1434 TOESPRAA K, GEHOUDEN BIJ DE OPENING VAN HET DER RIJKS-UNIVERSITEIT TE GRONINGEN, ■i OP ZATERDAG, DEN 16 NOVEMBER igoi, DOOR PROF. I)R. F. I. P. VAN CALKER. I |B 92 < L TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1Q01. 11,ji). TOESPRAAK, GEHOUDEN BIJ DE OPENING VAN HET der RIJKS UNIVERSITEIT TE GRONINGEN, I OP ZATERDAG, DEN 16 NOVEMBER igoi, 2 UUR, door Prof. Dr. F. I. P. VAN CALKER. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1901. STOOMDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS. Geachte Toehoorders, Ik heet U van harte welkom in dit fraai gebouw, opgericht, om de vertegenwoordiging der mineralogisch-geologische wetenschap aan onze akademie op even waardige wijze mogelijk te maken, als bij hare zusterwetenschappen reeds sedert meer of minder langen tijd het geval is. Het is een kostbaar geschenk, dat de Hooge Regeering aan onze akademie heeft gegeven met deze wetenschappelijke inrichting van onderwijs en onderzoek, een nieuw bolwerk, dat zich sterk en krachtig moge toonen in den edelen wedstrijd der meest internationale wetenschap, tevens als fraai monumentaal gebouw een sieraad der ontmantelde stad Groningen. Hulde aan H. M. onze geëerbiedigde en beminde Koningin, in wier eerste regeeringsjaar dit gebouw verrees, Hulde aan haar en Z. K. H. den Prins-gemaal, in wier eerste huwelijksjaar de voltooiing en opening van dit instituut valt! Het is gebruik, dat bij de opening eener nieuwe akademische inrichting door haren directeur eene toespraak wordt gehouden. Dit geett mij de gewenschte gelegenheid, om U nader bekend te maken met deze inrichting wat betreft hare wording, omvang en inhoud, daar zij in meer dan één opzicht exceptioneel is. Nieuwe akadeinische laboratoria ziet men meestal verrijzen kort na de nieuwe bezetting van leerstoelen , zoo als ook hier te Groningen in den loop der laatste 24 jaren meermalen het geval is geweest. Dat verschijnsel is zeer gemakkelijk te verklaren. Wie eene meer of minder lange reeks van jaren als directeur aan het hoofd van een laboratorium of instituut heeft gestaan, zal mettertijd zelf aan de gebreken van die inrichting zoo gewoon zijn geraakt, dat l* hij, al is hij er niet blind voor, liet meestal liever aan zijnen opvolger overlaat, (le zorgen en beslommeringen, verbonden aan een reorganisatie of zelfs aan liet in 't leven roepen eener nieuwe inrichting op zich te nemen, die in het te verwachten veeljarig genot daarvan een equivalent voor den besteden tijd en zijne moeite zal vinden. Heel anders was de toedracht met dit Instituut. Toen met de invoering der nieuwe wet op het Hooger Onderwijs voor 't eerst een professoraat voor kristallographie, mineralogie, geologie, palaeontologie aan deze Hoogeschool werd ingesteld, en ik als eerste titularis in November 1877 7 dit hoogleeraarsambt aanvaardde, werd ik, na eerst een paar maanden mijne colleges in het akademiegebouw te hebben gegeven, met eene oude mineralenverzameling, eenige gesteenten en petrefacten, die gedeeltelijk in het Museum v. nat. historie bewaard werden, en gedeeltelijk van den zolder van 't Akademiegebouw van onder ouden rommel voor den dag werden gehaald, onder dak gebracht in het oude wachthuis aan de Boteringebrug. In den eersten tijd beschikte ik alleen over de bovenverdieping, eene zaal, waarvan een gedeelte als mineralenverzameling en collegekamer was afgeschoten, waar ik staande voor een lessenaartje, dat op ruw geschaafde, door twee schragen ondersteunde, planken was geplaatst, in Februari 1878 voor 't eerst mijne colleges gaf. Aanleiding tot eene openingsplechtigheid bestond toen dus niet; evenmin in de daarop volgende jaren, want bij de toen heerschende groote zuinigheid werd mij niet in eens eene grootere som toegestaan voor eerste inrichting van het gebouw, dat intusschen na verplaatsing van het in 't begin in de benedenzaal gehuisveste ijkkantoor geheel tot mijne beschikking was gekomen: maar ik moest door buitengewone subsidies trachten, ieder jaar op de meest zuinige wijze een of een paar kasten te doen maken, om instrumenten, gereedschappen en utensilien en vooral de verzamelingen te bergen, die allengs door aankoop en door het verzamelen van zeer vele „Geschiebe" meer en meer aangroeiden. Zoodoende verstreken eenige jaren, alvorens alles, wat toen aanwezig was, behoorlijk kon worden geborgen. Intusschen was liet aantal studenten op de colleges en de praktische oefeningen sterk toegenomen en deed zich zoowel daardoor, als door toepassing van nieuwere methodes van onderzoek en bij het toenemend gebruik maken van projectie, het gebrek aan ruimte hoe langer hoe meer gevoelen. Allerlei vergeefsche pogingen werden gedaan, om het oude gebouw uit te breiden, jaarlijks werd de klacht over te beperkte ruimte in 't mineralgeol. laboratorium uit den mond van den aftredenden rector gehoord. Zoo verstreek weder ongeveer een tiental jaren, totdat een bijzonder incident mij aanleiding gaf, om opnieuw eene poging te doen tot het verkrijgen eener ruimere inrichting. Het was het bericht, dat aan het oude gebouw van den Commissaris des Konings in de O. Boteringestraat eene andere bestemming zou worden gegeven, dat mij de stoute schoenen deed aantrekken, om moeite te doen, dat mij het gebouw voor inrichting van een mineralogisch-geologisch instituut werd toegewezen. Met belangstelling werd dit denkbeeld door Heeren Curatoren opgevat, het gebouw werd op hun verzoek door mij opgemeten, een plan van verbouwing en inrichting door mij ontworpen, en eene begrooting van kosten opgemaakt. Ten slotte werd echter dat plan tot mijne groote teleurstelling