1063 F 41 /ofe3 Fm Blijspel in één bedrijf DOOB A. N. J. FABIUS en A. REYDING. KAMPEN — LAURENS VAN HULST. Pri/Ï.q (ïll ('pyi1 ^adhuispijn. De Catalogus van het Tooneelfona,Hulst te Kampen bevat meer dan 500 Tooi. Aan alle belangstellenden wordt op aanviiexemplaar franco per post verzonden. Wij laten hier de titels volgen van die tooneelstu. die een meer dan gewoon succes bij de talrijke opvoeringen bebbe.. gehad, als ook van de laatst verschenen werken. Aan Besturen van liefhebberijtooneelen wordt de kennismaking met warmte aanbevolen. Ook worden op aanvraag tooneelstukjes ter inzage gezonden tegen betaling der vrachten (heen en terug).' HET TOONEELFONDS TE KAMPEN. Aanhouder wint. (De) Blijspel, 1 bedr. 6 H. No. 268 ƒ 0.50 Alles voor moeder. Dram. Schets, lbedr. 3 H. 2 D. „ 396 „ 0.4 Avond onder vroolijke jongens. (Een) 8 H. „ 14b „ 0.5U Baas Pikdraad. Kluchtspel, 1 bedr. . . 9 H. 1 D. „ 19 „ 0 5 Baboe Rita. Tooneelspel, 4 bedr. . . 9 H. „ 2i8 „ . Barbier-Brugwachter. Kluchtsp. 1 bedr. 7 H. „ 134 0.40 Beiden. Drama, 1 bedr 3 H. 1 D. ., 46b „ 0. Bengaalsehe tijger. (Een) Blijsp. 1 bedr. 2 H. 2 D. „ f •• • Betalen is de boodschap. Kluchtsp. 1 bedr. 5 H. „ 131 „ 0.35 Blanchette. Tooneelsp. 2 bedr 6 H. 4 D. „ 454 „ 0.90 Consigne is Snorken ? ü' " " A'Q„ Daar is Mijnheer. Blijsp 5 H. 2 D. „ 157 . De man die zijn neef zoekt In " fat " n ■-n Dochter v. d. Barbier. (De) . . . . 4 H. 1 D. „ 161 „ 0.50 Doove Stoffel. Tooneelsp. 2 bedr. . . 6 H. 2 D. „ 164 „ 0.50 Een Schaap. Blijsp. 1 bedr 3 H. 2 D. „ 495 „ O.bO Flik en Flok. Blijsp. 1 bedr 6 H. „ 106 „ 0.35 Fijne visite. Blijsp. 1 bedr 3 H. 4 D. „ 470 „ Stadhuispijn. Blijspel in één bedrijf DOOR \ A. N. J. FABIUS en A. REYDING. KAMPEN. - LAURENS VAN HULST. PERSONEN. FRITS VEEBEEK, ambtenaar ten stadhuize. Mevrouw DANKELMAN. EMMA OVEROORT. KEMPERS, Wethouder. VAN BODENSTEIN. Dr. VAN DEN BROEKE. Dr. POLDERS, stadsdokter. MINA, dienstmeisje. EEN BOEF, rijwieldief. Twee knechts. 't Stuk speelt in den tegenwoordigen lijd in een groote Nederlandsche stad. STADHUISPIJ N. Het vrij korte tooneel stelt voor een jongelui's kamer goed gemenbeld, met spiegel, pliotografieen, schilderijen enz. aan de wanden. Achter den rand van den spiegel kaaltjes enz. n-r0ote vier- itsxrsr: trit r?tgsu *. «men met «pl..«lgordlj™n ,«»■> d. IMmijde Mora-standaard en een bel. ?L-Rechterzijde tegefden achterwand een kastje, waarop een karaf niet glazen. EERSTE TOONEEL. F r i t s, daarna Mina. F r i t s, 28 jaar, heel donker ; in een sporthemd gekleed, tegenover den spiegel bezig zich liet haar over de oogen te kammen en zich een triestig air te geven. (Zingende.) „Prenez garde, prenez garde... !" (Zy» kijkende) Wel sapristi, wat ik aan dat haar ook tob, beg er hoe langer hoe lustiger uit te zien, juist nu een begrafen tmnie 't best in mijn kraam te pas zou komen. Gek hè ? — 'k ben zoo gezond als een visch, en ik wil er uitzien als een kabeljauw, die dit aardsche tranendal vaarwel zegt. (Neemt een kaart uit dtn spiegel en leest). Heer6 S £ ^eXe^^^^^ De gasten worden tegen 10 uur v.m. verwacht. Heden 23 Mei... buitenpartij ... en zij komt... zij .. . is 't niet om razend te worden, dol... ? 23 Mei... 't zou zulk een gewichtige dag in mijn leven kunnen zijn, 't zou... Neen, 't moet — den laatsten dag dat Emma Overoort bier is, moet ik mijn slag slaan. Vandaag zal ik 'r zeggen, dat ik 'r lief heb, en heel eenvoudig vragen, of zij mijn vrouw wil worden. Zal zij „ja" zeggen ?... Hoe ook, nti of nooit. Daarom, o Bouwmeester, o groote Coquelin, leen me voor een dag je lenige, je elastische gelaatspieren ; leer mij kijken als Richard III in de eerste, of Cyrano in de laatste acte, leer mij klagen en zuchten och en ach en ai, leer mij steunen en kreunen, opdat ik het hoogste bereike, het zaligste genot deelachtig worde! (Rondziend.) Bah, zoo'n jonggezellenkamer, hoe koud, hoe eenzaam toch, en dan te bedenken, dat alles zoo anders zou kunnen zijn! Daarom, Trits, sta; pal, jongen, en als de goede genius je den rug toekeert, dat dan de duivel je helpe ! (Er wordt getikt.) Binnen ! Mina, 20 jaar, guitig, koket; met een pak kleeren over den arm. Meneer ! Compliment van meneer Snijders, en daar was uw fietspak. En of u nog iets heeft ? F r i t s. Zeg dien vent, dat ik nog een heeleboel heb, maar dat i er niks van krijgt. Mina. Hè, meneer, 't is zoo'n fatsoenlijke jongen. F r i t s. Fatsoenlijke jongen, dat ben ik ook — enfin, geef dien bedelaar een kwartje. Mina, ter zijde. Een kwartje ! Sakkerloot, die is in z'n hum vandaag (Af.) F r i t s. Zie zoo, laat ik nu het fietspak eens bekijken. (Neemt het jasje.) Als die kerel dat nu maar een beetje behoorlijk heeft gemaakt, dat ik ten minste als een gentleman-rider voor den dag kan komen. Mooi zoo, een zakje hier en een zakje daar en een flinke borstzak. (Trekt het jasje aan plaatst zich voor den spiegel.) 't Zit waarachtig niet kwaad... als Emma nu aanmerking heeft, is ze niet waard mijn vrouw te worden. (Zich nog eens bekijkende.) De moderne vrouwen zien den man 't liefst in een fietspak. Mina, weder binnenkomende. Kan ik den ontbijtboel weg nemen, meneer ?... Nou, u heeft goeden eetlust gehad — allebei de broodjes op! F r i t s. Is 't waar?... Nu ja, dat was dan schijnhonger, valsche honger; juist 'n bewijs dat ik iets onder de leden heb. Mina. Ja, ja, een hartkwaal! Gut, meneer, daar laboreer ik al zoo lang aan. F r i t s, meer tot zich zelf sprekende. Wacht — waar is mijn portefeuille, mijn kilometerboekje, visitekaartjes ? Mooi zoo! (Bergt een en ander m zijn fietsjas.) (Tot Mina) Mina, ik voel me zoo ziek. Mina. Nu ja, die dame van dat portretje (Wijst op den Mora-standaard.) zal u wel heel gauw er van afhelpen. F r i t s. Wat weet jij ...? Mina, lachende. Ik heb dat meer bij de hand gehad! Fri ts. Je moest je schamen daar zoo voor uit te durven komen. Mina. Gut, meneer, in alle eer en deugd. Een mensch kan er anders last genoeg van hebben. Fri ts. Ja, maar dat heeft met mijn ongesteldheid niets te maken; ik ga van daag niet naar 't stadhuis, want nog eens : ik ben (Spéllend.) z... i... e.. .k, ziek, begrijp je 't? Mina, lachende. Of ik 't begrijp — neen, heelemaal niet. U zingt als een lijster, u eet twee broodjes, u geeft een kwartje fooi en snauwt mij af... neen, mijnheer, daar vlieg ik niet in ! F r i t s, jammerend. Mina, ik ben zoo akelig! (Doende als of hij iets aan het been heeft.) Ai... oh... ai! Mina, guitig. Krijgt u scheuten? F r i t s. Ja juist... scheuten... 't zit me door mijn heele lichaam ; weet je wat, ik ga naar bed — of neen, dat zal van den dokter afhangen. Misschien zegt die wel, dat ik moet wandelen. Mina, a. v. Zal ik hem maar vast gaan halen ? F r i t s. Niet noodig — hij weet het al — ik heb 'm al geschreven. Hij kan ieder oogenblik komen. Mina. Dokter Van den Broek — die bok.. .? F r i t s, boos. Hè? Mina. Ik bedoel dien vriend van u. F r i t s, zich voor den spiegel bekijkende. Zie je niets aan me ? Mina, hem quasi met aandacht opnemende. Niks niemendal, meneer. F r i t s. Werkelijk niet? Mina, kijkt over Frits schouder in dm spiegel. Ja, nou u 't zegt — ik vind u een beetje glazig. Frits. Precies, glazig, daar heb je 't... glazig voel ik me. Mina. En dan zou ik zeggen ... u trekt een beetje met uw mond. F r i t s, een scheeven mond trekkende. Juist, heel juist — jawel, ik trek vreeselijk met mijn mond. Mina. Heeft u geen suizingen in de ooren ? Frits. 't Is als of er een zee is los gelaten : Muiderberg, Scheveningen ! Mina, quasi heel ernstig. Steekt u je tong eens uit? Frits, steekt eerst zijn tong uit, dan uit zijn rol vallende. Hier !... Och, ik lijk ook wel gek. Mina. Wil ik nu eens zeggen wat u heeft: u heeft een heel hinderlijke kwaal. Frits. Wat dan? Mina. U heeft: — stadhuispij n ! Frits. Zeg eens, wat denk je wel? Acht je mij in staat mijn superieuren te bedriegen ? Mina. Meneer, iemand die 't zoo bar te pakken heeft als u, is in staat om koning en vaderland te verraden en te verkoopen. Frits. Wat blief ? Mina. Kijk eens hier : u heeft hartkloppingen, u is glazig, u heeft scheuten, u is hongerig, u heeft het mond- en klauwzeer.... nu zal ik u nog het bakkertje halen, dan is u heelemaal klaar. Frits. 't Bakkertje? Mina, grootsch. Ja, meneer, de slaapmuts van mijn vader . . . zaliger (Gewoon.) waar ik mijn spaarduiten in bewaar. Als u die opzet, geeft geen mensch een cent voor uw leven... daar zullen ze je met plezier in kisten, want als u daar een week of drie mee in uw bed ligt en u haalt er een paar dokters bij, dan ga je er gedecideerd onder. Frits, berispend. Hee, hee, zoover is 't nog niet... En zulke poppenkasterij ... (Zich bedenkend.) Maar ik wil dat ding toch wel eens zien. Mina. En dan mag u je ook wel een beetje poederen u ziet er zoo blozend uit. Frits, in den spiegel kijkende. Waarachtig, ze heeft gelijk... Waar haal ik nu zoo gauw poeder van daan ? Mina. Daar kan ik u aan helpen. Frits. Ah 9a Poedert u zich ? Jij belooft iets, kindlief... en dat doe je zeker ook in alle eer en deugd ? Mina. 