REGLEMENT op het gebruik van Stoomketels in Ned.-lndië. (Javasche Courant No. 26, 2 April 1909). HOOFDSTUK I. Van de vergunning tot het gebruik van stoomketels. Artikel i. 1. Tot het gebruik van een stoomketel, waaronder in dit reglement wordt verstaan elk toestel, ingericht om stoom voort te brengen, die tegen de wanden eene grootere drukking dan die van den dampkring uitoefent, is vergunning noodig van den Hoofdingenieur van het Stoomwezen. 2. Gelijke vergunning is' noodig voor het gebruik van oververhitters, welke toestellen, waar het geldt de toepassing der artikelen 2 t. m. 7 en 21 t. m. 57 van dit Reglement, geacht worden deel uit te maken van de ketels, waarmede zij in verbinding staan. HOOFDSTUK II. Van het in gebruik stellen van stoomketels. Art. 2. 1. Hij, die een tot gebruik in Nederlandsch-Indië bestemden stoomketel heeft ontworpen, kan de teekening van dien ketel ter goedkeuring aanbieden, in Indië aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen, in Nederland aan den gecommitteerde van dien dienst bij het Ministerie van Koloniën. 2. Bij het daartoe in te dienen verzoekschrift worden overgelegd een calque in duplo, dam wel een calque en een afdruk daarvan, met ingeschreven maten, op een schaal niet kleiner dan 1 :i2, en eene opgave van de materialen waaruit de ketel zal worden vervaardigd. In geval de gevraagde goedkeuring wordt verleend, wordt een der beide calques, c.q. de overgelegde afdruk, gewaarmerkt, aan den verzoeker teruggezonden. 3. Eene hetzij in Nederland, hetzij in Indië verleende goedkeuring kan te allen tijde door den Hoofdingenieur van het stoomwezen ingetrokken worden. Van die intrekking wordt den betrokkene terstond kennis gegeven, onder mededeeling van de redenen, welke daartoe hebben geleid; zij is niet van toepassing op ketels, die reeds in aanbouw zijn op het tijdstip, waarop vorenbedoelde kennisgeving den betrokkene bereikt. Art. 3. 1. Hij, die een stoomketel in gebruik wenscht te stellen, wendt zich ter erlanging van .de in artikel 1 bedoelde vergunning tot den Hoofdingenieur van het stoomwezen. 2. Het verzoekschrift gaat vergezeld van eene teekening van den ketel en, voor ketels met inmetseling, van de bemetseling alles op een schaal niet kleiner dan 1 :i2 en met volledige ingeschreven maten, en behelst verder een opgave van : a. waar en door wien de ketel vervaardigd is; b. het doel, waartoe de ketel in gebruik zal worden gesteld; c. de grootte van het verwarmd oppervlak en van het totale roosteroppervlak; d. de grootste werkelijke drukking, in kilogrammen op den vierkanten centimeter, welke men 'voor den ketel, wenscht toegelaten te zien. Onder werkelijke drukking moet worden verstaan het wrschil tusschen de drukking, welke door den stoc^n en die, welke door . den dampkring tegen de wanden van den ketel wordt uitgeoefend; e. de grondstoffen, waaruit de ketel in zijne verschillende onderdeelen is vervaardigd, tenzij zulks uit de bovengenoemde teekening blijke; f. de veiligheidskleppen en hare afmetingen, en de verdere bij den ketel behoorende veiligheidstoestellen; <7. voor vaste ketels : de plaats waar de ketel is of zal worden opgesteld, in het laatste geval onder vermelding van het tijdstip, waarop de ketel overeenkomstig het bepaalde bij het volgend artikel kan worden onderzocht en beproefd; voor andere ketels : de plaats waar de ketel zich bevindt; li. het fabrieksnummer, en het nummer, den naam of het merk, waarnaar de ketel door den aanvrager onderscheiden wordt. 3. Is de ketel reeds vroeger in Nederlandsch-Indië in gebruik geweest, dan wordt dit in het verzoekschrift vermeld, onder overlegging van de vroegere vergunningsakte. 4. Meergenoemd verzoekschrift wordt door den aanvrager ingediend aan den ambtenaar, die in het gewest waar de indienststelling verlangd wordt, belast is met het toezicht op de stoomketels. Art. 4. 1. Op bet in het vorig artikel bedoeld verzoekschrift wordt niet beschikt, dan nadat de ketel vanwege den dienst van het stoomwezen is onderzocht en beproefd. 2. Voor de in vaartuigen, afkomstig van buiten Nederlandsch-Indië, geplaatste scheepsketels, die in Nederland zijn onderzocht en beproefd, is de in de vorige alinea bedoelde beproeving geen vereischte, mits de vergunning gevraagd wordt voor het gebruik der ketels in hetzelfde vaartuig, waarin zij sedert evenbedoeld, in Nederland ingesteld onderzoek geplaatst gebleven zijn, en bij het verzoekschrift wordt overgelegd het door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel in Nederland uitgereikte bewijs, dat het -onderzoek en de beproeving aldaar met gunstig gevolg hebben plaats gehad. Art. s. 1. Het onderzoek der stoomketels omvat alle handelingen, welke noodig zijn om zekerheid te verkrijgen, dat bij de samenstelling en de uitrusting der ketels voldaan is aan de bepalingen van de artikelen 7 tot en met 19, van dit reglement, of, ingeval daarvan is afgeweken, dat de gevolgde inrichting even goed aan het beoogde doel beantwoordt. 2. Het onderzoek of de plaatdikte van den ketel en de afmetingen zijner samenstellende deelen, in verband met den vorm van den ketel en de gebezigde metaalsoort voldoenden waarborg aanbieden voor de veiligheid bij het gebruik (art. 7) blijft ach° terwege, indien de ketel geheel is gebouwd naar eene overeenkomstig art. 3 van dit reglement goedgekeurde teekening. 