hartezakje en dus het ontstaan van het wrijvingsgeruisch mogelijk. Het laatst verdwijnt het aan de grondvlakte van het hart, daar de '\veiverzameling dit gedeelte van het hartezakje niet dan het laatst uit de aanraking met het hart verdringt. Het wrijvingsgeruisch kan onder dezelfde voorwaarden ook nog na het ophouden der ontsteking voortduren. Bij eene zeer sterke wei-, of bij eene etteruitstorting ontbreekt het wrijvingsgeruisch geheel; ver uitgebreide, matte weergalm en wrijvingsgeruisch sluiten elkander meestal over en weder uit. Het wrijvingsgeruisch houdt gewoonlijk nooit eenige dagen achtereen aan. Dikwijls is het slechts gedurende de sterkere hartkloppingen hoorbaar. § 222. Daar de pericarditis dikwijls consensuele ontsteking van het endocardium te weeg brengt, zoo als de ziektekundige ontleedkunde leert, kunnen inwendige hartgeruischen gelijktijdig plaats grijpen , die zich dan moeijelijk van wrijvingsgeruischen laten onderscheiden. Volgens Bocillaed kan het blaasbalggeruisch door de vorming van bloedstremsels binnen in het hart veroorzaakt worden ; ook moet volgens hem de drukking van eene aanzienlijke uitstorting op het hart den doorgang des bloeds door de monden moeijelijk maken en een zwak blaasbalggeruisch voortbrengen. § 223. e) Pijn. Eene omschrevene en voornamelijk tot de linker zijde van den bovenbuik beperkte pijnlijkheid, die bij eene bovenwaarts naar het middelrif gerigte en onder de voorste randen der linker onware ribben uitgeoefende drukking toeneemt, is volgens Elliotson en Coplahd een der bestendigste teekenen van pericarditis. De pijn strekt zich soms over de geheele borst, naar den linker schouder, iD den bovenarm tot aan den elleboog, of naar het middelvlies, naar de onderkraakbeensstreek, tot aan den navel uit, is brandend, stekend, borend, scheurend of dof, zamensnoerend, wordt volgens Skoda en Kolletschka bijna altijd door diep inademen, niet altijd door drukking, percussie, beweging vermeerderd. De pijn kan ook geheel ontbreken. »Is zij bij eenen niet bijzonder gevoeligen lijder zeer hevig, dan bestaat er groote waarschijnlijkheid, dat er eene zeer rijkelijke of zelfs etterachtige uitzweeting gevormd wordt; is zij over eene borsthelft of over de geheele borst uitgebreid, dan is er reeds eene zamenstelling met borstvlies- en longontsteking aanwezig." (Skoda en Kolletschka) § 224. ƒ) Belemmering in het ademhalen en hoest. De belemmering der ademhaling is dikwijls zeer aanzienlijk, dikwijls tot het gevaar van stikken toe , inzonderheid wanneer er zich eene zeer aanzienlijke of etterachtige uitstorting heeft gevormd ; de ademhaling is versneld, de linker zijde van de borst verheft zich niet volledig uit hoofde van de aldaar zittende pijn. Hoest is er bijna altijd aanwezig, nu eens droog, dan weder vochtig. Ook blijft in het tijdperk der herstelling nog lang kortademigheid na , inzonderheid na bewegingen. De hoest neemt in dezelfde mate met de overige verschijnselen af. Bij eene groote uitzweeting houdt hij soms zeer hardnekkig aan en brengt de moeijelijkheden in het ademhalen op nieuw aan den gang (Skoda en Kolletschka). § 225. g) De zieke kiest gemeenlijk zulk eene ligging, waarin het pijnlijk deel het minst gespannen is , en waarin de long door de bestaande uitzweeting de minste drukking ondergaat. Hij legt zich dus nooit op de pijnlijke plaats ; bij eenc rijkelijke uitzweeting kiest hij het liggen op de linker zijde en zijn de moeijelijkheden in het ademhalen zeer groot, dan kan hij alleen cene zittende naar voren overgebogene houding verdragen. — Verscheidene waarnemers hebben eene eigenaardige uitdrukking der gelaatstrekken als teeken van periearditis vermeld. Skoda en Kolietschka merken aan, dat het gelaat bij periearditis met etteruitzweeting groote angst uitdrukt, bleek en ontdaan wordt met soms blaauwachtig gekleurde lippen; dat bij eene zeer rijkelijke stolbafe weiuitzweeting inzonderheid de blaauwe kleur der lippen en te gelijk der wangen sterk uitkomt; is de moeijelijkheid in het ademhalen niet aanzienlijk, dan vertoont het gelaat des lijders geene uitdrukking, behalve wanneer pijn die te weeg brengt. § 226. h) Andere verschijnselen zijn het schrikachtig droomen en opspringen, schreeuwend ontwaken uit den slaap, braken, hikken, ijlen, onrust, angst, verstomping, veranderingen van de stem, moeijelijkheid in het slikken, algemeene lusteloosheid; enkele dezer verschijnselen kunnen bij uitnemendheid sterk uitgedrukt zijn; inzonderheid zijn dat de gevallen met etterachtige uitzwceting, waarin het algemeen gevoel het sterkst schijnt aangetast te zijn; overigens rigt de deelneming der bewerktuiging zich naar de hevigheid der koorts en den graad van de moeijelijkheden in de ademhaling. Bouillaüd gelooft, dat de uitbreiding der ontsteking op het endocardium, op het middelrifsgedeelte van het borstvlies, op de middelrifs- en tusschenribszenuwen deel heeft aan de verscheidenheid der toevallen. § 227. Nadat wij de afzonderlijke verschijnselen der periearditis beschouwd hebben, blijft ons nog over, aan te toorien, hoe de verschillende verbinding dezer verschijnselen en hunne verscheidenheden opheldering kunnen geven omtrent de hoedanigheid en hoeveelheid der uitzweeting; Skoda en Kolletsciika hebben dit gedeelte van de ziekteleer der periearditis uitvoerig en volledig behandeld en wij volgen hierin volmaakt hunne opgave: 97 Pericarditis Pericarditis mot stolbaro uit/,woeling in groote hoeveelheid. Afgematheid en krachteloosheid. Pols kloin en onregelmatig , dikwijls ook regelmatig , hard. Aanzieniyke belemmering der ademhaling. YVrljvingsgoruisch, behalven wanneer or tevens zoovcol wei is uitgezweet, dat daardoor de aanraking van hot hart en hot harlezakje onmogelijk wordt. Do harttoonen worden door een dikke laag stolhaar uitzweotsel doffer. Ilartstoot soms, vooral in het begin sterk. Goringo of onverandordo uitbroiding van den matton pcrcussiotoon. Goringo wolving dor hartstrook. Pericarditis mot rijkolljko wei ui tzwooting. Algemoen govool niet zoo aangetast. Pols klein , onregelmatig , tusschonpoozend en vorsneld. Grootore stoornissen der ademhaling , bijna altijd een zoer kwellende annhoudendo hoest, met soms volstrekt geono, soms matigo schuimaehtigo fluimen. Verligting in het ademen bij het zitten of liggen op do linker zijde. Meestul geen wryvmgsgeruisch. De harttoonen dof of volstrekt niet hoorbaar. Ilartstoot zwak , dikwijls golvend , is niet uitwendig zigtbaar, ook door don stethoscoop minder duidelijk merkbaar; de afzonderlijke slagen verschillen in kracht, zijn ongeluk van rhythmus. Ledige on doffo porcussletoon in oeno overeenkomstige grooto uitgobroidhoid. Grootere welving der hartstreek. Poricardltig mot eeno zoor goringo hoovoolhoid stolbaro uitzwooting. Zeer geringo verschynselon , al» by eeno ligto zinking-, gastrischo of rheumatischo koorts, soms gehocle koortsvrijheid. Pols slechts zeer weinig versneld. Niet altijd wryvingsgoroisch. De harttoonen vertoonon dikwyls geeno verandering. De hartstoot is vaak niet vorandord of iets sterker, dan natuurlijk. Do pcrcussio vertoont vaak geeno verandering. Goono Welving dor hartstrook. Poricarditia mot ichoreuso of otterachtige uitzwooting. Teekonen van een zoer hevig aangetast algemeen govoel, grooto afgomathoid ; beklemdheid , onrustige slaap , hoofdpijn ; huiveringen on vliegende hitte, braken , fluauwten enz. Koudo rillingen met opvolgende brandende hitte, grooto bonaauwdheid on onrust in allo houdingen des ligchaams, koudo lodomaten. Pols dadeiyk van het bogin af aan zoer snol, kloin, onregelmatig , nalatend , siddorond. Ademhaling zoor versneld on kort. ^ Wrljvingsgeruisch slechts zeldzaam, ontbreekt meest gohool on ai. Do harttoonen in hot bogln zondor afwyking , later onduidolyk. Ilartstoot in hot bogin iets versterkt; do hartslagen ongelijk stork, zeer versneld ; do rhythmus onregelmatig ; npocdig verliest de hartstoot van tijd tot tyd in kracht, wordt bovond, niet meer voelbaar. Do percussiotoon zelden merkbaar uitgebreid, omdat do uitzweeting meestul slochts in oeno geringe hoeveelheid aanwezig is ; in dio zeldzame gevallen, waar zich gassoorten in het hurtezukjo ontwikkeld bobben, trommoluchtig. Somwijlen welving dor hurtstreek. Ileeds na oenigo uren , of t»n minsten na i—2 dagon geraakt hot bowustzyn dos lydors weg; ylon, slaapzucht, somtijds trokkingon der gelaatsspieren , vordraaijen der oogen enz. Spoedig verkondigen het afnemen der ligchuamswarmte, hot vordwljnen van don pols on do geheele vertrokking dos golaats den nakenden dood , dio reeds na . 24 uren kan plaats grypon on niet ovor don ü—7dendagopCVl zich laat wachten. Meestul by verzwakto personen, ten govolgo eener onro- (3 golmatigo lovonswy/.e, aangeboren vormingsgebreken, in liet beloop van pokken, van roos, van eeno uitgestrekto^ celweefsel-ontsteking in do laatste tijdperken der longtering (Huobis). ^ 228. De slepende pericarditis is dikwijls de voortzetting eener acute; hare verschijnselen zijn volmaakt dezelfde als die van den acuten vorm; maar zij komen in eenen geringeren graad voor en zijn meer verborgen; de natuurkundige kenteekenen laten geene vermindering der uitzweeting waarnemen; deze neemt veeleer van lieverlede toe; de koorts neemt dikwijls een hectisch karakter aan; de pols is voortdurend bespoedigd met gebrek aan eetlust en belemmerde ademhaling ; de koorts maakt nu en dan, wanneer de ontsteking subacuut wordt, verheffingen en men herkent dan door percussie en auscultatie doorgaans eene toename van het voortbrengsel. Zeer spoedig voegen zich vermagering, waterzucht, blaauwe kleur en opgezetheid des gelaats daarbij. Gemeenlijk ontwikkelt zich spoedig ook hypertrophie of verwijding van het hart of verandering der klapvliezen. Beloop en uitgangen. § 229. Vele gevallen van pericarditis acuta verloopen buitengemeen snel, men heeft haar reeds in 24 uren doodelijk zien afloopen; Mirabeau stierf zoo snel aan deze ziekte, dat men hem voor vergiftigd hield. Bijzonder zijn het de gevallen met ichoreuse en etterachtige uitzweeting, die snel den doodelijken afloop te gemoet ijlen. Pericarditis van matige hevigheid loopt meest in 7—14 dagen af; dikwijls gaat de acute vorm in den slependen over; deze kan maanden duren ; hare gevolgen, zoo als b. v. aangroeijingen , kunnen jaren lang voortbestaan. Bij zwakkelijke, oude voorwerpen is het beloop meest trager, omdat de opslorping langzamer van de hand gaat en de ontstekingsvoortbrengselen minder stolbare eigenschappen bezitten. § 230. Sinds den tijd van Corvisart , die de (acute) pericarditis voor onvoorwaardelijk doodelijk hield, en sinds ook de ligtere gevallen dezer ziekte voor de herkenning meer toegankelijk zijn géwordén , hebben de gevoelens omtrent hare geneeslijkheid vele veranderingen ondergaan; Lodis hoopt b. v. 5 maal in de 6 gevallen eene geheele of gedeeltelijke genezing. De uitgang in volkomene genezing kan inzonderheid dan verwacht worden, wanneer de hoeveelheid stolbare uitzweeting gering is; maar ook, wanneer bij eene geringe stolbare uitzweeting eene groote hoeveelheid wei voorhanden is, stellen Skoda en Koiletscuka , wanneer er reeds waterzucht, vermagering ontstaan zijn en jaren lang geduurd hebben, de mogelijkheid van eenen gunstigen afloop in het vooruitzigt, mits er geene kwaadsappigheid , zoo als scheurbuik, tuberkelzucht, aanleg tot mergsponsgezwel enz. in den achtergrond schuilt. Krijgt de ziekte neiging tot beterschap, dan nemen de belemmering van de ademhaling, stikkende benaauwheid, hartkloppingen af, de zieke kan beter zijne ligging veranderen , de pols wordt regelmatiger, de pijn, de dofheid bij de percussie en de wrijvingsgeruischen verdwijnen; dikwijls hebben er crises langs verschillende wegen plaats; inzonderheid bij de rheumatische soort somwijlen eigenaardige uitscheidingen door de huid en de nieren. Men mag niet zeker op volkomene genezing rekenen , voor dat elk verschijnsel der hartziekte verdwenen is en de zieke ligchhamsbewegingen kan maken, zonder dadelijk door hartklopping te worden aangetast. In het begin van de dagen der herstelling is de prikkelbaarheid van het hart nog groot en dikwijls verdwijnt deze eerst zeer langzaam. Zeer vaak grijpen instortingen plaats; somwijlen volgen rheumatische aandoeningen van andere deelen op de hartziekte. § 231. Wordt de uitgezweete stof niet opgeslorpt, dan blijven de natuurkundige verschijnselen der uitstorting, de belemmerde ademhaling, de onregelmatige bewegingen van het hart, de kleine nalatende pols onveranderd; er voegen zich spoedig zuchtige zwellingen der ledematen bij, de pisafscheiding neemt af. Ot de stolbare lympha bewerktuigt zich en vormt eene blijvende vergroeijing van het hart met het hartezakje. De herkenning eener aangroeijing van het hart is moeijelijk. Aanzienlijke aangroeijingen bestaan vaak, zonder ziekelijke verschijnselen te veroorzaken men vindt ze in lijken van individus, die staande het leven niet over stoornis in de werktuigen van den bloedsomloop of van de ademhaling hadden geklaagd. De aangroeijing veroorzaakt alleen dan ziekelijke verschijnselen, wanneer zij werkelijk de beweging van het hart belemmert, dus inzonderheid, wanneer zij de hartspits vastlegt. De aangroeijing sleept spoedig hypertrophie van het hart na zich en de verschijnselen van beide toestanden vermengen zich met elkander. Het teeken, dat Sanders als karakteristiek voor aangroeijing van het hart met het hartezakje heeft opgegeven, de zigtbare golfsgewijze beweging in den bovenbuik, wordt juist even dikwijls bij liypertrophie van het hart gevonden; Laexkec, Hope, Bquilland, Skoda en Kolletschka nemen dit teeken niet aan (1). Volgens Hope maakt zich bij aangroeijing een afgebrokene snorrende stoot merkbaar, vooral waar gelijktijdig hypertrophie en verwijding van het hart aanwezig is; de terugstoot, die de uitzetting van het hart vergezelt, zou somtijds even krachtig zijn als de eerste; men kan voelen, dat het hart bij eiken stoot in onmiddellijke aanraking met den borstwand komt. Williams heeft te vergeefs naar de stootende beweging gezocht; maar men kon, wanneer het hart zeer naauw aan den borstwand gehecht was, de hartbewegingen veel naauwkeuriger en uitgebreider voelen, en , daar bij elke zamentrekking van het hart de tusschenribsruimten naar binnen worden getrokken, ook zien; deze bewegingen grijpen altijd digt aan den borstwand plaats; de borstwand, in plaats van als gewoonlijk bij iedere ademhaling zich naar boven en naar buiten op te heffen , sleept in al zijne bewegingen als het ware het hart met zich mede. Al deze teekenen laten omtrent het werkelijk bestaan van aangroeijingen twijfelingen over, wanneer men niet met zekerheid weet, dat er pericarditis is voorafgegaan , dat er opslorping van de uitzweeting heeft plaais gehad. Dikwijls zijn dan gelijktijdig belemmerde ademhaling, hartkloppingen, hoest zuchtige zwelling, golvende klopping in den• bovenbuik, oppervlakki» krassend of schavend geruisch, als verschijnselen der door de aangroeijin.o- veroorzaakte stoornis van den bloedsomloop aanwezig. — Ontwikkelde aan<*roeisels verhinderen geene nieuwe aanvallen van ontsteking, die dan uit de plaatselijke pijn, uit het hartkloppen, de verschijnselen der koorts en de natuurkundige teekenen herkend worden. § 232. Is er rijkelijk stolbaar uitzweetsel gevormd, dan houden Skoda (1) Volgens Sanders zou ach bij vergroeijing van het hart met het hartezakje op eene veel lagere plaats, dan waar men gewoonlijk den hartstoot bemerkt, in de bovenbuikstreek eene steeds voortdurende, golvende beweging vertooncn. 7 * en Kolletscüka eene volkomene genezing niet meer voor mogelijk; tuberkeL vorming, waterzucht, scheurbuikachtige ontbinding der bloedmassa, vermagering brengen den dood aan, die zelden later dan na omstreeks drie jaren, maar des te vroeger verschijnt, wanneer er tevens weiuitzweeting aanwezig is. — De overgang van de uitzweeting in tuberkelzucht is te vermoeden , wanneer het stolbaar uitzweetsel langer voortbestaat, de pols altijd koortsig blijft, vermagering opkomt, en voornamelijk wanneer tuberkels in andere deelen aanwezig zijn. § 233. De doodelijke afloop heeft gewoonlijk plaats door verlamming van het hart, nadat de nood van stikken tot het hoogste geklommen is; zeldzamer in eenen aanval van flaauwte. Pericarditis met etterachtige en ichoreuse uitzweeting eindigt volgens Skoda en Kolietscdka waarschijnlijk telken reize doodelijk; in de hevigste gevallen reeds na 24 uren, niet ligt na den 6den of 7den dag; ook volgt bij eene groote hoeveelheid stolbare uitzweeting de dood dikwijls reeds binnen weinig dagen. Voorspelling. ^ 234. De voorspelling der pericarditis hangt voornamelijk van de hoeveelheid en hoedanigheid der uitzweeting en van het acute der ontsteking af; etterachtig, ichoreus, rijkelijk, stolbaar uitzweetsel zijn van de ergste voorbeduiding en dat wel des te meer, wanneer de uitstorting zich zeer snel na het begin der ontsteking ontwikkelt, wanneer de koorts zeer hevig, het algemeen gevoel sterk aangetast is. Door zamenstelling met pleuris, longontsteking, endocarditis neemt ook het gevaar der pericarditis toe. Primitive ontsteking van het hartezakje is ligter geneeslijk, dan de metastatische; de voorspelling is ongunstig, wanneer er reeds vooraf eene organische ziekte aanwezig was. Over de oorzaken en de behandeling zie verder beneden. B. MYOCARDITIS EN ENDOCARDITIS. Rosdelet , Method. cnrand morb. cap. X. pag. lo5 Lugd. Bat. 1575. - N. Andry , Remarques sur Ia saignée , la purgation etc. Par. 1700. — De Berger, D. de inflamm. cord. Wittenb. 1718. — A. Pasta, Epist. de cord. polypo in dubium revocato. Berg. 1739. — Goger, De inflam. eordis vera. Jen. 1758. — J. Pasta, De sang. et sang. concretionibus per anat. indagatis etc. Berg. 1786. — Bdrserius , Instit. med. pract. T. IV. § 254. — F. L. Bang, Selecta Diarii etc. annis 1783, 17 85 et 1786. — Metzger (resp. J. C. Mertzfeldt), D. de carditide. Künigsb. 1789. — Nuns, D. de carditidc spontanea. Erf. 1788.— A. Portal, Cours d'anat. méd. T. III. p. 79. — Margus, Entw. einer spec. Ther. Bd. II. p. 23ö. — Kriegelstein , in Hdfïl. Journ. Bd. XIX. St. IV. p. 119. Schenck , ald. Bd. XXVII. St. I. p. 68. — KreySIG, 1. c. Bd. II. Abth. I. S. 67; Bd. III. S. 264. — rakeffi, in Bullet. de Ia fac, de Méd. Par. 1809. p. 140. — Gaertnkr, De polypo cordis in specie infant. Wirceb. 1811. — Mérat, Dict. des sciences méd. T. IV. p. 74. — J. F. Da vies, Inquiry into the symptoms and treatment of carditis etc. Batb, 1808. — J. F. Davies, Ueb. die Herzentzünd. nebst W. K. Wells Fallen von Rhenmat. d. Herzens, a. d. Engl. v. Choelant, mit Vorr. u. Anm. v. Kreïsig. Halle, 1816. — Burrow , D. de carditide acuta. Edinb. 1816. — G. L. Hertzberg, De carditide. P. I. II. Hal. 1817. — FocHii Riflessioni sulla diagnosi della carditide c pericarditide. Rom. 1819. — U en nec, 1. c. — IIeim, in Rüst's Magaz. Bd. VI. H. 3. S. 343. Berl. 1819. — C. U. J. Hcber, D. de carditide, quae epidemice grassata est inter militcs a. 1814, in obsidione castelli Delfzyl. Groning. 1819. — E. Slims! , in Traus. of med. and chirurg, soc. of Lond. Vol. VII. p. jiy. __ James, ald. >ol. VIII. p. 434. — Hemmer , in Hareess, rhein. Jahrb. Bd. V. St. 1. St. 60. Ciltermaniï, Gesclx. eincr epid. Herzentz. bei Delfzyl. irn J. 1814 , nebst Hendriks u. Huber's Beschreib. v. Hareess in d. Rhein. Jahrb. Bd. VI. St. I. S. 1. — F. L. Roex, Collectanea cjuaedam de carditide exsud. Lips. 1820. — Copland, in Lond. med. repository Vol. XV. p. 25. 1821. _ J. F. Meckel , Tab. anat. path. Lips. 1817. Fase. i. Th. Cox, Observat. on acute rheumatism and its metastasis to the heart. l.ond. 1894. — Simonnet, Essai sur la cardite partielle et génér. Par. 1824. Glas, Ueber Herzentzündung. Wurzb. 1826. _ A. H. Kraüse, De carditide idiop. acuta. Berol 1826 j en dezelfde in J. F. C. Hecker's litterar. Annalen 1828. H. 9. S. 21. Hilden- brand, Instit. med. pract. Vol. 111. $ 569. — Broüssais, Examen des doctr. méd. etc. 2de Edit. T. IV. P. 305. — S. Pcchelt, De cardit. infant, etc. Lips. 1824. — Recahier, in Revue méd. T. IV. 1824. p. 336. — J. B. G. Barbier, Précis de Nosologie etc. Par. 1828. T. IJ. p. 553. — Gairdjïer , in Trans of med. and chir. loc. of Edinb. Vol. II. p. - ~ ' Brovv.t , Med. Essays on fever, inflammation, rheumatism, discases of the heart. Lond. 1828. — P. M. Latham, Lond. med. gaz. Vol. III. p. 118, — M. E. A. Nedmann, Handb. etc. Bd. II. p. 104. — Watsos , in Lond. med- Gaz. Vol. XVI. p. 56, 61 , 164, 535. Bouillacd , Traite clin. des maladies du coeur etc. Par. 1835.'— Bocillaud , Nouv. récherches sur le rheumatisme artic. aigu etc. Par. 1836. — Bouillaud , Cliniqne médicale. Par. 1837. T. II. — Gola, in Omodei Annali , 1836. April. Sciimidt's Jahrb. Bd. XVII. S. 166. - B. V. Cazahedvk, in Gaz. méd. de Paris .1836. No. 26 en 27. Sciimidt's Jahrb. Bd. XX. S. 293. — Copland , Encyclop. Worterb. Bd. IV. S. 652. — pigeaux) Traité prat. des mal. du coeur. Par. 1839. p. 324. — Monneret, Compendium etc. T. III. p. 319 en T. II. p. 335. — Thürnam, in London med. Gaz. XXI. p. 645. Sciimidt's Jahrb. Bd. XXII. S. 308. — Brockmamï, in Hannöv. Annal. Bd. IV. H. 3. Schmiut's Jahrb, Bd. XXIX. S. 180. — Kerslew, in Rust's Magaz. 1841. Bd. 57. H. 2. Phuiïp, in Hüser's Arcliiv. 1841. Bd. I. H. 4. — Piorrï , Traité etc. p. lf>8. — Williams, Vorlesungen etc. p. 408. - Skoda, 1. c. S. 260. — Eisesmamk , D. FamilieRheuma. Bd. III. S. 83. .Ioy, in Libr. of Med Vol. III p. 325. — Sciijiidt's Encyclop. Bd. III. S. 586. § 2-35. Sinds de auscultatie en percussie op de herkenning van endo- en pericarditis toegepast zijn, heeft de herkenning deze toestanden eene zekerheid verkiegen, die men vroeger te vergeefs door het zamenrapen van een aantal losse subjective verschijnselen zocht te verkrijgen. Waar de natuurkundige teekenen ontbreken, zoo als in de ontsteking van de spierzelfstandigheid van het hart (Myocarditis), omgeeft ous nog dezelfde onzekerheid, en de mogelijkheid harer herkenning wordt door velen, b. v. Cazaneove waarschijnlijk wel met regt geheel ontkend. De myocarditis is echter ook als op zichzelven staande vorm de zeldzaamste soort van hartontsteking en bijna altijd slechts het gevolg eener ontsteking van het endo- of pericardium, en dus meest met de verschijnselen daarvan verbonden. Daar het van geen practisch nut is, om ons in wijdloopige redeneringen over hetgeen wij van de zeldzame myocarditis niet weten in te laten, vergenoegen wij ons, hier, waar wij bijzonder over endocarditis handelen, ook kortelijk de myocarditis' te vermelden en het practisch wetenswaardige daarvan op te geven. Ontleedkundige kenmerken. § 23G. o) Endocarditis. Onder endocarditis moet men niet alleen strikt de veranderingen van het fijn weivliesaardig inwendig bekleedsel van de hartoppervlakte verstaan; in de meeste gevallen neemt ook het onder het endocardium gelegen cel- en vezelig weefsel, bijzonder in de streek der 109 acute uitslagziekten, pokken, roodvonk, mazelen, roos, gierstuitslag, door onregelmatige jicht, door uitgebreide veretteringen, aderontsteking, kraamkoorts, tjphus abdominalis, na plotseling onderdrukte bloedvloeiingen enz. ontstaan; volgens Skoda en Kolletschka is dan het voortbrengsel der pericarditis altijd etterachtig of ichoreus. Zijn de zieken buiten bewustzijn, dan mist men de dyspnoea volkomen, ook ontbreekt vaak de pijn in de streek van het hartezakje en soms kan men de ziekte alleen uit hare natuurkundige teekenen herkennen. § 257. Hevige inspanningen van het hart, en lang aanhoudende of geweldige gemoedsaandoeningen, zoo als angst, schrik, vrees, kunnen ook als oorzaken der hartontsteking werken. Bij misdadigers zou dikwijls een cor villosum gevonden zijn. Organische hartziekten kunnen evenzeer oorzaak, als gevolg der hartontsteking zijn. Misbruik van sterke dranken wordt door Elliotsos voor eene niet zeldzame oorzaak van slepende pericarditis en klapvliesziekten gehouden. Vele geneesheeren zien in iedere ontstekingkoorts, die zij niet met eene andere plaatselijke ziekte in verband weten te brengen, altijd eene endocarditis of angiocarditis. Volgens Cazanedve komt endocarditis niet zelden in den loop eener langdurig koortsige ontsteking voor. Bij herstellenden uit eene gevaarlijken gastro-enteritis wil dezelfde geneesheer duidelijk een geprikkelden toestand van het hart waargenomen hebben; men moet, volgens hem, altijd het hart ausculteren, wanneer na de vermindering van de verschijnselen eener zoodanige ontsteking eene groote menigvuldigheid van den pols nablijft. De vergiftiging met rattenkruid laat, als eene der voornaamste veranderingen rood-violette vlekken in het hart na, gepaard met verweeking van deszelfs inwendig vlies; vergiftiging met delfstofFelijke zuren begunstigt de vorming van vaste stremsels in het hart. Behandeling der gezamenlijke soorten van hartontsteking. § 258. Iedere soort van acute hartontsteking vereischt van het begin af aan eene krachtdadige ontstekiugwerende handelwijze en met name met herhaalde algemeene en plaatselijke bloedontlastingen, zoo lang totdat het actief karakter der ontsteking gebroken is. Bouillaud geeft hiervoor zijne formule des saignees coup sur coup en stelt als gemiddelde regel vast, dat. bij een door hevige ontsteking aangetast individu in de volle kracht van den huwbaren leeftijd 3—4 aderlatingen van 3—4 paletten in de eerste 3—4 dagen verrigt, en deze door twee- of driemaal 25—30 bloedzuigers aan te zetten, ondersteund moeten worden. Een algemeene regel laat zich in dit opzigt nooit vaststellen en aan den tact des geneesheers moet worden overgelaten, hierin naar de individualiteit des lijders, naar de hevigheid der ziekte enz. den juisten maatstaf te trefFen. Hoe rijkelijker de eerste bloedontlastingen zijn, in hoe korter tusschenpoozen (van 4—8 uren) zij op elkander volgen, des te eer zal het gelukken, de ontsteking in haar ontstaan uit te dooven. § 259. De pericarditis en endocarditis zijn beide als ontstekingen van weivliesvlakten tot het afzetten van stolbare voortbrengselen geneigd. Deze voor te komen, of, wanneer de afzetting geschied is, de opslorping aan te zetten, is de voornaamste aanwijzing. De meest passende middelen om dit te bereiken, zijn: het gebruik van kwikmiddelen tot aan speekselvloed toe (Hope geeft dagelijks driemaal 5—8 grein calomel met 1—1§ grein opium en laat ook nog inwrijvingen van grijze zalf verrigten), purgeermiddelen braakwijnsteen in walgende giften (tot §—| grein alle 2 uren), loogzoutige drank. Volgens Hope moet somtijds het kwijlen langen tijd aangehouden worden, voordat de verschijnselen geheel wijken. Eerst in de latere tijdpeiken der ziekte is het raadzaam, Spaanschevliegenpleisters aan te leggen. Bij eene zeer stormachtig opgewekte werkzaamheid van het hart of bi| verschijnselen van algemeene zenuwachtige opgewektheid geeft men digitalis inwendig, of laat haar volgens Bouillaud endermatisch aanwenden, waarbij men op eene breede Spaanschevliegenwond in de hartkuilstreek dagelijks 8 15 grein poeder van digitalis laat strooijen. Strenge rust, strenge ontstekingwerende dieet. § 260. In den slependen vorm der hartontsteking zijn de bloedon tl astingen noch in dezelfde mate, noch in zoo korte tusschenpoozen noodzakelijk. Hier moeten inzonderheid kwikmiddelen tot aan hunne volledige werking aangewend en zoo lang mogelijk eene blijvende afleiding door dikwijls herhaalde Spaanschevliegenpleisters, moxa's , door in ettering gehoudene fontanellen, inwrijvingen van braakwijnsteenzalf, crotonolie onderhouden worden. In pericarditis met weiuitzweeting vond Piorry eene dikwijls herhaalde aanwending van zeer groote Spaanschevliegenpleisters op de hartstreek zeer nuttig; de dofheid van den plessimeter nam duidelijk van dag tot dag af, en dat wel te meer, hoe rijkelijker zich vocht onder de opperhuid Verzameld hadj vliegende Spaanschevliegenpleisters schijnen meer nut te doen, dan die in ettering worden gehouden. Instortingen van hartontsteking mogen niet met dezelfde krachtdadigheid worden behandeld als de primaire aanval, zij wijken voor eene minder strenge geneeswijze. § 261. Ontstaat de hartontsteking uit eenen jichtigen of rheumatischen aanleg of in den loop van uitslagkoortsen ten gevolge van etterverplaatsing, dan maakt de aandacht op de oorzaak van den vochtstilstand een gewigtig' gedeelte der behandeling uit. Men zoekt rheumatische of jichtige aandoebningen naar den omtrek van de huid vast te houden of daarheen terug te roepen (door warmhouden, mostaardpappen , Spaanschevliegenpleisters)0, en wendt inwendig middelen aan, die zich in de praktijk als specifiek niet onwerkzaam tegen dezen aanleg betoond hebben, zoo als colchicum spiesglansmiddelen, aconit, guajac, sublimaat enz. Coplakd raadt, om bij rheumatische of jichtige hartontsteking het overmatig gehalte aan vezelstof te verminderen, ook terpentijnolie driemaal daags tot 1 drachme, totdat zij op de nieren werkt, de opderboraxzure of koolzure soda en iodpotassium aan. $ 262. De waarnemingen van Schdh en Skoda hebben geleerd, dat wanneer er zich na pericarditis eene rijkelijke uitzweeting gevormd heeft die niet opgeslorpt wordt, er nog genezing door paracentesis van het hartezakje kan verkregen worden (1). Voor de aanwijzingen tot deze paracentesis zullen wel dezelfde regelen gelden, als voor de paracentesis van de etterborst. (1) Yerg, Oesterr. mei. Jahrb. Bd. XXIV. St. 2 en 5, en ald. 1841, Marz. C. SCORBUTISCHE BLOEDUITZWEETING IN HET HARTEZAKJE. (HAEMOPERICARDIUM SCORRUTICÜ1 PERICARDITIS EXSUDATORIA SANGUINOLENTA SEIDL1TZ). § 263. Eene door Seidlitz te St. Petersburg waargenomene ziekte, welke hij voor dezelfde houdt als de morbus cardiacus der ouden (verg. Caelids Adrelianus, de morbis acutis et chronicis cap. XXXI en XXXII). § 264. Scheurbuik is de voornaamste oorzaak, de bloeduitzweeting in het hartezakje alleen een gevolg der scorbutische bloedontmenging. Een epidemische en individuele aanleg begunstigde haar ontstaan; eenige zieken hadden vroeger scheurbuik gehad, of leden er nog aan, weder anderen waren vrij, de meeste genezenen kregen hem later zeer sterk. Het hart werd in den loop der ziekte vrij, zoodra zich scheurbuik in de voeten, in de milt, de lever of in de longen vestigde. § 265. De overige ter voortbrenging der ziekte medewerkende oorzaken (het jaargetijde van Februarij tot September, de epidemische gesteldheid, het gelijktijdig voorkomen van pleuris, de jeugdige leeftijd, verkouding enz.) zullen wel aan deze scorbutisch-epidemische ziekte haar geheel eigenaardig karakter medegedeeld hebben, dat haar als eene soort van acuten scheurbuik , scorbutische koorts onderscheidt. § 266. Seidlitz beschrijft het eerste tijdperk der ziekte als eene hevige synochale koorts, welke met meer of minder ongemakken op de borst en met verheffingen tegen den avond 2—3 dagen lang toenam. Nu zoude er beterschap verschijnen, doordat er scheurbuik aan de beenen uitbrak, of er deed zich bloeduit zweeting in het hartezakje met de verschijnselen van eenen aanval van hartkramp op: versnelde, hijgende, koele ademhaling, benaauwdheid; de huid en de tong koud en het hoofd en bovenlijf met koud, kleverig zweet bedekt, uitzetting van de borstkas; matheid van den toon in de hartstreek; de pols klein, ledig, zeer menigvuldig; duizeling, flaauwte; de zieke zag er op het laatst uit als een choleralijder. Gewoonlijk des avonds verergering, die den nacht doorduurt en op den 2den of 3den dag doodt. Ook is de dood door borstwaterzucht mogelijk. § 267. In de lijken vond men eene verzameling van 2—6 pond donkerrood vocht in het hartezakje zonder eenig stremsel; afzetting van een dunne eiwit- en vezelstoflaag op het geheel zeer klein en zamengedrukt hart en op de inwendige vlakte van het hartezakje het weivliesbekleedsel van het hart blaauwachtig; de zelfstandigheid van het hart hard en donkerblaauw. § 268. De middelen, die Seidlitz aanwendde, waren aderlatingen (zelfs wanneer er reeds uitzweeting had plaats gegrepen!), koppen, verkoelende middelen, zuren, wasschingen, pappen met azijn, huidprikkels; in een later tijdperk digitalis, spiritus nitri dulcis, kina met zuren en Spaanschevliegenpleisters, om de opslorping in het hartezakje aan te zetten (1) (1) Verg, Hbckïr's Annalen. 1855. Bel. 2. Hft 2. D. POLYPEN VAN HET HART, (CARDITIS POLYPOSA, HEMOCARDIOPLASTIES PIORRÏ). Verg. de Literatuur in J. Fn.ure, Praecepta etc. P. II. Vol. II. Sect. II. p. 190; en Corland , 1. c. Bd. IY. p. 732. — Lobsteut, 1. c. Bd. II. p. 454. — Naiimann, 1. c. Bd. II. S. 124. — Litthé, Art. Polypes da coeur in Dict. de Méd. 2de édit. p. 360. — dézeimeris , in Mém. sur les découvertes en anatomie pathol. Arch. gén. de Méd. T. XX. — Legroüx , Rech. sar les concrétions sanguines dites polypiformes. Par. 1827, — Boüillaüd, Traité clin. des mal. du coeur. Art. Endocardite en Concrétions du coeur. — Monneret etc. 1. c. T. II. p. 322. — Piorry^ Traité de Méd. prat» T. I. p. 143. — Jor, in Libary etc. Vol. III, p. 372. — Hasse, 1. c. p. 159. § 269. Ofschoon wij reeds bij de beschrijving der endocarditis eenige opmerkingen over de zoogenoemde hartpolypen hebben laten invloeijen, hebben toch deze vormsels te langen tijd eene zoo groote rol in de ziekteleer van dit deel gespeeld en hun oorsprong is ook thans nog te weinig onderzocht, dan dat de volledigheid van dit werk niet zou eischen, dat dit gewigtig onderwerp nader werd besproken. § 270. De ruimte laat ons niet toe, hier de voor Morgagni's tijd in omloop gebragte meeningen over de polypen, die ons eene ongerijmde nomenclatuur als een trouw bewaard erfdeel hebben nagelaten, uitvoerig na te gaan. Tegenwoordig onderscheidt men vrij algemeen onware en toare polypen van het hart en begrijpt onder de eersten die zamengroeisels in de holten van het hart, welke door den stilstand des bloeds na den dood of in den doodstrijd gevormd zijn, — onder de laatsten dergelijke stremsels, wier oorsprong van langeren tijd- vóór den dood zou dagteekenen. Ontleedkundige kenmerken. § 271. Het was natuurlijk, dat men voor de beide pasgenoemde zamengroeisels van eenen verschillenden tijd van oorsprong ook onderscheidene ontleedkundige kenmerken opzocht. Even als het uit de ader gelaten bloed eerst in eenen gelijkmatig rooden koek stolt, en dan langzamerhand groenachtige, grijze of gele eilandjes van vezelstof als ontstekingskorstjes op de oppervlakte afgezet worden en eindelijk de ontstekingskorst gelijkvormiger , aanvankelijk nog met roode vlekken, het roode bloedstremsel bedekkend, voorkomt, evenzoo maken de in de hartholten (vooral in die van de regter zijde en weder meer in den regter boezem dan in de kamer) dikwijls waargenomene bloedstremsels of onware polypen in het vroegste tijdperk hunner ontwikkeling eenen gelijkvormig rooden weeken klomp uit, die overal in het net van de vleeschzelfstandigheid der inwendige oppervlakte van het hart indringt, met wormsgewijze vertakkingen in de oorsprongen der groote vaten uitsteekt, en ligt van de binnenvlakte van het hart los te maken is; onderzoekt men later, dan heeft de gladde glinsterende oppervlakte van dit stremsel het gele aanzien der ontstekingskorst eilandsgewijs of gelijkvormig aangenomen en bevat daaronder het roode stremsel; eindelijk vormt het stremsel eene geleiachtige massa, die na korteren of langeren tijd van haar bestaan weeker en Jnet wei doortrokken, of digter, op spierzelfstandigheid gelijkend wordt j het- wordt, de ledematen en het gelaat koud worden, de pols klein en zwak is en in de loodkleur des gelaats de plotselinge belemmering van den aderlijken bloedsomloop openbaar wordt; de stethoscoop zou soms valsche geruischen, blazen, fluiten, muzijkgeruisch in plaats van de harttoonen, de plessimeter eene grootere uitbreiding van den matten toon, vooral in de streek van het regter hartoor laten herkennen (1); eindelijk maken slaapzucht, braken, snorkende ademhaling, stuipen (ten gevolge van de bloedovervulling in de hersenen), door den dood een einde aan het lijden. Gelijke verschijnselen, met hetzelfde karakter van plotseling aanvallen midden in het beloop van slepende hartziekten, zouden ook voor deze den uitgang in polypeuse zamengroeisels beteekenen. Deze toevallen zouden soms tusschenpoozend verschijnen , in onbepaalde tusschenruimten opkomen en even plotseling ophouden als zij begonnen zijn, hetgeen men daaruit zoekt te verklaren, dat de nieuwgevormde massa ten minste aan een uiteinde los drijft en de daardoor verstopte hartmond bij afwisseling weder vrij wordt. Oorzaken. $ 274. Wij zijn nog ver af van de kennis der voorwaarden, onder welke zich zoowel de onware, als de ware polypen van het hart vormen. Men neemt aan, dat de eerste na den dood evenzoo ontstaan, als het bloed over het geheel in den toestand van rust stolt. Voor zoo ver dit echter alleen van dat bloed waar is, dat in aanraking is met de dampkringslucht, en in een van de lucht afgesloten vat het bloed lang vloeibaar blijft, ontmoeten wij reeds eene tegenwerping van belang. Men heeft zich wel daarmede geholpen , dat men het gehalte aan lucht in het bloed als voldoende tot het bewerken van het stollen voorwendde; maar deze uitvlugt schijnt niets minder dan houdbaar te zijn. Wij zijn inderdaad eer geneigd te gelooven, dat zich deze stremsels op het oogenblik van den dood vormen , men vindt ze niet of hoogst zeldzaam in gevallen van snel plotseling afsterven, waar de zamentrekkingen van het hart op eens ophouden, en toch moesten zij zich hier even goed kunnen vormen, zoo de stilstand des bloeds alleen oorzaak van het stollen was. Hoe sterker en langer de doodstrijd, hoe grooter de belemmering van den bloedsomloop in het oogenblik van het sterven is, des te eer komen deze stremsels tot stand en dit is te verklaren, doordat in zulke gevallen de werkzaamheid van het hart van lieverlede uitgedoofd wordt ■ zijne zamentrekkingen duren op het laatst nog wel eenigermate voort, maar gelijk men dit bij het openen van levende dieren ziet, gaan zij over in zwakke wormsgewijze bewegingen, die niet meer in staat zijn, om het bloed uit de hartkamers volledig voort te drijven, maar toch door de aan het stilstaand bloed medegedeelde trilling de vezelstof tot stolling brengen. Men kan met Hasse aannemen, dat deze uitwerking zich het eerst in de tusschen de vleeschkolommen ingezakte bloeddeeltjes openbaart en zich van hier uit over den overigen inhoud van het hart uitbreidt. Veel zal hier van de neiging (1) Leghotjx geeft als karakteristiek verschijnsel eene aanzienlijke vermindering van den helderen klank der hartslagen op , die duisler, dof en wild worden, op het oogenblik, waar alles een toestroomen van bloed naar het hart aanduidt. Wat Leghoux hiermede wil zeggen, is ons niet duidelijk. van het bloed zelf tot sneller of langzamer stollen afhangen, een bloed, dat langzaam stolt, zal veel zeldzamer lang genoeg den invloed der genoemde trillingen van het hart ondervinden. Ook in dit opzigt kan men de gewone vooronderstellingen niet toegeven. Hoe stolbaarder het bloed is, zegt men, des te eer kunnen er stremsels ontstaan en in ziekten met een ontstekingachtig , vezelstofrijk bloed moeten dus de polypen het veelvuldigst voorkomen. Maar juist het aan vezelstof zoo rijk en dik bloed stolt betrekkelijk veel langzamer dan dun waterig bloed, en inderdaad zou het zonder deze hoedanigheid des bloeds moeijelijk te begrijpen zijn, hoe juist na slepende, kwaadsappige, waterzuchtige, door marasmus gekenmerkte ziekten (1) zoo dikwijls, en waarom veeleer na een lang gerekt dan na een snel beloop van ontstekingen, polypen in het hart worden aangetroffen. § 275. Eene andere gewigte oorzaak van de vorming der polypen is de vermenging des bloeds met etter- (ten gevolge van aderontsteking, etteropslorping), kanker-, tuberkelmassa, die het stollen bespoedigt, en het is allezins te vermoeden, dat gedeelten dezer voortbrengselen zich zóó tusschen de vleescbkolommen kunnen plaatsen, dat zij niet telkens door den bloedstroom uit de holten van het hart weggespoeld worden. Dit is des te eer mogelijk, ■wanneer de etter zelf een voortbrengsel van endocarditis is, als wanneer hij in het begin altijd aan de ontstokene plaats vasthangt. Al kan men het gevoelen van Bocillaxd , dat de ware hartpolypen een voortbrengsel van endocarditis zijn, niet zoo heel gaaf toegeven, als deze geneesheer dit wil, dan schijnt het toch voor vele gevallen als juist te mogen doorgaan, inzonderheid dan, wanneer deze vormsels zich in de aan endocarditis bij voorkeur onderhevige linker hartholten en in de streek der klapvliezen bevinden. Voorspelling. § 276. De voorspelling is doodelijk. Wij kunnen ons niet voorstellen, hoe het voortduren des levens met zoodanige vormsels (zoo het geene wratvormige uitgroeisels zijn) bestaanbaar is. Men heeft hunne opslorping voor mogelijk gehouden en zich daarbij op de opslorping van dergelijke stremsels in de aderen beroepen. Maar hoe laten zich aderen, wier toegankelijkheid niet altijd tot het bestaan des levens volstrekt noodzakelijk is, met het hart, een ingewand van veel meer belang, vergelijken? Behandeling. § 277. De behandeling der hartpolypen zal wel nergens anders dan op het papier te vinden zijn; het wezenlijkst noodige — de herkenning van de verandering en de tijd om te handelen, zal wel ontbreken. Ter wille van de zeldzaamheid vermelden wij hier, dat men de stolbaarheid des bloeds (1) In twee door Lïgeoüx waargenomen gevallen waren gelijktijdig kondvnor van den voet en van de hand en zamengroeisels in de slagaderen der ledematen aanwezig. Mag men niet aannemen . dat inzonderheid bij onde voorwerpen deze stremsels in ver van het hart verwijderde slagaderen ook door de zwakte van den bloedsomloop, misschien ook door een snel stollend bloei veroorzaakt worden? _ Dat de bloedmenging invloed schijnt te hebben op de polvpvorming, aan oor dient als bewijs ook de waarneming, dat men deze stremsels op zekere tijden veelvulaiger en in grootere uitbreiding aantreft. 8* ' door verdunnende dranken, door het inwendig gebruik van kalkwater of zeep (Senac), van koolzure potasch of soda (Bodillaüd , Legroux) , door borax (Copland), door azijnzuur lood! (Legrodx) heeft getracht te beperken en hierdoor deels de vorming der stremsels te verhoeden, deels de reeds gevormde op te lossen. Anderen (zoo als Monneret) hebben meer vertrouwen op bloedontlastingen, omdat zij ontsteking voor de oorzaak dezer voortbrengsels houden, waartegen echter van den anderen kant ingcbragt wordt, dat de verzwakking van het hart door bloedverlies juist de stolling des bloeds in zijne holten zal bespoedigen; om dezelfde reden komt het gebruik van verzwakkende middelen in den laatsten tijd van slepende hartziekten ons bedenkelijk voor. E. CARDITIS EN PERICARDITIS INFANTUM. § 278. Ontsteking van het hart en van het hartezakje is geene zoo hoogst zeldzame ziekte bij kinderen, maar komt dikwijls onder zoo bedriegelijke verschijnselen voor, dat men eer aan hersen- of onderbuiksontsteking dan aan de ware zitplaats der ziekte denkt. Hierbij komt meest de moeijelijkheid, om bij deze kleine onrustige, door benaauwdheid gefolterde zieken de natuurkundige teekenen behoorlijk te kunnen bepalen. $ 2/9. Dikwijls neemt men slechts zeer groote dyspnoea waar, somtijds in aanvallen , eene verterende benaauwdheid, een bestendig steunen en heen en weder wentelen; de pijnlijke aandoeningen worden door de kinderen dikwijls als in den onderbuik of in de streek van het hart zittend aangeduid. Somtijds is er hartklopping aanwezig, somtijds ook niet. Meestal hevige koorts, heete huid, droogte van de lippen en van de tong. De pols menigvuldig, klein en onregelmatig; eindelijk trekkingen en algemeen zinken der krachten, waardoor vaak het vermoeden van hersenontsteking nog versterkt wordt. Dikwijls zijn echter de teekenen van pericarditis ook duidelijker. Volgens Copland is een groot gedeelte der duistere of ten minste vroeger voor duister gehoudene aandoeningen der kinderen, inzonderheid diergene, welke met gewrichtspijnen gepaard voorkomen, óf inwendige hartontsteking, óf eene verbinding van deze met pericarditis. Nooit mag men verzuimen te ausculteren. J 280. De endo- en pericarditis der kinderen ontstaat even als die der volwassenen dikwijls door verkouding of rheumatische aandoening. Somwijlen ook ten gevolge van uitslagziekten, na den kinkhoest. Zij laten dezelfde overblijfselen na, als de hartontsteking van volwassenen. Ook op dezen leeftijd is de ontsteking van dit ingewand voor genezing vatbaar. 5 281. De behandeling van de hartontsteking bij kinderen is, de door den leeftijd vereischte wijzigingen daargelaten, volkomen gelijk aan die bij volwassenen; van den eenen kant tegen de oorzaak gerigt, van den anderen streng ontstekingwerend. Bij zeer jonge kinderen verrigt men plaatselijke bloedontlastingen in de hartstreek; zijn zij over het 5de jaar oud geworden, dan mag men eene aderlating niet ontzien. Men geeft calomel, purgeermiddelen, zorgt voor afleiding en de meestmogelijke rust. Bestaat er eene rheumatische aandoening, dan handele men volgens de reeds gegevene voorschriften. Na uitslagkoortsen wordt dikwijls door met loogzouten gescherpte baden met daarop volgende inwikkeling in wollen dekens de trage huid tot hare natuurlijke werkzaamheid opgewekt. IV. BLOEDVLOEIJING. BLOEDUITSTORTING IN DE ZELFSTANDIGHEID VAN HET HART (APOPLEXIA CORDIS, CR ÜVEILHIER ; HAEMOCARDIORRHAGIA PIORRT). § 262. Piorry merkt met regt aan, dat de naam van apoplexia cordis %oor de ziekte, die wij hier bedoelen, slecht gekozen is, voor zoover het woord apoplexie voor zeer verschillends uitlegging vatbaar is. § 283. Wij meenen hier bloeduitstorting op de in- of uitwendige oppervlakte van het hart onder den vorm van vlekken, uitvatingen, blutsvlekken, zoo als die somwijlen in scorbutische toestanden, in rotkoortsen worden waargenomen (men heeft ze ook na verstikking door kolendamp, na kinkhoest gezien), of \ an kleine omschrevene bloedverzamelingen (foyers apoplectiques) tusschen verscheurde, uiteen gedrongene spiervezelen van het hart zelf afgezet. Deze in het algemeen zeldzame uitstorting is óf geheel alleen staande, of er bestaan meer zulke uitvatingen; de grootte van de uitstorting verschilt van die eener erwt tot die eener amandel; het bloed is gestold of zwart, vloeibaar, later met etterachtige stof gemengd, de omringende spierzelfstandigheid wordt van lieverlede verweekt, en breekt zeer dikwijls naar binnen in de holte van het hart of naar buiten in die van het hartezakje open. In het eerste geval kan de bloeduitstorting een gedeeltelijk aneurysina van het hart m het tweede eenen plotselingen dood ten gevolge hebben en Crdveilhier houdt deze bloeduitvatingén voor een meer menigvuldige oorzaak van verscheuring van het hart, dan zelfs ontsteking en verzwering. De/e veran denng .s tot dusver slechts in de linker kamer, gewoonlijk in verband met liypertrophie, bijna altijd bij bejaarde lieden gevonden. § 28-*. De herkenning en behandeling dezer aandoening zijn onbekend. V. WATERZUCHT. A. HYDROPS PERICARDII; (WATERZUCHT VAN HET HARTEZAKJE HYDROPERICARDIUM, HYDROPERICARDIA). Copland, 1. e. T. Y. p. 106. Verg. de Literat. bij J. Frank , Prax. univ. etc. P. II. Yol. II. Sect. II. p. 169. — Schblhamier , D. de arjua pericardii. 1694. — Fa. Hoffjias» (resp. Gaaiz), D. de hydrope pericardii rarissimo. Hal. 1697. v. Opp. Suppl. II. 2. — Merker, D. de^ hydrocardia. ültiaj. 1711. — Landvoigt, D. de hydr. pericard.'dignoscendo. Hal. 1798. — Hei.necke , D. de hydr. pericard. Erf. 1799. — Modes D Essai sur 1-hydrop. du péricarde. Par. 1808. — Portal, Obs. sur Ia nat. et sur lc irait. de I'bydr. T. II. p. 131. — Zie de werken orer hartziekten v. ConviSAar, Testa, Kretsig, Laennec, Bertik , Hope, Bouieiaud, Piorry, Pigeabx enz. — Naemahn, 1. c. Bd. I. p. 245. — Lossteiiï, 1. c. S. 322. — Copeakd, Encyclop. Wörterb. Bd. V. S. 96. — Bodulaed, in Universallex. Bd. VII. S. 503. — Darwail, in Cyclop. of pract. Med. — Reïnaud, in Dict. de Méd. 2de Édit. T. XV. — Joy , in Library of Med. T. III. p. 375. — Monkebet , Compendinm etc. Vol. IV. p. 583. — Piorry, 1. c. p. 210. — Craber , in ■SciutiDr's' Encyclop. Bd. III. S. 415. — Schch, in Oesterr. med. Jahrb. Bd. XXIV. Sciimidt's Jabrb. Bd. XXXII. S. 19G. — Skoda, Oesterr. med. Jabrb. Marz. 1841. Phiiipp's Jahresbericht. 1841. S. 39. § 285. Onder den naam van »waterzucht van het hartezakje" wordt iedere bestendig en slepend gewordene vochtverzameling binnen in de holte van liet hartezakje begrepen, om het even welke de oorsprong en de hoedanigheid van het vocht is. Eene idiopathische , of ware , en eene consecutive, of symptomatische hydropericardia te onderscheiden, is ondoenlijk om de alsdan overmijdelijke verwarring der denkbeelden. Elke verzameling van vloeistoffen laat zich mogelijk aan een haar te weeg brengend ziekelijk bedrijf, aan ontsteking, of belemmering van den bloedsomloop, of ziekteverplaatsing enz. toeschrijven; en in zooverre bestaat er slechts een symptomatische waterzucht van het hartezakje. Wil men onder den naam van »idiopathische waterzucht van het hartezakje" die gevallen rangschikken, waar de oorzaak in het duister gehuld is, dan is daarmede voor de verklaring der ziekte niets gewonnen. Ontleedkundige kenmerken. 5 286. Wanneer mag eene ziekelijke verzameling van vocht in het hartezakje aangenomen worden. Een paar eetlepels vol wei, en zelfs tot 8 oneen vocht en meer vindt men zeer dikwijls na den dood in het hartezakje, zonder dat in het leven de geringste verschijnselen de aanwezigheid daarvan hadden aangetoond. Deze uitzweeting vormt zich gedurende eenen lang aanhoudenden doodstrijd en bijzonder in het laatste tijdperk van ziekten, waarin de verrigting der ademhaling aanmerkelijk gestoord was, na longtering, luchtbuisontsteking, dood door verstikking enz. (1). Reynaud houdt eerst eene uitstorting, die de hoeveelheid van 4 tot 5 oneen overschrijdt, voor wezenlijk ziekelijk. Daarmede is echter nog niet gezegd, dat ook zulk eene uitstorting de verschijnselen van hydropericardium moet voortbrengen; Laennec houdt het voor onmogelijk, om eene uitstorting, die niet voor het minst een pond bedraagt, bij het leven te herkennen ; op de snelheid, waarmede de uitstorting plaats grijpt, zal het gedeeltelijk aankomen, in welken graad zelfs eene geringere hoeveelheid vocht bedenkelijke verschijnselen opwekt. § 287. De ziekelijke verzameling van vocht bedraagt in de meeste gevallen niet meer dan 1—2 pond; maar zij kan veel aanzienlijker (volgens Corvisart tot aan 8 pond toe) zijn; het hartezakje vult dan het grootste gedeelte van de borstholte; dringt inzonderheid de linker long naar achteren, de lever, het middelrif, de maag, de milt naar beneden. Het, uitgestort vocht nadert (1) Lobstein zag bij de aanwending van den metaalprikkel tot opwekking van zamentrekkingen van het hart bij dieren voor zijne oogen uitstorting van vocht in het uiterst doorschijnend hartezakje ontstaan en dat de hoeveelheid vocht met den duur der proef in evenredigheid was. in zijne hoedanigheid óf meer tot zuivere wei, is helder, klaar, dikwijls geel als eene goudoplossing, of door bijmenging van bloedrood bruinachtig, roodachtig, bloedkleurig; het door pericarditis voortgebragt vocht is, gelijk reeds elders is aangemerkt, melkweiachtig, met vlokken, sehijnvliezige stukken gemengd, etterachtig enz. Evenzoo vertoont, het hartezakje verschillende veranderingen, Daar gelang ontsteking, atonie, organische gebreken enz. de oorzaak der ziekte zijn. Op de door ontsteking voortgebragte veranderingen komen wij hier niet weder terug; waar atonie of verhinderingen van den bloedsomloop de uitzweeting veroorzaakt hebben, is het hartezakje gewoon, lijk bleek, dofwit (inzonderheid de naar het ingewand gekeerde plaat), dikwijls ook verweekt en als in water uitgeweekt. Booiliaed vond gemeenlijk de aderen van het hart meer verwijd dan in den natuurlijken toestand. Somtijds treft men tusschen de platen van het hartezakje zelf of in het celweefsel der zelfstandigheid van het hart weiuitstorting aan (oedema pericardii et cordis). Het hart zelf is dikwijls organisch veranderd, atrophisch (?) of hypertrophisch, ingevreten enz. Dikwijls gelijktijdig waterverzameling in het borstvlies. Bij algemeene waterzucht bevat het hartezakje meest slechts zeer weinig vocht. Uitstortingen in het hartezakje kunnen ook door het barsten van waterblazen, abscessen van het middel vlies, van de longen, van de lever, van slagaderbreuken in het hartezakje enz. ontstaan. Verschijnselen. § 288. Waterzucht van het hartezakje is eene moeijelijk herkenbare ziekte; de verschijnselen gelijken niet in alle gevallen op elkander en buiten dei natuurkundige verschijnselen bestaan er geen, waarop men met volle zekerheid de herkenning kan bouwen. De bestendigste verschijnselen zijn: voorafgegane teekenen van pericarditis of organische hartziekte, gevoel van zwaarte, angst, drukking in de streek van het hart, dyspnoea of veeleer apnoea, die tot gevaar van verstikking kan klimmen, onvermogen om op den rug te liggen (de zieken zitten meest voorover gebogen ; alleen in bet laatste tijdperk bij toenemende drukking van het vocht op het middelrif verkiezen zij dikwijls weder de horizontale ligging); bleekheid en blaauwheid desgelaats, opzwelling der strotaderen, kleinheid, menigvuldigheid en onregelmatigheid van den pols, somwijlen flaauwten, braken, koude zuchtige zwelling der voeten, zuchtige opzetting des gelaats. De afscheidingen zijn onderdrukt, pis wordt in eene geringe hoeveelheid afgescheiden, is rood, heeft een tegelkleurig bezinksel; vermagering, somtijds zuchtige zwelling van de hartkuilstreek. Al deze verschijnselen zijn soms aanwezig, soms ontbreken zij, somt hebben zij iets periodieks. § 289. Grootere zekerheid verschaffen de natuurkundige verschijnselen : De streek van het hart is zigtbaar opgezet, de daar gelegene tussclienribsruimten van de linker zijde zijn naar boven verheven en staan gelijk met de ribben; volgens Pigoüx kan de welving zich 3 duim en meer in de dwarste uitstrekken; in de verticale afmeting is zij geringer; in vele gevallen is zij tot eene of twee tusschenribsruimten tusschen de 4de en 6de rib beperkt. De percussie geeft eenen ver tot over de hartstreek uitgebreiden doffen toon, zoo als dit reeds bij de verschijnselen der pericarditis aangemerkt is; dikwijls strekt de plessimetrische matheid zich van den eenen tepel tot den anderen en nog wel verder in de dwarste en langs het geheele borstbeen in de lengte uit; echter is het voor de watérzucht van het hartezakje (ter onderscheiding van hypertrophie van het hart) karakteristiek, dat de toename van den matten weergalm eerst meer in de rigting van de lengte-, dan van de breedteafmeting der borst plaats grijpt; men neemt den doffen toon het eerst aan de bovenste streek des linker tepels waar, omdat het vocht zich steeds het eerst m het bovenste gedeelte van het hartezakje verzamelt. Is de hoeveelheid uitgezweet vocht gering, dan laat zich de afperking van den doffen toon door verandering van de ligging des lijders verplaatsen, hetgeen bij eene vergevorwaterzucht niet meer mogelijk is, de afperking van den matten toon neemt af bij het liggen op den rug; zij is meer uitgebreid bij het voorover. uigen van het bo\enlijf. De hartslagen zijn bij de betasting slechts zwak, i 1 vvijls, inzonderheid bij eene horizontale ligging des lijders, volstrekt niet voelbaar; de aanstoot is zwak of ontbreekt geheel (1). Volgens Corvisart voelt men de hartslagen over eene groote vlakte uitgebreid, en somwijlen steiker op e'e'n punt dan op het andere. De harttoonen zijn duisterder, onduidelijker, meer verwijderd, het zwakst op de gewone plaats van het hart, beter hoort men ze boven aan het borstbeen ; somtijds zou met den stethoscoop eene golving herkenbaar zijn. Volgens Hope is de hartstoot niet naauwkeuiig met den toon van de zamentrekking der kamers gelijktijdig, omdat het hart eerst door het vocht moet dringen, voordat het de borstwanden raakt (2). Oorzaken. 