzer der Vroedvrouwen aldaar, Ridder van de Keurvorstolijke Orde van den Gouden Leeuw en van de Hertogelijk-Saksische Ernestinisehe Huisorde, van de Koninklijk-IIannoversche Guelphen-Orde vierde klasse > lid van de Koninklijke Soeieteit van Wetenscliappen te Göttingen en medelid van vele andere geleerde Genootschappen, MET AANTEEKENINGEN EN HOLIANDSCHE LITERATUUR VOORZIEN , DOOR G. ROMBOUTSj Praktiserend Geneesheer, Heel- en Vroedmeester te Ingen. TE TIEL DI.T C. CAMPAGNE, 1847. AAN DEN WELEDELEN HOOGGELEERDEN HEER. DEN HEER F. G. C. B. SURINGAR, DOCTOR IN DE GENEES— , HEEL- EN VERLOSKUNDE, HOOGLEER AAR IN DE GENEESKUNDE ENZ. . AAN DE HOOGESCHOOL TE LEIDEN? WORDT DIT WERK, NIET ALLEEN ALS EEN BLIJK VAN BIJZONDERE HOOGACHTING, MAAR OOK TEVENS ALS EENE OPENLIJKE, DANKBARE HULDE VOOR GENOTEN ONDERWIJS, EN ALS EEN BEWIJS VAN ERKENTELIJKHEID VOOR ZOOVELE BLIJKEN VAN VOORTDURENDE TOEGENEGENE GEZINDHEID, OPGEDRAGEN DOOR DEJf VERTALER. VOORREDE van den icbrijTer. -ZVevensgaand Handboek der geregtelijke Geneeskunde heeft de schrijver voornamelijk voor zijne toehoorders bestemd, welke zich gedurende eene reeks van jaren, zoo uit de geneeskundige als juridische faculteit, elk semester om hem verzamelen, ten einde de gro?idstellingen der geregtelijke Geneeskunde te hoor en voordragen. Bij de voordragt van geene wetenschap is echter eene gedrukte leiddraad zóó zeer noodig, als juist bij de cjeregtelijke Geneeskimde: hare leerslellingen moeten duidelijk en bepaald, voor geene tweeledige uitlegging vatbaar zijn, en Hypothesen, hoe scherpzinnig ook uitgedacht, mogen daarin geene plaats vinden. Terstond, bij zijne eerste bemoeijing met dezen tak der wetenschap, moet bij den leerling de overtuiging hiervan vaststaan en moet een hem in de hand gegeven , overeenkomstig de opgegevene grond regelen bewerkt leerboek, dienen. Deze behoefte, om bij de voordragt der (jeregtelijke Geneeskunde een handboek ten grondslag te leggen, wordt echter nog groot er, wanneer ook beginnende rccjtscjeleerden aan de voorlezingen over Medicina forensis deelnemen; het gemis van geneeskundige voorbereidende ivetenschappen maakt het voor dezen volstrekt noodzakelijk een boek te bezitten, waarin zij ten alle tijde het gehoorde kunnen nalezen en verder kunnen uitwerken. De klippen, waarop een onderwijzer ivel eens stoot, wanneer hij zich bij zijne voorlezingen aan een handboek houdt, moet hij door de wijze van voordragt zoeken te vermijden; wanneer slechts het handboek er ?iaar ingerigt is, zal hij gelegenheid genoeg hebben , iets meer dan eene enkele voorlezing van hetzelve te geven. Dit laatste kan hij bovendien nog vermijden, naardien de eigendommelijkheid der geregtelijk-geneeskundige wetenschap in het algemeen mede brengt, dat hem bij de behandeling 7iog stof genoeg overblijft, om den inhoud van elk hoofdstuk, * hetzij door de mededeeling van praktische gevallen, hetzij door het aantoonen van afbeeldingen of praeparaten en dergelijke toe te lichten. Op deze wijze ivordt de toehoorder, ondanks het handboek, aan de voorlezingen zelve geboeid en kan hij verioachten hierbij dingen te hooren en te zien, ivelke hij bij het enkel nalezen van de paragraphen van zijn handboek vergeefs zoeken zoude. In het handboek echter zelf , zal hij liet resultaat vinden van de nasporingen, die bij d& vaordragt werden in het werk gesteld: hetgeen de ouderwijzer hem uitvoerig heeft uiteengezet, dat zal hij in zijn handboek hartelijk. bepaald en bondig terugvinden. Vit dit oogpunt heeft de schrijver steeds de inrigting beschouwd, noodtij voor een handhoek, hetwelk hij bij zijne voorlezingen ten grondslag wilde leggen • gedurende langen tijd heeft hij zich daarbij als leiddraad bediend van het voortreffelijke handboek van den. ten opzigte der geregtelijke Geneeskunde, zóó hoogst verdienstelijken henke , tot diens [in J843) plaats gehad hebbende dood, dit werk geheel en al van de zorg voor eenige verbetering en met de ontwikkeling der wetenschap overeenkomende bijdragen beroofde: de (elfde) uitgave toch , die in d8i5 in het licht kwam, is slechts eene niet veranderde afdruk vart de [tiende), die in dS-'i.i voor het laatst onder toezigt des schrijvers werd uitgegeven. Jf at echter deze uitstekende man voor de geregtelijke Geneeskunde geweest is, staat met onuitwischbaar schrift in de Annalc7i der Medicina forensis opgeteehend. Iedere afzonderlijke afdeeling dezer leer levert het bewijs daarvan, naardien elk aan den onvermoeiden ijver van hexke voor uitgang t e danken heeft, en inderdaad wordt er niet te veel gezegd met de verklaring, dat de geregtelijh-geneeskundige wetenschap, het hooge standpunt, hetwelk zij in den lateren tijd bereikt heeft, alleen aan het rusteloos streven van ilenke verschuldigd is. De schrijver van dit werk heeft dan ook geene zwarigheid gevonden, om den vorm, welken henke aan de geregtelijke Geneeskunde als wetenschap gegeven heeft, bij de bewerking van dit zijn handboek te behouden: artsen en reglstgeleerden zijn gedurende eene reeks van jaren hieraan gewend en het heeft altijd zijne ongunstige zijde, van eenen zoodanigen, eenmaal ingevoerden vorm aj te wijken), vooral echter in de geregtelijke Geneeskunde, daar hier de orde en verdeeling steeds, willekeurig zullen blijven. Geheel anders is het daarentegen met de afzonderlijke leerstellingen zelve ■' het berusten in hetgeen onze voorgangers ons geleerd hebben, is reeds hel begin van teruggang : onvermoeid moet er aan de volmaking eener wetenschap gewerkt worden, waarin nog zóóveel toe te lichten, zoo veel te ziften en op nieuw te toetsen5, ja zelfs nog zooveel te wijzigen is overeenkomstig den vooruitgang in die geneeskundige wetenschappen, welke de hulpbronnen voor de geregtelijke Geneeskunde zijn. Hier heldert iedere nieuwe dag het vroegere op •' stilstand mag en kan hier geene plaats hebben. Deze vereischten heeft de schrijver bij het bewerken van zijn handboek voor oogen gehad, en 'zich beijverd daaraan zooveel in zijn vermogen was te voldoen; aangenaam zal het hem daarom zijn, wanneer zijn arbeid in uitgebreider kring nuttig zij , dan waarvoor hij het bestemd heeft, namelijk dat het artsen en regtsgeleerden op hunne geregtelijk-geneeskundige en regtsgeleerde baan ten gids verstrekke en beiden op het dikwijls duistere pad des praktischen levens voorlichte. Tot dat einde heeft de schrijver zich voornamelijk beijverd het hand,boek met eene uitgezochte literatuur te voorzien : door hel aanhalen van geschriften bij de afzonder lijke hoofdstukken wilde de schrijver den weg openen om na te slaan hetgeen anderen ten opzigte van hetzelfde onderwerp leerden: meermalen toch zal de prakticus, hij zij arts of regtsgeleerdc, behoefte gevoelen om ook de meening van anderen te vernemen, ten einde daardoor de juiste maatstaf voor het aanwezige geval te kunnen vinden. Vooral echter is het des schrijvers streven geweest, overal op voorbeelden en gevallen te wijzen, ivaar de voorgedragene leerstelling het onderwerp des geregtelijkgeneeskundigen onderzoeks was•' zij kunnen als model dienen en zullen, vooral den beginnenden geregtelijken geneesheer, bij zijne taak niet onwelhom zvjn. De gevallen zelve zijn voornamelijk aan zulke verzamelingen ontleend als het meest verspreid, en dien ten gevolge het meest toegankeHjk zijn, gelijk zulks van het zoo dikwijls aangehaalde Zeitsclirift für die Staatsarzneikunde van hekke kan gezegd ivorden. Niet minder belangrijk was het echter dikwijls. ook zulke waarnemingen op te geven, welke, hoezeer geen gevolg van geregtelijk-geneeskundig onderzoek door geloofwaardige schrijvers geboekt werden; haar invloed op de beoordeeling van een gelijksoortig, voor de regtbank gebragt geval, kan juist uithoofde van de onbevooroordeeldheid te grooter zijn. Wanneer echter de schrijver bij de behandeling van de vergiftigingen , aan het scheikundig gedeelte niet dien omvang en naauwkeurigheid gegeven heeft, als anders in leerboeken over de geregtelijke Geneeskunde wel de gewoonte is , zoo heeft hij daarvoor zijne goede gronden. Volgens een algemeen aangenomen regtsgebruik blijft het scheikundig onderzoek, aan chemici overgelaten , daar om velerlei redenen de geregtelijke geneesheer deze niet ten genoege der regtspleging kan bewerkstelligen; deze vervult in allen opzigte zijnen pligt, wanneer hij zijne aandacht vestigt op alles , wat van uit een geneeskundig oogpunt het vermoeden eener vergiftiging opwekt en dien ten gevolge het verdere onderzoek des scheikundigen noodzakelijk maakt. De beoordeeling van de, gedurende het leven , aanwezige verschijnselen, waaruit tot eene vergiftiging besloten wordt, de waardering der aan hel lijk gevondene veranderingen, welke mogelijker wijze aan eene vergiftiging haar ontstaan verschuldigd waren, alsmede eene behoorlijke behandeling der organen en stoffen, welke het vergif bevatten konden, ten einde die lot nader onderzoek den chemici ter hand te stellen, behooren allezins tot het gebied des geregtelijken geneesheers; deze zijn daarom in dit handboek toegelicht; van de eigenlijk 'scheikundige bewerking daarentegen, welke wordt toegepast om de aanwezigheid van het gij aan te toonen, is slechts het algemeene, en van de bijzondere soorten, allleen de vergiftiging niet arsenicum, als het menigvuldigst voorkomende, hierin opgenomen, en zulks dan nog alleen met het doel om den geregtelijken geneesheer en regtsgeleerde een denkbeeld te geven van de "taak, die de scheikunde bij een geregtelijk-scheikundig onderzoek te vervullen heeft. Is deze na volbragt, en haar uitkomst den geneesheer medegedeeld, dan eerst treedt deze weder in zijne regten en levert aan de regtbank zijn oor M in ' gegrond op de uitkomsten van het scheikundig onderzoek. Dat eehter de bewerking van het scheikundig gedeelte, in zoo verre dat overeenkomstig de zoo even ontwikkelde inzigten in dit handhoek is opgenomen, door den hooggeschatten vriend en ah.btgenoot des schrijvers, friedr. wohier , goedgunstig is aanvaard, bekent de schrijver hier niet alleen met een gevoel van innige dankbaarheid, maar dit zullen met hem alle lezers den uitstekenden chemicus dank weten. Aan zijne pen zijn wij de §. §. 517—534 verschuldigd. Zoo moge dan dit handboek overal een gunstig onthaal vinden; moge het blijken nuttig te zijn voor artsen en regtsgeleerden, en beiden die inlichtingen geven, welke zij bij de uitoefening van hunne ambtsbetrekhing. van de geregtclijk-geneeskundige ivelenschap mogten behoeven. Göttingen, clen 4 December .1840, Dn. ED. vos SIEBOLD. VOORREDE Van den Vertaler. El Jen iegelijk , die met de vorderingen der geneeskundige wetenschap pen in andere landen, slechts eenigermate bekend is, zal moeten toestemmen dat, hoezeer wij met de meeste derzelve niet alleen gelijken tred houden, maar ons zelfs in enkele derzelve gunstig onderscheiden, in dat gedeelte echter, hetwelk met den naam van geregtelijke Geneeskunde bestempeld wordt, bij voortduring nog verre ten achter staan, en dat hetzelve, wat de beoefening betreft, nog weinig deelneming ondervond. (*) — Terwijl in andere landen, bij name Duitschland, Frankrijk , Engeland en Oostenrijk afzonderlijke leerstoelen zijn opgerigt, om in dezen tak der geneeskundige wetenschap niet alleen theoretisch, maar ook praktisch onderligt te geven, ziet men bij ons in dezen eene laauwheid voortduren, die door niets te verschoonen, ja scherpelijk af te keuren is. Immers toen in het jaar 1841 eene Commissie werd benoemd, teil einde, zoo mogelijk, den allezints verbetering belioevenden toestand der geneeskundige wetten en verordeningen te herzien, was het dien ten gevolge uitgebragt rapport, de tolk van verschillende gevoelens. Hoe uiteenloopende echter deze ook in vele opzigten waren, daarin kwamen zij niettemin volkomen overeen, dat e'n het onderwijs in de geregtelijke Geneeskunde, e'n de betrekking tussclien Regter en Geneesheer het dringendst eene verbetering en regeling vorderden. » De diep gezonken toestand(zoo heette het in het, door de (') Zie hierover Dr. o. h. muller in zijne » Bijdrage over den verachterden toestand der geregtelijke Geneeskunde in NederlandThemis, Regtskundiy Tijdschrift. 1840. blz. 174—303 en 319—357. De uitoefening der geregtelijke Geneeskunde in Nederland, liare gelreken en middelen tot herstel cloor j. c; v. d. ïroecke , Ridder der Orde van den Nederl. Leeuw , Med. Doet. enz. en Mr. V. v, D. ruoecke, Advocaat bij het Provinciaal GeTegtshof in Zeeland , Regter plaatsvervanger bij de Arrondissements-Regtbank te Middelburg; alwaar onder vele andere lezens- en behartingswaardige woorden, alleen van hel" onderwijs der geregtelijke Geneeskunde in ons Yaderland , gezegd wordt, dat hetzelve bij dat aan de Russische Universiteit te Kasan verre ten achteren staat. HH. V hendriks, j. van deen en j. j>. hei je afzonderlijk uitgebragt rapport)» de diep gezonken toestand onzer geregtelijke Geneeskunde, «welke — het grieft ons dit te moeten zeggen, maar het is waar —welke )> naauwlijks dien naam meer verdient, die eene oneer voor de weten» schap is, evenzeer als eene misdaad omtrent de burgers, die — waar »zij nog teekenen van leven geeft, meestal tot niets anders - en wij »moeten het bekennen zelden ten opregte — dient dan tot een speelbal voor de spitsvondigheid der regtsgeleerden en tot bespotting van » de wetenschap evenzeer als van hen die haar toepassen • — de diep » gezonken toestand onzer geregtelijke Geneeskunde — wij zijn er van )> overtuigd kan alleen door eene instelling, gelijk wij ons verstouten ..voor te slaan, verbeterd worden.» (*) Hoe streng dit vonnis ookschijne, wanneer men het gebrekkig onderwijs en de weinige aanmoediging van iStiatswege, door het verzuimen van behoorlijke bepalingen in het Wetboek van Strafregt, waardoor onze wetenschap zich in al derzelver luister zoude kunnen voordoen, in aanmerking neemt, dan zal het bij niemand verwondering baren, dat dezen tak der geneeskunde over het algemeen m ons Vaderland zóó weinig deelneming is te beurt gevallen, zoo weinig bearbeiders en tevens zoo weinig beoefenaars gevonden heeft. Ja, wanneer men de Weekbladen van het liegt openslaat, en daarin ontwaart, hoe er al met de geregtelijke Geneeskunde wordt omgesprongen, dan zal men schaamrood de verklaring moeten beamen, in bovengemeld rapport uitgebragt. (-j-) Vraagt men nu naar de hulpmiddelen die, in onze taal, op dit glibberig en behoudens de eervolle uitzonderingen, algemeen onbekend pad ten dienste staan, dan is de voorraad hiervan even gering als de deelneming en beoefening weinig waren. Behalve toch het uitvoerig (maar daarom ook kostbaar) werk van wijlen den geleerden moll , be& zitten wij geen volledig handboek dat, in elk voorkomend geval,' zoo wel den geregtelijken Geneesheer als den Regtsgeleerde, overeenkomstig de tegenwoordige hoogte der wetenschap, die door de scheikunde voorgelicht, als met reuzenschreden vooruitgaat, ten dienste staat. Om die reden meende ik mijnen kunstbroederen en welligt ook den Rcgtsgeleer- (*) Strikken betreffende de herziening der Geneesk. Wetten en Verardeningen, blz. 100. (f) Jen bewijze dat hier niet te veel gezegd is, verwijs ik naar het antwoord op de Prijsvraag van het ütrechtsch Genootschap getiteld: » De uitoefening der geregtelijke Geneesk. %n Nederland enz. blz. 163. met de Noten: Hz. 164. Noot 1. maar vooral naar bh. 167 Noot 1. alwaar met duidelijke letters te lezen staat: dat in den laatsten tijd (1843) dkie artis periti ter openbare teregtzitting, tot doodbloeding eens pasgeborenen besloten, alleen op grond dat de navelstreng niet toegebonden was, terwijl de inwendige schouwing, gelijk zij zeiven in hun elogium aangaven. niets opleverde wat aan bloedgebrek konde doen denken. Z. Weekbl. van het Regt No. 400. (Ubi testimonia adsunt, non opus est verbis.'!!). den (ofschoon over liet algemeen beter met vreemde talen bekend) geene ondienst te doen, met hen eene Hollandsclie vertaling van het Lehrbuch der gerichtlichen Medicin van Dr. ed. casp. Jac. von siebold aan te bieden. In eene beknopte wetenschappelijke voorstelling bevat het alles , wat de Geneeskundige niet alleen, maar ook de Regtsgeleerde noodig heeft te weten, terwijl eene rijke Literatuur, eene schat van aanmerkingen , aanhalingen en voorbeelden, zoowel den een' als den anderen, in elk voorkomend geval den weg aanwijzen, langs welken hij de welligt benoodigde, breedvoeriger inlichtingen verkrijgen kan. — Gedurende meer dan 18 jaren was het des schrijvers taak, 2 maal s'jaars, zoo aan Medici als Juristen, de geregtelijke Geneeskunde voor te dragen, en wanneer het van den beginne af zijn streven was, deze zijne lessen voor beiden vruchtbaar temaken, wie zal er dan nog aan twijfelen, of hem zulks, vooral in een land als Duitsehland, alwaar de geregtelijke Geneeskunde zoo zeer wordt ter harte genomen, gelukken moest. Niemand zal het voorzeker dan ook ontkennen dat hij de man was , allezints in staat en geregtigd, tot het zamenstellen van een, voor beide faculteiten nuttig Handboek. Hij wilde dit dan ook bestemd hebben tot een trouwe leidsman op beider praktische loopbaan. Den geneeskundige wilde hij daarin herinneren aan de leerstellingen, die hij zich gedurende zijn studietijd liad eigen gemaakt en in zijnen werkkring zoude moeten toepassen, den Regtsgeleerde aansporen om van de hulp des Geneesheers, waarop het Regt aanspraak heeft, gebruik te maken, maar tevens ook den aard en de wijze leeren kennen, waarop hij , des benoodigd, die hulp en dien bijstand in moet roepen. Dit doel heeft de schrijver steeds voor den geest gehad en daarbij de vorderingen deiwetenschap niet uit het oog verloren. In hoeverre de Schrijver aan de behoeften en verwachtingen liebbe beantwoord, laat ik gerust aan het oordeel des bevoegden lezers over, in de vaste overtuiging, dat een iegelijk die dit boek met eenige belangstellende aandacht zal hebben ingezien, het verre van onvoldaan uit de hand zal leggen. En nu de Vertaling? Deze zal wel in het lot van al het ondermaansche, namelijk van n onvolmaaktheiddeelen, ja hier en daar voorzeker wel aan gebreken mank gaan. Het hoofddoel echter terug te geven, hetgeen de schrijver heeft willen zeggen, is zoo veel mogelijk mijn streven geweest. Den beminnaren van Literatuur heb ik gemeend geene ondienst te doen, met eene opgave hierbij te voegen van de geschriften, die in ons Vaderland, de geregtelijke Geneeskunde betreffende, zijn uitgekomen , in zoo verre namelijk, deze ter mijner kennisse zijn gekomen (*), (') Openlijk betuig ilv liier mijnen hartelijkea dank aan den Hoogleeraar G. u. f'. suiuxGAR Ie Leiden voor de vriendelijke en rnime mededeelingen mij in deze gedaan. terwijl ik die in den vreemde, nog na de uitgave van dit werk zijn in het licht verschenen, daarop heb laten volg en. (f) De oveituigmg van tets goeds te willen en de hoop van in eene beboette te voorzien, hebben mij het bewerken veraangenaamd Moet de toekomst leeren, dat ik bovendien nog nut heb gesticht, dan zal het tioet van dezen mijnen arbeid bereikt zijn. Ingen, Mei d8 'n. G. ROMBOUTS. (f) Gaarne had ik de Hollandsche Literatuur op bh. 83 laten volgen. Het 2e -vel was echter reeds afgedrukt, toen ik nog inlichtingen zoekende en wachtende was; om die reden heb ik dezelve, den inhoud van het werk maar vooraf laten gaan. Literatuur. J. Lambregts, Dissert. de vulnere lethali. Lugd. Batav. 1709. J. Hoogvliet, Konst om wonden te schouwen en over derzelver doodelijkheid te oordeelen. Delft 1729. 8. Visitatie gedaan aan liet doode ligcliaam van Jan van Kessel tot Esclien, den llden Augustus 1735 enz. waarbij eene billijke verdediging, welke aan liet oordeel van een ij der zijn vertoonende M. Cuijpers en P. Alderkerk. Dordr. 1737. 8. A. Westerhojf, Dissert. forens, medic. de cadaveribus auctoritate publica lustrandis. Lugd. Batav. 1738. 4. P. Snellen, Dissert. de letliaiitate vulnerum eorumque renunciatione. Lugd. Bat. 1739. B. Idema, Gedagten over liet drijven en zinken der longen van een nieuwgeboren kind op het water. Leeuw. 1739. Vervolg ibid 1739. Narede ibid. 1740. 4. B. Idema, Aanmerkingen op het voorgaande, ibid. 1740. B. Roukema, Natuurlijke stellingen tot betoginge, dat een drijvende long een onfeilbaar teeken is, dat een kindt na de geboorte ingeademd heeft. Leeuw. 1739. J. .ff. Croeser, Kort ontwerp, vervattende de ware oorzaak der eerste inademing enz. Groningen 1740. jB. Roukema, Aanmerkingen op het voorgaande. Leeuw. 1741. J. H. Croeser, Nader betogend berigt der betekenis van een drijvende en zinkende long enz. Groningen 1741. Ger. van Swieten, Commentarii in Ilcrmanni Boerhaave Aphorismos de cognoscendis et curandis morbis. Tom. I (L. B. 1742) §. 150—153, edit. 2dae. L. B. 1745. 4. pag. 219 seqq. H. van Calcar, Diss. sistens quaestionem, au pulmo certum signum infanticidii exhibeat. Harderov. 1750. 4. J. S. Montani, Dissert. de letliaiitate vulnerum. Harderov. 1750. 4. J. Himmelman, Disput, de vulneribus lethalibus. Harderov. 1753. A. Titsingh, Heelkonstige verhandelingen over de wonden en het wondschouwen. Amsterdam. 1757. 8. Jiieronym. David. Gaulii, Institutiones Pathologiae medicinalis (Lugd. Batavorum 1758) §. 883, edit. 3tiae Leidae 1781.8. pag. 568. A. van de Laar, Dissert. de pulmonum innatatione vel subsidentia infantis recens nati. L. B. 1759. 1 E P. van Visvliet, Specimen juridicum sisteus casus quosdam, iu quibus scientia medica jure consultis est necessaria. Lugd Bat 1760 4 Vertoog over de wonden welke volstrekt uit hunnen aard, en toeval' lig clooaelijk zijn. Franek. 1762. 8. Rechtsgeleerde verhandeling over de noodzakelijkheid van het schouwen van doode ligchamen en wat daaromtrent moet worden in acht ee nomen. Amst. 1772. 4. 6 P Camper Geregtelijke en ontleedkundige Verhandeling over de teekenen van leven en dood bij nieuwgeboren kinderen. Leeuw. 1774. C. J. Huart, Korte verhandeling over de heelkundige berieten in twee deeltjes verdeeld; het eerste, hoe men over de doodelijkheid' deiwonden oordeelen zal- het tweede, van zekere ziektens en bijzondere 1774 8.' Waal'°Ver gt der HeeImeesters Seeiscl" wordt. Mechel. Verhandehng over een ontleedkundig geschil tot de rechtsgeleerdheid betrekkelijk, waarin de grondregelen, om, op het aanschouwen van een hangend gevonden dood hgchaam, de kenmerken van zelfmoord van die van manslag te onderscheiden, ter nedergesteld worden. Uit het riansch door J. Ie Roij. Amst. en Middelb. 1775. 8 A. J. Deiman, Dissert. philosoph.-juridica, de mitigatione poenarum ob diversum reoruni temperamentum. Lugd. Bat. 1796. 4 R !!""Se' Zakboek voor Genees- en Heelmeesteren, bij het geregtelijk schouwen van lijken. Uit het Hoogd. Haarlem 1803. 8 A. J. Roelvrnk, Dissert. de renunciatione lethalitatis vulnerum, ad ceitum dieium numerum non adstringenda. Groning 1811 8 ad Rhfn mfl SpCCimen de Plllmom,m docimasia hydrostatica. Traj. G Coelen, Specimen de distinctione laesionum quoad lethalitatem, m loro utilissima. Traj. ad Rhen. 1814. 4. A. van Gennep, Specimen de infanticidio. Leidae 1814 4 M van der Meersch Bosch, Handleiding tot de geregtelijke Geneeskunde. Met eene plaat. Amst. 1814. 8. § J J. B. Metzger, Geregtelijke Geneeskunde j naar het Hoogduitsch door "■ ®- a. Linden, 's Hage 1815. 8. G. Engels, Dissert de morbis simulatis. Groning. 1822 8 C J. van Heusden en A. J. M. van Heusckn, Regtskundige opmer- Tz;r,sr£uArrn ,er Wdedin5 ™ °™r 4» 6. G Bakker , Specimen sisteus momenta quaedam Medicinae forenMS 'J r°S'a,Ct observatione recentiori illustrata. Groning. 1825. 8. A. Moll Leerboek der geregtelijke Geneeskunde, voor Genees- en Regtskundigen. Arnhem. 1825 en 1826. III Banden 8. A. Moll, Geregtelijke Geneeskunde, — Kindermoord — verdrinken van het kind in hel vruchtwater; in Moll en van Eldik, Practisch Tijdschrift voor de Geneeskunde enz. Supplem. Bd. VI. St. I. blz. 73 en vervolgens. Orjila, Lessen over de Scheikunde, toegepast op de practische en geregtelijke Geneeskunde, verkort medegedeeld. Uit het Franscli door K. Meijlink. Amst. 1829. 8. J. W.E. ds Man, Verloskundig-geregtelijke pleitrede, gehouden voor de Correctionele Regtbank te Sneek. 1829. J. A. Jorritsma, Beoordeeling van de verloskundige geregtelijke pleitrede van J. TV. E. de Man. Amst. 1830. 8. A. H. Vaders, Specimen medico-forense de docimasia pulrnonali et respiratione. Traject, ad Rhen. 1833. A. Potgieter, Bijdrage tot de geregtelijke Geneeskunde. Leijden 1834.8. C. H. Perk, Pleitrede bij het Hof van Assises der Prov. Noord-Holland en Utrecht, voor Elias Koster , naar gemeld Hof verwezen. Amst. 1837. 8. A. L. Land, Handleiding bij het geregtelijk-geneeskundig onderzoeken van lijken. Leeuw. 1838. J. P. Heye, Tijdschrift, Wenken en meeningen omtrent Geneeskundige Staatsregeling en Algemeene Geneeskunde, enz. 1838 en v. v. (onderscheidene kleine stukken.) C. G. Ontijd, Verhandeling over den Zelfmoord. s'Gravenhage en Amst. 1839. A. H. Gouwe en M. Lusink, De geregtelijk-genees kundige gronden ter vrijspraak van D. B. beschuldigd van kindermoord getoetst. Amst. 1840. A. Moll, Tijdschrift voor de Staats-Geneeskunde, 1 St. (Jan. en Febr.) Arnhem. 1843. (met vervolg van Dr. IVehlhury.) J. C. v. d. Broecke en Mr. P. H. v. d. Broecke, De uitoefening der geregtelijke Geneeskunde in Nederland — hare gebreken — middelen tot herstel van dezelve. Utrecht 1845. 8. Handleiding tot de geregtelijke lijkschouwingen met een kort begrip der geregtelijke Geneeskunde door Dr. A. C. Bock, met platen. Amsterdam. 1845. 8. Nolthenius. Dissert. medico-juridica de poenis. L. B. 1846. J. Teixeira de Mattos, Specimen medicum continens nonnullas observationes et quaestiones medico-legales. Amstel. 1846. 8. TI, J. Thijssen, Ligchamelijke oorzaken, welke de toerekening van daden wegnemen of verminderen. — Brandstichting-zucht. — Wat behoort over dit geheele onderwerp in een Wetboek van Strafregt bepaald te worden; in Bijdragen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving. V. D. No. 4 blz. 461. v. v. H. J. Thijssen, Geregtelijke Geneeskunde, Brandstichting-zucht ii verband met geslachts-ontwikkeling. (s. a et 1.) G. Vrolik, Het indruksel, dat door de koord aan den hals bij gehangenen verwekt wordt, als onzeker kenteeken van den aangebragten dood beschouwd (s. a. et 1.) G. II. Muller, Over den verachterden toestand der Geregtelijke Geneeskunde in Nederland; in Themis, Regtskundig Tijdschrift Langer, Prof. Dr. Leop, die Korperverletzung und die Tödtung, nach dem Geiste d. Oesterr. Gesetze, gerichts-arztl. im Allgem. dargestelt, u. z. Besprechung d. Reclitsgelehrten und Aerzten Österreichs vorgelesrt. er 8. Gratz. 1845. Schurmayer, Dr. J. II. gerichtl. medic. Klinik oder pract. Unterricht zur Untersuchung und Begutachtung gericlit.-med. Falie, gr. 8. (nebst. 3 Steindructaf.) Karlsruhe 1846. Schaper, Dr. C. W. L. Reg. u. Medic.-Rath, Bei trage zu der Lehre von der Arsenik-Yergiftung, gesammelt am Krankenbett und in dem Gerichtshofe, gr. 8. Berl. 1846. Engel, Dr. Jos. Anleitung zur Beurtheilung der Leiclien-befundes. gr. 8. Wien 1846. Hubener, (Dr. Ernst Aug. Ludw. pract. Arzt zu Heide in Norderditmarschen), die Kindes-tödtung in gerichts-arztlicher Beziehung. gr. 8. Erlangen 1846. G. Bergmann, Lehrbuch der Medicina forensis fur Juristen. Braunschw. 1846. 8. Dr. •/. C. A. Heinroth, gerichts-artztliche und privat-Gutachten , hauptsachlicli in Re treil' zweifelhafter Seelenzustande. Gesammelt und herausgegeb. von Dr. jur. Herm. Theod. Schletter, nebst einer biographische Skizze des Verf. von Dr. Med. Eerd. Mor. Aug. Querl. gr. 8. Leipzig 1847. Manuel Complet de Medecine legale par J. H. Briant, 4. edit. Paris 1846. 1. vol. gr. 8. (De waarde van deze 4e uitgave is nog verhoogd, doordien de schrijver den inhoud verrijkt heeft met een: »Traite' elementaire de Chimie légale van den Hoogleeraar Gaultier de Claubry). Manuel de la cour d'assises dans les questions d'empoisonnement. par Jules Barse Paris. 1. vol. in 12. (bevattende eenige onuitgegevene stukken van Orjila, over verschillende onderwerpen, de geregtelijke Geneeskunde betreffende]. I N LEIDING. 5- *• De Regtswetensc/iap en de Heelkunde behandelen een en hetzelfde onderwerp, namelijk den mensch. Gene beschouwt hem in zijne verhouding tot de gansche menschelijke zamenleving, de maatschappij, den staat, welke zonder bepaalde verordeningen en instellingen, over welker opvolging de regtspleging te waken heeft, niet kan bestaan. De Heelkunde daarentegen is op het ligchamelijk welzijn, de gezondheid des individu's bedacht, waarborgt dezelve, en tracht haar daar, waar zij gestoord is, weder te herstellen. Tot dit lxooge doel moeten drie praktische hoofdtakken medewerken, namelijk de Geneeskunde in eenen naauweren zin, of de zoogenaamde inwendige heelkunde, de eigen lijk gezegde heelkunde (Chirurgie) eu de Verloskunde. Aanm. Over het juiste begrip van het regt en deszelfs ontslaan onder onbeschaafde volken vergelijke men de voortreffelijke uiteenzetting in mënde's Uitvoerig Handb. der geriehtl. Medic. Ie D. Leipz. 1819 8. ])!/.. 0. 5- 2. Tei bereiking van liet doel, dat aan de Geneeskunde is toevertrouwd , moet de geneesheer met de geheele menschelijke natuur, zoo wel in haren gezonden, regelmatigen, als in haren ziekelijkenvan de norma afwijkenden toestand naauwkeurig bekend zijn: de Anatomie , Physiologie en Pathologie geven hem hiertoe de vereischte gelegenheid ; hij moet de kunst verstaan, ziekten te genezen (Therapie), en uit dien hoofde met de geneesmiddelen, benevens hare wijze van werken behoorlijk vertrouwd zijn: de voorbereidende wetenschappen, als Natuurlijke historie, en voornamelijk Botanie, Chemie en Pharmacie staan hem hiertoe ten dienste. De geneesheer is derhalve in het bezit van alle die kundigheden, welke op de gansche natuur in het algemeen, maar voornamelijk, op den gezonden en ziekelijken staat des menschen betrekking hebben. Aam. De Encyelopsedie der geneeskundige wetenschappen, verdeelt deze zelve met alle legt, in voorbereidende, natuurkundige in eenen engeren iin, en in geneeskundige hoofdwetenschappen. De eerste omvatten de Physica , Chemie, Botanie en Zoölogie, de laatste de Anatomie, Physiologie, PathuWie, Therapie, Chirurgie en Ars obstetricia of Verloskunde. §■ 3. Dikwijls echter heeft de Regtspleging, ter handhaving harer instellingen, en ter beslissing in yele haar voorkomende regtszaken ophelderingen noodig, welke alleen de geneesheer geven kan, in zoo verre deze zich, ten behoeve van het aangewezen doel zijner wetenschap , met de natuur des menschen, zijne ligchamelijke en geestelijke eigenschappen, alsmede met zijne betrekkingen tot zich zei ven en de buitenwereld', op het naauwkeurigst heeft vertrouwd gemaakt. Op deze wijze is er eene nieuwe tak der geneeskunde ontstaan, welke slechts aan de regtswetenschap hare vruchten geeft, namelijk de geregtelijke geneeskunde, Medicina forensis. Aanm. Eene andere geneeskundige wetenschap, die wel is waar den staat evenzeer ten dienste is, doch met de geregtelijke geneeskunde volstrekt niets gemeen heeft, moet van deze laatste naauwkeurig gescheiden worden; ik bedoel de geneeskundige politiewetenschap, Politia medica. De taak van deze bestaat alleenlijk in het handhaven der maatregelen voor de algemeene gezondheid. 't roeger had deze scheiding geene plaats, maar werden beider leerstellingen door de andere schrijvers bij elkander gevoegd, tot dat TEiciiMEiJEa (1722), alberti (172-5) enz., in hunne handboeken voor de geregtelijke geneeskunde, hetgeen tot de geneeskundige policie behoorde, weglieten en aan deze laatste naderhand door het klassiek werk van J. ï. fkank over de geneeskundige policie (1779) het ware standpunt werd aangewezen. Wilde men beide wetenschappen onder éénen naam brengen, dan zoude deze Staats-geneeskunde, Medicina publica of politico-forensis lieeten , maar dan ook weder in de beide opgegevene onderdeelen te scheiden zijn. 5- &• De geregtelijke geneeskunde, door de behoefte van het regt te voorschijn geroepen, kan beschouwd worden, als de inhoud te zijn van de noodige kennis en vaardigheid, alsmede der voorschriften, en lioe die moeten worden toegepast, om twijfelachtige regtszaken, op het gebied der natuur en heelkunde op te helderen en te beslissen. De laatste moet de regtswetenschap zelve geven, de eerste daarentegen kiemen alleen op geneeskundigen bodem, en kunnen slechts op dezen gedijen. Aaiw. Hoezeer men zich ook beijverd heeft, onze wetenschap met verschillende namen te bestempelen, zoo blijft toch die van » geregtelijke geneeskunde," de beste en ook de meest algemeen aangenomene, welke zij overigens -aan joh. «oiw te danken heeft. Zie zijne Medicinae forensis Specimen. Lips. 1690. benevens : De Officio medici duplici clinici nimirum ac forensis. Lips. 1704. 4 en aldaar blz. 532: »Legum peritia sociam et adjutricem fidam sibi, sacro quasi foedere, in jure dieendo , jungit medicinam , ex quo utriusque connubio Scientia prodit Mcdico-lerjalis , seu Medico-forensis." — Andere benamingen zijn : Medicina critica seu decisoria (ajoukn) , Jurisprudentia medica (albebti) , gerichtliche Anthropologie (hebenstkeit) , gerichtliche Semiotik (plenk) , gerichtliche Physik (mosï) , medicinische Hülfskunde de. Rechts (mesde). — Behartiging verdient, hetgeen door HEHKE in zijn Handboek der geregtelijke geneeskunde, 10e druk Berl. 1841. 8. $. 2. blz. 2. over de voorkeur der benaming » gerichtliche Medicin" gezegd wordt. §■ Alle de onderdeden nu, waaruit de Geneeskunde in den uitgebreidsten zin bestaat ($ 2), en waarmede de arts ter bereiking van zijn doel bekend is, leveren hunne bijdragen tot de geregtelijke geneeskunde , daar de verschillende regtszaken, waarbij hunne hulp wordt ingeroepen, zich nu eens tot dit, dan weder tot een ander deel der geneeskunde betrekking hebben. Alzoo zoude men eene geregtelijke Pathologie, Chirurgie, Verloskunde, Chemie enz. kunnen aannemen, naarmate de eene of andere tak der geneeskunde ter toepassing op de regtspleging wordt aangewend. Alle deze afzonderlijke deelen zijn slechts bouwstoffen voor het geheel: de in de meest mogelijke orde te zaamgevoegde, ten dienste der regtsbedeeling bewerkte, afzonderlijke takken der geneeskunde, stellen de in §. 4. beschrevene wetenschap daar. Aanm. Het verstrekt der geregtelijke geneeskunde tot groot nut, wanneer enkele hoofdstukken in bijzondere geschriften behandeld worden, zoo als zulks vroeger door verscheidene schrijvers werd gedaan. Een volledig systeem der Med. for. kan echter zulk eene verdeeling niet volgen, dewijl daardoor alle orde verbroken, bouwstoffen welke bij elkander behooren, gescheiden, en vele zaken op verschillende plaatsen herhaald zouden moeten worden. §. 6. Uit al het in de vorige §. opgegevene blijkt, dat de geregtelijke geneeskunde geenszins als een nieuw vak kan beschouwd worden, maar veeleer in de afzonderlijke deelen der geneeskunde reeds bevat is. Slechts de zamenvoeging van alles, wat uit het gebied der gansche geneeskunde, tot opheldering van twijfelachtige regtszaken dienstig is, heeft haar het eerst tot wetenschap verheven: daar zij zich echter, wat haar doel betreft , alleen naar de behoefte van het regt regelt, zoo heeft dit laatste ook in zoo verre deel aan hare volmaking, als zij de wijze bepaalt hoe gene praktisch werken moet, en de toestand der regtsbedeeling zelve, op hare meerdere of mindere werkdadigheid den grootsten invloed uitoefent. Zelfs op de rangschikking van den inhoud der geregtelijke geneeskunde , werkt de regtspleging beslissend, naardien deze de onderwerpen opgeeft, waaromtrent zij ophelderingen noodig heeft, alvorens in staat te zijn een regterlijk vonnis te vellen. Aanm. Voortreffelijk schildert eoiin t. a. p. de geregtelijke geneeskunde als eene: »Scientia reipublieae maxime fructuosa et necessaria in causis undique olmis ae yaiii generis, qnas medico non audito dirimere detrectat nomopUylax, t lpiano aliove justitiae antistite peritior ac perspicatior." 5-7. Daar nu de regjspleging van den geneesheer in twijfelachtige, gewigtige gevallen, zulk eene uitspraak vordert, dat zij daardoor geregtigd wordt verder oordeel te vellen, zoo moet zulks den geneesheer zeiven dringen, den regtsgeleerde op zijne vragen duidelijk en ondubbelzinnig antwoord te geven, overeenkomende met de vorderingen en het daardoor bereikte standpunt der wetenschap. Hypothetische opgaven en nietbewezene gevolgtrekkingen kunnen den regter geenszins bevredigen, en verzwakken het vertrouwen, hetgeen deze op de uitspraak des geneesheers stellen moet. Daarom is liet dure pligt des laatsten, de geregtelijke geneeskunde zooveel mogelijk op de hoogte van volkomenheid te houden, voortdurend aan hare verdere volmaking te arbeiden, de in haar bevatte leerstellingen op nieuw te toetsen, ja zelfs te wijzigen naar het standpunt dier afzonderlij kc takken der geneeskunde, welke voor de geregteï'jke geneeskunde vruchtbaar zijn. Nimmer kan alzoo deze laatste wetenschap als geheel gesloten beschouwd worden, daar iedere nieuwe ontdekking in de geneeskunde op haar invloed heeft, en de bestaande regtskundige stellingen kan veranderen. Daar echter in den laatsten tijd, deze stellingen in eene sijstematische orde zijn zamengevoegd, gegrond op de behoefte van het regt, zoo is de beoefening der geregtelijke geneeskunde voor den arts allezins gemakkelijk gemaakt, naardien hij nu naauwkeurig bekend is, met hetgeen de regtsgeleerde van haar vordert. Aam. Dikwijls kan de beslissing der vraag, of deze of gene leerstelling geschikt is, om in de geregtelijke geneeskunde opgenomen te worden, voor den arts eene proefsteen rijn, voor derzelver ontegenzeggelijke juistheid. Zulk eene leerstelling jian alleen dan als lijp beschouwd worden, wanneer de geneesheer de resultaten zijner nieuwe ervaring of ontdekking, op de aan hem gerigte regtsvraag over dat onderwerp , toepassen kan. S- 8. De oorsprong der geregtelijke Geneeskunde is verre van zeer oud: langzamerhand is zij uit de aanwending van geneeskundige kennis en opheldering bij het regt ontsproten, en haar eerste ontstaan hangt naauw met den tijd, waarop de behoefte aan ondersteuning van de zijde des geneesheers voor het regt het eerst gevoeld werd, te zamen. Van de geneeskundigen zeivenkonde, zoo als gemakkelijk te begrijpen is, de medicina forensisniet uitgaan: eerst op begeerte van regtsgeleerden, bood zij dezen denoodige hulp, en bragt zij langzamerhand die leerstukken uit hare wetenschap tot een geheel, welke in twijfelachtige regtszaken tot opheldering strekken konden. Beslissend voor het eerste te voorschijn treden der geregtelijke geneeskunde, moet echter de, door keizer karel V, in het jaar 1532 bekend gemaakte lijfstraffelijke regtspleging. Constitutio criminalis Carolina, beschouwd worden, als zijnde bij deze uitdrukkelijk voorgeschreven , dat in vele gevallen het oordcel van zaakkundige geneeslieeren, wondheelers en vroedvrouwen ter verdere regterlijke beslissing volstrekt noodzakelijk was. Voor een ruimer overzigt van hare geschiedenis, moet derhalve het opgegeven tijdstip als het middelpunt beschouwd worden, en niet alleen de voorafgegane eeuwen, maar ook de daaropgegevulgde nader worden toegelicht. Aanm. Ofschoon voor de geschiedenis van ieder vak eene bijzondere studie noodig is, en deze vooraf bekendheid met het vak zelve vooronderstelt, zoo kan echter bij de geregtelijke geneeskunde hierop eene uitzondering gemaakt worden. Van den eenen kant is voor den beginnenden arts de leer der geregtelijke geneeskunde niet nieuw ($. 6) , en is hij uit dienhoofde ook met hare geschiedenis niet onbekend; van den anderen kant echter leidt een kort historisch overzigt tot de juiste kennis van het standpunt, hetwelk dat vak tegenwoordig inneemt, en vertoont hem hetzelve in een behoorlijk licht. §. s. Bij de oudste volkeren mist men alle toepassing der geneeskunde op twijfelachtige regtszaken: de weinige sporen van ondersteuning, die den staat, in een geneeskundig opzigt, werd verleend, strekken zich slechts uit tot het vaststellen van zekere gezondheids-maatregelen, die door beroemde wetgevers des ouden tijds werden daargesteld. Vergelijkt men de Mosaïsche instellingen, dan blijkt hieruit, dat hare vervaardiger niet geheel en al van geneeskundige kennis was ontbloot. Aan eène toepassing derzelve tot opheldering van twijfelachtige regtszaken kan echter niet gedacht worden. Daarbij stond de geneeskunde bij deze oude volkeren- nog op zulk eenen lagen trap, dat zij naauwelijks in staat was, aan de dringendste eischen, haar door het regt somwijlen ter opheffing van deszelfs twijfel gedaan, te voldoen. Aam. Het waren onder anderen 5. B. mozes 32 H. 13—21 slechts de zoogenaamde Oudsten , die over de beschuldiging Tan niet aanwezigen maagdelijken staat moesten oordeelen. Z. MICHAëlIS Mosaïsch regt Ie D. blz. 237. — Priesters waren in liet bezit van geneeskundige kennis, welke zijAvel eens tot handhaving der gezondhcids-policie aanwendden (3e B. mozes 13 H. 2 en volgg.), nergens echter vindt men bewijzen dat zij deze aan de beslissing van regtszaken hebben dienstbaar gemaakt. Ook kan bij de Israëliten nergens het geringste spoor van kennis van den bouw des menschelijken ligchaams worden aangewezen, ja zelfs werd niet eens eene beschouwing van dood gevondene ligchamcn daar, waar zij zoo voor de hand lag, voor noodzakelijk gehouden. Vergel. 