3. De beproeving geschiedt door het inpersen van koud water totdat eene werkelijke drukking is verkregen : bij ketels, welke onder eene drukking van vijf kilogrammen per cM2 of minder moeten werken : van het dubbele der drukking, waaronder de ketel moet werken; bij ketels, welke onder eene drukking van meer dan 5, doch minder dan 10 K.G. per cM2 moeten werken : van 5 K.G. per cM2 meer dan de drukking, waaronder de ketel moet werken; bij ketels, die onder hoogere drukking moeten werken : van anderhalf maal die drukking. 4. De ketel wordt zoolang onder de beproevingsdrukking gehouden, als noodig is om de deelen van den ketel behoorlijk te onderzoeken. 5- De ketel moet den beproevingsdruk kunnen doorstaan zonder te lekken, en zonder blijvende verandering in den votiii der wanden te vertoonen. 6. Onder lekken wordt verstaan, dat het water anders dan in den vorm van enkele druppels of van 110vel door de voesren dringt. Art. 6. 1. Acht degene, die het in het vorig artikel omschreven onderzoek verricht heeft, zulks noodig, dan kan hij de beproeving onder stoom vorderen. 2. De beproeving onder stoomdruk is echter verplichtend, indien de hoofdingenieur van het stoomwezen krachtens artikel 25 alinea 3, ontheffing verleent van de in het vorig artikel omschreven beproeving onder waterdruk. 1. De plaatdikte van de stoomketels en de afmetingen van hunne samenstellende deelen moeten, in verband met den vorm der ketels, de gebezigde metaalsoort en den aard van het geleverde werk, voldoenden waarborg aanbieden voor de veiligheid bij het gebruik 2. De grondslagen waarop de beoordeeling, of aan die eischen voldaan is, moet berusten, worden door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken vastgesteld en, zoowel in Nederland als in Indië, gepubliceerd. Wijzigingen daarin worden op gelijke wijze tot stand gebracht. Indien zij zwaardere eischen stellen 3an tevoren golden, worden zij niet eerder toegepast dan één jaar na de bekendmaking. 3. Gegoten ijzer mag alleen worden gebezigd: <7. voor rechtstreeks met den ketel in verbinding staande en om die reden daarvan een deel uitmakende stoommantels van de cylinders der stoomwerktuigen, wanneer deze op den ketel geplaatst zijn; b. voor deelen van geringe afmetingen, waarbij zulks geen gevaar kan opleveren; hiertoe worden niet gerekend te behooren de deelen. die van tijd tot tijd losgemaakt moeten worden, zooals deksels van man- en slijkgaten, verbindingsstukken van de uiteinden der buizen van waterbuisketels en dergelijke; onder gegoten ijzer wordt ten aanzien van de hier bedoelde deelen niet verstaan materiaal, dat blijkt door eene bijzondere bewerking voldoende taai te zijn gemaakt (smeedbaar gietijzer). 4. Geel koper mag alleen voot vlampijpen van ten hoogste één decimeter wijdte en voor die appendages waarvoor geen ander materiaal is voorgeschreven, worden gebezigd 5. Waar in dit reglement het gebruik van brons is voorgeschreven, kunnen ook andere legeeringen worden toegepast, voor zoover die naar het oordeel van den Hoofdingenieur van het stoomwezen geacht kunnen worden voor het doel minstens even geschikt te zijn. Art. 8. 1. Elke stoomketel moet voorzien zijn van: n. minstens twee goed ingerichte veiligheidskleppen van voldoende afmetingen, geplaatst op den ketel zeiven dan wel op den stoomhouder; b. minstens één manometer ; c. minstens twee waterpeil-of proefkranen en één waterpeilglastoestel met doorblaaskraan, dan wel twee zoodanige waterpeilglastoestellen; d. minstens twee van elkander onafhankelijke voedingstoe- stellen, die elk afzonderlijk in de waterbehoefte van den ketel ruim kunnen voorzien; minstens één dezer toestellen moet zelfwerkend zijn of uit de' hand gedreven kunnen worden; e. een zelfwerkend middel, waardoor watergebrek in den ketel, onafhankelijk van den machinist of stoker, wordt kenbaar gemaakt; f■ het merk van den laagsten veroorloofden waterstand; g. eene kraan met flens om daaraan een proefmanometer te kunnen verbinden; h. een spuikraan of afsluiter van brons, die hetzij onmiddellijk, hetzij door een roodkoperen of bronzen buis aan den ketel moet zijn aangesloten, welke buis echter met het metselwerk niet in aanraking mag zijn. i. de noodige man- en slijkgaten; j. een met vier koperen boutjes met verzonken koppen, waarvan de middellijn minstens 10 millimeters bedraagt, bevestigde plaat, waarop duidelijk en duurzaam zijn uitgedrukt : i°. de hoogste toe te laten stoomspanning in kilogrammen op den vierkanten centimeter; 2°. jaar en plaats van vervaardiging en de naam van den vervaardiger. 2. Elke oververhitter moet voorzien zijn van: a. alleen wanneer hij van den ketel kan worden afgesloten : een veiligheidsklep, waarvan de inrichting en de afmetingen moeten voldoen aan hetgeen ter zake in en krachtens de artikelen 11 en 12 van dit Reglement is voorgeschreven; b. een voldoend aantal wateraftapkranen om alle water uit den oververhitter te kunnen verwijderen; c. de noodige man- en slijkgaten. Art. 9. Voor stoomketels zonder vuurhaard worden van de in het vorig artikel genoemde inrichtingen alleen gevorderd : minstens een manometer en eene kraan met flens voor het aanbrengen van den proefmanometer, alsmede een bronzen spuikraan of -afsluiter. Art. io. i. Voor stoomketels van minder dan 500 kub. decimeters inhoud en bestemd om te werken onder een stoomdruk van hoogstens drie kilogrammen op den vierkanten centimeter boven de dampkringsdrukking, dan wel voor ketels, waarbij de verhouding: water- en stoomruimte in kubieke decimeters verwarmd oppervlak in vierkante Meters het getal 50 niet te boven gaat, is één veiligheidsklep, als bedoeld bij § a van artikel 8, voldoende. 2. Twee of meer stoomketels met een gemeenschappelijken stoomhouder, en zoodanig verbonden dat zij niet afzonderlijk kunnen worden gebruikt, worden ten opzichte van het gevorderd aantal veiligheidskleppen, manometers en voedingstoestellen beschouwd als één ketel. 