2440 De zuinige Tante. SAM ENSPRA AK TUSSCHEN Vier Personen, TEN DIENSTE VAN de Christelijke Jongedochters • Vereenigingen DOOR J. KKUNING. TWEEDE DRUK. OOSTWOLDE (Oldambt.) Z. J. KONING Gzn. E.U>4 I ex. fO.HO- 4 ex. fl.OO. É De zuinige Tante SAMENSPRAAK TUSSCHEN Vier Personen, TEN DIENSTE VAN de Christelijke Jongedochters - Vereenigingen DOOK J. KEUNINQ. TWEEDE DRl'K. OOSTWOLDE (Oldambt.) Z. J. KONING Gzn. Personen: I. TANTE EENVOUD. II. GRIETJE, haar nicht. III. VROUW SJOYEL. IV. JUFFROUW IJDEL. /CumvN 'biblidtheeh) X^IIDEJ/ DE ZUINIGE TJLNTE. (Tante Eenvoud en haar nicht Grietje zitten huiselijk bij een tafel.) Grietje. Och, Tante, al weer die oude japon aan ! Zal u dat ding nu nooit afdanken ? Tante. Waarom zou ik? Wat zal ik er dan mee doen? Grietje. Gooi dat ding weg ! U heeft immers geld genoeg, om een nieuwe te koopen. Tante. Zoo moet je niet praten, Grietje. Je mag niets weggooien, dat nog waarde heeft. Grietje. Neen, dat wil u niet hooren. Tante is zoo zuinig, dat ze nog een kleed wil dragen, dat met Noach in de ark geweest is. Tante. Foei, Grietje. Zoo niet, hoor! En zuinig? Ja, dat ben ik en dat moet ik zijn. Grietje. foei, Tante, moet u zuinig zijn? Een mensch met zooveel geld ' Ik zou het niet durven zeggen. Iedereen spreekt er schande van, dat Tante zich niet beter kleedt. U bent toch een mensch van aanzien vanwege uw geld ! En u moei toch uw stand ophouden. Tante. Schei maar uit, hoor Griet; moet jij je Tante nu ook nog hoogmoedig makon. Grietje. Er is ook een gepaste (Zij breekt verschrikt af. Beiden luisteren een oogenblik.) Tante. Wat was dat, Grietje ? Grietje. Ik weet niet, maar ik hoor een plof in de keuken. ' k Wil gauw eens gaan zien. (Zij gaat heen, maar komt spoedig terug.) Tante. Wat is er te doen, Grietje? Grietje. O, Tante ! De kat heeft den grooten pot met melk omgegooid. Tante (ontsteld.) Wat zeg je? 't Is toch niet waar? Grietje. Ja, Tante, 't is waar! Die akelige kat! Tante. Och, wat een ongeluk! Wat jammer! En de melk stuk? Ik wil zeggen, de pot? Grietje. Ja, de pot is in honderd scherven en de melk stroomt over den vloer. Ik heb de meid geroepen, om den boel op te ruimen. Tante. Wat jammer, wat jammer! Die nare pot, dat hij nou weer mijn kat moest breken. Och -che ik wil zeggen je weet wel. Dat komt er nu van, als een mensch zoo ontsteld is. G r iVt i e. • 4 v Ja, ik schrok er ook erg van. Tante. Wat een schade! 't Was zoo'n dure pot! En dan die meik nog. Ik zal de kat wel eens vermanen moeten, dat ze beter op de meid moet passen. Gr ietj e. De meid vermanen, dat ze beter op de kat moet passen, wil u zeggen, Tante. Tante. Och, versprak ik mij al weer'? Dat komt van die schade. Er is wel een gulden mee weg! Grietje. De schade! Die gulden! Dat is zoo erg niet, Tante. De schrik is veel erger. Tante. Zoo! is dat zoo erg niet met dien schrik, och — che — met die schade! Grietje. Weineen, Tante, u koopt een nieuwen pot en andere melk, en dan is dat weer vergeten. Guldens heeft u genoeg. Die zouden anders toch maar verroesten bij u. Tante. Je weet niet, wat je zegt, kind. Maar zoo is dat jonge goed tegenwoordig. Ze begrijpen van 't geld net zooveel als de koe van 't pannekoekbakken, 't Spijt