, . »';r: rj-; £ r'WjCH) ■ Nii I^A I f' n BB < HRH ■ rFuchtscholen. MEDEDEELINGEN van den NEDERLANDSCHEN BOND TOT KINDERBESCHERMING. J^O. 4r. Verslag van de Openbare Vergadering, . op ZATERDAG 21 DECEMBER 1901, in het gebouw „Eensgezindheid" te Amsterdam. 51 Gedrukt bij M. Wyt & ZONEN - Rotterdam. JOSLfy- t " " ' . 'V »* ** ►#* - t* rI^uchtscholen. * 'lé ? k V MEDEDEELINGEN ' van den q NEDERLANDSCHEN BOND TOT KINDERBESCHERMING. /RJJNWN HSTo. 4:. BIBLIOTHEEK) Verslag van de Openbare Vergadering, op ZATERDAG 21 DECEMBER 1901, in het gebouw „Eensgezindheid" te Amsterdam. Tuchtscholen. VERSLAG van de Openbare Vergadering van den Nederlandsehen Bond tot Kinderbescherming, gehouden op Zaterdag 21 December 1901, in het gebouw „Eensgezindheid", Spui 12, te Amsterdam. Aan de orde zijn de navolgende punten van bespreking: 1°. Aan welke eisclien beliooren de Tuchtscholen, op te richten volgens de wetten van 12 Februari 1901, Stbl. 63 en 64 te voldoen P Inleider: Mr. J. SIMON VAN DER AA. 2°. Welke maatregelen kunnen genomen worden tot verzekering van een doeltreffende opleiding van hen die, hetzij in particuliere hetzij in rijksgestichten, met de leiding en opvoeding van verwaarloosde en misdadige kinderen zullen belast worden? Inleider: Dr. 3. Th. DE VISSER. 1* De Vergadering was zeer druk bezoclit, ook door verscheiden dames. Behalve den inleider, Mr. J. Simon van der Aa, namen aan bet debat deel de H.H.: Dr J. H. Gunning Wz., privaat-docent voor practische en theoretische Paedagogiek aan de universiteit te Utrecht. Mr. P. Cour van der Linden, oud-Minister van Justitie, te 's-Gravenhage. Ds. H. Pierson, directeur der Heldring-Gestichten, te Zetten. J. W. Gerhard, onderwijzer, te Amsterdam. J. Versluijs, leeraar te Amsterdam. Dr. F. J. Soesman, geneesheer, te Amsterdam. Mr. Z. van den Bergh, advocaat en procureur, lid van den Gemeenteraad, te Amsterdam. Prof. Mr. G. A. van Hamel, Hoogleeraar in de faculteit dei- Rechtsgeleerdheid aan de universiteit, te Amsterdam. Jlir. Mr. D. O. Engelen, President van de Arrondissements- Rechtbank, te Zutphen. Dr. J. Th. de Visser, lid van de Tweede Kamer der Staten- Generaal. De Voorzitter, Jhr. Mr. Rethaan Macaré. Met een enkel woord ter kenschetsing van het streven van onzen Bond, wensch ik deze openbare vergadering te openen en ik voel mij daartoe te meer geroepen, nu er in deze — tot onze vreugde — zoo talrijk bezochte vergadering vele personen zijn, voor wie onze Bond nog betrekkelijk een vreemdeling is. _ Het is vrij algemeen bekend, dat in de laatste dertig jaren op het gebied van strafrecht en kinderbescherming eene beweging is ontstaan, uitgaande van het hoofddenkbeeld, dat kinderen moeten behandeld worden als kinderen en dat de Staat die vooral tot plicht heeft kwaad te voorkomen, dus allereerst het oog heeft te vestigen op de kinderen, ten einde tegen te gaan dat zoovele kinderen opgroeien tot misdadigers. Die richting heeft zich het eerst baan gebroken in Frankrijk, waar de bekende senator Tiieophile Roussel de man, werd door wiens toedoen de Fransche wet van 24 Juli 1889 „sur la protection des enfants maltraités ou moralement abandonnés" tot stand kwam. In België vond deze zaak krachtigen steun bij den bekenden Minister Le Jeune en ook in Nederland vond dit onderwerp weldra algemeene sympathie. In ons land zijn op dit gebied de allereerste stemmen uitgegaan van bet Genootschap tot zedelijke verbetering der Gevangenen; die stemmen waren niet gelijk aan die van roependen in de woestijn, maar vonden weerklank bij mannen van de meest verschillende richtingen, ja, in zoo wijden kring, dat reeds in 189T wenschelijkheid van betere bescherming der kinderen op de programma's van alle politieke partijen prijkte. Zoowel het Bestuur van het Gesticht „Talitha Kümi" als het Hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen trokken zich de zaak krachtig aan. Aan het eerste danken we de studie van Me. H. L. Asser Bescherming van minderjarigen, aan het Nut een in 1898 verschenen doorwrocht rapport over het vraagstuk der verwaarloosde kinderen. Bit rapport deed de in 1898 gehouden Algemeene Vergadering der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen besluiten, dat er eene zelfstandige vereeniging of bond, zou worden in, het leven geroepen, die geheel zelfstandig en afgescheiden van het Nut, een centraal-bureau zou vormen ten dienste van allen, die zich bezighouden met kinderbescherming, waarbij voorop gesteld werd, dat het bestuur zou bestaan uit personen van de meest verschillende richtingen op politiek en godsdienstig gebied, ten einde door eendrachtige samenwerking het meest in het belang van het kind werkzaam te zijn. Bie bond kwam in 1899 tot stand, zijne statuten werden onlangs goedgekeurd en het is deze Bond tot Kinderbescherming, die TJ heden hier heeft genoodigd. Wat hij zich ten doel stelt zeggen U zijne statuten, waarvan art. 3 luidt: Be Nederlandsche Bond tot Kinderbescherming heeft ten doel, als Centraal-Bureau voor Nederland, den toestand der verwaarloosde jeugd ii: Nederland te verbeteren door: a. het bevorderen van pogingen, die ten bate dezer kinderen worden aangewend: b bijeen te brengen en in zoo rnim mogelijken kring te verspreiden alle inlichtingen, die van nut kunnen zijn voor ieder, die zich bet lot van verwaarloosde kinderen wil aantrekken ; ,, c. zicb beschikbaar te stellen als tusschenpersoon voor alle personen en instellingen,, zonder onderscheid van geloof of richting, die de belangen van verwaarloosde kinderen wenschen te behartigen; . d. samenwerking te zoeken met en desgevraagd advies te oreven aan den Staat, provinciën en gemeenten, omtrent alles wat strekken kan tot bevordering van de belangen der verwaarloosde kinderen. Hij tracht bovendien over alle vragen, die zich voordoen op het gebied der Kinderbescherming, adviezen van deskundigen uit te lokken,, en daaromtrent door openbare bespreking het vormen eener publieke meening voor te bereiden. Het is ter voldoening aan dit laatste voorschrift, dat eze vergadering is bijeengeroepen ter bespreking van de twee op de Agenda vermelde punten; punten die zeer zeker aller belangstelling verdienen. Dat van de wijze waarop die twee onderwerpen, zullen worden geregeld veel afhangt voor de goede werking der Kinderwetten, is duidelijk. Die wetten zijn sedert de laatstgehouden vergadering van den Bond (10 Maart 1900) tot stand gekomen en hebben een groote verandering ten goede gebracht. Werd op die verga e rins nog de wensch geuit, dat de toen aanhangige wet en o kinderbescherming eene meerderheid zouden vinden, thans is die wensch meer dan verwezenlijkt. Deze door den Minister Cort van der Linden ontworpen wetten vonden niet slechts eene meerderheid, maar werden met algemeene stemmen m de Tweede Kamer aangenomen, zoodat zij aanspraak mogen maken op den naam van nationale wetten als zijnde zij de vrucht van samenwerking van alle partijen in den lande, die alle oin strijd doordrongen waren van het hooge belang dezer zaak. Dub >ei genoegen doet het mij daarom, dat de vergadering zooeven tot opvolger van den verdienstelijken en betreurden Mr. H. L. Asser tot lid van het Bestuur van den Bond heeft gekozen Mr. P. Cort van der Linden, Oud-Minister van Justitie, aan wiens talentvol en krachtig beleid wij in de voornaamste plaats de totstandkoming dezer wetten te danken hebben. Dat hij zitting in hot Bestuur van onzen Bond wil nemen, zal onzen Bond zeker in elk opzicht ten goede komen en de belangstelling in ons streven nog meer doen toenemen. Die belangstelling heeft ons tot heden niet ontbroken en vooral wordt het hoogelijk door ons gewaardeerd, dat H.H. M.M. de Koningin en de Koningin-Moeder van het begin af den Bond zoo krachtig hebben gesteund. Moge de wijze waarop onze Bond werkt hem voortdurend dien Hoogen steun blijven verzekeren! Xog een woord aan den heer Mr. J. Simon van der Aa, die zoo vriendelijk is te dezer plaatse een zoo belangrijk onderwerp in te leiden. Men heeft de tuchtscholen aanvankelijk luchtkasteelen genoemd; velen vragen zich nog af welken vorm zij zullen aannemen en hoe zij zullen ingericht worden. Daaromtrent hopen wij in deze vergadering licht te zien opgaan. Wanneer alle aanwezigen, die aangaande deze zaak eene meening of gedachte hebben, hunne zienswijze hier bloot leggen en ten beste geven, dan is er alle reden te verwachten, dat er eene leerzame discussie zal ontstaan, die voor het onderwerp dat ons bezig houdt in ruime mate vruchten, zal afwerpen. — Ik geef thans het woord aan den inleider Mr. J. Simon van der Aa. De heer Mr. Simon van der Aa. De uitspraak M. de Voorzitter, in uw inleidend woord gelegen, omtrent het nut en de beteekenis eener bespreking van de tuchtscholen, het nieuwe instituut, waarmee de Kinderwetten, ons penitentiair stelsel staan te verrijken, heeft zeker de instemming van allen, die hier zijn opgekomen; en wel in het bijzonder van mij als inleider, waar ik ten deele uit algemeene belangstelling in, het onderwerp, maar voor een belangrijk deel ook om de hier te verwachten leering, op mij heb genomen in die hoedanigheid tot die bespreking mede te werken. Nu meen ik intusschen, als onderdeelen eener bespreking tegenover elkaar stellende de inleiding en de gedachtenwisseling, dat die beteekenis in de eerste plaats is te zoeken, dat nut en die leering het meest zijn te vinden in de gedachtenwisseling. Ook bevat de agenda nog een ander, waarlijk niet minder belangrijk onderwerp — dat ons bovendien aantrekt om den persoon van den inleider, die tevens een redenaar is —, zoodat de beschikbare tijd beperkt is. Het is in hoofdzaak om deze redenen, dat ik zal pogen, voor zooverre het omvangrijke onderwerp het toelaat, de kortheid te betrachten door mij te beperken tot het aangeven, van hoofdpunten, en al aanstonds mij te onthouden van retrospectieve en andere meer of min gebruikelijke algemeene beschouwingen, waartoe het onderwerp zich overigens wel zou leenen. Ik mag echter niet nalaten met een enkel woord mijn erkentelijkheid te betuigen aan het Bestuur voor de bijzonder heusche termen, waarin het zijn verzoek om dit onderwerp hier te komen inleiden, heeft ingekleed. Over een zoo welwillende gezindheid heb ik reden mij te verheugen, nu ik er een beroep op heb te doen, daar een der bezwaren, die ik aanvankelijk opperde, gebrek aan vrijen tijd, dat zich niet liet ondervangen, door onvoorziene omstandigheden, zich nog meer heeft doen gevoelen, dan ik aanvankelijk vermoedde, zoodat ik aan de voorbereiding niet heb kunnen geven, wat ik gewenscht en noodig geacht had. Eenige tegemoetkoming in dat bezwaar werd intusschen gegeven door het schrijven, van het Bestuur, waar dit een aanwijzing behelsde omtrent de behandeling van dit onderwerp, die inderdaad tot besparing van tijd aanleiding gaf. De redactie van de vraag toch zou aanleiding hebben gegeven tot parafraseering om te komen tot een keuze tusschen, de verschillende wijzen van behandeling, die zij mogelijk laat. Maar een beschouwing van de vraag zelve en het doen eener daaruit te motiveeren keuze tusschen die wijzen van behandeling zijn overbodig gemaakt door de ontvangen toelichting, dat het Bestuur hoopte te hooien, mededeelingen omtrent soortgelijke instellingen an het bui- tenland en omtrent de hoofdbeginselen, waarvan men bij de oprichting van tuchtscholen zou kunnen uitgaan. In overeenstemming met dezen wensch, waarnaar ik mij gaarne heb gedragen, heb ik een drietal vraagpunten ter beantwoording opgesteld: 1°. Wat is de tuchtschool, bedoeld bij de z.g. Kinderwetten? 2°. Wat valt over soortgelijke instellingen in het buitenland mede te deelen? 3°. Hoe zal de tuchtschool, naar de bepalingen en den geest der kinderwetten, met inachtneming van hetgeen elders valt te leer en, dienen te worden ingericht? Op de eerste vraag is het antwoord te vinden — en wel het naar mijn bescheiden meening in de gegeven omstandigheden alleszins duidelijk en eenig afdoend antwoord — in die wetten zelve met de bijbehoorende memoriën van toelichting en de gevoerde schriftelijke en mondelinge beraadslagingen in de beide kamers der Staten-Generaal. Daarmede zijn de leden dezer Yereeniging en andere belangstellenden in de zaak, die het hier geldt, reeds voldoende bekend en ik zal bij dit vraagpunt dan ook niet langer stilstaan dan noodig is, om daaruit het begrip tuchtschool in herinnering te brengen, zóó dat het een vasten grondslag voor onze bespreking kan vormen. Plaatsing in een tuchtschool wordt bedreigd als straf tegen kinderen, die zich schuldig maken aan misdrijf of bij herhaling aan overtreding. De duur is bepaald: voor de als ernstig te beschouwen feiten op een maximum van 1 jaar voor kinderen tusschen den leeftijd van 14 en dien van 18 jaren; op een maximum van 6 maanden voor kinderen onder den leeftijd van 14 jaren,; voor de lichte overtredingen op een maximum van 6 maanden voor kinderen van 14 tot 18 jaren, op een maximum van 3 maanden voor kinderen onder 14 jaren; terwijl het minimum algemeen is gesteld op één maand. Deze plaatsing is de zwaarste der drie gewone tegen jeugdige personen bedreigde straffen, waarvan de beide andere in 2 afdalende reeks zijn : de geldboete en de berisping. Zij bedoelt te zijn een straf, docb met het oog op den leeftijd en de persoonlijkheid van bet daaraan te onderwerpen individu, van bepaald opvoedkundigen aard. Plaatsing in een tucbtscbool kan bovendien worden toegepast op kinderen, die, veroordeeld wegens strafbare feiten, in gebreke blijven de bun opgelegde geldboete te betalen of ook bet bedrag te voldoen,, dat voor verbeurd verklaarde voorwerpen, bij niet uitlevering daarvan, in de plaats treedt. De duur is "bepaald op ten minste één week, ten hoogste één maand, doch