5 290. De oorzaken van pericarditis en waterzucht in het algemeen zijn ook die van hydropericardium in het bijzonder; men kan in zoover eene ontstekingachtige, metastatische, kwaadsappige verzameling van vocht in het hartezakje enz. vaststellen. Het veelvuldigst blijft zij na pericarditis over en menige zoogenoemde metastatische waterzucht van het hartezakje, zoo als de na kraamvrouwenziekten ontstaande (Testa), na afwijkingen in den stondenvloed , behoort eigenlijk en regtmatig hier te huis. Onder de niet zeldzame oorzaken moet men de onderdrukking of het -verdwijnen van huiduitslag, roodvonk, pokken, roos, organische hartziekten, gebreken in de aorta, inde (1) De hartslag is somtijds echter sterk hoorbaar. Sgiiöklein nam gevallen waar, waar men den hartslag niet hoorde, en andere, waar men hem onduidelijk meer naar achteren, eindelijk ook zoodanige, waar men hem naar boven bij het sleutelbeen en naar achteren bij de wervel- olom hoorde; hij verklaart dit verschil uit den óf onveranderden óf hypertrophischen toestand van het hart, in het laatste geval wordt de aanstoot aan het vocht medegedeeld en doordat dit tegen den borst wand aangedreven wordt, hoort men ook den stoot in grooteren omvang. (2) Docr enkele waarnemers zijn vele andere verschijnselen als karakteristiek voor hydropericardium aangevoerd , die echter noch genoegzaam bevestigd, noch ook uitsluitend aan deze ziekte eigen zijn. Seiïac wil het golven van het water in de tusschenruimten der 3de tot de 5de rib gezien hebben; volgens anderen (Corvisart) zou de hartslag hel gevoel mededeelen, dat hij door een vloeibaar midden op den borstwand voortgeplant wordt; volgens Raibabn hebben de zieken een gevoel, alsof hun hart in water zwemt; volgens Larreï zou men het golven gevoelen, wanneer men, terwijl de zieke hoest, den vinger tusschen de 5de en 6de rib legt enz. Hoe onzeker zullvC teekenen zijn, blijkt uit Booillaud's opmerking, die deze vochtgolving in een geval voelde, waar geen vocht aanwezig was, en dit gevoel veel meer door de zamentrekking van het door een gezwel tegen den borstwand aangedrukt hart te weeg gebragt werd. longen tellen. In de laatste dagen of oogenblikken van buik- of huidwaterzucht ziet men het vocht niet zelden van de tot dusver ingenomene zitplaats der verzameling verdwijnen; na den dood vindt men het in het hartezakje en de borstvliesholten. Beloop en uitgangen. $ 291. Ontstekingachtige en metastatische waterzucht van het hartezakje heet meest een acuut beloop; de verzameling vormt zich snel en brengt gewoonlijk ook snel het doodelijk uiteinde te weeg. De overige soorten van waterzucht van het hartezakje verloopen slepend. § 292. De overgang in genezing is zeldzaam; zij geschiedt door opslorping van het vocht en door vernietiging der holte van het hartezakje door vergroeijing van het hart met het hartezakje. De uitscheidingen worden werkzamer; de matte percussietoon der hartstreek neemt in uitgebreidheid af, de harttoonen worden duidelijker hoorbaar en de zamentrekkingen van het liart hebben met grootere regelmatigheid plaats; tevens vertoont zich eene afname in de overige ziekelijke verschijnselen. Veelvuldiger is de uitgang in den dood door hartverlamming of verstikking. Voorspelling. § 293. De voorspelling is altijd ongunstig; inzonderheid wanneer de waterzucht van het hartezakje uit ziekteverplaatsing, uit organische veranderingen van het hart, van de groote vaten, van de longen, uit algemeene waterzucht ontsaan is. Behandeling. § 29-i. De grondstellingen der behandeling zijn hier dezelfde als bij borstwaterzucht. Vooreerst moet de oorsprong der verzameling opgespoord worden , en werkt deze nog voort, dan moet de oorzakelijke behandeling óf door eene ontstekingwerende kuur (wanneer pericarditis de oorzaak is), óf door afleiding (b. v. bij ziekteverplaatsing) enz. vervuld worden. Om het verzameld vocht te verwijderen, moeten de bij de borstwaterzucht opgegevene, de opslorping en de afscheidingen bevorderende middelen beproefd worden. Blijft desniettemin de vochtverzameling op dezelfde hoogte staan, dan komt de aanwijzing tot de paracentesis van het hartezakje te pas. Sinds de herkenning van de waterzucht van het hartezakje zekerder is geworden, kan men van deze kunstbewerking eenen meer stellig goeden uitslag verwachten, dan vroeger het geval was. De hiertoe aangeprezene kunstbewerkingen zijn verschillend en behooren in de heelkunde te huis. Sekac sloeg de punctie tusschen de 2de en 3de rib, Desault de insnijding tusschen de 6de en 7de rib ■*oor; Laekkec hield het voor zekerder het horstbeen onmiddellijk boven het zwaardvormig uitsteeksel te trepaneren; Skoda eindelijk verklaart de 3de of 4de tusschenrihsruimte voor de geschiktste plaats voor de paracentesis. Organische ontaardingen van het hart, zoo als hypertrophie, veranderingen der klapvliezen zijn tegenaanwijzingen voor deze kunstbewerking; ook moet het ontstekingachtig tijdperk voorbij zijn. B. OEDEMA CORDIS (HYDRETHMOCARDIA PIORRY). § 295. Het atmosphaerisch en parenchymateus celweefsel van het hart kan met wei doortrokken zijn, zoodat het op eene geleiachtige massa gelijkt, uit welke bij het insnijden eene kleurlooze of geelachtig groene wei afvloeit, waarna het geledigd celweefsel dofwit en opaliserend, als in water verweekt er uitziet. § 296. De zuchtige zwelling van het hart komt met algemeene waterzucht voor; volgens Bouiliadd kan zij ook plaatselijk en het gevolg van cenen variceusen toestand der kransaderen zijn, waardoor deze zich moeijelijk in den regter boezem ontlasten. Of de toesluiting der kransaderen, gelijk Bodillabd vermoedt, deze zuchtige zwelling kan veroorzaken, is nog door geene stellige daadzaken bewezen. $ Ovei de herkenning en behandeling van oedema cordis weten wii niets. VI. LÜCHTVEEZAMÏLISG. PNEUMOPERICARDIUM. § 298. Of er zich ooit luchtverzameling in het hartezakje ontwikkelt door vrijwillige gasuitwaseming gedurende het leven, is zeer twijfelachtig. Gewoonlijk dringt de lucht van buiten (bij doordringende wonden) of uit de longen, uit het darmkanaal in; liet hartezakje bevat of enkel lucht of gelijktijdig lucht en vocht. § 299. Het pneumopericardium is, wanneer de verzameling enkel uit gas bestaat, door eenen trommelachtigen percussietoon van de hartstreek kenbaar; deze is veel helderder, dan wanneer het hart slechts door eene emphysemateuse long bedekt is. Is er gelijktijdig vocht in het hartezakje, dan is de toon bij eene opgerigte houding der lijders aan het laagste gedeelte mat, en naar boven helder. Bij de bewegingen des lijders hoort men een rommelend geruisch of andere eigenaardige toonen. De lucht in het hartezakje kan door opslorping verdwijnen. VII. VETZUCHT. VETONTAARDING VAN HET HART (VETZUCHT VAN HET HART, DEGENERATIO ADIPOSA CORDIS, STEATOSIS CORDIS, CARDIETHMOLIPOSIS EN CARDI01Y0LIP0SIS, PIORRY). Verg. de Literatuur in Copla.nd, Encyclop. Wörterb. Bd. IV. p. 729; Otto, path. Anat. p. 294. Anm. 1 en 2. — Dongan, Edinb. med. and surg. Journ. 1816. Jun. No, XLVI. 1. — Cruveilhier ? Essai sur Panat. palhol. P. I. p. 183. — Chbyne, Dublin Hospital Re- ports. Tol. II. 1818. p. 316. Ook in de Samml. auserl. Abh. B Journ. gén! de Med. Jmll 18-0. p. ,2. - Kreïsig, 1. c. Bd. II. Abth. I. S. 443. — J. Frank ' P',: — Breschet, Répertoire général. T. III. P. II. p. 203. Dict. des sc' Méd' "de 'd'fV l' 7" rJAMA™' 1 c' Bd" II: S' 104• ~ Oluvier, in Dictionn. de Med. -de edit. Anal. uber chronische Krankh. Bd. I. S. 457. _ Copland 1 c Bd IV 718> — Dezeimeris, in Arch. gén. de Méd. T. V. Serie II — Pipfauv L ' T. vin. <«.. _ ,himL> 1 z L,. uiaelis Medici de quadam eordis dirnptione etc. in Novi eomment. aead. scient. Bonon. T II. Schhidt's Jahrb. Bd. XXIII. S. 587. _ J. TTOl, in Lo„d. méd. Ga, Vol XXI p. 813. Scbmidt s Jahrb. Bd. XXIII. S. 304. - Cruveilhier , in Anat. pathol. Iivr S 92C"",M ^ J r1" jS' 3°6- ~ F°MES' C^P- tlebers. Bd. III" i' „ V1"JIt 23. Se;a''en door Townsek» verzameld). _ Piorrï , Traitéde Méd. prat. Vd II D 377 %' 'l ° M;diC' T" m- P" 369" ~ M°™> Compendium etc. . II. p. o ,5. (Bevat eene volledige opgave van de bronnen aller bekend gemaakte gevallen naar de oorzaken gerangschikt;. — Hasse , Path. Anat. Bd. I. S. 185. § 307. Verscheuring van het hart is niet zoo heel zeldzaam de oorzaak van eenen plotse mgen dood. Gewoonlijk is zij de afloop van eene lang aanhoudende hartziekte, die somtijds reeds een tijd lang ziekelijke verschijnselen te weeg bragt, of ook wel verborgen was gebleven, dikwijls is de verscheuring een uitwerksel van uitwendige gewelddadigheid. Ontleedkundige kenmerken. § 308. Het veelvuldigs! is de zelfstandigheid van de linker hartkamer, de der spiervezden^tóe.110RaY ^ ZeIJzaamheld der hartluberkels aan het gedrongen weefsel zitplaats der Terscheuring en veelvuldiger de grondvlakte of het midden, dan de spits der kamer. Zeldzamer nog dan de regter kamer scheuren de betrekkelijk dunne hartboezems. De broosheid der zelfstandigheid schijnt de verscheuring veel meer te begunstigen, dan hare verdunning; hjpertrophische harten scheuren in veel grooter aantal, dan verwijde, al heeft de verwijding ook eenen zeer hoogen graad bereikt (1). De verscheuring neemt de geheele dikte der hartzelfstandigheid in, of zij is gedeeltelijk, enkel de uitwendige spiervezelen , enkele kolommen, klapvliesgedeelten zijn verscheurd. De scheur is verschillend van grootte, dwars, langwerpig (2), schuin, somtijds gekromd, zoodat de uit- en inwendige opening niet in eene regte rigting met elkander gemeenschap oefenen; dikwijls is de uitwendige scheur grooter dan de inwendige; de randen zijn glad als afgeknipt, of franjeachtig, ongelijk, naar gelang vóór de verscheuring het weefsel van het hart onveranderd of reeds ontaard was. De scheur kan zich van de grondvlakte tot aan de spits uitstrekken. In zeldzame gevallen vindt men twee en meer scheuren in hetzelfde hart. De randen van de scheur zijn met gestold bloed bedekt; het hartezakje, wanneer het niet met het hart vergroeid is, bevat vloeibaar en gestold bloed; de groote vaten zijn bloedledig. Verschijnselen. § 309. Meestal heeft de dood plotseling plaats" op het oogenblik van de verscheuring, hetzij dat verschijnselen van hartziekte lang voorafgegaan, hetzij dat zij nimmer vermoed zijn. Zelden leven de zieken nog een paar uren; waar de dood eerst later (na 10—24 uren) plaats greep, heeft waarschijnlijk de verscheuring niet op eens, maar langzamerhand de geheele dikte der hartzelfstandigheid ingenomen. De zieken gevoelen plotseling den onuitsprekelijksten doodsangst en eene vreeselijke pijn onder het borstbeen, die zich soms in den linker schouder, in den linker arm, in de geheele linker zijde uitstrekt; de pols is hoogst zwak, klein, verdwijnt onder den vinger, is onregelmatig t zoo ook de hartslag, krachteloosheid in den hoogsten graad, hippocratische gelaatstrekken , koude der ledematen , braken ; eindelijk flaauwte en dood, soms na voorafgaande stuipachtige bewegingen. § 310. Gedeeltelijke verscheuring der klapvliezen eindigt niet zoo snel (1) Volgens Pigealx kwamen 44 verscheuringen in de linker, 2 in de regter kamer, 1 in den linker en 1 in den regter boezem voor. Onder 49 door Oluviek verzamelde gevallen nam de versclienring slechts 9 maal de spits in. Wanneer men de gevallen uitzoekt, waarin uitwendig geweld de oorzaak der beleediging was, dan blijkt het, dat in de laatste gevallen meestal de regter kamer gebarsten is , omdat deze bet eerst en sterker door de beleedigende oorzaak getroffen wordt. Atheromata, zweren, kraakbeen- en beenachtige veranderingen van het hart, die dikwijls de verscheuring voorafgaan, hebben meest hunne zitplaats in de linker helft van het hart. (2) In 36 gevallen was de langste afmeting van de scheur evenwijdig met de voornaamste vezelen der hartspier en slechts 15 maal vond men de vezelen in.de dwarse rigting verscheurd. Hieruit besluit Pigeadx, dat de verscheuring in de meeste gevallen van eenen passiven aard is geweest en gedurende de uitzetting heeft plaats gehad (Verg. Hasse , t. a. p. S. 186). Maar dat juist de dikste plaatsen der hartwanden het veelvuldigst scheuren, schijnt toch niet anders verklaarbaar te zijn, dan wanneer men de zamentrekking vóór het oogenblik der verscheuring aanneemt. doodelijk; de zieken voelen plotseling benaauwdheid, verstikkende angst, de pols en hartslag worden ongelijk; volgens Stockes en Townsend hoort men dikwijls eene verwarde suizende klopping omstreeks over de geheele hartstreek uitgebreid. De toevallen van eene hevige hartziekte nemen toe en brengen spoedig eenen doodelijken afloop te weeg. Oorzaken. § 311. Men kan eene toevallige hart ver scheuring en eene organische hartverscheuring onderscheiden; dikwijls is haar ontstaan gemengd. Tot de toeva ige hartverscheuring behoort die door verwonding; de scheur kan het gevolg van eenen hevigen schok, het afstorten van eene hoogte, een slag op de borst, kneuzing derzelve enz. te zijn. Deze oorzaken zijn voldoende om ook een gezond hart te verscheuren. Ook onmiddellijk na ligchaamsinspanningen, bij het braken , bij het persen op den stoelgang, door hoesten gedurende den bijslaap, in aanvallen van vallende ziekte, in toorn is hartverscheuring ontstaan; hier moet echter het hart reeds organisch daartoe voorbeschikt, d. i. broozer, weeker of anderzins ziekelijk veranderd zijn, zal zulk eene beleediging tot stand komen. Iedere verandering, waardoor e zelfstandigheid van het hart haar weêrstandbiedend vermogen verliest, murwer, weeker, scheurbaarder wordt, behoort tot de oorzaken van hare verscheuring: dus atheromata, verzwering, kanker, vetontaarding, absces van het hart, hypertrophie, verweeking, apoplectische uitstorting, verwijding met en zonder verdunning, ziekten der klapvliezen, verhinderingen in den bloedsomloop enz. Door den ouderdom wordt de zelfstandigheid van het hait drooger, broozer, weeker en daardoor meer tot verscheuring geneigd (1) en inderdaad komt deze beleediging bijna bestendig alleen bij grijsaard" over de 60 jaren, zelden (met uitzondering van de verscheuring door verwondingen) vóór dezen leeftijd voor. Mannen zijn daaraan vaker onderhevig dan vrouwen. Behandeling. § 312. De volkomene verscheuring van het hart is volstrekt doodelijk ; van eene behandeling daarvan laat zich niets zeggen. Men haalt telkens een geval van Rostan aan, waarin eene oude verscheuring van het hart door eene vezelige prop zou gesloten zijn geweest. Maar was hier werkelijk het hart in zijne geheele dikte verscheurd? Er scheelt veel aan, dat dit geval iets zou bewijzen. Gedeeltelijke verscheuring zal zeker niet herkend kunnen worden en al was dil ook mogelijk, dan kon de behandeling toch altijd slechts symptomatisch zijn. X. VERHARDING* VERHARDING VAN HET HART (CARDIOSCLÉROSIE PIORRY). § 313. De spierzelfstandigheid van het hart en het de vezelen verbindend (1) Akehside en Blaud nemen eene onderdomsverweeking van het hart aan (zie verweeking), o gens ChUVEiLiiiKa is het hart bij bejaarden vast, groot, inzonderheid is de linker kamer als celweefsel heeft in zeer zeldzame gevallen eenen zoodanigen graad van vastheid aangenomen, dat het hart zoo hard als leder is, zich naauwelijks laat buigen en onder het mes zelfs kraakt; de kleur blijft meestendeels natuurlijk. De verharding neemt meestal het geheel van het hart in en er bestaat geen grond om aan te nemen, dat deze verharding den eersten graad der verbeening van het hart vormt, aangezien deze laatste altijd slechts gedeeltelijk is en niet zoozeer het spier- als het weivlies- en peesweefsel van het hart tot zitplaats kiest. De "verharding schijnt deels ten gevolge van voorafgegane ontsteking te kunnen nablijven, deels uit eene eigenaardig veranderde voeding te ontstaan en vergezelt dan somwijlen de hjpertrophie. Men verwarre echter eene sterke zamentrekking en weerstand van het hart, die men in vele lijken na eenen snellen dood en eenen korten doodstrijd aantreft, niet met eene ziekelijke verharding. § 314. De verharding van Kt hart heeft weinig klinisch belang; hare herkenning is voor alsnog onmogelijk. Terwijl Corvisart aanneemt, dat de hartslag door deze verandering in kracht afneemt, de pols zwak, zameiigetrokken, onregelmatig wordt, is Laesxec van een tegenovergesteld gevoelen cn gelooft dat de aanstoot in kracht zal winnen. Piorry verwacht de mogelijkheid van eenige opheldering uit eene door de percussie herkenbare grootere matheid van den toon en den aanzienlijken weerstand in de hartstreek. Waar nu de herkenning onzeker is, valt ook van de behandeling niets te zeggen. XI. VERWEEKIKG. VERWEEKING VAN HET HART (CARDIOMALACIA). Portal, Anat. méd. T. III. p. 80. — Krkysig, 1. c. Th. II. Abth. II. S. 470. Lasx- hec, 1. c. — Lobsieis, I. c. p. 395. § 31o. Hetgeen reeds vroeger (Deel I. bladz. 260) over de verweeking in het algemeen aangemerkt is, dat zij niets anders is dan een ontleedkundige toestand der stof, welks inwendige oorzaak echter buitengemeen verschillend kan zijn, geldt ook inzonderheid omtrent de hartverweeking. De ziektekundige ontleedkunde onderscheidt verschillende soorten van hartverweeking naar het verschil van de uitwendig zigtbare kenmerken der verandering; voor den practicus is het van meer belang, tot den primitiven ziekelijken toestand terug te gaan, waaruit de verweeking ontstaan is, en waarvan zij slechts een enkel overblijfsel uitmaakt. Ontleedkundige kenmerken. § 316. De vastheid van de spierzelfstandigheid van het hart is tot op zulk eenen graad verminderd, dat zij slap is, hare veerkracht heeft verloren en om de beide groote tepelspieren sterk zamengetrokken; omdat het hart digter, harder is, wordt het juist broozer; de ongelijke sterkte op verschillende plaatsen zou oorzaak van de schearbaarheid zijn. IV D. 1. o onder eene geringe drukking van den vinger breekt en soms zelfs tot eene pap kan gekneusd worden. Tot vervloeijing komt het niet. De verweeking kan het geheel van het hart innemen of gedeeltelijk zijn; zeldzamer is het tussehenschot, vaker zijn de kamerwanden aangedaan ; zij kan bij voorkeur de dikte der wanden innemen of slechts op de oppervlakte hare zitplaats heb* ben. Naar het uitwendig aanzien onderscheidt zich voornamelijk de roode verweeking van de bleeke grijs- of geelachtige soort. In de roode vcrweeking is de verweckte zelfstandigheid niet alleen donkerder, blaauw, bruinachtig gekleurd, maar de spiervezelen en het celweefsel zijn ook sterker met bloed of eene bloederige wei, somtijds van de kleur van wijnmoer (Bouillaïd houdt het dan voor een mengsel van bloed en etter) doortrokken; eene bijsoort van deze roode verweeking is door Cruv.e) van de vrije tusschentijden. a) Behandeling van den aantal. Men verwijdere alle uitwendige druk- (1) Terg. Die Kranktieilen des hohera Alters. Bd II. S. 219. king, henaauwende kleedingstukken; de zieke is zelf tot rust gedwongen; hij moet dikwijls in de opgerigte houding blijven, daar hij het liggen op den rug niet kan verdragen. Als verligtingsmiddel van den aanval is het veelvuldigst de aderlating aanbevolen j zeker volgt daarop dikwijls snelle verligting, en volbloedige voorwerpen verdragen haar wel. Echter dient hier •wel gematigdheid in de aanwending van dit middel worden aanbevolen, zoo lang er nog andere middelen ten dienste staan, om den aanval te verkorten; de tijdelijke verligting, welke de bloedontlasting verschaft, wordt later door het sneller terugkeeren en grootere hevigheid van den aanval dikwijls al te zeer opgewogen. Altijd moeten de aderlatingen, wanneer men werkelijk daartoe door duidelijke volbloedigheid en overvulling van het hart met bloed gedwongen is, matig zijn. Parrï beperkt de boeveelheid van bloed, welke herhaaldelijk ontlast moet worden op 3 oneen, laat de aderopening zeer klein maken, de zieken daarbij eene horizontale ligging aannemen. § 3-i2. Raadzamer is de aanwending van antagonistische prikkels, van warme hand- en voetbaden, wrijving van de huid met wollen doeken, het aanleggen van mostaardpappen op de schouders en de kuiten, inwrijving van Spaanschevliegentinctuur, heeten terpentijn, vlugge mostaardolie op de borst, drooge koppen op de borst, enz. Dikwijls is de aanwending van koude besproeiingen, begietingen of omslagen op de borst, op het hoofd, als doelmatig beproefd j de schrik voor dit middel heeft nog niet veroorloofd, om hieromtrent op eene grootere schaal proeven te nemen; de tot dusver bekende gevolgen moedigen ons daartoe echter ten sterkste aan (1). § 343. Narcotica worden dikwijls ter verkorting van den aanval aangewend, maar ongelukkig niet steeds met gewenschten uitslag. Men heeft hiertoe het opium, Dover's poeder, lactuca-extract, blaauwzuur en het blaauwzuurhoudend bittere amandelenwater en laurierkerswater, belladonna enz. aanbevolen; deze klasse van middelen kan ook uitwendig beproefd worden (2). Onder de prikkelende zenuwmiddelen zijn bij afwisseling duivelsdrek, muskus, kamfer, valeriaan, bevergeil, ammonia, de aethersoorten geprezen. Deze middelen verschaffen dikwijls daardoor verligting, dat zij de lozing van winden bepoedigen; tot hetzelfde einde raadt Kreysig tegen het einde van den aanval aan eenen eetlepel vol pepermuntwater met 1—2 droppels anijsolie te (1) Terg. hierover J. Frank, t. a. p. p. 251. Not. 5, waar van eenen lijder gesproken wordt, die door koude begietingen des ligchaams de ontwikkeling van den aanval konde verhinderen; voorts van een ander — eenen geneesheer — wiens eenig nooit missend middel in den aanval was, koude op het hoofd aan te wenden; nog sneller verdween de aanval, wanneer hij met de linker pijnlijke natgemaakte hand met geopende handvlakte en uitgespreide vingers over het voorhoofd, de oogen en de slapen naar beneden streek. (2) Heberdek liet opium (10 — 20 droppels tinct. opii met evenveel vin. antimon.) ook buiten den tijd der aanvallen, vóór het te bed gaan nemen. — De lactuca virosa dient Sciuesinger in verbinding met digitalis toe: Extr. lactuc. viros. gr. ij, pulv. fol. digital. gr. p. sacch. 9/?. Alie 2 uren 1 poeder. — Het blaauwzuur is door Elwert, Eliiotson, Schiesier aanbevolen; de acj. laurocerasi door Pittscuaft: A- Schijndood. 163 Personen, so in Wassergefabr gerathen etc. umgehen solle . 1675. — Detharding, Epist.de metbodo subveniendi submersis per laryngotomiam. Rost. 1714. — Becker , De submersornm morte sine potn aquae. Jen. 1729. — Charisics, D. de morte submersorum in aquis. Regiom. 1735. — Laubembert, D. ergo demersornm vitae fons ultimus est respiratio. Par. 1740. — Behrkns , Kunst ertrnnkene Menschen wieder zu erwecken. Braunschw. 1742. — Scbülzen, in Hall. Anzeigen. 1742. — Brekdel, D. experimenta circa sobmersos in animalibus instituta. Goetting. 1754. — De Zieglern , D. de submersis et methodo illis succnrendi. Basil. 1754. — Roederer , D. de submersis aqna. Goett. 1760. — Eberhard , D. de submersorum vita restituenda. Helmst. 1767. — Bonamy, in Gazette salutaire. lijO. — Jaeger, D. Experimenta de submersis. Tubing. 1769. — Isnaid, 'Mém. snr la manière Ia plas simple etc, de rappeller les noyès a la vie. Par. 1759. 1773. — E. Squario, D. intorno al rawivar i sommersi. Venez. 1761. — J. Güïmer, D. de causa mortis submersor. etc. Groning. 1761. Recus. in Sandifort Tbes. I. p. 479. — P. F. Bruaïd , Moyens de rappeler les noyés a la vie. Besancon 1762. — A. Haller , De submersis; in Opuscol. pdthol. etc. Lausanne 1768. — C. Chajipeaei et Faissole, Expér. et observ. sur la cause de la mort des noyés etc. Lyon. 1768. A. d. Französiscben. Danzig. 1772. — Du Chebaiïi de l'Etang, Mém. sar la cause de la mort des noyés etc. Par. 17 iO. — Eschenbach, Arzneimittel nnd Rettung der Ertrunkenen. Rost. 1771. — Papius , D. eibibens tum modum et causam in aquis submersorum etc. Herbip. 1771. — Hisloires et mém. de la soc. formée a Amsterd. en faveur des noyés. Vol. 1—4. Amst. 1772. —■ Menn , D. de submersis, Erlang. 1774, — Redlich, D. de submersor. resuscitatione. Lips. 1774. — Kachtigall, D. de causa mortis submersorum. Vienn. 1775, — Platz , De causa mortis submersorum. Yienn. 1775. — Pia, Détails des succès de 1'établiss. (jae la ville de Paris a fait en faveur des noyés. Par. 1774—82. — V. Cellen, A. letter concerning the recorery of persons drowned and seemingly dead. Lond. 1776» — Kühn , D. de causa mort. hominum aqua submersor. etc. Lips. 1778. — Pohl, Progr. de difficili disqaisitione cadaver. aqua submersorom. Lips. 1778. — Kohlreff, V. der wahren Todesart der Ertrunkenen. Lübeck 1778. — Testa, Della morte apparente degli annegati. Firenze 1780. — M'Dossel, D. de submersis Edinb. 1784. — J. Feller, Kew hints relative to the recovery of persons drowned etc. Lond. 1784. — Leiter, D. de asphyxia aqois submersorum. Argent. 1785.— Portal, Obs. sur les noyés. Par. 1787. — Scüibk, D. de submersis. Argent. 1788. — Metzger, Animadvers. in hypothesin Goodwyni de submersis. Regiom. Ij89. — Schrage, D. de submersis. Harderov. 1790. — Desgranges, Mém. sur les moyens de perfectionner 1'établiss. formé. a Lyon en faveur des noyés. Lyon 1790. — S. G. Togel, Med. pol. Unters. der Ursachen, welcbe d. Wiederherstell. d. Ertrunk. so selten machen. Hamb. 1791. ■— Gehler , Cur rarum sit, submersos vitae reddi. Lips. 1787. Pr. momenta quaed., quae ad vitam bomin. submersor. restitnendam mnltum favere videntur. Lips. 1793. — M. vat Mare» , Bedenkingen en proefnemingen tot verbetering der middelen ter redding van drenkelingen. Haarlem 1793. A. d. Holl. v. E. B. G. Helhstreit. Lpz. Ii96. L. Rüdiger, Ueb. d. Rettungsm., welcbe bei Ertrunk. anzuwenden sind. Tüb. 1794. — Woodford, D, de resuscitatione submersorum. Edinb. 1794. — Kite, Essays and observations etc. on the submersion of animals. Lond. 1795. — Mcrray, D. de nat. mortis ex submersione oriundae. Edinb. 1796. — ScimiDT, D. de causa mortis submersorum. Goett. 1798. — C. G. Ploccqcet (resp. Bloisch) , D. sist. animadv. quasd. in statum et therap. submersorum. Tub. 1799. — J. A. Günther , Gesch. u. Einricht. d. Hamb. Rettungsanstalten etc. Hamb. 1794. 1808. 1828. — R. Hamiltou, Rales for recovering persons recently drowned. Lond. 1794. — F. M. Caillod, Mem. sur 1'asphyxie par submersion. Bord. 1799. — Ejusd. Notes relat. a 1'établiss. en faveur des noyés dans la ville de Bordeaux. Bord. 1806. — P. Fine, De la submersion etc. Paris. 1800. 1805. — Kichter, Chirurg. Biblioth. Bd. X. S. 309. — Vibobg, in N. nord. Arcb. Bd. I. St. 1. S. 295. — Berger, Essai sur la cause de 1'asphyxie par submersion. Par. 1805. — F. \V. Liebich, D. sist. causas mortis submersor. etc. Bres. 1822. — H. J. Schouten, Verhand, over de oorzaken, waarom drenkelingen , verslikten of verhang., na uit den schijndood tot het leven terug gebragt te zijn, dikwerf kort daarna eene prooi van den wezenlijken dood 11 * worden etc. Amsterd. 4822. — Leroy d'Etiolles, Arch. gen. de Méd. T. XII. — Malcolm \V. Hilles, in Lancet. 1839. Yol. 1. No. 11. Sciimidt's Jahrb. Snppl. Bd. III. p. 284. — Zie boven de reeds aangehaalde werken over schijndood. § 391. De schijndood en de dood door verdrinken kannen op tweederlei wijzen plaats grijpen: 1) primair van de longen uitgaande door afsluiting van de ademhalingsvlakte van de uitwendige lucht, en de daarvan afhangende nietverzuring des hloeds; 2) primair van de middelpuntsdeelen des zenuwstelsels (van de hersenen) uitgaande door plotselinge opheffing hunner verrigting. Soms is de schijndood of de manier van sterven gemengd (1). Verschijnselen. § 392. Eene wijdloopige beschrijving van den strijd, waaronder een individu verdrinkt, kan op deze plaats worden overgeslagen. Alleen is het van gewigt, dat velen, die in het water vallen, zonder eenigen strijd snel het bewustzijn verliezen, naar den grond zinken en onder water blijven, en dan is het te vermoeden, dat de werking het eerst de hersenen aangetast heeft, terwijl bij diegenen, welke door verstikking sterven, die strijd meer of minder lang duurt en het bewustzijn waarschijnlijk dan eerst verdwijnt, wanneer de hersenen den verdoovenden invloed van het niet verzuurd bloed ondergaan. (1) Men neemt ook nog eene wijze van sterven door bloedberoerte aan, en het is zeker, dat deze bij het verdrinken ook plaats kan grijpen; maar hier werken doorgaans daartoe omstandigheden mede, die strikt genomen aan het verdrinken zelf vreemd zijn; zoo kan eene beleediging in de hersenen door den val op harde ligchamen in het water veroorzaakt zijn; de drenkeling kan zich in eenen toestand van dronkenschap, van sterke verhitting bevonden hebben enz. In het lijk vindt men dan de teekenen van hersenberoerte. De theorien, volgens welke men den dood door het verdrinken aan de werking des waters op de uitwendige ligrhaamsvlakte , of aan het inslikken van vocht, of nederdrukking van het strotklepje, of ineenzinken der longen heeft toegeschreven, zijn reeds lang door de uitkomst van lijkopeningen, door proeven op levende dieren enz. voldoende wederlegd. In den dood door verdrinken, die van de longen uitgaat, is zonder twijfel de afsluiting van lucht door het in de luchtwegen van buiten indringend vocht, tegelijk met de drukking der uitwendige watermassa op de borstkas, de gewigtigste oorzakelijke voorwaarde. Men heeft dieren buiten het water vrij groote hoeveelheden vocht in de luchtpijp ingespoten, zonder hen schade te doen; maar deze proef kan toch waarlijk niet bewijzen, dat het indringen van vocht in de luchtwegen geen deel aan den schijndood door verdrinken heeft, daar hier ook de uitwendige drukking op de borstkas ontbrak en de dieren dus hunne borst in weerwil van het vocht in de luchtwegen toch nog konden uitzetten. De naaste werking is nu zeker, dat de in de longen bevatte lucht hare zuurstof verliest en tot onderhoud des levens ondienstig wordt. Berger heeft door proeven bewezen , dat de uit de borst der verdronkenen gedrevene lucht in plaats van 20 slechts 4—5 deelen zuurstof bevat. — Belangrijk is de waarneming, dat dieren , die men vooraf door eenen slag op den kop bewusteloos heeft gemaakt, de onderdompeling veel langer verdragen en ligter weder in het leven teruggebragt kunnen worden , dan dit bij dieren het geval is, die men in volle levenswerkzaamheid onderdompelt (verg. Carpenter in Library. etc. Yol. III. p. 243). J. Frank merkt aan, dat er rooit bij drenkelingen , die weder in het leven gebragt worden, verlammingen nablijven en besluit daaruit, dat dood door verdrinken nooit apoplectisch plaats grijpt. Maar bestaan er geen gevallen van oogenblikkelijke opheffing der hersenwerkzaamheid (b. v. de zoogenoemde coup de sang der Fransrhen), die geen sporen van verlamming nalaten? Ontleedkundige kenmerken. § 393. De veranderingen in de lijken der drenkelingen vertoonen gewigtige verscheidenheden, naar gelang de dood primair van de longen of van de hersenen is uitgegaan. Gewoonlijk is de huid van het gelaat, van de handen, voeten en van het overig ligchaam bleek of een weinig blaauw; het gelaat is opgezet; in de handen is de huid dikwijls opgeschrompeld, even als bij waschvrouwen; dikwijls kippenvel (cutis anserina). De oogen gemeenlijk half open, de oogappels verwijd. Op den mond en de neusgaten staat waterig schuim ; de tong is tegen de tanden aan naar voren gedreven, zelden tusschen dezelve uitstekend. Gewoonlijk vindt men in de luchtwegen hetzelfde vocht, waarin het individu verdronken is, doch in zeer verschillende hoeveelheden, veelal slechts zeer jveinig in het strot, tenhoofd, de luchtpijp en de groote luchtbuizen, maar dikwijls eene vrij groote hoeveelheid tot in de laatste vertakkingen van de luchtbuistakken; dit verse il in de hoeveelheid van het in de luchtwegen verzameld vocht, hangt van den korteren of langeren duur van den verstikkingsstrijd, van het korter of langer verblijven des ligchaams onder het water, volgens J. Frank en Ewimuira misschien ook van de grootere of geringere prikkelbaarheid van het zich voor het indringend water sluitend strotklepje of strotspleet af. De vloeistof is schuimachtig, zelden bloederig, maar dikwijls met zand, aarde a" e 'n 'let water bevatte vuiligheden gemengd; ging de schijndood a e ijk van de hersenen uit, dan kunnen de luchtwegen geheel vrij van alle vocht zijn. De longen zijn meest uitgezet, omvangrijker dan in den natuurlijken toestand, dringen zich uit de borstkas naar buiten, raken elkander met hunne randen, zijn meest op de oppervlakte violet, gevlekt, overyuld met "vloeibaar bloed, dat rijkelijk van de doorsneêvlakte afdroppelt. Dit is het geval bij den verstikkingsdood; bij dien door beroerte kunnen de longen daarentegen geheel zamengevallen zijn, of zij zijn slechts weinig uitgezet. Eene vrij aanzienlijke hoeveelheid zwart, meestal vloeibaar bloed in de regter hartholten en in de groote stammen des aderstelsels; zelden zijn de linker holten geheel bloedledig. De maag bevat altijd iets van het water, waarin het lijk verdronken is, nu eens meer, dan weder minder. De lever en de milt zijn sterk met bloed opgezet; in de pisblaas dikwijls een weinig donkere, zelfs bloederige pis. De hersenen verschillend, gewoonlijk met bloed overvuld. De uitwendige beleedigingen aan de handen enz. (zand tusschen de nagels enz.) zijn meer van belang voor de geregtelijke geneeskunde. Gaat de dood primair van de hersenen uit, dan ontbreken gewoonlijk alle teekenen van verstikking en doodstrijd. Uitgangen en voorspelling. § 394. Gelukt het den verongelukte in het leven terug te roepen, dan openbaart zich dit het eerst door de teekenen van den weder beginnenden bloedsomloop; heeft men een bindsel om een lid gelegd, dan beginnen nu de aderen onder hetzelve te zwellen, uit de geopende ader vloeit bloed, men hoort zachte zamentrekkingen van het hart; langzamerhand wordt dit suizen regelmatiger en gaat over in kloppingen; de ligchaamswarmte keert terug, de bleekheid van de huid maakt voor eene bleeke roodheid plaats men hoort in de borst in het begin slijmreutelen in de diepte en eerst langzamerhand wordt de uitzetting der luchtcellen duidelijker; eindelijk komt de pols op, de ademhaling wordt diep en zuchtend en het bewustzijn keert terug. Men kan op het terugkeeren des levens hopen, wanneer de onderdompeling niet langer dan 5 minuten geduurd heeft; was het ligchaam een kwartier en langer onder water, dan is het uitzigt op mogelijke redding zeer gering; maar men heeft toch voorbeelden, dat zelfs na een verblijf van J uur en langer onder water drenkelingen nog tot het leven teruggebragt werden. De voorspelling wordt des te erger, hoe kouder het water was, waarin het individu is verongelukt. Behandeling. J 395. De middelen ter verlevendiging van drenkelingen zijn meestal in de handen vertrouwd van personen , die, zelden of nooit in het bezit van geneeskundige kundigheden , daartoe in eenen zekeren zin moeten afgerigt worden. Al is ook bij reddingsinrigtingen een geneesheer met de leiding der proeven tot herstelling des levens belast, gebeurt het stellig vaak, dat de geneesheer niet dadelijk bij de hand is en de proeven toch zonder uitstel moeten bewerkstelligd worden. Dat in een zoodanig geval door gebrek aan orde, verwarring, overmatige bedrijvigheid veel kan bedorven wor- t den, lijdt geen twijfel. Waar men dus ooit zulke personen omtrent de handelwijze bij deze maatregelen onderrigt, is het een volstrekt vereischte, dat men in het bijzonder op eenen regelmatigen gang in het aanbrengen van de hulp aandringe. De drenkeling moet voorzigtig uit het water gehaald worden; men heeft eigenaardige sledebooten uitgevonden, om zulke verongelukten ook onder het ijs te kunnen zoeken en uithalen; men heeft reddingsbooten, die daartoe ingerigt zijn, dat men in de boot zelve dade» |. lijk de reddingsproeven bewerkstelligt; want het is van hoog belang voor het gelukken der proeven tot het bijbrengen des lijders, dat zij zoo spoedig mogelijk worden bewerkstelligd. Men brengt den drenkeling in eene horizontale ligging op eene warme plaats; op warme dagen kunnen de pogingen tot verlevendiging in de opene lucht op zonnige plaatsen worden in j het werk gesteld. De uitwendige warmte is een der gewigtigste middelen ter opwekking des levens; om haar vrij op de huid te laten werken (van j de uitwendige huid schijnt over het geheel eene krachtdadige opwekking op de ademhalingsbedrijven uit te gaan!) moet de verongelukte geheel ontkleed worden; men snijdt kleederen, banden, hemden los, droogt het lig- j chaam met. verwarmde doeken, lappen flanel af. Men legt hem op eene zacht hellende vlakte, op de regter zijde, het hoofd en de borst iets hoo- ^ ger dan de onderste ledematen , ten einde in den mond en de luchtbuis ingedrongene vloeistoffen vrij kunnen afvloeijen ; men zuivert den mond van • zand, aarde en onzuiverheden. Een volksmaatregel, om den verdronkene 1: met het hoofd naar beneden te hangen en op den rug te kloppen, om het water uit de luchtbuizen te laten afvloeijen, is door velen verworpen, totdat J. P. Frank , Kopi- en anderen weder ten gunste daarvan spraken; echter moet het met voorzigtigheid aangewend en bij teekenen van beroerte geheel ter zijde gelaten worden. Ook wordt schudden des ligchaams aanbevolen. ^ 390. De eerst noodige middelen zijn: prikkeling der peripherische zenuwen , kunstmatige ondersteuning en opwekking der ademhalingsverrigting, electriciteit. De weldadigste prikkel van den omtrek des ligchaams is de uitwendige warmte; men legt kruiken met heet water gevuld, heetgemaakte baksteenen aan de zijden, op de ruggegraat, aan de voeten van den schijndoode, warme doeken of met warm water gevulde blazen op den hartkuil. Een warm bad is niet raadzaam, omdat daardoor de heilzame wisselwerking tusschen de huid en den dampkring wordt opgeheven. Om dezelfde reden zijn warrre zand-, aschbaden verwerpelijk. Men wrijft de voetzolen, de ledematen, den hartkuil, de ruggegraat met warme flanellen doeken of met harde vleeschborstels. In Holland en Arabië wrijft men de drenkelingen met fijn tot poeder gebragt zout in , dat de op de huid zittende vochten spoedig opslorpt, vermeerderde warmte en tegelijk eene rijkelijke wrijving te weeg brengt (Masm). Men prikkelt het slijmvlies van den neus door het ruiken aan ammonia, azijnzuur, aether, wrijft geestrijke, aromatieke vloeistoffen in de huid in, kittelt de voetzolen, de fijne huid van de lippen, van den neus, het lelletje. Ook heeft men lavementen met zout, azijnwater enz. aanbevolen. Al deze prikkels moeten met matiging worden aangewend. 397. Het ademhalingsbedrijf zoekt men door uitwendige aan de borst medegedeelde bewegingen en door luchtinblazen aan den gang te maken. Men drukt de onderste onware ribben van de zijden af naar boven, en wendt te gelijk eene ligte drukking op den onderbuik in de rigting naar het middelrif toe aan j daardoor wordt deze spier in de borst naar boven gedrongen; laat men met de drukking na, dan volgen de ribben hare veer» kracht, en terwijl het middelrif zich weder naar beneden begeeft, stroomt, ten gevolge van deze kunstmatig bewerkte uitzetting der ruimte, een weinig lucht in de luchtbuizen. Deze handgreep wordt in korte tusschenruimten herhaald; om hem werkzamer te maken, laat men de zamendrukking somwijlen stootsgewijs, bij rukken aan de zijden onder de beide okselholten werken. Lerot raadt tot hetzelfde einde een 18hoofdig verband aan; welks vereenigd middelstuk men onder de ruggegraat legt, de hoofden over de borstkas kruist, en waarmede men bij afwisseling zamendrukking en verslapping ongeveer 25malen in de minuut zou moeten uitoefenen; zak- of handdoeken laten zich daartoe gebruiken, waar zulk een verband ontbreekt. $ 498. Het luchtinblazen heeft verdedigers en tegenpartijders; dat het een hoogst werkzaam middel is, daarvoor spreken gevallen (Portal), waarin het luchtinblazen alleen tot redding voldoende was. Alleen is de manier van het inblazen niet onverschillig. Men legt 1) den mond op den mond van den schijndoode en blaast op die wijze lucht in; deze handelwijze is zacht, maar men brengt tegen haar de reeds boven beschrevene aanmerking in, dat op deze wijze geene zuivere dampkrings-, maar eene uitgeademde, van minder zuurstof voorziene lucht in de long gedreven wordt; eene andere tegenwerping zou kunnen zijn , dat het strotklepje dikwijls nedergedrukt of de strotspleet gesloten is, en de op deze wijze ingeblazene lucht volstrekt niet in de luchtpijp komt. Eene tweede handelwijze bestaat daarin 2) dat men eene buis door den mond in de strotspleet en ,de luchtpijp brengt, en met eenen aan de buis aangepasten blaasbalglucht in de luchtbuizen drijft. Leroy's proeven leveren het bewijs op, dat door gewelddadig luchtinblazen de dieren vaak plotseling sterven of lang met dyspnoea, enz. behebd blijven; de luchtcellen worden door den aandrang verscheurd, de lucht dringt in de borstvliesholte, drukt de longen zamen. Overweegt men nu, dat de reddingsproeven zoo vaak aan lieden worden overgelaten , die geen helder begrip hebben van de werkingen der hun geleerde handgrepen, dan dunkt het ons niet raadzaam, hen met eene handelwijze bekend te maken, die door misbruik groote schade kan aanrigten ; wij spreken dus het luchtinblazen door den mond voor; maar zouden als wijziging voorslaan, om eene buis door den mond in de stemspleet te brengen (hetgeen zeker slechts door de hand des geneesheers zou mogen geschieden) en met den mond lucht in de buis te blazen. Vogei geeft den raad om bij het inblazen het strottenhoofd achterwaarts te drukken, om den toegang in den slokdarm te sluiten. De beschrijving van verschillende tot het inblazen van lucht voorgeslagene werktuigen, zie men bij Marc, Nouv. récherches &c. Verwerpelijk is het uitpompen van het water uit de luchtbuizen met eene zuigpomp, zoo als Schallgruber dat aanraadt. Het luchtinblazen wordt door de medehulp van uitwendige drukking ter vervanging der uitademing ondersteund (1). g 399. Door het galvanismus is de redding in eenige gevallen gelukt, waar andere reddingsproeven vruchteloos waren gebleven. Maar de aanwending van dit middel mag ook alleen aan den geneesheer worden overgelaten. Nadat reeds Coleman en J. P- Frank voor de electriciteit hadden gesproken, heeft Leroy d'Etioiles door belangrijke proeven aan dieren de werkzaamheid van dit middel weder meer in het licht gesteld. Leroy steekt zijdelings tusschen de 8ste en 9de rib eene korte en zeer fijne naald eenige lijnen diep tot aan het middelrif in, en laat op deze den galvanischen stroom van eene zuil van 25—30 paren van een duim in doorsnede werken; het middelrif zou zich oogenblikkelijk zamentrekken en eene inademing daarop volgen. Zijn er reeds proeven op de gemelde wijze ook bij menschen genomen (2)? § 400. Vertoont er zich langzamerhand warmte en terugwerking, dan brengt men den lijder in een warm bed, dient hem warme zweetdrijvende, krampstillende dranken toe, maar vermijdt verhitting, omdat de terugwerking dikwijls hevig wordt; is de opgewektheid aanzienlijk en de lijder vol- (1) Ook is de luchtpijps- en strottenhoofdssnede tot het gemakkelijker luchtinblazen of tot reiniging der luchtpijp voorgeslagen (Vjcq n'Azra, Schböck. en anderen, onlangs Malcolm Hilles). Deze voorslag is de aandacht overwaardig, omdat het zoo moeijelijk is , eene buis door de stemspleet in te brengen, en de vergissingen, dat hij in plaats van in de stemspleet in den slokdarm komt, zeker niet zeldzaam zijn, en omdat bovendien de kunstbewerking zelve ongevaarlijk is. (2) Yolgens Ure moet men aan den hals de zwervende en medelijdende zenuw blootleggen en op deze zenuwen den eenen pool der galvanische kolom , den anderen pool op de met eene zoutoplossing bevochtigde huid onder de 7de rib aanwenden. — Yan de andere nog aangeprezene middelen noemen wij het inbrengen van verwarmende vochten , wijn, ammonia enz. in de maag met eene maagspuit, dat echter niet te vroegtijdig mag worden aangewend, — het inbrengen van braakmiddelen , die echter waarschijnlijk buiten werking zullen blijven , zoo lang de bloedsomloop niet hersteld is, — de overtapping des bloeds enz. W & rTn T" thans.eene aderlating verrigten, die nutteloos is, zoo ^ e W^loop Mg met aan den gang is. Somtijds ontwikkelt zich in dit tijdperk ontsteking der longen, bloedophooping naar het hoofd, die men door eene ontstekingwerende behandeling moet tegengaan. een? h' tl "T? ^ ^' dan raoet men den drenkeling als eenen bevrozene behandelen, en mag niet te hooge graden van warmte over- jld aanwenden. De proeven ter opwekking des levens moeten eenige uren lang en nog langer voortgezet worden; men mag ze dan eerst eindigen wanneer er liikverstnvin? vprsi-Vmnt ° ' " «I o "ju»,. B) SCHIJNDOOD DOOR VERWORGEN, VERHANGEN. CTol.S,TD'me ChÜt vmin „ViUm/affocaalornm laïn«>- Jen. 1705. - Bum, Hem. Phy- Bat 1766 n n'" ' Sioitï, De morte sospemorum etc. Lngd. cana JenVqq T' snsPensor<»m in vitam restitntornm morte snhitanea ejnspe vZtJ, ■ . L ~ S(^1LG!lD"B' "> Sakb. med. chir. Zeit. 1814. N. 39. p. 217^ H o r crCF' gen' ,,Méd- 1823- Jau' — FLEISCHMi" > in Hmm's Zeitschr. 1822 f' Z » ff"' ald" 1824, H' 2- - Ga;,TBïa' *><*• 1827. H. 2. S. 345 _ TV' *0^ S- * 3' S' 199' - * Schkibt's Jahrb. B XXII' S 22^"'r "V*9" 1837" Jan" No' U 2- 3- Schiidt's Jahrb. Bd. XXII S n ' Wochens Behandeling. § 437. Dezelfde als bij schijndood door kolendamp ; tegen de bloedophooping in de hersenen aderlating, bloedzuigers achter de ooren, afleiding enz. DD) SCHIJNDOOD DOOR KOOLZUUR. Starke, D. de sufFocat. ex liquore recenter feruientante. Regiom. 1705. Piskenad D. de suffoeat. ex liquore fermentante. Regiom. 1706. — Teiciimeier , D. de suffocat. ex musto fermentante. Jen. 1729. — Dict. des se. méd. T. XXXII. Par. 1819. p. 417. ~ C. B Astier, Des fermens et des virus etc. Toul. 1834. § 438. Ophooping van koolzuur grijpt plaats in kelders, waarin geestrijke dranken, wijn, bier, vruchtennat in brandewijngisting verkeeren , voorts in de nabijheid van koolzure bronnen, in vele mijnen, holten, aardgroeven (de hondengrot bij Napels), in de onmiddellijke nabijheid van moerassen met uitgebreide verrotting van plantaardige stoffen, in mei menschen of dieren overvulde plaatsen enz. Het koolzuur zakt door zijne, in vergelijking tot de dampkringslucht, grootere specifieke zwaarte eerst naar den grond; bevat de lucht meer dan 12 ten honderd koolzuurgas, dan kan geen schepsel daarin voortleven. Uit proeven bij dieren en uit de nadere beschouwing van de door het koolzuur te weeg gebragte verschijnselen blijkt ontegensprekelijk, dat dit gas niet enkel onadembaar is, maar bovendien vergiftige eigenschappen bezit (1). Verschijnselen. § 439. In eene met koolzuur overvulde plaats heeft de verstikking plotseling en buitengemeen snel plaats ; de menschen storten duizelend op den grond en verliezen dadelijk hun bewustzijn; bij eene geringere ophooping van het schadelijk gas ontstaat eerst duizeling, suizen in de ooren; de zintuigverrigtingen en de gevoeligheid worden uitgedoofd, hik, hoofdpijn, slaapzucht, ijlen met een rood gelaat en opgespoten oogen; de ademhaling wordt eerst secundair beklemd en gaat in verstikking over. In de lijken vindt men het bloed in de vaten zwart gekleurd. Behandeling. § 440. Zij wijkt niet af van de voor de verstikten door kolendamp opgegevene handelwijze; er is voorzigtigheid noodig bij het uithalen der verongelukten uit de vergiftigde plaatsen, ten einde de helpende personen niet (1) Biciut en Ntstek verdedigden het niet vergiftige dezer gassoort, waartegen de waarnemingen van Segoik , Atdbomshi , Fostaka, Rolasdo en anderen spreken. Collabd be Mastiguy (Arch. gén. T. XIV. p. 203) toonde handtastelijk aan, dat J terwijl dieren in onadembare schadelijke gassoorten, als stikstof- en waterstofgas, eerst na 6—12 minuten sterven, zij in koolzuur na 4—2i minuten omkomen; hij zelf stelde zijn eigen ligchaam aan de werking van koolzuurgas hloot, terwijl hij door eene buis dampkringslucht ademde en bespeurde desniettemin na 10 minuten verschijnselen van verstikking en flaauwte. 184 aan dezelfde schadelijkheid omkomen. Alle togtgaten moeten dadelijk geopend worden, men werpt brandende stoffen, aangestoken stroowissen in die plaatsen, vuurt schietgeweren daarin af, de reddende personen houden eene met kalkmelk doortrokkene spons voor den mond, wanneer zij zich in kelders, groeven enz. begeven, laten zich aan touwen binden, om in geval van nood spoedig uitgehaald te worden, of zorgen voor de gemeenschap met de buitenlucht door eene ademhalingsbuis. F) SCHIJNDOOD DER PASGEBORENEN. / Mïneghihi , D. de signis vitae et mortis ree. nator. Vienn. 1768. — C. G. Jahn (pr. Bosb), De diagnosi vitae foetus et neogeniti. Lisp. 1771. — G. Eiirhardt, D. de asphyxia neonator. Erlang. 1785. — Regnier, D. de asph. neonal. Jen. 1789. — Bekars, Tr. de asph. neonat. Stemming. 1789. — Roose , Ueb. d. Ersticken neug. Kinder. Braunsch. 1794. — Walbkirch, D. de asph. neon. Gott. 1795. — Berends, D. de asph. ree. nator. Francof. 1801. — Breteaü , Essai sur les causes et le trait. de 1'asphysie de Penfant nouveau-ué. Par. 1805. — LöFFiER, in StARk's Arch. f. Geburtsh. Bd. IV. St. 1. S. 85. — F. L. Froriep , De methodo neonatis asphyeticis succurendi. Jen. 1801. — Chaussier, Secours a donner aux enfans, (jui naissent sans offrir des signes de vie. Par. 1808. — Hedenus , Bemerk, üb. Jerrï's Meth., scheintodte Neugeborenc zu beleben. — J. M. Forsteb, D. sist. meth. reccns natis apparenter mortuis suecurrendi. Prag. 1814. — Ghoinskï , Dc asphyxia neonator. Viln. 1825. — N. Meyer , Ueb. die Urs. des Erstickungstodes d. Kinder in und gleich nach d. Geb. Frankf. 1825. — Mekde , in Gemeins. deutsch, Zeitschr. f. Gebuitsh. Brl. III. H. 5. S. 484. — KoutscnüTiER , Quaed. de funic. umbil. frequenti mortis nascent. causa. Lips. 1855. — E. Rossiiirt , De asphyxia infant, recens nator. Erlang. 1854. — Mende , in Analecten fur Kinderkrarikh. Stuttg. 1854. H. I. — Albert , in neucr. Zeitschr. f. Geburtsk. III. 2. Sciimidt's Jahrb. Bd. XIII. S. 55. — De leerboeken over ziekten der kinderen. — Greszer , in Sciimidt's Eecyclop. Bd. V. S. 414. § 441. Kinderen, die zonder, of slechts met geringe levensteekenen ter wereld komen, bij ontbrekende teekenen van verrotting, waaruit ondubbelzinnig de werkelijke dood zou te herkennen zijn, noemt men schijndood. Even verschillend als de oorzaken zijn, die bij volwassenen den schijndood te weeg brengen, zoo verschillend van oorsprong kan ook de schijndood van den pasgeborene zijn; door verhindering van den bloedsomloop in de navelstreng, in de haarvaten (bij drukking op de navelstreng, omstrengelde navelstreng, beklemming van het hoofd des kinds, zware tangverlossingen enz.) hoopt het bloed zich in de inwendige deelen, inzonderheid in de hersenen op, de schijndood is dan door beroerte veroorzaakt; — door rekking des ruggemergs (b. v. bij trekkingen aan de voeten) kan de verrigting van dit niiddelpuntsdeel onmiddellijk opgeheven worden en men zou dit eene ruggemergs-schijndood kunnen noemen; — heeft het kind reeds ademhalingsbewegingen gemaakt, die echter door ophooping van slijm in den mond, in de keel, in de luchtbuis, of door omstrengeling van de navelstreng afgebroken zijn, of zijn er organische gebreken in de longen aanwezig, waardoor de uitzetting der longen onmogelijk wordt gemaakt (atelectasis pulmonum), dan heeft schijndood door verstikking plaats. Eindelijk kunnen gelijktijdig werkende oorzaken van velerlei aard den schijndood te weeg brengen. 5 Men zou zich echter bedriegen, zoo men de meening voedde, dat deze in oorzaak verschillende soorten van den schijndood bij pasgeborenen, b. v. die door beroerte en door verstikking zich ook door uitwendig merkbare teekenen van elkander laten onderscheiden. Zeker vertoont zich de schijndood bij pasgeborenen onder twee uitwendig sterk gekenmerkte beelden, die echter veel meer van de in het kind aanwezige hoeveelheid bloeds, dan van het punt van aanval der oorzaak van den schijndood afhankelijk zijn, ,en wij houden het dus voor gepast, asphyxia hyperaemica en asphyxia anaemica neonatorum te onderscheiden. Door anderen zijn zij ook a. livirpsfriikp * 7 , - -j — dranken enz. blootgesteld, waardoor deels het hart onmiddellijk, deels van de longen af door verhindering van den bloedsomloop beleedigd, deels kwaadsappigheden ontwikkeld worden, die bij voorkeur in het hart post vatten. Maar hoe men de zaak ook beschouwt, het blijft toch altijd raadselachtig , waarom ook de ontwikkelingsbelemmeringen van het hart in de mannelijke vrncht, op welke toch de opgegevene invloeden niet kunnen gewerkt hebben, insgelijks veelvuldiger zijn, dan bij de vrouwelijke. § 482. Even raadselachtig is het, waarom de linker harthelft veelvuldiger ziek wordt dan de regter, ook hier moeten wij ons met gissingen vergenoegen. Men zegt, dat het slagaderlijk bloed meer prikkelende zelfstandigheden bevat, dan het aderlijk, en bezigt als eenen verderen bewijsgrond, dat wanneer door misvorming slagaderlijk bloed in de regter helft van het hart komt, deze dan gelijke veranderingen in haar endocardium ondergaat. Maar hiermede is nog niet verklaard, welke die prikkelende deelen van het slagaderbloed dan wel zijn zullen, waarom de hart- en slagaderziekten niet nog veel menigvuldiger zijn, en onder welke voorwaarden het slagaderlijk bloed deze uitwerking moet hebben. Over het geheel moet het hijzonder voorkomen, dat het hart, dat in de gestadige innigste aanraking en wisselwerking met de bloedmassa van het geheele ligchaam verkeert, zoo bijzonder weinig aan de schadelijkheid van kwaadsappige invloeden lijdt. ^ 483. Men heeft gezegd, dat syphilis vijgwratten in het hart konde voortbrengen. Hoe weinig grond die bewering heeft, hebben wij aangetoond, toen wij over de uitwassen der klapvliezen spraken. In hospitalen voor venerischen worden bijna nimmer hartziekten gezien. Scheurbuik kan vochtstilstand in het bartezakje en bloeduitstorting in deszelfs holte veroorzaken. Zeer zelden zijn tuberculeuse, scrophuleuse, kankerachtige ontaardingen of stofafzettingen in het hart aanwezig, ofschoon zij soms wel eens voorkomen. Marasmus ten gevolge van kwaadsappigheden kan atrophie en verweeking van het hart veroorzaken. Onder de vergiften schijnt rottenkruid soms veranderingen, roode plekken, verweeking in het hart na te laten. Ten opzigte van de verandering der zelfstandigheid van het hart door typhus verwijzen wij op het hoofdstuk over verweeking, waar de waarnemingen van Stokes over dit onderwerp vermeld zijn. Ilier sluit zich nog Chicoïneao's berigt aan, dat in eene door hem waargenomene pestepidemie het hart altijd door bloed tot het dubbelde van zijn omvang uitgezet en zoo verweekt geweest is, dat de dood meermaals het gevolg eener verscheuring van dit deel was. Litiré houdt in de cholera de verdikking des bloeds en deszelfs klonterige hoedanigheid voor eene oorzaak, die de zamentrekkingen van het hart gedurende het stadium algidum stoort. Vitslagziekten, inzonderheid roodvonk, in een gevorderd tijdperk hebben niet zelden pericarditis ten gevolge. Of zij altijd door ziekteverplaatsing verklaarbaar is , betwijfel ik. Bij personen, die lang aan eene of andere hevige koortsziekte lijden, vindt men niet zelden na den dood sporen van endocarditis. Dat er, wat den oorsprong der hartziekten uit kwaadsappigheden aangaat, nog zeer veel te verklaren blijft zal ieder onbevooroordeelde gaarne toestemmen. VI. ZIEKTEN DER SLAGADEREN EN ADEREN. IV D. 1, 14 ZIEKTEN DER SLAGADEREN. ONTSTEKING. ARTERITIS (SLAGADERONTSTEKING; EXARTERITIS EN ENDONARTERITIS BARBIER). Verg. de Litteratuur in Yoigtkls path. Anat. a. p. 472 en Orro path. Anat. Bd. I. p. 535. Nota 1. — Faselius, D. sist. morb. arter. Jen. 1757. — Langswerth, Theor. med. de arteriar. et venar. in corp. human. aifectionib. Prag. 1763. — Monro, in Edinb. Versuchen. 2. B. A. 16. — J. C. Keil, Fieberlehre. Bd. II. —. Kbeïsig, I. e. 5. Th. p. 269. — J. Fbank, 1. c. P. II. V. II. S. II. p. 295. — J. P. Frank, Epitome etc. T. II. p. 175. E. J. Schmück, D. sist. observ. med. de vasor. sanguif. inll. Heidelb. 1793. — G. G. Sasse, D. de vasor. sanguif. infl. Hal. 1797 en in Brera, Sylloge opusc. select. — Spangenberg, in Horiï's Arcb. 1804. Bd. V. S. 269. — Portal, Anat. méd. T. III, p. 127. Par. 1803. — Scfvvilgeé, in Biblioth. méd. T. XVI. — J. Hodgson, Diseases of the arteries and veins. Lond. 1815. — Kbeïsig, llerzkrankheiten. Berl. 1817. Thl. III. S. 269. — Bebtin et Boüilladd, Mal. du coeur. — Dalbant, Observ. pour servir a 1'hist. de Tartérite. Par. 1819. — Brïant, in Lond. med. Repos. T. XVIII. p. 6. — Vaidy , in Journ. complément. 1819. — Bach , in Revue méd. Mai. 1820. — D. 3Ieli , Storia dun angioite universale seguita da alcune consid. gener. intorno alla inüamaz. dei vasi sanguif. Milano 1821. in Omodei Annali. T. 17. — C. H. Ehrmann, Structure des artères, leurs propriétes, leur fonctions et leurs altérations org. Strasb. 1822. — Kennedy, in Joiiiïson's med. chir. Review. Vol. II. p. 60. — Gendrin, Anat. Beschr. d. Entzünd. Thl. II. p. 1. en 326. — Rigot et Trousseau, in Arch. gén. 1826. Oct. p. 169. en Nov. p. 333; en in Girabd , Journ. de méd. vétér. 1827. Sept. Oct. — B. Locatelli, D. de angioitide etc. Pad. 1828. — Breschxt , in Journ. des progrès. Vol. V. 1829. p. 120. — Léveillé , in Arch. gén. de 3Iéd. 1827. Nov. p. 459. — Delpech et Dübbeuil, in Mém. des hopit. du midi 1829. 3Iai. — Bouillaud , Art. Artéritis in Universallex. Bd. II. p. -*61 en Cbuveilhier , ald. S. 457. — J. Hope, in de Cyclopadia; deutsche Uebersetzung. Bd. I. S. 1SG. . Langenbeck, Nosologie u. Ther. der chir. Krankh. etc. Bd. I. p. 598. — Nauhaun, Hdb. etc. Bd. II. S. 604 en in Encyclop. Wörterb. d. med. Wiss. Art. Artéritis. Bdl IL ~~^LoBSTEIJf> Lehrb. d. path. Anath. Bd. II. S. 462. — Ebers, in Hcfel. Journ. 1837. St. 5. en Schmidt's Jahrb. Bd. XX. —Mcgxa, in Annali Univ. Dec. 1836. Sghmidt's Jahrb. Bd. XVII. p. v168. — Rust's Hdb. der Chir Bd. 2. p. 293. — Copland, 1. c. Bd. I. S.