^1Q G 4] D 10 1084 DR. JUK. L. DOSFEL HOOGLEERAAR GENT KATHOLIEK ACTIVISTISCH VERWEERSCHRIFT PRIJS ; Ft, 1.50 het exemplaar; met 25 besteld fr. 1.25 het exemplaar; net 100 besteld fr. 1.00 het exemplaar. GENT - 1917-1918 Dr. Jur l. dosfel HOOGLEERAAR gent KATHOLIEK ACTIVISTISCH VERWEERSCHRIFT PRIJS : Fr. 1.50 Ket exemplaar; met 25 besteld fr. 1.25 Ket exemplaar; met 100 besteld fr. 1.00 het exemplaar. GENT - 1917-1918 II 1 Katholiek Activistisch Verweerschrift. EERSTE HOOFDSTUK. Inleiding. Het activisme het oorlogskind der Vlaamsche Beweging, uit den nood der tijde» geboren, wordt door het gezag in ons land te vondeling gelegd vooralle huilende wolven van het schreeuwerigste patriotisme; voor hen die z ch „ 5 --verzoenen methetdenkbeeld dat een nieuwe wereld rüst Z de pui^n der oude Havere en Mechelen veroordeelen ons, verscherpen het Wetboek van ss-jssi? ' ,ien-8ebojen- »» "« dat de ec^h-T nT™ °"S UitZCndt en '^^aardt bij de gedachte van Bel? f T ^ 0"S t0t dw-Sarbeid veroordeelen, de soldaten Verne dennSz Tt" d" °f "" ** g3'g °pkn00pen" Werde" «t den zachten, den goedert.erenen, geene twaalf kogels gegund^ en aarde b"106 ^7™ geducht zijn' dat alle van hemel en aarde bezworen worden om het te smachten -umo„°„l,tee,e,1W-,"e"J'Ia",'Win'ig >""" h *• «*■ °"»°«< * verbanning »a„ I F w i!" l! ge"°°n S'aa" 2'U"J' Wii '»«» ™ de telaar j De Vos R°de»b>ch den «"«en mar- Ee,w Hee, Fel' T" de teel,en,. ».„ den **- *bi— i:r^r ■*- *—•*- ei. j>ekamPte men o. a in naam van de Vrijheid van Onderwijs - de ons volk°° m'S rU' ^ t0' VjrasschePoetserin8 van onze taal en vermuilezeling van verlangenB^e" vT "1 ^ ^ '' miskent volkomen de windend':; denDUT m°ederS' ï het builen van de ten V rl J 1 LCn 0nZer steden vermengen zich met de vloek- en wraakkre ten van den dolsten haat, om de stem te smoren van die eenige duizendTZX in dezen nacht der tijden angstig naar den hemel opzien, of zij daar geen engelen zien verschijnen, ons boodschappende dat Vlaanderens kerstdagzon de kimmen kl 111-333. (4) » » IV-387. (5) Histoire du Traité de Paix de 1839, 11-224. verkregen, verwondert ons niet. Of zijn wij dat van al onze parlementsleden gewoon? Is Vermeylen te streng waar hij schrijft : « Men bederft spoedig in de lucht der Kamers, en een eerlijk hart, wiens oprechtheid onaantastbaar is, wordt er meestal geklopt door de juridische geslepenheid der partijlui ('). » Edward Coremans bekende eens met zijne Antwerpsche goedrondheid : « Worden door de Kamer niet veel ontwerpen gestemd zonder dat men den tijd gehad of het noodig geoo deeld heeft ze te lezen? (2). » De Voguë in zijn Les morts qui parient heeft het parlementair leven geteekend met al wat er om heenkuipt en sluipt. Waarom toch die overdrevene strengheid van onze patriotische puriteinen ten opzichte van alles wat Vlaamsch is, vermits zij elders zoo graag hunne oogen sluiten voor al het slijk dat kleeft aan alle menschelijke inrichtingen, zelfs aan de hoogststaande. Waarom zijn ze zoo vreeselijk verontwaardigd tegen sommige wilde, verkeerde handelingen onzer Groeningerwachten en zoo inschikkelijk voor de vroegere Politieke Jonge Wachten die toch wel erger feiten begingen dan eenige opschriften te beschilderen en zeer dikwijls hun uiterste genoegen vonden in het afranselen van bedevaarders of betoogers, het uitgooien van ruiten, het bekladden van gevels, in dolle slemperijen en verkiezingsorgiën. Ho! die eeuwige historie van splinter en balk, dit aanwenden van twee maten en gewichten, dit over het hoofd zien van de Christelijke liefde, dit belust zijn op de gebreken zijner medemenschen, dit ploeteren in den afval welke soms van de keurigste tafels weggeworpen wordt! Ook op volkomen wetenschappelijke stevigheid kunnen vele uitingen van het activisme niet bogen. De geschiedenis wordt weieens verwrongen, eenzijdig voorgesteld. Niet steeds wordt een voldoend-streng onderzoek ingesteld naar de echtheid der feiten, welke men in bladen of op meetings verkondigt. Allicht wordt de voorstelling al te sterk gekleurd. Men is soms meer uit op het « frapper fort » dan op het « frapper juste. » Men doet aan « impressionisme », Iaat zich door begoochelingen verblinden en door vooroordeelen leiden. Ik kan het niet anders dan betreuren dat gewoonlijk tegen geestelijk en wereldlijk gezag uitdrukkingen worden gebezigd, welke alle maat te buiten gaan en dat men aldus menigen goedgezinde voor het activisme of zijne organen ontoegankelijk maakt. Men valt zoo in hetzelfde euvel als de tegenstander. Men veroordeelt op afstand, men beheerscht zich niet, men handelt onder den kwaden indruk der gramschap, der verontwaardiging, der verbittering. Het ware te wenschen dat geen activist, in ieder geval geen katholiek, het Belgisch episcopaat en zijn doorluchtig hoofd op oneerbiedige wijze aanranden zou. De scherpste pijlen, welke wij er heen schieten, kwetsen ons. Laten wij, katholieken, nooit vergeten dat onze bisschoppen toch 's Heeren gezalfden zijn en dat niets hunne waardigheid delgt. — Op de figuur van Kardinaal Mercier werpt zijn ijveren tegen de Vlaamsche eischen — reeds vóór den (1) Kritiek der Vlaamsche beweging. (2) Door Vermeylen aangehaald in zijne Kritiek der Vlaamsche beweging. oorlog -eene zwarte schaduw in onze oogen. Wij betreuren het des te meer daar wij a s katho heken in hem bewonderen dea bekamper van neo-malthusianisme en alcoholmisbruik den IJveraar voor liturgie en verzedelijking van het volk, den aanbreker der katholieke wijsbegeerte in België, den onvermoeibaren prediker van Gods woord; daar wij a's bewoners van geteisterd België met hem medegeuren over al het leed dat, als een roode bloed- en vuurwolk, vooral boven verUgeT" ^ ^ h'j ^ ZegepraaI van waarheid en recht Zelfs ten opzichte van onze regeering doen wij nog best het kwade met het goede te loonen en haar veel te vergeven. Wij beschikken over geene voldoende . gegevens om rechtvaardig en onpartijdig hare handelingen te beoordeelen. Ik stel mij voor dat haar toestand met rooskleurig is. Zij zit toch in ballingschap en eet het zure brood der genade. Hare onmacht tot daden moet haar bitter treffen en n>et kommerloos ,s voor haar de toekomst. Regeeringen _ even als menschen _ bedreigen wanneer zij verschrikt zijn. Wilde zij maar luisteren, niet naar de van haar levende vleiers, hare voetenlikkende pershonden van Havere, Londen, msterdam of den Haag, doch naar hare trouwe, oprechte vrienden en raadgevers zooals de opstellers van De Slem uit België of Vrij België dan zou zi, de nood,ge oplossingen voorbereiden en aan geen struisvogelpolitiek doen. Zij regeert van ver zooa s Phi,ipS de 11= en jozef de 11= dat weleer deden. Steeds is dit uiterst gevaarlijk. Of zij bij dit alles zulke booze bedoelingen heeft als sommigen tedenken * bcwi,'Zen Va" eeni«e minis,ers niet Ook de toon van toespraken of courantenartikels laat dikwijls schremelijk \ee e wensc en over. Hij is zoo onheusch, zoo opruiend. Azijn, ja zelfs petroleum en vitriool verbruikt men met heele vaten, honig daarentegen uiterst weinig en toch bekeerde Domin.cus' gebed en Franciscus van Sales' zachtheid Udl^Z xtfn de !olde"i"s ~ Al™ ™ Maar in weerwil van hnnne bitsige schamperheid daalden onze pers en onze sprekers nog nooit in zulke drabbige slooten als diegene waarin de politieke bladen en schotschriften voor den oorlog ploeterden. Zij kwetsen nog zoo diep niet als sommige geheime pamfletten, die, onder voorwendsel van vaderlandsliefde, den laagsten haat aanvuren tegen de activisten, en dezen krenken in hunne eer en bedreigen in hun bestaan. Onze tegenstanders slaan er maar op los. Zonder voldoende studie, zonder toereikend onderzoek verspreiden zij de onzinnigste, de potsierlijkste, de kwaadaardigste geruchten tegen ons en onze werken. Verdwenen zijn de liefde voor waarheid de eerbied voor den evenmensch. De haat alleen blijft en heeft de leugen gebaard Geen wonder dan dat zij, die, dag in, dag uit, blootstaan aan de bitterste aanvallen de woede naar hun hoofd voelen stijgen en op bitterheid antwoorden met bitterheid. Zij zijn toch maar menschen met zenuwen en bloed. ij lyden in hun gekwetste liefde, in hun getergd rechtvaardigheidsgevoel Zij zien het gegrijns der schijnheiligste tronies. Ze hooren de slijmerigste haatspreuken van zoovele oorlogsrijken, woekeraars, die hunne zakken tot barstens toe hebben gevuld met Duitsch geld en den laatsten spaarcent van half uitgehongerde landgenooten. Zij weten dat hunne broeders gestraft, verbannen, bedreigd worden en hun eerlijk gemoed komt in opstand : onrecht baart geweld en storm maait wie den wind zaait. Ik pleit geene volkomen onschuld maar wie zal streng veroordeelen menschen die zooals Vermeylen dat uitdrukt « voor hunne gezindheid alles op het spel zouden zetten en zich laten kapot maken als 't moet oprechte menschen, ronde en taaie Vlaamsche gemoederen, rotsvast, met een gloed en een diep gevoel, rechtschapen genoeg om nooit den zin der dadelijke waarheid te verliezen. » Geen koren zonder kaf. Dit laatste vliegt weg met den wind. Het eerste wordt in Vlaanderens schuren geborgen en voedt de komende geslachten. Koren heeten wij menig artikel uit onze dag-en weekbladen, tot het dégelijkste, het pittig'te behoorende wat de pen voortbracht; koren : het manifest van den hoogeschoolbond dat — ieder onpartijdig beoordeelaar moet het erkennen steviger gebouwd en flinker beredeneerd is dan de vertoogen der 38, der 77, dan de verslagen aan den Koning. Deze laatste zijn toch maar treurig van gezwollen verontwaardiging, oppervlakkige gevoeligheid, flauwe betoogkracht, dunne documentatie. — Koren is het boek van LlEDERlK — al kan men zich ook niet aansluiten bij alle uitspraken of philosophische meeningen er van en al staat men aarzelend bi] menigen zin — over V^laanderens economische zeljstandigheid, koren gerijpt in de Vlaamsche liefdezon, gewassen uit den vruchtbaren schoot van Vlaanderens moedergrond. * * Wat de regeering met hare strafbesluiten bedreigt, treft het kerkelijk gezag door het begrip van het zedelijk vergrijp, van de zonde. De ingeroepen wet is Gods vierde gebod dat eer, gehoorzaamheid, behulpzaamheid jegens het gezag, jegens vader en moeder voorschrijft en dus den heiligen plicht van vaderlandsliefde oplegt. Over de afgetrokken beginselen moeten de katholieke activisten het eens zijn met hunne geestelijke overheid, doch de toepassingen zijn moeilijk. Niet altijd licht is het beantwoorden der vraa» : « Wie zijn onze oversten. Bij wien berust het gezag? » Een andere moeilijkheid betreft de uitzonderingen op de verschuldigde gehoorzaamheid. De rechten van het gezag immers zijn niet onbeperkt. Zoo heeft zich op Kerkelijk gebied b. v. eene ontzaggelijke moeilijkheid voorgedaan tijdens de groote scheuring in het ^Vesten. E.r zijn heiligen geweest zoowel in het deel der Kerk dat aan den Paus te Avignon gehoorzaamde als in de trouwe kudde van den Roomschen Paus. Wij onderzoeken niet de rechten en plichten van bisschoppen, priesters en geestelijke personen jegens elkander en komen dadelijk tot de concrete vraag « Bij wien berust thans het gezag in België? » Het antwoord daarop geven Volkenrecht en Staatsrecht namelijk de internationale verdragen, de Belgische wetgeving. Doch daarboven en daarbuiten schreef God zijne natuurwet in de harten der menschen. Alle menschenwet heeft slechts waarde en bindende kracht voor het geweten wanneer zij overeenkomt met het natuurrecht. « Niet zooals de philosophen van het einde der XVIII0 eeuw het verstonden als kunnende tot in do minste bijzonderheden bepaald worden en als goed zijnde voor alle volken en voor alle tijden. Als natuurrcht aanzien wij enkele begrippen die de mensch door zijne natuur kent en die we daarom juist natuurrecht noemen, begrippen door den Schepper in het hart van alle menschen gegrift, onafhankelijk dus van eenigo wet van den staat of van do Kerk. Dit is de natuurlijke zedenwet. Het natuurrecht komt neer op de tien gelioden Gods. Wie het natuurrecht ontkent, ontneemt aan het positief recht zijn steun om te gebieden en ondermijnt bij de onderdanen hun plicht om te gehoorzamen, /ij dio alleen positieve wetten erkennen antwoorden du3 n'iet op de vraag of er misdaan wordt met te weigeren goddelijks eer te bowijzein aan het standbeeld van Nabuchodonosor of aan het paard van Nero en- ook niet op de vraag of de moordwetten van de Fransche omwontekng te wettigen zijn. » (1). Ook over die beginselen is men het aan katholieke zijde eens. (I) Hgl. Vliebergh-Inleiding tot Pater Salsmans' S.-J. < Rechtelijke Plichtenleer. » TWEEDE HOOFDSTUK. Activisme en Volkenrecht. In België kunnen wij thans, met het oog op het volkenrecht, twee deelen onderscheiden: Het bezette, het niet bezette. In het niet bezette gedeelte behield de Belgische Staatssouvereiniteit haar volle kracht. In het bezette gedeelte is A 43 van het reglement gevoegd bij het IVe Haagsch verdrag van 18 Oktober 1907, omtrent de wetten en gebruiken van den oorlog te lande, toepasselijk. Het gezag van de wettige macht ging feitelijk over op de bezettende, welke deze moet waarnemen in het belang van het bezette rijk, alwaar de wettige heer opnieuw zijn volle gezag terugbekomen zal zoodra hij dit weer/e;7e/(/^ kan verkrijgen. Het doel van de bepaling is het belang van het bezette land, waarin de bezetter, zooveel als van hem afhangt, orde en openbaar leven moet herstellen en handhaven. De grondslag van des bezetters recht is de noodzakelijkheid van een gezag en de feitelijke onmogelijkheid van den heer des rijks om het waar te nemen. Recht onderstelt immers een zedelijk vermogen doch ook het bezit van de dwangmiddelen de uis coactiva. De regel is dat de bezetlende macht daarbij de weiten, les lois — dus de handelingen van de wetgevende macht — moet naleven behoudens volkomen ver hindering « sauf empêchement absolu ».Over de verklaringen van al die begrippen loopen de meeningen der geleerden zeer uiteen. Ons hoogste hof heeft bij arrest van 20 Mei 1916 gewezen op een besluitschrift van Procureur-Generaal Terlinden, dat gelden kan als een meesterstuk van koele feitenbeschouwing, van onbevangen oordeel, van logischen gedachtengang en duidelijke zeggingskracht, aangenomen : dat Belgische burgers en beambten aan de besluiten van de bezettende macht gehoorzaamheid verschuldigd zijn, omdat eene Belgische wet van 25 Mei8 Augustus 1910, ter bekrachtiging van de Haagsche Conventie hun dat gebiedt : « La loi Beige ayant ordonné quo cette convcntion sortira en Belgique ses pleins ot entiei\5 effeis, 1'obligation résultant do eet ordre est générale et s'impose arat eitoyens et aux autorités, notamment aux tribunaux, a chacun pour ce qui les concerne » dat het oordeel of er verhindering bestaat en of ze volkomen is ontgaat aan de beoordeeling der rechterlijke macht : « Attendu que les diffioultés rclatives a 1'inobservation prétendue de quolqu'unc ...des modalités..., & la raanière dont l'occupant s'est acq uitte de sa mission concement les rapporto entro nations, et que leur solution ne peut conduare qu'iV 1'application do la sanction prévue par 1'artielc 3 de la convention. » (1) dat de wel van 25 Mei-8 Augustus eene wet is tot de openbare orde behoorende (2). (1) Dit artikel 3 legt aan een oorlogvoerende, die zijn recht te buiten gaat, vergoeding op. (2) « Pasierisie Beige » 102c-103® jaren, Nr 15-17, 1915-1916, 375-418. Memorie van M. Hanssens, 380-383; — Besluitsehrift van Procureur-Generaal Terlinden, 383-416; Arrest 416-418. De verklaring door het Hof van Verbreking kan — wij zeggen nog niel moet door het geweten aangenomen worden omdat de beweegredenen stevig zijn. Zij lost vele moeilijkheden op, doch niet alle. Over den omvang van de macht van den bezetter verschillen de meeningen der schrijvers over het volkenrecht. Zich opdringende klaarblykendheid bestaat niet. Ook aangaande de gevolgen van handelingen der bezettende macht vindt de stelling door Havere vooruitgezet (Moniteur 13 April 1917) «dat de maatregelen door de bezettende macht genomen, van rechtswege vervallen met de bevrijding van het grondgebied » geen onbeperkten steun. Zij geldt maar als eene meening, een eisch, maar bindt niet. Een verdrag immers is een tweezijdige overeenkomst. De bindende verklaring er van behoort niet aan eene enkele der partijen doch aan beide — (en daartoe dienen zij het eens te worden) — ofwel aan de rechtbank, het scheidsgerecht, het congres waarbij zij hun geschil aanhangig maken. Wat tweezijdig gesloten wordt is voor eenzijdige verklaring bij wijze van gezag niet vatbaar. Daar volgens Art. 68 onzer Grondwet geen verdrag, waardoor voor Belgen verbintenissen ontstaan, gevolgen hebben kan dan na goedkeuring door de Kamers, berust de oplossing der geschillen, met het oog op de Belgen, in laatsten aanleg, bij de nationale macht, zooals des bezetters recht insgelijks steunt op den wil van onzen Koning, die het verdrag teekende, op de goedkeuring door onze Kamers. Bestonden dit verdrag en die wet niet dan zou de bezetting natuurlijk nog een/eiit blijven, doch niet zooals nu met positieve rechtsgevolgen. Het bezettingsrecht verving het veroveringsrecht van vroeger. De moeilijkheden ontstaan zoodra de bezettende macht 's lands wetten niet naleeft en de Belgische beambte of burger oordeelt dat het empêchement — de verhindering niet bestaat of ten minste niet volkomen is, dat dus de overeenkomst geschonden wordt. Hier en elders spreken wij over wetten. Het Art. 43 voorziet eerbied voort de wetten, gewaagt niet van de koninklijke besluiten. Daar het taalgebruik aan de hoogescholen en de inwendige inrichting der besturen slechts bij koninklijke besluiten geregeld werden, was de bezetter daaraan niet gebonden zooals aan eene wet. I^Ioch uit den tekst, noch uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt zonneklaar of er sprake is van eene militaire noodzakelijkheid of van om het even welke. Mr Hanssens droeg de eerste meening voor bij ons Hof van Verbreking. Zij had gezegevierd voor het Luiksche Hof van Beroep (0. ProcureurGeneraal Terlinden bestreed ze(2). Het hof bekrachtigde, ten minste onrechtstreeks op dit punt, zijne meening. Het is wel eene zeer moeilijke vraag ook voor het natuurrecht en het geweten of wanneer een bezetter in een land een toestand vindt, die aandruischt tegen de rechtvaardigheid, strijdt met de openbare orde of de goede zeden, hij dien toestand hand'iaven moet, of hij b. v. slavernij, veelwijverij moet dulden, ot hij zekere verouderde rechtsvormen kan afschaffen of betere toestanden kan (1) Bovenvermelde Pasicrisie », bl. 381. Lange lijst schrijvers. (2) a » bl. 406. invoeren waarvoor 's Lands Keer terugdeinsde of hij b. v. godsdienstvrijheid voor het Roomsche geloof zou mogen uitroepen in een land waar die nog met bestaat, of hij aan gebannen of verboden kloosterorden het recht op vrijheid en terugkeer in het land zou mogen verleenen en, op België toegepast, de vraag of de bezettende mach' krachtens de natuurwet geen einde mag stellen aan het onrecht, waaronder de Vlaamsche bevolking lijdt, om het even of zij dit uit eigen initiatief doet of wel omdat hare aandacht daarop door Vlamingen gevestigd werd. Kan eene bezettende macht door eene overeenkomst verhinderd worden te doen wat goed is, te gedoogen wat slecht of minder-goed blijkt? Mist dergelijke overeenkomst niet allen zedelijken grondslag overeenkomstig hetgene wij boven schreven : Alle menschenwetten — en overeenkomsten zijn de wetten der partijen - missen bindende kracht indien zij met de natuurwet niet overeenkomen ? . De vraag is uiterst kiesch, vooral wanneer het op toepassingen aankomt, en in geen handomdraai te beantwoorden. De gevoelens dienaangaande kunnen dus uiteenloopen en de gewetens in verschillenden zin beslissen zonder dat daarom noodzakelijk van schuld sprake moet zijn. Het afkondigen van twijfelachtige besluiten, het medewerken er aan, geschieden met een zeker gevaar. De rechtmatigheid, met het oog op het positief recht, wordt slechts afdoende onderzocht in het Vredescongres en in het Parlement, dat overeenkomstig art. 68 onzer Grondwet, het verdrag moet goed- De ethische, zedelijke waarde is eene gewetenszaak en de gronden der beslissing zijn diep-ernstig. Rijp onderzoek, wijs overleg zijn in deze zware zaak strenge vereischten. De drijfveeren, welke den bezetter bezielden, hebben daarbij geen doorslaande belang. . Of hij uit eigenbaat, uit zelfzucht, voor het welzijn van zijn land handelt, verandert subjectief — in hem — de waarde der daad maar laat deze objectief ongewijzigd. . « Necessaria est'irvtontio opwis, non opciantis, ratio clara est qrna cfaam « Jegislator ek odio, verbi gratia, aut ex alio pravo lino, legem fcrat, si lex jpsa mhilomMuis m bonum commune codit, id sufficit ad valorcm logis; qma ïHa prava mtentio eet mere personalk ©t non redundat in actum. » lezen wij bij Suarez (De Legibus L. I. Cap. VI1-9). Dat sommige aanvoerders ter Kruisvaart gingen om laag-menschelijke doeleinden, moest niemand weerhouden er aan deel te nemen. Omdat, bij het sluiten van zijn Concordaat, Napoleon niet uitsluitend het welzijn der Kerk beoogde, maar bekrachtiging van zijn gezag, weigerde Paus Pius niet het te teekenen. Wij schrijven dit opdat onze kruisbrave patriotten en passivisten niet zouden denken dat wij zoo naïef zijn te meenen dat de Duitschers uitsluitend handelen om onzen wille, uit loutere genegenheid voor ons. De uiterste wil van wijlen Z. Exc. von Bissing ontnuchterde geen koel-denkend Vlaming. Of gelooven zij wellicht in de onvermengde, onbaatzuchtige genegenheid van Frankrijk of Engeland voor ons ? Toen Frankrijk ons in 1830 steunde was dat zeer eenvoudig uit Fransch belang. Zoo verklaarde Louis-Philippe aan de afvaardiging belast met het aanbieden van de Belgische Kroon aan den Hertog van Nemours. « Moiu' celui do la Belgique .enz. (1). In 1839 verklaarde, naar aanleiding van Frankrijks optreden in de Belgische zaak, de voorzitter van den ministerraad in Frankrijk. « Dans la qi'jcstion Beige eoHimc dans toivtes les auti'ès, nous avons d'abord pensé a ia Franco. » ('2). Menig lid van het Nationaal Congres zag dit alles zeer klaar in want het is eene scheeve voorstelling te denken dat in 1830 alle grondleggers van het koninkrijk België dweepten met Frankrijk. Het stormde er soms in ons congres tegen Frankrijk, zijne ministers, zijne diplomatie. Heeft de Fransche vlag wel een ge dagen aan het Biusselsche stadhuis gewapperd, toch werd ze weldra neergehaald en door de Brabantsche vervangen. Met betrekking tot onze geschiedenis van 1815 tot 1830 en tot de Belgische omwenteling, hoede men zich voor eenzijdigheid! * * Het besluit van het IIe Hoofdstuk is dat het gezag van den wettigen Belgischen Staat, in het bezette gebied, feitelijk, opgeheven is krachtens het Volkenrecht, zoolang de bezetting duurt. « L'autorité... ayant passé de fait entre 'es mains de 1'occupant » luidt het. Er had dus een overgang plaats. De eene verloor wat de andere verkreeg d). ()) Huyttens, IV-153 (2) Histoire du Traité de Paix de 1839, XXXV1II-XXX1X. (3) Hen die de zaak nog grondiger willen insludeeren verwijzen wij naar de talrijke schrijvers in de bovenverme'de pleitreden aangehaald en naar de rechtsspraak. Esne lijst van de Belgische vonnissen en arresten komt voor in Pasicrisie » 1915-16. Nrs 2224. Table Alphabétique et Chronologique ' V" Guerre », bl, 55-67. DERDE HOOFDSTUK. Activisme en Belgisch Staatsrecht. Laten wij nu de gansche zaak van staatsrechtelijk standpunt bekijken en onderzoeken bij wien het gezag volgens de grondwet berust en of wij schuldig zijn aan ongehooizaamheid jegens rechtsgeldige besluiten. Terloops vermelden wij dat de activisten voldoende bewijsmateriaal aanbrachten dat zij niet de eersten den Godsvrede hebben geschonden ('). Art. 25 der Grondwet bepaalt dat in België « alle machten uit de natie voortsproten en op de wijze bij de grondwet bepaald uitgeoefend worden ». De volgende artikelen kennen de wetgevende macht gezamenlijk aan den Koning en aan twee Kamers toe. De uitvoerende, zooals zij bij de grondwet geregeld wordt, behoort aan den koning, de rechterlijke aan hoven en rechtbanken. Art. 78 herhaalt nogmaals dat de koning geene andere macht bezit dan diegene, welke hem uitdrukkelijk bij de grondwet en de wetten, krachtens de grondwet afgekondigd, toegekend wordt. Art. 130 verbiedt de grondwet geheel of gedeeltelijk te schorsen. In positief-rechtelijk opzicht is het hoogste gezag in België niet de regeering, noch de Koning haar hoofd, maar de natie. Tegen het absolutismus van Willem den Ie, tegen diens eigendunkelijk regelen van de allerbelangrijkste zaken door eenvoudige besluiten, is gansch de grondwet gekant. Art. 25 is het antwoord van de omwenteling op de koninklijke boodschap van 1829. De natie verklaarde dat zij aanwees wie macht bezit. Zij legde haar wil vast in eene grondwet. Aan die grondwet zwoeren ons koningen trouw. Historisch en juridisch bestaat de Koning slechts krachtens de grondwet, als haar dienaar, als haar zwaarddrager en haar schildvoerder. Elke macht in België die de grondwet schendt, vernietigt zich zelf. Mr De Robaulx, een onzer vurigste redenaars uit het Nationaal Congres, heeft dat zeer kranig uitgedrukt toen hij de regeering toeriep : « La Constitution c'est une arche d'alliance, si vous y touchez vous serez frappé de mort(2). Zeer juist leidt Orban in zijn « Droit Constitutionnel de la Belgique » (3) daaruit af : « 11 fa ut admettre coinrae règle d'interprétation pratique la nécossité dans touto controverse oü trouveut impliqués les droits de 1'autóritó et ceux de la libcrté, de se prohonoer toujcurs eu faveur do celle-ci contre Ie pouvoir. » Wat, buiten de grondwet om, geschiedt kan wel ten uitvoer gelegd worden door de gewapende macht maar bindt, uit zich zelf, het geweien niet. (1) Vlugschrift « Aan het Vlaamsche Volk ». (2) Huyttens, III, 309. I Juli 1831. (3) I, 179. Hier rijst de zeer moeilijke vraag van het Staatsnoodrecht. Natuurlijk nemen wij aan met den in dat opzicht zeer voorzichtigen Orban en met Procureur-Generaal Terlinden(') dat in den hoogsten nood zekere wetsbesluiten door den Koning alleen kunnen genomen worden wanneer dit volstrekt-noodzakelijk is lot het behoud van den Staat, of wanneer de naleving der grondwet bepaald-onmogelijk is. Doch uitzonderingen dienen steeds engverklaard. Te billijken is het dus dat Leopold de Ie, in weerwil van Art. 121 der Grondwet, in 1831 een beroep deed op het Fransche leger om den zegetocht der Hollanders naar Brussel te stuiten, dat niettegenstaande hetzelfde artikel Min ster Davignon den 4n Augustus 1914 om den steun verzocht van de strijdkrachten van Engeland, Frankrijk en Rusland, dat de Koning den 30 Juli, den 2 en 3 Augustus 1914 zekere dringende besluiten nam, waartoe hij strenggenomen ongerechtigd was, doch welke bij eene der wetten van 4n Augustus werden goedgekeurd, dat in weerwil van Art. 123 en zonder eenige wet, de burgerwacht mobiel verklaard werd, dat de Koning eigenmachlig in het nietbezette België voor soldatenlichting en inning van de belastingen zorgt, alsook de beslissingen der krijgsraden aan de rechtmacht van het Hof van Verbreking onttrekt. Om dezelfde reden — alhoewel men hier beter een beroep zou doen op de vrijwillige medewerking der dagbladschrijvers — kan men aannemen dat — al strijdt dit ook tegen een bepaalden tekst der grondwet — de censuur ingevoerd wordt. Tegen de wetsbesluiten van II Oktober 1916 en 8 April 1917, waarmede luidens de toelichtende verslagen de activisten bedoeld worden, rijzen de bezwaren zoo talrijk en zoo ernstig op dat hier wel de regel Lex duhia non ohligat toepasselijk wordt. Wij geven er eenige onder vele : Het stellen van straffen behoort aan de wetgeving (Grondwet Artikel 9). De drijfveer kan — op haar mooiste verklaard — nog heeten : verweer van het Staatswezen doch de stof de materia der besluiten is eene straf waardoor getroffen worden : handelingen gepleegd in één gebied waar de Belgisehe Staat zijne wetten niet meer regelmatig kan bekend maken naar den eisch van Art. 129 der Grondwet, en waar hij evenmin de uitvoering er van te verzekeren vermag; in één gebied alwaar hij feitelijk het « imperium » verloor. De zaak is des te belangrijker daar de straffen zeer hoog staan, het hier gaat om de wijziging van Art. 115 uit het zeer grondig ingestudeerde Wetboek van Slrafrecht, waaraan men ten anderen bij de wet van 4n Augustus 1914 reeds verbeteringen toebracht. In het « Verslag aan den Koning » erkennen de ministers — wij nemen er akte van — dat Art. 115, zooals het vóór het besluit opgesteld was, ons niet trof. Men kan opwerpen dat later het parlement de besluiten kan goedkeuren met terugwerkende kracht sedert den dag waarop zij uitgevaardigd werden. Dit zou in rechtskundig opzicht niet te rechtvaardigen zijn : 1° De besluiten van de bezettende macht aangaande de Nederlandsche taal (I) Bovenvermelde « Pasicrisie », bl. 385, hebben geen invloed op den gang der krijgsverrichtingen. Zij staan daar gansch buiten. Het veiweer er tegen kan moeilijk tot het eigenlijk Slaalsnoodrecht herleid worden. 2° Wat niet bestaat kan door bekrachtiging niet tot bestaan komen. In het bezette gebied verloor de regeering feitelijk hare bevoegdheid op wetgevend gebied. (Zie boven). 3° Het goedkeuren dier besluiten met terugwerkende kracht zou dus in den grond gelijk staan met het invoeren van eene n'euwe strafwet met terugwerkende kracht. Geen tekst van de grondwet verbiedt dit. doch uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt duidelijk dat men het beginsel niet in de grondwet opnam eenvoudig weg omdat het een axioma isO. (1) Huyttens, II, 436-481. Orban, a. w., III, 354. VIERDE HOOFDSTUK. Het Activisme en de plicht van vaderlandsliefde. Onze bewijsvoering zou volkomen ijdel zijn, en de schuld zou op ons blijven wegen indien door het medewerken aan de besluiten der bezettende macht of door ongehoorzaamheid aan de besluiten der Belgische regeering wij te kort schoten aan een plicht, die in de harten der menschen geschreven is : « Gij zult uw vaderland beminnen, het dienen, er aan getrouw zijn desnoods tot aan den dood. » Hier ligt ten slotte de kern van de betwisting. De activisten houden staande dat zij hun vaderland — zooals zij dat woord verklaren — dienen op de wijze, welke het best in verband staat met de tijdsomstandigheden en dat de weg, dien ze volgen de veiligste, de kortste is. Hun streven steunt op de volgende reeksen beschouwingen : EERSTE AFDEELING. er bestaan in den belgischen staat twee nationaliteiten. Het zekerst redeneert men wanneer eerst nauwkeurig de begrippen omlijnd staan : Het begrip Staat kan in een ruimen en in een engen zin verklaard worden. De ruime beteekenis is de volgende ; « Eene onafhankelijke gemeenschap van enkelingen (individuen) in huisgezinnen en plaatselijke groepen levend, op voortdurende wijze een bepaald grondgebied bewonend, tot elkander in de onderlinge verhouding staande van regeerders en onderdanen ». In den engen zin verstaat men onder Staat : de macht met het besturen van de boven-omschreven gemeenschap belast. Onder natie verstaat men volgens De Laveleye « een menschen-vereeniging onder een zelfde staatsgezag levend» en onder nationaliteit« eene menschengroep door dezelfde herkomst, denzelfden stam, dezelfde taal (natuurlijke nationaliteit) / °,r gemeenschap van herinneringen, van geschiedenis, van belangen (vrijwillige nationaliteit) verbonden. Eene natie kan uit verschillende nationaliteiten bestaan en ééne nationaliteit kan over verschillende natiën verbrokkeld zijn('). Dat er in België geene eenheid van natuurlijke nationaliteit bestaat wordt volkomen entend zelfs door hen die doorgaan als de grondleggers van de Belgische ziel : Edm. Picard en Henri Pirenne. , 'n ^dmond Picard s « Essai d'une Psychologie de la Nation Beige » Inleiding tot LXXI/ II deel uan de « Pandectes Beiges » (1906) lezen wij : ix» Beiges apiwrbennent 4 1» race «yenne.:. A oette traité primitivo sont venues se (I) De Laveleye, « Le Gouvernement dana la Démocratie », 1892, IIC Boek, IIIe Hoofdstuk La question des nationalités ». miporposor les dilTérencuations d'origine obscure, constitutives dos variétés de la race: Latiüs, Gertnains, Slavea, les deux premières représentées chez none par les Wallons et les Flamands. . , . Chez nous, malgré t'ame commune histortquément modelee, Hamands et Wallons demeurent au dessous parfa-itement distincts. 