1064 D14 364 DE RECHTSVERHOUDINGEN IN DljC Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Haarlem IN OPDRACHT VAN DEN GROOTEN KERKERAAD ' ; ; : i v;, : ; ::'M 'i. DOOR C. B. HYLKEMA. HA ART,F.M — HF. F.RVF.NF T.OOSTF.S _ rnTS DE RECHTSVERHOUDINGEN IN DF. Vereénigde Doopsgezinde Gemeente te Haarlem IN OPDRACHT VAN DEN GROOTEN KERKERAAD DOOR C. B. HYLKEMA. HAARLEM DE ERVEN LOOSJF.S — 191S. DE RECHTSVERHOUDINGEN IN DE VEREENIGDE DOOPSGEZINDE GEMEENTE TE HAARLEM. De Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Haarlem heeft haar tegenwoordige gedaante verkregen in 1784 door de vereeniging van de twee gemeenten welke toen in Haarlem bestonden: i°. de Vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche Gemeente, haar vergadering houdend in de Peuzelaarsteeg, 2°. de Vereenigde Vlaamsche, Friesche en Hoogduitsche Gemeente, vergaderend in De Blok op het Kleinheiligland ) (*). Van elk dezer gemeenten bestaan thans nog Resolutie- of Notulenboeken, opklimmend wat de gemeente in de Peuzelaarsteeg aangaat tot het jaar 1672, wat de gemeente op het Heiligland betreft tot het jaar 1683. Deze boeken geven een viij duidelijk beeld van de oorspronkelijke en principiëele rechtsverhouding tusschen gemeente en kerkeraad (of „kamer" zooals het vroeger heette), en zijn dus van belang voor het vormen van het juiste begrip, zoowel omtrent de beteekenis der in 1784 opgestelde Acte van Vereeniging, als van de wijze waarop de bij die Acte vermelde bepalingen veranderd kunnen worden. Schrijver dezes stelt zich op het standpunt dat het de vraag niet is wat de verschillende organen der gemeente bij geschil en ïechterlijk vonnis van elkander kunnen afdwingen, maar waarheen in verband met gewijzigde omstandigheden en nieuwe tijdsbehoeften de historische lijn en de van ouds overgeleverde doopsgezinde grondbeginselen heenwijzen (2). Een van die grondbeginselen is de zelfstandigheid, de vrijheid, de onafhankelijkheid, i. é. w. de autonomie der gemeente (3): Geen dwang van buiten (door staat of synode), geen heerschappij ') De cijfers in den tekst verwijzen naar de noten en bijlagen. van binnen (door presbyterium of kerkorde), in alle aangelegenheden de stem der gemeente beslissend. Bij de doopsgezinden bestond nimmer een kerkverband met vaste reglementen, wetten en machtsbevoegdheden als bij de groote volks- en staatskerken. Zij vormden los naast elkander staande gemeenten, die van synoden (welke zij overigens als middelen tot gemeenschappelijk beraad op prijs stelden (4)) geenerlei inmenging dulden. Met dit grondbeginsel onverbrekelijk verbonden en uit hetzelfde godsdienstige bewustzijn daarmee opgewassen was een ander: het recht der gemeenteleden op zeggingsschap, gewoonlijk aangeduid als het recht der broeders of het recht der broederschap. Achtte een gemeente van wederdoopers zich een gemeente van wedergeborenen en door den Geest in alle waarheid geleide kinderen Gods, hiërarchische overheersching heeft een oprecht doopsgezinde nimmer geduld, van geen enkelen kant, ook niet van een kerkeraad. Autonoom èn souverein was de gemeente, autonoom naar buiten, souverein naar binnen. De gemeente had de beslissende stem. Wél waren ook bij de doopsgezinden de leeraren (oudsten, opzieners) en diakenen in hooge eer en werd aan hun positie de hoogheid van een goddelijke ordineering en hemelsch instituut toegekend: aan hen was de prediking, de bediening van doop-en avondmaal en de oefening der algemeene christelijke liefdadigheid; met de gave der handoplegging hadden zij de taak om de gekozen dienaren, voordat zij tot hun ambt werden toegelaten, met het oogop de leer te onderzoeken; bij hun vergadering, aanvankelijk „de kamer", sinds de achttiende eeuw meer gewichtig ook de kerkeraad genoemd, berustte de leiding van alle zaken betreffend de gemeente, het initiatief tot nieuwe plannen, de uitvoering van genomen besluiten, het recht om de gemeente ter vergadering op te roepen en haar voorstellen te doen; uit hen werden gewoonlijk de afgevaardigden naar de een of andere „synode" van doopsgezinden gekozen, zij onderteekenden aldaar genomen besluiten, als „kamer traden zij in het algemeen als vertegenwoordigers der gemeente op. Evenwel mochten zij niet over de gemeente heerschen, zij waren haar „dienaren" en hadden haar te beschouwen als een orgaan van den heiligen geest (3). Aan de gemeente was het, alle zaken van belang bij meerderheid van stemmen hetzij te beslissen of ter afdoening aan de kamer op te dragen. Brachten de heerschende zede, eerbied voor hut bijbelsch gebod dat dc vrouwen in dc gemeente moesten zwijgen; het voorbeeld van de in Handelingen 6 : 2, 15 : 2, 22—25 en elders in het Nieuwe Testament vermelde gemeentevergaderingen mede, dat de vrouwelijke leden geen stem hadden, het recht der „broederen" stond vast (<* en 7). De „broedervertoeving" zooals de ledenvergadering elders, de „broederhandeling" zooals zij te Haarlem heette, benoemde de dienaren, zoowel de „dienaren diakenen als de „dienaren des Woords"; zij bepaalde of met doopsgezinden uit andere plaatsen een synode zou worden gehouden en wie daar de gemeente zou vertegenwoordigen (8); zij excommuniceerde wie door leer of wandel aanstoot gaf, en besliste over de aanvragen van hen die hetzij door doop of bij attestatie lid der gemeente wilden worden; een en ander onder leiding deidienaren, van wie ook de oproep ter broederverhandeling uitging ((J). In alle belangrijke zaken werd zij door de dienaren gekend, en wanneer dat soms verzuimd werd ontzag zij zich bijwijlen niet de dienaren ter verantwoording te roepen of zelfs reeds tot uitvoering gekomen besluiten te vernietige.n en een geheele „kamer" te laten heengaan (10). Met betrekking tot de gelden der gemeente was het in hoogster instantie aan haar te beslissen, zoowel op welke wijze en door wie zij bestuurd als tot welke doeleinden zij aangewend zouden worden (n), natuurlijk binnen eventuëele door testatairen gestelde perken. Bij de gemeente der op belijdenis gedoopten paste geen menschelijk oppergezag, één was hun meester, zij waren allen broeders. De typisch doopsgezinde inzetting welke den leeraren öf in het geheel niet öf alleen op uitnoodiging en dan vaak nog alleen voor de extra-comparities een plaats in „de kamer" inruimde, houdt wellicht met den afkeer van hiërarchische overheersching verband en moet in zoover uit het grondbeginsel van de autonomie der gemeente verklaard worden (12). In de praktijk was een en ander niet altijd bevorderlijk voor den vrede. De broederhandelingen ontaardden niet zelden in broedertwisten (13). Deze ervaring, in verband met een zeker oligarchisch instinct hetwelk schijnt te ontwaken in de menschen zoodra zij in een bestuurscollege zijn gekozen, leidde in vele groote stadsgemeenten de dienaren ertoe de broederhandelingen hoe langer zoo meer te beperken, buiten zekere zaken te houden of met een eigenaardig soort tact te behandelen. Zij spraken met elkaar af een zeker voorstel op de volgende verhandeling den broederen „smakelijk te maken (14). Zij legden elkaar op poene van soms zware boete geheimhouding op, ook van die besprekingen, voorstellen of besluiten, welke in de volgende broederhandeling ter tafel gebracht zouden worden (15>20). Zij drongen er bij elkaar op aan om als één man ter gemeentevergadering te verschijnen. Als zij een belangrijk voorstel zonder verzet aangenomen wilden hebben, verzuimden zij de convocatie behoorlijk op tijd en overeenkomstig de gewoonte tweemaal bij oproep door den koster met vermelding der te behandelen zaak te doen plaats hebben; bij het beroep van een leeraar in 1763 namen zij zelfs het formeele besluit de gebruikelijke aanzegging door den koster voortaan bij een beroep na te laten. Zij beperkten door usurpatie of intimidatie de vrijheid van het woord, stelden zwijgen gelijk met toestemmen, of bepaalden dat mogelijke tegenstanders hun stem konden uitbrengen op een vastgesteld uur op een zoo benauwende plaats als de kerkekamer en b.v. op een zoo onmogelijken dag als den tweeden Kerstdag; en als dan niemand verscheen verklaarden zij hun voorstel voor aangenomen met algemeene stemmen; i. c. w. zij beïnvloedden de stemming op allerlei wijzen. Ontstond, wanneer zij al te zelfstandig optraden en gewichtige besluiten namen zonder daartoe gemachtigd te zijn, verzet in de gemeente, dan trokken zij wel bakzeil, belovende „het recht der Broederen onaangetast te willen laten, maar de bevredigingsvoorstellcn welke zij aan hun belofte toevoegden waren er op berekend om de gemeente met zachte hand toch te brengen waar zij, de dienaren, hen wilden hebben (1(i). De broederen van hun kant lieten de zaken in den regel aan de dienaren over. Hoewel de gemeente in dc Peu zeiaar steeg toentertijd zeker eenige honderden leden telde (!'), kwamen ter vergadering welke een heftige brandende kwestie moest beslissen, de (negen) diakenen en (vier?) leeraren meegeteld slechts zestig broederen, die de zaak evenwel zoo forsch aanpakten dat acht diakenen den bijl er bij neergooiden (I0> VI). Als er een leeraar benoemd moest worden kozen zij eigenlijk altijd, en gewoonlijk met zwijgende instemming, wie door de dienaren werd voorgesteld, of als zij niet recht zin hadden in den voorgestelde lieten hun een of twee woordvoerders zich met een groot woord uit het veld slaan. (18). Als de dienaren hen uitnoodigden om in den noodtoestand, ontstaan door tekort aan leeraren, te voorzien, verzochten de broederen, ook al weer door eenparig zwijgen, op hun beurt aan de dienaren in deze moeilijkheid uit te kijken naar middelen van verbetering, en zij maakten er zich niet bezorgd over of de dienaren van het hun gegeven mandaat niet met al te groote vrijmoedigheid gebruik zouden maken (1!)). In de eerste helft der achttiende eeuw kwamen er nog ter vergadering op den tweeden Paasch- (in de Peuzelaarsteeg) of Pinksterdag (op het Heiligland) na de predicatie om nieuwe diakenen te verkiezen en gaven zij den dienaren gelegenheid, hen te eeren door van de twee stemopnemers er één uit de broederen te kiezen; maar langzamerhand bleven zij van de broederverhandeling weg, de benoemingen geschiedden steeds meer niet „bij meerderheid van stemmen", maar „met eenparige stemmen", en wij vernemen dat „bij afwezigheid der broederen ' ook de tweede stemopnemer uit de dienaren gekozen moest worden (20). Bij tusschentijdsche vacatures, wellicht ook in geval de door de broederschap gekozene diakenen bedankten, schijnen de kerkeraden van beide gemeenten ten slotte ook den vorm verwaarloosd en de verkiezing zelf verricht te hebben (21). De dienaren waren gestadig als één man op hun post, de gemeente bleef ten slotte als één man thuis. De zaken liepen immers best! De gemeente had ook al sinds lang het gevoel verloren een gemeente van geroepenen en wedergeborenen te zijn, de heilige gemeente en vlekkelooze bruid van Christus. De ervaring had genoegzaam geleerd dat in alle kerken, ook in de doopsgezinde gemeente, meer- en minder-vromcn dooreengemengd, en dat, indien al ooit iemand, dan toch zeker niet juist de op belijdenis gedoopten organen van den heiligen geest waren (22). En hiermee was de voornaamste grondsteen van het oude beginsel wankelend, zijn hoofdmotief krachteloos geworden. De democratie toch der oude doopsgezinden was van godsdienstigen, niet van politieken aard (23 en 24). Zoo is het gekomen dat in den loop des tijds het kerkbestuur hoe langer zoo meer feitelijk in handen van den kerkeraad kon komen. Omstreeks 1740 was de algemeene toestand zoo, dat de souvereiniteit der gemeente onverminderd nog tot haar recht kwam alleen in de dorpen en in de kleine steden, in het bijzonder in die ouderwetsche kringen welke veelal als „fijn" gesmaad werden omdat zij in alle deelen de oude overlevering tot in het bekrompene handhaafden (in kleeding en manieren, in leer, in strenge kerktucht, in het weren van de buitentrouw en het verwerpen van alle bezoldiging voor leeraren), en welke de bekende schrijver van De 1 egenwoordige Staat der Doopsgezinden in de Nederlanden (1741) vereenzelvigde met de Oude Vlamingen (25). Bij de overige doopgezinden, de overgroote meerderheid, de „groven" zooals Rues hen noemt, was wel het beginsel in eere, maar in de praktijk was het, vooral in de groote steden, in het gedrang gekomen. Bij een deel dezer gemeenten, nl. de Z o n n i s t i sch e, waartoe de gemeente op het Heiligland behoorde, had het reeds in de zeventiende eeuw geleden, tengevolge van de collegiantsche twisten welke omstreeks 1664 tot uitbarsting kwamen (26). De oudere leeraren en dienaren hadden in den strijd tegen het toentertijd opgekomen verlicht réveil zich niet ontzien de handlanging zelfs van de Voetiaansche predikanten aan te nemen, is het wonder dat zij ook iets voor het gereformeerde kerkelijk gezag gingen gevoelen ? De leeraar Snep op het Heiligland loochende wel niet dat in de hangende zaak tegen de aanhangers van Van Vollen hoven de beslissing was aan de gemeente bij meerderheid van stemmen, hij weigerde evenwel in de broedervergadering het vrije woord toe te staan, naar zijn tegenstanders verzekerden omdat hij bang was dan niet de meerderheid op zijn zijde te houden. Het is duidelijk dat de gemeente die zich ingevolge dier geschillen in 1671 met Van Vollenhoven afscheidde en in 1683 de kerk in de Peuzelaarsteeg bouwde (en dit geldt van de Lammistische gemeenten in het algemeen) het oude beginsel althans in de eerste tijden tot zijn volle recht lieten komen, terwijl in de bij Snep blijvende gemeente (en in de Zonnist i s c h e gemeenten in het algemeen) een precedent was geschapen hetwelk de positie van den kerkeraad indien niet principieel dan toch de facto aanmerkelijk versterkte. De afgescheiden gemeente stelde dan ook in 1672 toen de Waterlanders zich met hen wilden vereenigen als conditio sine qua non „de meerde rheyt van stemmen der broederschap in alle zaken", ter vermijding van „de klip waarop de voorige gemeente verzeylt was" (27). Nog verscheiden jaren later is in de notulenboeken te dien opzichte verschil tusschen de twee gemeenten op te merken, hoewel reeds omstreeks het midden der achttiende eeuw, gelijk -reeds is gezegd, bij alle beide, ook bij die in de Peuzelaarsteeg (2S), de positie van den kerkeraad van overheerschende beteekenis was en hoe langer zoo meer werd (29). Zoowel in de Lammistische als in deZonnistische gemeenten beknibbelde men het oude recht, volgens Rues ook theoretisch, onderscheid makend tusschen votum negativum (ius vetandi) welke aan de gemeente wel, en votum positivum of activum (het recht van initiatief en amendement) welke haar (naar men beweerde) niet toekwam. (39). Toch zou nog een menschengeslacht later (in 1784) geen van de twee kerkeraden het gewichtige vereenigingsbesluit nemen enkel op eigen gezag. Nooit hebben de broederen, heeft de gemeente afstand gedaan van haar recht, nooit hebben de dienaren iets van dien aard bedoeld. En ook in 1784 — in al de verslagen en stukken betreffende de vereeniging is ook niet één woord te vinden dat in die richting wijst, uit niets blijkt dat de bepalingen betreffende het bestuur der gemeente, welke toen op gezag der beide gemeenten door de beide kerkeraden in de Acte van Vereeniging (XVI) zijn opgesteld *en onderteekend, het karakter van iets volstrekt onveranderlijks hebben, of iets anders zijn dan verordeningen welke zoo lang kracht van wet hebben als de gemeente welke ze heeft gesanctiorineerd goed vindt. Zulk soort verordeningen hebben de gemeenten ook vóór 1784 wel gemaakt, èn, later weer opgeheven. Elk der beide gemeenten die zich in 1784 vereenigden was ontstaan uit vroegere soortgelijke vereenigingen: in de Peuzelaarsteeg vergaderde de (in 1672) Vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche, in de Blok de (in 1638) Vereenigde Vlaamsche, Friesche en Hoogduitsche gemeente. Met deze laatste had zich in 1747 de gemeente in de Kruisstraat, in 1758 de gemeente der Dantzigers op de Smalle Gracht bij de Raaks en in 1781 die der Groningers of Oude Vlamingen in de Margarethastraat vereenigd. Bij elk van die vereenigingen werd door de zich vereenigende gemeenten een overeenkomst aangegaan, op welke wijze, onder welken verstande de vereeniging zou plaats hebben. Het recht dat elk der twee gemeenten altijd had bezeten, nl. om zich een gemeente van Christus te achten, autonoom en souverein, niet onder den dwang of heerschappij van iets of iemand buiten Gods woord en Geest, werd door het besluit der vereeniging en de daartoe getroffen overeenkomst, al of niet bij acte omschreven, niet in het minst aangetast. Al de rechten welke de oude gemeenten elk voor zich altijd en overeenkomstig haar grondbeginselen hadden bezeten, gingen op de nieuwe gemeente over. Onder deze rechten behoort in de eerste plaats „het recht der broederen", het recht van de leden op zeggingschap in alle aangelegenheden de gemeente betreffende (31). Dc Acte van V e r e e n i g i n g (XVI) ;s een overeenkomst, niets meer en niets minder, en wordt als zoodanig ook in de slotzin van het stuk aangeduid: „En zal een afschrift van deze overeenkomst in elke bijzondere stichting worden gedeponeert". Zij is een overeenkomst tusschen de twee kerkeraden als vertegenwoordigers hunner gemeenten, of juister, van de twee gemeenten, vertegenwoordigd door hun kerkeraden. Dat „overeenkomst of pactum" een juridisch begrip is waarover sinds onheuchelijke tijden geleerde boeken zijn geschreven zou hier niet vermeld worden als het niet te lezen stond in een der Resolutieboeken van den kerkeraad op het Heiligland (7 c fo 12 en 13 v., in verband met een geschil tusschen den kerkeraad en de regenten van het Zuiderhofje in 1783) en deze notitie niet bleek, dat het woord niet argeloos of zonder juridische kennis is neergeschreven. Nu kan een overeenkomst te allen tijde bij wederzijdsch goedvinden door de partijen die haar gesloten hebben gewijzigd worden, en dit geldt in het bijzonder van de Acte, (juister: het l'lan) van Vereeniging, aangezien daarin duidelijk uitgesproken wordt dat de gemaakte bepalingen de beteekenis hebben niet van strenge contractueele voorwaarden, maar van schikkingen welke kunnen strekken tot een grondslag van het toekomstige bestuur der vereenigde gemeente; het zijn de eigen woorden: „schikkingen", „grondslag van bestuur", „kunnen" strekken. Doch laat de acte zelf spreken: „Om de Gemeenten der Doopsgezinden, thans hare vergadering „houdende op het Klein Heilig Land en in de Peuse laar steeg tot „een Lighaam en Gemeente zamen te brengen, worden, daar „derzelver Godsdienstige Begrippen eenerleij zijn, of dezelfde „algemeene verdraagzaamheid Ademen, geen eigenlijk gezegde „voorwaarden bij wijze van Contract vereischt; maar alleen eene „volkomene zamensmelting der beide Gemeenten tot eene, eene ge„heele bijeenvoeging van alle de goederen en bezittingen der „beide Gemeenten, en vereeniging der bijzondere Kassen en „Stigtingen in elke gemeente, met de Kassen en Stigtingen „in de andere Gemeente, welke gelijke of bijna gelijke bedoelingen hebben. „Bij eene zoo gewigtige gelegenheid, als de tegenwoordige, „zal het nogtans niet onnodig zijn, Schikkingen te beraamen, „welken tot eenen grondslag kunnen strekken van het toekom- „stige Bestuur der Vcrecnigde Gemeente, cn moeten deeze schikkingen gaan over de volgende onderwerpen: „I. De Openbare Godsdienstoefening En het onderwijs in de „Leere „II. Het Bestuur der Kerke en dit x algemeen of 2 bepaaldelijk over de geldmiddelen in de bijzpndere Kassen en „Stigtingen". De in de Acte van Vereeniging van 1784 vervatte bepalingen zijn dus op te vatten als een bij overeenkomst tusschen de twee zich vereenigende gemeenten vastgestelde grondslag van bestuur (de straks na de vereeniging, 6 December 1784 daarop gebouwde „Wetten voor den vollen kerkeraad" en „Wetten voor de Diaconen" met de „Bijvoegselen raakende het Armenhuijs zijn een soort huishoudelijk reglement) ten dienste van de eene gemeente, welke op het oogenblik van de vereeniging uit de twee gemeenten ontstond, en hebben zoo lang kracht van wet als de nieuwe vereenigde gemeente, op welke de rechten en plichten van de twee oude gemeenten zijn overgegaan, ze niet afschaft of door andere vervangt. Daarbij dient in het oog gehouden te worden dat niet al die bepalingen even gewichtig , zijn of hetzelfde karakter dragen. Sommige hebben de beteekenis van wat in onzen tijd in de „statuten" eener vereeniging op zijn plaats zou zijn, terwijl andere in een „huishoudelijk reglement" thuis hooren, en ook zulke niet ontbreken die zooals de regeling omtrent het leeraartstractement geen grooter beteekenis hebben dan die van gewone kerkeraadsbesluiten weshalve zij bij de voorlezing aan de gemeente ook gevoegelijk konden worden overgeslagen (zooals feitelijk is geschied). Vandaar dat de kerkeraad in den loop der jaren zonder bedenking sommige bepalingen in het Plan (de Acte) ter zijde gesteld of door andere vervangen heeft, terwijl hij van andere een levendig besef had daaraan niet of althans niet licht te mogen raken. Doch geen enkel stuk der Acte kan gehouden worden voor een onveranderlijke wet die als een soort beklemming te eeuwigen dage op kerkeraad en gemeente zou moeten blijven rusten. Dezelfde macht die de in de Acte opgestelde grondregelen vaststelde, kan die ook wijzigen of aanvullen. Of men zou moeten aannemen (quod absurdum en met het begrip overeenkomst onvereenigbaar), dat de gemeente in 1784 een soort zelfmoord gepleegd had, of erger, versteend was, na vooraf haar autonomie en souvereiniteit, welke zij ondanks alles altijd had behouden, te hebben opgeofferd, aan wie? of aan wat? en waarom? Van beslissende beteekenis is mede het feit dat ook na 1784 de broederhandeling wettelijk erkend (31), ook feitelijk nog wel gehouden is (54, 7°). Voor het aanbrengen van wijzigingen in de bij de Acte van\ ereeniging vermelde regelen kunnen twee wegen worden ingeslagen. Ad Ium. De groote Kerkeraad kan zich op het standpunt plaatsen dat de gemeente hem in 1784 (z'e hierna) een ook thans nog geldende volmacht heeft verleend om haar bestuur in te richten, zoodat hij vrijheid heeft om in naam der gemeente allerlei nieuwe regelen in te voeren, ook zulke welke van het in de Acte van Vereeniging bepaalde belangrijk afwijken, vooral als hij daarbij voeling houdt met belangstellende gemeenteleden, geen verzet of ontevredenheid in de gemeente teweeg brengt en zijn besluit neemt „met eenparige stemmen". Dat standpunt heeft zijn voor en zijn tegen. Het maakt de invoering van nieuwe regelen zonder veel drukte en omslag mogelijk. Maar het brengt ook mede dat de groote kerkeraad in het oog van sommigen allicht den schijn van eigenmachtigheid op zich laden en tegenover een eventueel verzet van welken kant en hoe geringe minderheid ook zwak zal staan, zelfs al kan hij, zooals bij de toekenning van stem aan de gemeente bij het beroepen van een leeraar in 1908, zich beroepen op de oudste gemeentelijke tradities en op het zeer rekbare karakter van het voorschrift daaromtrent in de Acte (32). Wie zal uitmaken of de gemeente de nieuwe regeling werkelijk wenscht of hoe sterk een mogelijk verzet zal wezen? Ook schijnt uit het artikel (33) hetwelk het maken van veranderingen in eenige met name genoemde „onderwerpen des algemeenen Bestuurs" demandeert aan den grooten kerkeraad (verondersteld dat hierbij gedacht is aan veranderingen in, niet aan veranderingen binnen de Acte) logisch te volgen, dat het veranderen van alle andere stukken niet aan den kerkeraad staat, maar overeenkomstig het oude „recht der Broederen" en tot waarborging van de zelfstandigheid der fondsen en stichtingen aan de gemeente, of, wat in beginsel op hetzelfde neerkomt, aan den grooten kerkeraad met instemming of op voorstel van de besturen der stichtingen of fondsen waarop de veranderingen betrekking hebben (zooals dan in acht genomen is in 1792 ^'j opstellen van de z.g.n. „Bijvoegsels op het Plan der Vereeniging", * welke evenwel toch ook aan de gemeente werden voorgelezen (34)). Met reden heeft dan ook de kerkeraad zich meestal nauwlettend aan de Acte van Vereeniging gehouden en is hij er op eenigszins principieele punten zelden en niet zonder ernstige deliberatie bewust van afgeweken. Had hij anders gehandeld, de geheele Actc zou van haar aanzien en kracht beroofd zijn, het bestuur deigemeente was op losse schroeven komen te staan, en het oude doopsgezinde grondbeginsel was geheel verwaarloosd. Ad Hum. De andere weg is niet alleen de historisch aangewezene, maar doet ook het doopsgezind grondbeginsel van de souvereiniteit der gemeente althans symbolisch tot haar recht komen. Hij is ook meer in overeenstemming met de groote beteekenis welke gemeentelijke inzettingen kunnen hebben en komt aan haar stabiliteit ten goede. Na behoorlijke voorbereiding en voeling houdend met de gemeente maakt de groote kerkeraad een concept-besluit en stelt dat voor aan de broeders, of, overeenkomstig het hedendaagsch rechtsbewustzijn ten opzichte der vrouw, aan de leden der gemeente, manlijke zoowel als vrouwelijke, die bij meerderheid van stemmen ovei het vooistel beslissen. Het is niet noodig, bij een zoo groote gemeente misschien ook niet wel mogelijk, de leden persoonlijk in een vergadering bijeen te roepen. Het voorstel kan schriftelijk met toelichting aan elk lid toegezonden worden met het verzoek vóór een bepaalden datum schriftelijk stem uit te brengen. Of het kan twee Zondagen aaneen van den kansel worden voorgelezen, (misschien ook vermeld in „De Kerkbode") waarop na de eerstvolgende godsdienstoefening een hetzij schriftelijke of mondelinge stemming wordt gehouden. Na aanneming zou bij zeer belangrijke besluiten een officieel stuk door de leden van den grooten kerkeraad onderteekend, in het notulenboek gecopiëerd en in het archief dei gemeente (bij de Acte van Vereeniging) opgenomen kunnen worden, maar wellicht zal een verslag in het notulenboek voldoende zijn, vooral wanneer daarbij de kerkeraadsleden bij name worden vermeld, zooals bij de inschrijving der „Bijvoegsels" (XVII) (Januari 1792 notulen fo 176) geschiedde, of persoonlijk het verslag onderteekenen. Eventueel door wijziging der Acte noodig geworden „ampliatiën" op de „Wetten voor den vollen kerkeraad" zouden door den dienenden of den grooten kerkeraad, op de „Wetten voor diakonen" door diakenen aangebracht moeten worden (vgl. het l „Wet-Boek" en notulen 1784 fo 11, 13 en 21). Een grondige herziening dezer wetten, die, hoewel geheel verouderd, nog altijd door ieder nieuw aangekomen lid van den kerkeraad geteekend worden, kon dan meteen plaats hebben. Of het mogelijk is wijzigingen aan te brengen ook in die bepalingen welke betrekking hebben op de secrete kas of het fonds tot den predikdienst? De geschiedenis en de rechtspositie van dit fonds zijn wel in hoofdzaak, maar wegens het ontbreken van bijna alle authentieke stukken niet in bijzonderheden duidelijk. Reeds in 1568 en 1581 werd op Waterlandsch-doopsgezinde synoden o. a. besloten „dat een gemeente die iemand met het „leeraarsambt bezwaart, ernstig zorg zal dragen dat hij in zijn „huiselijke zaken door den dienst niet verkort worde, maar er voor „zijn onderhoud worde gezorgd; dat een gemeente die den dienst „van een buitenleeraar geniet, hem behoorlijk kosteloos stelle ' (Blaupot ten Cate, Holland I 121). Deze zorg, straks ook bij de Vlaamsche e. a. doopsgezinden behartigd, bracht de gemeenten op niet onbelangrijke kosten, vooral toen het gebrek aan leeraren steeds meer een chronisch kwaad werd, zoodat het noodig was, zou in den dienst des Woords voorzien worden, preekers van elders, de z.g.n. buitenmannen, te laten komen. Met het oog wellicht op den afkeer van conservatieve elementen tegen al wat naar bezoldiging der leeraren, dien smaad van den heiligen geest, zweemde, hebben de wenschelijkheid om de armenkas niet te bezwaren met kosten voor den eeredienst en het verlangen om aan den predikdienst een soliden stofïfelijken grondslag en behoorlijke bestendigheid te geven samengewerkt tot het oprichten van afzonderlijke kassen of fondsen, bij voorkeur bestuurd niet door de diakenen, die immers naar de Schrift geroepen waren om der nooddruftigen „tafelen te dienen" (Hand. 6 : 2), maar door „gecommiteerden". Bij de twisten in de gemeente bij het Lam te Amsterdam in de jaren 1655 —1664 is sprake van „de secrete geldmiddelen der gemeente" en burgemeesters der stad fungeeren als scheidsrechters om uit te maken de eene maal op welke wijze de administrateuren gekozen dienen te worden en rekening en verantwoording aan den kerkeraad hebben te doen, dan wie van de twistende partijen recht op die middelen kan doen gelden (35). Ook bij de gemeenten in de Peuzelaarsteeg en op het Heiligland te Haarlem bestonden al vroeg soortgelijke aparte fondsen. De secrete kas in de Peuzelaarsteeg is 2 Maart 1684 door de dienaren ter uitvoering van een besluit der broederhandeling van 7 Februari ïó83 opgericht, zoowel om leeraren die van elders een preekbeurt vei vulden reisgeld te verstrekken, als om de eigen leeraren zoo noodig te ondersteunen, terwijl de mogelijkheid niet werd buitengesloten dat het te eeniger tijd mogelijk zou zijn een vasten leeraar van elders te beroepen, (36, I), dan zeker liefst een „gestudeerden", zooals sommige gemeenteleden omstreeks dien tijd wenschten (D. G. Bijdr. 1863 bl. 149; Not. A. fol. 89 is bepaaldelijk sprake van „bequame persoonen van andere platsen"). Uit de gewone geldmiddelen zouden de diakenen jaarlijks twee honderd gulden verschaffen, terwijl verder van „liefhebbende ledemaaten" gaarne bijdragen werden ingewacht. De broederen hadden bepaald dat „de dispositie en t belijt ' der secrete kas zou zijn aan de dienaren. Deze op hun beurt droegen het bestuur der kas op aan di ie administiateuren, ad vitam gekozen, de eerste maal door en uit de dienaren, daarna telkens wanneer er een uitviel door een commissie, bestaande uit drie gecommiteerden van de dienaarschap en de twee overgebleven administrateuren. Eens in de tien jaar moesten desgewenscht administrateuren rekening en verantwoording doen aan twee gecommitteerden uit de dienaarschap, waarbij evenwel de namen der ondersteunde leeraren zouden worden gesecreteerd. Dat de broederhandeling het recht had over de gelden te beschikken, hoewel dat niet uitdrukkelijk beschreven was, werd algemeen, ook door de administrateuren als vanzelfsprekend erkend, en dat zij de dienaren machtigen kon het geheele bestuur der kas van administrateuren over te nemen werd in 1713 zoowel door deze laatsten als door de dienaren metterdaad erkend (II) (hoewel dienaren van oordeel waren dat zij bij de oprichting der secrete kas reeds eens en voor al door de broederschap gemachtigd waren', zoodat niet nog eens een besluit tot die machtiging noodig was geweest (37)). Een onafhankelijke stichting, een „stichting in den zin der' wet" was de secrete kas dus allerminst. Zij was het eigendom der gemeente, door haar bijeengebracht met een bepaald doel, daarom ook afgescheiden van haar andere geldmiddelen en bestuurd niet rechtstreeks door den kerkeraad, tenzij bij uitzondering, maar door gecommiteerden, die, hoewel begiftigd met een groote mate van zelfstandigheid, toch in hoogster instantie aan het gezag van den kerkeraad als gemachtigde van de gemeente, a fortiori aan het gezag der gemeente zelf ondergeschikt waren. Ontving de secrete kas, juister: ontving de gemeente ten bate harer secrete kas een legaat waaraan bindende bepalingen waren verbonden, dan waren de directeuren voor zoover het die gelegateerde gelden betrof nog eens in het bijzonder gebonden, maar niet zoo, dat zij daaraan het recht konden ontleenen om, indien de gemeente de geheele kas opvorderde, te weigeren aan de vordering te voldoen. De gemeente bleef souverein ook over de secrete middelen, natuurlijk (maar dit was een gewetenszaak, en het was haar zaak) binnen de door eventueele testatairen gestelde bepalingen (38). Tweemaal is in den loop der jaren verandering aangebracht in de positie der administrateurs. In 1713, aan het einde van het geschil, hetwelk drie jaar hangende was geweest, onthieven dienaarschap en broederhandeling de administrateuren van het bestuur der kas (II), in 1739 gaven zij — niet zonder protest van enkele broederen (IX) — de kas weer aan een college van directie over (VIII), en dit niet alleen, zij keurden ook goed dat die directie aanmerkelijk zelfstandiger tegenover (of naast) de dienaarschap kwam te staan dan de vroegere directeuren. Over het geschil tusschen dienaren en administrateuren in 1710—1713 zie noot 37 en 38 en bijl. II. Wat het besluit van 1739 aangaat: eenige leden uit de gemeente —- blijkbaar ongeveer dezelfden die in 1727/28, toen de eerste „gestudeerde" leeraar werd beroepen, en in 1735 bij de beroeping van ds. Wijnalda, zich hadden verbonden om in samenwerking met het Fonds Craaienstein (42 slot) voor het salaris te zorgen (39), zoodat de beroeping „buiten last der gemeente" kon geschieden (VII) —- hadden in genoemd jaar „buiten last der gemeente" gelden bijeengebracht tot een „Fonds tot verbetering en onderhoud van den predikdienst" onder het bestuur van vijf „directeuren" (VIII, 40). Op voorstel van den kerkeraad (die nog altijd sinds 1713 zelf de secrete kas bestuurde (41)) en „onder Approbatie der broederen" werd besloten „de Secrete kas en des„zelfs Capitaal alsmeede de Effecten en papieren daertoe behoorende „aen de voornoemde Directeurs over te geven om deselve te „behandelen volgens oogmerken waartoe dezelve is opgeregt" (Not. fo. 12). Dat daarbij eenig beding werd gemaakt waardoor de kerkeraad iets van zijn vroegeren invloed bij de verkiezing van nieuwe directeuren en van zijn toezicht op het beheer behield, blijkt niet; de indruk wordt gewekt dat het tegendeel is geschied. De haastige en ongewone manier waarop de zaak bij de broederen werd doorgedreven (het voorstel had niet ter visie gelegen en was bij de aanzegging door den koster niet vermeld!) wijst erop dat de kerkeraad ook zelf het gevoel had aan den wensch, om aan de secrete kas weer zelfstandigheid (als vóór 1713.) te verleenen, meer toe te geven dan met de traditie overeenkwam. Was ds. W ij n a 1 d a en de kerkeraad die met hem meeging kortzichtiger dan Buijssant c.s. die het genomen besluit betreurden (IX)? Of had hij een bepaalde reden om afwijking van de oude inzetting ook met benadeeling van zijn (des kerkeraads) eigen machtspositie gewenscht te achten, wilde hij misschien vóór alles de positie van den „gestudeerden" leeraar, het gestudeerd-leeraarschap zelf (sit venia verbo) zooveel mogelijk onaantastbaar maken, althans verheffen boven de wisselende inzichten van een kerkeraad ? Een feit is het dat, dringender dan ooit, in de jaren die aan 1739 voorafgingen de beroeping van academisch gevormde leeraren in het oog van vele belangstellende gemeenteleden die ook bereid waren daarvoor belangrijke geldelijke offers te brengen, voor de instandhouding en bloei der gemeente een gebiedende noodzakelijkheid was geweest, terwijl anderen, onder wie de oudere nietacademisch gevormde en alleen met onvaste dotaties ondersteunde leeraren (D.G. Bijdr. 1863, bl. 149) met hun aanhangers daar min of meer fel zich tegen hadden gekant. Twee ten deele naast elkander, ten deele tegen elkaar inwerkende krachten zijn in dien tijd te onderscheiden, eene ijverend voor het gestudeerd-leeraarschap, een andere bezorgd over de nooden der armen; terwijl beide (uit verschillende beweegredenen weliswaar) bevorderlijk konden zijn voor de oprichting of bevestiging eener afzonderlijke, speciaal voor den predikdienst bestemde kas, lag het in de lijn van de eerste om ervoor te waken dat niet te eeniger tijd een eenzijdig diaconaal voelende kerkeraad toch weer op de een of andere wijze de afgezonderde gelden zou doen afvloeien naar de armenkas. Het is wel niet „toevallig" dat ds. Age Wijn al da, een der eerste „gestudeerde" leeraren in de Peuzelaarsteeg, de leiding had bij het nemen van het aangevochten besluit (42). Hoe het ook zij, de positie van directeuren is sinds 1739 blijkbaar zeer zelfstandig. Van rekening en verantwoording aan den kerkeraad of de broederschap, van kerkeraads- of' gemeentelijken invloed op de verkiezing van directeuren blijkt niets. Toch lijdt het geen twijfel dat ook na 1739 de secrete kas of het fonds tot den predikdienst (de namen worden voortaan als synoniemen gebruikt) in de Peuzelaarsteeg een kas van de gemeente is geweest en geenszins een stichting naast en onafhankelijk van de gemeente. Wel is het mogelijk (uit de notulenboeken blijkt het niet) dat vooral in en na 1739 verschillende gelden en onder deze ook oorspronkelijk zelfstandige makingen in de secrete kas zijn opgenomen, welke het onafhankelijkheidsgevoel van directeuren hebben gesterkt, b.v. het fonds Isaac Crajestein hetwelk bij het beroepen van den eersten academisch gevormden leeraar (1727 en 1728) een hoofdrol speelde (42) en waarvan ds. K. Sybrandi (D.G. Bijdr. 