3. De manometer moet bij zulke ketels op den stoomhouder geplaatst zijn, terwijl de voedingstoestellen, elk afzonderlijk voor het geheele stel ketels, de noodige hoeveelheid water moeten kunnen leveren. Art. 11. 1. De grondslagen waarop de beoordeeling, of de inrichting der veiligheidskleppen goed is en hunne afmetingen voldoende zijn, moet berusten, worden door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken vastgesteld. Ten aanzien dier grondslagen is van toepassing al hetgeen betreffende de in de 2de alinea van artikel 7 bedoelde grondslagen in die alinea is bepaald. 2. De veiligheidskleppen moeten zoodanig ingericht en op den ketel geplaatst zijn, dat zij gemakkelijk gelicht en onderzocht kunnen worden. 3. De belasting moet zoodanig geregeld zijn, dat de kleppen den stoom laten ontsnappen, zoodra de drukking in den ketel grooter wordt dan voor het gebruik van den ketel wordt toegestaan. 4. Indien de zittingen niet één geheel uitmaken met de kleppenkast, moeten zij voldoende tegen loswerken verzekerd zijn. Art. 12. Wanneer de veiligheidskleppen door veeren worden gedrukt, moet de inrichting zoodanig wezen, dat bij het breken der veeren de kleppen 'niet kunnen worden weggeslingerd. Art. 13. Stoomketels waarin de door den stoom uit te oefenen drukking niet meer bedraagt dan een half kilogram op den vierkanten centimeter boven de dampkringsdrukking, moeten voorzien zijn van eene luchtklep of ander toestel, waardoor de buitenlucht toegang tot den ketel verkrijgt, zoodra de drukking in den ketel geringer 'wordt dan die van den drampkring. Art. 14. 1. De manometer moet de drukking van den stoom duidelijk en juist aangeven tot op minstens twee kilogrammen per vierkanten centimeter méér dan de grootste werkelijke drukking, waaronder de ketel mag werken. 2. Deze grootste werkelijke drukking moet op de schaal van den manometer door een duidelijk meTk aangegeven zijn. 3. De manometer moet rechtstreeks aan den Kefel verbonden en zo geplaatst zijn. dat de stoker van zijne gewone standplaats hem duidelijk kan zien. Art. 15. Voor landketels, met een verwarmd oppervlak van minder dan vijf vierkante meters, is één voedingstoestel, mits dit ook uit de hand kan gedreven worden, voldoende. Art. 16. Elke voedingspijp moet, zoo dicht mogelijk bij den ketel, voorzien zijn van eene bronzen klepkast; tusschen de klepkast en den ketel moet een bronzen kraan of afsluiter en tusschen afsluiter en zelfsluitende klep een prcefkraantje aangebracht zijn. Art. 17. Pakkingkranen met een doorlaatopening van meer dan 30 millimeter moeten voorzien zijn van een borg om het wegslingeren van de plug te beletten in geval de pakkingbouten mochten breken. Ait. 18. Het merk van den laagsten geoorloofden waterstand moet aan of nabij het peilglastoestel zijn aangebracht: bij landketels minstens 10 centimeter boven het hoogste punt, dat met de verbrandingsprodukten in aanraking komt; bij scheepsketels minstens 15 centimeter boven dat punt. Art. 19. 1. Indien waterpeilglastoestel en proefkranen op een gemeenschappelijke buis zijn aangebracht, dan moet de inwendige middellijn, zoowel van deze buis als van de verbindingspijpen met den ketel, minstens 50 millimeter bedragen; zijn zij afzonderlijk met den ketel verbonden, dan moet de inwendige middellijn der verbindingspijpen minstens 30 millimeter zijn. De verbindingspijpen moeten zooveel mogelijk recht wezen. 2. De waterpeilglastoestellen moeten voorzien zijn van bronzen afsluit- en doorblaaskranen of- kleppen; de openingen dezer kranen of kleppen moeten eene middellijn hebben van minstens 6 millimeter; zij moeten onder stoom doorgestoken kunnen worden. 3. Ketels, die voor en achter gestookt worden, moeten op elke stookplaats van een -waterpeilglastoestel en twee proefkraantjes of van twee waterpeilglastoestellen zijn voorzien. Art. 20. In stoomvaartuigen, voor het vervoer van reizigers bestemd, moet het ruim waarin de stoomketels geplaatst zijn, in voldoende mate door ijzeren schotten afgescheiden zijn van de vertrekken, waarin de reizigers moeten vertoeven. Deze bepaling is niet toepasselijk op stoomvaartuigen zonder dek. Art. 2i. 1. De eerste beproeving van een stoomketel geschiedt vóórdat deze ingemetseld of bekleed is. 2. Wanneer de door den vervaardiger van den ketel aangebrachte en van zijn naam of fabrieksmerk voorziene bekleeding ongeschonden bevonden wordt, is de ambtenaar of deskundige, die den ketel beproeft, bevoegd er in toe te stemmen dat die bekleeding niet worde weggenomen. Art. 22. Voor gebruiker van een stoomketel wordt gehouden hij, die het bestuur uitoefent over het 'bedrijf of de inrichting, waarvoor de stoomketel dient of bestemd is. Dient de ketel uitsluitend tot huiselijk gebruik, dan wordt het hoofd van het gezin als gebruiker aangemerkt. Art. 23. 1. De gebruiker van den stoomketel stelt zoowel de werklieden als de toestellen, die voot de beproeving noodig zijn, ter beschikking van den ambtenaar of deskundige, die den ketel beproeft. 2. De nadeelige gevolgen eener beproeving komen alleen dan voor rekening van den Lande, en worden dus alleen dan door het Gouvernement vergoed, wanneer ten genoegen van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken wordt aangetoond, dat bij de beproeving niet met het noodige beleid is te werk gegaan. Art. 24. Is de betrokken ambtenaar of deskundige na het onderzoek en de beproeving van oordeel dat de ketel voldoende waarborgen voor de veiligheid bij het gebruik aanbiedt, dan kan hij aan den gebruiker op diens verzoek, schriftelijk, en zoo noodig onder bepaalde voorwaarden, toestaan den ketel voorloopig in gebruik te nemen. Art. 25. 