door geheele of gedeeltelijke betaling wordt de maatregel beeindigd of naar evenredigheid ingekort. Deze plaatsing draagt meer het karakter van dwangmiddel. Plaatsing in een tuchtschool kan eindelijk nog worden bevolen door den burgerlijken rechter op verzoek van ouders of voogden, die gewichtige reden van misnoegen hebben over hun kind of pupil. Een maximumduur is hier niet bepaald, zoodat de rechter vrij is in het aangeven van den, termijn der vastzetting, doch de ouders of voogden hebben te allen tijde het recht haar te doen ophouden. Zij is te beschouwen als een maatregel van tucht, met opvoeding als het verwijderd doel. De tuchtscholen zullen derhalve berekend moeten zijn op de opneming van kinderen of jeugdige personen van allerlei leeftijden en voor allerlei tijdsbestekken. Die bevolking zal echter, indien althans de kinderwetten worden toegepast naar de bedoeling, van éen en dezelfde hoofdsoort zijn; niet het bepaald perverse of het zedelijk verdorven kind of het kind uit slechte of geheel ongeschikte omgeving, voor wie duurzame verzorging direct of indirect van staatswege of van particuliere zijde beoogd is; maar de voor de gewone tucht van huis of school zich ongevoelig toonenue, de tegen de gewone maatschappelijke orde weerbarstige kinderen, die niet zoo zeer lijden, aan verwaarloosde of slechte opvoeding als wel aan gemis aan weerstandsvermogen tegen het verbodene, aan gemis aan besef der noodzakelijkhei zich aan tucht en regelen van orde te onderwerpen. - Deze kinderen, kunnen naar verschillende criteria, als leeftijd, verstandelijke en zedelijke ontwikkeling, geaardheid en gedrag, over verschillende tuchtscholen verdeeld worden, wier aantal naar gelang der behoefte, die zal hlijken te bestaan, zal worden bepaald; terwijl wordt uitgegaan van het denkbeeld, dat elke inrichting voor niet meer dan een vijftigtal verpleegden moet worden bestemd. In elk gesticht kan een indeeling in klassen wordt hun opgelegd, terwijl daarvoor eenige geldelijke beloozijn den verpleegden verzekerd. Het ontvangen van gewoon lager onderwijs is voorgeschreven, het verrichten van handenarbeid, die zooveel mogelijk instructief moet worden gemaakt, wordt huil opgelegd, terwijl daarvoor eenige geldelijke belooning, bij wijze van aanmoediging, kan worden, toegekend. De buitengewone disciplinaire straffen, waarvan toepassing geoorloofd is, zijn limitatief omschreven. Kinderen, die wegens hun lichamelijken of geestelijken, toestand niet vatbaar zijn den invloed van de tuchtschool met vrucht te ondergaan, worden naar bizondere voor zulke lijders bestemde verplegingsgestickten overgebracht. Zoo doet zich de tuchtschool aan ons voor als eene inrichting waar een gedurende betrekkelijk korten tijd van zijn vrijheid beroofd kind onder voortdurend toezicht en leiding door gestrenge tucht, als onderdeel eener menschkundige, aan den persoon en de omstandigheden zich aanpassende opvoeding, tot het besef der noodzakelijkheid van onderwerping aan de zedelijke en maatschappelijke orde moet worden gebracht. Zij is derhalve geen opvoedingsgesticht, immers daarvoor is de verblijftijd te kort, terwijl ook de behandeling streng beoogt te zijn en niet gericht is op algeheele vorming of vervorming. Zij is evenmin een gevangenis, daar opvoeding tot verbetering het opzettelijk doel van den strafmaatregel of het tuchtmiddel der plaatsing is en naar dat doel de inrichting zal moeten worden geregeld en de leiding gevoerd. De tuchtschool is een op zich zelf staande instelling, een nieuw instituut, dat moet worden gecreëerd. Wanneer ik dit laatste zeg, mijnheer de Voorzitter, in het alge- 2* meen, zonder het voorbehoud „hier te lande , dan heb ik te\ ens uitgesproken,, dat zij ook elders niet bestaat en daarmede het gebied betreden van het tweede vraagpunt, straks genoemd. Wat valt omtrent soortgelijke instellingen uit het buitenland mede te deelen? Onder het buitenland versta ik hier de landen om ons heen met niet te zeer afwijkende maatschappelijke toestanden, waarin de verwaarloosde en misdadige jeugd in den laatsten tijd een onderwerp is geweest van bizondere zorg of studie, die tot waarneembare maatregelen heeft geleid. De verloopen zomer werd door mij besteed aan een onderzoek naar bepaalde punten van het dwangopvoedingswezen in die landen, waarbij ik uit den aard der zaak ook met andere onderdeelen van de vigeerende stelsels in aanraking kwam, zoodat ik het voorrecht heb mijne beantwoording dezer vraag op eenige persoonlijke waarneming ter plratse te kunnen gronden,. Italië beschikt over gevangenissen en opvoedingsgestichten, kent géén derde soort van inrichting. Het Wetboek van Strafrecht bevat bepalingen van gelijksoortige strekking als het onze; kinderen, die zonder oordeel des ondersoheids strafbare feiten hebben begaan, worden in een opvoedingsgesticht geplaatst. Hun aantal is zeer geiing en nog geringer is dat van jeugdige delinquenten, die veroordeeld, naar een bizondere bepaling eveneens daarin worden ondergebracht. Het is krachtens een wet op de openbare veiligheid dat het overgroote meerendeel der eigenlijke dwangopvoedelingen wegens leeglooperij, bedelarij of landlooperij in de gestichten wordt opgenomen. De gestichten zijn voor een gedeelte van, den staat, voor een belangrijk grooter gedeelte van particuliere vereenigingen of personen. Het is de bedoeling dat de staatsgestichten de zwaardere, de private inrichtingen de lichtere gevallen herbergen. Yan een meer of minder algemeen aan te nemen stel hoofdbeginselen voor de toepassing der dwangopvoeding, van gewilde overeenstemming omtrent de grond-denkbeelden bij de opvoeding zelve, blijkt niet. De gestichten, zoowel die van den staat als die van particulieren, loopen, wat inrichting en systeem betreft, zeer uiteen en aan dat verschil ligt geen bepaald stelsel ten grondslag. In de staatsgestichten mag het geweten worden aan locale omstandigheden en persoonlijke invloeden, in de particuliere gestichten hangt het vooral samen met de beschikbare fondsen. Hoe verrassend en bewonderenswaardig ruim deze ook vloeien, sterker nog is de stroom der voor opneming in aanmerking komende kinderen. Deze stroom wordt hoofdzakelijk gevoed door de „correzzione paterna", vastzetting op rechterlijk bevel, ten verzoeke der ouders, hetzij uit eigen beweging, hetzij op instigatie der justitiëele of administratieve of andere autoriteit. Deze kinderen vormen de meerderheid van het totaal getal der verpleegden in de gezamenlijke gestichten waar zij aldus zonder strafvervolging, als het ware door een preventieven maatregel, de voor hen wenschelijk geachte behandeling ondergaan. Ik vestig op dit verschijnsel de bizondere aandacht, omdat de mogelijkheid eener ontwikkeling van den maatregel der vastzetting op verzoek der ouders in dergelijke richting ook ten onzent bestaat, nu art. 357 en 442 Burgerl. Wetb. volgens de nieuwe lezing de kosten der verpleging, ingeval van onvermogen, ten laste van den Staat brengen. Ik acht het namelijk niet aan twijfel onderhevig, dat naast de ongeschiktheid van de tot dusver aangewezen plaats, de huizen van bewaring, ook het bezwaarlijke der kosten-betaling menigeen van de toepassing van den maatregel heeft afgehouden. Met die mogelijkheid zal dus de tuchtschool rekening dienen te houden. Geheel anders in menig opzicht is de toestand in Frankr ij k. Aldaar is een bepaald stel beginselen voor de toepassing der dwangopvoeding bezig zich baan te breken, afkomstig van of althans vooral voorgestaan door eenige paedagogisch aangelegde en door hunne werkzaamheid in opvoedingsgestichten verder geschoolde en ervaren gestichtsdirecteuren. Zij gaan uit van een verdeeling der kinderen, die voor gestichtsverpleging in aanmerking komen, over drie soorten van inrichtingen, waarvan de eerste soort bestemd moet zijn voor de zeer jeugdigen en niet bezwaarlijken, de tweede voor de ouderen en de meer ernstige gevallen, de derde voor de onregeerlijken. Zaelite behandeling wordt gewenscht voor de daarvoor vatbaar te achten individuen, met prikkeling van het eergevoel, opwekking door belooning, als stelregel tegenover intimidatie door bestiaffing. Onderscheid tusschen hen, die voor een strafbaar feit zijn vervolgd en hen die geen strafbaar feit hebben gepleegd of althans daarvoor in rechten niet zijn betrokken, wordt daarbij in zoover niet gemaakt, dat beide in één en hetzelfde gesticht terecht moeten kunnen komen. Althans het gesticht van de derde soort en als regel ook dat van de tweede soort zullen staatsgestichten dienen te zijn. Maar alle zijn bestemd tot opvoeding gedurende langeren tijd, in overenstemming met de vrij algemeen heerschende neiging, die ook in de wetgeving en in de rechtspraak zich vertoont, om terechtstelling en vooral veroordeeling en straf te vermijden en opvoeding toe te passen. Als gesticht van de tweede soort is dan te beschouwen het staatsopvoedingsgesticht voor knapen ,,les Douaires , waai jeugdige delinquenten, die zonder oordeel des onderscheids hebben gehandeld, in dwangopvoeding woiden gegeven, doch tevens jeugdige veroordeelden tot een gevangenisstraf van 6 maanden tot 2 jaar deze straf ondergaan, en het staatsopvoedingsgesticht voor meisjes te Doullens, waar eveneens de niet veroordeelden bij gemis aan, oordeel des onderscheids en de veroordeelden tot gevangenisstraf van meer dan 6 maanden te zamen worden opgenomen ; in beide is tusschen de twee categoriën geen afscheiding en geen, verschil in behandeling. Kinderen tot kortere straffen veroordeeld ondergaan deze in de gewone locale gevangenhuizen. Ook hier derhalve geen derde soort van inrichting, geen tuchtschool. De „correction, paternelle" wordt ten uitvoer gelegd op meisjes in het zooeven genoemde opvoedingsgesticht, op jongens in de „maisons d'arrêt et de justice". Het bekende particuliere gesticht Mettray heeft een afzonderlijke afdeeling daarvoor ingericht, de zoogenaamde „maison paternelle", die echter wegens den, hoogen prijs, die voor opneming gevraagd wordt, 250—300 francs 's maands, alleen voor kinderen van zeer ver- mogende ouders open staat. Het voor weinige jaren opgericht gesticht van het Departement der Seine te Montesson heeft een paviljoen voor hetzelfde doel tegen veel lageren verplegingsprijs, 100 francs, beschikbaar gesteld, waarvan echter tot dusver voor dat doel geen gebruik is gemaakt. Vermelding verdient, dat beide cellulair zijn ingericht. Te Mettray wordt dan bizonder werk gemaakt van het onderwijs, van opleiding tot examens. De opgenomenen in de bizondere afdeeling blijven steeds geheel van elkaar en van de verdere gestichts-bevolking gescheiden. Zij worden aanvankelijk zeer streng gehouden, en verkrijgen langzamerhand bij ijverige studie en betere gezindheid in hun vertrek en in den recreatietijd daarbuiten eenige meerdere vrijheid. Men verklaart zich te Mettray met deze wijze van handelen zeer tevreden. In B e 1 g i ë is het streven in de wetgeving en in de praktijk er op gericht zoo tijdig mogelijk eene speciale verzorging aan het verwaarloosde of misdadige kind te doen ten deel vallen, hetzij onder zekere waarborgen, in het eigen gezin, hetzij bij anderen, hetzij in een particulier gesticht, hetzij in een staatsinrichting. Hiertoe wordti het kind op grond van wangedrag, bedelarij en landlooperij of het begaan van een strafbaar feit tot zijn meerderjarigheid door de rechterlijke macht ter beschikking der Regeering gesteld, of ook voor een bepaalden tijd door de administratieve autoriteit in een staatsgesticht geplaatst. Wordt wegens het plegen van een strafbaar feit gevangenisstraf opgelegd, dan is de tendenz, den duur daarvan lang genoeg te maken, om invloed in opvoedkundigen zin op het kind te kunnen uitoefenen. Om dit te bevorderen worden de veroordeelde kinderen onder den leeftijd van 16 j. reeds bij een straf duur van éen maand, die boven dien leeftijd bij een strafduur van G maanden, naar een bizonder strafgesticht gedirigeerd. In den opzet vertoont dit gesticht dus eenige overeenkomst met onze tuchtschool, doch in de praktijk gaat die verloren. Het kind toch, dat na het ondergaan der straf ter beschikking der regeering blijft gesteld, blijft aldaar geïnterneerd, de onre- geerlijken uit de staatsopvoedingsgesticliten worden er bij wijze van disciplinairen maatregel geplaatst, de daaruit voorwaardelijk ontslagenen worden bij misdraging in de maatschappij er voorloopig in opgenomen. Het gesticht maakt bovendien een deel uit van de groote gevangenis van Gent, en draagt daarvan in zijn inrichting en regime onvermijdelijk het cachet. Het laat zich dan ook ten slotte het best rangschikken onder de gevangenissen voor jeugdige veroordeelden. Wat de „correction paternelle" aangaat, deze wordt ten uitvoer gelegd in de gewone „prisons secundaires". Ook hier is derhalve geen soortgelijke instelling als de tuchtschool aan te wijzen. Met Duitschland wordt de vergelijking zeer bemoeilijkt door het legislatieve stelsel. Op penitentiair gebied treft elke staat zijn eigen regeling naar de voor alle geldende bepalingen van, de Bijkswetgeving. In het algemeen kan worden gezegd, dat voor de toepassing van de „Zwangserziehung" van het B. S. G. B. en van de Fürsorgeerziehïing van het E. G. zum B. G. B. de landelijke wetgevingen uitgaan van deze hoofddenkbeelden: dat blijvende verzorging ter opvoeding aan het verwaarloosde of zich misdragende kind moet worden gegeven, en dat daarvoor in de eerste plaats gezinsverpleging zich aanbeveelt en eerst in de tweede plaats gestichtsverpleging in aanmerking komt, die voor een eersten proeftijd ter beoordeeling van het kind en voor de kinderen, wier geestelijke of lichamelijke toestand bizondere zorgen eischt en het voor gezinsverpleging