2440 ^ W "d „HET LEKT HIER." & ^ V ^ ^ )jfé ^ Samenspraak p v 1 - F ^ tusschen '0 Y| "VIER PERSONEN, y w C"Sk ten dienste van de j/ M W ^ Christelijke Jongedochters - Vereenigingen, ^ jé\ door fe. J. KEUNIlSrO. £$ f& 4 - k TWEEDE DRUK. ^ * n m g j& E. jj^ Oostwolde (Oldambt). Z. J. KONING G Z n. No. 24. per ex. verhoog''- jjex. ƒ0.30; 4- ex. /1.10. „HET LEKT HIER.' N Samenspraak TUSSCHEN VIER PERSONEN, TEN DIENSTE VAN DE Christelijke Jongedochters - Vereenigingen, DOOR J". KEUNING. TWEEDE DRUK. OOSTWOL DE (Oldambt). Z. J. KONING GZN. PERSONEN 1. JUFFROUW DONKER. 2. TANTE HELDER. /R.UNIV. 3. KEETJE, meid. 'BIBLIOTHE 4. MARIE, naaister. VMIDÜj „HET LEKT HIEK." (Juffrouw Donker en Tante zitten bij een tafel.) J u ff r o u w. Zoo, tante, wil je nu morgen al weer vertrekken? Tante. Ja, kind, liefst met den eersten trein. J u ff r o u w. Je bent hier nu al een week geweest en wij hebben er nog niets aan gehad. Maar zoo gaat het altijd met mij: ik heb nooit ergens wat aan. Alles loopt mij ook altijd tegen. Ik had er mij zooveel van voorgesteld, dat tante kwam, maar 't is al weer op niets uitgedraaid. Ik was er vooraf al bang voor. Tante. Ja, je hebt niet veel schik in 't leven, 't Spijt mij, dat ik het zien moet. J u ff r o u w. Beklaag mij nu niet, tante, want dan word ik woedend. Dat kan ik niet verdragen. Tante {lachend). Je moet ook niet denken, mijn kind, dat ik dit van plan was. O, hé, nee, zoo kwaad heb je 't nog niet. J u ff r o u w. Natuurlijk niet! 't Is maar. inbeelding van mij. Dat zegt mijn man, dat zegt mijn moeder en dat zegt mijn tante. Allemaal spannen jullie tegen mij samen, 'k Heb nog niet genoeg te tobben! Weineen, laad op maar, altijd maar meer! Tante (opstaande). Ik wou nog even naar je moeder om afscheid te nemen. J u ff r o u w. Dat is goed. Was Frits er nu maar weer, dar kon hij even mee gaan. Maar, neen, die laat weer op zich wachten. Ik zei nog toen hij wegging'. „Ben je er om zeven uur weer, man ? „Ja," zei hij, maar natuurlijk komt langzame Joris geen minuut te vroeg. Tante. Nou, maar, nicht, 'tis immers nog maar half zeven. Juffrouw. Dat weet ik wel. Maar als je zegt: „ik kom om zeven uur thuis", dan is 't niet verboden, om half zeven te komen. Tante. Verboden, neen, maar hij zal immers wel woord houden. Juffrouw. Och wat! Daar heb ik het niet over ! Maar hij is net als die vervelende klok daar! (Zij wijst naar een klok.) Dat piul loopt ook altijd precies op tijd. Nooit zal hij eens een paar minuten voor zijn. Nooit valt het een oogenblikje mee. Als hij elf slaat, dan is 't elf, die leelükerd! En zoo'n klok is miin man nu net. Nooit loopt hij eens wat voor. 