1063 LC10J VERSLAG VAN EEN REIS NAAR DE VOORNAAMSTE CENTRA VAN SLAVISTISCHE WETENSCHAP EN SLAVISCHE CULTUUR 25 APRIL—3 AUGUSTUS 1914 DOOR PROF. DR. N. VAN WIJK •S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1915 VERSLAG VAN EEN REIS NAAR DE VOORNAAMSTE CENTRA VAN SLAVISTISCHE WETENSCHAP EN SLAVISCHE CULTUUR f . VERSLAG VAN EEN REIS NAAR DE VOORNAAMSTE CENTRA VAN SLAVISTISCHE WETENSCHAP EN SLAVISCHE CULTUUR 25 APRIL—3 AUGUSTUS 1914 DOOR PROF. DR. N. VAN WIJK 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1915 DRUKKEXIJ KOCH & KNUTTEL — GOUDA INHOUD. Bladz. Leipzig Praag Warschau 5 Wilna 7 S. Petersburg (Petrograd) 8 Moscou Char'kow Kiew ,2 Lemberg Bukarest 2g Sofia 26 Belgrado 28 Agram jo Laibach (jRAZ • ••••••••••••••».»,,» 34 Weenen 25 KRAKAU 37 zakopane 38 Terugreis 4o r INLEIDING. De reis, waarvan ik thans een verslag uitbreng, werd door mij ondernomen op eigen initiatief, maar met een geldelijke ondersteuning van de Nederlandsche Regeering en van het Leidsch Universiteitsfonds. Ik betuig mijn dank in de eerste plaats aan Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, — verder aan de heeren ambtenaren van de Afdeeling Kunsten en Wetenschappen, en aan de Commissie van Uitvoering van het Leidsch Universiteitsfonds. Een enkel woord over de redenen, die mij tot deze reis deden besluiten, en over het doel, dat ik mij voor oogen stelde. Nu in Nederland een professoraat voor Baltische en Slavische talen is opgericht, meende ik als eerste hoogleeraar in deze wetenschappen verplicht te zijn, me in de centra van Slavische cultuur en van Slavische en Baltische philologie zoo goed mogelijk te oriënteeren. Niet alleen hield ik het voor noodzakelijk, persoonlijke betrekkingen met geleerden uit de verschillende landen aan te knoopen, mij ter plaatse er van te overtuigen, op wat voor wijze de verschillende Academiën van Wetenschappen en andere geleerde genootschappen arbeiden: ik moest ook geen moeite ontzien, om in Nederland, en wel speciaal in Leiden, waar het nieuwe professoraat is opgericht, een zoo goed mogelijke handbibliotheek voor de omvangrijke wetenschappen, waarvan het onderwijs aan mij is toevertrouwd, bijeen te brengen. Nu wist ik bij ervaring, dat de Slavische wetenschappelijke genootschappen in 't algemeen zeer vrijgevig zijn met hun uitgaven, en hetzelfde geldt van de geleerden als personen: men is gauw bereid zijn publicaties 't zij tegen belangrijk verminderden prijs af te staan, 't zij ze cadeau te geven of tegen andere zaken te ruilen, mits men weet, daarmee de wetenschap van dienst te zijn. Ik kon dus van tevoren verwachten, dat een bezoek aan de verschillende Slavische centra het ontstaan en de vlugge uitbreiding van een vakbibliotheek in onze Universiteitsstad (als speciale afdeeling der Universiteitsbibliotheek) zou ten gevolge hebben. En die verwachtingen zijn niet alleen niet beschaamd, maar door de bereikte resultaten verre overtroffen, — al kan dan ook verreweg het grootste deel van de mij gedane toezeggingen eerst in feiten worden omgezet, wanneer de wereldoorlog voorbij is, wanneer het regelmatige wetenschappelijke leven in die steden, die thans het ergst geteisterd zijn, weer is opgevat en het goederenvervoer van Oost- naar West-Europa weder op de normale wijze plaats heeft. Tot het slagen van mijn reis heeft veel bijgedragen de welwillendheid van mijn ambtgenoot, professor Dr. S. G. de Vries, den directeur der Leidsche Universiteitsbibliotheek; immers, hij stond mij toe, verschillende Nederlandsche publicaties, die hij te zijner beschikking heeft, dissertaties e. a., als ruilexemplaren aan te bieden. Voortdurend was ik met hem in correspondentie en menigmaal profiteerde ik van zijn raadgevingen. Een woord van dank komt hem voor dit alles toe. Den hoofdinhoud van het thans volgende relaas mijner reis vormt de opsomming van de voor onze handbibliotheek bereikte resultaten. Ik voeg hier af en toe een en ander bij betreffende wetenschappelijke instituten en anderszins, die mijn belangstelling in hooge mate opwekten. 26—28 April 1914, Leipzig. Te Leipzig bezocht ik mijn oud-leermeesters de professoren K. Brugmann, A. Leskien, E. Windisch, benevens professor E. Sievers, met wien ik de laatste jaren in vrij levendige connectie stond, doordat ik mij ben gaan bezig houden met die soort van rhythmisch-melodische onderzoekingen, die hij het eerst van alle philologen heeft ingesteld. Al deze geleerden gaven mij menige nuttige aanwijzing voor mijn verdere reis en aan hen, vooral aan prof. Leskien, den terecht beroemden Slavist en Baltoloog, dank ik een deel van de connecties, die ik sedert aanknoopte. Professor Leskien lichtte mij ook in over den toestand van het Indogermanische Institut, een seminaar voor Indogermaansche taalwetenschap, waaraan ook een afdeeling voor Slavistiek verbonden is. Toen ik zelf in 1902/ 03 van dit „Institut" lid was, bestond het nog niet lang en beschikte het over zeer geringe middelen. Ik meen, dat toen de jaarlijksche inkomsten behalve de contributies van drie mark per semester van elk lid slechts 300 mark bedroegen. Thans beschikt elke afdeeling over 1500 mark jaarlijks, wel een bewijs, hoeveel aandacht de Saksische regeering aan de zaak van het „Seminarwesen"' wijdt. Weet men bovendien nog, met welke royale boekgeschenken de Leipzigsche boekhandelaars het „Institut" hebben bedacht en hoeveel present-exemplaren het krijgt van de talrijke geleerden uit allerlei landen, die er lid van geweest zijn, dan begrijpt men, welk een rijke en waardevolle vakbibliotheek in de (nog steeds te bekrompen) lokalen is bijeengebracht. Een merkwaardig soort van seminaren, in een vrij los verband tot de Universiteit staande, zijn dat voor Bulgaarsche en dat voor Roemeensche taal. Zij bevinden zich in de woning van professor G. Weigand en deze was zoo goed me aangaande hun organisatie in te lichten en me de werkkamers en bibliotheken te laten zien. Prof. Weigand is van huis uit romanist, maar door het Roemeensch is hij op het Bulgaarsch en Albaneesch gekomen. Deze drie talen, en de volken die ze spreken, hebben eeuwen lang in zoo enge betrekkingen tot elkaar gestaan, dat men ze nauwelijks anders dan in verband met elkaar met vrucht tot een onderwerp van studie kan maken. Den „Grundstock" dezer seminaren vormt prof. Weigands particuliere bibliotheek; voor de nieuwe aankoopen en voor onderhoudskosten geeft de Roemeensche regeering jaarlijks 10.000 francs, de Bulgaarsche 5.000 francs, in beide landen is men blijkbaar overtuigd van het nut, dat het voor een kleine natie heeft, in een der wetenschappelijke centra van Europa zijn voorposten uit te zetten. De bibliotheken behooren toe aan prof. Weigand zelf, die als lid der Roemeensche en Bulgaarsche Academies van Wetenschappen de uitgaven dezer academies gratis krijgt en ze bij de seminaar-bibliotheek voegt. Het is te hopen, dat deze collecties steeds bij elkaar zullen blijven en dat prof. Weigand — het dure nog lang! — een waardigen opvolger zal krijgen, die zijn arbeid voortzet. De Jahresberichte des Jnstiiuts für rumdnische Sprache en andere uitgaven van prof. Weigand, die o. a. ook voor Slavisten van belang zijn, kan de Leidsche bibliotheek, zoodra ze geld er voor beschikbaar heeft, door de tusschenkomst van prof. Weigand tegen zeer belangrijk verminderden prijs koopen. 29 April—2 Mei, Praag. Voor een taalphiloloog is het een genot, eenige dagen in herhaalde aanraking te komen met zijn ambtgenooten aan de Cechische Universiteit van Praag, die deze Universiteit tot een der eerste philologie-centra van de wereld maken. De gemeenschappelijke maaltijd met meerdere van deze groote mannen is een van de heerlijkste momenten mijner reis geweest. Niet daarvan echter behoef ik verslag uit te brengen, ik mag volstaan met mee te deelen, wat ik voor onze Bibliotheek en voor de Slavistische wetenschap te onzent verkregen heb. Prof. J. Zubaty raadde mij aan, een present-exemplaar van die bekroonde prijsuitgaven der Kralovska Öeska Spolecnost Nauk (Königl. Böhmischc Gesellschaft der Wissenschaften) voor onze Universiteit aan te vragen, die voor Slavistiek van belang zijn. Ik deed dat en de toezegging is reeds te Leiden aangekomen. 1) Eveneens op advies van prof. Zubaty wendde ik mij tot de Cechische Akademie (Öeska Akademie Cisafe Frantiska Josefapro vèdy, slovesnost a umènï) met een dergelijk verzoek betreffende de edities harer derde 1) De periodische uitgaven dezer vereeniging ontvangt de bibliotheek van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde reeds lange jaren als ruilexemplaren. klasse, in zooverre voor ons van belang. Hij verzekerde mij, dat de Akademie haar uitgaven gaarne aan seminaar- en andere vakbibliotheken pleegt af te staan. In Juni 1914 heeft de Praagsche Akademie gunstig op mijn aanvrage beschikt. Professor Zubaty had met de hem eigen vriendelijkheid dadelijk bij het eerste bezoek, dat ik hem bracht, vrijwillig de taak op zich genomen, mij zooveel in zijn bereik lag te helpen en mij de kennismaking met personen en instellingen gemakkelijk te maken. Een deel van deze taak werd overgenomen door zijn leerling, Dr. O. Hujer, mijn trouwen metgezel bij maaltijden, wandelingen en museumbezoeken. Beide heeren gaven mij ook de noodige inlichtingen betreffende gewichtige vaklitteratuur endoor hun tusschenkomst knoopte ik connecties aan met voortreffelijke antiquarische boekhandels. Dr. Hujer is een der redacteurs van het philologische tijdschrift Listy filologické en door zijn tusschenkomst ontvangt thans de Leidsche Universiteitsbibliotheek deze wetenschappelijk zeer hoogstaande periodiek als ruil-exemplaar. Ook een zestal reeds verschenen jaargangen ontving zij en door middel van Dr. Hujer zal het mogelijk wezen, ook een serie van de nog oudere deelen voor verrassend billijken prijs te koopen. Dit tijdschrift is niet alleen aan taalwetenschap en Slavistiek gewijd, ook de klassieke philologie neemt een belangrijke plaats in. Sedert 1911 verschijnt te Praag een nieuw tijdschrift, de Öasopispro modern filologii a literaturu. Prof. J. Janko, een der redacteurs, was van meening, dat deze Casopis aan onze Bibliotheek zou kunnen worden cadeau gegeven. Hij beloofde mij de noodige stappen hiervoor te doen. Dit tijdschrift wordt uitgegeven door de Klub modernüh filologu. De secretaris van deze vereeniging, Dr. A. Beer, liet zich op dergelijke wijze uit als prof. Janko, en in April 1915 zijn de toezeggingen feiten geworden. Zeer interessant was een bezoek aan het Museum RegniBohemiae(Museum Krdlovstvi Ceskêho). Eenige uren bracht ik door in de bibliotheek, die ik onder leiding van den directeur, prof. C.Zibrt, den opperbibliothe' cans, Dr. J. Volf en den secretaris, Dr. Prochazka bezichtigde. Hoewelhet budget laag is (5000 kronen), is deze bibliotheek, dank zij de vele geschenken, vrij volledig voorzien wat Boheemsche zaken betreft, en ook wat in 't algemeen de Slavische volken en landen aangaat. En wat hier niet is, dat heeft men alle kans in de Universiteitsbibliotheek te vinden, zoodat Praag een van de steden is, waar men het best intensieve Slavistische studiën kan maken. Prof. L. Niederle, die eiken lezer van zijn meesterwerk, Slovanské Staroiitnosti verbaast door zijn belezenheid, vertelde mij, dat hij ongeveer al wat hij citeert in Praagsche bibliotheken voorhanden vindt. Het Museum Kral. C. geeft ook een tijdschrift uit, den Casopis Musea Kralovstvi Öeského. Dit kan, naar prof. Zibrt me verzekerde, als ruil-exemplaar aan de Leidsche Bibliotheek worden gezonden, en hoe meer wij hier beschikbaar hebben voor ruiling, des te meer kunnen wij ook aan andere cechische wetenschappelijke litteratuur langs dezen weg in Holland krijgen. Immers het M. K. C. beschikt over een groot aantal exemplaren van allerlei gewichtige edities, speciaal voor ruilverkeer bestemd. Ik hoop in overleg met den directeur der Leidsche Universiteitsbibliotheek weldra stappen in deze richting te doen. Van de overige musea vermeld ik nog het Ethnographische Museum (Ndrodopisnê Museum Öeskoslovanské v Prazé); ik wil namelijk attent maken op de voortreffelijke dialektkaart van het cecho-slovakische taalgebied, die dit museum voor den prijs van 40 heller (met den museum-catalogus samen voor kr. 1,50) te koop heeft gesteld. Deze kaart is al weer een nieuw bewijs (naast standaardwerken als de historische grammatica en het oudcechische woordenboek van Gebauer), hoe benijdenswaardig hoog de studie van de moedertaal in Bohemen staat. Het spreekt vanzelf, dat de Duitsche Universiteit van Praag voor een Slavist minder van belang is dan de Cechische. Toch heb ik niet nagelaten ook met prof. R. Trautmann, den hoogleeraar voor Indogermaansche en meer speciaal voor Slavische talen aan die Universiteit, kennis te maken, en de gezellige en leerzame conversatie met dezen jongen, mij reeds vroeger door een correspondentie bekenden geleerde blijft bij mij in aangename herinnering. De beide Praagsche Universiteiten bezitten seminaren en aan speciale vakken gewijde bibliotheken. De inkomsten zijn in het algemeen laag. Zoo heeft het Slavische Seminar aan de Duitsche Universiteit slechts over 400 kronen jaarlijks te beschikken; daar staat tegenover, dat de Indogermanische Handbibliothek wel ongeregelder, maar veel rijkelijker regeeringstoelagen ontvangt. Aan de Öechische hoogeschool hebben de verschillende seminaren (bijv. 