minder geschikt maakt, goede diensten kan bewijzen. Opgelegde vrijheidsstraffen worden ondergaan in gewone gevangenhuizen of in bizondere afdeelingen of gevangenissen voor jeugdige veroordeelden. In dergelijk stelsel is voor een derde soort inrichting geen plaats. boort gelijk bezwaar als in Duitschland, is verbonden aan het opsporen in Zwitserland, met zijn talrijke kantons, die volslagen autonomie op dit gebied bezitten. In hoofdzaak komen de verschillende kantonnale regelingen intusschen hierop neer en hierin overeen : geen strafvervolging tegen kinderen heneden den leeftijd van 14 jaren, maar onderbrenging in een gesticht, een zoogenaamd „Rettungsanstalt", ingeval van, vrees voor zedelijke verwildering, welke onderbrenging ook toepassing vindt zonder dat een strafbaar feit is gepleegd, ingeval van verwaarloozing. Aan kinderen van den leeftijd van 14 tot 18 jaren kan vrijheidsstraf worden opgelegd of wel opzending naar een verbeteringsgesticht, de zoogenaamde „Zwangerziehungs-Anstalt"; deze opzending ook in combinatie, d.w.z. in aansluiting met vrijheidsstraf. Ook kan de vrijheidsstraf zelf in een „ZwangerziehungsAnstalt worden ondergaan, die daarvoor geschikt is. Terwijl in de meeste kantons éen of meer Rettungsanstalten, alle particuliere gestichten, worden gevonden, bezitten slechts enkele kantons een „Zwangerziehungs-Anstalt", en wel alleen voor knapen, die een staatsinstelling heet te zijn. Als type wordt die van Aarburg beschouwd, die tevens — niet een capaciteit van 60 plaatsen — de grootste is. Ook kinderen uit andere kantons vinden volgens contractueele bepalingen tusschen de kantonnale Regeeringen, daarin opneming. Dit gesticht nu vertoont in zoover overeenstemming met onze tuchtschool, dat het voor een groot deel is bezet met jeugdige veroordeelden, die er gedurende doorgaans niet langen tijd eene vrijheidsberooving ondergaan, bij wijze van straf, welke aan hun opvoeding tot verbetering dienstbaar moet worden gemaakt en daarop opzettelijk is ingericht. Deze verpleegden worden aanvankelijk van de andere en van elkander geïsoleerd en wel voor een termijn van 3 maanden, die evenwel door den directeur kan worden ingekort naar gelang van zijn, bevindingen omtrent de gezindheid van den knaap. Terugplaatsing in de cel wordt als de zwaarste disciplinaire bestraffing toegepast; ook lichamelijke kastijding komt voor, terwijl de gewone bestraffingen in onthoudingen bestaan. Als belooning wordt eenig aandeel in de winst, die éen der 3 uitgeoefende vakken maakt, aan de daarbij werkzaam gestelde verpleegden toegekend bij wijze van arbeids-verdienste. Een viertal ambachten worden mede ter opleiding der knapen ten behoeve en voor rekening van het gesticht gedre\en , bo \ endien worden landarbeid en huishoudelijk werk verricht. Yan het schoolonderwijs, dat zeer ver gaat, zonder dat daaraan een groot aantal uren wordt besteed, wordt veel werk gemaakt. Aan preventieve discipline wordt zeer gehecht; zoo mag onder het werk en bij de maaltijden niet worden gesproken; nachtelijke afzondering wordt toegepast in den vorm van cellulaire slaapvertrekken. Naar persoonlijken invloed op het individu wordt vooral gestreefd door veelvuldige samenspreking onder vier oogen, en ook door bemoeiingen tot het vinden van een plaats als leerling of aankomend gezel bij ontslag. Want deze gestichten, evenals trouwens ook andere Zwitsersche penitentiaire inrichtingen, beschouwen zich niet als een instelling op zichzelve, doch als een schakel, het gestichtsleven als een tusschenperiode, waaruit de overgang naar het leven in de maatschappij gemakkelijk moet worden gemaakt. De directie ziet naar buiten en tracht de toestanden naar binnen zoo veel mogelijk aan te passen aan de omstandigheden daar buiten. Het is hierin dat voor sommige eigenaardigheden, schijnbare leemten, de gelukkige verklaring is te vinden. De mogelijkheid van toepassing dier opvatting en de groote paedagogische aanleg der aan het hoofd gestelden en zeker ook van andere krachten zijn twee belangrijke voordeelen der dwangopvoedingsgestichten in Zwitserland. In Engeland geldt eene andere opvatting. Daar tracht over het algemeen de gestichtsdirectie meer van haar inrichting zelve te maken wat zij kan, en stelt zij vooral er haar eer in, dat in het gesticht zal heerschen een goede geest, „the good spiiit of the big English public school", zooals ik het telkens hoorde uitdrukken. _ -n i Trouwens de meestal zooveel sterkere bevolking der Engelsche inrichtingen, laat niet toe de individualisatie der Zwitsersche gestichten met hun zeer gering getal verpleegden. De wetgeving van Engeland kent slechts twee algemeene typen van gestichten tot verpleging, waarin krachtens een, vrij ingewikkeld stel bepalingen uit verschillende wetten de verwaarloosde en strafschuldige kinderen zijn onder te brengen, n.1. de „Beformatory-" en de „Industrial School", daaronder begrepen de Beformatory-" en de „Industrial Trainingship". De eerste ontvangt de ouderen, die geacht worden tot meerdere rijpheid, ook in het kwade, te zijn gekomen, de tweede de jongeren. De leeftijdsgrens voor het Verblijf in het eerste is natuurlijk hooger dan in het tweede. Verschil is er overigens, wat de behandeling aangaat, in de praktijk niet. Wat den duur betreft, deze is voor beide op minstens 18 maanden gesteld, doch wordt uit den aard der zaak feitelijk doorgaans langer. Reeds daaruit volgt, dat zij voor vergelijking met de tuchtschool niet in aanmerking komen. Hiertoe leent zich eerder, doch ook niet dan tot, op zekere hoogte, een derde type van gesticht, dat de wet als een „Industrial School" beschouwt, doch dat daarvan in zijn wezen zoozeer afwijkt dat het een eigen soort vormt, n.1. ds Truant-school. Dit gesticht, dat nog alleen voor knapen bestaat, is bestemd tot opname voor korten tijd van hardnekkige spijbelaars, wier persoonlijkheid en omgeving geen aanleiding geven tot toepassing van den zooveel meer ingrijpenden maatregel van opzending naar een gewone „Industrial School". Bedenkt men nu hoe onvast de grens tusschen spijbelen en straatslijpen, straatslijperij en het plegen van allerlei kleine delicten, moet zijn in groote steden als London, Liverpool, Bristol e.a., dan ziet men, dat deze gestichten menig kind hebben op te nemen, dat ten onzent in de tuchtschool zal terecht komen. De duur van het verblijf is bij eene eerste vastzetting niet meer dan 3 maanden, bij de tweede en verdere één, twee en meer maanden langer. De behandeling moet met vermijding van alle ruwheid zeer gestreng zijn, opdat de knaap er niet gaarne 3* zal zijn en ziclx liever getrouw en ordelijk sckoolbezoek getroost dan er opnieuw te worden geplaatst. A an dit denkbeeld gaan de ondersckeidene gestickten uit, doek zij brengen ket op versckillende wijze in toepassing, naar gelang van de vaneerende inzickten, ketzij van de directiën, ketzij van de plaatselijke algemeene sckool-autoriteit, de „Sckool Board", die de oprichting bewerkstelligt en ket opperbeheer van ket gesticht keeft. In het eene, b.v. te Liverpool, worden de knapen bij hun inkomst eenige dagen, koofdzakelijk ter intimidatie, in de cel geplaatst, doek kun daarna in gezelsckap van de anderen, onder voortdurend toezickt en met kandkaving van stipte orde zekere vrijkeid van beweging, als spelen en praten gelaten. In ket andere, b.v. te London,, genieten zij in den eersten tijd geenerlei Mijheden en wordt bij herhaling deze tijd tot vele weken verlengd, waarin dan van geen spelen en praten ter recreatie sprake is. De niet voor andere doeleinden ingenomen tijd wordt dan met „drill" d.i. vrije- en orde-oefeningen en exercitie doorgebracht. Aan schoolonderwijs en vooral aan handenarbeid wordt het grootste deel van den dag besteed. Eelooningen worden niet gegeven. De bestraffingen zijn vooral „extra-drill" en zoo noodig lichamelijke kastijding in den vorm van slagen met de plak op de kand of met de berkenroede op ket ackterdeel. Een verruiming en verzacktmg van ket stelsel van behandeling is in den laatsten tijd in overweging genomen. De strenge behandeling heeft in elk geval de recidive niet voorkomen, want ongeveer de kelft der verpleegden was b.v. te Highbury en zoo ook te Holme-Court voor een tweede en volgende maal opgenomen. De instelling, die ten slotte ket meest met de tucktsckool moet overeenkomen, is te zoeken in Noorwegen. De wet van 6 Januari 1896 op de behandeling van verwaarloosde kinderen, die met 1 Sept. van het vorige jaar m werking is getreden kent drie soorten van gestickten, „15 ar nek] em , „Skolekjem" en „Tvangskole". In ket eerste worden ondergebracht zeer jeugdige verwaarloosden, die geen delict hebben begaan en niet zedelijk verdorven zijn. In het tweede km e- ren, ten minste den leeftijd van G jaren bereikt hebbende, die een strafbaar feit hebben gepleegd of zoozeer verwaarloosd of verdorven zijn, dat zij schadelijk op anderen zouden inwerken, terwijl degenen onder dezen, die zich aan zeer ernstige misdrijven hebben, schuldig gemaakt of in een zeer ernstige mate zedelijk verdorven blijken, mits zij 12 jaren oud zijn, in een afzonderlijk gesticht van deze soort worden saamgebracht; dit moet dan een siaatsgesticht zijn, terwijl de andere van deze soort particuliere inrichtingen kunnen wezen, hetgeen steeds met die van de eerste soort het geval is. De oprichting van de derde soort van gestichten wordt overgelaten aan de gemeenten en deze „Tvangskole" staat onder het toezicht van de plaatselijke school-autoriteit. Zij is bestemd tot opneming vooreerst van kinderen, die de school verzuimen of zich daar ernstig misdragen, en voorts voor kinderen, die onder den leeftijd van 15 jaren een strafbaar feit plegen, waarvoor geen strafrechterlijke vervolging plaats heeft, terwijl een maatregel van verdere strekking met het oog op den aard van het kind en van zijne omgeving niet noodig wordt geacht. De duur der plaatsing is voor beide categoriën van kinderen ten hoogste 6 maanden. Het zijn deze laatste categorie van kinderen en het karakter van den op hen toegepasten maatregel, korte vrijheidsberooving als strafmiddel van opvoedkundigen aard, die de aanknoopingspunten van de Tvangskole met onze tuchtschool vormen. In de 3 tot dusver opgerichte „Tvangskoler", alle drie voor jongens, heeft de eerste categorie van kinderen, de overwegende meerderheid en domineert het voor deze beoogde doel, steun aan de gewone school te geven. Hieruit laat het zich ook verklaren, dat het gesticht in de twee zomermaanden evenals andere scholen gesloten wordt, ter wille van, een schoonmaak en van de aan het personeel te geven vacantie vooral. Het laat zich verwachten, dat hierin verandering zal worden gebracht. De zaak is nog nieuw en ook op andere punten is nog regeling of wijziging van voorloopige regeling noodig. De gestichten zijn niet opzettelijk voor het doel gebouwd, maar met bestaande gebouwen, die aan een vroegere bestemming konden, worden onttrokken, wordt voorshands genoegen genomen. Op vrije en fraaie ligging met ruim uitzicht is intusschen gelet evenals bij de „Skolehjem". Daaraan wordt trouwens ook in andere landen groot gewicht gehecht voor de dwangopvoedingsgestichten om den heilzamen invloed, die naar de zeer verbreide ervaring daarvan uitgaat. De „Tvangskole" bij Chr.stiania, die als type kan worden genomen, heeft plaats voor 40 verpleegden. Tot een systematische indeeling is men nog niet gekomen. Stipte gehoorzaamheid, ordelijk gedrag en goede manieren worden geëischt; op den grondslag van strenge tucht wordt eenige vrijheid van beweging, gelegenheid tot ontspanning gelaten, maar de knapen blijven voortdurend onder toezicht. Belooningen worden niet gegeven, tenzij in den vorm van opdrachten, die eenig vertrouwen onderstellen. Als bestraffingen komen voor : vermaning onder vier oogen en berisping in het openbaar, straf-exercitie in, den vrijen tijd of ook langer, opsluiting in een cel, en lichamelijke kastijding. Aan school-onderwijs en handenarbeid wordt een gelijk aantal uren besteed, de handenarbeid bepaalt zich tot huishoudelijk werk, tuinarbeid en slöyd in papier en hout. De directeur, tevens onderwijzer, woont bij het gesticht, niet daarin,; de tweede onderwijzer en de assistent voor tuinwerk en slöyd eveneens, doch d >ze slapen om beurten in het gesticht zelf. Als algemeene opmerking kan hier nog aan worden toegevoegd, dat in, Noorwegen, als in Zwitserland, het merkbaar streven is, niet uit theorie de eischen te hoog te stellen, doch zich tot het in de practijk bereikbare te beperken, en ook het verblijf in het gesticht als tijdperk van overgang te doen beschouwen en voor zoover mogelijk aan het gewone leven in de maatschappij aan te passen. Deze enkele grepen, die ik eenigszins stelselmatig heb gedaan uit den rijken schat van gegevens, die een studie van het dwangopvoedingswezen in het buitenland oplevert, M. d. A ., zullen naar ik vertrouw voldoende zijn, om den indruk te geven dat inderdaad aldaar geen soortgelijk instituut als de tuchtschool Yalt aan te wijzen, doch tevens, dat van instellingen, die eenige pnnten van, vergelijking opleveren en ook in het algemeen elders voor de oprichting van de tuchtscholen veel valt te leeren. Yan welke beginselen kan nu bij die oprichting worden uitgegaan ? Het antwoord op dit derde vraagpunt stel ik mij voor te geven in den vorm eener beknopte aanwijzing van verschillende beginselen, ten aanzien van de voornaamste punten, die zich bij die oprichting ter behandeling voordoen, zonder van mijn persoonlijke voorliefde voor het eene of andere beginsel te spreken, ten einde de vergadering de meest mogelijke vrijheid van beoordeel] n,g te laten en zelf een objectief standpunt te blijven innemen. Die punten zijn : de