1863 b!. 163) verzekerde dat het spoorloos verdwenen, ds. Van Gelder daarentegen meende (fo. 259, 2) dat het met de secrete kas samengesmolten is. Wel is in het algeméén de onderstelling niet gewaagd dat de secrete kas in den loop eener volle eeuw na haar instelling in 1684 in verband met allerlei veranderde toestanden en opvattingen in de gemeente een genoeg ingewikkelde geschiedenis heeft gehad om te maken dat aan de rechten en plichten, welke directeuren in 1784 hadden, in onderdeelen heel wat nadenken en juridische scherpzinnigheid zou kunnen worden besteed, al lagen alle stukken op tafel en al stonden de algemeene rechtskundige grondstellingen betreffende de rechten omtrent kerkelijke goederen vast (43). Maar wat de hoofdzaak betreft — terwijl er geen enkele grond is om te veronderstellen dat de secrete kas in de Peuzelaarsteeg in of na 1739 tot een onafhankelijke stichting is omgeschapen, ontbreekt het niet aan belangrijke en voorshands overtuigende aanwijzingen van het tegendeel. In de eerste plaats zij opgemerkt dat de broederhandeling in 1739 niet heeft besloten de secrete kas in het nieuw opgerichte fonds tot den predikdienst te storten of te doen opnemen (zooals ds. Van Gelder schrijft), maar aan de directeuren over te geven, en wel met de uitdrukkelijke bepaling „om dezelve te behandelen „en aan te leggen volgens de oogmerken, waartoe dezelve is opgeregt „en aangelegt". Toch heeft het allen schijn dat het kapitaal van de secrete kas en dat van het fonds eerlang op één rekening zijn gesteld, de notulen na 1739 spreken van secrete kas en fonds tot tot den predikdienst als een en dezelfde zaak. Maar dan moet worden aangenomen dat directeuren omgekeerd het bijeengebrachte fonds in de secrete kas hebben gestort (het eenige waartoe zij, behoudens de goedkeuring der contribuanten, recht hadden), aldus de historische lijn vanaf 1684, toen de kas werd opgericht, bewarende, en de kas als gemeentelijk eigendom intact latende. Maar er is meer. In i/51 legateerde Petronella Langedult veertigduizend gulden, niet aan het fonds tot den predikdienst, maar aan de gemeente, ten bate eensdeels van de armenkas, anderdeels van genoemd fonds (XI), en van geen enkele zijde werd op dezen vorm der beschikking (omtrent welke om andere reden in den breede beraadslaagd en zelfs juridisch advies ingewonnen werd) aanmerking gemaakt; integendeel, de wijze waarop in de notulen dat tweevoudig legaat vermeld wordt, de optelling der gelegateerde sommen tot één bedrag, bewijst dat ook naar het oordeel van den kerkeraad de gemeente erfde en dus ook de gemeente geacht moest worden eigenares te zijn van de secrete geldmiddelen (44). Van beteekenis is ook dat de naam „secrete kas" ook na 1739 bewaard blijft en tot aan de vereeniging der twee gemeenten, ook daarna, (o.a. in de A. v. V.) afwisselend gebruikt wordt met „fonds tot den predikdienst „Secreet" beteekent in dezen niet geheim (4®)! Geheim waren de bedoelde kassen volstrekt niet, noch in de Peuzelaarsteeg (in 1713 bezat de kas hier ca. ƒ 7200.00 benevens een half huis, zie Resolutieboek D fo. 102) noch op het Heiligland (in 1784 had de kas hier een kapitaal van ruim f 100000.00, Notulen Juli 1784, boek 7C fo. 67). „Secreet" wil zeggen „afgezonderd", t. w. van „de gewone geldmiddelen" of „Armenkas". De naam wijst beide kassen (de secrete en de armen-) als gelijksoortige nevensstellingen aan, beide als het eigendom der gemeente met dit eene verschil, dat de armenkas bestemd is voor de bedeeling en de gewone uitgaven als het onderhoud der kerk en andere dgl. zaken, terwijl de secrete kas voor een bijzonder doel, i. c. den predikdienst wordt afgezonderd en apart geadministreerd. Een vergelijking met de secrete kas op het Heiligland, eveneens met zeer zelfstandige directie, maar toch beslist het eigendom der gemeente (waarover straks nader) wijst in dezelfde richting. Moet dus worden aangenomen dat de gemeenteleden die in 1739 gelden bijeenbrachten niet bedoelden een stichting naast de gemeente maai een schenking aan de gemeente (een „schenking onder een last" dan, te vergelijken met het in noot 38 vermelde legaat), het principiëele verschil tusschen de secrete kas vóór en na 1739 was enkel hierin gelegen, dat zij vóór 1739 onder „de dispositie en 't belijt", onder toezicht van den kerkeraad stond, van 1710 tot 1739 zelfs door den kerkeraad werd bestuurd, terwijl zij daarna onafhankelijk, althans los van den kerkeraad (evenwel niet van de gemeente!) was en door een zelfstandig college werd bestuurd. Buijssant c.s. hebben, wellicht verblind door ijver tegen de „gestudeerde'- leeraren, de zaak te donker ingezien en ds. W ijnalda met de confraters hebben wel geweten wat zij deden, nl. niet het eigendom der gemeente vervreemden en een onafhankelijke stichting helpen scheppen welke inderdaad de kiemen eener onverdragelijk en ondoopsgezind meesterschap in zich gebergd zou hebben, maar een regeling maken waardoor het secrete karakter der kas en het beoogde doeleind, de predikdienst, beveiligd werden tegen aanslagen van den kerkeraad. De bewoordingen, zoowel van Buijssant's protest als van het Resolutieboek zijn hiermee ook het meest in overeenstemming: dat de gemeente haar gelden schonk of overstortte wordt niet gezegd, zij s;af ze onder bepaalde voorwaarden en tegen quitantie over. Dat de benoeming van nieuwe directeuren door het college van directeuren zelf en de afwezigheid der verplichting om rekening en verantwoording te doen niet behoeven te beteekenen dat de kas een onafhankelijke stichting was, bewijst de hierna te behandelen secrete kas op het Heiligland. Een overtuigend bewijs dat het inderdaad zóó is geweest, is ook nog gelegen in het feit dat en de wijze waarop in 1784 de positie der secrete kassen van beide gemeenten geregeld werd. Later zal hierop uitvoeriger worden ingegaan (bl. 30); hier zij er alleen op gewezen dat de door de beide kerkeraden „geratificeerde" Acte van Vereeniging onder het hoofd Weeshuis de vereeniging der beide weeshuizen (door zonder voorbereiding den titel Vereenigd Weeshuis in te voeren) vooronderstelt, daarentegen onder het hoofd Fonds tot den Predikdienst of Secrete Kas de vereeniging deibeide secrete kassen (door de woorden „worde vereenigd") gelast, in het eerste geval dus als toeschouwer constateert, in het tweede als machthebbende decreteert. Waren beide kassen onafhankelijke stichtingen, dan was voor haar ineensmelting een besluit en voorschrift van de beide gemeenten en haar respectieve kerkeraden niet alleen niet noodig, maar te eenenmale misplaatst geweest. Omnium conscnsu (want de vereeniging der beide gemeenten en de daarbij opgemaakte Acte zijn met „eenparige" stemmen tot stand gekomen en ook onder goedkeuring en instemming van de fondsenbesturen als zoodanig: nadrukkelijk wordt vermeld dat de Acte onderteekend is „door ons als Leden van den Grooten Kerke„raad der nu Vereemgde Gemeente, en verder in zodanige bijzondere „betrekkingen, als in welke zommigen onzer staan, als Regenten, „of Directeurs van bijzondere Stigtingen en kassen") — omnium consensu waren in 1784 blijkbaar de beide kassen bij alle zelfstandigheid die zij bezaten en bij alle eer en vertrouwen den administrateuren waardig gekeurd, onafscheidelijk en organisch met haar respectieve gemeenten verbonden, geen „stichtingen" in den zin der hedendaagsche wet, maar „kassen" en „fondsen" (in de Acte van Vereeniging ook als zoodanig naast de „stigtingen" genoemd), toebehoorende aan de gemeente en in overeenstemming met het doopsgezinde grondbeginsel in hoogster instantie aan het gezag der autonome en souvereine gemeente onderworpen. Wat de secrete kas der gemeente op het Heiligland betreft — zij heeft zeker niet meer dan die der Peuzelaarsteeg het karakter van een zelfstandig instituut gehad. Een speciaal tot onderzoek aangaande deze zaak benoemde commissie ontzegde haar dat karakter in 1783 in een met redenen omkleed stuk (IV) te eenenmale, en directeuren der kas hebben zich tegen de conclusiën dier commissie allerminst verzet. Haar geschiedenis, welke in hoofdzaak vaststaat, liet ook nauwelijks plaats voor twijfel aangaande haar principiëele ondergeschiktheid ondanks de haar verleende zelfstandigheid. In 1714 (nadat al sinds bijna twintig jaar — noot 46 — het plan geopperd was) op besluit en in opdracht van een te dien einde opzettelijk bijeengeroepen broederhandeling „aangelegd" (III), was zij meet af aan onderworpen aan een aantal „Wetten of Regulen", vervat in het op den i8den Mei van dat jaar door „Dienaren en Diakenen" opgesteld „Project omme tot onderhouding „van den Predikdienst onder de doopsgezinde gemeente, haare „vergadering houdende te Haarlem op het Klein Heilig Land, in den „Blok, eene genoegzame somme gelds te Negotieeren, bij forme „van Lijfrenten tegens vier guldens ten Honderd in 't Jaar" (IV). In dit „Project" wordt o. a. bepaald dat voorloopig een, twee of drie leeraren zullen worden gesalarieerd met ieder drie honderd gulden per jaar, maar dat „bij meerder aangroei van 't gemelde „Kapitaal men te dien aanzien zodanige messures neemen [zal], „als men met nader overleg gezamentlijk zal oordeelen te behooren". De beslissing over de besteding der gelden in de toekomst bleef dus aan het „gezamentlijk" oordeel (nl. van „dienaren en diakenen" met de administrateuren; öf van al dezen met de vergaderde broederen ? Directeuren hebben er zich het hoofd niet over gebroken, zie noot 40). De administratie werd opgedragen aan „zes Personen, te weten drie uit de Diakenen en drie uit de Broederen", terwijl de verkiezing van hun opvolgers (zij werden niet ad vitam gekozen) zou geschieden door de administrateurs. Nadrukkelijk werd bepaald dat „alle gelden, Boeken, „Obligatiën en Papieren tot deeze administratie behorende, in de „kerkekamer bewaard zullen worden, op een behoorlijke plaats, „daartoe te maaken". Tot het doen van rekening en verantwoording werden directeuren niet verplicht. „De zakelijke inhoud van deze wetten" (aldus schrijft de commissie, door directeuren der secrete kas zelf 22 October 1783 benoemd om een onderzoek in te stellen naar den oorsprong en de geschiedenis der instelling, zie Boek 7 c fo 58—64) „in zo „verre die thans bij mogelijkheid kunnen gelden, komt hierop „uit: — De Secrete Kas is een kapitaal ten behoeve van den „Predikdienst in de gemeente op 't Klein Heilig Land vergaderende, „door den kerkeraad aangelegd om eiken Leeraar 's Jaars „f 300 : — : — uit te betaalen, of bij aangroei van 't zelve kapitaal, „zooveel meer als men oordeelen zal te behoren. Dit kapitaal mag „wel vermeerderd maar niet verminderd worden, en nimmer onder „Particulieren belegd. Het zelve zal door drie diakenen en door „drie Broeders worden bestierd, die zo dikwils en wanneer 't hun „goed dunkt, uitgezonderd Donderdag na den middag, in de „kerkekamer mogen vergaderen, alwaar alle gelden, Boeken, Obli„gatiën en Papieren, tot dit fonds behorende, op eene geschikte „plaats bewaard moeten worden". Niet altijd hebben de administrateuren een klaar besef van hun positie gehad. Aanvankelijk ging het best. Nauwelijks zes jaar na de oprichting der kas konden zij (3 april en 20 juni 1720) aan den kerkeraad (niet rechtstreeks aan de leeraren!) ter betaling van het salaris der leeraren een som van f659 : 13 : — uitkeeren, „zijnde alle de ingekomene Interessen". En elk jaar deden zij een soortgelijke uitkeering. Zij waren dus van oordeel dat de revenuen der kas aan de gemeente, speciaal voor de onderhouding van den predikdienst, toekwamen. Het kon ook moeilijk anders. Immers, de kas was „ten baate of ten schade van de gemeente ontworpen" (47): de gemeente bleef borg voor de uitkeering der lijfrenten, verschuldigd wegens de in de secrete kas gestorte bedragen, en zorgde zelfs door bijpassing uit haar gewone middelen dat het kapitaal onder geen omstandigheid verminderd behoefde te worden (art. 4 en 5 van het „Project" Bijl. IV); bovendien drong uitteraard de gemeente en in haar naam de dienaarschap bij de leden aan op het maken van schenkingen en legaten ten bate van zulke kassen of instellingen, hetgeen niet kon geschieden dan ten koste van haar gewone collecten (4S) en geldmiddelen (waarop ook de opposante leden in de Peuzelaarsteeg bij de oprichting van het armenhuis in 1727 wezen). Het ware dus al te onredelijk geweest wanneer in de eerste jaren na de oprichting der secrete kas de administrateuren zich anders hadden gedragen dan als gecomitteerde bestuurders van gemeentelijke gelden. Tot en met 3 februari 1727 deden zij dan ook geregeld aan den kerkeraad uitkeeringen als de bovengenoemde. Daarna blijkt niet dat zij er mee zijn voortgegaan in de eerstvolgende jaren. Waarschijnlijk heeft de kerkeraad in overleg met de administrateuren besloten dat voortaan alle interesten zouden worden gekapitaliseerd. Eerst na veertig jaar werden de uitkeeringen hervat. Intusschen was een nieuw geslacht opgestaan hetwelk Jozef niet gekend had. De uitkeering werd hervat niet op besluit van den kerkeraad na advies van de administrateuren, maar bij resolutie van de administrateuren, 20 en 27 April, 10 Mei en 20 Juli 1768 genomen. Zij werd ter hand gesteld niet aan den kerkeraad maar aan de leeraren, die dus boven hun tractement uit de gemeentekas thans nog f 300.— per jaar uit de secrete kas ontvingen. Kerkeraad en leeraren ontvingen van deze resolutie mededeeling; dat de kerkeraad geprotesteerd heeft blijkt niet. Op den eersten averechtschen stap volgde straks een tweede. Toen in 1770 een leeraar moest worden beroepen, eischten administrateuren op grond van het in 1768 toegezegde „fournissement", dat de beroepingsbrief niet alleen door den kerkeraad, maar ook door een gecommiteerde uit hun college zou worden onderteekend. YV at moest de kerkeraad doen ? Na herhaalde onderhandeling heeft hij om des vredes wil de minste willende zijn, eindelijk bij meerderheid van stemmen besloten toe te geven. Beschamend voorbeeld, hetwelk na jaren nog zou medewerken om de zaak ten slotte toch weer in het goede spoor te brengen! Aan het einde van vele „verschillende gedachten en oneenig„heden tusschen den kerkeraad en directeuren der Secrete Kasse" besloten de laatsten 22 October 1783 de reeds genoemde commissie in te stellen „nopens de origine en 't verdere voorgevallene ten aanzien van 't gemelde Instituut", een commissie van onderzoek dus aangaande de rechtspositie der door hen bestuurde instelling. Het was deze door directeuren benoemde commissie, welke bij uitvoerig rapport van 30 October 1783 (IV) den kerkeraad in het gelijk stelde niet alleen, maar ook wees op den misstand dat de secrete kas, slechts negen honderd gulden per jaar voor den predikdienst uitkeerende, nog zestien honderd gulden per jaar overhield om te kapitaliseeren, terwijl de gewone gemeentekas, drie duizend gulden aan leerarensalarissen uitbetalende, jaarlijks van haar kapitaal zou moeten interen, indien zij niet voor en na erfenissen en legaten kreeg. Het was in den boezem van het college van directeuren dat het rapport dezer Commissie, wel verre van verontwaardiging en verzet te wekken, een der leden aanleiding gaf tot een uitvoerig voorstel (21 Juli 1784) hetwelk aan gemeente en kerkeraad alle recht zou doen en in hoofdzaak hierop neerkwam: directeuren der secrete kas zullen besluiten ? neen, zullen den kerkeraad verzoeken goed te vinden: a voortaan zal in stede van negen honderd gulden aan de leeraars twee duizend gulden aan den kerkeraad ten behoeve van den predikdienst worden uitgekeerd, b van het kapitaal zal tachtig duizend gulden in Hollandsche, het overige, groot omtrent twintig duizend gulden, in buitenlandsche effecten worden belegd, c directeuren zullen zich voortaan bij de beroeping van een leeraar vergenoegen met het uitbrengen van hun stem in den grooten kerkeraad, dewijl de in 1770 door directeuren daarboven verrichte handelingen „onwettig en onredelijk" zijn geweest, d het oorspronkelijk reglement of „Project" zal door een ander vervangen worden, meer „met de tegenwoordige tijden en veranderde omstandigheden" in overeenstemming. En het college van directeuren nam het voorstel over! Dus verzochten directeuren den kerkeraad om een vergadering te beleggen en daartoe ook de oud-directeuren der secrete kas op te roepen. Den 2Östen Juli 1784 had de bijeenkomst plaats. Is het moeilijk te gissen hoe de kerkeraad op de voorlezing der stukken reageerde? Het reso- lutieboek vermeldt: „Directeuren der Secrete Kas ter kamere „verscheenen, doen een zeer vriendelijk voorstel, zoals hetzelve „van woorde tot woorde hieragter volgt, welk voorstel van alle „leden wel zeer goedgekeurd, en van den Dienenden Kerkeraad „met dank aangenomen wordt.... Voorts worden de Directeuren „meer gemeld verzocht in den Hunnen een plan van beter regle„menten te ontwerpen, om daarover in dit Collegie nader te „spreeken en hetzelve tot stand te brengen". Een klassiek model van de wijze, waarop een verouderd reglement van de secrete kas gewijzigd kan worden! Zoo was dan de positie van de secrete kas der gemeente op het Heiligland in 1784 naar het eenparig gevoelen van kerkeraad, directeuren en oud-directeuren klaar en duidelijk deze (de beteekenis der bepalingen betreffende „predikfonds" in de Acte van Vereeniging wordt erdoor belicht!): De secrete kas is ten bate van den predikdienst ingesteld bij besluit en in opdracht, ook onder geldelijken waarborg en medewerking, der gemeente, door den kerkeraad, die de eerste directeuren heeft benoemd en het eerste reglement heeft ontworpen. Directeuren besturen de kas, maar zijn daarbij gebonden aan de door den kerkeraad gegeven voorschriften, waarvan zij alleen onder toestemming van den kerkeraad mogen afwijken. Zij keeren de gelden uit rechtstreeks aan de leeraren of aan den kerkeraad ten bate van den predikdienst, al naar de kerkeraad besluit, en tot een bedrag hetwelk den kerkeraad na directeuren gehoord te hebben goeddunkt. Alleen de kerkeraad kan het reglement wijzigen, al zal hij, ook te dezen, zich gaarne laten leiden door de wenschen, raadgevingen en inzichten van directeuren. De groote mate van zelfstandigheid, welke gemeente en kerkeraad directeuren als gecommiteerde vertrouwensmannen in het belang der kas waardig gekeurd hebben, moet niet verward worden met een principiëele onafhankelijkheid, welke zou leiden tot een bij de oprichting der kas allerminst bedoelde heerschappij over kerkeraad en gemeente. Een en ander werd vastgelegd in het nieuwe reglement, hetwelk reeds den 3 de" Augustus 1784 op een gecombineerde vergadering van kerkeraad, directeuren en oud-directeuren met algemeene stemmen goedgekeurd en door alle leden der vergadering in het resolutieboek onderteekend werd, en waarbij o. a. werd bepaald dat de directeuren vier jaar zitting zouden hebben, eerst na een rusttijd van vier jaar herkiesbaar zouden zijn en gekozen zouden worden door het college van directeuren, deels uit de dienende diakenen, deels uit de broederschap. Lang zou dit reglement evenwel niet dienst doen." De juist omstreeks dien tijd opgekomen plannen om beide gemeenten te vereenigen vonden algemeenen bijval en maakten snellen voortgang. Naar aanleiding van het verzoek van ds. Age Wijnalda, wegens hoogen leeftijd om ontheffing van den predikdienst I juli 1784, had een der kerkeraadsleden in de Peuzelaarsteeg de vraag geopperd, of het niet mogelijk 2ou zijn thans den lang gekoesterden (49) wensch van vereeniging der beide gemeenten te verwezenlijken. Aanstonds had zijn denkbeeld algemeenen bijval gevonden in den kerkeraad. Een formeel voorstel bereikte reeds den gden juli „zeer onverwacht" den kerkeraad op het Heiligland. Deze besloot den 20sten juli in beginsel het plan te bevorderen, om tc beginnen door het voor den grooten kerkeraad te brengen. Deze bepaalde den 22sten juli met algemeene stemmen „dat zulks den „Broederen dezer gemeente zal voorgesteld worden, om in gevalle „het hier geen wettige tegenspraak ontmoet het werk hoe eerder „hoe beter aan te vangen". De kerkeraad in de Peuzelaarsteeg besloot eveneens om „met den eersten het werk der Broederschap „voor [te] stellen". Zondag 25 juli werd den broederen op het Heiligland verzocht om met het oog op het voorstel tot vereeniging der beide gemeenten den volgenden Vrijdagavond (30 juli) na de voorbereidingspredicatie te toeven; „in een stuk van dat belang" meende de kerkeraad niet zonder „hunne [der broederen] voorkennis en toestemming te mogen vorderen". „Het voorstel aan „de Broederen gedaan zijnde, heeft niemand zig tegen het aanvangen „en voortzetten dier vereenigingsonderhandelingen aangekant". Dus benoemde de kerkeraad vier gecommiteerden om met een viertal uit de Peuzelaarsteeg „een praeparatoir plan" te ontwerpen (Resolutieboek 7 c fo 54—71). Op den 1 augustus nl. was de zaak ook aan de broederen in de Peuzelaarsteeg voorgesteld, die daarop 5 Augustus stilzwijgend (geen van allen kwam op het bestemde uur in de kerkekamer om tegen te stemmen) hun goedkeuring verleenden; de broederen konden „met genoegen de bestiering der „onderhandelingen overlaaten aan den grooten kerkeraad om daarin „te handelen op zodanig eene wijze als dezelve in gemoede oordeelt ten meesten nutte der wederzijdsche Gemeente te kunnen „strekken": een onbeperkte volmacht derhalve (not. boek 13 C fo 2). Met betrekking tot de „verscheide Instituten ten voordeele der gemeenten" ging de gemengde commissie behoorlijk parlementair te werk, gelijk in een doopsgezinde gemeente betaamt. Zij benoemde subcommissiën die zich in verbinding stelden met de bestuurders van de gelijksoortige instituten der beide gemeenten, hen uitnoodigend om gezamenlijk een conditioneel opstel van bestuur té willen beramen en aan haar, de subcommissie, ter hand te willen stellen; de subcommissie bracht het concept in bij de hoofdcommissie die het in het groote plan verwerkte. „De bijzonderheden „raakende de Weeshuizen, Hofjes en Fondsen ten behoeve van „den Predikdienst, in dit Plan voorkomende, zijn op dien grond „gebouwd, en vriendelijk door de Respective Bestuurderen gecombineerd aangeboden" (A. v. V.) Met grooten tact is aldus de vereeniging der beide gemeenten voorbereid en tot stand gekomen. Het oude „recht der broederen", de souvereiniteit der gemeente was geëerbiedigd, de kerkeraden hadden het initiatief genomen en tot aan het eind de leiding behouden, aan de bestuurderen der verschillende instellingen was alle eer gegeven. Wij vernemen dan ook telkens dat alles even gemakkelijk verliep; de inschikkelijkheid vierde hoogtij; niet één die zich verzette, alle besluiten zoo in onderdeelen als in massa genomen „met eenparige stemmen" — ziedaar het beeld, gegeven door de uitvoerige beschrijvingen van de vereeniging welke reeds den 3osten sept. 1784. dus birmen drie maanden, haar beslag kreeg (10 Oct. 1784 werd het Plan der Vereeniging den broederen voorgelezen, Notulen Peuz, 1784 13 C fo 6 en 8, Blok 17844 fo. 10). Waren er dan geen netelige vragen over recht en macht van dit of dat college, geen punten van wrijving die de gevoeligheden van dezen of dien broeder kwetsten ? Men had ze vermeden! Dat ze er nog maar kort geleden geweest waren (en hoe licht hadden zij onder de gedachtenwisselingen in al die commissies weer kunnen opwerken) tusschen kerkeraad en directeuren van de secrete kas op het Heiligland vernamen wij reeds; ze waren er in 1781/83 ook (om ons tot de gemeente op het Heiligland maar te beperken) tusschen kerkeraad en regenten van het weeshuis, tusschen kerkeraad en regenten van het Zuiderhofje, ook tusschen kerkeraad en verscheiden gemeenteleden. Het verschil van inzicht omtrent de positie van het weeshuis werd dank zij vooral de tegemoetkomende houding van regenten, die royaal inzage gaven der authentieke stukken, gemakkelijk opgelost. De kerkeraad vereenigde zich met het gevoelen dat het weeshuis van de gemeente op het Heiligland een onafhankelijke, door Jaques van Dam me en Elisabeth van Blinkvliet a°. 1634 in het leven geroepen stichting was (not. Blok 1781 fo. 433—435 en 456) (Van Gelder fo. 273 noemt als eerste stichters Nicolaes Billaerds en Tanneke van P i 1 cke n). Wat het hofje aangaat — de kerkeraad had een nieuw reglement gemaakt voor de bestuurders dier instelling, van oordeel dat dit hèm toekwam en dat het hofje „met al deszelfs Effecten en Goederen het wettig Eygendom der gemeente is" (50). Regenten bedankten er evenwel voor om bemaatregeld te worden en stelden zich op het standpunt dat het hofje een, althans van den kerkeraad, onafhankelijke stichting was. De zaak bleef onuitgevochten. „De weg van Regten" werd wel dreigend genoemd, doch gelukkig niet betreden. De kerkeraad besloot „voor het tegenwoordige de zaak te laten berusten" (Boek no. 7c- 2 v. v. en 51). Omstreeks denzelfden tijd en waarschijnlijk niet buiten de kwestie van het hofje om had de dienende kerkeraad zonder den ouden dienst er in te kennen bepaald (october 1783 Boek 7 c fo. 23—38), dat voortaan zijn leden „volduurend" (ad vitam) zitting zouden hebben, tenzij zij uit zichzelf hun functie neerlegden, en hij had, toen er van de zijde van den ouden dienst verzet kwam bij memorie van dr. Tersier, en een daarop bijeengeroepen groote kerkeraad niet meewerkte, het aangevochten besluit vrij usurpatief voor de broederschap gebracht en door deze laten goedkeuren, of juister: hij had verklaard dat de broederen het hadden goedgekeurd (niemand was ter vergadering, op tweeden Kerstdag, verschenen dan alleen twee en die hadden geprotesteerd!); maar de broeder en confrater Pieter Kops Goedschalksz ging den kerkeraad met uitvoerige schriftelijke protesten te lijf, waarin hij vinnig kritiek oefende niet alleen op de wijze waarop de kerkeraad zijn besluit had doorgedreven, maar ook op het besluit zelf, waardoor het voor een groot deel onrechtmatig zichzelf verkiezend college, hetwelk zich het bestuur der gemeentezaken aanmatigde, nog kleiner en eigenmachtiger zou worden, terwijl de gemeente steeds verder af kwam te staan van haar eigen aangelegenheden en nog onwetender werd omtrent haar eigen kas, en hij drong er op aan alsnog „een formeele broederhandeling" te houden (xv), aan welken eisch de kerkeraad inderdaad voldeed, maar op zijn wijze, zoodat hij toch zegevierde. Tot zijn eer moet evenwel gezegd dat hij wel naar den vorm maar niet feitelijk van het erdoor gesleurde besluit gebruik maakte, zooals blijkt uit de diakenverkiezing op tweeden Pinksterdag 1784, die toch doorging. Geen van al zulke kwestiën kwamen, voor zoover uit de verslagen en notulen blijkt, bij de voorbereiding van de vereeniging der beide gemeenten ter sprake. Het zou ook voor de zaak doodelijk geweest zijn en dat heeft men blijkbaar gevoeld. In het belang van de algemeen en sinds al langer dan een halve eeuw gewenschte „gewichtige zaak" deed ieder zijn best om wat tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven te laten rusten, op onvermijdelijke verschilpunten toe te geven en „tusschen de zeer „verschillende Constitutiën der beide gemeenten een draagelijk „midden uit te vinden" (Boek 7 c fo. 81). De bepalingen van de .Acte van \ ereeni^in.,, zijn inderdaad recht „schikkingen", waarin uiteenloopende opvattingen en wenschen, welke bij de voorbereidende samensprekingen in de verschillende commissies en vergaderingen te berde waren gekomen, door den wijzen tact van den kerkeraad verzoenend elkander de hand konden reiken. Ten opzichte van het weeshuis en de hofjes heeft de wederzijdsche inschikkelijkheid geleid tot de erkenning dezer „instituten" als zelfstandige stichtingen, wier fecht van eigendom en autonoom bestuur nadrukkelijk erkend worden te eener zijde, maar die te anderer zijde als „stichtingen in de Gemeente" en „Instituten ten voordeele der Gemeente" vastgelegd worden aan de in de Acte door den Grooten Kerkeraad omschreven „einden" en „nimmer tot eenig anderen [zullen] worden aangewend" (51). Verschijnt hier de gemeente als stichtster of wordt zij geacht de plaats van den oorspronkelijken stichter (of stichters) in te nemen en volgen daaruit nog zekere rechten (en plichten) in geval ïegenten zich niet aan de in de Acte gegeven voorschriften mochten houden of indien ooit het doel der stichting ophield te bestaan of indien er door aanwas van kapitaal een surplus van gelden mocht komen? Voor de beantwoording dezer vragen is zeker kennis niet alleen van de hedendaagsche maar ook van de zeventiende- en achttiende-eeuwsche jurisprudentie van belang (52), kennis ook van de geschiedenis der bedoelde instellingen, van welke geschiedenis Resolutieboek 7 c fo. 10—14 een belangwekkende proeve geeft met betrekking tot het Zuiderhofje (v. g. 1. ook Van Gelder). Een bevestigend antwoord op de gestelde vragen schijnt evenwel op grond alleen van de Acte reeds alleszins redelijk. Van beteekenis is daarbij (en dit geldt a fortiori van het straks te noemen fonds tot den predikdienst), dat de positie der genoemde stichtingen werd beschreven en het doel ervan werd bepaald in een stuk, tot welks samenstelling de bestuurscolleges dier instellingen wel hadden meegewerkt, maar hetwelk ten slotte toch op last of onder goedkeuring der gemeente door de kerkeraden werd aangenomen en onderteekend (waarbij de leden der bestuurscolleges ook als zoodanig hun naam zetten, aldus de wetmatigheid der handeling erkennende!). Wat nu het fonds tot den predikdienst betreft — aanstonds valt op dat elke aanduiding dat het een onafhankelijke stichting zou wezen ontbreekt: geen woord over „de Erkende en onherroepelijke Eygendom der Capitalen en Fondsen" waarvan onder het hoofd Weeshuis sprake is, niets wat lijkt op de uitdrukking „afzonderlijke gestigten" uit het artikel over de hofjes. Bedoelt de uitdrukking in den aanhef van de Acte „Kassen en Stigtingen in elke gemeenten" een nevensstelling met deze strekking dat in de Acte de begrippen „Kas" en „Stichting" elkaar uitsluiten? Van de hofjes wordt gezegd dat zij zijn „afzonderlijke gestigten van den Kerkeraad onafhankelijk", van het fonds tot den predikdienst dat (niet: het fonds, maar) het collegie van Directeuren over dit Fonds (niet: onafhankelijk, maar) „afgescheiden van den Kerkeraad" zal bestaan. Afgescheiden beteekent iets anders dan onafhankelijk, en dat de verwisseling dezer beide woorden aan soort lapsus calami moet worden toegeschreven maakt een verdere vergelijking niet aannemelijk. Aangaande het weeshuis staat er: „De schikking dier vereeniging" [der beide weeshuizen], „het getal van Regenten en Regentessen, „het volgend bestuur en inrigting blijve geheel en ten vollen aan „Regenten, die ook zelve de vervulling der plaatsen onder hun „openvallenden beschikken". Met betrekking tot de hofjes: „[zij] „blijven van den Kerkeraad onafhankelijk onder Bestuur van „elks Regenten en Regentessen in den tijd, die weder in den „haaren onbelemmerd de verkiezing van Mede Regenten en Regentessen hebben". Maar de directeuren over het fonds tot den predikdienst ontvangen verschillende voorschriften: de wijze van samensmelting der beide colleges wordt nauwkeurig geregeld; zelf mogen zij hun mededirecteuren kiezen, „dog alleen uit de Dienende of Oud Diakenen", bij leeraarsvacature wordt hun collegie „geroepen bij den Kerkeraad om de voorafgaande schikkingen voor het beroep te helpen beraamen... en door hetzelve aen „den Kerkeraad verklaard of dc Staat van het Fonds toelaete dat „men een ander Leeraar beroepe' ; directeuren moeten vergaderen (met hun effecten en papieren) op een aangewezen plaats (vgl. bl. 22), en wel „in de kerkekamer op het Klein Heilig Land" (augustus 1793 stond de kerkeraad directeuren toe dat de effecten en papieren in de „secretary ' van de kerkekamer in de Peuzelaarstees' areborgen zouden worden, terwijl .de comparities op het Heiligland bleven, not. fo. 231). Ook zijn de uit te keeren sommen nauwkeurig vastgesteld; zij bedragen veertien honderd gulden voor eiken leeraar, vijf honderd gulden voor elke leeraarsweduwe, vijf honderd gulden voor twee of drie studenten aan de Kweekschool te Amsterdam, vergoeding van de reiskosten aan leeraren die van buiten in de gemeente komen preeken en vijftig gulden als bijdrage tot het salaris van den koster (die ten deele in dienst van directeuren staat en bij wiens benoeming zij diensovereenkomstig stem hebben); m. a. w. onafhankelijke beschikking over de gelden hebben directeuren niet (uitgenomen in één geval: de regeling van het leeraarspensioen), zij hebben alleen het bestuur, de „directie" (zooals ook diakenen het bestuur over de „armenkas" hebben, maar het beschikkingsrecht deelen met den kerkeraad aan welken immers „de Aanstellingen" en „de ondersteuning van ruim vermogende gemeenten staat"). Dat de vereeniging der beide kassen in de Acte van Vereenigelast, in tegenstelling met die der beide weeshuizen die voorondersteld wordt, werd reeds opgemerkt (bl. 20). Van beteekenis is ook het onderscheid in toon en inhoud tusschen hetgeen de Acte met betrekking tot het predikfonds en hetgeen zij aangaande „de Nalatenschap van wijlen dr. Jakobus van Zanten" (overigens ook niet zóó op zich zelfstaand, dat zij niet, althans ten deele, het eigendom der gemeente zou wezen (51X) bevat: met betrekking tot het fonds Van Zanten de enkele mededeeling van een „verklaaring" der administrateuren waartoe zij „genegen" zijn, aangaande het predikfonds een aantal bindende regelen. Alles wijst erop dat de directeuren een college van be- stuur vormen van een aan de gemeente in eigendom toebehoorende kas, waarover niet zij maar de groote kerke raad in overleg met hen heeft te beschikken. Daarmee in overeenstemming is dat in de Acte met geen enkel woord gezegd wordt, dat de gemeente afstand doet van de eigendomsrechten welke elk der twee gemeenten van ouds ook ten opzichte van de secrete kassen heeft gehad. Dat de gemeente niets bezit is een legende (54). De gemeente heeft zeer zeker eigendom, al hebben haar voornaamste organen, de groote en dc dienende kerkeraad, over dien eigendom geen volledige zeggingschap en voor een groot deel geen vrije beschikking, aangezien de gemeente het „bestuur" van haar z.g.n. armenkas (welke feitelijk geen specifieke armen maar een „algemeene" kas is (55)) en de armenzorg heeft opgedragen aan het college van diakenen, de „directie" over haar secrete kas heeft toevertrouwd aan de directeuren buiten wier advies (5fi) en medewerking dienende noch groote kerkeraad, wat de beschikking der gelden betreft, iets kan doen (53). De macht en zelfstandigheid welke de directeuren over het fonds tot den predikdienst tot op zekere hoogte tegenover den kerkeraad hebben, ontkenen zij niet aan de rechtspersoonlijkheid eener stichting, „fonds tot den predikdienst", maar aan het mandaat eener souvereine, wijl doopsgezinde gemeente (57), die naast haar gewone ook een secrete kas bezit. Practisch komt de regeling van de Acte van Vereeniging hierop neer, dat evenals van ouds tusschen gemeente en kerkeraad zoo ook tusschen kerkeraad en directie der secrete kas een soort evenwichtstoestand bestaat, welke van begin af aan ondanks alle schommelingen naar rechts of links de verhouding tusschen beide colleges heeft gekenmerkt en welke al den tijd sinds de oprichting der secrete kassen een voortreffelijke zaak is gebleken, al gaf ze wel eens tot kleine eerzuchtigheid of ergernis aan deze of gene zijde aanleiding (58): de een kon en kan zonder den ander niets doen van principieele beteekenis met betrekking tot het fonds, zonder gemeenschappelijk overleg en wederzijdsche goedkeuring kan geen besteding van gelden geschieden; en dat is aan de gemeente niet alleen in stoffelijk opzicht ten goede gekomen. Samenvattend kan worden gezegd: Het fonds tot den predikdienst of de secrete kas bij de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Haarlem is een door een zelfstandige directie binnen zekere bepalingen bestuurd gemeentelijk kapitaal, hetwelk is ontstaan in 1784 bij de bekende vereeniging der gemeenten uit een onder goedkeuring dier gemeenten door haar kerke raden na commissoriaal overleg bewerkstelligde samenvoeging van: a. de secrete kas bij de Vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche Gemeente in de Peuzelaarsteeg, een in 1684 op besluit der gemeente door den kerkeraad tot een bepaald doel, den predikdienst, aangelegd aan de gemeente toebehoorend kapitaal, onder de dispositie en het beleid van den kerkeraad, die dit kapitaal van 1684 tot 1713 in handen stelde van drie administrateuren, van 17 13 tot 1739 zelf bestuurde, en in 1739 onder goedkeuring der gemeente en met de bepaling, dat het moest behandeld worden volgens de oogmerken waarmee het was aance- , O legd, overgaf aan de vijf directeuren van het in dat jaar door eenige gemeenteleden buiten last der gemeente bijeengebracht fonds tot den predikdienst, welk fonds daarna met de secrete 1 kas is vereenigd; b. de secrete kas bij de Vereenigde Vlaamsche, tiiesche en Hoogduitsche Gemeente op het Klein Heiligland, een in 1714 op besluit der gemeente door den kerkeraad tot een bepaald doel, den predikdienst, aangelegd aan de gemeente toebehoorend kapitaal, in opdracht van den kerkeraad bestuurd door zes directeuren- c. het in 1749 uit een legaat van Margaretha Kops ingestelde Weduwenfonds (of „Weduwenbeurs"), in eigendom toebehoorend aan de gemeente op het Klein Heiligland en bestuurd door den kerkeraad (39). En wat de gemeente betreft — van godsdienstig standpunt kan zij een instelling genoemd worden (zooals Calvijn spreekt van de „Institutio Religionis Christianae"; God of de goddelijke Geest is dan de insteller, ook, door de harten der geloovigen, de blijvende bestuurder, en de dienaarschap en de ambten van diaken en leeraai verschijnen als een goddelijke ordening), maar van gewoon menschelijk standpunt is zij en was zij altijd een vereeniging van personen die met elkander samenwerken tot zekere godsdienstige belangen en daartoe o. a. hun bestuur en hun voorgangers door meerderheid van stemmen verkiezen, oorspronkelijk rechtstreeks, sinds 1762 en 1784 door een vertegenwoordigend college, den grooten kerkeraad, welk college zij in 1784 ook hebben gemachtigd het Plan (de Acte) van Vereeniging op te stellen, hetwelk behoudens enkele veranderingen en toevoegingen sindsdien heeft gegolden als „een grondslag van bestuur" welke het oude recht der leden op zeggingschap practisch en in den regel (niet altijd, zie noot 31 en 54 70) buiten werking heeft gesteld, maar in beginsel onaangetast laat. Om nu terug te keeren tot het punt van uitgang — de vraag (een zeer dringende vraag (60)) of het mogelijk is wijzigingen aan te brengen ook in die bepalingen der Acte van Vereeniging die handelen „bepaaldelijk over de geldmiddelen in de bijzondere Kassen en Stigtingen", moet bevestigend beantwoord worden (vgl. bl. 11). Wat van dien „grondslag van het Bestuur der Vereenigde Gemeente" in zijn geheel geldt is ook van toepassing op zijn deelen. De gemeente, autonoom en souverein staat daar niet onder maar boven en heeft het onverkorte recht om aan den drang van nieuwe tijdsomstandigheden of inzichten in het belang der goede zaak gehoor te geven. Doch bij het beramen van bedoelde wijzigingen dient overleg gepleegd met de respectieve besturen, die immers ook in 1784 hebben medegewerkt om tot een eenstemmig accoord te komen (bl. 27, 29) en wier leden de Acte van de Vereeniging heben onderteekend niet alleen als leden van den kerkeraad maar ook als leden dier besturen! Wel is het theoretisch mogelijk, dat b.v. regenten van het vereenigd weeshuis eigenmachtig het kapitaal der stichting zouden willen besteden tot een ander doel dan in de Acte van Vereeniging omschreven is, of dat directeuren der secrete kas de hun verleende zelfstandigheid gingen misbruiken tot heerschappij of willekeur; in zulke gevallen zou de kerkeraad, desnoods na machtiging van de gemeente te hebben gevraagd (57), in alle geval als vertegenwoordiger der gemeente en opkomende voor haar belangen, kunnen ingrijpen, en dan zou hij zeker even sterk staan als hij in het omgekeerde geval machteloos zou wezen, wanneer hij ooit eigenmachtig in de rechten van regenten of directeuren trad. Of de gemeente zou op voorstel van den kerkeraad uit kracht van haar eigendomsrecht ook tegen den zin van directeuren een nieuw reglement van bestuur voor de secrete kas (niet voor het weeshuis) kunnen maken (vgl. evenwel n. 42 slot). Maar het is ondenkbaar dat zulke gevallen zich ooit zullen voordoen. 1 ractisch mogelijk is wijziging van de Acte van Vereeniging ten opzichte van het predikfonds alleen bij broederlijke samenwerking van directeuren en kerkeraad op de wijze als in 1792 bij het aanbrengen der „Bijvoegsels is geschied. De gemeente zou de voorgestelde wijzigingen moeten goedkeuren (ook de „Bijvoegsels" zijn haar meegedeeld), tenzij: a men deze de beteekenis zou kunnen geven van aan de Acte van Vereeniging ondergeschikte, nadere regelingen, zooals men met verschillende in den loop des tijds ontstane- afwijkingen van de Acte (o.a. de zeer ingrijpende met betiekking tot de beschikking der gelden) feitelijk heeft gedaan, f tenzij. b de gioote kerkeraad de hem in 1784 door de gemeente verleende volmacht om haar bestuur in te richten ook thans nog geldig acht (zie boven bl. 12 v., 26). Haarlem, Augustus 191S. In opdracht van den gr00ten kerkeraad door C. B. HYLKEMA. NOTEN. 1) Te Haarlem hebben de volgende doopsgezinde gemeenten bestaan : 1. De Vlamingen in de Groendalsteeg; in 1601 kochten zij huis en erve „de Olie-Blok" op het Klein Heiligland, alwaar zij, na de onder 7 vermelde vereeniging, in 1650 een predikhuis bouwden. Van ouds was het een groote gemeente, overwegend vrijzinnig en verlicht, hoewel niet juist voor allen wind van leering aanstonds toegankelijk, zooals in 1662 zou blijken. De tegenwoordige Vereenigde Doopsgezinde Gemeente is met haar vrijwel identiek (de twee gemeenten die zich in 1784 vereenigden waren vóór 1671 in haar één). 2. De Huiskoopersche Vlamingen in „de Vier Heemskinderen" op het Spaarne met een uitgang in de Helmbrekersteeg, in tegenstelling met de vorige een gemeente „van den ouden kant". In 1614 wordt zij naast de eerstgenoemde vermeld als „een van de twee zeer voorname gemeentens tot Haerlem". Door haar streng vasthouden aan ban en mijding is zij later te niet gedaan. Zij scheurde in tweeën: a. het Lucas Philipsvolk of de Borstetasters, in „de Vier Heemskinderen", kort na 1700 uitgestorven; b. het Vincent de Hondtsvolk, de Danzigers of het Boudewijnsvolk op de Smalle gracht bij de Raaks in „het Goudgrendeltje", in 1758 met de gemeente op het Heiligland vereenigd. Een Memoriaal dezer gemeente in H. S. over de jaren 1735—1749 is in ons archief aanwezig (zie noot 25). 