^269. — Monneret, Compendium etc. Vol. I. p. 303. — Hasse, Path. Anat. Bd. I. p. 72. — Piorrt, Traité de méd. iatricpe. T. I. p. 354. — Jor , in Librarv of Med. Vol. IV. p. 4. * 14 * Ontleedkundige kenmerken. $ 1. De ontleedkundige kenmerken van den ontstekingachtigen vochtstilstand in de slagaderen, bestaan in verschillend levendige roodheid harer rokken, inzonderheid des inwendigen roks, met duidelijke vaatopspuiting des middelsten en buitensten celachtigen roks, in verdikking, zwelling, gemakkelijker scheidbaarheid der drie vliezige lagen, die het slagaderkanaal zamenstellen en in uitzweeting van stolbare lympha op de in- en uitwendige vlakte van het vat, alsook in het verbindend celweefsel der vliezen. § 2. De roodheid van het inwendig weiachtig bekleedsel der slagaderen, in verschillende tinten van het rozenroode tot het levendig, donker, violet rood voorkomende, gelijkvormig, met vervloeijende randen, of vlekkig over het inwendig vlies verspreid, is dikwijls slechts het voortbrengsel van het doortrokken zijn met bloed, hetzij dat dit reeds gedurende het leven bij ontbindingsziekten des bloeds, tjpheuse, of kraamvrouwen-koortsen, gedurende eenen lang aanhoudenden doodstrijd , of "eerst na den dood door verrotting ontstaan is; de roodheid kan dus op zichzelve, buiten verbinding met de bovenvermelde teekenen van den vochtstilstand, niet voor een zeker teeken van het vroeger bestaan van slagaderontsteking doorgaan. De roodheid door het indringen van bloed mist de vergezellende vaatopspuiting, die na eenen werkelijken vochtstilstand meest in den middelsten rok, de celscheede en in den omtrek der slagaderen nablijft (1); zij neemt trapsgewijs van binnen naar buiten of van buiten naar binnen af, bepaalt zich slechts tot den inwendigen rok; de ontstekingachtige roodheid daarentegen blijft niet tot eene laag beperkt, verspreidt zich meestal ongelijkmatig tot op de overige, en men vindt haar soms ook in slagaderen, die geen bloed meer bevatten (2). $ 3. Met de vaatovervulling der slagaderrokken hangt nu het eerst hunne infiltratie en verweeking zamen; zij worden weeker, geïnfiltreerd, ligter van elkander scheidbaar, losser van weefsel, op den inwendigen rok worden door dit losser worden golfsgewijze plooitjes merkbaar (Delpecii en Dubreuil). De slagaderontsteking heeft altijd het karakter van exsudative, stolbaar-adhaesive ontsteking; eerst verliest de inwendige rok de gladheid en glans van een weivlies, wordt fluweelachtig, vlokkig, bedekt zich met vuilwitte, grijze vlekken;' het aanvankelijk los aangehecht uitzweetsel wordt digter, meer uitgebreid, vereenigt zich naauwer met den bodem, dien het bedekt; ontstokene slagaderen van geringen omvang worden door den uit uitzweetsel en gestold bloed gevormden prop (somtijds kan deze door den bloedstroom uit grootere vaten in de kleinere geraakt zijn) dikwijls geheel gevuld; in grootere ligt het uitzweetsel als eene vliezige laag op den inwendigen rok, en de prop komt langzamer door laagsgewijze afzetting des uitzweetsels tot stand. Deze (1) Op den inwendigen rok der slagaderen merkt men ook na vochtstilstand slechts eene gelijkmatige roodheid zonder vaatopspuiting op. Taalvorming op dezen vertoont zich, volgens Hassk, eerst later bij den nitgang in toesluiting. (2) Verg. over roodheid in het lijk, die niet ontstekingachtig is, de bovenvermelde werken, inzonderheid Rigot en Tkoïssead's proeven. Uehnec t. a. p., eu Cakstait , Med Corresp.-Bl. bayer. A. 1812. N». 19. prop wordt bewerktuigd, brengt de tegenovergestelde slagaderwanden tot vergroeijing, de geslotene slagader verandert in eene vezelige, zelfs kraakbeenachtige streng. Ook kan zich tusschen de rokken en in het omringend celweefsel een stolbaar uitzweetsel afzetten. Hodgsos , Delpecb en dcbreril , Crcviilhier houden deze uitzweeting voor een onmisbaar karakter van de slagaderontsteking. § 4. Zoo snel van den eenen kant eene stolbare uitzweeting in ontstokene slagaderen opkomt, zoo zelden treft men van den anderen kant het etterings- bedrijf aan, waardoor de slagaderontsteking zich sterk van de aderontsteking onderscheidt (1). Uit de stolbare hoedanigheid der uitgezweete stoffen en uit de afsluiting van het zieke gedeelte der vaten, door de uitzweeting, van het overig vaatstelsel verklaart Hasse de in vergelijking met de aderontsteking hier zelden voorkomende gevallen van etteropslorping, metastatische abscesseu. Bovendien staat de rigting van den bloedstroom in de slagaderen aan het ontstaan dezer toevallen in den wee. .. § 5. De overblijfselen van slepende slagaderontsteking ontmoet men vaak in den omtrek van atheromateuse, kraakbeenige, beenachtige voortbrengselen, in de nabijheid van slagaderbreukzakken of van zwerende plekken in de slagaderen ; eene donkere vuil bruine roodheid dringt tot aan den middelsten rok door, de vasa vasorum van den celachtigen rok zijn digt opgespoten , binnen in het vaatkanaal zijn stolbare stoffen dikwijls klompvormig of laagsgewijs opgehoopt, en hangen vast met de vaatwanden zamen. Hier is de ontsteking secundair door de bovengemelde ontaardingen voortgebragt. Verschijnselen. § 6. Zeer veelsoortig moeten de verschijnselen van slagaderontsteking zijn, naar gelang zij in inwendige of uitwendig en oppervlakkig gelegene, in grootere of kleinere slagaderen hare zitplaats heeft. De herkenning der ontsteking van inwendig gelegene slagaderen is uiterst moeijelijk, en meestal in zoo ver onmogelijk, aJs de verschijnselen gelijk zijn met de teekenen der ontsteking van de ingewanden, die door deze slagaderen bloed ontvangen. § 7. De ontsteking van oppervlakkig gelegene slagaderen, bijzonder aan de ledematen, openbaart zich door pijn en hitte langs eene lijn , die naauwkeurig den ontleedkundigen loop van het vat volgt; bij eene zeer oppervlakkige ligging vertoont de huid op deze lijn eene roode streep; bij eene diepere l'ëo'n8 's de huidroodheid lichter en meer flaauw uitgedrukt. Jlen voelt op de plaats der slagader eene harde, soms knobbelige streng en door drukking op deze neemt de pijn toe; meestal is de pijnlijke plaats smal, de gevoeligheid strekt zich meer in de rigting van de lengte van het lid uit. Behalven de vaste, aanhoudende, door drukking toenemende pijnen, lijdt de zieke dikwijls ook nog aan eene door de spieren schietende pijn met stuipachtige bewegingen van het lid , waarschijnlijk door de medelijdenheid van de kort bij de slagader liggende zenuwtakken te weeg gebragt. Boven het (1) Lobsteei vond bij het onderzoek van teringachtige longen eene etterachtige stof in de rondom de etterholte loopende slagaderen; Asirai vond tusschen de rokten der aorta verscheidene kleine abscessen, die het inwendig vlies der aorta opligtten; dit gebenrt uiterst zelden; verweekte atheromateuse stoffen mogen niet voor eigenlijken etter gehouden worden. ontstoken gedeelte klopt de slagader sterker dan gewoonlijk, haar trillen is niet enkel voor den waarnemer voelbaar, maar ook pijnlijk voor den lijder. Op de ontstokene plaats is de pols niet waarneembaar; onder haar ontbreekt hij geheel of is zwakker (1); van den omvang der slagaderen, van het gestel des lijders en van het karakter van oorsprong der slagaderontsteking hangt de mate der vergezellende koorts af. In de slagaderontsteking der ledematen is zij meest nalatend, met koude gepaard; de pols is trillend, groot, ontwikkeld; dikwijls gelijktijdig (uithoofde van de sympathische aandoening van het hart?) onrust, benaauwdheid, gevoel van weeheid, neiging tot flaauwten. § 8. De toesluiting der slagader door stolbaar uitzweetsel komt vaak zeer spoedig op, en men kan dit tijdstip der ziekte even zoo wel als tweede tijdperk , als ook als uitgang der slagaderontsteking beschouwen. Pijn en hitte laten na; het lid wordt onder de toegeslotene plaats koud, zonder polsslag, zwelt zuchtig op, zijne kleur wordt donkerblaauw, purperrood, de beweging is verzwakt of geheel opgeheven, er vormen zich bloeduitvatingen, kleine of groote brandblaren komen op; is met de toesluiting van eenen hoofdstam der slagaderen ook de collaterale bloedsomloop van het deel volkomen opgeheven, dan ontstaat de zoogenaamde gangraena spontanea. § 9. De hier beschrevene uitwendige plaatselijke slagaderontsteking blijft gemeenlijk omschreven (arteritis circumscripta), of zij gaat benedenwaarts van den stam naar de takken voort. Deze wet is echter niet zonder uitzonderingen en Hodgson, Cline, Abercrombie, Piorry en anderen verhalen voorbeelden van eene omgekeerde uitbreiding dezer ontsteking van de takken af naar de stammen toe (2); deze uitbreiding kan zeer snel en gestadig plaats grijpen, gaat dan meest met gelijke atactische verschijnselen even als die van aderontsteking gepaard en wordt als arteritis diffusa van de a. circumscripta onderscheiden. § 10. Slepende slagaderontsteking laat zich veelal eerst laat aan hare gevolgen herkennen, wanneer reeds zuchtige zwelling, koude, gevoel van zwakte, ontbreken van den pols; of eindelijk koud vuur in het deel ontstaat , dat door de aangetaste en ontoegankelijk gewordene slagader slecht of volstrekt niet van bloed voorzien wordt. § 11. Tot dusver is het beeld der slagaderontsteking zuiver uit de wa3rnemingen geput en hare kenmerken zullen door bijna geen enkelen waarnemer bestreden worden. Het gaat anders met de ziektevormen, die men als ontsteking van het geheel of van het grootste gedeelte van het slagaderlijk vaatstelsel, als arteritis uuiversalis acuta en chronica beschreven heeft. Van deze vormen bezitten wij nog geene ondubbelzinnige waarnemingen, die het regt zouden geven ; om deze als gewettigd in het stelsel te rangschikken (3). (1) Volgens Piorrï zon liet mogelijk zijn, dat er bij onvolkomene toesluiting der slagader blaasbalggeruischen hoorbaar worden. (2) Oeiime zag bij jonggeboren kinderen de ontsteking der navelstreng zich tot de artcriae hypogastricae voortplanten. (3) De verzekering van twee uitstekende geneesheeren , J. P. Frank en Reil, dat zij na hevige ontstekingskoortsen de inwendige vlakte van het hart en van de slagaderen, als ook de aderen donkerrood gekleurd vonden, wordt veelal als een bewijs voor het bestaan eener algerneene slagaderontsteking opgegeven (Verg. J. P. Frank, Epitoine etc. I. 187 en J. Cji. Heil, Fieber- Herkenning. § 12. De ontsteking van oppervlakkig gelegene slagaderen zou uithoofde van de roodheid der huid, van de zich in de lengte uitbreidende pijnlijkheid, de strengsgewijze en knobbelige zwelling enz. met ontsteking der aderen of der watervaten verwisseld kunnen worden. Bij eene zeer oppervlakkige ligging van het vat is de onderscheiding niet moeijelijk. Bij aderontsteking is de klopping noch boven de ontstokene plaats sterker, noch daar beneden zwakker. De aderontsteking verbreidt zich in de rigting van den omtrek naar het hart, terwijl de slagaderontsteking eenen tegenovergestelden gang neemt. Zelden is bij slagaderontsteking de uitwendige roodheid zoo sterk en karakteristiek als bij aderontsteking. De algemeene verschijnselen, die de aderontsteking vergezellen, van eenen typheusen aard, ten gevolge der etteropslorping, ontbreken bij slagaderontsteking. Maar moeijelijk en vaak onmogelijk wordt de herkenning, wanneer de slagader, die ontstoken is, diep, nabij eene ader ligt en de ontsteking van het eerste vat zich op het naburig celweefsel en op de ader voorplant. Bij ontsteking der tcatervaten is ook de roodheid oppervlakkiger en duidelijker, dan bij de slagaderontsteking; zij verbreidt zich ook middelpuntzoekend, niet middelpuntschuwend, zoo als de slagaderontsteking; in de ontsteking der watervaten zwellen de klieren op en gaan in verettering over, hetgeen men bij de slagaderontsteking mist; de algemeene verschijnselen zijn verschillend. Oorzaken. § 13. Verwonding, doorsnijding, binden, drukking, geweldadige rekking eener slagader veroorzaakt hare ontsteking; dit kan door dadelijke proeven bewezen worden. Volgens Cruveilhier is het voldoende, dat het bloed niet meer in het binnenste der slagader omloopt, ten einde er zich eene adhaesive ontsteking ontwikkele; hierdoor sluiten zich het kanaal van Botalli en de navelslagaderen na de geboorte. Voorts laat zich de uitbreiding van de ontsteking des endocardiums op de naburige slagaderen en de aantasting dezer vaten in de nabijheid van phlegmoneuse abscessen, door voortgaande lehre, II. $ 18). Maar beide waarnemers spreken alleen van roodheid en van geene andere verandering der slagaderrokken; ook hebben zij de soort van roodheid niet naanwkeurig beschreven, en het is dus meer dan waarschijnlijk, dat de roodheid niets anders is, dan eene niet ontstekingachtige kleuring van den vaatrok. Ook laat zich in het door Schonlein geleverde beeld van algemeene acute slagaderontsteking geen verschil van de synocha herkennen: »Na eene hevige vaatprikkeling zou hevige schuddende koude, en daarop hitte opkomen; hevige pijn in het voorhoofd , hartklopping en klopping van alle slagaderen; deze zouden ook buitengemeen hard en gespannen op het gevoel zijn , zich niet laten zamendrukken, alle afscheidingen zouden opgestopt zijn." Copland beschrijft een tweede tijdperk der ziekte, waarin de pols buitengemeen veelvuldig, dikwijls zwak en onregelmatig wcrdt, hartkloppingen, benaauwdheid en aanvallen van belemmerde ademhaling toenemen, de tong droog wordt en zich met zwart slijm belegt, clonische en tonische krampen ontstaan, de krachten zinken enz. — Algemeene slepende slagaderontsteking zou zich, volgens ScnöXLEiN , door de volgende teekenen openbaren : » Een bleek, kwaadsappig uitzien, zwakte, vliegende hitte tegen den avond; een volle, harde , gespannen, 100—108 slagen in de minuut slaande pols, sterke hartslag, onderdrukking der afscheidingen." Is dit niet dezelfde toestand, dien men vaak als febris lenta beschrijft? roos, in ontstokene weefsels der ingewanden niet betwijfelen. Men wil echter algemeene slagaderontsteking ook ten gevolge van ontstekingskoortsen, voornamelijk van die, welke later eenen atactischen vorm aannemen, men wil haar na de onderdrukking van hebbelijke bloedvloeiingen, in het beloop van kwaadaardige pokken (Tanchoij), na onvolkomen ontwikkelden of ontgdig onderdrukten roodvonk- en mazelenuitslag (Portal, Copland en anderen), in kwaadaardige kraamvrouwenkoortsen hebben waargenomen (1). De verklaring dezer gevallen komt ons nog twijfelachtig voor. Meestal is hier de roodheid over het geheele vaatstelsel uitgestrekt, en óf door geene andere afwijking , óf slechts door eenige weefselverweeking vergezeld. Het zou misschien moeijelijk zijn, naar de aanwezige daadzaken te beslissen, in hoever de toevallen van eene veranderde bloedmenging afhangen, waardoor ook de kleur der slagaderrokken wordt veroorzaakt, dan of hier te regt slagaderontstcking wordt aangenomen. De verschijnselen staande het leven laten, gelijk reeds gezegd is, ook nog eene andere verklaring toe. Tegen ware slagaderontsteking spreekt de door proeven bewezene geringe ontvankelijkheid voor prikkels in de slagaderen, wanneer men hare wanden met prikkelende zelfstandigheden in aanraking brengt (2). Men heeft ook de klierziekte, de venusziekte, het rheumatiek, de jicht, het misbruik van kwik, de schurft, het misbruik van sterke dranken eene rol in het ontstaan der slagaderontsteking laten spelen (3). Dit alles vereischt nog zeer bevestiging. Als eene der veelvuldigste zamenstellingen van slagaderontsteking is aderontsteking vermeld en Breschet vond ontsteking van de inwendige vlakte der aderen in een betrekkelijk groot aantal der door hem medegedeelde gevallen van slagaderontsteking. Volgens Andral heeft men de slagaderontsteking veelvuldiger bij volwassenen en bejaarde lieden aangetroffen, dan bij kinderen. Ongetwijfeld (1) Copland vond in twee gevallen van kraamvrouwenkoorts, die naar alle vers^ijnselen van de opslorping eener in de baarmoeder bevatte vuile ettermassa afhing, de inwendige vlakte der slagaderen en aderen donkerrood en verweekt. Verg. bet door mij verhaald geval in bet Bayer. Corresp.-Bl., 1852, N°. 19. (2) Trodsseaü en Rigot bragten door alcohol van 36 graden , door verdund salpeterzuur, door rottende dierlijke stoffen geene ontstekingachtige terugwerking op den inwendigen rok der slagaderen voort; eerst sterkere middelen, zoo als de spaanschevliegentinctuur en euphorbium, die Hasse aanwendde, bragten deze uitkomst te weeg (Hasse, t. a. p., S. 75). Daarentegen brengt reeds eene geringe prikkeling den inwendigen rok eener ader in ontsteking. (5) Yolgens Brodssais zon het slagaderweefsel bij klierzieken stevigheid verloren hebben en dus tot ontsteking geneigd zijn , Scarpa en Hodgson spreken ook van slagaderontsteking door venusziekte; Scaiipa beschuldigt het misbruik van kwik als aanleiding tot slagaderontsteking; ook verzekert Orro bij venerischen , die veel kwik gebruikt hadden en na verkouding aan ontstekingsziekten gestorven waren, twee malen ontsteking van den inwendigen rok der groote slagaderen te hebben gezien. Rheumatismus en jicht zouden op dezelfde wijze op den inwendigen rok der slagaderen als op het endocardium werken. Yo'gens ScuiraLEirr zou zich niet zelden bij longontsteking, die ten gevolge van onderdrukte schurft ontslaat, niet zelden onlsteking der aorta, inzonderheid in den nederdalenden tak ontwikkelen; maar is hier de longontsteking niet veel ineer-dan de schurft de oorzaak van de sympathische aandoening der aorta? De schrijvers van liet Compendium de méd. prat. (Vol. I, p. 527) nameu vrij dikwijls roodheid der slagaderen met weekheid en zwelling der rokken waar bij verscheidene sterke jonge lieden, die vrij snel aan pleuris met aanmerkelijke uitzwecling gestorven waren. heelt het slagaderweefsel in den gevorderden leeftijd eene bijzondere neiging tot organische ziekten. Uitgangen en voorspelling. § 14. Verdeeling der slagaderontsteking is mogelijk. Textor wil zelfs waargenomen hebben, dat in vroeger onderbondene slagaderen de holte van het vat zich later weder hersteld heeft, hetgeen zich alleen door de opslorping van den prop laat verklaren. De critische beslissing zou somwijlen door bloedingen of etterverzamelingen in de huid tot stand komen; het veelvuldigst wordt verscheidene dagen lang een aanzienlijk etterachtig bezinksel in de pis afgezet. Frank houdt dit bezinksel voor de werking van de afschilfering van den inwendigen slagaderrok. Toegeslotene slagaderstammen worden door verwijding der collaterale vaten vervangen. § 15. De uitgang der slagaderontsteking in koudvuur van de beneden de slagader gelegene deelen is reeds vermeld; hij is te vreezen, wanneer de deelen zuchtig zwellen, aanmerkelijk koud en blaauw worden, wanneer er zich bloeduitvatingen, brandblaren vormen. § 10. Wordt in het beloop der slagaderontsteking de pols zeer snel, zwak en onregelmatig, ontstaat er hartklopping, wordt de ademhaling beklemd, angstig, bespoedigd, voegen er zich aanvallen van huivering en hitte, eindelijk ijlen, trekkingen in de ledematen bij, dan zijn dit teekenen, dat de bloedmassa onder den ontmengenden invloed der voortbrengselen van de ontsteking staat, of dat de slagaderontsteking met aderontsteking, endocarditis zamengesteld is geworden. Niet zelden vertoont de lijkopening dan uitstortingen in weivliesholten. Deze uitgang grijpt voornamelijk bij zwakke, kwaadsappige voorwerpen plaats en bij de voorspelling der slagaderontsteking moet men dus altijd het gestel der lijders zorgvuldig in het oog houden. Gevaarlijk is de slagaderontsteking, die zich in eene middelpuntzoekende rigting naar het hart uitbreidt. § 17. Een plotselinge dood kan plaats grijpen, wanneer na het barsten van kleine, in de wanden gevormde abscessen het bloed naar buiten wordt uitgestort. Tot de naziekten behooren verzweringen, slagaderbreuken. Behandeling. § 18. Tegen acute slagaderontsteking moet de ontstekingwerende behandeling in dezelfde mate toegepast worden, als tegen endocarditis. Heeft de ontsteking groote of inwendige slagaderstammen aangetast, dan moeten algemeene bloedontlastingen bij herhaling worden aangewend, en de ontlasting moet des te krachtdadiger zijn, wanneer de vergezellende koorts het karakter van synochus heeft, wanneer het bloed rijk is aan vezelstof, wanneer de zieken jeugdig, van een sterk gestel zijn, wanneer de slagaderontsteking edele deelen, zoo als het hart, de longen, mede aandoet. Men heeft hier van herhaalde aderlatingen minder nadeel te vreezen, dan bij de aderontsteking, waarin de te ver gedrevene ontlasting de opslorping van den etter begunstigt. Maar altijd moet men met inachtneming van het gestel des lijders en van het oorspronkelijk grondbeginsel der slagaderontsteking in het ontlasten van bloed eene juiste maat houden. Ligt de slagader oppervlakkig, dan laat men op de aderlatingen, die nooit door enkel plaatselijke bloedontlastingen kunnen vervangen worden, de aanwending van bloedzuigers of bloedige koppen op de met het aangedaan vat overeenkomstige streek volgen, en legt daarna, in het begin der ziekte, koude omslagen van water, loodwater op het ontstoken deel. Is de koude den lijder onaangenaam, of neemt de pijnlijke spanning daardoor toe, dan verruilt men haar voor laauwe omslagen uit verweekende of pijnstillende afkooksels, voor pappen met opium (1), laat het lid in laauw water baden. Langs den loop van het vat laat men grijze kwikzalf met extr. belladonnae inwrijven. Naar gelang de ontsteking zich naar beneden- of bovenwaarts uitbreidt, tracht men haar door het herhaald aanzetten van bloedzuigers op gepaste plaatsen te vervolgen en te beperken, § 19. De slagaderontsteking is even als de croup of ontstekingen van weivliezen eene zoogenoemde plastische adhaesive ontsteking, en even als daar, moet men ook hier trachten, door antiplastica het afzetten van stolbaar uitzweetsel tegen te gaan. Tot dat einde diene men inwendig calomel, spiesglanscniddelen in walging verwekkende giften, verdunnende, waterige dranken in groote hoeveelheden toe; inen geeft daar tusschendoor purgeermiddelen, om op het darmkanaal af te leiden, digitalis, salpeter, plantenzuren. Een ontstekingwerende leefregel, ligchaams- en zielsrust, horizontale ligging, strenge dieet. § 20. Gaat de slagaderontsteking in haar tweede tijdperk over, neemt zij meer een slepend beloop, dan zouden misschien aanhoudend voortgezette warme baden, het inwendig gebruik van kwikbereidingen en spiesglansmiddelen, huidprikkels, zoo als het inwrijven van braakwijnsteenzalf en crotonolie, loogbaden (2), het dikwijls aanwenden van purgeermiddelen, zorg voor den leefregel en alle afscheidingen, onthouding van gegiste verhittende dranken en plantaardig voedsel, van tijd tot tijd bloedontlastingen, om de vaatprikkeling te wijzigen, verwijdering van al wat den bloedsomloop kan storen of bespoedigen de meest gepaste maatregelen ter genezing zijn. Altijd is het volstrekt noodzakelijk, de oorzaak der ziekte op te sporen, en wanneer de verwijdering daarvan mogelijk is, diensvolgens te handelen. Jammer maar, dat de gaping in de kennis van het ontstaan der ziekte zich hier zoo pijnlijk laat gevoelen (3). § 21. Hier zijn nog eenige nieuwere voorslagen van Piorry te vermelden, die echter eerst van de ondervinding hare wettiging verwachten. Om den bloedsomloop in het lijdend vat te vertragen, geeft hij den raad, om aan het zieke lid eene verhoogde ligging te geven; — om den toevoer van bloed naar de zieke slagader zooveel mogelijk te verhinderen en eene misschien op- (1) Paganini raadt blaauwzure baden aan; als gewone gift voor een bad bepaalt bij 4 oneen bittere amandelen- of laurierkerswater, waarmede men kan klimmen; ook kan men bij bet bad nog aconit, cicuta, hyoscyamus voegen. (2) Men wachte zicb bij eene oppervlakkige ligging der ontstokene slagader voor bet te vroeg aanwenden van Spaansche vliegen, mostaardpappen of andere sterke huidprikkels in de nabijheid van bet zieke vat; de daardoor veroorzaakte prikkeling kan zich op bet onderliggend celweefsel voortplanten, en in plaats van de vaatontsteking te matigen, haar zelfs doen klimmen. (5) Zoo heeft Bouuiaed b. v. juist tegen het gebruik van kwik bij de slagaderontsteking geijverd, omdat dit metaal veeleer geschikt is, om eene ontsteking des vaatstelsels te weeg tc brengen , dan te genezen. Corrigan beeft daarentegen kwik lot aan kwijling toe zonder nadeel en met duidelijk nut bij aortitis aangewend. klimmende slagaderontsteking te beperken, moet men, volgens hem, de toedrukking der slagader boven het ontstoken deel en dat wel zóó aanwenden, dat de bloedsomloop in de aderen niet afgebroken wordt. Piorry ontveinst niet, dat door deze handelingen het stollen des bloeds in het ontstoken kanaal kan begunstigd worden; zij zouden dus alleen dan dienstig zijn, wanneer men van de toesluiting der zieke slagader geene gevaarlijke gevolgen te verwachten had. Eindelijk werpt Piorry de vraag op, of niet in zekere gevallen van opklimmende slagaderontsteking zelfs de slagaderdoorsnijding boven de zitplaats der ziekte zou kunnen aangewezen zijn. ONTSTEKING DER AORTA (AORTITIS). Verg. de Litteratuur over Arteritis. — Testa , 1 c. p. 201. — Spangenberg, in Horn's Arcli. Bd. Y. H. 2. S. 269. — Jamixa de Momiovi, in Obodei Annali. 1824. — JIlNïrRberger, in Med. chirurg. Zeit. 1828. p. 31. — Naomasx, 1. c. Bd. II. p 95. —Coplaxd, Encyclop. AVört. Bd. I. S. 168. — Bocielacd, in Universallexicon etc. Bd. II. S. 50. — Compendium de Méd. prat. Vol. I. p. 194. — Piorry., Traité de méd. prat. T. I. p. 325. — Corrigax , in Dublin Journ. 1837. No. 55. Scidqdt's Jahrb. B. XX. S. 26. — Worthisgthos, in Lancet. Tol. II. 1837. No. 8. Schmidt's Jahrb. Bd. XXII. S. 308. — Thierfelder , in v. Amhox's Monatsschr. Bd. III. H. 2. Scihibt's Jahrb. Bd. XXXI. S. 72.— Normax Cheyers, in Guy's Hosp. Reports. No. XII. p. 304. Cakstatt's Jahresbericht der Arterienkrankh, f. 1841. S. 45. — Weiteswebers Beitr. 1841. Caïstatt's J. B. 1841. S. 47. — Carlo be Vecchi, in Obodei Annali 1841. Jnli. S. 103. Canstatt's J. B. 1841. S. 48. Ontleedkundige kenmerken. § 22. Wij zouden het gezegde omtrent de ontleedkundige kenmerken der slagaderontsteking moeten herhalen, zoo wij ons met de nadere beschrijving der door aortitis veroorzaakte veranderingen wilden inlaten. Op de aorta past inzonderheid hetgeen over de roodheid van den inwendigen vaatrok, over zwelling en vochtopvulling der rokken, over schijnvliesuitzweeting binnen in het vaatkanaal, over ettervorming onder het inwendig bekleedsel der slagader reeds aangevoerd is. De polypeuse stremsels, die, volgens Cüevers, ten gevolge van eene verzwakte of verhinderde bloedstrooming (in het laatste tijdperk van adjnamische ziekten, bij toesluiting der nier-, milt-, leverslagaderen, zoo als dikwijls in de Bright'sche ziekte geschiedt) binnen in de aorta kunnen nedergelegd worden, mogen niet voor voortbrengselen van ontsteking worden gehouden. Verschijnselen. § 23. Men onderscheidt eene acute en slepende aortitis, eene ontsteking van de borst- en buik-aorta. Ongelukkig is, volgens de bijna eenstemmige getuigenis der bekwaamste waarnemers, de herkenning der ziekte aan het ziekbed meest onmogelijk. Daar zij zelden geheel alleen verschijnt, en meestal met endocarditis, pericarditis, longontsteking en pleuris gepaard gaat, wordt zij gewoonlijk door de verschijnselen dezer toestanden verborgen gehouden. Als de ware verschijnselen van de acute aortitis vermeldt men pijn, een gevoel van branden, hitte, als van eenen gloeijenden stroom, vaak ook eene doffere gevoeligheid langs de wervelkolom, achter het borstbeen, tusschen de schouders, in de borst, in den buik, soms in de dijen, in den hals, in de armen uitstralend, pijn in den hartkuil als bij angina pectoris (1). Is de buik-aorta aangetast, dan kan de pijn door drukking verergerd worden. Hevig kloppen in den loop der aorta, zoowel door den lijder gevoeld, als door den stethoscoop waar te nemen. Is op de eene of de andere plaats het kanaal der aorta door stolbaar uitzweetsel vernaauwd, dan zou men daar blazend geruisch hooren en beneden deze plaats der slagader zou de slagaderklopping zwakker zijn. Hiermede paren zich angst, onrust, moeijelijke ademhaling, drooge hoest, moeijelijk slikken, neiging tot flaauwten en werkelijke flaauwten, de verschijnselen der synochale koorts, een krampachtige, huppelende polsslag in de ledematen, soms duizelingen, hoofdpijn, verwarring der denkbeelden (2). § 24. Slepende aortitis is slechts in hare gevolgen herkenbaar, wanneer afzettingen van stof, verwijding, aneurysmatische uitzetting, en hierdoor belemmeringen in den bloedstroom zijn ontstaan. Oorzaken. § 25. De oorzaken van de aortitis zijn dezelfde als die van de endocarditis en arteritis. Het veelvuldigst ontstaat zg door uitbreiding van de ontsteking van het endo- ol pericardium, van de longen of het borstvlies op de aorta; bij teringzieken is zij niet zeldzaam. Overigens kan zij door verwondende invloeden (vallen, stooten op de borst enz.) of door kwaadsappige oorzaken (den overgang van prikkelende vergiften en ziekelijke afscheidingen in de bloedmassa, venerische en andere bloedontmenging), door onderdrukking van het uitkomen van huiduitslag, van hebbelijke bloedvloeiingen enz. worden voortgebragt. Volgens Chevers vindt men de aortitis in gezelschap van aderontsteking, van acuut rheumatismus, bij kwaadsappige individus, bij de zoodanige, zegt hij, ontwikkelt zich dikwijls eene hoogst gevaarlijke ontsteking in eene of meerdere der weivlicsholten, en juist daar treft men de he- (1) Volgens Corrigan zijn herhaalde aanvallen van angina pectoris het eenig stellig teeken van aortitis; Chevers hecht ook voor de voorspelling der aortitis waarde aan de voor de angina pectoris karakteristieke zamensnoerende pijn in den hartkuil met flaauwte en stervensangst, inzonderheid wanneer deze voor de eerste maal met geringe graden van pleuris en pericarditis Verschijnt; zoo ook aan de ongemeene gevoeligheid van het geheele ligchaam, welke Büight in 3 gevallen van aortitis waarnam. (2) Een hiervan eenigzins verschillend beeld van de aortilis schetst Chevers : Een kwaadsappig of aan passive bloedingen onderhevig individu wordt plotseling door acute borstontsteking aangetast, met schuddende koude, ontstekingkoorts, buitengemeene prikkelbaarheid, meerdere of mindere gedruktheid, eenen naauwelijks versnelden, maar scherpen en kleinen pols, eenigzins menigvuldige en zware ademhaling. Hierbij komt na eene hevige verscheurende pijn in den hartkuil en in den buik, maar vooral langs de ruggegraat, levens neiging tot flaauwte, met gejaagdheid afwisselend , hitte, levendig roode en besiagene lippen en randen van de tong, onleschbare dorst, eenen vollen versnelden pols, woesten snorrenden hartslag. Na eenigen tijd volgt het tijdperk van collapsu?; de pols wordt snel en onduidelijk, de ademhaling zwaar en snikkend; de zieke vervalt in slaapzucht ten gevolge van uitstorting in de hersenen ; de ledematen zwellen op, hunne oppervlakkige aderen maken onder de huid donkere, op bloeduitvatingen gelykende strepen en de zieke sterft onder verschijnselen, zoo als men die na de opslorping van dierlijke vergiften waarneemt. vigste vormen der endocarditis en aortitis aan. Volgens Jemina zou de aortitis veelvuldiger zijn bij vrouwen en Hikterberger kent aan zwangere en kraamvrouwen eene bijzondere voorbeschiktheid toe. Hypertrophie van het hart zou niet zeiden oorzaak der aortitis zijn, gelijk van den anderen kant de ontsteking der aorta ook weder hypertrophie van het hart te weeg brengt. Voorspelling. § 26. Het grbotste gevaar van de ontsteking der aorta ligt in de moeijelijkheid om haar te herkennen en in het gewigt van de ongeschondenheid der aorta voor den gezamenlijken bloedsomloop. Verzuimde of vruchteloos bestredene aortitis kan den grondslag leggen tot andere ziekten van de aorta, met name tot slugaderbreuken, en tot ziekten van het hart. Behandeling. § 27. De behandeling is die van de slagaderontsteking naar den krachtdadigsten maatstaf. Is de aorta-ontsteking het gevolg van endocarditis of longontsteking, dan moeten deze toestanden naar de reeds gegevene regelen behandeld worden. WEEFSELONTAARDIIfG (lIE TE K OP l A SIE). ANEURYSMA AORTAE (SLAGADERBREUK DER AORTA; AORTECTASIS PERIAORTECTASIS PIORRY). Vesaiius . in Bojeti Sepulchret. Lib. IV. Sect. II. Obs. 21. — Morgagni, 1. c. Epist. XVII. et XVIII. — Nichols, Philos. Transact. Vol. XXXV. p. 443. en Vol. LII. P. 269. A. Knip S. Macoppe, Epist. de aortae aneur. et polypo cordis. Brix. 1731. — Valoarenghi , De aneur. observ. binae. Cremon. 1741. — Halles, Progr. de aneur. aortae. Goett. 1749. Güattani, Animadversioues de aneurysmaticis praecordior. morbis. Flor. 1756. — Lombardini , De aueurysm. praecord. morbis. Ticini 1787. — Bürserius,- Instit. T. IV. — Sandifort, Heel- en ontleedkundige Yerhandeling over eenen Slagader-Breuk in de groote Slagader, 's Gravenhage 1765. — Desault, auserl. chirurg. Wahrnehm. No. 178. — Spaventi , D. de frequentior. cordis majorumque vasor. morbis int. Yienn. 1672. — ScARPA, Riflessioni ed osserv. suil. Aneurysma. Pav. 1804. — Proudpoot, Edinb. med. and surg, Journ. Vol. XXII. 1824. — Baillie, Anat. der Krankh. Baues No. 2. — Series of engravings. Fase. I. Tab. 3. — Sommer, D. aneurysmatis aortae'pleuritidem mentientis casum. Berol. 1816. — Naegele, Epist. qua hist. et descript. aneurysmatis, XI. S. 76. Anat. pathol. Par. 1833. Livr. IV. VII IX; XIII, XXVII. — Vemeau, in Rev. méd. 1826 en 1827. Arch. gén. T. XIII. — Velpead, de la phlébite et dc 1'erysipèle phlegmoneux etc. Par. 1829. — Lobstein , Path. Anatomie etc. Ed. II. S. 523. — Litteratuur der Casuistiek zie bij t)rro 1. c. S. 356. — F. Gütbann , D. de phlebitide etc. Eerol. 1826. — H. G. Mende, D. nonnulla de venar. inflamm., praesertim phlebotomiam excipiente. Dorpat. 182G. — Gendrii* , in Revue méd. 1826. April en Mai. en in Anat. Beschr. der Eutz. etc. Lpz. 1829. Thl. II. S. 9. — Monod , in Journ. univ. des SC. méd. 1828. Juin. — Chapman, in N. Samml. auserl. Abh. Ed. X. II. 4. — Dance , in Arch. gén. 1828. Dec. 1829. Janv. en Févr. — Arnott , in Lond. med. cliir. Transact. 1829. Vol. XV. P. I. — Dance und Arnott, Ueb. Venenentz. n. deren Folgen. Uebers. v. G. Hijily. Jena 1830. — M. A. Bégcin , in Nouv. bibl. méd. 1829. Nov. — R. Lee, in Medico-chir. Transact. — F. A. Balling , Zur Venenenlzündung. wliizb. 1829. — J. Frank . Praccepta ctc. P. II. Vol. II. Sect. II. p. 389. — Nacmann, Hdb. d. med. Klin. Ed. II. S. 644. _ F. Blandin, in Journ. hebdom. 1829. T. II. — C. Legallois, in Journ. hebdom. 1829. T III. p. 166. — Daser , D. de phlebitide. Monaci 1833. — R. Shee, in tyelopaedia etc. Deutsche Uebers. Bd. IV. S. 405. — Dijplat, L'Expérience. 1837. No. 9. Schmidts Jahrb. Bd. XX. p. 330. — Albers , in y. Grüfe's u. v. ^Valther'? Journ. Bd. XXIV. H. 2. Sciimidt's Jahrb. Bd. XIX. S. 168. — H. Stannios, Ueb. krankh. Verschliessnng grösserer Venenstamme des menschl. Körpers. Berl. 1839. — Til. Helm, in Oesterr. Jahrb. Bd. XXIII. St. 1. — Schch, in Oestcrr. Jahrb. Bd. XXV. St. 3. — Teissier, in L'Expérience. T. II. p. 1. Sciimidt's Jahrb. Bd. XXVIII. p. 153. — Canstatt, in y. Grüfe u. Waltiier's Journ. Bd. XXIX. — Hasse , Pathol. Anat. Bd. I. S. 14. — Piorry , Traite etc. T. I, p. o97. — Raciborski , Histoire du systcme veineux. — Eisenmann, Die AVund- und Kindbettf. p. 116. en in Sciimidt's Encyclopadie. Bd. VI, S. 278 — Jor, in Library etc. Vol. IV. p. 25. — Canstatt's Jahresbericht, Leistung en des Jalires 1841. H. 2. Ontleedkundige kenmerken. § 00. De ontleedkundige kenmerken der aderontsteking, allen te zamen genomen, zijn: roodheid van den in- en uitwendigen rok, losworden des weefsels, verdikking der aderwanden , ligtere afscheidbaarheid en vervveeking of broosheid derzelve, afzetting van stolbare stof op de in- en uitwendige vlakte van het vat, vorming van eene prop uit bloedstrenisel en stolbaar uitzweetsel in de vaatholte, vorming van etter in de holte en op de uitwendige vlakte van het vat, verschillende opvolgende veranderingen der ader (verzwering, toesluiting), secundaire vochtstilstand en ettering in verschillende afgelegene deelen. § 61. Veel vaker dan de slagaderen vindt men de aderrokken in de lijken door het doortrekken met bloed rood gekleurd, daar dit zich nog het laatst in het aderstelsel ophoopt, en hier doordringt de roodheid, uithoofde van de dunheid van de rokken, dikwijls de geheele dikte van het vat. Tegennatuurlijke roodheid alleen is dus geen bewijs van voorafgaande ontsteking. De ontstekingachtige roodheid van den inwendigen aderrok laat zich naauwelijks van de roodheid door bloeddoortrekking onderscheiden. Zij bestaat in eene op verschillende wijzen, van helder- tot donker-, violet-, bruinachtig rood afwisselende, meest vlekkige, onregelmatige kleuring, zonder merkbare vaatopspuiting. Op de uitwendige vlakte der ader neemt men in het celweefsel een duidelijk digt vaatnet waar (1). (1) Verscheidene waarnemers •• (Ribes , Gendein , Andral) spreken van vaatvertakkingen , die men op den ontstoken inwendigen aderrok zou vinden. Hasse heeft ze nooit kunnen ontdekken, IY D. 1. 16 § 62. Tegelijk vindt opzwelling, verdikking der aderrokken, zoodat bij de doorsnijding derzelve de ader, in plaats van ineen te zakken, gaapt, weiachtige uitstorting in hare celachtige nabuurschap en vorming van voortbrengselen der ontsteking in het aderkanaal en tusschen de aderrokken plaats. De hoedanigheid van dit voortbrengsel, verschillend naar de sterkte en den eigenlijken oorsprong van den vochtstilstand , vormt het gewigtigst ontleedkundig onderscheid, en brengt de meest verschillende gevolgen der aderonts'eking te weeg. Men onderscheidt cene adhaesive of exsudativc en eene suppurative aderontsteking. De eerste, meest voorkomende vorm, is die, waardoor gemeenlijk de aderwonden zich na aderlatingen, kunstbewerkingen, zonder de later te beschrijvene gevreesde toevallen van aderontsteking sluiten (1). Tusschen de randen der wond, op de in- en uitwendige vlakte deiaderen zweet eene aanvankelijk los, later vaster aanhangende stolbare stof uit, die de randen aaneen doet kleven, of de vlakten met eene dunnere of dikkere schijnvliezige, somtijds spekachtige laag overtrekt; dikwijls, inzonderheid in de kleinere aderen, vormt zich eene uit uitzweetsel en gestold bloed zamengestelde prop, die het geheele vaatkanaal in eene zekere lengte opvult, aan gene zijde van het ontstoken gedeelte zich verdunt, dikwijls uit eenmiddelpuntig opeengepakte, uitwendig digtere, in het midden weekere lagen bestaat (2). De inwendige rok verliest glans en gladheid, krijgt een dof, fluweelachtig, rimpelig aanzien. De bloedstrooming is in het gesloten gedeelte der ader afgebroken en, zijn de collaterale takken niet voldoende om haar te vervangen, of zijn zij ook door bloedstremsels verstopt, dan vullen de deelen beneden de zitplaats der ontsteking zich met vocht en zwellen op. De uitzweetsels, als ook de prop binnen in het vat verdwijnen bij verdeeling der ontsteking óf geheel door opslorping, en het vaatkanaal herstelt zich weder volkomen (3), óf zij worden gedeeltelijk bewerktuigd en in celweefsel veranderd, laten blijvende verdikking der aderrokken, toesluiting en verandering van het vat in eenen celachtigen vezeligen streng na. ^ 63. Dikwijls maakt de exsudative ontsteking het eerste tijdperk der en vindt de ontstekingachtige van de doorgetrokkene roodheid alleen door de plekkige afwisseling van verschillende kleurtinten in de laatste onderscheiden. Crdveilhier vond op de inwendige vlakte der ader in de verschillende tijdperken der aderontsteking geene opgespotcne, maar slechts doortrokkene roodheid. De roodheid kan in dezelfde mate yerdwijnen, als de kleurende stof wordt opgeslorpt, en verdwijnt meest geheel, wanneer etter de plaats der bloedproppen heeft iugenomen. ^erg. over de roodheid Eisenmann , t. a. p. S. 283. (1) De adhaesive aderontstekingen zijn even veelvuldig, als er scheidingen van den zamenhang der aderen voorkomen; er komt geene bevalling voor zonder adhaesive ontsteking in de aderen der baarmoeder, die met den moederkoek overeenkomen, geene amputatie, geene wond, geene onderbinding van de navelstreng, zonder adhaesive aderontsteking in de gescheidene of doorsnedene aderen. (2) »Hoe grooter de ontstoken aderstam is, des te verder staat het bloed stil en stolt het naar beneden in alle toevoerende takken , die door inmondingen geene andere uitwegen hebben; naar boven is de prop korter, en strekt zich meestal slechts uit tot de plaats , waar de naaste grootere adertak inmondt" (Hasse). (5) IIasse rekent eene werkelijke oplossing en vloeibaarmaking van de prop in de bloedmassa mogelijk (verg. t. a. p. S. 50); er zijn ook voorbeelden, dat er zich binnen in de prop zelve kanalen gevormd hebben, door welke de bloedstrooming plaats grijpt (ald. S. 51). aderontsteking uit, en gaat later, b. v. na verkeerde behandeling eener wond enz. in ettervorming over; even als in ontstekingen van weivliezen stolbaar en etterachtig uitzweetsel vereenigd kan voorkomen, is de aderontsteking ook in hare vorming van voortbrengselen gemengd van aard; zeldzamer grijpt er van het begin af aan ettering plaats. Is de vorming van een stremsel of van eene prop in de vaatholte het tijdperk van ettering voorafgegaan, dan wordt nu deze prop, met name in het midden, verweekt, grijsachtig,'geelachtig, stroogeel, halfvloeibaar, verliest zijn laagsgewijs aanzien, en versmelt eindelijk in etter, rondom welken nog eene laag vezelstof gelegen is (1). Meestal neemt de ettervorming het middelste gedeelte van den zieken vaatstreng, de stremsel- en propvorming de beide einden in, zoodat de etter tusschen de stremsels ingesloten, óf, zoo als men het noemt, geseqxiestreerd is. Het schijnt, dat in dit geval de vochlstilstand liet suppuratief en naar gelang van de verwijdering van het middelpunt een adhaesief karakter heeft; dikwijls vindt men op verschillende plekken van het vat verstrooid de kenmerken van de adhassive beginnende en van de ontwikkelde suppurative aderontsteking; zelden neemt de etter eene groote streek van de ader zonder afbreking in. Overigens is het waarschijnlijk, dat ook de bijmenging van den etter in het bloed tot het stollen daarvan bijdraagt. Op deze wijze ontstaat dan dikwijls in de ontstokene ader één boven en beneden door proppen afgesloten, of meerdere zoodanige, somwijlen rozenkransgevvijs naast elkander gerangschikte etterdepots, die niet zelden de vaatwanden uitzetten en hobbelig doen uitpuilen; deze groeit vast met de omliggende deelen , of er wordt ook tusschen de rokken en op de buitenvlakte der ader etter afgescheiden, de aderrokken en de naburige weefsels worden verweekt, vervloeijen, ontaarden , worden doorboord; is nu het boven en beneden gelegen gedeelte van het vat gesloten, dan gelijkt deze etterverzameling veelal op een gewoon absces, omtrent welks eigenlijke zitplaats en oorsprong twijfel kan ontstaan (2). De etter is in het begin rood of grijs wijnmoerkleurig, later roomachtig, wit, dik, soms bloederig, zwart; hij kan ook opgeslorpt worden, zonder dat zijne tegenwoordigheid aan eenig verschijnsel merkbaar was geweest. De etter kan echter den afsluitenden bloedprop ondermijnen , doorbreken, of door capillaire doordringing van het stremsel uit de plaats van zijn ontstaan in den algemeenen bloedsomloop komen. § 64. Het suppuratief karakter heeft de aderontsteking gewoonlijk te danken aan zekere constitutionele, djscrasische toestanden, of aan de plaatselijke werking van giftige, miasmatische invloeden, de buitenlucht enz. op het vat, ofschoon men ook niet kan ontkennen, dat de hevigheid van den vochtstilstand zeiven voldoende kan zijn , om den overgang der exsudative of stolbare aderontsteking in de etterachtige voort te brengen. Waar de eerstgenoemde invloeden tegelijk medewerken, komt de aderontsteking dikwijls dadelijk , nog voor dat er zich stremsels in de ader gevormd hebben , als eene suppurative op, en veroorzaakt uiterst snel door dadelijke opneming van het (1) PiOBRY twijfelt, dat het stremsel in etter kan overgaan, en het is ook waarschijnlijk, dat, gelijk CaUYEUiUEK meent, de op de binnenvlakte der ontstokene ader uitgezweete etter door de werking der capillairé aantrekking binnen in de prop komt. (2) Zie zulke gevallen vau Cüuveiliuer in Universallex. Bd. XI. S. 78. 16 * voortbrengsel der ontsteking in de bloedmassa de karakteristieke verschijnselen der bloedvergiftiging. Eene andere eigenaardigheid van deze meer kwaadaardige vormen van aderontsteking is hare op roos gelijkende snelle uitbreiding van den vochtstilstand van de piaats van oorsprong af. Meestal grijpt die uitbreiding middelpuntzoekend plaats, in de rigting van de takken naar de stammen en soms zelfs tot aan het endocardiuin van de regter hartholten. Maar er komen ook gevallen van uitbreiding in eene omgekeerde en zelfs in eene dubbelde rigting naar boven en naar beneden voor (1). Dikwijls beperkt de ontsteking zich daar, waar de ontstokene ader in eene andere inmondt. Ook zonder dat de ontsteking der ader zelve voortgaat, kunnen hare vaste of vloeibare voortbrengselen door den bloedstroom tot verder dan de ontstokene plaats voortgevoerd worden, en etter en stremsels treft men soms van de plaats der ontsteking verwijderd in andere nader bij het hart liggende gedeelten van hel aderstelsel aan. § 65. Even gewigtig als de primaire plaatselijke veranderingen in de ontstokene ader zijn de in gezelschap der aderontsteking voorkomende en door haar veroorzaakte consecutive veranderingen van verwijderde deelen en juist deze hangen zoo naauw met de gevaarlijkste toevallen dezer ziekte zamen , dat de laatste alleen door de naauwkeurige kennis van die toestanden be grijpelijk worden. Wij scheiden de beschrijving dezer verandering van hare uitlegging en de verschillende gissingen, die men omtrent haar ontstaan geopperd heeft, af. Dikwijls, in een zeer vroeg tijdperk der aderontsteking en zonder in het oog loopende of gewigtige plaatselijke toevallen te veroorzaken, op eene zeer verborgene wijze, meest na voorafgaande, op tusschenpoozende koorts gelijkende aanvallen van koude, verschijnt in de allcrverschillendste ingewanden, in de longen, de lever, weivliesholten, gewrichten , celweefsel enz. eene ongewoon snelle ettervorming (secundaire abscesseri), in parenchymateuse deelen verzamelt de etter zich in zulke gevallen gewoonlijk niet in eene eenige holte, maar men heeft hem in verschillende kleine holten, ter grootte van een hennipzaad tot die eener noot, verstrooid, als daarin gevat gevonden (lobulaire abseessen in de longen). Men vindt in den omtrek dezer etterverzamelingen zoo weinig sporen van voorafgaande ontsteking , dat men het bestaan daarvan zelfs in twijfel trok en eene eenvoudige nederploffing van etter uit het bloed aannam; de abseessen hebben vaak het aanzien, alsof de etter zich werktuigelijk eeuen kuil in het rondom onveranderd weefsel had gegraven; andere malen zijn de wanden van het absces met eene weeke, grijsachtige massa overtrokken en liet omliggend weefsel is rood, met bloed doortrokken, verweekt. Dance heeft getoond, dat eene bloederige vochtuilstorting of vochtstilstand der aangetaste deelen de ettervorming voorat gaat; men vindt in het eigen weefsel der longen, der lever, eerst omsclirevene, donkere, vaste, met bloed doortrokken kernen, die van lieverlede wit, week worden en zich zeer snel in waren etter veranderen, aan Crcveiluier is het gelukt, deze verstrooide ontstekingskernen kunstmatig voort te brengen. § 66. Het veelvuldigst en op de uitgebreidste schaal zijn de longen en (1) Gevallen van middelpuntschuwende of van gelijktijdig middelpuntschuwende en middelpuntzoekende ontsteking heeft Eisenmann verzameld (t. a. p. S. 279). de lever de zitplaats dezer secundaire abscesvorming. In de longen verschijnt zij onder den vorrn van lobulaire longontsteking; hare ontleedkundige kenmerken zijn reeds in Deel III, Afd. 2, bl. 315 opgegeven. De lobulaire abscessen nemen de onderste longkwabben in en onderscheiden zich daardoor reeds van tuberkels; somtijds vloeijen de kleinere etterverzamelingen tot ééne groote ineen. Bet meest is de longkwab van die zijde ziek, waar de ontstokene ader gelegen is. Veelal is ook de longslagader van de zieke kwab zelfs tot aan den stam toe ontstoken en opgepropt met stolbaar uitzweetsel of etter. — De secundaire lererabscessen liggen oppervlakkig, minder rond, minder omschreven, onregelmatiger van vorm, dan die in de longen; meestal gaan zij van'de ontstokene vertakkingen der poortader uit; dat deleverabscessen zeldzamer voorkomen dan die in de longen, leidt Eisevjux.x van het vermogen der lever af, om de etterstofFen door de galwegen uit te scheiden, zonder abscessen te vormen; de veelvuldig voorkomende geelzucht is ■volgens hem een gevolg van de prikkeling der poortader. — Volgens Kiwiscn zouden secundaire etterafzettingen in de milt veelvuldiger dan in de lever voorkomen; gewoonlijk is de milt in eene met bloed en etter gemengde pap veranderd; verweeking van de milt kan door de algemeene ontbinding des bloeds onafhankelijk vau secundaire ettervorming veroorzaakt zijn. — In de nieren hebben de abscessen voornamelijk in de bastzelfstandigheid hare zitplaats. — Zeer veelvuldig is verspreide ettering in het onderhuidsceltceefsel. Men moet hier de secundaire ettervorming op plaatsen, die verwijderd van de etterende ader zijn, van die verwoestingen des celweefsels onderscheiden, die in eenen zamenhang van aangrenzing met het brandpunt der aderontsteking staan. Het celweefsel is dikivijls in eene groote uitgestrektheid door etter ondermijnd, die zich in het tusschencelweefsel der spieren dringt, dit verweekt en dikwijls geweldige verwoestingen, zelfs rottende vervloeijing te weeg brengt. Somtijds zijn de abscessen minder groot en genezen gemakkelijk , wanneer zij bij tijds geledigd worden. — In de tceitliesholten vindt men etterachtige uitzweetsels ten gevolge van secundaire pleuris, buikvliesontsteking, ontsteking van het hartezakje, van het spinnewebsvlies, van de lidvochtviiezen; Eisersars merkt aan, dat deze ontstekingen der weivliezen gewoonlijk over eene groote vlakte zijn uitgebreid. De uitstorting in de groatere holten brengt spoedig den doodelijken uitgang teweeg; inde gewrichlsholten worden ook de vezelige en kraakbeenige deelen der gewrichten aangetast. ontaard, verwoest. De groote gewrichten worden vaker aangetast dan de kleine, inzonderheid het schouder-, elleboog- en kniegewricht. Zelden is een enkel gewricht aangetast; de abscessen komen niet allen gelijktijdig in de gewrichten op, zij volgen op elkander binnen weinige dagen. — In de hersenzelfsiandigheid treft men de soms droppelsgewijs, of in grootere holten verstrooide etterverzamelingen voornamelijk in de bastzelfstandigheid op de oppervlakte, in de gezigtszenuwbeddingen, de gestreepte ligebamen aan; zeldzamer en in een geringer aantal in de kleine hersenen. De hersenaderen, inzonderheid de venae diploïcae kunnen ontstoken zijn en etter of uitzweetselproppen bevatten. Hier moeten wij de bewering van Crcveilhier vermeiden, dat de ontsteking van de aderen der beenderen eene der veelvuldiïste oorzaken van abscessen in de ingewanden, en dat onder anderen de zeer veelvuldige ontsteking en verettering der venae diploïcK de verbindende tus- schenschakel is, die den sleutel oplevert tot de verklaring der met beleedigingen van het hoofd dikwijls gelijktijdige long- en leverabscessen (1); ook kan men na groote heelkundige kunstbewerkingen dikwijls geene andere ettering dan in het mergkanaal der beleedigde beenderen opsporen. Het sponsachtig been weefsel is toch niets anders dan een sponsachtig weefsel met beenachtige wanden, waarin onophoudelijk aderlijk bloed omloopt. — Secundaire ettervorming kan eindelijk in het oog , in de spier-, de hartzelfstandigheid , in den eijerstok, de baarmoeder, de amandelen, onder het slijmvlies der darmen, des strottenhoofds, der keel enz. plaats grijpen (2). m $ 67. Hoe verklaart men nu het ontstaan dezer secundaire ettervormingen? De gewigtigste hieromtrent voorgeslagene verklaringen zijn de volgende: 1) Men neemt aan, dat de in de ontstokene ader gevormde etter in den bloedsomloop, door den bloedstroom, door opslorping, door aantrekking overgebragt en uit het bloed in de verwijderde deelen nedergeploft of afgezet wordt; dat er met één woord eene metastasis van den etter plaats grijpt (Hcnter , Velpeab, Maréciial, Leoallois). 2) Men neemt aan, dat de etterbolletjes, zoodra zij in den bloedstroom zijn opgenomen, door de veel fijnere haarvaten, b. v. der longen, der lever, zich door willen dringen, daar als het ware ingeklemd worden, deze verstoppen en daardoor lobulaire ontsteking te weeg brengen. 3) Men neemt aan, dat niet de etterbolletjes, maar slechts de etterwei (Maréciiai,, Eisekmahn) of het door de vermenging met etter ontmengd bloed in de van de etterende ader verwijderde deelen prikkeling, ontsteking der haarvaten en daardoor ettering te weeg brengt (3). 4) Men neemt aan, dat de aderontsteking van hare eerste plaats van oorsprong langs het aderstelsel zich tot de secundair aangetaste deelen uitstrekt (Kiwisch). 