JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM -W TELEFOON 8 3 4 7 0 DE KINDERZIEKTEN. DE KINDERZIEKTEN. s Gedrukt bij C. A. Thicme. DE j KINDERZIEKTEN VOLGENS DE SIEJI5VS1-E EX IIKLlVKRIJIiNI'K EI1VARISGEM VAM HUOGDUVSCHE, FKV\Srili: KV tVIJUKimi O EXEESHEËBEX. STELSELMATIG BEWERKT DOOR D'. H. BRESSLER. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD DOOR H. >y. E y E R T S 5 STADS-GENEESHEER TE ARNHEM. 3e. DEE Ei. ARNHEM, G. VAN ELDIK THIEME. a§i«. VOORBERIGT. Geheel op de%eljde wijze heeft de schrijver in dit werk, even als voor 7neerderejaren de, door hem bewerkte en door de kunstbroeders met bijval ontvangene »Krankheiten der Kopfes, eet.," de beschouwingen , waarnemingen en handelwijzen der voornaamste in- en buitenlandsche schrijvers met de meest mogelijke beknoptheid trachten mede te deelen. Bij de bewerking der afzonderlijke ziektevormen zijn de verdienstelijke en hooggeschatte werken van baron , billard , cruveilhier, guersent , louis, valleis, bürns , copland, devvees , siokes, evanson en maülfskll , heim , henke , jörg, wendt en anderen tot grondslag gebruikt geworden. Berlijn, September 1842. D\ BRESSIER. INIIOUD* ZIEKTEN DER SPIJSVERTERINGS WERKTUIGEN. Peritonaeitis Gastritis Enteritis ...» 8. Hepatitis » 17. Colica » 19. Vomitus 22. Obslructio alvi » 25. Diarïhoea 26. Haematemesié en Melaena néonatorum » 29. Cholera 32, Icterus néonatorum » 40. Gastromalacia 43, Invuginatio intestinorum » 67 Tuberkeleh van de darmsc'hijl » 70. ïlelminthi'asis » 76 Hydrops ascites » 91. ZIEKTEN DER PIS- EN GESLACIITSWERKTUIGEN. Iseliuria » 95 Urodialysis néonatorum » 95 Incontinentia urinae nocturna „ gg_ Lithiasis » 100 Parorchidium jQg Ontsteking van den bal en van den balzak Ilydrops seroti en Ilydrocele » 105 Fluor albus » 108 Koudvuur der uitwendige geslachtsdeelen bij jonge meisjes . . » 108. ZIEKTEN VAN DEN NAVEL. Bloeding uit den navel » 110 Fungus umbilici » 111 Hernia umbilicalis » ll*> ZIEKTEN DER HUID. Erythriasis néonatorum bi. 115. Ery thema 118. Erysipelas néonatorum 120. Induratio telael cellulosae , Scleroderma néonatorum » 125. Gangraena cutis néonatorum » 133. Yariolae ».135. Yariolae modificatac , Varioloïdes 149. Yariolae spuriae , Varicellae » 155. Yariolae vaccinae, tutoriae . , » 160. Searlatina » 170. Morbilli » 184. Rubeolae » 196. Pemphigus néonatorum 199. Strophulus 203. Comedones 206. Cutis tensa » 207. Crusta lactea » 208. Tinea capitis 215. Febris meseraica, Febris remittens infantum » 229. Morbus scrophulosus , scrophulosis » 236. Rachitis 267. Syphilis néonatorum » 275. Verkrommingen van het ligchaam » 283. Coxalgia , luïatio spontanea femoris » 291. ZIEKTEN DER Sl'IJS VER TERINGS WERKTUIGEN. Peritonaeitis. Volgens billard , burns en romberg. Öe ontsteking van het buikvlies komt bij pasgeboren kinderen veelvuldiger Toor, dan men gelooft, en dezelve kan niet alleen naar de geboorte , ten gevolge van prikkelende oorzaken , aan welke de kinderen bloot staan , maar zelfs ook reeds in de baarmoeder ontstaan. Billard trof bij twee pasgeboren kinderen, van welke het eene 18 en het andere 20 uren na de geboorte gestorven was, oude en vaste zamengroeijingen aan. Een dezer kinderen was mager, klein en zeer bleek; het andere had het gewone voorkomen van een' pasgeborene. Dügès heeft in zijne verhandeling over de ziekten der pasgeborenen , in de zeer belangrijke afdeeling over de ontsteking van het buikvlies, de geschiedenis van een kind medegedeeld, hetwelk op den Februari 1821, in de 8i{e maand der zwangerschap geboren werd en 31 pond zwaar was. Het was geheel waterzuchtig ; de buik was opgezet en na de begonne ademhaling schreide hetzelve aanhoudend , zonder darmpik te ontlasten, ofschoon er een klisteer was aangewend geworden ; na drie uren stierf hetzelve. BÜ de lijkopening , welke den volgenden dag in tegenwoordigheid van Tt n " U U U iioJessor chaussikr verrigt werd, vond men alle buiksingewanden door eene gele en vaste eiwitstof met elkander , en door schijnvliezen met de lever , milt, pisblaas , enz. vereenigd. Het net hing met de darmen za~ men, welke een geelachtig, hard en verdikt voorkomen hadden ; hun weefsel was als met eene vaste eiwitstof doortrokken en bevatteden eene geelachtige en schuimige slijm. Billard vond bij drie kinderen , welke allen steik en krachtig, spoedig na de geboorte gestorven waren, eene rijkelijke uitstorting van eene wei-etterachtige vloeistof in de buikholte; II. Deel. , (rnkhciten, deutsch von behrend. S. 23) maakt de opmerking dat de, in het verloop van eene gastritis voorkomende sympatischë verse lijnse en in het zenuw- en ademhalingsstelsel, den arts ligtelijk kunnen bedriegen. Bij kinderen, zegt hij , komt het somwijlen voor, dat eene ontsteking , m het bovenste gedeelte van het spijskanaal, als eene hydrocep/iahts zich voordoet, en door hoofdpijn , ijlhoofdigheid en lichtschuw- ZICh ke"b,aar maakt' al deze toevallen verdwijnen na het aanzetten van ecnige bloedzuigers op de maagstreek. In vele gevallen zijn de veisclnjnselen van de gastritis aan die eener borstontsteking bcdriegelijk gelijk. Bij de beoordeeling van dusdanig geval, moet men altijd daarop acht geven, hoe lang de verschijnselen reeds geduurd hebben, llebben de borstteekenen reeds 4 of 5 dagen aangehouden, en kan men alsdan door middel van de aanklopping (percussio) of gehoorbuis (stethoscoop) geene organische longenziekte waarnemen, zoo kan men zich overtuigd houden, dat deze verschijnselen geheel sympathisch zijn en de aanwezige ziekte geen pneumonia, maar eene gastritis is. Stokes zag in zeer vele gevallen , namelijk bij kinderen , de sympathische borstverschijnselen te gelijk met de gastritis verdwijnen ; somwijlen komen dezelve, wanneer er een misslag in de voeding heeft plaats gehad, wederom te voorschijn en worden, even als de vorige keer, door de behandeling der gastritis opgeheven. Genoemde arts merkt hier evenwel bij op , dat men bij de beoordeeling der prikkeling uit medegevoeligheid zeer voorziglig zijn en dagelijks onderzoeken moet, of niet werkelijk in de aanvankelijk slechts ligt aangedane longen, eene organische ziekte zich gevormd heeft; want wanneer eene overprikkeling uit medegevoeligheid zeer lang duurt of bij den aanvang hevig is, zoo kan dezelve ligtelijk een organisch lijden iu het bij gevolg aangetaste deel ten gevolge hebben. Volgens blackmore (Edinb. Med. und Surg. Joiirn. J829. Juli) zoude de gastritis bij kinderen minder doodelijk zijn dan bij volwassenen. De behandeling maakt geen onderscheid van de gastritis bij volwassenen; bloedontlastingen, sl ij mige dranken , klisteren, enz. moeten ook hier aangewend worden. Saillant (t.a.pl.) raadt het sap der lachina aan» Burns maakt evenwel de opmerking, dat hij van dit middel nooit eenige bijzonder voordeelige werking heeft waargenomen. 'nteritis. Volgens billard , abercrombie , siokes, lvanson , lesser. De snel verloopende ontsteking van het slijmvlies des darmkanaals is eene, in den kinderlijken leeftijd veelvuldig voorkomende, niet zelden met de ontsteking van de darm- en darmscheilklieren vereenigde ziekte. Deze kwaal schijnt zich reeds bij de vrucht te kunnen vormen, en men heeft grond om aan te nemen , dat die kinderen, welke na de geboorte in eenen toestand van zwakte en uittering verkeeren, klein, vermagerd, bleek zijn, een' opgezetten , meer of min harden en gevoeligen onderbuik hebben en door pijnlijke uitdrukking van de gelaatstrekken hun lijden verraden , met de gemelde ziekte ter wereld gekomen zijn. Bij eenige kinderen, welke slechts weinige dagen na de geboorte in dusdanigen toestand gestorven zijn, zijn ondubbelzinnige kenteekenen van eene chro- nisclie ontsteking van het slijmvlies der darmen gevonden , en bij anderen, welke slechts 2 dagen leefden, onderscheidene sporen van eene snelveiloopende ontsteking waargenomen geworden. Gedurende het levenstijdperk van den zuigeling, is het kind bijzonder tot ontsteking van het slijmvlies der darmen geneigd, dewijl het geheele verteringstoestel, gedurende dezen tijd , eene bijzonder verhoogde gevoeligheid en werkdadigheid bezit; bovendien brengen ook de onregelmatigheid in de voeding en het in vele landen verkeerde gebruik van prikkelende en purgeermiddelen tot het ontstaan van deze uitkomst veel bij. De enteritis acula der kinderen komt, volgens stokes, in twee hoofdvormen voor. Bij den eerste zijn slechts plaatselijke verschijnselen aanwezig en de koorts en andere verschijnselen van medegevoeligheid ontbreken , bij den tweede daarentegen worden, behalve de plaatselijke teekenen, merkbare koorts en opwekking van het ademhalings- en zenuwstelsel waargenomen. De eerste vorm komt het veelvuldigst in den zeer vroegen kinderlijken leeftijd , de tweede in lateren leeftijd voor. Bijna altijd vindt men de teekenen van enteritis met die van gastritis vereenigd ; braken, doorloop, trommelzuchtige opzetting van den buik, en pijn bij de betasting, zijn de meest gewone verschijnselen; de tong is meestal droog, met groeven en aan de punt rood; wanneer doorloop aanwezig is, zoo verschijnt er om den aars eene roosachtige kring. Geduiende dat deze verschijnselen elkander opvolgen en de ziekte voortgaat, verkeert het kind in eene volledige uittering ; de huid verkrijgt eene bleeke , graauwc kleur, de beenderen steken ver uit, de wangen vallen in en de oogen zinken in hunne holten weg. IJet gelaat toont verscheidene bijzondere trekken. Jadeloï onderscheidt voornamelijk den trait nasal, eene aan den buitenkant van den neusvleugel nederdalende en den musc. crbicularis cris omgevende groef, en den trait gvnal, welke bij de mondhoeken begint en zich aan het onderste gedeelte van het gezigt ^rliest. Bij zeer kleine kinderen zouden deze trekken niet altijd aanwezig zijn. Valleix (t. a. pl.) ten minste, wil dezelve nooit waargenomen hebben. Volgens raïer (Dict. de Méd. Bd. VIII. p. 228) is de ontsteking in den regel des te geringer, naarmate de trait nasal aanhoudender is, of naarmate dezelve zich veelvuldiger vernieuwt. Andere plooijen toonen zich aan het voorhoofd en den neuswortel, waar de huid geiimpeld of geplooid en dan daardoor aan het kind een oud en noirig voorkomen geeft. Deze plooijen nam billard telken reize bij do ent etilis der kinderen waar; hij geeft aan dezelve den naam van face grippee. J Abercrobibie beschrijft deze ziekte, zoo als dezelve bij kinderen van b 8 maanden voorkomt, en stelt het grootste belang in de begeleiccn e oorts, waarmede echter andere artsen, namelijk billard en ' n'6t 0Terecnstemmen. Deze beweren namelijk, dat men zeer i wij s, voornamelijk bij zeer jonge kinderen, geen teekenen van terugwei ing waarneemt, en dat de plaatselijke teekenen de waren zijn. Abercrombie geeft de verschijnselen op db volgende wijze op : lil de eerste dagen der ziek-le is het kind gewoonlijk heet en onrustig en: heeft grooten dorst; zijne tong is droog en bruinachtig beslagen ; gewoonlijk schreit het veel, slaapt onrustig, braakt meermalen, en in vele gevallen schijnt eene, op den buik aangewende drukking pijnen te veroorzaken. In den regel is doorloop aanwezig ,.. doch is zulks niet in ieder geval een voorkomend verschijnsel, want zelfs in,- de latere tijdperken der ziekte krijgt de zieke niet meer dan. 3 — 4 malen in de 24. uren ontlasting terwijl de ziekte spoedig haren doodelijken uitgang te gemoet snelt. In. andere gevallen is dit verschijnsel van veel meer gewigt ; de ontlastingen volgen elkander spoedig op, en er gaat eene groote onrustigheid en naar het schijnt ook pijn vooraf. De stoffen' worde» met eene aanmerkelijke kracht uitgedreven, en somwijlten, even als uit eene spuit., ver weg gespoten. Ten aanzien van derzelver voorkomen zijn zij zeer verschillend , en men kan uit dezelve alleen den aard der ziekte niet herkennen. Somtijds bestaan dezelve hoofdzakelijk uit een roodachtig-bruin slijin , somwijlen uit eene bleeke, kleiachtig gekleurde stof, en dikwijls uit eene donkere, waterachtige vloeistof. In vele gevallen wijken zij weinig van den gezonden toestand af, terwijl haar voorkomea in andere gevallen door de voedingsmiddelen, welke bijna onveranderd ontlast worden, bepaald wordt. De ziekte kan dikwijls eenen langen tijd verloopen , zonder on~ rustverwekkende verschijnselen te geven, en zonder dat men in staat was , dezelve van een gewonen doorloop te onderscheiden , tot dat men door het bijkomen van verschijnselen , welke een lijden van het gestel' aantoonen , plotseling en duidelijk den gevaarlijken aard van dezelve kennen leert. Deze bestaan in eenige gevallen in eene aanmerkelijke koorts met eene drooge , bruin beslagen tong . dorst en braken ; in. andere gevallen treedt eene plotselijke en snelle uitputting der levenskrachten in , welke volstrekt niet met de menigvuldigheid der stoelontlaslingen in verband staat. Veeltijds is het eerste ongunstige verschijnsel eene coma, welke plotselijk intreedt en bij welke men een' eigendommelijk hollen matten blik der oogen en eene bleeke waterachtige kleur van het ligchaam waarneemt, terwijl de pols meestal eene matige sterkte behoudt. Deze verschijnselen kunnen voorkomen, wanneer de ziekte eerst eenen korten tijd geduurd heeft , en de ontlastingen over het geheel niet zeer spoedig elkander opvolgen (Unlersuch. üb. cl. Krankh. des Magens, Darmkan. u. s. w. , aus dem Engl. ion. r. D. Busca. S. 384). Ook naar gelang der plaats van het darmkanaal , waar de ontsteking haren zetel heeft, zijn de verschijnselen der enteritis verschillende. De ileitis ontwikkelt zich zelden, voor dat de tandvorrning begonnen is. Dezelve laat zich zoo wel uit negalive als positieve verschijnselen herkennen ; de algemeene verschijnselen van een buiklijden zijn , namelijk , aanwezig, zonder dat zich de tcckenen , welke eene ontsteking van de maag of van de dikke darmen gewoonlijk vergezellen, zich voordoen. Het kind is, voornamelijk op den buik , heet op het gevoel en men ontwaart bij drukking tussclien den navel e» de tvista i/ei eenige gevoeligheid; echter is noch de hitte noch de gevoeligheid bijzonder opmerkelijk y en het komt zelfs niet zelden voor , dat het lijf koel en de ledematen koud zijn. Tympanitis is steeds aanwezig en verschijnt spoedig na het uitbreken der ziekte. De kinderen hebben dorst!, verlangen echter «reene koude dranken ; zij verkiezen veel meer de warme en dit is een herkenningsteeken voor deze soort van darmontsteking. De tong is gewoonlijk op derzei ver oppervlakte wit, aan de randen en punt evenwel rood. De koortsachtige opwekking is somtijds van weinig aanbelang ; somwijlen is de pols klein en snel ; er toont zich eene groote daling der levenskrachten en het gelaat is- ingevallen en vertrokken. Noch braken , noch doorloop , zijn volstrekt vereischte begeleiders der ziekte; wanneer echter een kind, hetwelk, na eenige dagen de koorts gehad te hebben, eenklaps een' doorloop krijgt , welke met eene grootere zwakte gepaard ga9t, dan zich uit de ontlastingen laat verklaren, zoo is de ileitis zeer waarschijnlijk aanwezig. Ook kan de pis als herkennigsteeken dienen ; zij is spaarzaam, hoog lood:, en wordt dikwijls zoo moeijelijk ontlast, dat men zoude kunnen vermoeden dat er een lijden van de nieren bestond. Stokes, maakt bijzonder op dit verschijnsel bij ileitis opmerkzaam, en evanso.x berigt, dat hij zich in weerwil der groote moeijelijkheid , met welke bij* kinderen dat onderzoek der pislozing gepaard gaat , omtrent het bestaai» van dit verschijnsel, door herhaalde waarneming, overtuigd heeft. Ontstaat er braking , zoo worden er dikwijls drekstoflen gebraakt , daar, ten gevolge van de opzwelling van de klap van den blinden darm, welke de ontsteking, wanneer dezelve hier haren zetel heeft , veroorzaakt, de doorgang der drekstoflen naar beneden verhinderd wordt (evansoa). De ontsteking van den dikken darm , colitis , komt zelden geheel/ op zich zelve voor, maar is gewoonlijk met ontsteking van den dunnen darm vereenigd. Bij colitis neemt men gewoonlijk opzetting van den buik, pijn bij drukken, en dien rooden kring om den aars waar, welke gewoonlijk de ontsteking van het onderste gedeelte van het darmkanaal vergezelt. De pols is zelden opgezet , meertijds zwak ; de huid is gewoonlijk heet en droog, wordt echter ligtelijk koel en loodkleurig. Dit komt namelijk dan zeer duidelijk te voorschijn , wanneer de ontsteking zich lot den dikken darm bepaalt, en in zulke gevallen wordt ook de trommelzuchlige opzetting in den beginne minder veelvuldig waargenomen; ook komt zelden braken voor. Zijn echter de dunne darmen mede ontstoken , zoo is er veeltijds braken aanwezig, en de tong is dan , ook zonder zamenstelling met maagontsteking, rood en droog; het braken verschijnt evenwel hier niet onmiddelijk na het genot van voeding en de uitgebraakte stollen zijn gewoonlijk geel gekleurd. Deze is ook de gewone kleur der ontlastingen, welke intusschen ook dikwijls groen zijn ; doorloop vergezelt overigens wel is waar veelvuldig , evenwel niet bestendig de ziekte. De ontlastingen zelve zijn zeer pijnlijk , worden met een zeker geweld uilgespoten en gaan met persingen vergezeld (evanson). liiLLARD, welke de na ile geboorte voorkomende ontstekingachtige' darmaandocningen in 4 soorten , naar mate de ontsteking , erytfrematisch, met verandering der afscheiding vergezeld, met ontwikkeling lier .«-lijmklieren of met weefselontaarding vereenigd is , verdeelt , vond onder; 80 gevallen, 30 malen de dikke en dunne darmen te zamen, 36 maal de dunne darmen alleen en 14 maal den dikken darm alleen ontstoken; Onder de eerstgenoemde 30 zieken leden 26 aan een' galachtigen doorloop en allen aan opzetting en gevoeligheid van den buik; bij 12 gevallen was een galachtig braken aanwezig, ofschoon er zich geen maagontsteking gevormd had. In alle gevallen toonde er zich eene roosachtige roodheid^ orn den aars ; in de meeste was de tong droog en hoogrood , de huid; zeer heet en droog , de pols echter slechts zelden koortsig , meestal tamelijk zwak. In de 36 gevallen, bij welke uitsluitend de aandoening de dunne darmen betrof, ontstond bij 20 braken ; bij allen was de buit vroeger of later trommelzuchtig opgezet; in 25 gevallen waren de ontlastingen of van eene gele etterachtige stof, of ook aan het kinderpik, gelijk. In die gevallen, waar de ontsteking alleen de dikke darmen aandeed, was telkrns de doorloop de hoofdzaak , de trommelzuchtiga opzetting gering , en slechts bij 6 zieken ontstond er braking. Met betrekking tot de enteritis folliculosa merkt billard op , dat dezelve zich door hare verschijnselen van de gewone enteritis slechts bij die kinderen onderscheidt , welke reeds ouder zijn, en dat bij pasgeboren kinderen de ontsteking der slijmklieren van het darmkanaal, ofschoon dezelve tamelijk veelvuldig voorkomt, geene verschijnselen aantoont , welke met die der enteritis folliculosa bij volwassenen overeen komen. Eerst na de ÏO'1® maand levert deze ontsteking bijzondere verschijnselen op , welke gezamelijk het beeld der ziekte vormen , en door bketonneau, onder den naam van dot/iienenteritis, beschreven is. Bij de enteritis der kinderen komen, zoo als bij de gastritis, veelvuldige sympathische prikkelingen van andere organen , het meest evenwel van de ademhalingswerktuigen en het zenuwstelsel , voor. In het begin der ziekte gaan deze , door medegevoeligheid veroorzaakte prikkelingen , niet noodwendig met stoffelijke veranderingen der aangedane deelen vereenigd ; ondertusschen komen dergelijken in het verder verloop vroeger of later daarbij , en op deze wijze wordt een orgaan, hetwelk eerst slechts door medegevoeligheid geprikkeld was, ten laatste in eene ware ontsteking over. Er ontstaat dan eene wezenlijke verplaatsing van de kwaal, of nog eerder eene geheel nieuwe ontsteking, welke zich met de oorspronkelijke, nog voortdurende kwaal zamenstelt, en het kind kan op deze wijze, nevens de oorspronkelijke enteritis , aan bijkomende bronchitis , longenontsteking, arachnoiditis of encephalitis lijden [STOKES, t. a. pl.). De zoo even genoemde arts zag dikwijls kinderen, welke aan eene hevige pneumonia schenen te lijden, bij welke echter, na naauwkeurig onderzoek , door middel van aanklopping (percussio) en gehoorbuis (stethoscoop)| deze ziekte ip het geheel niet of slechts eene zoo geringe bronchitis te ontdekken was, dat de aanwezige verschijnselen daaruit in het {reheel niet konden verklaard worden. De meeste dier gevallen , welke vooraf als longen ontstekingen zonder gevolg behandeld werden , verbeterden bij de plaatsing van bloedzuigers op den buik , het gebruik van verkoelende dranken en eenen strengen leefregel, waarbij alle, het slijmvlies van de maag en de darmen prikkelende middelen, op het zorgvuldigst vermeden werden. Hoe jonger het kind is, des te vroegtijdiger komen er in het verloop der entenhs verschijnselen van hersenprikkeling bij. Men kan bij kinderen de gewone teekenen van de snelverloopende hersenontsteking, als hoofdpijn, ijlhoofdigheid , slaapzucht , enz. waarnemen en evenwel ontwaart men bij de lijkopening niet het minste spoor van eene hersen-aandoemng ; wel is het darmkanaal aanmerkelijk ontstoken. Bij het verdere verloop van de kwaal gaat de, aanvankelijk slechts sympathische prikkeling zekerlijk in eene werkelijke ontsteking over. Dusdanige .reva len komen zoo dikwijls voor, dat eenige pathologen de meening geuit iiebben, dat de meest gewone oorzaak van hydrocephalus aculus eene oorspronkelijke prikkeling van het darmkanaal is. De slepende ontsteking van het slijmvlies der darmen, gaat bijna altijd met de slepende ontsteking van de darmscheilklieren vereenigd. Uet kind vermagert snel; de huid wordt rimpelig, droog en verkrijgt een vuil aanzien ; de ledematen verliezen hun spiervleesch , terwijl de buik opgezet , hard en gespannen is; tevens is de dorst groot en is er geen eetlust. De tong is beslagen of droog en rood ; de lippen zijn dor en gespleten; de werking van het darmkanaal is in eene hooge mate geboord en gemeenlijk is er doorloop aanwezig, met kwalijk geaarde, dikwijls met bloed vermengde stollen. De koorts heeft eenen duidelijk nalatenden vorm ; dikwijls verschijnt er spruw in den mond of aan den aars. \Y ordt de ziekte niet herkend of ondoelmatig behandeld , zoo verheffen zich de toevallen steeds meer en meer, en het kind sterft eindelijk aan eenen hevigen aanval, of wordt door de koorts allengskens uitgeteerd, waarbij gewoonlijk nog, tegen het einde der ziekte, ook het hoofd of de borst mede ziekelijk worden aangedaan. De diagnosis der enteritis is dikwijls zeer moeijelijk. De ziekte heeft met andere, in den kinderlijken leeftijd voorkomende minder belanarijke aandoeningen, zeer groote overeenkomst, en de arts kan hierdoor «eer gemakkelijk bedrogen worden. »JIoe vele, aan zoogenoemde wormooi tsen ïjdende kinderen," zegt stokes, »worden niet het slagtoffer van eene verkeerde behandeling. Heeft een kind doorloop, geene eetlust en een opgezetten buik , zoo wordt de ziekte , na een oppervlakke en v ugtig m het werk gesteld onderzoek , wormkoorts genoemd." Er wordt calomel met jalappe voorgeschreven , er gaan eenige wormen af en e aits \eneugt zich, zijne diagnosis bevestigd te zien. Nu is ij nog vaster overtuigd, dat alle verschijnselen, de doorloop, dorst, ' de netheid van den buik, door wormen ontstaan , en beijvert ï.ich, om dóór purgeermiddelen, den vermoedelijken vijand tc verdrijven; eindelijk vervalt liet kind in talos meseraica, krijgt sympathische liersenaandoening en sterft onder de verschijnselen van hydrocephalus , als een offer van de valsehe diagnosis >van zijn arts. Na den dood onderzoekt de bedrijvige arts slechts de schedelliolte ; hij treft eenig water in de hersenboezems aan en is gerust gesteld." Opmerkenswaardig is het, dat bij pasgeboren kinderen de enteritis bijna nooit met koorts vergezeld gaat, en dat zwakte zich als het voornaamste verschijnsel voordoet (billard, stokes). »liet zwakkelijk voorkomen van pasgeboren kinderen," zegt stokes, »en de omstandigheid, dat de koorts ontbreekt, bedriegt menig arts en doet hem omtrent het wezen der ziekte dwalen." Yolgcns billard zijn opgezetheid en pijnlijkheid van den buik, welke zich bij de betasting door steunen en daardoor , dat de kinderen de voeten tegen den buik optrekken , te kennen geeft, en een meer of min aanmerkelijke doorloop de hoofdverschijnselen. De door jadelot opgegevene verandering der gelaatstrekken, aan welke ook raijer een groot gewigt hecht, is, volgens valleix, bij zeer jonge kinderen in het geheel niet bestendig. BÜ het ophouden der tandvorming verandert , zoo als stokes en billard opmerken , de verhouding eenigermate , en de enteritis komt hier bijna altijd met koorts gepaard voor. »Lijdt het kind," zegt eerstgenoemde arts, »aan braken, dorst, gezwollen lijf, heete huid, neiging tot doorloop en eene zekere roodheid om den aars, zoo kan uien zeker zijn, dat het darmkanaal ontstoken is. Is het kind zeer onrustig en merkt men bovendien nog eencn geprikkelden toestand van het hoofd , 7.00 word de diagnosis hierdoor nog meer bevestigd. In een later tijdperk der ziekte vermindert gewoonlijk de doorloop ; de buik zet zich evenwel nog meer op ; de gelaatstrekken verraden het hevig lijden, en het kind krijgt, daar de tanden nog niet behoorlijk ontwikkeld zijn , een zeer oud uitzien, hetwelk de geoefende arts zeer spoedig als een teeken van eene langdurige en ver uitgebreide ontsteking der darmen herkent." De, bij de enteritis der kinderen veelvuldig bijkomende sympatisch geprikkelde toestand van andere organen , namelijk van de ademhalingswerktuigen en het zenuwstelsel, kunnen somwijlen de verschijnselen van het oorspronkelijk lijden op den achtergrond terug dringen , en hierdoor tot dwalingen in de diagnosis aanleiding geven. De arts moet zich beijveren , om de ware verhouding, in welke de aanwezige verschijnselen tot elkander staan, uit te vorschen , daar hij anders ligtelijk, (zoo als stokes eenige voorbeelden verhaalt) in het geval zoude geraken eene enteritis met eene pneumonia -of hersen-ontsteking te verwisselen. Dat het aanvankelijk slechts door medegevoeligheid aangedane orgaan in het verdere verloop der kwaal aan eene wezenlijke ontsteking lijden , en op deze wijze eene zamenstelling ontstaan kan, is reeds boven opmerkt geworden. De lijkopening toont bij zeer jonge kinderen takkige en haarvor- imge inspuitingen van 'liet slijmvlies, ter gelijker tijd ook uitgebreide roodheid op een of meerdere plaatsen , welke somwijlen uitzweetten van bloed laten waarnemen, door welke de bloedvloeiingen der darmen verklaard worden. Andral, {Grundriss der pathol. Jnat. Th. II. S. 8.) herinnert, dat de gemakkelijkheid, waarmede eene opspuiting van de stammen der darmseheil-aderen , door hunne vertakkingen in de holte van het darmkanaal, kan gedreven worden, aantoont, hoe,"bij eenen aanmerkelijken tegenstand in dezelfde aderen , een gedeelte van het in hen bevatte bloed naar buiten dringt en zich in het darmkanaal uitstoit. Abercrombie vond bij kinderen op onderscheidene plaatsen van het slijmvlies, namelijk van het ileum, onregelmatig ontstolcene plaatsen, «elke zich boven de omgevende deelen duidelijk verheften en gewoonlijk met blaasjes of kleine zweren bedekt waren; somwijlen waren enkele plaatsen donkeraschkleurig geteekend. Meermalen toonden zich leeds aan de uitwendige darmzijde roode , opgespotene vlekken, welke met de ontaarde kJierhoopen van het slijmvlies overeenkwamen. Ware ij aanmerkelijke koorts en hevige hitte e gift grooter zijn. Eene volkomen gevormde ontsteking vereischt de aanwendmg van bloedzuigers en bij oudere kinderen zelfs elne ader- doc-lmati^VKE)3 ztnbdrd0ntl?,n3 T° Tan kwikzalf zoo zoude men, vorens büh^ÏTT ' weSSenomen . schriiven Wn 1 , ' eene oplossing van J/wr. voor¬ in. Tegen de somwijlen achterblijvende onregelmatige werkina van de leve, passen Je ,„cht oplossen(Je bi„ere m°, morsens^pn' !'°8 Spa"nm" den Verstreek aanwezig is , geve men des o es avonds eene gift calotnel en wrijve de grijze kwikzalf in iJe «panmng den schouder en de pijn, bij het opbeuren van den arm' e nog eenigen tijd voortduren , verdwijnen allengskens met het weer eeren van de gezonde werking van de lever (henke). Co/tca^ Volgens HENKE , MEISSNER , EVAffSON en COPLAND. Het kolijk der kinderen geeft zich door de volgende teekenen te kennen : de kinderen beginnen bij afwisseling hevig te schreijen , waarbij •J zich wenden en keeren en de beenen tegen den buik trekken en eur e ings wederom afstooten; gewoonlijk ontstaat er eene opzetting van en buik onder de korte ribben , waarbij tevens het middenrif naar boven gedrongen en daardoor de ademhaling angstig en benaauwd wordt, aar ij leeft het kind noch slaap noch rust, wordt zelfs aan de borst Wt™118 6n ,spr\nst' wanneer het ook somwijlen eenige trekken gedaan ' e7enwel plotselijk schreijende weder terug, zonder zich te laten , IV 6 , ',S °P ,het geToel gespannen; men hoort rommelen in ven en slechts bij het afgaan van winden worden de kleinen vooreenigen tijd rustig. Algemeene stuiptrekkingen, krampachtige bewegingen van de ledematen en gelaatsspieren, welke verdwijnen en wederom terugkomen, zijn daarbij geen zeldzaam verschijnsel , voornamelijk wanneer de pijn lievig is. De ontlastingen, welke hierna volgen, hebben eene groene kleur en meestal eenen duidelijk zuren reuk ; dezelve zijn zeer scherp , waardoor dikwijls de omtrek van den aars rood en gesmet wordt. De duur der kolijkpijnen is ongelijk , dikwijls volgen de aanvallen spoedig op elkander en laten eene vatbaarheid na voor nieuwe , welke bij de geringste aanleiding ontstaan. Dewees spreekt van een blijkbaar periodiek kolijk, hetwelk de kinderen gemeenlijk tussclien 4—6 uur na den middag aantast, gewoonlijk gedurende 3 maanden aanhoudt en deswege in Amerika den naam van »driemaandsche buikpijn" verkregen heeft. Ook evanson nam bij kinderen somwijlen aanvallen van kolijk waar, welke een wezenlijk periodiek karakter kenmerkten, en van welke meerdere na elkander op hetzelfde uur, gewoonlijk om 2 of 3 uur des morgens, wederkeerden. Oin dezen tijd namelijk, ontwaakte het kind , schreide hevig, en bij het onderzoek vond men den buik sterk met gaz opgezet ; in eenige gevallen kwam de aanval om 4 uur na den middag. Een' eigendommelijken vorm van kolijk, welke met den, door dewees vermelden periodieken overeenkomt en veeltijds bij teedere zuigelingen , beneden de 18 weken oud, voorkomt, heeft schwarze [prakt. Beobacht. u. Erfahrungen, u, s. w. Drasden J827) beschreven. Hij noemt de ziekte, welke in eene periodieke, slechts den pasgeborenen eigene, pijnlijke kramp van het darmkanaal bestaat , die voornamelijk des avonds begint en tot aan den morgen aanhoudt en den buik meer of min opzet, spasmus neonalorum intestinalis. In den regel zijn zwakkelijke, teedere kinderen en zulke , welke van zwakke ouders geboren, voornamenlijk echter door prikkelbare hysterische moeders gebaard zijn , het meest met deze kramp behebt. Men zoude haar ligtelijk voor cohca infantilisJlatulenta kunnen houden ; van deze onderscheidt zij zich echter daardoor, dat bij dezelve iedere betasting van den onderbuik de reeds aanwezige pijnen nog vermeerdert ; dat men geen geruïsch , rommelen of knorren in de darmen verneemt; dat zelden winden afgaan en wanneer dit geschiedt., de kinderen daardoor geene verligting ondervinden ; dat dezelve slechts des avonds opkomt, en kinderen boven 18 weken oud niet schijnt aan te doen , noch boven dezen leeftijd te duren. Hoe heviger de krampaanval is, des te heviger zijn voornamelijk de bewegingen der voeten, het krommen van het geheele ligcliaam. Schwarze nam meermalen waar, dat de kinderen zich van pijn het gezigt openreten, wanneer de oppasster niet voorzigtig de handen inwikkelde , en dat, door de aanhoudende onrustige beweging der voeten, de opperhuid van de binnenzijde der enkels afgeschuurd werd. Het gelaat is steeds min of meer vertrokken en heeft meer het voorkomen van iemand die verdrietig is, hetwelk zich des te duidelijker toont, naarmate het kindjonger en teederder is; de pols is in het begin altijd zeer snel en dikwijls zoo zamencetrokken , dat dezelve bijna niet te voelen is. De diagnosis van liet kolijk der kinderen, is niet altijd gemakkelijk. Zoo kan men b. v. somwijlen de colica jlatulenia met den trommel-' zuchtigen toestand verwisselen , welken men , in het gevorderde tijdperk der darmontsteking, gewoonlijk waarneemt. Deze verwisseling is des te gemakkelijker, doordien bij beide de algemeene toestand groote overeenkomst heeft, daar bij een zeer hevig kolijk met gelijktijdige opzetting van winden, ook zonder eenige ontstekingachtige zamenstelling, het kind koud , zwak of wel geheel magteloos, met gestoorde ademhaling en een gezwollen of blaauw gelaat kan neerliggen (evansOn)-. Men mag niet vergeten, dat bij iederen vorm van kolijk zich zeer gemakkelijk ontsteking van het darmkanaal voegen kan. Deze laatste kan zelfs eene gevaarlijke hoogte bereiken , zonder dat de toestand van de huid of pols of eenig ander koortsverschijnsel deszelfs aanwezen aantoont. Volgens de waarnemingen van smidtmanx , abercrombie en anderen , kan de enteritis, niet alleen in sommige tijdperken van haar verloop alle verschijnselen van het eenvoudig kolijk aannemen, maar ook, op deze wijze al hare tijdperken doorloopen , tot dat ten laatste het plotselijk, door geen uitwendige oorzaken daargesteld ophouden van de pijn, het bewijs van de voorafgegane ontsteking en van het beginnend koudvuur oplevert. Men moet derhalve bij iederen vorm van kolijk steeds er op bedacht zijn, om zich ten aanzien van het daarzijn, of der afwezigheid van ontsteking, of zelfs slechts van vaatprikkeling, in eenig deel van het darmkanaal, te verzekeren. Hoe jonger het kind is, des te meer schijnt hetzelve tot kolijk genegen te zijn, daar het het veelvuldigst in de eerste weken na de geboorte voorkomt. De meest gewone aanleidingen schijnen verkouding, opstopping van het darmpik, overlading van de maag , gebruik van ondoelmatig en moeijelijk te verteren voedsel, voornamelijk van meelpap, boven alles evenwel zuur in de maag, te zijn. De vorming van zuur verkrijgt somwijlen zulk eene hoogte , dat de lippen daardoor uitgebeten en de blaauwe kleederen, welke het kind toevallig draagt, rood gekleurd worden (etanson). De behandeling bestaat in de palliative en radikale. De eerste bestaat daarin , dat men het kind zoo spoedig mogelijk een klisteer doet geven , om de ontlasting van winden te bevorderen, of gelijktijdige verstopping weg te nemen, het in een warm bed leggen, warme doeken of flanel op den onderbuik plaatsen en wat fenkel-thee of dergelijk aromatiek aftreksel doet gebruiken. Bij den zoogenoemden spasmus intestinalis, raadt schwarze het volgende mengsel aan : R. Sp. c. c. succ. gtt. XL., Ti net. op. croc. gtt. ij—iij, Stjr. flor. naph. unc. j. Hieraan laat hij kinderen van 4 weken, des namiddags om 5 en des avonds om 8 uur, een theelepel gebruiken. Is desniettegenstaande de iamp des nachts nog zeer hevig, zoo bekomen zij nog \ — 1 theelepel daarboven. Kinderen van 5 — 8 weken bekomen een theelepel meer, en zijn zij nog ouder , zoo vermeerdert schwakze naar gelang van den ouderdom de hoeveelheid Sj). c. c. succ., geeft echter op een unc. vocht nooit meer dan 4 droppen Laudanum. Gaat met deze kramp Terstopping vergezeld , zoo wordt gedurende den dag en naar omstandigheden ook des nachts van het volgende mengsel theelepelsgewijze gegeven : R. 01. amygd. dulc. ree. unc. j , Pulv. g. mim. dr. j, Aq. flor. til. unc. ij , Aq. cliamm. unc. j , Syr. mann. unc. (3. — Alle overige antispasmodica, zoo als laauw-warme baden, klisteren en inwrijvingen zouden tegen deze kramp weinig of zelfs niets vermogen. De radikale kuur kan slechts met betrekking tot de oorzaken geschieden. Is yerkouding de oorzaak , zoo bedekke men den buik met verwarinde flanel en bevordere bovendien de huiduitwaseming, door het inwendig gebruik van de braakwijnsteen en door warme baden. Is verstopping van den buik de aanleidende oorzaak, zoo dienen afvoerende stropen. Hebben er misslagen in de voeding plaats gehad, zoo zorge men voor eene geschikte voeding , en trachte de aanwezige zwakte der spijsvertering te verbeteren. Bij een aanmerkelijk zuur in de maag, geven de absorberende middelen wel eene voorbijgaande Verligting, verzwakken evenwel, voornamelijk bij langdurige aanwending, de reeds gezonkene kracht der spijsvertering nog meer. Men vereenige derhalve met deze slechts palliative middelen dezulken , welke de werking, van het darmkanaal opwekken , zooals Aq. cinnatn., foenic. , menlh. crisp ; bovendien zijn aromatieke stovingen op den buik, kruidenzakjes en het inwrijven van vlugtige smeersels van nut. Dikwijls voorkomt men de zuurvorming , door de vermindering van melkkost, in plaats van welke men dierlijk voedsel, namenlijk bouillon en , wanneer anderzins de maag in goeden staat verkeert , met eijerdojers voorschrijft. Ontstaat de zuurvorming ten gevolge van eene aanmerkelijke prikkelbaarheid van de maag en van het geheele darmkanaal, tegelijk met zwakke spijsvertering , zoo doen klisteren van een aftreksel van kamillen met eenige greinen Extr. hyosc. of eenige droppen Tinct. opii, benevens het inwendig gebruik van aromatieke wateren goede diensten (jieissner). In ieder geval van kolijk der kinderen moet op de dieet en den leefregel der zoogsters zeer naauwkeurig gelet worden. De zoogsters mogen geene zittende levenswijze hebben, geen ongezond voedsel nemen , moeten zich voer gemoedsaandoeningen en verkouding hoeden, enz. Vomilus. Het is eene algemeen bekende zaak, dat zuigelingen zoo bijzonder gemakkelijk braken, dat bijna na iedere sterke opvulling van de maag, het zog wederom van zelf uit de maag vloeit en door den mond wordt uitgespuwd. Dit schijnt zelfs zonder voorafgaande misselijkheid *°°smhie,,en-Lj: dingen Ie kennen ge J de.e verhoudingen «er, d„ perioncii • u.,.™ £ "ijls dagen lang misselijkheid en neiging brate„ desniettegenstaande door braken den inhoud ran dP ,r,,, • . , ' De hoofdoorzaak ran dit verschijnsel li" T 1 S °nllaSten' ,i i ■ l. n r , verscnijnsei ligt, volgens schültz , (üb d TFr* des eiohten Eröreahens der Kinder , fr JIüFEL_ Journ. J8S5 m! l 2 e'"" "" d' """I " de leeftijden "«S der kinderen ,, „eer kegelvormig, in de lengte uitstrekten Z r, 't ^ CWe" allc"S'kens, »»r beneden in hel p.'! (pijotus), naai horen in den krop ton de maag {cardia) De slokdarm (oesopUgus) pl„„, zich aan het linker uileinde in den rak de, maag (ƒ,,,«&, „„lriaiii) ,elle „„ Ter _ ^ i6/"r*™ erd, de kleine boog, (arcus minor) is uitgerekt • t\P arcus major) minder ontwikkeld en bijna evemviidiir aan 1 11 5' -et één woord, de maag is aan die der\LeZZ2±Z r ^ ! lijk. Geheel anders is de maag van eenen volwassene. Harfgehedë vorm is meer rond. De slokdarm plant zich niet od het hnv* .f , ™ a,s hij kinderen, „aar i„ he', midden portier m. Dlt laalste ze,f naaf den krop ^ ^ . •»£ en het Z.J" be.de zeer digt bijeen; de kleine boog daardoor zeer kort daar' entegen de groote van buiten verhouding grootere uit^estrekth i'd , dat ongeveer | van den geheelen omtrek "van de maagllleen grooten boog gevormd wordt. Daarbij komt nu dat" de zak (fld \ met meer gebjkvormig, zoo als bij het kind, in het portier ^ maar zich door eene nu eens minder, dan weder meer "Ti-* ke zamensnoering afsluit, zoodat het linker gedeelte van de 'J~ eene bijna kogelronde gedaante verkrijgt Met deze l i l. , men r.u do maag, is JL. ^ » f' als antiperistaltische bewe^ino- vereenmd Tïii L Peristaltische .aardde kiein, hoog h|„^Z£mef£ ' x-*? 7 r hetp°"ier' *8 de .«;i-p=ri.,.l,ise e l~tar T'" Xm ■; ? r ,den, t'fda™ ,k'="«t maKKeiijJc z.jn , dewijl de slokdarm aan liet eene uiteind • "iersluT^e^ro^^f terUS»edreven Worden > terwijl zich hTpor' in do m.;B ran dl'"."'' "'Vf ^hW' »«" verkort L ? ? volwassene. B,j dezen, waar de kleine boo, zeer van beide zij5^ Lrl Ult"estrekt is > WOfdt het voedsel „iet bijna n]]p„n , f 'JkmatlS voortgestuwd, maar de beweging wordt h den o!" °°r " ^ ^ ^ hS« den ge °mTanff Va" den ^r maag omvat. Daardoor worft de inhoud meer ia eene draaijende beweging gebragt, welke zieli tegen het te zamengesnoerde gedeelte geheel afsluit, zoodat liet voedsel in en zak zich draaijend beweegt, en wel bij de peristaltische bewegnig van de linker naar de regter zijde, bij de anti-peristaltische van de repter naar de linker. Bij de anti-peristaltische beweging , gedurende het braken , wordt alzoo de spijs niet naar den krop in den slokdarm gedreven , maar dezelve draait in den zak van de maag alleen in eene omgekeerde rigting, als bij de peristaltische beweging. Hierin ligt de grond , waarom bij volwassenen, niettegenstaande de drukking der buikspieren en van liet middenrif, evenwel de inhoud moeijelijk te ontlasten is , terwijl bij kinderen, ook zander aanmerkelijke hulp van de buikspieren, alleen door de anti-peristaltische beweging de inhoud kan ontlast worden. Tusschen de cylinder-kegelvormige maag van zuigende kin eren , ij welke zich de oesophagus aan het eene uiteinde , de pijlorus aan het tegenovergestelde einde bevindt , en den meer ronden en in twee afdee1 in gen verschillenden vorm , welke de maag van volwassenen toont , zijn er "oneindig veel overgangen en tusschenliggende graden van ontwikkeling, en dicnsvolgens ook even zooveel graden van gemakkelijke en moeijelijke braking. Schulxz merkt op , dat niet zelden reeds bij kinderen deze meer ronde vorm van de maag ziekelijk voorkomt , en dat zu e mderen in den regel moeijelijker braken. De cylindervorm van de maag duurt bij kinderen slechts zoolang dezelve met melk gevoed worden, oodra zij later ook grootere hoeveelheden plantaardig voedsel verkrijgen , be«int de zak zich terstond meer te ontwikkelen. Het pewone braken van de kinderen ontstaat meestal ten gevo ge van overlading van de maag, ongeschikt voedsel; bovendien tengevolge van zuur en door verkouding , bij zuigelingen ook door te zwaar zog. Henke noemt bovendien als oorzaak eene groote gevoeligheid en zwakte van de maag. Eenige artsen hebben het braken , waarbij het zog nog langen tijd onontbonden uitgebraakt wordt, van dat onderscheiden ij hetwelk het zog gestremd te voorschijn komt ; de eerste soort schijnt eene groote zwakte en onwerkzaamheid der assimilatie van de maag aan te duiden , en is zoodoende van meerder gewigt dan de tweede soort, welke meestal slechts den overvloed uitwerpt, en daardoor de vertering van het nog terugblijvend zog in de maag, verligt (henkfc). Deze laatste soort van braken is evenwel ook niet altijd onbeduidend. Dikwijls, vooral bij kinderen , welke met te veel kaasstof houdende koemelk gevoed worden, bevat de door braking uitgespuwde melk aanmerkelijke brokken kaas. Meestal worden deze niet geheel en al verwijderd en onderhouden , daar zij de oorzaak voor de spoedige gisting der naastvolgcnde melk uitmaken, een aanhoudend, het leven van het kind in gevaar stellend, braken (Riecke, in den Analekt. über Kinderkr. Hft. VI. S. J52\. De behandeling rigt zich naar de oorzaak. Is de maag overladen , zijn de uitgeworpen stoflen slijmig en galachtig, bestaan dezelve uit aanmerkelijke kaasbrokken bij met koemelk gevoede kinderen, zoo zat een braakmiddel de toevallen spoedig overwinnen. Bij een' traden stoelgang schrijve men een ligt afvoerend middel voor , daar hierdoor een heilzame afleiding bewerkt wordt (we.\dt). Ontstaat het braken door zuur , zoo is het door hufeland aangeraden kinderpoeder , [Rad. valer. dr. j , Rad. ir. flor. dr. j , (3, Rad. liquir. dr. ij , Sent. ams. dr. (3, Croc. opl. gr. viij , Carb. magn. dr. j.) passend. Bij groote zwakte van de maag schrijve men aromatieke wasschingen van de maagstreek, versterkende omslagen , pleisters, enz. voor. Tot inwendig gebruik dient een mengsel uit twee deelen, Aq. cinnam. en één deel Aq. naphae, waarvan alle uur een theelepel kan gegeven worden (wea'Dt). Bij zeer hardnekkig braken helpt somwijlen de polio Riverii door de ontwikkeling van koolstofzuur-gaz. De door eenige artsen aangeradene opium-bereidingen, Torderen de grootste voorziptigheid. Obs/ructio ahi. De verstopping is bij kinderen , voornamelijk bij zuigelingen , met des te grooter nadeel vereenigd , daar op dezen leeftijd veelvuldige ontlastingen natuurlijk zijn. Lastige hitte, opgezetheid van den buik, slapeloosheid, onrust, angst, moeijelijke ademhaling, kolijk , aandrang van bloed naar de hersenen en daardoor veroorzaakte stuipen, zijn verschijnselen, welke veeltijds door verstopping der ontlasting worden te weeg gebragt (vekson). Bij de behandeling moet men de oorzaken van de kwaal in aanmerking nemen en zich wachten dezelve door dikwijls herhaalde afvoerende middelen te bestrijden ; hierdoor wordt zij nog verergerd , en ten laatste eene hoogst aanmerkelijke en ongeneeslijke traagheid van het darmkanaal geboren. Bij dringende noodzakelijkheid om ontlasting daar te stellen, is het derhalve meer geraden van klisteren uit slijmige afkooksels, olij en suiker aan te wenden (wendt). Zijn de kinderen nog aan de borst, zoo is, in den regel, eene te vette en zware melk de oorzaak der verstopping en men moet derhalve der moeder of minne een spaarzaam dieet voorschrijven. Wanneer de verstopping door traagheid van het darmkanaal ontstaat , zoo zoude men , volgens hexke , zacht bittere extracten met aromatieke wateren aanwenden , bij welken men , in geval van nood, nog een weinig Tinct. r/iei kan voegen. In plaats van dit laatste raadt joerg een afkooksel van den woitel aan. Bij krampachtige verstopping raadt toriüal laauw-warme baden en inwrijvingen van Ol. kyosc. met Tinct. op. aan. Heeft de verstopping een organiek lijden tot oorzaak , zoo kan de arts zich slechts ioogst zelden over den goeden uitslag zijner behandeling verheugen. Kopp (Den/iw. in der drtzl. Praxis. Bd. I. S. 345) rond , dat de hebbelijk gewordene verstopping dikwijls veroorzaakt werd, doordien de endeldarm boven de sluitspier van den aars verwijd is, en door de zich daarin ophoopende stoffen, de uitzetting en verslapping dezer plaats toeneemt. De geaardheid der stoffen wordt door het lange verblijf op de verwijde plaats vaster, en de ontlastingen geschieden slechts bij heviger inspanning en pijn. Voor zulke gevallen raadt kopp een poeder uit aluin , Lac. sulpfvuris en Sacch. lactis. aan ; in eenige hardnekkige getallen toonde zich een dagelijks aangewend klisteer van het afkooksel dei Iiad. ralanhiae zeer werkzaam. De volledige genezing zoude in. zulke gevallen na een meerdere jaren lang voortgezet gebruik van eikelkoflij volgen. Kopp nam bij een kind van vier jaren eene dergelijke verwijding van den endeldarm waar, zoodat dezelve twee klisteren ,. ieder van J maat vloeistof, bevatten konden. Diarr/ioea. Rij zeer jonge, als ook oudere kinderen, voornamelijk bij het begin der tandvorming of van den tijd der spening tot op het 3de levensjaar, is de dooi loop bijzonder veelvuldig en behoort, zoowel ten opzigte van zijne verschijnselen als van zijne uitwerkingen, tot de gewigtigste ziekten. Reeds voor het tijdperk der tandvorming ontstaat somwijlen een doorloop , welke zijnen grond in de hoedanigheid der moedermelk, of in het te vroegtijdig of overmatig voedsel, hetwelk zuren in de eerste wegen verwekt, heeft. Deze ziekte gaat öf met eenen ontstekingachtigen toestand der slijmvliezen, benevens vermeerderde afscheiding van dezelve, öf met verhoogde en onregelmatige werking van den spierrok, of van beide te gelijk , vereenigd. In dit, als in het eerste geval, kan de ziekte een zeer snel verloop hebben, zich tot eene wezenlijke ontsteking verheffen en darmkronkel {intussusceptio) met spaarzame, donkere, waterachtige of slijmige en bloedige, met krampen en den dood eindigende stoelontlastingen verwekken, of dezelve kan, door verzuim, voortduring der oorzaken of ondienstige behandeling, in den chromschen vorm overgaan, waarbij dan de ontlastingen, zeer kwalijk ruikende, waterachtig, een donkergioen, bruin of kaasachtig uitzigt hebben, door hevige buikpijn zich \erkondigen en met geweld volgen, meestal met ontlasting van veel winden en met persingen vergezeld gaande. Hierbij voegen zich niet zelden meer of min hevige koortsaandoeningen, en in het laatste tijdperk der ziekte, «elke veeltijds den vorm van spijsloop (lienleria) aanneemt of met snelle uitputting eindigt, wordt de mondholte ontveld of ap/itheus. In zulke gevallen verzamelen zich ziekelijke afscheidingen in den omtrek van de jlexura sigmotdea, en bij den dood vindt men het einde van hel ïleum, het coecum en het onderste gedeelte van het colon in derzelver weefsel! veranderd of er toonen zich langs het grootste gedeelte van het darmkanaal de gewone , na eene ontsteking van het slijmvlies zich yoordeende verschijnselen (copland) . Zeer dikwijls neemt men bij teedere kinderen tijdens het spenen een'doorloop waar, welke somwijlen , wanneer ook niet volstrekt noodwendig , met de , door de moeijelijke tandvorming veroorzaakte prikkeling vereeni"d' is. Meestal verschijnt dezelve hier in een' chronischen vorm en ontwikkelt zich bij zulke kinderen zeer spoedig en hevig, welke te vroeg en zonder voorzorg gespeend worden en op dezen tijd of later ongeschikt voedsel verkrijgen. Deze doorloop werd het eerst door cheyne onder den naam Atrophia ablactatorum en na hem door cruveiihieu , andkal en anderen beschreven. De ontlastingen zijn meestal groen , waterig of slijmerig , somwijlen aschkleurig en met buikpijn , dikwijls ook met oprispingen en braking en met eene symptomatische koorts vergezeld. De ziekte heeft, wanneer dezelve lang duurt, eene aanmerkelijke vermagering en zwakte ten gevolge, en eindigt somwijlen met krampen slaapzucht door uitputting of met weiachtige uitzweeting binnen de schedelholte. In zeldzame gevallen ontstaat er na het spenen een eigendomlijke vorm van doorloop, bij welke de ontlastingen minder veelvuldig, maar pappig of halfvloeibaar, kleiachtig van kleur en zeer stinkende zijn, de pis bleek, ammoniakaal, eiwitachtig en stinkend is. De buik is vol en week; de huid gewoonlijk koel; de mond, de lippen, de tong en de keelholte zijn rood en de zwakte aanmerkelijk. Deze verschijnselen worden door uittering spoedig opgevolgd (copland). De doorloop, ten gevolge van het tanden-krijgen , komt bij de kinderen onder de gewone verschijnselen , van hitte in den mond , herhaald grijpen daar naar, roodheid der wangen, kwijling, bijten op de borsttepels, branding en zwelling van het tandvleesch enz. voor. De ontlaste stollen hebben meermalen een groen voorkomen. Het doorbreken van de tanden gaat hierbij gewoonlijk gemakkelijk en de hitte van het hoofd \ ermindert allengskens. Van dezen doorloop moet men andere doorloopen, welke gelijktijdig voorkomen, onderscheiden, tot welke slechts de , gedurende de tandvorming plaats hebbende prikkelbaarheid aanleiding geeft, en welke zich geheel anders verhouden en zeer gevaarlijk kunnen zijn. verigens kan ook de doorloop der tandvorming, wanneer dezelve zeer aanmerkelijk en aanhoudend is, namelijk bij zwakkelijke kinderen, eenen ongelukkigen afloop hebben. Behandeling. Ontstaat de kwaal ten gevolge van slechte voeding, /.oo baat alleen eene verbetering van den leefregel en wel bij pasgeborenen de voeding door moeder- of minnemelk , zonder gelijktijdige aanwending canvaste, voor de kinderlijke spijsverteringswerktuigen ongeschikte spijzen. In enkele gevallen , bijzonder bij kinderen , welke niet aan de borst of reeds sedert eenigen tijd gespeend zijn, doet een zeer tijdig ge- geven , uit Bad. ipecac. en Amylum bereid braakmiddel zeer goede werking. Dit schijnt niet alleen door de ontlasting, maar ook door het opwekken van eene sterke anti-peristaltische beweging, het verbrokene evenwigt der werkdadigheid in het darmkanaal te kunnen herstellen (wendt). Bij doorloop , ten gevolge van verkouding : warm houden , ten minste van den buik , het opleggen van gedurig vernieuwde warme kruidenzakjes uit aromatieke kruiden ; inwendig zweetdrijvende middelen enz. De door zuur in de eerste wegen ontstane doorloop moet deels door verzachtende en zuurtemperende , deels door versterkende middelen genezen worden, liet meest gebruikelijke, maar als te zeer bezwarende, minder passende tegen het zuur is de Carb. magnesiae; voortreffelijker is echter in den regel het Aq. calcis (met een gelijk deel aromatiek water, theelepels gewijze) of Acet. potuss. liq. (zeer voorzigtig en in kleine giften). Tot versterking zijn zeer zachte middelen, b. v. Aq. foenic. , Syr. rhei met Syr. cort. aur. reeds toereikende ; biji noodzakelijkheid geve men de Cascarilla (in tinctura), Cola mbo , enz. De pijnen en krampachtige aandoeningen moeten door gepaste inwrijvingen , omslagen en klisteren verholpen worden. Zijn de ontlastingen slijmig of waterachtig en geschieden dezelve met' geweld , is de buik zeer gevoelig bij drukking, z.00 plaatse men bloedzuigers op den buik of aan den aars, legge verzachtende omslagen , blaartrekkende pleisters, inwrijving van de grijze kwikzalf, en geve inwendig zachte inwikkelende middelen. rau («emeins. deiitsche Zeitschr. für Geburtsk. FI S. 355) zag onder de genoemde omstandigheden van Calomel, in zeer kleine giften in vereeniging met Pulv. gummos., een gunstig gevolg. De d oorloop bij de tandvorming, is bij een' gematigden aard dikwijls eene heilzame afleiding van het hoofd en de borst. Zoolang derhalve de ontlastingen slechts matig zijn en het kind niet al te hevig aantasten , late men aan dezelve den vrijen loop , en trachte , wanneer zij zeer lang duren en aanmerkelijke toevallen er zich bijvoegen, dezelve slechts te verminderen, nooit volstrekt te stuiten. Slijmige klisteren , namelijk uit haverslijm, eijerdojers, Ipecac. in kleine giften, Gumm. arab. en andere slijmige middelen zijn meestal toereikend. Tegen hevige pijnen geve men het Extr. hyosc. (tot | — | gr. p. d.) in Aq. cinnam. opgelost en make aromatieke pijnstillende inwrijvingen op den buik. Van groot nut zijn baden met aromatieke kruiden, bij welke men, bij toenemende zwakte wijn of brandewijn voegen kan. Door zulke baden alleen wil ïienke doorloopen gedurende de tandvorming genezen hebben, welke gedurende meerdere weken aan alle middelen weerstand geboden hadden. Houdt zelfs na de verwijdering van de plaatselijk schadelijke stoffen de doorloop aan , en wordt dezelve door zwakte der spijsverteringswerktuigen onderhouden , zoo moet men tot zacht prikkelende en versterkende middelen zijne toevlugt nemen. Onder deze omstandigheden pas- sen de Columbo , Cascari/la, China , enz. Ready raadt als een voortreffelijk tonicum bij doorloop , uit zwakte der kinderen, het Geum canadense. Rauch wil Tan eene verbinding der Rad. jalapj). tot 1 3 gr. met I gr. Nuc. mosch. , of Sem. foenic. , dagelijks 2 — 3 maal gegeven, bij doorloopen , wanneer namelijk verslapping en werkeloosheid van het darmkanaal, opzetting van den buik en opzwelling der klieren daarbij plaats hebben , nuttige uitwerking gezien hebben. Het gebruik van opium , zoo wel inwendig als in klisteren , wordt door de meeste artsen afgeraden. Het dieet vordert, in ieder geval van doorloop , niet slechts gedurende de ziekte , maar gedurende de herstelling en na dezelve , eene strenge zorg. Haematemcsis et Melaena neonatorum. Hessk , (P/ER£R,s allg. med. Annal. J825. Juni) onderscheidt eene haemalemesis en melaena vera, waarbij het bloed oorspronkelijk uit ae maaTler warmte graad allengskens verhoogd zoude krachten W16| aanwcnding zich telken reize naar gelang der maal 'L7 ^ het kind zkh "8ten « ! of 3 i 'aa worJen. In het begin laat cruveilhier de baden na ooksel van slijmige planten verweekend, later door een afekse van aromatieke kruiden, of afkooksel der kinabast versterkend, LZn W0f 66,1 ^J?eSsel Tan tanacetum of absinthium wormdrijvend daard00rT"tnhT 1 ^ ^ te V°^n ' raadt hij af > de4 *0 u oe aandrang naar het hoofd zag ontstaan. drinkt" nr/eT °P Ziju6 h°edC Zijn' dat h6t kind niet ™ ^ badwater steken en hwTm *°° heTI&' dat de kleine de natte vingers in den mond n met het hoofd onderduiken. Men mag zich door eene tijdelijke beterschap niet laten misleiden , maar men moet de baden tot liet einde der ziekte laten voortgebruiken. Zeer werkzaam rond hij de aanwending van het extr. oy. aq. in klisteren; j gr. des morgens en des avonds , zelfs alle 4— 5 uren, en een klisteer van afkooksel van lijnzaad of stijfsel oplossing stuitte den doorloop somwijlen eensklaps en veroorzaakte zeer aanmerkelijke beterschap. Plaatselijke bloedontlastingen acht cruyeilhiek voor ondoelmatig; blaartrekkende pleisters en mostaardpappen wendt hij wel is waar aan , maar hij schrijft aan dezelve geen wezenlijk nut toe. In het tijdperk der herstelling, raadt hij versterkende middelen aan, namenlijk de chinabast, in den vorm van stroop. Op de nuttige uitwerking van het opium maakt c. vogel (RO'sfs Mag. Bd.XXFI Hft. 2.) opmerkzaam; in hopelooze gevallen, gaf hij 2 droppen, Tinct. op. croc. in een geschikt water, alle 2 uren tot dat de doorloop verminderde. L. W. Sachs (Ilandwórterbuch der prakt. Arzneimittellehre Xönigtberg J836. Bd. III. S. 2J9) liet in een zeer moeijelijk geval, aan een kind van nog geen 8 maanden, alle 3 uren 5 droppen (!) opiumtinctuur nemen ; nadat drie dusdanige giften gebruikt waren , ontstond er beterschap , en werd het opium zeldzamer en in kleinere giften gegeven. W iksmann {horn's Archiv. J824, Sept. Oct.) nam van het opium slechts een voorbijgaand nut waar; veel heilzamer werking zag hij van het salpeterzuur. JaGER raadt om de kwaal te beperken het gebruik van de eikelkoffij aan , de keuze van eene goede minne en een mengsel van Solui, subcarb. pol. Tinct. rh. Aq. Extr. fruct. aur. immat, Syr. diacod. en Aq. foenic.; daarbij maakt hij gebruik van uitwendig afleidende middelen , vlugtige smeersels en aromatieke baden. V. pommer (Heidelb. hlin. Annal. Bd. II. lift. 2. S. 209) roemt koude omslagen op het hoofd , warme aromatieke stovingen op de maagstreek , en inwendig Mur. ferri, in den volgenden vorm: B. Bad. allh. unc. ij , I'lv. gm. mitn. dr. ij. Mur. ferr. vir. scr. (3. Syr. allh. dr. vj. m. d. s. alle 2 uur 1 theelepel. Hergt (Heidelb. hlin. Annal. J835) maakt melding van een geval van maagverweeking, welke hij op de volgende wijze behandelde. Hij schreef aanvankelijk het volgende mengsel voor: B. Mur. ferri. vir. gr. iv , Mosch. gr. v. Aq. destill. unc. ij , Syr. corl. aur. unc. j. s. alle uur 1 theelepel. Uitwendig liet hij het Linim. volat. inwrijven en aromatieke stovingen maken , waarop het braken en de doorloop verminderde. Hierna gaf hij het volgende mengsel: Mur. ferr. liq. gtt. x. Extr. c/nn. frig. par. gr. viij , Aq. flor. aur. unc. ij ; Syr. cort. aur. unc. j. s. afwisselend met het vorige mengsel theelepels gewijze te geven. ^ olgens RHAdes en blasids zoude het Ac. mur. ox. goede diensten doen , eenigermate in den volgenden vorm : B. Bec. alth. unc. iij. Acj mur. ox. unc./3, Syr. alth. unc.j. s. alle uur 1—2 theelepels. Bovendien zoude men eenvoudige warme baden, warme aromatieke stovingen op de buik en koemelk met venkel water, later eikel kofiij laten gebruiken. Most begon de behandeliag in een gelukkig afgeloopen geval met een warm sroinatiek bad ; inwendig gaf hij Ac. mur. ax. met een dcc. altheae , liet de moedermelk dikwijls en in zeer kleine hoeveelheden nemen, en den geheelen buik met Ung. volat. therebinth. inwrijven; tot de verdere behandeling verkreeg het kind de Mur. ferri liq. in haverslijm, dagelijks 2 — 3 maal 1 — 3 droppen. Dezelfde arts raadt in den chronischen vorm, in het begin der behandeling, een mengsel van Solut. subcarb. pot. scr. j — dr. /3, Aq. foenic. , Syr. rhei a unc. j/3. s. alle twee uren een theelepel. Hij oppert tevens de vraag, of het afwisselend gebruik van zuren , (Ac. ?>iur. ox.) en van alkaliën , (Solut. subcarb. ■pot. en magnes.) gelijktijdig door eene galvanische werking heilzaam zou kunnen zijn. 1 itschaft , (Rust's Mag. Bd. AXI.) roemt het gebruik van laauwwarme baden, garstewater met suiker in kleine hoeveelheden, ook venkel en anijs-thee, bovendien inwendig een mengsel van Aq. flor. naph. unc. ij , Acid. pyrolign. dr. j , en Syr. emuls. unc. j , waarvan elk uur een' halven theelepel gegeven wordt. Dükr , (Hufel. Journ. J835.) wendde de Argilla pura, (dr. (3— j in unc. ij vocht in de 24 uren) met goed gevolg aan. Daarbij dienden mucilagnosa, huidprikkels, baden, bloedzuigers tot hulpmiddelen. Van 67 zieken (van 9 dagen tot IJ jaar), welke hij op deze wijze behandelde , genazen er 60. Steinbeck (Med. Zlg. v. Ver. f. JTeilk. in Pr. J837. No. 2J.) verhaalt een geval, bij hetwelk hij op de rij af de meest geroemde middelen tegen deze ziekte beproefde; ten laatste , toen het kind stervende scheen te zijn, gaf hij als proefmiddel het Acetas plumbi, en zap zulk eene uitstekende werking van dit middel, dat reeds na eenige uren alle verschijnselen der ziekte verminderden, en na twee dagen het kind, zonder eemg gebruik van andere geneesmiddelen , volkomen hersteld was. ItosTA.v, lallemand, lesser, nagel en anderen raden eene onstekingwerende behandeling aan. Laatstgenoemde arts wendde, wanneer de ziekte nog in het begin was, Emulsio sem. pap. alb. met kleine giften Tartr. joass. en een gering bijvoegsel van Aq. laurocer; tusschenbeide echter poeder van Lalomel (gr. T'_), Magn. en zuiker aan ; in twee gevallen verminderden reeds na de eerste gift de doorloop en het braken. Was een grein Calomel gebruikt, zoo verdeelde hij een tweede grein in 8 en atereen derdein 6 deelen. Daarmede verbond hij voeding met melk, liet buitendien slechts zeer weinig voedsel gebruiken , gaf Saleb in het drinken , schreef klisteren van stijfsel en baden van zemelen voor, en het, nadat 2 bloedzuigers op de maagstreek geplaatst waren geworden , pappen van Spec. ad. catapl. met IIb. con. mac. en hyosc. legden. Bij de herstelling bediende hij zich van Spir. sulph. aeth. mart. — n de chronische gevallen handelde nagel volgens de voorschriften van Jaeger, billard en anderen, evenwel zonder gunstig gevolg. Winter raadt bloedzuigers, mostaardpappen , baden , rhabarber aan: II. Deel. t- daarentegen waarschuwt hij tegen de aanwending van verdoovende middelen, en voornamelijk van opium, en houdt ook de aanwending van de Cctlomel voor niet geraden. Zijn de ontstekingachtige verschijnselen eenigermate verminderd, zoo zoude men bij de Tmct. rhei een weinig verdund zwavelzuur voegen en inwrjjvingen van 01. therebinth. in de nierstreek laten verrigten. FiiaNKEL (Med. Ztg. v. Ver. f. Heilk. in Pr. J836. No. J7), welke den aard der maagverweeking, welke hij voor eene , door den kinderlijken leeftijd gewijzigden vorm van cholera houdt, in eene meer of minder uitgebreide Jpoplexia gangliorum zoekt, wil het vic, mur. ox. en Acid. mur., als ook het Liq. anod. mart. KLAPROTHJi met een uitstekend goed gevolg aangewend hebben ; uitwendig werden Bals. musc. , 01. laur. en andere aromatieke en aetherische middelen aangewend. Kreysig (t. a. pl.) maakt de opmerking, dat de behandeling in geen geval altijd dezelfde zijn kan , maar naar gelang van de hevigheid der ziekte , den ouderdom en het gestel der zieken , volgens de zamenstellingen, welke daarbij voorkomen, volgens de voorbeschikkende en aanleiding gevende oorzaken, enz., moeten gewijzigd worden. Is er een ontstekingachtige toestand aanwezig, zoo zoude men dezelve door aanwending van bloedzuigers op de maagstreek, door verzachtende pappen , door eenvoudige laauw-warme baden en door afleidende zuurdeeg-pappen en blaartrekkende pleisters bij tijds trachten te overwinnen ; is daarentegen de ontstekingachtige toestand niet duidelijk gekenmerkt, zoo zoude men met het gebruik van ontstekingwerende middelen zeer voorzigtig zijn. Somwijlen , zegt genoemde arts , is het noodig de stoelonllasting te bevorderen. Daar de maag evenwel zeer gevoelig is en niet veel verdraagt , zoo moet dit altijd op eene zachte wijze geschieden en somwijlen alleen door klisteren. Zeer kleinen kinderen geve men b. v. Magn. met Rheum , de Tinct. rh. in een slijmig drankje, Manna en zachte oplossende extracten , zoo als de Mcllag. gram. en taraxac. ; bij oudere kinderen vermeerdert men de gift dezer middelen , wachte zich echter voor alle sterke afvoerende middelen. De Calomel is voornamelijk in de acute gevallen heilzaam, en toont hare goede werking voornamelijk, wanneer het niet te lang, maar in enkele grootere giften spoedig op elkander gegeven wordt. Bij het chronische verloop der ziekte is liet bijzonder noodzakelijk , de ontlastingen niet voorbarig te stoppen. Meestal gaat men hier , uit vrees voor te groote uitputting, te spoedig tot bittere , versterkende , stoppende en prikkelende middelen over, stuit daardoor de heilzame kritische werkingen , door welke de ruile en opgehoopte stoffen zouden afgevoerd zijn geworden en vermeerdert den plaatselijk geprikkelden toestand. Dergelijke middelen brengen eerst dan nut aan , wanneer de prikkeling weggenomen is, de toevallen inderdaad slechts het gevolg van zwakte zijn en eene onmiddelijke opbeuring der krachten noodwendig is; zij moeten echter ook dan slechts voorzigtig toegediend worden, dewijl de maag ze niet verdraagt en dezelve tot den terugkeer van den vroegeren toestand en tot ontsteking aanleiding kunnen geven. Ten opzigte van de prophylaxis, is eene doelmatige voeding van het kind aan te raden , hoofdzakelijk echter ook ten opzigte van het spenen , in zoo verre namelijk hetzelve allengskens moet geschieden , opdat eene plotselijke geheele verandering der voeding vermeden worde. Cruveilhier houdt na het spenen , vleeschnat met melk voor het beste voedsel. Winter vermeldt nog een voorhehoedingsmaatregel: dat men de kinderen eerst na het eerste tandenkrijgen met de koepokstof inënte en hen nog eenen tijdlang daarna gadesla, daar het de ondervinding heeft aan getoond , dat de koepokstol-inënting bij verscheidene voorwerpen het wateivaatstelsel prikkelt en aanleiding tot de vorming eener kwaadsappigheid geeft, in wier gevolg de gaslronialacm somwijlen is waargenomen geworden. /nvaginalio tnleslinorum. \ olgens schönlein , jaiix , burns en coplajtd. De incenschuiving der darmen komt bij kinderen en voornamelijk bij zuigelingen niet zeer zelden voor. De herkenning van dezen ziekelijken toestand is zeer duister; men heeft hem bij de lijkopening gevonden , wanneer ook zijn daarzijn gedurende het leven door geen verschijnsel aangeduid werd (billard). Volgens burns, (t. a. pl.) neemt men gewoonlijk aanmerkelijke pijn en teekenen van plaatselijke prikkeling waar, zoo als b. v. slijmige stoelontlastingen met of zonder gelijktijdigen afgang van bloed; somwijlen wordt er een bloederig slijm ontlast, somwijlen eene, op vuile eijeren gelijkende stof, somwijlen wordt ook de inhoud van de darmen uitgebraakt ; de zieken rekken zich uit en schreijen , even als bij het kolijk ; tusschenbeiden komen er ook aanvallen voor, waarbij de lijders aanmerkelijk bleek worden, even als bij flaauwte ; de buik is pijnlijk bij de betasting, en de pols somwijlen buitengewoon langzaam. Duurt de ziekte lang, zoo ontstaat er eene aanmerkelijke vermagering ; de omtrek der beenderen is zigtbaar, daar zij slechts door de huid bedekt zijn en de oogen zijn ingevallen. Aan de ledematen is de huid slap en schijnt voor de spieren en beenderen te ruim te zijn. Volgens schönlein zoude zich de ineenschuiving der darmen daardoor te kennen geven , dat een tijdlang ligte , kolijkachtige ongesteldheden in de buik plaats vinden, waarbij eene sterke gasontwikkeling ontstaat, welko echter meer door den mond dan door den aars ontlast wordt, en nu spoedig volledige opstopping der ontlasting volgt, waarbij zich de sphinc- 5* ter ani krampachtig sluit, de inhoud van de maag, slijm , gal cn drekstoffen, uitgebraakt wordt en de toevallen Tan eene darm- en buikvliesontsteking te voorschijn komen. Ten opzigte van deze karakterschets merkt F. jaii.V op, [Versuch f. d. pract. Jleilk. lift. I. Eisenach J835) dat deze volstrekt onvolledig is , daar de voorafgaande kolijkachtige aandoeningen en gasontwikkeling kennelijk bij vele kinderziekten voorkomen, in meerdere gevallen van invaginatio de ontlasting niet ontbreekt, zelfs tot den dood toe wordt waargenomen , en krampachtige toesluiting van den sphincter ani ook bij andere ziekten, namelijk bij trommelzuchtige aandoeningen en wormlijden veelvuldig voorkomt. IIeijfelder (Clerus und radius, Beitr. zur. prakt. Jleilk. Bd. I. S. J5J.) nam een geval van ineenschuiving waar, waarbij gedurende de ziekte nog verscheidene malen stoelontlastingen plaats vonden ; ook maakt hij op de daadzaak opmerkzaam, dat aanmerkelijke ineenschuivingen niet zeldzaam in de lijken van aan cholera gestorvenen gevonden worden. Hij meent , dat in den regel de invaginatio met onderdrukking der stoelontlasting zoude vergezeld gaan, dat echter dit verschijnsel ook kan ontbreken , namelijk dan , wanneer tusschen de ineengeschovene deelen en den aars zich drekstoffen bevinden , welke door de klisteren opgelost , afgaan, zonder verligting aan te brengen. Volgens jahn's waarnemingen kan men dan tot eene, door ineenschuiving der darmen veroorzaakte , groolere of geringere verstopping besluiten, wanneer onder hevige, verontrustende , groote stoornissen van het chijlbereidend stelsel en groote, het leven bedreigende, algemeene ziekelijke verschijnselen, men door betasting kan waarnemen, dat de darmen van boven af aan tot eene zekere plaats sterk opgevuld zijn, zoodat dezelve zich even als worsten laten voelen; wanneer verder, voornamelijk eenigen tijd na het inbrengen van nieuwe stoffen in het sterk opgevulde gedeelte der darmen , hevig braken voorkomt en nevens veel winden, niet alleen de inhoud van de maag, gal en slijm , maar ook werkelijk drekstoffen door den mond uitgebraakt worden en wanneer gelijktijdig het onderste gedeelte van de darmen, onder hevige krampachtige werking, stoffen uitwerpt, welke zich niet als overblijfselen van het voedsel en galstoffen, maar als de eigenaardige afscheiding van het onderste darmgedeelte daardoor kennelijk maken, dat zij uit eene geelachtig bruine, niet donker gekleurde , niet even als drek , maar meer naar voetzweet riekend, dun slijm bestaan , en gewoonlijk in zeer kleine hoeveelheden afgaan. Basedow (Grüfe und ivalthf.ii's Journ. Bd. XFII. lift. 3. S. 422.) houdt den opist/iotonus bij kinderen , voor een bijzonder kenmerkend teeken, hetwelk tegelijk met de, op weeën gelijkende zamentrekkingen van het ineengeschovene darmgedeelte, na tusschenpoozen van 5 — 10 minuten, terugkeert. In een geval ontdekte hij regts van den navel zeer duidelijk een 2 duim lang, worstachtig, links en eenigzins naar hoven loopend gezwel, hetwelk zich gedurende den aanval zeer hard , bij de nalating week en papachtig liet aanvoelen. Al de opgegevene verschijnselen der invaginatio laten zich slechts in enkele gevallen met zekerheid waarnemen ; dezelve verdwijnen, wanneer , zoo als toch gemeenlijk het geval is, enter it is, peritonaeïtis , tympanilis en dergelijke toestanden er bijkomen , en liggen onder het kleed der meest uitkomende verschijnselen dezer ziekten verscholen en bedekt. Het moeijelijkst mag wel de ineenschuiving van dien toestand te onderscheiden zijn, waarbij de uitgezweeten lijmphe even als stroppen en banden om den darm gekneld ligt en zoo vernaauwing van denzelven daarstelt (JAHi*). In de dunne darmen komen de ineenschuivingen veelvuldiger voor dan in de dikke. Nu eens is het bovenste gedeelte van den darm in het onderste, dan weder dit in het bovenste ingeschoven. Het ingeschoven deel bedraagt somtijds slechts weinig strepen, maar ook meerdere duimen ; waar meerdere ineenschuivingen gelijktijdig voorkomen , zijn zij meestal van geringe uitgebreidheid. Het slijmvlies van dit verplaatste darmgedeelte bevindt zich veeltijds in eenen ontstekingachtigen toestand ; dikwijls zijn ook beide elkander aanrakende oppervlakten van de darmen door schijnvliezen met elkander vereenigd; niet zelden is er ook koudvuur aanwezig ; meermalen evenwel vertoont zich daarbij ook geen enkel spoor van ontsteking. De ineenschuiving heeft gewoonlijk een' doodelijken uitgang, welke dos te zekerder is , hoe veelvuldiger de ineenschuiving aanwezig is , hoe hooger de daarmede gepaard gaande graad der ontsteking , hoe volkomener de verstopping van den doorgang en hoe grooter de daarop volgende organische verstoring is. Evenwel is het koudvuur niet altijd zonder uitsluiting doodelijk; want men heeft Voorbeelden , dat de door koudvuur aangedane darmgedeelten, bij gelijktijdige behouding van den zamenhang van het darmkanaal, met de drekstolFen zich ontlastten. Wat de vorming der darm-ineenschuiving aangaat, zoo kan men aannemen , dat door den bovenmatig verhoogden motus peristalticus van enkele darmgedeelten , zich deze laatste in het wijdere, naar onder gelegen gedeelte , even als in een' trechter kan indringen , waarop dan , onder begunstiging van eene, als tegenwerking van het organismus tegen de hem aangedane beleediging , zich verheffende zwelling van het weefsel, of ten gevolge van bijkomende ontstekingachtige of krampachtige prikkeling, de ineenschuiving, zoo als dezelve plaats vindt , ligtelijk kan blijven bestaan. Dit past echter alleen op dien vorm van ineenschuiving, bij welke door het onderste darmgedeelte de schede , niet het ingeslotene gevormd wordt. Tot verklaring der naar boven plaats vindende ineenschuiving, moet men, volgens jaiin (t. a. pl.) , een' vermeerderden motus antipenslalticus aannemen, daar men in dit geval niet kan veronderstellen, dat de schede over liet , in haar bevatte daringedeelte heengeschoven is, dewijl bij krampachtige aandoeningen , zoo als dezelve , volgens deze verklaring, in de schede zoude moeten plaats gehad hebben, dit laatste darmgcdeelte natuurlijk steeds ver- naauwd, en derhalve ter opneming van liet ingeschoven gedeelte onbekwaam zoude geweest zijn. Dat, zoo als men beweerd heeft, door het uitspannen Tan een' spoelworm in eenen dunnen darm ineenschuiyingen zich zoude kunnen vormen, bestrijdt jahn , ofschoon hij toegeeft, dat het wormlijden zeer dikwijls in oorzakelijke betrekking met de ineenschuiving staan kan. Alles, wat hevige plaatselijke prikkeling van den spierrok van het darmkanaal kan teweegbrengen, b. v. gebrekkige chijl , ontaarde gal, bovenmatig ontwikkeld gaz in de darmen , sterk werkende braak- en laxeermiddelen enz., kan ook tot het ontstaan van ineenschuiving daardoor aanleiding geven , dat het in een darmgedeelte buitengewone bewegingen van den spierrok voortbrengt. Dat al de opgenoemde schadelijke invloeden niet veelvuldiger de ineenschuiving te weeg brengen, berust op den grond, dat dezelve in den regel den motus peristalticus niet op enkele plaatsen der darmen , maar gelijktijdig op alle punten der laatste prikkelen en in werking versterken (jaiin). De behandeling der ineenschuiving bij kinderen , onderscheidt zich niet van die derzelfde kwaal bij den volwassene. Tuberkelen van de darmschijl. Volgens guersent, (in den Dict. de JJcid.) De tuberkelen van de darmschijl kunnen in twee zeer verschillende toestanden voorkomen , wier invloed op de onderbuiks-organen en zoo mede op de daarvan afhankelijke verschijnselen noodzakelijk zeer verschillende zijn moet. De tuberkelen bestaan of zonder eenige onsteking der omgevende deelen , of er is daarbij eene ware ontsteking der klieren , en somwijlen zelfs van een gedeelte van het slijmvlies der darmen en van het buikvlies in de, met de ziekelijke klieren overeenkomende deelen vereenigd. In het eerste geval zijn dezelve zonder pijn, in het tweede, in den regel, met pijn vergezeld. , De ontsteking vrije tuberkelen van de darmschijl geven zich door geen ziekelijk verschijnsel te kennen. De door dezelve aangetaste voorwerpen ondervinden, zoo lang er geene andere ziekten bijkomen, geene verandering in de natuurlijke verrigtingen der organen. Baïle verhaalt in zijne Mém. sur les tubercides een geval van een 5 jarig meisje, hetwelk de bloeijcndste gezondheid genoot en aan de gevolgen eener verbranding stierf. Bij de lijkopening bevonden zich alle organen in eenen volkomen gezonden toestand; het kind was zeer vet en alleen de, met zeer veel vet voorziene darmschijl bevatte 12, ten deele in etteling verkeerende tuberkelen van de grootte eener erwt, tot die van eene kleine noot. Guersent vond meermalen bij kinderen, welke aan hevige ziekten gestorven waren, tuberkelen van de darmschijl zonder ontsteking, ofschoon men gedurende het leven dusdanig lijden niet had kunnen vermoeden. De tuberkelen van de darmschijl kunnen zelfs den hoogsten graad van verweeking bereiken, zonder de gezondheid aanmerkelijk te storen of anderzins een opmerkbaar verschijnsel te kennen te geven. De zieken behouden hunnen eetlust en vermageren niet, eene daadzaak , wier kennis , zoo als guersent opmerkt, voor de physiologie en pathologie van het grootste gewigt is, dewijl dit bewijst , dat de darmschijl-klieren niet de eenigste weg zijn , langs welken de chijl in het bloed kan geraken. De ontstekingachtige tuberbelen van de darmschijl zijn in den beginne even zoo moeijelijk te herkennen, als die, welke zonder ontsteking bestaan. Volgens guersent moet men ten opzigte der verschijnselen der ontstekingachtige darmschijl-tuberkelen twee verschillende tijdperken onderscheiden. In het eerste zijn de tuberkelen nog niet zoo groot, dat men dezelve door het gezigt erkennen kan , en dan zijn de verschijnselen meer of min twijfelachtig ; in het tweede zijn zij zoo uitgebreid , dat men hen voelen kan en iedere twijfel ophoudt. Als kenteekenen van den eersten graad der darmschijl-tuberkelen geven de schrijvers op : opgezetheid van den buik , braken van slijm , doorloop met verstopping afwisselend, slechte spijsvertering , melkachtige pis , zuur riekend zweet , bleekheid van het gelaat, eenen blaauwachtigen ring om de oogen , enz. Guersent houdt al deze verschijnselen voor niets minder dan herkenningsteekenen. 