't Is alleen omdat ik zoo fijn van complexie ben. Frits. Nou ben je toch een fijn perceel... Mina, opstuivend als om liem een klap te geven. Fijn perceel? Zeg eens even... (Van toon veranderend.) Maar 't is waar, je bent ziek, ik kan 't je dus niet kwalijk nemen. . . Als je er zoo beroerd aan toe bent. .. (Neemt den ontbijtboel op ; zich willende verwijderen.) U krijgt het direct. Frits, verivard. Wat krijg ik nu weer? Mina. Het bakkertje! Oefen je ondertusschen wat in 't kreunen. (Af met ontbijtboel. TWEEDE TOONEEL. Frits alleen, daarna weer Mina. ('Vroolijk fluitende.) Laat ons nu dit dramatisch tafereel netjes in scène zetten. Eerst 't fietspak uit. (Trekt zijn fietsjas uit en legt die op een stoel.) Zoo. — Een halsdoek... wacht, een zakdoek mijn oude chambrecloak . . . dat kleedt... Wat hoort er nu nog meer bij? Een glas suikerwater... een makkelijke stoel een stoel om de zieke beentjes opteleggen... Te duivel ja, een kussen. Dat begint er al aardig uit te zien: 't moet een stemmingsstukje zijn, dat dadelijk meelij opwekt. {Geklopt.) Binnen ! Mina, binnenkomende met een poederdoos en een ouderwetsche slaapmuts op de gebalde vuist. Asjeblieft! Frits. Wou je me dat ding opzetten ? Mina. Probeer 't maar eens... dan krijgt u schik in u zelf ; er zit een pluim op; u zult er precies uitzien of u is weggeloopen uit het gekkenhuis. Frits, zet de slaapmuts op. Hu! Mina. Nou, wat zei ik u ? Frits, in den spiegel kijkende. Je hebt gelijk ! Ik zie er uit als een volslagen idioot. Mina. Niemand zou u voor iets anders verslijten. (Den poederkwast presenteerende.) Zal u ook gebruik maken ? Frits. O ja! {Zich voorzichtig bepoederend.) Mina. Wat doet u dat onhandig ! Frits. Ja, voor stucadoor ben ik niet in de wieg gelegd. M i n a. Laat ik u dan eens helpen! {Smeert hem veel poeder op 't gezicht; bij 't stuiven hoest hij.) IJselijk! precies de geletterde dood! Frits. 't Kan niet beter! [Er wordt gescheld.) Alle duivels, daar zal de dokter zijn. Mina, schalks. Moet ik thuis geven ? Frits. Natuurlijk, domme meid. Mina, afgaande. Toch niet zoo dom, om u niet in de kaart te kijken. {Af.) DERDE TOONEEL. Frits, Van Bodenstein. Frits, in den leunstoel met den rug naar links plaats nemende. De comedie vangt aan. Opgelet. Laat ik nu goed in mijn rol blijven. v. Bodenstein, ongeveer 28 jaar, fatterig, in 't zwart gekleed. Wat is dat, mon vieux, ben je niet wel ? Frits, kreunend. Dag, dokter. v. Bodenstein. Hè... heb je 't zoo te pakken?... „Dag, Dokter!"... zie je me nu voor den dokter aan ! Ben je al niet meer compos mentis ? — ik de dokter! Frits. Ben jij 't, Van Bodenstein? — ga zitten. {Zucht zwaar.) v. Bodenstein. Gisterenavond was je nog zoo opgewekt! Frits. Schijn ! Ik ben al dagen lang bedonderd ; maar je houdt je dan goed ; je wilt niet iedereen er mee lastig vallen... v. Bodenstein. Ik hoorde het op 't stadhuis F r i t s. Zoo, wisten ze 't al? v. Bodenstein. Ja, ik kom naar je informeeren... Toevallig ontmoette ik daar mevrouw Dankelman. F r i t s, zijn rol vergetend. Mijn schoonmoeder ! (Geeft een gil.) v. Bodenstein, presenteert een glas. Drink eens! (Terwijl Frits bereids drinkt.) Je schoonmoeder ... en je bent niet getrouwd?., 't Is waar, je bent weduwnaar. Frits, snél. Wat deed ze op 't stadhuis? v. Bodenstein. Je schijnt je iets beter te gevoelen ? Frits. Ja, 't gaat zoo up and down ; als ik zoo'n steek krijg, ben ik geen mensch, en dan een oogenblik later komt de reactie. Maar wat kwam ze daar doen ? v. Bodenstein. Mystère ! Frits. Heeft ze je niets verteld?... Ze is anders nog al mededeelzaam. v. Bodenstein. Zijn jelui op voet van oorlog ? Frits. Och, ze is de kwaadste nog niet. Als ze maar geen tweede dochter had...? v. Bodenstein. Tweede dochter, wat zou dat ? Frits. Wat dat zou ? Ze wil niets meer of minder, dan dat ik al hare dochters zal trouwen in chronologische volgorde. Nu is nummer 2 aan de beurt... en telkens als ze vreest, dat ik vues op eene andere jonge dame heb, komt ze in een toestand van zenuwachtige overprikkeling, die haar absoluut ongeschikt maakt voor de gewone samenleving. v. Bodenstein. Ze schijnt wel erg op je gesteld ! Frits. Ze is dol op me ze zou me 't ergste vergeven, maar ik moet in de familie blijven. v. Bodenstein. Ze schijnt heel groot te zijn met den wethouder Frits. Met Kempers ... o, ja... v. Bodenstein. Ze was juist bij hem.... je weet wel, kamer 14. De bode zei, ze was niet weg te krijgen. Frits, kreunt weer. Ai, au... v. Bodenstein. Is 't weer erger? Frits. Ja, benauwd... Zoo... zoo... 't zakt gelukkig weer. v. Bodenstein. Zeg, vent, zou jij nu de eerste zijn, dien ik er moet onderstoppen ? Frits Ben je zoo zeker van je zaak ? v. Bodenstein. Ik weet dat je ook solliciteert, maar je neemt me niet kwalijk : kans heb je absoluut niet. Frits. Hoe zoo ? v. Bodenstein. Onmiddellijk toen de Raad had besloten de begrafenissen in eigen beheer te nemen, kwam Pieterse, het hoofd van afdeeling A, bij me, die me genoegzaam te kennen gaf, dat de oproeping van sollicitanten voor het Directeurschap — zooals gewoonlijk — een wassen neus is. Die advertentie in de krant is om de publieke meening te vreden te stellen ; ronduit gezegd: Pieterse liet me dadelijk blijken dat ik de aangewezen man ben, en... toch ook niet geheel ten onrechte, hoop ik. Mijn boek over het begraven uit een historisch, sociaal, hygiënisch en ethisch oogpunt beschouwd, en toegelicht met — al zeg ik 't zelf — uitstekend geslaagde gravures, heeft blijkbaar een alleraangenaamsten indruk gemaakt. Kijk eens, mon cher, als je tegenover mij open kaart had gespeeld en verteld dat je ook wilde solliciteeren... Fr its. Had jij je dan teruggetrokken ? v. Bodenstein. Waarachtig niet, maar ik zou je gezegd hebben: Spaar je die moeite van later te moeten doen buurten, dat je hope te niet is ! F r i t s. Zoo, is het zóó gesteld? — nu, ik feliciteer je. v. Bodenstein. 't Doet me plezier, dat je 't zóó opneemt. F r i t s. Ja, ja... au... au, daar krijg ik er weer een. v. Bodenstein. Bovendien, jij zult eerder aan je eigen begrafenis moeten denken. F r i t s. Dan toch zeker verlaagd tarief, als stedelijk ambtenaar ? v. Bodenstein. Maar herinner jij je dan niet, wat ik daaromtrent geschreven heb?... Over de verdeeling der lijken naar de klassen der inkomstenbelasting. Naar gelang iemand bij het leven in de algemeene lasten heeft gedragen, zal hij na den dood worden behandeld. F r i t s. Heeft onze lieve Heer je dat laten weten ? v. Bodenstein. Profaneer niet, ik ben voor eene progressieve heffing van begrafenisrechten en ik verwijs je naar hetgeen ik daaromtrent heb aangevoerd in mijn 33e hoofdstuk. F r i t s. Dat zoo'n bijzonder aangenamen indruk heeft gemaakt! v. Bodenstein, heel ernstig. Je weet : juist dat hoofdstuk heeft den doorslag gegeven. F r i t s. 't Zal bepaald z'n invloed op de sterfte doen gelden, v. Bodenstein. Geloof me, jij bent te veel socialist. Gelijkheid zelfs na den dood choqueert de menschen. Ik — al ben ik dood — ben toch niet dezelfde als je vuilniskrabber. F r i t s. Daar ben ik nou juist zoo bang voor. v. Bodenstein, hem beklagendl. Zijn gedachtengang schijnt ook al abnormaal F r i t s. Had je me nog iets anders te zeggen? v. Bodenstein. Ja, ofschoon vandaag de beslissing is — heb ik niet willen anticipeeren op eene benoeming. Ik heb nog niet eens visitekaartjes laten drukken. F r i t s. Dat is heel fijngevoelig ! v. Bodenstein. Ik ga zelfs zóó ver, dat ik liefst niet in de stad blijf — o, je begrijpt, zoodra officieel bekend is, dat ik benoemd ben tot directeur van het stedelijk begrafenis-bedrijf, komen er natuurlijk van alle kanten huldebetuigingen, bijv. van de aansprekers der particuliere vereenigingen, die genaast worden ; van de koetsiers ; van de huisknechts ; kort en goed, ik ga even de stad uit, ik wil me liefst aan die manifestaties onttrekken en nu zou jij me een grooten dienst kunnen bewijzen. F r i t s. Door onmiddellijk te crepeeren ? v. Bodenstein. Neen, door me dat fietspak over te doen, waarvan je me verteld- hebt ! F r i t s. Wa blief? dat nieuwe-pak? v. Bodenstein. Is 't nieuw ? O, dat hindert me volstrekt niet! Je bent doodziek wat heb je nu in deze dagen aan een fietscostuum ? (Op het pak wijzende) Is het dit? keurig, hoor ! Wat jammer hè, dat iij er nu geen gebruik van kunt maken, 't Is voor mij uitstekend als ik incognito ben, want je begrijpt, overigens, zoo hier in stad, waar iedereen mij kent als directeur van een dergelijke stedelijke onderneming [Plechtig.) dien ik natuurlijk altijd — zooals nu — in het zwart te zijn. F r i t s. Dan zeker ook een zwart fietspak. v. Bodenstein. Natuurlijk — kijk eens — de tijd is niet verre meer... dat de aansprekers per fiets dienst zullen doen... je kunt nooit weten... bij epidemiën... onze tijd eischt nu eenmaal snelheid. F r i t s, heel ernstig. Ja, ja... de lijkwagen zal moeten vervangen worden door een automobiel. v. Bodenstein. Daar zeg je zoo iets — Jij hebt toch ook wel eens een leuk idee! F r i t s. Nou, is 't nu niet jammer, dat mijn kans zoo slecht staat ? v. Bodenstein. Ik geloof waarachtig dat jij nog eenige illusie hebt... Zal ik, nu dat pak maar aantrekken ? F r i t s. Dat is te zeggen... v. Bodenstein. Nu, kerel, geen bezwaren, bij gelegenheid bewijs ik jou ook wel eens een dienst, ha ! ha ! Wacht, (Kaar de alcoof gaande.) je permitteert ? (Verkleedt zich in de alcoof.) F r i t s. Je directeurspak — je ambtsgewaad vertrouw je aan mij toe ? v. Bodenstein, van uit de alcoof sprekende, vriendelijk. De druiven zijn zuur, vriendje ! Frits. Vervloekte kerel — hoe moet ik nu voort uit als die dokters er geweest zijn — weigeren dorst ik niet, die vent is zoo'n kwebbelaar. v. Bodenstein, als boven. 