mij erg, dat het gebeurd is met—te dien pot. Grietje. U moet niet zoo zuinig zijn, Tante. Zuinige menschen hebben altijd verdriet. (Onder het spreken breekt zij, schijnbaar zonder er aan te denken, een paar lucifers in kleine stukjes.) Tante (met verheffing van stem.) Zal je dat laten, Griet ? Grietje. Wat, Tante ? Tante. Daar met - te - die dingen, die lucifers. Afblijven, hoor! Moet je mij nou nog meer schade aandoen? En al die dingetjes kort en klein breken ? Is mij dat een nutteloos verkwisten. Grietje. Och, Tante, 't zijn maar een paar lucifers! En ik dacht er niet aan. Tante. Een paar lucifers! Maar die kosten geld, meisje ! Grietje. Al kosten ze het stuk een gouden tientje, ik dacht er niet aan. T ante. Daar moet je aan denken, meid. Je moogt niets onnut verdoen. Ook geen lucifer. Grietje. Ik wou niet, dat ik zoo zuinig was als u, Tante. Waarom kwelt ge u toch zoo ? Gij hebt wel twee duizend gulden inkomen in een jaar. Ik wou nog liever! Tante. Mijn inkomen is wel drie duizend gulden, in vertrouwen gezeid. Maar toch moet ik zuinig zijn, o zoo zuinig. Grietje. Ik begrijp de zaak wel: Tante wil nog rijker worden Van die drie duizend gulden moeten elk jaar twee en een half overblijven. En dan ma,ar opstapelen : gouden tientjes op gouden tientjes en daar weer gouden tientjes op. Zoo zit de vork in de steel, Tante. Tante. Dat heb je heelemaal mis, meid. Ik moet (Zij breekt af, omdat er geklopt wordt, en gaat clan weer voort:) Och, Grietje, ga eens kijken, wie daar is. (iGrietje opent de deur, en komt terug.) Grietje (met een minacMend gezicht.) Een arme vrouw, Tante. Zij vraagt om een aalmoes. Zal ik ze heen laten gaan ? Gij hebt vandaag al zooveel schade. Tante. Ken je het mensch ? Grietje. Hoe zou ik die arme menschen kennen ? Dat kan u begrijpen. Tante. Haar niet zoo wegsturen, hoor! Grietje. Wat dan ? Zal ik ze een cent geven ? Tante. Gen cent! Wat zal een arm mensch voor een cent koopen? Laat haar eens binnen komen. (Grietje gaat heen en laat vrouw Sjovel linnen.) Vrouw Sjovel. Goên avond, juffrouw. Tante. Goén avond, goeie mensch. (Tot Grietje.) Toe, Griet, geef liet mensch een stoel. (Grietje trekt den neus op en werpt haar uit de verte een stoel toe.) Tante. ■ Had je een boodschap aan mij, vrouw? Vrouw Sjovel. Ja, juffrouw, ik Tante. Hoor eens, goeie mensch, je moet mij ni3t weer juffrouw noemen. Ik heet vrouw Eenvoud. Vrouw Sjovel. Goed, juffrouw - vrouw Eenvoud. Tante. En wie ben jij nou, mijn goeie mensch? Vrouw Sjovel. Ik ben vrouw Sjovel. Tante. En waar woon je? Vrouw Sjovel. Te Hongerdorp. Tante. Wel zoo! Te Hongerdorp ! Dat is geen mooie woonplaats. Ik heb er zelf wel nooit gewoond, maar meer dan eens heb ik er van gehoord. En wat was nou je boodschap, vrouw Sjovel van Hongerdorp ? Vrouw Sjovel. Och, juffrouw — 'k wil zeggen : vrouw Eenvoud ;ils t u blieft wou ik u vragen om een kleinigheid, als 't u blieft. Tante. Ben je arm,'mijn goeie vrouw Sjovel? Vrouw Sjovel. Arm? Och, mijn beste vrouw Eenvoud, u weet niet,hoe arm wij 't hebben. Mijn man is ziek en die kan nooit weer werken, al wordt hij ook weer beter. En ik heb een huisvol kleine kinders! Stel u dat nu eens voor, asjeblieft! Nu kon ik nog wel een