__ CIVIEL PEOCESEECIT VOOR DE RESIDENTIEGERECHTEN OP JAVA EN MADURA. öas-motursneipei'sdrukkerij P. A. v. Asperen v. d. Velde, Semarang. 1901. REGLEMENT op de burgerlijke rechtsvordering voor de residentiegerechten op Java en Madura. VIERDE BOEK. Van de rechtspleging in zaken, welke ter kennisneming staan van do residentiegerochten. EERSTE TITEL. Van de wijze van procedeeren in eersten aanleg. Artikel 924. De bepalingen van den eersten, tweeden (met uitzondering van de vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en achttiende afdeeling), derden en tienden titel van het eerste boek, van den vierden titel, eerste, tweede, vierde en vijfde afdeeling, en van den zesden titel, derde, vierde, negende. tiende, twaalfde en dertiende afdeeling van liet derde boek worden, voor zoover zij vereenigbaar zijn met de bijzondere voorschriften van dezen titel, van toepassing verklaard op het rechtsgeding bij de residentiegerechten. EERSTE BOEK. Van de wijze van procedeeren voor de Raden van Justitie en het Hooggerechtshof. EERSTE TITEL. ALGEMEENE BEPALINGEN. eerste afdeeling. Van exploiten van dagvaarding, aanzegging en teteekening. 1. Elke rechtsingang, wTelke daarvan niet bepaaldelijk is uitgezonderd, vangt aan met eene dagvaarding, door eenen deurwaarder, die tot het exploiteeren in de plaats bevoegd is; hij is verplicht afschrift van het exploit te laten aan den persoon, of aan de woonplaats van den gedaagde. Het afschrift zal bij dengene die het ontvangen heeft als oorspronkelijke dagvaarding gelden. 2. Behoudens de bijzondere voorschriften van dit reglement aangaande het doen van exploiten aan de door partijen, bij de dagvaarding, of in den loop van het geding en van de ten uitvoerlegging gekozen woonplaats, kunnen de dagvaardingen en andere exploiten, overeenkomstig artikel 2-4 van het Burgerlijk Wetboek, met inachtneming der aldaar gemaakte onderscheidingen, mede geschieden aan de gekozen woonplaats, bij dat artikel bedoeld. 3. In geval de deurwaarder noch den gedaagde , noch iemand van diens huisgenooten aan zijne woonplaats vindt, zal hij het afschrift onverwijld ter hand stellen, of, in geval van eene verwijdering van meer dan tien palen van het residendie-kantoor, zoo spoedig mogelijk doen toekomen aan het hoofd van het plaatselijk bestuur, af aan dengene die dezen vervangt, en van die terhandstelling of inzending melding maken op de oorspronkelijke dagvaarding en op het afschrift van dezelve. Het hoofd van het plaatselijk bestuur, of diens plaatsvervanger, zal op het oorspronkelijk stuk kosteloos eene door hem onderteekende verklaring stellen, houdende vermelding van den dag der overgave of ontvangst van dat exploit, welks oorspronkelijk hij, behoudens het bepaalde bij het voorlaatste lid van artikel 5, dadelijk aan den deurwaarder teruggeeft, of zoodra mogelijk aan dezen terugzendt. Hij moet het afschrift zoo mogelijk aan den gedaagde doen toekomen, zonder dat van dit laatste echter in rechten zal behoeven te blijken. ï. Aan elk der gedaagden moet een afschrift van het exploit gelaten worden. Echter zal, aan eehtgenooten, niet van tafel en bed, of van goederen gescheiden zijnde, slechts één afschrift worden gelaten. 5. De dagvaardingen zullen gedaan worden: wanneer de gedaagde woont binnen de hoofdplaats waar het regterlijk collegie zitting houdt, voor hetwelk hij wordt gedagvaard, onmiddellijk en zonder eenige tusschenkomst, door eenen deurwaarder, ter keuze van den belanghebbende; wanneer de gedaagde woont buiten de hoofdplaats, doch binnen het gebied van den rechter, voor welken de vordering gebracht wordt, óf onmiddellijk en zonder bemoeijenis van dien rechter, door eenen deurwaarder, daarmede namens den eischer belast, óf, ter keuze van laatstgenoemde en op het daartoe strekkend verzoekschrift van zijnen procureur , door tusschenkomst van gemelden rechter, die de acte van dagvaarding zal toezenden aan het hoofd van het plaatselijk bestuur der residentie waar de gedaagde woont, ten einde dezelve, op last van dat hoofd, door een daartoe bevoegd beambte worde beteekend; wanneer de gedaagde woont buiten het gebied van den rechter, voor welken de vordering gebracht wordt, óf onmiddellijk, in voege als boven is omschreven, óf, ter keuze van den eischer en op het daartoe strekkend verzoekschrift van zijnen procureur, door middel van letteren requisitoriaal aan den rechter der woonplaats van den gedaagde, welke rechter de acte van dagvaarding door eenen door hem aan te wijzen deurwaarder zal doen beteekenen, bijaldien de gedaagde woont binnen de residentie in welke hij zitting houdt, en anders daartoe de uoodige aanschrijving zal doeu afgaan aan het hoofd van het bestuur der residentie waar de gedaagde woonachtig is. De vorenstaande bepalingen zijn mede toepasselijk op alle andere exploiten, en zullen de rechterlijke collegiën en hoofden van plaatselijk bestuur gehouden zijn, de hun toegezonden wordende dagvaardingen en andere exploiten onverwijld te doen beteekenen en bewerkstelligen, en daarvan behoorlijk relaas aan den rechter, van wien zij dezelve tot dat einde hebben ontvangen , ten dienste der daarbij belanghebbenden in te zenden. Indien het uit te brengen exploit gericht mocht zijn tegen een hoofd van plaatselijk bestuur, zal de toezending geschieden aan den secretaris der residentie, of aan den residentierechter, binnen wiens ressort zoodanig hoofd van plaatselijk bestuur gevestigd is. 6. De dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden op de wijze als volgt: 1°. ten aanzien van den Gouverneur-Generaal, in zaken hem bijzonder aangaande, aan den persoon of ten kantore van den resident van Batavia; 2°. ten aanzien van de regeering van Neder-. landsch-Indië, als vertegenwoordigende den lande, aan den persoon ot ter woonplaats van het hoofd van het betrokken departement; 3°. ten aanzien van residentie- of plaatselijke besturen, openbare instellingen of stichtingen en zedelijke lichamen, aan den persoon of ter woonplaats van het hoofd des bestuurs, of ter plaatse waar het bestuur deszelfs zitting of kantoor houdt; 4°. ten aanzien van de personen bedoeld bij artikel 9, aan het hoofd van het plaatselijk bestuur, of aan dengene die hem vervangt. De ambtenaar aan wien het exploit wordt gedaan, zal het oorspronkelijke kosteloos met gezien teekenen, en het afschrift, bij besloten brief, aan den belanghebbende toezenden; 5°. ten aanzien van vennootschappen van koophandel, aan haar gemeenschappelijk kantoor, en, zoo er geen is, aan den persoon of de woonplaats van een der besturende vennooten; en na de ontbinding, aan den persoon of de woonplaats van een der vereffenaars; 6°. ten aanzien van den boedel eens gefailleerden, of van iemand die in staat van kennelijk onvermogen is verklaard, aan de weeskamer , of aan den persoon of de woonplaats van derzelver met de curateele over den boedel belasten agent; 7°. ten aanzien van hen die geene bekende woonplaats in Nederlandsch-lndië hebben. ter plaatse van hun werkelijk verblijf. Indien deze plaats niet bekend is, gelijk mede in geval in rechten worden opgeroepen onbekenden, of wel houders van aandeelen in geldleeningen of maatschappijen, welke niet op naam staan, zal het exploit worden aangeplakt aan de hoofddeur van de gehoorzaal des rechters voor wien de vordering gebracht wordt; en zal een tweede afschrift moeten worden overgegeven aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij dat rech- eene corporatie, maatschap of' handelsvereeniging is, zal hare benaming in de plaats van naam en voornaam moeten worden uitgedrukt ; 3°. de middelen en het onderwerp van den eisch, met eene duidelijke en bepaalde conclusie; 4°. de aanwijzing van den rechter die van de zaak moet kennis nemen; 5°. den dag en het uur waarop de gedaagde in rechten moet verschijnen. Het exploit en het afschrift daarvan zullen door den deurwaarder moeten worden geteekend. 9. Indien de dagvaarding gericht is tegen een vorst of anderen inlander van aanzienlijken rang of geboorte, tegen wien, volgens de wettelijke bepalingen, zonder vooraf bekomen vergunning geene rechtsvervolging mag worden ingesteld, zal het exploit de vermelding behelzen van het verlof, krachtens hetwelk zoodanig persoon in rechten wordt betrokken. 10. De gewone termijn van dagvaarding voor de raden van justitie en het hoog gerechtshof zal zijn: van ten minste acht dagen voor den gedaagde die woonachtig is, of. bij gebreke van eene bekende woonplaats binnen Nederlandsch-Indië, verblijf houdt ter plaatse waar het rechterlijk collegie, voor hetwelk hij gedagvaard wordt, gevestigd is; van ten minste veertien dagen voor den gedaagde die woonachtig is, of, als voren, verblijf houdt buiten de bij het vorige lid aangeduide plaats, doch in de residentie, binnen welke het rechterlijk collegie gevestigd is; van ten minste drie weken voor den gedaagde die woonachtig is, of, als voren, verblijf houdt in eene andere residentie op Java, met de eerstbedoelde binnen het ressort van denzelfden raad van justitie gelegen; en van ten minste eene maand voor den gedaagde, die woonachtig is, of, als voren, verblijf houdt in eene andere residentie op Java, welke niet met de eerstbedoelde onder denzelfden raad van justitie behoort. In gevallen die spoed vereischen, zal de president van het rechterlijk collegie, bij een op het daartoe strekkend request verleend bevelschrift, kunnen vergunnen om op eenen korteren termijn te dagvaarden. Wanneer de te dagvaarden persoon woonachtig is, of, als voren, verblijf houdt op een eiland van Nederlandsch-Indië, niet behoorende tot eene residentie, welker hoofdplaats op Java is gevestigd, zal het rechterlijk collegie, op het daartoe strekkend verzoekschrift van den eischer, den rechtdag bepalen , tegen welken de gedaagde zal worden opgeroepen, en den termijn vaststellen, die tussclien de dagvaarding en den dag van verschijning in rechten zal moeten verloopen. 11. In de gevallen bij art. 6, in het tweede lid van nommer7, uitgedrukt, zal de termijn van dagvaarding zijn van ten minste vier maanden. 12. (St. 1872 No. 12). Wanneer de gedaagde niet in Nederlandsch-Indië woont, is de termijn: van ten minste zes weken, zoo hij woont op het eiland Singapore; van ten minste vijf maanden, zoo hij woont elders in Achter-Indië, in Voor-Indië, het Chineesche rijk, Japan, de Oost-Indische eilanden, die niet behooren tot de Nederlandsche bezittingen, Per zie of Egypte; van ten minste zes maanden. zoo hij woont in In de gevallen voorzien hij artikel 3, geldt de door het hoofd van het plaatselijk bestuur vermelde dag van terhandstelling of ontvangst, voor dag van exploit. 16. De dagvaardingen, aanzeggingen of oproepingen om tegenwoordig te zijn bij deze of gene acte van procedure of van instructie, zullen alleen de plaats, den dag en het uur van de eerste terechtzitting of rol moeten uitdrukken; zij zullen niet behoeven herhaald te worden, ofschoon de terechtzitting op eenen anderen dag verlegd of voortgezet worde. 17. Geenerlei exploit zal op eenen Zondag mogen gedaan worden, ten ware uit krachte van de vergunning van den voorzitter van het collegie. Indien de laatste dag van den termijn, binnen welken het exploit geschieden kan, op eenen Zondag invalt, zal hetzelve den volgenden dag kunnen gedaan worden. De termijn van eene maand wordt gesteld op dertig dagen. 18. Geenerlei exploit of tenuitvoerlegging van vonnissen zal kunnen geschieden vóór zes uren des morgens, en na zes uren des namiddags, ten ware de voorzitter van het collegie, in zaken welke buitengewonen spoed vereischen, daartoe verlof mocht hebben verleend. 19. De getuigen wier tegenwoordigheid bij sommige exploiten wordt vereischt, moeten zijn manspersonen, ingezetenen van Nederlandsch-Indië, van bevoegden ouderdom om in rechten getuigenis te kunnen afleggen, en aan den deurwaarder, die het exploit verricht, als geloofwaardige personen bekend, of door het hoofd van plaatselijk bestuur hem als zoodanig opgegeven. 20. Geen exploit mag door eenen deurwaarder worden gedaan voor zijne bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie onbepaaldelijk, en in de zijdliaie tot den graad van broeders- en zusters-kinderen ingesloten. In geval van beletsel uit dien hoofde of om andere redenen, zal de voorzitter van het collegie, wanneer het eenen gewonen, of de resident, wanneer het eenen buitengewonen deurwaarder geldt, eenen geschikten persoon tot het doen der vereischte exploiten aanwijzen. De aangewezen persoon zal vooraf beëedigd wTorden, ten ware hij reeds onder eenen ambtseed mocht staan. Van de gedane aanwijzing zal in de exploiten worden melding gemaakt. 21. Indien een exploit door toedoen van den deurwaarder nietig verklaard wordt, zal hij kunnen verwezen worden in de kosten van het exploit en van de vernietigde procedure, gelijk mede tot vergoeding der schaden en interessen van de partij, naar de omstandigheden; alles onverminderd het bepaalde bij artikel 60. TWEEDE APDEELING. Van de terechtzittingen. 22. De terechtzittingen worden in het openbaar gehouden, op den voet der voorschriften van artikel 29 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie. De bepalingen van den twaalfden titel van het Reglement op de strafvordering voor de raden van justitie op Java enz., zijn te dezen toepasselijk. 23. De procureur van den eischer draagt zorg. dat de inschrijving op de rol plaats hebbe niet later dan twee dagen vóór dat de zaak moet dienen; in zaken waarin op korten termijn is ge- Indien eene minnelijke schikking tot stand komt, wordt, wanneer partijen zulks verlangen, een procesverbaal opgemaakt en geteekend door partijen, of derzelver tot dat einde bijzonderlijk gemachtigden, in welk proces-verbaal de verbintenissen, die partijen ten gevolge dier schikking op zich nemen, worden uitgedrukt. De uitgifte van dit proces-verbaal geschiedt in executorialen vorm. 32. De adviseurs, welke in de bij artikel 7 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie omschreven gevallen moeten geraadpleegd worden, zullen, nadat de behandeling der zaak op de terechtzitting is afgeloopen, hun gevoelen in raadkamer uiten en zich daarna kunnen verwijderen, ten zij de voorzitter hen verzoeke om bij de beraadslagingen tegenwoordig te zijn. Zij zullen in allen gevalle worden uitgenoodigd om, des verkiezende, de uitspraak van het vonnis bij te wonen. 33. Wanneer in den loop van een rechtsgeding de bijstand van eenen tolk vereischt wordt, zal deze door partijen, of, in geval van verschil, door den president gekozen worden. Indien de gekozene geen door de regeering aangesteld, beëedigd translateur is, moet hij, alvorens zijne werkzaamheden aan te vangen, op de terechtzitting, in handen van den president, den eed afleggen, dat hij de van hem als tolk gevorderde diensten met getrouwheid en naar zijn geweten zal verrichten. Wanneer een tolk vereischt wordt bij verrichtingen van eenen rechter-commissaris of van eenen gedelegeerden ambtenaar, zullen de bemoeienissen van den president op hen overgaan. welke te gelijk persoonlijk en zakelijk ia, te weten: de vordering tot verkrijging eener erfenis; die tot boedelscheiding; die tot deeling van gemeenschap; die tot afpaling van bij elkander gelegen erven. 103. De rechtsvordering over het bezitrecht, en die over het recht tot de zaak fpeiitoirj, zullen nooit vereenigd mogen worden ingesteld. 104. Die eene rechtsvordering over het recht tot de zaak zelve heett ingesteld, is niet meer ontvankelijk tot het instellen eener rechtsvordering over het bezitrecht. 