't Slavische, 't Cechische, 't Germaansche) elk eenige honderden kronen jaarlijks, voor een Indogermaansche handbibliotheek is aan prof. Zubaty een aanvangssom van 1500 kronen toegestaan; hij hoopt jaarlijks over eenige honderden kronen te kunnen beschikken. In Praag bracht ik ook een bezoek aan Dr. Jos. Vajs, een ijverig onderzoeker en uitgever van glagolitische teksten. Deze worden gepubliceerd onder den titel Glagolitica door de Academiapalaeoslovenica te Veglia; dit Veglia is de hoofdstad van het gelijknamige eiland niet ver van Fi- urne. In deze streek, waar nog steeds de kerkdienst wordt gehouden in hetKroatisch en waar nog steeds het glagolitische alfabet voor de kerkboeken gebezigd wordt, is ook het centrum voor de studie van 't Glagolitisch gevestigd. Op advies van Dr. Vajs wendde ik mij tot deze Academia Vegliensis met het verzoek, ons een exemplaarharer uitgaven af te staan. Wanneer nog geen antwoord ingekomen is, schrijf ik dat aan den oorlog toe. 3—6 Mei (20—23 April), Warschau. Wanneer het mij gelukt is in een paar dagen veel te zien van het Warschauer leven, en eenigszins een inzicht te krijgen in de toestanden en denkwijze van het Polendom op Russisch gebied, dan heb ik dat vooral te danken aan den heer W. D§bski, een vriend van een mijner Krakauer kennissen, die, hoewel zelf mathematicus en dus van een geheel andere studierichting dan ik, vier dagen achtereen van 's morgens tot 's avonds mijn leidsman is geweest. Hij bracht mij o. a. ook in de kringen der philologen en zoodoende dank ik het eveneens aan hem, dat ik zoo snel de alleraangenaamste betrekkingen met vakgenooten aanknoopte en zoo voorspoedig slaagde met datgene, wat het hoofddoel van mijn verblijf in Warschau was. In de professorenkamer der Kursy Naukowe (particuliere cursussen voor hooger onderwijs) maakte ik o.a. kennis met de heeren K. Appel en S. Szober. Beiden gaven mij meerdere belangrijke geschriften,bovendien beloofde de heer Szober moeite te doen om onze Bibliotheek een exemplaar van 't in Warschau verschijnende tijdschrift Pr ace Filologiczne te verschaffen. Toen ik later in Lemberg was, sprak ik hierover met den hoofdredacteur, professor A. A. Kryrïski, en deze zal er voor zorgen, datons een exemplaar gratis wordt toegezonden. Niet alleen de Kursy Naukowe, maar ook allerlei andere instellingen in Warschau toonen ons, wat het particuliere initiatief vermag in een stad, waar de regeering aan de intellectueele begeerten van de bevolking weinig tegemoet komt. De regeering is Russisch, de stad Warschau Poolsch(afgezien van 35 a 40 °/0 Joden en ± 5 °/o Russen e. a.; al wat voor Poolsche wetenschap gedaan wordt, moet van particulieren uitgaan, en dezen presteeren inderdaad zeer veel. Zoo is de Biblioteka Publiczna (Openbare Bibliotheek) een schitterende instelling, dank zij den vel en grootendeels gratis er voor geleverden arbeid en de vele geschenken: thans krijgt deze bibliotheek een nieuw gebouw cadeau, waarvan het terrein alleen 60.000 roebel waard is (het geheel, naar men mij vertelde, ongeveer 200.000 roebel); — niet minder interesseerde mij het Towarzystwo Naukowe Warszawskie (Warschau'er Wetenschappelijke Vereeniging), dat eveneens doorde royaliteit van een vermogenden stichter en'van allerlei andere personen in staat wordt gesteld zijn nuttige werkzaamheid steeds verder uit te breiden. Er zijn onderhandelingen geopend tusschen de Leidsche Universiteitsbibliotheek en dit Towarzystwo over een ruiling van uitgaven Niet alleen die van de philologische afdeeling zijn van belang voor ons, doordat men in de publicaties der andere secties op de in 't Poolsch geschreven artikels een referaatje in een meer algemeen begrijpelijke taal pleegt te doen volgen. In een antiquarischen boekhandel, de Antykwarnia Warszawska, stelde ik lijsten samen van gewichtige philologische geschriften, met prijsopgave, en een der firmanten, de heer Bagin'ski, beloofde mij na mijn thuiskomst — het zal dus nu wel worden: na den oorlog — een zoo volledig mogelijk overzicht te zenden van de wetenschappelijke literatuur, die op taal- en letterkunde betrekking heeft. De prijzen zijn zeer matig en van die prijzen wordt nog 15°/c korting gegeven. — Ook met een tweede antiquariaat werden connecties aangeknoopt. De Warschausche Universiteit is niet Poolsch, maar Russisch. Natuurlijk stelde ik mij ook met haar professoren in connectie, mede omdat zij haar eigen uitgaven heeft. Door toevallige omstandigheden trof ik van de drie professoren, die ik bezocht, er slechts een thuis, namelijk prof. Je. Karskij. Aan een ontmoeting speciaal met hem was mij zeer veel gelegen, aangezien hij een philologisch tijdschrift redigeert en uitgeeft, dat voor ieder, die zich met Slavistiek bezighoudt, op den duur onontbeerlijk is, maar dat zeer moeilijk te krijgen is. Dit tijdschrift heet Russki) Filologiceskij Wësinik, de onlangs verschenen indices loopen reeds over 70 deelen, die in de jaren 1879—1913 verschenen zijn. Er is steeds slechts een beperkt aantal exemplaren gedrukt, zoodat de uitgever zelf nog alleen de twee laatste jaargangen voorradig heeft. Op aucties of bij antiquarische boekhandelaren komt zelden een volledige reeks voor, en het beste middel om er een te koopen is dit, dat men zich wendt tot de erfgenamen van een gestorven medewerker. Langs dien weg, deelde mij prof. Karskij mee, is het onlangs aan prof. M. N. Speranskij te Moscou gelukt, een exemplaar machtig te worden. Toen ik later in Moscou was, gaf prof. S. me een lijst van adressen ; hij zelf had voor zijn exemplaar (bestemd voor de bibliotheek der vrouwelijke Universiteit) 218 roebel betaald. Helaas zal't voorloopig onmogelijk zijn, er werk van te maken; immers tengevolge van den oorlogstoestand beschikt de Leidsche Bibliotheek dit jaar nog niet over een apart budget voor Slavistiek, 't Is te hopen, dat het spoedig mogelijk zal zijn aan onze hoogeschool dit voor de studie noodzakelijke supplement op den Baltisch-Slavischen leerstoel te verschaffen. Prof. Karskij gaf mij ook een lijst van de uitgaven der Warschausche Universiteit. Er zijn onderhandelingen geopend, ten einde voor Leiden als ruilexemplaren diegene van deze uitgaven te verwerven, die voor de Slavische studiën te onzent van belang kunnen zijn. Van de overige bezoeken, die ik in Warschau bracht, behoef ik hier niet te spreken. Alleen wil ik nog gewag maken van een schilderijen-expositie in een grooten Warschauer kunsthandel, niet zoozeer om dePoolsche schilderkunst zelf, als wel om een waardevolle collectie goed uitgevoerde reproducties, onder den titel Malarstwo polskie, die men mij er liet zien. Wetende, hoe rijk onze Koninklijke Bibliotheek is aan dergelijke verzamelingen en hoeveel prijs zij stelt op het completeeren van deze afdeeling van haar boekenschat, wil ik bij dezen den Directeur der K. B. op het bestaan van deze collectie ') opmerkzaam maken. 6—7 Mei (23-24 April), Wilna. Ofschoon ik mij te Wilna niet heb opgehouden, wil ik het toch hier vermelden, aangezien ik ook van daar een zeer gewaardeerd geschenk voor de Leidsche Bibliotheek ontving. Sedert tien jaren ruim hebben de Litauers evenals andere kleine naties op Russisch gebied grootere vrijheden dan vroeger wat betreft het gebruiken en cultiveeren van hun moedertaal. Een gevolg hiervan is geweest het oprichten der Lietuviu Mokslo Draugija (Vereeniging der Wetenschap van Litauers) te Wilna. Ofschoon Wilna van alle zijden door een Witrussische boerenbevolking omringd is en ethnographisch niet tot Litauen behoort, is het een centrum van Litausch intellectueel leven. Het genoemde genootschap geeft zijn geschriften uit onder den titel Lietuviu Tauta (Het Volk der Litauers) en deze periodiek, grootendeels in Litausche taal geschreven, bevat veel voor den Baltoloog onmisbare artikels. In antwoord op een schrijven mijnerzijds ontving ik van Dr. J. Basanavicius (Basanowicz) de meedeeling, dat de Lietuviu Tauta aan onze bibliotheek cadeau wordt gedaan, en toen ik in Augustus in Holland terugkwam, lag daar de complete serie (tot nog toe zes deeltjes) op mij te wachten. — Het i) Prijs per afl. 1.50 roebel. Het eerste der twee deelen is compleet en kost 22 roebel. zij hier vermeld, dat de periodische publicaties van een andere dergelijke Litausche vereeniging, de Litauische Literarische Gesellschaft te Tilsit, reeds jaren lang als ruilexemplaar aan de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde worden toegezonden. Het zal niet moeilijk vallen, de afdeeling Lituanica geleidelijk aan te vullen, want er wordt betrekkelijk weinig op dit gebied gepubliceerd. 7—15 Mei (24 April—2 Mei), S. Petersburg (Petrograd). Mijn verblijf te S. Petersburg werd zeer veraangenaamd doorde vriendelijke wijze, waarop Harer Majesteit gezant, Mr. A. M. D. Baron Sweerts de Landas Wyborgh, mij ontving en met zijn raad ter zijde stond. Doordat juist in de dagen, dat ik te Petersburg was, de heer Je. F. P'atnickij, de bezitter van een handschriftelijk Nederlandsch-Russisch woordenboek, zich aan de Nederlandsche legatie vervoegde, was het mij mogelijk deze aangelegenheid met Baron Sweerts te bespreken en van hem een en ander uit de voorgeschiedenis te vernemen. Het woordenboek in quaestie werd vervaardigd door wijlen den heer W. M. Nadutkin, die eenige boeken uit het Nederlandsch in 't Russisch heeft vertaald en, mede blijkens dit woordenboek, een goed kenner van onze taal moet zijn geweest. Het manuscript bestaat uit ettelijke dikke cahiers, en onze woordenschat is er met een groote volledigheid in verwerkt: blijkbaar heeft de samensteller een Van Dale of een ander dgl. lexicon genomen en dat woord voor woord in 't Russisch vertaald. Naar de heer P'atnickij mij mededeelde, bevatten al de cahiers samen omstreeks twaalf millioen letters, de kosten van drukken en uitgeven zijn geraamd op een 6ooo roebelJ). De tegenwoordige eigenaar, een bloedverwant van den schrijver, is er zeer op gesteld, dat het weldra tot een uitgave komt. Indertijd interesseerde wijlen mej. Dr. A. C. Croiset van der Kop, die lange jaren in S. Petersburg woonachtig was, zich zeer voor dit woordenboek, en door haar toedoen is deze zaak ter kennis van de Nederlandsche regeering gebracht. Z. E. de Minister van Binnenlandsche Zaken zond toen den tekst van Nadutkin aan de Koninklijke Akademie, afd. Letterkunde en de heeren A. Kluyver en C. C. Uhlenbeck brachten een verslag 2) uit, waarin de wenschelijkheid, ja zelfs nood- 1) Deze som is berekend voor een oplage van 2000 exemplaren. Blijkens opgaven, indertijd aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te 's-Gravenhage verstrekt, zou voor 1500 exemplaren 5000 roebel noodig wezen. 2) 13 April 1911, N°, 11 Afd. Letterkunde. zakelijkheid werd uitgesproken, dat, zoo tot de uitgave werd overgegaan, een jong geleerde zou worden bereid gevonden, een jaar aan de revisie en de redactie te besteden. Toen ik zelf te Petersburg het handschrift eenige dagen op mijn hotelkamer had, kwam ik tot een dgl. oordeel. Het zal zeker niet gemakkelijk vallen, een jongen geleerde te vinden, die zoowel tot dien arbeid in staat is als er toe bereid. Maar mocht hij te vinden zijn, dan zou Nadutkins werk een inderdaad voortreffelijke uitgave kunnen opleveren. Mejuffrouw Croiset van der Kop had van den consul der Nederlanden te Petrograd een toezegging ontvangen van iooo roebel en van twee Nederlanders nog van 250 resp. 100 roebel. En naar zoowel Harer Majesteit gezant als de heerP'atnickij mij verzekerden, was haar ook nog van andere zijden steun beloofd; maar aangezien zij dit slechts in gesprekken heeft meegedeeld, zal het moeilijk na te gaan zijn, wie die toezeggingen gedaan hebben. De heer P. meende, dit o.a. de Hollandsche gemeente te S. Petersburg bereid was te helpen. Ik vestig gaarne op deze zaak de aandacht van jonge Slavisten (Russisten) en eventuëele maecenaten. Van de Slavistische publicaties in Petersburg zijn de gewichtigste en talrijkste die van de Keizerlijke Akademie van Wetenschappen (.Imperatorskaja Akademia Nauk), meer speciaal die van haar tweede afdeeling, voor Russische taal en litteratuur. Nadat ik eerst een bezoek had gebracht aan den heer E. A. Wol'ter, bibliothecaris der Slavische afdeeling van de bibliotheek der Akademie, tevens een vermaard Lituanist — de heer Wol'ter had mij reeds geholpen met het aanschaffen van eenige edities der Akademie en van zijn gulle hulpvaardigheid stel ik mij ook voor de toekomst veel voor —, maakte ik kennis met de academici F. F. Fortunatow en A. A. Sachmatow. Hoe doet het mij goed, den beminnelijken Fortunatow, mij reeds bekend niet alleen door zijn geschriften, maar ook door de piëteit, waarmee zijn Moscousche leerlingen mij telkens opnieuw over hem hebben gesproken, persoonlijk nog te hebben ontmoet, kort voordat de dood aan zijn nuttig leven een einde heeft gemaakt; ik mag thans in mijn verdere leven het klare beeld van dien braven, edelen geleerde als een dierbare herinnering met mij dragen. — Met den heer Sachmatow, „den goeden genius van de jonge generatie van philologen," gelijk ik hem later hoorde noemen — en terecht! —, sta ik nog steeds in relatie en ik weet, dat zijn belofte, om mij met alles van dienst te zijn wat binnen zijn bereik ligt, aan de Leidsche Slavistiek zeer ten nutte zal komen, mede doordat hij als voorzitter der tweede afdeeling van de Akademie en anderszins een man van invloed is. Het directe resultaat van mijn twee bezoeken aan dezen sympathieken geleerde is dit: wanneer de vrede in Europa is teruggekeerd, biedt de Leidsche Universiteit aan de Petersburgsche Akademie een exemplaar aan van de serie Rijks Geschiedkundige Publicaiiën, uitgeg. in opdracht van Z. E. den Min. v. Binnenl. Zaken, en van De Baronie van Breda, van Dr. J. Kalf, welke uitgaven door Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken welwillend voor dat doel zijn beschikbaar gesteld; in ruil daarvoor verzoekt zij om een exemplaar van al die edities der tweede afdeeling, die voor haar van belang zijn; dat is heel wat, het zijn eenige kisten vol van de heterogeenste literatuur: tekstuitgaven, woordenboeken, Sborniki (verzamelbundels) enz. enz., maar alles van philologischen aard en alles zeer belangrijk. De heer Sachmatow zeide er van verzekerd te zijn, dat we alles zullen krijgen, wat we wenschen, en als hij dat zegt, dan is het zoo. — In de bibliotheek der Akademie stelde ik nog een