'tis onuitstaanbaar. Je zou de eene klok met de andere naar de ooren smijten. Tante. Kind, kind, wees toch wat kalm. Juffrouw. Kalm ! Als ze allemaal maar zoo kalm waren als ik. Dan zou 't een andere wereld zijn ! Tante. Nou, ik ga even heen, hoor! Juffrouw. Wacht even, tante, als mijn man dan niet mee kan, zal ik even meeloopen. Tante. Doe geen moeite! Ik kan alleen wel. Juffrouw. Zoo ! Dan zou je willen, dat ik nog meer over de tong van de buren ging, als ze zagen, dat ik je alleen liet loopen. Nee, hoor! (Zij gaat naar de deur en roept:) Kee, breng mijn schoenen even. Keetje (binnenkomend.) Asjeblieft, juffrouw! (Reikt haar een paar handschoenen over.) Juffrouw. Is 't al weer zoo! Doe je dat met opzet, meid ? Keetje. Wat bedoelt u, juffrouw? Juffr.ouw. Wanneer zal je toch eens leeren, goed wakker te wezen ! Daar roep ik nu: „Kee, mijn schoenen !" en daar kom jij aan met handschoenen. Waar heb jij jou verstand altijd? Of heb je geen verstand ? Keetje. Maar, juffrouw, ik had verstaan van handschoenen. Juffrouw. Jij kunt wel meer verstaan. Wat heb ik nou aan zoo'n onbenullige meid ! Keetje. 'k Zal de schoenen wel gauw halen, juffrouw. (Zij loopt hard heen.) Juffrouw (haar naroepende.) En deksels gauw ook, hoor! Keetje (terugkomende en de schoenen voor juffrouw neerzettende). Asjeblieft, juffrouw. J u ff r o u w. Zoo ! Eindelijk! Wat heeft mij dat nu al weer een moeite en een boel woorden gekost, die schoenen hier te krijgen ! Heb je 't schuren gedaan ? Keetje. Neen, juffrouw ! Juffrouw. Nu, dan gauw aan den gang, hoor! En pas op, dat het goed wordt. Je weet nog wel van verleden week. Keetje. Goed, juffrouw. J u ff r o u w. Goed juffrouw? Moet jij zoo zeggen? Keetje. Best, juffrouw. Juffrouw. Wat ben je toch een haspel. Als ik jou wat zeg, hoef jij jou goedkeuring daar niet op te geven, met jou goed en jou best. 'k Heb jou goedkeuring niet noodig. Wel ja, dat ïr.oest er nog bij komen, dat jij 't niet goedkeurde. Keetje. Maar wat moet ik dan zeggen, juffrouw? J u ff r o u w. Moet ik je dat leeren? Als ik een papegaai praten wil leoi en, zal ik er wel een koopen, hoor! (Keetje schudt het hoofd en gaat zwijgend heen.) Juffrouw (tot Tante). Zie je nu wel, tante, wat een leven ik heb? Zoo kan ik nu alle dagen met dat domme schepsel haspelen. (Op de klok kijkende.) Zie je ook wel, dat Frits niet voor zijn tijd weerkonpit ? Nu, ga maar zoolang zitten, tante, ik zal mij gauw klaar maken. Tante. Als hij maar niet over zijn tijd uitblijft, dan heb je niks te zeggen, kind. Juffrouw. Over zijn tijd ! Nou ja, dat moest er nog bijkomen ! Dat is een rare manier om mij te troosten. Tante. Och, kind, je hebt mannen genoeg, die over hun tijd wegblijven. En waar sommigen dan zitten, weet je ook wel. Juffrouw. Maar, lieve tante, wat helpt mij dat, wat andere mannen misdoen. Wou je soms, dat mijn man ook zoo deed? (Keetje komt binnen.) ■ Keetje. Juffrouw, de naaister is er. Juffrouw. De naaister ? Ook al weer zoo'n haspel, 'k Had ze om half acht besteld, om mij mijn japon te komen aanpassen en nou is 't nog meer dan kwart voor zeven. Komt dat