105. De verweerder in zake van het bezitrecht zal geene rechtsvordering over het recht tot de zaak zelve mogen instellen, zoo lang die ten aanzien van het bezitrecht niet is afgeloopen. Wanneer hij in de laatstgemelde is veroordeeld, zal hij niet ontvankelijk zijn ten aanzien van het recht op de zaak zelve, dan na volkomen te hebben voldaan aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling ; ten ware de uitvoering van het vonnis in gebreke gebleven of vertraagd ware door de schuld van de partij die hetzelve verkregen had; in welk geval de rechter voor wien de rechts: vordering tot het recht op de zaak zelve behoort-, eenen termijn kan bepalen na verloop van welken die rechtsvordering kan worden ingesteld. 106. Het exploit van dagvaarding moet, op straffe van nietigheid, namens den aanlegger worden gedaan op vordering van eenen procureur daartoe bij geschrifte bijzonder gevolmachtigd. De woonplaats vermeld in het eerste noinmer van artikel 8, wordt geacht gekozen te zijn bij dien procureur, ten ware de aanlegger eene andere keuze had uitgedrukt. Alle acten der procedure tot en niet het eindvonnis, zullen aan die woonplaats worden beteekend, en zal de procureur verplicht zijn de raemorien en schrifturen te teekenen, waarvan in dezen titel en in den volgenden wordt melding gemaakt. Bij het exploit van dagvaarding moet afschrift worden overgelegd van de stukken waarop de eiscli gegrond is. Bij gebreke van deze afschriften , zullen diegene welke de aanlegger gehouden is, hangende den loop van het rechtsgeding, te geven, niet mogen berekend worden onder de kosten, ten ware die stukken door de verdediging van den gedaagde mochten noodzakelijk worden of daaruit voortvloeien, of ten ware door den rechter mocht bevolen zijn dat de zaken zullen worden geïnstrueerd bij geschrifte. TWEEDE AFDEELING. Van de verwering en het voldingen der zaak. 107. De verweerder is verplicht binnen het tijdsverloop tusschen de dagvaarding en den dag op welken hij verschijnen moet, procureur te stellen. Dit geschiedt bij eene eenvoudige acte van wege den gestelden procureur aan dien des eischers beteekend. De verweerder wordt geacht zijne woonplaats te hebben gekozen bij dien procureur, aan welken de aan eerstgemelde beteekende dagvaarding tot volmacht strekt. De bepalingen van het derde lid van artikel L06 zijn te dezen toepasselijk. Tegen den verweerder die verzuimd heeft procureur te stellen, of wiens gestelde procureur ten bij het exploit van dagvaarding beteekenden rechtdage niet verschijnt, wordt verstek verleend en verder gehandeld zoo als in de zesde afdeeling van den eersten titel is bepaald. 108. Echter zal aan inlanders, die zonder procureur te hebben gesteld in persoon op de dagvaarding verschijnen, op luin verzoek een korte termijn worden toegestaan om alsnog procureur te stellen. Die termijn verstreken zijnde, zonder dat er procureur-stelling heeft plaats gehad, zal tegen den gedaagde zonder eenig verder uitstel verstek worden verleend. 109. Wanneer de gestelde procureur, na op den beteekenden rechtdag verschenen te zijn, op eene latere tot de voortzetting van het geding bepaalde terechtzitting niet verschijnt, zal zulks geenen grond opleveren tot het verleenen van verstek, maar zal de uitspraak steeds geacht worden op tegenspraak te hebben plaats gehad. 110. Partijen kunnen hunnen gestelden procureur niet herroepen zonder tevens eenen anderen te stellen; zoo lang zulks niet geschied is, blijft het rechtsgeding voortgaan op naam des eerstgestelden. 111. Indien de eisch overeenkomstig het voorlaatste lid van artikel 10 is ingesteld op korten termijn, volstaat de verweerder met ten dienenden dage zijnen procureur ter audientie te stellen. Ten zelfden dage wordt door den procureur des eischers de met redenen omkleede conclusie van den eisch voorgedragen, en afschrift daarvan aan dien des gedaagden overgegeven. Deze draagt terstond en met gelijke overgifte van afschrift, zijne verwering voor, bij met redenen omkleede conclusie van antwoord, en par- aan scheidsmannen zijn opgedragen en voor dezelve aanhangig zijn, of in geval het geschil aan eene zaak verknocht is, die reeds voor eenen anderen rechter of voor scheidsmannen aanhangig is, mag de verwijzing gevraagd worden naar dien anderen rechter of naar de benoemde scheidsmannen. Dit moet echter geschieden alvorens eenige andere weren van rechten, of eenige andere verdediging voor te dragen, met uitzondering alleen van de exceptie vermeld in artikel 131. 135. Dilatoire exceptien moeten gezamenlijk, vóór de exceptien waarvan in het volgend artikel wordt gehandeld, en vóór alle antwoorden ten principale worden voorgesteld. Niettemin zullen erfgenamen, weduwen en vrouwen, het zij uit den echt, het zij van tafel en bed, of goederen gescheiden, aanvankelijk kunnen volstaan met als dilatoire exceptie voor te dragen, dat zij nog zijn in termen van beraad. 136. Alle overige exceptien moeten met het antwoord te gelijk worden voorgesteld, op straffe van verwijzing in de kosten door het niet nakomen van dit voorschrift veroorzaakt. Hiervan zijn uitgezonderd: 1°. de exceptie van gewijsde zaak, het zij door een rechterlijk vonnis, het zij door eene uitspraak van scheidsmannen; 2°. de exceptie van dading; 3°. de exceptie dat de aanlegger de hoedanigheid niet bezit welke hij zich toeschrijft, of dat de verweerder de hoedanigheid niet bezit in welke hij is gedagvaard. De exceptien alleen, kunnen vóór het antwoord ten principale worden voorgesteld. Indien de verweerder van die bevoegdheid geen gebruik maakt, maar deze exceptien met CIVIEL PROCESRECHT lüf- VOOR DE RESIDENTIEGERECHTEN OP JAYA EN MADURA. Gas-motorsnelpersdrukkerij P. A. y. Aspeeen v. d. Velde, Semarang. 1 «♦ O 1 . rw lï INLEIDING. Bij Staatsblad 1901 No. 15 juncto No. 168 zijn bepalingen vastgesteld, ter nadere regeling van de rechtspleging in civiele zaken voor de Residentiegèrechten op Java en Madura. Die bepalingen bevatten deels een wijziging of (en) toepasselijk-verklaring van de reeds bestaande , daarbij uitdrukkelijk aangehaalde, titels en artikelen voor zoover zij thans voorkomen in het Reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië. (Publicatie van 8 November 1847, Staatsblad 1847 No. 52) en van het Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madura (zoogenaamd Inlandsch Reglement, Staadsblad 1848 No. 16), deels geheel nieuwe voorschriften. Zij zijn opgenomen in het eerstgenoemde Reglement, dat voortaan zal worden geheeten Reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, zoomede voor de Residentiegerechten op Java en Madura of kortweg Reglement op de burgerlijke rechtsvordering. In overeenstemming daarmede zijn de gewijzigde artikelen, wat betreft het gewijzigde gedeelte, vervallen. Ook zijn vervallen de bestaande titels en artikelen, welke niet uitdrukkelijk in het nieuwe reglement zijn gehandhaafd. Daar nu in het nieuwe reglement alleen de wijzigingen, in de oude artikelen aangebracht, zijn opgegeven en de toepasselijk verklaarde titels en artikelen (soms zelfs met uitzondering van enkele afdeelingen der eerstgenoemde), zonder opgave van den inhoud der artikelen, of, wat de eerstgenoemden aangaat, zooals zij, na de wijziging , luiden, is men verplicht telkens de bestaande wetboeken na te slaan op de plaatsen, waaide in stand gehoudene, gewijzigde en toepasselijk-verklaarde titels en artikelen, hier en daar door het wetboek verspreid, zich bevinden en die te vergelijken met de voorschriften in het bovenvermelde staatsblad, wil men weten, hoe thans de procedure voor de Residentiegerechten geregeld is. Zoolang dus nog geen nieuw wetboek is uitgegeven, waarin systematisch de nieuwe stof is gerangschikt, en wellicht ook zelfs daarna, bestaat er behoefte aan een compendium, zouden wij het willen noemen, waarin alle bepalingen, regelende de rechtspleging in burgerlijke zaken voor de Residentiegerechten op Java en Madura, zooals zij thans gelden, in extenso zijn vermeld. Aan die behoefte te voldoen, is het doel van den samensteller en hij hoopt in de volgende bladzijden niet te ver van dat doel te zijn afgebleven. De samensteller A. S. RAMAKERS VAN PRAAG. POEBWODADI, 24 Augustus 1901. terlijk collegie, die het oorspronkelijke met gezien zal teekenen. Daarenboven moet het gedaan exploit worden aangekondigd in het officieel nieuwsblad; 8°. ten aanzien van hen die niet in Nederlandsch-Indië wonen. voor zoo verre zij aldaar geen bekend verblijf hebben, aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het rechterlijk collegie, voor hetwelk de vordering moet gebracht worden; welke ambtenaar het oorspronkelijke met gezien zal teekenen en het afschrift van het exploit, ten behoeve der belanghebbenden zal toezenden aan de Regeering van Nederlandsch-Indië, ter verdere verzending aan het departement van koloniën. 7. Ten aanzien van overledenen kunnen de dagvaardingen worden gedaan aan de gezamenlijke erfgenamen en in ééns, zonder uitdrukking van namen of woonplaatsen, ter laatste woonplaats van den overledene; edoch niet langer dan gedurende zes maanden na het overlijden. 8. Het exploit van dagvaarding zal moeten behelzen : 1°. den dag, de maand en het jaar; den voornaam , den naam en de woonplaats des eischers, met opgave van de door hem gekozen woonplaats binnen tien palen afstands van het gebouw waar de rechter, voor welken gedagvaard wordt, zitting houdt; 2°. den voornaam, den naam en de woonplaats van den deurwaarder, den naam en de woonplaats van den gedaagde, en de vermelding van den persoon, aan wien afschrift van het exploit van dagvaarding gelaten is. Indien de eiscliende ol verweerende partij Nederland, Groot-Brittannië en Ierland, Frankrijk, België. Luxemburg, het Duitsehe rijk, Zwitserland of Australië; van ten minste zeven maanden, zoo hij woont elders in Europa; van ten minste acht maanden, zoo hij woont in de niet-europesche kustlanden der Zwarte- of Middellandsche zee (Egypte uitgezonderd), of in de koloniën Suriname of Curacao; van ten minste negen maanden, zoo hij woont in een der boven niet vermelde landen, van Nederland uitgaande gelegen aan deze zijde van de Straat Malakka, de Straat Sunda en de Kaap Hoorn; van ten minste tien maanden, zoo hij woont in een der boven niet vermelde landen, van Nederland uitgaande gelegen aan gene zijde van de Straat Malakka, de Straat Sunda en de Kaap Hoorn, dezen daaronder begrepen. 13. Indien een exploit aan iemand, buiten Nederlandsch-Indië woonachtig, aan zijnen persoon binnen Nederlandsch-Indië gedaan wordt, of indien deze, in eene bepaalde zaak, woonplaats binnen Nederlandsch-Indië heeft gekozen, gelden de termijnen voor ingezetenen vastgesteld, naar gelang van den afstand der plaats waar het exploit aan hem gedaan wordt. 14. Wanneer meer personen wegens dezelfde vordering op verschillende termijnen moeten gedagvaard worden, zullen allen gedagvaard worden tegen den dag van verschijning, voor den verst verwijderd wonenden bepaald. 15. De dag van het exploit en de dag van verschijning worden niet medegerekend onder den algemeenen termijn, bepaald voor dagvaardingen, aanzeggingen en beteekeningen. dagvaard, doet hij zulks zoo spoedig mogelijk. Alle zaken, die van koophandel daaronder begrepen , worden op de rol geplaatst in den rang waarin zij worden aangebragt, met de namen van partijen en van hare procureurs. 2i. Ten dage dienende roept de deurwaarder de zaken op in den rang van hare plaatsing op de rol. De giffier zorgt, dat voor iedere zitting een uittreksel uit de rol, houdende vermelding der zaken, welke moeten worden opgeroepen, aan den deurwaarder worde ter haud gesteld. Een gelijk uittreksel wordt des daags vóór de terechtzitting aan den president bezorgd; daarenboven zullen zoodanige uittreksels in genoegzamen getale, ten dienste der leden en van het openbaar ministerie, vóór de opening der terechtzitting in de vergaderzaal voorhanden zijn. 25. Indien eene zaak niet dadelijk op de eerste terechtzitting wordt afgedaan, zal de voortzetting of afdoening tot eenen naderen dag worden verschoven. De griffier draagt zorg, dat daarvan aanteekening worde gehouden, en de uitgestelde zaken worden op den bepaalden dag in haren oorspronkelijken rang opgeroepen. 26. Wanneer tegen een vonnis, bij verstek gewezen, in verzet wordt gekomen, herneemt de zaak haren ouden rang op de rol, ten zij de voorzitter een bepaalden dag stelle om op het verzet recht te doen. 27. Wanneer op den dag, tot voortzetting van het geding bepaald, geene der partijen ter terechtzitting verschijnt, wordt de zaak op de rol doorgehaald. De zaak zal desniettemin op het eenstemmig verzoek van partijen, zonder eene nieuwe voor- afgaande dagvaarding, weder op de rol worden gebracht en voortgezet, even als of geene doorhaling had plaats gehad. 28. De procureurs der partijen zijn verplicht aan den griffier ter hand te stellen een door hen geteekend afschrift der conclusiën, welke zij hebben genomen. De griffier is verplicht nauwkeurig aanteekening te houden van de conclusiën, mondeling door partijen ter terechtzitting genomen in de gevallen, waarin geene schriftelijke conclusiën vereischt worden. 29. De practizijns zijn gehouden de zaak voor den rechter met bezadigdheid te bepleiten, en in alles den eerbied in acht te nemen en te bewaren, dien men aan de justitie schuldig is. Wanneer zij dit uit het oog verliezen, zal de rechter hen daaraan herinneren, en in geval van herhaald vergrijp, zal hij hen tot eene boete verwijzen, die de som van honderd gulden niet zal mogen te boven gaan; alles onverminderd de toepassing van artikel 192 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, wanneer daartoe termen zijn. 30. Wanneer de rechters eenparig oordeelen, dat eene zaak tot genoegzame klaarheid is gebracht, zal de president de pleidooien doen ophouden. 31. De rechter kan in alle gevallen, en in elken stand der zaak. wanneer dezelve hem voor minnelijke schikking vatbaar schijnt, het zij op verzoek van partijen of van ééne derzelve, het zij ambtshalve, partijen gelasten om in persoon of door of met derzelver practizijns, voor hem of voor één of meer rechters-commissarissen te verschijnen, ten einde eene vereeniging te beproeven. DERDE AFDEEÉING. Van de rechters en van het •wraken derzelve. 34. De rechters, de ambtenaren van het openbaar ministerie, de griffiers en de substituutgriffiers , zullen zich niet mogen belasten met het verdedigen van de zaken der partijen, het zij mondeling, het zij schriftelijk, het zij onderden naam van consultatie, zelfs niet voor andere rechterlijke collegiën, dan die bij welke zij hunne functiën waarnemen. Echter zullen zij bij alle rechterlijke collegiën hunne eigene zaken en die hunner vrouwen, bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie, en hunner pupillen mogen bepleiten. Zij zullen ook geene scheidslieden mogen zijn. 35. Geen rechter zal mogen gewraakt worden, dan om de navolgende redenen: 1°. indien hij persoonlijk belang bij het geschil heeft; 2°. indien hij aan eene der partijen in bloedverwantschap of in zwagerschap bestaat tot in den vierden graad ingesloten; 3°. indien er, binnen het jaar vóór de wraking, teien eene der partijen of derzelver echtgenoot of nabestaanden en aangehuwden in de rechte linie, een strafgeding op zijne klachte of door zijn toedoen is gevoerd; 4°. indien hij een schriftelijk advies in de zaak gegeven heeft; 5°. indien hij, hangende het geding, van iemand, die bij de zaak belang heeft, geschenken heeft ontvangen, of dezelve aan hem zijn beloofd, en hij deze belofte heeft aangenomen; 6°. indien de rechter, zijne vrouw, hunne bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie, een verschil over een gelijksoortig on- derwerp hebben, als hetwelk tusschen partijen in geschil is; 7°. indien er een burgerlijk rechtsgeding tusschen den rechter, zijne vrouw, hunne bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie, en eene der partijen hangende is; 8°. indien de rechter voogd, curator, vermoedelijke erfgenaam of begiftigde is van eene der'partijen, of indien eene der partijen zijn vermoedelijke erfgenaam is; 9°. indien hij is bewindvoeder van eenige, als partij in de zaak betrokken zijnde stichting, maatschappij of lichaam van bestuur; 10°. indien er een hooge graad van vijandschap bestaat tusschen hem en eene der partijen; 11°. indien er tusschen den rechter en eene der partijen sedert den aanleg van het rechtsgeding, of binnen zes maanden vóór de wraking, hebben plaats gehad beleedigingen of bedreigingen. 