gestichtsgebouwen en hun inrichting in verband met de verdeeling over en de indeeling in de gestichten, het personeel, de materiëele verpleging, de verzorging der godsdienstige belangen, het schoolonderwijs, de handenarbeid, de opvoedkundige leiding in engeren zin, die alle onderling min of meer samenhangen en beheerscht worden door de hoofdvraag naar de wijze van behandeling der verpleegden. De behandeling kan uitgaan van het stelsel van intimidatie, van, vrees, en van het stelsel van aanmoediging, van hoop. Het eerste eischt onvoorwaardelijk en onveranderlijk volkomen ordelijk en goed gedrag als plicht, bedreigt straf tegen elk niet voldoen aan dien eisch en kent geen belooninsr voor het betrachten van dien plicht. Het laat geen vrijheid van, beweging toe, sluit uitspanning tot vermaak uit. Allen worden gelijkelijk behandeld, voor zoover zij niet onder straf zijn. Yerdeeling over en indeeling in de gestichten naar criteria als geaardheid en gedrag zijn dan niet noodig. Het gesticht zelf zal het aanzien van een gestrenge inrichting dienen te hebben. Persoonlijke band zal er niet zijn tusschen de verpleegden en het personeel, dat in de eerste plaats op toezicht en orde houden is aangewezen. Het doel zal zijn de kwaadgezinden te buigen, het zwaartepunt worden gezocht in de afschrikwekkende kracht van het verblijf, dat den verpleegden onaangenaam zal zijn, hard te verduren zal vallen. Bij het tweede stelsel wordt goed gedrag als teeken van goeden wil beschouwd, daartoe aangespoord door vooruitzicht op waardeering en daarvoor algemeene voorrechten of persoonlijke belooningen toegekend. Disciplinaire bestraffing volgt eerst bij opzettelijke misdraging. Zekere vrijheid van beweging wordt gelaten, tot ontspanning door amusementen gelegenheid gegeven. Kennis van het karakter van eiken yerpleegde is noodig, indeeling naar geaardheid en gedrag op haar plaats. De verhouding tusschen het personeel en de verpleegden moet een vriendschappelijke kunnen, worden. Het gesticht zal een niet gesticht-achtig, maar vriendelijk aanzien moeten hebben. Het doel zal zijn, niet neer maar waar het noodig en mogelijk is r e c h t te buigen, het zwaartepunt wordt gezocht in de opwekking, hoofdelijk, van en tot het betere. Voor het aantal en de plaatsen van vestiging van tuchtscholen zal het hier in groote trekken aangegeven — fundamenteel beginsel — onderscheid slechts beteekenis hebben, voor zoover bij het intimidatie-stelsel met grootere gestichten genoegen kan worden genomen en aan vrije en ruime omgeving en fraaie ligging niet behoeft te worden gehecht. Of het gesticht niet een gezonde ligging moet hebben, ter wille van de vele gevallen van scrofulose en andere ziekte- en zwaktetoestanden, die bij de groep van kinderen, die het hier geldt, plegen voor te komen ; of het niet geschikt moet zijn gelegen, met het oog op de bij interneering van korten duur vooral onaangename transporten en ook om het personeel de gelegenheid tot voeling met het maatschappelijk verkeer en tot intellectueelen omgang te laten, zijn vragen van de practijk, niet van beginsel. Met betrekking tot de gesticktsgebouwen en -terreinen valt alleen nog op te merken, dat hooge omheiningsmuren en getraliede vensters niet passen bij een stelsel van aanmoediging, van vertrouwen en hoop ; maar laat men ze weg, dan zal men zich eene ontvluchting nu en dan moeten laten welgevallen, die zelfs in de vriendelijke Zwitsersclie familie-gestichten met slechts een dozijn kinderen voorkomt, trouwens ook bij hooge muren en stevige tralies wordt zij niet vermeden, wanneer de onrustige geest of de avontuurlijke zin van een knaap hem te machtig wordt, juist door die belemmeringen nog geprikkeld. Waar ook niet bij benadering valt te ramen hoe groot en hoedanig van samenstelling de bezetting der tuchtscholen zal zijn — bij gemis aan mogelijkheid van berekening van het gebruik dat de rechterlijke, macht bij de toepassing der kinderwetten van de verschillende haar ten dienste gestelde maatregelen tegen jeugdige delinquenten zal maken — kan van een verdeeling naar criteria bij de oprichting der tuchtscholen bezwaarlijk sprake zijn ; dit verhindert echter niet ze in beschouwing te nemen met het oog op een nadere regeling eenigen tijd daarna. Verdeeling naar den duur van de plaatsing kan worden aanbevolen, omdat bij langdurig verblijf andere maatregelen van opleiding en opvoeding in engeren zin kunnen worden genomen dan bij vastzetting voor korten tijd. Yerdeeling naar den leeftijd wordt vrij algemeen voorgestaan als objectief, hoewel niet zeker kenteeken van lichamelijke en geestelijke ontwikkeling, van rijpheid ook in de ondeugd. "\ oor meisjes wordt door velen gehecht aan een verdeeling naar gelang zij al dan niet ervaring op het gebied van het geslachtsleven hebben opgedaan. Het gedrag in het gesticht leent zich, beschouwd als uitwendig teeken der gezindheid, tot eene indeeling in klassen, die zich op verschillende wijzen laat toepassen, een normale tevens aanvangs-klasse met mogelijkheid tot opwerking naar een hoogere of met terugzetting naar een lagere, of ook met beide, teloonings- zoowel als straf klasse. Aan die klassen kunnen dan he l zij bepaalde aangename of onaangename condities van verpleging zijn verbonden of ook andere voorrechten of nadeelen. Is dit het geval, dan vereischt de indeeling bizondere zorg, gezette studie van den persoon van het kind. Om daartoe te geraken komt een isoleering van het kind gedurende een korten tijd bij zijn inkomst in aanmerking, voordat het den invloed der met het gestichtsleven reeds bekende verpleegden ondergaat, voordat het ook als nieuweling van buiten zich onder hen een houding geeft en een plaats krijgt, die het later binden. Die isoleering Kan ook dienen om een band te leggen tusschen het kind en het personeel, juist in die eeiste moeielijke dagen van overgang uit de vrijheid tot den onbekenden dwang, die hem wacht. Zij zou ook de gelegenheid tot een gezet medisch onderzoek kunnen bieden, dat van groot nut wordt geacht voor een juiste beoordeeling van het karakter uit het gestel. Bij het intimidatie-stelsel zal het personeel zekeren atstand moeten bewaren, zich in den regel met het houden van deskundig toezicht en met het geven van doelmatig onderricht tevreden, hebben te stellen; de harten der kinderen zullen niet geopend, niet ontvankelijk zijn voor meer of anders. Bij toepassing van het andere beginsel zal dit wel het geval kunnen zijn, maar dan vraagt het kind ook voortdurende toewijding, hartelijke belangstelling niet van den plichtmatigen ambtenaar, maar van een persoonlijkheid. Dit stelsel verlangt imperatief personeel van hooge paedagogische bekwaamheid, die weer alleen tot haar volle recht kan komen, wanneer de noodige vrijheid van handelen, vrijheid ook van initiatief, wordt ge aten, Acht men het wenschelijk dergelijke krachten van den eersten rang aan de tuchtscholen te verbinden, dan dienen (laarnaar de conditiën van bezoldiging en de regeling der rechten en verplichtingen, te worden gesteld. In het bizonder geld dit van het hoofd, wiens keuze van groote beteekenis mag worden geacht, met wien een overigens gebrekkige inrichting uitnemende resultaten kan opleveren, met wien ook een uitnemende inrichting gebrekkig kan werken. Aan internaat wordt in verscheidene gestichten de voorkeur gegeven, aan externaat in andere, terwijl een tusschenstelsel de meeste toepassing vindt. Wat de materiëele verpleging aangaat, kleeding, voeding, ligging, deze kan men op de meest eenvoudige leest schoeien, rekening houdend met de toestanden in de omgeving, waaruit de verpleegden gewoonlijk zullen voortkomen en waarin zij weer zullen terugkeeren, of wel, ze netter, aangenamer maken, meer dan het strikt noodige doen, hetzij voor allen, hetzij voor een klasse van belooning alleen. Bij de ligging doet zich de quaestie der nachtelijke afzondering voor, die als beginsel-vraag meer bij de opvoeding in engeren zin thuis hoort. Die afzondering heeft haar tegenstanders, die ten, deele niet tegen het beginsel, maar tegen de uitvoering door middel van de bekende ijzeren alcoves zijn gekant, zij heeft in niet geringer getal en onder niet minder bevoegde beoordeelaars haar overtuigde voorstanders, vooral uit een oogpunt van zedelijkheid. Het bijwonen van godsdienstoefeningen en ontvangen van godsdienstonderwijs door hen, die daarvoor nog in de termen vallen,, kan worden beschouwd als voldoende verzorging der godsdienstbelangen, doch hieronder kan ook worden verstaan het toekennen van invloed op den gang van zaken aan den godsdienst, het doen deelnemen van de bedienaren van den godsdienst, niet als extraneï in enkele uren van opzettelijk onderricht, doch als stelselmatige medewerkers aan de opvoeding der verpleegden, met zitting in den raad van directeur en verdere ambtenaren, waai in over de belangen van de opvoedelingen, en die van het gesticht wordt gehandeld. Evenzoo kan het schoolonderwijs zich bepalen tot het verstrekken van onderricht aan hen, die nog geen voldoend lager onderwijs hebben genoten, en van herhalingsonderricht tot aanvulling, maar het kan ook worden opgevat als een belangrijk middel tot verbetering, tot gemoedsvorming en in opvoedkundige richting geleid, aan allen worden gegeven. Handenarbeid, die niet slechts handenbezigheid zal zijn doch tevens instructief, voor kinderen voor korten tijd in een klein gesticht geïnterneerd te vinden, is inderdaad een lastig probleem. Alle denkbeeld van bepaalde vakopleiding zal men hier al aanstonds moeten laten varen, om geen onmogelijke illusies te wekken en met pogingen tot verwezenlijking daarvan, nutte- loos kracht te verspillen. De oplossing kan worden gezocht voor knapen öf in de richting van werk van algemeen ontwikkelenden en voor het ambachtsonderwijs voorbereidenden aard, als teekenen en vooral voortgezet slöyd, öf in de richting van gemakkelijk aan te leeren werk, als borstelmaken, nettenknoopen, matten vlechten. Huishoudelijk werk kan ter aanvulling in aanmerking worden gebracht. Dit laatste en vrouwelijke handwerken kunnen geacht worden voor meisjes de moeielijkheid afdoende op te lossen. Tuinwerk wordt ook als maatregel van hygiëne algemeen aanbevolen. Als hoofdzaak is te betrachten, dat vooral aan het oudere kind de beteekenis van geregelden arbeid, het lichamelijk en geestelijk welzijn, dat er uit kan voortvloeien, het noodzakelijke er van uit maatschappelijk oogpunt duidelijk worde gemaakt. Ten slotte nog iets over de opvoeding in engeren zin, die zoo even bij de indeeling in klassen reeds ter sprake is gekomen. Het is bij de individueel toe te passen bestraffingen en belooningen inzonderheid dat het aankomt op de paedagogisclie gevoeligheid en tact van den leider, het is vooral hier, dat veel vrijheid voor hem wordt gevraagd, om in elk geval oordeelkundig en doeltreffend te kunnen optreden. Aan daarvoor geëigende bestraffingen onder vier oogen wordt door velen groote waarde gehecht. Anderen kennen meer kracht toe aan bestraffing in het openbaar met het oog op het eergevoel, dat daarbij wordt getroffen. Belooningen, met de strekking dit op te wekken worden veelal aanbevolen; zoo een uitwendig distinctief al dan niet met daaraan verbonden voorrechten, of zelfs gezag over mede-verpleegden. Van het grondbeginsel over de wijze van, behandeling zal het afhangen of sport en andere spelen in het algemeen of voor bepaalde groepen kunnen worden toegelaten. Met dat beginsel hangt ook ten, nauwste samen of getracht zal worden een band met den ontslagen verpleegde aan te houden, moeite voor hem zal worden gedaan tot het vinden % an een plaats bij zijn vertrek, indien zijn leeftijd en zijne omstandigheden daartoe aanleiding geven. Ten aanzien van verscheidene der genoemde onderwerpen, die met vele andere te vermeerderen zijn, moet bij de oprichting der tuchtscholen een als definitief te beschouwen keuze worden gedaan, ten aanzien van andere eene voorloopige bepaling worden getroffen. Van. de keuze tusschen de verschillende beginselen ten opzichte der verschillende punten en van de wijze van vereeniging der gekozen beginselen tot één geheel, zal grootendeels afhangen of de tuchtschool zal worden het zegenrijk instituut ter bestrijding der, criminaliteit der jeugd, dat de geniale ontwerper zich heeft gedacht. Dat die keuze een gelukkige zal mogen zijn en dat de beraadslagingen door den Bond, tot Kinderbescherming uitgelokt hiertoe veel zullen mogen bijdragen, is de wensch waarmede ik mijn inleiding besluit. De Voorzitter. Namens het Bestuur van den Nederlandschen Bond tot Kinderbescherming breng ik Mr. Simon van der Aa een kort woord van bartel ij kon dank voor de uitnemende wijze, waarop hij zich van zijn taak heeft gekweten. Gaarne bracht ik hem uitvoeriger hulde, doch de tijd noopt mij kort te zijn. Met hem deel ik de meening, dat tuchtscholen voor Nederland eene zegenrijke instelling kunnen worden, en ik wensch er bij te voegen, dat het oprichten van tucht- of verbeterscholen voor mij steeds is geweest een desideratum. Emile Sottvestre heeft gezegd: II n'y a pas de minéral humain tellement pervers qu'on n'y puisse trouver quelque parcelle d'or. Dit is zeer waar, inderdaad is er bij elk menschelijk individu en vooral bij elk kind wel een goed beginsel te vinden voor dengene, die het weet op te sporen. Wanneer aan het hoofd van de tuchtscholen worden geplaatst goed doorknede paedagogen, dan houd ik mij overtuigd, dat zij er menigmaal in, slagen zullen de bij het kind aanwezige goede kiemen op te sporen, en dat zij alleen door daarop de aandacht te vestigen reeds èn aan de ouders èn aan het kina een uitnemenden dienst zullen bewijzen. Menig kind gaat thans te gronde doordat