mensch maar, als 't haar in 't hoofd komt? Dat zal ik ze leeren. Tante. Dat is dan een klok, die voorloopt kind. Juffrouw. Ja, maar zulk vóórloopen past mij niet. Ze zal komen, als ik het haar zeg. Wil ze dat niet, dan kan ze er blijven. Tante. Maar om mij kan je gerust je japon even gaan aanpassen, hoor! Ik kan best een oogenblik wachten. Juffrouw. Maar, tante, ik wou je wijzer hebben. Moet ik zoo'n mensch dan- maar wennen, dat ze maar komen kan, wanneer zij) wil? Tante. Neen, dat niet, maar ik dacht, het kon nu tenminste wel geschikt, worden. Juffrouw. 't Zal niet gebeuren. Zij kon mij later wel midden in den nacht komen. Als juffrouw naaister kommandeerde, zou juffrouw Donker maar klaar moeten staan, 'k Zal er voor zorgen ! Tante. Nu, juffrouw Donker moet weten, wat ze doet. Juffrouw. Ja, juffrouw Donker zal 't ook weten, 't Zou ook wat moois worden, als juffrouw Donker niet meer mocht weten, wat ze te doen heeft. Juffrouw Donker kan hierin niet naar tante Helder luisteren. Keetje. Wat moet ik tegen de naaister zeggen, juffrouw? Juffrouw. Wie heeft jou die voorbarigheid weer geleerd ? Ik zeker niet. Keetje. Nee, juffrouw. J u ff r o u w. Wacht dan maar af, wat ik je zeggen zal. 'k Zal mijn tijd zelf wel weten. Keetje. Goed, juffrouw. Juffrouw. Geen goedkeuring van jou, hoor! 't Spreekt van zelf, dat het goed is, als ik het zeg. Tante. Och, kind, ze meent het goed. J u ff r o u w. Nou Kee, je zegt tegen de naaister, dat ik haar oin half acht besteld heb en niet om kwart voor zeven. Ze moet terugkomen. Zeg haar dat. Of neen, laat ze hier komen, dan zal ik het haar zelf zeggen. (Keetje gaat heen). Tante. Was 't niet beter, nicht, dat je haar zoolang in de keuken laat wachten bij de meid, als dat je haar terugstuurt? Juffrouw. En dan met de meid kletsen ! 'k Zal wijzer zijn! (Maria komt binnen.) Maria. Goênavond, dames. Juffrouw. Maria 1 Tante. Goênavond, meisje. Maria. Schikt het u, juffrouw, om de japon even aan te passen ? J u ff r o u w. Wat hadden we afgesproken, Marie ? Maria. 'k Weet het, juffrouw. Om half acht zou ik Lomen, maar omdat ik om half acht ook naar de catechisatie moet, dacht ik, nu maar even heen te loopen. 'k Ben blij, dat ik u thuis tref. . J u ff r o u w. Zoo, dan dacht je, dat ik klaar moest staan, als 't jou uitkwam ? M a r i a. Nee, juffrouw, die gedachte is geen oogenblik bij mij geweest. Alleen zooals ik zei, de catechisatie. Juffrouw. Catechisatie ! Voorwendsels ! Anders niks. Zulke jonge meiden doen wat om de catechisatie ! Dat weet ik beter. Maria. O, juffrouw, als 't u nu niet schikt, dan zal ik om halt acht terugkomen en dan een paar minuten te laat in de catechisatie komen. Juffrouw. Hoor eens, Marie. Je moet weten, dat zoo'n houding mij niet bevalt hoor! Eerst doe je, of je zoo dol giaag nu even je werk hier wou doen, maar een oogenblik daarna kan 't jou ook weer niet