3. De Groningers of Oude Vlamingen in de Margarethastraat, een exclusieve, conservatieve en daardoor achteruitgaande gemeente die volgens één bericht omstreeks 1680 nog ca. 200, volgens een ander in 1741 nog slechts 20 leden telde. In 1781 werd zij veree- nigd met de gemeente op het Heiligland (v.g.1. Not. Peuz. fo 144). 4. De Friezen in de Zijlkerk, een kleine gemeente, evenals 5. De Hoogduitschers of Wijnbergschen in „de Wijnberg". 6. De Vereenigde Friezen en Hoogduitschers (ontstaan uit de vereeniging der twee vorige), vergaderend eerst in de Groote Houtstraat bij de poort, na 1605 op de Oude Gracht bij de Kleine Houtbrug in een gebouw dat vroeger een mouterij was. 7. De Vereenigde Vlaamsehe, Friesche en Hoogduitsche gemeente (in 1638 ontstaan uit de vereeniging der onder 1 en 6 genoemde gemeenten), na 1650 vergaderend in De Blok op het Klein Heiligland. In 1758 sloot zich de onder 21>, in 1781 de onder 3 genoemde gemeente bij haar aan. Vóór de afscheiding van Koenraad van Vollenhoven c.s. (zie onder 9) was de ruime kerk met haar „hangzolders" vaak te klein voor het getal kerkgangers, een enkele maal waren er over de honderd doopelingen, zoodat er twee Zondagen aaneen gedoopt moest worden. „Inzonderheijt was deze gemeente zoo sterk toe„genomen door zoo veel vlugtelingen als er tussen 't jaar „1640—1650 uijt Vlaanderen, ten deele om de vervolging, ten deele „om groote hongersnood waaren overgekomen". Ook na 1578, toen Haarlem weer naar den prins overgegaan was, waren veel Vlaamsche vluchtelingen naar Haarlem gekomen, tusschen 1580—1587 meer dan zeven honderd gezinnen, zeer ten bate der industrie (o. a. in geweven stoffen) der stad dje er eerlang om beroemd werd; ook van deze eerste vluchtelingen voegden zich zeker velen bij de doopsgezinden, o. a. de vermaarde schilder Carel Vermander of van Mander (zie het Memoriael van de overkomste der Vlamingen" in de stadsbibliotheek). 8. De \\ a te rlande r s, een^ kleine van ouds verdraagzame gemeente op het Heiligland bij de Vest, die zich in 1672 vereenigde met Koenraad van Vollen hoven c.s. Zij waren tegen ban en mijding. Een hunner leeraren is geweest Hans de Ries, die met den eclecticus en libertijn Dirk Volkerts Coomhert bevriend is geweest. 9. De Vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche gemeente, zeer ruim en verdraagzaam in den geest der Collegianten. Zij is in 1672 ontstaan uit de vereeniging van de vorigen met de partijgangers van Koenraad van Vollen hoven, die zich in 1671 hadden afgescheiden van de onder 7 genoemde gemeente op het Heiligland. Zij stichtte in 1683 „dat schoone gebouw in de Peuzelaarsteeg". 10. De Gemeente van Jan Everts was een door twist met Thomas Snep in 1680 veroorzaakte afscheiding van de onder 7 genoemde gemeente op het Heiligland; zij vergaderde eerst in „het Glashuys", later in de Kruisstraat, en ging in 1747 weer over tot de oude gemeente. Aanvankelijk telde zij bijna 800 leden en was „oversullix de grootste van al de gemeentens der doopsgezinden in de geheele stad". 11. Vermeld wordt ook nog een kleine gemeente „in de Vlaamsche Blok" welke zich in 1747 met die op het Heiligland vereenigde. (Memoriael der Danzigers fo. 126.) Ds. Sybrandi wist er in 1863 niets van mee te deelen. 12. De Vereenigde Doopsgezinde Gemeente, in 1784 ontstaan uit de onder 7 en 9 genoemde gemeente, aanvankelijk in de Peuzelaarsteeg en op het Heiligland, later alleen in de Peuzelaarsteeg vergaderend. In haar is als het ware weer opgestaan de van ouds voorname en verlichte gemeente der Vlamingen (zie no. 1, 7 en 9): de vereeniging in 1784 beteekende de samenvoeging van de twee in 1671 van elkaar gescheiden helften. Veelal hadden deze gemeenten bij alle verschil een sterk gevoel van bij elkaar te behooren. Over en weer gingen, vooral in de achttiende eeuw, de leden bij elkander ter kerk en werkten de kerkeraden b.v. in het houden van collecten voor buitenlandsche nooden met elkander samen. In den grond beschouwden zij zich zelfs als een enkele gemeente, als „de gemeente der doopsgezinden te Haarlem, hare huishouding houdende in verschillende kerken", zooals het o.a. in een toespraak ter audiëntie bij den prins in 1761 (Not. Peuz. fo. 97) heet. Reeds uit de zestiende eeuw dateeren dan ook de „vredespresentaties", de pogingen om tot vereeniging te komen. (Tel. Bapt. 545 Vredespresentatie 1578: Hoe dc Vlaminghen hebben gepresenteert otnme met de Vriesen wederomme te vereetiigen.) Veelal werd de grondslag daartoe gelegd op synodale bijeenkomsten (zooals die te Amsterdam in 1630, waar de Vlamingen bijeenkwamen met de reeds vereenigde Friezen en Hoogduitschers: Vrede Handelinghe Tel. Bapt. 536 D), alwaar dan in algemeene trekken bepaald werd op welke voorwaarden in elke plaats de gemeenten zich zouden kunnen vereenigen. Daarna werd in elke plaats afzonderlijk getracht de beoogde vereeniging tot stand te brengen, hetgeen bij de erkende autonomie der gemeenten niet altijd even goed vlotte. De vereeniging der Vlamingen met de Friezen en Hoogduitschers te Haarlem in 1638 had plaats op vijf voorwaarden, o.w. deze: dat voortaan op de Vlaamsche wijze geen tijdelijke questieuze zaken dadelijk voor de gemeente maar voor daartoe bestemde broederen gebracht zouden worden (de onderhandelingen betreffend deze vereeniging berusten volgens Ds. Sybrandi in het stedelijk archief). De condities bij de vereeniging in 1672 van de Vlaamschen met de Waterlanders waren: 1 alle zaken worden beslist door de meerderheid van stemmen der broederschap, 2 geen leeraar of lidmaat is verplicht zich te binden aan eenig geloofsformulier, alleen de Heilige Schrift is verbindend, 3 het avondmaal zal beurtelings nu op de Vlaamsche dan op de Waterlandsche wijze gehouden worden. (Blaupot ten Cate Holl. I, bl. 32 v.v., 390; D.G. Bijdr. 1863, bl. 131, J33) !37> r47> 163; Ru es Tegenw. Staat bl. 67, en vcoral Van Gelder Het Menniste Haarlem, een met grooten ijver en zorgvuldigheid bewerkte studie, in handschrift in ons archief aanwezig). 2) Al betaamde het christenen „malkanderen voor de wereltlijcke Rechter te trecken" (hetgeen de doopsgezinde synode te Haarlem in 1649 en de in 1784 opgestelde „wetten voor den vollen kerkeraad" verbieden), kwestiën als de onderhavige kunnen toch niet „zuiver juridisch" recht opgelost worden. Daarvoor hangen zij in oorsprong en geschiedenis te nauw samen met godsdienstige denkbeelden. Zij zijn indien van rechtskundigen, van &r/èrechtelijken aard. „Hoe vaak heeft onkunde" (aldus Prins in zijn bekend werk over Nederlandsch Hervormd kerkrecht) „in „zulke gevallen tot misverstand, tot schromelijke misgrepen zelfs geleid, „en hoe moeilijk wordt de verwarring en schade daardoor aangericht „hersteld" (bl. 23). Terecht heeft de kerkeraad goedgevonden een jurist èn een theoloog aan het werk te zetten. „Voor een gemengde wetenschap als deze (sc. het kerkrecht), tot wier beoefening zoowel rechtskennis als theologische vorming vereischt wordt, is de samenwerking „van rechts- en godgeleerden wenschelijk, ten einde een anders onvermijdelijke eenzijdigheid zooveel mogelijk te voorkomen. Waar die samenwerking bestaat, daar zal de rechtsgeleerde de kerk niet slechts uit een „bloot juridisch oogpunt, maar ook in het licht der godgeleerde wetenschap beschouwen, de godgeleerde het Staatskerkrecht eerst naar eisch „waardeeren, en zullen beiden gevormd worden om in rechtbanken of in „kerkelijke vergaderingen de vraagstukken van den dag te helpen beslissen" (Prins o.c.'bl. 25). Dit alles, in zoover niet onkend kan worden dat aan de zaak ook een juridische kant is. Het spreekt vanzelf, dat bij het overwegen van de wenschelijkheid om wijziging te brengen in den bestaanden toestand, veel meer dan met wetten en Koninklijke besluiten te rade gegaan moet worden: i°. met wat traditie en voorvaderlijk gebruik onder ons is, 2°. met het belang der gemeente. 3) Volgens Prins (o.c. bl. 6) omvat de kerkelijke (bij de doopsgezinden dus de gemeentelijke) autonomie: a. ius confessionis (het recht om de leer te bepalen); b. ius sacrorum (het recht over de heilige zaken); c. iusregiminis (de bevoegdheid om het bestuur doelmatig in te richten); d. ius sacerdatii (het recht om haar leeraars te kiezen en aan te stellen); e. ius reformationis (het recht om haar instellingen te veranderen); /. iusdisciplinae et excom- municationis (het recht om tucht te oefenen). Al te zamen vormen deze rechten het zuivere kerkrecht (ius ecclesiasticum in sacra, in tegenstelling met het Staatskerkrecht, ius maiestaticum circa sacra), hetwelk het onvervreemdbaar eigendom van elke kerk is, al werd het vaak door het staatsgezag miskend, door machtsmisbruik beperkt of door vrij willigen afstand op anderen overgedragen. 4) De autonomie sloot samenwerking van verschillende gemeenten niet uit. Door gemeenschappelijk overleg op synoden werden belijdenissen opgesteld, middelen beraamd om te voorzien in den predikdienst vooral in onvermogende gemeenten, vermaningen uitgedeeld en in het algemeen al zulke maatregelen getroffen als aan elke gemeente afzonderlijk en aan alle te zamen ten goede konden komen (vgl. b.v. n°. 61 van onze bibliotheekSynode der mennistcn gehouden te Haerlem A°. 1647). Op haar beurt werd de autonomie door synodale overeenkomsten niet aangetast. Een zedelijk, niet een juridisch of hiërarchisch karakter droeg b.v. de bepaling gemaakt op synoden van \\ aterlandsche gemeenten in 1568 en 1647 (Blaupot ten Cate Holl. I 121 v.), „dat een gemeente, „wanneer de leeraar met haar oncenig mocht worden, alsdan geen macht „zal hebben om scherpheid tegen hem te gebruiken, maar dat zij dan, „hetzij beide of een der partijen, eenige buitenleeraren en oudsten zullen „ontbieden om de zaak tot genoegen bij te leggen". Bij de Collegiantsche twisten na 1655 trachtte de partij van Apostool in Amsterdam en Snep in Haarlem met een beroep op deze of soortgelijke synodale bepalingen met behulp der „buitenmannen" de minderheid in hun gemeente over de meerderheid te doen heerschen. hetgeen een verloochening van het doopsgezind beginsel was. Van Vollen hoven c.s. stonden voortaan te sterker „op de meerderheid van stemmen der broederschap „in alle zaken" (£>. G. Bijdr. 1863 bl. 144). Maar ook Apostool c.s. hebben toch de formeele aanvaarding eener presbyteriale hierarchie niet aangedurfd, zooals blijkt uit het met matiging opgesteld artikel 5 van hun vermaard Verbond van Eenigheyt. 5) Nog in 1741 schrijft Rues, Tegenw. Staat bl. 24: „Alle Doopsgezinden (die alleen uitgezonderd welke het met de [na 1650 opgekomen] „Rijnsburgers of Collegianten houden) erkennen, dat de Orde of Instelling „van Opzienders en Diakenen in de kerken van Goddelijken Oorsprong is, „en het Bevel des Heeren voor zich heeft; zulks in't byzonder niemand „eenig regt heeft om in de Gemeente te leeraren, die daartoe niet „beroepen is". De oude belijdenissen bevestigen dit. Vgl. bl. 99: „Zij „gelooven, dat de Orde van Leeraren en Diakenen van Goddelijke Instelling is; doch dat er evenwel zonder de Gemeente niets gewigtigs „kan uitgevoert werden; zulks, dat de eersten niet zoo zeer Regeerders „als wel Dienaers van de Gemeente zijn, die in haeren name en wegens „haer besluiten en doen 't geen zij doen" (vgl. noot 24 al. 6). 6) Van de toepassing van het recht der broederen of het recht der gemeente in de Peuzelaarsteeg en op het Heiligland bevatten de notulenboeken menig typeeiend voorbeeld. De onderteekening van den beroepsbrief voor Dr. Sluym in 1723 en de aanzegging van het beroep van Ds. Bremer in 1728 geschiedden door een commissie van vier, twee uit de dienaren en twee uit de broederschap, maar alle vier door de broederen gekozen (fo. 205 v. en 294); niet alleen verkoos de broederhandeling in 1713 de leeraren, maar van te voren had zij ook besloten dat er verkozen zouden worden, en wanneer, en hoeveel: „Den „i7den April bij broederen geresolveert om over vier weken, dat wesen „zal den i4den May een verkiezing te doen van drie Leeraren", „den „t4den May verkoosen door meerderheid van stemmen de broederen Jan „Corbé, Jacobus de Witt, Pieter van de Bogaert"; ook een jong hulpleeraar verkiest de dienaarschap niet uit zichzelf: „Zondag den „i4den May bij de broederschap zonder yemants tegenzeggen beslooten, „ingevolge de afspraak voor vier weeken, dat de dienaaren wort over»gegeven om een persoon uyt de broederen, die hoop mogt geven door „deugd en bequaemheid van gaven, de gemeente eenigen tijd in den „predikdienst te kunnen dienen, te verzoeken tot het doen van een pre„dicatie als een buytenman en zonder dat dezelve persoon daar mede „zal gehouden wesen voor een ordinair Leeraar der gemeente" (f°. 98); van de twee stemopnemers bij de diakenverkiezing is een uit de dienaren en een uit de broederen (Not. Blokfo. 124, 169, 153, 29r); de kerkelijke tucht geschiedt in hoogster instantie door de broederhandeling aan wie de beslissing is zoowel over de excommunicatie als over de wederopname van afgedwaalde schapen (b.v. not. Peuz. fo. 20, 49, 64, 74, ,77), en de dienaren handelen in dezen niet zonder advies van de „vinders der buurt" (fo. 107; verbastering van (op)sienders der buurt?); een storting van ƒ186.— ten behoeve van de Zwitsersche doopsgezinden geschiedt in 1715 op besluit van gecommiteerden te Amsterdam, ver genoeg weg, niettemin werd „aan de broederen hiervan kennis gegeven" (not. Peuz. fo. r22); broederen kiezen de diakenen maar bepalen ook vooraf hoeveel er zullen aftreden en in welke volgorde (Not. Peuz. 1715 fo. 118; Blok r689 fo. 57, 58, 66); in 1709 stelt de dienaarschap voor, ter verlichting van de leeraren de middagpreeken voorloopig af te schaffen, broederen geven er evenwel den voorkeur aan Willem van Ou kerke te verzoeken zich met den predikdienst te belasten (Not. Peuz. fo. 30), als de dienaren het geschil met den leeraar J b. de Vries in 1708 voor de broederen brengen, van oordeel dat dit „het recht der broederschap raakt", benoemen de broederen tien uit hun midden om met de dienaren de zaak af te doen (Not. Peuz. fo. 11); toen in i72t de dienaren op het Heiligland een voorstel der leeraren overbrachten aan de dienaren in de Peuzelaarsteeg om tot „meerder ontlasting der leeraren" over en weer ruilbeurten in te voeren, namen de dienaren in de Peuzelaarsteeg geen besluit, van oordeel, dat de zaak moest uitgaan niet van de leeraren maar van de broederen (Van Gelder fo. 67). 7) Yan het recht der broederen als gemeenschap dient wel onderscheiden het recht hetwelk elk lid als enkeling bezat. Uitteraard kwam het zelden ter sprake. Bij de twist in 1662 werd het genoemd als een recht op vrijheid om zich in de broederhandeling te verdedigen, wanneer de dienaren toepassing van de kerkelijke tucht voorstelden. Aangezien het weigeren van een attestatie aan een vertrekkend lid behalve oorzaak van schade ook een blaam was (vgl. b.v. Notulen Peuz. 1763 fo. 109 het geval van Van Santen, die geen attestatie kon krijgen omdat hij zich aan zekere kas had vergrepen), bestond het zeker ook in het recht op het ontvangen van attestatie. Bestond, en — bestaat? Een vonnis van recenten datum waarbij een roeivereeniging in het ongelijk gesteld werd tegenover een lid, hetwelk wegens wangedrag zonder gehoord te zijn door het bestuur was geroyeerd (zie Algem. Handelsblad 5 Aug. 1918 Av.) doet denken, dat de gemeenteleden ook tegenwoordig niet geheel rechtloos zijn (vgl. ook het slot van noot 9). Op haar beurt liet de gemeente ook wel rechten op den enkeling gelden, getuige de verplichting voor ongehuwde zusters der gemeente om bij zieken te waken, later vervangen door het z.g.n. waakgeld, afgeschaft in 1750 op het Heiligland (notulen fo. 210 §22), in 1784 in de Peuzelaarsteeg. Een enkele maal vermelden de oudste notulen, dat de broederhandeling een der leden (niet koos of beriep, maar) vorderde tot de bediening des VVoords. 8) De synode van 32 vereenigde Vlaamsche en Hoogduitsche gemeenten in 1649 te Haarlem was, op voorstel van de dienaren, van de gemeenten uitgegaan, zooals blijkt uit den aanhef van de „Handelinghe" (Tel. Bapt. 979 D of 110. 61 van onze bibl.). Op deze synode werd o.a. bepaald, dat de gemeenten behoorden zorg te dragen voor de weduwen en weezen van overleden leeraren, „en sulcx niet als almoesse (zooals de Oude Vlamingen wilden) „maar in erkentenis van des overledenen dienst , ook, dat de rijkere gemeenten „eene gemeene beurse yder in zijn ge„meente versameien" zouden om de „onvermogende (gemeenten) te hulpe ,,te komen". 9) „De Ghemeynte bestaet in de Dienders met alle Broeders", Verantwoordinge (in het verschil tusschen Amsterdam en Haarlem in 1619, een briefwisseling tusschen de dienaren van het Vincent de Hontsvolk met de gemeente te Amsterdam, Tel. Bapt. no. 559 D) bl. 103. Een voorbeeld van aanzegging der broederverhandeling door den koster aan de huizen geeft Resolutieboek D fo. 30 en 204. Een onwettige, niet door de dienaren maar door den leeraar De Vries in 1708 bijeengeroepen broederhandeling, werd door den voorzitter der kamer belet (ib. fo. 23). De broeders konden niet maar zoo, suo iure, vergaderen. Aan den anderen kant zou evenwel ook geen kerkeraad zich hooghartig boven stemmen uit de gemeente verheffen. Een jurist beoordeele of op de tegenwoordige gemeente van toepassing is artikel 1695 van het Burgerlijk Wetboek, hetwelk bestuurders van een zedelijk lichaam verplicht om aan de gezamenlijke leden rekening en verantwoording af te leggen, en zelfs aan elk lid van een zedelijk lichaam de bevoegdheid toekent om bestuurders daartoe in rechten op te roepen; maar zeker is de geest, die uit dit wetsartikel spreekt in overeenstemming met de overlevering der gemeente. Hetzelfde geldt van art. 1696 hetwelk in beginsel aan ieder lid van een zedelijk lichaam het recht waarborgt om zijn stem uit te brengen. 10) In 1727 richten de dienaren een armen- of bestedelingenhuis op. Zij kochten een huis op het Spaarne bij de melkbrug, begonnen dit te verbouwen, maakten een reglement, benoemden regenten en een binnenvader en moeder, ontvingen van verscheiden gemeenteleden vijftien duizend gulden kapitaal (in stortingen van ƒ500.00) op 4 °/0 lijfrente (V), i.é.w. verrichten al wat tot de stichting van het huis dienstig was. Zij deden evenwel alles buiten de broederschap om, met het gevolg dat er groote ontevredenheid en onrust in de gemeente ontstond. De dienaren met de handen in het haar. Aan een broederhandeling was niet te ontkomen. Maar zouden zij intusschen doorgaan met de verbouwing? De een oordeelde zus, de ander zoo. Op de broederhandeling zouden zij handig voorstellen de zaak voorlóópig, voor twee of drie jaar, goed te keuren. De broederen evenwel lieten zich ditmaal niet bij de neus nemen en stemden met 39 tegen 21 stemmen de heele onderneming af. V erontwaardigd legden acht van de negen diakendienaren hun sleutels bij het voorzangersbankje neer (maart 1727). De broederen bepraatten drie der aftredenden om voorloopig tot Paasch „uijt den Naam en van wegen de generale Broederschap" de zaken der gemeente te besturen. Het huis werd weer verkocht, de kapitaaltoezeggingen vernietigd (notulen D fo. 239—267). Naar allen schijn hield de oneenigheid over het armenhuis verband met verschil van opvatting omtrent het gestudeerd leeraarschap (42). In het gevolg der acht diakenen zeide ook de (ongestudeerde) leeraar Corn. van Putten den dienst aan de gemeente op. Met de nieuwe dienaren kwam straks een nieuwe koersj een academisch gevormde leeraar werd benoemd en aan de leeraren werd de toegang tot de gewone comparities in de kamer ontzegd. Dezelfden die vóór het beroepen van een gestudeerden en met vast tractement gesalariëerden leeraar waren, verzetten zich tegen al te grooten invloed der (niet gestudeerde) leeraren, die met hun tegenzin tegen academiestudie het bestuur der gemeente en hare geldmiddelen in eenzijdig diaconale richting hadden geleid. 11) (Vgl. n. 41, bijl. I—III). Kenmerkend is de machtiging tot het bewerkstelligen van de scheiding der gemeentegoederen, welke in 1671 door de afgescheiden gemeente aan de dienaren werd verleend, Not. Peuz. fo. 12b 14 Dec. 167T: „Wij ondergeschreven Dienaren vande Vlaemze „en Vriesse en hooghduytse gemeijnte, alhier tot haerlem, vande zijde „van Coenraad van Vollenhove, verklaren bij deesen hoe dat ons vande „selve gemeijnte opeen behoorlijke wijze vergadert zijnde is opgedragen, „volkomen Last en authoriteijt om of selfs of door eenige gevolmagh„tigde te maken een volkomen en finale scheijdinge inde goederen, de „gemeijnte in 't gemeen dus Lange toebehoort hebbende, alsoo de ge" „meijnte nu van de andere sijn gescheijden: ende alsoo wij oordeelen „dat dese scheijdinge gevoegelijcker soude worden gedaen door eenige „weijnige persoonen, soo hebben wij na Dien, zijnde in conformite van „de bovenstaende ons opgedragen magt, deselve onse volle maght en „Last midts desen opgedragen aen den Eersamen Joost Hoofman, Pieter „van Leent..." (Vgl. verder noot 36, 37, 38 bijl. I, II, III, VI). Ook na de vereeniging in 1784 was de kerkeraad nog van oordeel dat de beschikking over de gemeentelijke goederen in hoogster instantie aan de gemeente was (vgl. noot 54, 70). 12) De hedendaagsche onderscheiding van twee colleges, kerkeraad en diakenen kende men oorspronkelijk niet. Men had alleen „de kamer", „het college" (sc. der dienaren), „de dienaarschap". Deze kwam bijeen in „ordinaire" of en „extraordinaire comparities". Tegen het midden der achttiende eeuw werd het gebruikelijk dat de leeraren alleen de extracomparities. „de stichting" betreffende, bijwoonden. Omstreeks denzelfden tijd kwam de benaming „kerkenraad" bij de doopsgezinden in zwang (zie Ru es Tegenw. Staat)-, zij werd mettertijd de titel der extra-comparities, terwijl de gewone comparities veelal den naam „kamer" behielden en later „vergadering van diakenen" werden genoemd. In de kamer hadden als „lid der dienaarschap" oorspronkelijk de diakendienaren als zoodanig, de leeraren daarentegen alleen wanneer zij uitgenoodigd werden, zitting. Herhaaldelijk vermelden de notulen zulke uitnoodigingen, die niet zelden werden afgeslagen (b.v. Notulen Peuz. D fo. 27 en 32 a° 1709, fo. 48 a° 1710, fo. 154 a° 1748; Dr. Sluym geneesheer en leeraar, in 1724 „volgens ordinaire gewoonte der Dienaren versogt om in de kamer te komen", antwoordde „dat hij voorals„nog niet kan resolveeren maar dat hij het in bedenking neemt" (fo213). Aan den leeraar En och Hovens werd in januari 1724 te kennen gegeven „dat de vrinden hem met geen genoegen in de kamer ont„moeten zolang hij niet desisteert van zijn protest" (fo. 209, zie noot 42). Trokken de andere leeraren partij voor hem? In November 1724 besloot de kamer „dat men om zeer gewigtige redenen van nu voortaan „alle dienaaren in 't Woort zal verschoonen en niet versoeken op de „ordinaire comparitie des Donderdags. Dat men zaken hebbende van „gewigt, die tot de Stichting of tot de broederschap behooren, dat men „alsdan de Leeraren op die Extra Comparities, zal versoeken". Drie jaar later werd dit besluit weer vernietigd: „Om gewichtige redenen be„slooten dat de Dienaaren in 't Woord wederom verpligt zullen zijn de „ordinaire comparitis bij te woonen' . In 1728 en 1729 besloot men weer dat de leeraren toch niet op de gewone maar alleen op de buitengewone comparities, op den eersten donderdag in de maand, zouden verschijnen, en dat zij dan „bij tourbeurte" het presidentschap zouden waarnemen. In J74T werden de leeraren opnieuw uitgenoodigd tot de gewone vergaderingen, voor welke vriendelijkheid zij evenwel bedankten (notulen D fo. 278, 289, 299, E fo. 10, 17). Er heerschte blijkbaar groote onzekerheid omtrent de vraag hoeveel stem men den leeraren in het bestuur zou geven. Een blik op de beweegredenen welke aan het voor of tegen ten opzichte dier vraag ten grondslag konden liggen, geeft de verdeeldheid in de gemeente omstreeks I727- (Zie noot 10 en 42; ook Notulen D fo. 286 alwaar, nog wel onderstreept, gezegd wordt dat om den pas herstelden vrede in de gemeente te behouden het noodig zou zijn „dat de Leeraars haar behoorde te „ontrekken de bedieni?ig der arme en saaken de direktie der diakenen aanbe„volen".) Het verzet tegen al te grooten invloed der leeraren in de kamer ging in de gemeente in de Peuzelaarsteeg in elk geval niet van de diakenen maar van de broederen uit (blijkbaar in het bijzonder van diegenen die er vóór waren een gestudeerd leer aar te beroepen), was als zoodanig een uiting van ijver voor de autonomie der gemeente. De diakenen, die geregeld aftraden, had een broederhandeling wel in de hand. Maar de leeraren bleven soms een halve eeuw lang, zooals E n o c h Hovens, de heftige tegenstander van de „academie-studie" (42). In de lijn der geschiedkundige ontwikkeling zijn dus de tegenwoordige colleges „dienende kerkeraad en „diakenen" éen college, feitelijk het bestuur der gemeente, van welk bestuur enkele leden, die krachtens hun ambt tot de gemeente in een bijzondere betrekking staan, de leeraren, zich liefst buiten sommige aangelegenheden, die betreffende de armenzorg, moeten houden en deswege de aan die gelegenheden gewijde vergaderingen niet bijwonen. Geschil of afscheiding tusschen dienenden kerkeraad en diakenen is niet alleen practisch, daar het buiten de leeraren dezelfde personen zijn, maar ook in beginsel niet denkbaar, althans zoolang men in het oog houdt, dat een afzonderlijke diaconie met eigen rechtspersoonlijkheid een niet doopsgezind begrip is, onvereenigbaar met de doopsgezinde grondbeginselen van de autonomie en de souvereiniteit der gemeente en met het van ouds overgeleverde, specifiek doopgsgezinde democratische kerkbestuur. Diakenen en leeraren zijn al te zamen dienaren en vormen als college de gemeentekamer, welke de eene maal voor de armenzorg in gewone comparitie (dan liefst zonder de dienaren des Woords), de andere maal voor allerlei andere gemeentebelangen in buitengewone bijeenkomst (dan met de leeraren) vergadert. Wil men in deze tweevoudige wijze van vergaderen zooals zij thans bestaat en sinds 1784 in de Acte van Vereeniging is vastgesteld en omschreven toch een zekere scheiding van het oorspronkelijk enkelvoudige college in tweeën zien, dan is daar niets tegen, mits men zich het een niet als ondergeschikt aan het ander, noch een van beide of zelfs allebeide als rechtspersonen gaat voorstellen (zie noot 54 en 57). Hoe nauw aan elkander verbonden men zich de beide colleges ook na de vereeniging heeft gedacht, blijkt uit het feit, dat het in december 1784 in aansluiting aan de Acte van Vereeniging opgemaakt „Wetboek", hetwelk nog altijd door de nieuwaangekomen leden wordt onderteekend, de wetten zoowel „voor den vollen kerkeraad" (n.1. den vollen dienenden kerkeraad) als „voor de diakenen" (deze vormen dus den niet vollen kerkeraad) bevat. Toch zijn „de wetten voor diaconen" niet door den vollen kerkeraad opgemaakt, maar door diakenen en ook alleen door dezen onderteekend, is het alleen door misvatting, dat sinds meer dan een halve eeuw öok de nieuwberoepen lééraren (zoo reeds in 1856 K. de Lanoy) deze wetten onderteekenen. Een zekere onderscheiding was er dus wel, doch zij werd niet scherp in het oog gehouden. Zoo zijn de „Ampliatiën op de wetten voor den vollen kerkeraad" geschreven onder de „wetten voor de diakenen". 13) In een toespraak ter audiëntie in Den Haag in 1761 (Not. Peuz. fo. 97) tot de afgevaardigden der vier Haarlemsche doopsgezinde gemeenten zeide de prins o.a., dat de doopsgezinden bekend stonden „als eerlijke, stille, industriëele, veelal commerceerende en daardoor zeer nuttige onderdanen." Dat „stille" gold niet altijd van hun gedrag binnenshuis. De twisten in de gemeente op het Heiligland in 1689 liepen zoo hoog, dat de leeraar Thomas Snep c.s. voor „handdaadigheyt" vreezende de hulp van sterken arm inriepen en eenige Zondagen lang „met Schout en Dienaren op 't Stoel gemaintineert wierden". (Doopsgez. Bijdr. 1863 bl. 146.) Toen in 1662 Van Vollenhoven c.s. zich in de broederverhandeling wilden verdedigen tegen de aanklacht van Snep, konden zij zelfs niet aan het woord komen, bij zwermen en onder luid geschreeuw stormden de toornige tegenstanders van de hangzolders naar beneden, zoodat de aangevochtenen om erger te voorkomen haastig de kerk ruimden (noot 36). Not. Peuz. 1761 fo. 97 gewaagt van „alle onaangename geschillen in algemeene broederverhandelingen voor dezen meermalen ondervonden" en vermeldt het deswege door den kerkeraad ingediende voorstel om voortaan den grooten kerkeraad „als vertegenwoordigende en uitbeeldende de generale broederschap" over de voornaamste kwestiën te laten beslissen (16). Zoo begrijpen wij die oude Vlaamsche zede „geen tijdelijke questieuze zaken dadelijk voor de gemeente te brengen maar voor daartoe bestemde bioederen (Doopsgez. Bijdr. 1863 bl. 153, zie ook de vijfde voorwaarde bij de vereeniging in 1638, noot 1), uit welke zede wellicht verklaard moet worden, dat het geschil tusschen kerkeraad en directeuren van de secrete kas in 1710 (37) zoolang sleepende kon blijven. Toch bedoelde die zede niet de gemeente haar recht te ontnemen. Als het neep moest zij (en niet b.v. een synodale commissie of een college van „buitenmannen \ ook in geschillen, uitspraak doen. Een der voerwaarden waarop Van Vollenhoven in September 1670 zich met Smet wilde verzoenen luidde : „de zaken, rakende de gemeente, sullen door deselve ordinaris „bij inductie (bij besluit van den kerderaad ?) „afgedaan worden, maar „indien eenige geschille soo hoogh mochten rysen, dat se door dien »wegh met konden beslecht worden, dat men 't geschil alsdan sal doen „eyndigen door 't meerendeel der stemmen" (D.G. Bijdr. 1863 bl. 158). 14) Notulen Blok juli 1689 fo. 57: „Is gerezolveerd bovenstaande resolutie (de regeling van het aftreden der diakenen) „aanstaande Zondagvoormiddag naa de predicatie de broederen voor te stellen en hen „smaakelijk te maaken". 15) Voorbeelden van zulke boeten, van zelfs vijf en twintig gulden, zooveel als honderd thans, vinden we reeds in de zeventiende eeuw. Not. Blok 1692 fo. 15, 81, 202, 448. 16) Teekenend is de wijze waarop in 1761 en 1763 de kerkeraad in de Peuzelaarsteeg de beroeping van leeraren aan de gemeente onttrok. De beroeping van den eersten academisch gevormden leeraar Ds. Bremer van Rotterdam in 1728 geschiedde behoorlijk in de broederhandeling en niet zonder „voor- en teegen reedenen"; de broederen brachten niet alleen bij meerderheid van stemmen het beroep uit, zij waren het ook die een commissie van vier mannen verkozen, twee uit de dienaren en twee uit de broederen om „daarvan aan Gemelde Joh. Breemer bij Solwijve (persoonlijk?) kennis te geven" (D fo. 294). Breemer bedankte en wederom door de broederen werd Ds. Ver laan uit Leiden beroepen met de bepaling dat, hoewel zijn tractement betaald zou worden uit speciaal tot dat doel toegezegde giften van eenige gemeenteleden, toch „hier meede geen Veranderinge omtrent het verkiesen van Leeraaren gemaakt werd" (fo. 295). In 1735 weigerden de broederen den hun dooide dienaren voorgestelden leeraar Jan Oortmante beroepen; een door hen ingestelde commissie van acht leden, vier uit de broederen en vier uit de diakenen beriep daarna Ds. Wijn al da en stelde diens beroep aan de broederen voor, die het goedkeurden (notulen fo. 341 v.). In 1744 werd Ds. Scharf van Leiden op voorstel van „Dienaren en Diaconen" met goedkeuring der broederhandeling beroepen, waarop deze twee uit de diakenen benoemde die met twee door de dienaren uit de broederen gekozenen het beroep aan Ds. Scharf overbrachten (fo. 31 v.); de beroeping was voorbereid door „Elk der Leeden van den Kerke„kamer, de Eerwaarde Directeuren over het kapitaal tot subsidie van „den predikdienst, en verscheide waarde Leeden onzer gemeente" (de vermelding van deze laatsten wijst erop dat predikfonds nog niet in staat was twee leeraren te bezoldigen), het tractement bedroeg ƒ 1000. - 'l'ot zoover behield dus de gemeente haar recht. In 1751 evenwel en vooral in 1761 werd van de oude paden afgeweken. In 1751 werd Ds. A r k e nbout van Leiden (en toen deze bedankt had Ds. Feijnje van Zwol) beroepen in een gecombineerde vergadering van „Leeraaren en Dienaaren, met de directeuren der fonds tot den predikdienst", terwijl besloten werd „deze verkiezing aanstaande Zondag ter approbatie voor de broederen te stellen"; niemand der broederen was er tegen en weer werd een commissie van vier, twee uit de broederen en twee uit de diakenen afgevaardigd (fo. 54 v.). Op dezelfde wijze werd in 1761 Ds. Van der Horst beroepen, maar nu kwamen er moeilijkheden. Wel verhief geen der broederen zijn stem op den Zondag, waarop het beroep ter goedkeuring werd voorgesteld. Daarna evenwel protesteerden eenigen onder leiding van Izaak van Westerkappel bij geschrifte, voor de broederen het beroepingsrecht opeischend (XI). De kerkeraad besloot hen te verzoeken het beroep goed te keuren. Zij weigerden. De kerkeraad erkende niettemin het beroep als wettig, den volgenden Zondag den broederen meedeelend dat zij een beroep konden vernietigen door gegronde aanmerking op leer of leven van den beroepene en dat de kerkeraad voortaan zooveel mogelijk rekening zou houden met de wenschen der broederschap. Bij schriftelijk protest evenwel noemde Van Westerkappel het uitgebrachte beroep „teegen het recht der broederen strijdig" en „niet volgens de gronden deezer gemeente", daarbij zich beroepend op „kerken Memor. no. 2 fó. 6 art. 4" en opmerkend dat de broederen nooit van hun recht afstand gedaan hadden (XII). De kerkeraad sprak een en ander niet tegen, stemde het feitelijk toe door op de broederverhandeling voor te stellen dat ter vermijding van geschillen, waartoe de broederhandelingen vaak aanleiding gaven, de beroeping voortaan geschieden zou door leeraren en diakenen, met directeuren over het fonds tot den predikdienst. De kerkeraad verzekerde daarbij „het recht der broederen" niet te willen verkorten en dat hij aan de broederen „alle genoegen geeven" wilde. Heerschen wilde hij niet. Het zou dus goed zijn als voortaan in gewichtige zaken alle broeders, die ooit in eenig opzicht de gemeente gediend hadden, stem hadden, „dus de algemeene broederschap gevoegelijk verbeeldende" (instelling van den grooten kerkeraad XIII), „zoo nogtans dat de broederen met alle bescheidenheid „gehoort zullen worden of zij tegen de genomen besluiten iets hebben „in te brengen". „Hetwelk voorgeleezen zijnde met een algemeen stil- zwijgen is toegestemd" (fo. 92, 94, 95 v., 97). En hiermee was de gemeente wel niet principieel maar feitelijk op een zachte wijze opzij gezet. Bij de volgende leeraarsvacature, twee jaar later, deed de kerkeraad alsof er geen broederhandeling meer bestond en moest hij er op bedacht zijn zelf niet opzij gezet te worden. Juni 1763 (fo. 103^ werd in de vergadering van kerkeraad met directeuren der secrete kas besloten: zij die tegelijk diaken en directeur der secrete kas zijn zullen maar één stem hebben bij het uitbrengen van een beroep; het beroep zal gedaan worden mede door de rustende leden van den kerkeraad, die evenwel ter vergadering zullen worden opgeroepen zonder dat de beroeping vermeld wordt; de beroeping geschiedt des Zaterdags, den volgenden dag deelt men den uitslag ter goedkeuring mede aan de broederen zonder hen vooraf door den koster te hebben laten oproepen (XIII en XIV). Toen daarna Ds. Stinstra (en na hem Ds. Corns Loosjes van Zaandam) beroepen werd, zond de kerkeraad den beroepene dadelijk na de beroeping, dus nog voor de approbatie door de broederen, per missive bericht. Ook op het Heiligland bracht in 1762 de groote kerkeraad het beroep uit (fo. n). In dien tijd was de invloed van den kerkeraad ook bij de diakenverkiezingen al van overwegenden aard. Op het Heiligland bleven zij wel formeel aan de broederen, feitelijk kwamen deze evenwel zoo goed als niet ter stemming (zie noot 20). In de Peuzelaarsteeg werd de invloed der broederen in 1757 en 1758 bij besluit beperkt tot een onbeteekenend recht op af- of goedkeuring van de door de kamer gedane verkiezing. De notulen vermelden aanvankelijk, b.v. in 1708 „9 April zijn „door meerderheid van stemmen bij de Broederen tot Diakenen verboren David Bernhards, Pieter Heems, Jacobus de Wit"; of in 1728 „29 Augustus zijn door meerderheyd van stemmen in de broederschap „tot diakonen verkoosen Jaan's Verhamme, Willem de Haas"; of in 1756 kortweg: „19 April zijnde tweede Paaschdag tot Diakonen „verkooren Pieter Verhamme, Gerard Hugaard en Jan de Goede". Maar in 1757: „11 April zijnde tweede Paaschdag tot Diakonen (door „de leden der Kerkenraad verkoorn) aan de Broeders voorgesteld Pieter „Hoefnagel, Frederik Scheltinga"; en in 1758: „24 Maart, op heden „is met meerderheid van stemmen geresolveerd dat voortaan tegen Vrijdag „voor Paaschen na de voorbereiding predikatie comparitje zal aangelegd worden, om met elkander te doen de verkiezing van nieuwe „diakonen; en zal de prezideerende Leeraar, dit verzuijmende, telkens „verbeuren 24 stuijvers". In 1799 trok de kerkeraad in de Peuzelaarsteeg ook de excommunicatie naar zich toe, Hendrik van der Vinne die marinematroos was geworden „ontbroederend" buiten de gemeente om. Het recht hiertoe 4 kon de kerkeraad alleen eenigszins ontleenen aan het bovenvermelde besluit van 1761. 17) De grootte der verschillende gemeenten: Omstreeks 1640 zijn er volgens den briefschrijver uit het jaar 1740 „in Haarlem weynig minder „dan vijf duijsend doopsgezinde Leden geweest, die nu (d.i. in 1740) „geenszins het derde deel kunnen halen". Waren toenmaals gemengde huwelijken betrekkelijk zeldzaam, 5000 leden was wellicht zooveel als 2000 huisgezinnen met 8000 zielen (misschien het vierde deel van de toenmalige bevolking der stad). Aangezien in het begin der zeventiende eeuw te Haarlem de Vlamingen en de Huiskoopersche Vlamingen „de twee zeer vorname gemeentens" vormden kan elk dier gemeenten ongeveer zoo groot zijn geweest als onze tegenwoordige (de leden buiten Haarlem niet meegerekend). In 1707 waren te Haarlem 917 doopsgezinde huisgezinnen (wellicht 2300 leden?). De gemeente in de Blok op het Heiligland telde in 1671 1868 leden van wie 508 meegingen met Koenraad van Vollenhoven terwijl 1360 aan de zijde van Snep bleven. In 1685 was het laatste getal door gestadige overgangen naar de zijde van Van Vollenhoven geslonken tot 1110, van wie 728 meegingen met Jan Everts en 382 zich bij Snep hielden (Blaupot ten Cate, Holland I bl. 345 v., 390; Doopsgezinde Bijdr. 1863 bl. 131, 138, 143, 151). In 1797 telde de Vereenigde Gemeente 560 leden, 903 zielen (Not. fo. 341). 18) Toen er geprotesteerd werd tegen het eigenmachtig optreden van den kerkeraad bij de beroeping van Ds. Van der Horst in 1761 (16) verklaarde in de deswege belegde broederverhandeling de voorzitter kortweg, dat de broederen zich tegen den beroepene konden verzetten alleen op grond van bezwaren tegen de leer of het leven van den beroepene. Het blijkt niet, dat de broederen spontaan en krachtig tegen deze usurpatie in verzet zijn gekomen. Misschien waren ze op het oogenblik zelf in de war gebracht door de handige verwisseling van de wijze waarop het beroep tot stand gekomen was (waartegen het protest ging) en den persoon die beroepen was (wien het protest niet gold). 