36. Ieder rechter die weet, dat er eenige reden van wraking tegen hem bestaat, zal gehouden zijn dezelve op te geven aan het college waarin hij zitting heeft, hetwelk beslissen zal of hij zich van de zaak onthouden moet. 37. De redenen om welke een rechter kan gewraakt worden, zijn toepasselijk op het openbaar ministerie, mitsgaders op de griffiers en substituut-griffiers; zulks evenwel met dien verstande, dat geen ambtenaar van het openbaar ministerie gewraakt kan worden, wanneer hij ambtshalve als partij in het geschil betrokken ia; gelijk ook zoodanige wraking niet zal kunnen plaats hebben ter zake van strafgedingen, door de ambtenaren van het openbaar ministerie ambtshalve gevoerd tegen de bij artikel 35, onder nommer 3, gemelde personen. De wraking geschiedt op dezelfde wijze als die der rechters. 38. De partij die een rechter wraken wil, moet de wraking met redenen bekleed voorstellen, op straffe van verlies van het recht daartoe, uiterlijk vóór den aanvang der pleidooien, of, indien de zaak iu geschrifte wordt behandeld, vóór den afloop der termijnen, ten ware de redenen of aanleiding tot de wraking later mochten zijn ontstaan. Met uitzondering van het laatste geval, moet de wraking van eenen rechter-commissaris geschieden vóór dat hij zijne werkzaamheden als zoodanig aanvangt. De acte van wraking zal moeten geteekend zijn door de partij, of derzelver bijzonderen en bij authentieke acte daartoe gevolmachtigde, en zal aan den griffier worden ter hand gesteld, die na een bewijs van ontvangst daarvan gegeven te hebben, dezelve onmiddellijk aan den gewraakten rechter zal mededeelen. 39. De rechter zal gehouden zijn, binnen den termijn van twee dagen, zijne bedenkingen aangaande de wraking in geschrifte te brengen, en in een besloten omslag aan den president te doen toekomen. Indien de wraking tegen den president is gericht , zal de toezending geschieden aan den vice-president, of, bij ontstentenis van dezen, aan het op den president in rang volgend lid. 40. Het rechterlijk collegie zal de redenen van wraking onderzoeken, en dezelve bewezen en gegrond bevindende, de wraking toestaan. 41. Indien de wrakende partij vermeent meer dan ééne reden van wraking tegen denzelfden rechter te hebben, moet zij allen te gelijk voordragen. 42. Indien eene partij meer dan één lid van hetzelfde rechterlijk collegie wil wraken, kan zij de tweede of verdere wraking niet voordragen vóór dat over de voorafgaande beslist is. 43. Geen der leden van het rechterlijk collegie mag zich verschoonen van aan de raadplegingen over, en de beslissing van de wraking deel te nemen. 44. De uitspraak in zake van wraking is in geen geval aan hooger beroep, revisie of cassatie onderworpen. 45. Ingetrokken. St. '72 no. 13. VIERDE AFDEELING. Van vormisssn in het algemeen. 46. Indien de eischer of de gedaagde ten beteekenden dage niet verschijnt, wordt gehandeld zooals bij de zesde afdeeling van dezen titel is bepaald. 47. Indien partijen verschijnen, worden zij over en weder in hunne belangen gehoord, met inachtneming van de voorschriften van dit reglement. De rechter zal, na het voldingen en bepleiten of schriftelijk behandelen der zaak, zich de stukken doen overgeven en, het zij dadelijk, het zij op eenen naderen door hem te bepalen rechtdag, uitspraak doen. 48. De rechter kan, alvorens de zaak bij eindvonnis te beslissen, eene praeparatoire of eene interlocutoire uitspraak doen. Voor préparatoir worden gehouden vonnissen en bevelschriften, welke gegeven zijn tot instructie der zaak, en welke strekken om het proces in staat van wijzen te brengen, zonder dat zulks op de zaak ten principale van eenigen invloed kan zijn. Voor interlocutoir worden gehouden vonnissen en bevelschriften, waarbij de rechter, alvorens recht te doen, een bewijs, een onderzoek of eene instructie beveelt, waarvan de beslissing der zaak zelve kan afhankelijk zijn. 49. Indien de rechter den dag heeft bepaald waarop de uitspraak zal plaats hebben, en partijen met elkander in onderhandeling tot een minnelijk vergelijk zijn getreden, kunnen zij den rechter verzoeken de uitspraak gedurende eenen bepaalden tijd uit te stellen. 50. De rechters moeten bij hunne beraadslagingen van ambtswege de rechtsgronden aanvullen, welke niet door de partijen mochten zijn aangevoerd. Zij zijn verplicht recht te doen op alle gedeelten van den eisch. Het is hun verboden uitspraak te doen omtrent zaken, welke niet zijn geëischt, of meer toe te wijzen dan geëischt is geworden. 51. Indien de rechter eene verschijning van partijen beveelt, zal hij den dag en het uur daartoe bij het vonnis bepalen. 52. Elk vonnis waarbij een eed wordt opgelegd, zal de daadzaken uitdrukken waarop de eed gedaan moet worden, en de eedsaflegging zal geschieden in tegenwoordigheid van de tegenpartij, of deze behoorlijk opgeroepen. Indien eene partij aan welke een eed is opgelegd, door hare wederpartij is opgeroepen om dien af te leggen, en zij niet verschijnt, zal zij geacht worden den eed te hebben geweigerd, behoudens haar verzet, in geval zij bewijst uit hoofde van een wettig beletsel te zijn verhinderd geweest. 53. Indien er een provisioneele eiscli gedaan is, en de zaak, zoo ten principale als op de provisie , in staat van wijzen is, zal de rechter op beide bij één en hetzelfde vonnis uitspraak kunnen doen. 54. De voorloopige tenuitvoerlegging der vonnissen niettegenstaande hooger beroep of verzet zal bevolen worden, indien er is een authentieke titel, een erkend handschrift, of eene voorafgegane veroordeeling bij een vonnis, hetwelk voor geen verzet of hooger beroep vatbaar is. Het wordt aan het oordeel van den rechter overgelaten dit bevel te geven met of zonder borgtocht. 55. De voorloopige tenuitvoerlegging der vonnissen niettegenstaande hooger beroep of verzet kan bevolen worden, met of zonder borgtogt,in gevallen betreffende: 1°. verzegeling en ontzegeling of boedelbeschrijving; 2°. dringende reparatiën; 3°. ontruiming van het gehuurde, wanneer er geen'schriftelijk bewijs van bestaande, vernieuwde of verlengde huur aanwezig is. of wanneer de huur geëindigd is; 4°. de benoeming van sequesters, commissarissen en bewaarders; 5°. het aannemen van borgen en achterborgen; 6°. de benoeming van voogden, curators en andere bewindvoerders en het doen van derzelver rekening; 7° jaargelden of uitkeeringen tot levensonderhoud ; 8. alle provisioneele toewijzingen; 9°. bezitrecht; en verder in alle die bijzondere gevallen, in welke de wettelijke bepalingen zulks toelaten of voorschrijven. 56. Indien de rechter de voorloopige tenuitvoerlegging niet bevolen heeft. kan hij zulks niet bij nader vonnis doen. onverminderd nochtans het recht van partijen om in hooger beroep dit te vorderen. 57. De voorloopige tenuitvoerlegging kan geen plaats hebben ten aanzien der kosten, al waren d e ook in de plaats van schaden en interessen toegewezen. 58. Al wie bij vonnis in het ongelijk gesteld wordt, zal in de kosten verwezen worden. Echter zullen de kosten in het geheel of ten deele gecompenseerd mogen worden tusschen echtgenooten, bloedverwanten in de rechte linie, broeders en zusters of aangehuwden in denzelfden graad, mitsgaders indien de partijen over en weder op eenige punten in het ongelijk zijn gesteld. Bij provisioneele, prseparatoire en interlocutoire vonnissen kan de uitspraak over de kosten tot het eindvonnis worden voorbehouden. 59. In zaken waarin de wettelijke bepalingen de verrichtingen van practizijns vereischen of toelaten, zijn de aan deze verschuldigde salarissen en verschotten. volgens de bestaande of later vast te stellen tarieven, in de uitspraak over de kosten begrepen, behoudens het bepaalde bij artikel 788. (f) (t) In zaken van persoonlijke of tot roerende goederen betrekkelijke rechtsvorderingen, niet te boven gaande twee honderd gulden, die van koophandel daaronder begrepen, heeft geene procureur-stelling plaats, maar verschijnen partyen in persoon voor den rechter, ten ware z\j mochten verkiezen zich door eene daartoe bij authentieke acte gevolmachtigde te doen vertegenwoordigen; behoudens de bevoegdheid van den rechter om de persoonlijke verschijning van partyen te bevelen. Ook kunnen partyen ziih door eenen practizyn doen bijstaan. Tot gevolmachtigden zullen alleen mogen worden gekozen de by het rechterlyk collegie aangestelde practizyns Z. 0. Z. Hetzelfde geldt ten aanzien der kosten, verhouden aan het gebruik van tolken en het doen maken van vertalingen. Dezelve worden voorgeschoten door de partij, op wier verzoek de tolken gebezigd of de vertalingen vervaardigd zijn, of door den eischer, indien het een of ander door den rechter ambtshalve is bevolen. 60. Onverminderd het bepaalde bij artikel 192 en 203 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, zullen de practizijns en deurwaarders, die zich iti hunne bedieningen te buiten mochten gaan, en alle diegenen, welke de belangen van het beheer dat hun is toevertrouwd verwaarloozen, persoonlijk en uit hunne eigene beurs geheel of gedeeltelijk in de kosten verwezen mogen worden, en zelfs tot vergoeding van schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn, zonder die op hunne principalen te kunnen verhalen. 61. Het vonnis, zoodauig als hetzelve door den rechter wordt uitgesproken, moet behelzen: 1°. de namen en de woonplaats der partijen, en de namen der procureurs, indien partijen die gehad hebben; 2°. de slotsom der conclusie van het openbaar ministerie in de gevallen waarin hetzelve is gehoord; 3°. de opgave, dat de hij artikel 7 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie vermelde adviseurs, inde gevallen waarin zulks is voorgeschreven, zijn geraadpleegd geworden; De kosten der practizyns die, het zy als gemachtigden, het zy tot bijstand van eene party, zijn opgetreden, komen nimmer ten laste van de wederparty, en mogen niet begrepen worden onder de kosten waarin de in het ongelyk gestelde party veroordeeld wordt. 4°. de gronden der uitspraak, zoo wat de daadzaken als het rechtspunt, ieder afzonderlijk, betreft; de vermelding der wettelijke bepalingen , voor zoo ver de uitspraak op stellige wettelijke voorschriften rust, en de beslissing. Aan het slot van hetzelve worden vermeld de namen der rechters, welke over de zaak hebben geoordeeld, en die van den ambtenaar van het openbaar ministerie, welke daarbij is tegenwoordig geweest. 62. Het vonnis wordt door den griffier op het audientie-blad gebracht, en door den president en den griffier uiterlijk binnen tweemaal vier en twintig uren onderteekend. 63. Indien de president zich in de onmogelijkheid bevindt om op het audientie-blad te teekenen, wordt zulks verricht door het oudste lid, hetwelk over de zaak gezeten heeft. Indien de griffier zich in die onmogelijkheid bevindt, wordt daarvan uitdrukkelijk op het audientie-blad melding gemaakt. 64. De expeditie of uitgifte van het vonnis wordt zonder medewerking der parijen opgemaakt, en behelst, behalve hetgeen bij artikel G1 is vermeld: 1°. de conclusien der partijen, of wanneer die niet schriftelijk zijn genomen, de daarvan door den griffier gehouden aanteekeningen; 2°. de vermelding dat het vonnis in het openbaar is uitgesproken; 3°. den dag der uitspraak. 65. De griffiers welke eene expeditie van een vonnis uitgeven vóór dat hetzelve is geteekend, kunnen in hunne bediening geschorst of daarvan ontzet worden, behoudens de vervolging tot straf ter zake van valschheid, zoo daartoe gronden zijn. 66. De griffiers zijn verplicht om op aanvraag der partijen aan haar zoodra mogelijk expeditie van het vonnis uit te reiken, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interéssen, indien daartoe gronden zijn. 67. Alle vonnissen, welke wederkeerige verplichtingen aan beide partijen opleggen, of waaruit rechten en verplichtingen ten behoeve of ten laste van.beide partijen voortvloeien, kunnen door elke van dezelve in haar belang worden ten uitvoer gelegd. 68. Indien er een procureur in de zaak is, zal het vonnis niet ten uitvoer kunnen worden gelegd dan nadat hetzelve aan hem is beteekend, op straffe van nietigheid. De vonnissen bij voorraad, en de eindvonnissen die veroordeelingen inhouden, zullen bovendien aan den persoon of aan de woonplaats van de partij beteekend worden, en daarbij zal van de beteekening aan procureur melding worden gemaakt. 69. Indien de procureur overleden is of zijne bediening heeft nedergelegd, zal de beteekening aan de partij genoegzaam zijn, maar zal daarbij melding moeten worden gemaakt van den dood des procureurs, of van het nederleggea van deszelfs bediening. VIJFDE AKDEELÏXG. Van vrijwaring 70. Indien de verweerder vermeent gronden te hebben om iemand tot vrijwaring op te roepen, en hij die oproeping niet reeds heeft gedaan vóór den dag waarop de zaak heeft moeten dienen, zal hij daartoe vóór of op den dag, op welken hij ten principale moet antwoorden, verzoek moeten doen. Dit incident zal summierlijk beslist worden, en indien het verzoek toegewezen wordt, zal de rechter eenen voldoenden termijn verleenen, naar mate van den afstand van des waarborgs woonplaats. Gedurende dezen termijn zal de oorspronkelijke zaak geschorst worden. Het vonnis, waarbij, de dagvaarding in geval van vrijwaring is toegestaan, zal aan den waarborg niet behoeven beteekend te worden. De dagvaarding zal den inhoud van hetzelve moeten behelzen, en daarbij zal moeten worden overgegeven kopij der stukken, welke aan den oorspronkelijken gedaagde beteekend zijn. 71. Indien het verzoek tot vrijwaring op den bovengemelden rechtdag niet gedaan is, of indien de dagvaarding tot vrijwaring niet gedaan is binnen den bepaalden tijd, zal er zonder uitstel in de oorspronkelijke zaak worden voortgeprocedeerd. 72. In geval van vrijwaring wegens onderzetting of andere zakelijke rechten, zal de waarborg altijd de zaak van den gewaarborgde mogen overnemen, welke buiten proces zal gesteld worden, indien hij zulks vordert voor dat er eenig vonnis tusschen hem en den eischer is gewezen. Echter zal de gewaarborgde, wanneer hij zulks verkiest, in het proces kunnen blijven tot bewaring van zijn recht; ook zal de oorspronkelijke eischer tot bewaring van het zijne mogen vorderen dat de gewaarborgde in de zaak blijve. 73. De vonnissen tegen de waarborgen gewezen , bij het vorige artikel vermeld, zullen tegen den gewaarborgde worden ten uitvoer gelegd. Het zal voldoende zijn het vonnis aan de gewaarborgden te beteekenen, het zij dezelve buiten proces gesteld zijn geworden, of dat zij in het proces gebleven zijn, zonder dat er eenige andere eisch of rechtsvordering noodig is. Wat de kosten, schaden en interessen betreft, zal de vereffening daarvan en de tenuitvoerlegging niet dan tegen den waarborg geschieden kunnen. Echter zal, in geval van kennelijk onvermogen van den waarborg, de gewaarborgde de kosten moeten dragen, indien hij niet buiten proces gesteld is geworden, gelijk ook de schaden en interessen, indien de rechter oordeelt dat daartoe gronden zijn. 74. In zaken van eenvoudige vrijwaring, zal de waarborg zich slechts mogen voegen, zonder de zaak van den gewaarborgde over te nemen. 75. In geval de oorspronkelijke eisch en die ter vrijwaring te gelijk in staat van wijzen zijn, zal daarop gezamenlijk recht gedaan worden; zoo niet, zal de oorspronkelijke eischer zijne vordering afzonderlijk mogen doen uitwijzen. 