3Ieermalen zag hij bij jonge kinderen darmschijl-tuberkelen in de verschillende graden van ontwikkeling, zonder dat de buik in het minst opgezet was; het braken en de doorloop zijn veelal sympatische verschijnselen van het tandenkrijgen , of hebben hun bestaan aan eene ontsteking der darmen of aan eene chronische ontsteking van het buikvlies of aan darmzweren te danken ; het grijze of kleiachtige voorkomen der ontlaste stoffen , komt eveneens bij slepende darmontstekingen voor, welke men in het begin ligtelijk met darmschijl* tuberkelen van den eersten graad kan verwisselen ; eene melkachtige geaardheid van de pis neeint men bij andere toestanden ook waar , wanneer de pis in kleine hoeveelheid geloosd wordt en lang in de blaas vertoeft, dewijl dezelve dan veel Phosphas calcïs bevat. Volgens guersent is eene beslissing omtrent het daarzijn van darmschijl-tuberkelen slechts daardoor mogelijk, dat men de kenteekenen dier onderbuiksziekten , die men daarmede konde verwisselen , met elkander vergelijkt, en zoo door uitsluiting eene soort van negative kenteekenen verkrijgt. Is de, aan darmschijl-tuberkelen van den eersten graad lijdende zieke zoo oud, dat hij zich, omtrent hetgeen hij gevoelt, kan verklaren , zoo klaagt hij bijna altijd over pijnen in het midden van den buik , welke evenwel nooit hevig of op kolijk gelijkende zijn , behalve wanneer de ziekte met darmzweren vereenig is. De pijn neemt toe, wanneer men wat sterk van voren , naar achteren tegen de lendenwervelen drukt. Dezelve ij niet oppervlakkig en met opvallende spanning van den buik , met braken en afgematheid verbonden, zoo als bij de chronische buikvliesontsteking; ook niet met doorloop , bij welke graauvre en gele stoffen ontlast worden en gelijktijdig eene eigendommelijke verandering van de gelaatstrekken plaats vindt, zoo als bij de darmzweren. Deze pijnen houden dikwijls eenen langen tijd aan , somwijlen zelfs meerdere jaren , zonder dat andere opvallende verschijnselen te voorschijn komen. In het voorjaar en in den herfst, wanneer de tuberkelen erger worden en in een' ontstekingaebtigen toestand verkeeren , zijn dezelve heviger ; gedurende den zomer verminderen zij bijna altijd. De stoelontlastingen zijn meer of min vloeibaar en verschillend gekleurd , nooit evenwel slijmig en bloederig r zoo als bij de ontsteking van den blinden en dikken darm. Al deze opgegevene kenteekenen zijn overigens eveneens eigen aan de chronische ontsteking van de dunne darmen, en er laten zich , zoo als güeiisent zegt, slechts eenige ligte onderscheidingstcekenen waarnemen. De geringste misslagen in de voeding veroorzaken bij de chronische darmontsteking bijna altijd doorloop , en vermeerderen de pijn min of meer, terwijl dit bij het springen , hikken, enz. niet het geval is. Bij de ontstekingachtige darmschijl-tuberkelen, verheft zich daarentegen de pijn bij eene hevige schudding van den buik , terwijl de uitzetting der darmen door voedsel dezelve niet aanmerkelijk vermeerdert ; welligt is zelfs het net minder gevoelig tegen drukking , wanneer het darmkanaal gevuld is. Wat de algemeene ziekteverschijnselen bij de darmschijl-tuberkefen in het eerste tijdperk aangaat, zoo is het geheel onmogelijk, de verschijnselen, welke haar eigen zijn, van die te onderkennen, welke aan de, gewoonlijk daarmede vereenigde ziekten toebehooren. Zoo zijn hoest , koorts , vermagering , niet van de tuberkuleuze darmschijl-ontsteking afhankelijk , maar van de zamenstelling van deze ziekte met andere , dikwijls veel beduidender, b. v. met de longtering (guersent). Volgens den zoo even genoemden arts is het waarschijnlijk , dat de tlarmscliijl-klieren voor zich alleen en zonder zamenstelling, minder treurige gevolgen zouden hebben , en dat zij op zich zelve nooit doodelijk zouden worden ; zij ontgaan echter in dit geval aan de geneeskundige behandeling. De tweede en laatste graad der darmschijl-tuberkelen is gemakkelijk te herkennen, zoodra zij zoodanig ontwikkeld zijn, dat men dezelve duidelijk voelen kan. In dit tijdperk is de buik bestendig ingevallen , ten minste dan , wanneer niet gelijktijdig eene chronische buikvliesontsteking of eene uitstorting in den buik plaats vindt. Bijna altijd , alleen de zoo even genoemde gevallen uitgezonderd, voelt men bij zorgvuldige betasting van den buik harde , bultige ligchamen in de diepte in liet midden van de buik. Deze ligchamen laten zich slechts met scybala \uwissclen. De tubcikelen echter, zelfs de minst gevoeligen, zijn altijd pijnlijk bij drukking, zoodia zij eene zekere uitgebreidheid verkregen hebben ; de scybala daarentegen veroorzaken nooit pijn ; ook kan hunne verschillende ligging ter onderscheiding dienen. De tubeikelen nemen gewoonlijk de ileo-coecaal- en navelstreek in ; de scybala daarentegen in den regel de linker darmbeensgroef, of ook de onderbuiksstreek. Bij zeer jonge kinderen , kan men wel is waar , wegens de uitzetting van den boog van het nederdalende colon naar de regter zijde, ook in de navelstreek scybala vinden ; de , in het laatste tijdperk van de darmschijl-tuberkelen , bijna altijd aanwezige doorloop , zal evenwel hier iedere verwisseling onmogelijk maken. De algemeene verschijnselen , welke voor den laatsten graad der darmschijl-tuberkelen gewoonlijk aangenomen worden, zijn die van de febris hectica , met vermagering, gezwollene voeten en uitstorting in de verschillende holten van het ligchaam vereenigd. Volgens guersent zijn echter al deze verschijnselen niet de darmschijl-klieren, maar de gewoonlijk aanwezige zamenstellingen met chronische buikvliesontsteking, met darmzweren en voornamelijk met knobbellongtering eigen. Deze laatste ziekte, namelijk, is het, welke zoo veelvuldig met darmscliijl-tuberkelen vereenigd voorkomt , dat het lijden van de darmschijl slechts eene bijzaak schijnt te zijn. Guersent zag slechts een geval, in hetwelk een kind aan eenvoudige darmschijl-klieren leed, anders ware,n allen , welke hij aan deze ziekte zag sterven , gelijktijdig aan andere aandoeningen lijdende , welke op zich zeiven reeds doodelijk waren. Bij § vond hij longpijps- en longentubelen ; de anderen leden aan verschillende acute ziekten of aan eene chronische buikvliesontsteking of darmzweren. Door zijne talrijke waarnemingen gelooft guersent geregtigd te zijn om te beweren , dat alle verschijnselen , welke men gewoonlijk aan de darmschijl-tuberkelen toeschrijft, meer of min twijfelachtig en gewoonlijk van andere onderbuikskwalen afhankelijk zijn. Het eenige stellige kenteeken , aan hetwelk men de darmschijl-tuberkelen alleen in hun laatste tijdperk herkennen kan, is, dat men dezelve door betasting waarneemt. »De darmschijl-tuberkelen," zegt guersent , »zijn eene van die organische ziekten , welke uitsluitend de ziektekundige anatomie toebehooren. In de nosographia vormen zij een geheel door de kunst gevormd geslacht , aan hetwelk men ten minste tot heden toe geene physiologische kenteekenen heeft weten te geven , welke hen van die ziekte onderscheiden, met welke zij bijna altijd vooikoinen. Alles wat men aangaande de verschijnselen en het gevaar der daimschijl-tuberkelen gezegd heeft , moet klaarblijkelijk aan de hen vergezellende ziekte toegeschreven worden." De veranderingen , welke men bij de lijkopeningen waarneemt, zijn naar den tijd, in welken zij onderzocht worden , zeer verschillende ; sterft de zieke, voor dat de tuberkelen zich sterk ontwikkeld hebben en voor dat de klieren geheel in tuberkelen veranderd zijn , zoo vindt men deze organen in eenen tweevoudigen toestand : zij zijn ontstoken, of zij geven geen het minst bewijs van ontsteking te kennen. In het eerste geval is het weefsel der klieren rood , gezwollen , min of meer bloedrijk , en biedt aan het onderzoekend mes grooteren weerstand dan in den gezonden staat. De tuberkuleuze massa is in dit weefsel in den vorm van kleine rond of onregelmatig gevormde ligchaamtjes ontwikkeld ; in enkele zeldzame gevallen komen dezelve in de gedaante van kleine i lakken of onregelmatige lagen en strepen voor, welke op eene onmerkbare wijze met het weefsel der klieren zamen vloeijen. In andere gevallen zijn de klieren noch rood , noch gezwollen , noehi hard somwijlen zijn zij zelfs bleeker dan in den gezonden staat. De zelfstandigheid der tuberkelen komt onder den vorm van korrels voor, welke gewoonlijk als vreemde ligehr.men aan de klieren bevestigd zijn; deze laatsten hebben slechts in omtrek verloren, wel te weten , in verhouding lot de uitbreiding der tuberkelen. Terwijl zij bijna altijd een' elliptischen vorm hebben, even als kleine meloen-pitten, zoo ontbreekt hun nu , wanneer de tuberkuleuze massa zich op het einde der ellips gevormd heeft , een of twee derde van dezen vorm ; wanneer zich evenwel dezelve op beide zijden ontwikkeld heeft , zoo zijn zij sikkelvormig. Het klierweefsel wordt allengskens van deze of gene zijde te zamen gedrongen , en tot eene zeer geringe massa teruggebragt. De zelfstandigheid der tuberkelen hangt in dit geval minder innig met de klieren zamen , dan wanneer er ontsteking plaats vindt; zij schijnt slechts tusschen deze en het , dezelve bedekkend buikvlies afgescheiden te liggen. De klieren mogen ontstoken of bleek en kleurloos, de tuberkelstof binnen in dezelven of slechts op derzelver oppervlakte ontwikkeld zijn , altijd is zij door eene soort van min of meer duidelijken zak omgeven, welke zich gemakkelijk laat afscheiden ; dan weder vloeit integendeel het hen omgevend celweefsel met het weefsel der klieren te zamen en is ten deele met het buikvlies , hetwelk haar als zak dient , in onmiddelijke aanraking. Bestaat de tuberkuleuze aandoening van de darmschijl reeds lang , en heeft dezelve een hoogen graad van ontwikkeling bereikt, zoo zijn de klieren dikwijls of geheel vernietigd , of in afgezonderde of zamengerolde tuberkelmassa's van verschillende grootte veranderd ; in dit gcwil ^indl men geen spoor meer van het weefsel der klieren. De tuberkelmassa breidt zich somwijlen tusschen de vliezen van de darmschijl uit, en vormt lagen van geringere of grootere uitgebreidheid, welke men v ooi eene sooit van abcessen gehouden heeft , wanneer de luberkelmassa verweekt was. Ware abcessen tusschen de vliezen van de darmschijl komen hoogst zelden voor. De tuberkelen van de darmschijl doorloopen alle vormen van ontaarding, v\elke deze ziekelijke afscheiding eigen zijn. Eerst hebben zij de hoedanigheid van eene raauwe kastanje en zijn mat wit , of bijna den opaal gelijkende of geelachtig. Wanneer de tuberkebnassa niet rijkelijk aanwezig en als het ware in het weefsel der klieren ingezogen is, zoo verbreiden zich somwijlen kleine haarvaten door dezelve, welke later wederom verdwijnen. In het laatste tijdperk vindt men alle graden van verweeking, van dc vastheid eener gekookte kastanje-tot die van; eenen zeer dunnen en weiachtigen etter. Dat laatste komt echter zelden in de darmschijlklieren voor , daar het mogelijk ten deele wordt opgeslorpt , of de zieken reeds eerder sterven , voor dat de tuberkuleuze ontaarding hare laatste ontwikkeling bereikt. Somwijlen vindt men eene drooge, krijtachtige zelfstandigheid, overeenkomende met die, welke men veelvuldig in de tuberkuleuze luchtpijpsklieren aantreft. Tot welken graad van ontwikkeling de tuberkuleuze ontaarding ook moge gekomen zijn, zoo is evenwel meestal het buikvlies, hetwelk dezelve meer of min onmiddelijk in eene zekere uitgestrektheid overtrekt , gezond, doorschijnend of slechts ligt leikleurig. Somwijlen is het ondertusschen ook rood ontstoken , en toont zelfs zamengroeijingen met de darmen , welke tot toesnoering en daardoor tot volledige toesluiting van het darmkanaal aanleiding kan geven. Het slijmvlies van het darmkananaal is bij de darmschijl-tuberkelen somwijlen rood en duidelijk ontstoken , voornamelijk op het einde van den dunnen darm. Uier treft men ook somtijds kleine, oppervlakkige , rondaclitige zweren en lidteekenen van zweren aan , welke men ligtelijk aan de straalsgewijze, naar één punt zamenloopende plooijen van het slijmvlies herkent, waarhij dit punt dunner en donkerder , dan de omligliggende deelen is. Behalve deze oppervlakkige zweren vindt men ook andere in de diepte liggende , welke door de geheele dikte der 3 rokken van het darmkanaal tot op het buikvlies doordringen, hetwelk somtijds zelfs zwerende en doorboord is. Deze uitgestrekte verzweringen zijn cirkelvormig en evenwijdig aan de dwarsplooijen van het ileutn geplaatst. Gewoonlijk zijn dezelve met vleeschachtige bloedige violetkleurige uitwassen bezet, in wier midden men somwijlen bovendien kleine ronde, niet in ettering overgegane tuberkelen aantreft. Deze verzwering neemt men bij meer dan de helft van voorwerpen, welke aan darmschijlklieren lijden, waar; zij staan ondertusschen met de tuberkuleuze ontaarding der darmschijl-klieren in geen wezenlijke verbinding, en zijn van dezelve onafhankelijk, liet slijmvlies van den darm is somtijds over deszelfs geheele uitgestrektheid volkomen gezond , zelfs wanneer ook d9 darmschijl-klieren zeer groot en ten deele reeds in verwceking zijn overgegaan. De darmschijl-tuberkelen komen het meest van het tijdperk der tanden-vorming tot den ouderdom van 12—15 jaren voor. Afgezien van den invloed eener slechte voeding, kan bij een' bestaanden aanleg alles, wat op de onderbuik-organen verzwakkend en prikkelend werkt, de ontwikkeling van deze kwaal veroorzaken. Guersent houdt den invloed van koude, voornamelijk eener vochtige, onvolledige zuivering van het gestel bij acute uitslagziekten, het onderdrukken van dusdanige uitslagziekten en het naar binnen slaan der meeste chronische huidziekten des- ttcge voor de gewigtigste gelegenheidsoorzaken, daar de meeste artsen dezelve aan ontstekingen van de onderbuiksorganen , en voornamelijk aan catarrhaal lijden van het darmkanaal toeschrijven. Deze ontstekingen der buikorganen verzwakken, wanneer zij herhaaldelijk voorkomen, de organen en moeten , even als alle verzwakkende invloeden , het ontstaan van darmschijl-tuberkelen begunstigen ; eveneens als men zeer veel ten r rosenstein voorgeslagene handelwijze, om de wormen, voor dat men dezelve afdrijft, door opium te verdooven, vordert bij kinderen voorzeker groote voorzigtigheid ; beter moge het drinken van veel koud water zijn, hetgeen de wormen doet verstijven. Of, zoo als eenige beweren, de spoelwormen bij het begin van de volle maan gemakkelijker kunnen afgedreven worden , dan op ieder anderen tijd , is zeer twijfelachtig. Het getal der tegen de spoelwormen aangeraden middelen is zeer groot, en derhalve kunnen hier slechts diegenen opgenoemd worden , wier deugdelijkheid door de ondervinding bijzonder gestaafd is geworden. Eene groote rol speelt ook hier het Sem. cyn. hetwelk in de meest witeenloopendste verbindingen is voorgeschreven geworden , [lip. sem. cyn. pulv. , Chocol. plv. a unc. j , Sacch. ctlb. pulv. unc. ij , Muc. g. Iragac. q. s. ut. f. I. art. troch. No. J20. d. s. alle 3 uur 4—G stuk. lip. Pulv. rad. jalapp. dr. /3 — scr. ij , Pulv. rad. valer. min. dr. ij, Sem. cyn. rud. cont. unc. (3, Sulpit. pot. dep. pulv. dr. j,3 — dr. ij, Orym. suil. q. s. ut. f. elect. d. s. 2—3 maal daags een theelepel (bremser). De meeste artsen roemen de werkzaamheid van dit middel ; evenwel wil hoffmann (Med. Zeilg. V. Fer. f. Heilk. in Pr. J836 No. J4), in meerdere gevallen , na het gebruik van hetzelve, zeer hevige hersenaandoeningen waargenomen hebben. Bij eenen zeven jarigen, juist niet zwakken knaap , trad het hersenlijden gedurende de aanwending van het middel zoo sterk te voorschijn , dat zich de genoemde arts genoodzaakt zag eenige bloedzuigers aan de slapen te plaatsen en koude omslagen op het hoofd te maken, waarna het kind na 5 dagen hersteld was. Dat hier eene toevallige opeenvolging van omstandigheden heeft plaats gevonden, gelooft hoffmann deswege niet te kunnen aannemen, naardien hij wel bij 12 kinderen, na het gebruik van het Sem. cyn. steeds dezelfde verschijnselen en zonder andere merkbare oorzaken , heeft mogen waarnemen. Van het Extr. sem. cyn. aeth. heeft hoffmann echter nog geene hersen-aandoeningen waargenomen. De folia, flores en semina tanaceti vulgaris komen in hunne werking met de Sem. cyn. overeen. Men wendt dit middel aan in poeder van scr. (3 — dr. , of in een elecluarium met hoing , of uitwendig, voornamelijk bij wormkolijk , in den vorm van omslagen op den buik aan. Ook het 01. tanac. aeth., zoowel inwendig tot eenige droppen op suiker, als uitwendig in smeersels voor den buik, toont zich zeer werkzaam. De semina sabadillae vereischcn bij derzelver gebruik groote vooreiglighdd , cn zouden ook, volgens p. frank, den nan dezelve toegekenden lol' niet verdienen. Ebers roemt het Extr. sein. sabad. spa-. (Cj4SP£h's fFochenschr. J835. No. 47. S. 759). De helininthochortos is niet zoo werkzaam als men vroeger geloofde, en eenige artsen hellen er toe over om de werking van dit middel eenig en alleen aan het zeezout toe te schrijven , hetwelk aan hetzelve kleeft. Het meest gebruikelijk is de Gelat, kelminthochort. (Bp. Hehninth. unc. j , Ickthyocoll. dr. (2 , Coq. c. aq. q. s. ad. rem. col. unc. iv. in q. solve sacch. alb. unc. j , repon. in loc. frig. ut in gelat, abeat. d. s. theelepelsgewijze te nemen, sundelin). Nardo beweert , dat vele grassoorten van de Adriatische zee dezelfde wormdrijvende krachten bezitten , als de Fucus helminth. corsic. ily gaf denzelven in poeder , alleen of met andere middelen verbonden , altijd met het beste gevolg. (Froiuep's JYot. J829. Bd. XXIF No, J2. S. J92). Bewees (t. a. pl.) roemt als een voortreffelijk middel het aftreksel de Spigelia marylandica. Kinderen van 1—2 jaren laat hij hetzelve uit dr. ij bereiden. Ook het 01. chenopod. vond hij zeer werkzaam. Bij eene bijzondere neiging tot wormvorming raadt hij , na de afdrijving, versterkende middelen te geven, waartoe hij voornamelijk het Subcarbon. ferri met gelijke deelen keukenzout, van 10 30 gr. des morgens aanbeveelt. PtAïFAiR roemt den gedroogden en goed bewaarden wortel van de Asclepias gigantea, waarvan de, tusschen de uitwendige bruine bast en de inwendige houtdcelen zittende witte bast tot 5 — 6 gr. dagelijks driemaal genomen zouden worden. (Transact. of the Med. and phys soc of Calcutta. J825. Bd. I.) KtArr raadt het 01. therebinth. van 12 tot 15 droppen alle 4 6 uren aan en laat tusschenbeiden een afvoermiddel van kwikzilver nemen. Ook ramsey en elliotson , (Lond. Med. Gaz. J83J. Juni) vonden dit middel, zoowel inwendig als in klisteren, werkzaam. Fisher {Med. papers , comm. to the Massachussets med. soc. Boston J806. No. II) nam van het volgende middel eene voortreffelijke werking waar ; Bp. Limati stann. dr. vj , Merc. viv. dr. ij , Conc/t. PP- dr. j. Dit laat men te zamen smelten en wrijft het gedurende, en na het smelten zoolang, tot dat het een zeer fijn poeder geworden is, van hetwelk de zieke 6 dagen achtereen, dagelijks tweemaal 15 20 gr. bekomt. Volgens sertürner {Jnnal. der Phys. neue Folge, Jahrg. J8J7. S. JO) verngt de Mecon. baryt. in zeer vele gevallen voortreffelijke werking. Door fischer en Rosensïein wordt voornamelijk het Extr. nuc. jugland. als wormdrijvend middel geroemd en kinderen op de vokende wijze voorgeschreven ; Bp. Extr. nuc. jugland. dr. ij, Aq. cinnam. spl. dr. vj. d. s. dagelijks 4 maal 40 — 60 droppen. De ondervinding heeft geleerd , dat eenvoudige middelen dikwijls in liet geheel niets helpen , en tkrt eerst door de zamenvoeging van meerderen een gelukkige uitkomst verkregen werd, Yan de vele verschillende mengsels, welke aangeraden zijn geworden , zullen slechts de volgende opgegeven worden : lij). Pulv. rad. jalapp. , Pulv. rad. valer. , Tart. pot. et sod. a dr. j , Ox. scill. unc. ij , M. ƒ. elect. d. s. dagelijks 4—6 maal een theelepel. Storck. — Rp. Pulv. Jl. tanac. , Sem. cyn. u dr. j , Sulph. ferr. scr. ij, 01. aeth. valer. gtt. i, Misc. ter. invic. et div. in plv. aeq. iKo. X. d. s. des morgens en des avonds een poeder met oranjebloesem-thee. Rosensteijt. — Rp. Aethiop. antim. dr. j , Sem. cyn. , Rad. jalapp. , a dr. P, Ox. scill. q. s. ut. f. elect. d. s. 4—6 maal daags een theelepel. Jahit. — Rp. Sacch. alb. ad. consist. tabul. coct. unc. ij, Calomel dr. j , Pulv. rad. jalapp. dr. ij , Pulv. mac. scr. ij , 31. f. I. art. rotul. pond. gr. iv. d. s. des morgens en des avonds 4 — 6 stuk. Wendt. Most (Rncycl. JSd. I\ S. 66J) roemt de volgende zamenstellingen r welke hem , zoo als hij zegt, nooit in den steek gelaten hebben. Ten eerste wendt hij het volgende mengsel aan : Rp. Sem. cyn. , Rad. valer, a dl. iij , Rig. in vas. claus, p. hor. c. aq. c. ferv. s. q. col. unc. vj , Adde Extr. nuc. jugl. immat. dr. j[3, Tinct. valer, aeth. dr. j , Mell. desp. unc. j , Amm. mur. dep. dr. ji3, Oxym. scill. unc. (o , in. d. s. alle twee uur een eetlepel. Is dit mengsel gebruikt , zoo geeft most , gedurende drie dagen het volgende : Rp. Pulv. sem. cyn. dr. iij , Pulv. rad. valer. , Pulv. rad. jalapp. « dr. j , Aeth. min. dr. /3, Mell. despum. unc. iij , M. f. Elect. d. s. dagelijks driemaal een theelepel. Dorfmüller (Ileidelb. klin. Ann. J829. lift. 5 S. J28) geeft drie maanden lang , maandelijks 2 maal, bij afnemende maan , vroeg , nuchter, eene, naar den ouderdom en het ligchaamsgestel berekende gift eener jiillenmassa uit R/tabarber, Calomel en Extr. absynth. Den volgenden •dag wordt tusschen 6 — 7 uur des avonds een klisteer uit 2 eetlepelskoflij , 1 eetlepel goede traan en eenige droppen bitter amandelenwater geplaatst. 1 ijdens dat de pillen niet gebruikt worden , laat hij des morgens vroeg om 9 en des avonds om 8 uur, in een i eetlepel goeden wijn «j0 — /O droppen van een elixer uit Liq. anod. Jlojfm. , Tinct. ca lam. arom. en Vmum ferratum gebruiken. Tevens laat hij een versterkend , «enigzins prikkelend voedsel gebruiken. Volgens schnexder (C4SP£R,S fVochenschr. J839 No. 2J. S. 335) zoude het volgende mengsel niet alleen de wormen binnen weinige dagen afdrijven , maar ook de, in het darmkanaal opgehoopte slijm weg nemen en de hernieuwing van wormen voorkomen : Rp. Rad. valer. , Fol. senn., Sem. cyn. a unc. (3, Inf. aq. ferv. q. s. et stent in Rigest. p. i- hor., Colat. unc. v. adde Extr. aeth. sem. cyn. gr. *ij — xviij » Liq. anod. min. ffoffm. scr. j , Syr. mann. unc. j. m. d. s. alle 1—2 uur i—1 paplepel vol. Bij oudere kinderen laat schneider somwijlen nog eenige drachina's Sulph. sorlae bijmengen, om sterker op liet darmkanaal te werken. Zelden werd hij genoodzaakt bovengemeld mengsel meer dan twee maal te doen gebruiken. De uitwendige aanwending van worindrijvende middelen ondersteunt de inwendige krachtig. De inwrijving van scherpe, afvoerende middelen , omslagen van Camphor in boom-olij , terpentijn in eijcrdojcrs opgelost , venetiaansche zeep , Extr. absynth en Aq. mcnt/i. enz. hebben somwijlen zelfs daar nog eene goede werking, waar alle andere middelen in gebreke blijven. Brera {Meel. prak. F~or/es. üher die Eingeweidewürmer. Dlsch. r. iveber's J29) geeft de twee volgende inwrijvingen op: lip. FM. taur. , Sapon. venet. a dr. j , 01. tanac. q. s. ut. f. linim. — Jlp. teil. taur. unc. ij, Aloës pulv., Plv. colocynth. a unc. (2, Adip. suill. q. s. ut f. ung. Ook geeft hij nog het volgende voorschrift ter bereiding waarmede men deze smeersels kan versterken : Itp. Aeth. sulph. unc. vj , Allii sativ. unc. j , Camph. ras. dr. j. — De volgende pleister vond hij eveneens zeer werkzaam : Itp. As. foet., Empl. lil harg., Cer. jlav. a part. j , Galb. part. (5 , F. I. a. empl. Carro.n" de villards (Hullet, gén. thér. inéd. et chir. J834) gebruikt tot inwrijvingen de levertraan, óf onvermengd öf met bijvoeging van Aether of Ammonium. Busch (IIufel. Journ. J832. Juli) raadt de aanwending van elektrische schokken van den eersten graad, hoogstens van den tweeden graad aan, met de electrische tang op onderscheidene plaatsen van de buik, waardoor de wormen gedood en dan door een afvoerend middel uitgedreven worden. De nakuur tegen de wormen bestaat in bittere en versterkende middelen, onder welke er eenigen zijn, welke den wormen zeer vijandig zijn , (/Ibsinth., Sulph. ferri, enz.) welke ten dien einde het meest gekozen worden. Met het gebruik van deze inwendig versterkende middelen, verbindt men doelmatige inwrijvingen van den buik met geestige vloeistoffen, het aanhoudend dragen van gordels inet bittere en aromalieke kruiden gevuld, met wijn of brandewijn bevochtigd, om de buik, en later het wasschen van den buik met koud water. Het gebruik van al deze middelen moet door eene doelmatige voeding ondersteund worden. Ilydrops asciles. Niet zelden vindt men in den buik van die kinderen, welke ten gevolge van slepende ontstekingen kwijnend gestorven zijn , eene min of meer groote hoeveelheid eener citroengele, niet vlokkige, weiachtige vloeistof, zonder eenige ziekelijke verandering of voortbrengsel, hetwelk men vaa eene onsteking van liet buikvlies kan afleiden. Deze uitstorting verschilt, ten opzigte der hoeveelheid , van unc. j tot unc. iij—iv. De kinderen-, bij welken men hetzelve opmerkt, zijn gewoonlijk bleek, mager en zeer zwak; de onderste ledematen zijn bijna altijd waterzuchtig, en het somwijlen ontstoken spijskanaal is gewoonlijk ontkleurd en verweekt. Ofschoon deze ziekte na het eerste jaar veelvuldiger voorkomt, zoo neemt men dezelve somwijlen ook bij zeer jonge kinderen waar. Men heeft zelfs gezien, dat pasgeboren kinderen door eene ware hydrops aangedaan waren (billaud). Een eigondommelijken vorm van buikwaterzucht bij kinderen , heeft h. wolff ( JIufel. Jourrt. Mai J828) beschreven: kinderen van 2 tot jaren klagen somwijlen over vliegende pijnen in de buik; zijn lusteloos; traag; des nachts onrustig; slapen minder aanhoudend, dan vroeger; zien er bleek uit, en hunne eetlust is ongelijk ; de tong eenigzins beslagen ; de ontlasting min of meer traag, of er is doorloop; de huidwarmte eenigzins verhoogd; de pols matig geprikkeld. Deze toevallen (het eerste tijdperk der ziekte) zijn niet aanhoudend , en in vele gevallen zoo onbeduidend , dat dezelve door de ouders niet geteld worden en geen arts om raad gevraagd wordt. Dikwijls zijn ook de toevallen beduidender, de pijnen aanhoudender, hevig met braken vergezeld gaande , de buik zeer gevoelig bij drukken, de huid heet en de pols zeer versneld. Dit tijdperk der ziekte duurt 8 — 14 dagen. In de meeste gevallen van dezen aard, welke wolff in een later tijdperk waarnam , hadden de ouders, somwijlen ook artsen, welke in het, zoo even beschrevene vroegere tijdperk ter hulpe geroepen waren , wormen als de oorzaak beschuldigd en wormmiddelen gegeven. In het een of ander geval werden ook wel wormen ontlast, maar de kwaal, wel verre van hierdoor weggenomen te worden, nam toe; er ontstond braking ; de eetlust ging verloren ; de dorst nam toe ; de koorts werd duidelijker; de stoelontlasting bleef ongelijk ; de pis matig gekleurd en bewolkt; men hoorde dikwijls na het eten een rommelen in den buik; het kind bleef mismoedig , traag , zag aanhoudend bleek ; de ademhaling werd kort, de buik gespannen , en bij het onderzoek van den buik ontwaarde men eene duidelijke vochtgolving. In andere gevallen , waar geen wormdrijvende middelen in het eerste tijdperk gegeven werden , toonde zich de overgang van de ziekte in het tweede tijdperk zachter ; de toevallen bleven over het geheel dezelfde; de voorbijgaande pijnen namen af, terwijl de buik opzwol. Bij prikkelbare voorwerpen verliepen het eerste tijdperk en de overgang in het tweede dikwijls onder hevige verschijnselen,. zelfs in zulke gevallen, waar niets ondoelmatigs gebruikt was. Het gelaat der kinderen toont in dit tweede tijdperk iets eigendommclijks, namelijk eene opzwelling of opgeblazenheid der fenid in de nabijheid van den neuswortel, juist tuschen de oogen. Deze eigendommelijkheid ran het gelaat is in vele gevallen zoo kenmerkend , dat wolff , bij het eerste zien van een kind , hetwelk deze opzwelling bij den neuswortel aantoonde , alleen op dit teeken , het daarzijn van buikwaterzucht erkende , en telkens bij het onderzoek van den buik zijne diagnosis bevestigd vond. Dit teeken is terstond, na de plaats gehad hebbende uitstorting waar te nemen en verdwijnt allengskens voor de algeheele opslorping van de uitgestorte vloeistof. De opzwelling van den onderbuik bereikt bij dezen vorm van buikwaterzucht nooit die hoogte, als bij de buikwaterzucht van volwassenen. Somtijds is zij zoo onbeduidend , dat dezelve in het geheel niet opvalt, en zulks wel te meer, daar in den kinderlijken leeftijd de buik veelal opgezet is , zonder dat er eene ziekelijke oorzaak aanwezig is. De vochtgolving is desniettemin zeer duidelijk, en wordt van dag tot dag gemakkelijker te voelen , wanneer de passende middelen niet gebruikt worden. De onderste ledematen vond wolff nooit zuchtig, zelfs niet in het verdere beloop der ziekte. Wordt de ziekte in dit tweede tijdperk niet herkend , hetwelk bij de omstandigheid, dat het oedema der voeten ontbreekt, de buik nooit bovenmatig opgezet is, de kinderen in hun gewone doen blijven, bovendien wegens de minder duidelijke teekenen dan bij de buikwaterzucht der volwassenen, ligtelijk mogelijk is, en blijft de ziekte aan zich zelve overgelaten , zoo ontwikkelt dezelve zich langzaam verder ; de buik neemt in omtrek tot eene zekere hoogte toe ; de onderste ledematen vermageren ; de huid op de beenen, het naast aan de geslachtsdeelen , valt in slappe plooijen ; de vochtgolving wordt dan allengskens minder voelbaar, zonder dat de buik in omtrek verliest, en bij de langzame vermindering der uitgestorte vloeistof, zwellen de darmscheilsklieren op; alle deelen van het ligcliaam vermageren ziender oog, het gelaat en de buik uitgenomen; het kind wordt steeds zwakker en kruipt alleen nog aan den muur en de stoelen , waaraan het zich kan vasthouden, voort; de eetlust wordt bij dezen toestand somwijlen beter, nu eens is er doorloop , dan weder verstopping aanwezig; er ontstaan koortsachtige aandoeningen en het kind neigt ten grave. De duur van dit tweede tijdperk is, naar gelang van den ouderdom en de wijze van behandeling, verschillend ; bij jongere kinderen heeft de ziekte gewoonlijk een sneller beloop , bij oudere een' langzamer. Een' doodelijken uitgang nam winter alleen waar bij een volslagen verzuim, toen eerst op het einde van het tweede tijdperk , als de uitgestorte vloeistof reeds opgeslorpt en eene volledige verdorring (alrophia) zich gevormd had, hulp gevraagd werd; in alle overige gevallen gelukte de genezing volkomen. De behandeling dezer ziekte, welke klaarblijkelijk van eenen ontstekingachtigen toestand van het buikvlies uitgaat , moet in het eerste tijdperk ontstekingwerend zijn : bloedzuigers , Calomel, in vereeniging met Digitalis, doen meestal goede dienst. In het reeds ver gevorderde tweede tijdperk , waar de ziekte , bij de opzwelling van den buik , vermagering van het overige ligchaam , voornamelijk der onderste ledematen , en zwakte van deze, geheel het beeld van de verdorring (alrop/ua) aanneemt, heeft veel te ligt eene verwisseling met deze plaats; het naauwkeurigste onderzoek van den buik kan alleen hier beslissen. De gewone prikkelende en oplossende , tegen de alrophia gebruikt wordende middelen dienen slechts, om de schijnbare verdorring in eene wezenlijke te verkeeren , terwijl de gepaste middelen nog in staat zijn eene genezing daar te stellen. Wolff behandelde een tweejarig kind , hetwelk reeds eenige maanden in dezen toestand had verkeerd. De vermagering was zeer aanmerkelijk , de buik sterk opgezet , het kind zeer zwak ; de zwelling aan den neuswortel en de vochtgolving van den buik beslisten over den aard van de kwaal. Er werd Digitalis met Cremortailan voorgeschreven , niettegenstaande het kind aan doorloop leed ; deze verminderde , de pisafscheiding nam toe , en , bij het later gebruik ran zacht bittere middelen in vereeniging met Digitalis, volgde eene volkomene genezing. ZIEKTEN DER PIS- m GESLACHTSWERKTlllGEIV. Ischuria. pisopstopping geeft zich te kennen door aanvallen, gedurende welke de kinderen kreunen en schrcijen, de beenen tegen de buik optrekken , zich vastklemmen , angstig ademhalen, koud worden , bovenmatig zweeten, uit angst de ontlasting laten loopen en krampachtig beven, waarop dan eene sterk riekende en het linnen meer dan gewoonlijk kleurende pis in eene kleine hoeveelheid geloosd wordt en eenige verligting geeft (jahn). Bij het onderzoek van den buik vindt men eene meer of min sterke opzetting van den onderbuik ; dikwijls kan men eene sterke opzetting van de huidaderen waarnemen (versok). De kwaal, welke, volgens de opgave der meeste schrijvers, gewoonlijk op eene krampachtige aandoening van den hals der blaas berust , vordert de aanwending van krampstillende middelen, namelijk het inwendig gebruik van Emulsièn met Lycopodium, Flor. zinci met Magnesia, verzachtende omslagen op de blaasstreek, inwrijvingen met Linim. camph., baden, klisteren, enz. Wanneer men door deze middelen niet spoedig afvloeijing der pis verkrijgt, zoo zoude men, volgens capuroïï (Abhandl. üb. d. Krankh. d. Kind; aus dem Franss, mit einer Voorrede von püchelt. Th. II. S. 17) tot het gebruik van de cathater overgaan. Urodialysis neonalorum. De verschijnselen van deze, het eerst door autenrietii en schönleix beschrevene vorm van ziekte zijn , volgens den laatstgenoemden arts, (Patk. u. Ther. Bd. III. S. 3j8) de volgende: De kinderen lozen weinig pis, dezelve is opvallend rood en kleurt daardoor het linnen. Dcrzclver kwalitative verandering toont zich bovendien daardoor, dat zij bij liet uitvloeijen hevig branden veroorzaakt, hetwelk de kinderen door sehreijen en het optrekken der beenen tegen den buik en ineenkrimpen te kennen geven. De pis vloeit slechts droppelsgewijze af en iedere droppel veroorzaakt onbeschrijfelijk veel pijn. Gewoonlijk zijn er verschijnselen van zuur in de maag, zure oprispingen, zure reuk uit den mond, braken van zure stoffen aanwezig. De stoelonllasling kan zoo traag zijn, dat slechts om de 3 — 4 dagen harde, roode stukken ontlast worden. De ontlaste stoffen zijn nu eens slijmig, dan weder geel, naar gehakte eijerdojers gelijkende ; nu weder groen of zwartachtig; daarbij houdt meestal het braken van zure stoffen aan. Zoo als in vele andere ziekten der piswerktuigen, is ook bij deze de huid in eene geprikkelde toestand en den zetel van verschillende uitslagen. Volgens jalin (Med. Conversat. bl. J832, JVc. 56. S. 36J) komt de zelden ontbrekende huidaandoening in de gedaante van rozeroode vlekken voor, voornamelijk op die plaatsen, waar huidplooijen op de gewrichten gevormd worden: in de liesstreek en aan de billen, evenwel ook op andere plaatsen , b. v. aan de inwendige scheenbeenszijde. Op deze plaatsen doen zich kleine, groepsgewijze geplaatste blaasjes voor, welke eene heldere vloeistof bevatten en doorbreken; door de, zich alsdan uitstortende vloeistof, welke naar pis riekt en bijtend is , worden ontvellingen veroorzaakt. De ontvelde plaatsen van de huid hebben eene bruine kleur, vreten snel om zich heen en kunnen zelfs de hoedanigheid van koudvuur aannemen. Deze ziekte heeft in haar verloop het eigenaardige, dat de pisverschijnselen niet aanhoudend zijn, terwijl de overige verschijnselen blijven voortduren. Geneest de zieke, zoo verdwijnen de verschijnselen der zuurvorming , de vurigheden droogen op , de pis wordt steeds rijkelijker en zonder pijn geloosd; altijd blijft evenwel eene groote neiging tot hernieuwing der kwaal bestaan. Bij eenen langeren duur der ziekte, wordt de toestand steeds meer zamengesteld, en ligtelijk een doodelijke uitgang veroorzaakt ; evenwel zelden ten gevolge van het opdroogen der ontvelde plaatsen der huid (schonlein). De kinderen vermageren en er ontstaat eene nalatende koorts, welke ten laatste het karakter eener slepende uittering aanneemt. Yolgens den zoo even genoemden arts, ontwikkelt zich somwijlen eene ontsteking van het buikvlies , welke van de pisblaas uitgaat; de te voren krampachtig zamengetrokkene buik zet zich dan op en wordt bij de betasting pijnlijk. In andere gevallen neemt de lever er deel aan en er ontstaat geelzucht; ook zoude zich op deze wijze maagverweeking kunnen ontwikkelen. Schonlein beschrijft bovendien eene borstaandoening, welke van de long- en maagzenuwen uitgaat ; de ademhaling wordt eensklaps kort en kugchend , de borst heft zich niet op, de ademhaling wordt bijna uitsluitend door de buikspieren bewerkstelligd; gewoonlijk eindigt dusdanige aanval met braken. Eindelijk kan deze ziekte stuiptrekkingen en zelfs de snelst verloopende hersenwaterzuclit veroorzaken. HeüSIXger [Zusalze su den Kranlih. des Havnsyst. ton ROB. I.L1S. Eisenach J8iJ. S. 52) twijfelt, of de anuria neonalorum wel ooit als eene plaatselijke zelfstandige ziekte voorkomt. Volgens zijne ondervinding neemt men de onderdrukte pisafscheiding der kinderen gewoonlijk onder de volgende omstandigheden waar: 1) als een zeer gewoon en kenmerkend verschijnsel van de slepende hersen-waterzucht, waarbij de pis dikwijls zeer donker gekleurd , scherp , kwalijk riekend en zeer spaarzaam is; 2) als een even zoo gewoon verschijnsel bij de atrophia meseraica, voornamelijk bij den snel verloopenden vorm; 3) zeer opmerkelijk in de zoo dikwijls voorkomende gevallen, waar de slepende hersen-waterzucht in darmscheilstering overgaat, op welken toestand, zoo als heusinger opmerkt, de beschrijvingen van schöxlei\ en jahn zeer passen. Gebrek aan pisafscheiding, ten gevolge van ontsteking der nieren, welke billard (l. a. pl. p. 388) somwijlen schijnt waargenomen te hebben, zag heusinger bij zuigelingen nooit en bij kinderen bovendien zelden. De toestand, waarbij de pisafscheiding na de geboorte in het geheel niet voorkomt, heeft, volgens iieusinger plaats: 1) tengevolge van misvormingen; 2) bij zeer groote waterhoofden , waarbij gewoonlijk kort na de geboorte de dood intreedt ; 3) somwijlen als eene voortduring des toestands van het vruchtenleven , zoodat kinderen 1 — 3 dagen na de geboorte nog geene pis lozen , zonder overigens eenig lijden te hebben ; deze anuria neonalorum houdt gewoonlijk van zelve op. ^ olgens schönlein bepaalt zich de urodiaïysis neonatoruvi meestal tot den leeftijd der zuigelingen ; met het voleinde eerste levensjaar, als ook ten tijde dat de beenderen hunne volkomene vorming verkrijgen, vermindert de aanleg daartoe. De genoemde arts houdt het er voor dat het zog van moeders en zoogsters , welke aan herpetische uitslagziekten lijden of geleden hebben , de ziekte begunstigen. Bovendien kan het voedsel, hetwelk ligtelijk in eene zure gisting overgaat, de kwaal bevorderen. Yerkouding moet eveneens genoemd worden; verder verzuimde reiniging der huid , hevige prikkeling derzelve door brandige uitslagziekten , als ook door de onvoorzichtige onderdrukking van uitslag. De prognosis is over het algemeen gunstig, evenwel gunstiger, wanneer de ziekte slechts tijdelijk door slechte voeding, dan wanneer dezelve door ziekelijke moeder- of minnemelk veroorzaakt wordt. Bij de behandeling moet men het eerst de voeding trachten te verbeteren. Waar aan herpes lijdende moeders of minnen de ziekte voortgebragt hebben, moeten de kinderen gespeend worden , waarbij tevens alle zuren moeten vermeden worden. De verminderde stoelontlastingen helpe men door liheum , Manna , met kleine giften van midden zouten; niet met Calomel. Men geeft deze middelen het best in verbinding met zuurtemperendc middelen, zoo als met Solui, subcarb. pot.; Magnesia en Lap. cancr. zijn moeijelijk voor de spijvertering en bezwaren de maag. Om afscheidingen door de huid te bewerken, schrijve men baden II. Deel. 7 ' voor met verzachtende kruiden of zemelen. Eene bijzondere behandeling vereischen de ontvelde plaatsen van de huid. Men mag dezelve niet opdroogen, maar moet trachten ze door wasschen met zemelen - en zeepwater zuiver te houden, Waar de afscheiding zeer rijkelijk is , gebruikt men middelen , welke de afgescheiden stof opzuigen , zonder de afscheiding te beperken; b. v. Sem. lycop. of tot fijn poeder gemaakte Magnesia. Mogten de ontvelde plaatsen door loodbereidingen opgedroogd zijn geworden , waar alsdan de verschijnselen van cardialgia en eclampsia voorkomen, zoo moeten dezelve door het Ung. cort. mezer. ten spoedigste wederom geopend worden. Om onmiddelijk op de nieren te werken, en de krampachtige aandoening van dezelve te overwinnen , is het Sem. lycop. zeer doeltreffend ; het vermindert de prikkelbaarheid der nieren, zonder het zenuwstelsel der kinderen zoo nadeelig aan te doen, als de verdoovende middelen; men geeft dezelve in groote giften met slijmige middelen (schönlein). Incontinent ia urinac nocturna. Deze ziekelijke toestand schrijven eenigen , b. v. boter , aan verkeerde gewoonten, anderen, b. v. iïell , aan eene verkeerde ligging in bed toe; anderen wederom, b. v. r. frank, willen een' erfelijken aanleg opgemerkt hebben. Dezelve komt meestal bij kinderen in het tijdperk tusschen de eerste en tweede tandvorming voor, of, hetgeen evenwel zeldzamer is, van deze tot den tijd der geslachtsrijpheid, en meer bij knapen dan bij meisjes. Ofschoon deze ziekte op zich zelve en in betrekking tot den algemeenen gezondheidstoestand van het voorwerp van weinig belang is, zoo is zij evenwel dikwijls aanmerkelijk genoeg door het physisch ongemak en het lijden van de gemoedsstemming, welke zij den daaraan lijdenden kinderen veroorzaakt. Want onkundige opvoeders en verharde ouders doen de gevolgen dikwijls ernstig worden door de wreede en onverdiende tuchtiging, en de verachting en spot, welke zij het ongelukkige, daaraan lijdende kind doen ondergaan. Volgens de meening der meeste schrijvers hangt de bedoelde kwaal van de grootere prikkelbaarheid af, welke den jeugdigen leeftijd eigen is. Willis (Die Krankheiten des Harnsyst. aus dem Englischen, Eisenach J84J. S. 369) spreekt deze meening tegen : »Zulk eene prikkelbaarheid ," zegt hij , »zoude niet alleen de spiervezelen van den detrusor urinac aandoen , maar ook die van den sphinctcr , en daardoor zoude het evenwigt hersteld zijn. Bij deze soort van onwillekeurige pislozing zijn veeleer de af- en uitscheiding gelijktijdig ziekelijk ; de drang tot pislozing is niet alleen veelvuldiger en sterker dan in den gezonden toestand, maar de pis is altijd rijkelijker en van eene mindere specifieke zwaarte, dan dezelve gewoonlijk heeft; zij bevat zelden de behoorlijke hoeveelheid eigendommelijke dierlijke bestanddeelen, maar is kleurloos en waterig; de enuresis gaat met eene storing van liet afscheidings-vermogen der nieren vergezeld, welke overwonnen moet worden, wanneer °de ziekte genezen zal." Tegen deze soort van onwillekeurige pislozing zijn zeer vele middelen aangeraden geworden. Boter, welke de geheele kwaal als het gevolg eener verkeerde gewoonte beschouwt, raadt voornamelijk om door verschrikkingen en bang maken dezelve te genezen. Vele andere Fransche artsen stemmen met hem overeen; zij willen door de kinderen levendige muizen in de hand dood te laten drukken, of hen aan het ziekbed van stervende te brengen , genezing waargenomen hebben. Casper (,Wochenschr. J834. IV'. 7) wendde, in eene openbare inrigting, het Boerhavensche proefmiddel met een gelukkig gevolg aan, nadat onder de, daarin zich bevindende jongens, deze verkeerde gewoonte zeer algemeen geworden was. De kinderen werden allen bijeengebragt, waarna men, onder bedreiging voor nieuwe overtredingen, den ergsten overtreder eten met een gloeijend ijzer aanraakte; deze knapen werden, namelijk 18 van de 20 aanschouwers, voor altijd van deze leelijke kwaal genezen. C. üell (J treat. on the dis. of the urethra. Lond. J820. p. J8) schrijft deze kwaal aan de ligging op den rug in bed toe en beweert, dat dezelve, wanneer men den ijder gewent om op den buik of de zijde te liggen, bijna altijd genezen wordt. Deze meening wordt evenwel door de meeste artsen tegensprokan. Bitter {Grüfe's Journ. J832. Bd. Jl. lift. 4) houdt "de ligging op de zijde slechts voor zoo verre doelmatig, als bij deze ligging gewoonlijk minder gedroomd wordt. Veeltijds houdt de enuresis nocturna na de tweede tandvorming op , zonder dat daartoe eenige behandeling noodig is; somwijlen geschiedt zulks bij meisjes eerst bij het eerste verschijnen der maandelijksche zuivering. In vele gevallen is het tot de overwinning dezer kwaal voldoende , de kleine lijders gedurende den nacht meermalen tot wateren te noodzaken , hen weinig waterachtig voedsel te geven, en hen voor liet slapen gaan niet te^laten drinken. Bitter, zich op de opgave van chossat verlatende, dat door het plantaardig voedsel de pisafscheiding veel vermeerderd word, geeft den raad , om eenige uren vóór het slapen eene spaarzame vleeschvoeding te geven. Koude douches op de schaamdeelen, liezen en den bilnaad zijn bij deze soort van onwillekeurige pislozing zeer werkzaam ; hetzelfde geldt aangaande kortstondige, maar herhaalde indoopingen in koud water, welke dupdytren heeft aangeraden. Wanneer het voorwerp zwakkelijk is, zoo kan het nuttig zijn, het gelijktijdig bittere versterkende middeen , Ox. ferr. , wijn en andere dergelijke geneesmiddelen te geven en aromatieke, met wijngeest versterkte baden voor te schrijven. Men doet 1—5 handen vol van aromatike kruiden in kokend water, doet dit zorgvuldig toe, laat het tot de gewone warmte van een bad afkoelen , 7* giet dan , wanneer het kind in het bad zit, nog een glas brandewijn daarbij en dekt dan de badkuip toe. Bij het verlaten van het bad, wordt het kind met flanel gewreven en verwarmde kleederen aangetrokken. In den regel zijn 15 — 18 baden toereikende; meer dan 30 waren nooit noodig, maar bij het 5de of 6Je bad moest de hoeveelheid kruiden en brandewijn vermeerderd worden; mogten de eerst gebruikte baden te zeer opwekken , zoo laat men twee dagen daarmede rusten. Somwijlen verschijnt de kwaal na verscheidene maanden op nieuw, zoo dat deze handelwijze herhaalt moet worden ; na 2 — 3 maal herhaalde behandeling , blijft de genezing zeker (Beobacht über die Krankh. der Harnwerkz. ans dem Franz. Th. II. p. 25-}-). illis , welke deze kwaal van eene stoornis der nieren en van de afscheiding eenei te waterachtige pis afleidt , raadt het gebruik van eene vereeniging van versterkende en bedarende middelen, namelijk een bitter aftreksel, met een bijvoegsel van Acid. tnur. en eene kleine hoeveelheid Tinei, opii, of van een sterk afkooksel van de TJva ursi met Tinct. mui. ferri (t. a. pl. p. 372). Bij groote zwakte van de blaas heeft men kleine giften Tinct. canlhar. met Emulsio amygd. gegeven, om eene dusdanige graad van pisopstopping te bewerken , dat de, door de pislozing verooizaakte pijn den zieke doet ontwaken (naumann). Mondière raadt het Extr. nuc. vorti. aan,* lip. Extr. nuc. vom. gr. viij, Ox.ferr. nigr. dr. j, m. f. i. art. pil. No. 24. d. s. dagelijks 3 pillen te nemen. Carter (Gerson und jul. Mag. J828. lift. 4. S. 79) maakte met een gelukkig gevolg bij eenige oudere knapen gebruik van de Tinct. jodit, tot 5 droppen dagelijks driemaal ; daarbij gaf hij tusschenbeide afvoerende middelen. Bij het gebruik van het een of ander der opgegevene middelen, zal men gelijktijdig op de ophooping van slijm in het darmkanaal, wormen, aandoening van de darmscheilsklieren , enz. moeten letten, van welke ziekten somwijlen de kwaal afhangt. Lithiasis. De zandige pis, welke gewoonlijk de steenvorming voorafgaat, komt niet zelden reeds bij kinderen in de eerste weken of maanden van hun leven voor, wordt echter veelal , voornamelijk omdat in het teedere kinderlijk organismus terstond bij eenen ziekelijken toestand , zich velerlei sympathische aandoeningen voegen, over het hoofd gezien , daar deze ligtelijk de diagnosis moeijelijk maken, en de bijkomende ziekelijke verschijnselen voor het oorspronkelijke hoofdlijden kan gehouden worden. Als teekenen van de zandige pis of pissteen , zoo als dezelve bij zeer kleine kinderen wordt waargenomen, geeft meissner [Magendie's physiol. und medio. Untersuch. üb. den Harngries u. s. tv. ; aus dem Franz. v. Meissner , Lcipz. J830) het volgende op. Eenigen tijd voordat het kind moet wateren , wordt het onrustig , men" merkt bij hetzelve een drukken en persen, even als voor de ontlasting, op ; het schreit veel en vooral lievig bij het afvloeijen van den eersten droppel pis , beweegt voortdurend de beenen op en neer , grijpt met de handen onrustig om zich heen, en men merkt over het algemeen bijna dezelfde verschijnselen op , welke zich bij het windkolijk van zeer kleine kinderen voordoen. De arts wordt alleen tot de juiste herkenning geleid , doordien deze kwellingen telkens met de pislozing vergezeld g'aan , dat dikwijls slechts enkele droppen pis afvloeijen , welke bij de , in den kinderlijken leeftijd overigens zeer zelden voorkomende niersteenen , gewoonlijk met bloed gemengd zijn, en dat men op de doeken, welke "de pis ontvangen, na gedroogd te zijn, een fijn, meestal roodachtig zand kan waarnemen. Hebben deze kwellingen eenigen tijd geduurd, dan vertoont zich uitwendig om den pisweg, welke in zijne geheele lengte in een gepnkkelden toestand verkeert, een roode krans, welke de waarnemende arts nog meer tot den waren zetel van de kwaal kan geleiden. Zekerder is de diagnosis, wanneer het kind reeds in staat is, door woorden of ten minsten door willekeurige bewegingen , zijne gewaarwordingen te kennen te geven ; want dan brengt hetzelve , zoodra er pijn ontstaat, deszelfs handen naar de schaamdeelen, waardoor de arts, wanneer hij ook de, bij de zandige pis en pissteen gewoonlijk voorkómende dysuna, stranguria en isohuria over het hoofd mogt gezien hebben gemakkelijker in staat gesteld wordt, den waren zetel van den kwaal té herkennen. Onder de symptomatische kwalen, welke zich met de, van de zandige pis afhangende ziekte-verschijnselen vereenigen, staan, wegens de bijzonder groote prikkelbaarheid van het zenuwstelsel, de krampachtige toevallen boven aan. Het kind balt de vuisten , siddert over het geheele ligchaam , wordt bleek , trekt met de ledematen , en wordt ten laatste zelfs door stuiptrekkingen aangedaan, welke gewoonlijk met de ontlasting van steentjes of met den dood eindigen? onmiddelijk na het zenuwstelsel wordt net darmkanaal het eerst sympatisch aangedaan, en gewoonlijk worden ij iet steenlijden kolijk , brakingen enz. waargenomen. Zoo zag, b. v. rochoux (Froriep's Notiz. Bd. I. No. jj. S. J76) bij een kind veelvuldige aanvallen van cholera ontstaan, welke eerst wegbleven, nadat eenmaal met de pis een steen in de pisbuis werd gedreven, welke rochoux gelukkig heeft kunnen wegnemen. Onder de verschillende soorten zijn het voornamelijk de roode (uit pis zure) en de witte (uit phosphorzure kalk bestaande) zandige pis, welke U en kinderlijken leeftijd wordt waargenomen. De roode, zandige pis verschijnt hoofdzakelijk ten gevolge van het gebruik van aan stikstof zeer rijke voedingsmiddelen, waartoe ook de, aan kaasstof rijke melk behoort. liet verschijnen der witte, zandige pis verklaart meissner (t. a. pl.) daardoor, dat de, door de natuur voor den groei der beenderen bestemde aardachtige bestanddeelen , naar de piswerktuigen geleid worden. Somtijds vereenigen zich beide soorten van pis en er vormen zich steentjes, welke te gelijk uit piszure en phosphorzure kalk bestaan. Zoo vond pr.AëL (hüfel. Journ. J832. 3Iarz.) bij de lijkopening van een kind van zes maanden, in de nieren meerdere steenpuntjes, welke te zamen 1 scrupel wogen. De meesten, ter grootte van een' gierstkorrel , lagen vrij bewegelijk in de piskanalen, en anderen , ter grootte van eene boon , in het nierbekken. Zij waren zeer liard, van eene ligtbruine kleur, op de oppervlakte eenigzins ruw en bestonden uit phosphorzure kalk, piszuur en eenig eiwit. Het kind had in de laatste levensmaanden, zonder merkbare aanleiding, aan een' groenen, waterachtigen doorloop geleden, was zeer vermagerd en onder de verschijnselen van kramp gestorven. Yolgens v. waltiier (grüfje's Journ. III. 3. S. 429) zijn voornamelijk rhachitische kinderen tot de vorming van pissteen geneigd. Behandeling. Bij de roode, zandige pis , neme men voor alles de aanleidende oorzaak van derzelver vorming weg. Men werke op de te voedzame, dikke, aan kaasdeelen rijke melk, terwijl men der moeder of zuigster eene meer plantaardige voeding voorschrijve, veel verdunnenden drank en veel beweging ; of, indien dit niet kan plaats vinden , geve men het kind eene dunnere, niet zoo voedzame minnemelk , of geve , terwij alle stikstof bevattende voedingsmiddelen vermeden worden, verdunnende dranken in groote mate, wanneer het kind reeds gespeend is, of gespeend worden kan, en doe het meermalen een bad nemen, om der overmaat van piszuur eene grootere hoeveelheid vloeistof ter harer oplossing aan te bieden. Bovendien kome men de verdere afscheiding van het piszuur door eene verzadiging van hetzelve met Carb. pot. voor. Wordt het lijden aan zandige pis langeren tijd door onopmerkzame ouders niet waargenomen, of gelukt het den arts niet dezelve af te drijven, zoo kan het ligtelijk gebeuren, dat de zeer kleine kristallen zich vergrooten , waardoor het lijden van de kinderen natuurlijk vermeerderd moet worden. Mogt zich nu in dit geval een ontstekingachtige toestand van de piswerktuigen voordoen, zoo is het noodzakelijk, bloedzuigers te plaatsen en al die middelen aan te wenden , welke zulk een lijden vorderen. Zijn in dusdanig geval de opgegevene middelen niet toereikende, om het piszuur op te lossen en de zandige pis af te drijven, zoo drage men zorg voor ligchamelijke beweging der kinderen door gaan of rijden ; ook zoude het voor dezulken geraden zijn, van tijd tot tijd een braakmiddel te gebrrn* ken , daar door de , bij het braken plaats vindende ligchamelijke schudding, de afgang van deze zandkorreltjes buitengewoon bevorderd wordt. Blijft, eindelijk, een dezer kristallen in de pisbuis steken, verhindert dezelve de pislozing en veroorzaakt het hevige pijn , zoo moet men zich haasten inspuitingen met laauw-warm water, of, bij cenen geprikkelden oestand van de pisbuis, met olij te maten, om daardoor deszelfs loslating en uitdrijving te bevorderen. ^ TV at aangaat de geneeskundige behandeling tegen de witte, zandige pis, bij kinderen voornamelijk uit phosphorzure kalk bestaande, zoo "is de hier passende leefregel geheel dezelfde als boven bij de roode, zandige pis opgegeven. De onthouding van stikstof bevattende voedingsmiddelen , is ook hier aangeraden, daar aangetoond is geworden, dat uit de pis van vleeschvretende dieren , zeer korten tijd, nadat zij aan dezen leefregel waren onderworpen geworden, de phosphorzure zouten verdwenen, welke dezelve vroeger bevatte, voor dat deze proef genomen werd. Het andere middel is liet gebruik van, met koolstofzuur bezwangerde dranken, welke, wanneer de zieken deze in groote hoeveelheden gebruiken, de hoeveelheid van pis vermeerderen en door het koolstofzuur tot de oplossing van de phosphorzure kalk medewerken (meissner, t. a. pl.). Parochidium. Bij plaats hebbende onjuiste verhouding tusschen den bal en den buikring, wordt de doorgang van den eerste door den laatste somwijlen tegen gehouden, en er ontstaat in de liesstreek eene opzwelling , welke bijzonder pijnlijk is, wanneer, bij eene sterkere beklemming of verkeerde uitwendige behandeling, zoowel de bal als deszelfs omtrek in eenen ontstekingachtigen toestand gebragt wordt (orekitis neonatoriim). Onder zulke omstandigheden is het kind zeer onrustig, schreit aanhoudend, trekt de beenen tegen den buik op , perst voortdurend naar onderen, als bij aandrang tot ontlasting, de uitwendige aanraking veroorzaakt veel pijn , en aan de zijde van het gezwel vindt men in den balzak geen' bal. fe diagnosis is niet altijd gemakkelijk. Henke verhaalt verscheidene gevallen, waarin deze kwaal met eene liesbreuk of met een kliergezwel verwisseld werd. Zelfs het ontbreken van den bal aan de zijde van het gezwel is nog geen bepaald zeker teeken, dat dit door den , in den buikring tegen gehoudenen bal veroorzaakt wordt. Dubourg (Journ. univ. et hebdom. I, p. 363) zag in de kliniek van b01er en roux een' elf-jarigen knaap, bij welken in de liesstreek een wee gezwel, ter grootte van een hoenderei, aanwezig was. Daar toeva ig bij dezen knaap slechts één bal in den balzak zich bevond , zoo meenden verscheidene artsen, dat het gezwel door een' in den buikring teruggehouden bal gevormd werd; alleen roüx herkende gedeeltelijk aan te llaauw waar te nemen vochtgolving van liet gezwel, gedeeltelijk echer aan deszelfs doorschijnendheid , wanneer hij eene brandende waskaars ac iter liet gezwel hield, dat de kwaal in ccne, zich in het lieskanaal bevindende hydrocele bestond. De behandeling bepaalt zich naar de grootere of geringere hevigheid der toevallen. Is de toestand nieuw, zoo zijn uitwendig verzachtende en verweekende middelen toereikende. Eene laauw-warme stoving van melk , eene pap van kort gekookte garst, eene vette zalf en'een bad van zemelen en melk, zijn dan ten volle voldoende. Is echter de ontsteking lievig, zoo plaatst men 2 bloedzuigers en maakt eene laauw-warme stoving van loodwater met broodkruim. Iedere betasting des bals, of, volgens levret's meening, van den buikring inoet nagelaten worden, dewijl daardoor de ontsteking vermeerdert en het later ontstaan van eene breuk wordt voorbereid (wendt, henke). Heeft de doorgang van den bal plaats gevonden en blijven de pijnen nog hevig , zoo kunnen pappen van verdeelende kruiden en zemelen aangewend worden (wendt). Ontsteking van den bal en van den balzak. Hij aan koorts lijdende kinderen treft men somwijlen, nevens opzetling en spanning van den buik , eene groote gevoeligheid van denzelven bij aanraking, hevig braken, stoelverstopping, hevigen dorst en dergelijke, ontsteking van den buik aanwijzende toevallen, hardheid en zamengetrokkenhcid \an den balzak op de eene zijde, waarbij tevens waargenomen wordt, dat de bal op deze zijde opgezet en opgezwollen is, dat een van denzelven uitgaande streng in de buikholte opstijgt en dat aan de aangedane zijde van den buik tot den navel groolere hardheid, gezwel en gevoeligheid bestaat. Altijd zijn er ook moeijelijkheden der pislozing aanwezig. De kinderen woelen klagende heen en weer, trekken de beenen tegen den buik op , klemmen zich met de handen vast , sidderen , en lozen na dusdanige aanval eene geringe hoeveelheid roode , sterk riekende pis. A\ordt de ziekte niet tegen gegaan, zoo is zij onder trominelzuchtige opzetting van den buik, reutelende ademhaling, slaapzuchtigen toestand, krampen, enz. doodelijk, waarbij men gewoonlijk vóór het sterven eene bruine, koudvurige roodheid van den balzak en denzelven na den dood spoedig in bederf overgegaan aantreft. In dezen toestand wordt deze ziekte gewoonlijk eerst waargenomen, en ligtelijk kan een arts, welke dezelve nog niet gezien heeft, tot de gedachten komen, dat de ontsteking in den balzak niet oorspronkelijk , maar een gevolgelijk lijden en als door de voortplanting eener buikontsteking langs de zaadstreng tot den bal en balzak ontstaan is. Dat echter dusdanige beschouwing omtrent de vorming en wording der ziekte onjuist, ten minste niet op de meeste gevallen toepasselijk is, blijkt daaruit, dat men niet zelden den balzak geheel alleen lijdende aantrelt, waarop of eerst later de ontstekingachtige prikkeling tot den onderbuik voortgaat of dat deze ook verschoont blijft. In hel laatste geval merkt men alleen zwelling, hardheid, hitte en roodheid van den balzak, den bal zeiven opgezet, gespannen en vast tegen den buikring liggende, de uitwendige geslachtsdeelen bovendien zeer gevoelig en de zaadstreng gezwollen (/'. jahn, Fers.f. d. prakt. Heük. lift. I. Eisenach J835). In de lijken der, aan deze ziekte gestorven kinderen, vindt men, behalve de sporen van buikvlies-, darm- en blaas-ontsteking, somwijlen de geheele holte van liet bekken met etter of uitzweeting eener etterachtige lymphe gevuld; de zaadstreng en den bal door de ontsteking dikker, verhard en met lymphe overtrokken ; den bal zeiven vergroot en inwendig donker gekleurd ; den schederok verdikt en in deszelfs holte eene geleiachtige massa op het, door ontsteking veranderde gewrichtsvocht gelijkende. Dc balzak zelf heeft, op deszelfs uitwendige zijde , meerdere of mindere koudvurige plaatsen. Deze ziekte gaat, wanneer dezelve terstond bij haar ontstaan door in- en uitwendige ontstekingwerende middelen, doelmatig behandeld en derzelver voortplanting naar de buikorganen tegengegaan wordt , ligtelijk in genezing over, waarbij men somwijlen eene , op de druipstof gelijkende uitvloeijing uit de pisbuis waarneemt. Bloedzuigers, Calomel, kwikzilverzalf, verzachtende pappen zijn de passende middelen (jaiik). Hij drops scroti en Hydrocele. Oe waterzucht van den balzak komt bij vele pasgeboren kinderen voor. Dezelve vormt een week , niet heet gezwel , dat de sporen van het drukken met den vinger behoudt , bij grooteren omvang ook gespannen en vast is, en niet zelden zich ook tot de roede voortplant, terwijl door zwelling van de voorhuid, de pislozing bemoeijelijkt wordt; het is meer of min doorschijnend, wit en glanzig, hetwelk bij grooter' omvang en aanwezige aanmerkelijke spanning en vastheid , alle rimpels van den balzak wegneemt. De kwaal wordt meestal door drukken, stooten of vallen, bij of na de geboorte veroorzaakt. De behandeling bestaat in de aanwending van drooge aromatieke omslagen, in de inviikkeling van het lijdende deel met een met Benzoë doorrookt stuk flanel, bestrijken van hetzelve met eene, met aetherische olij vermengde zalf, in laauw warme omslagen uit verdund Jq. Goulardi enz.; somwijlen wordt het noodig , in het gezwel ligte insnijdingen te doen om het water te laten wegvloeijen; na de ontlediging is eene verdunning van het Jq. vulti. Thedenii en Acei. plumbi met gewoon water, in dubbele compressen warm opgelegd , niet alleen voor de genezing der kleine wonden , maar ook ter verhoeding van het vernieuwen van de kwaal zeer heilzaam. Dc aangeboren waterbreuk bestaat in de ophooping van water in ile holten van den schedcrok, welke of in deszelfs geheele lengte , of slechts op eenige plaatsen open gebleven is, door welke verscheidenheid meerdere soorten van deze waterbreuk gevormd worden : 1) het kanaal van den schederok is in deszelfs geheele uitgestrektheid open en met water opgevuld ; 2) het kanaal van den schederok is boven den bal gesloten en alleen het bovenste gedeelte is open ; 3) het bovenste gedeelte sluit zich en het water verzamelt zich in het onderste gedeelte en in den schederok van den bal zeiven; 4) hetzelve sluit het kanaal van den schederok van boven en van onderen , en er blijft slechts op ééne plaats eene blaasvormige holte, welke hel water bevat. Blijft het geheele verlengsel van het buikvlies, van deszelfs buikring tot aan deszelfs bodem open en verzamelt er zich water in, zoo vertoont er zich een langwerpig rond gezwel, hetwelk zich van de buikopening tot over de ballen uitstrekt. De bal is moeijelijk of in het geheel niet te voelen , daar hij geheel door water omgeven is; daarentegen herkent men duidelijk de zaadstreng aan de achterzijde van het gezwel , evenwel meestal meer naar buiten. De mogelijkheid van het terugtreden en weder terugvloeijen van het water, door de buikopening van het verlengsel van den schederok, is oorzaak van het kleiner worden of volkomen verdwijnen van het gezwel bij eene aanhoudende horizontale ligging, of bij drukking op hetzelve, en van het grooter worden van hetzelve bij eene opgerigte houding, bij persen, hoesten, enz. Dit verdwijnen en wederkeeren van het gezwel geschiedt niet in alle gevallen even gemakkelijk ; wanneer, namelijk, het bovenste gedeelte van het kanaal des schederoks reeds eenigzins vernaauwd is , zoo vereischt hetzelve eene aanhoudende drukking van onderen naar boven op het gezwel, om het water terug te dringen ; of men moet hetzelve gelijktijdig eenigzins binnenwaarts opheffen, om het verlengsel van den schederok in dezelfde rigting met de canalts inguinalis te brengen; het water wijkt slechts langzaam en keert ook slechts langzaam terug (chelius). De hydronele superior vormt een langwerpig, van boven en onderen dunner gezwel; de ballen zijn duidelijk te voelen , het water laat zich in de buikholte terugdringen , en keert eerst langzaam van daar weder. Bij de hydrocele inferior ligt het begrensd gezwel aan de binnenzijde van de buikopening tot op den bodem van het kanaal van den schederok ; de ballen kunnen niet onderscheiden en het water kan op geene wijze in de buikholte teruggedrongen worden. De hydrocele saccata vormt een langwerpig gezwel, dat met deszelfs bovenste en smaller gedeelte, zich tot in den buikring uitstrekt en met het onderste , breedere einde tot aan den bal reikt; bij eene aanhoudende ligging op den rug wordt het slapper; bij langdurig staan neemt het evenwel aan veerkracht en spanning toe. Wanneer men hetzelve terugdringt zoo wijkt het eenigermate, komt evenwel snel weder te voorschijn; de zaadstreng voelt men onder cn achter het gezwel. De hydrocele veroorzaakt geene verandering van de huidkleur; is bij grootere uitgestrektheid gespannen en duidelijk vochtgolving aantoonende; behoudt door het drukken met den vinger geene groeven; groeit altijd van onderen naar boven; is, tegen het licht gehouden, doorschijnend, zonder pijn en brengt ook geene stoornis in de verrigtingen van het darmkanaal te weeg , ten ware er geene zamenstelling met eene breuk aanwezig zij. In dit geval biedt de hydrocele, bij eene duidelijke doorschijnendheid van het gezwel, enkele ondoorschijnende plaatsen van verschillenden omvang aan (verson). De waterbreuk kan zich reeds bij de vrucht vormen, en later verder ontwikkelen ; dezelve kan ook eerst na de geboorte ontstaan , daar het kanaal van den schederok dikwijls langeren tijd nog open blijft. De omstandigheid , dat het verlengsel van den schederok dikwijls nog langen tijd open is en er zich geen water verzamelt, bewijst, dat het water niet slechts van de buikholte in het verlengsel van den schederok vloeit, maai dat deze ophooping van water, ook ten gevolge van eene verkeerde verhouding , tusschen opslorping en afscheiding, op de inwendige oppervlakte van het kanaal van den schederok ontstaat (ciielics). De verschillende soorten van waterbreuk hangen van de reeds gedeeltelijk aanwezige» en slechts tot bepaalde plaatsen zich beperkende toesluiting van het kanaal van den schederok af. Bij hydrocele universahs en superior drukke men het water door dea buikring in de buikholte terug en legge, om het terugvloeijen van hetzelve werktuigelijk voor te komen en om de aaneengroeijing van het kanaal van den schederok te bevorderen, een doelmatigen breukband, alsook een , met een mengsel uit wijngeest, wijnazijn , Mur. amm., of met andere zamentrekkende middelen bevochtigden draagband aan. Eene meer doortastende behandeling, zoo als b. v. dessault aanraadt , past den kinderlijken leeftijd niet (cheliüs). De behandeling der hydrocele mferior en sacca/a vordert, in de meeste getallen, slechts de aanwending van verdeelende middelen. Deze middelen zijn: inwrijvingen met kwikzilver-zalf, geestrijke vloeistoffen, azijndampen, berookingen van mastik, barnsteen, suiker, omslagen van wijngeest, rooden wijn, van eene oplossing van Mur. amm. in azijn, van aluin in water, met een bijvoegsel van verdunde Spir. sal. amm., lerdeelende pleisters, enz. Wordt daardoor de genezing niet bewerkt, zoo ontlaste men het water door een steek met het lancet. Inspuitingen en andere middelen, welke bij volwassenen de grondkuur uitmaken, zijn, in den regel, bij kinderen niet noodig (verson). Door eenige artsen worden, tot de genezing van de hydrocele, braakmiddelen , Calomel en Digitalis, enz. aangeraden. Wendt houdt deze middelen voor ontbeerlijk en merkt op, dat deze, door de omstandigheid, at de hydrocele bij kinderen door de levendige werking der voeding era van dezelve afhangende opslorping , zonder toedoen der kunst, dikwijls genezen wordt, in enkele gevallen den roep van groote werkzaamheid ver- kregen kunnen hebben. Dr. brenner (Ocstcrr. Jahrb. B. X. S. 2, J836) verhaalt, dat hij bij zijn eigen kind, een knaap van -J jaar, welke met eene itydrocele congenüa bezocht was, te vergeefs vele geroemde middelen had aangewend; eindelijk liet hij den knaap de koepokstof inenten. Er ontstond eene aanmerkelijke koorts en de hydrocele verdween. Fluor albus. Bij jonge meisjes komt somwijlen een goedaardige witte vloed voor, welke echter, bij warm weder en veel ligchamelijke beweging, ligtelijk ontvelling van de uitwendige schaamdeelen en der beenen en brandende pijnen bij de pislozing veroorzaakt. Dikwijls is de slijmvloed zeer rijkelijk. Dezelve verschijnt bij klierachtige leukophlegmatische voorwerpen van 1 tot 9 jaren, zonder kenteekenen van een oorspronkelijk lijden , meestal echter met opzwelling van de klieren aan den hals, in den buik en liesstreek, dikwijls ook met wormen. De behandeling rigt zich voornamelijk naar de oorzaken van de kwaaL Waar deze alleen door overvloed van sappen ontstaat, zijn zachte afvoermiddelen en dikwijls baden tot de genezing toereikend. Bij de zarnenstelling met klierlijden , wormen, enz., schrijve men de bekende anti~ scrophulosa , anthelmintkica , enz. voor. Bij den klierachtigen witten vloed, roemt heim het volgende mengsel bijzonder: Bp. Jf/ur. baryt. dr. (3, Aq. destill. dr. vj , Aq. lauro cerasi. dr. j. d. s. alle 2 uur 6 droppen. De wormen in de schede trachte men door wasschingen met eene slappe oplossing van Merc. subl. te verwijderen. Wordt de witte vloed door geene plaatselijke prikkeling veroorzaakt, maar komt dezelve als het kenmerk van atonia van het slijmvliesstelsel voor , zoo zouden , volgens tortual, het inwendig gebruik der chinine in rooden wijn en de gelijktijdige aanwending van aromatieke kruidenbaden goede diensten doen. Koudvuur der uitwendige geslachtsdeelen bij jonge meisjes. De uitwendige geslachtsdeelen van jonge meisjes worden somwijlen de plaats van eene koudvurige verwoesting, welke, volgens richter (Heckeii's neue wissensch. Annal. Bd. I. J835), de volgende verschijnselen aantoont. Nadat langen tijd te voren andere ziekten voorafgegaan zijn, welke over het algemeen zwakte van het ligchaam veroorzaakt hebben , ontstaan eene algemeene afgematheid , hoofdpijn , misselijkheid , gebrek aan eetlust en bij zeer tecdere kinderen zelfs kleine koortsaandoeningen. Hierop worden brandende pijnen aan de geslachtsdeelen en eene bleek- roode begrensde vlek op de inwendige vlakte van de groote lippen en aan de nymphae, als ook de vorming van een hard gezwel van den geheelen -omtrek tot aan den mons veneris waargenomen, welke toevallen de pislozing pijnlijk maken, tot wrijven en krabben, en oudere meisjes leirs tot zelfbesmetting aansporen. Na 2-3 dagen zien er de inwendige wanden van de groote lippen en de inwendige omtrek graauw en kleurig Ult 5 deze Tlekken zij" begrensd, toonen een' rooden zoom aan den omtrek en de geheele uitwendige omtrek verkrijgt een bleekrood, gezwollen voorkomen, bij verhooging van warmte. Kan de ziekte niet tot staan gebragt worden, zoo wordt de graauwe kleur van de vlek zwart, en verbreidt zich het koudvuur naar den bilnaad en uitwendigen omtrek tot aan den aars en tot boven de commissura superior der geslachtsdeelen ; de pislozing wordt moeijelijk of geheel onderdrukt, de pols snel en klein, het gelaat valt weg, er ontstaat doorloop, en de kinderen sterven , nadat de uitputting den hoogsten graad bereikt heeft, dikwijls zonder de minste stoornis van het bewustzijn. Somwijlen komt de aJschelding van eenen scherpen, de naburige deelen bijtenden, kwalijk ne enden etter tot stand; somwijlen wordt de koudvurige korst hard en door de lijder bij stukken afgetrokken. Wanneer het daarentegen mogelijk .s , de verwoesting tot staan te brengen, zoo vormt er zich aan den rooden zoom eene grenslijn, de ontsteking wordt in de nabijheid van deze ver evendigd, de korst trekt zich te zamen en onder de afscheiding van aliengskens goedaardig wordenden etter, volgt de afstooting. Nadat deze plaats heeft gehad , vertoont het uitwendige schaamdeel, hetwelk rezwollen en gespannen is, eene, aan het verlies van weefsel-zelfstandioheid overeenkomende, kratervormige holte, zoover de inwendige wand van de groote lippen de nymphae en zelfs de introïtus vaginae verwoest zijn geworden Wanneer echter de afstooting van het koudvuur geschied is valt de zwelling van den omtrek ineen , en de holte verliest zeer veel van haren omvang. Men is nu in de gelegenheid van waar te nemen , hoe het ontbrekende, deels door kieming en afscheiding van een goedaard,gen etter, deels door zamentrekking der naastbij gelepene deelen wederom hersteld wordt en de genezing zonder groote misvorming der gedaante volgt. Deze ziektevorm schijnt aan dezelfde oorzaken als de waterkanker haren oorsprong verschuldigd te zijn. De behandeling komt eveneens met die der waterkanker overeen. Volgens marjolin wordt het koudvuur wanneer het nog tot de schaamlippen beperkt is, door het wegnemen van e oudvung gedeelte, door bedekking der wond met pluksel waarop e steen gestrooid is, dan door zuivering van dezelve met warmen wijn , eindelijk door het opleggen van eene, met styrax bestrekene wiek en me Sptr. vin. camph. bevochtigde compressen. ZIEKTEN VAN DEN NAVEL. Volgens wendt, henke, meissffer en chelius. Bloeding uit den navel. Somwijlen ontstaan bij de loslating van de onderbonden geweest zijnde navelstreng, bloedingen uit den navel, meestal uit de zich niet gesloten hebbende vena umbelicalis, welke gewoonlijk doodelijk zijn. Gevallen van dezen aard verhalen stoltz (V. Siebold's Journ. f. Geburtsk. u. s. w. VII. 3. S. 975), Ed. r. Siebold (t. a. pl. IX. I.), cards l. JSoO. S. J5S) de volgende beschrijving: korten tijd, eenige uren tot eenige dagen, na de geboorte, wordt de huid rood, het zachte scharlakenrood gelijkende, echter meer naar het rozenrood overhellende. Deze roodheid verschoont geen deel van het ligchaam, doet er ook geen sterker aan , is echter op het gelaat minder sterk uitgedrukt dan op het overige ligchaam. Meestal is dezelve gelijkmatig over e ge ïeele huid uitgebreid ; in vele gevallen vormt zij daarentegen grootere en kleinere vlekken met meer of minder bleeke tusschenruimten. lJe huid is iets warmer op het gevoel, overigens bevindt in den regel e zieke «ich wel; intusschen kan de erythriasis ook met eene sterke oorts en met gevaarlijke verschijnselen en inwendig lijden vereenigd ïijn. Reeds na eenige uren of na 1 —li dag trekt zich de roodheid o eene menigte afzonderlijke kleine puntjes te zamen , welke zich leven als de roode gierst-uitslag) boven de huid verheffen , zoo dat deze met ontelbare, ter grootte van gierstkorrels en nog kleinere, bleekroode p s jes e e t is. Na verloop van eenige dagen worden dezelve bruinac ig en verdwijnen dan met eene ligte afschilvering; dit laatste versc ïjnse -an evenwel ook geheel en al ontbreken. Meestentijds jraat de ery nasis in gewone ontvelling over, ook ontstaat uit dezelve wel geelzucht, en zelfs kan de ware roos er zich uit vormen. "een , ,.