Nestor de TIÈRE BIO-BIBLIOGRAPHIE DOOR VALERIUS D'HONDT NESTOR DE TIÈRE Proef van BIO-BIBLIOGRAPHISCHE DOCUMENTATIE NESTOR DE T1ËRE in 1913 NESTOR DE T1ÈRE DE BAANBREKER VAN HET REALISME op het VLAAMSCH TOONEEL m PROEF VAN BIO-BIBLIOQRAPHISCHE DOCUMENTATIE DOOR VALERIUS D'HONDT. L. J. Janssens & Zonen — Antwerpen. TER NAGEDACHTEN1SSE AAN NESTOR DE T1ÈRE EN ALS HULDEBLIJK aan zijne goede zusfers, de juffers Sophia, Hermina, Zulma en Emerence. MAATSCH. NEDERL. LETTERK. LEIDEN -Ti- In de groep van BENOIT, HIEL, STIJNS, van die andere dooden en levenden, die wij, jonger geslacht, onze ouderen noemen, is DE TIÈRE eene belangwekkende figuur, uit één stuk, Vlaamsch -ri- Zijn werk is gaaf en gezond, -t- -m- -m- HENDRIK COOPMAN, Thz. EEN WOORD VOORAF In de Inleiding tot onze studiè op «Herman Broeckaert, den Dendermondschen dichter-schilder », schreven we : « Men heeft, langs zekere zijde, de wijze gehekeld waarop ik mijne critische levensbeschrijvingen over den kunstschilder De Saedeleer, over Dr Isidoor Bauwens, over den dichter Lambrechts uitgaf; men vond dat ik te veel het oordeel van anderen inriep, te veel extracten opdischte uit dagbladen en tijdschriften. Men hadde gewild dat ik, jonge vurige kunstminnaar, gansch zelfstandig even als een in de critiek vergrijsde Max Rooses, mijn oordeelvellingen zou hebben neergepend. Voor de eere, wel bedankt! Ik heb mijn taak schroomvalliger opgevat, en ook, tot heden meen ik, meer doeltreffend waargenomen. Ik beoog, met mijn nederige studiën, een gansche reeks verdienstelijke Vlaamsche mannen bij het minder literarische publiek goed bekend te maken, niet met scherpzienden vitlustigen blik voor de kleine vlekjes, we! met wijd-open oog en onbevangen gemoed voor de menigvuldige hoedanigheden- Zal ik dat nu best kunnen door den lezer uitsluitend mijn eigen oordeel voor te houden ? Zou dat oordeel niet te eenzijdig wezen ? Zou het voldoende bevoegd schijnen ? Is het niet raadzamer tal van andere belangrijke meeningen aan te halen, terzelfdertijd als wij onze bescheiden eigen zienswijze meedeelen, zooals het een nog jeugdig kunstminnaar past? 't Is oprecht stootend, na te gaan hoe aankomende schrijvers soms het werk van anderen met één pennetrek, onverdiend, de minachting prijsgeven,of, even onverdiend, met de vleiendste lofspraak weten op te hemelen! 't Is bespottelijk, 't is kleingeestig! Ook wat blijft er van hunne ex-cathedraluid-verkondigde soms waanwijze kunst...vonnissen over? Warempel niets! Ze grepen te veel in de lucht en deden zelf den wind ontstaan, die hun critisch werk wegblies »• Dat volstaat voor onze Inleiding tot «NESTOR DE TIÈRE, den baanbreker van het realisme op het Vlaamsche Tooneel». VALERIUS D'HONDT' Ie DEEL Levensbeschrijving van Nestor De Tière NESTOR DE TIÈRE o □ □ Wie over een kunstpersonage breedvoerig en met grondige kennis van zaken wil handelen, dient nauwkeurige documenten, ernstige bewijsvoeringen te bezitten, die de basis van alle degelijke critiek uitmaken. Nu, vóór ons ligt een gansche stapel oudere en nieuwere papieren, dagbladen, tijdschriften, boekdeelen. beoordeelende verhandelingen, enz., waarin, onder de rubriek « TOONEEL », gesproken wordt over De Tière. Om van dezen dat alles te verkrijgen kostte het ons niet minder dan één jaar tijds. Met wat al aandringende brieven en herinnerende briefkaarten overstelpten wij den zekerlijk ons naar den droes wenschenden schrijver. Wat vrij gemakkelijker ging, was t bekomen van mondelinge inlichtingen. De Tière, die buiten zijne gewone omgeving eemgszins terughoudend, zelfs weinig van zeg is, wordt des te gezelliger en spraakzamer in de intimiteit. Brengt ge zachtjes aan, zoo geleidelijk mogelijk het gesprek op tooneelgebied, wekt ge even m hem de herinnering op aan zijn eerste stappen op het letterkundig baantje, dan geraakt hij los, dan geeft hij vrijen toom aan zijne gewaarwordingen, sprekende vol zenuwachtigheid, meest de zinnen niet gansch voleindigend, maar ze aanvullend met levendig gebaar en welsprekende mimiek. De Tière heeft pas de zestig achter den rug, doch zijn jongelingsjaren behooren tot een tijdvak dat een pleïade van mannen met naam en faam oplevert, als Conscience, Benoit, Van Beers, Hiel, Miry, Destanberg, Driessens, F. Van de Sande, de grondlegger van het Nederlandsch tooneel te Brussel, enz. enz...; voegen wij er ook Catharina Beersmans aan toe. Wij vermelden alleen die namen, omdat onze tooneeldichter in tooneelkwestiën met hen in voeling kwam en over die betrekkingen het een en ander weet te vertellen. Zoo oveT Napoleon Destanberg... <( Maar », onderbreekt de lezer, « welk een zonderlinge biographie! Begin toch met te zeggen, waar en wanneer, de held uwer verhandeling geboren is, hoe hij er toe kwam voor het tooneel te schrijven en zoo al meer... » Een weinig geduld, lezer! Laat ons terloops een oogenblikje doorhollen met mijn aanteekeningen bij de eerste kennismaking met den dichter van Roze Kate. Dus, over NAPOLEON DESTANBERG. « 't \\ as Karei Miry, zegt De Tière, die mij in betrekking bracht met Napoleon Destanberg, gewis één der beste onzer oudere Vlaamsche tooneelschrijvers. Ik had eenige volksliederen gedicht en wenschte ze Destanberg te laten lezen, die toen de meester in dat vak was. Miry gaf mij een aanbevelingsbrief mede en, met kloppend hart, trad ik in de woning van den volksdichter binnen, die te Oostacker een klein huisje betrok, hetwelk hij Vliegenburg had gedoopt. Eene tafel, een drietal stoelen maakten de gansche bemeubeling van zijne werkkamer uit. Destanberg, na den brief van Miry gelezen te hebben, keek mij met zijn fijnen en geestigen blik aan. « Laat eens hooren », zei hij. Maar, om zijne sympathie te winnen, hiélld ik mijne verzen in den zak en begon over zijne liederen te spreken, die ik van buiten kende en bewonderde. Dat beviel hem ten zeerste; gedurende meer dan één uur las hij mij onuitgegeven verzen voor en schonk me zelf een lied in afschrift. Het was laat geworden en Destanberg zei me : « Kom eens terug en dan zullen we oveT uwe verzen spreken.» Dat ik terugkeerde, hoeft niet gezegd, en de opmerkingen die de grootmoedige en toegeeflijke dichter mij maakte, zijn me van groot nut geweest. » (1) Over KAREL MIRY. Van den componist van den onsterfelijken, thans wereldberoemden volkszang, « De Vlaamsche Leeuw », kreeg dte toen 1 /- (1) Insgelijks aangehaald in een Sio-bibliographisch artikel over De Tière, door jan Bruylants, )zn, verschenen in "Lucifer,, 5en jaargang, September 1905, bladzijden 7 en S. jarige Nestor, die hem gedichten ier toonzetting aanbood, een niet onaardige waarschuwing, door levensondervinding ingegeven < t e S° aat daarom- zonder verlof zijn dienst verlatend ! Ont moeting van moeder en zoon ! Nestor met een ouden, shako van een der werkgasten op het hoofd, was aan 't afhaspelen eener pa- ische rede, toen opeens een nest muizen van uit den zoMer op... het tooneel viel! Angstgegil, geharrewar! Acteurs en vrouwen, c vluchtte al, hals over kop ! De arme soldaat zelf, kwam half verp et, onder eene diklijvige dame terecht! Of De Tière, later, bij het herinneren aan die voorvalletjes uit zijne kinderjaren, zelf buikschokkend moest lachen, hoeft niet gezegd! Nestor bereikt zijn veertiende jaar en schrijft zijn eerste werk. Jan Tijgers, een gruwelijk ding, zwart, bloedig, echt tragisch' t Spel moet vijf bedrijven tellen ; de schrijver brengt het echter niet verder dan tot het eerste... Van dat oogenblik dagteekenen ook een honderdtal gedichten. die zeker niet van verdiensten ontbloot zijn. De schrijver heeft ze nooit aan den druk overgeleverd. « Pekelzonden » zegt hij, ie m:j echter meer dan ééne gedachte en meer dan één uitgangspunt hebben geleverd. » t Volgende jaar schrijft hij een strijdartikel en stuurt het naar de redactie van « De Kerel », een Vlaamsch dagblad van dien tijo. Hoera! Nestors proza wordt eervol in de kolommen inge/lascht! Een tweede artikel vertrekt in hoopvolle verwachting, doch geniet ditmaal de eer van... de scheurmand. Nestor s letterkundig enthusiasme is duchtig gekoeld. Hij trekt zich gehavend terug uit den strijd, maar geeft het echter niet op : hij denkt en werkt voortaan in stilte voor zichzelf. De familie De Tière verhuist naar Gent, dlwaar Nestor leerling wordt aan de « beroepsafdeeling » van het Koninklijk Atheneum. Hij laat gedichten en artikels van allerlei aard verschijnen in tal van dag- en weekbladen, in jaarboekjes en tijdschriften, o.a. in : De Stad Gent, 't Verbond van Aalst. De Eendracht (1), De Vlaamsche Kunstbode, De Toekomst, De Nederlandsche Dichten Kunstholle, enz., enz. Ook trad hij in denZetternamskring, de levenskrachtige en destijds zoo levenslustige vereeniging van letterbeoefenaars, en trok, met deze laagste, Vlaanderen door, tot net houden van voordrachten. In Gent was De Tière een drietal jaren werkzaam in de studie van den kunstlievenden notaris Emiel Soinne; hij schreef er menig notarieele akte en ook menig vers. Nog te Gent Verblijvend, gaf De Tière een bundeltje Gymnastische Liederen en Lyrische Kindertooneelen uit, waarvan eene Fransche vertaling door G. Lagye, kort na hunne verschijning ontstond. In 1880 verhuisde Nestor een derde maal met de familie, ditmaal naar Brussel, waar hem eene bediening was aangeboden, in het vertalingsbureel van Theophiel Coopman, bij het ministerie van Spoorwegen. Een jaar daarna echter, ging hij over naar den dienst der Internationale Ruilingen, waarin hij thans nog als dienst' overste fungeert. In 1900, werd De Tière. als letterkundige, ridder en, in 1912, officier in de Leopoldsorde; in 1919 kreeg hij zijn bevordering als Commandeur in de Orde van de Kroon, en het gemeentebestuur van Schaarbeek-Brussel gaf, in 1906, zijn naam aan eene van de nieuwe straten der gemeente, « voulant honorer les lettres beiges et rendre hommage au talent de De Tière » zegt het besluit van het Schepen-College. t Is bijzonder in de hoofdstad, dat hij, als tooneelschrijver werkzaam is geweest, dat hij in betrekking was met Conscience, (1) In De Eendracht,, vooral verschenen tal van versjes en schetsjes waarvan eenvoud en gemoedelijkheid de hoofdhoedanigheden uitmaken en die van een opmerkzamen geest getuigen. De Tière schreef in deze periode insgelijks liederen en koren, die op muziek werden gesteld door ]ules Van der Meulen en Karei Miry. — voor wien hij een groote vereering gevoelde, — met Hiel, den Belgischen Robert Burns, met Teirlinck, Stijns, met de gebroeders De Mol, de bekende componisten, met Waelput, met Courtens, Verhas, Verwée, met Lambeaux, Dillens, Braecke, Huygelen, Vinsotte, Lagae; met tal van andere kunstenaars, die ofwel thans zijn verdwenen of nog leven in den vollen gjlans van hun talent. IIde DEEL BOEKENBESCHRIJVING Ie HOOFDSTUK. Het optreden van De Tière rond 1880. — Toestand van het Vlaamsch Tooneel omtrent dit tijdstip. Vond De Tière, rond het tijdstip van zijn verhuizing van Gent naar Brussel, de poëzie een te eng afgebakend veld, een te nauwe cel- om er uiting in te geven aan de aspiraties van zijne bij uitstek dichterlijke kunstenaarsziel? Wel mogelijk... Althans, in 1880 reeds verschijnt zijn eersteling op tooneelletterkundig gebied, namelijk Roosje van den Veldwachter, en van dat jaar af blijft hij dat pad bewandelen, zoodat hij op dit oogenblik fier mag terugblikken op niet min dan : zeven en twintig stukken, met 80 bedrijven, voor het gesproken tooneel, comediën, karakterschetsen, burgerdrama's, roerendrama's, en een treurspel; vijf werken voor het groot lyrisch tooneel, zonder inbegrip van de lieve gewrochtjes, welke hij voor kinderen schreef (1). Op de volgende bladzijde raadplege men de lijst van dezen aanzienlijken tooneelarbeid, gerangschikt naar tijdsorde. We zullen voorafgaandelijk trachten, deze verschillende werken, elk afzonderlijk, aan den lezer in korte woorden te doen ken nen en de bijzondere schoonheden ervan te doen uitschijnen; en dan enkel, na deze kennismaking, willen we onze algemeene beschouwingen over het tooneel van De Tière neerschrijven. Het volstaat, inderdaad niet, uit te gaan van een enkel product, van dit of geen gewrocht, welk, zooals bij De Tière, door een ruw-realistischen kant op een persoonlijk standpunt soms aanbotst, om het geheele van De Tière's letterkundige productie, óf tot in de wolken op te hemelen, óf voor waardeloos werk uit te krijten. (IJ De Tière bezorgde verder met Is. Teirlinck en Willem Gijssels, zulks op het uiterste verlangen van Emmanuel Hiel, eene Bloemlezing, van omtrent 400 bladzijden, uit de gedichten van den zanger van Lucifer, De Schelde en honderden schoone liederen. LETTERKUNDIGE PRODUCTIE VAN DE TIÈRE Ai n tsl Eërstfi GESPROKEN TOONEEL bedr. opvoering 1 Roosje van den Veldwachter Dramalisch spel 3 1880 2 Zieleketens Tooneelspel 1 1880 3 Holleblokken Vrij naar het Fransch 1 1881 4 Vorstenplicht Thesisstuk 1 1883 5 Bloemeken Drama 3 1883 6 Raymond van Alten Drama 3 1883 7 Met Rouwkleed Dramatisch spel 1 1886 8 Elza Tooneelspel 4 1886 9 Bonpapa Blijspel 3 1886 10 Het Vondelingsken Tooneelspel 1 1886 11 Liefdevonkjes Tooneelspel 1 1887 12 Hermina Drama 5 1889 13 Moederhart ■ Drama 4 1889 14 Seva Rutsaert, de Wolvin uit Tooneelen uit den boe- 5 1890 het Zwartbosch renoorlog van 1798 15 Honger Dramatisch spel 1 '891 16 De Stoel van Napoleon Kluchtspel 1 17 De Grolpot Tooneelspel 1 1891 18 Een Spiegel Tooneelspel 3 1891 19 Liefdedrift Tooneelspel 4 1892 20 Belsama Druïdisch Treurspel 5 1892 21 Roze-Kate Treurspel der smeden 4 1893 22 Wilde Lea Drama 4 1894 23 Pietje Tooneelspel in verzen 1 1896 24 Een Misdadige Drama 4 1896 25 Het Allerlaagste Spel 1 1919 26 God Zegent de Wapens Spel 1 'l9^9 27 't Was op eersten Januari Huiselijk spel 1 1920 LYRISCH TOONEEL 1 Herbergprinses Drama 3 '8^ 2 De Bruid der Zee Zangspel 3 1901 3 De Kapel Zangspel 1 4 Baldie Zangspel 3 1908 5 Liefdelied Met prologus 3 1912 6 Twaalf lyrische kindertooneelen (Zie verder de opsom- ]n Qruk ming bij de bespreking van die stukjes). DICHTARBEID 1 Gedichten Uitgegeven in 1891 (In herdruk) Om De Tière echter naar waarde te schatten en hem z)ijn iuiste plaats in de geschiedenis van ons Vlaamsch Tooneel te kur nen aanduiden, is het noodzakelijk te onderzoeken welke de wezenlijke toestand was te Brussel en elders op het oogenblik, toen De Tière zijn tooneelarbeid aanving. In 1880 werden de uitheemsche, tranerig-langgerekte melodrama's, des pièces-a-grand-spectacle, door de groote massa bijzonder gesmaakt. In enke'.e schouwburgen, zoo bij vb. in het Brusi selsch Alhambra, werd zelfs niets anders opgevoerd. We bezaten nochtans legio van tooneelschrijvers... maar hunne werken muntten veeleer uit door kwantiteit dan wel door kwaliteit, ik bedoel : eenerzijds p':at-zoutelooze kluchten, met- of zonder zang, echte hansworsterijen soms! anderzijds, drama's, bombastisch-grootsprakerig, meestal vaderlandsch van strekking en verwerkt met het alle inspiratie-doodend, vooropgezet doel, <( taal en vaderland' n te dienen. De tooneelschrijvers waren kampers, geen zielkundigen. Kon 't anders of de op tooneel gebrachte menschen waren belachelijk, valsch-idyllisch, diep zedelijk? Nooit weerklonk op de planken een triviaal woord; nooit werd een cynieke gedachte verkondigd, van aard de kuische, teergevoelige ooren van het publiek te kwetsen. (I) De overdreven sentimenteel-overgevoelige melokunst en de rhetorikaal-bombastische romantiek zwaaiden hier den schepter... De Tière trad op : een figuur als het zijne, een onbevreesde, ingrijpende durfal, was onmisbaar. In het weekschrift Flandria trok hij hevig tegen dien toestand te velde en het deed ons waarlijk schokschouderen, toen een der jongeren het zich vroeger ontvallen liet, « waar men De 1 ière toch aantreft in den kamp tegen de kunstverkrachting in onze (1) In een artikel, van de hand van De Tière verschenen, in "Schild en Vriend,, 26 Februari 1893, zegt hij o. a. over den toestand van ons tooneel in 1880: "het publiek was verwend, de critiek was verwend, de heele boel was verwend... "de dramafabrikanten maakten enkel stukken half en half; half droef,half vroohjk ; hier een traantje; daar, een lachje : grauw en blauw, zuur en zoet, het alles besloten door een einde, waarbij alles nog in de rechte plooi komt, of wanneer ze nog man genoeg waren en eens ruw durfden toegrijpen minstens eindigend met een wolkje, met een klein zuchije, doch een heel kleintje maar, uit vrees de gevoelige toeschouwers ie doen opschrmxen. schouwburgen ? » — Thans staan er, voor dien kamp, honderd kranig in t gelid ; vijf en dertig jaar geleden stond De Tière gansch alleen, door niemand gerugsteund. Hij predikte in de woestijn. Doch hij deed beter dan zijn pen te blijven versnijden voor polemiek; hij leverde het ééne stuk na het andere, durfde alle genre s aan, blijspel, drama, tot het symbolisch treurspel toe... Hij huldigde, en hierin juist ligt de bijzondere beteekenis van zijn optreden, de stelregels die Zola, in zijn Roman Expérimental voorgehouden had, als reactie tegen de valsche kunstregels van de romantiek: «We moeten temgkeeren tot de bron van de moderne wetenschap en kunst, tot de studie van de natuur, tot de ont-leedleer van den mensch, tot de schildering van het leven ». Wat De Tiere in zijne stukken beoogde was waarheid, werkelijkheid; hij schilderde werkelijk letten en levende werkelijk heid, naakt op de planken gebracht, zooals Prosper Verbaere (I) zegt, (( en quelques scènes largement traitées, pleines de couleur et de vie, rappelant les superbes coups de brosse et Ie coloris rutilant des maïtres peintres de 1'école flamande ». De Tière brak dus volledig en onbevreesd af met den slenter; hij trad op als dichter, als schepper. « Hij bekommerde zich niet om het verwend publiek, noch om verwende critici! Hij schiep waar hij te scheppen vond; hij ontleedde diep de karakters, gaf den mensch weer zooals hij was; en leidden zijne noodlottige handelingen tot gruwel, hij gaf het gruwelijke weer in al zijn kracht! » — « Het tooneel, zegt De Tière, moet de weerspiegeling zijn van 't leven. En wat men er ook over prate, het felschokkend, zelfs 't vertoon van 't onzedelijke, kan grooten zedelijken invloed bevatten ! » (( De Tière vreesde niet te geweldig te schokken, wanneer hij aldus, tot loutering der karakters, tot verzedelijking van 't menschdom, dieper en meer zeker kon treffen ! De echte dichter schept niet, meent hij, voor het enkele individu, voor dezen of genen criticus; hij schept voor de algemeenheid. Hij schept niet om de menigte te streelen, maar wet om haar te stichten, haar hooger (1) "Revue d'arl dramatique „ Octobre, 1901. op te leiden. Begrijpt zij in 't begin hem niet, zij zal eindigen met hem te begrijpen, wanneer zij genoeg ontwikkeld zal wezen ». (!) In t kort gezegd : De Tière bracht het realisme op het Vlaamsch toonee . stoutweg, de eerste in Vlaanderen. Deed hij zulks uit eigen aandrang, natuurlijk weg, spontaan?... of was het een woii d-bs op t Vlaamsch tooneel overbrengen van den strijd welke alstoen in de Fransche letterwereld woedde ? Om 't even : we kunnen slechts het feit vaststellen : hij huldigde naturalistische beginselen, streefde de zuivere doeleinden ervan na, streefde ze echter niet voorbij, zooals velei aanhangers, om te vervallen in een laag-bij-den-grond-zwevend, ruw-lomp, materialisme, alle ideaal doodend, ontaardend in liederlijk-beestachtige dierlijkheid, en een schaamteloos gewild met-de-voetentrappen van de elementairste wetten der natuur en der menschheid. Neen, zijn realisme was gezond. In den beginne stond hij echter voor een lastigen strijd : hij had te kampen tegen de compacte massa, van natuur uit vijandig gestemd tegen alle artistieke P°ging- tegen alle nieuwigheid... De Tière ging nochtans manmoedig zijn gang. Wie hem kent weet welk ijzeren wil, welke kalme krachtdadigheid hem bezielt... en met welke drift en immer gelijkmatig vertrouwen in zijne kunst, hij weet te strijden. In een korte spanne tijds van 16 jaren, namelijk van i 880-96, leverde hij niet min dan 24 werken voor ons gesproken tooneel. Zijn al de producten niet over één leest te spannen, aan niet één toch kan men kunsthoedanigheden ontzeggen. Hij schreef met het doel zijn publiek, nog half onmondig in de kunst, naar hooger mee te trekken; hij gaf al eens het publiek iets toe, gezien dezes mindere ontwikkeling, — door populaire boert of geweldig effect, maar zijne] hoofdstrekking was edel. Zijn doel, zijne actie was verzedelijkend. In onze bedoeling ligt het nu niet te beweren, dat De Tiètfe van aanvang aan, in onze tooneetlliteratuur is komen te staan als (1) Verschillende der raadgevingen, welke De Tière aan de tooneeldichters geeft in een artikel "TOONEELLETTERKUNDE,, in Sihild en Vriend van 26 Februari 1893, maken we in vorm van hoedanigheden, eenigszins gewijzigd voor den vorm, op den schrijver zelf toepasselijk. een realist uit één stuk. Neen, De Tière's kunst is onderhevig geweest aan de wetten van de evolutieleer : een evolutie vraagt tijd, moet geleidelijk, zachtjes aan, dragen, vooraleer ze zich openlijk mag of durft verklaren in volle rijpheid. Weinige schrijvers kunnen zich onttrekken aan den invloed van den tijd en aan de kunstuitingen rondom hen in leven... In 't begin straalde zijn kunstopvatting slechts aarzelend en flauw schemerend door, genoeg toch opdat liet opviel, op tegenkanting stuitte of met blijdschap werd gehu'.digd, zoodat aldus de eerste stukken geschreven zijn in half romantischen, half realis'tischen trant, werkelijkheid voorstellen met ietwat poëtische bestanddeelen soms verwerkt (1) ; maar ze groeide daarna langzaam aan. nam in hevigheid toe en trad in 1892 ineens op, plots, gewéldig-brutaal, vrij en vrank in volle rijpheid, latende ver na zich het theater van Dandois, Bruylants vader, Van de Sande, en tientallen van schrijvers meer. Het publiek juichte en huldigde den jongen schrijver: zijn werken immers borrelden over van gloedvolle emotie; zijn actie werkte machtig tragisch... « Laat De Tière's werk thans zoowat uit de mode geraakt zijn, de tijd zal dat werk op zijne rechte plaats zetten, namelijk de eerste in de geschiedenis van ons Vlaamsch Tooneel. Want D'e Tière was op dat gebied een baanbreker. Pourris de litterature, als we zijn, hebben wij hem niet gevolgd; we wilden mooi tooneelschrijven en brandden onze vingers aan Ibsen, aan Maeterllinck, dien vulkaan, dat gaspitje. En De Tière staat daar nu alleen. « Hij ware verder opgeraakt, hij zou ons Tooneel naar veel hooger opgebracht hebben, indien hij, aangemoedigd door zijne broeders naar den geest, bij ons de waardeering hadde gevonden, waarop hij recht had. Doch steunende op de immer dankbare be- (1) lef Mennekens schrijf! ergens hierover onder meer : " Een baanbreker is Nestor De Tière voorzeker geweest en da is geen kleine verdienste. Maar men breekt niet zoo ineens met het verleden at. Het verleden zit in ons. We wiilen er ons van losmaken ; we streven naar het nieuwe, maar door onze arbeid heen, kronkelen verraderlijke strepen : het oude heef! meegewerkt. En dan, eer we onze "sturm und drangperiode,, doorgemaakt hebben, zijn we nog aan aarzelingen onderhevig, zwakheden, die ons later worden aangerekend „ wondering van het groot publiek, dat geen critiek schrijft, dat volk waarvoor hij optrad, zijn volk, houdt hij niet op te gelooven en werkt, werkt immer door... In ons verjongd Vlaanderen zijn overigens geen « ouderen », geen «jongeren » meer, alleen « Vlaamsche Kunstenaars *>. (I) (1) "In Carolus,, Hendrik Coopman, Thzn. IIe HOOFDSTUK GESPROKEN TOONEEL I. In den Zettemams-kring, waarover we in de biographie een woordje repten, knoopte De Tière kennis aan met den zoo gunstig gekenden, onlangs overleden blijspeldichter, Aug. Hendrickx die toen zijn eerste stappen op tooneelgebied waagde. Uit die intellectueele verbintenis ontstond het zoo veelvuldig gespeelde, erg ouderwetsche, doch zeer scenische: ROOSJE. VAN DEN VELDWACHTER, met zijn eenigszins sociale strekking. Dit stukje is een jongelingswerk, opgebouwd volgens de klassieke regels, te dien tijde in zwang. Het is echter kenteekenend in dien zin, dat beide schrijvers er elk hun persoonlijk merk hebben opgedrukt, ook dat het als het ware een proefpijl van beider talent is geweest. Het dramatische gedeelte behoort heel en al aan De Tière, wiens « klauw » men vooral in het tweede en het derde bedrijf gewaar wordt; het comische behoort, zonder tegenspraak, aan Hendrickx, welke men gemakkelijk in het eerste bedrijf terugvindt. Een tooneelcriticus uit dien tijd, zonder stof te vinden om groot kwaad te zeggen van het stuk, meende echter te moeten aanmerken « dat menig tooneel al te getrouw naar de natuur was geteekend ». Gewis De Tière en Hendrickx waren beiden, voor het tooneel sterk aangelegde naturen; ze waren echter tegenvoetige temperamenten; hunne persoonlijkeid was te scherp afgeteekend om harmonisch te kunnen samensmelten en om gezamenlijk verdere wegen op te gaan. Na een eerste samenwerking stonden beide dichters dan ook reeds onvermijdelijk voor de tweespalt: ze scheidden om elk een afzonderlijke baan te volgen. II. Na «Roosje van den Veldwachter», werd ZIELEKETENS, het eerste gansch persoonlijwerk van De Tière de wereld ingestuurd en overal op gunstige bewoordingen, op vleiende beoordeelingen, bij critici en publiek onthaald. Het is een klein huiselijk drama, een zedentafereeltje in één bedrijf, dat alhoewel niet volmaakt, toch ernstige hoedanigheden en een helder doorzicht verraadt. Hier reeds wordt het onderwerp verwerkt op de manier, die De Tière eigen is : met tegenstelling. Spreekt de schrijver soms door den mond van zijn hoofdtype, Baas Coene, toch weet hij ons aanhoudend te boeien en diep te roeren. De stof ? ((Baas Coene en Anna, zijn vrouw, vieren hun gouden bruiloft; vijftig jaar lang hebben zij steeds het beste huwelijk uitgemaakt. Hunne dochter, Martha, en haar man, Pol, hebben dit treffend voorbeeld niet gevolgd en tusschen hen is er gestadig krakeel. Hun zoontje en de feestelijke stemming van de gouden bruiloft zerzoenen hen dan öindelijk toch ». Conscience liep zeer hoog op met dat stukje en Emmanuel Hiel begroette, in een merkwaardige biographische nota, den schrijver als « een zeer oorspronké.ijk en frisch talent ». « Er zit leven in, 't is schilderachtig en 't is aandoenlijk zonder in het waterachtige te duiken », meent H. Coopman Thz.; « zonderling mag het heeten, maar », voegt hij er bij, « Zieleketens draagt na een dertigtal jaren minst de sporen van den tijd ». (1) Van zijnen kant merkt de tooneelrecensent van 't Hollandsch « Nieuws van den Dag » eigenaardig op : « Het stukje is eenvoudig, ja doodeenvoudig. En nieuwerwetsch is het heeiemaal niet (2) (1) Lucifer, 17 Maart 1907. Let wel op, dat zulks geschreven wérd in 1907. (2) Men denke maar aan De Echtscheiding van Tollens. Het zelfde thema ongeveer met enkele varianten, bijvb. terugkeer van huiselijk geluk, afbreuk met ingewortelde gebreken, meer vredelievende gevoelens jegens elkander, verzoening en vergiffenis, dit alles teweeggebracht door het kind, werd in tooneelvorm insqelijks door andere Vlaamsche schrijvers behandeld. Halen we enkel aan : E. Van Goethem (Het Wiegje), Mevr. De PeuterSlimbroeck (Het blinde Kind), N. Theelen (Het Portretje) e.a. (V. D'h.) Er wordt echter iets zeer moeilijks in tot stand gebracht. E|r wordt een stukje in vertoond van het menschehjk ideaal!. Wanneer kunstenaars iets weten, dan is het dit : de hartstocht is veel gemakkelijker weer te geven dan het goede. Woede te schilderen, de woede uit te beelden — velen zijn er toe bekwaam. Maar om de stille deugd, maar om het reine géluk te beschrijven en te doen aanschouwen — dat is de macht slechts van enkelen De traan is het loon der kunst. Toen Tollens dit eenmaal had gezegd, brak de storm los. De menschen zijn voor niets zoo bang geworden als voor sentimentaliteit. Gij hebt ga'.ijk : we hebben aan iets anders behoefte dan aan sentimentaliteit, we hebben behoefte aan kracht. Maar weet, dat de kracht in iets anders ligt dan in den hartstocht. Harstocht heet ook « passie » en « passie », in het Nederlandsch vertaald, heet lijden. En wederom overgezet beteekent lijden : zwakheid. Kracht wilt ge, — welnu er is mets sterker dan een leven, dat tot in hoogen ouderdom de passie overwon, de deugd betrachtte, zich leiden het door de liefde, de eene, die — als gij inderdaad weten wr't wat kracht is — « sterker is dan de dood ». Die liefde wordt in « Zieleketens » vertoond; nu kunt ge menschen, die de opvoering bijwoonden, sentimenteel noemen, maar ze hadden een traan in het oog » ( ) 111. DE HOLLEBLOKKEN, in één bedrijf, is eene bewerking naar het Fransch van Edmond Duesberg. IV. In VORSTENPLICHT (2), een didactische comedie. een tooneelschets durf ik wel schrijven, ontwikkelt De Tière de philosophische en sentimenteele thesis, dat de oorlog maar gewettigd is door een aanval, welke de onschendbaarheid van den vadergrond in gevaar stelt. Luister liever : • 1 •• <( De koning wil den oorlog, tot het herwinnen eener in krijg (1) "Het Nieuws van den Dag,, Holland - 21 September 1903. (21 Fransche vertaling van Qustave Lagye ; ook een . ransche ve^''"9Y* L Ceulebroeck De Antwerpenaar, Amatus Van der Biest, (1850-1912), leverde een omzetting in het Esperantist* ; deze verscheen voor de «era maal in het le en 2* nummer vereemgd, van den 1™ |aargang van ne Maandblad : Belga Esperantisto. Dit dubbelnummer werd u.tgegeven b„ in , Esperantisch, - werd ook afzonderlijk gedrukt. V/: verloren provincie. De koningin wenscht, integendeel, den vrede, Zij doet al het schoone van den vrede uitschijnen, en al het afschuwelijke van den oorlog. Maar dit alles te vergeefs. Ten jeinde raad doet zij den vorst ge'ooven, dat hun zoontje verongelukt is. En de vorst roept uit, dat hij gansch zijn rijk zou willen geven voor het 'leven van zijn kind. Men vat de partij welke de koningin uit den toestand weet te trekken, en — zij bekent gelogen te hebben : het ongeluk is niet geschied. Edoch zij heeft niet gelogen als vrouw, als echtgenoote, als moeder; zij heeft gelogen als vorstin, uit humaniteit. Het reeds geteekend1 ultimatum wordt verscheurd. <( Het volk zal u zegenen, besluit de edele vorstin, uw troon zal niet gesteund zijn op bergen menschenlijken, maar op de liefde van uw volk. (( En moest eens een vijand het vaderland bedreigen, dan zal ik de eerste zijn om het toe te roepen: « Ten strijde voor het Vaderland ! » Er is in dit stukje geen spoor te vinden van intrigue; dfe thesis wordt echter op welsprekende wijze verdedigd met teen buitengewone warmte van gevoel. De aangehaalde argümenten zijn klemmend, krachtig en goed gedacht; zij zijn vervat in een flinke buigzame taal en een schitterenden stijl; met weinig middelen, ■— twee personen slechts, —' weet de schrijver hartroerende tooneelen samen te stellen. J. H. Rossing, de gekende Hol'andsche criticus getuigde van Vorstenplicht, dat het was « een kleurrijk geschilderd tafereel, vol hartstocht en bloedwarmte ». (1) Op 22 December 1892 genoot dit werk de eer inden Viaamschen schouwburg, te Brussel, in tegenwoordigheid van Hare Majesteit, de Koningin der Belgen en van prinses Clementina, vertdlkt te worden. Ook werd het onder andere ten tooneele gebracht in Den Haag, ten jare 1910, ter gelegenheid van een grootsche openbare vergadering, als herinnering aan de opening van het Vredecongres in die stad. Bij ons weten werd ditzelfde thesisstuk ter gelegenheid van Congressen in *t Esperantisch voor een overtalrijk en zeer cosmopolistisch publiek, reeds drie maal opgevoerd, namelijk te Antwerpen, in Oogst 1911, te Spa op 11 Mei 1913 en te Brussel, op 23 Mei 1920. (1) Nieuws van den Dag, Holland, 17 Oogst, zonder jaartal. Voegen we er volledigheidshalve dit nog bij, dat julia Cuypers, Elisa jonckers, Jeanr.e Steven-Gevaerc, Margriet Van de Wiele, Magda Janssens, Mevrouw Smith-Grader en veel andere Zuid- en Noordriederlandsche kunstenaressen/1 in de Vorstin een lievelingsrol zagen. V. BLOEMEKEN, drama in drie bedrijven, heeft voor onderwerp eene verleiding in gewone omstandigheden. De Tière meent, dat eene der oorzaken, waarom honderden onbemiddelde meisjes bijzit worden, de ijdelheid is, tevens de lust om zonder werken te .even; die karaktemeiging is het uitgangspunt van het stuk; haar te keer gaan, het nagestreefde doelwit. Ziehier overigens de korte schets : « Bioemeiken vrijt met Tonie, een goeden smid. Het meisje heeft de karakterzwakheden, zooeven aangehaald. Zij wordt 1 onie ontrouw en verlaat haar blinden vader om met Edmond, een rijken jongeling, te gaan wonen. 1 onie drinkt, drinkt om haar te vergeten maar... kan niet vergeten Het geluk van Bloemeken is van korten duur. De liefde van Edmond was slechts drift die koelt. Bioemeken, onteera, komt Vergiffenis aan haar vader afsmeeken, doch wil geen levende schande blijven en verdrinkt zich. » In Bloeme\en doet De Tière zijn eerste openbare biecht. Hoor liever wat hij zegt in het « woord vooraf » : « Ik h^b getracht een realistisch drama te schrijven, doch ik zocht het realisme niet in het platte, noch in het zinnelijke. In zekere tooneelen is er ruwheid, de uiting van een hartstocht kan ruw wezen, doch dit ruwe doet soms ail het fijne, het diepe uitschijnen waardoor het gevoel, waardoor de hartstocht ontkiemde. De liefde van Tonie is de teedere eerste liefde eens ruwen werkmans; zijne taal is niet keurig, omdat het keurig woord hem onbekend is : zal echter de uitdrukking van zijn gevoel er te min juist cm wezen ? » Lukte De Tière in zijne poging tot afbreuk met de oude school? Ja! Zonder zich gansch te kunnen losrukken van de conventie der Fransche melb's,week hij in verschillende tooneelen er gansch van af en vertoonde zich ails een warm, dramatisch temperament. De vorm is meer gekuischt dan die van zijn lijdgenooten; zijn gesprekken zijn bondiger en schitterender van kleur; de gedachten treffend en bijtend. Het 3 bedrijf is het beste. Het 1' en het laatste tooneel zijn dichterlijk in hoogen graad : een stoet kindertjes gaat een geliefkoosde musch van een hunner speelkameraadjes begraven. Later, op het oogenblik van de ontknooping, wanneer de kinderlijke stoet, getroost en vroolijk, terugkomt, staat hij voor een nieuwen rouw : Bioemeken, de nicht van de kleine meesteres der musch, heeft zelfmoord gepleegd. Wie de slotscène met zijn hartroerend contrast van kindervreugd en v. ' = r.cmart, zoo verrukkelijk bij het begin van het bedrijf voorbereid, eens vertolkt heeft gezien, verliest moeilijk den indruk, dien hij er van onderging. VI. In 1883 schreef het bestuur van het Nationaal Tooneel van Brussel een tooneel'etterkundigen kampstrijd uit en dit wel « om te voorzien », las ik ergens, « in den mangel aan verdienstelijke stukken ». RAYMOND VAN ALTEN, drama in 3 bedrijven, van De Tière, werd als het beste stuk met goud bekroond. In dit nieuwe werk was nieuwe vooruitgang vast te stellen; de schrijver was er in geslaagd drie bedrijven vol onafgebroken spanning te bouwen op een thema, voilksch en zedelijk tevens. Het was moeilijk beter partij te trekken uit de geschiedenis van een dwaas en verblind verkwister, die stap voor stap naar zijn verderf gaat en op het laatst in den afgrond' stort, met zich meesleurend in den dood zijn schaamteloozen verleider en opstoker. « L Echo du Parlement » van 2 Oktober 1883 getuigde o. a.: « Les caractères, surtout celui du vieux van Alten, du traitre Remdonck et du domestique Albijn, sont mürement étudiés; le dia'ogue serré, tient constamment les esprits en émoi, et les scètnes se suivent dans un ordre qui témoigne d'un travail réfléchi... » En de tooneelrecensent van het «Weekblad van Oostende » schreef in het nummer van 22 November, 1883 : « Zelden hebben wè een drama gezien., dat dieper indruk maakte op het publiek, dat een meer zedelijke en beschavende rol uitoefent. Verdienstelijke tafereelen ontbreken er niet, waar De Tière óns de onwrikbare verknochtheid van den knecht schildeTt; ons de echt kinderlijke liefde van Gabriëlla jegens haar aangenomen vader maalt; ons den handelaar Van Alten schetst, die zijn gewezen knecht en nu bedreigenden en hardvochtigen schuldeischer om genade en om medelijden smeekt en hem bidt den alouden en onbevlekten naam van het huis Van Alten te bewaren, voorwaar dan rolt onwillekeurig een traan langs de wang Op ieder oogenblik treffen we schetsen aan vol roerende waarheid en boeiende toestanden vol gezond realisme... » (1) VII Bij zijn verschijning in 1886, was HET ROUWKLEED (2) het voorwerp van uitbundigen lóf eenerzijds en van volledige afkeuring anderzijds. Het behandelde thema nochtans was eenvoudig, een aÉlledaagsche geschiedenis zelfs, doch verwerkt met zekere bijzonderheden, die het dramatische zeer op het voorplan stellen. « Werner, een jong kunstenaar, is door tering aangetast en gaat stilaan naar zijn einde. Terwijl hij den lijdensweg opgaat, keert Dora, zijne jonge vrouw, die hem niet bemint, nooit bemind heeft, tot haren vroegeren minnaar terug. Ze heeft voor haar kranken man geen enkel greintje liefde over. Waagt hij het zijn tekenkamer te verlaten, dan wordt hij er terug heen gezonden op ruwe wijze; zij laat zijn geliefd vogeltje en zijn bloempjes verkwijnen, de ziel van den dichter aldus kwetsend, in wat hem het dierbaarst is. Zij betracht den dood van haren echtgenoot met zoodanige haast, dat haar rouwkleed evenals haar rouwsluier reeds gereed liggen. De arme dichter ontdekt de zwarte kleederen, alsook het overspel van zijne vrouw. Die slag is te zwaar voor zijn ondermijnd gestel, voor zijne gefollterde ziel, voor zijn geschokt gemoed. Hij stikt in zijn te groot leed. De ontrouwe vrouw vindt ook loon naar werk : haar minnaar, door zooveel harteloosheid getroffen, trekt zich vol afgrijnzen,vol walg, terug ». Let wel op, waarde Lezer, dat De Tière1 dit onderwerp ont- (1) Enkele beoordeelingen uit dagblad- of tijdschriftartikels worden breedvoeriger aangehaald dan zulks soms wel nuttigs of wenschelijks schijnt. Wij doen zulks enkele malen met het oog op een nadere omschrijving van het behandelde stuk ; soms ook om den lezer met enkele bijzonderheden uit D. T. tooneel bekend te maken en waarop we in de algémeene beschouwingen verder de aandacht vestigen. (2) Als Fransch zangspel verwerkt door Jules van Roy- Muziek van Fernand Goeyens. wikkelde in het jaar 1886 en zij dan niet verwonderd dat « een kreet van afgrijnzen opging onder het gewoon schouwburgpubliek ». De oude tooneelschool was doodelijk gekwetst en de... jonge stond in vertwijfeling. Bestond er wel in der waarheid zooveel harteloosheid, zooveel zielsgemis of was dat Rouwkleed geen voortbrengsël van een ziekelijken geest ? 't Is waar, op het tooneel had men, tot dan toe, enkel het vrouwenhart ontleed gezien, blakend onder de hchttinten der liefde; maar de stormen, de verborgen orkanen die daarin laaien terwijl het gelaat onder een kalm-zaligen lach de driften dekt, kende men tot hiertoe niet. Bij zooveel wreedheid stond het publiek vertwijfelend na te denken, en aan De Tière werd door een criticus gevraagd, of hij aan zijn onderwerp ernstig geloofde, of er waarlijk vrouwen als Dora bestonden. — <( Goede jongen, sprak hij, twijfelt ge? Kom morgen, ik zal u die vrouw wijzen. » —■ En de tooneelrecensent zag ze, lus tig en vroolijk, schoon en bekoorlijk, en ze sprak over haren echtgenoot, juist als over eene roos, in haren bloemhof verslenst... De « Gazet van Gent » van 7 Januari 1886 schreef bi] de vertooning aldaar in den Minardschouwburg : « De toeschouwers waren diep ontroerd; de bewerking van het stuk is goed; de gedachte is oorspronkelijk en de opvatting nieuw. Het is een verdienstelijk werk ». Er kwam echter een « maar » bij en we halen dien zin met genoegen aan, omdat hij de weerspiegeling is, van de rond 1880 gangbare opvatting over de rol van den dramaschrijver . « Jammer dat het onderwerp van het stuk wat aïl te treurig is, zoodat het een pijnlijken indruk teweeg brengt ». We verwijzen den lezer ter herinnering naar een vorige bladzijde, waar we den toestand van ons Nationaal \ laamsch Tooneel van vóór 40 jaar trachtten te kenschetsen. Van een gansch andere opvatting is « La Belgique Militaire » van 14 Maart 1897, die onder de naamletters J. V. M. (1) de vleiende beoordeeling schreef : (1) Léon Chomé, leeraar in letterkunde bij de Krijgsschool, te Brussel. « De tous Jes drames de D. T. celui-ci est le plus poignant... Ce drame enveloppe le spectateur d'une atmosphère accablante. On souffre avec Fritz Werner, qui est assurement une des créations les plus puissantes, les plus originales de D. T. » VIII. ELZA, eene comedie vol aangrijpende tooneelen, waarin het ééne gevoetaeffect zonder verpoozen op het andere volgt, behandelt, evenals B/oemefcen, de droeve geschiedenis van een gevallen meisje; hier echter eindigt dei verleider met haar te huwen. Met dit stukje liep Van Beers zeer hoog op, om het dichterlijk en veredelend gevoel, dat er uit opstijgt. Het kan als t ware betiteld worden : « Plicht vóór en boven alles! » « Dit stuk doet waarlijk goed aan het hart, omdat het ons geeft wat men, helaas, niet genoeg in den maatschappen}ken omgang vindt : een ontwikkelden geest, met fier gevoelig hart bij het jonge meisje; het belangloos weldoen en plichtsvervullen, de dweeperige zucht naar verbetering en ideaal. » (1) « Alle karakters in « Eza » zijn misschien wel niet diep genoeg doorgrond en fijn genoeg geteekend; de titelrol echter is wonderwel uitgeborsteld in hare reine liefde en hare onwrikbare trouw. Innig aangrijpend is de slotscène in het 3" bedrijr, als overhangen met een waas van weemoed, lijden en verblijden. Heel het tooneelstuk door, tot op het einde, zweeft als een geest, Liboor Ram, de krankzinnige vader van Elza. die niet begrijpt wat er gebeurt, maar die zijn verloren kind zoekt en het, in 't laatste tooneel, terugvindt. » (2) IX. BONPAPA (3), in 1886 uitgegeven, ofschoon geschreven m 1883, moet als een sterk getypeerd blijspel op zichzélf beschouwd worden. In dit stuk trachtte De Tière de techniek der Duitsche spelen, zooals De Gevolgen eener Leugen, te slachten. In die spelen (1) "De Volksvriend,,, 10 December 189S. (2) Arm. Roggen in "Onze Kringen,, 15 ^ovember i.i (3) Fransche vertaling van Gustave Lagye. inderdaad treedt weieens de charge op het voorplan; 't is waar, ontdoe de personages van het overdrevene hunner handeling, en onder het overdrevene zult gij vaak veel karakterwaarheid aantreffen; voor Bonpapa geldt hetzelfde. « Het mangö't ons Vlaamsch repertorium, zegt Dë Tière zelf, aan een voldoende aantal echte Vlaamsche kunststukken, en plicht is het voor'ons, schrijvers, a.1 onze krachten in te spannen om kunst van echt allooi te leveren. Bonpapa is hier en daar niet vrij van overdrevenheid in de typeering; en kunst is Waarheid, niet overdrevenheid; kunst is heele, niet halve waarheid. Is het schrijven van « Bonpapa » ons dus euvel op te nemen ?» De Tière schreef dit stuk ten titel eener fantazij, en... liet het bij deze enkele proef. Blijkbaar kan zijn talent zich niet plooien naar de caricaturals toestanden, de vaudeville! eigen. X. HE I VONDELINGSKEN, later omgewerkt als OP DE VROEGMARK T , is een eigenaardig en lief « lever-de-rideau », een volkstafereeltje in één bedrijf, Vlaamsch van' kleur. Een boerencomedie ? De taal is volksch, doch immer drukt die taal een kiesch gevoel uit. XI. LIEFDEVONKJES is een idyllisch éénaktertje. XII. In HERMINA werd de volgende stof verwerkt ; « Hermin? is cle dochter van een kunstschilder, die sedert eenigen tijd overleden is. Zij wordt met hartstocht bemind door twee vrienden : Hugo Haven en Giovanni, een Italiaan, beiden studenten in geneeskunde, en aan hetzelfde hospitaal' verbonden. Alleen Hugo wordt door de schoone Hermina bemind. Deze wordt toevallig eene erge wonde toegebracht en naar het hospitaal vervoerd. Giovanni zal de zieke verzorgen, daar Hugo onmiddellijk naar Parijs geroepen wordt, aan het doodsbed zijns vaders. Hermina valt in doodslaap, maar keert tot het leven terug. Giovanni laat echter aan Hugo weten, dat zijne beminde overleden is, terwijl Hermina, door een valschen brief van Giovanni misleid, aan den dood van Hugo gelooft. Giovanni gaat met de verrezene eene villa bewonen op de Maasoevers, waar hij haar gedurende twee maanden aan alle oogen weet te onttrekken. Hij hoopt, dat zij Hugo vergeten zal, en in een huwelijk met hem zal toestemmen. Bijna slaagt deze ontrouwe vriend, want Hugo wil zich uit wanhoop over den dood van Hermina, om het' leven brengen. Hij wordt echter gered door de dochter van een ouden dienaar, met wie hij thans een nieuw leven wil beginnen. Hij ontdekt de schuilplaats van Giovanni en komt dezen zijn huwe ijk aankondigen. Gedurende zijn bezoek schrijft Hugo, buiten wete van Giovanni. eenige verzen op eene schilderij. Hermina leest die en de waarheid komt aan het licht. Zij ontmaskert Giovanni, die door gewetenswroegingen gedreven, alles bekent, zelfs aan Hugo, juist bijtijds om het voorgenomen huwelijk te verhinderen. Giovanni brengt zich om het leven en Hugo treedt in het huwelijk met zijne Hermina. Zijne arme verloofde, die slechts gedreven werd uit medelijden voor Hugo. is niet ongelukkig door de verbroken verbintenis, en treedt met een neef in den echt.» (1) Het kon niet anders, of de bewerking van zoo stout een onderwerp moest uiteenloopende besprekingen uitlokken : Hermina werd dan ook, eenerzijds, in de meest loffelijke bewoordingen besproken, maar werd, anderzijds, cok wel op een strenge, ja door enkelen, kleinzielige wijze beoordeeld. « La Gazette » recenseerde : « Hermina is een jeugdig, stout gewrocht, tevens kloek gedacht en geschreven, buiten alle tooneeiconventiën. — i eiten door de tribunalen aan het licht gebracht, bewijzen de juistheid van de vertoonde toestanden; deze laatste zijn nu eens roerend, dan weer lief poëtisch. De dichter heeft een eigenaardige verbinding tot stand weten te brengen tusschen gezond realisme, ideale driften en philosofische beschouwingen. » (2) « Le Journal de Bruxelles » (3) loofde de « levendige actie de wel aangebrachte en tot het einde toe volgehouden intrigue » en betitelde het stuk als « zeer zedelijk. » « Le Soir i) (4) vond het drama « zwart en somber ». doch bevestigde dat een « groote scenische emotie » uit het siuk opsteeg. (1) De Stad Gent, 23 Maart 1889. (2) 19 