sober broodje verdienen met het doen van boodschappen naar de stad, maar dan moet ik een ezel en een wagentje hebben. En nu vraag ik bij de goede menschen, om een beetje geld daartoe. Och toe, juf—vrouw Eenvoud, asjeblieft! Al is't ook maar een kwartje. i Tante. Heeft de Heere Jezus jou hierheen gestuurd ? Vrouw Sjovel. De Heere Jezus? Waar woont die? Tante. Zoo, weet je dat niet? Dan hoor ik het wel. Vertel mij dan maar eens, of je ook liegt. Vrouw Sjovel. Wat zou ik liegen? Wat bedoelt u? Tante. Dat je zoo aim beat. Is dat altemaal waar? Vrouw Sjovel. Och, mijn goeie mensch 't is de zuivere waarheid. Zou ik er om liegen en de menschon zoo bedriegen ? Neen, hoor ! 't Is niet zulk mooi werk. dat bedelen om geld ! Als ik het niet zoo noudig had, dan deed ik het niet. Tante. Nu, dan is het goed. Dan heeft de Heere Jezus je gestuurd. Vrouw Sjovel. Daar weet ik toch niets van. Tante. Dat zal waar zijn. Maar ik wil je eens wat zeggen, vrouw Sjovel. Het geld, dat ik heb, is mijn geld niet. Het behoort den Heere Jezus toe. En ik moet het voor hem bewaren en aan Zijn armen geven. Maar nu begrijp je wel, dat ik mij niet kan latsn bedriegen. Wat zon Hij wel zeggen, als ik Zijn geld mij maar zoo liet ontfutselen ? Daarom zal ik oiiuerzoek naar je laten doen en als dat goed uitpakt, dan krijg je een w agen met een ezel er voor van mij. Vrouw S j o v e 1 (de handen ineen slaande.) Och mijn goeie, lieve, beste vrouw Eenvoud, is tv\aai v t>e hoef ik er bij niemand meer om te vragen'? Tante. Neen, mijn goeie mensch, ga maar naar je kindertjes. Als je de waarheid gesproken hebt, is de zaak in orde. Maai als je gelogen hebt, krijg je geen cent, hoor! Want dan mag ik het , niet doen. , , , .. , , Vrouw Sjovel (haar hand grypende.) Och, miin beste vrouw Eenvoud, hoe zal ik u er voor bedanken ! ' Ik weet niet, wat ik zeggen zal! En wat zal mijn man blij wezen ! 'k Wed, dat hij er halt' beter van wordt. En mijn kindertjes, wat zullen ze springen, als ze 't hooren. 'k Zal ze eiken morgen vragen: „Van wie hebben we dat? Lu dan zullen ze zeggen: „Van vrouw Eenvoud! Want dat mogen ze niet vei geten. Tante. Och vrouw Sjovel, 'k wou je wijzer hebben, 'k Heb je immers al gezegd, dat de Heere Jezus het u geeft! En dus moet gij Hem bedanken. En eiken morgen moeten uwe kindertjes ^zeggen. „Van den Heere Jezus!" en niet „van vrouw Eenvoud.' Vrouw Sjovel. Maar ik ken dien Heere niet. Hoe zal ik Hem nu bedanken . Tante. Van welke kerk ben je ? Vrouw Sjovel. Ik ga nooit naar kerk. Een arm mensch raakt van alles at. Tante. Nooit naar de kerk? Foei, mensch, een slecht teeken, hoor! Dat moet zoo niet langer. En als ge niet weet, wie de Heere Jezus is, kan het u nooit goed gaan. Trouw Sjovel. Hij moet wel goed zijn, want ik ken Hem niet eens, en toch wil Hij mij nu helpen. Hij schijnt mij dan toch te kennen. Tante. O vrouw Sjovel, 'tis wonderlijk zoo goed als Hij is. Dat moet je toch weten. Wacht, ik weet raad. Kan je lezen? Vrouw Sjovel. Gelukkig, ja. En mijn man ook. En mijn oudste drie bloedjes ook al. Tante (Zij geeft haar een Bijbel.) Kijk dan. Hier heb je een boek. Daarin kun je van den Heere Jezus lézen. Daar staat ook in, hoe goed Hij is, en waar Hij