5) Men neemt eindelijk eenen, hetzij door de ettervermenging met het bloed, hetzij door uitwendige miasmatische invloeden (b. v. bedorvene lucht in gasthuizen) te weeg gebragten, niet noodzakelijk met aderontsteking zamenhangenden aanleg (bloedbederf?) aan, die zich door neiging tot ettervorming in ver•sehillende deelen onderscheidt: Diathesis purulenta (4). § 68. Tegen de theorie kan men inbrengen, dat de onveranderde etter nooit in het bloed is aangetoond, dat de hoeveelheid van den in de secundaire abscessen opgehooplen etter bijna altijd in eene aanmerkelijke onevenredigheid staat met de plaatselijke ettervorming in de aangetaste ader, dat (1) Dit verband der abscessen na hoofdwonden met aderontsteking is reeds door Palletta vermoed (Yerg. Exercitat. pathol. c. 2). (2) Yerg. de naauwkeurige beschrijving dezer secundaire ettervormingen bij Eisenmann , t.a. p. S. 288 volgg. (3) Zal de etterwei in een deel secundaire ontsteking opwekken, dan moet, volgens Eisenman» , dit deel reeds in eenen toestand van ziekelijke prikkelbaarheid verkeeren; de etterwei dringt dns soms wel door de haarvaten der longen heen, zonder ontsteking te veroorzaken, terwijl zij dit in een ander deel doet; maar etterbolletjes, die de haarvaten verstoppen, veroorzaken ook in niet ziekelijk prikkelbare deelen ontsteking. (i) De meening, dat de secundaire abscessen niets anders zijn dan reeds vóór de aderontsteking aanwezige cn in verweeking overgegane tnberkels, is verouderd en behoeft naauwelijks wederlegd te worden. De aan aderontsteking lijdende individus hebben doorgaans geen spoor van tuberkelkwaadsappigheid; men vindt bij abscessen geene onverweekte of half verweekte tuberkels, hunne zitplaats is (b. v. in de longen) eene geheel andere enz. deze secundaire abscessen dikwijls eerder ontstaan, dan er in het oorspronkelijk aangedaan punt eene noemenswaardige ettering is opgekomen, dat hunne vorming door eetien duidelijken vochtstilstand in het weefsel wordt ■voorafgegaan, dat zeer vaak gelijktijdig in de primair aangetaste ader de ettering voortduurt, en er dus geene reden van inetastasis zijn kan, dat het eindelijk uithoofde van de grootte der etterbolletjes niet te begrijpen is, hoe deze door de fijne haarvaten der longen en der lever, hunnen weg naar de haarvaatjes van andere deelen zouden kunnen vinden. Als gronden voor dit gevoelen heeft men wel het soms waargenomen voorkomen van etter binnen in de wegen van den bloedsomloop en dat wel in de aderen, in de poortader, in de hartholten, in de longslagader, in de longaderen, niet zelden in het midden van bloedstremsels, en voorts die bijzonderheid laten gelden, dat de etter dikwijls plotseling uit de etterverzamelingen verdwijnt en door het darmkanaal en de nieren wordt uitgescheiden. Maar men is het bewijs schuldig gebleven, dat deze etter in de pasgemelde deelen niet nieuw ge-' vormd is. — Ook is de theorie 2 niet vrij van tegenwerpingen; zij verklaart wel, hoe door de verstopping der haarvaten lobulaire ontstekingen der lever en long, voor zoo ver het bloed het eerst door deze ingewanden moet stroomen, kunnen ontstaan; maar wanneer nu voor de etterbolletjes de verdere weg buiten de haarvaten dezer ingewanden afgesloten is, hoe verklaart men zich dan de ettervorming in de overige deelen. Men heeft eene uitvlugt daarin gezocht, dat men aan het ontstekingachtig uitzweetsel zonder etterbolletjes, aan de kernen der ettercellen (Hasse) , aan de etterwei, de opgeloste vezelstof enz. eene gelijke verstoppende hoedanigheid als aan de ettercellen toekende, en inderdaad bewijzen de inspuitingen van verschillende zelfstandigheden in de aderen (kwikzilver, inkt in Crïveiloier's leerrijke proeven), dat eene zekere ongelijkaardigheid derzelve voldoende is, om lobulaire abscessen voort te brengen. Het gevoelen van Kivviscn 4 houdt geen steek; eene uitbreiding der aderontsteking, zoo als hij die aanneemt, wordt zeker slechts hoogst zeldzaam in het lijk aangetroffen. — De theorie 5, door Teissier verdedigd, berust op de ondervinding, dat er dikwijls etter in de aderen door proppen van den algemeenen bloedsomloop afgesloten en zijn onmiddellijke overgang in denzelven dus niet denkbaar is, dat voorts de gevallen van ver uitgebreide secundaire ettervorming op zekere tijden (epidemisch), op zekere plaatsen (endemisch b. v. in gasthuizen), bij zekere kwaadsappige individus uiterst veelvuldig zijn. Al geeft men ook toe, dat de door Tèissier beschuldigde oorzaken en een bijzondere aanleg soms tot het ontstaan van de secundaire abscessen kunnen medewerken, dan is de theorie toch zeker slechts voor een gedeelte waar en spreekt zij geenszins tegen de waarschijnlijkheid eener andere manier van ontstaan in de gewone gevallen ; ook waar de etter der ader door stremsels van den bloedsomloop afgesloten schijnt te zijn, is de overgang van den etter in het bloed door de haarvaataantrekking der weeke proppen nog denkbaar. § 69. De etter kan langs andere wegen, dan ten gevolge van aderontsteking, in den bloedsomloop komen; in gapende aderen, al zijn zij ook niet ontstoken, veroorzaakt het inademingsbedrijf der longen en de uitzetting van het regter hart eene soort van opzuiging, waardoor etter of andere vreemde deeltjes (tuberkels, kanker, mergsponsgezwel enz.), die in den openstaanden mond der ader kunnen dringen, aangehaald en in den bloedsomloop medegesleept worden. Zulk een gapen der aderwanden kan afhangen van ontsteking, slepende ontaarding en verdikking der rokken. § 70. Slepende aderontsteking veroorzaakt dikwijls ontaarding, verdikking , verlies van zamentrekkingskracht harer wanden , vergroeijing met de omringende declen en daardoor variceuse ontaarding of toegroeijing van haar kanaal. Verschijnselen der ad er o n t s t e k i n g in het algemeen. § 71. De verschijnselen der aderontsteking laten zich in plaatselijke primaire en secundaire en in die van de koorts onderscheiden. a) Plaatselijke primaire verschijnselen. Is de ontstoken ader uitwendig en oppervlakkig gelegen, b. v. aderen der ledematen, dan voelt men haar soms , (niet zeer dikwijls) als eene harde streng, die uithoofde van de meer of minder tot op het omliggend celweefsel uitgebreide ontsteking veel dikker kan schijnen dan het aangedaan vat; de zwelling is op de drukking gevoelig; de zieken voelen ook van zelf pijn in het lid. Veelal is eene roode, op de huid naar de rigting van de ader loopende streep zigtbaar, doch niet sterk geteekend , zoo als bij ontsteking der watervaten ; somwijlen is de roodheid der huid meer gevlekt, roosachtig (1). Is de ontsteking verder uitgebreid of ligt de ontstokene ader meer in de diepte, dan is het geheele lid meer zuchtig of ontstoken gezwollen, zeer heet, pijnlijk, onbewegelijk, de huid hoogrood. Het ontstaan der ettering zou men aan het inzakken en het zuchtig karakter der zwelling, aan het afnemen van hitte en pijn, aan de hier en daar voelbare vochtgolving kunnen waarnemen. Aderontsteking in inwendige aderen veroorzaakt verrigtingsstoornissen der ingewanden, waar zij gezeteld zijn, longziekten, hersenziekten enz. b) De secundaire plaatselijke verschijnselen in de longen , in de lever, in het onderhuidscelweefsel enz., zijn de kenbare teekenen der secundaire in deze deelen ontstaande ontstekingen en abscessen; zij worden meerendeels in gezelschap of kort na het eerste opkomen der etterkoorts in verschillende opvolging en verbinding waargenomen, en hebben dus veelal een zeer verborgen karakter. § 72. De adhsesive aderontsteking heeft doorgaans een beloop zonder eenige koorts; dikwijls is de algemeene terugwerking aanvankelijk erethisch of synochaal. Karakteristiek voor aderontsteking en waarschijnlijk de etterachtige bloedvergiftiging kenmerkend, zijn de met de ettering in de aderen bestendig gepaarde koude rillingen, en de zich hierbij voegende torpide koorts, waarin de eerst aanwezige erethische of synochale terugwerking kan overgaan , of welke dadelijk van het begin af aan bestaan kan. Deze aanvallen van koude grijpen dikwijls reeds zeer vroegtijdig, in de eerste dagen der aderontsteking, plaats, vaak komen zij eerst later op; gemeenlijk zijn zij hevig, nemen soms hunnen uitgang van de ontstokene plaats, vanwaar zij zich naar den rug en andere deelen verspreiden, zij duren uren lang met (1) De roodheid komt dikwijls afgebroken voor, en Balling gelooft, dat dit afbreken met de ligging der klapvliezen in verband staat; maar misschien is, naar Eisenmann's gevoelen , ook liet omgekeerde het geval, omdat de ontsteking van den inwendigen aderrok juist in de nabijheid der klapvliezen het sterkst is. daaropvolgende hevige hitte en keeren herhaaldelijk in onregelmatige tusschenpoozen gedurende het beloop der ziekte terug. Vaak zijn zij matiger , korter. De pols blijft nu meest zeer menigvuldig (tot 140 en hooger), week, wordt later zwak en klein , de ademhaling is versneld, angslig , de huid stekend heet en droog, het inzinken der krachten zeer groot, het hoofd is pijnlijk, de gelaatstrekken ontdaan , de blik is wild en woest, de zieke wordt onverschillig, verwilderd, ongevoelig, vergeetachtig, half bewusteloos, er komt stil ijlen op, de tong wordt droog, het slijmvlies van den neus en van den mond wordt met een zwart beslag bedekt, vaak wordt de huid plotseling bleek, wankleurig, geelzuchtig (1), walging, meteorismus, galachtig braken, gevoeligheid van den buik, de huid is met zweet bedekt, daarbij ruime en stinkende buikloop, peeshuppelingen, krampachtig beven der lippen, zeer dikwijls blutsvlekken , koud vuur, oorklierontsteking. Soms wordt de ettervorming voorafgegaan door vliegende pijnen in verschillende ligchaamsdeelen, in de borst, in den buik, in de gewrichten. Verscheidene dezer verschijnselen ontbreken ook vaak. Herkenning. § 73. Elders zullen wij over de herkenning der ontsteking in inwendige aderen spreken. De aderontsteking der ledematen kan met ontsteking der slagaderen, der watervaten, der zenuwen van de ledematen, die een gelijken loop hebben, met roos, ziekten der spieren verwisseld worden. Meestal wordt de herkenning reeds door hetgeen vooraf gebeurd is (voorafgegane beleediging der ader door aderlatingen, door het opereren van aderspatten, amputatien enz.) gemakkelijk gemaakt. De slagaderontsteking is door hevige klopping boven het ontstoken deel der slagader gekenmerkt; hier ontbreken de •verschijnselen der ettervergiftiging des bloeds, de lorpide koorts, die voor aderontsteking karakteristiek is. Evenmin neemt men dezen eigenaardigen toestand der gezamenlijke bewerktuiging bij ontsteking der watervaten of der zenuwen waar; bij de xoatervaatontsteking is bovendien de oppervlakkige roodheid der huid meer rooskleurig, in smalle strepen, terwijl zij in de aderontsteking meer roosachtig schijnt, de ontstokene watervaten zijn op het gevoel rozenkransachtige, knobbelige zwellingen onder de huid, de naastbijgelegene klieren zijn gezwollen. Bij zenuwontsteking is de pijn hevig, lijnvormig, dikwijls in de vertakkingen der zenuwstreng uitstralend, even sterk of meer in den omtrek dan op de ontstokene plaats voelbaar, de roodheid der huid en de zwelling onbeduidend of nul. Overigens komen er gevallen voor, waarin de ontsteking de kort naast elkander gelegene slagaderen, aderen, watervaten en zenuwen van een lid gelijktijdig aantast (2). Spierontsteking onderscheidt zich door uitbreiding van de hardheid, zwelling en gevoeligheid over eene of meer spieren, de zwelling is niet als eene streng; hier mist men ook de algemeene aandoening, die de aderontsteking kenmerkt. Roos kan moeije- (1) De geelzuchtige kleur der huid hangt niet van afwijkingen in den galtoestel af, die hier zeer vaak wegblijven, maar van de ontmenging der bloedmassa. Deze verkleuring van de huid verschijnt gemeenlijk na het opkomen der koude rillingen, en wordt na eiken aanval van koude heviger. (2) Zulk een geval vindt men bij Lobstein , t. a. p. Bd. II. S. 528. lijkheid in de herkenning te weeg brengen, inzonderheid wanneer dieper gelegene aderen de zitplaats der ontsteking zijn en deze uitwendig onder den vorm van pseudo-erysipelas kan voorkomen, gelijk ook van den anderen kant de roosachtige ontsteking der ledematen de binnen haar bereik liggende aderen in medelijdendheid kan mede slepen. Slechts de anamnesis en de eigenaardigheid der pyaemische terugwerking kunnen somtijds (ofschoon niet altijd) het bestaan eener aderontsteking waarschijnlijk maken. * Oorzaken. § 74. De aderontsteking volgt het veelvuldigst op verwondingen der aderen na aderlatingen (1), na het opereren van aderspatten door insnijding of binden, na groote kunstbewerkingen, zoo als amputatien, exarticulatien, steensnijding , afzetting van den baarmoederhals enz. (phlebitis traumatica). De verwonding der ader geeft op zich zelve alleen geene voldoende verklaring voor het ontstaan der soms daaropvolgende suppurative aderontsteking, in vergelijking van de menigvuldigheid dezer kunstbewerkingen komt deze bedenkelijke ziekte zelden voor, en meestal slepen de verwondingen der aderen slechts adhaesive aderontsteking na zich. Ook gaat met iedere aderwond niet dat gevaarlijk algemeen lijden en de gevaarlijke consecutive afwijkingen in andere ingewanden gepaard, die van de aderontsteking zulk eene gevreesde ziekte maken. Dit algemeen ziek zijn en deze toevallen ontstaan ook wel zonder plaatselijke aderontsteking, zoodra b. v. door inspuiting in de aderen etter, ichor, of aan de bewerktuiging zeer vreemde slofien (inkt, kwik) in den bloedsomloop gebragt worden. Het lag dus voor de hand om aan te nemen, dat er eene bloedvergiftiging moest plaats hebben, zou de aderontsteking de genoemde toevallen opwekken, en men nam aan, dat óf de door de plaatselijke ontsteking der ader in haar zelve, óf ook de in wonden of zweren gevormde etter zonder voorafgegane aderontsteking in de aderen kan dringen, door haar opgenomen en van hier door het omloopend bloed verder gevoerd worden, en aldus de pyaemische verandering dezer vloeistof te weeg brengen kan. Velerlei tegenwerpingen, welke men tegen deze theorie van etteropslorping heeft ingebragt, schijnen niet moeijelijk te zijn op te lossen. »De aderen," zegt men, » staan in de etterverzameling niet met zulke fijne mondjes open, dat er aan een indringen der etterligchaampjes in deze kanalen gedacht kan worden." Hierop laat zich antwoorden, dat de etterligchaampjes van den eenen kant niet den etter alleen uitmaken en dat etterwei en etterkernen stellig ook door endosmosis kunnen opgenomen worden, dat ook in wonden, in zweren de aderen minder of meer beleedigd en openstaande mondjes derzelve tot opneming van den etter gereed kunnen zijn. Het openstaan der gewonde aderen schijnt bij voorkeur de etteropslorping te begunstigen; wij zien daarom de aderontsteking zoo ligt bij variceuse aderen ontstaan, wier wanden verdikt, met de omringende deelen vergroeid (1) De etterende aderontsteking schijnt in vroeger tijden en ook thans nog, waar met den snepper wordt adergelaten, veel zeidzamer als gevolg dezer kunstbewerking te zijn waargenomen, dan bij het gebruik van het lancet. Onzuiverheid der laatwerktuigen, verkeerde behandeling der wond werken tot het ontstaan der bedenkelijke gevolgen mede. zijn en wier monden na de doorsnijding evenzeer blijven gapen als die der slagaderen; Crcveilbier rekent, uithoofde van dit openstaan, de aderkanalen in de beenderen, de ven® diploïcse, voor de geschiktste en veelvuldigste middelen tot etteropslorping uit wonden. Eene dergelijke omstandigheid grijpt in de aderen der baarmoeder plaats op de afscheidingsplaats des moederkoeks; hier staan de adermonden ook wijd genoeg open, om het indringen van etter of giftige stoffen toe te laten. De afsluitende proppen in etterende aderen zijn soms wel, maar toch niet altijd voldoende, om de etteropslorping te verhinderen; de prop kan door den etter ondermijnd, doorgebroken worden of de etter komt door de haarvaataantrekking van de prop in den bloedsomloop. 5 75. De verdere vragen zijn: Verwekt elke soort van etter, die in den bloedsomloop komt, de toevallen van pyaemie? Of moeten hierbij nog andere omstandigheden, bederf, vergiftige (koudvurige, kankerachtige) hoedanigheid des etters, een bijzondere aanleg der vochten (zoo als b. v. bij kraamvrouwen) plaats grijpen? Bestaan er veranderingen der bloedmenging, die op zich zelve alleen, zonder voorafgaande beleediging der aderen, aderontsteking of pyaemie kunnen voortbrengen? Deze vragen schijnen mij nog niet met zekerheid te kunnen opgelost worden. Zeker zien wij de gevreesde soort van aderontsteking bijzonder veelvuldig bij kwaadsappige gestellen, bij zieken in gasthuizen, en wederom bijzonder in zalen ontstaan, wier lucht dqor gebrekkigen luchtaanvoer of door uitwasemingen van de afscheidingen van allerlei wonden verontreinigd is; in het oog loopend is het op sommige tijden, bijzonder gedurende het heerschen van roos, typheuse koortsen, groepsgewijs en epidemisch waargenomen voorkomen der kwaadaardige ontsteking na aderlatingen, kunstbewerkingen, bij kraamvrouwen, bij welke stellig nog eene andere, de gezamenlijke bewerktuiging voorbereidende of voorbeschikkende oorzakelijke omstandigheid hare medewerking leent. Ook ontbrak het niet aan enkele, ofschoon zeldzame gevallen van aderontsteking, die zonder eene bewijsbare beleediging, zonder dat zich de ontsteking door nabuurschap uit nabijgelegene deelen op de ader (zoo als b. v. bij roos, koudvuur) uitgebreid heeft, — door verkouding, opstopping van de stonden, constitutionele oorzaken , of op andere wijzen van zelve zijn ontstaan. Maar toch dunkt het ons nog geen tijd te zijn, om op de tot dusver verstrooide daadzaken de onderscheiding cener rheumatische, galachtige, typheuse, venerische, kwaadsappige soort van aderontsteking te bouwen (1); en dat wel des te minder, omdat men tot dusver in al deze gevallen geene door de specifieke kwaadsappigheid in haar plaatselijk verschijnen ook specifiek gewijzigde ontsteking kan herkennen; veeleer schijnen bij hetzelfde of bij een overeenkomstig plaatselijk lijden der ader die ziektebedrijven daarin overeen te komen, dat zij den etter bederven, of de bloedmassa tot ontmenging voorbereiden, zonder dat de specifieke ontmenging eenen bijzonderen invloed op het geheele beloop der ziekte uitoefent. Alleen de aderontsteking bij kraamvrouwen zou ik uithoofde van hare menigvuldigheid en de eigenaardige levensomstandigheden der zieken als eene bijzondere bijsoort willen laten gelden. (1) Terg. Eisenmann , Die Wundfieber etc. Erlangen 1857. S. 117 en in Sciibibt's Encyclop. Bd. VI. S. 292. § 76. Eisenmanh rangschikt de aderen naar de veelvuldigheid van haar lijden aan aderontsteking, als volgt: aderen van het been en de dij (saphena, tibialis, cruralis), aderen van den arm (cephalica, mediana, basilica), aderen des bekkens, voornamelijk die der baarmoeder, opklimmende holle ader, poortader, halsaderen, hersenboezems, longslagaderen. Beloop en uitgangen. § 77. Het beloop der aderontsteking is meestal acuut; van slepende aderontsteking leidt men allerlei ontaardingen dezer vaten, zoo als verdikking van hare wanden, variceuse ontaarding, vezelige uitzweetsels, die soms in verbeening overgaan (adersteenen), af. $ 78- De adhaesive aderontsteking eindigt meest in genezing, echter kan de aanvankelijk adhaesive soort tot de suppurative klimmen. Gaat deze laatste in genezing over, dan geschiedt dit gewoonlijk onder gewigtige crises (etterontlasting door het darmkanaal en de nieren, etterbezinksel in de pis, zweet), dikwijls onder de vorming en het uitbreken van oppervlakkige abscessen. Somtijds grijpt er eene in het oog loopende nalating van alle toevallen plaats en men gelooft eene gunstige beslissing der ziekte te mogen verwachten: plotseling komt op nieuw de dreigende koortskoude op en de zieke sterft. § 79. Al wordt ook het leven des lijders behouden, dan blijven dikwijls ten gevolge van uitgebreide verettering en verwoesting misvormingen, verkortingen der ledematen, gewrichtsverstijvingen of ontaardingen in inwendige deelen , longverzwering na, waardoor nog later de dood wordt te weeg gebragt. In gevallen, waar de voornaamste aderstammen of het grootste gedeelte der adertakken van een lid door het afgeloopen ontstekingsbedrijf gesloten worden en de collaterale takken voor den terugvoer des blocds niet meer voldoende zijn , blijft eene variceus-zuchtige zwelling onder de toegeslotene plaats na, die dikwijls in ontaarding en op elephantiasis gelijkende verharding des celweefsels overgaat; bij toesluiting van de aderstammen der holten kan waterzucht ontstaan, zoo als b. v. buikwaterzucht bij toesluiting der holle ader. ^ 80. De uitgang in den dood grijpt gemeenlijk plaats op de hoogte der torpide koorts onder buikloop, meteorismus, ijlen, peeshuppelen, hippocratisch gelaat, uitblijven van den pols, soms onder rotachtige verschijnselen, versterving. Hebben zich in edele deelen, zoo als de longen, de lever, de hersenen , secundaire abscessen gevormd, of heeft de ontsteking zich tot het hart uitgebreid, dan kan de dood veel vroeger door verlamming dezer deelen plaats grijpen. Zoo ook bij etteruitstortingen in weivliesholten. De somtijds plotselinge dood kan van snelle verstopping der wegen van den bloedsomloop door stremsels , zoo als men die inzonderheid in de longslagader gevonden heeft, afhangen. Eindelijk moet ook nog de mogelijkheid eener verbloeding ten gevolge van verzwering en doorboring van eenen dikken aderstam vermeld worden. V oorspelling. 5 81. Adhaesive en zelfs etterende aderontsteking heeft niet veel te beduiden, zoolang de ontsteking tot de beleedigde plaats beperkt blijft, geen teeken van verdere uitbreiding der ontsteking merkbaar is, en de algemeene gezondheid ongestoord blijft. Het ergste is te vreezen, wanneer roodheid , zwelling, pijn op de ontstokene plaats toenemen, zich in eene middelpuntzoekende rigting naar het hart uitbreiden , wanneer zich hierbij koude rillingen , hartkloppingen, benaauwdheid van de ademhaling, hoest, verschijnselen van longontsteking, geelzucht, ijlen enz. voegen. Het epidemisch voorkomen van aderontsteking bij geopereerden, kraamvrouwen, het verblijf der zieken in gasthuizen maakt de voorspelling nog ongunstiger. Met de grootte der aderen, die aangetast zijn door de ontsteking, neemt het gevaar toe; waren de vaten vooraf reeds ontaard , b. v. variceus, of is de zieke kwaadsappig, dan is ook de voorspelling ongunstiger. Behandeling. § 82. Eene krachtdadige ontstekingwerende behandeling laat de overwinning der aderontsteking verwachten, zoolang de ziekte den graad van adhaesive onlsteking nog riet heeft overschreden, of al is er ook ettering van eene aderwond ontstaan, geene voortplanting van de ontsteking naar boven, noch opslorping van den etter heeft plaats gegrepen. De algemeene toestand des lijders, reeds bestaande acute of slepende bloedontmenging, het kraambed komen noodzakelijk hierbij in aanmerking en moeten de mate van de hier noodzakelijke ontlastingen wijzigen. Buiten dezen algemeenen aanleg der bewerktuiging, is het b. v. in gevallen van aderontsteking na aderlatingen, kunstbewerkingen van de aderspat enz. noodzakelijk , onmiddellijk baar eerste verschijnen door algemeene en plaatselijke bloedontlastingen, die men spoedig na elkander herhaalt, krachtig tegen te gaan. De aderlating aan het ontstokene deel zelf te verrigten , zou ik niet aanraden, omdat de aderontsteking een vochlstilstand is, die zich door zijne neiging tot verdere uitbreiding kenmerkt. Om dezelfde reden kan ik aan de praktijk om bloedzuigers of koppen langs de ontstokene ader aan te zetten, geen bijval schenken; men wende deze middelen in den omtrek van het ontstekingsgezwel, niet op het gezwel zelf aan. Men herhale de plaatselijke bloedontlasting meer dan eens op eenen dag, en misschien is het wel raadzaam, om met een paar bloedzuigers de uitvloeijing des bloeds eenigen tijd lang aan den gang te houden. Aanhoudende omslagen op den arin van koud water, ijswater, Scumdcker's verkoelend mengsel, Goulardwater zijn zeker in dit tijdperk der ziekte de voornaamste middelen, om benevens de bloedontlastingen de ontsteking in haren kiem te verstikken; hiervoor spreken de stemmen van alle waarnemers en zij kunnen wel tegen de vrij eenig staande bewering van Ballikg, dat koude omslagen eer kwaad dan goed doen, opwegen. Neemt de zwelling en spanning toe, of heeft de ettervorming waarschijnlijk een begin genomen, dan moeten warme verzachtende omslagen of pappen op het lid worden aangewend. Evenmin zou ik met Baiiixg de inwrijving van kwikzalven verwerpen. Deze in groote giften en op groote huidvlakten (niet alleen op het ontstoken deel) aangewend, omstreeks volgens Basedovv's manier, is een der krachtigste middelen, waar eene spoedige omstemming der bloedmenging vereischt wordt. § 83. Of nu de pyaemie eerst van de verdere ontwikkeling der aderontsteking te vreezen is, dan of er reeds werkelijk etteropslorping plaats gegrepen heeft, steeds zal het eene gewigtige pligt \oor den geneesheer zijn, om door inwendige middelen de vochtontmenging óf voor te komen óf haar onschadelijk te maken. De uitkomsten der tot dit einde tot dusver aangewende middelen zijn niet al te gunstig; sommigen geven enkele genezingen op, maar eene zwaluw bewijst nog niet, dat het zomer wordt. Laennec , Sanson, Balling en anderen zagen en verwachten veel goeds van braakwijnsteen (1); anderen van chlore (2); van calornel in kleine en groote giften, met of zonder opium en spiesglansbereidingen. Eisenbann wil in al de gevallen, waar braakwijnsteen van nut heet te zijn, zwavelzuur koper met opium in de plaats geven, dus bijzonder tegen zijne typheuse aderontsteking. J. Frank raadt de dulcamara aan. Het in de laatste tijden met goeden uitslag tegen typheuse toestanden gebruikt iodpotassium, creosoot en terpentijnolie zouden ook wel eene proefneming waard zijn. Aderlatingen worden in dit tijdperk uithoofde van den adynamischen toestand algemeen verworpen. Tot instandhouding der krachten moeten kina, vlugge prikkelende middelen, bouillon, wijn in den drank, zelfs op tijden, waar nog plaatselijke bloedontlastingen te pas kunnen komen , toegediend worden. Als zenuwopwekkend middel verkiest Eisenmann opium alleen of met kamfer gr. opium met 4 gr. kamfer, 2 znlke giften dagelijks) boven arnica, kina en muskus; daarbij wordt chlore doorgebruikt. Ik zou inzonderheid in het begin der aderontsteking eene proef met giften calornel van een scrupel aanraden ,- en dat wel deels uithoofde van zijne reeds beproefd? werkzaamheid in den typhus abdominalis, maar inzonderheid, omdat volgens Crdveildiers proeven bij levende dieren, bij welke men rottende stoffen in de aderen had gespoten, geleerd hebben, dat, wanneer na deze inspuiting een zeer stinkend en ruim misten plaats greep, de dieren weder gezond werden; het is eene daadzaak, die wel opmerking verdient, dat vele ziekten met bloedbesmetting zich door eenen bijzonderen trek naar het darmkanaal kenmerken. Men diene den lijder rijkelijk drinken toe. § 84. Wij moeten nog eenige plaatselijke middelen vermelden, omtrent wier doelmatigheid de ondervinding nog nader moet beslissen. Op de waarneming alleen, dat de aderontsteking zich in eene middelpuntzoekende rigting uitbreidt, afgaande, ried Hdnter de toedrukking der ader boven de ontstokene plaats aan, om daardoor aankleving der aderwanden te verkrij1 gen, en zegt dit ook in e'e'n geval met goeden uitslag gedaan te hebben. Ik geloof niet, dat er iets van deze handelwijze te verwachten is. Het gevaar der aderontsteking hangt veel minder van de voortplanting der ontsteking langs de ader, dan van de opslorping des etters af, en deze kan in weerwil van de toesluiting van eenen enkelen aderstam toch nog door de collaterale takken voortgaan; bovendien werkt de drukking als prikkel, (!) Tot 7— 9 grein daags met papaverstroop. (12) Chlore wordt door Eisenmann voornamelijk lot zuivering des bloeds, en dat wel in den vorm van chloorkalkoplossing aangeprezen, en hij zelf geeft op, in eenige gevallen van bloedvergiftiging door etter en ichor van zijne behandeling de beste uitkomsten te hebben gezien: men doe in eene halve pint water van 12°—15° R. zooveel chloorkalkpoeder, als men met 3 vingers kan vatten, en late daarvan zooveel oplossen als het water kan opnemen, giete dan de heldere oplossing af en werpe het bezinksel weg. Van deze oplossing laat men lijder dagelijks 12—24 oneen drinken, en dat wel ongeveer een half kopje telken reize. / wordt zelden of nooit door den lijder lang verdragen en dient eer om den vochtstilstand te vermeerderen, dan om hem paal en perk te stellen. In plaats van de drukking, heeft men met dezelfde bedoeling de onderbinding en de doorsnijding der ader voorgeslagen. Maar op deze handelwijzen passen dezelfde tegenwerpingen, en, waar zij uitgevoerd zijn, hebben zij geene gunstige uitkomsten opgeleverd. Meer aandacht verdient de behandeling van Pdysick en Velpeau, om door Spaanschevliegenpleisters de voortgaande ontsteking te beperken (1). Door op de wond geplaatste drooge koppen meent men den trek des etters naar buiten te leiden. Is het ontstekingsgezwel groot, dan maken vele geneesheeren (Scbönlein vroegtijdig) diepe scarificatien in de rigting van de lengte van het lid; de daarop volgende vaak vrij rijkelijke bloedontlasting uit de ontstoken weefsels en de opheffing van de spanning der peesvliezen werkt meest zeer verligtend; aan den in de diepte verzamelden etter verschaife men vroeg eenen uitweg. Eisékjiann wil, dat men , om ook plaatselijk bederfwerend te werken , de insnijdingen met sterke iodiumtictuur (40 grein iodium op 1 once wijngeest) bepenseele; wanneer er geene insnijdingen gemaakt worden, moet men het lid dikwijls met eene sterke aqua chlorata wasschen, of met eene slappere aqua chlorata het lid laauw stoven. Macartsey raadt plaatselijke dampbaden aan. Secundaire ontstekingen der longen, der hersenen, der lever moeten met inachtneming van den algemeenen toestand ontstekingwerend behandeld worden. Zelden zal het gelukken de ontwikkeling der secundaire abscessen te beletten. § 85. In gasthuizen, waar de aderontsteking schijnt post te vatten, zondere men deze zieken dadelijk af; in de zalen waarin zij zich bevinden, zorge men voor gestadige trekking van lucht, houde bestendig de vensters open. Men heeft minder van eene verkouding des lijders, dan van de ophooping van het miasma te duchten. Tot de voorbehoeding der aderontsteking behoort: het zorgvuldig zuiver houden der tot het aderlaten of heelkundige kunstbewerkingen gebruikte werktuigen, zindelijkheid ten opzigte van de verbandstukken, van de behandeling der wonden, terwijl er aderontsteking regeert (volgens Eisenmasn moet men etterende wonden en zweren een paar maal daags met eene oplossing van chlorkalk uitwasschen), het af. houden der lucht van de wonden, uitwasschen der verwondingen bij lijkopeningen met chlore, ammonia enz., vermijding van het mishandelen der laatwonden enz. Ten tijde dat er roosachtige of typheuse ziekten heerschen, moeten groote kunstbewerkingen, uithoofde van het gevaar van aderontste- (1) Yelpeau heeft bij 5 lijders aan aderontsteking Spaanschevliegenpleisters aangewend; in 2 gevallen, waar de eene pleister hoven, en eene andere op het middelpunt der ontstokene plaals was gelegd, was de hulp snel. In de 5 andere gevallen bleven de twee eveneens gelegde pleisters onvoldoende , de ontsteking verspreidde zich onverhinderd en snel van het been af naar de liesstreek ; twee nieuwe pleisters — de eene boven de knie, de andere onder den dij boog aangebragt, verhinderden den verderen voortgang der ontsteking en veroorzaakten het verdwijnen der algemeene verschijnselen (Bulletin de therapeut. T. VII. Livr. 1), Phïsick geeft den raad, om het geheele lid in eene Spaanschevliegenpleister te wikkelen, en alleen de vrijgelatene opening met pappen te bedekken. Zou, uit hoofde van de langzame werking^der Spaanschevliegenpleisters , de aanwending van brandcylinders of Maïoh's heeten hamer, van zwavelzuur (volgens Mayor met een glaspenseel opgestreken) niet verkieselijker zijn? king, zoo veel mogelijk vermeden worden. De bloedige behandeling of het binden van aderen met aderspatten zijn kunstbewerkingen, die door de soms daaropvolgende aderontsteking den lijder het leven kunnen kosten. ONTSTEKING DER HEHSENADEREN (P1ILEBITIS ENCEPHALICA). Schbucker, Chirurg. Wahrnebmungen. ThI. I. p. 83. — Arnott in Lancet. 1828. Febr. en Samml. auserl. Abb. Bd. 57. S. 605. — Gendrin, in Anat. Bescbr. d. Entzündung etc. Thl. II. S. 51. — Ribes, in Revue méd. 1825. Juil. — Hooïkr, in Morbid anatomy of tbe brain. 1826. — Gekbbin , in Revue méd. 1826. April p. 28. — Tosneié in Journ. hebdom. 1829. Févr. — Albers in Rüst's Magaz. Bd. 41. II. 1. 1835; Scjimidt's Jahrb. Bd. XYII. p. 276. — Bruce, Lond. med. gaz, 1841. Hüser's Repertor. Bd. III. S. 65.— Crvveiiiiier, in Anat. p&bol. Livr. 8. en Universallex. Bd. XI. p. 106. — IIasse, Patb. Anat. Bd. I. p. 58. — Eisenju.hk, in Sciuudt's Encyclop. Bd. p. 302. Ontleedkundige kenmerken. § 86. Voornamelijk zijn de boezems van het harde hersenvlies de zitplaats der ontsteking; meestal zijn ook andere aderen der hersenvliezen of der hersenen, soms ook de uitwendige schedeladeren mede aangetast. De ■veranderingen zijn overigens volmaakt dezelfde als die van de aderontsteking in het algemeen. Vczelstofuitzweeting, verschillend met etter gemengd stremsel en werkelijke etter in de aderen, in verschillende uitbreiding, dikwijls over een groot gedeelte van het hersenaderstelsel uitgestrekt, te gelijk meestendeels weiachtig uitzweetsel onder het spinnewebsvlies en in de hersenholten , bloedovervulling der hersenen, stolbare uitzweeting tusschen de hersenvliezen, somtijds kleine apoplectische holten, verweeking der hersenzelfstandigheid, abscessen in de hersenen zelve, die met de etterende aderen in verband staan. Verschijnselen. $ 87. De herkenning der hersenaderontsteking is moeijelijk. Hevige hoofdpijn, slaperigheid, diepe slaap, stuipachtige bewegingen en dergelijke verschijnselen duiden hersenlijden in het algemeen, maar geen bepaalden vorm daarvan aan. Komen deze verschijnselen na eene ontsteking der strotader of na hoofdwonden, bij etterachtige vloeijing uit de ooren, met herhaalde koude rillingen en eene geelzuchtige huidkleur op, dan zou men daaruit het bestaan van aderontsteking kunnen opmaken. Oorzaken'. § 88. De gevallen van hersenaderontsteking zijn tot nog toe te gering in getal en vele daarvan nog zoo onvolledig beschreven , dat men daaruit niet kan besluiten, of deze ziekte ooit primair ontstaat. In de tot dusver waargenomene gevallen was zij het gevolg van ontsteking der strotaderen, van beenverzwering, beleediging der schedelbeenderen, onderdrukten uitslag op het hoofd of ettervloeijing uit de ooren; zij kwam in verbinding met aderontsteking in de baarmoeder, met ettering in de longen voor. In den kinderlijken leeftijd schijnt zij veelvuldiger te zijn, dan in latere jaren. Behandeling. § 89. Daar de ziekte bij het leven veelal niet herkend wordt, kan de behandeling alleen tegen den toestand van bloedophooping gerigt zijn, omdat men de bovenvermelde verschijnselen voor de gevolgen daarvan moet houden. Bij ettervloeijing uit de ooren zou, volgens Brcce, de doelmatigheid van de doorboring van het tepelvormig uitsteeksel nog moeten beproefd worden. ONTSTEKING DER POORTADER EN DER LEVERADEREN (PHLEBITIS ÜEPATICA). Iloiir.lat'D, in Arch. genér. 1823. Juin. — Reïhacd, in Journ. hebdom. T. II. Nr. 24. en Revue méd. 1839, — Dance, in Areh. génér. 1828. Déc, en 1829 Févr. —- Borie, in Cliniqne des Hópit. 1829. Mai en Bullet. des Sciences méd. XVII. 216. — Naehanï» , Med. Klinik. Bd. II. S. 6S5. — Baiung , 1. c. S. 310. — Fizeaü , in Bibliothèqne méd. XXXTIII. p. 209. Samml. auserl. Abh. Bd. XXVIII. S. 333. — Baczïnski , D. de venae portarum inflammatione. Turici 1838. — Mo li k. Centralzeitung. 1840. Nr. 29. Schmidt's Jahrb. Bd. XXV11I. S. 50. — Cbuveilhier, in Universallex. Bd. XI. S. 109. en Anatomie pathol. Livr. XVI. Tab. III. — Eisenmann , in Sciihidt's Encyclop. Bd. TI. S. 303. — Güterbock, Schümleh's Yortriige. H. 2. S. 275 (1). * Ontleedkundige kenmerken. § 90. Zij zijn dezelfde als die van aderontsteking in het algemeen. Men vindt de voortbrengselen der ontsteking in de poortader en hare takken; de rokken dezer aderen zijn verdikt; soms zijn zij in werkelijke etterkanalen veranderd. De niet aan de ontsteking deelnemende aderen des poortaderstelsels zijn opgepropt met bloed en verwijd, de milt is vergroot; dikwijls ook ontsteking en ettering van het omringend celweefsel, van de capsula Glissonii, van welke de ontsteking soms eerst secundair op de poortader wordt overgebragt. De lever zelve vertoont niet altijd organische veranderingen, zelfs niet bij een acuut beloop. Verschijnselen.- $ 91. De poortaderontsteking kan een acuut of een slepend beloop hebben. Baczynski levert naar de door hem uit de ondervinding van anderen en die van Scdönlein zamengestelde waarnemingen het volgende tafereel van den acuten vorm: a) Ontstekingachtig tijdperk. Plaatselijke teekenen: Plotselinge pijnen in de bovenbuiksstreek en het regter hypochondrium, in de witte lijn tusschen den navel en het zwaardgewijs uitsteeksel, zonder duidelijke gelegenheidsoorzaak ontstaan, bij wijze van kolijk terugkeerend, door drukking toenemend en zich van lieverlede over den geheelen buik verspreidend, dikwijls zich naar achteren naar de wervelkolom voortzettend; hitte diep in het hypochondrium, een matig of sterk gespannen, niet ineteoristisch opgezette buik; sterk uitgezette aderen der buikbekleedse- H) De aldaar vermelde inaugurale Dissertatien van Kaether , Sakder cn Mcssow zijn mij tot üiijn leedwezeu onbekend gebleven. IV D. 1. 17 Jen, die naar de borst en de okselholte opklimmen. Algemeene teellenen: koorts soms vóór, soms met, soms na de plaatselijke verschijnselen ontstaan ; hevige, uren lang durende koude, daarop brandende hitte (causus); versnelde, weeke, zwakke pols; drooge huid; drooge, van achteren met dik wit slijm belegde tong; bittere smaak; neiging tot braken; werkelijk braken; dorst; zwaarte in het hoofd, duizeling, afgematheid, onrust, slapeloosheid, gebrek aan stoelgang; spaarzame zeer roode pis, met een bezinksel , dat op tegelstof gelijkt. Na eenigen tijd stoornissen van de ademhaling, onrustig heen en weder woelen, geelzucht. ^ 92. b) Adynamisch tijdperk: 3—8 dagen na het begin der ziekte; nooit duurt het eerste tijdperk tot den 14den dag. Plaatselijke verschijnselen: pijn en hitte van den buik verdwijnen geheel; gevoel van klopping in den buik, somwijlen ook in andere deelen des ligchaams. Vermeerderde zwelling van den buik. Zwartachtige stoelgangen; ook zuiver bloed in dezelve. Algemeene en consensuele verschijnselen : koren , braken van zwarte massas, die op verdund roet gelijken; drukking op den buik veroorzaakt steken en koren; hartklopping; onregelmatige en ongelijke hartslag; groote benaauwdheid; ontdaan, met zweet bedekt gelaat; zwarte kleur van den mond, van de neusopening, van de tong; beven van deze laatste; zinken der krachten; gebrek aan bewustzijn; angstig starende oogen; verwijde oogappels, die te voren vernaauwd waren; slaapzuchtige, comateuse toestand met ijlen; onwillekeurige bewegingen van de hand naar den buik; zeer kleine ontelbare pols. Er vloeit vóór den dood veel zwart bloed uit den aars, de krachten zinken meer en meer, het gelaat wordt hippocratisch, de ledematen koud en na naauwelijks 7 dagen volgt de dood. Eisenmann maakt deze beschrijving volledig, door op den herhaalden aanval van koude, die het begin der ettering aankondigt en herhaaldelijk terug kan keeren, de aandacht te vestigen (1). (jj 93. Slepende vorm: dikwijls zijn slechts aanzienlijke vermagering, geelzucht, buikwaterzucht en algemeene waterzucht de eenige verschijnselen. Baczynski geeft van den slependen vorm het volgende beeld: onaangename drukking in de maagkuil; een gevoel alsof alles in den buik tot stilstand gekomen is, dat soms tot angst klimt. Geringe hitte in de leverstreek, aldaar ook pijn van het begin af aan; een eenigzins gezwollen, bij drukking pijnlijke buik; gele huidkleur; uitzetting der aderen van den buik en van de ledematen; daarop flaauwe koortsbewegingen, des avonds dikwijls koude met hitte afwisselend; de huid droog, iets warmer; de pols soms versneld en week, soms zeldzaam en zwak; verschijnselen van dyspepsie van verschillenden aard; braken van zwart groenachtige, met bloed gemengde stof, dat zich meermaals herhaalt; trage stoelgang; pis spaarzaam, rood, en met een tegélkleurig bezinksel; benaauwdheid van de ademhaling, kug. chen. De zwelling van den buik en de vermagering nemen toe. Somwijlen waterzuchtige verschijnselen. De krachten nemen af; ofschoon er somwijlen groote eetlust aanwezig is, neemt de vermagering toe. Hectische toestand. (1) In Borie's geval kwam dagelijks ten 3 ure koude op, die tot 6 uren aanhield; daarop drooge liitte cn 's morgens koortsvrije lijd. Ook was in Fizeau's geval de tnsschenpoozende typus der koorts in het oog loopend. Er vloeit zwart bloed uit den aars. Stille ijlhoofdigheid, slaapzucht, dood. De ziekte duurt van eene maand tot een jaar. Oorzaken. § 94. De poortaderontsteking kan, even als iedere andere soort van aderontsteking of primair, en dat wel van den inwendigen aderrok af, of secundair ten gevolge van aderontsteking in andere deelen door voortplanting van den vochtstilstand, of opslorping van etter en ichor, of eindelijk door de uitbreiding van ontsteking, ettering van de capsula Glissonii, van het eigen weefsel der lever, van de maag, van het darmkanaal, van de milt, op het poortader- en leveraderstelsel ontstaan. Volgens Cruveilhier is zij niet zelden het gevolg van lever- en maagkanker. Robert nam een geval waar van doodelijk eindigende leveraderontsteking, door uitstorting van de gal uit eene galbuis in de haar vergezellende ader te weeg gebragt. Hier moet eindelijk vermeld worden, dat Crdveiliiier bij verscheidene dieren op de doorsnijding der beide zwervende zenuwen toesluiting van alle lever» aderen door gestold bloed zag volgen. § 95. Omtrent de behandeling is niets te zeggen, dan hetgeen reeds daar, waar de behandeling der aderontsteking in het algemeen behandeld is, gezegd is. ONTSTEKING DER ONDERSTE HOLLE ADER. Scbomein, Vorlesungen. — Ballinq, 1. c. — Crcveiliiier in Universallex. lid. XI. S. 109. — Eisehmann, in Schmidt's Eneyclop. Bd. VI. S. 305. § 96. Men vermeldt Aretaeus als den geneesheer, die het eerst de ontsteking van de opklimmende holle ader onder den naam van causus herkend en beschreven heeft. ScflÖNLEiN heeft de verdienste, dat hij naar zijne waarnemingen aan het ziekbed van deze ziekte een scherp geteekend beeld heeft ontworpen. Ontleedkundige kenmerken. § 97. Verdikking van de wanden der holle ader; aanvulling van het vat met vezelig stremsel en polypeuse massas, die vast aan de wanden kleven; somwijlen etter; maar deze is zeldzamer dan vezelstofachtig uitzweetsel. De ontsteking strekt zich vaak uit tot in den boezem der holle ader. Verschijnselen. § 98. Schönlein onderscheidt plaatselijke, lever- en koortsverschijnselen, a) De eerste zijn: Onrust, angst, hevig brandende, lijnvormig van het bekken af tot in de borstholte opklimmende pijn, die zich bij bewegingen der wervelkolom vermeerdert; opzetting van den buik, die zacht op het gevoel en in de met den loop der holle ader overeenkomende middellijn pijnlijk is. In den hartkuil duidelijk voel-, soms ook zigtbare golvingen of kloppingen der ader, drukking op deze plaats veroorzaakt pijn, en kan braking veroorzaken. Braken somtijds ook vrijwillig; stoelgangen met slijm en zwart ' 17 * bloed. Balling zegt, dat er dikwijls ook bloedbraken aanwezig is. De zieken zouden -veel en vaak hoesten , zonder iets uit te werpen , dikwijls flaauwten. — b) Leververschijnselen: Opzetting en niet zelden gevoeligheid der leverslreek, ligte geelzuchtige kleur van het bindvlies, rondom den neus en den mondhoek. — c) Koortsverschijnselen: Hevig schuddende koude, waarop de allergeweldigste hitte volgt, eene brandend heete, maar drooge huid (van daar brandkoorts), de pols menigvuldig 100—120 slagen, niet gespannen; pis donker, bruinrood; de tong als raauw vleesch, een weinig droog in de verheffingen, korrelig als segrijn. Des morgens nalating, des avonds verheffing, des nachts onrust, niet zelden ijlen in plaats van slaap. Over het geheel groote angst en benaauwdheid voor den dood, inzonderheid bij uitbreiding der ontsteking naar het hart. — Komt er ettering op, dan ontstaat gedurende de hevigste hitte schuddende koude, waarop een rijkelijk, kleverig, eigenaardig riekend zweet volgt en die zich herhaalt. — Somwijlen zwelling der onderste ledematen, uithoofde van de opstopping van den aderlijken bloedsomloop door de holle ader; echter heelt deze afbreking van den loop des bloeds, noch in alle gevallen, noch ook duurzaam plaats, daar ook hier de collaterale bloedsomloop (door het aderstelsel der ruggegraat en der bekleedselen) spoedig de vereffening n dezen hinderpaal overneemt. Oorzaken. § 99. Secundaire ontsteking der onderste holle ader, ten gevolge van ontsteking der in dezelve inmondende aderen (de iliaea , hypogastrica enz.) bij phlegmasia alba dolens, aderontsteking der baarmoeder, kankerachtige ziekten der nieren of der baarmoeder is niet zoo heel zeldzaam. Maar deze aderontsteking kan ook oorspronkelijk in de holle ader ontstaan, zonder dat andere aderen ziek zijn; deze vorm zou, volgens Schönlein, voornamelijk aan het Zuiden eigen zijn; hevige toorn, walging, aandoeningen, die op het galstelsel werken, zouden oorzaken zijn, die haar kunnen voortbrengen. Eisenmann onderscheidt verscheidene soorten, eene traumatische, rheumatische , roosachtige, galachtige, impetigineuse, kankerachtige en tuberculeuse ontsteking der holle ader; de door Scdönleis beschrevene vorm is, volgens hem, de galachtige soort. Beloop. § 100. De ziekte verloopt in 7—14 dagen. Genezing zou mogelijk zijn onder duidelijke crises. Dikwijls blijft er toesluiting der holle ader tot aan de vena azygos na. De doodelijke uitgang kan, volgens Eisenjiasn , door verscheuring der holle ader en inwendige verbloeding, door hartverlamming en door de etterkoorts plaats grijpen. Behandeling. § 101. Volgens ScnöüLEiN aderlatingen op den arm, bloedzuigers aan den aars, koppen op de wervelkolom, bloedzuigers of koppen op den buik, purgeermiddelen, calomel, wonderolie. Voorts zuren, chlore. Eisenbann raadt ook verzachtende omslagen op den buik, inspuitingen van warm water in het darmkanaal, en inwendig braakmiddelen aan, die naar gelang der om- standigliedeii moeien herhaald worden (zijn zij niet om de mogelijkheid van het scheuren der ader te mijden?), groote giften braakwijnsteen. Bij etterkoorts eene vochtverbeterende behandeling. ONTSTEKING DER NAVELADER (PHLEB1TIS UMBJLICALIS). Mïckel, in Sasse, D. de inllammat. vasor sangnifer. Hal. 1797. — Oslakdeb, Neue Dentwürdigkeiten. Göttingen 1797. 15:1. I. S. 57. — ürl'LAY, in Experience. 1838. T. II. p. 49. — Schoeller, in N. Zeitschr. für Gebnrtsk. Bd. VIII. H.' 2. — Eisenman», in Schmilt's Enevel. Bd. VI. Ontleedkundige kenmerken. § 102. Voortbrengselen der aderontsteking in de navelader, dikwijls uitbreiding der ontsteking op de holle ader, de poortader, de leveraderen, op het buikvlies, de darmen, de lever; meerendeels secundaire ontsteking van het borstvlies , de longen , de gewrichten enz. Verschijnselen. § 103. Zwelling en roodheid des navels tusschen den 2den en 4den dag na de geboorte, soms later meer of minder donkere roodheid van den navel en op den buik; dikwijls opzetting en pijnlijkheid der leverstreek, meerendeels buikpijnen, meteorismus, galachtig braken, zeldzamer buikloopen, geelzuchtige kleur. Tevens hevige koorts en groote onrust. Eindelijk slaapzucht, stuipachtige toevallen, leikleur van de navelstreek, dood. Somwijlen voorbijgaande of aanhoudende mondklem. Oorzaken. § 104. Deze ziekte is niet zeldzaam, maar wordt vaak over het hoofd gezien. Brescuet beschuldigt de werktuigelijke mishandeling der navelstreng, het te kort afbinden of afknijpen derzelve als oorzaak. Daarbij schijnt echter ook een miasmatische invloed mede te werken, daar deze gevallen voornamelijk in overvulde kraam- en vondelinghuizen, ook veelvuldiger ten tijde, dat er typheuse koortsen heerschen, voorkomen (Sciiönlein, Eisenjunn). Eisenjuhn neemt eene roosachtige, rheumatische, typheuse soort aan. Of de inwendige rok der navelader wordt primair aangetast, óf de ontsteking breidt zich van den uitwendigen rok of van het onderhuidscelweefsel op de ader uit. Behandeling. § 105. Scbönlein raadt omslagen op de navelstreek aan, baden met verzachtende kruiden; inwendig calomel i grein met syrupus mannatus. Hoewel niet op de ontstokene plaats zelve, zou het toch kunnen geoorloofd zijn, om op eenigen afstand van haar 1 of 2 bloedzuigers aan te zetten. ONTSTEKING VAN DE ADEREN DER BAARMOEDER (PI1LEBITIS UTERINA, METROPHLEBITIS). Keil, ïieberlehre. Bd. II. § 88. — Bresciiet , in IIoDGSort, Traite des mal. des artères et des veines etc. T. II. p. 433- — Si. Czarnowski , D. de phlebitide. Vilnae 1825. — Dayis , in Medico-chirurg. Transact. Vol. XII. p. 419. — R. Lee, in Medico-chirurg. Transact. Tol. XV. P. II. S. 367. Samml. auserl. Abhandl. Bd. XXXVIII. p. 483. — li. Lee, 1. c. Uebers. v. Schneemann. Hannov. 1834. — Arnott . in Samml. auserl. Abh. Bd. XXXVII. p. 616. — Andrae, in Clinicjue méd. T, III. p. 559. — Yelpeatj, in Arch. gén. 1824. Oct. p. 223. — Dance, in Arch. gén. 1828. Déc. en 1829. Févr. — Baiiing, Zur Venenentzündung. Würzb. 1829. S. 286. — Amdral en Louis, in Arcb. gen. 1. X. p. o38. Froriep's Not. Bd. XIV. INi'. 7. S. 105. — Tonnelé , Des lièvres puerpéralcs observées a la Maternité pendant Pannée 1829. Par. 1830. — Dakce u. Arnott, Ueber Venentz. etc. A. d. Engl. v. Hijitv. Jena 1830. — R. Lee, in Medico-chirurg. Transact. Vol. XIX ; Sciiïïidt's Jahrb. Bd. XI. p. 298. — Bartscii, in Schmidt's Jahrb. Bd. XIII. p. 215. — Haeser, in Allg. mcd. Zeit. 1837, Nr. 17; Sciimidt's Jahrb. Bd. XVIII. S. 301. — Crüveiliiies , Anat. pathol. Livr. 4 & 27; Universallex, Bd. XI. S. 98. — Canstaït, in y. Grüfe's u. v. Walther's Journ. Bd. XX. — Helm, Monographie der Puerperalkrankheiten. Zurich 1839. S. 34. — Kiwisch, Die Krankbeiten der Wöchnerinnen. Prag 1840. — EisErtMAira, ScMHDr's Encyclop. lid. VI. Ontleedkundige kenmerken. 5 106. De aderontsteking der baarmoederboezems gaat bijna altijd van de plaats van aanhechting des moederkoeks (dus het veelvuldigst van de regter zijde) en van de zijwanden der baarmoeder uit. In deze streek vindt men de aderen verdikt, met soms vloeibaren, soms dikken etter, met bloederige of ongekleurde stremsels, met uitzweetsels of stinkenden ichor gevuld en somwijlen ter grootte van ganzepennen uitgezet; de inwendige vlakte gerimpeld, met schijnvliezige vezelstof overtogen. De verandering der aderen breidt zich vaak over de geheele zelfstandigheid der baarmoeder zoo ver uit, dat ze op eene met etterboezems doorkruiste spons gaat gelijken; de aderontsteking en hare voortbrengselen kunnen zich tot in de vense spermaticse, hypogastrica:, iliaca:, femorales, renales tot in de onderste holle ader uitstrekken. Even weinig als in andere deelen blijft de aandoening tot de baarmoederaderen beperkt; is de aderontsteking hevig of duurt zij langer, dan zet zich op de buitenzijde der ontstokene aderen, voorts onder het buikvliesovertreksel der baarmoeder een etterachtig, vezelig, geleiachtig uitzweetsel af, de inwendige bekleedselen der baarmoeder nemen meer of minder deel aan de ontsteking; op de plaats waar de moederkoek heeft gezeten, en ook voorbij deze, verweeking van het slijmvlies; somwijlen in d^ baarmoederholte rotachtige overblijfselen van den moederkoek. Overtrekking der holte met een wankleurig, grijsachtig, schijnvliezig bekleedsel; de zelfstandigheid der baarmoeder meest donker leikleurig, bruin, zwartachtig, murw, 'tusschen de vingers ligt aan stukken te wrijven , in de ligtere graden der aderontsteking is zij slechts ligt om de boezems heen met vocht doortrokken. De aderwanden kunnen scheuren en de in het week eigen weefsel uitgestorte etter kan kleine abscessen vormen. Donkere roodheid van de eijer- stokken, van de Fallopische buizen, van liet huikvlies (i), uitzweetsel- , ettervorming in en op deze deelen. Dikwijls gelijktijdig zwelling en ettering der watervaten en der watervaatsklieren. Secundaire ettervorming in de longen (bij ichoreuse aderontsteking soms onder den vorm van omschreven koudvuur in de longen), zeldzamer in de milt, de lever, de gewrichten, de bekkengeledingen, in de hersenen, in de nieren, in de oorklier, schildklier enz. Volgens HUser wortelt deze aandoening niet alleen in het aderstelsel der baarmoeder, maar tevens in de watervaten en in het celweefsel. In vele gevallen treft men volgens hem slechts ettering in het cel- en klierweefsel aan. Hieromtrent zijn nadere mededeelingen wenschelijk. Y e r s c h ij n s e 1 e 11. , (jj 107. De herkenning der metrophlebitis is, ten minste in het eerste tijdperk der ziekte, zeer moeijelijk, deels omdat zij zich sluipend en verborgen ontwikkelt, deels omdat altijd meer of minder aan de ontsteking der aderen , door het slijmvlies der baarmoeder en haar buikvliesovertreksel wordt deel genomen, en de daardoor te weeg gebragte plaatselijke verschijnselen zich niet streng naar de aangedane weefsels laten onderscheiden. § 108. De plaatselijke verschijnselen der metrophlebitis bestaan gewoonlijk in eene doffe, soms in eene sterkere pijn, dikwijls ook slechts in een onaangenaam gevoel in den onderbuik; dikwijls wordt slechts door sterk doordrukken op deze streek pijn opgewekt; ja — de pijn kan zelfs geheel ontbreken. De voelbare zwelling der baarmoeder; die meest boven de schaambeenderen uitgezet blijft, heeft even weinig bestendigs; zij is nu eens meer dan weder minder sterk. De kraamzuivering wordt spaarzaam, waterig, roodachtig, stinkend, etterachtig; niet zelden vertoont hare afscheiding geene bijzondere afwijking (2); dat de scheede en de moedermond soms heet op het gevoel zijn, kan geene zekerheid voor de herkenning opleveren. § 109. Dikwijls begint de ziekte met koude; zeer vaak koortsen de kraamvrouwen verscheidene dagen lang, zonder dat er eene plaatselijke ziekte uit bijzondere verschijnselen herkend kan worden (3). Midden in deze koorts of onder de bovengenoemde plaatselijke verschijnselen komen op eens hevige aanvallen van koude op, die zich dikwijls herhalen , soms met eene soort van regelmatigen rhythmus, uren lang duren en telkens in hevige hitte overgaan. Zoodra deze koude lillingen zich vertoonen, worden de gelaatstrekken ontdaan, en nemen gelijk Helm zich uitdrukt, het karakter van de kraambeds-physiognomie aan, welke zich met eiken aanval duidelijker ontwikkelt; de huidkleur wordt bleek, kwaadsappig, dikwijls donker geelzuchtig en dat wel ook in de juiste evenredigheid van het aantal en van de hevigheid der koude aanvallen. De koorts wordt typheus en neemt het beloop, dat wij als karakteristiek voor de aderontsteking hebben beschreven. Onder de aldaar beschrevene (1) "Volgens Cruveiliiier is de etterende phlebitis uterina maar zelden met buikvliesontsteking gepaard; daarentegen wordt de etterende watervaatontsteking der baarmoeder in de meeste gevallen van buikvliesontsteking in het kraambed waargenomen. (2) Verg. Helm t. a. p. S. 44. (3) Helm noemt de hoofdpijn een der veelvuldigslc verschijnselen in hel eerste tijdperk. verschijnselen ontwikkelen zich ook de secundaire vochtstilstanden en etteringen in de longen (hier dikwijls als koudvuur der long), in de gewrichten , in het celweefsel, in het oog enz. ^ 110. Stelt de aderontsteking der baarmoeder zich met phlegmasia alba dolens zamen, dan zwelt de dij spoedig op, wordt pijnlijk, men voelt vaak eene harde, dikke, pijnlijke streng, die van de lies naar het onderste derde gedeelte van den adductor magnus loopt en zich van hier tot in de knieholte uitstrektj bij zamenstelling met buikvliesontsteking wordt de pijn in den buik heviger, meer uitgebreid (vaak zijn de zieken reeds door verdooving ongevoelig daarvoor geworden), zij braken een grasgroen, scherp vocht, de buik wordt hard, gespannen, meteoristisch. Herkenning. § 111. Onderscheidend voor de metrophlebitis is, dat zij veelal in eene epidemische verspreiding voorkomt, voorts de zich herhalende koude rillingen met de daarop volgende mismaking des gelaats en de geelzuchtige huidkleur, benevens de verschijnselen van ontstekingachtig lijden der baarmoeder en typbeuse koorts. Oorzaken. $ 112. De metrophlebitis is bijna uitsluitend eene ziekte des kraambeds. Men neemt haar voornamelijk waar na moeijelijke verlossingen met en zonder kunsthulp, na het kunstmatig losmaken des moederkoeks, na baarmoederbloedingen onmiddellijk na de baring en in het kraambed, na eene gewelddadig voortgebragte miskraam (gewoonlijk eerst na de 3de maand der zwangerschap). Helm zag haar ten gevolge van kunstmatige vroeggeboorte meermaals ontstaan. Dikwijls ontwikkelt zij zich ook zonder zulke aanleidingen 9 zij komt in eene epidemische uitbreiding voor en verdringt dikwijls alle overige kraamziekten uit de kraamhuizen (1). Haar ontstaan laat zich door hetzelfde mechanismus verklaren, dat den oorsprong der aderontsteking in wonden voortbrengt. Iedere bevalling kan met eene verwonding worden vergeleken j op de aanhechtingsplaats des moederkoeks openen zich de aderlijke boezems der baarmoeder met gapende monden, zoo als men op het oog en bij inspuitingen kan zien; de sluiting en inkrimping dezer vaten heeft plaats door adhaesive aderontsteking en propvorming ; dit bedrijf gaat onder de verschijnselen van wondkoorts (zogkoorts) gemeenlijk zonder verdere toevallen zijn gang. Even als in de ader na verwonding door de aderlating de adhaesive in etterende ontsteking kan overgaan, kan in de baarmoederaderen hetzelfde na gewelddadige losmaking des moederkoeks, kneuzingen, verscheuringen bij zware verlossingen enz. plaats grijpen. Voorts staan de opene monden der aderlijke boezems in aanraking met de aan rotting onderhevige of reeds in rotachtige ontbinding overgegane overblijfselen des moederkoeks, met het dikwijls reeds ziekelijk veranderd en icho- (1) Op sommige tijden neemt men in groote kraamhuizen bijna alleen aderontstekingen waar, alle andere ziekten van het kraambed zijn zeldzaam geworden; op andere tijden zijn de eerste bijna uitgesloten; op nog andere tijden voegt zich metrophlebitis bij iedere langer dan 2—3 dagen durende buikvliesontsteking (Helm t. a. p. S. 63). reus afscheidsel van het slijmvlies der baarmoeder (voornamelijk bij rotachtige slijmvliesontsteking, putrescentia uteri) , met de ontbonden stremsels na baarmoederbloedingen. Het ontbonden vocht dringt in de opene boezems door, ontsteekt deze, en zijn de aderen niet reeds door bloed- of uitzweetselproppen gesloten, dan wordt de ichor in de bloedmassa opgenomen. In hoe ver epidemische invloeden de aderontsteking daardoor voortbrengen , dat zij bedervend op de afscheiding der baarmoeder werken, of dat zij de vochtmassa tot etterbesmetting voorbereiden, weet ik niet. Btiscn heeft eene epidemie van aderontsteking in de baarmoeder waargenomen , waarin deze ziekte zich, met uitzondering van een enkel geval, na volmaakt natuurlijke bevallingen ontwikkelde. Dat veel, hetgeen anders onder den naam van kraamvrouwenkoorts, buikvliesontsteking in het kraambed doorging, tot aderontsteking der baarmoeder behoorde, bewijzen de onderzoekingen van R. Lee en Tonhelé (1). Kraamvrouwen tusschen de 30 en 40 jaren zouden meer neiging hebben tot deze ziekte, dan jongere. Een zwakkelijk prikkelbaar gestel wordt onder de voorbeschikkende oorzaken geteld. Aderontsteking der baarmoeder kan ook door kanker, verzwering der baarmoeder, door kunstbewerkingen aan de baarmoeder, zoo als het afbinden van poIjpen, het afsnijden van den moedermond veroorzaakt worden. Beloop en uitgangen. § 113. Het begin der metrophlebitis valt gewoonlijk in de eerste dagen na de bevalling; zij onderscheidt zich daarin duidelijk van de phlegmasia alba dolens, die zelden in de eerste en meestal eerst in de 2de—4de week des kraambeds verschijnt. Gaat de ziekte in genezing over, dan komen etterachtige kraamzuiveringen, vermeerderde zog- en pisafscheiding, algemeen zweet, vloeibare stoelgangen, abscessen als critische verschijnselen op. Waar zich in de uitwendige deelen veretteringen gevormd hebben, maakt de herstelling eenen zeer langzamen voortgang; zij duurt dikwijls eenige weken en langer, totdat de secundaire vochtstilstanden en uitscheidingen afgeloopen zijn. Op de huid verschijnen in zeldzame gevallen gierstuitslag en etterblaren (pemphygus). $ 114. Veelvuldiger is de doodelijke afloop, door voortplanting der ontsteking op het buikvlies, door uitputting in den hoogsten graad der adynamische koorts, door de secundaire aandoening van inwendige edele deelen , door lobulaire longontsteking, hersenontsteking, maagverweeking, doorboring van de maag en van het darmkanaal, koudvuur in de uitwendige deelen, door de hectische koorts in latere tijdperken. De dood volgt soms reeds na weinige dagen, meestendeels tegen het einde der 3de week na de bevalling. Volgens Helm veroorzaakt de metrophlebitis een zeer eigenaardigen vorm van (1) R. Lee vond bij 56 doodelijk afloopende gevallen van kraamvrouwenkoorts bij de lijkopening 2-4 malen de aderen der baarmoeder ontstoken , TonnelÉ ontdekte bij 222 lijkopeningen van vrouwen, die aan kraamvrouwenkoorts gestorven waren, 90 malen phlebitis uterina; volgens Babtsch kwam in liet We ener algemeen ziekenhuis van Oetober 1833 tot aan bet einde van 1824 , de kraamvrouwenkoorts zelden als peritonitis, maar meest als phlebitis uterina voor. Ontsteking van de baarmoeder of van bet buikvlies kan zich, zoo als Leb aanmerkt, ook secundair op de aderen der baarmoeder voortplanten. razernij; de aanvallen grijpen vaak plotseling plaats, duren gewoonlijk 5—6 uren en herhalen zich zelden. Dikwijls voor den aanval in het oog loopende levendigheid, bijzondere snelheid in het spreken. Kort na deze voorboden of plotseling grijpt de uitbarsting plaats; neiging om weg te vlugten, onzamenhangende denkbeelden, soms razend, soms zeer opgeruimd ijlen; het gelaat rood, opgezet, de blik ongestadig, de pols aanzienlijk versneld. Na ° ® uren komen de zieken óf tot bewustzijn, óf zij liggen in eenen toestand van verdooving. Zelden leven de zieken nog 2—3 dagen. De lijkopening vertoont slechts eene grootere hoeveelheid bloeds in de groote vaten der hersenen. V oorspelling. 