lijst samen van diegene onder de oudere uitgaven van de Akademie, die voor ons van nut kunnen zijn. Ik twijfel niet, of ook deze kunnen we, voor zoover nog voorradig, door bemiddeling van den president der tweede afdeeling op even eenvoudige wijze krijgen. De heer Sachmatow maakte mij ook opmerkzaam op de serie uitgaven der Petersburgsche Universiteit, die onder den naam Zapiski verschijnt. Al is slechts weinig hiervan van philologischen aard, ook onder het overige zijn veel zeer belangrijke zaken. Wanneer wij ons, om die voor onze bibliotheek te verwerven, tot den dekaan der historisch-philologische faculteit wenden, zal de heer S. ons verzoek appuyeeren, — evenzeer zal hij dit doen, als we een exemplaar der uiterst gewichtige ethnographische uitgaven van het Geograficeskoje öfó^w^Geographische Vereeniging) aanvragen. Hoewel ik in het algemeen op mijn reis bijna niets dan vriendelijkheid en hulpvaardigheid ondervonden heb, zooveel dat ik vervelend zou worden en mijn woorden hun waarde zouden verliezen, als ik dit telkens opnieuw in het licht poogde te stellen, kan ik hier toch een woord van specialen dank aan den academicus Sachmatow niet weerhouden. Zelden heb ik bij iemand een zoo sterke neiging en daarbij een zoo groote gave aangetroffen om zich geheel te verplaatsen in de positie, in de belangen, in de gedachten van den persoon met wien hij spreekt, en een zoo ongekunsteld-natuurlijke behoefte om de belangen van een medemensch met liefde en met zorg te behartigen. Een zeer aangenaam bezoek bracht ik ook aan den heer E. L. Radlow, redacteur van het Éurnal Ministerstwa Narodnago Proswesccnija (Tijdschrift van het Ministerie voor Volksbeschaving); immers welke conversatie is genotvoller dan die met een Russischen „interesnyj celovëk ') ? Bo- i) jjïntërëssante mensch." De geijkte term voor iemand, wiens conversatie blijk geeft vendien is dit bezoek aan de Leidsche Universiteit ten goede gekomen: immers, de heer Radlow raadde mij, door tusschenkomst van dendecanus onzer faculteit een gratis exemplaar van het door hem geredigeerde tijdschrift aan te vragen; dan zou hij adviseeren gunstig op dat verzoek te beschikken. Aldus is gebeurd en regelmitig komen de afleveringen in. Men heeft ons den heelen jaargang 1914 gezonden, en voorzoover er nog exemplaren voorhanden zijn, zijn ons ook de vroegere jaargangen toegezegd. Dit tijdschrift bevat wetenschappelijke artikelen van allerlei inhoud, ook van philologischen. De directeur der Imperator ska,ja Publicnaja Biblioteka (Keizerlijke Openbare Bibliotheek), de heer D. F. Kobeko, beloofde mij een exemplaar van die uitgaven dezer Bibliotheek, die voor ons van belang konden zijn. Ik stelde een lijst hiervan samen en overhandigde die aan den secretaris, den heer R. A. Johanson. Toen ik daarna de kennis hernieuwde met den handschriftenconservator, den heer I. A. Byckow, mij reeds van een vroeger bezoek aan Petrograd bekend, beloofde deze uiterst minzame ambtenaar mij, dat hij bij hetgeen ik had uitgezocht nog een nieuwen palaeographischen atlas zou voegen. Zeer interessant voor iederen Slavist zijn de uitgaven derImperatorskaja Archeograficeskaja Kommissia, speciaal de edities van oude kronieken en van Cetji Minei (Vitae Sanctorum). De directeur der commissie, de heer W. G. Dru2inin, gaf mij den raad door bemiddeling van onzen rector of decaan te verzoeken om op de gunstigste condities een exemplaar dezer twee seriën aan Leiden af te staan, tn 't algemeen wordt aan seminaarbibliotheken e. dgl. 50°/0 rabat gegeven, maar 't zou absoluut niet uitgesloten wezen, dat men ons het reeds verschenene cadeau gaf, evenals men dat onlangs aan een Praagsch seminaar deed, onder conditie, dat voor de toekomstige edities de halve prijs wordt betaald en transportkosten voor den ontvanger zijn. Na den oorlog zal deze raad opgevolgd worden. Zooals bijna alle bezoeken, die ik in Rusland maakte, was ook dat aan den heer Druzinin uit meer dan één oogpunt interessant: niet het minst om de rijke collectie ikonen, speciaal van „Raskol'niki" (Schismatici), door dezen smaakvollen en ervaren kunstvriend in zijn woning bijeengebracht. De heer W. W. Majkow, secretaris van het Obscestwo Pubitelej drewnej pis'mennosti (Vereeniging van vrienden van oude literatuur) lichtte mij in omtrent de werkzaamheden en de uitgaven van dit genootschap. Aange- van groote eruditie, van een breede en tegelijk degelijke kennis, en die de gave heeft van klaar en geestig spreken. zien aan bibliotheken 50°/'0 korting wordt toegestaan en de verschillende teksten, die men gepubliceerd heeft, afzonderlijk te verkrijgen zijn, hoop ik, dat wij, als de oorlog voorbij is, kunnen aankoopen hetgeen 't grootste belang voor ons heeft. Met de grootste voorkomendheid leidde de heer Majkow mij, in gezelschap van nog twee Bulgaarsche geleerden, prof. Zlatarski en universiteitsdocent Iwanow rond in het gebouw van het ObScestwo, ons opmerkzaam makend op de interessantste specimina van oude kunst en letterkunde, in deze rijke verzameling voorhanden. Vooral trof ons een merkwaardige 14-eeuwsche psalter met zeer fraaie miniaturen. De heer W. I. Saitow, secretaris van het Istoriceskoje Obscestwo (Historische Vereeniging) deelde mij mee, dat de uitgaven hiervan met 30°/0 rabat aan bibliotheken worden afgestaan. Ruiling is niet mogelijk. Tot deze uitgaven behoort een Biografisch Woordenboek, dit ongeveer 100 roebel kost; uit een lijst van de Sborniki, een voorname serie van historische publicaties, noteerde ik die werken, die in de eerste plaatsin aanmerking komen om door onze bibliotheek te worden aangeschaft. Het allerbelangrijkst voor Nederland is wel het rapport van een Nederlandsch gezantschap naar Rusland in de jaren 1630/31, met een overzicht over de betrekkingen van het Moscousche rijk met de Republiek der Vereenigde Nederlanden tot 1631, uitgegeven door den Kiewschen bibliothecaris W. A. Kordt. Het Biographisch Woordenboek, dat ik zooëven vermeldde, doet me denken aan een interessant bezoek, dat ik bracht aan professor S. A. Wengerow. Ik had dezen geleerde op een vergadering van het Bibliologiceskoje Obscestwo (Bibliologische Vereeniging) een voordracht hooren houden over zijn reusachtige collectie van bio-bibliographische notities betreffende letterkundigen, en later gaf hij me gelegenheid die collectie te zien. Het is een reuzenarbeid, dien professor Wengerow verricht heeft: het aantal van zijn aanteekeningen is ongeveer twee millioen; hieronder zijn talrijke meer of minder uitvoerige auto-biographieën van meer of minderbekende auteurs; ook heeft hij een groote verzameling portretten, — en dat Wengerow een dergelijke collectie kan bijeenbrengen, zonder door de boomen het overzicht over het bosch te verliezen, dat blijkt wel uit zijn monumentale Puskin-uitgave. Thans bewerkt hij, gesteund door een staf van leerlingen, de biographie en de literaire werkzaamheid van Leo Tolstoj; zijn Tolstojana zijn een zeer interessante verzameling, mede door de ten deele weinig bekende portretten, die ze bevat. Wengerow deelde zijn materiaal in in twee afdeelingen: 1. de 18" en 19* eeuw, 2. de tijd na 1900. Ofschoon er natuurlijk geen sprake is van een publicatie van al het bijeengebrachte, ook in den vorm, waarin de collectie thans is, heeft ze een blijvende waarde, dank zij de voorbeeldig ordelijke inrichting. Niettegenstaande den verren afstand bezocht ik te Petersburg ook een professor van de Geestelijke Academie, den heer N. I. Sagarda. Deze lichtte mij in over de steeds meer op wetenschappelijke leest geschoeide organisatie der Geestelijke Academies. Ook het tijdschrift, dat hij redigeert, het Christianskoje Ctenie (Christelijk lezen, of: Chr. lectuur) heeft niettegenstaande den populairen naam, dien het draagt, een wetenschappelijk karakter. Daar mijn ambtgenoot aan de Leidsche Universiteit, prof. F. Pijper, mij meedeelde, dat het door hem geredigeerde Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis in de termen valt om tegen buitenlandsche periodieken geruild te worden, hoop ik, dat we langs dezen weg een exemplaar van 't Christ. Ctenie in Holland kunnen krijgen. Ook prof. Sagarda hecht er waarde aan, zooveel mogelijk in connectie te staan met de theologische wetenschap van andere landen. Te St. Petersburg verschijnen meerdere belangrijke publicaties van archeologischen aard. Ze worden geredigeerd en uitgegeven deels door het Imperatorskoje Archeologiceskoje Obscesiwo (Keiz. Archeol. Vereeniging), deels door de Imp. Archeologiceskaja Kommissia. Deze laatste publiceert o. a. uitstekend verzorgde, zeer luxueuze prachtuitgaven. Met de hulp van den heer B. W. Farmakowskij en den academicus Latysow noteerde ik, welke seriën van publicaties er bestaan, wat hiervan voor ons het belangrijkst zou wezen, hoeveel alles kost. Ruilverkeer is mogelijk en na den oorlog zal er zeker van de Leidsche Bibliotheek een verzoek in dien geest uitgaan, te gewichtiger zijn voor haar deze edities, aangezien een deel er van reeds in haar bezit is; en dat kan op deze wijze gecompleteerd worden. Alvorens van mijn Petersburgsche ervaringen naar de Moscousche over te gaan, wil ik nog vermelden, dat ik in gezelschap deels van den heer Wol'ter, deels van zijn assistenten aan de Slavische afdeeling van de Bibliotheek der Keizerlijke Akademie een langdurig bezoek heb gebracht. Deze afdeeling bevat niet de Russische boeken, daarvoor bestaat een aparte afdeeling. Deze laatste is zeer rijk, aangezien niet alleen de Keizerlijke Openbare Bibliotheek, maar ook de Akademie een gratis exemplaar krijgt van al wat in Rusland uitkomt. Daardoor komt het ook, dat de Slavische afdeeling, hoewel ook overigens heel goed voorzien, vooral een belangrijke, betrekkelijk complete collectie Polonica bezit. Verder wil ik nog gewag maken van de bezoeken, die ik aan verschillende geleerden, zooals I. A. Baudouin de Courtenay en K. S. Bulié, bracht; speciaal dien ik stil te staan bij dat aan L. W. Söerba, den phone- ticus; deze liet mij het aan de Universiteit verbondene Kabinet Fonetiki Eksperimental'noj (Kabinet voor Experimenteele Phonetiek) zien, waar ik gelegenheid had mij te overtuigen van de hooge vlucht, die deze wetenschap in den laatsten tijd genomen heeft, en van de groote eischen van zeer speciale wetenschappelijke vorming, die aan den leider van een dgl. „Kabinet" gesteld worden. De kosten zijn betrekkelijk groot — Scerba geeft jaarlijks een duizend roebel voor de inrichting van het aan zijn zorg toevertrouwde instituut uit —, maar dat neemt niet weg, dat het voor elke natie, die ook wat de philologische wetenschap betreft op de hoogte van haar tijd wil blijven, zeer gewenscht is een dgl. instituut te bezitten. De heer Scerba toonde mij een aantal phonograafrollen (Slavische liederen enz.), die toebehoord hebben aan mejuffrouw Dr. A. C. Croiset van der Kop. Zij had ze bestemd voor de Leidener Universiteit, en, als zij in haar laatste levensmaanden niet op deze beschikking teruggekomen is (de heer S. beloofde daarnaar te informeeren bij haar beste kennissen in Rusland), zullen ons deze rollen worden toegezonden, om bij het onderwijs in de Slavische talen gebruikt te worden. 16 Mei—1 Juni (3—19 Mei), Moscou. Te Moscou bleef ik veel langer dan voor het hoofddoel van mijn reis noodzakelijk was. Ik meende echter ook aan de vervulling van nevendoeleinden den noodigen tijd te mogen wijden. Nu is Rusland dat Slavische land, welks kuituur het verst van ons afstaat, maar tegelijk het interessantst voor ons is, al ware het maar alleen, omdat de Russische natie het grootste en voor de wereldgeschiedenis belangrijkste is van al de Slavische volken. En van dat rijk is Moscou het centrum, niet alleen door zijn ligging, maar ook door zijn geschiedenis en door zijn de eeuwen door trouw bewaard Russisch karakter. Hier hoort men een Russischer Russisch dan in steden als Petersburg en Kiew, hier voelt de Russofiel zich eerst recht in zijn element. Aangezien uit den aard van de zaak Russische taal en Russische kuituur hoofdvakken zijn voor den Slavistischen professor aan welke universiteit ook, meende ik van de gelegenheid, dat ik toch te Moscou was, gebruik te moeten maken, om de toch reeds enge banden, die mij aan deze stad binden, nog te versterken, om nog meer door te dringen in het aan zuiver menschelijk sentiment zoo overrijke leven der oude hoofdstad. Mijn oude vrienden en kennissen, plus de vele nieuwe, die ik ook ditmaal weer maakte, hebben er toe meegewerkt, om mijn verblijf zoo vruchtbaar mogelijk te maken. — Van al mijn ervaringen behoef ik geen verslaguit te brengen, ik doe het slechts van het philologische deel er van. Evenals altijd in Moscou, had ik ook ditmaal veel genoegen en veel profijt van den omgang met mijn waarden vriend W. K. Porzezinskij, den professor der vergelijkende taalkunde. Zijn uitgebreide kennis, van zijn vak niet alleen, maar bovendien van hetgeen op taal, letterkunde en historie der twee volken betrekking heeft, waartoe hij het recht heeft zich te rekenen (Polen en Russen), kwam mij ook ditmaal zeer te stade. Verder had ik veel aan den omgang met den academicus F. Je. Kors i), met wien ik zeer interessante rhythmische proeven deed naar aanleiding van Puskin's Rusalka, — met professor R. F. Brandt, den dichter-philoloog, voortreffelijk kenner der Slavische talen, — met professor M. N. Speranskij, die mij deed kennis maken met dien intiemen kring van jongere geleerden, dieeens in de week in zijn woning samenkomen, om daar een harmonische combinatie van wetenschappelijke beleering en gezellige conversatie te vinden. De historisch-philologische faculteit van de Moscou'er Universiteit geeft een serie Zapiski uit. De Raad der Universiteit beloofde mij, in antwoord op een aan den rector gerichten brief, een exemplaar hiervan in ruil tegen de uitgaven onzer Leidsche faculteit van letteren. Aangezien bij ons de