't Is zelfs een heel chiek pak — jouw kleermakers-rekening zal wel beestachtig hoog zijn. Frits. Dat heb je er nu van als je iemand een dienst bewijst! (Ter zijde.) Wie 't laatste lacht, lacht 'fc best! Wat zal dat een tegenvaller worden, als ik eens uit de bus mocht komen ! — 't Is waar, die lieve, literaire wethouder Kempers, de man van 't etymologisch woordenboek, is mij wel niet bijzonder genegen en hij heeft eigenlijk de beslissing in handen... Enfin, ik heb toch altijd nog een beetje hoop. v. Bodenstein. Die grijze handschoenen mag ik zeker ook wel nemen. Frits. Wou je soms mijn portemonnaie ook nog? v. Bodenstein. Voor 't oogenblik, dank je. 2 F r i t s. Nu, dan bij gelegenheid. Je bent toch niet zoo inhalig als ik dacht. v. Bodenstein, te voorschijn komende. \ llnn lrlnA/lf ml'! frAOfl Kp 9 XYLICO IMCCUUJ Ui 'J tuvu ^ uv Frits. Ja, een fietspak maakt den man, 't is het zinnebeeld der socialistische gelijkheid. Geef den grootsten kwast een fietspak aan, hij schijnt onmiddellijk een heer. v. Bodenstein. Hè... je... wat bedoel je? F rits. Natuurlijk in 't algemeen gesproken. (v. Bodenstein, bekijkt zich voor den spiegel.) Frits. 't Is je toch wat eng over de borst. v. Bodenstein. Eng, eng ? Nee, heusch niet, 't zit me geschilderd. — Nu, amice, 't ga je goed. Span je maar niet in, om me een felicitatiebriefje te schrijven. Ik weet, hoe je 't met me meent. Kan ik soms nog iets voor je doen ? Frits. Ja, maken dat je wegkomt!... (Dreigend.) En als je nu niet donders gauw gaat... (Er wordt gescheld.) Daar zal \ an den Broeke zijn... v. Bodenstein. Die ongelikte beer?... Ik ben al weg... ik ben al weg! (Bij de deur zich omkeerend.) Mijn zwart pak mag hier zeker wel zoo lang blijven. Nu, adieu, adieu ! (Plotseling wordt hij naar achter door de deur weggetrokken. Van den Broeke komt op en sluit de deur.) F r i t s. v. d. Broeke. VIERDE TOONEEL. Frits, Van den Broeke. v. d. Broeke, circa 30 jaar, medicus, ruw. Wat moest die kerel hier?... En wat scheelt jou?... Lig je op apegapen ? Frits. Wat me scheelt? Als ik dat wist, had ik jou niet noodig. v. d. Broeke. Ben je ziek ? Natuurlijk. F, n \*rio 10, i f. rlaf 9 Frits. Ik voel me zoo bedonderd. v. d. Broeke. Dat zal je wel es meer gebeurd zijn ! Heb je zwaar gegrokt gisteravond ? Er is met jullie niks te beginnen. Als die heeren stedelijke ambtenaren overdag sociëteit houden op 't stadhuis en 's avonds stadhuis op de sociëteit... Frits. O, zoo, hebben de ambtenaren het weer gedaan ? v. d. Broeke. Waar zou je 't anders van hebben? Dus je bent ziek: beroerd gevoel in je maag, pijn in je achterhoofd. . . Ei, ei, en wat heb je daar op je bakkes zitten ? Frits. Dat! O, 'n beetje poeder. Ik ben wat branderig. v. d. Broeke, quasi meelijdend, strijkt hem over de wang en beruikt daarna zijn vinger. Och God ! Ik dacht aan eczeem, maar dit is uitslag met een luchtje er aan !... Zeg es, heb je erg veel dorst gehad ? Frits. Maak nou geen gekheid. Ik ben ziek ! v. d. Broeke. Als je me dan maar gauw zegt, wat je mankeeren wilt, want ik heb niet veel tijd. 't Is waar ook: waarom ben je eigenlijk ziek ? Frits. Ik kan jou immers vertrouwen ? v. d. Broeke. Je ziet me toch niet voor 'n stadsdokter aan, die al je kwalen en gebreken moet opschrijven en den Burgemeester onder den neus douwen! Ik ben geen stedelijk keurmeester van menschelijk vee !... Frits. Hé, hé v. d. Broeke. Wat zou ik zoo'n kerel er graag eens in laten loopen. F r i t s. Als je daarop gesteld bent... de gelegenheid is prachtig. Ik zal je zeggen: — ik moet straks noodzakelijk uit. v. d. Broeke. Waarom heb je dan geen verlof genomen? Die ziek-melderij is toch eigenlijk een lamme geschiedenis. Ik hou niet van dat gedraai. Frits. Kijk eens, jou kan ik dat alles nu wel veitellen. Je weet, hoe mijn verhouding tot mijn schoonmoeder is ; ze zet het op haren en snaren *. ik moet en zal haar tweede dochter trouwen... v. d. Broeke. Maar de doffer zag een ander duifje... Frits. I'recies ! Och kerel, als je haar kende ! Voetjes (Wijst.) zóó ! En handjes (Wijst.) zóó! Én een gezichtje zoo fijn! v. d. Broeke. Daar heb je nu den weduwnaar. Als die lui maar 'n aangekleeden bezemsteel zien, zijn ze de kluts al kwijt. Frits. Geen vergelijkingen. Ik merk wel dat je haar niet kent (Wijst meer.) Zóó'n mondje, zulke oortjes. v. d. Broeke. Enfin, alweer een arbeider meer in mijn wijngaard ; maar nu weet ik altijd nog niet, waarom je geen verlof hebt gekregen ? Frits. Dat is me geweigerd! v. d. Broeke. Geweigerd ? Jou ? Zeker omdat 't zoo druk is op 't stadhuis met al die nieuwe stedelijke bedrijven. Frits. Neen, door mijn schoonmoeder ! v. d. Broeke. Geeft die dan tegenwoordig op 't stadhuis de lakens uit ? Frits. 't Heeft er veel van. Verbeeld je, ze heeft in den neus gekregen, dat ik huwelijksplannen heb met Emma Overoort ! En toen ze hoorde, dat er vandaag bij Landlust op Bella Vista, je kent het wel, die groote uitspanning, door de van der Moolens een partij wordt gegeven, heeft zij weten te bewerken, dat mijn verlof geweigerd is. v. d. Broeke. Kom, kom, als jij een beetje kerel was geweest, hadden ze jou dat toch moeten toestaan. Frits. In ieder ander geval had ik 't er niet bij gelaten, maar nu ging 't absoluut niet. v. d. Broeke. Hoe zoo ? Frits. Dat zal ik je zeggen. Je weet, dat ik heel erstig candidaat ben voor 't Directeurschap van 't gemeentelijk begrafenisbedrijf. v. d. Broeke. Wat 's dat? Wou jij dokters compagnon worden? Fri ts. Ja, kerel, ik wou ook in 't vak. v. d. Broeke. Badinage ii part. Ik hoor dat Bodenstein 't worden zal. F r i t s. Ja dat bazuint hij overal rond. Maar daarom is 't nog niet zoo 'zeker. Je weet de benoeming is aan B. en W. Twee zijn er voor mij. Twee heb ik er tegen, voor zoover ik weet, en de doorslag moet gegeven worden door Kempers, den Wethouder. • v. d. Broeke. En is die voor jou? F r i t s. Als die van front wou veranderen, ja! Om hem te winnen, heb ik mijn schoonmoeder weer in den arm genomen. v. d. Broeke. Slechte gewoonte! Schoonmoeders neem je niet in je arm, tenzij bij een raam op de vijfde verdieping. F r i t s. Enfin; 't is gebeurd. Maar nu heb ik me wel ziek moeten melden, en aan den anderen kant, als ik van die partij wegblijf .. - er zijn kapers op de kust, en 't verhaal van geen verlof te kunnen krijgen, gaat er bij die dames toch niet in! v. d. Broeke, quasi beklagend. Jongen, jongen, dat ziet er leelijk uit. Eniin, we zullen maar eens beginnen met je een flinke dosis wonderolie voor te schrijven. F r i t s. Maar dan zal ik toch zoo vrij zijn, die niet in te nemen, v. d. Broeke. Dat is jouw zaak. Wij, moderne dokters, schrijven alleen receptjes om de patiënten aangenaam te zijn... vooral in casu, dit is wonderolie ter wille van de vriendschap. F r i t s. Maar zeg 'es, als jij je medisch geweten nou misschien bezwaart, dan begrijp je ... . v. d. Broek e. Als mijn medisch geweten nooit erger gaat knagen dan tengevolge van dit gevalletje, zal ik God danken. Trits. Wat zou ik bijvoorbeeld kunnen mankeeren ? v. d. Broeke. Van alles. Je hebt 't maar voor 't zeggen. Ieder mensch die zich volkomen gezond voelt, mankeert eigenlijk van alles, 't Normale is tegenwoordig abnormaal. Alles is gedegenereerd. En bij jou vooral ! Trits. O ! Dank je vrindelijk . .. VIJFDE TOONEEL. De Vorigen, Mina. Mina, opkomende. Daar is 'n meneer voor u ! (Geeft 'n kaartje.) F r i t s, leest 't kaartje. „Dokter Polders" ! v. d. Broeke, neus ophalend. Polders ! hm ! .. . pf !. . . Nu krijgen we 't tableau van de gemeentelijke keuring. F r i t s. Laat meneer boven komen. (Mina af.) Toe, zeg nu gauw wat ik precies mankeer .... v. d. Broeke. Daar heb je geen bliksem mee te maken . . . maar onmiddellijk onder de dekens. F r i t s. Wat blief? v. d. Broeke. Ik zeg je: onder de dekens — en gauw ook. F r i t s. Maar... v. d. Broeke. Geen maren, want anders zet ik je koppen, waar Polders bij is. Binnen! (.Frits is intusschen in de alcoof gegaan.) ZESDE TOONEEL. De vorigen, Polders. v. d. Broeke, naar Polders gaande. Collega, mogen we eens kennis maken? Mijn naam is Van den Broeke. (V. d. Broeke min of meer ironisch gedurende dit iooneel.) Polders, jong pedant bij H kwasterige af: geaffecteerd als een professor; tegen v. d. Broeke. Polders, aangenaam ! v. d. Broeke. U komt eens naar onzen patiënt kijken J. Polders. Ja. — Is meneer Verbeek hier niet ? v. d. Broeke. Patiënt ligt te bed. Polders. En wat scheelt hem ? v. d. Broeke. Ik vind het recht aangenaam, collega, dat we nu samen de diagnose kunnen vaststellen. Polders. U behandelt patiënt geregeld ? v. d. Broeke. Ja, ik ken hem reeds sints lang — en tegen mijne behandeling is hij nog al vrij goed bestand gebleken, n Sterk corpus, — als die gaat liggen.. . Onplezierig voor u, zoo'n soort controle-uitoefening. Polders. Als men ze „wetenschappelijk" opvat, volstrekt niet Bovendien ze was noodig.... v. d. Broeke. Zoo, meent u ? Polders. O! zeker, ik heb toch takken van Rijksdienst gekend — ik mag natuurlijk geen namen noemen — waar de doktoren altijd catarrh constateerden en dan vroegen, zonder dat zij iets onderzochten : „Zoo, hoeveel catarrh wil je hebben, vier of acht dagen ?" F r i t s, in de alcoof. Vier is voldoende. Polders. IJlt patiënt ? v. d. Broeke. Ja, en af en toe wat koortsig, lichte meningitis. Pold ers. U heeft toch temperatuur opgenomen ? v. d. Broeke. Zeker, die heeft van morgen 't maximum bereikt. Polders. Uitstekend. Ook neiging tot braken ? v. d. Broeke. Wat gal nu en dan, {Terzijde.) vooral op zijn schoonmoeder. Polders. Zoo, zoo... Natuurlijk alweer de maag. U weet, ik promoveerde op : maagstoringen... v. d. Broeke, vervolgend. Als oorzaak van alle ziekten... Pol ders. Juist. Is patiënt pijnlijk ? v. d. Broeke. Af en toe van die lancineerende gewaarwordingen. Trits, kreunt. Oh!... v. d. Broeke, naar de zijde van de alcoof. Schreeuw maar niet zoo hard, je gaat nog niet dood. Polders, glimlachende. Hij is zeker wat kleinzeerig, zooals de meeste mannen? v. d. Broeke. Ja, hij is vooral in de laatste dagen erg gevoelig. De huid is ook niet normaal. Polders, schrikt. Vlekkerig... toch geen infectie-ziekte ? v. d. Broeke. Ik weet nog niet wat 't worden zal, 't deed me aan aderriiis denken. Polders. 