verworpen en het gebouw voor astronomie ingericht, waartoe verbouwing niet noodig was. Zoo was dan ook deze hoop te loor gegaan: en ofschoon in 't zelfde van 10 Mei 1894 gedateerde schrijven, dat mij die treurmare bracht, door Heeren Curatoren ten volle werd erkend, dat de bestaande inrichting ' o in het geheel niet voldeed zelfs aan de meest bescheiden eischen, en hunne bereidwilligheid werd te kennen jreffeven, c-* o o < om mede te werken, om in de bestaande behoeften op andere wijze te voorzien, en nadere daartoe strekkende voorstellen te ontvangen, zoo meende ik toch de verbetering van den toestand tot onbepaald verre toekomst verschoven te zien. Maar ziedaar, na een onderhoud met den President-Curator op 8 Dec. 1894, ontving ik op 12 Dec. van H. H. Curatoren de uitnoodiging, een plan voor den bouw van een Mineralogisch- Geologisch laboratorium te ontwerpen. Dit plan werd door mij, zonder de beslissing aangaande liet te kiezen bouwterrein af te wachten, op 24 Maart 1895 ingediend. Nog langer dan een jaar bleef' de terreinquestie onbeslist; maar de bouw van het nieuwe mineralogiscli-geologische Instituut werd door den Minister van Houten op de begrooting voor 1897 gebracht en op 9 L)ec. van dat jaar mocht ik mij verheugen over het telegraphisch bericht, dat het laboratorium op de begrooting met 41 tegen 9 stemmen gehandhaafd was. Na eene uitvoerige mondelinge bespreking van mijn oorspronkelijk plan en eenige gewenschte wijzigingen heeft de Rijksbouwkundige, de Heer J. van Lookhorst, zich op de bekende meesterlijke wijze van de moeilijke taak gekweten, mijn plan, wat aantal en dispositie der lokaliteiten betreft, te verwezenlijken in een gebouw, dat zoowel door zijn fraai uiterlijk treft, als dooi' zijn bekoorlijk interieur den bezoeker aangenaam stemt. Up 17 Januari 1898 werd de eerste spade in den grond gestoken en in den daarop volgenden tijd is dan op een rooster van 740 palen het statig gebouw verrezen en was 22 Juni 1899 uitwendig zoo goed als voltooid. Sedert dien tijd ben ik allengs er aan gewoon geraakt, de belangstellende vragen te hooren: hoe staat het met je laboratorium, kom je er spoedig in, wanneer zal de opening zijn? Waarom dat nog zoo lang moest duren, werd meestal niet begrepen ; men dacht er niet aan, dat het meubilair niet, zooals voor een woonhuis, in een der groote meubelmagazijnen kon worden gekocht of volgens bestaande teekeningen worden besteld, dat het verhuizen van een ook nog zoo grooten inboedel niets is vergeleken bij de verhuizing van een laboratorium en vooral van een, als is 't ook klein, museum. Ik zal niet uitweiden over het ontwerpen der teekeningen voor de vele verschillende laboratoriuminrichtingen, de verschillende kasten en vitrines voor de musea, over de herhaalde tijdroovende besprekingen en beraadslagingen daarover, de moeite, om een en ander in een bepaald tijdsbestek gemaakt en geplaatst te krijgen; ik zal niet uitweiden over den tijd en de moeite, gedurende eenige maanden door het personeel van 't laboratorium aan de verhuizing besteed; ik zal ook niet uitweiden over hetgeen nog in den loop der volgende jaren te doen overblijft, totdat zoowel in de laboratoria als in de musea alles zoodanig voltooid is, dat het aan mijne plannen beantwoordt. Door den dringenden wensch, het schoone nieuwe gebouw in gebruik te nemen, is de. opening wat verhaast. Door de eenige maanden vertraagde aflevering van het eerste gedeelte der museumkasten, en de langere duur der werkzaamheden van het opslaan der kasten, dan men zich had voorgesteld, moest de verhuizing der verzamelingen tot September worden uitgesteld en kon dientengevolge nog maar een begin worden gemaakt met de nieuwe etalage. U zult daarom, tot mijn groote spijt, wanneer gij misschien straks eene wandeling door het gebouw zult doen, in het museumgedeelte nog niet overal den door mij gewenschten indruk kunnen verkrijgen. Ik meen hiermede voldoende te hebben toegelicht en de belangstellende vragen te hebben beantwoord, waarom de opening van dit instituut niet reeds vroeger kon plaats hebben, maar zelfs nog had moeten worden uitgesteld. Langer zal ik daarbij moeten stilstaan, om de noodzakelijkheid van dit instituut in 't licht te stellen, tegenover de in dat opzicht verspreide verkeerde opvattingen en denkbeelden, die mij vaak in bedekten vorm of openlijk zijn ter oore gekomen. Mogen zulke uitlatingen over eene zaak, waaraan men veel ten otfer heeft gebracht, onaangenaam aandoen en ontstemmen, toch kan ik ze in ons geval begrijpelijk en verschoonbaar vinden. Verplaatsen wij ons eens een veertigtal jaren in het verleden terug in den tijd, toen ik zelf mineralogie en geologie studeerde: Het chemisch laboratorium was toen het laboratorium kxt è%oxw; physische kabinetten, d. i. verzamelingen van physische instrumenten, bestonden aan iedere akademie, maar physische laboratoria slechts op enkele plaatsen, zooals te Königsberg het laboratorium van Neumann, te Berlijn dat van Magnus, enkele jaren later dat van Rijke te Leiden, dat mij als assistent in 1804 daarheen trok. Aan iedere akademie vond men in dien tijd ook een museum van natuurlijke historie met zoölogische, mineralogische en palaeontologische verzamelingen en eenen hortus, maar laboratoria met de gelegenheid tot onderzoek van zoölogischen, botanischen, mineralogischen, geologischen aard ontbraken of geheel en al of er was hoogstens eene prepareerkamer voor den conservator en eene kamer voor den professor of directeur. Zelfs de professor in mineralogie en geologie zou in die dagen het verrijzen van een Instituut, als het onze, meer met verbazing