veel schelen. Wat is mij dat voor gepraat! Was 't jou plan misschien, mij voor den gek te houden ? Maria. Och, juffrouw, hoe kan u er aan denken, ik wou . . . Juffrouw. O zoo! Dat wil zeggen : juffrouw, wat is u gek en zot en dom en dol, dat u zoo iets denkt. Goed, dat ik weet, hoe jij over mij denkt. Maria. Maar, juffrouw, hoe kan u zoo iets zeggen ? J u ffr o u w. Kijk, daar heb je 't al weer ! Hoe kan u zoo iets zeggen ! Zoo'n dom schepsel is die juffrouw Donker, dat ze zoo iets zeggen kan. Maria. Och, juffrouw, neem me niet kwalijk, maar dat was mijn bedoeling niet. Juffrouw. Je wilt dus zeggen, dat je verwacht, dat ik het je kwalijk nemen zal. Maria. Uit uw woorden maakte ik het op. Juffrouw. Hoor eens, Marie, of wij er nu lang of kort over spreken, dat geeft ook al niet, maar ik wou je zeggen, dat je om half acht terug moet komen. Anders had je toen dadelijk moeten zeggen, dat je naar de catechisatie moest. Maria. Ik dacht er zoo gauw niet aan, juffrouw. Maar, goed, juffrouw, ik zal om half acht terugkomen. (Zij gaat heen). Juffrouw (haar naroepende.) Geen minuut vroeger of later, hoor! Maria. Nee, juffrouw, om half acht precies! (Zij verdwijnt.) Tante. Wel, nicht, dat leek mij wel een heel schikkelijk naaistertje. Juffrouw. Is die uitval op mij gemunt, tante? Wil tante daarmee zeggen, dat ik niet schikkelijk was? Tante. Nee, kind, ik vind wel, dat je dat meisje veel te bar behandelde, maar ik wou dat nu eigenlijk niet zeggen. Want ik denk, dat het niet veel baten zal. J uft'rouw. Wel ja, tante ! Zoo'n onverbeterlijk schepsel ben ik, dat tante's woorden toch niet zouden baten! Ik voel het wel! Maar bet valt mij niet mee, dat mijn eigen tante zoo over mij denkt. Tante. Kom, nichtje, we willen niet tegen elkaar grommen. Maak je maar klaar, dan gaan we een oogenblik naar je moeder. Maar, . nee, je zult wel thuis moeten blijven om de naaister, nietwaar? Juffrouw. Wie blijft er nu thuis om een naaister? Als ik niet thuis ben, kan ze wachten ! Dat weet tante zelf ook wel. Maar ik voel het wel. Tante wil mij liever niet mee hebben. Tante. Nicht, nicht, wat ben je een raar kind! Juffrouw. Ziezoo, zeg 't mij maar recht uit. Dat is beter, dan er om toe te draaien. Nu weet ik ook, wat ik aan mijn tante heb. Heelemaal alleen sta ik in de wereld. Onze kleine Frans kan nog maar pas loopen en den heelen dag zit hij bij grootmoeder. Onze Lina zoodra ze uit school komt, naar grootmoeder ! Mijn man, als hij 't mij 's avonds maar even lappen kan, gauw naar grootmoeder. En nu tante ook al weer. Ik zeg, dat het een wonder is, dat ik niet gek word. Als ik niet zooveel verdragen kon, dan was ik ook al lang gek geweest. Tante. \ Maar, nichtjelief, je tapt daar uit een heel verkeerd vaatje. Juffrouw. Natuurlijk! Hoe zou ik iets goed kunnen doen of zeggen ? Nu, maak maar gauw, dat tante bij mijn moeder komt, ik wil nu niet eens mee. Tant e. 