't Gezicht opgezet... (Wijst.) 'n aderioma. v. d. Broeke. Zegt u maar negeroortjes. Polders. Dat is je ware... Denkt u niet over een specialist? v. d. Broeke. Beste collega... een huisdokter is toch niet in de wereld geschopt om ieder, die specialist wil heeten, aan een broodje te helpen. Polders. Toch wijst alles er op, hoe de geneeskunde zich beweegt juist in die richting. v. d. Broeke. Ja, ja, drie maanden in Weenen, Parijs of Bonn ! Je keert als de beroemdste specialist terug, en je handen staan juist verkeerd genoeg, om je patiënten te helpen. Polders. Daar heb-je je assistenten voor. v. d. Broeke. Dat vergat ik... je assistenten... ja, ja, liefst vrouwelijke. Polders. Ha, ha! Nu, mijnheer v. d. Broeke, 't is me recht aangenaam geweest. Als 't werkelijk besmettelijk mocht worden, zult u me wel waarschuwen, niet waar. I. (Verklarend.) voor de statistiek! (Haalt zijn notitieboek)e te voorschijn.) Wat dunkt u? v. d. Broeke. Prima .. . catarrhis. Polders. Hemel, neen ... dat is verdacht geworden. v. d. Broeke. Acute gastritis met complicatiën van otitis en pseudo meningitis. Polders. Heeft u dat meer waargenomen ? v. d. Broeke. Bij patiënten als deze, ja! Polders. Meningitis. . . dat moeten we toch nog eens aankijken. v. d. Broeke. Ififluënza is wat algemeen. Polders. Ja, en toch, influënza... 't zegt zoo veel en zoo weinig, v. d. Broeke. Bovendien is onze kennis van influënza nog in 't aanvangsstadium. Polders. Juist! Ik noteer dan ook bij verschillende gevallen met zekere voorliefde influënza. v. d. Broeke, heel leuk. Zeer juist gezien ! Polders. Niet waar, alle denkbare symptomen kunnen op influënza duiden. v. d. Broeke. En alle complicatiën kunnen daaruit voortspruiten. Polders. 't Is me aangenaam geweest. v. d. Broeke. Dus... Polders. Influënza! Zeer juist. v. d. Broeke. Bonjour! Polders, af. Bonjour! v. d. Broeke. 'n Knappe kerel: bij het Rijk heette 't catarrh en bij de gemeente influënza. ZEVENDE TOONEEL. v. d. Broeke, Frits, later Mina. F rits, met 't bakkertje op uit de alcoof kijkende. Is-i-weg? v. d. Broeke, Frits bang makende. Er in, er in! Frits, in de alcoof. Ja, maar... v. d. Broeke, alsvoren. Er in ! Frits, lialf uit de alcoof. Maar hij is toch weg. v. d. Broeke. Je gehoor is nog goed! Nu, kom er dan maar uit, aarte- bedrieger, huichelaar, comediant. Daar ben je kranig tusschendoor gezeild, 't Is een witte raaf: een medicus, die vertrouwen heeft in zijn collega's. Als ie je gezien had, nou! Frits. Als je ook eens wist... (Wijst.) Zulke voetjes... zulke handjes, en dan een kopje... ! v. d. Broeke. IJl je weer? Frits, zich kleedende. Neen, waarachtig niet, of jawel, nu ga ik ijlen. v. d. Broeke, op het hoofd wijzende. Zou 't dan toch niet pluis zijn bij je? Frits. Ik ijl op de vleugelen der liefde. (Schelt.) Daar heen, daar heen ! v. d. Broeke. Maar wat wil je eigenlijk, kerel ? Frits. Dat zul je hooren. (Tot Mina die binnen komt.) Bestel onmiddellijk een rijtuig. Mina. Open of dicht, mijnheer? Frits. Zoo dicht als een pot, maar een paar paarden die loopen als hazen. Mina, tot v. d. Broelce, quasi heel naïef. Zou 't 'm geen kwaad doen, dokter ? v. d. Broeke. Neen, kind, als het goed dicht is, niet. (Mina af.) Simulant, mallenger, hypocriet! Verder succes. Ik dank je zeer dat je mij op zoo'n ongezochte wijze in de gelegenheid hebt gesteld, van mijn vriendschap te doen blijken. Frits. Tot je dienst. Bij gelegenheid als je blieft ! v. d. Broeke, Frits, parodieerende door alles heel groot te mimeeren. Zulke handjes, zulke voetjes, zoo'n aardig mondje... dat is geen influënza, maar grootheidswaanzin. (Af.) ACHTSTE TOONEEL. Frits, daarna Mina. Frits. Zie zoo, nu zal het zaak zijn zoo spoedig mogelijk de plaat te poetsen. Wat deksel, waar zijn m'n portefeuille en mijn kaartjes? (Kijkt overal rond.) Waar heb ik die gelaten ? Wacht eens ; die heb ik in het fietspak laten zitten. Allemachtig, dat is een koopje. Enfin, Van Bodenstein zal er geen misbruik van maken. Mina, opkomende. Mijnheer, 't rijtuig zal dadelijk voor zijn. Maar nu nog 'r ès wat: — als er nu iemand komt die naar u vraagt? Frits. Dan ben ik uit. .. Neen, neen, dan ben ik ziek. Mina. Zoo ... en als ze nu eens bij u oploopen, terwijl ik een boodschap doe, of bij den pot moet blijven? Frits. Sluit dan de kamer. Mina. Mijnheer, dat gaat toch niet. .. dan snappen ze 't dadelijk. Frits. Ja, wat moet ik daaraan doen? Een briefje op de deur? M i n a. Neen, mijnheer .. . als u nou eens heusch ziek was . .. Frits. Nu, wat dan? Mina, plagend. Ik weet wel wat! F r i t s. Zoo, dat zal wat zijn. Mina. Houd u gedekt. . . Weet u wat u doen moest, u moet een „pop" maken. F r i t s, zeer verwonderd. Een pop maken, een pop maken ? Mina. Ja natuurlijk. Als er geen werkelijke meneer is, dan maken we er een, hier in bed .... F rits, verbaasd. Hè? Mina. Van stroo of van ouden rommel. F rits. Dat is n idee . .. Hoe kom je daarop ? Mina. De soldaten doen t. Ik weet 't van m'n broer. F r i t s. Je broer... van Adamswege zeker? Min a. Xu ja — een soldaat is geen schande in je familie. F r i t s. Maar hoe zullen we dat nu leveren ?.. Heb je soms zoo'n rieten standaard, je weet wel, voor japonnen ? Mina. Wat zou dat een goffert in bed worden! Gut neen, dat gaat veel eenvoudiger. Wacht eens. (Holt een kleedje op een paar sluimerrollen en legt die in 't bed.) Zoo... zoo is 't al heel aardig ; alleen zijn kopje nog... Wacht, daar heb ik wat. (Snelt naar links en komt mei een ragebol terug.) Wat zegt uwes daar wel van? Is dat geen lekker krullebolletje? Dat is nou de remplacant van uwes testje, zonder hersens natuurlijk. Kijk maar eens hier. (Legt den ragebol in bed.) 'n Lief kopje.. . en nou 't bakkertje. (Zij zet de slaapmuts op den ragebol.) Zoo wordt-i-goed! F r i t s. Je hebt een eenig talent... M i n a. Niet waar? F r i t s. ... Om iemand te helpen liegen en bedriegen. Mina. En wie maakt me zoo slecht?... Als 't niet was vanwege de liefde, had ik heelemaal niet met u te doen. (Terzijde.) Wacht maar, met kermis zal hij opdokken! Frits, die intusschen geheel gekleed is. Daar is 't rijtuig... Dag, Mina. Mina. Dag, mijnheer, veel plezier! (Frits, af.) Mina. 't Is een beste vent, maar aan zijn verstand zal-i ook niet barsten: ze kunnen daar aan het stadhuis toch ook maar al es gebruiken. (Gaat naar het raam.) Nu eens kijken... hij stapt er in... Ja, vlug maar, vooruit maar, jongens. Juist, leg er de zweep maar over heen ... (Plotseling) Wa is dat ? Heb ik 't nu mis of wis? (Verrast.) Daar heb je waarachtig ' dat oude meubel, mijnheer z'n schoon moed ermevrouw de weduwe Dankelman. Goeie genade, dat wordt gekheid. Als die oude kippige tooverlantaarn hem wil zien en spreken . .. Maar ik ben er ook nog. (Er wordt gescheld.) ^Jou^etgraag iemand voor den gek, maar als ik die oude met haar drukkie eens te pakken kon hebben. .. (Er wordt weer gescheld.j J*, ]*, hiast ie maar niet — morgen komt er nog een tram. Ik vlieg al', mensch .... Daar heeft de juffrouw 'r al open gedaankat ik nou in de buurt blijven, anders vliegt mijnheer er in. (Doet de gordijnen van de alcoof dicht en laat de raamgordijnen vallen.) NEGENDE TOONEEL. Mina, Mevr. Dankelman. Mevr. Dankelman, ongeveer 60 jaar, bijziende; klopt eerst achter, komt dan op, geagiteerd. Zoo, juffrouw Koerten, is u daar ? Mina, terzijde. Dat kippige wezen houdt mij voor de juffrouw. (Luid, poeslief.) Ik ben Mina, de dienstbode... Mevrouw. En wie heeft me dan opengedaan ? Mina. Wel, juffrouw Koerten. Mevrouw. Gut, Mina, anders zie ik scherp genoeg, maar och, dat komt nou van de alteratie. Ik ben zoo ongerust over m'n jongen... Mina, fluisterend. Sst, sst... Hij slaapt! Mevrouw. Zoo, zoo. (Wil naar den alcoof gaan.) Ik zal eens... Mina. Sst, sst... De dokter heeft gezegd, dat als-i-sliep... Mevrouw. Maar voor z'n schoonmoeder... Mina. Heusch, mevrouw — komt u strakjes eens terug. Mevrouw. Neen, kind... is 't zoo erg ? Mina. De dokter zegt, hij weet niet wat het worden zal. Mevrouw. Maar wat is het dan toch ? Mina, haalt de schouders op. Ze zeggen je nooit veel. Mevrouw. Zoo, is het zoo erg? Mina. Nu niet, strakkies wel. Mevrouw. Zweet-i-sterk ? Als een postpaard Wat eet-i ? Niks. Wat drinkt-ie ? Voorloopig niks. Mina. M evrou w. Mina. Mevrouw. Mina. Mevrouw. O God, hij zal verhongeren. Mina, meewarig. 