hebben aanschouwd, dan dat hij de noodzakelijkheid daarvan zou begrepen hebben. Nu mag zeker wel menigeen, die eene andere wetenschap als de onze beoefent, het eerder als iets vleiends, dan wel als eene beleediging beschouwen, wanneer wij zijne kennis van mineralogisch-geologische wetenschap en onderwijs een oogenblik willen gelijkstellen met die van den vakprofessor van toen. Zou het nu niet onbillijk zijn van hen te verwachten eene betere beoordeeling van de tegenwoordige behoeften van ons wetenschappelijk onderwijs dan van gezegden professor ? Ik zal daarom trachten in het licht te stellen, dat de universitaire vertegenwoordiging van de mineralogisch-ffeolomsche O O O O O O wetenschappen, om de plaats te kunnen innemen, die hun onder de znsterwetenschappen toekomt, in onzen tijd eischt niet alleen een museum, maar ook laboratoria en een tal van inrichtingen en hulpmiddelen, zooals men in dit gebouw vereenigd vindt. Ik voeg hier nog bij, dat voor iedere akademie eene zoodanige inrichting een vereischte is, dat voor onze vakken, die bijv.- examenvakken in fi verschillende candidaatsen 3 verschillende doctorale examens zijn, niet het door velen met voorliefde gekoesterde denkbeeld van toepassing kan zijn, om enkele vakken maar aan de eene of andere akademie op behoorlijke wijze te vertegenwoordigen. Maar waartoe deze toevoeging? Komt bekrompenheid te pas, wanneer het geldt de wetenschap van den aardbol, den drager van de aardsche organismenwereld sedert meer dan 20 millioenen jaren her- waarts, den drager van liet menschengeslacht; wanneer liet geldt de kennis der aardkorst en van liare bouwsteenen, de mineralen en de hen samenstellende elementen, de bronnen der scheikundige wetenschap, wanneer het geldt de mineralen, die vaak het uitgangspunt hebben gevormd voor de ontdekking van belangrijke physische verschijnselen, zooals bijv. de dubbele breking van het licht, het magnetisme, de pyroëlectriciteit, de uraniumstralen, wanneer het geldt de mineralen, waarin de meeste menschelijke bedrijven wortelen, zooals bijv. op de kennis en het bezit der metalen en hunne aanwending alle machinale bedrijven en fabrieken, onze communicatiemiddelen, gereedschappen en instrumenten berusten. Eindelijk zou ik nog willen vragen: zijn de wording van den aardbol, de ontwikkeling der organische vormen der planten- en dierenwereld van de vroegste tijden van organisch leven op aarde tot onze flora en fauna, het ontstaan der door vaste wetten beheerschte regelmatige vormen der kristallen en de verklaring van hunnen inwendigen moleculairen bouw niet problemen, van hooge en wetenschappelijke beteekenis ? Dat mineralogie en geologie eene belangrijke plaats innemen in het universitair onderwijs was reeds langer dan een halve eeuw geleden zoo goed als door alle beschaafde natiën ten volle erkend, maar de verbazende vooruitgang in de verschillende takken onzer wetenschap en de richting, waarin hare ontwikkeling plaats had, heeft ten gevolge gehad, dat de eenvoudige hulpmiddelen voor onderzoek en onderwijs niet meer voldoende waren, maar allengs niet alleen meer en verbeterde werktuigen en instrumenten en nieuwe methoden van onderzoek toepassing vonden, maar bijzondere laboratoria ot instituten noodzakelijk werden. De kristallograaph en mineraloog moet zich wel is waar van verschillende wiskundige , physische en chemische methodes bedienen, maar de vragen, die hij te beantwoorden heeft, zijn van anderen aard, als die, welke door den natuurkundige en den scheikundige worden gesteld. Tracht bijv. de natuurkundige de wetten te kennen, waaraan de eene of' andere groep van verschijnselen gehoorzaamt en deze te verklaren als bepaalde vormen van beweging, die ons als geluid, warmte, magnetisme, licht, electriciteit, als Röntgen- of Becquerelstralen erkenbaar worden, de mineraloog onderzoekt, welke kwalitatieve en kwantitatieve wijzigingen die kracht-uitingen ondervinden, wanneer zij op de oppervlakte van een mineraal vallen of een kristal langs verschillende richtingen doordringen, om daardoor karakteristieke kenteekenen van het mineraal op te sporen en inzicht te verkrijgen in zijn inwendigen bouw. En evenzeer als de taak, verschilt ook liet experimenteel onderzoek bij den natuurkundige en den mineraal- en den kristalphysikus. Bijzondere experimenteele methodes van onderzoek, bijzondere inrichtingen en toestellen kenmerken daarom het mineralogisch laboratorium. Een paar concrete voorbeelden zullen dit duidelijker in 't licht stellen. De lichtbeweging in kristallen, in 't bijzonder de optische verschijnselen, die gekristalliseerde lichamen in gepolariseerd licht vertoonen, zijn zuiver natuurkundige problemen; maar de mineraloog vraagt bij het onderzoek dier optische verschijnselen, in welken samenhang zij staan met den in- en uitwendigen bouw der kristallen en tracht door zijn optisch onderzoek het symmetrie-karakter der kristallen te bepalen, hetzij dezen van makroskopische of mikroskopische afmetingen zijn. De voor uitvoering van zoodanig onderzoek noodige inrichtingen en instrumenten zoude hij hoogst waarschijnlijk in een natuurkundig laboratorium' niet vinden, hij zou aldaar wel missen de toestellen, om uit kristallen volgens kristallographisch bepaalde richtingen plaatjes te snijden en door slijpen en polijsten voor het onderzoek geschikt te maken, evenzeer een stauroskoop, een polarisatie-mikroskoop met de voor dergelijke bepalingen meest gewensclite inrichtingen, zoogenaamde draai toestelletjes, die toelaten, om kleine kristalletjes volgens alle richtingen in liet gezichtsveld van het polarisatie-miskroskoop