5 115. Deze is altijd zeer ongunstig. Helm stelt de sterfte op f—T9 . Een gunstig teeken is het, wanneer de koude rillingen verdwijnen, en wanneer crises, zoo als etterachtig bezinksel in de pis, zich vertoonen. Maar hoe menigvuldiger en sterker de koude aanvallen zich herhalen, hoe meer de ziekte het typheus of rotachtig karakter vertoont, des te sneller gaan de zieken te gronde. Waar geelzucht verschijnt, zou ook altijd lobulaire longontsteking aanwezig zijn. Razernij , de eigenaardige kraamkoorts-physiogno. inie, maagverweeking behooren tot de ongunstigste verschijnselen. Behandeling. $ 116* De behandeling rigt zich naar het koortskarakter en de plaatselijke aandoening. Is de ziekte meer plaatselijk, en de algemeene etterbesmetting des bloeds nog niet te ver gevorderd , dan handele men ontstekingwerend, ontlaste bloed door aderlatingen, herhaald aanzetten van bloedzuigers op den onderbuik en aan de uitwendige teeldeelen; het uitwendig gebruik van ijs is door Helm aanbevolen; Bartscii stemt voor de aanwending van verzachtende pappen over den buik en de teeldeelen en van algemeene laauwe baden. Men tracht de kraambeds-bloedontmenging door kwikinwrijvingen (\elpeau laat oin de 2 uren 2—3 drachmen zalf inwrijven), door calomel in groote giften (Tonnelé, Desormeabx, Goocn, Helm) tegen te gaan. Alle alterantia, die voor de behandeling der aderontsteking zijn voorgeslagen, kunnen ook hier toegepast worden. Daarbij moet men steeds op de kraamafscheidingen letten. Is de ziekte tot het typheus of rotachtig tijdperk gevorderd, dan past de bloedzuiverende behandeling, chlore , delfstoffelijke zuren, wasschingen met azijn enz. Abscessen onder de huid en in de spieren moeten spoedig geopend worden. Bij zeer stinkende kraamzuivering voorzigtige inspuitingen van kauiillenaftreksel , chloroplossing in de baarmoeder. Kraamvrouwenkrankzinnigheid, zoo als ook de door uitwendige stofafzettingen ontstaande pijnen worden het zekerst volgens Helm door opium en ijs bedaard. Als voorbehoedingsmiddel moeten volgens Dance bij het vermoeden van nageblevene bloedstremsels en overblijfselen des moederkoeks zachte inspuitingen in de baarmoeder verrigt worden. PHLEGMASIA ALBA DOLENS (SPARGANOSIS; HYDROPIILEGMASIA TEXTÜS CELLÜLOSI, PIJNLIJKE WITTE ZWELLING VAN DE DIJ. Verg. de Litteratuur ia Eisenmann's Wundfieber und Kindbettfieber. Erlangen 1857. S. 122. K. "White, Inquiry into the nat. and cause of tbat swelling of one or both of the lower extremities, which sometimes happens to lying in wonien. Manchester 1784 en 1801. A. d. Engl. Wien 1785 en 1802. — Loer, Abhandl. geburtshülfl. Inhalts. "VVien 1791. Thl. I. p. 119. — K. Bbandon Trye, Essay on the swelling of the lower extremities incident to lying in women. Lond. 1794. — Hull, Essay on phlegmasia alba dolens. Manchester 1800. — Simons, in Lond. med. and pbys Journ. 1806. Vol. 15. Horn's Archiv 1819. July, Aug. — E. Weyer , in Medical communical. of the Massachussetts med. soc. Boston 1808. Vol. I. Horn's Arch. 1819. July, Aug. — C. Alm, Phlegmasia dolens Diss. Upsala 1810. — F. Moore, in Lond. med. and phys. Journ. 1810. Horn's Arch. 1819. July. — Lettsom , in New England Journ. of med. and surg. 1813. Vol. II.— J. Mann, in Med. communications of the Massachussetts med. soc. Boston. 1813. Vol. II. Sankey, in Edinb. Journ. 1814. Horn's Arch. 1819. July. — Wyer , in London med. and phys. Journ. 1810. XXIII. p, 301. Hüfeland's Journ. 1817. Juny. — R. Hazeltin, in Massachussetts society's communie. 1819. Vol. III. p. I. — J. L. Casper , Comment. de phlegmasia alba dolente. Hal. 1819.—H. Freyberg , D. sist. annotationes quasd. in phlegm. alb. sic dictam dolentem. Hal. 1820. — Van Eldjk , in Pract. Tydschrift voor de geneeskunde etc. 1832. H. 2. — Hosak, Observat. on cruritis or phlegmasia dolens. New-York 1832. — D. Davies , in Medico-chirurg. Transact. Lond. 1823. Vol. XIII. P. 2, Samml. auserl. Abhandl. Bd. 31. p. 699. Froriep's Notizen 1825. Febr. Bd. V. No, 14. — J. V. Francis, in New-York Med. and phys. Journ. Froriep's Notizen. Bd. IX. S. 9. — L. A. Struye, Comm. de phlegmasia alba dolente etc. Tüb. 1825. — M. Huston , in North-Amer. med. and surg. Journ. 1827. Oct. — E. Böjir , in Siebold's Journ. Bd. VII. St. 2. 1827. — Rayer, in Dictionn. de méd. Ire édit. T. XV. p. 249. — Velpead, in Arch. gén. de Méd. 1824. Oct. — Treviranüs, in Heidelb. klin. Annalen. Bd. V. H. 4. S. 592. — Triponel, D. sur la phlegm. alba dolens. Par. 1828. — Naumahn , Med. Klinik. Bd. II. S. 736. — P. Dewees, in Amer. Journ. 1829. Nov. — R. Lee, in Medico-chirurg. Transact. Lond. 1830. Vol. II. P. II. Samml. auserl. Abh. Bd. XXXV11K S. 483. — M. Ryan, in Lond. med. and. phys. Journ. 1830. April. — Eisenmann, in v. Grüfe's u. v. "VValther's Journ. 1834. Bd. XXII. H. 1 en 3. Sghmidt's Jahrb. Bd. XII. S. 165. — R. Lee, Unters. über das Wesen und die Behandlung einiger der wichtigsteu Krankheiten der Wöchnerinnen. A. d. Engl. v. Scuneemann. Ilannover, 183-1. 5.Kapitel.— Anderson, in London med. Gaz. 1835. April. Froriep's Notizen. 1835. April. Froriep's Notizen. 1835. May. Nro. 959. — K. Sciibeiber , in y. Siebold's Journ. 1834. Bd. XIII. St. 3. Sciimidt's Jahrb. Bd. IV. S. 343. — H. Maünsell, The Dublin practice of midwifery. Lond. 1834. Cap. XXII. — Mende, D. Geschlechtskrankheiten des Weibes. Bd. II. nach Mende's Tod herausg. v. Balling. Gött. 1834. u. 1836. S. 294. — Smeets, Mém. sur la phlegmasia alba dolens. Bord. 1836. — R. Lee, Art. Phlegmasia alba dolens, in Cyclopaedia etc. Vol. III. — Eiciihorn, in Heidelb. med. Ann. Bd. I. II. 3. ScuMiDT'a Jahrb. Bd. XI. S. 48. — A. Clemens, Beob. üb. d. weisse schmerzh. Schenkelgeschwulst der KindbeHerinnen. Frankf. 1837. — L, Pfeifeb, Vers. üb. d. Phlegm. alba dolens. Lpz. 1837. — Petrenz , in v. Siebold's Journ. Bd. XV. H. 3. Sciimidt's Jahrb. Bd. XV. A. 3. — Sghmidt's Jahrb. Bd. XXIV. S. 75. — Canstatt; in v. Gbüfe's u. v. Walther's Journ. 1840. Bd. XXIX. p. 331. — Crüyeiluier , Anatomie pathol. Livr. 27. Sciimidt's Jahrb. Bd. XXI. S. 181. — Marinüs, Mém. sur la phlegm. alb. dol. Bruxelles 1841. — Holsciier, in Hanov. Annalen. Bd. V. H. 2. Sciimidt's Jahrb. Suppl. Bd. III. S. 167. —. Engelmann, in Rdst's Magaz. 1841. Bd, 48. H. 2. Sciimidt's Jahrb. Bd. XXXIII. S. 27.— Bocilladd, in Universallex. Bd. XI. S. 116. — Joy , in Library etc. Vol. IV. p. 28. Kiwiscn, in Canstatt's Jahresbericht. Leistungen des J. 1841. H. 3. — Mosek, Lehrb. der Gesleclitskrankheiten des Wcibes. Berl. 1843. S. 603. $ 117. De phlegmasia alba dolens is, wel is waar, niet uitsluitend! aderontsteking, maar staat met haar toch zoo veelvuldig in verband, dat t zij daardoor het regt verkrijgt, om hier ter plaatse behandeld te worden.. De verdienstelijke Eisenmann heeft het meest met de natuur overeenkomstig; gevoelen omtrent dit dubbelzinnig gebrek geleverd. Het uitwendig aanzien i der ziekte, de eigenaardige wit glinsterende zwelling der dij, hangt van t vochtstilstand en uitzweeting in het celweefsel af. Deze vochtstilstand is i primair of secundair; in het laatste geval kan hij uit ontsteking der aderen, , der watervaten, der zenuwen van de dij, uit ontsteking en ettering der' bekkengewrichten, uit aderontsteking der baarmoeder, en omgekeerd kunnen de pas genoemde ontstekingen secundair door de voortplanting eener • oorspronkelijke celweefselontsteking der dij ontstaan. Ook is het uitgezweet voortbrengsel der celweefselontsteking verschillend; óf alleen wei ~ dan is de zwelling zuchtig, of het uitzweetsel is van eenen vezelstofachtigen aard — verharding des celweelsels (sclerosis), of lijmachtige stof, etter, icbor. Iedere theorie, welke den oorsprong uitsluitend in ader-, watervaat-, of zenuwontsteking zoekt, is eenzijdig en in tegenspraak met de ondervinding; van den anderen kant wekt ook niet iedere ader-, watervaat- of zenuwontsteking der ledematen het eigenaardig verschijnsel der phlegmasia alba op, deze is slechts het eigen kenmerk van een gelijktijdig (primair of' secundair) lijden van het celweefsel der dij. Maar zeker kan de ontsteking en toesluiting der aderen eene zuchtige zwelling van het aangetast lid, ook zonder zelfstandigen vochtstilstand in het celweefsel veroorzaken. Na de voortbrengselen der ontsteking in het celweefsel vindt men het veelvuldigst veranderingen der dijaderen. Ontleedkundige kenmerken. § 118. De ontleedkundige kenmerken der phlegmasia dolens verschillen naar de verscheidenheid van haren oorsprong. Het celweefsel der dij is met weiachtig, etterachtig of ichoreus vocht doortrokken, dat dikwijls diep tusschen de spieren doordringt, deze verweekt, en groote verwoestingen aanligt; dikwijls is de etter in kleine abscessen onder de fascia en in de tusschenspierruiinten verstrooid; de etter is grijsachtig of melkwit, dik, roomachtig. Dikwijls is het celweefsel door strembare voortbrengselen van den vochtstilstand verdigt, verhard, spekachtig ontaard. De meeste en gewoonlijkste veranderingen vindt .jrten in de aderen, verdikking van de rokken der vena femoralis, iliaca interna en externa, zeer dikwijls ook der uit de baarmoeder komende takken der venas hypogastricae, der baarmoederboezems in de nabijheid van de vroegere aanhechting des moederkoeks; naauwe vergroeijing der dijaderen met het omringend celweefsel; stremsels, etter in het aderkanaal, die zich dikwijls naar boven, zelfs tot in de holle aderen naar beneden tot in de venae saphena: uitstrekken. Later toesluiting en verandering der aderen in eene bandachtige massa. Somwijlen veranderingen der watervaten, der watervaatsklieren (1), der zenuwen. Was er aderont- (1) Men heeft de watervaten tot aan de borstbuis ontstoken, en in dezo zelve etter gevonden. steking aanwezig, dan vindt men de reeds beschrevene secundaire ettervormingen in de borstvlieszakken, in de lever enz. Somtijds koudvurigheid der baarmoeder. Dikwijls loswording der bekkengewrichten, verweeking van hunne vezelkraakbeenderen , het gewricht met weiachtig, bloederig of e terachtig vocht gevuld. Verschijnselen. § 119. Het karakteristiek verschijnsel is eene koortsige, pijnlijke, veerkrachtige, wit glinsterende zwelling der dij (1). Bij pene nadere onderzoeking der afzonderlijke gevallen bemerkt men echter spoedig, dat deze bepaling niet naauwkeurig is en een of ander dezer kenteekenen kan ontbieken. De zwelling komt voornamelijk onder twee vormen voor, die echter niet scherp van elkander kunnen gescheiden worden, in elkander overgaan, en in het meer erethisch of phlegmoneus karakter van den vochtstilstand hunnen grondslag hebben. Wij onderscheiden ze als phlegmasia alba ocdematosa en phlegmonosa. Meestal nemen zwelling en pijn haren uitgang van de lies en breiden zich van boven naar beneden uit; de zwelling bereikt zeer snel, dikwijls reeds in 24 uren, eenen zeer aanmerkelijken omvang, zoodat de zieke dij soms den dubbelden omvang der gezonde heeft. Pijn en zwelling breiden zich vooral langs de binnenzijde der dij , der knie en de kuit, dikwijls tot aan den bal van den voet, naar boven over de schaamlippen en de billen uit. In de zuchtige phlegmasia is de zwelling meei deegachtig, behoudt den indruk des vingers, de huid is bleek, glinsterend , witter dan natuurlijk , de warmte van het gezwollen lid is weinig verhoogd of in het geheel niet, de pijnlijkheid bij drukking niet zeer groot, van waterzuchtig oedema onderscheidt zich deze zwelling door haar uitgangspunt van het bovenste gedeelte der dij , hare uitbreiding van boven naar beneden, door de vergezellende ontstekingachtige en koortsige verschijnselen. De phlegmoneuse phlegmasia alba dolens onderscheidt zich door grootere strakheid en vastheid der zwelling; zij behoudt den indruk des vingers niet, de huidbekleedselen glimmen, zijn rozen- of helderrood gekleurd, dikwijls regelmatig gevlekt, de voet is heet op het aanvoelen, de minste aanraking, bijzonder aan de binnenzijde van de dij, is zeer pijnlijk: dikwijls zit de hevigste pijn onmiddellijk onder den band van Poupart op de plaats, waar de dijvaten naar buiten komen. Veelal zijn de liesklieren pijnlijk gezwollen. De zieken zijn buiten staat den voet te bewegen , soms gaat de zwelling van de eene dij naar de andere over. § 120. De koorts is in het begin der ziekte in de ligte gevallen erethisch, zelden synochaal. Zoodra de aderen ontstoken worden en er etterbedeif des bloeds ontstaat, komen de gevaardreigende koude aanvallen op en de koorts neemt het kwaadaardig torpide karakter aan, welks verschijnselen wij in het hoofdstuk » aderontsteking" hebben beschreven, de verschijnselen van secundaire aandoening der longen , der gewrichten, der oogen enz. kunnen hierbij komen. $ 121. De ontsteking der dijvaten laat zich soms aan eene strengsgewijze hardheid, welke in de algemeene zwelling voelbaar is en zich tusschen de (1) De bovenste ledematen kunnen ook Je zitplaats van zulk eene zwelling worden. vingers laat heen en weder rollen, onderscheiden. De aantasting der zenuwen (neuritis) laat zich vermoeden, wanneer de pijn zich snel tot eene hooge hevigheid verheft, naar boven en beneden schiet, wanneer daarmede tevens verlamming en gevoel van doofheid in het zieke lid bestaat. Gaat de pijn voornamelijk van de streek der heiligdarmbeens- of schaambeensvereeniging uit, dan kan men aannemen, dat de gewrichten mede deel nemen aan de ontsteking. Oorzaken. • § 121. Het veelvuldigst zijn kraamvrouwen aan dit gebrek onderhevig, maar het is niet haar uitsluitend monopolium, het komt ook, ofschoon vergelijkenderwijs zelden, buiten het kraambed, en ook bij het mannelijk geslacht voor. In het kraambed is het meestal het postvatten van eenen tegennatuurlijken, tot het kraambed behoorenden toestand, en er ligt iets waars daarin, wanneer men het kraamvrouwenkoorts buiten het buikvlies noemt. Tot stoornis van het natuurlijk beloop des kraambeds werken veelal verkouding, fouten in den leefregel, onvoorzigtige behandeling van de crises des kraambeds, verzuimd zogen, gemoedsbewegingen enz. als gelegenheidsoorzaken mede. Dikwijls laten zich zulke omstandigheden niet aantoonen. Eindelijk neemt de ziekte niets minder dan zelden haren uitgang van de baarmoeder, of met andere woorden: de phlegmasia alba dolens is niets anders dan eene benedenwaarts in de dijaderen voortgezette aderontsteking der baarmoeder, even als ook weder de ontsteking der dijader naar boven in de venae iliacae, hypogastricse enz. kan opklimmen. Deze zamenstelling ontstaat ligt na zware verlossingen, gewelddadige losmaking des moederkoeks, miskraam, baarmoederbloedingen. De verschijnselen van de aderontsteking der baarmoeder gaan die van de zwelling der dij vooraf of volgen haar op; zij bestaan in een gevoel van ongemakkelijkheid, van doffe pijn in den onderbuik, soms ook in het onderste gedeelte der ruggegraat, in de lendenstreek; de buik is meestal gevoelig voor drukking; de pijnen kunnen aanvalsgewijs zeer hevig worden. De kraamzuivering is verminderd of heeft opgehouden, is dikwijls zeer stinkend (koudvuur der baarmoeder), de zogafscheiding is spaarzaam of onderdrukt; de koude aanvallen zijn heviger en veelvuldiger, en komen somtijds gelijktijdig met de pijnen in den buik op. De ziekte komt zelden in de eerste, meestal inde 2de—4de week yan het kraambed op. Wij moeten met Eisenmann gelooven, dat de phlejgmasia alba in het kraambed ook veelal slechts van eenen rheumatischen, .niet kwaadaardig-puerperalen aard is, of dat de vochtstilstand zich tot het .celweefsel beperkt, en zich noch tot de aderen voortplant, noch van deze uitgaat. Iliervoor spreekt het veelal langzaam en dikwijls ook gunstig beloop der ziekte. Heeft er een doodelijke afloop plaats, dan komt deze zelden vóór de 3de week tot aan de drie maanden en nog later na de bevalling, zelden voor den 4den dag der ziekte , meestal eerst 3—8 weken na het begin der pijnen. § 123. In de meeste overige gevallen schijnt de phlegmasia alba van rheumatischen oorsprong te zijn; dikwijls neemt men haar waar met andere rheumatische ziekten; zij kan even als deze van het eene lid naar het andere overspringen; de zwelling is dan meer zuchtig dan ontstekingachtig; zij verdwijnt door opslorping der uitgestorte wei; dikwijls breidt de ziekte zich tot op het borst- of buikvlies uit. Cheyne, Graves, Stokes en 1 weedie hebben in den loop van langdurige koortsen , of als gevolg daarvan eene gelijke, ontstekingachtige, bleeke, den indruk des vingers niet behoudende, zich van boven naar beneden uitbreidende zwelling der dij, inet verwijding der oppervlakkige aderen en belemmerde beweging van het lid waargenomen; ik zelf heb na eene doodelijk eindigende steensnijding hetzelfde gebrek waargenomen ; in het lijk was geen' spoor van aderontsteking te vinden; in het celweefsel van het lid was alleen wei verzameld. Graves en Stores zagen deze zwelling met ontsteking der gewrichtshollen en in den arm met ontsteking van het celweefsel der borstklier zamengesteld. 5 124. Eene andere niet zeldzame oorzaak van secundaire zwelling der dij is de door etterachtige, zwerende, kankerachtige ziekten des endeldarms, des celweefsels in het bekken, der blaas, des darmkanaals (na slependen doorloop) veroorzaakte aderontsteking of sluiting der bekkenaderen , der holle ader en de deelneming van de dij ader aan deze ziekte. Moeijelijk is het te begrijpen, waarom de zwelling van de dij vaak, in weerwil van de toesluiting der bekkenaderen, gemist wordt (1). Eisenmann neemt overigens eene typheuse, tusschenpoozende en galachtige soort der phlegmasia alba dolens aan; wij willen de mogelijkheid van deze verschillende manieren van ontstaan der ziekte niet tegenspreken, maar gelooven toch eene vermeerdering van de haar bewijzende waarnemingen te moeten afwachten, voordat wij haar eene bepaalde plaats in het ziektekundig stelsel aanwijzen; over het geheel vereischt de manier van ontstaan dezer ziekte nog meerdere onderzoekingen. t Beloop enuitgangen. § 125. Eindigt de ziekte in genezing, dan komt deze zelden voor de 5de week tot stand, maar zij kan ook maanden lang slepen; het acuut'tijdperk loopt gewoonlijk binnen de 14 dagen af, de koorts en pijn laten na, echter blijft de zwelling na en wordt een slepend gebrek. Het beloop der rheumatische zwelling der dij is sneller dan dat van de puerperale. Dikwijls wordt de genezing door in het oog loopende crises ingeleid; gedurende de ziekte is de pisafscheiding spaarzaam, eindelijk zakt de zwelling onder de ontlasting eener groote hoeveelheid pis ineen. Het lid blijft vaak onderscheidene maanden, zelfs het geheele leven lang gezwollen en zwak, ten gevolge van verharding des celweefsels en toesluiting der aderen; de oppervlakkige aderen der ledematen worden variceus, het lid is somwijlen, even als bij elephantiasis, verdikt en ontaard; de beweging is belet; hebben de zenuwen eene blijvende verandering ondergaan, dan kan verlamming het overblijfsel der ziekte zijn. Andere uitgangen zijn die in ettering en abscesvorming, (1) Crütkiliiier merkt op, dat, zal de omloop van het aderlijk bloed afgebroken worden, niet slechts de toesluiting der aderen van een groot caliber, maar ook van de kleine aderen vereischt wordt; is dit laatste niet het geval, dan zou zich ligt een collaterale omloop kunnen ontwikkelen. Deze geneesheer zag zelfs gevallen van toesluiting der onderste holle ader, zonder zwelling der ledematen. Yolgens Hasse vertoont zich het beeld van de phlegmasia alba des te vollediger, zoodra niet slechts de vena saphena, maar ook de diepliggende aderen ontstoken en verstopt zijn» koud vurige verwoesting des celweefsels en der spieren, verkortingen van het lid, ziekten der gewrichten met gewrichtsverstijving, op het laatst verzwering enz. De uitgang in den dood heeft meestal plaats door de torpide koorts, soms door secundaire abscesvorming in inwendige deelen, in een later tijdperk der ziekte door tering en waterzucht. Voorspelling. § 126. De voorspelling van de phlegmasia alba dolens in het algemeen is veel gunstiger dan die der gewone aderontsteking. Eenen gewigtigen invloed oefent daarop haar karakter van oorsprong uit; de rheumatische soort is niet gevaarlijk; ongunstiger is de phlegmasia bij kraamvrouwen, inzonderheid op tijden, waarop gevaarlijke kraamkoortsen epidemisch regeren; het allerergste die soort, welke eene opvolgende ziekte van veranderingen in de bekkeningewanden is. De zuchtige vorm is minder bedenkelijk dan de phlegmoneuse. Van kwade voorbeteekenis is het verschijnen van koude aanvallen en de ontwikkeling van eene typheuse koorts. Hoe later na de bevalling dit gebrek zich ontwikkelt, des te gunstiger staat de zaak; ongunstig is in de puerperale soort de zamenstelling met aderontsteking in de baarmoeder. Behandeling. § 127. De aanwijzingen voor de behandeling van de phlegmasia alba dolens moeten geput worden uit den aard van het oorzakelijk ziektebedrijf, uit het zuchtig of phlegmoneus karakter van den plaatselijken vochtstilstand, uit zijne zamenstelling met ader- of zenuwontsteking enz., uit het karakter der koorts en der algemeene aandoening, uit het tijdperk der ziekte. De rheumatische soort zal benevens de doelmatige behandeling der plaatselijke ontsteking, voor de antirheumatische behandeling (zweetmiddelen, Dover's poeder, colchicum, kamfer, iodpotassium , spiesglansbereidingen, soms van het begin af aan braakmiddelen) wijken. In de puerperale soort is het eene hoogst gewigtige pligt, de kraamafscheidingen te onderhouden, of wanneer die onderdrukt zijn, zooveel mogelijk voor hare herstelling te zorgen. Zoo de krachten der zieken het veroorloven, zijn hier aderlatingen, zelfs herhaald, duidelijk van nut, en te regt reeds door Püzos, Levret aangeraden. Plaatselijk vereischt de phlegmoneuse hoedanigheid der zwelling bovendien het aanzetten van 20—30 bloedzuigers op de liesstreek, langs de binnenzijde van de dij; laten de pijn, de hitte en spanning der zwelling niet na, dan moet de plaatselijke ontlasting spoedig herhaald worden. Dikwijls gelukt het door deze middelen alleen de ziekte te bedwingen (1). Dewees verwerpt in het eerste tijdperk der ziekte, zoolang de ontsteking het phlegmoneus karakter heeft, alle plaatselijke middelen op het zieke lid. Vele geneesheeren raden verkoelende wasschingen, anderen verzachtende stovingen van het deel aan. De keus wordt het best door de manier, waarop de zieke zelve het middel verdraagt, en door den erethischen ofsynochalen (1^ Petrenz heeft inkervingen der zwelling en Sims insteken met eene fijne naald in de huid aangewend; ook raadt Fricke diep indringende, een duim lange, insnijdingen en het onderhouden der bloeding aan. graad der plaatselijke aandoening bepaald. Menige zieken, welke de (in het begin der ontsteking altijd doelmatigste) stovingen met koud water niet verdragen, wanneer men ze dikwijls ververscht en eenen hoogen graad van koude aanhoudend laat werken, laat ze zich welgevallen, wanneer men de koud en vochtig opgelegde omslagen telkens op het ontstoken deel geheel droog laat worden en ze dan eerst weder bevochtigt. Voor rheumatische dijzwellingen, vooral wanneer zij tot zwerven geneigd zijn, passen vochtige warme omslagen beter (1). Bovendien zijn inwrijvingen van kwikzalf zonder of met oliën, bij hevige pijn met narcotische extracten, zeer weldadig (2). De door Rêcamier aangeprezene zamendrukking van het lid niet windsels wordt in het eerste tijdperk der ziekte meestal niet verdragen. § 128. De inwendig passende middelen moeten naar den graad van terugwerking der koorts en den aard van het primair ziektebedrijf ingerigt worden; Dewees geelt purgerende zouten tot ondersteuning der bloedontlasting; Davis dient de digitalis in poeder tot 2 grein alle 2—.3 uren toe, totdat zij op het zenuwstelsel en den bloedsomloop werkt (3). Anderen verkiezen het gebruik van calomel, van spiesglansmiddelen (4), van colchicum. Een specifieke ziekelijke aanleg der vochten kan het gebruik van de altererende middelen, van iodium , terpentijn, chlore, chinine enz. vereischen of eene proef daarmede raadzaam maken. § 129. Vele geneesheeren prijzen na de voorafgaande bloedontlastingen dadelijk het aanleggen van groote Spaanschevliegenpleisters op het lijdend deel aan. Dewees verwijt aan dit, zeker niet altijd ontbeerlijk, middel, dat het eene onaangename prikkeling, pijnlijke en langdurige zweren veroorzaakt, het gebruik van andere uitwendige middelen verhindert en de zieken noodzaakt in eene onaangename houding te blijven. Wordt de zwelling slepend , dan verschaft de drukking met windsels groote voordeden ; nu komt ook het tijdpunt op, waarop men, behalven de kwikzalf, meer prikkelende smeersels, terpentijnolie, Spaanschevliegentinctuur, iodiumzalf en iodiumtinctuur kan inwrijven, het zieke lid met harsen berooken, met dampen baden, waar men drooge aromatieke kruidenkussens, inwikkeling in wol, moxas, kruidenbaden enz. aanwenden mag , om de opslorping der ontstekingsvoortbrengselen te bevorderen. Inwendig moet deze behandeling door het gebruik van (1) Yoor dezen vorm kan ook het door eenigen aanbevolen inwikkelen des lids in ruwe boomwol passen. Nadat door bloedontlastingen de koorts gematigd en de pols afgestemd is, laat Dewees bet Jid 3—4 malen daags met azijndampen baden. White prees omslagen met in warme azijn of wijn gedoopte flanel aan; Daniël ried bij zeer hevige pijn omslagen van dolle kervel met Goulard water aan. (2) Jenning legt over het geheele been met kwikzalf bestrekene kleefpleisterstrooken , dekt hier over heen stukken van gewaste taf, en legt over het geheel een niet drukkend verband; inwendig geeft hij dagelijks eene purgerende gift calomel met ipeeacuanha; zoodra er zich sporen van kwijling opdoen, zou de ziekte van het been spoedig verdwijnen. — Bijna even zoo is de door Graves aangewende behandeling: kwikzalf met £ gedeelte belladonna-extract, op linnen gestreken, wordt over het geheele lid aangelegd, en inwendig tevens opium in groote giften (4—6 grein in de 24 uren) , en bovendien driemaal daags hydrargyrum curn creta toegediend. (3) GrÖtzner houdt de digitalis (van 9fi—9j op 6 oneen) voor bijna specifiek; onder hare begunstigers moeten voorts nog Hur.l, Westberg, van Eldik, Eicmiorn genoemd worden. (4) Smeets prijst de aanwending van braakwijnsteen in groote giften aan. IV D. 1. • 18 spiesglansmiddelen, senega, arnica ondersteund worden. Gelijk de dieet in het eerste tijdperk ontstekingwerend moest zijn, mag zij thans voedend worden. Dikwijls mag men echter de verwijdering der slepende zwelling eerst van de van lieverlede toenemende verwijding der collaterale adertakken verwachten. Tegen nablijvende verlamming beproeve men de electriciteit, douches, zwavel-, sool-, heete minerale baden. § 130. De door ettervergiftiging des bloeds veroorzaakte typheuse koorts en de secundaire abscessen moeten volgens de in het hoofdstuk over aderontsteking gegevene grondbeginselen behandeld worden. AANHANGSEL. ZIEKTEN DES MIDDELRIFS. Schenk, D. de diaphragm. natura et morb. Jen. 1761. — Ca va i.ier , D. Obs. sur quelques lésions du diaphragme et en particulier sur sa rupture. Par. 1'an XIII. — Mondat, Essai physiol. et médical sur le diaphragme. Strasb. 1810. — IIempel , Tract. anat. pathol. de diaphragm. sano et morboso. Goett. 1808. — Percy , Art. Diaphragme in Diet. des sc. méd. T. IX. p. 214. J. Frank , I. c. P. II. Vol. II. Sect. II. — Boissead , Nosographie orga ■ nique. Par. 1828. — Copland, in Encyclop. Wörterb. Üd. II. S. 625. Art. Diaphragma.— Boujllaïd , in Uuiversallex. Bd. IV. S. 719. — Clootet et Bérard, in Dict. de méd. T. X. — Monseret el Feeory , Compendium etc. T. III. p. 46. — Fabre , Dict. des dictionn. T. III. p. 289. § 131. Wij zullen hier de aangeborene gebreken, de breuken, wonden, verscheuring, de vormingsgebreken, de doorboring des middelrifs met stilzwijgen voorbijgaan , aangezien deze tot dusver van een meer ontleed-ziektekundig , dan van practisch belang zijn. Bijna nooit worden deze toestanden gedurende het leven herkend. Wie daaromtrent nadere berigten verkiest, zal deze in de opgegevene werken vinden. ONTSTEKING DES MIDDELRIFS (DIAPHRAGMITIS, PARAPIIRENITIS). IIotii, D. de inllammalione sepli transversi etc. Lips. 1548. — Wolff , D. de septi transversi inflammatione. Argent. 1661. — ScflNElDER, D. de inflammatione diaphragmalis s. paraphrenitide. Wileb. 1665. — Brendel , D. de cognatione paraphrenitidis cum febre maligna. v. Opp. III. p. 62. — Eyselujs , D. de paraphrenilide. Erf. 1710 —■ Stüven , D. de phrenitide et paraphreuitide. Jen. 1724. — Zwinger , D. de paraphrenitide. Hal. 1724.— Segner, D. de paraphrenitide. Jen. 1747. — Gattenhof , D. de paraphrenitidis ratione el curatione. Heidelb. 1758. — Boxbelt, D. de paraphrenitide. Lugd. Bat. 1758. — Beeldsnyder, . de inflainm. diaphraginatis s. paraphrenitide. Ultr. 1762. — Fein , D. de iudole ac sede phrenitidis ac paraphrenitidis. Goelt. 1765. — Sciiroeder (resp. Ebereing) , D. de inflainm. diaphragm. Goett. 1772. — Saalmann, Descriptio phrenitidis ac paraphrenitidis Monasterii in Westphalia. Monach. 1788. — Gattenhof , Spec. sist paraphrenitidis rationem et eurat. Heidelb. 1791. — Portal, Anat. médicale. 1. IV. p. 235. — Hildenbrand , Institut. medicae. T. III. p. 267. — Renauldïn , in Dict. des sciences inéd. T. IX. p. 225. — Sawzcz , D. de diaphragmitide. Viln. 1819. — J. Frank, 1. c. P. II. Vol. II. Sect. II. p. 12. — Bürrens, in Harless' rhein. Jahrb. Bd. V en VI.— Copland, 1. c. S. 624. — Monneret et Fi.ecry, Compendium etc. T. III. p, 47. — Sciireber, in Sghjiidt's Encyclop. Bd. VI. S. 524. § 132. De ontsteking van het weivliesovertreksel des middelrifs op de borst- en buikvlakte komt in verbinding met ontsteking van liet borstvlies, van het hartezakje of van het buikvlies voor en de verschijnselen dezer ontsteking laten zich niet van die van pleuris, pericarditis en buikvliesontsreking onderscheiden. Even vaak als deze zamenstelling in het lijk wordt waargenomen, even zelden ontmoet men staande het leven die groep van verschijnselen, welke de oude geneesheeren, zonder op ontleed-ziektekundige onderzoekingen te bouwen, aan de middelrifsontsteking toekenden. Of de ontsteking van de spierzelfstandigheid des middelrifs geheel op zich zelve staande voorkomt, is twijfelachtig, daar wij volstrekt alle waarnemingen missen, waaruit een voldoend bewijs daarvoor kan geput worden. Wij geven de beschrijving van het waarschijnlijk enkel theoretisch zamengesteld ziektebeeld van de ontsteking des middelrifs volgens de opgaven van anderen, zonder voor de in de natuur voorkomende waarheid daarvan in te staan. Ontleedkundige kenmerken. § 133. Roodheid van het spier* en peesgedeelte des middelrifs, alsof het opgespoten was, verdikking van hetzelve, geleiachtige, schijnvliezige, etterachtige uitzweetsels op de vrije vlakten en in verschillende graden meer of minder naauwe vastkleving of vergroeijing met de naastbiigelegene deelen. Zeer zelden etterinfiltratie van de spier, nog zeldzamer kleine omschrevene abscessen in deszelfs zelfstandigheid; altijd komt hierbij de vraag op: is de etter in dc middelrifsspier zelve oorspronkelijk ontstaan, of is hij daarin van andere deelen af ingezakt? Dikwijls zwartachtige vlekken, verzweringen van het middelrif, die echter ook veelal van eenen secundairen oorsprong zijn (door doorborende abscessen of zweren der maag, der lever, der longen enz. voortgebragt). Verschijnselen. § 134- Als de verschijnselen van middelrifsontsteking worden opgegeven : Eene onverdragelijke, brandende, toesnoerende pijn, die als een band of gordel de grondvlakte van de borst omgeeft, zich van het horstbeen langs den rand der onware ribben naar den rug en de lendenen, soms ook naar de zijdelingsche gedeelten van den hals (plaats van oorsprong der middelrifszenuwen) voortzet, gedurende de inademing toeneemt en naar beneden zakt, gedurende de uitademing iets nalaat en opklimt, door elke beweging, hoesten, spreken, niezen, braken, aanpersen bij den stoelgang en de pislozing, door drukking op de onware ribben naar boven, door opvulling der maag toeneemt. Is het geheele middelrif ontstoken, dan kunnen de zieken alleen op den rug liggen en zijn daarbij zeer onrustig. Ontsteking van e'éne zijde des middelrifs laat alleen het liggen op de gezonde zijde toe. De ademhaling bestaat in het boven- en benedenwaarts schuiven der ribben , de buik blijft daarbij onbewegelijk en de streek van de korte ribben is aan beide zijden naar binnen getrokken; de ademhaling is kort, hijgend, afgebroken, zuchtend, in eenen hoogen graad beangst. Bij deze verschijnselen, die met hevige koorts, groote hitte, soms met eenen menigvuldigen en zamengetrokken, soms met eenen vollen pols opkomen, zouden zich bij. het voortgaan deiziekte hik en andere karakteristieke consensuele verschijnselen, inoeijelijk slik. 18 * ken, krampachtige vertrekking der gelaatsspieren, sardonisch lagchen, stuipachtige bewegingen van andere deelen, ijlen, hartkloppingen, braken, flaauwten voegen Dat deze consensuele verschijnselen niet noodzakelijke bestanddeelen van het ziektebeeld zijn en kunnen ontbreken, bewijst de opsomming der gevallen van Bonet, Morgagni, de Haen, Wendt, Selle bij J. Frank (1). De ziekte zou een snel beloop hebben, in gelukkige gevallen als eene pleuris, of op den 3den, 4den dag doodelijk eindigen. Oorzaken. § 135- Als oorzaken der middelrifsontsteking worden opgesomd: wonden, beleedigingen des middelrifs door schudding, vallen, hevig lagchen, weenen, schreeuwen, hardnekkige hik, zamendrukking van de grondvlakte der borst door naauwe rijglijven (Hildenbrand), rheumatismus, verkouding, koud drinken bij een verhit ligchaam, jicht, verplaatsing van hebbelijke bloederige, zwerende, impetigineuse uitscheidingen, gewelddadige onderdrukking van pijnlijke aandoeningen enz. Sagar zegt, in het jaar 1760 eene epidemische middelrifsontsteking te hebben gezien, en J. Frank meent ook, deze ziekte op sommige tijden veelvuldiger te hebben waargenomen. Uitgangen. § lofi. Het beloop der ziekte is snel en meest eindigt zij na weinige dagen doodelijk door de zamenstelling met pleuris of buikvliesontsteking, door uitzweeting, door longverlamming. De ontsteking kan zich onder critische verschijnselen verdeden of bij een matig uitzweetsel langer duren en vergroeijing met de naburige deelen te weeg brengen. Voorspelling. § 137. Yoor gunstige teckenen gelden: critische ontlastingen, het terugkeeien van hebbelijke uitscheidingen, eene gemakkelijkere en meer regelmatige ademhaling. Ongunstig zijn de zenuwachtige en stuipachtige verschijnselen, hik, kramp der gelaatsspieren, mismaking der gelaatstrekken, flaauwten, koude der ledematen en koud zweet bij inwendig brandende hitte. Behandeling. 5 136. De geneeswijze is streng ontstekingwerend; laten er zich bepaalde oorzaken, zoo als rheumatismus, metastasis herkennen, dan moet behalve de ontstekingwerende behandeling, ook de oorzakelijke aanwijzing naar de bekende regelen vervuld worden. Copland wil, dat men den zieke in eene horizontale ligging tot flaauwworden aderlate. Men zet op de lendenen , op de ruggegraat en op de inplanting des middelrifs, op de ribben bloedige koppen of bloedzuigers, wendt laauwe stovingen, laauwe badeii' aan, geeft inwendig verkoelende purgeermiddelen, verdunnende dranken. Hebben zenuwachtige toevallen, zoo als hikken, braken, de bovenhand, dan vermijde men toch het gebruik van prikkelende, krampstillende middelen; men bedaart deze consensuele verschijnselen met narcotische inwrijvingen, koude stovingen, droogc koppen op den hartkuil, inwendig ijs, lavementen van kamillen. (t) T. s. p. p. 19. Not. 51. aftreksel, papaverbollen afgekookt enz. CorLisD raadt caloinel in groote giften met opium aan. In een verder gevorderd tijdperk der ziekte zijn krachtiger afleidende middelen, Spaansehevliegenpleisters geschikt, om de crises te bevorderen, de vorming van voortbrengselen der ontsteking te verhoeden ol deze te verwijderen. De leefregel zij streng ontstekingwerend, de zieke houde bepaald rust en zwijge. Copland merkt aan, dat er nog vaak na de opruiming der ontsteking eene zenuwachtige prikkelbaarheid nablijft, die zich bij het gebruik van spijzen en dranken door hik openbaart; onder zulke omstandigheden passen ligte tonica met pijnstillende en krampwerende middelen, columbo aftreksel met opium, onderkoolzure soda , hyoscyamus of kamfer, of een aftreksel van valeriaan, of zinkverzuursel, bismuthverzuursel, muskus. KRAMP DES MIDDELRIFS; (SINGULTUS), HIK. Alberti , D. de morbis mesenterii et de singultu. Vit. 1578. D. de singultu praeeipue puerperarum. Ha!. 1758. — Kegler , D. de singultu. Basil. 1591. — SiIMMEü, Theses de singultu. Francof. 1606. — Sennert (D. Viteb. 1024). — mlcuaïiis (D. Lips. 1655). — Riesling (D. Argent. 1655). — Sebiz (D. Argent. 1659). — Hofmann (D. Jen. 1667). — Sciienk (ü. Jen. 1667). — Caocins (D. Marb. 1669). — Steinfels (D. Marb. 1669). — Kinner (D. Lugd. Bat. 1686). — Vesti (D. Erf. 1691). — Van Keverhorst (D. Lugd. Hat. 1692). — Bachmeyer (D. Alld. 1695). — Boiin (D. Lips. 1697). — Borellbs (D. Marb. 1707). — Hotz (1). Regiom. 1707). — Schüffelids (D. Gryphisw. 1730). — Cartiieuser (D. Francof. 1754). — Brbning, D. sist. singnltnm morbum, symptoma, signum. Ultraj. 1758. — Thiel (O. Goett. 1761). — Tschedi (D. Basil. 1767). — Van Rosspji (11. Lovan. 1781,1. — Scheidt (D. Duisb. 1782). — Fr. Hoffmann , in Med. ration. syst. T. IV. C. 4. — J. Frank., Praecepta etc. P. II. Vol. II. Sect. II. p. 22. Franz , in Beobacht. u. Abh. a. d. Geb. d. ges. pract. Heilk. etc. I. 298. — Mikiscii, in Gerson u. Juiics Magaz. 1824. II. S. 281. — Helli, in Kust's Repert. XVIII. 592. — L. Martiset, in Revue medic. 1827. Févr. p. 204. — FierïCIN , in Journ. des Progrcs etc. 1829. XV11I. p. 208. — Stark, Allg. Pathol. S. 881.— Short, in Edinb. med. Journ. 1853. April — Raige Delorme , Art. Hoquet in Dict. de Méd. — E. Asu, Art. Singultus in Cyclopaedia etc. Deutsche üebers. Bd. IV. S. 64. — Monneret et Fieüry, Compendium etc. T. IV. p. 567.— Fabre, Dictionn. des dictionn. T. IV. p. 6S5. — Romberg, Lehrb. der Nervenkrankh. Bd. I. S. 354. § 139. De hik bestaat in eene snelle krachtige inademing, voornamelijk door het plotseling zamentrekken en benedenwaarts stooten der middelrifsspier veroorzaakt, met eene daarop volgende korte uitademing, Men neemt doorgaans aan, dat tevens eene active vernaauwing der stemspleet plaats grijpt; waarschijnlijker komt het mij voor, dat de zamendrukking des middelrifs en de hierdoor voortgebragte inademingsbeweging zoo snel plaats grijpt, dat de stemspleet geen tijd heeft, om zich even als in de regelmatige inademing te verwijden en dus in cenen middelbaren graad van sluiting door de gewelddadige inademing wordt verrast. Iedereen, die bij zich zeiven het bedrijf' van het hikken waarneemt, kan de naar beneden stootende schokking des middelrifs gewaar worden; deze stoot werkt noodzakelijk op de maag en ten gevolge daarvan zijn niet zelden oprispingen en braken met den hik gepaard; de maagstreek zwelt op, de slokdarm wordt toegesnoerd, soms wordt een hoorbaar geluid, soms als het blaffen van een hond, een luid krakende ongearticuleerde loon, die reeds van verre hoorbaar is, geuit. ■ $ , ; , 1 IS altijd een 011ge>Voon, niet als regelmatig te beschou- wen bedrijf. Op het voorbijgaand hikken geeft men geen acht, en men ziet het eerst dan als eenen ziekelijken toestand aan, wanneer het door eenen Jangen duur, herhaalden terugkeer en hevigheid het evenwigt der gezondheid onaangenaam en ernstig stoort, in verband met andere ziekten voorkomt of door schokking der onderbuiksingewanden , door terugwerking op het zenuw- sWnr f°T.,ÏCnrarr!Dg den bloedsomloop, ernstige gevolgen na zich sleept. De hik kan zich alle minuten, en bijna alle seconden herhalen, zoodat zij naauwelijks tijd voor het ademen en spreken overlaat, — zij kan agen, weken, maanden, jaren met kortere of langere tusschenpoozen duren (1); de daardoor veroorzaakte schokking kan sterk genoeg zijn, om pijn in den bovenbuik, in den buik, aan de grondvlakte der borst, langs de aanhechting des middelrifs, om borst-, hoofdpijn, slapeloosheid, uitputting op te wekken; hierbij kunnen zich algemeene stuipachtige toevallen voegen • verstikking en beroerte zouden daardoor kunnen veroorzaakt worden. Ik heb na hevigen hik onrust, benaauwdheid, koorts met een sterk rood 'gekleurd hoold en eenen levensgevaarlijken toestand zien ontstaan. Somtijds houdt de luk gedurende den slaap op en keert bij het ontwaken terug; in andere gevallen is de zieke dag en nacht aan deze plaag onderhevig. Dikwijls volgt hik op niezen, m- of uitademingskramp, of gaat deze vooraf, of beide wisselen met elkander af. Oorzaken. § 141. Even als alle bewegingszenuwziekten ontstaat ook de hik of door centrale, ol door teruggekaatste (uitmiddelpuntige) prikkeling der m.'ddelnfszenuwen, het veelvuldigst door de laatste. Hik is niet zelden het verschijnsel van zamengestelde zenuwziekten, van vrijsterziekte, vallende ziekte vitusdans- en vormt soms het begin of het slot der aanvallen. Onmiddellijke' hersenprikkels, die de hik kunnen te weeg brengen, zijn gemoedsbewegingen schrik, toorn, instinctmatige navolgingszucht. Het is een veelvuldi" verschijnsel der verschillendste hersen- en ruggemergsziekten; ook neemt men haar dikwijls waar na bloedvloeiingen en uitputtende vochtverliezen, waar dc hersen werkzaamheid daalt en het excito-motorisch stelsel de overhand verkrijgt. § 142. Veelvuldiger dan door centralen aandrang, wordt de hik (hierin gelijk staande met de zenuwaandoeningen van andere ademhalingszenuwen) door terugkaatsingsprikkeling opgewekt, en dat wel veel vaker van de buikdan van de borstingewanden af. Volgens Kruier zou men bij dieren door' drukking en prikkeling van den linker maagmond hik opwekken. Eene zieke van Homberg kreeg hevige hik, wanneer men op de maagstreek drukte en eene gelijke waarneming deed Stark bij eene leverzieke (2). De meest verschillende maag-, darm-, baarmoeder-, nieren-, blaasprikkels, van tijdelijken of blijvenden aard, zijn als opwekkende oorzaken der hik waargenomen ; de opsomming daarvan zou vermoeijend en kwalijk van belang zijn. Men heeft de hik als voorbode der stonden , in de-zwangerschap (inzonder- j, 568ZiC V00rbedde" vau iansJuri°"e hik biJ J- <• a. p. 26 en Moweret, t. a. p. (2) Verg. t. a. p. p. 882. heid in dc laatste maanden), na het stoppen van buikloop en persloop, door lan" vasten, ik heb haar 11a eene snel genezene tusschenpoozende koorts, door onregelmatigheden in den stondenvloed veroorzaakt gezien. Zuigelingen krijgen hik door eene geringe verkoeling van de huid. De hik, die in het laatste tijdperk van kwaadaardige koortsen, van typhus, pest, gele koorts, cholera enz. met andere stuipachtige toevallen, zoo als braken, peeshuppelen, ijlen voorkomt, heeft eeneri centraien oorsprong en ontstaat uit onvoldoende beheersching van het excito-motorisch stelsel door de bijna verlamde hersenen. Uithoofde van den boventoon der terugkaatsingswerkingen zijn vooral de kinderlijke leeftijd en het vrouwelijk geslacht tot de hik geneigd; in den hoogeren ouderdom schijnt het zinken van het hersenleven de voorbeschiktheid weder op te wekken. V oorspelling. § 143. Het hikken als verschijnsel en terugkaatsing van zeer veelsoortige ziekelijke toestanden verkrijgt daaruit zijn prognostisch gewigt. Rik, die zich bij op zich zelve reeds ongunstige verschijnselen voegt, drukt de schaal der hoop zeer naar beneden. Of onder goede teekenen de hik nog meer goeds kan voorspellen (men spreekt van critische hik!), daarvoor zijn de waarnemingen hoogst armoedig uitgevallen. Men zegt, dat hoofdpijn dikwijls ophoudt, wanneer er zich hik vertoont. Volgens Romberk vergezelt de hik de critische galuitstorting in de asiatische cholera, waar zij vaak in verband met donkergroen braken een gunstig voorteeken is. Onder vele honderden cholerazieken , die ik gezien en behandeld heb, is mij geene dergelijke waarneming voorgekomen. Behandeling. t apoplexia' cordis.' *. W7. A) Hydrops pericardii, waterzucht van het hartezakje. . *. I I S) Oedema cordis \ VI. Luchtverzameling Pneumopcricardium. . .. 122. VII. Vetzucht * * 122. vnr Vetontaardingi vetzucht van het hart. ïc,7,' TV :^rkelz;uoht> vreemde vormsels, ingewandswormen'in'he't hart. IA. Gelijkaardige weefselverandering .... i_o. Verbeening van het hart Verscheuring van het hart. . . X. Verharding 126. Verharding van het hart. . . XI. Verweeking t Verweeking van het hart; cardiomalacia. . . *. * XII. Zenuwpijn * "• Zenuwpijn van hot hart, hartklem,'angina pectori's. ' !!!!!' ! .' IV>' Uladz. XIII. Bewegings-zenuwziekte. 140. Hartklopping 140. Ilalve verlamming van het hart 146. Flaauwte, syncope 146. Asphyxia, schijndood 151. A) Schijndood door verdrinken 162. B) Schijndood door verworgen, verhangen 169. C) Schijndood door bevriezen 172. D) Schijndood door den bliksem; sideratio 174. E) Schijndood door onadembare of vergiftige gassoorten 177. AA) Schijndood door kolendamp 177. BB) Schijndood door riolen-, sekreten- en kanaal-gas 180. CC) Schijndood door verlichtings-gas 182. DD) Schijndood door koolzuur. ... - '185. F) Schijndood der pasgeborenen 184. Derde Af deeling. Ziekteleer van het hart uit het oogpunt van deti oorsprong der ziekten van het hart. . 189. Cyanosis cardiaca, morbus coeruleus, blaauwzucht 195. VI. ZIEKTEN DER SLAGADEREN EN ADEREN. ZIEKTEN DER SLAGADEREN. , Slagaderontsteking; arteritis. 207. Ontsteking der aorta, aortitis 210. Weefselontaarding ; heteroplasie Aneurysma aortae, slagaderbreuk der aorta 217. Tegennatuurlijke klopping der aorta 255. ZIEKTEN DER ADEREN. Aderontsteking, phlebitis 236. Ontsteking der hersenaderen, phlebitis encephalica 252. Ontsteking der poortader en der leveraderen, phlebitis hepatica 255. Ontsteking der onderste holle ader 2é5. Ontsteking der navelader 257. Ontsteking van de aderen der baarmoeder 258. Phlegmasia alba dolens 265. \ A ANH AN GSEL. ZIEKTEN DES MIDDELRIF S. Ontsteking des middelrifs , paraphrenitis 270. Kramp des middelrifs Singultus; hik 275. Verlamming des middelrifs • ^76. V, ZIEKTEN VAN HE/T HART. IV D. I. 1 ZIEKTEN VAN HET HART. eerste afdeeling. Inleiding tot de ziekte- en genezingsleer der ziekten van het hart. tv-c-2- r A:nüS'Tractat' '■IV- - "• - Av™, 2' c~BHc;/'DTeka; Dc -ord'et *-• — Rïff I) ,ip air ,-j, . i ' 7' Bbtoo, Decorde et ejusvitus. Basil. 1580. — futL^e Yenet lÏ" * ' ^ ~ RüBn,S' De MtaraÜ 1 m^oSa oord. consti0 Tahbï Tra't' 1 1 H""»- Aiwmot, I)e affection. cordis libri III. Venet. 1618. — -1 i r' t, monarchie d" coeilr en 1'homme. Par. 1656. — Senitotüs Praxis A. Bel&eties, De affectionib. cordis. Patav. 1657. _ ai HiEmms Pr de / ejugque affectionib. Erf. 1697 — J Prssmr n- „„ ,1 i . ' ' de cor(ie 1609 — r M r. i ' De cord- PalP11- cognosc. et eurand. Francof. rysmat Rot i,ÏT7' ,SUtltan' ^ 17°7 ^ ' de «»*■ O ' v 7 ~ B- Mo:,ta™aita> Consilia de aegritudinib. cord In pp. — Vieissens, Traité du coenr. Toulouse. 1710 _ A. Keaher , D de morbis crai co, et resprr. organa infestant Yien 1716. - M. Mabtinez , Observat. rarae de corde. Madr. f3. ~ R. I.0WER, Tract. de corde. Amst. 1669. Leyd. 1728. _ Hipp. Fa Aukmih Anr.adversrones super qnib„sd. difficilis respirationis vitiis a laesa cord. etpraec dl"' ZZ 7 ;\A:LV~S- aU' 1731- T" J' P- 382 < <■«"* - Opuscul. ed. M h! da coeur. Ui X1ZU- MdêT' " * * P°i,rine rt et de ses malad. Par. 1749. Hoogd. Vert. Lpz. 1781. - proprios in tabula exhibens. Hal. 1763. — A. Matanes De snmn.m.1' ■ r morbis Tibnr- 170,1 rr , hiaiahus, Ue aneuij smaücis praecordior. , ' ' • ' Lectures upon the heart etc. read 1765, Spa- vam, D. de frecpientioribus cord. majorumijne vasor. morbis. Yienn. 1772. — A le C»- hes, Maladies du district du coenr. Par. 1772. J J NFrrtPTTi n 1' 1' , • CirCgi rSniQ' »? - F" P™. » «nib^ïra.tm nÏ hrkhoadri Kabt<'• t— - *■' T p ' • ' 5W» ook ln Samml. auserl. Abh. Bd. IX S 485 Reu' l i™' /V maI' d" C°eUr' in NoUV" Mém" ie Eerlm 1785. p 57' _ Reu, Analecta ad lustor. cord. patholog. Hal. 1790. — JT. F. Meckel Sur I , „ . 1 .1 coeur, in Mém. de 1'Acad. des Sc. de Berlin 1775. n. 56 1756 n ~l' • ,1" i"' ,n coudilion. abnorm. Hal. 1801; en Rsu's Archiv. Bd. VI. S. 549. — T'f'GubeTi 1 * itéch. anat. et pathol. sur les lésions da coeur et des vaisseaux sanguins tonsiderés cnmme cause de mort subite. Par. 1804. — A. Portal, Anat. médicale. 111. lar. 180't. Cabirau-Cabannes , Aper^u sar qqs. affect, organ. du eoenr. Par. 1805. — Fr. Zuliani , De quibusd. cord. affectionib. Brix. 1805. — Lü Herissé , Proposit. sur les affect, org. du coeur. Par. 1806. — J. N. Cobvisabt, Essai sur les mal. et les lés. du coeur et des gros vaiss Par. 1806, 1812 en 1818. Hoogd. vert. n. d. 2 druk. v. Rintel. Berl. 1818. Uittreksel in Samml auserl. Abh. Bd. XX1I1. S. 597. - M. A. Petit , Essai sur la médecine du coeur. Lyon. 1806. — Codtellï, I). Essais sur qqs. causes des mal. du coeur. Par. 1808. 1824. — Harnier, D. de morbor. cord. diagn. Goett. 1809. — Warren, Cases of organic diseases of the heart, with dissections etc. Boston. 1809. — Allah Burns , Observations on some of the most frequent and important diseases of the heart etc. Edinb. 1809. Vert. d. Fr. Nasse. Leingo 1813. — A. J. Testa , Delle malattie del caore etc. Bologna, 1810—1811. 3 Yol. Vert. v. C. Sprengkl. Halle 1815. — Pelletan , in Clinique chirurgicale. Par. 1810. Bd. 1- — Grassal, D. sur qqs. affect, organ. du coeur. Par. 1810. — J. Gates, On diseases of the heart. Philad. 1812. — Le Gallois et Mérat in Dict. des sc. méd. T. V. — Sandberg , D. de vitiis cordis. Edinb. 181o J. li. Farre, On malformations of the human heart etc. Lond. 1814 ; in N. Samml. auserl. AbhBd. XXV. S. 575. — J. Gorgham, in New England Journ. of Med. and Surg. Boston. 1814. Vol. 111. Jan. — F. L. Kreisig , Die Kiankbeiten des Herzens etc. 5 Bde. Berlin 1814—1817. L. P. Lckomski, De statu milit. morbis cord. gignend. idoneo. Vienn. 1815. — J. K. James, in Trans, of med. and chir. soc. Vol. VIII. p. 454. — A. J. Schöh, D. de curand. cord. affectib. Jen. 1818. — J. F. Meckel , Tab. anat. pathol. fase. I. Cor. Lips. 1817. — G. Foster. D. de organicis vitiis cordis. Edinb. 1819. — ff. A. I.i.'kck , D. Adumbratio morbor. cord. gener. Berol. 1819. -— Laennec , De 1 auscult. médiate etc. Par. 1819 en 1826. — HoPFEBGÜRTNEa, in Hufel. J. 1816. St. 1 u. 5. — Maïer, in Oesterr. med. Jahrb. 1819. Bd. V. St. 3. — Wetzler, in z. Beitr. zur theoret. und pract. Med. Bd. I. H. 1. 2. Mainz. 1820. — J. A. ff alter , D. de variis cordis affectib. Hal. 1821. — H. Reeder , Pract. treat. on the inflammatory, organic and sympathetic diseases of the heart. Lond. 1821. — Béclard et Chomel, in Dict. d. Méd. T. V M Fodéré, in Jonrn. complém. du Dict. des sc. méd. T. XXXII. u. XXXIV. ■ J.' Johnson, in Trans, of med. and chir. soc. Vol. XIII. p. 212 : en Med. chir. Rev. N. 38, 39, 43. J. Wuitsed, D. de fabrica cord. vitiosa. Edinb. 1823. Vedebeïer, in 'üust's Magaz. Bd. XIII. H. II. S. 177. — Aïercrohbie, in Edinb. Med. Chir. Transact. 1824; in N. Samml. auserl. Abh. Bd. XXXI. S. 309. — Wishart, Edinb. med. chir. Trans. Vol. III. p. 195. — J. B. Bertin , Traité des mal. du eoeur et des gros vaiss., redigé par J. Bodillacd. Par. 1824. — H. Burger, Diagnostik der Herzkrankh. Berl. 1825. - A. M. B. Schina , Introdiiz. alla patol. spec. del cuore. Torino 1825. — C. H. Parry , in N. Samml. auserl. Abh. Bd. XXXIII. S. 625. — R. Adaks , in Dublin Hosp. Reports; N. Samml. auserl. Abh. Bd. XXXIV. S. 653. — Andral, Clin. méd. T. III. Par. 1826. Précis d'Anat. pathol. T. II. Par. 1829. — F. Hawkinj , Rheumatism and sornc diseases of the heart considered. Lond. 1826. — Faber , in lll'fel. Journ. 1827. Aug. S. 3. — Krimer, in Hhfel. J. 1827. Fcbr. S. 33. — Schön , in Hecker's Annalen, 1828. pi 9_ j. J, Bbown, Med. essays on fever, diseases of the heart etc. Lond. 1828. Stadelmever, D. de morb. cord. organ. observat. quaed. ffirc. 1827. — L. ff. Pröb- stins , D. de morb. cord. organ. diagnos. general. Bonn. 1829. J. Elliotson , On the recent improvements in th. art of disting. the various diseases of the heart. Lond. 1831. — J. Hope, V. den Krankh. des Herzens u. d. grossen Gefasse. A. d. Engl. v. F. ff. Becker. Berl. 1833. — P. M. Lathak in Lond. med. Gaz. Vol. III. p. 2 et seq. — Pigeaiix (D. Par. 1852;. — Marc d'tspINE in Arch. gén. d. Méd. T. XXVI. Rodanet (D. Par. 1832). — Filhoj (D. Par. 1853). — J. Bodilladd, Die Krankheiten des Herzens. n. d. Franz. v. A. F. Becker. 2 Bde. Lpz. 1836. — Th. Davies, Vorl. üb. d. Krankh. d. Langen u. d. Herzens. A. d. Engl. v. G. Harthann u. V. Kirchhof. Hannov. 1836. — Mabit (D. Par. 1836). — Piorsy in Arch. gén. de méd. T. V. 2. Serie, p. 352; Semio- i's-q D"°"[0Stl,r' '■ 'S' F- Craher, D. Krankh. des Herzens elc. Casscl, 1837, - J Hope, A trea> zich jachtig en afgebroken het iÏÏviS a.arV0°r Jnt 'e Spreken' dat Kü^chker deze bijzonderheid ■ .♦ '^S. ^ ruSSemergsziekten heeft waargenomen. Het trommelend Oavrear dit ZtliiJ,rn b« TOcht in het voorkomen dlt PUI)t heerscht nog veel duisters. klinken vemp7pnnSt0i° t ^ bfct kart gaat S°mS met eene S00rt van metaal' het oor nn r 1 \ V00rnamelijk bij het onmiddellijk aanleggen van neer men de vlXt ^ M «eluid geeft, t wan¬ den ruff der f i '". S' °P bet 00r drukt en met e'e'nen vinger op vineer on den ®de ^nd klopt, of wanneer men het einde van°eenen hand od dezen UWe? nn f,e.hoorsal,s ^s1 en met eenen vinger der andere lique) is vaak tot ' l 'u en (son argentin, Laennec's cliquetis métalJiik vin rlp I -i u°^Cr hartstreek heen waarneembaar en laat zich duideijk van de beide harttoonen onderscheiden. Door het aanslaan van het hart ten "atto^cnVah *erwcit' -n^ ^ voornamcliJk bÜ eenen snellen kor- rdaats ter vfiril H' tJnlIende ^stwanden, dus bij magere personen aanstoot min^ T8,. 7"! 'Lt .verschiJ"sel schijnt groofe kracht van den achti«e hartklonn"^ " 6 te Z^n' °°k wordt het voornamelijk bij zenuw7 t ^Pln8en waai'genomen (Laekhec, Fildos) (1). solen 'hnlTnnTTHjke hariZeruischcn- Men noemt ze ook valsche eerui- woon/ijk zü^het (fCe"°,7 "l" F—) G- zich in deze per ' -16 arüoo"en zclve, die ziekelijk veranderd worden, en schen de harttoonen ^vanT" "f"' /;C'/,z lr"er hoort mcn ze henevens of tusanderen der beide hart'tóo.l afseSche/den ; Z1J vergezellen den eenen of den S 38 Deze lï somwijlen verneemt men er meer dan twee. dol tJSJZr ^ e" Cen h°°SSt VCelS°0rtiS karaktcr' dat 'nen onderscheidt heLT andere Scrulschen heeft getracht af te schilderen. Men viÏ- ra n t 6n ZfChtC 8erulscben; voorts het blaasbalg-, het zaag-, »iï-s;cïïr' ^ ™"»: weivliesoveru'ebd' ^arf lfr ,ge[UISc!len worde» door de wrijving van het neer deze hpülo i i, > en Van hartezakje voortgebragt^ wanHet is dus van belandde b^ andelS gladde llQedanigheid verloren hebben, sche "eluiden „„ T de ^nnen in de hart- en vaatholten ontstaande valle' wc^ke huiten het hart voorgebragt worden (hart- en V? SCTJ°elen' Jat dC2e Uinkende t00n in het oor des hoord-s ontslaat een uitwendi» klonr"0 S Ti'6 maliei1 'leeft > dan kan men het intra- en extrapericardiaal geruisch on ersc ei en , is het hart niet uit zijne ligging verdrongen , dan is er uit- pen'car'«chien ook in het voorjaar heid en de T ^ T'.0m de verschljnselen van de onderbuiksvolbloedig' en d® door hartziekten veroorzaakte bloedingen tegen te -aan is het voor' toeschrijvend ' Sjmpt°matisch te handele» afleidende bloedontlastingen wifze?4in vDonpbl0ed°ntI!-Stingen T6ten' Waar de 011 ts!ekingwerende genees- de en l ™1",6 m0Ct komcB-' d°°r de ove'^ verzwakkende middelen, middenzouten , salpeter, purgeermiddelen, door eene strenge dieet verdunnende dranken de grootste rust enz. ondersteund worden.6 Dat dé van de aaLetast Van gewigl is - begrijpt zich uit den aard het inl T Van de weivliesplaat van het hartezakje, en van ,W1 ' 7T S -1168 Van 1,Ct hart' en uit de der on.stekiL'i„ deze » %MilTZ ,a" e" kalomel „pt.I en dig talis is het meest gepaste middel, om dezen uitgang te verhoeden of dLltrdLTcr«„'6tf'°rtó b""dereni de «»■ 2) De aflei den de gen ees wij ze. J r, "J7éb°°e-£7is',h .u i ena IS het nut> «at de middelen van deze klasse fnrik bloedontlastingen^11 in > Spaanschevliegenpleisters , afleidende r aS.t,BeeB) m ontstekingen over het geheel als adjuvantia der ontstetoe\ lopd™ 6 gene®swlJze aanbrengen, doordien men door verdeeling van den ]ing in hcTzieke'Ïé0! °PJerScheidene Plaatsen de opeenhooping d^r prikkeg in het weke deel zoekt weg te nemen. Voor slepende vormgebreken van et hart is van de gestadig onderhoudene revulsie (door haarsnoeren font» om door f ^ ^ 2al ^t gelukken van het hart ^ehrr'k '^L-VP" ^-1"'''^ [Wersarcosis of pseudotrophié n tiet hart, gebreken der klapvliezen enz. tot teruggang te brengen Maar voortgang' S' "TJ ^ afwijkl'D8en den groei in haren stand0en van de °Pge^?U e? ' wanneei' het voortduren van den vochtstilneer door aflp'r! 1%' V'. het, daart°e ™°rb<^hikt deel verhoed, wan- eigenaardiae !en1DS t" °pWekbaarheid' dc aan deze organische hartziekten rXi T ?6 toevallen verhoed, of deze zeldzamer en zachter g maait worden. Ziekten van het hart staan dikwijls in een metastatischen wijze" w?ntC r Z|tmC"hang met Jicht en rheumatismus; de afleidende geneesi *.ln* daardoor, dat zij tot het vasthouden of opwekken van iichti" voorde ziekten, die wij hier te beschouwen hebben. Pisdrijvende en pur- weermiddelen komen dikwijls uithoofde van de door dc hartziekten veroorzaakte weiuitstortingen te pas. § 76. Het slijmvlies der luchtbuizen kan vooral in slepende hartziekten dikwijls als het werktuig, waarop men zoekt af te leiden, gebezigd worden. Altijd vormt zich bij eenen langeren duur der door het organisch hartlijden ■veroorzaakte verhindering van den bloedsomloop in de longen een meer of minder aanzienlijke vochtstilstand in het slijmvlies der longen; de zieken voelen zich verligt, wanneer zij vrij kunnen ophoesten, hetzij dat door de vermeerderde afscheiding de vertraging des bloeds in de haarvaten gedeeltelijk overwonnen, hetzij dat daardoor de overmaat van opwekbaarheid uitgeput wordt; dit ophoesten wordt begunstigd door het inademen van verzachtende dampen, door het inwendig toedienen van ammoniakzout, li(j. ammoniae anisatus, spiesglansmiddelen, squilla enz. Gewigtig is voorts bij de behandeling der hartziekten de afleiding op de nieren , aangezien daardoor de met dezelve zoo dikwijls gepaarde weiverzamelingen deels verhoed, deels weggenomen worden. 