4e B. mozes 35 H. 16 en volgg. §■ 1». De hoogerc trap, waarop de geneeskundige wetenschappen bij den frr-iek stonden, deed veeleer eene geregtelijke geneeskunde verwachten. U1 '"derdaad, door Grieksclie geneeslieeren zijn leerstellingen bewerkt, waarvan men zich bij geregtelijke vonnissen met veel nut had kunnen bedienen: het geheele regtswezen was echter bij hen van dien aard, dat opheldering door zaakkundige geneeslieeren geheel onnoodig scheen, en bovendien was een lijk bij hen zoo heilig, dat er aan eene schouwing of nader onderzoek niet te denken viel, en hierdoor reeds een allerbelangrijkst deel der geregtelijke geneeskunde niet konde worden toegepast. Hieruit volgt dus, dat bij den Griek uit den toestand hunner geneeskunde eene geregtelijke geneeskunde had kunnen geboren worden, wanneer de aard hunner geregtelijke instelling, de behoefte daaraan had kenbaar gemaakt. Aanm. Tan de geneeskundige 6cliriften der Grieken, welke de geregtelijke geneeskunde hadden kunnen begunstigen, noemen wij van de geschriften van hippocrates slechts de kleine verhandeling: » De his, quae ad virgines spectant (Ed. Küiin 5 tom. II. P. 526), bevattende eene belangrijke bijdrage over den invloed der afwijkingen in de Menstruatie op het zieleleven der jonge dochters; een geschrift, dat in den lateren tijd op de ontwikkelings-ziekten, allezins toepasselijk gebleven is. Even gewigtig, konde het reeds door galenus gekende verschil in kleur bij de longen van niet en al geborene dieren op regtszaken worden toegepast. Z. de usu partium lib. XY. C. IY. (El), küiin , vol. IY. p. 242). Daarenboven heeft galenus een kleine verhandeling geschreven: » Quomodo morbum simulantes sint deprehendendi." (ib.: vol XIX. p. 1. slechts voor het gerigt werd het getuigenis des geneesheers niet verlangd, waarover men mende t. a. p. Ie D. blz. 51 na kan slaan , waar met voorbeelden uit redenaars wordt aangetoond, dat het geneeskundig onderzoek in gevallen , waar het aangewezen was, onnoodig werd geacht. §■ it. Ook bij het oude Rome was de toepassing der geneeskunde op het regt niet bekend: eensdeels bleef de geneeskunde zelve, in hare hoogere beteekenis aan de Ro7tieinen vreemd, naardien slechts slaven en verachte ingedrongene vreemdelingen haar uitoefenden, zoodat Rome wel geneeslieeren, maar geenszins Heelkunde in den hoogeren zin bezat, anderdeels stond het gansche Romeinsche regtswezen, de ontwikkeling der geregtelijke geneeskunde in den weg: bij de Romeinen was het lijfstrafFelijk-niet van het burgerlijk regt gescheiden, zoo als bij ons.er had slechts eene aanklagt, maar geenszins een openlijk onderzoek van de zijde van den staat plaats, (*) waardoor alleen reeds elke ge- (*) By de Romeinen was elk regtsgeding slechts op eene aanklagt gegrond en dus een strijd tusschen de beide partijen , zonder dat de staat een onderzoek daaromtrent in het werk stelde. Ieder der partijen bragt izijne verdedigingsmiddelen bij , en het was lij dergelijke gelegenheden dat de redenaars gelegenheid vonden hunne krachten te meten. Zij vielen eikanderen met de wapenen der welsprekendheid aan , als geoefendo kampvechters. Bij hunne verrassende wendingen en geestige uitvallen, bij het kunstig stemmen der hartstogten tot droefheid of blijdschap, tot medelijden of verontwaardiging claclite aan geregtelijke geneeskunde werd onderdrukt. Ook bij hen bestond diezelfde eerbied voor den doode, en wanneer grümer beweert, dat er bij de Romeinen werkelijk, in enkele gevallen eene geregtelijke lijkschouwing heeft plaats gehad, dan berust dit beweren op eene verkeerde uitlegging der daarop doelende plaatsen. Later onder het keizerrijk, verkreeg de geneeskunde wel is waar een geheel ander aanzien; de stand harer beoefenaars werd meer en meer geacht, en in alle groote steden des rijks, gaven de voornaamste onder hen geregelde lessen (Archiarii populares): van eene toepassing echter der geneeskunde op het regt was nog geen spoor voorhanden. Aanm. De plaatsen uit welke gruner tot eene geregtelijke lijkschouwing tij de Romeinen besluiten wil, heeft hij in metzger's Systeem der geregtelijke geneesleer, 4e uitg. Koningsb. en Leipzig 1814. 8. blz. 4 noot van blz. 5. uiteengezet. Bij eene nadere beschouwing echter is de dwaling spoedig op te merken. §. 12. Eenen gewigtigen invloed op de aanstaande uitoefening der geregtelijke geneeskunde, hadden de wetsbepalingen van Keizer jcstikiaktis (527—565 na Chr.), welke, zelf een geleerde, de noodzakelijkheid eener naauwkeurige schifting inziende, de kundige regtsgeleerden van het Oosten tot zich riep, om die regtswetten te vervaardigen, welke nog heden ten dage voor hoofdbronnen van het Romeinsche regt gehouden worden. In vele der in deze voorkomende bepalingen, is de invloed van natuur- en geneeskundige kennis niet te loochenen, en ofschoon er ook in de wetboeken van justiniartjs geene uitdrukkelijke bepalingen aanwezig zijn, volgens welke aan geneeskundigen een onderzoek op hun gebied opgedragen, cn hun oordeel daarover verlangd werd, en bijgevolg eene eigenlijke geregtelijke geneeskunde onder duidelijken vorm niet is aan te wijzen, zoo staan ecliter vele verordeningen in zulk een naauw verband met geneeskundige ophelderingen en grondstellingen, dat het meer dan waarschijnlijk wordt, dat geneeskundigen om hunne beslissing zijn aangezocht. Aanm. Uitdrukkelijk wordt in de Justiniaansche wetboeken, het onderzoek door vroedvrouwen ter ontdekking van zwangerschap Dig. lib. XXY. tit IV. » de inspiciendo ventre custodiendoque partu" voorgeschreven ? gelijk ook de vroedvrouw doorgaans onder het geneeskundig personeel gerekend wordt. Dig. lib. L. tit. XIII. Maar ook in andere gevallen werden voorschriften gegeven, welke slechts door geneeskundigen konden worden ten uitvoer gebragt. Het bestaan eener geregtelijke geneeskunde kan wel niet bewezen worden, maar een dienstbaar maken zagen en hoorden de regt er s met opgetogen en verdeelde gemoederen. Zij genoten den wellust der kunst, maar verloren de koude regtsvraag uit het oog. Z. de uitoefening der geregtelijke geneeskunde in Nederland. Uitgcg. door het Prov. Utr. Genootschap, blz 27. Eene prijsvraag beantwoord door Dr. j. j. c. v. d. broegke , Ridder enz., en Mr. ph. v. d. bhoecke advocaat enz. y cn door bovengenoemd genootschap bekroond. Yert. van geneeskundige kennis aan het regt, heeft zeker plaats gehad. — Zie randectae medicae sive suecincta explicatio rerum medicarum in institutionihuii digestis novellis obviarum, Seripsit v. chr. gbuseb Jen. 1800. 8. — Teel -vollediger zijn de » Beitrage zur Geschiehte der geriehtlichen Medicin aus den Justinianeischen Kechtssammlungen." Ton g. a. von deb ffobdteï, Wurzb. 1838. 8. §. ts, Bij de oude Duitsche volken treft men insgelijks, na de invoering van het Christendom sporen aan eener geregtelijke geneeskunde: zoo werd dc bloedwraak afgeschaft, de instelling van de zoogenaamde boete, in hare plaats gezet, en deze laatste bepaald naar gelang van de beleediging waaraan men zich had schuldig gemaakt; zoo regelde zich de straf bij mishandeling eener vrouw aangedaan, naarmate zij zwanger was, de vrucht daarbij iets geleden had enz., en moest dien ten gevolge in alle deze gevallen het oordeel van zaakkundigen worden ingewonnen. Ook in de verhouding van kinderen tot hunne ouders, hadden er na de invoering van het Clnistendom veranderingen plaats, welke voor eene trapsgewijze ontwikkeling der geregtelijke geneeskunde gunstig waren: de kinderen werden onder de bijzondere bescherming van den staat gebragt, daardoor gaven geheim gchoudene verlossingen, kindermoord en dergel. gelegenheid tot een onderzoek door deskundigen, en in de Bambergsche lijfstraffelijke regtspleging, de grondslag der latere Carolma zijn reeds voorschriften opgenomen, welke "in de opgenoemde gevallen het onderzoek door deskundigen gebieden. Aanm. Zoo schrijft de wet der Alemannen in de zesde eeuw, hij verwonding, de noodzakelijkheid eener geneeskundige verklaring voor. Z. geobgisch Corp. jur' gennanic. antiq. Hal. Magdeb. 1738 4. p. 233. Tergel. ook mende t. a. p. Ie D. blz. 70. »Die Gesetzgebung unter dem Einflusse der Christlich-Geistlichen Gewalt." §■ Als eigenlijke grondslag der geregtelijke geneeskunde, moet de lijfstraffelijke regtspleging van keizer karel V. beschouwd worden (1532); naardien in dit wetboek reeds op verscheidene plaatsen het oordeel van geneesheeren, wondheelers en vroedvrouwen wordt voorgeschreven, alvorens het regterlijk vonnis konde geslagen worden. Een geneeskundig onderzoek moest bij verwondingen en doodslag, na geheim gehoudene verlossingen en kindermoord, na afdrijving der vrucht, na liet toebrengen van schade aan de gezondheid door toegediende geneesmiddelen, worden ingesteld. Door deze bepalingen v«kreeg de geneeskunde ten volle deel aan de handelingen des regters, naardien zij de tot haar gebied behoorende, maar voor den regtsgelecrde duistere vragen, ten behoeve des laatsten, om verder voort te kunnen gaan oploste, maar tevens den geneesheer aanspoorde, de hem voorgelegde vragen aan een afzonderlijk onderzoek en omwerking te onderwerpen, ten einde des gevorderd den regtsgeleerde op de best mogelijke wijze te kunnen inlichten. Aanm. De Constitutie) criminalis Carolina is oorspronkelijk de bijzondere arbeid van eenen Bamberg's geheimraad, Vrijheer JOIIANN von SCHWARZENBERG. Zij Terscheen het eerst in 1507 als lijfstraffelijke instelling voor Bamberg door den toen levenden Prins-bisschop georg bekrachtigd; in 1516 deden de Markgraven georg en CA.SIMIR van Brandenburg haar als Provinciale wet, onder den naam van Brandenburg''s lijfstraffelijk regt in hunne vorstendommen bekend maken. Toen eindelijk na vele beraadslagingen en zwarigheden op de, in de jaren 1521 , 1529 en 1530 gehoudene rijksdagen, tot de verbetering van het duitsche regtswezen en het daarstellen van een algemeen strafwetboek besloten werd, werd het Schwarzenbergsche ontwerp ten grondslag gelegd, daarin eemge veranderingen gemaakt en zoo in 1532 op den rijksdag te Hegensburg tot rijkswet verheven. Z. G. w. uöllMER, Handbuch der Literatur des Criminalrechts. Götting. 1816. 8. blz. 40. — Artikels der Carolina , waarbij het toevoegen van geneeskundigen, enz. verlangd werd, zijn onder anderen: 35, 36, 131, 132, 133, 134, 147, 148, 149. — Aan geneeskundige Commentarii van de Carolina, en van enkele van hare artikelen heeft het niet ontbroken : Vergel. M. ALBERTI, Commentatio in C. C. C. medica Hal. 1739. 4. Enkele artikels voornamelijk 147 en 149 hebben GOELIKE (Med. for. Francof. 1723.4.), held, SPRENGEL en and. trachten toe te lichten. §• 15. Eenen grooten invloed op de verdere ontwikkeling der geregtelijke geneeskunde en hare toepassing op regtszaken oefende de belangrijke zorg uit, die in de zestiende eeuw aan de volmaking der ontleedkunde besteed werd. De afkeer, ja zelfs het vroeger aanwezig verbod om lijken te ontleden, verdween langzamerhand, en al is het dan ook dat door de Carolina, de geregtelijke lijkschouwing nog niet ingevoerd was, zoo gaf toch, het in dezelve voorgeschreven onderzoek van verwondingen , aanleiding genoeg om door het ontleden van lijken nadere ophelderingen te verkrijgen, waarvan het groote nut door de bijzondere beoefening der Anatomie in bovengenoemde eeuw, zoo voortreffelijk was voorbereid. Reeds in het midden der 17e eeuw zijn dientengevolge lijkschouwingen ten behoeve van de regtspleging in gebruik geweest, en de eerste sporen hiervan op het einde der 16e reeds aan te wijzen. Aanm. Wanneer A. paré (1575) in zijn werk «Des rapports" etc. (Zie volg. §.) schuim in de longen , bij een spoedig na deszelfs dood geopend kind, bij overigens gezonden toestand der ingewanden, als een teeken van eene , van buiten aangebragte verstikking opgeeft, dan scliijnt dit beweren op eene werkelijk plaats gehad hebbende lijkopening te duiden. Ook heelt fori. fedeliS (1602) reeds bij vergiftiging de lijkopening aanbevolen (lib. IV. c. III p. 580. edit. Ijps). Zeer duidelijk echter werd door GOTTFR. "VVELSGïi in zijn Rationale vuln. lethal, judicium etc. Lips. 1660. 8. c. XV. p. 139. de noodzakelijkheid van lijkopeningen bij geregtszaken aangetoond. $. 16. Als wetenschap trad de geregtelijke geneeskunde eerst in het begin der 17e eeuw op, naardien de geneesheeren vooraf duidelijk bekend moesten zijn, met hetgeen in een praktisch opzigt van hen gevorderd werd. Nu echter eenmaal de wetboeken hadden te kénnen gegeven, dat het regt, geneeskundige ophelderingen noodig had, toen beijverden zich de geneesheeren, zulke bouwstoffen bijeen te garen, als voor de eischen der regtspleging dienstig waren. Het eerst schreef de beroemde Fransche chirurg ambroise paré een klein, tot de geregtelijk geneeskunde betrekkelijk werk, waarin hij van het doodelijke der wonden van enkele deelen, van verstikken, verdrinken, vergeven en plotselinge sterf'wijzen in het algemeen handelt: den wondheelers worden hierin uitmuntende voorschriften gegeven, welken weg zij in de opgenoemde gevallen hebben in te slaan, en dit geschrift bewijst ten klaarste, hoe de hulp van geneesheeren, reeds toenmaals voor de regtspleging eene dringende behoefte was. Ook verklaart paré ronduit: " Les jurisconsultes jugent 'selon qu'on leur rapporte." — Uitvoerig echter bewerk te een Siciliaansch geneesheer fortunatus fedelis die onderwerpen uit het gebied der geneeskunde, waaromtrent de regtsgeleerde inlichting verlangen kon, en leverde zoo het eerste, tot een geheel gebragt werk over de geregtelijke geneeskunde (1602), waarin niet te min nog zeer vele, tot het gebied der geneeskundige policie behoorende stellingen , zijn opgenomen. — Van nog grooter belang was de verschijning v,an een uitgebreid werk over Medicina forensis, door ' patjitjs zacchias , lijfarts van den Paus en Protomedicus des ganschen Kerkelijken Staats, onder den titel: »Quaestiones medico-legales" in 1621 uitgegeven. Aanm. Het geschrift van paré : » Des rapports et du moyen d'embaumer les corps mortsverscheen het eerst in de gezamentlijke uitgave zijner werken Par. 1575. fol., in de Latijnsche overzettingen van 1583, onder den titel: »Dc renuntiationibus et cadaverum cmbammatibus." Vergelijk over de geschiedenis van dit boek juxSAIGiïE in de Oeuvres complètes b'ambr. paré. Tom. 3. Par. 1841. 8. p. 651. ■ Het boek van tort. fidelis kwam het eerst, na bart. corte Notizie istoriche intorno a' medici Scrittori Milanesi e a' principali ritrovamenti fatti in medicina dagl' Italiani. Milaan 1718. 4. p. 353 , in het jaar 1603 te Palermo in het licht, onder den (ook naderhand geblevenen) titel: De relationibus medicorum libri quatuor, in quibus ea omnia, quae in forensibus, ac publicis causis medici referre solent, plenissime traduntur. 4. Hiernaar moet men de verschillende opgaven der schrijvers aangaande het drukjaar van de eerste uitgave van dat werk beoordeelen. De gewone nitgave is die van p. ammann. Lipsiae 1674. 8. Op eene bedriegelijke wijze is dit boek te leipzig nog eens uitgekomen onder den titel: Schola jure Consultorum medica etc. Autore th. reinesio 1679. 8. Paulus zacchias (geb. 1584, overl. 1659) begon met het uitgeven zijner » Quaestiones medico legales " in 1631: in dit jaar verscheen het le boek, het 7e in 1635 , het 8e en 9® echter eerst in 1650. Van de vele gezamentlijke uitgaven liggen voor ons: Avenione 1657. fol. en Francf. a. M. 1688. fol. Van de vijf eerste boeken de octaaf uitgave Lips. 1630. §. i*. Op het laatst der 17e eeuw legden zich de Duitschers met den loffelijksten ijver op de nieuwe wetenschap toe. De tegen het einde derzeive, meer en meer veld winnende gewoonte, van bij belangrijke regtszaken, van de geneeskundige faculteiten raad te vragen, droeg niet weinig tot de ontwikkeling der geregtelijke geneeskunde als wetenschap bij. De faculteiten als draagsters en bewaardsters aller wetenschappen, door belangrijke proeven, de behoefte van het regt hebbende leeren kennen, wijdden zich met noeste vlijt aan de bearbeiding van dezen tak der heelkunde, ten einde daardoor aan die behoefte te gemoet te komen; nu eens maakten zij de door hen gegevene antwoorden als voorbeelden bekend, dan weder lichtten zij door eigene geschriften de hen voorgestelde vraagpunten toe. Zoo maakte reeds in 1670 p. ammamn de verklaringen en beslissingen der Leipziger geneeskundige faciliteit, over regtszaken bekend, en werd spoedig door anderen gevolgd. Het doodelijke der verwondingen, werd reeds vroeg aan eene bewerking onderworpen, gelijk dan ook de schouwing en het oordeel over aangebragte verwondingen, over het algemeen als het oudste deel der geregtelijke geneeskunde moet beschouwd worden. Reeds in 1600 gaf gotiirikii weisch zijne • uitmuntende verhandeling, over het beoordeelen van doodelijke wonden uit, maar boven allen onderscheidde zich het werk van joii. bohn over hetzelfde onderwerp (1689) door grondigheid en volledigheid zoo zeer, dat liet tot heden ten dage nog niet overtroffen is. Ook de overige deelen der geregtelijke geneeskunde heeft bohn in zijn reeds boven (§) 4 genoemd geschrift (1704) met zulk een gunstig gevolg bearbeid, dat beide geschriften als de grondslag eener juiste behandeling der geregtelijke geneeskunde moeten beschouwd worden. Zoo werd de invloed dezer wetenschap op de regtspleging, op Duitschen bodem meer en meer uitgebreid en nam zij zelfs in aanzien toe. Ook de aanwending der hydrostatische longenproef tegen het einde dezer eeuw (1682), kan als bewijs strekken van den volhardenden ijver der Duitsche geneesheeren op het veld der medicina forensis. Aa.nm. Hoe welkom de arbeid van gottfk. wÉlsch ter Sier tijde was, bewijst ons de spoedic gevolgde derde druk van dit zijn boelc: Rationale vulnerum letlialium judicium etc. Lips. 1660 , 1662 en 1674. 8. — Het boven aangehaalde boek van p. amman draagt ten titel: Medicina critica sive decisoria, centuria casuum medicinal. in concilio facult. med. Lips. antebac resolutor variis discurs. aucta. Erf. 1670. 4. Ook heeft A. eene Praxis vulnerum lethalinm , Francof. 1690. 8. uitgegeven. Het uitmuntende werk van joh. bohn , verscheen onder den titel: De renunciatiohe vulnerum, seu vulnerum lethalium examen, exponent liorum for- malitatem cl caussas, lam in geilere quam in specie ac per «ingulas corporis pariet. Lips. 1689. 8. (Bojin slierf 1718). §. 18. In de eerste lielft der 18e eeuw vorderden de Duitsche geneesheeren met den besten uitslag, in de bearbeiding van de nieuw gewonnene wetenschap. Zoowel handboeken, als andere bijdragen betrekkelijk de geregtelijke geneeskunde, onder deze voornamelijk de verzamelingen van besluiten, strekken ten bewijze van den ijver, welken men aan eene wetenschap besteedde, wier hooge belangrijkheid voor het Regt meer en meer in het licht trad. Onder de handboeken muntten vooral uit, de door teiciimeijer in Jena vervaardigde Institutiones Medicinae lcgalis (1722), tevens ten bewijze strekkende, hoe cle faculteiten zich de behandeling der geregtelijke geneeskunde reeds ten taak stelden. Ook het door mich. alberti bewerkte sijstema jurisprudentiae medicae (1725) had ten doel, om het hooge gewigt der geneeskunde met betrekking tot het regt uiteen te zetten en dit vak een grooter aanzien te verschaffen. De tegen de geregtelijke geneeskunde zich verheffende polijc. leijser , bodikes en a. oefenden met hunne iuzigten zóó weinig invloed uit, dat zelfs andere regtsgeleerden zich beijverden, om hunne meening, dat de geneeskunde voor de regtspleging te ontberen was, trachten te wederleggen. aanm. 1. Tan de Institut. Bledie. legalis Tel forensis Tan herm. frid. teichmeijer verschenen sedert 1622 zeer Tele uitgaven, waartoe vooral medewerkte, dat zij gedurende langen tijd bij de academische voorlezingen ten grondslag werden gelegd. Aan dit gebruik hebben wij eene uitmuntende Terklaring van dezelve, door airr! iiallek te danken, die insgelijks zich bij zijne voorlezingen van dat werk bediende : «Vorlesungen über die gerichtliche Arzneiwissenschaft. Uit een nagelaten Latijnsch handschrift vertaald, 3 deelen, Bern 1782-1784. aanm.2. Zie over de bewering van p. ieijser en a., dat de Medicina forensis voor het strafregt te ontberen is', mende t. a. pl. 1 d. blz. 277. §■ 19. In de laatste helft der vorige eeuw waren de geneesheeren er bijzonder op uit, de geregtelijke geneeskunde als wetenschap, naar alle zijden uit te breiden. De pogingen om het gebied der Medicina forensis naauwkeunger te omgrenzen, droegen de schoonste vruchten: de onderdeelen, welker bearbeiding voor het geheel belangrijk en wenschelijk was, kwamen zoo doende beter uit, cn konden, in hunne bijzonderheden doelmatig voorgesteld, daarna weder tot een volledig geheel vereenigd worden. De toepassing en de waarde der Jongen proef, het ontdekken van kindermoord, het doodelijke van verwondingen, de hulpmiddelen ter ontdekking van vergiftiging, enz., werden aan het uitvoerigst onderzoek onderworpen, en wanneer j. e. iiebenstreit met een klassiek werk over Anthropologia forensis (1751) deze tijdruimte opent, zoo werd dezelve gesloten door metzger van Koningsberg met zijne groote verrigtingen op liet gebied der geregtelijke geneeskunde, welke liij deels in zijne vele afzonderlijke stukken, deels echter ook in zijn, in 1793 het eerst uitgegeven systeem der geregtelijk geneeskundige wetenschap bekend maakte. De zich aldus voordoende wetenschap werd door de regtswetenschap allezins op prijs gesteld; gaarne liet zij zich daar, waar het noodig was, door haar voorlichten en bevorderde daardoor de best mogelijke inrigtingen en verordeningen voor haren verderen bloei. AanM. 1. Nog eenmaal beproefde hebenstreit in zijn Handboek, de geregtelijke geneeskunde met de geneeskundige policie vereenigd voor te dragen, evenwel zoodanig , dat hij beide als twee gescheidene deelen voorstelde , en wel onder den naam : De medici circa rempublieam causasque dicendas oiïicio. In hoe groot een aanzien het handboek van metzger tot in den laatsten tijd stond, blijkt uit de vele uitgaven, waaronder zelfs twee na den dood des schrijvers (1805), die hetzelve ten deele vielen, en waarvan de laatste met onschatbare bijvoegselen van den geleerden GRUJiER (1814) en den voortreffelijken remer (1820) bezorgd werden. Aasm. 2. Als bevorderaars der geregtelijke geneeskunde in de laatste helft *ler vorige eeuw moeten nog de namen genoemd worden van een' boerner, It/bwig, baumer , b4si8i , six.0ra , fahner , pijl, knebel, e. 1'latnek , enz., als hebbende zich deels met enkele punten der geregtelijke geneeskunde, deels met den ganschen omvang der wetenschap bezig gehouden. Zie beneden literatuur. §. 90. In deze pogingen, om der geregtelijke geneeskunde bevorderlijk te zijn , en haar op het standpunt te behouden hetwelk haar, krachtens het hooge gewigt voor de regtspleging toekomt, gaat de tegenwoordige eeuw voort. Helder schitteren de namen van een' koose , mende , ijenke , bernt , ma.sius, a. meckel onder die Duitschers, welke zich aan de bearbeiding eener wetenschap wijden, die, als van Duitschen oorsprong , in haar vaderland ten allen tijde de beste beoefening ondervonden heeft. Op alle hoogescholen vormt zij eenen bijzonderen tak van het onderwijs, en in den laatsten tijd hebben enkele staten er zich zelfs op toegelegd haar dooi piaktische inrigtingen te volmaken. Bij het onderzoek van staatsgeneesheeren wordt overal op de volledige vorming in deze wetenschap aclit gegeven (*), en de, in de onderscheidene landen van Duitsch- (*) Hoe beschamend voor ons vaderland! Tot het verkrijgen van den doctoralen graad voor den geneeskundige , wordt slechts aan onze hoogescholen het bewijs gevorderd, dat de lessen over medicina politica et forensis met uucht zijn bjgewoond, zonder dat daaromtrent een nader onderzoek plaats heejt : terwijl voor den juris Studiosus dit, met vrucht, niet eens noodig is ; het bewijs dat hij die lessen heeft bijgeivoond, is voor dezen reeds genoeg. En is dan het onderwijs nog voldoende ? ? —- Een blik op dat in andere landen moge het antwoord geven. Z. De uitoefening der ger. geneest uitgeg. door liet Piot. Utrechtse!) Genootschap bi*. I7a-X77> yprt land, bestaande inrigtingen van over- en opperste medicinaal-collegiën, bevorderen op het doelmatigst liet aanzien en de waarde der geregtelijke geneeskunde, welke dan ook door alle regtsgeleerden als voldongen beschouwd wordt. Blijft er ook nog menige twijfeling in de wetenschap zelve over, en zijn ook al vele onderwerpen nog niet zóó duidelijk, als hun gewigt bij de toepassing wel wenschelijk maakt, zoo bestaat er daarentegen onder de duitsche geneesheeren bij voortduring een ijverig streven, om den aanwezigen twijfel op te heffen en door vlijtige nasporingen , voor het vak nieuwe aanwinst te doen: het lot van onvolmaaktheid deelt overigens de 'geregtelijke geneeskunde met iedere andere wetenschap, daar eene zoodanige als gesloten en volstrekt voor geene verbetering meer vatbaar, hier beneden wel niet denkbaar is. Aanm. X. Eerst in later tijd nam het buitenland aan de bearbeiding der geregtelijke geneeskunde ijverig deel, daar de uitheemsche regtsinstellingen zelve voor de ontwikkeling van die leer niet zóó gunstig waren als in Duitschland: niettemin werd dit verzuim op eene glansrijke wijze ingehaald. In Frankrijk opende foderé in Straatsburg, door zijne uitmuntende werken (sedert 1797) het eerst de baan, "en werd door mahon (1804), orfila, chaussier , sedillot en devergie gevolgd. — Engeland begon met de vertaling van den duitschen faseiujs door farr (1788) en eerst later traden joiikston (1800), smith, faris en fonilasqde , rijan en anderen met eigen werk op. Met betrekking tot de leer der vergiften verwierf zich christison in Edinburgh groote verdienste, even als in Frankrijk , 0rfila in dezen tak der geregtelijke geneeskunde uitmuntte. Ook hebben tegenwoordig alle hoogescholen in Frankrijk en Engeland leerstoelen voor de geregtelijke geneeskunde. Aanm. 3. De geschiedenis der geregtelijke geneeskunde ziet nog altijd eene volledige systematische bewerking te gemoet. Korp heeft er in zijn Jahrb. der StaatsArzneikunde le jaarg. 1808. blz. 176 eene korte schets van medegedeeld, even als ook prukelle haar in een programma kortelijk, maar tot zijnen tijd toe volledig heeft behandeld: De la médecine politique en général et de son objet, de la médecine-légale en particulier, de son origine, de sesprogrés, et des secours qu'elle fournit au magistrat dans l'exercice de ses fonctions. Montpell. 1814. 8. Dit geschrift is vooral van belang voor de ontwikkeling der medic. forens, op franschen bodem. De laatste :s afzonderlijk voorgesteld in de: Esquisse historique de la médecine légale en France par f. chaïïmeton. In kopp's Jahrb. 3 jaarg. 1809.hlz. 269. De geschiedenis van de afzonderlijke leerstukken der geregtelijke geneeskunde is volledig bewerkt door hepïle: Ausführl. Handb. der gerichtl. Medic. le D. 1819. 8. §■ 21. De geregtelijke geneeskunde vormt aldus, zoo als uit hare, in korte trekken voorgestelde, ontwikkeling blijkt, eene uit de behoefte van het regt ontsprotene, in de heelkunde echter haren grond vindende, wetenschap. Slechts die geneesheer derhalve, die genoegzaam met alle de, tot de geneeskunde betrekking hebbende vakken, welke de ojjheldering van twijfelachtige regtszaken vorderen, bekend is, kan met haar ten volle vertrouwd zijn. De vragen zelve moet de regtsgeleerde aan den geneesheer doen: diens zaak is het, datgene duidelijk en klaar voor te leggen, waarop htj antwoord verlangt. Hij moet het weten, wanneer er behoefte is aan medewerking der geregtelijke geneeskunde, en door wien dezelve het best kan verleend worden. Eindelijk moet hij in staat zijn te beslissen of de, door den geneesheer, ter bereiking van zijn doel, ingeslagen weg voldoende is, of dat het noodig is, diens werk op eene andere wijze, of door eenen anderen deskundige te doen vervangen. Daaruit kan het noodzakelijke van de beoefening der geregtelijke geneeskunde ook voor regtsgeleerden blijken, ofschoon deze dan ook op geene zoo grondige wijze, als bij den geneesheer kan plaats hebben■ intusschen is voor het opgegeven doel reeds eene algemeene bekendheid met den inhoud der geregtelijke geneeskunde voldoende, welke, daargelaten liet algemeene nut van geneeskundige kennis voor iederen leek, voor den regtsgeleerde nog een bijzonder voordeel oplevert, daar hij haar bij velerlei onderzoekingen niet missen kan: als voorbeelden dienen, het verhooren over verborgen gelioudene zwangerschap en verlossing , over kindermoord enz. Uit dien hoofde mag de beginnende regtsgeleerde de lessen over de geregtelijke geneeskunde volstrekt niet verzuimen, en moet door het nalaten van de beste werken over het gehoorde zich verder trachten te bekwamen; van de zijde des leeraars blijft het pligt, zoo veel doenlijk ook voor den regtsgeleerde nuttig te zijn, en hem deze leer zoo gemakkelijk te doen begrijpen, zonder echter daarbij het hoofdstandpunt, namelijk het geneeskundige, uit het oog te verliezen. Aanm. Zeer juist heeft mende t. a. pl. Deel 2 blz. 31 met de volgende woorden den zin opgegeven , in -welken de regtsgeleerde de geregtelijke geneeskunde moet opvatten : » Het onderscheid tusschen zijne en die des geneesheers, bestaat daarin dat de eerste haar als iets gegeven beschouwt, zonder zich om de gronden te bekommeren ; de geneesheer daarentegen is verpligt haar steeds uit de bronnen, namelijk de genebskunde en hare hulpwetenschappen te putten en op grond van deze te ontwikkelen." — Hoe verdienstelijk het streven van wiidïek& en anderen ook zij , om de geregtelijke geneeskunde alleen voor regtsgeleerden te bewerken, zoo kan zulks evenwel niet volkomen aan het doel beantwoorden: de jurist moet de geheele geregtelijke geneeskunde, zoo als zij den geneesheer wordt voorgedragen, leeren kennen, dan eerst kan hij zich op die bijzondere geschriften toeleggen, welker beoefening hij als eene voortzetting van zijne begonnene bemoeijing met de geregtelijke geneeskunde beschouwen kan. Vcrgel. ed. c. j. de siebold , commentatio nexus jurisprudentiam intcr et medicinam exhibens. Marb. 1832. 4. §. 22. De vraag is wel eens geopperd, of de kermis van het regt ter toepassing van de medicina forensis, voor den geregtelijken geneesheer noodzakelijk is. Het antwoord hierop kan slechts ontkennend zijn, naardien de geregtelijke geneesheer als zoodanig, met de hem voorgelegde regtszaak volstrekt niets te maken heeft; zijne taak slechts is het, die behoorlijk toe te lichten en in deze betrekking, de hem door den regtsgeleerde gedane viagen te beant wo(u(ien. De formalitöiten welke de geregtelijke geneesheer hij het volbrengen zijner taak in acht moet nemen, worden hem wel is waardoor de wetten voorgeschreven, maar het is reeds sedert lang het werk der geregtelijk-geneeskundige wetenschap, ook dit zoogenaamd formelijk(formell) of technisch gedeelte te onderwijzen; en wanneer door een bijzonder geval afwijkingen van den regel noodig mogten zijn, dan moet de belanghebbende regtbank den geneesheer met de verlangde vormen juist bekend maken. Niettemin zal het voor den praktischen geregtelijken geneesheer nuttig zijn, zich een, al is het ook slechts geschiedkundig, overzigt van het lijfstraffelijk regt zijns lands te verschaffen, daar de meeste en gewigtigste der aan hem voorgestelde vragen tot dat gedeelte der legtspleging behooren, en de bedoelde kennis hem op het juiste standpunt brengt, van waaruit hij de volbrenging der hem opgelegde taak beproeven moet. Aam )» Zonder kennis der wettelijke bepalingen en afzonderlijke regtsknndige »leerstellingen is het misverstand niet op te heffen, dat zoo dikwijls tusschen Tereg»telijke geneesheeren en regtsgeleerden heerseht, en wordt het juiste rez,Vtspunt » voorbij gezien, uit hetwelk de geregtelijke geneesheer de taak beschouwen moet » die ten behoeve der regtspleging op hem rust." Henke, Lehrb. der Ferichtl. Medio. 10 Aufl. 1841. §7, b. §■ 23. Wat de verdeeling betreft, waaraan men de geregtelijke geneeskunde als wetenschap onderworpen heeft, zoo heeft men tot nog toe gecne eenheid kunnen brengen in de verschillende meeningen, betreffende een bepaald grondbeginsel, waarnaar deze verdeeling moet plaats hebbendit is echter geenszins aan de leer zelve te wijten. Daar de afzonderlijke vakken bijdragen leveren voor de geregtelijke geneeskunde en bij gevolg e gansche inhoud der laatste in gene begrepen is, zoo zoude de aanwezige zwarigheid voor eene doelmatige verdeeling, bij den eersten aanblik gemakkelijk schijnbaar weg te nemen zijn, door aan ieder bijzonder vak datgene te ontleenen , wat tot geregtelijk-geneeskundige vragen betrekking had en van uit dit standpunt bewerkt was; gelijk zulks ook werkelijk geschied is. (§5). Op die beginsels echter kan geen volledig systeem der geregtelijke geneeskunde gebouwd worden, daar deze wetenschap, wat haar doel betreft, bestemd is om eene andere te hulp te komen, en daarom met eenzijdig, slechts van een geneeskundig standpunt uitgaande, hare leerstellingen mag voordragen. Even laakbaar is de meening van diegenen, welke oordeelen, dat de onderwerpen moeten gerangschikt worden naar de takken der regtswetenschap, aan welke de vragen ontleend zijn, en dien tengevolge een lijfstraffelijk-burgerlijk- en kerkelijk legt als grondslag der verdeeling aannemen. Door zulk eene zienswijze wordt eene natuurlijke rangschikking gewelddadig verscheurd, van den kant der geneeskunde elkander vreemde bestanddeelen ten on- rcgte bij elkander gevoegd, en boven alles voor het geheel eenen vorm gekozen, waaraan de zich vrij bewegende geneeskundige wetenschap vreemd moet blijven. Aanm. » De geredelijke geneeskunde is nocli eene regts- noch eene geneeskundi» ge wetenschap, maar eene derde van eenen geheel bijzonderen aard, en daarom » is eene regtskundige verdeeling even verwerpelijk als eene geneeskundige. " a. meckel , Lehrb. der gerichtlichen Medic. Halle 1821. 8. blz. 57. Naar eenen regtskundigen norm, zijn de geregtelijk-geneeskundige leerstellingen, onder anderen bij HEBENSTREiT t. a. pl. voorgedragen, aangezien hier eerst de Quaestiones juris civilis , dan juris criminalis en eindelijk juris ecclesiastici behandeld zijn. §■ 2*. Men schijnt het doelmatigst, de afzonderlijke leerstellingen der geregtelijke geneeskunde te rangschikken naar de voorwerpen, die onderzocht moeten worden, en dientengevolge drie hoofd-afdeelingen aan te nemen. I. Onderzoek aan levenden. II. Onderzoek aan lijken. III. Onderzoek aan levenlooze zelfstandigheden. Ofschoon nu ook deze verdeeling niet geheel en al voor tegenwerpingen gevrijwaard is, zoo zijn deze echter niet van zoodanig groot gewigt, dat daaraan liet geschikte en ligt te overziene van dezelve moet opgeofferd worden, zoolang er geene betere voor in de plaats is gesteld. De volgorde der afzonderlijke leerstukken, in die drie hoofd-afdeelingen vervat, is wel is waar meer of minder willekeurig, maar kan niet te min ook volgens zekere grondstellingen gekozen worden en is dientengevolge niet geheel en al van eenen inwendigen bepaalden zamenhang ontbloot. Het volgende overzigt van de door ons gekozene volgorde moge het even gezegde bevestigen. I Geregtelijk-geneeshundig onderzoek aan levenden. 1°.) Leer van den ouderdom, of leeftijd. 2°.) Geregtelijk-geneeskundig onderzoek naar twijfelachtige geslachtstoestanden. 3°.) Geregt. geneesk. onderzoek betrekkelijk de vrucht. 4°.) Geregt. geneesk. onderzoek naar den twijfelaclitigen gezondheidsstaat , zoo wel wat liet ligchaam als den geest betreft. II. Ondersoek aan het lijk, ter verklaring van de oorzaak des doods en de daarbij plaats hebbende omstandigheden. 1°.) Onderzoek aan het lijk van volwassenen. 2°.) Onderzoek aan het lijk van nieuw geborene vruchten. III. Geregtelijk-geneeskundig onderzoek aan lavenlooze zelfstan¬ digheden. Hiertoe behoort boven alles de leer der vergiften, Aanm. Wanneer wij ons bij de keuze dezer verdeeling voornamelijk aan henke's handboek gehouden hebben, dan geschiedde zulks op goeden grond; eene overeenstemming in grondstellingen is voorzeker nergens wensehelijker dan juist in eene 2 wetenschap, welke , de reglsgeleerdheid tegen over zich hebbende, slechts stellige daadzaken voordragen moet; het vertrouwen echter, hetwelk zij den regtsgeleerde moet inboezemen, kan zij reeds door eene uiterlijke harmonische rangschikking opwekken , en hem daardoor het gebruik maken van de geregtelijk-geneeskundige handboeken in allen opzigte gemakkelijker maken. Over de verschillende verdeelingen ten behoeve der voordragt, en derzelver kritiek. z. mekde t. a. pl. Ie D. blz. 545. §. 25. De m de vorige § opgegevene leerstellingen vormen liet wetenschappelijk gedeelte der geregtelijke geneeskunde, en liare naauwkeurige kennis stelt den geneesheer in staat, des gevorderd, een geregtelijk verslag te geven, /al nu zulk een oordeel geldend en wettig zijn, dan moet het ook door zaakkundigen en onder zekere vormen zoowel ingewonnen als gegeven zijn, daar zonder dit, het beoogde doel niet kan bereikt A\oiden. Ex komt alzoo bij dit weteiischappehjh (ïnuterieeV) gedeelte der geregtelijke geneeskunde nog een ander, hetwelk zich met die algemeen bestaande vormen bezig houdt, het /armelijk of technisch gedeelte onzer leer; aan dit is liet, te bepalen door wien de geregtelijke geneeskunde bij voorkeut zal uitgeoefend, en welke uitwendige vormen bij hare uitoefening zelve moeten in acht genomen worden. Deze voorschriften zijn van de staatsinstellingen en rcgtsgeleerden uitgegaan, en moeten dien ten gevolge naauwkeurig door den geneesheer worden nagekomen. Zij vormen nog des te meer als zijtak een integrerend deel der geregtelijke «eneeskunde, daar deze zonder inachtneming van die vormen niet bestaan kan. De geregtelijke geneeskunde wordt alzoo nog in twee hoofddoelen verdeeld, liet farmelijk en wetenschappelijk, welke bij de toepassing op het innigst met elkander zamenhangen. Aanm. Op gemakkelijk te begrijpen gronden is het formelijk gedeelte eerst door de nieuwste handboeken mede opgenomen. Andere schrijvers als ESCiïENBACH en jiADMEa hebben wel enkele zaken, tot het formelijk gedeelte behoorende, onder het opschrift: «Algemeen gedeelte" der geregtelijke geneeskunde vooraf laten gaan , maar tegelijk ook het noodige over de namen, begrip en inhoud der leer in deze afdeeling mede opgenomen. Ook hierin heeft de tijd eenen beteren weg aangewezen. §■ 26. De Literatuur der geregtelijke geneeskunde bestaat deels uit systematische werken, welke de theorie des regts voordragen, deels uit verzamelingen van geregtelijk-geneeskundige gevoelens (forensische casuistiek), welke vooral belangrijk zijn, daar zij de toepassing onzer wetenschap bevatten. Buitendien zijn nog ten allen tijde enkele onderwerpen in bijzondere verhandelingen bewerkt; slechts van de beide eerste afdeelmgen zal hier een overzigt gegeven worden, daar in het beloop van dit handboek , ter zijner plaatse, op de monographiëen zal gewezen worden. 8. Systematische handboeken der geregtelfjke geneeskunde. Fortunatus Fidelis, de relationibus medicorum libri quatuor, inquibusea omiiia, quae in forensibus at publicis causis, medici referre solent, plenissime traduntur, stud. P. Ammanni, Lips. 1674 8. (Dc eerste uitgave verscheen in Palermo 1602. Z. boven §. 16.) Paul. Zacchiae, Quaestionum medico - legalium tomi tres. Francof. a. M. 1688. fol. (Het eerst in 1621 verschenen. Z. boven §. 16.) H. Fr. Teichmeijeri, Instituliones medicinae legalis vel forensis. Jen. 1722. 4. (In vele latere uitgaven Z. b. $. 18.) J. Fr. L'ów, Theatrum medico-juridicum ( continens varias easque maxime notabiles, tam ad tribunalia ecclesiastico-civilia , quam ad medicinam forensem, pertinentes materias. Norimb. 1725. 4. M. Alberti, Systema jurisprudentiae medicae. Hal. 1725. 4. Edit. altera ib. 1736. (De laatste uitgave met nog 5 volgende deelen 1747, welke oordeelvellingen bevatten. Z. bov. §. 18). Chr. Fr, Eschenbach, Medicina legalis. Rostocli. 1746. 8. J. E. Ilebenstreit, Anthropologia forensis sistens medici circa rempublicam causasque dicendas officium. Lips. 1751. 8. Edit. alt. ib. 1753. 8. (Z. b. § 19.) Fr. Boerner, Institutiones medicinae legalis. Vitemb. 1756. 8. Chr. Gottl. Ludwig, Institutiones medicinae forensis. Lips. 1765. 8. Ed. sec. curante Bosio ib. 1774. 8. en 1788. 8. J. F. Faselius, Elementa medicinae forensis. Jen. 1767. 8. (In liet Engelsch vertaald door Larr 1788. z. b. §. 20. Aanm. 1.) G. II. Kannegiesser, Institutiones medicinae legalis. 1768. 8. J. W. Baumer, Medicina forensis. Francof. et Lips. 1778. 8. Math. M. Sikora. Conspectus medicinae legalis legib. Austriaco-provincialibus accommodatus. Prag. 1780. 8. Not. auxit J. D. John. Prag et Dresden, 1792. 4. J. J. Plenk. Elementa medicinae chirurgiae forensis. Yienn. 1781.8. A. v. Halier. Yorlesungen iiber die gericlitliche Arzneiwissenschaft, 3 Bde, Bern 1782-84. 8. (z. b. $ 18 . aanm.) J. G. Brendel, Medicina legalis sive forensis. Ed. curav. Fr. G. Meier. Hannover 1789. 4. •I. D. Metzger, Kurzgefasstes System der gerichtlichen Arzneiwissenschaft. Königsb. en Leipzig. 1793. 8. 2e uitg. 1798. 3e uitg. 1805. 4e uitg. met bijvoegselen enz. van Gruner 1814. 5e uitgav. vermeerderd en nagezien door Remer 1820. 8. (z. b. $ 19.) J. Chr. Fahner, Vollstandiges System der gerichtlichen Arzneikunde 3 D. Stendal 1785—1800. 8. 1 al. Muller, Entwürf der gerichtlichen Arzneiwissenschaft. 4 D. Frankf. a M. 1796-1801. 8. 2* ' Th'°- f' j!}°ose> Grundriss medicinisch-gerichtlicher Vorlesungen irankf. a. M. 1802. 8. Fr. Schrand, Elementa medicinae forensis. Pestin. 1802 8 B. G Balk, Versnel, einigerümrisse der philosophisch-me'dicmischen Junsprudenz. Dorpat. 1803. 8. (Uitsluitend voor regtsgeleerden) J-r A' Schnddtmuller, Handbuch der Staats-Arzneikunde. Landsh. Io04. 8. G. 11 Masms, Lehrbueh der geriehtlichen Arzneikunde für Rechtsgelehrte. 2. D 2e uitg. Alton. 1812. 8. (Het le d. der le „itg. verscheen te Rostock 1810.) A- Benke, Lehrbueh der geriehtlichen Medicin. Berl. 1812.8. Nieuwe uitgaven: 1819, 1821, 1824, 1826, 1829, 1832, 1835, 1838, 1841, io-io. (I)e laatste onveranderd na den dood des schrijvers). R o' *fmher8' Haadbucb der geriehtlichen Arzneiwissenschaft. löU- (Lehrbueh der ger. Arzneiwissenschaft. Erf. 1824. 