te onderzoeken en wat nog meer zij. Nog een ander voorbeeld mag U duidelijk doen worden, dat de behandeling van kristallographisch-raineralogiscbe vraagstukken bijzondere inrichtingen vereischt, die het natuurkundig laboratorium in den regel niet aanbiedt. De behandeling van de terugkaatsing van het licht en hare wetten en van hare toepassing tot het meten van den hoek, dien de vlakken van een prisma met elkaar vormen door middel van het reflexiegoniometer behoort tot het gebied der natuurkunde, evenzoo de behandeling der totale retlexie en der daarop gebaseerde toestellen en methodes, om de brekingsindices van lichamen en vloeistoffen te bepalen. De mineraloog, die voor het vraagstuk staat, om den vlakkenhoek in de ribbetjes van kleine kristalletjes, die soms maar fracties van een millimeter groot zijn, met de grootst mogelijke nauwkeurigheid te meten, moet voor dat doel een reflexiegoniometer gebruiken met bijzonder fijne centreer- en justeerinrichtingen, met doelmatige signalen en verlichtingswijzen en fijne limbusverdeeling, en zal voor dat subtile werk over eene donkere kamer moeten beschikken. Ook de bepaling der gedaante van het indexvlak van kristallen voor verschillend monochromatisch licht behoort bij uitnemendheid tot het werk, dat in 't mineralogisch laboratorium wordt verricht en waarvoor bijzondere fijne instrumenten, zooals kristalrefractometers, worden vereischt. Nog duidelijker springt in 't oog de noodzakelijkheid van bijzondere toestellen en laboratoriuminrichtingen, wanneer het geldt de behandeling van petrogratische problemen, die noch in 't physisch noch in 't chemisch laboratorium thuis behooren. Zoo is bijv. de behandeling van de verschillende methodes voor de bepaling van 't soortelijk gewicht wel is waar weer een physisch onderwerp, lui op het verschil van het soortelijk gewicht der minerale bestanddeelen van een gemengd gesteente, van zand of leem berusten ook verscheidene methodes der mechanische gesteente-analyse, waardoor men de verschillende mineralen der genoemde mengsels van elkaar tracht af te zonderen en te bepalen. Maar om die scheiding zoo zuiver mogelijk te kunnen uitvoeren, moet men over eene werkplaats en bijzondere inrichtingen en toestellen beschikken, hetzij nu dat men van eene der verschillende toepassingen van 't beginsel van 't slibben gebruik maakt, hetzij men zware oplossingen aanwendt, waarin de soortelijk nog zwaardere bestanddeelen van 't gemengd mineraalpoeder bezinken, de lichtere bovendrijven, terwijl die van 't zeltde soortelijk gewicht op iedere hoogte daarin zweven. Nu is het, om tot volledige kennis eener grondsoort te geraken, in vele gevallen, vooral wanneer het fijnere zanden en leemsoorten geldt, noodig, om aan de mechanische scheiding aan te sluiten eene chemische analyse der enkele scheidingsproducten. Zoo is dan vooral voor den geoloog, die reeds door de ligging zijner woonplaats tot het werken in het diluvium is aangewezen, een afzonderlijk laboratorium voor grondanalyse zoo goed als onmisbaar. Maar langs den aangegeven weg zou het niet mogelijk wezen, de samenstelling van zeer fijnkorrelige tot dichte gesteenten te erkennen en kan ook van grofkorrelige gesteenten de wijze van vereeniging der bestanddeelen of m. a. w. de structuur en de inwendige bouw der enkele deelen niet worden ontdekt. Voor dat doel treedt de optische en mikrochemische analyse in de plaats. Met behulp van snij- en slijpmachines worden uiterst dunne, doorzichtige plaatjes, zoogenaamde „Dünnschliffe", van het gesteente vervaardigd, die dan aan een uitvoerig mikroskopisch onderzoek in gewoon en gepolariseerd licht worden onderworpen. Evenzeer als deze methode van onderzoek is de mikrochemische analyse, waardoor de bestanddeelen van een mikroskopisch korreltje, voorkomende bijv. in een „Diinnschliff", door chemische reacties onder 't mikroskoop aan de vormen der daardoor ontstane kristalletjes worden herkend, eene op mineralogisch-petrographischen bodem ontsproten plant, die eerst sedert betrekkelijk korten tijd ook in het chemisch laboratorium met belangstellino- en zore: wordt gecultiveerd. Ziedaar waarom in ons o ~ O instituut ook eene werkplaats voor de vervaardiging van „Dünnschliffen" en een mikroskopeervertrek noodig zijn. Maar deze lokaliteiten en inrichtingen zijn tevens dienstbaar aan onderzoekingen zoowel van zuiver kristallographischen, als ook van geologisclien en palaeontologischen aard. Alleen wat de laatsten betreft, zij herinnerd, dat het vaak noodig zal wezen, om doorsneden of' „Dünnschliffe" van petrofactenhoudende gesteenten of van enkele plantaardige of dierlijke fossilen te vervaardigen, hetzij dat nauwkeurige soortbepaling of het erkennen van den geologisclien ouderdom van een gesteente, hetzij dat een fijner anatomisch onderzoek ter beantwoording van vragen van zoo- of phvtopalaeontologischen aard ons doel is. Eene mechanische, optische en mikrochemische analyse laat nog sommige bepaalde vragen aangaande de ware natuur van een gesteente open. De zoogenaamde eruptieve gesteenten bijv. zijn ontstaan uit een gesmolten of vurig vloeibaar magma van eene bepaalde kwalitatieve en kwantitatieve chemische samenstelling, zooals de lavas onzer hedendaagsche vulkanische uitbarstingen, die afkomstig zijn uit meer of minder groote diepte der aardkorst, waar eene hooge temperatuur heerscht. Van de omstandigheden, waaronder het afkoelen en vast worden van zulk magma plaats heeft, zooals temperatuur, drukking, snelheid van temperatunrvermindering, grootte der op te vullen ruimte, zal het afhangen, hoe achtereenvolgens de in het magma