11 a fallu l'incurablc. Uit Pirenne's rede «La Nation Beige ». (Brussel. Guyot 1899) schrijf ik over : « Des le début de mos annales nous apparaissoas comme uri peuple do milieu, en contact perpétuel avec tous les mouvements de la. politique do nos voisins, pónétiv d'influences frangaises et dinfluences allemandes et róa&issant sur los unes comme sur les autres, par notre population doublé mi-germanique, mi-romanc. Nous sommes restés, nous sommes encore è. coté dos Kt ais natiohaux qui nous entourent, une nation sans base ethnographique. » (Blz. T). » Les doux nationalités dont se comi>ose notre patrio.. (BI. 0). In zijne inleiding tot de « Histoire de Belgique » herhaalt dezelfde schrijver dat de eenheid van België's geschiedenis niet gesleund is op stamgemeenschap zooals in Duitschland... maar op de eenheid van het sociaal leven. In zijne redevoering op het Brusselsch gerechtshof uitgesproken, ontleed in « De Vlaamsche Hoogeschool » (le j. n° 10. December 1911) lees ik t Neus avons donc deux races — 1'expression je 1'a-i dit est impropre, ma-is vous me comprenez — r un nouveau point de vue... on comprendra lacilc ment que sur bien des ix>ints, il n'apportè que des solufcioas provisoirés et qu'il renfermo bien des hypotheses. » Hij heeft alle vroegere geschiedschrijvers tegen hem « de Des Roches a Juste, a Moke, a Namèche et a David ». DESTRÉE in zijn beroemden brief aan den Koning schrijft daatover : « I/a Bclgiquo n'est pas une nationalité. Elle date de 1830, cc qui est vraiment peu. Je sais qu'on prélend qu'ello existait antériêurement a 1'état latent et que notamment (>ous> les ducs de Bourgogne elle faillit se réaliser déja. Mais combien il faut, pour cola, sollicitor les faits. l)c ce quo deux fragment», extréites tc-us deux, 1'un de l'empire gumanique, 1'autre de la ïoyautó franc-aise, ont pa tous deux chercher pareillement & s'aflranchir du pouvoir lointain, de eertainos similitudes de leur histoire, il est vraiment osé de eoriclure 4 la communauté de vie, de moeurs et d'aspirations qui- constitue un peuple. Au reste. laissons les controverses sur ie passé aux historiens et aux jourruilis'cr, et voyons les faits actuels. » In den Henegouwschen Provincieraad, ter verdediging van een wensch voor bestuurlijke scheiding bekample de Heer André zeer flink de stelling van Prof. Pirenne (') welke hij in strijd met de werkelijkheid heet. Stellig is het dat ten opzichte van twee allergrootste gebeurtenissen uit de geschiedenis : de Hervorming en de Fransche omwenteling, Vlamingen en Walen op hetzelfde standpunt niet stonden. Over de eerste nemen wij eenige beschouwingen over uit de Gerlache's Histoire des Pays-Bas (Ie Deel, bl. 105 Ed. 1842). « li est digne i 1 ^ b'iCT" ~ cléi^^d?^£difféKnte- V°1,S » - de majorité a„x steun^nTlTk"1 T W6rk L°Ver U Bdg'qUe M°dcrne terre a 'expériences steunt insgelijks breedvoerig oP het grondig verschil tusschen Vlamingen en Walen d "1Jne verk ari"^n vóór de verkiezingen van 1912 drukte Minister de Broqueville zich u,t als volgt : « Ik heb altijd beweerd dat de goede verstand- oiitiiz:xnz:twee rassen enz-Dit is voor viaamsche ^ «« (I) « Vlaamsche Hoogeschool », 2e jg. nr 7, Juli 1912. ^ ■* » 2° jg. nr 6, Juni » Koning Albert in zijne eerste toespraak tot het leger in 1914 richtte zich afzonderlijk tot Vlamingen en Walen. Daardoor zelf dat menschen verschillende talen spreken, denken, voelen zij anders, leven zij in een verschillenden gedachtenkring, staan zij aan verschillende invloeden bloot. Door de taal spreekt men tot de ziel en de ziel uit zich in de taal. TWEEDE AFDEELING. in den belgischen staat, op den grondslag der eenheid gebouwd, is de vlaamsche nationaliteit met ondergang bedreigd. — hare taal loopt gevaar. — het belgisch staatswezen zelf draagt daaraan groote schuld. — menigeen denkt dat vlaanderen zich in staat van noodweer bevindt. In 1830 barst de omwenteling los tegen Nederland en alles wat Nederlandsch is. De Walen en Franschen spelen de hoofdrol. Eene der oorzaken niet de overwegende echter — was de houding van Willem den Ie ten opzichte van het Vlaamsch. Men verbant onze taal uit het leger. De Fransche tekst der besluiten en wetten is alleen officieel. Fïet Nederlandsch wordt in 1835 uit het Hooger Onderwijs geweerd. PiRENNE vindt het natuurlijk dat de regeering in 1831 zeide : « Supprimons cette langw qui se meurt ». Tous les gouvernement® oherchent, et ïls ont raison, a fond re (lans 1'ensemble les petites minorités anti mes, la poussière sociale. De tres bontio foi avec 1'assentiment is quarts des habitants des deux l1 landrot n'ont pas encore le bonliour de la ix>sséder; j'ose affirmer mérae que jilusieurs administrations coaimunalcs ne la connaissent qu'jmparfaitement... (2). Hij vraagde eene Vlaamsche vertaling der wetten. M. Alex. gendebien antwoordde : Ijo Gouvernement provisoire s'est oecui)é de cette questión qui n est pas wans dilliculté: II fikjidrait publier une traduction dans tous les dialectes flamands. (Marqués d'étonnement.) Sans doute et ces dialectes sont tres nombreux. -Ie ne rri'y connais pas, mais des gens experts en cette matière nous 1'ont assuré. (3) Ook van de stoffelijke benadeeling van Vlaanderen vinden wij reeds bewijzen in de eerste tijden der omwenteling : Vlaanderen betaalt meer belastingen, geniet minder gunsten. (1) Bovengemelde redevoering ontleed in « De Vlaamsche Hoogeschool » lc' jg. nr 10, December 1910. (2) Huyttens, I, 330. (3) » 1,333. In de zitting van 8 April 1831 bij de bespreking van de leening van 12,000,000 gulden, uitte Markgraaf de Rodes de volgende klacht : « Remarquez quo les députés des deux Flandres ont voté presque tous pour 1'emprunt malgré la grandeur et 1 énormité des charges qui pèsoiit- particulièrement sur ces pro\inces; par ia raieon qu'elles payent Ie doublé de la contribution fonclère des autres provinces. Ainei, Messieurs, les Flandres vont payor au taux de 20 pour cent du revenu, tan dis qu une provinte contigüe le Hainaut payora a, poine un taux de 10 poUr cent, etc. (1) M. Ch. de Brouckere minister van geldwezen erkent dat de vertegenwoordigers van beide Vlaanderen steeds daartegen verzet aanteekenden en belooft zonder verwijl aan het kadaster te doen werken(2). In de zitting van 13 April 1831 beklaagt M. Wannaar zich bitter over het onrecht dat aan de Vlamingen bij de benoemingen aangedaan wordt : « Toutes les écouomies doivent particulièrement profiter aux deux Flandres, qui sout surtaxées do plus d'ivn tiers; cette injustice pèse d'autant plus sur ses liabitants, qu'ils constituent plus du tiers do toute la population de la Belgique; que d'im autre coté, nous navons aucuno réparation, aucun avantage qui- puisse en quelque sorte contre-balancer les mégalités sur c-e point. Ces inégalités qui sont des injustices sont générales. Les deux !.• landres 11 ont aucunement a la Cour d appel leurs conseillers en projiortdon de leur population, do leurs richesses, de leurs contestations judiciaires; tous les einploia civils leur sont véritablement inteidits. Des exemples malheureusement sont trap nombreuxje n abuserai pas de votre patience. Au ministère de 1 intérieur eeul, il y a pres de cinquante a soixante employés; eh bien, au lieu de vingt qui devraient appartenir aux deux Flandres, il y en a trois. Au lieu d'un tiers d'employés nous avons obtenu avec peine une trentième parfcie. (Interruptions prolongées.) (es a.bus 95. Noordzee liet men (loodkwijnen, de Walen die in de achtereenvolgende, ministeries alles beheerschten, schenen te vergeten dat Belgis eone Vlaamsche zeekust bezat, die geene mindere schatten bevatte dan de Waalsche mijnen » (1). Wij herhalen dus de vier grieven van de Vlaamsche nationaliteit tegen de Belgische centralisatie : 1° Vlaanderens taal werd bedreigd. Aan Rogier wordt toegeschreven een brief waarin de zinsnede voorkomt : « Jjcs premiers principes d'nne bonne admiuistration sout basés sur 1 emploi exclusif dun© langue et il est évident que la seule languo des Beiges doit etre le francais. Pour arriver a ce rés-uitat il e.st nécessaire que toutes les ionctions civiles et militairen soient confiées a des Wallons et iï des Luxembouxgeois; de cetto manière les Flamands, privés temjiorairement des avantages attachés a oes emplois, seront contrahits d apprendre le Francais et I on détvnira ainsi peu K pen l'élémeiit germanique cm Belgiiquc. » (2) Dezelfde minister schreef aan Lord Palmerston : « Les efforts de notre gouvernement doivent tendre. a la destruetion de la languo llamande pour préparer la fusion de la Belgique avec notre grande patrie la Fraince ». Zoo luidt de doodsbedreiging en de er in gegeven onderrichtingen werden met min of meer stiptheid nageleefd. Behoudens hetgene de wetten over het Vlaamsch in bestuurszaken voorschreven, was het Fransch de eenige bestuurstaal: de eenige taal van het centraal bestuur — voor het noodige Vlaamsch moesten vertaalbureelen zorgen — en voor den ganschen inwendigen dienst. De kennis van het Fransch wordt vereischt voor alle beambten gansch België door. De kennis van het Vlaamsch alleen van beambten in betrekking met het publiek in Vlaamsch België. En met hoe weinig was men tevreden! In rechtszaken werkte de centralisatie even doodend. Voor het ééne Hof van Verbreking was het gebruik der Nederlandsche taal verboden. Tot het gebied van de Luiksche en Brusselsche Hoven van Beroep behooren Vlaamsche en Waalsche gemeenten dooreen, de taalvrijheid bestaat er zoo weinig dat partijen op eigen koslen verplicht zijn alle Vlaamsche stukken, in de bundels voorkomende, in het Fransch te vertalen. De Vlamingen bezaten noch middelbaar noch hooger onderwijs en in het lager waren geene perken gesteld, zelfs niet bij de jongste wet, aan het aanleeren eener tweede taal. Leerplicht, met algemeen aanleeren der tweede taal gepaard, waren uitstekend geschikt tot verspreiding der verfransching. In het leger ook is de geest Fransch en in weerwil van de jongste wet, die veel goeds bevat, waaivan de eer toekomt niet aan minister de Broqueville maar vooral aan Dr Van de Perre, zou hij dat blijven. Al het centrale immeis bleef Fransch. Ook de kolonie en de huitenlandsche vertegenwoorders van België waren verfranscht. Het gansche economisch leven strekte feitelijk tot uitroeiing van de Vlaamsche laai. Frankrijk steunde dapper den strijd met zijne boeken, zijne bladen, zijne tooneelvoorsteliingen, zijne voordrachthouders, zijne toelagen en decoraties. De (1) BI. 142. (2) M. Meelt onderzoekt de betwisting aangaande de echtheid van Rogier s brief in « Réponse a Monsieur Destrée. » l6 Nota. kansen waren werkelijk ongelijk. Eenige schrijvers, eenige dichters, dwepers, droomers, studenten, intellectueelen moesten het opnemen tegen de macht van het gezag, tegen de besturen, tegen het goud, voor eene kleine nationale taal tegen eene wereldtaal. Wij hebben steeds den indruk gehad — al poogden wij ons zelf en anderen soms te bemoedigen — dat wij evenmin slagen konden a's de kleinhandelaars in hun kamp tegen de naamlooze vennootschappen, als de handwerklui tegen de machine-nijverheid, als de verhuurders van postwagens tegen de sneltreinexploitaties. Niets kon in ons dat gevoel uitwisschen, geen jubelcantaten, geene Ingoyghemsche feestoptochten, geene Roeselaarsche standbeeldonthullingen. Liederik s boek versterkte die meening en maakte ze onuitroeibaar. Treffend vooral vonden wij daarin de bladzijden over den invloed van Limburgs kolenmijnen en Brussel s groei. Wanneer wij de machten, welke ons nu met ondergang bedreigen, niet omzetten in machten ter opbeuring en redding gaat onze taal een tragen kwijndood te gemoet. En dit moet al wie nog iets voelt voor Vlaanderen voorkomen. Het verlies zijner taal is voor een volk zoo gewichtig dat het zich met al zijne kracht daartegen verzetten moet. Wat de taal beteekent, getuigt Nehemias, de profeet, waar hij spreekt over de huwelijken van Joden met vreemdelingen. « De zonen, druvruit geboren, konden geen Joodsch spreken... En ik verweet hun en vorwenschte hen en ik doodde onder hen mannen. » (boek Nehemias XIII, 24-25). Het Machabëenboek getuigt ook van de kracht der moedertaal, waar het meldt dat de bewonderenswaardige Machabëenmoeder elk harer kinderen toesprak in de taal van het vaderland (VII, 20-21). Op Pinksteren werd aan ieder volk in zijne taal de waarheid verkondigd : De menigte is gelukkig dat zij de apostelen koort spreken « elk de eigen taal van het geboorteland » (Handelingen der apostelen, II, 6, 11). Zoodra volken oprijzen uit den nacht van verdrukking is de eerste zang na het ontwaken een hulde aan de taal. Wanneer dwingelanden eene nationaliteit willen uitroeien, is hun eerste dwangmaatregel een aanslag op de taal. De taal, stem der .ziel, is het onderpand van ons mensch-zijn, zij onderscheidt ons van de dieren. Zij bindt ons met voor- en nageslacht. Zij is het gewoon uitwendig teeken van een volk-zijn. Zij wordt gevormd door het volk en dient daarna om het te vormen. Zij stelt de menschen met elkaar in gemeenschap. Waar in eene menschengroep taalgemeenschap ontbreekt wordt mededeeling van bepaalde kennis en duidelijke gevoelens verhinderd ontstaat geestesverstomping en gevoelsverwildering. Professor Pirenne en Rector HoFFMANN hebben wel bewezen dat er volken bestaan die hunne taal verloren. Fichte in zijne « Reden an die Deutsche Nalion » legt daarin het hoofdverschil tusschen het Duitsche volk en de andere volken van Germaansche herkomst.Hij wijst echter tevens op de nadeelen daarvan. (IV1 en Ve Rede). Het verlies zijner taa| kan voor een volk het gevolg zijn van abnormale toestanden : o. a. voor dz Joden gemis aan een vaderland, voor de ler^n en de Vlamingen in Noord Frankrijk, enz. Een volk heeft het recht niet vrijwillig van zijne taal af te zien evenmin als een mensch zijne tong mag uitrukken. Het mag zich zelf niet merkelijk hinderen. Het heeft recht op zijne taal en den plicht ze te handhaven.