faculteiten niet haar eigen uitgaven hebben, zal men in Moscou zeker bereid zijn, eenige philologische en historische dissertaties als waardig ruilmateriaal te erkennen. Het aan de Universiteit verbondene Obscestwo L'ubitelcj Rossijskoj Slowesnosti (Genootschap van vrienden van Russische letterkunde) zal ons gaarne een gratis exemplaar van diegene zijner uitgaven toezenden, die voor onze slavistische wetenschap belangrijk zijn. Ik maakte hiervan een lijst met de vriendelijke hulp van den voorzitter, den heer A. Je. Gruzinskij. Zeer voldaan ben ik over de paar bezoeken, die ik bracht aan het Historische Museum. Ik leerde daar den directeur kennen, Prins N. S. Söerbatow, verder hernieuwde ik de kennismaking met den conservator, den heer A. W. Orësnikow, lang sprak ik er met den bekenden Slavist W. N. Scepkin en met den wetenschappelijken secretaris I. M. Tarabrik, terwijl de ambtenaar P. A. Neznamow mij met groote vriendelijkheid het museum liet zien, ook de nog niet voor het publiek toegankelijke schatten. De zeer belangrijke en goed verzorgde edities van dit museum werden aan de Leid- i) Helaas sedert gestorven (16 Febr./i Maart 1915). sche Bibliotheek als geschenk toegestuurd en dat zal evenzoo met de toekomstige uitgaven geschieden. Het kan van zeer veel nut voor ons worden, connecties met dit instituut te hebben aangeknoopt, immers het breidt de sfeer van zijn werkzaamheid op groote schaal uit en is op weg een belangrijk centrum van wetenschap te worden. Er is een groote historische bibliotheek aan verbonden — de nieuwe leeszaal, die in den herfst van 1914 geopend is, bevat plaats voor naar ik meen bijna 500 bezoekers —; deze heeft nog een zeer bijzondere aantrekkelijkheid door de speciale afdeelingen, gewijd aan de nagedachtenis van gestorven groote mannen: daarvan is de Dostojewskij-kamer tot nog toe het belangrijkst, naast de Gribojëdow-afdeeling, die in het bezit is van het waardevolle handschrift van 't klassieke drama Gore ot uma I). Reeds bij een vroeger bezoek aan Moscou toonde de bibliothecaris A. I. Stankewié mij deze sympathieke bibliotheek. De heeren D. N. Anuöin en W. W. Bogdanow gaven mij de noodige inlichtingen betreffende de werkzaamheid van het aan de Universiteit verbondene Imperatorskoje Obscestwo L'ubitelej Jestestwoznanija, Antropologii i Etnografii (Keizerlijk Genootschap van vrienden van Natuurwetenschap, Anthropologie en Ethnographie). De laatstgenoemde gaf mij een lijst van de uitgaven van deze vereeniging; deze zijn voor de helft van den prijs te krijgen voor bibliotheken e.dgl., — voorzoover er althans nog exemplaren voorhanden zijn, wantin 1905 is bij gelegenheid van een brand een groot deel van den voorraad verloren gegaan. Dezelfde condities van aankoop gelden ook voor het door deze vereeniging uitgegeven tijdschrift Etnograftceskoje Obozrënie (Ethnographische Revue); trouwens ook ruilen is mogelijk. Een zeer mooie uitgave, waarop echter geen korting gegeven wordt, is de feestbundel ter eere van D. N. Anucin (5 roebel). Er bestaat te Moscou een zeer bekend Imperatorskoje Moskowskoje Archeologiceskoje Obscestwo (Keiz. Mosc. Archeologische Vereeniging), waarvan Gravin P. S. Uwarowa voorzitster is. Helaas was de Gravin, toen ik haar in Moscou poogde te bezoeken, reeds naar buiten, naar haar landgoed verhuisd en eerst na mijn vertrek zou ze voor een paar dagen in de stad komen. Ik besprak nu, hetgeen ik mij had voorgesteld met Gravin Uwarowa te bepraten, met de heeren D.N. Anuöin,S.O.Dolgowen W.W. Bogdanow; naar aanleiding van die gesprekken stel ik mij voor, mij, zoodra de tijdsomstandigheden een verzenden van grootere hoeveelheden boeken 1) De tot nog toe in deze bibliotheek aanwezige Tolstojana zullen thans, nu ze door rechterlijke uitspraak aan gravin S. A. Tolstoj zijn toegewezen, verhuizen naar het Rum'ancow-museum. toestaan zullen, schriftelijk met Gravin Uwarowa in connectie te stellen. Het is niet uitgesloten, dat een deel van de uitgaven aan de Leidsche Bibliotheek gratis wordt afgestaan, mits deze de transportkosten op zich neemt; in ieder geval is ruiling mogelijk: de Moscousche vereeniging is vooral zeer gesteld op het bezit van catalogi en beschrijvingen van handschriften, op catalogi van archeologische musea en op dissertaties op het gebied van archeologie en verwante vakken. Voor ons zullen van 't grootste belang wezen de Drewnosti (Oudheden), die de vereeniging in haargeheel uitgeeft, verder die van haar Slavische enhaar Archeographische Commissies. (Behalve deze zijn er nog twee commissies, de Oostelijke en die voor het beschermen van oude monumenten.) Trouwens, het zal gemakkelijk wezen voor ieder om zich op de hoogte te stellen van de publicatiewerkzaamheden van de Archeol. Vereen., wanneer het gedenkboek verschijnt— mogelijk is het al verschenen —, dat men zich voorstelde in December 1914 gereed te hebben; hierin komt een volledige lijst van de edities van de vereeniging voor. Mijn gesprek met deheeren Dolgow en Bogdanow had plaats in het Rum'ancow-museum. Nu ik den naam van dit museum noem, wil ik op twee zaken de aandacht vestigen, die er mee in verband staan: 1. Men is in het fium'ancow-museum zeer gesteld op kennisgeving, zoo mogelijk toezending van alle literatuur, die betrekking heeft op de Rum'ancows. Mogelijk zijn er in Holland personen, die kunnen helpen: immers de naam Rum'ancow zal wel niet alleen in het Album Academicum der Leidsche universiteit voorkomen; er zullen ook wel andere sporen van het verblijf te onzent van leden van dit doorluchtig geslacht in onze literatuur bewaard zijn. 2. In het R. M. bevinden zich phonograaf-rollen van bylinen (epische liederen) en andere volksmuziek. Bij mijn voorlaatste bezoek aan Moscou waren de conservator N. A. Jancuk en de onlangs in den oorlog gesneuvelde musicus-ethnograaf A.L.Maslow zoo goed mij eenige van die rollen telaten hooren. Zij zijn interessant genoeg om bij gelegenheid, als onze Universiteit eens een phonograaf rijk zal wezen, ook hier aan te schaffen. De heer S. A. Bëlokurow gaf mij een lijst van de edities van het Archiw Ministerstwa lnostrannych Del (Archief van het Min. van Buitenl. Z.); over een eventueele ruiling zouden we van Leiden uit onderhandelingen kunnen openen. De heer Bëlokurow is behalve ambtenaar aan genoemd archief ook secretaris van het Imperatorskoje Obscestwo Istorii i Drewnostej Rossijskich (Keizerlijke Vereeniging van Russische Historie en Oudheden), en vooral in die kwaliteit was het, dat ik hem bezocht. Hij gaf 2 mij een lijst van de zeer interessante uitgaven der vereeniging; voor deze wordt een korting van 15 tot 40 °/G gegeven, al naar gelang van de grootte der bestelling. Van twee bezoeken wil ik nog melding maken. Het eerste gold het gebouw der WyssijeÉenskije Kursy (Hoogere Cursussen voor vrouwen), m. a. w. de vrouwelijke universiteit, een groot, royaal ingericht gebouw, dat 600.000 roebel heeft gekost. Dank zij de groote begeerte van de Russen, en zeer speciaal van de Russische dames, naar wetenschappelijke vorming, is het in Moscou mogelijk, dat zelfs een professor in taalwetenschap college geeft voor een duizendtal toehoorderessen. De meeste professoren aan deze „Cursussen" zijn ook professor aan de Rijks-Universiteit (waar het voor dames zeer moeilijk is, toegang te verkrijgen tot de colleges); de lage tractementen zijn er schuld aan. dat zooveel hoogleeraren gedwongen zijn aan twee inrichtingen van Hooger Onderwijs tegelijk te doceeren; hoewel zoodoende hun onderwijs aan een ruimer kring ten goede komt, het heeft meer tegen dan voor; bijna allen klagen over gebrek aan studietijd en over vermoeidheid, vooral in het voorjaar, wanneer op nog veel grooter schaal dan bij ons in Holland de examenplaag de samenleving komt kwellen en menige hoogleeraar van 's morgens vroeg tot in den nacht toe daaronder lijdt. Het tweede bezoek, waarvan ik nog spreken wilde, bracht ik aan den privaat-docent D. N. Usakow. Deze geleerde is lid van een „Commissie voor Dialectologie" (Dialektologiceskaja Kommissia), die reeds meerdere zaken gepubliceerd heeft, en die thans een dialectkaart zal uitgeven, waaraan de heeren Usakow en Durnowo werken. Mogelijk is deze kaart reeds verschenen, zij was in Mei 1914 a! gedrukt, maar met de uitgave werd nog gewacht, tot de begeleidende tekst klaar zou zijn. De heer U. zal mij al de uitgaven der Dial. Komm. zenden in ruil tegen artikelen van mijn hand over Nederlandsche dialekten. Voor iemand zooals ik, die zich met Nederlandsche dialectologie heeft bezig gehouden, is het dikwijls onaangenaam, te constateeren, hoe intensief men zich in andere landen toelegt op dit bij ons te veel verwaarloosde deel der nationale philologie. In Rusland is men wel-is-waar nog niet zoover als bijvoorbeeld in Polen of Bulgarije of de Servocroatische landen, en de nieuwe dialectkaart zal slechts hoofdzaken en ruwe omtrekken kunnen aangeven, maar in ieder geval: er zijn flinke geleerden, die er hun tijd en hun liefde aan geven (wat heeft Sachmatow zich niet ijverig met dialectkunde bezig gehouden!), en als dat gebeurt, kan een bescheiden begin de inleiding zijn op een rijken toekomst-oogst. 2 Juni (20 Mei), Char'kow. De Universiteit van Char'kow geeft haar Zapiski uit; deze bevatten weinig van slavistisch-filologischen aard. Maar het plan bestaat, dat de historisch-filologische faculteit te beginnen met 1915 haar eigen edities zal hebben, die voor ruilen vatbaar zijn. Wanneer rustiger tijden komen, hoop ik hierover onderhandelingen te kunnen openen. Behalve dat ze Zapiski publiceert, steunt de Universiteit geldelijk de uitgave van geschriften harer professoren. Hoewel ik wel vermoedde, dat Char'kow weinig voor onze Bibliotheek zou opleveren — de particuliere edities toch, waaronder van groote wetenschappelijke waarde, kunnen bezwaarlijk anders dan door aankoop verkregen worden —, heb ik geen oogenblik geaarzeld, mijn route over deze stad te nemen, omdat ik er veel waarde aan hechtte, geleerden als S. M. Kul'bakin en I. M. Endzelin persoonlijk te leeren kennen. En ik heb geen berouw, dat ik dezen omweg gemaakt heb; de charmante ontvangst door beide collega's is mij onvergetelijk. Houdt Kul'bakin zich speciaal bezig met Slavische taalkunde (Kerkslavisch, Servisch, Russisch, accentquaesties), met een vak, dat mij niet vreemd is, al heb ik het ook nooit zoo intensief beoefend als hij, — Endzelin is baltoloog, en als geboren Let is hij een der weinige geleerden op de wereld, in staat de Lettische taal grondig te bestudeeren. Deze taal is een stiefkind der wetenschap en ze zal dat wel blijven, tot Endzelin de grammatica, waaraan hij thans werkt, heeft gepubliceerd : dat zal wel de eerste Lettische spraakkunst zijn, op de hoogte van den huidigen stand der taalwetenschap en bruikbaar voor een verwend geslacht als het tegenwoordige. Nu we een dergelijk hulpmiddel nog missen, was ik dubbel blij, mondeling met prof. Endzelin over een en ander te kunnen spreken, en hem eenige teksten te hooren voorlezen, — daarbij lette ik vooral op de drieërlei intonatie, die het Lettisch, zooals hij het spreekt, kenmerkt. Letten uit andere streken onderscheiden er slechts twee. 3—7 Juni (21—25 Mei), Kiew. Een attractie van Kiew, voor mij zooals voor zoo menigenanderen Hollander, is de heer W. A.Kordt, bibliothecaris der Universiteits-bibliotheek; een Russisch onderdaan die eenige keeren in Holland geweest is, onze taal spreekt, onze geschiedenis kent en zichdoorpublicatiesoverRussischNederlandsche betrekkingen een goeden wetenschappelijken naam heeft verworven. Evenals bij een vroeger bezoek aan Kiew had ik ook thans in den heer Kordt een gastvrijen, gezelligen vriend en een nuttigen, weiwillenden raadsman. Tot vóór eenige jaren kreeg de Leidsche Bibliotheek de Izwëstija der Kiewsche Universiteit regelmatig cadeau. Plotseling hield men op ze te zenden. Naar de heer Kordt me meedeelde, was dit een bezuinigingsmaatregel, aangewend niet alleen tegenover Leiden, maar in het algemeen tegenover buitenlandschebibliotheken. Als ruilobject kunnen delzwéstija echter nog steeds verzonden worden, en de directie der Leidsche Bibliotheek zal er wel geen bezwaar tegen hebben eenige dissertaties per jaar af te staan ten einde een zoo gewichtige serie compleet te houden. Verder zouden we door ruiling een deel der duplicaten van de Kiewsche bibliotheek kunnen overnemen. De heer Kordt gaf me gelegenheid de noodige aanteekeningen desbetreffende te maken. Een geheelen middag bracht ik door in gezelschap van den heer G. A. lljinskij, woonachtig te Kiew, maar professor te Nëzin aan het Istorikofilologiceskij Institut kn. Bezborodko, een universiteit, zou men kunnen zeggen, met één faculteit; er studeeren ongeveer honderd studenten. Dit „Institut" geeft zijn eigen serie Izwëstija uit en de heer lljinskij, vriendelijk als hij is, bood aan er voor te zorgen, dat onze Universiteit een exemplaar dezer Izwëstija cadeau krijgt. Buitendien beloofde hij mij twee exemplaren van zijn editie van den Slëpcenskij Apostol, één voor de Universiteitsbibliotheek, één voor mezelf. Een dergelijke royaliteit van twee exemplaren cadeau te geven trof ik ook aan bij den academicus W. N. Peretc, tot vóór korten tijd hoogleeraar aan de Kiewsche hoogeschool; zwaar beladen met geschenken kwam ik van zijn woning naar mijn hotel terug. O.a. kreeg ik eenige uitgaven van het Russische seminaar en ik kon me zoo overtuigen, hoe ijverig en intensief hier onder leiding van Peretc gewerkt is. Heel veel inlichtingen betreffende genootschappen en uitgaven te Kiew heb ik ook aan dezen academicus te danken. Zoo vernam ik, dat daar tweeërlei Hoogere Cursussen voor Vrouwen (Wyssije Ëenskije Kursy) bestaan, en wel Dag- en Avondcursussen; de laatste geven een Sbornik (Bundel) Minerva uit, een niet wetenschappelijk bedoelde uitgave, de eerste zijn onlangs begonnen met de publicatie van een Lêtopis' (Kroniek