't Laatst wat ie gebruikte, was 'n kadetje. Mevrouw. 'n Kadetje... Voor 'n zieke... ! Ik zal hem wat druiven halen... Mina. Als u morgen eens terug kwam... Mevrouw, huilerig. Neen, kind, dat kan ik niet — daarvoor houd ik te veel van hem. Ik zou geen oogenblik me zelf zijn. Mina. Hij moet rust hebben. Weest u toch stil. Mevrouw. Ik zal stil zijn als een muisje, maar laat me hier blijven. Mina. Mevrouw, geloof me... Mevrouw. Mag ik hem dan niet eventjes zien ? Mina. Nu, eventjes dan ... maar ... sss ... st, als je blieft! houdu kalm ! Ik zal eens even kijken. (Gaat naar de alcoof, wenkt daarna Mevrouw met den vinger.) Sst.. .! Mevrouw. Och arm', wat leit-i-stil! Mina. Hij rust gelukkig. Mevrouw. Wat ligt dat haar klam ! Mina. Dat zei de dokter ook. (Dringt Mevrouw weg.) Laten we 'm toch niet wakker maken...! Mevrouw, schudt het hoofd, gaat weer naar voren. Mina, steekt het hoofd in de alcoof en hoest. Mevrouw. Hoest-i ? Mina. Af en toe. Mevrouw. Is-i-erg nerveus ? Mina. Vreeselijk... de dokter sprak er wel niet over, maar als u 't mij vraagt: Zenuwen, anders niks. Mevrouw. Zoo, zoo, en hij ijlt zeker ? Spreekt-i-hard op ? Mina. Ook al. Mevrouw. Noemt-i namen ? Mina. Voortdurend. M e vrouw. Heeft-i 't over zijn familie ? Mina. En over andere nonsens, zeker. Mevrouw. Zoo, zoo... over mij ook ? Mina. Daar is-i juist vol van. U is toch mevrouw Dankelman? Mevrou vv. Ja kind — en hij is (Huilende.) de aanstaande van mijn tweede dochter... hu... hu... Mina, knikt. Maak hem toch niet wakker, mevrouw ! Mevrouw, trachtende zich te beheerschen. Zoo'n hart van goud ! Ik heb 't wel nooit laten merken, ik was wel eens onaangenaam tegen 'm, maar ik meende het zoo goed. Heeft-i 't zoo in eens gekregen? Mina. Ja, mevrouw; — wat het is, weet ik niet... een mensch heeft zoo weinig noodig. Mevrouw, zuchtend. Had ik dat kunnen weten, dan was ik veel eerder hier geweest. Mina, ter zijde. Gelukkig niet. Dan had ze een andere vertooning gezien. Mevrouw. Zei je wat, kind ? Mina. Ja, mevrouw. Zou u nou niet liever naar huis gaan...? Als't erger wordt, zal ik u onmiddellijk laten waarschuwen. Mevrouw. Neen, kind, voor geen geld ter wereld, in zijn vreugde was ik altijd bij hem, in 't uur der smarte mag ik hem niet verlaten ... maar je kon me wel een groot plezier doen... ja een gróót plezier. Is hier geen papier en dan inkt — stil, daar heb ik 't al. Mina, ter zijde. Wat gaat ze nu beginnen ? Mevrouw. Zie je, kind, ik wou een briefje schrijven. Mina, halfluid. Ze zal toch geen notaris gaan bestellen ? Mevrouw. Zei-i wat ? Mina, knikt. Hij ijlt alweer. Mevrouw. Waar heeft-i 't over? Mina, half ter zijde. Oude draak ! Mevrouw, heel belangstellend. Zegt-i ouwe draak? Mina, knikt. Ja... hij begint weer bij te komen ... Mevrouw, is aan tafel gaan zitten. Hij is heelemaal in de war. (Schrijvende.) Waarde Heer Kempers. Mijn schoonzoon is hard ziek — de dokter vindt den toestand hoogst zorgelijk. Ik maak mij erg ongerust, 'k Zou u gaarne even spreken. Ik durf mij niet van het ziekbed verwijderen. Zou u niet even in 't voorbijgaan hier willen aanloopen..." (Op de alcoof duidende.) Als 't maar niet te laat is... hoorde ik daar niets? Mina, die een geluidje heeft gemaakt. Heusch, mevrouw, 't is niet goed dat wij met z n tweeën hier blijven. Mevrouw. Juist, beste meid, ga jij daarom eens gauw dit briefje bezorgen. Mina. Ja, maar... ziet u, hij is zoo aan mij gewend. Mevrouw. En aan mij dan niet, z'n eigen schoonmoeder? Mina. Een schoonmoeder... dat is toch altijd iets anders... maar als u me nu belooft niet naar meneer toe te gaan en hem vooral niet... de dokter heeft zóó gezegd, dat rust z'n redding is... als hij met schrik wakker wordt, zou hij u kunnen aanvliegen. Mevrouw. Dat heeft-ie nooit gedurfd! Mina. Weet wel, wat u doet! Enfin, waar heeft u 't briefje ?... (Lezende het adres.) Mijnheer Kempers, stadhuis alhier. Mevrouw. Juist, de hoofdpoort in, dadelijk links, kamer No. 14. Mina, afgaande. Als ze dien ragebol te pakken krijgt... enfin, dat moeten ze dan samen maar uitvechten. TIENDE TOONEEL. Mevrouw, alleen. Als hij me werkelijk eens te lijf ging... o neen, neen... (Naar de zijde van de alcoof gaande.) Daar ligt-i-, de arme jon- gen... wat slaapt-i rustig... (Verwonderd.) Hé, ik hoor hem niet eens adem halen ... 't is als of-i dood is ... dood !... ik ril er van. (Neemt wat eau de cologne.) Wat is zijn haar nat... 't hangt zoo sluik... ik zal hem wat eau de cologne geven. (Werpt eau de cologne op den ragebol.) Hier Frits, hier, m'n jongen, dat zal je verfrisschen... Ik zou hem een kus willen geven als ik maar dorst... maar als-i-dan eens plotseling wakker werd en hij zag me... hij weet niet, dat ik hier ben... (Werpt weer eau de cologne, legt de hand op den ragebol.) Wat is dat haar stug. (Hoort gerucht.) Hemel! ELFDE TOONEEL. Mevrouw, Emma Overoort, later Mina. E m 111 a, klopt. Mevrouw, iets naar links. Kom maar binnen. Emma, binnentredende, verrast. Hé, mevrouw... ? Mevrouw. Ssst... Stil toch. Emma. Maar... Mevrouw. Fluisteren, alleen fluisteren ! Wie is u ? Emma. Ik ben ... Emma Overoort. Mevrouw, zich even bezinnende. Overoort... Laat eens zien, die logée van de v. d. Moolen's. (Woedend.) U is die dame, die (Sarcastisch.) zooveel belang stelt in mijn schoonzoon. Emma. Uw schoonzoon... ik ben zeker niet terecht. Mevrouw. Ik geloof ook, dat u heelemaal is afgedwaald. E m m a. Maar ik moet meneer Verbeek spreken. Mevrouw. Juist, juffrouw, die woont hier... en wat wou u nu eigenlijk E m m a. Ik hoorde, dat meneer ziek is... Mevrouw. Juist! Meneer is ziek en ontvangt geen jonge dames. Emma, hoog. Wil u meneer zeggen, dat ik er ben. Mevrouw, zeer verontwaardigd. Juffrouw, u slaat hier een toon aan, ik begrijp niet... maar dat schijnt zoo te hooren bij jonge dames, die in den morgen alleen de heeren op hunne kamers bezoeken. Emma. Mevrouw — ik weet niet of u hier recht kunt doen gelden... Mevrouw. Ik recht!... impertinent... ik vervul de plicht van eene moeder tegenover haar kind. E m m a. Ik moet meneer spreken. Mevrouw. En u zult 'm niet spreken. Emma, ivïl doordringen. Waar is-i ? Mevrouw, de armen breed uitspreiende voor de alcoof. Hier niet binnen ! , Emma. Hij is dus daar? Mevrouw. Nader niet, of... Emma, meer gedwee. Maar mevrouw... u begrijpt me niet... ik... Mevrouw. Ik begrijp u maar al te goed. U wilt van een zwak oogenblik gebruik maken, om dien goeden, besten, braven jongen... Emma. Mevrouw, als u alles wist... 't is waar; tot eene verklaring tusschen ons beiden was het nog wel niet gekomen, maar toen ik van morgen hoorde, dat hij ziek was, heb ik alle scrupules ter zij gezet... Ik ben zeker, dat als hij wist... Mevrouw. Dat u zich zoo vergat om 's morgens een heer op z'n kamer... Emma. 't Is laag van u, mij van zoo iets te verdenken... u is zelve vrouw en moest begrijpen, dat... Mevrouw, verheven. Ik ben vóór alles schoonmoeder! Mijn zieke zoon denkt aan ernstiger dingen dan amourettes. Emma. Amourettes ! Mevrouw... 't is schande, dat u zich door uwe zenuwachtigheid laat vervoeren. Mevrouw. Ik verzoek u heen te gaan. Emma, zeer luid. Neen mevrouw, ik laat mij door u geen wetten stellen. Mevrouw, schreeuwend. U is en intrigante, een verleidster, een... Emma, beide dames zijn intusschen naar voren gekomen. Dat is. i. dat... Mina, door de alcoof; tusschenbeidcn komend. Om Godswil ! Stil dan toch ! U vermoordt hem ! Emma, verschrikt naar de zijde van Mina. Is 't zoo erg ? Mina, zacht tot Emma. Hij zit al op Bella Vista. (Luid.) Och, hij is er zoo naar aan toe. Mevrouw. Dit eenvoudige meisje begrijpt den toestand veel beter dan u. Mina. Ja, ik begrijp den toestand maar al te goed en daarom juffrouw, (Quasi verachtend.) in het oord der smarte kan men u missen... U past beter de vreugd op Landlust. Mevrouw. Juist, Mina... je bent een braaf meisje. Mina, zacht tot Emma. Er ligt een ragebol in z'n bed. Emma, lachend, zacht lot Mina. Wat zeg je? (Luid tot Mevrouw.) *'t Is goed, Mevrouw, ik ga... (Naar de alcoof wijzend.) Zulk een schoonzoon is uwer waardig! (Ter zijde.) Eenragebol hi, hi ! (Emma af.) TWAALFDE TOONEEL. Mevrouw, Mina. Mevrouw. Impertinent schepsel. (Tot Mina) Heb je 't briefje bezorgd? Mina. Ja, mevrouw. Meneer schrok vreeselijk ! M e v r o u w. Nu ga ik zelf hem wat druiven koopen ... tegen dat hij wakker wordt... als hij dan ziet, die druiven door mijn hand gekocht... Mina, ter zijde. Dan zal-i ze wel zuur vinden. Mevrouw. Let goed op, meisje. Mina. Mevrouw, ga u maar gerust. (Mevrouw af.) DERTIENDE TOONEEL. Mina, daarna Boef en Twee knechts. Mina. Dat leelijke ouwe spook is niet weg te krijgen. Ik kan haar toch den heelen dag niet bezig houden ! Ik moet de achterkamer nog doen; 't treft nog al dat 't een makkelijke pot is, en ik heb de juffrouw maar verzocht, op de schel te letten. Als ik hem eens quasi naar het ziekenhuis liet transporteeren ? Maar dan snapt ze 