aanwezige elementen zich tot chemische verbindingen groepeeren, welke mineralen m. a. w. zich gelijktijdig of na elkaar daaruit zullen afscheiden, om zoodoende de minerale bestanddeelen van het uit het ma°ma Ö ontstane gesteente te vormen. De oorspronkelijke kwalitatieve en kwantitatieve elementaire samenstelling van het masrma zal daarbij natuurlijk onveranderd blijven, maar er kunnen daaruit ontstaan onderscheidene uit verschillende mineralen opgebouwde gesteenten. De chemische „Bauschanalyse", die van de nadere mineralogische bestanddeelen abstraheert en alleen de gemiddelde percentische chemische samenstelling van het geheel doet kennen, laat de gesteenten volgens hunne chemische samenstelling vergelijken, en maakt een oordeel mogelijk, welke gesteenten als verschillende verhardingsvormen, dan wel als differentiatie producten van een en hetzelfde magma, of' als ontstaan uit verschillende magmas moeten worden beschouwd. Ook zijn wij in staat, door de „Bauschanalyse" het voorkomen van elementen in gesteenten te ontdekken, die slechts in zeer geringe hoeveelheden of sporen daarin aanwezig zijn. De uitvoering van zoodanige „Bauschanalyse" volgens de methodes en cautelen, welke de chemische analyse aan de hand geeft, vereischt een tot het doen van zulke onderzoekingen ingericht mineraalchemisch laboratorium, dat overigens hoofdzakelijk voor uitvoering van mineraalanalysen bestemd is. Uit het medegedeelde zal u duidelijk zijn geworden, dat tot de beoefening der mineralogisch-geologische wetenschappen tegenwoordig laboratoria met verschillende lokaliteiten en ieder met bijzondere inrichtingen onmisbaar zijn. Maar niet alleen langs den aangeduiden analytischen weg heeft onze wetenschap hare tegenwoordige hoogte bereikt; nog een ander belangrijk moment kenmerkt haren tegenwoordigen staat. Ik bedoel de synthese, maar versta daardoor niet alleen, waaraan men wel 't eerst zal denken, de kunstmatige bereiding van mineralen en gesteenten, of in ruimeren zin, de nabootsing van natuurproducten door chemische processen, zooals de kunstmatige bereiding van edelgesteenten, bijv. van robijn en diamant en van vele andere mineralen vooral door fransche geleerden bij name door ü e v i 11 e, F o u q u é en Lévy en in den loop der laatste jaren door Moissan is uitgevoerd. Ik wensch veeleer met synthese in ruimeren zin hier aan te duiden de invoering van zulke experimenteele methodes in alle onderdeelen onzer wetenschap, waardoor men allerlei mineralogische, geologische en palaeontologische verschijnselen tracht na te bootsen. Enkele pogingen in deze richting van ouder datum zonden wij uit de geschiedenis onzer wetenschap kunnen aanhalen, zooals o. a. Bischofs vergelijking der afkoelingsverschijnselen van den aardbol met die van eenen kunstmatigen door hem gesmolten bazaltbol. Maar in den loop der laatste vijf en twintig jaren vindt u haast op ieder gebied onzer wetenschap deze experimenteele methode toegepast. Ik zou kunnen herinneren aan de nabootsing van eene reeks van optische verschijnselen van kristallen, aan de bereiding van kunstmatige pseudomorphosen, aan de voor experimenteele geologie baanbrekende proeven en geschriften van D a u b r é e, M e u n i e r, W a 11 h e r Spring. Alleen mag gewezen worden op de bijzonder belangrijke experimenteele nabootsingen van de verschijnselen van spleetvorming, verschuiving, plooiing van aardlagen door drukking, met hunne afhankelijkheid van de richting dezer laatste. Yan de toepassingen der experimenteele methode op palaeontologisch gebied vermeld ik Nathorst's proefondervindelijk bewijs, dat de eigenaardige op de schiftingsvlakken van oude sedimentair gesteenten zooals van combrischen eophytonzandsteen bij Lugnas in Zweden voorkomende afdruksels of verhevenheden van allerlei gedaante, waarvan men sommigen voor fossile plantenresten, anderen voor dierlijke overblijfselen hield, noch het een noch het ander zijn, maar dat sommigen daarvan moeten worden toegeschreven aan de sporen door het voortkruipen van verschillende dieren over vochtigen bodem ontstaan, anderen aan stroomende beweging van het water. Overtuigend is de groote overeenkomst van velen dezer door Nat horst op klei of zand, door verschillende crustaceën, wormen, gasteropoden verkregene kruipsporen of hunner gipsafgietsels met sommigen dier problematische -fossilen. Ook alle biologische experimenten, waardoor men den invloed van veranderde levensvoorwaarden op planten of dieren heeft kunnen constateeren en aangaande den tijd, die tot het voortbrengen van de eene of andere wijziging van uit- of inwendige organen noodig is, of waardoor men de al- of niet-erfelijkheid van karaktereigenschappen heeft aangetoond, proeven verder over het ontstaan van mutatien of nieuwe soorten, zooals nog kort geleden door H. de Vries en Beyerink zijn medegedeeld, hebben rechtstreeks betrekking op de palaeontologie. Het behoeft wel geen betoog, dat voor de toepassing der experimenteele synthetische methode niet minder dan voor liet analytisch onderzoek in den rnimsten zin van het woord de ruimte en de inrichting van een laboratorium en 't liefst ook een uitgebreid terrein in open lucht beschikbaar moeten zijn. Ue verschillende laboratoria en hunne inrichtingen, welker tegenwoordige onmisbaarheid voor wetenschappelijke beoefening van mineralogie en geologie ik heb getracht aan te toonen, vormen tevens eene belangrijke en noodzakelijke afdeeling van een akademisch instituut, dat in de eerste plaats moet zijn eene inrichting voor het onderwijs, tot opleiding in de mineralogisch-geologische wetenschap voor allen, die zich aan