of Jaarboek), die in twee afleveringen verschijnt. De eerste, onder Peretc' redactie, was juist verschenen, toen ik in Kiew was. — Prof. Peretc toonde me ook de Ótenija van het Istoriceskoje Obscestwo Nestora Létopisca (Hist. Vereeniging van den Kroniekschrijver Nestor) en de Trudy (Werken) van de Geestelijke Aca- demie. Deze seriën echter komen voor onze Leidsche Universiteit eerst in aanmerking, als heel veel noodiger zaken zijn aangeschaft, ['t Zelfde geldt van den Bogoslowskij Wêstnik (Theologische Bode), dien de Moscousche Geestelijke Academie uitgeeft.] Aan prof. Peretc dank ik ook mijn connecties met de Kiewsche Ukrainers. Zoo bezocht ik den speciaal Kleinrussischen boekhandel van Stepanenko, waar ik een overzicht kreeg van wat er in Kiew in deze taal verschijnt i) en mij eenige zaken aanschafte, — verder (wat nog belangrijker is) lichtte de heer P. mij in over de werkzaamheid van het Ukraïns'ke Naukowe Towarystwo (Ukraïnisch Wetenschappelijk Genootschap). Dit bestaat uit drie secties: een natuurwetenschappelijke, een historische, een philologische. De edities der twee laatste zijn voor ieder Slavist van belang. Het zijn: 13 dln. Zapysky van de filol. sectie, een Etnograficnyj Zbirnyk (1 dl.), die belangrijk dialect-materiaal bevat, en het pas opgerichte tijdschrift Ukraïna, waaraan ook niet-Kleinrussen, zooals de academicus Sachmatow, meewerken, — of liever gezegd: meewerkten, want, als ik Russische kranten gelooven mag, is de uitgave van alle periodieken in Ukraïnische taal, ook van wetenschappelijke, thans door de Russische regeering verboden 2). Het is te hopen, dat het nog mogelijk zal wezen, datgene wat reeds verschenen is, als ruil-exemplaren hier te krijgen. Vroeger bestonden tegen ruilverkeer geen bezwaren. Het bezoek, dat ik bracht aan het gebouw van het Towarystwo was evenals het bezoek aan Stepanenko een goede les in de Ukraïnische taal, immers op mijn in 't Russisch gedane vragen ontving ik regelmatig in 't Ukraïnisch antwoord; —later, in Lemberg, is mij speciaal met Ukraïners, hetzelfde gepasseerd. Ik sprak daar o.a. een Ukraïnischen heer, die allerbeleefdst naar mijn Russisch of Poolsch luisterde, uiterst welwillend mij geleidde naar de woning van een Pool, zelfs voor mij informeerde, of deze te spreken was, maar ik kreeg alle bescheid in Kleinrussische taal; tegen Duitsch echter had deze heer geen bezwaren. Prof. T. D. Florinskij, bekend taalkundige en ethnograaf, zal mij zijn kaart van de Slavische volken en andere geschriften van zijn hand zenden. Deze kaart, zeer geschikt om bij 't onderwijs in Slavische talen en geschiedenis te gebruiken, is een editie van het Peterburgskoje Slaw'an- 1) Onder Moscou en Petersburg sprak ik niet van boekhandels, daar ik in die steden reeds lang met eenige in contact sta. Char'kow heefteen zeer goeden, Europeesch werkenden boekhandelaar, Dröder. 2) Sedert is de publicatie van een deel der Kleinrussische periodieken onder voorbehoud van eenige beperkende bepalingen weer toegestaan. skoje Obscestwo (Slavisch Genootschap), dat o.a. nog een perodiek, genaamd Slaw'anskija Izwëstija, en woordenboeken van verschillende Slavische talen uitgeeft. Dit genootschap zal, denkt prof. Florinskij, gaarne bereid zijn ons een exemplaar van deze edities te schenken. Het adres noteerde ik; verder maakte prof. Florinskij, die zelf behalve hoogleeraar ook censor is, mij op een nuttige bibliographische publicatie opmerkzaam, de Lëtopis' Glawnago Uprauvlenija po dëlam pecati (Kroniek der Opperste Directie voor Perszaken). 8—11 Juni, Lemberg (Lwów, L'wiw). In Lemberg heb ik, zonder veel moeite er voor te doen, heel veel bereikt, — hoewel thans uit den aard der zaak de directe gevolgen van rnijn besprekingen eerst feiten zullen worden, wanneer de rust van den vrede is teruggekeerd. Dat alles zoo snel en gemakkelijk van stapel liep, heb ik voor een groot deel te danken aan Dr. K. Hartleb, dien ik door Krakauer vrienden kende, en die mij op mijn meeste bezoeken — voorzoover ze althans Polen golden — vergezeld heeft. De vermaarde rechtshistoricus O. Balzer beloofde mij een exemplaar van de voor ons belangrijke uitgaven van 't Towarzystwo dia popierania naukipolskiej (Vereeniging tot ondersteuning van Poolsche wetenschap), te weten: i. monumenten van Poolsche literatuur (Zabyiki pis' miennictwa polskiego) en 2. van het Archiwum Naukowe (Wetenschappelijk Archief) datgene wat voor de philologie waarde heeft. Wanneer ik zeg, dat de heer Balzer mij dit beloofde, is dat niet te veel beweerd: hij zou het onderwerp aan de orde brengen op de eerste vergadering van het Towarzystwo, en daar is de stem van dezen geleerde, een der lumina van de Lembergsche wetenschap, van den grootsten invloed. Professor J. Kallenbach, de eminente kenner van de Poolsche literatuur, zeide mij een exemplaar toe van de uitgaven der Mickiewicz-vereeniging (Towarzystwo Adama Mickiewicza), d. z. de monumentale Mickiewiczeditie en het tijdschrift 1'amietnik Literacki (Gedenkboek van letterkunde), eveneens gratis, ten dienste van de Slavistische wetenschap in Nederland. Dat prof. A. A. Krynski ons de Pr ace Filologiczne zal zenden, dat deelde ik reeds onder Warschau mee. Hij geeft deze zelf uit, met de hulp van zijn zoon, een jongen filoloog, die op waardige wijze de voetsporen zijns vaders volgt. Eenige kleinere geschriften gaf de heer Krynski mij mede. In het vermaarde Ossolinski-instituut (ZakXadNarodowy imienia Osso- lin'skich) wijdde ik mijn meeste aandacht aan de bibliotheek. De minzame directeur, Dr. W. K§trzynski, gaf mij het laatst voorhandene exemplaar van de uitgave van den Sofia-bijbel en het jaarverslag over 1912, mij verzoekende na mijn thuiskomst van den omslag de titels van die uitgaven van het Ossolineum over te schrijven, die ik voor onze bibliotheek zou wenschen: dan zou hij zorgen, zooveel mogelijk hiervan voor ons bijeen te brengen. Zelfs hield hij het niet voor uitgesloten, dat er nog een beschikbaar exemplaar van het kostbare woordenboek van Linde te vinden zou wezen. Alles zouden wij gratis ontvangen. In het Ossolineum maakte ik ook kennis met Dr.Fischer, den jeugdigen, energieken redacteur van het folkloristische tijdschrift Lud (Het Volk). Hij stelde voor, ons een exemplaar van de 5 a 6 laatste jaargangen hiervan en van 't geen nog uitkomen zal, cadeau te doen, — welk aanbod ik natuurlijk gretig aannam. Ik hoop, dat het den directeur onzer Univ.-Bibl. mogelijk zal zijn, aan de redactie van den Lud af en toe eenige ethnographisch-folkloristische publicaties (dissertaties enz.) in ruil toe te zenden, want daarop is deze redactie zeer gesteld. Een lang en interessant gesprek had ik met den historicus prof. L. Finkei. Geheel uit eigen beweging bood hij mij een exemplaar van het tijdschrift Kwartalnik Historyczny (Historisch driemaandelijksch tijdschrift) aan, en, hoewel historie niet de hoofdzaak mag vormen van mijn paedagogische en wetenschappelijke werkzaamheid te Leiden, nam ik zijn aanbod met graagte aan. Ook boden mij verschillende Lembergsche geleerden hun eigen werk aan: zoo gaf de heer Hartleb me zeer waardevolle artikels van zijn hand, Dr. F. Kreek en prof. C. Studzinski (Studyns'kyj) zullen mij hun geschriften zenden. Wat ik persoonlijk van verschillende zijden ontving, ligt nog bij den boekhandelaar Gubrynowicz; immers deze beloofde tusschenpersoon te wezen bij de verzending van Poolsche periodieken; eenige losse boeken hierbij te voegen, was natuurlijk een kleine moeite voor hem. Ik had zulk een tusschenpersoon noodig, omdat de verschillende tijdschriften enz., die men onze bibliotheek aanbood, wel gratis worden gegeven, maar onder conditie, dat de ontvanger de transportkosten draagt. De heer Gubrynowicz beloofde me, dat hij zijn eerste zending zou expediëeren, zoodra hij voldoende voor een flinke kist ontvangen had. Helaas is dat vóór den oorlog nog niet het geval geweest. Tot nog toe sprak ik alleen over het Poolsche Lemberg, — deze stad heeft echter ook haar Kleinrussen en haar Kleinrussische wetenschap, — althans ze had die vóór de Russische occupatie. De geleerde, dien ik het laatst noemde, vormt als 't ware een brug tusschen de beide kampen, — ja eigenlijk is hij enger verbonden aan de Kleinrussen dan aan de Polen —, maar zulke bruggen zijn er heel weinig, in 't algemeen kennen Kleinrussische en Poolsche geleerden elkaar niet en ignoreeren ze zooveel mogelijk eikaars existentie. Hoewel Lemberg een in hoofdzaak Poolsche stad is, het land er om heen is Kleinrussisch; vandaar dat deze stad een aangewezen middelpuntis voor Kleinrussisch intellect en wetenschap. En dat is ze dan ook inderdaad. De Sewcenko-vereeniging (Naukowe Towarystwo imeny Sewcenka), aldus genoemd naar den nationalen dichter der Ukraïnsche natie, heeft een inderdaad reusachtige sfeer van werkzaamheid. Zij is in verschillende sectiesingedeeld, daaronder ressorteeren weer meerdere commissies, en deze, zoowel als de secties zelf, hebben elk hun eigen uitgaven. Reeds aan het begin mijner reis, te Praag, had ik professor J. Polivka hoog hooren opgeven van de liberaliteit, waarmee de Sewcenko-vereeniging pleegt tegemoet te komen aan de wenschen van geleerden en bibliotheken, die zich voor haar uitgaven interesseeren. En mijn persoonlijke ervaringen bevestigden volop deze voorspellingen. Nadat ik eerst met den oud-voorzitter der vereeniging, prof. M. Hrusevs'kyj en met prof. C. Studyns'kyj gesproken had en van hen vernomen, dat men ongetwijfeld gaarne bereid zou wezen om al wat we wenschen, voorzoover 'tnog niet uitverkocht is, gratis af te staan, begaf ik mij naar den waarnemenden president, Dr. S. Tomasiws'kyj en op zijn advies richtte ik me schriftelijk tot de vereeniging met het verzoek ons een exemplaar te schenken van de uitgaven der philologische en historischphilosophische secties en de daaronder ressorteerende commissies. Hij stelde me in 't vooruitzicht, dat op een dergelijk verzoek gunstig beschikt zou worden;alleen zouden wij van de eerste zending — wellicht een tweehonderd boekdeelen — de transportkosten moeten dragen. Ik twijfel niet, of na den vrede zal deze zaak spoedig haar beslag krijgen, — de kans zou iets geringer worden, als Lemberg Russisch bleef. Ook overigens zou een Oostenrijksch Lemberg aan onze bibliotheek meer ten goede komen dan een Russisch, door de talrijke in Rusland verboden Kleinrussische teksten, die er gedrukt en uitgegeven worden en met 't oog waarop ik den catalogus medebracht van den „Boekhandel van het Naukowe Tow. im. Sewcenka." Reeds sprak ik van mijn bezoek aan prof. Hrusews'kyj. Het doet me genoegen, dat ik tijd vond, om den weg naar zijn verafgelegen woning tweemaal af te leggen, niet alleen omdat hij mij allercharmantst ontving, maar ook omdat ik bij hem een interessant gezelschap aantrof, ten deele uit Kleinrussen bestaande, ten deele uit Westeuropeanen, die zich voor deze natie interesseeren. Dat een man als prof. Hrusews'kyj,die tegelijk een onderhoudend, gezellig gastheer en de groote historiograaf van zijn volk is, een centrum vormt, waarom zich een belangrijk deel van het Rutheensche intellect groepeert, is geen wonder. O.a. trof ik hier den heer R. W. SetonWatson aan, die — onder het pseudoniem Scotus Viator—zich een grooten naam heeft verworven als grondig kenner van de inwendige politiek der Donaumonarchie en de Servokroatenquaesties en als een vriend van kleine naties. Ik maak hier melding van mijn ontmoeting met hem, om de aandacht te vestigen op het tijdschrift The European Revicw, dat hij op het punt was te gaan uitgeven en dat thans waarschijnlijk reeds vóór zijn geboorte een slachtoffer van den oorlog zal zijn geworden. Wanneer echter de nu woedende stormen zijn bedaard, dan zal een dergelijk tijdschrift, gewijd aan de belangen vooral der kleine naties en bestemd om de volken elkaar beter te doen kennen, groot nut kunnen doen, waarschijnlijk nog grooter dan wanneer er heelemaal geen oorlog was geweest. Voor ik van Lemberg afscheid neem, wil ik nog melding maken van mijn bezoek aan het nieuwe, practische gebouw der Universiteitsbibliotheek. Ik ontving er van den directeur eenige catalogi (o.a. van incunabels), die helaas nog steeds bij den boekhandelaar Gubrynowicz liggen. 12—14 Juni (30 Mei—1 Juni), Bukarest. In Bukarest was ik slechts weinig langer dan een dag, den 12 en 14 Juni bracht ik grootendeels in den trein door. Ik hield me te Bukarest op, omdat ik zoo'n groote stad niet wilde passeeren zonder haar te bezichtigen. En daarvoor was een dag voldoende. Zelfs had ik nog tijd om een bezoek te brengen aan mijn ambtgenoot, den slavist J. Bogdan. En van dat bezoek heb ik geen berouw gehad: ten eerste maakte prof. Bogdan 't mij gemakkelijk om aan de op iederen reiziger rustende verplichting van in elk land de nationale gerechten te leeren kennen te voldoen, en dat wel op de alleraangenaamste wijze, in zijn gezelligen huiselijken kring, ten tweede lichtte hij mij in over het Roemeensche Hooger Onderwijs, — o.a. deelde hij mij mee, dat men thans evenals in Duitschland ook in Roemenië seminaren heeft en dat zijn Slavische seminaar het eerste was —, ten derde maakte hij mij opmerkzaam op meerdere voor Slavistiek belangrijke uitgaven der Academia Roman& en der Commission Historique de la Roumanie, waarvan hij zelf voorzitter was; hij raadde me een present-exemplaar dier uitgaven schriftelijk aan te vragen, dan zou hij zorg dragen, dat aan mijn verzoek werd voldaan. Denzelfden avond nog volgde ik zijn raad op, en toen ik begin Augustus in Leiden terugkeerde, vond ik daar eenige groote pakken boeken, door de Academia R. afgezonden, en de edities der Historische Commissie zullen na den oorlog wel volgen. 