1. Degene, die het onderzoek en de beproeving verricht heeft, brengt van den uitslag rapport uit aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen, die, indien uit dat rapport blijkt, dat de ketel aan de gestelde eischen voldoet, de gevraagde vergunning verleent. 2. Is genoemde Hoofdingenieur van oordeel, dat de opgemerkte gebreken of afwijkingen van de voorschriften deT artikelen 7 tot en met 19 van dit reglement geen dadelijk gevaai opleveren bij het gebruik, dan kan de gevraagde vergunning worden verleend, onder voorwaarde dat die gebreken of afwijkingen — op straffe van intrekking der vergunning, — binnen een door voornoemden Hoofdingenieur te bepalen termijn van hoogstens één jaar, worden verbeterd of weggenomen. 3. Blijkt bij het onderzoek van een stoomketel, dat om zijne bijzondere inrichting, de toepassing van een of meer der in de 3e> 4? ,5e alinea van artikel. 5. en in de artikelen 7 tot én met 18 vervatte; bepalingen geheel of ten deele önnöódig is, dan kan de Hoofdingenieur van. het stoomwezen die bepalingen geheel of ten deele buiten toepassing laten. ° Wanneer het gebruik van een stoomketel -vian bijzondere inrichting eigenaardigheden oplevert, welke in dit reglement riiet zijn voorzien, dan kan de Hoofdingenieur van het stoomwezen aan de indienststelling de voorwaarden verbinden, die noodig zullen blijken. 4. Bij het verkenen van Vergünning overeenkomstig het bepaalde bij de alinea's 1, 2 of 3 van dit artikel, kan. hij (Hoofdingenieur van het stoomwezen) bijzondere bij het gebruik in acht te nemen maatregelen voorschrijven. 5. Kan naar de meening van den Hoofdingenieur, met het oog op de eischen van de veiligheid, het gebruik van den ketel niet worden toegestaan, d?ji weigert hij de vergunning en geeft hij daarvan, onder mededeeling der redenen, kennis aan den aanvrager. 6. Wordt de vergunning geweigerd, dan vervalt stilzwijgend de Toorloopige toestemming, bedoeld bij artikel 24, indien deze mocht zijn verleend. Art. 26. 1. De kosten van het onderzoek en van de beproeving komen ten laste van de gebruikers, onverschillig of de vergunning tot het in gebruik stellen al dan niet wordt verleend. 2. Die kosten bedragen, ook in het geval bedoeld in de 2e alinea van artikel 4 : voor stoomketels met een verwarmd oppervlak van 5 vierkante Meters of minder en waarbij de verhouding : water- en stoomruimte in kubieke decimeters \ het getal 50 niet te verwarmd oppervlak in vierkante Meters \ boven gaat ƒ25. voor stoomketels met een verwarmd oppervlak van 10 vierkante meters of minder ƒ6o; voor stoomketels boven 10 t.m. 25 vierkante meters verwarmd oppervlakte /90; voor stoomketels boven 25 t.m. 50 vierkante meters verwarmd oppervlakte ƒ120; voor stoomketels boven 50 t.m. 75 vierkante meters verwarmd oppervlakte ƒ150; voor stoomketels boven 75 vierkante meters verwarmd oppervlak ƒ180. 3. Indien meerdere stoomketels, die door middel van stoom en andere pijpen met elkander in verbinding zijn gebracht en bestemd zijn om gezamenlijk gebruikt te worden, worden onderzocht en beproefd tijdens een en hetzelfde bezoek van den betrokken ambtenaar of deskundige aan de inrichting waarin de ketels zijn opgesteld, dan worden de kosten voor den ketel, die het grootste verwarmd oppervlak bezit, véigehs' bovenstaand tarief bereken,d. terwijl voor elk der overige-ketelsteen bedrag vin'/öo in. rekening wordt gebracht,, tenzij- berekening der kosten vóór alle ketels volgens het in alinea •$ bedoeld tarief voor den gebruiker voordeeliger is. ' ' 4. Voor het onderzoek of de beproeving van stoomketels ponder vuurhaard.is. ƒ60 verschuldigd. gtboon * ,(t Xrt. 27. ' .naijild nsUi»* 1. Voor iede-ren ketel -worden de in het ypfig artikel bedoelde kosten 'slechts éénmaal geheven. ... '2. Deze bepaling is echter , niet van toepassing, in een der. ondefvolgende gevalïèir: , . •. a. bij overbrenging van ,vaste landketels naar eene, ^andere inrichting dan die, wajirvooi; de vergunning werd ver- / leend; , / ... ..... b. bij 'overbrenging van scheepsketels naar een ander vaartuig dan dat, waarvoor dé vergunning werd verleend; c. bij een vernieuwd onderzoek als bij artikel 31 indien de ingebrachte bezwaren ongegrond blijken te zijn; d. bij vergrooting van het verwarmd oppervlak. 3. In de eerste drie gevallen wordt voor het vernieuwd onderzoek betaald, volgens het in het vorig artikel vastgesteld tarief. In het laatste geval, wanneer het niet gepaard gaat met een der ander gevallen, wordt betaald het verschil der kosten volgens het nieuwe en het aanvankelijke verwarmd oppervlak. 4. In dit reglement worden verstaan onder: vaste landketels: alle ingemetselde landketels; verplaatsbare ketels : alle niet ingemetselde landketels. Art. 28. De vergunning w:ordt verleend bij eene door den Hoofdingenieur van het stoomwezen uit te reiken akte, vermeldende: a. aan wien de vergunning wordt verleend; b. waar en door wien de ketel vervaardigd is; c. of de ketel een vaste landketel, een verplaatsbare landketel of een scheepsketel is, zoomede het doel waartoe en vooT vaste landketels: de inrichting, waafrin en de plaats, waar, voor scheepsketels : het vaartuig, waarin, de ketel zal worden gebruikt; d. den vorm en de afmetingen van den ketel en het rooster, zoomede de grootte van het verwarmd oppervlak;. e. het aantal, de soort en de voornaamste afmetingen 'der veiligheidstoestellen; f. de grootste tóegelaten werkelijke drukking in kilogrammen op den vierkanten centimeter; g. zoo noodig, de bijzondere maatregelen, welke bij het gebruik van den ketel moeten worden in acht genomen; in de gevallen, bedoeld bij !artikel 25 alinea's 2 en respectievelijk bovendien; ~ J' h. dë gebreken of afwijkingen, welke verbeterd of weggeno men moeten worden, en den termijn, die daarvoor wordt toegestaan; de toegelaten afwijkingen en de bijzondere voorwaarden, welke aan de indienststelling zijn verbonden. ' Art. 29. 