hare studie, hetzij als hoofdvak of' als hulpwetenschap of bijvak, wijden. Het spreekt van zelf, dat zoodanig instituut in de eerste plaats eene collegekamer en verzamelingen van kristalmodellen, mineralen, gesteenten, petrefacten bezitten moet; maar ook de eischen, die men tegenwoordig aan eene collegekamer en aan een museum stelt, zijn hooger dan vroeger. Het groote nut, dat de aanwending van projectie bij het onderwijs aanbiedt, is tegenwoordig algemeen erkend en terwijl ik haar reeds sedert 20 jaren, al was het met zeer bescheiden hulpmiddelen , op uitgebreide schaal in mijne colleges heb toegepast, koesterde ik steeds den wensch, om voor dat doel eens over eene ruimere en betere inrichting en vooral over electrisch licht te kunnen beschikken, omdat het tot dusverre door mij aangewende zwakkere kalk- of zirkoniumlicht voor verschillende doeleinden, vooral voor projectie van „üiinnschliffen" van gesteenten onder aanwending van gepolariseerd licht niet aan mijne wenschen voldeed. C4ij ziet hier dien wensch vervuld en zelfs op tweevoudige wijze: ziedaar een groot projectiebord, waarop diapositiven en over 't algemeen zulke objecten door middel van een achter de toehoorders geplaatste electrische lamp worden geprojiceerd, waarvoor een groote afstand gewenscht of ten minste niet nadeelig is. Het tweede kleinere, om eene verti- cale en horizontale as draaibaar scherm stelt in staat, den op korteren afstand daarvan geplaatsten projectietoestel zelf te bedienen, om objecten, die zeer sterk licht vereischen, te projiceeren en zelf allerlei proeven door projectie te kannen laten zien. Wilde men zich hier voor alle aanschouwelijk onderwijs van projectie bedienen, zoo zoude men bij het aantal der zeer omvangrijke vakken, welke te behandelen zijn, over zeer uitgebreide collecties van dinpositiven van makroskopische en mikroskopische voorwerpen, van tabellen, kaarten, berekeningen moeten beschikken, zooals wel voor een enkel vak met niet al te groote opoffering van tijd en moeite te bereiken is, maar voor een vijftal vakken zou daartoe niet alleen een arbeid en toewijding van verscheidene jaren worden vereischt, maar voor het bijhouden of aanvullen der eens gevormde collecties ook voortdurend zoo veel te doen zijn, dat een persoon uitsluitend met het vervaardigen van diapositiven moest worden belast. Yoorloopig is het wegens het vele werk, dat in de laboratoria en verzamelingen te doen is, niet mogelijk, dien toestand hier te creëeren. Maar buitendien ben ik er ook nog niet volkomen van overtuigd, dat eene zulke algemeene toepassing van projectie wenschelijk zou wezen, zoodat zij bijv. zelfs voor berekeningen en meetkundige constructies, zooals tot de behandeling der kristallographie behooren, in plaats zou treden van het werken op het bord. Gij vindt daarom in deze leerzaal nevens de projectieinrichtingen ook het schrijfbord terug, alsmede de gelegenheid voor het ophangen van teekeningen en kaarten. Wat het gesproken woord, wat de demonstratie in de collegekamer heeft geleerd, kan eerst door eigen studie tot blijvend eigendom worden gemaakt. In een met de collegekamer in verbinding staand demonstratie- en studievertrek wordt daarom de gelegendheid gegeven, om platen en tabellen, die onder 't college behandeld zijn, later nog eens na te gaan, preparaten , die alleen in projectie zijn gezien, ook subjectief onder 't mikroskoop te onderzoeken en kristalmodellen, mineralen, gesteenten en petrefacten in de aldaar geplaatste studieverza- 2 metingen grondig te bestudeeren. Bovendien biedt de op de eerste galerij van genoemd vertrek geplaatste bibliotheek de gelegenheid aan, om de litteratuur te raadplegen en van platen, gebruik te maken. En last not least: het museum, bevattende de verzamelingen van kristallen, mineralen, gesteenten, van de geologische stelsels en van petrefacten. De etalages onder glas hebben het doel zoowel voor den belangstellenden leek, als voor den student te zijn opengeslagen deelen van het boek der natuur; terwijl materiaal voor studie en onderzoek, lokale suites enz. in tal van laden geborgen zijn. Het ligt voor de hand, dat voor de afdeeling van onderwijs o ' en onderzoek bergplaatsen van instrumenten, van allerlei gereedschappen, glas- en porceleinwaren en chemicalien noodig zijn, dat evenzeer voor de museums-afdeeling onmisbaar is de gelegenheid tot berging van allerlei utensiliën en van doubletten, alsmede tot het reinigen en prepareeren van nieuw verzamelde of ontvangen voorwerpen, voorts dat er werkkamers voor het personeel, den directeur, den assistent en den amanuensis moeten bestaan. Ziedaar de overwegingen, die mij op grond van mijne in eene lange reeks van jaren opgedane ondervindingen hebben geleid tot het ontwerpen van het plan, volgens hetwelk dit nieuw mineralog.