15—19 (2—6) Juni, Sofia. In Sofia heb ik zeer veel te danken gehad aan Harer Majesteit Zaakgelastigde te dier plaatse, den gezantschapsraad Mr. W. A. Royaards, die zich niet tevreden stelde met mij eenige keeren bij zich te ontvangen en me alle mogelijke inlichtingen te verschaffen, maar die mij bovendien op een geanimeerd diner in kennis bracht met de vertegenwoordigers van twee Slavische rijken, de gezanten van Rusland en Servië, met welke heeren ik veel voor een Slavist interessante zaken besprak. Verder had ik veel aan de heeren Dr. A. Doriè en Dr. St. Romansky, beiden oud-assistent van prof. Weigands Institut für bulgarische Sprache te Leipzig. Zij bezochten met mij professoren, musea, Akademie van Wetenschappen en al wat er verder in Sofia interessants te zien is, van af het parlementsgebouw — waar we een deel van een kamerzitting bijwoonden — en de nieuwe kathedraal van Aleksandr Newskij tot de weekmarkt toe. Aangezien ik elders van mijn ervaringen een en ander zal meedeelen, stel ik mij thans tevreden met een droge opsomming van de geleerden, die ik bezocht en van de resultaten, die mijn bezoek aan Sofia voor onze Slavistische bibliotheek opleverde. Ik bezocht den Slavist-Bulgarist prof. L. Miletic, die zich door zijn ten deele in het Duitsch geschreven boeken een Europeeschen naam heeft verworven, — prof. B. Conew, een dialektoloog, dien wij aan Bulgarije benijden mogen, — prof. I. D. Sismanow, behalve geleerde ook onderwijsspecialiteit (oud-minister van onderwijs) en merkwaardig goed georiënteerd wat de toestanden in verschillende West-Europeesche landen aangaat —,den jongen taalvergelijker en verdienstelijken etymoloog S. Mladenow; ik zwijg van diegenen, wier vak verder van het mijne afligt. Tegenwoordig is B&lgarskata Akademija na Naukité (de Bulgaarsche Akademie van Wetenschappen) het centrum der Bulgaarsche wetenschap en zij is de eenige instelling, die op groote schaal uitgaven publiceert, voor de Slavistiek van belang, vooral nu zij de publicatie van den Sbornik, die vroeger direkt door het Ministerie van Onderwijs werd uitgegeven, heeft overgenomen. De secretaris, de heer I. Pëev, raadde mij aan, uit naam on- zer Universiteit een present-exemplaar van alle voor ons belangrijke uitgaven aan te vragen; hij stelde me in uitzicht, dat op zulk een aanvraag gunstig zou worden beschikt. Ik volgde zijn advies op, en kreeg dadelijk voor mijzelf eenige zeer gewichtige publicaties cadeau. Ik beloofde, hier in Holland te pogen, eenig ruilmateriaal voor de Sofia'er Akademie te verkrijgen; de inwilliging van mijn aanvraag werd echter heelemaal niet daarvan afhankelijk gesteld, en reeds is mij meedeeling gedaan van de gunstige beschikking der Bulgaarsche Akademie. Ook de Godisnik der Universiteit (Jaarboek) is als ruilexemplaar te krijgen, gelijk de heeren Sismanow en Conew mij meedeelden, en het is zeer de moeite waard, ook hiervan werk te maken. In het Ministerie van Volksontwikkeling gaf men mij op verzoek van Dr. Romansky een daar nog voorhanden exemplaar van de gewichtige folkloristische uitgaven van Sapkarew; een paar deeltjes, die niet meer te krijgen waren, beloofde Dr. Romansky voor me op te sporen; evenzoo ook nog andere collecties van dezelfde soort. Ook van den feestbundel voor prof. Miletic kreeg onze bibliotheek door Dr. Romansky's bemiddeling een exemplaar. Met de hulp mijner vriendelijke gidsen en voorlichters maakte ik notities van boeken, die men mij liet zien, en knoopte ik connecties aan met den boekhandel van Olcew, waar ik voor onze bibliotheek eenige werken aanschafte, o.a. het groote Bulgaarsche woordenboek van Gerow. — Verder bezocht ik met Dr. Doric nog Narodnata Biblioteka (de Nationale Bibliotheek); hier kreeg ik een fraai, ik zou bijna zeggen: luxueus jaarverslag over 1912/13 en een exemplaar van den door prof. Conew samengestelden handschriftencatalogus. Nog niet lang geleden heeft men ook in Bulgarije de in meerdere landen bestaande, ongetwijfeld zeer nuttige bepaling ingesteld, dat van elk boek, dat in het land verschijnt, een gratis exemplaar aan de Nat. Bibl. moet worden afgestaan. Te gewenschter is dat in Sofia, aangezien daar de Nat. Bibl. geen groot budget heeft: 40.000 francs, waarvan er echter slechts ongeveer 15000 voor aankoopen gebruikt kunnen worden. — De Universiteitsbibliotheek, die thans nog in een gebrekkige ruimte is ondergebracht — maar dat zal weldra anders worden —, heeft jaarlijks 40000 francs voor koopen en inbinden. — Met Dr. Romansky zag ik ook nog het Slavistische Seminaar, dat een toelage heeft van 700 francs per jaar. Ook dit seminaar is een bewijs — evenals trouwens bijna alles, wat Sofia ons te zien geeft —, dat het jonge rijk der Bulgaren met gretigheid alles overneemt, wat het in West-Europa aan goede, nuttige zaken heeft leeren kennen, en dat het, behoudens onvoorziene katastrofen, gauw Europa zal hebben ingehaald. Wat de menschen aangaat, kan ik meedeelen, dat ik zelden vriendelijker en welwillender behandeld ben dan in Bulgarije en dat wellicht nergens de daden van hartelijke hulpvaardigheid van zoo weinig onnoodige woordenverspilling vergezeld gaan als daar. Het laatste wat ik in Bulgarije te zien kreeg, was iets, wat men daar allerminst zou verwachten: een mij nog onbekende uitgave van Litausche liederen, gepubliceerd te Helsingfors. Het feit is trouwens minder bevreemdend dan het schijnt, want Dr. Doric, die me dit boek liet zien, is een bekend Lituanist, die zelf dialectteksten zoowel in Pruisisch als Russisch Litauen heeft opgeteekend en in relatie staat met Lituanisten van allerlei nationaliteit. 20—22 (7—9) Juni, Belgrado. De Nederlandsche Regeering had mijn bezoek aan Belgrado van te voren aangekondigd aan haar consul aldaar, den heer B. Rapaport. De vele moeite, die deze heer zich voor mij gaf, de buitengewone vriendelijkheid, waarmee hij mij in zijn sympathieke gezin ontving, maken dat ik vaak aan hem denk en dat ik me vaak met zorg afvraag, wat er thans van hem en de zijnen geworden is: immers trots zijn liefde voor de omgeving, waarin hij zooveel jaren heeft geleefd, is hij Oostenrijksch onderdaan, en Oostenrijker te zijn in Belgrado, is thans geen benijdenswaardig lot. De vriendelijke zorgen van onzen consul waakten reeds over mijn belangen, lang voordat ik den Servischen bodem betrad: ik vond er de eerste teekenen van in een brief, mij naar Petrograd nagezonden, waarin ik verzocht werd, dadelijk bij mijn aankomst te Belgrado mij te vervoegen bij den secretaris generaal van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, denheer Gruic. Natuurlijk gold mijn eerste bezoek dezen ambtenaar en zijn vriendelijke voorkomendheid maakte, dat ik nog dienzelfden middag als welkome gast werd ontvangen door wellicht den meest gerespecteerden en invloedrijksten man — ook in de wetenschapsferen — van Belgrado, bij den vermaarden diplomaat-geleerde Stojan Novakovic. Ik behoef er hier niet over uit te weiden, hoe genotvol en leerzaam eenige uren, in het gezelschap van dezen man, wellicht den grootsten politicus van den Balkan, doorgebracht, voor mij waren; ik behoef slechts verslag uit te brengen van hetgeen dit bezoek voor onze Slavistische bibliotheek heeft uitgewerkt. De heer Novakovic is president van de Servische Academie van Wetenschappen en een man van grooten invloed in alle wetenschappelijke genoot- schappen. Hij gaf me den raad een officieel schrijven te laten zenden: i°. aan Z. E. den Minister van Volksbeschaving (Ministar Prosvete), 20. aan de Servische Akademie v. W. (Srpska Kraljevska Akademija), 30. aan den Odbor Kolarceve Zaduzbine, 40. aan de Srpska Knjizevna Zadruga, 5°. aan den Odbor Zaduzbine doktora Ljub. Radivojeviïa, 6°. aan den Odbor Öupiceve Zaduzbine, alle te Belgrado, in elk dezer brieven mee tedeelen, dat er in Leiden een leerstoel voor Slavistiek is opgericht, dat er thans een bibliotheek wordt georganiseerd, dat we daarom van de voor Slavistiek, speciaal Servische taal en literatuur belangrijke uitgaven der Servische regeering en der genoemde genootschappen gaarne een exemplaar ontvingen, en wel een gratis-exemplaar met 't oog op de reusachtige kosten, aan het inrichten van een vakbibliotheek verbonden. Zeker, zei de heer Novakovic, zouden dgl.verzoeken niet geweigerd worden,en als hij dat zegt, is het zoo. Thans echter is het de vraag, wat er van de boekenvoorraden in Belgrado is overgebleven, hetgeen mij natuurlijk niet verhinderen zal, zoodra er weer vrede in Europa is, den raad van den heer Novakovic op te volgen. Eén van de zes brieven behoeft echter niet meer geschreven te worden, immers nog gedurende mijn verblijf te Belgrado was de directeur der Narodna Biblioieka (Nationale Bibliotheek), Dr. I. Tomic, zoo minzaam, zelf naar het Onderwijsministerie te gaan en daar te bewerken, dat de Slavistische uitgaven hiervan (waaronder de allergewichtigste publicaties van den vader der Servische philologie, Vuk Stefanovic Karadzic) te onzer beschikking werden gesteld. Helaas zijn ze vóór den oorlog niet verzonden en ze zullen nog wel liggen bij den boekhandelaar Gece Kona, die zich met de verzending zou belasten en met wien ik ook voor de toekomst betrekkingen heb aangeknoopt. De heer Tomic gaf me ook een exemplaar van den handschriften-catalogus der Nat. Bibl.; dit is thans in de Leidener Bibliotheek opgenomen. Hoezeer ik ook voldaan ben over mijn bezoek aan Belgrado, toch kan ik niet nalaten mijn spijt uit te drukken, dat ik eenige geleerden niet gezien heb, met wie ik gaarne had kennis gemaakt. Toen ik te Belgrado aankwam, merkte ik alras, hoeveel professoren afwezig waren, doordat de Servische regeering drie wetenschappelijke expedities had uitgezonden naar de nieu wverworven gedeelten van Macedonië en doordat de Universiteit verbouwd werd en vroeger dan gewoonlijk was gesloten. Veel had ik mij voorgesteld van de kennismaking met professor A. Belic, den grooten taalgeleerde, speciaal vermaard als een der beste Slavisten en Servokroatisten; ik had reeds vroeger met hem gecorrespondeerd en toen had hij mij beloofd, een trouwe gids voor mij te wezen, als ik in Belgrado kwam; hij was echter thans in Macedonië. Evenzoo de bekende geograaf, prof. I. Cvijic, die op 't gebied der Servokroatische ethnographie groote dingen gepresteerd heeft. En de heer R. Ko§utic, wiens leerboeken voor Russisch ik in Moscou had hooren prijzen als behoorende tot het beste, wat op dit gebied verschenen is, was in Rusland. Gelukkig echter hebben diegenen, die niet op reis waren, mij zoo goed geholpen, dat anderen er niets aan hadden kunnen toevoegen, zoodat het alleen het genoegen van een persoonlijke ontmoeting is, dat ik heb moeten missen. Behalve aan de reeds genoemde heeren heb ik veel te danken aan professor P. Popovic. Deze liet mij het Slavische seminaar zien, een rijkelijk gesubsidieerde instelling (4000 frs. jaarlijks) met een zoo goed voorziene bibliotheek, dat voor dit vak het ontbreken van een algemeene Universiteitsbibliotheek weinig voelbaar is. Prof. P. lichtte mij ook in over de wijze van studeeren aan de Belgrado'sche hoogeschool: de studenten (althans de philologische) worden na vier jaren geëxamineerd en krijgen door dat examen het recht een dissertatie te schrijven ; er zijn tweeërlei Slavisten, taalkundigen en litteratoren; de laatsten zijn in de meerderheid; een scheiding tusschen Slavisten en Servisten bestaat niet. In het Slavische seminaar had ik gelegenheid, veel Servische publicaties te zien en een ongeveer volledige lijst van werken, op Servische bibliographie betrekking hebbende, samen te stellen. Op raad van den heer Tomic schreef ik van Belgrado uit aan de Matica Srpska, een Servische wetenschappelijke vereeniging te Novi Sad (Neusatz), dit genootschap verzoekende om een exemplaar harer uitgaven, voorzoover die op Slavistiek betrekking hebben. 23—25 Juni, Agram. Het wetenschappelijke centrum van Kroatië is de Agramer Zuidslavische Akademie (Jugoslavenska Akademija Znanosti i Umjetnosti) \ deze instelling heeft sedert den dag, waarop ze door den grooten patriot bisschop Strossmayer in 1867 werd geopend, een groot aantal periodische e. a. geschriften uitgegeven, laat ik slechts noemen het groote woordenboek van Danicic-Budmani, de uitgaven van klassieke dichters onder den titel Pisci stari hrvatski, den Rad, een serie van wetenschappelijke publicaties, waarvan in 1911 reeds 187 deelen waren verschenen. Het is te minder noodig een eenigszins volledige opgave te doen, aangezien er in 1911 een gedrukte catalogus der uitgaven is gepubliceerd. Wanneer men voor een wetenschappelijke bibliotheek alles wil aanschaffen wat men noodig heeft — dat zou in dit geval wezen: alle philologische en historische edities —, dan staat de Akademie een belangrijke korting toe, in het algemeen kan men zeggen: een korting van den halven prijs, en de secretarissen prof. A. Music en prof. G. Manojlovic, met wie ik deze zaken besprak, zeiden me, dat ik bij een eventueele aanvrage door de Leidener bibliotheek hierop zou kunnen rekenen. Op die wijze zouden deze voor iederen Slavist onmisbare edities ons ongeveer 350 gulden kosten en ik kan slechts hopen, dat weldra zulk een som voor dezen noodzakelijken aankoop beschikbaar zal wezen. Behalve met de heeren Manojlovic en Music had ik een zeer leerzaam en gezellig gesprek met prof. T. Maretic; andere hoogleeraren, die ik bezocht, waren niet thuis. De drie genoemde collega's gaven mij alle mogelijke inlichtingen, zooveel ik maar wenschte, ook over Kroatische belletrie en de genootschappen, die zich met het uitgeven hiervan belasten. De belangrijkste van die instellingen, een genootschap, dat in ruimen kring werkzaam is en in 't algemeen een populair-wetenschappelijke richting heeft, had ik gelegenheid te bezoeken, nml. de Matica Hrvatska. Behalve met den voorzitter, prof. O. Kucera, maakte ik nog met eenige be stuursleden kennis, o.a. met den docent aan de Universiteit B. Drechsler, die onlangs onder het pseudoniem Branko Vodnik een veelgelezen en veelgeprezen Kroatische literatuurgeschiedenis heeft gepubliceerd (voorloopig