't daar... Ze is zoo gaar als boter... maar daar laten ze haar niet toe... of ze denken, dat zij krankzinnig is. (Er wordt luid gescheld.) Goede gena, wat zal dit nou \veer wezen ? Zou die oude tang daar al terug zijn ? De druiven groeien hier toch niet op straat. (Kijkt door het raam; er wordt weer gescheld.) Een rijtuig, twee mannen. Wat is er nu gebeurd Daar komt een half dooie kerel uit. Je zou haast gelooven dat ze het hier voor een gasthuis aanzien. (Gestommel achter op t tooneel.) (Twee knechts brengen Boef op.) (Boef is een individu met zeer ongunstig uiterlijk, Mond, verbonden hoofd, fietsjas van Verbeek aan.) Eerste knecht. Zijn we hier terecht? Mina. Zeg, wat mot dat ? Eerste knecht. We brengen je meneer thuis, meer dood dan levend. Mina, heel verbaasd. Meneer... (Zacht.) Laat ik voorzichtig zijn, willen ze mij er in laten loopen ? (Luid.) Wat, meneer? (Intusschen is Boef op een stoel neergezet.) (Mina kijkende naar Boef:) Wat zou die hier ? Tweede knecht. We hebben je meneer gevonden op den weg naar Landlust. Mina. Mijn meneer ? Moet dat meneer Verbeek verbeelden ? Eerste knecht. Hij ziet er wel niet erg meheerachtig uit met al die lappies over zijn gezicht, maar 't is hem toch ! Mina. Maar, mannen, je vergist je. Eerste knecht. Beste meid, in z'n zak vonden we z'n portefeuille en z'n kaartjes, 't is alles zoo echt, als 't maar kan. Kijk maar hier. Frits H. Verbeek, Koningstraat 3. En brieven en andere dingen. (Zij vertoonen een en ander.) Mina. Waarachtig... dat zijn zijn kaartjes. Maar ik moet er toch niets van hebben. Breng jij dien meneer maar stilletjes terug, waar je hem gevonden hebt. Eerste knecht. Dan kan je lang wachten. Hij is behoorlijk verbonden ; 't geluk wou dat er net een dokter in de buurt was — straks zal hij wel bijkomen. Door den val is-i z'n tramontanen wat kwijt geraakt, maar dat komt te recht. Z'n fietsje ligt aan stukken. Mina, zich bedenkende. Wacht eens... Neen, die wordt goed, hij komt eigenlijk als geroepen. (Tot de mannen, den boef bekijkend.) Ja, nu 'k toch goed zie... Ik zou 'm waarachtig eerst niet herkend hebben, wat lijkt-i wel! Eerste knecht. Ja, ik zie ook liever jou bakkesje ! Enfin, als-i morgen nou maar een flinke fooi geeft. Mina, op Boef wijzende. Deze, daar kun je op rekenen, die is zóó royaal... (Gaat naar tle alcoof.) Leg hem nu in bed en kom dan morgen maar terug. (Knechts brengen Boef naar de alcoof, waar Mina alles geordend heeft) Eerste knecht. Zeg eens, vrijster... je ragebol is ook leelijk aan 't dwalen. M i n a. Ragebol ? Dat is een beddekvvast. Zie je dat dan niet? Eerste knecht. Een beddekwast met haar er op ? Mina. Dat is het nieuwste... Eerste knecht. Dus morgen om de centen komen... 't Is wat moois... Afijn, iemand van 't stadhuis : de dubbeltjes binne goed. {Knechts af.) Mina. Nou heb ik dan toch tenminste een echten zieke. Wat zal die ouwe in 'r schik zijn, maar duivels, hoe komt die vent aan meneer z'n jas en z'n kaartjes... 't is notabene een schooier eerste klas. (Schndt Boef.) Zeg eens, wie ben je? (Boef, kermt.) Mina. Word eens wakker, vader!... Er is geen leven in te krijgen. Peuh, wat een dranklucht! Boef, brommend. Pigi vor setang. Mina, zich herinnerende. Baas, nou ontdek ik je : — Jij bent die weggejaagde koloniaal, die in mijn vorigen dienst aan de deur kwam met potlooden. Ik had je onder je bepleisterd snoetje niet zoo dadelijk herkend. Boef. Sopi kras. Mina. Sopi kras, ja, jij bent je maleisch nog niet verleerd — 'k heb ook een vrijer gehad die in de Oost heeft gediend. Boef. Sapada! Mina. Als jij nou je maleischen waffel niet houdt, dan roep ik een agentje en dan ben jij leelijk zuur. (Heel Jlinhï) \ ersta je dat Hollandsch ? VEERTIENDE TOONEEL. De Vorigen, Mevrouw. Mevrouw, opkomende. Hoe is 't er mee ? Mina. Hij is even wakker geweest, maar gelukkig weer ingeslapen. Mevrouw. Zei hij nog iets ? Mina. Nou, veel was 't niet; 't was erg vriendelijk ! Mevrouw. Zoo ! — Ik heb wat druifjes voor hem meegebracht, lichte „Fontainebleau," drie gulden 't pond, 't fijnste is niet fijn genoeg voor hem. Mina. Mevrouw, laat hem toch slapen. Mevrouw. Ja, maar kind, mijn hart drijft naar hem toe. Mina. Dat zal de stem des bloeds zijn. Mevrouw. Dat geloof jij toch ook, Mina? Mina. Zeker, zeker. Mevrouw, heel ernstig. Ja, kind... als je wist, wat ik in deze uren doorleef.. . Mina. Mevrouw, ik niet minder... Maar ik moet eens naar m'n fornuis toe. Kan ik er nu op aan, dat u mijnheer niet zult wakker maken ? Mevrouw. Gerust, kind. Ik zal voor hem waken als een engel. Mina, quasi heel ernstig. Voorziehtig, mevrouw, meer zeg ik u niet. {Af.) VIJFTIENDE TOONEEL. De Vorigen, zonder Mina. (De hoef woelt onrustig en snorkt.) Mevrouw. Hij is onrustiger dan straks... Wacht... (Zij neemt een stoel en gaat bij 't led zitten.) Ik zal wat bij hem gaan zitten... O ... wat is dat... hij opent de oogen ... Frits... Frits!... (Boef richt zich op.) Groote God, wat ben je veranderd... Wat is er ?... Spreek dan... Boef, huiverend. Hé, brrr... Wat een smaak heb ik in m'n mond... Mevrouw. Herken je me niet?... Toe dan, je schoonmamaatje... Boef. Leuter niet... Mevrouw. Heb je trek in iets ? Boef. Geef me nog maar 'n taaie ! (Valt weer neer.) Mevrouw. Hij wordt zoo onrustig, als hij er maar niet uitkomt. (Onstaand, terug deinzend.) Ah ! Boef, staat op, zicaait 't vertrék rond. Ha, vervloekte slechte menage hier... Kom soeda! Waar blijf je met je sopie... Kom, alleh! (Geeft mevrouw een duw.) Mevrouw. O God! Frits, mijn jongen... Hij wordt gek... hij wordt dol ! (De boef zwaait woest rond.) Boef. Ajo... komt er haast wat? (Mevr. kruipt in een hoek.) (Hij grijpt de tafelschel en gaat aan 't luiden.) Volk! Volk! (Mina komt op.) Mina. Wat is dat? Mevrouw, tot Mina. De dokter, de dokter !... Mina, tot Boef. Leg neer... allez... gauw. (De boef legt de schel neer.) Mevrouw. Niet zoo ruw. Boef, tot Mina. Voor 'n mooie meid, heb ik alles over... da ! Kom hier... (Hij valt tegen haar aan. Zij pakt hem handig op en draagt hem vaar bed.) Mina. Vooruit, vooruit, naar je bed... mijn lieve Fritsie... (Gooit hem op bed.) En heb nou 't hart niet, dat je er uitkomt, of ik haal meneertje... Boef. Lou... Maak maar zoo'n ommeratie niet... ik snurk alweer. Mina. Mond dicht... begrepen ! (Boef wordt rustiger.) Mina, schuift de alcoofgordijnen toe. Mevrouw. Goddank, hij wordt wat rustiger nu... Er moet onmiddellijk een verpleegster komen, of neen, geen vrouw, een broeder. (Er wordt geklopt.) Gelukkig, daar is iemand ! ZESTIENDE TOONEEL. De Vorigen, Kempers. Kempers. Mag ik binnenkomen ? Dag, mevrouwtje, wat is er ? Mevrouw. Och, meneer Kempers, u hier... U is wel vriendelijk. Kempers. Ja, mevrouwtje, ik hoorde van Van Hoorn, dat onze Verbeek zoo eensklaps heel ernstig is geworden. Ik had juist redactievergadering, maar ik wilde toch eerst hier even oploopen. Hoe is 't met hem ? Mevrouw. Ernstig... Levensgevaarlijk. Kempers. Tju, tju. En wat heeft-i ? Mevrouw, half huilende. t Is bedenkelijk, ik heb weer naar den dokter gestuurd; die toestand kan hier zoo niet voortduren. Kempers. Maar u is zoo geagiteerd. U maakt u zelf ziek. 't Is voor u geen doen. 4 Mevrouw. Ik kan dien besten jongen toch niet onder vreemden laten. (Boef zucht Md.) Hoort u, zoo gaat het maar aldoor. Kempers. 't Is jammer, 't is jammer, zoo'n ijverig ambtenaar. Tk had zooveel met hem op, en literair was hij ook zoo aardig ontwikkeld, hij had wat stijl — heel veel was 't wel niet, maar... 't zou jammer zijn als-i voor de letteren verloren ging. Mevrouw. Als hij dit eens uit uw mond had mogen hooren...! Hij heeft zich misschien wat te sterk geagiteerd door die sollicitatie. Hij wenschte het zoo vurig, al kwam het niet met zijn aanleg overeen. Kempers. Hij is er totaal ongeschikt voor... Mevrouw. Maar 't geeft een magnifiek salaris... Kempers. U bedoelt het begrafenis-directeurschap. Ja, ja... t is juist heden beslist. Mevrouw, luisterende naar hoef. Zoo, en...? Kempers. Hij is 't geworden. Ik laat me in den regel over dergelijke benoemingen niet vooraf uit — och natuurlijk, men liet het aan mij over — jongen, jongen... zonderlinge speling van 't lot: zou de directeur nu de eerste zijn, die gemeentelijk ter aarde wordt besteld ?... Mevrouw, huilende. 