-geolog. instituut is ontstaan. Daar ik tot die taak niet ben overgegaan, dan op grond van vroegere bekendheid met de voornaamste dergelijke instituten in Duitschland, Oostenrijk, Rusland, Finland, Engeland, Frankrijk, Zwitserland, België en Nederland, — tot bezoek van enkelen waarvan ik eene rijkssubsidie mocht erlangen —, meen ik niet de beschuldiging te verdienen van eigenwijs te hebben gehandeld, wanneer men ziet, dat toch het volgens mijn plan uitgevoerd instituut een volkomen zelfstandig karakter draagt. Maar gaarne kom ik er voor uit, dat ik, wat enkele ïnnchtino-en in laboratorium en museum betreft, mijn voordeel heb gedaan met hetgeen ik elders heb waargenomen. Ö " Een punt van bijzondere overweging maakte uit de vraag, of de verzamelingen der museums-afdeeling uitsluitend voor het akademisch onderwijs zouden dienen, dan wel ot daartoe ook op bepaalde uren aan liet publiek toegang zou worden verleend. De wensch, om zooveel mogelijk ook in ruimeren kring kennis te verspreiden en belangstelling te wekken voor eene liier veelal te weinig bekende en daarom minder beminde wetenschap, heeft den doorslag gegeven. Daardoor wérd het noodzakelijk, om stoornis te voorkomen, die al licht het museumbezoek voor de onderwijs- en werkafdeeling zou kunnen tengevolge hebben, dat beide afdeelingen wel in hetzelfde gebouw vereenigd, maar van elkander afgescheiden werden gehouden. Op welke wijze dit doel bereikt is, zult gij aanstonds zien, wanneer gij van de gelegenheid gebruik wilt maken, om dispositie en inrichting der lokaliteiten te bezichtigen. Ten slotte zij het mij vergund, nog eenige opmerkingen te maken met betrekking tot mijne opvatting aangaande het theoretisch en practisch onderwijs en het verrichten van wetenschappelijke onderzoekingen. Ik stel het onderwijs voorop, omdat het geldt eene akademische inrichting, omdat de universiteiten in het leven zijn geroepen tot opleiding in de verschillende wetenschappen en de hoogleeraren zijn aangesteld, om dat onderwijs te geven, al naar de wetenschap, die zij vertegenwoordigen, of alleen theoretisch door colleges, of tevens door practische leiding tot het behandelen van wetenschappelijke vraagstukken en het verrichten van wetenschappelijke onderzoekingen. Dat de hoogleeraar, tenminste hij die dien naam verdient, het als de schoonste taak zal beschouwen, ook door het doen van oorspronkelijk wetenschappelijk werk tot den vooruitgang zijner wetenschap bij te dragen, zelf een schitterend voorbeeld voor zijne leerlingen, spreekt mijns inziens van zelf. Voor hem, als wetenschappelijk man, zal het vermeerderen zijner wetenschap zijn hoogste plicht, zijn levenstaak, zijn levensgeluk zijn. benijdenswaardig hij, voor wien de bevrediging van dien drang wordt tot een steeds opwellende bron van voldoening, van geluk, die niet kent het kwellend gevoel van onvoldaanheid van hem, die door den omvang der lieni opgedragen taak genoodzaakt is, zijne kracht en tijd geheel te wijden aan het onderwijs, voor wien het streven naar de bereiking van dat schoone ideaal zoodoende een sisyphós-werk is. Men zal begrijpen, dat de mineraloog en geoloog, aan wien het onderwijs in al de in deze schoone inrichting vertegenwoordigde vakken is opgedragen, waarvoor aan de meeste akademies in het buitenland twee of drie verschillende leerstoelen bestaan, allicht in deze weinig benijdenswaardige positie zal verkeeren en dat te meer, wanneer men daarmede rekening houdt, dat zijn arbeidsveld niet alleen tot studeervertrek, laboratorium en museum is beperkt, maar dat onderzoek en verzamelen in de natuur en wetenschappelijke reizen een voornaam gedeelte van zijne wetenschappelijke taak uitmaken. Gaarne geef ik toe, dat er aan eene verlichting zijner taak moeilijkheden verbonden zijn, maar toch meen ik op de bestaande wanverhouding te moeten wijzen en op de mogelijkheid den toestand te verbeteren. Is het wel billijk de accumulatie van vakken, waartoe zoo heterogene wetenschappen als kristallographie en palaeontologie behooren, te wettigen door het betrekkelijk klein aantal studenten voor die vakken, terwijl het werk van den hoogleeraar in hoofdzaak hetzelfde is, mag het aantal toehoorders groot of klein zijn en alleen de voldoening van zijnen arbeid met het aantal toehoorders vermindert. Dient niet daarmede rekening te worden gehouden, dat die vakken zijn examenvakken niet alleen in 6 verschillende candidaatsexamens maar ook in 3 verschillende doctoraal-examens, dat dus alle genoemde vakken theoretisch en practisch moeten worden onderwezen en wel op de hoogte der wetenschap, beantwoordende aan de eischen, die men bij een doctoraal examen zal moeten stellen ? Al zou het oprichten van een tweeden leerstoel 't meest gewenscht zijn, ik houd het er voor, dat ook reeds op eene andere wijze veel verbetering mogelijk zou wezen. Ik geloof namelijk, dat de fout ligt in eene verkeerde verdeeling der vakken; ik begrijp niet, hoe men daar- toe heeft kunnen komen, om in de nieuwe wet op liet H. O. de heele palaeontologie te combineeren met de mineralogie en geologie, terwijl toch de palaeontologie in de eerste plaats is, palaeobotanie en palaeozoölogie, de leer van de floren en faunen, die sedert de oudste geologische tijden, waarvan de resten van organisch leven bewaard gebleven zijn, elkaar zijn opgevolgd tot het plantenkleed en de dierenwereld van onzen tijd. En de vormen onzer hedendaagsche organismen wereld, volgens de evolutieleer ontwikkeld uit die der vroegere Horen en faunen, zullen immers alleen op grond der kennis van hunne in die uitgestorvene vormen van het verleden bekende voorgangers juist worden opgevat en beoordeeld, wat betreft zoowel hunnen uit- en inwendigen, makroskopischen en mikroskopischen bouw, als hunne ontogenetische ontwikkeling, hunne onderlinge verwantschapsbetrekkingen en phylogenie en hunne geographische verspreiding. Ligt het niet voor de hand en in het biologisch karakter dier wetenschappen, dat de vereeniging der palaeophytologie met de botanie en die der palaeozoölogie met de zoölogie de eenige van een wetenschappelijk en paedagogisch standpunt te verdedigen combinatie zou zijn, zoowel in het belang van de wetenschap, als van het onderwijs? En behoorden die vakken voor den mineraloog en geoloog, ten minste voor zoo verre het onderwijs betreft, niet alleen hulpwetenschappen te zijn, met het oog op de door hem te behandelen stratigraphische