76. Die ter zake van vrijwaring gedagvaard zijn, zullen gehouden zijn, voor den rechter, voor wien de oorspronkelijke zaak aanhangig is. te procedeeren, zelfs wanneer zij ontkennen mochten waarborgen te zijn; doch indien duidelijk blijkt dat de oorspronkelijke eisch alleen gedaan is om hen van hunnen eigenen rechter af te trekken, zullen zij derwaarts verwezen worden. ZESDE AFDEELING. Van vonnissen tij verstek en van verzet. 77. Indien de eischer ten beteekenden rechtdage niet verschijnt, zal er verstek tegen hem verleend worden, en de verweerder zal van de instantie worden ontslagen, met verwijzing van den eischer in de kosten. In dit geval zal er geen verzet mogen plaats liebben, maar zal de eischer den aanleg op nieuw kunnen beginnen. 11a voorafgaande betaling dier kosten van het verstek. 78. Indien de gedaagde niet verschijnt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen zijn, zal er tegen hem verstek verleend worden, en de conclusien van den eischer zullen toegewezen worden, ten ware zij den rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen. 79. Elk verstek zal bij het uitroepen van de zaak op de terechtzitting verleend worden; echter zal de rechter de stukken ter tafel kunnen doen nederleggen, om op de conclusien van den eischer op eene volgende terechtzitting uitspraak te doen. 80. Alle uitgeroepene en niet verschijnende partijen zullen in één en hetzelfde vonnis van verstek begrepen moeten zijn. 81. (St. '89 no. 31). Indien van meerdere gedaagden één of meer niet verschijnen, wordt de zaak ten opzichte van de verschijnenden aangehouden en tegen de niet verschijnenden verstek verleend. Ieder der verschenen partijen heeft het recht om dit verstek aan de niet-verschenen partijen te doen beteekenen, met oproeping van alle partijen tegen den dag waarop zij de zaak opnieuw ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten in acht genomen worden de voor dagvaardingen voorgeschreven termijnen. Tusschen alle de partijen wordt uitspraak gedaan bij één en hetzelfde vonnis, hetwelk als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd, en waartegen geen verzet wordt toegelaten. 82. De vonnissen bij verstek gewezen, zullen niet ten uitvoer gelegd kunnen worden, dan na verloop van veertien dagen na de beteekening aan de partij in persoon of te harer woonplaats, of op de wijze als hij artikel 3 en fi voor de dagvaarding is bepaald. In alle gevallen van dringende noodzakelijkheid , zal de tenuitvoerlegging vóór den afloop van dezen termijn hij het vonnis mogen hevolen worden. 83. De. gedaagde die hij verstek veroordeeld is. zal daartegen verzet mogen doen Het verzet moet worden gedaan binnen dertig dagen na de beteekening van het vonnis of van eenige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende acte aan den veroordeelde in persoon, of na het plegen door dezen van eenige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit, dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is. — Buiten de gevallen, in het vorig lid voorzien, is het verzet ontvankelijk totdat het vonnis is tenuitvoer gelegd. — De veroordeelde, die in het vonnis heeft berust, kan daartegen niet meer in verzet komen. 84. (St. '89 no. 31). Het vonnis wordt gerekend tenuitvoergelegd te zijn: in geval van gerechtelijke tenuitvoerlegging op de roerende goederen, na den verkoop; in geval van arrest onder derden op uit te keeren gelden, na de uitbetaliug van deze aan den arrestant; in geval van gerechtelijke uitwinning van onroerende goederen, op den dertigsten dag na de eerste der in art. 516 (§) voorgeschreven aankondigingen in het officieel nieuwsblad. (S) Ten minste twintig dagen na de openbaarmaking van het jirocos verhaal van besiag, zal openlijk l>ij twee, met eene tusschenruimte van ten minste dertig dagen, op elkander volgende aankondigingen in het officieel nieuwsblad, worden bekend gemaakt, d»t de verkoop der in beslag genomen goederen op de gebruikelijke wijze zal plaats hebben. Het verzet binnen de boven gezegde termijnen, en in de hierna voorgeschreven vormen gedaan zijnde, stuit de tenuitvoerlegging, indien dezelve niet bevolen is niettegenstaande het verzet. 85. Het exploit van verzet zal summiérlijk behelzen de middelen van de partij, en dagvaarding aan den persoon of ter gekozen woonplaats van den oorspronkelijken eischer, tegen de eerstkomende terechtzitting, behoudens inachtneming van de termijnen en formaliteiten ten aanzien (ier dagvaardingen voorgeschreven. 86. Het verzet zal ook kunnen gedaan worden, het zij bij buitengerechtelijke authentieke acte, het zij ter gelegenheid van de beteekening van het vonnis, of van elke andere acte, dienende om dat vonnis ten uitvoer te leggen, onder, verplichting van den opposant om zijn verzet, overeenkomstig het vorige artikel, te herhalen , binnen eenen gelijken termijn als waarop hij bij de tegen hem uitgebrachte dagvaarding gedagvaard is, ot, volgens de bepalingen van de eerste afdeeling van dezen titel, had moeten gedagvaard worden. De deurwaarder die met de beteekening of de tenuitvoerlegging belast is, zal, op straffe van kosten, schaden en interessen, gehouden zijn van het verzet melding te maken op zijn relaas of proces-verbaal. 87. De partij welke verzet heeft gedaan, heeft de bevoegdheid om daarvan ter griffie op een daartoe bestemd register te doen aanteekening houden, met vermelding der namen van de partijen , de dagteekening van het vonnis bij verstek gewezen, en die van het gedaan verzet. 88. Geen vonnis bij verstek kan tegen eenen derde worden ten uitvoer gelegd, dan veertien dagen na deszelfs beteekening aan den defaillant ingevolge artikel 82, en met overlegging van de verklaring des griffiers, dat er op zijne registers geen verzet tegen het vonnis is aangeteekend. 89. De opposant die zich voor de tweede maal bij verstek laat vonnissen, zal niet meer ontvangen worden tot het doen van een nieuw verzet. 90. Ingetrokken. St. '89 no. 31. 91. De kosten van het verstek, die van het vonnis daaronder begrepen, mitsgaders die welke als het gevolg der niet-verschijning van den defaillant kunnen worden beschouwd, komen ten laste van den defaillant, ten ware het verstek verleend ware op eene dagvaarding, die nietig verklaard wordt. ZEVENDE AFDEELING. Van nietigheid. 92. Geenerlei exploit of acte van rechtspleging kan nietig verklaard worden, indien de wettelijke bepalingen de nietigheid van dezelve niet uitdrukkelijk bevolen hebben. 93. In de gevallen waarin de wettelijke bepalingen geene nietigheid bevolen hebben, zal de procureur of deurwaarder, zoowel wegens verzuim , als wegens overtreding, tot eene boete kunnen veroordeeld worden, welke niet minder dan twee gulden zal zijn, en geen honderd gulden te boven zal gaan. 94. Al hetgeen in de artikelen 1, 3 , 4, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 17, 18 en 20 is voorgeschreven, moet op straffe van nietigheid worden in acht genomen. Bij niet-verschijning van den gedaagde, kan geen verstek tegen denzelven verleend worden, en zal de rechter, de nietigheid uitsprekende, den eischer veroordeelen in de kosten. 95. Indien de gedaagde op de dagvaarding ver- schijnt, en de nietigheid van het exploit niet inroept vóór alle weren en exceptien, behalve die van onbevoegdheid des rechters, wordt dezelve voor gedekt gehouden. 96. Indien hij daarentegen bij zijne verschijning de nietigheid inroept, kan de rechter die exceptie verwerpen, wanneer het verzuim of de overtreding van dien aard wordt bevonden, dat de gedaagde daardoor in zijne verdediging niet is benadeeld, en alzoo geen belang heeft zich van de nietigheid te bedienen. De rechter zal echter in die gevallen, zoo daartoe gronden zijn, de aanvulling van het verzuim of de verbetering der onregelmatigheden ten koste van den aanlegger bevelen, of aan den gedaagde tot zijne verdediging uitstel verleenen. 97. Indien echter het exploit door eenen tot het doen van exploiten niet bevoegden persoon is beteekend, is de rechter verplicht de nietigheid daarvan in alle gevallen uit te spreken. 98. De kosten der acten van rechtspleging die nietig of overbodig zijn, zullen ten laste komen van de procureurs of de deurwaarders, die zich het opmaken of uitbrengen van zoodanige acten veroorloofd hebben. Zij zullen bovendien, naar vereisch van zaken, deswege tot vergoeding van schaden en interessen aansprakelijk zijn, en zelfs naar gelang van omstandigheden kunnen verwezen worden tot de straffen, vermeld bij artikel 192 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie. TWEEDE TITEL. Van de manier van procedeeren bij de raden van justitie en het Hoog - Gerechtshof, in eersten aanleg. EERSTE AFDEELING. Van de dagvaardingen (Vg. St. '96 no. 100). 99. De verweerder zal in zuiver persoonlijke zaken, en in die welke roerend goed betreffen, worden gedagvaard voor den rechter van zijne woonplaats. Indien hij geene bekende woonplaats in Nederlandsch-Indië heeft, voor den rechter van zijn werkelijk verblijf. Indien hij mede geen erkend verblijf in Nederland sch-Indië heeft, voor den rechter van de woonplaats des eischers. Indien worden opgeroepen houders van aandeelen in geldleeningen of maatschappijen, welke niet op naam staan en waarvan de eigenaren uit dien hoofde onbekend zijn, zullen zij insgelijks voor den rechter van de woonplaats des eischers worden gedagvaard. Indien er in de bovengemelde gevallen meer eischers zijn, voor den rechter van de woonplaats van één hunner, te hunner keuze. Bijaldien er meerdere verweerders zijn , voor den rechter van de woonplaats van één hunner, ter keuze van den aanlegger. In zaken van aanspraak op een onroerend goed zelf, voor den rechter onder wiens rechtsgebied het goed waarover het geschil loopt gelegen is. Indien de onroerende goederen onder het ressort van meer dan eenen raad van justitie gelegen zijn, geschiedt de dagvaarding voor den rechter onder wiens gebied de hoofdplaats der bebouwing behoort, en bij gebreke van zulk eene hoofdplaats, voor een der rechterlijke collegien binnen welker rechtsgebied een of ander gedeelte der goederen gelegen is. ter keuze van den aanlegger. In zaken van gemengden aard, behoudens hetgeen in dit artikel volgt ten aanzien van zaken van erfenis, voor den rechter onder wiens rechtsgebied het onroerend goed gelegen is, of voor dien alwaar de verweerder zijne woonplaats heeft, ter keuze van den aanlegger. In zaken van maatschap of vennootschap. zoo lang zij duurt, voor den rechter der plaats alwaar zij gevestigd is. en na de ontbinding, het zij voor denzelfden rechter, het zij voor dien van de woonplaats van een der vereffenaars. In zaken van erfenis: 1°. wegens onderlinge vorderingen der erfgenamen tot aan de boedelscheiding ingesloten en wegens vernietiging eener gemaakte boedelscheiding ; 2°. wegens vorderingen die door des overledenen schuld-eischers vóór de boedelscheiding gedaan zouden mogen worden; 3°. wegens vorderingen betrekkelijk tot de uitvoering van beschikkingen ter zake van overlijden, tot aan het eindvonnis toe; voor den rechter binnen wiens rechtsgebied de erfenis is opengevallen. In zaken van faillissement of verklaard kennelijk onvermogen, voor den rechter in wien rechtsgebied de woonplaats van den gefailleerde of onvermogende zich bevindt. In zaken van vrijwaring, voor den rechter voor wien de oorspronkelijke vordering aanhangig is. In zaken van het doen van rekening, ten aanzien der van rechtswege aangestelde rekenplichtigen, voor de rechters welke dezelve hebben benoemd, en ten aanzien van voogden en curators, voor den raad van justitie binnen welks rechtsgebied de voogdij ot curatele is opgedragen; of in beide gevallen, voor den raad van justitie van de woonplaats der verweerders, ter keuze van den aanlegger. Indien er wroonplaats is gekozen, voor den rechter dier gekozen woonplaats, of voor den rechter van de werkelijke woonplaats des verweerders, ter keuze van den aanlegger. In zaken wTegens kosten en verdiensten door practizijns of deurwaarders gevorderd wordende, voor de rechtbank waar de kosten gemaakt zijn. 100. Een vreemdeling kan, zelfs wanneer hij in Nederlandsch-Indië zijn verblijf niet houdt, voor den rechter aldaar worden gedagvaard ter zake van verbindtenissen door hem jegens een ingezeten van Nederlandsch-Indië, aldaar of elders aangegaan. 101. In zakelijke rechtsvorderingen of in rechtsvorderingen van eenen gemengden aard, zal het vaste goed in de dagvaarding bij deszelfs ligging. en, zoo veel mogelijk, bij deszelfs naam en aard worden omschreven. 102. De persoonlijke rechtsvordering is de zoodanige , welke tot onderwerp heeft de vervulling eener persoonlijke verbindtenis, uit overeenkomst of uit de wet voortvloeiende. De zakelijke rechtsvordering is de zoodanige. waarbij de eigendom van eene zekere en bepaalde zaak, of wel eenig ander zakelijk recht geëischt wordt. De gemengde rechtsvordering is de zoodanige, tijen worden daarna dadelijk tot de pleidooien toegelaten. De rechter kan tot het nemen der couclusien of tot de pleidooien, op verzoek van eene der partijen in derzelver belang of' ook ambtshalve eenig uitstel bevelen. 112. De eischer is bevoegd tot den afloop der zaak zijnen eisch te wijzigen of te verminderen, zonder nochtans het onderwerp van den eisch te mogen veranderen of' vermeerderen. 113. In zaken welke vatbaar zijn om summierüjk te worden behandeld, wordt mede ten dienenden dage, door den procureur des eischers zijne met redenen omkleede conclusie van eisch voorgedragen, en bij afschrift aan den procureur des verweerders medegedeeld. 114. Daarna draagt deze. ten ware hij in den eisch mocht berusten. ten zelfden dage of op Genen nader daartoe te bepalen dag zijne verwering voor, bij met redenen omkleede conclusie, waarvan, alsmede van de stukken van welke hij zich te zijner verwering wil bedienen, hij een afschrift overgeeft; vervolgens worden partijen toegelaten tot de pleidooien of daartoe een nadere dag bepaald. 115. Voor summiere behandeling zijn vatbaar: 1°. zuiver personeele zaken , indien de eisch berust op eenen titel waarvan het bestaan niet betwist wordt; 2°. voorloopige vorderingen en alle vorderingen welke spoed vereischen; 3°. de vorderingen van huur- en pachtpeuningen, mitsgaders die wegens koopschat van vruchten te velde; 4°. de vorderingen in zake van bezitrecht; 5°. in het algemeen de zoodanige welke om derzelver gering belang en eenvoudigheid door beide partijen, of, hij verschil door den rechter voor summiere behandeling worden vatbaar geacht, of bij de wet als summier zijn aangewezen. 116. De beslissing dat eene zaak is van gewone óf wel van summiere behandeling, wordt op het audientie-blad aangeteekend. De rechter kan, het zij ambtshalve het zij op verzoek van partijen, op deze beslissing terugkomen; dezelve is overigens voor geen liooger beroep noch andere voorziening vatbaar. 117. Incidenteele vorderingen, tusschenkomst en voegingen worden in summiere zaken ten dienenden dage ter audientie ingesteld bij gemotiveerde conclusien. 118. In zaken van gewone behandeling kan de verweerder volstaan met door zijnen procureur op de oproeping der zaak ten dienenden dage , te doen aankondigen, dat laatstgemelde zich procureur gesteld heeft. 119. Binnen veertien dagen na den dag op welken de procureur des verweerders is gesteld, doet de verweerder zijn antwoord of verwering, door zijnen procureur onderteekend, door eenen deurwaarder beteekenen aan den procureur des eischers. Hij doet daarbij aanbod van een afschrift der stukken, waarop hij zijne verwering grondt, en welke hij aan den voet van zijn antwoord opgeeft. 120. Binnen de volgende, acht dagen doet de eischer op gelijke wijze zijn repliek aan des gedaagden procureur beteekenen, indien hij zulks in zijn belang noodig acht, en de verweerder heeft alsdan gelijken termijn en gelijke bevoegdheid tot het beteekenen van zijn dupliek; insgelijks met aanbod van afschrift der stukken, welke hij nader zoude willen overleggen. 