8). J. Fr Niemann, Handbuch der Staats-arzneiwissenschaft und der otaats-arzlichen Veterinarkunde nach alphabetisclier Ordnung. 2 D. Leipz. 1813. 8. i J. Bernt, Systematisches handbuch der geriehtlichen Arzneikunde Wien 1813. 8. 2e uitg. 1818. 3e. uitg. 1828. 4e uitg. 1834. 8. JV. F. W. Klose, System der geriehtlichen Physik. Berl. 1814. 8. C. Sprengel, Institutiones medicinae forensis. Lips. 1816. 8 Ed alt 1819. 8. J L. J. C. Mende, Ausführliches handbuch der geriehtlichen Medicin 6 D. Leipz. 1819—1832. 8. Albr. Mee/tel., Lehrbueh der geriehtlichen Medicin. Hall. 1821. 8. G. H. Masius, Handbuch der geriehtlichen Arzneiwissenschaft. 4 D Stendal 1821—1832. 8. C. F. II. IJ ildberg, Versuch eines Lehrbuchs der medicinischen Rechtsgelehrtheit. Leipz. 1826. 8. (Z. b. 21. aanm.) P.P. V. Wagner, Anleitung zur geriehtlichen Arzneikunde. 2 D Wien 1833—1840. 8. Fr. J. Sielenhaar, Encyclopadisches Handbuch der geriehtlichen Arzneikunde. 2. D. Leipz. .1838—1840. (In vereeniging met Flesch, Lehmann, Martini en Sclimalz senior.) C. II. Nieolai, Handbuch der geriehtlichen Medicin. Berl. 1814. 8. ./. B. Friedreich, Handbuch der gerichts-arztlichen Praxis mit Einschluss der geriehtlichen Veterinarkunde. 1 D. Re«ensb. 1843. 8. Bernli. Br ach, Lehrbueh der geriehtlichen Medicin. Köln. 1846. 8. Franp. Em. Foderè, Les lois e'clairées par les sciences physiques, ou traité de me'decine le'gale et d'hygiène publique. III. vol. Paris Pan. VII. (1797.) 8. — Als tweede geheel omgewerkte uitgave: La médecine légale et 1'hygiène publique etc. 6 voll. Paris 1813. 8. J. J. Belloc, Cours de médecine légale etc. Par. Pan IX (1799) 8 3. Ed. 1819. 8. P. A. O. Mahon, Médecine légale et police médicale. Avec quelques notes du cit. Fautrel 3 tom. Par. et Rouen An. X (1801.) 8. J. II. Briand, Manuel complet de médecine légale. Paris 1820. 8. 2 Ed. 1828. 3. Ed. 1836. 8. Ch. V. Biessy, Manuel pratique de la médecine légale. Vol. 1. Paris 1821. 8. Orjila, Lecons de médecine légale 3. tom. Par. 1821—1823. 8. 2. Ed. 1828. (Omgezet door Hergenröther. Leip. 1829. 8.) BI. F. Chaussier, Recueil de mémoires, consultations et rapports sur divers objets de médecine légale. Par. 1824. 8. C. Sedillot, Manuel complet de médecine légale. Par. 1830. (Brux. 1838. 8.) A. Trebuchet, Jurisprudence de la médecine, de la chirurgie et de la pliarmacie en France, comprenant la médecine légale, la police médicale etc. Par. 1834. 8. A. Brierre de Boismont, Manuel dc médecine légale. Paris 1836. 8. (Brux. 1837. 8.) F. J. Matthyssens, Précis élémentaire de médecine légale. 2 tom. Anvers. 1837. 8. Alpli. Devergie, Médecine légale, théorique et pratique. Avec le texte et 1'interpretation de lois relatives a la médecine légale; revus et annotés par J. J. B. E. F. Dehaussy de Ilohecourl 3. tom. Par. 1836. 8. 2. Ed. ib. 1840. 8. A. Duncan, Heads of lectures on medical jurisprudence. Edinb 1792. 8. John Johnston, Medical jurisprudence. Lond. 1800. 8. Th. Percival, Medical jurisprudence, or a code of ethics and institutes adopted to the professions of physic and surgery. Lond. 1S08. 8. G. E. Male, An epitome of juridical or forensic medicine. Birmingh. 1816. 8. 2. Ed. Lond. 1818. 8. J. G. Smith, The principles of forensic medicine. Lond. 1821. 2. Ed. ib. 1824. 8. 'I- A. Paris and J. S. M. Fo?iblanque, Medical j urisprudence. 3. voll. Lond. 1823. 8. Theod. Romeyn Beek, Elements of medical jurisprudence. 2. voll. Albany 1823. 8. 5. Ed. Lond. 1836. 8. (De schrijver is Professor aan het colleg. van het westelijk district van den staat New-York.) — In het Duitsch naar de 2e uitg. Weim. 1827. 8. J- Webster, An essay on medical jurisprudence. Philadclpli. 1824. 8. n den laatsten tijd verschenen er in Engeland nog werken over ge- regtelijke geneeskunde (Medical jurisprudence) van Forsyth (1829), Rijan. (1831), Chittij (1834), Taylor (1836 en 1844), Traill (1836), Guy (1844) en Thonson (voorlezingen gehouden in liet Semester van (836 1837, in het Lancet gedrukt en in het Duitsch overgezet in Hehrend's bibliotheek van voorlezingen XVIII. Leipz. 1840. 8). In Italië verschenen werken over de geregtelyke geneeskunde van Tortosa (1802). Barzellotti (Pisal819en 1840), 8/itrranza1833). Grotanelli (Prato 1834), Cledillot (Napoli 1836), Gianelli (Padov. 1836), Riscica (Palerm. 1836), Puccinotti (Pisa 1840), Pressuti (Napol 1841—1844). In Spanje: J. F. Del Valle, Chirurgia forens. III tom. Madr. 1796 1797. 8. In Zweden: Joh. Kiernander, Utkast til medicinal lagfarenheten, domare til uplysning lakare til hjelpreda och barnmorskor til underwisning i amncn, som rora mannisko-kroppen. Stockh. 1776. 4. E. Gahdelius, Handbok i medicinal lagfarenheten. Stockh. 1804. 8. In Rusland verscheen er in 1812 een handboek der geregtelijke geneeskunde van Gromeiv. II. Vet'zamcllngeu van geregteltjk-geneeskundigc oordeelvellingen, caz. P. Amniani, Medicina critica sive decisoria etc. Erford. 1670. 4. (Latijnsclie titel, maar Duitsche tekst. z. b. §. 17.) Latijnsclie uitgave van Chr. Fr. Paullinus, Stad. 1677. 4. en Liss. 1693. 4. M. B. Valentini, Pandectae medico - legales, sive responsa medicoforensia. Francof. a. M. 1701. 4. — Ejusd. Novellae medico-legales, sive responsa medico-forensia. Ib. 1711. 4. — In ée'n band vereenigd: Corpus juris medico-legale. Francof. a M. 1722. foL J. Fr. Zittmann, Medicina forensis h. e. responsa facultatis medicae Lipsiensis ab anno 1650—1700. Francof. a. M. 1706. 4. E. E. Richter, Digesta medica s. decisiones medico-forenses, d. i. regts- en geneeskundige uitspraken en antwoorden. Leipzig en Budiss. 1731. 4. Chr. G. Troppanneser, Decisiones medico-forenses. Dresden en Neustadt. 1733. 4. M. Alberti, Jurisprud. medica. Tom. II—IV, in quibus varii casus forenses etc. in usu Ictor. et Medicor. publicantur, Sclmeeb. 1733 en 1736. (tom. 2. en 3), Lips. et Görlitz 1740—1746 (t 4—6) 4. , (Eene voortzetting van liet onder I opgegeven werk). J. G. Hasenest, Der medecinisclie Richter oder Acta physico-medica forensia collegii medici, Onoldin. 4. D. Onolzb. 1755—1759. 4. Fr. A. Weiz, Vermisclite Beitrage zur gerichtlichen Arzneigelehrtheit, in verschiedenen vorgekommenen Fallen. Leipz. 1776. 8. Chr. Fr. Daniël, Sammlung medicinischer Gutachten und Zeugnisse über Besichtigung und Eröffmmg todter Korper und bei andern richterlichen untersuchungen enz. Leipz. 1776. 8. ,J. D. Metzger, gerichtlich-medicinische Bepbachtungen. 2. Jahrg. Königsb. 1778—1780. — Neue gerichtliche Bcobaclitungen. 1. D. Königsb. 1798. 8. W. H. S. Jiucholtz, Beitrage zur gerichtlichen Arzneigelehrtheit. 4. D. Weim. 1782—1793. 8. C. Fr. Uden, Magazin für die gerichtliche Arzneikunde. 2. D. Stend. 1782—1785. 8. J. Th. Pijl, Aufsatze und Bcobaclitungen aus der gerichtlichen Arzneiwissenschaft. 8 Sammlungen. Bcrl. 1783—1793. 8. (De 6 eerste verzamelingen in 9 uitgaven. Berl. 1803—1815.) — Van denzelfden Neues Magazin für die gerichtliche Arzneikunde und medicinische Polizei. 2. D. Stendal 1785—1788. 8. — Van denzelfden Repertorium für die öffentliche und gerichtliche Arzneiwissenschaft. 3. D. Berl. 1789—1793. 8. Chr. Fr. Sehweikhard, Medicmisch-gerichtliche Beobachtungen mebst ihrer Beurtheilung. 3. D. Strassb. 1789. 8. G. Kuehn, Sammlung medicinischer Gutachten. 2. D. Brcsl. 1792. tot 1796. 8. Th. G. A. Roose, Beitrage zur öffentlichen and gerichtlichen Arzneikunde. 2 stukken. Braimsw. en Frankf. a. M. 1798—1802. 8. J.fi. G. Sclilegel, Materialiën für die Staatsarzneiwissenschaft und praktische Heilkunde. 10 Sammlungen. Jen. en Meining. 1800—1823.8. E. Platneri, Quaestiones medicinae forensis. Edid. L.Choulant. Lips. 1824. 8. (Eene andere uitgave yan C. G. Neumann Berl. 1824. 8.) J. Bernt, Visa reperta und gerichllich-medicinische Gutacliten. (over lijken.) Wien 1827. 8. 2. D. hetzelfde aldaar 1838. 8. — Nieuwe uitgave van het le deel 1841. 8. — Van denzelfden Visa reperta und gerichtlich-medicinische Gutacliten über gesunde u. kranke Zustande des Menschen. Wien 1829. 8. 2e uitg. 1836. 8. Fr. Klug, Auswahl medicinisch-gerichtlicher Gutacliten der Königl. wissenschaftlichen Deputation für das Medicinalwesen in Berlin. l.D. Berlin 1828. 8. J. i . Krombholz, Auswahl gerichtlich-medicinischer Untersuchungen nebst Gutacliten. le en 2e Heft. Prag. 1831 en 1835. fol. K. Fr. Burdaeh, Gerichtsarztliche Arbeiten 1. D. Stuttg. en Tübing', 1829. 8. J. TI. Fr. v. Autenrieth en ƒ/. Fr. Autenrieth, Gericlitlich-medicinisclie Aufsatze und Gutachten. Tübing. 1846. 8. Behalve het bovenstaande overzigt van verzamelingen van geregtelijke verslagen, bevatten de, aan de geregtelijke geneeskunde gewijde Journalen van vroegeren en lateren tijd, nog een groot aantal dergelijke werken: F. L. Augustin, Archiv der Staats-Arzneikunde 3. D. Berlin 1803— 1806. 8. (Het laatste deel niet voltooid.) Ch. Knape, Kritische Annalen der Staats-Arzneikunde f iifr das 19te Jahrliundert. 1. D. Berl. 1805. 8. f an denzelfden en A. Fr. Hecker, Kritische Jahrbücher der Staatsarzneikunde. 2. D. Berlin 1806—1809. 8. J. II. Kopp, Jahrbuch der Staatsarzneikunde. 11 jaargangen. Frankf. a M. 1808—1819. 8. A. Ilenke, Zeitschrift für die Staatsarzneikunde. 51 deelen. Erlangen 1821—1846 en 34 supplementstukken. Hetzelfde 1823—1845. (Tot aan het 46e D. door Ilenke geredigeerd: na diens dood nam Siebenhaar de redactie van het 47e D. op zich, waarna Sieiert optrad, onder wiens toczigt dit voortreffelijk tijdschrift nog voortgaat.) C. F. L. Wildberg, Magazin für die gerichtliche Arzneiwissenschaft. 2. D. Berl. 1831—1832. 8. ' "" denzelfden, Jahrbücher der gesammten Staatsarzneikunde. 7 deelen. Leipz. 1835—1840. 8. P. J. Schneider, J. II. Schürmayer en F. Hergt, Annalen der Staatsarzneikunde. 10 jaarg, Tübing, en (later) Freiburg 1836—1845 S. wordt voortgezet). Fr. J- Siebenhaar en R. J. A. Martini, (van het 3e d. af) Magazin für die Staatsarzneikunde. 5 deelen. Leipz. 1842—1846. 8. (wordt Voortgezet.) J. B. Friedreich, Centralarchiv für die gesammte Staats-Arzneikunde. Ie d. Ansbacli 1844. He d. 1845. 8. (wordt voortgezet.) Annales d'hygiène publique et de médecine légale par adélon , andral etc. 33 D. Par. 1829—1845. (Wordt voortgezet.) Bovendien bevinden er zich vele, voor de praktijk der geregtelijkc geneeskunde belangrijke, bijdragen in de verschillende tijdschriften, welke der regtsgeleerdheid in het algemeen maar in het bijzonder aan de lijfstraffelijke regtspleging gewijd zijn; daaronder behooren: E. F. Klein, Annalen der Gesetzgebung und Rechtsgelehrsamkeit in den Preussischen Staaten. 26 deelen Berl. en Stett. 1788—1809. 8. Chr. L. Paalzow, Magazin der Rechtsgelehrsamkeit in den Preussischen Staaten. 7 deelen, Berl. 1801—1804. 8. E. F. Klein en G. A. Kleinschrod, Archiv des Criminal-Rechts. 7 deelen, Halle 1798—1807. 8. Kleinschrod, Konopak en Mittermaier, Neues Archiv enz. 14 deelen Halle, 1816—1834. 8. Neue Folge dess. Archiv. von Mittermaier en And. Halle 1834.8. (wordt voortgezet). J. E. Hitzig, Zeitschrift für die Criminalrechtspflege in den Preussischen Staaten. Berl. 1825—1833. 8. Dezelfde, Annalen der deutschen und auslandischen Criminalrechtspflce. 17 deelen Berl. 1828—1837. 8. — Voortgezet door W.L.Bemne en C. S. E. Klunge. Altenb. 1837—1845. 8. — Neue Folge von H. Th. Sehletter. Altenb. 1845. 8. Voor de Literatuur der geregtelijkc geneeskunde zijn vooral belangrijk de volgende werken: A. O. Goelieke, Succincta introductio in historiam literariam scriptorum, qui medicinam forenscm commentariis suis illustrarunt. In Ejus: Medicina forensis demonstrativa methodo tradita. Francof. a. V. 1723. 4. II. Boerhaave, Methodus stud. medici emaculat. et accessionib. locu pletat. ab Alb. ab Haller Amstelod. 1751. 4. p. 803. »De medicina forens s. legali." Chr. L. Schweikhard, Tentamen catalogi rationalis dissertationum ad medicinam forens, et politiam medicam spectant. ab anno 1569 ad nostra usque tempora. Francof. a. M. 1796. 8. J. G. Kriebel, Handbuch der Literatur i'ür die gerichtiiche Arzneikunde bis zum Ende des achtzehnten Jahrhunderts, le Abth. Görlitz 8.1816. Chr. Fr. Lud. WiUherg, Bibliotheca medicinae publicae, in qua scripta ad medicinam et forensem et politicam facientia ab illarum scientiarum initiis ad nostra nsqiie tempora digesta sunt. Berol. 1819. 4. Fr. Chr. C. Krugelslein, Promptuarium medicinae forensis oder llc airegister über die in der gerichllichen Arzneiwissenschaft einschlagenden Beobachtungen, Entscheidungen und Vorfalle. 2 deeien Erfurt en Gotha. 1822. 8. I. FORMELIJK (formeller) GEDEELTE DER GEREDELIJKE GENEESKUNDE. G&cvstc Olfbccling, fomclijk gedeelte der geregtelijke geneeskunde. §. 27. Het hooge gewigt der geregtelijke geneeskunde voor de handhaving des regts, heeft den staat gedrongen, zoowel ten opzigte van hare uitoefening door liet geneeskundig personeel, als ook der daarbij in acht te nemen vormen, vaste bepalingen te maken, welke van de eene zijde het aanzien en de waarde dier wetenschap ophouden, van de andere echter der regtspleging het verkrijgen van geneeskundigen bijstand, zoo die noodig mogt zijn, op de best mogelijke wijze verzekeren moesten. Deze voorschriften hebben betrekking tot de aanstelling van bijzondere geregtelijke geneesheeren, welke uitsluitend bevoegd zijn, geregtelijk-geneeskundige werkzaamheden te verrigten, alsmede op het vaststellen van bepaalde regels (vormen, formaliteiten), welke zij bij het vervullen hunner pligten moeten in acht nemen. Daar intusschen, bij uitzondering, ook andere geneesheeren ter vervulling van geregtelijke handelingen kunnen geroepen worden, zoo moeten ook deze met die regels naauwkeurig bekend zijn. Aom. Yergel. bij deze afdeeling de uitvoerige beschrijving van mende, 3e d. zijns handhoeks, blz. 14]-184. „ le HOOFDSTUK. Over de geregtel ij k- geneeskundige personen. §■ De uitoefening der geregtelijke geneeskunde is in iederen staat aan bijzondere geneeskundige personen opgedragen: (*) deze zijn vooraf (*) Uitgezonderd in ons land, waarin ieder geneeskundige als zoodanig kan en moet optreden. — Als ligchaam, zouden als zoodanig de bij ons bestaande Commissiën van Geneeskundig Toevoorzigt, in aanmerking komen, Z. lijdsclir voor de Staatsgenceskunde , door A. Ilïott, ïeJaarg. Ie st. 18i3 -i. Yert. in die kennis en vaardigheid, welke zij als geregtelijke geneesheeren bezitten moeten, naauwkeurig onderzocht geworden, en men vooronderstelt dat steeds voortdurende oefening in hun vak, tot hunne verdere volmaking strekken zal, waarop zij zich dan ook door voortgezette studie moeten toeleggen. Daar hun nu ook de geneeskundige policie, welke de bewaring van de algemeene gezondheid ($. 3.) ten taak heeft, is opgedragen, zoo verdienen zij met alle regt den algemeenen naam van » Staatsarts." Alle hunne berigten en verslagen hebben kracht van wet, en gelden als zoodanig; ongevraagd kunnen zij als policie-geneesheer, over zaken, de openbare gezondheid betreffende, hun oordeel vellen, en als geregtelij k geneesheer, zij n zij verpligt alle die onderzoekingen op zich te nemen, aangaande welke de regterlijke magt van hun distrikt geneeskundige opheldering verlangt. Op hen rusten alzoo zware pligten, tegen welke zij door grondige kennis in hun vak moeten opgewassen zijn, en die ondersteund moeten worden door een regtvaardig en onwrikbaar karakter, door moed, menschlievendlieid, onpartijdigheid en stilzwijgendheid. De geregtelijke geneesheer is in rang gelijk aan de gewone regterlijke- en policie-magt, maar is aan het lioogere medicinaal-wezen ondergeschikt. Aanm. Benamingen der Staatsgeneesheeren in verschillende landen zijn ; Physicus , gerigts- , kreits-, land- en stad-gerigts-arts , Medicinaal-Guberinaal-Rath. —• Over de eigenschappen der geregtelijken geneesheers. Z. metzger's Systeem der geregt. gen. $. 33. X*. Over liet standpunt en de verhouding des Staatsgeneesheers. In HENKE's Tijdschrift voor de Staatsgeneeskunde. 17. d. blz. 335. A. HEiVKE ? over de ambtsbetrekking tnsschen den geregtelijken geneesheer en den regter , bij een geregtelijk-geneeskundig onderzoek en lijfstraffelijke zaken. Als boven 4e d. bl. 232. 29. De geregtelijke wondarts (Heelmeester) is den Physicus toegevoegd en ondergeschikt. Daar deze voorondersteld wordt eene naauwkeurige kennis te bezitten van de gedaante, vorm en zamenstelling des menschelijken ligchaams, en hem daarbij eene bijzondere vaardigheid in het ontleden eigen is, zoo wordt diens bijstand vooral dan ingeroepen, wanneer het op de beoordecling van beleedigingen, of het verrigten van lijkopeningen aankomt. Volgens de wettelijke bepalingen treden de Chirurgen niet enkel als helpers van den Physicus op, maar rusten op hen dezelfde regten en verpligtingen als op dezen; aan hun oordeel wordt door het geregt dezelfde waarde gehecht, zij handelen en oordeelen met den Physicus gemeenschappelijk, onderteekencn met hem de verklaringen , en kunnen daar, waar zij het noodig achten, en in geval zij met den Physicus niet instemmen, een afzonderlijk oordeel uitbrengen. Niet zelden moeten zij ook den Physicus vervangen, en zij mogen derhalve, wat hunne kunde in de geregtelijke geneeskunde betreft, Lij dezen niet achterstaan, waarop dan ook Lij hunne aanstelling door den staat de noodige acht geslagen wordt. Aanm. De geregtelijke wondarts wordt ook wel Kreits-, Distriets- , PhysicatV Ambt's-, of Land-Chirurg genaamd. Aan beide geneeskundige personen, zoo Physicus als geregtelijk-heehneester, wordt bij hunne aanstelling eens voor altijd, voor alle voorkomende gevallen den eed afgenomen, terwijl andere geneesheeren , bij het inroepen hunner hulp ? voor ieder afzonderlijk geval den eed moeten afleggen. §. 30. In de geregtelijk-gfeneeskvindige praktijk komen niet zelden gevallen voor, die een scheikundig onderzoek noodzakelijk maken; ook dit moet de Physicus op zich nemen. Daar echter niet voorondersteld kan worden, dat deze voor een dergelijk onderzoek de noodige vaardigheid en bedrevenheid bezit, en het hem bovendien aan de noodige werktuigen ontbreekt, zoo beveelt de regtbank in dusdanig geval, dat zulk eene zaak aan Scheikundigen of Apothekers zal opgedragen worden, te meer daar ieder Apotheker vóór zijne aanstelling behoorlijk onderzocht en eerst dan toegelaten wordt. Daar echter den artsenijbereider of scheikundige slechts een zeer bijzonder deel der geregtelijk - geneeskundige praktijk ten dccle valt, zoo is er geen zoogenaamde «Pliarmacopola-forensis"noodig, maar ieder, wien de staat tot het besturen eener apotheek bekwaam erkent, kan dusdanige taak volbrengen: hiertoe wordt hem vóóraf den eed afgenomen, of ten minste, onder bepaalde aanwijzing van het aanwezige geval, zijn ainbs eed herinnerd. Het onderzoek zelve moet liij echter onder medewerking van den Physicus bewerkstelligen. Aam. In verre de meeste gevallen neemt de scheikundige slechts een gedeelte van het onderzoek op zich, op welks resultaten de geneesheer dan zijn verslag verder gronden moet, om zoodoende een volledig oordeel uit te brengen. »Daar het van den artsenijmenger niet te verwachten is, dat hij met alle oogpunten bekend is, van waar uit de regter zelfstandigheden, langs eenen chemischen weg onderzocht wil hebben, zoo moeten zij volgens aanwijzing en onder opzigt van eenen geregtelijken geneesheer werkzaam zijn." Mende t. a. p. blz. 43. §. 81. Geregtelijke verloskundigen erkent de staat niet, koevele gevallen op het gebied der verloskunde er in de geregtelijke praktijk ook voor komen. Met dezen tak der heelkunde moet de Physicus volkomen vertrouwd zijn, en op hem rust de pligt, om onderzoekingen, die tot het verloskundige vak behooren, te ondernemen ën daarover de noodige beslissing te geven. Bovendien heeft de Physicus ook nog het toezigt over de vroedvrouwen in zijn district, en reeds deze verpligting brengt hem in aanraking met de verloskunde, in welke overigens ook de geregtelijke heelmeester bedreven moet zijn. In bijzondere en zeer belangrijke gevallen kunnen kundige Vroedineesters worden ingeroepen, wier beëediging dan echter telkens vóóraf moet plaats hebben. — Ofschoon nu in sommige gevallen de bijstand van Vroedvrouwen tot het onderzoeken van vrouwelijke geslachtsdeelen noodzakelyk kan schijnen, zoo moet echter m belangrijke aangelegenheden, aan hare uitspraken geene onbepaalde waarde gehecht worden, en doet de geregtelijke geneesheer beter, zulk een onderzoek zeil te veirigtcn ol wel door geoefende verloskundigen te doen plaats hebben, in welke gevallen dan naar omstandigheden van de hulp van vroedvrouwen kan worden gebruik gemaakt. Aanm. Wanneer er in vroeger tijd aan het oordeel van vroedvrouwen, overeenkomstig de wet, nog al gewigt gehecht werd, zoo als zulks nog in de Carolina plaats had, zoo was de gansclie toestand der oudere verloskunde, waarvan de geneesheeren zich onthielden, en welke in gevallen van nood aan de Chirurgen overgelaten bleef, hiervan de oorzaak. Deze staat van zaken is echter reeds sedert lang veranderd, de beoefening der verloskunde algemeen geworden, en het aanzien der vroedvrouwen, door het ijverig deelnemen van wetenschappelijk gevormde artsen aan dit vak, tot heil van de Verloskunde zelve en tot voordeel van de regtspieging gedaald. Dat men vroedvrouwen in regtszaken weinig vertrouwen kan schenken , was reeds de klagt van vroegeren tijd, en deze heeft in de latere weinig verandering ondergaan. Over het inroepen van vroedvrouwen in regtszaken, en over de toepassing harer uitspraken in vroegeren tijd, vergel. men M. ALBERTI, Comment. in Constit. Crim. Carol. medica. Hal. 1739. 4. p. 109. §. 32. De zorg van den staat voor de bijzondere aanstelling van geregtelijke geneesheeren, sluit echter het te hulp roepen van andere artsen tot het doen van geregtelijk-geneeskundige nasporingen niet uit: ieder geneeskundig persoon is verpligt zich hieraan te onderwerpen, zoodra de regtbank, om eene of andere reden zich gedrongen voelt, zijn oordeel in te winnen. Dat dan telkens eene beeediging vóóraf moet gaan, spreekt van zelf. Geen geneesheer mag alzoo aan de geregtelijke geneeskunde, zoowel wat den wetenschappelijken inhoud, als wat de uitwendige vormen, onder welke zij zich moet voordoen, betreft, vreemd zijn, ten einde in staat te zijn, het hem opgedragen geregtelijk-geneeskundig onderzoek, op de best mogelijke wijze te volbrengen. Aanm. De redenen die het voor iederen geneesheer noodzakelijk maken aan een geregtelijk-geneeskundig onderzoek deel te nemen , kunnen van velerlei aard zijn. Geene nog zoo goede volvoering van den opgelegden taak, geen nog zoo voortreffelijk uitgewerkt verslag, kan opwegen tegen eenen heganen misslag in den vorm. §. 33. De genoemde geneeskundige personen, Physicus, en geregtelijke Wondarts, vormen bij een geregtelijk-geneeskundig onderzoek zooveel als de eerste instantie, waarbij het in gewone gevallen ook blijft; «p hunne uitspraak grondt de regtbank hare verdere handelwijze. Iedere wel ingerigte Staat bezit echter nog hoogere geneeskundige personen , aan wien de handhaving der staatsgeneeskundige instelling ten pligt is voorgeschreven. Zij vormen de geneeskundige collegiën, en overeenkomstig de uitgebreidheid van den staat, heeten zij gewestelijke, welke dan weder onder een opper-geneeskundig collegie in de hoofdstad staan. Die collegiën moeten in een geregtelijk-geneeskundig opzigt als de tweede geneeskundige instantie beschouwd worden; belangrijke of twijfelachtige gevallen die onderzocht moeten worden, zijn dan, nadat de Physicus zijn oordeel heeft uitgebragt, aan hunne beslissing onderworpen, waarop zij dan gezamentlijk een verslag-, eene hoogere uitspraak (super-arbitrium) uitbrengen, welke bovendien nog, naar bevind van zaken, door een opper-geneeskundig collegie, daar waar een dusdanig bestaat, kan ingewonnen worden. In vele staten worden die collegiën, door de faculteiten der landshoogescholen vervangen, deze brengen dan als geneeskundige, beslissende collegiën, hun oordeel over het, hun door de regtbank voorgelegde geval, uit. Aanm. 1. De gewoonte om in belangrijke regtszaken , de faculteiten om raad te vragen , is zeer oud. lleeds stelde de Carolina vast, dat de regters in twijfelachtige gevallen aan de naast bijgelegene hoogeschool raad moesten vragen. Naar omstandigheden, had, de van dien tijd af meer algemeen gewördene , verzending der stukken (acta) zoowel aan de regtsgeleerde als geneeskundige faculteiten plaats. Aanm. 2. De verzamelingen van die regtszaken, die aan het oordeel van geneeskundige faculteiten en collegiën onderworpen werden, vormen sedert lang een belangrijk bestanddeel der geregtelijk-geneeskundige Casnistik , en zijn om die reden ter beoefening aan beginnende geregtelijke géneesheeren dringend aan te bevelen. Zij zijn deels als bijzondere werken uitgegeven (zoo als vooral de vroegere) deels in de daarop betrekking hebbende tijdschriften opgenomen. Z. b. de Literatuur II, verzameling van geregtelijk-geneeskundige verslagen. §■ 34. Voor het overige is het de pligt van eiken geneesheer, die geregtelijke gevallen te onderzoeken of te beslissen heeft, deze met de meeste naauwkeurigheid en alle hem ten dienste staande kennis te volbrengen, de strengste onpartijdigheid daarbij in acht te riemen, en elk geval, welks gevolgen dikwijls niet te berekenen zijn, als hoogst belangrijk te beschouwen. Van het oordeel des geneesheers hangt de uitspraak des regters, en maar al te dikwijls daarvan het geheele levenslot van den daarbij betrokkene af. Een, vooral in het begin ondoelmatig verrigt onderzoek is vaak niet weder goed te maken en heeft dan op het verdere beloop des regterlijken handelens den nadeeligsten invloed. Aanm. Reeds de oude joh. bohn heeft de pligten „des geregtelijken geneesheer» voortreffelijk geschetst in zijn werk : » De officio medici duplici etc." Pars. II. Cap. II. »Dc medico deponente." — Onder de latere geschriften zijn te vermelden: 3 E. schwabe, Anweisung zu den Pflichten nnd Geschaften eines Stadt- oder LandPhysicus. Met eene voorrede van GKUiVER, S. deelen Erfurl. 1786 en 1787. 8. C. h. haase, Programmata III de praecipuis momentis, quorum ratio a medico forensi est habenda, officio suo honeste functuro. Lips. 1798. 4. C. f. 1. wimberg, Anleitung zu den gerichtlich-medicinischen Geschaften der Physiker. Erf. 1823. 8. A. höcker , Yersuch einer Darstellung der Geschüfts-Führung der Staats-Arzneiwissenschaft für Physiker u. s. w. Weimar. 1837, 8. 2e HOOFDSTUK. Over de vormen bij geregtelij k-geneeskundige handelingen (acta) in acht te nemen en overde inrigting der verslagen. 5. ss. Het doel der geregtelijke geneeskunde is gelegen in liet geven van opheldering aan het geregt, over onderwerpen, welke alleen de geregtelijke geneeskunde in het behoorlijk licht kan plaatsen, en zoodoende den ïegtei ui staat te stellen, in die zaak verdere nasporingen te doen, of wel een regterlijk vonnis te wijzen. De geregtelijke geneesheer verkrijgt echter slechts door een naauwkeurig onderzoek van hetgeen de regtbank hem voorlegt of opgeeft, een gewenscht resultaat, hetwelk hij daarna in den vorm van een verslag moet inkleeden en bij de regtbank inleveren. Het onderzoek gaat diensvolgens het oordeel vooraf, voor beide bestaan echter zekere gebruikelijke en door de wet voorgeschrevene vormen. Aanm. Men onderscheidt alzoo bij de toepassing der geregtelijke geneeskunde, liet wetenschappelijke en wettelijke (legale) d. i. de naauwkeurige inachtneming van alle, ter deugdelijkheid des oordeels , wettiglijk voorbeschrevene formaliteiten. Deze heeft het regtsgebruik bekrachtigd, en bij verzuim van dezelve heeft het wetenschappelijke, al was het nog zoo volledig bewerkt, voor den regter volstrekt, geene waarde. §. se. Een geregtelijh geneeskundig onderzoek, (obductio) in de uitgebreidste beteekenis, moet ter verkrijging van wettelijke waarde bij het gerigt, onder de volgende omstandigheden worden ondernomen: 1) Moet het op verzoek (requisitio) der regterlijke magt worden ingesteld. 2) Moet hetzelve door beëedigde geneeskundige personen worden verrigt; hetzij door geregtelijke geneesheeren (Hoofdst. 1.) welke ééns voor altijd den eed hebben afgelegd, hetzij bij uitzondering door anderen, die telkens op nieuw beëedigd moeten worden (§. 32.) 3) Doorgaans bepaalt het geregt tijd en plaats van het onderzoek, maar dit wordt ook naar omstandigheden aan den geneesheer overgelaten. 4) Belangrijke naspo ringen, vooral lijkschouwingen, moeten in het bijzijnvan het geregt plaats hebben: in dit geval moet een naauwkeurig verslag van alles wat bij de opening geschiedt en gevonden is, dooreen gereg'telijk persoon, volgens de opgave van den onderzoekenden geneesheer dadelijk opgemaakt, nadat de opening is afgeloopen, voorgelezen, goedgekeurd, en daarna onderteekend worden. Gedurende het onderzoek is de geneesheer verpligt, de aanwezige geregtelijke personen op alles opmerkzaam te maken, wat hunne aandacht trekt en voor het verlangde resultaat belangrijk schijnt. Aanm. Het bijzijn van geregtelijke personen moet, om gemakkelijk te begrijpen redenen, bij elk geregtelijk-geneeskundig onderzoek plaats liebben; intusschen kunnen hierop uitzonderingen voorkomen, die van den aard van liet te onderzoeken onderwerp zelf .afhangen, en waaromtrent een overleg tiisschen beide deelen gemakkelijk beslissen zal. Zoo is een onafgebroken bijzijn van geregtelijke personen , bij geregtelijk-scheikundige onderzoekingen , niet mogelijk. Yergel. iienke » Ist die Gegenwart der Gerichtspersonen bei den chemischen Untersnchnngen der in den Leichen der Yérgifteten gefundenen Giften nothwendig?" in zijne verhandelingen op het gebied der geregtelijke geneeskunde. 3e deel 2e uitg. Leipz. 1824. 8. blz. 169. Bij lijkopeningen daarentegen schrijft de wet de tegenwoordigheid van geregtelijke personen uitdrukkelijk voor. §. &7. Vóór dat er een geregtelijk-geneeskundig onderzoek plaats heeft , moeten de geneeskundige personen zich naauwkeurig bekend maken met hetgeen er geschied is, en de reden waarom hunne hulp wordt ingeroepen: het is de pligt der regtbank hen aangaande de omstandigheden, die hunnen bijstand noodzakelijk maken, in te lichten, en hen op te geven of de zaak i» alle opzigten, of slechts volgens enkele, mede door het geregt op te gevene vragen, moet onderzocht worden. Het is de pligt des geregtelijken geneesheers zich zorgvuldig bekend te maken, met hetgeen het geneeskundig onderzoek noodzakelijk maakt, opdat hij dit zelfvan uit het juiste standpunt verrigte, en niets yerzuime, wat het geregt den ge wenschten uitslag verschaffen kan. Kent hij het voorhanden geval in alle deszelfs bijzonderheden, dan zal het geneeskundig onderzoek, door een reeds vooraf bij zich zeiven gevormd plan ten opzigte van den te volgen weg, veel gemakkelijker worden, en zooveel te eerder tot een gewenscht doel voeren. Slechts hoede zich dc geregtelijke geneesheer voor ieder vooraf opgevatte meening, en veile geen oordeel vóór aan het einde des onderzoeks zeiven. Aanm. De kennis van al de omstandigheden is voor den geregtelijken geneesheer onontbeerlijk, ofschoon ook hier en daar beweerd wordt, dat de geneesheer minder bevooroordeeld zoude onderzoeken , wanneer hij niet wist wat er voorgeval*en was- Belangrijke daadzaken blijven echter niet geheim , en hetis beter, dat hij e ^00r bet geregt hoort bevestigen, dan bij geruchte overdrijven, daar dit nog 3* veeleer vooroordeel bij hem zoude kunnen opwekken. De gronden voor de eerste handelwijze zijn door JJeüke voortreffelijk uiteengezet, in zijn handb. 10e uitg. §. 58. en volg. §. 38. Verre de meeste nasporingen bepalen zieli tot eene naauwkeurige bezigtiging van het voorwerp (Inspectio ocularis), maar vorderen somwijlen, wanneer zij tot levende personen betrekking hebben, een grondig onderzoek. In vele gevallen, is liet aanwenden van den tastzin (Exploratio per tactum) noodzakelijk, ja onvermijdelijk bij liet onderzoek van inwendig gelegene deelen, b. v. geslachtstoestanden der vrouw. JBij deze is dikwijls ook de gehoor-zin (Auscultatio) van toepassing, wanneer het er namelijk op aankomt, over eene twijfelachtige zwangerschap te beslissen. Somtijds kan ook het reukorgaan bij het in aanmerking komen van levenlooze zelfstandigheden uitsluitsel geven. Naar den aard van het voorwerp dat onderzocht moet worden, zijn ook wel werktuigen of instrumenten noodig, zoo bij lijkopeningen als ook bij nasporingen aan levende voorwerpen behoeft men sondes, baarmoederspiegels, werktuigen om te meten enz Levenlooze zelfstandigheden vorderen dikwijls eenen zeer zaamgesteldeö toestel, en worden diensvolgens , wanneer zij aan een scheikundig onderzoek moeten onderworpen worden, aan scheikundigen of artsenijmengers, als daarvan voorzien, opgedragen. Aawm. Tan bijzondere, tot het verrigten van geregtelijk-geneeskundige nasporingen, noodige gereedschappen , kan er wel geene sprake zijn. Alles, wat overeenkomstig het standpunt dier wetenschap, waartoe het te verrigten onderzoek behoort, als diagnostische hulpmiddelen tot de ontdekking van de waarheid dienstig 'b > behoort ook tot gene : slechts bij lijkopeningen kan een uitgebreider toestel, dan overigens de ontleedkundige tasch oplevert , noodig zijn. §. 39. De nasporingen zelve strekken zich uit tot levende personen, lijken levenlooze voorwerpen. Ofschoon nu ook ieder geval bijzondere regelen grondstellingen vereischt, waarnaar gehandeld moet worden, zoo kunnen niet te min algemeene voorschriften worden opgegeven, volgens welke de geregtelijke geneesheer zijn gedrag in elk bijzonder geval gemakkelijk wijzigen kan. De meest bepaalde vorm is aan het onderzoek van lijken eigen ■ in alle overige gevallen daarentegen is den geneesheer genoegzame speling gelaten, wanneer slechts de aard en wijze, waarop hij dat onderzoek verrigt, tot het doel leidt. Aanm. Wij volgen ook liier onze opgegevene verdeeling \an het wetenschappelijke dezer leer : bijzondere wijzen van onderzoek moeten echter in het weten- schappelijke (materiële) gedeene worden opgegeven, zoo als b. y. het onderzoek bij nieuw geboren kinderen enz. (*) $. 4©. Het onderzoek aan levende personen lieeft naar omstandigheden, of in de regtszaal of in de woning des geneeslieers zelven of aan huis van de bedoelde persoon plaats. Dit laatste is dan noodzakelijk, wanneer de gezondheids-staat van dengenen, die onderzocht moet worden , het uitgaan belet, of wanneer het voor de zaak dienstig schijnt, met het onderzoek te overvallen. Bij het beoordeelen van ligte verwondingen, bij het onderzoek naar de verstandelijke vermogens, wanneer deze ingeenen hoogen graad gestoord zijn, bij het nasporen van velerlei geslachts-toestanden, bij mondig-verklaring, in zoover de geneesheer daarover te oordeelen heeft, bij eene beslissing over den staat deigezondheid in het algemeen enz. heeft in den regel het geneeskundig onderzoek buiten de woning van de betrokkene persoon plaats. Onderzoekingen van geslachtstoestanden bij vrouwen, waarbij sparing van het schaamtegevoel in aanmerking komt, kan de geneesheer in tegenwoordigheid eener vroedvrouw of andere bejaarde vrouw bewerkstelligen. Van elk onderzoek moet door den geneesheer een naauwkeurig verslag worden opgemaakt; heeft hij alleen onderzocht , dan levert hij het diensvolgens ingerigt verslag, benevens zijn gevoelen daarover bij de regtbank in: zijn er echter geregtelijke personen bij , en laten de omstandigheden het toe, dan zegt de geneesheer, den daartoe aangewezene, den gang van het onderzoek, de daarbij gevondene uitkomsten, en naar omstandigheden zijn oordeel, voor, in geval hij zich niet voorbehoudt dit laatste later mede te deelen. Aajsji. 1. De bepaling of bij een geregtelijlc-geneeskundig onderzoek aan levenden , geregtelijke personen aanwezig moeten zijn dan niet, hangt niet yan den Geneesheer af, maar moet aan het inzigt yan den regtsgeleerde worden overgelaten. Slechts daar, waar de geneesheer begrijpt, dat de tegenwoordigheid yan anderen storend op het onderzoek zelve werkt, en hem belet het gewenschte doel te bereiken , kan hij zich dienaangaande met de geregtspersonen verstaan, maar moet zich overigens naar hun verlangen voegen. In zeer gewigtige gevallen kunnen en mogen zij niet buiten gesloten worden. Z. b. $. 36. Aanm. 2. In een geschiedkundig opzigt herinneren wij hier aan het in vorige eeuwen in Frankrijk bestaande huwelijks-congres , waarin een van geslachtskoude , (onmagt) aangeklaagd man , in tegenwoordigheid yan eenige geneesheeren en —matronen het tegendeel bewijzen moest, Vergel. ant. hotman , Traité de Ia dissolution du mariage par 1'impuissance et froidëur de 1'hoinme ou de la femme. ( ) Bij voorkeur wordt hier de uitdrukking nieuw- en niet pasgeboren gebeomdat deze laatste veel te onbepaald is, zoo als in het vervolg blijken ■ V.rt. Par. 1595. (In de Opuscuies van Holman. Paris 1616. 8. blz. 226.) welke schrijver reeds over deze onzedelijkheid de hevigste klagten aanheft. Zij werd in het jaar 1677 door een Parlementsbesluit afgeschaft, en zoodoende de eerbaarheid , welke tot op dien tijd uit de Fransche geregtshoven geweken was , weder ingevoerd. §. m. Bij zulke individuen , welke niet in persoon voor het geregt verschijnen kunnen, als bij gevaarlijke zieken, bij in lioogen graad waanzinnigen , bij zwaar verwonden, kraamvrouwen enz. geschiedt het onderzoek in hunne woning, in tegenwoordigheid van een geregtelijk persoon en een geregtschrijvcr (Actuarius); in zeer belangrijke gevallen moet het gansche geregt tegenwoordig zijn. Slechts is liet de pligt des geueesheers, als zaakkundige, in dergelijke gevallen den tijd en wijze van liet onderzoek te bepalen, ten einde daardoor het voor den zieke te vreezen nadeel, af te weren. Aanm. Eene doelmatige handleiding- tot het onderzoek aan levenden is te vinden in het volgende geschrift: Practische Anweisung zu solchen gerichtlichmedicinischen Untersuchungen, welche lebende Personen betreffen , von jos. gader- mann. Erlang. 1840. 8. / §■ Het geregtelijk-geneeskundig onderzoek aan lijken geschiedt in het algemeen om zich over den aard des doods, en de daarbij voorkomende omstandigheden licht te verschaffen. Het is daarom noodig bij alle niet natuurlijke sterfgevallen, hetzij er eene misdaad vermoed wordt, of deze bewezen is; het resultaat van de lijkschouwing moethet geregt óf tot het doen van verdere nasporingen opwekken, óf ter beoordeeling van de strafbaarheid des bereids aangeklaagden, inlichting geven. Om die reden moeten ook de lijken van alle door zelfmoord, vreemd geweld, vergiftiging omgekomenen, geregtelijk onderzocht worden; hetzelfde Jieqit plaats met gevonden lijken van onbekenden, even als dan, wanneer een geneesheer wegens verzuim in de behandeling van eenen aan zijne zorg toevertrouwde, aangeklaagd wordt, het lijk des afgestorvenen aan een naauwkeurig geregtelijk onderzoek moet onderworpen worden. Eindelijk kan de obductie ook nog nieuwgeborene kinderen betreffen, wanneer in ongehuwden staat de verlossing heimelijk heeft plaats gehad en er verdenking van kindermoord bestaat. Aanm. Aangaande ooi e bedreigden vorderen. Diep grijpen >de geslachts-verhou dingen m de instellingen van het huwelijk in, welks heilige regten de Staat met alle de hem ten dienste staande middelen te bewaken heeft. Gezondheid en zedelijkheid van den staatsburger komen daarbij in het spel, eii ook daarom moet de Staat zich aan de, uit geslachtsdwalingen ontsprotene kinderen laten gelegen zijn. Het onderzoek strekt zich ■leihalve deels uit tot de handhaving van de door den Staat en de zedelijkheid verordende wetten, deels echter ook tot die van de regtspleging bij strafbare misdrijven, welke in die geslachtsdwalingen maar al te dikwijls hunnen grond hebben. — De geregtelijWeneeskimdige nasporingen, welke ten opzigte van de geslachtsverhouding noodzakelijk zijn kunnen betrekking hebben: 1) tot het voorttelingsvermogen bij beiderlei kunne: 2) tot het twijfelachtig geslacht: 3) tot den Logdedehjken staat: 4) tot onwettige,i en tegen-natuurlijken bijslaap: 5) tot zwangerschap en baring. Aam Onder de opgegevene rubrieken ka» alles gebragt worden, wat den geregtelijken geneesheer m zijne praktijk, met betrekking tot de geslachte-verhoudingen kan voorkomen. Daarentegen mag het onmogelijk heeten, hier elk bij ,onder geval hetwelk tot een geregtelijk-geneeskundig onderzoek aanleiding kan Z ZllTmt 1 en'7ardlerl de Ses^achts-dwalingen het vreemdsoortigste " V"lr J' 5 6 GVeren' 001 den omzigtigen geneesheer zal liet echter niet slissen 1J" ' mlrent' °I\Gron<1 ™n de hier op te gevene regels, te be- <• Onderzoek b e t r e kk el fj k h e t v q o r tt el i n gs-y e r m ogen. §. 74. ,i ' ^ ' v00r'pl•'nt1 ngs-vermogen is aan eenen bepaalden leeftijd gebon(11 ^ ^"r we'ks ]"'re^e hetzelve doorgaans nog niet voorhanden is, baarheid'^'18 afl°°P ^ mCCr bestaat Met het bereiken der mai> ei {§■ fi6.) begint liet voorttelings-vermogen en houdt met hef .5 inüedeii dei giijsheid op, zoodat hetzelve bij beiderlei kunne aan den middelbaren leeftijd gebonden is. Als algemeen teeken van het aanwezig zijn \an die kracht, geldt bij denman de afscheiding van zaad, en bij de vrouw het verschijnen der maandelijksche zuivering. Bij deze houdt met liet verdwijnen der menstruatie in den regel ook de vruchtbaarheid op hetgeen op bepaalde jaren .(Matronen-leeftijd) plaats heeft, zoodat bij de vrouw eene bepaling naar den leeftijd o-emakkelijker valt dan wel bij den man, bij wien het aantal jaren niet altijd als maatstaf gelden kan (§. 