1. De akten van vergunning moeten zorgvuldig worden bewaard en óp aanvrage van de daartoe bevoegde autoriteit worden vertoond of beschikbaar gesteld. 2. Is de akte \erloren geraakt, dan wordt die op aanvrage vain belanghebbende of op aartwijzing van den daartoe bevoegden'ambtenaar, die de vermissing constateerde, vernieuwd. 3. Voor dusdanig vernieuwde akte is, behalve het zegelgeld, verschuldigd eene som van ƒ25, ten ware, ten genoegen vafi den Hoofdingenieur van het stoomwezen, mocht worden aangetoond dat de vermissing is te wijten aan overmacht. Art. 30. De gebruikers van stoomketels aan wie voorwaardelijke vergunning is verleend, overeenkomstig het bepaalde bij het 2e lid van artikel 25, zijn verplicht zoodra de in de vergunningsakte omschreven gebreken of afwijkingen zijn verbeterd of weggenornen, daarvan schriftelijk kennis te geven aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen, door tusschenkomst van den betrokken ingenieur van dien dienst. Art. 31. 1. Wanneer de vergunning geweigerd is, heeft de belanghebbende het recht binnen 14 dagen na ontvangst der in het vijfde lid van artikel 25 bedoelde kennisgeving, daartegen zijne bezwaren in te brengen bij den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken. 2. Worden de bezwaren aannemelijk bevonden, dan beveelt de Directeur dat de ketel door een ander ambtenaar of deskundige opnieuw zal worden onderzocht en beproefd. 3. Het bepaalde bij de artikelen 23, 24 en 25 van dit reglement, is ook toepasselijk op het onderzoek en de beproeving in het vorige lid bedoeld. 4. Geeft het vernieuwde onderzoek aanleiding om de door belanghebbende ingebrachte bezwaren ongegrond te verklaren, dan wrordt bij de weigering volhard en hiervan aan den belanghebbende kennis gegeven. Art. 32. De Hoofdingenieur van het stoomwezen zendt in het begin van de maanden Januari en Juli van elk jaar aan de Hoofden van gewestelijk bestuur eene opgave van de in het afgeloopen semester voor hun gewest afgegeven vergunningsakten tot het gebruik van stoomketels. HOOFDSTUK MI. Van het gébruik en het toezicht op het gebruik van stoomketels. : ff S ' ' V Arf' 33"- r. Het, overeenkomstig het bepaalde in dit reglement, uit te oefenen toezicht op de. stoomketels is opgedragen aan den dienst van' het stoomwezen. 2. De inrichting van dien dienst,wordt door den GouverneurGeneraal geregeld. ^ 3. Waar kfachtei'.s die têjgeling voor het onderzoek en de beproeving vdh ■stoomketels andere deskundigen dan de betrokken ambtenaren van het stoomwezen worden aangewezen, bezitten zij dezelfde "bevoegdheden als die ambtenaren en geldt te hunnen Opzichte ooi overigens hetgeen in dit Teglement met betrekking tot de gèhoettide. vérrichtingen voor die ambtenaren» is bepaald: " Art. 34. 1. De gebruikers van stoomketels dragen zorg : a. dat de ketels en hetgeen geacht wordt daartoe te behooren, in behoorlijken staat van onderhoud verkeeren; b■ dat er één of meer glazen buizen ter vervanging van het waterpeilglas aanwezig zijn; c. dat de drukking van den stoom in den ketel nooit overschrijde het maximum, vermeld in de uitgereikte akte van vergunning; cL. dat het waterpeil in den ketel nimmer dale beneden het merk, bedoeld bij artikel 18 van dit reglement. 2. Tot een stoomketel worden geacht te behooren de vuurhaard^ de rook- en vuurgangen, de veiligheidstoestellen en al wat dient om gelijkmatigheid in de werking van den ketel te verzekeren. 3. De gebruikers moeten de ketels door personen van voldoende vak- en zaakkennis doen bedienen. Art. 35. 1. Worden verplaatsbare stoomketels weggevoerd van de onderneming, waar zij zijn gestationneerd, dan zijn de gebruikers verplicht daai^an kennis te geven aan het betrokken Hdofd of de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur. 2. Dergelijke kennisgave is bij elke verplaatsing verplicht voor stoomketels, behooiende bij inrichtingen of bedrijven, welker doel herhaalde verplaatsingen met zich brengt, zooals draaimolens, bioscopen enz. 3. Voor stoomketels, opgesteld op voertuigen en mede bestemd tot voortbeweging daarvan, behoeft bovenbedos 1de kennisgave alleen te geschieden wanneer de verplaatsing langer dart acht achtereenvolgende weken duurt. 4. Door het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt van de kennisgave mededeeling gedaan aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen. Art. 36. 1. De gebruikers van stoomketels moeten gedoogen, dat deze zoo dikwijls dit door het stoomwezen noodig wordt geacht, vanwege dien dienst worden onderzocht en, zoo noodig opnieuw beproefd. Het inwendig onderzoek van landketels heeft minstens éénmaal in de 2 jaren, het inwendig onderzoek van scheepsketels minstens éénmaal :s jaars plaats. 2. Zij verleenen aan de tot onderzoek en beproeving bevoegde personen op hun verlangen te allen tijde toegang en verstrekken hun alle met betrekking tot de ketels gevraagde inlichtingen of opgaven en de werklieden en hulpmiddelen, welke die personen tot het verrichten van vorenbedoelde werkzaamheden noodig achten. Art" 37 " 1. Het jaarlijksch onderzoek der stoomketels van stoomschepen geschiedt bij voorkeur tijdens het dokken der schepen waartoe die ketels behooren, waarvan den ambtenaaT, met het. toezicht belast, tijdig moet worden kennis gegeven. 