«Lorsqu'un peuple est obligé de renoncer a sa langue, il considère cela comme un suicide » zeide Pirenne eens (1). Het Vlaamsche volk in België is geen tweetalig. Het Fransch is hier geene volkstaal, er zijn in Vlaamsch-België geene Fransche dialecten,— Uit de ontleding der jongste statistieken besluit De Raet, die ons leerde nauwgezet te werken : « Er kan in Vlaanderen geen spraak zijn van tweetaligheid. — In de vier Vlaamsche provincies zijn 47.288 inwoners van Vlaamsche gemeenten en Vlaamsche herkomst, die verfranscht zijn. » (2) D. Claes, L. Willems, Pater Stracke, Th. De Decker hebben betoogd dat vroeger het Fransch in Vlaamsch-België nog minder verspreid was dan nu en schoten breede bressen in de wetenschappelijke stellingen van Pr. Kürth en Pirenne al erkennen zij wel dat om allerlei redenen de Fransche taal in Vlaanderen steeds grooten invloed uitoefende en dekennis er van zeer gezocht werd: pirenne verklaart alles als een natuurlijk feit. Wij daarentegen beweren dat ten minste tijdens de Fransche overheersching en sedert 1830 het Fransch opgedrongen werd. Wat de taaleenheid van Vlaamsch-Belgie betreft is Van Cauwelaert het ten volle met de aktivisten eens. De 47000 verfranëchten uit de vier Vlaamsche provinciën, de talrijke verfranschten uit het arrondissement Brussel, zouden Vlaanderens taal ook tot de hunne moeten nemen of terugnemen. Dat is hun Christelijke, hun maatschappelijke, hun vaderlandsche plicht. Zoo alleen dienen zij volkomen de gemeenschap. Blijven zij Vlaanderen bewonen en onwillig om Vlaanderens taal te leeren dan heeft de Vlaamsche staat wel het recht, meenen wij, mits inachtneming van de rechtvaardige overgangsmaatregelen, en het eerbiedigen van de louter- individueële vrijheid, trots hun verzet, de openbare taaleenheid door te drijven. * * * 2) Vlaanderen betaalt meer lasten; 3) Vlaanderen lijdt nadeel; 4) In internationale verdragen werden Vlaamsche belangen over het hoofd gezien. Deze grieven werden in boekdeelen uiteengezet door onze Vlaamsche geleerden, in talrijke redevoeringen aangetoond door onze parlementaire redenaars en volkssprekers, ter kennis van het volk gebracht door bladen en vlugschriften. Wij vergenoegen ons er mede te verwijzen o. a. naar het "Verslag der Grievencommissievan 1856, naarBroeckaert en Coopman's « Bihliographie van den Vlaamschen taalstrijd », naar Vuylsteke's Korte statistieke beschrijving van België, naar Didaskalos prachtige « Brieven aan Minister Helleputte ». naar Nemo's artikelen in « Het Handelsblad », naar Meert's Debat met Hardijns. Antwoord aan (1) Aangehaalde voordracht « De Vlaamsche Hoogeschool » le jg. nr 10. — Cf. Liederik's • werk, bladzijden 64-71 over taalplicht en taalvrijheid. (2) Studies qver Vlaamsche Volkskracht (BI. 536-551). J. Destrée, naar het vlugschrift van Fr. Reinhard, naar de boeken van L. De Raet en llederlk, naar de redevoeringen van onze Vlaamsche volksvertegenwoordigers sedert De Decker, Gerrits, De Laet, Coremans, De Maere-Limnander tot in 1914, naar alle geschiedenissen onzer beweging. In een artikel « Contre la séparation administrative » 0) betoogt M. de Miomandre : « La Wallonië paye moins d'impöts que le pays Flamand. La différence est de 40.765.658 en 1909. » Hij bewijst ten tweede dat veel meer uitgaven ten behoeve van Wallonië gedaan worden. De nationale grieven der Vlamingen tegen België zijn dus even ernstig als de nationale bezwaren der zuidelijke provinciën van de Nederlanden tegen de regeering van Koning Willem den Ie in 1830. De statistieken in de werken van dldaskalos en Meert, enz. zijn zoo gewichtig als de lijsten van benoemingen, enz., uit Le Courrier de la Meuse en andere Belgische bladen in' 1830, welke zoo krachtig het verzet tegen de Nederlandsche regeering opzweepten. Zij alleen, die geen enkel onder de vermelde werken lazen en over alles oordeelen met de sterke kalmte der onwetendheid, glimlachen wanneergesproken wordt over de verdrukte Vlaamsche nationaliteit, blijven koel bij pater Slracke's Arm Ulaanderen of Claudius Severus «'Ulaanderens Weezang », doch wij vragen ons af of zij die ook over Vlaanderen heerschen wel het recht hebben onwetend te zijn omtrent de klachten die sedert tientallen jaren opgaan tot den troon van den Koning, tot parlement, tot bisschoppen; of zij niet verplicht zijn zich neer te buigen over Vlaanderen s stoffelijke en verstandelijke ellende, en de wonden van het volk te heelen met den balsem van de rechtvaardigheid en de barmhartigheid. Nadat wij de kwaal hebben aangetoond past het dat wij de verantwoordelijkheid bepalen.— De bedoelingen beoordeelen wij niet, alleen de feiten vallen onder ons bereik. Wij denken dat het onrechtvaardig ware alle schuld op den rug van het Belgisch Slaaiswezen sedert 1830 te laden.Vorige eeuwen dragen mede een deel der vracht. 1830 was reeds een gevolg « Het is de Hervorming en niets anders dan deze, die Noord en Zuid heeft vaneengereten » schrijft Colenbrander in zijn reeds vermeld werk over de Belgische omwenteling. (BI. 68). Er zit naast een deel overdrijving veel waarheid in wat plrenne zeide over de vorige eeuwen : « Le pays est entrainé dans des guerres, ravage comrne aucun pays ne 1'a été, si ce n est 1 Allemagne pendant Ja giierre de trente ans. La vie politiquc disparait complètemeiu. Les Ltats Généraux ne sant plus convoqués. Le pquple ne s'oceupe plus de son propre gouvernement. Ijes Flamands des classes supérieures ne parient plus que le Francais. Le Kin mand tombe au rang d'un patois qui s'étiole. Au X\llfe siècle on croit qu'il va mourir. Survient la conquête francais». Cette fois on se dit que c'cst le coup de mort pour la langue flaraande. » Wij wezen erboven op hoe Pirenne de handelingen van het bewind in 1830 (I) Revue de Belgique, 1912. BI. 967 env. vergoelijkt en daarin waarlijk kunnen wij met hem niet medegaan. Onze taal was ziek, ons volk zwak, zeer waar. Het was eene reden om de taal te redden en Het volk te versterken. Dat was plicht. Of mag men de zwakken verdrukken omdat deze den moed niet hebben tegen te schreeuwen. Moet maar recht geschonken worden aan wie het met de vuist opeischt! Waar zouden de Vlamingen de krachtdadigheid vandaan gehaald hebben om zulken lastigen strijd te voeren als diegene welke van hen vereischt werd. Zijn zij van 1830 tot 1839 geene slachtoffers geweest van hunne trouw aan den Belgischen staat? Hebben zij niet veel laten begaan om toch voor geene vijanden van België, geene orangistische samenzweerders uitgescholden te worden? Toen zij wakker schoten was alles geschied. In 1840 werd het groot petitionement ingericht. En sedert dien hebben de Vlamingen niets verzuimd om tot hun recht te geraken : vertoogen, landdagen, liederen, optochten, enz. De letterkunde bloeide. Weldra moesten de regeeringen ondervinden dat de Vlaamsche taal springlevend was. En toch heeft geene ooit het initiatief van eene ingrijpende rechtsherstelling genomen. Zij hebben zich steeds blind gekeken op de Belgische eenheidsgedachte en hunne oogen gesloten voor de verscheidenheid der inwoners van België. De rol der regeeringen is schier-altijd geweest, van den dag waarop de eerste taalwet besproken werd tot in 1914, alle voorstellen te verminken opdat ze zouden passen in het Belgische keurslijf : Onze bijzonderste wetten zijn door de tusschenkomst der regeering die in dit opzicht steeds al haren invloed in de weegschaal legde en herhaaldelijk met ontslag dreigde, slechts bleeke schimmen van de ingediende voorstellen. Men vergelijke de wetten van 1873, 1878, 1910 enz. met de oorspronkelijke voorstellen. Na het aannemen der wetten hinkte de toepassing ten gevolge van de tegenwerking der ministerieële bureelen. Daar wij een hekel hebben aan stelselmatige verguizing willen wij ook eenige lichtzijden vertoonen in dit treurig tafereel en wijzen wij op gunstige maatregelen ten voordeele van onze taal genomen door ministers De Decker, Alfons Van den Peereboom, ja zelfs door den Waalschen minister Sainctelette, alsook door minister beernaert. Minister Begerem verdedigde kranig en knap de Gelijkheidswet; m:nister Renkin, de wet op onze taal voor het Brabantsche assisenhof en de Brusselsche rechtbanken. De heer Helleputte was een overtuigd Vlaamschgezind, Vlaamschvoelend minister. Maar buiten, menigmaal boven de ministers, die kwamen en heengingen, bleven de ministerieële bureelen, waarin Rogier's geest heerschte. Wat al moeilijkheden heeft minister Helleputte niet moeten trotseeren eer hij tweetalige poststempels invoerde. Over dit alles zijn van Didaskalos onvergetelijke brieven. Och... Van Cauwelaert zelf erkende het onlangs : « Tegen de kracht der administratie is zelfs geen minister bestand. » Van het onrecht dat op Vlaanderen drukt, dragen onze elkaar opvolgende regeeringen dus een groot deel der schuld. Ons parlement insgelijks, alhoewel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers 101 vertegenwoordigers van het Vlaamsch bestuurlijk gedeelte tegen 85 van het Waalsche gedeelte zaten, brak slechts in geringe mate den invloed der regeering en onderging dien, de laatste jaren vooral, meer om meer. De regee- ringsmacht groeide in de meerderheid. De meerderheid in de kamers bestond om de beurt uit partijen waarin de franschgezinden of de onverschilligen door hunnen economischen invloed, door hunne knapheid, hunne beslagenheid, hunne ervaring, den tijd Waarover zij beschikten, door ons verkiezingsstelsel enz. oppermachtig waren. Dat wij van ons Parlement geene wezenlijke-irigrijpende maatregelen op taalgebied mochten verwachten, tegen de regeering in, leert de geschiedenis der jongste twee taalwetten : de militaire en de schoolwet. Kan men aannemen dat, tijdens de bespreking daarvan, onze Vlaamsche voormannen gered hebben wat in hunne macht lag en handelden naar hun beste vermogen dan is het toch onloochenbaar dat hunne macht zeer beperkt was en dat de toestand in de kamer weinig of niets verbeterde in weerwil van het talent en de werkzaamheid onzer Vlaamschgezinde leden. Dit is de schuld der Vlamingen zelf, werpt men op, die zich laten vertegenwoordigen door onverschilligen of vlaamschhaters. Zij hebben maar wat zij verdienen « Les peuples ont les gouvernements qu'ils méritent ». Dit argument troffen wij reeds aan in onze bewijsvoering en wij antwoorden nogmaals : « Laat het waar zijn dat de Vlamingen berusten in hun staat van ondergeschiktheid dan nog roepen wij luid : « Dat mag niet. De meerderheid heeft niet altijd het recht aan hare zijde. De leer dat de beslissingen van de meerderheid recht zijn laten wij voor rekening van Rousseau. Er zijn toestanden waaruit het plicht is een volk op te heffen of ten minste daartoe pogingen aan te wenden, zelfs al stribbelde dit volk tegen. Ons volk is verzot geraakt op het Fransch, omdat zonder Fransch in België niets te bereiken is. De wet schaffe de Fransche taalverplichting af. voere in Vlaanderen den Vlaamschen taaiplicht in, dan keert de toestand om. Vlaamsche regeering en Vlaamsch parlement kunnen Vlaanderen en zijn taal redden ». Er bestaan geene redenen om van de regeering en de kamer van een België, zooals het vroegere, heil te verwachten, langs de slentergangen der gewone politiek en langs lijnen van geleidelijkheid. Niets geeft recht dat te verhopen. Het Franschgezind element in de regeering werd aanzienlijk versterkt : de Heeren Hymans en Goblet toonden zich nooit Vlaamschgezind. Alhoewel men den heer Vander Velde niet onder de Vlaamschhaters kan rekenen en wij daarentegen van hem over de Vlaamsche beweging zeer puike redevoeringen lazen, is het stellig dat hij tegenstander is van het beginsel « In Vlaanderen Vlaamsch ». Van eene Vlaamsche hoogeschool is hij evenals wijlen H. Denis een vurig voorstander doch van de vervlaamsching der Gentsche wil hij niet hooren. De regeering, bij voorkomend onvoorwaardelijk herstel van België wordt in de eerste jaren wellicht oppermachtig, alle partijen zullen waarschijnlijk in het kabinet vertegenwoordigd blijven, dat zich enkel met stoffelijke zaken bezighouden zal. Diegenen, die Vlaamsche eischen zouden voordragen zouden op geen gul onthaal kunnen rekenen, doch heengezonden worden met de mooie namen van « rustverbrekers, vreugdverstoorders ». De regeering legde ten gunste van onze taal slechts dubbelzinnige erg-onduidelijke verklaringen af en vandaag trekt zij in wat zij gisteren beloofde, vertroebelt zij wat gisteren klaar was. — Uiterst-kras en duidelijk daarentegen zijn de strafmaatregelen tegen Vlaamsche strijders, tegen alle uitingen van den Vlaamschen geest genomen, de bestraffing van De Clercq en Jacob, E. H. Van der Meulen enz. Begunstigd, gesteund, verspreid worden bladen waarin tegen al wat wij liefhebben de hatelijkste verdachtmakingen voorkomen. De vlaamschhatende Belgische vluchtelingenpers graaft een afgrond tusschen de regeering en tusschen ons. Alle pogingen van Van Cauwelaert om eene flinke verklaring en geruststellende toezeggingen te bekomen blijven vruchteloos. Het wordt zoo n hopelooslange weg tusschen Vlaanderen en S'e-Adresse. Er liggen rotsen tusschen, zoo bar als Cézembre's rots waar Priester Van der Meulen verbannen zit. De vurige, vooruitstrevende activisten oordeelen dat de hoogste nood voor Vlaanderen de ingrijpendste maatregelen vereischt, dat de tijd gekomen is waarop de schuldige'regeering dient vervallen verklaard. Tot hunne verdediging roepen zij in onze vaderlandsche overlevering, de oude blijde intreden namelijk Artikel 59 van de blijde intrede van Brabant, dat in alle moeilijkheden met het gezag tot grondslag der bespreking diende. Wij schrijven aangaande dit artikel eenige bladzijden over uit Edmond Poullet's « Les Consiitutions Nationales Beiges de l'Ancien régime a l'époque de l'Invctsion Franqaise de 17940). « Le .mam-tien obstinó d'une violation de la constitution donna'it-il aux Etats des pvovinoes lé droit de dépasser la résistance passive, de s'armer eontre le souverain, de ee soustraire a toute ospèce d'obéissance et de fidélité? A oette question nouvelle je crois dovoir faire une réponse complexe. Si je me place au point de vue constiitutionnel strict, je réponds que les constitutions dos provinces me préyoyaient pas le cas puisque la clause de refuB de service ava-it précisément pour but d'écarter les hourts trop violents entre le prince et son peuple. J'ajoute qu'en présence de rjnterprétnt'ion auithentique de 1 article 50 de la Joyouse Entree de Brabant, il est impossibl© d'admefctre que le Brabant lui mêine ent la faoulté d'invoquer en ce cas sa charte constitutionnelle. Seulement on deliors et au dessus de la (Jonstitution 80 trouvait le droit naturel. Or, quand le prince tentait de maintenir par la force des innovations conetitutionnolles; qu'il tentait de briser par la force la résistance passive et légitime des Etats, c-eux-ci se trouvaient évidemmeint non plus devant un cas d interprétation juridique, mais devant un cas de guerre; iIs pouvaient résister de tous leurs moyens sa-ns avoir besoin de légitimer leur attitude par un texte constitutionnel. Quoiqu'd en soit, j'avoue que, veis la fin du XVIe siècle, il se produisit un courant d'idéés qui teaidit a expliquer 1'article 59 de la .loyeuse Entree comme s'il dounait aux Brabancons en cas de violation do leurs privileges, le droit « d'élire tel gouverneur que bon leur semble »; et comme si en revanche, il consacrait un privilege excluisivoment propre aux Brabancons. Au XVIfle siècle, les avocats du conseil souvenain de Brabant et du grand conseil de Malines. qui signaient la eonsultation du 19 mai 1787 n'allaient plus tout a fait aussi loin « quand le Souverain, disaient-ils, au mépris de