19) In 1713 keurde de broederhandeling goed, dat de dienaarschap bij gelegenheid een bekwaam man, van wien men in de toekomst iets verwachtte, enkele malen preekbeurten liet verrichten zonder dat hij voor een gewoon leeraar zou worden gehouden. Dertien jaar later, in 1726, stelde de dienaarschap den vromen collegiantdichter Adriaan Spinniker aan om jongelieden tot den predikdienst op te leiden (die dan ook bij wijlen een preekbeurt zouden verrichten) en hij beriep zich bij het nemen van dat gewichtig besluit (Not. fo. 243 en 253) op het reeds door de meeste broederen zeker allang vergeten mandaat (Not. fo. 98) hetwelk dat besluit ook maar ten halve dekte, waarschijnlijk om niet gedwongen te zijn de zaak ter goedkeuring voor te leggen aan de broederhandeling waar wellicht velen, die bepaald professoraal opgeleide leeraren wenschten, zich verzet zouden hebben. Toen nauwelijks een jasr later acht van de negen dienaren na de hun door de broederhandeling aangedane „hoon" (zie noot 10) hun functie neerlegden, trok ook Spinniker zich van zijn post terug. 20) Over de diakenverkiezing in de Peuzelaarsteeg zie noot 16. Op het Heiligland bleef de verkiezing tot aan de vereeniging der beide gemeenten formeel aan de broederen, feitelijk schitterden deze evenwel in den regel door afwezigheid. De notulen vermelden te dezen o.a. Notulen 5 c: ' °' 435) „Donderdag den 7den Mei, §2, Jan Arend van „Dalen, Frangois Vriends en Willem Vriends, hunnen tijd als diakenen „voor ditmaal uitgediend hebbende, zo zal men op den naastkomenden „Pinxtermaandag 3 andere personen in hunne plaatse verkiezen. Te dien „einde word lot de openinge der stemmen benoemd J. A. van Dalen „en bij absentie van broeders Frangois Vriends"; ^ Ï35* »*9 Mei 1768. Alzo de Confrater J. Engelgeer zijn tijd als „Diacon heeft uitgediend besluyt men, volgens gewoonte, op aanstaande „Maandag, zijnde 1 weede Pinxterdag, tot de verkiezing van eenen nieu„wen Diacon in zijne plaatse te treden. Elk lid des Kerkenraads, 't geen „alsdan na t voleyndigen van den Godsdienst niet tegenwoordig is, „zal ƒ 1—10 - verbeuren. De stemmen zullen door Izaak de Roos „opgenomen, en de verkiezing bekend gemaakt worden door Jan Engel„geer en Willem Vriends. Ds. Jan van Beekhoven de Wind zal met „Conf. Engelgeer den nieuwverkoorenen tot het aanvaarden van zijne „bediening verzoeken. Het gesprookene ten aanzien van dit artykel moet „geheym gehouden worden op de boeten van ƒ5.— : „23 May 1768, zijnde Tweede Pinxterdag. Ingevolge van 't laatste .„artykel der voorgaande zittinge heeft de Kerkeraad, niemand der Broederen tegenwoordig zijnde, met algemeene stemmen tot Diaken ver„kooren Jacob Hendrik van Bekkenraad"; F°' iS3i i7Ö9- „Extra comparitie op den 2den Pinxterdag den i5den „May 's voormiddags na den Godsdienst op de boete van /i: 10 : —. „Gëene Broeders gebleeven zijnde om de hand te leenen aan de verkiezing van Diakenen, zo heeft de Kerkeraad in de plaatse der afgaande „verkooren Cornelis de Brie, L. Arkenbout, Pr. Kops en Jan Loosregt. "Ds. De Wind, niet tegenwoordig zijnde, heeft met een Briefje gestemd. „Allen tegenwoordig, uitgerioomen I. v. B. de Wind. Praeses Petrus Loos„jes Adriaansz."; Fo- 291, „5 Juny i77S. op Maandag. Naa den Godsdienst op de „boete van ƒ 1 10—. Ingevolge van het Besluit ter laatstgehoudene „zittinge genomen, is de Kerkeraad, geene Broeders ingebleeven zijnde, „getreeden tot de verkiezinge van Twee Diakenen, en zijn uit den ouden „dienst gekozen Frangois Yriends en Barend de Klerk. Allen tegenwoordig". Boek ie fo. 49, 1784. „Extra Comparitie op Maandag den 3istenMay „des voormiddags, na Kerktijd, met de Broederen, die tegenwoordig zijn „gebleven, treedt men thans tot de verkiezing van Diakenen". 21) Oorspronkelijk werd ook de herkiezing van diakenen, wanneer een der benoemden bedankte, door de broederen verricht, (b.v. Not. Peuz. 1716 130 v.: „Den 28sten May, Donderdag, op extra comparitie. Is bij „het Collegie geresolveert teegens Zondag 7 Juni de Broederen voor „te stellen, dat twee verkoorene Persoonen het Diakenampt geweigerd hebben, en te verzoeken of zij kunnen goedvinden om twee „andere in derselver plaatsen te verzoeken"; of 1722 fo. 191 : „7 Juni, „Zondag. Door de Broederen geresolveert om heeden over veertien „dagen, zijnde den 2isten Juni, twee Broederen tot Diaconen te „verkiezen in de plaats van diegeene die het geweigerd hebben te bedienen", (met een aanteekening aan den kant: „verrigt en verkiesing gedaan"). Later schijnen de herverkiezingen aan den kerkeraad te zijn gekomen, aanvankelijk wellicht krachtens een mandaat van de broederhandeling, daarna als vaste gewoonte. De notulenboeken toch vermelden vaak dat een of meer der benoemden „weigerden" zonder dat zij van een herverkiezing gewagen. In 1783 schrijft Pieter Kops in zijn protest tegen den kerkeraad, dat „bij wijze van ingeslopen misbruik de diakenen bij vacature zichzelf verkiezen". Hij kan daarbij niet wel gedacht hebben aan de gewone vacatures, want nog in 1782 op den Tweeden Pinksterdag had de vervulling van die vacature door de broederhandeling plaats (Not. 7 c fo. 49); Kops had zeker de buitengewone vacatures in het oog, ontstaan door overlijden of tusschentijdsche uittreding, misschien ook de vacatures die openbleven door weigering om een benoeming aan te nemen. Not. April 1784 (fo. 45) staat genoteerd, dat „bij verandering „van tijden en omstandigheden sommige der Wetten, tot hiertoe in gebruik, „nietig of ten minste zeer gebrekkelijk geworden zijnde", de kerkeraad een commissie benoemde om de wetten te herzien. Zoo reikte aan een onbewust slijtingsproces een bewust zelfstandig optreden van den kerkeraad de hand. 22) „Hunne Leer van de kerke" (aldus in 1741 Rues Tegenwoord. Staat bl. ro4) „luid doorgaans niet meer zoo gelyk onder hen in den beginne. „Zy weten het zeer wel, en bescheiden Mannen onder hen bekennen „het met leedwezen, dat zy uit geene zigtbare Gemeente van waaragtige „Heyligen bestaen, maer eene Gemeente zyn van Geroepene Christene, „onder welke eenige der Waerheit getrouw worden, terwijl veele andere „in haere Gemeenschap met ongebrokene harten komen". Begeleidende verschijnselen van het verminderend enthusiasme zijn 9 omstreeks 1700 het gebrek aan liefdepreekers, de opkomst der academisch opgeleide leeraren met vaste tractementen, de geleidelijke invoering (veelal door de „buitenmannen") van het „stemmelijk gebed". Straks werden eerst de secrete kassen, dan de groote kerkeraden ingesteld, en vertoonden zich alle hoofdtrekken van het beeld der tegenwoordige gemeente. 23) Het oud-doopsgezinde „recht der broederen" is dan ook terug te vinden in die uitdrukkingen van het doopsgezind bedoelen welke voor wereldsch-politieke of oeconomische motieven geen plaats hadden, de geloofsbelijdenissen. Geen volslagen belijdenis waarin dat recht althans met betrekking tot twee belangrijke aangelegenheden, i° het benoemen van diakenen en leeraren (oudsten, opzieners), 20 het oefenen van kerkelijke tucht' (de ban) niet werd genoemd (zie noot 24). Democratisch kerkbestuur behoort derhalve tot de wezenlijke kenmerken der doopsgezinde gemeente, gelijk in het algemeen dier „independente" secten welke in tegenstelling met de groote volkskerken sterk aandrongen op bekeering en wedergeboorte en van wie na de hervorming de doopsgezinden de oudste en, met de zeventiende eeuwsche quakers, de meest bekende en beteekenende zijn. In de geschiedenis van het kerkrecht nemen de doopsgezinden dan ook een bijzondere plaats in. Iwee groote tijdvakken zijn in die geschiedenis te onderscheiden, het tijdvak vóór en dat na de hervorming. „Vóór de hervorming" (aldus Prins o.c. § 3) „ontmoeten wij in den apostolischen tijd, en onmiddellijk daarna, een zuiver democratischen vorm van kerkbestuur, de „gemeente wordt, ook door de apostelen, in alle gewichtige gevallen geraadpleegd en neemt deel aan al de maatschappelijke belangen der kerk „(Handel. 6: 1—-6, 14: 23, 15: 6, 22, 23). Deze vorm ging echter „spoedig, vooral na Cyprianus, door de opkomst der Bisschoppen in den „aristocratischen en later, toen het gezag allengs meer geconcentreerd „werd, in den oligarchischen over, om straks gedurende de middeleeuwen, onder de heerschappij van den paus te Rome, vooral door den „invloed der Pseudo-Isidorische Decretalen (9de eeuw) monarchistisch te worden en eindelijk in het Papaalstelsel te ontaarden in volslagen despotisme. Na de hervorming bleef in de Roomsche „kerk het Papaalstelsel behouden, ofschoon hier door het Jansenisme „bestreden en elders, bv. in Frankrijk door het Gallicanisme aristocratisch getemperd. Onder de Protestanten kwam, nadat Luther den ioden „December 1520 het Canonieke wetboek en de tegen hem uitgevaardigde pauselijke bul openlijk verbrand had, een gansch nieuwe orde „van zaken tot stand. De gevoelens echter der Hervormers verschilden. „De episcopale kerkvorm bleef onder de Hervormden in Engeland, „ook in Zweden en Denemarken onder de Lutherschen, streng gehandhaafd. In Duitschland werd de consistoriale kerkinrichting ingevoerd. „Calvijn riep te Genève voor de Hervormde kerk (in Zwitserland, Frankrijk, „de Nederlanden en vooral in Schotland) den presbyteriaal-synoda„len vorm van kerkbestuur in het leven en deed alzoo het gezag berusten in den boezem der gemeente en uitoefenen door presbyters, uit „haar midden en niet zonder haar toedoen gekozen. Democratisch „is het kerkbestuur geworden bij de Doopsgezinden, de Kwakers en „verreweg de meeste kerken en secten in Noord-Amerika. Opmerking „verdient dat dit democratisch beginsel, ook bij den presbyteriaal-syno„dalen kerkvorm, door middel van de rechtstreeksche verkiezing der „kerkeraadsleden, allengs meer tot ontwikkeling komt" (zoo schreef Prins bijna een halve eeuw geleden, in 1870! Onze tegenwoordige gemeente is niet juist haar tijd vooruit) „en dat de vertegenwoordigende vorm van „kerkbestuur in Duitschland, waar hij tot dusver ontbreekt, dagelijks „sterker begeerd wordt, in overeenstemming met den constitutioneelen „geest des tijds". Een speciale studie over „Het Stemrecht der Gemeente van oudsher'''' verscheen in 1870 van de hand van Nanning Tydeman. 24) Ter illustratie van het godsdienstig karakter der oude doopsgezinde democratie volgen hier enkele aanhalingen uit bekende belijdenissen, en wel uit die welke in het bijzonder in de gemeente op het Heiligland en de later van haar afgescheiden gemeente in de Peuzelaarsteeg van kracht waren: De Algemeene Belijdenissen der Vereenigde Vlae?nsche, Vriesche en Hooghduytsche Doopsgesinde Gemeynte Gods, aangenomen in de synoden te Haarlem (1649 en 1651), Leiden (1660) en Utrecht (1661). Zij omvatten o.a. het Concept van Ceulen, in 1591 opgesteld tot een grondslag van vereeniging tusschen de Hoogduitsche en de Friesche gemeenten, de Olyf-tack (1629), een Confessie uit het jaar 1630, de Belijdenisse ingesteld tot Dordrecht (1632). „Dat tegens die Belijdenissen strijdt, „strijdt oock tegens de oude Practyke en gewoonlycke wijse onser Ge„meentens" zegt de voorjede van het Verbondt van Eenigheyt hetwelk in 1664 op een Vlaamsch-Friesch-Hoogduitsche synode te Leiden o.a. onderteekend werd door zestien leeraren en diakenen van de gemeente op het Heiligland te Haarlem, allereerst door Isaac Snep, hetgeen bewijst dat ook deze eenigszins autocratisch aangelegde geest geenszins zoo ver van Van Vollen hoven afstond dat hij het beginsel van de autonomie en souvereiniteit der gemeente verwierp. De volgende aanhalingen zijn uit de uitgave van 1664. Het Concept van Ceulen: „Ende dat dese gemeynschap der Heyligen, „te binden en ontbinden door de Sleutelen des Hemelrijcks macht heeft, „ende sal den Regel Matth. 18: 15—19 gebruyckt werden" (bl. 2; dit ziet op het recht van excomminucatie). „ .. .. Een Bisschop of Leeraer sal onstraffelijck zijn, ende nadat hy „beproeft is, sal men hem laten 'dienen, ende sal hem sulcks met handt„oplegginge der Oudsten bevolen worden, ende van der Gemeynte met „eendracht daer toe verkoren worden. Ende na het exempel der Aposto„lischer Gemeynten, oock Diakenen te verkiesen" (bl. 4). De Olyftack-, „Soo veel aengaet haer (der Leeraers ende der Diaken- „Dienaers) Beroep en Verkiesinge tot deselve Ampten om de welcke „te bekomen, soo behoort haer de Gemeente te bereyden door een „Godsdienstige vreese, vasten ende bidden met een gestadige ernstelijcke „aanroepinge van de Name Godts .... vertrouwende dat de Heere door „sijnen Heyligen Geest alsdan sijne mede-werckinge hier in betoont, ende „te voorschijn brengt soodanige, die hy tot desen dienst kent nut te „wesen, als wanneer sy in denselven dienst (na datse tevoren onderzocht zijn voor de Gemeente) door de Leeraars, met oplegginge der „handen bevestigt worden" (bl. 40; verwezen wordt naar Handel. 1: „15—26, 6: 2—6, I. Tim. 3: 10, 4: 14). De Confessie der Veree71igh.de Vriesche en Hooghduitsche Gemeente (1630): „ ... so hebben de Apostelen hetselve oock hare Nakomelingen bevolen, „soodanige Mannen (Leeraars en Diaconen) met vasten ende bidden te „verkiezen, de selve sal men eerst ondersoecken ende dan laten dienen „ende de gelovigen sullen sodanige Mannen eeren, liefhebben ende ge„hoorsamen" (bl. 71). De Belydenisse tot Dordrecht (1632 voor Haarlem onderteekend door vier afgevaardigden van de toen nog niet vereenigde gemeenten der Vlamingen en der vereenigde Friezen en Hoogduitschers): „Aengaende „de Diensten ende Verkiesinge in der Gemeynte, daer van gelooven „wy : alsoo de Gemeynte sonder Dienst en Ordinantie niet en kan be„staen, dat over sulcks de Heere Christus selfs (als een Huysvader in „syn Huys) syn Diensten en Ordinantiën ingesteld heeft. . . Dat oock „desgelijcks de Apostelen als getrouwe Navolgers Christi en Voorgangers „der Gemeynte hier in neerstigh geweest zijn om met bidden ende „smeecken tot Godt, door verkiezinge der broederen alle Gemeynten „met Bisschoppen, Herders ende Voorgangers te versorgen ende deselve „met hantoplegginge [te] bevestigen. Ende wat noch vorder den Diakendienaren aangaet, dat deselve, byzonder wanneer die bequaem ende „van der Gemeynte daer toe verkoren ende verordineert worden, tot „behulp en verlichtinge der Outsten, de Gemeynte oock wel mogen „vermanen, ende mede in 't Woort ende Leeringe arbeyden" (bl. 109 v.v.). 25) De sociëteit der oude Vlamingen bestond in 1744 uit 31 gemeenten, waarvan de meesten in Groningen en slechts drie in Holland, onder deze één in Haarlem. Een hunner leeraren, Hendrik Waerma te Emden, gaf in 1744 een Beknopt Ontwerp van de voornaamste Geloofszaeke?i uit. Omtrent de dienaren der gemeenten schrijft hij o.a. „Vrage: „Door wie moeten de Leeraars verkooren worden? Antw.: Van de Ge„meente, na alvorens den Heere, den kenner der herten, daartoe te „hebben aangeroepen. Vr.: Wanneer mogen de verkooren Leeraars die- „nen ? Antvv.: Wanneer zij onderzogt en door oplegging der handen in „hunnen Dienst Wettelijk bevestigt zijn. Vr.: Door wie moeten de Diaconen „verkooren worden? Antw.: Zij moeten door en uit de Gemeente ver„kooren, en, na het Voorbeeld van de eerste Christenkerke, in hun ampt „bevestigt worden". Hand. 6 : 3 en 6. (.Beknopt Ontwerp, Voorrede en bl. 129 v.v.). In onze bibliotheek is in handschrift aanwezig Memoriael betreffend de gemeente der Dantziger oude Vlamingen, op de Smalle Gracht te Haarlem, over de jaren 1735—J749' Hier was naast de leeraren nog een oudste, die den zgn. „vollen dienst" had, d.w.z. hij preekte èn bediende doop en avondmaal en verrichtte de handoplegging. In 1744 werd iemand wegens buitentrouw gebannen (fo. 71). Fo. 20: dienaren worden na de verkiezing in de kamer „in 't geloove onderzocht". Maart 27, 1740, verkregen bij de verkiezing van twee leeraren Eduard Toens Simonsz 19, Wiggert Eindhoven 13 en Cornelis Mabé 10 stemmen (er waren 21 broeders ter verhandeling), zoodat de beide eersten verkozen waren. Tot 1743 was Simon Eduard de eenige oudste in de gemeente (tevens voor de gemeente te Amsterdam), toen werd naast hem tot oudste gekozen de leeraar Pieter Boudewijns. Ook in deze gemeente wisselden in de broederverhandelingen „stilzwijgend consenteeren" (fo. 70 en 72) en „hevige debatten" (fo. 75) elkaar af. Fo. 89 (a° 1744) wordt melding gemaakt van onrust en twist in de gemeente en er op aangedrongen, dat bij verschil van inzicht allen zich zullen neerleggen bij „de meerderheid der stemmen der broederen" welke opgenomen zullen worden nadat ieder vrij en ongehinderd het woord heeft gevoerd. In 1758 vereenigde deze gemeente zich met die op het Heiligland, waarbij in 1781 de andere oud-Vlaamsche gemeente te Haarlem, in de Margarethastraat, zich voegde. 26) De twist tusschen Isaak Snep en Koen raad van Volle nhoven werd in 1661 ingezet doordien tien broeders der gemeente, onder wie een diaken, bij de Waterlandschen ten avondmaal gingen_ aldus openlijk partij kiezend voor het collegiantsche reveil, hetwelk in dien tijd het kerkelijk leven, in het bijzonder der doopsgezinden, in beroering bracht. „In de kamer wierd overwogen" (aldus de chronist van 1740, D.G. Bijdr. 1863 bl. 139) „of men se voor de broederen stellen en ban„nen zou. Men stelde dan in 't jaar 1662, die tien mannen beschuldigt „voor de broederen, op een laag bankje. Daar was een talrijke broederschap tegenwoordig en volgens een gewoonte van onheugelijke tijden „af bevestigende, dat niemand mogt ontbroedert worden dan bij een „meerderheijt van stemmen der gantse broederschap, nadat de beschuldigde tot zijn verantwoording behoorlijk gehoort was. Deze mannen „hunne aanklaagt gehoord hebbende, stond de jongste van hun allen, „Hendrik van Diepenbroek, overeind om op de beschuldiging te antwoor- „den. Maar Isaac Snep stond op met groote authoriteijt: zouden deze „mannen zig verantwoorden, dat zou ik niet zoo verstaan. Honderden „van broeders vielen als een zwerm bijen uijt de bovenste banken en „hangzolders in 't ruijm; roepende met een onstuymigheijt, die ongemeen groot was: Wij houden het met Isaac Jansz. Snep, en zoo raak„ten de tien beschuldigden met haast, voor erger vreesende de vergaderplaats uyt. Toen volgde daagelijkx nieuwe onrust, totdat de tijd van n t avondmaal naderde, en de dienaaren besloten af te kondigen, dat „het avontmaal gehouden zou worden met zoodanige, die met haar „avontmaal alleen tevreden waaren: groot was de ontsteltenis. De verstandige zaagen wel, dat het broederlijke regt uijt had en de dienaaren „zig 't regt van uijtsluijting aanmagtigden". Een aaneengeschakeld verslag van de geschillen geeft het Kort Verhad (no. 70 van onze bibliotheek). BI. 21 beschrijft hoe de leeraar Snep in de broederhandeling de vrijheid van het woord trachtte te belemmeren. Met veel woorden wordt erover geklaagd, dat Snep aldus en ook op andere wijzen „het recht der gemeente" „krenckte", „violeerde" en „schond , te onpas zich verontschuldigend alsof zijn eigemachtige handelingen alleen ,, uyt een Vaderlijcke sorghvuldigheyt" voortsproten en bedoelden „groote confusie" in de broederhandeling te voorkomen; „dit „oordeel (over een gevallen broeder) bestaet in de eendrachtige stemmen „der Ghemeente Gods en niet in de stemmen der Predikanten of Kercken„raedt" (aanhaling uit de oude belijdenis genaamd Het Protokol van Leeuwarden). De Ordonnantie der stedelijke overheid te Haarlem (16 Februari 1665, Tel. Bapt. no. 860 D) gelastte o.a , dat „hetselve geschil ordentelijck de „Gemeynte sal worden voorgestelt, ende het oordeel daerover sal moe„ten worden uytgesprooken door deselve Gemeynte, naar den inhout van „Godes Heylige Woort ende Confessie bij de voorsz. Gemeynte, haer „vergaderinge houdende in den Blok". 27) D.G. Bijdr. 1863 bl. 144. 28) De ironie der geschiedenis heeft gewild, dat ten slotte meer dan op het Heiligland (waar de diakenverkiezing althans formeel aan de gemeente bleef, 78 zie noot 16 en 20, en de Kerkeraad o.a. vóór en in 1783 zich flink teweer stelde tegen de directeuren der secrete kas, zie bl. 23 v.) de oud-doopsgezinde democratie in de van meet af zoo democratische gemeente in de Peuzelaarsteeg in verdrukking zou komen. Voor een groot deel was dat zeker toe te schrijven aan Ds. Age Wijnalda, die een geweldig autocraat met niet bijster veel respect voor het recht der broederen schijnt te zijn geweest. In de halve eeuw (1735—1784) waarover zijn invloed zich heeft kunnen uitstrekken is het oude gemeenterecht geleidelijk in al zijn deelën gekrenkt en verkracht. Het eenige wat in 1784 nog aan den collegiantschen uitgang van de gemeente in de Peu- zelaarsteeg in tegenstelling met die op het Heiligland herinnerde was het in de acte der vereeniging vermelde Vrijdagscollege, een echte „rudimentaire reminiscentie", om het professoraal uit te drukken. 29) Zie Rues o.c. bl. 110. Volgens hem was het in 1740 bij de Frieschdoopsgezinden gewoonte een stemming te doen plaats hebben niet in „de volle Broederschap" maar in de kerkekamer, alwaar „de eene Broeder voor, de ander na" binnen kwam. Een voorbeeld van slapheid der gemeente in de Peuzelaarsteeg vermelden de notulen van het jaar 1755 (fo. 67 v.). Tot toen was het gewoonte geweest arme gemeenten uit de gewone kas der gemeente te ondersteunen. Sommige gemeenteleden maakten daarop evenwel aanmeiking, aangezien het ten schade der armen kwam. De kerkeraad, in twijfel wat te doen, aangezien hij toch niet de subsidies meende te mogen intrekken, wilde „niet zonder goedvinden en expresse qualificatie der Gemeente hierin avanceeren". Nu was dus het woord aan de broederverhandeling. Maar de broederen zwijgen. Derhalve is de zaak, vraagt Ds. Wijn al da, aan het goedvinden van den kerkeraad overgelaten? Wederom een hardnekkig zwijgen. Had de kerkeraad niet gelijk het uit te leggen als „consenteeren"? In 1757 (notulen fo. 75) trok de kerkeraad in de Peuzelaarsteeg de diakenverkiezing, geheel onwettig, zonder de broederen er in te kennen, aan zich, zonder dat één stem van protest uit de gemeente vernomen werd (16). In de gemeente op het Heiligland bleef al in 1749 geen enkele broeder om diakenen te stemmen. De leden van den kerkeraad daarentegen — de predicatie op den Tweeden Pinksterdag behoefden zij niet bij te wonen, maar als zij „bij het einde" van de godsdienstoefening, bij de diakenverkiezing, niet op hun post waren, werden zij beboet en zij waren zoo ijverig, dat ze hun stem bij verhindering toch schriftelijk uitbrachten (notulen fo. 135, zie noot 20). 30) Rues. Tegetiw. Staat, bl. 25, 40 v., 81, 99 v., 110. 31) De vereeniging tastte de autonomie niet aan. Een der voorwaarden bij de vereeniging der gemeente van Van Vollenhoven met die der Waterlanders in 1672 bepaalde dat het avondmaal beurtelings, nu op de Vlaamsche, dan op de. Waterlandsche wijze gehouden zou worden. Doch in 1755 besloot de broederhandeling in de Peuzelaarsteeg het avondmaal na Paschen voortaan niet aan tafel (bij toetreding) maar onder het volk (door uitdeeling) te doen plaats hebben, „alzoo 't blijkt dat onze leden wel meest voor deze wijze van bediening zijn" (Notulen fo. 73). Hoe de kerkeraad in 1852 oordeelde over het recht der gemeente, blijkt uit het in bijlage XVIII aangehaalde adres van 1852 aan de Tweede Kamer. Dat een rechtstreeksche erkenning van het recht der broederen in de Acte van Vereeniging niet is opgenomen, moet verklaard worden uit het feit dat blijkbaar niemand dacht aan de mogelijkheid van loochening van dat recht. De in aansluiting aan de Acte nog in 1784 (not. fo. 11, 13, 21) gemaakte „Wetten voor den vollen kerkeraad" spreken over de broederhandeling als iets dat van zelf spreekt, in artikel XVI: „Desgelijks zal men telkens Donderdags naa het houden „van Broederhandelinge kerkenraad hebben, welke de Praeses zal aanschrijven op de boete van ƒ 1—4— : Voortaan zal bij Broederhande„lingen niemand buiten de Broederen in de Kerk mogen blijven, en de „President in zulk een geval, in naam des Kerkenraads, den blij venden „door den Koster laaten aanzeggen, dat men, in diens tegenwoordigheid „met de Broederhandelinge niet mag voortvaaren". Zie over een in 1798 gehouden broederhandeling noot 54, 7e. Het oude recht der broederen werd dus door de vereeniging niet vernietigd, zoodat de nog steeds bestaande zede om aan de gemeente gelegenheid te geven bezwaren tegen de doopelingen in te brengen, ten aanhoore van de gemeente de doopelingen hun belijdenis te doen afleggen en in het midden der gemeente den doop toe te dienen, een niet onbeteekenende symbolische waarde heeft. Hetgeen artikel 1 der wet van 1853 aan de kerkgenootschappen waarborgt, is ook aan de leden onzer van ouds vrije en onafhankelijke gemeente verzekerd: „De vrijheid om alles wat hunne godsdienst en. de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen" (3). 32) „Ook staa aan den zeiven [Grooten Kerkeraad] de Beroeping der „Leeraaren, nadat de voorafgaande schikkingen door den Kerkeraad en „Directeuren van het Fonds tot den Predikdienst beraamd zijn". Op grond van dit voorschrift kan de kerkeraad van oordeel zijn dat de nader te bepalen wijze waarop hij het beroep wil tot stand brengen, hetzij met of zonder medewerking van de gemeente, aan hem gedemandeerd is. De bepaling in het Art. over „Het Collegie van Directeuren": „bij „het Beroep zelve komen de Leden van dit Collegie als Leden van den „Grooten Kerkeraad" komt daarbij niet in het gedrang, aangezien in deze bepaling de nadruk valt op de laatste zes woorden (met de negatieve beteekenis „niet als college van directeuren", v.g.1. het besluit van 1763 not. Peuz. fo. 103, vermeld in noot 16), en bovendien niets den kerkeraad verhindert om na de stemming der gemeente het uitbrengen van het beroep formeel aan zich te houden. Mutatis mutandis is een en ander ook van toepassing op de „verkiezing van Diakenen". Volgens de Acte geschiede zij door den kerkeraad, maar in de wijze waarop deze haar tot stand wil brengen wordt hij niet aan banden gelegd. 33) Het bedoelde artikel luidt: „De Groote Kerkeraad worde zeldzaam „bijeengeroepen, alleen bij verandering in of gewigtige stappen omtrent „de bovengemelde onderwerpen des algemeenen Bestuurs". Heel duidelijk is dit artikel niet. Is bij „veranderingen omtrent de bovengemelde onderwerpen des algemeenen Bestuurs" gedacht aan veranderingen in hetgeen de Acte van Vereeniging omtrent die onderwerpen bepaalt, öf aan veranderingen in reglementen, besluiten, of gebruiken welke op grond van de Acte van Vereeniging in de toekomst tot stand mochten komen? In alle geval hebben de woorden „des algemeenen Bestuurs" duidelijk een beperkende strekking en ontzeggen zij den kerkeraad het recht eigenmachtig verandering aan te brengen in die „onderwerpen" welke „bepaaldelijk over de geldmiddelen in de bijzondere Kassen en Stichtingen" handelen. 34) Deze „Bijvoegsels op het Plan der Vereeniging", nog geen tien jaar na de opstelling van dat Plan opgemaakt (notulen Febr. 1793 fo 215), bewijzen ten overvloede dat de Acte van Vereeniging geenszins is bedoeld als een volstrekt „noli me tangere". Op voorstel van directeuren over het fonds tot den predikdienst (alleen twee slotartikelen waren voorgesteld door den dienenden kerkeraad) besloot de gecombineerde vergadering van dienenden kerkeraad en directeuren over het fonds tot den predikdienst 23 Januari 1792, aan den grooten kerkeraad eenige wijzigingen in de Acte van Vereeniging voor te stellen. De groote kerkeraad nam 30 Januari het voorstel aan; iS Februari werd in een gecombineerde vergadering van dienenden kerkeraad en directeuren de schriftelijke formuleering, opgesteld door de oorspronkelijke voorstellers, goedgekeurd, zoodat zij op den eerstvolgenden grooten kerkeraad, 14 maart, geteekend kon worden. Daarna werden de „Bijvoegsels" nog aan de gemeente voorgelezen, uitgenomen het bedrag der salarissen (notulen fo. 186, 189). Het waren vier artikelen, betrekking hebbend op de beroeping van twee nieuwe leeraren, den predikdienst, het salaris der leeraren, het pensioen hunner weduwen, de collecten en de afschaffing van een der vier avondmaalsvieringen (de beide laatste punten waren voorgesteld door den dienenden kerkeraad, de eerstgenoemde door directeuren) (notulen fo. 171—187, bijlage XVII). Een kleine wijziging in deze Bijvoegsels, betreffend het uur waarop de schriftuur-oefeningen des Zondagsmiddags zouden gehouden worden, werd op een in het bijzonder daartoe bijeengeroepen grooten kerkeraad (doch zonder directeuren over het predikfonds als zoodanig) in April 1794 aangebracht (notulen fo. 244 en 248). - 35) Zie Benthem, Kirchen und Ketzergesch. I 830, W agenaar Amst. VIII 45 Blaupot ten Cate Holl. I 339. „De twist tusschen Galenus „en Apostool over de leer (ca. 1655—1664) sloeg spoedig over tot „het bestuur der kerkelijke zaken en vooral van de geldmiddelen. Dit „liep zoo ver dat het stedelijk bestuur 10 Januari 1664 de Resolutie gaf: „„dat de secrete geldmiddelen telkens door vijf administrateuren zouden „„worden waargenomen, getoond en verantwoord aan diaconen . Burge- meesters traden als arbiters op, uitgenoodigd door beide partijen die zrch bij notariëele acte hadden verbonden om zich bij de beslissing neer te leggen. (Blaupot t. C. Holl. I 339). Ook de uitspraak in het soortgelijk geschil in de gemeente op het Heiligland omstreeks dienzelfden tijd dooide Haarlemsche overheid draagt een arbitraal karakter. 36) Een en ander blijkt uit de aanteekeningen in het Resolutieboek, opgenomen in bijlage I. Ds. Van Gelder die in zijn onuitgegeven boek Het Menniste Haarlem (in ons archief aanwezig) zeer verdienstelijk werk heeft verricht en zich doet kennen als een nauwgezet geschiedvorscher, heeft toch ten opzichte van de secrete kas teveel gefantaseerd en daarbij ook nog de fout begaan het heden in het verleden te verleggen. Fo. 253: „Reeds bestond er, (de cursiveeringen zijn van schrijver dezes) „zeker sedert „geruimen tijd, een secrete kas, 7vaarschijnlijk door eenige der meestge„goeden in de gemeente zamengebragt, waaruit aan degenen, die van „elders kwamen om hier een predikbeurt waar te nemen, eenige vergoeding voor reiskosten, enz., kon gegeven worden. Aan wie en hoeveel „aan dezen ter hand gesteld werd moest geheim blijven. De kerkeraad „of waarschijnlijker enkele personen, die de gelden daartoe hebben verstrekt „en als er te kort kwam dit ook wel weder aanvulden, beschikten daarover, zonder dat de broederschap daarin (gelijk anders in alle zaken „gewoonte was) gekend werd. Die kas zal aanvankelijk wel niet aanzienlijk geweest zijn. Maar .... allengs gevoelde men duidelijker dat krachtiger maatregelen genomen moesten worden. Alzoo werd op den 7en „Febr. 1683 geresolveerd" . .. (enz., volgt de in bijl. I opgenomen aanhaling uit het notulenboek) (dezelfde voorstelling geeft Van Gelder op fo. 64). Hetgeen de gecursiveerde woorden bevatten is niet alleen enkel veronderstelling maar ook stellig onjuist. Vóór 1683 bestond er geen secrete kas, de in dat en het volgende jaar ingestelde kas ten bate niet alleen voor leeraren van buiten is niet door enkele meergegoeden bijeengebracht maar uit de gewone gemeentekas door de dienaarschap afgezonderd, gesecreteerd, en wel tot een vast jaarlijksch bedrag; van tekorten of aanvulling van tekorten wordt niets vernomen en behoefde ook geen sprake te zijn, aangezien de gemeente aan de dienaarschap onbeperkte beschikking over de gemeentemiddelen ten bate der kas had verleend. De voorgeschiedenis van de kas is als volgt (I). Januari 1680: de dienaarschap brengt in de broederhandeling den noodtoestand van den predikdienst ter sprake; Februari d.a.v. besluit de gemeente in Maart drie (liefde-)prekers te beroepen; 20 April d.a.v. wordt besloten den (ongestudeerden) leeraar Hom ma te verzoeken zich metterwoon te Haarlem te vestigen, welk verzoek wordt afgewezen; twee jaar later, 26 April 1682, benoemt de gemeente een commissie van zes personen om uit te zien naar een buitenman in het woord die de gemeente wil dienen; 7 Mei 1682 wordt besloten pogingen te doen tot instelling van een fonds om zulk een buitenman te soutineeren; 7 Februari 1683 geeft de gemeente aan dienaren volmacht om uit de gemeentemiddelen zoowel aan leeraren van buiten reisgeld alsook misschien in de toekomst (voorloopig was het nog niet noodig) aan vaste eigen leeraren eenige recognitie te verleenen, op secrete wijze, zonder dat zij (de dienaren) daarvan aan iemand rekening behoeven te doen; 22 April d.a.v. besluit dienvolgens de dienaarschap jaarlijks achthonderd gulden uit de gemeentekas in handen te stellen eener commissie van drie personen, die deze gelden overeenkomstig het besluit van 7 Februari moeten aanwenden; 15 Juni 1684 wordt ter nadere uitvoering van het besluit der gemeente van 7 Februari 1683 een secrete kas ingesteld op grond van een acte, waarbij de drie ten vorige jare benoemde gecommiteerden aangesteld worden tot administrateurs en de jaarlijksche bijdrage uit de gewone kas wordt gesteld op ƒ 200.—. Niet juist is dus ook Van Gelder's voorstelling (fo. 253) alsof de werking der secrete kas aanvankelijk alleen voor de buitenleeraren was bestemd en eerst later uitgebreid werd tot de eigen leeraren der gemeente. Reeds in het gemeentelijk besluit van 1683, hetwelk in 1684 leidde tot de oprichting der kas door de dienaarschap, dus van mëet af aan wordt gesproken zoowel van buitenmannen als van eigen leeraars. Tusschen buitenman en leeraar uit de eigen gemeente bestond trouwens geenerlei principiëele tegenstelling. De tegenstelling die er wèl was en die de hoofden verhitte was die tusschen bezoldigd en 11 iet-bezoldigd, en vooral die (met de eerste min of meer samenvallend) van gestudeerd en ongestudeerd leeraar. Van meet af aan hebben wellicht enkelen (niet allen) bij de oprichting van de secrete kas bewust gehoopt op de komst van bezoldigde, gestudeerde predikers (zie noot 42). 37) De geschiedenis van het geschil tusschen dienaren en regenten der secrete kas van 1710—1713 (D fo. 57 v.v. tot fo. 102, zie bijl. II) is in het kort deze. De dienaren spraken twee regenten (straks directeurs of bestierders genoemd) van de secrete kas over de benoeming van een derde aan en benoemden een commissie om iets betreffende de kas te ontwerpen. In een samenkomst met de directeurs der kas gaf de commissie te kennen, dat naar de verwachting der dienaren, directeuren zich na het overlijden van hun mede-directeur Hendrik Noye bij de dienaren hadden moeten vervoegen om door gemeenschappelijk overleg in de open plaats te voorzien „agtervolgens de acte van haare verkiesing en 't oude gebruyk in deesen". Bestierders antwoordden, dat zij de verkiezing reeds hadden verricht: de broederen hadden de twee duizend gulden, welke zij bij de oprichting der kas gestort hadden, weer opgevorderd, en daarna hadden de dienaren het recht van medezeggingschap in zake de kas verloren. De dienaren daarentegen: niet wij, maar de broederverhandeling (die daartoe het volste recht had) vorderde de bedoelde som; de broederverhandeling heeft de secrete kas gesticht met de uitdrukkelijke bepaling, dat de dispositie en het beleid der kas aan de dienaren worde overgelaten; ook moest om de tien jaar door de bestuurders der kas rekening en verantwoording aan twee leden uit de dienaarschap gedaan worden, terwijl de verkiezing van een nieuwen bestuurder moest geschieden door de twee overige bestuurders met drie dienaren; wat de directeuren nu gedaan hebben is „niet bestaanbaar met de natuur onzer gemeente noch hare regeering"; directeuren hebben blijkens de acte de macht tot het bestuur over de kas ontvangen alleen van de dienaren; dienaren achten zich geroepen om te voldoen aan hun plicht, aan de order der gemeente, aan het recht van vrijheid der broederen en aan het oogmerk waarmee de kas is opgericht, en vernietigen dus alle macht, die zij ooit aan de directeuren der secrete kas hebben gegeven. Aangezien directeuren niet toegaven was de zaak daarmee toch niet opgelost. Zij bleef drie jaar sleepende, wellicht doordat de dienaren naar oude Vlaamsche zede (zie noot 13) aarzelden een geschil van zoo weinig geestelijken aard voor de broederen te brengen. Toén van de twee overgebleven wettige directeuren er nog een overleed, greep de dienaarschap in. „Den i3den Augustus de zaak van de secrete „cas voor de broederschap gebragt zijnde (nadat deselve daartoe door „den koster extra ordinair waren aangezogt) heeft de broederschap zoo" (n.1. als voorgesteld was: om Jacob Verwanten, op zijn verzoek „om „zijn hooge jaren van de secrete kas te ontlasten"} „met eenparigheid van „stemmen besloten: en de Dienaarschap ten overvloed magtig gemaakt „om de Effecten tot de secrete kas beheerende te ontfangen en deswegen „behoorlijk te quiteeren". 38) In 1713 heeft dan ook de Kerkeraad, nadat hij de secrete kas van den laatst overgebleven directeur had overgenomen, zorg gedragen, dat de rente van het in die kas opgenomen legaat Willem Palm, overeenkomstig de daaraan verbonden voorwaarde uitsluitend aan den predikdienst werd besteed (notulen Peuz. fo. 108). De bijzondere vermelding van dit geval in de notulen beteekent, dat de kerkeraad de overige gelden der secrete kas voor allerlei doeleinden „ten gemeenen nutte" (fo. 108) heeft gebruikt, wat feitelijk neerkwam op opheffing van de kas als „secreet", en op vernietiging van het besluit waarbij, verwaarloozing mogelijk van het doeleinde waartoe de kas in 1684 aangelegd was. Had de weerzin tegen de academische wijsheid tijdelijk de bovenhand? Dan wordt als reactie tegen deze tijdelijke overwinning en het ervan gemaakte misbruik de groote mate van zelfstandigheid begrijpelijk, welke in 1739 door de broederhandeling aan directeuren is verleend, en wordt bevestigd, dat deze zelfstandigheid niet de beteekenis had van de onafhankelijkheid eener stichting in den zin der wet maar die van een mandaat, door de gemeente verleend, nu eens niet door de bemiddelende hand van den kerkeraad, maar rechtstreeks krachtens besluit der broederen. In 1736 (notulen D fo. 349) was het besluit van 1739 al voorbereid. Toen werd het besluit van 1713 door de dienaren vernietigd met de bepaling,_ dat voortaan de interesten der secrete kas niet langer „ten gemeenen welstand", maar „tot voordeel van de leeraren" aangewend zouden worden. Wel was ook vroeger de secrete kas wel gebruikt ten bate der leeraren: in 1727 en 1729 waren er dodaties uitgenomen (zie noot 41). Maar voortaan zou zij enkel voor de leeraren mogen dienen, een eventueel batig saldo aan het eind der jaarrekening zou worden gekapitaliseerd. Voorloopig kwam de nieuwe regeling alleen den nog in dienst zijnde ongestudeerde leeraren ten goede. De academisch gevormde leeraren toch waren beroepen. Ds. Verlaan in 1728 en Ds. Wijnalda in 1735, „buiten last der gemeente" en dus ook buiten last der secrete kas. Hun tractement werd betaald door diakenen uit giften, welke zij ontvingen deels van administrateurs van het fonds Crajestein, deels van eenige gemeenteleden, die zich onderling bij contract hadden verbonden. Doch na 1736 werden geen andere dan academisch gevormde leeraren tegen vast tractement beroepen. Eerlang werd dus de secrete kas in vereeniging met het in 1739 opgerichte fonds tot den predikdienst aangewend tot het salariëeren van dezen. In 1744 werd Ds. Arkenbout van Leiden beroepen na overleg met „de eerwaarde directeuren over het kapitaal tot subsidie van den Predikdienst" (notulen 1744 fo. 31 v.). 39) Dat het de bedoeling niet was den kerkeraad geheel buiten deze giften (en dus waarschijnlijk ook niet buiten het in 1739 opgerichte Fonds tot den Predikdienst) te houden, bewijst het feit, dat de gelden elk jaar „in de kamer" gebracht en aan diakenen overhandigd werden, die hetgeen overbleef in de secrete- kas stortten waaruit dan de leeraars die van buiten kwamen preeken vergoeding van reiskosten zouden ontvangen (notulen D fo. 297). 