121. Indien de verweerder zijn antwoord of'verwering binnen de veertien dagen niet heeft beteekend, kan de eischer de zaak onmiddellijk vervolgen bij eene eenvoudige acte van procureur tot procureur, niet oproeping tegen een bepaalden rechtdag om conclusien te nemen ter audientie. 122. Na verloop der hiervoren bepaalde termijnen , of wanneer binnen dezelve geen repliek of dupliek respectievelijk is beteekend, kan de meest gereede partij de zaak vervolgen. in voege als bij het voorgaande artikel is bepaald. 123. Ten dage dienende worden conclusien genomen , even als ten aanzien van zaken van summiere behandeling bij de artikelen 113 en 114 is bepaald, en de rechter bepaalt eenen dag van pleidooi, ten zij partijen, daarvan afziende. op de dingtalen en de overgelegde stukken recht verzoeken. 124. De partijen kunnen in alle soort van zaken, het zij op korte termijnen, het zij summiere, het zij van gewone behandeling, gedurende den loop van het geding, wederkeerig vragen de mededeeling of de overlegging ter griffie van de oorspronkelijke stukken, welke tegen haar worden gebruikt. In zaken op korte termijnen en in summiere zakeu wordt deze mededeeling gevraagd, bij eene schriftelijke conclusie ten dage dienende; in zaken van gewone behandeling bij acte van procureur tot procureur. 125. De stukken moeten worden terug gegeven binnen den tijd bepaald bij het recepis. of bij de uitspraak waarbij de mededeeling bevolen is. Indien de termijn niet bepaald is, zal dezelve zijn van drie dagen. 126. Indien de stukken niet zijn teruggegeven binnen den termijn, zal de gebrekige partij of deszelfs procureur, bij een bevelschrift van den president, daartoe worden genoodzaakt, zelfs bij lijfsdwang, en op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen. zoo daartoe gronden zijn. 127. De termijnen voorgeschreven bij, of bepaald ingevolge de artikelen 111, 114, 119 en 120 moeten stiptelijk worden nagekomen. ten zij de belanghebbende partij aantoone dat zij te harer verdediging bewijsstukken behoeft. en buiten de mogelijkheid is dezelve binnen den gewonen termijn voor te brengen. In dat geval kan de rechter op verzoek van de belanghebbende partij statering van het geding verleenen gedurende eenen bepaalden tijd. Deze uitspraak en die waarbij de statering geweigerd wordt, zijn niet aan hooger beroep onderworpen. DERDE AFDEELING. Van voorloopige verzoeken en van exceptien. 128. Alle vreemdelingen, eischers zijnde, of in eene aangelegde rechtzaak zich voegende, of tusschenkomende, zijn gehouden ten verzoeke van de wederpartij, alvorens deze eenige weren van rechten of tegenzeggen behoeft te doen. zekerheid te stellen voor de betaling der kosten en der schaden en interessen, in welke zij zouden kunnen verwezen worden. De partij welke het stellen van zekerheid verzoekt, wordt niet geacht daardoor de competentie van den rechter te hebben erkend. 129. Het vonnis waarbij het stellen van zekerheid bevolen wordt zal de som uitdrukken, tot beloop waarvan de zekerheid moet worden ver- strekt en de wijze waarop die zal worden gegeven. 130. Die voor eenen rechter geroepen is, welke onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen, zal mogen vorderen dat de rechter zich onbevoegd verklare. 131. In geval de rechter onbevoegd is uithoofde van den persoon des verweerders, is deze gehouden deze zijne exceptie en de conclusie daartoe strekkende voor te stellen, alvorens eenige andere weren van rechten of eenige andere verdediging voor te dragen. 132. In geval echter de rechter onbevoegd mocht zijn uit hoofde van het onderwerp des geschils, zal de exceptie van onbevoegdheid in eiken sta,nd des gedings mogen worden voorgesteld, en indien zij niet wordt voorgesteld, is de rechter ambtshalve gehouden zich onbevoegd te verklaren. 133. (Sb. 1901 no. 15). Indien een geding, hetwelk ingevolge artikel 116 ƒ van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie tot de kennisneming behoort van het residentiegerecht, bij den raad van justitie is aanhangig gemaakt, en de gedaagde, mits verschenen zijnde, de exceptie van onbevoegdheid uit hoofde van het onderwerp des geschils niet heeft voorgesteld alvorens eenige andere weren van rechten of eenige andere verdediging voor te dragen, zal de raad van justitie, als gewone rechter, de zaak aan zich behouden, en daarin in het hoogste ressort recht spreken. 134. In zaken welke reeds te voren door eene dagvaarding voor eenen anderen rechter zijn aanhangig gemaakt tusschen dezelfde personen en over hetzelfde onderwerp, of welke reeds door dezelfde personen en over hetzelfde onderwerp zijne verdediging ten principale vereenigt, möet hij alle dezelve gezamenlijk voorstellen. 137. Alle exceptien, welke door partijen. in de gevallen waarin zulks moet of mag geschieden, vóór het antwoord ten principale zijn voorgesteld, zullen summierlijk behandeld worden. Die exceptien moeten op zich zelve worden uitgewezen, en mogen niet aangehouden of gevoegd worden bij de hoofdzaak. NEGENDE AFDEELING. Van het hooien der partijen 230. De partijen mogen in alle zaken en in elken stand van het geding verzoek doen om elkander op ter zake dienende en niet tot iets anders betrekkelijke vraagpunten te doen hooren. De partij die hare wederpartij wil doen hooren . zal aan den rechter een verzoekschrift daartoe inleveren, de feiten en vraagpunten inhoudende. 231. De rechter zal nauwkeurig onderzoeken of de vraagpunten tot het geschil betrekkelijk zijn; hij zal de zoodanige die hij als strikvragen beschouwt ter zijde stellen, of het verhoor der partij, zoo daartoe termen zijn, geheel van de hand wijzen. 232. Indien de rechter het hooren der partijen toestaat, zal hij bij vonnis gelasten dat dezelve, voor hem in raadkamer, of voor eenen rechtercommissaris daartoe door hem aangewezen, ten bepaalden dage en ure verschijnen, ten einde op vraagpunten te worden gehoord 233. In geval van verwijderde woonplaats of van wettige verhindering, zal de rechter, na het hooren van de partij te hebben toegestaan, het verrichten dier werkzaamheid mogen opdragen aan het hoofd van het bestuur harer woonplaats. 234. De partij zal in persoon, zonder door eenen practizijn te zijn bijgestaan, en buiten de tegenwoordigheid van den verzoeker of diens practizijn en zonder eenig geschreven opstel te mogen voorlezen, antwoorden op de vragen welke aan haar door den rechter of den ambtenaar. die denzelven vervangt, op dein het verzoekschrift vervatte feiten en vraagpunten, of zelfs ambtshalve, naar aanleiding van dezelve zullen worden gedaan. 235. Indien de partij welke op vraagpunten wordt gehoord, ten aanzien van de eene of andere der haar voorgehouden vragen verklaart dat zij, uit hoofde van door haar op te geven redenen, buiten staat is om dezelve dadelijk naar behooren te beantwoorden, zal de rechter of de ambtenaar die denzei ven vervangt, wanneer hem dit beweren gegrond voorkomt, aan den ondervraagde het noodige uitstel kunnen verleenen. 236. De besturen van openbare instellingen. stichtingen en zedelijke lichamen, zullen een hunner leden benoemen om op de feiten en vraagpunten te antwoorden. De partij behoudt het vermogen om de bestuurders van zoodanige instellingen, stichtingen en zedelijke lichamen, over feiten die hen persoonlijk betreffen, te doen hooren. ten einde daarop bij den rechter zoodanig worde acht geslagen als bevonden zal worden te behooren. 237. Het proces-verbaal van ondervraging zal worden opgemaakt door den griffier en aan den ■ ondervraagde worden voorgelezen, welke daarin vervolgens nog kan maken zoodanige veranderingen en bijvoegingen in zijne antwoorden, als hij zal noodig oordeelen, en welke zullen geschreven worden aan het einde of op den kant van het verhoor. Hiervan zal hem insgelijks voorlezing worden gedaan, en het proces-verbaal zal worden geteekend door den ondervraagde, den president of den rechter-commissaris en den griffier. Indien de ondervraging ingevolge artikel 283 is geschied, zal het proces-verbaal door den secretaris der residentie opgemaakt, en onderteekend worden door den ondervraagde, het, hoofd van het plaatselijk bestuur en den secretaris. 238. Indien, zonder wettige verhindering, de partij niet verschijnt, of indien zij weigert te antwoorden, zal daarvan melding gemaakt worden ten processe-verbaal en de daadzaken over welke de vragen loopen, zullen kunnen worden gehouden voor erkend. Indien echter de niet verschenen zijnde partij zich nog vóór de uitspraak ten principale daartoe aanmeldt, kan zij worden gehoord. onder verplichting tot betaling der kosten door haar wegblijven veroorzaakt, mitsgaders van schaden en interessen. zoo daartoe gronden zijn. 239. In geval ten dage tot het hooren bepaald, de gedaagde partij van wettige verhindering blijken doet, zal de rechter eenen anderen dag tot het hooren bepalen, zondar nieuwe dagvaarding. 240. De antwoorden door de partij op de vraagpunten gegeven, zullen slechts in het aanhangig geding mogen dienen, en in gpen geval als eene erkenning mogen worden beschouwd ten opzichte van andere zalren. TIENDE AFDEELING. Van incidenteele vorderingen. 241. Alle incidenteele vorderingen zullen geschieden bij eene eenvoudige acte, houdende de middelen en de conclusien, met aanbod van mededeeling der bewijsstukken onder recepis of bij overbrenging ter griffie. De verweerder in dit tusschen-geschil zal zijn antwoord bij eenvoudige acte, houdende zijne middelen en conclusie, indienen. 242. Alle incidenteele vorderingen worden in eens gedaan. De kosten van dezulke welke naderhand mochten worden gedaan en waarvan de oorzaken reeds te gelijker tijd met de vroegere bestonden, mogen niet worden terug gevorderd. 243. De incidenteele vorderingen zullen eerst en vooraf worden uitgewezen, indien de zaak het medebrengt. In zaken waarin schriftelijke behandeling bevolen is, zal het tusschen-geschil op de terechtzitting worden gebracht, om te worden uitgewezen zoo als bevonden zal worden te behooren. ELFDE AFDEELING. Van reconventie. 244. De gedaagde is bevoegd om in alle zaken eisch in reconventie te doen, uitgezonderd: 1°. wanneer de eischer in conventie is opgetreden in eene qualiteit, en de reconventie hem persoonlijk zoude betreffen, en wederkeeriglijk; 2°. wanneer de rechter voor wien de eisch in conventie aanhangig is, onbevoegd is om kennis te nemen van de reconventie met betrekking tot het onderwerp van het geschil, of wanneer hij daartoe onbevoegd is met betrekking tot den persoon tegen wien de reconventie zoude worden gericht, ingevolge artikel 94 en 159 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie ; 3°. in zaken van bezitrecht, wanneer de eisch in reconventie het recht op de zaak zelve • fpetitoirj zoude betreffen; 4°. in zaken van verschil over de tenuitvoerlegging van een vonnis. Indien in eersten aanleg geen eisch in reconventie is gedaan, kan dezelve in hooger beroep niet meer gedaan worden. 245 De eisch in reconventie moet dadelijk bij het antwoord van den verweerder in conventie worden gedaan. In summiere zaken geschiedt zulks op de terechtzitting. 246. De zaken in conventie en in reconventie zullen te gelijk voldongen en bij één en hetzelfde eindvonnis beslist worden, ten ware de rechter mocht bevinden dat de eene vroeger dan de andere kan worden afgedaan, in welk geval zulks zal vermogen plaats te hebben, blijvende niettemin de alsdan nog onafgedane eisch in conventie of reconventie bij denzelfden rechter aanhangig tot het eindvonnis daarin te vallen. In geval een van beide gedingen van den aard is om summier te;worden behandeld, zal de splitsing moeten plaats hebben. 247. Het hooger beroep wordt toegelaten, indien het beloop van den eisch in conventie, gevoegd bij dien in reconventie, te boven gaat de rechtsmacht van den rechter om in het hoogste ressort recht te spreken. Wanneer evenwel de beide gedingen zijn gesplitst, en daarin afzonderlijk is gevonnisd, zullen de gewone regelen opzichtelijk de bevoegdheid tot hooger beroep worden gevolgd. TWAALFDE AFDEELING. Van het schorsen en het hervatten van het rechtsgeding. 248. Behoudens de andere gevallen van schorsing bij dit reglement of andere wettelijke be- palingen voorzien, wordt de loop van een rechtsgeding geschorst: 1°. door den dood van eene der partijen; 2°. door verandering van den persoonlijken staat van eene der partijen; 3°. door het ophouden der betrekkingen waarin zij het geding voerde; • 4° door den dood of door het verlies van de betrekking van den gestelden procureur. 249. In geeu dezer gevallen zal de schorsing plaats hebben of de beslissing van het rechtsgeding opgehouden worden, wanneer hetzelve in staat van wijzen is. In de drie eerste gevallen in het voorgaande artikel vermeld, wordt, wat deze schorsing betreft, een rechtsgeding gehouden in staat van wijzen te zijn, zoodra de conclusien op de terechtzitting zijn genomen. In het laatste geval, na den afloop der pleidooien of, wanneer de behandeling bij geschrifte is bevolen, nadat de wederzijdsche schrifturen beteekend, of de daartoe gestelde termijnen verloopen zijn. 250. De oorzaak der schorsing van het rechtsgeding moet, indien hetzelve niet is in staat van wijzen, van wege de belanghebbenden aan de partij worden beteekend, en zonder zoodanige beteekening kan het rechtsgeding, al mochten zoodanige oorzaken bestaan, worden voortgezet. Alleen in het vierde geval van artikel 248 wordt die beteekening niet gevorderd en heeft de schorsing van zelve plaats. Alle procedures na die beteekening zijn nietig en zonder eenig gevolg, ten zij dezelve, nevens eene nieuwe procureur-stelling, de verklaring behelze, dat het rechtsgeding op de laatste geding- stukken wordt hervat; in welk geval de zaak dadelijk kan worden voortgezet. 251. Indien de beteekening dit een en ander niet inhoudt, heeft de wederpartij het recht om op de gewone wijze te dagvaarden tot hervatting van het rechtsgeding, achtervolgens de laatste gedingstukken. Hetzelfde heeft plaats in het geval dat de gestelde procureur, die overleden is of zijne betrekking heeft verloren, niet is vervangen. 252. Het rechtsgeding wordt hervat en zoodanige procureur vervangen bij eene eenvoudige beteekende acte. 253. De geschillen over het hervatten van liet geding en de vervanging van procureur worden summierlijk behandeld en afgedaan. 254. Indien op de dagvaarding tot hervatting van het rechtsgeding verstek wordt verleend, zal, als het profijt van hetzelve, het rechtsgeding hervat worden verklaard, achtervolgens de laatste gedingstukken. Bij liet niet vervangen van den procureur, zal bij verstek ten principale dadelijk kunnen worden recht gedaan. 255. Het verzet tegen de uitspraken bij verstek in het vorige artikel vermeld, zal zelfs in eene behandeling bij geschrifte op de terechtzitting kunnen worden behandeld. DERTIENDE AFDEELING. Van ontkentenis van gerechtelijke verrichtingen. 256. Indien gedurende den loop van een geding, in naam van eene der partijen, eenige aanbiedingen zijn gedaan en aangenomen, erkenningen hebben plaatsgehad, toestemmingen zijn gegeven en aangenomen, zonder dat die partij daartoe eene bijzondere en bepaalde schriftelijke volmacht gégeven heeft, zal deze zoodanige verrichtingen in het gerecht kunnen ontkennen, en bij eene eenvoudige acte, beteekend zoo wel aan deu procureur van de wederpartij, als aan den procureur wiens daden zijn ontkend, den rechter kunnen verzoeken dat die daden zullen worden beschouwd als niet gepleegd, en dat alle daaruit voortgevloeide acten van den processe, en vonnissen, gewezen 0111 de zaak in staat van wijzen te brengen, zullen worden verklaard van onwaarde. De beteekening aan den procureur geldt voor dachvaarding tot verwering op de ontkentenis. Dezelve moet den dag van verschijning in rechten aanwijzen. 