2. Het jaarlijksch onderzoek der stoomketels van stoomschepen, vallende in de termen van artikel 12 der ordonnantie van 6 Juli 1905 (Staatsblad No. 370), daaronder niet begrepen stojmsloepen en stoombarkassen, geschiedt zooveel mogelijk gelijktijdig met de keuring, bedoeld in artikel 13 dier ordonnantie. Art. 38. 1. Acht degene, die met het onderzoek belast is, het noodig, dat een stoomketel tot het instellen van het onderzoek buiten werking gesteld, en voor zooveel scheepsketels betreft, gelicht worde, dan \\Tel dat het metselwerk, de bekleeding, de vlam- of waterpijpen of andere deelen, welke een nauwkeurig onderzoek belemmeren, geheel of gedeeltelijk worden weggenomen, zoo geeft hij daarvan tijdig schriftelijk kennis aan den gebruiker. 2. Bestaat bij den gebruiker bezwaar tegen het tijdstip, waarop een dergelijk onderzoek zal plaats hebben, zoo wordt dit bezwaar uiterlijk binnen drie dagen, onder opgave van het gewenscht uitstel, schriftelijk ter kennis gebracht van dengene, die het onderzoek of de beproeving zal verrichten; deze laatste beslist of het uitstel kan worden verleend; indien zulks met de eischen van de veiligheid is overeen te brengen, wordt door hem zooveel mogelijk aan het verlangen des gebruikers tegemoet gekomen. Art. 39. Moet een onderzoek plaats hebben, waarbij de stoomketel buiten werking gesteld moet worden, zoo draagt de gebruiker zorg : a. dat alle deelen van den ketel, zoo van binnen als van buiten, benevens de rookgangen voldoende gereinigd zijn; b. dat de ketel genoegzaam afgekoeld zij, om het onderzoek mogelijk te maken; c. dat, indien de ketel in verbinding is met een of meer onder stoom zijnde ketels, de stoom-, spui- en voedingsleidingen worden afgesloten op de wijze als in artikel 2 sub 14 van het veiligheidsreglement (Staatsblad 1905 No. 521) is voorgeschreven. Art. 40. 1. De ambtenaren, met het toezicht op de stoomketels belast, zijn bevoegd de door hen ter verzekering van de veiligheid der ketels en van de naleving der bepalingen van dit reglement noodig geoordeelde maatregelen voor te schrijven. 2. Blijkt hun dat de met de bediening der ketels belaste personen daarvoor de noodige geschiktheid missen, dan kunnen zij vorderen, dat dezen van de bediening ontheven worden. 3. In de gevallen, bedoeld bij het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt den gebruikers een termijn gesteld binnen welken aan de 'daarin bedoelde beslissingen moet worden gevolg gegeven. 4. Achten de gebruikers zich door die beslissingen bezwaard, dan kunnen zij binnen zeven dagen, door tusschenkomst van den lastgever, hunne bezwaren inbrengen bij den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken. 5. Aan de beslissing van den Directeur, waarvan geen hooger beroep is toegelaten, voldoen zij binnen den nader door dezen gestelden termijn. 6. Zoodra aan de gegeven voorschriften is voldaan geven de gebruikers daarvan schriftelijk kennis aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen, door tusschenkomst van den betrokken ingenieur van dien dienst. Art. 41. 1. De beproevingen van stoomketels, welke plaats hebben na die voor de ingebruikstelling, geschieden op de wijze, als in het 3e en 4e lid van artikel 5 van dit reglement is bepaald, terwijl zoo noodig, een onderzoek als bedoeld bij artikel 6 van dit reglement mede kan gevorderd worden. "2. Is degene, die den stoomketel beproeft, van oordeel dat deze onder de vroeger toegestane drukking niet meer veilig kan werken, dan deelt hij den 'gebruiker, onder opgaaf van redenen, mede welke drukking voor het verdere gebruik kan worden toegestaan. Aan deze beslissing geeft de gebruiker onmiddellijk gevolg. 3. Geeft de gebruiker het verlangen te kennen, om den ketel onder de aangegeven mindere drukking te gebruiken, dan draagt de Hoofdingenieur van het stoomwezen den betrokken ambtenaar van dien dienst op, om namens hem de noodige wijziging in de akte van vergunning aan te brengen. Datum en nummer dier opdracht moeten daarbij door dien ambtenaar in de akte worden vermeld. 4. Acht de gebruiker zich bezwaard door de in alinea 2 van dit artikel bedoelde beslissing, dan kan hij daartegen zijne bezwaren inbrengen bij den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, op de wijze als is voorgeschreven bij het vierde lid. van het vorig artikel. 5. Indien ook die Departementschef vermeent het verder gebruik van den ketel slechts te kunnen toestaan onder de dooiden ambtenaar aangegeven mindere drukking, zoo trekt hij de vroeger verleende vergunning in en moet mitsdien de ketel onmiddellijk buiten gebruik worden gesteld, tenzij de gebruiker in het bezwaarschrift zich heeft bereid verklaard om des vereischt : a. zich neer te leggen bij de beslissing van den ambtenaar, die den ketel heeft beproefd, in welk geval tegelijk met de intrekking van de vroeger verleende vergunning opnieuw vergunning wordt verleend; b. de herstellingen te verrichten, welke noodig zijn om den ketel voor de oorspronkelijk toegestane stoomdrukking be.s stand te maken, in welk geval den gebruiker een termijn wordt toegestaan voor het verrichten van die herstellingen en de Directeur zijne definitieve beslissing afhankelijk stelt van de uitkomsten van een nader onderzoek, en, zoo noodig, van eene nadere beproeving, in afwachting waarvan de ketel slechts onder verminderde drukking mag worden gebruikt. Art. 42. 