zijne ouders of opvoeders niet voldoende rekening houden met den aanleg en de aspiraties van het kind. Ik za! thans aan ieder ter vergadering, die inlichtingen aan den inleider wenscht te vragen of eenige beschouwingen of besprekingen ten beste wenscht te geven, het woord verleenen. Ik vei zoek den sprekers echter zoo beknopt mogelijk te zijn. De heer I)e. J. H. Gunning Wz. Ik ben mij volkomen bewust van de wensclielijkheid om kort te zijn en ik zou niet het woord gevraagd hebben, wanneer ik niet diep de noodzakelijkheid gevoelde met een enkel woord te verhinderen, dat men in de meening zou verkeeren, dat deze vergadering iets zou bijdragen om het wantrouwen, waarmede de tuchtscholen door do paedagogen worden afgewacht, te verminderen. Ik zeg dat in het minst niet om afbreuk te doen aan het vele goede en geniale, waarmede de Kinderwetten zijn toegerust, of om tegenover onzen sympathieken inleider onaangenaam te zijn, maar er staan hoogere belangen op het spel. De korte tijd dwingt mij niet in détails af te dalen, en mij bij de principiëele bespreking tot enkele apodictisch klinkende uitspraken te bepalen. Eén ding zal duidelijk zijn geworden en dat is dit: Wij wisten tevoren niet wat tuchtscholen waren, maar wij weten het nu ook niet. Wij hebben nu officieel liooren bevestigen, dat omtrent menig principiëel punt de beslissing nog moet worden genomen. Ik zeg officiéél, want als Me. Sïmon van dee Aa zulk een mededeeling doet, dan mogen wij die een officiëele noemen. Ik heb aandachtig geluisterd, en daarbij is mij slechts één ding duidelijk geworden, n.1., dat de tuchtscholen in niets principiëel zullen verschillen van de bestaande Rijks-< )pvoedingsgestichten, dan dat de tuchtscholen zullen hebben eene vlottende bevolking, waar het eene kind wat langer zal blijven dan het andere. M. d. \. Ik moet mij hierbij bepalen. Maar ik durf, al klinkt dit wat apodictisch, constateeren, dat, na aandachtig hooren, geen enkel principiëel verschil-punt voor den dag is gekomen met de bestaande Rijks-Opvoedingsgestichten, ja, dat bij wat wij gehoord hebben de tuchtscholen door die gestichten in de schaduw worden gesteld. Wanneer men dus, om welke reden dan ook, met de bestaande gestichten niet tevreden is, dan zijn de prognosen voor de tuchtscholen in ons land ongunstig te noemen, want in het ééne punt, waarin zij met de Rijksopvoedingsgestichten verschillen, zijn zij tegenover deze beslist in 't nadeel. Dit punt is ook het groote bezwaar door de paedagogen tegen de tuchtscholen, aangevoerd en is gelegen in de vlottende bevolking dier gestichten ; zij kunnen zich niet voorstellen wat men moet doen met een school waar dagelijks kinderen komen en gaan. In dit geval verdienen groote instellingen met veel kinderen de voorkeur boven kleine, want alles hangt af van den geest, die er heerscht. Heerscht er een vaste geest, dan zal één kind geen disturbeerenden invloed oefenen maar voordeel voor zichzelf genieten. Ook in dit opzicht zullen dus de tuchtscholen achterstaan bij de bestaande Rijks-Opvoedingsgestichten. Indien men dus dergelijke etablissementen beoogt als de tegenwoordige Rijks-Opvoedingsgesticliten, alleen openstaande voor een vlottende bevolking, dan zeg ik: ,,I1 ne vaut pas le peine assurément de changer de gouvernement". Bij al het onzekere komt ook nog, dat niemand weet welk gebruik de rechterlijke macht van, dit middel zal maken. Het eenige lichtpunt, dat in de zaak gezocht wordt, is de verwachting, dat bekwame paedagogen aan het hoofd der tuchtscholen geplaatst zullen kunnen worden. Ik hoop dan ook, maar ongelukkig is het dat men dit niet wettelijk kan voorschrijven en de benoemingen, door den Nederlandschen Staat gedaan, hebben niet zóóveel reden gegeven voor het vermoeden, dat allereerst hoogst bekwame paedagogen tot hoofden dier inrichtingen zullen benoemd worden. Indien hier werkelijk het zwaartepunt dier zaak gelegen is, dan ware het juister geweest eerst een experiment te nemen met de bestaande gestichten met toepassing van het „va et vient" gelijk men zich dit denkt bij de tuchtscholen. Dan had men een vasten grond onder de voeten en kon men zien wat te bereiken viel. Tot eene principiëele en gedetailleerde beslissing kunnen wij hier niet komen, maar dat ik hier het woord over deze quaestie heb gevoerd is geweest om te voorkomen, dat het wantrouwen, waarmede de tuchtscholen zijn ontvangen, zou verminderen. Wordt mijn oordeel over die inrichtingen beschaamd, dan zal ik mij er in verblijden ; hetgeen ik hier vernam geeft mij vooralsnog geen reden mijn bezwaren terug te nemen. De heer Me. J. Simon van der Aa. Ja, M. de Voorzitter, de heer Gunning heeft eenige qualificaties ten beste gegeven, waartegenover het inderdaad wenschelijk is terstond enkele opmerkingen te stellen, om verder misverstand te voorkomen. Vooreerst deze, dat ik hier niet heb gesproken als officiéél persoon maar als gewoon lid van den Bond tot Kinderbescherming. Hij en degenen die met hem hier gekomen mochten zijn, om van de zijde der Regeering officieel te hooren wat en hoe de tuchtscholen zullen worden, hebben zich misrekend, maar de teleurstelling hebben zij naar het mij voorkomt aan zich zelf te wijten. Immers het programma voor deze vergadering vermeldt bij elk onderwerp slechts den naam van den, inleider, doch vermijdt eenige qualiteit te noemen of eenige titulatuur te geven. Voort is het standpunt van den heer Gunning, waar hij de tuchtschool als opvoedingsgesticht betitelt en daarmee gelijkstelt — hij houde mij hier een eenigszins harde uitdrukking ten goede — bepaald onjuist en volstrekt in strijd met het stelsel der wet. De tuchtschool is een strafgesticht en de tuchtscholen zijn niet bestemd om de Eijks-Opvoedingsgestichten, maar om de gevangenissen te vervangen. De heer Gunning legt in zijn veroordeeling e©n verkeerden maatstaf van vergelijking aan. Eindelijk nog dit. Ik ben hier niet gekomen om te doceeren; nog minder om een reeds in de wet vastgelegd stelsel achteraf te verdedigen, maar om de bespreking van een onderdeel van dat stelsel, de tuchtscholen in te leiden, en dan te hooren wat anderen daarover in het midden zouden brengen tot opbouw van die instelling. Ik voeg er aan toe dat ik mij voorgesteld had, dat niemand beter in staat zou zijn tot het leveren van daartoe nuttige bijdragen dan juist de heer Gunning, de privaat- docent in de paedagogie aan een onzer hoogescholen, en dat de Regeering, kennisnemende van het verslag van deze vergadering, gebruik zou kunnen maken van hetgeen hier over ons onderwerp zou worden gezegd, ook door den heer Gunning, wien ik gaarne dank zou weten voor een opbouwende critiek, die in den tegenwoordigen stand der zaak toch meer op haar plaats zou zijn, dan een afkeurende van het nu toch eenmaal aangenomen stelsel der wet. De heer Mr. P. Cort van der Linden. Na het gesprokene door den heer Gunning wensch ik een enkel woord in het midden te brengen. De heer Simon van der Aa heeft dien spreker reeds gewezen, op de groote misvatting waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt. De tuchtschool is niet bedoeld een soort opvoedingsgesticht te zijn ; daarvoor zou zij niet deugen. De grondgedachte waarvan ik bij dit deel van de Kinderwetten ben uitgegaan is, dat de beginselen der strafrechterlijke bepalingen voor kinderen dezelfde moeten zijn als de beginselen, die in het algemeen ten grondslag liggen aan de straifen van de overtreders der wetten. De toepassing dier beginselen echter ten aanzien van kinderen behoort, juist omdat het kinderen zijn, totaal te verschillen van de toepassing ten aanzien van volwassenen. Ik heb gemeend de maatregelen, die van Overheidswege moeten worden genomen ten opzichte van de overtreders der Strafwet, te moeten verdeelen in drie categoriën. De eerste categorie — ik spreek in het algemeen — betreft die menschen, die onder den prikkel van buitengewone omstandigheden daden verrichten, die zij anders niet zouden doen, die zij anders ook zouden afkeuren en waarover zij bij eenig nadenken berouw zullen gevoelen. De zedelijke orde is door hen verstoord, maar ook hun eigen zedelijk evenwicht. Zij zijn schuldig en zij zijn het die daarom ook behooren te worden gestraft. Door het stellen van eenig leed tegenover de overtreding wordt deze geboet en in den regel ook het zedelijk evenwicht hersteld. De tweede categorie betreft degenen, die erfelijk belast zijn, of die het slachtoffer zijn van de sociale omstandigheden en die ook onder gewone omstandigheden de strafwet overtreden. Voor hen zou een gewone straf, zooals die nu nog wordt toegepast — althans voorzoover men alleen rekening houdt met de verbetering ^an den misdadiger — niet passen. Men zou voor hen het strafstelsel moeten vervangen door een opvoedingsstelsel. Bij hen toch is de schuld — wanneer er in het algemeen van, schuld sprake is ver verwijderd, want de schuld van de daad ligt bij de ouders of bij de maatschappij. De derde categorie betreft niet degenen wier karakter alleen ziek is, maar hen, die zelfs niet op gewone motieven reageeren, wier denken en voorstellingen leemten bevatten, die bij normale menschen niet voorkomen, en die dus als krankzinnigen moeten worden beschouwd. Nu zou de zaak — wanneer men deze alleen in den zin van verbetering van den misdadiger opvat — eenvoudig zijn, maaide maatregelen, van Overheidswege te nemen, bevatten nog andere elementen, namelijk die, welke het oog hebben op de beveiliging van de maatschappij. Uit dat oogpunt beschouwd, is de straf iets verschrikkelijks, want daarbij eischt de straf een offer van het individu. Nu is het er, zoo mede gelegen, dat het verbeterende element van de straf meestal in strijd komt met het element van beveiliging en van afschrikking, want verbetering eischt veelal levensvoorwaarden die allesbehalve verbeteren en omgekeerd. Maar ik durf te zeggen, dat een strafstelsel te beter is naarmate het opvoedkundige element van de straf meer te voorschijn treedt, en het afschrikkende element tot een minimum wordt teruggebracht. Want het opvoedende element is niets dan goeds, goed voor het individu en goed voor de maatschappij ; het afschrikkende daarentegen snijdt in het vleesch en in het bloed van het individu. En daarom zou ik ook niet — gelijk dezer dagen gezegd is — willen beweren, dat de doodstraf is de kroon van ons strafstelsel, maar wel dat de opvoeding de kroon van ons strafstelsel is. Mijnheer de Voorzitter! Het is m. i. duidelijk, dat men bij kinderen dezelfde drie eategoriën lieeft als bij de volwassenen. Er zijn kinderen, die moeten worden gestraft, kinderen die moeten worden opgevoed en krankzinnigen, die moeten worden genezen,. Nu is in zoover het verschil tusschen kinderen en volwassenen, ten aanzien van de opvoeding, reeds zeer merkbaar, dat bij kinderen het gevaar voor de maatschappij veel minder is. Zij kunnen dus in. de gewone opvoedingsgestichten worden opgenomen, waardoor de maatschappij voldoende tegen hen beveiligd wordt. In de tweede plaats is iedere dwang voor een kind afschrikkend. Een kind is zoo bijzonder gehecht aan het ouderlijk huis, zoo bijzonder verbonden aan zijn moeder, maar ook in vele gevallen aan zijn vader, dat een dwangopvoeding in een gesticht voor een kind altijd afschrikkend zal zijn. In de derde plaats bestaat dit verschil. Nietegenstaande alle zorgen aan de opvoeding besteed zal er toch altijd blijven een rest, die niet voor verbetering vatbaar is, waarmede men Diets anders kan doen dan hen, als voor de maatschappij gevaarlijk, op te bergen. Welnu, die irreductibele rest zal bij kinderen, wier karakter nog gevormd moet worden, geringer zijn, dan bij de volwassenen, wier karakter reeds een vaste plooi heeft gekregen. Om deze redenen meen ik, dat de derde categorie, de gewoonte-misdadigers, die een pervers karakter hebben, bij kinderen, een plaats kan vinden in de opvoedingsgestichten, terwijl voor volwassenen hoofdzakelijk de gevangenis de plaats zal moeten wezen, waar zij moeten worden bewaard. Ik voeg er bij, dat ook naar mijne overtuiging in de strafinrichtingen voor volwassenen, wat aangaat de opvoeding, heel wat kan worden gedaan. Ik heb bij mijn novelle de eerste schrede daartoe gedaan door daarin de classificatie ook voor de cellulair veroordeelden mogelijk te maken. Door meer individueele behandeling, en misschien ook door enkele stappen te doen, in de richting van het Elmira-stelsel zou men nog eenige schreden verder kunnen gaan. Er blijft dus over de kinderen, die gestraft moeten worden. Yoor lien is eigenlijk bedoeld de tuchtschool. Dat is dus niet een opvoedingsgesticht, evenmin een gevangenis, maar een stiafplaats voor jeugdige gelegenheidsmisdadigers. Omdat het kinderen zijn, worden zij geplaatst onder voortdurende leiding en aanhoudend toezicht. Want evenzeer als voor een kind een onmisbare behoefte is voedsel en kleeding, zoo is ook een levensbehoefte, dat het voortdurend wordt gesteund en geleid. Het is een vrijheidsstraf voor het kind, die wordt ondergaan onder, voortdurende leiding. Ik meen reeds te lang te hebben gesproken. Ik wensch echter nog dit te zeggen, dat; wanneer men in het oog houdt de beginselen waarvan de wetgever is uitgegaan, men, van zelf zal zien welke de beginselen zijn, die aan de inrichting der tuchtscholen moeten ten grondslag liggen. Yan het meeste belang is de vraag, het is reeds gezegd en het is ook mijne vaste overtuiging, of er geschikte personen te vinden zullen zijn om aan het' hoofd der tuchtscholen te staan. De man of vrouw, die aan het hoofd zullen staan, zullen moeten zijn gestreng, want men verlieze niet uit het oog, dat het geplaatst worden, in de tuchtschool een straf is. Maar in de tweede plaats moet het hoofd een paedagoog