Maart, I8S9 (3) ? Maart, 18S9 (4) 24 Maart, 1889. — Geteekend E. L. Edward Coremans wijdde aan « De Verrezen Doode » een zeer uitgebreid artikel, getuigend van veel tooneelkennis. « De Heer De Tière. zegt hij o. a., heeft eene strekking tot philosopheeren, die hem zeer goed uitgedrukte bespiegelingen ingeeft, zijnde b. v. de alleenspraak van Hugo Haven in het tafereel van wanhoop van het 3e bedrijf, (v. Multatuli s Gebed van den Onwetende) of in het 5e bedrijf, als bij het afscheidsnemen van het doodshoofd, Hugo zijne geloofsbelijdenis doet en vóór het Kruis knielt Van buitengewoon talent getuigen eenige tafereeien van het stuk. Het toonee' tusschen Haven en Giovanni, die hem het doodshoofd brengt, is één van die grepen, die in een melodrama veel zwakheden kunnen doen vergeten. Prachtig ook is het krachtig tafereel (wij zouden bijna het meesterlijke zeggen) tusschen Hermina en Giovanni in het vierde bedrijf, wanneer zij hem verklaart, dat zij hem haat en hij in zich den Zuiderling gevoelt ontwaken, en haar een dolk in de borst wil planten Flink opgevat is, in het 5C bedrijf, de biecht van den misdadiger aan zijn bedrogen vriend. Alhoewel niet vlekkeloos, mag het stuk van den heer Ue Tière aanspraak maken op eene niet betwistbare waarde. » ( ) Een ander blad loofde o, a. het 4° en het Sc' bedrijf, om de nijpende toestanden en de botsingen, die tot sterke dramatische kracht uitwerken. Nog een ander meende, in het vuur van zijn enthusnasme, in Hermina iets te vinden « dat de werken van Shakespeare te binnen roept. » Ondanks al die uitbundige lofbetuigingen kende men aan bedoeld drama ook zekere zwakheden en gebreken toe. De pas genoemde Edward Coremans schreef inderdaad : « De uiteenzetting van het onderwerp is slechts met het derde bedrijf geëindigd; dan eerst zijn al de personages genoegzaam afgeteekend, opdat men wete weke hunne onderlinge betrekking is. De handeling is te veel beperkt tusschen Haven en Giovanni. de omgeving is te veel buiten deze handeling gehouden, wordt te veel als eene nevenzaak beschouwd. Weinig aannemelijk is het, hoe behendig ook door den schrijver uitgelegd, dat men aan twee personen in hetzelfde land levend, wederzijds kan doen gelooven dat de persoon, waarin zij het meest belang stellen, afgestorven is. Hoe slecht strookt dat met onze begrippen van bestuurlijke inrichting en bekendmaking (1) "Het Land", 20-3-1889. — Edward Coremans. door de drukpers van den eenen kant en met de zielkundige ontleding vsn den anderen. Roepen wij ook de andacht op den persoon van Klinker, die te veel enkel een theaterpersonage is, dat op twee verschil ende oogenblikken als een « deus ex machina » optreedt tusschen Haven en Giovanni. In het eerste bedrijf is het zijne vertelling, die de verhouding tusschen de twee geneesheeren doet uitkomen voor het publiek; in het derde btdrijf is het een brief van Klinker (een brief schijnt iets onontbeerlijks tezijn in zulke stukken) die Haven op het verleren spoor van Giovanni terugbrengt. Verder is Klinker eigenlijk niets in 't stuk. In het spel is misbruik gemaakt van alleenspraken en wordt ook soms te veel verteld wat in vroegere bedrijven reeds gezien werd of reeds duidelijk genoeg is voer den toeschouwer. Het toefkennen van een gewichtige rol aan een doodshoofd is misschien wel iets nieuws, doch is het gelukkig? » (1) En Jan- Van Dieleghem (dichter j. Mennekens) beaamde : « Hermina is jong werk. Het getuigt van wild opborrelend gevoel, dat zich soms op een bijzondere, gansch eigenaardige wijze uitspreken wil. De Tière zoeki vaak naar een treffend tooneel en slaagt dikwijls. Maar wie veel zoekt is natuurlijk niet van gezochtheid vrij te pleiten : de scène met het doodshoofd in het tweede bedrijf; het ding met bloemen versierd maar vreemd aandoende, als cle uitbundige, romantische Hugo het gebeente zoenen wil. Vreemd aandoende, maar niet roerend, omdat we weten dat hij eenvoudig door zijn vriend gefopt is. Ook een vondst het tooneel met de schilderij in het vierde bd drijfi waar Hugo op schrijven gaat. Dit bedrijf is eigenlijk het mooiste, zit het vastste ineen. Hoe iammer dat we tot het vierde bedrijf moeten wachten, eer we Hermina te bewonderen krijgen. » (2) Tot daar enkele ernstige critieken. Waar echter de prachtigste tooneelen uit het werk, « effectmakerij » heeten er\ de verheven kuische Hermina voor een « deerne » wordt uitgescholden; waar De Tière beschuldigd wordt als deed hij alle ongelukkige medeminnaars in de wereld verdwijnen door zelfmoord, dat noemen we niet meer goed gemeende' opbouwende critiek; neen, we betitelen integendeel dergelijke handelwijze als een systematisch kleinzielig, een met vooropgezetten wil beraamd afbreken (1) Het Land; 2ue Maart 1 £89. — Edwara Coremans. (2) De Gazet Lucifer. — 19 Maart 1911. XIII. Met MOEDERHART, drama in 4 bedrijven, dong De Tière mede in den tooneelletterkundigen prijskamp, uitgeschreven door «De Noordstar» van Brussel. Hij kwam met den tweeden prijs bekroond uit den strijd. De inhoud van het stuk is ongeveer deze: « Een jong huwelijk; eigenlijk te jong voor den man, Antoon Davids, die weinig van de wereld kende, toen hij trouwde, en bij de eerste ontmoeting met eene schoone origineele Russische, gansch onder dezer invloed geraakt. Hij wordt ten volle een sportman, een verwoed speler, die de zaken veronachtzaamt en... tevens de echtgenoote. De handel is totaal in de war; hij sluit met een groet tekort... en verlaat vrouw en kinderen, om met zijne minnares naar Rusland te trekken. Een vijftiental jaren verloopen, en Veerle, de verlaten vrouw heeft, aï dién tijd, ruste'oos te zorgen en hard td zwoegen gehad om de kinderen groot te brengen en de rest der schuld, door haren man nagelaten, te delgen; want zij heeft haar persoonlijk fortuin Eifgestaan, opdat de naam van Davids, de naam harer kinderen niet geschandvlekt zij. Dit was echter niet voldoende, want er bleef nog schuld te vereffenen. Jacob Nelissen. die heur vroeger, te gelijker tijd als Davids, zijne hand aanbood» heeft heur het noodige geld verschoten om het te kort te dekken. Zij heeft dus die schuld aan Nelissen af te leggen. Maar Veerle. die hij als moeder blijft eerbiedigen, zweeft hem in het gemoed als het wezen* dat hij eens oprecht lief had. Heure beeltenis van jong meisje verlaat hem niet en wanneer Bertha, heure dochter, groot geworden is, en de vroegere Veerle als het ware in Bertha herleeft (zoo gelijkend is Bertha op die vroegere beeltenis) dein ontvlamt in Nelissen het zoo lang bedwongen verlangen naar het bezit der eens zoo geliefde beeltenis, en... hij vraagt aan Veerle de hand harer dochter... Veerle weigert. Maar Nelissen zal heur dwingen (hii heeft immers een schuldbekentenis van heur in zijn handen) en zal Veerle met de heruren in ellende werpen. Doch Bertha wil dat niet; zij stemt toe zijne vrouw te werden! Veerle wi' die opoffering niet gedoogen en — o ramp ! — daarbij heeft Herman haar zoon, in wien min of meer de speelzucht van den vader steekt, op de beurs gespeculeerd om den schuldenlast van moeders schouders te nemen. Tot toppunt van tegenspoed is zijne speculatie mislukt, en daar hij speculeerde met het geld van zijn patroon, beloert hlem de oneer- wacht hem de schande. Edoch Veerle is op het leven verzekerd door eene maatschap- pij. Een lichtstraal gaat plots in haar op; zij bezit een vergift door haren vader, een ervaren scheikundige, vervaardigd, vergift dat doodt zonder uiterlijke kenteekenen na te laten; ze zal zelfmoord plegen : heur zoon zal niet geschandvlekt tf'tjn; heure geliefde dochter zal, uit nood daartoe gedwongen, niet moeten trouwen met Nelissen. Heure zelfmoord is de redding, is... geld! De moeder is stervend en Davids komt terug. De zoon vlamt op tegen den vader, die moeder voor vijftien jaren verliet, moe der die zoo goed is. . De schuldige vader buigt berouwvo1 het hoofd, knielt, vraagt vergiffenis aan vrouw en kinderen, hij, de vader! En vergiffenis wordt hem geschonken — dank aan Veerle, de verlatene, het slachtoffer! » (1) Zooals uit het voorgaande blijkt, trachtte zich De Tiere nauwer nog dan hij deed in zijn vorige werken, bij het ware■ bij de werkelijkheid aan te sluiten. Deze poging werd algemeen opgemerkt bij de eerste opvoering van het stuk en typisch heet ik het dat de critici van toen ze als een groote hoedanigheid aanstipten. In zijn nummer van 19 September 1891, zei « De Liberaal » . « Het is geen stuk met Sroot orkest en buitengewonen ophef, maar de natuurlijkheid en het gevoel zijn kostelijker gaven, en de waarheid alleen is altijd schoon en aantrekkelijk. « De Flamingant » van 22 December 1889 beaamde dit nagenoeg in denzelfden zin en we onderlijnen nogmaals met opzet ■ « De twee eerste bedrijven grijpen pkats in het « salon » van een handelaar, de twee laatste in eene eenvoudige burgerwoning. Dus geen prachtige tooneelschikkmg, geene heerlijke optochten oj schitterende wapenrustingen; en nochtans heeft zelden een stuk zooveel bijval genoten. Zoo is het altijd wanneer het waar is en het volk weet te treffen* ». Maar de stof ? « De verwerkte geschiedenis is gemoedelijk, naïef en waarom niet werkelijk ? Is de inhoud zoo onwaarschijnlijk ? Romantisch ? Wel neen, dat gebeurt, ik zal niet zeggen alle dagen, maar dat gebeurt, en dat kan meermalen gebeuren. In het werkelijk leven ontvouwen zich andere toestanden, gebeuren andere zonderlinge voorvallen, die niemand het wagen zou op het tooneel over te brengen ». (2) (1) De Demer ; 27 Maart 1891, merkelijk door ons gewijzigd en aangevuld. (2) H. Coopman. Thz. in "De Gazet Lucifer,, van 17 Maart 1907. Waar of waarschijnlijk, we houden het met Coopman, Moederhart vinden we een brok waarheid tot het uiterste gedreven; het edelste, het schoonste, het meest verheven menschelijk gevoel, de moederliefde, wordt er dieptreffend in gehuldigd. De Tière heeft ons eene moeder voogesteld, waarvan Ledeganck in « Het graf mijner Moedeir » zegt, dat ze de belichaming is van « De zachte lijdzaamheid, 't verheven zelf verachten, De balsemende troost in rouw en bange smart, De liefde in al haar schoon, de liefde in al haar krachten En wat geen tong ooit meldt, het moederlijke hart. » Het drama is één gevoel, en toch vol realisme. (( Men neme ons voot te sentimenteel, schreef de berichtgever van het « Journal de Bruxelles » (1) ; ona goed, maar we erkennen het ronduit, we verkiezen de stukken, die tot het hart spreken boven deze, die verbluffen; we verkiezen het talent, dat ingegeven is door liefde voor de zaak, boven dat, welk jacht maakt op uiterlijk effect.» Uit het voorgaande dient daarom niet besloten, dat Moederhart algemeen als een stuk zonder feilen beschouwd werd. Neen, juist die tegenstrijdige beoordeelingen zijn het stellig bewijs, dat de verschijning van het stuls een « feit » dient te heieten 'in de tooneelletterkunde van dien tijd. Luister liever naar deze ernstige bespreking en lees met verdubbelde aandacht de laatste alinea, waarin de schrijver De Tière's plaats tracht af te teekenen ir het letterkundig veld van 1890. « De heldin is een vrouwenkarakter waarin het gevoel alles overheerscht, en die door deze overmaat van gevoel, welke zich bij haar in den vorm van moederliefde uitstort, tot eene opoffering overgaat, waar veel op af te wijzen valt onder oogpunt van zedelijk gevoel. Wat het nieuwe werk van den heer De Tière kenmerkt, is het logiek doorvoeren deT karakters : de aaden der personages, van welken aard zij ook wezen, zijn het voortvloeise1 van hun voorgaande. Eene vrouw als Veerle, kan natuurlijk tot het uiterste geraken, dat wij in het drama voorgesteld zien. De voorgestelde typen leven, zijn werkelijk, doch zij zijn wezens bij dewelke de rede voor het gevoel onderdoet, en dus karakters zonder evenwicht. (1) 20 December 1889. Het drama is hedendaagsch, de situatiën duiden op — of zijn onder den invoed van — vraagstukken, die in onze samenleving op" geworpen zijn. En, wat zeldzaam is. men vindt in het werk geen schijn van tendenz voor een of ander stelsel, geen zweem van pleidooi. Het drama is maatschappelijk zonder eenige pretentie aan eenen art social, in den zin van propagandawerk, en zou met eenige veranderingen in de technische bewerking, die nog te veel aan den ouden vorm herinnert, en eene grondigere dialectiek van het onderwerp, den heer De Tière nabij het doel brengen, dat hij het recht heeft te beoogen, n. 1. : zoo niet iets geheel nieuws dan tcch iets merkwaardigs op het tooneel te brengen. M. De Tière zoekt ; hij is op goeden weg, op het goede spoor : moge hij slagen, dat wenschen we hem van harte. Hij gaat nooit achteruit voor het maken van tooneel en weet het steeds te vinden. Hij voelt, en drukt het gevoel goed uit, hij heeft aan psychologie gewonnen , hij tracht in de werkelijkheid van onze eeuw te grijpen; en is hij altijd niet even gelukkig in zijne keuze, en hangt hij nog met min of meer sterke vezels aan 't verleden vast, hij wil ten minste en meent het ernstig met de /?unsf ». (1) XIV- Zeven weken vóór de opening van het bestuursjaar 1891 -92 van den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg, te Brussel, vroegen de heeren Hendrickx en Rans aan De Tière een stuk te willen schrijven, decoratief, vaderlandsch, vol vuur en vlam... De T5ère aanvaardde en leverde : SEVA DE WOLVIN UIT HET ZWARTBOSCH, een melodrama in 5 bedrijven en 8 tafereelen, een stuk met al de slechte zoowel als de goede kanten het genre eigen, met triomfliederen, koren, blijde refreinen, apotheosen— (2) een stuk waarin verwoed wordt geworsteld, geschoten, geschermd, gedood... kortom een volksstuk in den volsten zin. « Voor dilettanti, zegt De Tière, is Seva niet geschreven, maar ons volk heeft decoratieve stukken noodig, waarin de heldenmoed onzer voorvaderen en hunne gehechtheid aan den geboortegrond aanschouwelijk worden gemaakt, aldus de vaderlandsliefde warm houdend! » (1) Het Land- 23 Maart 1889. Wij cursiveeren. (2) In het stuk komt een visioen voor van de onsterfelijkheid van het Vlaam- sche Vaderland, dat blijft bestaan en zijne zelfstandigheid behoudt, ondanks al de aanvallen der vreemde volken, in alle tijden. De hoofdgedachte komt hierop neer : een moeder wreekt op bloedige wijze hare dochter, die door een Fransch officier vermoord is geworden gedurende den Boerenkrijg. Dit getroffen moederhart heeft de vrouw in een wolvin veranderd. Rond die hoofdgedachte weefde De Tière een aantal treffende tafereelen, waarin hij den moed weet te schetsen van onze Kempische boeren, welke in die beroerde tijden der Fransche overweldiging) hun goed en bloed veil hadden om de vreemde dwingelandij te bekampen. De actie speelt aldus in het beroerde tijdvak, dat in onze literatuur zoo dikwijls werd behandeld, zoowel op tooneel als in roman, doch dat immer een dankbare stof blijft voor dramatische bewerking. We zullen ons wel wachten het stuk voor een meesterwerk uit te schreeuwen; het is overigens geschreven met overijling, met het oog op succes, op indruk bij het groote publiek; te veel Italent werd, ons inziens, verspild aan een werk* dat niet op de kunstwaarde mag bogen van de vorige. Toch moeten we erkennen dat « Seva stevig gebouwd is, boeiend-treffende tooneelen bevat, getuigend van vaderlands]iefde en echte inspiratie; dat er over 't heele werk een gloed ligt, die aangenaam aandoet ». (1 ) N Wat geeft de benaming r'elodrama» « draak », romantisch stuk ? Stukken als Seva worden r et beoordeeld om hun innerlijke vi uae, wél om dë impressie, die ze ire.ken op het volk, waarvoor ze werden geschreven We moeten 30 jaar in gedachten terug : <( Toen was het voldoende een Vlaamsche machtspreuk van op het tooneel te doen donderen, om de zaal in geestdrift te doen lesdreunen » (1) Nu « zienswaard is Seva nog; een bezielende adem waait er van uit, recht naar het hart van de volksmannen en de volkstvrouwen ». (1) Het is en blijft een prachtig exemplaar van volkstooneel, met zijn bekommering om bevrediging van oog en hart, ja zelfs van het oor! Mag ik ook een paar oordeelvellingen uit den tijd van Seva's verschijning^ aanhalen ? « II y a quelque chose de généreux dans cette nouvelle création de notr'e jeune poète dramatique flamand; le beau et le bien, (1) Edw. Plouvier — De Gazet "Lucifer,, 19 november, 1910. \ ces deux grandes lois qui doivent dominer et inspirer tout art dramatique, n'y sont point méconnues. C est bien...... Le beau dans cette oeuvre, c est le style sobie.ciseL- -a bel e expression dont 1'auteur embellit la belle pensee, c est la pemture vraie de la nature immuable que chacun porte en soi des irresisti bles sentiment» d'amour et de haine, de merc et de frere, a adrm- Tatl°Lee^en"dans cette oeuvre, c' est 1'enseignement que la foule peut y puiser... Le peuple y apprend a aimer son pays, a souffrtr S ce qu'Ü a souffert. a voir ce qu'fl y • de noble et de gr^d dans le 'sentiment de Famour de la patne II y voit ce qu il encoute deTarmes, de sanget de richesses. d'avoir son sol envahx, devaste, ruiné par 1'invasion et la domination etrangere et il aimera dava tage après cette lecon, et la paix, et son roi et son ^dependance .» (1) « Ondanks zijn gebreken ligt er iets in de Wqiüin, dat buiten het gewone gaat: de 1'arakterschildering van de heldin va stuk en de van Cesar bij voorkeur, en ook hét slot van het stuk, dat geheel op het vaderlandsch. op het nationaal gevoel berus , buiten de intr!crue van het stuk. )) (2) Om nu te bewijzen dat de Wolvin door de massa werd ^ smaakt, volstaat het te zeggen, dat in 1891, alleen de Schouwburg van Brussel, verplicht was het meer dan 20 maal üc^fereenüo gens op te voeren. Alle bladen van eenig aanzien, m de hooWstad, Vlaamsche en Belgisch-Fransche, enkele HoWdsche, rransche en Duitsche, zonden hun reporters en gaven besprekingen over e stuk en zijn vertolking. Voegen we er insgelijW, bij. dat m 1892. H. M. de Koningin der Belgen, het stuk m den zelfden J.houw burg kwam toejuichen. XV- Met HONGER (3) deed De Tière andermaal een poging om s ècs «ssft ™ sS'rFs « *** •*. r- l r a FoV»r 1Q11 ^ en waarvan Le nouveau i recuiacui « 3 Gazet Lucifer, 4 ie . »•/ % i .,5mipiir d'un coeur droit, maken,, (De Kritiek, 6-2-1913). Honger werd in 't Fransch vertaald door Gus.ave Lagye. de maatschappelijke wanverhoudingen op het tooneel te veraansc houweli j ken. « t Is Kiaasdag! De kinderen vinden geen brokje lekkers, geen stukje speelgoed. Veel min, er is geen brood meer in de schapraai. De vader, sinds zeven weken zonder werk, is radeloos. De moeder weet niet hoe zich te ontmaken van de meedoogenlooze schuldeischers. Een dezer, een deurwaarder, biedt haar echter een schandelijk middel aan, om brood voor hare kinderen te koopen. De eerlijke vrouw slaat zijne voorstellen af. Doch de kinderen krijten luider om brood. In hare eindelooze wanhoop gaat de moeder een brood stelen. Verheven diefstal! Edoch, de openbare orde wil dat oneerlijke lieden opgesloten en gestraft worden : de gerechtsdienaren komen haar dus halen. De martelares spaart haar eer, door zich bij verhanging het leven te ontnemen, en de wet staat voor het edele slachtoffer harer lastgevers. » 't Is eenvoudig weg de poëtische verwerking van het onderstaande berichtje in 1882. zoo wreed laconisch van uitdrukking voor een zoo treurig beteekenis-vol akelig drama : « A Bruges. une femme, poursuivie pour vol d'un pain, s'est pendue au moment oü les agents de police venaient 1'arrêter ». Een aangrijpende stof voorwaar, een forsche greep uit de ellende van onze werkersbevolking, die De Tière hier aanpakt en meesterlijk verwerkt, « krachtig, ruw realistisch, wreed, zeer wreed, maar waar », zegt Het Laatste Nieuws. (1). « Ruw realistisch » inderdaad; geen realisme echter zooals de Franschen het verstaan. Is alles vol waarheid; hier is alles oprecht geleefd en, spreekt de werkman zijn ruwe taal, toch blijft alles edel en verheven. Of zouden onder het grove werkmans-pak en ondanks het onbeschaafde van de uitdrukking en het ongelikte van de doening, geen edele gevoelens kunnen huizen ? « Bij het volk, bij het gebreklijdende volk, werd Honger gedacht, zegt Frans Stockmans. Stout klinkt de taal, ruw botsen de woorden door elkandeT, de volksklasse spreekt geen fijne, beschaafde taal en De Tière heeft ze ook niet verbloemd, want de innerlijke waarde va.i zijn stuk berust in het trouw weergeven, in de niet getemperde weerspiegeling der onomstootbare, onmiskenbare waarheid. Honger is een schouwspel geschetst naar het leven, vol harmonie en eigenaardigen schrijftrant, het is in den echten zin des (1) 10 Maart 1891. woords een gedurfde schepping van gezond realisme. Waarom de waarheid verdraaien ? De Tière is een menschenkenner, die de harten peilt en er de neigingen, begeerten en driften van wikt en weegt ; daaruit spruit onbetwistbaar zijn meesterschap voort in het schilderen van karakters, in het scheppen van spannende, aangrijpende toestanden. » (1) Diezelfde menschenkennis — ditmaal echter van onze tooneelisten, — straalt nog beter door, daar waar De Tière in de Voorrede van Honger zegt om het verminken van zijn stuk te beletten . « Wie Honger niet wil of kan weergeven zooals het stuk is, gelaste zich niet met zijne vertolking; wij ontzeggen, ten stelligste, gelijk wien, het recht iets uit Honger weg te laten... De kunstmoordenaars zijn verwittigd. » De kunstwaarde van Honger werd zegevierend bekrachtigd. Het beleefde vertooning op vextooning en de critiek meende . « Honger ne contient que quelques courtes scènes, maïs qui sontd'un dramatique intense, d'une douloureuse et poignante concision. C'est une des oeuvTes les plus typiques, les plus smcere^ ment vécues de De Tière ». (2) « Honger is een dramatisch fait-divers, behendig op de planken gebracht, zonder praal van woorden, kort en verpletterend, als het ware leven zelf. » (3) « Honger is eene aaneenschakeling van aangrijpende tafereelen, die van het begin af tot het einde, slag op slag, wondenden toehalen, opzwellen en verpletteren zonder tijd te laten te ademen, te verzuchten of tranen te stelpen. la zoo diep waren de gemoederen geschokt, dat vele lieden verklaarden niet meer te zullen komen, wanneer men nog Honger zou opvoeren. » (4) Meer nog ; deze éénakteT werd succesvol opgevoerd in het «< Independant Theater » van Londen, in December 1893 en genoot de eer van eene omzetting in het Fransch door G. Lagye. Het werd later kenteekenend door E. W. Schmidt (5) een « Hauptmann-sterke werk » geheeten. (1) "On» Tooneel,, April 1896. (2) La Réforme 6-12-1894. . 3) H. Coopman Thzn. De Gazet "Luc.fer,, 7 ]anuan 1906 (4) De Brugsche Beiaard 12-10-1891. - Hoe typisch de laatste alinea . (5) De Gazet Ludfer. 11 October 1919. We zegden bij den aanvang van deze bespreking dat De Tière met zijn Honger een poging deed om de maatschappelijke wanverhoudingen op het tooneel te veraanschouwelijken. Honger is dus, meenen we, een « sociaal » drama. De schrijver deed aan tendenz kunst : met opzet ? onbewust ? Wat er ook van zij : De Tière is in ieder geval voorzichtig. Hij vermijdt holle rethorische klanken en pleit slechts door de gebeurtenissen van het drama, voor de invrijheidstelling van een moeder, die een brood steelt om haar krijtende kinderen van den hongerdood te redden. De schrijver blijft kalm en onpartijdig in zijn werk. Hij bekampt niet een socialen wantoestand, hij wijst enkel een leemte aan... « Les matières premières de son art, zegt P. G. in Le Journal de Bruxetles (1), ce sont les éternelles vérités qui constituent chez tous les hommes, deins tous les temps, le fond même des sentiments humains. I fait un éloquent appel a la charité pourqu'elle veille, guérisse ei console sans cesse. Aux forts et aux heureux de ce monde, de tendre la main aux faibles et aux déshérités. La these est belle : poète, puissiez-vous persévérer dans la voie que vous vous êtes tracée ! » Welke afstand tusschen deze opwekkende woorden vol enthusiasme en deze welke, van zekere zijde meenden gebruikt te moeten worden om Honger uit te geven voor een stuk, waarvan de strekkingen onzedelijk zijn, en tot diefstal en zelfmoord aanwakkeren ! » XVI en XVII. Hetzelfde jaar waarin Honger van de pers kwam, zond Dé Tière een paar blijspelen van ongelijke waarde de wereld in, namelijk : DE STOEL VAN NAPOLEON, een eenvoudige grap, flink gebouwd, een stuk dat zonder omwegen recht op zijn doel afgaat, en de niet geringe verdienste heeft gezond en hartelijk te doen lachen, en DE GROLPOT, het andere, dat merkelijk hooger staat en gerust een karakterstudie mag heeten. (1) 2-3-1891. De Tière teekent ons op het tooneel een grolpottype, fijntjes door hem afgekeken. Dat onmogelijk, droef en zuur mensch is zwartziend van humeur, vergalt het leven van al zijn familieleden alsook van al deze, die van dicht of van bij, met hem in betrekking zijn. Zoo slecht is hij, dat zelfs een arme papegaai zijn kuren moet verdragen die, — kan het anders, — welhaast al de hoedanigheden van zijn meester heeft overgenomen. Treurig gevolg : zelfs tijdens de afwezigheid dus van den zuurbijter, zijn de huisgenooten tegen geknor en gegrol niet gevrijwaard. Een « gelukkige » samenloop van « ongelukken » brengt den droeven held echter tot andere gevoelens, uiterlijk althans! Getemd is hij, oc innerlijk blijft hij koud-onverschilig voor de blijken van vriendschap en genegenheid te zijnen opzichte. Och ja, die stof is niet zoo heel nieuw; wat kan immers nog nieuw zijn ? — doch de wijze van bewerking is nieuw, in dien zin dat het een schets is uit het werkelijke leven, uitgediept en zonder overdrijving op het tooneel gebracht en tot het einde goed volgehouden. • Daarenboven straalt er uit het stuk een goeae zedeles. Aldus moet theater verstaan worden, meende het Journal de Bruxelles: « II ne suffit pas d'y peindre les passions humaines, les moeurs et les travers d'une époque; le théatre, puisqu il est, et que les pouvoirs publics le soutiennent, ne peut pas etre un instrument de perturbation sociale, une école de demora' isation. 11 doit elasser, amuser et charmer; il doit aussi enseigner, cmliser et mo- raliser ^ C'est ce qu'a oompris dans cette nouvelle création 1 auteur du Grolpot. 11 pari'.e au coeur du peuple; son art est digne et serieux et il n'en a pas moins de charme. (1). XVIII. In 1891 schreef de Koninklijke tooneelmaatschappij « De Morgenstar » van Brussel, waarvan de Graaf van Vlaanderen Eerevoorzitter was, een wedstrijd uit, ter herinnermg aan het bezoek door den betreurden Kroonprins Boudewijn op 28 üctober 1890 aan den Vlaamschen Schouwburg gebracht. Niet minder dan 14 stukken werden aan den keurraad onder- (1) 13 octobre 1891. worpen. Dergelijke wedstrijden hadaen en hebben het Vlaamsch tooneelrepertorium vroeger met werkelijk verdienstelijke stukken begiftigd, maar nooit, meenen we, velde een keurraad, uit dien tijd, gelukkiger en gewettigder oordeel, dan dit van de « Morgenstar » toen ze EEN SPIEGEL van De Tière met den eersten prijs bekroonde. « Een Spiegel kan, als t ware, het Vlaamsche Eerloos van Van Nouhuys genoemd worden. Het is een « zedelijke spiegel », waarin menigeen zijne gebreken kan ontdekken en waarin iedereen nuttige wenken en stichtende lessen kan vinden. Het is geen drama naar den ouden trant, maar een tendenz-werk, een tafereel of liever een ontleding der hedendaagsche zeden in het huisgezin; een stoute greep uit het werkelijk leven, machtig en aangrijpend weergegeven. De karakters zijn scherp afgeteekend en meer nog in het licht gebracht door de tegenstelling van andere karakters, van heel verschillenden aard. » (1) De lezer ga maar af op 4en inhoud : (( De heer Ugens is bureel hoofd en tracht door hard werken in de vrij hooge kosten van zijn huishouden te voorzien, want zijne vrouw is koopziek en verkwistend. Terwijl Ugens tot over de ooren in zorgen zit en zijn huis reeds belast is, koopt zijn vrouiw (nieuwe japonnen en praat slechts over uitgaan en plezier maken. Ook hun dochter Elvire heeft geen ernstigen blik op het leven en is precies als haar moeder. Het meisje is ten huwelijk gevraagd door Victor Meijs, een fatterig jongmensch. dat bijzonder in den smaak valt van Mevrouw Ugens, terwijl Papa 'liever den meer gezetten Daniël Daneels, een pleegzoon van een zijner vrienden. Marcus Belo. een koopman in oudheden, tot schoonzoon zou hebben! Dogh Daniël vischt achter 't net. In het 2° bedrijf zijn we twee jaar verder. Elvire en Victor zijn getrouwd en hebben reeds een kind verloren, de kleine Lena, op wier graf Mevrouw Ugens een marmeren grafzerk van tweehonderd frank wil laten oprichten, ofschoon haar man beweert het niet te kunnen betalen, hij vindt, dat hun kleinkind even goed onder bloemen kon rusten als onder marmer. Toch drijft Mevrouw Ugens haar plan door, en om het monument te kunnen betalen, beleent Ugens een gouden uurwerk, kostbaar aandenken van zijn vader. Op allerlei wijze wordt het contrast tusschen den braven, maar niettemin zwakken huisvader en zijn verspillend gezin aan~ getoond, de zorgen van den een en de luchthartigheid der anderen geschetst. (1) "Laatste Nieuws", datum ? Een vriend van Ugens komt hem vierhonderd frank geleend geld terug vragen, maar wordt met schoone beloften afgezet. Dö slager legt beslag op de wedde van Ugens, die zooveel vernedering niet kan verdragen en naar de pistool grijpt om zich te dolden, wat hem echter door zijn vrouw belet wordt. Kort waarna sterft hij echter plotseling, wanneer hij verneemt hoe zijne dochter op het punt staat voor duizend frank hare eeT te verkoo pen. » (1) We aarzelen niet Een Spiegel te beschouwen ai.s de beste comedie door De Tière onderteekend. We zijn het volkomen eens met de woorden, die Emmanuel Van Driesche uitsprak, toen hij als voorzitter van den keurraad in de « Morgenstar », den schrijver het eeremetaal van eersten prijs overhandigde . « Een Spiegel is een ernstig en hoogst verdienstelijk gewrocht, dat op het Repertorium van het Vlaamsche tooneeel zal blijven » Talrijke critici schreven lofartikels en te recht. Uit de vele die we hier op onze tafel vóór ons vinden, zoo Belgische, als Hol landsche en Duitsche, knippen we enkele zinsneden. Ze geven den juisten maatstaf van de toen uiterst-vriendschappelijk- enthusiastische houding van de tooneelwereld, — pers en spelers tegenover De Tiere als kunstpersonahteit. « Een Spiegel appartient dès a présent au répertoire courant. ' C'est une oeuvre vigoureuse et saine fortement empremte derealisme — dun réalisme qui n a rien de force n'J de choquant.» (I) « Een Spiegel is één der beste, indien niet het beste stuk, dat de heer De Tière tot heden geleverd heeft. Voor het V.aamsche Tepertorium is het een zeer belangrijke aanwinst. Het onderwerp is uiterst eenvoudig. De Tière deed een greep in de huidige sameXlng en bracht het Schijn en Blijk .» «W» °P tooneel met bewonderenswaardige gevatheid en eene niet g g volprezene natuurlijkheid. Korte, snedig ontwikkelde Ue^ ^ gevoelrijke tooneelen die den toeschouwer steeds in klimmende en sterke ^ ^ gtuk dat wel degelijk Vlaamsch is in ajle opzichten en tevens uiterst zedelijk Als strekk^gzalh^naar we hopen, een goeden invloed uitoefenen op onze V^rl^gd™ tooneelletterkunde. Stukken van dien aard moeten meer geschre ven wordfn voor ons volk. Het zail ze smaken en toejuichen- zooals het Een Spiegel genoten en toegejuicht heett. {V m Echo" - 6 October 1892 - We hebben enkele wijzigingen aangebrach' (2) "La Réforme", — 30-10-1891. (3) Uit „De Flamingant" datum ? <( Ce qui est surtout remarquable dans le talent de M. Die Tière, c'est sa forte originalité, la simplicité de moyens, le choix toujours heureux de ses theses et le modernisme absolu de son diaiogue. A la fois lyrique et réaliste, il abonde en observations primesautières et en trouvailles scéniques. Jamais la situatiën ne faiblit et 1'intérêt va croissant jusqu'au dénouement. La donnée est éminemment morale et la legon excellente a méditer. M. De Tière 1'a traitée avec un art exquis et une rare puissance. » (1) Met Een Spiegel (2) pluk/te De Tière nog meer lauweren. Bij koninklijk besluit van 14 Mei 1892, werd hem,voor dit tooneelspel, de driejaarlijksche prijs voor Nederlandsche Tooneelletterkunde, tijdvak (1889-189!) toegewezen. De Staatsjury (3) getuigde dat « een geniale hand een krachtige greep had gedaan in het menschelijk leven onzier dagen : « wo man s paokt, das ist s interressant » zooals Goethe zegt... « Een aantal tooneelen in Een Spiegel schitteren van waarheid, geene platte gemeene waarheid, maar waarheid gelijk een kunstenaar haar in de natuur, in de karakters erkent... » Het stuk draagt het kenmerk van de plotselinge uiting eener edele begeestering. De trekken zijn zoo breed en krachtig dat de overgangstinten soms onzichtbaar worden... » Deze eervolle onderscheiding droeg er waarschijnlijk machtig toe bij om onze Vlaamsche tooneei'letterkunde over de grenzen bekend te maken en de Tooneelbestuurders aldaar aan te zetten de opvoering van Een Spiegel te wagen. Nog gedurende het tooneelseizoen van 1892, werd het succesvol voor het voetlicht gebracht in het « Grand Théatre Van Lier » te Amsterdam. Hetzelfde jaar insgelijks monteerde Junkerman, de comedie van De Tière in het « Thomasthèater » te Berlijn. Zooals het overigens te voorzien was, werd een deel der 'letter- en tooneelcritiek aldaar uit haar lood geslagen door die eerste verschijning eener tooneelletterkunde, welke totdan toe voor (1) uit „La Gazette" zonder datum. (2) Werd in 't Fransch 'vertaald door Jules van Roy. (3) De Keurraad bestond uit: E. Hiel, Michiels, De Potter, Mathot en Alberdingh Thijm (verslaggever). — 31 tooneelschrijvers hadden 51 verschillende stukken ingezonden, tellende 160 bedrijven. De Tière dong naar den prijs mede met Honger, De Grolpot, Moederhart, De Wolvin uit het Zwartbosch, De Stoel van Napoleon, Een Spiegel en Liefdedrift. haar een gesloten boek was. en welke, bij hare onbekendheid over den Rijn, nog de hoedanigheid eener stoute oorspronkelijkheid voegde. Dat allen den nieuweling niet even genegen zoolden z!ijn, dat sommigen den indringer, den invoerder van nieuwigheden, vrij wrevelig zouden bezien en bespreken, lag wel in den aard der zaken. Het onvermijdelijke gebeurde dan ook : naast talrijke bladen, die met veel lof over het gewrocht van De Tière spraken, waren er enkele, die hem vrij ruw te lijve gingen, ja, zoodanig dat hier en daar het stelselmatige er helder doorstraalt. Besproken worden in de hoofdstad van het geleerde Duit&cnland was reeds eene groote eer welke nooit aan een WaalschFransch schrijver te beurt was gevallen. Daar het de eerste maal was, dat.een Vlaamsch. ja, Belgisch tooneelwerk in Duitschland opgevoerd werd, denken wij het feit niet onopgemerkt te mogen laten voorbijgaan. Een drietal bladen der Berliner pers braken het stuk totaal af, waaronder vooral het Berliner Tageblatt; andere b'aden zegden hun « voor >, en hun « tegen »; doch in *t bijzonder nam oe in Duitschland zeer erkende kunstcritieker Julius Hart der Tagliche Rundschau, de verdediging van het stuk op zich en zweepte hij ongenadig op dat gedeelte van het publiek, dat, door zijn spotlach, de opvoering in het derde bedrijf stoorde. En wat gaf er zoo spontaan aanleiding tot die misplaatste stoornis. Luister naar het trouwe verslag dat over de première van wege een toeschouwer werd medegedeeld en zooals dit verscheen in vele Vlaamsche dagbladen van dien tijd. De zaal, vol aristocratisch publiek, ook talrijke vertegenwoordigers der pers, waarvan het jongere element, eene kliek vormend, die enkel goed vindt wat v.n hem zelf o.tgaat, met alles behalve -inig ni. haa.Wd ge,lagend„r den eenvoud der dramatische middelen. Doch, op het einde van *t bedrijf, driedubbele terugroeping. _ Tweede Bedrijf. In 't begin meer koelheid dan voor het e ste bedrijf; bij de slotscène echter verdubbelde terugroeping. Lfe jongere heeren der pers werden onrustig. v . u i Derde Bedrijf. Alles goed tot aan de kapitale scene « Hoed af Mevrouw, 't zonnescherm weg! enz. Die scene moest g g • Si, gXlmeerd «orden. De acteer, er mede gelaat, deelameer- de hevig. Gemelde jongere heeren der pers begonnen luidop te lachen. Rumoer, 't Was uit met de aandacht en 't bedrijf eindigde bij zwak handgeklap. Wij geven nu de studie van julius Hart over Een Spiegel, en vertalen zoo letterlijk mogelijk, den lezer latende oordeelen over het al of niet juiste der beschouwingen, onze letterkunde betreffende : « Om het bescheiden, goede Vlaamsche kind. dat in het Thomastheater voor het lampenl icht verscheen, heb ik enkele malen leed gehad. Wat wilde dat brave meisje met de gezondroede wangen, de bi co te voeten, het roode onderrokje tusschen de (( Premièrenfeek&en » onzer Theaters ? Welke kennissen dacht zij in de bankierssalons der Tiergartenstrasse aar; te treffen ? Welk gedacht vormde zij zich van de mannetjes, die bij ons, in Beriijn, over een theaterbijval beslissen ? Het 'literarische aan kunstdoende en financieele parvemidom, dat hier in hec theater den toon aangeeft — hoe kan het anders dan vreemd opzien, bij heur eenvoudig kleed en trouwhartige haarfrizuur ? « Men steekt zich toch, bij het eten. het mes niet in derf mond ! » Deze angstkreet eener Lindausche heldin klinkt mij in het oor, als ik er aan denk, dat men het Vlaamsch schouwspel, Een Spiegel van Nestor De Tière, in een Berlmer Theater diirfde opvoeren. Een Spiegel behoort in een Volkstheater thuis. Doch, bezitten wij een volkstheater ? En vooral hebben wij een publiek daartoe ? Dergelijk stuk wil door fatsoenlijke, eerbare burgerslieden gezien zijn, maar niet door diegenen, die ondeT den giftboom der Beurze, groot geworden zijn, en gedurig met de handen in de zakken van anderen zitten... « Wie den dichter wil verstaan moet in het land des dichters gaan... n In Parijs neemt men het aan, dat eene aristocratische menigte uitspraak doe over een tooneelgewrocht, maar in het land van Nestor De Tière geldt dat niet. « Wij, Duitschers, hebben gewis alle redenen om de \ laamsche literatuurbeweging, om welke wij ons zoo weinig bekommeren, vol innigste deelneming te volgen. De onafgebroken, ernstige kamp, dien, in onze nabijheid, een kleine volksstam voor het behoud van zijn Nederduitsche sprake voert, dienden wij te steunen zoovee1 als maar mogelijk. Niettemin blijven wij echte gewetensvolle esthetiekers, en vragen immer eerst en vooral : « Hoe stelt gij het met de kunst ? » en wij laten ons, ki ons critiekgeweten, door geen sentimentaliteiten treffen. u En aldus zou ik graag bereid zijn. op het gevaar af daarmee de Duitsche natie een verbitterden tegenstander aan te doen, Nestor De Tière, gelijk eenige mijner collega's, een stumperd, een ietwat belachelijk dilettant, een brutaal schrijver te noemen... ja, indien hij zulks werkelijk was! (( Wat de Franschen « esprit » heeten, heeft hij niet, maar woordgezochtheid heeft hij ook niet, en wilde men alles opstellen wat onze V'jaamsche poëet niet heeft, men zou er een boekdeel mede vullen. Neen, hij is geen Dumas of Sardou en ik geloof zelfs, zijn gansch streven en trachten gaat daarover heen en strekt geen Dumas, géén Sardou te zijn. Maar, wellicht is hij ietwat beters! « Zijn schouwspel schijnt mij alleszins een typus der Vlaamsche poëzie te zijn, een ware in de volksziel van dezen stam wortelende verdichting. De grondtrekken van zijn wezen vindt men overal bij de andere Vlaamsche poëten terug. Burgerflijk, aartsvaderlijk, huiselijk, zoo is te allen tijde, het nationaal karakter der Nederlandsche literatuur, en de eerlijke geest van vader Cats zweeft over heure wateren. Tastend, dan weder gemakkelijk in pantoffels, gaat De Tière's schouwspel er op af; dat is geen dilettantismus, geen stumperij, geene ruwheid, waarvoor onze critiek het neemt; maar wel het 'karakteristieke, de ware harmonische vorm van den flegmatieken burgerlijken geest, die de ziel van dit drama uitmaakt. Eene poëzie van sobere aanvalligheid, maar van eigenaardige bekoorlijkheid, die alleen de V aamsch Nederlandsche literatuur bezit, en geene andere. Men moet ten minste een twaalftal dezer Vlaamsche poëten en in het origineel gelezen hebben, om te verstaan wat in Een Spiegat het ware poëtische en kunstvolle is. Hier botst meh onophoudelijk op datgene wat ons beste naturalisme zoekt, maar, ongelukkiglijk, altijd blijft zoeken, de natuur, de natuurlijkheid, die schoone grootsche natuur die volkomen naïef vastgegrepen wordt. Het ware naïeve is hier nog te huis. doch waar is het : wie de gansch onbeschrijfelijke eigenaardige en heden meer dan ooit zeldzame betoover-ng van dat naïeve genieten wil, die moet ook al zijne schaduwzijden mede in den hoop nemen. De Tière s schouwspel, van zoo echt Vlaamschen typus. eene nederige veld- en weiaebloeme, bezit de gansche grootte van den geest der Nederlandsche poëzie en tevens heure beperktheden, heure gebreken, heure ruwheid, heure groote houtsneeziel. Nu stelle men zich naïefheid voor m ons <( Dat. wat de kunstrijke waarde van een drama uitmaakt, was bijna tot het laatste spoor uitgewischt, en hij, die niet de critische bevoegdheid bezit, dwars door eene ontoereikende opvoering, tot de ziele zelf van den Dichter te dringen, die heeft, in a gemeenen zin gesproken, De Tière's schouwspel, m het 1 homas- theater niet gezien. .. , <( Voor het vertolken van Een Spiegel zulllen zij, die daartoe alle raffinementen uitdenken, schipbreuk lijden; want, in de natuur, die het drama kenmerkt, dringt men alleenlijk met een gouden stil kinderhart en zonder eenige berekening. Neen, en nog- maals, neen : wie dit Vlaamsch drama als « berg pijperij » aanziet, neemt de sckaal voor de kern, onderscheidt niet tusschen den handarbeider en een gansch naïeven poëet, die in onze literarische salons voor een domme « jongen » zou doorgaan, doch die een volledig dichter is, een veel betere poëet dan de geestrijke groote dichters onzier dagbladliteratuur » (1). XIX Was De Tière in de werken, die we voorafgaand bespraken, slechts voorzichtig en eenigszins aarzelend opgetreden met zijn pogingen om het V:aamsch tooneel uit den poel van slenter en conventie te rukken, en op te tillen naar de gezondbr wegen van natuurlijkheid en Tealiteit, in 1892 breekt hij besllist met de oude traditie af. Voortaan wil hij volledig los van de oude school; voortaan geen getemperd realisme meer, overgoten met een sausje van romantisme; neen, voortaan beslist realist. In een korte spanne tijds volgen verschillende werken elkander op • Liefdedrift, Belsama, Roze Kate, Een Misdadige, Wilde Lea; brokken leven in een zelfde gloedvol hart gebroeid, in een zelfde geut, passievol en koortsig neergeschreven. Een durver, zeg ik eens te meer, met een dankbaar gevoel om de heilzame gevolgen van dien durf voor onze Vlaamsche tooneelliteratuuT. Hier past een breedvoeriger overzicht van de pas genoemde werken. Hunne verschijning en hunne opvoering zijn gebeurtenissen, die ik niet aarzel geschiedkundig te betitelen in den loop van ons weinig beroerd en eentonig tooneelweTeldje : 1892 is beslist de aanvangsdatum, het uitgangspunt van nieuwe gezonder wegen in de Vlaamsche tooneelliteratuurgeschiedenis. Liefdedrift, Roze Kate, Een Misdadige, Wilde Lea zijn M.er boeren-passiedrama's, vier peilingen in het menschelijke hart, diep-onverschrokken en weliswaar met pijnitjke en schrikwekkende resultaten, doch niettemin waar, naar de volle werkelijkheid op tooneel gebrathr zonder opsmukking, zonder bloempjes omLjst, gansch onver val scht in zijn wreede naaktheid. Vier boerendrama's! Niet de Vlaamsche boer in t algemeen wordt hier ten tooneele gebracht, wel een bijzondere soort, als het ware het uitzonderingstype van den boer. Wat wij, geraffineer- (1) „Schild en vriend" 18-7-1892, hier en daar verbeterd. den, ongeliktheid noemen en inderdaad aantrefren bij de buitenbevolking, wordt bij De Tière's helden, onbeschaafdheid, brutaliteit. Sommige liefdesuitingen behouden zelfs een soort wildheid, zooais bij de boeren die Camille Lemonnier in sommige van zijn werken zoo meesterlijk weet af te malen. Geen overdrijving echter in de schildering! De Tfère's typen bestaan, al heeft de beschaving weinig vat op hen gehad. De Tière heeft midden van hen geleefd, ze van nabij bestudeerd, ze ontleed, hunne lse" venswij ze nagegaan- hun aagste ondeugden, zoowel als hun edelste gevoelens ontdekt, ze in botsing gezien en op het tooneel gebracht zonder kieschkeurigheid... Vier passie drama's, schreef ik zooeven. De Tière hadde beter het sociaal-drama beoefend, zeggen nu de jongeren. Mis, antwoorden we : Molière, Shakespeare, Calderon, Lope de Ve ga, Sophocles. Aeschylos schiepen stukken, waarin de liefde de groote hoofdrol spéélt, waarin de karakterstudie gansch op het voorplan treedt. Hun werken worden thans nog graag gelezen, bestudeerd, gespeeld : ze hebben roemvol weerstaan aan den rusteloozen aanval der tijden, aan den drang van de veranderlijke wetten der evolutie op tooneelgebied; ze zijn eeuwig, omdat eeuwig zijn de passies der menschen, omdat eeuwig de passieschildering de belangstelling van den mensch zal wekken. « De eenige, de ware kunst, zegt De Tière in zijn 'lijkrede op Gittens is deze welke vlamt uit den geest, ontspringt uit het hart '!)• LIEFDEDRIFT is een ruwe greep uit het zieleleven van den Vlaamschen boer, doch steeds in het rein gewaad der kieschheid gehuld, en altijd met het verheven doel bij den mensch moreel effect teweeg te brengen. Een stuk samenvatten als ait, is voorwaar geen lichte, geen gemakkelijke taak. We willen het echter wagen . Ie Bedrijj. — Een dorpskermis. Er wordt gejoeld en gedronken, geschertst en gedanst. Hier zou men met Van Beers in den « Zieken jbngehng » mogen zeggen : (( En ginds bij de linden klonk vedel en trom, Daar woelde en krioelde de vroolijke drom; Daar draaide en zwaaide het alles dooreen; Aan lijden en sterven, daaraan dacht er geen. » (1) Verschenen in de „Vlaamsche Gazet" Juni, 1911. Martie Ruyten, de wildstrooper, is somber van aard; iedereen is tegen hem; hij wordt gevlucht, gevreesd. Hij komt naar het feest met Sara, de dochter van een boer, die het zich nu eenmaal in het hoofd heeft gestoken, zijn kind uit te huwen aan Johan Falk, zoon van den kasteelheer. Deze laatste is vol oplettendheden voor Sara en noodigt haar ten dans. c-en verkropte nijd, gevoed door de jaloerschheid ontvlamt in het hart van den wildstrooper en barst weldra in al zijnp onstuimigheid los Een hevigte (twist ontstaat frujsschen Falk en Martie, die hem een dolksteek toebrengt. Het gordijn gaat neer. 2e Bedrijf. Vier jaar later. Aan den voet van een boom, op den steenweg, wacht Fonia Ruyten haar zoon Martie op, die uit het gevang losgelaten, dien dag terug in het dorp aankomen moet. Martie vindt zijn lief terug, getrouwd echter en moeder van een kind, vrucht van hun gemeenzame fout, bedreven in een oogenblik van drift, daags vóór de zaak met den messteek. De ontmoeting tusschen Martie, Sara en het kind geeft aanleiding tot een roerend, buitengewoon pathetisch tooneel. 