69.) Een naauwkeurig onderzoek van het gansche ligchaam en de geslaclitsdeelen in het bijzonder, zal echter ten geregtelijken geneesheer, in gevallen, het voorttelingsvermogen oetreflênde, eenen gewenschten uitslag schenken. Aasur. Het voorttelingsvermogen sluit dat van bevruchting van zelf in zich, wanneer liet eerste bewezen is, spreekt het andere van zelf. Beide vormen de geslachtsverngtingen m de naauwste beteekenis des woords. Over deze zelve en do oorzaken harer belangrijkheid voor den regter vergel. mende t. a. pl. 4. D. blz. 303. §. is. Het voorttelingsvermogen kan in drieerlei opzigt een onderwerp van geregtelijk-geneeskundig onderzoek worden: 1) of het reeds aanwezig was op, of voortduurde tot eenen zekeren termijn, op welken het, naaiden gewonen loop der natuur, nog niet plagt aanwezig te zijn of reeds weder moest hebben opgehouden; 2) of het voorttelings-vermogen of geheel ontbreekt, óf daarbij onvermogen tot het uitoefenen van den bijslaap (Impotentia coëundi), of wel onvermogen tot voortplanting (Impotentia generandi) aanwezig is; 3) of zich de geslachtsdrift op eene buitengewone wijze, hetzij te sterk of te zwak, openbaart. De nasporingen die m de opgegevene vragen haren grond hebben, maken nu eens het onderzoek van een enkel individu noodzakelijk of vereischen met betrekking tot een bepaald geval, het onderzoek van man en vrouw, 0111 het oordeel volledig cn voldoende te maken. Aam. Het onderzoek van beiden moet vooral in den gehuwden staat geschreden, wanneer ten gevolge van kinderloosheid op echtscheiding wordt aan- wordT8011' daar ^ 00"aak nie' Wj tem 1%t' die 61 ïan beschuld%i §. 76. Dit onderzoek zelf moet onder aanwending van alle den geneesheer ten dienste staande (geoorloofde.) middelen, te meer met de grootste naauwkeurigheid worden in het werk gesteld, als het gebied zelf waarop hij zich beweegt, nog niet volkomen in deszelfs eigenaardigheden bekend is, m zooverre namelijk de leer der voortplanting nog door eenen nevel omhuld is, welken zelfs de jongste ontdekkingen nog met hebben kunnen doen opklaren. De uitspraak zal dikwijls slechts eene waarschijnlijke kunnen zijn, eneene zoodanige voorden geneesheer zelfs nog niet altijd mogelijk. Sparing van het gevoel voor zedelijkheid, in zooverre hierdoor het volledig onderzoek niet benadeeld wordt, ten allen tijde echter inachtneming van de meest mogelijke betamelijkheid, vooral tegenover het vrouwelijk geslacht, zijn juist bij dit soort van onderzoek onvoorwaardelijke vereischten, waaraan de geregtelijke geneesheer voldoen moet. Zelfs bij de, alle schaamte uitgeschud hebbende voorwerpen, welke ten opzigte van het geslacht, zoo dikwijls ondei zocht moeten worden, mogen zij door den geneesheer niet uit het oog worden verloren. Aanh. Alle tegen de zedelijkheid strijdende middelen, als manipulatiën enz. zijn als beneden de waardigheid des geneesheers en den mensch onteerende , bij I ergelijke onderzoekingen te verwerpen. Z. boy. §. 40. Aanm. 3. over den proe ijs aap in Frankrijk. Een onderzoek bij vrouwen moet daarom naar omstandigheden in tegenwoordigheid eener vroedvrouw plaats hebben. Zie bov. §• 40. Eene goede handleiding tot het besproken onderzoek vindt men bij «ADEKMAÏM t. a. pl. blz. 38 en volgg. A.. Onderzoek naar het mannel ij k voortplantingsvermogen. §■ 77. De voorttelmgskracht van den man begint met de voleinding der manbaarheid, als wanneer de geslachtsdelen hunne behoorlijke ontwikkeling verkregen hebben, en de afscheiding van zaad in de ballen tot stand gekomen is. Het begin der geslachtsrijpheid moet daarom, overeenkomstig de m ons klimaat gewone natuurwet, van het 16e tot 18e jaar gerekend worden. Gezondheidsstaat, temperament opvoeding en levenswijze kunnen echter op het vroeger of later bereiken van dit tijdperk invloed uitoefenen. Het voorttelingsvermogen duurt bij den man tot m hoogen ouderdom voort, en geene bepaalde jaren -linnen als grens daarvan beschouwd worden. Ligchaamsgestel, gezondheidsstaat, levenswijze zijn echter ook bij den grijsaard als maatsterven "vooi et vioeger of later verdwijnen • daarvan aan te nemen, bestaan11116 kracllt ** ^ den hoogsten ouderdom blijven Aanm. \\ anneer oudere mannen in den echten staat geene kinderen meer verwe t en, dan ligt de grond hiervan doorgaans in den leeftijd hunner vrouwen , we ke meestal reeds dien van bedaagde vrouw, (matrone) ingètreden zijn, terwij aan genen nog het voortplantingsvermogen in de volste kracht eigen is. oe vaak zijn dan ook huwelijken, tusschen oude mannen en jonge vrouwen gesloten, niet met kinderen gezegend ? Voorbeelden van oude, tot de voortteling geschikte mannen , zijn in metzger's System der ger. Arzn. 5 aufl. blz. 574 meeuedeeld. Zie ook schneiler, über die mannliche Potenz nnd Impotenz im heran- .eiucliten Un<* spieren Alter. In HENKE's Zeitschrift. 43. D, blz. 16-3. 5* §. 78. Het onvermogen van den man kan eene volledige onbekwaamheid i»t uitoefening van den bijslaap ten grondslag hebben, welke van algemeene of plaatselijke oorzaken afhankelijk is. De algemeene oorzaken zijn in liet ligcliaam of den geest gelegen, {somatisch oipsychisch). Tot de eerste behooren al die oorzaken, welke het ligcliaam zoodanig doen verzwakken, dat daardoor de geslachtsdrift onderdrukt, en het volbrengen der geslachts-verrigtingen onmogelijk wordt: algemeene ligchaamszwakte, hetzij die aangeboren is of na zware ziekten is achtergebleven; ontzenuwing na geslachts-uitspattingen in de jeugd, na onanie; misbruik van geestrijke dranken, gelijk ook een hooge graad van dronkenschap tot den bijslaap ongeschikt maakt; overmatige inspanning des ligchaams met onafgebrokene, met nachtwaken verbondene werkzaamheden, vooral het bezig houden met afgetrokkene onderwerpen, die den geest aan de aarde ontvoeren ; misbruik van prikkelende, de geslachtsdrift opwekkende middelen , welke door overprikkeling liet tegendeel te weeg brengen (Aphrodisiaca): te jeugdige of te hooge leeftijd. Somtijds bestaat er eene aangeborene (natuurlijke) traagheid tot den bijslaap (Frigiditas), waarvan de oorzaak in een phlegmatisch temperament gelegen is. — Als psychische oorzaken van het onvermogen tot den bijslaap zijn te beschouwen: afkeer en haat tegen het vrouwelijk geslacht in het algemeen, m den echten staat meer bijzonder tegen de vrouw, welke somwijlen ook door walging of afkeer wekkende omstandigheden, den tegenzin des mans onderhoudt; gebrek aan zelfvertrouwen, bij bijgeloovige menschen door inbeelding van betoovering te weeg gebragt, angst en te groote schaamachtigheid, echter ook al te groote begeerte naar den bijslaap, gemoedsaandoeningen vooral van nederdrukkenden aard. — Het onvermogen tot uitoefening van den bijslaap is alzoo naar de gesteldheid en aard der oorzaken blijvend, of slechts voorbijgaande , een volstrekt (absoluut) of betrekkelijk (relatief). Aanji. Ten opzigte van een door betoovering veroorzaakt (ingebeeld) onvermogen vergel. het oordeel in pijl's Auss. 3. Saml. bl. 186. De kunst om iemand door zulke toovermiddelen onvermogend te maken, noemde men Vroeger » Nestelknoopen." Alleen de vrees of angst, dat hem zulk een trek gespeeld is, kan bij een bijgeloovig mensch onvermogen tot den bijslaap ten gevolge hebben, zoo als REMEU hiervan een voorbeeld in METZGER's System der geriehtl. Arzn. 5 Auil. bl. 566. bijbrengt. — Rucgieri deelt het geval van eene jonge vrouw mede, welke van onder de borsten af tot aan de knieën met een zwartharig vel , als bij een poedelhond bedekt was; het geslotene huwelijk moest weder ontbonden worden, daar de man , door angst bevangen, den bijslaap niet lconde uitoefenen. 7.ic IIOJM's Archiv für Med. Erfahr. Jaarg. 1819. Julij. blz. 170. (Uittreksel uit de Ces. R. Storia ragionata di iuia donna avente gran parte del Corpo coperta di pelle c pelo nero. Yenez. 1815. — Een eigenaardige hinderpaal tot den bijslaap is in ftiVLDIDïGERs Magazin X. D. blz. 314. medegedeeld: Een 40 jarige geleerde, bekomt , zoo dikwijls hij op liet punt is , den bijslaap met zijne geliefde vrouw uitte oefenen, een onwederstaanbaren aandrang tot stoelgang, nu eens gevolgd door eene geringe vloeibare ontlasting, dan weder zonder dat zulks plaats beeft , op betzelfde oogenblik geraken zijne geslacbtsdeelen in verslapping, zoodat bij onverrigter zake de omarming zijner vrouw verlaten moet. Schütz verhaalt : » Een geleerde, welke met eene beminnelijke vrouw in een gelukkig maar kinderloos huwelijk leefde, en in Venere noch in Baccho zich aan eenige buitensporigheid had schuldig gemaakt, maar daarbij zeer zwak was en vroegtijdig aan slijm tering stierf, konde geene kinderen verwekken, daar zich bij de eerste pogingtot uitoefening van den bijslaap, het zaad reeds ontlastte en verslapping der genitaliën ten gevolge had. Zie henke's Zeitschr. 19e D. blz. 301. §. 79. De plaatselijke oorzaken van ongeschiktheid tot den bijslaap liggen in eenen gebrekkigén toestand der geslachtsdeelen, vooral van de roede, en zijn aangeboren of later verkregen. Tot de eerste behooren: het ontbreken van het mannelijk lid of deszelfs buitengewone kleinheid en kortheid ; misvorming (bij Hermaphrodieten), echter ook enorme lengte en dikte, zoodat deszelfs inbrenging bij den bijslaap, of zeer pijnlijk is en dientengevolge onverdragelijk wordt, of wel geheel en al onmogelijk is; vergroeijing van hetzelve met den balzak , zoodat er volledig onvermogen om hetzelve op te rigten bestaat; tekort toompje (capistratio) waardoor de roede eene benedenwaartsche kromming verkrijgt. Later bijgekomene oorzaken van onvermogen tot den bijslaap kunnen gelegen zijn in: ziekten en ontaardingen van het lid, vooral van venerischen aard: Pbimosis en Paraphimosis, uitwassen aan den eikel, pisbuisfistels, slagadergezwellen; zeer grooten, omvang hebbende ware breuken in den balzak, waterbreuken in denzelven, groote blaassteenen, verlamming van de roede ten gevolge van vroegere uitspattingen en ruggemergslijden. — Ook hier moet men er op bedacht zijn, dat vele oorzaken voorbijgaande zijn, of door de hulp der kunst kunnen verwijderd worden; insgelijks kan eene andere houding bij den bijslaap, of andere hulpmiddelen denzelven toch nog mogelijk maken. Aanm. Er komen toch gevallen voor, dat mannen met eene zeer dunne roede niet alleen den coitus uitoefenen, maar ook nog kinderen verwekken kunnen. Vergel. HA SUIS Handb. der ger. Ar™. X. D. blz. 161, waar verscheidene voorbeelden vermeld staan. Over de vergroeijing van het lid met den balzak, zie SCHNEIBER im medic. Conversationsbl. von HOHKBAUM en jahn 1831. No. 36. — Een ongehoord exemplaar van een Penis heeft cosse bij een Bengaal gezien, wiens roede 19 duim lang en 33 duim in omtrek was. Z. Med. Chirurg. Transact, of the med. and Cliir. soc. of London. Vol. 2. Ook verhaalt gruser van eenen Invalide , wiens lijk hij op de Anatomie te Jena had gezien: diens roede was eene halve cl cn eenige duimen lang , en de ballen waren zoo groot als lioendereijeren. In de Onomatologia medico-practica Se D. bl. 1269. wordt insgelijks van een ongehoorden Penis melding gemaakt. Hij was eene halve el lang in opgcrigten toestand en zoo dik als de grootste Göttinger metworst!! Gevallen, waarin breuken van velschillende soort, als oorzaken van onvermogen worden opgegeven. Z, bij WZCKR t. a. p], Hz ggg §. so. Onvermogen tot voortteling, hangt nu eens van de bovenstaande oorzaken af, of bestaat ook op zich zelf, ofschoon de bijslaap kan worden uitgeoefend. De grond hiervan is gelegen óf in gemis van tot bevruchting geschikt zaad, óf in de onmogelijkheid om hetzelve behoorlijk te ontlasten. Daar het sperma in de ballen bereid wordt, zoo moet men het gemis van deze als oorzaak van volstrekt onvermogen ter voortteling beschouwen, ofschoon daarbij wel moet in acht genomen worden, dat de ballen somtijds op ongewone plaatsen, boven den buikring nog in de onderbuiksholte kunnen aanwezig zijn (de vroegere vruchtsstaat), zoodat de balzak ledig blijft, maar het voorttelingsvermogen daarom niet ontbreekt (Testicondi, Crypsorchides): deze afwijking kan ook met eenen bal voorkomen (Monorchis). Zij daarentegen, bij wien de ballen zijn weggenomen, zijn tot de voortteling niet geschikt, en de voorbeelden dat Castrati nog kinderen hebben verwekt, moeten daaruit verklaard worden, dat zij op lateren leeftijd van hunne ballen beroofd, spoedig na deze operatie den bijslaap hebben uitgeoefend, als wanneer er of in de zaadblaasjes nog een voorraad van sperma aanwezig was, of de ballen slechts onvolledig waren weggenomen, zoodat het teruggebleven deel nog zaad koude afzonderen. Kleinheid der ballen (Atrophia), verharding , Scirrhus en kanker moeten als verwijderde oorzaken van het onvermogen beschouwd worden. — Gebreken in de zaadstrengen en zaadblaasjes, hnnne vergroeijing, verdikking enz., zijn, ofschoon het voortplantingsvermogen belettende, gedurende het leven niet te herkennen; de oorzaken daarentegen , die de voortstuwing van het zaad in den weg staan, zijn gemakkelijker te ontdekken: hierbij komen in aanmerking vernaauwing of toesluiting van de pisbuis door eene ontaarding van de voorstanderklier (Prostata), door likteekens of stricturen in de pisbuis in het algemeen, eene den eikel bedekkende en niet terug te brengen voorhuid (Phimosis), opening der pisbuis op eene ongewone plaats, (bij de Hypo- en Epispadiaeus zie ond. II), verlamming der spieren, die voor het bewerken der uitstorting bestemd zijn. — In hoeverre de menging van het zaad aan het onvermogen schuld heeft, mag wel is waar moeijelijk te beslissen heeten; maar het kan evenwel niet geloochend worden, dat uitspattingen in de jeugd , onanie en dergel. dikwijls onvermogen na zich slepen en uit dien hoofde moet bij een onderzoek van dezen aard de vroeger gevoerde levenswijze altijd in aanmerking komen. Aanm. Dat de Testicondi zoo zeldzaam niet voorkomen, bewijst de omstandigheid , dat onder 37700 conscrits, welke gedurende een tijdsverloop van 20 jaren in het koningrijk Wurtemberg onderzocht werden, cr 29 met genoemde afwijking werden aangetroffen. Betrekkelijk het vermogen der Castrati vergelijke S*. is het mogelijk dat een man kort na het verlies van beide ballen eene vrouw bezwangeren kan? In knare's en heckeh's Jahrb. der Staats-Arzneikunde. 2. D. Ie. IJ. blz. 146. Oira deelt een geval mede, in hetwelk hij bij een' man. die zich «elven ontmand had, en 3 jaar daarna gestorven was , het regter zaadblaasje nog met zaad vond opgevuld. Diens zeldzame waarnemingen betreffende Anatomie, Physiologie en Pathologie. Ie Heft. Breslau 1816. 4. blz. 131. Betrekkelijk het gevoelen der ouden ? bij wien het gemis der ballen in velerlei opzigten regtskundig van gewigt was , vergel. mende t. a. pl. 4. D. blz. 345. — Baillie verhaalt m zijne Anatomie van den ziekelijken bouw des menschelijken ligchaams (door soebuuerring overgezet, blz. 207 ) van een geval, waarin de ballen eens mans van middelbaren leeftijd, niet grooter waren dan de vingertop eens volwassenen. Bij eenen 30jarigen man zag ik de testes niet grooter dan een koffijboon. Zeer rijk aan voorbeelden van allerlei oorzaken van onvermogen is metzger's hoofdstuk : » M'annliches Zeugangs-unvermögen" in het Syst. der ger. A, 5 Aufl. blz. 562. Onder de oudere geschriften behoort hiertoe c. g. gruner , resp. Sonntag , de causis impotentiae in sexu potentiori. Jenae 1774 4. Van de nieuweren : fr. litdwig meissner , über die Unfriiehtbarkeit des m'annlichen und weiblichen Geschlechts u. s. w. Leipzig 1820. 8. §■ 81- Bij liet onderzoek zelf moet de geneesheer den gezondheidsstaat van het individu in het algemeen en de gesteldheid der geslaclitsdeelen in liet bijzonder in aanmerking nemen: beschouwing en betasting dezer laatste, evenwel niet met het onvoegzame doel om erectiën op te wekken, zijn de middelen, die het oogmerk doen bereiken: des noods kan men, zoo als iieske voorslaat, den te onderzoeken man eenige nachten eenen heelmeester toevoegen, ten einde bij liet ontstaan van vrijwillige erectien, tevens te kunnen opmerken of er ook somtijds eenige uitstorting van zaad plaats liebbe. — Alle andere middelen, als verwarmen met de hand, wrijven of borstelen van het lid enz., moeten als beneden de welvoegelijkheid en zedelijkheid vermeden worden. -— Overigens is de beslissing der vraag , of iemand voor de voortteling geschikt is of niet, in alle die gevallen, waarin niet duidelijk gebreken in de geslaclitsdeelen kunnen aangewezen worden, hoogst moeijelijk, naardien de geneesheer niet in staat is, over de vruchtmakende kracht van het zaad een oordeel te vellen. Daarenboven moet men, wanneer er in den gehuwden staat eene klagt over geslachtskoude, of onvruchtbaarheid wordt ingebragt, er wel op bedacht zijn, dat de grond daarvan ook in de vrouw kan liggen, welke daarom dan mede, aan een onderzoek moet onderworpen worden. Kinderloosheid kan eerst dan op rekening van den man komen, wanneer de vrouw in een vorig huwelijk is bevrucht geweest. Dikwijls blijft de oorzaak der onvruchtbaarheid diep verborgen , en eene zekere geslaclits-disharmonie, waaraan liet psychische deel kan nemen, staat hier dikwijls mede in verband■ deze moet echter slechts als vermoedelijk, niet als zeker worden opgegeven. Gewigtig Mij ft altijd de verdeeling in absoluut en relatief onvermogen, in een blijvend en voorbijgaand, gelijk ook in een genees- en ongeneeslijk, waarbij altijd de ooi zaken den hoofdgrond voor de verdeeling uitmaken. AMM. 1. » De geneesheer is geregtigd , dengenen wiens ligehaamsbouw sterk Wiens penis de behoorlijke grootte heeft en naar gewoonte doorboord is, wiens schaamdeelen met haren goed begroeid zijn, en wiens ballen sterk, vast en gevoelig zijn, voor vermogend te houden." Mbtzger t. a. pi. 375. Over liet ondoelmatige en verwerpelijke van manipulatiën zie metzger's geriehtlich-med. Abhandl. Koningsberg 1803. 8. blz. 169. Reeds uit den natuurlijken vorm der geslachtsdeelen kan tot de mogelijkheid om den bijslaap te volbrengen , besloten worden, verdere gevolgen kunnen er echter uit de opgerigte roede niet getrokken worden. — Een eigenaardig toestel, om de aanwezigheid van nachtelijke zaadstortingen te ontdekken j heeft irück aanbevolen. (Een zakvormige bandage om de genitaliën en eene broek tot afsluiting) Zie henke's Zeitschrift 9e D. blz. 94. Bezwaren tegen dezen voorslag door scjiütz, aldaar 19e D. blz. 301. Aanm. 3. In den gehuwden staat is het hoofdkenmerk voor het onvermogen tot den bijslaap van de zijde des mans, van de gesteldheid der vrouw te ontleenen: wanneer bij deze, na het huwelijk, de geslachtsdeelen nog in den maagdelijken staat worden aangetroifen, dan kan daaruit een ongunstig gevolg voor tien echtgenoot getrokken worden. Over het behandelde onderwerp zijn nog de volgende geschriften te vergelijken : J. l. formeij, Ueber den Werth medicinisch-gerichtlicher Untersuchungen , das rwannliche ünvèrniögen betreffend. In Roose's medic, Miscellen. Frankf. a M. 1804. 8. blz. 93. (Ook in formeij's gemengde geneesk. schriften. l.D. Berlin 1821. 8. blz. 26 weder afgedrukt.) ë. g. bivert, die Uuzulassigkeit artzlicher Entscheidungen iiber Vorhandenes mannliches ünvermögen. Tubingen 1808. 8. Zie ook deszel/s Aufsatz über denselben Gegenstand in kopp's Jahrb. der Staata-Arzneik. 2e Jahrg. 1809. blz. 102. A. t. iihück , Ueber mannliches ünvermögen und dessen gerichls-iirtzliclie üntersuchung. In henke's Zeitschrift 9e D. 1835. blz. 78. $. 8S. De gt aad van geslachtsdrift, kan dan wei eens eén onderwerp van geregtelijk-geneeskundig onderzoek worden, wanneer gehuwde vrouwen over te groote onmatigheid in den bijslaap van den kant harer mannen, klagten inbrengen, zoodat zij denzelven niet zonder nadeel voor de gezondheid verdragen kannen. Hier liggen dikwijls ligchamelijke oorzaken ten grondslag, waardoor de bijslaap zeer pijnlijk en ondragelijk wordt, b. v. absoluut of relatief te sterke grootte van het mannelijk lid: even zoo kan eene te woeste handelwijze bij de geslachtsverrigting eenen afkeer tegen dezelve opwekken. In andere gevallen, bestaat er bij den man eene wezenlijk te sterke, dikwijls door stoffelijke oorzaken, als te rijkelijk en verhittend voedsel bij eene vadsige levenswijze, opgewekte teeldrift: echter kan ziekelijke geilheid ten grondslag liggen, door velerlei, voor verwijdering echter vatbare, oorzaken te weeg gebragt: ook kunnen prikkels in nabijgelegene deelen, blaassteen, haeinorrhoides in /le blaas enz., de verhoogde geslachtsdrift opwekken. Ook heeft men opgemerkt dat teringachtigen in het eerste stadium hunner ziekte een hoogen graad van geslachtsdrift openbaren. — Bij een dergelijk onderzoek inocl dc gezondheidsstaat en het ligchaamsgestel der trouw in aanmerking komen; de beslissing moet zich daarnaar regelen , of er door de overmatige geslachtsdrift van den man werkelijk nadeel voor de vrouw ontstaat: over het algemeen wordt aangenomen, dat de vrouw gedurende den stondenvloed en de zwangerschap niet tot uitoefening van den bijslaap kan genoodzaakt worden, gelijk zij ook gedurende het zogen tot spaarzame gemeenschap-oefening met haren man verpligt is. Somtijds willen ook vrouwen uit onverschilligheid voor de geslachtsverrigtingen of haren man, den bijslaap volstrekt niet of slechts zeldzaam toelaten, doch kunnen in zoodanig geval door regterlijke uitspraak tot vervulling harer pligten genoodzaakt worden. Ook moet de geneesheer op de eene of andere aanwezige ziekte, vooral der teeldeelen, welke de vrouw dikwijls van den bijslaap afkeerig maken , acht geven. Zeldzamer zullen wel vrouwen hare mannen van verzuim beschuldigen: ook zoude hier de beslissing moeij el ijker zijn, dewijl de wet den man hierin niets kan voorschrijven. Wanneer echter een overigens gezonde, krachtvolle man met zijne vrouw volstrekt geene gemeenschap heeft, en deze laatste aantoont, dat de mail zich tot de bevrediging van hare pligtmatige en niet te sterke geslachtsdrift niet lcenen wil, dan kan zulks allezins als grond eener echtscheiding aan genomen worden. Aaksi. De meening van IIALIER » Homini adeo modicae sunt vires , ut nonmulto plus quam bis iii sej>tem diebus coire possit " (Elementa phys. tom. VII. p. 571) waarmede ook de bekende spreuk van mart. LDTitER overeenstemt, kan wel niet als maatstaf worden aangenomen , naardien er genoeg uitzonderingen voorkomen , zonder dat de gezondheid van beiden hierdoor eenigzins lijdt. Slechts daar, waar dezelve gevaar loopt, komt bovengemeld beklag te pas , en moet daarover overeenkomstig bet bijzondere geval, hetgeen dan toch altijd bestaat, geoordeeld worden. — nllïmahitf verhaalt van eenen 70jarigen man , die eene jonge vrouw had getrouwd, dat hij gedurende drie maanden, iederen nacht ten minste tien . dikwijls zelfs vijftien- tot twintigmaal met haar gemeenschap had gehad , zoodat zij uit oververzadiging en afmatting dreigde te sterven, maar eindelijk nog het geluk had, door geneesmiddelen het sterke wapen hares mans krachteloos gemaakt te zien. Z. niemann's Handb. der Staats-Arzneik. 1 D. blz. 300. Een lezenswaardig opstel » über den zu haufigen Beischlaf, insofern er Yeranlassung zur Ehescheidung ist, bevindt zich in pul's neuem Magaz. für die gerichtl. Arzn, 1. D. blz. 230. — Oordeelvellingen over te sterk voorttelings-vermogen deelt ful in Seinem Aufsatzen 3. Samml. blz. 140 en volgg. mede. B. Onderzoek betrekkelijk het vrouwelijk voortteling s y e r m o g e n. §. 83. * Het vermogen om te ontvangen , treedt bij de vrouw insgelijks met het bereiken der huwbaarheid in; het Verschijnen der maandelijkschc huivering met de ontwikkeling der vrouwelijke teeldeelen en alle overige kenteekenen der huwbaarheid (§. 66.) moeten derhalve als kenmerken der geslachts-rijpheid strekken, wanneer hierover moet geoordeeld worden. Het ophouden der maandstonden is de natuurlijke grens voor het ontvangmgs-vermogen, zoodat deszelfs termijn dus binnen het 15-45e jaar begrepen is, ofschoon ook hierbij insgelijks uitzonderingen kunnen voorkomen, welker opsporing m bijzondere gevallen den geneesheer niet moeijelijk vallen, liet aan den opgegevenen leeftijd gebonden ontvangings vermogen der vrouw kan intusschen door velerlei oorzaken gestoord óf wel geheel opgeheven zijn, als wanneer even als bij den man, óf volledige ongeschiktheid om den bijslaap uit te oefenen, plaats heeft, óf er is wel mogelijkheid, tot deze geslachtsverrigting, maar onvermogen om te ontvangen (Sterilitas) aanwezig. Het eerste sluit in ieder geval het laatste m, hoeveel bewijzen van het tegendeel er ook, zoowel in vroe-eren als lateren tijd, zijn bijgebragt. Aanm. 1. Voorbeelden van vrouwen , welke nog na het 50e jaar zwanger werden, heeft masius t. a. pl. Ie D. bh. 211 bijeenverzameld. Aan». 3. Reeds de ouder, zacchias , na eenigefabelen van »Lucina sine concubitu" verhaald te hebben, spreekt de belangrijke woorden uit: » Mulierem non posse absq;ue eo , quod a viro cum effectu et realiter cognoscatur, ullo modo concipere " Quaest. med.-leg. lib. III. t. 3. quaest. 8. — In den laatsten tijd zijn er uit de letterkundige nalatenschap van den eerwaardigen heus te Berlijn, eenio-e gevallen bekend gemaakt, waardoor de mogelijkheid eener bevruchting zonder volkomenen bijslaap moest worden aangetoond: zij zijn echter zoowel nit een geregtelijk-TOneeskundig als een physiologisch oogpunt door gewigtige stemmen behoorlijk toegelicht, zoodat daardoor de tot nu toe als juist erkende leer, geene verandering heeft ondergaan. Zie de gevallen van HEIM in CASPEa's Wochenschrift für die Heilkunde, Berl. 1835. blz. 1. en volg. De aanmerkingen daarop door nm m diens Zeitschrift 33e D. waarin ook die van b. wagjyer 25e supplement H. blz. 1. — Vergel. verder de opstellen van schwabe in henke's Zeitschrift 24e supplem. H. blz. 328. en van fleischmann aldaar 37e D. blz. 297. Voor het onvermogen van de vrouw tot den bijslaap kunnen insgelijks algemeene en bijzondere oorzaken ten grondslag liggen. Tot de algemeene oorzaken behoort eene ai te groote zenuwgevoeligheid, welke bij iedere geslachts-nadering van den man zenuwtrekkingen, ware krampen, zelfs onmagt te weeg brengt; gewoonlijk is deze toestand aan een zwak lichaamsgestel, zeer verhoogde sensibiliteit, ook wel aan eene vertroetelende opvoeding toe te schrijven, doch heeft men dezelve ook wel later na eene moeijelijke verlossing en na langdurig lijden in het kraambed \jaargenomen. Deze soort van onvermogen tot den bijslaap kan intusschen ook slechts betrekkelijk zijn en in eenen gebrekkigen toestand der geslachtsdeelen zijnen grond hebben. (Z. b. §. 79.) _ Andere afwijkingen, als walging verwekkende ziekten, onaangename uitwasemingen enz., kan men minder beschouwen als den bijslaap te verhinderen, dan wel, dat zij veeleer den man den lust benemen, denzelyen uit te oefenen, hetgeen bij eene klagt tot echtscheiding wel in aanmerking moet komen. Ook is bij de vrouw eene zekere Idiosyncrasie tegen de geslachts-verrigting in het algemeen, maar ook tegen eenen bepaalden man in het bijzonder niet over het hoofd te zien. Aanm. Het blijkt duidelijk, dat de opgegevene oorzaken geen volstrekt onvermogen tot den bijslaap te weeg brengen. Deze ontstaat alleen door afsluiting van den ingang der scheede (Atresia) of van deze zelve; daarom kan de geslachts-verrigting met bedwelmde, onmagtige, zelfs met doode vrouwen volbragt worden. §. 85. Tot de plaatselijke oorzaken, welke de uitoefening van den bijslaap van den kant der vrouw onmogelijk maken, behooren die gebreken, die het indringen van het mannelijk lid onmogelijk maken. Vergroeijingen van allerlei aard (Atresia), hetzij zij de groote of kleine schaamlippen betreffen; even zoo eene te vaste, (peesachtige), zelfs kraakbeenige toestand van het maagdenvlies (Hymen), waardoor de ingang tot de inwendige geslachtsdeelen vast is afgesloten. Gezwellen aan de uitwendige teeldeelen, breuken, polypen, welke de scheede aanvullen , uitzakking van de baarmoeder, die niet teruggebragt kan worden, zelfs een, in den uitgang tegennatuurlijk vernaauwd bekken kunnen evenzoo den bijslaap beletten. Hetzelfde gevolg kan eene, in eenen hoogen graad vernaauwde scheede hebben, ofschoon dit laatste slechts eene betrekkelijke hinderpaal is. Zweren, kankerachtige ontaardingen, venusziekte, kwaadaardige witte vloed, aanhoudende bloedvloeijing uit de baarmoeder, aanmerkelijke inscheuring tot in den aars, gemeenschajM-oefening van de scheede met den endeldarm enz. verhinderen minder den bijslaap, dan dat zij den man van deszelfs uitoefening afschrikken. — Ook deze oorzaken zijn blijvend of door de kunst te verwijderen, waarop de geregtelijke geneesheer bij het uitbrengen van zijn oordeel wel acht moet geven. Bij eenige van deze gebreken kan het belangrijk zijn te onderzoeken, of zij ook de gevolgen eener zware verlossing zijn, hetgeen bij een verlangen naar echtscheiding wel te overwegen is. Aanm. Rossi verhaalt een geval , waarin bij volledig gemis van uitwendige genitalia niet te min bezwangering had plaats gehad. De bevruchting was door den anus geschied, welke door eene kleine opening met de scheede gemeenschap oefende , en tot welke, bij beginnenden kraamarbeid met het mes een weg werd gebaand. De vrouw beviel van een knaapje, hetwelk 6 uren leefde. Z. Jülius en GERSONj Magaz. der ausland. Literatur der Heilkunde. 15e D. Hamburg 18&8, blz. 703. — Zie betrekkelijk een, in deszelfs uitgang zóó Ternaauwd bekken 7 dat de coitus onmogelijk was , en uit dien hoofde het huwelijk ontbonden moest worden, hot oordeel van wendelstaedt in Korp's Jahrb. der Staats-Arzn. 8. D» blz. 579. (5e utg.) Yerg. bij het bovenstaande nog metzger's System der gerichtl» Aizn. blz. 193, waarin voorbeelden van allerlei aard verzameld zijn. §. se. Het onvermogen om te ontvangen (Stenlitas), hetwelk door de onmogelijkheid des bijslaaps veroorzaakt wordt, kan echter ook op zich zelf bestaan en hangt van algemeene en bijzondere oorzaken af — Tot de algemeene behoort eene zekere mate van geslachtskoude (FrWditas der ouden), welke wel is waar den bijslaap nog toelaat, maar met"volkomen gebrek aan geslachtsdrift gepaard gaat: zij kan van eenen eigendommelijken toestand des ligchaams vergezeld zijn, welke in deszelfs uitwendig voorkomen meer tot den mannelijken vorm nadert (Viraginitas); somtijds wordt de onvruchtbaarheid te weeg gebragt, doordien de vrouw zich met te geleerde onderwerpen bezig houdt, welke haar op eene tegennatuurlijke wijze aan haren werkkring ontrukken: er kan afkeer bestaan tegen den (welligt opgedrongenen) man (relative geslachtskoude), aan den anderen kant echter ook te groote geslachtsdrift aanwezig zijn Voorafgegane ziekten kunnen insgelijks onvruchtbaarheid na zich slepen, even als verzwakking des ligchaams door jeugdige uitspattingen enz. te weeg gebragt, het onvermogen tot ontvanging ten grondslag kunnen hebben. — Ook hier komt de reeds boven (K. 81.) vermelde geslachts-disharmonie in den gehuwden staat, welke zoo dikwijls onverklaarbaar, maar niettemin door de ondervinding ten volle bewezen is, in aanmerking. Met w" ,i1LDe!irtTitaS hC"f! T '• a- P1- 4- D- w- 3" uitvoerig behandeld. Met betrekking tot haren graad en haren invloed op het Toortplantings-vermogen is op te merken, dat, hoe meer het mannelijke de bovenhand heeft en hoe gebrekkiger de vrouwelijke teeldeelen zich daarbij voordoen, er des te eerder onvruchtbaarheid te vooronderstellen is, te minder echter, hoe sterker de vrouwelijke vorm uit komt, en hoe volkomener de borsten eii de uitwendige voortplantings-werktuigen ontwikkeld zijn. Aanm. 3. Opmerkelijk is de geschiedenis, welke pitaval in zijne Causes célères verhaalt. «Twee edellieden, in ouderdom en voorkomen aan elkander gelijk leefden gedurende verscheidene jaren met hunne sehoone vrouwen, in een onvruchtbaar huwelijk Ten einde kinderen te verkrijgen, reisden beide echtparen te .amen naar eene had-mrigting In een logement onder weg waren slechts twee bedden de vrouwen begaven zich vroeg ter ruste, de mannen volgden later Er ontstond toevallig verwisseling van bed, en dientengevolge zwangerschap van beide vrouwen. ' Hier was duidelijk bij beide echtparen de geslachts-disharmonie tlyer" werd wessenomcn: deie ha,i -ich §. SI. De plaatselijke oorzaken der onvruchtbaarheid bestaan in gebreken en ziekten der geslaclitsdeelen zelve , welke nu eens het behoorlijk opnemen van de bevruchtende vloeistof des mans verhinderen, dan weder aan het vormen van de kiem, welke de vrouw geven moet. storend in den weg staan: tot de eerste reeks belmoren: vergroeijing of eene andere afsluiting van den baarmoedermond en baarmoederholte, verkeerde stand derzelve, zoodat zij van den middellijn der sclieede naar de eene of andere zijde afwijkt , ombuiging, omkeering der baarmoeder, opvulling harer holte met gezwellen; tot de tweede reeks moeten de ziekten der eijerstokken, als het kiembereidende orgaan, en gebreken der eijerleiders (tubae), vooral vergroei]ingen derzelve geteld worden. Zweren, verhardingen, kankerachtige ontaardingen, waterzucht der baarmoeder, zijn als verwijderde oorzaken te beschouwen, welke wel niet altijd, maar toch in de meeste gevallen de bevruchting beletten. Volstrekt onmogelijk echter is deze, door volkomen gemis van de baarmoeder , of door eene zóó geringe ontwikkeling, dat zij van haren toestand in kinderlijken leeftijd nagenoeg niet verschilt. Ongeregeldheden in de maandelijksche zuivering gaan dikwijls met eenige der opgenoemde toestanden gepaard, en de onderzoekende geneesheer moet daarom op deze verrigting van het vrouwelijke geslachtsleven zijne aandacht vestigen, ofschoon zij op zich zelve, alleen staande, niets beslist, daar het niet aan voorbeelden ontbreekt , dat vrouwen die nimmer gemenstrueerd hadden, evenwel zwanger zijn geworden. Daarentegen blijft dikwijls na eene moeijelijke verlossing of na een langdurig kraambed zulk een zwakke toestand der geslachtsdeelen terug, dat alle hoop op eene nieuwe zwangerschap verloren is. Aanm. De herkenning der opgenoemde gebreken is nu eens gemakkelijker dan eens moeijelijker, liet laatste is vooral bij abnormiteiten in de kiemdragende en liet ei voort! eidende organen het geval; ja sommige derzelve kunnen gedurende het leven niet ontdekt worden. — Tegen de bewering dat kanker der baarmoeder het zwanger worden buitensluit, staan voorbeelden genoeg over , om het tegendeel te bewijzen. Ik bezit in mijne verzameling eene kankerachtige baarmoeder , wier eigenares gedurende hare zwangerschap stierf, het zevenmaandsche kind is nog in de opengesnedene baarmoeder'te zien. Meer andere voorbeelden heb ik in mijne Dissertatie, )) de scirro et carcinoma uteri " etc. Berol. 1836. 4 medegedeeld. — Van gemis van baarmoeder bij twee zusters verhaalt troschei, in rust's , Magaz. D 37 blz 163 , waar nog andere gelijksoortige gevallen worden medegedeeld. Yergel. ook schmidt's Jahrb. D. 31 blz. 170. (Een geval uit de Gaz. des Ilópit. No. 30 1839). In Berlijn heb ik een 20jarig meisje onderzocht, bij hetwelk insgelijks eene stremming in de ontwikkeling der baarmoeder aanwezig was: het scheede-gedeelte vertoonde zich als bij een jonggeboren kind, en het onderzoek per rectum deed geen uterus opmerken. Het had nimmer gemenstrueerd — Gevallen van vrouwen, die zonder gemenstrueerd te hebben, niettemin zwanger werden, behooren niet tot de zeldzame; Morgagni nam zulks bij eene moeder en dochter waar. Z. de sedib. et caus. morbor. lib. III. ep. 47. art. 3. Mende kende eene schrijnwerkersvrouw, welke nimmer gemenstrueerd had, en toch vier kinderen ter wereld bragt. Z. ook a. alexander's Physiologie der Menstruation. Hanb. 1841. 8. blz. 72. Yan vrouwen, welke slechts gedurende de zwangerschap menstrueerden, geeft reeds halier voorbeelden op. Z. diens Elem. physiol. Tom YII. p. 143. §. 88. De beslissing der geregtelijk-geneeskundige vragen, welke betrekkelijk het vrouwelijk onvermogen kunnen worden voorgesteld, vordert het m aanmerking nemen van den algemeenen toestand des ligchaams Gepaard met een doelmatig, op de boven opgegevene hoofdmomenten mgengt examen, benevens een naauwkeurig onderzoek der vrouwelijke teeldeelen in liet bijzonder. Dit laatste moet met de grootste oplettendheid , en onder het aanwenden van alle hulpmiddelen, die tot opheldering der waarheid dienen kunnen, worden uitgevoerd, maar leidt daarom niet altijd tot een gewenseht resultaat, daar vele der opgegevene oorzaken, vooral diegene, welke den bijslaap niet beletten, maar de ontvanging onmogelijk maken, zich aan een naauwkeuriger onderzoek onttrekken, ja dikwijls niet eens, slechts een waarschijnlijk oordeel toelaten. Dat in den gehuwden staat de man niet van het onderzoek manuitgesloten zijn, spreekt uit het bovenstaande van zelf. — Bestaat er cchter van den kant der vrouw een hinderpaal voor het huwelijk, zoo komt het dikwijls op de beslissing aan, of dezelve absoluut of relatief, voorbijgaand, en al of niet uit den weg te ruimen is. Bij de beslissing dezer vragen moet de geneesheer met de grootste omzigtigheid te werk gaan, en niets bepaalds zeggen, wanneer zulks naar den aard der zaak voor het oogenblik niet mogelijk is: eene langduriger waarneming, een herhaald onderzoek, en zelfs de uitslag van beproefde genezing, kunnen hier dikwijls eerst voor het eind-oordeel beslissend zijn. Aanm. Aan de literatuur over de onvruchtbaarheid zijn nog de volgende werken toe te voegen : G. g. gruner, De causis sterilitatis in sexu sequiori. Hal. 1769. 4. J. g, knebel, Grundriss der polizeilich-gerichtlichen Entbindungskunde 1. D. Breslau, Hirschb. en Lissa 1801. 8. blz. 146. M. &, thileniüs, Etwas über die ünfmchtbarkeit der Ehen. In hufelahd's Journal 13. D. 3e St. 1801. blz. 9. Meissner, t. a pl. Mende, Ton dem mangelnden Geslechts-Yermögen bei Weibern. In diens Handb. der ger. Med. 4. D. blz. 366. KaüGEiSTEIff, üeber die ürsaehen der Unfruchtbarkeit bei beiden Geslechte™. In hemke's , Zeitschrift 43. D. 1843. blz. 330. Ook kunnen de werken over ziekten der vrouwen van carus , jör&, mende, el. v. siebold en a. den geregtelijken geneesheer bij voorkomende gevallen leerzame ophelderingen geven. II. Onderzoek betrekkei ij k het twijfelachtig geslacht (T we e s 1 ach tig e n, Hermaphrodieten). §. 89. Belangrijke afwijkingen in den vorm der geslachtsdeelen, maken het dikwijls twijfelachtig, tot welk geslacht cle met zulke abnormiteiten in de geslachtsdeelen aangedane individu's behooren, en vorderen dan, wanneer de bepaling van het geslacht en de daaruit te trekken gevolgen, in een regtskundig opzigt moeten uitgemaakt worden, het onderzoek des geneesheers. Daar in de meeste gevallen van dezen aard de misvorming der teeldeelen bij een oppervlakkig onderzoek het aanzien heelt, als of beide geslachten in dén enkel individu vereenigd zijn, zoo heeft men daarvoor de benaming: » tweeslachtig, Hermaphrodiet" aangenomen; deze toestand echter, welke, zoo als bij eenige dierklassen, eene volkomene vereeniging van beide geslachten in één schepsel, zoodat hetzelve te gelijk bevruchten en ontvangen kan, in zich sluit, komt bij den mensch niet voor, en de waarnemingen van oudere schrijvers van volkomene tweeslachtigheid onder de menschen behooren tot het rijk der fabelen. Aanm. Voorbeelden van zulke (volkomene) ware Hermaphrodieten, welke te gelijk baren en andere vrouwen bevruchten konden , beeft teicioieijer uit andere schrijvers in zijne Instit. med. legal. c. 14. bijeen verzameld , maar ook met alle regt in twijfel getrokken. Hiertoe behoort ook de wonderlijke afbeelding van een individu in het (voor ons liggende) geschrift: Garfon et fille hermaphrodites , vus et dessinés d'après nature par un des plus célèbres artistes, Par. 8. bl. 1. en waarbij aan de eene zijde (regts) volkomen vrouwelijke, aan de andere volkomen mannelijke teeldeelen aanwezig: zijn. §. 90. De onder den mensch voorkomende misvormingen der teeldeelen kunnen m drie klassen verdeeld worden: 1) Zijn bij één individu deelen van beide geslachten aanwezig; 2) bezit een mannelijk of vrouwelijk individu zulke misvormingen der geslachtsdeelen, dat deze zelve onzeker maken, tot welk geslacht het eigenlijk behoort, en eidikwijls eene vereeniging van beide geslachten in één individu 'schijnt te bestaan; 3) zijn de teeldeelen zoo gebrekkig gevormd, dat er volledige géslacliteloosheid (Status neuter) voorhanden is, ten minste naar het uitwendige geen geslacht bepaald kan worden. Aam. Bij zeer misvormde genitaliën is de bepaling van het geslacht moeijelijk ja dikwijls onmogelijk en kan dan slechts door het inwendig onderzoek (aan het lijk) gemaakt worden. De boven opgegevene benaming van «Status neuter" is dan ook meestal slechts op levende voorwerpen toe te passen, daar het raadsel dikwijls na den dood wordt opgelost. Zoo ging het met de bekende bekrier , welke gedurende het leven nu eens voor man , dan eens voor vrouw gehouden werd. Na den dood bleek het, dat dit individu bepaald meer vrouw was, daar er eene baarmoeder en twee tubae aanwezig waren. Zie casper's Wochenschrift fiir die Heilkunde, Jahrg. 1835 No. 50 blz. 801. niedeged. door maijer. §■ ') De gevallen, waarin bij één en hetzelfde individu deelen van beide geslachten voorkomen, behooren tot de groote zeldzaamheden; men onderscheidt a) de zijdelingse/ie tweeslachtigheid (Hermaphrodisia lateralis), waarbij de inwendige teeldeelen aan de eene zijde mannelijk, aan de andere vrouwelijk zijn, maar de uitwendige genitalia een meer of minder bepaald geslachtskenmerk opleveren; li) de dwarse (transversalis), waarbij de uitwendige tot het ééne (gewoonlijk het vrouwelijke), de inwendige tot het andere geslacht beliooren. Wezens van dezen aard, ofschoon hun ook het vermogen om te leven niet ontzegd kan. worden, zijn echter niet tot de voortteling geschikt, daar de aanwezige teeldeelen slechts eenen onvolkomenen vorm bezitten. Aanm.. De gevallen van zijdelingsche tweeslachtigheid bij den menscb heeft berthoib in zijn opstel » Seitliche Zwitterbildung u s. w.'' in .de Abhand. van het K. gezelsch. der wetensch, te Göttingen, 21, D. Götting. 