^en aait^ ran ^eze, in den regel zeer ligte aandoening, welke o yzon ere geneeskundige behandeling vordert, merkt jahn het 8* volgende op: de huid, gedurende het vruchtenleven het slijmvlies gelijkende, ondergaat na de geboorte eene groote gedaanteverandering, welke de aanraking met de lucht veroorzaakt en daarstelt ; waar echter ooit een weefsel eene gedaanteverandering ondergaat, zoo wordt hetzelve , opdat bovendien deszelfs levenskracht in alle rigtingen versterkt en verhoogd worde, in de ruimste mate met bloed voorzien, opdat de aanstaande groote vormsverandering, juist ongestoord moge geschieden. Men ziet dit bij de tandvorming, bij de vormsverandering, welke de hersenen kort na de geboorte ondergaan, bij het te voorschijn treden der menslrualio , enz. In de huid geschiedt na de geboorte hetzelfde. Eene geringe verhooging echter van de levenskracht van het in dit tijdperk doorstroomend bloed , moet zich als huidprikkeling of ligte dermatitis voordoen , en dit is de erythriasis. SchöNLEIN zoekt de oorzaak dezer aandoening in een te spoedige sluiting van de ductus botalli en foramen ovale. Met die door jahn en anderen waargenomcne erythriasis , schijnt de door martin te Lyon [Mém. et observ. prat. sur la diathese injlammatoire des enfans nouveau-nós, J830.) beschrevene ziektevorm de meeste overeenkomst te hebben, hetzij dat de laatste eene sterkere ontwikkeling van de eerste is, of dat dezelve zich ten minste uit dezelve ontwikkeld heeft. Martin nam dezelve steeds bij alle kinderen van dezelfde familie waar, en gelooft derhalve, dat zij voor aangeboren te houden is , dat wil zeggen , dat hare oorsprong met de eerste vorming en ontwikkeling van de vrucht, of ten minste met deszelfs voeding in den moederlijken schoot te zamenhangt. Alle de kinderen, bij welke deze kwaal werd waargenomen, hadden bij hunne geboorte een gezond en sterk voorkomen , namen niet graagte de borst, zogen krachtig en veel. De huid was reeds rood gekleurd en derzelver warmte hooger dan bij den gewonen toestand ; men merkte eene pijnlijke gevoeligheid van dezelve op, zoodat de kinderen bij de minste aanraking onrustig werden, de ledematen optrokken, en bij het in het pak maken sterk schreiden; de ademhaling was eenigzins moeijelijk; bij eenigen waren lippen en wangen loodkleurig, het bindvlies ligt met bloed beloopen. Een tot twee dagen na de geboorte nam de roode kleur der huid op eenige plaatsen een roosachtig karakter aan; dikwijls vormden zich kleine begrensde, hier en daar met puistachtige knopjes en zelfs met kleine brandblaartjes (ph/yctaenae) bedekte plekken, op welken zich later ettering en zelfs koudvuur ontwikkelde, wanneer de ziekte haar beloop volgde. De ontsteking verbreidde zich spoedig op de inwendige weefsels van het ligchaam , door al die openingen, bij welke een overgang van de uitwendige huid in het slijmvlies plaats vindt, en bragt die verschijnselen voor , welke den ontstekingachligen toestand van het slijmvlies kenmerken , derhalve verkoudheid, moeijelijk slikken, braken, gevoeligheid van den onderbuik, van den regel afwijkende stoelontlastingen , benaauwde ademhaling, enz., al naar mate de ontsteking zich op de neus- of mondholte, het darmkanaal, of ademhalingswerktuigen, enz. uitbreidde. De uitkomsten der lijkopeningen toonen eene voorafgegane uit- en inwendige, meer of minder uitgebreide ontsteking aan. Ten opzigte der eerste, toonde de oppervlakte van de huid violetkleurige, zwarte , koudvunge vlakken, etterverzamelingen en bloeddoorzijgingen in het daaronder liggende celweefsel ; ten opzigte der laatste was het inwendig slijmvlies ontstoken, met blazen en zweren bedekt ; de longen , het borstvlies , het geheele darmkanaal , enz. toonden meer of min volledig de organische veranderingen aan , welke bij de ontstekingachtige aandoening dezer weefsels gewoonlijk voorkomen. Volgens martin bestaat de ziekte in eene, zich van het uitwendig huidstelsel op alle stelsels en weefsels voortplantende ontsteking, welke nu eens haren oorsprong heeft in het heerschend bloedrijk temperament der ouders, in een' al te rijken toevoer van bloed van de moeder tot de vrucht, gedurende derzelver ontwikkeling , dan eens in eene verhooging van de aangeborene prikkelbaarheid van het vaatstelsel, door den ongewonen invloed der buitenwereld op het pasgeboren kind. Blijft de ziekte aan zich zelve overgelaten, zoo eindigt zij altijd met den dood; dezelfde uitgang heeft er plaats, wanneer eerst dan hulp gezocht wordt, als er zich reeds op eenige punten van de huidoppervlakte ettenng ol koudvuur gevormd heeft, daar deze omstandigheden altijd de aandoening van de inwendige organen aantoonen. Den eenigen gunstigen uitgang , de verdeeling, kan men slechts dan verkrijgen , wanneer men de ziekte terstond van het begin af aan herkent en doelmatig estrijdt. Martin zag verdeeling voorkomen ten gevolge van een van zelf ontstaand bloedwateren, hetwelk daags na de kunstmatige bloedontlasting zich voordeed. Gewoonlijk verdwijnen de roode vlekken het eerst; de huid keert tot hare natuurlijke hoedanigheid terug zonder afschildering der opperhuid ; intusschen verdooven somwijlen de kleine puistjes en blaren , worden droog en maken eene ligte afschilfering. De weibloedenge uitzweetingen van het slijmvlies, de spruw van den mond en al de door de ophooping van bloed en ontsteking der gewilligste organen bewerkte verschijnselen, duren langer, nemen allengskëns* af en verdwijnen gewoonlijk op den 12^ tot 15dag geheel. Somwijlen neem de ziekte wederom toe, wanneer men dit juist het minst verwacht; evenwel is dit bij eene volgehoudene rationele behandeling niet bedenkelijk. a De behandeling dezer ziekte bestaat daarin, dat men, na het doorsnijden Tan de navelstreng, tot dat de, zich het eerst voordoende roodheid der id en de verhoogde temperatuur van deze afnemen, rijkelijk bloed uit dezelve late vloeijen , iedere sterkere bedekking verwijdere, het kind dikwijls late baden en wasschen en hetzelve een ligt afvoerend stroopje geve. tin loudt het voor raadzaam , het kind in de eerste dagen niet aan ors-t te eggen, maar hetzelve slechts wat suikerwater of linde- bloesem-thee te geven. Waar de ziekte zonder ophouden toeneemt , zoude men in de nabijheid der sterkste ontsteking , of aan de beenen herhaalde malen , totdat de verschijnselen der ontsteking aanmerkelijk verminderen , bloedzuigers aanzetten. De overige behandeling rigt zich naar de telkens meest dringende omstandigheden. Waar meerdere kinderen in eene familie door dezen ziektevorm reeds werden aangetast, moeten zich de moeders gedurende de zwangerschap eene, de overmatige bloedbereiding beperkende en de bloedophooping naar den onderbuik tegengaande, ontstekingwerende behandeling ondergaan. Er y thema. Volgens billard , wendt en naumann. Oij pasgeboren kinderen ontstaan niet zelden, gedurende de afschilfering der opperhuid, erythemateuse vlekken en strepen, voornamelijk in den omtrek der schaamdeelen en bovenbeenen; men neemt dezelve ook ten tijde van het afvallen des navels op den buik waar , en gedurende het tandenkrijgen, op het gelaat. Billard (t. a. pl. p. 87.) zag bij een pasgeboren kind een erythema in den vorm van kleine onregelmatige vlekken , welke op verschillende deelen van het ligchaam verstrooid waren , en op mazelen geleken. Voornamelijk komt veeltijds het zoogenoemde erythema interlrigo voor. De huid, voornamelijk aan de schaamdeelen, den aars , de inwendige zijden der bovenbeenen, in de knieholten, aan de kuiten , en de okselholten begint rood en weldra vochtig te worden en eene wond te vormen, zoodat ontvellingen ontstaan kunnen, uit welke eene kwalijkruikende eiwitachtige stof zijpelt. Bij eene veronachtzaming kan het op zich zelf geringe lijden van de huid zich steeds verder uitbreiden, en de kinderen hebben dikwijls het voorkomen van geschonden te zijn; ook kan eene diep indringende verzwering ontstaan. Door onzuiverheid, als men de kinderen in de bevuilde doeken liggen laat en slechts zelden voor verschooning zorg draagt, kan het ontstaan van dit lijden zeer begunstigd worden. Een boos karakter verkrijgt deze kwaal voornamelijk onder medewerking van syphilis en andere kwaadsappigheden ; onder dusdanige omstandigheden volgt eindelijk vermagering en ten laatste teringkoorts. Hetzelve is derhalve verdacht, wanneer , namelijk aan de schaamdeelen, zeer hardnekkige, koperroode vlekken zich vertoonen, in wier omtrek het celweefsel opgezwollen is [Waumjnn , Jlandb. der Klin. Bd. III. Jbth. II. S. 229). Het smetten achter de ooren komt overigens niet zelden bij volledig gezonde kinderen voor. Afschilferende korstvorming gaat daarmede ver- eenigd ; ook kunnen verzweringen bij eene vermeerderde prikkeling ontstaan. In vele gevallen, voornamelijk bij kinderen met zeer groote hoofden, schijnt deze uitzweeting klaarblijkelijk weldadig te zijn , en eene onvoorzigtige behandeling met uitwendige middelen , kan somwijlen ernstige gevolgen hebben; komt bij kinderen een sterk smetten rondom den aars voor, en gaat hetzelve met meer of minder aanmerkelijken doorloop vergezeld, zoo is het, volgens billard (t. a. pl. p. JOJ.) gewoonlijk een teeken van enteritis. Bovendien schijnen vele boosaardige vormen van het erythema als voortbrengselen van inwendige belangrijke ziektetoestanden te moeten aangemerkt worden. Zoo herinnert b. v. j. frank (Prax. Med. p. I. Vol. 11. p. 353.) aan een' verdachten vorm van erythema, welke voornamelijk zuigelingen tusschen den 4den en 6icn maand aantast. Hij begint aan den aars, breidt zich over de billen en schaamdeelen uit en kruipt langs de beenen voort; op meerdere plaatsen laat de opperhuid los, waarop de huid gezwollen en als raauw vleesch zich vertoont. Deze kwaal kan een maand en zelfs nog langer duren, ook wel periodiek terugkeeren, zwakke kinderen kunnen daardoor buitengemeen en zelfs door uittering aangetast worden. "V erdwijnt bij eene verkeerde behandeling de huidontsteking plotselijk , zoo kan uitputtende doorloop met doodelijken uitgang volgen. Geenzins kan in alle gevallen eene syphilistische oorsprong aangetoond worden. Als erythema nodosum beschrijft billard (. a. pl. S. J03.) roodo onregelmatige vlekken , welke eenigzins hard op het gevoel zijn en op de inwendige zijde van het scheenbeen van een voor weinige dagen geboren, aan stomatitis exsudativa lijdend kind voorkwamen; bij aanraking waren deze vlekken pijnlijk en eenige van dezelven vertoonden eene oppervlakkige ontvelling. Een erythema marginatum zoude , volgens batüman , vooral veel gedurende het tandenkrijgen voorkomen. Er ontstaan groote, onregelmatige vlekken , tusschen welke de huid gezwollen is , dezelve blijven gedurende 14 dagen zigtbaar en nemen ten laatste eene blaauwachtige kleur aan; daarbij heeft een geprikkelde, door groote uilputting en onrust zich kenmerkende, koortsachtige toestand plaats (naüjiann). De behandeling van gemelde kwaal is, ingeval er geene zamenstelling aanw ezig is, gewoonlijk ligt. Het meest voorkomende erythema intert) igo vordert niets meer dan gedurig wasschen, de hoogste zuiverheid en de aanwending van eenige opdroogende middelen , waartoe wendt het opstrooijen van Pulvis lycopodii, het bevochtigen met kalkwater, het Ung. rosat. of eene zachte zinkzalf, met daar tusschen gemengd Pulv. lycopod. aanraadt. Is de ontsteking zeer aanmerkelijk , zoo kunnen koude pappen van wittebrood, met de volgende oplossing: Acet. plumb. gr. viij , Aq. destill. simpl. Libr. ij bevochtigd , opgelegd worden ; de voorzigtigheid vordert evenwel, dat deze pappen niet te lang aangehouden, noch op te groote plekken worden aangewend. De ondervinding leert, dat ook door zulk eene uitwendige gebruik van het lood met der tijd nadeelige gevolgen kunnen ontstaan (wendt). Overigens moet ook de leefregel der zuigelingen in aclit genomen worden , en saprijke kinderen van tijd tot tijd een afvoerend middel gegeven worden. Erysipelas neonatorum. Volgens billard , dewees , copland en berxdt. Killard (t. a. pl. S. J04) neemt meerdere vormen van erysipelas neonatorum aan, en wel een erysipelas simplex verum, en erysipelas mihare, een erysipelas phlyctaenodes , erysipelas ambulans s. metaslaticum, erysipelas phlegmonosum en erysipelas oedematosum. — Volgens berndt (Busfs Jfandb. der Chir. Bd. FI. J832) zijn bij het erysipelas neonatorum verum, slechts twee, op den graad van derzelver rigting berustende wezenlijke verscheidenheden in acht te nemen , welke op den uitgang en behandeling den meest beslissenden invloed hebben. Het erysipelas blijft , namelijk , of op dat standpunt van deszelfs vorming, waarop het zich als wezenlijke ontsteking niet bepaald heeft, deszelfs vlugtige natuur als uitslag behoudt, en als een erysipelas superficiale bestaat, of het is eene wezenlijke ontsteking geworden , en heeft dan de eigendommelijkheden van het erysipelas phlegmonosum verkregen. Alle verdere verscheidenheden van vorm , b. v. erysipelas phlyctaenodes , zijn, volgens berndt , meer toevallig en zonder invloed op de behandeling. Erysipelas superficiale. Uier is de roodheid niet juist omschreven, de huidontsteking niet zeer aanmerkelijk; daarentegen bestaat er eene geheel bijzondere neiging om zich verder uit te breiden. Jörg (Handb. der Kinderkr. § 468.) zag de roos van het onderlijf en van de omstreek der lendewervelen uitgaan, langs den romp allengskens tot aan de slapen van het hoofd naar boven klimmen, aldaar staan blijven , naderhand van de schouders over de armen tot aan de handen neerdalen , en eindelijk van het bekken tot aan de beenen voorttrekken. De aandoening der huid , welke meestal van geen belangrijk algemeen lijden vergezeld gaat, verdwijnt dikwijls reeds na 36 — 48 uren , terwijl zij eene gedeeltelijke afschilfering van de opperhuid achterlaat. Dit eenvoudig karakter behoudt de roos alleen bij overigens gezonde kinderen, voornamelijk wanneer zij do eerste levensweken door zijn. Erysipelas phlegmonosum neonatoium. Deze soort van roos vertoont zich meestal eerst na voorafgegane teekenen van algemeene onpasselijkheid cn ontstaat het meest in den omtrek van den navel, bij het weeke van den buik of aan de schaamdeelen; evenwel is dezelve ook aan den hals, den nek , de borst , en aan de ledematen , de vingers , ter plaatse der enkels en aan de gewrichten het eerst waargenomen geworden. Berends [Porles. Bd. IX. S. J35.) zag dezelve in den vorm der aangezigts- of hoofdroos; evenzoo werd dezelve door billard tweemaal °in het aangezigt waargenomen en werd in een dezer gevallen, door het koudvuur der mondholte , doodelijk. Somwijlen , ofschoon zeldzamer en ten minste met in dusdanige uitgestrektheid, komt ook deze roos als erysipelcts ambulans voor; menigmaal doet zich hetzelve op meerdere plaatsen tegelijk vooi. Men meikt het eerst eene bepaald omschrevene, maar niet verhevene, meer of min glinsterende roodheid, van de grootte eener kleinere of grootere munt op. Deze roodheid gaat in den beginne bij drukking weg, zonder dat evenwel eene groef gevormd wordt, is echter meestal eenigzins harder op het gevoel als de gewone roos. Terwijl zich de huidontsteking allengskens verder, (alzoo meestal over den onderbuik) verspreidt, neemt dezelve ligtelijk eene grijsachtig roode eur aan, wordt zeer pijnlijk en gaat meestal van eene matige opzwelling en toenemende hardheid vergezeld. Later ontbreekt de zwelling zelden, welke hevige spanning ten gevolge heeft. De pijn duldt geene aanraking, en de minste drukking kan algemeene stuiptrekkingen verwekken. De roodheid wordt steeds donkerder, gaat in het bruin over en verkrijgt eene blaauwachlige of loodkleurige tint. De opperhuid boven de ontstokene plaatsen der huid , is slap en rimpelig , en verheft zich somwijlen reeds vroegtijdig in de gedaante van brandblaren. Tan den onderbuik verspreidt zich de ontsteking ligtelijk tot den navel, of veroorzaakt, oorspronkelijk aldaar ontstaan zijnde , eene gevaarlijke peritonaeïtis. Evenzoo kan dezelve van den hals naar de borst voorttrekken ; in zeldzame gevallen het geheele hoofd omvatten en met ontstekingachtige aandoeningen van den mond, der ooren en oogen en zelfs der hersenen zich verbinden. Dikwijls is er eene aanmerkelijke zuchtige zwelling in den omtrek der ontstokene plaatsen aanwezig , waarbij evenwel , wegens de groote opvulling van het celweefsel , de huid hard is en op het gevoel weerstand biedt ; de aangedane deelen kunnen daardoor tot in en hoogsten graad stijf en onbeweeglijk gemaakt worden, en blijven in ezen toestand, ook nadat de roodheid reeds verdwenen is, ja zelfs tot na den dood. Reeds na eenige dagen kan eene verwoestende koudvuntIe verzv^ering of verweeking aanvangen, welke gewoonlijk den dood veroorzaken , of in zeldzame gevallen, eindelijk , door ontsteking van den omtrek begrensd worden. Het algemeen lijden verraadt zich oor evige koorts met groote hitte en droogheid van de huid de tong en de mondholte. Somwijlen vereenigt zich met opvallende hitte der ontstokene plaatsen, koude der ledematen. De pols is zeer versneld. e inderen zijn slapeloos, zeer onrustig , woelen klagende en beginnen spoed,g te vermageren; aan de borst gelegd, doen zij slechts enkele rekken, verraden de hevigste pijn en beginnen wederom te achreijcn. In vele gevallen wordt de genotene vloeistof terstond wederom uitgebraakt ; daarmede gaan dikwijls groene, waterachtige, scherpe en zeer kwalijk riekende ontlastingen vergezeld , somwijlen echter hardnekkige verstopping met hevige buikpijnen. De pis word geel of bruinachtig en kleurt de doeken in het oogloopend sterk. De ademhaling is haastig en zuchtende , en niet zelden ontstaat tegen het einde mondklem , algemeene stuiptrekkingen en verschijnselen van slaapzuchtigen toestand ; gemeenlijk verschijnt dan de dood nog voor den zevenden dag. Bij eenen gunstigen uitgang neemt de koorts af, de hardheid en roodheid verminderen, en er ontstaat dikwijls eene algemeene afschilfering van de opperhuid ; daarbij komen rijkelijk zweet, het lozen eener troebele, altijd nog scherpe pis; bij velen ook veelvuldige darmontlastingen, welke echter eene steeds betere hoedanigheid aannemen. Somwijlen blijven gevaarlijke opzwellingen der glandulac parolideae terug. In vele gevallen ontstonden er etterbuilen op afzonderlijke deelen van het ligchaam , voornamelijk in de nabijheid van de gewrichten , welke 2 — 6 drachmen etter bevatteden (naumann). Van het hier zoo even beschreven erysipelas is, volgens berndt, het pseudo-erysipelas neonatorum te onderscheiden, welke geen algemeen lijden tot grond heeft, en welke alleenlijk in eene plaatselijke meer of inin duidelijke huidontsteking bestaat, welke van de wezenlijke roos alleen den uilerlijken vorm ontleent. De aetiologia en pathogenia van het erysipelas neonatorum, zijn nog zeer duister. Eenige artsen (jahn, wendt) willen de constitutio annua de schuld gegeven hebben , hetgeen henke tegenspreekt op grond, dat alsdan de roos der pasgeborenen epidemisch moest voorkomen. jörg en carus zoeken de oorzaak in eene slechte verzorging, stooring der spijsvertering, vochtig worden en verkouding. Osiander hecht veel gewigt aan het gebruik van sterke dranken , en bovendien aan eene slechte voeding gedurende de zwangerschap. Jonge kinderen worden ligter door de roos aangetast dan oudere. In den regel komt dezelve eerst in de 6 eerste weken des kinderlijken leeftijds voor; evenwel zijn ook gevallen bekend , waar dezelve ook nog later te voorschijn kwam. Schwarz (ffuFEL. Journ. J826. Aug.~) neemt haar ontstaan nog in den 20sten week aan , en ook romberg [IIecüer's Jnnal. Jahrg. II. S. 35J.) zag de roos bij een meisje van 4 maanden. De naaste oorzaak is zeer moeijelijk op te sporen , daar de lijkopeningen niets bepaalds aangaande dezelve aantoonen en men meestal slechts voorbrengselen van een gevolgelijk lijden aantreft. Berndt (t. a. pl.) gelooft, dat eene, uit eenen ziekelijken toestand der chijlbereiding uitgaande algemeene terugwerking de roos tot oorzaak heeft, en dat deze eveneens als de krisis van eenen algemeenen ziektetoestand moet aangemerkt worden. De aard van deze gebrekkige vorming laat zich niet juist bepalen ; evenwel zoude zij (zooals ook henke en anderen gelooven) met eenige waarschijnlijkheid op een veranderde gal-afscheiding kunnen berusten. Bij het psevdo-erysipelas ontbreken de, bij het ware erysipelas oorspronkelijk aanwezige stoornissen der chijlbereiding. Dezelve ontstaat somwijlen door drukking, wrijving, onzuiverheid, uitwerking van de pis, scherpe ontlasting, enz. In vele gevallen ontwikkelt dezelve zich als het schijnbeeld eener andere ziekte, namelijk eener ontsteking der navel-ader (berxdt). De prognosis is in het algemeen altijd ongunstig, en des te meer, hoe meer deelen de ziekte aantast, hoe sneller haar verloop is en hoe heviger de begeleidende toevallen zijn. Beperkt zich het erysipelas tot de ledematen, is de begeleidende koorts niet zeer aanmerkelijk, en wordt er vroegtijdig doelmatige hulp gezocht, zoo is de herstelling niet onwaarschijnlijk. De roosachtige ontstekingen , welke den onderbuik aandoen, gaan ligtelijk op inwendige deelen over en zijn daarom hoogst gevaarlijk. De uitgang in ettering en koudvuur is bijna altijd doodelijk. Onder de valsche roosachtige ontstekingen , is die eener ontsteking van de navel-ader uitgaande , eene der ergste. Bij dezelve hangt overigens het gevaar voornamelijk van de oorzaak, van den graad van derzelver vorming en van de daarvan uitgaande terugwerking op het geheele leven af (berndt). Behandeling. De ware roos biedt drie onderwerpen voor de geneeskundige behandeling aan: het lijden der chijlbereidingsorganen, den algemeenen ziektetoestand en de huidaandoening. Zijn er teekenen van schadelijke stoffen in verteringswerktuigen aanwezig, zoomoeten deze uitgedreven worden. Daartoe zijn braakmiddelen het doelmatigste , en waar dezelve niet onvoorwaardelijk zijn aangewezen, geve men ligt openende middelen (berndt). Bomberg (fiusfs Magaz. XXX. I.) verzekert, dat het hem gelukt is , door 4—. 5 dagen lang dagelijks herhaalde braakmiddelen het erysipelas serpens te geneden. Heijfelder meent eene bijzondere goede werking van de Tinct. rhei met Fin. stib. waargenomen te hebben. Het algemeen lijden, hetwelk daarna in aanmerking komt, is in twee opzigten te behartigen. Eene matige ontstekingskoorts, welke evenwel in sommige gevallen eenen hoogeren" graad bereiken en afwijkingen , voornamelijk plaatselijke onstekingachtige aandoeningen, met zich kan voeren , is met de roos innig verbonden. Evenwel kan ook de krachtig gevormde huidaandoening bij een teeder, en voor iedere prikkeling zeer gevoelig kinderlijk organismus, eene terugwerking van eenen dubbelen aard daarstellen , daar dezelve ten deele de ontstekingskoorts verheft, en des te ligter tot ontaardingen geleidt , waartoe voornamelijk een hersenwaterzuchtige toestand behoort, ten deele het geheele zenuwstelsel in eenen ziekelijken staat brengt en op zulke wijze den ziektetoe-, stand doet ontaarden (berndt). Bij een' zuiveren en niet ontaarden ziektetoestand moet eene zachte ontstekingwerende behandeling in aanwending komen, Bij meer ontstekingskoorts, is het gebruik van calomel aangewezen en e aanwending van bloedzuigers niet te verzuimen. Ontstaat er eene neiging tot zenuwachtigen toestand , zoo verbinde men de Calomel met vele gevallen wordt de genotene vloeistof terstond wederom uitgebraakt; daarmede gaan dikwijls groene, waterachtige, scherpe en zeer kwalijk riekende ontlastingen vergezeld , somwijlen echter hardnekkige verstopping met hevige buikpijnen. De pis word geel of bruinachtig en kleurt ten dag waargenomen. Ook op de handpalmen en voetzolen komen dezelve niet dikwijls voor. Bij een goedaardig beloop, laten de hevige toevallen , krampen , stuipen en zelfs de koorts met het begin van het uitbreken na. He 6le dag is gewoonlijk koortsvrij , en de zieken klagen slechts over jeuken en branden van de huid. 3) Het stadium suppurationis begint tegen den 6len of 7den jag (jer ziekte (op den 3ien of 4(len dag na het uitbreken). In dit tijdperk volgt de opvulling der blaasjes met etter , en wel in dezelfde orde , als de uitslag verschenen is. Deze handeling der natuur gaat van eene secundaire (etter-) koorts vergezeld, welke zich niet zelden door eene herhaling der koude aankondigt , waarop eene sterke hitte met eene menigvuldige en volle pols volgt. De zieken klagen over grooten dorst, hoofdpijn , worden dikwijls zeer onrustig en brengen de nachten meestal slapeloos door. De reuk der pokken, der huiduitwaseming en des adems wordt nu zeer duidelijk ; ook schijnt de besmet-» ting nu het sterkst te zijn. De pis is in dit tijdperk gewoonlijk troebel en dik en vormt een kleiachtig, somwijlen duidelijk etterachtig bezinksel, hetwelk men met gesmolten vet vergeleken heeft. In den re erschijnselen van uitputting, zoo als bloedvloeiingen uit verscheidene openingen van het ligchaam, stinkende stoelontlastingen, kleverig zweet , enz omen steeds duidelijker te voorschijn, en de dood volg"meestal m et tijdperk der ettering, onder algemcene stuiptrekkingen, verstik- king, verlamming of door inwendige in koudvuur overgegane ontstekingen. Het bestaan der pokken zonder uitslag, hetwelk eenige artsen willen waargenomen hebben , wordt door anderen in twijfel getrokken. De , door eenigen uitgesprokens meening, dat in dusdanige gevallen de vorming der puisten alleen op de inwendige oppervlakten plaats zoude gehad hebben , is wel naauwlijks aan te nemen. IIedlund gelooft, dat de door sydenham, Bürserius , richter en hem zeiven, gedurende verschillende pokken-epidemiën waargenomen ziektetoestand , welke , uitgenomen den uitslag, door alle verschijnselen der pokken zich kenteekende , óf de wezenlijke ziekte der pokken geweest is , bij welko echter der huid het vermogen ontbroken heeft , den uitslag voort te brengen , óf dat men moet aannemen, dat de pokken het vermogen hadden , eene eigene constitutio epidemica daar te stellen , welke zich aan eeno andere, teraelfder tijd voorkomende ziekte onderwierp. Volgens SCHaFFER bezit de pokkoorts zonder uitslag geene beschuttende kracht. De pokken kunnen zich met alle mogelijke ziektevormen vereenigen. Het veelvuldigst komen zij evenwel met een- overwegend , door gastrische aandoening, wormen en verkouding daargesteld lijden v-an het slijmvlies, van het darmkanaal en ademhalingswerktuigen en met de moeijelijkheden van het tandenkrijgen voor. Murdoch (Joarn. iiniv. et< hebd. I. p. 4-iO) beschrijft eene zamenstelling der pokken met croup. Het gelijktijdig voorkomen met andere snel verloopende uitslagziekten , houden meerdere artsen, namelijk iiildenbrand, voor onmogelijk. Siedmogrodzki (Rusi's Mag. XXVIII. 2. S. 227) verhaalt evenwel een geval , bij hetwelk pokken en roodvonk gelijktijdig uitbraken , zoodat alle , door het roodvonk aangedane plaatsen vrij van pokken bleven, welke overigens zeer menigvuldig waren. Nog vaker dan met roodvonk, is de zamenstelling met mazelen waargenomen geworden. In eene besmetting werd het uitbreken der pokken door de mazelen somwijlen vertraagd , somtijds niet in het minste gestoord; in eenige gevallen volgden beide uitslagziekten zich onmiddelijk op, in andere nam ieder eene helft van het ligchaam in (Hufel. Journ. B. X. St. 2. S. 63). Diagnosis. Het karakter van de koorts en van den uitslag zeiven bepalen op eene voldoende wijze de onderscheiding der pokken van andere dergelijke ziektevormen. Volgens hem (Vcrmischte medio. Schriften , Leipzig J836. St. J30). kenmerkt zich de volkomene puist van ware pokken door de volgende kenmerkende teekenen. Dezelve is hard en veerkrachtig, heeft eene eironde gedaante en vormt naar binnen met de huid een' scherpen hoek ; maakt men er ook slechts eene kleine opening in , zoo vloeit het in dezelve bevatte vocht snel daaruit , en na eenigen tijd vult dezelve zich wederom op ; de puisten breken dikwijls open ; de huid , welke den bodem van den puist vormt, verheft zich dikwijls aanmerkelijk, en deze bolheid blijft dikwijls nog langen tijd bestaan, ofschoon de korst afgevallen is; het vocht, hetwelk berat' ,s etterachtig, dik en kleverig; de korst is dik, meestal ovaal; de roode vlekken , welke de puisten achterlaten , blijven dikwijls meerdere maanden zigtbaar; laten dezelve lidteekenen na , zoo is derzelver getal meestal zeer groot. Bij vele voorwerpen laten de ware pokken met een eemg lidteeken na , hoe veel en hoe groot de puisten ook mogen geweest zijn, zoo als men zelfs bij de zamenvloeijende waarneemt. Over de eigendommelijkheid der zuivere lidteekenen van de ware pokken, merkt hum (t. «. pl. S. J35) het volgende op: De -rondvakte van het lidteeken is nooit witter, dan de huid; dezelve is'nooit glad , maar oneffen, even als de schil van een citroen; in ieder lidteeken van ware pokken vindt men 2 - 3 zwartachtige punten, cn hoe grooter het lidteeken is , des te meer kan men er van dezelve opmerken; veeltijds ziet men 1 — 2 haren op den bodem van het lidteeken. De rand van het lidteeken is noch rond noch glad, maar nu eens meer, dan weder minder gepunt. Hij heeft dezelfde kleur als de huid , en de bodem is altijd hol. Wanneer men het lidteeken nog zoo zeer uitrekt en de aangrenzende huid spant, zoo wordt noch de rand , noch de bodem daardoor geheel effen en glad. Rekt men hetzelve in de lengte uit van onderen naar boven , zoo verkrijgt het een voorkomen, alsof fijne lijnen door het lidteeken getrokken waren. Derzelver gedaante is zelden rond en ovaal, veel meer ongelijk gepunt en alle soorten van hoeken vormende. Met den tijd wordt het lidteeken steeds vlakker, en menigeen verdwijnt zóó, dat men geen spoor meer van hetzelve vinden kan. In het pelaat en aan de handen vindt men dezelve het veelvnldigst, op den buik en den rug verdwijnen zij met den tijd. Lijkopening. In de maag en het darmkanaal vond petzholdt {Die Pockenkr. mit besondere Rücksicht auf pat hol. 4nat LeipJ836) geene pokken, maar wel in de dunne darm, verwoestingen va"n de plooitjes van het slijmvlies. Onderzocht petzholdt die plaatsen van de dunne darmen, welke bij een invallend licht niet zoo sterk glinsterden , als de overige nabij zijnde plaatsen, met een eenvoudig mikroskoop juister, zoo konde hij duidelijk waarnemen, dat de plooitjes van het slijmvlies als afgeschoren waren, derhalve geheel ontbraken, zonder dat het hem mogelijk was , op den afgeschoren plaats een' ingevreten bodem te ontdekken. In de nabijheid toonde het slijmvlies somwijlen takvormige op.puiting van de vaten en sterk ontwikkelde , zelfs in verzwering zijnde klieren , welke , volgens petzholdt , wel de aanleiding ^unnen gegeven hebben, dat men ware pokken in de dunne en dikke darmen meent gevonden te hebben. Ook cazexave en schedel (t. a. p . . J 0) konden, met uitzondering van het onderste einde van den i en arm, nooit pokken op het slijmvlies van de maag en der darmen aantreffen; zij meenen eveneens, dat men zich moet in acht nemen, om de ziekelijke aandoeningen der afzonderlijk staande klieren van het slijmvlies der darmen, niet met de pokken te verwisselen, hetgeen des gemakkelijker kan geschieden , doordien de middelste opening van «leze opgezwollen klieren cene groote overeenkomst met den navelachtigen vorm der pokkenpuist aanbiedt. In liet strottenhoofd en de luchtpijp willen meerdere artsen echte pokkenpuisten gevonden hebben. Andral {Palhol. Jnat. Th. II. S. 278) maakt de opmerking hierbij, dateveneens als de ziekelijk ontwikkelde slijmklieren, folliculi ntucosi, van het darmkanaal, welke men voor pokken heeft aangezien, terwijl naauwkeurigere onderzoekingen dezelve alleen op het slijmvlies van de mond- en keelholte aangetroffen hebben , ook de slijmklieren Tan de luchtpijp hypcrtrophisch kunnen worden , en dat deze meer dan gewoonlijk ontwikkelde slijmklieren , veeltijds als het voortbrengsel der pokken gehouden geworden zijn. Volgens cazenave en schedel (^. a. pl. S. J6J) heeft na den dood de opperhuid nog hare natuurlijke dikte, laat gemakkelijk los en toont dan eene witachtige, gladde, aan de randen verhevene, en aan het middenpunt ingedrukte vlakte. Deze behoort aan eene navelvormige , meer of min dikke schijf van witte zelfstandigheid , welke als het voortbrengsel van uitzweeting moet beschouwd worden. Dezelve neemt de plaats van de malpighische slijm in, en is voornamelijk met het middelpunt , waar dezelve het dunste is, vast aan de liuid gehecht. Onder deze schijf is de oppervlakte van de leerhuid meer of min sterk rood en dikwijls met etterachtige stof bedekt, somwijlen ontbreekt deze uitzweeting in de puist der pok , welke dan zelden de vorm van een navel heeft. Volgens petzboldt (f. a. pl. S. 53) levert het onderzoek het volgende op: opent men de pok , zoo laat zich de daarin bevindende vloeistof niet geheel en al wegwasschen , maar is eveneens als tusschen de vaatjes gevat. Met het gewapende oog ontdekt men op den bodem van de pok eene of meerdere uitlozingsbuizen der huidklieren , hetgeen echter van die der handpalmen en voetzolen niet geldt. Onder iedere pok, welke een indruksel heeft, liggen een of meerdere huidklieren, welke opgezwollen zijn, en door de, van daar tot de opperhuid in de hoogte gaande uitlozingsbuis, wordt het indruksel in de puist zoo lang gevormd, tot dat gene doorbreekt of door ettering verwoest wordt, "ij de, op inwendige deelen ontstaande pokken , wordt het epithelium zeer verweekt en zoo ligt scheurbaar, dat men weldra geene puisten , maar slechts kleine groefjes opmerkt, welke zich op de tong als kleine ronde of langwerpige holten , waarbij eenige tepeltjes in de hoogte gedrukt schijnen te zijn , en in het keelgat als het ware verscheuringen van het epithelium , met daaronder zich bevindende ontvellingen van het slijmvlies, daarstellen, terwijl men in de luchtpijp en luchtpijpstakken, wier epithelium. minder ligt te scheuren is , niet alleen op de plaats waar puisten zitten, maar overal onder hetzelve eene van het ontstokene slijmvlies afgescheidene stof vindt , zoodat zich het geheele epithelium gemakkelijk laat aftrekken. Veelvuldige andere weefselontaardingen, welke men in de lijken gevonden heeft, b. v. ontsteking en koudvuur van inwendige organen, verzameling van wei in alle holten , enz. komen op rekening van de zamenstelliirg of volgziekten. Uitgang. Bij dc volledige genezing gaat allengskens , onder een rijkelijk zweet en de afscheiding eener bezinksel makende pis de laatste nog overgeblevene geprikkelde toestand van het vaatstelsel verloren' Meerdere dagen duurt het , dikwijls met afschilfering verbonden afvallen der korsten, waarna de huid een zachter en als het ware een leven diger voorkomen toont. Somwijlen houdt ook de vermeerderde speekselvloed nog een tijdlang aan. Ook de zoogenoemde variolae secundariae behooren hiertoe, daar zelfs, na de reeds volkomen genezene eerste pokken , eene nieuwe uitbreking van pokken kan voorkomen. Het beloop dezer V. secundariae is buitengewoon snel, zoodat zij de penezin* weinig vertragen. Ilun verschijnen wordt hoogst waarschijnlijk door velerlei misslagen in de behandeling der zieken begunstigd ; evenwel plegen dezelve bij vele epidemiën bijzonder veel voor te komen (naüKASK). In gelukkige gevallen worden somwijlen hardnekkige kwalen , b. v. klierziekte en daarvan afhangende uitslagziekten en zweren, 'volledig weggenomen. u Bij eene onvolkomene genezing van de pokken, blijven dikwijls de lastigste gevolgen achter , van welke vele het geheele overige leven kunnen verbitteren. Het meest ontstaan plaatselijke verwoestingen en gebreken , slepende diep invretende zweren der huid met beeneter en opzwelling der beenderen, etterafscheidingen op de gewrichten, welke verwoesting en verstijving van dezelve ten gevolge hebben, gebreken van het oog, langdurige ontstekingen , met verduistering en vlekken van het Hoornvlies, verettering , hydrophtalmia , aandoeningen der Wen dientengevolge kortademigheid, bloedspuwen , ettering der longen, "lijden van de hersenen, dien ten gevolge verlammingen, zwarte staar-doofheid stompheid en onnoozelheid. Niet zelden ontstaat ook onmiddelijk' na de pokken termgkoorts. Hoe meer de pokken het karakter van de rotkoorts en zenuwkoorts hebben , des te meer zijn deze gevolgziekten te vreezen. Maar ook de eenvoudige goedaardige pokken gaan somwijlen m d« °Ver> ™Cr ^ S''00t ctal vlezig zijn of ongunstige omstandigheden den gewonen loop storen (henke). e d o o d e 1 ij k e uitgang der pokken , is voornamelijk op de onevene dagen waargenomen. De dood kan reeds zeer vroegtijdig vlen w nneer m weerwil van de sterkste terugwerking, de^lfg niet to't Zd dc huid rrr P n ^ digt °P Clkander S«lrongcne hoopen de huid bedekken , waarop de koorts, in stede van na te laten het rotachtig karakter aanneemt. Wadman» beschouwt de onderdrukking jan Je werkzaamheid der huid als de voornaamste oorzaak van den dood >U den lijder aan pokken ; dezelve toch moet door het slijmvlies der ongen vergoed worden , en wanneer deze plaatsvervanging niet nt bTI^sTTTI1 erriammi<*d- w» rLs ^or. tL .L L ;■ ]• °0k WOrdt de d00d dikwiJIs door hevige ontste- n van gewigtige organen, voornamelijk der hersenen , der longen Orootere gedeelten van het slagaderlijk stelsel, veroorzaakt " ' Aetiologia. De voorbeschikkende oorzaak ter opneming Van het pokkengift, is in eene eigenclommelijke, allen mcnschen- en voornamelijk den kinderlijken leeftijd eigene vatbaarheid gelegen , wier graad door de inwendige organische verhouding, dikwijls door eenen aanleg der familie eigen en door het zamentrelTen van bijzondere invloeden van klimaat- en luchtsgesteldheid bepaald wordt. Deze aanleg bestaat zelfs bij het nog niet geboren kind ; men heeft kinderen met pokken en lidteekenen van pokken ter wereld zien komen , hetzij de moeder gedurende de zwangerschap de pokken gehad had al of niet. Overigens bestaan er meerdere aandoeningen, welke den aanleg tot pokken min of meer verzwakken; hiertoe belmoren voornamelijk eenige chronische uitslagziekten. De gelegenheids oorzaak kan alleen in de besmetting gezocht worden. De vatbaarheid voor de pokken wordt het zekerste door de eenmaal doorgestane ziekte verdelgd ; rayer gelooft, dat de verhalen van herhalingen aan verwisselingen met varicel/ae moeten toegeschreven worden. Sujfoellv geeft het tweemaal voorkomen van de pokken toe, beweert evenwel , dat de ziekte bij personen , welke dezelve eenmaal gehad hebben , alleen plaatselijk voorkomt ; reuss is van dezelfde meening. Er zijn evenwel enkele , voorzeker zeldzame gevallen , van de ten tweedemale aandoening der volledige pokken bekend geworden. Zoo verhaalt oitert (Ilusfs Magaz. Bd. XXX. lift. 2. S. 262) een geval van teruggekeerde natuurlijke menschenpokken met eenen doodolijken afloop bij een meisje, hetwelk de kenmerkende lidteekenen der pokken had. Yolgens v. pommer (Clarus u. Radius , fVöchentliche Beilrage u. s. w. YVo. J6. S. 255) schijnt het, als of in enkele gevallen, bij welke in den Vroegeren kinderlijken leeftijd slechts een gering aantal menschenpokken bijeen voorwerp te voorschijn kwam , zulke in latere jaren des te ligteï ten tweeden male door deze uitslagziekte aangedaan worden , even als of de vatbaarheid voor en de terugwerking tegen de smetstof der eerste keer, door de weinige pokken niet geheel weggenomen was. De over het algemeen ongunstige prognosis, rigt zich voornamelijk naar het karakter van de koorts , naar de zamenstellingen , naar den aard van de heerschende epidemie , en naar den ouderdom en het gestel van den zieke. De pokken met een gematigd ontstekingachtig karakter, zijn het meest goedaardig; bij hoogeren graad van ontsteking, kunnen dezelve door bijkomende inwendige ontstekingen gevaarlijk worden ; het gevaarlijkst zijn de pokken met een zenuw- of rotachtig karakter. Als gevaarlijke zamenstellingen , worden de tijdperken van ontwikkeling in den kinderlijken leeftijd , door eenige artsen ook de wormen zeer gevreesd. Den tijd van het 4ae tot het 1411® levensjaar, houdt ROsenstein voor de pokken den gunstigsten ; anderen beperken deze tijdruimte van het 3de tot het 10:Ie levensjaar. Men nam vroeger aan , dat bij blonde kinderen de pokken een zachter verloop hadden , en voorzeker is eene weeke en slappe huid voor het ongestoord uitbreken veel gunstiger dan eene gespannene. Onder de vergezellende verschijnselen zijn voornamelijk xj hoofdigheid en stuiptrekkingen, wanneer dezelve na het uitbreken van den uitslag blijven voortduren , te vreezen ; vóór het uit breken en wanneer dezelve niet te hevig worden, zijn ze meestal van geene kwade beteeken,s Eene hevige, met beving vergezeld gaande koude in liet tijdperk der ettenng van zamenvloeijende pokken , komt zelden, zonder de vorming eener gevaarlijke inwendige ontsteking voor Evenzoo gevaarlijk ls het, wanneer plotselijk en vóór het tijdperk der verdorring, de puisten geheel invallen, bleek, wankleurig, de pols tus schenpoozend en ongelijk, de ledematen koud worden, enz. Iedere aanmerkelijke afwijking van den vorm der ware pokken , verergert min ef meer de voorspelling; het allerongunstigste is dezelve bij bloedig emphysematische, met pelechiae vermengde pokken. Volgens heim (t. a. pl.) zoude het verschijnen van blutsvlekken, zelfs w°anneer er schijnbaar geen gevaar bestaat, den zekeren dood van den lijder aankondigen. Eene langdurige herstelling en aanhoudende koortsaandoeningen , ook na voltooide verdorring, doen gevolg-ziekten vreezen. De behandeling rigt zich bij de pokken, even als bij alle' snelverloopende uitslagziekten , hoofdzakelijk nnar het karakter van de vergezellende koorts. Het inwendig wezen van den ziekte-vorm, maar niet de toestand van de afzonderlijke pokken bepaalt de rigting van de geneeswijze (wendt). " " De goedaardige , eenvoudige en zonder eenige zamenstelling voorkomende pokken, hebben meestal zulk een ligt beloop, dat de hulp der kunst geheel onnoodig is en de zieke kinderen niet eens in het bed behoeven te blijven. In dusdanige gevallen behoeft men slechts de patienten voor schadelijke invloeden te hoeden, voor een gezond en koel vertrek te zorgen , eene ligte, zacht voedende , meer verkoelende voeding voor te schrijven en voor geregelde ontlasting zorg te dragen (heissner)! De ontstekingachtige pokken vereischen eene ontstekingwerende behandeling. Tot hoeverre deze moet aangewend worden , moet de arts met voorzigtigheid, na een zorgvuldig onderzoek omtrent het gestel des zieken , het epidemisch karakter en de gezamelijke verschijnsslen, bepalen. Vertoonen er zich verschijnselen van plaatselijke ontstekingen, hevige ijlhoofdigheid of een me:r slaapzuchtige toestand, zoo is het geraden bloed te ontlasten, hetgeen bij nog kleine kinderen door het plaatsen van eenige bloedzuigers, bij oudere voorwerpen door aderlating geschieden kan. Tanchou maakt de opmerking, dat de wonden door de bloedzuigers veroorzaakt, bij pokken langen tijd nabloeden, dikwijls ook, nadat dezelve zich reeds gesloten hebben, weder beginnen te bloeden; somwijlen zag hij dit nog op den 44en dag. Dit verschijnsel toont, volgens zijne meening , zeer duidelijk een bloedophooping en ontstekingachtigen toestand van het vaatstelsel aan. Hoe meer er gevaar voor hersenaandoening bestaat, des te dringander is de aanwending van koude begietingen, welke bij slaapzucht II. Deel. 10 met brandende hitte, ecne wonderdadige werking uitoefenen (wendt). Behalve de bloedontlastingen en de aanwending van koude, zijn nog zacht afvoerende middelen bij eenen zeer ontstekingachtigen aanleg aan te raden. Geen tijdperk verbiedt het gebruik van zacht afvoerende middelen ; vooral zijn dezelve evenwel in hel tijdperk der ettering en verdorring aanoewezen, wanneer de stoelontlasting niet van zelve plaats heeft (wendt). Bij de ontstekingwerende behandeling moet een strenge , met dezelve overeenkomende leefregel in acht genomen worden. Bij do zamenstelling der pokken met onzuiverheden in de maag, trachle men deze, het beloop storende zamenstelling, vroegtijdig door braak- of afvoerende middelen te overwinnen. Deze middelen mogen echter niet te lang en tot aanmerkelijke verzwakking aangewend worden ; gepaste en met voorzigtigheid aangewende prikkelende middelen, moeten dezelve opvolgen (henke). Bij de zenuwachtige pokken moet de ontstekingwerende voeding met eene meer prikkelende en krachtige verwisseld, en het koel houden eenigermate beperkt worden; evenwel wachte men zich ook voor eene te hooge warmte van de ziekenkamer , daar hierdoor ligtelijk ophooping van° bloed naar het hoofd ontstaat. Bij ligtere graden dienen aftreksels van Jngelica , Valeriana , Serpentaria, met bijvoegsels van Spir. mind., Camph., Spir. nitr. dulc. en dergelijken. Van deze middelen zijn de Spir. mind. en Camph. voornamelijk in den beginne aangewezen , wanneer de pokken zich niet willen verheffen , maar meer onder de huid liggen (meissner). Waar de prikkelbaarheid en opgewekte toestand van het zenuwstelsel zeer groot zijn, toont zich dikwijls, bij afwezigheid van alle tegenaanwijzingen, eene kleine gift opium zeer heilzaam. P. frank kent bij krampen, stuipen en andere verschijnselen van dezen aard omstreeks den 9*«, ll4ea en 13^» dag geen ander middel, hetwelk in werking met het opium kan vergeleken worden. Ook huxham hield hetzelve, bij de opgegevene omstandigheden, voor geregtvaardigd (sed tali dosi , quae aegrotum quietum, liaud vero slupidum reddit). Verklaart zich de zenuwachtige toestand meer door vermindering van het zenuwleven, b. v. door verdooving, slaapzucht, beven der ledematen en dergelijken, zoo dient de moschus aangewend te worden, en vooral niet in te kleine en dikwijls herhaalde giften. Al deze middelen moeten door uitwendige middelen, namelijk door klisteren , aromatieke baden , zuurdeegpappen , welke evenwel slechts op die plaatsen mogen gelegd worden, welke van de pokken verschoond zijn gebleven , ondersteund worden. De behandeling der rotachtige pokken verschilt weinig van die der zenuwachtigen; dezelve vereischen eveneens de behoedzame aanwending van opwekkende middelen. Om de, het meest heerschende zwakte van het vaatstelsel, welke aan dezen ziektevorm eigen is , en de, van dezelve afhangende verschijnselen van ontbinding en uitputting te verbeteren , heeft men de China in groote giften, Arnica en delfstoffe- lijke zuren aangeraden , welke men doelmatig in vereeniging met vlu»tige^ prikkelende middelen voorschrijft. Koude lucht, dampen van delfstoffelijke zuren en de hoogste zuiverheid zijn hoofdvereischten ter penezin* Tot gewonen drank dient hier het best koud water met Acid svlph of rijnwijn. Het gebruik van mostaardpappen of blaartrekkende pleisters moet bier vermeden worden, daar alle ontvelde plaatsen, ten gevolge der aanwezige groote neiging tot ontbinding, ligtelijk een 'koudvurig karakter aannemen. Om de brandende warmte der huid te matigen en het uitputtende zweet tegen te gaan , schrijve men koude wasschingen met een mengsel van water en azijn voor. "W at de plaatselijke behandeling betreft, zoo geven hufeiaxd, THüessixk en anderen den raad, in gevallen, waar het gelaat zeer heet en rood is, en vele pokken aldaar dreigen te ontstaan , het gezigt en voornamelijk de oogen met koud water te wasschen. Beer raad in het eerste tijdperk omslagen van koud water op de oogen en het leggen van eene blaartrekkende pleister achter de ooren. De eerste stippen° van pokken op de oogen worden somwijlen door een zeer verdund loodwater verdeeld ; anderen leggen terstond eene blaartrekkende pleister in den nek cn wenden een afkooksel der Bad. alth. met Mur. arnrn. aan Yolgens necmanx zoude men, zoodra tijdens het tijdperk der uitbotting, de oogen pijnlijk worden aangedaan , of zoo er zich roode puntjes op het bindvlies, of doffe vlekken op het hoornvlies vertoonen, linnen lapjes, welke met een Campkor bevattend oogwater bevochtigd zijn, op de oogen leggen; hierdoor zouden de stippen der pokken zeer spoedt verdwijnen. Om het dikwijls onverdragelijke branden der huid te verzachten , heeft men pappen van broodkruim en melk, en doeken, welke in warmgemaakte olijf-olie gedoopt waren , laten opleggen; tot hetzelfde doel zijn allerlei wasschingen in het werk gesteld geworden ; het zekerst en meest weldadig werken tot dit doel, algemeene laauwwarme baden (nacmaxn). Men trachte, zooveel als mogelijk is, den kinderen het krabben te beletten , en bestrooije de eenigermate reeds opene plaatsen met bloem van meel (versos). In een geval, waarbij door zamenvloeijende pokken op de heupen, de billen en het zitbeen verzweringen van 6 — 7 duim in den omtrek ontstaan en de krachten des zieken zeer uitgeput waren, strooide george (Gas. Mcd. T. III. jV„. 6) op de etterende plaats eene dikke laag Pulv. calaminaris, en reeds had zich op den 4aen dag eene nieuwe opperhuid gevormd en de zieke herstelde spoedig ; de groote zweren , alsook de talrijke puisten in du nabijheid , lieten niet eens een lidteeken achter. De insnijding der puisten , door welke men de opslorping des etters en de vorming van een lidteeken heeft willen voorkomen, wordt door de meeste artsen verworpen. .Richter zag op alle plaatsen, waar men de puisten doorgestoken had , lidteekenen ontstaan , terwijl diegenen, waar de pokken niet waren geopend geworden, vrij van lidteekenen bleven. Yolgens nacmaxn is de insnijding slechts dan goed te keuren, 10' wanneer de , tot barsten toe gevulde pokken niet doorbreken , of wanneer zij eene etterachtige bijtende 'vloeistof bevatten. De door serres (Arch. gén. J825, Juin.) aangeraden branding der pokken door bijtende middelen , is tot nog toe slechts door fransche artsen in het werk gesteld. Yelpeau [Revue mèd. J828. T. IV. p. 425) bediende zich niet, zoo als serres, van eene waterachtige oplossing van het Nitr. argenti, maar opende de pokken met een snijdend werktuig, en bestreek, dikwijls vrij sterk, de pokken en de aangrenzende huid met helsteen. Behalve den lapis infernalis, werden ook Acid. concentrata en het Praec. rubr. tot bijtmiddel gebezigd. Deze behandeling zoude, volgens de zoo even genoemde artsen , waarmede rater en lisfranc instemmen, de aandoening van inwendige weefsels, voornamelijk der hersenen verzachten , en de vorming van lidteekenen tegengaan. Vele anderen willen evenwel deze handelwijze in geene deele prijzen. IIusson zag tweemaal, na de aanwending van liet bijtmiddel, den dood volgen; ook heller verloor een' zieke, bij welken hij het bijtmiddel aangewend had. Gerardin zag in het kinder-hospilaal de kwaadaardigste gevolgen , voornamelijk hersenontsteking, na de aanwending van het bijtmiddel , ontstaan. Salmade maakt de opmerking, dat bij zamenvloeijende pokken het bijtmiddel de toevallen doet verergeren, en bij de niet zamenvloeijende hetzelve overbodig is (Meissner' s Forsch. Th. VI. S. 387). Volgens PiciOiV (Amer. Journ. of the med. sc. N". XIX. J832. JU ai. p. JJ9.) zoude de volkomene onthouding van licht aan den zieke, aan het beloop der ziekte eene dusdanige rigting geven , dat, na het afvallen van de korsten, niet het geringste spoor van een lidteeken overbleef. Volgens Perreaü zoude men ook dit doel kunnen bereiken , wanneer men de, met een lancet geopende pokken op het gelaat 5 — 6 maal dagelijks met door water verdund Chlor. sodae wascht. De talrijke gevolgziekten worden naar omstandigheden behandeld. De dikwijls langen tijd zigtbaar blijvende roode vlekken der pokken bevochtigt men met eene zwakke oplossing van Camphor (Spir. camph. dr. j , Aq. ros. unc. ij ; njumann). Diepe lidteekenen kunnen door geen middel weggenomen worden. Mogt er eene algemeene zwakte terug blijven , en vermagering volgen , zoo moeten de zieke ligt verteerbare , voedzame spijzen genieten ; een voortreffelijk nut heeft de geitenmelk , voornamelijk zoo zij met het verblijf op het land gepaard gaat (meissner). Gregort (t. a. pl.) zag somwijlen het tijdperk der genezing door koorts vertragen , welke tusschenbeide met keelontsteking en erysipelas vergezeld ging. Het erysipelas toonde zich gewoonlijk, nadat de keelontsteking en de koorts bijna geheel hadden opgehouden , en deed zoo wel het hoofd als de voortteelings-werktuigen en ledematen aan ; in de hevigste gevallen ging het in koudvuur over. Tegen achterblijvende, nog ontstekingachtige aandoeningen der oogen, werden bloedontlastingen , huidprikkels en afvoerende middelen met kwikbereidingen , in vereeniging met een magere voeding aangeraden. Terugblijvende vloeijing uit de ooren mag niet te vroegtijdig tefifentrepaan worden I)p al gevolgziekte niet zelden voorkomende dysuria, wordt door bloedzuigers, verzachtende klisteren en dergelijke stovingen op den onderbuik genezen. Ontstekingachtige zwellingen der gewrichten vorderen bloedontla'stinTen , inwrijvingen van kwikzalf en kunstmatige zweren, welke zoo digt mogelijk bij de lijdende deelen geplaatst worden. Vormt er zich een ettergezwel , zoo moet men het zoo spoedig mogelijk tot rijpheid brengen en ten eerste openen. Uenke berigt evenwel , dat het hem herhaalde malen gelukt is, door warme aromatieke kruiden-pappen met brandewijn , niet slechts gewrichts-ontstekingen , maar door vochtgolving zich reeds kenbaar makende etter-ophoopingen te verdeelen. De vele, door verschillende oudere artsen aangeradene voorbehoedsmiddelen , wier werking wel nooit zeer heilzaam was, hebben thans alle gezag verloren. Fariolae modificatae , V'arioloïdes. Volgens GREGORY , CAZEJTAVE , ROBEUT , LÜDERS , HEIJI en EICHHORiV. 4 De variolae modificatae, gewijzigde pokken , bestaan in eene wijziging der ware pokken, welke zoowel bij gevaccineerden en wel met goed gevolg gevaccineerden, alsook bij zulke voorwerpen voorkomen, welke reeds de ware pokken gehad hebben; in beide gevallen echter worden zij door de voorafgegane vaccinatie of het ware pokken-lijden verzacht. De gewijzigde pokken gelijken op de natuurlijke pokken tot op het tijdperk de opvulling van de puisten zoo volkomen , dat men met geene zekerheid kan bepalen of men met variolae of met varioloïdes te doen heeft. Daarentegen duurt het tijdperk der ettering slechts 2 dagen en gaat zelden met febris secundaria vergezeld (Sachse Hüfel. Journ. J833. Nov. nam meermalen eene duidelijke febr. secund. waar en bij 3 lijders ging zij zelfs van woeste ijlhoofdigheid vergezeld), en alle ziekte-verschijnselen houden met het nalaten van de febris primaria op. De puisten blijven altoos kleiner dan bij de niet gewijzigde pokken , vullen zich of met etter, of met eene etterachtige vloeistof, ook wel alleen met eene lymphe , dikwijls ook daarmede slechts ten deele aan de punt; somwijlen vullen dezelve zich ook in het geheel niet, maar blijven wrataardig of ook wel papuleus. Allen verkrijgen den kenmerkenden uitwendigen vorm der niet gewijzigde pokken, zij verheffen zich onder eenen scherpen hoek en hebben een navelvormig groelje. De verdorring der pokken volgt spoediger, is meestal bij de met etter gevulde en papuleuse in twee dagen voleindigd ; evenwel blijven de lymphatische en wrataardige pokken bijna altijd langer, dan de niet gewijzigde pokken, maar in eene werkelooze , bijna reeds droogen toestand (ErciuiORN, Handb. über die Behandl. u. s. w. Berlin J83J. S. 400). Volgens meijen (Henkers Zeitschr. J829. Jlfl. 3) verkrijgen de eensklaps als 't ware verharde pokken eenige overeenkomst met ligt bruine , verharde, regelmatige en op het gevoel harde harsdroppels of met wrataardige moedervlekken ; allengskens nemen dezelve in omvang en hoogte af, eindelijk barst de opperhuid, waarop, even als uit eene schil, een helder bruin, weinig glinsterend plaatje gedrukt wordt, hetwelk de opslorping wederslaan heeft ; is dit geschiedt, zoo toont de ledige schil wederom duidelijk den oorspronkelijken omtrek der puisten. JVa het afvallen van dezelven blijven meestal slechts roodachtig witte , dikwijls eenigzins verhevene vlekken, ongeveer ter grootte van eene erwt, terug, welke na eenige weken geheel verdwijnen. Yormen er zich lidteekenen, hetgeen evenwel zelden gebeurt , zoo hebben deze gelijkvormige, gladde randen , welke flaauw naar bet middelpunt eener oppervlakkige groef uitvloeijen. Volgens biaier (Ueber die F~arioloïden u. s. w. Berlin. J829) zijn er op den 10len en 16len dag slechts nog roodachtig witte, eenigzins harde, aan de randen schubbige huidvlekken zigtbaar, welke in de koude blaauwachtig rood worden ; de zeldzaam voorkomende lidteekenen zijn klein , oppervlakkig en slechts weinig getand. Jahn (Med. Convers, bl. J830. No. J5. S. J20) zag na de varioloïden bij een kind al het haar uitvallen en naderhand, in plaats van zwart-bruin, een glinsterend wit haar te voorschijn komen. Wagser (1.Torn,s Arch. J828. lift. 4) onderscheidt 3 verschillende graden van varioloïden'. 1) Er verschijnen enkele pokken op het gelaat, welke diep geplaatst zijn en, na het afvallen, eene wrataardige verhevenheid achterlaten , welke later in een' dieper liggend lidteeken verandert. Deze vorm (welke dikwijls met de varicellae zoude verwisseld zyn) doet den algemeenen toestand bijna in het geheel niet aan. 2) Algemeene , echter spaarzame, met eene matige koorts plaats gehad hebbende uitbotting, het eerst in het gelaat , vervolgens op de overige deelen des ligchaams, zeldzamer op de ledematen ; spoedig volgt er verdorring, waarop de korrelachtige korsten buitengewoon lang blijven zitten. 3) Onder dikwijls zeer onstuimige verschijnselen, volgt eene algemeene en talrijke uitbotting over het geheele ligchaam; aanvankelijk zijn de pokken moeijelijk van de waren te onderscheiden, maar na volkomene uitbotting, droogen dezelve gezamenlijk op. Volgens möhl (de Varioloïdibus et Faricellis, mis dem Latein. v. kraüSE. Hann. J828) zijn er twee vormen van varioloïden, namelijk: a) Karioloïdes conicae , welke spoedig in de hoogte groeijen , spits worden, aan de punten eerst wit en vervolgens geel worden, en ten laatste in eene gladde, hoornachtige, bruinachtige korst overgaan, welke op eene roode, verhevene vlakte geplaatst zijn, en b) Varioloïdes globosae, welke langzamer uitbotten, den waren pokken meer gelijken, even als deze in hunnen onrijpen staat nog rood en met eene groef in het midden voorzien zijn; bij rijpheid, echter, wit, glinsterend, half kogelvormig en zich van de ware pokken naauwelijks door hunne geringere grootte en ongewone hardheid der puisten, onderscheiden laten. Eichhorn (t. a. pl. S. 402) neemt de volgende soorten van varioloïden aan: 1) Varioloïdes purnlenlae. Alle, of toch de meeste puisten, worden met etter of eene etterachtige vloeistof opgevuld, blijven evenwel kleiner; na de, met hevigheid ontstane febris primaria , is het volgend beloop zeer zachtaardig. 2) Varioloïdes lymphaticae. De pokken bevatten eene heldere lymphe , welke niet in etter verandert; de, het eerst, voornamelijk in het gezigt te voorschijn gekomenen, vullen zich volkomen; die later, namelijk op de borst en op de ledematen verschijnen , vullen zich iu het geheel niet, of alleen in derzelver spits. 3) Viriloïdes verrucosae; deze zijn van den beginne af, wrataardig, geheel zonder lymphe, hebben echter nog altijd den kenmerkenden vorm van pok-puisten. 4) Fariloïdes papulosae. De uitbolting is zeer klein , ter grootte van de netelroos of van een garstenkorrel; bijna altijd zijn eenige grootere daar tusschen, welke ook het navelvormige groefje verkrijgen , en dit alleen toont aan, dat er variolöiden aanwezig zijn ; de uitslag verschijnt meestal in groote hoeveelheid en de febris primaria is zeer hevig. 5) Febris variolo'idosa sine variolo'idibus. De uitbottingskoorts der pokken , stelt zich met de grootste hevigheid in, maar de uitbotting zelve geschiedt niet; dikwijls vertoont er zich eene aanmerkelijke roodheid van de huid, welke echter slechts vooreenen korten tijd wordt waargenomen ; na 2—3 koortsdagen is alles voorbij. Lüd'ers (Vers. einer krit. Gesch. der bei den Kaccinirten beobachtelen Menschenblattern. Altona J824) beschrijft twee boosaardige vormen van varioloïden. Bij de eersten blijven de pokken vlak of slechts weinig verheven, zijn droog, hard en onregelmatig gevormd ; nooit komen dezelve tot eene volledige rijpheid ; op den 5len of 6dfn dag zwelt het gelaat aanmerkelijk op , de zieken zijn ijlhoofdig , lijden aan speekselvloed en keelontsteking. De tweede vorm bevat de zamenvloeijende varioloïden, waarbij dikwijls de geheele huid rood gekleurd schijnt en eene hevige koorts ontstaat; niet zelden vormen er zich gevaarlijke plaatselijke aandoeningen. Diagnosis. Volgens lüders (t. a.pl.) bestaat het hoofdzakelijk onderscheid tusschen varioloiden en ware pokken daarin, dat de eerste meer in elkander opvolgende groepen uitbreken, dan de laatsten ; dat er geene volledige ettervorming volgt, maar dat de later te voorschijn gekomene pokken geheel verdorren , de anderen, verder ontwikkelde, in papulae overgaan ; dat de febris secundaria meestal ontbreekt en het tijdperk der verdorring en korstvorming telkens korter is , dan bij de ware pokken. Hiermede stemmen de waarnemingen van hem (t. a. pl. S. J78). geheel overeen. Den door hennen, als herkenningsteeken der varioloïden opgegeven' zwavelreuk , konde laatstgenoemde arts nooit waarnemen. Volgens cazenave en schedel (t. a. pl. S. J65.) kenmerken zich de varïoloïden zeer duidelijk door de bijzonder groole onregelmatigheid en snelheid van haar beloop , door de geringe intensiteit in de meeste gevallen , het niet aanwezig zijn van de etterkoorts en den steeds (?) gelukkigen afloop. Albert {Henke's Zeitsckr. J830. Hft. I. S. J98) maakt op het onderscheid bij de voorboden en het beloop van het eerste tijdperk opmerkzaam , en meent, dat de pokken zich door lusteloosheid , keelpijn, tranen der oogen, hoofdpijn, misselijkheid en braken; de varioloïden daarentegen , door benaauwheid op de borst, korten adem , suizen in de ooren en stekende pijnen in de ledematen aantoonen , en dat bij gewijzigde pokken de uitbotting zonder orde geschiedt. Ten dezen opzigte maakt meissner met regt de aanmerking, dat de voorboden bij beide vormen van pokken te weinig bestendig zijn , dan dat men uit dezelve eenig besluit ter herkenning kan afleiden. Volgens schneider {Eenre's Zeitsch. J829. Hft. 3. S. 46.) kan de korset der varioloïden niet zoo gemakkelijk tusschen de vingers tot poeder gewreven worden, zoo als die der ware pokken ; het lidteeken is veel kleiner en meer oppervlakkig. Misselijkheid en braken zoude bij de besmetting der gewijzigde pokken veel bestendiger zijn, dan het bij de ware pokken het geval is ; daarentegen zoude de reuk den pokken eigen , veel minder zijn. Wendt verzekert evenwel, den eigenaardigen pokken-reuk ook bij de varioloïden zeer duidelijk waargenomen te hebben ; slechts in één geval had dezelve op de beide eerste dagen ontbroken , zich echter daarna opvallend sterk ontwikkeld, zoo dat dezelve zelfs door de omstanders als buitengewoon was opgemerkt geworden. Als onderscheidingsteekenen der varioloïden van de varicellae, geeft meissner de volgende op : de varioloïden hebben in den regel gedurende drie dagen voorboden, en verschijnen zelden voor den 3,Ien dag, terwijl de varicellae veeltijds zonder eenige voorboden te voorschijn treden. Bij de gewijzigde pokken wordt gewoonlijk eene veel sterkere uitbottingskoorts waargenomen en veelvuldiger dan bij de valsche pokken , begint de ziekte met misselijkheid, braken, hoesten en vooral met verschijnselen van verkouding. Even als de natuurlijke pokken verschijnen de varioloïden het eerst op het gelaat en op de handen, de valsche pokken daarentegen op verschillende deelen tegelijk , en terwijl bij de eersten van den 6den dag der ziekte geen uilbotting meer plaats vindt, blijft bij deze het uitbreken nog steeds volhouden , en zelfs wanneer do het eerst verschenen valsche pokken reeds verdord zijn, komen er nog nieuwe te voorschijn; zelfs komen er, nadat de ziekte geheel ten einde is, nog eenige achterblijvers voor den dag. De varioloïden blijven bij hun verschijnen ten minste gedurende twee dagen rood op de huid staan, voor dat zij eene vloeistof in zich laten waarnemen , de varicellen vullen zich daarentegen zeer snel op; ook hebben gene eene meer verhevene grondvlakte dan deze, laten ook, zoo lang dezelve rood zijn, meermalen eene kleine groef in het midden waarnemen, hetwelk bij de valsche pokken nooit het geval is. De varioloiden veroorzaken niet ligtelijk jeuking van de huid, de puisten zijn Lij hen grooter, vaster, behoeven meer tijd om tot rijpheid te komen, en ontwikkelen minder eigenaardigen reuk dan de natuurlijke pokken; daarentegen verwekken de vamcellen wel jeukte, hebben kleine en zich spoedig opvullende puisten en gewoonlijk m het geheel geen' eigenaardigen reuk. De puisten der vanoloiden zijn hard op het gevoel en blijven tot aan de verdorring in hun geheel, de weekere valsche pokken breken daarentegen reeds bij de drukkmg met den vinger door. Worden de gevulde puisten der rewijzigde pokken doorgestoken, zoo dringt slechts een weini* vloeistof door ennogn.de ontlasting blijft op den bodem van de "pok eene merkbaie hardheid over; de doorgestokene valsche pokken loopen daarentegen geheel ledig, voornamelijk wanneer dit openmaken geschiedt tijdens dezelve nog doorschijnend zijn, en na het ontledigen blijft er volstrekt geene hardheid terug. De korsten, welke zich na de varialoiden op de huid vormen, zijn groot, hard , glad, boonvormi* en halfrond ; daarentegen die, welke de valsche pokken achterlaten, zijn dun onregelmatig van gedaante , en kleiner. De korsten der variololden zijn' hoornachtig en in het geheel niet kort te wrijven , die der vartcelL daarentegen verdeelen zich bij drukking in eenige grootere stukken Zyn de korsten afgevallen, zoo blijven na de variolotden aanvankeJ roode vlekken op de huid en naderhand somwijlen diepe lidteeenen achter, terwijl de op varicellen volgende vlekken, eene meer blaauwe kleur hebben , en veel oppervlakkiger en kleiner lidteekenen Eenige artsen b. v.oespcrtes, MOrEAü de jonnes, jadn , hebben wel rrr,aS rne ei3enaardige uitsV^te ™"en erkennen, en wel hoofdzakelijk deswege, dewijl, 200 als zij beweren, de vario- lotden ook bij niet-gevaccineerden niet dan varioloïden weder voortbrengen Deze waarneming staat evenwel in geenen deele vast ; er zijn IZoT" bekeDd' Waarblj d°°r de van va- rro^den ware menschen-pokken werden roortgebragt (Pissch^t t Ru si's Mas;. XXFI1I ff ft 9 ST n , 1,1 a , j , st- d• 532)- Door de meeste artsen worden de varioloïden als eene wijziging der ware pokken beschouwt elke zoowel by met goed gevolg ingeënten, als bij zulke voorwerpen IchtrT„e°b'ei7 ,7 ^ """ P°kkeD d00'8,,S",n hcbb™ • ware nokte 8e,:lle" welke nu eens nalaat, dan weder toeneemt ; ook vond hij in vele gevallen de waarneming van willan bevestigd, dat enkele in de 8 e&ene klieren aan het achterhoofd , zelden aan de bovenste en voorste deelen van het hoofd, zonder bijzondere pijn, tot de grootte eener hazelnoot opzwollen. Jahn [JIorn's Jrch. J827. St. 6.) wil bijna altijd galachtige verschijnselen als voorboden waargenomen hebben;, deze zouden somwijlen zoo hevig worden, dat dezelve eene hevige heete oorts veroorzaakten , maar gewoonlijk slechts een dag duurden ; de pis werd troebel en kleurde het ingedoopte linnen zeer sterk. De uitbotting gmg gewoonlijk van eenige koorts vergezeld , welke zelden meerdere Jagen aanhield , en meestal met het verschijnen van den uitslag naliet. De uitslag toont zich het eerst op de borst, den rug en de schouders, zeldzamer in het gelaat , het zeldzaamst aan de handen en voeten , als levendig roode, meer of min op een vloobeet gelijkende, meestal onregelmatig gevormde vlekken , op welke weldra een klein knopje zigtbaar wordt, hetwelk snel in een aanvankelijk rood , spoedig echter bleek wordend blaasje verandert. Dit groeit spoedig in de hoogte en bereikt in de meeste gevallen reeds binnen de 24 tot 36 uren deszeKs hoogste vorming. Met hetzelve groeit ook de omgevende roode kring , welke niet zuiver rond, maar meestal hoekig, somwijlen ook gevlamd is, zelden geheel ontbreekt, veeltijds ook onbeduidend voorkomt. De roodheid gaat met geene of zeer geringe zwelling en hardheid vergezeld. Alleen bij de vvrataardige- en spekpokken, bestaat in dat opzigt eene uitzondering. De blaasjes vullen zich , terwijl zij in derzelver ontwikkeling voortgaan, allengskens met eene, als water heldere lymphe op, en behouden een helder en doorschijnend voorkomen. Tijdens hunne volledige vorming gelijken zij in het algemeen ten opzigte hunner grootteen vorm, op eene half doorgesneden erwt, ten aanzien van hun voorkomen op de door warm water gevormde brandblaartjes. Binnen 4 dagen komen de varicellae tot hunne rijpheid en beginnen te verdorren , zoodat in den regel het beloop der ziekte in eene week geëindigd is. Zijn de korsten afgevallen, zoo blijven gewoonlijk kleine, vlakke, donkerroode of violette vlekken terug, welke dikwijls meerdere weken zigtbaar zijn , alsdan bruin- of aardkleurig, eindelijk van uit het midden wit worden en verdwijnen (JIesse , t. a. pl. S. 45). Slechts eenige soorten laten groeven en lidteekenen achter. Een zoogenoemde etterkoorts ontstaat nooit (IIeim , t. a. pl. S. J24). Nu en dan gebeurt het, dat, tijdens de verdorring, eene nieuwe, echter minder talrijke uitbotting plaats heeft ; deze kan zich zelfs herhalen, zoodat dan de geheel koortsvrije ziekte meerdere weken aanhoudt. Men heeft bij de valsche pokken meerderq soorten onderscheiden, welke evenwel geen wezenlijk verschil opleveren, daar dezelve dikwijls allengskens in een ander overgaan , gelijktijdig bij een en denzelfden persoon voorkomen, en bij voortplanting door besmetting afwisselend den eenen of den anderen vorm kunnen aannemen. De meeste schrijvers nemen drie soorten aan: I) Waterpokken. De uit eene witte, ettergelijkende lymphe bestaande inhoud der puisten, hare roode zoom en het op derzelver spits aanwezig groefje, geven aan denzelven eene groote overeenkomst met de ware pokken ; zij zijn evenwel gewoonlijk iets kleiner, niet altijd volkomen rond of ovaal, maar eenigzins bogtig. Blijvende puisten, na voorafgegane opslorping van derzelver inhoud, ledig, zoo worden dezelve wratpokken genoemd. 