3e Bedrijf. — Ten kasteele van Falk. Men is getuige van Sara's zielestrijd, die nooit Falk heeft bemind en ongemkkig is met hem. Fa:k wordt gemarteld door den wreeden twijiel no* pens zijn vaderschap. Er heeft een woordenwisseling plaats tusschen hem en zijn vrouw. — Een tooneel van groote dramatische kracht! — Een oprecht lief taoneeltje is dat, waarin rmne, een jeugdige en naïeve dorpsgenoote, die den wildstrooper in stilte'heeft bemind en hem nu nog altijd liefheeft, maar die nooit wederliefde ontving, - aan Sara, hare medeminnares haar hart opent, en haar zielsleed uitstort. Martie komt op het kasteel Sara, gansch uit haar lood geslagen, geeft hem een laatsten kus en smeekt hem onmiddellijk terug te keeren en nooit meer een poging te wagen om haar te zien Maar^ Martie is betrapt geworden door den jachtwachter van Falk, die gansch gehecht is aan zijn meester, 4e Bedrijf - In de hut van Torna Ruyten. Falk, vergezeld van zijne vrouw en zijn kind, komt uitleg aan Martie vragen over zijn gedrag. Terwijl buiten een verschnkkenjk onweder in al zijn woede raast, grijpt een tooneel van buitengjemeene heftigheid plaats tusschen Falk, Marfce en uara. De ï ino [4] Nieuwe Amsterdamsche Courant - Algemeen Handelsblad, 9 Decembei 89 . 151 Amsterdammer weekblad voor Neerland, 11 Dec. 1892. we ons echter bij de vorige : de grondtoon van deze welke we nog zouden kunnen opgeven is overigens altijd dezelfde : lof met hier en daar aanwijzing van kleine feilen. Enkel weze t volgende nog gezegd, dat t Laatste Nieuws in zijn nummer van 5 Maart 1914, Liefdedrift « een tooneelwerk » heette, dat « als mcdell van t vak doorgaat voor den opbouw van 't stuk en de logisch in elkaar schakelende toestanden ». XX. Met BELSAMA, treurspel in proza in 5 bedrijven en 6 tafereelen, waagde De Tière eene nieuwe poging naar beter, maar vooral naar nieuwer idealen. Het is een werk van machtigen adem, van vrijer vlucht, waarin vastberaden een lust tot afbreken met oude wegen doorstraalt. Belsama is een historische studie, den ondergang voorstellend van het Druïdendom (60 a 61 j. na j. C.) vóór de opkomst van het Christianismu3, een reuzenstrijd tusschen den Oud-Keltischen godsdienst in verval, en den Roomsch-Christen godsdienst in wording, een stiik waarin de symboliek een overwegende rol speelt. Hoe ver verwijderd staan we hier van het ruwe realisme uit Liefdedrift! Zouden we het durven herhalen, wat een bevoegd kenner zei: klassieke kunst,wortelend in de oudheid, verwant met deze van Sophocles en Euripides ?... De inhoud?... Frans Stockmans deed het zoo uitstekend in eene prachtige en dichterlijke taal, dat we niet aarzelen zijn samenvatting gansch over te nemen : <( Onwrikbare leerstelsels, geloofsleer gegrond op stoffelijke aanbidding en hooge zielsbeschouwing, vereering van Hesus, den God des oorlcgs en der veroveringen, verpersoonlijking der goddelijke majesteit in de losgebroken elementen, in den rollenden, flikkerenden bliksemschicht, kenmerken de geheimzinnige Druïdenwereld van strenge Gallische priesters, van ernstige priesteressen, die uit de beenderige en holle menschenschedels hunner krijgsgevangenen, op het heil van Keltenland dronken, die te midden des Winters naar den bloeienden marentak zochten en hem plukten, gekleed in wit plechtgewaad en met aen gouden sikkel in de hand. De Barden bezongen de overlevering van stam en eeredienst en de woeste Kelten, vreemd aan alle beschaving, vochten voor een oneffen woord, met het moordend staal in de vuist, man tegen man, op leven en dood. Belsama, de beeldschoone priesteresse, moest aan Hesus worden opgeofferd om zijne verbolgenheid te koelen- want de god had den ondergang van het DTuïdendom voorspeld. De opperpriester, Beisama s vader, leidde haar naar den brandstapel en ging volgens den wil der aangebeden almacht, de sikkel naar haar jeugdig en onschuldig hoofd uitsteken; zijn vaderhart, beheerscht door bijgeloof, bleef koel en de gruwel zou zich voltrekken. Edoch, eenige Romeinsche krijgers — hunne legerbenden waren reeds tot in Groot-Britanje doorgetrokken stoorden onverhoeds de verheven plechtigheid en onttrokken de jonge priesteres- se aan een ge wissen dood. Belsama werd gered door eenen Romein, en Romeinen waren overweldigers, werktuigen der nieuwe, zachtzinnige leer : het Christianismus. Belsama voelde liefde in haar hart ontvlammen, overheerschend en striemend : zij beminde den vreemden krijger, een volgeling van Christus. De opperpriester zocht zijne dochter weer op, bracht haar de strenge leefregels der Druïdenleer weer in het geheugen, doch vergeefsche moeite : Belsama was krank! Zij worstelde tegen hare wanhopige liefde, ze wrong haar lichaam tegen den ,<:noestigen eik te pletter en de goddelijke boom wou nochtans hare bezweringen niet beantwoorden. . Heilige schroom ontstelde haar, wanneer zij het marentakje in de handen knelde. Zij minde het godentakje, doch nog meer minde zij den Romein; zij lachte Christus volgeling toe in plaats van hem te ontvluchten. Dan was het Keltenland verloren, de Druïdenleer, de aloude geheimzinnige leefregels verloren! Zij bekoorde den Romein door haar zoete taal, ze bekende hem hare liefde en ze liefkoosde hem. Doch de Romein week somber van haar af. hij wou hare liefde verstooten. Hare omstuimige zieledrift grensde echter aan waanzin. Z.ij sprak beheerschend tot den roekelooze, die haar dorst afwijzen : « Mijne liefde zal u vervolgen tot in het verblindend bliksemvuur, tot in het geurig bloemeken, tot in den helderen zonnestraa. » Zij ijlde naar den bruisenden watervloed, die voor hare voeten wegvloeide, zij wou sterven; hij trok haar weg van het evensgevaar: ziine blikken verslonden haar. gloeiend als vurige slangen : de Romein was overwonnen! Belsama's liefde zegepraalde! Sprak hij de onzalige woorden niet uit ; « Vermaledijde Lelde!... Welaan, ik bemin u ook ! » , O gruwel! de Romein omhelsde Belsama. de beeldschoone priesteresse van Keltenland. en vluchtte met haar. De vreemde overweldigers wonnen veld. In een woedend gevecht tusschen de Romeinen en de Kelten, werd de opperpriester, Belsama's vader, doodelijk gewond. Belsama door wroeging voort gezweept, verliet het Romeinsche leger, verscheen te midden der Druïden, erkende hare schuld en terwijl de verdelging harer stamgenooten voortwoedde, terwijl de Romein, haar verleider, haar opzocht, was het breede mes eener priesteresse wrekend door hare borst gezonken. Belsama was niet meer : Hesus, de valsche god, maakte plaats voor het verblindend licht der waarheid: Het kruis des Heilands rees stralend boven het bijgeloovig Gallië op. » (1) Uit de lectuur van deze samenvatting zou allicht opgemaakt kunnen worden, dat we hier te doen hebben met eene worsteling van driften tusschen enkele personen. Dwaling : de personen blijven op den achtergrond en verpersoonlijken ontzaglijke denkbeelden, geschiedkundige, wijsgeerige elementen in een epischgrootschen, breedopgevatten strijd en woedende, onverbiddelijke kampen op leven en dood. Die denkbeelden zijn : eenerzijds — het fanatiek Druïdisme in laatsten hopeloozen strijd tegen de stoffelijke en zedelijke overweldiging van het Heidensche Rome; anderzijds — het opdagend, edele Christianisme, tevens de vrije menschlievende geest, over het sombere van dien strijd, opbeurende lichtstralen werpend. De handeling is samengedrongen in een vijftal hoofdpersonages, die elk de incarnatie zijn van een denkbeeld. In Karnitak_s, de opperdruïde, vader van Belsama, wordt verpersoonlijkt het vervallen druïdisme, twijfelend aan zich zelf, tot herleving pogingen inspannend, veeleer ingegeven door den angst van een noodlottig voorgevoel dan door de zielskracht van het geloof. In Attuc, eene druïdes, het druïdisme in gansch zijn wild fanatisme standvastig blijvend in zijn bekrompen opvattingen, en alles — ter redding van Keltenland en den druïdischen godsdienst — willende terugbrengen tot de oude, bar baar sehe traditiën. In Belsama, als Attua druïdes, het druïdisme, dat zichzelf vernietigt terwijl het zich humaniseert; [1] Frans Stockmans in : Het Voetlicht, 28 December 1895. In Elvorix, een Veneetsche edele, verbeeldende in algemeenen zin Jong-Gallië, reeds onder den invloed der Romeinsche beschaving, en - in individuëelen zin - den geest gansch ontdaan van alle banden, breed en edelmoedig in zijn streven en den mensch afbeeldend die strijdt en lijdt voor den vooruitgang, voor de humaniteit. In Marcus-Julius, een Romeinsch Hopman, het pas ontstane Christianisme, dus nog in de volle zwakheid zijner geboorte. Die vijf verschillende elementen botsen, in de handeling van het stuk, op elkander, druischen hevig tegen elkander in. « Ze strengelen ondereen, las ik ergens, in een reeks van machtige tafereelen - die onwillekeurig doen denken aan de grootsche opvattingen van Rubens - tafereelen waarin dan soms een lichtstraal, een kortstondige maar koesterende zonnes.raa slingert, onder vorm van liefde, of van een hartlavend tafereeltje en hoop en laving brengt tuschen de sombere grootschheid van dat onweder in de hartstochten. )) Bij der geschiedenisbronnen trouw gebleven ontknooping, is het druïdisch element neergeveld; jong-Gallië (Elvorix) en het Christianisme (Marcus-Julius) blijven alleen recht et het Heidensche Rome zingt victorie over de Draioen- doch me: ziet bij al de gruwelen van het slotschouwspel, als m het licht van een visioen, Jezus aan het kruis verschijnen; het christianisme gaat de geschiedenis voortzetten, dat is de grootste leenng tot welker heilzame bron alle geslachten eener beschaafde wereld, alle partijen eeuwiglijk zullen moeten terugkomen, want zij is d reinste, de verhevenste leer der humaniteit overheerlijk, idealistisch woord : « Vrijhei . e ij menschen zijn broeders! Hebt elkander hef! » Op deze laatste ontboezeming steunend, oordeelden enkelen dat Belsama een stuk is met effectbejag, met scc.ahst^che mUngen. Dwaling : dit treurspel is een gewrocht zonder bijbedoeling geschreven; het is zuiver kunstwerk, waarini DelW met de eenvoudigste middelen een maximuni v«n effect weet te bereiken - alle tooneelen spelen in zuiver dichterlijke a.mospheer met een ongeëvenaard dramatische kracht; alle taferee en ond ier na elkander in wetenschappelijke orde en wisselen af met koren en recitatieven, evenals in de klassieke tragedies. Belsama is een gevaarlijk stuk, voorzeker, met het oog op succes, op verstaanbaarheid bij het groote, ongeletterde en oningewijde publiek, meer belust op sensationeel© meio's dan op hooge, geleerde kunst... « Een schrijver, » zei De Tière zelf, « moet van zijn taak een verhevener dunk hebben; het theater is immers een volksschool, waar men, als ik mij zoo uitdrukken mag, het publiek uit zijn staat van volstrekte onmondigheid, van kindsheid op gebied van tooneelkunde, geleidelijk moet opheffen, ontwikkelen, methodisch onderrichten om het slechts daarna te bevallen, te behagen, en het degelijke stof tot geestesuitspanning te bezorgen. » Met zijn didactischen aard en zijn wijsgeerige en godsdienstige bedoelingen is Belsama uitstekend geschikt tot historische en intellectueele opvoeding van het volk. De i ière paart hier diepte van gedachte bij diepte van gevoel, zoodat hij met Belsama komt te staan als een soort reactionnair romantieker, gemoderniseerd door symbolisme. Wat in Belsama weer bewondering afdwingt, is de durf, die De Tière er in aan den dag legt, — durf die hem echter toegelaten is om zijn lenig talent, zijn dramatische scheppingskracht, zijn weelderige vruchtbaarheid. Een buitengewoon werk, een stoute onderneming mag het inderdaad heeten een tijdstip vol duisternis op geschiedkundig gebied te doen herleven en als werkelijk voor te stellen : immers de weg scheen bezaaid' met struikelsteenen, met hinderpalen van allen aard, alles leverde gestadig gevaar op : zeden en gewoonten, godsdienstleer- instellingen van de in actie gezette volkeren, de kostumen, denkbeelden van dien tijd, beeldspraak, kortom, het geheele leven zoo innerlijk in zijn wezen als uiterlijk in zijn oorspronkelijke vormen en zijne aangepaste uitdrukking... Dë Tière heeft, voorzeker, om Belsama te schrijven, een zeer grondige en ingewikkelde studie van een aan het «voorhistorisch') palend tijdstip moeten doen, welke hij wonderlijk herleven doet. We maken de onze de woorden van J. Verbeeck, die in a le Mouvement littéraire » een korte maar zaakrijke ontleding van Belsama liet verschijnen, en o. a. zegde : « Bezorgdheid met de geschiedkundige waarheid vindt men in tal van bijzonderheden, die soms op het eerste zicht waardeloos schijnen; alleen een beredeneerde en gewetensvolle studie van hef gewrocht kan ons een gedachte geven over de buitengewone taaie arbeidskracht, de geduldige opzoekingen- de gewetensvolle vergelijkingen, die noodig zijn geweest, om tot deze merkwaardige juistheid te geraken. » Waar anderen gewis zouden schipbreuk leiden, is De 1 ière zegevierend uit den slag getreden. Overigens, overal waar De Tière zijn « klauw » aan slaat, is er gloed en geestdrift; hij doet met zijn toehoorders wat hij wil; hij betoovert, hij ontvoert, hij hypnotiseert ze! La Gazette zegt het zoo goed: « De Tière est un dompteur de publics; il brise sa résistance par son incroyable chaleur de conviction. II faut passer par oü il veut, accepter ses innovations les plus hardies et le suivre, quoiqu on en ait, dans les voies nouvelles qu'il ne cesse de frayer a la scene flamande .» Belsama werd voor het eerst in October 1892, met Julia Cuy' pers in de titelrol, te Brussel, opgevoerd en beleefde een gansche reeks vertooningen, 't Was een ware triomf voor den geliefden schrijver en voor de meesterlijke vertolking. Personen die sedert jaren den voet in den schouwburg niet meer hadden gezet, vonden den weg naar den Vlaamschen Kunsttempel terug. Wel werd Belsama verschillend beoordeeld; men was het echter eens over talrijke hoedanigheden, die, onzes inziens, het werk rangschikken onder het beste wat rond dien tijd van zijn verschijning, voor het Vlaamsch tooneel werd geleverd. Het Journal de Bruxelles heette het stuk : (( Une oeuvre vigoureuse, de belle envergure, a tendances philosophiques et religieuses fort louables. » La Réjorme recenseerde dat de opvoering van Belsama was : (( un événement dans le monde artistique et littéraire. »^ dat het stuk was : « une oeuvre originale et puissan te, étrange- ment impres3ionnante .» Hetzelfde blad loofde verder : «la hardiesse de conception et la grandeur de cette oeuvre qui trouble profondémejnt; c'est iune oeuvre d'art; De Tière na voulu faire que cela et il a réussi. » Le Peuple vond dat het vierde bedrijf « magistraal » was; dat het werk geschreven was « en une langue virile et chatoyante », en dat Belsama weliswaar geen meesterstuk, dan toch een werk was : « de haute valeur et qui marquera dans i'évolution de art dramatique néerlandais. ); La Gazette was niet min loffelijk en sprak zijn hooge bewondering uit voor <( la grandeur de la donnée, la véhémence shake spearienne des situations, i'élévation de la pensee et la noblesse du langage... n La Fédération artistique kon zich niet weerhouden uit te roepen : <( quelle puissance de style, quelie langue forte et imagée, queïle force dramatique ! » Meer nog!... Le Mouvement Littéraire getuigde dat « in langen tijd niet een Belg een werk had gedacht welk zoo geweldig aandoet als Belsama. » We maken met genoegen de voornoemde oordeelvellingen de onze en zijn overigens stellig overtuigd dat zulk een stuk, waarin de symboliek een overwegende rol speelt, het publiek kan boeien tot het eind toe en luidruchtige en welverdiende toejuichingen kan uitlokken; van zijn schepper mag vrij weg gezegd worden : « die auteur is iemand! n Een verheugende gebeurtenis, welke we hier graag aanstippen, is wel degelijk deze, dat Belsama met veel samenhang en zeer verzorgde tooneelschikking ook in Holland werd opgevoerd, namelijk te Amsterdam in het « Groot Theater ». Het publiek was geestdriftig. De bijval was groot, zoo voor het stuk als voor de vertolkers, o. a. Julia Cuypers en Louis Verstraeten. De muziek van Van Herzeele werd door al de bladen geprezen. Wat de critiek (1) betreft, een zestal Amsterdamsche bladen liggen hier vóór ons op onzei werktafel; vijf zijn den schrijver zeer gunstig; één alleszins opzettelijk ongunstig. [1] Hoe lichtzinnig, hoe onbezonnen er soms bij de uitbeelding van tooneelwerken wordt omgesprongen, bewijst de volgende knoeierij, gepleegd met de opvoering in Holland van het aruïdische treurspel « Belsama * (62 jaarna J. Ch.). Een woordje echter vooraf tot opheldêring: In het slottooneel is het druïdisme overwonnen. Romeinsche krijgers verdelgen zijn laatste verdedigers; zijn priesters er. priesteressen, o. a., Belsama, Karnitaks, Attua, worden uitgemoord ; hunne 'ijken op vlammende brandstapels geworpen. Bij zooveel gruwelen vraagt de edel-breeddenkende Kelt Elvorix : « O menschdom, wal zal eens vrede stichten ? » Marcus julius, een heiden die tot het christianisme bekeerd werd, antwoordt: « Het woord van den Qoddelijken Moester, het woord dat zegt : Al de menschen zijn broeders! Hebt elkander lief! » Het achterdoek gaat op : men ziet op eene verhevenheid den berg van Golgotha, en, zich afteekenend op eene wolkenlucht, een reuzenkruis, waaraan jezus hangt. En de menschheid zingt een machtigen lofzang, de nieuwe aanbrekende beschaving begroetend. Welnu, weet men, hoe dat grootsche slottafereel werd * gearrangeerd» in Hol- Het Nieuws van den Dag (2) zegt o. a. « dat Belsama in menig opzicht de belangstelling verdient van het Noord-Nederlandsch publiek. Het drama laat den worstelstrijd zien van een auteur met bijzondere gaven, strevend naar het hoogste. » De Nieuwe Amsterdamsche Courant, (3) — (Het Algemeen Handelsblad) — wijst op verscheidene schocne tooneelen, en heet Belsama een breed opgezette handeling uit den vervaltijd van het druïdisme. De schrijver heeft met zorg zijn onderwerp uitgewerkt en over 't algemeen den historischen en localen toon weten te treffen. Behalve de botsing der personen, die De Tière ons in zijn drama vóór oogen stelt, heeft hij met deze handeling nog een symbolisch doel beoogd. Dit symbolisme is zeker van een zeer natuurlijke soort, en geeft aan de handeling meer diepte van gedachte en ligt dan toch volstrekt niet verborgen. De Telegraaf (4) vermeldt de schoonste, aangrijpendste tooneelen, geeft er bijzonder treffende fragmenten uit en getuigt : « het is in geen tijd gebeurd, dat er van het tooneel zulke frappantmachtige indrukken tot me zijn gekomen als gisteren avond. » Aangehaald blad maakt weliswaar ook afdingende aanmerkingen. Zoo wil ik b. v. aanhalen : (( De kunst der Vlaamsche tooneelliteratuur staat voor het gevoel der Noord-Nederlanders niet hoog. Ze heeft iets naïefs in haar gemis aan eenvoud, iets zoets in haar zangerig aialect en dikwijls iets grofs in haar aangezette effecten en gekruiden bombast van eene zich aan de rederijkerij ontworstelende taal. Als hier verklaard wordt dat Belsama hooger staat dan Liefdedrift van cjsnzelfden schrijver, dan ligt daarin nog volstrekt niet opgesloten, dat Nestor De Tière ook maar eenigszins dichterbij is gekomen tot het sentiment, dat ons een kunstwerk om het eaele, pure, innig-doorleefde doet liefhebben. » Vergeleken echter met de geestdriftige artikels onzer Belgi sche bladen, zelfs van de Fransch-Belgische, anders zoo weinig ingenomen met de Vlaamsche letterkunde, komt men tot de over- land ? Men liet het eenvoudig weg, en verving het door... vier engeltjes die uit den Hooge daalden, Belsama [die als heidene stierf!] van den brandstapel optilden en er mee naar den hemel vlogen! Kon het wel ongerijmder ? En de arme schrijver staat voor het heit der Critici ! [2] 16 Oktober 1893. [3] 17 Oktober 1893. [4] 15 Oktober 1893. tuiging, dat het verschil in meening hier eigenlijk voortkomt een verschil van gemoed, van \ara\ter. Wij, Vlamingen, zijn een hartstochtelijk volk; de Hollanders zijn kouder van temperament, beredeneeren het alles diepeT dan wij. Wij meenen daarbij, voor ons persoonlijk deel, dat voor een zinnebeeldig werk als Beisama, de schrijver vrijen teugel mocht laten vieren aan passie en fantasie. Een blad, De hcho (1) zwaait Beisama onvoorwaardtelijken lof toe en besluit : « Uit hetgeen we hier zoo al omtrent dit stuk mede deelden, kan men de gevolgtrekking maken, dat men iets zeer buitengewoons, en in vele opzichten, zeer merkwaardigs ie zien krijgt. » ï De Amsterdammer slaat een ander toontje aan en breekt stelselmatig, moedwillig af, vindt in Beisama niets goeds.. « Alles i» ondichterlijk, met een saus overgoten van Vlaamsch-opgeschroefde gemoedelijkheid, 't Stuk is vol onzinnigheden. » Toch, bekent hetzelfde blad, viel deze vertooning zeer in den smaak van het publiek en was Julia Cuypers overheerlijk in de rol van Blelsama... Hoe rijmt men dat saam ?... Is dat soms geen onzin, want hoe kan iemand overheerlijk zijn in eene rol vol onzinnigheden ? Welk een stevige logiek, welke grondige bevoegdheid ! Neen, « Amsterdammer », beken het liever openhartig, 't wou, het kon er maar niet uit, dat de « frappant-machtige indrukken » waarvan de Telegraaf gewaagde, te weeg werden gebracht door een Vlaamsch Tooneelschrijver. Bij zulke kleingeestige, moedwillige, ja, antiVlaamsche critiek, geldt enkel het' antwoord : Diep medelijden met hen, die niet weten wat ze zeggen! XXI. Eene afschuwelijke moedermoord bracht destijds een klein, rustig dorpje uit het land van Aalst in diepe opschudding. De rechterlijke debatten over deze tragische gebeurtenis werden door de reporters met gretigheid tot in de minste bijzonderheden opgenomen De voornaamste dagbladen deelden er een omstandig relaas over mede, dat 's anderendaags reeds tot in de verstaf gelegen [1] 17 Oktober 1893. hoekjes van hei land doordrong, en overal een gevoel van afgrijzen en pijnlijke verontwaardiging verwekte. Het zaad van een nieuw tooneelgewrccht was van dan af ter kieming in het zoo vruchtbaar scheppend en dichterlijk brein van onzen Vlaamschan dramaturg, Nestor De 1 ière, gelegd, en zou er weldra tot ontluiking en tot rijpheid komen. Roze Kate werd geboren!... Z.ij zag het licht in October i893. Dit beroemd treurspel werd, met Julia Cuypers in de titelrol, te Brussel voor het eerst opgevoerd. De bespreking ervan deed de wassende faam van Nestor De 1 iere weldra tot in het nederigste dorpje toe, doordringen en schonk hem de roemvolste beoordeelingen en roerendste eerbetuigingen. En geen wonder! Het gold hier immers geen gewoon, alledaagsch drama, maar wel een echt oo//jsstuk, een aangrijpende, diepschokkende volkstragedie van allereerste gehalte, die thans nog het successtuk uitmaakt van onze nationale schouwburgen te Brussel, Antwerpen, Gent. van de twee eerste vooral. Roze Kate bleef destijds vier maand lang op de affiche m Engeland en werd er in de voornaamste steden opgevoerd in een vertaling van Wilson Barett, die het stuk The sledge hammer heette. Honderden malen kwam Roze Kate voor het voetlicht in Nederland en schuddé aldaar de Hollanders uit hun schijn-koudheid. Ze juichten hartstochtelijk toe, zooals zij het voorheen nooit deden. Het Brusselsche Alhambra lokte volle zalen met de Fransche omzetting van j. Verbeeck en Mathy... Neen, moeilijk zou een stuk kunnen aangewezen worden, welk op den schitterenden bijval van Roze Kate mag bogen : in October 1910 te Antwerpen n.L, mocht het inderdaad, na een spanne tijds van 16 jaar, zijn 1000e opvoering beleven. Dit is genoeg om den nooit volprezen roem van dit merkwaardig treurspel in enkele woordten te kenschetsen ! Een bijzonder aantrekkelijk stuk mag Roze Kate dus wel heeten ! Luister en oordeel! Matheus Dirix, smid en landbouwer, heeft drie zoons, Everaert. Jakob en Simon, deze laatsten tweelingbroeders. De Dirixen behooren tot een oud en taai ras, rijk en vrekkig, dat van vader tot zoon slaaft om het erfdeel der familie ongeschonden te bewaren- zelfs aanhoudend te vergroot en, te vermeerderen. Matheus sterft. Comelia, zijn vrouw, denkt er aan te hertrouwen met Jan Meerloo, voor w;en ze een lieldegevoel voecit, dat ze sedert iang bedwingt. Oom Corneiius Dirix legt de tweelingbroeders — een paar ruwe kereis, sombere kwaad broeiende veesten — voor oogen dat, zoo dit huwelijk niet belet wordt, het erfdeel zal verbrokkeld worden en te niet zal gaan. De woeste jcngens leenen maar al te gemakkelijk gehoor aan deze kwade inspraak en vermoorden koelbloedig hunne moeder, aldus liet onheil verhinderend. Everaert, de jonge broeder, een zachtzinnige droomer, iet wat mystiek, die, bij verstandelijke ontwikkeling, een grenzelooze goedheid paart, is toegesneld op den uitersten noodkreet van zijn moeder: hij trekt het mes uit de gapende wonde, blijft het in de hand houden en... wordt als de moordenaar, op het getuigenis van zijn broeders en de andere huisgenooten, tot den wreeden marteldood op het rad verwezen. Everaert zal als martelaar sterven, want hij bewaart het volledigste stilzwijgen over de misdaad van zijn broeders. De liefde echter waakt!... Thans treedt Roze Kate op, de aangenomen dochter der Dirixen, verloofd aan Everaert. Om hem te redden en een alibi te verschaffen offert ze hare eer op : ze bevestigt dat Everaert de oogenblikksn van den moedermoord in haar kamer doorbracht. Nuttelooze opoffering. Ze geeft het echter niet op en wil de waarheid kennen, ten allen prijze. Het meisje heeft een vaag voorgevoel, dat de ware moordenaar Jakob of Simon is, of dat deze toch kennis hebben van den moord. Om hun dit geheim te ontstelen, te ontsluieren, speelt ze de edel-laffe rol van bekoorster, van verleidster en slaagt er in Simon de bekentenis te ontwringen, dat Jakob de moordenaar is. Deze laatste vindt zijn medeminnaar in zoete omstrengeling van Roze Kate : de jaioerscheid is.geboren. Everaerts verloofde stelt zich dreigend vóór den ellendeling en beschuldigt hem van den moord. In uiterste wanhoop om het verraad van zijn medeplichtige, daagt hij dezen laatsten uit; de tweelingbroeders gaan elkander te lijf met zware smidshamers, bij de schemering van een brandende fakkel- die Roze Kate als een wrekende Nemesis 'n de hoogte houdt, toeschreeuwend : « Wie valt is plichtig! Gods oordeel spreke hier! » — De ellendelingen storten doodelijk getroffen neer; Roze heeft haar getuigen bijgehaald : ze hooren nog de bekentènis van één der twee overlevenden, — van den misdadiger. Thans heeft het meisje de redding van Everaert in handen. Ze snelt naar Brussel en komt juist bijtijds, om haar verloofde te redden. Uit de lectuur van deze samenvatting, hoe onvolledig en gebrekkig die ook weze. valt allicht op te maken- dat Roze Kate bovenal is: « een spel van driften, geweldige en onmtoombare driften van sterke menschen, driften die tegen elkaar, blind en roekeloos, opstormen, verdelgen en verdelgd worden, doch tevens een spel van grenzelooze liefde, die in dat midden van ruw geweld, nog geweldiger wordt dan de driften zeiven en ten slotte zegepraalt. » (1) Het is een ruw-brutaal, somber, gewaagd, brok heviger rea lisrne nog dan Liefdedrift, vol tragische toestanden, fel schokkende tafereelen, die een diepen indruk maken en geweldig ontroeren. Iedere opvoering ervan is een avond van ware geestdrift . de toehoorders zijn hunner aandoening niet meester; ze worden «ls het ware gesleept, letterlijk vervoerd; de keel wordt toege«chroefd; het publiek trilt, huivert van emotie : beurtelings huilt het van schrik of barst uit in gejuich en gejubel en geeft luidruchtig zijne tevredenheid te kennen door hand- en voetgekiap. Hoe komt dat ? Omdat Roze Kate leeft, zindert van waarheid, omdat ze natuurlijke volkstoestanden schetst. Met zijn machtig penseel schildert De Tière meesterlijk de ingewortelde hebzucht, de blinde gehechtheid van den Vlaamschen boer aan zijn erf, zijn grond, door verschillende geslachten veroverd en bewaard, gehechtheid die hem tot alles drijft als het er op aankomt dit erf, dien grond te behouden en te vergrooten. Balzac, Zola waren hierin reeds de voorgangers van De Tière in sommige van hunne werken. ^ , De hebzucht, ja, dat is de giftige gronddrift in het stuk, drift zoo prachtig en zoo machtig geschandvlekt door EveTaert zelf in het eerste bedrijf : O Hebzucht, weg van ons! Gij maakt de ziele koud; O Geldzucht, weg van ons! O dorst naar blinkend goud. Gij maakt den mensch tot klein en leelijk, dierlijk wezen, Geknield' vóór 't gouden kalf, den liev'ling uitgelezen. » Er is niets gezochts, niets gewilds noch in de zoo natuurlijk behandelde stof, noch in de kloekgebouwd dramatische bewerking : alle handelingen gaan hun vrijen gewonen gang, vloeien logisch uit elkander voort; de karakters ontwikkelen zich geleidelijk zooals ze zich fataal ontwikkelen moeten; het heele werk JU Naar Ern W. Schmidt in "Vondel,, 15 December 1903. is een levend voorbeeld van « ooTzaak en gevolg. » Meer nog... De Tière wist ongemeene en aanhoudende spanning in het werk te leggen, treffende tooneelen elkander methodisch te doen opvolgen, hoogst tragische scènes te gepaster tijd te scheppen, minstens één per bedrijf, die ex dan ook de ware kern van uitmaakten, waar alles natuurlijk om heen draaide. Vier bedrijven doorzetten, vol sombere actie, mocht hij echter niet. Als behendig bouwmeester, zorgde hij voor aangename afwisseling : lieve schilaerachtige tooneeltjes vol gemoedelijke poëzie, landelijke idyllten, geestige zetten werpen opwekkende lichtstralen in de donkerte, brengen heilzame verpoozing en ontlasting mede. In het werk alles opsommen, wat schoon en goed is, ware ons bepaald onmogelijk. Toch willen we de aandacht vestigen op het eerste bedrijf dat we onbeschroomd een meesterlijke expositie heeten, misschien wel wat lang, maar toch bizonder mooi, als eenvoudige, klare voorstelling van al de optredende personen; de lezing van Everaert en de dood van Matheus Dirix zijn prachtige tafereelen, schilderachtig en gemoedelijk tevens. Andere tooneelen, di'e diep treffen, zijn o.a.: de verloving van Comelia met Jan Meerloo (2e bedrijf) ; het gesprek tusschen Jakob, Simon en hun oom Cornelius (2e bedrijf) ; dé mèesleepende aanspraak van EveTaert tot zijne rechters (3e bedrijf) ; de dubbele, edel-laffe rol van Roze Kate in de smidse tegenover den tweeling, als ze tel allen prijze de echte waarheid over den moord wil weten (4e bedrijf) ; het episch, grootsch gevecht tusschen de twee broeders, uit het 4e bedrijf, voorzeker het prachtigste bedrijf van de vier, (( une scène de belle ampleur tragique », zegt Comoedia van Parijs. Dat wij niet alleen staan in onze lofbetuiging voor Roze Kate, willen we bewijzen door enkele aanhalingen : De meer genoemde Hendri\ Coopman, Thzn., getuigt erover als volgt : « Er steekt een geweldige kracht in het treurspel. De karakters zijn volgehouden, struisch en kloek. Ze zijn waar. De climax bestaat. » (1) (1) "Lucifer,,, December, ? Gustaaj D'hondi (1) looft Roze Kate om zijn « breed geborstelde tafereelen, zijn angstwekkende toestemden t stuk, zegt hij. (( is eene welkome gemoed-schokkend en zenuwprikkelende uitspanning voor de spelers en de massa. » Alfred Bogaerd (2) drukt zijne bewondering voor Roze Kate uit in deze teekenende woorden : « t Stuk is schreeuwend van waarheid, verbazend van natuurlijkheid, verstommend van eenvoud. » Oscar Van-Houwaert vindt (( deze ruwe grepen uit het volksleven met een waar meesterschap en een treffend realisme ten tooneele gebracht. » (3) Frans Stocfytnans (4) doet, in een prachtige studie op de karakters, uitschijnen, dat De Tière s treurspel uitmunt door zijn (i waarheid en streven naar werkelijkheid'; dooT zijn stoutmoedigheid. » Johan De Maeght looft vooral « al het geweldige sparkelende leven, al de bruisende driften, al de gevoeligheid, de teerheid die in dit Treurspel der Smeden neergelegd is ». (5) L,éon Chómé (6) vindt het tweede bedrijf <( du pure Shakespeare » en René De Clercq was verbaasd, toen hij voor de eerste maal Rcze Kate zag; « het is een echte Vlaamsche volkstragedie », zegt hij. Eddy Levis (7) drukte zich niet min loffelijk uit als volgt . « Roze Kate est admirablement construit, et se déroule sans défaillance avec un saisissant naturalisme et 1'on y sent la facture de 1'homme qui sait et qui veut, sous chaque scene. » We vulden Voorzeker nog menige bladzijde, haalden we zoo maar al het kenschetsende aan uit al de bladen, die ons hier vóór de hand liggen, en waarin studies over Roze Kate en verslagen over de opvoering ervan voorkomen. We zouden echter m een saaie herhaling vervallen en bepalen oris dus enkel bij de volgende : [1] "Lucifer", 20 November, 1905. 12] "Het Laatste Nieuws 3 October 1893 [3] "Vlaamsch België sedert 1830". — Het Nederlandsch Tooneel, bladz. 88. [4] "Vlaamsch en Vrij", 15 Otober 1893. [5] "Het Laatste Nieuws" einde 1919 of begin 1920 meenen we. [6] "La Belgique Militaire"; 8 October 1893. [7] "Le Soir", 29 October, 1893. uit L'Indépendance Beige ; « Roze Kate est une oeuvre puissante, de belle inspiration et de grande envergure; elle a des situations qui font frémir. » (1) uit L'Entr'acte : « II y a une singuliere puissance d'émotion dans cette traL gédie. » (2) uit Le Méphisto : « Rarement nous vimes une pièce plus habilement arrangée pour la scène, plus grandiosement captivante, plus imbue d'acticn continuelle, et malgré ces divers éléments a éeueils, plus simplement, plus Caractéristiquement vraie. Ce n est pas un drame dans le véritable sens du mot, c'est plutot un drame, mêlé de tragédie; mais c'est en to.ut cas une oeuvre scéniquement forte. >: « Roze Kate est une oeuvre toute d'émotions, de situations tragiques et de dénouement a 1'emporte pièce. » (3) uit L'Escaut •' « Le 4C acte est de toute beauté, tant sous le rapport de la vérité que sous celui de 1'action. » (4) uit L'Echo d'Ostende : « Ce qui caractérlse 1'auteur de Roze Kate, c'est la sincérité du travail, 1'effort constant d'une pensée évoquant la vie flamande c'ars ses différentes manifestations et la vérité de ses personnages. » (5) uit Le Sou : « Le drame a des qualités d'émotions et d'énergie qui le recommandent a 1'attention. 11 possède par endroits. une réelle beauté tragique. » (6) uit Le Carillon d'Ostende : « Quelle intensité dramatique, quelle puissance émotive, quelle langue coloriée ! » (7) uit Le Petii Bleu : « Rïen ne manque a ces quatre actes pour remuer violemment les foules. L'oeuvre est bien construite; les péripéties émouvantes et tragiques y abondent. » (8) II] 3 October, 1893. [2] 2 December, 1893. 13] 9 December, 1893. [4] 28 November, 1893. [5] 15 Oogst 1895. 16] 29 October, 1893. (7] 21 October, 1899. [8] 18 Maart, 1911. * Al lof! Enkel lof? vraagt de lezer. Neen toch!... want naast lofbetuiging, verscheer; over Roze Kate ook wel bedenkelijke critiek. Dat hoeft immers zoo : over een doodgewoon schrijver redetwist men niet en 't geval bewijst hier dat we in De Tière met een niet alledaagsc.h talent te doen hebben, die de critiek waardig is. a) Zoo heette b.v. het stuk « te romantisch ». b) i( De in actie gezette personages zijn onmogelijke menschen, ziekelijke naturen; » c) Roze Kate is een monster van valschheid en schijnheiligheid. » d) « Het geheele werk heeft iets drakerigs... » Te romantisch?... En dit, trots zijn over 't geheel rea.istische strekking ? Men zei dat vroeger ook over Hermina! Goede God! Wat wordt er toch met die hooge termen als romantisch, realistisch, e. a., luchtig, omgesprogen! Smaak, mode van den dag, zeg ik. Hier passen wel de woorden die Ibsen eens uitsprak : « Ik weet niet met juistheid, wat men tegenwoordig onder realisme verstaat, evenmin als ik begrijpen kan waarom, zoo hier als elders zich auteurs vereenigen om in realistische of idealistische richting te arbeiden, leder werkt voor zich en geeft uitdrukking aan wat er in zijn ziel huist en omgaat, zonder zich te bekommeren of het realistisch of idealistisch is. Slechts zorge hij, dat hét iets zij! » « Dat het iets zij! » zoo is het inderdaad ! Tegenwoordig schittert méér dan één werk door kunstigheid, zonder... ons van verveling te kunnen vrijhouden! Matheus Dirix, Jacob, Simon... onmogelijke menschen ? Zeg, reporter, gingt ge ooit met de buitenbevolking om ? Ik aenk het niet!... We verwijzen U dan ook beleefd naar onze inleiding op § 19, naar het bijzonder kapittel, dat we verder in het 3" deel van deze studie wijden aan de dramatische personages uit den tooneelarbeid van De Tière, naar de prachtige karakterstudies, welke J. Verbeeck in Het Nederlandsch Tooneel, 17 November 1895 en 15 December 1895 en Frans Stockmans in Ons Tooneel, April 1896, lieten verschijnen. Wat ?... Die lieve Roze Kate een monster ? Ja, misschien wel voor iemand die er zoo maar lichtzinnig en oppervlakkig over oordeelt, zonder hare edelmoedige bedoelingen te beseffen, zonder hare edele zelfopoffering te begrijpen! Een heldin, zeg- gen we veeleer ; een figuur, buiten het gemeene voorzeker, doch \waar, en die op den toeschouwer een blij venden indruk maakt. « Une héroïne baignée d'une poésie tendre, d'oü émerge comme une fleur écar' ate, 1'admirable ténacité féminine dans le dévouement, » zegt integendeel Eddy Levis. En Le Patriote zag in Roze Kate « une belle figure, un beau caractère qui domine tout le drame et lui communiqué une grace délicate et toute vivante ». En wat nu aangehaald tegen het ietwat-draderige in het stuk ? Men bedoelt de verto'king voorzeker ? Zoo gingen wij eens Roze Kate zien in den reusachtigen Hippodroom te Antwerpen. Niet de eersten de besten hadden de hoofdrollen in handen; o neen ! Echter de buitengewone afmetingen der zaal dwongen de acteurs tot op alles zooveel klem te leggen. dat de dictie eentonig, schreeuwerig werd, en 't gewrocht een drakerige tint kreeg. Ha, die Roze Kate! Men spele, vooral het 2" en 4C bedrijf met ongetoomde kracht, met natuurlijk gevoel, met dramatische soberheid. en men heeft menschelijke natuur op het tooneel in sterk tra gische actie! Het spel met de fakkel is theatraal; 't neemt daarom niet weg, dat het waarlijk schilderachtig, dichterlijk is, en den indruk van het slottooneel verhoogt. Nog een enke*1. woordje over de opvoering van Roze Kate in Engeland, in Holland, te Brussel met een Fransche omzetting (I). Vóór ons liggen talrijke bladen over de opvoering, Engelsche, Hollandsche. Parijzer... De lectuur van deze verslagen stemt ons eenerzijds fier te moede, maar pijnigt toch anderzijds het hart om den moedwil, waarmede men een Vlaamschen schrijver soms beoordeelt. De lezer oordeele zelf. Bij de opvoering te Wolverhampton, schreef een plaatselijk blad cldaar : « The Sledge-Hammer is a well constructed'drama. The piece was originally the work of Nestor De Tière, but the fact that it has been adapted to the English stage by Wilson Barett is a sufficiënt guarantee of its Standard of excellence. The piece in question has impressive scenes, strong situations and smart dialogue. The plot [1] In Chicago zelfs werd Roze Kate opgevoerd, namelijk op 10 Maart 1912 ! is not particullarly original. but it increases in interest as it develops... The efforts of Rose Naywell and Tom Walker to establish the innocence of Everart commanded the attention to a degree. The interior of the forge in the last act is productive of a fine piece of acting between the two brothers... » En de (( Eastern Morning News » te Huil, luidde: « From the point of literary merit is the Sledge Hammer immeasurably above the avarage. If psychological development of the story is not inconveniently hindred, as in some melodramas, by an almost wearying succession of sensationnel incidents, there are nevertheless some very good scenes eind some effective incdents-witness the murder of their stepmother by the brother villains. and the duel with sledge-hammers in the village-smithy at the close. Then, again the comedy relief is as strong as its emotional intrest and thus in lts various ways, The sledge-Hammer combines the main attributes of a play which, if not altogether ideal, stimulates the healthy passions and enchains from beginning to end the attention of the audience. » Bij de eerste opvoering in 't Fransch. in Maart 1911 te Brussel, gaven twee Fransche bladen, Comaedia en Le Figaro, beide van Parijs, een verslag vol lof. De beteekenis op theatergebied van gemelde bladen, vooral van het eerste, geeft aan deze lofbetuiging een bijzondere en ernstige waarde, temeer daar in dien zelfden lof een vooringenomenhei J tegen het Vlaamsche midden doorstraalt zonder dat evenwel diezelfde vooringenomenheid de groote verdiensten van het werk loochenen. De Comaedia vond Roze Kate « d'une belle amp'leur tragique; d'un lyrisme frémissant ». en Le Figaro heetts het «. une tragédie fort belle, produisant une grande émotion. » Dit laatste blad voegt er nog de beteekenisvolle woorden aan toe : 11 y ila un symptome heureux qu'il fallait enregister dans toute son importance. Paris a su apprécier le lyrisme de Maeterlinck, ensuite le comique bruxellois de Mlle Beulemans. L heure semb'e venue oü il comprendra cette farouche et tendre littérature de Flandre, aussi savoureuse que celle de Norvège, dans Ibsen, d Allemagne, dans Hauptmann ou Südermann. Maar naast deze Engelsche en Fransche artikels moeten we ook wel de Hollandsche aanstippen : en we beschikken over nog al een belangrijk aantal, 't Is al medeslëepend enthusiasm !... Welk een schitterende bijval!... Welk een oprecht heerlijk genot!... klonk het omendom. Maar 't stuk? Och, dat is niet zoo heel hijzonder : we zijn dat genre niet gewoon ! Erger, dierf De Telegraaf niet zwart op wit schrijven : (i Men heeft in deze rubriek geen groote ingenomenheid met de kunst van De Tière te verwachten! ;> « Maar, » voe^t hij meesmuilend erbij : a de onpartijdigheid brengt echter de verklaring mede, dat het stuk in zijn genre, knap en dramatisch geschreven is, boeiend voor het publiek Neen. zie!... 