zijn, die er rekening mede weet te houden, dat er kinderen zijn opgenomen, die ten goede geleid moeten worden. In de derde plaats moet het hoofd een christen zijn. Ik bedoel daarmede n,u niet, dat' het een gedoopte moet zijn, want ik heb joden gekend, die heel wat beter christen waren dan menige man, die den naam \ an christen droeg. Met christen-zijn bedoel ik, dat men, doordrongen zij van liefde tot het kind; want het is een eigen kenmerk van christelijken zin dat men, de kinderen eert en liefheeft. Immers het kind is het beste wat wij hebben in de wereld èn voor het individu èn voor het volk. Een volk, dat kinderen wieed behandelt, is geen beschaafd, is geen christenvolk, al zaait het de geheele wereld over met zijn eigen bedehuizen. Ik ben o\ ertuigd, dat ons land mannen en vrouwen te over heeft, die ernstig genoeg zijn en paedagoog genoeg en christen genoeg om de tuchtschool te doen beantwoorden aan haar doel. Ik heb de overtuiging, dat wanneer de wet meer algemeen wordt toegepast in den geest waarin zij werd ontworpen en waarin zij door de Tweede Kamer is aangenomen, zij ten zegen zal zijn van de kinderen van ons volk, en dat wij door de opvoeding der verwaarloosde jeugd ons zelf zullen leeren en opvoeden, want welke politieke en godsdienstige verschillen ons ook verdeelen, zij zal ons gezamenlijk leeren arbeiden voor een groot en verheven doel. De heer Ds. H. Pierson . Gaarne wensch ik een enkel woord te zeggen naar aanleiding van het gehoorde van de heeren Gunning en Cort van der Linden. Het bezwaar van den heer Gunning kan, ik gedeeltelijk begrijpen maar het is voor mij eenigszins weggenomen door den heer Cort van der Linden. Ik geloof, dat wij langzamerhand moeten komen tot het denkbeeld, dat in tuchtscholen het straffende karakter op den voorgrond moet staan. Wat men in gewone gestichten noodig heeft dat is een algemeene vaste geest, die hoe langer hoe beter wordt. Mijne bijna vijf-en-twintigjarige ondervinding in het leven der gestichten, is, gelijk als in Engeland, deze, dat, als de heerschende geest goed is, ieder, die wordt opgenomen, onder dien invloed komt. Evenwel steeds treft men elementen, die niet te regeeren zijn. Om nu in gestichten een zachte regeering blijvend mogelijk te maken kunnen tuchtscholen zeer goed als middel dienen. Er moet een middel zijn om de weerspannigen ergens elders te plaatsen en een tuchtschool is daarbij te verkiezen boven het tuchthuis, mits er tucht heersche, schoon in zachten vorm en dat het gevangenis- en niet het paedagogisch element op den voorgrond sta. Indien men de opvatting van den heer Cort van der Linden in toepassing brengt en men laat het paedagogisch element op zijde, dan doet men de maatschappij een dienst. Als de christelijke liefde zich overal ontfermt over het afwijkende, dan zal men den geest in de gestichten, die zij bouwt, beter maken door het vestigen van de wetenschap, dat achter die gestichten de tuchtscholen staan, gereed om hen op te nemen, die de toepassing van strenger middelen noodig hebben. De heer De. J. Th. de Visser. Slechts een zeer kort woord. Zonder buiten de orde te gaan geloof ik wel even deze stelling te mogen uitspreken: ïsoch de opvoeding, noch de doodstiaf is de kroon van ons strafstelsel. De opvoedende kracht moet ons gansche strafstelsel doordringen. De doodstraf moet als het recht der Overheid, in sommige gevallen, ook in het belang van den Staat zelf, kunnen worden toegepast. Ik aanvaard dus niet de zooeven gemaakte tegenstelling. Doch dit slechts in t voorbijgaan! Mijnen vriend Gunning wensch ik de vraag te doen, of hij in zijn betoog niet uit het oog heeft verloren, dat de Rïjks-Op\oedingsgestdchten, na de aanneming der Kinderwetten, geheel van karakter veranderen. Want naar de bedoeling van den wetgever zullen zij worden scholen voor dwangopvoeding, terwijl op de tuchtscholen kinderen zullen worden geplaatst, die ook dienen te worden gestraft. Dat het karakter van de bestaande gestichten eene wijziging ondergaat, blijkt ook hieruit, dat daar tot nu toe kinderen worden geplaatst tot hun achttiende jaar, terwijl zij er voortaan tot het een-en-twintigste jaar zullen kunnen blijven. In de tuchtscholen daarentegen zal de opneming slechts voor zeer korten tijd plaats vinden. Dit verschil m den duur der opname berust op de twee verschillende denkbeelden, die aan de tweeërlei soort van inrichting ten grondslag liggen , de eerste beoogt alleen dwangopvoeding, de tweede wil ook straf-instituut zijn. Ik wensch nog twee vragen aan den inleider te doen. Ten eerste. Leert de ervaring in Engeland niet het verkeerde van te strenge straffen in tuchtscholen? Mij dunkt, dat de ondervinding aldaar met de truant-schools opgedaan, tot voorzichtigheid aanmaant ten aanzien van de strafoefeningen. Ten tweede. Moeten de hoofden van tuchtscholen per sé onderwijzers zijn, d.w.z. personen in het bezit van bepaalde akten? Indien dit niet de bedoeling is, naar welken maatstaf zal men dan te werk gaan bij het kiezen van die hoofden. De heer J. W. Gerhard. Na de door de heeren Simon van dee Aa en Coet van dee Linden gedane verklaringen geloof ik niet, dat wij omtrent de tuchtschool hedenmiddag tot eenstemmigheid zullen komen. Er zijn toch zeer scherpe principiëele verschillen voor den dag gekomen, ook tusschen de heeren Coet van dee Linden en Simon van dee Aa en den heer Gunning aan wiens zijde ik mij schaar. Volgens de heeren Simon van dee Aa en Coet van dee Linden zullen de tuchtscholen, niets anders zijn dan vervangsters van de gevangenissen maar dan gevangenissen, uitsluitend voor niet-volwassenen, voor kinderen heneden den 18-jarigen leeftijd. Nu wil ik daarlaten, of het in de twintigste eeuw nog eene gezonde opvatting mag worden genoemd, dat men in overtreders van de strafwet, die nog geen achttien jaar zijn, reeds misdadigers ziet, gelijk de heer Coet van dee Linden deed. Maar dat daargelaten, constateer ik het groote verschil tusschen die heeren en De. Gunning en mij. Ik meen, dat deze vergadering wel in deze twee kampen verdeeld zal zijn ; namelijk tusschen hen, die in de tuchtscholen niets anders zien dan gevangenissen voor jeugdige misdadigers en hen, die de gedachte hebben, dat de tuchtscholen moeten zijn opvoedingsgestichten. Nu ik vernomen heb, dat zij eigenlijk geen opvoedingsgestichten zijn, en waar de tijd te ver heen is, om over dat principe een debat aan te gaan, wensch ik mij tot een enkele opmerking te bepalen en te beginnen met deze. Ik meen, dat de heer Mr. Simon van dee Aa in zijne inleiding niet consequent is geweest, als hij van het denkbeeld is uitgegaan, dat tuchtscholen iets anders zijn dan strafinrichtingen, want op meer dan één punt spreekt hij tegen, dat de inrichtingen, die men in het buitenland aantreft, alle opvoedingsgestichten zouden zijn. Ik zou dat op verschillende punten kunnen aantoonen, maar de tijd daarvoor is te kort. Is nu die opvatting wel de goede? De heer Coet van dee Linden noemt de opvoeding de kroon van ons strafstelsel. Ik zou dus zeggen, dat ook reeds in die uitspraak ligt opgesloten, dat de overtreders van de Strafwet beneden den achttienjarigen en vooral beneden den veertienjarigen leeftijd, die dus op ende op kinderen zijn, zelfs voor de heeren Mr. Cort van der Linden en Mr. Simon van der Aa eigenlijk geen misdadigers zouden kunnen zijn, waar zij zelf gezegd hebben, dat die misdadigers laat ik ze nu ook aldus noemen — toch in die inrichtingen, meer opgevoed moeten worden. Ik meen ook, dat zoowel Mr. Simon van der Aa als Mr. Cort van der Linden mij zullen moeten toegeven, dat het beter is om de misdaad te voorkomen, dan om haar naderhand te straffen. En om nu de misdaad te voorkomen, moet men beginnen, niet met de volwassen misdadigers, maar natuurlijk met de jeugdige. — Ik gebruik het woord „misdadigers", ofschoon zij voor mij geen misdadigers zijn. — Laat ik eens een oogenblik aannemen, dat toch, min of meei, bewust of onbewust, die tuchtscholen volgens den ontwerper het karakter van opvoedingsgestichten zouden krijgen, dan, zou ik zeggen, zijn het verbetergestichten,. Maar — en nu kom ik op het hoofdbezwaar van de Kinderwetten — is dan de tijd, waarin de jeugdige overtreders van de Strafwet in die tuchtscholen worden opgenomen, eigenlijk niet te laat? Ik heb zoo nu en dan leeftijden hooren noemen en ik geloof te mogen zeggen, dat, naar de algemeene opvatting, de tijd, waarin men in de tuchtscholen opgenomen wordt, voor het grootste deel zal zijn van den veertienjarigen tot den achttien jarigen leeftijd, ook wel daar beneden. Maar nu vraag ik, is dan de leeftijd al niet reeds te ^ er gevorderd? Zijn de kinderen op veertienjarigen leeftijd, die volgens Mr. Cort van der Linden straf verdienen, omdat zij een strafwetartikel overtreden hebben, wegens diefstal en dergelijke, niet reeds te veel verdorven ? En zou het niet in het belang van het Nederlandsche volk zijn, wanneer die scholen niet in de eerste plaats dienden voor hen, die reeds zoover in het kwaad gevorderd zijn, maar voor degenen, bij wie de kiemen van het kwaad ontdekt worden; om hen zoo tijdig mogelijk niet te straffen en in eene strafinrichting te brengen, maar in een opvoedingsgesticht te plaatsen, ten einde door opvoeding die kiemen te verstikken en hen tot betere menschen op te leiden? Nu verklaar ik ten slotte, dat, wanneer dit de bedoeling zou zijn,, ik niet begrijp, waarom dan in die Kinderwetten aan de gewone lagere school, aan den onderwijzer, absoluut geen invloed is toegekend. Ik zou zeggen, dat, waar ook kinderbescherming vóór alles een quaestie van opvoeding is, in de Kinderwetten in de eerste plaats aan de school en aan den onderwijzer een veel grootere invloed moet worden toegekend, namelijk om in die tuchtscholen te doen opnemen zoodanige jeugdige menschen, bij wie reeds kiemen van kwaad ontdekt zijn, geworden ! Want ik vraag toch, wie zijn de aangewezen personen om de kiemen van het kwaad bij het kind reeds vroegtijdig te ontdekken? Zijn dat niet die menschen in de eerste plaats, die een groot deel van den dag met die jeugdige menschen omgaan? Zijn niet de onderwijzers de personen, die daarvoor in aanmerking zouden komen, waar die veel meer de opvoeders zijn dan de ouders? De jeugdige overtreders komen niet uit geregelde huisgezinnen, maar uit gezinnen, waarvan de ouders zich met de opvoeding niet erg bemoeien, zoodat, wanneer de kinderen op school gaan, de onderwijzer de persoon is, die het meest met de kinderen in aanraking komt. En nu geef ik den Bond tot Kinderbescherming en den ontwerper der Kinderwetten bescheiden in overweging om, indien het mogelijk is, iets beters tot stand te brengen, voornamelijk daarop de aandacht te vestigen, dat de tuchtscholen moeten dienen zoodanige jeugdige menschen op te nemen, bij wie de sporen van een naderend kwaad ontdekt zijn geworden, en die men door een tijdige opvoeding in gestichten daarvoor kan bewaren, dat zij naderhand in aanraking zouden komen met den strafrechter en met eene concrete toepassing van de Strafwet. x) De heer J. \ersluijs. Bt zal niet ingaan op het denkbeeld 1) Dat ik hier alleen op 't oog heb gehad zulke leerlingen, die door welke omstandigheden ook, niet thuis hooren in een geregelde klas, waarvoor zij een gevaar opleveren, ligt dunkt mij voor de hand. J. W. G. van den lieer Gerhard, maar wensch toch even op te merken, dat, wanneer zijn denkbeeld toepassing vond, om degenen bij wie kwade sporen ontdekt worden in tuchtscholen te plaatsen, zoo ongeveer alle kinderen er in zouden gaan. Zoo staat de quaestie dan ook niet. Na het gehoorde van de heeren Simon van der Aa en Lort van der Linden is er nog iets zwevends in de zaak, waarop ik nadruk wensch te leggen. Yan den heer Cort van der Linden hoorden wij eerst, dat het geen opvoedings-gestichten zullen zijn maar gelukkig heeft hij die uitspraak later wat verzacht in zijne nadere toelichting door te zeggen, dat het eigenlijk wel opvoedingsgestichten zullen zijn. Zullen die inrichtingen nuttig werken, dan moet men ze niet gaan omschrijven als strafinrichtingen maar als opvoedingsinrichtingen met een heel bijzonder, speciaal karakter. Men stelle althans niet voorop, dat het geen opvoedingsgestichten zijn zullen. De tuchtscholen moeten dit juist in de eerste plaats zijn. De heer Cort van der Linden heeft in dezen de hoogste bevoegdheid en wanneer hij dan zoo ver gaat, dat hij zegt, dat de tuchtscholen ook moeten dienen voor kinderen, die onverbeterlijk bleken te zijn, dan wijst dat zeggen op eene omstandigheid waarmede nauwkeurig rekening gehouden zal moeten worden, n.1. dat er tuchtscholen van onderscheiden aard zullen moeten zijn; want een tuchtschool waarin men kinderen plaatst, die men als onverbeterlijk beschouwt, zal een heel ander karakter moeten dragen dan die welke dienen moet tot het opnemen van kinderen, die door verkeerde opvoeding op den verkeerden weg zijn geraakt, en van wie nog met alle reden betering mag worden verwacht. Ik hoop, dat die laatste soort scholen de hoofdgroep zullen vormen maar ik moet erkennen, dat dit stelsel moeielijk zal zijn vol te houden wanneer het voornemen wordt uitgevoerd om de kinderen voor eenige weken in zulk een school te plaatsen. Als dat de bedoeling is, dan is die school eene strafinrichting. Niet voor eenige weken zendt men een kind naar eene inrichting om het te verbeteren ; plaatsing gedurende zulk een tijd is dus straf. De heer Cort van der Linden zal wel gelijk hebben wanneer hij zegt, dat de tuchtscholen, niet bedoeld zijn als opvoedingsgestichten maar het is toch een met te loochenen feit, dat ook in korten tijd de opvoeding iets kan worden verbeterd. Ik hoop, dat in verband daarmede de tuchtschole.