't Is vreeselijk ... vreeselijk ! Kempers, troostend. Kom aan, moed gehouden, mevrouwtje, zoolang er leven is... (Boef zingt: Maak los, maak los, maak los dan al die touwen enz.) Mevrouw. Ocb, och, hoort u wel ? ZEVENTIENDE TOONEEL. De vorigen, Van den Broeke. v. d. Broeke, ter zijde. De wethouder, ja, dat mankeerde er nog maar aan. (Tot Mevrouw Dankelman.) U schijnt zich erg bezorgd te maken, mevrouw ? Mevrouw. O, dokter ! v. d. Broeke. Maar ik had zóó rust voorgeschreven ; als u allen hier op'de kamer blijft, dan is het geen wonder, dat de patiënt onrustig wordt. (Achter de alcoofgoulijn schreeuwend.) Stilte !... (Boef houdt op met zingen.) M e vrouw. Maar m'n hemel, dokter, u kunt het menschelijk gevoel toch niet heelemaal wegcijferen. v. d. Broeke. Ik wel, mevrouw, maar u niet. Kempers. Mevrouw maakt zich zoo ongerust. v. d. Broeke. Dat moet mevrouw juist niet doen. Afwachten, afwachten; als we ons druk maken dan gaat het zeker niet goed. Alles is nog niet verloren. Heeft u vertrouwen in me, mevrouw, of niet ? Zeg 't maar gerust ! Mevrouw. Och, als u hem kunt redden, dokter, dan... ik zou niet weten waarmede u mijne dankbaarheid te toonen. v. d. Broeke, ier zijde. Dat wil ik wel gelooven. (Luid.) Dat kunt u nu het best doen door zoo gauw mogelijk op te stappen... Mevrouw. Is 't waar? Dan ga ik. (Ter zijde.) Maar ik blijf hier in huis. (Af links.) ACHTTIENDE TOONEEL. v. d. Broeke, Kempers, later Mevrouw, v. d. Broeke. Goddank, die , zijn we alvast kwijt — nou die vervloekte wethouder. (Luid.) Die schoonmoeders weten wat, meneer Kempers ! Kempers. Ja, ja... maar de zorg en angst. .. v. d. Broeke. Dat moest aan de medici overgelaten worden... de ziekte moet zijn gewoon verloop hebben. U weet het : Nalnra san at! (Ter zijde.) Dat is een idee, zoo krijg ik misschien hem weg — een dokter moet kunnen liegen. A-propos, ik heb met heel interresse het laatste nummer van de „Nieuwe Kroniek" gelezen. Kempers, verrast. Is die al uit ? v. d. Broeke. Weet ü dat niet: u een der voornaamste medewerkers? Gisteren of eergisteren heb ik 'm al gekregen. Kempers. Die uitgevers zijn zoo laks, meneer, tegenover de presentexemplaren ... v. d. Broeke. Nu, u mag tevreden zijn... het oordeel over uw jongste vertaling van de Duitsche bewerking, van dien roman... van och, hoe is 't ook weer, dat Italiaansche werk... Kempers. U meent „Primula Veris", oorspronkelijk een Turksch gedicht. v. d. Broeke. Ja juist, heel juist. Drie dubbel overgehaald ! (Boef fluit „Hop Karlineke.") v. d. Broeke. voor de alcoof. Zwijg, schooier ! Kempers, staat zeer verwonderd, wil spreken. v. d. Broeke. L kent mijn opinie : Ik vind 't 'n prul ! Maar de recensie stelt u op een lijn met Dante,... met Goethe,... met Vondel... U wacht een prettige thuiskomst. Kempers. Wel zoo, wel zoo. v. d. Broeke. 't Is stroop met frambozen-limonade door mekaar... Kempers, ter zijde. Is dat ironie of zijn gewone ruwheid? (Luid.) Spreekt u in ernst ? v. d. Broeke, snel. U moogt het geen oogenblik ongelezen laten. Kempers. Ik ben niet ijdel, meneer. v. d. Broeke, ter zijde. Met honig lukt het me niet... Kempers. \ ertelt u me eens even, wat mankeert onze vriend eigenlijk? v. d. Broeke. Heeft u het register nog niet ingezien ? Kempers. Neen, dat krijg ik pas later. v. d. Broeke, als door een inval getroffen. Dat is jammer, ziet u... er zijn van die ziekten die op anderen over... (Gebaar van springen.) Kempers, beangst. Is het iets... besmettelijks ? v. d. Broeke. 't Is ïoo moeielijk een besliste diagDose te maken, vóór dat men alles heeft onderzocht. Kempers. Maar dat heeft u toch gedaan ? v. d. Broeke. Nu vraagt u te veel... daarvoor zou de patiënt eerst dood moeten zijn... Eeü lijkschouwing geschiedt bij voorkeur niet op levenden. Als-i dood is, zal ik 't u precies zeggen. (Boef begint te huilen.) Kempers. Nu wordt-i dan toch wel onrustig ! v. d. Broeke, naar de cdcoof, terzijde. Ik zal den kerel een onderhuidsche injectie moeten geven. Kempers, volgt v. d. Broeke op den voet en trekt de portières open. Wat is-i veranderd ! v. d. Broeke, verrast. Wat blieft u ? Kempers. Je zoudt er Verbeek niet uit herkennen. v. d. Broeke. Ja, och... dat is bij dergelijke ziekte meestal het geval, er heeft een zware crispatie en defïguratie van de mond- en oogspieren plaats. Kempers. Hij is gewond ook. v. d. Broeke. O, neen : sporadische nawerking van onguentium sulfas zinci anders niet. Kempers. Maar, waarom hebt u dan onguentium toegepast ? v. d. Broeke. Patiënt schijnt er niet tegen te kunnen, dat is wel meer het geval. Als ieder bestand was tegen de zalfjes en likkepotjes, dan waren we gauw klaar. (Mevrouw, die van tijd tot tijd door de deur heeft gekeken is stü binnengekomen.) Kempers, verbaasd. Hoe komen die handen zoo zwart ? Zie eens, dokter... v. d. Broeke. Een beetje kleurvariatie van den epidermus. Bij de een worden ze wit, bij de ander zwart... 't is hier een beetje sterk. Kempers, verbaasd. Maar... v. d. Broeke. Wat heeft u nog meer op den patiënt aan te merken ? Kempers, nog meer verstomd. Maar, mijn hemel, dokter, ben ik kleurenblind geworden ? — 't is niet mogelijk, kijk eens naar dat haar... hij is altijd zwart geweest, en nu... Mevrouw en Kempers. Hij is blond geworden, hij is blond geworden ! v. d. Broeke. Ja, hij is blond. Kempers. Hoe komt dat ? Mevrouw. Dokter... dat verbleeken is toch niet een voorbode van... v. d. Broeke. Nou, van wat ? Mevrouw. Van 't naderend einde? (Valt huilende op een stoel.) NEGENTIENDE TOONEEL. De vorigen, Polders, later Mina. Polders, binnenkomende. M'n God, wat is hier aan de hand... mevrouw? M e v r o u w. Och dokter, och dokter.. . Kempers, voor op 'l tooneel tot Folders. Hij is blond geworden, meneer, eensklaps blond. Polders, naar de alcoof. Wat was-i dan vroeger? Kempers, zeer onder den indruk. Koolzwart. Polders, lot v. d. Broeke. Nu? v. d. Broeke, tot Polders. Gewoon geval van canities foidroyante. Kempers. Ik heb vroeger wel eens gehoord vau plotseling grijs worden, maar... Polders, doceerend. Pardon! Blond worden komt ook minder voor, maar u begrijpt wel, door de chemische werking in de haarvaten kunnen alle kleurnuances ontstaan, vooral in het groene gamma... let wel vooral in 't groene... waaraan blond is verwant... v. d. Broeke. Als-i rose was geworden — zou het u ook niet hebben verwonderd, wel ? Polders. Absoluut niet. Hm ! 't Is een soort van... ja, wil u't fluorescentie, wil u het opaliseering noemen? U neemt hetzelfde verschijnsel waar bij petroleum op water. Mevrouw, naar voren komend. Opaliseering! 't Is toch niet doodelijk, dokter ! Polders, begeeft zich nu met de anderen meer naar den achtergrond. x Neen, mevrouw. — Wat is die neus geïrriteerd en opgezet ! v. d. Broeke, tot Polders. Ik sprak u van morgen reeds van die erupties. Polders, in bewondering. Ja, ja, prachtig! Wat kan zoo'n neus onrustbarende afmetingen aannemen! Heeft-i aanleg voor een tumor nasalis ? . v. d. Broeke, haalt de schouders op. Veneris Venerator ! Polders, tot v. d. Broeke. De ziekte neemt gelukkig een meer gedecideerd karakter aan. v. d. Broeke, zacht lot Polders, naar den voorgrond. Als wij nu maar precies weten wat het is... Kempers, zacht, naar voorgrond. Zou die arme Verbeek veel pijn lijden ? Mevrou w, naar den voorgrond. Ja, zou-i veel pijn lijden? v. d. Broeke. O, neen daarvoor is hij te ver weg. Kemp er s. Arme kerel! Mevrouw. Dokter, zou-i nog tot bezinning kunnen komen? v. d. Broeke. Wie weet...! (Gaat, naar 't midden van de kamer. Ter zijde.) Als-i weer zoo'n schoonmoeder krijgt... Mevrouw. Mag-i druiven hebben ? v. d. Broeke. Och, ik zou 'm niet vermoeien. Mevrouw, gaal naar de alcoof. Ik zelf heb ze gehaald. (Boef schraapt zijn keel en smakt eenige malen.) Mevrouw. Wat is-i schor! v. d. Broeke. Natuurlijk. Polders. Zeer verklaarbaar. Kempers. Ik heb datzelfde gehad. v. d. Broeke. Na 't letterkundig congres... Polders. Uw rede over woordafleiding was dan ook... Kempers. Stil! (Op Boef wijzende.) Hij gaat spreken... Boef. Sapada! Mevrouw. Wat zeit-i: „z'n pa''? Boef. Minta minoem barang soeta apa. Kempers. Welke taal kan dat zijn ? Polders. Leerde hij in den laatsten tijd geen Italiaansch ? Kempers. Neen, Italiaansch ken ik wel... 't heeft meer iets Oostersch ... sanskriet of zoo... _ v. d. Broeke. Terugkeer tot een oer-taal... Kempers. Dat zou uit een etymologisch oogpunt zeer merkwaardig zijn ! De taal der vaderen, eeuwen lang bewaard en overgedragen van geslacht op geslacht. v. d. Broeke. Ja, dat schijnt meer voor te komen, niet waar, collega ? Polders. Ik zelf weet er geen voorbeelden van, maar 't natuurlijk te verklaren. Boef. Sopi kras, jenever ! Kempers, het gehoorde noteerende. So die bat — hi gevet: Middelnederlandsch. Mevrouw. Wat zegt-i ? Kempers. 't Is merkwaardig — middeleeuwsche moraal. Mevrouw. Maar wat beteekent het ? Kemp er s, de notities uitwerkende. Heel eenvoudig. — Wie wat heeft, die geeft wat. Wie geeft wat hij heeft, is waard dat-i leeft. M e vrouw. 't Is altijd 'n beste jongen geweest, hu, hu... Boef. Kassi pait, salterju. Kempers, a. v. Hast di pais — sacre di. Mevrouw. Wat wil dat zeggen? Kempers. Hast di pais. Hebt gij vrede. Sacre di — Sacre Heilig Heilig gij, dus : Heilig hij, die deu vrede heeft. Mevrouw, uitroepend. Vrede hij denkt aan mij ! v. d. Broeke. Dat is zeker zeer oud Neerlandsch ! Polders, op Kempers doelende. 