't Kon er weer al moeilijk uit, dat het s/u/j de spelers bezielt... Maar een Hollander... hij is gewoon aan zijn thee met koekjes en staat heelemaal verbluft, als hij een glas krachtigen wijn te drinken krijgt, 't Smaakt, hoor!... Hij maakt wel « complimentjes », zooals wij Vlamingen het zeggen, maar... smaken doet het toch zonder dat hij het wil laten blijken. Gevat, lezer ? XXII In WILDE LEA, een ander stuk uit de belangtijke reeks, die, zooals we zegden, als 't ware in één geut uit De Tière's vruchtbare pen vloeiden, is het realisme nog heviger op den voorgrond gebracht. In dit werk ontleedt De Tière een niet alledaagsch karakter, een temperament buiten het gewone, hartstochtelijk in den hoogsten graad, een soort manzieke vrouw, wier liefde echter beperkt is op één man; geen névrose « fin de siècle » nochtans, geen ingebeeld-verliefd, bleekzuchtige natuur! Lea, de Wilde genaamd, ter oorzake van haar onleschbaren dorst naar vrijheid en haar ontembaar karakter, is getrouwd zonder een greintje liefde voor den man. dien ze als echtgenoot neemt. Ze draagt in zich echter de kiem van een liefde voor een jongen man, die haar schuldig gevoel niet deelt. Liefde, schreef ik ? Neen, vleeschelijke passie, zinnelijke hartstocht, onverzaadbare geslachtsdrift, die laaiend hoog opvlamt, het hart verteert, den geest benevelt, driftig-wild, toomeloos, alle rede dcet verliezen : Lea trapt op wetten, gebruiken, gewoonten, rukt zich van alle zedelijke banden los, ontziet niets, is op het punt te moorden, om het zoo innie; begeerde, zoo driftig nagejaagde doel te bereiken. Ze bemint en haat terzelfdertijd : ze weet sommige oogenblikken soms zelfs niet heel juist, of ze liefae of haat voedt voor het uitverkoren beeld, dat haar a'Is eene schim rusteloos vervolgt.... Kortom, een zonderlinge, dieptreffende karakterstudie, die |Wilde Lea! Luister maar naar de verwerkte stof : « Wilde Lea. de onwettige dochter van een Franschen generaal ten tijde van Napoleon, groot gebracht in een klein Vlaamsch dorp, huwt. zonder oprechte liefde, haren voogd, kapitein Martijn. Zij bemint hartstochtelijk, tot zinneloosheia toe. een dorpeling, Wilfried Teunis, die, in 't lot gevallen, zijne beminde Kristien verlaten moet. om in 't regiment van kapitein Martijn het leger te volgen, waar hij, dank zij zijnen moed, tot den graad van officier opklimt. Zijn eerlijk karakter, de eerbied welken hij voor zijn overste en vriend koestert, de gezworen eed van trouwheid aan zijne beminde, zetten hem aan de vurige liefde van de ontembare Lea van de hand te wijzen. Lea, door spijt gedreven, daar zij het voorwerp harer uitzinnige driften niet veroveren kan. beschuldigt Wilfried van moordpoging op haren echtgenoot. Slechts op 't oogenblik. wanneer Wilfried deze valsche en door den haat ingeblazen beschuldiging met den dood bekoopen gaat, werpt Lea zich tusexhen de soldaten en den man, dien zij nog immer lief heeft, bekent hare in de oogen der menschen schuldige liefde, en pleegt zelfmoord.» (1) Dat enkele persorganen uit hun lood waren geslagen, verwondert niet. Het «Journal de Bruxelles», dat tot dan toe met belangstelling heel de tooneelproductie van De Tière had gevolgd, drukte zijn innig spijt uit, dat een man, als onze tooneeldichter. een genre had aangepakt, welk niet het zijne was. Het nieuwe ingeslagen pad, we erkennen het, was glibberig, ik weet echter niet, of de uiteenzetting iets aanstootelijks heeft, iets dat indruischt tegen de betamelijkheid. De Tière blijft immer kiesch, zelfs in de meest gewaagde tafereelen. De zedeles, die uit het stuk opstijgt, is duidelijk en krachtig : de drift brandt uit en vernietigt zich zelf. De vermelde tooneelreporter vond echter een verontschuldiging in het feit dat Wilde Lea opzettelijk geschreven was voor de zenuwachtige kunstnatuur van de hoogst temperamentvolle Julia Cuypers : alle vezelen gaan aan 't trillen- het lenig karakter kan [1] Vlaamsch en Vrij: 7-8-1894. beurtelings trots, misnoegen, wrevel, passie, ilist, hartstocht, haat, gewetenswroeging en berouw weergeven. Zoo veel phasen van zinneloosheid, zooveel gelegenheden om een tooneeltemperament langs zijn verschillende facetten te laten bewonderen... Is 't waar?.. We staan voor de waarheid niet in. Wat er ook van zij, opzet of geen opzet, er komen in Wilde Lea prachtig geslaagde en hoogst dramatische brokken voor. die diep treffen en machtig ontroeren. Er ligt over 't geheele werk een gloed, die aangenaam aandoet en spannend meesleur^ kortom, er ligt weeral iets «De Tière's» in. Wel kan hem aangewreven worden, dat het hoofdtype te veel de hoofdpersoon is. te veel de andere overheerscht, en ze slechts bescheiden op den achtergrond laat handelen... Lea handelt in een gezochte omlijsting, in een kaaer lief opgesmukte, schitterend gekleurde tafereeltjes, midden in een landelijke omgeving, met militaire optochten, bewogen tweegevechten, rinkelend krijgsrumoer, tal van cogstreelende decoratieve bijzonderheden. door het groote publiek geliefd; 't is echter voor de massa en uitsluitend voor haar, dat DeTière alzoo schrijft, en die concessie doet hij nochtans tegen heug en meug- dat durven we bevestigen! Maar laten we het woord aan enkele critici ; « Stout voorgesteld is «Wilde Lea » als liefdetype; ruw geborsteld is het stuk ook, zooals Roze Kate doch het eerste is zielkundig meer ingewikkeld dan het laatste, niet in de handelingen die vlot aaneenschakelen maar in strekking, in opvatting, in synthesis. De hoofdro! en zijn sterk afgeteekend. zij hebben elk hun eigen karakter, dat bestendig volhoudt totaan de ontknooping toe. Vooral die van Wilde Lea en Wilfried Teunis vallen aan te stippen . Wilde Lea is een gewrocht van blijvende waarde, waar de drie hoo'rdeigenschappen van den scheppenden geest zich trouw in weeiöpiegelen : stoutheid in uitdrukking en ontwikkeling; degv lijkheid van stof. gevoel en karakter van de handelende personen . » (1) Le nouveau drame, «Wilde Lea», témoigne une fois de plus de son talent pitioresque. rapide, véhément, aidé d une force ardente d'imagination et d'émotion. [1] De Jonge Vlaming - Frans Srockmans 1-8-1894 «M. De Tière a réussi a rendre la passion violente de Léa avec une vigueur et une réalité qui montrent sa connaissance du coeur humain et son besoin de 1'analyser. La préparation du drame est longue et lente mais dès 'la seconde moitié du troisième acte, les personnages s'annoncent avec un caractèr© et une énergie qui ne les quittent plus; et dès iors, grace aux fortes aptitudes scéniques de 1'auteur, 1'action s'affirme, i'intrigu© est compléte, claire et rapide et 1'amour, la révolte, la haine. la perfidie se succèdent jusqu'aux dernières scènes avec une progre3sion dramatique qui ne faiblit plus un instant. » (1) « Si dans «Wilde Lea» il y a encore quelques scènes de mélodrame, Nestor De Tière les a considérablement abrégées, tout en faisant cette concession pour le gros public du théatre flamand, C'est une noble tache pour un auteur dramatique, que celle de former le goüt de ses auditeurs. De i lère n y manque pas. Chaque année il est en progrès. » (2) « Nestor De Tière a écrit ( Westervoort ■>. Juist bepaald, vinden wij, want de intrigue, — och zoo sim pel — zou zeer magertjes schijnen, indien ze ontdaaan was van de [1] De Kritiek — 21 November 1909. bevallige krulletjes, die de schrijver er behendig rond trok. In de stof ze!ve zocht De Tière nu toch ook zijn verdiensten niet te leggen: hij beoogde een nieuwigheid met «den vorm». Hij schrijft overigens zelf in de inleiding van zijn stukje : (( Pietje is een comedie in verzen - in volksverzen, d.i. in t bereik van ons weinig literarisch ontwikkeld tooneelpubliek. In deze comedie veranderen de verzen gedurig van vorm, wisselen gemengde verssoorten steeds af; de sprake wint aldus aan levendigheid, aan kleur. De struikelsteen der tooneeltaal is natuurlijkheid in de uitdrukking, het nabijkomen van levenswaarheid in 't woord. Wanneer nu a! de gedachten, al de gevoelsgewaarwordingen hunnen uitweg vinden in een eenigen en zelfden versvorm of verssoort, dan ontstaat eene eentonigheid, die zelfs bij lezing, reeds niet aangenaam is en bij tooneelvertolking ■— hoe goed de spelers dergelijke verzen kunnen zeggen — het oor vervelend aandoet! Gold het een strengere comedie, ofwel een drama, de verzen, ofschoon afwisselend, dienden van gansch anderen aard te wezen, 't Zal overbodig zijn daarop te drukken. » Werd De Tière in zijn nieuwe poging begrepen en gewaardeerd ? We meenen wel ja, te oordeelen naar den bijval, dien het stukje bekwam bij de vertolking en naar de loffelijke uitingen van de Fransch-Belgische pers zoowel als van de VlaamschBelgische. XXIV Het laatste werk, uit de Teeks stukken, die De Tière voor het gesproken tooneel leverde, heet EEN MISDADIGE en werd in September 18%, te Brussel voor de eerste maal opgevoerd, met Mevrouw Smith-Grader in de titelrol. Dit stuk brengt ons aanschouwelijk onder het oog de betreurenswaardige en onherstelbare onheilen, welke jonge lichthoofden, zonder liefde en zonder huwelijksinzichten, soms weten te stichten bij een meisje, dat hen liefheeft en vertrouwt; het toont ons, hoe zij onbezonnen weg haar zwak hoofd op hol brengen en haar in dat oogenblik van onbewuste zwakheid, gewetenloos verleiden en onteeren, om ze daarna lafhartig te verstooten, zonder niet eens te beseffen, dat zij eene onuitwischbare vlek op het meisje en de schande op hare familie werpen. De Tière betitelt het stuk : de lijdensgeschiedenis van eene jonge vrouw — hier een Vlaamsche boerendochter — die in heur eerlijke verwachtingen bedrogen, busten alle huwelijksbanden, moeder wordt, — de geschiedenis van velen. — De samenleving verontschuldigt den schaamteloozen verleider, laat hem na zijn schanddaad straffeloos rondloopen. Gesticht onheil, voltrokken kwaad, eischt nochtans straf, uitboeting.... In Een Misdadige krijgt ae laffe verleider loon naar werken : hij wordt gedood door dezelfde hand die hem in volle onschuld eens zoo liefdevol streelde... Luister maar naar den inhoud : 1° Bedrijf : "Wij zijn bij mulder Catries: in een Oud-Vlaamsche herbergkamer. Bello, zijn dochter, is verleid en bedrogen door Edwara Moones. een fladderende vlinder, den zoon van een vrekkigen notaris. Edward ontwerpt echter huwelijksplannen met Judith Simon, een jong en rijk Weeuwtje, voor wie de verhouding van Edward tot Bello geen geheim is; ze ziet in een huwelijk «sjlcen een goede « zaak » !... 't Is op den vooravond van Bello s naamfeest : er wordt lustig gegeten, gedronken, gefeest. Die vreugde wordt echter gestoord door een rijtuigongeval.waarvan Judith het slachtoffer is; deze wordt in het huis van Catries binnengebracht. Als zij tot bezinning komt en de oogen opent, valt haar eerste blik op Edward. die verbleekt, als Judith hem « Lieve Edward » heet... Argwaan ontstaat in den geest van Beilo. Terwijl Juaith in een andere kamer wordt gebracht, wil Bello van haar minnaar uitleg hebben; deze ontwijkt echter de vraag en het feest gaat, na dit voorval, weer lustig zijn gang. 2e Bedrijf : . Weer bij Catries, in de « beste kamer » ditmaal, bello is'buiten mate jaloersch en wil volstrekt een uitleggend onderhoud hebben met Edward, die, van zijnen kant, kost wat kost. met Bello wil afbreken. Deze laatste bidt, smeekt te vergeefs : Edwara verlaat driftig het huis van Catries. Dan is het, dat Be lo haar misstap bekent aan haar moeder. De mulder, die deze bekentenis heeft opgevangen, ontsteekt in een woede, die aan zinneloosheid grenst en eischr dat Bello den naam zou doen kennen van den verleider. Hardnekkige weigering; om de eer van zijne dochter te re den, eischt Catries dat Bello de hand van Bruno zou aanvaarden, den veldwachter van de gemeente, die juist een huwelijksaanvraag deed en een prachtige erfenis van zijn tante heeft gedaan. Bello slaat het aanbod af. Haar eerlijke inborst komt in opstand tegen zoo laag een daad... In een hevigen aanval van razernij, wil Catries*zijn dochter dooden, grijpt een stoel, slingert dien in de hoogte, slaat toe... maar treft de moeder, die beschermend tusschensprong, op het hoofd. Bello dankt alleen het leven aan de tijdige tusschenkomst van de toegesnelde dienstboden... 3C Bedrijf : 'We zijn in een armzalig© hut, midden in het bosch. Hier is Bello haar « schandedaad » komen verbergen, nadat ze door haar vader als een hond op straat geworpen is; ze wordt geholpen door een edelmoedige dorpelinge en door Bruno Gits. Haar kindje is geboren, 't Is winter en er is geen vuur. IJselijk! Vrouw Catries, die sedert het vreeselijk tooneel in het h^iis van den miulder. kindsch is geworden,, komt haar dochter in 't geniep een bezoek brengen, geleid door een knecht van den molen. Een aandoenlijk tooneel, dat tot weenens toe treft! De molenaar echter heeft zijn vrouw gevolgd en dwingt haar terug te keeren. Ze verlaat de hut; Bello is gansch veriaten met de schrikkelijke vermaledijding van den vader voor haar en haar kindje. Een vreeselijke scène!... De arme sukkel is door 'iedereen verlaten... Zij geeft voortaan niets meer om het leven. In een aanval van zinsverbijstering zet ze deuren en vensters wijd open, tracht haar kind te verstikken onder een hoofdkussen... Bruno Gits, de veldwachter, ziet het' afschuwelijk tooneel en de edele ziel wil zlicn nog steeds opofferen voor haar, die hij eens) zoo innig lief had. — Het kindje ? Het leeft en de « moeder » ontwaakc in Bello ; ze jubelt het uit van geluk en dankt den edelmoedigen redder, die zulke monsterachtige daad heeft be'et. 4' Bedrijf : In het salon, ten huize van Eward Moones; 't is het doopfeest van J udiths eerste kindje; Bello is er in geslaagd gedurende de afwezigheid van de echtgenooten, — ze zijn allen ter kerke, — in het huis binnen te dringen. Haar kind is aan ontberingen gestort ven. Zij brengt thans het lijkje bij den laffen vader, opdat hij voor een waardige begrafenis zou zorgen, en legt het in de rijke wieg. —• De feestgenooten zijn terug. Pijnlijke oogenblikken! Bruno Gits wordt bevel gegeven het lijkje weg te nemen : hij weigert halsstarrig. Zich alsdan tot Edwartl wendend, schreeuwt Bello hem toe : « Als het uw kind niet is, neem het dan zelf weg!» En hij, de vader, scynisch tot het laatst, doet den fatalen stap. Bello neemt een revolver en schiet haren verleider neer. De arme Bruno krijgt bevel Bello aan te houden... Zooals uit den inhoud blijkt, heeft De Tière oog op het volksleven en op de volksellende. (1) Een Misdadige is een echt volksstuk, een zedenstudie naar de natuur. De stof werd genomen in de werkelijkheid en rijpte in [1] 3. H. Róssing. het hart, niet in de verbeelding, van den begaafden dichter en nam er de fijnste gewaarwordingen uit mede, om ze in zijn handelingen over te storten. De verwerkte stof is oud, eenvoudig, te « fait-diversachtig » misschien. De behandeling door De Tière echter is nieuw : hij' is eenvoudig, hij is rechtzinnig; met een minimum middelen bekomt hij een maximum effect. « C'est la simplicité, qto fait le subhme de ce drame » schreef «La Chronique» en Kistemaeckers, vader, kenschetst de verschijning van Een Misdadige met teekenende bijzonderheden als de volgendö : « Nous sommes loin cette fois du vieux mélodrame a ficelles, fabriqué dans le vieux moule; il y a de la marge entre 1 histoire vécue de cette «criminelle)) victime des prejuges sociaux, dont a triste odyssee se déroule devant nous simplement, maïs combi en douloureusement, et les charlatanesques et invraisemblab.es elu clubrations de ces Deux Gosses ou autres insamtés du meme acabit que nous envoie périodiquement la ville-lumière, et il n a cnière fallu ici le truc d'une écluse en carton-pate poui nous donner le frisson. Les drames de la vie sont assez terrif iants dans ïnvocation pure et simple de la vie elle-même, pourqu trn auteur de talent puisse faire fi des ridicüles petits moyens empruntes aux Contes de la Mère 1'Oie. Nestor De Tière nous 1 a bien prouvé. » (1) Is Een Misdadige een pleidooi tot het bekomen van een wet op het vaderschap, een stuk om stof te geven tot nadenken en overtuiging aan de verleiders? Propagandawerk dus; desgevallend, maar echt degelijk propagandawerk!... Ik geloof het echter niet, al zegt De Tière het zelf in het woord vooraf van zijn werk. Een Misdadige is niet uitsluitend een tendenzstuk : het is een kunststuk, omdat er schoonheid uitstraalt en niet nut alleen. Het stuk heeft voorzeker een maatschappelijke beteekenis, eene sociale strekking : de dichter heeft zich waarschijnlijk diep ontroerd gevoeld door een bestaande wantoestand. « In De Tière, zei Róssing, heeft het goede en het grootsche gewoeld »; zijne medelijdende ziel heeft gebloed, zijn te overstelpt gemoed heeft hij moeten uitstorten in een rechtzdnnigen kreet om [21 Kistemaekers, vader, in Le Flirt; -.3 Odober 1896. gerechtigheid; hij leverde kunst, omdat 's dichters gevoel eeTst rijpte tot schoonheid. Tendenzwerk of niet; vast en zeker is het, dat de behandelde stof verpletterend is, als de waarheid zelve, en dat de verwerking ervan door zijnen eenvoud machtig veel invloed kan uitoefenen bij den toeschouwer, die beurtelings huivert, weent, juicht en jubelt, en De Tière middelerwijl zijn proces laat winnen. Al durf i;k het niet wagen Een Misdadige op één lijn te stellen met Roze Kate, Liefdedrift, toch heeft het stuk tal van hoedanigheden die het rangschikken onder de tooneelgewrochten, welke verdienen eervol in onze Vlaamsche tooneelliteratuurgeschiedenis vermeld te worden. Ongeminderd wat we over de stof zelve zegden, moeten we vermelden dat de optredende personen flink gebouwd zijn, uit één stuk, onvervalscht, psychologisch juist; de actie wordt krachtig, zenuwachtig doorgedreven, helt soms naar het tragische over; de dialoog is sober, niettemin levendig en De1 Tière deinst als 't moet voor 't schrikbare woord niet terug. Er komen in het stuk aangrijpende brokken voor, die diep schokken, machtig aandoen : zoo zouden we kunnen wijzen op den prachtigen inzet van het le bedrijf, vol kleur, beweging en leven, op het tooneel, waarin Bello, haren verleider en de vrouw, die hij zal trouwen, uit hare tegenwoordigheid verjaagt, op de bekentenis daarna van Bello aan hare moeder in het 26 bedrijf, op de poging tot kindermoord en de bezinning van de « moeder » in het 3e bedrijf, en eindelijk op het tooneel tusschen Bruno en dien verleider in het 4e bedrijf. Zoo zou ik nog de aandacht kunnen vestigen op een gelukkige vondst in het stuk n.1. het optreden van Boer Jans, een bijrol noch. tans, die als 't ware de intrigue kruist en er de fatale evolutie van synthetiseert, en nog op andere bijzonderheden meer. Verwonderen zal het dan niet, dat de Etoile Beige geschreven heeft : « Les trois premiers actes sont animés d'un soufflé Shakespearien et 1 acte final, sans échapper a la critique, est pourtant de grande envergure. » dat Le Méphisto in zijn nummer van 19 December getuigde: « L oeuvre vibre d'émotions, de pathétiques emportements. d impressions profondes. Elle tient en même temps du drame et de la tragédie et il faut avoir réellement la science scénique de De Tière pour oser et pour savoir aussi victorieusement mettre en branie d'aussi hardies évolutions théatrales. Een Misdadige prouve que son auteur est peut-être un des plus forts, un des plus vaillants producteurs actuels du genre. » dat de He'tdersche Courant (9 Juli 1913) neerpende : « Het stuk geeft een waar, echt levensbeeld uit het volle menschen- of liever volksleven van een aangrijpende tragiek, van een diep ontróerenden inhoud. Dat is het volk zooals het weent en lacht helaas, wordt de smartkreet er zooveel meer in gehoord dan de blijde, gulle juichtoon! » Verwonderen moet het evenmin dat later R.aphaêl Verhulst (1) het stuk uitkreet voor : het « machtigste drama van den meester aller Vlaamsche tooneelschrijvers », en Emest Schmidt het heet « technisch-knap en goed geobserveerd, alhoewel niet heele- maal onberispelijk. » (2) Laat nu het 1° en het 3e bedrijf schrille tooneelen bevatten als de slag met den stoel, de poging tot kindermoord ;laat het 4 bedrijf eenigszins romantisch gekleurd schijnen en de ontknooping gewild, er moge zelfs iets vaags en onzekers liggen in het eindtooneel, alsook iets onwaarschijnlijks in zekere karakters..., toch juicht het publiek op uitbundige wijze, omdat « het inderdaad letterlijk baadt in opperst dramatisch genot » (3), omdat « het een rilling gevoelt, zooals Max Havelaar bij zijn verschijning er een door Holland deed gaan; omdat het geniet en heerlijk schreit, alsof het een roman van Couperus met volle teugen smaakt ». (4) XXV. Van af 1896 moeten wij een reuzensprong doen van 23 jaar, namelijk tot 1919, om op de lettermarkt van het gesproken tooneel nog een paar eenakters van De Tière aan te treffen. Wat dit lang stilzwijgen te beduiden heeft, wordt breedvoerig opgehelderd ih het volgend hoofdstuk, onder de hoofding: Lyrisch Tooneel. De eerste eenakter, waarover we een woordje moeten zeggetn, getiteld HET ALLERLAAGSTE, is een schets van oorlogs- [1] in Het Laatste Nieuws — van 7 Januari 1900. [2] "De Gazet Lucifer,, 11-10-1919. [3] De Echo [Holland] [4] ]. H. Róssing in het Hollandsch "Nieuws van den Dag" beide artikels ter gelegenheid van de opvoering van Een Misdadige in het "Groot Theater,, van Amsterdam, in Mei 1898, met Julia Cuypers in de titelrol. toestanden. Dit stukje telt slechts een 25-tal bladzijden spel en mag niet als een eigenlijk, drama beschouwd worden; 't is veeleer een eenvoudig intérieur-schilderijtje, de voorstelling van het gewoon alledaagsch gedoe in een burgersmidden, binst de verleden droeve, ontzenuwende oorlogsperiode. «Gewoon gedoe», schrijven we! Inderdaad... maar met een extratoestand op den voorgrond: 't geval van een vader, die zich schuldig maakt aan kleinzielig verraad. De stof, door den schrijver verwerkt, is ongeveer deze: « Frank Geertsen, bouwmeester, klaagt verraderlijk zijn ambtgenoot Hardijns bij de bezettende Duitsche Overheid aan. De reden r' Zooals 't in de meeste gevallen was: jacht op gemeene: kleinzielige wraak, misnoegen, afgunst, tal van oorzaken wier gewicht niet in verhouding is met de schrikkelijke gevolgen van de laffe aanklacht, namelijk de jarenlange verbannivig of de doodstraf! — Hardijns wordt voor den kop geschoten. Speelsgewijs wordt Frank, in zijn huisgezin door ELefje, zijn dochtertje, als de verklikker aangewezen. Gansch alléén gesteld midden de zijnen, verwenscht, verafschuwd, beladen met de schuld van het lage, het allerlaagste wat verzonnen kan worden, — de naamlooze aanklacht, — wordt den schuldigen Frank door den grootvader maar één middel tot verzoening aangeboden: de zelfmoord.» Een tragisch geval, ziet men. De Tière stelde het kort en bondig op, in enkele tooneelen, boeiend, spannend', aangrijpend. De inleiding tot de eigenlijke botsing van den lagen Frank met zijn door en door eerlijken huiskring, beslaat de drie eerste tooneelen: ze is voorzeker te lang voor dit eenaktertje, in dien zin, dat ze weinig of niets het fatale voorval laat vermoeden of voorbereidt. Op zich zelf is deze inleiding echter een prachtige brok als « milieu-schilderij » tijdens de bezetting, een trouw, levendig, nauw afgekeken beeld van het alledaagsche leven binst de vervlo-gen oorlogsjaren; de schrijver weet, op behendige wijze, een opsomming te maken van al het lage dat we weten begaan hebben, te herinneren aan den hatelijlwen oorlogswoekeraar, aan a:l het barbaarsche van de menschenopeischingen, het onmeedoogend uitbranden en om-wraak-roepend uitmoorden van heele steden, aan al ons zedelijk en vooral materieel lijden gedurende den krijg... Een eenigszins te lange inleiding, zegden we, maar in 't vierde tooneel wordt de actie plots en toch natuurlijker wijze ^ebore* en gaat ze, als vergelding voor ide bedreven feil, zonder horten of stooten recht op het fataal einde af: de aanduiding van Hardijns aanklager. De schrijver laat zulks door zijn eigen kleintje doen, speelsgewijs en door het toertje van den spiegel en het vloeipapier: een echte vondst, heeten we die oplossing! Men weze het met den schrijver niet eens over het onwaarschijnlijke van de gewild-wreede ontknooping; men beschuldige De Tière's tooneelpersonages van ongehoorde harteloosheid tegenover hun schuldigen vader, men vinde iets onmenschelijkwreeds in de woorden van den grootvader die, tot een tragische hoogte zich verheffend, zijn eigen zoon den zelfmoord als eenig zoenoffer aangeeft, toch zal niet ontkend worden, dat deze eenakter alle hoedanigheden bezit, die De Tière's vorige werken kenmerken, namelijk: vlotte actie, pittige, kernachtige taal., hoedanigheden, die aan het stukje bijval moeten verzekeren. XXVI De tweede eenakter GOD ZEGENT DE WAPENS, ook in 1919 verschenen, is een stukje, zeer eigenaardig realistisch gekleurd. Het samenvatten kan niet; zeggen we dat het een aaneenschakeling is van ruwe-brutale tooneelen, vol gruwel en ijselijkheden, natuurlijk gewild. De moeder uit het stuk wordt in huis gedood ; de vader gedood op het veld; de dochter sterft van ontzetting; het geitje is gedood in den stal! Al die dooden en nog twee soldaten erbij! Afschuwelijk, afschuwelijk voorzeker ! En dit alles binnen een half uur! En daarenboven nog de aanpalende gemeente in laaie vlam ! 't Stukje speelt in een vredige woudstulp, buiten de gevechtsactie. In eens daagt het geweld op: allen dood en de zoon krankzinnig ! Gansch de familie te niet! God zegent de Wapens! Op dat woord is het gemunt! Dat woord is gansch het stuk. Dat werk heeft dus een godslasierende gedachte als ondergrond, zou kuinnen gezegd worden. — « Neen, antwoordt De Tière; godslasterende gedachten zijn in niet één mijner werken te vinden; oob niet in God zegent de wapens. Vijandige volken, wederzijds te hooren verkondigen: God zegent de wapens, klinkt aanmatigend, klinkt» vermetel. Waarom God in den strijd mengen, Hem, door zijn zegeningen, doen deelnemen aan menschonslachting, Hem plaatsen in een zee van dampend bloed ? God is liefde ! Dat zal wel de algemeene indruk zijn, ontstaan in deze schrikkelijke tijden. En xn t brutale van zijn taal, vertolkt de onbeholpen, onbespraakte, onbeschaafde boer, uit het stuk, de zienswijze der menigte. Immers toch in keurige taal kon de boer, die past in het hellekader van 't stuk, het onmogelijk doen. Ten slotte, 't gaat in 't stukje om de tastbare, wrakende antithesis, vervat in de spreuk: God zegent de Wapens en de gruweldaden, die de oorlog met zich sleept. <( Exceptiestukje ontstaan uit exceptie-wandaden.» (I) Aldus denkt De Tière zelf over de grondgedachte. Maar de gebezigde ruwe taal dan, de pijnlijk aandoende en de fyieschheidkwetsende tooneelen ?... Drijft de schrijver hier zijn principes niet te ver ? De Tière voorkomt deze vraag in de inleiding welke God zegent de Wapens voorafgaat. Hier is ze: « Deze ruwe schets van te weinig vooropgestelde oorlogswanbedrijven vergt geen boekentaaltje, geen conventioneele tooneelkieschheid. Te veel abeligheden zijn geschied om er, met huichelende inschikkelijkheid, een sluier over te werpen; die akeligheden moeten — zonder schroom — aan 't Volk in volste naaktheid vertoond, opdat, in het diepste van zijn wezen, onuitroeibare afschuw én voor den Duitschen overweldiger, én voor den Oorlog ontsta: tafereelen met fletse kleuren hebben daartoe geen macht. 't Volk moet willen de vernietiging van alle militarisme. De leus zij. Weg met den oorlog! » Een loffelijke bedoeling voorwaar, maar toch vind ik de al te ruwe taal en de vloeken, vooral deze als eindwoord van den boer, aanstootgevend, wamt wat in het werkelijk leven soms half onopgemerkt voorbijgaat, wordt op het tooneel niet gedoogd! Ik deelde vroeger onbeschroomd mijn gevoelen aan den schrijver hierover mede en ziehier wat hij mij nagenoeg voor antwoord gaf: « Gij kent mijn bedoeling in God zegent de Wapens! Het afschuwelijke, dat de toeschouwer in dit stuk te zien krijgt, is in 't klein wat de oorlog, met al zijn jammeren en )mi8daden, ons in 't groot aanbiedt. (1) "Lucifer,, (24-4-1919). En de vloek, die den boer ointsnapt, in zijn afgrijzen van 't belevende, is als de bijtende-ironische, versmadende ontkenning van het Koog alom uitgebazuinde: God zegent de Wapens. Niet door schoone beeldrijke woorden is de oorlog te bekampen, maar wel door het spreken zelf zijneT gruweldaden. Mijn overtuiging is: Ik zal meer nut stichten met die brutaal-realistische brok, dan ik ooit zou kunnen bereiken met het schrijven van een diepgaand psychologisch tooneelspel over hetzelfde onderwerp.» Dat is mogelijk; alles hangt af van de persoonlijke opvatting van den beoordeelaar; ook laten we den lezer zelf oordeelen over het al of niet gegronde van De Tière s verrechtvaardiging. XXVII. « In 'T WAS OP EERSTEN JANUARI, zegt De Tière. heeft de verdichting mij weinig stof geleverd; ik diende alleen de herinnering aan 't gebeurde op te roepen om het dramatische van den toestand, tot de kleinste trekjes, levendig te doen worden.» De dichter schildert eT de laatste gelvukHge oogenblikken en den dood van zijn eerbiedwaardige en onvergetelijke moeder in een « gevoelvol en innig huiselijk tafereeltje » af. t Stukje is als een ontroerde laatste openbare hulde op te vatten van den schrijver aan de duurbare nagecachtenis van zijn lieve oudeTs. Hij doet het, zegt Lucifer (]) «met een gemoedelijken weemoed en een schrijnende dramatiek, die u stil doen worden ». 'f Was op eersten Januari is fijn gevoelige literatuur, die innig ontroert en diep schokt om zijn eenvoud, zijn waarheid en zijn kprakterteekening. « De sterfscène, met haar gevoelige noot, ie diepgaande kunst», zegt Scheltjens. Het stukje is vol gevoelstrillingen en kan alleen door fijnste schakeering de belangstelling gaainde maken ». Merken we terloops op dat dees « huiselijk spel » De Tiere leert kennen in een heel ander daglicht en hij hier ver verwijderd staat van het ruw-realisme uit zijn vorige werken. Eigenaardig is het ook, dat de dichter zelf in zijn stuk optreedt onder den naam van Aljred. [1] "Lucifer,, (10-4-1920). Ille HOOFDSTUK LYRISCH TOONEEL Uit het vorig hoofdstuk blijkt ten overvloede dat De Tièie een buitengewoon vruchtbaar schrijver is geweest, 't Zal den lezer echter met verwondering opgevalleen zijn, dat in de letterkundige loopbaan van Roze Kate's schepper, een periode van 23 jaren, n.1. van 1896 tot 1919, aangestipt moet worden, waarin geen enkel werk voor het Gesproken Tooneel van zijne hand het daglicht zag. Binst deze periode bleef De Tière mu echter niet werkeloos. Hij meende, inderdaad, rond 1896, de baan voor het realisme op gesproken gebied genoegzaam te hebben vrij gemaakt van ouden slenter en vooroordeel, en liet hij de voortzetting van het begonnen werk aan1 volgelingen over. Zijn taak achtte hij echter maar half voltrokken. Wat hij deed voor het gesproken tooneel, namelijk dit oprukkein en naar omhoog werken uit den poel van conventie, slaafsche navolging en bombast en het leiden in het natuurlijk spoor van het realisme, ging hij nu insgelijks onverpoosd e« krachtdadig trachten te bewerkstelligen voor ons nationaal Lyrisch Tooneel. En hier wijzen we met nadruk op de meer dan gewone verdiensten van De 1 ière in dit opzicht: hij is ontegensprekelijk een zeer verdimstvol dramaturg; na zijn Liefdedrift, hoefde hij dus maar nieuwe stukken voor het gesproken tooneel de wereld in te sturen om lauweren op het letterveld te plukken; en toch stelt hij voortaan zijn talent ten dienste van het lyrisch tooneel, vak waarin noodzakelijkerwijze, het grootste deel van het succes ten goede komt aan den componist! Hij ving aan met Herbergprinses om langs De Bruid der Zee en het minder belangrijke werk, De Kapel, te komen tot Baldie, welke kort daarna opgevolgd werd door Liefdeslied: Herbergprinses, een spel van de stad, den ondergang van een kunstenaar malend, die bij een herbergdeerne opgaat in zinnelijke liefde en de sprankels van zijn genie uitdooft. De Bruid der Zee, een spel van de kust, de treurige geschiedenis van het visschersmeisje wier bruidegom op zee is vergaan, krankzinnig wordt en zich in de bruisende golven werpt om haar minnaar in de diepte te gaan vervoegen. Baldie, veranderd in Liefdelied, een spel van den buiten, de geschiedenis van een zinnelijk, hebzuchtig kasteelheer, die door de liefde geraakt, verteedert, overwonnen wordt ein zich oplost in breederen gevoelskring: in liefde tot de menschheid. Een soort triptiek, waarvan elk deel verscheidenheid van onderwerp en omlijsting meebrengt. Eindelijk; De Kapel, half realistisch en half mystisch, een lyrisch tafereel in één bedrijf. Alle deze lyrische werken werden op muziek gesteld door Jan Bloc\x. Een kort woordje over dezen toondichter ter verduidelijking van het tweemanschap De Tière-Blockx zal hier niet overbodig zijn. Deze Antwerpenaar werd geboren in 1851. Hij deed zijn muzikale studiën in zijn geboortestad, onder de kundige leiding van Meester Peter Benoit; hij voltooide ze aan het Conservatorium, te BtusscI, en keerde terug naar de Scheldestad om ze niet meer te verlaten. Zijn eerste werl* van groote beteekenis, na een massa liederen en concertstukken, was het Vlaamsch zangspel, in één bedrijf Iets vergeten (1877), dat door het allereerste van alle Vlaamsche operagezelschappen opgevoerd werd. Een echt Tenierstafereel is wel zijn « lief ön rijk-klinkend » Vlaamsch ballet Milenl^a, dat in 1888 voor het eerst door den Muntschouwburg te Brussel ten tooneele werd gebracht en aldaar niet minder dan 25 opvoeringen beleefde. Na Milenfya schreef Blockx nog drie groote symphonische gedichten en in 1892 werd zijn tweede opera Maïtre Martin vertoond, een comisch zangspel in 4 bedrijven, op Franschen tekst van Eugène Landoy. Dit werk werd ditzelfde jaar opgevoerd in de .< Monnaie » te Brussel, kwam 14 maal weer in 't zelfde tooneeljaar, maar verder ging het stuk niet. Maitre Martin werd opgevolgd door Sint-Nifylaas, een muzikale legende in 3 bedrijven. In 1893 kwam te Antwerpen de Vlaamsche Opera tot stand. Daar zou eindelijk Jan Blockx den rechten uitweg voor zijn scheppingsdrang vinden. (1) [1] Naar inlichtingen gepuf in een tweetal artikels over Jan Blockx, ter gelegenheid van zijn dood, verschenen in "Carolus,, van 30 Mei, 1912, en in een bijvoegsel aan "Hef Laatste Nieuws,, van 5 Juni, 1912. Tot dan toe kende Blockpc enkel De Tière door' zijn werken. Hij begreep echter onmiddellijk, dat thans de geniale schepper van Roze Kate zijn man zou zijn, zooals Hiel de man was van Benoit voor de oratoria. Eene overeenkomst werd aldra getroffen in een hartelijke bijeenkomst. De Tiere beloofde aan Blockx, op dezes vraag, een werk te schrijven dat door en door Vlaamsch zou zijn in merg en been. Vol enthusiasme zette hij zich 1 veng aan 't werk en schreef Herbergprinses in 3 maanden tijd. Dat was in 1894. Twee jaar later was Blockx met zijn partituur ld aar en kon de « première » er van in de kunstwereld opgaan in een omringende en weldoende atmosfeer van blijde verwachting. 1 ƒ HERBERGPRINSES, de eersteling van het tweemanschap De Tière-Blockx, opende op 18 October 1896, het 4 seizoen van de Vlaamsche Opera, te Antwerpen, voor een bomvolle zaal met een uitgelezen enthusiastisch publiek, overheden van allen aard, kunstenaars, toondichters, letterkundigen... Drie winters achtereen had deze instelling zich recht moeten houden, terende op Duitsch weïk: Weber, Lortzing, Wagner e.a. Het 4F seizoen kon eindelijk openen met een merkwaardig oorspronkelijk lyrisch werk en de .opvoering ervan was een triomf voor de schrijvers en voor de vertolkers. In de Kunstwereld was de verschijning van Herbergprinses het algemeen teeken voor bespreBng. Dit libretto ontstak de geestdrift bij de meesten, deed anderen bedenkelijk het hoofd schudden, deed nog anderen dreigend de stem verheffan in naam van de moraal. Hoe wist De Tière zooveel belangstelling voor zijn nieuw stuk te verwekken ? De schrijver koos de eeuwig-onveranderlijke liefdegeschiedenis, die de oorzaak is van zoovele drama's en de grondtoon van zoovele kunstwerken in deze wereld. In die geschiedenis legde hij echter een philosophische gedachte tot ondergrond : (i Wanneer de mensch zijn geile onedele driften niet weet te beteugelen, wordt de verheven scheppende kracht zelve opgeslorpt door het laag-stoffelijke van 't leven. » Een thema eeuwig actueel! Hoevelen die iets te zeggen hadden en iets zouden geworden zijn, heeft men inderdaad niet zien vallen, hun talent niet weten uitdooven, naarmate hun lage driften en ongebonden hartstochten vrijen teugel vierden... Die wijsgeerige gedachte vloeit op natuurlijke wijze voort uit de volgende dramatische stof, welke De Tière, in 1790, te Brussel laat spelen, dus tijdens de Oostenrijksche overheersching, onder de Tegeering van Karei van Lorreinen. « Merlijn, een jong, geniaal toondichter, dweept met zijne kunst; hij leeft stil en afgezonderd van de wereldsche vermaker, tot groot genoegen zijner moeder, en dezer deugdzame aangenomen dochter, Reinilde. . . , , Reinilde bemint Merlijn hartstochtelijk uit al de krachten harer gevoelige ziel. Merlijn is haar niet ongenegen, doch bemint de kunst bovenal. Marcus, ook een toonkunstenaar en een zoogenaamde vriend van Merlijn, is op zijn beurt ook erg verliefd op Reinilde en hoopt, met Merlijn in 't verderf te storten, Reinilde s hart te veroveren; doch te vergeefs. Werpt Merlijn zich door voorbedachte en welberekende bemiddeling van Marcus, in de armen der schoone verleidelijke Rita, de Herbergprinses, Reinilde blijft immer trouw aan den genialen verdwaalde gehecht en tracht hem te redden. Merlijn echter zinkt dieper en dieper in den modderpoel der schande. Rabo, 't eerste lief van Rita, beroept hem tijdens een braspartij en doodt hem in een messengevecht. Op dit oogenblik stToomt het volk toe om zijn gevierden toondichter toe te juichen, die juist in den grooten prijskamp, uitgeschreven door den Hertog van Lorreiinen, den zegepalm behaalde. En Reinilde s vloek, herhaald door de menigte, treft de gevaarlijke, verderfelijke! Rita en tevens ook den nocdlottigen Marcus.» Lasxh nu in de drie bedrijven, die op dit thema bewerkt werden, hier en daar scènes tusschen, de eene bijtend-sarcastisch, de andere humorvol, welke beter hevige botsende contrasten iaten uitkomen, een soort « procédé a la Rembrandt », zouden wij het heeten; stel u im den geest herberg- en straattooneeltjes voor, doet gemaskerde vrienden en vriendinnen gekspringend de kamer van Merlijn binnendringen, laat een vastenavondcavalcade voor uw oogen rijden, een bai plaats grijpen, zotte en uitgelaten vroolijkheid den vrijen teugel vieren; denk drsnkemansliedjes te hooren, een vechtpartij te zien en ge hebt zoo ongeveer een beeld van De Herbergprinses, een stuk « Vlaamsch volksleven, realiteit bedoeld op de laatste helft van de 18e eeuw; de werkelijkheid ook nog van nu met een kleurtje van 't ideale.» (1) [1] "De Nieuwe Rolterdamsche Courant,, [22-12- 1SS9]. En de eerste ontboezeming welke ons werktuigelijk ontsnapt is: « welk een contrast met de meestal banale Fransche opera s! » ook Jan Blockx, die wel een woord mag in t midden brengen, legde deze verklaring af: « Rien ne surpasse, dans 1 opera francais, 1'oeuvre de mon ami De Tière.» (1) Onderzoeken we thans in hoever het libretto van De T lere deze waardevolle en vleiende beoordeeling verdient. We stellen ons voor, dit onderzoek breedvoerig te doen, stelselmatig ter zijde latend, de muziek, die Blockx erop componeerde. Opmerkenswaardig is het, dat bij de beoordeeling van een opera, de bespreking bijna uitsluitend rolt over het werk van den toondichter, dat de lof hem doorgaans alleen wordt toegezwaaid, de feilen hem alleen ten laste worden gelegd. Naar onze bescheiden meening is die handelwijze te eenzijdig, dus totaal verkeerd; ze kan maar alleen gewettigd worden door slenter en gewoonte, misschien ook door het onloochenbaar feit, dat de meeste opera s inderdaad gansch onbeduidend zijn in opzicht van inhoud als van inkleeding en bewerking, zoo dat alleen de muziek hun succes verzekert en ze onsterfelijk maakt! Met de libretti van De Tière is het, echter zóó niet gesteld. Zijn teksten stellen een « feit daar, buitengemeen zeldzaam, om niet te zeggen eenig in zijn aard, in de geschiedenis van de lyrische kunst; hier is de librettist niet een onbekend, waardeloos schrijver, un dérangeur d' osuor es liüéraires, zooals men hem wel eens heet, maar wel degelijk een talentvol auteur, die opzettelijk uöer\t voor de muzie\.D (2) De Tière is een kunstenaar, die libretti geschapen heeft zooals zijn dichterlijke bezieling hem die ingaf, rnaar die hij daarbij in volkomen overeenkomst wist te brengen, met het talent en het karakter van den toondichter voor wien hij dichtte, zoodat de beide medewerkers in één gedachte en één en hetzelfde gevoel konden opgaan, werk vermochten voort te brengen waarin én librettist, én componist heelemaa! vergroeid zijn en een eng samenhangend geheel uitmaken. Het bijzondere van het geval De Tière-Blockx is zoo raar en zoo beteekenisvol, dat we niet aarzelen, dubbel de aandacht er op te roepen. [1] Aangehaald in "La Réforme,, [10-1 C-l896]. [2] "Le Guide musical,, [13-3-1898]. Wie toch is de bezieler van den componist? Wie brengt hem de stof aan tot leven, beweging en afwisseling en wie legt derwijze de grondtonen van het muzikaal coloriet ? Wie doet één na één de zangen ontstaan? ^X^ie bakent inderdaad den eigenlijken grondvorm af en wijst den toondichter de lijnen aan, die hij te volgen heeft ? De dichter moet den componist alles voorbereiden: deelen, onderdeelen, kleur- en toonschakeering. (1) En juist hier wil ik, door alle middelen, die mij ten dienste staan, opzettelijk aantoonen, dat De Tière door zijn voorbeeldige en stevig ontworpen dramageraamten, door zijn buitengewone verdiensten, aanspraak mag maken op meer letterkundige waardeering, dan gemeenlijk voor librettisten overgehouden wordt. Bewondering is ook critiek, zegt Allard Pierson ergens. Ik wil dan ook aanvangen met al het goede in ruime mate aan .e halen welke over Herbergprinses kan gezegd worden. Eerst en vooral de gekozen stof tot verwerking! Ze is eenvoudig en menschelijk, daarom ook natuurlijk, vol aangrijpende toestanden met afwisselend gevoel; de handeling speelt zenuwachtig, spannend in een atmospheer van jolijt, van kermisdans en vastenavondspel. Die stof is echt Vlaamsch, gegroeid uit het Vlaamsche volk; wat daar gespeeld wordt zegt ons dat het van ons is en juist daardoor krijgt dit werk een bijzondere beteekenis, die wij. Vlamingen, betrokken personen als we zelf zijn, minder beseffen. En gaarne haal ik hier « La Gazette » aan, waarin de bijzondere verdienste van Herbergprinses in dit opzicht besproken wordt : « L oeuvre de Bloclcx et De Tière, par son sujet, par le décor et le milieu dans lesquels se déroule 1'action et le mouvement de cette action elle-même, et par la truculence de la musique, est certes celle qui, dans notre théatre lyrique, a le plus de couleur locale, naiionale. La première peut-être, elle a réussi a faire admettre a notre public que ce qui se passé en pays flamand, brabangon c>u wallon, peut être aussi intéressant que ce qui se déroule en Provence, en Espagne ou en' Italië. » (1) De stof in Herbergprinses is realistisch voorgesteld maar toch ook met een dosis sentimentaliteit verwerkt. Het drama stelt epi- jl] VIg. J. Verbeeck in "Het Nederlandsch Tooneel,, [1-11-1896]. [2[ Interim in "La Gazette" [18-8-1905], sodeo voor « vol naakte waarheid » maar toch gemengd met prachtige, lyrische ontboezemingen. Die stof wist De Tière krachtig te kleuren, passievol te ver-werken! De bewerking schijnt in « einem gusz » uit het hart van den dichter gevloeid te zijn; ze wringt niet, heeft niets gewilds ; de dichter is een man in de volle kracht van zijn talent 't Is al leven en beweging; geen oogenblik houdt de warme belangstelling op. Onder scenisch oogpunt is «Herbergprinses» een model! ,ln korte, rake trekken wordt het heele levensverloop van de helden, — Rita en Merlijn, — daargesteld. 't Is bijna een klassieke indeeling : 1E bedrijf : de inleiding; kennismaking met de handelende personen ; het dramatisch conflict wordt geboren ; Merlijn laat zich door Rita verleiden. 2e bedrijf ; de knoop; we zien den zwakken kunstenaar te vergeefs strijden met zich zelf; hij mist de noodige karaktersterkte cm te weerstaan en de listige Rita overwint. 3e bedrijf : de ontknooping; de held van het stuk sterft. (I) « Tel qu'il est, c'est un vrai texte pour le théatre, sobre et concentré; c'est uin livret véritablement scénique » zegt terecht « La Semaine. » (2) En welk lief kader wist De Tière voor zijn stof te kiezen : de omgeving waarin de actie speelt is een waar genot voor het oog, 't stuk krioelt van schilderachtige tooneelen vol afwisseling van levende groepen, van een uitgelaten menigte, t Werd raak gezegd : De Tière geeft niet alleen degelijke stof voor den componist, hij zorgt ook voor den bekoorlijken aanblik en den decoratieven kant van zijn stuk. (We mogen het insgelijks een vondst heeten, de rol die De Tière door den beiaard heel zijn. stulq door laat spelen. Dit aangenaam geklinkklank boven het uitbundig gewoel van de volksvreugde geeft een bijzonder karakter en helpt machtig mede tot het verkrijgen van plaatselijke kleur. En tal andere mooie invallen meer liggen heel 't stuk door verspreid; er is belangwekkende afwisseling overal en zonder verpoozing; de contrasten volgen elkaar onafgebroken op; heel [1) Marcel Degroo "Le Guide musical,, van 30-10-98. |2] 7-2-1911. 't gamma van de menschelijke gevoelens wordt doorloopen. «Gedurig wat anders, gedurig wat nieuws en alles berekend op een passende lengte; gedurig tegenstelling tusschen het verhevene en het allerlaagste, tusschen het ernstige en het luimige, tusschen het zachte, het gevoelvolle en het ruwe : Merlijn tegenover Rita, onder het oog van Rabo; Merlijn tegenover Bluts, onder het oog van Reiïnilde; Merlijn met Rita op den Florawagen onder het oog van Reinilde. » (1) De Tière geeft aldus aan den componist ruimschoots gelegenheid te werken voor ieders gading. Deze alzijdige eigenschap is vooral kenmerkend voor het besproken werki. Ook werd deze meening reeds vroeger uitgedrukt in « Les Entractes » : « La plus essentielle qualité de 1'ceuvre, celle qui fera que longtemps elle restera un opéra-type pour tous ceux qui veulent se lancer dans la carrière, c'est son caractère pittoresque et le prétexte qu'il fournit a une succession de tableaux vieux rlamands empruntés a ce que les Teniers, les Van Ostade, les Jan Steen ont de meilleur. » (2) Tot staving van de vele hoedanigheden die in Herbergprinses te vinden zijn, zullen we een bondig methodiek overzicht geven van de verschillende bedrijven en onze bedenkingen geleidelijk neerschrijven zooals ze door de besproken too.ieelen ingegeven worden. In het I" Bedrijf moeten als best geschikte tooneelen vooral de volgende aangestipt worden : de inleiding : de boeren en boerinnen, die met hun hondenkarretjes marktwaarts rijden, vormen een typisch, Vlaamsch tafereeltje ; het liefdethema van Reinilde, een brokje dat de fijnproevers moet bevallen, om het subtiel, fijn gevoel, dat er in opgesloten is; het tooneel in de straat vóór de taverne van Rita, een huldebetoon van een jolige groep jonkmans, kunstenaars, schilders en dichters, bloemenranken en bloementuilen dragend, en die het portret van Rita komen aanbieden ter gelegenheid van heur geboortefeest ; de Herbergprinses met heur zusters verschijnen lachend op het balkon terwijl zonnestralen op die vrouwelijke groep vallen en de beiaard zijn lustig aria speelt; ze antwoordt op de gelukwenschen van hare vrienden in smachtende en wulpsche zinnen .-middelerwijl komt de koddige drinkebroer Bluts thuis, d« 11] Jan De Keyser in -'Het Nederlandsch Tooneel,, 18-10-1896. 12) "Les Entractes,, 24-12-98. waardige vader van de nerbergdeernen, « un vrai Adriaan Brouwer corsé d'un Jan Stem » zegt Thyi in « La Semaine » ( ), alles te zarnen een scène vol kleur, vol leven en beweging, licht zweemend naar 't comische, maar jeugdig vooral. Dit eerste bedrijf is een meesterlijke inleiding en geeft, met zijn opeenvolging van korte tooneelen, den componist gelegenheid Keel het gamma van de gevoelens te doorloopen; het verdient ten volle de loffelijke beoordeeling, dat het een tooneelbrok is « vraiment remarquable par son mouvement scénique, son pittoresque et sa nouveauté. » (2) Het 2" bedrijf is een «Binnenzichtje» zouden we wel kunnen zeggen, sober geteekend, maar overloopend van gevoel. De handeling speelt in een stille, kleinburgerlijke atmospheer, «d une demie teinte charmante, avec eet archaïsme et cette intimité faite de digraité bourgeoise et de calme tendresse, que 1'on voit dans les intérieurs de PieteT De Hoogh. » (3) Hier heeft het dramatische de bovenhand; de actie wordt er zonder aarzelen aangevangen en ontwikkeld tot op hei. einde van het stuk met een anderbreking door het Vastenavondtooneel. In dit deel van 't stuk hebben we de lieve brokjes maar voor het nemen; de scène tusschen Reinilde en Merlijn (3 cooneel) die zelfs bij den hardvochtigsten toeschouwer tranen van innige aandoening doet opwellen, dient echter in 't bijzonder worden vermeld. In dit bedrijf zijn enkele prachtig aangebrachte contrasten . We stippen o.a. aan: I) binnenshuis, een atmospheer van weemoed, van schrijnende wanhoop, van inwendigen zielestrijd; buitenshuis, op straat, het rumoer van de woelige vastenavonduitgelatenheid ; 2) Reinilde, de zielszuivere, in haaT eigen huis plots gesteld in tegenwoordigheid van den walgelijken Bluts en den ruwen Rabo; 3) en ten slotte, het Vastenavondtafereel, buitengewoon schril afgeteekend met een voorgrond van de eerste- twee bedrijven, vol scherp uitkomende pathetiek. Enkele woorden over het Vastenavondtooneel zullen hier niet overbodig zijn. De Tière verschaft alhier aan den componist de gelegenheid om het karakter van den Vlaming levendig te schilderen, met zijn ingeboren zucht naar luisterrijke feesten en statige optochten met [1] 7-2-1911. [2] "Le National,, 19-12-1898. [3] Thyi in "La Semaine 7-2-1911. levendig gekleurde kostumen, schitterende vaandels, met al den praal, den pronk en de pracht van stoeten, cavalcades en het geweldige vertoon van de kermissen. En heel dit tafereel in een ultra middeleeuwsch en artistieke omgeving: de prachtige groote markt te Brussel. Deze scène treft overal en altijd. Welke geestdrift en wat al toejuichingen steeds na dit tafereel! Dit tooneel is voorzeker, in het kader van 't geheel, 't minst verdienstelijk; we kunnen ons daarbij afvragen welke redenen aanleiding tot dit tooneel geven Maar, schrijft «Les Entractes» (1), ((vermits de operaformule een tooneel eischt met grootsch, indrukmakend spectakel, is deze vondst wel nog zoo slecht niet. De tooneelschikking roept vaag een landjuweel te binnen en zoo blijft die scene in de tonaliteit van het stuk. » Goed aangebracht, of ten onpas, om 't even: De Tière levert hier het bewijs van een rijke verbeeldingskracht. En aan lofbetuigingen voor die vondst heeft het niet ontbroken. De carnavalscène heette o.a.: « une trouvaille, une réussite, qui suffirait a lui seule pour faire réaccourir a la Monnaie toutes les populations de nos neufs provinces ; e est un clou magistral! (I) « un scène d'invention ravissante. » (2) <( le feu d'artifice central de la pièce. » (3) en «De Hollandsche Avondpost» is vol bewondering om haar «pompeuse bontheid». En verder luidt het : <( 't Is een harmonieuse kaleïdoscoop van kleuren vol leven en gloed. En toch onder al die wuftheid en luchtigheid van het oppervlak, welk een diep dramatische ondergrond! » (4) Het 3" bedrijj is weer vol passie, geweldig! Het is het sterkste van de drie aandoeningen, houdt de spanning uit het 2' bedrijf, geleidelijk gaande en geeft ten slotte een algeheelen indruk voor het geheel! De handeling speelt in een oud-Vlaamsche herberg, met lage zoldering en bruingerookte balken; de meubels zijn sterk, toch log van vormen, weinig sierlijk; iin één der hoeken leidt een [1] "Les Entractes,. 