40) De titels „Administrateuren", „Bestierders", „Regenten", „Directeuren" worden afwisselend gebruikt. Eenige gevolgtrekking ten opzichte van de plaats der mannen die erdoor werden aangeduid is niet te maken. De commissie van 1783, welke het bewijs leverde dat de kas op het Heiligland eigendom der gemeente was, noemt de bestuurders toch met den weidschen titel „Directeuren" (IV). Het oprichtings-Project van 1714 spreekt van „Administrateuren". „Directeurs" heeten de vijf bestuurders van het in 1739 bijeengebrachte fonds in de Peuzelaarsteeg. Bij de oudere in 1684 aldaar opgerichte secrete kas heeten zij afwisselend „Administrateurs", „Regenten", „Directeurs", „Bestierders" (notulen D fo. 52 v.). De Acte van Vereeniging spreekt van „Directeuren" en zegt dat zij „een blijvende Directie zullen uitmaaken". 41) Notulen 1724. 23 Juli. „Aan de Broederen de zaak van de secrete „kas in overweging gegeven: niets geresolveert, maar op het vorige ge,,laten", beteekent blijkbaar: gelaten zooals bet sinds 1713 was. Dé toelagen van ƒ500.— aan de leeraren Willem de Vos en Jan Corbé in 1727 geschiedden dan ook uit de secrete kas op besluit van de kamer en zonder eenige vermelding van directeuren (notulen D fo. 280. 305); desgelijks de overdracht van „Capitaal, Effecten en papieren-' aan dé vijf directeuren van het nieuwe fonds in 1739 (notulen wc fo. 12). 42) Het verzet tegen de academisch gevormde leeraren (vgl. noot 10, 12, 38) gold (behalve alleen bij de Oude Vlamingen, Ru es, Tegenw. Staat bl. 24) niet voornamelijk het feit, dat deze salaris genoten. Ook de zgn. liefdepreekers ontvingen wel geldelijke tegemoetkoming: een gebruikelijke vorm was deze, dat „de gemeente baare Prekikanten in „huizen zet, waarin neering of winkel gedaen word, en zij betaalt 'er de „huishuur van: opdat de Leeraars, zonder veel onkosten te maken, zich „erneeren mogen" (Rues bl. 116); de notulen vermelden meermalen ook, dat aan deze of dien leeraar een gift werd aangeboden, een enkele maal met de vermelding dat hij er om verzocht had (41). Het verzet gold „de academische wijsheid", zooals de briefschrijver van 1740 het hoonend noemde, en de verandering in het karakter der gemeente, welke de invoering dier wijsheid met zich zou brengen. Reeds omstreeks 1685 (volgens den briefschrijver van 1740, zie Ü.G. Bijdr. 1863 bl. 149) begonnen er in de gemeente in de Peuzelaarsteeg 8 stemmen voor een „gestudeerden" leeraar op te gaan. Blijkbaar stond de oprichting der secrete kas in 1684 daarmee in verband. Zij heeft evenwel voorloopig niet aan dat doel beantwoord: „niet zonder eenige moeilijkheid werd tot leeraar Enoch Hovens in 1683 verkozen" (D.G. Bijdr. 149), de liefdepreeker, Enoch Hovens die onder de lijfspreuk „van den godsdienst geen konst of ambacht maken" meer dan veertig jaar lang tegen de academiewijsheid heeft gestreden! In verband met een en ander komt de opvordering der gestorte ƒ2000.— uit de secrete kas door de broederhandeling en straks daarna het optreden van den kerkeraad tegen de directeuren (37) onder een verhelderend licht, .verschijnen zij als een tijdelijke overwinning van de tegenstanders der gestudeerde leeraren. In 1723 had een beroeping plaats, welke op eenige vervulling van den ouden wensch leek. Dr. Sluym, van Amsterdam, toch slechts een medicinae doctor, werd benoemd tot „doctor en leeraar" der gemeente op een tiactement van f 150.— (notulen fo. 206, 213). Enoch Hovens kon zijn ergernis zoo min verkroppen, dat hij een fel protest in het notulenboek schreef tot groote ontstemming zijner mededienaren, die het protest doorkrasten en den vermetene verzochten voorloopig uit de kamer weg te blijven. Maar eerst in 1728 kreeg de beroeping van een man van het vak haar volle beslag. In het kort volge hier de voorgeschiedenis dier beroeping voor zoover die uit de notulen aan het licht treedt. Er "was verdeeldheid in de gemeente. Aan den eenen kant stond o.a. Cor'nelis van Putten, die in 1727 wegens het geschil over het armenhuis bij de Melkbrug (10) zijn bediening als leeraar had neergelegd, te anderer zijde verscheiden gemeenteleden (allereerst wordt genoemd Maria Crajesteyn „in Representatie Haar zaliger Broeder Izaak Crajesteyn"), die over de traditioneele liefdeprediking niet voldaan waren. De gemeente kwijnde en had gebrek aan leeraren, een gebrek, waarvan de notulen in 1713 al gewagen en waarin de dienaren in 1726 hadden trachten te voorzien door Adriaan Spin nik er (19) de opleiding van jongelieden tot „extra ordinaire" leeraren op te dragen (fo. 98 en 243; maar Spinniker had zich na het geschil in 1727 ook teruggetrokken). Door wijze bemiddeling wist de kerkeraad een schikking tot stand te brengen. Aan de broederhandeling zou worden voorgesteld: Cornelis van Putten opnieuw tot den predikdienst te roepen, maar ook: dat de leeraars zich niet meer met diaconale zaken zouden bemoeien en alleen de extra comparities in de kamer zouden bijwonen. De broederhandeling nam beide verzoenende voorstellen met algemeene stemmen aan (fo. 288 en 289, Zondag 13 Juni 1728). Er was evenwel nog een voorwaarde (fo. 287): „mids aan den anderen kant" (tegenover den ongestudeerden Van Putten) „door de dienaren wierde gevigileert om „tot meerder verandering in de predikdienst uyt te sien na soodanige „voorwerpen, als sy soude moogen oordeelen aangenaam en voor de „gemeente dienstig te sijn, om deselven te beweegen eenige beurten „Jaarlijks waar te nemen, hetzij uyt Liefde of voor tractement, ter dispositie staande van de Vrinden en Broederen, Directie hebbende over „de fonds van zaligr Izaak Crajesteyn tot dien einde gemaakt". Ter voldoening aan deze voorwaarde overlegde de kerkeraad. 6 Juli, om te komen tot de beroeping van een der volgende personen: Nicolaas Verlaan te Rotterdam, Johannes Bremer te Leiden. Bartelm. van Leuvenig te Amsterdam, Van Hoorn, Eekens, Dek natel, die uitgenoodigd werden tot het vervullen van eenige preekbeurten. Intusschen werd 1 Augustus 1728 „de broederverhandeling versogt bedagt te „wezen tot het verkiese van 3 (ongestudeerde) Leeraren op heden over „14 dage". Staande de vergadering werden evenwel dienzelfden ïsten Augustus verkozen Joost Daams, Pieter van Walrée en Daniël Hovens. Wilden de verkozenen aanvankelijk niet aan de roepstem der gemeente gehoor geven? De kantteekening zegt: „den 4den Januari 1731" (dus ruim twee jaar na de verkiezing!) „ingebragt, dat Joost Daams „en Daniël Hovens den dienst hebben aangenomen, maar Daniël „Hovens is van voornemen de comparitiën, zoo ordinair als extra, „niet hij te wonen. Pieter van Walrée weigert den dienst". Dereden van hun misnoegdheid is wel te gissen. Bijna onmiddellijk na hun heberoeping was men voortgegaan met werk te maken van een godgeleerde I Den 29Sten Augustus 1728 maakte Hermanus van der Graas aan den kerkeraad bekend, „dat Izaak Crajesteyn. zalr. by syn overleyde hadde „gemaakt een seekere somma gelds, de eene helfte om : een of twee Jongelingen van de Leedemaaten Haar kinderen ie laaien studeeren onder een Remonstrands professor of ander bekwaam psoon op de mennonite gronden, „van deese gemeente, en de andere helft tot verbeetering van de predik„dienste, waarvan de direktie zal staan aan Juffr. Maria Crajesteyn en „facob van der Graas. Derhalve werd aan de dienaaren versogt, soo by „Haar soodanige gestudeerde predikanten op een traktement alhier te „beroepen waaren en jongelingen van goede hoop rnogte bekend sijn, aan „gemelde vrienden daarvan kennis te geven". Den 3osten September verscheen Hermanus van der Graas opnieuw in de kamer en bood namens de directie van het fonds Crajesteyn een subsidie van ƒ 500.— per jaar als bijdrage in het tractement aan, als men zou willen besluiten Ds. Breemer te beroepen. In antwoord verzocht de kerkeraad „Copy „Notariaal uyt het testament van Zal. Izaak Crajesteyn Raakende syn „Ed: dispositie aan deese gemeenten". Een kantteekening vermeldt: „Verrigt door Willem de Vos en Pieter Rijken,, die daarop tot Raport „hebben ingebragt, dat gemelde vrinden geen verpligting vonden om „Copy daarvan over te geeven", m.a. w. directeuren beschouwden het fonds Crajestein als een van den kerkeraad onafhankelijke stichting. Onder schriftelijk protest van een vijftal dienaren (Jan Buissant, Vincent van der Vinne, Jan Corbé, Willem de Vos en Enog Hoovens, van wie de drie laaatsten leeraar waren), die „de ortderneeming" „onheusch" achtten tegenover „drie tegenwoordige en drie nieuw verkoosene Leeraaren" en er „veel onheylen voor de gemeente" uit verwachtten, stelde de kerkeraad Zondag 17 October 1728 aan de broederen voor om „buyten lasten van de Gemeente" Ds. Breemer te beroepen. „Na eenige Voor en teegen Redenen" werd het voorstel aangenomen. Nadat Breemer had bedankt werd op denzelfden voet 31 October Ds. Verlaan beroepen op een tracteineiit van duizend gld. (zijn contract in bijl. VII). In de Blok loopt ook in dezen de geschiedenis met die in de Peuzelaarsteeg vrijwel evenwijdig. De chronist van 1740 schrijft (DG. Bijdr. 1863 bl. 151): „De gemeente op 't Heyligland heeft ook de nieuwe „academiestudie ingevoerd, hoewel die geenen zelf die ze handhaven wel „voorzien dat het doopsgezinde wezen zeer vervallen zal" (de eerste leeraar met vast tractement op het Heyligland werd na jarenlange aarze- ling in 1705 beroepen, Pieter Schrijver van Hoorn, op een jaarwedde van /400.—, van Gelder fo. 127 v.) Eenzelfde toon van misnoegen laat dezelfde schrijver hooren als hij den gestadigen teruggang van het aantal doopsgezinden mede aan de „schoolwijsheyt" toeschrijft: „dat wij in wijsheijt zijn toegenomen, zijn wij in „zedige eenvoudigheyt vermindert, de Oude hadden minder van den boom „der kennis, wij minder van den boom des wellevens gegeten" (bl. 152). Wat betreft het bovenvermelde fonds Crajestein — het is te be- J 0 grijpen dat juist Isaac Crajestein een onafhankelijke stichting heeft gewild; hij was de in 1710 onwettig gekozen en in 1713 door dienaren en broederschap op zij geschoven directeur der secrete kas (37) (notul. fo. 52 v.v. en 101); maar ook juist het zoo geheel onafhankelijke fonds Crajestein is spoorloos verdwenen, wellicht is het opgenomen in het in 1739 bijeengebrachte fonds tot den predikdienst, zooals Van Gelder fo. 259.2 meent; het legaat, ingesteld bij codicil van 13 Oct. 1727, moest dienen voor den predikdienst en de opleiding van jongelieden tot leeraar met de bepaling „dat de bestiering daarvan moet zijn en blijven onder „Abraham Krayestein tot Londen, Hermannus en Jacob van de Graas, „en Maria Krayestein, zonder dat zig andere persoonen daer mede „zullen mogen bemoeijen", notulen Peuz. fo. 342. Is ook voor het in. 1739 bijeengebrachte fonds tot den predikdienst een soortgelijke bepaling gemaakt en hebben directeuren in de Peuzelaarsteeg onwillekeurig ten onrechte de strekking dier bepaling uitgebreid ook over de in 1739 hun overgegeven secrete kas én later daaraan gemaakte legaten of schenkingen? Doch ook zoo blijft het feit dat de secrete kas of fonds tot den predikdienst van de Ver een igde gemeente voor het overgroote deel ontstaan is uit kapitalen waarover van ouds gemeente en kerkeraad steeds alles te zeggen hebben gehad: i° de secrete kas op het Heiligland, 2° de weduwen beurs aldaar, 30 de in 1684 ingestelde secrete kas in de Pe u ze laar steeg inclusief legaten als die van Willem Palm (38) en Petrouella Langedult (XI); waartegenover dan 40 het fonds Crajestein en misschien 50 het in 1739 bijeengebrachte fonds tot den predikdienst meer het karakter van onafhankelijke stichtingen vertoonden (te oordeelen naar de genoemde cijfers, zie boven, ook n. 16 en bijl. VII, wellicht groot elk ƒ 25000). Van uit dit gezichtspunt (verondersteld nl. dat het fonds Crajestein werkelijk in het predikfonds van 1739 is opgenomen en dit predikfonds werkelijk volkomen onafhankelijke directeuren had) zou dan de A. v. V. ook wat haar bepalingen omtrent de secrete kas of het predikfonds der Vereenigde gemeente betreft eenigszins als een overeenkomst (bl. 10) verschijnen, tusschen directeuren en grooten kerkeraad, en zou de eisch van gemeenschappelijk beraad (bl. 12, 32, n. 34 en 53) waar het geldt wijziging in de positie van directeuren te brengen, nieuwe kracht ontvangen. Over en weer zou dan nl. elk deibeide colleges afstand hebben gedaan van zijn onafhankelijke macht over een déél der kapitalen waaruit de secrete kas of het predikfonds der Vereenigde gemeente is ontstaan, om over de gehééle kas medezeggingschap te hebben, in overeenstemming waarmee elk van beide colleges in de opstelling der A. v. V. aandeel heeft gehad. 43) Wat de geschiedenis der kas betreft moeten zooals uit het vermelde blijkt onderscheiden worden: a. de in 1684 ingestelde kas, b. de jaarlijksche giften waartoe zich in 1728 eenige gemeenteleden verplichtten in samenwerking met het fonds Crajestein (42), bepaaldelijk om te zorgen voor de salarieering van Ds. Verlaan, c. het in of yóór 1739 door eenige gemeenteleden bijeengebrachte Fonds tot den Predikdienst, hetwelk straks met de in 1684 ingestelde kas vereenigd is, d. schenkingen en legaten aan de gemeente ten bate van de secrete kas of het Fonds tot den Predikdienst, gelijk.dat van Willem Palm vóór 1710 (38) of dat van Petronella Langedult in 1751. Met betrekking tot de onzekerheid welke er bestaat ten opzichte van het recht op kerkelijke goederen kan men b.v. raadplegen de „von der Münchener Juristenfacultat gekrönte Preisschrift" van H. von Poschinger, Das Eigenthum am Kirchenvermogen (1870, DG. Bibl.). De eerste volzin luidt: „Wahrend es gewiss wenig Gegenstande gibt, die nicht „ihren Eigenthümer aufzuweisen hat, zerbricht man sich merkwürdiger „Weise schon seit Hunderten von Jahren den Kopf, wem denn eigent„lich das, Kirchengut eigenthiimlich zustehe" en hij voegt er aan toe dat de literatuur over deze strijdvraag „bald so umfangreich wird wie keine Zweite". Vgl. ook T elders. Bijdrage tot de geschiedenis van het bezit in de Doode Hand (1868) bl. 169: „de meeningen over het bezit van de „kerk waren zeer verschillend, zooals zij het steeds waren en nog zijn. „Sommigen maakten de kerk als eenheid tot eigenaar, anderen de gebeenten, en ook de leer dat de goederen God alleen toebehooren, vpnd „verdediging". Evenals Von Poschinger heeft Telders het oog vooral op de groote, hiërarchisch gelede kerkverbanden. Bij de doopsgezinden met hun zelfstandige gemeenten is de zaak wel eenvoudiger. Bij hen kan uitteraard nooit een „kerk" de rechten van „de gemeente als mystieke persoon" bestrijden. Maar daarmee is nog niet alle verschil van opvatting buitengesloten. De theorie b.v. dat het kerkegoed aan „de armen" toebehoort, of aan „de wedergeborenen", of „res nullius" is, kan ook bij hen toegepast worden en is in 1852 door de regeering feitelijk op hen toegepast (zie het Adres van 1852 bijl. XVIII; Von Poschinger bl. 262—275). Het aannemelijkst schijnt voorshands vooral bij de doopsgezinden de door den kerkrechtskundige Kryffmayr verdedigde opvatting „dasz Jede Kirche [Gemeinde] selbst soweit sie personam mysticarn vorstellt. die wahre Eigenthümerin von ihren res sacrae sei" (Von Poschinger S. 318). 44) Hierbij mag evenwel niet onopgemerkt blijven dat in het testament van Pieter Teyler van der Hulst (gemeentearchief van Haarlem) de gemeente in de Peuzelaarsteeg en het predikfonds dier gemeente als nevenstellingen genoemd worden. Zeer angstvallig omtrent den juisten vorm was men destijds bij het opstellen van testamenten niet. In het testament van Dr. Jacobus van Zanten wordt naar hervormden, althans grootkerkelijken trant gesproken van „de diaconije" der gemeente, worden weeshuis en diaconije tot algeheele erfgenamen benoemd, hoewel een diaconie als zelfstandig rechtspersoon bij de bedoelde gemeente (en bij de doopsgezinden in het algemeen) niet bestond, (vlg. noot 57), en de gemeente er zelfs geen afzonderlijke armen- of diaconale kas op na hield (noot 55). Maar de bedoeling was voor de ingewijden in de gemeentelijke huishouding volkomen duidelijk en in de slotclausule gelastte de erflater dat men niet aan de letter mocht blijven hangen. 45)-Toch was in één opzicht de beteekenis van „secreet", wèl „geheim" in den zin van „vertrouwelijk". Toen de secrete kas in de Peuzelaarsteeg nog niet opgericht was en de leeraren zoo noodig „onderstutting" rechtstreeks uit de gewone middelen der gemeente ontvingen, geschiedde dit door een commissie die „sonder Imant daer van rekening te moeten doen op de alder Secreeste wijse daerin [moest] handelen". Bij de instelling der kas werd bepaald dat indien een leeraar „Recognisi gelieft te .ontfangen, administrateurs hetselve sulle secretere"; en dat er om de tien jaar door de administrateurs rekening gedaan zou worden, „evenwel sonder persoone te noeme aen dewelcke eenige Recognisi is gedaan". Secreet in den zin van geheim ziet op de uitkeeringen, niet op de kas. 46) Reeds in 1693 en 1694 was er in de dienaarschap over gesproken „of het niet raadzaam ware -om een fonds uit te vinden om de dienaren „in 't woord benoodigd zijnde of mogten worden om hun eenige handreiking toe te reiken opdat hetzelfde uit onze armenkas niet gedaan „wierd" (not. fo. 79, 87, 222, 246, 231-273). In 1704 werd opnieuw overwogen om een fonds te stichten tot ouderhoud van den predikdienst (not. fo. 485 v., 492, 497). Dientengevolge werd voorgesteld om te collecteeren „ten einde buitenvrienden tot waarneming van den dienst en „tot verligting van de dienaren, 'dien de last zeer zwaar is, in te roepen, „en het geld tot ondersteuning van den predikdienst te distribueeren", en dtenige weken later om „eenige lijfrenten tegen 4 pet. te negotieeren en alzoo mettertijd een kapitaal te dien einde bijeen te brengen". In hoever deze maatregel geslaagd is staat niet beschreven. Wel besloot men kort daarop „om dienaren te verkiezen of van andere plaatsen in te halen" (not. fo. 501), en werd met Tij men van Hilten te Aalsmeer en Klaas Jansz Man te Uithoorn een overeenkomst getroffen, dat zij gedurende een jaar ieder maandelijks twee predikbeurten waarnemen en daarvoor /150.— genieten zouden (not. fo. 503 v.). In 1705 werd aan de broederschap voorgesteld om „den predikdienst op een vasten voet „te brengen en een leeraar van buiten te beroepen voor l/3 van den „geheelen dienst op een jaarwedde van ƒ400". Aan P ie ter V erhamme, Willem Kops en Jacobus Barnaert werd door de broederen opgedragen „uit naam onzer dienaarschap en broederschap" Piet er Schrijver, leeraar te Hoorn, uit te noodigen het leeraarsambt te Haarlem op zich te nemen (not. fo. 530, 534 v., 537). Tegen het eind van 1712 werd met het oog op de mogelijkheid dat de gemeente „door het missen of overlijden van eenen of meerder leeraren in grote verlegenheid zoude kunnen geraken" het oude plan weer opgevat en aan de broederen een voorstel gedaan hetwelk in 1713 leidde tot het besluit ingevolge waarvan 1714 de dienaren de secrete kas oprichten (not. fo. 270, 275, 293, 3i6> 325> 35°, 352; Van Gelder fo. 127 v.). 47) Het was naar het schijnt een toenmaals (alleen bij de doopsgezinden?) gebruikelijke manier om voor kerkelijke of diaconale doeleinden aldus te kapitaliseeren. Ook de gemeente in de Peuzelaarsteeg trad ter wille van de instelling van het armen- of bestedelingenhuis in 1727(10), aldus als (onderlinge) lijfrentemaatschappij op, ter waarborging van de uitkeeringen niet alleen het huis maar ook „der gemeentens goederen als na Rechten verbindende"; elke storting (van ƒ500.—) gaf recht opeen uitkeering van 20 gulden per jaar, benevens „deel in het verstorvene"; de rente van het kapitaal zou nl. „onder de Levende gedeelt worden totdat de Laatste zal zijn gestorven"; de laatstoverlevende zou dus jaarlijks zelfs 60 % van het kapitaal ontvangen; er waren nl. 30 stortingen, groot samen ƒ15000.—, de rente groot f600. — gedeeld door de gemeente en de langstoverlevende bedroeg voor ieder ƒ 300.—; de gemeente stortte ook en „word meede voor een persoon gerekent", zoodat zij ten slotte als eenig overblijvende eigenares was. In bijlage Y is een contractformulier opgenomen. Hoe coulant onze vaderen ook in zulke „negotiaties" waren getuigt ook nog art. 2 van het „Project" in 1714 (IV). Ter delging van den schuldenlast op de kerk in de Peuzelaarsteeg, welker bouw uit de herhaalde algemeene collecten niet geheel bekostigd had kunnen worden, heeft de gemeente mede tot het negotieeren van lijfrente haar toevlucht genomen. De broederhandeling besloot 23 Maart 1687 „dat de dienaren in gevolg van tijd vermogen op te nemen geldens „of capitalen op lijfrenten tot ontlasting van die lasten der gemeente, „die door 't gebou sijn veroorsaakt, op sodanige conditiën en interesten „als sij des sullen oorbaar vinden". Ook voor het orgel op het Heiligland besloot de kerkeraad in 1771 f 600.— „te negotieeren bij wijze „van tontine". 48) Het is een onjuiste voorstelling dat het vermogen der gemeente door enkele zeer vermogende leden met groote gitten is bijeengebracht. Het was de gemeente als geheel welle een milde hand bezat. Een collecte in 1670 in de gemeente op het Heiligland ten bate der armenkas welke onder de toenmaals woedende twisten (26) sterk leed bracht een kapitaal van meer dan zestien duizend gulden (de waarde van zeker meer dan een ton gouds heden ten dage) op; een ambachtsman wierp handen vol ducaten in de collectezak (D.G. Bijdr'. 1863, bl. 143). ■ Den gden April 1711 werd „geresolveert om de Collecte voor de „Switserse Broederen te doen op 19 April des voormiddags onder de „Predicatie en des namiddags in het Collegie"; „verricht, is gecolleteert „en is verzamelt ƒ1501: 4: 8" (notulen Peuz.). Voor de reparatie van huizen en ter ontlasting van de armenkas bracht een collecte in de Peuzelaarsteeg in 1718 op ƒ1884: 5: 8. De ingang in de Houtstraat was in 1757 het geschenk van enkele weinigen (notulen Peuz. fo. 76—78); maar die in de Frankestraat had de gemeente in het reeds gencjemde jaar 1718 in haar geheel bekostigd: „Anno 1718 Januari 27. Aan de Dienaren en Diaconen der Vereenigde „Vlaamsch en Westerlandsch Doopsgezinde Gemeente, vergadering „houdende in de Peuzelaarsteeg door de bouwmeesters vertoond zijnde, „dat bij het opnemen der rekeningen aan de nieuwgemaakte uitgang in „de Frankestraat de zomma veel hooger beloopt als de Collecte, daardoor gedaan, bedraagt: en bij de broederlijke handeling geresolveert „zijnde geen armengelden daar toe te gebruiken: zoo is 't, dat wij 11a „rijpe overweging best geoordeeld hebben, aan de huysen der Leede„maaten dezer gemeente om te gaan, en haar zulks bekent te maaken, „met vriendelijk verzoek, dat zij wilden de goedheid hebben van zoo„veel te contribueeren als versoght word tot afbetaling der resteerende „schulden van dese uytgang; en zijn om dit te doen van ons versogt „en tot den omgang der penningen gequalificeert ons medebroederen „Nicolaas Iheuns en Jan Wynants. Actum ter Camer van de Dienaren „voorsz., present alle de Leden, in Haarlem den 27 januari 1718, en „in hunnen naam en order getekent als schrijver Enoch Hovens". Op zij staat bijgeschreven: „notar. verkoop van 't huys f 890 : 9 — „C tum ( ceteruin?) „ 2847 : 8 : 8 ƒ 3737: 17 = 8 „1717 den 2 May gecollecteert in de kerk ƒ 887:1:8 „op Cfollegie?] „ 65: — : — „ 2785: 16 : o / 3737.: 17 : 8 „Welke zomma van ƒ2785: 16:0 binnen den lijd van veertien dagen „is verzamelt" (notulen D fo. 64, 149, 158). En de geheele kostbare kerk in de Peuzelaarsteeg (uitgenomen een deel van den grond hetwelk geschonken werd door een gemeentelid) ten bedrage van ver over de ƒ 20000.— is uit collecten en een lijfrentennegotiatie (47) bekostigd, 1674—1685 (notulen A fo. 4—132 sparsim, Van Gelder fo. 60). Extracollecte om de armenkas te sparen had op besluit der broederhandeling meermalen plaats (notulen D fo. 149, 249, 352). Van Gelder vermeldt dat in Juli 1727 voor de Sclnvenckfelders is gecollecteert in de Peuzelaarsteeg / 1910.—, op het Heiligland ƒ670.—, in de Kruisstraat ƒ490.—, tezamen ƒ3070.—; in April 1733 voor de Epulanten die uit Pruisen alhier waren aangekomen, in de Peuzelaarsteeg ƒ2756.18, op het Heiligland ƒ2982.—, in de Kruisstraat ƒ 765.13.8, tezamen ƒ 6504.11.8; in Juli 1735 voor Dantzig en andere buitenlandsche gemeenten, in de Peuzelaarsteeg ƒ3450.—, op het Heiligland ƒ 1529.18.8, in de Kruisstraat ƒ 901.—, tezamen ƒ5880.18.8. De waarde van het geld was toen zeker het vijf- tot tienvoudige van de tegenwoordige, te oordeelen b.v. naar de leeraarstractementen. I erwijl de gemeente in de Peuzelaarsteeg de groote onkosten voor den bouw der kerk in 1683 nog niet of nauwelijks had weten te bestrijden, besloot zij tweemaal in het jaar voor het weeshuis, dat zich zelf nog niet kon redden, in de kerk te collecteeren: de eerste inzameling in Maart 1687 bracht ca. ƒ 1400.-—, de tweede in October d. a. v. ruim ƒ500*-) eene in 1689 ruim ƒ 700.— op; en ondertusschen werden (een teekenachtig gebruik dat tegenwoordig in gereformeermde gemeenten bestaat) er bussen geplaatst voor het weeshuis in de huizen van sommige leden en in de kerkekamer, welke ruime bijdragen inbrachten (Van Gelder fo. 285). Naast de collecten waren ook de legaten een ruime bron van inkomst. Doch ook hier waren het niet enkele zeer vermogenden die groote kapitalen schonken. De legaten waren meer talrijk dan groot en geven den indruk dat een goed doopsgezinde eertijds niet zalig kon sterven zonder de gemeente bedacht te hebben. Meermalen vermeldt een enkele bladzijde van het notulenboek de ontvangst van verscheiden legaten, wier grootte meestal enkele honderden guldens bedroeg (notulen D fo. 93 vermeldt vier, fo. 240 acht legaten). Terloops zij opgemerkt dat van verscheiden legaten en giften vermeld staat hetgeen bij alle de bedoeling was, dat de gemeente ze erfde, b.v. D fo. 113 „Ingebragt dat Nicolaas van den Berge de gemeente gemaakt tot zijn universeele erfgenaam". Een merkwaardige illustratie van de milddadigheid der gemeenteleden is de openlijke dank welken de leeraren in 1775 van burgemeesteren der stad ontvingen voor de ruime giften door hervormde diakenen aan de huizen der doopsgezinden ontvangen bij gelegenheid eener buitengewone collecte; soortgelijken dank ontving de gemeente ook van luthersche en roomsche zijde (notulen Peuz. fo. 134 v.). „Onze Gemeentelijke Fondsen zijn uit den boezem der Ge meente Ledemaat en bijeengezameld" zooals in 1797 de kerkeraad schreef (zie noot 54 50 en 55, ook bijl. XVIII). 49) Reeds in 1688 had de gemeente in de Peuzelaarsteeg stappen van toenadering tot de gemeente in de Blok en in de Kruisstraat gedaan. In 1740 is er een formeel voorstel tot vereeniging gedaan. Beide keeren wilde het goede plan niet gelukken: ,,'t zal voor de posteriteit moeten overblijven" schreef in 1740 het tachtigjarig kerkeraadslid in de Peuzelaarsteeg, wiens illusie het altijd was geweest de vereeniging nog te beleven (D. G. Bijdr. 1863, bl. .151). Dat „voorlang reeds alle onderscheid tusschen de twee gemeenten geheel verdwenen" was getuigde ds. Van der Horst in de plechtige eerste leerrede (7 Nov. 1784) voor de vereenigde gemeente: „In beide gemeenten heeft men de laatste 40 jaren geene andere Leeraren beroepen dan die voortgekomen waaren uit het Amsterdamsche Kweekschool". Sinds 1755 preekten de leeraren over en weer en zaten de oud-diakenen in beide kerken op gereserveerde banken (Not. Peuz. fo. 69). B.v. in zake een subsidie aan de gemeente van Danzig pleegden de kerkeraden gemeen overleg (zie ook fo. 9—n, 16, 17, 4i, 47)- 50) De kerkeraad beriep zich op een Acte van 8 Maart 1716 (thans niet meer in ons archief aanwezig) en schreef aan regenten o.a.: „Immers „is de opgenoemde Acte van 1716 een der laatste bewijzen, die onder „den Kerkenraad, als Temporaire Administrateurs der Gemeentelijke „Goederen berusten: Vooreerst, dat het Zuider Hofje met alle deszelfs „Effecten en Goederen, het wettig Eijgendom der Gemeente is, die daarvan „het vrugtgebruik genieten moet. Ten tweede, dat het Zuider Hofje door „Regenten, die Leden van onze Gemeente zijn, en door geene anderen „moet bestierd worden. Ten derde dat hetzelfde Hofje moet dienen, tot „inwooning en onderhouding van oude behoeftige Ledemaaten onzer „Gemeente..." (Not. 1781 fo. 462). 51) Het is dus onjuist te zeggen dat de besturen van weeshuis, hofjes en (a fortiori) predikfonds alleen krachtens een hoog moreel plichtsbesef aan de gestelde grondregelen zijn gebonden. Indien bestuurders van deze grondregelen willen afwijken hebben zij toestemming noodig van den opsteller der Acte van Vereeniging, d.i. de gemeente of den haar vertegenwoordigenden grooten kerkeraad. Terecht vroegen in 1892 regenten van het weeshuis „machtiging" aan den grooten kerkeraad om uit de kas van het weeshuis een bijdrage te mogen storten in het schoolfonds en aldus buiten de in de Acte van Vereeniging gestelde perken te mogen treden. Het uitleenen van geld met liefdadige of maatschappelijke bijbedoelingen kan gevoegelijk tot het beheer worden gerekend, al zal in bijzondere gevallen, b.v. wanneer het een aanzienlijk kapitaal met veel risico ten bate eener niet doopsgezinde instelling geldt, het bestuur tot zijn ontlasting en de groote kerkeraad om principiëele redenen gezamelijk overleg op prijs stellen. Dat het fonds Van Zanten bij de stichting van het schoolfonds in 1892, en ook reeds vroeger, (23 Mei 1878 notulen fo. 291) een soortgelijke machtiging niet vroeg, kan verdedigd worden met een beroep op het testament waarin Dr. Jacobus van Zanten uitdrukkelijk en herhaaldelijk verklaart „alles aan de Executeurs en Administrateurs in den tijd „volkomen toe te betrouwen" en „dat niemand buyten d' Executeurs en „Administrateurs in den tijd zich daar meede (met het kapitaal) zal „mogen bemoeijen of deswegens iets aanmatigen", welke bepaling gehouden kan worden voor de natuurlijke beperking van de bepalingen in de A. v. V. Het is wel waar dat het aangehaalde niet slaat op de door den testateur niet voorziene mogelijkheid dat het kapitaal eenmaal ook nog voor iets anders dan turf en koren zou kunnen strekken, maar het -is niet onredelijk de geest en richting der testamentaire voorschriften ook op die niet voorziene mogelijkheid toe te passen; mits op hun beurt administrateuren bij de besteding der gelden nooit gaan buiten de doopsgezinde gemeente (in het bijzonder haar armen- en weezenzorg), die immers, eveneens in den geest van het testament, „algeheele erfgenaam" is (X). 52) Voor het vormen van een juist begrip van het oude eigendomsrecht der gemeente zijn b.v. de volgende feiten zeker niet zonder belang. Bij de scheiding in 1670 tusschen de aanhangers van Snep en die van Van Vollenhoven werden „ook de Hofjes en Weeshuys" gedeeld, overeenkomstig de arbitrale beslissing der overheid (D. G. Bijdr. 1863 bl. 144, 157 v. v.). Toen Jan Everts c.s. die zich in 1681 van de gemeente in de Blok hadden afgescheiden, na een tijdlang in ,,'t Glashuys" te hebben vergaderd, een kerk in de Kruisstraat bouwden, moest de bouw overeenkomstig de uitspraak van burgemeesteren „betaalt worden uyt beijde „gemeenten, zoowel die 't bezit op 't Heyligland genomen, als [die] in ,,'t glashuys en elders gesworven hadden" (ib. bl. 150). Het Zuiderhofje met alle kenteekenen van een stichting werd in 1681 aan de gemeente van Everts toegewezen tegen storting van /8000.— (notulen Blok 1783). De voorafgegane opneming van precies het aantal leden van elke partij diende om evenals ten opzichte van den kerkbouw ook ten opzichte van het kapitaal en de stichtingen „de deelen na proportie der Leedernaaten te stellen". In het algemeen hadden de verdeelingen der gemeentegoederen in geval van scheuring plaats „naar advenant van de Hoofden" (zie nader de uitvoerige verslagen bij Van Gelder fo. 23, 25, 30 v., 61, 275,* 301). In Amsterdam kreeg in 1664 de partij van A pos tooi, hoewel door burgemeesters der stad als arbiters in het ongelijk gesteld en wat hun aantal betreft verre in de minderheid bij Dr. Galenus c.s., toch een deel van de kerkelijke goederen (Ru es Tegenw. Staat bl. 162). In de „Articulen van Conventie" van het in 1726—'27 gestichte armenhuis bij de Melkbrug (10) staat o.a.: „dat gelijk dit huis med des„selfs voor en nadeelen onafscheydentlijk is verknogt aan de gemeenten, „de Regenten sullen gehouden zijn, ook al desselfs voordeelen jaarlijks „(naar aftrek van de interesten en onkosten) 't zij veel, 't zij weinig, „zonder reek: daarvan verpligt te zijn te geven, te restitueeren". Naar de toenmalige rechtsopvatting kon het huis een stichting zijn en toch met al zijn kapitaal eigendom der gemeente, genoten regenten ruime zelfstandigheid, hoewel zij gehouden waren het jaarlijks overschot aan de dienaren ter hand te stellen (notulen D fo. 257). 53) beschikking over de gelden van predikfonds is bij de Acte van Vereeniging geregeld overeenkomstig de richting waarin de historische lijn zich ook vóór 1784 heeft bewogen. Door het gemeenschappelijk commissoriaal beraad, hetwelk aan de opstelling van het Plan van Vereeniging voorafging en waaraan afgevaardigden van den grooten kerkeraad met de directeuren der beide fondsen tezamen raadpleegden, werd bepaald: dat het (vereenigde) fonds zou strekken ter voldoening van de tractementen der leeraren, aan ieder ter somme van ƒ1400. , van twee studiebeurzen groot f 500.—, van de reiskosten voor leeraren van buiten, en van een bijdrage in het salaris van den koster groot f 50.—, terwijl in geval van vacature kerkeraad en directeuren tezamen de voorafgaande „schikkingen" voor het beroep zouden beramen, nadat directeuren eventueel het pensioen van den aftredenden leeraar vastgesteld en aan den kerkeraad verklaard hadden of de staat van het fonds de beroeping van een anderen leeraar toeliet. De beschikking der gelden is dus overgelaten niet aan den kerkeraad of aan de directeuren, maar aan het gemeenschappelijk beraad van beiden; dat het fonds eenmaal zoo zou toenemen in kapitaal dat ook nog andere belangen dan de predikdienst en in het bijzonder de in de Acte omschreven „einden" ondersteund zouden kunnen worden, is bij het opstellen der Acte niet voorzien en kan, gezien het algemeene beding dat geen der fondsen ooit tot eenig ander doeleind dan waarop het in de Acte is aangewezen mag worden aangewend, wettig niet plaats hebben zonder dispensatie of aanvulling van de Acte der Vereeniging, dus niet buiten toestemming van den grooten kerkeraad. In geen enkel opzicht is dus de beschikking over de gelden aan directeuren alleen en zij is dat ook vroeger nooit geweest al hebben directeuren dat niet altijd voor oogen gehouden. Bij de instelling van de secrete kas in de Peuzelaarsteeg in 1689 werd het door de dienaren aan de directeuren opgedragen „bestier" en de door de gemeente aan de dienaren (den kerkeraad) overgelaten „dispositie en 't belijt" zorgvuldig onderscheiden. Het in 1713 opgestelde Project voor de secrete kas op het Heiligland schreef voor dat bij meerderen aanwas van het kapitaal over de bestemming der gelden zou beslist worden door „gezamentlijk overleg". En zelfs de contractueel toegezegde jaarlijksche giften 11a t728, waaraan zich in 1739 de oprichting van het predikfonds aansloot, werden aan diakmen ter hand gesteld, die daaruit den leeraar betaalden, terwijl zij het overschot in de secrete kas stortten en ter bestrijding van de reiskosten voor leeraren, die van elders kwamen preeken aanwendden (vgl. noot 39 en bijl. VII). Na 1784 was het dan ook regel dat directeuren, indien zij het wenschelijk en met het oog op den stand van het fonds mogelijk oordeelden om bij de beschikking der gelden buiten de bij de Acte van Vereeniging gestelde bepalingen te gaan, machtiging of „qualificatie" vroegen van den grooten kerkeraad en die qualificatie dan ook in behoorlijk officiëelen vorm, schriftelijk, ontvingen. De eerste maal dat dit geschiedde, in 1792, had de machtiging zelfs den naam en vorm van door alle leden van den grooten kerkeraad onderteekende „Bijvoegsels op het Plan der Vereeniging". Later werd een meer eenvoudige, schriftelijke machtiging of een mondelinge goedkeuring voldoende geacht, of zelfs een betuiging van instemming, blijdschap of dank in antwoord op een door directeuren schriftelijk of mondeling gedane aanbieding, welke weinig officiëele manier van den kerkeraad wellicht heeft medegewerkt om langzamerhand het goede oude spoor geheel bijster te maken. Omtrent de Bijvoegsels op het plan der vereeniging vgl. noot 34 en bijl. XVII. Notulen 29 Juli 1803 vermeldt een schrijven van directeuren van het predikfonds waarbij zij „den Grooten Kerkeraad" qualificatie verzoeken „om uit het londs tot den Predikdienst aan de Leeraren vergoedinge te „te doen of hun tegemoet te komen in het draagen dier belastingen „[n.1. op de inkomsten]; niet verder nogthans, dan voor zo verre zij daar „in voor hunne Leeraars Tractementen gehouden zijn; en wel uitdruklijk „op deeze voorwaarde, dat, uit de verzogte qualificatie of uit de aan„biedinge van Directeuren, geen Regt van Eisch op de tegemoetkominge „in, of vergoedinge dier Belastingen aan den Leeraar en gegeeven wierde; „maar alleen eene vrijlaating aan Directeuren om die uitgave te doen, „wanneer, zolange, en in zoverre de staat van het Fonds zulks naar hun „inzien zal toelaaten". Het voorstel droeg „een algemeene goedkeuring weg". Not. 26 Nov. 1805. De dienende kerkeraad stelt aan den grooten kerkeraad voor de in 1803 verleende „vrijwaaring der 25-jarige Heffing „op de Inkomsten te doen vervangen door een vermeerdering van het „ 1 ractement,. . . zig echter bij deeze Propositie onderwerpende, aan de be- „slissing van heeren directeuren van het Fonds tot den Predikdienst, „wegens het al of niet toelaaten van zodanige Uitgaven, naar den staat „der Inkomsten van het door hun geadministreerd wordend Fonds". De groote kerkeraad neemt het voorstel aan en verzoekt directeuren over het fonds tot den predikdienst om een „nader voorstel" tot verhooging der leeraarstractementen te doen. Directeuren antwoorden den sden December 1805 met schriftelijk „aan den Grooten Kerkeraad voor te stellen, „dat het Predikants tractement inplaats van ƒ1600.— 's jaers, zooals hetzelve zedert den jare 1792 is geweest voortaan op de zeer aanzienlijke „jaarwedde van f 2000.— worde gesteld, dat het tractement van predikantsweduwen, 'twelk thans f 600.— is, mede werde gebragt op f 800.— ,,'sjaars, en dat de uitreiking aan Studenten in de Theologie waaraan „tegenwoordig ƒ 500.— 's jaars wordt toegelegd, van nu af aan op ƒ700.— „worde bepaald". Directeuren „verwagten de Goedkeuring door den „Grooten Kerkeraad en de schriftelijke qualificatie tot het in werking „brengen van het voorgedraagene". De groote kerkeraad neemt „de Concept-Resolutie" van directeuren aan en besluit, dat „de qualificatie „zal behoorlijk worden opgemaakt, en nevens het extract deezer Resolutie „aan Heeren Directeuren van het Fonds tot den Predikdienst worden „afgegeven". Not. 20 April 1824 fo. 389 § 1. Directeuren over het fonds tot den predikdienst „den toestand van het Fonds onder Hun beheer in overweging genomen" en besloten hebbend aan de weduwen van overleden leeraren een zgn. gratiejaar toe te staan en ook voor de kinderen te zorgen, vragen onder uitvoerige toelichting hunner overwegingen „de goedkeuring van den Grooten Kerkeraad op deze besluiten". Overeenkomstig de Acte van Vereeniging beschikten niet de directeuren en ook niet de groote kerkeraad over de gelden van het predikfonds, maar beiden te zaraen, en wel zoo, dat elk van beiden het recht van initiatief te dezer zake had: directeuren konden een besluit (juister, een concept-besluit of een voorstel) ter goedkeuring aan den grooten kerkeraad voorleggen, of deze kon een verzoek om met een voorstel te komen aan directeuren richten. Naarmate intusschen het kapitaal van predikfonds (dank zij het bestuur) aangroeide, konden directeuren het begrip „predikdienst" steeds ruimer opvatten en hun medewerking op eigen initiatief aanbieden of op verzoek verleenen tot allerlei andere zaken dan de in A. v. V. genoemde. Reeds in 1802 (notulen 2 December) stelden „directeuren van de secrete kas" aan den grooten kerkeraad voor het kerkgebouw tegen brandschade te verzekeren en hen, directeuren, te „qualificeeren" om de jaarlijksche premie groot /250.