palaeontologie? Zouden de botanici en zoölogen zich met zoodanige uitbreiding hunner taak niet kunnen vereenigen , zoo zoude van hunnen kant de benoeming van eenen lector voor palaeobotanie en palaeozoölogie evenzeer als door den mineraloog en zoöloog met blijdschap worden begroet. M. H. Curatoren dezer Hoogeschool, het zou mij leed doen, indien het in mijne laatste woorden uitgesproken desideratum door U zou worden opgevat als ontsproten uit ontevredenheid, zelts na al hetgeen voor eene waardige akademische vertegen- woordiging der mij toevertrouwde vakken van onderwijs in zoo rijke mate is toegestaan. Laat mij U daarom de verzekering geven, dat die woorden alleen zijn voortgevloeid daaruit, dat ik heb gemeend, eene zieke plek niet te moeten geheimhouden, die de gezonde en krachtige ontwikkeling belemmert. En wilt mijnen diep gevoelden dank ontvangen! Zonder Uw initiatief, zonder al hetgeen Gij hebt gedaan voor het tot stand komen van dit instituut, zouden mijne pogingen vruchteloos zijn geweest. Uwe belangstelling, zoo ruimschoots betoond, is mij borg, dat ik ook in de toekomst op Uwen krachtigen steun mag vertrouwen. Mijnheer de Secretaris van Curatoren, het is mij eene behoefte, U in 't bijzonder hartelijk dank te zeggen voor Uwe warme belangstelling en de groote bereidwilligheid mij steeds betoond, wanneer ik U in de aangelegenheid der nieuwe inrichting kwam raadplegen. Kon Uw voorganger Mr. Tellegen de eerste symptomen constateeren, dat er iets te verwachten zou zijn, U heeft van af het eerste oogenblik, dat de heugelijke gebeurtenis bekend werd, en zelts nog vroeger, krachtig bijstand verleend en dien ook nimmer onthouden, toen allengs het „Schmerzenskind' groeide en krachtiger werd en dan van alles wilde hebben. Het zal zich ook ' in de toekomst nog wel eens en ook dan, naar ik vertrouw, niet te vergeefsch tot U wenden. Waarde collega Ha ga, een woord van dank aan U, die eene der machtigste krachten, waarover Gij beschikt, broederlijk met mij hebt willen deelen. Uwe bereidwilligheid, om eene aansluiting van dit instituut aan Uwe electriciteitsbron op billijke voorwaarden toe te staan, heeft het mij mogelijk gemaakt, nu reeds te kunnen gebruik maken van electrisch licht voor de projectie en van electrische beweegkracht voor verschillende doeleinden, waarnaar ik reeds zoo lang had uitgezien en waarop ik anders misschien nog eenige jaren zou hebben moeten wachten. Hulde aan U Hooggeachte Heer Van Lockliorst voor de meesterlijke wijze, waarop Gij U van de moeielijke taak hebt gekweten, om mijne alleen in plattegronden en beschrijvingen neergelegde idees en vele bijzondere wenschen, betreffende dit nieuwe instituut, te verwezenlijken in een gebouw, dat onze wetenschappen volgens de eischen van den tijd vertegenwoordigt en dat tevens een sieraad der stad Groningen mag worden genoemd! Maar ontvang vooral ook mijnen oprechten dank voor de groote bereidwilligheid, waarmede Gij steeds op mijne bijzondere inzichten en wenschen hebt willen ingaan en daaraan gevolg geven. Sta mij toe in denzelfden zin dien dank ook te richten tot hen, die over de uitvoering uwer plannen hebben gewaakt en daaraan hunne krachten hebben gewijd, tot den Heer Do ij er, wat betreft de electrische installatie en de Heeren V r ij m a 11 en Van E y k e 1 e n te 's Hage en de Heeren Dijkstra en Huisman te dezer stede. De voortreffelijke aannemer Jelsema mocht de voltooiing van het werk, waaraan hij zooveel zorgen had besteed, helaas niet beleven; door eene hevige ziekte werd de krachtige man gesloopt. Ik spreek zeker in den geest van den overledene en van zijnen zoon, die hem is opgevolgd, wanneer ik een woord van dankbare erkenning wijd aan de werklieden, aan allen, door wier krachten en handenarbeid dit gebouw is verrezen en zijne binneninrichting is voltooid. Medio Juni van dit jaar begon de verhuizing uit het oude gebouw in de Boteringestraat en de nieuwe installatie, die ondanks den ingespannen arbeid van het personeel van het instituut tot heden heeft geduurd, terwijl ook nog altijd veel te doen overblijft. Dank voor Uwe onvermoeide hulp, mijne huisgenooten! in 't bijzonder aan U, waarde Heer Jonker, voor uwe onverdroten bereidwilligheid, volharding en accuratesse, waarmede gij U hebt gekweten van eene taak, die van U als Assistent veel heeft gevergd. Uw bijstand, geachte Meesters, sedert ruim 23 jaren in alle pliasen van ontwikkeling van dit instituut verleend, heeft ook in dezen moeielijken tijd waarlijk niet ontbroken. En wanneer hij, die tijdelijk de werkzaamheden van bediende verricht, zich erg teleurgesteld ziet in zijne hoop op vaste aanstelling, liij zij verzekerd, dat dit niet is toe te schrijven aan mindere waardeering van zijnen onvermoeiden ijver. Mijne Heeren Studenten in de wis- en natuurkunde, ik heet U hartelijk welkom in deze nieuwe inrichting! Eindelijk ben ik zoo gelukkig, U eene uitstekende gelegenheid te kunnen aanbieden tot beoefening der mineralogisch-geologische wetenschappen. Ik roep U toe de woorden, die aan weerszijden boven den hoofdingang van dit gebouw in steen gehouwen te lezen zijn: ,,Hic saxa loquuntur" en ,.mente et malleo". Laat m. a. w. in hetgeen in museum en laboratorium te aanschouwen is, de natuur zelve tot U spreken! Tracht door inspanning van den geest, maar ook door practisch onderzoek in onze wetenschap door te dringen en zoo mogelijk tot hare vermeerdering bij te dragen! Mojre dit doel worden bereikt en deze inrichting daartoe bijdragen, onze schoone wetenschap hier meer bekend en meer bemind te maken. Ik eindig met dezen wensch en den ouden mijnwerkersgroet „Gliick auf!