24-12-98. [2] "La Réforme,,. 13] "Le National,. 16-12-1898. [4] "La Semaine,, 7-2-1911. [5] "De Avondpost,, 6-12-1903. NESTOR DE TIËRE in1882 stijve trap u met enkele treden naar de slaapkamer; dikbuikige steenen bierkruiken, lage onsierlijke kroezen staan op deci toog... 't Is in dees kader dat het drama op zijn einde gaat en hoogst dramatisch stopt met een gewaagd gevechtstooneel, een slot f kleurrijk en pakkend, dat tevens iets wat herinnert aan het hamergevecht uit Roze Kate! Rabo en zijn trawanten treden woest binnen, ontlasten in een ommezien toog en tafel van kruiken en kroezen; dan plots de uitdagende verwijtingen van den hevig opgewonden en jaloerschen smid tegen Merlijn, het angstig gegil van de verschrikte vrouwen, die de vechtenden willen weerhouden, het leven en de beweging van de verschillende groepen verbruikers, het beteekenisvol messengevecht, kenmerkend voor het gepeupel. Hoogst kleurrijk! Den schrijver kan opgeworpen worden, dat hij bewijzen levert van gemis aan smaak, maar, zegt «Le National», « il n'en est pas moins vrai, que cette scène est, dans son brutal' réalisme, une des choses les plus poignantes qui se voient au théatre. » (1) Dat het Herbergprinses aan geen loffelijke besprekingen ontbroken heeft, spreekt als van zelf. Na de le opvoering in Antwerpen, gaven alle bladen van eenig aanzien zoo uit de Scheldestad als uit Brussel, zoo niet een grondige bespreking van het stuk, dan toch een zaakrijk verslag over deze kiinstplechtigheid. Luister hier naar enkele algemeene beoordeelingen : (( Le libretto est tres scènique; les vers sont stylés et la mise en scène, recherchée et iuxueuse, produira des effets grandioses. On y rencontre des foules trés bien ordonnancées dont lés combinaisons pleines de vie sont évoquables. L inspiration esf abondante et d'une chaleur communicalive. » (1) « Le poème est grand, d'envolée large et puissante; le veibe bat clair, la forme cadence mélodieusement, coupée parfois de hoquets et de rales, dans le « beau désordre » de la passion.» (2) « Een magistrale schepping! In dit gansche werk stroomt Kerelenbloed; er steekt kruim in dit lyrisch zangspel. |1] "Le National,, 16-12-98. 12] "La Métropole,, 1-9-1895. [3] "La Réforme,, 10-10-1896. * Dat is nu wel Vlaamsch van top tot teen. Dat is oorspronkelijk opgeweld, geschapen en voortgebracht door vlaamschscheppende geesten ». UJ ,«Princesse d'Auberge a ie grand mérite d'allier k des episodes d'une crudité victorieuse, des eaivolees superbemen. lyri qUeTout étonne, charme et entraine dans ce drame. » (2) • « La vie flamande, 1'esprit populaire y sont exprimés de fagon toute typique. » (3) (( De Tière is de ruwe schetser, bij 't brutale af, van het daeelijksche leven. De typen in Herbergprinses zijn flink geborreld, hier een vaag en daar een klad. Zijne toestandenvallen over 't algemeen gelukkig samen; nooit wordt de handeling verlamd en door zijn dramatischen scheppingsgeest, ^ hij aan alles wat hij ten tooneele voert zooveel kleur en tinten te hechten, dat er over het geheel een harmonische toets valt, die ons aangenaam treft. » (4) « Herbergprinses is een werk van frisch, krachtig leven, het roept de glorierijkste namen onzer Vlaamsche schilderschool in herinnering wakier: Antoon Van Dyc\, voor den adel der hjnen en der kleuren; Rubens err Jordaens, voor het krachtige, volbloedige zinnelijke vleesch; Breughel, Van Ostade en Teniers voor het lachwekkend. » (5) Door de namen welke ze onderteekenden, hebben de volgende twee oordeelvellingen een bijzondere beteekenis; hier laten we inderdaad het woord aan Lucien Solüay en Georges Eeckhoud: « Le grand mérite de M. De Tière est d avoir fourni au musicien un sujet «musical» oü il y ait des passions et des situations qui soit dramatique et pittoresque dans sa simplicite et sa naïvete même. » .(6) K C'est une création robuste, bellement sanguine, vraiment originale et, avant tout, extrêmement savoureuse, foncièrement de ce pays— N. De Tière, en dramaturge, déja expérimenté, a « charpenté » pour son collaborateur un livret plein de mouvement, permettant au musicien de prodiguer ses plus fraiches inspirations [1] "Het Laatste Nieuws,, 11-10-1896. Geteekend Jules Hoste. [2] "L'Etoile beige,, 11-1U-1896. [3] "Le Méphisto" 17-10-1896. [4] "Spectator" 17-10-1896. [5] "Het Nederlandsch Tooneel" 18-10-1896. [6] "Le Soir„ 2-10-1896. mélodiques et aussi des merveilles d'harmonie et d'instrumentatian M. De Tière a développé son sujet avec le nerf, la robustesse de métier, 1'habilité et le sens dramatique qu'on lui connaït. Imaginez une paysannerie de Teniers, traversée d un drame poignant, a la De Groux, père, ou mieux, songez a un Henri Conscience qui ferait a la trame idéaliste et nostalgique de ses récits, un accompagnement de vie expansive et de réalisme pittoresque et plantureux. » (3) Werd over den bouw van Herbergprinses als drama, enkel goeds gezegd, niet zoo gunstig waren soms de meeningen over de karakterteekening van de personages, die De Tière koos om het doel te verwezenlijken : een realistisch drama te schrijven met philosophischen ondergrond. « De optredende helden zijn te zwartgallige, boosaardige menschen ! » zegden eenige critici. Anderzijds schreven andere: « Hoe tranerig, hoe overdeugdzaam enkele personages, op 't kantje van 't melodramatische af!» Weer een andere klok luidde : « De helden die ten tooneele worden gebracht, zijn niet van alle zijden uit bekeken : De Tière toont ons niet den ganschen mensch. Hij schildert ze enkel ten opzichte van het gevoel dat ze koesteren voor de beide heldinnen in het stuk m.1. voor Rtta en Reinilde. » In hoever deze beweringen al of niet gegrond zijn, de eene meer, de andere min, besluite de lezer zelf uit het volgende vertoog, dat ik met de volgende, rechtstreeksche vraag wil inleiden: Welke soort wezens treden in 't stuk van De Tière op ? Alphonse Van Ryn antwoordt hierop: « Menschen, zooals we ze dagelijks zien rondom ons en zelfs miet uit een heel hoogen stand, maar... schepsels die leven, zooals menschen leven: passies voedend, geweldig en laag, maar ook edele idealen nastrevend, en dit alles gedreven door hun instinct of hun geest en waarvan het geheele van de behandeling, een drama samenstelt van waar realisme ! » (I) Die menschen kunnen in vier verschillende groepen ingedeeld worden : a) helder-poëtische figuren zijn Reinilde en Katelijne; (1) "La Réforme,, 12-10-1896. [2] Alph. Van Ryn — "La Fédération artistique,, van 18-12-98. b) eerst helder, dan tragisch is M er lijn ; (1) c) donkergekleurd zijn : Rita en Bluts ; d) half donker : Rabo en Marcus. « Alle die verschillende karakters zijn in het stuk met veel waarheid en kleurenrijkdom geteekend; ieder personage blijft handelen op zijn terrein, In eerste linie komt Rita, de Herbergprinses, de sirene, de booze vrouw, enkel' levend voor haar plezier, enkel denkend aan zich zelf. Heel het stuk door wordt ze ons in dit daglicht voorgesteld : in 't eerste bedrijf, als ze Merlijn medesleept; in het tweede bedrijf, als ze tot in het huis zelf van Katelijne haren poëet komt halen voor de vastenavondcavalcade. Ze is overigens onbekwaam zelf maar de schaduw van een hartsgevoel te bezitten tegenover personen, die haar belangen met kunnen dienen: zie hare houding in het derde bedrijf ten opzichte van Katelijne en Reinilde1! Ook op den voorgrond handelt Merlijn, de toondichter : hij is zwak, onbeslist, verwijfd. Dit karakter legt uit, hoe zijn schijnvriend Marcus en vooral Rita een overwegenden invloed op hem uitoefenen. Als hij een besluit neemt, is een enkel woord voldoende om hem van beslissing te doen veranderen. In het tweede bedrijf belooft hij aan Reinilde weder te herworden wat hij vroeger was ; het binnentreden van Bluts versterkt zijn voornemen om aan Rita volledig te verzaken; maar Marcus heeft weinig moeite om dit besluit aain 't wankelen te brengen en Rita hoeft slechts op te treden om hem voor altijd mede te sleuren. Meer op het achterplan wordt de figuur van Rabo afgeteekend; 't is een eenvoudige smid, een volksjongen met eem haatdragend en ruw-brutaal karakter; hij was vroeger Rita's minnaar en gedoogt niet dat een ander hem bij haar uit den zadel licht; hij spreekt enkel over wraaknemen en heeft slechts dreigwoorden in den mond. Men zou hem zelfs kunnen verwijten dat hij eenigszins eenvormig is in de heftigheid van zijn slechte inzichten. Het tooneel eischt voorzeker, dat sommige personages geteekend worden in enkele rake, sterkafgelijmde trekken, vooral deze welker karakter zich in het werkelijk leven, enkel volledig onthult na een talrijke reeks daden, aaneenhaingend door omstandigheden die heelemaal bijzaken zijn en dus als ondergeschikt gelden voor het tooneel. Rabo is echter te dikwijls kwaadaardig en geweldig, hij heeft het vloekwoord gestadig in den mond en als, in het derde [1] Een kleine bijzonderheid waarop we gaarne de aandacht vestigen is deze: in het kunstideaal welke door Merlijn betracht wordt, vindt men De Tière zelve weer met zijn verhevene en mannelijke betrachtingen. bedrijf, hij Merlijn gedood heeft, barst hij onbeschaamd in woorden los, vol haat en razernij. Naast Rabo dient Marcus geplaatst te wordein, omdat hij het zelfde wraak- en hebzuchtig doel nastreeft: Merlijn s ondergang. Hij biedt enkele dramatische gelijkenissen aan met den smid, maar hij wijkt er heelemaal van af als karakter; terwijl Rabo beslist, geweldig en opschietend is, weet Marcus uitwendig zijne ondeugden en zijn slechte inborst te verbergen; hij toont zich integendeel valsch en schijnheilig; zijn taal is immer fleemetid en sluipend; hij is nie': oprecht in zijn gezegden, want hij beseft al het iage, het hatelijke van zijn gedrag. Van zoohaast hij op de planken verschijnt, weerspiegelen zijn eerste woorden zijn lage natuur : hij is overdreven hoffelijk met Reinilde; maar de afgunst verbittert hem weldra telkenmale Reinilde zijne voorstellen afwijst ; hij is ijverzuchtig om de liefde, welke het jonge meisje voor Merlijn koestert; met deze laatste is hij laag en plat, kruipend maar listig tevens in de hoop hem een voet te lichten; over Merlijn spreekt hij met zijn gezellen op fieren en aanmatigenden toon. Kortom heel de gestalte en uiterlijke doening van die personage is een weergalooze juistheid van teekening en accent. Welke zonderlinge karakterschetsende tegenstelling met Reinilde, het goelijk en aanbiddelijk jonge meisje, het aangenomen kind van Katelijne en de verloofde van Merlijn; welke gelaten droefheid als zij den verloofde beweent, die haar heeft verlaten; welke fijnheid van gevoelsschakeering, welke mededeelzame en aanstekelijke zielsaandoening! Uit deze rol stijgt een buitengemeen-doordringende wasem van bekoring op. Reinilde is gedurig strijdend om dezen te redden, die ze uit al de krachten harer liefhebbende ziel bemint; ze is manhaftig wijl ze de huldebetoogingen van Marcus afweert en de neergeslagen Katelijne maar gedurig weer opbeurt; kortom ze is een der merkwaardigste typen van jongmeisje uit den burgerstand, die het tooneel heeft voortgebracht. Wat Katelijne betreft, deze is de getrouwe verpersoonlijking van de reine moederliefde; ze is altijd bevreesd, God smeekend haar dierbaren zoon te redden, zwak tegenover hem en altijd bereid, liefderijk zijn feilen te vergeven zonder den moed *e bezitten hem zijn ongel'ijk te doen inzien. Blijft eindelijk Bluts, Rita s vader, de minst aanbevelingswaardige persoon uit het stuk, een drinker, een tuischer, wiens gedrag ver is van als voorbeeld te mogen worden opgegeven. » Aldus voor de grondgedachten Marcel De Groo in een merkwaardige en goed geslaagde thematische ontleding van Herbergprinses, verschenen in «Le Guide Musical» (1). Deze zaakrijke l1;6 ^U'd? mVsi"!>' v,an 30 Oktober, 6, 13 en 20 November, 1898. Deze studie is later in afzonderlijke brochuur uitgegeven. jjy karakterstudie volstaat om den lezer zelf liet antwoord te laten geven op de verschillende aanvallen welke tegen de karakterteekening in Herbergprinses, gericht waren. Een andere «feil)) welke aan Herbergprinses in menig artikel werd aangewreven is ools de volgeaide : Vele toestanden in Herbergprinses zijn te gewaagd. In dit werk wordt met voorliefde en op naakte manier geschilderd, al wat er in 's menschen driften, laakbaar en ongezond is. t Stuk is te realistisch, te alledaagsch ! inderdaad! Maar daar tegenover stel ik nu het oordeel van enkele critici, die ik hier maar voor 't grijpen heb : « La réalité des choses vues et vécues est encore ce qui nous touche et nous émeut le plus, quand elle a passé par le creuset de 1'art. Et cette émotion simple, franche, communicative a été justement aussi ce qui, dans ce drame, a allumé la flamme de 1'admiration dans le coeur du public. Dans ce cadre que nous connaissons tous, nous avons entendu vibrer des accents sincères, ayant comme le son et la couleur de noé ames; et quelque chose comme la voix de la patrie a réveille en nous des échos familiers. » (1) « Ce reproche, ne s'adTesse-t-il pas a une foule de créations célèbres de 1'école flamande et hollandaise en différents genres et notamment dans le domaine de la peintura! Les kermesses ae Teniers, les scènes de cabaret de Van Ostade ou d'Adrien Brauwer, les buveurs de Jean Steen ou de Frans Hals se recommandent-ils par la distinction! Ces toiles cependant sont fort appréciées, vivement recherchées, et nul ine songe a en contester la valeur. » (2) Van Herbergprinses werd maar al te dikwijls gezegd, dat die opera niet heel nieuw was, dat ze in dramatisch opzicht veel gelijkenis aanbood met Carmen van Mérimée (1). Ook werd wel eens beweerd dat in Dalila van Feuillet, den maatschappelijken stand der personages ter zijde gelaten, omtrent de zelfde stof (1) "Le Soir,, 24-12-1892. (2) "Le Journal de Bruxelles,, 24-10-1899; geteekend P. Z. (3) Hoe onbeholpen soms theatercritiek is bewijzen de volgende "beweeg¬ gronden,, aangehaald door een recensent, om de nauwe verwantschap tusschen Herbergprinses en Carmen te doen uitschijnen : in beide stukken speelt een deel der handeling in een herberg ; één der hoofdpersonages is een verleidster; in beide stukken treedt een kinderkoor op. Scherpzinnig, niet waar ? was behandeld. Goede God, waar gaan we naartoe, als al,es u ken waarin een cerleidfog voorkomt, nagebootste «Carmen s« of afgietsels van andere tooneelgewrochten worden! We laten de 2" bewering onbesproken ter zijde en willen trachten zaakrijk, te bewijzen, dat de 1° heelemaal op onvaste gronden rust. (1) Er bestaan tusschen beide stukken voorzeker enkele gemee- „e punten; 't zijn echter vage overeenkomsten! Merlijn wordt dij voorbeeld verleid door Rita zooals Don José door Carmen. Beide jongelieden zijn karakterzwakke schepsels, gemakkelijk om mede te sleepen. De beide vrouwen zijn even verleidelijk, bekoorlijk bovenmate, niettemin hardvochtig en boosaardig. De tegenstelling met de eerste groep wordt vertegenwoordigd m de jongnaïeve, zielszuivere verloofde, Micaëla in het eene, Reinilde in 't andere stuk. Maar welk opvallend verschil in de karakters der optredende personen ! Merlijn heeft niets gemeens met Don Jose. Deze is een eenvoudig landman, thans soldaat; gene een geniaal kunstenaar, doch een zwakkeling, een karakterlooze, een type zoó door De Tière geschilderd, dat hij als mensch antipatisch is. Hij is verleid op een slag en een keer; hij doet geen enkele poging om na zijn val weer op te staan en voelt hij soms wel eens spijt over gedane zaken dan is dit van zeer korten duur! Welk een verschil met Don José, den bedrogene, den moorddadige; hij zelf moordt! Merlijn echter wordt vermoord. Wou men Merlijn waarlijk gelijk stellen met Don José, hij zou zich moeten ontdubbelen in dezeiv eerste en in Rabo erbij! Tusschen Rita en Carmen ligt die afstand, welke bestaan kan tusschen een taveernehoudster *fe Brussel en een Sevillaansch sigarenmaak,stertje. De eerste leeft in een roes van ontucht en dronkenschap; de andere is er enkel op uit « un amoureux aé la petite semaine » te kapen. De zinnendrift van Carmen is als 't ware iets hooger; er ligt iets meer spannends in haar heele doening, in 't gevaarlijke van het smokkelen door de bergen, in de emoties van de stierengevechtsepisode. Ze is doorslepen, berekend om Don José in haar netten te vangen; ze doet allerlei (1) Bondige, verdienstelijke vergelijkingen tusschen Carmen en Herbergprinses werden opgenomen in "La Flandre Libérale,, van 6-3-1896; en in "La Revue Mauve,, yan 20-12-1898. betooverende beloften, treedt nu dreigend, dan weer teeder en vermurwend op. En zoodra ze zegeviert maakt ze haar minnaar buitengewoon ongelukkig en geeft ze zich over aan den eerste* sterveling, die zich aanbiedt. — Rita's handelwijze is heelemaal anders: ze gaat onbeschroomd en recht op haar doel af, vangt Merlijn door haar betooverende blikken in haar netten en gaat op in trouwe liefde; haar verhouding tot den zwakken kunstenaar is laakbaar ja, maar 't laat echter niet dat ze rechtzinnig is. En welke verschillende karakiterschakeering ook bij Reinilde en Micaëla. Is de eerste fier en beslist, de tweede mangelt het aan vastberadenheid; ze is zachtaardig, vreesachtig; ze weent, ze smeekt, ze bidt! Is de opera van De Tière wel een stuk vol zedelijk gevaar ? Verdient dit libretto de strenge waarschuwing: «de eerlijke vrouwen en dochters zullen Herbergprinses niet gaan zien » (1) ? Of ligt er integendeel in dit lyrisch werk een hooge zedeles besloten ? We willen die vraag bondig beantwoorden nadat we de meening van enkele bladen aangehaald hebben. (Le Journal de Bruxelles» schreef : « Si parfois, le poème, a certains endroits, est... un peu osé, il s'en dégage une puissante legon de morale. » (2) «La Métropole» ziet beslist ook geen aanstoot in hei. stuk. « A notre sens, — dégagée de certains effets scéniques choquants et réalistes, et de quelques expressions grossières, Herbergprinses est une pièce a these, et contient, dans la pensee de 1'auteur, un enseignement d'une austère moralite. » (3) De meening van «L'Etoile Beige» werd als volgt uitgedrukt: « Quoique d une audace extreme, la donnée, puisée en plein naturalisme, n'a rien qui déboide le cadre ;> (4) Ik kan ook aan den lust niet weerstaan, het oordeel van «La Semaine» aan te halen en den voorlaatsten zin te onderlijnen: « Malgré quelques gros mots et quelques traits risqués, le drame de Nestor De Tière, n'a dans son ensemble, rien de choquant pour un esprit qui a de 1 hygiëne...; les scènes de cabaret, d ivrognerie n'y sont pas plus choquants que des situations analogues dans Carmen, dans La Traoiata, dans Sapho. » (1) "Het Handelsblad,, 19-10-1896, (2) 12-10-1819- (3) 2-1 -1895, (4) 11-10-1896, Tot daar enkele gezagvoerende meeningen. Thans enkele bijkomende overwegingen, niet met het doel Herbergprinses als een stuk aan te bevelen, dat in kostscholen voor meisjes opgevoerd of door kinderen mag gezien worden! Ik zal inderdaad niet de laatste zijn te beweren, dat enkele bijzonderheden in het werk voorzeker als gewaagd voorkomen; dat del librettist bestce vrijpostigheid en het brutale van enkele tooneelen hadde verzacht; doch 'k wil ook wel onmiddellijk erkennen, dat de tooneeltjes, die tot critiek aanleiding geven, cm zoo te zeggen opgeslorpt worden in de grootsche optimmering van 't geheele. Daarbij moet de voorstelling zelf van een actie of van een toestand, dan wel noodzakelijker wijze als criterium dienen om een werk met de étiquette «slecht» of «goed» te bestempelen ?... Of moet de zedeles, die uit het stuk voortvloeit, als grondtoeis genomen worden om het onderscheid daar te stellen en te verrechtvaardigen tusschen «zedelijk» of «onzedelijk» product? iWe houden ons bij de laatste meening en zijn overtuigd, dat waarheid, gezond voorgesteld, onmogelijk kan onzedelijk zijn. En wie laat a.u.b. De Tière als hoofdpersonen in zijn stuk optreden ? — Merlijn en Rita! Welnu wie is Merlijn ? Een jeugdig kunstenaar, een genie onervaren als mensch, die de wanhoop uitmaakt van zijne heilige moeder en van zijne reine verloofde, die in den afgrond rolt en ellendig in een kroeg omkomt bij een messengevecht! En waarom ? Omdat hij zijn driften niet kon beheerschen en verslaafd geraakte aan de vrouw, den drank) en het vermaak. (1) Wie is Rita? De vrouw, die ontweken moet worden, het onheilmeebrengend schepsel, dat ieder jongmensch in zijn leven geroepen is te ontmoeten en waarvan hij het slachtoffer worden zal, zoo hij de wilskracht mist aain haar verleidende blikken te weerstaan. (2) Ook de noodlottige, verderfelijke invloed van den drank wordt in Herbergprinses aanschouwelijk aangetoond. Is er wel een treffender voorbeeld aan te stippen van zijn verschrikkelijke gevolgen, dan dit tragisch messengevecht,waarin Merlijn, die lichamelijk uitgeput is door zijn liederlijke uitspattingen en daarbij verhit door den drank, sterft met het koude en oadermijnend lemmer van Rabo's dolk tusschen de ribben ? (1) 7-2-1911; artikel geleekend door Thijl. (2) Vgl. "Le Matin,, 26-10-96. (( Is dit niet de trouwe afbeelding van de verheven scheppende kracht, overwonnen door het laag stoffelijke! Kan het eenvoudiger, menschelijker, dramatischer, aangrijpender voorgesteld weiden, vooral i>n de enge omlijsting waarin de actie zich in de opera te bewegen en te ontwikkelen heeft 7 En dan, terwijl i\1 er lijn sterft en de menigte de herbergprinses en tevens Marcus vervloekt, hoe verheffend, doet de dichter den beiaard klinken, alsom te zeggen- al viel er een zoon der kunst, toch blijft deze eeuwig en stijgt zij hooger en hooger in glans! » (2) Maar een kroeg, een taverne op tooneel, de herberg van Bluts met een heele bent jolige meisjes van twijfelachtige zeden ? Is die voorstelling prijzenswaardig, vraagt menig lezer ? Hoe zoo ? Wordt ons daardoor van de ondeugd een aanlokkende schilderirg gemaakt ? Neen, integendeel: de realiteit pleit hier in t voordeel van de zedelijkheid. En we zeggen het « Le Matin » met genoegen na: « Voor oms part verkiezen we de zoogezegde ruwe tooneelen van Herbergprinses, boven de zoetsappigheden, waarin een opera als Faust baadt! » Daarbij geven we nog deze beschouwing: er moeten wei heel wat onzedelijke menschen over de geheele wereld rondloopen; want de zoogezegde « onzedelijkheid » verhinderde inderdaad niet dat Herbergprinses honderden malen werd opgevoerd en zegevierend de reis rond de wereld deed! Van Antwerpen uit begon Herbergprinses zijn zegetocht, Vlaanderen en Wallonië door, West-Europa rond, den breeden Oceaan over! Eïi overal werd het stuk geestdriftig onthaald en met warm applaus toegejuicht. « jamais encore une oeuvre beige ne s'était a ce point, imposée au public », zei terecht « L Etoile Beige )>. (1) Op 4en Maart, 1898, werd Herbergprinses in het « Grand Théatre » te Gent voor 't eerst opgevoerd met een Fransche omzetting van Lagye; 't weze ter eere van den vertaler gezegd, dat hij de sterke dramatische kracht van het werk recht liet wedervaren, maar ter oorzake van de gebruikte taal zelf, toch niet vermocht de scherpe kleuren van het oorspronkelijk stuk te bewaren. Alleen, in 1903, waren de Gentenaren in de gelegenheid dit dóór en dóór Vlaamsch werk in zijn oorspronkeiijken tekst te genieten en ditmaal in den Nederlandschen Schouwburg aldaar. (1) J. Verbeeck in "Nederlandsch Tooneel,, 1-11-1896. (2) "L'Etoile Beige 28-3-1912. Trouwens, dat in die vreemde taal, hei gewrocht van De Tière-Blockx veel van zijn oorspronkelijk karakter, zijn eigenaardige sapigheid en zijn bijzondere kleur verliest, schreven we zooeven neer. En toch... hoor eens deze enkele beoordeelingen van het libretto, verschenen na de succesvolle, in t Fransch vertolkte opvoeringen van 1898. (( Ce drame passionnel est d uine poésie intense en meme temps que dun réalisme apre et empoignant.» (1) « La pièce entière est admirablement charpentée; 1'actiën est constante, soutenue, sans la moindre interruption. Le discours est vif, nerveux, entraïnant.» (2) « N. De Tière a écrit le livret de sa plus forte plume; et foutes les qualités du maïtre apparaissent, dans cette oeuvre, plu3 complètes L'auteur de Roze Kate traice de fagop magistrale ce- sujets de caractère populaire, oü 1'intensité dramatique n'a d'égale que 1'énergie du dialogue. 11 y a des tableaux qui^ a eux seuls constituent de vrais chers-d'oeuvres: ce sont des leniers a'.iimes, non dépourvus d'apreté souvent, mais toujours empreints a un souci loyal et minutieux, sinon de la vraisemblance, du moins de )a vérité (car vous connaissez le vers fameux de Boileau), et les persctnnages de De Tière vivent bien devant le trou du souffleur, comme ils vivent réellement. Le drame est simple, mais «un», puissant, attachant.» (3) « La pièce de De Tière est originale, moderne et offre une peinture vigoureuse de moeurs flamandes. L'action est soutenue, les caractères traités avec beaucoup de vérité, les situations scéniques abondent bref, 1'ac.tior offre d'intéressants contrastes, du mouvement et de la vie.D (4) In den Muntschouwburg, te Brussel, waar Herbergprinses op 14 December, 1898, voor 't eerst opgevoerd werd, genoot het werk niet minder bijval dan te Antwerpen; 't verscheen acht en dertig maal achtereen voor het voetlicht in 't zelfde seizoen ! Nooit beleefde een Vlaamsch tooneelgewrocht, in de hoofdstad, dergelijk succes! De groote Parijzer muziekuitgever, Heugel, die het stuk was komen zien, ging in enthusiasme op voor het werk, kocht onmiddellijk de partituur met Fransche vertaling aan ein gaf die kort daarop met klavierbegeleiding uit. Meer! Hij liet zelf een afzon- 11] "Le Petit Beige,, 5-3-1898. ]2] "La Flandre libérale,, 6-3-1898 [3] Emile Mathy in "Le Carillon d'Ostende,, 8-3-1898. [4] 'Le Guïde musical,, 13-3-1898. derlijke uitgave verschijnen met den oorspronkelijken Nederlandschen tebst! 't Zal zeker wel de eerste maal geweest zijn, dat een Nederlandsch werk te Parijs het licht zag! De opvoering in de «Monnaie» was het begin van Herbergprinses' zegetocht, niet alleen in ons land, maar ook in de meeste landen van West-Europa. Nog beter! In Afrika en Amerika kunnen opvoeringen aangestipt worden. En geen wonder ook: bij de vertooniingen te Brussel was t als een wedijver in de pers, om het gewrocht van De Tière-Rlockx te bespreken, te loven... We vulden voorzeker verschillende bladzijden, drukten we volledig de documentatie over, welke we over Herbergprinses in de hoofdstad, bezitten: bondigheidshalve dient hier een schifting te worden gedaan. « L'ensemble de 1'ouvrage accuse un étonnant instinct de la scène, un sentiment extraordinaire de la vie et de la couleur.» Aldus <( Le Journal de Bruxeiles ». (I) Lucien Solvay besprak het werk nog eens, maar ditmaal breedvoeriger dan hij deed bij de « première » te Antwerpen. Hij zegde onder andere: « Le poème de M. Nestor De Tière n est pas indifférent. II a fourni au compositeur un sujet d'inspiration qui peut me point paraitre trés neuf, ni trés attachant, mais qui est de tous les temps, qui exprime la vie, lui aussi, et qui est pittoresque et musical, racontant 1'histoire étemelle, toujours vraie, des faiblesses de 1'amour et de la jalousie.» (2) Marcel de Groo, die we in den loop van deze studie reeds hebben vernoemd, wijdde aan de Herbergprinses een zaakrijke studie in « Le Guide Musical » (3) We nemen er de volgende brok uit over: « De Tière sait admirablement peindre les moeurs flamandes. Son livret, spécialement composé en vue de 1'adaptation musicale, est original et trés moderne; le style tantot vigoureux, fan tot tendre, est empreint selon les personnages, d'un certain archaïsme qui convient admirablement au sujet traité. Les situations scéniques abondent, car toutes les passioos, tous les sentiments humains sont mis en action et offrent de vigoureux contrastes. Au point de vue purement dramatique, nous ferons remarquer que le sujet est admirablement ordoinnancé. ... [1] 24-10-1898. [2] "Le Soir,, 16-12-1898. [3] "Le Quide musical,, 130-0-1893. Les principaux caractères sont dessines avec beaucoup^ de vérité et un grand coloris, chaque personnage demeurant d ailteurs a son plan. ... A chacun de ses personnages, M. De fiere a donné une forme de langage particulièrement affinée, pretant tour a tout a une douceur et une énergie d'expression...» Ook in « La Fédération artistique » (I), werd door Alphonse Van Rijn, een zeer uitvoerig artikel over de Kroegprinses geplaatst, waarin onder meer het volgende over het libretto wordt gezegd: « Les oeuvres de M. N. De Tière sont charpentées a 1'égal de celles des meilleurs écrivaiins étrangers et ses pièces sont toujours baties sur des sujets oü la psychologie s'unit a 1'étude des caractères. Princesse d'Auberge, quoiqu'opéra et par conséquent écrit surtout en vue du développement musical, ne s'écarte cependant pas de cette visée qui est une loi pour le poète; chaque personnage a donc scui type bien établi qui se montre dèë son apparition et s'accentue a mesure que 1'action se déroule.» Na Brussel is 't beurtelings als een wedijver tusschen de voornaamste steden van België, tusschen de landen van West-Europa om eon opvoering van Herbergprinses te bewerkstelligen en in 't leven te roepen. De kunstminnende bevolking van Bergen, Brugge, Leuven, Mechelen.Verviers, gingen in begeestering voor De Tière-Blockx werk op. In Antwerpen bleef het, tot op heden, onafgebroken op het repertorium. Om slechts een bewijs van de vogue aldaar aan te halen, wil ik er op wijzea, dat in een spanne tijds van zeven tooneelseizoenen, 100 opvoeringen konden doorgaan. Die heuglijke gebeurtenis werd in de Scheldestad plechtig gevierd, den 4 April 1903. (2) Een feit, dat ik ook niet onopgemerkt mag laten voorbijgaan is wel het volgende: in 1907 werd het nieuw pronkgebouw van de Viaamsche Opera, met Herbergprinses geopend. De Tière en Blockx verdienden wel die eer, want, « die twee kunstenaars, inderdaad, zei de Burgemeester van Antwerpen bij de lijkplechtigheden van Jan Blockx, hebben door hun krachtig werk de eerste kolommen van het gebouw opgericht.» Voor zoover we vermochten te weet te komen, werd Herbergprinses verder ten tooneele gebracht: (1) "La Fédératton artistique,, 18-12-1898. (2) In de bespreking van De Bruid der Zee worden meer bijzonderheden over deze gebeuitenis medegedeeld. in Frankrijk: honderden malen te Arniens, Angers, Bézières, Bordeaux, Dijon, Lyon, Marseille, Nancy, Nantes, Reims. Rijsel, Rouen, Toulouse enz. En hoeveel steden vergeet ik misschien nog bij deze opsomming ? in Nederland: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam; in Duitschland: Berlijn, Hamburg, München; in Zwitserland: Genève. In de meeste dezer steden bestuurde Blockx zelf de vrucht van zjin collaboratie met De Tière. Verder kan ik nog even de aandacht roepen op het gunstig onthaal van Herbergprinses: in Engeland: Londen. in Bohemen: Praag; en de lezer zal zeker met verwondering opkijken dat de besproken opera met succes opgevoerd werd te Algiers, te Kaïro, te New-York (I), ja, te Stellenbosch uit de Kaapkolonie! En na zoo'n zegetocht zwijgt zelf de meest gewettigde critiek. Na dergelijken triomf zegt men het Géronte uit de « Flandre Libérale » gulhartig na ; « Ou peut discuter la va^eur esthétique de Herbergprinses, les productions insignifiantes sont les seules qui ne donnent aucune prise a la controverse... Si, d'ailleurs, personnellemeh't, Herbergprinses ne nous émeut et ne nous charme que médiocrement, nous nous inclinons devarh le succes europeen de l'ceuvre » (2) De weetgierige lezer vraagt zich waarschijnlijk af in welke taal Herbergprinses bij de opgesomde opvoeringen in België en in den vreemde vertolkt werd. Als we goed ingelicht zijn: te Antwerpen, te Gent, ook in Nederland met Nederlandschen en Franschen tekst; in Duitschland met Duitschen tekst vah Hebbel; in Boheme, in de taal der Tchechen; in Stellenbosch werd met reden de oorspronkelijke taal boven de vertaling gekozen. Iln alle andere steden werd Lagye's Fransche vertaling gebruikt. Of er vertolkingen in 't italiaansch zijn geweest, weten weiniet: we mogen echter (1) De opvoering greep in Maart 1909 plaats in den "Manhatten-Schouwburg,, aldaar. De vertolking door artisten van eerste gehalte was een ware triomf. In de carnavalscène had men niet min dan 32 kinderstemmen! Het orkest telde 102 muzikanten onder het bestuur van Campanini. De toonee!schikking was iets buitengewoons. De groote markt van Brussel werd in relief voorgesteld in plaats van geschilderd op doek! De opvoering was in 't Fransch maar een Engelsche vertaling was 'aan 't publiek uitgedeefd. 't Was wel de eerste maal voorzeker dat een Belgisch-lyrisch werk in een Amerikaanschen schouwburg werd opgevoerd! (2) 7-8-1900. bevestigen, dat er een omzetting in die taal werd geleverd dooT Zanardelli. Ons werkplan getrouw, willen we thans voor zoover dit ons geslaagd is, den lezer onder oogen leggen, hoe in het buitenland' over het libretto van De Tière werd gedacht. In HOLLAND heette Herbergprinses «een drama, waarin het naïeve en het eenvoudige met het alledaagsche platte tot een brok leven zijn geworden » (1) een werk « frisch en oorspronkelijk » (2), waar « karakter en too'.ieelblced in zit » (3). Bij de opvoering van Herbergprinses in DUITSCHLAND deden verschillende bladen aldaar de verdiensten van dit weiiC uitschijnen: lokale kleur, koloriet, eenheid van plan, ongedwongen factuur. In het « Hamburger Fremdenb'att » leest men zelfs deze eigenaardige waardeering van De Tière s talent: et De schrijver munt buitengewoon uit in het kenschetsen van het kenmerkend karakter van een stad uit zijn land; zooals Charpentier in zijn Louise, Parijs samengevat heeft, zoo heeft De Tière in zijn Herbergprinses ons Brussel samengevat.» Ook het (( Mittags-Blatt von Hamburg » drukte deze waardevolle beoordeeling: « Das Buch ist bühnenwirksam genug... auch wohl dramatisch. Es sind lebensvolle Figuren, die da ihr wesen tTeiben.. Alles in allem ist diese Herbergprinzes ein Werk, das seinen Platz in der Weltliteratur beanspruchen darf, das seinen Kiinstwert in sich birgt, das nicht blosz als vlamische Heimatskunst eine herablassende Anerkennüng, sondern als Kunstwerk an sich volle Beachtung verdiönt...» ((Log van geest, lomp van uitdrukking», heette zekere Brusselsche Vlaamschhater, het gewrocht van De Tière, «een weTk, dat een fiasco in FRANKRIJK te gemoet ging » ! Hoe deerlijk mis! Herinneren we maar even aan den zegetocht van Herbergprinses aldaar en trelriken we enkel de aandacht op cfeze beoordeelingen: uit « 1'Evènement de Paris »: (( Le sujet est intéressant et 1'action rapide, et violente h. (1) "Nieuwe Rotterdamsche Courant,, 22-12-1899. (2) "Nieuwe Rotterdamsche Courant,, ?-12-1904. (3) "Algemeen Handelsblad" Amsterdam. 20-11-1903. (4) "Mittags-Blatt von Hamburg,, 31-3-1905. uit (( Le Gaulois »: «C'est une oeuvre violente, attachante par ses développements dramatiques. Le demier acte est tres curieux. C est un veritabïe tableau de Teniers mis en action. uit (( Le Bien Public de Dijon » : Le 2e acte est d'une animation, d'un coloris a nul autres paieilö! » uit « La Petite Gironde »: « Le livret de Princesse d'Auberge est pittoresque, bien fourni de scènes variées, tour a tour gaies, émouvantes, dramatiques et poignantes ». (1) uit (( Le Progrès de la Cóte d or »: « Le livret est d'une puissante énergie dramatique...; le sujet est tres vivatnt, plein de passion et d'intérêt scénique; on y retrouve le doublé symbole cher a 1'esprit germanique, du bien et du mal... Quant au 3e acte, c'est une suite de scènes rapides, impressionnantes, qui rappellent par certains cotés, le final de Carmen, mais avec plus de vie et de réalite.» (2) Overdreven in zijn uitspraak is dan voorzeker niet Doutrelon de Try, de Fransche Mecenes en groot kunstbeschermer in de hoofdstad van het Noorderdepartement, als hij verklaart: « Nous apprécions, beaucoup en France, le talent vigoureux de Blockx et Tart scénique du réalisme sincère de De Tière.» (3) 11. Vóór ettelijke jaren leefden er twee koningskinderen die malkander hartstochtelijk beminden. De vader van de prinses verzette zich echter halsstarrig tegen! het huwelijk en daar een diep water hen scheidde, hadden de twee geliefden zelfs den troost niet elkander in het geheim te ontmoeten. Op zekeren stillen, somberen nacht wou de prins het water overzwemmen om zijne schoone prinses te vervoegen en aan zijne van liefde blakende borst te drukken. Drie brandende keersen zouden hem den weg aanwijzen die hem naar heur verblijf moest leiden. Maar een boosaardig wijf blies die keersen echter uit en de ongelukkige prins, het spoor bijster geworden, kwam ellendig in t water om. Kort daarop werd het ontzield lichaam van den jeugdigen drenkeling door een visscher ontdekt en opgehaald, terwijl de ontroostbare prinses wan- (1) G- D. "Petite Gironde,, Bordeaux, 21-3-1899. (2) "Le Progrès de la Cöte d'or,, Dijon, 17-1-1902. (3) "La Métropole,. 5-4-1903. hopig, droef mijmerend langs het stille strand dwaalde Ze ontwaarde het duurbaar lijk, kuste het toen hartstochtelijk, hield het in haar trillende armen waanzinnig omklemd en sprong ermede in de bruisende golven onder het slaken van den schnllen, tenden kreet: en en de uitvarende sloepen met man en muis ongenadig verzwelgen. Evenals hij deed in zijn voorgaande opera, strooide De Tière in De Bruid der Zee kwistig en op het gepast oogenblik, zoet luidende melodiën, belangwekkende legenden en balladen ontleend aan de folklore, tooneelen die gretig en gunstig door den componist benuttigd worden. Buiten de reeds genoemde Twee Conincskinderen kunnen we hog aanstippen: Bedevaerckrslied (1" bedrijf), Een meisje, dat van Scheveningen \wam (2' bedrijf), De gebroken Eed (3° bedrijf) . (( Door hunnen bijzonderen eenvoud brengen ze ons uit de hooge symbolische sferen terug naar dit geliefd lapje gronds door de woelige golven der zee aanhoudend gezweept en gebeukt, 't Is de beste manier om aanstekelijke emotie op te wekken.» (1) Onder scenisch oogpunt is De Bruid der Zee in zijn geheel beschouwd weer een waar, fijn gebeiteld model en ons dunkens wel het schoonste lyrisch werk, dat in De Tière s scheppend brein is ontloken en uit zijne machtige pen is gevloeid. Honderden malen werd het gezegd, geschreven, daar ook waar nkel spot en (t) "Journal de Liége, 21-1-1905 kleineering de hoofdtoon van de beoordeeling waren. We voegen bescheiden weg, onze nederige stem bij dezei lofbeoordeeling, maar kunnen niet instemmen met de bewering, als zou de Zeebruid, enkel door zijn « qualités théatrales » in den Lyrischin Schouwburg op de planken blijven. (I) Vast heeft de bevallige, sappige, kleurrijke muziek van Blockx een zeer groot aandeel in het succes: 't weze ons, bij uitzondering, toegelaten dit terloops toch wel eens te zeggen. Zooals voor Herbergprinses willen we ook een beknopt overzicht geven van de personages, die in De Bruid der Zee handelend optreden. Ons hoofddoel is er op te wijzen, welke belangwekkende typen De Tière op tooneel brengt, met welke deugden en gebreken hij ze behebt om geleidelijk tot een natuurlijk conflict te komen. Deze typen weet de schrijver in rake trekken duidelijk te teekenen, op zuike meesterlijke wijze, dat ze van af 't eerste bedrijf reeds in een helder daglicht komen te staan. Voor de vrouwenfiguren komt Kerlien de Zeebruid eerst en vooral in aanmerking: ze is een zuiver poëtische figuur, zacht van inborst, aanvallig en minzaam, aller bewondering afdwingend om haar onverbreel bare trouw, om haar rein, stevig, onwrikbaar geloof in de liefde; ze is een gothisch beeld, werd gezegd, «1'incarnation de la Flandre mystique et sentimentale en son intéressante b'ondeur, un personnage d une psychologie un peu nébujeuse et fa'lote, intelligence désorbitée, en désarroi et hantée par le culte absolu qui l'illumine.» (2) Kerlien is de bruid der zeet een symbolische bruid natuurlijk ! Arrie en de zee zijn één, onafscheidbaar voor de kranke zinnen yan het arme meisje; en als ze zich in de golven werpt, geeft ze zich in hare ziekelijke verbeelding gansch aan haar geliefden bruidegom... Kerlien is als 't ware het symbool van de ontelbare schaar, diepgetroffen visschersmeisjes, wier beweende verloofden nooit van de noodlottige zeereis terugkeerden. Die arme wanhopigen hooren steeds uit de peillooze afgronden van de tierende baren, de baüade yan de Twee Conincskinderen in hun ooren ruischen en geheimzinnig fluisteren van hemelsche bruiloftzaligheden. Nog belangwekkender dan de Bruid zelve, is de andere vrouwelijke hoofdfiguur, Djootia, insgelijks een vastberaden visscherin. •1) "Le National,, in zijn nummer van 4-9-1905 schreef inderdaad : L'ceuvre jent plutót 1 affiche par ses qualités theatrales que par la valeur ou I originalité de sa musique. (2) "La Chronique,, 19-10-1912. maar als karakter de tegenvoeter van de eerste Een tragisch» figuur, vurig, vol passie, geweldig, buitenmate jaloersch, ha loos, beminnend en hatend volgens de omstandigheden; verteren onder den laaienden liefdegloed en om dien blakenden hartstoc^ te voldoen, is ze tot alles bereid; ze is «1 incarnation et la synthese des ardeurs du midi, résumé de 1'impétuosité, 1 expansion materielle, la fougue de tempérament d une autre Flandre, celle de. Jordaens ou des Rubens.» (1) Voor de flink geborstelde mannenfiguren komt Kerdee eerst in aanmerking, als edei, sympathiek type, als eenvoudig, open karakter, dat onder zijn ruwe schors een vroom, gulden hart verbergt; hij is meer welsprekend in daden, dan wel in woorden, het volmaakt type van den getrouwen minnaar, het levend toonbeeld van den man van eer. Morik, integendeel, is een verachtelijk, sombere, niet te vertrouwen kerel, met een ontembaar karakter, nurkige opstandeling tegen alle wetten, passievol, maar vooral één drift in t bijzonder voedend en najagend, deze voor Djovita; hij is een grimmige zeestrandlooper, een arglistige zeebuiter, zelfs bandiet als t moet en bij gelegenheid. Morik werd wei eens de « melodramatraiter » uit De Bruid geheeten; hij helt echter meer naar 't realisme over. op 't kantje van 't romantisme af. Blijven nog -4rri'e, een figuur van al te kortstondige verschijning, om juist en in aanschouwelijke trekken gekenschetst te worden en verder de oude zeebonk Wuift, ruw van uiterlijk, ruw van hart, doch daarom toch niet ongevoelig en niet ongenaakbaar voor verteedering. Voor de actie in De Bruid der Zee koos de schrijver een opzettelijk kader, bezorgde hij kleine passende bijzonderheden,wilde hij een insceneering, die aan het stuk zoodanig leven, afwisseling en waarheid bijzetten, dat die maar zelden op toonee! worden aangetroffen. Welk een lief, innig tafereeltje, dit lachend Vlaamsche zeedok vol visscherssloepen in t eerste bedrijf! « Waarlijk een levende, smakelijke Cassiers, of een Coppens-schilderijtje» ! riep een kunstkenner uit. De Tière s helden komen op en handelen in grillig kronkelende, onregelmatig aangelegde straten, bezoomd met kleine, lage huisjes met geel en witgekalkte geveltjes, wenkende helgroene luikjes en donker-roode bemoste daakjes of overhellende trapgeveltjes die netjes afteekenen op de helderblauwe zeelucht van het Vlaamsche strand of verzwinden in zijn grijze mist. En hoe bekoorlijk lief prijkt aan sommige van die nederige huisje» (2) "La Chronique,, 19-10-1912. een ouderwetsch houten kapelleken, waarin een wakende madona troont, onder een krans van gemaakte bloemen en gulden blaren, tusschen twee half opgebrande kaarsen! In 't achterplan van dit dorsphoekje ontwaart de toeschouwer, in bonte reeks, neven elkander gerijd, ontelbare, droomende, heen en weer schommelende visschersschuiten met hun grillige mengeling van donkerbruine zeilen en geteerde touwen, van talnrjk visscherstuig in het mastwerk, welk boven de lage daken der omringende huisjes als een mastbcsch uitsteekt. Dieper in den achtergrond verheft zich de slanke gedaante van een vuurbaak met zijn pinkend, wakend licht, dat zijne helle stralen ver over het eindeloos zeevlak schiet. De Tière hangt ons hier dus niet het beeld op van een iV/ell^danig Vlaamsch visschersdorp, wel van het echte Vlaamsche visschersdorp en hij toont het den aandachtigen toeschouwer in zijn verschillende kenmerkende uitzichten: eerst gehuld in dikken mist waardoor het licht van den vuurtoren, van de kaarsjes in de hangkapelletjes en deze van de seinlampjes in dq masten, bescheiden heen komen boren; daarna krijgen we datzelfde zichtje bij het eerste morgengioren, in een schitterend gulden zonnelicht en in kalmen vrede badend; eindelijk met al het woelen en krioelen, al de beweging en het leven bij het vertrek van de vloot! Voor 't tweede deel in het dramaverloop van de Zeebruid koos De Tière het binnenste van een nederige visscherswoon op een uitkant in de duinen; de wanden zijn met netten behangen; de lage zoldering is zwartberookt door 't open vuur van den breeden schoorsteen, met zijn veelkleurig schouwkleed; scheepjes hangen aan den witgekalkiten muur; kleine pleisterbeeldekens prijken langs beide zijden van het kruisbeeld op de schouwplaat; in een hoek droomt onbeweeglijk een blankhouten slaapstee rnet wit- en rood-geruite gordijnen omhangen; verder een eenvoudige, rechthoekige tafel in t midden, een ruwe kast in een anderen hoek. hier en daar een lage houten stoel; ziedaar het weemoedig stemmend kader waarin Wulff zijn armoedig leven slijt, waarin een uur lang de hoogst dramatische scènes afspelen, die het Vlaamsch tooneel kent. De hut van Wulff is niet een binnenhuisje, 't is het werkelijk midden, waarin steeds aan de Vlaamsche kust geleefd wordt « la vie ordinaire, heureuse quand lout sourit; mauvaise et assassSne quand des ombres de misère passent. » (1) 't Is in deze armtierige omgeving dat moeten gezocht worden: « les tragédies du foyer, les coeurs qui se brisent, les illusions qui s'écroulent, les dévouements qui grandissent.» (1) (1) "Le Soir,, 19-10 1902. Voor het derde bedrijf eindelijk koos De Tière een blond duinzicht; glinsterende zandheuvels met schraal mos, scherpe halmen en tengere grassprietjes bewassen, verheffen zich links en rechts; uit den achtergrond en in 't verschiet komt u de zeelucht toewaaien; op het staketsel steekt heel ver in de baren de emrivlag uit; op die estacades stapt de St-Pietersprocessie statig en traag vooruit, ziet ge de plechtige zegening van de zee Weergegeven met haren indrukwekkenden eenvoud en hare grootsche aandoeningen. Doorloopen we nu vluchtig bedrijf na bedrijf om bij de schoonste brokken eventjes stil te staan en aldus de gelegenheid te hebben, verschillende andere hoedanigheden uit De Brw.d der Zee aan te stippen: Het V' bedrijf mag gerust een mode! heeten als inleiding en kennismaking met de optredende personages; het is levendig, levend, treffend, bondig en toch duidelijk en gemoedelijk. « Le Petit messager» (1) betitelde dit deel met « un acte de tendre •sentiment et de couleur charmante.» Verdienen de vele en verschillende, afwisselende tooneeltjes alle zonder onderscheid onvoorwaardelijk geprezen te worden, toch mag wel een bijzondere vermelding gemaakt worden voor het godsdienstig en idyllisch duo, vóór het Mariakapelletje, een waar « zeemanstafereeltje a la Israc's, vader, » zegt << la Chronique », en waarvan de tonaliteit en de werkwijze nog ander namen als De Groux of Struys te binnen roepen, meent Eeckhoud. Een prachtige vondst moet ook het emdtoonee! met het vertrek van de visschers, geheeten worden: er is immers niet alleen leven en beweging, maar ook emotie aanwezig. Op dit oogenblik begrijpt de toeschouwer welke gevoelens de aan land blijvende familieleden moeten overheerschen en welke hoopvolle verwachtingen de vertrekkende visschers bezielen. « Durant cette minute scénique », merkt «Le Soir» (2) op. «on a 1'impression de ces immenses drames intimes, de ces dechrrements douloureux et de cette foi robuste, qui font la vie et le couTage des hommes de mer.» En «1 Escaut » voegt er deze beteekenisvolle verk'aring aan toe; « L effet que m a fait le 1 acte, est intense; jamais, depuis que jé frequente le theatre, scenes ne (1) "Le Pelit Messager,, 20-10-1902 (2) "Le Soir,, 19-10-1902. m'ont plus impressionné, par leur éloquente simplicité, par leur naturel touchant.» (1) In 't tweede bedrijj krijgt het dramatische de bovenhand; die spanning vergroot naarmate de actie vordert in vlug en vol afwisseling op elkaar volgende tooneelen, die een diepe genegenheid van den schrijver met de arme visschersbevolking doen uitstralen. Wou ik de schoone tooneelen aanhalen, 'k zou ze alle moeten aanstippen. Toch treffen bij de lezing, en natuurlijk bij de opvoering, enkele scènes meer^dan andere, ik bedoel. Het uitgelaten, schalksche spel met het juweelenkastje, om zijn schrille tegenstelling met de gelaten droefheid van Keriien; Ooi? nog de brutale scène van Wulff, met zijn geesteskranke dochter, om zijn heftigheid, die pijnlijk aandoet bij de hemelsche goedheid van de arme Zeebruid. Het sober tooneel da. dan volgt « traitée d'une main de maitre de theatre », (2) is van eene buitengewone kracht: Wulf die plots tot bezinning komend, om vergiffenis bidt bij zijn eigen kind; Keriien die, om haar vader aangenaam te zijn, in het voorgesteld huwelijk met Kerdee toestemt, maar ook plots haar klacht uitzingt: «Arie! Arie lief'!...» Eindelijk dehoofdschotel van het bedrijf: Keriien wordt krankzinnig. Wulff, zijn vrouw en Kerdee zijn ongemeen ontsteld terwijl de arme bruid lacht, weent, in haar verbeelding Arrie uit de golven meent te zien opduiken en tot haar komen ! Een prachtige brok « remarquablement amenée et préparée » (3), « d une impression vraiment tragique, a la fois scènique et dramatique» (4) daarbij «d une belle envolee lyrique » (5). Te recht roept « La Métropole » (6) uit: «Une scène de toute beauté» en voegt er beteekenisvol aan toe: « En vain 1 on cherche dans ses souvenirs une scène théatrale analogue!» — Verwondering baart het dan ook niet, verslagen over opvoeringen te lezen waarin zinsneden voorkomen als de volgende: « Dans 1 auditoire on frissonnait, on haletait... et lorsque le rideau tomba sur ce 2°'acte, ce fut du délire, de la folie! » (1) 2-12-1901. 