woont, en hoe je Hem bedanken moet. En al zulke dingen meer. Vrouw Sjovel. O vrouw Eenvoud, geeft u mij dat ook nog'? Wat een mooi boek! Ik zal u altijd dankbaar blijven. (Opstaande om te vertrekken, grypt ze haar nogmaals bij de hand en zegt:) Goeie, beste vrouw, ik zal mijn best doen, om dien Heere Jezus te bedanken. Tante. Nu, goênavond vrouw Sjovel. Binnenkort zal je der wel van hooren. Vrouw Sjovel. Ik zal hard loopen, om mijn man en lcinders blij te maken. (Zij gaat heen.) Grietje. Tante, Tante, ik sta verbaasd over u ! Ik twijfelde een oogenblik, of u wei bij uw zinnen was. Tante. Zoo? Waarom, mijn kind? Grietje. Omdat u zoo vreemd met die vrouw praatte. En u zoo door haar liet beetnemen, 't Zal wel een bedriegster zijn. Tante. Dat geloof ik niet. Maar wij zullen het eens onderzoekenDat heb ik haar immers gezegd ? Grietje. Ja, maar u praatte ook zoo vreemd. Uw geld is van den Heere Jezus! Wat moet dat vreemde mensch er wei van denken? Tante. Foei, kind, wat moet ik van jou denken ? Heb je dan nooit in de Schrift gelezen, dat alles het eigendom des Heeren is en dat wij maar rentmeesters zijn? De Heere heeft mij een inkomen gegeven van drie duizend gulden, maar dat is niet voor mij zelf alleen. Het is voor Zijn armen en voor de kerk en voor alle goede dingen. Grietje. En straks was u zoo zuinig. Ik mocht niet eens bij ongeluk een paar lucifers stukbreken. En nu geeft u opeens ik weet niet hoeveel. Dat grapje zal u misschien wel 50 gulden kosten. Tante. Al was 't ook honderd! Dat moet de Heere Jezus zelf weten als Hij die vrouw naar mij toe stuurt, 't Is Zijn geld. Grietje. Zoo kan u alles wel weggeven, Tante. Tante. Neen, ik moet er afnemen voor mij zelve, wat ik noodig heb. Maar :iu mag ik niet het grootste deel voor mij zelf gebruiken. Wat zou Hij dan wel tegen mij moeten zeggen! Grietje. Is u daarom zoo zuinig voor u zelf, Tante? Tante. Zeker, kind. Ik moet zorgen, dat er zooveel mogelijk overblijfr, voor den Heere Jezus. Daarom mag jij de lucifers niet onnoodig stukbreken. En daarom speet het mij zoo van dien pot. En al zulke dingen meer. Grietje. En daarom draagt u misschien ook die oude japon zoolang ? Tante. Dat ook. En nou weet je dan meteen, waarom ik zuinig moet zijn. Je weet immers, dat ik eenmaal rekenschap zal moeten afleggen van dat geld ? Grietje. Ja, dat weet ik. Maar zou dat nu zoo nauw steken ? Andere mensehen doen immers ook zoo niet? Tante. Daar weet jij niemendal van, wat een ander doet. Maar daar heb ik ook niets mee te maken. Ieder moet rekenschap doen voor zich zelve, weet je ? Grietje. Ja, dat is waar! Tante. Nu begrijp je toch wel, dat ik op de centen moet passen. Als de Ileere Jezus mij vragen zal: „Wat heb je met dat geld geda;in?" dan zou ik toch niet gaarne willen zeggen: „Ik heb het door mijn kesl gejaagd en om mijn lijf gehangen en voor pleizier góbruikt, Heere." Grietje. U neemt het ook zoo ernstig op, Tante. .Tante. Ts dat ernstig? De zaak kan immers niet anders opgenomen worden, mijn kind. (Er wordt geklopt.) Grietje. Hoor, Tante, er is iemand aan de deur. Tante. Ga dan eens opendoen. (Grietje opent de deur, komt terug en zegt:) Grietje. Tante, daar is een juffrouw, om u te spreken. Tante. Weer een arm mensch ? Grietje. Dat geloof ik niet. 