— op zich te nemen, en werd dienovereenkomstig besloten. Vooral nadat in 1809 en 1810 tengevolge van de tierceering het kapitaal der „armenkas" van ruim acht tot ruim drie ton was verminderd, werd aan directeuren een ruime gelegenheid tot medewerking geboden. Het natuurlijk gevolg was, dat het inroepen dier medewerking mettertijd niet meer als voorheen bij hooge uitzondering en door den grooten kerkeraad geschiedde, maar (en dat is tegenwoordig de toestand) geregeld, en meestal door den dienenden kerkeraad, aan wien immers het bestuur der gewone aangelegenheden staat. Hieruit sproot evenwel weer voort, dat het vragen en verleenen van „qualificatie" in vele gevallen niet meer plaats had, eerstens omdat het niet denkbaar was, dat de groote kerkeraad een qualificalie tot het beschikken over een door den dienenden kerkeraad aangevraagd bedrag nog noodig zou achten, dan ook, omdat directeuren het ervoor mochten houden, dat de inroeping hunner medewerking de qualificatie om deze te verleenen reeds in zich sloot (hoewel eigenlijk alleen de gróóte kerkeraad ze kon verleenen). Onwillekeurig werd het dus gewoonte, dat een deel van hetgeen oorspronkelijk en volgens de A. v. V. aan den grooten kerkeraad stond, door den dienenden kerkeraad werd verricht (een lang niet onschuldige gewoonte, zooals in 1892 zou blijken), kwam de geheele „qualificatie" in onbruik en kon de meening ontstaan, dat directeuren, mits zij bleven binnen de bepaling van het begrip „predikdienst", vrij over de gelden van het door hen bestuurde fonds mochten beschikken. De positie van weeshuis en fonds Van Zanten kon meewerken tot het doen ontstaan van zulke verkeerde voorstellingen, vooral toen het gebruikelijk werd, dat ook die beide ten bate van een of andere nuttige zaak medewerking verleenden, zoodat predikfonds in één gelid kwam te staan met die andersoortige instellingen en men begon te spreken van „de fondsen", als een soort eenheid, hoewel predikfonds noch met het fonds Van Zanten noch met het weeshuis op één lijn gesteld kan worden wat betreft den oorsprong, het karakter en de door de A. v. V. aangewezen plaats. Als de notulen een juist verslag geven, waren het 26 Augustus 1874 en 10 Maart 1875 geen (conceptbesluiten, welke directeuren aan den grooten kerkeraad ter goedkeuring voordroegen (zooals in 1792, 1824 en ook nog 1 Februari 1844), maar besluiten, welke zij eenvoudig meedeelden, waarbij zij de eene maal f 5000.— aan de gemeente uitkeerden tot verbetering van leeraarstractementen in Nederland, de andere keer de onkosten van de invoering der psalmen voor hun rekening namen. Niet onwaarschijnlijk evenwel is het verwaarloozen van den goeden vorm meer aan den schrijver van de notulen dan aan directeuren toe te schrijven. Althans in 1878 en 1887 waren directeuren nog overtuigd voor een beschikking over gelden uit het door hen bestuurde fonds machtiging of goedkeuring van den grooten kerkeraad noodig te hebben. „Namens Directeuren" (aldus notulen van den grooten kerkeraad, 23 Mei 1878 fo. 291) „van „het fonds tot den predikdienst deelt Cfr. Van Wes ter ka pp el mede, „dat zij, na de beslissing, dat men de school der gemeente wenscht te „behouden, vergunning vragen om de werking van het fonds uit te brei„den tot bevordering van het schoolonderwijs in onze gemeente, en als „deze vergunning met algemeen goedvinden is verleend voegt hij namens „directeuren, bovengenoemd, er aan toe, dat zij aanbieden eene jaar„lijksche bijdrage van ƒ 5000.— als schoolfonds tot wederopzegging toe. „De vergadering betuigt hare ingenomenheid met dit aanbod en de voorzitter betuigt aan de hh. directeuren den dank der vergadering". In 1887 (notulen van den grooten kerkeraad, 3 Febr. § 4) vroegen directeuren desgelijks „de goedkeuring der vergadering op hun aanbod om „tot wederopzeggen toe de ƒ2500.—•, die zij gewoon zijn jaarlijks aan „het Fonds Hugaart te verstrekken, met ƒ500.— te verhoogen, welke „goedkeuring door de vergadering gaarne en met dankbetuiging wordt „verleend". Nauwelijks vijf jaar later evenwel waren directeuren zich niet bewust machtiging of goedkeuring te behoeven voor hun besluit om bij te dragen tot het schoolfonds, en sindsdien (de Kerkeraad heeft zich niet verzet 1) schijnt het gebruik te zijn geworden, dat directeuren tegen de uitdrukkelijke bepaling van de A. v. V. in, geheel onafhankelijk over gelden uit de secrete kas der gemeente beschikken. In samenwerking met regenten van het weeshuis en administrateurs van het fonds Van Zanten brachten directeuren in 1892, naar aanleiding van een verzoek van den dienenden kerkeraad, het zgn. schoolfonds bijeen, hetwelk aan den grooten kerkeraad (of de gemeente) ten geschenke werd aangeboden. Slechts één in den grooten kerkeraad, cfr. P. Dyserinck, verzette zich tegen de aanvaarding van dit „geschenk". Toch kon hetgeen aan de gemeente uit haar eigen secrete kas werd uitgekeerd niet wel een geschenk genoemd worden. En, dat niet alleen, directeuren hadden ook over de gelden uit die door hen bestuurde kas, indien zij zich aan de A. v. V. hadden gehouden, buiten toestemming van den grooten kerkeraad niet kunnen beschikken. Welk een volkomen misverstand van de ware verhouding spreekt ook uit de voorwaarden waaronder het „geschenk" werd aangeboden, met name de zesde: „wanneer „het (school-)fonds niet meer aan het doel kan beantwoorden, zal het„geen dan zal blijken over te zijn, door den Kerkeraad teruggegeven „worden aan de drie fondsen, hun erven of rechtverkrijgenden". I)e erven of rechtverkrijgenden van predikfonds! Het gezelschap van weeshuis en Fonds Van Zanten had blijkbaar de meening doen postvatten, dat evenals die beiden ook predikfonds een onafhankelijke stichting was. In strijd met de geschiedenis van twee eeuwen, in tegenspraak met de A. v. V. miskenden directeuren tegelijk het eigendomsrecht der gemeente en het (mede-)beschikkingsrecht van den grooten kerkeraad. Toch was de eerste misstap in deze zaak niet gedaan door directeuren, maar door den dienenden kerkeraad, die, wellicht in de war gebracht door de bovenvermelde (bl. 79) gewoonte, tegen het gevoelen van enkele zijner leden in zich rechtstreeks tot de besturen der fondsen meende te kunnen wenden in stede van de zaak bij den grooten kerkeraad ter tafel te brengen. Zoo kwam de dienende kerkeraad zonder gezag; bij „de fondsen" aankloppen, alsof er geen gemeente was aan wie althans één fonds in eigendom toebehoorde en over welks beschikking de groote kerkeraad minstens evenveel te zeggen had als de bestuurders, en alsof er geen groote kerkeraad was die de gemeente vertegenwoordigde en die njet de verschillende besturen op voet van gelijkheid kon overleggen of het niet wenschelijk en mogelijk was ten dienste van een bepaald doel bij gemeenschappelijk beraad en goedvinden ontheffing te verleenen van de bepalingen in de A. v. V. Had de gróóte kerkeraad tot de stichting van het schoolfonds het initiatief willen nemen (waartoe hij krachtens zijn positie allereerst zoo niet uitsluitend geroepen was), dan had hij kunnen beginnen met de medewerking van directeuren van predikfonds in te roepen hetgeen hij suo iure kon doen, en in overleg met dezen kunnen vaststellen wat de gemeente uit eigen middelen vermocht, om daarna aan te kloppen bij fondsen of stichtingen in de gemeente wier medewerking zij rechtens niet kon vorderen. Na 1892, ten opzichte van predikfonds het jaar der verdwaling, schijnt men op den doolweg te zijn gebleven. Meer dan eens verluidt het in kerkeraadsvergadering of persoonlijke gesprekken dat men voor dit of dat goede doel bij de fondsen moet aankloppen. En de fondsen, onder deze ook predikfonds, steunen dan in den regel zeer bereidvaardig en met krachtige hand. Maar rechtens kunnen directeuren van predikfonds dit op die wijze, buiten qualificatie van den grooten kerkeraad, niet doen zoolang de A. v. V. niet afgeschaft of gewijzigd is. Het is daarom gewenscht zoo spoedig mogelijk nieuwe B ij voegsels tot het Plan van Vereeniging te maken, welke den toestand, zooals hij zich in de laatste dertig jaar ontwikkeld heeft, eensdeels (als schrijver dezes wèl ziet) zullen moeten bevestigen (in zoover directeuren meer vrijheid van beweging behoeven dan hun in 1784 verleend is), anderdeels hebben te redresseeren (in zoover het oude, maar thans verbroken evenwicht tusschen grooten kerkeraad en directeuren) herstelling eischt (zie noot 60). 54) Niet onwaarschijnlijk is deze legende (die pas in den jongsten tijd, wellicht omstreeks 1892, zie noot 53, is opgekomen) overgewaaid uit Amsterdam, alwaar van naar men zou meenen bevoegde zijde soortgelijke beweringen zijn gedaan ten opzichte der gemeente aldaar, hoewel het moeilijk is te gelooven dat de mannen die in 1885 de leiding hadden bij het vaststellen van de statuten dier gemeente een zoo averechtsche 6 regeling zouden hebben getroffen dat de gemeente die eertijds om haar vermogen tot buiten 's lands grenzen vermaard was („Men kan naeulijks denken hoe geweldig groote sommen deze Kerk jaarlijks uitgeeft" schreef in [741 Rues o. c. bl. 163) thans een bedeelde zou zijn geworden. Men beroept zich dan (voor Haarlem) o.a. op het feit dat de tot de armenkas behoorende vaste goederen bij het kadaster op naam van diakenen staan. Doch het is duidelijk dat genoemd feit niet is voortgekomen uit een recht van diakenen als rechtspersoon (zie ook noot 57) maar uit de groote mate van zelfstandigheid, welke diakenen als gecommiteerde bestuurders der gemeentelijke armenkas genieten en welke hun veroorlooft om als diakenen der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente, d.w.z. voor en in naam der gemeente te koopen en te verkoopen (het is een oud gebruik bij de gemeente dat haar afgevaardigden koopen zelfs op eigen naam, hoewel zij feitelijk optreden als lasthebbers der gemeente en uit de gemeentekas betalen, in 1615 gaf dit aanleiding tot moeilijkheden, zie Van Gelder fo. 39, 41, 43; vgl. B. W. art. 1692). In de notulen na 1784 doet zich geen enkel symptoom voor hetwelk doet denken dat de gemeente in 1784 opgehouden heeft rechtspersoonlijkheid en eigenares te zijn, tegen talrijke aanwijzingen van tegendeel. Om te blijven bij het eerste boek der vereenigde gemeente (loopende van 1784 tot 1800, het tijdperk waarin het geslacht nog leefde hetwelk de vereeniging tot stand gebracht heeft en dus wel kon weten welke bedoelingen daarbij hebben voorgezeten) en tot de officiëele stukken: i°. Overeenkomstig de bepaling van de Acte van Vereeniging bepaalt de groote kerkeraad (in naam der gemeente, zie sub 30) tot welk bedrag noodlijdende gemeenten (uit de Armenkas) ondersteund zullen worden (30 Sept. 1784 fo. 9, zie Bijl. XVI § 5). 2°. Ook na 1784 is, als er sprake is van legaten, steeds de gemeente erfgenaam; de kerkeraad treedt voor haar op en ontvangt de gelden (welke blijkbaar en als vanzelf sprekend — de notulen vermelden het niet eens — aan de kassiers worden afgedragen) of accordeert met de testamentaire executeurs (voor het legaat Buyssant 1789 Not. fo. 120 ontving „de Vereenigde Gemeente" een soort dading van ƒ 200.—; „Catharina Kops wede Willem Barnaart bespreekt een Legaat van ƒ4000.— ten behoeve deezer Gemeente" 1793 Not. fo. 216; zes obligatiën, elk groot nominaal ƒ1000.— van Cornelia A gat ha G e e r 1 i n g s wede Mr. Jan Hendrik van Dam „aan deeze Gemeente" 1798 fo. 370, 403; „van een onbekende hand aan deeze Gemeente geschonken 500 Liv. jaarlijksche Rente in het Nationaal Groot Boek" 1797 Not. fo. 361). 30. De gemeente ondersteunde noodlijdende gemeenten buiten Haarlem, mocht dus ook deelen in het overschot eener liquideerende gemeente en (vertegenwoordigd door den dienenden kerkeraad) een desbetreffend contract opmaken: „De Confrater !)k. Wijnands betuigt het Collegie, „Doms. A. Baas, Predikant te Hazerswoude hem heeft te. kennen ge„geeven, zijne Gemeente aldaar tot op 9 Leden, waaronder drie Broederen, verminderd zijnde, Zijn E\v. met den Diaken Coene in overweging „genomen hadden of het niet best ware om bij het overlijden van Dom. „A. Baas hun Capitaaltje over te brengen aan die Gemeenten welke van „tijd tot tijd aan Hazerswoude onderstand hadden bezorgt, als Amster„dam bij de Zon, Haarlem en Rotterdam, waarvan de eerste f 200.—, de „tweede j 150.— en de derde ƒ 50.— tot het Tractement van den Predi„kant Fourneeren . . . Not. 1792 .fo. 193. Vijf jaar later, fo. 352 en 359: »De Kerkenraad der Gemeente van de Zon te Amsterdam zendt „te onzer examinatie eenen geschrevenen Staat der nalatenschap van de „Gemeente te Hazerswoude ten einde om ten grondslag te dienen der „scheiding tusschen de drie Gemeentens, welke die Nalaatenschap onder „zig te verdeelen hebben. Dit stuk en de fïnaale afdoening der zaake „wordt aan de diaconen overgegeven". 4°. In 1784 en 1786 vraagt en verkrijgt de kerkeraad „ontheffing van Stads en Landslasten van de gebouwen ten dienste van deeze Gemeente gebruikt wordende" in stukken welke nauwkeurig omschrijven wanneer en hoe „zij (de gemeente en de kerkeraad) deze gebouwen „hadden aangekogt of Eigenaars waaren geworden". De vrijdom van Impozitiën werd verleend aan „de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente binnen deeze stad op haare Kerkgebouwen en Armenhuis" (Not fo. 51 v. en 328). 5°. In antwoord op een Verzoek van de regeering in 1797, ten einde „afscheiding der Kerk van den Staat" voor te bereiden, om opgave omtrent „de goederen en inkomsten der Armen kassen" besluit de kerkeraad „eenpaarig" te antwoorden, dat „onze Gemeentelijke Fondsen.... en „evenzo haare [onzer Gemeente] kerken of Predikhuizen uit toelagen „van haare Ledemaaten .. . vervolgens door Donaties, Erfenissen, Legaten „uit den boezem van derzelver Ledemaaten bijeengezameld en . .. daar„gesteld [zijn], en dies in alle gevalle, hoedanig de bijzonderheden van ,,'t een en ander ook mogen weezen, haar wettig Eygendom, op gelijke „wijze als elk individueel Lid van den Burgerstaat Bezitter is van zijn „wettig verkreegen goed en daarom ook geoordeeld wordt ongehouden „te zijn den staat zijner Inkomsten en Bezittingen open te le^^en* wes- 11 •• "... öö 7 „halven wij van meening zijn hier mede aan de Intentie der Aanschrij„ving voldaan te hebben, in zo verre dezelve van applicatie is op de „gemeente, die door ons gerepresenteert wordt" (fo. 341 v.). 6 . In 1795 door de Municipaliteit der stnd Haarlem verzocht de kerk op het Klein Heiligland beschikbaar te stellen voor inkwartiering van een gedeelte van elf honderd man fransche troepen, was de dienende kerkeraad van oordeel dat niet hij (maar de groote kerkeraad) „recht [had] om in dezen te beslissen"; doch wijl de zaak haast had besloot hij het verzoek in te willigen; het volgend jaar besloot de groote kerkeraad het gebouw te verkoopen (het bracht ƒ3500.— op; fo. 266, 315, 335). 70. Toen de Municipaliteit in opdracht van „het uitvoerend Bewind des Bataafschen Volks" alle kerkgenootschappen (gemeenten) aanschreef om, als zij wilden deelen in de gezamenlijke kerkgebouwen en pastoriehuizen, op te geven welke aanspraken zij konden doen gelden en de kerkeraad deze aanschrijving voor kennisgeving wenschte aan te nemen, wilde hij dit toch niet doen „zonder de broederen daarvan kennis te geven" en hen in de gelegenheid te stellen tegen het kerkeraadsvoorstel op te komen (nog altijd, ook na 1784, het oude recht der broederen!), aldus te kennen gevend wie naar zijn oordeel in hoogster instantie te dezer zake de beslissende stem had (1798 fo. 382). 8°. In 1800 gelastte de Municipaliteit den kerkeraad binnen twee maanden aan het algemeen armbestuur te bewijzen dat de gemeente in staat was haar armen te onderhouden of anders afstand te doen van haar fondsen en „haar arme Leden als Kinderen van den Staat over te geven". In een gepeperd stuk, onderteekend door „alle de Leden van den Kerkeraad" persoonlijk, werd verzekerd o.a. „dat wij genoegzame „Fondsen daer toe bezitten, geloovende dat wij die ook verder bezitten „zullen indien ons geene toevallen belopen, voor hoedanige [wij] wenschen „dat de goede Voorzienigheid het Land behoede" (fo. 438). 90. Dat men ook nog in 1852 omtrent het karakter en het recht, ook het eigendomsrecht der gemeente zuivere denkbeelden had, getuigt het in bijlage XVIII opgenomen adres van den grooten kerkeraad aan de Tweede Kamer. io°. Last not least zij herinnerd aan het in noot 57 aangehaalde artikel uit de „Bijvoegselen tot de Wetten voor diaconen". Naar aanleiding van het onder 8° vermelde zij opgemerkt dat het vooral de armenkas was welke in de dagen der revolutie bedreigd werd en waarover de kerkeraad ernstig bezorgd was (zoo in 1798 notulen fo. 378, zie noot 55; de tierceering zou bewijzen hoe gegrond de bezorgdheid was). Toch blijkt niet dat er veiligheidshalve overstortingen van de armen- in de secrete kas plaats gehad. Wel toont de balans der armenkas in twee jaar tijds (1809—1810) een vermindering van vijf ton, bijna twee derden van het geheele kapitaal, en dat terwijl de gebouwen voor dezelfde waarde als voorheen geboekt bleven, maar dat wordt voldoende verklaard uit de tierceering, overeenkomstig de notulen van Januari 1842 fo. 3 (de overstorting van ca. ƒ8000.— 13 Juni 1810 resol. diak. I fo. 32 was verschuldigd). (Van 1786 tot 1809 wies het kapitaal vrij geleidelijk van 752 tot 844 duizend gulden, daarna daalde het tot 774 duizend in 1910, en tot 342 duizend in 1911. In de eerstvolgende jaren bewoog \ het zich steeds om de 300 duizend, in 1835 was het 353, in 1850 428, in 1879 546, in 1918, met oorlogskoersen, 694 duizend gulden.) Wel is het waarschijnlijk dat men in die dagen de secrete kas bij onderlinge afspraak werkelijk als een geheime kas, waarvan de buitenwacht maar liefst niets moest weten, is gaan behandelen (vgl. noot 55). Kerkeraad en gemeente het recht te verkorten is daarbij dan evenwel allerminst de bedoeling geweest. Wel kon een later geslacht uit misverstand er licht verkeerde gevolgtrekkingen uit maken. 55) Uitdrukkelijk wordt hierop gewezen o. a. in het adres van den grooten kerkeraad in 1852 (met verwijzing naar de A. v. V.) (XVIII) en in dat van den kerkeraad in 1798. Dit laatste, gericht „Aan de eerste Kamer van het vertegenwoordigend lichaam des Bataafschen Volks" zette uiteen in antwoord op een aanschrijving waarbij opgave werd verlangd aangaande de armenfondsen (met het doel ze te naasten) „dat deeze „gemeente geen afzonderlijk Armenfonds is bezittende, als hebbende" (sc. de armen regardeerend) „geen ander dan algemeen gemeentelijk „Fonds, uit giften, maakingen bij Erfenissen of Legaaten, en Collecten „na den Eeredienst bijeengebracht, waaruit het onderhoud der Kerken „en gebouwen, tot dezelve behoorende, mitsgaders de Tractementen der „Kerkelijke Bedienden, als koster, voorzangers, organist en meer ande„ren, daartoe benoodigd, worden betaald, gelijk ook daaruit onderstanden „verleend worden aan veele hunner Medebroederen Leeraren van onderscheiden Gemeenten elders en door de geheele Bataafsche Republiek, „zooals ook al verder de uitreikingen aan hunne behoeftige Medeleden .. . „Maar zig buiten staat bevinden, om eenig afzonderlijk Armenfonds, als „niet onder hen bestaande, en dus ook geene afzonderlijke Administratie „plaats hebbende, te kunnen opgeeven" (notulen fo. 380). 56) Een voorbeeld van zulk een advies geeft het schrijven van directeuren in 1793 (notulen fo. 215) waarbij „na de vaststelling der Bijvoegselen op het Plan der Vereeniging in het jongstverleden jaar" (XVII) (de tractementen waren' toen aanmerkelijk verhoogd en in plaats van één zouden twee nieuwe leeraren gekozen worden) „zwaarigheid" gemaakt werd om reiskosten beschikbaar te stellen voor leeraren die van buiten een beurt in de gemeente vervulden, tenzij er „gewigtige redenen" waren zulk een leeraar te doen optreden. Dat directeuren alleen bezuiniging en geen principiëele bezwaren in de gedachte hadden bewijst het feit dat zij pas in het vorige jaar bij de vacature Loosjes hadden meegewerkt om zes leeraren op beroep te doen preeken, die elk f 25.— (de verstafwonenden zelfs f 50.—) voor reiskosten ontvingen (notulen fo. 177). In verband met art. I der Bijvoegsels (XVII) ligt de veronderstelling voor de hand dat voorheen de leeraren bij ziekte niet voor elkaar insprongen doch op kosten van predikfonds plaatsvervangers van elders lieten optreden: waarvoor directeuren dan thans een schotje staken; hun schrijven is blijkbaar een aanvulling en consequentie van de in art. I al. 2 der Bijvoegsels omschreven afspraak. 57) De verhouding van kerkenraad en diakenen (vgl. noot 12) noch die van kerkeraad en directeuren over het predikfonds is te vergelijken met die van provinciale en gedeputeerde staten. Elk van de drie colleges is een orgaan rechtstreeks van de gemeente, geniet als zoodanig ruime zelfstandigheid en heeft van geen der beide andere voorschriften. Zij zijn daarentegen aan de gemeente en dus aan den haar vertegenwoordigden grooten kerkeraad, waarin alle leden en oud-leden der drie colcolleges zitting hebben, allen ondergeschikt. Aan den grooten kerkeraad zijn zij dat evenwel alleen voorzoover die blijft binnen de voorschriften van de A. v. V. en haar Bijvoegsels. Immers, de groote kerkeraad op zijn beurt is appellabel voor de gemeente, heeft diensovereenkomstig in den in naam en op besluit der gemeente gelegden „grondslag van bestuur", de A. v. V., een richtsnoer waarvan hij niet willekeurig eri eigenmachtig mag afwijken. Heeft eenmaal de gemeente het bestuur van de „armenkas aan diakenen, dat van de secrete kas aan directeuren opgedragen, de groote kerkeraad kan het bestuur dier kassen niet aan zich trekken, evenmin als hij bij de beschikking over de gelden der secrete kas directeuren en gemeente zou kunnen voorbijgaan. Macht tot ingrijpende, van de A. v. V. afwijkende en door gemeenschappelijk beraad niet goedgekeurde handelingen zou de groote kerkeraad alleen kunnen ontvangen dooreen besluit der gemeente (vgl. evenwel n. 42 slot). De beantwoording van de vraag of de gemeente juridisch een „zedelijk lichaam" of een „vereeniging" (of zelfs incredibile dictu een „stichting") genoemd moet worden (vgl. B. W. art. 1690 v.v.) ligt buiten de bevoegdheid van schrijver dezes. Maar op zuiver kerkelijk-historische gronden kan gezegd worden dat aan de ééne rechtspersoon, de gemeente, al de bovengenoemde colleges, op zich zelf geen rechtspersonen, als vertegenwoordigende bestuurscolleges, hun bevoegheden ontkenen. In het bijzonder hebben dat voor zich in 1784 de toenmalige diakenen erkend en na dien alle nieuwaangekomene met hun handteekening bekrachtigd, in artikel 7 van de Bijvoegselen | tot de Wetten voor diaconen] makende de bestiering welke de dienende Diaconen ten aanzien van het Armenhuijs verpligt zijn bij te houden : „Dan voor zooverre dit Huijs met den geheelen „aankleeven van dien uyt de Armenkas der Gemeente aangelegt, en „vervolgens onderhouden moet worden, en de Diaconen in den 'i'ijd „geen verder vermoogen, omtrent de Goederen der Gemeente, bezitten „dan alleenlijk om dezelven ten beste der Gemeente te bestieren, vinden' »z'j zig geheel onbevoegt en ongewettigd om het bestier en de directie „van 't gemelde lluys verder dan in voegen voorschreeven van de Kamer „der Diaconen af te zonderen en onafhankelijk te inaaken; uyt welken „hoofde zij zig verpligt agten en het onbetwistbaar Regt aan zig behouden om zoo dikwijls als het na hun inzien voor het belang der „Gemeente, daar zij aansprakelijk voor zijn, noodzalijk mocht schijnen, „over de aangelegentheeden van dit Huys in de Kamer te delibereeren; „decisief te concludeeren, en het nodig geoordeelde, door tusschenkomst „der Regenten, ten uitvoer te doen brengen". 58) Het leeraarstrac.tement is in 1908 verhoogd bij besluit van den grooten kerkeraad, in 1916 en in 1918 op voorstel (of bij besluit? zeer duidelijk bleek dat niet) van directeuren over predikfonds zonder dat, terecht, veel woorden verspild zijn aan de vraag wie in dezen eigenlijk recht van besluiten heeft. De niet zeer juiste opmerking van directeuren in 1908 (zie not. G. K. maart § 3) dat bij de A. v. V. het maken van schikkingen omtrent het tractement van de leeraars der gemeente aan directeuren is overgelaten, werd door den grooten kerkeraad wijselijk „voor kennisgeving aangenomen", en het schrijven van 27 november 1918 waarin directeuren meedeelden de verhooging van het pensioen onzer leeraarsweduwe „die niet behoort tot de suppoosten of dienstdoenden der gemeente" liever aan zich te willen houden, heeft slechts vluchtige tegenspraak gevonden. Ruim van opvatting heeft in 1761 ook de kerkeraad in de Peuzelaarsteeg zich betoond: mededeeling ontvangend van een resolutie van directeuren over de secrete kas, waarbij aan de weduwen der leeraren een jaarlijks pensioen van f 400.— werd toegekend, heeft hij „vriendelijk bedankt" (notulen fo. 91). De kerkeraad op het Heiligland evenwel kwam er in 1770 tegen op dat directeuren zonder den kerkeraad te kennen het tractement der leeraren verhoogden (notulen fo. 177). 59) Van de weduwenbeurs der gemeente op het Heiligland wordt melding gemaakt in de kerkeraadsnotulen o.a. van 1749 fo. 90 (haar instelling), van 1751 —1761 fo. 279, 320, 390, 427, 438a (verschillende effecten voor de beurs door den kerkeraad aangekocht) en van 1773 fo. 259 (de kerkeraad besluit zekere van een makelaar tekort ontvangen interesten „geregtelijke te vorden"). CJit een en ander blijkt dat de kas zonder eenige tegenspraak als het eigendom der gemeente werd beschouwd en behandeld. Bij de vereeniging droeg de kerkeraad het fonds over aan directeuren der secrete kas (notulen Blok 23 Sept. [784 fo. 79). 60) In het bijzonder ten opzichte van predikfonds (zie noot 53) is de A. v. V. te eenenmaal verouderd. Zoowel haar feitelijke toepassing als het aan haar ten grondslag liggend beginsel (gemeenschappelijk beraad omtrent de beschikking over de secrete middelen, evenwicht tusschen directeuren en kerkeraad) heeft zij overleefd. Wijziging of aanvulling der oude bepalingen is .een dringende eisch. Het is noodig opnieuw de vier rechten a. het recht van verkiezing der directeuren, b. het recht van bestuur, r. het recht van toezicht, d. het recht van beschikking over de gelden zoo tusschen kerkeraad en directeuren te verdeelen dat zoowel de oude bedoelingen als de gew ij z i g d e omstandigheden en de nieuwe tijdsinzichten het haar toekomende deel ontvangen, even goed aan directeuren zelfstandigheid en vrijheid van beweging als aan gemeente eigendomsrecht en aangroo" ten kerkeraad medezeggingschap gewaarborgd blijven. \ erruiming van de doeleinden waartoe het fonds mag (moet) worden aangewend, met toekenning aan directeuren van het i echt om binnen zekere bepalingen (welke o.a. de gebruikelijke verzoeken om medewerking tot hun recht moeten doen komen) onafhankelijk van den grooten kerkeraad te beschikken over de gelden, en in ruil daarvoor jaarlijksche ïekening en verantwoording aan een (permanente?) commissie uit den grooten kerkeraad komen daarbij zeker in de eerste plaats in overweging. B IJ L A G E N. I. Instelling der secrete kas in de Peuze laar steeg. Not.boek Peuz. A fo. 77 (nadat van af 1674 vele vruchtelooze pogingen waren gedaan tot het verkiezen van predikers uit de gemeente of van buiten: 1680 18 Januwaerij, is besloote om voor de broeders te stellen de noot aangaende de dienst int woort om te resolveeren tot verkiesing oft ijts ander tot dese dienstig. Ib. 83 a: den 12 Febr Is bij een broederlijke Handeling verstaen en vastgestelt om tegens den 23 Maart 1681, zijnde veertien dagen voor Pascha verkiesing te doen van drie dienaren Int Woort (in margine: dit is uytgestelt sonder bepaalde tijt). Ib. 83 a: den 20 April de broederen naer extra ordinaire Aensegging ingehouden en haer voorgestelt of het dienstig geoordeelt wiert 'den persoon Willem Homma te versoeken hier te koomen woonen en sich ten dienst van dese gemeente te laten gebruyken en is eenparigh goet gevonden, dat hetselve ten eersten geschiede en syn om met hem Homma daer over te accordeeren gecommiteerd en geauthoriseert ses persoonen, drie uyt de dienaren, door de broederen terstont gekosen Jan van Westerhoove de Jonge, Willem Palm en Dr. Abram Kuickhuijse en drie uijt de broeders door de dienaren te verkiesen, dewelcke in gevolg van dese resolutije daertoe verkooren hebben Joost Goosman, Jan Keteling en Pieter Adams de Jonge (in marg. verigt doch sonder vrugt). Ib. fo. 87, 1682: 26 April ist bij de gemeente beslote, dat na een buyteman in 't woort soude gesien worde solange tot dater een gevonden wort om de gemeente te dienen. Daertoe ist geordyneert Jan van Westroove de Jonge, Jan Arent Walree (deese uyt d' Dienaren), Jan Ketelink (uyt de Broederen), Jacob d. Wael, Mighiel Slaghveeie, Dr. Abraham Kuickhuijse. Ib. fo. 87: 7 May 1682 ist geresolveert, dat met den eerste int werk sal gestelt worden omme een fons uytgevonden te worden om daermede een buyteman t susijsteren omme die te soutineeren. Ib. fo. 89: 4 Febr. T683, geresolveert bij colleegie, dat men voor de Broeder sal stellen wegens alsmen imant van Buyten tot den dienst versoek omme hem aen te presenteeren subsidy pennengn, en om colleegie te magtige omme de voldoen te doen uyt de gemeentelijcke middelen. Ib. fo. 89: 7 Febr. 1683, Ist gemeentelijck geresolveert, Dat de gecornmiteerden uyt de Dienaeren en Broederen, die aengestelt zijn om te besorgen, dat den Dienst des Woorts door bequame persoonen van anderen platsen tot ons over te brengen behoorelijck werden onderstut, sullen hebben soodanige onbepaelde maght, dat sy desnoots sijnde de middelen der gemeente te dien eijnde als meede tot onderstuttinge van onse eijgen Leraren na discresie sullen mogen gebruijken sonder aan Imant daer van reekening te moeten doen maer op de alder secreeste wijse daarin te handelen. Ib. fo. 89: 22 April 1683 ist bij colleesije geresolveert, dat van Mey 1683 en ge volgende alle jaeren uijt de gemeentelijcke cas sal gegeven worde de somme van achthondert gl. omme die gelden gebruyckt te worden na behoeven, omme die te suploien tot die resulijsie, die op die tijd is genomen, en sulle in hande gestelt werde en hiertoe aangestelt omme te versoecken Gilles Vermarsh, Jan de Ramaux, Joh. Ketelink. (Aanteekening:) Versoeck gedaen door geen toegestaen. Deze resolutie is te niete gedaen bij kollegie op den 2den Maart 1684, 'twelck nader kan gesien werden op den i3den (lees 15) Junio 1684. Ib. fo. 102 a\ 1684 15 Juny, op dato genoteert de Akte van de secreete kas, te weete 1683 den 7 Febr., is bij de Vereenigde Vlaemse en Waeterlantse gemeente tot Haerlem geresolveert tot welstant van dito gemeente: dat indien deselve tenigertijt mochte werden bedient van iemant van buiten stadt hier koomende woone of van ons eijge leeraere, dewelcke iets tot Recognitie van haer dienst geliefde te ontfangen, dat daertoe soude werde gebruickt secretelijck des gemeentens middele, sijnde de dispositie en 't- belijt aen de dienaren daervan gelaete. Om dan dese gemeentelijcke Resolutie stant te doen grijpe, soo is op den 2 Maart 1684 bij het colegie der dienaere geresolveert om daer toe te fourneeren een secreete kas, tot welcken eijnde de diaconen uit de gemeentens middelen sulle uitkeere jaarlijcks twee honderd gulde waervan de eerste 200 guldens moete op den eersten May 1685 en verder vervolgens Jaerlijcks, ter hand gesteld worde aen drie persoone daer toe uit het collegie genomineert ende hier toe ook geauthoriseert, te weete Jan de Remoucks, Gilles Vermeers en Jan Keeteling, om deselve gelde te - 9i — Administreeren, beneffens noch andere gelde, die van liefhebbende raenschen daer toe mochte gegeven werde te nutte en tot Recognisi dergenen die haer devoir doen en laete gebruicken tot opbou ende voortplantinge van dese gemeente, alhoewel datter tegewoordig hier geen en zijn die eenige Recogniti onfangen, soo is evenwel dit bovenstaende geresolveert ten eijnde of in toecoomende zulcks mogte .van noode sijn tot voortplanting van dito gemeente ten welcken eijnde dan de bovengenoemde persoone worde geautoriseert om deselve gelde tot meest nut profijt en voordeel der gemeente te administreere om indien de geleegentheijt comt te vereyschen tot een Reeckognisi: uit te keeren aen alsulcke persoone, die haerten dienst laeten gebruicke tot opbou der gemeente: ende Recognisi gelieve te ontfange midts dat de administrateurs hetselve secretere; doch of dito administrateurs met de 200 gulde die sij tot de secreete kas hebben, beneffens de opcomste van soodaenige leegaete als bij iemant tot Recognisi der leeraere soude moge sijn of werde gemaeckt niet en conde toecomen soo sulle de dyaecone uit des gemeentens middelen soo veel moeten uitkeeren aen dito administraeteurs als sij sulle verstaen te behoeve; ende sulle oock deselve gehoude zijn op 't versoeck der dienaere alle tien Jaer Reeckening te doen voor twee uit het coleesie der selver dienaere, die sij dan sulle nomineere sonder evenwel persoone te noemen aen dewelcke eenige Recognisi is gedaen; en bij overlijde van een van de administrateurs soo sulle de twee overblijvende met drie persoone uit het colleesie der dienaere daertoe genomineerd, een ander persoon in des overleedens plaats te ciese: ende eijndelijck sij administrateurs haer getrouwelijck gequeete hebbende en sulle voor geen schade aenspraeckelijck sijn noch genige der selver schaede te vergoede ofte voldoen, was geteekent Jan Jans van Walree, Jacques Hooft, Joost Gijsbersen, Jan Trier. Ib. Op den 23 September 1688 sijn geordineert uyt het colesij der dienaare Jan van Westerhove, Jan Hooft, Isaac van der Helst, om met Gillis Vermaars en Jan Keteling de verkiesing te doen van een bequaam persoon tot de administratie van de Secrete Kas, in de plaats van wijlen Jan Remaux, en hebben op den 24 dito daartoe verkoore de persoon van Willem Pallem, om benevens Gilles Vermaars en Jan Reteling de Secrete Cas te helpe administrere, dit ondertekent uijt de naam van het colesij als schrijver Jan Geldorp. II. Geschil tusschen dienaarschap en administrateuren der secrete kas in de Peuze laar steeg. Not. Peuz. 1) fo. 53: 1710 X b. 7, Extra Comparitie. Nadat op den zosten 9 v. drie leden uyt ons Collegie hadden gecommiteert om de directeurs van de Secrete Cas te spreeken, hebben zij op den 4 dezer voor berigt ingebragt, dat zij in voldoening van haaren last op den 2den dezer zijn geweest ten huyse van Jan Keteling en aldaar hem en Jacob Verwante onse waarde meedebroederen en leeden der gemeente hebben voorgestelt, dat de dienaaren hadden verwagt,, dat zij als bestierders der zoogenaamde Secrete Cas 'zig bij de dienaaren zouden hebben vervoegt om in plaats van Hendr. Noye goeder gedagtenis een ander te verkiesen agtervolgens de acte van haare verkiesing en 't oude gebruyk in deesen en 't selve niet vernoomen hebbende nu selfs quaamen om tijd en plaats ten dien einde te beraamen. Waarop de bestierders hebben ten antwoord gegeven, dat zij die verkiesing reets hadden gedaan en van verstand waaren, dat, nadat bij de dienaaren uyt de voorsz. cas waaren getrocken de gelden die zij te vooren daar in hadden gebragt zij haar met de saaken der voorsz. cas niet meer hadden te bemoeien en verder, dat, gelijk zij deze verkiesing hadden gedaan, sonder eenige kennis der dienaaren, zij ingevolg op deselve wijse daar meede meenden te handelen sonder haar des wegen in eenige onderhandeling met de dienaaren in te laaten. Uat niettegenstaande haar eenige bedenkelijkheden hier op wierden tegemoet gevoert het met dit afscheid wierd gelaaten, waarop bij de dienaaren rijpelijk gelet zijnde, zoo is verstaan, dat de voorgewende reeden waarom zij van 't oude gebruyk zijn afgegaan, nam: het trecken der bewuste ƒ2000.