deel 1, met een hoofdstuk over de Glagolitische literatuur van niemand minder dan Jagic). De voorzitter deelde me mee, dat deze Matica sedert 1842 bestaat; oorspronkelijk droeg ze den naam Matica Ilirska; ze heeft thans ongeveer 13000 leden, die elk jaarlijks zes kronen betalen en daarvoor zeven a acht ten deele vrij dikke boeken krijgen, voor de helft van belletristischen, voor de andere helft van populair-wetenschappelijken aard. Bovendien krijgt de Matica een toelage van de Kroatische regeering, af en toe ontvangt ze belangrijke schenkingen en ze heeft een kapitaal van 800.000 kronen. Ze geeft behalve de jaarlijksche zeven of acht deelen nog andere werken uit, die de leden tegen verminderden prijs kunnen koopen. Het legaat-Draskovic, dat 2000 kronen rente geeft, stelt haar in staat, jaarlijks een prijsvraag uit te schrijven, die behalve met 't gewone honorarium met die rente beloond wordt. Deze Matica pretendeert niet zuiver-wetenschappelijke uitgaven in 't licht te geven, maar onder haar zgn. populairwetenschappelijke publicaties zijn er, die voor den vakgeleerde onmisbaar zijn, zoo bijv. de zes deelen volkspoëzie en de reeds genoemde letterkunde-geschiedenis van Branko Vodnik. Ik ben daarom lid geworden, hierbij, evenals overigens bij mijn boeken-aankoopen, uitgaande van den stelregel, dat het gewenscht is, dat er op den duur van alleSlavistische wetenschappelijke geschriften een exemplaar in Leiden aanwezig is: heeft de Bibliotheek het, dan heeft de professor het niet meer noodig, heeft deze het zelf, laat dan de bibliotheek haar geld voorloopig voor andere zaken besteden. — Genootschappen, zooals deze Matica, bestaan er meer in de Slavische landen; de bovengenoemde Matica Srpska te Novi Sad heeft echter andere regels en is meer een wetenschappelijk genootschap. Over mijn verblijf te Agram sprekende, mag ik niet nalaten melding te maken van de schitterende nieuwe Universiteits bibliotheek, een luxueus beton-gebouw, dat 1700000 kronen heeft gekost en waarin behalve de bibliotheek ook het archief van Kroatië, Slavonië en Dalmatië is ondergebracht. Hoewel deze bibliotheek een matig jaarlijksch budget heeft (voor aankoopen slechts 30000 kronen), is het gebouw van dien aard, dat er weinig zoo in Europa zijn. De nieuwe Lemberger bibliotheek, die ik eveneens op deze reis bezichtigde, is ook volmaakt modern en zeer confortabel, maar lang niet zoo kolossaal en zoo weelderig als de Agramsche. De leeszaal kan, als het bezoek dat noodig maakt, voor 240 personen worden ingericht; bovendien is er een aparte professoren-leeszaal, waarnaast een tijdschriftenkamer. Het aantal boekdeelen bedraagt thans 150000, maar zoowel bibliotheek als archief zijn zoo ingericht, dat ze nog voorlange jaren groot genoeg zullen wezen. Ik zag ditgebouw onder de ervaren leiding van den directeur der bibliotheek, Dr. V. Dezelic, en den adjunkt-archivaris Regeeringssecretaris E. von Laszowski. Bovendien had ik een lang gesprek met den adjunkt-bibliothecaris Dr. F. Fancev, een jongen man, mij uit het Archi v für slavische Philologie reeds bekend als een kundig Kajkavist. Hij vertelde me veel interessants van het Kajkavisch, het Servisch-Sloveensche overgangsdialect van de streek, waar Agram in ligt, en van de rol, die dit dialect ook nog in de steden van dit gebied speelt. Evenals in bijna alle plaatsen, waar ik kwam, stelde ik me ook in Agram in connectie met een antiquarischen boekhandel, en wel met de mij reeds door prof. Leskien te Leipzig aanbevolen zaak van M. Breyer. 26 Juni, Laibach (Ljubljana). Het volk der Slovenen, hoewel numeriek niet met Serven, Kroaten of Bulgaren op één lijn te stellen — er zijn ongeveer 1 \ millioen Slovenen —, heeft evengoed als deze naties zijn eigen wetenschap en het voornaamste centrum daarvan is Laibach. Hier zetelt de Matica Slovcnska^ een sinds 1863 bestaande vereeniging, die een 3000 a 4000 leden telt — hetgeen voor zulk een klein volk zeer veel is — en een vereeniging in den geest van de Agramsche Matica hrvatska is. Er bestaat echter een verschil en wel dit, dat de Sloveensche Matica een wetenschappelijke sectie bevat van veertig leden, die op de wijze van een akademie van wetenschappen vergadert en daardoor het gemis aan een dergelijke instelling minder voelbaar maakt. Dit alles werd mij meegedeeld door den kloeken, enthusiasten voorzitter dezer Matica, den heer Dr. Fr. Ilesic, die mij het gebouw der vereeniging liet zien en mij beloofde, aan de Leidsche Bibliotheek de philologisch belangrijke uitgaven er van cadeau te zenden, in ruil voor welk geschenk hij gaarne zou zien, dat van nu af de Bibliotheek lid werd der Matica Slovenska. Als ik meedeel, dat de heer I. eenige dagen na mijn bezoek een 30:140 boekjes heeft gezonden en dat het lidmaatschap jaarlijks slechts 4 kronen kost, dan zal ieder dezen wensch bescheiden vinden, en ik heb daarom oogenblikkelijk prof. De Vries geadviseerd er gehoor aan te geven. Dr. Ilesic' vriendelijkheid ging nog verder: den geheelen dag, behalve de paar uren, dat hij door ambtsbezigheden verhinderd was, wijdde hij aan mijn belangen, door mij Laibach en omstreken te laten zien, mij daarbij voortdurend te onderhouden over het Sloveensche volk, zijn nationale idealen, zijn geschiedenis en zijn groote mannen, mij met meerdere philologen en kunstenaars in kennis te brengen, o.a. bij gelegenheid van een gemeenschappelijken avondmaaltijd. De secretaris der Matica Slovenska, de dichter M. Pugelj, liet mede verschillende Sloveensche periodieken zien en lichtte mij in over hun richting en doel. Deze tijdschriften worden deels in Laibach uitgegeven, deels in Görz (Gorica) en Marburg (Maribor), in de laatste stad het voortreffelijke historisch-ethnographische tijdschrift Öasopis za zgodovino in narodopisje, dat o.a. dialectteksten van Hongaarsche Slovenen bevat. Naar ik later in Graz vernam, bestaat bij de Karinthische Slovenen een plan, om ook in Karinthië een dgl. tijdschrift te gaan publiceeren. En de heer Pugelj vertelde mij, dat het Katholieke genootschap leonova druzba een editie van de voor 't Sloveensch bij uitstek interessante en totnogtoe zeer moeilijk compleet bijeen te krijgene geschriften van P. St. Skrabec voorbereidt. Een belangrijk deel hiervan is gedrukt op de omslagen van de periodiek Cvetje z vrtov sv. Franciska. Met den heer Pugelj en den archivaris-dichter O. Zupanciö zag ik het archief en de Lycealbibliothek; de directeur hiervan, Dr. L. Pintar, een vermaard geleerde, liet me de interessantste bezittingen hiervan zien, o. a. het te Laibach bewaarde deel van den Codex Suprasliensis, en meerdere 3 Preseren-autografen; de Slovenen vereeren dezen hun grooten dichter met de innigste piëteit; dat bemerkte ik bij al mijne ontmoetingen in Laibach, het meest wel, toen ik op de bibliotheek een Preseren-specialist leerde kennen. 27—29 Juni, Graz. Tusschen Laibach en Weenen aan de Südbahn ligt de universiteitsstad Graz, en hoewel de belangen onzer Bibliotheek het niet vereischten, dat ik mij daar zou ophouden, heb ik geen oogenblik geaarzeld, dat toch te doen, niet alleen om het stedeschoon van deze plaats en om haar musea, maar vooral, omdat ik als taalfiloloog de gelegenheid om met de vermaarde Grazer hoogleeraren kennis te maken, niet onbenut mocht laten voorbijgaan, en omdat ik als Slavist een ontmoeting met een collega van de beteekenis van professor M. Murko op hoogen prijs stelde. Laat ik hier het eerst den nestor der Grazer philologen noemen, den oud-hoogleeraar H. Schuchardt. Een grondiger kennis van Romaansche talen en al wat daarmee in betrekking staat (Baskisch, Kreoolsch enz.), een dieper inzicht in het leven en de evolutie van de taal in het algemeen en in de betrekkingen tusschen verschillende talen onderling zal men bij niemand vinden. En wanneer eenmaal een probleem Schuchardts belangstelling heeft gaande gemaakt, dan is geen moeite hem te veel: hij rust niet, voor hij het tot op den bodem heeft doorvorscht. Dat wist ik reeds, toen ik te Graz kwam; mijn bezoek aan Schuchardt heeft het respect, dat ik voor hem voelde, bevestigd, zoo mogelijk nog grooter gemaakt, doordat ik thans behalve den geleerde ook den geestigen causeur Schuchardt ken. „Sachen und Wörter" is een van de leuzen van dezen geleerde: men kan geen taalkunde bestudeeren zonder ook aan de realia in den ruimsten zin van het woord, aan die heele wereld van al wat door woorden wordt benoemd en aangeduid, zijn belangstelling te geven. Hetzelfde principe, belichaamd in de woorden „Wörter und Sachen", ligt ten grondslag aan het tijdschrift van dezen naam, waarvan een andere Grazer geleerde, de indogermanist prof. R. Meringer de hoofdredacteur is. Ik ben blij, ook hem persoonlijk te hebben leeren kennen. De gesprekken met hem, een bezichtiging onder zijn leiding van het Indogermanische Institut — dat niet alleen een bibliotheek en eenige werkkamers, maar ook een waar museum van realia bevat — en van het nieuw-georganiseerde Grazer Ethnographische Museum, waar Meringer bij afwezigheid van den directeur de rol van guide op zich nam, deden mij opnieuw beseffen, welk een waarde de kennis van en de zin voor realia voor den taalvergelijker hebben, en hoe hoog Meringer in dit opzicht staat. Een trouwe vriend van Meringer, een dergroote mannen van de „Wörter und Sachen", is de Grazer Slavist M. Murko. Meer dan met anderen nog was ik met hem samen, en ik had gelegenheid te over om hem, een geboren Sloveen, te benijden om de wijze, waarop hij meerdere Slavische talen practisch beheerscht, meer nog, om den omvang van zijn tegelijkertijd zeer grondige kennis. Een dergelijke combinatie van taalkundige, ethnographische, historische, letterkundige en politische wetenschap zal men bij weinigen aantreffen. Zeer stel ik het op prijs, dat collega Murko mij op een Zaterdagavond meenam naar een „Stammtisch" van Slovenen: het was een. gezelschap, bestaande uit eenige oud-generaals en verder grootendeels jeugdige juristen. Nadat er eerst geconverseerd en gegeten was, werd de verdere avond gewijd aan zang: één der juristen zette een Sloveensch liedje in en eenige anderen zongen mee, — en dat zeer verdienstelijk. In Hollandsche gezelschappen van deze soort zal men zelden of nooit aan zang een uurtje van gezellig samenzijn wijden: toch is het zulk een sympathieke manier om den tijd te besteden. In het Slavische seminaar (dat een jaarlijksche toelage van 800 kronen ontvangt) maakte ik kennis met Murko's jongeren collega, prof. R. Nachtigall, die speciaal het taalkundige deel van het Slavistische onderwijs voor zijn rekening neemt, terwijl ik ook met een derden Slavist, den bibliothekaris J. Peisker, bekend door zijn onderzoekingen over de oude betrekkingen tusschen Slaven, Germanen en Turkotataren, eenige gezellige uren in restaurant en koffiehuis doorbracht, verlevendigd door drukke gesprekken over de onderwerpen, welker studie Peisker als zijn levenstaak beschouwt. 30 Juni—2 Juli, Weenen. Voor een rechtgeaard Slavist is het centrum van Weenen niet de Stephanskirche of de Graben, maar: de woning van professor V. von Jagic, den nu 76-jarigen oud-hoogleeraar, die trots zijn hoogen leeftijd nog met onverminderden ijver en succes de wetenschap der Slavistiek in al haar breedheid beoefent. Geen geleerde kent beter dan hij dit terrein in al zijn omvang, geen heeft als hij aan zooveel gedeelten er van zijn bijzondere aandacht geschonken en de kennis daarvan door zooveel grondigen arbeid 3* bevorderd; niemand ook heeft zoo talrijke connecties in alle Slavistische centra, niemand is zoo georiënteerd over den toestand en de ontwikkeling der Slavistiek aan de verschillende Universiteiten van West- en OostEuropa. Het spreekt dus wel van zelf, dat eenige langdurige gesprekken met Jagic een der hoofdmomenten van mijn reis zijn geweest. Behalve de persoonlijke kennismaking met den beminnelijken, kloeken grijsaard is er nog een meer speciale grond voor mij om me over dit bezoek te verheugen. De heer Jagic toonde een levendige belangstelling voor den nieuwen Slavistischen leerstoel te onzent en voor de wijze, waarop de eerste hoogleeraar, die dezen bekleedt, zijn taak opvat, en van die belangstelling gaf hij een bewijs, door den invloed, dien hij als lid der Balkankommissio?i bezit, aan te wenden om onze bibliotheek een gratis exemplaar van die uitgaven dezer commissie (die behoort bij de Weensche Kaiserliche Akademie der Wissenschaften) te bezorgen, die op Slavistiek betrekking hebben. — Van het Archiv fiir slavische Philologie, het centrale orgaan van deze wetenschap, waarvan thans de 36ste jaargang verschijnende is en dat sedert zijn oprichting in 1875/76 geredigeerd wordt door Jagic, hebben wij sedert eenige jaren een volledig exemplaar op de Leidsche Universiteits-bibliotheek, dank zij de ijverige zorgen van haar directeur en de royaliteit van prof. Uhlenbeck. Behalve met Hofrat von Jagic maakte ik kennis met diens schoonzoon, prof. M. von Resetar, bekend door zijn diepgaande studiën van de Servokroatische taal; zijn sympathiek gezin heeft veel er toe bijgedragen om mijn verblijf teWeenen aangenaam te maken. Verder bezocht ik den tweeden Slavistischen professor, W. Vondrak; deze liet mij het Slavische Seminar zien, een bloeiende instelling, die bestaat sedert Jagic hoogleeraar te Weenen werd. Dit seminaar ontvangt 1200 kronen jaarlijks voor boeken; een derde deel hiervan gaat echter aan bindwerk weg. De lokaliteit is voor het tegenwoordige aantal studenten vrij bekrompen geworden: een zaal voor „Übungen" met een dertig plaatsen is nauwelijks groot genoeg. Helaas mocht het mij trots herhaalde pogingen niet gelukken, den grooten historiograaf der Zuidslaven, prof. K. Jirecek, thuis te vinden. Wel ontmoette ik nog den graecist-taalvergelijker prof. P. Kretschmer en den romanist prof. W. Meyer-Lübke. Deze laatste heeft sedert korten tijd, evenals prof. Weigand te Leipzig, een