257. In geval de procureur uit zijne bediening is getreden, zal de ontkentenis aan zijne woonplaats door eenen deurwaarder worden beteekend, en indien de procureur overleden is, aan zijne erfgenamen, met dag-beteekening voor den rechter voor welken de zaak hangende is, en aan de partijen in de zaak worden bekend gemaakt bij acte van procureur tot procureur. 258. De ontkentenis moet altijd gebracht worden voor den rechter voor welken de ontkend wordende verrichting in rechten is gebracht, ofschoon ook de zaak waarin zij voorvalt voor eenen anderen rechter hangende is. Zij zal aan partijen in de hoofdzaak moeten worden beteekend, en deze moeten in het geding van ontkentenis opgeroepen worden. 259. Het geding in de hoofdzaak wordt geschorst tot aan het vonnis op de ontkentenis, op straffe van nietigheid. De rechter kan echter de ontkennende partij bevelen, dat zij het geding van ontkentenis bin- nen zekeren te bepalen tijd voortzette, of dat anders zal worden recht gedaan. 260. Indien de ontkentenis eene zaak betreft, waarover geen rechtsgeding hangende is, moet de eisch worden gebracht voor den bevoegden rechter van den verweerder. 261. Indien de ontkentenis deugdelijk verklaard wordt, zal de ontkende verrichting en het vonnis hetwelk daarop mocht zijn gewezen, of hetgeen in de bepalingen van het vonnis betrekking heeft tot de punten waarover de ontkentenis gaat, nietig en van onwaarde zijn. 262. Bijaldien echter in de zaak reeds een eindvonnis is gevallen, en zoo de termijnen van appel nog niet zijn verloopen, kan de partij de nietigheid der in artikel 256 vermelde acten en vonnissen doen uitspreken in appel en de zaak ten principale doen vervolgen. 263. Bijaldien dat eindvonnis is gewezen in het hoogste ressort, of in kracht van gewijsde zaak gegaan is. zal de benadeelde partij tot op het oogenblik dat het vonnis ten uitvoer gelegd is, van den rechter, die hetzelve heeft gewezen, de intrekking daarvan kunnen vorderen. Hangende liet geding daarover, wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst 264. De procureur tegen wien de eisch tot ontkentenis woidt toegewezen, zal jegens den eischer en jegens de andere partij in de kosten, schaden en interessen verwezen worden, zoo daartoe gronden zijn. Ook kan de rechter naar gelang van den aard der zaak hem, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 192 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, in zijne bediening schorsen of zijne afzetting voordragen. Indien de eisclier in het ongelijk wordt gesteld, zal hij tot de vergoeding van kosten, schaden en interessen verwezen worden, zoo daartoe gronden zijn. 265. Alle gedingen in zaken van ontkentenis van gerechtelijke verrichtingen, worden behandeld als summiere zaken, zelfs bij korte termijnen indien daartoe gronden zijn. VEERTIENDE AFDEELINGr. Van verwijzingen naar een ander gerecht en van jurisdictie-quaestien. 266. Indien ten gevolge van toegelaten wraking of van toegelaten reden van verschooning, de leden van eenen raad van justitie, de griffier daaronder begrepen ingevolge het bepaalde bij artikel 122 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, niet meer in genoegzamen getale zijn om van het geschil kennis te nemen, zal de eisch tot verwijzing naar eenen anderen raad van justitie aan het hoog-gerechtsliof kunnen worden gedaan. 267. De eisch zal vóór het pleidooi, en, in zaken van schriftelijke behandeling, vóór den geheelen afloop der instructie worden ingesteld bij een verzoekschrift, inhoudende de middelen. Hetzelve zal worden beteekend aan de wederpartij, met aanmaning om daarop, binnen veertien dagen, te dienen van antwoord met middelen, en daarna ter griffie van den raad van justitie worden nedergelegd. Het antwoord van de wederpartij zal .binnen dien termijn insgelijks ter griffie van den raad van justitie worden gebracht. De loop van het rechtsgeding zal worden geschorst van den dag der beteekening in het eerste lid van dit artikel vermeld. 268. Na aflcop van den bij het vorige artikel vastgestelden termijn, zal de griffier bij den raad van justitie het verzoekschrift van den eischer in zake van verwijzing, en het antwoord der wederpartij onverwijld aan het hoog-gerechtshof moeten inzenden. Het hof zal uitspraak doen over deneisch, en, zoo daarvoor redenen zijn, den rechter aanwijzen die van het geschil zal moeten kennis nemen. In dit.geval zal de zaak doormiddel vaneene enkele acte, door de meest gereede partij aan den persoon of ter woonplaats van de wederpartij , met inachtneming der termijnen van dagvaarding beteekend, worden overgebracht bij den aangewezen rechter, om op de laatste dingtalen te worden voortgezet. 269. Indien het geval vermeld in artikel 266, omtrent het hoog-gerechtshof mocht plaats hebben , zal de Gouverneur-generaal, op verzoek deimeest gereede partij, na het bericht van het hoog-gerechtshof te hebben ingewonnen, tijdelijk en alleen voor het afdoen der zaak waarin de wraking heeft plaats gehad, aan dat collegie een genoegzaam aantal leden toevoegen. Bij die tijdelijke benoeming, waaraan geene bezoldiging is verbonden, zal zoo veel mogelijk worden acht gegeven op de bepalingen van artikel 153 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie. 270. Artikel 267 en artikel 268, eerste en tweede lid,-zijn insgelijks toepasselijk op de behandeling van jurisdictie-quaestiën, welke bij het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, respectievelijk aan de beslissing der raden van justitie en van het hoog-gerechtshof zijn opgedragen. VIJFTIENDE AFDEELING. Van het doen van afstand der instantie. 271. De eiseher kan onder betaling der kosten afstand doen van de instantie, mits zulks geschiede vóór het antwoord. Na het antwoord, kan de afstand slechts plaats hebben met de toestemming der wederpartij. 272. De afstand kan gedaan worden het zij op de terechtzitting, indien partijen in persoon tegenwoordig of hare procureurs van volmacht daartoe voorzien zijn, het zij met gelijke volmacht bij eenvoudige acte van procureur tot procureur beteekend. Zij kan op gelijke wijze worden aangenomen. Dezelve brengt van rechtswege mede: 1°. dat alles over en weder in denzelfden staat is teruggebracht, als waarin de zaak was vóór de dagvaarding; 2°. verplichting van de partij welke afstand heelt gedaan, tot betaling der kosten, w aartoe zij zal worden genoodzaakt op het enkel bevelschrift van den voorzitter, gesteld aan den voet van de waardeering der kosten. Dit bevelschrift zal bij voorraad ten uitvoer kunnen worden gelegd. ZESTIENDE AFDEELING. Van het vervallen der instantie. 273. Alle instantie vervalt indien de zaak binnen drie jaren tijds niet is voortgezet. Die termijn zal worden vermeerderd met zes maanden, in gevallen waarin eisch tot hervatting van de zaak kan plaats hebben. 274. De tijd tot het vervallen der instantie vereischt, loopt tegen den lande, de openbare in- stellingen, minderjarigen, en, in het algemeen, tegen alle personen, zonder onderscheid, behoudens het verhaal van alle de eerstgemelden tegen hunne bewindvoerders en voogden. 275. De instantie vervalt niet van rechtswege. De vervailen-verklaring kan worden voorgekomen door behoorlijke proces-acten door eene der partijen verricht, vóór dat de eiscli tot vervallenverklaring is gedaan. 276. Het vervallen van de instantie zal worden uitgesproken op de terechtzitting op eene eenvoudige acte, aan de partij of te harer woonplaats beteekend. De vervailen-verklaring van de instantie vernietigt geenszins de actie, maar alleen het aangevangen rechtsgeding; de kosten van het laatste worden ten gevolge dier vervailen-verklaring voor gecompenseerd gehouden. 277. Bij het op nieuw instellen der actie zijn de partijen over en weder gerechtigd om wederom gebruik te maken van de eeden, gerechtelijke erkentenissen en verklaringen, door haar in den loop van het vorige rechtsgeding afgelegd, mitsgaders van de verklaringen van gestorven getuigen , wanneer dezelve blijken uit processen-verbaal in behoorlijken vorm opgemaakt. 278. Door het vervallen van de instantie in hooger beroep, verkrijgt het vonnis, waarvan men in beroep gekomen is, kracht van gewijsde zaak. ZEVENTIENDE AFDEELING. Van voeging en tusschenkomst. 279. Een ieder die belang heeft in een rechtsgeding, hangende tusschen andere partijen, kan aan den rechter verzoeken daarin zich te mogen voegen of te mogen tusschenkomen. 280. Het verzoekschrift daartoe strekkende. waarbij tevens procureur gesteld en woonplaats gekozen moet worden. zal de gronden moeten inhouden op welke het verzoek wordt gedaan Afschrift van hetzelve zal worden beteekend aan de gekozen woonplaats van partijen, en de stukken tot staving van het verzoek zullen door den verzoeker worden overgebracht ter • griffie, met aanbod om afschriften van dezelve te geven aan de belanghebbenden op derzelver verzoek. 281. Indien de voeging of tusschenkomst betwist wordt, zal dit incident, zelfs indien de zaak bij geschrifte wordt behandeld, op de terechtzitting worden gebracht bij eenvoudige acte en summierlijk worden behandeld. 282. Nadat de conclusien door partijen op de terechtzitting genomen zijn, kan geene voeging of tusschenkomst meer plaats hebben. DERDE TITEL. Van rechtspleging in zaken van koophandel. 291. Zaken van koophandel worden behandeld op de gewone terechtzitting en daarin gelden de gewone regelen van rechtspleging, voor zoo verre daarvan niet bij dezen titel is afgeweken. 295. Alle zaken van koophandel zullen als summiere zaken worden behandeld, tenzij, in zaken welke om derzelver meer omslachtigen aard daarvoor niet mochten vatbaar zijn, de rechter, het zij op verzoek van partijen, het zij ambtshalve, de gewone behandeling of de behandeling bij geschrifte mocht bevelen. 296. De rechter kan. op verzoek van eene deipartijen, de behandeling eener zaak van koophandel laten voorafgaan aan die van andere, ook summiere zaken. 297. De gewone termijn van dagvaarding in zaken van koophandel is van ten minste twee vrije dagen, indien de gedaagde woont binnen tien palen afstands van liet gebouw waar de raad van justitie, voor welken hij geroepenis, zitting; houdt, en van ten minste vijf vrije dagen, indien hij op eenen grooteren afstand, doch binnen dezelfde residentie woont waarin de zetel van dat collegie gevestigd is. Overigens zullen ten opzichte der termijnen worden in acht genomen de algemeene bepalingen , voorkomende in den eersten titel van dit boek. 298. In zaken die spoed vereischen, kan de president, op een daartoe ingediend verzoekschrift, verlof verleenen om van dag tot dag, en zelfs van uur tot uur te dagvaarden. 299 Hij kan zelfs aan den houder van eenen wisselbrief, welke van non-betaling is geprotesteerd, verlof verleenen om conservatoir beslag te leggen op de roerende goederen van den trekker, de acceptanten en de endossanten. 300. Gelijk verlof kan door hem verleend worden aan den houder van een orderbiljet of van eene assignatie, van non-betaling geprotesteerd, op de roerende goederen van den trekker, de acceptanten en de endossanten. doch alleen ten laste van diegenen welke kooplieden zijn. 301. Zoodanig verlof kan almede worden verleend wegens andere schuldvorderingen uit daden van koophandel voortspruitende, indien van de deugdelijkheid der schuldvordering summierlijk blijkt, en er gegronde vrees bestaat voor verduistering van des schuldenaars roerende goederen. 302. Bij het verleend verlof wordt het bedrag der schuldvordering, tot welker verzekering het beslag gevraagd wordt, uitgedrukt. 303. De president kan in de gevallen bij artikel 301 vermeld, alvorens het verlof te verleenen, vorderen, dat de eischer zekerheid stelle voor de kosten, schaden en interessen welke door het beslag zouden kunnen worden veroorzaakt. 304. Bij het verzoekschrift tot verkrijging van het verlof in de vijf vorige artikelen bedoeld, moet woonplaats worden gekozen ter hoofdplaats der residentie-afdeeling binnen welke het beslag . gelegd wordt. 305. Het beslag vervalt van rechtswege indien niet binnen acht dagen, nadat hetzelve is gelegd, een eisch tot van waarde-ver klaring is ingesteld. Dien onverminderd kan hij tegen wien het verlof, bij de artikelen 299, 300 en 301 vermeld, verleend is, onverwijld daartegen opkomen voor den raad van justitie. 306. De raad, van justitie is verplicht na verhoor van partijen het beslag onverwijld op te heffen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid der vordering of van het noodelooze of ondoelmatige van het beslag voor de zekerheid van den eischer mocht blijken. Die opheffing moet altijd geschieden tegen genoegzame zekerheid. 307. De uitspraak van den raad wegens het conservatoir beslag kan worden ten uitvoer gelegd, niettegenstaande verzet of hooger beroep. 303. In zeezaken of die daarmede zijn gelijk gesteld, wanneer er partijen zijn die geene vaste woonplaats hebben, en voorts in zaken wegens scheepstuig, scheepsvoorraad, scheepsgezellen, timmeringen aan schepen die zeilree liggen, en andere zaken die onmiddellijk voorziening bij voorraad vereischen, kan de dagvaarding van dag tot dag, en van uur tot uur, zonder bevelschrift, gedaan worden, en de zaak kan dadelijk, zelfs bij verstek, worden beslist. 309. Alle dagvaardingen aan scheepsboord geexploiteerd voor eenen schipper, officier of scheepsgezel of voor eenen passagier, zijn van waarde. 310. De eischer kan te zijner keuze dagvaarden: voor den rechter binnen wiens rechtsgebied de verweerder woonachtig is; voor den rechter binnen wiens rechtsgebied de verbindtenis is aangegaan; voor den rechter binnen wiens rechtsgebied de waar is geleverd; voor den rechter binnen wiens rechtsgebied de betaling had moeten geschieden. 311. Ook buiten de gevallen vernield bij artikel 54, kan in handelszaken de voorloopige tenuitvoerlegging bevolen worden onder borgtocht of aanwijzing van voldoende zekerheid. 312. Vonnissen op verstek gewezen, kunnen worden ten uitvoer gelegd één dag na de beteekening en tot dat er verzet worde gedann. 313 Indien er verdeeling bij avarij-grosse moet plaats hebben, en de belanghebbende partijen het niet hebben kunnen eens worden over de benoeming van deskundigen, zullen deze, ten verzoeke van eene der partijen, nadat de andere behoorlijk zijn gedagvaard, door den raad van justitie worden benoemd. 314. De schipper, of, bij gebreke van denzelven, de scheepsreeders, zijn gehouden, binnen acht dagen nadat de deskundigen, het zij door partijen, het zij door den raad van justitie, zullen zijn benoemd, ter griffie van dien raad over te leggen: 1°. het manifest der lading, inhoudende het getal, de merken en nommers der koopmanschappen, den naam der bevrachters en in- laders, en dien van degenen aan welke de koopmanschappen zijn geconsigneerd; 2°. den staat en de grootte van het schip, en melding van de verdiende vracht. In denzelfden tijd moeten de eigenaars der lading ter griffie overleggen eenen staat der waarde, welke de goederen zoo ten tijde der lading als ten tijde der lossing hadden. De partijen zullen, des gevorderd, de waarheid van den inhoud der door haar overgelegde stukken met eede bevestigen. 315. Nadat de deskundigen zijn beëedigd, zal de griffier hun de stukken ter griffie nedergelegd, tegen bewijs van ontvangst, overgeven. De deskundigen zullen tot de verdeeling overgaan, overeenkomstig de voorschriften van het Wetboek van Koophandel, zelfs dan wanneer eene der partijen hare stukken niet ter griffie mocht hebben nedergelegd. 316. Het verslag van de deskundigen zal met de door hen ontvangen stukken ter griffie worden ingeleverd. De eerstgereede partij zal daarvan homologatie verzoeken bij den raad van justitie, welke, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen zijnde, zal vonnissen. TIENDE TITEL. Van verzet door derden. 