'k Wou maar even afscheid nemen. Ik kan toch zoo niet weggaan. Juffrouw. Nee, dat weet ik wel. Ga maar heen. Als tante nu bepaald morgen vertrekken wil, dan moet het nu wel. Maar anders, wat voor haast heeft tante, om zoo gauw weer naar huis te gaan ? Tante. Nee, haast heb ik niet, maar .... maar .... J u ff r o u w. Maar het deugt hier niet bij die dolle nicht Donker! Daar kan een tante Helder het niet langer dan acht dagen uithouden. De buren zullen er wel weer een praatje over maken, maar dat is ook niks. Tante. Om de waarheid te zeggen, nicht, het lekt mij hier te veel. J uff'rou w. Lekken ? Tante. Ja, lekken. J u ff r o u w. Maar, tante, hoe heb ik hot nu met je. Het heèft al den tijd, dat tante hier geweest is, niet geregend. Hoe kan 't dan lekken ? Tante. 't Is toch waar, wat ik zee. J u ff r o 11 w. Gekheid, tante. Het lekt hier niet, zelfs niet als 't regent. Miin man is zoo bang voor lekkage! Hij laat elk jaar het dak nazien. Hoe zou 't hier dan lekken, als 't niet regent ? Tante. Ik blijf er bij, nicht: het lekt mij hier te veel. J u ff r o u w. Tante droomt! Tante. 'k Wou, dat het alleen maar een droom was. J u ff r o u w. Of is 't maar een praatje om wat te zoeken ? Maar dat kan ik van tante toch ook niet gelooven. Tante. Geloof dat maar niet. 'k Wil je er bij zeggen, dat ik hier langer gebleven zou zijn, als ik die lekkage niet ontdekt had. J U ff 1" O u w. Maar, tante, ik kan 't niet helpen, hoor, dat ik heelemaal verbaasd over je sta. 't Is stellig niet goed met je. Tante. 'k Wil graag g«looven, nicht, dat je verbaasd staat, want je ziet zelf niks van die lekkage. J u ff r o u w. Nee, ik zie er niets van. En mijn man ook niet. Tante. Dat zal de vraag zijn. J u ff r o u w. Och, kom, tante! Als hij 't gezien had, zou hij immers al lang het lek gestopt hebben. Tant, e. Hij moest ook kunnen ! J u ff r o u w. Waarom zou hij 't niet kunnen? En waarom zou ik het niet kunnen zien ? Nou, zoo'n sloddermike ben ik niet, dat al mijn goed nat zou lekken, zonder dat ik het zag. Geloof dat maar niet. Tante. Ik geloof, dat je man daarom 's avonds zoo graag bij je moeder blijft, omdat hij niet onder den drup wil zitten. J u ff r o u w. Och, tante, ik word ongerust over je. Het is niet goed met je. Tante. En je beide kinderen schijnen er ook al last van te hebben ; daarom blyven ze zoo graag bij grootmoeder. Daar schijnt het niet te lekken. Juffrouw. Nu zou ik weer zeggen, dat je een loopje met mij neemt. Tante, wat moet ik er toch van maken ? Tante. Je moet er niets van maken. Ik droom niet, en ben goed bij mijn stukken. En ik houd je ook niet voor den gek. Je moet het net zoo opnemen, als ik zeg. Juffrouw. 'k Wou, dat Frits thuiskwam. Altijd blijft hij ook zoolang weg, als 't maar even kan. Ik ben doodongerust, tante. Tante. 