Rumanisches Institut, dat door de Roemeensche regeering bekostigd wordt. Evenals zijn oudere zuster te Leipzig geeft ook dit Institut zijn Mitteilungen uit, maar op ongezette tijden. Het eerste deel, een lijvig boekdeel met talrijke interessante artikels (ten deele ook voor Slavisten van belang) is reeds verschenen. Met dankbaarheid denk ik ook terug aan de paar bezoeken, die ik bracht aan de Hofbibliothek, èn omdat ik hier onder bekwame leiding eenige van de kostbaarste miniatuurhandschriften zag, waaraan deze bibliotheek zoo rijk is,benevens een allerinteressantste tentoonstelling,dieinden/VK«,èsaal was georganiseerd, maar nog niet voor het publiek toegankelijk was, — èn,in niet mindere mate, om de kennismaking en de leerzame gesprekken met den ambtenaar Dr. I. Prijatelj. Naar deze heer mij meedeelde, is niet minder dan een derde deel der boeken, die op de Hofbibliothek inkomen, Slavisch. Aangezien ook in Oostenrijk de goede gewoonte bestaat, dat van elk boek een exemplaar aan een centrale Weensche bibliotheek moet worden cadeau gedaan, ontvangt de Hofbibliothek alle Sloveensche, Cechische, Poolsche en Rutheensche publicaties, die in Cisleithanië verschijnen. Natuurlijk wordt ook veel buitenslands gekocht en de gegevens betreffende den Zuidslavischen boekhandel, mij in Sofia en Belgrado verstrekt, kon ik nog completeeren door eenige op langdurige ervaring gebaseerde meedeelingen van Dr. Prijatelj. Het is m.i. de plicht van een professor in Slavistiek, om, behalve dat hij in eenige deelen van dit uitgestrekte terrein steeds meer in de diepte dringt, bovendien zoo breed mogelijk georiënteerd te wezen over het leven, de toestanden en idealen van de verschillende Slavische naties. Een reis zooals ik thans gemaakt heb is daarvoor een voortreffelijk hulpmiddel, en niet alleen in de Slavische landen zelf is het, dat ik veel geleerd heb. Ook in Weenen ging mij menig licht op over de nationaliteitenkwesties der Donaumonarchie, speciaal over het Zuidslaven-probleem. Hoe droevig de omstandigheden ook waren — het was een paar dagen na den dood van aartshertog Franz Ferdinand —, zij brachten mee, dat de Weeners, en vooral de Weener Kroaten en Slovenen, zeer veel over politiek spraken, — een goede les voor een gast uit andere landen. 3—5 Juli, Krakau. De oude Poolsche koningsstad behoorde reeds vóór dezen zomer tot die steden van Europa, die ik het beste ken, dank zij eenige goede vrienden, die er al vroeger voor gezorgd hadden, dat geen kerk of oude gevel, geen renaissance-binnenplaats, geen museum of schilderij, geen der gezellige café s, waar men zoowel voor small talk als voor wetenschappelijke conversatie gelegenheid te over vindt, aan mij onbekend bleef. En Krakau ontving me thans als een ouden bekende met Poolsche hartelijkheid; het ver- maarde drietal taaifilologen, de professoren Jan Rozwadowski, Kaz.Nitsch en] Jan L~os, en de jongere krachten, die zich om hen scharen, en zooveel jonge niet-filologen, allen wedijverden met elkaar om mij aangenaam te zijn en mij te helpen. Sedert een zevental jaren verschijnt te Krakau een mooi Slavistisch tijdschrift, de Rocznik Slawistyczny of Revue Slavistique, onder de redactie der drie bovengenoemde geleerden; ik hoop thans voor onze Slavistische bibliotheek te kunnen gebruik maken van de voordeelige condities, waaronder — gelijk prof. Nitsch me meedeelde—dit tijdschrift ter beschikking van vakgenooten wordt gesteld: zij betalen slechts 60% van den prijs. Het belangrijkste Poolsche centrum van wetenschap is de Akademia Umiejetnosci (Akad. v. Wetenschappen) te Krakau. De in 1910 verschenen catalogus, die al haar uitgaven vermeldt vanaf het jaar der oprichting (187 3) tot 1 Juli 1909, is een boek van 252 pagina's, en in de laatste jaren zijn er nog heel wat nieuwe publicaties bijgekomen. De secretaris, prof. B. Ulanowski, met wien ik een lang onderhoud had, deelde mij mee, dat de Krakausche Akademie al haar uitgaven voor den halven prijs afstaat, en zoodra we het geld er voor beschikbaar hebben, zal het aanbeveling verdienen, alle uitgaven der Philologische Sectie, voorzoover die nog te krijgen zijn, onder deze gunstige voorwaarden voor onze bibliotheek te verwerven. Ik sprak met den heer U. af, dat ik vier weken later, als ik weer Krakau passeerde, een lijst zou samenstellen van de voor ons gewichtige publicaties der laatste vijf jaren. Hier kon niets van komen, doordat begin Augustus de oorlogstoestand een overijlde vlucht noodzakelijk maakte, 't Zal echter geen moeite kosten, later deze gegevens langs anderen weg te verkrijgen. 5 Juli—1 Augustus, Zakopane. De laatste weken van mijn reis bracht ik door ver van alle bibliotheken en akademies, in de Poolsche Tatra. Dat ik juist deze streek voor zoo'n langdurig verblijf uitkoos, had zijn redenen. Het komt mij voor, dat een Slavistisch professor in Nederland niet beter kan doen dan behalve aan Oudbulgaarsch (de voor taalphilologen belangrijkste Slavische taal) vooral zijn aandacht te schenken aan Russisch en Poolsch en de volken, die die talen spreken. Immers dit zijn twee groote naties, typische vertegenwoordigsters van een geheel verschillende kuituur: de Polen zijn van ouds een Europeesch kuituurvolk geweest; Rusland, dat zijn religie en beschaving ontving van Byzantium, is nog steeds geen Europa, — hoe Europeesch, zelfs hyper-Europeesch talrijke Russische individuën ook zijn mogen. Het deed mij genoegen, dezen zomer te vernemen, dat niemand minder dan Jagic zich de taak van den Nederlandschen Slavist evenzoo voorstelt. Nu is Rusland mij sinds jaren vrij goed bekend en ook dezen zomer hield ik mij alleen in Moscou bijna drie weken op; — om Polen goed te leeren kennen, kan men niets beters doen dan eenigen tijd naar Zakopane gaan, de „zomerhoofdstad" van Polen, gelijk ik het hoorde noemen, waar zich ieder jaar ettelijke duizenden Polen uit de beschaafde kringen van de Russische, Oostenrijksche en Pruisische provincies verzamelen, waar men meer dan elders te hooren krijgt over het leven in die verschillende streken, over de moeilijkheden, waarmee deze natie zonder rijk in de drie rijken, waarover zij verdeeld is, te kampen heeft, wil zij als natie blijven bestaan. Deze zomer heeft me opnieuw geleerd, hoeveel vorderingen men maakt, door eenige weken lang met talrijke Polen in Zakopane om te gaan — en ook samen te lezen — niet alleen in de kennis der Poolsche taal, maar ook in die van het volk, zijn voorgeschiedenis, zijn heden en zijn idealen. Zakopane zorgt er ook voor, dat de philoloog zijn vak niet ontrouw wordt door zich al te veel voor sociologische quaesties te interesseeren: immers in dit zomercentrum van Poolsche kuituur worden cursussen over letterkunde en geschiedenis enz. gehouden en meerdere geleerden brengen er hun vacantieweken door. Zoo had ik dagelijks het aangename en leerzame gezelschap van mijn vriend W. Porzezirïski uit Moscou — afgezien van de paar laatste dagen, toen hij was afgereisd, gelukkig net bijtijds om nog voor den oorlog de Russische grens over te wezen —, herhaaldelijk sprak ik prof. B. Chlebowski, den Warschauer literatuur-historicus, van wiensgroote kennis der gouden eeuw van de Poolsche letterkunde(ió.eeuw) ik veel geprofiteerd heb, — eenige malen ontmoette ik den jongen geleerde M. Rudnicki, mij reeds uit Weenen bekend, — en de laatste week was ik dagelijks samen met den ethnograaf B. Pilsudzki, niet alleen een goed kenner van de Aino's en Giljaks op Sachalin, waar hij als balling ruim 20 jaar doorbracht, maar ook van de górale in Zakopane en omstreken, die bekend zijn en verdienden nog veel bekender te wezen om hun zin voor ornamentiek, die zich uit in hun kleeding, hun huisbouw, hun meubels en hun gebruiksvoorwerpen. Wanneer ik dit jaar college geef in Poolsche taal, en tegelijk mij voor een ander, meer historisch college bezighoud met de historische, sociale en economische problemen van het Polendom, dan is mij dat mogelijk ge- worden, meer nog dan door mijn lectuur, door het verblijf in Zakopane, — en wanneer ik in de toekomst in deze richting verder arbeid, dan heb ik een deel van de lust en van het vermogen daartoe ook al weer aan Zakopane te danken. 1—3 Augustus, Terugreis. Het was mijn plan. ongeveer den 5 Augustus een dag in Krakau te zijn om daar de hierboven gememoreerde lijst samen te stellen, en dan over Posen terug te reizen; hier hoopte ik dan gelegenheid te hebben, met de hoofdmannen van het Towarzystwo PrzyjacióX Nauk Poznahskie (PosenscheVereeniging van vrienden der wetenschap) te spreken, bij wie ik door de hulp van gemeenschappelijke kennissen in Pruisisch-Polen geïntroduceerd zou zijn geworden; dan wilde ik nog een dag in Berlijn blijven. Van deze plannen kwam echter niets, doordat de Europeesche oorlog mij dwong, zoo snel mogelijk langs den kortsten weg naar huis terug te keeren. Gelukkig laat zich het kleine deeltje van mijn reisprogramma, dat hierdoor onuitgevoerd bleef, later gemakkelijk inhalen. Ik ben mij er volkomen van bewust, dat het doorlezen van het reisverslag, dat voorafgaat, een weinig aantrekkelijke bezigheid is. Daarom echter houd ik de publicatie er van niet voor overbodig of voor minder gewenscht. Integendeel! Ik maakte deze reis om wetenschappelijke connecties aan te knoopen en te pogen daardoor zonder groote kosten een bruikbare, relatief volledige vakbibliotheek op 't gebied van Slavistiek voor onze Leidsche Universiteit bijeen te krijgen, — en dat is mij boven verwachting gelukt. Al heb ik er mij van onthouden, lijsten te geven van de uitgaven der afzonderlijke Academies e. a. genootschappen, die wij gratis of onder andere zeer voordeelige condities kunnen verkrijgen, wie mijn verslag slechts hier en daar inziet, zal beseffen, dat dank zij deze reis na den oorlog onze Leidsche bibliotheek een rijke Slavistische afdeeling gaat bezitten. En als ik bereik, dat men dat begrijpt, m. a. w. als ik den lezer maar doe zien, hoe een reis van eenige maanden, met in menige stad slechts een verblijf van een paar dagen, voldoende is om zoo reusachtige resultaten te verkrijgen voor onze vaderlandsche wetenschap, dan heb ik alles be- reikt, wat ik kan wenschen. Ik meende daarvoor de zooëven genoemde lijsten van publicaties niet noodig te hebben en liet ze daarom weg, mede om mij den tijdroovenden en overigens weinig geestvollen arbeid te besparen van titels over te schrijven, die ieder, die er belang in stelt, van den omslag van boeken of uit een voor weinig geld verkrijgbaren catalogus kan overnemen. Wanneer na eenige jaren al de vruchten van deze reis zijn ingeoogst, dan zullen we ons best doen, ook die periodische publicaties te verwerven, die op 't oogenblik nog van minder direct belang zijn, maar dat eenmaal zullen worden, wanneer de NederlandscheSlavistiek haar horizon geleidelijk gaat uitbreiden. Ik denk hier bijvoorbeeld aan den Öasopis Macicy Serbskeje, het wetenschappelijke tijdschrift der Lausitzer Wenden of Sorben, aan de Slovakische Slovenskê Pohl'ady, die in Turciansky sv. Martin worden uitgegeven, aan de Brünn'schecechische periodieken, aan de geschriften der universiteiten van Odessa en Dorpat. Deze en andere publicaties bevatten meerdere artikels enz., die ook thans reeds voor ons van belang zouden wezen, maar haar belangrijkheid als geheel kwam me op 't oogenblik zoo gering voor, dat ik meende mijn toch al verre van rechtlijnige reisroute om harentwille niet nog omslachtiger te mogen maken. De onderhandelingen over deze en andere dergelijke uitgaven kunnen ten deele schriftelijk gevoerd worden — zooals ik dat reeds deed voor de Wilna'er Lituanica —, ten deele kan ik op latere reizen in deze kleinere centra persoonlijke connecties gaan aanknoopen. MARTINUS NIJHOFF — UITGEVER — 's-GRAVENHAGE Archivalia in Italië, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, beschreven door Dr. Gisbert Brom. 1908—09. Eerste deel: Rome; Vaticaansch archief. 2 stukken te zamen. roy. 8vo. In linnen f7.— — Hetzelfde. 1911. Tweede deel: Rome. Vaticaansche Bibliotheek, roy. 8vo. In linnen f3.50 — Hetzelfde. 1915. Derde deel: Rome; overige Bibliotheken en Archieven. roy. 8vo. In linnen f5.— Baltische Archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, in Stockholm, Kopenhagen en de Duitsche Oostzeesteden, ingesteld door G. W. Kernkamp. 1909. roy. 8vo. f3.— Blok, P. J., Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland naar archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland (1886— 88). 1888. 8vo. f0.75 — Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland en Oostenrijk naar archivalia. 1889. 8vo. f0.50 — Verslag aangaande een voorloopig onderzoek in Engeland naar archivalia. 1891. 8vo. f0.50 Brugmans, H., Verslag van een onderzoek in Engeland naar archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, in 1892 ingesteld. 1895. 8vo. f7.25 Burgh, A. H. H., Gezantschappen door Zweden en Nederland wederzijds afgevaardigd gedurende de jaren 1592—1795; chronologische lijsten opgemaakt uit de stukken in het Rijksarchief aanwezig, met eenige aanteekeningen. 1886. gr. 8vo. f 1.60 Bussemaker, C. H. Th., Opgave van hetgeen de Golección de Documentos inéditos para la Historia de Espana betreffende onze vaderlandsche geschiedenis bevat. 1896. 8vo. f 1.25 Huet, G. Busken en J. S. van Veen, Verslag van onderzoekingen naar archivalia te Parijs, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland. 1899 met 1 facs. 8vo. fl.90 Hulshof, A., Verslag van een onderzoek te Rostock naar handschriften, drukwerken en bescheiden belangrijk voor de geschiedenis van Nederland op last der regeering ingesteld. Met register en 4 platen. 8vo. f 1.25 Kalff, G., Verslag van een onderzoek in Engelsche bibliotheken in het jaar 1910. 1911. Met register. 8vo. f0.80 Uhlenbeck, C. C., Verslag aangaande een onderzoek in de archieven van Rusland ten bate der Nederlandschi* £tschiedenis. 1891. 8vo. f 1.50