> een plaats zullen innemen onder de Nederlandsche opvoedingsgestichten. De geachte inleider heeft door niet een bepaald stelsel te verdedigen, maar door het opperen, van op de zaak betrekking hebbende punten, de uitnoodiging om daarover van gedachten te wisselen en daarbij dingen in het midden te brengen door anderen gezegd, den, indruk gegeven van weifelend te staan tegenover dit onderwerp. Zoo sprak de inleider van het ons bekende intimidatie-stelsel, door sommigen aanbevolen, en heeft dit stelsel nader omschreven. De beschrijving kwam eigenlijk hierop neder, dat aan .het hoofd der school moet staan iemand, die zich niet persoonlijk met de kinderen bemoeit maar die optreedt als de man, die de strengste orde handhaaft. Ik zou zeggen, dat zulk een stelsel absoluut misplaatst is in eene inrichting, die opvoedend moet werken. Als zulk een, stelsel ingang zal vinden, dan zou het toch alleen zijn voor kinderen, die men als ongeneeslijk beschouwt; ik zou niet graag de verantwoordelijkheid voor het1 beweren, dat er veel van zulke kinderen zijn, aanvaarden. Ten opzichte van het laten blijken, dat de tuchtschool een inrichting is, waar men niet zonder verlof buiten mag gaan, zou ik zeggen, dat het eerste wat de tuchtschool moet leeren, is het beginsel van tucht, het besef, dat er banden zijn, waaraan de in die school geplaatsten zich hebben te onderwerpen. Dat is ook opvoedend. Daartegenover zou ik geen bezwaar hebben om in tuchtscholen eenige spelen toe te laten. Als het opvoedings-inrichtingen zijn, behoort er gelegenheid te zijn voor eenige ontspanning. Ik zou niet gaarne kinderen van omstreeks veertien jaar den geheelen dag onder strenge tucht houden zonder eenige ontspanning toe te laten; het hebben van iets wat de kinderen aangenaam vinden, is ook een deel van de opvoeding. Ik zou op die manier nog veel kunnen zeggen, maar komende tot een afronding zou ik liet karakter van de tuchtscholen aldus willen omschrijven: een tusschending tusschen een, gewone Kostschool en een, Gevangenis voor Kinderen. Naar de verwezenlijking daarvan moeten wij zoeken er rekening mede houdende, dat het opnemen in die inrichtingen een straf moet zijn. De Voorzitter. De plicht rust op mij om een, vraag van orde te stellen. Zooals bekend is, staan er twee punten op de agenda dezer vergadering. Wanneer deze discussie mtusschen voortgezet wordt op deze breede schaal, dan zal er geen tijd o\ erblijven voor de behandeling van het tweede punt. Ik geloof dus, dat de vergadering of moet besluiten tot sluiting van de discussie over punt I, of tot verdaging van het tweede onderwerp, het laatste natuurlijk met toestemming van den inleider. De heer Dr. J. Th. de Visser verklaart geen bezwaar te hebben tegen aanhouding van het door hem in te leiden onderwerp. De vergadering besluit punt II aan te houden en de discussie over punt I voort te zetten. Dé heer Dr. F. J. Soesman. De meening van den heer Simon van der Aa, dat het gewenscht is gedachten en denkbeelden aangaande zijn onderwerp in deze vergadering mede te deelen, geeft mij het recht verlof te vragen om als medicus iets te opperen wat voor het behandelde vraagstuk groote waarde heeft. Om daarvoor niet te veel tijd te gebruiken verzoek ik verlof te mogen voorlezen een deel der voordracht door mij gehouden op het Crimineel-Anthropologisch Congres. De Voorzitter. Mag ik U verzoeken, in verband met den weinig beschikbaren tijd, die voorlezing niet te doen. Telen zijn in het bezit van het verslag van het Anthropologisch ( ongres, zoodat ieder, die daarin belangstelt, van het aldaar dooi TT in het midden gebrachte kan kennis nemen. De heer De. F. J. Soesman. Ik meende daaraan slechts een enkel oogenblik te kunnen besteden en wel voor degenen, die van dat onderwerp geen kennis hebben genomen. Indien TT evenwel bezwaar daartegen heeft, dan wensch ik slechts even de aandacht te vestigen op hetgeen 1)r. Berillon, die in Frankrijk den eersten stoot heeft gegeven aan de methode der suggestie in hypnose als middel tot opvoeding, daarvan gezegd heeft: „Actuellement, en présence des résultats obtenus, on peut considérer la méthode h v p n o-p édagogique comme une science positive, réunissant tous les élements d'une véritable orthopédie mentale. En, effet, il n'est plus permis de méconnaitre la valeur de la suggestion hypnotique, employee comme agent moralisateur et réformateur dans le traitement des enfants pervers, kleptomanes, impulsifs ou vicieux. Kous avons journellement 1'occasion d'en faire la démonstration expérimentale, lorque des parents, justement préoccupés des tendances impulsives, constatées chez leurs enfants, viennent spontanément nous demander d'appliquer sur ceux-ci la méthode hypno-pédagogique. L'emploi de ce procédé nous a déja permis de guérir un grand nombre d'enfants, réfractaires aux procédés habituels d'éducation et con.sidérés a tort comme incorrigibles. Dans un grand nombre de cas, le succes de la méthode hvpnopédagogique a été d'autant plus frappant, et plus convaincant, que les enfants, soumis a ce traitement, étaient sous la menace d'un internement immédiat dans une maison de correction, et qu'on y recourait seulement a la dernière extrémité. Pendant longtemps, il faut le reconnaïtre, beaucoup de bons esprits accueillirent avec indifférence et scepticisme nos communications sur la valeur pédagogique de la suggestion hypnotique. Aujond'hui le nombre des hommes éminente (médecins, magistrats, professeurs), que nous avons convaincus par des faits probants, est tellement considérable, que nous ne nous arrêterons plus a discuter les objection,s. Xous nous bomerons a rappeler le cas d'un professeur de philosophie d'un lvcée francais, qui, après s'être montré 1'adver- Baire obstiné de 1'emploi de la suggestion hypnotdque en pédagogie, fut placé dans la pénible obligation d'y recourir pour un enfant de sa familie, qui manifestait des dispositions vicieuses. La guérison rapide de eet enfant par la suggestion bypnotique 1'obligea a revenir sur les conclusions qu'il avait publiées et dans un nouvel article il reconnut son erreur. Daarin wees bij dus op de groote waarde, die de metbode der suggestie in hypnose voor de opvoeding beeft en dat wijst als van zelf den weg aan, dien men te volgen beeft bij de keuze van directeuren van dergelijke gestichten, waarvoor, volgens mijn bescheiden meening, uitsluitend in aanmerking moeten komen medici, die psychiater zijn en die de volle techniek der bypnose omvatten en wel ten aanzien van kinderen bij wie bet moreel degeneratieve element praedomineert. Wanneer ik eene verklaring van opvoeding in het algemeen zou moeten geven, dan zou ik zeggen, dat die een rij v an suggesties is, die van uit de buitenwereld op ons inwerken. Welnu, de hypnose is niet anders dan eene kunstmatig verhoogde suggestibiliteit, een toestand, waarbij de suggesties van buitenaf gemakkelijker in bet brein van den gehypnotiseerde post vatten. De twee hoofdeigenschappen van het delinquente kind zijn: imprévoyance, het niet vooruit kunnen zien van de gevolgen van de slechte daad, en gebrek aan wilskracht of aboulie. Die beide eigenschappen nu zijn voor corrigeering in hypnose vatbaar, welke alleen door der zake kundige en moreel hoogstaande medici kan worden toegepast. De heer Mk. Z. van den Bergh. Ik heb, toen ik den heer Tersluijs hoorde spreken, mij de vraag gesteld of er niet nog een misverstand in de vergadering heerschte, en getracht voor mij zelf eene conclusie te trekken. Ik ben zoo vrij die conclusie even aan den geachten inleider voor te leggen. Ik stel mij de zaak zoo voor. Wij hebben, als wij van tuchtscholen spreken, te maken met eene kindergevangenis, die bestemd is voor straffen van zeer korten duur. Wij hebben hier dus niet te maken met opvoedingsgestichten, en wanneer wij spreken van opvoe- dinar in dergelijke gestichten, dan bedoelen wij niet te maken een opvoedingsgesticht, maar alleen het kwaad van de gewone gevangenissen hier te voorkomen. Wij weten, dat de gewone gevangenissen nog geen modelinrichtingen zijn, niet alleen voor kinderen, maar ook niet voor volwassenen. Men heeft daar nog de algemeene, dezelfde behandeling van al de verschillende soorten van misdadigers, inrichtingen, die men na een eeuw middeleeuwsch zal noemen. Nu beginnen wij aan een nieuw stelsel, dat niet meer aan de middeleeuwsche toestanden zal lijden., en nu maken wij een aanvang door het toe te passen op de kinderen en maken een kindergevangenis, waarin die kinderen beter en milder zullen worden behandeld, en aan het hoofd daarvan plaatsen wij ndet een gevangenbewaarder maar een kinderbewaarder, een opvoeder. Als dat zoo is — en ik ben benieuwd, of de inleider daarmede instemt — dan zou ik deze opmerking willen maken. Ik geloof, dat de inleiding heeft geleden door te groote objectiviteit. De inleider toch heeft een objectief verslag gegeven van een reis, die hij gemaakt heeft. Nu ben ik een liefhebber, van reisbeschrijvingen en maak hem dus van de zijne geen verwijt, maar een andere vraag is, of hij door het mededeelen van de verschillende stelsels in de opvoedingsgestichten in het buitenland de vergadering niet eenigermate van de wijs heeft gebracht. Wanneer men heeft eene gevangenis, waarin men zoo weinig mogelijk de opvoeding wil bederven, dan valt er niet te praten over stelsels van opvoeding. Een kindergevangenis kan niet anders huldigen dan het stelsel van intimidatie en dan is de korte conclusie deze, dat wij, tuchtscholen stichtend, kindergevangenissen maken, doch die zich niet aan het kind bezondigen als de gewone gevangenissen. Dat is de indruk, dien ik van het gesprokene in deze vergadering heb gekregen. De heer Dr. J. H. Gunning Wz. Ik geloof, dat de vorige spreker Me. Z. v. d. Bergh mijn taak vergemakkelijkt heeft. Ik sluiti mij dan ook bij zijne woorden aan. Alleen wensch ik een misverstand, ten opzichte van mij gepleegd, op te helderen. Ik heb, toen ik van eene officiëele verklaring sprak, daarbij niet uit het oog verloren, dat de heer Simon van der Aa met sprak als officiéél persoon, maar afgescheiden daarvan, meende ik zijne mededeeling, dat er omtrent de verschilpunten nog niets was beslist, te mogen noemen een officiëele verklaring. Dat was alleen, de bedoeling. Nu is mij naderhand door den heer Cort van der Linden, en in het vervolg van de discussie door den laatsten spreker, duidelijk geworden — hetgeen de inleiding van Mr. Simon van der Aa mij reeds dadelijk deed vermoeden — dat de tuchtscholen zullen zijn kindergevangenissen, waarbij praejudiceert de vraag, of die inrichtingen het karakter moeten hebben van intimidatie dan wel van opwekking. Hoe men daartoe gekomen is, heeft de heer Cort van der Linden ons in eene meesterlijke redevoering duidelijk gemaakt. Die redeneering sluit als een bus. Maar wij, paedagogen, voelen daarvoor minder ; wij hebben daarvoor alleen aesthetische bewondering, maar wenschen te weten, hoe het ding „tuchtschool er uit zal zien. Wij hebben ons aan het woord „school" vastgeklemd, en wanneer nu achteraf blijkt, dat het zal zijn een kindergevangenis, een strafplaats, dan vraag ik: Waarom het dan „tuchtschool" genoemd? Is dat om de zaak van tevoren niet verdacht te maken? Of is men bevreesd geweest, dat, wanneer men het „Kindergevangenis" noemde, op het kind, dat gedurende twee a drie weken daarin geplaatst is, zou rusten de smet, die op iemand rust, die in eene gevangenis geweest is ? Dan heeft men zich voor de zooveelste maal bij de Nederlandsche wetgeving schuldig gemaakt aan eene misrekening, een miskenning van volkszeden en volksopvattingen. Want wat heeft het gebaat bij de Rijks-Opvoedingsgestichten? Die heeten ook zoo, maar door het volk worden zij als gevangenissen beschouwd. Mocht daaromtrent met betrekking tot de tuchtscholen nog eenige illusie hebben bestaan, dan zal die door deze vergadering wel zijn weggenomen. Het zal nu gezegd worden, dat wat de tuchtscholen zullen worden eigenlijk Kindergevangenissen, Kinderstrafplaatsen zijn. Dit moet men zich wel duidelijk maken. Ik zeide zooeven, (lat wij moeten, trachten ons eene voorstelling van de zaak te maken. Luisterende naar den inleider kwam ik ook tot hetgeen waartoe de heer Versluijs gekomen is n.1. een tusschending tusschen een kostschool en een gevangenis ; daarom zeide ik : dit hebben wij reeds in het Rijks-Opvoedingsgesticht. Wat wordt de tuchtschool eigenlijk? Een inrichting als de Rijks-Opvoedingsgestichten met dit verschil, dat zij eene vlottende bevolking zal hebben, waarvan velen slechts voor zeer korten tijd worden opgenomen. Als men dat wil, dan moet men afstand doen van de idee opvoeding; laat men die los, dan is plaatsing voor korten tijd zonder bezwaar maar dan hebben de paedagogen, er ook niets mede te maken. Toch wil men een paedagoog aan het hoofd der tuchtscholen plaatsen en er zullen er zijn, die bereid gevonden worden de zaak te dienen maar het karakter dier inrichtingen wordt daardoor niet gewijzigd. Nog één opmerking wensch ik te maken. Principiëele beschouwingen had ik willen vermijden maar de heer Cort van der Linden heeft dit onmogelijk gemaakt. Ik kan echter hier niet meer dan ze in een paar korte axiomatisch klinkende zinsneden foTmuieeren, ongeveer aldus : 1° Straf op zichzelf is nooit opvoeding ; straf kan dit alleen zijn in verband met een gansch complex van andere maatregelen; de opvoedende werking der straf berust uitsluitend op de persoonlijke verhouding, die er bestaat tusschen een straffer (opvoeder) en den gestrafte. 