't Is een heele dame ! Maar ze komt toch om geld, denk ik, want ze wil u een lijst presenteeren. Tante. Misschien voor een kerk of een school of voor de zending of zoo iets. Grietje. Zal ik zeggen, dat u niet te spreken is. Tante. Hoe kom je er aan, kind? Ik ben immers wel te spreken! Grietje. Maar u zal nu toch niets geven, 't Is al zoo'n dure dag. Tante. Dat zullen we ereis hooren. Als de Heere Jezus haar gestuurd heeft, dan krijgt ze wat en anders niet. Grietje. Wees toch voorzichtig, Tante. Ze zullen u nog heelemaal kaal plukken. Tante. Laat de juffrouw binnen komen. (Grietje laat juffrouw LJdel binnen.) Juffrouw IJ d e 1. Dag, vrouw Eenvoud ! Tante. Dag, juffrouw! Wie ben je, als ik vragen mag? Juffrouw IJ d e 1 (terwijl ze op den aangeboden stoel gaat zitten.) Ik ben de dochter van mijnheer IJdel. Tante. Van mijnheer IJdel? Dien ken ik niet. Waar woont die? Juffrouw IJ d e 1. Och, vrouw Eenvoud, je kent hem wel. Hij woont een huis of tien maar van u af! Tante. Mijnheer IJdel! Een huis of tien van mij af? O —o-o! De kastelein uit „De Vergulde Roemer!" Is dat mijnheer IJdel! Juffrouw IJ d e 1. Dezelfde. Tante. Ja, dien ken ik wel. We noemden hem vroeger, toen we school gingen, altijd Jan Kwelgeest. Dat weet ik nog best. En toen hij groot was en een herberg kreeg, was 't altijd Jan IJdel, of Jan uit „Be Vergulde Roemer." Juffrouw IJ d e 1. Dat is al zoo lang geleden. Tegenwoordig wordt Pa altijd genoemd mijnheer IJdel. Tante. Zoo, zoo! Dat wist ik niet. Maar nu komen we al met elkaar in kennis. Jan IJdel is je vader dus! En wat voor boodschap had je ? Juffrouw IJ d e 1. F wordt verzocht, uw naam op deze lijst te teekenen en een ruime bijdrage er achter te plaatsen. (Zij reikt een lijst ocer.) Tante. Je wou dus geld van mij hebben? Juffrouw IJ d e 1. Heel graag, vrouw Eenvoud, 't Is voor een harddraverij. Tante. Yooi een harddraverij ? Juffrouw IJdel. Ja. Pa wil een harddraverij organiseeren en daaraan nog andere volksvermaken verbinden, /ie je. Dat trekt veel \olk naai onze plaats en daar hebben alle neringdoenden voordeel van. 't Is dus in het belang van onza plaatsgenooten in t algemeen. Tante. En in het belang van je vader Jan IJdel in t bijzonder. En daar zou ik nou geld voor geven, was je bedoeling? Juffrouw IJ d e 1. Juist vrouw Eenvoud. Pa presenteert deze lijst aan de gegoede ingezetenen. En dezen begrijpen allen zeer goed het belang van het algemeen. Zie maar, hoeveel namen er al op staan. Tante. Ja, ja, ze hebben er nog al wat voor over. Juffrouw IJdel. Nu loop ik anders niet met die lijst! Dat begrijp je! Maar Pa zei tegen me: ,vrouw Eenvoud is een weduwvrouw, loop jij daar even heen !" En dat wou ik wel graag doen. En 1 a vertrouwt dat vrouw Eenvoud het wel goed zal maken. Tante (haar de lijdt teruggevende.) Je krijgt van mij geen halven cent, Juffrouw IJdel. Juffrou w IJ d e 1. Hé, waarom niet? 