't Is toch een knappe kerel ! v. d. Broeke. Wel neen, hij doet wat u en ik ook dagelijks doen... Polders. Wat dan? v. d. Broeke. De grootste nonsens wetenschappelijk verklaren ! (Ondertusschen heeft Boef weer een paar onverstaanbare klanken geuit, welke Kempers weer in zijn zakboekje heeft genoteerd en vruchteloos tracht te verklaren.) Boef. Ai-jo, ai-jo. Kempers. Hanjo-Haajo. Wat kan dat zijn, een reduplicatie in alle gevallen, een oude taalvorm, de a in 't algemeen een water — of een negatie en dan io-io, wat is dat? v. d. Broeke, ter zijde. Io-io : dat is de ezel. Kempers. Keen, n vreugdeklank, 't Is toch bijzonder merkwaardig, de oertaal als ziekteverschijnsel — merkwaardig want oudNederlandsch is het. Mevrouw, tot Kempers. Zou ik mijn dochter niet bijtijds waarschuwen ? Mina, die binnen is gekomen, tot v. d. Broelce, zacht. Dokter, hoe moeten we er nu mee aan, meneer Verbeek is terug. (Voorgrond links.) Kempers, tot Mevrouw. Uw dochter ? M e v r o u w, tot Kempers. Ja, ziet-u... v. d. Broeke. Onder geen beding, mevrouw, er zijn hier al genoeg menschen. (Zacht tot Mina.) Waar is-i ? Mina, zacht tot v. d. Broeke. Op de gang, hij durft niet. v. d. Broeke, zacht tot Mina. Als ik dien vervloekten spitsboef maar uit die alcoof kon krijgen. Mina, als voren. Er is nog een deur, die in de gang uitkomt. v. d. Broeke, als voren. Prachtig... dan kunnen we ze... {Duidt met handgebaar op verwisselen.) (Mina doet dit handgebaar oolijk na.) (Boef richt zich op in bed.) (Mina gaat naar het kastje.) Boef, zich in het bed oprichtende en woest te lieer gaande. Sapada. sapada. Minta, minoem, barang, satoe apa. Kassi pait. Sopi kras, jenever ! Aio, aio ! v. d. B r o e k e, lot Mina, onder 'l ageeren v. d. Boef. Geef wat cognac! (Luid) We zullen hem een calmans geven. (Schenkt een glas cognac uit een flesch. die Mina aangeeft, en giet er listig enkele droppels uit een fleschje — uit zijn vestzak — in.) (Mina af.) Laat me een oogenblik met patiënt alleen. (Gaat in de alcoof en doet. de portierès dicht.) Kempers, op zijne aanteekeningen wijzende. Dat zijn de belangrijkste documenten, welke ik in mijn leven heb verzameld. Als dat geen sensatie verwekt. Het wordt een schitterende bijdrage in de „Nieuwe kroniek" : de pathologische etymologie ! Mevrouw. Meneer, u is een hardvochtig man. TWINTIGSTE TOONEEL. De vorigen, Van Bodenstein, later J1 rits, in de alcoof. v. Bodenstein, in de kiel van een boer en een fietspet. Zeg, amice... o, pardon, ben ik hier ook verkeerd. Pardon, meneer Kempers, mevrouw... Kempers. Zie ik goed ? Van Bodenstein... In boerenplunje... v. Bodenstein. Excuseer, maar ik heb een fatale geschiedenis gehad, verbeeld u... Mevrouw, wijst met den vinger op fluisteren. v. Bodenstein. Pardon, 't is geen geheim, ik nam 't fietspak over van Verbeek. .. Polders. Weet je 't al? Verbeek is benoemd. v. Bodenstein, zeer luid. Wat — ik niet? —- Wel alle bliksems — dat's een schandaal! Kempers. Stil toch, daar heeft een operatie plaats. v. Bodenstein, met onverholen vreugd. Ach, is 't zoo erg geworden ? (Tot Kempers.) Als hij er niet boven opkomt, mag ik mij toch zeker aanbevolen houden ? Van morgen was hij nog heel goed ; ik nam z'n fietspak over, huurde een fiets, ik rijd naar Lindenheuvel, 't was erg warm, rol het jasje op en hang dat op de fiets, loop eventjes bij Schierbeek aan en... toen ik weer op wou stijgen, weg was m'n fiets, met de jas van Verbeek; een rijwieldief had... v. d. Broeke, uit de alcoof komende. 't Is een merkwaardige verbetering ten goede. Mevrouw. Wat zegt u ? v. d. Broeke. Ik had niet gedacht, dat dit middel die uitwerking zou hebben. Polders. Vrees je niet voor collapsus ? v. d. Broeke. Xeen, integendeel, ik zou zeggen dat er een algeheele reactie heeft plaats gehad. De natuur stelt ons toch elk oogenblik weer voor nieuwe verrassingen. Mevrouw. Wat ben ik gelukkig. Dokter, mag ik even bij hem? (Zij schuift de gordijnen open) Kempers, aan het raam. Wat een leven op straat. v. d. Broeke. Er wordt een schooier opgebracht. — Je zoudt zeggen : waar komt zoo'n schavuit eensklaps vandaan ? v. Bodenstein. Zeg dat niet, 't loopt hier vol gespuis. Ik weet waarachtig niet hoe ik mij bij Verbeek zal verontschuldigen. Mevrouw, in de alcoof bij het bed. O God, zijn haar is wéér van kleur veranderd! Kempers, de portières openende. Ja. . . 't Is weer zwart. Mevrouw. Zijn handen zijn ook weer gewoon. Kempers. En zijn neus is weer geslonken. Polders, tot v. d. Broeke. Dat is een plotselinge reactie. Merkwaardig, t Duidt toch op een zeer acuut verloop. Hij zal moeten oppassen voor recidive. v. d. Broeke. Hij zal zich voortaan wel in acht nemen. Mevrouw. Hoe gaat het je, jongen ? Behouden, behouden ! Waar heb je trek in? F rits, in de alcoof; in bed. Champagne!... Heidsieck monopele, Pommery ot Greno, Lanson père et fils, Champoepel... Kempers. Champoepel, champoepel? Zijn Xederlandsch klinkt weer zeer zuiver. Merkwaardig. Mevroa w. En och, jongen, als je eens wist... Dokter, mag ik het hem zeggen ? v. d. Broeke. Ja, maar maak het kort. Mevrouw. Je bent benoemd tot directeur. Frits, vliegt uit het bed. Ik weet het... daarom champie... en nog eens champie ! v. Bodenstein. Hij herleeft... dat 's vervloekt gemeen! M i n a, opkomende. Daar is een datne voor meneer. Mevrouw. Dat zal mijn dochter zijn ! (Gaat naar de deur.) Kom. kind, verheug je in het herstel... (Wit Emma omhelzen, die is opgekomen.) EEN-EN-TWINSTIGSTE TOONEEL. De vorigen, Emma. Emma. U vergist u... M e v r o u w, zich van haar afduwende. Wat, zij?... Ga je weg, ellendig creatuur! (Tot van Bodenstein.) O, meneer... v. d. Broeke, tot Polders. De nakuur. (Galant tot Emma, en haar aan de hand naar den achtergrond geleidend.) Juffrouw... Frits, Emma de hand gevend. Mag ik Emma zeggen ? Mevrouw, tot v. Bodenstein. Een schandaal; zoo iets zou mijn dochter nooit... nooit... ziet u... v. Bodenstein. Ik blijf bier geen minuut... Mijn zwarte jas... Mevrouw, den zwarten broek ophoudende. Hier, meneer, asjeblieft! v. Bodenstein. Ocb, mensch, dat 's m'n broek ! Frits, tot Kempers. Hoe moet ik u danken, meneer. Kempers. Xeen, ik u... Frits. ü mij? Kempers, toont zijn notitie-boekje. Ziet u dit boekje... vol aanteekeningen. Uw ziekte maakt mij onsterfelijk ! v. d. Broeke, tot Emma en Frits. Kom, wat sta jelui daar te zaniken. Geeft mekaar een zoen ... en uit! (Zij kussen elkaar.) (Mevromr Dankelman valt flauw in van Bodenstein^s armen.) Mina, komt op met blad waarop champagneglazen gevuld en flescli. Gefeliciteerd ! (Zij drinken.) v. d. Broek e, op mevrouw doelende, tot Polders. Goddank, dan nu toch eindelijk een echte patiënt. Polders, neus ophalend. Pardon, ik constateer alleen stadhuiskwalen ! Kempers, uil 't boekje lezend! in vervoering. Kassi pait, sakkerju. ('< Doek valt.) Frankforter loterij. Blijsp. 1 bedr. . 5 D. No. 168 ƒ0.30 Frits. Drama van Suderman 5 H. 2 D. „ 496 „ 0.40 Galeotto. Drama, 3 bedr 8 H. 2 D. „ 340 „ 0.70 Geen likdoorns meer. Kluchtsp. 1 bedr. 9 H. „ 118 „ 0.35 Geheim. (Het) Drama, 3 bedr 8 H. 1 D. „ 498 „ 0.50 Gesmokkeld. Kluchtsp. 1 bedr. . . . 5 H. 2 D. „ 2E8 „ 0.40 Goudvischje. (Het) Blijsp. 1 bedr. . . 6 H. 2 D. „ 479 „ 0.40 Gril. (Een) Blijsp. 1 bedr 2 H. 2 D. „ 478 „ 0.50 Groote Schootmans. (De) Blijsp. 1 bedr. 4 H. 2 D. „ 178 „ 0.40 Haar jongen komt thuis. Blijsp. 1 bedr. 4 H. 2 D. „ 431 „ 030 Hard gaat ie. Kluchtsp. 1 bedr. . . . 8 H. „ 434 „ 0.40 Heksenmolen. (De) Kluchtsp. 2 bedr. . 4 H. „ 486 „ 0.35 Hoe is de wind? Blijsp. 1 bedr. . . . 8 H. 3 D. „ 490 „ 035 Huwelijks-advertentie: (L)e)Blijsp. 1 bedr. 2 H. 4 D. „ 430 „ 0.50 lk inviteer mijn kolonel. Blijsp. 1 bedr. 4 H. 1 D. „ 192 „ 0.40 Inspecteurs. Blijsp. 1 bedr 5 H. 3 D. „ 491 „ 0.35 Ja of Neen. Blijsp. 1 bedr. . . , . . 3 H. 2 D. „ 504 „ 0.50 Kwartjesvinders. Blijsp. 1 bedr. . . . 7 H. „ 141 „ 0 40 Kort van memorie. Blijsp. 1 bedr. . . 4 H. 1 D. „ 202 „ 0.30 Leve de Fiets. Blijsp. 1 bedr. . . . 3 H. 4 D. „ 482 „ 0 35 Liefde. Tooneelsp. 3 bedr 3 H. 6 D. „ 500 „ 0.60 Lize. Drama, 2 bedr 4 H. „ 503 „ 0.35 Men kan geen boer wijs maken hoe een soldaat aan de kost komt. Blijsp. 2 bed. 7 H. „ 433 „ 0.35 Mevrouw is op reis. Blijsp. 2 bedr. . 3 H. 3 D. „ 489 „ 0.60 Militaire Willemsorde. Dram. Schets 1 bedr. 4 H. 1 D. „ 438 „ 0.40 Morgenuurtje van eene ster., Blijsp. 1 bedr. 1H.2D.\„ 505 „ 0.30 Oneerlijkheid. Drama, 3 bedr. . . . 5 H. 2 D. „ 499 „ 0.50 Piok-Niok. Klucht, 2 bedr 6 H. 3 D. „ 507 „ 0.50 Pièrre de Galeiboef. Drama, 5 bedr. 10 H. „ 215 „ 0.75 Photograaf-Telefonist. Kluchtsp. 1 bedr. 8 H. 1 D. „ 453 „ 0.40 Ryzweep. (De) Tooneelsp. 3 bedr. . 10 H. 4 D. „ 217 „ 0.90 't Scheepje. Drama, 1 bedr. 4 H. 3 D. „ 355 „ 0.50 Schildwacht z. knevels. Kluchtsp. 1 bedr. 5 H. „ 65 „ 0.40 Schuiven gaan ze. Blijsp. 1 bedr. . . 6 H. „ 113 „ 0.35 Tooneelspeler des Keizers. (De) Drama 4 bedr. 10 H. 1 D. „ 502 „ 0.50 Twee dooven. (De) Blijsp. 1 bedr. . . 5 H. „ 228 „ 0.30 Van de Fermetoasie. Blijsp. 3 bedr. . 8 H. 4 D. „ 468 „ 0.90 Verdacht. Kluchtsp. 1 bedr 5 H. 3 D. „ 484 „ 0.60 Verzoend. Huwelijkspel, 1 bedr. . . . 3 H. 2 D. „ 506 „ 0.35 't Was maar een loods. Tooneelsp. 3 bedr. 7 H. 3 D. „ 247 „ 0.90 Wolfin de Schaapskooi. „ lbedr. 4 H. 2 D. „ 469 „ 0.50 Tooneelstukken van Rosier Faassen: Manus de Snorder. Tooneelspel in één bedr., 2e dr. [3 H. 3 D.] No. 435. ƒ0.60 De Werkstaking. Tooneelspel in één bedr. [2 H. 2 D.] No. 436. „ 0.50 Thuis blyven. Tooneelspel in 3 bedr. [10 H. 3. D.J No. 437. „ 0.80 Da Militaire Willemsorde. Dram. Schets in 1 bedr., 3e druk [4 H.1 D.] No. 438. „ 0.40 De oude Kassier. Tooneelspel in 4 bedr., 3e druk [6 H. 2 D.] No. 439 „ 0.80 Broêr Jan. Tooneelspel in één bedr. [2 H. 2. D.] No. 440. „ 0.40 Oude dienstboden. Tooneelspel in één btdr. [3 H. 2 D.] No. 441. „ 0.45 De koopman in Oudheden. Blijspel met zang in één bedr. 2e druk [3 H. 2 D ] No. 442. „ 0.45 Da hond van den tuinman Tooneelspel in 2 bedr. [3 H. 3 D.] No. 443. „ 0.75 Zonder naam. Volksstuk in 5 bedr., 2e dr. [6 H. 4 D.] No. 444. „ 0.90 Oude vrjjsters. Dram. Schets in één bedr. [2 H. 2. D.] No. 445. „ 0.45