1845. 4. blz. 97 bijeenverzameld , en een nieuw geval van dien aard bekend gemaakt. Yergel. ook RTlLOtrai in den Ahhandlg. der Acad. der Wissensch. in Berlin van den jare 1835. Berlin 1828. blz. 63. Z. trokiep's Notiz. 10. D. blz. 105. — Tot de niet volkomene zijdelingsehe Hermaphrodieten behoort ook de in de vorige §. aangehaalde berries. §■ 92. 2) Die klasse van misvorming, welke tot een bepaald geslacht behoort , zoodat de teeldeelen of misvormd mannelijke of misvormd vrouwelijke zijn, komt menigvuldiger voor. Slechts een oppervlakkig onderzoek kan den schijn van vereeniging van beide geslachten in e'e'n individu (schijnbare Hermaphrodisia) doen ontstaan. — Bij het mannelijk geslacht kan eene splijting van den balzak, waarbij twee hoofdplooijen ontstaan , welke of de ballen omgeven, of waarbij deze in den onderbuik zijn teruggebleven, de mannelijke roede echter regelmatig gevormd is, de genoemde misleiding te weeg lirengen. Somtijds is de mannelijke roede weinig ontwikkeld, de eikel niet doorboord, en de opening der pisbuis zelve op eene ongewone plaats aanwezig. Individuen van deze soort noemt men Androgyni. ■— Eene zeer lange en dikke Clitoris, ook wel uitpuiling der baarmoeder uit de scheede, welke dan eenige overeenkomst met het mannelijk lid heeft, kan bij vrouwelijke voorwerpen den schijn van tweeslachtigheid opleveren (Androgynae, Gynandri), welke intusschen door de opmerking dat de Clitoris zelve niet doorboord is, en door een naauwkeurig verder onderzoek spoedig verdwijnt, waarna de, aan de vrouw eigendommelijke, teeldeelen gevonden worden. Aaïïm. 1. Een Androgynus , welke zoo lang hij leefde, voor vrouwelijk gehouden werd, en zelfs met eenen man gehuwd was, is door fr. osiANDER in de Nieuwe Merkwaardigheden 1. D. blz. 245 beschreven: hij geeft daar tevens de afbeelding van deze vermeende vrouw adelaïde préviile. — Naegele verhaalt van tweelingen welice tot in het 17e jaar voor vrouwelijk gehouden werden: het onderzoek bewees, dat zij van het mannelijk geslacht en van hallen voorzien waren, fle balzak zelf was door eene diepe groeve in twee deelen gedeeld, welke met de schaamlippen overeenkwamen; daarover lag eene kleine roede , waarvan de eikel niet doorboord was. Z. meckel's Archiv für die Pliysiologie. 5. D. blz. 136. Een later voorbeeld van Androgynie leverde het individu marie rosine GöiiLlGH op ? hetwelk lang in vrouwenkleederen rondtrok en eindelijk voor man verklaard werd. Z. casper's Wochenschr. 1834. No. 3. blz. 61. Deze persoon had dikwijls met mannen gemeenschap geoefend, welke zich van de, tusschen den gespleten balzak aanwezige groeve, als scheede bedienden. De penis kwam met eene clitoris overeen, was niet doorboord, de pisbuis gespleten en onder dezelve gelegen (Hypospadia). Yergel. den in (rottingen door eberlein vervaardigden steendruk van dit voorwerp. Bij de scheedcvormige holte komt nog somtijds eene verandering van de voorstanderklier (Prostata) , waardoor deze eenige gelijkheid met de baarmoeder verkrijgt , doordien zij zich vertoont als eene wijde holte met dunne wanden. Zie ackermaniv, Infantis androgyni historia et iconographia. Jen. 1805. fol. Tot deze soort behooren ook de door biaver beschrevene Hermaphrodieten van het Museum te Bonn. Yergel. Jcon. select, praeparator. musci anatom. Bonnens. 1831. fol. Tab. III. en IY. Aanm. 2. Eene ontegenzeggelijke clitoris van bijna eenen duim lengte zag remer bij een 7 jarig meisje. Yergel. metzger's System, blz. 592. <§. 508. Home verhaalt van eene Mandingo-negerin van 24 jaar , bij welke de clitoris 2 duim lang was en de dikte had van een' volwassen duim. Z. Philos. transact, for the year 1799. blz. 163. Yergelijk ook mursinna's Journal le D. Berl. 1801. blz. 555., waar eene 21 jarige vrouwelijke Hermaphrodiet beschreven is. — Yan eene wegens uitzakking der baarmoeder voor man gehoudene vrouw, verhaalt sa.via.RD in Recueil d observations chir. Paris. 1784. blz. 150. Door de terugbrenging der baarmoeder veranderde S. den man weder in eene vrouw. § »8. Volledig gemis \an geslachtsdeelen, of een zóó liooge graad van misvorming , dat de daarmede belichte individu's nocli tot het ée'ne noch tot liet andere geslacht kunnen gehragt worden, levert liet kenmerk van geslachteloosheid (Status neuter , Crijptogamie). Het vaststellen van dezen toestand berust echter niet zelden slechts, op de onmogelijkheid, om gedurende het leven een zeker kenteeken voor het eene of andere geslacht te vinden, naardien bij het onderzoek der inwendige deelen na den dood, duidelijke kenmerken voor het eene of andere geslacht worden aangetroffen. Blijven deze individu's in het leven, dan is het verschil in geslacht ook nog wel aan andere teekenen dan aan. de genitalia op te merken. Evenwel komen er ook voorbeelden voor, waarbij zelfs na een inwendig onderzoek niets bepaald is vast te stellen. A,vnn. In een door f vher medegedeeld geval (ik bezit het kind in mijne verzameling) waren uitwendig in het geheel geene geslachtsdeelen op te merken. Het inwendig onderzoek van het lijk deed 2 ballen vinden. z. o. fr. c. faber , duoruin monstrorum humanorum descriptio anatomica. 6. tab. Bevol. 1827. 4. tab. 1. Zie °°k el. y. sieboldt's Journ. für Geburtsh. 8e D. blz. 253. — Daarentegen was er aan het lijk van een driejarig kind , hetwelk slechts eene opening der pisbuis ' *ir^en<ïig niets van teeldeelen te vinden. Z. Asclepieion. 1811. Berl. No. 3. en gelijksoortig? voorbeeld verhaalt ström in Svenska Lakare-Saells-kapets-Hand- 0 lingar. Di 1. St. 1. Testikel, Uterus, noch eenig ander geslachtsorgaan was er te ontdekken. Een ander ouder geval van -volledige geslachteloosheid, heeft th. bartiiolin in Italië waargenomen: anus noch teeldeelen waren aanwezig, de urine vloeide uit eene opening aan den navel, de drekstof werd op bepaalde tijden door den mond uitgeworpen. Overigens was deze mensch met eenen baard voorzien. Z. stalpart van der wiel, Observat. rarior. cent. obs. 32. blz. 363. §. 94. In dergelijke gevallen is de bepaling van het geslacht voor den geneesheer, eene nu eens ligtere dan eens zwaardere taak, naarmate de geslaclitsdeelen meer of minder duidelijke sporen van liet een of' ander geslacht opleveren. Het aantreflèn van ballen, welker ligging somtijds zeer verborgen zijn kan, is altijd van gewigt; ook geeft de toestand der pisbuis , bare zitplaats in vele gevallen liet noodige licht. Openingen moeten met den vinger of eene sonde worden onderzocht , of zij daar binnen dringen of niet, even als ook het onderzoek door den endeldarm niet verzuimd moet worden , daar op die wijze dikwijls eene baarmoeder ontdekt wordt. Ook is de mogelijke uitstorting van bloed of zaad bij de bepaling van het geslacht van belang. Er zijn echter ook gevallen, waarin het naauwkeurigst onderzoek der voortplantings'werktuigen geenen gewenschten uitslag oplevert, zoo als bij individu's van de derde klasse (§.93.), of niet voor dwaling behoedt, zoo als bij de, ofschoon ook zeldzame, eerste klasse (§. 91.) Daarom moet de geneesheer zicli niet alleen tot het plaatselijk onderzoek der geslaclitsdeelen bepalen, maar hetzelve ook tot andere kenteekenen uitstrekken, welke omtrent het geslachtskarakter opheldering kunnen geven. Daarom moet dan ook de gansche ligcliaamsbouw, vooral die van het bekken en de borstkas (Thorax), het aanwezig zijn van borsten (Mammae), de toestand van het strottenhoofd, en de daarvan afhangende stem, het bestaan van eenen baard, worden in aanmerking genomen: even zoo kan de rigting van den geest, de neiging tot het een of ander geslacht, zelfs liet uiten van wellustige droomen, voor de geslachtsbepaling opheldering geven. Voor dergelijk onderzoek wordt echter de volwassen staat gevorderd, daar zich het verschil in geslacht, in kinderlijken leeftijd op geene andere wijze dan in de genitalia openbaart. Zeer doelmatig is daarom de voorslag van .jorg , om bij nieuwgeboren kinderen, waarvan het geslacht niet met zekerheid tan uitgemaakt worden, zulks in het doopregister op te teekenen, opdat men later, bij het opvragen van een doopcedul, op grond van die aanteekening een uitgebreider onderzoek zoude kunnen instellen, ten einde daardoor het vroeger duistere op te helderen, en veel onbetamelijks te kunnen verhoeden. Aanm. Zie JuKG's Taschenhueh für gerichtliclie Aerzte und Geburtshelfer. Leipzig 1814 S. bli. 183 )) Menige echtscheiding heeft plaats , dewijl de geslachts- deelen des mans of der vrouw op eene onvolkomene wijze gevormd zijn. Dit is echter door den Staat zeer goed voor te komen, wanneer de vroedvrouwen in hare instructiën verpligt worden, om elk kind, dat met onvolkomene geslachtsdeelen geboren wordt, ter onderzoeking naar den physicus te verwijzen. Vr ordt het nu ook aan dezen voorgeschreven , dat liij de wezenlijk bestaande onvolkomenheid der geslachtsorganen aan den geestelijke moet opgeven, en deze de zaak in het doopregister aanteekenen, zoo kan deze de zaak bij een volgend huwelijk ter sprake brengen , en hetzelve slechts dan toestaan , wanneer een ge tuigenis van den physicus het huwelijk voor geoorloofd verklaart. Menige echt scheiding zoude men op die wijze kunnen voorkomen. — Vergel. verder aangaande het ontdekken van het aanwezige geslacht in twijfelachtige gevallen mende , Handb. der gerichtl. Medicin. 3. D. blz, 343. §. 95. Eene gewigtige Traag betrekkelijk het twijfelachtig geslacht, betreft het voorttelingsvermoqen, in zooverre daarvan het toelaten om een huwelijk te sluiten en aanspraak op het vaderschap in den ongeliuwden staat afhangen. In hoogen graad onvolkomene, cn geheel vergroeide oi ontbrekende genitalia ($. 91. en 93.) sluiten de geschiktheid om een huwelijk aan te gaan uit, en komen daarom niet verder in aanmerking. Daarentegen is bij die misvormingen , welke tot een bepaald geslacht beliooren ($. 92.), een naauwkeuriger onderzoek noodig, daar deze, vooral bij mannen, niet altijd het voortplantingsvermogen buiten sluiten. Zoodra de aanwezigheid van behoorlijk gevormde testes en een voor oprigting vatbaar mannelijk lid bewezen is, kan aan zulke individu's het voorttelingsvermogen niet ontzegd worden. Ja zelfs dan , wanneer de roede slechts eenigermatebehoorlijk gevormd is, kan hetzelve bestaan, naardien de ballen m den onderbuik kunnen verborgen liggen. (Crypsorcliis. Z. bov. $.80.). Bij het vrouwelijk individu van dezen aard regelt zich de huwbaarheid, naar de mogelijkheid om den bijslaap uit te oefenen of niet, waarbij nog in aanmerking komt, dat somtijds de misvorming der genitalia door eene doelmatige behandeling kan verholpen worden. Aan. Niet zelden is het ware geslacht juist daardoor aan den dag gekomen , dat zulke voor Hermaphrodieten gehoudene voorwerpen van bezwangering overtuigd werden. Z. SCHWEICKHA.rd , Geschichte eines langen Zeit hindurcli für einen Hermaplirodieten gehaltenen wahren Mannes. In ïiufeland's Journal XM'1. D. blz. 9. — Aangaande den invloed der tweeslachtigheid op het voorttelings-vermogen vergel. mende t. a. pl. 10e D. blz. 387. — Betrekkelijk de vraag » Sind Hermaplirodieten der Ehe fahig?" Zie SCHNEIDER in KOPP's Jahrb. 2e jaarg. blz. 1Ö3. §. 96. Bij het mannelijk geslacht komt somtijds nog een eigenaardige toestand voor, welke boven §. 92. reeds werd aangestipt, doch hier nog eene bijzondere vermelding verdient. De pisbuis kan namelijk niet aan den top des eikels geopend zijn, maar op eene andere plaats, en me- 6* nigvuldiger aan de ondervlakte der roede (Hypospadia) y zeldzamer aan de bovenste oppervlakte (Epispadia), meer of minder naar achteren doorboord zijn. Met deze afwijkingen gaan dikwijls nog andere misvormingen der geslaclitsdeelen, splijting van den balzak, enz., gepaard, gelijk ook de pisbuis zelve over hare gansche lengte kan gespleten zijn. Komt bij deze individu s het voorttelings—vermogen xn aanmerking, dan sluit de gebrekkige opening der pisbuis hetzelve alleen niet uit, zoodra de overige kenmerken van het mannelijk geslacht aanwezig zijn, en bij het uitoefenen van den bijslaap liet zaad in de scheede kan worden uitgestort. Hoe meer zich de opening naar achteren bevindt, zooveel te twijfelachtiger wordt de mogelijkheid der voortteling, welke echter geheel verdwijnt, zoodra de pisbuis zich aan den wortel van het lid opent. Aanm. 1. Een lézenswaardig opstel over Hypospadiaei en hun voorttelings-ver— mogen , benevens eene hiertoe betrekking hebbende merkwaardige nieuwe waarneming, heeft kopp in zijn Jahrb. D. 3. blz. 288. medegedeeld. Henke heeft een geval waargenomen, waarin de opening meer dan een duim van den top> des overigens redelijk langen 5 mannelijken lids verwijderd was, en evenwel de omstandigheden volstrekt geenen twijfel, betrekkelijk het voorttelingsvermogen van den daarmede behebten gehuwden man toelieten. Z. diens Lehrb. der gerichtl. Medicin. 10. Aufl. blz. 126. Vergel. ook het boven () 95. Aanm. aangehaald 'geval van sciiweickhard. — Aangaande Epispadia: g. baum , De Urethrae yirilis fissuris congenitis , speciatim vero de Epispadia. Berol. 1822. 4. Aanm. 2. Tot de literatuur over tweeslachtigen behooren de volgende geschriften, IIaller, Num dentur hermaphroditi, commentarius. In oper. anat. arb. gcemher , Commentatio de hermaphroditisnu) , cui adjectac suilt nonnullae singulares observationes. C. icon. lap. ine. Lips 1846. 8. III. Onderzoek betrekkei ij k den maagdel ij ken Staat (Maag dd om.) §■ 97- Onder maagdelijken staat (Yirginitas) in een regtskimdig opzigt, verstaat men de gesteldheid van zulke geslachtsdeelen, waarbij uit duidelijk waar te nemen teekenen blijkt, dat zij den bijslaap nog nimmer hebben uitgeoefend of ondergaan; daar echter deze kenteekenen vooral aan het vrouwelijk geslacht eigen zijn, naardien de uitoefening van den bijslaap bij het mannelijk geslacht, geene zóó in het oogvallende veranderingen te weeg brengt, zoo blijft het onderzoek naar den maagdelijkcn staat in bovengemelden zin, slechts tot het vrouwelijk geslacht beperkt, en wordt dan onder de volgende omstandigheden noodzakelijk : 1) wanneer er ten opzigte van eenen onwettigen of gewelddadigen bijslaap van ongehuwden moet worden onderzocht. 2) wanneer eene zoodanige van zwangerschap of heimelijke verlossing verdacht wordt; 3) wanneer eene gehuwde vrouw haren man van onvermogen (Inpotentia) beschuldigt, en als bewijs daarvan op haren maagddom wijst. Aanm. Het onderscheid tnsschen morelen en ligchamelijken maagddom heefl voor den geregtelijken geneeskundige slechts dan eenige waarde , wanneer de ligchamelijke, door andere oorzaken, dan die van het geslacht uitgaan, b. v. door werktuigelijke beleedigingen, is verloren geraakt. Daar bet echter zeer moeijelijk, ja bijna onmogelijk is , over het al of niet aanwezig zijn van den morelen maagddom, zoo als deze overeenkomstig onze zedelijke begrippen bestaat, eene zekere beslissing te geven, zoo heeft de geneesheer slechts met den physischen en deszelfs kenteekenen te doen en komt de morele alleen in den opgegevenen zin in aanmerking. §. 98. Als kenteekenen, van het bestaan des maagdelijken staats gelden de volgende: harde en vaste borsten met kleine tepels, zachte welving des onderbuiks onmiddelijk boven de schaambeenderen, digt aan elkander geslotene , harde, rood gekleurde schaamlippen, waarvan de groote (Labia majora) de kleine (Nymphae) bedekken; de kittelaar (Clitoris) ver onder de voorhuid, onderden vorm van een klein knopje teruggetrokken, de ingang de scheede zeer naauw, het klapvlies (Hymen) ongeschonden, de scheede zelve zeer naauw en van vele plooijen voorzien, het scliecdegedeelte der baarmoeder kraakbeenig, glad zonder inkervingen, de baarmoedermond dwars en de lippen ge- sloten, het toompje der schaamlippen en de bilnaad ongedeerd. — Wanneer alle deze teekenen gevonden worden, zoo kan daaruit het gevolg worden opgemaakt, dat de maagddom niet geschonden is; niettemin kunnen er vele dezer teekenen aanwezig .zijn, ofschoon de Lijslaap is voorafgegaan, gelijk er aan den anderen kant ook vele der opgegevene bewijzen ontbreken kunnen, zonder dat derzelver gemis, eenen door bijslaap verlorenen maagddom aantoont. Slechts eene dikwijls herhaalde gemeenschap, en vooral de baring van een voldragen kind, verstoren de kenteekenen des maagddoms op eene onbedriegelijke wijze. Aanih. De oudere schrijvers brengen nog andere teekenen bij , welke intusschen deels weinig afdoende, deels bedriegelijk , ja geheel ongerijmd zijn. Bij hen behooren eene dubbele punt van den neus, eene grovere stem (3Iartiai. I. 94), liet dikker worden Tan den hals (yan daar deszelfs meting bij catitll. 64. 377.) , eene meer troebele en dikkere , in eenen sterkeren , niet meer fijnen straal uitvloeijende urine, een zwaarder gang enz. tot de teekenen Tan den Terlorenen maagddom. Zie iiaileb's Vooriez. X. D. blz. 48. en mende t. a. pl. 4. D. blz 437, op welke laatste plaats eene scherpzinnige kritiek dezer teekenen gegeven is. Wanneer ook al eenige dezer teekenen door zeer sterk misbruiken der genitalia kunnen worden te weeg gebragt, zoo kan echter in een geregtelijk-geneeskundig opzigt , aan hen onmogelijk een bewijs Toor het Terlies des maagddoms ontleend worden. 99. Bij de beoordeeling of de maagddom al of niet bestaat, komen vooral twee punten in aanmerking, welke de beslissing mocijelijk maken; vooreerst verdwijnen de $. 98. opgegevene teekenen des maagddoms niet altijd dadelijk na den eersten bijslaap, ja kan zelfs het klapvlies der scheede daarbij ongeschonden blijven: ten anderen mag het niet worden voorbijgezien, dat er nog vele andere oorzaken zijn, welke veranderingen in de geslachtsdeelen kunnen te weeg brengen, zonder dat deze tot plaats gehad hebbenden bijslaap kunnen doen besluiten. In dit laatste opzigt kunnen werktuigelijke beleedigingen, ziekten der deelen, zoo als witte vloed, welke de scheede verwijdt, een vooraf gegaan onderzoek, hetwelk het scheedeklapvlies verstoord heeft, zelfs noodzakelijk gewordene operatiën, b. v. verwijdering van j^olijpen, sporen eenes geschondenen maagddoms achterlaten, zonder dat men zulks aan het ondergaan des bijslaaps mag toeschrijven. Ook handschendingen (Manustuprationes) kunnen de teekenen des maagddoms uitwissclien, en de geneesheer kan onder zulke omstandigheden zich wel niet voor deszelfs ongeschondenheid verklaren, maar moet het dan in het onzekere laten of zulks door den bijslaap is geschied. aanlff. Er is mij een niet te verdenken geval bekend, dat eene vroedvrouw, bij een onderzoek wegens onvolkomene uitzakking der baarmoeder ingesteld, bij een jong meisje uit den hoogeren stand het hymen met den vinger verstoorde. — Steinbekger verhaalt, dat een meisje, hetwelk op een' tak was geklommen om vruchten te plukken, regt naar beneden viel, zoodat zij op hare beenen te staan kwam, maar een hekkenpaal IJL duim diep in de geslachtsdeelen drong, en liier eene belangrijke kwetsing veroorzaakte. Z. G-emeiüS. Deutsch. Zeitsch. für Geburtskunde. 6e D. 1831. blz 250. Een gelijksoortig geval heeft Jörg waargenomen. De meid van een' timmermansbaas wilde des avonds laat in het donker, spaanders uit den winkel haleiv Zij hurkt neder en stoot zich eenen scherpen beitel in de scheede en door het Hymen. Z. diens Taschenb. für gerichtliche Aerzte und Geburtsh. blz. 46. §. flOO. Eene bijzondere aandacht verdient liet klapvlies de?*scheede (Hymen, maagdenvlies), hetwelk van oudsher als hoofdkenmerk, bij het onderzoek naar den maagddom, is aangezien. In den regel wordt ook dit klapvlies door den eersten bijslaap onder pijn en bloeding verscheurd, en deszelfs overblijfsel, eenen tijd lang onder den vorm van kleine heuveltjes, de zoogenaamde Carunculae myrtiformes bewaard, welke echter bij zeer menigvuldig herhaalden bijslaap en vooral na eene verlossing geheel en al verdwijnen. Het aanwezig zijn echter van dit vlies kan niet alleen, onbepaald als teeken dienen van bestaanden maagddom , evenmin als het gemis daarvan, voor deszelfs verlies pleit, daar hetzelve door verlerlei oorzaken, niettegenstaande plaats gehad hebbenden bijslaap, nu eens behouden blijft, dan weder bij ongeschondene maagden niet aanwezig kan zijn. Reeds de verschillende oorspronkelijke vorm komt hierbij in aanmerking; de opening van het scheedevlies, voor het uitvloeijen der maandelijksche zuivering bestemd, kan zoo groot zijn, dat de bijslaap, vooral bij een niet al te groot mannelijk lid , kan uitgeoefend worden , zonder dat het vlies zelf verscheurt: het beste bewijs leveren hiervoor de inderdaad niet zeldzame waarnemingen van zwangere vrouwen, bij welke het hymen nog bestond. Ook kan hetzelve zoo slap en medegevend zijn, dat de opening, hoezeer verwijd, trechtervormig naar binnen gedrukt, maar het vlies zelf niet verscheurd wordt. Uitoefening van den bijslaap gedurende den maandelijkschen bloedvliet, alsmede de bij bestaanden wittenvloed verslapte toestand, begunstigen het behoud van het hymen. — Aan den anderen kant kan het klapvlies ook oorspronkelijk ontbreken , of slechts onvolmaakt aanwezig zijn; het kan door verzwering, ziekten, puisten enz., door mechanische inwerking van onschüldigen aard verstoord Z\)n (§■ 99-), zoodat deszelfs afwezigheid alleen, geenszins den door bijslaap verlorenen maagddom bewijst. Aanm. 1. Pin en bloeding na den eersten bijslaap, hoe groote waarde daaraan gehecht worden, zijn evenwel onzekere teekenen van ongedeerden maagddom. Pijn kan onder zekere omstandigheden ontbreken, maar kan ook worden voorgewend; hetzelfde geldt van de bloeding, waarbij insgelijks bedrog in het spel kan komen. Aanleiding tot het laatste geeft reeds de oude Arabische geneesheer RIUSES, ad Alxnans. de re Medic, Lib. Y. G. 69. door den raad , om den darm eenei; duif met bloed opgevuld in de scheede te brengen, en deze te laten doorstooten , en -T. b. sylvatigus verhaalt, dat ontmaagde vrouwen zich vóór den bruidsnacht een bloedzuiger in de scheede zetteden; hierdoor werd eene korst gevormd, welke dan bij den bijslaap afgestooten, pijn en bloeding te gelijk te weeg bragt. De iis , qui morbum simulant, deprehendendis. Mediol. 1595. 4. p. 42. Aanm. 2. Yoortreffelijke nasporingen omtrent het Hymen, en deszelfs verschillende vormen enz. zijn te vinden bij mende t. a. pl. 4. D. blz, 433 en volgg. Het aantreffen van het Hymen bij zwangeren tot op het tijdstip der verlossing, is door verscheidene schrijvers vermeld. Z. b. osunder (Denkwurdigk. 2. D. blz. 24. en Handb. der Entbind 1. D. blz. 150.), FoderÉ (Tracté de Medécine légale tom. 4. p. 340.), mende Handb. der gerichtl. Med. 4. D. blz. 436.), kluge (Med. Zeit. des Yereins der Heilk. in Preuss. 1835. No. 22). Eenmaal heb ik zelf het Hymen op het kraambed moeten doorklieven. Z. mijn Journ. 12. D. blz. 210. Een nieuw voorbeeld van Zwangerschap bij ongeschonden Hymen heeft sghmittmüller in ïienke's Zeitschrift. D. 41. blz. 172 medegedeeld. —— Over het Hymen vergelijke men de volgende geschriften: J. g. tolberg, Commentatio de varietate hymenum. Hal. 1791. 4. (Met de beschrijving en afbeelding van de geslachtsdeelen eener kraamvrouw, bij welke , nadat zij na de 5e maand der zwangerschap een miskraam had gehad, het Hymen nog behouden was.) ïr. benj. osiander , Abhandlung über die Scheideklappe. In zijne Denkwurdigkeiten. 2. D. Gött. 1795. 8. blz. 1. l. j. c. mende , Commentatio de hymene seu valvula vaginali. In Comm. soc. reg. scient, Gott. recent, vol. YI. Gött. 1828. 4. p. 23. C. devilliers lils , Nouvelles recherches sur la membrane hymen et les caroncules hyménalës. In de rev. médic. 1840. tom. 2. Paris. 1840. 8. p. 180. §. 101. De geregtelijke geneesheer mag derhalve uit de aan- of afwezigheid van eenige der opgegevene kenteekenen, noch tot het bestaan van den maagddom, noch tot deszelfs verlies door den bijslaap, besluiten. Zijn alle de teekenen gezamentlijk voorhanden, of omgekeerd, ontbreken die alle, dan bestaat er wel is waar waarschijnlijkheid voor het eerste of het laatste, maar niettemin staat het den geneesheer in gevallen van dezen aard niet vrij ronduit te verklaren, dat zulk eene vrouw den bijslaap heeft ondergaan of niet, maar kan zijn oordeel slechts luiden, dat de gesteldheid der geslachtsdeelen zoodanig is, dat zij omtrent eene gemeenschaps-oefcning met den man geen bejjaald uitsluitsel geven, of dat uit dezelve, de gevolgtrekking niet gemaakt kan worden , dat de vrouw den bijslaap nog niet heeft ondergaan. Op alle bijomstandigheden moet echter te meer acht gegeven worden, daar deze niet zelden in staat zijn, nadere opheldering van den aanwezigen toestand te geven. — Overigens moet de geneesheer bij het opgeYen van zijn oordeel met zooveel te meer omzigtigheid te werk gaan, daar bij hetzelve zoo dikwijls de eer der vrouw op het spel staat, welke eenmaal bezwalkt, niet gemakkelijk weder hersteld wordt. Aa.nm. Het Opper-Medicinaal-Collegie te Berlijn, besliste de vraag; »Zijn •r onbedriegelijke kentekenen voor den maagdelijken toestond ?" eens op de volgende wijze: «Wanneer de teekenen (Z. bov. 98) gezamentlijk voorhanden zijn, dan mag men met volkomene en geoorloofde zekerheid beweren, dat de persoon nog eene reine maagd moet geweest zijn. Intusschen volgt hieruit niet, dat men eene persoon niet voor maagd moet houden , wanneer een of ander dézer teekenen ontbreekt, dewijl onder anderen het maagdenvlies door verschillende oorzaken kan vernietigd zijn , zonder dat daarom de maagddom verloren ging , gelijk dan ook bij alle deze omstandigheden, op het temperament, de constitutie, en den habitus corporis naauwlettend moet worden achtgeslagen." Z. PIJL's Aufsiitze u. s. w. 7 Samml. blz. 272. — Een van dit verschillend oordeel heeft vroeger eens de geneeskundige faculteit te Leipzig uitgebragt: deze besliste, dat er geene voldoende kenteekenen voor den maagddom bestaan. Zie J. FR. zittmann , Respons, facult. Medic. Lips, Francof. ad. M. 1706. 4. Gent. III. cas. 05. §. 1 @2. Het onderzoek zelf vordert deels de betasting (Exploratio per tactum), deels de bezigtiging, en moet met de grootste voorzigtigheid, en inachtneming yan alle regelen der welvoegelijkheid, waarop het vrouwelijk geslacht aanspraak maakt, worden in het werk gesteld. Wanneer echter de meening, dat, ter sparing der Vrouwelijke kieschheid, zulk een onderzoek het doelmatigst aan vroedvrouwen moest worden overgelaten, ingang konde vinden, moet het geringe vertrouwen op de kennis dezer personen, vooral bij het gewigt des onderwerps, toch nog vóór het onderzoek door een geneesheer pleiten, welke hetzelve intusschen naar omstandigheden, in tegenwoordigheid van eene vrouwelijke persoon kan ten uitvoer brengen. Aanm. Gcregtelijk-geneeskundige onderzoekingen , den maagddom alleen betreffende , zijn over het gelieel zeldzaam : niettemin is mij éénmaal het geval voorgekomen , dat ik een meisje (eene dienstmaagd) omtrent haren ongeschonden maagdelijken staat een getuigenis moest geven , op grond waarvan zij hij het geregt eene klagt wilde inbrengen, wegens grove beleediging met woorden. Eene uitspraak over den maagddom eener vrouw, in eene aanklagt tot echtscheiding, wegens volkomen onvermogen van den man , deelt rAHivEH in zijn Syst. der gerichtl. Arzneiw. 1. D. blz. 23. mede. §. 103. Het onderzoek der mannelijke geslachtsdeelen, kan dan wel eens gevorderd worden, wanneer over derzelver misbruik moet geoordeeld worden, zoo als bij de misdaad van verkrachting, Sodomie en Paderastie. Bij eene, aan den leeftijd niet beantwoordende ontwikkeling der genitalia, inag men tot eene ongewone prikkeling besluiten: de gesteldheid der voorhuid, wanneer dezelve gemakkelijk over den eikel kan worden teruggeschoven, kan wel bij zeer jonge voorwerpen misbruik der geslachtsdeelen doen vermoeden; zelfs het nog bloedend gevondene toompje van de voorhuid (Frenulum), roodheid of verwond zijn van den eikel, kunnen wel als gevolgen des bijslaaps met eene viouvv, die eene naauwe scheede had, terugblijven, maar deze teekenen leveren op zich zelve geen voldoend bewijs op, daar ook vele toevallige omstandigheden op hun ontstaan van invloed kunnen zijn. Aan®. Vergelijk » over de onschuld des jongelings of mans" Mende t. a. pl. 4. D. blz. 454. — Meer hierover in het volgende. IV. Onderzoek naar den onwettigen en tegennatuurlijken bij slaap. §. !©4. Onwettig is iedere bijslaap, welke buiten den echtelijken staat plaats heelt. Hij geeft tot geregtelijk onderzoek slechts dan aanleiding, wanneer hij tegen den wil van een van beiden, meestentijds van de vrouw volbragt wordt, en dientengevolge gedwongen plaats heeft, verkrachting (Stuprum violentum). Elke andere (vrijwillige) bijslaap kan wel is waar later door deszelfs gevolgen, zwangerschap enz., insgelijks een onderwerp van geregtelijk onderzoek worden , maar maakt dan slechts het begin van eenen verder te vervolgen toestand uit. Tegennatuurlijk en uit dienhoofde misdadig, is de wellustige omgang van twee personen van hetzelfde geslacht met elkander: bij mannen knapenschending (Paderastie), bij vrouwen lesbische liefde • als mede dé paring met dieren, Sodomie. Aam. De uitdrukking Sodomie omvat in eenen ruimen zin elke onnatuurlijke bevrediging der geslachtsdrift, in eenen naauweren daarentegen, de boven opgegevene Ï Beestachtigheid , " in de ware beteekenis des woords, Sodomia ratione generis, in tegenoverstelling van de Sodomia ratione sexus. I. Onderzoek naar Verkrachting. §. 105. Onder verkrachting, stuprum violentum, verstaat men zulk eenen bijslaap, die tegen clen wil van de daarin betrokkene persoon, wordt afgedwongen. Zij kan eigenlijk slechts door mannen, als het sterkere geslacht, aan vrouwen worden uitgeoefend, daar de gevallen, in welke mannen, door bedreigingen van vrouwen tot uitoefening van den bijslaap gedwongen worden, als zij voor de regtbank gebragt worden, meer te beschouwen zijn uit het oogpunt van daarbij plaats gehad hebbende verleiding, waarover de regtbank alleen oordeelen kan. Het ondeizoek van den geneesheer wordt daarentegen gevorderd tot vaststelling van het daadwerkelijk bestaan eener eigenlijke verkrachting, daar deze dikwijls onmiskenbare kenteekenen en zelfs schade aan de gezondheid achterlaat. Aanm. 1. Uit een regtskundig oogpunt maakt men onderscheid tusschen eêïie volvoerde verkrachting (Stuprum consummatum) en eene beproefde (Stuprum attentatum). De laatste kan slechts dan een onderwerp van geregtelijk-geneeslcundig onderzoek zijn, wanneer de poging met hetzelfde geweld als bij de volbragte plaats had, zoodat zij algemeene en bijzondere sporen (aan de geslachtsdeelen) achterlaat. Deze kunnen onder anderen met den vinger zijn te weeg gebragt, welke de Stuprator gebezigd heeft, om zich eenen weg in de scheede te banen. Voorbeelden van voorgenomene verkrachting, met het aanwenden van geweld, waarop de dood volgde (in één geval trachtte de dader degeslachtsdeelen meteen mes te verwijden, in een ander bediende zich de Stuprator bij een 8jarig meisje tot hetzelfde doel van den vinger), Z. in klein's Annalen, 10. D. blz. 178. en 17e D. blz. 311. Aanm. 2. » De door vrouwen aan mannen uitgeoefende dwang tot den bijslaap, zoude slechts dan een onderwerp des onderzoeks uit kunnen maken, wanneer degene , van welke hij uitging, uit den volvoerden bijslaap nadeelige gevolgen voor deze afleiden , en daarop een zeker regt gronden wilde, of wanneer de man daarbij schade aan zijne gezondheid leed. Met betrekking daartoe is het voldoende , de mogelijkheid van zulk eenen, met goed gevolg aangewenden dwang, hier te hebben aangewezen." Mende t. a. pl. 4. D. blz. 483. Vergel. ook SIEBENIIAAR , encycl. Handb. der gerichtl. Arzn. 2. D. blz 310. en s. B. friedreigh's , Aufsatz in den neuen Folge des Archiv's des Criminalr. jaarg. 1843. blz. 492. blz, 492. Dat wellustige kindermeiden knaapjes kunnen misbruiken, blijkt uit het geval bij VAlentini. ? Nov. Med. leg. Cap. IX. p. 235. » De mastupratione in puello quinquenni a puella XIII. annorum, mentulam cunno intrudente, perpetrata." §. 106. Met betrekking tot de mogelijkheid van verkrachting, heeft men bijna algemeen als regel aangenomen, dat een krachtig man niet in staat is eene volwassene gezonde vrouw tot den bijslaap te dwingen, en deze meening moet, zoodra de geboden wederstand aanhoudend zijn kan, als juist erkend worden. Daarentegen kan de verkrachting gemakkelijk aan kinderen, zeer jonge meisjes, of aan zeer zwakke, gebrekkige, zieke cn zelfs oude vrouwen worden uitgeoefend. Iutusschen kunnen toch ook krachtige en gezonde vrouwen, deels door bedreigingen, deels door het opwekken der zinnelijkheid, door ontuchtige aanrakingen en dergel., door verdoovende middelen enz. in zulk eenen toestand gebragt worden , dat zij den man niet meer vermogen te wederstaan; ja men moet aannemen, dat bij het voortzetten van de middelen van geweld van de zijde des mans, de krachten van de vrouw eindelijk moeten onder doen, en zij ofschoon ook onwillig, den bijslaap toelaten. Tijd en omstandigheden moeten derhalve bij een dusdanig onderzoek mede overwogen worden. Iedere niet vrijwillige bijslaap, welke door opwekking der zinnelijkheid, of door slaapverwekkende middelen wordt verworven, of in den staat van onmagt wordt volvoerd, wordt daarom als verkrachting aangemerkt, hetgeen dan ook bijna overal door de wet is aangenomen. Daarentegen is aan de mogelijkheid eener overweldiging een er vrouw door meerdere mannen niet te twijtelen. J Aanm. 1. De regtsgeleerden omschrijven derhalve de verkrachting als eene lend ,7e m Tdeires!elijk' het van den bijslaap bedoe¬ lend , geweld bestaat, hetzij die dwang physiseh of psychisch is Z akt HAüers, Lehrb. des Strafrechts. 2e nitg. Götting. 1833. 8 blz 283 In de Aanrn. 5. 157 van het nieuwe Strafwetboek van Saksen 1838 vindt 'n>en het volgende: »De psychologie dwang bij verkrachting moet allezins even hoo, worden aangerekend als de direct lichamelijke tegen de betrokkene persoon" De regtsgeleerden onderscheiden verder de aan slapenden , onmagtigen , geheel beschonkenen, onnoozelen en onmondigen gepleegde schending als: «Stnprum nee vountarium nee violentumeen misdrijf, hetwelk bestaat in het zonder geweld uit oefenen van den bijslaap met eene vrouw, die zich in eenen, den vrijen wil uitsluitenden, toestand bevindt. Bauer t. a. pl. blz. 280. Het Lijfstraffelijk Wetboek voor het koningrijk Hannover van 8 Angs- 1840. zegt §. 270, uitdrukkelijk: » Hij , die eene vrouw door het arglistig aanwenden van verdoovende middelen, buiten staat stelt zich te verweren, en in dezen toestand den bijslaap met haar uitoefent is even strafbaar als de verkrachter." In de aanmerkingen op het Beijersche Strafwetboek II. D. blz. 63. staat de bepaling: „De mLad van verkrachting wordt met weggenomen , wanneer de verkrachte persoon eenigermate oor igchamebjke prikkeling der zinnelijkheid vervoerd, en de volbrenging uit- T, i °1 S'llzwlJSend' door het natten van verderen tegenstand heeft ingewilligd. Ofschoon ook deze bepaling bij eenige leeraars in de geregtelijke "eneeskunde wederlegdis, zoo moet zij daarom niet minder voor juist gehouden worden waarbij „,et moet worden voorbijgezien, dat de, na hevigen tegenstand, volgende zwakte en vermoeidheid, voor het opwekken der zinnelijkheid door ontuchtige aanrakingen en dergel. gunstig is. — Eene in den waren zin des woords volvoerde verkrachting, waarbij de hulpelooze toestand der vrouw allen wederstand onmogelijk maakte, verhaalt rernt in zijn Handb. der gerichtl Arzn blz. 03 - over aangewende verdoovende middelen bestaan berigtén van alserti ' Syst.jurispr .med. pars postenor. Cas. XX. p. 194 en halier i„ zijne Vorles. über die gericht Arzn. blz. 55.; over verkrachting in den slaap , klein in kopp's Jahrb. 10- blz. 49. Aanm. 2. Men zoude dc vraag kunnen opwerpen, of een man in dronken toestand verkrachting zoude kunnen uitoefenen. Het zal van den graad van dronkenschap afhangen; is deze zeer hoog, dan moet de mogelijkheid worden ontkend Zie eene verklaring over eene in dronkenschap volvoerde verkrachting, in HMKE's Zeitschr. 3. D. blz. 432. medegedeeld door ülrich te CoLlenz. §. 107. Indien eene plaats gehad hebbende verkrachting door een geneeskundig onderzoek moet worden uitgemaakt, zoo is dit slechts dan van eenigevolg, wanneer hetzelve terstond na de daad wordt in het werk gesteld en de vrouw nog zeer jong is, of ten minste nog maagd was. Alsdan zijn met alleen de teekenen der ontmaagding, als verscheuring van het klapvlies der scheede, sporen van bloed, verwijding der schaamspleet voorhanden, maar ook de teeldeelen zelve zijn vooral bij zeer jonge, nog niet volwassene personen, zeer beleedigd, gezwollen ontstoken cn zeer pijnlijk , ja zelfs ingescheurd. Opstoppingen van de urine en stoelgang, onvermogen om te gaan, koortsachtige bewegingen , algemeene zwakte, enz., zijn met zeklen de gevolgen van het ondergane geweld, welke te sterker voor den dag komen, hoe jonger en zwakker de vrouw is, en hoe grootcr het uitgeoefende geweld was. Verwondingen en beleedigingen aan de overige deelen des ligchaams, bloeduitstortingen aan armen en beenen, uitgerukte haren, sporen van stooten op de borst cn in het gelaat enz., zijn bewijzen van de heftig gebodenc tegenweer, en daarom altijd bij het onderzoek in aanmerking te nemen. De verkrachting aan volwassene vrouwen gepleegd, wier geslachtsdeelen vóór de daad niet meer in maagdelijken staat verkeerden, laat bij deze geene sporen na en slechts het onderzoek van de overige deelen des ligchaams, of daaraan kenteekenen van het geledenc geweld te vinden zijn, maken een waarschijnlijk, maar geenszins een zeker oordeel mogelijk. — Belangrijk is echter ook het onderzoek van den man, in zooverre zich ook bij hefn teekenen van den gebodenen tegenstand door eene krachtige vrouw, als ook aan zijne geslachtsdeelen sporen van gebezigd geweld, om bij niet volwassene en niet volkomen gevormde meisjes zijn doel te bereiken, te vinden zijn. Aanm. Wanneer in vroegere dagen gevorderd werd, dat eene met geweld verkrachte vrouw, om geloofd te worden , dadelijk na de daad met loshangende haren , verscheurde kleederen en angstgeschreeuw voor den regter moest verschijnen en de daad aangeven, zoo rust dit voorschrift duidelijk op de mogelijkheid, om de teekenen der verkrachting het best terstond na de volvoering der daad te ontdekken. Andere uitspraken over verkrachting, zie in pijl's Aufsiitzen 3. Samml. p. 160. 4. Samml. p. 127. en 130. 5. Samml. 131. 6 Samml 135. (Schending van niet volwassene meisjes), 8. Samml. 232. (van berend's). Yergel. onder de latere toel's Aufsatz über die Nothzucht nebst Griitachten in henke's Zeitschr. 12 D. blz. 279. Rothamel , gerichts-arztliche Untersuchung und Begutachtung über (angebliche) Nothzucht. Aldaar 42. D. blz. 336. Orfila's Yorles. über gerichtl. Medicin. 1 D. blz. 108. Gutachten über Entjungferung u. Nothzucht. Scïineider's Mittheil, u. s. w. in het Zeitschrift für Geburtsk. 7. D. blz. 542. §. 308. Overigens kan de verkrachting nog zwangerschap ten gevolge hebben , wanneer zij aan eene te voren nog ongeschondene maagd wordt uitgeoefend, en zelfs wanneer zij in bewusteloozen, slapenden toestand der vrouw volvoerd wordt. Op grond der ervaring is er gevoel van wellust, noch bewustzijn der ontvanging noodig, daar de verrigtingen der baarmoeder van den invloed der wil volstrekt onafhankelijk zijn. De ondervinding, welke meer geldt dan alle theoretische gevolgtrekkingen , heeft liet bewezen, dat onder de opgegevene omstandigheden, ofschoon ook zeldzaam, zwangerschap kan plaats hebben. Aanm. Pitaval verhaalt in zijne Causes célèbr, het geval dat eene schijndoode vrouw bezwangerd werd. Z. iialler's Yoorlez, 1. D- blz. 301. Van een volkomen gelijksoortig geïal, zouden er bij de regtbank te Breslau stukken aanwezig zijn. Z. kxose's Syst. der gericlitl. Physik. Hz. 309. Vergel. ook hufeland's Jonrn. 34e D. Mei. 1812. blz. 14 en FE. I. osiaxder's Handb. der Entbindungsk. 1. D. 286. 2) Onderzoek betrekkelijk tegennatuurlij ken bijslaap. §. 109. d) De ondeugd Paderastie genaamd, eene der afschuwelijkste misdaden, daar zij niet alleen de diep gezonkene zedelijkheid van den mensch bewijst, maar ook de gezondheid in den hoogsten graad ondermijnt , wordt gewoonlijk door eenen ouderen man met eenen jongeren van hetzelfde geslacht, vooral eenen knaap uitgeoefend. Bij al degenen die misbruikt zijn, is bijna altijd pijnlijkheid en ontsteking van den anus aanwezig; deze staat open, en kan ingescheurd en bloedend zijn, daarbij vertoonen er zich gewonde, gezwollene of zwerende plekken, zelfs uitwassen, die met vijgwratten (Condylomata) veel overeenkomst hebben. Bij het zeer lang voortzetten dezer ondeugd is de anus zoo verwijd, dat winden noch drekstof kunnen teruggehouden worden, (verlamming der sluitspieren), gelijk ook uitzetting van den endeldarm kan plaats hebben. Daarbij komen nog bezwaren van algemeenen aard, zoodra deze onnatuurlijke zonde langen tijd wordt voortgezet, bleekheid des gelaats , vermagering, verzwakking, zwelling der voeten, uitputting van alle ruggemergszenuwen, verzwakking der zintuigen, vooral aan het gezigt, zwakte van den geest, welke zelfs tot onnoozellieid klimmen kan. Daarenboven zijn ook de teeldeelcn ver over de jaren ontwikkeld, daar de schender dikwijls gedurende zijn schandelijk bedrijf, Onanie met zijn oifer pleegt. Bij hen, welke de Paderastie dikwijls uitoefenen, is de voorhuid gezwollen, het toompje (frenulum) gescheurd, de eikel rood en gezwollen, en zijn insgelijks alle toevallen van verzwakking en ontzenuwing aanwezig. Ook zouden de aan deze ondeugd overgegevene mannen van de vrouwen eenen afkeer hebben. — Wat het genoegzame van de opgegevene kenteekenen betreft, zoo komt het zeer op de individualiteit des misdadigers ten opzigte zijner teeldeelen, even als op den ouderdom en het ligchaamsgestel van den misbruikte, op het meer of minder dikwijls bedrijven dezer ondeugd aan, zoodat het oordeel des geneesheers dikwijls zeer moeijelijk te vellen is. Slechts dan zal het gemakkelijker uit te brengen zijn, wanneer liet onderzoek zeer spoedig na de daad geschiedt, of de schending zelve zeer dikwijls plaats heeft. Aanm. De ondeugd van Paderastie werd door de oude Grieken, in eenen, bij deze zoo hoogbeschaafde natie, onbegrijpelijken omvang gepleegd : de vreesselijkste uitspattingen vond men evenwel bij het oude Rome in deszelfs zedenbedervenden keizerstijd. Van de vele daarvan tot ons gekoraene berigten verwijzen wij slechts Oj) SÏÏETOJ. Jul. Caes. 40. Tiber. 