son serment et du droit des gons, porte atteinte publique aux droits de ce peuple, son autorité souvevaine est censée suspeudue jusqu'au parfait rodressement de ces infractions et s'il ne les redresse pas, c'est aux représentamts de ce peuple, par 1'intermédiaire d&s lois, a déclarer son autorité suspendue conformément a ce qu'il a approuvé lui même dans le serment de la Joycuse Entrée. » Enfin, lors de la révolution brabangonne, 1'idée sur laquelle la Flandro et plus tard les Etats Belgiques unis se fondèrent pour justifier leur rupture complete avec Joseph II, procédé taint soit peu de la doctrine de la deuxième moitié du XVIe siècle, tout en se rapprochant de la doctrine qufe j'ai moi même défendue. Cette idéé est au fond celle-ci: Le (I) Mémoires couronnés par 1'Académie Royale de Belgique, XXVLe Deel. BI. 496-499- princo a violé lo pacte inaugural; il a essayé de maintenir ses aetes arbitraires par la violence; noue sommes dél'iés vs a vis de lui, car il ne noiis reste plus qu'ti opposer la force a la violence. » Dit Artikel 59, zijn grondslag althans, diende tot rechtvaardiging van de vervallenverklaring van Philips den IIe (27 Juli 1581), van Jozef den IIe in het Verbond van de Belgische Staten in 1790 (11 Februari)0), van de Nassau's in 1830. M. de Gerlache herinnerde daaraan in de plechtige inhuldigingszitting van Koning Leopold den Ie. « Ou trouver chez neus des titrcs au pouvoir absolu'? Dans nos vieilles ohavtes lo contrst bilatéfal entro le souverain et la natoon était si bien formé, qu'aiix termes de la Joyeuse Entree, celui-la consenta.it a ce que ses sujet-s lui refusassent le service, ta-nt que les contravontions ne seraient pas réparées. » (2) De vooruitstrevende activisten roepen verder tot hunne verdediging in : « dat het recht van het volk gaat boven het belang van den Staat, boven de « verlangens van het gezag, omdat het gezag bestaat ten behoeve van de « individuën en de groepen, vooral van die blijvende welke men volken heet. « Volken immers trotseeren den stedenverslindenden tijd, staan nadat de tronen « vielen en de legerbenden sneefden. « Naar hun belang kan men de begrippen in de volgende dalende reeks « opsommen : « Volk — Staat — Gezag. « Het veranderlijkste der drie is het Gezag, d. i. de regeeringsvorm. « Vaster is de Staat doch van eeuwigheid droomt elk volk- « Een volk zal « niet vergaan. » « Nog leeft Polen » enz. « Voor het Vlaamsche Volk willen wij den Vlaamschen Staat. « Is dit optreden zwaar kwaad? De geschiedenis antwoorde : Reeds in onze « Middeleeuwen bestond herhaaldelijk botsing tusschen leenmansplichten en « volksbelangen. » « Gand d'unc part. Liégo d'autre part, en furent les exemplea les plus fameux. L'ime quoiquo germaniquc de race, subissait une domination francaise. ii'autre, quoique wallonne, subissait une doraiination allemande.... Des Gomtes de Flandre inévitablement inclinèrent a gouverner a la Franciise. Pour les Flamands c'éta'it dépasser la mesure. lis résistèrent violemment. Des Prinoes-Bvéques de Diégo inévitablement inclinèrent a gouverner a 1'allemande. I'our les Wallons c'était dépasser la moyenne mesure. lis résistèrent non moins violemment. (3) « Doemt men onvooi waardelijk en algemeen ons streven dan smelte men « tot rouw- en zoenklokken het brons waaruit de standbeelden van Breydel en « De Coninc, Van Artevelde, Egmont en Hoorne, Anneessens, de helden uit « den Boerenkrijg, Rogier en Van de Weyer gegoten werden en huidige men « Filips den Schoone, Alva, Markies de Prié, Jozef den IIe, de beulen van het « Directoire, Willem den Ie. Dan houde men op Te Deum's te zingen voor de « verjaring der inhuldiging van Leopold den Ie, want diens zegetocht ging over « de scherven van ruiten uitgeslagen in hotels van legitieme ministers, over straat- (1) Overgedrukt in de Gerlache's aangehaald werk, I, 204. (2) Huyltens, III, 621. (3) Picard in zijn bovenvermeld « Essai ». « schansen in de Septemberdagen opgericht tegen het leger van den toen nog « wettigen vorst. « De omwenteling van 1830 was gruwelijk in de oogen van menig legitimis« tisch denker uit Metternich's school en de omwentelaars waren muiters voor « Koning Willem. « Dezelfde moeilijke vragen rijzen op voor alle tijden en landen : « In Frankrijk zien wij emigré's tegen hun land oprukken aan de zijde van « Oostenrijkers en Pruisen om wille van het wettig gezag. Waren zij schuldig? « Wij zien te Valmy de geestdriftige Sansculottenlegers het land en de republiek « verdedigen tegen vreemdeling en uitwijkeling. Waren zij allen schuldig? « Wij zien een Paus naar Parijs komen om er de keizerskroon te stellen « op het hoofd van den Corsikaan die de plaats innam van een Bourbon. « Zondigde die Bourbon, toen hij zich op den troon van Saint Louis liet « herstellen door legers rookende van het edelste Fransche bloed en die heele « stukken Fransch grondgebied hadden verscheurd? Zondigde hij tegen zijn « land? Toen de Corsikaan terug uit Eiba in Frankrijk aanlandde liepen « duizenden geestdriftig hun ouden veldheer te gemoet? Waren die allen schul« dig jegens het wettig gezag? « Och wat is dat in Frankrijk steeds een geharrewar gebleven en een « kleurige wemeling van partijen : en even bont immers gaat het elders : in « Spanje, Italië, Rusland, enz. « Heeft één patriot Kerenski gelaakt en Venizelos geschandvlekt die toch « scherper tegenover zijn koning stond dan één activist tegenover d? Belgische « regeering. Och neen, onze regeering zond een gezant naar Saloniki. « Is het geen onbetwistbare waarheid dat men om uiterst-gewichtige redenen « tegen het gezag optreden mag wegens miskende gewetensrechten, wegens « op-eene-blijvende-wijze miskende volksrechten. Daarvan heeft de katlulieke « kerk door de eeuwen heen de schitterendste en prachtigste voorbeelden « gegeven. Daarvoor trotseerde zij alles en trof zij de machtigste hoofden, « getrouw aan het woord van Christus tot Pilatus « geen macht zoudt gij bezitten « indien zij U niet van daarboven gegeven was » en van de Apostelen. « Beter is « het aan God te gehoorzamen, dan aan de menschen. » « Is het moeilijk te loochenen dat de verstgaanden onder ons den Belgischen « Staat volkomen opgeven en droomen van een zelfstandig Vlaanderen, hetzij « alleen, hetzij in een groot-Nederland of ineen groot-Germanië dan kunnen wij « hen nog verdedigen als volgt : « De geschieden s spot met de onaantastbaarheid van de staten. Om « daarvan overtuigd te zijn doorbladere men even gedurende eenige oogenblikken « een historischen atlas. — Natuurlijk en menschelijk is het dat elke Staat zijn « eigen ongeschondenheid zoekt te handhaven en het denkbeeld van den Staat « is zeer machtig omdat hij over de dwangmiddelen beschikt, tegen den buiten« landschen vijand beschermt, de orde bevestigt, het openbaar leven verzekert. « — Doch even natuurlijk komt in de zielen, in de harten der menschen de « neiging om zich te vereenigen — ook in den Staat — met hun gelijken : geloofs« genooten, stam-, taalgenooten naar het belang dat zij hechten aan den eenen « of den anderen factor; dat hierbij veel van de tijdsomstandigheden afhangt « toont de geschiedenis. Vooral dichters en denkers zaaien die gedachten, « bij den aanvang tegen de uit-hun-aard-gewoonlijk-behoudsgezinde staatslieden « en kooplieden in. « Van daaruit loopt dus eene dubbele richting en ontstaan allerlei botsingen. « Eene algemeene uitspraak te vellen is onmogelijk. « Doch zonder ing zou het wel zijn moest het streven van ]ong-Vlamingen « onvoorwaardelijk en algemeen veroordeeld worden door lieden die opgetogen « zijn van bewondering voor het streven der Serviërs om hunne broeders uit « Bosnië-Herzegowina te verlossen, die medejubelen wanneer d'Annunzio Italië « oproept ter verlossing van Italia irredenta, die smachten naar het oogenblik dat « de Fransche driekeur weer op de Lotharingsche torens wappert, die Pan« Latijnsche Congressen bijwonen, die goedkeuren dat Rusland, als bescherm« moeder aller Slavische natiën, het opnam voor Servië, die alle nationaliteitenbe« wegingen billijken behalve de Vlaamsch-Germaansche, die weenen van « ontroering als een kind uit Posen of Metz zijne moedertaal ontleert maar niets « voelen voor zoovele duizenden kleine Vlamingen, wier geest verminkt wordt. » ★ * * Zoo spreken de vooruitstrevende activisten. Eene uiting van die gedachten zijn de gebruikelijke dagorden op de meetingen, behelzende vertrouwen in den Raad van Vlaanderen, eisch tot afstelling van de Haversche regeering, onmiddellijke invoering van politieke scheiding. Andere activisten kunnen hunne bezwaren tegen dit alles niet onderdrukken : bezwaren tegen de wijze waarop de Raad van Vlaanderen tot stand kwam en waarop hij werkte, o. a. tegen de Berlijnsche reis; bezwaren tegen de zoogenaamde afstelling der Haversche regeering : die eisch is onduidelijk. Wil men eenvoudig dat de Koning andere ministers benoeme? Zullen het betere zijn? Kan de Koning dit nu doeir? Wil men het koningschap afschaffen ? Wil men een ander vorstenhuis ? Ik denk dat niet. Tot hiertoe hielden de activisten zich in het algemeen nog eerbiedig jegens den koning van wien zij recht verhopen? Men overwege toch de fabel « Les grenouilles qui demandent un roi » ! Hoe zal die afstelling doorgevoerd worden ? Dit alles is uiterst troebel, en ver boven het begrip der meeste menschen die de dagorden toejuichen zonder er over na te denken; bezwaren tegen de uitroeping der politieke scheiding : Zij zien daarin eene schending van het volkenrecht daar de bezettende macht ten minste het wezen van den bezetten slaat moet handhaven. Zij vragen zich af hoe een Vlaamsche staat zich zal staande houden tegen BINNENLANDSCH verzet en BUITENLANDSCHE drukking, wie op zich den ontzaggelijken last nemen zal Vlaanderen uit zijne puinen te doen opstaan, het economisch en verstandelijk op te beuren, wanneer daarbij zoo veler sleun moet gemist worden. Zij zijn meer doordrongen van Vondel's spieuk uit Jozef in Dothan « Langzaamheid past groote zaken » en hebben een hekel aan militaire dictatuur, aan omwenteling, aan blijvende drukking van eene vreemde macht. Zij overwegen wat Pater Salsmans' schiijft in zijne Rechtelijke Plichtenleer N' 55, bl. 48. « En hoever is het «in geweten toegelaten tegen een tot aiog toe wettig gezag, dat nu zijne macht te buiten gaat, in opstand te komen? Daarom- trent op het gezag van St-Thomas u'iten zich de Katholieke zódonleeraaars met zoo 'n omzichtigheid en stellen zulke strenge voorwaarden dat feitelijk heel zelden een opstand voor 't geweten wettig zijn zal Op de eerste plaats eischen zij dat het best-uur om zoo te zeggen zijne wettigheid verbeurd hebbe door eigen schuld, door erge rechtsverkrachting, door tekortkoming aan de plechtig bezworen verbintenissen, verder dat elk ander middel om de moeilijkheid te beslechten: onderhandeling, bemiddeling, enz. vruchteloos gebleven zij; aan den anderen kant dat de oj>sta.nd waarschijnlijk met goed gevolg tot het algemeen welzijn zal gedijen. » Zij slaan stil bij de wetten der geschiedenis en leeren daaruit dat zoogenaamde vreedzame, wettelijke opstand metterdaad zeer dikwijls op gewelddadigen uitkomt, dat meer omwentelingen misloopen dan tot een goed einde komen. Zij vergeten niet dat in België twee groote omwentelingen op drie niet slaagden. Zij besluiten dat men met zeer onzekere kansen geene zekere onheilen mag te gemoet gaan en het reeht niet bezit de hoofden op hol te jagen en honderden edelmoedige dwepers in den strijd en den ondergang te stuwen. Zij zijn benauwd van blijvenden buitenlandschen militairen steun; Zij weten dat Engeland Artevelde's ruwaardschap niet gered heeft; dat Van der Noot bij zijne Brabantsche omwenteling den steun van Pruisen, Holland en Engeland waarop hij stellig meende te mogen rekenen, ontberen moest; dat België in 1831 en 1839 door Frankrijk in den steek werd gelaten wat de Limburgsch-Luxembursche kwestie betrof; dat de eeuwenoude geschiedenis bewijst hoe gevaarlijk het is buitenlanders al te diep in binnenlandsche zaken te laten ingrijpen, wanneer men de noodige macht mist, om dien steun, zoodra hij niet meer gewenscht blijkt, af te zeggen. De historie van Oud-Griekenland en van het verlies zijner onafhankelijkheid is treffend. » ★ * * De vooruitstrevenden antwoorden : « Bij de behandeling der Vlaamsche zaken is het billijk dat de Duitschers « Vlamingen raadplegen. Of verkiest men dat ze bij onze vijanden te rade gaanc « De samenstelling van een raad van Vlaanderen beantwoordt aan die vereischte. « Is deze niet volmaakt dan schrijven wij di: toe aan de moeilijke tijdsomstandig« heden, en aan het zich-afzijdig houden van een aantal gematigden. « Zijn wij naar Berlijn gereisd dan was dit toch om wille van Vlaanderen. « Wi) zijn daar lang zoo kruiperig niet geweest als de talrijke afvaardigingen « die sedert 1830 naar Parijs zijn gegaan en daar werkelijk herhaaldelijk de ziel « van Vlaanderen gingen verkoopen. « Zoo wij Vlaanderens zelfstandigheid nu wenschen uit te roepen dan « geschiedt dit om vredescongres en regeering voor voldongen feiten te stellen. « De Duitsche hulp aanvaarden wij, zooals in 1830-31 de Fransche werd inge« roepen. Wij stellen ons land aan geen grooter gevaar bloot dan Koning « Leopold I toen hij om de hulp van het Fransche leger verzocht, dan Havere nu, « wanneer het België verbindt met de Entente. » * * * Wie heeft gelijk? De vraag is onoplosbaar. Eenige beginselen kunnen echter tot veilig lichtsnoer strekken : Zelfs voor een goed doel mogen geene slechte middelen aangewend worden. Machiavelli's leer en de Katholieke staan onverzoenlijk tegenover elkaar. Het doel heiligt de middelen niet. « Recta recte persequenda ». Verwerpelijk zijn dus moord, leugen, laster, zaaien van haat, alle geweldpleging zonder voldoenden nood, alle onbezonnenheid, blinde voortvarendheid, roekeloosheid. Maar zeer dikwijls kan men de wiskundige.de volkomen zekerheid niet bereiken. Men kan alleen min of meer deugdelijke argumenten inbrengen en de keus behoort aan ieder naar zijn eigen geweten, wanneer hij voor die keus geduwd wordt en ja of neen zeggen moet. Verder dan tot het waarschijnlijke, het best mogelijke, het voorzichtigste, het veiligste reikt geen betoog op dit gebied. Ontzaggelijk is dus de invloed van het subjectieve en uiterst-onvoorzichtig is het voor een mensch tot den anderen het Raca toe te roepen. God alleen, die de harten doorpeilt kan hier vast oordeelen. Ons legt de wet der christelijke liefde op niet te veroordeelen maar ons neer te lejgen bij de eilaas-al-te-optimistische spreuk van het oude recht « Omnis homo praesumitur bonus nisi probetur contrarium. » Het rechtmatige, de kansen van eenige handeling zijn tot geene vaste algebraïsche formules te herleiden. Zeer positivistisch-juist schrijft Pater Delplace in zijn werk over « Joseph II et la Révolution hrahanfonne », « La légitimité d'une révolution ne se discute que lorsqu'elle est faite ». De durvers zeggen : « Wat onmogelijk geacht wordt lukt zeer dikw.jls omdat in alle gebeurtenissen het toeval eene zeer groote rol speelt. » Zij kunnen wijzen op de omwenteling van 1830 volgens Pater Delplace « une entreprise de'sespérée » volgens Van de Weyer : « U plus audaeie.ise des ontrepiises, si 1'on coDsidhe quo Ia Belgique, garottée par les traites do 1815, devait, en s'insurgeant eontre Ia Maison d'Orango et en fcecouant lo jong de la Holland?, wnverser mn cdifice politique élevé a si grands frais conse,vati0ü dnqud la Sainte AUianoe attachait une si