1. Blijkt bij het onderzoek of de beproeving, dat een ketel niet meer de noodige waarborgen voor de veiligheid bij het gebruik aanbiedt, dan is degene, die het onderzoek of de beproeving verricht heeft, verplicht het verder gebruik te verbieden. 2. Van zoodanig verbod geeft hij kennis aan het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur, dat voor de naleving van het gegeven verbod zorg draagt, en aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen, die de verleende vergunning onmiddellijk intrekt, tenzij hij de door den gebruiker op de bij het 4e lid van artikel 40 voorgeschreven wijze te zijner kennis te brengen bezwaren tegen het verbod tot verder gebruik aannemelijk oordeelt; in welk geval hij zijne beslissing afhankelijk stelt van de uitkomsten van een nader onderzoek, en, zoo noodig, van eene nadere beproeving. 3. In afwachting van die beslissing blijft het gegeven verbod gehandhaafd. Art. 43. Hij, die een onderzoek of beproeving verricht heeft, houdt daarvan aanteekening in de vergunningsakte, onder vermelding van de uitkomsten van dat onderzoek en van de beslissingen, bedoeld bij het eerste lid van aTtikel 40, het tweede lid van artikel 41 en het eerste lid van artikel 42 van dit reglement. Art. 44. 1. Wanneer een stoomketel door onverschillig welke omstaaidigheid in een toestand geraakt of gebracht is, die niet meer woordelijk overeenstemt met de in de akte van vergunning opgenomen omschrijving, of wanneer de in de akte van vergunning opgenomen aanduiding van den houder der vergunning, door verkoop van den ketel, dan wel door welke andere oorzaak ook, niet meer juist is, dan is de gebruiker verplicht daarvan kennis te geven aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen, op de wijze als bij de laatste alinea van artikel 3 van dit reglement is voorgeschreven voor de indiening van de daarbij bedoelde verzoekschriften. 2. Is een ketel veranderd of verplaatst naar eene andere plaats of een ander vaar- of voertuig dan in de akte van vergunning is vermeld, dan mag hij niet in gebruik worden genomen voordat hij opnieuw onderzocht- en desvereischt beproefd is. Dit onderzoek of deze beproeving heeft plaats zooals in artikel 41, alinea 1, is aangegeven. 3. Gelijke kennisgeving als bovenbedoeld geschiedt door de met het toezicht belaste ambtenaren, wanneer zij stoomketels aantreffen in een toestand als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, zonder dat daarvan op de bovenomschreven wijze door de gebruikers is kennis gegeven. 4. De kennisgeving van wege de gebruikers geschiedt in den vorm van een verzoekschrift, bijaldien zij wijziging of vernieuwing der akte wenschen. 5. Al naar gelang van omstandigheden en den aard der afwijking, kan de Hoofdingenieur van het stoomwezen : a. de akte intrekken, en al of niet opnieuw vergunning verleenen; b. last geven dat van de verandering aanteekening wordt gehouden in de uitgereikte akte van vergunning. Art. 45. Wanneer een stoomketel langer dan drie jaren achtereen buiten gebruik is, kan de Hoofdingenieur van het stoomwezen de vergunningsakte intrekken. HOOFDSTUK IV. Ontploffingen. Art. 46. 1. Van de ontploffing van een stoomketel geeft de gebruiker onverwijld kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. 2. Van de ontploffing van een stoomketel, behoorende tot een stoomvaartuig of tot een voertuig te land, geschiedt de kennisgeving aan het Hoofd van bestuur van de plaats, waar het vaartuig ligt of het eerst binnenloopt, of waar het voertuig zich bevindt. 3. Het Hoofd van plaatselijk bestuur neemt, zoodra hij van de ontploffing kennis krijgt, de noodige maatregelen, opdat ter plaatse van het ongeval alles, tenzij daaruit gevaar kunne ontstaan, Zooveel mogelijk in onvéranderden toestand blijft totdat het in het volgend lid bedoeld onderzoek aanvangt, en doet van het gebeurde, zoowel rechtstreeks al door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur, mededeeling aan den betrokken ambtenaar, belast met het toezicht op de stoomketels. 4. Door dezen wordt ten spoedigst een plaatselijk onderzoek ingesteld. Art. 47. 1. Het onderzoek heeft ten doel te bepalen of die ontploffing het gevolg is van : ie. van verzuim of nalatigheid, dan wel van verwaarloozing van voorschriften omtrent het gebruik van stoomketels, van de zijde des gebruikers, of, wanneer deze bewijst het zijne te hebben gedaan om de naleving van die voorschriften te verzekeren, van de zijde van den persoon, met de bediening van den ketel belast; 2e. van opzettelijke handelingen van derden. 2. Van dit onderzoek wordt door den dienstdoende ambtenaar op zijn ambtseed een proces-verbaal in tweevoud opgemaakt, bevattende zoo mogelijk eene duidelijke en bepaalde verklaring omtrent de oorzaak van het ongeluk. Een exemplaar daarvan wordt onverwijld ingediend aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de bevoegde rechtbank, en het andere aan den Hoofdingenieur van het stoomwezen, die dadelijk na de ontvangst van dat stuk de voor den ontploften ketel verleende vergunning intrekt. 3. De Hoofdingenieur van het stoomwezen zendt den gebruiker afschrift van dit proces-verbaal. HOOFDSTUK V. Van het uit te oefenen politietoezicht op de naleving der bepalingen van dit reglement. Art. 48. 1. Behalve de ambtenaren, die met het opsporen van misdrijven en overtredingen in het algemeen belast zijn, zijn de ambte- naren belast met het toezicht op de stoomketels, mede bevoegd en verplicht tot het opsporen van misdrijven en overtredingen tegen dit reglement. 