3) De bedarende genees w ij ze. § 77. Geen middel heeft zich grooteren naam in hartziekten verworven, dan de digitalis, ofschoon het moeijelijk te zeggen is, hoe zij werkt, — en dus misschien nog moeijelijker, waar en wanneer men haar bij voorkeur mag aanwenden. Haar specifieke invloed op het hart en het vaatstelsel openbaart zich daarin, dat zij in de meeste gevallen de werkzaamheid van het hart ten opzigte van de menigvuldigheid der zamentrekkingen afstemt en den pols vertraagt. Niet altijd brengt de digitalis deze werkingen voort; somtijds wordt de pols bij prikkelbare voorwerpen door het gebruik zelf van digitalis bespoedigd en eerst later komt vermindering der polsslagen. Velen verklaren de werking der digitalis uit de daaruit ontspruitende nederdrukking eener bepaalde streek des zenuwstelsels; anderen schrijven aan dit middel integendeel het hart versterkende eigenschappen toe. Zooveel schijnt zeker te zijn , dat in de verandering van den pols niet de geheele werking der digitalis gelegen is, en dat die verandering veeleer zelve slechts een afzonderlijk verschijnsel uit deze gezamenlijke werking is. Totdat de gelouterde geneesmiddelleer nadere verklaring oplevert, zal het raadzaam zijn, de digitalis voor 'een specifiek middel in hartziekten te houden, in dien zin, dat de door haar te weeg gebragte omstemniing in de verrigting van dit deel dikwijls in staat is deszeifs ziekelijke opgewektheden en toestanden te verdringen. Op gelijke wijze als de digitalis, zou de actaea racemosa en het colchicum werken; maar door geen dezer middelen zal zij volledig kunnen vervangen worden. § 78. In zenuwachtige geprikkelde toestanden van het hart worden ook de overige narcotica bij afwisseling aangewend. Opium heeft hier niet veel begunstigers en zou hartzieken niet goed bekomen. Daarentegen zouden morphinezouten den pols zeldzamer maken. De bereidingen van blaauwzuur, het exlr. lactucae virosae enz. zijn aangeraden, waarop wij in de bgzondere genezingsleer zullen terugkomen. Dikwijls bewijzen moschus, aether, ammonia , duivelsdrek , valeriaan, metaalzouten meer dienst ter bedaring van zenuwachtige prikkeling van het hart, dan de narcotische middelen. •*) De altererende geneeswijze. 7,vf t79' tlle-i flteran,tia kunnen onder bepaalde aanwijzigingen tegen hirt ziekten gebruikt worden. Ik ken echter een i u ! T-, iodium tegen krop eene hartverweeking schijnt veroorzaakt en dE d 7" dood na zich gesleept te hebben. Bgz«Le«eJ™^S^LfïEJT genoemde VAisALVA'sche hongerkuur. Het voornaamste daarvan bestaat daarin, om e \oe ing der lijders op het allerminste te brengen en den hoogst mogehjken graad van zwakte voort te brengen. Albertini verbindt hier nol bloedontlastingen mede. In hopelooze gevallen en wanneer niet een te snel zinken der levenskracht te vreezen staat, verdient deze fophmrW i laatste toevlugt beproefd te worden. Dezelfde hedpnL' ,!s eene herhaalde bloedontlastingen geopperd hebben, gelden oók°hier. 5) Leefregel in hartziekten avondmaaltijden wachten en altijd zorg dragen dat alle af ■, u -i gen vrij plaats grijpen. * 8 ' alle af~ en UIt^heidin- I W E E D E AFDEELIffG. Grondvormen der ziekten van het hart. I. hypektropuie. HTRopmr^BBrDIrAn(HYPEIlSARC0SIS C0RDIS; hwehcardio- ROPHIA PIORRr■ COR B0VINÜ3I; VERMEERDERING VANZELF STANDIGHEID, VERGROOTING VAN HET HART. ','t r T —•D; * r ïïtj. s ï r,^ r pp s-va J Copland in l i ' T ~ Pü™BY' in Philos- vol LI. 2. _ j. kopland, in Lond. med. repos. Tol. XX. d 17 1s9 r t« ,, , Chir. review, Nro 48 „ 407 P' ' ' ~ J' ^50», m Med. and pharm. miUt. Vol X p 366 ' a SfAD' ln Recuei1 de mém- de méd., chir. et ' ; >oi- A- P- •>»». — Asdsat,, Anat. pathol. Vol. II n 2RA r.. BEt) in Kecneil. périod. Vol XII ~i p . ' Lecuehvï- 410 r„, . P' * — Balhe, m Joum, de méd. Vol. XUI d ' ln MaSaz- Bi- I- P- 86. _ Seiiee, in Hor.Vs N. Archiv'. Bd. II. p. 211. — Berti* , in GrSfe und Wai.ther's Journ. Bd. VII. H. III. — Ciimrs. in Hcidelb. klin. Ann. Bd. III. S. 412. — Scuös, in Hecker's liter. Annal. 1828. H7. 8. 9. — WaNKER, in de Baden'sche Annalen Bd. II. H. 5. — ViGER be \arennes, in Arch. gén. 1834; Jan. Sghmidt's Jahrb. Bd. 11. S. 297. — Ebers, Hofel. Jonm. 1837. St. 6. Sghbibt's Jahrb. Bd. XX. S. 168. — Leghok , in L'Expérience. 1837. Nov. — Klze , in Summarium. N.-F. Bd. XI. II. 5. Schmidt's Jahrb. Bd. XXV. S. o". Montirit, in L'Expérience, 1838. N. 14. Sghmidt's Jahrb. Bd. XXII. S. 294. — i.an 1)017.y , in Arch. gén. 1838. Dec. Schmidt's Jahrb. Bd. XXII. S. 295. — Tiiomson, in Lancct, 1838. Nov. Schmidt's Jahrb. Bd. XXII. S. 297. — Fillion , These 1838. Paris Nr. 300. — Budd, Medico-chir. Transact. Vol. XXI. — Nabmani» , Handb. der med. Klin. Bd. II. S. 263. — Brrtin , 1. c. Obs. 87 — Bocillaïd, 1. c. Abth. 1. — Philipp, 1. c. S. 432. — Elliotson, Vorlesungen etc. S. 610. — Piorry, Diagnostik und Semiotik, Bd. 1. ^. 148. — Williams, 1. c. S. 417. — Lobsteiu , 1. c. p. 345. — Copland , Encvclop. Wbrt. Bd. IV. S. 677. — Cruviilhier , in Universallex. etc. Bd. VII. S. 607. — Hope, 1. c. Thl. II. Abschn. V. — Andral, Spec. Pathol. Bd. I. S. 173. — Hassi , Fathol. Anat. Bd. I. S. 196. — Chomel, in Dict. de Méd. 2e edit. Art. Coear. Analecten üb. chron. Krankheiten Bd. II. S. 383. - Skoda, 1. c. S. 257. — Monnïrkt, Compendium etc. T. II S. 339. — Piorry, Traité de Méd. prat. T. I. p. 106. § 81. Hypertrophie , verwijding van het hart, atrophie zijner zelfstandigheid , gebreken der klapvliezen komen in zoo velerlei zamenstellingen voor, dat het hoogst moeijelijk is , deze veranderingen van elkander afgescheiden te beschouwen , zonder aan de wezenlijkheid te kort te doen. Wij houden het dus voor gepast, deze vormingsgebreken van het hart achtereenvolgend te behandelen om hunnen inwendigen zamenhang zoo naauwkeurig mogelijk voor te stellen. Ontleedkundige kenmerken. § 82. Alleen door de vergelijking met de aan het hart in den gezonden toestand eigenen omvang, gewigt en de natuurlijke inhoud van zijne holten, kan men bepalen, of er hypertrophie, verwijding, atrophie aanwezig is. Laenkec nam de vuist van hét individu tot maatstaf, wier omvang ongeveer met die van het hart in den natuurlijken toestand zou overeenkomen. Deze eenigzins ruwe en onzekere manier, om den natuurlijken omvang van het hart te bepalen, heeft voor de naauwkeurige metingen en wegingen , welke sinds dien tijd door Boeillaed , Clendinmng , Sanson, en voornamelijk door Bizot verrigt zijn, moeten wijken. Deze belangrijke onderzoekingen drukken de veelsoortige, door leeftijd, geslacht, gestel, levenswijze te weeg gebragte verscheidenheden in den omvang van dit deel in getallen uit en hebben vele dwalingen, die tot dus ver bestaan hadden, teregt gewezen. De ruimte verbiedt ons hier, meer dan de meest algemeene uitkomsten van die metingen aan te halen, wier uiteenzetting in het oorspronkelijke kan nagelezen worden (1). § 83. De omvang van het hart verschilt naar den leeftijd; zijn wasdom bepaalt zich niet enkel tot de jeugd, maar duurt ook nog in den hoogen ouderdom voort, zoodat in gevorderde jaren het hart in evenredigheid tot de vroegere levenstijdperken het grootst is; alleen is de groei tot aan den leeftijd (1) Verg. Bizot, Récherches sur le coeur et le syst. artér. chez 1'homme in Mém. de la soc. médic. d'observ. T. I. p. 226. Paris, 1837. Hoogd. vert. in Jacobsom's u. Bressler's Analekten. 1. 633. X7-»»« 9rt .11 1 1 h r J MH,,C 51 15- -l„ 10 */»'" 10—IS , 34'" 1 f 12 4/5"' 30~49 * f 5/19" «14/19"' l*"' o0—49 » 43 3/23'" 17 18U« 7/,,J 50-79 , 45 12/19'" 52 ^g,,, » ^3';' Volgens Bizot bedraagt /de middelbare dikte van de grond- / vlakte der linker kamer = 4 Kr: tcj„> p ... ... / middelbare dikte van het middelste 65/1" > 'V>. b'J de (= 4 3/8"' ... , \ der linker kamer _ 5 vrouwvan^ b'J de'1 |middelbare dikte van de spits der" ' " * 1&~89 = 4 4/5'" man van I linker kamer V _ . jaren 16-69 j middelbare dikte van de grondvlakte" ' * ' = 3 13/30'" Jdren" /middelbare6dikt^van bet middelste^ ' ' * * * (= 1 Lfcrar.*„„= • — • • ~=« \ regter kamer _ . C)/fi, Jaren \ — 1 ^/61 » » _ 273/720,„ 'J diegenen, welke aan knobbellongtering sterven is bet ïnrt M - 1 w. ^ Wj dmU5, """i" der deltaspier. Het hart zou van 1 0,mang met die der borstkas en met de massa ten van de breedte der bT.tkas Zn Zen T T T ^ ^ ruimte tusschen het zwaardvormig uitsteeksel en' heT'sleutelT^ ^ benedens.te hclft van eene dikke deltaspier is het hart cemeenliiL ƒ ^ Uineinen' BÜ individus uiet diegenen, bij welken deze sper klein e"n dun de" ^X Ttflg. l^.f"' van hypertrophie is dit hoogst betrekkelijk; bij een klein individu kan reeds een hart van 8 oneen voor hypertrophisch, en bij een dik, groot individu een hart van 10 oneen nog voor natuurlijk doorgaan. Hesse neemt beginnende hypertrophie aan, wanjieer de dikte der wanden van de linker kamer bij mannen 6, bij vrouwen 5 Par. lijnen, die der wanden van de regter kamer 3, bij vrouwen 2| Par. lijnen (de vleeschzuilen ongerekend) overtreft. De dikte van de linker kamer kan soms 16'", die van de regter T" en meer bereiken. Een hart, welks gewigt 8 tot 9 oneen overschrijdt (het moet van bloed en gestolde stoffen gezuiverd zijn) mag hypertrophisch genoemd worden. § 85. Men onderscheidt de hypertrophie van het hart, et) naar hare uitbreiding: in volkomene en gedeeltelijke ; de volkomene betreft al de 4 holten, de gedeeltelijke óf slechts enkele kamers, óf zeldzamer de boezems, het tusschenschot, de vleeschzuilen; £)naar den gelijktijdigen inhoud der hartholten in de werkelijke hypertrophie (hypertrophie zonder vermeerdering of vermindering van den inhoud der holten), in de uitmiddelpuntige (hypertrophie met verwijding der holten, Corvisart's aneurysma activum van het hart), en in de middelpuntzoekende (hypertrophie met vernaauwing der holten) hypertrophie van het hart. § 86. Volkomene hypertrophie van het hart. Deze is niet zoo heel zeldzaam en gaat altijd met algemeene verwijding gepaard, het eigenlijk cor bovinum; echter is zij zeldzamer dan de gedeeltelijke hypertrophie. De omvang van zulk een hart kan 12, de lengteafmeting 5 en de dwarse 8 duim overschrijden (Botjillaïd) (1) , het gewigt 12 oneen tot 2 pond (Lobstein) bereiken , de holten kunnen tot de grootte van een ganzenei , van eene mansvuist verwijd, de geheele massa van het hart 3 tot 4voudig vergroot worden. Zulk een hart heeft gewoonlijk eenen kogelronden vorm , zijne spits is bijna geheel verstreken; het klimt hoog in de borst op en vult een groot gedeelte derzelve; de linker longvleugel wordt dikwijls tot op de hoogte van de 4de rib en nog hooger naar boven gedrongen, de grondvlakte van het hart daalt tot aan de 6de, 7de en zelfs 8ste tusschenribsruimte toe of het neemt meer eene dwarse ligging aan. Naar gelang het groote hart meer naar beneden zakt of zich meer naar de zijden uitbreidt, worden het middelrif, de maag, de karteldarm, de lever, de milt meer of minder naar beneden gedrongen. § 87. Gedeeltelijke hypertrophie. Volgens IIasse zijn meestal de boezem en de kamer van eene helft van het hart gemeenschappelijk aangetast; de linker helft van het hart is meer tot hypertrophie, de regter meer tot verwijding geneigd. Overigens schijnt de hypertrophie omstreeks even veelvuldig beide helften van het hart aan te doen ; terwijl velen de hypertrophie van de linker helft voor de veelvuldigste houden , vond Louis 29maal hypertrophie van de regter en 20maal hypertrophie van de linker kamer. § 88. Bij gedeeltelijke hypertrophie van de linker kamer heeft het hart de gedaante van een eigenlijk door de linker kamer gevormd eirond; de kleinere regter kamer vormt daarbij slechts een naar de lengte van het tusschenschot platgedrukt aanhangsel en daalt niet tot aan de spits van het hart (1) Bij een iu liet Hotel-Dieu gestorven individu hield het hart van de spits tot de grondvlakte 9" 2"' en 15 1/2" in omvang (Ciiomel.) af. Van de grond vlak te naar de spits toe neemt de verdikking al en aan deze aatste verdwijnt zij bijna geheel. De vleeschzuilen worden betrekkelijk dikker, zoodat gemeenlijk over het midden der kamer aan den oorsprong der vl eesch kolom men de dikte der wanden het aanzienlijkst is, ook neemt het tusschenschot daar deel aan. Somwijlen is de verdikking ongelijk, op eene plaats sterker dan op de andere; Laenhec zag zulke gedeeltelijke verdikking der linker kamer bijzonder in de nabuurschap der klapvliezen. Het hart met eene hypertrophische linker kamer draait om zijne as, zoodat het hypertrophisch gedeelte meer naar achteren , de longslagader en het regter ooinaar voren komen te staan; deze liggingsverandering kan niet zonder eenen storenden invloed op den bloedsomloop blijven. § 89. De verdikking van het regter hart is gelijkvormiger dan die van liet linker en neemt de geheele uitgestrektheid der kamer in. Gelijk reeds 111 den natuurlijken toestand de vleeschkolommen in de regter helft van het hart aanzienlijker zijn, dan in de linker, zoo is ook in de hypertrophie derzelve de vergrooting der vleeschkolommen veel sterker. Bijna altijd is in de regter helft van het hart de hypertrophie met verwijding gepaard. De hypertrophische regter kamer kan lager afzakken dan de linker en de spits van het hart vormen. De absolute verdikking van hare wanden is meestal niet zeer aanmerkelijk Laennec vond haar nooit sterker dan 4—5'" (Bertik en Louis 11—16"'). v 5 ^0. Het hypertrophisch tussehenschot puilt doorgaans in de regter hartholten uit en vult die bijna geheel op, het toenemen van de vleeschkolommen der klapvliezen, die soms de hartholten bijna geheel kunnen vullen, gaat gemeenlijk met een of ander gebrek der klapvliezen gepaard. Hypertrophie van de pilaren der regter kamer komt dikwijls gelijktijdig met hypertrofie der ïegtcr kamer voor (Andrai). Hypertrophie der boezems gaat altijd met verwijding gepaard; de verdikking bedraagt zelden het dubbelde van hare natuurlijke dikte en wordt voornamelijk door het toenemen der musculi pectinati somtijds door deze alleen gevormd. Volgens Hope vindt deze verdikking bijzonder in het regter hartoor plaats, daar hier deze spieren grooter en talrijker zijn dan in het linker, zoodat het regter hartoor dikwijls even dik als de kaïner derzelfde zijde is. § 91. De uitmiddelpuntige hypertrophie is de meest gewone; op 20 gevallen daarvan komt naauwelijks een geval van eenvoudige, die nog eer de linker, en slechts zelden de regter kamer inneemt (Boüiliabd). De kamers kunnen vergroot zijn bij regelmatige dikte der wanden; echter heeft ook het sPlerweefset in massa gewonnen, daar anders de uitzetting der holten met verdunning der zelfstandigheid vergezeld moest zijn. In de gedeeltelijke uitmiddelpuntige hypertrophie hangt de vorm van het hart van de verlenging of de zijdelingsche verwijding van de hypertrophische kamer af ^ olgens W illiams is hypertrophie van de linker kamer met uitzetting in de lengle gewoonlijk met ziekte van de aorta of van de aorta-klapvliezen, inzonderheid van die, welke het terugborrelen van het bloed toelaat, gepaard ■ bij ziekte van de mijtervormige klapvliezen of van den mij ter mond is dé verwijding doorgaans meer zijdelingsch of kogelvormig; deze vorm komt echter ook zonder gebreken der klapvliezen voor. § 92. Tegen het bestaan cener middelpuntzoekende hypertrophie van het hart zijn van vele kanten twijfelingen geopperd, en er zijn nog verdere waarnemingen noodig, voordat hieromtrent een beslissend oordeel mogelijk is (1). § 93. De vastheid van het hypertrophisch spierweefsel van het hart is óf natuurlijk, óf vermeerderd, steviger dan gewoonlijk (de wanden vallen ook na de ontlasting van hunnen inhoud en na het dwars doorsnijden niet zamen), ja zelfs verhard, ot verminderd. Het verschil in de vastheid hangt van verschillende oorzaken af. Reeds de manier van sterven heeft invloed daarop en men mag niet besluiten, dat de in het lijk gevondene vastheid dezelfde is, als gedurende het leven; het hart is hard met naauwe holten na eenen snellen , weeker met wijde holten na eenen langzamen dood. Eene meer stevige, vastere hoedanigheid vindt men bij krachtige individus met active voeding en grooten rijkdom aan bloed, wanneer de ziekte zich snel en na ontstekingachtige verschijnselen ontwikkeld heeft; week en slap, de verwijding meer begunstigend is het hart bij leucophlegmatische, kwaadsappige voorwerpen. Wanneer er alleen verwijding wordt waargenomen, is het hart gewoonlijk verweekt en wanneer de verwijding in eene overtreffende evenredigheid tot de hypertrophie bestaat, is de zelfstandigheid van het hart weeker dan gewoonlijk; ook zou verweeking alleen in de laatste tijdperken voorkomen (Eiliotsos). De kleur is meest natuurlijk of iets dieper rood; alleen wanneer een hooge graad van waterzucht, vooral van het hartezakje, den dood lang is voorafgegaan , vindt men het hart murw en bleek (Hassé). De kransslagaderen van het hypertrophisch deel zijn gemeenlijk vergroot (Elliotson). § 94. Meestendeels schijnt het fijner weefsel der spiervezel van. het hypertrophisch hart niet belangrijk veranderd te zijn (2), somwijlen echter heeft (1) CfiUVEILHIER zag het verstrijken der hartholten bij die personen, welke eenen gewelddadigen dood stierven, — zoo als bij alle geguillotineerden. BtDD schrijft het voorkomen van de middelpuntzoekende hypertrophie, die hij in het leven niet voor mogelijk houdt, na den dood aan eene bloedeloosheid toe, die eene laatste zamentrekking der hartwanden tot gevolg zou hebben. Door misvormingen zou zij dan veroorzaakt worden, wanneer krachtens de vrije gemeenschap van beide helften van het hart, slechts de eene of de andere bij voorkeur werkzaam is. Piorry heeft ook de middelpuntzoekende hypertrophie nooit waargenomen. Echter willen anderen (verg. MoJISEREr t. a. p p. 539) de middelpuntzoekende hypertrophie ook bij personen gevonden hebben , die langzamerhand na eene langdurige verzwakkende ziekte gestorven zijn. Bij ware middelpuntzoekende hypertrophie zou in weêrwil van de verdikte wanden en de kleinere holten de omvang van het hart natuurlijk blijven of zelfs vergroot zijn. Boijillaud schrijft het ontstaan van de middelpuntzoekende bijsoort der hypertrophie aan de binnenste spierlagen en de vleesehkolommen toe. Somwijlen zouden de uitwendige spierlagen meer eenzijdig hypertrophisch worden; in de uitmiddelpuntige hypertrophie vindt de overmatige voeding naar alle rigtingen heen plaats. (2) Hypertrophische harten, die lang in wijngeest gelegen hebben, zouden ligter scheuren dan gezonde onder dezelfde omstandigheden , maar de afzonderlijke lagen der spiervezelen zonden zich uiet zoo gemakkelijk van elkander laten scheiden als in den gezonden toestand (Albers). Chevalier vond bij de vergelijking van een gezond en een hypertrophisch hart onder het microscoop de vezelen van hel laatste veel rooder; wanneer een gelijk deel van beiden in gelijke deelen gedistilleerd water gedoopt werd , maakte het hypertrophisch stuk het water niet alleen rooder, maar bleef ook nog rooder nadat het er was uitgehaald. Bij het indoopen in kokenden alcohol vertoonde het een gering gehalte van velachtige stof (Bertinj. li.» J 1 inwendig vlies van het hart of van het daaronder Jiggend celweefsel, vergroeijing tusschen de weivliesplaat van het hart en van het hartezakje, vezelige verandering der vleeschkolommen, vetachtiee eevolleen111^ ?' vocdinSsafwijki,!8«> veroorzaken weder bijzondere gevolgen; door de verdikking van het inwendig vlies ontstaat vernaauwing der monden tegen de gedeeltelijk vezelige verandering der vrije vleeschkolommen werkt voornamelijk de zijdelingsehe .andrang^es bloeds en 1brengt eene gedeeltelijke zijdelingsche, aneurysmatische uitzetting der hartwanden Zdt menTh U 26er :,CrW!dral). De hypertrophie is dikwijls aanzienlijk zonder dat er zich hart- (1) Williams maakt de door Lae*>ec reeds aangeduide opmerking, dat vele menschen met eene breede diepe borstkas vergroote harten hebben, zonder Teel daarvan te lijden, terwijl harten van zulk eenen omvang bij voorwerpen met eene naauwe, verdraaide borstkas de allerkwellendste verschijnselen zouden te weeg brengen. Worden zulke voorwerpen langzamerhand vet, dan kunnen zo nog eene zekere levendigheid en vrolijkheid bewaren; want het is hun voordeel, dat zij een hart hebben, dat krachtig genoeg is voor hunne vermeerderde vleeschmassa en tevens ook ruimte genoeg voor zulk een hart. Worden zij daarentegen plotseling mager, dan wordt het hart te krachtig voor de kleinere massa, en dan komen de eerste verschijnselen op. kloppingen vertoond hebben, of de zieke klaagt er over, zonder dat de hand des geneesheers het kloppen bespeurt; zij komen aanvalsgewijs op en gaan met piju in de hartstreek, met een gevoel van angst en flaauwte gepaard. Volgens Pigeaox veranderen zij zelfs somtijds van plaats en worden in een tijdsverloop van een paar dagen op -verschillende streken van de borst gevoeld. Meestal zijn de hartkloppingen regelmatig , wanneer de hypertrophie eenvoudig is; tusschenpoozend worden zij meest slechts bij zamenstelling met gebreken der klapvliezen en tegen het einde der ziekte; dan 16 de werking van het hart geheel in de war (1); echter kunnen ook toevallige oorzaken van deze onregelmatigheid de schuld dragen. § 103. Hartstoot, aanstoot. Hetgeen van de voel- en zigtbare hartkloppingen gezegd is, geldt ook omtrent den aanstoot van het hart. Ongewone kracht daarvan is regel; maar er komen toch ook gevallen voor, zoo als Akdrai heeft aangemerkt, waar in weerwil van den hoogsten graad van hypertrophie de aanstoot door het opleggen der hand niet voelbaar wordt; een naauwe vorm van de borst laat hem duidelijker uitkomen; in eene breede, diepe borstkas kan het vergroot hart zich vergenoeg naar achteren plaatsen, om de sterkte van den aanstoot te verbergen. Verzwakkende invloeden, bloedverlies, doorloop enz. kunnen tijdelijk de kracht van den hartstoot verminderen. De terugstoot is het sterkst bij hypertrophie met verwijding ; hij kan ook in de eenvoudige hypertrophie aanzienlijk zijn, maar kan ook hij hypertrophie met vernaauwing ontbreken. Bij eenvoudige verwijding zonder hypertrophie is de terugstoot niet waarneembaar. Laennec bepaalt de opmerkzaamheid daarop, dat men somwijlen in de hartkloppingen, buiten den aanstoot, dien het hart met eene breede vlakte schijnt te geven, ook nog eenen meer droogen , klinkenden, korten, maar gelijktijdigen aanslag waarneemt, waarbij eene veel kleinere vlakte de borstwanden schijnt te raken, en verklaart dit verschijnsel uit de snelle en krachtige verheffing van de hartspits (cliquetis mctallique). Anderen hebben het van het aanslaan van het hart tegen de door gas en vloeistofFen uitgezette maag of darmen afgeleid. $ 104. ÏFelving der hartstreek. Boüillabd hecht waarde aan dit teeken en zeker is het vooral dan van gewigt, wanneer de uitpuilende welving der hartstreek op die plaats het sterkst is, waar de hartspits met den sterksten aanstoot tegen aan slaat. Echter moet inen zich voor dwaling hoeden en mag niet eene ongelijke verhevenheid der borstkas voor hypertrophie houden, terwijl de oorzaak dier verhevenheid in een oorspronkelijk verkeerd maaksel van het geraamte of later ontstane verkromming der ruggegraat kan liggen. Hope neemt aan, dat de vergroeijing van het hart met het hartezakje veel tot deze tegennatuurlijke welving bijdraagt; men vindt haar echter ook waar zulk eene vergroeijing niet bestaat. Hoe jonger de zieke, hoe ouder de hypertrophie is, des te eer veroorzaakt zij deze uitbuiging van de ribben en van hare kraakbeenderen, van het borstbeen, en verwijding der tusschenribsruimten. Volgens Piorry is in de hypertrophie de welving verder naar de linker zijde van het borstbeen verwijderd, dan in de waterzucht van het hartezakje. (I) Laekkec schrijft de onregelmatigheid cn het tusschenpoozen der hartslagen aan de gedeeltelijke hypertrophien toe. § 105. Doffe percussietoon in de hartstreek. De uit de met behoorlijke opmerkzaamheid verrigte aanwending des plessimeters verkregene teekenen behooren voor de herkenning van de hypertrophie van het hart tot de gewigtigste en verschaffen dikwijls eene groote zekerheid; het is somwijlen mogelijk, den ver uitgebreiden doffen toon naauwkeurig te begrenzen , en daardoor in vereeniging met den versterkten aanstoot en de overige verschijnselen, volkomen zeker te worden van het bestaan van hypertrophie. Men zou zich echter aan dwaling blootstellen , wanneer men kortaf de mogelijkheid van een vergroot hart wilde verwerpen, zoodra men de uitbreiding van den doffen harttoon mist. Het hart kan te diep in de borst liggen&, het kan zijdelings door de longen aanmerkelijk overdekt, deze kunnen °emphysemateus zijn. In plaats van den doffen geeft de percussie dan soms eenen trommelachtigen toon; echter zou men volgens Piorry door sterk kloppen op den vast aangelegden plessimfeter somtijds den doffen harttoon ook onder de bedekkende longgedeelten door kunnen hooren. Meestal strekt de doffe toon zich van de eene zijde naar de andere, dikwijls ook van beneden naar boven uit, naar gelang van de rigting, waarin het vergroote hart zich uitbreidt. Williams zag, dat de dofheid der percussie en de aanstoot twee derde gedeelten van den linker voorwand der borst innamen en tot de derde rib reikten. § 106. Harttoonen. Door de velerlei zamenstellingen van de hypertrophie van het hart worden de harttoonen op zoo velerlei wijzen veranderd , dat uit dit teeken alleen weinig zekerheid voor de herkenning kan geput worden (1). In het algemeen geldt: hoe verdikter de bartzelfstandigheid is, zonder gelijktijdige verwijding of bij vernaauwing der hartholten, des te doffer en geïekter is de met de zamentrekking van het hart ineenloopende eerste harttoon , bij eenen sterken aanstoot weinig ol zwak verneembaar; de tweede toon is ook dof en zeer kort; de pause is ten gevolge der verlenging van den eersten toon korter dan in den natuurlijken toestand. Daar nu echter verwijding der holten een luider en korter worden der harttoonen te weeg brengt, worden bij verbinding der hypertrophie met verwijding (uitmiddelpuntige hypertrophie) de toonen ook helderder, krachtiger, uitgebreider. Hoe meer de verwijding boven de verdikking der zelfstandigheid de bovenhand heeft, des te afgebrokener en luider worden de toonen. Bij matige eenvoudige hypertrophie zijn zij vaak naauwelijks veranderd. Valsche geluiden zijn bij hypertrophie van het hart zeldiaain ; echter hoort men somtijds een geblaas of zelfs een ruwer geruisch, bijzonder gedurende aanvallen van hartklopping; Boeillabd leidt het altijd van zamenstelling met gebreken der klapvliezen af; Cimbel heeft zich daarentegen door een groot aantal van lijkopeningen overtuigd, dat dit geruisch ook bij eenvoudige hypertrophie mogelijk is (2). (1; \ olgens 1'iorbï zijn de verse Lij nselen uit de auscultatie bij de hypertrophie van het hart reeds daarom niet genoeg afdoende, omdat de toonen niet zoo zeer van de massa der spiervezclen , als wel veeleer van de wijze harer zamentrekking — van een meer dynamisch iets — afhangen. Ook hoort men in zenuwachtige hartkloppingen van hetzelfde individu bij afwisselin» na eens doffe, dan weder heldere harttoonen. (2) Het blaasbalggernisch kan volgens EllIOTSOH ten gevolge eener geringe afwijking van het hart in zijne ligging (door het draaijen van het hart om zijne as?; of door hypertrophie der § 107. Polsslag. Ook op den pols, ofschoon een objectief verschijnsel, kan men weinig rekenen. Is de hypertrophie van het hart eenvoudig en stroomt het bloed vrij door de monden, dan is de pols krachtig, vol, gespannen , eigenaardig trillend ; hoe nader de slagader bij het hart ligt, des te stormachtiger zijn hare kloppingen ; door den hevigen stoot van de linker kamer kan verwijding van de opklimmende aorta en van haren boog ontstaan ®'j hypertrophie met verwijding is de volle pols minder gespannen en gemakkelijker zamen te drukken; bij middelpuntzoekende hypertrophie, hard, klein, draadvormig. Gelijktijdige gebreken der klapvliezen wijzigen den pols op velerlei wijzen, maken hem onregelmatig, nalatend j tegen het einde der ziekte wordt de pols, even als de hartslag verward. 5 108. Van de subjective verschijnselen kan men zeggen , dat zij bijna zonder onderscheid aan alle ontaardingen van het hart eigen zijn en geene genoegzaam verschillende karakters of zamenstellingen vertoonen, die als een zekere grondslag der herkenning kunnen gebruikt worden. Ondergaat de bloedsomloop in de longen eene aanzienlijke stoornis, dan doen zich de belemmeringen van de ademhaling, de aanvallen van aamborstigheid, bloedspuwing, slepende luchtbuisontsteking op; breidt de belemmering zich tot den algemeenen aderlijken bloedsomloop uit, dan zwellen de uitwendige aderen op, de oppervlakte des ligchaams wordt in eenen ligten of hoogen graad blaauwzuchtig, er ontstaan weiuitstortingen. De meeste hartziekten zullen vroeger of later dezen belemmerenden invloed op den grooten en kleinen bloedsomloop vertoonen en dus ook vroeger of later gelijke verschijnselen ten gevolge hebben. § 109. Pijnlijke aandoeningen in de hartstreek. Deze zijn gewoonlijk gering, bestaan in een gevoel van drukking, van benaauwing en wij kunnen niet met Elliotsoh instemmen, die uit de pijnen in de hartstreek het ontstekingachtig karakter der hypertrophie van het hart wil afleiden. Piorry verklaart het gevoel van zwaarte uit de drukking van het vergroot hart op het middelrif en uit bloedovervulling der lever. Somwijlen hebben de zieken een gevoel van mierenkruipen in de armstreek, dat zich over de geheele zijde uitstrekt en tot in de vingertoppen voelbaar is (Andral). § 110. Moeijelijkheden in de ademhaling. De benaauwing in de ruimte voor de longen en de gestoorde bloedsomloop in dezelve, later de tot luchtbuisontsteking en zuchtige zwelling klimmende vochtstilstand, veroorzaken de in eene klimmende progressie toenemende beklemming van de ademhaling; het sterkst wordt de dyspnoea en de hoest, wanneer het tot weiuitstortingen gekomen is; even als in alle aamborstigkeid schrikken de zieken uit den slaap op en strijden eenen tijd lang met de hoogste benaauwdheid op de borst; de dyspnoea wordt hebbelijk; eene horizontale ligging wordt eindelijk onmogelijk. De aanvankelijk drooge en stuipachtige hoest werpt zelden taai, soms met bloed gemengd slijm uit. Dikwijls plotseling en rijkelijk ophoesten van vloeibaar, helderrood bloed (1). Ook uit den neus, vlceschkolommen in de nabijheid van den mond en de daardoor verooizaakte verstopping ontstaan.' (1) Volgens Watsok is vaker eene vernaauvving van den linker aderlijken mond, en de daar: door veroorzaakte belemmering van den terngvloed des blocds, dan de verwijding der regter kamer oorzaak der bloeding nit de long. uit den endeldarm grijpen somtijds bloedingen plaats. Piorrt spreekt van bloeduitstortingen in de amandelen. § 111. ï erschijnselen in de hersenen. Zij bestaan in een gevoel van klopping, dat zelfs slapeloosheid kan te weeg brengen, in hoofdpijnen, die zich in de horizontale ligging, bij eene gebukte houding vermeerderen, en opstijgingen, duizeling , verduistering der oogen, vonkenzien, suizen iii de ooien, gevoel van mierenkruipen en verstijving in de ledematen tot aan werkelijke verschijnselen van beroerte. Een vermeerderde aanstoot der slagaderen even als verhinderde terugvloed van het aderlijk bloed kunnen de oorzaak dezer verschijnselen zijn; de eerste schijnt de meest gewone oorzaak te zijn, omdat de beroerte en hare voorboden bij voorkeur dikwijls ten gevolge ven hjpertrophie der linker kamer voorkomen (1). Echter neemt men dezelfde uitwerkselen ook niet zelden bij hjpertrophie der regter kamer waar; buiten de hersenbloeding kan de hartziekte ook tot weiuitstorting in de hersenen, tot hersenverweeking aanleiding geven. 5 112. Ten opzigte van de weiuitstortingen en de blaauwe kleur des gelaats is weinig aan te merken , dat niet reeds vermeld is. De gelaatskleur wijzigt zich gedeeltelijk naar de oorspronkelijke tint der zieken; tegen het einde der ziekte neemt de geheele huid eene vuile kwaadsappige kleur aan. § 113. Door den stilstand van het aderlijk bloed in verschillende deelen, in de aderen van den onderbuik, van het darmkanaal, van de lever, kunnen eene menigte andere dyspeptische, gastrische, galachtige verschijnselen veroorzaakt worden, en somwijlen komen zelfs deze secundaire verschijnselen zoodanig op den voorgrond, dat zij het hoofdgebrek volledig vermommen (2). Wordt door longontsteking, zuchtige zwelling der longen, borstwaterzucht, etterborst enz. eene hevige dyspnoea te weeg gebragt, dan verliezen ook de aanstoot en de harttoonen hun eigenaardig karaker. Herkenning. § 114. Men kan de hypertrophie van het hart met zenuwachtige hartkloppingen , met verwijding en verdunning van het hart, met ziekten der klapvliezen, met waterzucht van het hartezakje, met slagaderbreuk der aorta verwarren. (1) Gewaagd is zeker de vooronderstelling van Williams, dat ten gevolge der door de hypertrophie vermeerderde voeding verdikkingen en verbeeningen der rokken van de kleine stagaderen m de hersenen ontstaan, en dat in het scheuren derzelve eene andere wijze gelegen is, waardoor hypertrophie van het hart tot beroerte kan aanleiding geven. (1) ■ Door den tijd , zegt w illiahs , »kan de deze hypertrophie vergezellende, versterkte slagaderlijke strooming ook in de verschillende weefsels, die zij aantast, vooral in het eigen weefsel der ingewanden eene verhoogde of gewijzigde voeding voortbrengen. De nieren leveren hier het beste voorbeeld van op, omdat zij haar bloed alleen nit het slagaderstelsel ontvangen. Eij eene hypertrophie van slechts eenigen dnnr vindt men de nieren gewoonlijk vergroot en op andere wijzen ziekelijk, dikwijls met dc korrelige eiwitachtige BaiGHT'sche ontaarding. Longen en lever hebben ook doorgaans in zelfstandigheid toegenomen, hetgeen echter aan de belemmerde aderlijke bloedstrooming te wijten is " Deze secundaire hypertrophie van andere deelen is door CiEXDiSNina in de maag , de darmen, het pancreas , de nieren , dc longen , bijzonder in de luchtbuizen en zelfs in de hersenen aangetoond. Zij heeft echter niet slechts plaats in gevallen van eenvoudige hypertrophie van het h.rt, maar ook in alle hartziekten, die eenen stilstand in het algemeen vaatstelsel onderhouden. Hypertrophie van het hart. Dikwijls een sterk gestel; voorafgegane ontstekingachtige, rheumatische ziekten zijn meestal de oorzaak. Ook tusschen de aanvallen der hartkloppingen duurt de ongewone kracht van den aanstoot, de dofheid van de harttoonen voort. Matheid van den percussietoon in de hartstreek. Aderlijke bloedophoopingen en weiuitstortingen in andere deelen. § 115. Hypertrophie van het hart. Groote weerstand bij percussie der hartstreek. Sterke en zwellende aanstoot van het hart. Harttoonen dof en gerekt. Pols hard en snorrend. Gemeenlijk regelmatigheid der hartslagen. In het algemeen voegen zich weiuitstortingen en aderlijke bloedophoopingen eerst bij een gevorderd tijdperk der hypertrophie. Bij eenvoudige hypertrophie verandert eene bloedontlasting den omvang van het hart niet. § 116. Hypertrophie van het hart. Langzaam beloop, zonder pijn. Aanstoot sterk. Zenuwachtige hartklopping. Zenuwachtig gestel; vooral vrouwelijke individus in de huwbare en climacterische jaren; bleekzucht, bloedverlies of volbloedigheid, herstelling uit zware ziekten enz. zyn de gewone oorzaken. Het hartkloppen is slechts tijdelijk, hevig na gemoedsbewegingen en andere opwindende invloeden. In den toestand van rust bemerkt men geene afwijking in de werking van het hart. Men mist de aderlijke bloedovervullingen der borst-, hoofd- en andere ingewanden, de zuchtige zwelling der ledematen. Verwijding van het hart met verdunning der wanden. Dofheid bij de percussie van de hartstreek in groote uitbreiding, maar zonder weerstand. Zwakke, snelle aanstoot, bijzonder in vergelijking met den doffen percussietoon en de doffe harttoonen. Heldere, kort afgebrokene harttoonen, in grootere uitgebreidheid hoorbaar. Pols ligt zamen te drukken. Veelvuldige onregelmatigheid en tusschenpoozen van den hartslag. Aderlijke bloedophoopingen en weiuitstortingen verschijnen vroeg. Eene aderlating zou volgens Piorry het verwijd hart 2—3 duim in zijne door de percussie herkenbare uitzetting verminderen. Waterzucht van het hartez a kj e. De verzameling van vocht in het hartezakje wordt zeer vaak door eene acute ontstekingachtige ziekte met hev'8e pijn voorafgegaan, waarop spoedig uitzweeting volgt. Aanstoot zwak, de harttoonen zijn HHHI Onveranderde beperking der matheid bij de percussie. § 117. Hypertrophie van het hart. Doffe percussietoon , krachtige aanstoot. Geen valsche geruischen in het hart. Eerst laat aderlijke bloedophoopingen en zuchtige zwelling. § 118. Hypertrophie van het hart. Ligte welving van de borst, Ier plaatse waar het hart aanslaat. Sterke aanstoot alleen in de hartstreek. Er zijn geene andere, dan de harttoonen hoorbaar. ook zwak hoorbaar- dikwijls hoort men het golven van het vocht. Verandering van plaats van den matten toon door verandering van de ligging des lijders. Ziekten der klapvliezen van het hart. Ontbreken der teekenen uit de percussie en uit den aanstoot. Valsche, blaasbalg-, vijlgeruischen zijn hier blijvend. Veel vroeger bloedophoopingen en Weiuitstortingen. S lagaderbreuk van de aorta. Uitpuiling naar buiten in de bovenste borststreek, onder de sleutelbeenderen. Met deze uitpuiling overeenkomende, sterke aanstoot, kattengespin, zoodat de klopping op twee plaatsen voelbaar is, ter plaatse der zwelling en in de hartstreek. Dof geruisch, minder duidelijk, wanneer men tot het hart nadert duidelijker, kort bij het linker sleutelbeen ; het geruisch is enkelvoudig gelijktijdig met de slagaderuitzetting,' plant zich langs de wervelkolom voortdikwijls raspgeruisch. Er zijn geene andere, dan de harttoonen hoorbaar. Oorzaken. altijd hypertrophie van de reJ er h tussche» de regter en linker hartholten lijktijdig verminderde doorsnede der'jo.ZL^6 De Ï van de werkzaamheid des vaatstelsel! mèeTgeeisd't6 woldt" of" ''d ' W"a',°P IV\ °00tend en atrophisch wordende deelen aanzienlijker 4 J wordt. Daarentegen kan een in jeugdige jaren matig hypertrophisch hart door de voortgaande ontwikkeling der overige stelsels, bijzonder door uitzetting der borstkas, in een beter evenwigt met de gezamenlijke bewerktuiging geraken, en de daardoor verwekte toevallen gaan in dezelfde evenredigheid meer op den achtergrond. § 120. Even als eene duurzame, versterkte verrigtingswerkzaamheid der spieren over het geheel het middel is tot voedingsvermeerdering van derzelver massa, is deze versterking der werkzaamheid, die van haren kant weder door verschillende oorzaken te weeg gebragt kan zijn , de naaste oorzaak van de vermeerdering der massa van het hart. Zeker wordt hierbij altijd nog eene zekere voorbeschiktheid van het deel voorondersteld, welke in deszelfs assimilatie-vermogen gelegen is; ontbreekt de assimilative aantrekking , dan komt de hjpertrophie niet tot stand, al waren ook alle overige voorwaarden daartoe , zoo als b. v. vernaauwing der hartmonden , voorhanden , — en inderdaad vindt men somwijlen gebreken der hartmonden, de bloedsomloop kan door tuberculeuse longen aanmerkelijk belemmerd zijn, en toch ontstaat er geene liypertrophie van het hart. Deze voorbeschiktheid is natuurlijk grooter bij voorwerpen , wier spierstelsel reeds op zich zelf sterk uitgewerkt is, en in zijnen omvang den boventoon van den voedenden stofaanvoer laat herkennen. Men vindt dus de hypertrophie ongelijk veelvuldiger bij sterke volbloedige voorwerpen j mannen lijden vaker daaraan dan vrouwen j de voorbeschiktheid der roeijers (Hope) en der kurassiers (Piorrï) voor deze ziekte ligt in niets anders, dan daarin, dat tot deze klassen geen zwakkelijke individus deugen. § 121. Alle invloeden, welke de werkzaamheid van het hart duurzaam of dikwijls herhaald in overmaat opwekken , kunnen tot de oorzaken van hypertrophie in dit deel gerekend worden: veelvuldige gemoedsbewegingen, kommer , zorgen , opwinding van den geest enz. niet minder dan de voortbrenging van een prikkelend bloed door misbruik van geestrijke dranken , eene rijkelijke levenswijze, zenuwachtige hartkloppingen , door welke oorzaak ook te weeg gebragt, wanneer zij vaak genoeg terugkeeren. Ongetwijfeld is de veelvuldigste oorzaak eene werktuigelijke belemmering van den bloedsomloop in de hartholten; deze verhindering kan óf hare zitplaats in het hart zelf, aan zijne slagader- of adermonden (cardiostenosis), — óf buiten het hart in de naauwte van de doorsnede van een gedeelte of van het geheel der aorta, in het gebrek van veerkracht harer wanden, in de naauwte der longslagader, in de longen, vergroeijing van het hart met het hartezakje , in een groot gedeelte van het peripherisch vaatstelsel, in verkrommingen der wervelkolom hebben. Het onmiddellijk achter den hinderpaal liggend gedeelte van het hart wordt het eerst vergroot of verwijd; bij vernaauwing of onvoldoendheid van den mond der aorta (1), of bij naauwte der aorta lijdt eerst de linker kamer, na deze de linker boezem, en aldus voortgaande rugwaarts door de bloedophooping de regter kanier enz. ; bij vernaauwing (1) Zoowel de vernaauwing als de verwijding, of de onvoldoendheid der klapvliezen verwekt sterkere zamentrekkingen van het hart; in het eerste geval moet het deel zich sterker inspannen, om het bloed door de vernaanwde opening te drijven, bij onvoldoendheid der klapvliezen borrelt het bloed in de achter hetzelve liggende holte terug, deze wordt niet volkomen geledigd en ook hier wekt de onvolledige uitdrijving des bloeds het hart tot heviger terugwerking op. ouvoiaoenanew van het mijterklapvlies wordt eerst de linker boezem daarop de regter kamer en boezem door hypertröphie en verwijding aangedaan , vernaauwing der longslagader veroorzaakt eerst hjpertrophie van het regter hart; bij belemmering van den bloedsomloop in de longen lijden het eerst de regter kamer en voorkamer. Terwijl de stilstand des bloeds gedurig verder voortgaa , kan eindelijk iedere dezer oorzaken ook hypertröphie yj meer verwijderde gedeelten van het hart, b. v. vernaauwing van het mijterklapvlies ook hypertröphie der linker kamer veroorzaken, £ zulk een wel 2 ii, heteffr -°raak der hyPertr°Phie' dan is d^e laatste , ten minste in het begin, niet zoo zeer eene toegift van lijden, maar de vergrooting van het hart ls een middel ter verhelping der door de vernaauwinveiooizaakte stoornissen; het hypertrophisch hart overwint voor een gedeelte de weiktuigelijke belemmering van den bloedsomloop. § 122. Bertis Bell, Boüillacd, Legroux, Elliotsok schrijven aan de ontsteking een nader aandeel aan het ontstaan der hypertröphie van het art toe en beroepen zich eensdeels op het veelvuldig voorkomen van oortbrengselen van ontsteking , verdikkingen van het binnenste vlies van het hart, van de klapvliezen, vergroeijingen van het hart met het in irrL6' T7-Tëen \ het borstylies> veranderingen der longen enz. ijken der lijders aan hypertröphie van het hart, en anderdeels op voe]8raDeIemidg d dC' hypertl0Phie dikwiJIs °P e»d°- en pericarditis J nf'wf . Z!,ken UZ1J" on*e8ensprekelijk; maar in dezelve ligt geens¬ zins het bewijs, dat hypertröphie eene ontstekingachtige ziekte d i zehe eene ontsteking is. De ontstekingachtige aandoening van het endo- . Peri7fr ' °f aIs ve"'igtingsprikkel en doet de werkzaamheid van het hart tegennatuurlijk klimmen, of door de zwelling en verdik k.ng van het endocardmm ontstaat een werktuigelijke hinderpaal voor den bloedsomloop ; m beide gevallen is de ontsteking slechts de verwijderde oor dan kan ffeliik"^ 7" * ^ VP^rophie aanwezig, dan kan gelijk Hasse met regt aanmerkt, door tusschenloopende heete ziek- ten (ontsteking rneumatismus, jicht) de hypertröphie zich plotseling tot eene aanzienlijke hoogte ontwikkelen. $ *23. Het ontstaan van de hypertröphie en van de verwijding van het hart staan ,n eene naauwe betrekking met elkander. Gelijke oorzaken kunnen ze te weeg brengen; hypertröphie en verwijding kunnen te zamen vooi komen; de eene kan het overwigt boven de andere krijgen; wat is hier ten el TT 611 7a"n6er vindt het eene ^et andere plaats? Wij moedp l 'j |°Ta -Zer verschiIle»de werkingen van gelijke oorzaken in individuele hoedanigheid der zelfstandigheid van het hart en in zijnen verschillenden levenskrachtige weerstand zoeken; bij krachtige jonge Verwerpen za eer verdikking zonder of met slechts matige verwijding ontstaan bij zwakkelijke slappe individus zal dezelfde oorzaak, b. v. verstopping vin' eenen hartmond, eer verwijding der holten met of z'onder verdunnb"! der wanden na zich slepen. Voorts komt de graad der verstopping in aanmerking, hoe sterker deze is, hoe eer er verwijding ontstaat TVti L t r toestand van bloedophooping, zoo als bij onvoldoendheid van eenen'l'iarf mond begunstigt het ontstaan van verwijding vernaauwing ,1 T verwekt eer hypertröphie- J g' vernaauwinS d«' monden § 124. Belangrijk is de door Bizot en Rokitaksky nader nagespoorde betrekking van uitsluiting van hypertrophie en verwijding van het hart tot het tuberculeus en teringachtig ziekteproces. Volgens Larcher zou in de zwangerschap de linker kamer dikker, vaster en rooder en ten gevolge van de hypertrophie de kracht van den bloedsomloop vermeerderd worden; Larcher's bewering is wel nageschreven , maar niet nader onderzocht. Volgens Lobis is longemphysema eene gunstige voorwaarde tot het ontstaan van hypertrophie van het hart; onder 42 lijken vond hij de hypertrophie 12 malen; wat was nu hier oorzaak, en wat uitwerksel? Beloop en uitgangen. § 125. Het beloop der ziekte is meestal slepend; wordt een ongunstige afloop daarvan niet toevallig te weeg gebragt, zoo als zeker niet zelden gebeurt, dan kunnen de zieken met een matig hypertrophisch hart jaren lang voortsukkelen, en zelfs bij eene zeer voorzigtige levenswijze eenen tamelijken ouderdom bereiken. Subacuut verloopt de hypertrophie volgens Schönleih , wanneer zij in den huwbaren leeftijd door rheumatisrnus veroorzaakt wordt, en waarschijnlijk wel overal, waar een ontstekingachtig bedrijf mede in het spel is. Somwijlen maken hare toevallen in het oog loopende tusschenpoozen ; door overmatige inspanningen des ligchaams, eene ongeregelde levenswijze wordt het beloop bespoedigd en de ziekte bereikt dikwijls snel eenen hoogen graad. $ 126. Wij hebben de voorwaarden reeds genoemd, onder welke zich van lieverlede eene met de gezondheid meer overeenkomstige evenredigheid tusschen een matig hypertrophisch hart en de overige bewerktuiging kan vormen. Een andere uitgang in genezing is naauwelijks mogelijk , en men moet tevreden zijn , wanneer men het hart op eenen zekeren trap van ontwikkeling van massa kan houden, en den verderen voortgang van zijnen groei verhinderden. $ 127. Zeer veelvuldig is, helaas! de doodelijke afloop der ziekte; deze heeft vaak hoogst onverwacht plaats en midden in eenen dragelijken en zelfs den naam van goed verdienenden gezondheidstoestand des lijders, door bloed- of weiuitstortingen in de hersenen, of door longbloeding, door acute zuchtige zwelling der longen en verstikking, — zoo als Schö.nlein waarnam, ook door verscheuring der aorta. Juist omdat de zieke bij eenen goeden staat der krachten en der spijsvertering betrekkelijk welvarend is, neemt hij niet altijd al de voorzigtigheid in acht, die het ook vaak niet herkend gebrek van het hart vereischt en brengt door eene uitspatting niet zelden den doodelijken afloop vroeger te weeg, dan de ziekte dit had laten verwachten. Maar ook zonder zulke toevallige invloeden kan oorspronkelijke slapheid des weefsels of broosheid der vaten de schuld hebben van de bloeding of van de uitzweeting van vloeistoffen. Bij eenen langeren duur der ziekte veroorzaakt meestal de langzamerhand toenemende waterzucht den doodelijken afloop. Voorspelling. § 128. De voorspelling is nooit gunstig; eene radicale genezing kan men naauwelijks ooit hopen en de vraag is alleen: mag men hopen, den lijder 7 , « ee "raSellJk aa™J» te verschaffen, of is het gebrek reeds zoo, dat alle kunsthulp daartegen onmagtig is? De graad en soort der ziekte en beter iift h" ' 1^7- ^ d° bePaIin* °P- De voorspelling valt hvÏwt I J?"ge, prachtige voorwerpen en bij eenen matigen graad van ropne, an >ij zwakkelijke, kwaadsappige, oudere individus en bij eene ver gevorderde ontwikkeling der ontaarding, in het bijzonder nog daarom omdat bij zulke gestellen bij de hjpertrophie aanzienlijke verwijding komt en de toevallen der uitmiddelpuntige hjpertrophie veel sneller tot een ngunslig einde leiden, dan de eenvoudige toename van massa van het hart. Hoe grooter de werktuigelijke hinderpaal van den bloedsomloop is, waarmede de hypertroph.e van het hart zamenhangt, des te erger wordt de voorspelling Stelt de ziekte zich zamen met koortsig of ontstekingachtig lijden, nizonderheid met longontsteking, dan loopt zij dikwijls snel in den dood uit. Voor de voorspelling van andere ziekten, zoo als luchtbuisontsteking, long- :roSniigdheeida:mvez,she,d van h'pertrophie ™het ^ ^ Behandeling. O v § 129. Hoe eenvoudig zich ook de taak des geneesheers - afstemming van de voedingstoename van het hart - in woorden laat zarnenvatten . zoo g , en men kan zeggen zoo onmogelijk , is zij in de uitvoering. Men weet tot dus%er geene wijze om de afwijking in de groeikracht van het hart op eenen anderen weg te beperken, dan door verzwakkend op het geheele gestel te ««."bti";;, 'i' ho"se" e™-1 1,1 dt ^ j'",'"''6 der vochten door aanzetting der uitscherende deelen en verminderden toevoer van stof in WlVI 7 " ',eeft d6Ze behandeJin* stelselma% -ar dl dóór Valsalva en Albertim (meer tegen slagaderbreuken dan tegen hartziekten) aangeprezen? regelen toegepast; Lae^eo meent van de eenigzins gewijzigde manier van behandeling ,n de hjpertrophie van het hart werkelijk gunstee gevolgen te hebben gezien (1). Deze uitspraak van eene zoo gewigtfee stem is ec ter later door de tegenovergestelde uitkomsten van de geloofwaardigste waarnemers (van Cüoxee , Hope, Forbes, Copla,d , Cruveiloier^ Piorrv, «£ heid 'ontstaanrf de .C"T™ei" gedurende deze kuur benaauwd- öeid ontstaan of de reeds bestaande nog erger, de hartslagen, de hart-e- ruischen veel sterker worden , en de prikkelbaarheid van het hart aanzien- SscheM g..t0enemen' Cn teD Sev0,«e van deze behandeling verscheidene gevallen juist ten tijde, dat het individu op den hoogs ten „raad van zwakte gebragt was, doode.ijk afloopen. Deze met Se bedoeïïfmee'nlg (1) Volgens Laksskc moet eerst zooveel bloed ontlast worden, als de zieke zonder flaauw te totdat "de ha W ^ ^ 2 ' 4 > 8 - volgens hem de ader.aZ, beLen \ÏsDitn m t nra rSl°0t VaD hCt har' hUnne na'UarliJke verloren hebben! 1 ,PJ , f een knracht'» Tolwassen ma? dagelijks slechts 14 oneen, waarvan 2 oneen wit vleesch gebrmken. Deze behandeling moet maanden lang voortgezet worden Ook wan reeds huidwaterzucht, buikwaterzucht, znehtige zwelling der longen, kwaadsappigheid voórhan" den zijn, mag men noch den strengen leefregel, noch de bloedontlastingen verwaarlozen AUc K1NT0SH IS ook voor de VASALTA'sche geneeswijze en beperkt den lijde/tot een d gel Lh ran" H'.' '"l een paar b|eschl"te".' waar het moeijelijk gaat den eetlust te temmen, moet men dTn o „ens hem met walgingverwekkende giften braakwijnsteen verdrijven. tegenstrijdige werkingen zijn begrijpelijk, zoodra men bedenkt, dat bij een niet geheel verstompt zenuwstelsel iedere kunstmatig voortgebragte bloedeloosheid eene vermeerderde prikkelbaarheid en daardoor verhoogde werkzaamheid van het hart na zich sleept. § 130. Hoe laat de voortgang der ziekte zich het zekerst beperken, hoe kan men hare gevolgen het zekerst voorkomen. Voornamelijk komt hier het gestel des lijders in aanmerking. Overmatige verzwakking , hetzij door bloedverlies, vochtontlastingen, hetzij door een te strengen leefregel brengt altijd nadeel aan; daarentegen vereischt de ziekte ook weder , dat men de bloedbereiding niet overmatig late worden. Waar de bloedmaking zeer werkzaam is, bij jonge volbloedige individus, zijn dus matige aderlatingen tot 4—6 oneen in tusschenruimten van 4—6—8 weken of nog verder uit elkander, zoo als dit naar de hoedanigheid der ziekte, den pols, naar de meer of minder snelle vergoeding des bloeds, naar den duur der op de bloeflontlasting volgende beterschap uitkomt, niet slechts aanbevelenswaardig, maar zelfs dringend noodzakelijk (1). Niet de toevallen der hypertrophie, noch de hartkloppingen , de hindernissen in het ademen enz. bevatten de aanwijzing tot bloedontlasting, maar de rijkdom en de prikkelende hoedanigheid van de bloedmassa. Zijn werktuigelijke verhinderingen van den bloedsomloop, gebreken der klapvliezen de oorzaak der hypertrophie, dan moet men des te voorzigtiger zijn om de voortstuwingskracht van het hart niet te zeer te verzwakken , daar men anders noodzakelijk den ongunstigen afloop bevordert. Ook merkt Monneret te regt aan, dat men aan de aan eene aanzienlijke hoeveelheid bloeds gewende hartholten eene groote hoeveelheid van dit vocht ook niet ongestraft zal mogen ontnemen. Lijdt het gestel en wordt het bloed armer aan stolbare bestanddeelen, of is het individu oorspronkelijk niet bloedrijk, dan is de door de ontlastingen mogelijk voorbijgaand bewerkte verligting niet duurzaam , de prikkelbaarheid van het hart bereikt eenen hoogeren graad dan te voren , de overgang in waterzucht wordt bespoedigd. Minder nadeel stichten in zulke gevallen kunstmatig vermeerderde ontlastingen door het darmkanaal en de nieren, en men heeft daartoe de middenzouten , cremortart, azijnzure potasch, zwavelzure bitteraarde, de sterkere pisdrijvende middelen, zoo als elaterium, digitalis, squilla, terpentijnbereidingen enz. aangeprezen. Zij zijn onontbeerlijk, zoodra er zich waterzuchtige verzamelingen bij het oorspronkelijk plaatselijk gebrek voegen. Men zoekt de vloeibare stoelgangen verscheidene dagen lang te onderhouden. Bereikt de zwakte eenen hoogen graad, dan moeten zelfs tonica (wijnsteenzuur ijzer volgens Elliotsos) aangewend worden (2). § 131. In denzelfden geest als de kunstmatige wegneming der vochten, moet ook de dieet ingerigt worden; spaarzamer en armer aan voedende deelen bij sterke en bloedrijke, minder streng en voedender bij buitendien zwakkelijke individus; men laat haar gewoonlijk uit teedere vleeschsoorten , (1) liorilLAUD gelooft, dat men in een geval van eenen middelbaren graad van hypertrophie bij eenen volwassene van middelbare kracht in den loop der behandeling 5 4 aderlatingen van 5—-4 paletten en 2 aanwendingen van bloedige koppen op de hartstreek van 2 5 paletten mag verrigten. (2) Wijnsteenzuur ijzer' werkt te gelijk pisdrijvend en versterkend; EtLiOTSOJf geeft het bij hartvervvijding tot 5j —5'j "—raaa' daags. eijeren, melkspijzen, groenten, visch bestaan; koffij, geestrijke dranken gekruide spijzen enz. blijven geheel verboden; koude spijzen en dranken zijn boven warme te verkiezen; voor overlading van de maag moet de zieke ch mijden, de bijslaap werkt zeer schadelijk. Gemoedsbewegingen werken altijd nadeelig op de werkzaamheid van het hart en moeten zooveel mogelijk van den lijder geweerd worden ; zoo ook ligchamelijke inspanningen maar volstrekte ligchaamsrust werkt niet gunstig op het hypertrophisch hart' terwijl door eene langzame maar aanhoudende beweging van alle spieren j !fC.haLamfS f8 bloedstrooming gelijkmatiger verdeeld en van het hart ïhrTd !) T° D°°r eene voort8ezette wandeling met langzame schreden gedurende het grootste gedeelte van den dag, gelooft Cbüveilhier e genezing van hypertrophie verkregen te hebben, welke aan bloedontlas- Senoeknp lnS7erndemidde'en Van aller]ei aard verstand geboden ff iqq rI0RBy •' beweSlnS °P vlakke gronden aan. t toste'ijt en onontbeerlijk middel in de behandeling der hypertrophie van het hart ,s de digitalis; Bodiliaüd noemt haar te regt het Zilt "T' °iSCï°n he< -Vaarbaar is, op welke wijze zij !e opfan den ,7r ,rm Van tl,deel t0t rUSt d°°r ^ afstemming leeft Z ' e,rT ' 19 plaaU " nog "iets verklaard. Men lrf20m30 ff' ,a!S P°ed5 tot 2~6 ^gelijks, of in tinctuur (20 30 droppels dagelijks), of als aftreksel ij op ~ iv co- morohine W h Verb,ndln& met andere narcotica, inzonderheid met morphine Wordt zij , wat met zelden gebeurt, inwendig niet verdragen n wende men haar m inwrijvingen (tinctura digitalis), endermatisch3 (op eene opene _ Spaanschevliegenwond van de hartstreek strooit men dagelijks lü-20 grein poeder in; Booillacd), of in lavementen (Akdral) aan. Door deze manieren van aanwending kan men ook het inwendig gebruik van dit imdde ondersteunen. Waar de digitalis als bedarend middel ons In den steek laat, moet men andere narcotica en bedarende middelen azijnzure morphine, extract van bilzenkruid of cicuta, stramonium, blaauwzuur as- paragine blaauwzure potasch, azijnzuur lood, duivelsdrek enz. beproeven- aanbllen"1"6 S ™ ^' k°Ud<3 °mslaSen' V P de hartstreek $ i33. De aanvallen van hartkloppingen en de aamborstige toevallen ga men het best tegen door uitwendige huidprikkels, men laat -elijk Möbgami reeds aanried, de voeten en handen in zeer heet water óf°mos taardbaden steken zet bloedige koppen op de borst en den rug- is deze hulp niet voldoende en wil men eene aderlating vermijden, «fan verlït dikwijls eene geringe bloedontlasting door eenige bloedige koppen men le-t mostaardpappen, Spaanschevliegenpleisters op de hartsteek, dient flu"mL° zende middelen toe. Soms echter blijft de algemeene bloedontlasting^ vermijdehjk. By hevige bloedophooping naar het hoofd, afleiding door huidprikkels en purgeermiddelen, bloedzuigers aan den aars, kop°pen in Sen § 134. Velerlei alterantia zijn beproefd, met het doel om specifiek op de voeding van het hart te werken, doch zonder veel vrucht; zoo als b v ïodium en lodpotassium, sublimaat (Larrey), kwik in lang voort-ebruiW eme giften (Walter, Coiles), hydrosulphuretum ammonii (Marsh , New- sok) (1), colchicum, de weikuur en de minerale wateren van Ems, Karlsbad, Selters (Kreysig). Meer vertrouwen verdient de aanwending van blijvende revulsie door fontanellen, of een haarsnoer op de hartstreek, inzonderheid wanneer een jichtige of rheumatische aanleg den grondslag der ziekte uitmaakt. verwijding dek holten van het hakt, DILATATIO VENTRICULORÜM CORDIS, CORVISARTS ANEURYSMA PASSIVUM CORDIS, CARDIEURYSMA, CARDIECTASIS. Mobgagsi, Epist. anat. med. XVIII. — Lahcisids, de moto cord. et aneurysmatibus^Rom. 1728. _ Sesac, 1. c. L. IV. C. 8. — Kreisig, I. c. Thl. II. Abth. II. S. 475. — Matani, De aneurysmaticis praecordior. morbis. Francof. li66; in Laüth, Script, latin. de aneur. collat. — Hikfiugkr, D. s. histor. hydropis pectoris c. aneurysmate cordis. ïienn. 