Jiaute importune. » (1) Zij kunnen herhalen wat de regent, in zijne redevoering van 25 Februari 1831 verklaarde over het voorloopig bewind : « CoiirawiiMt, né dos circonstances, sans force, sans appui, sans armee, sans iiances, sans poliee et en présenoe d'un en.nemi menar dans De durvers branden in hun schild de leus « Audaces fortuna juvat » en gaan ten kamp met het oude lied « Helpt nu u zelf, zoo helpe u God ». Zij kennen geen wij e « aar een wil is, bestaat een weg », en meten niet het wenschelijke naar het mogelijke maar houden al wat wenschelijk is voor mogelijk — De hoogten vliegt hunne voortvarendheid over alsof het slechts mollenhoopen waren — Liroot geloof verzet bergen. Doch daar komt weer het scepticisme van achter den hoek omloeren en rafelt die begoochelingen en droomen uiteen. Wij hebben geene eigen macht, geen eigen leger! Zijn wij zoo sterk als de Sinn-Feiners? zoo sterk zelfs als het legertje van (1) Huyftens, IV, 295. (2) »> V, 271. (3) » 111,616. Fourie? Met hoevelen zullen wij wel staan als voor Vlaanderen Gethsemanés doodsangst aanbreekt? Zullen wij op dat oogenblik kraniger zijn dan de Apostelen, dan Petrus? Op deze vraag blijf ik het antwoord schuldig. Een profeet ben ik niet. DERDE AFDEEL1NG. VLAANDEREN WORDE ZELFSTANDIG. VLAANDERENS ZELFSTANDIGHEID IS OPPERBEST VEREENIGBAAR MET BELGIËS HERSTEL. Zoo er onder de activisten verschil ven meeningen bestaat aangaande het wenschelijke van de dadelijke uitroeping van Vlaanderens staatkundige zelfstandigheid, aangaande het omwentelingsrecht en de afstelling der z. g. Haversche regeering naar de zeer onduidelijke gebruikelijke formule toch is men goed op weg om tot eensgezindheid te geraken over het wenschehjke van die zelfstandigheid. Over haren omvang bestaan nog allerlei schakeeringen : Tusschen den eenheidsstaat van vóór den oorlog en de volkomen afscheiding van de twee deelen des lands zijn al de verschillende wijzen van Statenverbindingen . persoonlijke verbinding (personeele unie), zakelijke verbinding (reëele unie), bondsstaat, Statenbond, uitbreiding in het zelfbestuur der provinciën. Men kan ook denken aan een Staat Vlaanderen en een Staat Wallonië die zouden verbonden zijn door een blijvend bondgenootschap, met een sceptisch glimlachje bij het woord blijvend, want het kwam ook voor in het verdrag waarbij België met Nederland vereenigd werd en in 1839 luidde het dat België zou zijn « perpétuellement neutre. » De oplossing, welke mij en menigen anderen activist het best met het mogelij'ie en met het wenschelijke schijnt overeen te komen, is de reëele unie tusschen een eentalig Vlaanderen en een eentalig Wallonië. Eene reëele unie bestaat wanneer de verbonden sUten eenige gemeenschappelijke diensten en instellingen bezitten. Een voorbeeld daarvan is Oostenrijk-Hongarije. Dat het Vredescongres België tot eene reëele unie kan omscheppen lijdt geen twijfel. Dat is wel de eenige tevens onbetwistbaar-klassiek-weltelijke en vreedzame wijze waarop het geschieden kan. Daardoor zou België's souvereiniteit niet aangetast worden : « La soiweraineté subsiste des qu'un Etat ai ost assujetti a aucune autro autorité extérieure ot qu'il 11'a d'autros obligations que celles qu .il a eonsoratios. L cxistenee (Vobligations juridiques n'est m)] lement in compatible avec la souvevaineté. » (1) Het ware uitstekend kon voor goed een einde gesteld worden aan de lange reeks onderlinge taal- en rasgeschillen welke in het België van vóór den oorlog zooveel verbittering hebben teweeggebracht; konden de twee deelen van België al hunne krachten wijden aan hun herstel en hunnen bloei. Van passivistische en officiëel-Belgische zijde heeft men steeds staande gehouden dat de taalstrijd in België eene louter-binnenlandsche vraag is en alleen België zich daarmede te bemoeien heeft. Veel moeite tot staving dier bewering gaf men zicht nooit. (1) Orban a. w. 1-150. Hij verwijst insgelijks naar Rivier s Boek over Volkenrecht, I, bl. 52 en 53. Wij meenen : I" dat de taalkwestie in België wel eenigszins een internationale heteekems heeft : De twee in België gesproken talen zijn internationale d. w. zeggen talen die ook buiten het land gesproken worden. De Fransche taal voert in België Fransche gedachten, gevoelens in. De Nederlandsche, NederlandschGermaansche gedachten, gevoelens. Door talen verovert men geesten en harten. « L'annexion des cerveaux » bereidt de andere voor. De Germaansche landen hebben er een veelsoortig belang bij dat niet uitsluitend Latijnsche invloeden zich laten gelden en omgekeerd. Had Oostenrijk geen belang bij den geest die het Servisch onderwijs bezielde? Trad Servië niet toe tot menigen eisc'h op dit gebied? Onloochenbaar is de wisselwerking tusschen binnenlandsche en buitenlandsche zaken. 2° Het is historisch-onjuist dat internationale verdragen zich met geen binnenlandsche vragen bezig hielden. Voor de godsdienst b. v. namen zij heel dikwijls maatregelen. Wat België betreft verwijzen wij daarenboven naar de overeenkomst van den Haag in 1790 gesloten. De mogendheden legden het geschil tusschen Oostenrijk en de opstandelingen in België bij. De Keizer, Groot-Bretanje, Pruisen en de Staten-Generaal van Nederland teekenden er een verdrag betreffende de Belgische zaken, waarin een heel aanta punten, tot de louter binnenlandsche politiek behoorende, geregeld werden. (D Het geheim tractaat van Londen van 20 Juni 1814 door Willem den I* den 21 Juli aanvaard, bevatte acht artikelen alle betrekking hebbende op binnenlandsche zaken van het toekomend rijk der Nederlanden en bepalende dat zekere artikelen der grondwet van Holland niet mochten veranderd worden. In 1818 wendde Mgr de öroglie zich met een uitvoerig vertoog aangaande binnenlandsche zaken tot het kongres te Aken. In 1830 hebben de mogendheden groote belangstelling getoond in de omngskeuze zoodanig dat over en weder het veto uitgesproken werd tegen bepaalde candidaten. Frankrijk heeft zich ten anderen altijd bemoeid met onzen taalstrijd zooals uitvoerig bewezen wordt door Mr Josson in zijn rijk-gedocumenteerd boek « Frankrijk, de eeuwenoude vijand van Vlaanderen en Wallonië ». Het adres van de 77 aan den Kanselier van het Duitsche rijk behelst den zin • « De bestuurlijke scheiding maak geen deel uit van het Vlaamsch programma ». K Onbelastbaar is het dat dienaangaande onder de Vlamingen geene eensgezindheid bestond zooals over de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. oc zou het met moeilijk zijn bewijzen te verstrekken van afzonderlijke meenigen van kringen en personen welke tot het beginsel toetraden. Het doorbladeren van Broeckaert en Coopmans bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd zou daartoe volstaan. Vóór den oorlog reeds was de zaak bepaald ingeleid. De Vlaamsche Volksraad had eene studiecommissie benoemd. Het (!) Tekst bij de Gerlaehe a. w. I. BI. 224-225. blad De Bestuurlijke scheiding verscheen te Gent. De Leuvensche studenten in een flink gelegenheidsblaadje Als 't Past verdedigden het zelfbestuur voor Vlaanderen met al het vuur van de jeugd. Veel was het niet, maar de zaak was aan het vlotten. Het argument van de passivisten is niet doorslaande. Eene, zaak welke om verschillende redenen nog op het programma niet stond, kan er opgebracht worden. Of zou het Vlaamsch programma onveranderlijk moeten zijn? Is het programma van Mr Franck dat van Frère-Orban? het programma van Mr de Broqueville dat van Malou? E.en programma moet leven dat is zich ontwikkelen, groeien, zich aanpassen op den tijd en op de omstandigheden. Wat gisteren utopie was wordt heden ontwerp, morgen werkelijkheid. Vlaanderen zelfstandigheid is toch maar de logische, doorgedreven doorvoering van onzen ouden eisch : In Vlaanderen Vlaamsch, Vlaamsch in het bestuur, Vlaamsch in het gerecht, in het leger, in het onderwijs, en van onzen ouden kreet : « Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief, mijn Vlaanderen bovenal. » Wij zouden wel willen weten hoe zonder Vlaanderens zelfstandigheid ons vroeger programma ten volle zou kunnen uitgevoerd worden. Mr Jennissen o. a. in zijne briefwisseling met Pol De Mont en in zijne brochure « Pour la séparation » bespreekt de mogelijke oplossingen van de taalvraag. Hij somt op 1° de tweetaligheid : ieder ambtenaar zou moeten de twee landstalen kennen; 2° de vrijheid van talen welke volgens hem onderstelt dat ook de Walen aan de Vlamingen in Wallonië die vrijheid zouden moeten gunnen; 3° het Fransch als eenige landstaal — « langue de cohésion nationale, sympathique rêverie de Wallons attardés. — » Hi] verwerpt die oplossingen en komt tot de scheiding. De oplossing der taalvraag door de tweetaligheid en de erkenning van taalrechten voor de Vlamingen in Wallonië heeft altijd schipbreuk geleden op het hardnekkige verzet van de Waalschgezinden die vasthielden aan het dogma : « La Wallonië intangible » en werd door de meeste Flaminganten nooit voorgestaan. Zoo heeft M. Franck o. a., tegen minister Francotte in, zich verzet tegen het opleggen van de kennis der Nederlandsche taal aan mijningenieurs in Wallonië(') en later insgelijks afgezien van het opleggen dier verplichting aan griffiers der werkrechtersraden van beroep in Wallonië, onder de leus : « In Vlaanderen Vlaamsch ». Vóór den oorlog bestond feitelijk in de taalkwestie eene bestuurlijke scheiding tegen de Vlamingen. Zij hadden in Wallonië geene taalrechten. De Walen daarentegen hadden alle taalrechten bij ons. De tweetaligheid als oplossing der vraag is een lange, lastige, verkeerde weg. De Walen willen hem niet volgen. Om te ontkomen aan de verplichting het Nederlandsch te leeren is het onder meer dat de eisch tot bestuurlijke scheiding door hen voor goed doorgedreven werd. De tweetalige reisgids, zegels enz. werkten op hen als een roode lap op een stier. Destrée in zijn brief aafi den koning stelt vast bij den Waal « la répugnance marquée... pourl'étude de la langue Flamande >>. - Het past wel te herhalen dat de Walen het eerst voor goed, in de jongste tijden, (1) Zittingen 14 Maart, 15 Maart, 12 April 1907. de kwestie aan de dagorde hebben gesteld. In het adres der 77 spreekt men over : « Certains Wallons, sans d'ailleurs trouver d'écho, en une heure d'oubli ». Dat heet wezenlijk de zaken wat al te zeer verkleinen. Senator Dupont uitte den bekenden kreet in den Senaat. Na de verkiezingen van 2 Juni 1912, die de hoop der linksche partijen verijdelden, trad vooral J. Destrée op en schreef hij zijn beroemde « Lettre au Roi ». De provincieraden van Luik en Henegouwen namen wenschen voor bestuurlijke scheiding aan, de tweede met algemeene stemmen op 2 na. Het Waalsch Congres van 20" October 1912 te Charleroi besliste over te gaan tot de samenstelling van een Waalsch parlement. Daarvan waren leden een zeer groot getal volksvertegenwoordigers en andere politieke personen uit Wallonië : Destrée, Buisset, Hambursin, Neujean, Giroul, Pirard, Lorand, Jourez enz. Op voorstel van den Heer Destrée werden tot voorzitters van de verschillende comiteiten benoemd : Binnenland, Pastur; Buitenland, Lorand; Wetenschap en Kunst, André; Openbare Werken, Spoorwegen, Posterijen, Telegraaf, Buisset; Rechtswezen, Magnette; Landbouw, Hambursin; Landsverdediging, Hennebicq; Nijverheid en Arbeid, Troclet; Geldwezen, Dechenne('). . De W allonisanten kozen tot herkenningsteeken den Gallischen haan en besloten jaarlijks op 28 September het feest van Wallonië te vieren. Daar is toch wat meer in te zien dan « Certains Wallons en une heure d oubli. » Tijdens den oorlog zelf zetten zij de beweging voort doch van tegen hen uitgesproken straffen vernamen wij niets en Destrée, de Waalsche scheidingsgezinde, geniet volkomen de gunst van onze regeering al heeft hij het ook zoo driest gezegd : « Non Sire, il n'y a pas de Beiges. » * * * Tegen de voorgestelde hervorming worden zeer ernstige bezwaren ingebracht. Handelsbezwaren kunnen niet gelden : Wallonië en Vlaanderen zouden door geene tolgrenzen gescheiden worden. Voor eenheid van munt, tarieven, betaalmiddelen kan gezorgd worden. De hoofdbezwaren zijn : de staatkundige, godsdienstige, Wijsgeerige en de nationale. De eerste zet M. de Miomandre uiteen in zijn bovenvermeld artikel uit Revue de Belgique : « Het evenwicht tusschen de partijen zal gebroken worden. De liberale partij gaat daarbij ten onder. Vlaanderen is voor goed katholiek. Wallonië voor goed socialistisch-liberaal. » Ons katholieken legt men te laste dat wij onze katholieke broeders in Wallonië in den steek laten. Inderdaad vindt de beweging voor bestuurlijke scheiding minder bijval onder de katholieke Walen, alhoewel volgens de Vlaamsche Hoogeschool vele katholieken in den provincieraad van Henegouwen den wensch goedkeurden. De provincieraden der katholieke provinciën Namen, Luxemburg verwierpen de motie. In den Luikschen provincieraad werd zij bestreden door M. Francotte. Aan den anderen kant zijn veel liberale en socialistische Vlamingen er tegen om redenen van denzelfden aard. (1) Programma, samenstelling enz. vindt o. a. in « De Vlaamsche Hoogeschool » 2L' jg nr 10-11, October-November 1912. De opwerping is zoo ernstig dat daarmede rekening moet gehouden worden in de gemeenschappelijke grondwet van den Belgischen bond. Flinke waarborgen ten behoeve der politieke minderheden, der katholieke Waalsche provinciën en gemeenten, der liberale of socialistische raden in Vlaandeien zouden moeten opgenomen worden. De kwesties van de eerediensten, het vrij onderwijs, het godsdienst-onderricht in de scholen en andere zouden moeten op vriendschappelijke wijze onderzocht en opgelost worden, zoodat men nergens de minderheden smacht. Dat aan hervormingen, zooals Zelfbestuur, ook geene nadeelen noch moeilijkheden zouden verbonden zijn, ware haast ondenkbaar. Zij die er op wijzen doen nuttig werk. Het komt er op aan zooveel mogelijk de echte voordeelen van het vroeger bestaande te behouden in de nieuwe inrichting. Wij wijzen er terloops op dat in 1830 de Belgische katholieken van de omwenteling niet afzagen, om wille van hunne Katholieke Noordnederlandsche broeders en dat zoo weinig katholieke menschen thans, bij hunne oorlogsbeschouwingen en wenschen, onderzoeken wat in den afloop van dezen oorlog voor het Katholicisme het voordeeligst zou zijn. Kunnen wij hier den regel van « het dubbel gevolg » niet toepassen zooals Pater Salsmans in zijne Rechtelijke Plichtenleer dien omschrijft? (BI. 18). \ « Het is toegelaten a) met een goede bedoeling iet-s te doen, dat b) heelemanl op zich zelf niet kwaad is, doch waaruit een slecht gevolg vloc't, indien er c) even rechtstreeks (en niet alleen door het slecht gevolg) een* goed gevolg uit vloeit dat een betrekkelijk gewichtige reden tot handelen in zich omsluit. » Onder de nationale opwerpingen treffen wij er aan, gericht tegen de invoering van zelfstandigheid tijdens de bezetting. Zoo schreef Van Cauwelaert : « Ik bevestig dat op dit oogenblih^ de eisch van bestuurlijke scheiding ontijdig, onnuttig en verderfelijk isO. » Hij verbindt de toekomst niet. Anderen maken geen onderscheiding en bestrijden den eisch in zich zelf. Het argument dat Pol De Mont inriep tegen Jennissen, dat voorkomt in het Adres der 77, in vroegere redevoeringen van Pirenne, in Lord Asquith s rede enz. is het volgende : « Een België met zelfstandigheid der twee deelen is een verzwakt, een verminkt, verbrokkeld België, waarvan de twee deelen uit elkaar zullen gaan, het eene naar Frankrijk, het andere naar Nederland of Duitschland. In zulk België verliezen