2. Bij ontdekking dienen zij het op den ambtseed opgemaakt proces-verbaal in aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de bevoegde rechtbank. HOOFDSTUK VI. Strafbepalingen. i. De gebruikers van stoomketels worden gestraft: 1. met eene geldboete van honderd tot duizend gulden en gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden, te zamen of afzonderlijk : ie. zoo zij bevelen of toelaten : a. dat een stoomketel onder stoomdrukking wordt gebracht vóórdat de bij artikel i van dit reglement bedoelde vergunning of de bij artikel 24 bedoelde voorloopige toestemming is verkregen, dan wel nadat de vergunning is ingetrokken of, in het geval, bedoeld in het eerste lid van artikel 42, het verder gebruik is verboden; b. dat een stoomketel, welke veranderd is of verplaatst naar eene andere plaats of een ander vaar- of voertuig dan in de akte van vergunning is vermeld, onverschillig of de bij het eerste lid van artikel 44 van dit reglement bevolen kennisgeving al of niet heeft plaats gehad, weder in gebruik wordt genomen, voordat de ketel opnieuw is onderzocht en desvereischt beproefd; c. -dat de in de uitgereikte akte omschreven veiligheidsinrichtingen buiten werking gesteld of zonder voorkennis van den met het toezicht belasten ambtenaar gewijzigd worden; d. dat de goede of juiste werking der veiligheidsinrichtingen wordt belet; e. dat de voorgeschreven bijzondere maatregelen bij het gebruik of de aan de indienststelling verbonden bijzondere voorwaarden niet worden in acht genomen; 2e. zoo zij, nadat eene ontploffing heeft plaats gehad, daarvan niet onverwijld, overeenkomstig het bepaalde bij het eerste lid van artikel 46 van dit reglement, kennis geven aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. II. met eene geldboete van vijftig tot vijf honderd gulden en gevangenisstraf van drie dagen tot één maand, te zamen of afzonderlijk in alle gevallen, hiervoren niet afzonderlijk voorzien, waarin zij bevonden worden bepalingen van dit reglement niet te hebben nageleefd., of in strijd daarmede te hebben gehandeld of te hebben doen handelen. 2. Indien de gebruikers bewijzen het hunne te hebben ge- daan om de naleving der bepalingen van dit reglement te verzekeren, en dat de in dit artikel bedoelde handelingen zijn gepleegd door andere al of niet in hun dienst zijnde personen, zoo worden dezen gestraft met dezelfde straffen als tegen de gebruikers zijn bedreigd. Art. 50. Indien de met de bediening van een stoomketel belaste persoon, tijdens het gebruik niet aanwezig is, wordt hij gestraft met een geldboete van vijftig tot vijf honderd gulden en gevangenisstraf van drie dagen tot één maand, te zamen of afzonderlijk. Art. 51. Hij, die, nadat eene ontploffing van een stoomketel heeft plaats gehad, moedwillig handelingen verricht of doet verrichten, waardoor bij het later krachtens artikel 46 in te stellen onderzoek onzekerheid of dwaling omtrent de oorzaak van het ongeval kan ontstaan, of die zich niet houdt aan de bevelen van het Hoofd van plaatselijk bestuur, krachtens hetzelfde artikel gegeven, wordt gestraft met eene geldboete van vijftig tot vijf honderd gulden en gevangenisstraf van drie dagen tot één maand, te zamen of afzonderlijk. Art. 52. 1. Hij, die door schuld of nalatigheid de ontploffing van een stoomketel heeft veroorzaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar. 2. De schuldigen aan ontploffing, waarvan verlies van menschenlevens of kwetsuren het gevolg zijn geweest, worden gestraft volgens het in Nederlandsch-Indië van kracht zijnde strafrecht. Art. 53. Voor zooveel betreft Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, treedt voor gevangenisstraf in de plaats : in de gevallen, bedoeld, bij de artikelen 49, 50 en 51 van dit reglement, de straf omschreven bij Xo. 6 van artikel 5 van het .Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, en in de gevallen bedoeld bij artikel 52 van dit Teglement, de straf, omschreven bij No. 5 van het aangehaald artikel 5. HOOFDSTUK VII. U itzonderingen. Art 54- De bepalingen van dit reglement zijn niet van toepassing : a. op stoomketels, behoorende tot schepen der Koninklijke Marine, de schepen der Gouvernements-Marine en van den dienst der bestrijding van den opiumsluikhandel ter zee, zoomede, behoudends de door den Gouverneur-Gene- raai aan te wijzen uitzonderingen, op de stoomketels, behoorende tot gewestelijke communicatie- en politievaartuigen; h. op stoomketels, behoorende tot de Departementen van Oorlog en Marine; c. op stoomketels, behoorende aan Inlandsche Vorsten en op hun eigen gebied in werking gebracht. Art. ss- Op stoomketels : a. behoorende tot de locomotieven van spoor- en tramwegdiensten voor algemeen verkeer; h. uitsluitend dienende tot huiselijk gebruik en waarbij het product der cijfers aangevende den inhoud :in kubieke decimeters en den stoomdruk in kilogrammen op den vierkanten centimeter niet grooter is dan zes honderd; c. uitsluitend het voorwerp zijnde van wetenschappelijke onderzoekingen ; d. van vreemde vaartuigen, tenzij deze dienst doen tusschen in Nederlandsch-lndië gelegen plaatsen; is alleen van toepassing het bepaalde bij de artikelen 46 en 47 van dit reglement. Art. 56. Op stoomketels van den Lande is artikel 26 niet van toepassing. HOOFDSTUK VIII. Overgangsbepaling. Art. 57. De door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, ingevolge de hem vroeger Ln dit Reglement toegekende bevoegdheden genomen beslissingen, worden, voor zooverre zij thans tot de bevoegdheden van den Hoofdingenieur van het stoomwezen behooren, geacht door dien Hoofdingenieur genomen te zijn. Ten tweede : Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. CjóZxj /fa