'tls toch iti 'tbelang van 'talgemeen. Tante. Zal ik je eens wat zeggen ? Op een harddraverij loopen de paarden om den prijs. Maar de menschen loopen ook En die loopen om 't hardst naar de hel. Nou weet je mijn gevoelen. Juffrouw IJ d e 1. Foei, vrouw Eenvoud, wat ouderwetsche taal! Zoo spreekt men tegenwoordig niet meer. Tante. Neen, velen spreken zoo niet meer. Maar de Heere Jezus spreekt zoo wel. Juffrouw IJ d e 1. Ik had niet gedacht, vrouw Eenvoud, dat je nog zoo oudbakken waart. Maar ik begrijp wel, dat je niet van je stuk te breDgen zijt. Zulke lui zijn gewoonlijk stijfkoppig. (Zij staat op, om heen te gaan. Onder 't heengaan zegt ze nog): Nu, vrouw, het beschaafde publiek zal weten, wat voor mensch je bent, hoor! Daar zal ik voor zorgen! Ik wensch je nichtje geluk met zoo'n stijve Tante. Tante. Dat staat je nou niet fraai, juffrouw IJdel. (Deze gaat de deur uit.) Gr r i e t j e. Zij is boos, Tante. Als ik u was, had ik fatsoenshalve maar eeu kleinigheid gegeven. Tante. Wel ja! Dat had de duivel slim overlegd. Grietje. Hoezoo ? Zij is da duivel niet! Tante. De duivel heeft geroken, dat hier geld van den Heere Jezus ligt. En nu wou hij daar gauw zijn klauw achter hebben, om zijn rijk er mee op te bouwen. En daarom stuurde hij die ijdeltuiterige meid. Maar mis was het! Dat kan hij begrijpen ! Geen cent voor hein en zijn dienst! Ik zou het den Heere Jezus ontstelen en hem geven? Nou ja! Grietje. U is een zonderlinge Tante. Zuinig en goedgeefsch tegelijk. Tante. Begrijp je mij nu ? Zuinig, als het mij zelf geldt, maar voor den Heere Jezus alles over te hebben, zoo wensch ik een goed rentmeesteres te zijn. En de zonde en de wereld en de duivel krijgen er geen duit van, als ik het beletten kan. Grietje. Ik begrijp u nu beter dan straks, Tante . Tante. Dat is best, mijn kind. Kom, laten we nu eens in de keuken kijken, hoe 't daar nu staat. I \ Bij Z. J. KONING Gzn. te Oostwolde (Oldambt) zijn verschenen de navolgende samenspraken voor Jongedochters - Vereenigingen: D KEUPER. Op Thee-visite. 1 ex. f0.25; 5 ex. f 1-00. NELLY. Voorheen en Thans. 1 ex. f 0.25; 3 ex. f O.bO. F A TERPSTRA. Oorijzer of los haar? 1 ex. f0.30; 4 ex. fi.00. J.' KEUNING. De Waarzegster. 1 ex. f0.30; 4 ex. fl.00. EFFIE. Man en vrouw gelijk? 1 ex. f0.25, 5 ex. fl.00. T BOKMA. Een lastige Mevrouw. 1 ex. f 0.25; 3 ex. t O.bO. g'. hogeweg. Laster of de gevolgen van kwaadspreken. 1 ex. f 0.30; 5 ex. f 1.2o. ■r A H Sientie de Bijgeloovige. 1 ex. f 0.25; 5 ex. fl-00. E.;ue JONG. Ernst en vroolijkheid. 1 ex. f 0.25; 3 ex. f 0.60. J' 'kEUNING. V rouw Houvast op het jaarfeest eener Jongedochtersvereeniging. 2e druk. 1 ex. f 0.30; o ex. i 1.25. éF. A. TERPSTRA. Het Spook. 1 ex. fO.25; 8 ex. f0.70. ■J. KEUNING. Stijntje Snap. } ex. f0.30; 3 ex. f0.7o. De zuinig© Tante. 1 ex. f 0.30, 4 ex. i 1.00. Twee Kostschooljuffers ^ en een boerendeern. 1 ex. f 0.30; 3 ex. t J. VERHAGEN .Tr. Het Dansen 1 ex. fO.25; 4 ex. f0.80. G. C. HOOGEWERFF. De Dansclub. 1 ex. f0.30, 5 ex. 11.2o. Slecht humeur. 1 ex. fO.30; 5 ex. f 1.^5, J. te KIEFTE. Kanaan of Moab. 1 ex. fO.25; 3 ex. f0.60. G. HOGEWEG.'De Heldin van Haarlem. 1 ex. fO.25, ex. t i.iu. Voor Bruiloften: J. VERHAGEN Jr. Het esrste geheim in het huwelijk J. KEUNING. De Geluksbril voor Bruidegom en Bruid. IK/ , • i]en Trouwlustige. Het Wonderkistje voor Bruidegom en Bruid. 1 ex. f0.30; 4 ex. fl.00. 1 ex. f 0.30; 3 ex. f0.80. 1 ex. f 0.30; 3 ex. f0.80. 1 ex. f0.30; 4 ex. f 1.10.