't Is onnoodig, hoor! Nu, ik moet nu toch wel even naar je moeder. (Zy staat op.) Juffrouw. Ja, maar ik durf je niet alleen laten gaan. 'k Ben veel te ongerust. Tante. Laat mij maar gaan, en probeer jij in je eenigheid eens, of je de lekkage ook vinden kunt. Juffrouw. Zeg mij dan, wat je bedoelt, tante. Tante. Goed. Weet je, hoe je gewaar kunt worden, waar het lek zit? Sla dan het Spreukenboek eens op, het 27e hoofdstuk, het 15e vers. Lees dat: daar staat, waar het lek in je huis zit. Juffrouw. Maar, tante, nu wordt het nog al onbegrijpelijker. Jebentheelemaal van de wijs. T a n t e. Ga maar eens kijken ! En als je dat gelezen hebt, dan ook het 13e vers van hoofdstuk 19. J u ff r o u w. Wat doe je toch vreemd, tante. Ik ben zulke vreemdigheden niet van je gewoon. Tante. Als je 't gelezen hebt, zal je wel anders spreken. Nu, tot straks. Ik kom gauw terug. (Zij gaat heen.) J uffrou w (tegen zichzelf.) Nou maar, als 'thaar niet in 't hoofd geslagen is, dan weet ik het niet. Hoe komt het mensch erbij! 'k Wou, dat Frits kwam, want die moet haar noodig achterna. Ik vertrouw dat zoo niet. (Ze zit een oogenblïk zwijgend. Daarna spreekt ze weer.) Lekken! Hier lekken ! In dit potdichte huis ! En ieder zou het zien, behalve ik! Wat een onzia ! (Ze zwijgt loeer een oogenblik en begint daarna weer:) Maar wat praat ze toch van Spreuken 27 : 15? Wat zou daar staan? Daar ben ik toch nieuwsgierig naar. (Ze neemt den bijbel en zoekt op Spr. 27 : 15, en zegt daarna:) Wacht, hier heb ik het. Daar staat: (Ze leest, hardop.) „Een gedurige druiping ten dage des slagregens en een kijfachtige huisvrouw zijn even gelijk." (Ze kijkt een oogenblik zwijgend in het boek, zegt daarna :) Aha ! Een kijfachtige huisvrouw! Dat ben ik natuurlijk! Dat spreekt van zelf. En zoo'n vrouw is gelijk met een gedurige druiping ten dage des slagregens! Ja, dat is hetzelfde als lekken. Zoo, zoo ! Nou begrijp ik haar. Het lekt hier! Dat beteekent,: er is hier een kijfachtige huisvrouw. En dat is even vervelend als een lekkend huis. Netjes, hoor! Ja, ja, zoo word je van je eigen tante behandeld. (Ze zwijgt een oogenblik en zegt dan weer:) Maar Spreuken 19:13 noemde ze ook. Wat zou daar staan? Wacht, hier is 't. (Zij leest hardop.) „Een zotte zoon is zijnen vader groote ellende en de kijvingen eener vrouw als een gestadig druipen." Zoo, zoo. Dat is hetzelfde dus. Zoo krijg ik er van. Maar ik zal ze ook vinden ! Straks ! Als ze terugkomt! Al is ze tienmaal mijn tante, dat gaat zoo niet! (Ze zwijgt. Na eenige oogenblikken herneemt ze :j Maar 't is mij toch net, of er van die lekkage wat waar is. 't Is de bijbel, die 't zegt. Ja, dat is ook zoo. (Weer na een oogenblik zwijgens.) 'k Wou toch niet graag, dat het waar was. Ja, ik kijf wel wat veel ... En dat is vervelend en lastig, zegt Salomo .... Even als een lekkage vervelend en lastig is . . . 't Mensch heeft toch nog gelijk . . . 