2°. Het allerverkeerdste echter is de opvoeding zelf te maken tot straf en dat is het toch waarop het verdedigde stelsel schijnt neer te komen. De heer Prof. Mr. Gr. A. van Hamel. II. de Y. Zooals dit debat nu loopt, roept het mij de woorden van GrOETHE te binnen : „Hit Worten laszt sich trefflich streiten". Wanneer men woorden de wereld wil inzenden en zeggen: dus de tuchtschool is eenvoudig eene gevangenis, dan, geloof ik, dat er kans is op groot misverstand en tegen misverstand moet worden gewaakt. Men kan een verschillend woord gebruiken en toch hetzelfde bedoelen; hetzelfde woord gebruiken en tocli iets geheel verschillends bedoelen. Zegt Me. van dek Bergh dat tuchtscholen dus eigenlijk kindergevangenissen zullen zijn, dan heeft hij iets geheel anders op het oog dan wat Dr Gunning voorstaat, wanneer deze daarop laat volgen, dat het volk nu ook maar weten moet dat de tuchtschool niets anders zal wezen dan een gevangenis. Het woord , tuchtschool" is gebruikt als neutraal woord. „Gevangenis" heeft reeds door de historie een bepaalde beteekenis gekregen, welke beteekenis dit woord wel weder zal verliezen, maar die het voorloopig nog bezit. De zaak is eenvoudiger dan, men haar wil doen voorkomen. Wanneer men iemand wil opvoeden, zijn opvoeding voltooien, dan is het volkomen begrijpelijk, dat dit niet kan geschieden m enkele maanden. Intusschen vergete men niet het verschil tusschen opvoeding en maatregelen met een opvoedend karakter. Wanneer wij ons oog naar het gezin wenden, dan zien wij oo daar velerlei maatregelen toepassen. Berisping, een dag thuisblijven, eendag buiten de huiskamer doorbrengen, zending naar een kostschool e.z.m. ïfu is het eenvoudig hierom te doen, dat wanneer een kind feiten begaat waardoor het schadelijk kan worden voor de maatschappij, ook de rechter, met het oog op de rrroote verscheidenheid van zwaardere en lichtere gevallen te beschikken hebbe over velerlei middelen, altoos met opvoedende idéé, nooit anders. „ Men heeft „intimidatie" gesteld tegenover „opvoeding . Dat is onjuist. Het afschrikken is ook een element van opvoeding ; de vader gebruikt dit middel ook in het gezin. W anr neer hij zegt: als gij het weder doet, dan zult gij een dag b^jven, dan is die afschrikkende waarschuwing ook een middel van opvoeding. . ^ , De gansche opvoeding, de vorming van liet karakter, voert men niet door in enkele maanden maar het schijnt mij toch toe, dat wanneer een kind, omdat het een lichter geva ge , voor korteren tijd van zijn vrijheid wordt beroofd, daarbij gebracht wordt onder het oog en de leiding van iemand die met kinderen weet om te gaan, wordt onderhouden over begane misslagen, onder strenge tucht wordt gesteld en aan het werk wordt gezet, dat zulk een kind dan daarbij iets ontvangt wat in vele gevallen goed op de vorming zal werken, ook al is de geheele opvoeding er niet mede voltooid. Laat men dus niet zeggen, dat de tuchtscholen gevangenissen zullen zijn, en daarmee de zaak voor uitgemaakt en afgemaakt houden. Daarom spreke men ook niet, gelijk de heer Gunning deed, van „opvoeding tot straf maken", en late men zulke uitdrukkingen, die slechts misverstand en dwaling voeden, ter zijde. De Justitie heeft behoefte aan een verscheidenheid van maatregelen. De wet heeft daarvoor ook de tuchtscholen voorgeschreven. De vraag is nu hoe die het best te organiseeren. De heer Simon van der Aa heeft daarvoor gezocht of het buitenland eenige analogie bood. Laat ons hem daarvoor dankbaar zijn; laat ons erkentelijk zijn voor het door hem en anderen hier gesprokene, al schijnt het mij nog meer vruchtbaar om in petit comité eens van gedachten te wisselen. Tegenwoordig is de rechter in de keuze van maatregelen veel te beperkt en heeft hij voor kortere vrijheidsbeneming niet anders dan de gewone gevangenisstraf of hechtenis. Want niet alle kinderen die de strafwet overtreden, behoeven dadelijk naar de Rijks-Opvoedingsgestichten te worden, gezonden ; de rechter wacht daarvoor eene volgende gelegenheid af. Maar wil hij die opzending nog niet, en laat hij het kind vrij, zonder iets meer, dan maakt hij de kans, dat het later terugkomt, grooter. Indien de Justitie echter te beschikken had over tuchtscholen, over gestichten, waarin, de kinderen voor een korteren tijd onder toezicht van paedagogen gebracht konden worden, dan zou de rechter niet verplicht zijn het kind öf geheel vrij te laten, öf, door den nood gedrongen, het naar, een gevangenis te sturen, waar het zulk een leiding mist. Wanneer men in de Wet op dat punt verandering brengt en den rechter grooter vrijheid verleenen wil, dan geloof ik, dat tuchtscholen een der gewenschte elementen zullen blijken te wezen in het geheele stelsel. Laat ons daarom ons best doen, om de tuchtscholen te maken tot datgene, wat zij moeten zijn, inrichtingen, waarin door strenge tucht en eene menschkundige leiding het kind, dat nog niet voorgoed aan zijn omgeving hehoeft te worden onttrokken, voor de maatschappij kan worden behouden. De heer Jhr. Me. D. O. Engelen. Door Dr. Gunning is er de aandacht op gevestigd, dat de tijd, b.v. een week, gedurende welken sommige van die kinderen in de tuchtscholen zullen blijven, te kort is. Ik wensch hem er op te wijzen, dat dit slechts een minimum is en dat de Rechter met de ontwikkeling van het kind zal rekening houden, zoodat hij, wanneer het noodzakelijk is, den tijd van verblijf niet op een week, maar langer zal stellen. De heer Dr. J. H. Gunning Wz. Maar er zijn ook maxima! De Voorzitter. Ik geef ten slotte het woord aan den lieei Mr. Simon van der Aa ter beantwoording van de verschillende vragen. De heer Mr. J. Simon van der Aa. Mijnheer de Voorzitter, ik wensch wel nog even het woord te hebben, omdat ik er prijs op stel den heer De Visser op de twee door hem gestelde vragen met een enkel woord te antwoorden en ik ook niet gaarne op een paar aanvallen van de heeren Gunning en A'an den Bergh een korte verdediging schuldig zou blijven. De heer Van den Bergh maakt mij railleerend en vriendschappelijk er een verwijt van dat ik meer een beschrijving van een ondernomen reis dan een uiteenzetting van de aanhangige zaak zou hebben gegeven. Ik meen mij juist te hebben bepaald tot dat wat een onderzoek elders mij over deze zaak had geleerd en mij van alle reisbeschrijving te hebben onthouden; ik voeg er aan toe tot mijn leedwezen, nu ik weet dat hij die gaarne hoort en geef hem de verzekering dat ik hem een werkelijke reisbeschrijving onderhoudender zou hebben kunnen ma- ken. Dat ik heb medegedeeld wat er in het buitenland te vinden is, geschiedde op uitdrukkelijk verzoek van het Bestuur en aan het Bestuur veroorloof ik mij dan ook zijn verwijt te endosseeren. Het is mij blijven voorkomen, dat het oordeel van den heer Gunning over de tuchtschool beheerscht wordt door zijn opvatting van het stelsel der wetten, die mij niet zuiver voorkomt. Dat stelsel vraagt een instituut tot het doen ondergaan van betrekkelijk korte vrijheidsstraffen, waarin van de straf moet worden gemaakt, wat er in opvoedkundige richting van te mpken valt. Nu kan zijn schatting van den jurist bezwaarlijk meebrengen, dat hij hieromtrent van mij bijzondere aanwijzingen verlangt en ligt het veel meer in de lijn van paedagogen te v erwachten dat zij het best zullen kunnen mededeelen, wat daartoe strekken kan en te doen valt. Wenken en opmerkingen van die zijde in de eerste plaats en ook van anderen uit te lokken, zooals er o.a. door den heer Yebsluijs gegeven zijn, zonder daarop mijnerzijds door een vooropgestelde persoonlijke meening invloed uit te oefenen, was mijn bedoeling. TJit deze opzettelijke objectiviteit van den inleider af te leiden, dat de voorbereiding van de uitvoering der kinderwetten ten opzichte der tuchtscholen nog tot geenerlei resultaat zou zijn gekomen, dat omtrent deze instellingen nog volstrekt niets zou zijn beslist, is een conclusie, die ik voor rekening van den heer Gunning laat. Het is toch duidelijk, dat eventueel omtrent de tuchtscholen getroffen voorloopige beslissingen niet nu door mij in deze vergadering zouden kunnen worden medegedeeld, maar dat die te zijner tijd door de Regeering in het toegezegde wetsontwerp tot aanvraag der gelden voor de uitvoering aan de Staten-Generaal zullen behooren te worden bekend gemaakt. Wat de twee vragen van den heer De Yisser betreft, de eerste kan ik bevestigend beantwoorden. Naar mij werd meegedeeld, heeft de ervaring in de eigenlijke Truant-schools opgedaan inderdaad geleerd, dat een stelsel van gestrenge tucht, zooals het kortweg door mij intimidatie-stelsel genoemde, niet de resultaten oplevert, die men daarvan verwachtte, dat het niet voldoende afschrikt van liet wangedrag dat tot plaatsing aldaar leidt, en dat zelfs tal van kinderen, die aan strenge tuclit in de Truant-schools onderworpen waren geweest, later moesten worden opgezonden naar de Reformator y-s chools en onder de zachtere behandeling aldaar geenszins ongevoelige en onverbeterlijke elementen bleken. Wat nu de tweede vraag aangaat, stem ik aanstonds den heer de Visser toe, dat voorzoover men niet den paedagoog wil vereenzelvigen met den onderwijzer, er geen criterium valt aan te geven, waarnaar men de paedagogen zou kunnen aanwijzen. Hoe dan de paedagogische krachten voor de tuchtscholen en andere instellingen van soortgelijke strekking te vinden, had ik gehoopt hedenmiddag door den heer Vïsser niet te hooren vragen maar te hooren uiteenzetten. Dit punt is van buitengemeen groot belang en ik betreur het ten zeerste, dat gebrek aan tijd ons daarvan ten slotte nog de behandeling doet missen. Nu die behandeling intusschen niet is afgesteld, maar verdaagd, naar ik hoop niet voor lang, dien ik er thans natuurlijk niet op in te gaan. De verdere opmerkingen, voor zoover zij beantwoording vragen, hebben die in hoofdzaak reeds gevonden in de rede van den heer Cort van der Linden en in de toespraak van den heer van Hamel. Zij betroffen trouwens meer het stelsel der wet en de meer of minder theoretische beschouwing van de tuchtschool in het algemeen, dan wel de tuchtschool zelf in haar toepassing en haar inrichting in de praktijk, en vallen alzoo eenigszins buiten het eigenlijke onderwerp van beraadslaging. Mede met het oog op het vergevorderde uur meen ik dan ook daarop niet terug te moeten komen en het thans bij dit korte woord van verweer en antwoord op het overige te moeten laten. De heer Dr. de Yisser. Een enkele vraag! Ik heb van de rede van Dr. Gunning den indruk gekregen, die wellicht door de gansche Vergadering gedeeld wordt, dat de inrichting der tuchtscholen, bedoeld bij de Kinderwetten, hem niet bevredigt. Nu zou ik hem alleen willen vragen : Zweeft hem m het bui- MKEBm ' . i mm tenland eene bekende en door hem speciaal goedgekeurde inrichting voor den geest, die de door hem gewraakte inrichting bij ons zou kunnen vervangen ? Want wanneer dat niet het geval is, dan zullen wij toch uit de middelen, die tot op dit oogenblik in het buitenland zijn aangewend, het beste moeten kiezen. En dan geloof ik dat wij kunnen zeggen, dat in de Kinderwetten het beste dier middelen gekozen is. Nu is het een zeer gemakkelijk en in zekeren zin een verdienstelijk werk tevens, om op een dergelijke inrichting sterke schaduwen te laten vallen, maar voor ons is de hoofdvraag, of zij van alle bekende en toegepaste middelen, niet het beste tot zedelijke verbetering is ? En indien De. Gunning geen beter middel voor den geest zweeft, waardoor de zaak tot een goed einde kan worden gebracht, dan geloof ik dat hij vast beginnen kan dit middel, met den hem kenmerkenden ijver en lust, in de maatschappij toe te passen. De Tookzittek. Het verheugt mij zeer, dat wij in deze Vergadering gelegenheid hebben, gehad tot wrijving van gedachten en tot het ophelderen van een misverstand, dat noodzakelijk uit den weg geruimd moet worden. Wat is het groote beginsel dat aan de Kinderwetten ten grondslag ligt? Dit, dat kinderen niet als groote menschen behooren behandeld te worden; dat op kinderen voor kinderen geschikte straffen worden toegepast. Yoor kinderen is niets erger dan hen als gewone misdadigers in eene gevangenis op te sluiten. De Kinderwetten zullen het kind buiten de gevangenis houden. De gevangenis houde voor hen zoo lang mogelijk het afschrikwekkende karakter van het onbekende. Daarom heeft het mij zeer leed gedaan, dat de heer Gunning zoo straks gemeend heeft te moeten zeggen, dat de tuchtscholen Kindergevangenissen zullen zijn. Zij mogen dit juist niet zijn, strafplaatsen, geen gevangenissen, moeten het zijn. En men zegge niet, dat men kinderen alleen, kan opvoeden en beter maken als men hen van hun prille jeugd af totdat zij volwassen zijn onder behandeling heeft. Ik ontken dit zoo beslist mogelijk. Integendeel meen ik, dat heel wat kinderen een blij venden indruk behouden van eene enkele oogenblikkelijke levenservaring of van een te juister tijd gemaakte ernstige opmerking. Ik seloof daarom dat de tuchtschool uitstekend kan werken en dat de kinderen, die er in opgenomen zullen worden, haar, ook na een kort verblijf, hoewel niet geheel opgevoed en niet geheel gewapend voor den strijd, die hen wacht, niettemin beter toegerust zullen verlaten. Wat hiervan zij, in ieder geval hoop ik dat deze vergadering zal leiden tot ruime gedachtenwisseling in couranten, tijdschriften, enz., opdat worde voorbereid eene zoo zegenrijke werking der tuchtscholen, dat de kinderen daardoor buiten de gevangenissen worden gehouden. Ik wil deze vergadering niet sluiten voor ik den heer de Visseb, dank heb betuigd voor zijne bereidwilligheid inzake de verdaging van zijn referaat, welk uitstel naar ik vertrouw niet zal leiden tot afstel. Ook dank ik den heer Simon van der Aa voor zijne uitnemende inleiding en de aanwezigen voor hunne komst naar deze vergadering, die onder meer strekken moge tot opwekking van nog meerdere belangstelling in den Nederlandschen Bond tot Kinderbescherming en zijn doel.