1770. — Michaelis, Aneurysmatum cordis disquisitio anat. med. Hal. 1785. — Lombar dim , De aneurysmat. praecordiornm morbis. Pav. 1787. Portal, Cours d anat. méd. Vol. III. p. 92 en Vol. V. p. 52. — A. Ramsaï, Anatomy of the hcart, cramum and brain. 2. edit. Edinb. 1803. — I.esage , D. sur les aneurysmes du coeur et des gros vaisseaux. Par. 1805. — Baillie , path. Anat. -— Coryisabt , 1. c. p. 269. Obs. j2. Florïann, de aneurysmate cordis. Lond. 1812. — Portal, in .Mém. du Mus. dhist. "a'ur* 1818. T. IV. S. 62. Hostat , L'asthme des vieillards est-il une affection nerveuse. Par. 1818. — Morizio, De aneurysmatibus internis. Pat. 1825. — H. B. Smitz, De aneurysmate cordis. Gand. 1827. — Portal, in Journ. univers. des sc. méd. T. VIII. S. 5. Hcielato's Journ. 1819. Sept. S. 79. en Oct. S. 52. - Eyebest, D. de cordis aneurysmate. Edinb. 1822. — Orro, Seltene Beobacht. Bd. I. S. 86. Lobsteih, 1. c. S. 554. J. F. Meckel, Tab. anat. pathol. Fase. I. Tab. 111, IV, VI. - Virag, De aneurysmate cordis Pest. 1850. — Cbkyeilhieb , Anat. pathol. livr. XVII. p. 4. — FodÉre . in Journ. s compl. du Dict. des sc. méd. T. VIII. S. 509. T. IX. S. 79. - Coplasb, Wörterb. Bd. IV. S. 727. — Begin, Art. Anenrysma, in UniversalleT. Bd. I. S. 659. — Joy , in Tweediï , Library of Medicine , Vol'. III. S. 555. - Moskebït, Compendium etc. T. II. S. 361. — De werken van Laeuhec, Nacma.ns, Hope, Bociiladd, Piorrï. § 135. De benaming ..aneurysma" is voor de eenvoudige verwijding der hartholten ongepast en met meer regt voor de later te beschrijvene gedeeltelijke uitzetting der hartwanden geschikt. Van de met hypertrophie van de hartzelfstandigheid gepaarde verwijding hebben wij reeds gesproken, alsook van de verwijding zonder verandering in de dikte der wanden. Hier komt de verwijding der hartholten met verdunning der wanden ter sprake; deze verandering is veel zeldzamer dan de verwijding met hypertroplne ol met natuurlijke dikte der wanden. Ontleedkundige kenmerken. § 136. Meestal deelen beide kamers te gelijk in de verwijding; somwij- (1) Het hydrosnlpliuretum ammonii tot 4—5 en langzamerhand klimmend tot -0 30 droppels pro dosi, sterk met water verdund, zou de werkzaamheid van het hart verminderen, zon zwakte te veroorzaken. Echter schijnt dit middel de proef niet te hebben doorgestaan (Thwaites , Gravïs). en jijat slechts eene holte van het hart, in dit geval veelvuldiger de re°te kamer en de l.nter boezem. Nooit bereikt het hart een zoo aanzienlijken mvang als in de gevallen van verwijding met hypertrophie. De uitzetting van faet hart grijpt meer in de dwarste dan in de lengte plaats; het aldüs verwijd hart wordt afgerond, is aan de spits even breed als aan de «rond. vlakte en heeft de gedaante van een weitasch. Is slechts eene kamer verwijd dan zakt de spits daarvan lager af, dan die van de andere: echter is hier d,e onevenredigheid lang zoo duidelijk niet als bij hypertrophie. De verdunning der zelfstandigheid van het hart is meest gelijkmatig; de linker amer kan zoo dun worden als de regter, en deze zoo dun als de boezems; het meest valt de verdunning aan de hartspits in het oog; hier schijnt dikwij s behalven de elkander bijna aanrakende plaatsen van het endocardium en het weivliesovertreksel van het hart bijna niets dan een weinig vet van e hartzelfstandigheid te zijn overgebleven; het hart gelijkt op eene fletscbe bleeke blaas, wier wanden men.zpo als Hcter zich uitdrukt, als handschoenenleder met den vinger kan indrukken; het dikste gedeelte der wan. den van de linker kamer heeft soms slechts eene dikte van 2 lijnen de spits de dikte van § lijn. De hoedanigheid van het hart nadert tot den'toestand van verweeking of is reeds daarin; zijne kleur is bleek, bijna «elac ig, soms echter ook violet; de vleeschkolommen zijn platter, zwakker, eeker u,t elkander gerukt gespannen, verteerd, soms zelfs verscheurd; et verbindend celweefsel tusschen de spiervezelen is broozer. Het tusschenschot verliest door de verwijding veel minder in dikte en vastheid dan het overig gedeelte der hartwanden. Bij gelijktijdige verwijding der kamers en boezems van eene helft van het hart zijn doorgaans ook de tusschenliWpde aderhjke mond en de inmondende aderen verwijd en het klapvlies is onvoldoende. De regter hartholten kunnen verwijd zijn met verdunde wanden bij hypertrophie der linker helft van het hart. Eenvoudige verwijding van de hartholten gaat steeds met verwijding der slagaderlijke monden en zeer dikwijls met tegennatuurlijke wijdte van den geheelen loop der aorta en der longslagader gepaard (Hasse). Vernaauwing der beneden of zeldzamer der boven de verwijde holten gelegene monden is eene gewone zamenstelling, ziekte van het mijterkiapvlies veroorzaakt dikwijls niet alleen verwijding van den linker hartboezem, maar door terugwerking op den bloedsomloop m d. 0.1 „ 8elijk «„ijdins der „»gler hoftenP 0e ren van het hart zijn wijd en sterk met bloed gevuld. De verwijding kan bijzonder bij gelijktijdige verweeking, tot aan verscheuring van het hart voortgaan (Hope, Wiiliais). 6 art h V??- ^an ki zjetelÖte yerwijding moet de eenvoudige uitrekking der hartholten door bloed, welke vooral bij eenen langzamen dood slechts" uitwerksel van den doodstrijd is, worden onderscheiden. Deze onderscheiding is -et altijd zeer gemakkelijk. De kenteeKenen zijn, dat de ziekdik! verwijding der holten door de ontlediging van haren inhoud niet tot een wL •TT"® 'T °°k maakt de rnis*°«-ming zich dikwijls daardoor li U J ' ? ZU "f rSe[ M 6en °f ander Sedeelte der hartwanden beperkt, dat de verwijde hartholten niet door haren inhoud gespannen maar integendeel meer of minder slap zijn. Een door bloedopvulling op-ez^t hart is gespannen, en zakt ineen, zoodra men zijn uihoud ontlast. pJRr is van gevoelen, dat ziekelijk verwijde harten ten gevolge van eenen snellen dood in het lijk zamengetrokken kunnen voorkomen. Y e r s c h ij n s e 1 e n. § 138. Yan de subjective en algemeene verschijnselen der hartverwijding met verdunning der wanden, laat zich geen voor de herkenning bruikbaar beeld ontwerpen, zoo men niet alles, dat van de verschijnselen der hypertrophie of van de organische hartziekten in het algemeen gezegd is, wil herhalen. Deze subjective en algemeene verschijnselen blijven zich in alle organische hartziekten tamelijk gelijk, en onder hoe vele wijzigingen zij ook voorkomen en zich op verschillende wijzen met elkander zamenstellen, laten zich daaruit toch ter naauwernood vaste kenmerkende onderscheidingsteekenen voor de bijzondere ziektevormen ontleenen. Zoo zijn het dus ook hier weder hartkloppingen, ongewone aandoeningen in de hartstreek of in de armen, dyspnoea, aamborstigheid, bloedspuwing of andere bloedingen, luchtbuisontsteking, zwelling der strotaderen,, duizeling, hersenaandoeningen, blaauwe kleur der uitwendige deelen, flaauwten, enz., die in verschillende graden en in verschillende verbinding en opvolging het subjectief ziektebeeld der verwijding van het hart zamenstellen. De krachteloosheid der zamentrekkingen van het hart en de daaruit ontstaande onvolkomenheid van den bloedsomloop heeft natuurlijk ten gevolge, dat de verschijnselen van den aderlijken stilstand des bloeds, van den peripherischen vochtstilstand hier veel sneller en sterker te voorschijn komen , dan b. v. bij hypertrophie, inzonderheid wanneer, zoo als dit gemeenlijk het geval is, gebreken der klapvliezen de verwijding vergezellen. De bloedingen zijn meer van eenen passiven, dan van eenen activen aard; flaauwten schijnen in deze hartziekte menigvuldiger te zijn dan in iedere andere, voornamelijk, bij verwijding van de linker kamer, de pols is klein, week, zwak, doch overigens, zoo er geene ziekten der klapvliezen mede in het spel zijn, meestal regelmatig (1). De zieken hebben dikwijls een slap , zwakkelijk gestel. Gelijk over het geheel bij organische hartziekten, hebben ook hier, wanneer de regter helft van het hart aangedaan is, de moeijelijkheden in de ademhaling, de uitwendige blaauwe kleur, de zwelling der uitwendige strotaderen, de weiuitstortingen de overhand; echter zijn deze verschijnselen geenszins van de verwijding der linker kamer uitgesloten. , § 139. Alleen uit de natuurkundige teekenen kunnen beslissende kenmerken voor de herkenning der verwijding van het hart met verdunning ontleend worden ; een zwakke pols, kracht missende hartkloppingen, uitgebreide matheid van den percussietoon in de hartstreek zonder weerstand, korte en heldere eerste harttoon, die geheel gelijk aan den tweeden en in grootere uitbreiding hoorbaar is , dan men naar den zwakken aanstoot zou (1) Ten gevolge van organische hartziekten, inzonderheid van verwijding van het hart zou door ligte aanleidingen, b. v. ontvellingen, doorliggen , of ook zonder bekende uitwendige oorzaak koudvuur van peripherische deelen ontstaan en men verklaart dit verschijnsel uit de zwakte en stilstand van den bloedsomloop. Intusschen mag men niet uit het oog verliezen, dat bij ziekten van het hart, inzonderheid van deszelfs inwendig vlies, de slagaderen dikwijls op dezelfde wijze mede aangetast en voor de naaste oorzaak van dit koudvuur gehouden kunnen worden. \ermoeden , waar deze verschijnselen met de overige teekenen van organische hartziekte vereenigd voorkomen, is het aannemen van het bestaan eener verwijding met verdunning der wanden gegrond. Jammer maar, dat men zulk eene volledige uitdrukking der gezamenlijke verschijnselen zoo dikwijls mist en ae alzondeilijke teekenen aan verscheidenheden onderhevig zijn , die de zuiverheid van het beeld storen. § 140. Hartkloppingen en aanstoot. De hartkloppingen bestaan in geval van verwijding der hartholten met verdunning der wanden , gelijk Laewhec aanmerkt, voornamelijk in vermeerdering der harttoonen en der menigvuldigheid van de zamentrekkingen van dit deel j zij hebben iets weeks, verstókts, golvends, zijn vaak slechts een sidderen of snorren, en zelfs in den opgewekten toestand van de werkzaamheid van het hart blijft de aanstoot mat. In oogenblikken van rust zijn dikwijls de hartslagen voor de opgelegde hand volstrekt niet voelbaar; de aanstoot ontbreekt dikwijls geheel , zelfs gedurende de hartkloppingen. Het hart slaat bij eene aanzienlijke uitzetting lager naar den bovenbuik toe dan gewoonlijk, inzonderheid wanneer het hart zich meer naar de regter zijde heeft uitgezet; het kloppen wordt in den bovenbuik zigtbaar en dat wel duidelijker bij eenen opgerigten stand des lijders en eenen verslapten toestand der buikbekleedselen 'dan in'de °P den rug- Somwijlen hoort men verscheidene hartslagen, maar kan slechts den eenen of anderen voelen; is deze eene krachtig, dan kan men gerüst aannemen , dat de wanden slechts weinig verdund zijn. § 141- Percussietoon. Ook bij de cardiectasie kan de hartstreek tegennatuurlijk gewelfd en uitgezet worden; echter heeft dit zeldzamer plaats dan in de hypertrophie van het hart en de waterzucht van het hartezakje. De matte percussietoon van het verwijd hart kan 9—10 duimen in de breedte innemen en zich tot kort onder het sleutelbeen uitstrekken ; hij is niet volkomen zoo dof als bij verwijding met hypertrophie en de vinger vindt minder weerstand. Piorrï's waarneming, dat bij cardiectasie, bijzonder van het regter hart, eene aderlating spoedig de uitbreiding van den matten percussietoon, en dat wel vaak tot 2—3 duim verminderen zou, verdient een naauwkeurig onderzoek (1). De uit de percussie verkregene teekenen zijn voor de herkenning dezer hartziekte van veel gewigt en door Laemec ten onregte gering geacht. § 142. Auscultatie. Minder kan men op de uit den klank en de uitbreiding der harttoonen ontleende aanduidingen rekenen. Het zou regel zijn, dat de eerste toon van het verwijd en verdund hart, kort, helder, (volgens Laennec ook luid) is en op den tweeden toon zoo zeer in helderheid van klank gelijkt, dat men den eersten van den tweeden dikwijls alleen door zijne gelijktijdigheid met den pols der kropslagaderen zou kunnen onderscheiden. Hope en Bouillabd hechten meer waarde aan het afgebrokene en (1) »Wanneer het deel zeer uitgezet is, wordt de zamentrekking zeer moeijelijk en de toevallen in de ademhaling en den bloedsomloop bereiken dan den hoogsten graad. Neemt de uitzetting af, b. v. ten gevolge eener aderlating , dan verdwijnen deze verschijnselen ook spoediweder. Terwijl in het begin der aderlating het bloed droppelsgewijs en langzaam vloeit, wordt het, zoodra het hart zich meer zamcntrekt, langzamerhand met eenen boog uitgedreven en uit dien hoofde schijnt het soms te geschieden, dat gedurende eene bij cardiectasie verrigte aderlating plotseling hersenbloeding verschijnt" (Piorrï), heldere van den toon, dan op zijne sterkte; sterker, luider is hij vaak bij verwijding met onverdikte of verdikte hartwanden. Hope vond het hart dikwijls buitengemeen verwijd en verdund en toch den eersten toon zwak. Dit is begrijpelijk, wanneer men bedenkt, dat de sterkte van den eersten toon van de mate van kracht der zamentrekking van het hart afhangt; eene zwakke zamentrekking, zoo als die in een verwijd en verdund hart mogelijk is , kan geenen sterken toon voortbrengen. Eindelijk worden de harttoouen dikwijls door gelijktijdige gebreken der klapvliezen veranderd en in valsche geruisehen veranderd. Omtrent deze onbepaaldheid van het karakter der harttoouen zijn de meeste waarnemers (Cuomel, Piorry , Skoda) het eens (1). Gelijke uitzonderingen lijdt de regel, dat de toonen van een verdund hart op eene veel grootere vlakte, op de regter zijde der borst, op de linker, en zelfs op de regter zijde van den rug hoorbaar zijn, en dat de ruimte, waarin men de harttoonen hoort, ongeveer met den omvang vau het deel overeenstemt. Maar op deze uitbreiding der harttoonen heeft de ligging van het hart, zijne nabijheid tot of verwijdering van de borstwanden, de magerheid of dikte van het voorwerp, de wijdte of naauwte van zijne borstkas, invloed; ondoordringbaar geworden longen laten den toon van een klein hart op den rug waarnemen; de toonen van een hart, dat zich krachtig zamentrekt, hoort men in de geheele uitgestrektheid van de borst en omgekeerd ; dus mag men de sterkere uitbreiding der harttoonen geenszins altijd voor een stellig teeken van hartverwijding aannemen. Uit hoofde van de kortheid van den eersten harttoon bij verwijding is de tusschenpoos verlengd. § 143. Kan men de verwijding van de linker en die van de regter kamer, en eindelijk de verwijding der boezems afzonderlijk onderscheiden? Corvisart noemde als verschijnselen van de verwijding der linker kamer eenen weeken en zwakken pols, zwakke, doffe hartkloppingen (de hand voelt, volgens hem, een week ligchaam, dat de ribben opheft en niet met eenen snellen droogen slag aanslaat). Volgens Laennec is de heldere, luide harttoon, wanneer hij aan de linker zijde tusschen de kraakbeenderen der 5de tot 7de rib hoorbaar is, het eenig zeker teeken van verwijding der linker kamer. De verwijding der regter kamer vertoont, volgens Corvisart, dezelfde kenmerken in pols en hartslag , die iets meer regts onder het borstbeen en in den bovenbuik hoorbaar zijn. De toevallen van verstikking, de neiging tot weiuitstortingen zijn aanzienlijker dan bij aandoening der linker kamer, bloedspuwing is veelvuldiger, de blaauwheid der gelaatskleur klimt vaak tot eene zwartblaauwe kleur. Laejciec houdt de hebbelijke zwelling der uitwendige strotaderen voor het meest bestendig dubbelzinnig teeken van de verwijding der regter hartholten; pathognomonisch zou de geruischmakende eerste harttoon onder het onderste gedeelte des borstbeens zijn. Wij behoe. ven niet te zeggen, tot hoeveel dwalingen deze onderscheidingsteekenen aanleiding kunnen geven; de door Corvisart vermelde teekenen kunnen in de aandoening van de eene en de andere helft van het hart voorkomen en niet minder bedriegelijk is de bepaling van de plaats, waar men de hart- (1) » De toonen of geruischen zijn even als bij hypertrophie met verwijding óf luid, óf zwak , óf geheel niet hoorbaar; zij kunnen alleen in de hartstreek of op alle plaatsen der borst waargenomen worden, of zij worden door geruischen vervangen" (Skoda). toonen hoort, ter beoordeeling van het aangetaste deel van het hart, daar de linker kamer, gelijk reeds aangemerkt is, zeer sterk in de rigting naar de regter zijde, en omgekeerd de regter kamer naar de linkerzijde kan uitgezet zijn. 5 14-1. De verschijnselen van de verwijding der boezems zijn, voor zoo ver men weet, geene andere dan die van de verwijding der kamers, en eene bijzondere onderkenning daarvan is op het tegenwoordig standpunt der wetenschap niet goed mogelijk. Oorzaken. § l-iö. Elke verhindering van den bloedsomloop in de long of in het algemeen vaatstelsel, waardoor ophooping des bloeds in ééne of meer afdeelingen van de ruimte in het hart wordt voortgebragt, veroorzaakt oogenblikkelijke uitzetting der onder den hinderpaal liggende holten. In den natuurlijken toestand werkt de inhoud van het hart en de bovenmatige uitrekking van dit deel zelf weder als prikkel en aanstoot tot eene daarop volgende krachtiger zamentrekking; vermeerderde krachtinspanning drijft het tegengehouden bloed over den hinderpaal heen en het hart keert dadelijk tot zijn natuurlijken omvang terug. Verhinderingen van den bloedsomloop kunnen dus bestaan, zonder dat zij alleen op zich zelve noodzakelijk op het oogenblik blijvende verwijding der holten na zich moeten slepen. Hiertoe wordt nog eene andere medewerkende voorwaarde vereischt. Wij noemen de eigenschap van het hart, om door eene krachtige zamentrekking na gewelddadige uitrekking weder tot zijn vroegeren omvang te kunnen terug keeren, zijne weefselveerkracht of kracht van tegenstand. Ten einde door de duurzame of dikwijls terugkeerende uitrekking ten gevolge van bloedophooping werkelijke blijvende verwijding eener holte zou ontstaan , moet de weefsel \ eerkracht harer wanden verzwakt zijn. Uit deze beide voorwaarden, werktuigelijke verhindering van den bloedsomloop en verzwakte weefselveerkracht der zelfstandigheid van het hart, laat zich de oorsprong van iedere hartverwijdiug verklaren, hoe verschillend ook de verwijderde oorzaken schijnen te zijn; nu eens werken deze beide invloeden te zamen, en dan weder is de veranderde hoedanigheid des weefsels alleen tot voortbrenging dezer verandering van het hart voldoende. § 146. De verhinderingen van den bloedsomloop, die tot het ontstaan van de verwijding van het hart mede werken, zijn volmaakt dezelfde, die wij reeds onder de oorzaken van hypertrophie van het hart vermeld hebben: vernaauwing en onvoldoendheid der klapvliezen, vernaauwing der aorta en longslagader, hebbelijke dyspnoea en dikwijls terugkeerende lig. chaamsiuspanningen , waardoor de bloedsomloop in de longen tijdelijk verhinderd wordt, longemphysema, tegennatuurlijke naauwte van het gezamenlijk peiipherisch vaatstelsel enz. Maar hoe komt het, dat onder den invloed derzelfde oorzaak hier verwijding met verdikking, ginds met verdunning der hartwanden ontstaat? Hierin ligt juist het bewijs opgesloten , dat de werking eener de hartholten enkel werktuigelijk uitzettende oorzaak het ontstaan der ziekte nog niet verklaart. Zal verwijding met verdunning der hartzelfstandigheid tot stand komen, dan moet het hart in evenredigheid van de uitzettende werking do noodige veerkracht des weefsels en levenskrachtige sterkte missen, om aan die uitzetting den noodzakelijken weerstand te bieden; werkelijk zijn het ook meest oorspronkelijk zwakke, slappe, of door voorafgaande ziekten b. v. typhus , door kwaadsappigheden (venusziekte en misbruik van kwik volgens Aibertijni, scrofelzucht volgens Cheyne, bleekzucht, scheurbuik, kankerkwaadsappigheid) , door bloedverliezen, kommer, verdriet verzwakte voorwerpen , waarin de verwijding met verdunning der zelfstandigheid tot stand komt (1); bij teringzieken, wier spierstelsel in zijne geheele uitgebreidheid wegteert en slap wordt, is verwijding van het hart, inzonderheid van den regter boezem en soms van de regter kamer een veelvuldig verschijnsel, terwijl tering en hypertrophie van het hart elkander bijna volkomen uitsluiten. Is de kracht van tegenstand en de levenskrachtige sterkte van het deel groot, dan wordt door den prikkel der door eene verhindering van den bloedsomloop tot vermeerderde krachtoefening aangespoorde werkzaamheid van het hart ook de afzetting van voedende stof aangezet en de sterker werkende spier neemt in omvang toe , wordt hypertrophisch. § 147. De veerkracht des weefsels van het hart kan echter ook door plaatselijke toestanden schade lijden; zij kan door eene lang aanhoudende buitengemeene uitzetting zelve verzwakt worden, even als ook andere stoffen door overmatige uitrekking hare veerkracht verliezen. Eenen niet geringen, de zamentrekbaarheid van het hart vernielenden invloed schijnt niet zelden de ontsteking van het binnenste vlies van het hart, die zich op de spierlaag kan uitbreiden en deze verweeken, of in haar weefsel veranderen, uit te oefenen. Abercrombie merkt aan, dat op de door de ontsteking van een nabijgelegen vlies veroorzaakte overmaat van werkzaamheid ligt atonie volgt. Misschien heeft eene rheumatische aandoening van de hartspier dezelfde gevolgen. § 148. Uit de voorafgaande beschouwingen volgt bijna van zelve de verklaring, waarom de regter hartholten veelvuldiger dan die der andere zijde, — waarom niet juist altijd de onmiddellijk achter den hinderpaal liggende holte, maar eene meer verwijderde, de zitplaats der verwijding is. Het maaksel der hartwanden is in de verschillende holten niet gelijkmatig en de boezems, als ook de regter kamer, staan ten opzigte van den weerstand op zichzelve achter bij de linker kamer en zijn dus ook veelvuldiger aan de verwijding met verdunning onderhevig. Hierbij komen nog de veelsoortigste individuele verscheidenheden. Weinig individus bezitten, zoo als Laennec juist aanmerkt, een volkomen geëvenredigd hart, zoowel ten opzigte van de holten onder elkander, als ook van het geheele deel tot andere deelen, tot de longen , tot het vaatstelsel enz. Hoe ligt vermeerdert nu eene toevallig bijkomende andere ziekte, eene algemeene verandering der voeding de reeds bestaande gaping en verhoogt den verscholen ziekelijken aanleg tot de uitbarsting der ziekte! Bij zulk een onregelmatigen weerstand der afzonderlijke (1) Om deze reden geloofde men ook in de hebbelijke opzetting der aderen, in de bleekheid en dunheid der algemeene bekleedselen , in eenen mageren en teederen ligehaamsbouw de uitwendige teekenen van de oorspronkelijke zwakte van het hart te ontdekken. Volgens Hasse wordt de eenvoudige met verdunning zamengestelde uitzetting, die aan de regter helft van het hart bij voorkeur eigen is, bijna altijd gelijktijdig uiet verwijding der toevoerende aderen en met adernitzettinjen in het algemeen waargenomen. holten van het hart is het begrijpelijk, dat b. v. een werktuigelijke hinderpaal aan den mond der aorta niet juist verwijding van de aortakamer ten gevolge heeft; hare wanden kunnen zamentrekkingskracht genoeg bezitten, om de uitzetting tegenstand te bieden , en kunnen zelfs bypertrophisch worden; maar in hetzelfde hart kan de veerkracht des weefsels van den linker boezem, van de regter helft van het hart te zwak zijn, om de verwijding tegen te werken. Al treft men soms verwijding van bet hart bij kinderen aan, zoo is zij toch, uit ligt begrijpelijke oorzaken, bijzonder veelvuldig in den gevorderden leeftijd; en om dezelfde reden veelvuldiger bij vrouwen , die over het geheel dunnere hartwanden hebben, dan bij mannen. Beloop en uitgangen. 5 149. In weerwil eener zeer matige verwijding van het hart, wanneer ten minste de levenswijze des lijders geregeld is en hij zich voor schadelijke invloeden, die den voortgang der ziekte begunstigen, weet te wachten, kan een hooge ouderdom bereikt worden. De volledige terugkeer van het hart tot den natuurlijken omvang zal wel onder geene omstandigheden plaats grijpen. Is de verwijding met verdunning zeer aanzienlijk, dan verloopen meestal een paar jaren tot aan het, helaas! altijd doodelijk einde. Dit kan plaats grijpen door waterzucht, verstikking, luchtbuisontsteking, bloedspuwing, beroerte, longemphjsema en zelfs door verscheuring van het hart. Voorspelling. § 150. Ontstaat er eene zuchtige zwelling, wordt de dyspnoea aanhoudend, zijn de strotaderen sterk gezwollen, kan de zieke zich van ligchaamsïnspanningen en gemoedsspanning of gedruktheid niet vrij maken, dan maakt de ziekte gewoonlijk snelle vorderingen. Verwijding van het hart en andere tusschenloopende ziekten, met name die, waarin de bloedsomloop door de longen hinderpalen ontmoet, zoo als luchtbuisontsteking, longontsteking, zelfs verkoudheden, oefenen van weerszijde eenen verergerenden invloed op elkander uit. Overigens hangt de voorspelling van den graad der ziekte, van hare eenvoudigheid of zamenstelling, van den leeftijd, van het gestel en van den toestand der krachten des lijders af. Is de verwijding eenvoudig alleen uit verzwakkende oorzaken ontstaan, dan is de voorspelling gunstiger dan daar, waar gelijktijdig een onverwijderbare werktuigelijke hinderpaal voor den bloedsomloop bestaat. Behandeling. § 151. Werktuigelijke belemmering van den bloedsomloop en zwakte des weefsels van het hart zijn als de naaste oorzaken van de hartverwijdin" met verdunning der zelfstandigheid opgegeven. Zijn deze voor eene genees" kundige tegenwerking en verwijdering vatbaar? Al zijn wij, wat de werktuigelijke hinderpalen aangaat, ook niet in staat eene reeds bestaande vernaauwing of onvoldoendheid der klapvliezen, kraakbeen- en beenvorming in de monden, naauwte der aorta enz., weg te nemen, dan kunnen wij toch veelligt de toename dezer tot de verwijding als oorzaak staande veranderingen door het bestrijden der plaatselijke ontsteking, of der jicht- en rheu- matische kwaadsappigheid, door blijvende revulsie in de streek van het hart (fontanellen, haarsnoeren, moxas) beperken. Wij kunnen toevallige verheffingen van deze werktuigelijke verhindering daardoor van den lijder verwijderd houden, dat wij hein dringend aanmanen, om den regelmatigen gang van den bloedsomloop in de longen niet door ligchamelijke inspanningen, beklimmen van hoogten, lang inhouden van den adem, werken in eene gebukte houding, en andere beperkingen van de vrije uitzetting der longen, waardoor het bloed langer in het hart teruggehouden blijft, af te breken. Om dezelfde reden moet de zieke overvulling van de maag en het gebruik van die dingen, welke winden daarin verwekken en aldus drukking op het middelrif doen ontstaan, vermijden. Ziekten der ademhalingswerktuigen moeten zooveel mogelijk in haar eerste ontstaan onderdrukt, af- en uitscheidingen altijd opengehouden en ieder hulpmiddel aangewend worden, waardoor de rigting van het bloed naar den omtrek begunstigd en ook middellijk de hinderpaal van den bloedsomloop tegengewerkt wordt. Men zoekt dus niet alleen verkouding van den lijder af te houden, maar door het dragen van -flanel op de bloote huid op deze eene bestendige prikkeling te weeg te brengen. Hope laat de zieken, die tot huiveringen geneigd zijn, des winters over het flanel een borstrok van gewaste taf dragen; caoutchoucstof zou misschien nog beter zijn. 5 152. Alleen door algemeene versterking der bewerktuiging kan het misschien gelukken, ook aan de spiervezel van het hart meer- spankracht te geven; wij kennen tot dusver geen middel, dat in dit opzigt specifiek op het hart werkt. Piorry merkt aan, dat eene aderlating oogenblikkelijk het terugkeeren van het uitgezet hart, vooral van den regter boezem , tot eenen minderen omvang te weeg brengt. Duurzaam kan echter deze zamentrekking niet zijn en de door de vochtonttrekking veroorzaakte algemeene verzwakking zal slechts des te spoediger eene des te grootere zwakte van het deel, dat ook geen weerstand meer bieden kan , na zich slepen. De zwakte des weefsels kan dus alleen door eene algemeen versterkende geneeswijze doelmatig behandeld worden ; het hoofdgedeelte van de aanwijzing wordt vervuld door het voorschrijven van eene krachtige dierlijke voeding met vermijding van vlugtig prikkelende, geestrijke, sterk gekruide zelfstandigheden en het verblijf des lijders in eenen droogen, zuiveren dampkring, die alleen bij luchtbuisontsteking of longziekte niet verdragen wordt en voor eene meer passende vochtige, warme lucht wijken moet. Onder de voornamelijk aangeprezene tonische en zamentrekkende middelen zijn de bittere middelen , de delfstoffelijke zuren, kina , aluin , looistof, zwavelzuur zink, maar inzonderheid ijzer, en van dit laatste de zoutzure, koolzure, wijnsteenzure bereidingen, de ijzerhoudende minerale wateren de voornaamste (1). Versterkend werken (1) Volgens Ei.liotsox is het met theriak verbonden wijnsteenzuur ijzer bnikopenend, vermeerdert de pisafscheiding en verhoogt de krachten; hij geeft het tot 1 -2 drachmen 2—3 maal daags, en zegt lijders te hebben gezien, bij welke, na het gebruik van wijnsteenzuur ijzer, het grootste gedeelte der verschijnselen van hartverwijding verdween, zoodat de zieken in staat waren weder uit te gaan. Werkt het te sterk op den stoelgang , dan moet men het met gelijke deelen koolzuur ijzer verbinden Copland verbindt de tonische middelen naar de omstandigheden met specerijachtige, kramp- en pijnstillende, hij geeft kleine giften chinine inet kamfer en bilzen- ook het regenbad, zee-, zoutbaden; maar dan moet, zoo zij zullen aangewen wor en, de long vrij zijn. Men heeft omslagen met ijs op de hartstreek aangeraden (1). Beweging moet de zieke zooveel nemen, als zijn toestand zonder vermoeijing en inspanning toelaat. § 153. Bloedontlastingen vervullen naar ons inzien in deze ziekte slechts eene symptomatische aanwijzing. Naar het beginsel eener radicale eenezinzijn zij ondienstig ; want met het toenemen der zwakte wordt ook de gewigtigste oorzaak der hartverwijding begunstigd; aderlatingen kunnen zelfs een plotseling zinken der krachten en eenen doodelijken afloop te wees brengen. Hoe waar dit ook op zich zelf is, dwingt ons toch soms de nood van ie oogenbhk, van dit beginsel af te gaan en het lancet te gebruiken. Matige aanvallen van belemmerde ademhaling, benaauwheid om het hart, gevaar van stikken, bedaart men met de bekende middelen, krachtige revulsiva op de huid, mostaardpappen, heete en gescherpte hand- en voetbaden, koppen , lavementen met duivelsdrek, krampstillende middelen, inademen van koele frissche lucht enz. Maar wil in hevige aanvallen het gevaar voor die mide en me wij en, wat blijft er dan over, dan door het openen eener ader en last des bloeds , die het hart bedringt, te verminderen V Maar nooit ga men tot dit hulpmiddel over, dan in den uitersten nood. Somtijds kan men de a gemeene bloedontlasting door het aanzetten van bloedzuigers of bloedige oppen op de armen of de borst vervangen. Of, en wanneer de digitalis üelpt, is nog onzeker; velen vreezen de daardoor vertraagde beweging van het Hart; Kretsig daarentegen noemt haar eene ware lafenis des -lijders. Eene gelijke onzekerheid heerscht omtrent het gebruik van andere bedarende middeen in deze ziekte; het opium schuwt men wegens de onderdrukking der slijmachtige afscheiding der luchtbuizen. Volgens J. Frask zou de loodsuiker tegen de hevigste aanvallen werkzaam zijn. Piorry spreekt de onthouding van dranken en drastische purgeermiddelen voor, door de cholerine zouden bij de oude vrouwen in de Salpetrière de verschijnselen der hartverwijding spoedig verminderd zijn; ook moet men wegens de uitzetting van de maag en de verslapping van het spierweefsel het gebruik van veel vocht mijden. Waterzuchtige toevallen luchtbuisontsteking, longemphysema moeten volgens de bekende regelen behandeld worden. 8 • imllln °l7aVtUU7'2e; °f Zink met h°P-exlracti bcstaat er eene verhindering van den b!oedSÏÏL tóTÜb : ge\,0f,del k,apvliezen' V" H^enof bo°rax met tonische Ï een JkookJ bl0ed0Ph°0Pi'1S nMr '«"gen met rnime of moeijelijke fluimlo- lemmerde ademh r T T®* water en kleine giften kamfer; bij be¬ middelt. mtdlDg' k°^demxgheid, bij «amenstelling met longemphysema de krampstillende moLl!>Lr\:::!iUt1„\alt_:?;a;oppD' ::shsear,js> en het herhaaid aanzetten ™ colo-ne od ,1,, ,„.i, i , ' , ® ettering daarvan wordt door ammonia of eau de IV D. I. GEDEELTELIJKE VERWIJDING DER HARTHOLTEN. (CAllDIECTASIS PARTIALIS; WAAR ANEURYSMA YAN HET HART, ANEURYSMA CONSECÜTIVUI CORD1S, BRESCHET). Galeati, De Bonon. etc. et Art. Instit. atque Acad. Comment. T. IV. p. 26. 1757. — J. G. WaLil,!;, Mém. de 1'Acad. des sc. de Berlin. 1785. Tab. IV. Fig, 1 en Mus. No. 675. — Cobvisart, 1. c. Par. 1811. Obs. 42. p. 269. — Baiilie, Anat. des krankh. Baues. S. 14. en Series of Engravings. S. 15, PI. III. fig. 1. — Zannixi, Anatomia patologica di M. Baillie. Venezia. 1819. Vol. 1. S. 27. No. '17 en 18. — Bérard, D. sur qqs. points d'anat, pathol. etc. Paris, 1826 e[i Arch. gén. de méd. 1820. T. XI. Mars. — Laennec , 1. c. — Adams , in Dublin Hosp. Reports. 1827. Vol, IV. p. 553. — N. Samml. auserl. Abh. Bd. X. S. 653. — Cruveiliiier , in Nouv. Biblioth. méd. 1827. April. — Bignardi , Annali univ, di Med. Jan. 1829 en Arch. gén. T. XIX. p. 458. — Dezeimeris, in Arcb. gén. T. XXI. p. 543. — Breschet ,J Rech. et observ. sur I'aneurysme faux. consécutif du coeur etc. Par. 1827; en Repert. gén. d'anat. phys. path. T.III. P. II. p. 185. — Begin, Art. Aneurysma in Universallex. etc. — Biett, Hist. de la maladie de Talma, in Repert. gén. d'anat. etc. T. III. P. I. p.' 214. — ollivier, Art. Coeur. Aneurysme vrai; in Diefde Méd. 2. cdit. en in Analecten üb. chron. Krankh. Bd. II. S. 403. — M. Boas , De cordis aneurysmate rarissimo. Berol. 1826. — C. R. Bernrardi, Observ. circa ingent. cordis tnmorem. Regiomonti. 1826. — J. Johnson, Méd. chir. Rev. Vol. VI. p. 466 en Vol. XI. p. 252. — Reïnaud , Journ. hebd. de Méd. 1829. T. II. p. 565. — Catalogue of the preparat. etc. in the Museum of the Army; Med. depaTt. etc. Lond. 1853. p. 39. — Crüveuhier , Anat. pathol. Livr. XXI. pl. IV. en Livr. XXII. pl. 3. — Bouihaïd , 1. e. T. II. p. 530. — Losbard, in Gaz. méd. de Paris. 1835. No. 41. Schhidt's Jahrb. Bd. XIV. S. 85. — Prüs, Revue méd. 1835. Oct. en Nov. Schmidt's Jahrb. Bd. X. S. 205. — CilASSItfAT, D. sur la dilatation part. du ventric, gauche, Par. 1835; Revue méd. 1836. Sept. en Oct. Schmidt's Jahrb. Bd. XV. S. 283. — üordat , in Sullet, de la soc. anat. 1836. T. II. p. 270. — Monneret , Compendium etc. T. II. "S. 363. — Rokitansky, Oesterr. Jahrb. N. F. Bd. XVII. S. 316. — Thurniiam, in Medico-chir. Transact. Vol. XXI. p. 187. — Hasse, Pathol. Anat. Bd. I. S. 178. — Jor, in Library of Medicine. Vol. III. S. 560. § 154. De gedeeltelijke verwijding der hartholten is eene zeer zeldzame aandoening; men kent tot dusver in de 70 gevallen; zij is in hare ontleedkundige kenteekenen en hare manier van ontstaan hoogst overeenkomstig met het aneurysma der slagaderen en verdient ymx" den naatn van aneu¬ rysma van het hart. Ontleedkundige kenmerken. $ 155. De gedeeltelijke hartverwijding komt bijna uitsluitend aan den slagaderlijken kant van het hart en wel bij voorkeur in de linker kamer voor (1). Meestal vormt de gedeeltelijke verwijding op eene plaats van het (1) Tuurnham meent het regt te hebben, om 58 gevallen van gedeeltelijke verwijding der linker kamer, 11 des linker boezems, 3 des regter boezems en 5 der klapvliezen van het hart voor bewezen te houden. Volgens Hasse is het aantal der g&vallcn voor de linker kamer te hoog aangenomen. Ik ken slechts één enkel geval van aneurysma der regter kamer, door Vidal waargenomen (Verg. Paos in Schmdt's Jahrb. Bd. X. S. 207). B&iü heeft in een vrij groot aantal van gevallen eene op zich zelve bestaande verwijding aan dat gedeelte van de regter kamer waargenomen , waar zich de Iongslagader inplant. Hoe dikwijls Üï'gin ook deze verwijding heeft waargenomen , was zij toch nooit met eene scheiding van de inwendige lagen van de zelf- t hart (veelal aan de spits (1)) eene door eene meer of minder diepe groeve, door eene als een hals begrensde insnoering boven de vlakte van het hart uitpuilende kogel- of eivormige zwelling van de grootte eener kersenpit tot die van een hoenderei, van een ehinaasappel; men heeft zelfs gezien, dat het gezwel het hart in grootte overtrof. Gewoonlijk is het gezwel van den hals at m zijne geheele uitgebreidheid met het hartezakje, in zeldzame gevallen met de longen en tusschenribsruimten vergroeid; het is zelfs voorgekomen, dat de borstwanden daardoor naar voren gedrongen en naar boven geheven worden. Zelden is het gezwel vrij en zonder aanhechting (2). Het hartezakje bevat soms meer vocht, dan in den natuurlijken toestand. § lo6. Onderzoekt men nu het gezwel nader, dan vindt men, dat het er meestal geheel als een slagaderbreukzak uitziet, en gewoonlijk door veree ing> verscheuring, verzwering van het inwendig vlies van het hart ontstaan is. Het binnenst vlies van het hart is altijd meer of minder ziekelijk veranderd, in geringere of grootere uitgebreidheid, pleksgewijs in de nabijheid van den zak of in zijne geheele uitgebreidheid verdikt, peesachtig, atheromateus ontaard, met kraakbeenige, kalkachtige strepen. Uit de hartholte leidt een nu-eens wijdere, dan weder naauwere mond, naarmate de omvanff van den zak geringer of grooter is, (maar meest naauwer dan de zak zelf), met soms gladde, soms oneffene, geplooide en zelfs verbeende randen in het meestal met eenmiddelpuntige vezelstoflagen gevulde binnenste van den zÏ^i Tr, ,6™6' Uein' de ,DOnd wiJd is> men den zak dikwijls ledig. De diepste vezelstoflagen van het stremsel hangen vast aan den wand van den zak, zijn wanneer zij oud zijn, bleek, grijsachtig, digi, de meer oppervlakkige zijn week, zwartachtig, murw en ligt los te ma' Z;JC hoedanigheid der wanden van den zak zijn evenzeer verschillend, hetgeen van den duur der verandering schijnt af te hangen. Meestal vindt - de lüwendig0 vlakte na het lospellen des stremsels even als de inwendige vlakte der slagaderbreuken met een glad, dun, soms met een verdikt vlies overtrokken. Gewoonlijk zijn de spiervezelen van het hart door het gezwel op zijde geschoven of tot witachtige dunne bundeltjes opgekrompen of in de algemeene ontaarding weggeteerd. De zak bestaat dikwijls slechts uit een door de ineensmelting van het binnenste vlies van het hart, van het lus- handigheid der kamer gepaard. Gelijke verwijdingen merkt n^p soms ook op geheel in de na- al r , aT' Z°nder dat ^ °01t met Zek"h"J ^ aanloonen, of'zij het eerst in de aorta of m het hart zijn ontstaan. De drie waarnemingen, die den regter boezem aanban aten volgens Hasse billijke twijfelingen over, of tij niet veeleer algemeene verwijdingen daarvan tXeeflijkheid Tn\ ri' b'Jna altu T ^ reraD zeer hevig en oppervlakkig. Matte weergalm der hartstreek, niet uitgebreid; geene ongewone welving der hartkuilstreek. Blaasbalggeruisch bijna bestendig, enkelvoudig of dubbeld. De pols dikwijls buiten overeenstemming met deik hartslag. Dikwijls zijn de teekenen dezer beide ontstekingen met eikanderen vereenigd. De opgenoemde verschijnselen duiden des te eer den vochtstilstand in het hartvlies aan, wanneer de zieke te voren niet aan hartziekte geleden heeft. § 2-t6. b) Myocarditis. Wij houden de herkenning der geheel alleen verschijnende myocarditis met Cazaheuve tot hiertoe voor onmogelijk. De voornaamste tot dusver waargenomene verschijnselen zijn: levendige, plotseling ontstaande pijn juist met de ligging van het hart overeenkomend, buitengemeene zwakte, angst en gejaagdheid, veelvuldige aanvallen van flaauwte, hevig hartkloppen, dat spoedig in eene ongestadige en onregelmatige beweging van dit deel overgaat, koude rillingen, koorts j ontbreken van de natum kundige teekenen varf endo- en pericarditis; in zeer weinig dagen doodelijke afloop (1). Beloop en uitgangen van de endocarditis. § 247. De endocarditis kan acuut en slepend verloopen; zeer dikwijls is de slepende endocarditis een volgtijdperk van de acute; zeldzamer vormt de acute endocarditis een tusschentijdperk van de slepende. Op den duur der ziekte hebben de oorzaken, de hevigheid en uitgebreidheid van den vochtstilstand, het gestel en de ouderdom des lijders, de zamenstelling en de krachtdadigheid en tijdigheid der behandeling invloed. Het beloop is niet altijd aanhoudend regelmatig en wordt soms door nalatingen afgebroken, waarop weder spoedig verheffing van alle verschijnselen volgt. De meest acute gevallen nam Bodihaüd waar ten gevolge van plotselinge verkouding bij lymphatisch-bloedrijke voorwerpen, die men opwekkende middelen, heeten wijn, enz. had toegediend, om de onderdrukte uitwaseming weder met geweld te herstellen. Is de endocarditis met longontsteking, pleuris, pericarditis, aderontsteking zamengesteld, dan is ook haar beloop gewoonlijk zeer acuut. (') Coplaïtd schildert de ware hartontsteking volgens Heim's , Kradse's en zijne eigene waarnemingen als volgt af: » De zieke klaagt over eene hevige pijn in de hartstreek en kwellende angst, met voorafgaande of begeleidende rillingen, koude huiveringen of bevingen van bet gebeele ligcbaam. Hierbij komt spoedig hitte in de hartkuilstreek, of in den romp, met koude der ledematen en des gelaats en zweet over de geheele oppervlakte des ligchaams. De pijn zet zich vast in de hartstreek, is scheurend, en gaat met de grootste onrust, angst en vertwijfeling, soms ook met algemeene stuipen en ilaauwten gepaard. De zieke voelt iederen hartslag, rolt zich, om verligting te krijgen, heen en weder en drukt de hand zoo vast mogelijk op den hartkuil. De borst verheft hij, maar laat daarentegen het hoofd achterover zakken, terwijl koud zweet zijn gelaat en zijne handen bedekt; hij wordt door dorst gekweld, en weigert toch te drinken, wanneer» men het hem geeft; hij spreekt veel en ijlt ook wel, wanneer de ziekte voortgaat. Zoo lang er nog geen bloed ontlast is, is de,pols onduidelijk, snorrend, stormachtig; na de aderlating ontwikkelt zich intusschen de werkzaamheid van het hart vrijer,, en er komen kwellende hartkloppingen met Ilaauwten afwisselend op. Onmiddellijk na het openen van de ader ontstaan soms stuipen of flaauwten; echter kan men, wanneer men de opening, totdat de zieke weder tot zichzelven komt, met den vinger bedekt, eene voldoende hoeveelheid bloeds ontlasten, waardoor alle verschijnselen in hevigheid nalaten. De pols, ofschoon zeer afwisselend, is doorgaans ongelijk of onregelmatig, en het onophoudelijk klagen over pijn vormt het meest uitkomend verschijnsel. Deze pijn wordt door iedere zamentrekking van het hart verergerd, zoodat de zieke over hartkloppingen klaagt, ofschoon men geene vergrooting van den aanstoot kan merken. Wordt de ziekte niet snel gebroken, dan verschijnt óf de dood onder bestendige onrust, terugkeerende flaauwten en ijlen, óf de ontsteking breidt zich op het endocardium en pericardium uit enz. De aanval geschiedt doorgaans plotseling, en de ziekte bereikt tegen den derden dag haar hoogste punt." (Copland t. a. p. S. 659). Al deze verschijnselen kunnen echter evenzeer de endo- en pericarditis, als de spierontsteking van het hart begeleiden en eindelijk geven altijd alleen de natuurkundige teekeuen de beslissing, met welke ziekte men eigenlijk te doen heeft. § 248. De endocarditis kan in verdeeling eindigen; zoowel de plaatselijke, als de koortsige verschijnselen verdwijnen dan van lieverlede, somtijds onder critische uitscheidingen, of, bij eenen metastatischen oorsprong, onder de overplanting van den vochtstilstand op een meer uitwendig gelegen deel: Echter is altijd de nablijvende aanleg tot instortingen zeer groot. § 249. De veelvuldigste uitgang van endocarditis is die in naziekten, doordat zij veranderingen van de klapvliezen nalaat, die van haren kant vroeger of later, meer of minder de verschijnselen van vernaauwing of onvoldoendheid te weeg brengen; hierdoor ontstaat hypertrophie, verwijding van het hart enz. § 250. De doodelijke uitgang heeft bij endocarditis plaats door verlamming van het hart, dikwijls zeer snel ten gevolge van de vorming van uitgebreide stremsels in het hart; de adem wordt benaauwder, de pols zwak en onregelmatig, de angst ontzettend, flaauwten volgen ras op elkander, eindelijk verdwijnen, onder ijskoude der ledematen, de hart- en polslagen geheel en al. § 251. De endocarditis, die in den loop eener aderontsteking, eener koorts door bloedbederf ontstaat, is meestal eenvoudig; rheumatische endocarditis is meest met pericarditïs verbonden en de laatste gaat zelfs gewoonlijk de endocarditis vooraf: zoo ook doet de ten gevolge van pleuropneumonie ontstaande hartontsteking meestal gelijktijdig het peri- en endocardium aan. Voorspelling van de endocarditis. § 252. De endocarditis behoort tot de gevaarlijkste ziekten. Haar verborgen ontstaan is dikwijls oorzaak, dat zij eerst herkend wordt, wanneer zij reeds eene aanzienlijke uitgebreidheid bereikt of aanmerkelijke uitzweetingen voortgebragt heeft.. De voortbrengselen der slepende endocarditis zijn meestal ongeneeslijk. Bedenkelijk is de voorspelling, wanneer de benaauwdheid reeds zeer groot, de pols menigvuldig en onregelmatig is, wanneer hij bij het aanhouden der stormachtige werkzaamheid van het hart meer en meer zinkt, wanneer er zich dikwijls flaauwte vertoont; een naderende dood wordt verkondigd door den overgang der hartkloppingen in eene fladderende beweging, onophoudelijke benaauwdheid en doodsangst, koud zweet. Gunstige teekenen zijn: het afnemen der benaauwdheid, der hartkloppingen, der menigvuldigheid van den pols met het gevoel van algemeene verligting, magt des lijders om van ligging te veranderen. Oorzaken der gezamenlijke soorten van hartontsteking. § 253. Wij vatten de oorzaken der hartontstekingen zamen, zij zijn voor alle oorzaken der hartontsteking dezelfde. De hartontstekingen komen op iederen leeftijd voor, het veelvuldigst tusschen het 6de en 35ste jaar. Maar ook in de teedersten kinderlijken leeftijd is pericarditis niets minder dan zeldzaam. Onder 55 gevallen van pericarditis betroffen slechts 6 personen, die reeds over het 40ste jaar waren; het mannelijk geslacht lijdt in de evenredigheid van 4: 1 vaker dan het vrouwelijk aan deze ziekte (Hache). § 254. Hartontsteking kan door eene verwonding, doordringende borstwonden, slagen, stooten op de hartstreek voortgebragt worden. — Het veelvuldigst verschijnt de pericarditis en endocarditis in gezelschap met het Ziekten van het hart. koortsig acuut gewrichtsrheumatismus, ofschoon de veelvuldigheid van deze zamenstelling niet zoo groot zal zijn, als Bouillaud aanneemt; volgens hem zou men onder 20 aankoortsige acute rheumatische gewrichtsontsteking lijdende voorwerpen minstens de helft met verschijnselen van pericarditis of endocarditis of heiden te gelijk -vinden. Onder 72 eigene en vreemde door Hache verzamelde waarnemingen van pericarditis was 16 malen gewrichtsrheumatismus mede in het spel; deze menigvuldigheid geldt slechts voor het rheumatismus der gewrichtsvliezen; hij rheumatismus der spieren is de hartziekte veel zeldzamer. Men heeft vroeger geloofd, dat de hartziekte bij voorkeur en meestal door ziekteverplaatsing ontstaat; eene meer naauwkeurige waarneming heeft geleerd, dat ziekteverplaatsing in het zeldzaamste geval plaats greep (Bouillaud , Elliotsoh) (1); de gewrichtsziekte bestaat meestal voort, terwijl de hartziekte zich uit dezelfde oorzaak, het rheumatisch ziektebedrijf, ontwikkelt, of beide, gewrichts- en hartontsteking, ontwikkelen zich gelijktijdig nevens elkander (2); men mag dus nooit bij eenen lijder aan gewrichtsrheumatismus het naauwkeurig onderzoek van de hartstreek verzuimen. Hartziekte voegt zich inzonderheid gaarne bij rheumarthritis bij kinderen en jonge voorwerpen. Piorry verklaart het ontstaan van de rheumatische perien endocarditis uit de aan het rheumatisch ziektebedrijf eigene vezelstofrijke bloedmenging (haemitis, haemoarthritis); de vooruitstekende klapvliezen van het hart werken hier als de bezempjes, waarmede men het bloed slaat, om het van vezelstof te bevrijden enz. Volgens Testa, Meckel, Borns, Jahn' Kreysig komt pericarditis dikwijls bij zwangeren en in het kraambed voor, misschien ook door overmaat van vezelstof in het bloed. § 255. Verkouding wordt dikwijls als oorzaak der hartontsteking vermeld; zij is veelvuldig in jaargetijden en landen, waar eene sterke afwisseling in de weersgesteldheid plaats grijpt, in het voorjaar. Op dien tijd of onder den invloed van de rheumatische ziektegesteldheid kan de hartontsteking somwijlen in eene bijna epidemische uitbreiding voorkomen; zulk eene epidemie zou in 1746 te Rocroi (Trécodrt), in 1814 te Delfzijl (Hüber) , en voor eenige jaren onder de paarden te Parijs geregeerd hebben. § 256. Pericarditis kan door de uitbreiding van den vochtstilstand van naburige deelen, het borstvlies, de long, het middelrif op het hartezakje ontstaan; pleuris, longontsteking en aderontsteking slepen dikwijls endocarditis na zich. Door eene langer aanhoudende belemmering van den bloedsomloop in de longen, zoo als in hevige krampaanvallen, in den kinkhoest, door plotselinge verscheuring van een klapvlies gedurende sterke inspanning kan endocarditis ontstaan. Pericarditis is volgens Schönlein niet zeldzaam bij lijders aan longtering en openbaart zich dan door brandende pijn in de hartstreek, grootere djspnoea en onrust met het gevoel van inslapen in den linker arm. Metastatisch kan endo- en pericarditis en myocarditis in het beloop van (1) Euiotsou nam nooit pericarditis waar, wanneer het rheumatismus plotseling verdwenen was, maar alleen wanneer het langzamerhand had nagelaten, of nog een gering overschot daarvan nagebleven was. (2) Brockmann beschouwt het gelijktijdig hestaan van gewrichtsrheumatismus en van hartonisteking als eene uitzondering. «elfde ^ stremsel kan op verschillende plaatsen verscheidenheden in kleur en vastheid vertoonen. $ 272. Andere vormsels van deze soort in de hartholten, de zoogenoemde ware polypen zijn vaster en taaijer dan de pas beschrevene stremsels, geel, bleek, vleeschkleurig, dikwijls blaauwachtig, dikwijls als uit verscheidene onregelmatig over elkander liggende lagen zamengesteld, zij hangen vast met de inwendige vlakte van het hart zamen, en breken eer in hunne eigene zelfstandigheid, dan dat zij zich van hunnen bodem laten losmaken, zijn ruw op hunne oppervlakte, rond of langwerpig, met vertakkingen, somwijlen als een schijnvlies dun over het endoeardium uitgebreid. Slechts zelden maken zij eene afzonderlijke zamenhangende massa uit, maar vormen ongelijke, soms door geronnen bloed, soms door eene bruinachtige of grijze brijachtige massa met elkander verbondene ophoopingen. Hunne verbinding met het inwendig vlies van het hart is dikwijls door eene soort van stolbare grijslymphatische tusschenlaag te weeg gebragt, zij hangen daaraan met vezelige draden vast en scheidt men ze van het inwendig bekleedsel van het hart af, dan heelt dit niet zijne natuurlijke gladheid, maar een ruw aanzien en vertoont somtijds bloederige vlekken, deze ontdekt men ook in deze zamengroeisels zelve en moet ze voor eene beginnende nieuwe vaatvorming houden. (Deze laatste moet men wel onderscheiden van de bloederige vlekken in versche stremsels). De verbinding tusschen het zamengroeisel en het endo. cardium bepaalt zich, of slechts tot eene of meer omschrevene plaatsen, óf is over de geheele vlakte uitgebreid. Dikwijls zijn de vleeschkolommen daardoor plat gedrukt. Volgens Laenhec laten de oudere zamengroeisels van dien aard zich stuk wrijven, en gelijken op oude kaas of op vezelstof uit oude slagaderbreukzakken. Vele dezer ware polypen naderen in hunne kenteekenen tot de reeds beschrevene wratvormige nieuwe vormsels en maken misschien den overgang daartoe uit. Of zij zich in deze veranderen, zoo als sommigen aannemen, is nog twijfelachtig. Ddpbytren en anderen namen aan, dat deze ware polypen zelve weder voor eene inwendige verandering, ontsteking, vatbaai zijn, omdat men soms hun middelpunt verweekt, grijsachtig, roodach- ' gegranuleerd, in ichor of etter veranderd vindt. Of deze uitlegging juist is blijft zeker nog twijfelachtig, want de etter kan als zoodanig in e hartholte afgezet zijn, en om hem kan het polypeus stremsel zich vast gekrystalliseerd hebben. Dat men behalven etter ook tuberkel- en kankerstof in de stremsels kan vinden, is reeds op eene andere plaats vermeld. V erschij nselen. § 273. Zoo lang het over het geheel twijfelachtig is, hoe en op welken tij es evens zich de pas beschrevene zamengroeisels vormen, mag men ook va n et uit de verschijnsel leer geputte beeld dezer ziekte (zoo de polypen < ïen naam ten minste verdienen) niet verwachten, dat het ver hoven eene op gissingen berustende voorstelling zal reiken. Men zou het bestaan van polypeuse stremsels in de hartholten mogen vermoeden, wanneer in het beloop eener acute hartontsteking, nadat tot dusver de moeijelijkheden in de a emiahng weinig gewigtig waren, eensslags de hevigste orthopnoea, gejaagdheid, benaauwdheid om het hart, neiging tot flaauwte verschijnt, wann , S rIaart'j duister, hoogst onregelmatig, stormachtig, verward 1 v 11. i . q prikkelende middelen veel meer bevatten, dan de niet altijd hiermede in eene behoorlijke evenredigheid staande hoedanigheid van den pols. In weerwil van mogelijk gelijktijdig bestaande andere secundaire aandoeningen van het slijmvlies des darmkanaals, van de longen, van de hersenen ontziet Stores zich niet aan zulke zieken gedurende 1 of 2 dagen wijn toe de dienen, waarop de pols dikwijls zijne menigvuldigheid verliest, de eerste harttoon zich weder doet hooren en de voorspelling gunstiger wordt. Ten gevolge van vergiftiging met rattenkruid heeft men somtijds gedeeltelijk verweekte plaatsen in het hart gevonden; ook zou kwikkwaadsappigheid verweeking der hartzelfstandigheid kunnen nalaten. — Wanneer lange en herhaalde aanvallen van hevige dyspnoea of andere werktuigelijke belemmeringen van den bloedsomloop den dood zijn voorafgegaan, treft men dikwijls in de lijken, inzonderheid bij grootere vloeibaarheid des bloeds, eene vermindering van de vastheid van het hart aan, even alsof het uitgeweekt was. Chevaliier, Wobthington , Coplaho vonden na plotselinge sterfgevallen het hart dikwijls slap en bloedledig en dit herinnert eenigzins aan Se hc's en Ono's waarnemingen van hartverweeking bij gejaagd wild. Uitgangen. § 322. De verweeking van de hartzelfstandigheid maakt de holten van dit ingewand voorbeschikt tot verwceking en bij eenen hoogen graad of bij gedeeltelijke beperking der verweeking zelfs tot verscheuring. Vele soorten van verweeking, zoo als de typheuse, de chlorotische enz. schijnen voor terugkeer tot de natuurlijke vastheid vatbaar te zijn. Doodelijk kan de hartverweeking ook in eenen aanval van syncope eindigen en het is niet onwaarschijnlijk, dat vele plotselinge sterfgevallen aan deze afwijking moeten geweten worden. Behandeling. § 323. De behandeling der hartverweeking rigt zich naar de grondziekte; de geneeswijze der ontstekingachtige verweeking is die van peri- en endocarditis zelve; de behandeling der typheuse verweeking is reeds boven geschetst. De verweeking door toestanden van zwakte of gebrek aan bloed vereischt verbetering der algemeene voeding en bloedmenging en een versterkend geneesplan, inzonderheid ijzer-en looistofhoudende middelen, tannine, delfstoffelijke zuren, het genot van zuivere lucht enz. XBI. z e n u w p jj rr. ZENUWPIJN VAN HET HART (HARTKLEM; ANGINA PECTORIS, HEBER. DEN; STERNODYNIA SYNCOPALIS, SLUIS; STERNALGIA, BAÜMES EN GOOD; SYNCOPE ANGINOSA, PARRT ; ASTHMA DOLORIFICUM, DARfPIIV; STENOCARDIA, BRERA; ASTHMA SPASTICO-ARTHRITICUM, STöLLER; CARDIONEURALGIA; NEURALGIA BRACHIO-THORACICA, PIORRY; HYPERAESTHESIA PLEXÜS CARDIACI, ROMBERG. Heberden, Medic. Transact, of the College of Phys. 1768. Yol. II. p. 59. en Vol. III. p. 3. — Rougnoh, Lettre è Lorry sur une maladie nouvelle. Besanc. 