wij de voordeelen van de wisselwerking tusschen de groote beschavingen van West-Europa. » Op die activisten, die om België weinig bekommerd zijn, maakt de opwerping geen indruk, doch er zijn er nog die volkomen bereid zijn den volgenden zin uit het « Adres der 77 » te onderschrijven : « Na den oorlog, zoowel als voor, moet de onafhankelijkheid van ons land even volkomen zijn zoowel naar het Oosten, als naar het Westen, het Noorden en het Zuiden. In geen enkel opzicht, noch economisch, noch staatkundig willen wij eenige onderwerping, om het even aan wien » en die dus volop medegaan met het deel van de Pauselijke vredesnota dat Belgie betreft. (I) Artikelen ontleed in N1' 2 van « Dietsche Stemmen », bl. 182 eiiv, Voor hen moeten wij grondig ingaan op de opwerping. En weer gaan wij akkoord dat er voorzorgen te nemen zijn en dat Het verkeerd is aan Vlaamsche zijde haat tegen de Walen te zaaien. Bij elke bespreking immers zijn er die flink voor de Vlaamsche taalrechten optreden en niet allen voelen de « répugnance pour le Flamand » waarover Destrée spreekt : Wij herinneren ons uit den tijd der gelijkheidswet de rede van Poncelet, later bij de besprek ng der taalwet RenkinVan der Linden eene rede van Orban de Xivry, uit de bespreking der jongste legerwet de woorden van Pirmez enz. Niet zonder weerzin las ik eens in een Vlaamsche brochure « dat de Walen ons even weinig kunnen schelen als de bewoners van Patagonië. » Alle haat tegen personen of volkeren is uit den booze. Dat wij in Vlaanderen nooit van zins zijn het goede te verwerpen dat ons de Fransche beschaving biedt, werd tot vervelens toe herhaald op al onze meetings. Mac-Leod, Vermeylen hebben in dit opzicht op de Vlaamsche gedachten een zeer grooten heilzamen invloed gehad. Dit alles heeft niets te maken met unitarismus of federalismus. H istorisch is de centralisatie in België betrekkelijk jong en is zij gesproten niet uit eigen bodem maar uit vreemde overheersching. « Au XVIII' .siècle comme au XIII» dl y avait im Brabant, un Haimaüt, uilo Oiwldre,-une I" 1 and re. II ny ava.it guère encore de Belgiquc dans les manifestations do la_vie olficielle. Lee dix provinces et le département «éparé étaient naturellenen; soumis a une direction pólitique uniquo et, dans une mesure tres variatie, a 1'action des meines ressorts généraux du gouvernement. Mais hors de la toute uaiité positivo touto uniform,té cessa.it.... Chacune des dix provinces était un véritable état séparé, ayant son cxistonco indmduellc qu'elle défeïidait a outrance, ayant sa vie propro et independente qu elle cherehaït K sauvegaider dans la mesure de sos forces et de ses rossources. » (1) De Fransche overheersching brak met de geschiedenis af, hier zoowel als in Frankrijk en splitste het land in departementen. Men is het niet eens om die eenvormigheid goed te keuren. Taine is er zeer streng voor. Wij lezen, in Ad. Prins : « L'organisation Je la liberté et Ie devoir social» : Hoofdstuk III La décentralisation et le gouvernement local (BI. 61-95). « La Uolgique a connu les traditions locale» et il est regrettablo qu'elles ai'ent ét. hrusqnement rompues. Si... inon, notie éta.t rêprésentatil serait encore la fédération dos provmces et conscient do la diversité des intéréts loeaux il ue la sacrifierait pas au besoin osthet'ique de 1 uniformité. In de Laveleye's « Le gouvernement dans la démocratie: » « L une des plus grandes lautes de la révolution francais© a été de dótrniro lo< assemblees provinciales. » (II 255). « On ne peut assez déplorer 1'aveuglement ,1e la plupart des historiens francais qui ouent les souverauns Louis XI. Richel™, et Louis XIII. la Convent™ et Napoléon tout cc 1" 'Ls avaient fait pour établir lunité (nationale. » De geschiedenis bewijst dat de bondsvorm ver van tot ontbinding der landen te strekken, deze steviger maakt en de eenheid wel eens leidt tot ontbinding. Hij is het beste middel tot oplossing van de nationaliteitenvraag. Weer schrijven wij over uit het werk van de reeds vermelde algemeengewaardeerde geleerden. (I) Edm. Poullet, a. w., bl. 6. Er wordt geeproken over de Katholieke Nederlanden.., Da boven bestonden nog het Prinsdom Luik en het Prinsdom Stavelot. Uit Wet bovenvermeld hoofdstuk in Ad. Prins' werk : « On dit: « Pourquoi retourner en avrièro? L'unité e'ost fe yrogrcs, la cohésion, la rapidité du mouvement. La cdmplexité do la déoentralisation e'ost 1© passé, lo particularisme, les fïottements, les, lentouis d'exécutiön. Li'histoine contemporaine répond a ces défïances.- L'Amériqné surtont mérite d'attiror epéeialemeat 1'attention. Elle a re■trouvé le type de 1'Etat fèdérat.if dont notre moyon-age avait déposé le gorme dans lo droit public europeen. L'Etat amérieain est mie association de qiiarantc deux Etats. Chacun a sa r-onstit-ution, «on pouvoir exécutif, ses deux Ghambree, son administrabion particuliere, son Système fiseal, fon droit, sa profcfduw, sa justieo.' Jxi «K-rot de la lorco de la rcsistance des Etats U-nis ést dans la décentralisation. Sur le Continent, la Suisse est actuelleraent Ja plus anciennc confédération do groupes locaux, au ton omes.... En 1798'elle céda nn instant a 1 influence unitaire de la Franco pour retourner biontöt au régime fédéraiif. » Uit de Laveleye's « La gouvernement dans la démocratie » XXVIe Hoofdstuk, van het XIe boek : « T'n régime fédéral plus ou moins étroit sera gén éra lom ent adopté dans l'avenir paree que e'ost le soul inoyen d'asswrer runion dos races, et plus tard de 1'eepèco sans briser les diverisités loeales et sans asservir les hommes a une étouffanto uniformité. ...Ij'unité. dans deux* ou trois grands services publiés... suffit ix>ur assuror 1 unite de 1'Etat. » elders : « Espérons que le recours a la force sera inutile pour résoudre la quiestion dos nationalités qui peut Pétre en «ppliquant dans iontos ses conséquonces lo système fédéraliste. » In het VI le Hoofdstuk van het IIe boek : Régime fédératif wordt de federalistische gedachte uitvoerig verdedigd : « Lo fédéral'isme poussé jnsqu'au respect des autonomies los moins importantes permet de résoudre sams peine los difficultés autrement inextricablcs que soulève 1 .antagonisme des nationalitós, » (Blz. 77.) elders : « L'Etat démocratjque no doit etro quo la eonfédération des villes 1 ibres et dos provinces autonomes. » Nochtans hebben landen als Zwitserland en de Vereenigde Staten van Noord Amerika sterke crisissen doorworsteld : het eerste b. v. den Sonderhundoorlog, het tweede den strijd tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Staten. Daarentegen duurde het op unitaristischen grondslag gebouwde Koninkrijk der Nederlanden slechts vijftien jaren en die eenheid is wellicht eene der redenen van zijn korten duur zooals reeds vroeg door klaarziende diplomaten werd gedacht O. Dat het zelfbestuur de verbroedering niet belet leeren wij bij Pirenne die zegt dat sedert 700 jaren Vlamingen en Walen op elkaar inwerken, in weerwil dus van de bovenvermelde scheiding. Toen evenals nu waren er eentalige staten : Vlaanderen sedert 1319 louter Germaansch — het hertogdom Limburg, het hertogdom Gelderland, de heerlijkheid Mechelen, uitsluitend Vlaamsch naast uitsluitend Waalsche en tweetalige staten (Brabant en het Prinsdom Luik). Wij lezen over Zwitserland in Picard's « Essai d une psychologie etc. » : « La Suisse a une ame commune... lis sont tous Suisses et se'van tent, de 1'être. » (1) Prosper Poullet, « Les premières années du royaume des Pays-Bas » (Revue Générale, 18%). in de Laveleye's werk : « Le Suisse nest si bon patnote que pareu cltJe la Confédération respecto et garantit «a langue, ses droits, son caractère particulier. Qu'on essaye d établir 1 un'ifonnité et lo faisceau des cantons unis se brisera sous 1'effort des résistances. loeales. » en bij de Miomandre : c Tous les Beiges en arriveraient en régime séparatiste a appiendre les deux lan. gnes... Malgré la séparation les Suisses deviennent bilingucs. » Zonder recht is geen vrede in de nationaliteitenzaken denkbaar. Slechts VRIJEN kunnen werkelijk VERBROEDEREN. Haat van nationaliteiten is een !aag en treurig verschijnsel. Zooveel is er dat alle menschen verbindt, dat wat ons scheidt daarin opgaat als een stroom in de zee. Eene zelfde zon beschijnt van daarboven uit alle landen en volken en weerspiegelt zich in Wolga, Donau, Rhijn, Theems, Seine en Mississipi. Allen kin" deren van Eva, in ballingschap vereenigd, begroeten wij de korte lentedagen en zien ze vergloeien in zomerhitte, vrdorren in herfstvaalheid en verdwijnen in den wintersneeuw; allen leggen wij een zelfden weg af tusschen wieg en graf, en duizenden moeders treuren nu over de lijken hunner kinderen, zooals Eva bij Abel. Wij katholieken zijn daarenboven vereenigd in het bloed van Jezus-Chrislus, in den schoot van de kerk en de gemeenschap der heiligen. Op'dezelfde woorden van de priesters daalt dezelfde Christus neder op de altaren in Antwerpens Kathedraal, in Keulens dom, in Sint Stefanus te Weenen, St Pieters te Rome, de Basiliek te Montmartre, in de kleinste kerkjes van Vlaanderen en Ierland en met dezelfde woorden openen de aalmoezeniers in de vijandelijke legers den hemel voor de tegen elkaar worstelende soldaten. Wanneer jubelt de wereld het weder uit wat Schiller zoo heerlijk zong en van Beethoven toonzette aan het einde zijner overweldigende symfonie : « Alle Menschen werden Brüder » ? Recht en Vrede zijn onafscheidbare beginselen « Justitia et Pax obviam venerunt et osculata sunt ». Ook in België streven wij Vlamingen zoolang wij geen volle recht bekomen. Wij zien geen anderen uitweg dan de zelfstandigheid. « In dit Vlaanderen-Wallonië met de hoogst mogelijke staatkundige, kultureele en ekonomische zelfstandigheid voor beide deelen, kan elk dezer de waarborg voor het volledig uitleven van zijne persoonlijkheid bereiken en behouden anderzijds sommige strategische, ekonomische en staatkundige factoren, welke ons gemeenschappelijk historisch erfgoed uitmaken hun bindende kracht... »('). Zelfstandig Vlaanderen wordt natuurlijk niet met een tooverslag tot een Aardsch Paradijs omschapen. Er zullen nog zwarte wolken aan onzen hemel voorbijdrijven. « Wij hebben veel te arbeiden en veel te leeren ». Het land ligt in puin. Alles is te herscheppen. Een gansch wereld dient herbouwd. Ontgoochelingen zullen loom de zielen diukken, onkiuid overgroeien de plaatsen waar wij zaaien. « Al het geestelijke gedijt slechts langzaam ». (I) Liederik, a. w. BI. 12. VIJFDE HOOFDSTUK. Activisten en Passivisten. Voor den opbouw van een zelfstandig Vlaanderen hebben wij alle krachten van Vlaanderen dus ook de Passivisten noodig. Zonder reguliere legerbenden kunnen wij den slag niet thuis halen en vooral de veroverde vesting niet bezet houden. In het passivistenleger ontwaar ik dezelfde verscheidene afdeelingen als in het onze. Ook van het passivisme is geene streng-wetenschappelijke bepaling op te maken. Onder hen vinden wij al de kruip- en weekdieren, de pinkende satellieten van de politieke sterren van allerlei grootte, de loensche bespieders, de plasdank zoekende aanbrengers en verklikkers, de schuimbekkende haatzaaiers, de droogstoppels en de slijmeringen doch daarnaast de mimosazieltjes, de traditionalisten, de vereerders van uerdorde grondwetten, de laudatores temporis acli, de slachtoffers van het menschelijk opzicht, de wrakken die zich laten medespoelen op de ebbe en den vloed van de heerschende meeningen. Onder hen treffen wij insgelijks aan — en wij huigen diep voor hen neer — zoovelen onder onze vroomste, bekwaamste en bezadigste werkers op elk gebied, onder onze heiligste priesters en kloosterlingen, onze knapste leeraars, geneesheeren, advocaten, beambten, letterkundigen, redenaars, dagbladschrijvers, allen menschen, die bereid zijn om opnieuw den Danaïdenarbeid der Vlaamsche beweging te hervatten zoodra de Duitsche adelaar zijne vlerken over Vlaanderen niet meer uitspreidt; voor wie passivisme heilige plicht schijnt. Wie, of activisten dan wel passivisten, de talrijkste, de verdienstelijkste zijn is niet te schatten : Het ware echter begoocheling voor elke groep te denken dat zij de andere missen kan. Laten de passivisten de activisten in den steek dan worden zij daarna op hunne beurt door den gemeenschappelijk-en tegenstander van kant geschoven. Naar toenadering dient dus gestreefd tot de beste passivisten. Er is mij dunkt tusschen hen en ons geene onoverbrugbare kloof. Om te beginnen doen wij best van weerszijden alle persoonlijke aanvallen te staken en malkander het liefelijke woord verrader niet meer naar het hoofd te gooien. Van Cauwelaert, Hoste zoovele anderen hebben tot hiertoe geene Jota van het Vlaamsch programma opgegeven en verdedigen nu nog met vuur en klem de indeeling van het leger in Vlaamsche en Waalsche eenheden. Hunne leus is « bestuurlijke aanpassing ». Wanneer wij onze wenschen tot bepaalde teksten omschreven hebben en zij insgelijks duidelijk in voorstellen uiteenzetten wat zij onder bestuurlijke aanpassing verstaan dan zullen wij reeds veel gewonnen hebben en kunnen schatten hoever wij zooal van malkaar staan. Zouden wij elkaar niet kunnen vinden voor eene werking op het Vredescongres ? Van passivistische zijde legt men de activisten te laste dat zij « het heij niet verwachten van de macht van ons eigen volk, dat zij niet spreken in naam van dit volk, geen eerbied hebben voor zijn geooel. Zij verwijten ons vooral onze houding ten opzichte van de Duitsche bezettende macht. » Dat de activisten niet spreken namens de getalmeerderheid der Vlamingen kunnen wij met bestrijden. Wij hebben dienaangaande geene begoochelingen en het adres der 77 bereikt hier eene gemakkelijke overwinning met aan te toonen dat vele Vlaamschgezinden geene activisten zijn. Niemand loochent de geweldige macht van het gevoel en hoe moeilijk het is dit te overwinnen. Ziek was ons volk reeds vóór den oorlog. Deze heeft het neergedrukt. Het lijden heeft zeer velen verbitterd. Te wachten tot dat dit volk weder gezond wordt met eigen krachten is onmogelijk. De overtuigden hebben den plicht te handelen. Dat de meerderheid - omdat zij meerderheid is — gelijk heeft, is een allergevaarlijkst beginsel. De grootste weldaden werden aan menschen en volken menigmaal bewezen tegen hun verlangen in. Hadde Mozes naar de Israëlieten geluisterd dan ware hij met en bij de eerste moeilijkheid, bij het minste prangen van den honger of het schroeien van den dorst terug naar het land der slavernij gegaan en nooit zouden zij gekomen zijn in de weelderige streek aan den Jordaan, in het land van melk en honig* ). Doch hij had God gezien in het brandende braambosch en Diens stem gehoord. Elke nieuwe meening wordt eerst, door eene minderheid verdedigd. In de jaren negentig vond men geene volksvertegenwoordigers om de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool voor te slaan. Met hoevelen waren in de linkerzijde de eersten, die de herziening der grondwet voorstelden? Met hoevelen waren de wegbereiders der sociale wetgeving? Hebben de geheelonthouders ongelijk omdat zij door alle likeurstokers, brouwers, herbergiers en herbergbezoekers bespot worden? Zijn alle omwentelingen — ook diegene, welke men de rechtvaardigste oordeelt — geen werk van eene minderheid? Men luistere nog even naar Gendebien, die in 1839 den 16 Maart over de omwenteling van 1830 spreekt: « Quelques hommes. pm au liasanl et ne se comuissant pa®, ont voulu conti» les r *V0,Uti°n; toujours lesmino- > I J i Kv : q"cl(|ues se eonnaissant pas, mmis au ha«m] ont lo courage de dwe: c ïvous voulons » et conti»" Ie ooi Guillaumc et conti» la roiuv' BSSgSfcTS'" "■"" - '«•- - &ÏTL Geweldig was in 1831. i„ 1839 ke, .