2) "Le National" 21-10-1902. (3) L. Solvay "Le Soir,, 20-10-1902. (4) "Le Petit Dien,, 19-10-1902. (5) "Le National,, 19-10-1905 (6) 1-12-1901. Hoeft het gezeid: de taak van den auteur wordt buitengewoon lastig na zoo een roerend aangrijpend slot, dat wij zooeven bespraken. En toch zet het 3' bedrijf het drama, dat in het vorige tot een buitengewoon hooge spanning heeft gebracht, op prachtige, hevig gemoedsaandoenende wijze voort, « somber, pathetisch, de zenuwen schokkend, hard treffend maar ook juist treffend ». (I) Het eindigt wel wat drakerig met zijn dubbelen moord, maar dit wordt den dichter gemakkelijk vergeven « omdat hij den toondichter gelegenheid geeft met een waarlijk grootsch en treffend ensemble te besluiten » (2). Hier wordt bedoeld de Zegening der zee, «le point culminant de 1 ïntéret » (3), « un tableau emoavant » (5), <( tout a fait remarquable »... « plein de majesté » (4) et de « grand effet » (6) « scène faisant passer un frisson » (7) par « son impressionnante et fulgurante grandeur.» (8) Dit eindtooneel is een van die keurige, gelukkige vondsten, welke waarlijk als geniaal mogen betiteld worden, omdat zij de* componist de gelegenheid geven, tot het volle ontplooien van al zijn Wachten en den bijval aan een stuk verzekeren. Welk heerlijk, buitengewoon treffend tafereel, inderdaad, vol tragisch uitwerksel: In den achtergrond de plechtstatige eigenaardige process» met haar kenmerkend Vlaamsch karakter, hare reine-naïve kinderzangen, hare krachtige mannenkooren, traag voortschrijdend op het lange staketsel, de zee in... onder het gerinkel van de fijne belletjes, het blij gelui'der klokken, het gedonder van het alarmkanon en het eentonig geklaag van d^ aanrollende golven. Een ,ingetogen, geknield biddende menigte, waaruit de armoede als 't ware uitademt, gebogen onder den last en de mizerie, gebukt onder het onverbiddelijk noodlot, gelaten nochtans, en de handen smeekend ten hooge, het aangezicht gekeerd naar dien moorddadigen Oceaan... En als schrille tegenstelling speelt op den voorgrond een geweldig drama, woedt binst dien tijd een hevig orkaan in enkele menschenzielen; gekruiste liefde en haat bij de wanhopige, jaloersche Djovita, bij de krankzinnige en toch dichterlijke Kerlien, bij (1) L. Solvay. "Le Soir„ 20-10-1902. (2) "Hel Vaderland,, 1-4-1902. (3) "La Métropole,, 1-12-1901. (4) "La Chronique,, 19-10-1902. (5) L. Solvay "Le Soir„ 2-12-1901. (6) "Le Soir„ 10-11-1901. (7) "Journal de Liége 20-10-1902. (8) "La Chronique" 2-12-1901. den geheel-buiten-zichzelf zijnden Kerdee. Al dit buitensporig menschelijke gedoe, van vuigen Haat en lage passie op het voorplan, komt allengskens tot bedaren en verzwindt in de majesteitvolle en grootsche kalmte van het achterplan. Waarlijk eene scène, die eens gezien, nooit meer uit het geheugen wordt gewischt. Al hare verdiensten zijn als samengevat door « La Chronique » die zich over de zeezegening als volgt uitlaat: « Caractères, sentiments et situations s'harmonisent a merveilie et concourent a une impression éminemment pathéüque. Ajoutons-y toute la ferveur ambiante, le sourire du décor, la naïveté des processionnaires et vous conviendrez que poète et musicien ont réalisé en eet épilogue de leur pièce un tableau, tout a fait remarquable. Ah! cette bénédiction finale, ces chants d une piété fruste, cette grande amnistie religieuse, sorte d absolution accordée aux f'ots mêmes qui viennent d'engloutir une femme a la suite de tant de matelots! Ces chants d'enfants et de justes promenés comme des mains baisamiques sur les coeurs déchirés des vieux parents et de Kerdée qui finissent par tendre les mains vers le ciel et chercher 1'oubli dans un recours a la Providence ! Ce pardon de la religion et de la nature accordé même — et pourquoi pas — a cette autre amoureuse, 1'homicide, qui a fini de souffrir sur la terre et qui endure peut-être des douleurs plus atroces qqe sa victime! Quelle rnajesté dans cette finale de la trés belle oeuvre de Blockx et de De Tière !» (1) Vooraleer we een overzicht geven van de critische beschouwingen, die over De Bruid der Zee vroeger zijn neergeschreven geweest, willen we voorafgaande de aandacht trekken op de manier, waarop we zijn te werk gegaan. 't Is eerst en vooral duidelijk, dat we er nooit aan gedacht hebben een volledige documentatie in dien zin aan te leggen: we zouden onvermijdelijk in een vervelende herhaling zijn vervallen; we hebben, na zorgvuldige zifting, ons alleen bepaald bij enkele aanhalingen die kenschetsend waren. Ook hebben we gemeend een onderscheid te moeten daarstellen tusschen beoordeelingen cp De Bruid, geschreven na een opvoering in den oorspronglijken tekst en deze, neergepend na eene met Fransche vertaling ervan. Wat in den vreemde, namelijk in Holland en Zwitserland over Dc Bruid, als drama verscheen, is insgelijks afzonderlijk verzameld. fl) "La Chronique,, 2-12-1901. Na de « première » te Antwerpen schreven: Le Peuple (1): m Le sujet se prête admirablement au développement musical. Pas de longues scènes en iesquelles 1 mteret languit, mais une succession d'événements qui capturent I attention du spectateur constamment intéressé.» Le Messager de Bruxelles: <( Dans cette histoiTe dramatique se retrouvent les qualités scéniques et pathétiques du dramaturge qui a signé tant de pièces d'accent fortement populaire, oü la sincérité et la naiveté de 1'émotion fait passer sur ce que les situations manquent parfois de nouveauté.» L'Etoile Beige: « N. De Tière a fait une oeuvre dramatique de trés grand mérite. Les personnages sont admirablement mis en scène, se mouvant dans un cadre admirab'e et oü il a su déployer de grandes qualité de dramaturge.» L'Escaut: « C'est un drame émouvant et coloré... De Tière a su donner a son drame une forme sobre et plus spécialement lyrique, p esta-dire, plus infir.iment conforme aux exigences de 1'art musical: il s'est acquitté de cette tache avec plus de tact et plus de discernement délicat qu'il n'en a mis dans ses oeuvres précédentes.» Na de « première » in den Muntschouwburg, te Brussel, bespraken tientallen bladen uit de hoofdstad. De Tière s werk. Slechts enkele zinsneden wezen uit deze beoordeelingen aangehaald. Uit L'Eventail (2) : « Cette Fiancée de la Mer, indépendamment de ses trés grandes qualités artistiques, est de vrai, de bon théatre, du pius authentique métier musical et dramatique.» Uit Le Flirt (3): « N. De Tière a tiré de la des scènes d émotion prenante, graduées avec adresse, pleines de saveur et donnant, avec intensité, f'impression des mceurs de nos énergiques pêcheurs flamands, de leur bonté rude, de leurs passions, violentes quand elles se trouvent déchalnées.» Met genoegen kunnen we den lezer het oordeel van Gzorges Eec\houd en van Lucien Solvay onder de oogen brengen. Deze beide critieken overtreffen in waarde al wat we hier nog ^ óór ons (1) Alle aangehaalde bladen dagteekenen van 2-10-1901. (2) 19-10-1902. (3) 25-10-1902. liggen hebben, zoodat we ons veroorloven mogen ons bij deze te bepalen. We laten Georges ELeckhoud aan het woord: uLe poème flamand de N. De Tière représente un véritable diame, bien charpenté, logiquement bati, toujours intéressant, abondant en péripéties bien amenées et en situations touchantes on pathétiques, se passant dans un milieu original et sympathique, mettant en scène des personnages attachants, aux caractères bien tranchés et pleins de contrastes, bref, un livret comme les musiciens ont rarement la chance d en rencontrer.» (1) Meer omstandig dan de voorgaande beoordeelaar, bespreekt Lucien Solvay het operapoëma van De Tière als volgt: « Le poème et la partition de La Fiancée de la MeT sont tout imprégnés de franchise d'allures, d action et d'émotion. Ni i un, ni 1'autre ne s'atïardent en subtilités, en dèlicatesses de nuances, en soucis d'idées spécieuses ou précieuses, présentées autrement que de fa^on toujours trés nette, trés forte, par larges plans, et comme dirait un sculpteur, oppositions éclatantes d'ombres et de lumières. Et tous deux marchent ainsi, délibérément, vers un 'r»ut unique, une commune sincérité d'expression, une même recherche d'effet par la seule vérité. Les poèmes d'opéra vraiment c< musicables » sont rares. Trop peu laissent quelque chose a dire a !a musique. Celui de N. de Tière, s'il ne la rend pas indispensable comme elle le serait dans une action légendaire ou poétique, lui permet du moins de Tenforcer 1'expression des sentiments, d'y ajouter plus de mouvement et de cou'eur, de créer autour d'eux une atmosphère, que les paToles seules eussent été probablement insuffisantes a évoquer. II accumule les conflits de passions humaines, les pousse a leur paroxysme, semble craindre toujours, non de manquer d'originalité, et de rencontrer des situations cent fois exploitées, mais de ne pas être assez émouvant ni assez passionné. Au reste, s'il falla.it éviter absolument de dire ce qui fut déjk dit cent fois avant vous, on n'oserait plus rien dire; au théatre, les sentiments et les situations ne sont peis si nombreuses; on a vite fait d en épuiser les combinaisons... Ainsi, sans doute, raisonne. tres justement, M. De Tière; la qualité d'une situa,tion étant rare. il se rattrape sur la quantité; il n'a pas tout a fait tort. L examen du livret est, a eet égard, trés intéressant... Plus encore que celle de Princesse <1'Auberge, dont le réalisme se haussait de quelque visée d'idéal, 1'action de la Fiancée de la M&r se passé en plein peuple, en plein peuple de pêcheurs: milieu éminemment favorable au développement d'incidents violents, de passions excessives, de grands élans exprimés trés naïvement et trés sincèrement.» (2) (1) "L'éventail,, 26-10-1902. (2) "Le Soir,, 20-10-1902. 141 De HOLLANDSCHE critiek is ten opzichte van De Bruid der Zee even gunstig gestemd als vroeger tegenover De Herbergprinses ja, gunstiger nog zal ik maar zeggen. De opsomming ervan zou al te saai en te vervelend worden moest ze alle Hollandsche ontleken bevatten welke over De Bruid verschenen en' waarop we de hand hebben kunnen leggen. We geven enkel de oordeelvellingen uit de meest gezaghebbende bladen. ^ In « Het Vaderland » (1) luidde de beoordeeling van De I ïe- re's poëma als volgt: <( Weinig opera's zetten zoo mooi in als De Bruid der Zee en De Tière heeft eer van deze vondst... Hier hebben we geen «clou» als de carnavalscene in Herbergprinses, maar alles bij elkaar, drama, muziek en omlijsting vereenigen in zich genoeg factoren om voor dit zangspel een langer leven te verwachten dan aan de meeste moderne opera s ui den regel is beschoren.» De « Nieuwe Rotterdamsche courant » (2) heeft evenveel lof voor den librettist over wanneer dit blad schrijft: « De Tière geeft in De Bruid der Zee wat de conventioneele opvatting in een operatekst verlangt: groote afwisseling en sterke tegenstelling van sentimenten, gelegenheid tot het componeeren van kleurrijke ensembles en, als iets extra s, tot het plaatsen van volkswijzen, van wier succes men altoos zeker is... Zijn stukken bezitten alle eigenschappen, die een muzikaal dramatisch noviteit toonen moet, om « bühnenfahig » te zijn Ze zijn belangwekkend, vol pakkende tooneelen en voorai muzikaal van meer dan gewone waarde.» Bij een uitvoering te Amsterdam hemelde « Het Algemeen Handelsblad » de operatekst van De Bruid der Zee op, als bezittende « alle eigenschappen van tooneelwerk, dat het public boeit en tot opgetogenheid kan voeren; het werk behelst pakkende tooneelen...» De gunstig gekende muziekcriticus en componist Hugo Noi1thenius, hoofdopsteller aan het Utrechtsche « Weekblad voor Muziek », schreef in « De Utrechtsche Couran t» (3) een zeer gunstig en uitgebreid artikel, waarin hij onder meer zich over! De Bruid der Zee, als drama uitdrukt: « Wat voor de uitwerking van het drama-thema is gebruikt, op welken achtergrond uiterlijk en innerlijk, dit geweldig drama [1] 1-4-04. [2] 4-3-04, [3] ? Februari 1904. «ach afspeelt, dit alles getuigt van even groote kennis van zaken als van echt dichterlijk gevoel. De verschillende bedrijven vormen elk een goed organisch geheel. We voelen het, hoe we het groote onafwendbare einde telkens verder tegemoet zijn gegaan. Ook in dit werk is door den dichter uitstekend partij getrokken voor den eisch van den toondichter en in het bijzonder voer het geniale talent van Blockx.» Hoe ZWITSERS over het poëma van De Tière denken lijkt genoegzaam uit het eenige drietal knipsel welke in onze documentatie voorhanden zijn: « Tres scénique, ce savoureux tableau de moeurs popuiaires montre au naturel le mélange de rudesse et de bonté et, aussi, le caractère violent, sauvagement passionné des pêcheurs flamands.» (1) a Les émouvantes péripéties du beau poème de M. De Tière ont le doublé mérite de n'être pas rebattues et d'avoir fourni au compositeur des situations musicales a un tres haut point.» (2) (cL'histoireiesttrès dramatiquejet intéressante, maiselle a une faiblesse: son uniforme tristesse. Plusieurs des caractères sent fort beaux et d'une pureté antique.» (3) Staan de verdiensten van De Bruid der Zee als tooneelwerk zeer hoog, niet minder groot is de historische beteekenis van haar verschijning. In zijn belangwekkende wordingsgeschiedenis van De Vlaamsche Opera, schrijft René Hallemans inderdaad: (i Rond 1901 was de toestand van het Lyrisch Tooneel le Antwerpen alles behalve rooskleurig. Bijtijds daagde dg redding op. De Bruid der Zee van De Tière en Blockx zag het licht en redde voor een 2e maal de heerlijke instelling van een gewissen ondergang. De namen van deze twee auteurs moeten vooraan genoemd worden bij de historie!" der Vlaamsche Opera. Herbergprinses en De Bruid der Zee gaven het eerste bloed aan de jonge onderneming: dat is een historisch feit. De Bruid der Zee, irS een oogenblik van werkelijke crisis, deed opeens een kentering ontstaan. Het nieuwe dak zou opgetimmerd worden. De zedelijke grondsteen was gelegd.» (4) Voor de eerste maal opgevoerd op 30en November 1901, beleefde De Bruid der Zee te Antwgrpeii in één seizoen, 37 opvoeringen en dit met slechts twee voorstellingen per week. (1) "'Le Journal de Genève, 22-3-1906. (2) "Le Genevois,, 22-3-1906. (3) "La Tribune de Genève,, 22-3-1906. (4) René Hallemans in ''De Vlaamsche Opera van Antwerpen,, uitgegeven bij de Gebroeders Janssens, Antwerpen, 1907. Y*-di b"g op28 September I9DZ: te B„S«1. nte, de Ftan.che vereng van Lagye, in den Muntschouwburg, op 14 October De i>v . rS steden evenaa.de deze .. Antwerpen. In stad beleefde De Smid ongevee, 30 opvoeringen na e kande, in de hoofdstad niet minder dan 32 ! (1) De'25'opvang"8'Sn, van De Tière's tweede Wh werk. gaf aanleiding tot een "««^tfvieri^.TpC^. merkt mogen laten voorbi) gaan. Ue teestvienng f den Vlaamschen Schouwburg en droeg het karakter van een openbare hulde aan de beide kunstenaars, die De Bruid der Zee sch pen Al wat naam had op gebied van fraaie letteren, kunst en wetenschappen, overheden van stad en provincie. had ten zee» e er aan gehouden bij de feestviering tegenwoordig te zijn. Bene vens de gewone hulde op tooneel met de tradtoonneele speechen, palmen, kronen, en bloemengarven, hield de Burgemeester van Gent een officieele aanspraak. Vanwege de stad werden plech g een eeremedalie aan Blockx en De Tière overhandigd en de eers e bladzijde uit het « Guldenboek der Gentsche Schouwburgen »> (2) werd besteed aan de vermelding van het heuglijk en bijna eenig De beteekenis van deze jubelviering op Vlaamsch kunstgebied, werd duidelijk omschreven door Lod. Lievevrouw-Coopman, zoodat we niet aarzelen hem aan t woord te laten: « Deze gebeurtenis is niet alleen een persoonlijke triomf vnor de schrijvers maar ook een triomf voor de Vlaamsche zaak . Het opvoeren van dit bij uitstek Vlaamsch gewrocht heeft in onze stad, mee?/ voordeel aan de zaak gedaan dan honderden voordrachten, duizenden aanbevelmgsartikeen en vlug^hnft ^ Het is eerstens een spoorslag geweest voor allen, die jich .n deze vakken der kunst oefenen! Operateksten verrijzen als uit den grond en geen maand gaat voorbij zonder dat wij den bijval hebben aan te stippen van een toonkundige wiens naam slechts tot hiertoe in enkele vriendenkringen gekend was. srtüi £ S»»f-- ■- - (2) die in den schouwbura plaat» hebben, te vereeuwigen. Het opvoeren van De Bruid der Z&e is vervolgens eeni triomf geweest op de onverschilligheid en het vooroordeel van het gedeelte van dat publiek, welk vermeende dat de lyrische kunst enkel in 't Fransch ten goede kwam. Voor De Bruid der Zee is die onverschilligheid geweken, dat vooroordeel verdwenen! Ondanks alles heeft het werk van t'iookx en De Tière die onverschilligen, die bevooroordeelden naar den schouwburg geroepen. Ze zijn gekomen, en wat meer is, ze zijn teruggekeerd! En zij hebben goedgekeurd, luidop hunne bewondering uitgedrukt, met volle handen toegejuicht, met vollen mond geroepen: Bravo ! » (1) Die vleiende, vereerende bijval bepaalde zich niet alleen tot gemelde steden; ook te Leuven bekwam De Bruid der Zee, in Februari 1903, een buitengewoon succes. Middelerwijl was het aantal opvoeringen te Antwerpen, te Gent en te Brussel samen, geklommen tot 100; meer nog, De Herbergprinses beleefde ook haar I00e vertooning in de Scheldestad en zooals 't in den aard van den Vlaming past, gaf dat bedwelmend getal 100 aanleiding tot grootsche, mild ontworpen feestelijkheden, die door hunnen glans en hun bijzonder karakter, niet uit het geheugen te wisschen zijn van dezen, die ze bijwoonden. Deze feestelijkheden werden ontworpen en op touw gezet door den Stedelijken Tooneelraad, de Provinciale Commissie ter bevordering van Tooneelfyunst en Tooneelletterkunde, door het Beschermcomité van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel en het Propagandacomité tot hei bekomen van een eigen schouwburg, benevens vertegenwoordigers uit de kunstwereld van Frankrijk en Holland, kortom een puike, uitgelezen schaar van meer dan 100 Vlamingen, kunstenaars en kunstminnaars uit vele steden en dorpen van ons land, maar vooral uit Antwerpen. Uit den warmen oproep, die door vermelde inrichters de wereld werd ingezonden en die mede onderteekend werd door den Gouverneur Gogels van Antwerpen, door Burgemeester Jan Van Rijswijck, den Consul-generaal der Nederlanden en ook door dien van Italië, halen we enkele beteekenisvolle en welsprekende zinsneden aan : « De Bruid der Zee en Herbergprinses zijn uit den boezem van ons volk zelf gesproten, worden door de kunstkenners en het publiek evenzeer gewaardeerd. In den vreemde, zoowel als (1) "Het Nederlandsch Tooneel, Februari, 1903. T- \ebbrn rS^d" eTkente^IkhliTv^ volk. Zij blin- x-iï «£"*■* **«hsd' ™ E^"=i-~5~i-ï-•= den vreemde hebben verheven. , , Jere Daarom moeten de feesten m de Scheldestad a ae andere overtreffen, die elders te hunner eer werden ingericht Het volk, dat aan onze taal, aan onze eigenaardige zeden zoo onverbasterd getrouw is gebleven, heert De 'U!( ' en Herbergprinses met de oprechtste bewondering beg wordt n et moede deze zangspelen toe te ]u!chen. Onze feesten hoevin dan ook volksfeesten te zijn in de verhevenste beteekenis van het woord. » u ï . De verwachtingen van de inlichten, in Je laatste aangehaalde alinea u.tge,proken, werden ten volle beantwoord De 3 en 4e April 1903 zijn twee heuglijke en merkwaardige data, die gulden letters in het geschiedboek van de Vlaamsche Operakunst moeten aangeschreven worden. De opvoeringen van De Bruid en Herbergprinses waren oprecht twee prachtvertooningen gegeven voor bomvolle zalen, met een uitgelezen publiek, met overheden van allen aard waarin e hoogere stand en de kunstwereld buitengewoon talrijk vertegenwoordigd waren. De eerste dag werd geestdriftig ingezet door een hulde op het tooneel aan De Tière en Blockx van wege het inrichtingscomité : lofrijke discoursen, donderende ovaties en gulle aanbieding van kronen, kransen, palmen, garven, bloemen... en nog bloemen, dat gansch het tooneel er achter verdween. De tweede dag was de eigenlijke, intieme triomfdag... Weer had op het tooneel een betooging «d'une excellente camaraderie» ter eere van De Tière en Blockx plaats, weer regende het prachtige kransen en geurende bloemen... Maar de grootsche officieele plechtiging, die van zoo een overwegende, groote beteekenis is, in onze Vlaamsche operageschiedenis, greep slechts daarna plaats in de wandelzaal. (1) René Hallemans in "De Vlaamsche opera te Antwerpen,,. De feestrede werd gehouden door den heer Fr. Van Kuyck, Schepen van Schoone Kunsten, die na een warme, diepgevoelde hulde te hebben gebracht aan de beide dichters, o. a. deze verklaring onbewimpeld aflegde, dat: « Meer dan de ontelbare verzoekschriften en de duizenden handteekeningen, de beide gewrochten van De Tière en Blockx hebben bijgedragen om de stad te doen besluiten een nieuwen schouwburgje bouwen », waarna hij aan ieder van de gelukkige dichters een prachtschrijn, met eene groot massief gouden, eene zilveren en eene bronzen medalie (1) overhandigde, alsook een adres van hulde, gedrukt in het Museum Plantijn en uitgevoerd door Paul Buschmann. De w. n. Burgemeester Desguin sprak daarna met allen lof over het Lyrisch tooneel en zeide ongeveer (2): « De Vlaamsche, lyrische kunst, die zulke schitterende bewijzen van leefkracht geeft en ongetwijfeld een groote toekomst te gemoet gaat, heeft recht op een haar waardigen tempel. Ook beloof ik u, namens het gemeentebestuur, dat de bouw eener Vlaamsche opera nakend is. » Hiermede sloot deze betooging, alleszins waardig van De Tière en Blockx, waarvan melding is gemaakt in het Guldenboek der stad Antwerpen, maar die ook zal aangeteekend blijven in het Jaarboek der Kunstgeschiedenis in 't algemeen en van het Vlaamsch Lyrisch Tooneel in 't bijzonder. Ter gelegenheid van de Nationale Onafhankelijksfeesten in 1905 werd De Bruid der Zee in den Muntschouwburg te Brussel hernomen zoodat aldaar op 20 Januari, 1906, de 50e opvoering kon herdacht worden Terzelvertijd beleefde het werk een bijval zonder weerga, te Luik... Niet rustend op hare talrijke lauweren deed De Bruid der Zee verder een zegetocht door FRANKRIJK. Tourcoing, Rouen, Rijse:, Nantes en andere steden voerden deze opera succesvol op. Parijs echter werd niet veroverd. (1) Die medalie draagt aan de eene zijde het wapen van Antwerpen, aan de andere het opschrift : 100e vertooning van Herbergprinses te Antwerpen. Hulde der stad Antwerpen aan Jan Blockx en Nestor De Tière. 1893,,. (2) We hebben verschillende verslagen over deze feestbetoogingen geraadpleegd, Geen enkel geeft een stenographisch verslag, vandaar, dat het onmogelijk is de iuiste bewoordingen aan te halen, waarin schepen Desguin zijne gedachten inkleedde. De grond van de rede echter is er. In HOLLAND kwamen Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht,. Utrecht, Arnhem, Den Haag opvolgentlijk aan de beurt, t Was een nooit geziene bijval. Nooit waren de Hollanders zóó uitbundig. In Den Haag o. a., moest na het 2" bedrijf, acht maal het doek gehaald worden. In DUITSCHLAND was'tFranckforta/Mein(l) en in ZWITSERLAND, Geneve, welke de poorten van hun opera voor de Vlaamsche kunst openzetten. Zelfs ALGIERS kwam aan de beurt. En altijd en overal bijval, beter gezeid, geestdriftige triomf. Wilt ge eenige staaltjes, lezer, genomen uit honderden verslagen, dus van oor- en ooggetuigen, hier zijn ze : « Lorsque le rideau tomba sur le 2e acte, ce fut du délire et de la folie et que Kerlien se fut précipitée dans la mer bénie. ... d interminables applaudissements firent crouler la salie. » (2) « Le succes a été tel qu'on ne s'en souvient pas de mémoire de Liégeois. Après le ler acte, il y a eu 5 ou 6 rappels, une dizaine après le second » (3) « Na het le bedrijf, 3 terugroepingen; 7 na het 2e, en na het 3e bedrijf,insgelijks 7 ! (4) «Na elk bedrijf stormachtige toejuichingen... en eindelóoze terugroepingen. » (5) « Acclamations enthousiastes d un public en délire.» (6) Na al deze schitterende successen, deze ongeëvenaarde huldebetoogingen, deze vleiende loftuigingen en officieele bijtredingen, ware het gansch overbodig, zelfs gewaagd er nog andere beschouwingen bij te voegen om het te beproeven de talentvolle verdiensten van onze twee Vlaamsche Meesters, De Tière en Blockx, nog schitterender te doen uitschijnen. De Vlaamsche Tooneelkunst heeft de namen dezer onovertroffen kunstenaars met eerbied en gezag in hare Annalen overgedrukt, om ze als een kostbaar pand, aan de latere geslachten in zoete en dankbare herinnering na te laten, — en deze, we zijn er stellig van overtuigd, zullen ze steeds als een heiligdom in onverminderde vereering behouden. (1) De Duitsche vertaling van De Bruid der Zee werd door H. Melis geleverd. (2) Bij een opvoering te Antwerpen, uit "L'Echo,, 28-1-1906. (3) Bij een opvoering te Luik, uit "Journal de Liège,, 21-1-1905. (4) Bij de opvoering te Franckfort. Aldus verschillende bladen uit die stad. (5) Bij de opvoering in den Haag uit "Haagsche courant,, 30-3-1904. (6) Bij een opvoering te Rijsel in 1903. III. Hoe De Tière er nu eigenlijk toe kwam zijn 3e operatekst DE KAPEL te schrijven, vernemen we uit een interview, welke de reporter van « Het Laatste Nieuws » in November 1903, met hem heeft gehad enkele maanden vóór de eerste opvoering. (( lk deed, vier jaar geleden, zegt de librettist, in gezelschap van Dokter D., van Genappe, en een drietal jonkvrouwen, eene wandeling in de schilderachtige omstreken van dat steedje. 't Was op een zomermorgen en de droomende velden strekten zich wijd en zijd uit.Volslagen stilte heerschte, toen wij een zeer groote kapel naderden die, eenzaam, zich in 't landschap verhief en wij opeens gezang vernamen. Verrast bleef het gezelschap stilstaan. Een jonge, frissche stem klonk uit de kapel, zóó frisch en helder als men er zelden te hooren krijgt en zoo vol afwisselend gevoel en toonschakeeringen dat wij er diep werden door aangedaan. « Wie mag toch zoo hemelsch schoon zingen », zegde een der jonkvrouwen, eene muzikante. « Laat ons in de kapel gaan.» De dubbeldeur der kapel stond open : wij traden binnen en zagen vóór het altaar, een armoediggekleeden twaalfjarigen knaap staan zingen, met een tuil veldbloemen in de hand. Hij zong immer voort, maar niet den een of anderen aangeleerden zang, neen, de knaap «improviseerde» ! Zijne lieve moeder lag thuis erg ziek, en hij kwam heure genezing aan de Moeder Jezus vragen ! En dat vertolkte hij in ongekunsteiden, echter melodieusen zang, en in de zielvolste taal. Plots zweeg de knaap, hij 'legde zijne boemen voor het Mariabeeld en keerde zich om. Wij zagen een bleek, mager gelaat met glinsterende «diepliggende» oogen. De knaap was in zich zelf verloren, scheen niets te hooren, niets te zien. Hij was als een mystieke verschijning . Dokter D. kende hem: zijn moeder teerde uit en de menschen zegden dat het kind « wat onnoozel » was. Wij ondervroegen het : « Is uwe moeder erg ziek? » — « Ja, sinds lang ziek, maar ze zal genezen, klonk het naïef antwoord,want ik kom hier alle dagen bidden en breng bloemen.» Aanbiddelijk poëtisch kind! Wat al kracht van kinderliefde in die woorden! wat al onbewust «diep gelooven» in de kracht dier liefde! — « Maar indien ze sterft ?» waagde de dokter. - « Zij zal niet sterven, want ik kom hier tot zij genezen is! » zei de knaap, en zijn oogen straalden dweepziek en vol begeesterende wilskracht. — « En wie leert u zoo schoon zingen ? — « Ik zing,» zei hij reeds verstrooid. — « Zoudt gij nog kunnen zingen wat gij zooeven zongt ? » <( Ja, » maar de knaap zong, (ibezong»nu gansch iets anders; zijn vader was gestorven, moeder bleef alleen zitten met twee kinders; moeder was zoo goed Eenieder was fel1 bewogen. Eene der jonkvrouwen kustte het kind. « Mijn verhaal is ten eindö!... zei De Tiere. Wat het bevat is het uitgangspunt van het onderwerp der Kapel. « Hoevelen, voegde hij er bij, bezielt in onzen zoo materiëelen tijd, het «rein» gelooven, welkdanig de «aard» van t gelooven weze ? Geloof in de humaniteit, geloof in de broedermin, geloof in de zelfopoffering, geloof in de bronzuiverheid der liefde, die man en vrouw vast verbindt, geloof ;n een hooger ideaal. De tegenstelling met den edelen natuurknaap viel niet lang te zoeken tot het uitdenken van een operapoëma.» De Tière leverde zijn « Kapel », die we samenvatten als volgt : Na ons den jeugdigen knaap getoond te hebben met zijn diep geloof, ingegeven door zijne groote liefde voor zijn moeder, alsmede de zielsblankheid bij dit natuurkind, treden in het stuk als tegenstelling op, een paar jonge verliefden, hij student, zij meisje, tot een zeer goede familie behoorend. Hun onbluschbare liefde werd door hunne halsstarrige ouders tegengewerkt, gedwarsboomd en ze ontvluchtten de ouderlijke woning. Alle hinderpalen zijn thans uit den weg en ze kunnen hunne hartstóchten vrijen teugel geven, maar zooals het in zulke gevallen dikwijls gebeurt, leidt deze al te groote en onverhinderde vrijheid, tot overdaad, zoodat de verliefden welhaast een soort afkeer krijgen voor hunne eigen gevoelens; ze beseffen dat hunne neigingen niet zuiver zijn en wat ze voor liefde namen, alleen de spontaan opwellende uitbarsting is van hunne jeugdige, niets ontziende en onbezonnen passies. Als ze tot dit bezadigd besef zijn gekomen, doen ze de droeve ontmoedigende vaststelling dat hunne beperkte bestaanmiddelen bijna utgeput zijn. De ring, door den jongen aan zijne beminde als liefdepand geschonken, moet in betaling gegeven worden bij den hotelhouder van het dorp. Uitgehongerd en ontmoedigd dwalen zij de eenzame bosschen door. Hevige twist ontstaat; bittere verwijtingen worden naar elkanders hoofd geslingerd, zoodanig dat in blinde razernij ontstoken, de jonge student dreigend de hand verheft ! De ongelukkige barst in luide snikken los, en hij, dié thans oprecht beseft wat hij heeft misdaan, laat zich door de tranen, vermurwen. i Beiden nemen het besluit gemeenschappelijk te sterven. Doch juist op dit fataal oogenblik hooren ze de wondere zielrcre- rende zangen weergalmen van den kleinen natuurknaap, die voor zijne zieke moeder bidt en zien hem de schoonste bloemen, geplukt bij den zoom van het stille woud, aan den voet van de Moedermaagd neerleggen. Diep getroffen door dit onverwacht tooneel, komen de wanhopigen thans tot bezinning bij het zicht van zooveel zielszuiverheid en van zooveel grenzeloze liefde. De hoop komt hun terug bij; ze hadden er immers geen meer, vermits hun de moed ontbrak om te leven en te strijden voor hun liefde. In de verte weerklinkt het blij gezang van de noeste oogsters, die karig bedeelden, die, juist omdat ze gelooven in het leven, als ware heldinnen onverpoosd zwoegen en strijden voor het dagelij ksch brood. Het weifelend koppel nadert den eenvoudigen knaap, die met een steeds stijgende geestdrift zingt: « Moeder, moeder zal genezen! » Het meisje prangt het jongentje op hare nog hijgende borst, terwijl de minnaar het drama samenvat in deze enkele woorden: « Levtn ! Lieven! Strijden ! » Het koor der oogsters blijft in de verte zijn klanken laten weergalmen, vol vastbesloten strijdlust en vol zalige en opbeurende hoop ! » Kan men wel eenvoudiger onderwerp uitkiezen ! Splinternieuw is het voorzeker niet, maar banaal mag men "het tioch ook niet heeten. De Tière verwerkte het daarbij met zooveel teeder gevoel en zoo ongekunstelden eenvoud, dat de toeschouwer er sterk door ontroerd is. En dit gelukkig resultaat bereikt hij met slechts drie personen. We erkennen het; veel actie zit in het poëma niet; doch De Tière had niet de aanmatiging een eigenlijk gezegd drama te leveren ; het stukje bevat slechts één bedrijf en dan nog! Laat ons maar zeggen : De Kapel is een eenvoudig lyrisch «tooneeltje», een stukje gemoedsleven, een episode, een impressie, gevoelvol weergegeven. Merkt ge van lieverlede, voelt ge stilaan en geleidelijk, de evolutie in De Tière's operakunst ? « Herbergprinses » werd geschreven' voor het gewone volk; de groote massa inderdaad moet den weg bakenen tot de bekendheid, tot den roem. En die massa is komen luisteren voelde zich diep geschokt en ontroerd en heeft toegejuicht. Het volk zag immers, in die opera, zichzelf terug, zooals het wezenlijk is; het vond zijn intiemste vreugden, zijn natuurlijke uitspattingen, ock zijn zwakheden en gebreken er in trouw weergege- ven, nauwkeurig en levendig afgemaald. Het publiek begreep en... kwam zien en luisteren. In (( De Bruid der Zee » zijn de gevoelens reeds dieper en ook hooger als moreele draagkracht; een godsdienstige gedachte is in het slottooneel van het poëma geweven. En ten slotte in « De Kapel » komt de poëzie meer en 'beter tot haar recht; realisme, zinnelijkheid huist er voorzeker in het werk en wel op het voorplan, in de handeling zelve; maar het mysticisme zweeft als een poetische atmosfeer boven de actie en dringt zelfs op sommige oogenblikken tot in de handeling door. Hier ontstaat dus geen conflict, geen botsing tusschen beide, maar wel op zekere stonden, een harmonisch neven-elkandergaan. Door en door volksch van aard tot in zijn kiemwortel, wordt aldus het lyrisch werk van De Tière en Blockx een werk van strekkende, opvoedende kracht., IV. De vierde, in de reeks te bespreken opera s, is BAL.DIE, een landelijk spel in drie bedrijven. Reeds in 1906 werd dit lyrisch drama aangekondigd onder de benaming van Zoetelief, later werd zijn verschijning verwacht onder den titel van Liefdelied en eindelijk, in 1908, zag dit stuk het licht met, als definitifeve hoofding Baldie, naar den naam van den hatelijken, antipathieken held uit het stuk. De le opvoering van dit lyrisch werk greep, op 25ein Januari, in de Vlaamsche opera te Antwerpen plaats. Evenals voor de voorgaande werken was de warme belangstelling dn dit nieuwe stuk van De Tière-Blockx buitenmate groot; overheden van allen aard en van allen rang, kunstenaars van alle slach, zag men in de bomvolle operazaal gemengd bij het toegestroomde volk, dat onafgebroken en met dezelfde begeerlijkheid naar gezonde, gloedvolle en hartversterkende kunst bezield, de beide scheppers trouw was gebleven. (1) (1) "L'Etoile beige., zegt dat goed in zijn nummer van 26-1-1908 : "ia foule accourt chaque fois qu'une oeuvre de Blockx et De Tière est mise a Ia scène. Et le public que 1'on dit si prompt a briser ses idoles, demeure fidéle a ces deux frères de lutte, tenaces et résolus, vrais types de flamands, qui puisent dans leur tempérament le meilleur de leur art,,. Hier ook dient tot uitbundigen lof en hooge kunstwaardeering van onze twee knappe Meesters volmondig gezeid en herhaald : Ondanks de laffe aanvallen en de afbrekende cvttiek waarvan Baldie reeds vóór de opvoering ervan, het voorwerp was, van wege « De Ploeg », — een opzettelijk en onverwachts j.itgegeven schimpblaadje in 't West-Vlaamsch opgesteld, dat uitsluitend voor hoofddoel scheen te beoogen het werk van De Tière-Blockx, zoowel op letterkundig als op muzikaal gebied, tot op den grond toe af te breken — en, ondanks verdere lage kuiperijen en giftige schichten, is de datum van Zaterdag 25 Januari 1908, op tooneelkundig gebied, bepaald een ware heuglijke triomfdag geweest voor de Vlaamsche lyrische kunst. Inderdaad, bepaalde grieven, ernstige stevige opwerpingen kon bedoeld krantje tegen het libretto niet inbrengen; alleen werden een 15tal flauwe, eenigzins minder flink uitgewerkte verzen aangehaald, die toch niet van aard waren de innerlijke waarde -van het geheele te overschaduwen. Voor de rest alleen spot en afbrekerij! Dit alles verborgen achter het schild van de verachtelijke anonimiteit en dan nog opgesteld in grove bewoordingen, in gemeene uitdrukking, een laag procédé welke raak de menschen kenschetst, die hier aan 't woord waren. Baldie was blijkbaar een gepaste, lang verwachte en op voorhand beraamd^ gelegenheid om lucht te geven aan den hevigen haat, aan het niet langer te onderdrukken gevoel van afgunst welke sommige ijverzuchtige benijders voor De Tière en Blockx in 't harte droegen. Die pamphletten bereikten het nagejaagde doel niet, wel integendeel, zij kwamen het werk eerder ten goede ; want de nieuwsgierigheid was hierdoor nog meer gewekt en geprikkeld, zoodat voor de «première)) naar aanleiding van wat we reeds hooger zegden, de groote zaal van de opera totaal uitverkocht was en al wat maar naam had op kunstgebied, in Vlaanderen, de schrijvers en de vertolkers te Antwerpen geestdriftig toejuichte. Met Baldie voltooide De Tière het laatste paneel van de drieluik over Vlaamsche zeden, die hij zich voorgesteld had te leveren. Herbergprinses speelde in de stad, De Bruid der Zee aan de zee, Baldie voert ons op den buiten, bij de landelijke bevolking, uiterlijk kalme menschen, eentonig van aard, bedaard in hunne uitboezemingen, maar inwendig, hevige driften streelend en onderdrukkend tot ze t niet meer uithouden en onstuimig dan laten uitbarsten. Baldie bedoelend, bedoeling welke toepasselijk is op de twee eerst vermelde operapoëma s van De Tiere, echreef Raphaël Verhulst : « 't is plein air in dei letterkunde. » Juister kon het niet. « De Tière gaat zitten in de volle heete zon » voegt de Nieuwe Gazet (1) er bij en « plakt met echt Vlaamsche stoutmoedigheid, in breede, forsche voegen, schelle, sappige kleuren naast en op elkander. Baldie is geen primitievenpaneeltje, dat ge door een vergrootglas begluren moet, maar een brok moderne kunst die in passend licht dient bekeken en dan wel van zoover af, dat het geheel binnen uw gezichtsveld valt.» De nieuwe opera werd in de « Niieuwe Gazet » ongeveer als volgt samengevat : /e Bedrijf: Baldie, half-steedsche, half-boersche « Don Juan » en woekeraar daar nog bij, houdt gansch het dorp onder bedwang door de macht van zijn geld. Geen boer, die in nood was, of, met duivelsche behendigheid, heeft hij hem in zijn onverzadigbare zuigarmen gevangen. Zoo houdt hij als een klampvogel bijzonder stevig den schrokkigen, koudhartigen boer Teunis, die twee mooie stiefdochters heeft, Veerle en Dina, in zijn klauwen vast. De heele schuld zal hij aan Teunis kwijtschelden, indien deze stellig belooft, hem op geen manier te beletten, Veerle te veroveren. Maar Veerle bemint den jongen kunstenaar 1 heo, dien we naar Gent zien vertrekken, niet echter alvorens met Baldie, reeds een vrij nijdige woordenschermutseling te hebben gehad. Htet conflict is geboren: Theo bezingt de zuivere ideale liefde, Baldie, de bedwelming der zinnen. De ijverzuchtige medeminnaars staan op het punt handgemeen te worden. Doch Veerlei weerhoudt ze. De kroppensgeladen oogstwagen komt middelerwijl onder luidruchtig rumoer, gejubel en gejuich van knechten en meiden, het hof opgereden. Boer Teunis geeft het teeken tot de vreugde : de bekers worden gevuld; er wordt vroolijk gedronken, gespeeld, gedanst. 2° Bedrijf: 't Is twee maanden later, dag van de najaarskermis. In den krankenstoel ligt de bleeke, ''wegkwijnende Veerle; ze droomt van haar geliefde, terwijl door het open raam, de zoele herfstwind haar de galmen toevoert van de dorpskermis, ginder verre... Ze wacht enkel nog op Theo's terugkeer om te sterven. (1) "De Nieuwe Gazet,, 24-1-1908. Eenigen tijd geleden is Baldie, terwij} iedereen afwezig was, op het hof gedrongen, om haar met geweld te nemen: gelukken deed het hem niet : haar eer bleef vlekkeloos gered; doch de uitgestane schrik, de hevige ontroeringen en de bijzondere krachtinspanning knakte de teere blanke bloem op haar reeds zoo zwakken stengel. Meer neg, tot vóór het aanschijn van den dood toe, durft Baldie haar onbeschoft met zijn liefde komen vervolgen. Die schaamteloosheid geeft Veerle den genadeslag; en als straks Theo wederkeert, zal hij in de bedstee, omgloord door het zilverblauw der maan, slechts het ontzield wassen beeld zijner geliefde vinden, terwijl uit de verte, met het zoele donker, het toenemend rumoer van de kermis aangolven komt. In wanhopige vertwijfeling doet Theo den verschrikkelijken eed : hij zal Baldie dooden! 3e Bedrijf: Baldie heeft het toppunt van zijn macht bereikt, doch, nu is ook zijn val het dichtst nabij. 