378. Derden zijn bevoegd zich te verzetten tegen een vonnis hetwelk hunne rechten benadeelt, indien noch zij, in persoon of wettelijk vertegenwoordigd, noch ook diegenen welke zij vertegenwoordigen, in het rechtsgeding zijn geroepen , of door voeging of tusschenkomst partij zijn geweest. 379. Dit verzet wordt beoordeeld door den rechter , bij wien zoodanig vonnis is gewezen. Het wordt aangebracht door eene dagvaarding tegen alle de partijen tusschen welke hetzelve is gevallen, èn de algemeene voorschriften omtrent de. wijze van procedeeren zijn op dit verzet toepasselijk. 330. Indien zoodanig vonnis aan eenen derde is tegengeworpen in een rechtsgeding, en het verzet daartegen is ingesteld op den voet van het vorige artikel. staat het vrij aan den rechter voor wien dat rechtsgeding aanhangig is, indien daartoe gronden bestaan, schorsing van hetzelve toe te staan, tot dat het ingestelde verzet zal zijn uitgewezen. 381. De rechter die over een verzet van derden oordeelt, kan, indien daartoe gronden bestaan, de uitvoering van het aangevallen vonnis schorsen. tot dat het verzet zal zijn uitgewezen. 382. Bij wettiging van het verzet wordt het vonnis, waartegen dit gericht is geweest, alleen in zoo ver verbeterd als het de rechten van derden heeft benadeeld, ten zij het onsplitsbare der gevallen uitspraak eene geheele vernietiging daarvan noodzakelijk mocht maken. 383. Ingetrokken bij St. 1872 no. 13 381 De bepallingen van dezen titel zijn mede toepasselijk op arresten door het hoog-gerechtshof gewezen. DERDE BOEK. Van rechtspleging van onderscheiden aard. VIERDE TITEL. Van middelen tot bewaring van zijn recht. EERSTE AFDEELING. Van het beslag tot revindicatie van roerende goederen. 714. De eigenaar van roerend goed, welke recht heeft tot revindicatie of reclame, kan hetzelve onder eiken bezitter in beslag nemen. 715. Tot dit beslag mag niet worden overgegaan, dan krachtens een bevelschrift door den voorzitter van den raad van justitie uitgevaardigd , op een verzoekschrift, waarbij de goederen kortelijk moeten zijn omschreven , op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo wel tegen de partij, als tegen den deurwaarder die tot inbeslagneming, zonder zoodanig bevelschrift, zal zijn overgegaan. 716. De voorzitter kan verlof verleenen om dit beslag zelfs op Zondag te doen. 717. Indien degene bij wien de goederen, welke men wil in beslag nemen, zich bevinden, zich tegen de inbeslagneming verzet, zal gehandeld worden overeenkomstig hetgeen bij het eerste, tweede en derde lid van artikel 659 (§) voor het (§) Indien iemand zich tegen de verzegeling verzet, of indien men bij dozeive beletselen ontmoet, of ook indien zich, het zij vóór, het zij gedurende de verzegeling zwarigheden opdoen, zal daarover door den president van den raad van justitie in kort geding worden beslist, indien de verzegeling plaats heeft binnen do residontie-afdeeling in welke do raad van justitie gevestigd is. Indien de verzegeling elders plaats heeft, zal de daarmede belaste ambtenaar de zaak onverwijld, met toezending van een door hem goauthentiseerd afschrift van zijn procesverbaal, aan de beslissing van den president onderwerpen. Z. O. z. geval van verzet tegen verzegeling is voorgeschreven , en zal het aldaar bepaalde omtrent den met de verzegeling belasten ambtenaar op den deurwaarder toepasselijk zijn. 718. Dat beslag zal in denzelfden vorm geschieden als de inbeslagneming bij executie van roerende goederen 719. Binnen acht dagen na het beslag zal er een eisch worden ingesteld tot van-waarde-verklaring van hetzelve. Deze eisch, mitsgaders de eisch tot opheffing van het beslag, zullen gebracht worden voor den bevoegden rechter van den persoon tegen wien de inbeslagneming gedaan is. Indien de eisch tot van-waarde-verklaring niet binnen den voorzegden termijn is ingesteld, vervalt het beslag van rechtswege. TWEEDE AFDEELING. Van inbeslagneming of arrest in handen van den schuldenaar 720. De president van den raad van justitie kan aan iederen schuldeischer die summierlijk van de deugdelijkheid zijner schuldvordering doet blijken, en aantoont dat zijn schuldenaar heeft aangevangen met het verduisteren van zijne roerende goederen, verlof verleenen om conservatoir beslag te leggen op de roeiende goederen van dien schuldenaar; hij kan ook, daartoe gronden vindende, laatstgemelden vooraf in kort geding in zijn belang liooren. 721. Bij het verleend verlof, wordt het bedrag der schuldvordering, tot welker verzekering het beslag verleend wordt, uitgedrukt. In alle gevallen zal de verzegeling worden gestaakt, en zullen door den ambtenaar met de verzegeling belast, buiten of naar gelang van omstandigheden zelfs binnen het huis bewaarders worden gesteld. 722. De president kan, dit verlof verleenende, tevens gelasten, dat het beslag niet zal mogen geschieden dan onder het stellen van zekerheid voor de kosten, schaden en interessen, welke door het beslag zouden kunnen worden veroorzaakt. In dat geval moet de zekerheid worden aangeboden bij het exploit van inbeslagneming, en zal het den gearresteerde vrij staan om, de aangeboden zekerheid niet voldoende achtende, zich deswege voor den president in kort geding te voorzien. Desniettemin zal alsdan het beslag voorloopig kunnen worden gelegd. 723. De formaliteiten, voorgeschreven voor de inbeslagneming bij executie van roerende goederen , zijn ook te dezen toepasselijk. 724. Degene tegen wien het verlof tot inbeslagneming zijner roerende goederen verleend is, kan onverwijld daartegen opkomen, het zij in kort geding voor den president, het zij voor den raad van justitie. 725. De opheffing van het beslag zal worden gelast, indien door den schuldenaar genoegzame zekerheid wordt gesteld voor de schuldvordering waarvoor het beslag is gelegd, alsmede indien, na verhoor van partijen, summierlijk van de ondeugdelijkheid der vordering of van het onnoodige van het beslag mocht blijken. Van rechtswege vervalt dit beslag, indien de eisch tot van-waarde-verklaring niet is ingesteld binnen acht dagen nadat hetzelve is gelegd. In alle deze gevallen kan de arrestant worden verwezen tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden aanwezig zijn. 726. De tenuitvoerlegging der bevelschriften en der uitspraken van den president, in de vorige artikelen vermeld, kan worden bevolen met of zonder borgtocht niettegenstaande verzet, hooger beroep of cassatie. 727. De eisch tot van-waarde-verklaring van het beslag zal worden gebracht voor .den raad van justitie, welke bevoegd is om over de schuldvordering , voor welke het beslag gedaan is, kennis te nemen. VIERDE AF DEELING. Van pandbeslag voor huren en pachten. 751. De verhuurders van gebouwen en landelijke eigendommen, het zij daarvan eene huurcedul is opgemaakt of niet, kunnen dadelijk, zonder voorafgaand bevel, met verlof van den presidentvan den raad van justitie, en zelfs van het hoofd van het plaatselijk bestuur, indien de inbeslagneming moet geschieden buiten de residentie waar de raad van justitie is gevestigd, of ook zonder zoodanig verlof, één dag na gedaan bevel, voor verschenen huren in beslag doen nemen, de goederen welke bij artikel 1140 (§) en (§) De verhuurder kan zijn voorrecht doen gelden op de vruchten welke door takken aan de boomen, of door wortels aan den grond, nog zijn vastgehecht; voorts op do ingeoogste en nog niet ingeoogsto vruchten die zich op den bodem bevinden, en op al hetgeen op den bodem is, zoo tot stoffeering van het gehuurde huis of der landhoeve, als tot bebouwing of gebruik van het land, zoo als het vee, de bouwgereedschappen en dergelijke; onverschillig oi de hierboven gemelde voorwerpen al dan niet aan den huurder toebehooren. Indien de huurder een gedeelte van het verhuurde goed aan oen ander wettig in huur heeft afgestaan, kan de veihuurder zijn voorrecht op de voorwerpen, die zich in of op dat gedeelte bevinden, niet verder doen gelden, dan alleen in evenredigheid van het door den tweedon huurder overgenomen gedeelte, en voor zoo verre de laatstgemelde jiiet 1142 (X) van het Burgerlijk Wetboek voor de huurpenningen verbonden zijn verklaard. 752. De goederen van denzelfden aard, voor zoo veel die aan onderhuurders toebehooren, kunnen in beslag genomen worden voor huren, door den .eersten huurder verschuldigd, maar zij zullen opheffing van het beslag bekomen, wanneer zij bewijzen dat zij zonder arglist hebben betaald. Zij kunnen geene betalingen doen gelden bij voorraad gedaan, dan voor zoo ver zulks geschied is overeenkomstig artikel 1582 (*) van het Burgerlijk Wetboek. 753. Het beslag zal gedaan worden op gelijke wijze als het beslag op roerende goederen; de persoon tegen wien het beslag gelegd is, kan worden aangesteld tot bewaarder, ten zij het vruchten gelde, welke nog ' tak- of wortelvast mocht kunnen aantoonen zijne huurpenningen volgens de overeenkomst to hebben voldaan. (X) Do verhuurder kan do roerondo goederen, waarop hem bij artikel 1140 voorrecht is toegestaan, in beslag nemen, indien dezelve buiten zijne toestemming vervoerd zijn; en hij behoudt daarop zijn voorrecht, al waren dezelve ook aan eenen derde, door in pandgeving, of op eene andere wijze, verbonden, mits hij die voorwerpen gerechtelijk hebbe.opgeeischt binnen den tijd van veertig dagen na het vervoeren der roerende goederen tot eene landhoeve behoorende, en binnen den tijd van veertien dagen, indien het zaken betreft welko tot stoffeering van een huis hebben verstrekt. (*) Een tweede huurder is, ten aanzien van den eigenaar, niet verder gehouden dan tot het beloop van den huurprijs der tweede huur, welken hij, op het oogenblik van een gedaan beslag, aan den eersten huurder zoude mogen schuldig zijn, en zonder dat hij zich op betalingen, bij voorraad gedaan, beroepen kan, ten ware die betalingen mochten zijn geschied uit krachte van een beding, bij zijne huurovereenkomst uitgedrukt, of ten gevolge van plaatselijke gebruiken. zijn; in welk geval een ander daartoe geschikt persoon tot bewaarder zal worden benoemd. 754. Indien beesten, of werktuigen voor den landbouw, of vruchten te velde of andere voortbrengselen van landbouw, welke reeds van den grond zijn afgescheiden, of de zoodanige w.elke nog tak- of wortelvast zijn, in beslag zijn genomen, kan het hoofd van het plaatselijk bestuur, of diens plaatsvervanger in de afdeeling waarin het beslag wordt gelegd, op verzoek van den executant, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den geëxecuteerde, één of meerdere geschikte personen aanstellen, ten einde voorde bebouwing en inzameling der vruchten zorg te dragen. 755. Indien vruchten te velde of andere voortbrengselen van landbouw, het zij dezelve reeds van den grond zijn afgescheiden, het zij dezelve nog tak- of wortelvast zijn, in beslag worden genomen , zal het proces-verbaal van inbeslagneming moeten inhouden de opgave van ieder stuk gronds waarop dezelve zich bevinden, deszelfs inhoud zoo na mogelijk, zijne ligging en ten minste twee belendingen, alsmede de soort der vruchten of voortbrengselen. 756. De in pandbeslag genomen goederen kunnen niet worden verkocht, dan nadat het beslag bij vonnis van den raad van justitie, en na oproeping van dengene tegen wien hetzelve is gelegd, zal zijn van waarde verklaard. Indien het beslag, overeenkomstig artikel 1142 (X) van het Burgerlijk Wetboek, onder eenen derde is gedaan, zal ook deze geroepen worden, om hetzelve van waarde te hooien verklaren. (X) Zie noot op bladzijde 71. VIJFDE APDEELING. Van beslag tegen schuldenaren die geene bekende woonplaats hebben, en tegen vreemdelingen. 757. Ieder schuldeischer, zelfs die geen schriftelijk bewijs in handen heeft, kan zonder voorafgaand bevel, maar met vergunning van den president van den raad van justitie binnen welks rechtsgebied zich de goederen bevinden, en zelfs van het hoofd van het plaatselijk bestuur buiten de residentie waarin de raad van justitie zitting heeft, beslag doen leggen op de goederen van zijnen schuldenaar, indien deze geene bekende woonplaats binnen Nederlandsch-Indie heeft. 758. De formaliteiten in dit reglement voorgeschreven ten aanzien van het executoriaal beslag op roerende goederen, zijn op dit beslag toepasselijk. 759. De arrestant zelf is van rechtswege bewaarder der in beslag genomen goederen, in geval deze zich onder hem bevinden; zoo niet, wordt daarover een bewaarder aangesteld. 760. De voorschriften van het eerste lid van artikel 75G gelden ook voor dit beslag, en de eisch tot van waarde-verklaring wordt ingesteld voor den raad van justitie binnen welks rechtsgebied het beslag gelegd is. 761. De personen bedoeld bij artikel 580, nommer 10 (§), kunnen, indien de zaak geen uitstel ge- (§) Lijfsdwang heeft alleen plaats in de gevallen, bij dit en liet volgende artikel aangeduid: 10°. tegen de vreemdelingen, omschreven bij artikel 5 der algemeene bepalingen van wetgeving, voor alle schulden zonder uitzondering, ten behoeve van ingezetenen van Nederlandsch-indië aangegaan; (vreemdelingen zijn de zulken die geene ingezetenen zijn van Nederlandsch-lndië, uitgezonderd de Nederlanders, en zij die, volgens de Nederlandsche wetten, als zoodanig zijn te beschouwen). doogt, zonder dat er een vonnis te hunnen laste bestaat, op bevel van den voorzitter van den raad van justitie, bij voorraad worden gegijzeld ter zake eener vervallen en opeischbare schuld, jegens een ingezeten van Nederlandsch Indie aan gegaan. De formaliteiten bij de tweede afdeeling van den vijfden titel van het tweede boek (X) voorge- (X) 594. Geen lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd dun één dag na de beteekening van het vonnis,-waarbij do opneming "in de gijzeling is bevolen. De president van den raad van justitie kan echter, indien daartoe gronden zijn, verlof verleenen tot de dadelijke tenuitvoerlegging van den uitgesproken lijfsdwang. Do beteekening zal behelzen een bevel om te betalen en de keus van eene woonplaats binnen den afstand van tien palen van het gebouw waar de raad van justitie, waardoor het vonnis gewezen is, zitting houdt 595. De scnuldenaar mag niet worden gegijzeld: 1°. in de aan de godsdienst gewijde gebouwen, gedurende de eeredienst; 2°. op de plaats en gedurende de zittingen van gestelde machten; 3°. op de beurs, gedurende den beurstijd; 4°. in het huis door hem bewoond, of in cenig bijzonder huis, dat niet voor een iegelijk open staat, ten ware de deurwaarder vergezeld zij door het hoofd van het plaatselijk bestuur of een d( or dezen daartoe aangewezen ambtenaar; 5°. zoo lang een vrijgeleide duurt, waarvan de tijd moet bepaald worden door den rechter die hetzelve heeft afgegeven, ten einde den schuldenaar voor zich te doen verschijnen. 596. De gijzeling kan worden ten uitvoer gelegd, ook op Zondag en "op zoodanige uren, waarop anders, volgens artikel 18, het doen van exploiten niet wordt toegelaten. 597. Het proces-verbaal van gijzeling moet, behalve de gewone vereischten van een exploit, bevatten: 1°. herhaling van het bevel tot betaling; 2°. de keus van eene woonplaats binnen den afstand van tien palen van de plaats alwaar de schuldenaar in gijzeling wordt gesteld. 2. O. Z. schreven, zijn ook op deze gijzeling toepasselijk. 762. De opheffing der inbeslagneming en gijzeling bij de artikelen 757 en 761 vermeld, kan worden gevorderd tegen het stellen van borgtocht of andere voldoende zekerheid voor de schuld met de interessen en kosten. De deurwaarder zal dnor twee getuigen worden bijgestaan. 