2) De schaap- of varkens-pokken hebben meestal een' ovalen vorm, komen evenwel ook volkomen rond voor, en worden gewoonlijk grooter dan de natuurlijke pokken. Zij hebben aan derzelver grond- "vlakte een' smallen rooden ring, gaan in wezenlijke ettering over, en vormen somwijlen kleine zweren op de huid , welke dikwijls ver om 'zich heen tasten ; na het afvallen der korsten vindt men het lidteeken op de huid. 3) De spitse- steen- of hondspokken zijn kleine , van boven niet gegroefde, maar spits toeloopende puistjes, welke zich met met lymphe vullen, maar hard worden, op het gevoel zich als wratten voordoen , alsdan korsten vormen , welke met achterlating van kleine groeven afvallen (meissner). Eene bijzondere soort van varicellen, welke met de ware pokken niet alleen in vorm en voorkomen der puisten eene groote overeenkomst hebben , maar ook een even langdurig en zelfs nog langduriger verloop zouden hebben , heeft heim (it. a. pl. S. J26.) beschreven. Deze soort kenmerkt zich volgens evengenoemden arts door de volgende kenteekenen : meerdere dagen voor het opkomen der koorts zijn de kinderen traag, mismoedig, eigenzinnig , hebben doffe oogen, geen Foeden eetlust en slapen onrustig. Bij het opkomen der koorts, welke dikwijls heviger is dan die der gematigde ware pokken, neemt men misselijkheid braken, een opgeblazen gelaat, eene ligte ijlhoofdigheid , roode ooPen en dorst waar Nadat deze verschijnselen 2-3 dagen geduurd hebben , vertoont zich de uitslag het eerst op het gezigt en vervolgens op alle overige deelen van het ligchaam. Het tijdperk der uitbotting duurt 2 — 3 dagen. De uitslag vertoont zich niet alleen op de huid , maar op het bindvlies der oogen, in de mond- en keelholte, op de tong, in den slokdarm, inde scheede, op den eikel en de voorhuid, zoodat "de hevigste druiper en zelfs phimosis ontstaan kan; ook de handpalmen en voetzolen zijn , als het ware, met uitslag bezaait. Allengskensverheffen zich de pokjes, zijn tamelijk hard op het gevoel en toonen in het midden een groefje. Velen van deze puisten verheffen zich steeds meer, nemen eene ronde gedaante aan , worden gedeeltelijk met eene witte ondoorschijnende stof opgevuld en staan op eenen rooden grond. De duur van het tijdperk der opvulling is verschillende; somwijlen duurt het — 6, somtijds 10 dagen en nog langer, voor dat zich de korsten vormen. Deze blijven somwijlen 8-14 dagen, ja zelfs 3 weken vast z.tten In zeldzame gevallen blijft de korstvorming uit en er ontstaan hardnekkige zweren. Deze pokken laten lidteekenen op alle deelen van net Jigcnaam achter, evenwel nooit zoo veel als de ware pokken. De roode vlekken , welke de korsten achterlaten, blijven dikwijls no ijne waarnemingen zijn de stippen donkerder , ongelijk rood , verschil- ri»T ' "S^,de 8r0<"'e' 5e,"""''5k «''•» Sr00ter dan L stippen der ware pokken ; deze vlekken verdwijnen bij drukking even 'als de vlekken van het roodvonk , en hebben in het begin geen voelbaar knopje. De valsche pokken verwekken meer jeukte der huid, daarentegen de waren meer het gevoel van branden. Eene wezenlijke etterkoorts word nooit waargenomen ; evenwel wordt de, in de valsche pokken bevatte wei, meestal melkachtig, troebel en op etter gelijkende. Volgens iieim (t. a. pl. S. J30.) is de volledig gevormde valsche pok "week op het gevoel en toont bijna in het geheel geene veerkracht. Dezelve heeft eene halfronde gedaante , en het voorkomen , alsof het eene stuk van eene, in twee gelijke deelen gedeelde erwt, op de huid geplaatst was; zij vormt derhalve met de oppervlakte van de huid een' bijna regten hoek. Wanneer men eene groote opening in de puist maakt, zoo vloeit de, in dezelve vervatte vloeistof slechts zeer langzaam er uit, en de puist vult zich niet weder ; maakt men eene kleine opening , zoo vloeit er in het geheel niets uit. De puisten barsten nooit van zelf en de, in de puisten opgesloten vloeistof is nooit etterachtig, maar dun en melkachtig. De korsten zijn dun, meestal rond ; de roode vlekken , welke somwijlen overblijven , zijn niet lang zigtbaar. De lidteekenen , welke de valsche pokken somwijlen achterlaten , beschrijft iieim (t. a. pl. S. J55.) op de volgende wijze: Zij zijn wit , glad , niet hard , hebben geen indruksels of stippen , vernietigen op de behaarde deelen bijna altijd den wasdom van het haar , hebben afgeronde , met de huid gelijkkleurige randen , en zijn naar het midden toe flaauw ingedrukt. In gedaante zijn zij rond , ovaal, zeer zelden onregelmatig. Men ziet slechts weinige lidteekenen , zelden meer dan 20 , voornamelijk op het gelaat, op den neus en het voorhoofd. Hunne diepte is zeer verschillend en deze rigt zich meestal naar de plaats, op welke men dezelve aantreft, ten deele na den ouderdom, welke zij reeds bereikt hebben. Aan den hals, het gelaat, voornamelijk op het voorhoofd en op de wangen , vond heim dezelve het diepst gelegen; veel oppervlakkiger op de armen, op den rug, op den buik en aan de beenen. Bij de lidteekenen van 10 , 20 en meerdere jaren verdwijnt dikwijls de diepte geheel; zij vormen met de overige huid een vlak, en de witte grond verheft zich zelfs somwijlen. De valsche pokken ontzien geen leeftijd , geen geslacht , evenwel komen zij het meest in de eerste zeven jaren des levens voor. Zij kunnen denzelfden persoon herhaalde malen aantasten en beschutten niet voor de ware pokken ; maar ook de pokken zoo min als de koepokken beschutten voor de valsche pokken. De meening van eenige artsen , dat menschen , welke de ware pokken nog niet gehad hebben, erger door de valsche pokken worden aangetast, dan zulke , welke aan de eerste reeds geleden hebben, wordt door hesse (t. a. pl. S. JJ7.) voor onjuist verklaart. De valsche pokken zijn besmettelijk , volgens rayer echter veel minder dan de ware pokken. Volgens heim en hesse, daarentegen, zijn de valsche pokken, bijzonder door onmiddelijke nabijheid, veel besmettelijker dan de ware pokken. De mag, of de stof der valsche pokken eene ontaarding van de ware pokstoffen of eene eigenaardige is , heeft de artsen van alle tijden bezig gehouden. Met vele oudere waarnemers heeft heiji vroeger de mogelijkheid verklaart, dat valsche pokken uit de besmetting van ware pokken konden ontstaan; later schynt hij evenwel volstrekt niet tegen het •aannemen van eene eigaardige smetstof der vdsche pokken geweest te zijn, maar trachtte hij zich evenwel te helpen door eene gelijke verhouding tusschen de ware pokken en de valsche, als tusschen de sypkilis en de gonorr/ioea aan te nemen, waarbij hij de varioloïden met de condylomata vergeleek [t. a. pl. S. J8J). II ltelaïd meende , dat de ware pokken tot de valschen in dezelfde verhouding staan, als de scharlakenkoorts tot de rubeolae. In later' tijd werden de valsche pokken tamelijk algemeen als eene eigenaardige ziekte beschouwd, en wel, daar zij voor de pokken evenzoo weinig, als deze voorde valsche pokken beveiligen, altijd uit zich zeiven voortkomen, en nooit ware pokken voortbrengen (Hesse , i. a. pl. S. J65) De valsche pokken zijn in den regel geheel zonder gevaar. Enkele voorbeelden leeren evenwel, dat de ziekte door zamenstelling of grove veronachtzaming eene ernstige rigting verkrijgen kan; in een geval ontstond daarbij eene hoogst aanmerkelijke oorontsteking , en in een ander eene langdurige oogontsteking (wendt). Wanneer de valsche pokken den gewonen loop houden , is de geneeskundige hulp naauwlijks noodig ; zelfs de, bij de uitbotting somwijlen voorkomende sterke koorts, vordert slechts een' verkoelenden leefregel. Waar eene zamenstelling plaats heeft, zal men meer op den aard der zamenstelling dan op de valsche pokken zeiven moeten acht geven. Tegen het einde der ziekte mag het gebruik van een afvoerend middel doelmatig zijn. Wanneer ook de meening van vele oudere artsen, dat de valsche pokken zich in het geheel niet door inenting laten voortplanten , onjuist is zoo kan men zich evenwel, volgens janh, overtuigd houden, dat dé inenting slechts zelden gelukt. Hesse , welke vele proeven met de inenting genomen heeft, waartoe hij zoo wel de waterheldere lymplie , als de korsten gebruikte , nam in de meeste gevallen in het geheel geen wdke Tef_ sciei ene agen duurde. In 17 gevallen nam hesse een' plaatselijken uitslag, in den vorm van blaasjes waar, nu eens als puisten en huidnopjes met een blaasje aan derzelver spits, somwijlen als zweren, welke zich weldra eene korst maakten. Al deze verschijnselen worden gewoon ij I in de eerste dagen na de inenting waargenomen. In 9 geTallen ontstond eene algemeene uitbotting van valsche pokken , en wel met zeer afwijkende verschijnselen. Meestal vertoonde zich reeds op en "i dag na de kunstbewerking de steek der inenting eenigzins ver ïevener en rood , waarna de algemeene uitbotting tusschen den 7<*"> cn 21sten dag met geheel geen of zeer weinig koorts volgde. In een geval vormden er zich hoornachtige pokken, ofschoon de inenting met de lyrnphe van waterpokken verrigt was. Nooit zag men na de inenting der valsche pokken , ware pokken ontstaan. f'ariolae vaccinae, tuloriae. Volgens gregort, HEI3I, eichhorn , NAüMAifN, verson en anderen. Oe echte koepokken , wier stof door de inenting bij den mensch de ware beschuttende koepokken verwekt, ontstaan aan den uijer in den vorm van onregelmatige puisten. Eenige dagen voor de uitbotting , is de eetlust min of meer verminderd , de melk-afscheiding geringer dan gewoonlijk, en de uijer is warmer op het gevoel. Eindelijk vertoonen er zich, voornamelijk aan de uitwendige zijde van de memmen , kleine , roodachtige, eenigzins harde papulae, welke in regelmatige, aan de spits eenigzins ingedrukte puisten veranderen , welke in 4 , meestal eerst in 7 da^en tot rijpheid komen. De puisten hebben eene ligblaauwe, zilver of paarlemoerachtige kleur, worden door een' ligt-rozenrooden kring omgeven, en met eene aanvankelijk heldere lymphe, welke allengskens iets taaijer wordt, tot barstens toe opgevuld. Van den 124"» tot "den 14!len dag worden de puisten bruinachtig en met eene korst bedekt , na het afvallen van welke een rondachtig lidteeken overblijft. Zijn de puisten door het melken of op eene andere wijze geprikkeld geworden, zoo kunnen dezelve in diep invretende zweren overgaan. Van deze echter onderscheidt men nog meerdere soorten van onechte koepokken , wier kennis deswege gewigtig is , daar dezelve , bij den mensch ingeënt, dezen niet tegen de ware pokken beschutten. Meestal verschijnen deze aan den uijer der koe als kleine, witte, gele, roode of wankleurige blaasjes, welke reeds op den S*» dag tot rijpheid komen. Zij toonen peene groef in het midden , zijn kegelvormig, door eene wegvloeijende roodheid omgeven en laten zich met afschilfering los ; dikwijls is de uitbotting zoo onregelmatig, dat eenige derzelver reeds afvallen, terwijl andere eerst te voorschijn komen ; de dieren hebben daarbij naauwlijks het voorkomen van ziek te zijn. Somwijlen neemt men aan denzelfden uijer echte en onechte pokken waar {NAUMANIf, Eandb. d. med. Klin. Bd. III. abth. 1. S. 587). Het beloop en de verschijnselen der, door inenting bij den mensch voort^ebragte echte koepokken zijn, volgens {Eichhor^s Neue Entdeckungen u. s. w. Leipzig J829. S. 68.) naauwkeurige waarnemingen de volgende: Verrigt men de inenting door een' steek zoodanig, dat Uien (le lyinphe gelijktijdig op de punt van het lancat neemt, zoo zwelt onmiddelijk daarop de omtrek der gemaakte insteking onder de opperhuid , nagenoeg ter grootte Tan een speldenknop, op, zoodat daar eene opgezette , weeke, meer of min doorschijnende verhevenheid gevormd wordt. Dit heuveltje , hetwelk na eenigen tijd verdwijnt , wordt als een tamelijk zeker teeken beschouwd, dat de inenting gevat heeft. De, om den inentingssteek zich vormende roodheid , is in den regel eenigzins aanmerkelijker dan bij eene bloot werktuigelijke beleediging. De toestand des gevaccineerden blijft gewoonlijk ongestoord ; evenwel zwellen somwijlen , tegen het einde van den tweeden of derden dag, de okselklieren eenigzins op, en toonen zich min of meer gevoelig; op den derden dag schijnt in de meeste gevallen alles geëindigd te zijn ; als overblijfsel van den inentingssteek, schemert , bij een naauwkeurig onderzoek, een roodof geelachtig puntje door de opperhuid heen , hetwelk met het middelpunt der toekomstige puist overeenkomt. Tegen het einde des derden of bij den aanvang van den vierden dag verheft zich, op de plaats der inenting, een rood , somwijlen eenigzins jeukend , regelmatig gevormd, glinsterend knopje, ter grootte van eenen kleinen speldenknop ; dit breidt zich allengskens uit en verandert gewoonlijk op den 5lei» dag aan deszelfs spits, in een half doorschijnend blaasje, hetwelk op eene opgezette grondvlakte geplaatst is. Op den 7Jen dag is het een waar blaauwachtig roode, doorschijnende puist geworden, welke aan de spits zeer duidelijk een groefje onderscheiden laat , en eene aanvankelijk heldere, doorschijnende lymphe in haar cellig weefsel bevat. Rondom is de huid oppervlakkig opgezwollen en sterker jeukende. Bij een getal van 12 16 koepokken, merkt men op den 3deu , 4den of 5dag koortsaandoeningen op, welke eichhorn de 'primaire koepokken-koorts noemt. De kinderen verkrijgen eene bleeke gelaatskleur en lijden somwijlen aan ligte huiveringen , waarop verhoogde warmte , voornamelijk in de handpalmen opmerkelijk wordt ; daarbij komen dorst en hoofdpijn. Deze ongemakken duren meestal slechts 12— 14 uren. Zijn er slechts 4 of 6 pokken gevormd , dan vertoont zich de primaire koorts eerst op den 6den of 7den dag, is evenwel gewoonlijk zeer zwak en vloeit met de secundaire koorts ineen. Op den 8slen dag bereikt de puist hare rijpheid; dezelve wordt door de, in dezelve bevatte lymphe tot barsten toe opgevuld; deze wordt troebel , taaijer en dikker. De puist verheft zich onder een' regten hoek op de huid, laat zich gespannen veerkrachtig aanvoelen, wordt donker en paarlvormig en heeft de grootte van eene halve erwt; terwijl zij zich volledig uitzet, verdwijnt de vroeger zigtbare groef. Na gemaakte instekingen sijpelt de lymphe met kleine droppen uit het cellige weefsel naar buiten , waarbij evenwel de puist weinig of in het geheel niet ineenzinkt; men moet drukken om de lijmphe te laten uitvloeijen ; op den eenigzins gezwollenen en harden grond, vormt zich een roode, allengskens zich uitbreidende kring, welke een ligt branden veroorzaakt en bij betasting min of meer pijnlijk is. Van den 9le" tot den ll^" dag II. Deel. i r verkeert de koepok in een' staat tan volkomene rijpheid ; zij is 3 — 4 lijnen breed en verheft zich ongeveer 1 — li. lijn boven de huid ; de lymphe wordt geelachtig wit, eindelijk ondoorschijnend en etterachtig; de kring is scharlakenrood, heeft eene middellijn van 1^ — 2 duimen , en is iets harder en meer gespannen op het gevoel. In dat tijdperk ontwikkelt zich de secundaire koorts. De kinderen hebben een bleek voorkomen , zijn minder opgeruimd , verlangen dikwijls drinken en slapen ' onrustig ; bij velen treft men eerst nu eenige zwelling van de okselkiieren aan. In de avonduren nemen niet zelden de onrust en het gevoel van afmatting toe ; de pols wordt min of meer versneld; de warmte onbeduidend verhoogd, waarop in den nacht vermeerderde huiduitwaseming volgt. In zeer zeldzame gevallen wordt de koorts heviger, en gaat met pijn in de maagstreek en worgen vergezeld; ook heeft men bij uitzondering hardnekkigen hoest, braken , doorloop , en in eenige weinige gevallen , speekselvloed, slaapzuchtige verschijnselen, ja zelfs stuiptrekkingen waargenomen. In den regel verdwijnen deze verschijnselen na 24 of 36 uren. Vloeit de secundaire koorts met de primaire ineen, zoo wordt dezelve gewoonlijk hevig , houdt evenwel gewoonlijk slechts 24 uren aan, Komen daarentegen beide koortsen meer afzonderlijk op, zoo zijn dezelve altijd zeer zacht, duren daarentegen langer, zoodat men van den 6ien tot den 10ien dag afwisselend bleeke gelaatskleur en hitte met onrust waarneemt (naumann). Van den 12den dag af, begint de pok op te droogen ; de etter in dezelve schijnt geel gekleurd , op het middelpunt vertoont zich eene kleine korst , en de ontsteking van den omtrek neemt zoo spoedig af, dat gewoonlijk na twee dagen geen spoor daarvan meer overig is. De korst is aanvankelijk glad . wordt eerst later brokkelig , tamelijk rond en lichtbruin van kleur ; met de onderliggende huid hangt dezelve zoo vast, dat deze , bij eene met geweld beproefde afscheiding, ligtelijk begint te bloeden. Somwijlen is de korst zwartachtig gekleurd, hard , bijna hoornachtig en vertoont eene onefïene oppervlakte. Eerst tegen den 20sten dag na de inenting , vallen de korsten van zeiven af en laten een vlak lidteeken achter. Ten gevolge van onderscheidene inwendige en uitwendige omstandigheden , van zwakte en slapheid van het gestel, verminderde prikkelbaarheid van het huidweefsel, bijzondere invloeden van jaargetijde en luchtsgesteldheid , van te groote nabijheid der inentingssteken , enz., kunnen , onverhinderd de echtheid der pokken, wanneer dezelve slechts de vereischte kenteekenen daarvoor aantoonen , kleine afwijkingen van het boven beschreven beloop, voorkomen. Hiertoe behoort de, na verrigte inenting eerst op den 6den of 7den dag, ja zelfs eerst na verscheidene weken, volgende uitbotting der koepokken , eene erysipelaleuse ontsteking om dezelve, eene aanmerkelijke grootte of langen tijd aanhoudende ettering der pokken , enz. De meening van sacco , dat de koepokken hare eigenlijke voorbehoedende kracht ook dan bezitten, wanneer de puisten vóór den gewonen tijd, b. v. op den 2dei> dag uitbreken en te spoedig tot rijpheid komen, wordt door velo schrijvers tegengesproken, daar in deze gevallen de puisten alleen de plaatselijke werking der inenting schijnen te zijn. Wanneer de koepokken eenmaal derzelver regelmatig beloop volbragt hebben , zoo blijft het gestel ten minste eenen langeren tijd onvatbaar voor deze ziekte. Deze stelling is echter niet geldende, wanneer do tweede inenting zeer spoedig of zeer laat na de eerste verrigt wordt. Wanneer zij op den , 5d« of 6^ dag na eene regelmatige vaccinatie herhaald wordt, zoo wordt het verloop der blaasjes van de tweede vaccinatie zoo bespoedigd , dat zij de eerste inhalen , met deze tot rijpheid komen en in korsten veranderen. Deze blaasjes der tweede inenting bekomen slechts een vierde van de gewone grootte, en de omtrek van den rooden ring is aanmerkelijk kleiner. Brtcb heeft het voorstel gedaan om deze omstandigheid zich ten nutte te maken, en op den dag de proef door eene tweede inenting te nemen . ten einde zich aangaande de werkzaamheid van de eerste te overtuigen. Deze proefneming heeft evenwel, volgens gregort (/. a. pl.), ten opz'igte der duurzaamheid van de voorbehoedende kracht, in lateren leeftijd, (en alleen ten dezen opzigte konde dezelve van belang zijn) volstrekt geena waarde. Somwijlen volgt op de vaccinatie een algemeens huiduitilag, welke in kleine , roode stippen bestaat, die als kleine knopjes onder da huid voelbaar zijn, ja zich zelfs dikwijls met eena heldere vloeistof opvullen en dan wederom snel opdroogen. Deze uitslag verschijnt somwijlen terstond na het opdroogen der pokken, somwijlen ook eerst na 8 —14 dagen. Het eerst worden deze stippen gewoonlijk op de armen waargenomen , van waar dezelve zich over den hals , de borst en het gelaat verspreiden ; dezelve verschijnen niet op eens, maar hebben achterblijvers en houden dikwijls 14 dagen lang aan. Bij pokken-epidemiën ontaart deze uitslag ligt in valsche pokken, en deze omstandigheid heeft, zoo als meissxer opmerkt, Waarschijnlijk aanleiding gegeven tot de meening , dat de koepokken zich over het geheele ligchaam kunnen verspreiden. Dat voorwerpen met dezen algemeenen uitslag, welke geenzins tot de wezenlijke verschijnselen der koepokken behoort, beter zouden beschut zijn , wil eichhor» (t. a. pl. S. J66.) niet toegeven ; hij gelooft zelfs, dat men dezelve eerder voor nietbeschermende zouda moeten houden. Hiertoe behoort ook de door goelis beschrevene p s ydracia vaccin a. Drie tot zes weken na de inenting komen, nu eens in geringer, dan weder in zeer groot getal, afzonderlijk staande blaasjes te voorschijn , welke zich op ieder ligchaamsdeel kunnen vormen. Dezelve bevatten eene etterachtige vloeistof, worden door een' 2 3 lijnen breeden , rooden, eenigzins opgezwollenen en min of meer harden kring omgeven en bedekken zich, na doorgebroken te zijn, óf met korsten , of laten oppervlakkig zwerende plaatsen achter, welke bij klierachtige kinderen dikwijls vrij hardnekkig zouden zijn. De onechte koepokken kenteekenen zich voornamelijk door een snel en onregelmatig verloop. Dikwijls toont zich reeds weinige uren, altijd 11* cchter zeer spoedig na de inenting , eene plaatselijke ontsteking , welke zeer spoedig eene puist daarstelt ; daarmede vereenigt zich niet zelden koorts, en zelfs eene sterkere, dan bij de ware koepokken. De puist groeit snel voort , heeft eene onregelmatige , meestal spits toeloopende gedaante, vormt van boven zeer spoedig eene korst, heeft een wit, als of zij met etter gevuld was, geen paarlkleurig voorkomen , barst reeds bij eene ligte drukking, biedt niet den minsten tegenstand bij het insteken, al de zich in dezelve bevindende lymphe vloeit er uit , deze ziet er troebel, als ware etter uit , de puist toont eindelijk niet de minste hardheid van hare bestanddeelen. Is de onechte koepok goedaardig, zoo volgt de opdrooging reeds binnen weinige dagen ; de zich vormende korsten zijn dun, ongelijk, roodachtig; in den regel is na 7 dagen alles afgeloopen. Is daarentegen de onechte koepok boosaardig, zoo verbreidt dezelve om zich heen eene aanmerkelijke , onregelmatige , dikwijls den geheelen arm innemende roodheid, welke zeer lang duurt; de puist zelve gaat niet zelden in eene boosaardige invretende zweer over , en het duurt dikwijls zeer lang , eer deze met een lidteeken geneest. Zulke eene onechte vaccinatie beschut niet tegen de ware pokken, en de boosaardigste vorm van dezelve veroorzaakt eene zeer belangrijke ziekte (richter). Eichhorn onderscheidt de volgende soorten van echte koepokken : a) Vaccina vera non modificata; b) V accina modificata purulenta. De puisten, aanvankelijk kleine ronde min of meer verhevene vlekken, (papulae), verkrijgen alsdan den kenmerkenden uitwendigen vorm der koepokken. De papulae verschijnen vroeger dan gewoonlijk, de puisten blijven kleiner, worden spoedig met etter opgevuld en zijn vroegtijdig met een' rooden rand omgeven ; ook vormt de korst zich vóór den gewonen tijd; c) Vaccina modificata lymphatica. De nog kleiner puist vormt zich reeds op den 2den dag, dikwijls eerst op den derden of vierden ; dezelve is met eene heldere lympho gevuld, welke niet in etter verandert en gewoonlijk op den 8sten tot den 12den dag wordt opgeslorpt ; daarna wordt de puist slap en door afschilfering afgestooten. d) Vaccina modificata tuberculoso-pustulosa. Dikwijls reeds 24 uren na de inenting vertoonen er zich kleine tuberkelen, wier omtrek rood is en allengskens de grootte van eene boon of erwt verkrijgen. Op de spits van deze tuberkelen ontwikkelen zich op den 24en tot den 4den dag wel is waar zeer kleine, evenwel volledige koepokken, e) V accin a modificata tuberculosa. Ter plaatse der inenting verschijnen alleen tuberkelen , zoo groot als eene boon of erwt, op wier spits noch blaasjes of puisten zich vormen; deswege kunnen geene korsten volgen. Op den 3den of 4den dag vormt er zich eene ligte roodheid in den omtrek , welke echter meestal slechts korten tijd blijft en vlammig is ; na het verdwijnen van deze wordt alles door opslorping of zemelachtige afschilfering verdeeld. Al deze soorten der gewijzigde , echte koepokken zouden bij verdere voortplanting volkomen goede koepokken geven (naumann). Even als men pokkenkoorts zonder pokken heeft aangenomen , zoo heeft men ook eene koepokkenkoorts zonder koepokken willen waargenomen hebben, en eoüsquet (Froriep's Notz. Bd. XXXIV. S.'336) merkt zelfs aan , dat deze koepokkenkoorts zonder koepokken tegen de natuurlijke pokken beschut. Met regt zegt meissner (Forsch. Th. VI. S. 4JJ) dat dusdanige stelling, wanneer dezelve algemeen werd aangenomen , zeer nadeelige gevolgen zoude kunnen hebben ; want men is, daar de herkenningsteekenen ontbreken , tegen eene verwisseling van eene toqvallig na de vaccinatie opkomende koorts met de wezenlijke koepokkenkoorts op geene wijze verzekerd. Zamenstellingen. De meening van ozaiïam (Behrend und Moldenhaüer , Neueste Journ. d. Jusl. II. S. J26), dat de vaccine , met andere ziekten zamengesteld , op deze volstrekt geen' beduidenden invloed uitoefent, en even zoo min door deze eene verandering in haren vorm of in haar verloop ondergaat, wordt door vele andere artsen tegengesproken. Stein (Busts' Mag. XXXVIII. 2) maakt de opmerking , dat bij kinderen , welke aan slependen huiduitslag of andere ziekten der reproductie lijden , de vaccine een onregelmatig beloop heeft, en als voorbehoedingsmiddel niet te vertrouwen is. Volgens clarus kunnen kwaadsappigheden van allerlei aard de koepokken dusdani* wijzigen , dat dezelve niet met volle zekerheid als echt beschouwd en verder voortgeplant mogen worden. Een door FISCher (JZorn's Jrchiv. J830. Hft. I. S. 66) medegedeeld geval, bewijst wel is waar, dat de sijp/iilis de lymphe der koepokken, met zich laat uitbotten ; tegen dit enkel geval staan evenwel vele anderen over, waaruit duidelijk vokt , dat het verloop der vaccine door de syphilis min of meer gestoord' wordt. Erdjianjt (IIufel. Journ. J827. Marz) waarschuwt tegen de inenting van kinderen , welke aan hersenwaterzucht lijden, daar hij niet zelden dezulken bij opkomende pokkenkoorts aan beroerte zag sterven. Wordt een kind ingeënt, nadat het reeds door roodvonk of mazelen is besmet , zoo nemen, volgens gregort , de koepokken een trager beloop aan. Sirecker {Henkers Zeitschr. J830. I. S. J76) zag daarentegen koepokken en roodvonk tegelijk met elkander een geregeld beloop houden , en beide in één geval tegelijk in bloei staan. Het tanden-krij^en en de doorloop schijnen de ontwikkeling eenigzins te storen ; het eerste werd somwijlen door de koepok-inenting bevorderd. Meissner had somwijlen de gelegenheid, voorwerpen te vaccineren, welke reeds door de koepokken besmet waren. In dit geval kwamen nu of de natuurlijke pokken te voorschijn , voor dat zich eene terugwerking der vaccinatie vertoonde , en dan bleef de uitbotting van deze geheel achterwege , of de koepokken en de natuurlijke pokken, kwamen gelijktijdig te voorschijn als wanneer beide tot den 7^ of 8"en dag Terdraagzaam naast e ander stonden ; de koepokken echter verdorden , zoodra het getal van natuurlijke pokken grooter werd en de etterkoorts opkwam , of de koepokken kwamen eenige dagen vroeger dan de natuurlijke te voorschijn. In dit geval werd de uitbotting der pokken daardoor niet altijd tegen- gehouden, maar Wanneer de koepokken in uttering verkeerden , hield de voortgang van de natuurlijke pokken eensklaps op en zy verdroogden we.der. Edelmann (Clarvs und Radius, ïVöchentl. Beitr. u. s. w, J833. N°. J8. S. 232) verrigtte de inenting bij een voorwerp in een huisgezin , alwaar de pokken heerschten; als men de uitbotting der koepokken verwachtte, vertoonden zich verschijnselen der pokken. Desniettegenstaande verhieven zich de koepokken, en op den 8iten dag verschenen er gewijzigde pokken van eenen zeer zachten aard ; daarop volgde de koepokken-koorts, en de koepokken verdorden tegelijk met de gewijzigde pokken. De valsche pokken kannen met de koepokken be»taan, zonder dezelve in het minst te hinderen (GREGoRY). Diagnosis. De koepokken worden van alle andere puisten door de volgende kenteekenen onderscheiden. Dezelve zijn veerkrachtig , hard, en daarbij min of meer glinsterend , tot den 7Jen of 8sten dag aan derzelver oppervlakte , blaauwachtig rood doorschijnende, verheffen zich onder eenen roftsn hoek op de huid, hebben van boven een gewelfden. stompea rerd en een "roelje, welks diepte een derde deel van de gelieele hoogte de randg bedraagt. Dezelfde kenteekenen hebben de gewijzigde echte koepokken; alleen zijn deze nu en dan slap, gerimpeld en op derzelver oppervlakte niet glinsterende (Eichhorn t. a. pl. S. 422). De onechts koepokken vormen slechts blaasjes, nooit ware puisten, verheffen altijd onder eenen scherpen hoek , hebben geen groefje en zijn niet veerkrachtig op het gevoel (naumann). Men heeft voornamelijk uit den aard der lidteekenen willen zien, of de koepokken echt geweest zijn, en men een voorwerp daardoor als tegen de pokken beschut beoordeelen kan. Gregory geeft als teekenen eener volkomen vaccinatie op, dat de, door dezelve achtergelatene lidteekenen duidelijk begrensd, geheel of bijna rond, getand en als met stralen geteekend zijn, Yolgens desportes zijn netvormige lidteekenen een bewijs, dat de koepokken echt waren. Millar beschrijft de echte lidteekenen als ringvormig, getand , van een sternachtig met punten voorzien voorkomen. Volgens [de meening van meier zijn alleen die voorwerpen tegen de besmetting der pokken beveiligd , bij welke men lidteekenen waarneemt, waarop zich kleine, ronde, eenigzins donkergekleurde diepten bevinden,, welke bij grootere lidteekenen in meerdere kringen , welke een en hetzelfde middelpunt hebben, bestaan. Daarentegen zouden lidteekenen, welke met den tijd vergroeijen, even als zeer grooten het vermoeden opwekken, dat het voorwerp niet beschut is (Meissner' s Forsch. Th. VI. S. 396). Terwijl nu vele artsen, en onder anderen heim, aan dergelijke teekenen eene groote waarde hechten, verklaart Lüdees (t, a. pl. S. JJ3) het onderzoek der lidteekenen voor eene nietigheid; hij houdt met vele andere waarnemers het herkennen der echtheid der vaccine uit de achter geblevene lidteekenen voor zeer bedriegelijk , daar dezelve van de opvolg ende ,* somtijds langdurige ettering afhangen. Franqde [Henke's Zeiischr. Rd. XVI. Bfl. I S. 278) maakt de opmerking, dat men noch uit het beloop der vaccine noch uit de achtergeblevene lidteekenen met zekerheid tot de beschuttende kracht kan besluiten; de zekerheid kan alleen door de hervaccinatie verkregen worden. Tolsappige, welgevoede, blondharige kinderen, met eene teedere, weeke en saprijke huid , verkrijgen meestal zeer groote en ontwikkelde koepokken, welke veel en eene krachtige lymphe bevatten. Bij vele, ook schijnbaar zeer gezonde kinderen, merkt men eene groote onvatbaarheid voor de vaccinatie op ; gregorï is van meening , dat dusdanige individuen eenigen tijd vóór de besmetting voor natuurlijke pokken onvatbaar zijn. IIauff zag bij eenen 13jarigen knaap eerst de achtste inenting vatten, en tracht daarmede de gewone meening te ontzenuwen, dat een voorwerp , bij hetwelk de inenting driemalen mislukt is , geene vatbaarheid voor de vaccine bezit. Desportes maakt gewag van eene gedeeltelijke onvatbaarheid, en geeft de raad om, waar de vaccine op de armen niet gelukt, de zelve op andere deelen te beproeven (meissner). De koepokken ontwikkelen zich bij den mensch nooit van zeiven, maar alleen door inenting. Bousquet verzekert evenwel, dat hij bij kinderen, welke met gevaccineerden te zamen woonden, van elf en zonder voorafgegane inenting, koepokken heeft zien ontstaan , uit welke met goed gevolg veidex konde ingeënt worden. De smetstof der koepokken is van geen vlugtigen aard en aan de, in de puisten bevatte lymphe gebonden. De lymphe der koepokken bestaat in eene doorschijnende eenigzins kleverige, reuklooze vloeistof, welke een' flaauwen ziltigen smaak heeft. Dezelve bestaat grootendeels uit water en eiwitstof, wordt, aan de lucht blootgesteld, dik en taai en door de werking van koolstofzuur-gaz geneutraliseerd. Sacco verzekert, dat in iedere goede koepokkcn-lymphe zeer vele kogeltjes bevat zijn, welke in eene doorschijnende vloeistof zwemmen en zich steeds bewegen ; dezelve zouden van verschillenden vorm en grootte zijn , en de kracht der lymphe zou met het getal dezer kogeltjes in verhouding staan. In oude en overrijpe pokken zoude het getal van dezelve verminderen , door de bijvoeging van azijn of van andere zuren opgelost worden en bij verwarming der lymphe verdwijnen, waarna deze hare smetstof geheel verliest ; bij echte koepokken zouden de kogeltjes eene meer ronde gedaante hebben. Als voorzorgen bij het inenten geeft lüdwig (Rust s Mag. XXII. 3. J826) op, dat men, ten eerste, de ymphe uit de randen der pokken neme, ten tweede, niet bij onweder inente daar hierdoor de lijmphe ontbonden wordt, ten derde , van kinderen , bij welke de vaccinatie meermalen niet gelukte , niet verder in te enten, ten vierde, de inenting niet bij de warme middaglucht verrigte, ten vijfde, de lymphe slechts in het celweefsel en niet tot in het spiervleesch brenge, ten zesüe, met het lancet niet te groote prikkeling veroorzake, daar hieroor de vatbaarheid verminderd wordt, en ten zevende, een koude, bleeke, met zemelachtige schubben bedekte huid zoolang wrijve , totdat de aandrang van bloed in dezelve opgewekt worde. Hauff maakt eveneens e opmerking, dat de vaccinatie bij eene zoele onweerslucht het minst gelakt. Volgens howison's ondervinding, zoude de, gedurende den zorhct', voornamelijk gedurende de warme maanden verrigtc inenting eene meer geruide en veel betere puist geven, dan gedurende den winter, voornamelijk bij koud en onstuimig weder [Meissner1 s Forsch. Th. FI. S. 4J0). Gkegory gelooft, dat de oorzaak van de mislukte vaccinatie daarin gelegen is, dat men zich van drooge lymphe op naalden en glaasjes bedient , niet voor een volkomen zuiver en scherp lancet zorgt , de huid op de plaats, waar men de inenting verligt, niet behoorlijk spant, te weinig inentingssteken doet, de lymphe te laat, wanneer dezelve niet meer helder is , ontneemt , en niet altijd gezonde kinderen inente , bij welke de voorbeschiktheid tot de pokken het sterkste is. In lateren tijd hebben vele artsen beweerd , dat de tegenwoordig gebruikte, door vele geslachten veranderde lymphe te zeer aan het menschelijk organismus gelijk geworden is , en deswege veel van derzelver behoedende eigenschap verloren heeft; men mag dus niet verzuimen, van tijd tot tijd , ten minste jaarlijks , nieuwe pokstof van de koe zelve ter inenting te nemen. Rust (Jtifsalze und Jbhandl. ti. s. w. Bd. II. J836) merkt op , dat de koepokken waarschijnlijk eene aan het rundergeslacht eigendommelijke ziekte is, welke op het menschelijk organismus overgeplant , de vatbaarheid voor besmetting door mensclienpokken wegneemt, dat zij evenwel deze beschuttende kracht slechts zoolang kunnen behouden, als zij hunne dierlijke natuur door bestendige voortplanting op vreemden bodem niet geheel verloren , of eene volkomen menschelijko natuur verkregen hebben. Hij maakt daarop opmerkzaam , dat de voor weinige jaren gevaccineerden niet vatbaar waren voor de besmetting der pokken en zonder gevolg gehervaccineerd werden ; en trekt hier uit het gevolg, dat de vaccinatie des te zekerder is, hoe meer dezelve nog met ware koepokstof verrigt wordt. Volkomen van hetzelfde gevoelen zijn hesselbach , edelmann en vele andere artsen. Meijer (IVeue Bresl. Samml. Bd. I. S. 280) zag de puisten der vaccinatie van jaar tot jaar kleiner, schraalder en armer aan lymphe worden ; ook kwamen steeds veelvuldiger de gevallen voor , dat de vaccinatie in het geheel niet vatten wilde. Eindelijk gelukte het hem , versche stof onmiddelijk van de koe te bekomen. De vaccinatiën bragten nu groote , met stof sterk opgevulde pokken te voorschijn , wier achterblijvende lidteekenen volkomen op die der oudste koepok-inentingen geleken ; daarbij gelukte de inenting met zeer zeldzame uitzondering in alle gevallen. De omstandigheid , dat niet ten allen tijd versche koepokstof te verkrijgen is , heeft tot veelvuldige proefnemingen aanleiding gegeven. Diegene, welke de koepokken slechts als eene , van de mensdien pokken haren oorsprong nemende varieteit beschouwen , trachtende de smetstof der natuurlijke pokken nu eens door gewone inenting dan weder door gazvormige besmetting (sonderland) op de koe over te dragen , om alsdan versche koepokstof van dezelve te nemen. Eenige waarnemers maken gewag van wel geslaagde proeven ; de meesten evenwel bekennen, dat alle moeite vergeefsch was, om door overdraging van de ware pokstof bij de koeijen pokken voort te brengen. Met beter gevolg gelukte in eenige gevallen de overdraging der vaccine op koeijen, hetgeen voorzeker voor de meening spreekt, dat de koepokken geene gewijzigde menschenpokkcn , maar eene , aan het rundergeslacht eigendommelijke ziekte is. Stein ((. a. pl.) zag van de vaccinatiën op den uijer van eene koe de ware koepokken ontstaan, van welke 3 kinderen werden ingeënt, welke wederom echte koepokken verkregen. Dergelijke waarnemingen deed carganico (Jled. Zeil. des Ver. f. Jleilk. in Pr. J834). Daarentegen verzekert fiard [Berend und Moldenhacer , tieuesle Journalist ik u. s. w. VII S. 378), dat hij met koepokstof 70 koeijen ingeënt heeft, zonder dat het hem gelukte, ééne ware koepok voort te brengen , en kaiser beweert, dat de smetstof der koepok van den mensch wederom op de koe overgebragt, eene bijzondere ziekte, in geenen deele echter de ware koepokken voortbrengt. (Mejssner's Forsch. Th. VI. S. 4J4). De vaccinatie kan eigenlijk op iederen leeftijd verrigt worden; evenwel vermijdt men het liefst de eerste 6 levensweken, dewijl, zoo als nedmann (Krankh. des Menschen , Th. I. S. 562) opmerkt , de huid om dezen tijd zoo slap en somwijlen nog zoo rijkelijk met wol bezet is, dat de inenting dikwijls mislukt , benevens het tijdperk der tandenvorming. De overeenstemmende waarnemingen der, voor de vaccine het meest ij rerende artsen, bepalen het voorjaar en het begin van den zomer als den meest geschikten lijd voor de inenting. Bij heerschende pokken-epidemiën stoort men zich evenwel hieraan niet en men late zich evenmin door andere, juist heerschende epidemiën van de vaccinatie terughouden. In den regel heeft er geene voorbereiding plaats; waar dezelve noodig schijnt te zijn, moet dezelve naar omstandigheden gewijzigd worden. De zekerste wijze , om de koepokken voort te planten, is de overbrenging der stof van arm op arm. De prognosis is over het algemeen bij de koepokken zeer gunstig. Slechts door het zamentreffen van bijzondere omstandigheden , groote nabijheid der inentingssteken , diepe insnijdingen bij het inenten, verwaarlozing , ongeschikte behandeling , loskrabben der puisten , enz. kan de , op zich zelve onbeduidende ziekte , eenig gewigt doen verkrijgen. Dat, zooals door eenigen beweerd wordt, sedert de invoering der vaccine de croup en roodvonk veelvuldiger en gevaarlijker zouden zijn dan vroeger, is volstrekt onwaar. Er waren voorzeker vroeger, toen vele kinderen aan de pokken stierven , minder voorwerpen aanwezig, welke door croup of roodvonk konden aangetast worden. Het is niet te ontkennen dat eene sluimerende kwaadsappigheid door de vaccine kan opgewekt worden ; deze werking hebben echter de koepokken met andere koortsachtige ziekten gemeen. Van den anderen kant is het bewezen, dat de vaccine op andere weerspannige ziekten eenen gunstigen invloed uitoefent; dit geldt voornamelijk ten opzigte van tinea capitis , tinea laclea, chronische uitslagziekten , klierziekten ■, slepende oogontstekingen en kink- Jjoest. Griesëelich (Hust's Mag, XXXV. 8. J83J) vaccineerde een' klierachtigen, van zijne geboorte aan oogziekte en uitslag lijdenden knaap, en zag hem geheel alleen door de koepokken genezeng Evenzoo zag hij een 9- en een 14 maandsch aan verdorring lijdend kind, na de vaccinatie genezen. De behandeling der koepokken bepaalt zich alleen tot voorschriften aangaande den leefregel; rustig houden en eene beperking der vleeschvoeding zijn hier aan te raden. Bij eene buitengewoon hevige koorts, kan men met eene sahiralio , klisteren en over het geheel ligte afvoerende middelen volstaan. Is de arm zeer ontstoken , zoo Avende men omslagen van koud water, maar altijd met een bijvoegsel van loodwater aan. Iedere drukking en iedere schuring der ontstokene plaats moet vermeden worden. Ontstaan er zweren op den bovenarm , zoo verrigt in ligtere gevallen het Ung. zinci, in hardnekkigere het Ung„ hydr. citr. de beste diensten. Meerdere, in lateren tijd voorkomende gevallen, in welke gevaccineerde voorwerpen door de pokken werden aangetast, hebben eenige artsen bewogen , om der vaccine alle beschuttende kracht te ontzeggen. Deze bewering, voortkomende uit de zoo menigvuldige dwaling , om uit enkele gevallen eene algemeen geldende gevolgtrekking te maken , is Goddank ongegrond. Moet men ook eenerzijds toestemmen, dat de vroeger gekoesterde hoop , om in verloop van tijd , de pokken door de vaccine geheel uit te roeijen , te overdreven was , zoo moet men toch van den anderen kant erkennen , dat meestal de natuurlijke pokken door de vaccine afgewend , en waardoor deze laatste niet de geheele vatbaarheid voor de pokken uitgegroeid wordt, zoo als deze ook wel somwijlen na de natuurlijke pokken , nog gedeeltelijk blijft bestaan, het beloop evenwel der tweede pokken in den regel in het oogvallend verzacht wordt. Om de beschuttende kracht der vaccine met de meest mogelijke zekerheid te bekomen, is het noodwendig, dat men, behalve het kiezen eener voortreffelijke koepokstof en de zorg van deze in eene behoorlijke hoeveelheid in te enten, na eenigen tijd de her-vaccinatie verrigte. Scarlalina. Volgens heim, berndt , wendt , HEissNER, naümann en anderen. 1) Stadium opportunitatis. Dit eerste tijdperk van vatbaarheid is zeer kort en gaat zelden den tijd van 24 uren te boven; iedere langere duur moet als eene uitzondering op den regel gehouden worden (wendt). Het begin der ziekte kondigt zich door koortsachtige aandoeningen) door huiveringen, door zwaarte van het hoofd, vermoeidheid der ledematen , eftt, tum. De huiveringen wisselen piet eene f oorbij-t gaande hitte af, tot dat eindelijk de hitte de overhand verkrijgt; deze bereikt meestal eene zeer aanmerkelijke hoogte , wordt brandend en droog, en in de handpalmen dikwijls zoo sterk , dat dezelve in de toppen der vingeren eene prikkelende gewaarwording achterlaat ; ook is de adem van den lijder veel warmer dan gewoonlijk. De pols is, wel is waar, zeer verschillend , dikwijls ook veranderlijk , evenwel in den regel eenigzins vol, hard , hoofdzakelijk echter opvallend , en meer dan in andere uitslagziekten versneld. Bkïixdt (Bemerkungen über das Sckarlac/ifieber u. s. w. Greifswa/d J827) zag de tong tot op het einde van den tweeden dag, ook wel tot den derden dag met een geel beslag bedekt, hetwelk evenwel alsdan zeer spoedig verdween , waarop de tong dan geheel zuiver , vuurrood, glinsterend en droog verscheen , en de tepeltjes zich als de haren van een borstel verhieven. De opzwelling en verheffing der tongtepeltjes nam berndt zoo bestendig waar, dat hij zich voor geregtvaardigd hield , in duistere gevallen daaruit een zeker teeken van het aanwezig zijn der scharlakenkoorts te nemen. Mond en keelholte zijn droog , en de laatste wordt weldra door stekende pijnen aangedaan , het slikken wordt moeijelijk, en er vormt zich eene volledige keelontsteking. Op de nu eens meer , dan weder minder gezwollene amandelen bespeurt men of op sommige plaatsen , of op derzelver geheele oppervlakte een wit, vastzittend vlies. De ontsteking verspreidt zich somwijlen van den hals uit over de geheele neusholte , zoodat zelfs de inwendige zijden der neusvleugels, daardoor aangetast zijn (heim, t. a. pl. 307). Yolgens wendt ontbreekt de eigenaardige reuk > welke heim met die vergelijkt, welke de uitwaseming van wilde vleeschvretende dieren van zich geeft, voor het uitbreken van het roodvonk , voorzeker nooit. Meissner en hauff (IIcfel. Journ. Decbr. J83J) willen deze eigenaardige reuk evenwel nooit waargenomen hebben. Bij zeer prikkelbare voorwerpen ontstaan niet zelden hevige hoofdpijnen, groote angst eu onrust, ligte ijlhoofdigheid , stuiptrekkingen , misselijkheid , wezenlijk braken, neusbloeding, welke meestal eenige verligting aanbrengt, enz. Hoe meer het tijdstip van het uitbreken van den uitslag nadert, des te meer nemen al deze verschijnselen toe. 2) Stadium eruptionis. Gewoonlijk wordt het roodvonk het eerst op het gelaat zigtbaar, hetwelk vooraf eenigzins opzwelt; dikwijls vertoont dezelve zich bijna gelijktijdig aan den hals , aan de borst, en bovendien aan den romp; de ledematen worden meestal het laatst aangedaan. Somwijlen geschiedt de uitbotting bijna gelijktijdig over het geheele ligchaam. Bij vele voorwerpen is de huid plotseling met zeer groote roode vlekken bedekt, welke aanvankelijk zeer onstandvastig en voorbijgaande zijn , daar zij op eenige plaatsen verdwijnen , om op andere weder te voorschijn te komen (naumann). Drukt men op den uitslag eenigzins sterk met den vinger, en heft men denzelven daarop snel in de hoogte , zoo toont zich de gedrukte plaats van de huid geheel wit , wordt evenwel terstond wederom rood. Dit rood worden geschiedt altijd van uit den omtrek naar het middelpunt (heim). Deze arts nam waar, dat de ziekte een minder gevaarlijk beloop had , hoe sneller deze witte vlekken wederom rood werden. Zelfs nog na den dood , zoo lang het ligchaam nog warmte genoeg bezit , komt deze roodheid na voorafgegane drukking, wederom terug, wel is waar langzaam en eindelijk steeds onvollediger. Sterft een zieke bij volkomen gevormde roodvonk , zoo verdwijnt de roodheid ten deele , zeldzaam echter geheel. Op het gelaat, de armen, de lendenen en den rug, blijven nog meerdere plaatsen rood. Yolgens jahn [Hufel. Joitrn. J829. St. I. S. 83) herkent men , met behulp van een vergrootglas , nog voor dat zich de vlekken van het roodvonk vormen , enkele , meer of min van elkander verwijderde, roodachtige, geheel op vleeschkleur gelijkende puntjes, welke niet grooter dan de punt van eene naald , en op het gezigt, geenszins echter op het gevoel, eenigzins verheven zijn; daarbij zoude de huid reeds aanmerkelijk ziek zijn , hevig branden en geen zweet meer voortbrengen. Deze op genezende vloosteken gelijkende puntjes, zijn de eerste kiemen en bestanddeelen van het roodvonk; hare grootere of geringere hoeveelheid bepaalt, of de uitslag sterk of gering zal worden : uit deze puntjes zouden zich , in den regel reeds na 24 uren , de vlekken van de roodvonk ontwikkelen. Slechts in zeldzame gevallen vermindert na de uitbotting de keelontsteking , meestal bereikt zij eerst nu haar' hoogsten graad. De amandelen zijn min of meer gezwollen, maken het slikken moeijelijk of beletten het bijna geheel; dikwijls wordt ook eene hevige pijn in het inwendige oor gevoeld. De koorts houdt aan en somwijlen ontstaan er aanmerkelijke maagverschijnselen ; verstopping is veel menigvuldiger dan doorloop. De steeds zeer onbepaalde duur van dit tijdperk, tan men van 4 tot ten hoogste 9 dagen bepalen. 3) Stadium desquamationis. Nadat de roodheid steeds meer en meer afneemt en eindelijk geheel verdwenen is , wordt de huid rimpelig en de opperhuid begint zich met groote stukken los te laten, zoo dat men dezelve, zelfs van de handen en voeten , dikwijls even als eene handschoen kan aftrekken. Was de keelontsteking zeer sterk , zoo ondergaan ook de inwendige deelen van de keel eene ontvelling, daar van de amandelen en dikwijls van het geheele weeke gehemelte zich aschgraauwe korsten in groote stukken loslaten en door den mond uitgeworpen worden. Somwijlen herhaalt zich de ontvelling der huid, en men heeft zelfs voorbeelden van drie en meervoudige herhaling. Met de ontvelling houdt gelijktijdig, onder kritische ontlastingen door zweet en pis, de koorts op , als ook de overige toevallen , en de ziekte kan als geëindigd beschouwd worden. Er blijft evenwel nog langen tijd eene zeer in acht te nemen groote gevoeligheid der huid bestaan. De duur van dit tijdperk is zeer onbepaald, somwijlen slechts eenige dagen , somwijlen echter ook, wanneer de ontvelling zich herhaalt, meerdere weken. Deze uitslag kan veelvuldige wijzigingen aanbieden , van welke ecnige door een tamelijk bestendig karakter zich onderscheiden. а) Scarlatina plana, 1 a e v i g a t a (gladde roodvonk). Deze vorm van roodvonk komt het meest voor. Van ontelbare kleine, roode punten uitgaande vormen zich onregelmatige, niet geheel begrensde, ronde, sternvormige, of langwerpige , streepsgewijze vlekken , welke ook in grootte niet allen gelijk zijn : zij komen van de grootte van een speldenknop tot die van eene boon voor, worden echter zelden grooter waargenomen. Deze zelden eenigermate verhevene , maar meestal geheel vlakke vlekken verraden nu eens de zucht om zich uit te breiden en in een te vloeijen ; dft geschiedt meestal binnen 24 uren op het geheele ligchaam. De huid is alsdan met groote roodvonks vlekken van de grootte eens daalders, tot die eener handvlakte bedekt, welke onregelmatig van gedaante zijn, en niet zelden enkele deelen geheel bedekken. Nadat de groote roodvonks vlekken gevormd zijn en het grootste gedeelte van het ligchaam hebben ingenomen, wordt ook de roodheid sterker; gedurende den nacht is dezelve altijd het levendigste en het duidelijkste. б) Scarlatina miliaris (gierst roodvonk). Meestal 'vormt zich eerst de roodheid van de roodvonk , en wel het liefst onder zeer hevige verschijnselen, op de geheele of wel het grootste deel van de oppervlakte van het ligchaam. Weldra daarna, zelden eerst na eenigen tijd, namelijk op den 3den of 4llen dag, worden deze vlekken door kleine verhevenheden ruw. Bij naauwkeurig onderzoek ontdekt men op de roodvonks vlekken vele kleine , van elkander gescheiden , maar dikwijls in digte hoopen bij elkander staande, den gierst-uitslag zeer gelijkende blaartjes. Deze komen in den regel alleen op de roode vlek voor , vertoonen zich evenwel somtijds ook tusschen de vlekken. In grootte gelijken zij op papaverzaad of mosterdzaad : intusschen kunnen sommigen de grootte van eene boon verkrijgen. In deze blaartjes bevindt zich eene witachtige, aanvankelijk heldere vloeistof, welke na 24—36 uren in eene geelachtige , troebele , meer etterachtige stof verandert. Deze wordt meestal ten laatste opgeslorpt , zoodat de blaasjes in ledige cellen veranderen , welke zamenkrimpen , verdroogen en eindelijk door de ontvelling afgestooten worden; somwijlen neemt men evenwel, namelijk in het gelaat, een soort van oppervlakkige korsten waar. De ziekte zelve wordt door het daarzijn dezer blaartjes niet gevaarlijker; veeleer heeft dezelve een zeer geregeld beloop, ofschoon de koorts gewoonlijk heviger is. c) Scarlatina vesicularis, pemphigoidea (blaasvormige roodvonk). Bij dezen, slechts zeer zelden voorkomenden vorm verhefien zich hier en daar op de vlekken van de roodvonk wezenlijke pemphigusaardige blazen of bellen. Deze vertoonen zich of in vereeniging met de gierstvormige roodvonk , of zij vormen zich alleen op gladde roodvonks vlekken en verkrijgen dan gewoonlijk eene bijzondere grootte. In het eerste geval wordt het ligchaam met blaasjes , ter grootte van garstenkorrels als bezaaid , welke, daar dezelve op sommige plaatsen ineenvloeijen , grootere , geelachtige blazen vormt rti,, die wea ten priregtc puistén öoemt. Er kunnen meer dan 20 dusdanige groote blazen op de borst, aan den hals, op liet gelaat en aan de ledematen ontstaan , welke met eene geelachtige vloeistof zich opvullen, ongeveer na 8 dagen doorbreken en daarna in korsten veranderen. d) Scarlatina papulosa, morbillosa. Bij dezen hoogst zelden voorkomenden vorm , wiens .betrekking tot de eenvoudige roodvonk niet eens juist uitgemaakt is, verheffen zich op de roodvonks-vlèkken kleine, op het gevoel harde ruwighetlen of huidknopjes, welke donkerder rood gekleurd zijn dan de roodvonkj-vlekken, op welke zij zich verheffen} zij bevatten geene vloeistof en lijn dikwijls meer voel- dan zigtbaar (Njumann t. a. pl. S. 747). liet bestaan van scharlaken-koorts zonder uitslag [febris sCarlalinosd sine scarlatina), is door eemge artsen in twijfel getrokken , door anderen evenwel, namelijk door heiji, henke, burdach, jieissser als onloochenbaar aangenomen. De eerstgenoemde arts (t. a. pl. S. 368) maakt de opmerking, dat er epidemiën voorkomen, in welke de uitslag zoo dikwijls ontbreekt, dat men van de 6 zieken ten minste één' zonder uitslag aantreft. Ook raijer zegt, dat men daaraan niet twijfelen kan, of werkelijke roodvonk zonder uitslag voorkomt , en wel op eene dubbele wijze ; er ontstaat of gedurende het geheele beloop der ziekte geen uitslag , of deze is slechts gedurende eenen zeer korten tijd aanwezig en wordt over het hoofd gezien , hetgeen des te ligter mogelijk is, daar dezelve gedurende den nacht veel sterker is. In de overige verschijnselen onderscheidt zich deze vorm niet van den gewone ; de crisis ontstaat op dezelfde wijze en zelfs met ontvelling der opperhuid. Meerdere schrijvers maken gewag van eene scharlaken koorts zonder keelontsteking. Van meerder gewigt dan de bovengenoemde wijzigingen in den vorm van den uitslag zijn diegenen , welke door het karakter van de begeleidende koorts daargesteld worden. Bij de ontstekingachtige roodvonk vindt men de pols hard, vol en menigvuldig, de uitslag heeft eene eenigzins donkerroode kleur, de keelontsteking is gewoonlijk hevig, de ademhaling kort, de temperatuur van de huid zeer hoog, de oogen glinsteren en rollen onrustig in hunne holten rond , de dorst is groot, en het verschijnen en het beloop van den uitslag buitengemeen ontstuimig. Niet zelden ontstaan er hersen- en longaandoeningen. Voorkomende neusbloeding verligt den zieke; zeer dikwijls gaat deze vorm zeer snel in den zenuwachtigen over. De zenuwachtige roodvonk komt zelden oorspronkelijk te voorschijn, maar ontwikkelt zich meestal uit de ontstekingachtige. In het eerste geval gaat de ziekte van het begin af aan met groote zwakte vergezeld , de koorts is hevig, de pols klein , ongelijk en zeer menigvuldig ; daarbij hevige hoofdpijn, ijlhoofdigheid , slaapzucht , bleeke kleur, hevig branden en jeuken van de huid; maagpijn, misselijkheid en braken „ neusbloedingen tonder rerligting, enz. De keelontsteking ij nu eens zeer lievig, dan weder onbeduidend. Het niibreken van den uitslag geschiedt nu eens sneller, dan weder langzamer en in verschillenden graad ; hij verdwijnt ongeloovelijk snel en ligt , waarop stuiptrekkingen , aanvallen van beroerte, ontsteking der hersenvliezen en dikwijls plotselijke dood volgen (henke). Ook de rotachtige roodvonk komt meestal eerst uit de ontstekingachtige voort. De uitslag is sterk rood gekleurd, wordt echter steeds meer violet- en purperkleurig , en eindelijk met blutsvlekken en striemen doormengd ; er hebben neusbloedingen plaats , dikwijls tot uitputting toe. Ten laatste wordt de huid week en slap , het gelaat bleek en opgezwollen ; niet zelden ontstaan er op sommige plaatsen zweren , of er vormt zich een, naar bloedzweren gelijkende uitslag, welke spoedig met koudvurige korsten bedekt wordt. Evenwel kan ook, bij alle teekenen van den toenemenden rotachtigen toestand, de uitslag een tamelijk regelmatig beloop hebben , en zelfs ontvelling op de gewone wijze laten waarnemen (naumann). Van bijzonder gewigt is de keelontsteking , welke gewoonlijk spoedig in koudvuur overgaat. De zieken klagen over eene ongewone spanning en toesnoering van de keel, en over een bijtend branden der aldaar gelegene deelen. Het slikken wordt buitengemeen moeijelijk, de stem ruw en diep. De zachte weefsels der keelholte zijn donker- bijna bruinrood gekleurd , en niet zelden aanmerkelijk gezwollen, enkele plaatsen, voornamelij de amandelen, worden wankleurig en vertoonen graauwe , koudvurige vlekken. De keelaandoening vermeerdert meestal met iedere koortsverheffing aanmerkelijk en wordt ook , wanneer dezelve reeds zeer vroegtijdig aanwezig was, niet zelden door het verschijnen van den uitslag nog verergerd. Daar de zich ontlastende eiter in de maag en luchtwegen geraakt , ontstaan er gevaarlijke toevallen ; de adem wordt meestal kwalijkriekend , en uit de nens vloeit eene stinkende en bijtende stof. De dood volgt somwijlen reeds 24 uren na het verschijnen van de eerste koudvurige zweer. De gastrische roodvonk kenmerkt zich door een meestal langzaam uitbreken van den uitslag, welke somwijlen eene gele tint heeft, kwaden reuk uit den mond , beslagene tong , neiging tot brakea en werkelijk braken van galachtige stoffen , troebele pis, onregelmatige stoelontlastingen , hevige voorhoofdspijn , gevoeligheid der maagstreek , enz. Ook deze vorm gaat ligtelijk in den zenuwachtigen over. W at aangaat de verschillende zamenstellingen , zoo gaat de roodvonk zeer dikwijls van aandoeningen der hersenen en hersenvliezen vergezeld , waardoor dezelve boosaardig wordt. Stiebel nam de roodvonk met valsche pokken , schenk met pokken , rumpelt met mazelen, hadff met netelroos en ZIMMErjiann met den aziatischen braakloop vereeni Nitr. depur. dr. I, en Syr. Morrv. unc. 1 in den regel goede diensten. Bij zweren in de keel raadt wendt eene inspuiting van Inf. jl. samb. (unc. VI1J) met Spir. mind. en Mei. ros. (a unc. 1). De, bij het begin zeer aanmerkelijke gastrische aandoeningen (geringe verdienen in het geheel geene behandeling) vorderen de aanwending der, door eenige artsen, namelijk dewees, veel te algemeen aangeradene braak- en afvoerende-middelen , welke evenwel niet dikwijls herhaald mogen worden , daar dezelve ligtelijk den overgang tot den zenuwachtigen toestand bevorderen (henke , meissner). De zenuw- en rotachtige vormen van de roodvonk vorderen eene der zenuw- en rotkoorts passende behandeling. Ilier dienen de delfstoiïelijke zuren , rad. valeriana , serpentaria , arnica , camphor , moschus , enz. Deze vormen mogen het ook voornamelijk zijn, in welke het, door de Engelschen en onlangs door strahl, tegen alle vormen van roodvonk, zoo zeer geroemde carbon, ammoniae zijne werkzaamheid toonen kan. De keelontsteking verkrijgt gewoonlijk bij den kwaden aard van de koorts eene boosaardig karakter en vertoont zich als angina gangraenosa. Hier zijn nu behalve de, de werkzaamheid Tan het geheele organismus opwekkende middelen , ook dusdanige plaatselijke middelen aangewezen , welke de verdere uitbreiding der verwoestende zweren tegenhouden , de korsten verweeken, den etter uitspoelen en de levenskracht van de lijdende deelen wederom kunnen herstellen. Tot dit einde dienen gorgel-wateren van een afkooksel der Rad. chin. met Tinct. myrrh. , en eene oplossing van Sulph. zinci en Mei. rosarum , enz. De behandeling der, na de roodvonk niet zelden achter blijvende waterzucht verschilt volgens derzelver karakter. De snel ver! oopende , van eene sterke vernieuwde koorts vergezeld gaande hydrops , waarbij de pols vol en hard is, de zwelling van de huid zeer gespannen en brandend heet schijnt, enz. , vordert volstrekt eene ontstekingwerende behandeling. De chronische, zonder koorts bestaande waterzucht wordt even als iedere andere waterzucht, behandeld. Opzwellingen van de glanduUe parolideae , welke somwijlen zeer bedenkelijk kunnen worden , tracnle men door eene krachtige ontstekingwerende behanding te verdeelen. Is de ettering niet te voorkomen , zoo bevordere men dezelve door pappen en malie de etterbuil open, zoodra er zich duidelijk voehtgolving vertoont. Tegen de niet zelden overblijvende pijnen der ledematen is de Camphor in kleine, dikwijls herhaalde giften inwendig het werkzaamst. Uitwendig zijn plaatselijke huidprikkels en de inwikkeling der pijnlijke ledematen in wasdoek aan te raden (henke). Den verschillenden, door meerdere artsen ten sterkste aangeradenen voorbehoedmiddelen, ontzeggen wendt , v. hildenbrandt en anderen alle werking. Morbilli. Volgens heim , bern0t , NAÜMANN , meissinek eil wolff. 1) Stadium invasio nis. Als voorboden doen er zich catarrhale verschijnselen voor. Koude, huiveringen met voorbijgaande hitte, gedurige afwisseling van gelaatskleur, afgematheid der ledematen, doffe drukking en pijn in de streek boven de oogholten, jeuken en tranen der oogen, welke eenigzins rood gekleurd zijn, sterk glinsteren en zich zeer gevoelig voor het licht toonen , veelvuldig niezen, vloeijing uit den neus , heeschheid , schorre, holklinkende , drooge , stootende hoest, somwijlen met steken in de borst en eene korte snelle ademhaling. De toon van dezen hoest onderscheidt zich , volgens heim (t. a. pi. S. 320) , zoo opvallend van andere hoesten , dat men reeds door denzelven herkennen kan , dat er mazelen zich zullen ontwikkelen. De koorts verheft zich des's avonds en laat tegen den morgenstond na ; zij verkrijgt somwijlen eenen hoogen graad , is evenwel niet ligt met ijlhoofdigheid en stuipen vergezeld. De eetlust houdt gewoonlijk op, of wordt aanmerkelijk minder; daarentegen is de dorst zeer groot ; de tong is bijna altijd slijmig beslagen ; de ontlastingen zijn meestal traag. Somwijlen vindt men de onderkaaksklieren min of meer opgezwollen. Niet zelden ontstaat , na voorafgegaan hevig niezen, eene rijkelijke neusbloeding, welke inden regel eenige verligting veroorzaakt; evenwel kan zij bij zwakke , op zich zeiven reeds tot neusbloedingen overhellende voorwerpen , ligtelijk bovenmatig worden en uitputting daarstellen. De duur van dit tijdperk is over het geheel onbepaald, en duurt meestal 3—4 dagen; evenwel komen ook epidemiën voor, in welke de kinderen langen tijd aan de voorboden van deze ziekte lijden. 2) Stadium eruptionis. Yolgens heim vertoonen er zich het eerst tusschen de ooren en den neus, dan over het geheele gelaat, en op de handen hier en daar kleine helder roode vlekken , welke bijna van uur tot uur iets grooter worden. Later bespeurt men deze vlekken op de borst, op den buik , op de armen , en ten laatste ook op de lenden en aan de voeten. Dezelve verschijnen zoo opvolgend, dat zij aan de onderste ledematen nog in vollen bloei staan , wanneer zij in het gelaat reeds beginnen te verbleeken. Iedere afzonderlijke inazelvlek heeft in het midden een zeer klein, eenigzins hard heuveltje (papula), hetwelk op den eersten dag van deszelfs ontstaan een helder doorschijnend vocht bevat, hetwelk gedurende de volgende dagen wederom verdwijnt. Deze verhevenheden zijn op het gelaat en op de borst het duidelijkste te voelen. Volgens de waarnemingen van WEDEKINo zoude uit ieder knopje der mazelen een haar ontspruiten , hetwelk met het bloote oog naauwlijks waar te nemen is. Alle vlekken zijn bij derzelver eerste verschijnen zeer klein , worden echter langzamerhand grooter , en wel zoo groot, dat eenigen eenen middellijn van 1 , velen van 2 en eenige anderen van 3 lijnen bekomen. De vorm der mazelenvlek is ten deele rond, ten deele ovaal; zij hebben geen' scherp geteekenden omtrek; in het middenpunt zijn zij donkerderrood dan aan derzelver omtrek, is; evenwel is deze overgang van donker- tot ligtrood zeer zacht. Iedere mazelenvlek staat in het begin van haar ontstaan afzonderlijk, ofschoon zij zich meestal troepsgewijze bij elkander plaatsen. Vindt dit plaats, zoo vloeijen zij in een , zoodra zij ouder worden. Zijn er slechts weinige mazelen aanwezig, zoo zijn zij nooit gelijkmatig over het geheele ligchaam verspreid, veeleer staan dezelve alsdan troepsgewijze, gewoonlijk op plekken van 3—4 duim middellijn bijeen, óf afzonderlijk óf in eenvloeijende ; op andere plaatsen, ter grootte van een handpalm en nog grooter, vertoonen zich daarentegen in het geheel geene mazelen (heim). Ook in de mondholte komen niet zelden mazelen te voorschijn; volgens de waarnemingen van meerdere artsen geschiedt het uitbreken daar des te sterker, hoe onvolkomener de vorming van den uitslag op de huid gebleven is. Het uitbreken geschiedt gewoonlijk binnen de 24—36 uren. Dfe koorts ondergaat door-dezelve slechts eene geringe vermindering , en de catarrhale aandoeningen nemen niet zelden na het uitbreken nog in hevigheid toe. Heiji] heeft [op eenen eigendommelijken reuk opmerkzaam gemaakt, door welken de huiduitwaseming en adem van de zieken, voornamelijk sedert het uitbreken, zouden kennelijk zijn. Deze reuk is in den beginne tot den 7dcn dag van de ziekte zoetachtig, later wordt dezelve zuurachtig.. De zoetachtige reuk zoude geheel overeenkomen met dien, welken versch geplukte vederen van eene nog levende of even te voren gedoode gans van zich geven. 3) Stadium florescentiae. In den regel staan de mazelen ten naastenbij 3 dagen , alzoo van den 5den tot den 7ien dag, in vollen bloei; evenwel zoo, dat zij gewoonlijk op den 54en dag in het gelaat en op den naastvolgenden op het overige ligchaam naar beneden toe het levendigste rood gekleurd zijn. Bij zeer weelderig uitbreken is de huid op het gevoel meer of min gespannen en zelfs hard , is daarbij rood en zeer warm. De verschijnselen der catarrhale koorts duren in dit tijdperk onafgebroken voort; de meeste zieken schuwen het licht en klagen dikwijls over droogte van den neus ; tegen den avond is de geprikkelde toestand het duidelijkst uitgedrukt. 4) Stadium desquamationis. Nadat de mazelen 3 dagen gestaan hebben, beginnen zij, en wel in dezelfde orde, in welke zij te voorschijn kwamen , te verbleeken. De huid wordt weeker en vochtiger , en niet zelden breekt er een zeer sterk zweet uit. Eindelijk wordt de opperhuid , zeer dikwijls onder een sterk jeuken , in den vorm van stof en zemelen losgelaten, zoo dat er het lijf hier en daar als met meel bestrooit uitziet. Op die plaatsen , waar de uitslag bijzonder weelderig stond, blijven gedurende eenigen tijd blaauw- of bruinachtige, geheel vlakke vlekken achter, welke bij eene vochtige huid het duidelijkst "worden waargenomen. Met het begin der afschilfering verdwijnen de koorts en catarrhale aandoeningen hoe langer zoo meer, en bij een geregeld beloop is met den ll^" dag, van het stadium invasionis afgerekend , de ziekte geeindigd. In zeldzame gevallen heeft men de mazelen zonder eenig spoor van afschilfering van de huid zien verdwijnen, zonder dat er andere toevallen voorkwamen. Zoo nam b. v. HERING (Zeitschr. f. Nat. u. Ileilk. V. 3) in het jaar 1824 eene epidemie van mazelen waar, welke zeer goedaardig , en in welke bij de meeste lijders geene afschilfering te bemerken was. Yolgens het karakter der begeleidende koorts onderscheidt men de volgende wijzigingen der mazelen. 1) De ontsteking ach tige mazelen. Hier komen de catarrhale aandoeningen veel heviger te voorschijn: de koorts heeft een ontstekingachtig karakter en den grondvorm van continua remittens; de hitte der huid is zeer groot, de catarrhale prikkeling van het bindvlies der oogen en het slijmvlies der luchtwegen verheft zich tot oog- en keel-ontsteking, buitengewoon groote lichtschuwheid, sterke roodheid van het bindvlies, de oogleden gezwollen, het gelaat rood, sterk opgeblazen, groot dorst, kwellende, aanhoudende drooge hoest, welke somwijlen den crouptoon aanneemt , korte, afgebrokene, zeer angstige, jagende ademhaling; somwijlen vormt er zich een wezenlijke croup. Volgens vogler (JIeidelb. Klin. Jnnal. Bd. V. Hft. I. S. J) zoude de croup der mazelen niet zoo gevaarlijk als de gewone croup zijn , wanneer ook al de verschijnselen zeer aanmerkelijk schijnen , want de neiging tot het uitzweeten eener stolbare lymphe is veel geringer ; evenwel houdt zich de aandoening door alle tijdperken der mazelen staande; de overgang in genezing geschiedt zeer langzaam, en de blaffende toon van den hoest verdwijnt dikwijls eerst na zeer langen tijd. Een ontstekingachtig lijden van het hoofd, hetwelk bij eenen hoogen graad dikwijls Keer snel in üydrocephalus acutus overgaat , heeft men te verwachten , wanneer terstond bij het begin het slijmvlies van den neus zeer hevig aangedaan is, zonder dat er eene aanmerkelijkere uitvloeijing plaats vindt , en wanneer aanhoudende, steeds toenemende hoofdpijn , slaapzucht, met schrik ontwaken , stuipen, enz. zich daarbij voegen. lievig braken , met maag- en kolijk-pijnen , duidt , volgens reill, eene meer of min sterke ontsteking van het slijmvlies des slokdarms aan. Zeer opmerkenswaardig is de, met do mazelen voorkomende darmontsteking ol darmzweeren (Dotfiiencnterilis morbillosa). Dezelve kan in ieder tijdperk ontstaan , komt evenwel meestal in het tweede tijdperk voor, en is voornamelijk bij eene brandende huid en hardnekkkige verstopping te Treezen. Bij de vorming van dit darmlijden wordt de buik gevoelig en zwelt op ; het gelaat valt in, de pols wordt klein en nog menigvuldiger dan vroeger ; de beenen worden tegen den buik opgetrokken ; eindelijk volgen er waterachtige stoelontlastingen , welke bij een spoedig afnemen der krachten, weldra het karakter der uitputting aannemen (naümaxn). Het uitbreken geschiedt bij de ontstekingachtige mazelen meestal ontstuimig; de uitslag is veel sterker rood gekleurd , de vlekken vloeijen ligtelijk te zamen, en de huid zwelt buitengewoon sterk op , hetgeen voornamelijk in het gelaat voorkomt. Het stadium efflorescentiae duurt bijzonder lang, en de afschilfering begint meestal eerst op den 9den tot den (Jagj eindigt den even-i wel zeer spoedig. 2) Even als de overige uitslagziekten, zoo komen de mazelen somwij-, len ook met eenen duidelijk gastrischen toestand voor, welke evenwel, wanneer dezelve een' niet te hoogen graad bereikt, in den regel noch den vorm van den uitslag, noch den loop der ziekte in haren aard verandert (henke.) 3) De zenuwachtige mazelen. De, aan den zenuwachtige» toestand eigene herkenningsteekenen, als groote zwakte, meestal stille ijlhoofdigheid , kleine , ligtelijk weg te drukken , ongelijkmatige en zeer veranderlijke pols , het eigendommelijke gevoel van zwaarte van het hoofd, peeshuppeling , slaapzuchtige verschijnselen , typheuze tong, drooge , brandende heete huid, enz. komen te voorschijn. De aandoening van de borst verkrijgt het voorkomender pneumonia typhosa; er ontstaan groote , tot orl/iophoea stijgende moeijelijkheden der ademhaling , krampachtige verstikking , dreigende aanvallen van hoest; veeltijds ontstaat er een aanhoudend braken met maagpijn (p. frank). De uitslag breekt hoogst onregelmatig uit, en somwijlen sterft de zieke, voor dat dezelve nog volkomen verschenen is. Veeltijds vertoont zich de uitslag reeds op den 2den dag, en in het algemeen des te vroeger, hoe duidelijker de zenuwachtige toestand gekenmerkt is. In vele gevallen komt dezelve op eenmaal onder de hevigste verschijnselen over het geheele ligchaam te voorschijn , of vormt zich allengskens op de bovenarmen, de borst en op andere deelen. De kleur is zeer veranderlijk, nu eens hoog rood , dan weder bleek , of op de eene plaats bleek , op de andere rood; de heuveltjes (papulae) steken slechts weinig uit. Dikwijls zijn de mazelen slechts eenige uren zigtbaar, en verdwijnen bovendien na de geringste aanleiding. De dood volgt somwijlen reeds op den 5den of 6ilen dag. Bij een gunstig beloop wordt meestal eene, slechts onvolkomene afschilfering waargenomen , en er blijven deswege niet zelden meer of minder aanmerkelijke gevolgziekten bestaan. 