— uyt de voorsz. cas geheel ten onregt wort bijgebragt als geschiet zijnde op ordre der gemeente en niet der dienaaren, behalve dat de dienaaren zijn belast met de dispositie en 't beleid niet van dese of geene gelden der voorsz. cas, maar zoowel van die de dienaaren voor de gemeente daartoe zouden geeven als die door bisondere persoonen daaraan zouden gegeeven of gemaakt worden sonder onderscheid, en het t' over bekend is, dat een dispositie en beleid niet afhangen van eige aangebragte middelen, maar van 't believen dergeenen, die eenige saak instellen, anders souden ook geen persoonen tot het bestiere deser cas mogen toegelaaten worden die niet alvorens aan deselve hadden gegeeven, weshalve zoo de voorsz. bestierders uyt dien hoofde eenige reeden van onttrekking of afsondering meenden te hebben zou dat alleen konnen zijn van de gemeente tot welke dese saak in allen gevalle behoort en van de dienaaren ook daar voor gelaate word, alleen daarbij doende dat voor zoover haar niet bewust is, dat zij, bestierders, ten tijde ais in haare tegenwoordighijt bij de broederen de uytkeering der voorsz. somma, wierd beslooten eenige soodanige reeden hebben voorgewend tot onderrigting of waarschouwing der broederen, het haar seer bedenkelijk voorkomt sodanige gevolgen op eige goetdunken stilzwijgende te trecken uyt een handeling waar de gemeente geenszins op sulks is bedagt geweest, die daarom niet zal konnen nalaaten dit vreemt te vinden. Maar 't geen de dienaaren aangaat is dat zij sig soo klaar en nadrukkelijk door de gemeente gelast vindende met de sake van de secrete cas en om de hand te houden aan 't goede oogmerk waar meede deselve door de gemeente is ingevoert en door de goedwilligheyt van haare leedemaaten is ondersteunt niet anders hebben konnen zien als dat door 't beleid 't welk de bestierders van tijd tot tijd hebben gehouden dese saak van haar eige grond en waare weesen is afgebragt, want het besluyt der gemeente behelst duydelijk, dat de dispositie en 'l beleid van de casaa de dienaaren word overgelaaten, daar de bestuurders integendeel de dienaaren in alles uytsluyten. Ook moest alle 10 jaaren door de bestierdersreek. worden gedaan aan twee uyt de dienaaren en de verkiesing van een nieuwen door drie uyt de dienaren en de twee overige bestierders werden verrigt, 't welk door haar regtdraets is teegengegaan, versuymt en geweigert, welke dadelijkheeden en eige goeddunkelijke manieren van handelen niet bestaanlijk zijn met de natuur van onse gemeente nog haare regeering en een grondslag legt waarop een gedrag zou konnen gebout worden 't welk met betrecking op den predikdienst de gemeente stond te brengen in groote verwerring en droevige verwijdering. Ook koomt het doen der voorsz. bestierders de dienaaren te ongerijmder voor omdat zij de magt tot het bestier der voorsz. cas alleen van de dienaaren hebben ontvangen als blijkt bij de actens daarvan zijnde. Alle welke en meer andere reedenen de dienaaren hebben gebragt in groote bekommering, ziende aan de eene zijde geen vrijheit om dit zoo te moogen laaten gaan en aan de andere de hoop van verbetering en selfs de weg tot naader onderhandeling afgesneeden waarom zij te raade zijn geworden (om te voldoen aan haar schuldige pligt, aan de ordre der gemeente, aan 't regt, aan de vrijheyt der broederen, aan 't oogmerk waar meede de secrete cas is opgeregt, en dat geweest is bij die leedemaaten welke daaraan van haare middelen hebben nagelaaten waarop billijk behoorde gelet te worden, en aan 't geene zij gelooven dat den dienst der gemeente in desen vereist) in te trecken en te vernietigen alle de magt en bewind, die zij ooit aan de bestierders tot hët waarneemen van de middelen tot de secrete cas behoorende hebben gegeven, gelijk zij die houden hier meede ingetrocken en vernietigt te zijn, ten einde dat de voorsz. bestierders haar voortaan daarna zouden gedragen zonder sig meer te bemoeien met de bestiering der voorsz. cas of eenige onderstand daar uyt te doen, als 't welke zal aangezien en opgenoomen worden voor haar eigen reek. te zijn geschiet, maar in tegendeel alle deselve te stellen ter beschikkinge van de gemeente, haar hierneevens bedankende voor de genoome moeite, laatende nogtans de verantwoording daarvan voor haar over, van welk beslliyt der dienaaren is geordineert een afschrift te geeven aan de voorsz. bestierders tot haar bediening en narigt. Ib. fo. 99 v.v. 1713: Jacob Verwanten. Zeer waarde vriend en br. De Dienaaren volharden bij haar resolutie van dato den 7 X b 1710 aan de bestierders der secrete cas ter hand gestelt: en verwagten ingevolge van deselve dat UvvE. zig van de gemelte middelen zult ontlasten ; nu J. Keteling overleden zijnde, deselve alleen te uwer verantwoording staan: of bij onverhoopte ontstentenis van dien, zullen zij zig genoodzaakt vinden de zaak te brengen voor de broederen. Waarmede blijvend de Dienaren en uyt hunnen naam en ordre getekent als schrijver E. Hovens, Haarlem, den 28en Juny 1713. Den 13 July in de kamer verscheenen Pieter Keteling, te kennen gevende dat de dienaaren (in zijn oordeel) beter zouden gedaan hebben om met Jacob Verwanten en Isaac Kraayestein in minnelijke Conferentie te treeden wegens de zecrete cas, en de papieren van dien. Verklaarende dat hij de stukken aan niemant zoude afgeeven als op expres bevel van de broederschap; of aan Jacob Verwanten en Isaac Kraayestein. Den 10 Aug. door Jan Spillebout en Weynants ingebragt. Dat facob Verwanten geeft tot antwoord, dat hij om verscheide redenen, en inzonderheyd om zijn hooge jaaren, verkiest, van de zecrete cas te zijn ontlast, en is genegen dezelve aan de Dienaren af te geven, onder approbatie van de broederschap. En is geresolueert dese zaak aanstaande Zondag te brengen voor de broederen. Den 13 Augustus de zaak van de zecrete cas voor de broederschap gebragt zijnde (na dat desen daar toe door den koster extraordinair waren aangezegt) en ook Jacob Verwanten, daarvan door de dienaaren was kennis gegeven, zoo heeft de broederschap met eenparigheid van stemmen besloten: en de Dienaarschap ten overvloed magtig gemaakt om de effecten tot de zecrete cas behoorende te ontfangen; en Jacob Verwanten deswegen behoorlijk te quiteeren. III. Instelling van de secrete kas op het Klein Heiligland. Not. Blok 1 c. fo. 293 : 1713 Donderdag den 18 May. § 9 word wegens den Articul gemaakd op den Extra Comparitie, het beworpene opstel door J. van Gerrevink, Jan Schollen, en Jacobus Barnaarts ingebragd, en geoordeeld daar in geen verbetering te sullen maken: Hierop word geresolveerd dit voorstel Sondag over agd Dagen, de gemeente voor te Dragen, En te dien Eijnde de broederen op Sondag aanstaande Voor En Namiddag te versoeken, om tegens Dien Tijd in Complete getal of Eendragtig op te komen. Daar benevens word Dr. Jacobus van Zanten gelast, om het gemaakte opstel den broederen voor te dragen. Donderdag den i Junij. § 2 ingevolge van den 9den Articul van 18 Maij, is de Broederschap dit Navolgende Voorgedragen: De broederen word bekend gemaakd, dat de Dienaren verscheijden reijsen ten dien Eijnde bij malkanderen geweest, seer Ernstelijk overwoogen hebben, op wat wijse en door wat middelen 't gebrek in den predikdienst voor het tegenwoordige zou kunnen vervuld, en voor het Toekomende verzorgd worden. Dat de Dienaren daar Toe in 't gros wel Enige middelen met Elkander hebben begrepen en voorgeslagen. Maar dat Egter deselve des aangaande Tot geen besluijt hebben willen komen zonder de broederen van hun Voornemen kennis Te geven. Dat ze Daar op vervolgens besloten hebben de Broederen van dit hun voornemen te onderrigten. Dat se om dit goed en groot oogmerk werkstellig te maken, en gelukkig waar het mogelijk te bereijken, gaarne de vrijheijd en 't verlof zouden hebben, om, met Toestemming der Broederen, Enige uijt de broederschap te mogen verkiesen, om met deselve de voorgeslagen middelen naarstelijk te overwegen, andere en betere gesamendlijk uijttedenken en zoo te besorgen, dat de gemeente voor altijd van bequame Dienaars in T Woord versorgd blijve. Zullende de Dienaren van 'T gene er voorgeslagen werd, om dat goede heijlsame Eijnde te bereijken, hun de Broederen daar van behoorlijk kennis geven, om in dese niet anders, en alleenlijk soo te doen, als met gemeene goedkeuring zal bevonden worden oorbaar en Dienstig te zijn. Dit de broederen voorleden Sondag Voorgesteld zijnde, is van de Broederen met stil swijgen Toegestaan. De verdere bewerking van dese blijft over agd Dagen uijtgesteld. IV. Rapport over de secrete kas op het Klein Heiligland, met het oorspronkelijk „Project". Not. Blok July 1784 7 c. fo. 58: Raport aan Directeuren der Secreete Kasse van de doopsgezinde gemeente vergaderende op het Klein H. Land te Haarlem, op de Commissie van 22 October 1783, nopens de origine en het verder voorgevallene ten aanzien van 't gem. Instituut. De voorwerpen in 't begin deezer Eeuwe die den Predikdienst alleen uit liefde waarnamen, weinige in getal zijnde en de dienst daar door steeds zwaarder wordende, moesten de zodanige, die hier aan hunnen tijd en moeite besteede, en andersints van geen uitgestrekt tijdelijk vermogen waaren, billijkerwijze eenige vergoeding en beloning genieten. De armenkas was te dier tijd te zeer bekrompen, om ten zulken einde eene aanmerkelijke Jaarlijkse uitgaaf te kunnen veelen. Zonder eene buitengewoone voorziening kon de gemeente derhalven veelligt vroeg of laat, of geheel, of gedeeltelijk, van Predikers verstoken raken. Dit een en ander noodzaakte den Kerkeraad van dien tijd om op geschikte middelen bedagt te zijn. Dezelve ontwierp nijt dien hoofde een plan „om tot onderhouding van den Predikdienst eene genoegzaame „Somme gelds te negotieeren, bij forme van Lijfrente teegens vier guldens „ten honderd in 't Jaar". Het Project van deeze Negotiatie den 18 Mey 1713, door den Kerkeraad geapprobeerd en gearresteerd zijnde, wierd vervolgens aan de Broederschap, die te dien einde uitdrukkelijk was geconvoceerd, op den 5 Juni 1713, en den 23 December 1714 voorgedragen, en door deselve eenparig goedgekeurd, met bijgevoegd verzoek, om het 2el"ve zodra mooglijk werkstellig te maaken. Er wierden dadelijk zes administrateurs aangesteld, die de gemelde Negotiatie niet zonder vrugt ondernamen en de gelden of Promessen, door en boven aan dit fonds geschonken, of bij Legaat gemaakt, ontvingen, en daar voor obligatien aankogten. Reeds in den Jaare 1720 ontving de diaconie op den 3 April en 20 Junij alle de ingekomene Interessen, bedragende eene Somme van ƒ659:13:— ter betaaling van 't Salaris der I.eeraaren. Soortgelijke Posten, van verschillend aanbelang, worden er tot op den 3 Febr.ij 1727 gevonden. Naderhand schijnt men alles te hebben aangelegd ter vermeerdering van 't Capitaal aan dit Instituut behorende: totdat men eindelijk in den Jaare 1768, bij Resolutien van den 20 en 27 April, den loen Mey, en den 20 Julij heeft goedgevonden, om ieder der Leeraaren van deeze gemeente Jaarlijks in de maand Julij / 300.— uit dit fonds, boven hun Tractement uit de kas der gemeente toe te leggen, gelijk zulks te dier tijd aan de Kerkeraad en aan de Leeraars is gecommuniceerd, en nog heede ten dage stand grijpt. Uit hoofde van dit Jaarlijks Fournissement, op de Resolutien van de Maanden April, Meij en Julij des Jaars 1768, en de daar opgevolgde toezegging gegrond, hebben de administrateuren, bij de Beroeping van eenen Leeraar in den Jaar 1770, gepretendeerd, dat de Beroepingsbriev door iemand uit nun Corps daartoe gecommiteerd, benevens den Kerkeraad moest worden geteekend. Dit wierd dien Kerkenraad die de Negotiatie ten baate of schade der gemeente ontworpen, het Fonds aangelegd, de wetten gemaakt, de Directeuren benoemd, en dezelve alle gezag en vermogen, dat zij in deeze administratie konnen of mogten doen gelden geheel vrij en onverpligt gegeeven had, opgedrongen. De kerkeraad nogtans heeft hier in, na herhaalde onderhandelingen, ter voorkominge van schadelijker gevolgen, eindelijk bij meerderheid bewilligd. Na dit kort Historisch verhaal zouw men ter vollediger beantwoordinge aan de gegeevene Commissie, kunnen herinneren, dat 'er, behalven het meergemelde Project van Negotiatie op den 18 Mey 1713, bij den Kerkenraad gearresteerd, geene oorsprongelijke Wetten, of Regulen nopens de bestiering van dit fonds gevonden worden. Immers de overige I Regulen waar naar men zig in het bestuur der Secree te Kas se zal gedragen, die agter het teegenwoordige Resolutieboekje te vinden zijn, en welken de President, op zekere verbeurte, gehouden is, aan Nieuwe Leden, bij hunne eerst komst in dit Collegie, te doen voorlezen, betreffen alleenlijk het inwendig of huishoudelijk bestier van dit fonds, zijn ten zulken einde door deszelfs directeuren onderling beraamd, en behoeven slegts zo lange geobserveerd te worden, als de gezamentlijke directeuren zulks goedvinden. Geheel anders is het met de Wetten, of Regulen geleegen, die door de eerste aanleggers van het fonds tot een grondslag zijn gelegd, waarop het zelve gevestigd is, en waar op de directeuren gecreëerd zijn en aangesteld. In zo verre deeze wetten niet vervallen zijn uit zig zeiven, blijven ze, buiten de tusschenkomst van dat Collegie, 't welk dezelve gemaakt en vastgesteld heeft, in haare volle kragt. Deeze laatstgenoemde Oorsprongelijke wetten, zo als bovengemeld is, zijn begrepen in het meermaals aangehaald naarvolgend geschrift. (Copie van de Opregting, en van de wetten, der Secreete Kasse, gearresteerd 18 Mey 1713). „Project, omme tot onderhouding van dén Predikdienst onder de „doopsgezinde gemeente, haare vergadering houdende te Haarlem, „op t Klein Heilig Land, in den Blok, eene genoegzaame Somme „gelds te Negotieeren, bij forme van Lijfrenten teegens vier guldens „ten Honderd in 't Jaar. „Alzo de Dienaren en Diakenen der voorschreeven gemeente in overweging genomen hebben, dat hunne Predikdienst zeer zwak is, en zij, „door het missen, of overlijden van eenen of meer der Leeraren, in groote „verlegendheid zouden konnen geraken; so is 't, dat zij, om daarin „tijdelijk te voorzien, hebben goedgedagt, om alle hunne Eerwaarde „Broederen en Zusteren, die eeni£ vermogen en liefden tot de gemeente, „en den dienst des goddelijken Woords hebben, benevens alle andere „geliefde vrienden, zeer minlijk en ernstiglijk te verzoeken, om hunne „liefde Pligt te toonen, en te helpen vervullen, op dat men door den tijd „een genoegzaam Kapitaal zouden mogen bekomen, om van de Jaarlijks „inkomende Interessen, een, twee, of drie Leeraaren in zo verre te „kunnen salarieeren, en ijder derzelven drie Honderd guldens 's Jaars te „kunnen geeven; mits dat daar voor 't bezorgen van de derde Predik„beurte van hen werden aangenomen: of bij genoegzame of meerdere ,-aangroeij van 't gemelde Kapitaal, zal men te dien aanzien, zodanige „andere mesures neemen, als men met nader overleg gezamentlijk zal „oordeelen, te behooren; welverstaande wanneer 'er geene gevonden „worden, die geneegen en magtig zijn, om den Predikdienst uit Liefde „waarteneemen. (N.B. Pieter Schrijver zal onder dit getal niet gereekend 7 „worden, om dat zijn Tractement, met kennisse der Bloederen, uit de „gemeentelijke kasse betaald moet worden.) En dat alles in maniere nis volgt. i. „Een yder zal hier toe mogen Contribueeren, zo veel als 't hem of „haar gelieven zal, tot grootmaking van dien Fonds. 2. „Yder zal vrijheid hebben, om in plaats van geld, te geeven, eene „obligatie op 't gemeene Land van Holland en Westvriesland, die voor ,,'t volle Kapitaal zal worden aangenomen, of wel een brievje van zijn „of haar eigene hand, om na zijn of haar overlijden te laten voldoen, „tot monteering van de bovenstaande Fonds. 3- „De Interessen zullen na rato van yders inleg alle Jaaren promp betaald worden. 4- „Hetgeen van de Inkomsten van 't meer gemelde Kapitaal mogt „komen te manqueeren, zal uit de kerkelijke goederen betaald worden, „tot dat de inkomsten van 't bovengemelde Kapitaal de Jaarlijkse Lasten „konnen goedmaken. 5- „Dit voornoemde Kapitaal zal wel vermeerderd maar niet verminderd „mogen worden. Indien door 't afsterven van eenige der geliefde inleggers, de inkomst van tijd tot tijd grooter wierd, en wij geen Leeraars „van noden hadden; dan zullen de overschietende interessen bij het „Kapitaal tot deszelfs vergrooting gevoegd worden. 6. „Dit meergemelde Kapitaal zal niet anders mogen belegd, als op 't „gemeene Land van Holland en Westvriesland, of op andere vastig„heeden, zoals de gecommiteerden tot de Administratie van deeze Pendingen, zullen best oordeelen, in dien verstande, dat geene van dezelve „Penningen zullen mogen belegd worden onder Particuliere Persoonen. 7- „De Leeraren die in der tijd uit de bovenstaande Interessen zullen „mogen gegageerd worden, zullen hunne Belijdenis moeten doen, naar „den inhoud van 't Olijftakje, of de Belijdenis van Hans de Rijs, waar „op onze gemeente (in den grondsteen uitgedrukt) in 't Jaar 1672 ver„vereenigd is, tot genoegen van Dienaaren en gemeente. 8. „Bij aldien dit voornoemde Kapitaal niet aanstonds groot genoeg waar, „om ons goed oogmerk te bereiken, zo zal men van tijd tot tijd hetzelve zo groot tragten te maaken als 't mogelijk is, tot verbetering van „den Fonds. 9- „Het opneemen, Beleggen, en administreeren van het voorgemelde „Kapitaal zal waargenomen worden, van zes Perzonen, te weten drie „uit de Diakenen, en drie uit de Broederen; waar van alle Jaaren twee „zullen afgaan, te weeten een uit den dienst, en een uit de Broederen; „Het eerste Jaar zal men bij Loting van yder drie Personen een uitloten, „en dan een ander dienaar en Broeder in hunne plaatse verkiezen. Het „tweede Jaar zal men uit de vier eerst aangekomenen twee uitlaten, en „als vooren twee andere in de plaatse verkiezen; en bij gevolg zal dan „ieder Persoon drie Jaaren dienen, en vervolgens alle Jaaren twee, een „uit den dienst, en een uit de Broederen afgaan. Het Regt om deeze ,,verkiezing te doen, zal aan de administrateurs gegeeven worden. Het „aanvaarden van deeze administratien zal men Rekenen van den eerste „Pingsterdag 17141 Gelijk de Diakenen haar op- en afgaan op Pingster „hebben, zo zullen deeze administrateurs ook doen. 10. „Indien iemand uit de Broederen tot Diaken verkoren werd, en dien „dienst aanneemt, en hij in deese administratie is, zo zal hij met het „aannemen van den Diakendienst, van deese administratie bevrijd zijn ; „en bij aldien die Broeder zijne Jaaren in deeze administratie niet had „uitgediend, dan zullen de administrateurs eenen anderen Broeder in „zijne plaatse verkiezen j die zijne resteerende Jaar, of Jaaren, waar zal „neemen, zullende dit buiten de gewoonelijke verkiezing blijven. 11. „Bij aldien een Diaken, in deeze administratie zijnde zijn tijd als „Diaken had uitgediend om af te gaan, en in deeze administratie nog „niet hadde uitgediend, zoo zullen de administrateurs een ander diaken „in zijne plaats verkiezen, om zijn overige tijd uit te dienen. Dit zal „meede buiten de gewoone verkiezing zijn. 12. „Doch zo het kwame te gebeuren, dat 'er een diaken zijnen tijd als „Diaken had uitgediend, en in deeze administratie zijnde, en een Broeder, „in deeze administratie zijnde, tot een Diaken verkoren wierd, en dien „dienst aannam, zo zal de een in des anders tijd overgaan, en zo beide „in deeze administratie blijven. 12. „Alle Gelden, Boeken. Obligatien, en Papieren tot deeze Administratie „behorende, zullen in de Kerkenkamer bewaard worden, op eene be- „hoorlijke plaatse daar toe te maaken. Gelijk ook de administrateurs „de vrijheid zullen hebben, om aldaar bij een te komen, zo veel malen, ,,en op zulk een tijd, als het hen gelieven zal, uitgezonderd op Donderdag na den middag. 14. „De Administrateurs, die hunnen tijd behoorlijk hebben uitgediend, „zullen, na twee Jaaren stilstand, wederom kiesbaar zijn, en eerder niet. „Dit bovenstaande Project is bij ons ondergeschreven Dienaren en „Diakenen geapprobeerd en gearresteerd, in onze Kerkekamer, op den „agtiensten Mey des Jaars zeventien Honderd en dertien. ,,(Was geteekend) J. van Zanten, „Joachim van Gerrevink, „Jan Scholle, „Pieter Schrijver, „Jan Teijler, „Michiel de Munnick, „Jacobus Barnaart, „L. Du Flo, „Willem Kops". Bij een naauwkeurig Examen der Artijkelen, die in dit Project vervat zijn, en men dus als wetten heeft aan te merken, schijnt zich in de Praemisse van 't zelve eene bepaling voor te doen, ten aanzien van de hoeveelheid der Zorame, aan een, twee, of drie Leeraaren toe te leggen, te weeten, aan ieder ƒ300:—:— 's Jaars; doch deeze bepaling word geheel weg genomen, door de onmiddellijk daar op volgende woorden : bij genoegzaamen of meerdere aangroei van 't gemelde Kapitaal, zal 7nen ten dien aanzien zodanige andere mesures nemen, als men met nader overleg gezamenlijk' zal oordeelen te behooren; of door gezamentlijk verstaan moet worden de Kerkeraad, die dit ontwerp gemaakt en de Commissie van directie aangesteld heeft, benevens de administrateuren zelve, verdient onderzoek. Art: 2, 3, 4, Betreffen de Negotiatie, en hebben dus uitgediend. Art: 5, Betreft alleen het Kapitaal, de voorwaarde, omtrent het aanleggen der Interessen, namelijk; als wij geen Leeraars nodig hebben, heeft geen plaats, en kan bijna behoudens de gemeente geen plaats hebben. Art: 6, Zonderd alleen het beleggen der Penningen onder Particulieren uit. Art: 7, vervald wegens onmogelijkheid. Art: 8, Schijnt nog meede op de Negotiatie te zien. Art: 9, Heeft reeds lange alleenlijk werkzaam geweest, ten aanzien van de verdeeling der Administratie, onder drie Diakenen en drie Broederen. Art: 10, ii, 12, Behelzen Scrupuleuze voorzieningen, die men lang vergeten en verzuimd heeft. Art: 13, Is nog in zijn geheel. Art: 14, Is gelijk 10, 11, 12 in onbruik. De zakelijke inhoud derhal ven van deeze Wetten, in zo verre die thans bij mogelijkheid konnen gelden, komt hierop uit: De Secrete Kas is een Kapitaal, ten behoeve van den Predikdienst, in de gemeente op 't Klein Heiligland vergaderende, door den kerkeraad aangelegd, om eiken Leeraar 's Jaars ƒ300:—:— uit te betaalen, of bij aangroei van 't zelve Kapitaal, zo veel meer als men oordeelen zal te behoren. Dit Kapitaal mag wel vermeerderd, maar niet verminderd worden, en nimmer onder Particuliere belegd. Hetzelve zal, door drie diakene, en door drie Broeders worden bestierd, die zo dikwijls en wanneer 't hun goeddunkt, uitgezonderd Donderdag na den middag, in de kerkenkamer mogen vergaderen; alwaar alle gelden, Boeken, Obligatien en Papieren, tot dit fonds behorende, op eene geschikte plaats bewaard moeten worden. In hoe verre tot nog toe in 't geheel aan 't oogmerk van de instellers is beantwoord, om namelijk de Leeraren deezer gemeente, zo veel mogelijk buiten bezwaar der gemeentelijke Kasse, uit de Interesse van dit Capitaal, eene behoorlijke Jaarwedde te bezorgen, blijkt duidelijk, wanneer men in overweging neemt, dat van de ƒ 3900:—:—, voor de Tractementen der drie Leeraren dezer gemeente, niet meer dan ƒ 900: -:— uit de afgezonderde of Secreete Kasse betaald worden, en de overige inkomsten, die omtrent ƒ 1600:— bedragen, tot een werkeloos Capitaal worden aangelegd. Terwijl de gemeente in opzigt van dezelve Tractementen, nog steeds onder het bezwaar eener Jaarlijksche uitgave van ƒ 3000:—:— gedrukt gaat, waardoor haar Capitaal, buiten de aankomst van Erfenissen of Legaten, ongelukkig Jaarlijks agteruitvaart, en verminderd. Dit Raport aan directeuren ter hand gesteld, en voorgelezen, op een Extra Comparitie, gehouden op Woensdag voormiddag ten 12 uuren den 29 October 1783. V. Contract en notitie der lijfrente, genegotieerd bij de opriehting van een armenhuis in 1727. Notulen Peuz. Februari 1727 fo. 260 v. Wij ondergeschreven gecommiteerde van wegens de dienaren der Vlaamse en WaterLandse VerEenigde Doopsgezinde Gemeente, hunne vergadering houdende in de Peuzelaarsteeg binnen deze Stad, en uit derzelver Naam, bekennen bij dese in die Qualiteit in Contant geld ontfangen te hebben, van N.N. Een somma van Vijfhondert Guld., bij de Voorn. Dienaren genegotieert, ten dienste van die Gemeente of oprechting van hun armenhuys, bekragtigt med Een Consent van haar Ed. Gr. achtb. de hrn. Burgerm. deser stad, op den 15 Janu. 1727. Gunstiglijk verleent. Welcke Vijfhondert gl. zijn gestelt ten Lijve van — om daarvan alle Jaaren op den Eersten Maart te betalen een rente van twintig gl., nevens een deel int verstorvene, zoals vervolgens word aangewezen, en welke rente med zijn gevolg duuren zal, zolang voorn, persoon in Leevenden Lijve zal bevonden worden te zijn , alsmede dat half Jaar, waarin het overlijden van gemelde — zal komen te vallen, dog verder ofte anders niet. Welke betaling zal geschieden door de Dienaren van de voorn, gemeente of van harentwege door de Regenten van 't gemelde armenhuijs, op een behoorlijke attestatie de vita en Quitantie in forma, onder conditie, dat de rente van dese negotiatie, bestaande in een somma van zes hondert gl., zijnde vier ten hondrt van het ingelegde Capitaal van vijftien duijzent gl. door dertig perzoonen gefourneert (waaronder gemelde gemeente, hebbende nevens andere rentheffers Een gelijke somma van vijfhondert gl. aangebragt, mede voor Een perzoon gerekent word) onder de Levende zal verdeelt worden, todat de Laatste zal zijn gestorven. Hiervoor Speciaal verbindende het voorsz. huijs nevens desselfs inkomsten, en der gemeentens goederen, als na Rechten; aldus gepass. binnen Haarlem, op den — 1727 en getekent uit ordre en Qualiteit als gecommiteerden der Doopsgez. Gemeente hunne vergadering houdende in de Peuzelaarsteeg, onderstont Jan Spillebout, Cornelis van Putten Antoni van Linschooten, als schrijver. Abraham Buijssant, als diakenen. Notitie der lijfrente, genegotieert, waarvan den interest op t Maart ingaat, en alle Jaaren wezen zal ƒ600.—, die onder de Levende zal verdeelt worden: v Adriaan Spinneker, op zijn eigen Lijf. ........ ƒ 500.— Dezelve, ten Lijve van zijn vr. Sara Verduin „ 500.— Jan Spillebout, ten Lijve van zijn zoon I. Spilleb. Junior. „ 500.— Dezelve, ten Lijve van zijn zoon Pieter Spilleb „ 500.— Jacob Barn. Junior, ten Lijve van zijn dogter Jacoba Barnart „ 500.— Dezelve, ten Lijve van zijn dogter Zuzanna Barn. ... „ 500.— Abraham Buijssant, op zijn Eigen Lijf „ 500.— Dezelve, ten Lijve van zijn zoon Tomas Buijssant ... „ 500.— Dezelve, ten Lijve van zijn zoon Willem Buijssant ... „ 500.— Somma ƒ 45000.—. Somma ƒ 45000.—. Corn. van Putten, ten Lijve van zijn zoon Rutger v. Putten „ 500.—. Dezelve ten Lijve van zijn dogter Maria v. Putten ... „ 500.—, Anthoni Vergoes, ten Lijve van zijn dogter Christina Vergoes „ 500.— Pieter Heems, ten Lijve van zijn Dogter Petron. Heems . „ 500.— Jacobus van dr. Hoef, op zijn Eigen Lijf. „ 500.— Ab. Heems, ten Lijve van zijn dogter Femmina Heems . „ 500.— Jacobus van dr. Hoef, ten Lijve van zijn vr. Margar. Heems ., 500.— Daniël van den Abelen, op zijn Eigen Lijf „ 500.— Dezelve, ten Lijve van zijn vr. Maria Steenkist „ 500.— Willem Stuitjes, ten lijve van zijn vr. Aagje Buijs ... „ 500.— Gilles vdr." Waarde, ten Lijve van zijn kleindogter Jan- neke Pieters van dr. Waarde „ 500.— Hendrik Hoofd, ten Lijve van zijn dogter Anna Hoofd . „ 500.— De Wed. Janvergoes, ten Lijve van haar dogt. Maria Vergoes „ 500.— Jan Egels, ten Lijve van Rachel Saskers „ 500.— Dezelve, ten Lijve van Isaac Snep de Jonge „ 500.— Jacques Grijspeert, ten Lijve van Willem Recima. ... „ 500.— Dezelve, ten Lijve van £uzanna Recima „ 500.— Grietje van Lieg, Wed. Van Rieten, op haar dogter Geertruid van Rieten „ 500.— De Wed. Johannes Stuitjes, ten Lijve van haar kleindochter Juijdith Stuitjes „ 500.— Jan Vermout, ten Lijve van hem selfs „ 500.— Voor de Gemeente ,, 500.— Somma ƒ 15000.—. VI. Geschil over het armenhuis in 1727. D fo. 266. Copij van 't Protest gedaan door agt onderstaande diakonen, op den 9 Maart 1727 in de Broederschap. Aan de broederen der Doopsgezinde Gemeente haare vergadering houdende in de Peuzelaarsteeg. Om deselve redenen (vooraf ging een soortgelijk protest van den leeraar Cornelis van Putten) en wel in 't bijzonder om den toegedreven hoon, in de Laatste Broederhandeling, oordeelen wij navolgende dienaren ons niet langer in staat te zijn de Gemeentenszaken na 't goedvinden van sommige broederen te konnen bestuuren. En Leggen, nevens Jacobus Barnaard Junior, die reeds voorleden donderdag agt dagen zijn afscheit heeft genomen, hunnen dienst, en sleutels neder, niet begeerende Langer dus behandelt te worden, of onze rust na ziel en Lighaam te spillen in den dienst van een geselschap, daar waarheyt en geregtight zo weynig word verdedigt, en.de reputatie eri .goeden naam van welmeenende die° naren zo word benadeelt, kennende geenzints zien dat onsen dienst zulken vergelding verdient en daarom wel Ernstig protesteerende tegen alle verkeerde handelingen, misduidingen en versprekingen, die iemand ons op den hals zouden mogen brengen. Blijvende na U.E. der Goddelijke Genade bevolen te hebben U.E. G. Broederen Jan Spillebout, Willem van den Brie, Anthony Vergoes, Antony van Linschoten, * Jan Zwarts, Abraham Buissant, Jacobus van der Hoef, Jacobus Barnaart Junior. Fo. 267. Den 9 Maart op Zondag na de Predicatie de Broederen verzogt zijnde in te blijven, zijn deze Twee Resoluties door Cornelis van Putten den broederen voorgeleesen. Waarop van die bovengemelde diakonen die present waaren, de Steutelen rakende de gemeenten, aan de broederen overgaaven, door dezelve neder te Leggen bij de voorzangers plaats, en naar Stille groet aan de Broederen gedaan te hebben, uyt de kerk vertrocken. De Broederen ziende de genoomene Resolutie uytvoeren hebben In deese omstandigheden verscheyden proposities gedaan, en geresolveert dat Willem de Vos en Jan Corbee beyde Leeraren en Jan Buyssand, Enige overgebleeven Diaken de Sleutels te zaamen zoude opneemen en haar commissie gegeeven om uyt de reets afscheyd genoomen diakonen als opnieuw te verzoeken met Generale Instemming der broederen om den dienst bij provisie tot Passcha aanstaande als Diakonen waar te neemen, Te weeten, Jan Swarts, Anthony van Linschooten, Willem van den Brie en Jacobus van der Hoef,' welke eerstgemelde alsdan 6 Jaaren, de Tweede 5 Jaaren, de derde 4 Jaaren, de Laatste 2 Jaaren hebben gedient, welke Commissie de 3 dienaaren aanstonts uytvoerden eu zijn gegaan naar Swarts, Van den Brie en Linschooten en van der lloef, welke Laatste niet conde spreeken, alzo gevaarlijk siek was, maar de 3 eerstgemelde naar de zaak beredeneerd te hebben, als opnieuw versogt werdend uyt den Naam en van weegen de generale Broederschap, haar dienst omtrent den armen niet willen onttrecken maar 't selve tot Passcha weder aangenoomen, dog Jacobus van der Hoef weygerig gebleeven. VII. Contract ten dienste van tien eersten academisch gevermeten leeraar in de Peuzclaarsteeg. D fo. 297. Copia van een Contract opgereght ten Dienste van Ds. Nicolaas Verlaan alhier beroepe Leeraar deser gemeente op den 31 October 1728 en heeft sijn intree Predicatie gedaan op den 22 Jan. 1729. Alsoo veele Leedematen van de Vlaamsche en Waterlandsche gemeente haar vergaderingh houdende in de Peuselaarsteeg wel geneege sijn geweest te beroepe Een gestudeert Predikant op een bequaam tractement buijte Last van de Gemeente indien daar een bequaam voorwerp mogt sijn en dan ook niet ongeneegen soude sijn om daar voor Jaarlijx soo Lange deselve in dienst van de gemeente is Een zomma van Penn. voor desselfs stightinge toe te staan. Soo is daar op in de Broederschap voorgesteld de persoon van Nicolaas Verlaan sijnde tegenwoordigh in dienst tot Rotterdam: E11 is in denselven geresolveerd de voors. Persoon alhier te moge beroepe buijte Last van de gemeente en dewijle daar dan Jaarliks een zomma van Penn. vereyst word soo werd de waarde broederen en susteren versogt hier voor bij haar Ed. Namen uijt te drucken soo veel als een ieder tot een Jaarlijkse zomma van penn. tot desselfs betalingh van desselfs beroep alhier geneegen soude wesen te betalen gelijk sulks doende bij desen de perzoonen Maria Crajesteijn Herm. en Jacob van der Graas als Excecuteurs van seeker Legaat gemaakt tot verbeetering der Predikdienst door Zal. Isaac Crajesteyn een zom van vijf hondert guldens sullende dit Contract bij aldien de voorz. Nicolaas Verlaan Niet konnende inclineere hier te komen van Nul Cragteloos en van geen waarde zijn en sal dit beroep het gewenste Effect hebbende sijne betalingh Jaarlikx soo Lange deselven Dienst doet geniete en sal dit getekent sijnde werde overgegeve in hande van de Diaconen van de voorn, gemeenten om dat Jaarlikx te ontfangen en te betalen en het surplus te brengen in de secreete kas van de gemeenten en daar Reek. van te houde en de uytgaven te doen aan Buijten Predikanten die alhier Eenige beurten geliefde te komen waarnemen de tijd van de betalingh van het Eerste Jaar sal beginne een Jaar na dien dagh dat hij in de gemeente sijn dienst heeft begonnen en hebben de ondergeschrevene getekent in haarlem 3 Nov. 1728 en de volgende dagen. Was getekend Maria Crajesteyn Herm. van der Graas Jacob van der Graas Abraham Barnaard op Conditie als boven Jaarliks honderd gulden Pieter keetelingh als boven honderd en thien gl. Petronella Langedult Do honderd guldens Susanna van der Loeff wede Gerard hugaard vijftigh guldens Pieter Heems Isaac Teijler P. Teyler van der Hulst Jacobus de Vos Maria Crajesteijn Hermanus van der Graas Jacob van der Graas Hendr. Thesingh Egb. zoon Margaretha Crajesteyn Maria Honnore wede Jacob Crajesteyn vijftig gl. Naderhand heeft nogh geteekent Anthonij Willink vijftig guldens. vijf en seventigh gl. vijf en seventigh gl. honderd guldens vijf en seventigh gl. vijf en seventigh gl. vijf en seventigh gl. vijftig gl. vijftig gl. honderd gl. VIII. Oprichting van het fonds tot den predikdienst en overgave der secrete kas. Not. Boek Peuz. ik fo. 12. 1739 Donderd. 12 9b. . . . Wijders gerezolveert den broederen bekent te maken, dat verscheide Ledemaaten onzer gemeente. geresolveert zijn, buiten last der gemeente, op te regten een fonds of Capitaal tot verbetering en onderhoud van den predikdienst, onder de directie van vijf directeuren Nam. Herm. van der Graas, Abraham Barnaart, Pieter Tyler van der Hulst, Jan Zwarts en Jacob Hoofd, en worden die genen van onze waarde broederen en zusteren, die dit Heilzaam oogmerk van de opgeregte fonds goedkeuren, en (gelijk meest allen) ten hoogste noodzakelijk oordeelen, ook genegen zijn daar toe te fourneeren, verzogt, zig ten dien einde aan een der Directeuren te addresseeren, die aan hun verdere onderrigting geven zullen, en de noodige quitantien bezorgen, en bij Testament daar iets toe makende, zal zulks in dank worden aangenomen, En zullen de Dienaaren onder Approbatie der broederen de Secrete kas en deszelfs capitaal als mede alle de Effecten en papieren daar toe (en tot den fonds tot de predikdienst behoorende) aan de voornoemde Directeuren overgeven, om dezelve te behandelen en aan te leggen volgens de oogmerken, waartoe dezelve is opgeregt en aangelegt. Zondag 15 9br. dit voorgaande den Broederen voorgesteld en van hen eenpaarig toegestemt, zijnde door de dienaaren Verzogt, de Broederen die hetzelve zouden toestemmen, door heen te gaan, zulks te kennen te geven, Waarop zij alle zijn vertrokken, uitgenomen Pieter van der Harp en Willem Buijssant, geevende de eerste door zijn blijven het niet toestemmen te kennen, en verklaarende de Laatste daar tegen wel expresseselijk te protesteeren, met verzoek als het is aangetekent, daarvan berigt te doen, dit is toegestaan (In marg. N. B. de Resolutie deezes geëffectueert en afgerekent met de Directeurs der S: cas met het sluijten der boeken op ultimo December, 1739 waarvan quitantie). 19 Novemb. Donderd. Extra Comparitie, verscheind in de kamer Willem Buijssant, en Leest voor het opstel van een Insinuatie, nog ongetekent, waarbij geeijst word visie van 't geen voorlede Zond. is voorgesteld, voor vele Broederen die in de Broederhandeling niet tegenwoordig geweest zijn. Waarop geantwoord zijnde dat de dienaaren voorn. Willem Buijssant niets hadden te zeggen. Daarop komt de Notaris Wm. Baart en getuigen in de kamer en insinueert Do. Age Wijnalda als president en zijne Mededienaaren, uit naam van Wm. Buijssant, Lieve van Houtrijve en Pieter van dr Harp, dat de Broederen niet present geweest zijnde in de voorsz. Broederlijke Handeling, behoorde nogmaals te hooren Lezen, hetgeen toen was voorgelezen en zelf desnoods visie te hebben van hetgene was voorgelezen, of bij weigering protesteerden zij insinuanten in de kragtigste forma, waarop alleen geantwoord is, van wegen 't Collegie der Dien. Wij verzoeken Copij en 't is heel wel. IX. Protest van Willem Buijssant '). Den Eersten Notaris hiertoe versoght, geliefd sigh uyt den naam ende van weegen ons ondergeteeckende als meede Broederen van de Doopsgezinde gemeente, vergaaderingh houdende in de Peuselaarsteegh met twee getuygen te vervoegen in de kerkenkamer van deselve gemeente en aan den President van 't Collegie der Dienaaren van de bovengemelde Gemeente met naame Agge Wynalda, ende de verdere Dienaaren insinueeren ende aanseggen, Dat offschoon in saaken van aangeleegentheid de voorstellingen aan de Broederen gedaan rijpelijk behooren te werden overwoogen en mitsdien des versoght off gerequireerd werdende volgens Costuyme in deselve gemeente, minstens ten tweede maaien te werden voorgeleezen, opdat de gezamentlijke broederen daar van des te beeter kennisse en begrip souden hebben en dus instaat mogten zijn de merites van dien wel te overweegen; egter nadat op den i5en deeser maand november 1739 in de vergaderingh van de voorsz. Gemeente door de Dienaaren aan de presente broederen waren voorgedragen saaken van groote aangeleegentheid, soo wel raakende het Leeraarsampt als de secreete kasse, daar op versoght zijnde dat die voorstellingen andermaal mogten geleesen worden, de voorsz. 1) Uit het stadsarchief door confrater Mr. J. W. Kool te voorschijn gebracht. Dienaaren hebben gewijgert die voorstellingen ten tweeden niaale te leesen; ende alzoo mitsdien daar over niet na behooren heeft kunnen werden gedelibereerd, ende derhalven ook geen behoorlijke verklaringe heeft gegeeven weiden, en het grootste gedeelte der broederen niet present geweest is, alzoo deselve wel geconvoceert zijn, dogh geen kennisse hebbende gehad, dat saaken van soo veel gewight en aangelegentheid souden werden voorgesteld, mitsdien noodigh is, dat de gedaane voorstellingen als nog werden geleesen; dat derhalve wij insinuanten aan de voorsz. Dienaaren als nogh versoecken voorleesinge en desnoods visie van de voorsz. gedaane voorstellingen, alvoorens de Resolutien, die de voorsz. Dienaaren (hoewel met te groote pressance) souden mogen willen houden voor genoomen, geregistreerd werden; Ende bij wijgeringh van dien sult gij notaris uyt de naamen van ons ondergeschreeven, wel expresselijk protesteeren van deselve [wijgheringh, ende teegens de voorsz. Registratie, ende voorts dat wij de voorsz. Resolutien als nogh houden voor niet geconsenteert, ende alsoo nul, kragteloos en van geen waarden, en voorts van alles waarvan men kan en vermagh te protesteeren, versoekt Cathagoris antwoord. Laat copye en relateert uw weedervaaren in geschrifte. Actum Haarlem den igen November A° 1739 Willem Buyssant Lieven van Houtrijve Pieter van der Harp. Op Huijden, den igen November a° 1739 heb ik Willem Baart, openbaar Notaris bij den Hove van Holland geadmitteerd, residerende binnen de stad Haarlem, mij met de 11a genoemde getuijgen vervoegd en gevonden in de kerkenkamer van de Doopsgezinde Gemeente vergade"ring houdende in de Peuzelaarsteegh binnen deese stad, ende uijt den naame en van weegen de Hrn. Willem Buijssant, Lieven van Houtrijve en Pieter van der Harp als broederen van deselve Gemeente, aan d'Hr. Agge Wijnalda en de verdere dienaren van de voorsz. gemeente aldaar vergaderd, de voorenstaande insinuatie, protestatie en verzoek, na haar forme en inhoude gedaan, waarop de Heer Abraham Barnaart als presideerende in den naame van de voorsz. dienaren, heeft versocht copije van de voorsz. insinuatie te bezorgen aan de voorsz. Heer Wijnalda, welke ik vervolgens op den 2oen deses aan dezelve heb doen toekomen. Aldus gedaan in presentie van Hendrik van Oorschot en Leonard Braband als getuijgen ten deese versogt. Hendrik van Oorschot L. Braband 't welck ik getuige W. Baart Nots. Publ. X. Testament van Dr. Jakobus van Zanten. Not. Blok fo. 208 26 Nov. 1750. ,,§ 2 de Heeren Executeurs van het Testament van wijlen Doctor Jakobus van Zanten laten verzoeken dat 2 Leden uit den Kerkenraad gecommiteerd mogten worden om met hun te spreeken. Jan Vermondt en Danial van Nikkelen krijgen die commissie". „§ 21 J. Vermondt en D. van Nikkelen brengen het extract uit het Testament van Dr. Jakobus van Zanten Oud Leeraar dezer Gemeente ter Kamer, welk Testament door den Notaris Willem Baart gepasseerd is op den tweeden May 1748. Men besluit dit extract in 't Copieboek ') te schrijven en hetzelve Extract te Leggen in de houte doos daar de obligatien in de ijzeren kist gesloten zijn: In dit Testament word de Gemeente tot Erfgenaam verklaart". Fo. 215 18 Dec. 1750. „§ 9 Nikolaas Willem Kops en Jan Bosch worden gecommiteerd om met de Heeren Excecuteurs van 't Testament van Dr. Jakobus van Zanten te spreeken; Hoe HunE. den zin van 't testament verstaan en of zij dit schriftelijk gelieve aan den Kerkeraad over te geven, hoe Hun E. genegen zijn te handelen". Fo. 219 14 Jan. 1751. „§ 10 Nicolaas Willem Kops en Jan Bosch brengen in dat zij hunne commissie van 18 Decemb. 