1768. — C. F. Elsner, Abh. üb. d. Brüstbraune. Königsb. 1778. — Gbejeb, Spicilegium de ang. peet. Jen. 1782. — Fothïbgill , in Lood. med. obs. and irxjuiries. Tol. Y. — G. Schsffïb, D. de angina peet. vnlgo sic dicta. Goett. 1787. — W. A. Bcrrss, Treatise on the disease commonly called Angina pectoris. Lond. 1791. — Schudt , D. de ang. peet. Gött. 1793. — Cbawfobd, D. de ang. peet. Edinb. 1795. — ff ICHXan.n , Ideen z. Diagnost. Hannover 1797. Bd. II. S. 235. — C. H. Parby , An intjniry into the symptoms and causes of the syncope anginosa. Lond. 1799. — Clarkl , D. de syncope angente. Edinb. 1802. — Chbzezosowicz, D. de angore pector. Vilnae 1812. — Miilot, Snr 1'angine de poitrine. Par. 1812. — J. A. Sluis, D. de sternodynia syncopali. Groning. 1802. — hesse,Spec. inaag. med. de ang. peet. Hal. 1800. — Stölikb, in Hem,. Jouru. Bd. XYII. St. 2. S. 1. Jah.x, ald. Bd. XXIII. St. 3. S. 37. — Despobtïs , Traité de 1'angine de poitrine etc. Par. 1811. — Blickah , On the nature and cure of dropsies, to which is added an appendix containing several cases of angina pectoris. Lond. 1813. — Zechjsïlli, Solla angina di petto. Pad. 1813. — Bbeba , in Giorn. di medic. prat. 1814. p. 1. en in Her si. Journ. Bd. 40. St. 4. S. 3. — Habless, ald. St. Y. p. 16. — J. Avebabbi, De angina peet. etc. etc. Pav. 1816. — L. Jtbixk, Abh. üb. d. Brustbraune; a. d. Franz. v. MrsKï. mit e. Yorrede v. KreïSIG. Hannov. 1816. — J. Lacffeb , D. de asthmate convuls. etc. Yratisl. 1816. — Bbiceeteaü et Pixel, Art. Sternalgie in Dict. dessc. méd. — Kbeisis 1 c. Thl. II. Abth. II. p. 512. Thl. III. p, 278. — Schbamm , Comm. path. de ang. peet. Lips. 1822. — A. Olleïboth, D de ang. peet. 1822. — F. m. ffoLï, D. de ang. peet. Lips. 1825. — Laïjsec, 1. c. — Jollï, in Dict. de Méd. et de Chir. prat. T. II. 1'ar. 1829. Universallex. etc. Bd. I. S. 766. — J. Fbaïk, 1. c. P. II. Vol. II. Sect. II. p. 221. — Masoj Good, Syst. d. Med. etc. Bd. 1. S. 32. — Natoasji, 1. c. Bd. II. S. 349. — Coïlajd , Encyclop. fförterb. Bd. I. p. 147. — J. Fobbss. in Cyclop. Debers. v. FaiSKBL. Bd. I. S. 106. — Kohberg, Lehrb. der Nerrenkranth. B. I. S. 123. Mosïebet, Compendium etc. T. I. p. 151. — Jor, in Library of Med. Vol. III. p. 298. — Corbigaj , in Dublin. Journal. 1837. Kot. — Bebtba-ID , in Gaz. méd. de Paris. 1837. No. 28. Schudt's Jahrb. Bd. XXYI. S. 205. — Bocchdt . in Revue méd. 1841. Déc. Oesterr. ffochenschr. 1842. No. 9. — ffiLiisso.f Kuig, in Lond. med. Gaz. 1841. Verschijnselen. § 324. Pathognomonisch voor de angina pectoris is: Plotseling verschijnen van hevige aanvallen eener eigenaardige ontzettende pijn in de hartstreek onder het borstbeen, die langs den loop der voorste borstkaszenuwen naar de armvlecht, de elleboogszen uwen, op de oppervlakkige halsvlecht, soms op de zwervende zenuw uitstraalt, met een eigenaardig gevoel van flaauwte en vernietiging verbonden is en den lijder noodzaakt stil te staan en zich aan een vast voorwerp vast te klemmen. § 325. Deze pijn is voldoende, om de angina pectoris scherp van iedere andere ziekte te onderscheiden; wij zullen nu het beloop en de vergezellende verschijnselen daarvan nader beschrijven. Gelijk in elke zenuwpijn , kan men hier de verschijnselen in die der voorboden, des aanvals en der vrije tusschenpoozen, voorts de verschijnselen van den aanval in de verschijnselen der pijn en der medewerking of der terugkaatsing onderscheiden. § 326. Voorboden: Zeer dikwijls, inzonderheid in het begin der ziekte gaan volstrekt geene voorboden den aanval vooraf en het plotselinge, onverwachte van den aanval maakt dikwijls een gewigtige karaktertrek der ziekte uit. Echter ontbreekt het niet aan afwijkingen in dit opzigt; somtijds gaat een gevoel van neerslagtigheid, eene onbeschrijfelijke onrust, intrekken der ledematen, beneveling van het oog den aanval vooraf; óf door den oorzakelijken zamenhang, door de zamenstelling der ziekte met jicht, met ver- stoppingen in den, onderbuik worden voorloopers te weeg gebragt; óf een lange duur der ziekte verwekt stoornissen van de spijsvertering, die den aanval voorafgaan. § 327. De zenuwpijn is hier karakteristiek; altijd is daarmede het gevoel van naderende flaauwte, die dikwijls tot werkelijke syncope klimt, het gevoel van doodsangst verbonden ; men heeft dit gevoel eene zielshoedanighcid van deze eigenaardige pijn genoemd, het gemoed des lijders wordt daarbij diep aangetast; velen voelen een onuitsprekelijk persen, zamensnoeren, of eene uitzetting van het hart, alsof het barsten zou; anderen hebben hel gevoel alsof het hart bleef stilstaan; de pijn is dikwijls scherp, snijdend, alsof de borst opengereten werd. Rust en het vast steunen met de borst tegen het een of het ander voorwerp verligt het pijnlijk gevoel. § 328. Verschijnselen der medewerking. Het pijnlijk gevoel straalt, gelijk reeds gezegd is, in de naburige zenuwbanen van de borst, van den hals, van de armen, van het middelrif uit, waarschijnlijk geschiedt deze uitstraling door bemiddeling des ruggemergs. Het veelvuldigst is de pijn in den linker arm, zij breidt zich dikwijls slechts tot aan den schouder, en den elleboog, dikwijls ook tot in de vingertoppen uit; de zieken hebben het gevoel van een pijnlijk tintelen; soms straalt het in de beide armen, over eene geheele zijde uit. Bij vrouwen is somtijds de borstklier voor drukking zeer gevoelig. Zeer zelden gaat de pijn in den arm die van het borstbeen vooraf. Ook de ademhalingswerktuigen zijn synergisch aangetast. De zieke voelt zich in het ademhalen belemmerd, meent te stikken, is sprakeloos. En toch is deze belemmering van de ademhaling slechts schijnbaar, geene ware dyspnoea, maar apnoea; met eenen vasten wil kan de zieke diep inademen; andere teekenen van belemmerde ademhaling, hoest enz. ontbreken. § 329. Niet altijd is er hartklopping ^anwezig; men neemt eer eenen vlottenden onregelmatigen hartslag, eer eene verminderde dan vermeerderde werkzaamheid waar. De pols is meest klein, zwak, een weinig versneld, dikwijls onregelmatig; maar hij kan ook hard, vol, onveranderd zijn en soms is hij aanmerkelijk vertraagd; dat hartslag en pols door zamenstelling met organische hartziekten op velerlei manieren gewijzigd moeten worden, is begrijpelijk. 5 330. Slechts zelden grijpt terugkaatsing der zenuwpijnbeweging op de beweegzenuwen plaats, als stuipachtige spierbewegingen enz. Daarentegen worden gedurende den aanval het gelaat en de ledematen koud, bleek, bedekken zich met koud zweet; de gelaatstrekken zijn krampachtig vertrokken; de bewustheid vergaat, en de zieke valt soms als schijndood neder. Meestal behouden de zieken hun bewustzijn gedurende den geheelen aanval. § 331. Duur en einde van den aanval. De aanval duurt in het begin der ziekte meestal slechts weinig minuten in zijne volle hevigheid; later worden de aanvallen langer gerekt, maar zijn dan minder hevig; zij duren i — 1 uur; eindelijk kunnen verscheidene gedeeltelijke aanvallen spoediger of langzamer achter elkander volgen, zoodat de zieke verscheidene dagen achtereen niet geheel vrij wordt. Wanneer de pijn nalaat, volgt zij meest de omgekeerde rigting van hare uitstraling en laat in de borst een gevoel van geslagenheid, in den arm stramheid en stekend mierenkruipen na. Ge woonlijk lost de kramp zich onder verligtend opgeven van winden en zweet, verstikking plaats grijpen, zonder óf met de eene óf met de andere geheel overeenkomstig te zijn. Verschijnselen. , § 361. Men onderscheidt gemeenlijk verscheidene graden van flaauwte; de ouden noemden alleen den laagsten graad, waarin alleen een gevoel van zwakte, van ontbinding en een ligt vergaan van d^ zinnen plaats grijpt, zonder dat het tot werkelijke flaauwte komt, eclysis, resolutio tiriutn. — Ook in den hoogeren graad, de lipothymia, is het bewustzijn nog niet geheel verdwenen ; in de syncope zijn zinnen, beweging, pols, ademhalen bijna geheel opgeheven. Juister is het misschien, de langzamerhand opkomende flaauwte, lipothymia, — de plotseling en zonder voorboden verschijnende, syncope (van vvyxixreiv, ineenknikken) te noemen. De hoogste graad is de schijndood, (mortis imago, asphyxia) welke in eene afzonderlijke afdeeling zal behandeld worden. § 362. De voorboden , die de volledige lipothymie gemeenlijk voorafgaan, zijn: beneveling der zintuigen, zwartzien, kleurenzien, nevels en duisternis voor de oogen, suizen in de ooren, duizeling, sidderen, geeuwen, een onaangenaam, angstig gevoel in den hartkuil, misselijkheid, neiging tot braken, bleekworden des gelaats en der lippen, koud worden der ledematen, uitbreken van koud zweet op het voorhoofd en den hals, de pols is zwak, klein, snel wisselend; eindelijk verdwijnen de krachten, de zieken zakken ineen, en weten meer of minder niets meer van henzelven , of hooren nog wat om hen heen gebeurt, zonder magt (onmagt) om daartegen iets uit te voeren. In de syncope zakt de lijder plotseling, onvermoeid, zonder dat er voorboden zijn voorafgegaan, ineen. De graad der flaauwte kan zoodanig zijn, dat men geen pols in de slagaderen, en zelfs den hartslag met de bloote hand niet meer voelt; alleen laat de auscultatie de zwakke zamentrekkingen van het hart waarnemen; de tweede harttoon is gewoonlijk niet meer, de eerste harttoon slechts zwak hoorbaar. Het ademen is zwak, de ademhalingen zijn zeldzamer, dikwijls schijnt het geheel te hebben opgehouden, en men herkent het alleen nog aan het bewegen van eene in de nabijheid van den mond gehoudene vlam van eene kaars. Het oog is gebroken, de gelaatstrekken zijn ingevallen, de neus spitser, de onderkaak is naar beneden gezonken, alle spieren, zelfs de sluitspieren, zijn verslapt; de in fla.-^iwte liggende persoon ziet, hoort, spreekt en beweegt zich niet, hij is marmerkoud , de stoelgang wordt dikwijls onwillekeurig ontlast. Deze is de hoogste graad der aan schijndood grenzende en daarin overgaande flaauwte. § 363. Deze toestand duurt dikwijls slechts weinige seconden, minuten, maar soms ook §, een geheel uur en langer. De onmagtige komt snel of langzamerhand bij. Soms voelt de zieke, zoodra hij weder tot bewustzijn is gekomen, volstrekt geen ongemak. Dikwijls keeren de zintuigen onder dieper wordende ademhalingen het een na het ander terug, de pols verheft zich en wordt geregeld, het ligchaam wordt warm, dikwijls grijpt de terugwerking onder zuchten, geeuwen, uitrekken der ledematen, hartkloppingen, ligte trekkingen der gelaats- of der andere spieren plaats, soms braken, ontlasting van winden, stoelgang. Eenen tijdlang blijft afgematheid en geslagenheid der ledematen na , die echter gewoonlijk spoedig verdwijnt. 10 * Ontleedkundige kenmerken. § 364. Het is moeijelijk te zeggen, of de flaauwte op zichzelve veranderingen in het lijk en van welken aard nalaat. De lucht, die Morgagni en Sênac in het hart meenen gevonden te hebben, kan eene verwijderde oorzaak der flaauwte zijn, maar is geen onmisbare ontleedkundige voorwaarde derzelve. De zamengevallen toestand der longen, waarvan Bichat spreekt, is het natuurlijk gevolg van de opgehevene werkzaamheid van het hart. Herkenning. § 365. De flaauwte kan niet met beroerte of de verschijnselen vjn hersendrukking verward worden. Flaauwte. I Beroerte. In de flaauwte is de ademhaling Hier is de ademhaling diep, ron- zwak, zeldzaam, en houdt eindelijk kend. geheel op. De pols is klein, zwak , onregel- De pols is vol, hard , langzaam, matig, menigvuldig. Het gelaat is bleek, ingevallen, koud Het gelaat is donker , blaauwachtig op het aanvoelen. opgezet, heet. Verslapping van alle spieren, maar Verlamming van eene of van beide geene verlamming. zijden, scheef vertrekken van de gelaatsspieren , van den mondhoek. Intusschen kornen er gevallen van bloeduitstortingen in de hersenen voor, waar de drukking op de hersenen hunne werkzaamheid zoo volledig onderdrukt, dat de verschijnselen volmaakt met die van de zenuwberoerte (zie Deel III, Afd. 1, bladz. 52 en 101) of van schijndood met verlamming overeenkomen, en van deze laatste moeijelijk kunnen worden onderscheiden. Eerst wanneer de lijder weder tot zichzelven komt, geeft de voortbestaande verlamming de verklaring van de eigenlijke zitplaats der ziekte. Oorzaken. § 366. Wanneer men zich afvraagt, waarom de verschillende invloeden , die als verwijderde oorzaken der flaauwte opgesomd worden, niet ten allen tijde en onder alle omstandigheden haar te weeg brengen, bemerkt men spoedig, dat zulk een invloed zelden alleen en hevig genoeg werkt, om de flaauwte te weeg te brengen, maar dat meestal de individuele ontvankelijkheid der bewerktuiging, eene verhoogde prikkelbaarheid, een toestand van zwakte deze voor de ziekmakende werking dezer invloeden toegankelijker maakt. Vele personen zijn inderdaad zoo prikkelbaar, dat de allergeringste oorzaken flaauwten ten gevolge hebben; bijzonder veelvuldig ziet men dit bij hysterischen en hypöchondristen; zoo ook na verzwakkende, langdurige ziekten, na het lang ontberen van voedsel; herstellenden uit ziekten worden soms flaauw , wanneer zij in eene opgerigte houding blijven, of eene matige beweging willen maken. Even als in allerlei tegennatuurlijke toestanden des zenuwstelsels, ontmoet men hier ook alle idiosyncrasien (syncope ab antipathia) en er zijn individus, die vele specifieke geuren, vap bloemen, muskus enz., net zien van eene kat, van eene muls, en andere zinsindrukken niet kunnen^verdragen, zonder aanvallen van flaauwte te krijgen. 5 367. De flaauwte kan door hevige gemoedsbewegingen, door schrik , vreugde door inspanning van het ligchaam en van den geest, vermoeijing, door schokking des ligchaams, door slaan of stooten op den bovenbuik, door het inademen van bedorvene mephitische lucht, door snelle afwisseling van uitersten m den warmtegraad, door een heet bad, door koud drinken bij een verhit ligchaam, door hevige pijnen, door narcotismus, schommelende, draaijende bewegingen, door plotseling vochtverlies , bloedontlastingen , te snel aftappen van het water bij waterzucht, door overijlde bevallingen"; door sterk inrijgen, plotselinge trommelzuchtige opzwelling van den onderbuik, enz opgewekt worden. De manier, waarop zij ontstaat, te verklaren, moeten wij schuldig blijven Vele dezer invloeden maken vast het eerst hunnen aanval op het zenuwstelsel, en doen de hartzenuwen door bemiddeling der zenuwmiddelpunten aan. Het peripherische aanvalspunt der oorzaak kan zeer verschillend zijn. Men heeft het idiopathische flaauwte genoemd, wanneer het hart zelf dit aanvalspunt is, zoo als b. v. ten gevolge van organische hartziekten zich dikwijls flaauwten vertoonen, - sympathische of deuteropathische flaauwte daarentegen die, welke van een ander aanvalspunt, b. v. van de longen, ten gevolge van het inademen van bedorvene lucht, of eene andere belemmering van het ademhalingsbedrijf, van het darmkanaal, ten gevolge van prikkeling door wormen, onverteerd voedsel, van de baarmoeder of van de teeldeelen in het algemeen, enz. haren oorsprong nam. Eindelijk kan ook eene ziekte der hersenen en des ruggemergs de flaauwten te wee* brengen; ,k zelf heb een geval van ruggemergsprikkeling met periodieke aanvallen van flaauwte waargenomen. De meeste verwijderde oorzaken der flaauwte zijn echter van dien aard, dat de verwekking van dit toeval noeene andere dan de neuropathologische verklaring toelaat; belemmering van de ademhaling veroorzaakt buiten de ziekelijke zenuwopwekking ook nostilstand in den loop des bloeds door de holten van het hart, zoo ook b. v° zwangerschap verhitting, hevige beweging; derhalve kan ook bloedovervulling van het hart flaauwte te weeg brengen. Zenuw- en uitslagkoortsen beginnen soms inzonderheid bij gevoelige voorwerpen, met flaauwten. Er komen tusschenpoozende koortsen voor, wier aanvallen slechts in het verschijnen eener flaauwte bestaan. Uitgangen. § 368. De flaauwte gaat doorgaans snel voorbij en laat slechts een gevoel van afmatting na. Flaauwten, die zich dikwijls herhalen, kunnen echter den gron s ag tot organische hartziekten, tot verwijding enz. leggen; ook kan de terugwerking op het zenuwstelsel eindelijk blijvend worden. ~ Blijven er verlangen na de flaauwte over, dan was deze door beroerte veroorzaakt. Eindelijk kan ,n eenen zwaren aanval van flaauwte de dood plaats grijpen D.kwijls herhalen de aanvallen zich in korte tusschenruimten snel op elkander J. P. Frask verhaalt van een lojang meisje, dat alle 5 minuten flaauw viel. V oorspelling. § 369. De voorspelling rigt zich naar de oorzaak, naar de hevigheid, den duur en de veelvuldigheid der aanvallen. Hysterische flaauwten, dezulke die door idiosyncrasie, door uitwendige invloeden, zoo als sterke geuren, antipathie enz. zijn te weeg gebragt, hebben gewoonlijk niets om het lijf en gaan spoedig zonder naweeën over. Bij dikwijls terugkeerende flaauwten ontstaat cr vermoeden van organische gebreken in het hart of het vaatstelsel. »Qui saepe et vehementer absque manifesta causa animo linquuntur, ex improviso moriuntur," zegt een aphorisnie van IIippocrates. Hoe sterker de flaauvvte is, des te grooter is het gevaar, oindat men bij iedere langdurige flaauwte stilstand van den bloedsomloop te vreezen heeft. In bloedingen mag men echter tegen flaauwten niet dadelijk handdadig te werk gaan; hier kunnen zij heilzaam zijn. Somtijds is het begin van heete, typheuse, uitslagkoortsen door flaauwten gekenmerkt, of deze gaan de crises vooraf, oi ontstaan op de hoogte der ziekte; zij zijn meestal een ongunstig verschijnsel, inzonderheid wanneer de levenskracht aan het zinken is, of wanneer de flaauwte, nadat de crisis reeds begonnen is, verschijnt. Stuipen, die op syncope volgen, verhoogen het gevaar. Behandeling. § 370. Om den lijder uit de flaauwte weder bij te brengen, verwijdere men uit zijne nabijheid dadelijk de indrukken, zoo als walgelijke geuren, afschrikkende voorwerpen, kolendamp enz., waardoor de flaauwte misschien opgewekt is. Men bevrijdt het ligchaam van benaauwende kledingstukken , make hals, borst en buik bloot, geve den lijder eene horizontale ligging, opene deuren en vensters, om koele lucht te laten instroomen of brenge den lijder zeiven bij het venster, in de opene lucht. Dikwijls is deze handelwijze voldoende om den aanval zonder eenige andere middelen te verkorten. Zoo niet, dan besprengt men het aangezigt en de borst met koud water, houde den lijder reukmiddelen, zoo als azijn, overgehaalden azijn, aromatieke geestrijke wateren, eau de cologne, geest van ammoniakzout, gebrande vederen, eene opengesnedene ui, snuif, — wat men maar het eerst bij de hand heeft, onder den neus, alleen met die voorzorg, dat men die reukmiddelen vermijdt, waarvan men weet dat de zieke eenen afkeer heeft. Men wrijft hem de slapen, het voorhoofd, de lippen, den hartkuil met azijn, geestrijke wateren, geeft hem koud water, eenige droppels edelen wijn, een weinig azijn met water, Hoffmann's droppels, azijnaether, eene vlugge olie droppelsgewijs in, legt eenige korrels keukenzout, peper op de tong. Een matige prikkel doet vaak meer nut dan een hevige. § 371. Duurt de flaauwte in weerwil van de genoemde middelen voort en is er geene tegenaanwijzing aanwezig, om handdadig daar tegen te werk te gaan (b. v. bloedvloeiingen , die gedurende de flaauwte eerst tot stilstand zijn gekomen), dan wendt men wrijvingen van de oppervlakte des ligchaams, van de maagstreek, van de voetzolen met borstels aan, wrijft de ruggegraat met geestrijke vochten, legt warme omslagen, pappen met zecajuin op de maag- en hartstreek, zet scherpe lavementen met terpentijn , duivelsdrek, laat de handen en voeten in heet water doopen, Iaat eindelijk drooge koppen mostaardpappen aanwenden of brengt een snel doordringenden hui p.i e aan door het aanzetten van eenen in heet water gedooptcn hamer of metalen lepel, opdroppelen van brandend lak op de huid der ledematen, de hart- streek, de ruggegraat. Een volksmiddel is bet binden der ledematen, waardoor men de strooming des bloeds in de ledematen wil afbreken. § 372. Buiten de aanvallen moet de behandeling tegen d# primaire toestanden , die de oorzaak der fiaauwte zijn, gerigt worden. Hartzieken moeten zich voor hevige ligchaams. en gemoedsbewegingen wachten; door afleidende middelen zoekt men den voortgang hunner ziekte tegen te gaan, zwakte neemt men weg met tonische en versterkende, hevige pijnen met bedarende middelen ; tegen wormziekte anthelminthica enz. Eene aderlating gedurende de fiaauwte zelve aan te wenden , dunkt mij nooit geoorloofd te zijn; eerst wanneer zij voorbij is. kan de bloedontlasting door het oorzakelijk gebrek vereischt worden. Tegen hysterische fiaauwte tinct. castorei, valerianae met kleine giften opiumtinctuur; bij intermittens syncopalis de specifieke behandeling der tusschenpoozende koorts in de vrije tijden; in den aanval de tinciura opii crocata in herhaalde giften. ASPHYXIA, SCBÏNDOOD-. (APJïOIA DER OUDEN; PSEÜDOTHANATOS; MORS APPAREXS, PÜTATIVA; ANHEMATOSIE, piorry; ECLYSIS P.NEÜ.UO-CARDIACA, navmann). J. BauKiEfi, D. sur Pincertitode des sigaes de Ia mort. 2. Tol. Par. 1752; IJoogd. vert. v. J. G. Jakke, Kopeah. n. Lpz. 1754. — A.% Lons, Lettres sur la certitade des sigries de ia mort etc. Par. 1752. — C. W. a Liebebgea . De cogaosc. et coraad. morbis sabitaaeis. Doisb. 1766. — Parcali Febr\r\ . De 11e morte, malattie sabitaaee. iïapol. 1767. — F. Gehieb , D. cnr ra ram saffocatos, sobmersos et saspeasos vitae reddi. Lips. 1787. — P. G. Hosles j Aaz. d. haaptsachlichst. Rettaagsmiddel etc. Altoaa. 1770; omgearb. v. F. Schebf. Altona 1787. — A. d. Haü . Ahh. ab. die Art des Todes der Ertronk. etc. n. öl>. d. Mittel, d. Leben herzastellen. A. d Lat. Wiea. 1772. — J. Targiosi-Tozzetti, Raccolta di teorie, osserv. e regole per bea distiagaere etc. Ie asfissio etc. Firenze 1773. — J. J. de Gabdauhe, Catéchisme sar les morts appareates etc. Far. 177-4. 1781. Dijon. 1783. — J. Hcster, Proposals for the recoveriag of people appareatly dead. Load. 1776. — Hüfela-TD , D. sist. asam ris electric. ia asphyxia. Goett. 1783. — A. J. Testa , De 11a morte appareate. Fireaze 1780. — J. F. Coste, Mém. sar l'asphvsie. «Philad. 1780. — W. Hawess , Addres oa the recovery of saspeaded aaimatioa. Load. 1782. EnJSB., The Transactions of the roy. hamaa society from 1774 to 1784 etc. A. d. Eagl v. C. A. Stutte. BresL 1798. — Le Dclk, De sigais mortis rite aestimaad. Harder. 1787. — F. A. Doppet, Des movens de rappeler a la vie les pers., qai oat toates les apparences de la mort. Chambery li 88. — J. M. La5Qsi , Abh. v. plötzL aad seltsam. Todesfallen etc. A. d. Lat. y. Weitz. Lpz. 1785. v. Fahser. Lpz. 1789—1791. — K. Kite, An essay oa the recovery of the apparently dead. Load. 1788. üebers. v. F. Michaeus. Lpz. 1790. — P. j. B. Pbevt5aibe. Traité sar les asphyxiés Par. 1788. Uehers. v. G. Schbegeb. Lpz. 1790. — Essig, Bewahrte Rettangsmittel far Selbstmörder. Aagsb. 1788. — E. Güodwis, 0a the coaaexion of life with respiratioa etc. Load. 1783. Uehers v. F. Michaelis. Lpz. 1190. — G. S. Hoffsass , Ueb. d. Scheiatod u. ab. cL gewalts. Todesartea aherh etc. Cobarg 1 i90. — Savigxy , Descnpt. of the coastroct. aad ases of a portable apparatus for the recovery of the appareatly dead. Lood. 1790. — Fbjljks . Observ. on animal life aad apjarent death from accideatal saspeasioa of the faactioa of the laags etc. Load. 1790. — E. Colejiaj, Dissert. oa saspeaded respiratioa etc. Load. 1791. A. d. Eagl. Lpz. 1793. — J. Currt , Popalar. observ. oa appareat death etc. Load. 1192. — L. v. Bebchtold, Korzgefasste Methode, alle Arten v. Scheiatodtea za belebea. Wien. 1791. — A. Fotmbgiix , N. Cnters. öber Hemmaag der Lebeaskr. beini Ertrinken und Ersticken A. d. Engl. v. F. Michaelis. Lpz. 1796. — Bichit, Sur la vie et Ia mort. Par. An. 8. — M. Stoll , Rettungsmittel in plötzl. Lebensgefahren. A. d. Lat. Lpz. 1794. — Y. Zarda , Alphabet. Taschenbuch der hauptsachlichst. Rettungsm. f. Todscheinende. Dresd. 1796. — c. A. Stbuve, Yers. üb. d. Kunst. Scheintode zu beleben. Hannov. 1797; ook in zijne Gesnndheitslehre. Braunschw. 1799. — A. Portal, Observations sur les vapeurs méphit. dans 1'homme, sur les noyés etc. Par. 1787. Uebers. v. S. Hompel. Wien. 1798. — k. K. Creve , Vom Metallreize, einem neu entdeckten untrügl. Prüfungsmittel des wahren Todes. Lpz. u. Gera 1798. — J. E. Wetzler, Ueb. d. fehlerhafte d. zeither. Methode, Scheintode zu behandeln. Landsh. 1801. — — J. F. Ackermann, D. Scheintod und das Rettungsverfahren etc. Frkf. 1804. — J. A. Heidmann , Zuverlass. Prüfungsmittel zur Bestimm. des wahren und des Scheintodes etc. Wien 1804. — c. r. w. Wiedemann, Anweis. z. Rettung etc. Braunschw. 1797 , 1804. — Vietz, Progr. zu den Yorlesungen üb. das Rettungsgeschaft etc. Wien. 1804. — j. r. Latjrens, d. sur les signes^ de la mort. Par. 1805. — j. N. Pierret, Essai sur les signes, qui distinguent la mort apparente etc. Par. 1807. — C. w. Hüfelaïid , D. Scheintod etc. Berl. 1810. — Poppe, Noth- und Hülfslexicon etc. Nürnb. 1811. — E. F. Yerney, d. sur les signes de la mort. Par. 1811. — n. Guillebout , Indications des affections, qui produisent subitement la mort etc. Par. 1812. — Collorini, Sulle varie morti apparenti etc. Pav. 1813. — f. Muller, Ueb. d. Scheintod. Herausg. v. Yend. Würzb. 1815. — J. yerdier , Calendrier des amateurs de la vie etc. ou avis sur 1'asphyxiatrique. Paris. 1816. — J. P. Frank, Syst. e. vollstand. med. Poliz. 5. Bd. Tübing. 1813. — Anweisung zu Rettungsmitteln in allen Arten des Scheintodes etc. Bresl. 1817. — m. Kanelos , Yon der Beliandl. der Scheintodt. Würzb. 1818. — J. Wendt, D. Hülfe b. Yergift. etc. Bresl. 1818. — J. Bernt , Yorles, üb. d. Rettungsm. bei Scheintodt. etc. Wien. 1819. — Anweis. zur zweckmass. Behandl. u. Rettung d. Scheintodt. etc. Berl. 1820. — Calovini, Sülle varie morti apparenti etc. Pav. 1820. — P. Gerber, D. de vulneratoram asphyxia, in acie et nosocomiis castrensibus justo minus aestimata. Landsh. 1819. — S. J. Levt, D. Introductio in comment. de asphyxia etc. Kiel 1821. — J. B. Bodrens, Anleit. z. Rettung d. Ertrunkenen, Erstickten etc. Köln 1823. — j. A. Troussel , Des premiers secours a administrer dans les mal. et accidens etc. Par. 1823. Uebers. v. Sciilegel. Ilmenau. 1826. — Anweisung z. zweckmass. Anwendung der Rettungsmittel bei Scheintodten etc. Kassei. 1824. — P. Orfili, Secours a donner aux personnes empoisonnées et asphyxiées. Par. 1824. Uebers. v. g. Brosse. Berl. 1818. v. Rosciier. Basel 1818; v. Schuster. Pesth. 1819. — w. White, A dissert. on death and on suspended animation. Lond. 1819. — g. Barzellotti, Soccorsi piu facili, pronti cd efïicaci per ravvivare gli asfittici etc. Pisa 1819. — m. Levï , Essai sur 1'incertitude des signes de la mort etc. Strasb. 1820. — m. Herpin, Instruct. sur les premiers soins a donner aux pers. asphyxiées. Par. 1822. — E. de Salle, Table synoptique des poisons et des asphyxies. Par. 1824. — c. g. Flittner, Schutz u. Rettung in Lebensgefahren aller Art etc. Berl. 1825. — E. de Montmahon , Manuel médico-légal des poisons etc. Par. 1824. — F. E. Plisson , Essai histor. et thér. sur les asphyxies etc. Par. 1826. — P. Manni , Del trattamento degli annegati. Pesaro 1826. — Manni, Manuale prat. per la cura degli apparentemente morti etc. 4a ediz. Napoli 1835. — Leroy d'Etiolles, Récherches sur 1'asphyxie. Par. 1829. ook in Journ. de physique expér. Jan. 1827. — Cornessk, De asphyxia. Lovan. 1828. — J. g. Taberger, Der Scheintod etc. Hannov. 1829. — f. L. Piciiard , De la lethargie, et des signes, qui distinguent la mort réelle de la mort apparente. Paris. 1830. — J. Frank, Praecepta etc. Part. ii. Yoh ii. Sect. ii. p. 454. — Human society's eighty-seventh annual report, 4831. — Piorry, in Journ. hébd. de Méd. 1829. t. iii. p. 556. — Kay, in Edinb. med. and surg. Jonm. Yol. xxix. p. 42. — M. Bourgeois, in Arch. gén, de Méd. t. xx. p. 220. — Meyer, Lond. med. reposit. Yol. iii. n. s. p. 436. — Orfila, Rettungsverf. für vergift, und asphyct. Personen. Uebers. v. J. f. John. Berl. 1831. — J. P. Kaï , The physiology, pathoiogy and treatment of asphyxia etc. Lond. 1834. — Piorry, Hamopathologie etc. a. d. Franz. v. g. Krüpp. Lpz. 1839. 5. H. — c. c. H. Marc, Nouvelles rech. sur les secours a donner aux noyés et aspbyxiés. Par. 1835. — Dever- en, Art. Asphvxie in CniYersallex. etc. Bd. I. p. 555. — Savart , Art. Aspbyxie in Dict. des sc. méd. — Naciass , in Handb. etc. Bd. II. S. 461. — Masoj Good, Stad. d. Med. Bd. III. S. 465. — Dezeiu&is, Art. Asphyxie in Dict. de Méd. 1. IV. — Roget, Art. Asphvxie in Encrclop. d. pract. Med. Bd. 1. S. 20-4. — Copland, Encrclop. Tfört. Bd. 1. S. 292. — De la Behge. Compendium etc. T. I. p. 575. — Cabjexteh, in Library of .Med. Tol. III. p. 212. — W. Wag.ïer . Art. Asphyxie in Encycl. florterb. t. Gaan, Hüieiaïd etc. — Eüeixa.15 , in Schiilt's Encyclopadie. Bd. TI. 5 373. Wij noemen asphyxie (1), schijndood, het volkomen schijnbeeld ■van den dood, dat zich te kennen geeft in het ophouden van alle levensverrigtingen van den hart- en polsslag, van de ademhaling, in ongevoeligheid, onbewegelijkheid, bewusteloosheid (2) en verstijving der ledematen; dien toestand, die zich in zijne uitwendige kenteekenen alleen door het ont«breken der verrotting en de mogelijkheid van het weder ontwaken des levens van den wezenlijken dood onderscheidt. — Ieder andere bepaling komt ons voor te naauw beperkt te zijn of op onbewezene vooronderstellingen te berusten. Zeer vele schrijvers begrijpen onder den naam asphyxie alleen die soort van schijndood, waarin de ademhaling en de bloedmaking in de longen primair wordt opgeheven. Maar de schijndood kan, even als van den ademhalingstoestel , even goed primair van het zenuwstelsel, van het bloed uitgaan. Bij de naauwe aaneenschakeling der organische verrigtingen onder elkander zal het mogelijk wel dikwijls moegelijk zijn te bepalen, welk rad in het zamengesteld uurwerk het eerst stil staat en in welke opvolging de beperking en opheffing van ééne verrigting den stilstand der andere na zich sleept; de theorie stelt zich die bedrijven tijdelijk gescheiden voor, terwijl in de wezenlgkheid wel gelijktijdigheid zal bestaan. § 374. Men heeft het ontstaan der asphyxie uit de werktuigelijke belemmering van den bloedsomloop in de haarvaten der loDgen (Hallïk) , uit de geschorste bloedverzuring in de longen en uit den verlammenden invloed van het niet verzuurd bloed op de zamentrekkingskracht van het hart (Goodwtj), of zoowel op deze als op de zennwmiddelpunten (Bichat; getracht te verklaren. De ruimte laat ons niet toe, ons met het onderzoek dezer strijdige gevoelens hier nader in te laten, en wij moeten de nadere beoordeeling daarvan aan de natuurkunde overlaten. Alleen schijnt in al deze verklaringen het bedrijf van de asphyxie van een te eenzijdig gezigtspunt en met niet genoegzame oplettendheid op de verschillende oorzaken, die de asphyxie te weeg brengen, begrepen te zijn. De door vergiftige gassoorten veroorzaakte asphyxie komt zeker op eene andere wijze tot stand, dan de door werktuigelijke ver¬ ft) Kaar de beteekenis der woordafleiding beduidt asphyxie ontbreken vin den polsslag. Een ontbrekende pols is een der verschijnselen van asphyxie; maar elk ontbreken Tan den pols is nog geene asphyiie. De pols kan in alle, in enkele slagaderen niet gevoeld worden, roo als b. v. waar de slagaderen met eene dikke vetlaag bedekt, wanneer zij door gezwellen zamengedrukt. wanneer zij verstopt, verbeend zijn. De hartslag is soms niet voelbaar, maar met den stethoscoop hoorbaar. (2) Er komen zeldzame gevallen van schijndood voor, waarin het bewustzijn voortduurt, de zieken hooren wat om hen omgaat, zonder teekenen van leven te kunnen geven (Hcfilajï; verg ElS£5ZA55 t. a. p. S. 112). stopping der luchtwegen veroorzaakte, en het werktuigelijk beloop daarvan is wederom een geheel ander dan daar, waar doorsnijding der zwervende zenuwen, of beleediging door den bliksem den zenuwinvloed plotseling verwoesten. Wij gelooven der natuur geen geweld aan te doen; wanneer wij de velerlei soorten van den schijndood, naarmate de oorzaak bij voorkeur primair op de longen, op het hart, op het zenuwstelsel of op de bloedmenging werkt, onderscheiden, — met de uitdrukkelijke aanmerking, dat niet altijd slechts e'e'n dezer stelsels wordt aangetast. $ 37o. Hoe onderscheidt men den schijndood van den werkelijken dood? Alle afzonderlijke teekenen van den dood met uitzondering der verrotting, der werkelijke doodvlekken, zijn bedriegelijk ; verscheidene teekenen vereenigd' kunnen eenen tamelijken graad van zekerheid verschaffen. De pols-, de hartslag en de ademhaling hebben opgehouden; ook met den stethoscoop is geene zamentrekking van het hart meer waar te nemen; uit eene geopende a er vloeit geen bloed. Eene voor den mond gehoudene kaarsvlam wordt niet bewogen, eene glad gepolijste spiegel- of metaal vlakte slaat niet aan, het vocht m een op de hartkuil gezet vat beweegt zich niet. Maar de pols en de ademhaling kunnen schijnbaar opgeheven zijn, zonder ^lat hiermede de werkelijke dood bewezen is. Het ligchaam behoudt zijne warmte niet, maar wordt koud en neemt den warmtegraad van het omgevend midden aan; dit teeken verschaft ook geene zekerheid; vele schijndooden vertoonen eene doodskoude en van den anderen kant blijft na vele plotselinge sterfgevallen (b. v. door den bliksem) het ligchaam ongemeen lang warm. De uitwendige huid van een lijk wordt door wrijven niet rood, maar geel en eindelijk op de gewrevene plekken hoornachtig, verbranding verheft de opperhuid niet in blaren; verwondt men de huid, dan gaapt de wond niet, hare randen zijn inge\allen. Deze terugwerking kan ook even zoo goed bij schijndooden gemist worden. Voor een der zekerste teekenen van den werkelijken dood houdt men de lijkverstijving, deze is waarschijnlijk het gevolg van de in de spiervezelen stollende vezelstof. Maar ook dit teeken is niet onbedriegelijk : de spierverstijving neemt men somwijlen ook bij diegenen waar, die door bevriezing , verdrinken, krampziekten in den toestand van schijndood geraakt z'jp > Se'yk °°k van den anderen kant sommige lijken lang hunne buigzaamheid behouden. Hetzelfde geldt van het slapworden der spieren, het afzakken van het hoofd, van de onderkaak, van de verslapping der sluitspier van den aars; het komt ook in den schijndood voor. Men heeft het platgedrukt worden der deelen , waar het lijk op ligt, voor een stellig teeken van den dood gehouden, dit is ook onzeker. Het oog is in den dood gebroken, zijn glans is uitgedoofd, het ziet er als glas uit, is ingezonken, weeker; do oogleden hebben hunne veerkracht verloren en blijven openstaan, wanneer men ze van elkander trekt, het horenvlies is ingeschrompeld, verslapt, geplooid bedekt zich met eene smerige zelfstandigheid, behoudt kuilen na drukking; de oogappels staan vaak ongelijk wijd. De gewrichten en de randen der zamengehouden vingers laten het zonlicht en in eene donkere kamer het kaarslicht niet met een rood schijnsel doorschemeren (Pitsciiaft). De sterkste prikkels, verwonding, branden, electriciteit, galvanismus zijn ontoereikend, om eene terugwerking voort te brengen. De lijdelijkheid voor prikkels sluit echter de mogelijkheid van den schijndood niet uit, behalven dat het dik- wijls ook gevaarlijk is, in een twijfelachtig geval, schijndooden met de hevigste den glimmmenden levensvonk geheel doodende prikkels te bestormen. Het eenig stellig teeken van werkelijken dood blijft dus de zigtbare verrotting, het verschijnen der zoogenoemde doodvlekken, vooral op den onderbuik en°op de plaatsen, waar het lijk op ligt, fen die zeker niemand met bloeduitstortingen zal verwisselen. Men heeft den eigenaardigen lijk- en rottenden stank als teeken van den dood opgegeven ; maar het reukwerktuig alleen is een onzekere scheidsregter, en het zou ongeoefenden kannen gebeuren, dat zij de uitwasemingen van onzindelijke zieken, of van stinkende afscheidingen , van koudvurige deelen verkeerdelijk voor de werking der ontbinding hielden. .. . § 376. Men heeft in de beschrijving van de verschijnselen der asphyxie verscheidene graden of tijdperken willen onderscheiden, naarmate in eene langzame opklimming de ziekelijke verschijnselen van lieverlede tot volledige asphyxie zamengesteld worden. De toestanden, die men als eerste graden der asphyxie beschreven heeft, zijn echter inderdaad niets anders dan de dyspnoea en orthopnoea, zoo als zij door belemmering der ademhaling worden voortgebragt, of de flaauwte, of eindelijk de doodstrijd; — deze toestanden kunnen zeker den schijndood voorafgaan, maar zijn niets minder, dan deze zelf, die veeleer slechts een uitgang der eerste is. Ook komt de asphyxie dikwijls genoeg plotseling zonder die voorboden op. Ontleedkundige kenmerken. § 377. Wij zullen later in de beschrijving der gewigtigste soorten van schijndood op de door den oorsprong der asphyxie op verschillende manieren gewijzigde veranderingen in de lijken terugkomen. Gewoonlijk vindt men het bloed in de vaten zeer donker en het aderlijk en haarvaatgedeelte des vaatstelsels daarmede zeer overvuld. Deze veranderingen loopen des te meer in het oog , hoe langzamer de asphyxie zich ontwikkeld heeft. Bij het snel opkomen derzelve blijft het bloed meestal vloeibaar; in het tegenovergestelde geval vinden eer stremsels plaats, doch nooit in die mate als in andere wijzen van sterven. De bloedovervulling neemt bij voorkeur de groote aderen van de borst en van den onderbuik, de regter helft van het hart, de longslagader, de longen, de hersenvliezen en de hersenen, de lever, de milt en de nieren in; de slijmvliezen, vooral die van de maag en het darmkanaal zijn dikwijls donker opgespoten, de uitwendige huid blaauw gekleurd en beide zijn op verschillende plaatsen (niet juist op de laagst gelegene , zoo als bij verrotting) gemarmerd, blaauwrood gevlekt, even als met plekken uitgevaat bloed bezet; de roodheid beperkt zich tot de inwendige vlakte der slijmvliezen en gaat ook in de uitwendige huid niet verder door dan het slijmnet; somtijds vindt men ophooping van bloederige wfi in de wei\liesholten. Aanzienlijk rood is ook het slijmvlies der luchtwegen en de luchtbui' zen zijn dikwijls met bloederig slijm gevuld. De longen zijn meestal zeer groot van omvang en bedekken dikwijls het geheele hartezakje, zij zijn zwart* achtig-bruin en laten bij drukking op haar weefsel groote droppels zeer zwart en zeer dik vloeibaar bloed uitsijpelen. De grondvlakte van de tong is meest opgezet, opgespoten, met bloed gevlekt; de tepeltjes zijn op deze bl^dl d"11 °ntWlkkel<1' Het slagaderstelsel en de longaderen zijn gewoonlijk Oorzaken. § 378. Om eenige geregelde orde in de opsomming der talrijke oorzaken, waardoor schijndood te weeg gebragt kan worden, te brengen, kan men ze verdeelen: 1) in de zoodanige, die primair werktuigelijk het ademhalingsbedrijf belemmeren, doordat zij de longcellen van den toegang der uitwendige lucht a s uiten. Verworgen, verhangen, verdrinken, verstopping der longen door ■\reem e^ igchamen, des strottenhoofds of der luchtpijp door croupachtige uitzweeting, der hoofdstammen van de luchtbuizen door slijm, etter of an- ere ziekelijke voortbrengselen, zamendrukking der luchtkanalen door geen» slagaderbreuken, abscessen, krop, door vreemde ligchamen in den s o arm, sluiting der stemspleet door zuchtige, ontstekingachtige, slepende zwelling, kramp, of door verlamming van hare verwijdende spieren, toesluiting van den mond en van de neusgaten, zwelling der amandelen, polypen, enz. 2) In^ die, welke primair werktuigelijk de beweging der borstkas, het op en neder bewegen des middelrifs, de vrije uitzetting der longen verhin- eren, zoo als drukking op de borstkas van buiten, door zware lasten, instortingen van aarde, enz., verzameling van vocht of lucht in de borstvheszakken, in het hartezakje, ziekten, die door hare pijnlijkheid de bewegingen der borstkas belemmeren, zoo als buikvliesontsteking, pleuris, pericarditis, rheumatismen der horstspieren, enz. 3) In die , welke primair de zenuwwerking leidende deelen van het ademhalingsbedrijf aandoen, en daardoor hetzelve en meest gelijktijdig daarmede ook den bloedsomloop opheffen. Asphyxie komt oogenblikkelijk en zonder doodstrijd na de doorsnijding des ruggemergs boven den oorsprong der middeliifszenuweii op, langzamer bij het lager doorsnijden daarvan; evenzoo heeft doorsnijding der middelrifs- en zwervende zenuwen aan beide zijden asphyxie ten gevolge. Verlamming en beleedigingen of andere ziekten van het verlengde merg op deze plaats slepen daarom gemeenlijk asphyxie na zich. Primair op het zenuwstelsel werken hooge graden van electriciteit, e bliksem, misschien ook de koude, secundair door bloedvergiftiging de narcotica, de cholera, en zij veroorzaken waarschijnlijk van hier af den vaak door hunnen invloed ontstaanden toestand van schijndood. De asphyxie kan als verschijnsel van zenuwziekte voorkomen, bij hysterische' zieken, epileptischen, cataleptischen, kraamvrouwen. Bij de hier genoemde oorzaken sluiten zich 5) die invloeden aan, welke primair verwoestend op de menging der bloedmassa werken, en daardoor den schijndood schijnen voort te brengen. Van dien aard zijn buiten de pas genoemde vergiften ook de verderfelijke gassoorten, zoo als koolzuur, koolverzuursel, ammonia, zwavelwaterstofgas, enz., door wier inademing het bloed ontmengd , en van de eigenschappen beroofd wordt, die het tot verlevendiging des zenuwstelsels en tot behoud des levens alleen geschikt maken. 5) Alle oorzaken, die de wisselwerking tusschen de zuurstof van den uit- en 26 gekooid waterstofgas ; dit laatste gas ontbreekt, wanneer de kool eens aan het branden is. De eerste hoeveelheid gas is de gevaarlijkste en hare werking is het bloed vergiftigend, narcotiserend (1). De schijndood schijnt bij voorkeur van het koolzuur af te hangen. Ontleedkundige kenmerken. § 423. De lijken der door kolendamp gestikten blijven meest lang buigzaam en warm, echter komen hiervan uitzonderingen voor en de lijkverstijving wordt inzonderheid dan waargenomen , wanneer hevige stuipachtige bewegingen den dood voorafgingen. Eerst laat komt de verrotting op; het lijk heeft meer neiging tot indroogen , dan tot vloeibare ontbinding; de kleur des bloeds in het lijk verschilt, naar mate de lijkopening vroeg of laat na den dood verrigt wordt, in het eerste geval helder, kersrood, in het tweede donker, zwart. Hiernaar neemt ook de kleur en opspuiting der weefsels een verschillend, bleek of zwartrood, uitzien aan. In het eerste geval is de huid en de slijmvliezen bleek, bij eene late lijkopening blaauw, de tong gezwollen, de slijmvliezen, inzonderheid die der maag en des darmkanaals, met zwarte vlekken en ware bloedplekken bezaaid. De luchtpijp en het luchthuisslijmvlies donkerrood, schuim op den mond. De spieren rozenrood of zwart. De longslagader, de strot- en holle aderen met zwart vloeibaar bloed bijna zonder stremsel opgevuld en de hartboezems zeer sterk uitgezet; in het linker hart geen bloed. De longen zakken ineen, zoodra men het borstvlies opent, of zijn emphysemateus; dikwijls zijn zij en de hersenen met zwart bloed overvuld; het strotklepje zou in deze lijken altijd opgerigt zijn. Verschijnselen. § 424. De schijndood komt vroeger of later op, naar gelang de lucht m.eer of minder met de schadelijke gassoorten bezwangerd is. Ook zijn niet alle individus even vatbaar voor de werkingen van den kolendamp. Bij eene trapsgewijze ontwikkeling der verschijnselen van vergiftiging voelen de aan den kolendamp blootgestelde individus eerst zwaarte, dofheid in het hoofd, duizeling, soms eene aangename bedwelming, dikwijls zamensnoering in de slapen , soms ook eene hevige borende hoofdpijn , tevens aanhoudend suizen in de ooren en groote matheid in de ledematen ; het hoofd is rood en opgezet. Nu wordt de ademhaling moeijelijk , diep , zuchtend en door een zamensnoerend gevoel onder het borstbeen beklemd; het hart klopt hevig, de pols wordt versneld en hard, de verschijnselen naderen meer of minder tot eenen halven toestand van beroerte; niet zelden ijlen, walging, koren, braken, stuipachtige trekkingen der gelaatsspieren, mondklem. De neiging tot slapen wordt spoedig onwederstaanbaar, de zieke valt in diep coma, de pols wordt klein en onregelmatig, de hartslag is slechts als een gonzen waarneembaar; eindelijk opheffing van de werkzaamheid der zintuigen, van den bloedsomloop en van de ademhaling, verslapping der sluitspieren, onwillekeurige pislozing en stoelgang, dood somtijds onder stuipen. (1) De damp der steenkolen werkt schadelijker dan die van houtskolen en schijnt de hersenen bijzonder aan te tasten; de toevallen gelijken op beroerte. — Volgens J. Fbank worden in dezelfde kanier degenen, die hooger liggen sterker aangetast, dan die korter bij den vloer zijn. § 425. Het wederontwakend leven openbaart zich onder de reeds bekende verschijnselen, terwijl de ademhaling en hartslag zich van lieverlede herstellen, soms onder huiveringen en rillingen, hik. De zieke ontwaakt als uit eenen zwaren slaap en herinnert zich slechts verward, wat met hem gebeurd is ; hij klaagt dan meest over een pijnlijk gevoel in de borst langs de groote luchtbuizen en over hevige hoofdpijn , die meestal eerst na eenige dagen ophoudt. Somtijds gaat de terugwerking met verschijnselen van bloedophooping naar de borst en het hoofd , met koorts gepaard. Dikwijls blijft na de herstelling uit den schijndood door kolendamp, zelfs het gansche leven door, neiging tot hoofdpijn en klinken in de ooren na. V oorspelling. § 426. Individus, schijndood geworden door kolendamp, zijn soms nog na verscheidene uren in het leven teruggeroepen. Men kan weinig hoop voeden , wanneer de spieren verstijfd zijn , wanneer onwillekeurige pislozing en stoelgang hebben plaats gegrepen. Gunstige teekenen zijn: het voortduren der natuurlijke ligchaamswarmte, trekkende bewegingen der spieren, der oogleden, enz. J. prank houdt het voor gunstig, wanneer er braking verschijnt; een slecht teeken is het, wanneer de toegediende braakmiddelen weigeren te werken. Maar zelfs, wanneer de wederopwekking des lijders gelukt, zijn van de opvolgende bloedophoopingen, van eene soort van nakomende typheuse koorts met luchtbuisontsteking verbonden, nog ongunstige nawerkingen te vreezen. Behandeling. § 427. De voorbehoeding is een onderwerp voor de geneeskundige staatsregeling en de leefregelleer. In de met kolendamp gevulde plaats moeten onmiddellijk alle vensters en deuren geopend worden; de schijndoode persoon moet dadelijk in de versche lucht gebragt, ontkleed, in eene met het hoofd verhevene óf opgerigte óf liggende houding gebragt, en over het geheele ligchaam met koud water begoten worden. Dit is het noodzakelijkste en werkzaamste middel. Deze begietingen worden in gepaste tusschenpoozen her. haald (1); in den tusschentijd opent men eene ader, bedekt het hoofd met natte, koude doeken, besprengt het gelaat en de maagstreek om de twee minuten met koud water, wendt de proeven met de kunstmatige ademhaling aan, nadat men eerst door voorzigtig drukken van de borstkas en den bovenbuik, de schadelijke gassooft uit de luchtbuizen heeft getracht te verdringen, laat op de reukwerktuigen prikkels, zoo als bijtende ammonia, werken, zet prikkelende, purgerende lavementen. Het is niet raadzaam, in de maag prikkelende zelfstandigheden in te brengen, voordat de ademhaling en het slikken heisteld zijn; het strolklepje staat open en de in den mond gebragte vloeistoffen komen dus ligt in de luchtpijp. Zeer werkzaam zijn de wrijvingen van de huid met natte borstels. Zoodra de zieke slikken kan, diene men een sterk braakmiddel toe. Men heeft ook de aanwending van tabakslavementen, van electriciteit en galvanismus aanbevolen. Krimer meent van zwavelkool- (1) De Rassen leggen den door kolendamp verongelukte in sneeuw, dekken hem mei een wollen deken en wrijven hem de borst, den maagkuil en de slapen met sneeuw. 12 * stof, tot 20 droppels in een lepel suikerwater, alle 8—10 minuten tot aan de volledige herstelling der ademhaling toegediend, goeden uitslag gezien te hebben. § 428. In de ligtere graden der door kolendamp veroorzaakte bedwelming , is het voldoende den lijder in de versche lucht te brengen; men legt koude doeken op het hoofd; wendt een voetbad met mostaard, koud-waterlavementen, afleiding op het darmkanaal, veel zuurachtige dranken, ammonia inwendig aan. BB) SCHIJNDOOD DOOR RIOLEN-, SEKRETEN- EN KANAAL-GAS. Verg. de aangehaalde werken. — Labokie , Cadet et Parmentier , Obs. sur les fosses d'aisance etc. Par. 1778. — Tobehav, D. de caus. mortis sullocator. ex Tapoiibus mephit. Nancy 1782. — J. N. Hallé, Rech. sur la nat. et les cfïets du méphitisme des fosses d'aisance. Par. 1785. — Portal, Obs. sur les effcts des vapeurs méphitiques. Par. 1787. — Merat, Art. Latrines in Dict des sc.' méd. — B. parent-DucuaTELET, Essai sur les cloaques et égoüts de la ville de Paris. Par. 1824. Ejusd. Hygiëne publique etc. T. 1. p. 156. — Devergie, Art. Mcphitismus in Universallex. Bd. IX. S. 265. — Delorjie , Art. Méphitisme in Dictionn. de Méd. — A. Chevalier , in J. de chimie méd. Aug. 1834. § 429. De schadelijke hoedanigheid der in riolen , beste kamers, kanalen (inzonderheid van groote steden), diepe bronnen, grachten , tur/groeven, en vele mijnen (waar gezwavelde metalen zich ontbinden) verzamelde en afgeslotene lucht, hangt deels van het gebrek aan zuurstof, deels van de bijmenging van werkelijk vergiftige gassoorten, inzonderheid van zwavelwaterstof-, en zwavelwaterstofzuur-ammoniakgas af, waarvan ook de lucht haren eigenaardigen stinkenden reuk krijgt (1). Men neemt den schijndood door riolengas vaker in de groote hitte en na aanhoudende regens waar, dan bij koud en droog weder. Verschijnselen. § 430. De toevallen verschillen, naarmate op de bewerktuiging slechts eene onadembare, maar niet verderfelijke lucht, dan wel de genoemde vergiftige gassoorten gewerkt hebben. In het eerste geval voelen de aan de schadelijke lucht blootgestelde individus benaauwdheid en toenemende vermoeidheid, die, zoo zij zich aan den schadelijken invloed niet onttrekken, in flaauwte en schijndood overgaat, maar doorgaans, zoodra de zieken in de vrije lucht gebragt worden, dadelijk verdwijnt, zonder eenig ziekelijk verschijnsel na te laten. Zeer in het oogloopend zijn daarentegen de door zwavelwaterstof- en zwavelwaterstofzuur-ammoniakgas verwekte toevallen. Dikwijls storten de personen, die met deze gassoorten in aanraking komen, als door den bliksem getroffen neder; vaak vertoont deze werking zich eerst, wanneer zij reeds lang in den schadelijken dampkring vertoefd hebben. Gemeenlijk voelen zij eerst hevige pijn in de maag en in de ledematen , eene toesnoering in de keel, zij uiten eenen brullenden schreeuw en nu volgen er vaak ijlhoofdigheid, sardonisch (1) Volgens dufoïtren en Trésarb worden vogels reeds gedood door lucht, die slecht» 2/100Ö 2wavelwaterstofgas bevat j honden sterven in eene lucht. die 0,02—0,05 daarvan bevat. lagchen, algemeene stuipen , met opisthotonus; het gelaat is bleek, de oogappels verwijd en onbewegelijk, de mond vol wit of bloederig schuim , krampachtig ademhalen, de adem riekt naar zwavelwaterstof, de hartbeweging is ongeregeld, de huid ijskoud. Soms gaan de verschijnselen van eenvoudige verstikking vooraf, en de pas vermelde zenuwtoevallen voegen er zich eerst later bij. — Deze gassoorten in de geringste hoeveelheden werken bovendien zeer prikkelend op het bindvlies der oogen en het slijmvlies der luchtwegen, en veroorzaken eene eigenaardige soort van bindvliesontsteking, die in P°arijs onder den naam van »Ophthalmie des vidangeurs" of » Mitte" bekend is ook uitslag op de huid. Ontleedkundige kenmerken. § 431. Was de schijndood alleen door onadembare gassoorten te weeg gebragt, dan vindt men de gewone veranderingen en inzonderheid het vaatstelsel, zelfs de slagaderen, met zwart bloed gevuld. Ten gevolge van den dood door zwavelwaterstol- en zwavelwaterstofzuur-ammoniakgas zijn de bloedvaten met dik, bruinachtig, groenachtig bloed gevuld, de ingewanden zijn verweekt, ligt scheurbaar, bruinachtig van kleur; de luchtbuizen en neusholten bevatten een kleverig bruin slijm ; de verrotting gaat snel voort. Behandeling. § 432. De voorzigtigheidsmaatregelen, die sekreet-, kanaalruimers, bronwerkers , mijnwerkers enz. moeten in acht nemen, om zich voor den schadelijken invloed der genoemde gassoorten te bevestigen, hier nader uiteen te zetten, laat de ruimte niet toe. Het werk van PAREHT-DncoaiELET over dit onderwerp bevat de noodzakelijkste ophelderingen. De plaatsen, waar de schadelijke lucht is opgehoopt, moeten lang-gelucht worden, voordat er zich menschen in begeven; men neemt de proef, of eene met dezen dampkring in aanraking gebragte vlam voortbrandt of uitgedoofd wordt, en herkent hieruit, of zij eene voor de ademhaling toereikende hoeveelheid zuurstof«as bevat. Maar of verderfelijke gassoorten, zoo als zwavelwaterstof, daarin aanwezig zijn , kan men hieruit nog niet beoordeelen. De Parijsche kanaalwerkers herkennen de aanwezigheid van zwavelwaterstof aan eenen vurigen krans, die de vlam van gloeijende kolen in zulk eenen dampkring omgeeft. Tot verbetering van de vergiftige lucht brandt men vuur in deze plaatsen, bren-t door eigenaardige inrigtingen tocht aan, schudt chlorkalk of eene oplossing daarvan in de riolen, roert met lange stangen of schoffels den drek om omdat dikwijls onder de bovenste korst de schadelijke gassoorten zijn opgehoopt, kiest eindelijk voor den tijd van het ruimen koid en droo<* weder en drukt de arbeiders op het hart, om zich van de sterke stanken,° die dikwijls plotseling uit de massa opstijgen, met het hoofd af te wenden en bij het minste gevoel van ongesteldheid het riool dadelijk te verlaten. § 433. Het door zulke gassoorten gestikt individu verwijdert men snel uit den verpesten dampkring en brengt het in de opene lucht. De Parijsche ri ooi werkers geven hunne ziek gewordene kameraden dadelijk eenige eetlepels olijfolie cn daarna een glas brandewijn, waarop meestal verligtende ontlastingen naar beneden en naar boven volgen. De door Düfuytren het eerst aanbevolcne inademing van chlore is na dien tijd dikwijls met goeden uitsla- aangewend; tot dat einde lost men chlorkalk of chlorsoda in water op, maakt daar eenen doek of eene spons mede nat, en bedekt er den mond van den schijndoode mede. Tevens wendt men koude begietingen aan, zet prikkelende lavementen, wendt de kunstmatige ademhaling, de reeds dikwijls vermelde wrijvingen van de huid en andere opwekkende middelen aan, — kortom, men volgt de regelen op, die voor de behandeling van schijndood in het algemeen gegeven zijn. Het herstel uit zulk eenen schijndood is gewoonlijk van zeer langen duur. CC) SCHIJNDOOD DOOK VERLICHTINGSGAS. Devebgie, Annales il'hyg. publ. etc. 1830. — Devergie , Art. Gas in Universallex. Bd VI S. 370. — G. Tourdes, Relat. inéil. des asphjxies occasionnées a Strasb. par le gaz d'éclairage. Par. 1841. (jj 434. Deze soort van schijndood is het eerst door Devergie waargenomen en beschreven. Het verlichtingsgas wordt uit steenkolen of olie verkregen; zijn hoofdbestanddeel is hydrogenium deutocarbonicum (1), en dit schijnt de ware oorzaak van den schijndood te zijn. Tegen Nystek, die de koolwaterstof alleen voor een onadembaar en niet voor een verderfelijk gas houdt, verdedigt Devergie zijne vergiftige werking op de bewerktuiging. Verschijnselen. § 435. In de door Devergie waargenomene gevallen voelden de aan den invloed van dit gas blootgestelde individus eene zeer groote zwakte en geslagenheid ; in een geval, dat doodelijk afliep, gingen braking, een slaapzuchtige toestand, stuipachtige bewegingen, stijfheid des ligchaams , schuim voor den mond, sterk rogchelen bij een zeer opgespoten gelaat en verwijde oogappels, met een woord, de verschijnselen van zeer lievige bloedophoopingen naar de hersenen vooraf. Ontleedkundige kenmerken. § 436. In het door Devergie onderzocht lijk vond bij zeer opmerkelijke veranderingen; het bloed in de vaten was sterk gestold, zoo als men dit bij gestikten door andere gassoorten nooit vindt; de lever vertoonde in hare geheele massa eene donkere leikleur ; de lippen, de grondvlakte der tong waren bleek; de long niet met bloed gevuld, loodkleurig, in de luchtwegen vuilrood schuim, teekenen van aanzienlijke bloedovervulling der hersenen. (1) Het ongezuiverd steenkolengas bevat behalven eene groote menigte koolwaterstofgas (oliemakend gas) ook nog waterstofgas , koolverzuursel, stikgas, zwavel waterstofgas en koolzuur, of vrij of met ammonia verbonden ,* voorts onderkoolzure ammonia , zwavelkoolstof en volgens Dalton viervoud-koolwaterstofgas; het gezuiverd steenkolengas bestaat uit deuto- en viervoud-kool waterstofgas, waterstofgas, stikgas^ zwavelkoolstof, olie en eene zeer geringe hoeveelheid koolzuur cn zwavelwaterstofgas, die of vrij of met ammonia verbonden zijn,