4) Bij de r o t a c h t i ge mazelen zijn de meesten der zoo evengenoeinde verschijnselen insgelijks aanwezig; er komen evenwel de teekenen der rotkoorts bij. De zieken klagen over eene brandende hitte, de pols is klein , snel , sidderend en ongelijk , er ontstaan uitputtend zweet , bloedingen en doorloop en de krachten zijn zeer gezonken. De mazelen hebben een loodkleurig en blaauwrood voorkomen, zijn met gierstuitslag en blutsvlekken doormengd; somwijlen vormen er zich plaatselijke ontstekingen, welke echter gewoonlijk weldra dooiden overgang in koudvuur doodelijk worden. Het verschijnen der mazelen zonder uitslag, welke, zoo als b. v. cohen [Casper^s Wochenschr. J833. JYo. JJ. S. 206) gelooft, tegen eene nieuwe besmetting zouden behoeden, wordt door de meeste artsen in twijfel getrokken. Zeer bepaald laat zich dien aangaande (t. a. pl. S. 324) de beroemde heim uit: »Het is zeker, zegt hij , dat de smetstof der mazelen kan opgenomen worden , zonder dat de ziekte der mazelen zich volledig ontwikkelt. Er kan alsdan niezen, hoesten en koorts ontstaan, deze verschijnselen kunnen 6—8, ja meerdere dagen aanhouden, en er komen of in het geheel geene of eerst langen tijd daarna, b. v. 3, 4—'6 weken, wezenlijke mazelen te voorschijn. Yertoonen er zich in het geheel geene mazelen , zoo behoeden die verschijnselen, welke na den omgang met lijders aan mazelen ontstonden, niet tegen eene nieuwe besmetting , en na verloop van meerdere jaren kunnen deze voorwerpen nog de wezenlijke mazelen krijgen , zoo als ik uit zekere ondervinding weet." Met de mazelen kunnen vele andere ziekten zich vereenigen , het gewoonlijkst borst- en longenlijden. Guerseht zag bij mazelen voorname- lijk veel pneumonia ontstaan , en vogler [(. a. pl.) op croup gelijkende en pleuritische aandoeningen. Heijfelder (IIecker''s liter. Annal. J88J. Sept. S. 88) noemt als zamenstellingen croup en hersenontsteking , en cohen (^. a. pl.) nam bij een en hetzelfde voorwerp, laryngitis , ophtkalmia en dy sent er ia waar. Thuessink zegt , dat de mazelen zeldzaam tegelijk met de pokken Toorkomen , welke laatste dan gewoonlijk onderdrukt en vertraagd worden (MeissneiVs Forsch. Th. FI. S. 455). Meier (Bad. Annal. der ges. Jleilk. Ja/irg. J825. lift. I.) nam eenige malen het gelijktijdig voorkomen van de roodvonk met malen waar. Na het verdwijnen der laatsten , en voor dat de afschilfeiing begon, ontstond er op nieuw koorts met een algemeen verspreiden uitslag van roodvonk, waarop na eenige dagen de ontvelling met groote stukken volgde. De gierstuitslag wordt bij de mazelen even als bij de roodvonk waargenomen. Diagnosis. De herkenning der mazelen berust deels op den vorm van den uitslag, deels op de, het uitbreken voorafgaande en de ziekte begeleidende verschijnselen. De mazelen zijn kleine roode vlekken , ter grootte eener lins, niet volkomen rond, zich zeer weinig boven de huid verheffende, verbleekende bij drukking met den vinger , veelal te zamenvloeijende ; 3 — 4 dagen aanwezig geweest zijnde, eindigen dezelve , zonder puisten te vormen of te etteren , met eene zemelachtigo afschilfering van de huid. Het uitbreken van den uitslag wordt door koorts voorafgegaan, waarbij de catarrhale aandoeningen , drooge, krampachtige hoest, veelvuldig niezen , tranen der oogen , enz. wezenlijke kenteekenen zijn. Volgens heim herkent men de mazelen ook aan een' eigendommelijken reuk, welke van het begin tot den dag zoetachtig, even als die der vederen van een nog levende of pas gedoode, versch geplukte gans , na den 7Jen dag echter zuurachtig zoude zijn. De door meerdere schrijvers, namelijk vogel, reil , richter vermelde onechte mazelen , heeft thdessisk tweemaal epidemisch waargenomen , en dienaangaande het volgende medegedeeld: bij de onechte mazelen hebben de vlekken noch den halfmaanvormigen , noch den elliptische vorm , welken willan en sprengel aan de echte toeschrijven , maar een* onregelmatigen hoekigen omtrek ; de catarrhale verschijnselen en de afschilfering ontbreken ; de vatbaarheid voor de echte mazelen wordt door de onechte niet vernietigd; de eerste verschijnen gewoonlijk alle 6 jaren op een plaats epidemisch , de laatste keeren eerst na 11 jaren terug. Yan de rubeolae zouden de onechte mazelen zich daardoor onderscheiden , dat de, bij de eerste plaats vindende keelontsteking, als ook de afschilfering ontbreekt (Meissner Forsch. Th. FI. S. 454). Wolff Unaleht. der spe s. Pat hol. u. Ther. S. 629) beschrijft het beloop van de onechte mazelen , welke hij in Februari en Maart 1837 te Berlijn waarnam, op de volgende wijze: Een tijdperk van voorboden werd niet bij alle gevallen waargenomen , en hield daar, waar het plaats vond , niet langer dan 12 — 24 uren aan ; deszelfs verschijnselen waren de voor- boden van snelverloopende ziekten in het algemeen , afgematheid der ledematen , ligte hoofdpijn en verloren eetlust. De uitslag brak op alle plaatsen van het ligchaam gelijktijdig uit, zoodat do uitslag gelijktijdig in het gelaat, aan den hals, op de borst, den buik , de beenen en den rug te voorschijn kwam. Het was tamelijk gelijkmatig verspreid , zoo dat men niet kon beweren, dat hetzelve op een deel talrijker dan op een ander verschenen was. Het vertoonde zich in den vorm van joapulae, welke de grootte van een papaverkorrel hadden, helder rood gekleurd waren en zeer digt bij elkander stonden; de huid, was dien ten gevolge op het gevoel ruwer en de uitslag konde door betasting zeer goed waar genomen worden ; bij eenige weinige papulae , welke afzonderlijk stonden , zoude men een' rooden kring om derzelver grondvlakte herkennen. Eene opzwelling van de huid werd niet waargenomen , en de warmte van dezelve slechts in een' matigen graad door den uitslag verhoogd. De bed-warmte bevorderde het meerder uitkomen van den uitslag , weshalve het ook op de bedekte plaatsen van het ligchaam duidelijker werd waargenomen. Behalve een matig jeuken, verwekte de uitslag geene hindernissen. De meestal levendige koorts, welke het uitbreken van den uitslag bewerkte, duurde 24'—30 uren en eindigde met een rijkelijk zweet. Catarrhale aandoeningen vertoonden zich slechts bij enkele lijders. liet stadium efflorescentiae duurde 12 — 24 uren ; zelfs tot den derden dag. Met dit tijdperk was de ziekte geëindigd, en het vroegere welzijn keerde terug. Afschilfcring en gevolgziekten werden niet waargenomen. Als aanleiding konde men eene smetstof aannemen, daar de uitslag niet alleen voornamelijk de bewoners van hetzelfde vertrek , maar ook de, den lijder behoorende zaken aantastede. Het meerendeel der lijders hadden reeds vroeger de echte mazelen gehad , en 4 van dezelven werden eenige maanden later door de echte mazelen aangedaan. Ten opzigte van de diagnosis merkt wolff op, dat alleen eene verwisseling met echte mazelen en met lichen simplex kan plaats hebben. De onderscheiding van echte mazelen was evenwel opvallend genoeg; dezelve bestond in den zeer korten duur van de beide tijdperken, het afwezig lijn van de kenmerkende mazelen , in de ligtere kleur van den uitslag , enz. Eene grootere overeenkomst had de uitslag, ten opzigte van deszelfs vorm, met de lichen simplex; evenwel konde men ten dezen ook voldoende onderscheidingsteekenen opmerken. Depapulae waren veel talrijker dan dezelve bij de lichen simplex voorkomen; het jeuken, hetwelk aan dezelve verbonden was, minder sterk, en het beloop der ziekte veel korter dan bij lichen. Tot de uitslagziekten , welke met de echte mazelen kunnen verwisseld worden, behooren de volgende : I. De uitslag van den typhus. In het begin van het stadium efflorescentiae kunnen de sterk rood gekleurde en duidelijk papuleuse mazelen op geene wijze met dezelve verwisseld worden,' evenwel kunnen de, reeds langer' tijd gestaan hebbende bleekere mazelenvlekken met den uitslag des typhus eene zekere overeenkomst verkrijgen ; dit is nog meer bij vele soorten der zoogenoemde typlieuse mazelen het geval. Intusschert zijn de mazelen-vlekken bijna altijd in het middenpunt meer verheVeil , en staan gewoonlijk zamen gedrongen etl troepsgewijze, ook is het geheel oorspronkelijk karakter van beide ziekten altijd zeer verschillend (naumanm). 2) \an de pokken, zelfs bij het begin van het uitbreken, en zoo lang dezelve nog den papuleusen vorm hebben, kunnen de mazelen met tamelijke zekerheid onderscheiden worden. De knopjes der mazelen zijn kleiner en verheffen zich boven de huid , daarentegen liggen de grootere knopjes der pokken in de diepte der huid ; daar van daan vertoonen zich de eerste meer oppervlakkig, en zijn minder ruw en niet zoo hard op het gevoel; bovendien zijn de catarrhale verschijnselen, namelijk de hoest, bij het begin van mazelen, veel aanmerkelijker dan bij de pokken. 3) Wordt, zoo als het in zeldzame gevallen voorkomt, het geheele ligchaam met mazelen bedekt, zoo zoude men , zoo als heim opmerkt , wanneer men den lijder op den 3den of 4Je;' dag van het uitbreken voor het eerst ziet, kunnen gelooven , een, aan roodvonk lijdenden zieke voor zich te hebben. De diagnosis is niet moeijelijk. Afgezien van de bij de roodvonk zich meestal geheel anders voordoende vergezellende verschijnselen , onderscheiden zich de mazelen door hunne sterk ontwikkelde papuleuse , niet phlyctaeneuse uitsteeksels zeer duidelijk van de eerste. 4) De kenteekenen , door welke de mazelen van de rubeolae zich onscheiden , zullen beneden opgegeven worden. L ij k s c h o u w i n g. In de lijken van aan mazelen gestorvenen , vindt men gewoonlijk sporen van eene meer of min uitgebreide , het slijmvlies "van het strottenhoofd , de luchtpijp en luchtpijpstakken aandoenende ontsteking met ophooping van slijm. Dat ook op de oppervlakte der borst en buiksingewanden somwijlen echte mazelen voorkomen, wordt door meerdere goede waarnemers verzekerd (Jaiin in Med. Convers bl J830. No. j7). Uitgang. Bij den uitgang in gezondheid houden, tijdens de afschilfering, de catarrhale verschijnselen op, benevens de koorts, onder duidelijke kritische afscheidingen, hoofdzakelijk vermeerderde huiduitwaseming of vermeerderde lozing van eene bezinkselmakende pis, zeldzamer met doorloop. Waren de catarrhale verschijnselen bijzonder hevig, zoo neemt men ook wel eene kritische fluimlozing waar. Tot de meest gewone g ev olgziekten behooren: borstaandoeningen , chronische oogontstekingen, klierlijden, enz. Sibergundi zag onder begunstiging van sciburra de chorea zich vormen; ook nam hij in enkele gevallen waterzucht waar, welke iieijfelder , in tegenspraak met de meeste andere artsen , eene veelvuldig voorkomende gevolgziekte der mazelen noemt {Me'issner''s Forsch. Th. VI. S. 456). Wendt noemt als dusdanig, welke hij bij eene epidemie- meermalen waarnam , een lastige en aanhoudende spanning m de knieholten, waardoor het gaan moeijelijk gemaakt werd. De dood wordt zeldaamer (door de ziekte zelve dan door de gevolgziekte veroorzaakt. Sterft een lijder gedurende het beloop der mazelen , zoo geschiedt zulks meestal door verstikking, tengevolge der bronchitis; zeldzamer komt do dood met verschijnselen van beroerte voor, of alleen met toenemende uitputting (naumann). Aetiologia. De voorbeschikkende oorzaak is in de, den mensch eigendommelijke vaatbaarheid tot de bedoelde ziekte gelegen , welke na dezelve eenmaal gehad te hebben, als uitgeroeid mag beschouwd worden. Dezelve is voornamelijk aan den kinderlijken leeftijd eigen en vermindert met het toenemen der jaren ; meerdere gevallen bewijzen dat de vrucht van dezelve niet verschoond is. Het tweemaal verschijnen van de mazelen bij een en hetzelfde voorwerp , wordt door vele schrijvers betwijfelt. Da opwekkende oorzaak is eene smetstof , welke evenwel veel meer van omstandigheden van bet luchtgestel schijnt af te hangen dan dat der pokken. Het Is zelfs zeer waarschijnlijk, dat bij het begin eener epidemie van mazelen, dikwijls langen tijd een meer iniasmatisch karakter de overhand heeft, hetwelk eerst allengskens en na meerdere weifelingen tot eene vastere smetstof zich vormt (naumann). De smetstof der mazelen is van eenen hoogst vlugtigen aard , hare verspreiding in de lucht gaat snel en in groote uitgestrektheden , de epidemie verkrijgt daardoor sneller hare hoogste uitbreiding , houdt zich daarentegen ook niet zoo lang staande, zoo als men bij epidemiën van roodvonk waarneemt. Zij schijnt in eene naauwe betrekking tot de smetstof van den kinkhoest te staan, zonder evenwel met deze voor gelijksoortig te kunnen gehouden worden (berndt). Dezelve werkt voornamelijk op de longen, luchtpijp en derzelver vertakkingen, het slijmvlies van den neus en der oogen, en de afscheidingen dezer deelen schijnen voornamelijk de voermiddelen van hetzelve te zijn. In het tijdperk der afschilfering geschiedt de besmetting het gemakkelijkst. De prognosis is over het algemeen lang zoo ongunstig niet als bij de pokken en de roodvonk ; hoofdzakelijk hangt dit van den aard der vergezellende koorts af. Heeft deze een ontstekingachtig karakter, zoo moet men altijd vreezen, dat er zich bronchitis ofpneumoma vormt; zeer gevaarlijk zijn de zenuwachtige en rotachtige mazelen. Hoe gezonder en sterker de longen zijn, des te gunstiger is, bij overigens gelijke omstandigheden de voorspelling. Ten opzigte des leeftijds , schijnt de ziekte na volbragte tandvorming het gemakkelijkst te verloopen, daarentegen heeft dezelve bij zeer teedere kinderen , als ook tijdens de manbaarheid , voornamelijk bij het vrouwelijke geslacht, ligtelijk een slecht einde. Wat de afzonderlijke toevallen en verschijnselen aangaat, zoo dreigen gewoonlijk gevaarlijke stuiptrekkingen , wanneer de zieke in het eerste tijdperk sterk zweet en weinig pis loost. Gaan er groote vermoeidheid en ligte rheumatische pijnen in de ledematen langen tijd vooraf, zoo worden de mazelen altijd zeer boosaardig en ligtelijk levensgevaarlijk. Het is kwaad, wanneer de mazelenvlekken buitengewoon rood , nog kwader, wanneer dezelve buitengewoon bleek, liet kwaadste, wanneer deze lood- en wankleuriger er uitzien. Een, na het uitbreken aanhoudend braken is een zeer kwaad teeken j daarentegen , een matige doorloop na het uitbreken zeer heilzaam. Hoe vroeger na het uitbreken de koorts en de catnrrhale Verschijnselen verminderen , des te beter. Onder de afzonderlijke tijdperken der ziekte , is dat der afschilfering het gewigtigsten, want in dit komt de meeste sterfte voor: ijlhoofdigheid, stuiptrekkingen, peeshuppeling, heeschheid en het geheele verlies der stem duiden in dit tijdperk der ziekte dusdanigen afloop aan ; de arts moet altijd zeer behoedzaam zijn met het doen eener voorspelling; slechts te dikwijls Y'erloopen de eerste tijdperken zeer regelmatig, en toch wordt de ziekte later boosaardig, ja zelfs doodelijk. Het geneesplan rigt zich voornamelijk naar het karakter deibegeleidende koorts. De eenvoudige mazelen met eene geringe catarrhale köorls, vorderen weinig geneesmiddelen, en de kunst behoeft slechts cadeelen af te wenden en lastige verschijnselen te verzachten. Men drage zorg vooreen gelijkmatig en behoorlijk verwarmd vertrek, en schrijve een verkoelend, niet prikkelend, en slechts weinig voedend voedsel voor. Langdurende verstopping trachte men door eenvoudige klisteren te overwinnen ; eigenlijke afvoerende middelen zijn in het begin niet dienstig. De ervarene stiegutz merkt op , dat bij de roodvonk kunstmatige ontfcastings-middelen weldadig werken, maar iedere, uit zich zei ven ontstaande doorloop nadeelig is; daarentegen is bij de mazelen een matige doorloop heilzaam , terwijl purgeermiddelen het beloop der ziekte stooren. Den somwijlen zeer lastigen hoest trachte men , zoo lang hij zich niet duidelijk als van een' ontstekingachtigen aard toont, door inwikkelende en verdoovende middelen te verzachten [Rp. Muc. g. mim. unc. j , 01. amygd. dulc. dr. j , Extr. hijvsc. gr. iv , Stjr. emuls. dr. vj , d. s. theelepelsgewijze te nemen (iïufeland). Berndt nam dikwijls veel nut waar van eene oplossing der Mur. amm. met succ. liquir. , waarbij hij een weinig Jcid. Aydrocyan. bijvoegde. Bij hevigere prikkeling der oogen vermindere men het licht en plaatse een scherm om het bed 5 is de ziekte aan het afnemen , zoo make men allengskens wat meerder licht, evenwel zoo , dat de oogen niet onmiddelijk door hetzelve worden getroffen. Eene wezenlijke oogontsteking vordert de plaatsing van bloedzuigers en afleiding door moslaardpappen en blaartrekkende pleisters. De vroegtijdige aanwending van plaatselijke middelen raadt jüngken af, dewijl dezelve ligtelijk de gevoeligheid der oogen vermeerderen en eene langdurende lichtschuwheid veroorzaken. Eerst dan , wanneer de afschilfering begint , zoude men dagelijks eenige malen eene zwakke oplossing van Sulphas sinci tn aq. destill. laauw-warm laten indroppelen , en des nachts de oogen met verwarmde kruidenzakjes of met camp/tot bestrekene lapjes bedekken. Plyctaenae en Zweren , welke op het hoornvlies verschijnen , zijn zonder gevaar (jü.VGKEN). Na den zevenden dag is het doelmatig de huiduitwaseming liprt te bevorderen. II Deel. ,, Ook de stoelontlastingen moeten nu voorzigtig door zachtwerkende middenzouten, welke men in ieder geval met eenige, op de piswerktuigen werkende middelen , b. v. Jq. petrosel. Jumper, en dergelijken verbindt, ondersteund worden. Bij de ontstekingachtige mazelen moet men , naarmate dat de prikkelbaarheid aangedaan , eene meer of minder sterkere ontsteking-werende behandeling volgen. Vertoonen er zich verschijnselen van plaatselijke ontstekingen, bij voorbeeld van de ademhalingswerktuigen, zoo zijn bloedontlastingen , welke bij kleine kinderen door bloedzuigers, bij ouderen door aderlating wordt bewerkstelligd , niet te vermijden. Het uitbreken van den uitslag Wordt bij de opgegevene omstandigheden niet alleen niet verhinderd, maar zelfs verligt. Na de bloedontlasting dienen nitrum , calomel, enz.; bij eene duidelijke bronchitis , verrigt de braakwijnsteen in verdeelde giften goede diensten. Eenige artsen hebben, even als bij de roodvonk, zoo ook bij de mazelen , de aanwending van koud water in de vorm van wasschingen en begietingen aangeraden. Thaer (HecKEtCs Liter. Annal. J829. Jan. S. J9) maakte gebruik van koude wasschingen van azijn en water, en verzekert, dat de uitkomst al zijne verwachtingen heeft overtroffen. Hij beschouwt deze wasschingen als het eenig volledig toereikende middel, hetwelk niet een voorafgegane aanwending van bloedzuigers behoeft. Als regel tot het gebruik van dezelve geeft hij aan , dat het water des te kouder moet zijn , naar mate de warmte van het ligchaam hooger is. Ook fröhlich heeft talrijke waarnemingen medegedeeld , bij welke het koude water met een goed gevolg in de mazelen werd aangewend {MeissneiÏ s Forsch. Th. VI. S. 459). Daarentegen merkt hufeland (Journ. J830. JVov. S. 3) op, dat de mazelen-ziekte in het algemeen van een' catarrhalen aard is, waardoor deïelve zich van de roodvonk onderscheidt, en dat zij daarom de koude wasschingen en begietingen veel minder verdraagt dan de roodvonk. Ook worden de koude wasschingen door rater afgeraden, en heijfelder verzekert, bij de mazelen van dezelve niet dan nadeelige gevolgen waargenomen te hebben. Bij een zeer sterk gastrisch lijden kan het noodzakelijk worden , om ontlastingen naar boven en beneden in het werk te stellen, welke het uitbreken van den uitslag niet storen, maar bevorderen. Men hoede zich evenwel eene beginnende ontstekingachtige aandoening van het slijmvlies der darmen met een gastrisch lijden te verwisselen, daar dit oogenblikkelijke, plaatselijke of algemeene bloedontlastingen vordert. Bij de zenuwachtige en rotachtige mazelen dienen in het algemeen dezelfde middelen , als bij gelijksoortige pokken. In de beide eerste tijdperken der mazelen is het nooit aangeraden, zelfs wanneer ook het zenuwachtig karakter nog zoo duidelijk gekenmerkt wordt, sterk verhittende en opwekkende zenuw-middelen voor te schrijven , daar veeltijds in het begin de aanleg tot plaatselijke ontstekingen, ongeacht de zamenstelling der mazelen met zenuwkoorts, niet te herkennen is, en deze «laardoor bevorderd en gevormd zoude worden, ivomen de verschijnselen Van plaatselijke ontsteking duidelijker te voorschijn, zoo kan, in weerwil van den zenuwachtigen toestand , eene bloedontlasting door bloedzuigers of bloedige koppen noodig worden. Volgens berndt zijn onder genoemde omstandigheden krachtige tegenprikkels, calomel en camphor, de meest hulp-aanbrengende middelen. Ifet naar binnen slaan der moaelen heeft, wel is waar, niet altijd kwade gevolgen (in vele gevallen maakt de natuur door doorloop of sterke pisafscheiding, dit onaangenaam verschijnsel onschadelijk) ; heeft echter zeer dikwijls ontsteking van de longen en keel, ijlhoofdigheid , krampen , stuipen , enz. ten gevolge. Hier moet de arts zich zoo wel naar de oorzaak van het naar binnen slaan, als ook naar den aard der gevolg-ziekten rigten, en zoo kunnen zweetmiddelen , camphor, vlugtige smeersels, enz. evengoed, als bloedontlastingen of krampstillende middelen, zelfs moschus , welke in dusdanige gevallen een' grooten roem verkregen heeft, aangewezen zijn (meissner). In een geval , bij hetwelk eene verkouding het verdwijnen van den uitslag en pisopstopping ten gevolge had , bewerkte camphor met sent. hjcopodii genezing. Onder de gevolgziekten verdienen voornamelijk de koortsaandoeningen opmerking. Ware acute ontstekingen, hetzij dezelve zich ■als laryngitis , trackeitis , bronchitis of pneitmonia voordoen , vorderen de gewone behandeling met bloedontlastingen, calomel, krachtige tegenprikkels , enz. Heeft men met een zuiver lijden van het slijmvlies en eene daaraan verbondene ziekelijk veranderde en vermeerderde afscheiding van slijm te doen , dan dienen vooral , wanneer iedere ontstekingachtige prikkeling ontbreekt, die middelen, welke de zoogenaamde fluimlozing bevorderen en welke allengskens met china en lichen island. kunnen vereenigd worden. In die gevallen, waarin de slijmvloed eene aanmerkelijke hoogte bereikt heeft , verstrekt, volgens berndt, eene ver binding van acet. plumbi met opium , dikwijls spoedig de beste dienst. Eene ontstekingachtige prikkeling der darmscheils-klieren, welke zich somwijlen door doorloop te kennen geeft, vordert de aanwending van bloedïuigers, warme stovingen , enz. De groote lichtschuwheid , welke na de o-phihalmia morbillosa gewoonlijk achterblijft, wanneer de zieken de oogen niet behoorlijk ontzien en tegen de prikkeling van het licht bewaren, overwint men door een langdurig gebruik van antimonialia, in vereeniging met valeriana; uitwendig door het boven opgegeven oogwater en door inwrijvingen van opium en calomel, welke 'savonds voor het naar bed gaan aan het voorhoofd en de slapen gemaakt worden. Gelijktijdig beginne men de oogen wederom voorzigtig aan de invloed van de lucht en het licht te gewennen, want onthoudt men deze te lang aan dezelve, zoo kan de lichtschuwheid jaar en dag duren (jüngken). Tegen de somwijlen achterblijvende spanning in de knieholten, raadt wendt krui- 13* denbaden en het inwrijven Tan Uvg. rorismar. unc. j niet Mixt. ol. bals. dr. ij aan. De onderscheidene tegen de mazelen aangeradene behoedmiddelen, worden door de meeste artsen als geheel nutteloos beschouwd. Itubeolae. Volgens hf.im , meissjter , jahn en naumank. t Over de natuur van deze uitslagziekte , zijn de meeningen der artsen zeer uiteenloopend. Eenigen houden dezelve voor eene geheel eigendornmelijke zelfstandige aandoening. kreijsig tracht dit uit den geheel bijzonderen vorm van den uitslag en daardoor te bewijzen, dat dezelve somtijds alleen heerschende is, de roodvonk voorafgaat of volgt en ook zulke voorwerpen aantast , welke reeds roodvonk en mazelen gehad hebben. Evenzoo oordeelt wagner [HeCker" s Lil er. Atinal. J829. Bft. 4. S. 420): zieken, welke onder zijne verzorging, zoo wel roodvonk als mazelen gehad hadden , werden door eene derde epidemisch heerschende uitslagziekte aangetast, welke zich bij een naanwkeurig onderzoek onder een' geheel verschillenden vorm voordeed. Ilij noemt evenwel de herkenning ten uiterste moeijelijk , en dezelve wordt eerst zeker, wanneer men de vaste overtuiging heeft, dat de lijders zoowel roodvonk als mazelen reeds gehad hebben , waarbij tevens nog de goedaardigheid der ziekte en het ontbreken van gevolgziekten in aanmerking komt. Geheel van dezelfde meening is heijfelder (IIecker s Liler. Annal. J83J. Sept. S. 89), welke de rubeolae bij twee kinderen waarnam, welke 5 weken vroeger de mazelen gehad , en daarna aan de kinkhoest geleden hadden. Anderen verklaren daarentegen de rubeolae voor eene soort van mazelen , en willen roode oogen, verkouding van den neus en hoest, alsook andere catarrhale aandoeningen, bij afwezigheid van keelaandoening, daarbij waargenomen hebben. roche en sansox houden de ittbeo/ae voor gelijksoortig met valsche mazelen en gelooven, dat hier dezelfde verhouding plaats vindt als tusschen varicel/ae en variolae. Door zeer vele ervarene artsen , namelijk door p. frank , hufeland , reil , formey en anderen worden de rubeolae als eene wijziging van de roodvonk aangemerkt; heim neemt ten minste eene zeer groote toenadering aan. Deze beschouwing verkrijgt daardoor eenige waarschijnlijkheid, dooidien, volgens de meeste beschrijvingen , met de rubeolae steeds eene keelontsteking en de loslating van de opperhuid in groote lappen vooikwain , volgens heim is ook de reuk bij beide uitslagziekten dezelfde. ^ olgens eene andere beschouwing, eindelijk, zouden de rubeolae eene tweesoortige uitslagziekte daarstellen, welke uit de gemeenschappelijke hoofdstoffen van mazelen en roodvonk derzelver oorsprong ontleent. Zoo houdt b. v. hildexbra.nd dezelve voor het gemeenschappelijk voortbrengsel van beide uitslagziekten , bij welke nu eens de eene , dan weder de andere hoofdstof de overhand heeft. De oorzaak dezer vereeniging moet hoogstwaarschijnlijk aan atmospherische invloeden toegeschreven worden; deze vorm kan evenwel onder gunstige omstandigheden zulk eene rijpheid bekomen , dat dezelve zelfstandig wordt en een epidemisch karakter aanneemt. Evenzoo uiteenloopend als de beschouwingen over het karakter, zijn de beschrijvingen van het beloop en den vorm van den uitslag. In den regel bestaan de voorboden in eene matige koorts met eene meestal onbeduidende keelaandoening, waarbij zich niet zelden catarrhale aandoeningen voegen, welke zich evenwel in den regel alleen tot de oogen uitstrekken ; somwijlen ontbreken de catarrhale verschijnselen geheel , waarentegen de keelontsteking des te heviger is. Het tijdstip der uitbotting is zeer onbepaald , op den ls'o , 3Jen of 4'ien dag ; in eenige gevallen het eerst op het gelaat en aan den hals, in andere op de ledematen, somwijlen zonder eenige orde of gelijktijdig en plotselijk , op het geheele ligchaam; menigmaal beperkt zich de uitslag tot enkele deelen, zonder de overige aan te doen, voornamelijk tot het gelaat, de borst, den rug, op de armen en handen. De vorm van de uitslag is verschillend. IIeim (^. a. pl. S. 3J6) beschrijft twee soorten. De eerste bestaat in vlekken , welke terstond bij hun verschijnen volkomen gevormd zijn. Zij hebben eenen scherpen , maar onregelinatigen, meestal door stompe , zelden door eenen spitsen of regten hoek begrensden omtrek ; hare grootste middellijn is 1 — li-lijn. Geen vlek raakt de andere in het geheele beloop der ziekte, hoe hevig dezelve ook is. De tweede soort komt als roode vlekken, met een onzekeren , niet scherp geteekenden omtrek , en van de grootte van een garsten-korrel , te voorschijn. Deze blijven nu of afzonderlijk en in de opgegevene grootte staan, of nemen zoodanig in omvang toe, dat hare middellijn 1—2 lijnen bedraagt. Het eerste geschiedt voornamelijk , wanneer de ziekte slechts zacht en het getal der vlekken niet zeer groot is. Is echter de ziekte hevig en het getal der vlekken aanmerkelijk, zoo vloeijen zij wel niet te zamen , maar de daar tusschen zich bevindende huid wordt geheel rood , zoodat op den tweeden en daarna volgende dagen zulk een uitslag als ware roodvonk er uitziet. Hoe rood echter ook de geheele huid moge voorkomen, zoo kan men evenwel nog altijd, wanneer men de roodheid naauwkeurig waarneemt, de eigen» lijke puntjes der rubeolae nog opmerken. Twijfelt men in zulk een geval, of de uitslag een waar roodvonk- of rubeolae-uitslag is, zoo behoeft men slechts eene drukking met den vinger te verrigten. De gedrukte plaats verschijnt in beide gevallen geheel wit. Bij de rubeolae komen echter terstond wederom de oorspronkelijke puntjes derzelve zeer duidelijk te voorschijn, en van deze uitgaande, verspreidt zich de roode kleur spoedig wederom verder ; bij roodvonk daarentegen neemt men nooit dergelijke roode puntjes waar, en liet terugkeere» Tan de roode kleur gaat altijd uit van den omtrek naar het middelpunt. Somwijlen heeft bij het verschijnen van de rubcolae de geheele huid, en zelfs het gelaat eene even roode kleur als bij de roodvonk ; gewoonlijk verdwijnt echter reeds op den tweeden dag deze algemeene roode kleur , en de achterblijvende vlekken duren den 'gewonen tijd. Volgens heisi verkrijgt men de juiste voorstelling van deze vlekken , wanneer men op een , het gesehikst met de tong of eene spons vochtig gemaakt velijn papier met eene pen, welke niet al te diep in de roode inkt gedoopt is, juist dan een stip maakt, wanneer het papier begint te droogen^ Deze stip breidt zich, eren als bij vloeipapier, naar allen zijden; bleeker wordende uit , en stelt aldus met de meeste overeenkomst de vlek voor. Nooit zag heim bij een en hetzelfde voorwerp beide soorten: van vlekken vereenigd. I)e epidemiën , in welke men de eerste soort aantreft, zijn zeldzaam ; de laatste komt gewoonlijk voor. Iedere vlek van rubeolae, met scherp of niet scherp begrensden omtrek, is bij eenen regelmatigen en zuiveren toestand geheel glad op het gevoel en toont niet de minste verhevenheid, noch in het midden, zoo als bij de mazelen , noch aan den omtrek , zoo als bij eenige vlekken van de netelroos. Bij aanhoudende verwarming of bij eene gastrische zamenstelling, vereenigt zich niet zelden met de rubeolae gierstuitslag , en deze vereeniging is het, welke onder den naam van rubeola miliaris beschreven is geworden. De uitslag is meestal in 12—24 uren geheel gevormd, en blijft dan 4 , G , somwijlen zelfs 10 dagen zigtbaar, Gewoonlijk neemt, eenigen tijd na de uitbotting, de koorts met alle aan dezelve verbondene verschijnselen af; evenwel neemt somwijlen de keelontsteking in hevigheid toe. Nadat de uitslag allengskens bleeker wordt, begint de ontvelling, welke noch zoo zemelvormig als bij de mazelen, noch in zulke groote lappen als bij de roodvonk plaats heeft. Gedurende de ontvelling verdwijnen de nog aanwezige ziekte-verschijnselen bij een vermeerderd zweet en lozing van eene bezinksel vormende pis. Het karakter der rubeolae wordt door de bijkomende koorts bepaald ; de zachtste vorm is de catarrhale , gevaarlijker de ontstekingachtige , zenuw- en rotachtige; de beide laatste komen evenwel zelden voor. JIeim zag in enkele gevallen rubeolae met roodvonk , nooit echter met mazelen zamengesteld. Zeldzaam ontstaan er gevolgziekten na de rubeolae. Wagner (t. a. pl.) nam deze ook nooit waar, zelfs wanneer er verkouding had plaats gevonden ; intusschen vermelden eenige artsen opzwelling der klieren en anasarca. De rubeolae komen het meest bij kinderen voor; wagner zag in de door hem beschrevene epidemie, geene boven de 20 jaren van dezelve aangetast. Dezelve komen meestal als zich niet ver uitstrekkende plaatselijke epidemiën voor en schijnen gewoonlijk niet zeer besmettelijk te zijn. Zeldzaam komen dezelve alleen voor, maar vertoonen zich •meestal wanneer pokken , roodvonk , mazelen of gierst-uitslag algemeen heerschen (haumann). Dat men van de rubeolae tweemaal kan aangetast worden , betwijfelt ïieim (t. a. pl. S. 3J9). De prognosis is in den regel gunstig en de behandeling geheel als die der goedaardige roodvonk. Pemphigus neonatorum. Volgens billard , stokes, meissneu en kraus. Oe pemphigus is een huid-uitslag , welke blaren van de grootte eener erwt tot die van eene hazelnoot en nog grooter vormt, die eenen of geenen rooden kring hebben, met eene geelachtige, gewoonlijk niet scherpe, somwijlen echter ook scherpe vloeistof gevuld en doorschijnend zijn, somtijds te zamen vloeijen, nu eens over het geheele ligchaam, dan weder slechts op enkele plaatsen voorkomen, na korten tijd weder opdroogen of doorbreken, en dan, na ontlasting der bevatte vloeistof, blaauwachtig roode vlekken , welke met verschillend gekleurde korsten bedekt zijn, in zeldzame gevallen echter zweren achterlaten, terwijl wederom andere , hetzelfde beloop volgende blaren, wederom uitbreken , zoodat de ziekte nu eens langeren, dan weder korteren tijd duurt. De meeste schrijvers noemen de ziekte niet slechts dan , wanneer dezelve aangeboren voorkomt, r> Pemphigus neonatorum,'''' maar strekken deze benaming ook tot die gevallen uit, waar de pemphigus 6f in de eerste dagen na de geboorte öf ook nog gedurende den lateren kinderlijken leeftijd zich ontwikkelt, terwijl men van het 3den levensjaar af, dezelve pemphigus adultorum noemt. De meeste waarnemingen betreffen gevallen , waarbij de uitslag zich na de geboorte ontwikkelde ; aangeboren wordt de ziekte veel zeldzamer waargenomen, [Kn.AUS, I)e pemphigo neonatorum , Bonn J834. Annal. üb. Kinderkrankh. Bd. III. S. JJ4). Ten opzigte der voorboden van de uitbotting valt op te merken , dat de blaren zich nu eens met , dan weder zonder koorts ontwikkelen. In een door billard (t. a. pl. S. JJ6) waargenomen geval, ging doorloop, spruw en bleeke gelaatskleur het uitbreken vooraf. Op die plaatsen, waar de blaren te voorschijn komen , neemt men eerst eene witachtige vlek waar , ter grootte van een' garstkorrel, welke zich naderhand verheft , toeneemt, geelachtig wordt en de blaar vormt; een roode kring is nu eens aanwezig , dan weder niet, zelfs in een en hetzelfde geval kunnen blaren met en zonder dezen ropden kring voorkomen. De uitbotting houdt geenen bepaalden regel. Niet zelden verschijnen de blaartjes het eerst op de extremiteiten, dan weder op de behaarde deelen van het hoofd of op de borst, voornamelijk op deze deeien , evenwel wordt dezelve somwijlen op het geheele ligchaam waargenomen en men heeft meer dan honderd dusdanige blaren gelijktijdig gezien. Diegenen , welke op de behaarde deelen uitbreken , zijn vlakker en lager, onregelmatig gevormd en hoekig en geven somwijlen aanleiding tot lastige zweren. Saciise ichmakn , Diagnost. Bd. I. S. J03) zag de blaren op het hoofd in meerdere gevallen ter grootte van een' speldenknop, terwijl die op de ledematen de grootte eener erwt of kersenpit verkregen ; allen waren op geheel witte vlakken geplaatst. De kleur der blaren is niet altijd dezelfde; daar de opperhuid doorschijnend is, zoo hangt dezelve van de bevatte vloeistof af. Sachse vond de aangeborene blaartjes troebel geel, de na de geboorte eerst uitgebrokene aanvankelijk doorschijnend , vervolgens troebel. In één geval zag osiander bij bijkomende geelzucht de blazen geler worden, in een ander geval dezelve opgevuld met eene grijs-gele stof, en in een derde groenachtig. De roode kleur der blaren hangt van het bloed af, hetwelk zich uit de gebarstene vaatjes ontlast. De na de geboorte ontstane blaren ontwikkelen zich snel, en ook de aangeborene blijven groeijen ; na bereikte volledige vorming , nemen dezelve wederom af, doordien de bevatte stof wordt opgeslurpt of dezelve breken door, of van zeiven of door uitwendige werktuigelijke beleediging en de vloeistof sijpelt uit; somwijlen treft men bij aangeborenen pemphigus de blaren reeds doorgebroken. Alsdan blijft de , als het ware doode opperhuid op de huid zitten, en valt eerst na eenige dagen af, terwijl dezelve eene nieuwe roodgekleurde opperhuid achterlaat, of de opperhuid valt terstond af, eene roode vlek achterlatende, de lederhuid wordt ontstoken en door de steeds uitzweetende vloeistof, vormt er zich eene dunne , gele of bruine korst. In den regel is de geheele ziekte in 7 — 9 dagen geëindigd; somwijlen duurt dezelve evenwel tot de 3de en 4,e week, doordien er zich nevens de oude nieuwe blaren ontwikkelen. Jörg (Kinderkr. S. 353) maakt de opmerking , dat wanneer men de blaren met eene naald doorsteekt en de wei laat uitvloeijen , men na 3— 4 dagen niets meer van dezelve ziet, dan roode vlakken op die plaatsen , waar de opperhuid zich los gelaten heeft. In gewone gevallen neemt men bij de kinderen geene onpasselijkheid waar , is echter de uitbotting zeer talrijk , dan vormt zich een geprikkelde toestand, de kinderen worden onrustig, schreijen veel, krijgen koorts en vermageren eindelijk. Terwijl de blaren voor en na doorbreken en de kleedingstukken aan de verwonde plaatsen vastkleven, kunnen geheele plekken der huid van de opperhuid ontbloot worden. Onder dusdanige omstandigheden worden door grove kleederen , ligtelijk hardnekkige zweren veroorzaakt. In enkele gevallen vertoont deze, gewoonlijk onbeduidende ziekte, een zeer boosaardig karakter, terwijl eene nlgemeene uitbotting van wankleurige blaren volgt , welke koudvurig worden en den dood veroorzaken. Willan beschrijft eene soort tob pemphigus bij zwakke, uitgeteerde, met eene droojje te zanten geschrompelde huid voorziene kinderen. De aanhankelijk kleine en doorschijnende blaren worden later groot, langwerpig , purperkleurig, zijn door een' leikleurigen rooden rand omgeven en veroorzaken na het doorbreken zeer pijnlijke en om zich heen vretende zweren; na eenige dagen van een hevig met koorts gepaard lijden treedt de dood in. billard nam den pemphigus bij een kind van 4i- maand met stomatitis exsudahva , diarrhoea en enleiitis waar. Op de wangen verhieven zich kleine, niet zeer doorschijnende blaren, eenige ter grootte van een hennepzaad , andere van die eener boon ; dezelve verschenen in het midden van roosachtige vlekken en schenen niet pijnlijk te zijn; de huid was droog en heet. Later vertoonde zich aan den hals en de borst nog kleinere blaren. Gelijktijdig had er eene zeer hevige koorts plaats , en na eenige dagen volgde de dood onder uittering. Een' zeer boosaardigen pemphigus beschrijft stokes (Dubl. mcd. and phys. Essays vol, ƒ) onder den naam »j)emp/ngus gangraenosus'"' op de volgende wijze ; het begin der ziekte, welke gewoonlijk in de eerste 3 levensjaren, namelijk bij kinderen van behoeftigen, die in eene onzuivere lucht, en kommerlijke omstandigheden leven, voorkomt en niet zelden zelfs een epidemisch karakter aanneemt, wordt somwijlen, ofschoon zelden, door eene leikleur der huid, welke met eene flaauwe verheffing vergezeld gaat , aangeduid. Veelvuldiger breekt de kwaal bij volkomene gezondheid eensklaps uit. Eene of meerdere blaren breken uit, meestal grooter dan volkomen ontwikkelde pokken ; dezelve neinen gedurende 2 — 3 dagen in grootte toe, barsten en ontlasten eene dunne, kwalijk riekende, meestal heldere, somwijlen witachtige, somwijlen geelachtige stof. In den regel is de stof des te dunner , hoe zwakker het gestel van het kind is ; de geelachtige vloeistof gaat met minder gevaar vergezeld. Voor of na het doorbreken vloeijen de blaren in een ; de zwerende plaats wordt pijnlijk en gaat met verlies van zelfstandigheid en eene dunne, stinkende , etterachtige uitvloeijing vereenigd ; de randen zijn ondermijnd en de verzwering neemt snel in omvang toe. In eenige gevallen is dezelve zuiver , maar zonder de minste kiemvorming , als ook zonder ontsteking in den omtrek; het heeft het voorkomen , als had men met een scherp werktuig een stuk van de gezonde huid weggenomen. In andere gevallen wederom is de grondvlakte van de verzwering loodkleurig en koudvurig , terwijl er zich wezenlijk koudvuur in dezelve gevormd heeft. De meest gewone zetel van deze ziekte is achter de ooren , somwijlen aan de handen en voeten, zelden in de okselholte, op de borst, aan den buik, binnen in den mond of aan de lippen. Bevinden zich de zweren achter de ooren , zoo vernietigen zij de vex'eeniging van het achterste kraakbeen met de huid ; zij breiden zich tot in den gehoorbuis uit, tot aan de oogen, wier ziensvermogen dikwijls meerdere dagen voor den dood vernietigd wordt en somwijlen zelfs tot aan den schedel. Het algemeene lijden, hetwelk deze ziekte vergezelt, schijnt hoofdza- kelijk het gevolg van de plaatselijke prikkeling te zijn. Zoodra de blaren doorbreken , wordt het kind onrustig en verdrietig, krijgt een bleek uitzien, verliest de eetlust en begint te vermageren. De ziekte maakt geene regelmatige vaste tijdperken; dikwijls komt het intusschen voor, dat op den 9dea dag de pols wegzinkt, de geheele zwerende oppervlakte een loodkleurig aanzien verkrijgt en stank en uitvloeijing aanmerkelijk toenemen. De reuk is dikwijls zoo doordringend, dat men dien reeds op eenen afstand van het bed kan waarnemen. De afscheiding was in een geval, waarbij de okselholten en de borst de zetel van de kwaal waren , zoo aanmerkelijk, dat dagelijks meermalen de linnen doeken volkomen door nat waren. De dood volgt gewoonlijk op den 10den of 12ien dag, onder de verschijnselen van de hoogste zwakte , somwijlen ook na voorafgegane stuipen. De zieken zijn tot wederinstorting zeer genegen, zelfs wanneer de zweren zich reeds met huid bedekt hebben. Diagnosis. De pemphigus wordt gemakkelijk herkend en kan naauwelijks met andere aandoeningen verwisseld worden. De varicellae onderscheiden zich door hunnen regelmatig puistigen en xneer half ronden vorm; dezelve worden het eerst als roode knopjes zigtbaar en missen zelden den rooden kring; zeldzaam worden dezelve grooter dan eene hall doorgesnedene erwt. De blaren bij de bladerroos verheffen zich op eene gelijkmatig roode ontstokene huidvlakle , daarentegen zijn de blaren bij den ■pemphigus ten hoogste door eenen rooden kring omgeven ; bij de roos neemt, na het uitbreken der blaren, de roodheid nog toe en wordt donkerder; bij den pemphigus neemt dezelve eerder af. Ontvellingen achter de ooren en in de liesstreek veroorzaken somwijlen zeer booze zweren; zij onderscheiden zich evenwel van de zweren bij pemphigus gangraenosus door hunnen oorsprong, daar deze zich niet uit eene blaar vormen , ook geen zoo snel beloop hebben, noch door een zoo duidelijk algemeen lijden vergezeld worden (stokes). De lijkopeningen duiden in het algemeen op een lijden van de onderbuik. Men vindt somwijlen de lever en de milt vergroot, de darmen en het buikvlies ten deele ontstoken, de gal van eene geelachtig witte kleur, de pisbuizen verwijd, de bijnieren ziekelijk veranderd, eene, met die der blaren overeenkomende vloeistof, onder het buikvlies en in het hartzakje verzameld , de grootere aderen sterk met bloed opgevuld (kravs t. a. pl.). A e t i o 1 o g i a. Klierachtige , uitgemergelde , te vroegtijdig geborene kinderen, hebben de meeste geschiktheid tot pemphigus, bij voldragene en goed gevoede kinderen wordt dezelve zelden waargenomen. Jahn, sachse en anderen zagen dezelve somwijlen bij kinderen, wier ouders aan syphilis geleden hadden. In meerdere, door osiander medegedeelde gevallen hadden de moeders, gedurende de zwangerschap, veel gezoutene spijzen, voornamelijk haring, gegeten. Tot de aanleiding gevende oorzaken behooren: ongezonde melk, taaije , onverteerbare, met de kracht der spijsvertering niet overeenkomende spijzen bij eene kunstmatige voe- ding. Gebrek aan behoorlijke verschooning, ongezonde woning, te groote verwarming, enz. Sachse loochent het epidemisch verschijnen der ziekte: daar hij dezelve echter op een en denzelfden tijd meermalen -waarnam, zoo vermoedt hij, dat zij door de kraamvrouwen verder kan verspreid worden. Dit wordt evenwel niet alleen door de proefnemingen door meerdere artsen in het werk gesteld , om dezelve door inenting met de, in de blaren bevatte vloeistof voor te planten, maar ook door waarnemingen tegengesproken (kraus). De pemphigus gangraenosus zoude veelvuldiger in den zomer, dan in den winter voorkomen en besmettelijk zijn. De p r o g n o s i s is bij gewone gevallen gunstig, bij pemphigus gangraenosus evenwel ongunstig, en wel te meer , naarmate het algemeene lijden sterker is. Zeer gevaarlijke teekenen zijn het snel uitbreiden van de zweren en de overgang in koudvuur, evenzoo bleekheid en stinkende afscheiding (stokes). De- behandeling van den gewonen pemphigus is eenvoudig. Men zorge voor eene natuurlijke voeding van het kind door eene minne en voor behoorlijke verzorging van de huid. Tegen h«t hevige jeuken en branden en om de huidwerkzaamheid op te wekken, worden laauwe baden met een bijvoegsel van melk en zemelen aangeraden. Zacht werkende middelen tot ontlasting kunnen in vele gevallen zeer doelmatig zijn. Tegen het, door eenige artsen aangeraden doorsteken der blaren, verklaart zich wendt , dewijl de ondervinding geleerd heeft, dat iedere uitslag veel sneller en zekerder verdort, wanneer de opperhuid niet geopend wordt. Bij den pemphigus gangraenosus zoude , behalve eene zorgvuldige algemeene behandeling, de volgende plaatselijke, door stokes aangeradene middelen, zeer doelmatig zijn; ten eerste wordt eene pap, uit wortelen en havermeel bereid, op de zweren gelegd. .Na ongeveer 8 uren, neemt men deze pap weg, droogt de lijdende deelen zacht met linnen af en strijkt met eene zachte veder op de voorzigtigste wijze op de geheele vlakte van de zweer, eene , vooraf tot de dikte van honig bereide zalf, wier hoofdbestanddeel uit de bladeren der scrofularia nodosa bestaat. Nadat dit geschiedt is, wordt een, met dezelfde zalf, bestreken verband aangelegd , waarbij men nog een deel was voegt. In moeijelijke gevallen, moet dit verband alle 4 — 6 uren vernieuwd worden. Strop hulus. ^ olgens billard , rayer , schneider. n MJc strophulus is eene, bij de zuigelingen veelvuldig voorkomende uit- slagziekte , welke zich door kleine, harde, roode of witte knopjes van verschillende grootte kenmerkt, die meestendeels op het gezigt en op ile ledematen voorkomen , niet zelden met roode erythemateuse vlekken vermengd zijn , en noch den vorm van puisten aannemen , noch met de vorming van korsten of verzwering , maar gewoonlijk met eene ligte zemelachtige afschilfering eindigen. Naar gelang van de kleur , het getal en de plaatsing der knopjes, onderscheidt willan de volgende soorten van strophulus: 1) Strophulus intertinctus. Levendig roode, uitstekende, op de wangen, voorarmen en den rug der handen verstrooide, met erythemateuse vlekken van eene meer of minder aanmerkelijke uitgebreidheid doormengde knopjes , welke dikwijls des morgens verdwijnen , om des avonds wederom te voorschijn te komen. Daarbij wordt de huid dikwijls glinsterend , de opperhuid barst op verscheidene plaatsen , en schilfert in den vorm van zemelen af. 2) Strophulus albidus. Kleine, witte, uitstekende, dikwijls door een ligtrood omgevene knopjes , welke zich hoofdzakelijk op het gelaat, den hals en de borst vertoonen j dezelve duicn in het algemeen langer dan de vorige. 3) Strophulus candidus. Gladde, witte en glinsterende, aan derzelver grondvlakte tamelijk breede, op geenen ontstokenen grond geplaatste knopjes, welke eene meer witte kleur dan de hen omgevende huid hebben. Dezelve staan gewoonlijk op eenen grooten afstand van eikanderen op de lendenen, de schouders en bovenarmen hier en daar verstrooit. 4) Strophulus confertus. Bestaat in een groot aantal van meer of minder digt bij elkander slaande knopjes, welke eene verschillende grootte hebben en het ligchaam, door hunne vereeniging en groot getal, eene meer of min donkere kleur geven. 5) Strophulus volaticus. De knopjes van den strophulus kunnen op verschillende plaatsen der huid, in den vorm van kleine kringvormige groepen te voorschijn komen. Deze groepen vormen zich opvolgenderwijze aan de kin en aan de lippen (menlagra infantum), aan den romp en aan de ledematen , en zoodoende kan deze uitslag meerdere weken duren. Het aantal der knopjes van iedere groep, bedraagt gewoonlijk 0 10. De verhevenheden en hare tusschenruimten zijn levendig rood ; na 4 5 dagen worden dezelve dof en verdwijnen onder eene zemel- vormige afschilfering. Al deze soorten van strophulus , welke men somwijlen bij een en hetzelfde voorwerp aantreft, veroorzaken een zeer lastig jeuken , hetwelk bij de warmte in het bed toeneemt en daardoor den slaap der kinderen verstoort. Het welzijn wordt door den uitslag op zich zeiven niet gestoord. Somwijlen voegen zich hierbij verschijnselen , ten gevolge van eenen geprikkelden toestand van de maag en van het darmkanaal, of ten gevolge yan het tanden-krijgen ontstaan. Diagnosis. Ten opzigte der onderscheiding van slropfiulus van an- dere soorten , ran lichen en prurigo , merkt rayeft (Die/, de Mi-d.) het Volgende op : de papulae van strophulus zijn steeds witter of rooder dan die der omgevende huid; de papu/ae van prurigo daarentegen , hebben, zoo lang zij in derzelver geheel zijn , bijna volkomen dezelfde kleur als de huid. Bovendien neemt iedere afzonderlijke uitbotting van strophulus het beloop eener snelverloopende ziekte aan, terwijl het beloop Tan prurigo meer slepende is. Moeijelijker is het daarentegen , om de strophulus ran lichen acutus te onderscheiden. Hel verschil lusschen beiden berüst eigenlijk alleen op het verschil van den ouderdom van aan dezelve lijdende zieken. Ook de papulae van den lichen aculus kunnen rood zijn, verstrooid of groepsgewijze bij elkander staan , even als zulks bij strophulus het geval is. Intusschen hebben bij den laatste veclvuldiger dan bij lichen, periodieke verergering en verbetering plaats; ook ziet men dezelve nooit door de, aan den lichen agrius eigene ontvelling eindigen. \an het erythema papulosum onderscheidt zich de strophulus confertus daardoor, dat bij gene de vlekken grooter zijn en niet zoo sterk jeuken Aetiologia. De strophulus komt gewoonlijk bij zuigelingen, gedurende de eerste levensmaanden , voor. Dezelve wordt dikwijls door een', onmiddelijk op de huid werkenden prikkel, grove wollen kleeding, onzuiverheid, invloed eener te groote hitte op het ligchaam , enz. voortgebragt. In vele gevallen is dezelve, zoo als hater opmerkt, het verschijnsel eens geprikkelden toestands der verteringswerktuigen, welke door eene te rijkelijke of slechte voeding, door het tanden-krijgen, enz. voortgebragt wordt. Prognosis. Op zich zeiven is de strophulus niet gevaarlijk. Komt zij gelijktijdig met eene aandoening van het slijmvlies van de maag voor , zoo wordt het gevaar alleen hierdoor bepaald. Gedurende het tandenkrijgen komen beide ziektetoestanden dikwijls afwisselend voor, en na de ontwikkeling der papulae van den strophulus keeren de stoornissen van de spijsverteringswerktuigen terug (raïer). Van den anderen kant kan door een plotselijk vèrdwijnen van den uitslag , de ziekte van het darmkanaal zeer verhoogd worden , zoo als meerdere gevallen aantoonen. Schneider (31 ed. C'onversationbl. J830. S. 2J4) zag bij dusdanigen toestand braken, doorloop van groene stoffen, krampen en den dood volgen. Volgens bisset zouden de tanden ligtelijk door beenbederf worden aangedaan, wanneer voor het volledig doorbreken van dezelve de uitslag onderdrukt werd (naumans). Behandeling. De strophulus vereischt in den regel geene bijzon(eie behandeling. Men drage zorg voor zuiverheid van de huid en laat de zoogster eene schrale en verdunnende voeding gebruiken , enz. Het hevige jeuken verzacht men, volgens rater, voor het oogenblik daardoor, dat men de knopjes met zout, azijn en versch water zachtjes wrijft ; gewoonlijk doen ook baden , uit een afkooksel van zemelen en malta bestaande, goede diensten. Bestaat er een geprikkelde toeder spijsverterings-werktuigen, zoo moet de behandeling daarna ge- vegeld worden; de zoo veelvuldig geroemde afvoerende middelen t zijn bij dezen toestand gewoonlijk nadeelig (kater). Ontstaan er na het plotselijk verdwijnen van den uitslag bedenkelijke toevallen, zoo traehte men, bij eene gepaste behandeling van deze laatsten , de uitslag door mostaardbaden , mostaardpappen aan de kuiten, invvrijvingen , enz. wederom te voorschijn te roepen. Comedbnes. ïh medeeters zijn hardachtige, kleine, bruin- of zwartachtige punt» jes in de huid, die, wanneer zij in groote menigte aanwezig zijn , ten naastebij als kleine naaldsteken, wanneer zij echter meer afzonderlijk staan, grooter schijnen te zijn en de huid een meer of min donker voorkomen geven, zonder dezelve ruw te maken. Wanneer men de huid in een laauw bad of na het opleggen van verweekende pappen, met de hand van beide zijden zamendrukt, of met eenen wollen doek wrijft, komen zij als kleine, dunne, op maden gelijkende, geelachtige of met een zwart punlje aan het bovenste gedeelte geteekende ligchaampjes te voorschijn. Men neemt ze op het gelaat en voornamelijk in den omtrek van den neusvleugel waar, aan de kin, aan het voorhoofd, in de nabij» beid der ooren, aan de borst, de schouders, den rug en de bovenbeenen. Dezelve worden somwijlen ontstoken, vormen roode en ten laatste awerende knopjes, waardoor hevig jeuken, branden , onrust en slapeloosheid verwekt wordt (verson). Vroeger hield men de medeëters voor levendige wormen , welke de sappen der kinderen verteerden en algemeene vermagering konden daarstelle^ Naauwkeurigere onderzoekingen hebben getoond, dat dezelve een voortbrengsel van eene verhoogde afscheiding en opcenhooping van taaije huidsmeer zijn, hetwelk door de tallooze, onder de huid verbreide vetklieren, afgescheiden wordt. In den regel treft men de medeëters bij zeer jonge, zwakkelijke, aan eene ge» brekkelijke voeding lijdende , vermagerde , klierachtige , onzuiver gelioudene, gevolgelijk meestal bij die kinderen aan, welke tot de armoedigste volksklasse behooren. Als aanleiding gevende oorzaak werkt alles, wat den zoo even genoemden toestand bevordert, als voeding met ondoelmatige voedingsmiddelen, voornamelijk meelkosten, zuur brood, aardappelen; onzuiverheid, zeldzame verschooning , verzuim van baden , dompige , ongezonde woning , enz. Als geneesmiddel zijn voornamelijk warme baden, met een bijvoegsel van zemelen , aan te raden. Henke laat warme baden, met zacht prikkelende middelen, b. v. zeep, aromatieke kruiden , enz. mengen, of, volgens heim's voorschrift, vóór het gebruiken van het bad , de plaatsen, waar zich medeëters bevinden, met honig inwrijven. In het bad worden de kinderen zacht met wollen doeken gewreven, waardoor alsdan de , op wormen gelijkende ligchaampjes, in groote menigte te voorschijn komen. Inwendige middelen zijn slechts dan noodwendig, wanneer gebrekkige voeding en vermagering met de bedoelde kwaal vereenigd zijn. Na het verdwijnen der medeëters dienen, ter verlevendiging en versterking der huid, wasschingen met een mengsel van water en wijngeest (verson). Culis tensa. Bnosiüs (Hufel. Journ. J825. April) en versos (t. a. pl.) beschrijven eene eigenaardige spanning van de huid , welke het meest bij pasgeborene, somwijlen echter ook, evenwel in geen' zoo aanmerkelijken graad bij meer gevorderde kinderen, voornamelijk in liet gelaat, bovendien ook in de handvlakte , voetzolen en tusschen de beenen voorkomt. De geheele omtrek van den mond tot aan de punt der kin, de neusvleugels en niet zelden de wangen verkrijgen een rood, glinsterend en gespannen voorkomen. Deze spanning verliest na eenige dagen hare gladheid en effenheid , vormt onderscheidene, hier en daar sterkere plooijen , welke , van den mond uitgaande tot aan den omtrek van de kwaal voortloopen , waardoor de mond op eene eigendommelijke wijze vertrokken, de lippen zoodanig uit een getrokken worden , dat dezelve aanhoudend eene ronde opening vormen en het geheele gelaat eene bijzonder veranderde uitdrukking verkrijgt. De algemeene toestand toont geene bijzondere stoornis aan, alleen valt het zuigen min of meer moeijelijk, ook wordt de mondholte, ten gevolge van het aanhoudend openstaan, droog en somwijlen de zetel van eene roosachtige ontsteking. ]\ra verloop van 8 — 10 dagen, begint het aangedane gedeelte van het gelaat eene geringe hoeveelheid van eene eenigzins scherpe vloeistof af te scheiden , welke zich weldra tot zeer dunne, geelachtige, draderige korsten verhardt! Deze laten na het afvallen de wederom geheelde en gladde, evenwel altijd ongewoon rood gekleurde huid, dikwijls echter ook eene liate oppervlakkige ontvelling waarnemen, welke zich op nieuw met zeer dunne korsten bedekt. Veeltijds merkt men nog na het afvallen der korsten eene, gedurende meerdere dagen aanhoudende schubbige afschilfering der ziekelijk aangedane huiddeelen (verson). Ook tusschen de beenen en rondom de geslachtsdeelen ontstaan ligtelijk ontvellingen, en zelfs de handpalmen en „e,zolen zonden, even al» de lippen, in „„wering nnen overgaan (brobics). Volgens den evengenoemden arts schijnt de ziekte eene syphihtische oorzaak te hebben, waarvoor 'het goede «evolff der hier aangewende calomel zoude getuigen. Somwijlen ziet men carJs cLZ7 v beenziekte vol&en ; dikwijls zoude ook de ziekte in rusta lactea kunnen overgaan. Veksox wendde in het eerste tijdperk der ziekte wasschingen met een la>iuwe , slijmige vloeistof aan , bij eene sterkere spanning der huid , inwrijvingen van 01. amygdalarum , en van tijd tot tijd, om het hevige jeuken tegen te gaan , wasschingen van een aftreksel der capita papaxx)ris , of met een slijmig afkooksel met eene gepaste hoeveelheid Extr. opii. Wuar de korsten hardnekkig eenen langeren tijd blijven vastzitten en de, onder dezelve zich verzamelende scherpe vloeistof, eene bijtende werking op de nabij gelegene plaatsen kan bewerken , trachte men die door olijachtige middelen te verweeken en te doen afvallen. Eene voortdurende afscheiding zoude door van tijd tot tijd herhaalde wasschingen met een verdund goulardwater beperkt worden. Cru sta lactea. Volgens wendt , iörg , blasiüS , cazenave en schedel. Deze ziekte begint meestal tusschen de 6le en 12de levensmaand , kan evenwel ook in het 3de levensjaar en nog later ontstaan, ftadat niet zelden roodheid en hitte der wangen voorafging , breken op dezen , de kin , het voorhoofd en de slapen kleine, puntige , dikwijls ook vlakke puisten te voorschijn, welke op een1 rooden grond van verschillenden omtrek , groepsgewijze bij elkander staan, en eene geelachtige, taaije , kleverige vloeistof bevatten. Dezelve vloeijen meer of min te zaïnen , breken op den 2llen dag van zelfs door, of worden door de kinderen losgekrabt en vormen dan oppervlakkige zweren, ten naastebij ter grootte van eene boon, op welke zich de vloeistof door het toetreden der lucht verdikt , en eene zamenhangende , de geheele vlakte bedekkende korst vormt. Deze korst is geelachtig in het groen en bruin overgaande, en heeft hier en daar ook wel donker bruine vlekken ; dikwijls is dezelve dun en uit op elkander liggende platen gevormd ; niet zelden is zij evenwel zeer dik en ruw. Aan den geheelen omtrek bevindt zich een ligtroode , echter niet verhevene rand. Onder de korst duurt de afscheiding van lymphatische vloeistof voort, en terwijl daardoor de dikte van de korst vermeerderd wordt, neemt deze ook in omvang toe , terwijl rondom dezelve nieuwe puisten en groepen van puisten zich vormen , welke doorbreken en eene vloeistof uitstorten , welke zich verdikt en aan de eerste korst aansluit. Op deze wijze kan allengskens het geheele gelaat, evenwel meestal met uitzondering der oogleden , met eene meer of min zamenhangende korst overdekt worden. Daardoor wordt het gelaat onkenbaar , en gelijkt, zoo als jahn opmerkt, op dat van een kind, bij hetwelk ware, tezamenvloeijende pokken zich in het tijdperk der opdroo- gïwg bevinden. Worden de korsten verwijderd, zoo vindt men eene ontvelde, ligtelijk ontstokene oppervlakte, maar nooit eene eigenlijke Verzwering ^ in zeer korten tijd wordt deze oppervlakte wederom met de uitzweetende , kleverige vloeistof, welke weldra weder in eene korst verandert, bedekt. Is de afscheiding evenwel zeer sterk, zoo kan de korstvorming in het geheel niet tot stand komen , maar de ontstokene plaats blijft onbedekt en men ziet op dezelve een groot aantal kleine openingen , welke eene taaije , echter niet zeer dikke vloeistof uitstorten (Blasivs «m liusfs Jlandb. der Ckir. Bd. F). Bij groote hardnekkigheid der kwaal vertoont zich .ie uilbotting somwijlen ook op het behaarde gedeelte van het hoofrt en zelfs op andere plaatsen van het ligchaam, komt hier evenwel gewoonlijk in kleinere, meestal afzonderlijk staande puisten, welke van eenen zeer geringen rooden rand omgeven zijn en slechts dunne kersten achterlaten. Biett zag dergelijke puisten aan de onderzijde der schouderbladeren, de ellebogen en voorarmen, op de voorzijde van d-e knie, de uitwendige en bovenste deelen van het been en op den balzak, voorts op den rug en zelfs op den buik en handen. Bij een gewoon beloop blijven de oogen meestal gespaard. Wanneer echter de uitslag zich sterk over het voorhoofd uitbreidt, zoo wordt de conjunciiva en zelfs de sclerotica ontstekingachtig aangedaan , er ontstaat eene sterke zwelling der oogleden, en een, door steinheim (Gr«fb''s Journ. Bd. AlF. lift. I S. 75. J830) medegedeeld geval, toont aan, dat zelfs het oog kan vernietigd worden. Plant zich de uitbotting tot in den uitwendigen gehoorgang voort, zoo vormt zich gemakkelijk eene hardnekkige otorr/toea; evenzoo kan er eene aanmerkelijke uitvloeijing van slijm uit den neus ontstaan. Wichmakn nam de melkkorst in de mondholte , en h9hnbaum (Med. Convers, bl. J830. No. J7) aan de achterzijde van de pharynx waar, waar zij tot het stinken uit den adem aanleiding gaf. Bij zeer uitgebreide crusfa lactea, vormen zich somwijlen bloedzweren op alle deelen, zelfs in het gelaat, en de klieren, in de nabijheid Van de meest aangedane deelen, zwellen op .en kunnen zelfs in ettering overgaan. Ten gevolge van het jeuken en branden van den uitslag, worden de kinderen onrustig, brengen de nachten slapeloos en schreijende door, krabben en schuren zich, waardoor dikwijls enkele plaatsen verwond worden en in verzwering overgaan. Koorts is nooit aanwezig; bovendien veroorzaakt de ziekte, zoo lang zij in eenen matigen graad aanwezig is, geene bijzondere storingen van het algemeene welzijn. Breidt zij zich echter sterk uit en gaat de uitslag met eene sterke afscheiding gepaard , zoo worden de kinderen slap en bleek , verliezen den eetlust en beginnen te vermageren. De pis neemt gewoonlijk , omdat de ziekte reeds eenigen tijd geduurd heeft, den eigenaardigen reuk van kattenpis aan en bij het opdroogeh van den uitslag, wordt dezelve gemeenlijk troebel en melkachtig. Men heeft deze veranderingen als een kritisch verschijnsel willen beschouwen; deze eigenaardig reuk wordt evenwel II Deel. 14 gedurende de gebeele ziekte waargenomen (blasius). NaüMaNN beweert, dat hij in de pis meestal slechts zeer geringe veranderingen , veel meer daarentegen eenen afkeerigen, zuurachtigen reuk der huiduitwaseming heeft opgemerkt. Begint de omsla lactea te genezen , zoo vermindert de afscheiding; de korsten laten niet zoo spoedig meer los, dezelve worden dunner en witter; de grond , op welken zij rusten, wordt steeds minder rood; weldra ontslaat in hare plaats eene ligte afschilfering, welke wederom na korten tijd verdwijnt. Er blijven nooit lidteekenen achter ; alleen op die plaatsen, waar de ziekte sterk gewoed heeft, merkt men eene ligt roode kleur , welke in de koude het meest te voorschijn komt (cazenave , t. a. pi.). De duur der ziekte is onbepaald. Dezelve kan maanden , zelfs jaren lang bestaan , en dikwijls keert dezelve , wanneer zij reeds volledig geeindigd scheen te zijn, met des te grootere hardnekkigheid terug; somwijlen gaat de aanleg eerst met de geslachtsontwikkeling over. In vele gevallen heeft men ook iets periodieks in derzelver verloop opgemerkt. De crusta serpiginosa, welke door de zamenstelling van de eenvoudige melkkorst met eene overgeërfde, door de minne overgedragene of op eene andere wijze verkregene syphilitische of herpetische aandoening daargesteld schijnt te worden, komt het meest gedurende het tijdperk der spening, zeldzamer na het spenen voor. Zij onderscheidt zich, volgens wichmann, van de gewone melkkorst door de volgende omstandigheden: De uitslag verschijnt gewoonlijk het eerst op de wangen voor de ooren, en beslaat aldaar, terstond bij het begin , eene grootere plaats. Deze is yooraf -gezwollen , rooder , warmer en alsdan breken op dezelve spoedig zeer vele , zich niet sterk boven de huid verheffende, geelachtige of donkere puisten te voorschijn , welke kleiner dan die der crusta lactea zijn en zich, nadat dezelve doorgebroken zijn , met eene kleinere , dunnere en donkerder korst bedekken. Deze zijn veel vochtiger en scheiden een weiachtig , niet stinkend , maar zeer scherp, bijtend vocht af, waardoor de naburige huid rood wordt en er nieuwe puisten op uitbreken. Altijd is bij deze ziekte een zeer hevig jeuken, hetwelk de kinderen ten hoogste onrustig en slapeloos maakt, aanwezig, en wichmann merkt dit als een hoofdkenmerk ter onderscheiding van crusta lactea op , bij welke , volgens hem, nooit jeuking voorkomt. Dezelve komt, wel is waar, volgens andere waarnemers, ook bij de gewone melkkorst voor, maar wel alleen bij het begin en bij een nieuw doorbreken van puisten, terwijl het bij de crusta serpiginosa, juist na het doorbreken der puisten, door het uitvloeijen der vochtigheid veroorzaakt wordt en zoowel aanhoudender als heviger is. Onder de], korsten is de ziekelijke plaats ontveld , gekorven en vochtig , maar men ziet op dezelve de kleine openingen, zoo als bij crusta lactea, niet; daarentegen vormen zich op haar niet zelden oppervlakkige zweren , van de grootte eens speldenknops tot die eener boon , welke een' kleverigen etter afscheiden. De uitslag verspreidt zich hiel alleen over liet geheele gelaat , met inbegrip der oogleden, maar ook over het behaarde hoofd , den hals , de ledematen en zelfs over den rug , zoo dat ten laatste het geheele ligchaam met korstige , vochtige plaatsen bedekt is ; dikwijls is de uitslag in het gelaat reeds geheel verdwenen en bestaat slechts nog op enkele deelen van het ligchaam. Bij eenen hoogeren graad van deae kwaal ontstaan, volgens de waarnemingen van autenrieth, opzwellingen der oksel- en liesklieren , en vormen er zich niet zelden , zoowel aan den romp als aan de ledematen , vele abcessen, ter grootte van eene noot, welke doorbreken en blaauwe vlekken op de huid achterlaten. De kwaal duurt niet zelden jaren lang , en wanneer ook het algemeene welzijn daardoor niet altijd lijdt, 100 is dit evenwel somwijlen het geval; de kinderen vermageren en vervallen in eenen hectischen toestand , welke zelfs doodelijk worden kan. Volgens autenRIEïh , onderscheidt zich de , de crusta serpiginosa vergezellende vermagering, van de gewone atropliia der zuigelingen, welke door zwakte van de buiksingewanden en tegennatuurlijke zuurvorming veroorzaakt woidt, daardoor, dat bij de crusta serpiginosa de onderbuik van het kind niet opgezet en deuelfa ontlasting wel hard, maar overigens natuurlijk is. u A c t i o 1 o g i a. De aanleg tot melkkorst is voornamelijk in de eerste levensjaren aanwezig, blijft evenwel niet zeldzaam tot op het 6de en 7*e levensjaar en nog langer bestaan. De gelegenheids-oorzaken zijn deels van dien aard, dat dezelve eenen grooteren aandrang van sappen naar de bekleedden van het hoofd bewerken, deels zulken , welke eene meer kwalitative afwijking van den groei daarstellen. Tot de oorzaken van de eerste soort behooren: het genot eener zeer voedzame moedermelk warme hoofddekking, prikkeling der huid door ophooping van onzuiverheid op liet hoofd en voornamelijk de tandvorming. Dewees wil, vóór het begin en na het eindigen van dezelve, de kwaal nooit waargenomen hebben. Als oorzaken van de tweede soort moeten genoemd worden : te oude minnemelk, dikke meelpappen, verblijf in onzuivere lucht, enz. De crusta serpiginosa zoude, volgens autenrieth , het schurftgift ten gronde hebben, en deze uitslag de ware schurft der zuigelingen zijn. De schurft, namelijk, zoude voor iederen leeftijd eenen bijzonderen vorm aannemen: bij zuigelingen de crusta serpiginosa veroorzaken, bij oudere kinderen onder de gedaante van gewone korsten en bij volwassenen als schurft te voorschijn komen. Autenrieth beroept zich daarop, dat hij steeds in staat geweest is, bij de bloedverwanten, oppasters of eenig ander, met het aan crusta serpiginosa lijdend kind in aanraking geweest zijnd persoon, schurft-uitslag op te sporen, waardoor de oorsprong duidelijk wei . Dat evenwel de schurft hare eigendommelijkheid, om het gezigt onaangeroerd te laten, bij kleine kinderen geheel zoude opgeven, verwekt grooten twijfel tegen de juistheid dezer beschouwing; bovendien merkt henke op, dat niet zelden kinderen, van twee tot vier jaren, aan de gewone schurft lijden. Haase nam verscheidene malen de ware schurft 14* in hare volledigste vorming , ten gevolge der door minnen veroorzaakte aansteking, bij kinderen, gedurende de 2a« en 3de maand na de geboorte, waar, zonder dat zich gelijktijdig crusta serpigïnosa gevormd had. IIeiM beschouwt deze kwaal als eenen hoogeren graad van de crusta laclca , welke door zeer ongezonde moedermelk , andersoortige slechte voeding , slechte vertering, verder door eigendommelijken aanleg der kinderen, namelijk door klierachtigen aanleg, misschien ook door syphilitische, herpetische en schurftachtige zamenstelling veroorzaakt wordt. Ook henke houdt de crusta serpigïnosa slechts voor eene afwijking van de crusta lactea, welke door individuele verhoudingen , slechte vertering en voeding van het kind, ongezonde melk der moeder, enz. verergerd wordt. P. frank heeft dezelve in het geheel niet als eenen bijzonderen vorm vermeld. Prognosis. De melkkorst is op zich zelve in haren zuiveren vorm niet alleen niet gevaarlijk, maar bij volsappige en welgevoede kinderen, voornamelijk gedurende het tanden-krijgen en bij aanleg tot hersenziekten , als betrekkelijk heilzaam en als eene weldadige poging der natuur, om zich lang» dezen weg van de overtollige sappen te ontdoen , te beschouwen. Dezelve verdwijnt gewoonlijk, zoo niet vroeger, nadat het doorbreken de huid eene ronde deuk , welke breeder, maar meestal niet zoo diep is, als bij de pas ontstane korsten. Na de Verwijdering van eene pas ontstane korst, verkrijgt de huid spoedig hare gewone dikte terug, en wanneer er geene nieuwe korst ontstaat , herstelt zich de opperhuid zonder lidteeken. Onder de oude korsten vindt men de huid somwijlen verweekt en violetrood; tusschen dezelve vertoont zij zich somtijds gezond ; zijn evenwel de groepen talrijk en staan zij digt bij een , zoo is ook de omgevende huid dikwijls ziekelijk , rood en schilfert zemelaardig af. Bij eene doelmatige behandeling verdwijnen in de meeste gevallen j, na het afvallen der korsten, de indruksels der huid spoedig, en er blijven alleen kleine violetvlekken terug, welke evenwel met den tijd ook verdwijnen. In zeer verouderde gevallen van tinea, kan de huid verzweringen daarstellen ; kleine zweren, van 2 — 3 lijnen in doorsnede, kunnen op de aanvankelijke deuken volgen. Onder de groote verzweringen vertoonen zich dikwijls kleine, digt bijeen staande iweren, welke door kloven meer of minder van elkander gescheiden zijn. Ziekelijke veranderingen en het uitvallen der haren, zijn de gewone gevolgen van den favus. De, op ziekelijke plaatsen groeijende haren , staan afzonderlijk , zijn witachtig , dun en wollig. Op die plaatsen, waar de haren geheel en al zijn uitgevallen, blijft de huid langen tijd glad en glinsterend. Bij eenen duur van meer jaren, kan de alopecia algemeen en blijvend zijn. Somtijds treft men de huid in hare geheele dikte ziekelijk veranderd en vernietigd aan; er hebben zich in het, onder de huid gelegen celweefsel, kleine ophoopingen van etter gevormd , door welke het beenvlies vernietigd en de beenderen ontbloot worden. De tinea favosa gaat in den eersten tijd nooit inet algemeene verschijnselen vergezeld , maar het jeuken is somwijlen zeer sterk en wordt nog sterker, wanneer, door gebrek aan zuiverheid, de luizen zich in groote menigte onder de korsten verzamelen. Door het krabben der zieken , wordt de ontsteking vermeerderd en er ontstaat eene zeer kwade reuk i welke, volgens alibert, bij nog vastzittende korsten, naar kattenpis gelijkende, na loslating der korsten daarentegen laf, maar niettemin hoogst afkeerig zoude zijn. Dikwijls zwellen de nabijgelegene lymphatische klieren op en kinderen, welke in eenen hoogen graad aan deze kwaal lijden, bbjven gewoonlijk in ligehamelijke en verstandelijke ontwikkeling achter. De gevolgelijke ontstekingen der lymphatische klieren mag men niet met die verwisselen , welke bij scrophuleuse voorwerpen reeds voor de ontwikkeling van den favus bestonden. > Behalve op het behaarde gedeelte van het hoofd, komt de tinea favosa ook op het voorhoofd , de slapen, de wenkbraauwen en de kin voor. Meestal is zij dan ook op het behaarde gedeelte van het hoofd aanwezig; hater nam dezelve evenwel uitsluitend op de wangen en aan de kin waar. In enkele gevallen heeft men haar ook aan de ledematen waar* genomen, waar zij in den vorm van kleine, witte, ingedrukte korsten, van ten naastenbij 2 lijnen in doorsnede, voorkomt; insgelijks aan den romp , zoowel op den rug als op den buik , en alibert houdt het voor waarschijnlijk, dat de bedoelde ziektevorm op al die plaatsen kan voorkomen , waar het celweefsel digt en sterk is. Somwijlen deelen zelfs de nagels in deze kwaal , vooral wanneer zij nog lang na dfr geslachts-ontwikkeling voortduurt. Dezelve worden misvormd, verliezen hunne kleur en men wil, bij het afsnijden van dezelve, eene dergelijke taaije stof hebben zien uitvloeijen, als op het hoofd wordt afgescheiden. Gelijktijdig met denfavus aan den romp en de ledematen, heeft men voorzeker nooit andere huidziekten waargenomen. De du ar van dit lijden is onbepaald en het is onmogelijk om deszelfs einde te bepalen. Wanneer de genezing volgt, dan vormen zich geene kleine puisten meer, de korsten laten zich los , de daaronder liggende plaatsen worden droog en er blijft eene violetkleurige vlek over. Somtijds groeijen, na langen of korten tijd, de haren even zoo rijkelijk en gezond weder aan als te voren, ten minste verdwijnen alle sporen ^ nadat zij 2 — 3 maal gesneden zijn. geworden. Diagnosis. Door de kleine, gele, in de opperhuid gevatte puisten, en door de drooge, gele, bekervormige korsten, kan men de tinea favosa niet alleen van andere uitslagziekten, maar ook van de andere tinea-soorten onderscheiden. De meeste