't Is Sint-Sebastiaansfeest en koningschieting : de dorpstyran schiet den oppergaai af van de wip en zal thans* gekroond worden tot koning van de Gilde Als nu Dina nog maar zijn koningin wou zijn... ! Het b?er vloeit bij stroomen op zijn kosten; de boeren eten buiksta bij. Doch toen het Balthazarfestijn zijn hoogtepunt heeft bereikt en de hoofden reeds verhit zijn, verschijnt Theo als een wrekende gerechtigheid. In witgloeiende taal rakelt hij op, al den haat voor Baldie, die smeult in de boerenharten en weldra laait dan ook die zoolang verkropte haat hoog, in breede, golvende en alles verterende tongen, om den ontzettenden Don Juan heen. In den uitersten nood echter vindt hij nog een nobel, een grootsch gebaar, het eerste in zijn leven. Woest scheurt hij zich de borst bloot en roept : « Een pijl! Mik naar het harte, als koning sterf ik dan ! » En waarlijk Theo zou het doen. Maar Dina die ook den jongen kunstenaar hartstochtelijk lief heeft, wil niet dat hij voor den ellendigen booswicht zijn leven in gevaar zal brengen. Snel als de weerlicht, grijpt ze een mes en ploft het Baldiie in het! hart, die morsdood nederstort. Uit het volk gaat de wraaklustige kreet op : « Baldie zij gevloekt, Dina het leven gered! » (1) % Baldie is dus een drama, dat weeral eindigt met een dolksteek ; de librettist schijnt dit akelige genre lief te hebben! Geen ingewikkelde historie, geen gezochtheid in de bijzonderheden, niet waar, maar toch een echte studie trouw nagekeken naar het (1) De Nieuwe Cazet,, van 24-1-08 met enkele kleine wijzigingen. levend model : de menschen en de zaken zijn er nauwkeurig beschreven zooals ze waarlijk zijn, zonder opsmukkende bloempjes er rond. « Het kan De Tière's bedoeling niet zijn, zegt J. Hcste (1), aan een dramatische uitbeelding van het volksche leven een dichterlijken zwier bij te zetten, die wel ds waar het ruwe leven tot kunstwerk verfijnt, maar ook al te vaak kunstwerk beoogt en het leven zelf vergeet. Een tooneelstuk weze ofwel : herschapen leven, ofwel 's dichters-fantasie. Zoo niet wordt deze laatste gekortwiekt, ofwel der waarheid den nek omgewrongen. Nestor De Tière was en blijft een realist. » Een sombere,' hevig.'hartroerende historie tochi meent de lezer! Inderdaad Baldie is een ware « tragedie van woeste passie; het drama van Don Juan, ontdaan van alle lintjes en strikjes, kort, brutaal-treffend, ontzettend » (2) ; een akelig, bewogen actie, die De Tière echter laat handelen in een overheerlijk decor, in goed afgekeken, levende natuurtafereelen, met forsche borstelslagen daar gesteld : Baldie speelt dn De Tière's geboortestreek en de dichter brengt de bewoners van de Scheldeboorden met hun deugden en gebreken op tooneel in het kader zelf var. hun gewest. Eene sombere akelige stof is het gewis, maar die toch belangstelling afdwingt; deze verflauwt geen enkel oogenblik, ze gaat immer stijgend tot aan het slot van het stuk waar de ontknooping valt als een dreunende donderslag : verrassend, schokkend, diep ontroerend ! Om de letterkundige verdiensten van Baldie werd een vinnige strijd gevoerd. Vele hoedanigheden werden opgesomd, maar ook op feilen, op ernstige feilen werd er gewezen. Vangen we bij voorkeur met de hoedanigheden aan. Het /c Bedrijf, de inleiding tot het eigenlijk drama, zit goed ineen. Het realsme van de handelng gepaard bij dit van de optredende personages verschijnt sterk op het voorplan, door het schilderachtig, plaatselijk-folkloristisch kader, waarin de librettist alhier de actie laat afspelen. Het ednde van dit bedrijf is namelijk een eigenaardig oogstfeest, zeer realistisch opgevat, vol leven. (1) "De Vlaamsche Gazet,, 27-1-1908. (2) "De Nieuwe Gazet,, 24-1-1908. kleur en beweging, een echte vondst, waarvan de bdjzonderheden geput zijn aan de beste bronnen van de Volkskunde. De Tière is nog steeds de meening toegedaan, dat bijzondere tafeTeelen dienen mgelascht te worden met kleurrijke schilderingen van het Vlaamsche leven — zooals het geval' is in zijn opera's — Vlaamsch leven, dat altijd iets Rabelaisiiaansch in 2ich draagt : zoo kwam vroeger de Carnavalscène in de Herbergprinses, zóó de zeezegening in de Bruid. Hier in Baldie zorgde de schrijver voor dusdanige «clou». Een Oogstfeest, « une page admirable, d'une vie chaude » schrijft «La Chronjilque», « een feest, zegt de fijnvoelende Maurits Sabbe in het tijdschrift Volkskunde, «met nauwgezetheid, met waarheidszin voorgesteld. Hier krijgen wij niet een der pseudo-landelijke feesten met bepoederde en gestropte salonherders en herderinnetjes, die wij in de opera beu geworden zijn, en die veeleer de muffige reukwerklucht van een boudoir opwekken, dan de morgenfrissche, krachtige lucht der velden. Wat we hier krijgen is natuur. De librettist weet met merkwaardige tooneelkennis en behendigheid naast het dramatisch belang, dat uit de karakterontwikkeling voortvloeit, handeling, kleuren, leven in zijn werk te brengen. » Vol enthusiasme roept Raphaël Verhulst insgelijks uït : «iWat een slottooneel, dat onvergetelijk oogstfeest! waaruit heel het platteland u tegen waait. De vreugde van de scène slaat in, en heel de schouwburg danst mee'! Jongetjes, doet me dat eens na! Luchthartige, onbezonnen critiek, die niet meevoelt, niet nadenkt, nooit hebt voort te brengen, doch des te meer te gispen, zet zulke akte eens ineen ! » (1) De hoofdtoon van het 2' Bedrijj is tragisch, somber, 't Is de ((Zieke Jongeling» van Van Beers op de planken gebracht, zegt Verhulst; «een parel van Vlaamsche Kunst! » voegt De Gazet van Antwerpen er aan toe. Als schoone brokken kunnen we hier aanhalen : 1) het tooneel waarin Rikus door Rika zijn geheim laat stelen en zijn verloofde de scène vertelt van Baldie's hatelijken aanval op Veerle; als contrast met die scène ziet men de luid-zin gende kermisgroep voorbij het venster trekken ! 2) de aandoenlijke biecht van Veerle aan haar zuster DSna. de kapdtaaiscène van het stuk, waarin ze de oorzaak van haar ziekte mededeelt en aandringt Theo te huwen, als zij, de arme (1) "Lucifer,, 1-2-1908. Veerle, er niet meer zijn zal 't Is « het heerlijkste gedeelte van het werk », zegt Verhulst. « Hooge kunst en w;e daar niet geroerd is tot in zijn beste innerlijk, kan niets komen doen ui den schouwburg. » > <( Cette scène, merkt «Le Matin» op, est d'une pureté, d'une élévation de sentiment peu ordinaire, d'une puissance émotive a attendrir des pierres. Le contraste avec les^ scènes naturalistes oü sont mêlés les personnages vicieux de la pièce est frappant.» (1) 3) het pakkend tooneel na het bezoek van Baldie : Veerle blijft stervend gansch alléén! Ze hoort in de verte duidelijk de stem van Theo, ze wil hem nog eenmaal zien; hij nadert... Maar neen, de onverbiddelijke Dood wil dat opperste genot aan de arme Veerle niet schenken ze neigt voor eeuwig haar hoofd stervend neer. '■t Is diep treffend, zielroerend, echt dramatisch in hooge mate! Gansch het 3° bedrijf stelt een kolossaal schrille tegenstelling daar met het 2". Zonder echter het 2" in dramatische kracht te evenaren, kan men toch vele hoedanigheden eraan toekennen. Twee tooneelen vooral verdienen een bijzondere melding: I) het tooneel, vol bijtend sarcasme tusschen Baldie en Theo; 2) de beschuldigingsrede van Theo tegen Baldie op den gildemaaltijd. Dit bedrijf, evenals het le, eindigt met een levende brok Vlaamsche zeden en gewoonten, het «Gildefeest» met de geestige, koddige zetten van zijn nar, zijn optocht, zijn danspartij, zijn Baithazarfestijn, zijn hoog-oploopenden twist, een echt (( Vlaamsch landschap, een ware Teniers, met drinkende, zingende, dwaas-dansende boeren. » (1) Ziedaar een bondig overziicht voor wat betreft de vele hoedanigheden in de actie en het decor waarin de handeling afspeelt. Thans willen we een zaakrijke karakterontleding geven en de verdiensten van Baldie in dit opzicht ermee aantoonen. De hoofdpersonage van het stuk, de spil waarrond al de andere helden draaien, is hier Baldie, een antipathieke persoon, « originalité assez rare », zegt Em. Closson. Die Baldie is een rijk goedbezitter, hardvochtig woekeraar als zijn vader; de ware tyran van het dorp omdat vele boeren hem afhankelijk zijn. Hij is een geile, liederlijke, wellustige kerel op den hoop toe, geen echte Fransche Don Juan echter, daar hij noch fattenfg, noch (1) "Le Matin,, 25-1-1908. (2) "De Nieuwe Gazet" 24-1-1908. verfijnd is en zijn don-juanisme uitoefent zonder verleiding, brutaal weg; erger, hjij doet' zijn slachtoffers zelf aanbrengen met de belofte van schuldenkwijtschelding en staken van vervolging. Ondanks zijn wulpschheid, zijn zinnelijkheid, is hij toch zakenman eerst en voora! en als doortrapte fielt, beseft hij dat zijn overmacht op te zwakke gronden rust om bliijvend te zijn : wanneer hij meent dat de misnoegdheid in geweldigen opstand zou kenteren, geeft hij aldus van tijd tot tijd een reuzenbraspartiij, alzoo de mistevredenheid begravend onder overdaad van spijs en drank. Na Baldie, dient als antipathiek figuur in 't stuk de boer-herbergier Teunis te worden vernoemd, de stiefvader van de heldinnen Veerle en Dina, een hartelooze,vrekkige, gewetenlooze kerel. Tegenover die twee zwalte, vuige karakters stelt De Tière een gansche reeks schoone menschen, edele zielen, reine inborsten: eerst de onverschrokken Theo, poëet en beeldhouwer, die zich door zijn talenten hoog boven Baldie en de msesten z'.jner dorpsgenooten verheft; Veerle, een poëtische figuur, met haar eerlijk gulden hart, de trouwe bruid, die den rijken wellusteling afwijst en het bewondering en medelijden afdwingend slachtoffer wordt van haar deugd. Ook Dina is, als Veerle, een lieve verschijning als echt Vlaamsch meisje met « klaren, goelijken blik en blozende wangen », het echte type voorspellend van de reine zusterliefde, achtereenvolgens « zonnig, zielsteeder en verrukkelijk, eindelijk tragisch. » De figuren van R'S^us en Rik.a, de knecht en de meid, verdienen ook wel als natuurlijke, geslaagde typeeringen aangestipt te worden : De Tière stelt ze ons voor als plompe, ongeschaafde schepsels, houdend van jolijt, maar in den grond 'och goed van hart! Vooral RiJ^us, de trouwe drager van het groote geheüm, is een flinke borst en, zooals terecht werd gezegd, in plaats van dit uit te buiten tegen groot geld liever de onbewimpelde verklaring aflegt aan Theo. Benevens deze enkele individuën, speelt in Baldie de « compacte massa » ook een belangrijke rol. De bijzondere kenschetsende teekening dient insgelijks onvoorwaardelijk geloofd te worden, want De Tière schildert meesterlijk de « plotse sympathiekenteringen van het volk, dat onder den onweerstaanbaren invloed van zekere ophitsingen den man welken het te voren in triomf ronddroeg onverbiddelijk tot den dood verwijst; en 't is, in Baldie, wel degelijk het Vlaamsche volk met zijn elementaire instincten, zijn geduchte uitbarstingen in de bedwelming van zijn woelige kermissen, soms bloedige kermissen, waarop, voor een beuzelarij, de messen worden getrokken en het bloed vergoten. » (1) (1) Paul Gilson in "Le Soir„ 27-1-08. De in Baldie optredende personages zijn behendig en flink geteekend, buitengewoon goed getypeerd; « le poete 'les burine de main de maitre » zegt « Le Carnet mondain.» De lezer zal dra opgemerkt hebben dat ze gebeiteld zijn uit één stuk; ze zijn goed of ze zijn slecht, het een of het ander, zbnder mengeling; vandaar dat het conflict tusschen die menschen dan ook des te heviger, te scherper is, dat ze onweerhouden tegenover elkander handelen: oog in oog, zonder omwegen, zonder loensche middelen, zonder dubbelzinnige zinspelingen of bedekte aantijgingen. Bij lezing van het libretto krijgt men den indruk, dat de karakterteekening rudimentair en onbehouwen is en de optredende personen silhouetten schijnen... Inderdaad: De Tière doet geen spitsvondige zielsontleding van zijn personages, omdat, zegt hij, fijne zielsschabeering te vergeefs bij den Vlaamschen boer te zoeken is : de hevigste passid is bij deze de echste, de rechtzinnigste. Overigens heeft de librettist enkel op het oog een dramageraamfe te leveren. De geleverde schets uit te werken, te voltooiën, dat skelet vleesch en bloed bijbouwen, er leven en bezieling in te storten, is de kiesche zaak van den toondichter ! Voorwaar, wat al hoedanigheden!... meent de lezer! Inderdaad. Eerst en vooral — we verwijzen hem naar ons « Woord vooraf )> — hebben we oog voor al het schoone, het verhevene, dat we te genieten krijgen en slechts daarna, ach ja zijn wij niet blind voor de feilen en de tekortkomingen! Maar wat geven ons de geringe vlekjes in de helblakende zon, wier glanzende reimheid zij niet vermogen te bezoedelen! Of hebben we misschien de verdiensten van Baldie te veel door het toegevend oog van de vriendschap bekeken ? We gelooven het niet. Trouwens, de lezer oordeele zelf, na de aandachtige lezing van de volgende besprekingen: (( Baldie est du vrai théatre ef du meilleur et d'une puissance dramatique rarement égalée» schrijft <(Le Carnet Mondain.» (1) <(C'est une oeuvre dont la valeur scènique est tres grande et qui peut être comparée a ce qui a été fait de meilleur dans ce domaine » meent terecht «Le Peuple». (2) « Le Journal d'Anvers » (3) is hetzelfde gunstig gevoelen aangekleefd waar dit blad o.a. schrijft: (1) ? Februari, 1908. (2) 25-1-1908. (3) 1-2-1908. « De Tière a une intelligence de la scène qui est vraiment unique et qui ne lache jamais le spectateur, qui 1'intéresse toujour; et voila de quoi faire un homme de théatre, destiné a plaure aux masses, incapables de raisonner, de philosopher sur ce qu'elles voient et entendent... Le livret est un des plus dramafeiques qui 9oient! » In « La Gazette »(1) luidde de beoordeeling als volgt: « Baldie est de la touche large, du ton cru, du contraste violent. C'est parfois un peu vulgaire, mais ce n'est jamais banal.» Een bijzondere aandacht moet vooral getrokken worden op de critieken van Rafaël Verhulst, Maurits Sabbe en' Paul Gilson, drie kunstenaars, die wel een woordje mogen meepraten, meen *k. «Baldie is een frisch, eerlijk, kleurrijk Vlaamsch werk... Het libretto is prachtig, keurig... (2) « De Tière en Blockx hebben het echt-VLaamsche, Jordaensche en Teniersche leven met hooge kleuren en aangrijpende klanken geschilderd in de stad, op de kust en op het platte land. En wat men er ook van zegge, houden wtDj ons voor overtuigd, dat Baldie niet het minst glansrijke luik is van de tryptiek waarvan Herbergprinses en De Bruid der Zee de eerste leden zijn. (3) « Les livrets de De Tière se distinguent par la vie, le mouvement, par un sens aigu de cette optique spéciale du théatre qui réserve aux inexpérimentés tant de surprises désagréables; il y mêle a propos le drame a 1'idylle, le plaisant au sévère, ménage de savantes gradatïbns, qui aboutissent a des effets certains; avec lui, 1 attention ne se lasse pas im instant, constamment intéressée smon par I action principale, du moóins par des épisodes attachantes, des jeux de scène ingénieux; et le dénouement.v habilement derobe aux prévisiibns, est d'un effet toujours inattendu. A jout ons a cela une langue forte, concise, nerveuse et imagée dont les traductions ne peuvent malheureusement qu'affaiblir la saveur caracteristique.» (4) En toch, ondanks deze gunstige beoordeelingen, was Baldie niet wat men een duurzaam succes kan heeten. Reeds na een zestal opvoeringen, verdween het werk van de affiche. Aihoewel m zulke gevallen het bepaald onmogelijk is de juiste oorzaak aan te duiden van dergelijke spijtige mislukking, toch zullen we niet heelver van de waarheid zijn als we een groot deel van die mis¬ lij 26-1-1908. |2] Raf. Verhuist in "Lucifer,, 1-2-1908. [3] M^zn,®5Sabbe in "Boon's geïllustreerd Magazijn,, Amsterdam, Mei 1908; 14] Paul Gilson in "Le Soir ; 27-1-1908. lukking zoeken in een kapitaalfout van het libretto zelf Vooraleer echter deze te bespreken, moeten eerst nog andeTe teilen van minder draagkracht weliswaar, maar toch gebreken, in 't voorbijgaan aangestipt worden. Zoo b. v. kan aangehaald worden dat enkele< tooneelen wat langdradig, wat gerekt zijn en hun inkorting enkel de actie ten goede zou komen, met haar meer vlugheid en levendigheid bij te zetten; dat de komische intermezzo's nogal talrijk voorkomer , al hebben zij de verdienste, gelukkige afwendingen en als het ware gewenschte rustpoozen daar te stellen na roeiende tooneelen. die den toeschouwer te veji geschokt bi-bben. Waarom ook heeft de schrijver zooveel maanden laten verloopen 'tusschen het 2e en het 3' bedrijf ? Waarom Theo dus zoolang doen wachten op het uitvoeren van zijn eed: een lang beraamd, met voorbedachten rade en rijpelijk overwogen moordplan?... Is zulks wel aannemelijk voor een edel karakter als dit van Theo ? Ook mag de vraag gesteld worden : Is Dma wel psychologisch juist als zij na haar moord kalm, bedaard haar woning binnengaat zonder dat ze de draagkracht vat van haar buitengewone gewelddaad : een ijselijken moord ! En dan die hardvochtige, ongevoelige houding van de opgewonden menigte tegenover het lijk, aan 't slot van dit laatste bedrijf, durven we ook betwijfelen Maar om het buitengewone van de handeling, het antipathieke gedoe van den hoofdheld, om andere redenen meer, Baldie betitelen met « al te brutaal, al te geweldig, valsch realistisch, te melodramatisch stuk », neen, dat kunnen we en dat zullen we gewiis niet. Baldle is een ruwe zedenschilderinë, inderdaad. Maar men vergete het niet: we zijn op het einde der 18' eeuw; en een zedelijke verachterlijkheid als deze welke De Tiere ons schildert, kan zonder bezwaar gerust aangenomen worden als men bedenkt in welke lage ondergeschiktheid onze Vlaamsche buitenbevolking zich thans nog bevindt ondanks den milden, weldoenden invloed van de 19° eeuwsche beschaving. De hoofdheld Baldie tüordt overigens niet verschoond : hij krijgt loon naar werken. Eén tooneel echter vinden we te schril, te geweldig, te pijnlijk om aanzien, dat namelijk itn het 2" bedrijf, waarin de uitge- putte, doodskranke Veerle haar eer nog te verdedigen heeft tegenover den schaamteloozen, wulpschen Baldie; hij sart haar nog in 't aanschijn van den dood tot ze er zielloos neer bij valt! Neen, een tweede maal zouden we persoonlijk dit aandoenlijk, smartvolle tooneel niet willen zien. Och, wat gispte de critiek nog over verdere vlekjes... Hier zou deze criticus dit willen zien wijzigen, daar een andere dat aanvullen...; deze vond goed wat gene slecht heette. Had De Tière volgens de opgeworpen raadgevingen, maar onbarmhartig gesnoeid, er zou gewis van heel zijn werk slechts... nog de titel overgebleven zijn. Critiek is over 't algemeen lichtzinnig, te veel in ons land, de weergalm van... kapelleklokjes! Al lof of al verguizing!... Zulke onbezonnen critiek is geen bijzondere aandacht waardig; alleen voor de ernstige dient men de ooren te spenen. Zoo werkte De Tière Baldie om, na eene lezing van een paar zeer gunstige antieken, één in «Lucifer» van Lodewijk Krinkels, een andere van jef van den Eynde, in « Hooger Leven » van Leuven. Hier volgen ze. « Aan Baldie is een groote feil! De theatrale waarde van dit werk kan niet betwist worden: niemand beter dan De 1 ière zo! een paickender, speelbaarder, voor de opera meer passend" libretto maken. De Tière verliest echter uit het oog dat het publiek waagt een stuk te zien en te hooren waarin het belang kan stellen en waardoor het geboeid wordt, terwijl het ook zijn hart ontroerd of opgewekt wenscht te voelen. En het is een niet weg te redeneeren feit : het onderwerp van Balde is niet van aard °m er8' fe boeien, noch zijn de karakters in staat om onze belangstelling op te wekken de hoofdpersoon is tamelijk laas bij den grond. » (1) Aldus Lod. Krinkels. Laten we thans Van den Eynde aan t woord: « Dit stuk stelt voorzeker ons volk voor in verschillende zijn van zijn wezen : zonnevlakken en schaduwzoomen; doch in een valsch daglicht, staat het niet Baldie zweeft door die tooneelen als een blinkende doch zwarte ongeluksvogel : al zijn daden, en de veroordeeling der volksziel over hem, stellen hem in een zeer verfoeilijk daglicht. Integendeel, wat al schoone karakters: Veerle...)) (2) (1) "Lucifer,, 1-2-1908. (2) "Hooger Leven,, 17-2-1908. E.n dan volgt eene bondige ontleding van de schoone figuren, in 't stuk, Veerle, Dina, Rikus, benevens enkele andere beschouwingen en o.a. dezen beteekenisvollen zin: Hoe overdreven het woord schijne, 't is echter waar. Nemen wij Zielef?etens, zijn eersteling. Wat al gevcelsteederheid gepaard bij plots wild opvlammende drift! Pol, de jonge man, diie bij het terugzien van zijn zoontje, tot A-eenens toe ontroerd is, bruist geweldig op in zijn woordenstrijd met zijne vrouw, verheft dreigend de hand. I R°ze K°te is zacht, liefderijk streelend, tegenover Simon en Jakob m de sm.ase, en pas zijn ze weg of ze springt op in verachting, in vermaledijdung, in hevigen haat, grenzend aan zinneloosheid. £/za zoo zielszacht, zoo teeder naïef met haar minnaar Walter, hancelt als een waanzinnige, vol razernij als na haar val, dezelfde Waiter naar in haar hut bezoeken komt, waar ze een k.naje heert ter wereld gebracht. Het iieve Bloeme^en, waanzinnig van wanhoop, spuwt al haar haat in het aangezicht van haar verleider. En andere voorbeelden meer zouden we kunnen aanhalen... een, De 7 iere is, zooals de Franschen zeggen, geen «plagiaire», geen vrijbuiter op tooneelgebied; wel integendeel : hij is echt persoonlijk, oorspronkelijk, zelfstandig in de pakkende toestanden,die hij schept en op het tooneel brengt. Hij gaart zijn honig m eigen tuin, op e'gen klaverveld, in de vrije, voor elk openstaande velden en niet... in de korven van anderen. Zijne gewrochten worden opgetitmmerd met eigen grondstoffen, die hi: meesterlijk verwerkt, naar eigen ontworpen plannen. Haat, liefde, smart, hebzucht, bedrog, begeerte naar praalzucht, vooroordeelen, ingewortelde gebruiken, het menscheiijk slechte en goede in zij:, natuvrlifjke hevigheid als 't ware voor uw oogen getooverd ziedaar de voornaams .e bestanddeelen die in de samenstelling van zjn werk voorkomen. Een gunstige bouwgrond zoekt en k^es-i De Tière met voorliefde, en vindt hij dan ook, in het Vlaamsche volksleven, in de Vlaamsche volksellende, in de rijke, weelderige natuur onzer gouwen, waarin hij zich zoo graag beweegt, waarin hij ten volle thuis behoort. De roerende toestanden welke De Tière zoo heerlijk weet te scheppen, toovert hij voor de oogen van den toeschouwer smaakvol, boeiend, ontroerend en schokkend, vooral getrouw, — zooveel als de ware kunst zulks vermag, en met schildermeesterschap, dat u verstomt en van een opmerkingsgeest en eene verbeelding getuigt bu ien het gewone. Ze zijn daarbij bezield met den machtigen adem van 't leven: er klopt een ziele in, de ziel van het volk zelf, van t Vlaamsche volk, dat De i ïère door en door kent, waardeert, bemint met een ingeboren, rechtzinnige onvervalschte genegenheid. Ik geef nu gereedelijk toe dat voor tengere salonzielen en overgevoelige menschen sommige van die toestanden schril, somber, op t kantje van t ruw brutale af, daargesteld zijn; maar spijtig genoeg voor ons volk: die toestanden zijn en blijven Waar. Tiere weet zulks en als behendig kunstenaar stelt hij eenerzijds tot gelukkige afwisseling naast die zelfde ruwe toestanden die u, door hun naakte waarheid alleen, zoo pakkend de keel schroeven, tevens ook teeder-poëtische landelijke tooneeltjes, of naïef onschuldige scherts, zonnestralen borend door een sombere onweerslucht, tooneeltjes zooals men die bij onze Vlaamsche buitenbevolk-ng vaak aantreft; omlijst De Tière anderzijds zijn, veelal grootsche actiiedrijving, met een kader van bijzonderheden, die aan het werk een decoratieve inlijsting geven en er nog meer een Vlaamsche lucht doen uitwaaiien. Mag dit laatste als een feil aangeschreven worden?... Toch niet; alle groote tooneeldichters deden dat! _ zelfs in stukken als het volksdrama Seva Rutsaert ontbreken nooit die poëtische details. Voorbeelden kunnen bij de vleet worden aangehaald: In Bloeme^en : het naïef tafereeltje van de begraving der musch, ons als voorbereidend op het dramatische einde der hoofdpersonage. in Elza : het bloemenstrooien door den onnoozelen grootvader over het bezwijmend verleide meisje. in Se va Rutsaert : het pakkend vizioen Patria. in Hermina : het bloemenkransje om het doodshoofd, in Roze Kate : den gemcedelijken avondstond — zang er» lezing van het eerste bedrijf. in Het Rouwkleed : de lezing door Gielen. in Liefdedrift : het lied van den koewachter. in Zieleketens : het kinderlijk gekweel der oudjes. in Moederhart : het kindergepraat. In Belsama zijn er poëtische détails bij de vleet Een andere bijzonderheid, waarop de aandacht dient getrokken te worden is het feit dat De fiére gaarne werkt met tegenstellingen: helzwarte toestanden geplaatst nevens en tegenover hagelblanke, du <-lair-obiCur als 't ware,verwant met Rembrandt We hadden de gelegenheid in de afzonderlijke bespreking van de tooneelstukken, 'n het 26 deel van dit werk, daarop meermaals de aandacht te vest:,gen; zoodat we niet breed er hierover hoeven uit te wijden. De menschen uit De Tière's stukken leven en getuigen van kracht, gevoel en beweging; ze hebben deugden, zij hebben gebreken en zijn weieens met ondeugden besmet; ze worden getrouw weergegeven , zooals ze waarlijk zijn onder hunne ruwe schors van gebrekkige opvoeding. Als diepte van gevoel ware er gewis eene vergelijking te treffen met Conscience; doch de helden van onzen toonee!dichter zijn kraniger, mannelijker, meer beslist, meer uit de werkelijkheid gegrepen dan de soms fletschkiesche, weekhartige minnende drcomers van den grooten volksromancier. Forsch, uit één stuk gehouwen, is ! onie, de ruwe, verliefde smid uit Bloeme^en. En dit realistisch eenvoudig drama werd geschreven in 1883. 't Was de eerste maal dat in onze Vlaamsche Schouwburgzalen eene pittige, kernachtige volkstaal als die van De Tière weerklonk. Lees maar enkele zinsneden uit het vermeld stuk, neem een tooneelwerk uit de oudere school en vergelijk ! 't Werd dikwijls vóór ons gezegd en wij herhalen het : De Tière's personen hebben nooit iets gemaakts in hun doening; ze spreken onverschillig over 1: raaien en duiven, over goed en slecht weer, in een taal van menschelijfye, niet van ideale menschen; zon- eren maar zonder ge t zelf merkt, zijt gij onweerstaanbaar medegesleept en stevig vastgeklampt door het tragische, dat uk de handeling opstijgt... omdat ge ware menschencaal hoort, komend uit den mond van levende menschen, dile kloekgebouwd en ongekunsteld voor u staan. Voorzeker is De Tière veranderlijk van maatstaf in de uitbeelding van zijn dramatische personages. Aldus ziijn die uit zijn eers:e werken meer oppervlakkig, met zoo ingestudeerd, niet zoo uiltgediept en zoo gevoeld als deze uit de laatste. Evolutie, antwoorden we! Maar ondanks het oppervlakkige van de zielsschiildering, blijven het toch menschen uit één stuk en legt De Tière onbetwistbare bewijzen af, dat hij het talent van onze beste romanschrijvers te zijnen dienste heeft. In de laatste stukken, heeft De Tière zijn beste kunnen, zijn hooge bevoegdheid als zielsontleder aangetoond. Hij heeft aerlinge, niet alledaagsche typen aangedurfd waarvoor and aarzelend wijken; « sprekende zinnebeelden van zwarte drijfwee Ten of van rein pogen », zegt Frans Stockmans. — Zijn helden zijn er geweldig, buitengewoon hevig, hartstochtelijk, ja ruw, doch steeds kiesch; hun driften verdelgen of worden verdelgd zoodat het pijnlijk aandoet, maar daarnevens staan er ook menschen met epische grootheid, met heroïsche deugd, met een machtige zelfverloochenende liefde, nog onstuimiger en geweldiger dan de driften zelf In deze werken is De Tière op 't tooneel zocals Stijns is in zijn romans. « De karakters van De Tière's personages, getuigt H. Coopman i hzn. en we halen de zienswijze van dezen criticus steeds met voorliefde aan, omdat ze immer raak: is, —1 zijn uit één stuk, maar uiterlijk min of meer scherp getypeerde inderdaad, t Zijn vooral en alien van drift opbruisende menschen,harde koppen, die weinig denken, des te meer handelen, recht door, zonder om te zien, verderop, totdat ze voor een muur komen te staan; ze huilen, 'brullen, tferen, razen, dooden, plegen zelfmoord of beginnen te zuipen! <( Des ames simples, des etres frustes, presque pTiimit'fs » zooals ik ergens bij J. K. Huysmans las. Zij leven en zij zijn Waar... Zijn personen zijn flink daargesteld met hun eigen treklcen, hun gewoonten, hun zegswijzen, hun bewegingen, hun feilen en hun ondeugden. Zij maken geen complimenten, noch groote bewegingen, geen groote zinnen ledig en ronkend; zij leven in de atmosfeer die hun past: opbruisend, onwillekeurig, strijden, strijden tot ze vallen als natuurwezens. Zij zijn noch ziek noch zenuwzwak, dranken zich een roes als echte grondeigenaars, ze bemiinnen, haten, vechten, dooden Tiere schildert, borstelt die driften, dce botsingen met breede trei ken als een echte Vlaming, «een Rubenszoon», weelderig, kleurvol. [ij-' heeft vooral oog en daardoor is zijn realisme vooral ook uiterlijk, t Is een buitenkant realisme » Een Hoilandsch blad beschuldigde De Tière dat hij « grofvoelend, niet diepgaand is, dat hij steeds aan de oppervlakte waarnemingen doet » Het ziet daarin een feil. — Wij, Vlamingen, niet: wij kennen immers den Vlaamschen toer. Zoek bij hem geene gezochtheid, geen raffinementen, geen verfijning, geen zielsschakeering, geen studie in zijn doen en zijn laten. Hij handelt naar eigen instinct en gedoe: slecht uit aangeboren gewoonte, goed uit aangeboren gewoonte, ook' steeds zonder beredeneering D:e handelwijze, overdreven typen van boerenkarakters voor te stellen, heeft voorzeker het nadeel dat vreemden, — vooral als düt het geval 's met De Tière's werken, die de grenzen overgaan, — zich geen hoogen dunk vormen van ons volk; maar hoeft een kunstenaar daarmede af te rekenen ? Neen, duizendmaal neen ! Hij schept hoe hij het scheppen wifl en zoolang hij de waarheid getrouw blijft, levert hij kunstwerk. Hoe gaat De Tière te werk bij de uitbeelding van toestanden of karakters en wat ils zijne kenmerkende eigenschap hierin ? La « Réforme » vertelt het ons : ^rUW,S Peirière Cen belar]gwekkend psycologisch geval heeft ontdekt als hij een toestand vasthoudt, dan diiept hij diie uit, zoek alle omstandigheden op dile kunnen helpen om die in het licht te zetten breidt die dan met eene onverbiddelijke logiek uit en gaat recht voonr.lt, zonder omzien. Trots gewoonten en overeenkomsten, bekommert hij zich nitet om dc aLelingen de overdreven k.eschheid m de zeden, de vooroordeelen, de ge^! afn .allgStVanighe id Van een «eerlijk ,, publiek verwend , jÜ.Weinig gewoon aan gewaagde zaken, en dus zeer U T31 recht,vooruit' «ook onverbiddelijk, alles omver wat hem fa den weg komt, zonder «pas op» te roec-n ■ hii gevenU» o" W3t 6T kan uit2ehaald worden, wat'hij'kan (1) "La Réforme,,; Maart 1892. Wie De Tière's kunstopvattingen kent, verwondert deze handelwijze niet. Overigens, zei hij zelf niet, in aSchild en Vriend» van 26 Februari 1893 : « Stout en sterk wezen de dichters; die te zwak van kop zijn om hun bezield, kloekmannelijk gewrocht te verteren, zullen u wel den rug toekeeren; de gezonden, de forschen echter, zullen tot u terugkeeren. Aischylos en Shakespeare blijven eeuwiig jong omdat hunne kunst het leven is : alzijdig. Daar waar hunne gewrochten zoetheid vereischen, zijn beiden vol teederheid, doch wordt het afgrijselijke vereischt tot dieper ontleding, tot dieper zedelijk schokken, hunne bezieling wordt somber, wreedgrijpend, en de ontknooping hunner spelen is vol huiveringwekkend iets. De toekomst is, in de kunst, aan gezondheid, aan waarheid, dat is: machtige levenskracht! » (1) Wonder is het niet, dat De Tière ons aldus machtig weet op te rukken, te doen trillen van diepe aandoening, ons pathetisch medesleept, doet weenen, sidderen, juichen kortom, dat hij <( i/ets Shakespeariaansch » heeft, wie zei dat nu weer ? Voorzeker kunnen enkele toestanden onwaarschijnlijk voorkomen en aandoen, overdreven zijn, gezocht, als het ware geschreven met het oog op effectbejag Hoe zeer hij naar het realisme overhelie, maakt hij zekere van zijne personages grooter dan ze z:fch in werkelijkheid voordoen. « Theater is theater » zegt De Tière. Grijpen wij, bij het geven eener zedeles, in het gewone der toestanden, nooit in t buitenge>vone: het buitengewone is den aanhoorder vreemd: het gewone kent hij beter omdat hij er zich in terugvindt; dieshalve zal het voorbeeld hem dieper treffen .» Over de ontknocping van Liefdedrift, dit warm rekwilsitorium tegen de ikzuchtigen, die het geluk en de rust van anderen stelen om hunne lage passies te voldoen, verklaart de schrijver: ,« Van ernstigen kant werd mij voorgehouden of het drama niet al te fataal eindigt. Het stuk eindi'gt, mogelijk buiten 't gewone, dat geef ik toe; maar het eindigt mijns dunkens, logischer wijze. In de drij eerste bedrijven broeit, langzamerhand een zielenstorm; grootste bangheid ontstaat bij het laatste tooneel van het derde bedrijf; want zwart, bliksemzwanger zijn de wolken, die den zielenstorm aankondigen. Het vierde bedrijf: de zielenstorm is daar, barst los: de bliksem ontschiet hem.. .treft... wien ? De blikisem slingert naar Sara en Martie, doch Finne wendt hem af; wien treft de bliksem ? \vien kan hij toch nog anders treffen in zijn fatalen, niet meer te kieren gang dan Johan Falk?... Wat blijft dezen te doen ? Men ga zijn eenigszins menschenhatend karakter na, dat zich gansch het stuk door ontwikkelt; menschenhaat verwekt zelfhaat, verwekt zelfmoord. En, bij 't vaststellen van zooveel ellendigs voor hem, is het niet alleszins logisch dat Falk zich zelf vernietigt ? — Een karakter als Johan Falk trekt er niet koelbloedig van door, het land uit, of gaat niet, als een regelmatige zakenman, tot echtscheiding over. En de zedeles ? Is de zedeles niet groot, niet in 't oog springend ? Is het drama geen sterke waarschuwing tegen het opdringen van antipathieke huwelijken ? En wordt Falk door de fataliteit wreed getroffen» wien geeft, in t werkelijk leven, de fataliteit, de juist verdiende mate van het vaak zelf gezochte ongeluk ? En Sara ? en Martie ? Zal Martie het niet diep blijven beklagen dat hij, in zijn wilde, booze drift, dien noodlottigen messteek gaf aan Falk, dien messteek, ééne der oorzalien van zooveel noodlot ? Anderzijds, zal Sara niet altijd wroeging voelen, balk, uit schandevrees, de waarheid verzwegen te hebben vóór het huwelijk ? want, aldus handelende, heeft ze haren plicht niet gedaan als eerlijke vrouw, noch tegenover Martie, noch tegenover Falk. En 't kind dat Falk's naam zal blijven dragen, schoon het 't kind is van Martie en Sara, is 't kind ook niet daar als t levend bewijs hoe wreed de fataliteit den mensch kan treffen, wanneer de mensch enkel handelt, verblind door zijne driften, en geleid door zijne ellendige zwakheden ? In de voorrede van Eene Misdadige, stuk dat ernstig stof tot nadenken geeft bij de verleiders, schrijft De Tière: « Wij laten de feiten spreken, en kiezen partij noch voor of tegen deze of gene handelwijze, ontstaan uit de botsing van verschillende hartstochten : wij hebben den toeschouwer enkel een zedenspiegel voor te houden; hi) oordeele, en trekke er zelf les en leer uit. Wij trachten onze personen naar waarheid te schetsen: niet beter, niet slechter dan ze zich in het leven voordoen; wij grepen zoo diep als wij konden,— als het onderwerp en 't midden, waarin het ontstond, toelieten. Wij wilden menschen weergeven, die bestaan, en geene poppen, louter voortbrengselen der gewillige verbeelding en gesneden volgens oud-versleten patronen. Wij laten alles zijn fatalen loop gaan, zcoals het overigens in het leven zelf gebeurt. Edoch is 't een belachelijk vertoon — op te merken in ailes behalve psychologische gewrochten — booze menschen, bij slot van rekening, door een min of meer treffend geval, tot algeheele bekeering te doen overgaan, wij zijn er echter verre af, te beweren dat buitengewone daadzaken zonder invloed blijven op het menschelijk doen en laten. Daarbij, de mensch vindt zijne belooning of zijne straf in de gevolgen zijner daden of wat er recht- of onrechtstreeks mede in verband staat. Een ikzuchtige b.v. die er enkel op uit is zijn <(ik» tevreden te stellen, zal zich, op zeker oogenblik, verlaten bevinden; zelfs degenen, die hem dagelijks omgeven, zijn met het harte verre van hem; rond hem is alles koud; immer onder den invloed te zijn dier koelzedelijke atmosfeer, nimmer de genoegens te kennen — al dacht hij er zelfs nooit aan — der edele, fc>Teede, warme gevoelsopwellingen, daarin bestaat het «loon naar werken» van den ikzuchtige. Ons doel met Eenc Misdadige ? Diepen indruk te verwekken ten einde het onze bij te dragen tot het bekomen eener wet, die het opzoeken van het vaderschap toelaat. E.n wij vergaten n;et, dat alleen toestanden vol levenswaarheid kunnen indruk maken op de gemoederen en overtuiging doen ontstaan. Alles wat te zeer verdicht is, wat buiten het zijn van den mensch ligt, of gansch tot het domein der verbeelding behoort, kan wel een stend treffen door zekeren poëtischen kant, doch laat geen blijvend spoor achter: een steen in een waterspiegel. Vast, tooneelen vel werkelijkheid mag men kracht bijzetten door buitengewone — echter niet onmogelijke — tot sterk tragische handeling verheffende gevallen. De quaestie is dat de kern van het behandelde doordrongen zij van realiteit, hoe buitengewoon ae ontwikkeling zich ock, door medeslepende bezieling, op zeker plaatsen voordoe. In 't résumébcekje van Herbergprinses vat de schrijver de moraal Van het stuk samen als volgt: « Wanneer de mensch zijn onedele driften niet weet te beteugelen, wordt de verheven scheppende kracht zelve opgeslorpt dcor het laag stoffelijke van het leven. Uit zijn nog onuitgegeven prologus van Honger stijgt de vurige bede om echte broederliefde. Bij den aanhef klinkt het : t Volstaat n.et bij het spel een traan te storten: Het schouwspel welrke daden vroom en goed! Wie t louter bij wat oogenvocht wcu laten, Dien grijp ik de engheid ruw uit geest en ziel!... » Wilt ge, lezer, nog enkele voorbeelden uit den hoop genomen van De 1 ière's verzedelijkende strekkingen ? Het Rouwkleed zet in gansch zijne akeligheid de gevolgen uiteen van een huwelijk, dat niet uk reine liefde is aangegaan, maar wel uit spijt, om wraak te nemen over hem of haar, die het hart veroverd had. Tot welke treurige en schandige gevolgen de ijdele praalzucht van een vrouw kan brengen, blijkt heel klaar uit Een Spiegel, terwijl in Elza de zedelijke strekking vervat is in «Plicht boven alles.» Wilds Lea is de belichamelijking van de hevige drift, die zichzelve veri\ietigt en u-tbrandt tot spiegel van eenieder. In De Kapel keeren twee jeugdige verliefden tot de Koop terug; ze begrijpen dat leven niet uitsluitend lieven, beminnen is; maar dat leven ook vaak: hard strijden is. Ze zullen dus samen moedig den strijd voor het leven aangaan, dus ook voor hun liefde. Is dit lyrisch tooneel om zoo te zeggen dus niet de dichterlijke afkeuring van de wanhoop, de ontmoediging, de ve^hserlij-king anderzijds van de volharding in den strijd voor het gekozen levensideaal ?... — Zien we in Roze Kate ook niet ? Maar genoeg voorbeelden aangehaald !... Kortom: De Tière verheerlijkt de moederliefde, de echtelijke trouw, de reine gesiachtsneiging; hij maa!-»t afkeer.g van geld- en ikzucht, gierigheid, karakterzwakheid, losbandigheid ! hij waarschuwt voor t gevaarlijke van overdreven hartstochten, wekt op tot edelmoed, tot liefdadigheid, tot naasten- en vaderlandsliefde; laat zelfs in zijn romantische Hermina de stem verheffen aan een troostende, den geest des twijfels te keer gaande, wijsgeerigheid, en huldigt in zijn druïdisch treurspel Belsama, het rijzend, weldadig licht van het christianismus. Men werpt wei eens tegen : de schrijver is soms zoo ruw, deinst niet terug voor scherp realistische voorstellingen in tal van toestanden. Het antwoord van De Tière zelf voorkomt deze opwerping, hij zegt: « Ruw zijn waar 't past, ja, maar gemeene or.aerwerpen behandelen, gemeene taal bezigen, dat nooit of nimmer! » En zoo is.'t! Hij onderstreept i.ooit zulk woord, zulke toestanden, met welgevallen; hij wendt ze aan omdat ze hem als opgedrongen worden door de karal.iterlogiek en de levenswaarheid: Niet om door stout realisme te verbluffen is het hem te doen; hij is er evenmin op uit, als velen, enkel ini sociale laagheid te blijven. Op 't brutale woord volgt het kristalzuivere woord des harten; op een sterk realistische scène volgt vaak een tooneel val zielenadel. En daarom zelfs is Hij vol echt realisme: is 't leven niec een afwisseling van licht en schaduw, van ruw- en fijnheid?... Meer dan één denkt dat hij, om als realist uit te blinken, enkel in het lage, het algemeene en het onedele mag putten, alsof er geen realisme bestond in het doen en laten van hoogstaande, ideaalschoone menschelijke figuren ! In Zielefyetens gaat het er erg bijtend toe, tusschen de twee jonge echtgenooten; maar als een zieledauw krijgen we nadien het verteederend gekeuvel der twee oudjes, de aangrijpende en zoo eenvoudig uitgedrukte verzoeningsrede van den grootvader. De « Misdadige », verlaten, onteerd, verstooten door haar barschen vader, tracht in ijlhoofdige koorts, heur pasgeboren kind te versmachten; zij komt tot bedaring, ziet het gruwelijke harer daad in en wanneer zij bemerkt dat het kind nog ademt, drukt zij het aan heur hart, het uitjubelend: « Het leeft! Het leeft!» Everard, de dichterlijke droomer, uit Roze Kate, de dweeper, staat, vol lichthelderhe.d tegenover zijn sombere broeders, de moedermoorders; Finne in Liefdedrift, rijst leliezuiver bij het T*??•■£ hartstocllten! en brandt Wilde Lea voor Wilfried deze blijft zonder vlek en mag, zonder blozen, Lea's echtgenoot in de oogen zien. En zoo is 't in menig ander stuk. Neen, De Tière és niet wat enkele kortzichtigen, die zijn -.usteloos streven naar verzedelijking over het hoofd zien, op een woord oordeelend, hemdierven aanwrijven: een zedelooze schrijver'.... Zedeloos? Elk zijner werken brengt eene tastbare zedeles mede. Hij toont het kwaad soms aan met levendig-schrille kleuren, zooals in Herbergprinses; hij is overigens diep overtuigd dat men de menschen niet ziende-blind mag laten, dat men, tot voorkomend behoedsnv'ddel, tot vrijwarende voorzorg, den zedelijken kanker moet aanwijzen, opdat men er niet onbedacht mede in aanraking kome. Zeker, in zijn werken wordt n'tet altijd de deugd beloond, noch de misdaad gestraft, zooals menigen het wel zouden wenschen; maar anderzijds is er ook minder schijnheiligheid, meer rechtschapenheid en waarheid in te vinden. En -;ls rechtzinnigheid geen eerste vereischte, geen prijzenswaardige hoedanigheid bij een gewetensvol tooneelschrijver ? Overigens ik las ergens : « 1'immoralité d'une ceuvre consiste-t-elle dans la morale que 1'auteur pressurait de la trame de sa conception ? ». De lezer meene nu niet dat ik een pleidooi « pro deo » lever; volstrekt niet!... In mijn zienswijze sta ik overigens niet alleen. Ik zou tal voorbeelden kunnen aanhalen, zinsneden mededeelen uit besprekingen van De Tière s werken door katholieke bladen en tijdschriften... Ik wil den lezer echter deze saaie opsomming sparen, hem verwijzen naar het 2° deel uit deze Documentatie en mij alleen nog bepalen bij de volgende aanstippenswaardige aanhalingen : « De Tière's tooneel is een echte cursus van zedenleer, waar het publiek zijne hoedanigheden van toeschouwer verliest; de zedeles dringt diep in het gemoed, tegelijk/ met het voorbeeld, het tastbare onomstootelijke voorbeeld. Strekking, nuttige wenken in alles, ziedaar de leus van De Tière. » (1) « De Tière immoral!... Non, mais rude et bienfaisant comme le davier du dentiste, comme le scalpel du médecjn... N'est-cepas en dépouillant le mal de ses dexniers voXles qu'on en inspire I'horreur?... Raca autrement a tout ce qui est vécu, a tout ce qui est vrai, a tout ce qui porte a réfléchir, a tout ce qui provoque de nobles indignatnons ! Shakespeare, Schiller, le dévot Calderon ne trouveraient pas grace! » (2) « Al de slechte menschélijke driften worden er in blootgelegd en de kwade gevolgen er van aangetoond. In die stukken krijgen we het ware leven te aanschouwen. Die stukken zijn voor het publiek als zoovele spiegels, die hem worden voorgehouden en waarin hij zijn eigen leven weerkaatst ziet. Personen nu, met slechte neigingen, maar sterk genoeg van wil om die neigingen te onderdrukken, als iemand hem er op 't schadelijke van wijst, zullen van het kwaad wederhouden worden, zullen, wat zij voelen wat slecht en verteerd in hen is, dat weten tegen te gaan, als er geen andere factoren optreden, die sterker zijn dan hun wil en dien weer op hun beurt komen vernietigen. » (3) Volledigheidshalve, moeten we te dezer plaats, nog bijvoegen dat verschillende werken van De Tière, namelijk: Eene Misdadige, Herbergprinses en Liefdedrift, wegens onzedelijkheid voor de staatspremie werden geweigerd door het staatsleescomiteit. (4) [1] Frans Slockmans in "Vlaamsch en Vrij,, 28-1-1894, bladz. 51. 12] G. Lagye in "La Iigue artistique,. 16 décembre 1897. [3] P. J D'Hoedt, de stukken van De Tière, Ibsen, Süderman, Hauptmann, Tolstoï en Brieux besprekende... [4[ Het premiestelsel is eigenlijk, over 't algemeen, een aanmoediging van minderwaardige stukken. Ernstige stukken van langen adem beleven We willen ons van alle beoordeelingen onthouden op deze handelwijze en deze bekrompenheid niet trachten te betitelen. We halen de schouders minachtend op en meenen het met De Tière zelf : « Wel, als ze me geen rozen geven, dan strooi ik ze zelf over mijn hoofd. » V. De Tière en het schouwburgpubliek. — De Tière en de intellectueelen. — De Tière en zijn confraters. De Tière schrijft niet voor zichzelf, niet voor alleenstaande dilettanten ; hij schrijft bij voorkeur voor het groote publiek « a 1'estomac rude et puissant, qui veut du solide et du consi'stant et dédaigne les petits plats doux et raffinés. » (I) Zijn werken noodzaken u niet diep na te denken om ze te begrijpen, ze vragen u geen inspanning om te begrijpen of te voelen wat ze willen te weeg brengen. « Son art est essentiell'ement populaire » zegt P .Ste B. « 11 étudie et interprèie les situations passionnelles de la vie, dans sa bonne réalité populaire. De Tière écrit pour les foules, non pour lui-même. II est 1'ame de son public qu'il connait et qu'il aime de sa branche et native sympathie. Nul m:eux que lui a compris le public » (2) Heeft De Tière gelijk? Meent hij met Boileau; « 1'auteur vraifment goüté est celui qui plait a la majorité ? » Ik meen wel ja, en mijn overtuiging wordt gesterkt door R. Petrucci, die on- enkele opvoeringen in den een of anderen grooten schouwburg en genieten hoogstens, wanneer het Ieescomiteit ze goedkeurt, wat niet altijd het geval is, tien a vijftien premiën ! Een geprimeerd blijspel b. v. in één bedrijf (en vaak van geringe kunstwaarde) wordt overal opgevoerd en trekt... honderden premiën. De les, die uit zulkê gegevens in 't licht valt, is te begrijpen. 