43. Caligul. 30. Nero. 29, op JüVEMAlIS 9e Satyre (Schildering vaneen ouden schandjongen), en bovenal op den Satyricon vanPETRONIüs , welke erotische roman uit den ouden tijd ons deze ondeugd in liare gansche naaktheid blootlegt, Eene geleerde en volledige verhandeling o^ er de Piiderastie hebben wij aan de wel versnedene pen van M. H. E MEIER uit Hall te danken , in ersck en GRUBEtt, allgem. Encyclop. der W. und K. 3 Sect. 9. D. Leipz. 1837. 4. blz. 149. In het Oosten blijft deze ondeugd nog voortduren , maar in onze landen komt dezelve slechts nog zeer enkel voor, en is nog zeldzamer het onderwerp van een geregtelijk onderzoek , daar zij , met de grootste geheimzinnigheid bedreven. zich aan de openbaarheid weet te onttrekken. Een door hem zeiven onderzocht geval verhaalt fa1iner in zijn System, der gerichtl. Arzn. 3. D. blz. 186. Over Piiderastie in een geregtelijk-geneesk. opzigt heeft klose in de boven aangehaalde Encyclop. van ersch en grtjber , een zeer goed opstel medegedeeld. §. "BEO, b) Van geringer beteekenis is de wellustige omgang van vrouwen onder elkander, de zoogenaamde lesbische lief ie, waarbij de, aan deze ondeugd overgegevene (»Tribades , Fricatrices" bij de ouden genaamd) zich of van eenen kunstinatigen Priapa (*) bedienen, of eene buitengewoon groote clitoris, tot hetzelfde doel misbruiken. Deze soort van ontucht kan dan een onderwerp van geregtelijk-geneeskundig onderzoek worden, wanneer hierdoor schade of nadeel aan de gezondheid wordt toegebragt, welke de geneesheer dan onder het in aanmerking nemen van de oorzaak nader bepalen moet. Voorspiegeling van het mannelijk geslacht en aangegane huwelijken zijn ook wel eens het onderwerp van een geregtelijk-geneeskundig onderzoek geweest. Aanm. 1. Ook deze ondeugd schijnt meer in den ouden tijd t'huis te behooren» Onder klassieke plaatsen vergel. men lttcianus , Dialog. meretr. Y. (met de verklaring van de uitdrukking »lesbische liefde) , " PLA/UT. , Pers. Act,. II. sc. 2 45. (hier komt de uitdrukking »Subagitrix" voor), en MARTIAL. , Epigr. lib. I. 91. )) Ad Bassam tribadem." Zie ook GAEL. AURELIANUS , Morb. chron. lib. IV. c. 9. —• Over de vergrooting der clitoris Z. boven 92. Aanm. 2. Yan eene Tribade, wier clitoris meer dan een lialven vinger lang was, verhaalt N. TULPiüS in zijne Observ. med. lib. III. C. 35. BufiDA.ch zag bij een meisje van 6 jaren eene clitoris van 1 duim en 3 lijnen lengte Z. zijne anatom. Untersuch. 1. H. blz. 67. en Afbeeld. Taf. 1. — kunstmatige Priapi van leder, waren insgelijks bij de ouden zeer bekend. Z. ARISTOPII. Lysistr. Y. 108—110. Het instrument, oMtrfios genaamd, was van leder , en was van de Milesierinnen afkomstig. Yergel. suidas op dit woord7 welke uitdrukkelijk daarbij aanvoert, dat deze » a.t Is eenmaal de decidua gevormd, en het ei binnen de baarmoeder bevat, dan is er geen vruchtbare bijslaap meer mogelijk, en de in zulke gevallen aangenomene overbezwangering (Superfoefatio) is eene pkysiologisclie onmogelijkheid, om welke reden het aannemen van zulk bedrijf zoowel uit de Verloskunde als uit de Geregtelijke Geneeskunde moet verbannen worden." Z. waginer's Lehrb. der Physiol. Leipzig , 1842. 8. blz. 58. CaRL. v. SIEBOLD heeft zich in 1833 in gelijken zin verklaard: » Zulk eene overbevruchting komt mij, wanneer ik de, in den jongsten tijd bereikte kennis over dc voortteling, in aanmerking neem , als eene physiologische onmogelijkheid voor. De meeste waarnemingen behooren tot die gevallen , in welke bij eene tweelingzwangerschap eene der vruchten door eene vroeg- of laat-geboorte ter wereld kwam, of zij zijn doorgaans zóó gebrekkig medegedeeld, dat zij bij de beantwoording der voorgestelde vraag , zoowel vóór als tegen de zaak pleiten kunnen." Zie mijn Journal fur Geburtsk. 17. D. Leipzig. 1838. bl. 338.— Yoorbeelden van dubbele baarmoeder verhalen fr. b. osiander (Götting. gel. Anz. 1810. No 25. en Handb. der Entb. 1. D. blz. 327.) , tiedemann (meckel's Arch. f. Phys. 5. D. 1. H. blz. 131). en carus (Zur Lehre von Schwangerschaft und G-eb. 2. Afd. blz. 28.): in alle die gevallen was slechts eene holte bezwangerd. De meening van carus over «vermeende overbezwangering vindt men ook in el. v. siebold , Journal f. G. 7. D. blz. 633. Het in Rüst's Magaz. 27. D. blz. 194. door eenen kreits-heelmeester medegedeelde geval van tweelinggeboorte bij Uterus bicornis is niet geschikt ? om als bewijs te dienen voor de mogelijkheid eener dubbele zwangerschap bij dubbele baarmoeder. Mende houdt het insgelijks voor onmogelijk, dat de beide holten van eene dubbele baarmoeder te gelijker tijd zwanger zijn. Z. diens Handb. der ger. M. 4. D. blz. 534. De vervaardiger deelt aldaar blz. 535 twee gevallen mede van vrouwen y die een afgestorven kind jaren lang bij zich in den onderbuik hielden , en daarbij herhaaldelijk in de baaimoeder bezwangerd werden. Z. ook G. Pil. HORtf, Gesehichte einer Superfoet. oder gleichzeitig bestehenden Bauchhöhlenund Gebarmutter-Schwangerschaft, und der Endigung der letztern dureh die Geburt. In el. y. siEsotn , Journ. f. Geburtsh. 8. D. blz. 330. — Als Hoofdwerk vergel. men in;»KE, Ueber die Mögliehkeit der Ueberfruehtung in Bezug auf die Physiologie und gerichtl. Mediein. In zijne Abli. 1. D blz. 1. 5 128. Bij elk onderzoek, dat tot de baring betrekking Leeft, komt ook de geborene vrucht in aanmerking, ja er zijn vragen, welker beantwoording alleen door een naauwkeurig onderzoek en beschouwing van deze laatste mogelijk is, zonder dat echter de moeder daarbij geheel buiten spel blijft: zoo zal bij een onderzoek haar eene juist op den tijd plaats hebbende baring, het kind een veel zekerder uitsluitsel geven dan de moeder, en verdient om die reden de uitslag van een naauwgezet onderzoek des kinds, veel meer vertrouwen, dan die welke bij de moeder verkregen wordt. Het belangrijke van dit onderwerp eischt derhalve eene afzonderlijke beschouwing der vrucht in eene bijzondere afdeeling, en eeist daardoor zal het nu behandelde, de baring betreffende , geheel volledig worden. AiNH. Over de geheele afdeeling der baring kunnen ook nog de handboeken der verloskunde worden nageslagen , en daar, waar het tot uitbrenging van een oordeel noodig is , kan de geregtelijke geneesheer op de beste onder dezelve gewezen worden. Yergel. bovendien de in §. 114. aangehaalde geschriften van KNESEL , ihontgomerij en BIRNBAUM, welke ook de baring binnen den kring hunner nasporingen getrokken hebben. Z. ook het opstel van WIIDBEK&: » Von den verschiedenen Fallen, in welchen Untersucliungen über die Geburt von dem gerichtlichen Arzte gefordert werden." In zijne Jahrbuehe der gesammten Staats-Arzneikunde 1. I). H. 2. Leipzig. 1835. blz. 86. DERDE HOOFDSTUK. Onderzoek betreffende de Vrucht. 5- Ï29. Onder Vrucht verstaat men een, door eenen vruchtbaren bijslaap in het vrouwelijk ligchaam voortgebragt wezen, hetwelk in den moederlijken schoot verder ontwikkeld, en in den regel ter zijner tijd geboren woidt. Men onderscheidt derhal vc tle nog niet geborene vrucht, en die welke ïeeds het levenslicht aanschouwt. Gene kan, in zooveri'G zij tot aan hare uitdrijving, nog een integrerend deel niet de zwangerschap zelve uitmaakt, niet onmiddellijk een onderwerp des geregtelijken- geneeskundigen onderzoeks uilmaken; de geborene vrucht daarentegen kan in vele gevallen, tot oplossing van regtsvragen, aan een naauwkeurig onderzoek moeten onderworpen worden. Aa.nm. Bijna in alle geregtelijke gevallen , die de zwangerschap en baring betreffen, maakt de vrucht liet tweede deel des onderzoekt uit (zie liet vorige Hoofdst.), ja niet zelden is zij, vooral bij Kindermoord, liet hoofdgedeelte. Dikwijls hangt van de bij het kind verkregene resultaten , liet verder onderzoek dei moeder af; zij verschaffen de gronden, niet wier behulp de geneesheer de waarheid moet uitvinden, zoo dikwijls aan de uitkomsten , die de vrucht oplevert, meei vertrouwen kan geschonken worden , dan aan de dikwijls logenaclitige verklaringen der moeder. §. 18®. In den regel heeft elke vruchtbare bijslaap de voortbrenging van een menschelijk wezen (Foetus) ten gevolge, hetwelk, door deszelfs eigenaardige bèkleedselen omgeven, in de daartoe bestemde plaats (Baarmoeder), naar bepaald vastgestelde wetten, voorde uitdrijving (geboorte) rijp wordt, welke dan ook na eenen bepaalden tijd volgt (Z. §. 121.). In tegenoverstelling van zulk eene ware vrucht, kan echter ook het, door de ontvanging voortgebragte, ten gevolge van eenen ziekelijken vormdrift, zóó ontaarden, dat er in de voortgebragte massa geen vrucht ontdekt kan worden: dit product wordt dan met den naam van valsclie vrucht, misvormde vrucht, maankalf, Mola, bestempeld. — In zeldzame gevallen bevindt zich het voortgebragte niet binnen, maar buiten de baarmoeder (Graviditas extra-uterina), en dan menigvuldiger in de buikholte, dan in de trompetten. In deze gevallen is echter de geboorte niet mogelijk, hoogstens kan bij de eerste (Graviditas abdoininalis) de verlossing door opening van den buik bewerkstelligd worden. Aa.NM. De vraag, of er zonder eene innige geslachtsvereeniging ontvanging mogelijk is, is reeds hoven §. 83. ontkennend beantwoord geworden. De aanwezigheid of geboorte eener vrucht stelt derhalve altijd eenen vooraf plaats gehad hebbenden bijslaap op den voorgrond. §. 131. De ware vrucht kan zich op tweeërlei wijze voordoen : zij is óf regelmatig van gedaante en ontwikkeling, eene volkomene, regelmatige vrucht, óf zij wijkt ten opzigte van haar uitwendig aanzien en haren vorm van de norma af, misvormde, onvolkomene vrucht. In dit laatste opzigt zijn zeer vele trappen mogelijk, welke volgens aangenomene begrippen , van misvorming (Turpitudo) tot aan misgeboorte, monstervorrning- (Monstrositas) klimmen kunnen. Aanm. De geregtelijke geneesheer is geregtigd, de afwijking den vorm van de norma , onder verschillende graden te beschouwen, daar de dooi hem op te gevene bepalingen, voor het regt, van deze laatste afhangen. Geheel anders moet de Physioloog hierover denken, wanneer h§ liet ontstaan van deze afwijkingen in den vorm verklaren wil. Voor hem kan iedere verdeeling wegvallen en liij vermag onder den naam van » Monstrum" alle deformiteiten, zoo wel de lagere als hoogere graden, te zamen vatten. Tergel, fh. e. eeneke , De ortu et causis wonstrorum. Gott. 1846. 8. p. 4. §. S32. Een gewigtig onderscheid maakt de tijd, omstreeks welken de vrucht, na kaar ontstaan, geboren wordt, naardien hiervan velerlei eigenschappen en bepalingen afhankelijk zijn. Volgens de algemeene natuurwet behoeft de nienschelijke vrucht, tot hare volkomene rijpheid in den moederschoot, eenen tijd van 40 weken (10 maanmaanden); eene vrucht op het einde van deze tijdruimte geboren, is derhalve rijp (Foetus malurus). Het vermogen, om van de moeder gescheiden voort te leven (Levensvatbaarheid), begint echter reeds na den afloop van de 30e week; van dat tijdstip af aan wordt de vrucht alzoo levensvatbaar (Foetus vitalis), ofschoon zij ook nog niet als volkomen rijp te beschouwen is: de laatste benaming is op al die vruchten toepasselijk, welke vóór de 31e week geboren worden, die echter niet levensvatbaar zijn , ofschoon zij ook (van de zesde maand af) niet zelden met teekenen van leven ter wereld komen. Eindelijk kunnen nog vruchten langer dan den gewonen tijd gedragen en dan eerst geboren worden, en heten alsdan nablijvers (Foetus serotini, retardati). Aahh. 1. Onder Abortus in den ruimsten zin, verstaat men die onregelmatige werking der baarmoeder, waardoor zij het foetus uitdrijft, vóórdat de zwangerschap haar normaal einde bereikt heeft. Men bestempelt echter met den naam Abortus ook nog die ontijdige geboorte, bij welke de vrucht nog niet levensvatbaar is , en in de meest beperkte beteekenis , de vroeggeboorte tot aan het einde der derde maanmaand , derhalve vóór dat de moederkoek gevormd is , zoodat ook hiernaar tusschen een foetus abortivus en immaturus te onderscheiden is. Niet rijp, maar echter levensvatbaar is, derhalve de vrucht van de 31e week tot aan hare volledige rijpheid, het midden der tiende maanmaand. Z. b, §. 59. Aanm. 2. Ondoelmatig is de benaming van bezielde en niet bezielde vrucht (Foetus animatus siv. formatus et non animatus , s. non form.,) welke de vroegere schrijvers over geregtelijke geneeskunde, iort. riDEUS, p. zacchias en And. aannemen , en welke ook in de Carolina Art. 133, is bewaard gebleven: deze bezieling of belevendiging der vrucht heeft men nu eens op den 40en dan eens op den 60en dag laten beginnen: z'elfs de regtsgeleerden hebben dezelve verworpen, zoo als FEUEHBACH: » Kan deze onderscheiding in het algemeen nog gelden , zoo laat zich onder den naam van levende vrucht, slechts eene zoodanige denken, die reeds zoover ontwikkeld was , dat zij aireede door spierbewegingen uitwendige teekenen van dierlijk leven gegeven heeft." Zie diens Lehrb. des peinl. Rechts. 11. Uit". Giess. 1832. 8. ' Foetus praematurus, " vroegrijpe vrucht, welke benaming echter als ondoelmatig, in de geregtelijke geneeskunde niet kan gebezigd worden. Juister en voor het regterlijk onderzoek dienstiger onderscheidt men tusschen eene te vroeg geborene levensvatbare, en eene te vroeg geborene , v.iet levensvatbare vrucht. A.ANM. 1. Vroegrijpe vruchten (Foetus praematuri) zijn eigenlijk diegene, welke vóór den gewonen tijd, hare volkoinene rijpheid bereikt hebben. Het zal echter moeijelijk te bewijzen zijn , of zij niet werkelijk tot de voldragene bchooren , en of de grond , waarop men die voor onrijp houdt, niet veeleer in eene misrekening der moeder , bedrog en dergel. te zoeken is. In allen gevalle is het doelmatig de uitdrukking » vroegrijp " uit de geregtelijke geneeskunde te verbannen, ten einde daardoor alle mogelijk misverstand te voorkomen. Over vroegrijpe geboorte in den eigenlijken zin des woords, vergel. men sghmidtmüller s onderzoek. Ob es lceine frühreifen Geburten gibt" in diens Beitr. zur Yervollkommnung der Staatsarzneik. Landsh. 1806. 8. blz. 158. Aanm. 2. De weinige voorbeelden, dat kinderen, vóór de 31e week geboren , in het leven bleven, moeten tot een geregtelijk doel, met de grootste voorzigtigheid worden toegepast, daar hierbij altijd aan dwaling of bedrog moet gedacht worden: gesteld echter, dat zij niet te betwijfelen zijn, zoo wordt daardoor nog geenszins de op ervaring steunende regel , aangaande het tijdstip, waarop de levensvatbaarheid begint, opgeheven. Tot die zeldzame gevallen behoort het door d'outrepont waargenomene: » Ueber die Erhaltung einer Frucht, welche im sechsten Monate der Schwangerschaft geboren wurde" in diens Abhandl. und Beitr. geburtsh. Inhalts. 1. D. Bamberg en Würzb. 1832. 8. blz. 168. iienke heeft hetzelve in zijn Zeitschr. 6. D. blz. 17. nader toegelicht in het opstel: » Ueber die Bestimmung der Lebensfahigkeit bei Frühgeburten." Eene breedvoeriger behandeling van dit onderwerp is te vinden in de Abhandl. 3. D. blz. 286 van denzelfden schrijver. Yergel. ook het Art. )) Lebensfahigkeit" vooral ten opzigte van misvormde vruchten, in siebeniiaar's encyclop. Handb. der ger. Arzn. 2. D. blz. 160. aanhi. 3. De kenmerkende eigenschappen der vrucht in iedere bijzondere maand, zijn deels in de physiologische en verloskundige handboeken vervat, deels door enkele schrijvers over de geregtelijke geneeskunde , in hunne werken opgenomen. Wij stemmen echter volkomen met metzger in, wanneer deze in zijn System, der ger.Arzn. blz. 341. beweert: »Ter beoordeeling van den ouderdom van een Abortus is het noodig , dat de geregtelijke geneesheer zich tijdig met de trapswijze grootte naar de verschillende maanden, door Autopsie bekend make " Yoor de eerste 5 maanden vergelijke men de nog niet overtroffene Icones embryonum humanorum van s0em31erring. Francof. ad M. 1799. fol. Naanwkeurige beschrijvingen zijn bevat in osiander's Handb. der Entbindungsk. 1. D. blz. 477. ed. v. siebold's Lehrb. der Geburtsh. blz. 123. mende's Handb. der ger. Med. 2. D. blz. 242. a. meckel's Lehrb. der ger. Med. blz. 335. Een goed overzigt geeft ook het Art. » Foetus" van valentin in het encyclop. Wörterb. der med. Wissensch. 12. D. Berl. 1835, blz. 355. §. 152. De vraag, of eene vrucht ook na den, door de natuur gewoonlijk bepaalden tijd van veertig weken gedragen en dan eerst geboren kan worden, lieeft van oudsher genees- en regtskundigen bezig gehouden, en de daaromtrent gedane nasporingen hebben de meest verschillende uitkomsten opgeleverd. Het geldt hier namelijk de gewigtige beslissing, of een kind, hetwelk meer dan 40 weken na den laatst mogelijken (wettigen) of plaats gehad hebbenden (onwettigen) bijslaap, geboren Wordt, yoor echt moet worden gehouden, dan of hier bedrog in het spel komt ? Zoodra door den geneeskundige de mogelijkheid eener zoodanige ^ ertraagde, o vertijdige geboorte (Partus serotinus, retardatus) wordt erend, dan kan er aangaande de echtheid van den nablijver (Foetus 9 «rothuis,) ten minste volgens liet oordeel des geneesheers, geen twijfel meer bestaan. Hierbij komt echter niet alleen de mogelijkheid eener overtijdige geboorte in het algemeen, in aanmerking, maar ook de tijd, tot welken eene verlenging der zwangerschap kan aangenomen worden, moet hier worden bepaald. Aanjh. Reeds het oude Hippocratische geschrift: De victus ratione lib. I. (volgens de uitgaven van KüHN , D. X. blz. 648 ) behelst de stelling: Eodem modo vilales nascuntur, quidam citius, septimo mense perfecte, quidam tardius nono mense perfecte in lucem prodeimt, ea coagmentatione quam semper habituri sint. AI zoo is reeds hier te kennen gegeven , dat de vaste , door de natuur bepaalde , duur der zwangerschap voor uitzonderingen vatbaar is ; ten opzigte van deze laatste, kan er met betrekking tot de vroeggeboorte natuurlijk geen twijfel bestaan , daar deze zich dagelijks voordoet, en het kind daarvan de duidelijkste sporen draagt; het aannemen van overtijdige geboorten daarentegen levert vele zwarigheden op, en . liet ontbreekt niet aan geregtelijk-geneeskundigen , zoo als bohtï , MAiloN , METZGER en anderen , welke de mogelijkheid en werkelijkheid van overtijdige geboorten bijna onvoorwaardelijk loochenen. De laatste zegt uitdrukkelijk in zijn Syst. der ger. Arzn. 5. uitg . blz. 361 : » Wij houden het er voor dat een kind, hetwelk niet op zijn laatst.op den 280en dag na het vertrek of den dood des eclitgenoots, of na den volbragten bijslaap de3 verkrachters ter wereld komt, onecht of niet door denzelfden vader verwekt is , het echter aan de regtspleging overlatende om te beslissen, of er, om der vrouwelijke zwakheid wille, eene grootere ruimte voor de echtheid des kinds is aan te nemen. "' Waarop echter zal de regtspleging hier steunen , wanneer zij zich van het geneeskundig oordeel verstoken ziet ? §. 153. Ofschoon nu ook de algemeene natuurwet, de zwangerschap der vrouw op 40 weken bepaald heeft, na welker verloop de vrucht hare volkomene rijpheid heeft bereikt en van de moeder gescheiden, een zelfstandig leven leiden kan, zoo hebben niettemin deugdelijke voorbeelden geleerd, dat deze tijdruimte in enkele gevallen kan worden overschreden , en heeft alzoo de ervaring tot eene, ofschoon zeer zeldzame uitzondering op den regel, geregtigd. Ook wordt de baarmoeder door eene rijpe vrucht met haar vruchtwater niet zóó zeer uitgezet, dat zij voor geenen grooteren omvang vatbaar zoude zijn, gelijk ook de, in de baarmoeder gelegene noodzakelijkheid om zich zamen te trekken, niet van dien aard is, dat de verlossing op eenen bepaalden dag der zwangerschap volstrekt moet plaats hebben. Ook van deze zijde verhindert alzoo mets het aannemen der mogelijkheid van eene overtijdige geboorte, gelijk ook bij zoogdieren dergelijke afwijkingen van den regel zijn waargenomen. Aanm. Waarnemingen van overtijdige geboorten heeft IIENKE in zijne Abh. 3. D. blz. 323. bijeengevoegd: naar deze wordt bier verwezen. Zij zijn te meei van belang, omdat zij geen onderwerp van geregtelijk onderzoek uitmaakten , bij welk laatste zoo dikwijls bet doel om te misleiden moet aangenomen worden. Ook bevinden zich daaronder waarnemingen van geneesbeeren aan liunne eigene vrouwen gedaan (FODERÉ , klein). Tergel. daarenboven de waarnemingen van niszE in kust's Slagaz. 21. D. blz. 139: Tan ALEERT in kebke's Zeitschr. 16. d. blz. 100: van iieïfelder in der preuss. med. Zeit. x834. No. 23.: Tan michaülis in der neuen Zeitschr. für Geburtsk. 4. D. blz. 174.: Tan mombekt in ed. t. SIEbold's Journ. für Geburtsk. 17. D. blz. 78 en Tan milleii in henke's Zeitschr. 34 Supplem. blz. 77. Van eene voorgewende overtijdige geboorte als gevolg Tan Terzonnene Terkrachting Z. bet oordeel van isenfla.1I in IIEJVKE's Zeitschr. 1, O. blz. 418. §. S54. Veelmoeijelijker daarentegen is liet, den termijn te bepalen, tot welken eene overtijdige geboorte nog als wettig kan beschouwd worden. In liet algemeen geldt Lier de regel, dat eene vier weken na liet regelmatig beloop eener zwangerschap plaats liebbende geboorte, van uit een geneeskundig oogpunt, nog als mogelijk verklaard kan worden, daar een kind tot op dien tijd, in de ontwikkeling zijns ligchaams nog niet zóó zeer is toegenomen, dat deszelfs baring volstrekt niet meer kan plaats hebben, en ook niet te mistrouwene waarnemingen van de opgegevene verlenging aanwezig zijn. De oudere schrijvers echter, welke zoogezegde 12 tot 13 maanden gedragene kinderen voor echt verklaard willen hebben, zijn te ver gegaan. De geregtelijke geneesheer handelt echter het best, wanneer hij elk geval als een bijzonder beschouwt, en vóór het vellen zijns oordeels niet alleen het kind, maar ook de moeder in aanmerking neemt, waarbij het hem niet in het minste kan ten kwade worden geduid, wanneer hij in vele gevallen niet in staat is, den regtsgeleerde een bepaald bescheid te geven: dit laatste hebben overigens deze zelve daardoor erkend, dat zij wettelijke bepalingen voor het aannemen van overtijdige geboorten daarstelden, waardoor als het ware eene geweldadige oplossing der vraag schijnt plaats te hebben: wanneer men echter bedenkt, dat deze wetsbepalingen alleen voor die gevallen gelden moeten , in welke de geneesheer, als zoodanig, niet beslissen kan, zoo vervalt daardoor iedere wraking van eene zoodanige, schijnbaar harde wet, daargelaten nog, dat ook deze laatste op grond van geneeskundige ervaring kan gegeven zijn, en slechts als een laatste toevlugt beschouwd moet worden. Aami. Het romeinsche regt verklaarde vruchten op het einde der tiende (zonne-) maand geboren Yoor wettig : Digest. 1. 38. tit. 16. 1. 3. $.11. Novell. 39. cap. 2. Het Pruissisclie Algemeene Wetboek verklaart een, tot den 302en dag na den dood des vaders , geboren kind voor echt. D. 3. blz. 143. 19. In eenige kantons van Zwitserland wordt een , op den 308en dag der zwangerschap geboren kind, voor een wettig verklaard: Algem. Zeit. 1805. No. 5. De Code Napoléon heeft als uitersten termijn den 300en dag bepaald. (*) D. 1. tit. 7. 315. Het Alg«- ( ) Ook deze bepaling is in ons Burgerlijk Wetboek behouden gebleven. Vert» 9* meen Burgerlijk Wetboek Tan Oostenrijk (c. 3. §. 138.) verklaart kinderen, die na een gesloten huwelijk, in de 10e maand, hetzij na den dood des mans ofdevolkomene ontbihding des huwelijks, door de vrouw gebaard worden , onvoorwaardelijk voor wettig; die na de 10e maand geboren worden, onderwerpt het aan een onderzoek van deskundigen. —■ Wat men dientengevolge van het oordeel des beroemden I. heister te denken hebbe, als die een 13 maanden gedragen kind, voor wettig verklaarde , laat zich gemakkelijk inzien. Yergel. Dissert. qua partus tredecimestris pro legitimo habitus proponitur et siniul partui nullum certum tempus in universum tribui posse praeside I. HEISTERO ostenditur a J. G, wagnero, Helmst. 1727. 4. Op nieuw afgedrukt in SGHIEGEL'S, Collect. opusc. select, ad Med. for. speet. vol. 2. Lips. 1787. 8. p. 1. — De door CARÜS als hoogstwaarschijnlijk voorgedragene meening. dat bij baarmocderlijke zwangerschap, de vrucht, zonder gevaar voor het leven , jaren lang in dezelve verblijven kan , heeft henke reeds grondig wederlegd. Z. carus, zur Lehre von Schwangerschaft und Geburt. 1. Afd. Leipz. 1823. 8. blz. 1. en IIENKE in zijn Zeitschr. 5. D. blz. 237. §. 155. Bij het onderzoek naar eene opgegevene overtijdige geboorte, moet vooreerst liet kind worden in oogenscliouw genomen. Bij een zoodanig moeten ten minste alle teekenen der rijpheid aanwezig zijn, zal het voor een nablijver gehouden worden: ja alle deelen der langer gedragene vrucht kunnen eenen hoogeren graad van ontwikkeling opleveren; de vrucht is langer en zwaarder, de omvang van het hoofd en deszelfs afmetingen zijn grooter, de schedelbeenderen zelve harder, de naden en fontanellen meer gesloten en kleiner, ook het overige des ligchaams is sterker en meer gevuld: zelfs tanden kunnen aanwezig zijn, of vroeger dan gewoonlijk doorbreken. Het kan wel niet ontkend worden, dat ziekten der moeder en der vrucht, met betrekking tot de ontwikkeling der laatste eenig verschil kunnen daarstellen, maar ook hier moet men wel bedenken, dat zwakke en ziekelijke moeders niettemin krachtige kinderen ter wereld kunnen brengen. Vertoont zicli derhalve een volgens opgave overrijp kind, zwak, ziekelijk en mager, zoo geeft dit nog geen grond, daarom de mogelijkheid eener overtijdige geboorte te loochenen: de geneesheer doet wel, in dergelijke gevallen te verklaren , dat eene beslissing van de zijde des kinds niet mogelijk is, dat echter de mogelijkheid niet geheel en al kan ontkend worden, dat zulk een kind, in geval ook andere gronden daarvoor pleiten, werkelijk langer dan gewoonlijk gedragen is. Aanm. Men moet echter hierbij ook niet over het hoofd zien, dat sterke en buitengewoon groote kinderen, ook op den juisten tijd kunnen geboren worden. Daarom mag men ook op het kind alleen niet afgaan , maar moet ook dc moeder zelve ten opzigte van het beloop harer zwangerschap, enz. door den geneesheer aan een nader onderzoek onderworpen worden. In geval bij het voorgeven van overtijdige geboorte, liet onderzoek der moecler noodzakelijk is, dan komen niet alleen hare getuigenis betrekkelijk de ontvanging en het verder beloop der zwangerschap, maar ook hare gezondheidsstaat in aanmerking. De geneesheer bepaalt den dag der bevruchting, waarbij hij in de meeste gevallen op de opgave der moeder moet afgaan, en alleen bij den daarop gevolgden dood of de afwezigheid des (opgegeven) vaders, een zeker tijdstip verkrijgt, van waar af hij verder rekenen kan. Zeer dikwijls zal noodzakelijk zijn, het voorttelingsvermogen van den man, tijdens den opgegevenen laatsten bijslaap in aanmerking te nemen, gelijk ook het getuigenis, vooral van zaakkundigen, dikwijls aan het uitvorschen deiwaarheid bevorderlijk kan zijn. Daar de beweging der vrucht omstreeks de helft der zwangerschap (19e—20e week) gewoonlijk het eerst merkbaar wordt, zoo moet men ook van dit verschijnsel, bij de bepaling deitijdrekening, gebruik maken, en ook zoo mogelijk, hierin van de bevestigende getuigenis van deskundigen partij trekken. Verder is de, door de ondervinding bewezene omstandigheid niet uit het oog te verliezen , dat er zich aan het regelmatig einde der zwangerschap (40e week) weeën opdoen, dat er zelfs vruchtwater wegvloeit, en er in het algemeen zich alle verschijnselen van ophanden zijnde baring vertoonen, welke echter weder verdwijnen kunnen om op bepaalde tijden terug te keeren. — Daar zoowel bij vroeg- als laatgeboorten bepaalde oorzaken ten grondslag liggen, van welke wel is waar de eerste duidelijker en met meerdere zekerheid te bepalen zij n, zoo moet de geneesheer ook hiernaar bij de moecler onderzoeken, den staat harer gezondheid gedurende de zwangerschap naauwkeurig nagaan, waarbij, betrekkelijk de laatgeboorten, de inwerking van nederdrukkende gemoedsaandoeningen, ziekten, welke de voeding des ligcliaams ondermijnen, zwakte der baarmoeder, zenuwlijden enz. als oorzaken in aanmerking moeten komen. Het oordeel des geneesheers voor het aannemen eener laatgeboorte, zal echter in verre de meeste gevallen slechts waarschijnlijk kunnen zijn: in enkele gevallen daarentegen zal zich de geneesheer met grootere zekerheid tegen het aannemen van eene zoodanige kunnen verklaren. Aanm. De overtijdige geboorte heeft Tan den vroegsten tijd tot zeer vele nasporingen aanleiding gegeven, die deels in afzonderlijke geschriften, deels in de verloskundige en geregtelijk-geneeskundige handboeken verspreid zijn. Belialve de, in de vorige §. reeds gênoemde, mogen de volgende, uit den lateren tijd, hier nog eene plaats vinden: Fr. b. osia.nder , Ueber verlangerte Sehwanger schaft nnd verspatete Grcburt. In diens Handb. der Entbindungsk 1. D. blz. 340. A. henke , A'on den Spatgeburten. In diens Abhandl. 3. D. blz. 306. Mende, Yon der Yerlangërung des menschlichen Fruchtzustandes über seine gewöhnliche Dauer, In het Handb. der ger. Med. 2. D. blz. 303. Flachs. Art. » Spatgeburt." In siebenhaar's encyclop. Handb. der ger. Arza. D. blz 563. Miller , Ueber Spatgeburt nnd ihre gerichtsarztliche Beurtheilung. In hë!NK.J;'a; ^eitgchr. 34 suppl, blz. 48. III. Onderzoek naar de echtheid der vrucht. §. 157. Echt noemt men zoodanig kind, hetwelk werkelijk door de moeder, die zich als zoodanig opgeeft, gehaard is, in tegenoverstellingyan een ondergeschoven. De beweegredenen van dergelijk bedrog, hoezeer van verschillenden aard, hebben op het oordeel des geneesheers niet den minsten invloed- voor dezen zijn slechts de twee volgende gevallen van belang: 1) of er heeft geene baring' plaats gehad, bij gevolg is de baring voorgewend, en een kind ondergeschoven; 2) óf de baring bestond werkelijk, maar het gebaarde kind was om deze of gene reden met een ander verwisseld. Ter beslissing van bestaanden twijfel moeten ook hier de beide deelen, zoo moeder als kind aan een naauwkeurig onderzoek onderworpen worden. Aanm. Bij een vermoedelijk bedrog, mag echter de geneesheer de oorzaken en andere omstandigheden, welke zich daarbij voordoen, niet geheel ter zijde stellen, daar zij hem hij het vellen van zijn oordeel, niet zelden op den regten weg leiden kunnen. Over dergelijke oorzaken heeft fahner in zijn System, der ger. Arzn. 1. D. blz. 247 breedvoerig gehandeld. §. 158. De eerste waag, welke in gevallen van dezen aard beantwoord moet worden, zal steeds daarin bestaan, of zij , die van het onderschuiven van een kind verdacht wordt, ook werkelijk gebaard lxeeft, daar, bij een ontkennend antwoord, alle verder onderzoek vervalt. Heeft nu de verlossing kortelings plaats gehad, dan zal het niet moeijelijk zijn, een bepaald oordeel uit te brengen. Deze laat toch zulke duidelijke sporen en kentcekenen na, dat een naauwkeurig onderzoek dezelve gemakkelijk vinden kan, vooral zijn die in de eerste 8 dagen na de plaats gehad hebbende baring zóó zigtbaar, dat volstrekt alle twijfel wegvalt. Later verdwijnen deze meer en meer, en wanneer ook al na langeren tijd, eene plaats gehad hebbende baring, ten gevolge van een bewerkstelligd onderzoek, herkend kan worden, zoo maakt het gevondene het echter voor den geneesheer onmogelijk, te bepalen, hoeveel tijd er tussclien deze en het tegenwoordig oogenblik verloopen is. De beslissing wordt alzoo moeijelijker, naarmate de opgegeven termijn der baring verder verwijderd is. AA.HM. Ter aanvulling of opheldering van het bovenstaande , vergel. men lietgeen in (). §. 123 en 124. over de teekenen eener plaats gehad hebbende baring ge- zegd* is. §. 150. I-s de verlossing werkelijk bewezen, en komt het slechts op de be- slissing aan, ol'liet aanwezige kind inderdaad het echte is, zoo kan liet onderzoek ook liier slechts van nut zijn, wanneer hetzelve in de eerste dagen na de geboorte wordt in het werk gesteld: slechts een grof bedrog zal hierdoor kunnen ontdekt, een fijn gesponnen daarentegen niet ontmaskerd worden. Het zal namelijk alleen kunnen uitmaken, of het kind in geschil, de kenteekenen Tan een nieuwgeboren bezit, in het algemeen, en of het, wat deszelfs eigenschappen betreft, beantwoordt aan den leeftijd, dien men voorgeeft. In dit oj>zigt is vooral het overblijfsel van de navelstreng, of zoo deze ontbreekt , de navelgroeve van belang. Het na de geboorte, onder behoorlijke verzorging aan het kind nageblevene, gewoonlijk 4 duim lange overblijfsel der streng, is op den eersten dag na de verlossing nog frisch en geleiachtig, begint op den tweeden dag reeds te verslajipen, gaat vervolgens tot verdrooging over, om gewoonlijk op den Gen of 6en dag, nu eens vroeger dan eens later af te vallen. Nadat zulks geschied is, heeft zich de navelgroeve gevormd, welke in den beginne in het midden nog een rood, gewond punt vertoont, eenigzints vochtig is, eindelijk echter geneest: dit laatste is omstreeks den 12entotden 14endag afgeloopen. Een tiuesde teeken van een nog onlangs geboren kin/l, maakt de roodere kleur der huid uit, welke echter tegen den derden dag meer naar het gele helt, en dan eerst in de witte kleur overgaat: Een derde kenmerk des nieuwgeborenen vormt het gezwel, hetwelk bij trage geboorten aan die deeleri ontstaat, waarmede het kind het eerst geboren wordt; dit gezwel bevindt zich meestal op een der schedelbeenderen, verdwijnt eerst weder na verloop van eenige dagen, doch is geen bestendig teeken van het nieuw geboren zijn, daar het bij gemakkelijke verlossingen bijna geheel ontbreekt. Een nieuwgeboren kind behoudt daarentegen nog een paar dagen die kaasachtige stof (Yernix caseosa), waarmede hetzelve in vele gevallen in de baarmoeder bedekt is, daar deze niet zoo gemakkelijk kan afgewasschen of op eene andere wijze verwijderd worden: in vele gevallen is ook dit echter niet aanwezig. Een onbedriegelijk teeken echter bezit men in de gesteldheid van de , door het darmkanaal ontlaste, stof, (Kinds-pek, Meconium): deze moet in de eerste dagen zwartgroen van kleur zijn. Ook moet men op de grootte en zwaarte van het kind acht geven, hoezeer op zich zelve alleen niets beslissende, daar ten dezen opzigte de grootste verscheidenheid voorkomt (Z. b. §. 148): Slechts bij een zeer grof bedrog kan alzoo het opgenoemde opheldering geven. Aanm. 1. Zeer naauwkeurige nasporingen over de teekenen , aan een nieuwgeborene eigen, vooral ten opzigte van het overschot der navelstreng, en de ükteekenvorming des navels enz. heeft ELSaSSER in iienke's Zeitschr. 43. D. blz. 219. medegedeeld. Aanm. 2. Niet overbodig mag ook eene vergelijking van het vertoonde kind k ^en s^aat van het bekken der opgegevene moeder lieeten, naardien men bedrog a*nnemen , wanneer het laatste al* zeer vernaauwd wordt beronden en ni«t temin een lerend, voldragen en welgevoed kind, zonder kunsthui[> zonde geboren zijn. §. 160. Het onderzoek aan het kind zal slechts kunnen uitmaken, of het aangewezen kind werkelijk den ouderdom bezit, welke aan hetzelve wordt toegeschreven, geenszins echter, of het door de moeder, die zulks opgeeft, gebaard is. De bepaling van den leeftijd is vooral dan zeer mocijelijk, wanneer het onderzoek plaats heeft op eenen tijd, waarin het kind reeds al de teekenen van een nieuwgeboren verloren heeft (acht dagen na de geboorte): Slechts bij een zeer grof en onverstandig aangelegd bedrog kan zulks ontdekt worden. — Uit de gelijkenis van het kind op de ouders, tot deszelfs echtheid te besluiten, is volstrekt onmogelijk. Aanm. 1. De gelijkenis der ouders op het kind, komt slechts dan als bewijs in aanmerking voor de echt- of onechtheid , wanneer vader en moeder van twee verschillende rassen zijn. Z. iialler's Yorles. 1. D. blz. 84, en PlJL's Aufs'atze , 7. Samml. blz. 262. » Gutachten über die Frage, ob von einem Beischlafe eines Moliren mit einer weissen Frau ein ganz weisses kind geboren werden könne." Aanm. 2. Een voor de regtbank gebragt geval van voorgewende echtheid van een kind voert metzger aan in zijn Syst. der gerichtl. Arzn. 5. aufl. blz. 365. Aanm. Andere voorbeelden van ondergeschovene kinderen , bevatten de reeds in §. 113. opgegevene gevallen van formey , albert en RÜTTEL. IV. Onderzoek betrekkelijk de eerstgeboorte. §. 161. Wanneer bij eene tweeling- of drieling-geboorte eene naauwkeurige bepaling des eerstgeborenen verzuimd is geworden, dit laatste echter uithoofde van het genot van zekere regten volstrekt noodzakelijk is, zoo kan in dit opzigt de beslissing hiervan wel eens aan den geneesheer worden opgedragen. De bepaling hiervan zal echter steeds zeer moeijelijk zijn, daar de gewone ineening, dat het grootste en sterkste kind het eerst geboren is, van uit een geneeskundig oogpunt beschouwd, geheel onhoudbaar is: andere physische kenteekenen echter, waaraan het eerstgeboren kind herkend kan worden, zijn er overigens niet, tenzij de geboorte van het eerste kind zeer lang geduurd had, en de kenteekenen daarvan opleverde, maar dan ook zal de verlossing wel niet zonder bijzijn van getuigen zijn afgeloopen. Zoodanig onderzoek zal over het algemeen uiterst zelden noodig zijn, daar in die standen, in welke den eerstgeborenen bepaalde regten toekomen, eene verlossing zonder getuigen tot de allerzeldzaamste gevallen bchooren zal. Aanm. Yoor de meening dat het sterkste kind het eerstgeboren is , bestaat niet de minste grond: reeds HALLKR verklaart dienaangaande: »De in de meerdere sterkte en goede ontwikkeling des ligchaams gezochte grond voor het regt van eerstgeboorte, is meer politisch dan medisch ? naardien de ervaring zulks niet altijd bevestigt." Yorles. Ie. D. blz. 23. — In twijfelachtige gevallen, waarin de geneesheer niet beslissen kan , moet volgens het Pruissische Landregt (D. I. Tit, I. §. 16.) het lot beslissen. V. Onderzoek, of een kind levend of dood geboren is. §. 162. Het onderzoek, of een kind levend of dood geboren is, is een der gewigtigste, welke in de geregtelijke geneeskunde voorkomen, daar de misdaad van kindermoord, waarbij deze vraag voornamelijk in aanmerking komt, helaas niet zeldzaam is. Daar de kindermoord gewoonlijk met geheimhouding der zwangerschap en verlossing gepaard gaat, en de regter alzoo aan de uitspraak der beklaagde gebonden is, zoo moet liet geneeskundig onderzoek vooral beslissen, of het kind levend of dood ter wereld kwam, ten einde het regterlijk onderzoek zich naar de beantwoording dezer vraag regele. Het doelmatigst echter wordt deze leer, daar zij het onderzoek aan het lijk betreft, in de volgende afdeeling behandeld, waarnaar hier dan ook gewezen wordt, en wel te meer, daar het niet alleen om de beslissing van het leven of den dood des kinds na de geboorte te doen is, maar ook de wijze, waarop de dood plaats had, moet worden nagespoord. Aanm. De beantwoording van velerlei vragen , de vrucht betreffende , welke in de vorige §. §. (137—163) nader zijn opgegeven , kan ook bij doode vruchten noodzakelijk zijn ; de bepaling toch , of een kind al of niet voldragen is , mag bij het onderzoek aan doode kinderen, nimmer ontbreken (Z. §. 136.) Het uitwendig onderzoek, wordt alsdan door dat der inwendige deelen (Sectio cadaveris) aangevuld, als welke nog nadere ophelderingen geven kan, en waarbij , door eene nadere beschouwing der longen beslist kan worden, of een kind levend of dood geboren is. VIERDE HOOFDSTUK. Onderzoek naar den twijfelachtigen staat deigezondheid. §. 