overeenkomst heeft zij met de tinea scutulata , wier grondvormen ook door puslulae favosae worden daargesteld; zij onderscheidt zich. evenwel van deze door de aaneenschakeling der puisten. Wanneer er vele puisten aanwezig zijn , zijn dezelve geelachtigwit, droog en gaan somtijds in slof over. In dit geval komen zij zeer veel met de korsten der tinea granulata overeen; evenwel vindt men bijna altijd te gelijker tijd crustae favosae met al hare kenteekenen, en bovendien zijn bij de tinea favosa de haren van het hoofd op de , door de ziekte aangedane deelen, altijd verwoest, hetgeen bij de tinea granulata niet voorkomt (biett).. Aetiologla. De tinea favosa komt, even als alle andere vormen dexer ziekte, bijna alleen bij kinderen voor; evenwel niet zoo zeer bij zuigelingen, als wel van den tijd der spening tot het 6de of 7de levensjaar. Het veelvuldig voorkomen der tinea in den jeugdigen leeftijd, hangt eenerzijds te zamen met de, in dezen tijd voorkomende ontwikkeling der hersenen en der tanden, in zooverre deze toestand met eenen aandrang van bloed naar het hoofd plaats grijpt, voor welke overmaat de natuur in deze uitzweetingen eene heilzame ontlasting daarstelt; anderzijds met de, den kinderlijken leeftijd bij voorkeur eigene scrophuleuse kwaadsappigheid , van welke de tinea meestal als een verschijnsel te beschouwen is. Uit deze omstandigheden laat het zich verklaren, waarom de tinea met de toenemende ontwikkeling van het ligchaam van zelve gewoonlijk verdwijnt en daarin ligt eveneens de grond, waarom het verdwijnen en naar binnen slaan der tinea andere ziekten, en dikwijls zelfs zeer gevaarlijke , ten gevolge heeft, en dat ontsteking der hersenvliezen ei» waterzucht der hersenholten yeelvuldiger voorkomen, sedert de uitslagziekten van het hoofd zeldzamer geworden zijn (bijsius , t. a. pl. lid. J6). De jongens schijnen heviger dan de meisjes aangedaan te worden. Het beweren van eenige schrijvers , dat welgevoede en donkerharige kinderen bij voorkeur aan het hoofdzeer lijden y wordt door anderen voor onjuist verklaard. lot de gelegenheids-oorzaken rekent men alle invloeden, welke dAcute Scropheln der Kinder" op de volgende wijze: De ziekte begint met huiveringen , op welke hitte volgt ; de pols is hierbij geprikkeld , snel, evenwel week, somwijlen zelfs nalatende, de tong droog, het gelaat rood, de dorst groot. Deze koorts verheft zich des avonds, houdt gedurende den nacht aan en laat tegen den morgen na, terwijl de pis een bezinksel maakt en de huid een dampend zweet vertoont. Dikwijls ontstaan er zelfs tusschenpoozingen, welke zelfs eenige dagen duren ; zoo gaat het weken lang voort, de kinderen vermageren, blijven in bed en vermijden elke beweging. Meestal wordt na de toestand voor zwakte gehouden en de ten onpas gegevene prikkelende en versterkende middelen , als ook krachtig voedsel geleiden tot verslijming en een' kwaden uitgang. Nadat de ziekte eenige weken geduurd heeft, worden de inwendige organen aangedaan , en hierbij is eene dubbele rigting van den ziekelijken prikkel merkbaar; te weten, öf de buik wordt het eerst aangedaan en eerst later de borst, öf omgekeerd. Wordt de buik het eerst aangetast, zoo ontstaan er koiijkaardige pijnen, bij tusschenpoozen terugkeerende buikpijn, eenige opgezetheid van den buik, pijn bij de betasting , melkachtige doorloop, welke door verstopping wordt afgewisseld en waarbij niet zelden eenig bloed of eene, op gehakte eijeren gelijkende stof gemengd is. Van den onderbuik, wanneer deze het eerst aangedaan wordt, plant zich het lijden op de borst voort, en vliegende stekende pijnen, moeijelijke ademhaling, vermeerderde pijn bij dezelve , drooge, een weinig tracheaal slijm en somwijlen helder rood bloed uitwerpende hoest, verstikking dreigende toevallen enz. , zijn aanwezig, De koorts is aanhoudend geworden en laat slechts des morgens een weinig na. Gaat de ziekte in genezing over, hetgeen bij eene doelmatige behandeling tegen den 28 — 32 dag geschiedt, zoo ontstaan er sterke crises door de huid en nieren, en gewoonlijk zwellen daarbij de halsen oksel-klieren op, welke in dezen toestand groote neiging tot ontsteking en verettering toonen. Het gebeurt ook dat de ziekte wel is waar breekt, maar daarbij in andere vormen van klierziekte overgaat. De dood volgt óf spoedig in de eerste dagen, öf langzaam na weinige weken , en tusschen hem en de ziekte baant de snelverloopende waterzucht zich den weg. Bij dezen uitgang zwellen de buik en de voeten op, en de teekenen van den snelverloopenden hydrothorax vertoonen zich. lijkopeningen dikwijls alle darmen zamengekleefd, terwijl zij dikwijls zweren en pijpkanalen bevatten; in de buikholte vindt men vlokkige ophoopingen van slijm , in de darmen , als ook op de uitwendige huid , blaauwachtige vlekken ; de darmscheilsklieren zijn meestal opgezwollen en etteren. Doen er zich gedurende de ziekte tevens teekenen van hersenlijden voor, zoo vindt men evenwel zelden, dien overeenkomstige ziekelijke veranderingen in den schedel. Yolgens schönlbin vindt men in de lijken der aan snelverloopende klierziekte gestorvenen , de darmscheil- en luchtpijpsklieren vergroot , in spek- en vezelkraakbeenachtige massa's veranderd , gedeeltelijk met eene kaasachtige stof gevuld, ten deele door verzwering verwoest; niet zelden de lever, milt, en nieren verhard , vergroot of verkleind , de longen door zoogenoemde snelverloopende tuberkelen aangetast en gedeeltelijk door verzwering vernietigd , de darmen met drekklompen , wormen en slijm opgestopt, de slijmklieren van de darmen in verzwering en inelanotische voortbrengselen in de ontaarde klieren , voornamelijk die der luchtpijpstakken, daarenboven de voortbrengselen van de waterzucht. Aetiologia. Zwakte der spijsverteringswerktuigen , verkeerde voeding, ophooping van ziekelijke stoffen in de eerste wegen, alsook de aan den kinderlijken leeftijd eigene prikkelbaarheid, moeten als hoofdoorzaken dezer ziekte beschouwd worden ; een zeker weersgestel mag eveneens gunstig daartoe medewerken. Zeer levendige, vrolijke kinderen worden bij de gegevene aanleiding het ligtst door de nalatende koorts aangetast (wendt). Dezelve komt meestal wel is waar sporadisch, tusschen beide ook epidemisch voor; endemisch daarentegen op ongezonde plaatsen , zoodat vele van Europesche ouders in heete of ongezonde klimaten geboren kinderen, nog voor dat zij het 6lle of 7a« levensjaar bereiken , door dezelve weggerukt worden (copland). Eenige artsen beweren zelfs, dat zij op sommige tijden een aanstekelijk karakter kan aannemen (kvanson). Gedurende het beloop van vele, langdurige ziekten, b. v. kinkhoest, wel te weten evenwel gedurende het tijdperk der genezing, na uitslagziekten, ontwikkelt zich niet zel- den de febrïs remittens. Dit is klaarblijkelijk gelegen in de groote neiging, welke het slijmvlies der darmen, heeft,, van onder dusdanige omstandigheden eene ziekelijke werkdadigheid aan te nemen, eene neiging, welke maar al te dikwijls door het groote misbruik der afvoerende middelen bij alle kinderziekten begunstigd , en tot eene wezenlijke ziekte verhoogd wordt (eyanson). t Ten aanzien van den a a r d der ziekte, loopen de meeningen der schrijvers uiteen. De fransche pathologen beschouwen de Jebris teniittens als een bloot symptomatisch verschijnsel eener ontsteking van het slijmvlies van het darmkanaal* Deze beschouwing wordt ook door vele duitsche artsen aangenomen. CoPLAND daarentegen merkt op , dal men geenen genoegzamen grond heeft , om ontsteking als te weeg brengende oorzaak aan te nemen , daar in de lijken zeer dikwijls geen spoor van ontsteking te vinden is. Volgens zijne meening ligt het wezen der re» mittens in eene verlamroipg der organische zenuwkracht, en in eene onvolledige werking der door het bewerktuigd zenuwstelsel uitgeoefende verrigtingen. Evansos gelooft, dat het pathologisch beloop bij de remillcns tot nog toe niet uitgemaakt, en waarschijnlijk ook niet in alle gevallen dezelfde is; slechts zoo Teel zoude iu het algemeen als zeker gelden, dat in alle gevallen , waar deze koorts aanwezig is, het slijmvlies van het darmkanaal zich in eenen geprikkelden toestand bevindt. Hetzelve kan, zegt hij, ontstoken of met zweren bezet zijn; maar dit is, zoo als eenigen beweren , geenzins een noodzakelijk vereischte, en in zeer vele gevallen ontstaan deze ziekelijke veranderingen eerst gedurende het beloop der ziekte, of zelfs nadat reeds de herstelling eenen aanvang gemaakt heeft ; deze toestanden moeten alzoo als eene zamenstelling, niet echter als de oorzaak van het lijden aangemerkt worden. De prognosis mag over het algemeen gunstig gesteld worden , wanneer het kind vroegtijdig in behandeling komt, en zulks wel te meer, wanneer, met het allengskens afnemen der verschijnselen, de nalatingen steeds langer en vollediger worden; ongunstig , daarentegen, wanneer eene passende behandeling zonder eenigen invloed op den loop der ziekte blijft, de koortsverheffingen veelvuldiger, aanhoudender en heviger worden , de buik gespannen en opgezet is, en wanneer er zich eindelijk teekenen van eene organische ziekte voordoen (copland). De behandeling hangt van den duur en de hevigheid der koorts en de daarmede vergezeld gaande toevallen af. Is het geval nog geheel nieuw en kan men eene niet te verteren voeding als te weeg brengende oorzaak aannemen, zoo toont zich, volgens evaxson , een braakmiddel zeer nutlig ; even zoo wordt de aanwending van afvoerende middelen noodzakelijk, wanneer teekonen van overlading van het darmkanaal aanwezig zijn. Wendt, welke ontsteking voor de te weeg brengende oorzaak houdt, waarschuwt tegen alle braak- en purgeermiddelen; bij matige koorts raadt hij eene zout-oplossing en waterachtige voeding aan. Is de aandrang naar het hoofd zeer vermeerderd, de koorts en de hitte hevig, zijn de oogen levendig glinsterend, de tong zeer rood, vertoont er zich eenige ijlhoofdigheid , dan moeten zonder uitstel bloedzuigers achter de ooren geplaatst worden. Cheijne maakt de opmerking, dat de hersenwaterzucht veel zeldzamer zich bij de febris remittens der kinderen zoude voegen, wanneer men , terstond bij het eerste verschijnen der zoo even genoemde teekenen, meer van bloedontlastingen gebruik maakte. Behalve de bloedzuigers mogen, bij eenen vermeerderden aandrang van bloed naar het hoofd, de koude omslagen, de roodmakende middelen aan de kuiten en de afleidende klisteren niet verzuimd worden (wendt). Yertoonen er zich sporen van eenen, in de ingewanden van den buik sterker uitkomenden , ontstekingachtigen aanleg, worden enkele plaatsen van den buik pijnlijk, dulden zij de betasting niet, zoo is het geraden, op die pijnlijke plaatsen van tijd tot tijd meer bloedzuigers te plaatsen en de wonden goed te laten uitbloeden. Daarbij mag men evenwel niet over het hoofd ïien , dat bij de bedoelde kwaal dikwijls zulk eene gevoeligheid van de huid-oppervlakte plaats vindt, dat het kind op geene plaats drukking kan lijden, en dat deswege, wanneer men op het epigastrium drukt, deze verhoogde gevoeligheid ligtelijk als een teeken van ontsteking kan aangezien worden, waar er inderdaad geene aanwezig is (evanson). Na de bloedontlasting volgt gewoonlijk vermindering van alle koortsachtige verschijnselen, en elk geneesmiddel dat men dan aanwendt, zal met des te meer zekerheid werken ; dan toch zullen zachte afvoerende middelen gemakkelijk werken, terwijl zij dit vroeger weigerden. Bestaat er geen geprikkelde toestand van het darmkanaal, maar wel der hersenen , zoo doet eene oplossing van de Tart. pot. , waarbij men , ten minste bij sterke kinderen, een weinig Nitr. dep. voegt, dikwijls goede dienst. Bij eene grootere gevoeligheid van den buik moeten de zoutoplossingen vermeden en door emulsiën met 01. ricini en dergelijken vervangen worden. Onder deze omstandigheden passen pappen van wittebrood met melk, havergort, enz. Zijn de hevigheid der koorts en de plaatselijke toevallen verminderd, zoo zoude men, volgens wendt, door het gebruik van Mur. amm. in vereeniging met kleine giften Rad. ipecac. de werkdadigheid der voeding trachten te veranderen. Bij eene, de overhand hebbende adynamia , raadt evanson de minerale zuren , en (^opland het Sulph. chin. aan, hetgeen men voornamelijk gedurende de nalatingen moet doen gebruiken. In het tijdperk der genezing kan het gebruik van zacht werkende Tonica noodig worden. De strengste opmerkzaamheid op de voeding is een hoofdvereischte bij de behandeling dezer ziekte. Zoo lang de koorts aanmerkelijk is, worde alleen waterachtige voeding, gekookte vruchten en een dunne slijmige drank aangeboden , en zelfs gedurende de herstelling mag men slecht met de grootste voorzigtiglieid tot de gewone voeding terugkeeren. Bijzonder weldadig is de zoo vroeg mogelijke verplaatsing van den zieke naar eene zachte en drooge lucht, en naar eene hoog gelegene plaats («opland). Evanson zag, dat kinderen, welke weken lang aan deze ziekte geleden hadden , reeds in den eersten nacht na de verwijdering van hunne gewone verblijfplaats, den rustigsten en meest verkwikkenden slaap genoten. Morbus scrophulosus, scrophulosis. Volgens henke , meissner, rust, schönlein , baudelocque , stokes , maunsell en anderen. ^nder klierziekte wordt een lijden van het reproductive stelsel verstaan, hetwelk zich voornamelijk door opzwelling en verharding der lymphklieren le kennen geeft en vooral den kinderlijken leeftijd eigen is. Dit lijden heeft verschillende graden van deszelfs vorming, tengevolge van welke niet alleen hare bijzondere herkenningsteekenen meer of minder sterk uitgedrukt voorkomen, maar ook nog vele en menigvuldige verschijnselen zich bij dezelve voegen. Hierop berust het door de artsen aangenomen onderscheid, tusschen de klieren en de klierziekte, in zoo verre zij met de eerste benaming alleen het plaatselijk lijden, te weten den afwijkenden toestand der klieren bestempelen , met do laatste echter eene menigte van toevallen, welke een gevolgelijk lijden daarstellen , en voornamelijk de hoogere graden der ziekte vergezellen. Men heeft de langzaam zich ontwikkelende klierziekte , volgens haar beloop in meerdere tijdperken verdeeld; 1) dat der zich vormende en 2) dat der gevormde ziekte. De zich vormende ziekte of aanleg tot klierziekte kenmerkt zich in het algemeen door de volgende teekenen : De kinderen zijn zwak van vezelen , hebben eene slappe witte huid , een bleek uitzigt, doorschijnende aderen, meestal blonde haren en blaauwe oogen. De geheele houding van het ligchaam is slap en verraadt een algemeen ontbreken van veerkracht. Het hoofd is gewoonlijk, in verhouding tot het overige ligchaam, bovenmatig groot, dik en zwaar; de kinderen kunnen hetzelve niet behoorlijk opgerigt houden, en laten het dikwijls op zijde hangen ; het gelaat is opgeblazen , en men ziet somwijlen eene afgeteekende roode kleur in den omtrek der jukbeenderen ; de bovenlip is dikwijls dik en opgezet. De fontenellen blijven langen tijd open , de wandbeenderen en het Voorhoofdsbeen wijken meer naar buiten, de kaakbeenderen steken vooruit, de oogen daarentegen liggen diep in de oogholten, de pupillen zijn verwijd. De hals is meestal dik, de ledematen , voornamelijk de onderste, zijn zwak en slap ; deswege leeren ook de kinderen niet dan moeijelijk en eerst laat loopen. De buik toont zich hard , gespannen en opgezet, de spijsvertering gestoord. Meestal is de eetlust goed, zelfs bovenmatig, en eene soort van vraatzucht aanwezig; de stoelontlastingen zijn daarentegen ongeregeld, nu eens traag en spaarzaam, dan ongewoon veelvuldig, zuur riekend , zeer stinkend , groenachtig, gehakt of taai, slijmig, somwijlen het genoten voedsel nog onverteerd bevattende. Ook heeft het zweet meestal een' zuren reuk. Vormt zich de aanleg tot klierziekte verder, alsdan ontstaan er verschillende ziekelijke toevallen , b. v. buitengewone afscheidingen van slijm , slepende huidziekte , enz. Bij deze verschijnselen neemt de voeding aanmerkelijk af, de ontwikkeling en vorming van het ligchaam is gestoord, het tandenkrijgen gaat langzaam en ongeregeld , de tanden worden ligtelijk zwart en vallen uit, de beenderen zijn week, en de zwakke voeten kunnen naauwelijks het ligchaam dragen. Al naar mate bij de lijdende voorwerpen erethismus of torpor de overhand heeft, onderscheidt men eenen habitus scrophulosus erethis- ticiis en torpidus. Dc eerste kenmerkt zich door eenen teedereu bouw in het algemeen, witte, fijne, slappe huid met doorschijnende nderen , ligte, dikwijls afgeteekende roode wangen, blaauwe oogen, dunne, lange, zijdeachtige , meestal hoog blonde haren, witte tanden, sehrale ledematen , teederen spierbouw en eene vroegtijdige ontwikkeling van de zielsvermogens. BÜ den habitus lorpidus, is het hoofd , ten minste het achterhoofd, in verhouding groot , de onderkaak breed en sterk ontwikkeld , de rug van den neus breed , de bovenlip dik , het gelaat bleek en opgeblazen , het oog mat, de pupil verwijd , het gelaat zonder uitdrukking , ook wel donker en knorrig. Bovendien kenmerkt zich de hals door zijne kortheid en dikte , het spiervleesch door slapte, de buik door opgezetheid , terwijl de ledematen mager, zwak en slap zich toonen. Het kind geeft in alle bewegingen traagheid en onhandigheid , grooten eetlust en slaperigheid te kennen en blijft in de ontwikkeling van het verstand ten achteren. De boven opgegevene, den scrophuleusen Aanleg toegekende verschijnselen worden wel is waar in de meeste gevallen waargenomen , zijn evenwel, zoo als baddelocqüe (Monogr. der Scrophelkr. ; aus dem Fran%. tion Martiky , PFeimar J836), mauijsell , (t. a. pl. S. 582) en anderen opmerken , in geene deele bestendig. De scrophulosis kan zich door toevallige omstandigheden ook bij zulke kinderen ontwikkelen, welke geen eigenlijken aanleg tot dezelve bezitten , en men kan derhalven bij een voorwerp met wezenlijke klierziekte te doen hebben, zonder dat hetzelve in deszelfs uiterlijk de gewone kenteekenen van eenen scrophuleusen aanleg aantoont (maunsell). Ook h. wolff , (Scrophelbilder nach dem Leben ski%%irt, im Organ für die gesammte Heilkunde. Bd. 1. Hft. I. Bonn J840) is van meening, dat men aan de bepaling habitus scrophulosus nog veel te veel gewigt toeschrijft. Men geeft te" weinig acht, zegt hij, dat de zoogenoemde habitus scrophulosus bij zeer vele soorten van gewigtig klierlijden kan ontbreken, dat de klaarblijkendste erfelijke aanleg, de ergste soorten zonder habitus scrophulosus voorkomen , en dat deze habitus meer het gevolg is van ongunstige uitwendige omstandigheden, van gebrek aan zuivere lucht en licht in slechte, vochtige, kleine en donkere woningen, van ongeschikt voedsel, van onzuiverheid , gebrekkige verzorging gedurende den kinderlijken leeftijd, dan van den eigenlijken aanleg tot klierziekten. Yroeger of later gaat de scrophuleuse aanleg in de gevormde klierziekte over. Als eerste en voornaamste teeken van dezelve, moeten de opzwellingen der klieren , de scrophulae in engeren zin , beschouwd worden. Gewoonlijk het eerst aan den hals, in den nek, in de liezen en in de okselholten zwellen de klieren op en verharden; dezelve komen allengskens in de hoogte, nemen langzaam in grootte toe, welke van eene erwt tot die van een duivenei verschilt. Hoogst zelden zijn slechts enkele klieren opgezwollen , bijna altijd meerdere nevens elkander , tusschen welke de watervaten eveneens verharden, zoodat men deze laatste, even als met knoopen voorzien bindtouw, naauwkeurig door betasting onderscheiden kan. In den beginne doen deze knoopen zieh week en beweegbaar voor, later harder en vastzittende. Op zich zelve zijn zij zonder pijn, kunnen evenwel door nadeelige invloeden pijnlijk worden, in ontsteking overgaan en ten gevolge eener langdurige en krachtelooze ontsteking, zoo als dezelve over het geheel in het klierstelsel voorkomt, of in eene aanhoudende en slechte verettering of in nog hoogere graden van verharding overgaan. Behalve de genoemde plaatsen , op welke de klieren bij de kinderen het veelvuldigst voorkomen , treft men dezelve ook wel op andere plaatsen der uitwendige huid-oppervlakte , namelijk aan de borsten der meisjes, de slapen, het voorhoofd, op den rug der handen, op beide armen, van den schouder tot aan den wortel der handen, aan de toonen, bovendien op alle uitwendige deelen. Dikwijls zag men dezelve zoo algemeen verspreid, dat ook niet een eenig deel van dezelve verschoond bleef. De, in de inwendige deelen van het ligchaam gelegene klieren , blijven eveneens niet van scropkuleuse opzwelling vrij. In het darmscheil komen dezelve veelvuldig en in groote menigte voor, worden hier somwijlen* zeer hard en bereiken de grootte van eene muskaatnoot. Klieren in het darmscheil en in de overige deelen van den buik moet men vermoeden, wanneer zich bij den scrophuleusen aanleg onregelmatige eetlust, zelfs ware vraatzucht, zeer onregelmatige stoelontlastingen , steeds dikker en harder wordende buik , in welke men somwijlen duidelijk knoopen kan voelen, veelvuldige ontlasting van winden , groote matheid, zeer troebele melkachtige pis en dorst voegen , en de zieke zonder aanmerkelijk bezwaar niet lang in dezelfde ligging kan blijven. Klieren van; het net en de maag gaan gewoonlijk met aanhoudende misselijkheid of wezenlijk braken vereenigd. Klieren van den lever mag men vermoeden , wanneer zich, met de algemeene teekenen der klierziekte, witachtige drekstoffen , geelzucht, bestendige drukking onder de korte ribben der regter zijde en andere verschijnselen der leververharding vereenigen. In de borstholte en voornamelijk in de longen zijn de klieren een veelvuldig verschijnsel. Zij vormen zich gewoonlijk reeds in de eerste jeugd, tegelijk met klieren der uitwendige deelen , worden evenwel tot de jaren der manbaarheid zonder bijzonder nadeel verdragen, beginnen eerst dan, waarschijnlijk wegens de alsnu grootere werkdadigheid en vorming der borstorganen, zich aanmerkelijk te vergrooten , in ontsteking en verettering over te gaan. Ook in de hersenen heeft men klieren waargenomen (richter). Behalve de opzwellingen der klieren, welke voorzeker het veelvuldigst verschijnsel der gevormde klierziekte zijn, gaat dezelve ook nog van menigvuldige andere verschijnselen vergezeld. Vroeger of later ontstaan er huidziekten, welke menigvuldige vormen aannemen. Zeer dikwijls komen ook ligtelgk vochtige uitslagziekten achter de ooren en om den mond voor. Zij vectoonen zich ook wel aan de geslachtsdeelen , somtijds bij de meisjes aan de uitwendige schaamlippen, verwekken hier het hevigste jeuken , en gaan meestal met eenen witten vloed vergezeld. Deelen , welke vele kleine klieren bevatten, geraken in ontsteking; voornamelijk worden de Meiboomsche klieren aangetast. De zelden verschoond blijvende slijmvliezen van alle deelen ondergaan, na jaren lang geprikkeld te zijn, eindelijk organische veranderingen; dezelve zwellen op, brengen ziekelijk bewerktuigde weefsels van allerlei aard voort en gaan eindelijk met deze in verzwering over, welke dikwijls de afschuwelijkste verwoestingen aanligt. De neus en de ooren lijden niet zelden aan eene bestendige uitvloeijing, verder zich uitbreidende ontsteking , ontvelling , onoogelijke korstvorming en verzwering , met eindalijke verwoesting der kraakbeenderen en beenderen en verlies van reuk en gehoor. Oogen , "oogleden en traan-organen worden op veelvuldige wijze ziekelijk aangedaan, door ontsteking, uitbreiding van het vaatstelsel, verzwering, slijmvloed, aandoening der klieren , misvorming der oogleden , randen , en andere organische gebreken aangetast, welke belemmering of volledig verlies van het gezigt kunnen daarstellen. De gevormde ziekte tast ook de harde deelen aan, en vooral het sponsachtige beenderen-weefsel, als ook het aangrenzend kraakbeenachtig overtrek, tot welke dezelve in bijzondere betrekking staat. Voornamelijk lijden de beenderen der voorhand en des voorvoets, als ook de met kraakbeen overtrokkene einden der pijpbeenderen. De aangedane deelen, meestal meerdere beenhoofden tegelijk , beginnen op te zwellen, zich langzaam te vergrooten, en kunnen zeer lang in dezen toestand verkeeren, of er ontstaat spanning, pijn en onbeweegbaarheid ; later worden de uitwendige bekleedselen door ontsteking doorgebroken , en de alzoo ontstane zweer draagt het kenmerk van beenbederf, met dat van het klierlijden vermengd. Daarbij is ook het geheele beenstelsel lijdende. De beenderen blijven onvolkomen, ten deele zelfs week en buigzaam , in de diaphyses dun en zwak , tot hunne verrigtingen onbruikbaar, zoo dat de ledematen zich krom buigen , de zieken slechts wagchelend en met naar binnen gekeerde voeten of ook in het geheel niet meer gaan kunnen , maar bestendig kruipen. Terwijl verder de wervelkolom eveneens ziekelijk wordt aangedaan , zich kromt, hare wervelen zich verschuiven , de schedelbeenderen in hunne vorming, bij niet zelden gelijktijdig zich ontwikkelende hersenwaterzucht achterblijven , enz. , gaat de ziekte in rhachitis over, laat evenwel dikwijls ook, reeds bij geringer lijden der beenderen, verstijving, tumor albus , de meest verschillende vergroeijingen en misvormingen , bovendien al naar het verschil van dé plaats van het lijden der beenderen verschillende gevolgen achter (Rust, Theor. pract. Handb. d. Chir. Sd. X/^) • Over het algemeen, ten minste bij het begin der ziekte , is de terugwerking van het vaatstelsel zeldzaam. Ontstaat er koorts, zoo heeft dezelve gewoonlijk niet het erethische karakter, maar de grootste neiging tot torpor. De aanwezigheid der koorts hangt overigens van het voorwerp, den ouderdom , de belangrijkheid van het aangetaste orgaan , de hevigheid der ziekte-verschijnselen en het snelle beloop af. Bij voorwerpen met weinig bloed voorzien, of wanneer ondergeschikte organen aangedaan worden , en het lijden zich langzaam vormt, is zelden koorts aanwezi" ; bij prikkelbare voorwerpen, daarentegen, ontstaat dezelve reeds terstond hij liet begin. Bij scrophuleuse ettering in een belangrijk orgaan , of bij langen duur en groote uitgebreidheid in minder edele deelen , toont zich vroeger of later febris hectica met de bekende verschijnselen. Van de scrophuleuse plaatselijke aandoeningen, verdienen do volgende eene nadere vermelding : 1) Do scrophuleuse zweer. De scrophuleuse verzwering der klieren ontstaat uit de ontsteking en verettering der lympathischc klieren. Het meest komen dezelve voor aan den hals, somwijlen evenwel ook in de liesstreek en okselholte. De huid , welke de ontstokene klier bedekt , groeit met dezelve te zamen , verliest hare natuurlijke kleur, wordt roodachtig, vervolgens donkerrood en verheft zich tot een klein , met groote hardheid omgeven , vochtgolving aantoonend gezwel, hetwelk, na het doorbreken, eene iorpide zweer ten gevolge heeft met eenen violetkleurigen en sterk afgeteekenden verhevenen kring, slappe, ongelijk ondermijnde, dikwijls naar binnen omgekrulde randen , wankleurigen , onzuiveren grond en eene op lymphe gelijkende afscheiding ; er heeft van tijd tot tijd beterschap plaats , even als met alle scrophuleuse toevallen, namelijk bij koud en droog weder, en vergaat weder bij tegenovergestelde omstandigheden. Even als van de klieren, zoo kan ook van de huid en het daaronder gelegen celweefsel, het beginsel uitgaan, hetwelk de verzwering veroorzaakt. De scrophuleuse huidzweren , welke in den regel uit een'kleinen blaas-of puistachtigen uitslag of ook uit onbeduidend toevallige beleediging ontstaan , zijn oppervlakkig ; de lederhuid wordt alleen van boven vernietigd , de afscheiding is kleverig en verdroogd tot harde korsten, onder welke zich eene dunne, vloeijende, etterachtige, overigens zeer verschillende vloeistof verzamelt. Ontstaat de zweer in het celweefsel onder de huid (ülcus celluloso-scrophulosum) uit een scrophuleus gezwel, zoo verheft zich de op het gevoel pappige huid , kleurt zich allengskens afgeteekend violet of donkerrood , zonder zeer pijnlijk te zijn. De huidbekleedselen zijn dun, en de, na het doorbreken van het gezwel ontstane zweer heeft slappe, donkerroode, afgescheurde of ondermijnde randen. Blijft de opening aan de natuur overgelaten, zoo worden de huidbekleedselen gelijk eene zeef doorboord, en er ontstaat eene pijpzweer. De grond is bleek en wankleurig, met afgestorven celweefsel bedekt; vertoont er zich kiemvorming, zoo is dezelve ongelijk en sponsachtig. De aanvankelijk tamelijk goede etter verandert in eene, op eiwit gelijkende afscheiding, welke met korrelachtige , naar kaas riekende klompjes vermengd is. De scrophuleuse zweren , welke oorspronkelijk in het slijmvlies ontstaan , komen voornamelijk in de mond- , keel- en neus-holte voor. De II Deel. met een scrophuleus been- en gewrichtslijden te zamen hangende zweeren, welke uit bloed- en gewrichtsgezwellen hunnen oorsprong nemen , kenmerken zich , behalve door het scrophuleus karakter, bovendien 'door die ziekte-verschijnselen , welke aan de beenderen en gewrichten eigen zijn. De lidteekenen van genezene scrophuleuse zweren komen overeen met die van verbrandingen ; dezelve zijn zeer onregelmatig, groot en dikwijls misvormend. Derzelver omtrek is gezonken , en geeft talrijke naar het middelpunt zamenloopende huidstrengen ; bij langer bestaan worden dezelve in het oogloopend wit en glinsterend (.Meijer , Handb. der wundarztl. Klin. Berlin J840. Bd, I. S. 206). 2. De scrophuleuse oogontsteking. Deze verdeelt zich volgens derzelver zetel in twee soorten, namelijk in de scrophuleuse ontsteking van de klieren der oogleden {blepharadenitis), en in de scrophuleuse ontsteking van het bindvlies (conjunctivitis). Bij de blepharadenitis scrophulosa , welke in de Meiboomsche klieren geplaatst is , treft men den tarsaalrand , al naar den graad der ontsteking, meer of min donker rood en gezwollen aan, en men kan zeer ligt met" den top der vingers de koordachtig verharde klieren voelen. De zieke klaagt over jeuken en knaging in de oogleden en de oogen zijn vooreen helder licht min of meer gevoelig. Op den tarsaalrand zitten fijne , harde, witgraauwe korsten, welke zich voornamelijk om de wortels van enkele oogharen tot groepen vormen , en moeijelijk te verwijderen zijn. Neemt men deze met behulp van een pincet weg, zoo ziet men op den tarsaalrand kleine, diepgelegene, trechtervormige zweertjes, welke naast de oogharen in het kraakbeen van den tarsus indringen , derzelver wortels ontblooten en daardoor den ziekelijken toestand cn het uitvallen van dezelve veroorzaken. Bij eenen hoogeren graad der ziekte vindt men de oogharen ontaard en hunne Wortels in een' zwarten , knolvormigen knoop veranderd. De vorm van den tarsaalrand is somwijlen zoo veranderd, dat het geheele ooglid eene andere rigting verkrijgt. Door de naar binnen gekeerde oogharen , wordt het bindvlies van den oogappel niet zelden rood gekleurd. De blepharadenitis scrophulosa verheft zich, even als alle scrophuleuse oogontstekingen des morgens, en de verschijnselen zijn over dag het hevigst, tegen en avond begint de nalating. Bij het ontwaken van den lijder zijn de oogleden meestal aan elkander gekleefd. De karakteristieke verschijnselen van de conjunctivitis scrophulosa zijn de volgende: de oogleden, namelijk de bovensten, zijn opgezwollen , derzelver aderen sterk met bloed opgevuld , bij een helder licht ijna altijd gesloten en alleen in het donker min of meer geopend. De lichtschuwheid is somwijlen zoo groot, dat de zieken den donkersten hoek van het huis opzoeken en over dag meestal op het aangezigt iggcn. 1 de slechts half geopende oogen vloeit, bij tusschenpoozen, eui vol van scherpe, heete , brandende, de wangen bijtende tranen, n cizoe men lfct oog , hetgeen bij groote lichtschuwheid zeer moeijelijk is, zoo vindt men de roodheid van de conjunctiva niet zoo aanmerkelijk, als men wel uit de hevige lichtschuwheid zoude vermoeden. Op enkele plaatsen bevinden zich in den vorm van bundeltjes te zamen liggende vaatjes, welke over den rand van het hoornvlies heenloopen , en ten deele in het hoornvlies eindigen. Is de ontsteking hevig, zoo vormen zich in het laatstgenoemde weefsel , daar waar de vaten ophouden , blaartjes (ph/yciaenae), welke eene hevige, stekende pijn veroorzaken, allengskens in omvang toenemen, eindelijk doorbreken en kleine, ronde, trechtervorinige, diep indringende zwerefi achterlaten , wier grond met afgestorven celweefsel bedekt is. De zieke klaagt over groote hitte in do oogen; somwijlen heeft hij ook het gevoel , als bevond er zich een korreltje in het oog, hetwelk door enkele, sterk opgezwollene en varikeus opgezette vaatjes veroorzaakt wordt. Alle verschijnselen zijn over dag het hevigst en eerst tegen den avond ontstaat er nalating. Onder ongunstige omstandigheden vindt men de conjunctivitis scrophulosa met de blepharadenitis scrophulosa vereenigd (jüffGKEN). 3) De scrophuleuse ontsteking van den neus, Waarbij aanvankelijk altijd de slijmafscheiding van het Schneidersche vlies onderdrukt is, wordt nu eens aan een' neusvleugel, dan weder aan den geheelen neus uit- en inwendig waargenomen. Heeft deze ontsteking een tijd lang geduurd , zoo ontstaan er gewoonlijk zweren met harde , ongelijke , ondermijnde randen en die dikwijls aanmerkelijke verwoestingen aanrigten , waarbij de kraakbeenderen verschrompelen. De grond van de zweer is hier en daar met strepen van eene vast te zamenhangende lymphe bedekt. 4) Scrophuleus 1 ij den van het oor. Het omkleedend vlies van het uitwendig gehoor-orgaan wordt somwijlen bij scrophuleuse kinderen door eene slepende ontsteking aangedaan , welke met de vorming van puisten en eene chronische uitvloeijing van slecht geaarden, dikwijls stinkenden etter verbonden is. Volgens kramer's waarneming , strekt deze kwaal zich, ook wanneer zij eenige jaren duurt, gewoonlijk niet verder uit dan tot de grenzen van de klierachtige huid, en zelfs door de scherpste afscheiding ontstaat nooit eene eigenlijke zweer, of eene aandoening van de beenderen , of eene verwoesting van het trommelvlies, hetwelk evenwel in den regel mede in de ontstekingachtige roodheid deelt. Dan alleen , wanneer de afscheiding der klierachtige huid onderdrukt en de ontstekingachtige werkdadigheid van dezelve bovenmatig vermeerderd wordt, kan zich de ontsteking op het inwendige oor en zelfs tot de hersenen voortplanten en hierdoor het leven in gevaar brengen. Verzweringen achter de ooren , in den boek tusschen het oor en het hoofd vergezellen niet zeldzaam het lijden van den gehoorgang , en kunnen dikwijls als eene zeer heilzame afleiding vpor het lijden van deze dienstig zijn (maunsell). 5) In zeldzame gevallen neemt men bij scrophuleuse meisjes een 16* slijmvloed uit de scheede waar. Nog zeldzamer ontstaftl er bij knapen ten gevolge van klierlijden, eene ligte ontsteking van den eikel. Diagnosis. Ten opzigte der diagnosis is op te merken , dat zich de ware klieren van de zoogenoemde onechte klieren [scrophula fugax) daardoor onderscheiden, dat de laatste meestal alleen in de okselholte, en aan den hals als afzonderlijk staande, rondachtige , onpijnlijke gezwellen ter grootte van eene boon , zelden veel grooter, zich vertoonen, bij afwezigheid van den scrophuleusen bouw en bovendien van een algemeen klierlijden , verschijnen, en geheel van eene plaatselijke wording zijn. Deze plaatselijke kliergezwellen verdwijnen door de aanwending van plaatselijke middelen of gaan veeltijds van zelve weg; zelden gaan zij in verharding over. Met deze scrophula fugax komt de zoogenaamde scrophula c atarrhalis overeen, welke met de teekenen eener febris catarrhalis ontstaat, ligt in ontsteking en ettering overgaat en, wanneer dezelve niet warm gehouden wordt, min of meer pijnlijk is. Ook deze met de scrophulosis niet in de minste betrekking staande ziekte, kan niet miskend of verwisseld worden. De overige ziekte-toestand en de voorafgaande verschijnselen doen de diagnosis zeker zijn. Vele schrijvers houden scrophulae en tuberkelen voor van dezelfde beteekenis. Schönlein en anderen hebben zich evenwel bepaald tegen deze meening verklaard, en de volgende onderscheidende kenteekenen van beide ziekte-toestanden opgegeven: de tuberkel heeft altijd eene ronde gedaante , vormt zich altijd uit eene kleine blaas en toont daardoor aan, dat dezelve een waar ziekelijk bewerktuigd weefsel is; bij scrophulosis rigt zich de vorm van het ziekelijk weefsel naar den vorm van het orgaan. Het duidelijkst kan men, zegt schönlein , dit onderscheid in de hersenen aantoonen; de tuberkel der hersenen heeft een' ronden, begrensden vorm, de stof van scrophulae vertoont zich daarentegen als in het celweefsel, hetwelk de hersenen vereenigt, doorgezegen, zonder een' zelfstandigen vorm te hebben. De tuberkel heeft altijd bepaalde voedingsorganen, óf alleen eene omkleeding, (dikwijls zelfs eene dubbele), welke hem tot voeding dient, óf wel eigene vaten (een middelsten hoofdstam met vertakking naar twee rigtingen , zoo als bij de dieren van lagere orde). Bij de tuberkelen verschillen, naar de oorzaak der ziekte, weefsel en inwendige bouw; bij de scrophulosis is de oorzaak eene eenige, en daarom is ook het weefsel en de inwendige bouw altijd dezelfde. De tuberkel vloeit altijd van het middenpunt naar den omtrek ; bij de scrophulae is dit het geval niet, want derzelver massa is eene uit gedeelten bestaande ophooping ; de deelen hebben deswege geene betrekking tot elkander , zoo als bij de tuberkelen, maar vallen en vloeijen op alle punten weg. De uitkomsten der 1 ij k o p e n i n g e n van aan scrophulosis gestorvene kinderen , zijn zeer verschillende, en hangen ten deele af van liet tijdperk der ziekte , in hetwelk de dood intrad , ten deele van den graad en de uitgestrektheid , van den aard harer gevolgen en de hoedanigheid der aanwezige zamenstellingen. Meestal treft men aan : vergevorderde uittering van het geheele ligchaam , ontsteking , opzwelling , verwijding of koordvormige verharding der watervaten en der met eene sterke en dikke , bijna kraakbeenachtige huid omkleede , eene taaije en stilstaande vloeistof of eene dikke, witte, kaas- of krijtachtige massa bevattende klieren; in andere gevallen vertoonen deze laatste zich in verettering en verwoest. Somtijds vindt men lever, milt en nieren verstopt, opgezwollen en zelfs verhard, de darmen opgezet, met drekklompen, wormen en slijm opgevuld. Somwijlen vindt men melanotische voortbrengsels in de slijmklieren van het darmkanaal. Ging een hardnekkige hoest den dood vooraf, met heeschheid en moeijelijke ademhaling, en kwam hierbij eene teringkoorts , zoo vindt men de sporen van de "knobbel-longtering, welke zich bij het doorsnijden der longen door tallooze ontstokene en in verettering verkeerende knobbels openbaart. Duur en uitgang. De klierziekte heeft meestal een' zeer langen en onbepaalden duur. Dezelve ontwikkelt zich dikwijls reeds zeer vroegtijdig, reeds in de eerste maanden na de geboorte, meestentijds echter tusschen het 2en 7*» jaar, zelden in de jaren der geslachtsrijpheid. De verschillende ontwikkelingstijdperken van het kinderlijk organismus, oefenen op deze kwaal den meesten invloed uit. Bij haar verschijnen verdwijnt of de scrophuleuse aanleg geheel, of maakt nu zeer snelle vorderingen tot volledige ontwikkeling. Dit geldt voornamelijk van het doorbreken der eerste tanden , maar ook van het verwisselen der tanden omstreeks het 6le of 7de jaar , en van den alsdan ook altijd zeer ras intredenden wasdom , van het ontwikkelen der geslachtsrijpheid, voornamelijk bij meisjes van het eerste verschijnen der maandstonden. Ook de snelverloopende uitslagziekten , pokken , mazelen , roodvonk , brengen somwijlen de klierziekte zeer spoedig tot stand , maar nemen ook den aanleg voor dezelve weg ; voornamelijk wordt aan de koepokinenting de dikwijls zeer spoedige ontwikkeling dezer ziekte toegeschreven. De uitgangen zijn: in volledige of gedeeltelijke genezing , in eene andere ziekte of in den dood. Men moet ware genezing van tijdelijk verdwijnen onderscheiden , hetwelk door jaargetijde en ouderdom veroorzaakt kan worden; het geval zelfs, waarbij de klierziekten gedurende de ontwikkelingsjaren verdwijnen en in verder gevorderden ouderdom wederom te voorschijn treden, moet hiertoe gerekend worden. De genezing volgt gewoonlijk in het warme jaargetijde en bij het intreden van bepaalde levensjaren, altijd onder duidelijke kritische afscheiding door de huid en pis. In de pis verdwijnt het Ac. acet. en benz. , en heeft daarentegen het Ac. uric. , later het Ureum de overhand. Onder deze crises verdwijnt allengskens het scrophuleuse "itzigt, namelijk het torpide. Somwijlen blijven er meer of minder gewigtige verstoringen achter, zoo als b. v. misvormende lidtekenen , waar scrophuleuse ontvellingen en zweren aanwezig , of kromheid, waaide beenderon lijdende waren. Bij kinderen gaat de ziekte veeltijds in phthisis mcseraioa over, bij jeugdige roorwerpon, in de jaren der geslachtsontwikkeling , in phthisis pulmonali». Waterzucht is in den jeugdigen leeftijd een zeldzaam gevolg, veel mecf dan , wanneer de klierziekte in den afnemendcn leeftijd zich ontwikkelt , en wanneer dezelve in den buik gezeteld is. Genoemde ziekte heeft ook meestal de dood ten gevolge. Aetiologia, Wat de voorbeachiktheid tot klierziekte aangaat , zoo moet men bovenal op de gesteldheid der ouders acht geven ; de dagelijksche ondervinding leert toch , dat de klierziekte bijna altijd van de ouders op de kinderen overgaat, en dat zoodoende geheelc familiën er aan lijden. Hierbij valt evenwel op te merken , dat meestal de voorbeschiktheid aangeboren is, en dat er gewoonlijk nog teweegbrengende oorzaken tot het daarstellen der ziekte vereischt worden." Ontbreken doze laatste , zoo kan de klierziekte een geslacht overspringen, om in het tweode wederom uit te breken. — Ook de gevorderde leeftijd dor ouders , of aanhoudende ziekelijkheid en zwakte van dezelven, kan een' grooten invloed op het ontstaan der ziekte uitoefenen; namelijk' zwakte door vroegere en voortgezette uitspattingen of vroegere of nog aanwezig zijnde syphilitische ziekten (meissxer). Dat de kinderlijke leeftijd meer dan elk andere aan de klierziekte onderhevig is , is algemeen bekend. Meestal begint de scrophulosis met de 10^ maand na de geboorte, met het eerste doorbreken der tanden; haar toppunt bereikt zij met het tot het 85t« jaar, dan neemt zij wederom af; het minst komt zij in de ontwikkelingsjaren voor. Het vrouwelijk geslacht schijnt meer aan de klierziekte onderhevig dan het mannelijk. Louis stelt de verhouding als 92 tot 70. De te woegbrengende oorzaken der klierziekte zijn zeer menigvuldig. Dezelve verwekken de kwaal des te eerder en zekerder , hoe bepaald er de voorbeschikkende oorzaken , namelijk de erfelijke aanleg, plaats vinden. De voornaamste zijn: ongezonde, onverteerbare voeding , het zogen der pasgeborene kinderen door te oude en te lang te voren gekraamd hebbende minnen , het veelvuldig gebruik van mee pap, van grof brood, aardappelen, enz.; onzuiverheid, oponthoud in vochtige, dampige, kleine, door de zon niet beschenene woningen, het aanhoudend in de kamer zitten , lang liggen in broeijende bedden van veeren , veronachtzaamde verpleging van de huid en dergelijke. Verzwakkende invloeden van allerlei aard, b. v. vroegtijdige zelfbevlekking, werken eveneens. De meening, dat de klierziekte aanstekelijk is, is ten ee.nen male onjuist. Eenigen hebben eene soort van smetstof, welke door de moedermelk zoude worden overgebragt, aangenomen. Geen daadzaak bewijst evenwel op eene afdoende wijze, dat deze besmetting ooit heeft plaats gevonden. Deswege behoeft evenwel niet in twyfel ge- trokken te worden , dat de inelk van eene klierachtige zoogster min of meer schadelijk is, en wanneer ook niet onmiddellijk de kiem der ziekte overdragen , dezelve evenwel door haren schadelijken invloed op de voeding verwekken kan. Over den aard der scropkulosis bestaan talrijke veronderstellingen. JIufelasd zoekt de naaste oorzaak in eenen hoogen graad van atonia in het lympaatisch vaatstelsel, met eene ziekelijk verhoogde prikkelbaarheid van hetzelve en -eene eigenaardige dyscrasia der lymphe verbonden. Bijna alle tijdgenooten van hufeland namen, met meerdere of mindere wijzigingen, deze stelling aan. Eenigen beweerden dat uit de veranderde lymphe eene bijzondere giftstof ontstond, welke zich op het een of ander punt in het organismus zoude plaatsen en de verschijnselen van de klierziekte verwekken. Eenigen hielden deze giftstof voor een zuur, anderen voor alkalisch. In lateren tijd heeft de msening van eene bijzondere giftstof der klierziekte hare aanhangers verloren. Sundeupï , (Path. und Ther. der Klin. mit mater. G rund lage. II) zoekt de hoofdoorzaak van de scrophulosis in een ziekelijk verhoogden toestand van het watervaatstelsel, welks hoofdbestanddeel , de eiwitstof, niet alleen in deze, maar ook in het geheele vaatstelsel de overhand verkrijgt- Sïokes (i. a. pl. p. 239) is geheel van dezelfde denkwijze. Heijfelder (hecker's Ut. uitmal. j83J. Sept. S. 85) is genegen, om als naaste oorzaak der klierziekte eene verborgene slepende ontsteking van het walervaatstelsel, hetwelk hier een aanmerkelijk overwigt over het bloed en zenuwen zoude hebben , aan te nemen. Strohhater zoekt den aard der ziekte in zwakte van het watervaatstelsel, door welke de klieren tot eene chronische ontsteking overhellen, kent daarbij evenwel aan eene slechte galafscheiding en spijsvertering een aandeel toe (MeisstfEFiS lorsc/i. t. a. pl. S. 46J.) ScHöNLEix neemt bij de scrophulosis eene zuurvorming aan» Volgens hem bestaat de verandering van het dierlijk chemismus 1) in de normale voortbrengsels van afscheiding. In de pis verschijnt vrij zuur, niet echter het aan stikstof rijke ac. uric. en het naauw daarmede verwandte ■ureum, maar plantaardige zuren , welke geen stikstof bevatten en verbindingen uit kool-, water- en zuurstof zijn , namelijk ac. acet., ook wel ac. be%oicum. De zuren zijn dikwijls in zoo groote hoeveelheid aanwezig, dat de pis bij het verkoelen rijkelijke bezinkselen vormt, en dat deze bezinkselen in den vorm van blaas- of niersteenen dikwijls zich reeds in het organismus vormen, welke veranderingen in de overige voortbrengselen der afscheiding, namelijk in de gal en het vocht van het pancreas plaats hebben, en welken invloed deze veranderingen op den c/iylus en chymus uitoefenen , is tot nog toe niet uitgemaakt, ofschoon men aan het bestaan daarvan , zoo als Schönlein opmerkt, niet twijfelen kan, daar de stoornissen in de bloedbereiding daarop verwijzen. 2) De veranderingen in anomale voorbrengselen der afscheiding merkt men voornamelijk in den etter op, welke zich door zijnen zamenhang, toestand der werktui- gelijke vermenging, eigendommelijken reuk en zure terugwerking van den gewonen etter klaarblijkelijk onderscheidt. Eenige artsen hebben eene gebrekkige bloedbereiding voor de hoofdoorzaak van de scrophulosis , en de aandoening van liet watervaatstelsel eerst voor het gevolg gehouden ; zoo beweert b. v. baudelocque (/. a. pl.), dat niet het watervaatselsel, maar het bloedvaatstelsel, en wel het bloed zelf door deszelfs gebrekkige menging, de naaste oorzaak en oorspronkelijke zetel der ziekte is; deze ziekelijke geaardheid zoude door de inademing van eene bedorvene lucht ontstaan. Tegen deze stelling laten zich vele bedenkingen inbrengen. Het schijnt, namelijk, uit de vergelijking der scrophulosis met de cyanosis te blijken , dat de eerste niet uitsluitend op eene eigendommelijke menging van het bloed berusten kan. Yolgens baüdelocqüe toch ontstaat die, de scrophulosis daarstellende gebrekkige bloedbereiding uit eene onvolledige verzuring en het verlies der koolstof, of uit eene niet behoorlijke verandering van het bloed in de longen , ten gevolge van eene grootere verhouding van koolstof in de lucht. Maar dezelfde oorzaken zijn eveneens geldende voor de cyanosis , daar ook bij deze het bloed , wegens organische gebreken der vaten , niet tot de longen geraken , en noch van het koolstof bevrijd noch met zuurstof bezwangerd worden kan. Ja de stoornissen van deze verandering werken veel sterker en aanhoudender in de blaauwzucht, dan in de klierziekte, waar dezelve gewoonlijk slechts voor eenen korten tijd aanwezig zijn, en evenwel ontstaan daar niet de, der scrophulosis eigendommelijke verschijnselen , maar alleen zwakto der levensverrigtingen , loodkleurige huidkleur, enz. Men komt der waarheid wel het meest nabij , wanneer men den hoofdzetel der scrophulosis in den vcetativen werkkring van het organismus, niet echter in het watervaatstelsel of in de bloedbereiding alleen zoekt. Zwakte en veranderde werking der assimilative organen hebben bij de daarstelling der scrophulosis niet minder aandeel dan de bloedbereiding alleen , en men moet derhalve wel de ziekte uit deze dubbele bron afleiden. Eenige artsen hebben geloofd , dat de klierziekte aan eene ontaarding van deUsyphilitische smetstof moest toegeschreven worden , welke of door meerdere erfelijke overplantingen, of door eene ongeschikte behandeling verwekt was geworden. Tegen deze meening spreekt evenwel, behalve vele gronden , reeds deze omstandigheid, dat de klierziekte veel vroeger bestond dan de syphilis. In lateren tijd heeft sebastian (Ueb. die Jehnlichk. u. d. Unterschied zwischen Arthritis u. Scrophulosis u. s. w. überselzt aus den Jloll. von scjiröder. Embden J838) eene juiste bepaling der betrekking en overeenkomst tusschen arthritis en syphilis getracht te geven. Eene dergelijke beschouwing gaf reeds vroeger iutgen (Palh. ü. Iher. det Jfterbild. Berlin J828. S. 67) te kennen, welke de ziekte met den naam van Kropf- , Drüsen- odcr Kinderdicht bestempelde. Prognosis. De scrophulosis duurt altijd lang, de genezing is zeer moeijelijk, maar niet, zoo als eenigen beweren (stoll) , geheel onmogelijk. Niet zelden houdt de kwaal vele jaren en zelfs gedurende het geheele leven aan. Verdwijnen ook al de plaatselijke toevallen , zoo is dit nog geen zeker bewijs van genezing, want de scrophuleuse aanleg kan voortduren, en de toevallen kunnen spoedig wederkeeren, ja zelfs alsdan wel eene grootere hardnekkigheid vertoonen dan te voren en zich spoediger uitbreiden. Met de toenemende vorming van het organismus, ten minste na voleindigden groei en bij de ontwikkeling der geslachtsrijpheid , verdwijnen somwijlen de teekenen der scrophulosis van zeiven , nadat zij te voren voor de krachtigste middelen niet wilden wijken. Hetzelfde gevolg hebben somwijlen hevige, zelfs koortsachtige ziekten. Even dikwijls geven echter deze oorzaken aanleiding tot spoedigere ontwikkeling, Yerdwynt de kwaal ook niet bij het intreden der manbaarheid , zoo gaat dezelve alsdan ten minste niet verder voort, en dan worden veeltijds aanmerkelijke uitwendige , groote mismaaktheid veroorzakende opzwellingen der klieren , zonder zich te vergrooten of in ontsteking en in ettering over te gaan , het geheele leven door zonder eenig nadeel verdragen (richter). Bij een' bepaald erfelijken aanleg is de voorspelling veel ongunstiger dan in tegenovergestelde gevallen. Een zeer sterk geteekende klierachtige bouw duidt een diep geworteld lijden aan , en maakt daaidoor de prognosis ongunstiger. In het begin is gewoonlijk gemakkelijk hulp te geven; heeft de ziekte echter lang geduurd, zoo is de genezing moeijelijk. Hoe meer beperkt de aandoening is, des te beter. Klierlijden van de chijlbereidende en ademhalingswerktuigen is ongunstig ; klierlijden van de huid en zelfs der beenderen , is minder moeijelijk. In geringere standen, waar de schadelijke invloeden niet zoo gemakkelijk kunnen verwijderd worden, gelukt de genezing zelden. Ontstaat er waterzucht of tering, zoo is de voorspelling zeer ongunstig. De behandeling der klierziekte wordt verdeeld in eene d i Stetische en geneeskundige, van welke, volgens het oordeel der kundigste artsen, de laatste dikwijls kan gemist , de eerste daarentegen nooit mag nagelaten worden. In het algemeen zijn goede vleeschspijzen, goed brood en ligt te verteren groenten de geschiktste voedingsmiddelen. — De dierlijke voeding, en in het algemeen voedingsmiddelen , welke door hunne geaardheid aan de dierlijke bewerktuiging nader bij komen, verdienen boven alle andere voedingsmiddelen de voorkeur. Bij het torpïde klierlijden, kan men reeds tot eenigzins meer prikkelende spijzen en dranken overgaan, en den kinderen een weinig wijn en goed bier laten genieten; bij prikkelbaar klierlijden moeten in ieder opzigt alle prikkelende middelen vermeden worden ; alzoo geen wijn , geen bier , geene specerijen , maar melk , weinig vleesch en goed plantaardig voedsel. De eersten behoeven minder slaap , maar eene matige inspanning van den geest, de laatsten daarentegen meer slaap, en eene volstrekte verschooning van hunnen opgewekten zielstoestand, derhalve ook minder inspanning van den geest. Wat het drinken betreft, zoo moet de zieke moeflelfjk op te lossen zouten (kalk en baryt) bevattende wa. t-ren vermijden. Waar dit niet mogelijk is, moet het water eerst gekookt -worden om de zoutdeelen af te scheiden ; de laffe smaak, welke hetzelve daardoor verkrijgt, kan men door Rad. cal. arom. verbeteren. Ook kan Poed dik , weinig gehopt bier aangeraden worden. Bijzonder werkzaam l het gebruik van water, hetwelk veel koolstofzuur, en bovendien ook no? kleine hoeveelheden koolzuur ijzer bevat. Zoo lang het kind nog aan de borst is, moet de zorgvuldigste regehng van de geheele levenswijze zich ook tot de zoogster uitstrekken. Deze moet een'goedvoedenden , krachtigen, maar ook niet te zwaren, onverteerbare» kost gebruiken , het genot van zure en winderige spijzen vermijden , zich veel bewegen en voor gemoedsaandoening van allerlei aard m ocht nemen. Eene te zware , vette , onverteerbare melk, welke den zui„elin? slecht bekomt, trachte men te verbeteren , of geve hem , wanneer dit niet gelukt, eene andere minne. Bejaarde minnen, en. ook zulke, welke veel vroeger dan de moeder gebaard hebben, zijn voor klierachtige. kinderen niet geschikt. „lint- De lucht moet zuiver en droog zgn , noch met dierlijke noch plant aardipe uitwasemingen bezwangerd zijn , en eene gelijkmatige warmte, niet onder 14—15 gr. R. hebben ; koude vochtige lucht is zeernadee- lig De zieke moet, zooveel als maar eenigzins het weder toelaat , in de' open lucht doorbrengen, zoo mogelijk het verblijf in de stad met dat op het land verwisselen , volstrekt niet in vochtige huizen, en gelijk- U, maar op eene bovenverdieping, het bes. «.ar he. m.drmge eg.» wonen Voornamelijk moet de slaapkamer groot, goed verlicht, vro j Tn met' niet veel slaapplaatsen bezet zijn. Zij , die de koste* daarvoor kunnen aanwenden, gaan bij voorkeur, om den invloed van den wmter te vermijden , naar zuidelijke streken. Zuiverheid moet bij klierzieken in den uitgestrekstenzin m acht genomen worden, derhalven dagelijks baden en veelvuldig veranderen van ^Bepaalde orde in eten en drinken , in slapen en-raken, " lichamelijke beweging, era. iS onvermijdelijk neod.g Be torp.de klier lijders spore men tot sterkere en meer vermoeijende ligchamehjke bewe- ^r^nte'kn'ndi^behandelin,, heef, ,en doel. om he, werk der verteringswerktuigen te verbeteren, de werkdad.gheid van ^ ™ter' vaatstelsel op te wekken , de ziekelijke voortbrengselen te ^perken e de reeds bestaande chemisch-dynamische en zelfs organische afwijkingen te verbeteren. Dezelve moet zich voornamelijk naar den graad en tijdperken der ziekte, hare verschillende vormen, zamenstellinge,n gende oorzaken en eigendommelijken ligchamelijken aanleg rigten. Voornamelijk geve men acht op de voortgaande °nt^ j n° tijdperken van het kinderlijk organismus. Gedurende deze genezing bijzonder gemakkelijk , zelfs zonder eemge hulp der kunst, wil derhalve de aanhoudende aanwending der werkzaamste middelen niets uitwerken , zoo houde men Toor eenigen tijd met alle geneesmiddelen op , bepale zich alleen tot eene zorgvuldige diaetetische behandeling , en beginne wederom eerst tegen het naderen van dusdanig tijdperk der ontwikkeling, krachtiger te handelen (richter.) Hufeland geeft den raad, de hoofdkuur, wanneer het geval overigens niet dringend is , eerst in het voorjaar te beginnen , ten deele omdat men in dit jaargetijde de werkzaamste middelen tegen deze ziekte het krachtigste en het best verkrijgen kan , ten deele omdat alsdan klaarblijkelijk eene verhoogde, de genezing buitengemeen begunstigende werking van het watervaat- en klierstelsel intreedt. Zeer dikwijls moet men, om met de genezing der klierziekte een begin te maken, het darmkanaal vooraf van de voortbrengselen der ziekte, van aanmerkelijke slijm ophoopingen , of ook gastrische onzuiverheden eerst ontdoen, om de werking der naderhand aan te wenden geneesmiddelen te verligten. Hierop is dan ook de door vele artsen aangenomen en als eerste aanwijzing vastgestelde regel gegrond , van bij de behandeling der klierziekte ten eerste op de zuivering van de spijsverteringswerktuigen te letten. De klierziekte vordert voor zich zelve dusdanige zuivering niet, wel echter de, zoo dikwijls met dezelve vergezeld gaande gastrische en slijmachtige toestand , welke ook dikwijls gedurende de behandeling der klierziekte zelve , zelfs periodiek en van tijd tot tijd wederom op nieuw te voorschijn treedt (haase). Bij vermelden toestand kunnen braakmiddelen somwijlen met voordeel gegeven worden ; behalve door de ontlasting van schadelijke stoffen , zijn dezelve bovendien daardoor nuttig , dat zij het watervaatstelsel tot eene verhoogde werkdadigheid aansporen en de afscheidingen bevorderen. De Ipecacuanha past hier minder dan de Tart. slib. Onder de afvoerende middelen kiest men, voornamelijk bij grootere ophoopingen van slijm, die, welke meer aantasten en den torpor overwinnen , namelijk liheum, Senna, Jalappe, Calomel, enz. , in verbinding met elkander. Buiten aanwending blijven , om zeer begrijpelijke gronden , de zacht werkende afvoerende middelen , b. v. Manna, tamarinden , enz. ; evenwel mogen ook gene prikkelende middelen , niet langer aangewend worden, dan een werkelijk gastrische of pitueuse toestand dezelve vordert (haase). Het aanwezen van vrije zuren in de spijsverteringswerktuigen, welke, bij eene onmiddelijke en overijlde aanwending van meerdere gewigtige antiscropkulosa , hoogst onaangename verschijnselen , hevig braken , buikpijnen en doorloop kan veroorzaken , vordert de bekende antacida , het Carb.-pot. en Carb. sod. , de Magnesia , het kalkwater, de zepen, enz., in doelmatige verbindingen , zoodat dezelve de maag niet bezwaren. Vordert nu de zwakte der spijsvertering bovendien opmerkzaamheid , zoo gaat men tot de bittere middelen, de ligte bittere aftreksels, afkooksels en extracten over. Tegen de klierziekte zelve zijn een« menigte van geneesmiddelen aan- geraden geworden, welke deels over het geheel de werkdadigheid van het watervaatstelsel verhoogen , deels, door hunne meer oplossende werking, de reeds bestaande verstoppingen overwinnen zouden. Tot de meest bekende en geroemde, behooren de volgende: 1) Antimonialia. Deze schijnen voornamelijk bij klierachtige uitslagziekten nuttig te zijn, vereischen evenwel een , van zuur vrij maag- en darmkanaal, en in de meeste gevallen, daar dezelve eenen langeren tijd achtereen moeten gebruikt worden, het gelijktijdig gebruik van tonica. Henke noemt onder de antimonialia het Kerm. min. en Sulph. aur. ant. als de werkdadigste. Wendt verbindt de Tart. pot. stib. met een aftreksel der Herb. digit. purp. Richter houdt dezelve slechts dan voor tegen aangewezen , wanneer door groote zwakte van het huidstelsel reeds sterk uitputtend zweet aanwezig is. Jörg keurt hunne aanwending af. 2) De mercurialia hebben eene nog sterker opwekkende werking dan de antimonialia op het watervaatstelsel, en bevelen zich voornamelijk daar aan, waar de torpide toestand van dit stelsel zeer aanmerkelijk is. Ongeschikt zijn dezelve bij grootere zwakte , bij eene zwakke spijsvertering, hectischen toestand en in het laatste tijdperk van het ingeworteld klierlijden. De meest gebruikelijke kwikmiddelen zijn : de Calomel, voornamelijk bij de ontstekingachtige en impetiginöse vormen, verder het Hydr. oxydul. nigr. en de Jethiops miner. en antim. Jörg acht het gebruik van kwikmiddelen ongepast, en ook clarion raadt het gebruik van dezelve af, daar zij , volgens zijne meening, met de vermeerderde werkdadigheid van het watervaatstelsel eene ophooping van lymphe en eene voortduring der ziekte zouden bewerken (meissner). 3) Het hevig werkende Murias auri biedt, volgens wendt , bij de hevigste verschijnselen der klierziekte eene ontwijfelbare hulp. De genoemde arts wendde hetzelve in oplossing tot ,|gr. viermaal dagelijks aan. 4) Aan het Liq. cupr. ammoniat-mur. schrijven gölis , jager en anderen bij het klierlijden groote werkzaamheid toe. Slechts weinige gelukkige waarnemingen maakte baudelocque met dit middel. Bij vier zieken ontstonden reeds na eenige dagen zeer bedenkelijke toevallen ; bij vier anderen kenmerkte het eene maand lang voortgezette gebruik, volstrekt geene werking. 5) Over de werkzaamheid van het door hüfeland aangeradere Mur. baryt. zijn de meeningen der artsen zeer uiteenloopende. Terwijl hetzelve door velen als een hoogst werkzaam middel geroemd wordt, verwerpen anderen het als een hoogst gevaarlijk geneesmiddel. Volgens wendt ligt de oorzaak van dit verschil daarin, dat de gevallen, in welke de Mur. baryt. met goed gevolg gegeven werd , niet naauwkeurig zijn waargenomen geworden. Volgens zijne ondervinding is het Mur. baryt. in alle gevallen der scrophula Jlorida een hoogst prijzenswaardig middel. Het bood hem bij slepende ontstekingen van iederen aard , bij verstoppingen der klieren , voornamelijk bij opzwelling der darm- scheilsklieren , bij longen-knobbels, bij gezwellen , uitslagziekten en zweren , bij welke een phlogistische aanleg onmiskenbaar met de klierachtige kwaadsappigheid vereenigd en de Toeding nog niet te zeer verminderd was , de heerlijkste diensten. Ook baudelocque rekent de Mur. baryt. tot de meest werkzame middelen. Hij behandelde 22 zieken, welke alle verschijnselen der klierziekte vereenigden , en bij welke reeds Jodium, Sulph. hydr. en Liq. cupr. ammoniat-mur. zonder gevolg waren aangewend geworden , met de Mur. baryt. Drie zieken werden volkomen genezen , bij 3 anderen vertoonde zich aanmerkelijke beterschap ; de toestand van 6 anderen had zich eenigermate verbeterd en bij 10 had zich geene duidelijk te bespeuren werking voorgedaan. Hcfeland's voorschrift was het volgende: R. Mur. baryt. dr. (3, Aq. destill. unc. j. Syr. papav. alb. dr. ij. D. S. dagelijks 3—4 maal 10—20 droppen in een slijmigen drank te geven. Baüdelocque berispt deze aanwending in droppen ; volgens zijne meening is zij de oorzaak, dat dit middel zijn vertrouwen verloren heeft. Om gelijkmatigere giften te verkrijgen dan zulks bij de aanwending in droppen mogelijk is, laat hij de Mur. baryt. in Aq. destill. in de verhouding van 1 gr. in 1 unc. oplossen en daarvan s'morgens en s'avonds een eetlepel gebruiken; zelden heeft hij meer dan 3 gr. dagelijks gegeven en nimmer nadeelige gevolgen waargenomen. 6) Mur. calcis komt in deszelfs werking bijna met het Mur. baryt. overeen , maar zou, volgens hüfelan» , sterker prikkelen en derhalve met grootere voorzigtigheid moeten aangewend worden. Heineken gaf dit middel in vele gevallen met een goed gevolg, en verzekert dat hetzelve niet alleen goed door de maag verdragen werd, maar zich ook tegen de hardnekkigste gevallen van klierlijden werkzaam betoond had (Meissner''s Forsch. t. a. pl. p. 465). 7) De zwavelbereidingen worden door verscheidene artsen, vooral door jahn , bij klierlijden zeer geroemd. Bij zamenstellingen der klierziekte met huiduitslagziekte, raadt heineken een Decoct. calc. antimon. sulphurat. met wat melk en suiker vermengd, dagelijks 3 4 maal i 1 eetlepel vol gegeven , aan , waarbij evenwel alle zure en vette spijzen moeten vermeden worden ; prijzenswaardig is in dit middel, dat hetzelve gelijktijdig de vertering verbetert en den eetlust opwekt. 8) Uitstekend door hunne oplossende, verdunnende en afleidende werking, zijn de Alcalia. Zij nemen de, bij de klierziekte in het darmkanaal altijd aanwezige vrije zuren weg , zijn daarbij echter tevens slijmoplossend en prikkelen de werkzaamheid van het watervaatstelsel. Bijzonder werkzaam zijn het Carb. potass. en het Carb. sod., voornamelijk echter het Carb. pot. liq., hetwelk de spijsvertering niet ij zonder aantast en aan kinderen zeer goed kan gegeven worden. De oplossing van het Carb. pot. voor wasschingen , algemeene en plaatselijke baden en inspuitingen gebruikt, schijnt eene voordeelige werking op zweren, pijpzweren, enz. van klierachtigen oorsprong uit te oefenen. Boijer ■verworven als het Jodium. Sukdelin (ffoiiy's Arch. J823. Hft. 6) prijst hetzelve voornamelijk bij scrophuleuse puisten en zweren ; hij nam tengevolge van deszelfs gebruik eene vermeerderde pisafscheiding waar. Wutzer wendde hetzelve in vele gevallen met een gelukkig gevolg aan , in welke alle andere middelen niets uitgerigt hadden. Gassaud genas door het Jodium de klierachtige zwaarlijvigheid der kinderen. Zijne handelwijze was de volgende : wanneer bij de opgezetheid en hardheid van den buik, gevoeligheid van denzelven en een geprikkelde koortsachtige toestand waargenomen werd, plaatste hij , dikwijls herhaald, 4 8 bloedzuigers op de navelstreek, of daar waar de klieren het meeste opgezet waren. Vervolgens bedekte hij den buik met eene zeer groote pap , gaf daarby inwendig een slijmig drankje met Syr. cort. aur. , en liet de strengste diëet waarnemen. Was de geprikkelde toestand volkomen geweken, zoo liet hij de Tinct. jodii (40 gr. Jod.pur. in unc. j., Spir. vin.) van 20 — 60 droppen op den onderbuik inwrijven , en vereenigde daarbij aromatieke baden, ligt voedsel en bij verstopping klisteren. Ook biett maakte in vele gevallen van klierlijden een gelukkig gebruik van het Jodium (MeissneiCs Forsch. t. a. pL S. 467). Baudelocqce behandelde 67 kinderen, welke reeds lang aan klierziekte geleden hadden, alleen met Jodium ; 15 werden in korten tijd volkomen hersteld, en bij 40 anderen nam men zulk eene beterschap waar , dat de rolkomene herstelling niet ver meer verwijderd was. Lugol genas van een groot getal klierlijders de meesten door het Jodium ; hij vond hetzelve voornamelijk werkzaam: 1) bij klierachtige oogziekten, 2) bij klierachtige slijmvloeden, zoo wel der luchtwegen als der geslachtsdeelen ; 3) bij klierachtige zweren en etterbuilen, minder bij klierachtig lijden der beenderen. "Wat nu de nadere aanwijzingen tot het gebruik van het Jodium aangaat , zoo staat het bepaald vast, dat hetzelve alleen daar past, waar het klierlijden het torpide karakter heeft en niet van koortsachtige bewegingen vergezeld gaat. Lügol, en na hem kürtz (Ritst1 s. Mag. Bd. XXXVII. Hft. I.) willen evenwel, steunende op hunne ondervinding, geene der door andere artsen opgegevene tegenaanwijzingen als geldig erkennen , en het gebruik van het Jodium niet zoo eng beperken ; noch volbloedigheid , noch verhoogde zenuw-gevoeligheid , noch zwakte der spijsverteringswerktuigen , noch hoesten, noch verkoudheid, noch organische gebreken van de longen , noch verdorring of vermagering zouden , volgens genoemde artsen, als tegenaanwijzingen kunnen gelden ; ja zelfs in het tijdperk der uitputting zoude dit middel nog aanwendbaar zijn. Hoe gewigtig het anders ook is, zegt kürtz , van bij de klierziekte eene erethische en eene torpide te onderscheiden , — voor het gebruik van het Jodium doet dit weinig of niets af. Tegen, deze onbeperkte aanbeveling herinneit evenwel barez , dat, ofschoon hij tot nog toe geene bijzonder nadeelige gevolgen van het doelmatig gebruik van het Jodium gezien heeft , de snelle overgang evenwel van de verharde klieren in verettering, franc dergelijke verandering in de longen en het darmscheil laat vreezen. Hij geeft namelijk den raad om op de bleekheid van het gelaat te letten , daar zulks een teeken van bloedophooping naar de inwendige organen is. Meestal maakte men vroeger gebruik van de door coindet en formet voorbeschrevene Tinct. jodii. Men gaf van dezelve aanvankelijk aan kinderen dagelijks 3 — 4 maal 3 — 4 droppen in water, en klom allengskens tot 8 — 10 droppen voor de gift. Lugol en kurtz schreven aan deze bereiding al die nadeelen toe, welke vele artsen van het gebruik des Jodiums wilden opgemerkt hebben. Aanvankelijk maakte lugol ook van deze Tinclura Jodii gebruik , kwam later daarvan echter terug , dewijl hij vond , dat bij derzelver menging met water , het Jodium zich afscheidde, in dezen nedergeploften toestand zich ligtelijk aan de wanden van de maag aanhechtte , en zoo die algemeen bekende gevaarlijke toevallen te voorschijn riep. Hij maakte steeds gebruik van eene waterachtige oplossing, in welke steeds twee deelen Hydriod. pot. op één deel Jodium kwam. Ook schreef hij veel kleinere giften voor dan coindet, welke op het einde der kuur bij kinderen van 6 — 9 jaren, 4 maal dagelijks 6 — 8 droppen van de Tinctura , alzoo dagelijks ongeveer 2 gr. Jodium gaf, terwijl lugol in de meeste gevallen bij kinderen boven 7 jaren, als hoogste gift 16 droppen zijner oplossing, twee maal daags (alzoo | gr. Jodium en j Hydr. pot. op den dag) toediende. Lugol raadt da volgende Jodium-bereidingen als de doelmatigste voor kinderen aan. Tot inwendig gebruik : R. Jod. gr. v, Hydr. pot. scr. 0, Aq. deslill. unc. ij , m. d. s. aan kinderen onder de 7 jaren , dagelijks twee maal 2 — 5 droppen, langzaam klimmende; bij kinderen boven de 7 jaren kan men voorzigtiglijk tot 16 droppen klimmen. In het hospitaal St. Louis , wendde LUGOL het Jodium ook in den vorm van een mineraalwater aan , hetwelk hij Jodium bevattend mineraalwater (eau minerale jodce) noemde. Aanvankelijk liet hij hetzelve uit Tinct. jodii, zee-zout en water in drie verschillende verhoudingen (tot de eerste nam hij 18 , tot de tweede 24 en tot de derde 36 gr. Tinct. Jodii) bereiden ; later bediende hij zich voor dit mineraalwater van het zuivere Jodium met een bijvoegsel van Hydr. potassae. Tot uitwendig gebruik. — Hier moet vooraf opgemerkt worden, dat het uitwendig, niet als een bloot plaatselijk, d. i. tot verandering van het plaatselijk lijden, kan beschouwd worden, maar dat zich deszelfs werking over het geheele organismus uitstrekt. Derhalve moet de opslorping door de huid van het uitwendig gebruikte middel steeds bij de bepaling der inwendig te nemen giften in aanmerking komen (kurtz t. a.pl.) Jodiumzalven. Voor kinderen dient voornamelijk het volgende mengsel: R. Jodii gr. xij—iviij , Hydr. pot. scr. IV dr. ij, Ad. suill. ree. unc. ij. m. d. s. zalf. enz. , verzwakt de spijsvertering minder, prikkelt en verhit niet ert pasi alzoo bijzonder bij de zoogenoemde prikkelbare klieren , waar de ziekte rneer het karakter van erethismus vertoont. Dezelve bevordert dikwijls op zeer krachtige wijze de verdeeling van scrophuleuse opzwelling der klieren, bespoedigt echter ook somwijlen derzelver verettering, weshalve zij bij aandoeningen van inwendige deelen, namelijk der darmscheilsklie- ren , groote voorzigtigheid vordert. 