't Is waar eenige maanden vöör den wereldoorlog, werd door Mr. Poullet eene commissie aangesteld tot wijziging van het berucht premiënstelsel. Een verslag, het gansche stelsel, zoo zegt men, omverhalend werd door de leden der commissie opgemaakt — alsook de tekst van een nieuw reglement — doch, wat is er van gewoiden? De oorlog brak los, en bedoeld verslag rust waarschijnlijk als het niet zoek is geraakt in de archieven van het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten. (1) Leon Chomé, dans "Paris-Druxellés" 11 juin, 1893. (2) P. Ste B. dans 'La Réforme,, 5 aoüt, 1896. der den titel van: «Le Théacre» in een Brusselsch dagblad onder andere voorhield : « dat het tooneel zich moet richten tot de menigte èn niet tot dit of geen bijzonder publiek, vooral niet tot een publiek van zoogenaamde dilettanten of fijnproevers. Deze zette men schotell:n tal Fransche en Nederlandsche bladen overgenomen, zegt J. VerJdcccJ? ' «We beschouwen De Tière pp verre na als onze machtigste tooneeldichter. Door de juistheid met dewelke hij de menschelijke driften weergeeft, tegen elkander botsend doet optreden, 1 jomt hij de groote meesters van het tooneeï dicht nabi].» (I) Dat Verbeeck met zijn oordeel niet alleen staat, getuigen de loffelijke woorden waarin Rafaël Verhulst zijn enthusiasme voor De Tière's kunst meende te moeten uitdrukken. « Met Gittens is deze tooneeldichter de eenigste misschien, die, op tooneelletterkundig gebied, den Vlaamschen naam buiten de grenzen brengt. De kunst van De Tière grijpt in de werkelijkheid en, stout op het tooneel gebracht, in het gemoed van het volk. Vóór De Tière hadden we zeer weinig. Hij is oorspronkelijk; hij is zichzelf; zijn dialoog is gehakt; zijn taal hortend, soms brutaal, opzettelijk wel te verstaan. Zijn gansche kunst straalt saam op toestanden van daad of gemoed.» (2) Niet minder enthusiast is Gustaaf Lagye, de gewaardeerde Brusselsche kunstenaar, die buiten verschillende werken van De Tière, nog vele andere tooneelgewrochten zoo kunstvol in 't Fransch wist over te zetten. « Les drames de De Tière témoignent d un tempérament essentiellement scénique et d'une rare profondeur d'observation. Tour a. tour lyrique et réaliste, humoriste et penseur, toujours débordant d'huniaine pitié et de généreuses protestations, De Tière a littéralement révolutionné la scène flamande. Et il ne s agit point ici d'une gloire simpïement locale. L art de De Tière est de toutes les nations.» (3) Breedvoeriger en in de vleiendste termen, bespreken Gustaaf D'honat, Jan Bruylants en H. Coopman Thzn., de tooneelproductie van Roze Kate's schepper, In « Gent-Voorwaarts 1898» liet de eerste criticus zich volgender wijze uit: (1) "Het Nederlandsch Tooneel,, 11 October 1896. | "De Koophandel,, 18-11-1896. "De Scheldesalm,, 19-11-1896. (3) "La ligue artistique,, 16-12-1897. (( Voor ons Neder landsch tooneel is De Tière een baanbreker geweest, die veel ouden rommel heeft overhoop gesmeten, maar daarnevens kloeke en frissche Vlaamsche kunst heeft in de plaats gesteld. In een tooneelwereld als de onze, waar de princiepen van 1830 of van het prehistorisch tijdvak nogal te veel gehuldigd worden, zijn figuren als De Tière een noodzakelijkheid, in de eerste plaats om hunnen geest van omwenteling in de kunst, en vervolgens omdat zij het publiek luide de waarheid duiven zeggen. Wij zouden, in Vlaanderen, meer kunstenaars van dit gehalte wijlen tellen.» (1) Nagenoeg in denzelfden zin schreef Jan Bruylants, Jzn., (2) in (( Lucifer » van 3en September 1905 : « Nestor De Tière is de oudste en de vruchtbaarste onzer jongere tooneelschrijvers. Zijn werk mag genoemd worden de schakel die het eerste tijdvak met het hedendaagsche onzer tooneelletterkunde verbindt... Hij is de eerste geweest die afgebroken heeft met den ouden slenter, het conventionneele in onze tooneelletterkunde met de voeten getreden en langzaam zooals eene evolutie dient voorbereid en bewerkt, ons tooneel naar het realisme heeft vrijgemaakt. Hij is de baanbreker geweest, niet degene die met woest geweld door het maagdelijke woud wil dringen, maar de man die, zeker van zijn richting, één voor één slingerplanten en wild gewas verwijdert, om alzoo stilaan het beloofde land te bereiken. Geen Vlaamsche tooneelschrijver kun bogen op de dramatische kracht die hij in meer dan een zijner degelijke werken weet te leggen, en op technisch gebied is hij ook wel de sterkste... De vloeiende tooneeltaal van De Tière, zijn kernachtige dialoog, zijn gelouterd dialect, als ik het zoo noemen mag, doen in hem den tooneelschrijver van den echten stempel waardeeren. Daarbij is De Tière door en door Vlaamsch, zijn talent heeft zich ontwikkeld op eigen bodem, wars van allen vreemden invloed ... , (1) Gustaaf D'hondt, gehecht aan het stedelijk Bestuur van Gent (afdeeling Openbaar Onderwijs en Schoone Kunsten), was jarenlang een ijverig mederedacteur aan het tooneelblad Lucifer (Antwerpen) en schrijft sleeds de kroniek voor den Nederlandschen Schouwburg uit de Arteveldestad, in La Flandre libérale (Gent) ; is de auteur van verschillende romans, novellen en schetsen en van het geschiedkundig drama De Witte Kaproenen, in samenwerking met L. Lievevrouw-Coopman. (2) ]an Bruylants Jzn., vroeger hoofdredacteur van het kunstblad Lucifer, schrijver van vele tooneelwerken, waarvan de meest gekende zijn:. Hoovaardigheid (3 bedr.), De Ziel des Volks (5 bedr.), Het Verleden (3 bedr.), De Gevolgen ecner Ontvluchting (4 bedr.), Een Herder (3 bedr.), Adeltrots (3 bedr.), Vastenavondspel (3 bedr.). De Waarheid (3 bedr.), Deodaat (5 bedr.), Jongelingszonde (3 bedr.), Zielegrootheid (1 bedr.), De Graaf van Caarteghem (5 bedr.), en andere. Van De Tière kunnen onze jongeren leeren: tooneeibouw. tooneeltechniek, tooneeltaal...» Niet minder gunstig beoordeelde H. Coopman, 1 hzn., (I) in « Théatra » 1909, de werken van onzen gevierden tooneelschrij- ver: « Les pièces de De 1 ïere sont baties par un maitre ma^on, solides de charpentes, bien assises et bien dressées. De Tière est un peintre qui ebauche largement, a pleine brosse, de grandes toiles. Son paysage exact, clair et vivant, sert de repoussoir a ses personnages tailles d une piece, campes solidement, avec leurs traits propres, leurs tics, leurs manies, leur parler, leurs gestes, leurs vices et leurs défauts. lis ne font pas de petites manières, ni de grands gestes, pas de grandes phrases vides et ronflantes. Ils s'agitent dans 1'atmosphère qui leur convient. Impulsifs, passionnes, ils luttent, luttent, tombent comme des êtres en nature, lis ne sont pas malades, peis neurasthéniques: ils aiment, se battent, tuent, se grisent comme de vrais terriens.» In hun merkwaardige « Geschiedenis van de Vlaamsche Letterkunde van het jaar 1830 tot heden », blz. 370 en 371, duidden Coopman en Scharpé in tee!;enende woorden, de plaats van De Tière aan in de Vlaamsche tooneelliteratuur. Wij onderlijnen zelf de laatste aliena: « Hij wist zijn eigen weg te kiezen en zonder struikelen te volgen. Wat Gittens voor het historisch drama was, zou De Tière voor het gewoon drama worden. Hij is de baanbreker geweest eener nieuwe richting. Hij streefde naar eenvoud en natuurlijkheid. Zijne taal klopt. « De tooneeltaal, zegt hij ergens, weze een kunstvolle kernachtige, die alles solied schetst en vol actie is en boeit. Geen phrase.» Hoe meer hij tot het realisme overgaat, des [1] Hendrik Coopman, zoon van Theophiel (1852-1915), den dichter van Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief, die zijn eigen zoon ook zóó lief gehad heeft, dat hij er een Vlaming van maakte. — Geboren te Elsene in 1876 ; als vertaler in betrekking aan het Ministerie van Justicie, ie Brussel. In de eerste plaats : één journalist. Gaf uit, als letterkundig werk, de bundels Jeugd (1900), Geen Novellen (1910). Studies en losse Bladen (1913). Een studie over Edmond Roeland en Piet van Assche (1912) verdient hier vermeld te worden. Schreef met Hendrik jacobs jo. pseudoniem: " Rie en Rick „ : De Borstspeld, Blijspel in een bedrijf. 1® uitg. 1897, 2e uitg. 1913. Met Désiré Claeys : Een Koningsschot, blijspel in drie bedrijven (1914); hiervan bestaat eene onuitgegeven omwerking, m. n. Als de liefde bijt.... Ook nog: eene humoristische schets : Alles voor de partij (1917), en Stoops fecit... een tooneelspel in 3 bedrijven, bekroond in den tweeden tooneelprijskamp uitgeschreven door Gust Janssens, te Antwerpen in 1917-1918. Bij Maurits Sabbe, Lode Baêkelmans, Emmanuel de Bom e. a. zult gij zinnen van waardeering en sympathie over hem en zijn werk vinden. Hij zelf heeft overigens zijn laatste woord nog niet gezegd. te bondiger wordt zijne spraak. Hij borstelt met breede vegen; zijne personages zijn uit een stuk, ruw weg, kras en bont, met enkele koortsachtige, haastige rake trekken geteekend. Ook behandelt hij met voorliefde de zeden van de buitenmenschen. Ongelijk is De Tière in zijn vruchtbaar voortbrengen. Een Spiegel, met goud bekroond in den Xllen driejaarlijkschen Staatswedstrijd (1889-9!) dat wellicht zijn meesterstuk is en tot nog toe blijft, werd gevolgd door o.m. Liefdedrift, Roze Kate, Eene Misdadige, Wilde Lea, in een spanne tijds kort op elkander verschenen, als geroosterd op een vuur, het eene beter, het andere zwakker. Zijn Honger, éénakter, mag gerust vergeleken worden met de later zoo hooggeroemde schetsen van H. Heyermans. De grootste hoedanigheid Van De Tière, welige hem in de geschiedenis van ons tooneel, eene aanzienlijke plaats verzekert, is, dat hij in de grijze eentonigheid Van vroeger en toen esn nieuwen \lan\ liet hooren die om zijne rondborstige; stoutheid, zijn frisch jeugdigen overmoed, door het groot publiek gretig werd aanhoord en nog steeds bij dat publiek ingang vindt.» Eindelijk moeten we volledigheidshalve de aandacht inroepen op een gansc'ne reehs oordeelvellingen, die, door het feit dat ze onderteekend zijn door Vakmannen, een waarde krijgen, die niet te geringschatten is; we bedoelen die van Maurits Sabbe (I) : « De ! iere was in de ontwikkeling onzer tooneelkunst de kractige vertegenwoordiger van een tijdperk, dat niet meer het onze is, maar toch bieef hij, door de groote beteekenis van zijn werk nog heerschen over het huidige tijdperk, dat ons nog geen enkel dramatisch schrijver van zijn gehalte en vruchtbaarheid heeft geschonken. Onze dramatische kunst leed vóór de Tière's optreden, aan bloedarmoede en temperamentsloosheid, ze strompelde in de vlakheid van een weeke en verouderde romantiek en scheen heelemaal buiten het bereiki te staan van de moderne geestelijke stroomingen. Zijn frissche geest heeft haar een nieuwe"jeugd ingeblazen en een nieuwe richting aangewezen, die haar uit haren staat van achterlijkheid op een hooger plan moest brengen. Al zich moedig aan als een vurig strijder voor ons volk, zijn taal en zijn rechten. Edm. Matthijs was de boezemvriend en vertrouwsman van Nestor De Tière. (2) Bladzijde 236 uit «De Tooneelgids» van F. ]. D'hoedt, verschenen bij J. ]anssens, Antwerpen. P. J. D'hoedt (Gent, 1858) was destijds en gedurende vele jaren medewerker aan Lucifer, De Critiek, De Zaaier en andere tooneelbladen. Hij leverde de vertalingen van eene heele reeks tooneelwerken, o. a. van Hauptman, Faber, Halbe, Dreyer, Engel, Ernst, Petzold, Hirsch e. a. van Lode Monteyne : « De Tière hkndelde naar Goethe's woord : « Greift nur inein ins volle Menschenleben. » En waar zin voor realisme de grondtreki was van zijn artistiek temperament daar beeldde hij, bij voorkeur, de rauwe werkelijkheid in soms schrille kleuren uit. Het levensfeit, dat hij op de planken brengen wilde, bleef ontdaan san alle buitenissigheid. Het ontwikkelde zich volgens een streng logische lijn. De dramatische kracht van het gebeuren concentreerde hij in enkele, pakkende tooneelen, die de massa boeiden. De Tière's tooneel was vooral uiterlijk van actie en vaak wat simplistisch van psychologie. Maar zelfs in zijn min goed geslaagde spelen bewees hij dat er in zake tooneeloptiek voor hem geen geheimen bestonden. Een drama scheppend zag hij zijn menschen ageeren, en hoefde hij slechts hun uitingen neer te schrijven.» (1) van Alfons Sevens : « De Tière's werk is volksch tot in het merg. De opbouw van zijn tooneelspelen is eenvoudig, maar zeker. Geen m-ltelooze verwikkelingen: hij loopt recht op de ontknooping af. Hij is een meester in de hevigste tegentellingende zuiverste figuren staan tegenover de gemeenste. Doch hoe ruw zijn borstel schijnt, men voelt toch heel in de diepte van zijn personen iets goeds zinderen. Onder den schijn van realisme, is De 'Fiére een gezonde romantieker. Hij grijpt in zijn stukken onmiddellijk de volksziel vast.» (2) van Johan De Maeght : « Kunstenaar was De Tière tot in het verste schuilhoekje van zijn ziel en van zijn hart. Een kunstenaar die zijn Vlaamsche volk begreep en liefhad met al zijn liefde. Hij was het die, met Gittens, na het tijdperk der naïeve Fransch-nadoenerij in het tooneel, na de periode der zwakke romantiek met zoeterig gedoe, een nieuwe tijd inluidde. (1) Uit «Hel Tooneel , 10-10-20. Lode Monteyne (Antwerpen '86) is ieeraar in zijn geboortestad. Leverde romans. novellen, critische letterkundige studies over L. Baekelmans, Ch. De Coster, M. Sabbe, over Bretoensch nationalisme en Bretoersche literatuur ; vertaalde Philotas van Lessing ; is recensent van Het Tooneel (Antwerpen) en geeft geregeld kronieken over Vlaamsche boeken in Den Gulden Winckel. (2) In "De Witte Kaproen" Gent, 10-10-1920. Met De Tière eindigt het bespiegelende, het lokale. Hij ziet niet langer een mensch, maar den mensch. Hij was een baanbreker, een voorganger, die uiterst speelbare stukken, vol dramatische kracht vol woelig, roerig leven, vol botsende passie's geven zou. In het Fransch zou men hem kunnen vergelijken met Sardou. In het Nederlandsch met Heyermans. Hij gaat naar de natuur, naar de werkelijkheid; hij heeft een zeer vruchtbare verbeelding, die de stoutste toestanden bedenkt en alle genres aandurft. De Tière was niet geheel aan den invloed van zijn tijd ontsnapt. Maar wat men hem in hooge mate toekennen moest, dat is zijn onvermoeibaar streven naar schoonheid, naar oorspronkelijkheid, naar gezonde vroolijkheid, naar rake werkelijkheid. Het ontbrak hem misschien aan onderzoek, aan zelf rxitiek, hij gaf zich spontaan en geheel en bleef naast zijn vele deugden als temperamentskunstenaar, zwak in al zijn geweld. De Tière heeft het leven van ons volk op het tooneel gebracht. Wat Conscience gaf als verteller, en Hiel als dichter, gaf De Tière als tooneelschrijver, doch minder kiesch dan de eerste, en met ietwat van het brutale van den tweede. Zoek bij De 1 ière noch beeldenrijkdom, noch zangerigheid, maar vind bij hem een diepe kennis van het tooneel, van de effekten te bereiken door gebaar, woord en raak optreden.» (1) üan René De Wit : (( Enkele groote mannen hebben ons Vlaamsche volk leeren lezen, leeren zingen; De Tière heeft het geleerd zich zeiven te kennen, want door de scherpe, doch juiste boetseeringen van het karakter van al zijn personages, konden de duizenden en nog duizenden toeschouwers, die zijne werken zagen vertolken, in de ziel van den evenmensch lezen en hunne eigen gebreken en tekortkomingen vaststellen. Alle toestanden, de trouwe weerspiegeling van het menschelijk leven, van de hoogste tot de laagste sport der ladder onzer samenleving, werden afgeteekcnd in ruwe, vaste, krachtig gespierde trekken. Het geheel gaf ons overigens een overtuigend begrip van de deugd of de ondeugd, het recht of het onrecht, de waarheid of de leugen, het edele of het onreine. » (2) (1) In "Het Laatste Nieuws" van 1-10-1920, waaraan J.'De Maeght, redacteur is. Deze cn'icus was vroeger leeraar te Schaarbeek, (Brussel) en, tiidens den oorlog, bestuurder van de Belgische School te Middelburg (Holland). (2) Voorzitter van den Bond der Vlaamsche Tooneelmaatschappijen van Brussel en van de Koninklijke Tooneelmaatschappij «De Kunstvrienden». Het aangehaald oordeel is een brok uit de lijkrede die op het graf van De Tière door R. De Wit werd uitgesproken. en last not least van Joseph Chot : « De Tière avait un talent inné de metteur en scène... Enfant du romantisme, élève d une ecole dont les chefsd'aeuvre 1 absorbaient, dont 1 mfluence agissait si fortement sur lui, qu'il ne put jamais rompre avec elle, De Tière a connu tout de suite une période fièvreuse de succès continus... L homme qui jeta sur la scène tant de drames émouvants, fut ce qu'on appelle un auteur populaire. Dans ses drames, 1'auteur se donne tout entier avec ses qualités, ses tendresses, ses heurts, ses violences. II peint parfois, après une idylle charmante, avec fougue et rudesse, les passions qui se déchainent. A les pousser trop loin, il en vient alors aux pages rouges, apres excessives. Mais a coté de ces erreurs, que de jolies scènes, que de vie, que d humanité! » (1) Minder uitgebreid, maar toch in rake termen, velden andere in 't licht staande kunstrechters hun oordeel over De 1 ière. Georges Eeckhout getuigt van hem : « Les pièces de De Tière sont solidement charpentées, souvent intéressantes, presque toujours vivantes et parfois animeer d'un vrai soufflé dramatique.» (2) Edu)ard Cooremans (3) ziet in den schepper van « Belsama » e.a. werken meer, een « krachtig dramaturg, echt temperament, (1) Joseph Chot (Virton 1871), oud leeraar in Geschiedenis en Fransche literatuur aan de athenea van Elsene en van Brussel ; thans opziener bij het Middelbaar Staatsonderwijs ]. Chot heeft in een viertal romans, Carcassort, A la Frontière, Legendes et nouvelles, Pendant la Tourmente, de streek van de Viroin en van Tusschen-Samber-en-Majs bezongen. Schreef verder een epos in proza, Cunroth le Scandinave, een Grieksch roman, Le génie d'Athènes en twee werken over den oorlog, La Furie Allemande dans l'Entre-Sambre-et-Meuse en Dinant, Cité martyre: ook nog een raman ove* opvoedkundige zeden, Monsieur le Professeur, een tweetal tooneelstukken, Après la nuit d'Octobre (1 bedr. in verzen) en Le Kongar Roll (in 4 bedrijven) waaruit Paul Lagye, de opera Gisèle trok... Op critisch gebied moeten van J. Chot nog vermeld worden : Histoire des lettres fvangaises en Belgique en een studie over den tooneelschrijver Albert du Bois. Mr. Chot verliet het onderwijs van 1909 tot 1912 om in het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten te treden, alwaar hij in de afdeeling van de Internationale letterkundige Ruilingen, in voeling kwam met De Tière, die zijn overste en ook zijn boezemvriend was. (2) In "L'Européen,,. — Paris, datum? (3) "De Nederlandsche Letterkunde"sedert 1830,, door Edw. Coremans, ver¬ taald door Krijn. misschien wat te romantisch soms» en René De Clercq (1) meent dat (( de kranige De Tière toch immer en ontegensprekelijk de groote man blijft in onze tooneelliteratuur ». Kamiel Huysmans (2) beschouwt.De Tière's plaats in onze letterwereld als « zeer eigenaardig. » « ^ijn stukken », gaat hij voort, « bereiken soms eene epische hoogte; hij schept eigenlijk geene stukken, wel tooneelen.» Alb.Bielen (3) zet, met Gittens en Scheltjens, De Tière op den ((voorgrond» van onze tooneelliteratuur. Dirfy Sp>eelmans (d) aarzelde niet, in 1920, te schrijven: « Nestor De Tière is nog altijd, wat men ooki moge beweren, een Vlaamsche dramaturg van eerste gehalte » en B. Herder, de wereldberoemde uitgever van Herders-K onversations-Lexikpn, (5) vond De Tière een belangwekkende figuur genoeg om hem een artikel in zijn encyclopedie te wijden. Het schijnt me volstrekt overbodig verder nog bevoegde stemmen te moeten laten hooren om den roem van De Tière s werken stevig te bevestigen. Ik besluit dan maar met eenige persoonlijke overwegingen, die, naar mijn bescheiden oordeel, hier niet te onpas komen. Alhoewel ik, sedert ettelijke jaren, mijne schaarsche snipperuurtjes met eene bijzondere .voorliefde op het altaar van het tooneel ten offer bracht, toch heb ik, bij den aanvang van deze studie over De Tière's werken, mijne lezers er tegen gewaarschuwd dat ik de pretentie niet heb, wat overigens ook in mijne bedoeling niet viel, — een gansch zuiver-oorspronkelijk, eene hoogsteigen persoonlijke beoordeeling er over uit te brengen en, om niet te eenzijdig te blijven, ikt mij graag ook zou hebben bediend van wat anderen dachten over de gewrochten van onzen gevierden, Vlaamschen dramaturg. Doch anderzijds meen ik, op dit gebied, reeds genoeg ondervinding te hebben opgedaan, om vrijpostig en met voldoende (1) "De Witte Kaproen,,. Juli 1911. (2) In eene Fransche voordracht over Nederl. Tooneel, gehouden in La Maison du Livre, te Brussel, Maart, 1911. (3) Leidraad tot de studie van de Geschiedenis der Nederlandsche Letter¬ kunde, 4e uitgave, Tongeren, 1911. Dladz. 102. (4) De Gazet " Lucifer,, 3-4-1920. (5) Firma B. Herder, te Freiburg, Duitschland. kennis van zaken te mogen rnedespreken, en claarom zeg ik onbewimpeld : Om eene juiste, gezaghebbende en onomstootbare cvitiek over De Tière's werken uit te brengen, volstaat het in 't geheel niet tot de hooge literators-wereld te behooren, om zoo maar het onbetwistbaar recht te hebben en de noodige bevoegdheid, vlakaf, in een enkele pennetrek, soms heel de Vlaamsche tooneelliteratuur voor drakenk.ost uit te schelden. De beste bouwkundige heeft soms veel te leeren bij eenen eenvoudigen maar knappen metser en een verfijnde letterbeoefenaar is daarom geen vakman in de tooneelkunst. Om een ernstig oordeel te vellen over een tooneelstuk, moet men zich de moeite geven niet alleen het te lezen, te bestudeeren, te ontleden; men moet het daarenboven hooren vertolken, men moet het zien opvoeren. Een lied wil gehoord, een drama moet gezien worden, om er grondig te kunnen over medepraten. Indien nu bevoegde, in de tooneelwereld gunstig gekende critici als die wier beoordeelingen wij in de vorige bladzijden mededeelden, dus ware vakmannen op dit gebied, die weten wat tooneel is, die regelmatig met bepaald doel de schouwburgen bezoeken, om de opgevoerde stukken aandachtig te volgen, uit te pluizen, te ontleden in hunne minste bijzonderheden, en te tespreken ; indien, zeg ik, zulke deskundigen de gunstigste oordeelvellingen over D,e T ière s gewrochten neerschrijven en met hi nnen naam onderteekenen, welke waarde moet men dan hechten aan schrijvers die de meeste werken onzer Vlaamsche tooneelletterkundigen niet eens hebben gelezen, laat staan, zelfs niet eens hebben zien opvoeren en vertolken ? Hoe waanwijs toch?... Omdat een verfijnde werktuigkundige behendig het staal tot mekanieken weet te vervaardigen, wil dit daarom zeggen dat er, buiten zijnen werkkring, niemand anders meer wordt aangetroffen die met dit metaal even handig weet om te gaan en iets meesterlijks weet tot stand te brengen ?... Om waarlijk schoon en oprecht verdienstelijk te zijn, is het dan wel noodig, dat iets steeds geschreven zij in dien geijkten stroeven, verhevenen, ingewikkelden trant onzer letterkundige puriteinen, waartoe er reeds een ernstigen graad taalkennis wordt gevergd om ze, na herhaald lezen, te begrijpen ?... Waarheid, natuurlijkhed, in eene taal, sierlijk echter, maar verstaanbaar voor het groote publiek, dat men stichten en verzedelijken wil: dat zijn de hoofdvereischten, die vooral in aanmerking moeten komen en die hoofdvereischten treft men bij uitstek, in ruime maat aan bij De Tière. Tegen gemelde aanmatigende aantijgingen van sommige literators, die stelselmatig alles afbreken, soms wel zonder gezien en gehoord te hebben, enkel en alleen omdat het niet overeenstemt met hun eigen persoonlijhen smaak, met hunne eigene kunstopvatting, dient er krachtig protest aangeteekend te worden en, met het Vlaamsche spreekwoord herhalen wij: Schoenmaker, blijf bij uwen leest!.... VII. De Tière's standpunt in zake operavorm. — Navolgers. Critiek liet De Tière steeds onverschillig; iets deed hem echter meer dan eens in 't strijdperk springen : het niet instemmen met zijn idee over den vorm van opera-poëma s. Men kent zijn eigenaardig standpunt : (dn mijn opera's Herbergprinses, Bruid der Zee, Liefdelied — al werd hier en daar, voor liederen, koren en zekere scenegedeelten het rijm aangewend — is, over t geheel, tot soberder weergeven van de gedachten, bitter weinig geofferd aan den eigenlijken versvorm. De versvorm beperkt er zich in tot opeenvolging van rythmische zinnen, noch min, noch meer. lal van onze zoo hoogstaande critici merkten dat niet eens en wezen op het mangel aan mooie verzen. De componist kan het best mooie verzen derven. Wat hij behoeft is, in eenige trekken, voldoende natuurware teekenmg der karakters; kernachtige samenvatting der toestanden; vlugge ontwikkeling der dramatische actie; snelle afwisseling van gevoelens en gedachten; kortom: machtig veel kleurschakeering, doch... alles vol soberheid. Soberheid, soberheid, immer soberheid. Geen uitgewerkt drama vraagt de componist: hij vraagt alleen een stevig dramageraamfe. Vaak wordt uit het oog verloren, dat de componist den tekst moet volgen, woord na woord, zin na zin, dat alle nuttelooze détails, — alle stopwoorden ter wille van 't rijm of ter wille van 't volhouden dezer of gener verssoort, — alle schoone fiorituren, hoe krachtig getuigend van uiterst poëtische kantwerkkunst met de pen, — alle, zelfs heerlijkste zangen die der actie niets bijbrengen, enkel den toondichter verlammen, en hem doen slenteren in de muzikale uitdrukking van het ensemble. Wat al overtollige, handeling schadende muziek doet men ontstaan door 't verwateren van de gedachte ! » Uit dit pleidooi spreekt de realist, die, al laat hij soms de karakters aanzwellen, natuurlijke taal op het tooneel wil hooren klinken, en niet een « mooie verzentaai » strijdend met het karakter der personages. Dezelfde zucht naar waarheid schijnt hem bezield te hebben bij het schrijven van het lyrisch kindergedicht Gloria Flori, waarover de critiek schreef, eenerzijds : « Nestor De Tière sloeg in deze kinderversjes, eenvoudig en kernachtig, opgeruimd en gevoelvol tevens, den waren volkstoon aan en leverde echte volkskunst» ; (1) anderzijds : « 't Poëma bevat te weinig zin en verzen, en te veel ijdele klanken.» Wanneer De Tière voor de muziek schrijft, denkt hij er niet aan « verzen » te leveren, wél kleur en rythmus. Men leze Gloria Hori. t Is muzikale kleur, muzikale rythmus van 't begin tot het einde. Paul Gilson bedroog er zich niet over, toen hij na de lezing van dit lyrisch kindergedicht verklaarde: « 't is zoo gerythmeerd, zoo genuanceerd dat het 't werk van den componist ten zeerste vergemakkelijkt.» Wat betreft de ijdele /j/an^en, niet een is er in 't gansche zinrijke poëma; de vreugdekreten, de smartkreten behooren tot de actie, tot de toestanden, botsen er uit, zooals de versvorm zich plooit naar de actie. En zóó ook is het gesteld in De Tière's operapoëma's. Hier paste een breedvoerige behandeling van De Tière's standpunt in zake operaoorm: deze abstracte kunstcritiek is echter niet van onze bevoegdheid zoodat we graag anderen, en vooral de componisten aan t woord hadden gelaten. Onze bemoeiingen in dien zin werden echter weinig aanmoedigend beloond, zoodat we, tot ons spijt het hoofdstuk onvolledig moeten sluiten. Eén woordje nochtans willen we er nog aan toevoegen. Laatsleden viel ons de Fransche vertaling van de « Gesammelte Schriften » van Richard Wagner in handen; daarin zagen (1) "Carolus,, 15-7-1911. we, niet zonder verrassing, dat ook de reus der Duitsche toonkunst, een zelfde zienswijze had uitgesproken, als Nestor De Tière, over den letterkundigen vorm van operateksten. Dit za bij menigen dezer tegenstanders aangaande dit punt gewis een gedachtenomkeer te weeg brengen. Onze Vlaamsche toonee dichter zal, toen hij die veelbesproken voorredenen schreef zijner operateksten, met die zienswijze onbekend zijn geweest, zooniet had hij ze wel aangehaald tot staving van zijn bewijsvoering. Eens te meer blijkt het waarheid : nil novi sub sole. « 11 n est pas sans raison pour moi de passer en revue les motifs qui me parurent permettre, en red.gcant le hvret de Rienzi une si surprenante méconnaissance, de la diction et de m V&rification. Ces motifs se déduisaient de tres singuliere* observations que j'avais faites sur des operas de notre repertoire. J'avais découvert notamment que des operas francais et italiens horriblement mal traduits, avec une indxgence croissante chaque jour de diction et de versification, avaient, des 1 instant que le sujet engendrait une pièce de theatre pleine d action un effet général sur la valeur des mots et des rimes, tandis que les efforts des poètes de profession, pour livrer au compositeur des vers et des rimes convenables, ne pouvaient jamais aider la musique, même la plus remarquable, la plus noble, a trouver la jorce indispensable a une bonne pièce de theatre. si cette p.ece eta.t elle- même manquée. « le désirais ardemment un succes heureux au theatre; des que je recherchais un texte dopéra, une aVersion profonde me saisissait devant les soi-disant beaux vers et rimes elegantes qui m'étaient présentés de part et d autre. «Au contraire, j etais captiüé par tout rédt, tout roman a la seule pensee qu'il püt m'offrir une pièce de theatre, propre a une musique qui n'avait rien a faire avec la rhetorique musi- cale. » (1) Opmerkelijk en van algemeene bekendheid is het, dat meer dan een jongere, opera-poëma's schrijvend, voor den vorm der libretti, De Tière navolgt, doch niet allen met welslagen: zij verliezen het kernachtige uit het oog en vervallen vaak m platheid: ook ontaardt de navolging wel eens tot zwakheid en gebrek. In zijn verslag, van Februari 1911, over den Tooneelletterkundigen ril «CEuvres en prose de Richard Wagner». Traduites en francs par ]. Prud'homme, 7e I2 des Oesammelte Schriften>■ Introduction du tome premier. Pages 15 et 16. Wedstrijd der stad Antwerpen (1910) wijst, onrechtstreeks Fl. Heuvelmans er op, waar hij vermaant: «Het volstaat niet, rijmpjes te schrijven of korte regeltjes zonder rijm en ook dan veelal zonder rythmus, om verzen te maken, die' te zamen genomen een zangspel vormen, en dit onder voorwendsel dat de muziek het maar goed moet maken. » Bij De Tière dient bijna elke regel tot het weergeven van een gevoel, eene gedachte; nuttelooze omhaal van woorden, vermjidt hij zorgvuldig in zijne operapoëma's. Door een zeer bevoegd man, L.Krinkels, worden die poëma s niet onderschat: « De 1 ière, getuigt hij, de op en top theaterschrijver, blijft de baas onzer librettisten ! » VIII. De Tière is geen melodramaschrijver. Is De Tière verouderd ? 'Wie De Tière bestempelt als zijnde een melodramaschrijver, kent voorzeker zijn werken niet. Onverminderd wat wij vroeger zegden betreffende zijne comediën : Zielek.etens, Vorstenplicht, Elza, Een Spiegel, e.a. wijzen wij eventjes op wat te lezen staat a) in Het Rouwkleed : ELLEND'! Ellend'! een kop te hebben, denkend! Ellend' ! een hart te hebben, voelend ! Een kop, waaruit er vlammen schieten, Door niets te blusschen! Een hart, waaruit er bronnen vloeien, Door niets te stuiten! De wereld, koud en dom, Zij ziet het alles aan Als opgeworpen overlast Van gekheid... O, zielenacht, Die vaak uw schaduwen werpt In elk gemoed, door kunst bezield, Wat kunt gij wreed Doen lijden, Zoo loodzwaar op ons drukken! De groote kind'ren, levend 't geestesleven, Genietend enkel bij den heldren straal Der oogen, Bij gensters stout vernuft, Bij harmonie van zonnelicht En levensklaarheid, Bij harmonie van lijn en kleur, En van gevoel en van gedachte, — De groote kindren, levend 't geestesleven. Zij dringen wild vooruit, Bedwellemd door hun krachtig bloed, En wonden zich aan doornen, Die zij niet kenden! Zij oopnen wijd hun boezem Om al wat goed is mild te ontvangen. En zij ontvangen den scherpen steek , der stompe werklijkheid! Ach ! b) in Hermina (3® bedrijf): Waar is waarheid ? Waar is klaarheid ?... 't Leven is een stond vol logen, 't Licht, een snelle schemerschijn. Nauw ontstaan, reeds heengetogen : IJdel iets in 't nietig zijn! Ontgoocheling na zoet verrukken! Men ziet het leven bevend aan, Doch, waar men bloemen denkt te plukken, Vindt men alleen de doornen staan... c) in Belsama (4e bedrijf): In den zwarten oernacht, diep verzonken... Plots, er uit! met eenen berk eruit! Dan gemerkt met 't teeken eener starre, Werd ik 't wisselend leven zelf ten buit! (treedt gansch voorop) 'k Speelde als waterdropjen in den nachtdauw; 'k Glansde als vuur in 't rozig morgenlicht; 'k Geurde als sleutelbloemken in de weide; 'k Sloop als bergslang, den kop omhoog gericht ; 'k Zong als vooglijn zoetjes in de wouden En nog duizend dingen, onverdicht !... 't Licht der zieners werd mij mild geschonken! Licht! o Licht! o heldre geestesvonken! Wat ik voorzeg heeft geenen zwakken schijn : Al wat wezen moet — zal zijn! d) in Een Spiegel: Mijn tong kent niet de taal Der min, vol zoete streken; Mijn hart kan duizendmaal Die tale beter spreken ! , Mijn mond, hij blijft, ja stom, Al wil mijn hart soms breken Bij fel' gevoelendrom ! Is zwijgende min Het diepst van zin, En zingt alleen de ziele luid een liefdelied Het wederminnend hart ontsnapt het liedje niet. Hij, wie zulke poëzie uitdrukt in zijn werken, is geen melodramaschrijver, heeft hoogere bedoeling. De Tière richtte zich als een echte tooneelschrijver, tot de massa, was er nooit op uit door kunstigheid, en met taalvormen te bluffen, noch schijngrootheid te bereiken door verre-gezochtheid in de onderwerpen of door nabootsing van machtige tragische gewrochten. Hij is en blijft oorspronkelijk en gaat zijn eigen gang. De Tière was in zijn leven geen zelfvergoder, behoorde niet tot talenten, die onvoorwaardelijk hoog oploopen met hun zeiven. Integendeel: hij was een immer ontevredene. Zijn werken beleefden de eene editie na de andere. Nu, elke editie werd streng gewijzigd: hier een woord of zin, daar tooneelen, gedeeltelijk of gansch. Uit Roze Kate, Wilde Lea en Seva Rutsaert kapte hij 't laatste bedrijf weg, tot machtiger sloteffect. Baldie, zijn Vlaanderschen geweldigen Baldie, zoo welig, zoo schilderachtig van coloriet, werkte hij gansch om: Baldie werd Liefdelied. Iets, waar tot heden, nog door niemand de aandacht werd opgeroepen, is zijne omwerking van het scenische en daarom honderden malen gespeelde, maar erg ouderwetsche Roosje van den Veldwachter. Dit was het proefstuk, zooals we vroeger schreven, van den vaudevillist Aug. Hendrickx en Nestor De Tière. De omwerking liet het eerste bedrijf, waarin men Hendrickx algeheel terugvindt, bijna onverlet; de twee laatste herschiep hij van 't begin tot het einde, en wel op eene wijze dat het kleine drama thans met een modern tintje uitpakt, door een hedendaagsch publiek kan genoten worden. In die laatste bedrijven wordt men de i< blauw » van De Tière thans nog meer gewaar. Waarom, vroegen wij vroeger den schrijver, liet gij, bij heruitgave ook niet enkele romantische tooneelen uit Hermina wegvallen ? Zijn anwoord: 't stuk is van romantischen aard; doet er deelen uit en gij moet alles wijzigen; 't is verkieselijk het te laten in zijn oorspronkelijken vorm. Neen, onze tooneeldichter was nooit tevreden. Anderen, in zijn schoenen steken, zouden fier terug gezien hebben op den afgelegden weg; hij fronste de wenkbrauwen en morde; « Ik had uitsluitend de comedie en het burgerlijk drama moeten behandelen; ik begon met Ziele\etens, Vorstenplicht, Raymond Van Alten, Bloeme\en, Het Rouwkleed, Elza. Ons tooneel echter had behoefte aan groote, oorspronkelijke drama's; men riep om zulke drama's; ik luisterde naar de roepstem en ik schreef Roze Kate, Wilde Lea, Liefdedrift... » Dusdoend was De Tière de man van zijn tijd ! Thans?... Thans vinden sommigen De Tière erg verouderd! Ze wijzen tot staving op alleenspraken en ter-zijde-spreken, op niet meer gangbare tooneeltypen als het traditionneele lief, als den knecht, redder van het huisgezin, op tooneelficelles, op het conVentionneele, het naïeve van sommige toestanden; ze spreken van doodgegane scholen als romantisme, realisme, naturalisme... Dat is 't bedrijf van den kwade, echter! ;We herhalen het: in de periode van 1880 tot 1895, dat De Tière's stukken het daglicht zagen, waren die werken, scheppingen van een « voorlooper », van een « durf-al », was die letterproductie toen nieuw, modern spel! Ja, nu ? Luister eventjes naar H Coopman, 1 hzn.: «...De tijden gaan snel voorbij. En de stukken gaan nog sneller. Neem b.v. een drama van vóór en tijdens Nestor's optreden en vei gelijk, als ik u bidden mag. Neem voorts een stuk van Nestors eerste manier — want hij ook evolueerde - en leg het nevens dat werk van een ander onzer beste huidige jongeren, die het geluk mocht genieten verder te kunnen gaan, daar hij steun bewust of onbewust vond in het werk der vroegeren. En zijt gij zonder vooroordeel, zonder waanwijsheid, dan zult gij gewillig bekennen dat er ja, vooruitgang, snelle vooruitgang vast te stellen is in onze tooneelletterkunde. Wat zeg ik? dat wij, tooneelkundigen, te snel vooruitgeloopen zijn, dat wij tusschen ons en ons publiek een breede groeve aan het graven zijn. Wij willen met de massa niet meer werken en wij vergeten voor de massa te werken... In dat opzicht heeft De Tière zijn roeping vervuld: hij heeft begrepen wat het beteekent voor het volk te schrijven, zonder daarvan zijn eigen kunstidee te verlagen. Wij, wij hebben dat verleerd, wij zijn « literators » en wij staan alleen. Nestor De Iière veroudert, zegt gij, maar hij leeft, hij leeft toch midden en in zijn volk. Het ware ondankbaar van ons, die pas Ibsen meenen ontdekt te hebben, dien man van ons land, van ons ras te negeeren, te misprijzen, omdat hij vroeger den moed gehad heeft buiten zijn tijd te staan. Wij moeten hem, integendeel, in ons hart dragen, omdat hij de moeilijke, zware, gevaarlijke taak opnam, de eerste stap in de diepe zee te wagen. Hij is de middenknoop die het verleden aan het toekomende bindt en aan dien kinoop wordt er immer fel gerukt. De Tière kan tegen het rukken.» (1) (1) "De Gazet Lucifer,, 17-3-1907. BESLUIT Over De Tière, als letterkundige, thans een bepaald oordeel neerschrijven, bestaat niet...; een heele tijd nog zal over de waarde van zijn literaire arbeid in verschillenden zin geredetwist worden, 't beste bewijs dat de schepper van Roze Kate een kunstenaar is van meer dan gewoon allooi. Enkele punten nochtans staan vast, namelijk: Als dramaturg heeft De Tiere aan het Vlaamsch tooneel een groot aantal werken geschonken; hebben ze alle niet dezelfde waarde, aan niet een kan men verdiensten ontzeg!gen. Alle genre's heeft De Tière aangedurfd en voor elk dezer heeft hij steeds nieuwe wegen aangewezen. Als werken, die in onze Vlaamsche tooneelgeschiedenïs, steeds dienen vermeld te worden, stippen we aan: Honger, Een Spiegel, Belsama, Roze Kate. De tooneelarbeid van De Tïère is oorspronkelijk; de behandelde onderwerpen zijn gegrepen in het volle leven, hebben iets algemeens, iets breed-menschelijks, zoodat ze medegevoel kunnen opwekken zoowel elders als hier, zoowel later als nu. De inhoud zal niet verouderen; de vorm, — de mode van den dag, waarin die stukken werden verwerkt, zal misschien niet altijd even jong blijven... De Tière's kunst is volbloed Vlaamsch en volksch bij uitnemendheid. In al zijn werken toont de schrijver een uitstekend tooneelman te zijn, een knap technicus in het opbouwen eener intrigue, een meester in de kunst om de massa te boeien en m spanning te houden. De Tière's taal is tooneeltaal; ze « klopt». Met het ensemble van zijn arbeid heeft hij stoutweg, de eerste in Vlaanderen, het realisme op ons tooneel gebracht; de baan werd door hem van alle struikelsteenen vrijgemaakt voor de jongeren die thans onze Vlaamsche tooneelkunst maar naar hooger op te voeren hebben, daar, waar De Tière's krachten te kort schoten om het alleen en zelf te doen; door zijn talrijke en boeiende werken, die tot duizenden hebben gesproken, heel het Vlaamsche land door, heeft hij een krachtigen stoot gegeven aan de herleving van ons tooneel, aan het herwinnen in volksgunst, in belangstelling. Als librettist heeft De Tière verschillende merkwaardige werken onderteekend; Herbergprinses en De Bruid der Zee o.a. zullen steeds zeer loffelijk vermeld worden in ieder Geschiedenis van de Vlaamsch-Lyrische Kunst. Beide vermelde opera's hebben tweemaal het Lyrisch Tooneel, te Antwerpen, van gewissen ondergang gered, hebben krachtig medegewerkt tot de oprichting van de Vlaamsche opera. « De libretti van De Tiere, ofschoon niet naar den modernen vorm van het Lyrisch drama opgevat en soms wat al te zwak van verwoording, zitten zoo goed ineen als de bekende exemplaren van het Fransche en het Duitsche repertorium. De schrijver kan een handeling leiden, een groep personen op de planken zetten, naar wil en welbehagen over de ontroering van den toeschouwer beschikken. Hij weet vooral wat de muzieki behoeft: toestanden en tegentoestanden, lyrisme en leven, rythmen en kleur. Met het woord romantiek of na-romantiek mogen ze niet doodgeverfd worden: de romantiek leeft thans noig altijd voort in de muziek en zal er waarschijnlijk nooit uitsterven.» (I) Als dichter eindelijk is De Tière niet van verdiensten ontbloot; hij heeft merkwaardige gedichten onderteekend. De Tière, kortom, is een merkwaardige figuur in de Geschiedenis van ons ras, in de Geschiedenis van ons Land; hij heeft den naam van Vlaming, van Belg, ver en dikwijls over de grenzen gebracht; hij is één van de verdienstelijkste schoonheidsdragers uit Vlaanderen, uit ons land... Hij heeft recht op de vereering van zijn ras, van zijn volk ; zijn naam mag niet genegeerd worden, moet steeds met dankbare liefde worden uitgesproken. (1) Lambrecht Lambrechts, leeraar-letterkundige aan de Middelbare Normaalschool, te Gent. SLOTWOORD We legden de laatste Hand aan deze Documentatie, begin September 1920 en stelden ze onmiddellijk aan den uitgever ter hand. Den Vrijdag 30en September bestelde de postbode ons het eerste pak drukproeven, en ^ het treurig nieuws van De Tière s schielijk afsterven: de goede vriend Nestor was niet meer van deze wereld sedert den 28en! We vergeten nooit den pijnlijken dag, waarop ons, o, bittere tegenstelling! de /eüensbeschrijving en het doodsbericht van Roze Kate's schepper in eens ter hand werden gesteld ! Deze omstandigheid legt uit hoe het komt, dat in de eerste hoofdstukken van dit werk, over den levenden dramaturg De Tière wordt gesproken en de volgende van de treurige waarheid rekenirtg houden. We brachten aan onzen eersten tekst, daar waar zttll^s nog mogelijk was, enkele lichte wijzigingen en benuttigden, insgelijks talrijke artikels, die verschenen ter gelegenheid van De Tière's afsterven... In afwachting, dat het aandenken van Belsama s schepper bestendigd wordt met het in brons gegoten borstbeeld van den gevierden dramaturg, op eene eereplaats te stellen in den Nationalen Vlaamschen Schouwburg, „te Brussel, hebben we eraan gehouden dit overzicht van zijne verdienstelijke tooneelgewrochten te laten verschijnen, met de vaste overtuiging, dat het bij alle rechtgeaarde Vlamingen op een goed onthaal zal mogen rekenen, opdat de dichter bij de intellectueele bevolking niet alleen bij name, maar ook door de alzijdige beoordeeling van zijne werken moge gekend zijn. Dit is dan ook het hoofddoel van den schrijver geweest bij het aanleggen van het onderhavig werk. Mocht het daarbij de steden Gent en Antwerpen, waar De Tière zijn schoonste triomfen kende, aanzetten het voorbeeld van de stad Aalst te volgen, die als hulde aan haren oud-inboorling, besloten heeft een De I ièrestraat te openen. Mocht het de gemeente Vorst bewegen een Gedenkplaat in De Tière's sterfhuis te plaatsen... Mocht het alle Vlamingen en vooral alle tooneelmaatschappijen aanzetten, hun krachtdadigen steun te verleenen aan het te Brussel bestaande DE 1IER.E COMI I EIT, dat het prachtig plan heeft opgevat, bij de Koninklijke Vlaamsche Academie een De Tière Fonds te stichten... Mochten de stukken van De Tière heel het Vlaamsche land door, dikwijls en nog lang op het repertorium van de volksvertooningen voorkomen, aldus bewijzend, dat De Tière meer dan ooit leeft... iWe zouden ons rijkelijk beloond achten voor dezen, onzen arbeid. VALER1US D'HONDT. INHOUDSTAFEL Bladzijde Een Woord vooraf I' DEEL Levensbeschrijving van Nestor De Tière. Levensherinneringen van De. Tière - 11 Portret van De Tière. Zijne ouders . J5 levensloop te Eyne 16 te Aalst Ie Gent 'J-1 te Brussel ai II« DEEL Boekenbeschrijving. HOOFDSTUK 1. Het optreden van De Tière rond 1880. Toestand van bet Vlaamsch tooneel omtrent dit tijdtip a5 HOOFDSTUK 11. GESPROKEN TOONEEL. r. Roosje van den Veldwachter 32 2. Zieleketens 33 3. Holleblokken 34 4. Vorstenplicht 34 5. Bloenieken 3C ü. Raymond Van Alten 3~ 7. Het Rouwkleed 38 8. Elza !>o 9. Bonpapa &o 10. Het Vondelingsken 4i 11. Liefdevonkjes 4i 12. Hermina !,'i 13. Moederhart 4'3 14. Seva Rutsaert 4'S ia. Honger 5o 16. De Stoel van Napoleon 55 17. De Grolpot 53 _ Bladzijde 18. Een Spiegel 54 19. Liefdedrift. . .. i . i.i i 61 ao. Belsauia b9 21. Roze Kate 77 22. Wilde Lea ^7 23. Pietje 92 24. Eene Misdadige 9^ 25. Het Allerlaagste 9^ 26. God zegent de Wapens 100 27. 't Was op Eersten Januari .... ... 103 HOOFDSTUK III. LYRISCH TOONEEL 1. Herbergprinses I0^ 3. De Bruid der Zee *28 3. De Kapel 4. Baldie Ï&2 5. Liefdelied '66 6. Lyrische Kindertooneelen 172 HOOFDSTUK IV. GEDICHTEN i?5 III' DEEL Crifische Beschouwingen I. De Tière is oorspronkelijk, is persoonlijk. Dramatische toestanden en personages in zijn tooneelarbeid. Overzicht van de voornaamste vrouwenfiguren . . . i85 II. Taal en stijl in den tooneelarbeid van De Tière . . . 196 III. Hel tooneelmatige bij De Tière. De technische bouw zijner werken .......... 200 IV. De moraliseerende bedoelingen in den tooneelarbeid van Do Tière . • 201 V. De Tière en het schouwburgpubliek. De Tière en de in- tellectueelen. De Tière en zijn confraters . . . 208 VI. De Tière en de critiek 2i5 VII. De Tière's standpunt in zake operavorm. Navolgers . VIII. De Tière is geen melodramaschrijver 23o Is De Tière verouderd i> . . 233 Besluit ............ 235 Slotwoord ........... a38 L. J. JANSSENS & ZONEN UITGEVERS ANTWERPEN - 1921