'k Heb't wel eerder gelezen. Nooit om gedacht .... Vreemd, dat ik het nu zie ... . Och, mijn tijd, ik ben gelijk aan een gedurig druipen .... Daarom willen ze niet binnen mijn deur blijven . . . Tot man en kinderen toe gaan er uit . . . Wel een treurig geval ... Wat zal ik er aan doen ... Ik weet nu, waar het lek zit ... . Hoe het te stoppen ? (Keetje komt binnen.) Keetje. 'k Heb 't schuren gedaan, juffrouw. Juffrouw. Och, heb je weer wat te seuren ? Kan je mij geen oogenblik met rust laten ? Keetje. 'k Dacht, dat ik het even zeggen moest, juffrouw. Juffrouw. Ik dacht! Ja, jij denkt altijd! Maar —re (zij kijkt ter sluiks naar den bijbel.) och ... ik wou zeggen . . . Keetje (verwonderd kijkende.) Wat blieft, juffrouw ? Juffrouw. Ja, ik wou zeggen: je hebt het schuren gedaan, nietwaar? Keetje. Ja, juffrouw ! Juffrouw. Nu, 't is goed, Kee. Goed, hoor! Keetje. Wat blieft juffrouw ? Juffrouw. Ik zeg dat het goed is, Kee. Keetje. Wil juffrouw het ook komen nazien ? Juffrouw. Ja, straks kom ik. Je kunt zelf ook al vast eens nakijken, en als er iets niet goed is, wil je 't zeker wel even bijwerken ? Keetje (verwonderd en blijde.) Heel graag, juffrouw! Juffrouw. Nu, dan mag je naar de catechisatie gaan. Keetje. Mag ik, juffrouw ? J u ff r o u w. Ja, ik had anders gezegd, dat er niet van komen kon, maar we zullen dat veranderen. Je wilt er graag heen, nietwaar? Keetje. Heei graag, juffrouw. Juffrouw. Nu, dan mag je in 't vervolg er geregeld heen. Keetje. Dank u, juffrouw. Juffrouw. Maar zeg, zou je eerst nog even naar Marie de naaister willen loopen, Kee? Keetje. Graag, juffrouw, 'k Zal in een wip terug zijn. J u ff r o u w. Goed, zeg haar dan, dat ze wel voor half acht kan komen. Keetje. Best, juffrouw. (Zij gaat heen.) Juffrouw (tot zichzelf.) Wat was die meid in haar schik! .... 't Lekte nu ook niet. Ja, eerst nog wel . . . Maar Salomo stak den vinger tegen mij op ... . 'k Zag 't nog net intijds .... Tante heeft gelijk gehad . . . Domme vrouw, die ik geweest ben .... Dwaas schepsel, die ik was . . . Altijd zoo te grommen ... Ja, precies een lekkend huis . . . Dat ging maar altijd: drup, drup, drup! Op het hoofd van ieder, die onder mijn bereik kwam .... En er kwam nooit een eind aan ... Wat ben ik toch een ongelukskind . . . Maar wat doe ik daar? . . . Steekt Salomo al weer den vinger tegen mij op? . . Ja, nu was ik tegen mij zelf aan 't lekken en druipen . . . Och, wat ben ik ongelukkig ... Ik moet grommen en kijven .... Hoe zal ik het verhelpen ? (Tante komt binnen.) Tante (haar strak aanziende.) Daar ben ik al weer, nicht. Gauw, nietwaar? Juffrouw. Och, tante, tante, wat ben ik ongelukkig! Tante. Hoezoo ? Juffrouw. Ik heb het lek gevonden. Salomo heeft het mij laten zien. Tante. Kom, dat is goed. Juffrouw. Maar ik kan 't niet stoppen. Tante. Heb je 't al geprobeerd ? Juffrouw. Ja, tegen Kee, en dat ging zoowat. Maar ieder oogenblik is 't lek weer open. Tante. Zal ik je wat zeggen, nicht? Wie een blijmoedigen, opgeruimden geest heeft, heeft er geen last van. Juffrouw. Maar hoe krijg ik die? Tante. Kom nou, dat weet je wel. Je kent den bijbel. Juffrouw. Ja, maar ik ben geheel verkeerd. Tante. Dat komt terecht in de binnenkamer, mijn kind. Met waken en bidden! Ja, daar moeten we nog al eens meer over praten. Juffrouw. 