18) Versterkende middelen. Deze vinden hunne aanwending, wanneer de algemeene zwakte en die der spijsvertering zeer groot is, wanneer dé zieken door verlies van sappen zeer verzwakt zijn, wanneer de, op de spijsvertering nadeelig werkende geneesmiddelen, langen tijd moesten gebruikt worden , enz. Dezelve passen te minder, hoe meer de vezel hard en gespannen is , hoe duidelijker eene groote tegennatuurlijke prikkelbaarheid zich voordoet, hoe meer de toestand volbloedig en tot ontsteking overhellende is, en hoe meer de eerste wegen met schadelijke stoffen belast zijn. Aanhoudend lettende op de ontlastingen en den toestand der eerste wegen , gaat men van de oplossende tot de zuiver bittere middelèn over, geeft bij meerder torpor , aan de aromatieke bittere middelen de voorkeur, en besluit men met de zuiver versterkende. Onder deze laatsten bevelen zich de eikelkoffij , als voedingsmiddel aangewend, de China, de Chinine, en hoofdzakelijk de ijzerbereidingen aan. De uitwendige behandeling verdient bij de scrophulosis eene bijzondere opmerking. Dezelve ondersteunt krachtig de inwendige en werkt somwijlen meer uit dan deze; daarbij komt nog, dat verscheidene middelen hiertoe beter, en bij sommige omstandigheden uitsluitend ge- óhikt zijn. _ ,. • De grootste aanbeveling verdienen de baden. Zij zijn reeds als di etisch middél zeer hoog te waarderen, dienen echter ook zeer doelmatig als voermiddel van verscheidene geneesmiddelen ; door dezelve kan men onmiddelijk de krachtigste artsenijen aan het watervaatstelsel mededeelen, zonder daarbij nadeelig op de vaak zoo zwakke spijsvertering te werken. Bijzonder werkzaam toonen zij zich tegen scrophuleuse zvveren, huiduitslag , klierverhardingen, enz. Tegen den eenvoudigen aanleg pebruikt men, behalve de eenvoudige, matig warme waterbaden , bovendien de bijvoegsels van Cicula, keuken- en zeezout, asch, zeep, Potass. caust., Mur. calc., ff op. sulph., Jodium en Bromium en hunne alcalische verbindingen (scr. j - dr. 0, ffydr. potass. met unc. ij - nj , Sulph. magn. en Libr. ij Sal. culin. voor een bad; schoNLEIN) of, waar zulks doenlijk is, de natuurlijke warme en koude potasch-, zwavel- en zou baden. Het gebruik van cicuta-Uden, vereischt bij kinderen groote voorzigtigheid, daar zij door de kinderhuid sterk opgeslurpt wordt en deswege Hoteliik verschijnselen van verdoving zoude kunnen doen ontstaan. Men mag niet meer dan 4—6 handen vol, zoo mogelijk versche fferb. cicutae voor een bad nemen, en de zieke moet voor den opstijgenden wasem, ooi eenen, voor den neus en den mond gehoudenen, vooral met azijn )evoci tigden doek beveiligd worden. In die gevallen, waar men krachtigef durft prikkelen , passen de aromatieke baden. Bij groote ligchamelijke zwakte en vermagering , bevelen zich de moutbaden zeer aan , en tot versterking van de kuur, ten slotte, de natuurlijke en kunstmatige staalbaden ; ter bevordering der versterking moet voor trapsgewijze vermindering van den warmtegraad tot liet koude bad toe, in zoo verre dit ten minste verdragen, wordt , zorg gedragen worden. Klisteren passen voornamelijk bij, door eigenzinnigheid, groote prikkelbaarheid of zwakte van de maag verhinderde toediening der middelen door den mond, bijzonder echter wanneer voornamelijk de onderbuik lijdende is, derhalve bij dikke, opgezette buiken, klieren van het darmscheil, aanhoudende pijnlijkheid van den onderbuik, en hebbelijk geworden- tragen stoelgang. Zij mogen niet te warm zijn en niet te lang voortgezet worden, daar zij anders het onderste gedeelte van het darmkanaal te zeer verslappen. Kunstmatige zweren. Deze zijn vooral dan heilzaam, wanneer edele organen aangedaan zijn en men de ziektestof van hen wil afleiden. Naar omstandigheden dienen voortdurende, roodmakende pleisters , fontanellen, dragten, het opleggen van den Cort. mezer. , het inwrijven van het Ung, stib. en , in vele gevallen zelfs, de moxa en het gloeijend ijzer. Drooge en natte wrijvingen en wasschingen van het geheele lig— chaam, voornamelijk van de ruggegraat en den onderbuik met doorrookte wollenstoffen , brandewijn, wijn, Spir. sapon-, c., angel. comp. en dergelijken , zijn eveneens zeer werkzaam. Wat het plaatselijk klierlijden aangaat, zoo stemt hare behandeling met die der kliergezwellen in het algemeen overeen ; alleen moet men in aanmerking nemen, dat het trage beloop van deze laatsten , het slepende karakter van hunne ontsteking , de neiging tot eene slechte ettervorming en verharding, hierdoor het aanwezig zijn der kwaadsappigheid, nog veel sterker voorkomt. Welke uitgang kan en mag verwacht worden, hangt van zitplaats, duur, graad der ontaarding, of nog bestaande prikkelbaarheid in dezelve af. Zeer oude , groote , opeengehoopte , steenharde, pijnlijke opzwellingen , vaak met eene blaauwachtig-roode huidbedekking of op bedenkelijke plaatsen, vereischen de zachtste behandeling ; mogelijk ware het beter dezelve onaangeroerd te laten. Bij pijn en ontsteking zijfi bloedzuigers, kwikzalf, verzachtende, de prikkeling verminderende omslagen , of pappen en dergelijken aangewezen. Men moet evenwel met deze middelen niet te ver gaan, daar het levensbeginsel nooit zeer aanmerkelijk is. Tegen koude, ongevoelige gezwellen kunnen alleen meer of min sterk prikkelende middelen iets uitrigten, aromatieke stovingen, inwrijvingen met Linim. volat, sapon., camph. , Ung. nervin., Ung. kydr. pot. , en dergelijke prikkelende, aromatieke pleisters zullen hier het doelmatigste zijn. Kiest de klier den uitgang in ettering , zoo moet de rijping van de etterbuil, benevens de geheele dere borstaandoeningen, welke in hevigheid toenemen , wanneer eenigeonderbuiks-aandoeningen, zoo als lever, milt, alvleeschklier zich vergrooten, de darmscheilsklieren opzwellen , de borstkas daardoor nog meer vernaauwd wordt, of waterzuchtige ophoopingen en menigvuldige organische gebreken in de borstholte zich vormen, en de bloedsomloop aanmerkelijke hinderpalen aantreft. In vele gevallen neemt men stuipen waar, brakingen, verlamming der ledematen, ten gevolge der, op het ruggemerg bestaande drukking, onvermogen om de phosph. calc. bevattende pist of de ontlasting op te houden , enz. Somwijlen gaan de opgezwollene beenderen in ontsteking over en er ontstaat beenbederf. De tanden breken in het verloop der ziekte moeijelijk en onregelmatig door, of worden zwart, gaan in bederf over, vallen uit en vernieuwen zich moeijelijk, daarbij toont zich het tandvleesch slap, en er ontstaat niet zelden stomacace. Men heeft waargenomen , dat rachistische kinderen reeds vroeg groote verstandsontwikkeling en buitengewone scherpzinnigheid verraden ; altijd is dit evenwel niet het geval, en kan men dit verschijnsel niet voor een herkenningsteeken der ziekte opgeven. Het laat zich beter uit dte grootere opmerkzaamheid verklaren, met weike ouders meestal ziekelijke kinderen , welke aan het spel hunner makkers geen deel kunnen nemen , gewoon zijn te handelen (mauksell)'. Neumann verklaart de grootere ontwikkeling van het verstandelijk vermogen bij rachitische kinderen uit de ligchamelijke onwerkzaamheid en zwakte. Wat andere kinderen door hunne krachten najagen, de vervulling van hunnen wil, kan het zwakke , rachitische kind alleen door list verkrijgen, weshalve hetzelve zich dan ook natuurlijk meer psychisch ontwikkelen moet (ÜTrankh. d. Menschen. Bd. II. S. 79). Eindigt de rachitis met den dood , zoo geschiedt dit gewoonlijk door eene bijkomende teringkoorts, en meestal onder den bijzonderen vorm van tabes meseraica. Naumann (scn.widts Jahrb. Bd. XI. S. JJ9) merkt op, dat zich niet zelden eene myelitis acuta bij de rachitis voegt, welke veelal uitloopt in hydrocephalus en in waterzucht van het ruggemergkanaal. Eenige artsen verdeelen de rachitis in eene nn volk om ene en volkom ene, naarmate de ziekte slechts zoo ver gevorderd is, dat de hoofden der beenderen opzwellen, of reeds de verkrommingen ingetreden zijn. Eene andere indeeling doelt op de teweegbrengende oorzaken. Hiernaar stelt b. v. portal acht soorten van rachitis, eene syphilitische, scrophuleuse, scorbutische, enz. Wendt keurt deze verdeeling af en merkt op, dat de hier bedoelde ziekte als een zelfstandige vorm moet aangemerkt worden, en van alle andere ziekten der beenderen, welke als het gevolg van verschillende dyscrasiae ontstaan kunnen, moet onderscheiden worden. De diagnosis der rachitis is gemakkelijk, wanneer de plaatselijke verschijnselen zich eenmaal gevormd hebben. Hare eerste verschijnselen intusscheti, kunnen somwijlen met de tabes miscraica of met de ecn-> voudige nalatende toorts verwisseld worden (mjuxsell t. a. pl.). De 1 ij k e n der aan rachitis gestorvene kinderen hebben liet eigenxlommelijke, dat zij eerst laat verkoelen en langen tijd buigzaam blijven, De huid is slap, het spiervleesch bleek, het celweefsel zonder vet , de watervaatklieren opgezwollen, dikwijls verhard, of tot eene kaas- of spekachtige massa ontaard. Alle klierachtige organen van den vergrooten en harden buik, b. v. lever, milt en alvleeschklier, worden somwijlen in ■eenen verharden toestand aangetroffen. In de borstkas vindt men de bouw en ligging der longen, als ook van het hart tegen den regel, een gevolg van de verkrommingen der ribben. De hersenen en het ruggemerg zijn buitengewoon week , en de hersenboezems en het ruggemergskanaal bevatten eene grootere of kleinere hoeveelheid weiachtige vloeistof. Het meest in het oog loopend verschijnsel bestaat in eene aanmerkelijke verkromming , opzwelling en verweeking der beenderen, Welke dikwijls aan het mes geen grooter' weerstand bieden, dan de kraakbeenderen. De hoofden der beenderen zijn vergroot, sponsachtig en week , het middelste gedeelte der pijpbeenderen daarentegen dunner en de mergholte vernaauwd. Het diplo'è der platte beenderen bestaat uit zeer wijde , ligt verscheurbare, met mergsap opgevulde cellen. Het merg heeft eene geelachtige kleur, of is in eene olijachtige, of ook weinig vette bestanddeelen aantoonende, roodachtige vloeistof veranderd. Door de verschillende Terkrommingen der beenderen wordt de gedaante van de ledematen, van de borstkas en bekkenholte op verschillende wijzen veranderd. Duur en uitgang. Het verloop der rachitis is altijd slepende en de duur onbepaald ; gewoonlijk verloopen meerdere jaren eer de ziekte volledig gevormd is. Eenige schrijvers maken evenwel ook melding van eene rachitis acuta, bij welke binnen eenige weken alle beenderen zouden verweeken. Twee hiertoe behoorende gevallen heeft feist (ge■meinsch. deutschc Zeitschr. f. Geburtsk. Bd. V. S. JOJ) medegedeeld. De uitgang in genezing kan bij eene passende behandeling somwijlen reeds in het 3de of 4de levensjaar plaats hebben , evenwel volgt dezelve ook nog in het tijdperk der geslachtsontwikkeling, welke bovendien op de rachitis eenen aanmerkelijken invloed heeft. In vele gevallen zoude deze gunstige uitgang na het verschijnen van scabies en herpetische uitslagziekten gevolgd zijn , welke evenwel bij de rachitis veelvuldiger symptomatisch dan kritisch zijn. Heeft de ziekte eenen hoogen graad van hevigheid verkregen, zoo laat zij , wanneer het ook gelukt haar te genezen , gewoonlijk evenwel duidelijke sporen achter. Hiertoe behooren voornamelijk verkrommingen van het ligchaam , welke wederom tot andere ziekten , b. v. tot aandoening der longen, asthma, borst-waterzucht, enz. aanleiding geven. Wegens de verkromming der beenderen van het bekken , en wel wegens het naar binnen buigen van het os sacrum , wiens promontorium gewoonlijk de schaambeens-vereeniging nabij komt, hebben ook bijna alle vrouwelijke Voorwerpen, welke aan rachitis lijdende waren, in lateren Itijd moeijelijke verlossingen door te staan. Een' doodelijken uitgang heeft de rachitis , ten deele ten geTolge ran de verkrommingen der beenderen ontstaande ziekten, ten deele door beenbederf, spina venlosa en algemeene uittering. A e t i o 1 o g i a. Meerdere , door klein , pinel , sartorius en anderen medegedeelde gevallen bewijzen , dat de kinderen somwijlen niet alleen den aanleg tot rachitis, maar zelfs reeds de geheel gevormde ziekte mede ter wereld brengen. Mansfeld [grüfe's Joum. Bd. XIX. J833) gelooft evenwel, dat de toestand, welke men rachitis congenita genoemd heeft, zich van de later ontwikkelde rachitis zoo in het oog loopend onderscheidt, dat beiden niet eens voor een en dezelfde soort kunnen gehouden worden. Hij geeft de volgende onderscheidingsteekenen op: Bij de zoogenoemde rachitis congenita zijn de beenderen niet, zoo als bij de gewone rachitis, volstrekt krom gebogen, maar vormen alleen ongevormde, even als ineengesmoltene massa's, waardoor dezelve het aanzien van verkromming verkrijgen. Eene zwelling der gewrichten heeft niet altijd plaats en liet allerminst alleen, zonder deelneming van de, met hetzelve vereenigde been , maar slechts dan, wanneer deze hare vormlooze gedaante verkregen heeft, en tot aan het gewricht zoo voortgegaan is, wordt ook dit aangestoken ; altijd is er Water in de hersenen aanwezig; daarentegen bij de rachitis van lateren leeftijd slechts nu en dan. Behalve hydrocephalus, komt bij de rachitis congenita slechts zelden nog een ander organisch lijden; bij de later zich ontwikkelende rachitis, evenwel, is het zeldzaam, •dat niet een grooter deel, vooral van het reproductive organisch stelsel, in het lijden begrepen is. I)e genoemde arts gelooft, dat bij de zoogenoemde rachitis congenita eene hypertrophia van een gedeelte van het beenderenstelsel, ten koste van het andere , den geheelen toestand -voortbrengt en eene zoodanige daarstelt, welke men zonder grond en ten gevolge van valsche veronderstellingen, den naam van rachitis gegeven heeft. De voorbeschikkende oorzaken der rachitis zijn in den kinderlijken leeftijd gelegen; de zwakke en slappe ligchamelijke bouw en plaatselijke omstandigheden ( daar diep gelegene, moerassige oorden , alsook vochtige en dompige woningen de rachitis begunstigen) en over het algemeen in al die omstandigheden, welke als voorbeschikkende oorzaken der scrophulosis opgegeven zijn geworden. Ook de teweegbrengende oorzaken der rachitis zijn voorzeker geheel dezelfde als die der klierziekte; te weten, eene verkeerde ligchamelijke verpleging, overvoeding, onzuiverheid, gebrek aan zuivere lucht en aan ligchamelijke beweging en het zogen der kinderen door te oude of zoodanige minnen, welke reeds te lang gezoogd hebben. Het vrouwelijke geslacht schijnt, wegens den teederen ligchainelijken bouw, meer aan de rachitis onderhevig te zijn dan het mannelijke, en ook voor ligchamelijke misvorming vatbaarder. Bij aanwezigen aanleg tot rachitis, wordt het «ilbreken niet zelden door eene snelvetloopetldc ziekte begunstigd , hetwelk voornamelijk ontstekingen en snelverloopende huidziekten geldt ■(meissner). In lateren tijd is de meening bijna algemeen geworden, dat de naaste oorzaak der rachitis in eene afwijkende werking van het reproductive stelsel in het algemeen gelegen is, en dat de verkeerde verhouding tussehen acid. phosph. en calcis in de beenderen , zoo als eenigen geloofd hebben , geene teweegbrengende oorzaken der rachitis, maar wel de gevolgen eener gestoorde voeding is. Yoor gelijksoortig met de scrophulosis, zoo als eenigen willen, kan men de rachitis niet houden. Beide kwalen hebben voorzeker eene gebrekkige reproductio ten grondslag. Deze toont zich evenwel bij de scrophulosis aanvankelijk in het watervaatstelsel, bij de rachitis daarentegen in het beengezwel. Wendt maakt de opmerking, dat men, wanneer men ziekten, wier aard gelijksoortig is, ook deswege voor geheel •dezelfde wilde houden , ook hepatitis , pneumonia en encephalitis niet van elkander mogen gescheiden worden. Even als men echter bij deze kiekten de verschillende zitplaats in aanmerking neemt, even zoo moet men het ook bij de rachitis en scrophulosis doen. Afgezien van de verschillende zitplaats, vindt genoemde arts ook nog daarin een onderscheid tusschen beide ziekten, dat de rachitis altijd met eenen atonischen toestand der algemeene werkdadigheid gepaard gaat, terwijl de scrophulosis deels als morbus Jloridus, deels als morbus atonicus zich doet waarnemen. Eenige artsen hebben beweerd, dat de rachitis en osteomalacia een en ■dezelfde ziekte was. Bij beide aandoeningen komen allezins verkrommingen als hoofdverschijnselen voor; maar de osteomalacia onderscheidt zich van de rachitis zoowel door het verloop als ook daardoor , dat zij slechts oudere voorwerpen aantast. De pijnlijkheid der geledingen, welke dikwijls voor rheumatisch of arthistisch gehouden wordt, gaat de ziekte langen tijd vooraf, vermeerdert met derzelver vooruitgang en worden bij iedere beweging heviger, zoodat de zieken gelooven, dat alle beenderen gebroken worden. De verweeking is hier veel grooter, dan bij de rachitis, zoodat de beenderen zich geheel schijnen op te lossen ; dikwijls zijn dezelve in die mate van beenderaarde beroofd , dat zij bij het insnijden zich even als de banden zamentrekken, hetgeen nooit bij de rachitis, zelfs in den hoogsten graad niet, voorkomt. Bij de osteomalacia ontbreekt de bovenmatige grootte der hersenen en van de lever ; zij ontstaat spoedig, heeft een snel verloop en bijna altijd den dood ten gevolge (MIEscher , de inflammatione ossium. Berolin. J836. p. 78). Prognosis. Over het algemeen is de rachitis, even min als de scrophulosis , eene op zich zelf doodelijke ziekte, maar heeft gewoonlijk door hare gevolgen eenen doodelijken uitgang. Gaan de opgezwollene beenderen in beeneter en winddoorn over, zoo is dit altijd gevaarlijk. Breken ook in het begin slechts enkele plaatsen door, zoo volgen toch ontwikkelde rachitis , ere het ontbreken der, zoo eren vermelde aandoeningen van de weeke deelen. De genezing rigt zich naar de oorzaken. De zamengetrokken Musc. sternocleid. trachte men door inwrijvingen van verweekende middelen te verslappen, als ook de verslapte spieren van de andere zijde door versterkende inwrijvingen van Spir. arom. , Arak, Rum, enz., tot zamentrekking te brengen. Blijft deze behandeling zonder uitwerking en berust de zamentrekking van de Musc. sternocleid. op eene weefselontaarding van denzelven, zoo is de doorsnijding van de spier aangewezene Na de doorsnijding van de spier, moeten doeltreffende middelen ter rekking aangewend worden. In 4—8 weken geschiedt in den regel de genezing. Hangt de scheve hals van een lidteeken der huid af, zoo beproeve men eerst warme baden en vette inwrijvingen, benevens een geschikte verband, eer men tot de bloedige losmaking der huid overgaat. Wanneer door den langen duur van de kwaal de hals-wervelen eene verandering in hunnen vorm ondergaan mogten hebben , of door aaneengroeijing vereenigd worden, hetgeen men door een naauwkeurig onderzoek met den vinger en gelijktijdige beweging van den hals kan herkennen, zoo is de kwaal onherstelbaar. Bestaat er evenwel alleen maar eene eenvoudige verbuiging der halswervelen , zoo tradite men, door doelmatige toestellen, het hoofd allengskens in deszelfs natuurlijke houding terug te brengen en bovendien door eene, de rachitis bestrijdende behandeling, het nog zwakke en buigzame beenstelsel de behoorlijke vastheid te bezorgen. 2) De voeten kunnen op verschillende wijzen krom gebogen worde». De paardevoet (pes equinus) wordt veroorzaakt, doordien de Musc. gastrocnemii door hunne gemeenschappelijke pezen den hiel te zeer in de hoogte trekken , zoodat bij het staan en gaan de voet eene scheve rigting verkrijgt en het kind alleen de toonen op den grond kan zetten. De k n o 1 v o e t, waarbij de lijder op den rug van den voet gaat, kan, als tot deze soort behoorende , beschouwd worden. Bij de horrelvoet naar binnen (wras) gaat de lijder op de buitenzijde des voets, en wel op het middelste gedeelte van denzelven , waar zich gewoonlijk veel eelt bevindt ; de punt van den voet is naar binnen gekeerd. De lijder aan den horrelvoet naar buiten (valgus), gaat meestal op den inwendigen rand van den voet; de punt van der» voet is naar buiten gekeerd. De horrelvoet naar buiten, waarbij de lijder alleen met den hiel op den grond treedt, is zeer zeldzaam. Deze verschillende misvormingen van den voet, welke in de afzonderlijke gevallen een groot verschil aanbieden , zijn gewoonlijk aangeboren. Zij kunnen evenwel ook na de geboorte ontstaan , en wel door verkeerde plaatsing van den voet bij de poging der kinderen om te leeren loopen, of door een pijnlijk in het vleesch groeijen van de nagels der gróote tjbonen , waardoor het neerzetten van den voet pijnlijk wordt en de kinderen op den uitwendigen rand loopen, ten einde met den grooten toon den bodem niet te raken , enz. Is de misvorming aangeboren , zoo komt dezelve meestal in den vorm van binnenvraartschen horrelvoet voor en wel meestal aan beide ledematen. De aangeboren binnenwaartsche horrelvoet onderscheidt zich van den, na de geboorte ontstanen wezenlijk daardoor, dat de verandering van de ligging «n de gedaante der afzonderlijke beentjes van den voetwortel in veel hoogere mate bij gene aanwezig is, en dat de, tot de verkorte spieren behoorende banden veel meer verkort zijn. Deze omstandigheid veroorzaakt de moeijelijke genezing van den aangeborenen horrelvoet, terwijl de, na de geboorte ontstane, door middel van doorsnijding der pezen, meestal met gemak en in veel korteren tijd hersteld kunnen worden , daar hier de verkorting van de eene of andere spier hoofdzakelijk de misvorming veroorzaakt, deze verkorting evenwel door de doorsnijding der pees overwonnen wordt (Krmuss, die Fortschr. der Kunst in Heil. d. Klumpfusses u. s. to. Dusseldorf J839 S. J2). De vraag, of de genezing alleen door werktuigelijke behandeling, welke dient om den voet in zijne ware rigting te houden, kan bewerkt , of dat deze door de doorsnijding der pezen moet ondersteund worden, verdient bij de behandeling dezer misvorming eene 'bijzondere opmerking. Bij den aangeboren horrelvoet kan, wanneer de arts vroegtijdig ter hulp geroepen wordt, de herstelling alleen werktuigelijk beproefd worden. Intusschen is ook hier, zelfs bij den leeftijd van 1—2 jaren , de verkorting der spieren dikwijls zoo aanmerkelijk , dat de werktuigelijke middelen een' grooten tegenstand vinden en een bestendig toezigt van den arts vereischen, weshalve de genezing langs dezen weg bij de geringe klasse het minst mogelijk is. Onder deze omstandigheden is het van belang voor den lijder, dat de arts tot de doorsnijding der pezen , als de spoedigere en minder pijnlijke geneeswijze zijne toevlugt neme. Bij den paardenvoet zijn het voornamelijk de Musc. gaslrocnemii, welke de misvorming daarstellen. De nietbeduidende verkorting van andere spieren, geeft toe aan de werktuigelijke middelen ter uitrekking , wanneer de Tendo achill. is doorgesneden geworden , en daar hier geene verandering in de ligging der afzonderlijke beentjes van den wortel des voets aanwezig is , maar de verandering der houding alleen door eene verdraaijing van het gewricht veroorzaakt is, komt de genezing meestal in weinige weken tot stand. Bij den horrelvoet wordt somwijlen de doorsnijding van meerdere pezen gevorderd. De werktuigelijke behandeling is voor de genezing dezer verkrommingen van bijzonder gewigt. Door stromeijer , krauss en anderen zijn verschillende werktuigen voor den horrelvoet opgegeven geworden. 3) De wervelkolom kan op iedere plaats krom gebogen worden en men onderscheidt, volgens de rigting, in welke dit geschiedt: 1) Ver- kroniming op zijde (scoliosis); 2) naar achteren (kyphosis); 3) naar voren {lordosis). Van deze verschillende soorten van ruggegraatsverkrommingen zijn gewoonlijk meerderen met elkander verbonden. Waar kyphosis aanwezig is , daar heeft lager altijd in een' half zoo sterken graad , als boven de ruggewervelen naar buiten uitwijken, eene verkromming naar binnen plaats. De Scoliosis wordt meestal afzonderlijk waargenomen, evenwel komt zij nu en dan met kyphosis vereenigd voor. De afwijking van de wervelenkolom op zijde, veroorzaakt aanvankelijk eenen verschillenden stand der schouders, de een staat hooger dan de andere , het ligchaam helt naar de tegenovergestelde zijde der uitwijking, de eene zijde van den rug is voller, de andere hol en minder gevuld, en men merkt hierbij tusschen de laatste valsche ribben en het darmbeen eene kleine plooi in de huidbekleedselen, welke zich vergroot, naarmate de verkromming der ruggegraat toeneemt. Met de toenemende uitwijking naar de zijde , ontstaat er eene verdraaijing der wervelenkolom ; de doornachtige uitsteekselen draaijen naar de zijde der uitwijking. De geheele romp wordt allengskens gebogen , de ribben volgen de verdraaijing van de wervelenkolom , zijn aan de holle zijde vlakker , aan de bolle zijde aan hun achterste gedeelte sterker gebogen. Het borstbeen is meestal scheef en naar de holle zijde der verkromming gebogen. Heeft de verkromming aan het bovenste gedeelte van den rug plaats, zoo wordt de stand der schouderbladeren zeer veranderd. Verkrommingen aan het onderste deel van de wervelenkolom misvormen de houding van het ligchaam minder dan aan het bovenste gedeelte. Bij de kyphosis vormen de doornachtige uitsteekselen eene bolle verhevenheid en de ligchamen der wervelen eene buiging, wier holte binnenwaarts gekeerd is; dezelve vallen, als het ware, te zamen daar de bovensten tot de ondersten naderen. Bij de lordosis, de zeldzaamste van alle ruggegraatsverkrommingen, vormen de wervelen naar voren een' bollen boog en de doornachtige uitsteekselen worden alzoo door eene holle buiging tot elkander gebragt. De ruggegraatsverkromming misvormt niet alleen den uitwendigen vorm , maar brengt ook nog eene menigte andere nadeelen aan. Door den hoogeren graad van /Scoliosis worden de ingewanden der borst en buikholte op verschillende wijze verplaatst, waardoor de omloop van het bloed in de longen gehinderd wordt, moeijelijke ademhaling, engborstigheid, stoornis der spijsvertering, enz., ontstaan. De lordosis, welke gewoonlijk alleen in de lendenstreek waargenomen wordt, veroorzaakt voornamelijk vernaauwing der conjugata van het kleine bekken , eene te groote helling van hetzelve , overhangenden buik en neiging tot breuken. Bij het onderzoek der , aan verkromming der ruggegraat lijdende kinderen , geeft men acht op de plaatsing der schouderbladeren en hunnen stand , ten opzigte der heupbeenderen, de rigting der sleutelbeenderen , het afhangen der bovenste ledematen, de houding van het bekken, en de sterkere of geringere, gelijkmatige of ongelijke vorming der rugspieren; verder op de houding van het hoofd en gewoonlijk spoedig voorkomende vermoeijing en verslapping der spieren. Ten opzigte der wervelenkolom geeft men niet alleen acht op de rigting der doornachtige uitsteekselen , maar ook op de gevoeligheid van sommige plaatsen voor drukking , of voor het bestrijken met eene, in heet water gedoopte spons, of voor het inwrijven van prikkelende zalven , waaruit men óf tot organisch' lijden der wervelen en hunne banden , óf tot ontsteking en beenbederf besluiten kan (meissser). In het eerste tijdperk der ziekte vindt men slechts eene abnorme, door de overhand hebbende werking der spieren, veroorzaakte ligging der op elkander staande wervelbeenderen. De vleeschbundels der, aan de holle -zijde zich bevindende spieren, toonen eenen graad van vorming en sterkte aan, welke tegen de zwakte en bleekheid van derzefver tegenstanders zeer afsteekt. Ook zijn de banden op deze plaats digt, sterk en dik , terwijl die der tegenovergestelde zijde in eenen verdunden en verweekten toestand zich voordoen. In het verdere beloop der ziekte worden de tusschenliggende kraakbeenderen der wervelbeenderen , ten gevolge der aanhoudende, op een gedeelte uitgeoefende drukking, aan den hollen kant der kromming vlakker, verdwijnen eindelijk geheel, zoodat eene onmiddellijke aanraking der wervelbeenderen, en eindelijk hare zamengroeijing , niet zelden echter ook ontsteking, ettering en beenbederf veroorzaakt wordt, terwijl de andere helft van het tusschenliggend kraakbeen in verweeking en omtrek toeneemt. In den hoogsten graad van de kwaal, nemen de wervelbeenderen aan de holle zijde der kromming zoodanig af, dat dikwijls naauwelijks het vierde gedeelte van hunne hoogte overblijft , en hiermede ook de wervelenkolom eene, met deze vermindering der beenstof van de wervelbeenderen en met de kromming van dezelve overeenstemmende vermindering van hare natuurlijke lengte ondergaat. In vroegeren tijd hield men de ziekte der wervelbeenderen voor de teweegbrengende oorzaak van iedere verkromming van de ruggegraat; het is echter tegenwoordig voldoende bewezen , dat het meerendeel der ruggegraatsverkrommingen zonder ziekte der wervelbeenderen tot stand komt, veeleer oorspronkelijk door eene onregelmatige werking der spieren en voornamelijk der rugspieren veroorzaakt wordt (bartels in GRüfs's Journ. Bd. XII. Heft 3. S. 386). Delpech (die Orthomorphie in Beziehung auf dem menschl. Kiirpei' u. s. iv.; aus dem Franz. ffeimar J830) tracht aan te toonen , dat de spieren een' grooten invloed op de vastheid der beenderen-verbindingen uitoefenen, waaruit volgt, dat, zoo dikwijls het spierstelsel zich in eenen lijdenden toestand bevindt, de banden op eene, van den regel afwijkende wijze veranderd zijn, of de beenderen hunnen zamenhang verliezen, en hunne vormen moeten veranderd worden. Zoo ontstaat, ten gevolge van den bovenmatigen wasdom, waardoor de spieren te zeer uitgerekt worden, zwakte der spieren, welke toevallen worden , welke het gevolg van drukking der inwendige organen zijn. Deze, in het begin dikwijls zeer hevige toevallen worden evenwel meestal langzamerhand minder hevig en houden zelfs geheel op , wanneer, door den tijd, die deelen zich aan die drukking, uitrekking en verdraaijing gewennen. De behandeling bestaat in eene voorbehoedende en therapeutische. De voorbehoedende behandeling is hier van zeer groot gewigt , daar de kwaal, als zij zich geheel gevormd heeft, zoo zelden gelukkig genezen wordt; dezelve moet bij zwakke, snel opgroeijende, klierachtige, aan rachitis lijdende kinderen en voornamelijk bij de zulke aangewend worden , die reeds eene neiging tot krombuiging der ruggegraat toonen. Men late de kinderen in eene horizontale ligging op matrassen van paardenhaar of mos slapen, welke zich niet veel laten indrukken : niet op , ook in zoovele andere opzigten , nadeelige veerenbedden , in welke het kind eene holte maakt. Men late iederen nacht in bed eene andere ligging aannemen, nu eens op de regter-, dan op de linkerzijde, plaatse de voeten daar , waar 's nachts te voren het hoofd gelegen heeft. Men late het kind nu eens aan deze , dan weder aan de andere borst zuigen , nu eens op den eenen , dan weder op den anderen arm dragen. Men lale de kinderen nooit zitten op zachte stoelen met kussens voorzien , die te hooge leuning of armen hebben, maar daarentegen vlak en niet uitgehold zijn. Men zette het niet te vroeg op de voeten, en veroorlove niet , dat het te lang achtereen loope. Men late het kind ook alleen met een om hoog gerigt hoofd, uitgestrekte knieën en eenigzins buitenwaarts gekeerde voeten, bovendien in eene zooveel mogelijk goede houding van het ligchaam loopen. Veelvuldig kruipen op den grond is bijzonder nadeeling, ook zijn loopwagens en leibanden volstrekt te veroordeelen. Men veroorlove nooit een' langdurigen stand in dezelfde houding , namelijk het leunen op het een of ander voorwerp, met een op zijde gebogen ligchaam. Men zij bovendien op de kleine gewoonten , ten opzigte van de houding van het ligchaam bij het staan , zitten en liggen opmerkzaam en dringe steeds op eene regte houding aan. Men late eene veelvuldige, bedrijvige, maar gelijkmatige, ongedwongene, niet te lange, eenigzins vermoeijende beweging, vooral in de open lucht toe. Daarbij moet dan ook de boven, bij de scrophu/osis opgegevene levenswijze en voeding zorgvuldig in acht genomen worden. Voornamelijk zijn baden en het veelvuldig kond wasschen van het geheele ligchaam zeer aan te raden. Bij de therapia der ruggegraatsverkrommingen bedoelt de geneeskundige behandeling: om de nog voortwerkende oorzaken te verwijderen , de kromming zelve te overwinnen, en de deelen, welke aan verkromming leden, in de hunne verkregene normale rigting te behouden. Mogten, zoo als veelal, klierziekte of rachitis de verkromming voorafgegaan zijn, zoo handele men volgens de reeds opgegevene regelen. Eenige artsen raden hier voornamelijk het zeebad aan, en heine 19 (froriep's Notizen) heeft zelfs een' bijzonder daartoe ingerigten zeebadwagen opgegeven, om in denzelven den zieke, welke aan verkromming der riwpepraat lijdt, in de voor hem noodig geachte houding het zeebad te° doen gebruiken. Tortual genas eene aanmerkelijke scohosis met pelijktijdige misvorming van het heupbeen, bij een meisje van zeven jaren bij hetwelk, behalve een duidelijk gekenmerkte scrophuleuze aanleg, ook nog syphilitische besmetting aanwezig was, hoofdzakelijk door het Mur. deutox. hydrargyri. Licrt de oorzaak der verkromming in de ongelijke zatnenstrekkmg t er spieren, zoo moeten de te zeer te zamen getrokkene verslapt , en de te zeer verslapte tot meerdere zamentrekking gebragt worden. Dil geschiedt door inwrijvingen van verweekende zalven, olieachtige middelen op de zamen^elrokken deelen , en door inwrijvingen van Spir. camph. , Serpyll. , Tinct canth. enz. op de verslapte deelen te doen. Ook heeft men, in plaats hiervan, de aanwending van blaartrekkende pleisters, afwisselend op onderscheidene plaatsen der verslapte spieren gelegd, en zelfs de moxa en het gloeijend ijzer aangeraden. Kern zag bij de verkrommingen van de wervelkolom , zij mogten dan het gevolg van rachitischen aanleg of Werktuigelijke beleedigmgen zijn, als ook bij de, daarmede vergezeld gaande verlamming van de onderste ledematen , van den dikken darm en der blaas, bet beste gevolg van de aanwending van het gloeijend ijzer, zelfs wanneer er reeds beenbederf aanwezig was. Heilberg en iijort vermelden een geval van scoliosis bij een meisje van 15 jaren , hetwelk regelmatig menstrueerde , bij hetwelk zevenmaal, om de tien weken , het aloeijend ijzer werd aangewend , waarop de ruggegraad eene volkomen regte houding aannam. BaRDE roemt bij eene beginnende, op rachitis berustende zijwaartsbuiging de moxa (imssNXR's Forschung. t.a.pl. S. 497). Eene noodzakelijk gewordene verslapping der spieren verkrijgt men ook door de tijdelijke buiten gebruikstelling van het lid , wanneer dit door deszelfs grootere inspanning eene overwegende werkdadigheid in de spieren aan eene zijde voortbrengt, zoo als niet zelden de, bij voorkeur gebruikt wordende regterinn eene verkromming der wervelenkolom naar de resterzijde veroorzaakt. Toont het onderzoek eene plaatselijke ontsteking van de wervelenkolom aan, zoo is eene ontstekingwerende behandeling , de aanzetting van bloedzuigers, van kunstmatige zweren, enz. aangewezen. Om in de herkenning niet te dwalen, geve men acht op het bestaan van eene, eemgzins pijnlijke plaats bij de doornachtige uitsteekselen, neme de voorafgegane teweegbrengende oorzaken in aanmerking, b. v. eene ziekteTerplaatsing bij pokken, mazelen, roodvonk, enz. Volgens de waarnemingen der meeste latere artsen zijn overigens ruggegraatsverkrommingen, ten "gevolge van ontstekingachtige aandoeningen der wervelenkolom en hare banden, verreweg de zeldzaamste. De door batnton en macartnet aangeradene manier, welke daarin bestaat, dat de lijders , op eene harde, niet toegevende matras geleg worden, en op dezelve, gedurende de geheele behandeling, in eene hori* zontale rigting liggen , zelfs zonder dat er onder het hoofd een kussen geplaatst wordt, verwerpen de meeste artsen, omdat de kwaal, waar zij ten gevolge van klierlijden rachitis, enz., ontstaan is, door het gebrek aan alle ligchamelijke beweging nog toeneemt. Meissner zag, dat een scrophuleuse knaap van 9 jaren, welke aan kyphosis der halswervelen leed, na de aanwending dezer geneeswijze gedurende drie weken, niet meer op de beenen konde staan, maar terstond ineenzakte, zoodra men hem in eene verticale houding bragt. liet meerendeel dur_orthopaedisten van lateren tijd houdt, in tegendeel, oefeningen van bet spierstelsel voor het gewigtigste deel der behandeling bij ruggegraatsverkrommingen. Siiaw en delpech waren de eersten, welke de gymnastiek, in algemeene en eigendommelijke oefeningen der spieren, voornamelijk als geneesmiddel bij misvormingen der wervelenkolom invoerden. Vele andere artsen deelden later in hunne beschouwingen en de meest verschillende ligchamelijke oefeningen werden aangeraden. De ondervinding heeft het nut dezer geneeswijze, welke evenwel, zooals kraüss (t. a. pi. S. 42) herinnert, doelmatig en ter regter ure moet aangewend worden, voldoende aangetoond. De verschillende werktuigen , die deels door drukking op de deelen, deels door uitrekking derzelve , deels door beide tegelijk werken, vereischen altijd de grootste voorzigtigheid. Dezelve kunnen , door hunne werktuigelijke werking , ontsteking en beenbederf van de wervelenkolom teweegbrengen, gelijk ook door de, op de borst en buikorganen uitgeoefende drukking andere gevaarlijke toevallen veroorzaken. Is er reeds anchylosis der wervelenkolom ontstaan, zoo zijn alle hevig werkende werktuigelijke middelen niet alleen geheel nutteloos , maar zonder twijfel schadelijk, liet heilzaamst toonen dezelve zich , wanneer de eigenlijke , de verkromming veroorzakende grond verwijderd is, en wanneer het slechts te doen is, om de ruggegraat, door ondersteuning, in hare behoorlijke houding te behouden, tot dat de normale werking van al de, tot de wervelenkolom behoorende weefsels hersteld is. Over het algemeen verdienen de machines , welke uitrekking beoogen , de voorkeur boven dezulke , welke alleen door drukking werken; de uitrekking moet echter zeer langzaam en allengskens geschieden. Coxalgia , luxatio spontanea femoris. Volgens brodie , coulson , rust, fricke , stroïieijer en anderen. In de opvolging der verschijnselen, bij dit lijden voorkomende, kan men meerdere tijdperken onderscheiden: In het eerste tijdperk vertoont zich deze kwaal door niet altijd even 19* Het kind was scrophuleus , en had reeds een half jaar te voren eenefl slependen gang gehad , en tusschenbeide over pijn in het regter heupgewricht geklaagd. Het hinken was nu aanmerkelijk en de voet der lijdende zijde werd daarbij naar buiten gezet; het zieke deel was magerder en langer dan het gezonde. Tevens klaagde de kleine lijder over pijn in de knie en , bij aanraking , ook over pijn in het heupgewricht ; de groef in de bil was aan de regterzijde lager dan aan de gezonde gelegen , de bil zelve was vlakker. Daarenboven was er sluipkoorts met nachtelijk zweet aanwezig. Er werden Jethiops antim. met Cicuta , Slip. dulcam., Rad. bardan. , bloedzuigers , inwrijvingen van grijze kwikzalf, blaartrekkende pleisters aangewend, wqarop , op tien 4',en dag, de pijnen in de knie, wel is waar, verdwenen en de knaap beter en vaster konde gaan , maar het hinken , het buitenwaarts zetten van den voet , enz. bleef voortduren en gaf hel regt om aan te nemen , dat de kwaal van het heupgewricht tot nog toe weinig verminderd was. Münzenthaler liet , van nu aan , alle uit- en inwendige middelen achterwege en schreef de levertraan voor , welke zulk eene uitstekende werking toonde, dat den knaap, na ongeveer 6 weken , niet alleen van zijn heuplijden volkomen bevrijd was , maar ook een bloeijend voorkomen verkregen en ieder spoor van klierziekte verloren had. Ook behk (Diss. inaug. de ol. jee. as. praesertivi in coxarthroc. ejffic. J833) verhaalt vier gevallen van zeer vergevorderde coxarthrocace, waabij de levertaan zich zeer werkzaam betoonde en de genezing bewerkstelligde. De noodzakelijkste en niet na te latene voorzorg voor de genezing der coxarthrocace, is het rustig houden van het lijdende gewricht, gedurende den geheelen duur van de ziekte. Ten dien einde dient eene gemakkelijke ligging op matrassen, en eene inrigting, welke het geheele lijdende been in eenen toestand van volkomene rust en onbeweeglijkheid houdt. Physick (RUsfs Magaz. Bd. XXXFII. lift. J) legt ten dien einde «en verband aan , hetwelk in eene houten , van de borst tot de kuit zich uitstrekkende spalk bestaat, welke naauwkeurig aan het ligchaam past, gevoerd is, en door zwachtels aan den romp en het zieke been, van het midden van het dijbeen tot aan de kuit, wordt bevestigd. Fricke bedient zich bij de coxalgia , welke hij, zoo als boven is aangemerkt, van de coxarthrocace onderscheidt en in een lijden van de spieren zoekt, van het verband van hagendorn-dzokdi voor de breuk Vatt den hals van het dijbeen , met bevestiging van de beide zijdespalken aan eenen regtstandigen voelplank , en bewerkte daardoor, in de meeste gevallen, binnen 6 — 8 weken genezing. Waar een klierachtige aanleg en andere omstandigheden het gebruik van de open lucht wenschelijk maken, wordt de vindingrijkheid van den arts vereischt, om toestellen te bedenken , welke eene duurzame rust aan het lijdende deel verzekeren, terwijl het geheele ligchaam den weldadigen invloed van do vrije lucht geniet. In het eerste tijdperk der ziekte, wanneer alles daarop aankomt, om de ontsteking en zwelling der deelen weg te nemen , is de aanwending van bloedzuigers in een toereikend aantal, of Tan bloedige Jtoppen , in meer of minder groot getal om den trochanter geplaatst , en meermalen herhaald , ran het beste gevolg. Bij sterke kinderen k3n zelfs eene aderlating noodzakelijk worden. In een , door dr. ciiavaxne (Journ. des conn. tncd. No. 6 Janv. J834) medegedeeld geval van coxarl/irocace, welke bij een knaap van 8 jaren voorkwam, werden eene sterke aderlating, 24 bloedzuigers om het gewricht, verweekende pappen, rustige ligging , streng diëet en tot drank een Decoct. rad. gram. met Nitr. dep. voorgeschreven. Drie dagen daarna waren zwelling, hitte, pijn en de koorts verminderd. Nu werden er koude omslagen van Aq. vegelo-min. Goulard. aangewend, en gedurende 8 dagen calornel in kleine giften toegediend; de kleine lijder genas Tolkomen. Ten opzigte der koude omslagen merkt rcst aan , dat dezelve zich voornamelijk daar doelmatig toonen , waar de lijder niet te zwakkelijk en te prikkelbaar, de kwaal niet van rheumatischen of jichtigen oorsprong is , maar ten gevolge van eene werktuigelijke beleediging onstaan is. Waar warme omslagen zijn aangewezen, zoude men liever in dezelver plaats papden aanwenden. Fricke raadt in alle gevallen van coxalgia, welke, Tolgens hem , in een lijden der spieren gegrond is, wrijvingen van de uitwendige huid, inwrijvingen van vlugtige zalven en geestrijke wasschingen , blaartrekkende en roodmakende pleisters, drooge koppen, de acupunctura , prikkelende baden en waterdamp aan. Gaat de coxalgia in coxarthrocace over , zoo plaats hij om den anderen dag 20 — 30 bloedzuigers op het heupgewricht en zoekt hulp bij de aanwending van koude, om , zoo spoedig mogelijk , de ontsteking weg te nemen. Door de meeste artsen wordt het uitwendig gebruik van het kwikzilver, als buitengemeen werkzaam, in het eerste tijdperk der ziekte aangeraden. Rust laat den zieke des avonds, nadat hij 's morgens een laauwwarm bad genomen heeft, eene grootere of geringere hoeveelheid grijze kwikzalf, in de nabijheid van het gewricht, of in het geheele lijdende deel inwrijven , en om den anderen dag op dezelfde wijze voortgaan , tot dat, öf de kwaal verdwenen is, öf speekselvloed de verdere aanwending verbiedt. Fritz (Méd. chir. Zeit. J828), welke het gebruik der moxa, fontanellen en andere sterk aantastende middelen geheel verwerpt, laat bij kinderen , wanneer de coxarthrocace slechts tot haar tweede tijdperk gekomen is , om het ontstoken gewricht bloedzuigers plaatsen, 's avonds op het zieke been 3 — 5 gr. Ung. merc. inwrijven, den anderen morgen, voor het ontbijt, een warm bad nemen en dan den zieke wederom in bed brengen ; na den middag wordt op het zieke gewricht eene pap uit zemelen of gepelde garst gelegd. Ook fischer (Cjspbr's JVochenschr. J839. No. JO) raadt deze geneeswijze aan , en wil met de hulp van dezelve gevallen genezen hebben, bij welke de ziekte reeds tot in het tweede tijdperk gevorderd was. Het inwendig gebruik van kwikzilver, te weten eh baüdeLocöüe namen «eer gunstige gevolgen van de uitwendige aanwending waar. Behalve de Carb. pot. is ook Potass. fus. bij de klierziekte aangewend geworden. BrandISH en fare roemden dezelve het eerst in deze ziekte, en mesüard, dzondi, wetz en anderen bevestigen de buitengewone geneeskracht van dit middel. Loescher (ffufel. Journ. J827 febr.) gebruikte het bij een kind, hetwelk van de vroegste jeugd af, aan klierziekte geleden had , en aan hals en nek etterende klieren had ; *3c [reoezing volgde in 7 weken, zonder dat de eetlust of de spijsvertering'gestoord werd. Kopp {Denkw. Bd. I. S. 228) schreef aan eenen 5-jarigen knaap, welke aan klierachtige gewrichtszweren en opzwelling •der beenderen leed, het volgende voor: R. Liq. caust., Aq. cinnamm. vin. a unc. j. d. s. 'smorgens en 's avonds twee theelepels te nemen. Daarbij liet hij , volgens fare's voorschrift, inwrijvingen met kwikzalf doen ; de zieke werd volkomen hersteld. De torpide vorm der klierziekte is het voornamelijk, welke voor het gebruik der Pot. fus. geschikt is. Uitwendig dient hetzelve tot plaatselijke of algemeene baden. RüsT raadt tot het verband van torpide zweren het volgende mengsel aan: Rp. Pot. fus. scr. j , Aq. destill. unc. viij , Extr. chatnom. , Extr. cicut., Tinct. op. a dr. ij. , . 9) Ten opzigte van de werking der d i e r 1 ij k e kool bij klierachtige ziek- tevormen, zijn de meeningen der artsen verschillende. Wagner (IIüfel. Journ. J829. Apr.) kent aan dezelve, na eene proefneming van meerdere :aren , de oplossende eigenschappen van het Jodium en het kwikzilver toe * 'dezelve zouden evenwel het organismus niet zoo sterk aantasten , als de genoemde middelen. Kopp (t. a. pl. S. M9) wendde dezelve met een' goeden uitslag bij verharde klieren van den hals aan. Duplan (BehREND und MoLDEifBAVER, Journ. d. Ausl. Bd. 111, Renas een zuigeling , welke terstond na de geboorte aan eenen opgezetten buik in- en uitwendige klierachtige gezwellen en aan eene gastroenteritis' leed , door bloedzuigers en het gebruik van dierlijke kool zeer spoedi?. Hij gaf dagelijks 4 maal 4 gr. van dit middel en klom allengskens tot 24 gr. driemaal dagelijks; daarbij ontwikkelde zich over het geheele ligchaam , voornamelijk in het gelaat, een koperachtige uitslag. Bovendien vertoonden zich nog kleine bloedzweren ter grootte van eene erwt welke doorbraken en even als de ontlaste drekstolfen een' sterken reuk'als van verbrand vleesch verspreidden. Baudelocqüe daarentegen nam van de aanwending der dierlijke kool in het geheel geene werking bij de klierziekte waar. 10) De gebrande zwam vindt hare aanwending voornamelijK bij de scrophuleuse opzwelling der schildklieren; zij zoude nadeelig op de longen werken , derhalve bij eene zwakke borst liever niet gebruikt worden. Voornamelijk wordt hare verbinding met de Digitalis " 11) Geen middel heeft in lateren tijd eene zoo algemeene aanwending De zalf moet versch zijn en op eene koele en donkere plaats bewaard worden. Men gebruikt haar als inwrijving op knobbelaardige en beengezwellen en tot verband bij alle vormen van zweren. De meer of min sterke plaatselijke werking bepaalt, of dit dagelijks 1 of 2 maal moet geschieden. Lemasson (Journ. hebdom. J83J, Juill.) schreef tegen pijnlijke, klierachtige gezwellen eene zalf voor uit Jodii gr. xr , Hydr. pot. dr. j, Laud. hq, dr. ij , Axung. porc. unc. j. bestaande. Jo diu in oplossing, R. Jodii gr. ij, Hydr. pot. gr. IV* Aq. destill. libr. j. Dezelve dient bij klierachtige oogontsteking ter inspuiting onder de oogleden ; bij klierachtige aandoeningen van het slijmvlies, waar men haar «veneens inspuit of van tijd tot tijd laat opsnuiven; eindelijk tot inspuiting ter zuivering van pijpzweren, waarbij men bovendien het voordeel heeft, dat zich daardoor gemakkelijker dan door sonderen, de diepte van de kanalen en holten ontdekken laat. Plaatselij ke Jodiumbaden. Men bereidt dusdanig bad, door in een houten vat de noodige hoeveelheid warm water te gieten en zoo veel van het volgende mengsel er bij te doen, tot dat de vloeistof eene tamelijk algetneene gele kleur verkregen heeft. It. Jodu unc /3 , Hydr* pot. unc. j. Aq. destill. unc. vj. m. d. in yitr. epist. vitr. cl. Algemeene Jodiumbaden. Men kan by kinderen tot een bad van middelmatige sterkte op libr. III water 1 gr. Jodium en 2 gr. Hydr. pot. nemen. Deze baden in een houten kuip bereid van 28—30 graden warmte , worden wekelijks 2—3 maal herhaald. "V' an de inademing van Jodium bevattende waterdampen zag baudelocque geen gunstige gevolgen. 12) Waar het Jodium geen gewenscht gevolg had, wendden magendie (frorizp's JVotiz. Bd. xxvj. 3Y°. j2 S. J88) en pourché (heckeiïs Liler Annal. J829. Aug. S. 505) het Bromium aan. De laatste loste 1 deel Hydrobrom. pot. in 14 deelen water op en liet daarvan dagelijks 5—6 droppen in water nemen. Da gebruikelijke voorschriften van magekdie zijn de volgende : B. Aq. lactuc. unc. iij , Hydrobrom. pot. gr. lij , Syr. Alth. unc. j. m. d. s. eetlepels gewijze binnen de 24 uur te gebruiken. Zeer goede uitkomsten verkreeg hij van een mengsel uit gr. xij Hydrobrom. ferr., even zoo veel Gumm. arab. en gr. xviij Conserv. ros. , waarvan 20 pillen gemaakt werden, van welke de zieke 's morgens en 's avonds 2 pillen gebruikte. Bij klierachtige gezwellen laat hij een zalf inwrijven uit gr. 34 Hydrobrom. pot. en unc. j. Axung. porc.; bovendien maakt hij melding van eene zalf, bestaande uit 6—12 dr. Brom. liq. , gr. 24 Hydrobrom, pot. en unc. j. Axung. porc. Als zeer werkzaam bij klierachtige ziektevormen raadt prieger (casper's PFockenschr. Dec. J833) eene oplossing aan van gr. vj. Hydrobrom. Hydrarg. in dr. iij Aelh. sulph., van welke , naar den ouderdom van den zieke, dagelijks 10—20 II Deel. 17 droppels in water gegeven worden. Daarbij wordt eene zalf uit llydrobrom pot. dr. j. en Axung. por. unc. j. ingewreven. 13) De sappen van versch verzamelde kruiden, welke somwijlen als ligt prikkelende, oplossende, alle uit- en afscheidingen bevorderende middelen goede diensten verrigten, werden in vroeger tijd meer dan tegenwoordig aangewend; voor meerdere jaren evenwel door TOëL (HORN'S Jrch. J825. Est. 2) wederom dringen aanbevolen. Dezelve zijn niet dienstig, wanneer zij nadeelig op de spijsvertering werken en doorloop verwekken. 14) De Gomharsten zijn zeer krachtige prikkelende middelen voor het watervaatstelsel, en mogen deswege bij eene groote prikkelbaarheid en ontstekingachtigen toestand niet gegeven worden , dewijl zij deze ligtelijk tot eene ware ontsteking verheffen en alzoo de ettering bevorderen. De asa foetida past voornamelijk bij klierachtige been-aandoeningen of zenuwtoevallen. De Resinaguajaci, welke zeer sterk verhit, is alleen bij eencn torpiden toestand aangewezen. HjUSE roemt haar bijzonder bij klierachtige uitslagziekten. 15) Tot de werkzaamste anti-scrophuleuse middelen behoort de, in later tijd door vele artsen met den gelukkigsten uitslag aangewende levertraan. Meissner genas door het twee maanden volgehouden gebruik, een zeer vermagerd klierachtig kind van 3 jaren , hetwelk aan Blepharophthalmia en opzwelling der beenderen der vingers en hoofden der pijpbeenderen leed, volkomen. Heineken (t. a. pl.) verzekert, dat hij in de laatsten tijd bijna geen ander middel noodig gehad , en dat hij dezelve bij voorkeur bij slechte voeding en vermagering zeer werkzaam gevonden heeft. Knod y. helmenstreit (hufel. Journ. J832) vond dit middel bij coxalgia nog hulpaanbrengende , waar fontanel en het gloeijend ijzer nutteloos gebleven waren; hij gaf aan een tweejarig kind tweemaal daags i eetlepel van dezelve. Brefeld (Der StockfschLeberthran in natur- , historisch- , chemisch- pharmaceutischer Hinsicht. Hamm J835) verklaart, dat de levertraan een middel is, hetwelk in de meeste vormen van klierlijden zich werkzaam betoont, bij klierachtige huidaandoeningen evenwel zonder gevolg aangewend wordt. Men onderscheidt de blanke en bruine levertraan. De blanke is eene eenigzins dikke, vette olie, van eene gele, op papaver-olie gelijkende kleuren van een' eigendommelijken flaauwen vischreuk en smaak. De bruine heeft eene meer donkere kastanjebruine kleur en toont, tegen het licht gehouden , een' blaauw-groenachtigen weerschijn; de reuk en smaak is veel sterker dan bij de vorige , daarbij onaangenaam scherp en brandig of zelfs rotachtig. Volgens de waarnemingen van meerdere artsen zoude de blanke levertraan geene andere werking hebben, dan de gewone olijf- en amandel-olie; de bruine daarentegen zoude hare werking alleen aan de daarin vervatte Creosoot te danken hebben , hetwelk men in latei tijd ook tegen de klierziekte heeft aangeraden; volgens anderen zoude zij Jodium bevatten. Men geeft de levertraan aan kinderen tot 3 jaren in de eerste 8—14 dagen 3 maal daags 1 , vervolgens klimmende tot 2 theelepels, of zuiver of met zuiker, stroop of in mengsel, b. v. R. 01. jecor. asell. n nnrwn de narcotica , voornamelijk echter de Cicuta, als radikaal middel tegen de klierziekte beschouwen , zoo zijn dezelve evenwel slechts hulpmiddelen, in vereeniging echter met anti-scrophulosis, voorzeker van groote waarde. Voornamelijk zijn dezelve aangewezen bij zeer pijnlijke klieren, bij een lijden van prikkelbare en gevoelige deelen , derhalve bij pijnlijke zweren, oogontstekingen, krampen in den buik, enz. De bijzondere omstandigheden zullen natuurlijk ook een bijzonder narcoticum aanwijzen. hevax.ier prijst het Extr. belladonnae in zalven en pleisters , bij klierac tiöe opzwelling der klieren, beender- en gewrichtsaandoeningen. TourtüAL vond het Aq. laurocer. in vereeniging met Fin. antim. zeer nuttig. De Digitalis past voornamelijk, waarbij klierachtige mderen het vaatstelsel zeer geprikkeld en eene febris lenta te duchten is. De Stip. dulcam. kunnen bij klierachtige uitslagziekten en zweren, somwijlen goede diensten verrigten. Den meesten roem heeft e icuta. Zij tast de zenuwen minder aan, dan Opium, Belladonna, 17* verdeeling der gewone in den omtrek zetelende hardheid , en de verdere behandeling der daaruit voortvloeiende verzwering volgens de regels der kunst behandeld worden. De opening van de scrophuleuse abcessen zoude men , volgens den raad van verscheidene artsen, in den regel aan de natuur overlaten (feileii) , of ten minste niet met het mes bewerkstelligen (larhet , carmichaöl). Deze regel veroorlooft evenwel menige uitzondering, zoo als wanneer zij aan den hals geplaatst zijn, achter de ooren , in de nabijheid van beenderen, enz. De behandeling Ten de scrophuleuse zweren bestaat zoo wel in eeno algemeene als plaatselijke , d. i. het hoofdlijden van het gestel moet bestreden en de zweer naar den graad van deszelfs levensbeginsel behandeld worden. Alle verslappende en vette middelen, alzoo warme omslagen, pappet) en zalven , worden door de scrophuleuse zweer met goed verdragen ; «11e opwekkende, de levendigheid verhoogende middelen daarentegen doen gewoonlijk de beste diensten. Den meesten roem hebben zich de volgendo plaatselijke middelen verworven: 1) Gedeeltelijke of zoogenoemde indompelingsbaden met keuken-, zeezout of potasch. 2) Het Su 1 p h. a i n c. en Mur. z i n c in oplossing (dr. i) in unc. viij water) als inspuit- of verbandmiddel, als omslag of ook als indompelings-bad, wanneer de zweren zich aan de ledematen bevinden (unc. (3 op een schotel water). 3) Kwikmiddelen, namelijk het Praecip. rubr. en alb. , het Aq. phagedaen., enz. 4) Het Jodium en het H y d r. p o t a s s a e voor omslagen, inspuitingen, baden, enz. Ook kan men de Tinct. jodii geheel alleen, door middel van eene plukselwiek of een penseel, aanwenden. 5) Pleisters wil rust alleen dan aangewend hebben, wanneer een hooge graad van werkeloosheid in de zweer of aanmerkelijke hardheid in den omtrek aanwezig is. Hij bedient zich alsdan gewoonlijk van het Empl. merc. of Empl. lithargyr. comp. met Camphor en Opium. De meeste werking zag hij van het bestrooijen van de oppervlakte der zweer met poeder uit Praecip. rubr., China , kool, bestaande uit de aanwending van de Spir. vin. camph. en eene oplossing der Lap. infern. Staat eene sterk opgezwollene watervaatklier der genezing van de zweer in den weg, steekt zij ver boven hare oppervlakte uit, en kunnen de bijtmiddelen haar niet verdrijven, dan moet men dezelve met het mes wegnemen. Von walther geeft den raad, nu en dan eenige bloedzuigers op dezelve te plaatsen. A. cooper , rater, cüLLERIER, ronnet beschrijven kleine zweren, welke op kleine, onder de huid geplaatste abcessen volgden. Deze zweren, welke men, zoo als ronnet opmerkt, noch met de huidzweer, noch met ecthyma of impetigo verwisselen moet, heeft meestal eene klierachtige kwaadsappigheid tot grondslag. Zij zijn steeds klein en in groot getal aanwezig, doorboren van binnen de huid en hebben eene boezemach- tige gedaante. Behalve de algemeene behandeling, wil bosset ieder afzonderlijke zweer door het bijtmiddel of mes in eene wond veranderen, «ij geeft aan het laatste de voorkeur: hij beschrijft om iedere zweer in het gezonde gedeelte twee elliptische insnijdingen , en neemt den bodem van de zweer gelijktijdig mede weg (Arch. géner. J837). Wat de plaatselijke behandeling der Blepharadenitis scrophulosa aangaat , zoo kan bij een' hevigen graad van ontsteking de plaatsing van bloedzuigers noodwendig worden. Zeer werkzaam is het Praecïp. rub. en alb. in den vorm van zalf (R. Praecip. merc. rubr. alcoh. gr. ij—IT [Praecïp. merc. alb. gr. iij—v], Axung. porc. ree. dr. ij, Cer. alb. gr. sij—iv in. exact. f. ung. jiiUGKEjv). Bij groote gevoeligheid van de randen der oogleden en wanneer zij sterk rood gekleurd zijn en de afscheiding zeer rijkelijk is, verdient het Praecip. merc. alb. de voorkeur. Men strijkt de zalf voor het naar bed gaan , nadat vooraf de oogleden zorgvuldig van de korsten bevrijd zijn , door middel van een penseel op de randen der oogleden en wrijft ze des morgens met een' linnen doek lorgvuldig wederom af. Ontstaat er eene aanmerkelijke verslimmering, dan moet de aanwending der zalf nagelaten worden , totdat deze weggenomen is. Gedurende deze verslimmering wende men tweemaal dagelijks, telkens \ uur lang, een laauw-warme omslag met eene zwakke oplossing van het Mur. deutor. hydr. aan (jüngkes). Opmerkenswaardig is de aanwending van het Chlor. auri, hetwelk jahn tegen de Blepharadenitis scrophulosa aanraadt. Professor fischer wendde bij hardnekkige en langdurige gevallen het Aur. oxymur. in den volgenden vorm aan: B. Aur. oxymur. gr. ij, Aq. destill. spl. unc. vj. d. s. oogwater. De conjunctivitis scrophulosa behandelt men door eenige bloedzuigers aan het oog te plaatsen. Daar evenwel sterke bloedontlastingen hier nooit weldadig zijn , zoo trachte men gelijktijdig door sterke laxantia afleiding van het zieke deel daar te stellen. Ter verzachting der lichtschuwheid, welke tot de lastigste verschijnselen der klierachtige oogontsteking behoort, zijn verschillende middelen aangeraden. GRaFE geeft den raad een mengsel uit Extr. bellad., hyosc. en Opium bestaande , met speeksel op de slapen van het hoofd in te wrijven. Dzondi roemt het inwendig gebruik van het Extr. acon; dcpdytren van het Extr. belUidonn. Weleer geeft het volgende voorschrift voor pappen op: B.JÏerb. cicut. unc. j/3 , Herb. hyosc., Far. sem. lin., Cap. pap. alb. a unc. /3, C. c. m. et coq. c. lact. s. q. ad consistentiam catapl. d. s. laauwwarm aan te wenden. Fischer laat de volgende zalf in de uitwendige zijden der oogleden en haren omtrek inwrijven : Bp. Merc. praec. alb. gr. v, Extr. bellad. gr. xij , Axung. porc. dr. j, M. f. ung. Beer roemt eene laauw-warme oplossing van Lap. divin. met Tinct opn en rust eene zeer verzadigde, koud aan te wenden oplossing der Boiax. Omtrent al deze middelen merkt jüngkes op, dat dezelve volstrekt niets specifieks hebben en dat de genezing der lichtschuwheid, welke met de ontsteking naauW zamenhangt, slechts door de aanwending van dusdanige middelen kan gelukken , welke in staat zijn , deze laatste te overwinnen. »Het gewigtigste geneesmiddel tegen de scrophulosis in het algemeen, zegt hij, is de lucht en het licht, en deze zijn ook de gewigtigste geneesmiddelen tegen de scrophulense lichtschuwheid; ineen donker vertrek geneest men dezelve nooit. Ik heb aan oogziekte lijdende kinderen gezien, welke 2—3 jaren lang in eene geheel donkere kamer hadden doorgebragt, zonder eene lichtstraal te zien, en welke, trots het gebruik der sterkste narcotica , in weerwil van groote gifte van Belladonna en andere overigens geroemde middelen, lichtschuw bleven , tot dat de behandeling veranderd werd. Het eerste, waarvoor de arts bij de behandeling van scrophuleuse oogziekte zorgen moet, is eene doelmatige verlichting van het vertrek. Het moet steeds gelijkmatig verlicht zijn en het oog nooit eene afwisseling van licht en duister ondergaan , ten dien einde brande men gedurende den nacht een nachtlicht. Is de weersgesteldheid gunstig, zoo geniete de zieke de vrije lucht; de oogen kunnen door een oogenscherm beschut worden , mogen overigens op geene andere wijze bedekt worden. De hevigste lichtschuwheid zal binnen weinige dagen van zelve verdwijnen, zoodra de zieke den invloed van het licht en der lucht genoten heeft. De kleine zieken schreijen wel is waar gewoonlijk hevig, wanneer men hen uit hunnen donkeren kerker haalt: dit mag evenwel volstrekt niet in aanmerking komen." Eene bepaalde goede werking oefenen de omstemmende middelen uit, welke evenwel minder goed in zalven dan in vloeibaren vorm verdragen worden. Jüngken raadt omslagen van eene oplossing van het Mur. deutox. kydr. (gr. j. in unc. x) of van de Borax (dr. j. in unc. vj) in gedestilleerd water aan. Bij eene zuivere scrophuleuse oog-ontsteking zouden deze omslagen koud , bij eene zinkingachtige zamenstelling laamvwarm aangewend worden. Mackenzie roemt eene oplossing van het Nitr. argenli gr. iv in Aq. destill. unc. j. (!). Deze oplossing, welke als indroppeling gebruikt wordt, zou de opzwelling der vaten van het bindvlies verminderen, de opslorping derphlyctaenae bespoedigen, de zweren doen genezen, de vlekken van het hoornvlies doorschijnend maken, en de gevoeligheid voor het licht verminderen. Zijn er diepe zweren op het hoornvlies aanwezig, zoo bedient mackenzie zich van eene nog sterkere oplossing van helschen steen, welke hij met een fijn penseel onmiddellijk op de oppervlakte van de zweer brengt, zonder toe te laten, dat de oplossing zich op het overige gedeelte van het oog verbreidt. Jüngken houdt deze handelwijze, zoolang de lichtschuwheid duurt, voor niet uitvoerbaar, en geeft derhalve den raad, met het gebruik der boven opgegevene omslagen te blijven voortvaren en bovendien, ter bevordering der opslorping, graauwe kwikzalf met Opium op de slapen en derzelver omtrek in te wrijven. Met het nalaten der lichtschuwheid is gewoonlijk het karakter van de zweer verbeterd. Blijft intusschen, iiv weerwil van de nalating der verschijnselen, eene boosaar- dige zweer in het hoornvlies bestaan, of vormt er zich eene keratocele of eene uitpuiling der iris, zoo is het doelmatig, de lijdende plaatsen met Tinct. opii of met geconcentreerd zoutzuur, of in hardnekkige gevallen, volgens den raad van SCARPA, met een puntig stukje helsteen zachtjes aan te raken. Afleidingen naar den huid door tegenprikkels hehben bij de conjunctivitis scrophulosa eene bepaald nuttige werking. JüNGKEX Terwerpt de trekpleisters en fontanellen, daar zij aan het ligchaam sappen onttrekken , en daardoor de, bovendien zwakke groeikracht nog meer verzwakken en geeft den raad , zich alleen van het Ung. stib. te bedienen. Mackexzie , daarentegen , houdt de aanwending dezer zalf voor te pijnlijk en geeft de voorkenr aan de blaartrekkende pleisters. Hij schijnt de ontlasting van stoffen niet te vreezen, want hij doet opzettelijk opmerken, dat men de uitvloeijing door middel van een prikkelend verband moet onderhouden. De verduisteringen van het hoornvlies, welke zoo dikwijls na scrophuleuse oogontstekingen achterblijven , laat men het best aan de natuur over; mettertijd nemen zij in uitgestrektheid en donkerheid van zeiven af. In ieder geval vermijde men alle prikkelende middelen , daar deze zeer ligt de naauwelijks overwonnene ontsteking wederom te voorschijn roepen. Bij eene zamenstelling van conjunctivitis scrophulosa met blepharadenitis wende men het eerst de, tegen de conjunctivitis aangeradene omslagen aan, en eerst dan, wanneer de ontsteking der conjunctiva weggenomen is, ga men over tot de aanwending der tegen de blephct' radenitis aangeradene zalven over (jüngken). Tegen de scrophuleuse ontsteking van den neus dienen aanvankelijk aromatiehe stovingen en het opsnuiven van dampen. Zwelt de neus inwendig aanmerkelijk op, zoodat daardoor de ademhaling zeer gehinderd wordt, zoo zijn inspuitingen van een aftreksel der Cicuta doelmatig. Tot de sterker aantastende middelen ga men over, wanneer zich invretende zweren vormen , welke verwoestingen in en om den neus maken (meissner). Schnuhr {rust's Mag. Bd. XXIIJ. Hft. 2) gebruikte tegen verouderde scrophuleuse zweren van den neus en de bovenlip bij een meisje van 7 jaar, met een uitstekend gevolg de Weinholdsche caIomel-\xHii en liet daarbij laauw-warme baden gebruiken en een thee van Hb. jac. drinken ; reeds na een gebruik van 6 weken waren alle zweren geheel gesloten. Onder de plaatselijke middelen zijn bij scrophuleuse neuszweren wasschingen met een afkooksel van Solanum nigr. het nuttigst, waarbij men een weinig Mur. deutox. Hydr. voegen kan , en het gedurig herhaald aanraken met helschen steen. Bij een scrophuleus lijden van het oor, wanneer het niet aanmerkelijk is, is het ter genezing voldoende, wanneer men den gehoorgang zuiver houdt en het oor door middel van een' linnen doek tegen de koude lucht beveiligt. Na 2—3 weken verdwijnt gewoonlijk de opzwelling, de uitvloeijing houdt op, en het gehoor keert terug. Bij een' aanmerkelijk en graad van ontsteking van de gehoorbuis is de plaat- sing van bloedzuigers doelmatig. Na de bloedontlasting doen narcotischestoringen en inspuitingen goede diensten. Rauch heeft met een goed gevolg het 01. hyosc. laten indroppelen. Is de klierachtige huid opgezwollen , sponsachtig en blaasvormig opgezet, zoo is, volgens krajher , de aanwending van een drukkend verband door een spons, van welke gladde , smalle , met de vernaauwing van de gehoorbuis overeenkomende strepen ingebragt en 24 uren daarin gelaten worden , voldoende ter genezing. Onder het drukken van de opzuigende spons zinken de opzwellingen weg. De opperhuid schilfert af, de afzondering van slijm houdt op , de afscheiding van het oorsmeer treedt wederom, in en de zieke is genezen. Bij dezen toestand van verslapping vond kramer alle verweekende, olijachtige slijmige middelen schadelijk. Is de klierachtige huid opgezwollen zonder blazen te vormen , daarbij meer of min rood , en eene dunne of dikke, gele of groenachtige, zoetachtig of onaangenaam riekende uitvloeijing in grootere of geringere hoeveelheid aanwezig, zoo zijn indroppelingen van Acet. plumbi in den vooraf zorgvuldig gereinigden gehoorgang buitengemeen werkzaam (kramer). Andere schrijvers bevelen ter inspuiting oplossingen van Sulph. zinci, Nitr. argenti enz. of verdunde houtzuren aan. Ondoelmatig is het, de genoemde middelen in den vorm van zalven aan te wenden, daar de klierachtige huid die niet goed verdraagt. Hardnekkige gevallen vorderen het gebruik van afleidende middelen door huidprikkels. De door eenige artsen aangeradene blaartrekkende pleisters houdt kramer voor veel te zwak; hij geeft den raad, ■van onder de proc. mast. het Ung. stib. in te wrijven , totdat er puisten ontstaan, welke men laat verdorren , vóór dat men tot eene nieuwe inwrijving overgaat. Raucii houdt de aanwending van huidprikkels in de nabijheid van het oor voor nadeelig, en kramer geeft eveneens toe , dat de inwrijving van het Ung. stib. onder de proc. mast. ia de eerste dagen niet zelden de slijmafscheiding in het oor consensueel vermeerderde en zich eerst later afleidend en heilzaam toonde. Bij al deze plaatselijke aandoeningen helpen overigens zelfs de doelmatigste plaatselijke middelen niets, wanneer men niet gelijktijdig op de bovenaangegevene wijze de kwaadsappigheid bestrijdt, en den algemeenen gezondheidstoestand van den zieke tracht te verbeteren. De herstelling vereischt eene voortdurende strenge inachtneming en vermijding van alle schadelijkheden, welke de klierziekte begunstigen. De spijs moet ligt verteerbaar en evenwel voedzaam zijn en de zieke zich vlijtig in de opene lucht bewegen. Pitschaft (hufel. Journ. J829. Nov.) raadt het slapen op matrassen, met varenkruiden gevuld, aan, en grönholz (gerson und JULIUS Mag. J83J. lift. 1. S. J69) het gebruik van zeegras-matrassen. Raehitis. Volgens haase, neumann . sciiösLEiN , mauxsell en anderen. V» 1 egen het einde van het eerste ontwikkelings-tijdperk, zeer zelden vroeger , dikwijls later, doch hoogst zelden na het einde van het tweede levensjaar, vertoont zich deze, den kinderlijken leeftijd eigendommelijke ziekte. Vóór dat zij zich nog door eenig plaatselijk verschijnsel kenteekent, verkondigt zich reeds eene stoornis in het algemeen welzijn van het kind ; het is verdrietig en mismoedig , de huid is droog en rimpelig, het vleesch week en slap, het uitzigt bleek en ziekelijk, de eetlust veranderlijk en somwijlen ziekelijk gestemd, terwijl het kind een' bijzonderen lust voor onnatuurlijk voedsel verraadt. Gelijktijdig wordt de spijsvertering ziekelijk aangedaan, de stoelontlastingen zijn onregelmatig, en toonen , even als de pis, eene ziekelijke hoedanigheid; de buik is opgezet, terwijl het overige van het ligchaam , en wel bijzonder de ledematen, aanmerkelijk vermageren. Na korter' of langeren tijd, verschijnen de herkenningsteekenen der rachitis, de misvormingen der beenderen. Deze misvormingen vertoonen zich meestal het eerst aan de schedelbeenderen. De naden der beenderen vereenigen en sluiten zich niet, de fontanellen blijven open, het voorhoofdsbeen treedt naar voren en het hoofd verkrijgt hierdoor eenen buitengewonen omvang , hetzelve zinkt tusschen de schouders , en het kind laat het, ter ondersteuning, nu eens op den eenen, dan weder op den anderen schouder zakken. Weldra nemen nu ook de pijpbeenderen aandeel in de ziekte. Be epiphyses zwellen op, de diapkyses worden daarentegen in dezelfde verhouding dunner en langer. Het meest zigtbaar worden deze veranderingen, en voornamelijk opzwellingen aan het elleboogsgewricht aan het benedeneinde van den radius, aan de knieën, aan het benedeneinde van de tibia en fibula. De weeke beenderen geven aan de werking der spieren toe en dienen aan deze niet meer tot steunpunten ; daardoor buigen zich de sleutelbeenderen krom, de schouderbladeren verheffen zich, de ruggegraat wijkt naar achteren en op zijde, de ribben en het bekken worden verschoven , er ontstaan de meest verschillende verdraaijingen en misvormingen van het ligchaam en verkrommingen der ledematen, vooral van de ondersten , nu eens naar binnen , dan weder naar buiten. Een noodwendig gevolg van dit lijden is, dat het kind zich niet regt op kan houden en niet leert loopen , of, als het reeds kon loopen, zulks niet meer vermag. Het zit diensvolgens bestendig, het gewigt van het ligchaam drukt daarbij de verweekte beenderen steeds meer zamen, en de verkrommingen nemen hierdoor onafgebroken toe. Door de zamendrukking van de borstkas ontstaat kortademigheid , hoesten en an- bijrta altijd meerdere, en hoe rrieer beenderen er worden aangetast > de» te grooter wordt het gevaar. Even als bij de scrophulosis, volgt somwijlen de genezing van zelve in de verschillende ontwikkelingtijdperken , bij het wisselen der tanden of het intreden der geslachtsrijpheid, en zelfs wanneer reeds beeneter en winddoorn ontstaan zijn. Zeer aanmerkelijke misvormingen der beenderen verdwijnen dan , zonder eenig spoor achter te laten. Meestal evenwel verdwijnen de sporen van vroegere rachitis gedurende het geheele leven niet. De, door de ziekte daargestelde misvormingen van de borstkas en der wervelenkolom, geven in later jaren «iet zelden aanleiding tot borstwaterzucht, tering en aanhoudende kortademigheid. Aan rac/tilis geleden hebbende vrouwen , hebben meestal «en misvormd of te eng bekken, en zijn daardoor aan moeijelijke verlossingen bloot gesteld. Voor meerdere snel verloopende ziekten , vooral huidziekten , schijnen rachitische kinderen ten deele minder vatbaar te zijn , ten deele haar gemakkelijker door te staan en zeldzamer daaraan te sterven , dan de niet rachitische. Het zwart worden en uitvallen der tanden , vooral wanneer zij zich eerst laat of in het geheel niet vernieuwen , is een kwaad teeken. Voor een teeken van waarschijnlijke, gelukkige genezing, moet men het uitbreken van schurft en andere slepende uitslagziekten beschouwen. Bij eene vochtige, nat-koude weersgesteldheid neemt de kwaal altijd toe, maakt deswege in den winter grooten vooruitgang. Wanneer een vroeger waterzuchtig opgezwollen gelaat spoedig slinkt en rimpelig wordt, zoo zou dit een zeer ongunstig, ja, zelfs doodelijk teeken zijn. Een zeer rimpelig gelaat, dus een oudachtig voorkomen, het onvermogen van het kind om de beenen uit te strekken , zelfs wel een gevoel van verdooving in dezelve, een zeer sterk naar eene zijde overhangend hoofd en de bestendige neiging tot eene horizontale ligging, zijn ongunstige verschijnselen. Geven de kinderen zelfs bij aanraking geene teekenen van pijn , lijden de beenderen van de wervelenkolom niet mede en blijven de tanden gezond, zoo mag men op eenen gelukkigen afloop rekenen (richter). Overigens gelijkt de prognosis op die, welke bij de scrophulosis geldig is. De behandeling der rachitis berust hoofdzakelijk daarop, dat men vooreerst de nog werkende oorzaken tracht uit den weg te ruimen, en alsdan de verlorene reproductie wederom te herstellen. De bepaling der voeding en van den levensregel van het ziekelijke voorwerp is, even als bij de scrophulosis, ook hier de hoofdzaak; zonder deze kan aan geene genezing gedacht worden. Diensvolgens moeten alle taaije, onverteerbare, zware, meelachtige, vette spijzen vermeden en daarvoor een meer dierlijk voedsel, krachtige soepen, ligte vleeschbereidingen , weeke eijeren en dergelijken gegeven worden; onder de dranken is een zuiver, niet meer jong, eenigzins bitter, van alle zuur bevrijd bier, het meest passende; ook kan een weinig wijn , met water vermengd, gegeven worden. Zoodra zich bij de kinderen, welke zonder moedermelk worden op- pevoed-, in het eerste levensjaar, de eerste verschijnselen van rachitis vertoonen , is het vooral raadzaam , terstond voor eene goede minne te zorgen. Gronde woning , zuiverheid , veelvuldige baden , gepaste ligchamelijke beweging in de opene lucht, zijn onontbeerlijke voorwaarden ter genezing. Aan de tweede aanwijzing, welke tegen den, de ziekte veroorzakenden afwijkenden toestand van het reproductive stekel gerigt is, voldoet men door de aanwending van dusdanige middelen, welke de werking der spijsvertering versterken, de verstoppingen in het watervaatstelserwegnemen , hetzelve tot nieuwe werkdadigheid aanzetten en het organismus versterken. Alvorens evenwel de eigenlijke geneesmiddelen tegen de ziekte kunnen aangewend worden, is het, even als bij de klierziekte, niet zelden noodzakelijk, het darmkanaal van scherpe stoffen, slijmophoopingen, «oimen, zuren te bevrijden, ten deele door gepaste afvoerende middelen, ten deele door braakmiddelen, ten deele, naar omstandigheden, door absorbentia. De afvoerende middelen vereischen hier evenwel altijd groote voorzigtigheid en mogen niet dikwijls herhaald worden ; men verbindt dezelve doelmatig met maag-versterkende middelen. Houdt men het voor noodzakelijk oplossende middelen te geven, vóórdat men tot de versterkende overgaat, zoo verbindt men ook deze met specerijen cn bittere middelen, daar zij anders ligtelijk meer schaden dan nuttig zijn. Zoodra de toestand der spijsverteringswerktuigen het toelaten, gaat men tot die middelen over, welke de slapheid en zwakte van het ligchaam kunnen verbeteren. Als bijzonder werkzaam worden de volgende aangeraden : De Rad. rub. tinct. — Deze werd in vroegeren tijd voor een specificum bij de rachitis gehouden; zij toont evenwel, volgens veelvuldige waarnemingen, die groote kracht niet, welke men haar heeft toegeschreven, maar is slechts als een gewoon bitter-extractive stof bevattend middel te beschouwen. Goelis , henke , gcersent en anderen houden haar voor geheel onwerkzaam. Ook de Bad. rumic. aqivat. , welke voornamelijk in Engeland en Zweden tegen de rachitis gebruikt wordt, bezit niets bijzonders. Men bedient zich ten deele van het uitgeperste sap (unc (2 tot unc j), met andere plantensappen en vleeschsoepen vermengd, ten deele als afkooksel. De phosphorzuren werden door lentin en anderen aangeraden; de gunstige gevolgen echter, welke men daarvan wil waargenomen hebben, zijn door latere waarnemingen niet bevestigd geworden. Aanprijzenswaardig is het ijzer, hetwelk men óf in poeder tot eenige greinen, dagelijks 4 malen, öf in Tinct. ferripom. geeft. Barez wendde het volgende mengsel met een bijzonder gelukkig gevolg aan: Rp. Tinct. ferri pom. dr. j, Tinct. rh. vin. dr. ij. In lateren tijd werd de levertraan door vele artsen bij rachitische kinderen met een buitengewoon goed gevolg aangewend. Oplossingen van bittere extracten, met bijvoegsels van specerij ach tig-geestrijke aftreksels, aftreksel van calam. arom., enz., verrigten somwijlen bijzonder goede diensten (heske). 