598 In geval van feitelijken wederstand, kan de deurwaarder eeno wacht aan do deuren plaatsen, ten einde de ontsnapping van den schuldenaar te vooikomen, cn de hulp van do plaatselijke politie in te roepen; onverminderd de vervolging tot straf, indien daartoe gronden zijn. 599. In geval de schuldenaar zich tegen do wettigheid der gozijling verzet, en vordert dat er eene onverwijde uitspraak geschiede, zal hij zoo spoedig mogelijk worden gebragt voor den voorzitter van den raad van justitie binnen welks regtsgebied de gezcling geschied is, dewelke onverwijld en bij roorraad uitspraak zal doen. Het bevelschrift van den voorzitter moet op het procesverbaal van don deurwaarder worden gesteld, cn terstond worden ten uitvoer gelegd. Indien de .aanhouding geschiedt buiten do residentie in wolko de raad van justitie gevestigd is, kan door den schuldenaar die zich verzet, worden gevorderd dat hij dadelijk gebragt worde voor het hoofd van het plaatselijk bestuur, welke ambtenaar de tenuitvoerlegging der gijzeling, wanneer de schuldenaar te zijnen genoege van dorzelver ontwettigheid doet blijken, zal kunnen schorsen, onder gehoudenbeid om onverwijld een authentiek afschrift van het deswege door hom opgemaakt proces-verbaal, onder bijvoeging der stukken, ter bekrachtiging of nadero beschikking in te zenden aan den president van den raad van justitie. 600 De gegijzelde schuldenaar die geen verzet doet, of wiens verzot wordt afgewezen, zal worden onvergebracht in de gevangenis der plaats zijner aanhouding, en indien aldaar geene gevangenis bestaat, in die eoner naastbijgelegen plaats; do deurwaarder is verplicht van de ingevangenisstelling dadelijk eene acte op te maken en te onderteekenen. De deurwaarder en alle anderen die den schuldenaar mochten overbrengen, ontvangen of vasthouden in eene Z. O. Z. 763. De inbeslagneming en gijzeling houden Van rechtswege op, of de gestelde zekerheid vervalt, indien de eisch tot van-waarde-verklaring niet is ingesteld binnen acht dagen nadat de goederen in beslag zijn genomen, ol de schuldenaar is gegijzeld. plaats, niet wettiglijk tot bewaring van gegijzelden verordend, of, bij gebreke van zoodanige afzonderlijke inrichting, in eene plaats niet wettiglijk tot bewaring van gevangenen bestemd, zullen vervolgd worden ter zake van willekeurige gevangenhouding. Als zoodanig zal echter niet kunnen worden beschouwd het voorloopig in bewaring houden of doen bewaken van den schuldenaar buiten zoodanige plaats, ter gelegenheid van diens overbrenging naar de gevangenis. 601. De acte van ingevangenisstelling van den gegijzelde moet vermelden: 1°. het vonnis waarbij do lijfsdwang is uitgesproken; 2°. den naam, den voornaam en de woonplaats van den schuldeischer; 3°. de keus van eene woonplaats binnen den afstand van tien palen van de plaats waar de schuldenaar in gijzeling wordt gezet; 4°. de namen en de woonplaats van den gegijzelde: 5°. het voorschot van onderhoud voor ten minste dertig dagen; 6U. eindelijk, de vermelding dat zoo wel van die acte als van bet proces-verbaal van gijzeling, door den deurwaarder zeiven aan den gegijzelde afschriften zijn overhandigd, hetgeen onmiddellijk zal moeten plaats hebben. 002. De cipier moet de acte van ingevangenisstelling in zijne registers overschrijven, mitsgaders een uittreksel van het vonnis waarbij de gijzeling wordt bevolen, en wel het dispositief daarvan in deszelfs geheel. Indien de deurwaarder in gebreke blijft om dat vonnis te vertoonen, moet de cipier weigeren den schuldenaar te ontvangen. 603. De vereischten voor do gijzeling voorgeschreven, moeten voor de aanbevelingen worden in acht genomen; evenwel zal de deurwaarder van geene getuigen worden vergezeld, en behoeft degene die do aanbeveling doet, geen onderhoud uit te keeren, indien hetzelve reeds voorgeschoten is. 604. In het geval van artikel 591, nommer2, (De schul- n A r/ ZESDE TITEL. Van eenige bijzondere rechtsplegingen. DERDE AFDEELING. Van aanbieding van betaling, en gerechtelijke bewaargeving of consignatie. 809. Het proces-verbaal van aanbod van betaling moet de zaken of den aard der geldspecien welke men aanbiedt behelzen. Hetzelve moet geschieden aan den persoon of de woonplaats van den schuldeischer, en in het- denaar die op eene wettige wijze is in gijzeling gesteld, verkrijut onherroepelijk zijn ontslag door de betaling of gerechtelijke bewaargeving der gelden, welke zoowel aan don schuldeischer die den lijfsdwang uitgeoefend heeft, als aan degenen die hem aanbevolen hebben, verschuldigd zijn, mitsgaders van de verschenen interessen, van de vereffende kosten, van de kosten der gijzeling, en van de gelden tot zijn onderhoud voorgeschoten) zal de verschuldigde som aan den cipier in bewaring worden gegeven, zonder dat daartoe eenig rechterlijk bevel voreischt wordt. In geval van weigering van den cipier om die penningen in bewaring te nemen. zal hij op korten termijn voor den raad van justitie worden gedagvaird, krachtens een daartoe verleend verlof. 605. In geval het onslag bevolen is bij gebreke van voorschot van onderhoud, mag de schuldeischer den schuldenaar niet wederom doen gijzelen, dan na hem do kosten, tot bekoming van zijn ontslag gedaan, te hebben vergoed, of dezelve, op zijne weigering, onder den cipier in bewaring gesteld en tevens zes maanden onderhoud te hebben voorgeschoten. Men zal de formaliteiten welke de gijzelins voorafgogaan zijn, niet behooven te hervatten. 006. Bij gebreke van inachtneming der hierboven voorbeschreven formaliteiten, kan de schuldenaar de nietigverklaring der gijzeling eischen, en deze vordering zal, even als die tot ontslag, gebracht worden voor den raad van justitie binnen welks rechtsgebied hij in gijzeling is gesteld. De vordering tot nietig-verklaring, welke gegrond is op Z. O. z. zelve moet vermeld worden het antwoord van den schuldeischer of. indien hij afwezig is, van den persoon aan wien het aanbod is gedaan. Dit antwoord wordt door den schuldeischer, of, bij dezelfs afwezendheid, door den persoon die het antwoord gegeven heeft ondert'eekend. Indien de schuldeischer of de persoon die het antwoord gegeven heeft, weigeren te teekenen, of verklaren zulks niet te kunnen doen. moet daarvan melding worden gemaakt in het procesverbaal, hetwelk door den notaris of deurwaarder moet worden gedagteekend en geteekend, en waarvan afschrift aan den persoon of de woonplaats van den schuldeischer moet worden gelaten; alles op straffe van nietigheid. In geval de notaris of deurwaarder noch den schuldeischer, noch iemand van diens huisgenooten aan zijne woonplaats vindt, handelt hij als in artikel 3 is bepaald. 810. Indien de aangeboden zaak of geldsom door den schuldeischer niet wordt aangenomen, mag de schuldenaar dezelve in gerechtelijke bewaring stellen, mits in acht nemende hetgeen voorgeschreven is in de tweede afdeeling van den vierden titel des derden boeks van het Burgerlijk Wetboek. (§) middelen rakende do zaak ten principale, moet gebracht worden voor het rechterlijk collegie hetwelk met de uitvoering van het vonnis belast is. De dagvaarding zal mogen geschieden op korten termijn, en ter woonplaatse, op het register van den cip;er gekozen; de zaak zal summierlijk worden uitgewezen, en do schuldeischer zal kunnen veroordeeld worden tot vergoedingvan kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden aanwezig zijn. (§) 1404. Indien de schuldeischer weigert zijne betaling te ontvangen, kan de schuldenaar hem aanbod van gereede be- 811. De eisch tot van-waarde-of nietig-verklaring der gedane aanbiedingen of der bewaargeving wordt summierlijk behandeld. Indien zoodanige aanbieding of bewaargeving in eene hangende zaak voorkomt, wordt zij als een incident behandeld. taling van het verschuldigde doen, en, bij weigering van den schultleischer om hetzelve aan te nemen, de geldsom of zaak in gerechtelijke bewaring stellen. Zoodanig aanbod, gevolgd van bewaargeving, bevrijdt d?n schuldenaar, en strekt to zijnen opzichte tot betaling, mits hetzolve op eene wettige wijze gedaan zij; blijvende hot alzoo in bewaring gebrachte voor rekening van den schuldeischer. 1405. Om zoodanig aanbod van waarde te doen zijn, is het noodig: 1°. dat hetzelve gedaan worde aan eenen schuldeischer die bevoegd is om te ontvangen, of aan dengene die de macht heeft om voor hem 'te ontvangen; 2°. dat het gedaan worde door iemand die bevoegd is om te betalen; 3°. dat het loope over do geheele opeischbar^ som en de interessen, mitsgaders over de kosten die vereffend zijn, en over eene som gelds voor de kosten die nog niet vereffend zijn, onder voorbehoud van nadere vereffening; 4°. dat de tijdsbepaling verschenen zij, indien dezelve ten behoeve van den schuldeischer bedongen is; 5°. dat do voorwaarde waaronder de schuld is aangegaan vervuld zij; 6°. dat het aanbod gedaan worde op de plaats alwaar de betaling, volgens de overeenkomst, zoude moeten geschieden, on indien er geene bijzondere overeenkomst deswege bestaat, het zij aan den persoon van den schuldeischer, het zij te zijner werkelijke of gekozene woonplaats; 7°. dat het aanbod gedaan worde door eenen notaris of door eenen deurwaarder, beide met twee getuigen. 1406. Om eene consignatie van waarde te doen zijn, wordt geene machtiging van den rechter vereischt; het is genoegzaam: Z. O. Z. 812. De vrijwillige of gerechtelijke bewaargeving verkort geenszins de rechten welke uit gedane inbeslagneming, zoo die heeft plaats gehad, zijn ontstaan, en moet den arrestanten en opposanten worden beteekend. loger beroep of cassatie, belet geenszins het ten uitvoer leggen van den lijfsdwanz, uitgesproken bij oen vonnis, hetwelk bij voorraad kan worden ten uitvoer gelogd; mits in dit geval zekerheid worde gesteld voor de vergoeding van kosten, schaden en interessen, waartoe de arrestant mocht worden veroordeeld. (f) 586. Niemand kan ter zake van dezelfde schuld langer dan drie jaren in gijzeling worden gehouden. Buiten de gevallen bij het laitste lid van artikel 580 vermeld, houdt de lijfsdwang in burgerlijke zaken op, zoodra de schuldenaar den vollen ouderdom van vijf en zestig jaren heeft bereik. (f) 587. Bij de uitoefening van lijfsdwang is de schuldeischer verplicht iedere dertig dagen voor te schieten eene toereikende som tot onderhoud van den schuldenaar, volgens het door den Gouverneur-Generaal vastgesteld of later vast te stellen tarief. Z. O. Z. Artikel 1021. 1. De artikelen 588 en 589 (f) zijn op de aanbeveling; in de gijzeling van toepassing. 2. Die de aanbeveling heeft gedaan, is gehouden om, op daartoe strekkende vordering, bij gelijke deelen tot de betaling van het onderhoud van den gearresteerde bij te dragen, en in dat geval mogen de gelden tot onderhoud verstrekt niet zonder diens toestemming door den arrestant worden teruggenomen. Die vordering wordt gedaan bij den rechter, bij wien de gijzeling is ten uitvoer gelegd. Artikel 1022. Artikel 591 (§) is van toepassing op het ontslag uit de gijzeling, met dien verstande, dat de toestemming tot ontslag ook kan gegeven worden [St. '89 no. 89.1 Indien de sehuldeisoh>r in gebreke blijft vóór den één-en-dertigsten dag aan doze verplichting te voldoen, wordt, of op vordering vati den schuldenaar, mits voegende bij zijn verzoek een getuigschrift door den cipier afgegeven waaruit blijkt dat het onderhoud niet voorgeschoten is. of op aanvraag van den cipier, ter plaatse waar ren raad van justitie is gevestigd door den president van dien raad, en elders door hét hoofd van plaatselijk bestuur, dadelijk zonder eenigo formaliteit schriftelijk bevel gegeven tot 'ontslag uit de gijzeling. Het bevel t >t ontslag, waartegen g'enerhande voorziening is toegelaten, wordt op de minuut van het geschrift, en zoo noodig met den sterken arm t ui uitvoer gelegd. (+) 588. De schuldenaar kan in gijzeling aanbevolen worden door anderen, die insgelijks recht hebben om lijfsdwang tegen hem uit te oefenen. Die zich wegens een misdrijf in hechtenis bevindt, kan ook worden aanbevolen, en hij zal krachtens de aanbeveling worden aangehouden, niettegenstaande zijn ontslag n de strafzaak mocht bevolen, of de tijd van zijne gevangenis mocht geëindigd zijn (*) 589. De niet gheid der gijzeling heeft, om welke reden dezelve ook moge zijn uitgesproken, geenszins de nietigheid der aanbevelingen ten gevolge. Z. O. Z. bij eene akte voor den griffier van een residentiegerecht verleden, of ook door eene mondelinge verklaring aan den residentierechter, op wiens last de gijzeling is geschied, die daarvan aanteekening houdt of doet houden op het procesverbaal van ingijzelingstelling en den cipier daarmede in kennis stelt. Artikel 1023. De artikelen 592 en 593 (f) zijn op de uitoefening van den lijfsdwang toepasselijk. (f) 591. De schuldenaar die op eeno wettige wijze is in gijzeling gesteld, verkrijgt onherroepelijk zijn ontslag: lo. door de toestemming van den sohuldeisohor die hem heeft doen gijzelen , en van degenen die hem aanbevolen hebben, indien er zoodanige zijn. Deze toestemming tot ontslag van den schuldenaar kan gegeven worden, het zij voor eonen notaris, het zij in het register waarin de gegijzelden zijn ingeschreven ; 2o. door do betaling of gerechtelijke bewaargeving der gelden, welke zoo wel aan den schuldeischer die den lijfsdwang uitgeoefend heeft, als aan degenen die hem aanbevolen hebben, verschuldigd zijn, mitsgaders van do verschenen interessen, van de vereffende kosten , van de kosten der gijzeling, en van de gelden tot zijn onderhoud voorgeschoten; 3o. door den vrijwilligen of gerechtelijken boedelafstand. (§) 592. De schuldenaar wiens gijzeling nietig is ver! klaard, of die bij gebreke van voorschot tot zijn onderhoud is ontslagen, kan voor dezelfde schuld niet wederom i in gijzeling worden gesteld, dan ten minste één dag na i deszelfs ontslag. (f) 593. Door de uitoefening van den lijfsdwang, wordt 1 het vervolgen en tenuitvoer leggen van beslag op goedei ren geenszins belet, noch geschorst. Evenmin wordt door de tenuitvoerlegging van beslag (op goed"ren, de uitoefening van lijfsdwang belet of ges schorst. Artikel 1024. 1. Indien van een vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang de tenuitvoerlegging op den persoon van den schuldenaar is gevraagd, geeft de residentierechter, indien binnen den bij artikel 999 gestelden termijn niet aan bet vonnis is voldaan, schriftelijken last tot gijzeling van den schuldenaar op een tot het doen van exploiten bevoegden persoon. 2. De deurwaarder, die den veroordeelde in gijzeling stelt, zal, indien zij wordt ten uitvoer gelegd op eene afdeelingshoofdplaats, door twee meerderjarige mannelijke getuigen worden vergezeld, en proces-verbaal van zijne verrichting opmaken. 3. De last tot gijzeling van eenen Europeaan of met dezen . ZESTIENDE AFDEELING. Van het vervallen der instantie. 59 en 60. ZEVENTIENDE AFDEELING. Van voeging en tusschenkomst . 60 en 61. DERDE TITEL. Van rechtspleging in zaken uan koophandel 61 t/m 65. TIENDE TITEL. Van verzet door derden .... 65 en 66. 1 >erde boek. VIERDE TITEL. Van middelen tot bewaring van zijn recht. EERSTE AFDEELING. Van het beslag tot revindicatie van roerende goederen 67 en 68v TWEEDE AFDEELING. Van inbeslagneming of arrest in handen van den schuldenaar . . 68 t/m 70. VIERDE AFDEELING. Van pandbeslag voor huren en pachten . , 70 t/m 72- VIJFDE AFDEELTNG. Blz: Van beslag tegen schuldenaren, die gcene bekende woonplaats hebben, en tegen vreemdelingen. . . 73 t/m 76. ZESDE TITEL. Van eenige bijzondere rechtsplegingen. DERDE AFDEELING. Van aanbieding van betaling en gerechtelijke bewaargeving of consignatie 77 t/m 80. VJERDE AFDEELING. Van de machtiging eener getrouwde vrouw 81. NEGENDE AFDEELING. Van dwang-uitgifte van acten . 81 t/m 84. TIENDE AFDEELING. Van rechtsweigering en evocatie 84 t/m 86. TWAALFDE AFDEELING. Van de toelating om kosteloos te procedeeren 86 t'm 91. DERTIENDE AFDEELING. Van voorloopig getuigen-verhoor 91 t/m 94, Yi i i :> r op de Kechterlijke Organisatie en liet beleid der- .Justitie in Nederlandsch-Indië. Hoofdstuk. II A. Van de residentieg er echten op Java en Madura 151 t/m 157. TARIEF van justiliekosten en salarissen bij de Residentie gerechten en Landraden op Java en Madura AFDEELING I. Griffie-rechten 159 t/m 160. AFDEELING II. Loon van deurwaarders . . . 161 t/m 163. Slotbepalingen ........ 163 en 164. ? 1