163. Gezondheid kan, in een regtskundig opzigt, die toestand genaamd worden, in welken de ligcliaams- en zielsverrigtingen van den mensch zoodanig werkzaam zijn, dat liij al de pligten, welke in zijne betrekking als lid der menschelijke zamenleving op hem rusten, ongestoord kan vervullen, in zooverre hiertoe een volkomen gebruik der ligchaams- en zielskrachten gevorderd wordt. De tegenovergestelde toestand, ziekte, verhindert de uitoefening der genoemde pligten, bevrijdt echter ook van vele openbare en bijzondere verpligtingen, beperkt het vrij gebruik en ongestoord genot van velerlei regten, of berooft hem dikwijls geheel en al daarvan ten voordeele van anderen; zij vrijwaart hem bij het begaan van een misdrijf voor de straf, of is reden tot verzachting, zoodia het bewezen is, dat hetzelve in eenen ziekelijken toestand, vooral der geestvermogens, bedreven werd. Verder kunnen velerlei ziekten door de schuld van anderen worden aangebragt, en daarover, ten opzigte van geleden schade, eene klagt worden ingediend Velerlei ziekten zijn ook nog van dien aard, dat zij op eene of andere wijze, vooral echter door besmetting aan anderen die vroeger gezond waren schaden kunnen, en maken daarom niet alleen in een genees-staatkundig, maar ook wel in een regtskundig opzigt, een onderwerp des onderzoeks uit. Aanii. De bepaling van gezondheid en ziekte moest, van uit een zuiver Geneeskundig standpunt gegeven , wel is waar anders zijn , maar hier moet de geneeskunde der regtspleging eene verklaring geven, welke voor het beoogde doel dienstig is. • $. ie De ziekte kan ol het ligchaam óf de ziel aandoen, en men heeft om die reden reeds van oudsher onderscheid gemaakt tusschen ligchaams(somatische) en zielsziekten (psychische). Er bestaat wel is waar geene ligchaamsziekte, welke niet eenigen invloed op de zielsstemming uitoefent, en geene zielsziekte, welke niet eenigermate op den gezondheidsstaat des ligchaams terugwerkt, maar hetgeen in de stoornis der verngtmgen het meest uitkomt, geeft hier den maatstaf en doet het onderscheid tussclien de eigenlijke ligchaams- en zielsziekten gemakkelijk opmerken. De laatste kan wel eens in hoogeu graad met een physisch lijden gepaard gaan, maar dan zijn de zielskrachten secundair aangedaan: de hoofdziekte zetelt in het ligchaam, gelijk zulks bij zenuwkoortsen, enz. het geval is, en deze toestand is slechts voorbijgaande. Met alle regt scheidt derhalve de geregtelijke geneeskunde, de ligchaams- en zielsziekten en wijdt beiden eene afzonderlijke afdeeling. Aanm. »Ieder nadenkend geneesheer weet, dat wanneer de ziekten doorgaans in dle des ligchaams en der ziel verdeeld worden , hij daaronder niets anders te verstaan heeft, dan eene ziekte, die zich óf van den kant des ligchaams óf van dien der ziel. het duidelijkst openbaart." Mendi Handb. der ger. Med. 6. D Mz. 4. §■ 165. Van de eigenlijke ligchamelijke, zoogenaamde inwendige ziekten , zijn die stoornissen in de gezondheid te onderscheiden , welke door uitwendig geweld (verwonding) of door het aanbrengen van eene ziekmakende stof (vergiftiging) worden te weeg gebragt. Bij beiden is eene geheel bijzondere wijze van onderzoek noodzakelijk: deze worden echter het best in eene afzonderlijke afdeeling voorgedragen, daar de belangrijkste verwondingen aan het lijk worden onderzocht, en bij plaats gehad hebbende vergiftiging, de stof zelve het hoofdonderwerp des onderzoeks uitmaakt. Ten einde derhalve herhalingen te vermijden, moeten de bovengenoemde leerstukken, van verwonding en vergiftiging in latere aldeelingen, in hun geheel worden behandeld, ofschoon ook velerlei nasporingen dienaangaande bij het leven moeten worden in het werk gesteld. Aanm. Ook bij inwendige ziekten kan in een regtskundig opzigt, liet onderzoek na den dood noodig zijn en opheldering moeten geven, zoo als bij de beschuldiging van eene slechte behandeling van de zijde des geneesheers (misslagen van geneeskundige personen) , waarbij de sectie een hoofdbestanddeel voor de beslissing uitmaakt: het onderzoek zal echter het menigvuldigst levende personen betreffen, gelijk ook wederkeerig bij verwonding en vergiftiging het lijk meermalen het onderwerp des onderzoeks zal zijn. Hierin vinde de boven opgegevene splitsing hare regtvaardiging. Zie overigens de inleiding 24. 5- 16®. Een hoofddoel v.in het geregtelijk-geneeskundig onderzoek betrekkelijk ziekten, bestaat in liet ontdekken, of het lijden, waarmede iemand voorgeeft behebt te zijn, wezenlijk bestaat, dan wel of hetzelve ter verkrijging van zekere voordeelen enz. voornemend wordt (Morbus simulalus). De reden, die voor dergelijk bedrog bestaat, hoewel voor den geneesheer van minder belang, mag evenwel door hem niet geheel uit het oog worden verloren, daar dezelve tot uitvorsching der waarheid dienen kan. Voorwending van ziekten zal zich wel is waar vooral tot ligchamelijke bepalen, maar kan zich evenwel ook tot zielsziekten uitstrekken, ten einde op die wijze, de bij begane misdrijven ter sprake komende toerekenbaarheid te verminderen of geheel weg te nemen. Aan den anderen kant komen er nog geheim gehoudene ziekten (Morbi dissimulati) in aanmerking, wier aanwezigheid, bij ontstaan vermoeden, door den geneesheer moet worden aangetoond. Ook hier heeft deze geheimhouding meer tot ligchamelijke ziekten betrekking, hoezeer zulks ook bij die der ziel kan plaats hebben. Eindelijk behooren hier nog toe ' c. a""9ewrevene ziekten (Morbi imputati) waarvan het onderzoek vooral echtscheidingen te pas komt. — Het zal hier allezins voldoende zijn. ( e geregtelyk-geneeskundige ziekteleer onder deze drievoudige ver- deeling nader uiteen te zetten; liet zal gemakkelijk vallen, om op vragen, welke door den regter aan den geneesheer , in andere dan de bovengenoemde ziektetoestanden worden voorgelegd, een voldoend antwoord te geven, zoodra zich de laatste met de hoofd-grondstellingen van de handelwijs, van uit het opgegeven drievoudig oogpunt heeft bekend gemaakt. Aanm. Het oudste gedenkstuk, hetwelk de Literatuur over de ziekten in een der hoven aangegevene opzigten kan aanwijzen is de kleine verhandeling van GALEitrs: »Quomodo morhum simulantes sint deprehendendi." (In kuhs's Gesammtausg. vol. XIX p. 1.) Overgezet in pije's Repertorium 1. D. !> 1 z, 39. Ook heeft reeds de oude AMBR. PARK eene handleiding tot ontdekking van voorgewende ziekten, in voorbeelden gegeven , welke eclitcr niet in een afzonderlijk geschrift maar in het werk: )> De Monstris et prodigiis " Cap. 18. onder het opschrift: )> De raendicantium vaframentis'' bevat is. Mende heeft dit over het hoofd gezien, en daar hij slechts de overzetting van bovengenoemd Hoofdst. uit pijl's Repertorium 1. D. blz. 37. kende, waar dezelve onder een afzonderlijk opschrift: »Yon verstellten Krankheiten" is medegedeeld, dezen titel ook in zijne latijnsche uitgave van PARÉ van 1594 gezocht, maarniet gevonden; daarom meende hij , dat zij later bij de uitgave van 1598 moest gevoegd zijn , uit welke METZGER haar had overgezet, Z. mende t a. p. 1. D. blz. 126. I. Over de ziekten des ligchaams. §. 167. Bij deze is het de taak des geneesheers, hare aanwezigheid te bevestigen, of bewijzen van het tegendeel te leveren: naar den bij zonderen aard van ieder voorkomend geval, komen daarbij nog verschillende andere vragen in aanmerking, welke hoofdzakelijk, tot de, bij werkelijk bestaande ziekten, afgeleide gevolgen enz. betrekking hebben. De leer der teekenen (Semiotica) wijst den geneesheer hierin volkomen den weg, maar moet in geregtelijke gevallen, buiten haren eigenlijken, op ervaring berustenden , wetenschappelijken inhoud, nog door de bijzondere regelen van voorzigtigheid (Politiek) worden ondersteund, daar bij zoodanig onderzoek zoo dikwijls een zeer fijn aangelegd bedrog moet ontmaskerd worden. Eene doelmatig ingerigte ondervraging, het liooren van getuigen, eigen onderzoek, en zelfs met beleid verrigte proefnemingen zijn de middelen, met welker doelmatige aanwending de geneesheer de waarheid uitvorschen kan. Niet altijd echter is e'e'n enkel onderzoek voldoende, meermalen moet het, op het onverwachtst bij den voorgewenden of lieimelijken lijder, en op verschillende tijden herhaald worden, gelijk ook eene, door den zieke niet opgemerkte waarneming, tot het doorgronden der waarheid leiden kan. Bij elk onderzoek van dezen aard moet de geneesheer met de meeste opmerkzaamheid en de grootste naauwgezetheid te werk gaan, zonder zich in liet minst door eenig gevoel van medelijden, waardoor de ontdekking der waarheid konde verhinderd worden, te laten wegslepen. Aan den eenen kant moeten bedrog cn huichelarij worden ontmaskerd, maar ook aan den anderen, de onschuldige door eene behoorlijke waardering zijns toestands tegen ieder onregt beschermd worden. Aanh. De omstandigheid, dat ter ontdekking der -waarheid bij voorgewende of verborgen gehoudene ziekten nog andere, door de schranderheid cn omzigtighcid des geneesheers te voorschijn geroepene maatregelen moeten worden aangewend, dan eene enkele opmerking der ziekteteekenen zelve, mag voorzeker allezins tot verschooning strekken , wanneer er in eenige volgende §. §. eene teekenleer, uit een regtskundig oogpunt, voorgedragen wordt , welke van de , gewoonlijk in de pathologisch- therapeutische handboeken bevatte , verschillen moet. De laatste moet wel is waar ten grondslag strekken, maar zij bevat hier overeenkomstig het doel des onderzoeks bijvoegselen, welke zij onder andere omstandigheden missen kan. De voorstelling dezer teekenleer in hare volle uitgebreidheid is echter geenszins, zoo als meckel t. a. pl. blz. 481. beweert, in een handboek der geregtelijke geneeskunde plaatsverspilling, wanneer daarbij slechts de juiste maat gehouden wordt. Behartiging verdient, hetgeen GALENUS in zijn boven aangehaald geschrift zegt: » Men prente het zich wel in, dat geneeskundige ondervinding met behoorlijke menschenkennis gepaard, het middel is, waardoorvoorgewende ziekten ontdekt kunnen worden." A. Voorgewende ziekten. §. 168. Voorgewende, verdichte of voorgegeyene ziekten (Morbi simulati) zijn diegene, waarmede menschen voorgeven behebt te zijn, zonder dat zulks waar is , ja waarbij het bedrog zelfs zóó ver gaat, dat somtijds zekere ziekte-verschijnselen van bijzondere ziekten, welke tot het onderwerp des bedrogs gekozen zijn, op het bedriegelijkst worden nagebootst. — Van de verdichte ziekten, moeten de kunstmatig opgewekte (Morbi arte provocati) onderscheiden worden, als bij welke wezenlijke, echter door kunstmatige middelen te weeg gebragte ziekteverschijnselen, aanwezig zijn. Aanm. Hiertoe behooren ook de overdrevene ziekten , wanneer zich iemand zieker houdt dan hij werkelijk is, om schadeloosstellingen of andere voordeelen te verkrijgen. §. 160. De taak des geneesheers bij het onderzoek naar eene verdichte ziekte is Seenszins gemakkelijk, daar de bedrieger dikwijls met veel behendigheid , de cloor hem voorgegevene ziekte weet na te bootsen en zóó hem uitmuntend te misleiden .Ter uitvorsching der waarheid, moet de ge- neesheer zich de geheele ziektegeschiedenis, waarbij op het ontstaan, den duur en het beloop gelet moet worden, door den voorgewenden lijder zeiven laten verhalen. Reeds hier geraakt de bedrieger dikwijls door tegenstrijdigheid in verwarring, en van daar uit kan de geneesheer zijne nasporingen voortzetten. Vertrouwelijke tusschenvragen, welke de vermeende lijder met ja of neen meent te moeten beantwoorden, doen evenzoo dikwijls het gewenschte doel bereiken, en liet is juist hier, dat de schranderheid Apolitiek) des geneesheers zich kenbaar maakt (§. 167.). Verder moet de geneesheer den lijder naauwkeurig onderzoeken, en boven alles acht geven of zijne ligchamelijke toestand ook met zijne beweringen in tegenspraak is. Vooral moeten daar, waar plaatselijke gebreken worden voorgegeven, de bedoelde plaatsen naauwkeurig worden onderzocht. Is eene periodiek plaats hebbende kwaal opgegeven, zoo schorte de geneesheer zijn oordeel op, tot dat hij zelf eens of meermalen getuige van zulk eenen aanval, is geweest. Daarbij stelle men den lijder onder opzigt, waarbij de waarheid niet zelden daardoor aan den dag komt, dat hij van de, tot de uitvoering des bedrogs benoodigde, middelen beroofd wordt, wanneer namelijk het werkelijk voorhanden lijden door de kunst werd te weeg gebragt (Morbi provocati). Voortreffelijke middelen ter ontdekking van het bedrog, zijn in vele gevallen het voorschrijven van een schraal diëet, het onthouden van tot gewoonte gewordene genietingen, het toedienen van kwalijk smakende geneesmiddelen , als welke den bedrieger van zijn spel afkeerig maken. Hoe ver de geneesheer in liet aanwenden van deze middelen gaan mag, dit moet aan zijn oordeel worden overgelaten, gelijk dit insgelijks van liet aanwenden van pijnverwekkende middelen, als trekpleisters enz. geldende is. Eindelijk mag de geneesheer het onderzoek naar alle uitwendige omstandigheden, de levensbetrekkingen enz. des vermeenden zieken niet verzuimen, daar dikwijls hierdoor licht over de waarheid of leugen verspreid wordt. Aanm. Wanneer het gruwzaam en met de menschelijkheid strijdig moge schijnen , bij iemand die zich ziek houdt, pijnwekkende middelen, ter ontdekking der waarheid aan te wenden, zoo vervalt dit verwijt, wanneer men bedenkt, dat de genoemde verordeningen ook bij vele , wezenlijk bestaande , ziekten de doelmatige zijn. Elke overdrijving zal de verstandige geneesheer buitendien van zelf reeds vermijden, en dikwijls ook werkt reeds de enkele bedreiging , b. v. met het gloeijend ijzer. Zelden zal de zoogenaamde zieke bekennen dat hij geveinsd heeft, veeleer zal hij , zoodra zijn spel hem verdriet, beweren dat hij weder gezond is. De algemeene regelen voor het onderzoek van voorgewende ziekten zijn uitvoerig opgegeven m het handboek van mende 6 D. blz. 9. §. 170. Ofschoon ook een groot aantal ziekten kunnen worden voorgewend, zoo worden toch gewoonlijk de zoodanige uitgekozen, bij welke het bedrog niet zoo ligt kan worden wederlegd, ten opzigte van de daarmede gepaard gaande verschijnselen ook gemakkelijk na te bootsen zijn, en die daarenboven genoeg opzien en medelijden verwekken. Tot deze klasse beliooren vooral de zenuwziekten, en uit dien hoofde maken ook deze het menigvuldigst het onderwerp des onderzoeks uit. Niettemin komen ook ziekelijke ontlastingen, pijnlijke ziekten, gebreken in de zintuigen, allerlei ligchaamsgebreken enz. als zijnde voorgewend, ter onderzoeking voor. Aanm. Met koorts gepaard gaande ontstekingsiiekten , kunnen door bedriegers niet voorgewend worden, omdat zij de daarmede gepaard gaande verschijnselen , niet zoodanig als (leze zich voordoen, kunnen nabootsen. Deze kunnen echter door kunstmiddelen worden opgewekt, maar dan ook houden zij op, voorgewende ziekten te zijn , en maken een waar lijden uit, hetwelk echter op eene bedriegelijke wijze is vöortgebragt. 171. Zeer dikwijls wordt jEpilepsie of Vallende Ziekte voorgewend, en de beslissing daarvan aan den geregtelijken geneesheer overgelaten. De hoofdtoevallen van deze ziekte, zijn trekkingen, volkomen gemis van het bewustzijn en het gevoel. De aanvallen hebben periodiek plaats, en in de tusschentijdcn bestaat er een betrekkelijk wèl bevinden. Door den aanval, welke dikwijls door een gevoel van koude in de uiterste ledematen (Aura epileptica) wordt voorafgegaan, worden de lijders plotseling nedergeworpen, door hevige kramptrekkingen, welke de ledematen, romp en zelfs het hoofd heen en weder bewegen, aangetast. De stuipen zijn met vérdraaijing en opgezetheid van het gelaat en met tandenknarsen verbonden, de duimen vast naar binnen geslagen, de oogen strak, open of vreesselijk verdraaid, zoodat dikwijls alleen het wit zigtbaar is, de pupillen zijn verwijd, en bij prikkeling van het licht onbewegelijk: de ademhaling is benaauwd, ook reutelend en afgebroken, er komt schuim voor den mond, hetwelk dikwijls bloederig is, daar niet zelden de tong wordt ingebeten; urine, zaad, en drekstof worden onwillekeurig ontlast. De pols is langzaam, klein, onderdrukt, ongeregeld: er bestaat bewustzijn noch gevoel. Na den aanval welke 10—20 minuten duren kan, komt de lijder slechts langzaam tot zich zeiven, valt echter ook wel in eenert diepen slaap (Sopor), en ontwaakt dan onder zuchten, somtijds ook met braken. Hij klaagt over zwaarte in het hoofd, stijfheid in den nek, en de pupillen zijn dikwijls nog verwijd. Niet zelden wordt de huid, die bij den aanval droog was, bij het eindigen vochtig, en het zweet heeft zelfs eenen stinkenden reuk. Bij langen duur der Epilepsie ontstaat zwakte van het verstand en geheugen, door veelvuldige aanvallen zelfs onnoozelheid, verlamming van enkele zintuigen, eindelijk waterzucht en uittering. Aanm. Somtijds kunnen eenige der opgegevene toevallen ontbreken , zonder dat men daarom aan het bestaan der ware Epilepsie mag twijfelen. Trekkingen ophouden van liet bewustzijn en der gevoeligheid, vormen de eigenlijke kenmerkende eigenschappen, en de geneesheer moet derhalve daarop vooral zijne aandacht vestigen. Ook mag de bijzondere, eigenaardige Physiognomie van den waren epilepticus niet over het hoofd worden gezien; de oogen zijn dof en strak , de pupillen verwijd, ook wel ongelijk in grootte, de gelaatstrekken dikwijls slap , neerhangende, de kleur aard vaal. De snijtanden zijn afgesleten, zelfs afgebroken!, de tong vertoont de indrukken derzelve, en is dikwijls ingebeten, terwijl ook dikwijls aan het ligchaam likteekenen aanwezig zijn als gevolg van vroegere beleediging bij de aanvallen. Op de aanwezigheid dezer teekenen kan ten minste somwijlen de geneesheer zijn oordeel gronden, vóórdat hij den aanval zeiven heeft waargenomen: het bijwonen echter van deze, ja zoo mogelijk van meerdere , is allernoodzakelijkst. §. 172. Op de naauwkeurige waarneming Tan de in de vorige §. opgegevene teekenen der ziekte, grondt de geneesheer bij een voorkomend onderzoek zijne beslissing. De bedrieger zal het niet verliezen zijns bewustzijns door de wijze van nedervallen, door de keus der plaats, en de zorg voor eenigerhande kwetsing, voornamelijk de verwonding der tong, daarbij kenbaar maken: het gelaat noch de oogen zullen de, aan de ware epilepsie eigenaardige teekenen opleveren, de oogleden zijn meer toegeknepen en knipoogend, de pupillen trekken zich door den prikkel van het licht te zamen, gelijk ook de pols gedurende den aanval gelijk blijft, ja'door de inspanning zelfs sneller wordt. De duimen kunnen gemakkelijk uit de hand worden losgemaakt, en bij de te voorschijn geroepene kramptrekkingen, welke dikwijls veel vreesselijker zijn dan bij de ware epilepsie, zal het kunstmatige niet te miskennen zijn. Niesmiddelen, kittelen, het plotseling en onverwacht overgieten van het gelaat met koud water, het prikken met naalden, het opdruppen van lak enz. zullen het niet ontbreken van het gevoel bewijzen, gelijk ook bedreigingen met het aanwenden van scherpere middelen, b. v. het gloeijend ijzer, het bedrog ontdekken kunnen. Ook moet de wijze, waarop de voorgewende zieke weder tot zich zeiven komt, hoe zijne pols en de overige toestand is, worden in aanmerking genomen. Het voor den mond komende schuim, wordt somtijds door een, onder den tong gelegd stukje zeep, te voorschijn gebragt. — Een naauwkeurig onderzoek naar de geschiedenis der ziekte, haar ontstaan en verder beloop, gelijk ook do geheele gezondheidsstaat, mag in gevallen van dezen aard, ter ontdekking der waarheid niet worden nagelaten. Het is echter niet altijd gemakkelijk het bedrog te ontmaskeren, naardien de bedriegers dikwijls de zwaarste proeven doorstaan zonder zich te verraden; het ontbreekt niet aan voorbeelden, dat, gedurende langen tijd voorgewende kramptrekkingen, eindelijk in ware epilepsie zijn overgegaan. Aanm. 1. Ver gel. vtildberg's opstel » over de middelen om eene voorgewende Epilepsie van eene ware te onderscheiden" in diens Magaz. für die gerichtl. Arzneiwissenscli. 1. D. Berl. 1831. blz. 285. — Voorbeelden van vroegere oordeelvellingen over voorgewende Epilepsie, zijn door krügelstein in zijn Promptuarium med. for. 1. D. blz 308. bijeen verzameld. Zie ook pijl's opstel 5. blz, 173. — Hoe hardnekkig bedriegers dikwijls de zwaarste proeven doorstaan , zonder zich te verraden, bewijst het geval, hetwelk de beroemde de haen mededeelt: Eene vrouw, welke later haar bedrog bekende , vertoonde in hare hand drie brandplekken , welke zij, als het gevolg van vorige proefnemingen, had behouden, zonder dat zij zich door het vuur in haar opzettelijk spel storen liet. Z. de iiaen, Ilat. medendi, pars V. p. 135. (Deze schrijver is ook in de beschrijving der voorgewende Epilepsie, en der middelen, om dezelve te ontdekken, klassisch). —Een geval, waarbij eene Avillekeurig vertoonde Epilepsie, in eene onwillekeurige overging, verhaalt metzger in zijne neue ger.-med. Beobacht. 1. D. No. 1. Aanm. 2. Men heeft wel eens de vraag geopperd, of lijders aan Epilepsie , begane misdrijven moesten toegerekend worden, en het antwoord hierop is door velen , zoo als door platner , henke en anderen ontkennend geweest. Yan eene geheel andere meening hebben zich clarus en nliumann verklaard. Deze verschillende wijze van zien is echter zeer goed te vereenigen, wanneer men den epilepticus voorniet strafbaar houdt, wanneer de strafbare daden kort vóór, of terstond na den aanval hebben plaats gehad, dewijl deels de voorboden van deri aanval, als bedwelming, duizeling, verstandsverbijstering, zinsbedrog, prikkelbaarheid des gemoeds enz., deels bij het eindigen des aanvals , zelfs ijlhoofdigheid plaats kan hebben, welke de verantwoordelijkheid van het gepleegde onregt wegnemen. Yerder leidt langdurige Epilepsie tot onnoozelheid , en de door Epilepsie onnoozele is volkomen gelijk te stellen met hem, die door andere oorzaken met deze soort \an zielsziekte is aangedaan. Of nu in een voorkomend geval, het een of ander, aan het daarin betrokken individu moet worden toegerekend, moet in elk bijzonder geval door den geneesheer beslist worden. Derhalve zal minder de Epilepsie zelve, dan wel hare gevolgen in aanmerking komen. Dit onderwerp is uitvoerig behandeld door iienke in zijne Abhandl. 4. D. blz. 1. Yergel. daarbij clarus, Beitrage zur Erkentniss und Beurtheilung zweifelhafter Seelenkrankheiten , blz. 96. en neumakn , von den Krankheiten des Menschen. 4. D. blz. 689 — Oordeelvellingen over de toerekenbaarheid van Epileptici z. in henke s Zeitschr. 14 D. blz. 284. , 16. D, blz. 374 , 25 supplem. H, blz 243. en 39. D. blz. 278. — Z. ook het Art. » Fallsüchtige" van siebenhaar in diens encycl. Handb. der ger. Arzneik. 1, D. blz. 481. Aanm. 3. De beslissing , of aan Epilepsie lijdende voorwerpen mogen liuwen , behoort meer tot het gebied der geneeskundige policie. In een geregtelijk-geneeskundig opzigt moge worden opgemerkt, dat, zoodra een echtgenoot de Epilepsie heeft verborgen gehouden , en deze nu in den echt uitbreelct, deze omstandigheid als grond tot scheiding gelden kan. Heeft dezelve zich echter eerst later bij de vrouw geopenbaard, dan moet onderzocht worden, of dezelve niet het gevolg eener verlossing is. Z. sghneider's opstel: » Sind epileptische Personen fahig, in den Ehestand zu treten , und denselben fortzusetzen ?" In henke's Zeitschr. 41. D. blz. 379. — Eene oordeelvelling, betrekkelijk echtscheiding uithoofde van Epilepsie, Z. in BUCHOLTZ. Beitrage zur ger. Arzn. 1. D. blz» 133. §. *38. Even zoo worden ook krampen yan eenen anderen aard tot het 10 ondeiweip van misleiding en bedrog gebezigd, vooral bij vrouwen, bij welke zij zich dan onder den schijn van hysterische zenuwaandoeningen openbaren; zijn deze nu niet voorgewend, dan treft men eenen kiemen, harden pols, benevens eene zeer verhoogde spierkracht aan; de temperatuur der huid is koeler, en het bewustzijn ontbreekt. Met deze hysterische aanvallen gaan niet altijd hevige, onwillekeurige bewegingen gepaard: beweging, gevoel en bewustzijn kunnen te gelijker tijd verdwenen, en zoo eene volslagens onmagt aanwezig zijn. Bij liet in acht nemen van deze kenteekenen, zal het niet moeijelijk zijn het bedrog te ontdekken. — De Starkramp (Catalepsia), waarbij insgelijks het bewustzijn ontbreekt, onderscheidt zich vooral door eene wasaardige buigzaamheid der ledematen, in alle derzelver gewrichten, zoodat zij, die door deze ziekte zijn aangetast, uren lang, in den eenmaal aangenomen, zelfs allerongemakkelijksten stand, kunnen blijven vertoeven. Prikkelende, pijnverwekkende middelen ontmaskeren ook hier het bedrog, te meer, daar een rustig verblijven der ledematen in een en denzelfden stand een onvoorwaardelijk vereischte der Starkramp is, waardoor hier het uiten van pijn gemakkelijker wordt opgemerkt dan bij Epilepsie, waarbij de nagebootste trekkingen de werkelijk gevoelde pijn gemakkelijk kunnen verbergen. — De Vitusdans treft het vrouwelijk geslacht meer dan het mannelijk ten tijde dat de huwbaarheid begint, en maakt reeds daarom een geregtelijk onderzoek zeldzamer noodig, daar er over het geheel bij zulke jonge voorwerpen, geene aanleidingen tot dergelijk bedrog bestaan. De waarneming der aan de Vitusdans eigenaardige verschijnselen, de zonderlinge, aan rhytmische bewegingen gelijkende trekkingen, verdraaijing van het gezigt, de neiging tot klimmen, het niet verliezen des bewustzijns, maakt voor den arts de ontdekking der waarheid, of van het bedrog mogelijk. — Schijndood en onmagt wordt door de gesteldheid van den pols, de ademhaling en de gelaatskleur, even als door het aanwenden van prikkelende middelen herkend. Bij de onmagt verdwijnt de klein gewordene pols langzamerhand geheel, het gelaat is bleek, er ontstaat koud zweet en koude der ledematen; alle welke teekenen te gelijker tijd en aanhoudend te veinzen, voor hoogst moeijelijk. moet gehouden worden. Aanm. Het voorwenden van onmagt kan bij bedriegers door het gebruik van klemc giften brakingwekkende middelen ondersteund worden: deze kunnen echter den pols niet onderdrukken, welke hoogstens klein en te zaamgetrokken schijnt. Over dezen hebben bedriegers volstrekt geene magt, en hij blijft in vele gevallen een lioofdnuddel ter herkenning. Vergel. formeï's voortreffelijk opstel: »Yon der Erforschung simulirter Krankheiten durch den Puls." In diens Yersuch einer wnrdigung des Pulses. Berl. 1823. 8. Mz. 183. (*) En toch zijn er men- (*) Dit werk is ook in onze taal overgelragt en met aanteekeningen vermeerderd door Dr. a. MOLL, Gorinehem lij jacobus noordtjijn , 1833; het bovenbedoelde onderwerp wordt in deze uitgave behandeld van llz. 314 330. schen geweest, welke op eene kunstige wijze alle uiterlijke levensteekenen konden onderdrukken, en zelfs de waar te neraene bewegingen van het liart konden doen ophouden, zoo als formey t. a. p. blz. 191 een paar voorbeelden bijbragt. (*) 5. 174. Het behekst-, van duivels bezeten-, betooverd zijn, zal in den tegen- (*) De meer bedoelde voorbeelden zijn in de Hollandsche uitgave beschreven op blz. 223. Voor hen die forivieï niet in bezit hebben, acht ik dezelve belangrijk genoeg, om hier te worden medegedeeld. »Z?r. cheijne verhaalt dat de overste townsiiend , bij wiek hij, benevens Dr. eoyha.rd de gewone artsen waren, reeds sedert eenigen tijd sukkelde, toen hij de beide genoemde geneesheeren en zijnen apotheker , den heer shrine verzocht, getuigen te willen zijn van eenen zonderlingen toestand, waarin hij zich konde verplaatsen De kunst bestond daarin, dat hij in staat was, bij zich zelven willekeurig eenen toestand voort te brengen, aan dien van den dood gelijk, en uit denzelven wederom te herleven en te ontwaken. Nadat, onder vele tegenbedenkingen hierin eindelijk werd toegestemd, nam Dr. C. het onderzoek van den pols op zich, Dr. B. legde zijne hand op de hartstreek, en de heer S. hield eenen zuiveren spiegel voor den mond des kunstenaars ; oogenblikkelijk hielden alle kloppingen der slagaderen en alle voelbare bewegingen van het hart op , en de voorgehoudene spiegel bleef helder. Langer dan een half uur bleef de schijndoode in dezen toestand, en reeds begonnen de geneesheeren te duchten, dat hij zijne proef te lang mogt gerekt hebben en werkelijk overleden zijn , toen zich de bewegingen van het hart, de pols en de ademhaling wederom opdeden en de herlevende weder begon te spreken en zich vrij te bewegen. Merkwaardig is het, dat, nadat de gevraagde getuigen zich nu verwijderd hadden, de overste eenen notaris liet ontbieden , zijn testament in orde bragt, het avondmaal gebruikte en des avonds tusschen 5 en 6 ure overleed. De gemelde proef was s"morgens ten 9 ure genomen geworden. De Heer Dr. weigel, te Dresden, boekte onderscheidene voorbeelden (reil's Archiv, B. 7. p. 150. en vten bewijze, dat de ademhaling eene willekeurige verrigting is, onder welke opgaven de geschiedenis van eenen zekeren cartiiagena. de merkwaardigste is. Deze man werd als spion gebruikt, gevangen genomen en in ketenen geslagen. Weinige dagen daarna vond men hem zonder pols f adem, of gevoel. Te vergeefs brandde men hem met gloeijende ijzers, blies men hem de scherpste vloeistoffen in . stak men hem onder de nagels, enz.: hij gaf geen enkel teeken van leven, en misleidde daaraoor zód meesterlijk , dat hij zijner ophanden zijnde teregtstelling gelukkiglijk ontsnapte. Iets dergelijks verhaalt brickier, van eenen geestelijke, die het insgelijks in zijne magi had, alle uiterlijke teekenen van het leven naar willekeur te doen ophouden Uit al het bovenstaande blijkt, dat in sommige , (fschoon dan ook gelukkig, hoogst zeldzame gevallen , de meest geoefende geneesheer, bij een allernaauwkeurigst onderzoek, nog altijd voor misleiding bloot staat, en te regt zegt dan ook v. siebold, dat de taak des geregtelijken geneesheers , bij een onderzoek van dezen aard , dikwijls niet gemakkelijk is. Yert. 10* woordigen tijd niet ligt meer 111 dieu zin, waarin het in den vroegereu tijd van bijgeloof, nasporingen noodzakelijk maakte, voorkomen: waanzin en razernij of opzettelijk bedrog zijn hier de oorzaken van. De geneesheer zal gemakkelijk de waarheid ontdekken, wanneer hij dit onderzoek onbevooroordeeld bewerkstelligt, hetwelk intusschen, wanneer er geen opzettelijk bedrog in liet spel komt, tot het hoofdstuk over de zielsziekten behoort. Aaiw. Welk eenen gewigtigen rol de beheksingen in vroegeren tijd gespeeld hebben , kan men opmaken uit de rijke (oudere) Literatuur over dit onderwerp, m MCTZfiER's System, der ger, Arzn. 5. aufl. blz. 379. opgegeven. §. 2 75. IN iet zelden worden ziekelijke ontlastingen van bloeA voorgewend; er kan bloed worden uitgebraakt, hetwelk vooraf gedronken werd ja zelfs water met eene kleurstof, als bolusaarde, drop, enz. vermengd , kan voor ontlast bloed worden opgegeven. Bloedspuwen, bloedwateren, bloedvloeijing uit de scheede kunnen gehuicheld wor den: in het eerste geval wordt het bloed wel eens uit het tandvleesch gezogen, hetwelk dan met speeksel vermengd is, en aan de plaats van oorsprong ligt herkenbare sporen achterlaat; bij den voorgewenden bloedvliet uit de scheede, wordt niet zelden eene met bloed gevulde spons m de geslaehtsdeclen gebragt, om daarna het bloed te doen mtdruppen. Is liet bedrog grof, dan is liet door het onderzoek der bloedende deelen en de ontlaste stof zelve, spoedig te ontdekken: in een ander geval moet de geneesheer vooral op de gevolgen van den bloedvliet, welken men voorgeeft, dat reeds vrij lang geduurd heeft, acht geven; bleekheid des gelaats, zwakte en vermindering der krachten, een kleine pols, waterzuchtig voorkomen, enz. zullen niet achterblijven, als die bloedvliet werkelijk reeds lang heeft geduurd. — Ook is dikwijls een naauwkeurig toezigt noodig, ten einde den bedrieger van de middelen ter misleiding te berooven, even als ook het ontlaste aan een onderzoek moet onderworpen worden, daaruit deszelfs gesteldheid of hoedanigheid het bedrog ontdekt kan worden. Aa™. jfade zag eenen bedrieger , die aan beide kanten tusschen de wan- en kaak eene met bloed gevulde spons geschoven had. Diens Handb. 6. D "blz verhaalt van een meisje, hetwelk, ten einde uit het klooster vei csi e wor en, dagelijks m het bijzijn des geneesheers, verscheidene ponden ossenjoet ui raakte, hetwelk zij vooraf gedronken had. Nosolog. method, T. II. p. 1U. — Heier m Stammheim zag eene bedriegster, welke voorgaf, stukken long uit te werpen , jij een n.» er onderzoek bevond men, dat het stukken van eene gekookte varkenslong waren , welke zij achter den zakdoek „aar den mond gebragt had Zie Sehweizersche Zeitschr. van toao 1. I). 3. St. 1830. in het Bericht der med. Gefleilsch. im Bezirke Andelfmgen Art. 6. 1176. Bij ontlastingen van tegennatuurlijke voorwerpen , moet men dadelijk tot bedrog besluiten, wanneer de laatste van dien aard zijn, dat zij naar alle regelen des verstands niet in het ligchaam zijn kunnen, zoo als het voorgeven van levend ontlaste slangen, kikvorschen, hagedissen, enz. Stukjes glas, naaldenen dergel. worden wel eens naderhand in de ontlastingen gebragt: in andere gevallen hebben bedriegers zich zulke stoffen in de natuurlijke openingen des ligchaams, in de pisbuis en den aars, vrouwen in de scheedc gebragt, en zich dan dikwijls naderhand, onder het uitstaan der hevigste smarten, daarvan doen bevrijden, even zoo ook naalden in de huid gestoken, die dan lateimoesten worden uitgesneden. Dikwijls kan men zicli de reden van eene dergelijke bedriegerij niet begrijpen, en, daar zij meestal door vrouwen gepleegd wordt, haar slechts zoeken in de vrouwelijke ijdelheid, om van zich te doen spreken, of een voorwerp van bewondering te worden, in dweeperij , eene zucht tot lijden, in een streven naar deelneming en openlijk medelijden, enz. Naaiiwkeurige bewaking en waarneming, verwijdering van gewoon verkeer enz., doen hier het gespeelde bedrog ontdekken. Aanm. Men zoude geheele bladzijden kunnen vullen , wilde men alle , liiertoe betrekking hebbende, voorbeelden bijbrengen. Slechts enkele vinden hier eene plaats. OsiANDER verhaalt, in zijne Denkwürdigk. 1 D. Göttingen 1794, de ziekte eener vrouw , welke verscheidene insekten , poppen en wormen door braking en stoelgang ontlastte. Latere nasporingen bewezen , dat zij niettemin eene bedriegster was, en alle , wat zij uitbraakte, vooraf had ingeslikt. Sakder in Zellerfeld maakt gewag van eene vrouw , welke van tijd tot tijd negen kikvorschen zoude hebben uitgebraakt: zij gaf voor, eens water met kikvorschen-schot te hebben gedronken. Bij het openen van een dier kikvorschen vond men in de maag een geheel ca ven goudkever, en het bedrog was ontdekt. Z. caspek's Wochenschr. 1834. No. 39. Verder behoort hiertoe de beruchte naalden-lijderes rachel hertz in Koppenhanen welke herholbt onder zijn bijzonder opzigt had: in het jaar 1819 werden haar 91» naalden , in 1820 83, in 1821 77 en in 1822 32 stuks uit verschillende streken des ligchaams gesneden en deze alle had zij zich zelve onder de huid gestoken, zoo als uit latere naspoiingen gebleken is; daarbij wendde zij verlammingen voor, blies zich door eenen katheder lucht in de blaas enz. Z.'Salzb. med.-chir. Zeit. 1823. 2c D. blz. 170. (Uittreksel uit HERïioldt's eerste schrijven over deze ziekte vóór de ontdekking van liet bedrog) , en ritst's en caspers Kepertor. 14. T). 3e St. blz. 378. (Uittreksel uit iierhoidt's berigten over genoemde hertz na de ontdekking der misleiding, met voortreffelijke aanmerkingen van casper , welke met de woorden eindigt: » de oude moraal, die uit deze nieuwe fabel, even als uit alle gelijksoortige volgt, is nog eens: » de geneesheer hoede zich, aan wonderen to gelooven.) Dit naaldenspel heeft zich bij eene andere jodin te Trier herhaald, waaromtrent NEUROHR in der med. Zeit, des Preuss. Yereins der ïïeilk. 1833. No. 26 berigt geeft. — In pijl's Repertor. 1. D. blz. 190 is de merkwaardige geschicnis eener vrouw, (al weder eene jodin) medegedeeld, welke zich vier weken 'anff j stukken eendenvleesch , te gelijk met de beenderen in de scheede bragt, en dezelve onder de hevigste smarten liet verwijderen. KleïR verhaalt van een meisje , dat zich gedurende 10 maanden, van tijd tot tijd, onder de hevigste pijnen en bloedingen 104 steenen uit de blaas liet halen, die zij zelve met eigen hand, insgelijks onder pijnen en bloedingen daarin had gebragt. Z. harless , Jahrb. der Deutsch. Med. und Chir. 3. D. 2. St. Ik heb het in Marburg beleefd, dat eene Vrouw zich door mijnen ambtgenoot BÜN&ER stukken van beenderen uit den anus liet verwijderen, waarbij zij de folterendste pijnen uitstond : en evenwel had zij deze vreemde ligchamen bij herhaling zelve ingebragt, hoewelzij zulks niet bekende. Slechts de liefhebberij om pijn te lijden en de begeerte om van zich te doen spreken , kan bij deze vrouwen de aanleiding tot dergelijke handelwijze geweest zijn. 5- H3"ST, Somtijds woidt er door bedriegers volkomenc onthouding van spijs cu drank voorgewend, waarvan de grond insgelijks in de zucht, om opzien te ijaren of medelijden te verwekken, liggen kan. Wanneer het al door de ondervinding bewezen is, dat de mensch zeer weinig tot zijn onderhoud behoeft, zoo kan echter volgens gedane waarnemingen een olwassen mensch hoogstens acht of negen dagen zonder eenig voedsel blijven , maar sterft hij bij langeren duur van geheele onthouding, den hongerdood. Dienovereenkomstig zijn de voorkomende gevallen te beoordeelen: het bedrog wordt ontdekt, zoodra er zich geene verschijnselen als gevolg der onthouding voordoen, geene verzwakking, magerheid , bleekheid worden opgemerkt, wanneer er geene spaarzame, donker gekleurde en stinkende urine wordt waargenomen, de huiduitwaseming niet geheel ophoudt, het tandvleesch niet ligt bloedt, en de mondholte geenen rotachtigen reuk van zich geeft (een teeken van scheurbuik en ontmenging der vochten). Ook hier moeten de menschen, welke men van bedrog verdenkt, zorgvuldig bewaakt, van hunne betrekkingen gescheiden, en overeenkomstig de opgegevene wijze onderzocht worden. Aanm. Een voorbeeld van lang voortgezet bedrog levert ons de geschiedenis van ANNA MAR. KIENKER te Borgloh in Westphalen , welke anderhalf jaar zonder eenig voedsel zoude hebben doorgebragt. (*) Eindelijk werd het bedrog ontdekt. Z.llüFEtANB's Journal9. D. 2. St. blz, 115. en 12.D.2. St. blz. 1. Merkwaardig blijft het evenwel, met hoe weinig voedsel dit meisje haar leven, onderhield. Er zijn echter gevallen genoeg voorhanden, die bewijzen met hoe weinig voedingsstof de mensch het leven behouden kan; zoo hielden verscheidene menschen het gedurende 17 (') I)it lia,alt in verre na nogniet bijhet alom, bekende, zoogenaamde vrouwtje van ïijnacker , engeltje v. d. vues , waarvan men beweert, dat zij sedert 1820 geene spijs en slechts zeer weinig drank gebruikt heeft. De ontlastingen zijn uiterst spaarzaam. Zoude- ook hier liet bedrog naderhand ontdekt s of wel de spreuk bewaarheid worden: » Geen regel zonder uitzondering?" Yert. dagen lang op een scheepswrak uit, alleen onder het genot van warm gemaakt zeewater, tot dat zij eindelijk gered werden. Z. HlTïiL. Journ. 33. £) 3e 116. Een. geval van 44 dagen lange ontbering van voedingsmiddelen, behalve een weinig water cn eenige weinige aard- en boschbeziën, verhaalt sommes in de preuss. med. Zeit. 1836. No. 21. Ook hier werd het leven behouden. •—- Vele geï allen van gespeeld bedrog bij voorgewende volkomene onthouding van spijs en drank heeft kemer in metzger s System der ger. Arzn. blz. 4-53. bijeenverzameld. §. K7S' In tegenoverstelling van het vasten, kan ook te groote vraatzucht worden voorgewend, gewoonlijk met liet doel, om van verzorgers meer te erlangen, dan bepaald is. Men onderscheidt de Polyphagie, waarbij alles wat maar eetbaar is, in groote hoeveelheid, en de Allotriophagie, waarbij zelfs oneetbare dingen worden opgeslokt. De geneesheer moet onderzoeken, of de mensch door de onthouding van het door hem verlangde vermagert, en krachteloos wordt. Het ontbreekt intusschen niet aan voorbeelden van Polyphagie en Allotriophagie: zij geven echter voorzeker zeer zelden aanleiding tot een geregtelijk-geneeskundig onderzoek. Aam. Ook hieromtrent heeft remeb t. a. pl. zeer vele voorbeelden bijeenverzameld, waarnaar wij hier verwijzen. Yergel. ook s. R. löHIUER, de polvpha onbepaalde ligchaams- en zielstoestanden, hetzij men die van, aan psychische ziekten verwante tpestanden kieze. §. löï. Het onderzoek naar dc zielsgesteldheid van eenig persoon, wordt vooral dan van liet grootste gewigt, wanneer er ten gevolge van eene onregtvaardige en wederregtelijke daad aangaande den psychischen gezondheidsstaat twijfel heerscht. In het algemeen zal dan de vraag beantwoord moeten worden, of de te onderzoeken persoon psychisch ziek, en daardoor van het vermogen, om overeenkomstig de regelen des verstands te handelen, beroofd schijnt, en verder of die zielsstoornis van duur is, of slechts op dien bepaalden tijd bestond, waarin juist die handeling, welke hem tot het onderwerp des onderzoeks maakte, voorviel. Het oordeel des geneesheers zal den regter in staat stellen, de geregtelijke beoordeeling, waarin hij zich, vóór de uitwijzing van deskundigen, gestremd zag, voort te zetten. Aansi. De regtbank laat bij iedere belangrijke \vets-verkrachting , vooral bij onnatuurlijke misdaden als doodslag van gehuwden onderling, of van ouders, deu psychischen toestand des daders onderzoeken, en inaar al te vaak nemen verdedigers hunne toevlugt tot de verklaring van eene gestoorde werkzaamheid der ziel hunner klienten. Op den geneesheer rust derhalve bij het beoordeelen van dusdanige gevallen eene groote verantwoordelijkheid, daar de uitspraak des regters op de beslissing de3 geneesheers gegrond wordt. 198. Ten einde nu in den opgegeven zin de gewenschte inlichting te kunnen geven, moet de geneesheer vooreerst het, in §. 196. aangewezen , onderscheid tusschen eigenlijke zielsziekten en de daaraan verwante toestanden in het oog houden, om te onderzoeken of de bedoelde persoon onder de eigenlijke zielszieken moet geteld worden, dan, wel zich in eenen daaraan ,grenzenden toestand bevindt. In het eerste geval zal de beslissing vrij gemakkelijk zijn, daar de, ook na de bedrevene daad voortdurende zielsziekte, voor den ervarenen arts doorgaans niet moeijelijk te ontdekken is; slechts het voorbijgaande, hetwelk bij velerlei zielsziekten doorgaans plaats heeft, maakt dikwijls het onderzoek en het oordeel moeijelijk, en vordert de grootste voorzigtigheid en de aanwending van alle ten dienste staande middelen, om met den zielstoestand van het individu bekend te worden. Een onderzoek van de daad zelve, van de vermoedelijke beweegredenen of wezenlijke bedoelingen, die daarbij ten grondslag lagen, de wijze van uitvoering, de aanwezige en voorafgegane toestand van ziel en ligcliaam, de uitwendige omstandigheden van den mensch, zijne gansche levenswijs , de vroeger plaats gehad hebbende ziekten, ja zelfs de toestand zijner ouders, broeders en zusters enz. moeten bij den geneesheer de middelen zijn, om de waarheid uit te vorschen. De tweede soort van zielsstoornissen baart nog giootere moeijelijkheden, en niet altijd zal de genees- 11* heer bij magté zijjtj, een volkomen bevredigend oordeel te vellen: de gronden voor het eene zoo wel als voor het andere moet hij onbewimpeld bloot leggen, en deze lot maatstaf nemen, om te bepalen, naar welke zijde de schaal liet meeste overhelt. Aanbi. Reeds lang is de tusschen KAMI en metzger gevoerde strijd, of de beslissing over twijfelachtige zielstoestanden meer tot het gebied der philosophie, dan wel tot dat der geneeskunde behoort, ten voordeele der laatste uitbewezen. kaist's Antropologie. Königsb. 