„Hsge.oel gek.M ,eg«„ den „f.t.nd van een deel van Limburg en Luxemburg, de ministers werden bejegend met (1) Exodus XVI-3, XVI 3 env. (2) Histoire du traité de Paix de 1839, II, 262. woorden, erger nog dan wij activisten er te hooren krijgen. F. de Merode teekende in 1839 als volgt den moeilijken toestand waarin de voorstanders van den afstand zich bevonden : « Dans la crise ou nous sommes placés il est pluis difficiile de soutenir uno these- de pure raison qii'une tbhse de sentiment. Celle-ci donnc lieu aux cloges bruyante de tous ceux qui aiment a paraitre vaillants et généreux, tandis nue 1'autie est mallieureusement aceucilKe, adoptée ménie avec le morne silencó du regret," lorsqu elle ai a pas » subir encoie les elameurs de liaro d'uii patriotisme mjuste, aveugle ou qui masqué de mauvaises possions. » In zijne reeds aangehaalde rede zet Procureur-Generaal Terlinden de kieschheid zijner taak uiteen : « .Ie dois pariet a des intell'igenees égarées ou qui peuvent ne pas avoir leur elairvoyance liabituelle: Je dois pai-ler a des- Ai.ies profondément meurti-ies et que la eouffrance a révoltées; je dois parier de patriötisme a uia moment oii oertames gens hes^ent et ne savent ou ee tronvent les véritables devon-s onvers la patne;- je dois suitout parlei- droit et rafcon h des étres de passion actuellement meapables de peneei- ou d'agir autrement qu'avee fièvi'e. ... hu titche qui m'inoombe aujouixl liui... est lourde, trés lourde, . . Getto tache est pénible, uitvis je n'y faillirai pas. » Voor ons insgelijks is de taak soms pijnlijk zwaar. Wij voelen toch ook. Zagen wij niet puinen rooken waar vroeger onze haardstede stond? Zijn er niet onder onze vrienden die gesneuveld zijn? Tellen wij geene dierbare strijdgenooten aan genen kant van de vuurlinie? Ware het niet veel gemakkelijker onze armen te kruisen en stil en gerust in ledigheid te wachten tot dat voor Vlaanderen op te treden weer luidruchtige toejuichingen bezorgt? Veel passivisten lijden wel een weinig — t is menschelijk aan begoochelingen. Zij meenen, dat hadden de Vlamingen zich stil en braaf gehouden, de regeering uit dankbaarheid en erkenning van de bewezen diensten, vrijwillig recht zou geschonken hebben. Neen... dit kunnen wij niet aannemen. Het verleden bewijst het. In 1830 helpen de Vlamingen de Nederlanders verdrijven. Hoe werden zij beloond? Het recht zegepraalt op aarde alleen wanneer het gedragen wordt door de macht. In ieder opzicht en op elk gebied bewijst de geschiedenis dit. Daarboven alleen wordt alles goedgemaakt door Hem die tevens is Opperste Recht en Almacht. Begoocheling schijnt het ons ook te denken dat dadelijk na den oorlog het geschikte oogenblik zou gekomen zijn. Ik wees er boven reeds op. Begoochelingen, zeepbellen, woorden zijn zooveel mooie ontboezemingen over volksregeering, vrijheid, democratie. Dat wij in geen enkel opzicht uit de beschouwingen der passivisten ons voordeel kunnen halen wil ik niet beweren. Het duisterste punt uit. de geheele twistvraag zijn onze betrekkingen met Duitschland. Dit is de wondeplek waarheen de tegenstanders met den meesten bijval hunne gevleugelde woordenpijlen richten. Onvoorzichtigheden, onbehendigheden werden begaan. De Germanen zijn nooit diplomaten geweest. Van Franschen en franschgezinden hebben wij, wat dat betreft, zeer veel te leeren. Zij bekomen dikwijls zeer veel zonder zich te compromitteeren. Wij compromitteeren ons weieens zonder iets te bekomen. De volgende beschouwing beheerscht echter het gansche debat : « Al ging een deel hunner ook naar Berlijn, toch yerlangen alle activisten met gansch hun hart dat Vlaanderen Vlaamsch zou blijven en tegenover iedereen, tegenover Duitschland zoowel als tegenover Frankrijk, zijn hart, ziin hoofd, zijne ziel, zijnen aard ongeschonden Vlaamsch zou bewaren. Dit is het doel. AI het overige zijn middelen, welker gepastheid betwijfelbaar is, doch welke toch ook te goeder trouw kunnen woiden aangewend. Of een middel al dan niet gepast is blijkt zelden met zonneklaarheid. Hier staan wij weder voor waarschijnlijkheidsberekeningen dus op drijfzand. Een zeer activistisch weekblad « Ons Land » schrijlt (Iej. n' 18) : « Wij bekommeren er ons als doel geen zier om Duitschland eenige aanwinst door het activisme te bezorgen » Liederik schrijft : «Wij mogen geene Duitsche econo. mische provincie worden ». « Noch Duitsch, noch fransch » is het leidmotief onzer meeste activistische toespraken. Nooit immers is het drijven der zoogezegdduitschgezinde Vlamingen naar Duitschland zoo heftig geweest als het ijveren onzer Franschgezinden voor het Fransch en voor Frankrijk. Dit laatste duurde de eeuwen door sedert Vlaanderen en Frankrijk bestaan. Het beïnvloedde de invallen der Franschen in 1792, welke onze Franschgezinden vierden en herdachten in hun Jemappes-feesten. Het streek over België zijne klauw neder in 1830. Het schuimde, bruiste en toostte tijdens de tentoonstelling te Gent. Het spatte in de welsprekendheid van een Maeterlinck, een Carton de Wiart, tijdens den oorlog. Het zingt het loflied der Latijnsche beschaving en de eindzegepraal er van op de Germaansche in België. Het schatert het uit dat de Vlaamsche leeuwen aan den Ijzer dansen voor de Latijnsche beschaving, « de eenige waarin de menschen viij kunnen ademen ». Vlaanderen sta op zijne hoede tegen het Oosten. Maar ook het Zuiden zit vol gevaar. Vlaanderen, waak op uw ziel. In deze droeve oorlogsdagen herdachten wij zoo vaak het Evangeliewoord : « Weest niet bevreesd voor hen die het lichaam dooden, maar de ziel niet kunnen dooden Voor een volk evenals voor een enkeling geldt het « ziel verloren, al verloren ». Leeft de ziel voort, dan herbouwt de godsdienstzin weldra kerken, de vrijheidsliefde toovert belforten uit den grond, nieuwe hallen bergen de koopwaren, de landbouwersvlijt herschept de slijk- en bloedmoerassen in levende, gouden korenvelden. Doch ging de ziel ten onder, dan is al het ander waardeloos. Keizer Julianus voorwaar was een gevaarlijker vervolger dan Nero. Ik vrees voor Vlaanderen steeds voort de Fransche Sirene. Zij zong ons in slaap. Zij drong in onze huizen, in onze scholen, overal. Zij reik e het zoetsmakende gift toe. Zij tastte de hersens, de harten aan. Wat al zuivere-zielentempels heeft zij verwoest! Wat al mannenkracht gesloopt! Wat al maagdelijke (rischheid bemodderd. Wat al idealen nedergeschoten. Eens verlaten de Duitsche soldaten België. Zij blijft. In het aanvaarden, zelfs in het vragen van Duitschen steun gehoorzaamden wij aan de noodwet der omstandigheden. Wij kunnen niet zooals de passivisten het voortbestaan van het onrecht verkiezen boven het uitroeien er van door de bezettende macht. Hadden wij te Brussel sedert tientallen jaren beter onthaal genoten, had Havere gesproken, klaar en beslist met de eenvoudige duidelijkheid van waarheid en recht, dan kon geen uitgebreid activisme ontstaan zijn. Beschuldigd werden wij ten anderen, vóór den oorlog, in het begin van den oorlog zoowel als later toen De Vlaamsche Posl verscheen en de raad van Vlaanderen geboren werd. Voor de XX' Siècle is Van Cauwelaert « Herr von Cauwelaert. » Onze tegenstanders voelen dat onze taalstrijd eene zijde is van den Germaansch-Latijnschen kamp. Ik heb in P. Fredericq's Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging de volgende treffende bladzijde gelezen over den invloed van den oorlog van 1870 op de Vlaamsche Beweging. « Van al de gebeurtenissen, die in Europa sedert de Belgische Omwenteling zijn voorgevallen, oefende geen andere pen zoo grooten invloed uit op de Vlaamsche Beweging als de Fransch-Buitsche oorlog van 1870-71. In de eerste jaren na 1830 had ons vaderland geheel en al onder de zedelijke overheersching van frankrijk gestaan. Doch, herhaaldelijk bedreigd met inpalining, vooral ondei tic j-egeering \an. Keizer Napoleon III en nog bet meest sedert de groote militaire zegepralen van Pruisen in 1860, had België allengskens zijne blinde bewondering en zijne onbegrensde liefde voor Frankrijk voelen verminderen. Be verpletterende overwinningen van J.hiitschland..., de gruwelen der Parijsche Commune en het tijdelijk verval van I' rankrijk... kwamen de Franschdolheid onzer hoogere standen geweldig schokken.... Be hooge naam der Latijnsche lieschaving van Frankrijk had in België een knak ontvangen, die het oud overweldigend aanzien vrfn den Zuidernabiiur brak, ten voordeele der Germaansche beschaving. Natuurlijk moest de Vaaiijsche Beweging e.r eene groote zedelijke kracht uiit putten, zij die eenen dam wilde opwerpen tegen de verovering van België door Frankrijk'* taal en geest. Nog meer dan de overige Belgen gevoelden de Vlamingen zich van dan af als ontvoogd, nu dat zij verlost waren van de nachtmerrie der Fransche inlijving, dio hunne moedertaal en hunne zelfstandigheid zoolang als een zwaard van Bamoclès boven 't hoofd had gehangen. Zij herademden als 't wam en schepten nieinven moed in hunnen vaderlandschen strijd. > Toch hebben de Vlamingen altijd hunnen plicht gedaan. In een debat zeide M. Basse terecht(') : « II n'y a guère de sympathie marquée pouf 1'Allemagne on Belgiqne ... Celui Qui \ou irait /onder des amitiés allemandes en pays flania-nd sorait accouilli... frafchemeiit. Nous flamingants ne voulons rappiocher le peuple flamand ni de 1'Allemagne, ni de la Franco, ni de rien du tont, sauf de lui-même. Nous ne donnons donc anomie einprise a 1'intervention de 1'Allemagne. 11 n'en va pas de-ménie de nos adversaires. Quand on voit ceiix-oi organiser un congres, une reunion quelconque, on y voit figuroi la 1'rance a la table d honneur en la personne de ministres francais, de consuls. <1 ambassadeurs, de députés et sénateurs francais et inême si Ion peut dire, de nombreusos decorations franjaises. » Vlaanderens zonen stonden te Luik, te Namen, te Antwerpen, staan nu nog pal in het glorieslijk van den Ijzer. Vlaanderen draagt thans al het wee van de « kneuzende oorlogsvracht ». De bezetting werd door geen Flaminganten veroorzaakt. Aan het veel pijnlijke daarvan hebben zij geene schuld. Dit alles gebeurt buiten hen om. Waar op sommige punten Vlamingen en Duitschers samenwerken geschiedt dit (1) Verslag in « De Vlaamsche Hoogeschool » 3° jg. nr 2. voor Vlaanderen* be ang. Waar het de volksbelangen geldt, och, zelfs waar het om hunne persoonlijke belangen gaat, werken zoovele « patriotards » met de Duitschers mede in allerlei comiteiten, centralen, enz. Dat kan nu, met den besten w.1 der wereld, niet anders. Moet het nogmaals verklaard worden dat de medewerking op één punt, waar eze voor het vaderland voordeehg zijn kan, niet medebrengt de goedkeuring van de bezetting zelve, noch van alle andere handelingen. De staten die diplomatische betrekkingen met Italië onderhouden of diens bondgenooten zijn, billijken daarom de verovering der Pauselijke Staten niet Een bondgenootschap met Rusland was geene goedkeuring van Polens verdrukking Wij hebben allen zeer vrome lieden gekend die van de regeering van M. Combes ereteekens aanvaardden op dezelfde dagen waarin die regeering kloosterlingen uitdreef en kerken sloot. Zij keurden daarom die handelwijze niet goed. Besluit. In dit reeds lang betoog - dat echter nog erg onvoHedig is, want de zaak ,s zoo veelzijdig en zoo uitgebreid - hoop ik te hebben bewezen dat het vraagstuk van het actmsme heel wat meer studie en aandacht vereischt dan menig lichtzinnig tegenstander er aan gunt, dat zij, die aan activistische beweg ng doen, zelfs aan de meest vooruitstrevende, niet noodzakelijk en altijd niet uit den aard der zaak schuldig zijn, maar metterdaad in eene twijfelachtige' stof vo k le g0eder trouw kunnen handelen, dat alles dus afhangt van de subjectieve en bijkomende omstandigheden. Als katholieke Vlamingen vinden wij dan allertreurigst die zoo streng-gestelde gemeene veroordelingen, die bitsige toespraken, het afzonderen en vereenzamen he straffen en bedreigen, het drukken op de gewetens van de kathS activisten. Wat al verbittering wordt daardoor in de gemoederen gestort Wanneer ijvert onze overheid tot verzoening ? het 8eeSteIlj,ke °!erheid zorSen voor het Recht, niet alleen tegenover buitenland maar ook in b.nnenlandsche zaken; kwam zij op niet alleen tegen oorlogsgruwelen maar ook tegen de gruwelen in vredestijd - ook de Iredë eeft zijne gruwelen in de nijverheid, bijvoorbeeld, in de huisnijverheid in zoo menige gemeente van Vlaanderen; _ verhief z,j haar hoofd tegen aHe ongel k °o-tegen hetgeen aan de Vlamingen door Havere aangedaan wordt; - bestem pelde zij met meer als ijdele twisten - « gaspillage de forces >, _ het streven naar het heil der Vlaamsche nationaliteit; - strekte zij over Vlaanderen de hand die "gent met het kruis van den Grooten Bevrijder en aller Volkeren ader, met de hand die straft, dan stellig zou zij er tijdelijk een deel h stTk a^telt d°0r '"b°eten blj het schreeuwerige, het rumoerige publiek en den stikkenden wierook missen haar toegezwaaid door de groote scharen maar zou zij met dichter staan bi, den Berg vanwaar Christus verkondigde.-Hij het voorbeeld an de vaderlandsliefde zooals zij werkelijk zijn moet, tevens leerende door daad en woord hoe zij niet zijn mag — : ^crenae aoor daad « Al wie vertoornd is op zijn broeder, zal schuldig zijn voor het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: ftaea zal schuldig zijn voor don Baad. En wie zegt. Dwaas zal strafbaar 7iiii roet hot hölschft vuur... ■. , SSSSSs::»? r. ------- ourechtvaardigen. ,, ,va11- Ir^r» y nlt <*\\ den val van don evennaaste. Zij maten hunne gedenkcedels breed en de zoo iik« asten lnmner kleederen groot; zij hebben gaarne de eerste plaatsen aan de gastmalen en de eerste zetels in do synagogen on de begroetingen op de markt en den naam van LUbb . Op kleinigheden zitten ze to vitten maar het voorname deel van de wet yen» aatloozen zij: barmhartigheid. , . ... „ Zij achten zich door de wet verplicht to steemgen al wie Volgens hunne opvatting zonde doot. » Zoo steenigden zij Stefanus, doch de steenen doodden de ware Leer niet. De gedachte van Vlaanderens zelfstandigheid werd gezaaid. Ook haar zal niets meer uitroeien. Alle bedreigingen, versmadingen werken als olie op het vuur. Onweerswolken zijn samengehoopt aan Belgïe's binnenlandschen gezichteinder. Blind is wie ze niet ziet. Zuiverend werkt de storm wel, maar eilaas steeds verdelgend. Veel voorzichtigheid, veel wijsheid, onbekrompen rechtvaardigheidszin kunnen wellicht zware rampen vermijden. God verlichte regeerders en onderdanen! L. Dosfel. Gent, 14 November 1917. INHOUD. Bladz. EERSTE HOOFDSTUK: Inleiding 3 TWEEDE HOOFDSTUK : Activisme en Volkenrecht 10 DERDE HOOFDSTUK : Activisme en Belgisch Staatsrecht 14 VIERDE HOOFDSTUK : Het Activisme en de plicht van vaderlandsliefde 17 Eerste Afdeeling : Er bestaan in den Belgischen Staat twee nationaliteiten 17 Tweede Atdeeling : In den Belgischen Staat op den grondslag der eenheid gebouwd, is de Vlaamsche nationaliteit met ondergang bedreigd,. Hare taal loopt gevaar. Het Belgisch Staatswezen zelf draagt daaraan groote schuld. Menigeen denkt dat Vlaanderen zich in staat van noodweer bevindt ^0 Derde Afdeeling : Vlaanderen worde zelfstandig. Vlaanderens zelfstandigheid is opperbest vereenigbaar met Belgiës herstel 34 VIJFDE HOOFDSTUK : Activisten en Passivisten 42 BESLUIT 47 :