'k Wou dat tante hier bleef, om mij te raden. Tante. Goed, ik blijf. Nu je het lek gevonden hebt, wil ik graag bli]ven. (Keetje komt binnen.) Keetje. Juffrouw, Marie is er. Juffrouw. Goed, K^e, ik kom. (Keetje gaat heen.) Tante. Zal ik even mee gaan'? Juffrouw. Heel graag, tante. (Zi/j gaan heen.) Bij den Uitgever dezes zijn mede verkrijgbaar de navolgende samenspraken Voor Jongedochters-Vereenigingen L J. KEUNING. De waarzegster. 2e dr. 1 ex. /"0.30; 4 ex. ƒ1.00. 2. EFFIE. Man en vrouw gelijk? 1 „ -0.25; 5 „ -1.00. 3. T. BOKMA. Een lastige mevrouw. 1 „ -0.25; 3 „ -0.60. 4. G. HOGE WEG. Laster of de gevolgen van kwaadspreken. 1 „ -0.30; 5 „ -1.25. 5. B. A. H. Sientje de biigeloovige. 1 „ -0.25; 5 „ -1.00. 6. F. DE JONG. Ernst en vroolijkheid. 1 „ -0.25; 3 „ -0.60. 7. J. KEUNING. Vrouw Houvast op het jaarfeest eener Jongedochtersvereeniging. Se druk. 1 „ - 0.30 ; 5 „ - 1.25. 8. F. A. TERPSTRA. Het spook. 1 „ - 0.25 ; 3 „ - 0.70. 9. J. KEUNING. Stijntje Snap. 2e druk. 1 „ -0.30; 3 „ -0.75. 10. „ De zuinige tante. 2e druk. 1 „ -0.30; 4 „ - 1.00. 11. „ Twee kostschooljuffers en een boerendeern. 2e druk. 1 „ - 0.30 ; 3 „ - 0.80. 12. J. VERHAGEN Jr. Het dansen. 2e druk. 1 „ - 0.25 ; 4 „ - 0.80. 13. G. C. HOOGEWERFF. De dansclub. 2e druk. 1 „ • O.PO; 5 „ -1.25. 14. „ Slecht humeur. 2e druk. 1 ,. -0.30; 5 „ -1.25. 15. J. te KIEFTE. Kanaan of Moab. 1 „ -0.25; 3 „ -0.60. 16. G. HOGEWEG. De heldin van Haarlem. 1 „ -0.25; 5 „ -1.10. 17. NELLY. Voorheen en thans. 1 „ - 0.25 ; 3 „ - 0.60. 18. D. KEUPER. Op Thee-visite. 1 „ - 0.25 ; 5 „ - 1.00. 19. F. A. TERPSTRA. Oorijzer oflos haar? 1 „ - 0.3O ; 4 „ -1.00. 20. J. KEUNING. Meisjesgekibbel. 1 „ -030; 4 „ -1.00. 21. G. HOGEWEG. Onze dienstboden. 1 „ -0.30; 5 „ -1.25. 22. J. KEUNING. Op de fiets! 1 „ -0.30; 4 „ -1.0C. 23. „ De huwelijks-advertentie. 1 „ - O.cO; 3 , - 0.80. 24. „ Het lekt hier. 2e druk. 1 „ -0.30; 4 ,. -1.10. 25. „ Zoo zijn er! 1 „ -0.30; 4 .. -1.10. 26. J. SCHOUTEN. '„Poste restante." 1 ,. - 0.30; 5 „ -1.35. 27. „ Twee adellijke Jonkvrouwen. 1 „ -0.30; 6 „ -1.50. 28. J. KEUNING. Oorlog aan de mannen! 1 ,, -0.35; 3 „ -0.90. 29. F. de JONG. Ook schuld. 1 „ - 0.25 ; 3 „ - 0.60. 30. J. SCHOUTEN. Op den tweesprong. 1 „ -0.30; 4 „ -1.00. 31. „ Op eigen beenen. 1 „ - 0.30 ; 5 „ -1.25. 32. H. B. De Kookschool. 1 „ - 0.30; 8 „ -1.90. 33. G. HOGEWEG. De Vrouwen- Kiesvereeniging. 1 „ -0.30; 5 „ -1.25. 34. JOHANNA. Juffrouw Grijpvogel en haar nichtjes. 1 „ - 0.30 ; 3 „ - 0.75.