179S. 8. g. 41. blz. 143. metzger's ger.-med. Abhandl. Königsb. 1803. 8. blz. 71. —- Reeds in het jaar 1740 heeft johs. z. Platwer het regt der geneesheeren , om twijfelachtige zielstoestanden te beoordeelen gehandhaafd, in zijne Progr. quo ostendit medicos de insanis et furiosis audiendos esse. JLips. 4. — Te regt zegt iienke : » het is duidelijk, dat een geneesheer tan algemeene philosophische kennis voorzien, gemakkelijker, de tot beoordeeling van zielsstoornisscn noodige bekendheid met de psychologische leerstellingen en regelen verwerven kan, dan de philosoof zich de tot dit doel gevorderde kennis der geneeskundige wetenschap, en de vereischte vaardigheid in het onderzoeken eigen kan maken , welke laatste de geneesheer door de uitoefening zijner kunst, volkomen meester wordt." Abhandl. 2. D. blz. 263. §. 199. De eigenlijke zielsziekten (Morbi psychici) berusten op eene stoornis in de, den mensch als redelijk wezen, ingeschapene zielsvermogens, en zoo kunnen het voorstelluigs- of denkvermogen (verstand), verder het gevoelsvermogen (inborst) of het wilsvermogen (de wil met de daarvan afhangende kracht) gestoord zijn. Drie reeksen van zielsziekten spruiten hieruit voort, waarvan de eerste de onnoozelheid en de zotheid, de tweede de zwaarmoedigheid (Melancholie) of de waanzin ten opzigte van één bepaald denkbeeld, en de derde de razernij (Manie) omvat. Niet zelden echter verbindt zich de stoornis in eene der grondvermogens van de ziel met die in eene andere, of de eene roept de andere te voorschijn, zoodat dikwijls bijzondere soorten van zielsziekten gezamentlijk voorkomen. Intussclien zal toch altijd ééne meer bepaald vóorheerschende zijn, en het zal voor den geneesheer allezins voldoende zijn, het onderzoek naar die drie hoofdsoorten van zielsziekten te regelen. Aanm. Al te zamengestelde verdeelingen van de zielsziekten , te groote splitsing van dezelve in ondersoorten en verschillende klassen , zoo als zij wel eens door geneesheeren en wijsgeeren in afzonderlijke stelsels enz. zijn opgegeven , kunnen niet vveltoteenregtskundig doel dienen. Eenvoudigheid moet te meer behartigd worden, opdat ook regtsgeleerden in staat mogen gesteld worden, zich eenige kennis van den inhoud dezer leer te verwerven, en dewijl eene veelvoudige klaséificatie bij hen slechts eene laakbare verwarring zoude te weeg brengen. Dit laatste is helaas ook niet altijd door geregtelijke geneesheeren vermeden. §. S©©. Wanneer liet waarnemingsvermogen (het vermogen, om ten gevolge van uitwendige prikkels zich eene voorstelling te maken), het herinneringsvermogen en de oordeelskracht zeer zwak, of geheel afwezig zijn, dan bestempelt men dezen toestand met den naam van onnoozelheid, stompzinnigheid (Amentia, Fatuitas). Een lagere trap, waarbij vooral gebrek aan opmerkzaamheid en kennis bestaat, waarbij een onjuist voorstellingsvermogen en zwakte in het beoordeelen en het trekken van gevolgen aanwezig is, onderscheidt men onder den naam van botheid (Stupiditas). Tusschen deze en den hoogsten graad van onnoozelheid, zijn overigens nog zeer vele overgangen mogelijk, tusschen welke echter gcene bepaalde grenzen kunnen getrokken worden. Het is derhalve voldoende, den lageren graad als holheid, eenen hoogeren, waarbij de zintuigen afgestompt, de opmerkzaamheid, het geheugen en de oordeelskracht zeer zwak zijn, als stompzinnigheid en den hoogsten als eigenlijke onnoozelheid te kenmerken. Bij deze laatste staat het waarnemingsvermogen op den laagsten trap: zulke ongelukkigen, zijn omtrent alles wat hen omgeeft, uiterst onverschillig, alle zielskracht is uitgebluscht, en hoogstens is het dierlijk verlangen naar spijs en drank nog overgebleven: dit laatste kan echter ook nog ontbreken, zoodat zij zelfs tot het nemen van voedsel moeten gedwongen worden. De mensch in dezen toestand, is gelijk aan, ja nog lager gezonken dan het redelooze dier. Aanm. Wanneer hehrotii als hoofdkenmerk van den hoogsten graad van onnoozelheid de verdierlijking opgeeft, dan ziet hij het, den dieren ten minste nog eigene instinct, waardoor zij geleid worden , over het hoofd. In den hoogsten graad van waanzin, is de mensch ook nog hiervan verstoken. Mende heeft voor dien toestand do allezins hard klinkende uitdrukking » Ontmensching'4 voorgeslagen. T. a. pl. blz. 13S. Wij herhalen het echter nog eens, het komt in onze wetenschap niet op den naam aan : de regter verlangt in ons oordeel eene uitvoerige opheldering van het ons opgedragene geval, en eene zoodanige moeten wij geven , met ter zijde stelling van alle benamingen, hoedanig die ook in afzonderlijke stelxels zijn voorgesteld. §. &Ö1. De herkenning van onnoozelheid in den hoogsten graad is niet moeijelijk, en wordt door de beschouwing van het gelieele voorkomen, de uitdrukking van het gelaat, enz. verkregen. Het gelaat is zonder eenige uitdrukking en onverschillig • bet oog is dof, zonder eenige belangstelling , dikwijls strak naar eene en dezelfde plaats gewepd, het gezigt is bleek, opgezet, de mond geopend, niet zelden kwijlende, de spraak moeijelijk, onduidelijkj deze menschen bewegen zich niet ligt, en verlaten de eenmaal gekozene plaats zelden of iu het geheel niet, en geene uitwendige indrukken zijn in staat hen uit de verdooving, waarin zij gevallen zijn, op te wekken. Opmerkelijk is dikwijls de schedel vorming; de welving is geringer, het achterhoofd gaat in eene regie lijn van den top naar beneden. — Naai- dezen maatstaf kan men de mindere graden van onnoozelheid, wat liet ligchamelijk uitzien betreft, beoordeelen: de zoo eyen beproefde schildering is liet naast op de stompzinnigheid toe te passen, terwijl de botheid zich dikwijls slechts door eenen doffen blik en gedachtelooze gebaarden onderscheidt. Aanm. In clen hoogten graad is de onnoozelheid in het Cretinismus uitgedrukt, een toestand -welke in een algemeen lijden der verstandelijke vermogens en in eene wanstaltigheid van alle zigtbare ligchaamsdeelen, vooral van het hoofd bestaat. Yergel. eene voortreffelijke afbeelding in het med. Correspond, BI. des ürtt arztl. ^ereins. 1838. No. 21. van iiofer. Ook bevat de verhandeling van sensbüfig über den Cretinismus, Würzb. 1825. 8. zeer goede, aan de natuur ontleende afbeeldingen. Merkwaardig is de bijzonder groote ontwikkeling der geslachtsdeelen bij mannen, die daaraan lijden. Z. daaromtrent HaUSSLER, über die Beziehung des Sexualsystems zur Psyche überhaupt und zum Cretinismus ins Besondere. Mit Abbild. Würzb. 1826. 8. Voortreffelijk zijn de afbeeldingen van onnoozelen in de verschillende trappen, in esquirol's Alias bij zijne »Maladies mentales." Par. 1838. 8. PI. 12 2'i. §■ 2&2. Het onderzoek moet zich echter ook tot eene toetsing der verstandelijke vermogens zelve uitstrekken, hetgeen bij de lagere graden, in welke de lijder zich nog door de spraak kan uitdrukken, niet zeer moeijelijk zal zijn. De geneesheer onderhoudt zich met den lijder en wel over gewone onderwerpen, ten einde daardoor den graad van geheugen, oordeelskracht, overleg en waarnemingsvermogen uit tc vorschen. Niet zelden is het doelmatig, de proef op eene wijze te nemen, dat de lijder zelf liet doel niet bemerkt, en daardoor, gelijk dikwijls gebeurt, beschroomd wordt, en den geneesheer tot eene onjuiste oordeelvelling aanleiding geeft. — Het in aanmerking komen van den duur der onnoozelheid, der oorzaken waar zij niet aangeboren is, van den ligchamelijken toestand, alsmede inlichtingen van de naaste betrekkingen mogen, ter vorming van eene doelmatige oordeelvelling niet verzuimd worden. Niet zelden is de onnoozelheid een gevolg van latere ziekten, zoo als van hersenwaterzucht, vallende ziekte, herhaalde aanvallen van beroerte, zelfs van andere soorten van waanzin, of zij ontstond uit een vroegtijdig misbruik der geslaclitsdeelen, van te lang voortgezet misbruik van sterken drank, of wel als gevolg van hoogen leeftijd; de geneesheer moet ook deze oorzaken niet voorbijzien, en daarnaar bejialen ol de onnoozelheid aangeboren is, dan wel of zij zich later ontwikkeld hebbe, of zij al of niet nog voor genezing vatbaar is: deze laatste vraag kan vooral voor geregtelijke gevolgen van belang zijn. Aanm. Men moet niet over het hoofd zien , dat de in latere levenstijdperken ontstane onnoozelheid periodiek kan zijn. Zoo verhaalt neumann van enen lijder, welke door eene etterachtige vloeijing uit de ooren was aangetast, en onnoozel werd, zoo dikwijls deze vloeijing ophield, daarentegen weder genas, zoodra deze ïicfc weer omdeed, Z. diens Krankheilen des Yorstellungsvermögens. Leipz. 1822. 8. §. 402. — De aangeborene onnoozelheid is overigen» ongeneeslijk, en ook de later ontstane levert weing hoop op: slechts wanneer zij nog niet lano- heeft geduurd, in geenen hoogen graad bestaat, en niet met ongeneeslijke ziekten b. v Epilepsie verbonden is, is hare genezing eerder mogelijk. Zoo zag Heinroth eenen man van tusschen de 40 en 50 jaren , welke met eene volkomene stompheid aller zintuigen, en geheel zinneloos in het krankzinnigengesticht gebragt werd, die dooi dronkenschap langzamerhand tot dien toestand vervallen was, binnen andeihalve maand, door het volkomen onthouden van alle spiritualia, bijna tot. den natuurlijken graad van bewustzijn en kennis wederkeereu. Syst. der psychischgerichtl. Med. blz. 211. Aanm. 11. §. 203. Bij de beoordeeling- zelve, regelt zich de geneesheer naar den vergelullenden graad van onnoozelheid: hare laagste trap kan niet altijd als zielsziekte worden aangemerkt en uit een regtskundig oogpunt met de hoogere trappen gelijk gesteld worden; voor strafbare handelingen valt daarom de toerekenbaarheid niet geheel weg, hoezeer zij voor verzachting vatbaar zijn, in zooverre het individu ten gevolge van de beperking zijner vei standelij ke vermogens bet Strafwetboek niet naauw— keurig kent, en niet in staat is, zijne handelingen zelf te bcoordeelen. De sooit van de strafbare daad zelve, de omstandigheden die daarbij plaats hadden, de aanleiding daartoe enz. moeten echter naauwkeurig dooi den geneesheer overwogen worden, ten einde zoodoende op grond ^an het geheel een oordeel te kunnen vellen, hetwelk juist daarom bij eenen lageren graad van verstandszwakte niet gemakkelijk is. Even zoo hangt het van den lageren of lioogeren graad derzelve af, of eene wettige daad, die zulk een individu heeft verrigt, als deugdelijk moet worden beschouwd: of zoo iemand zijn vermogen besturen, een huwelijk aangaan, of een ambt békleeden kan, of hij onder' curatele gesteld, of wel in bewaring gehouden moet worden. — Bij den lioogeren graad van onnoozelheid, kan er wel geen twijfel bestaan of de geregtelijke gevolgen op hem toe te passen zijn: bij dezen zijn zelfbewust ïeic , en viije wil gestoord, en is de een of andere verrigte daad in eenen staat van onverstand en onvrijheid bedreven. Aanm. Om die reden zal ook zelden de hoogste graad van onnoozelheid het onderwerp des geregtelijlc-jeneeskundigen onderzoeks worden. Yeelvuldiger vindt dat bij de lagere plaats, daar deze allezints twijfel verwekken , welke het geneeskundig oordeel opheffen moet. — Lezenswaardig is het opstel van c. 1. klose, »Ueber die gerichts-arztliehe Feststellung des Blödsinns" in heske's Zeitschr. 43. D. blz. 289. §. 204. Somtijds kunnen menschen door een gebrek in het gehoor en vooral in het spraakwerktuig het voorkomen van onnoozelheid bekomen waarvan dikwijls tot hun nadeel misbruik wordt gemaakt. Bij een onderzoek van dezen aard mag de geneesheer zich met het vellen van zijn oordeel met overhaasten: zulke individu's moeten aan eene herhaalde, beslissende proefneming onderworpen worden, waarvan de keuze aan de mzigten des geneesheers moet overgelaten worden Kunnen zij schrijven, dan onderhoudt de geneesheer zich schriftelijk met iien, en kan zóó gemakkelijk uit hun werk hunne verstandelijke vermogens leeren kennen. Dikwijls kunnen zij beter lezen dan schrijven alsdan neemt men hiermede proeven, en let dan op de wijze van voor' ' taSt eu ZU l'en inhoud van het gelezene begrijpen. Bij de groote angstvalligheid van zulke individu's is liet dikwijls doelmatig,' om zonder dat zij liet bemerken, hen op eenen beslissenden proef te stellen. Aant. De meeste geredelijke gevallen hebben betrekking op aantijgingen van onnoozelheid, vergal. ru,'., Aufeatzen 8. Samml. bi,. 355. (eene vrouw werd wegens bijna volledig verl.es van de spraak na eene beroete, voor onnoozel gehouden) , m mftzger s Annalen der Staats-arzn. 3o St. blz. 146. (vermeende onnoozelheid wegens stamelende spraak en wankelenden gang), meckel , nenes Archiv air praktische Arzneik. II. blz. 1. (wcsens .„oeijelijke uitdrukking en zonderling gebaarden), iiorn s Archiv X. I). blz. 280. (aangetijgde onnoozelheid wegens hardliooaghe.d en moeijelijke spraak) , henke's Zeitschr. 41. 1). blz. 366. (insgelijks zonder een,gen grond aangetijgde stompzinnigheid). _ Verheeling van onnoozel heid "zeldzamer: «EIZGBR verhaalt in zijne Annalen der Staats-arzneik. St. 3. blz lo2 het voorbeeld van eene verborgen gehoudene onnoozelheid, om eene estamentaire beschikking van een' onnoozel mensch geldende te maken. — Beangrijk is het ,geval van eene verborgene onnoozelheid en daardoor te weef Gebraste ongeschiktheid, „meen testament te maken, hetwelk hedricii ih hmke's Zeitschr. 3. I). blz. 131. mededeelt, en door den uitgever van eene biilape voorzien is. ° §. 205. ^ Eene volledige verkeerdheid in de wijze van voorstellen en van denkbeelden, waarbij het oordeel onjuist, dc verbeelding onbeteugeld en tevens raaskallen het standvastige verschijnsel is, Vormt de eigenlijke waanzin, dc zotheid of verstandsverbijstering, Vesania, Moria. De J r heelt eene geheel verkeerde voorstelling van zich zeiven eu zijne omstandigheden, hij kan verstandig overdenken nocli vergelijken; hij is jij geen denkbeeld te bepalen, mengt alles, zonder eenigea zamenhang, onder elkander, alle zijne denkbeelden zijn verward, even als alle zijne handelingen verkeerd zijn. Wanneer men van eenen onnoozele zeggen kan, dat hij te weinig of geene denkbeelden heeft, zoo moet men van den zot of den zinnelooze getuigen, dat hij er te veel heelt. De gemoedsstemming is in den hoogsten graad afwisselende: hij lacht en weent zonder eenige reden, geraakt m toorn, die echter even spoedig weder verdwijnt. De verwardheid van zijnen geest openbaart Z m MeedmS- manieren, m de mrigting van alles wat hem omgeeft; overal ontbreekt rede en verstand, en liet ongewone kan slechts uit den verbijsterden toestand van het individu verklaard worden. Aanm. Deze algemeene verwardheid heeft men ook den divalenden waanzin genoemd , in tegenoverstelling van den bepaalden, tot een bijzonder voorwerp betrekking hebbende. De lijder heeft hier met een onderwerp te doen, en deze maakt het middelpunt van zijne verbijstering uit; alle andere abnorme denkbeelden voegen zich bij dit oorspronkelijk valsehe idee. Is het idéé fixe en van eene opgeruimde vrolijke soort, dan kan hetzelve nog tot de bovengenoemde zielsziekte , verstandsverbijstering , gebragt worden: is hetzelve echter van eenen treurigen aard, waarbij voornamelijk het gemoed lijdende is , dan vormt zulks eene bijzondere klasse, welke men met den naam » zwaarmoedigheid" bestempelt. §. 206, Om nu de verstandsverbijstering of de zotheid te herkennen, is er van den kant des geneesheers een zorgvuldig onderzoek van het geheele uiterlijk van zulk eenen ongelukkige noodig, in zooverre in het oogvallende heftige bewegingen en gebaarden, dikwijls eene zekere onrust, die den lijder het vertoeven op dezelfde plaats onmogelijk maakt, met dezen toestand gepaard gaat. Een eigendommelijk, niet na te bootsen gebaardenspel, een zekere verstrooide, doorborende, dwalende blik verraadt den arts wat er binnen in de ziel omgaat, en het zinnelooze gezwets, dat onophoudelijk voortduurt, en waarbij cle lijder van het e'e'ne denkbeeld, zonder eenigen zamenhang, op het andere overspringt, loont duidelijk genoeg de verstandsverbijstering aan. Bij de proefneming zelve, moet de arts zich deelnemend voordoen, den lijder moet vertrouwen ingeboezemd worden, ja niet zelden moet de geneesheer, naardien geene tegenspraak geduld wordt en zoodoende het onderzoek verijdeld zoude worden, zich met het verkeerde denkbeeld in laten, ten einde den persoon, die onderzocht moet worden, tot blootlegging van hetgeen in hem omgaat, 'te bewegen. Ook de betrekkingen des lijders kunnen van de gesteldheid zijner ziel opheldering geven, gelijk ook de oorzaken, die den grond der verstandsverbijstering uitmaken, nagespoord moeten worden. Ook deze soort van zielsstoornis namelijk, kan aangeboren zijn, maar ook niet zelden door ongelukken, schrik en verdriet, door te groote ijdelheid, voorafgegane aanvallen van beroerte, onderdrukking van den stondenvloed, door ziekten in het kraambed enz. te voorschijn zijn geroepen. Aanm. Het voorwenden van waanzin, hetwelk ook wel eens kan voorkomen, moet door den geneesheer, door alle hem ten dienste staande middelen ontdekt worden ; vooral moet hij acht geven op de, den waren lijder eigene, Physiognomie, op de ongevoeligheid van waanzinnigen voor geneesmiddelen, voor koude, onreinheid, enz. Te regt merkt ook klose aan, dat bedriegers de verschijnselen van bijzondere soorten van zielsziekten onder elkander mengen, hoezeer dezelve geheel onvereenigbaar zijn. Syst. der ger. Phys. blz. 121. — Vergel. onder anderen de oordeelvelling van eenen voorgewenden toestand van zielsziekte dooi ghaff. In hknke's Zeitschr. 20. D. blz. 95. §. 207. De verstandsverbijstering maakt iemand voor alle wettige betrekkingen, alsmede voor alle persoonlijke regten en pligten ongeschikt, en vooral kunnen wederregtelijke handelingen, door den waanzinnige begaan, dezen niet toegerekend worden. — Lijdt de mensch slechts aan eene valsche voorstelling, dan zoude het den schijn kunnen hebben, als of hij alle verrigtingen, die niet tot zijn vast denkbeeld betrekking hebben, onder zijne magt had, dat hem daarom ook die regten zouden toekomen, waarop hij volgens zijne omstandigheden aanspraak konde maken, en dat velerlei daden hem toe te rekenen waren. Daar echter het idee fixe altijd ïn eenen algemeenen ziekelijken toestand zijn' giond heeft, en deszelis inAdoed zich veel verdei* uitbreidt, dan op den eersten aanblik schijnt, ja reeds voldoende, door het lijden aan een valsch denkbeeld blijkt, dat waanzin zich van den mensch heeft meester gemaakt, en dien ten gevolge zijne rede en zelfbesturing gestoord zijn, zoo is het met het ware regt overeenkomstig, alle toerekenbaaiheid cn stiafbaarheid voor wederregtelijke handelingen, bij eenen zoodanigen lijder, die inderdaad de algemeene verbijstering zeer nabij komt, te doen vervallen. Aam. »De verstandsverbijstering, hoedanig zij zich ook moge voordoen, is altijd eene onvrije toestand: bij haar toch is de mensch geen meester over zijn verstand. Hieruit volgt van zelve , dat een zoodanig mensch niet in staat is, zijne eigene aangelegenheden, hetzij zijn vermogen te besturen, of zijne ambtspligten te vervullen." Heinkoth t. a. pl. blz. 203. — De meening, dat gedeeltelijk verbijsterden in alle dingen , welke met hun idéé fixe niet in verband staan , als vrij te beschouwen zijn, omhelst iioffbauer. Die Psychologie in ihrer Hauptanwendung auf die Rechtspflege. Halle. 1808. 8. ) Eene vrouw werd alle maand gedurende 9 dagen ra2e"d, eene andere 2 dagen " In hetzelfde werk zijn oolc gevallen medegedeeld van periodische zwaarmoedigheid, blz, 42. Over eenen in periodische manie be- 12 ganen doodslag Z. hmke's Zeitschr. 13. D. blz. 159. (oordeelvelling van de Erlanger med. faculteit). Z. ook het 27e D. llz. 364. (Over eenen, in periodische , tien aanval van eene tussclienpoozende koorts in verband staande Manie , bezanen mnnrdl §■ sus. Het oordeel wordt verder in den lioogsten graad moeijelijk "emaakt. wanneer de woede plotselijk en onverwacht uitbreekt bij iemand, die te \oren volkomen psychisch gezond was: de aanval kan sleclits weinige dagen, ja somtijds slechts weinige uren duren, en verdwijnt < an e-\en jilotselijk als zij ontstaan was, zonder zich dikwijls eenmaal te herhalen. In den aanval wordt zelfs eene ongelukkige daad bedreven', waarop de strengheid der wet schijnt te moeten worden toegepast, en niettemin ten volle verontschuldiging verdient, daar de dader zich in eenen onvrij en toestand bevond, beroofd van het zelfsbewustzijn, het gebruik der rede en zelfbesturing. Voor dergelijkeu aanval kan dikwijls ligchamelijk lijden, als onregelmatige ontwikkeling des ligchaams, gastrische prikkels, verkoudheid, stoornissen in natuurlijke en tot gewoonte gewordene ontlastingen, als demaandelijksche bloedvliet, kraamzuivenng, zog, haemorrhoïdes, voetzweet, als oorzaken worden opgespoord , of het zijn ziekteverplaatsingen (Metastases), bij acute huiduitslagen, bij jicht, enz. ontstaan; ook kunnen hevige gemoeds-aandoeningen zijn voorafgegaan. Behalve het aclit geven op deze toestanden, moet de geneesheer nog, tot staving van zijn oordeel, letten op het gedrag des beschuldigden gedurende eu na den aanval, daar ook de begane daad over diens zielsstoornis opheldering geven kan. Aasvsi. Aan de hoven geschetste aanvallen heeft men den naam van »Furor transitorius" gegeven, van welke uitdrukking zich reeds de beroemde berends 1790 hediend heeft. Z. pijl's Aufs. 7. blz. 241, De ondervinding heeft zich mede voor het aannemen van dergelijken toestand verklaard, en eene menigte van niet te betwijfelen voorbeelden kunnen hiervoor worden bijgebragt, van welke juist diegene het meest afdoende zijn, welke huiten het geregt werden waargenomen. Onder deze: het merkwaardige geval hetwelk heim in horiï's Archiv 1. 1). blz. 73. mededeelt: » Aan eene, naauwelijks een uur durende, razernij." Een dergelijk geval in HITZIG's Zeitschr. für die Criminal-Rechts-Pflege, 12. D. blz. 150. waargenomen door LICHTENSTAEDT. JjiHN zag bij een kleedermalcersgezel, die aan Syphills leed, insgelijks eenen dergelijken aanval van 2 uren, die zich met herhaalde. Z. casper's Wochenschr. 1834. No. 23. blz. 375. Z. ook het geval, hetwelk LIEBLEIN in HOHNBAUM en .uiin's med. Conversationsbl. 1832. blz. 17. beschrijft. Vergel. ook iienke's Zeitschr. 28. E.-H. hlz. 74. (Mittheil.) en sieeeniiaar s Magaz. d. Staatsarzn. 1 D. blz. 204. (van tischendorf). — Twee geregtelijke gevallen in iiorn's Archiv. 1. D. blz. 129. (oordeelvelling van' iiorn) en jtÉHKJB's Zeitschr. 14. D. blz. 134. (Geschiedenis van eenen kort durenden aanval van Manie , door onderdrukking van den Stondenvloed te weeg: gebragt. Medegedeeld door WENDT). — Vergel. ook iienke's opstel » Ueber die plötzlichen Ausbriiche einer nur kurze Zeit dauernden Manie (Mania transitoria) in Hinsicht auf gerichtliche Medicin. Jn diens Abhandl. 5. II. blz. 159. §. 319. Waarnemers van lateren tijd hebben getracht aan te toonen, dat er aanvallen van woede zonder verstands-verbijstering (Mania sine delirio) kunnen voorkomen, waarbij derhalve vooraf algemeene noch gedeeltelijke waanzin plaats vond, noch de aanvallen zelve van belangrijke stoornis der verstandelijke vermogens vergezeld schenen te zijn. De woede zelve doet zich gewoonlijk als Moordlust voor (Monomanie liomicide van esqcirol) , en wordt in dit opzigt een onderwerp van het geneeskundig onderzoek. Bij het beoordeelen van dusdanige gevallen, mag men niet uil het oog verliezen, dat de woedende gedurende den aanval van deze manie, geheel of althans gedeeltelijk van zijne rede en zelfbewustzijn beroofd is, dat echter in de tusschenpoozen dezer lazernij , het gebruik der rede meer of minder vrij en ongestoord, en diensvolgens bij den lijder tot kort vóór en ook dadelijk na den aanval, verstand en zelfbewustzijn voorhanden kunnen zijn; daardoor wordt het verklaarbaar, dat de lijder de nadering van den aanval vooraf voelen, anderen waarschuwen, en zelfs zijnen eigenen toestand inzien kan, zonder aan de blinde vernielingszucht of moordlust, waaraan de wil onderworpen wordt, te kunnen wederstaan. Overigens moet de geneesheer in deze moeijelijke omstandigheden, ook de daad welke begaan is, naar hare erkenbare beweegredenen beoordeelen: wanneer deze laatste geheel en al ontbreken, zoo blijkt juist daaruit het onzinnige van het denkbeeld, als hetwelk, zonder eenigen grond , doel of voordeel, tot den moord geleid had. Ook komt de ligcliamelijke toestand in aanmerking, naardien velen vóór den aanval eenen aanmerkelijken angst of brandende hitte, met klopping in de hersenen gewaar worden, bij anderen een gloed, die uit den onderbuik naar het hoofd stijgt, aanwezig is, waarna dan de woede uitbreekt. Toevallen van dezen aard zijn dus als voorboden van de razernij of waanzin te beschouwen, en kunnen den arts als herkenningsmiddelen dienen: hierbij moet echtei niet over het hoofd worden gezien, dat deze toevallen meermalen zich kunnen voordoen, zonder dat een aanval van woede daarop volgt. Niet zelden is zelfs de woede tegen dierbare en geliefde voorwerpen gerigt, en bewijst alzoo duidelijk de verstandsverbijstering, ten minste gedurende den aanval. Na het plegen van de daad, volgt de diepste droefheid en het bitterst berouw, waarbij het echter de taak des ervarenen geneesheers is, zich te verzekeren, dat deze niet gehuicheld zijn. Aaniyi. Onder den naam » Manie sans delire" heeft pinel liet eerst gevallen yan periodieke razernij en moordlust beschreven , waarbij de paroxysmi noch door een a%etneen of gedeeltelijk delirium werden opgewekt, noch met ecne belangrijke -toomis in de werkzaamheden van het verstand gepaard schenen te zijn. Z, diens raité sur 1'alienation mentale S. Ed. Par. 1809. p 156. Reu noemde dezen 12* m"\q« v f ve,'bijsleri"3'" (Verkehrtheit). Z. diens Fieberlehre. 4. D. blz. 396. Vergel ook hoffb.wea's Psychologie }. 122. en comadis Commentatio de mama « dehno. Gott. 1827. 4. en diens Beitrag zur Geschichte der Manie hne Delirium. Gott. 1835. 8. — Anderen daarentegen hebben eene razernij zonder verbijstering, in zooverre men meende dat bet Delirium ^durende den aan val ontbrak, ronduit ontkend of ten minste betwijfeld. Onder dezen bekleedt heske eene eerste plaats; Z. diens opstel in zijne Abhandl. 2. D hl» 'ino D. Hz. 214. In allen gevalle moet men aannemen , dat in den aanval zelven het volkomen bewustzijn en gebruik der rede ophouden te werken , al Tak i,pt met te betwijfelen , dat de lijder in de tusschenpoozen vrij en ongestoord kan ziin' zoodat hij vóór en na den aanval bedachtzaam, verstandig en van zijnen toestand hewust .s, ja zelfs van zijnen moordlust eenen afschuw beeft, bij het naderen van den aanval daarvoor waarschuwen en zekerheids-maatregelen nemen kan. — Z pok GBOOS.die Lehre von der Mania sine delirio. Heidelb. 1830. 8. isoüiroi' des maladies mentale*, tom 2. Par. 1838. p 95. (Monomanie homicide) , benevens het Artikel «Mama sme dehno van jessen in het encyclop. Wörterb. der Med Wissensch. Dl. 22. Berlijn 1840 blz. 410. _ Een merkwaardig geval van dezen aard verhaalt mende in zijn Handb. der ger. Med. 5. D. blz. 247. van eene minne Een-ooi aantal voorbeelden zijn in de opgegevene geschriften medegedeeld. Vero-el. ook ■r. o. A. hermann, Auswahl arztlicher Gutachten über praktisch wichti/e Falie der aeelenstorungen. Braunschw. 1832. 8. Fall. 8. blz. 44. §. 22®. Emdelijk heeft men nog den ziehelijken toorn, drift (Iracundia morbosa, lixcaiidescentia furibunda volgens m.Atxer) als eene soort van razernij beschouwd, en deze aangemerkt als eenen «toestand dte liet midden houdt tusschen ware, volkomeae Manie en den gewonen toorn van heftig opvliegende , cholerische menschen." Deze drift kan deels haren giond vinden in ziekten des ligchaams, vooral stoornissen in het bloedvatenstelsel , bloedophoopingen naar hoofd en borst, of stilstand des bloeds m deze organen, deels in wezenlijk bestaande zielsziekten, welke slechts eenen geringen prikkel behoeven, om den hieraan lijdende, uithoofde zijner groote prikkelbaarheid, tot dezen woedenden toorn té doen overslaan; op dezen toestand moet derhalve de onderzoekende Geneesheer zijne aandacht vestigen, en buitendien de daad zelve eii de beweegredenen daartoe, alsmede den toestand des daders na den aanval m aanmerking nemen, wanneer deze zielsgesteldheid onderzocht moet worden. Aanivi.^ Vergel. ptATNER, De exeandescentia furibunda observatio 1800. In 'Ul®lVe blz' 71' (Eene meesterlijke schildering). _ HElHU's Zeitschr. 39. D. blz. 306. » Gutachten über die Zurechnungs-fahigkeit eine, angeblich Wuthzornigen door ïeck:. - diermam's Auswahl arztl. Gutachten enz. Fall. 12 blz. 79. §. 221. Het geregtelijk-geneeskundig onderzoek over al de soorten der op- genoemde zielsstoornissen heelt eene dubbele taak te vervullen: 1) het werkelijk aanwezig zijn eener bepaalde zielsstoornis aan te wijzen, en 2) de uitwerkselen op te geven, welke de ziekelijke zielsgesteldheid li ebben kan, of werkelijk gehad heeft. Het geneeskundig onderzoek kan men derhalve in een algemeen en bijzonder verdeden: gene bepaalt , of den mensch in het algemeen aan zielsziekte lijdt of niet, deze tracht de eigenaardige zielsziekte, welke aanwezig is, te ontdekken, en zoo noodig haren invloed op'de betrekking des lijders als burger van den staat, of bij begaan misdrijf de toerekenbaarheid toe te lichten: het maken van verdere gevolgtrekkingen uit zijne oordeelvelling , moet aan den regter worden overgelaten, wiens pligt het daarentegen is, de zware taak des geneesheers, bij het beoordeelen van een dusdanig geval, op alle mogelijke wijze te verligten, deels door volledige meededeeling van alle tot het geval betrekking hebbende daadzaken, deels echter ook door het voorstellen van bepaalde, de beslissing bedoelende vragen. Slechts dan, wanneer regter en geneesheer elkander de hand reiken, en te zamen vereenigd met behoorlijke kennis van zaken handelen, kan eene oplossing der twijfelachtige regtsvraag, langs eenen geneeskundigen weg verkregen worden. Aa.nm. Eene zeer goede handleiding geeft het werk van j. ii. hofft»vUElt: Wie arztlich-psychologische Grutachten organisirt und ausgefertigt sein müsseu , wenn sie den Zwecken des Richters entsprechen sollen. Berl. 1845. 8. 5. 222. Na den dood kan nog de even belangrijke als moeijelijk te beantwoorden vraag worden opgeworpen, of iemand gedurende zijn leven, of althans kort voor den dood, uithoofde van zijne geestvermogens in staat was, eene geregtelijke daad, b. v. eene uiterste wilsbeschikking te maken. Ter beantwoording dezer vraag wordt door de regtbank die geneesheer geraadpleegd, welke dien persoon gedurende zijn leven, vooral echter in zijne laatste ziekte, behandeld heeft. Het kan evenwel gebeuren , dat de belanghebbenden diens oordeel voor niet geldig houden , en derhalve andere geneesheeren hun oordeel hierover moeten uitbrengen. Dezen blijft niets anders overig, dan de voortbrengselen van den geest des afgestorvenen te onderzoeken en naar opgaven van getuigen te oordeelen: niettemin moet liet berigt van den behandelenden geneesheer een belangrijk hulpmiddel zijn ter beoordeeling van het punt in geschil. Andere hulpmiddelen zijn de erfelijke aanleg, vroeger plaats gehad hebbende aanval van waanzin, de hooge ouderdom van den doode, dewijl deze de geestvermogens verzwakken kan. De geneesheer zij echter in zijn oordeel zeer voorzigtig, daar van hem dikwijls het geluk eener gansche familie afhangt, en hij bekehne lieAer onmogelijkheid van een bepaald oordeel, dan dat hij ditopon.bewezene, losse aanwijzingen doe berusten. aflitl. Met betrekking tot de geloofwaardigheid van den geneesheer, welke deu a gestorvene behandeld heeft, merkt hekke op: «Ontstaat er later twijfel ten op«gte van de geschiktheid eens afgestorvenen om op het ziekbed bij uitersten wil te esehikken, zoo kan er tegen het afgelegde getuigenis van den huisarts, indien deze geëxamineerd en door den slaat erkend is, bezwaarlijk iets ingebragt worden, op grond dat hij geen geregteïijk geneesheer is." Zeitschr. 3. D. blz. 147. — Overigens moet men met vergeten, dat bij vele zielszieken inde laatste oogenblikken huns levens , -het volkomene bewustzijn kan terugkeeren, aangaande welken toestand de aanwezende geneesheeren dan insgelijks liet gevorderde getuigenis af moe ten leggen. Reeds abetaeus heeft de opmerkzaamheid gevestigd op he°t terugkeeren van het bewustzijn, bij het naderen van den dood in heete koortsen. Ej. De causis et signis acutor. et diuturnor. morbor. Vindob. 1790. 8 I. II. c. 4. p. 63. 5- 223. Met betrekking tot de'regtspleging komen er nog andere toestanden in aanmerking, welke, hoezeer niet onder de eigenlijke zielsziekten kunnende gerekend worden, niettemin dezelfde uitwerkselen hebben, cn dientengevolge dezelfde geregtelijke gevolgen na zich slepen, zoodra hunne aanwezigheid bewezen is. (Z. bov. §. 196.) Wanneer derhalve onder de aldaar opgegevcne omstandigheden wederregtelijke handelingen bedreven worden, dan ontstaat de vraag in hoeverre deze toerekenbaar zijn, en zal er ter harer beantwoording een geneeskundig-psychologisch onderzoek noodzakelijk zijn, om den bestaanden twijfel op te lossen. Elk geval hetwelk hier in foro voorkomt, moet alzoo altijd als een bijzonder worden aangemerkt en in deszelfs eigenaardigheden weloverwogen; mtusschen kunnen ook ten dezen opzigte algemeen geldende grondregelen worden opgegeven, van welke men zich als grondslag bij het beoordeelen van bijzondere gevallen bedienen kan. Aura. Misleidingen komen juist bij vele der boven opgegevene toestanden memgvuldiger voor, dan bij werkelijk bestaande zielsziekten, daar bij dezen dit aanwezig zijn over het geheel gemakkelijker te bewijzen is, dan bij genen, Bij voorbijgaande aandoeningen toch , welke volstrekt geene sporen achterlaten, zal het althans dikwijls moeijelijk vallen, het tegendeel te bewijzen, van hetgeen beweerd wordt aanwezig geweest te zijn. §. 224. tiet nachtwandelen, Somnambulismus, is die toestand, in welke de mensch slapende waakt, nu eens met vast gesloten, dan weder met geopende, voor den hchtprikkel echter geheel en al ongevoelige pupillen, even als een wakende werkzaam, met ligchaam en geest bezig is, zelfs werkzaamheden, waartoe groote bedrevenheid en zekerheid gevorderd worden, met het beste gevolg kan ondernemen. De uitwendige zintuigen zijn echter voor de meeste indrukken ongevoelig, de verbeeldingskracht daarentegen, is in de hoogste mate werkzaam, zoodat de mensch hierdoor van alles, waarmede hij zich bij alle zijne verrigtingen gedurende den aanval bezig houdt, een naauwkeurig en bepaald beeld verkrijgt, liet zelfsbewustzijn echter meer nog, dan in den droom onderdrukt is. Na het ontwaken kan de nachtwandelaar zich niets van hetgeen gedurende den aanval gedaan of geschied is, herinneren. Aanm. Cartjs vertaalt in zijne voorlezingen over Psychologie, Leipzig 1831. 8. blz. 315., dat een geestelijke, welke tevens nachtwandelaar was, des nachts opstond, papier nam en prêeken bewerkte, welke hij ook dadelijk opschreef. Wanneer hem deze of gene plaats niet beviel, dan streek hij die door, en schreef met veel juistheid de verbeteringen daarboven. — Een treurig geval van een nachtwandelend meisje, hetwelk door nederstorting van het dak harer woning, het leven verloor, verhaalt wendt in zijn werk » Das Selbstbewustsein." Bresl. 1844. 8. blz. 73. Z. ook Gött. gelehrt. Anz. 1844. blz. 1896, §. 225. De nachtwandelaar bevindt zich gedurende den aanval in eenen volstrekt onvrijen toestand, en alle handelingen welke hij begaat, kunnen wel met verstand beraamd zijn, maar zij worden onwillekeurig en geheel bewusteloos ondernomen. Hij moet derhalve gedurende den aanval geheel en al met den zinnelooze gelijk gesteld worden, en begane misdrijven zijnhem niet toe te rekenen, daar zelfbewustzijn, het gebruik der rede, en vrijheid van wil ontbreken. Rigt echter de nachtwandelaar schade aan, welke vergoed kan worden, dan is hij hiertoe gehouden, dewijl hij, of zijne betrekkingen geene voorzorgen mogen verzuimen, ten einde den aanval zoo onschadelijk mogelijk te maken. Het voorgeven van nachtwandelaar te zijn, ten einde voor begane misdrijven de straf te ontduiken, wordt door een zorgvuldig onderzoek van de, bij Somnambulismus eigendommelijkeverschijnselen, zoo mogelijk, door de waarneming van eenen aanval zeiven, alsmede door de overweging van alle bestaande omstandigheden en betrekkingen, ontdekt. Aanm. 1. Steltzer deelt in zijn geschrift über den Willen enz, Leipz. 1817. 8. blz. 273. liet geval mede, dat een nachtwandelaar uit een dakvenster over het dak van een naburig huis op den zolder klom , en een aldaar slapend meisje met een mes vermoordde , waartoe hij wakende volstrekt niet in staat zoude zijn geweest. — Hoffbauer verhaalt in zijne Psychologie §. 160., dat een soldaat voorgegeven had, aan aanvallen van nachtwandelen onderhevig te zijn : dikwijls ook had hij met geslotene oogen boomen en muren beklommen, tot hij eindelijk als deserteur vermist werd. — Een geregtelijk geval van voorgewend nachtwandelen, ten einde wegens eenen beganen moord vrij te komen , verhaalt faun er in zijn Syst. der ger. Arzneik. 1. D. blz. 43. Aanm. 2. Wel te onderscheiden van het vrijwillig nachtwandelen is , de door de werking van het dierlijk magnetismus kunstmatig te voorschijn geroepen toestand, het zoogenaamde helder-zien (Clairvoyance). De helderziende bepaalt zich echter tot het aanschouwen , niet tot de beweging : hij is , zoo als heinrotii zich uitdrukt, aan de gewaarwordings-pool (herkennings-zijde), de nacht-wandelaar daarentegen aan de bewegings-pool (wils-zijde) magnetisch. Aan beiden is echter het gebonden zijn (onvrijheid) gemeen , daar van het oordeel , hier van de bewe- 8»>g. Syst. der psych.-gerichtl. Med. blz. 237. Bij dit kunstmatig opgewekte Somnambulismus komen echter de meeste bedriegerijen voor, en er wordt inerdaad een onbepaald geloof vereischt, om alles voor waar te houden , wat ons door de magnetiseurs wordt opgcdiseht. Vergel. uit den laatsten tijd de oordeelde mg van ghuulaht , over de Somnambule höhke in henke's Zeitschr 30 E-II hlz. 134. §■ 326. De slaapdronkenheid is een toestand lu.sscJ.cn slapen en waken waarbij liet eene m het andere overgaat, de voorstellingen zich verwarren , de zintuigen misleiden, droombeelden ontstaan , en het zelfsbewustzijn gestoord is. Hoe plotselijker de mensch dikwijls uit dezen toestand gewekt wordt, hoe sterker de middelen zijn, waardoor zulks geschiedt, des te bedwelmder en bewusteloozer zal zijn toestand zijn vooral wanneer hij reeds door droomen, vooral van eenen angstigen aard gekweld wordt, welke alsdan bij het wakker worden voortduren. In dezen toestand kan de mensch eene misdaad, vooral cenen doodslag begaan waarvoor hij verontschuldiging verdient, zoodra zijne slaapdronkenheid bewezen is. Dit laatste zal echter dikwijls zeer moeijelijk zijn, en slechts de omstandigheden, onder welke liet ontwaken en wekken geschiedt, het zedelijk karakter van het individu, en de aard der misdadige handeling , kunnen aan het geneeskundig oordeel eene bepaalde en zekere rigting geven. Axm Vergel. het oordeel in pul's Repertor. I. hlz. 72. eenen arbeidsman betreilende , die xn slaapdronkenheid zijne vrouw vermoordde. — Van eene 1™« ^««steloosheid van eenen slaapdronkene, zelfs na het ontwaken geeft bchbiittmuller berigt in iienke's Zeitschr. 41. D. blz. 180. — Hiüke verhaalt in »jn Lehrb. blz. 204 (10e uiig.), dat hij eenen jongen, sterk gevoeden, yolbloedigenman kende , die telkens , wanneer hij uit den middagslaap (zelfs door het zachtzinnigste aanspreken van zijne vrouw) gewekt werd, met groote drift om zich henen sloeg , en slechts met moeite tot bedaren kwam. — De beroemde Crimmaal-raad en Prof. j. CHR. ÏK. meister in Frankf. a. d. O. had eenen dergelijken aanval, naardien hij, s' avonds uit zijnen slaap door zijne vrouw gewekt, een zwaren stoel opnam , en dezen naar haar toe wilde slingeren : hare toespraak hra^t 1 T, Tv-76'10' t0' "Ch ZelVen' Zie di°nS 00rdee^ellingen en verklaringen fn lijfstraffelijke regtszaken. Frankf. a. d. 0. 8. blz. 2. Z. mede een geval in de preuss. Med. Vereins-Zeit. 1839. No. 30. blz, 150. §. 227. De dronkenschap, een door liet onmatig gebruik van bedwelmende dranken voortgebragte toestand van verhoogde en veranderde zenuwwerking, kan insgelijks het zelfbewustzijn, de rede en den vrijen wil meer of minder onwerkzaam maken, of geheel opheffen. Zij komt jn aanmerking, wanneer de beschonkene wederregtelijke handelingen >egaan heeft, waarvan de toerekenbaarheid bepaald moet worden. Dc geregtelijke geneesheer moet ter vaststelling van zijn oordeel den verschillenden graad van dronkenschap alsmede de aanleiding daartoe in aanmerking nemen. Een naauwkeurig onderzoek van de individualiteit des schuldigen moet daarbij plaats vinden, naardien in vele gevallen hierin gronden ter verontschuldiging van de dronkenschap zelve kunnen gelegen zijn: de ouderdom, het ligchaamsgestel, eene buitengewone gevoeligheid voor bedwelmende dranken, de, velen menschen eigene, omstemming door den roes enz. zijn niet uit het oog te verliezen. Dientengevolge kan, althans volgens het inzigt des geneeskundigen , de toerekenbaarheid voor eene begane daad óf geheel ojjgeheven worden, óf althans de schuld des misdadigers voor verzachting vatbaar zijn. Het geneeskundig oordeel zal den regter ten rigtsnoer strekken, waarnaar hij bepalen kan of de dadêr schuldig is of niet: bij de dronkenschap toch, wanneer zij liet onderwerp van regterlijke bemoeijingen wordt, komen nog zoovele andere omstandigheden in aanmerking , welke op het oordeel des regters ecnen beslissenden invloed uitoefenen. > Aam. Voortreffelijk beschrijft c.vrus