18 Van groote waarde zijn bij de rachitis de uitwendige middelen. Bovenaan staan de specerijachtige baden, welke men uit aromatieke kruiden, met een bijvoegsel van brandewijn,. bereidt en dagelijks laauw-warm gebruiken laat ; later kan men tot staalbaden overgaan. De zeebaden worden voornamelijk door Fransche en Engelsche artsen aangeraden. Behalve de baden raadt kau (Handb. d. Kinderkr. Frankf.a.M. J832. S. 282), ter verhooging van de levenskracht van het geheele ligchaam , inwrijvingen met warmen wijn, Spir. camph. en inwrijvingen door middel van verwarmde of met mastiek en barnsteen doorrookte wollen lappen. Als een bijzonder krachtig smeersel op de rnggegraat, de borst en de gewrichten der ledematen, raadt wendt het volgende mengsel aan : Bp. Medull. ossium taur. unc. iij, liquat. et depur. adrnisc. mixt. 01. bals. unc. j/3, Bals. indic. nigr. dr. iij. Meissner liet met een uitstekend goed gevolg het TJng. nerv, met Medull. oss. taur. in gelijke deelen, dagelijks tweemaal op de lijdende gewrichten wrijven, en daarna met doorrookte flanel bedekken. Carvela {MfassüeiCs Forschr. Bd. III. S. 335) geeft eene behandeling op, welke in zijn vaderland, het eiland Zante, tegen de rachitis gebruikelijk is. Het bestaat in het inwrijven van Thcriac op de ruggegraat, het borstbeen , de hand- en voetgewrichten , over welke deelen men alsdan een weinig , tot poeder gestootene Aloë strooit. Ook maakt men, in plaats van den Theriac, van honig gebruik, verzuimt echter nooit de aanwending van Aloë. De alzoo ingewrevene en bestrooide deelen worden in linnen gewikkeld, hetwelk men niet eer wegneemt, dan wanneer de inwrijving moet hernieuwd worden , hetgeen na 3 — 4 dagen geschiedt. Gewoonlijk worden deze inwrijvingen 3 — 4 maal herhaald; slechts zelden gaat men dit getal te boven. Gelijktijdig met deze inwrijvingen, wordt een sterk afkooksel der bloemen en bladeren van de navolgende planten voorgeschreven: Cent. min., Lonicera caprifol., Verben, offw,, Teucr. chamaedr., Prunell. vuig., Centaur, bened., Plantago psyll. en Bad. aristol. rot. Tan dit afkooksel , hetwelk tot het einde der ziekte gegeven wordt, nemen zuigelingen 3 — 4 kleine lepels daags; oudere kinderen geeft men unc. ij tot iij , met een weinig honig of suiker, ^ia elke vermelde invirijving , geeft men den lijder ook eenige greinen Aloë met honig. Zijn er verkrommingen der beenderen aanwezig, zoo wordt, na de gedane inwrijvingen , een looden plaat op de kromgebogene plaats gelegd , ten einde deze door drukking eene regte rigting te geven. Nasse (horn's Archiv. J825. S. 388) maakte meermalen van deze handelwijze bij, aan engelsche ziekte lijdende kinderen gebruik, en nam in meerdere gevallen eene goede uitwerking daarvan waar. Hij maakt de opmerking, dat de Aloë, onder deze omstandigheden, zelfs bij kinderen van li- 2 jaai , ^an ji. — 2 gr. gegeven, geen' hevigen doorloop, en bovendien geene nadeelige gevolgen veroorzaakt. Ontstaat er bij de engelsche ziekte ontsteking van de beenderen , zoo wordt eene plaatselijke, evenwel gematigde, ontstekingwerende behandc- ling, te weten: aanzetten van bloedzuigers en inwrijving van kwikzalf, noodwendig, en wanneer de ontsteking slepende wordt, moeten blaartrekkende pleisters, fontanellen en zelfs het gloeijende ijzer aangewend worden, om het ontstaan van caries voor te komen. Syphilis neonalorum. Volgens lawrence , biadnsell , colles , aleers, si3i0s, bonorden en anderen. Over het ontstaan van syphilis bij pasgeborenen , zijn de gevoelens deiartsen verdeeld. Eenigen nemen aan, dat het kind slechts öf gedurende de geboorte, wanneer de moeder ter dezer tijd aan plaatselijke syphilitische verschijnselen lijdt, aangestoken wordt, öf dat de besmetting door de borsttepels van eene zieke minne daargesteld wordt. Anderen daarentegen beweren, dat ook eene overplanting van het gift, zoowel bij de bevruchting van de zijde des vaders, als ook gedurende de ontwikkeling van de vrucht in de baarmoeder, van de zijde der moeder kan plaats hebben. Deze laatste zienswijze heeft in lateren lijd zeer vele aanhangers verkregen ; de meeste Engelsche en zeer vele Fransche en Duitsche artsen, nemen dezelve aan. Maünsell (/. a. pl. S. 643) verzekert zelfs, dat hij zich geen geval kan herinneren, waarbij de besmetting gedurende de geboorte, op eene ontwijfelbare wijze is veroorzaakt; in de meeste, door hem waargenomene gevallen, was de vrucht gedurende haar verblijf in de baarmoeder, besmet geworden. Oook bürns (t. a. pl.) gelooft, dat de kinderen verreweg het meest in de baarmoeder worden besmet. Schönlein onderscheidt, behalve de, na de geboorte ontstane syphilis der kinderen , drie soorten van dezelve: 1) Syphilis hereditaria, dat is: eene dusdanige, welke door de ouders aan het kind medegedeeld wordt, die , wel is waar, gedurende den bijslaap niet, vroeger echter wel aan syphilis leden , welke schijnbaar ophield, echter in de kiem bleef bestaan. Kinderen , uit dusdanige ouders verwekt, komen meestal oogenschijnlijk gezond en sterk ter wereld, en de ziekelijke verschijnselen komen dikwijls eerst na maanden te voorschijn. 2) Syphilis congenita is de zoodanige, waarbij de vader of de moeder bij de bevruchting aan syphilis lijdt, doch niet aan de schaamde®1611 , en waarbij alzoo geene mededeeling door de vagina kan plaats hebben. In zulke gevallen ontwikkelt zich de syphilis reeds in den moederlijken schoot bij de vrucht, en dezelve sterft reeds daar, of leeft slechts nog eenigen tijd na de geboorte. 18* 3) Syphilis ad na la. Bij deze soort wordt het vroeger gezonde kind bij de geboorte door de , aan syphilis lijdende geslachtsdeelen aangestoken. De beschouwing van schönlein over het ontstaan der syphilis neonaiorum, hebben in lateren tijd meer artsen aangenomen. De ervarene colles (Pract. Beob. üb. d. ven. Krankh. u. s. w. aus detn Engl. v. Simon. Harnb. J839. S. 259) deelt meerdere gevallen mede , welke het aannemen eener syphilis hereditaria (schönlein) regtvaardigen. Hij zag bij verscheidene pasgeborenen ontwijfelbare teekenen der syphilis , ofschoon bij geene der ouders zigtbare verschijnselen der ziekte te ontdekken waren. Een streng onderzoek leerde evenwel, dat de vader of moeder vroeger aan syphilis geleden hadden , welke slechts o ogenschijn lijk genezen was. Yolgens hacker is het bij de beide eerste soorten merkwaardig, dat de besmetting nu eens van den vader, dan weder van de moeder uitgaat, zonder dat het andere deel daardoor aangetast wordt. Even zoo wordt de vrucht niet altijd door de ziekte aangetast , hetwelk voornamelijk daarvan zoude afhangen, of beide ouders of slechts een van beiden aan korter' of langer' tijd te voren bestaan hebbende , aan reeds onderdrukte of nog bloeijende lues lijden. Volgens simon (Med. Zeit. v. Ver. f. Heilk. in Pr. N°. 40) brengt eene, aan syphilis lijdende moeder zelden een levend kind ter wereld, terwijl bij het lijden van den vader de miskraam niet zoo veelvuldig is, de ziekte evenwel spoedig na de geboorte uitbreekt en met den dood eindigt. De eerste kinderen van syphilitische ouders zouden meestal sterven; evenwel is de, door de moeder overgeplante kwaadsappigheid voor het kind gevaarlijker, dan die van den vader, daar in het laatste geval dikwijls de gezonde vochten der moeder -de ziekte kan verminderen of geheel verwijderen. Albeks (üb. d. Erk. u. Kur d. syphilit. Haidkr. BonnJ832. S.J6) berigt, dat kinderen, welken van syphilitische kinderen de pokstof ingeënt werden , benevens de pokken , welke zich langzamerhand in syphilitische zweren veranderden, een' papuleuzen en pustuleuzen huiduitslag, welke volgens het geheele voorkomen syphilitisch was, verkregen, en steinbeeg (Neue Zeitschr. ƒ. Geburtsk. II. 1. J8U) deed eene waarneming, uit welke hij tot de mededeeling van de syphilis door hel zog der minne besloot. De kinderen, die in den moederlijken schoot door syphilis zijn aangedaan , kunnen, volgens wallace (Forles. üb. Syphilis u. s. w. in the Lancet. J835 bis J836), tot twee klassen gebragt worden: 1) diegenen, welke met syphilitische verschijnselen ter wereld komen en 2) diegenen , welke bij de geboorte oogenschijnlijk vrij van syphilis , vroeger of later de verschijnselen daarvan vertoonen en wel onder omstandigheden, dat de oorsprong dezer verschijnselen intra uterum volstrekt niet te betwijfelen is. De, tot de eerste klasse behoorende gevallen zijn de zeldzaamste. Er wordt namelijk hoogst zelden een kind gevonden, dat, de verschijnselen der syphilis bij zich dragende, levend ter wereld komt; is dit intusschen het geval, zoo als wallage het eenige malen waarnam, zoo sterven de kinderen gewoonlijk reeds na weinige uren. Daarentegen vindt m&n zeer dikwerf doodgeborene kinderen, wier dood , wanneer men hen naauwkeurig onderzoekt , alleen aan de syphilis kan toegeschreven worden. Meestal blijven zulke , met syp/ülis besmette vruchten , niet tot hunne volle rijpheid in den uterus; gewoonlijk worden zij tusschen de 6Ie en 8sle maand der zwangerschap geboren. Intusschen komen evenwel ook gevallen voor, dat dezelve voldragen en levend ter wereld komen. Zij hebben dan een eigendommelijk aanzien, hunne kleur is^ niet de gewone, maar zweeft tusschen het ligt-bruine of vuilachtig stroo-gele; het spiervleesch is week cn slap en de opperhuid laat zich zeer gemakkelijk los j de kinderen zijn altijd buitengewoon klein, dikwijls zeer misvormd en hun gelaat heeft eene zeer merkwaardige uitdrukking van ouderdom ; zij zien er uit als de jongen van zekere apensoort of als oud gewordene dwergen. Onjuist is, volgens wallace, de meening van de meeste verloskundigen, dat kinderen, in- den zoo even vermelden toestand verkeerende, reeds eenigen tijd voor hunne uitdrijving dood in de baarmoeder zouden geweest zijn, en dat zij zich in eenen staat van ontbinding bevinden. Genoemde arts is van meening, dat deze toestand het gevolg eener ziekte , niet echter dat van physicalische verandering is. Hij hoorde in een geval, door middel van. de gehoorbuis , de polsslagen van het hart Tan de vrucht, ofschoon zwak, evenwel duidelijk door de buikbekleedin^ van eene vrouw , welke een uur daarna een dusdanig , in oogenschijnlijk verrotten toestand zich bevindend kind ter wereld bragt. Wanneer bij de, binnen de baarmoeder door syphilis besmette kinderen , welke schijnbaar gezond ter wereld komen , de verschijnselen der syphilis uitbreken, is onbepaald. Meestal geschiedt zulks gedurende de tweede maand j er zijn evenwel ook gevallen voorgekomen , waarin de syphilis eerst meerdere maanden na de geboorte uitbrak. Volgens wallace's ondervinding is hierbij de volgende gewigtige daadzaken van belang: De verschijnselen verschillen, naarmate van het tijdperk, in hetwelk na de geboorte de syphilis uitbreekt. Begint zij terstond na de geboorte , zoo ontwaart men eene algemeene aandoening der huidopperTlakte; de opperhuid laat zich van alle deelen in vlokken los, en somwijlen verheft zij zich in groote blaren. Wallace zag een geval, waarin de opperhuid van een' arm even als een handschoen zich liet uittrekken. Is de ziekte langzamer in hare ontwikkeling, zoo heeft zij meer het voorkomen van het uitbreken der mazelen. Op het gelaat zijn de lijdende plaatsen te zamen vloeijende en de korsten zoo dik, dat men Psoriasis meent te zien. Aan de billen breekt zij eveneens zeer sterk uit en gaat bij slecht gevoede en onrein gehoudene kinderen spoedig in verzwering over. Komt de ziekte nog later na de geboorte te voorschijn , zoo merkt men spleten in de mondhoeken , oppervlakkige zweren op het slijmvlies der lippen, van den mond, zwerende plaatsen, in de keelholte en bijna altijd eene veranderde stem, waarbij de ademhaling door den neus verhinderd wordt. Ook heeft wallace opgemerkt, dat, wanneer een verschijnsel, hetwelk kort na de geboorte te voorschijn kwam , door geneeskundige hulp werd weggenomen, de ziekte evenwel niet geheel uitgedelgd werd, maar bij terugkeering zeer genegen is, dien vorm daar te stellen, welken zij zou gehad hebben , wanneer zij, op denzelfden tijd van het leven, zich voor het eerst ontwikkeld had. Yoloens COLLES (t. a. pl. S. 259) verloopt gewoonlijk de syphihs neonalorum als volgt: Het kind wordt, naar allen schijn, gezond en welgevoed geboren, en blijft 8 dagen of even zoo vele weken gezond; dan°verschijnen eene menigte koperkleurige vlekken aan den aars en de geslachtsdeelen en daar tegen over, aan de inwendige zijde der lendenen; deze vlekken verbreiden zich somwijlen verder naar boven en ontaarden in zweren. Nu begint ook de stem van het kind te veranderen en verkrijgt eenen eigendommelijken heeschen toon ; daarna komen oppervlakkige zweren in de mondhoeken te voorschijn, welke somtijds hoofdzakelijk het slijmvlies van den mond aantasten , somtijds meer de uitwendige huid en, wanneer dit het geval is, ziet men deze spleten , wanneer het kind schreit, door de spanning der huid bloeden. De tong, het verhemelte en de keelholte zijn eveneens met witte , vlakke zweren bezet De neus is meer of min verstopt, een scherp, dun slijm vloeit uit de neusgaten en bijt of ontvelt de nabijliggende huid; somtijds droogt de uitvloeijende stof op en vormt aan de opening der neusgaten eene harde korst, die de ademhaling moeijelijk maakt en het lijden van het kind aanmerkelijk schijnt te vermeerderen. Blijft de ziekte aan zich zelve overgelaten, zoo ontstaan er spleten en zweren in do vei schillende huidplooijen, b. v. tusschen de kin en den hals. De karakteristieke heeschheid neemt aanmerkelijk toe , het kind wordt nu magei , slap en sterft, wanneer zulks niet door eene krachtige behandeling wordt voorgekomen. Meestal zwellen meerdere watervaatklieren op, namelijk die aan den hals en het achterhoofd , evenwel ook op andere deelen van et ligchaam. Deze kliergezwellen kunnen niet met de bubones der vo wasscnen vergeleken worden; dezelve blijven geheel vrij van ontsteking, o schoon sommige dikwijls , even als bij de klierziekte, langzaam in verettering en verzwering overgaan. Deze overgang heeft echter a een in het laatste tijdperk der ziekte plaats. De ongelukkige offers van deze ziekte sterven in den regel aan oogen schijn]ijke uittering, en somwijlen gaan eenige, met uitslag bezette plaatsen of klieropzwellingen, in zweren over, die, wanneer zij pijn ij ^or den, het lijden van de zieken aanmerkelijk vermeerderen en den dood bespoedigen. In geen geval merkt men evenwel die verwoestende zweren op, door welke gedeelten van den hals en van den neus verloren gaan ; even zoo min ziet men die afschuwelijke beenverwoestingen , vtelke ma al te dikwijls de andere verschijnselen van de algemeene syphihs secundaria) bij de volwassenen vergezellen {C0LL£S, t. ci.plVolgens maunsell (t. a. pl. S. 644) is het eerste duidelijke teeken, het- welk aantoont dat de ziekte aanwezig is, eene eigendoinmelijke , hoorbare ademhaling door den neus, hetwelk de oppasters met den naam van snuiven bestempelen. In den beginne schrijft men dit verschijnsel gewoonlijk aan verkouding toe, en neemt het zelden in aanmerking, vóór dat er zich uitslag op de huid vertoont; in dezen tusschentijd is het kind lijdende , zonder dat zich daarvoor eene genoegzame aanleiding laat opsporen: het lijdt noch aan buikpijn, noch aan de tanden; evenwel vermagert het, heeft koorts, is knorrig en ziet er bleek uit; binnen 14 dagen verschijnt dan plotselijk, het eerst aan de onderste ledematen en billen, later in het gelaat en aan de overige ligchaamsdeelen, een uitslag, in den vorm van koperroode puisten , ter grootte van eene doorgesneden erwt, welke puisten aan hare oppervlakte zich eenigzins vochtig voordoen en daar, waar zij aan de lucht blootgesteld zijn , spoedig droog worden en in donkergele korsten veranderen. Op zulke plaatsen der huid , welke aan gedurige beweging onderworpen zijn, zoo als tusschen de billen , in de plooijen van den hals, enz., vormen zich geene korsten, maar verhevene, wratachtige zweren. In het verdere beloop der ziekte, wordt de huid tusschen de korsten overal koperkleurig, en loodregte spleten vormen zich in de lippen en geven den mond een geheel bijzonder en karakteristiek voorkomen. De stem wordt in dezen tijd zwak en kraaijend , inwendig wordt de mond met zweren bezet; er ontstaat eene verschrikkelijke vermagering en het kind sterft, overdekt met afschuw wekkende korsten en zweren. In vele gevallen voegen zich waterzuchtige opzwelling van enkele ledematen , der schaamlippen en symptomatische blennorhoea der oogen, der ooren, bij kleine meisjes ook der vagina, bij de bovenvermelde verschijnselen. In een geval nam juunsell eene duidelijk gekenmerkte iritis syphilitica waar, bij een eenjarig kind, welks vader op denzelfden tijd aan eene tuberculeuse huiduitslag leed; de moeder verzekerde, nooit eenig syphilitisch lijden gehad te hebben. Is de besmetting door zweren aan de borsttepels der minne ontstaan, zoo vormen zich spoedig zweren in den mond van het kind ; het verdere beloop der ziekte komt alsdan met het reeds beschrevene overeen. Bij kinderen komen veelvuldig ontstekingen, slijmvloeden, huiduitslag, zweren en klieropzwellingen voor, welke met die van waren syphilitisch en aard zeer veel overeenkomst hebben. De ware syphilitische toevallen onderscheiden zich van deze bijzonder door hunne veel grootere hardnekkigheid en vereeniging met elkander,, door hunne gedurige hernieuwing en snel toenemen, in weerwil van de doelmatigste aanwending der plaatselijke middelen, door het witte spekachtige aanzien van de zweer, de wankleurige, donkerroode ontstekingen en het loodkleurige voorkomen der puisten , die, nadat zij verdwenen zijn, meestal zeer lang eene leikleurige vlek achterlaten. De diagnosis van het aanwezige lijden is eindelijk ook uit de geschiedenis van het ziektegeval af te leiden , bij welks nader onderzoek evenwel de grootste voorzigtigheid moet in acht genomen worden, daar eenc ligtvaardige verdenking, in zeer vele gevallen , dfi ongelukkigste huisselijke tweedragt kan veroorzaken. Volgens maunsell (it. a. pi. S. 646) kan met den syphilitischen uitslag het gemakkelijkste de eenvoudige schurft verwisseld worden, welke bij het zoo teedere huidorgaan van jonge kinderen onder een allerhevigsten vorm verschijnt. Zij onderscheidt zich evenwel van de syphilis door het jeuken, hetwelk zij verwekt, en het ontbreken der koperkleur op de huid en het eigendommelijk gespleten voorkomen van- den mond. Deelt zij zich, zoo als gewoonlijk, aan de personen mede, welke het kind verzorgen, dan komen hare kenteekenen zoo duidelijk voor den dag, dat geene dwaling meer mogelijk is. De syphilitisehe oogontsteking is niet altijd gemakkelijk van de, uit andere oorzaken ontstane ophthalmia neonaloruni te onderscheiden. Volgens richter kan men dan met groote waarschijnlijkheid tot syphilis besluiten, wanneer de uitvloeijende stof duidelijk etterachtig wordt, wanneer de kwaal een spoedig verloop heeft, voornamelijk het hoornvlies aantast en dit verduistert, wanneer de oogleden er blaauwachtig-rood uitzien, wanneer er zich ascbgraauw-blaauwachtige vlekken aan de caruncula lacrymalis vertoonen, en de vaten van de conjunctiva varikews opgezwollen zijn. De p r o g n o s i s is bij de syphilis neonatorum slechts dan gunstig te stellen , wanneer de ziekte door aansteking gedurende of na de geboorte ontstaan is, zich nog niet uitgebreid heeft, en het kind volledig gevormd is. Bij verzuimde gevallen en bij zwakke , te vroeg geborene kinderen volgt meestal de dood. Brengt bet kind de teekenen der syphilis mede ter wereld, zoo gelukt de behouding van hetzelve slechts dan , wanneer het tamelijk goed gevormd is en de moeder slechts weinig of geen kwikzilver gedurende dg zwangerschap gebruikt heeft (bonordeü in Rusfs Handh. u. s. w. Bd. XPI. S. 43). Een slechten uitgang moet men dan vreezen, wanneer het kind een oudachtig , ingevallen gelaat verkrijgt, slaapzuchtig wordt en niet meer zuigen wil. Syphilitisehe zweren aan het hoofd en spleten aan den aars zijn meer te vreezen dan vijgwratten (condylomata) ; als de gevaarlijkste teekenen worden de zweren in den omtrek van den navel en van het heiligbeen beschouwd, welke, wel is waar, zeldzaam voorkomen, maar waar dezelve verschijnen, ook spoedig den dood ten gevolge hebben. De, van eene hevige aandoening van het slijmvlies afhangende vloeijing uit den neus (coryza) , is een gevaarlijk teeken ; zweren in de ooren zijn eveneens bedenkelijk, daar zy ligtelijk beenbederf ten gevolge hebben. Besmettingen , gedurende de geboorte bij den doorgang door de schede, zouden altijd veel moeijelijker te genezen zyn dan die, welke later door minnen worden veroorzaakt. Bijkomende sluipkoorts verkondigt den naderenden dood. Men wil de opmerking gemaakt hebben, dat, in verhouding, verreweg meer syphilitisehe dan andere kinderen, den kinderlijken leeftijd overleven (girtanner). Wendt merkt aan, dat deze, voorzeker overdreven luidende stelling het zonderlinge verliest, wanneer men bedenkt, dat het, bij de syphilis der pasgeborenen aangewende kwikzilver, de te Weelderige groeikracht, de voornaamste bron der meeste , het leven in gevaar brengende kinderziekten , beperkt, en daardoor niet slechts de syphilis , maar ook de andere gevaarlijke rigtingen in het reproductive stelsel bestrijdt. Behandeling. Lijdt eene zwangere vrouw aan de verschijnselen van plaatselijke syphilis [syphilis primama), dan is het de taak van den arts , het ontstaan der lues universalts en de daarvan afhangende overplanting op de vrucht te voorkomen, en het plaatselijk verschijnsel ter afwending van eene aansteking bij de geboorte, te verdelgen. Het kwikzilver mag aan dusdanige zwangeren in geenen vorm, hoegenaamd, gegeven worden, dewijl het zelfs daar, waar het slechts in zeer kleine giften als verzachtend middel gegeven wordt, reeds ligtelijk abortus veroorzaakt. Het Mur. deutox. hydr. heeft wel is waar deze eigenschap in veel geringere mate dan het Mur. protox. hydr. en het Oxyd. hy~ drargt, doch wordt door andere middelen onnoodig gemaakt. Doublet gaf aan zwangeren het Mur. protox. hydr. of liet, bij grootere prikkelbaarheid van het darmkanaal, Ung. neapolit. inwrijven, zag evenwel bijna altijd te vroegtijdige geboorte daarop volgen. De afscheiding , welke bij zwangeren zonder nadeel, zelfs in aanmerkelijken graad, kan bewerkt worden, is die der huid. De Sarsaparilla in zweetdrijvenden vorm en zoo, dat zij geen braken verwekt, gegeven, is het eenige middel, dat zonder nadeel aan, aan lues primaria lijdende zwangeren gegeven kan worden. Plaatselijk mogen nooit prikkelende middelen, maar slechts zachte, b. v. Aq. saturn., j4q. calc., enz. aangewend worden. Lijdt de zwangere aan algemeene syphilis (lues secundaria) , dan is , wanneer vroeger geene kwikmiddelen gegeven werden, de Sarsaparilla eveneens passend; werd evenwel de plaatselijke syphilis door kwikmiddelen verdreven, zoo moet de Mur. deutox. hydr. met groote omzigtigheid en zoo, dat zij sterk zweet opwekt, gelijktijdig aangewend worden. Is de vrouw harer verlossing zeer nabij , dan is het raadzaam , opdat de werking van het kwikzilver en het kraambed niet te gelijk plaats hebben , slechts voor verzachting zorg te dragen (bonorden, t. a. pl. S. 44). Heeft de moeder syphilitische ziekten aan de geslachtsdeelen , dan moet men de aansteking van het kind gedurende de geboorte trachten te verhinderen. Dit geschiedt door reiniging der schede door wasschingen, volgens richter, met eene verdunde oplossing der Nitr. arg. fus. of Mur. deutox. hydr. , bij eene drooge geboorte, door inspuitingen van olij, bij zweren, door bedekking deïzelve met Ung. hydr. cin. en bij eene langzame geboorte , ter bespoediging, door de tang, ten einde het kind aan den langdurigen invloed van het gift te onttrekken. d'Outrepont (getneins. Deutsche Zeitschr. f. Geburtsk. Bd. S. 654) verzekert, dat in gevallen , in welke hij bij onzuivere geslachtsdeelen der moeder, de doorgang van het kind bespoedigde , de aansteking steeds was voorgekomen geworden. Terstond na de geboorte zuivere men de geheele huidoppervlakte van het kind , op de zorgvuldigste wijze met zeepwater, of beter met eene verdunde oplossing van Chlor. sod. Richter geeft den raad , dusdanige plaatsen , welke bij de geboorte het meest zijn gedrukt geworden, met eene zeer verdunde oplossing van Nitr. arg. fus. of Mur. deutox. hydr. te wasschen. Om de kinderen, van sypliilitisclie moeders geboren , inwendig kwikzilver of andere middelen te geven, is niet aan te raden. Slechts dan , wanneer duidelijke teekenen van syp/iihs aanwezig zijn, mag dit geschieden. Daar bij kinderen de groeikracht zeer sterk is, de verandering van de stoffelijke deelen zeer spoedig gaat, kan men hun, in ieder geval, ook bij de oorsponkelijke vormen, kwikzilver, zonder nadeelige gevolgen, toedienen. De doelmatigste bereidingen zijn de Calomel en de Merc. sol. Ha/tnem. De scherpere kwikzilverbereidingen zijn tot inwendig gebruik voor kinderen niet geschikt ; uitwendig aangewend , kunnen zij somwijlen goede diensten doen. Zoo geeft b. v. heine (Smjdts Jahrb. Bd. VIII. S. 2JJ) de verzekering, van bij algemeene besmetting van een tweejarig kind, de sublimaat-baden buitengewoon nuttig gevonden te hebben. Kwikzilver-berookingen , zoo als de geneeskundige faculteit van Parijs dezelve aanraadt bij de syphilis der pasgeborenen , zijn bij volwassenen niet geheel zonder gevaar , dus bij ikinderen te vermijden (wendt). Mogten zich bij de aanwending van kwik de eerste voorboden van speekselvloed vertoonen , hetgeen evenwel niet ligt en altijd eerst laat het geval is , zoo late men eenige dagen het middel achterwege. Waar een scorbutische toestand aanwezig is en de moeder, gedurende de zwangerschap, veel kwikzilver gebruikt heeft, daar is een afkooksel der Bad. sarsaparill. met Aq. foenic. vermengd, boven alle andere middelen te verkiezen (bonorden). De, d oor simon aangeradene smeerkuur, is bij kinderen niet wel aan te wenden, of vordert ten minste de hoogste voorzigtigheid , daar het kinderlijk organismus door dusdanige behandeling hevig wordt aangetast, en dikwijls de gezondheid voor het geheele leven verwoest. Tot het verband van de zweren is eene oplossing van Mur. deutox. hydr. (1 gr. op 2—4 unc. water) het beste (meissner). Is de moeder gezond, zoo mag zij haren syphilitischen zuigeling alleen de borst geven, wanneer hij in het gelaat en den mond geene zweren heeft, maar moet de voorzorg nemen, van telkens, na het geven der borst, de tepels met eene oplossing van Chlor. sod. af te wasschen ; in tegenovergestelde gevallen moet de zuigeling met koemelk , welke met een aftreksel van de Bad. sarsapar. en Sem. foenic. verdund wordt, en later met ander passend voedsel, gevoed worden (bonorden). Lijdt de moeder of minne zelve aan syphilis , dan moet zij met kwik behandeld worden. Het doelmatigst zijn hier inwrijvingen met grijze zalf, in kleine , allengskens vermeerderde giften , dewijl zij de spijsvertering niet storen, en ook reeds den 9den of 10de" dag na de verlossing, wanneer het inwendig gebruik van het kwikzilver, namelijk van het Merc. deutox. hydr. , nog nadeelig zoude werken, kunnen aangewend worden. Eenige artsen zijn van mecning, dat het kwikzilver door het zog in het kind overgaat, en geven deswege den raad, van niet aan den zuigeling, maar alleen aan de zoogster het kwikzilver toe te dienen. Doepp en anderen verzekeren evenwel, dat al hunne proefnemingen , om door de toediening van het kwikzilver bij de zogende moeder het lijdende kind te genezen, mislukten. De raad van rozenstein , om het kind met de melk eener geit op te brengen, bij welke men inwrijvingen der kwikzilverzalf bewerkt, heeft zich ondoelmatig getoond (meissner , bonorden). Verkrommingen van het ligchaam. De meest gewone verkrommingen zijn de volgende: 1) De scheve hals (caput obslipum). Deze vorm van verkromming bestaat in de verdraaijing van den hals , bij welke het hoofd naar voren, op zijde en naar beneden, dikwijls tot op den schouder hellende, het gelaat min of meer naar de andere zijde gerigt is , en de kin zich in die rigting verheft, naarmate het hoofd naar beneden getrokken wordt. Het kind kan het hoofd dikwijls in het geheel niet , dikwijls slechts gedeeltelijk bewegen ; dikwijls is dit alleen door vreemde hulp , dikwijls ook op deze wijze niet mogelijk. Deze ziekte kan evenzeer van eene tegennatuurlijke verdraaijing der halswervelen, als ook van aandoeningen der weeke deelen, afhangen. De meest voorkomende oorzaak van den scheven hals is in de afwijkende werking der spieren gelegen , welke door de gewoonte , om het hoofd naar eene zijde te laten hangen , voornamelijk wanneer de kinderen altijd op denzelfden arm gedragen worden, door kramp en organische veranderingen in den bouw van den musc. sternocleidomastoïdeus kan voortgebragt worden. Ligt de oorzaak in eene afwijkende werking dezer spier, zoo vindt men dezelve op die zijde, naar welke het hoofd gebogen is, koordachtig gespannen , hard, niet rekbaar. Bij eene poging, om het hoofd in deszelfs natuurlijke houding te brengen , wordt de spier nog meer gespannen, en verhindert zulks. Dikwijls is de musc, sternocleid. aan de eene zijde verlamd , en de natuurlijke zamentrekking van de spier der andere zijde maakt , dat het hoofd neerwaarts gebogen wordt. De oorzaak van den aangeboren' scheven hals bestaat niet zelden in het geheel ontbreken dezer spier aan de eene zijde. Dieffenbach {Rost1 s Handb. der Chir. Bd. III S. 625) nam waar , dat de scheve rigting van het hoofd , door de verkorting der huid veroorzaakt werd. Op eene aandoening der halswervelen duidt eenigermate de aanwezige rachitische aanleg, of de, zelfs meer cèneh minder vollèdigen zamenhang der beenderen veroorzaakt. Allengskens oefenen de vormsveranderingen der beenderen eenen nadeeligen invloed op de voeding der spieren uit, doordien zij min of meer de spanning van dezelve veranderen. Volgens den bovengenoemden arts zouden in vele gevallen de aandoeningen der zenuwen en van het ruggemerg, te welen verweeking van het laatste, de oorzaak zijn van de ongelijke werking der rugspieren. Dat de verkrommingen van de ruggegraat aangeboren kunnen zijn, toonen meerdere gevallen aan. Hsnot vond bij een misvormd kind, de wervelenkolom van boven normaal, in de lendenstreek echter in eenen regten hoek van de regter1- naar de linkerzijde gebogen en zelfs zoo, dat hare voorste vlakte naar beneden gekeerd was (meissner's Forsch. t. a. pl. S. 490). Siebenhaar {grufe's Journ. Bd. XFI. lift. 4) toont zelfs het erfelijke tier verkrommingen aan. Het ontstaan der verkrommingen na de geboorte , wordt voornamelijk door eenen zwakkelijken , lymphatieken bouw der kinderen, als ook door een' aangeboren aanleg tot klierziekte en rachitis begunstigd. Bij jonge meisjes komen de ruggegraatsverkrommingen veelvuldiger dan bij jongens voor, en wel wegens de meer teedere spieren, wegens de mindere ligchamelijke beweging en wegens het gebruik van rijglijven , door welke de ontwikkeling en werkdadigheid der spieren zeer benadeeld wordt. Tot de aanleiding gevende oorzaken, welke des te eerder werken, naarmate de klierachtige aanleg grooter is, behooren: het bestendig dragen van het kind op eenen arm , het aanleggen van het kind aan dezelfde borst, aanhoudend slapen en liggen op eene zijde, op een niet behoorlijk opgeschud bed , aanhoudend staan of zitten met naar beneden gebogen hoofd , enz. De voorspelling rigt zich naar den duur, den graad, de oorzaak , den zetel der verkromming en naar den ouderdom en ligchamelijken aanleg van den zieke. Bij het begin van de kwaal, wanneer de kromming nog niet zeer groot is, kan men des te spoediger genezing verwachten, hoe meer uitwendige oorzaken, vooral eene verkeerde houding, tot haar ontstaan heeft medegewerkt. Zijn de verkrommingen het gevolg van inwendige ziekten, namelijk van rachitis, dan is de voorspelling ongunstig. Ongeneeslijk is iedere, met zamengroeijing der wervelbeenderen verbondene verkromming. Om zulks te herkennen, legt men den lijder uitgekleed , volkomen horizontaal op den buik , wrijft in de verslapte spieren geestrijke, in de zamengetrokkene verslappende middelen, en tracht allengskens de wervelkolom in hare natuurlijke rigting te brengen. Gevoelt de zieke hierbij eene spanning en drukking op de kromgebogene plaats der wervelkolom, niet op de aangehechte punten der zamengetrok kene spieren, zoo kan men tot zamengroeijing der beenderen besluiten (chelius). Deze komt overigens in den kinderlijken leeftijd zelden, doch meer bij oudere personen en bij eenen aanmerkelijken graad van verkromming, voor. Gevaarlijk voor het leven kunnen de verkrommingen door die hevige, maar wel eigendommelijke, door onderscheidene zieken verschillend beschreven pijn , in den omtrek van het heupgewricht, door ongewone, voornamelijk des morgens bij het opstaan waar te nemene , in den loop van den dag evenwel allengskens verminderende onmagt en zwaarte , als ook door het gevoel van krachteloosheid en spoedig moede v worden van het been , zelfs reeds bij de geringste beweging. Ook klaagt de, dikwijls een bleek en lijtiend voorkomen hebbende zieke tusschenbeide over vliegende pijnen in het gewricht, voornamelijk in het voorste bovenste deel van het been, welke somwijlen ook reeds in dit tijdperk -tot aan de knie, ja zelfs, evenwel zelden, tot aan den binnen enkel zich uitstrekken , des avonds, onder geringe koortsverheffing veelvuldiger en aanhoudender worden en gedurende den nacht toenemen. Aan het gewricht is niets tegennatuurlijks waar te nemen; maar eene sterkere drukking op het bovenste voorste gedeelte van hetzelve, van af de art. femoralis naar buiten, digt onder het ligament. Poupartii, of in de uitholling achter den trochanter major, op welke plaatsen het gewricht het minst bedekt is, nog meer echter een zacht, naar de hoogte drukken van het 'been, van den, met de hand omvatten hiel in de rigting tegen het acetabulum , veroorzaakt hetzelfde pijnlijk gevoel, hetwelk den zieke dikwijls eensklaps, het geheele lijdende deel als het ware doende sidderen, uit den slaap wekt en bovendien zijne nachtrust verstoort. Deze toestand gaat evenwel na verloop van eenige dagen voorbij ; de arts en de zieke geven zich aan eene, ten verderve lijdende rust over, en houden de, ondertusschen overblijvende, in den loop van den dag gewoonlijk wederom verdwijnende zwakte en stijfheid van het lid, voor het overblijfsel van eene ligte rheumatische aandoening, totdat het, in eenen zekeren graad van verlamming overgaand gevoel Van vermoeijing van het gewricht, de dikwijls met dubbele hevigheid terugkeerende pijn van het kniegewricht, de onzekere, strompelende gang van den zieke en eindelijk het begin van een ligt mank gaan ten minste den ervaren' arts niet langer in twijfel laat, dat hij niet met een zuiver dynamisch lijden, maar met eene beginnende weefselontaarding der zamenstellende gewrichtsdeelen te doen heeft. Het vermelde hinken ontstaat in dit tijdperk uitsluitend door de pijn , welke den lijder noodzaakt, de zwaarte van het ligchaam , zoo dikwijls hij hetzelve aan het lijdende deel wil toevertrouwen, snel op het gezonde deel over te brengen. De, reeds bij oudere kinderen in dit tijdperk moeijelijke herkenning van de kwaal, bestaat in nog veel hoogere mate bij jonge kinderen , welke niet in staat zijn hun gevoel behoorlijk mede te deelen, en maar al te dikwijls uit andere oorzaken knorrig, mismoedig en ziekelijk zijn. Het eenige, hetgeen nog voor den geoefende arts , dikwijls gedurende vele maanden , behalve de hinkende , dikwijls ook slepende gang van den lijder, zich als iets van den gewonen regel afwijkende laat waarnemen, is de, somwijlen eenigermate meer dan anders binnen- of buitenwaartsche rigting van den voet Tan het lijdende been. Aan zich zelve overgelaten gaat de ziekte vroeger of later, na weken ef maanden , in het, door eene opmerkelijke verandering gekenteekende tweede tijdperk over. Het zieke been wordt langer, het geheele lid mager en slapper, de bil vlakker, de door dezelve gevormde plooi wordt dieper en de trochanter major komt meer uit- en inwendig te staan , dan aan het gezonde been. Even zoo staat de voet van het lijdende deel buitenwaarts. Al deze veranderingen laten zich bij een naauwkeurig onderzoek en betasting van den zieke van alle zijden en in iedere houding opmerken. Men ziet , bij deszelfs zoo veel mogelijk opgerigte houding en gelijkmatig nevens elkander op eenen vasten , effen bodem vlakgeplaatste voetzolen, dat de knie van het lijdende been ongeveer 1—2 duimen, zelfs wel eene handbreedte, voorbij de knie van het gezonde been uitsteekt, en bij horizontale, uitgestrekte ligging op den rug, ep eene gelijke vlakte den trochanter major, de knieschijf en den inwendigen enkel van het scheenbeen lager liggen , dan aan het gezonde been. De poging om het lid binnenwaarts te draaijen , veroorzaakt, wegens de spanning van de pees van den triceps femoris , hevige pijn. YY elligt heeft geen punt in de geschiedenis van genoemd lijden tot meer woordenstrijd aanleiding gegeven , dan de verklaring , hoe de verlenging van het been tot stand komt. Terwijl eenigen de wezenlijke verlenging van het been in twijfel trekken , beweren anderen wederom bepaald derzelver bestaan. De aanhangers van de laatste meening stellen de oorzaak der verlenging, öf in eene uitzetting van het hoofd van het dijbeen , öf in eene andere stof, welke het lid naar beneden dringt. Diegenen , welke de wezenlijke verlenging betwijfelen, zeggen, dat de schijnbare verlenging van de veranderde ligging van het bekken afhangt, daar de kam van het eene darmbeen zich onder de horizontale lijn van het andere bevindt. In den laatsten tijd hebben meerdere artsen, namelijk weber {müller's Arch. f. .4nat. u. Phys. J836 Hft. I), lauer (Hamb. Zeitschr. f. d. ges. Med. Bd. II. Hft. 3 J836) gaedicken (in hetzelfde werk Bd. VI. Hft. I) en werxher (scaMiDfs Jahrb. Bd. XII. S. 99) meerdere belangrijke opmerkingen ter verklaring van deze kwaal medegedeeld. Somwijlen vindt men het lijdende deel korter dan het gezonde, zonder dat het lijden in het derde tijdperk is overgegaan. Deze omstandigheid is, zoowel ten opzigte der diagnosis als prognosis, van groot gewigt. In zulke gevallen wordt het hoofd van het dijbeen waarschijnlijk tot den bovensten rand van het acetabidum getrokken. Rüst neemt aan, dat eene verkorting van het lid , voor dat het tweede tijdperk reeds voorbij is, voornamelijk dan plaats kan hebben, wanneer de aandoening van het gewrichtshoofd niet als caries centralis, maar als caries peripherica en voornamelijk van het kraakbeen uitgaande, zich kenteekent. Nooit is de verkorting in dit geval zoo aanmerkelijk en de vrije beweging wordt nooit zoo zeer in iedere rigting verhinderd, als in het derde tijdperk van het lijden. De verkorting blijft niet altijd dezelfde , maar verandert en verdwijnt zelfs gelieel in onderscheidene houdingen en rigtingen van het lid ; het duidelijkst vertoont zij zich gewoonlijk in den loodregten stand , in welken ook de pijn aanmerkelijk verhoogd wordt, daar juist in deze houding het geheele gewigt van het lighaam op het aangedane deel rust, en het hoofd van het dijbeen tegen den bovensten rand van het acetabulum gedrukt wordt. De trochanler ligt bovendien meer naar voren ; de bil van de lijdende zijde is slap en ingevallen , echter niet harder en meer uitstekend , zoo als dit in het derde tijdperk het geval is. Bovendien ontbreken ook alle overige verschijnselen , welke het derde tijdperk van het lijden van dit gewricht kenmerken. Wat de onderwerpelijke ziekte-verschijnselen van dit tijdperk aangaat, zoo is het voornamelijk eene zeer hevige pijn in de knie, over welke de zieke klaagt. Deze pijn is aanhoudender en veel heviger dan in het lijdende gewricht zelf, hetwelk, als het ware, door deze verdoofd schijnt te zijn, ten minste zelfs voor de sterkste drukking in dezen tijd dikwijls geheel ongevoelig wordt. Dezelve brengt onervarenen , ja zelfs geoefenden voornamelijk dan omtrent den waren zetel in de war , wanneer de knie niet, gelijk gewoonlijk, haar gezond voorkomen heeft behouden, maar bij uitzondering in hare gedaante eene wezenlijke verandering ondergaan heeft. Overigens wordt deze gonalgia sympathica veel bestendiger door beweging van het heup- , dan door beweging van het kniegewricht zelf, bij vastgehoudene heupen, tevoorschijn geroepen of vermeerderd (Rusfs Handb. d. Chir. Bd. II. S. 3JJ). Ten opzigte van het ontstaan van deze pijn in het kniegewricht bestaan verschillende verklaringen. De meeste artsen zijn van meening, dat de pijn door de takken van den nervus cruralis, langs het been, tot de knie geleid wordt. C. bell meent intusschen, dat deze leiding door den nervus obturat. geschiedt. Deze verklaring is evenwel niet voldoende voor de verschijnselen ; want men ziet toch gewoonlijk , dat de pijn zich langs het midden of zelfs langs het uitwendige deel van het been uitstrekt , terwijl de nervus obturator. zich alleen in de spieren van de inwendige zijde van het been, uitbreidt, \olgens Tyrrell (Anal. der Chir. Bd. II. S. J30) is het niet onwaarschijnlijk, dat, wegens de innige vereeniging van het lange hoofd des rectus femons met den uitwendigen rand van het acetabulum en met de gewrichtsbeurs, deze spier aan de ontsteking deelneemt en dat op deze wijze de pijn langs het been tot de knie voortgeleid wordt. Stromeijer (cjspjsr,s Wochensclir. J837 No. 8), tracht de, met de pijn in het heupgewricht tegelijk onstaande pijn in de knie door de zamentrekking van de buigspieren van het bovenbeen te verklaren, en vergelijkt dezelve met de pijn in den eikel bij den steen in de blaas. De pijn zoude niet door onmiddelijke mededeeling van de prikkeling in het heupgewricht, maar alleen door middel van de bewegingszenuwen ontstaan. Allengkens beginnen ook de liesklieren pijnlijk te worden en op te zwellen , het hinken en do vermagering nemen toe, de spijsvertering neemt af en met de beginnende verwoesting van het gewricht, treedt febris hectica in. Yoor de, in het inwendige gewricht beginnende ettervorming zoude ,. volgens eenigen , als zeker kenteeken, een, gedurende den slaap veelvuldig terugkeerende spierhuppeling kunnen beschouwd worden. Wordt dit lijden in deszelfs verdere ontwikkeling niet tegengehouden, zoo ontstaat er eene nieuw-e groep van verschijnselen , welke het derde tijdperk uitmaken. Het zieke been wordt allengskens of ook eensklaps korter, zoodat men hetzelve bij onderzoeking 1.—2 of meerdere duimen «korter vindt, dan het gezonde. Bij spoedig onstane verkorting zwelt de anders vlakke en slappe bil sterk op en wordt kogelrond en hard ; deze zwelling heeft hare oorzaak in het-, door de overhand hebbende werking des musc. glut., van den rand van het acetabulum op de uitwendige vlakte van het darmbeen getrokken gewrichtshoofd. Ontstaat de verkorting evenwel langzamerhand, zoo kan, wel is waar, deze vormsverandering der billen ook plaats hebben, en zelfs in dit geval den overgang in het derde tijdperk des ziekte nog altijd scherp genoeg kenteekenen ; dezelve kan echter ook ontbreken*, in zoo verre de, langzamerhand ontstaande verkorting somwijlen door beenbederf van het gewrichtshoofd en van hel acetabulum , of voornamenlyk van dit laatste veroorzaakt wordt , en hier is alsdan de overgang van het tweede tijdperk in het derde onmerkbaar en onzeker. Is in zeldzaam voorkomende gevallen, door eene toevallige, voor het oogenblik de overhand nemende werking der optrekkende beenspieren, of door beenbederf vernietiging van den inwendigen ondersten rand van het acetabulum, het beenhoofd naar binnen en benedenwaarts naar het eironde gat uitgegleden , zoo maakt zich de overgang in het derde tijdperk alleen door eene, nog grootere verlenging van het been en door de, tot dit tweede tijdperk behoorende, tot het uiterste klimmende teekenen, maar tevens oot nog daardoor kenbaar, dat de trochanter minder, dan in het tweede tijdperk, naar buiten uitsteekt, de weeke deelen doorliet, in dezelve te voelen gewrichtshoofd kogelvorming opgezet en hard, het dijbeen eindelijk door de gespannene glutaei sterk uitgerekt schijnt te zijn, terwijl de knie gebogen blijft. Wanneer hier alzoo de pijnlijke gevolgen der verlenging ook in het derde tijdperk heviger voortduren, zoo nemen daarentegen, waar de uitglijding naar achteren en boven plaats had, de pijnlijke toevallen even zoo spoedig af, en misleiden den zieke met de hoop op eene spoedige herstelling. Tan nu af aan is de voet naar binnen gekeerd en de voetzool drukt, bij een' opgerigten stand, den bodem niet meer. In deze houding van den lijder merkt men een duidelijke naar boven schuiven van de ziekelijke zijde van het bekken door het, op de uitwendige heupbeensvlakte rustende hoofd van het dijbeen. Hij trekt het bovenbeen tegen den onderbuik in de hoogte, zoodat alleen de toppen der toonen den bodem aanraken, of het zieke deel hangt, aan de willekeur der spieren overgelaten , als eene lastige , pijnlijke massa aan den romp. In deze houding -volhardt de zieke dag en nacht, zich angstig met de handen ondersteunende, daar reeds de minste beproeving, om deze houding te veranderen, van de hevigste pijnen vergezeld gaat. De teekenen van de, reeds in het tweede tijdperk aangevangene , organische verwoesting en van eene algeheele veimindeide levenski acht, nemen meer en meer toe ; koorts en vermagering worden steeds duidelijker. De opgezette bil zwelt sterker op; de meer of min over het geheele bovenbeen uitgebreide, in den omtrek van het heupgewricht voornamelijk gespannene , glinsterende , met loodkleuiige vlekken en roode strepen bedekte zwelling, laat eindelijk vochtgolving waarnemen en kenteekent, met het doorbreken, het begin van het vierde tijd perk. Hetzelve brengt, na eene kortstondige vermindering van alle pijnlijke toevallen, door gedurig verlies van sappen en vermeerdering van dë teringkoorts , vroeger of later , onder steeds toenemend veilres van krachten en uitputting, in de meeste gevallen den dood aan. Somwijlen overwint evenwel de natuur de kwaal, en de reddeloos schijnende zieken genezen; de afgestorvene deelen worden opgeslurpt of afgestooten , de ettering vermindert , met de sluiting van de eene wond na de andere, houden de verschijnselen van de teringkoorts op , de pijn in de knie wordt steeds zeldzamer en nieuwe organische weefsels en vereenigingen doen anchylosis van het verkorte en gebogen been, of eene onzekere vereeniging van het ontwrichte beenhoofd met het os innoïninttturn ontstaan (rust's Handb. d. Chir. t. a. pl). De meeste schrijvers hebben de namen coxalgia en coxarthrocace als van gelijke beteekenis aangemerkt. Fricke (Annal. d. Chir. Abthlg. des Hamb. Krankh. Bd. II.) maakt evenwel onderscheid tusschen coxalgia en coxarthrocace , en beschrijft de eerste als eene ziekte van het een of ander been, waarbij de prikkelbaarheid van enkele spieren van het dijbeen zoo verminderd is , dat dezelve min of meer aan de willekeur onttrokken worden, waardoor eene moeijelijke beweging van de aangedane ledematen en eene verslapping der niet spierachtige deelen , welke het bijbeen aan het bekken bevestigen , ontstaat. Door de atonia van sommige spieren , worden de niet aangetaste genoodzaakt, om alleen het been te dragen en te bewegen, daarvan dan ziekelijke spanning en pijn in dezelve, en, als verder gevolg, hinken. Bij de coxalgia zoude, volgens fricke , behalve eene schijnbare verlenging van het zieke been , welke II duim kan bedragen, ook eene wezenlijke verlenging voorkomen, welke slechts 4 — 6 lijnen bedraagt, wier ontstaan fricke door de, bij zijne coxalgia aangenomene atonia der dijbeenspieren, welke het bijbeen niet meer kunnen dragen , verklaart. Het dij beenhoofd zakt dien ten gevolge, door de zwaarte van het lid getrokken , zoo ver uit de gewrichtsholte , als het ligam. capsulare en het hgam. teres zulks toelaten. Daardoor ontstaat nu de vermelde verlenging van 4 — 6 lijnen van het zieke deel. Dit zoude, volgens fricke, de eenigste wijze zijn, op welke de verlenging van het lid zonder ettering kan ontstaan; nooit kan, zoo als hij beweert, dit verschijnsel ontstaan door opzwelling der weeke , het gewricht zamenstellende' deelen, van het kraakbeen, lig. ter es , van het membr. synov., „of door opzwelling van het gewrichtshoofd of eindelijk door anormalë vermeerderde afscheiding van gewrichtssap of ontwikkeling van zwamachtige massa's in de gewrichtsholte te voorschijn gebragt worden. Wernher (t. a. pl.) heeft met zeer gewiglige gronden getracht aan te toonen , dat er volgens fricke's uitlegging geene coxalgia bestaat, maar dat dat, hetwelk deze arts aldus noemt, niets anders is dan eene geringe aard van slepende coxarthrocace, met verlenging van het been in het ontstekingachtig tijdperk. Diagnosis, lot de ziekten, met welke de coxarthrocace kan verwisseld worden , behooren de volgende : 1) Het aangeboren hinken der kinderen. De kenteekenen, welke hetzelve van de coxarthrocace onderscheiden zijn : a) bij het aangeboren hinken is het been , terstond van den beginne af aan, verkort ; 6) het verkorte lid kan , wanneer het kind in eene horizontale ligging gebragt , en het bekken door de hand vastgehouden, wordt, door een zachte trekking zonder pijn verlengd worden, en wordt terstond wederom korter, wanneer de uittrekking weder ophoudt ^ c) de bil der lijdende zijde is of in den gewonen toestand, of iets vlakker ; d) het verkorte lid is, met zeer weinige uitzonderingen, niet gelijktijdig dunner en zwakker ; e) de beweging van het heupgewricht is even vrij als in den gezonden toestand, en het kind is, uitgenomen de verlamming , geheel welvarende ; /) bij het gaan zet hetzelve niet slechts de toonen , maar de geheele vlakte der voetzool op den grond. Delpech beschrijft eene misvorming der beenderen, welke eene verlamming van de eene of der beide zijde veroorzaakt, en van eene verkeerde plaatsing van de acelabula afhangt, welke meer naar achteren of meer naar voren dan gewoonlijk geplaats kunnen zijn. Niet zelden gaan deze afwijkingen van grootere of geringere afwijking der wervelenkolom vergezeld. In deze , dikwijls duistere gevallen van verlamming is het, zooals delpech opmerkt, van groot gewigt , met zorgvuldigheid den vorm van het bekken en de afmetingen van de afzonderlijke deelen van hetzelve, als ook die der onderste ledematen, hunne beweegbaarheid, enz. te onderzoeken, opdat men de oorzaak van de kwaal juist onderkenne. Brodie herinnert , dat, ten gevolge van eene oorspronkelijke misvorming , de beide onderste ledematen somwijlen eene verschillende lengte hebben. Wanneer dit verschil, zooals somtijds voorkomt, 1 of li duim bedraagt, dan hinkt het kind bij het gaan. Bij eene oppervlakkige beschouwing, zoude men hier tot het aannemen eener coxar~ throcace kunnen verleid worden. 2) Ischias nervosa onderscheidt zich van de coxarthrocace door de volgende kenteekenen : Bij de ischias wordt de pijn terstond bij het begin, en gewoonlijk achter den trochanter major gevoeld; zij Leen in het andere onderscheiden. Ook met de achterste vlakte van het darmbeen , met het zit- en schaambeen , heeft men beenachtige zamengroeijingen, door middel van eenen sterken callus, waargenomen. Waar de beweging behouden werd , schijnt de gewrichtsholte altijd min of meer met harde uitwassen opgevuld, hare randen verbogen, of, even als een, van deszelfs tanden beroofde alveolus , ineengekrompen. In stede hiervan heeft zich het hoofd van het dijbeen op de uitwendige vlakte van het heupbeen, of waarheen het moge uitgeweken zijn , eene diepte gemaakt, en rondom zich, door vermeerderden aandrang van sappen en beenvorming, even als een wal opgeworpen , zoodat het opgevulde acelabulum ten minste eenigermate vergoed schijnt, en het, door verhard celweefsel, even als door een' nieuwen gewrichtsband omgeven beenhoofd , in eene bruikbare holte rust. Albers en kust hebben eene beschrijving der veranderingen gegeven , welke de beenderen van het bekken in hunnen vorm en hunne ligging ondergaan. Bij zulke voorwerpen, welke een tijdlang verlamd waren, wordt het bekken naar boven gedrongen. Het heiligbeen is meestal vlak en plat; in eenige gevallen, echter, ook meer gekromd dan gewoonlijk. Het stuitbeen is sterk naar voren gebogen en de vereeniging van den laatsten lendenwervel met het heiligbeen, vormen eenen regten hoek. Het heupbeen van de lijdende zijde staat hooger, en heeft in bet algemeen eene loodregte rigting en eene driehoekige gedaante; de uitwendige vlakte is glad, terwijl d e fossa meer dan gewoonlijk schijnt uitgehold te zijn Deze uitholling hangt waarschijnlijk van de werking des iliacus af, welke die der glutaei overtreft. Het horizontaal gedeelte van het schaambeen schijnt dikwijls verlengd en smaller dan in den gewonen toestand ; het zitbeen is gewoonlijk naar buiten en naar voren gebogen. Ten gevolge van de veranderde ligging der beenderen van het bekken, ondergaan ook de verschillende afmetingen van het bekkenholte eene wezenlijke afwijking van den gewonen toestand. Bij voorwerpen , welke, ten gevolge yan een lijden van het heupgewricht , een tijdlang kreupel waren , vindt men , dat de spieren in eene, van de natuurlijke afwijkende rigting werkzaam waren. Somwijlen zijn meerdere spieren met elkander vereenigd, in eene peesachtige massa veranderd en verhard. De nervi ischiadici en crurales zijn gespannen of naar ééne zijde gedrongen. In vele gevallen treft men het geheele klier- stelsel ziekelijk aangedaan aan. Aetiologia. De coxartronace komt het meest bij kinderen van 3 12 jaren voor; men heeft haar evenwel ook bij nog jongere kinderen •waargenomen , en in eenige , door albers medegedeelde gevallen , was zij zelfs aangeboren. Eenige schrijvers zijn van meening , dat het vrouwelijke geslacht, wegens de meer teedere bewerktuiging, meer voor deze •kwaal vatbaar zijn, dan het mannelijke ; rust wil haar daarentegen veelvuldiger bij knapen dan bij meisjes waargenomen hebben. Scrophuleuse en rachitische kinderen worden het meest aangetast. De teweegbrengende oorzaken bestaan in uitwendige beleediging, val, stoot, kneuzing , ver* kouding , het naar binnen slaan van snelverloopende of slepende huiduitslag , onderdrukking Tan gewoon gewordene afscheidingen, enz. Men wil de waarneming gedaan hebben , dat het linker heupgewricht meer aan deze kwaal onderworpen is, dan het regler. Aangaande het wezen van de coxarthrocace, zijn zeer verschillende meeningen geuit. Feileu zoekt hetzelve in eene slepende ontsteking, welke haren oorsprong in het heupgehricht neemt en van daar zich allengskens verder verspreidt. Daarbij vermoedt hij, dat de ziekte oorspronkelijk alleen in eene opzwelling van den ronden band gelegen zoude zijn, waartoe welligt eene ziekelijke verbeening der drie stukken van het ongenoemde been , de aanleiding kan geven , terwijl zij door ziekelijke lymphe, klierstoffen en andere omstandigheden, eene ziekelijke wending kan aannemen. Rijst neemt aan, dat het vrijwillig hinken aanvankelijk in eene ontsteking van het zeer vaatrijke inergvlies van het beenhoofd , met eene neiging tot verzwering, en later in eene caries centralis bestaat. Brodie , daarentegen, beweert, dat de ziekte meer van eene ontaarding en daarop volgende verzwering van het kraakbeen , dan van het been zelf, ja, tusschenbeide zelfs van eene ontsteking en eigendominelijke ontaarding van het gewrichtsvlies uitgaat. Welke ook van gemelde beschouwingen de juiste zij , zoo kan men evenwel zooveel met tamelijke zekerheid daaruit afleiden , dat de coxarthrocace uit eene ontstekingachtige aandoening, nu eens van het eene, dan weder van het andere organisch weefsel uitgaat, waardoor, bij het voortgaan van het lijden op de overigen en , te weten, wanneer het niet oorspronkelijk het aangedane deel was, altijd op de beenderen eene reeks van verschijnselen wordt voortgebragt, welke het boven opgegevene ziektebeeld daarstellen. De prognosis rigt zich hoofdzakelijk naar de oorzaken, den duur en het tijdperk der ziekte, als ook naar den ouderdom en de ligchamelijke gesteldheid der lijders. Bij sterke kinderen, welke het eerste levensjaar bereikt hebben, en bij eene eenvoudige, door werktuigelijk geweld ontstane ontsteking, mag men eene gunstigere uitkomst van de behandeling verwachten, dan in tegenovergestelde gevallen; bij klierachtige, rachitische en nog zeer teedere kinderen, wier levenskrachten reeds zeer verzwakt zijn, en bij welke de voeding zeer gering is, zijn toch de vooruitzigten zeer ongunstig. In de beide eerste tijdperken kunnen ontsteking en opzwelling der deelen, door eene doelmatige behandeling volkomen verdeeld , de uitgestorte vloeistoffen wederom opgeslurpt en de reeds be~ gonnene uitwijking der gewrichtsvlakten , door eene behoorlijk opgewekte werking der spieren, wederom teregt gebragt worden ; de nog onbeduidende stoornis van den algemeenen gezondheidstoestand laat zich, zonder veel moeite, herstellen. In het derde tijdperk is het teregt brengen der meestal reeds ontwrichte beenderen in hunne natuurlijke ligging , of de herstelling van het aangetaste gewricht , tot deszelfs gewone verrigtingen, niet meer mogelijk, wanneer ook bij behoorlijke werkdadigheid van het opslorpend vaatstelsel, de opgeloste deelen der zwerende weefsels, benevens do etter, door verschillende organen allengskens wederom afgescheiden , de verdere verwoestingen door eene doelmatige behandeling tegen gegaan, en daardoor de zeer gezonkene levensverrigtingen en krachten , somwijlen nog tot haren gewonen staat kunnen terug gebragt worden. Hebben evenwel lymphe en etter zich reeds eenen weg naar buiten gebaand , zoo is de kurist zelden meer in staat, het leven te behouden , daar de zieke, onder deze omstandigheden, öf eensklaps sterft, i>r de sluipkoorts hem, bij de, hand over hand toenemende, verwoesting van het geheele gewricht en het aanhoudend verlies van sappen , onophoudelijk doet wegkwijnen, wanneer de genezende natuurkracht hem niet redt {niiXT's Handb. t. a. pi.). Behandeling. Bij de behandeling der coxarthrocace , heeft men de volgende aanwijzingen waar te nemen: 1) de nog voortdurende oorzaken te doen ophouden; 2) de afwijkingen van het lijdende gewricht, met inachtneming van de verschillende tijdperken der kwaal, weg te nemen, en 3) het wederom ontstaan van de ziekte te voorkomen. Veroorzaken algemeene toestanden van vochtontmenging de coxarthrocace , ioo moet de behandeling tegen deze gerigt worden. Zeer dikwijls wordt de kwaal bij kinderen door eene scrophuleuse kwaadsappigheid gevoed, welke alsdan de boven breeder opgegevene middelen vereischt. Wordt de ziekte door onderdrukking van eene gewone afscheiding veroorzaakt , zoo moet men, boven alles , deze wederom te voorschijn roepen. Heim genas bij een kind eens, reeds in het tweede tijdperk zich bevindende coxarthrocace, zonder eenig ander middel, alleen daardoor, dat hij eene , door loodzalven onderdrukte , lang te voren bestaan hebbende vochtige afscheiding achter de ooren, wederom te voorschijn riep. Yan groot nut zijn, in alle tijdperken der ziekte, laauw-warme, eenvoudige, of met gepaste bijvoegsels, volgens de aanwijzing van ieder geval, voorziene baden. Als een , op de ondervinding steunend middel, heeft het Extr. pampin vit. , dagelijks van dr. ij jij } of het verzadigd afkooksel der versch afgebrokene wijnstokran- ken , of het versch uitgeperste sap van dezelve, bij coxarthrocace de autoriteit van P. FRANK en rust zich verworven, welke laatste eene buitengewoon vermeerderde pislozing, een, tot de lijdende heup zich bepalend sterk zweet, en eene, in het oogloopende vermindering van alle pijnen en gevaardreigende toevallen , bij de aanwending van dit middel , namelijk van het afkooksel, waarnam. Hohl wil bij coxarthrocace, ten gevolge van jicht en rheumatismus, het Eryngiutn campestre zeer nuttig bevonden hebben. Meerdere , in lateren tijd bekend gewordene gevallen, hebben de groote werkzaamheid van de levertraan bij deze ziekte , waar zij namelijk door eene scrophuleuse kwaadsappigheid veroorzaakt is, aangetoond. Een hiertoe behoorend geval, verhaalt MÜNzenthaler (hufel. Journ. J834. Mat.) De zieke was een driejarige knaap, welke , volgens het zeggen der ouders , sedert drie weken hinkte. Tan ca/omel, wordt bij de coxarthrocace der kinderen voornamelijk door -goelis (Hufel. Journ. Bd. LX. Eft. 4. S. 55) geroemd. Eenige artsen stellen het grootste Tertrouwen in verplaatst wordende ^paanschevliegpleisters. Zoo wil, onder anderen, boter daarran steeds de beste uitwerking waargenomen hebben. Hij wendt dezelve op de volgende wijze aan: op het Toorste, bovenste en uitwendige gedeelte Tan het been wordt, naar den ouderdom Tan den lijder, eene meer of minder breede spaanscheTÜeg-pleister gelegd, eerst na Terloop Tan 24 uren wederom afgenomen , en de wond daarna met Ung. cerat. Terbonden. Is de wond opgedroogd, hetwelk gewoonlijk na 5 — 6 dagen geschiedt, zoo wordt daarnaast eene tweede en , nadat deze eTen als de eerste is behandeld geworden, dan eene derde aangewend, en zoo Toortgegaan, tot dat er zooveel als men noodig oordeelt, aangewend zijn geworden. De goede werking der blaartrekkende pleisters Terkondigt zich door de Termindering Tan pijn en zelfs door het tegenhouden Tan de beginnende vormsverandering Tan het gewricht. Het aantal der spaanschevlieg-pleisters, hetwelk men noodig heeft, om de gewenschte afleiding Toort te brengen, is verschillend; somwijlen zouden 10—12 en zelfs nog meerderen noodig geweest zijn. Om eene hernieuwing Tan de kwaal voor te komen, heeft boter aangeraden, daarna eene fontanel op den arm te plaatsen. In het tweede tijdperk zijn de opgenoemde middelen gewoonlijk niet meer toereikond om de kwaal te OTerwinnen. Men moet tot krachtigere, namelijk tot het gloeijende ijzer, of tot de, door bijtmiddelen daargesteldê fontanellen , zijne toeTlugt nemen, om de werkdadigheid Tan het weefsel in de diepte Tan het gewricht op te wekken, de opslorping Tan de uitgestorte Tloeistoffen door afleiding der sappen naar buiten te bevorderen en de carieuse verwoesting Tan het gewricht Toor te komen. Er is OTer en weer getwist geworden, welke Tan de beide bovengenoemde middelen het werkzaamste in deze ziekte is. Rust zegt, dat het bijtmiddel, door deszelfs, het organisch weefsel verwoestende werking, niet dien graad van opwekking voortbrengt, welke noodig is, om eene omstemming in de weeke en harde deelen Tan het gewricht te Teroorzaken. Cheliüs merkt daarentegen op , dat bij de vergelijking der beide middelen, niet slechts de oogenblikkelijke en hevige werking, welke Toorzeker bij de aanwending Tan het gloeiiende ijzer veel grooter is, maar ook de aanhoudende afleiding in aanmerking komen moet, welke door de fontanellen beter dan door het gloeijende ijzer onderhouden wordt. Hij houdt de fontanellen daar Toor doelmatig, waar de Terlenging van den voet niet aanmerkelijk is; daarentegen geeft hij de voorkeur aan het gloeijende ijzer in al die gevallen , waar eene aanmerkelijke verlenging, groote slapte der spieren en eene, door de op ooping van vloeistoffen Teroorzaakt gezwel, aanwezig is. Langen tijd onderhoudene fontanellen, de inwrijving Tan het Ung. stibiat., als ook delen3 achtDdlS ^ VFaterdamPen' sta8n blJ beide genoemd® midÏI Dm. 2n Om de fontanellen te plaatsen, wrijft men achter den trocchanter maj. eene toereikende groote plaats met Lapis, caust. in , tot dat de huid bruin wordt. Valt de korst na eenigen tijd af, zoo legt men eene toereikende hoeveelheid erwten in de wond , om de ettering te onderhouden; de etterende plaats zelve moet meermalen met helschen steen bestreken worden. De ettering wordt zoo lang onderhouden, tot dat geene pijnen, bij eenige inspanning van het lid, meer waargenomen worden , en bovendien alle bezwaren verdwenen zijn. Dan eerst, maar nooit vroeger, en dikwijls maanden later, mag men om de verkregene genezing te bevestigen , er eene erwt minder inleggen en op deze wijze de verzwering langzaam laten genezen. Bij zeer prikkelbare voorwerpen, neemt men somwijlen, lang na het ophouden der fontanellen, met eene toenemende pijnlijkheid van dezelven, eenen algemeen geprikkelden toestand waar, welke zich door eene snelle pols, beslagen tong, enz.; kenbaar maakt, en dan zelfs tot verergering van het plaatselijk lijden aanleiding geven kan, maar laat men, onder zulke omstandigheden, de fontanellen heelen , zoo verdwijnen de genoemde toevallen , en de geheele genezing volgt zonder verdere stoornis. Brodie ondersteunde de werking der fontanellen bij de coxarthrocaca, om het lastigste van hare verschijnselen, de onverdragelijke gonalgia, tegen te gaan, door eene dragt, welke hij, door middel van eene kromme naald , schuins door de, het gewricht bedekkende huid der lies trok. Wel is waar zag hij deze pijn daarna dikwijls binnen weinige uren verdwijnen, doch konde evenwel, ter genezing der ziekte zelve , de fontanellen niet ontberen. Maakt men gebruik van moxa's , zoo plaatst men , naar gelang der uitgebreidheid van het gezwel , meerderen rondom het lijdende gewricht, en herhaalt deze aanwending zoo dikwijls , als er nog iets tot de geheele genezing daarvan van dezelve te verwachten is. Rust geeft altijd de voorkeur aan het gloeijende ijzer, deels wegens de mindere pijnlijkheid, deels wegens de diepere en wijdere werking. Men maakt 4—5 brandstrepen , van welke de eerste 5—6 duimen lang , juist over het midden der bil en het beloop der nerv. Iskciad. naar beneden loopt, een goeden duim breed daarvan naar de heup, eene tweede kortere, en zoo naar gelang van de ruimte de overigen , in dier voege , dat de voorlaatste strepen in de holte achter den trochanter major, de laatste, buitenste en kortste, daarentegen, over den meestal vooruitstekenden trochanter ingebrand wordt. Het ijzer moet witgloeijend zijn ; daarom neemt men ook voor iedere streep een nieuw ijzer. Men vertoeft achter den grooten trochanter, waar men eene langdurige ettering eoogt, eenige seconden, en wil men aldaar, bij vermoeden eener reeds begonnen caries , later eene fontanel aanbrengen, zoo wendde men het ijzer naar eene van deszelfs zijvlakten of voorzijde om , en drukke iet zelve eenigzins sterker tegen de huid. In het oogloopend is het onmi dellijk, na de kunstbewerking, door de meeste lijders waargenomen welbehagen; de allerkwellendste symptomatische pijn dei knie is ver dwenen . en de zieke kan het onderbeen , welks geringste beweging nog Toor weinige minuten met de ondragelijkste pijn vergezeld ging, in de meeste gevallen ongehinderd uitstrekken en buigen. Onmiddelijk na de kunstbewerking spreidt zich over de gebrande vlakte eene vlugtige , roosaardige ontsteking uit; na 2—3 dagen gaat de brandvlakte ook in de diepte in ontsteking over , en begint hevige pijn te veroorzaken. Deze pijn is evenwel het middel tot het doel, en mag in den regel niet verzacht worden. De , na de afstooting van de brandkorst ontstane rijkelijke ettering vordert, tot derzelver instandhouding, geene verdere hulp van de kunst, dan de aanhoudende aanwending van verweekende omslagen, of, om het lastig kleven van het linnen op de wond te voorkomen , alleen eene eenvoudige, verzachtende zalf. Merkt men na 2 — 3 weken de alsdan beginnende afneming der active ontsteking en der ettering, zoo vereischt het, in zoo verre slechts de vorm en werkdadigheid van het lijdende gewricht hersteld schijnen te zijn, geene verdere behandeling, dan voortdurend rustig houden van het lid , hetwelk de volkomene genezing binnen weinige weken bewerkt. Heeft echter, bij het afnemen der plaatselijk voortgebragte ontsteking, en ettering, het lijdende deel deszelfs behoorlijke lengte niet herkregen , de, in de gewrichtsholte uitgestorte vloeistoffen nog onopgeslurpt gelaten en is de, naar gelang der kwaal mogelijke beweging nog niet wederom aanwezig , zoo moet men, door de herhaalde aanwending van prikkelende middelen, de afnemende plaatselijke ontsteking en ettering op nieuw opwekken en de spoedige toesluiting van de wondvlakte tegengaan. Men bereikt dit doel door de bekende middelen: Ung. digest. , Vng. elem. , door poeder uit gelijke deelen Canl/iarides en Merc. praec. rubr. , Sabina , enz., late daarbij evenwel eene fontanel op de, reeds bij de kunstbewerking daartoe voorbereide plaats, tot de geheele herstelling van den lijder, openhouden , ingevalle het betrekkelijk welzijn niet daardoor op de reeds opgegevene wijze benadeeld wordt. Eene dusdanige voortgezette prikkeling en ettering op de oppervlakte is des te noodzakelijker, hoe langer de aanwending van het gloeijende ijzer in het tweede tijdperk werd uitgesteld. Want wanneer men ook van de sterkere prikkeling der prikkelbare deelen door middel van het gloeijende ijzer , zelfs bij eene reeds aanmerkelijke verlenging van het lid, dikwijls eene zoo groote terugwerking en zamentrekking der spieren en van alle, het gewricht omgevende weefsels waarneemt, dat men het uitgewekene gewrichtshoofd binnen weinige dagen, ja, zelfs binnen uren en minuten, in deszelfs natuurlijke ligging terugvindt, zoo berust zulks evenwel juist op de hevige zamentrekking der spieren, echter niet op de verdeeling der, de verlenging mede veroorzakende ziekelijke ophooping van vloeistoffen , welke noodwendig eerst later en allengskens volgen kan. IVa het ophouden van de eerste hevige prikkeling , tegen den 7Jen dag, verlengt zich gewoonlijk het, onmiddellijk na de kunstbewerking verkort zijnde been; de nog bestaande opzwelling van de inwendige weefsels was slechts voorbijgaande door de hevige zamentrekking der spieren in derzelver uitwerking overwonnen geworden, en geraakt eerst door de aanhoudende prikkeling en ettering der fontanel tot wezenlijke verdeeling , gedurende welke dan ook eene langzame en duurzame verkorting van het lid waargenomen wordt. Somwijlen is evenwel hiertoe eene herhaalde aanwending van het gloeijende ijzer noodig (Rusfs Handb. t. a. pl.). Zoo onmisbaar als gewoonlijk in het tweede tijdperk der ziekte de aanwending der opgegevene krachtige middelen is, zoo zijn evenwe eenige voorbeelden bekend, in welke, zelfs bij eene aanmerkelijke verlenging van het zieke lid, het gelukte, de volkomene genezing door middelen te bewerkstelligen, welke anders slechts in het eerste tijdperk van de kwaa aangewend worden, in het tweede echter niet meer toereikende waren , om de verwoesting van het lijdende gewricht tegen te gaan, (Med. Zeit. v. Ver. f. Heilk. in Pr. J836. No. M) werd bij eenen knaap van 6 jaren geroepen, wiens eene been ten volle 1^ dunn veilengd was. De moeder van de knaap wilde noch de aanwending van het oloeijende ijzer, noch die van fontanellen toestaan, en de arts zag zich dus genoodzaakt, om tot de, voor het eerste tijdperk der coxarthrocace passende middelen zijne toevlugt te nemen. Er werden bloedzuigers, verkoelende middelen, aüeidende klisteren, baden en inwrijvingen van de rriize kwikzalf voorgeschreven. Ter bevordering van de opslorping werden er 12 poeders, uit Calom., Sulph. aur. ant. en Extr. co*., van ieder ! ?r. , bestaande voorgeschreven, van welke hij om de twee uur er een'gebruikte. Reeds na verloop van 8 dagen vond schnuhu dat de knie van de zieke zijde slechts nog eenige lijnen voor die van het andere been uitstak, en dat de voetzool, bij eene horizontale ligging op eene vlakke tafel, slechts onmerkbaar lager stond. Vier dagen daarna had de zieke heup hare natuurlijke gedaante geheel terug gekregen. De inwrijvingen werden nu achterwege gelaten, en in plaats der poeders, krees de zieke nu alle twee uren 20 droppen Liq. acet. pot. Drie dasen daarna had de koortsachtig geprikkelde toestand van den pols opgehouden, en van nu af aan ging het steeds beter, tot dat op den 2lsten da? der behandeling, de lijder als volkomen hersteld konde beschouwd worden, terwijl de kwaal ook niet het minste spoor achtergelaten had. Later behandelde schnchr (l. a. pl. J837. J\°. 9) een, met het zoo even beschrevene zeer overeenkomend geval bij eenen zevenjarigen knaap, bij welken de kwaal na de mazelen ontstaan was en eene klierachtige zamenstelling niet konde miskend worden. Ook hier was het tweede tijdperk reeds ingetreden, de regter voet een duim langer dan de linker, en alle andere verschijnselen der coxarthrocace De genezing geluk.e bij dezelfde tó.ndelmg N. 14 d.«ren had de verlenging van het been opgehouden, op