1750, het ix Artikel ter uitvoer gebragt hebben". Fo. 249 9 Juli 1751. „§ VI. Den 3 Juli hebben Willem Kops, Willem Ph. Kops, Matthijs Oudekerk, en Jakobus Barnart, als Executeurs der Nalatenschap van wijlen Jakobus van Zanten's Testament, aan Jan Arent van Dalen en Jan Bosch, gecommiteerden uit onzen Kerkenraadt, het volgende gecommuniceert. „Dat hun Ed. in opzigd der bewuste toereikinge van Koorn en Turf, gaarn deezen voet zouden houden. „I. De Executeurs zullen bezorgen, dat er voor onzen broodbakker, altoos voorraadt van koorn is. „II. Betreffende de Turf zal Jaarlijks, door de Diaconen worden opgegeeven, hoe veel Turf er benoodigd is, welke door de Executeurs aan Diaconen zal bezorgd worden. En wat aangaat de Turf, welke tusschen beiden, in het Jaar, mogt noodig zijn, zullen Diaconen, daartoe orde aan den Turfverkooper geeven, en zulks voor reekeninge van de Executeurs verzorgen. „III. Wijl het een of het ander, 't eenigen tijdt, zoude kunnen voorvallen, waar over het best waar, mondeling te spreeken, verzoeken, de Executeurs Jaarlijks eene Conferentje, met gecortimiteerden uit den Kerkenraadt". „Het gemelde is ook in het Copyboek ') te vinden, en ook aan : ■ 1) Niet meer in ons archief aanwezig. Executeurs voorgeleezen, die verklaarden, dit hunne meeninge te zijn". Fo. 256 26 Aug. 1751. „§ 8 Heden is vóór de Eerste maal Het graan aan den Bakker gezonden, en is eenige Turf ontvangen door den Koster, welke beide door de Executeurs van Het Testament van wijlen Dr. J. van Zanten gekogt waren". Extract uit het testament (Gemeente Archief van Haarlem). In den Naatne des Heeren Amen in den Jaaren seventien hondert agt en veertigh den tweede Maij 's namiddags omtrend vier uuren is voor mij Willem Baard openbaar notaris bij den Hove van Holland geadmitteerd resideerende binnen de stad haarlem ende de nagenoemde Getuijgen in Eijgen persoon gecompareert. De Heer Jacobus van Zanten Medicinae Doctor woonende binnen deeze stadt, mij Notaris bekend, gezond van Lighaam en Verstand, dog zijn gezigt niet hebbende, dewelke, in aanmerking van de zekerheijd en onbekende uure des doods, verklaarde, na Christelijke recommandatie van ziel en Lighaam alsnog. Ende aangaande zijn Testateurs verdere na te laaten Goederen en Effecten verklaarde hij te willen en begeeren, dat deselve altijd onverdeeld zullen moeten blijven, onder de directie en administratie van de na te melden Executeurs en administrateurs, ende dat, na dat zijn Testateurs boedel zal weezen gered en tot liquidatie 'gebragt, onverminderd het Capitaal, de vrugten Renten en Interessen die van tijd tot tijd van zijn Testateurs zuiver overgebleeven Nalatenschap zullen provenieeren en inkoomen, en na aftrek van alle honderste, twee honderste, meerder of minder Penningen en allen andere Lasten hoe genaamd van tijd tot tijd zullen koomen over te schieten, door de na te melden Executeurs en administrateurs, zullen werden geëmploieerd en besteed tot aankoop van 1 urf en Koorn ten dienste en nutte van de Diaconij armen van de voorschreeven Doopsgesinde Gemeente van de Blok vergaderende op het kleyn heylig land binnen deeze stadt, ende dat van tijd tot tijd daarvan zo veel en zoo weijnig te gelijk als zij executeurs goed en noodig vinden zullen aan de Diaconen van dezelve Gemeente gefourneerd en geleverd zal werden, omme door deselve te werden uijtgedeeld en gedistribueerd ten behoeven van de armen van deselve gemeente zoo als dezelve zullen goedvinden en oordeelen te behooren, sonder dat van de voorsz. Executeurs en Administrateurs iets verder off meerder zal moogen werden gevordert, dan zij zelfs oordeelen zullen voor de voorsz. Diaconije noodig te zijn; zoo verre die vrugten daar toe kunnen toereiken. En voor zooverre dezelve Vrugten en Interessen verder mogte komen te strekken, dan de voorsz. Executeurs en Administrateurs voor de voorsz. Diaconije noodig zullen vinden, dat dezelve Executeurs dan de overige Penningen van tijd tot tijd zullen Emploijeeren tot aankoop van Turf en koorn voor ende ten behoeve van het Weeshuijs van deselve doopsgesinde Gemeente, op het kleijn heijlig land ende die aan de Regenten van het zelve Weeshuijs van tijd tot tijd doen toekoomen orame door hun ten dienste van het zelve huijs geëmploijeert en gebruijkt te worden als zij zulx meede zullen goedvinden, sonder dat het meede door de Regenten van 't zelve huijs of ijmand van hunnent 'weegen, gevordert ofï gepretendeert zal moogen worden, als verklarende hij testateur hetzelve wel expresselijk te verbieden en alles aan d' Executeurs en administrateurs inden tijd volkomen toe te betrouwen. Ende verklaarde hij Testateur op dien voet ende ten eynde voorschreeven de voorsz. Diaconije en 't Weeshuijs van de Doopsgezinde gemeente vergadering houdende op 't kle ijn heijlig land, binnen deeze stadt, daar in zoo en zooverre als hier voor geëxpresseerd is, tot zijn eenige en algeheelen Erfgenaamen te stellen. Stellende en committerende hij Testateur tot Executeurs van dit zijn Testament, vedders van zijn boedel, besorgers van zijn begravingh en administrateurs van zijn nalatenschap, de Heeren Willem Kops, Nicolaas Willem Philip Kops, Matthijs Oudekerk, en Jacobus Barnaart, geevende te dien eijnde aan dezelve alle noodige en vereijschte magt en specialijk omme alle, ofte zoodanige van zijn Testateurs nate laten onroerende Goederen, waar die ook zouden moogen zijn, als zij goedvinden zullen, als meede zoodanige en zoo veel obligatien ten laste van het gemeene land, als zij tot redding van zijn boedel als anders nodigh moogen oirdeelen, 't zij publijcq off uit 'er hand te moogen verkoopen en tot Gelden maaken; Ende voorts, omme allen, of zoodanigen van zijn Testateurs na te laaten buijtenlandse Effecten als zij nuttelijks zullen oordeelen, moogen behouden off verkoopen, allen deze verkoopen goederen en Effecten Transporteeren, ende de Penningen Daar van te provenieeren te Emploijeeren tot aankoop en het aanleggen van nieuwe Effecten en vrugtgevende Capitalen, alles zoo en als zij zulx te raaden zullen werden, zonder daar toe eenige authorisatie, qualificatie, off approbatie van imand wie het ook zoude moogen weesen noodig te hebben, en zonder dat zij gehouden zullen weesen, aan de voorsz. doopsgesinde Gemeente en Weeshuijs ofte enige bedienaaren, Diaconen off Regenten van deselven ofte ijmand anders, wie het ook zoude moogen weesen, t' eeniger tijd te doen ofte te geeven eenige de minste opening van zijn Testateurs Nalatenschap, zoo Capitaal als Inkomsten, off eenig gedeelte van dien, als verklarende hij Testateur te begeeren, dat niemand buyten d' Executeurs en administrateurs indertijd, zig daar meede zal mogen bemoeijen off desweegens iets aanmatigen .... XI. Testament van Petronella Langedult. Not. Peuz. ii c fo. 56, 1751 3 Junij. Alzo juffrouw Petronella Langedult in haare uiterste wille dispositiën, ook gedisponeert en gelegateert heeft ten behoeve van de Vereenigde Vlaamsche- en VVaterlandsche Gemeente der doopsgezinde, vergadering houdende in de Peuzelaarsteeg, zo het Fonds dienende voor den predikdienst een somma van ƒ10.000.— als het onderhoud der armen ƒ 10.000.—, welke laatste Somma nog met een Somma van ƒ20.000.-— vermeerdert is, en Nademaal in haar uiterste wille dispositiën van deze vermeerdering op twe plaatzen door haar woord gemeld; zo is daaruit bij zommigen eenig vermoeden ontstaan, of deze vermeerdering niet twemaal geschiet zij invoege de ƒ10.000.— voorden armen met ƒ 40.000.— vergroot en dus tezaamen ƒ 50.000.— en met de ƒ 10.000.— voor den predikdienst, ƒ 60.000.— in 't geheel zou weezen, hetwelk van andere egter tegengesprooken zijnde, en de vermeerdering met ƒ 20.000.-- schoon op twe plaatzen gemeld, maar voor een en dezelve vermeerdering gehouden, blijvende dus voor de armen ƒ 30.00.— zijn de Diaconen dezen gemeente te raden geworden om zig in hunne bediening te kwijten en vijlig te gaan, daarover met regtsgeleerden te consulteeren. (Er waren blijkens het juridisch advies twee codicils, van 18 November 1726 en van 4 October 1746). XIJ. Protest van Izaak van Westerkappel. Peuz. Not. Boek 11 C fo. 92 v.v. 1761 3 July. Extra Comparitie, van Leeraaren en Diakenen, gecombineerd met de Direkteurs over het fonds voor den predikdienst: is met meerderheid van stemmen, Klaas van der Horst, tans Leeraar te Leiden, beroepen tot mede Leeraar onzer gemeente, voor een derde gedeelte in den predikdienst, zijnde 26 a 27 beurten in 't jaar ; of desnoodig, tot 39 a 35 beurten toe; en dat op een tractement van duijzend gulden; en is gerezolveert, deeze verkiesing aanstaande Zondag ter approbatie voor de broederen te stellen. 12 Julij. De bovenstaande verkiezing der broederen op heden, zijnde Zondag, voorgesteld, en niets daarteegen ingekomen zijnde (n.1. behoudens het in de volg. al. vermelde), zoo werden daarop gekommiteerd uit de Diakonen Filip Kops en Jan van Vollenhoven. En uit de Broederen Pieter Verhamme en Gerard Hugaard, om deeze verkiezing aan Ds. Klaas van der Horst voor te stellen (13 Juli ging de commissie naar Leiden, 15 Juli nam Ds. Van der Horst het beroep aan). De bovengemelde beroepinge, op den daaraan volgende Zondag (12 Juli) aan de broederen voorgesteld zijnde, zoo begeerde Izaak van Westerkappel, dat de stemmen der broederen bij die van den kerkeraad zouden opgenomen worden; waarin hij door eenige weinige anderen gevolgd wierd. Hem wierde geantwoord dat men de volgende week in den Kerkeraad over den eisch der broederen soude raadpleegen en den volgenden Zondag daarover een tweede broederhandeling houden. Hierop wierd des Dingsdagsmorgens (14 Juli) extra comparitie belegd van Leeraaren, Diakonen en Direkteuren van de sekreete kas, waarin kommissie werde gegeeven aan Age Wijnalda en de Confraters Jakob van Heiningen en Frederik Scheltinga, om Izaak van Westerkappel, waare 't mogelijk te beweegen, in voorgemelde beroepinge te berusten, 't geene met veele redenen door hen aangedrongen zijnde, egter zonder effekt geweest-is. Waar van dien zeiven namiddag voor het bovengemelde collegie door hen raport gedaan zijnde, zoo is met algemeene stemmen geresolveerd, egter de voorgemelde beroepinge te erkennen en haaren gang te laaten gaan, daarvan het volgende geschrift te maaken, en hetzelve den broederen, des zondags daaraan volgende voorteleezen, dus luidende: De Kerkeraad met leedweezen gezien hebbende, dat 'er heden agt dagen in de broederhandeling, eenige aanmerkinge is gemaakt op de beroepinge van Ds. Klaas van der Horst tot Leeraar in deeze gemeente, heeft daarin egter aangemerkt, dat zulks niet zie op zijn leer of leeven maar alleen op de wijze van beroepinge: en daarom de zaak nader in ernstige overweeginge genomen en met eenpaarigheid van stemmen besloten, ingeval niemand op de leer of het leeven van den beroepenen iets intebrengen heeft, de gemelde beroepinge te erkennen en haaren gang te laaten gaan; en is de Kerkeraad ten vollen geneegen de Broederschap alle genoegen in t vervolg te geeven, zoo veel als in goeden gemoede, van haar zal afhangen. Hierop heeft Izaak van Westerkappel voorgeleezen een geschrift, 't geene hij naderhand aan een der leden van den Kerkenraad heeft ter hand gesteld, met verzoek hetzelve in 't kerkenboek te registreeren. Waar over weederom bij het bovengemelde collegie eenige dagen later gedelibereerd zijnde, is goedgevonden, dat verzoek te accordeeren, zoo als het zelve uit dien hoofde hier onder volgd: (protest van Iz. van Westerkappel) Ik heb geen partij willen trekken teegen de leden des Kerkenraads, of voor of teegen een der Perzoonen die in aanmerking kwamen; maar heb alleenlijk gemeend dat de gehoudene handelwijze in deeze zaak teegen het regt der Broederen strijdig was; en heb daarom geoordeeld dat de stemmen der Broederen, volgens de gronden deezer Gemeente, vooral in eene zaak van zoo veel gewigt, behoorden te worden opgenomen. S Ik kan niet twijfelen of alle de leden deezer Gemeente zullen na gedaan onderzoek overtuigd weezen, dat waarlijk onze Broederen dit regt hebben, en dat zij het zelve nooit hebben afgestaan. Die 'er nog aan mogt twijfïelen, gelieven 't onderzoek te doen daar zulks genoteerd staat, Kerken Memo: No 2, fo 6, art. 4. Ik kan ook nu nog niet inzien dat iemand 't zij door zijn groot vermogen, aanbieding van geld, of maakingen dit Recht van de gemeente ontwringen kan; maar wel, dat de Broeders in zommige gevallen iets van hun Recht mogen afstaan, wanneer dit tot nut en bevordering van het algemeene welzijn der Gemeente strekken kan. En daarom zoude ik voor mij, uit aanmerking dat er in deeze zaak 't zij door abuijs, of onkunde van 't Recht der Broederen, teegen het zelve was aangegaan, in de gedaane verkiezing voor deze reize berusten, mits dit Recht der Broederen erkend, en deeze verkiezing in geen gevolg getrokken werd: maar tot genoegen der Broederen een middel werde beraamd, om vervolgens de verkiezing te doen zonder benadeeling van hun Recht. 't Bovenstaande verzoek ik dat werde geregistreerd, en mij van 't volvoeren berigt gegeeven werd. Izaiik van Westerkappel 17 61. XIII. Instelling van den grooten kerkeraad m de Peuzelaarsteeg in 1761. 1761 10 Sept. E>xtra Comparitie, met algemeene stemmen geresolveerd, in de eerstkomende broederhandeling voor te draagen: of de Broederen daarin genoegen kunnen neemen, dat voortaan de beroepinge der Leeraaren zal geschieden door het collegie der Leeraaren en Diaconen, gekombineerd met de Direkteurs over het fonds voor den predikdienst en de oude Diakonen. Waarover alle oude Diakonen gesproken zijnde, hunne toestemminge in het algemeen vernomen hebben. Nov. is in de broederhandeling den t 5>Bij het beroepen van Leeraaren worde vervolgens, denzelven een „roepen. „vierdedeel van den geheelen Dienst opgedraagen. „Onderwijs. „Dat de Leeraars zorge draagen voor het Onderwijs der Jeugd; zoo „der Kinderen als der meer gevorderden. Dat men de lust, om ouderwezen „te worden, tragte te doen aanwakkeren, en, der Jeugd, geduurende een „grooter deel des Jaars, dan nu gewoonlijk Onderwijs geeve. Konde men „door, geduurende vier maanden in het Jaar, weeklijks, eene soort „Catechisatie te houden, ingerigt ter opheldering en staaving van den „inhoud en Leer der Heilige Schrift, de Jeugd en eenvoudige Gemeente ,,iot meerder kundigheid brengen, zou het aanleggen van dergelijke „oefeningen, te deezer gelegenheid, zeer aan te prijzen zijn. „Vrijdags Col- „Ook blijve, naa de Vereeniging, volkomen vrij en onbelemmerd de legie. „bijeenkomst van Mans en Jongelingen des Winters in de Kerkenkamer „in de Peuzelaarsteeg, of op eene andere welgeschikte Plaats, ter beoefening van de Gewijde Geschiedenis of Godgeleerde Kundigheden. „Algemeen Be- jj „stuur der „Kerke. Ker- Het Bestuur der Kerke, en wel het algemeen betrekkelijk tot de „kenraad. „Leere, Godsdienstoefening, Onderwijs, opzigt op de zeden, zij verbleeven „aan Leeraren en Diakenen, in den tijd, uitmaakende den Kerkenraad. „Aanstellingen „Aan denzelven staan de Aanstellingen van Kosters (waar toe egter, „door den- „ook geroepen worden Directeuren van de Secreete Kasse, als draagende „zelve. „eenig aandeel in het Tractement), Voorzangers, Organisten en verdere „Amptenaaren, IVerkbaazen, Leveranciers, zo aan den Gebouwen der „Gemeente, als van verdere noodwendigheden, tot de Alimentatie niet „behoorende; Voorts de ondersteuning van min vermogende Doopsgezinde „Gemeenten, mits de geheele somme, daar aan 's Jaarlijks te besteeden, „niet overschreede de bepaaling, te deezer gelegenheid, met den Grooten „Kerkenraad, te maaken. „Groote Kei- „De Groote Kerkenraad bestaande uit Leeraren, Diakenen en Oud[• „kenraad. „Diakenen, worde zeldzaam bijeengeroepen, alleen bij verandering in of „gewigtige stappen omtrent de bovengemelde Onderwerpen des Algemee„nen Bestuurs. Ook staa aan dezelve de Beroepinge der Leeraaren, naa „dat de voorafgaande Schikkingen, door den Kerkenraad en Directeuren „van het Fonds tot den Predikdienst beraamd zijn. „liet Bestuur j)2 Het Bestuur der Geldmiddelen in de bijzondere Kassen en Stig„der Geldmiddelen. »tlnSen' „Armenkas. „De Armenkas, bestaande uit de Zamengevoegde Armenkassen der „beide Gemeenten, strekkende ten onderstand van de behoeftige Lede„maaten, ten goedmaakinge van het onderhoud der Kerken en Gebouwen, „daartoe behoorende; en van alle kosten, vallende op 't geen tot het „algemeen Bestuur der Kerke behoort, worde bestuurd door Diakenen „aan welken de bezorging der behoeftige Ledemaaten, aankoop, verkoop „en bestuur van Effecten, en verdeeling der Commissien, in hun bijzonder „Collegie, geheel en alleen worde verbleeven. „Collegie van »Het Collegie van Diakenen bestaa uit twaalf Persoonen, op welke „Diakenen, „getal de beide Collegien, thans Achttien Persoonen uitmaakende, voorts „verminderd zullen worden; behoudende de Diakenen, die anders nu met „Pascha of Pinxteren zouden afgaan, vermids zij dan vier of meer jaaren „gediend hebben, de vrijheid om naa het sluyten der Boeken, betrekkelijk „tot het Huishoudelijke der Gemeente, met Nieuwe Jaar af te gaan. „Bedraagt dit getal meer dan zes, zou terstond eene verkiezing van één „of meer tot Diaken konnen geschieden. Vervolgens zullen, elk jaar, drie „van de langst in dienst geweest zijnde afgaan, bij looting, indien meer „dan drie gelijken tijd gediend hebben, op dat dus elk jaar drie nieuwe „Leden aankomen, en niet zomwijlen een vrij groot getal, zomvvijlen nie„mand, te verkiezen zij. „Verkiezing ->De Verkiezing geschiede door den Kerkenraad, jaarlijks voor Pinx„van Diake- „teren en de Bekendmaaking aan de Broederen op den Tweeden Pinx, .nen. „terdag. „Verioomng );(jp den dag als de nieuwverkoozene Diakenen inkomen zullen de ,van den Staat „Boeken, vervattende den Staat der Armenkasse vertoond worden aan den „dei Armen- Kerkenraad_ „kasse. ,Collegie van » ^ei hulpe v&n Diakenen in de bezorging der Armen, strekke het „Diakenessen „Collegie van Diakenessen en Regentessen van het Armenhuis: ,en Regentes-„welk voortaan bestaan zal uit zes Persoonen, blijvende de manier „sen van het „van Reductie der tegenwoordige twee Collegien, uit acht Persoonen bemen mis. „staande, aan Diakenessen bevolen. Dan vervolgens gaa jaarlijks ééne „Diakenes af, en worde ééne in plaats gekoozen, door den vollen Kerke„raad, uit eene benoeming van een dubbelgetal, door Diakenessen in te „leveren Donderdags naa Pinxteren. „Armenhuis. »De Bestuuring van het Armenhuis blijve op den voet, welke daaromtrent thans plaats heeft. „Voorwerpen „De Voorwerpen uit de Armenkas door Diakenen en Diakenessen te „van Bedie- „ondersteunen zijn de behoevende Ledemaaten der Vereenigde Gemeente, ' ® „verlaaten kinderen van zodanige Ledemaaten; alles volgens de schik- ji AlItlcllKilSi i • .... . „kingen en gewoonten, bij de respective Armbezorgeren in deeze Stad „aangenomen. „Vergadei- „De Vergaderingen van Kerkenraad en Grooten Kerkeraad en Diake- j)Pi3.3tts van . . . . . „Kerkeraad »nessen alsook de Bediening der Armen, geschiedden in de vertrekken, & c „daartoe geschikt in de Peuzelaarsteeg. „Weeshuis. „Ten laste van het Weeshuis der Vereenigde Gemeente, en dus „ter bezorging en onder opzigt van deszelfs Regenten komen Ouderlooze „Kinderen van Ledemaaten; 't zij beide Ouders Ledemaaten geweest „zijn der Gemeente of alleen de laatstgestorvene; welke kinderen, door „derzelver Naastbestaanden, voogden, of bij gebreke van beiden, door de „Vinders der Buurte aan Diakenen wordende opgedraagen, door dezelven „voorzien moeten worden van een Getuigschrift, dat beide derzelven „Ouders overleden zijn, en dat de laatstoverledene der Ouderen Lidmaat „geweest is der Vereenigde Gemeente. Met zulk een Getuigschrift voordien moeten dezelve kinderen, zonder bepaaling van Jaaren, mits berieden de 25 jaaren oud zijnde, daadlijk, zonder uitstel, door Regenten „van het Weeshuis worden aangenomen, en gealimenteerd ten kosten „van het Weeshuis, tot derzelver Meerderjaarigheid of eerder Huwelijk. „Doch blijve het altoos aan Regenten van het Weeshuis vrij, om kinderen „van zekere jaaren, komende uit ongeschikte Huishoudingen, van welken „Regenten een slegt voorbeeld voor hunne andere Kweekelingen vreezen, „buiten het Weeshuis te besteeden; doch ten kosten van 't zelve, en wel „als men desaangaande onderling kan overeenkomen, in het Armenhuis. „Op deezen voet worden de Weeshuizen der beide Gemeenten zamen „volkomen vereenigd, zullende de tegenwoordige en nog te verkrijgene „Capitaalen en Fondsen worden de erkende en onherroepelijke Eigendom „van het Vereenigd Weeshuis, om gebruikt te worden ter Alimentatie en „Opvoeding van Weezen in voege voorschreeven, onder het onafhanglijk „Bestuur van Regenten in den tijd. De schikking der vereeniging, het „getal der Regenten en Regentessen, het volgend Bestuur en Inrigting, „blijve geheel en ten vollen aan Regenten, die ook zeiven de vervulling „der Plaatsen, onder hun openvallende, beschikken. I „Hofjes. „De beide Hofjes het Zuider- en het Wijnbergs als Gestigten ten „nutte van beide Gemeenten, en derzelver min vermogende Zusters, of „welke ten laste der Gemeente zouden kunnen vervallen, blijven, als afzonderlijke Gestigten, het een van het ander en beiden van den Kerkenraad onafhangelijk, onder het Bestuur van elks Regenten en Regentessen „in den tijd, die, ieder in den haaren, de Verkiesing van Mederegenten „en Regentessen hebben, en de plaatzen, op de Hofjes openvallende, „vergunnen aan wie zij onderling goedvinden; mits deeze Begunstigden, „naa de Vereeniging zonder onderscheid zijn Zusters der Vereenigde „Gemeente, en geene anderen. Het Fonds tot „Het Fonds tot den Predikdienst of de Secreete Kas, bij de I den Predik- „Gemeente in de Peuzelaarsteeg, ingerigt om de Armenkas dier Gemeente [ dienst of de „geheel te bevrijden van allen bezwaar en uitgaave voor den Predikdienst, ■Secreete Kas. ^en >t geen daar uit spruiten mogte, worde vereenigd met de Secreete „Kas en het Weduwenfonds bij de Gemeente op het K. Heilig Land en „strekke dus: „Betaalingen ,.ter Voldoening van de Tractementen der Leeraaren, aan ieder ter | „daaruit te „somme van ƒ1400 —:— toegezegd: „doen. „Van een Tractement van ƒ500 —:—: aan twee of drie Jongelingen, „Zoonen van Ledemaaten der Gemeente, die zich voor den Predikdienst „bekwaam maaken, studeerende onder de Professoren onzer Gemeente te „Amsterdam. „Voorts ter vergoeding van de Reiskosten, welken men aan Leeraaren, „die van buiten in deeze Gemeente komen prediken, gewoon is aan te bieden. „Eindelijk nog ter betaalinge van ƒ50 —: tot het Salaris van den „Koster, voor den dienst, welken hij aan dit Collegie doet. | Collegie van „Het Collegie van Directeuren over dit Fonds, bestaa uit alle de [ Directeuren, „tegenwoordige Directeuren van beide Fondsen, die, uit hun midden, „vier Leden bij beurten zullen commiteeren ter waarneeminge van de „loopende zaaken, en allen tweemaal 'sjaars, in January en July zullen „vergaderen om de Rekening van het Fonds na te zien, en over deszelfs „belangen te raadpleegen. En zal deeze schikking stand houden totdat „de tegenwoordige Leden tot op vijf zullen verminderd zijn, uit welk „getal vervolgens dit Collegie bestaan zal, en eene blijvende Directie „uitmaaken, afgescheiden van den Kerkenraad; gelijk zij ook vervolgens „hunne Mededirecteuren zullen verkiezen; doch alleen uit de Dienende „of Ouddiakenen. „Hunne Vergaderplaats. „Verklaaring „van de tegen* „woordige „Administra„teuren der „Nalaaten„schap van „wijlen Dr. J. „van Zanten. „Algemeen bending omtrent „Fondsen, „Stigtingen en „Kassen. „Bij verkiezing van een Leeraar, 't zij de Vacatuur door een Sterfgeval, 't zij door zwakheid en onvermogen van een der Leeraren veroorzaakt worde, worde dit Collegia geroepen bij den Kerkenraad, om de „voorafgaande schikkingen voor het Beroep te helpen beraamen. Bij het „Beroep zelve komen de Leden van dit Collegie als Leden van den „Grooten Kerkenraad. Indien eenig Leeraar door ouderdom, of ander„zins, buiten staat worde om zijn post te vervullen, worde de schikking „omtrent zijn volgend Tractement aan dit Collegie overgelaaten en door ,,'t zelve den Kerkenraad verklaard of de staat van het Fonds toelaate „dat men een ander Leeraar beroepe. „De Vergadering van Directeuren van het Fonds tot den Predikdienst „worde gehouden in den Kerkenkamer op het KI. Heilig Land. „De tegenwoordige Administrateuren der Nalaatenschap van wijlen „Jacobus van Zanten geeven te kennen, dat zij op heden in de Testamentaire Dispositie van Hem, Heer J. van Zanten, geen het minste „bezwaar kunnen vinden 't welk hun E. zou verhinderen: neemaar, dat „zij lieden wat hen betreft, volkomen geneegen zijn, om naa de geprojecteerde Vereeniging der beide Doopsgezinde Gemeenten alhier, de vrugten „en inkomsten van het Capitaal onder hunne Administratie te doen „dienen tot aankoop van Turf en Koorn, ten dienste der Vereenigdc „Gemeentens, zich vleyende, dat dezelve, buiten onverhoopte gebeurtenissen, genoegzaam en voldoende bevonden zullen worden, ter ver„vullinge der geheele behoefte van die beyde Artijkelen. „Alle de voorgemelde Fondsen, Stigtingen en Kassen zullen bepaaldelijk moeten strekken ter vervulling van de einden onder elk Hoofd „hier boven aangeweezen, en nimmer tot eenigen anderen worden aangewend. „En zal een Afschrift van deeze Overeenkomst' in elke bijzondere „Stigting worden gedeponeerd". „Aldus vastgesteld en door onderteekening bekragtigd bij ons, als Leden „van den Grooten Kerkenraad, der nu vereenigde Gemeente, en verder „in zodanige bijzondere betrekkingen, als in welke zommige onzer staan, „als Regenten of Directeurs van bijzondere Stigtingen en Kassen. (Was geteekend), Age Wijnalda Martinus Arkenbout Klaas van der Horst Petrus Loosjes Adz. Cornelis Loosjes Barent Hartman van [Groningen Pieter Harris Izaak ten Cate Vincent van der Vinne Jacobus van Groenou Pieter Hoefnagel Adz. Michaël Fortgens Koenraad Hovens Bartholomeus Tersier Dirk Wijnands F. Huurcamp van der [Vinne Hk. Eysenbroek Willem van Oukerke Johannes Daams H. van Westerkappel Gerard Hugaart Lbrt.Jb. van d. Smissen H. Penninck Hoofd Abraham Neydorft Goedschalk Kops Abm. Hugaart Heems Izaak van der Vinne Izaak Bevel Frederik Mabé Bernardus \ riends Daniël Huttemans Vincent van Oukerkê Frans van Limburg Jan Verkruyzen Jansz. Jacob Engelgeer Barend de Klerk Jacobus Harder Martinus Bodisco Willem van der Vlugt Leendert Daams Pieter Kops Gsks. Willem Philips Kops Pieter Bodisko Hendrik Doyer Asz. N.B. Allen de hier voor getekenden hebben, ingevolge het slot van het Plan. behalven. als Leden van den Grooten Kerkenraad, nog in deeze volgende Betrekkingen getekend. Regenten van het Doopsgezinde Weeshuis op 't Klein Heilig Land Michaël Fortgens, Willem Ph. Kops, Goedsch. Kops, Iz. ten Cate. Regenten van het Doopsgezinde Weeshuis op 't Klein Heilig Land bij de Vest Koenraad Hovens, Pieter Hoefnagel Adz., Ab. Hugaart Heems. Regenten van het Zuiderhofje Michaël Fortgens, Pieter Kops (iz.., Izaak ten Cate, Jacobus Harder. Regenten van het Wijnbergs-Hofje Gerard Hugaart, K. Hovens. 1 )irecteurs van de Secreete Kas op 't Klem Heilig Land Michaël Fortgens, Bernardus Vriends, Daniël Huttemans, Jacobus van Groenen, Bartholomaeus Tersier, Jacobus Engelgeer. Directeurs van het Fonds lot den Predikdienst in de Peuzelaarsteeg Gerard Hugaart, Koenraad Hovens, Frans van Limburg, Wm. van der Vlugt. Administrateurs van het Fonds van wijlen Dr. Jacobus van Zanten Pieter Kops Goedsch., Willem Philips Kops, Michaël Fortgens, Izaak ten Cate. v De Heer Jacob Hooftman is mede wel Regent van het Weeshuis, Wijnbergs-Hofje en Directeur van het Fonds tot den Predikdienst, doch heeft, om zijne Absentie, dit Plan op den 30 September niet mede onderteekend. § 3- Dit plan geleezen en getekend zijnde bedankte Ds. Cornelis Loosjes, de Leden van den wederzijdschen Kerkenraad in 't algemeen voor hunne betoonde toegenegenheid en de Heeren Gecommiteerden in 't bijzonder voor hunne aangewende moeite. Deeze waren van de zijde van het KI. Heiligland Ds. Petrus Loosjes Adz., Michaël Fortgens, Dr. Bartholomaeus Tersier en Dirk Wijnands, en van de zijde van de Peuzelaarsteeg Ds. Klaas van der Horst, Hendrik Doyer, Gerard Hugaart en Koenraad Hovens. § 4- Naardemaal de Juffrouwen Diakenessen van de voorheen twee Gemeen- ten op de Kamer van Diakenessen in de Peuzelaarsteeg vergaderd waren, vondt de Groote Kerkenraad goed een Afschrift van het Plan van Vereeniging aan dezelve ter leezinge te geeven. Ds. Petrus Loosjes Adz. met den Confrater H. Doyer hebben 't zelve aan die Juffrouwen ter hand gesteld, en naa de lezing, weder in den Grooten Kerkenraad gebragt. § 5- Dewijl volgens het Plan (zie hierboven) de som ter ondersteuning van den Predikdienst in buiten Gemeentens te geeven, door den Grooten Kerkenraad bepaald moest worden, neemt men dit stuk in overweeging en het besluit, dat men provisioneel de som van Twee duizend Guldens niet zal te boven gaan; blijvende, nogtans aan den Grooten Kerkenraad van volgende tijden overgelaaten om die som, zulks goedvindende, te veranderen. § 6. Men besluit dat Heeren Bouwmeesteren der Vereenigde Gemeente te zamen overleggen zullen, welke veranderingen in de Kerkgebouwen noodig zijn om de Vergadering te kunnen bergen, om vervolgens aan den dienenden Kerkeraad dier Gemeente rapport te doen. Allen tegenwoordig behalven Praesides PETRUS LOOSJES Adz. CORNELIS LOOSJES. XVII. Bijvoegsels op het Plan der Vereeniging. Not. Boek n°. 14 fo. 180 v. 1792. Extra Comparitie met de Directeuren van het Fonds tot den Predikdienst of der Secreete Kas op Zaturdag den 18de February des avonds ten 5 Uuren op de boete van 6 Stuivers voor den dienenden Kerkeraad. Volgens Resolutie op den 30ste January Laatst leden in ditCollegie genomen, zijn de 6 Predikanten aldaer gemeld, verzogt, ieder eene Predikbeurt in deeze gemeente waar te neemen, en de Brieven door den Praesident van dit Collegie getekend; allen hebben het verzoek aangenomen. § 2- Confrater Daniël Huttemans als mede Directeur over het Fonds tot den Predikdienst, Levert in dit Collegie in een Ontwerp op de Acte van Vereeniging der Doopsgezinde Gemeenten te Haerlem, behelsende eene verandering van zommige Artikelen dier Acte, gemaakt en vastgesteld bij den Grooten Kerkeraad in deszelfs vergadering gehouden den 30ste January 1792, Luidende als volgt: Art: I. Op de voordragt van Directeuren .over het Fonds tot den Predikdienst is, om Redenen in dezelve breder vermeld, besloten, dat, ter vervullinge der Vacature, door het overlijden van den Eerwaardigen Heere Cornelis Loosjes ontstaan, er twee Leeraaren, ieder op het volle tractement zullen beroepen worden, te weeten: Dat de Nieuwberoepene Predikanten, op gelijke wijze als de thans in dienst zijnde Leeraaren zig verbinden om den in Art: III opgenoemden Dienst bestendig waar te nemen, dat dezelve bij ziekten of eenig ander beletzel van een of meerdere Leeraaren dezelve Beurten zullen vervullen. Met deeze naadere bepaaling nogtans, dat ingeval er van de vijf in Dienst zijnde Leeraaren drie, of vervolgens van de vier Leeraaren twee buiten staat mogten zijn, om den dienst waar te neemen, de dienende Kerkeraad (met Communicatie aan de Directeuren over het Tonds tot den Predikdienst) zulke schikkingen zullen maaken, als zij in die omstandigheden best zullen oordeelen, en, Dat bij een Sterfgeval of onvermogen van een der vijf dan dienende Leeraaren, de geheele dienst dan wederom door vier Predikanten zal moeten verrigt worden. Art: II. Verder op dezelve voordragt, in aanmerking genomen zijnde, dat de Leden der Gemeente van de Namiddag Predikatien een zeer spaarzaam gebruik maaken, en dat daarentegen de Schriftuuroefeningen, die zedert de Vereeniging der Gemeenten, in de vier Wintermaanden SWoendagsavonds plaats hebben, ongemeen vlijtig worden bijgewoond, Is goedgevonden en verstaan, dat de Namiddag Predikatien (op eenige weinige na hier onder gemeld) worden afgeschaft en vervangen met eene oeffening des Zondagssmiddags, van een tot twee Uuren, te houden, over een gedeelte van het Nieuwe Testament, bij vervolg, bestaande in een korte duidelijk? verklaaring, met Toepasselijke aanmerkingen voorgedraagen, en dat het overige van dien tijd zal besteed worden aen gebeden en godsdienstige gezangen. Art: III. Gelijk daer mede overeenkomstig is vastgesteld dat de openlijke Dienst der Leeraaren onmiddelijk na de aanvaarding van het Beroep, der twee te beroepene Predikanten zal bestaan in De voormiddags Predikatien des Zondags het geheele jaar, op den tweeden dag van Pascha, Pinkster, Hemelvaartsdag en de beide Kerstdagen, De gewoone Avondpredikatiën des Zondags geduurende drie maanden, op den Iste Kerstdag, en Iste January, Drie Voorbereidings Predikatien, twee of drie namiddag Predikatien ter bediening van den H: waterdoop, en Dankzegging na het H: Avondmaal, en op den eersten Pinxterdag namiddag, Twee Predikatien op den Bededag, en zoo er van wegen de overheid meerdere mogten bevolen worden. Voorts in de Schriftuuroeffeningen op Woensdagavond gedurende de vier wintermaanden, en in De nu Vastgestelde Oeftening smiddags ten een uur (in marg.: Dit is op half één veranderd volgens Resolutie van den Grooten Kerkeraad 3 April 1794) op eiken Zondag, geduurende 9 maanden, van het begin van February tot het einde van October, behalve op Pascha, Pinksteren, en twee Zondagen der bediening van den H: waterdoop en de vieringe van het H: Avondmaal. Art: IV. Wijders is bij meergemelde Directeuren over het Fonds tot den Predikdienst, en door de Goedkeuring van den Grooten Kerkeraad bukragtigt, dat alle de Dienende Leeraaren deezer Gemeente op grond der voorschr: voorwaarden en bepaalingen voortaan ieder een tractement van zestien honderd Guldens s jaers uit het gemelde Fonds zullen ontfangen. En dat elke Weduwe van eenen Predikant, van deeze Gemeente zal genieten een jaarlijks tractement van zes honderd guldens. En Eindelijk is op Voorstel van den Dienenden Kerkeraad goedgevonden, dat er bij gelegenheid der Oeffeningen des Zondags middags door de Diakenen voor de armen zal worden gecollecteerd, en Dat men in vervolg even als voor de vereeniging der gemeentens in plaats van vier driemaal in het Jaar het H: Avondmaal zal vieren. Deeze Artikelen voorgelezen zijnde worden in dit College goedgekeurd. Men zal dan dezelve bij het Plan van Vereeniging gëvoegt zijnde, den Grooten Kerkeraad, bij de eerste Zaamenkomst verzoeken dezelve te tekenen, gelijk met het Plan van Vereeniging geschied is. XVIII. Aanhaling uit het Adres van den Grooten Kerkcraad der Verenigde Doopsgezinde Gei7ieente te Haarlem aan de Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. (dit adres, met op één na algemeene stemmen goedgekeurd en 19 februari 1852 naar aanleiding van het ontwerp van Wet op Armbestuur verzonden, teekent het oordeel van den toenmaligen Grooten Kerkeraad, inclusief diakenen en directeuren over het predikfonds, aangaande de rechtspositie welke de autonome gemeente als eigenares der gemeentelijke fondsen innam met name tegenover de gecommiteerde bestuurders dier fondsen, zie Not. fo. 113). De voorgestelde Wet randt de onafhankelijkheid, het regt van eigendom en van beheer van dit eigendom onzer Gemeente aan. Die Gemeente is en was steeds eene vrije, onafhankelijke Gemeente, die uit eigen fondsen, grootendeels door den godsdienstigen geest der voorvaderen bijeengebracht, uit bijzonder bestuurde Inrigtingen, die aan dienzelfden geest het bestaan zijn verschuldigd, en uit de bijdragen en giften harer Leden, in al hare aangelegentheden voorziet... In de Memorie van toelichting noemt de Regeering „de gelden tot leniging der armoede bestemd het goed der armen. Zulk eene beschouwing is een aanranding van het regt der Gemeente op haren eigendom. Ook daar, waar aan Kerkelijke Gemeenten fondsen zijn verstrekt met het bepaalde doel, om te worden gebruikt ten behoeve van de armen dier Gemeenten, ook daar zijn en blijven die fondsen het wettige eigendom der Gemeenten, en zijn de bestuurders slechts aan haar verantwoordelijk. Bij onze Gemeente is daarenboven de staat van zaken anders. Uit hare bezittingen worden, weliswaar, de behoeftige broeders en zusters ondersteund,1 maar zij heeft geen armenfondsen in bepaalden zin... toen onze tegenwoordige Vereenigde Doopsgezinde Gemeente tot stand kwam, werde in de acte dier vereeniging uitdrukkelijk bepaald, dat de gezamentlijke bezittingen voortdurend zouden strekken en tot verzorging der armen en tot voorziening in de kerkelijke behoeften, en dat de bestemming dier fondsen niet mogt worden veranderd. Daarenboven, al konde men de voorgestelde Wet enkel op het Collegie van Diakenen en hunne werkzaamheden toepassen, dan nog zouden wij ons beklagen over de bepalingen der Wet, als die inbreuk maken op de vrijheid van beheer van het ons wettig toekomend eigendom, een vrijheid onafscheidelijk aan het regt van eigendom verbonden... Die belemmering der vrijheid in het beheer van haren eigendom is eene aanranding van het regt onzer onafhankelijke Gemeente. Hare Armverzorgers zijn alleen aan haar of met andere woorden aan den kerkeraad, die baar vertegenwoordigt, rekenschap van hun beheer en werkzaamheid verschuldigd. Die kerkeraad, waarvan zij slechts een onderdeel, een Commissie uitmaken, heeft hen gemachtigd, en alleen aan hunne lastgevers zijn zij voor de volbrenging hunner taak verantwoordelijk. De Staat kan hier niet tusschenbeide treden, zonder aan de regten en vrijheden eener onafhankelijke Gemeente te kort te doen. REGISTER. Aantal doopsgezinden voorheen n. 17. Aanzegging der broederhandeling n. 9, 37, bijl. IX. Acte van Yereeniging bijl. XVI, — een overeenkomst bl. 10, — een grondslag van bestuur bl. 10, ■— kan gewijzigd bl. n en 34, op welke wijze bl. 12 en 34, n. 34, — wijziging dringend noodig bl. 33, n. 53 en 60, — over het weeshuis, de hofjes en het fonds tot den predikdienst bl. 29 v., bijvoegsels op de — bl. 12, n. 34, bijl. XVII. Adres van den grooten kerkeraad in 1852 bijl. XVIII. Armenhuis bij de Melkbrug n. 10 en 42. Armenkas, feitelijk een algemeene kas bl. 32, n. 55, recht van bestuur en lecht van beschikking over de — bl. 31, — sterk verminderd n. 54. Autonomie der gemeente bl. 3, wat zij omvat n. 3, door vereeniging niet aangetast bl. 9, n. 31, nog in 1852 erkend door den grooten kerkeraad bijl. XVIII, (zie Synoden). Beschikking, over predikfonds bl. 31, n. 53, over de gemeentegoederen ri. 11. Bezoldiging van leeraren bl. 14, n. 8, 36, 38, 39, 41, 42, 46. Boeten n. 15, 29. Broederhandeling n. 9, — in 1784. erkend n. 31, — in 1798 n. 54 7° Burgerlijk wetboek, art. 1690 v.v. n. 9, 54, 57. Bijvoegsels A. v. V. zie Acte v. V. Collecten n. 48. Dienaarschap een goddelijke instelling bl. 4, n. 5, 24. Democratie der doopsgezinden n. 23, is van godsdienstigen aard bl. 7 n. 24, het meest afgesleten in de Peuz. n. 28. Diakenen, zijn dienaren n. 5, — verkozen door de gemeente bl. 4 v. 11. 6, 16, 20, 21, — geen rechtspersoon n. 44, 57. Directeuren der s.k., zelfstandig tegenover den kerkeraad bl. 32 en. 34, ondergeschikt aan de gemeente n. 57, hebben geen onafhankelijke beschikking over de gelden, bl. 31, n. 53, nieuwe regeling hunner positie noodig n. 60, hoe die tot stand kan komen bl. 25, 27, 34 v. 9 Eigendomsrecht der gemeente bl. 19, 32, n. 52, 54. Excommunicatie geschiedt door de broederen n. 6, 16. Fonds Crajestein bl. 18, n. 42 slot. Fonds tot den predikdienst, bijl. VIII, zie Se ere te kas. Fonds Van Zanten bl. 31, n. 51, bijl. X. Fondsen-besturen zijn gebonden aan de A. v. V. n. 51. Gemeente, wat zij is bl. 33, waaruit zij bestaat n. 9, zijn haar leden heiligen? n. 22, kenmerkende verschijnselen van verminderd enthousiasme 11. 22, haar recht, zie Recht, negotiëert lijfrenten bl. 23, n. 47, erkend in geldelijke aangelegenheden n. 6, 11, 29, 41, bijl. I- -III, haar vertegenwoordigende bestuurscolleges n. 57. Geschil, tusschen kerkeraad en directeuren in 1710 bl. 9, n. 37, 42, bijl. II, tusschen kerkeraad en gemeente in 1727 n. 10, 42, bijl. VI, t. kerker, en regenten van het Zuiderhofje in 1782, bl. 28, n. 50, t. kerker, en eenige gemeenteleden bl. 28, bijl. XV. Gestudeerde leeraren bl. 17, n. 19, 36, 42, 46, invloed van het verlangen naar — op de instelling der secrete kas bl. 15, 17, n. 36, 46, op de toekenning van zelfstandigheid aan directeuren bl. 17, n. 10, 38, 42, en op de buitensluiting der leeraren buiten de kamer n. 12, 42. Grondbeginselen (twee —) der doopsgez. bl. 3 v. Groote kerkeraad, ingesteld n. 16, bijl. XIII, appellabel voor de gemeente n. 57. Kamer of kerkeraad n. 12, zijn verhouding tot andere bestuurscolleges der gemeente n. 57, zijn ruime opvatting tegenover directeuren der s. k. n. 55, zijn verhouding tot de gemeente bl. 4 v.v., n. 9. Kerkrecht, wat het omvat n. 3. Kerkrechtelijke beschouwing der vraag noodzakelijk n. 2. Kops, brief van Pieter — bijl. XV. Laksheid der gemeenteleden bl. 6, n. 18, 19, 29. Langedult, testament Petr. — bl. 19, bijl. XI. Leeraren, in de kamer bl. 5, n. 12, verkiezing van — door de gemeente bl. 4 v.v., n. 6, 42, door den grooten kerkeraad n. 16, bijl. XII, XIII, XIV, opleiding van — door Spinneker n. 19, 42. Legaten n. 48, van Willem Palm n. 38, 43, van Pieter Teyler van der Hulst n. 44. Lijfrenten bl. 21, 23, n. 47, bijl. V. Memoriael der Oude Vlamingen te Haarlem, n. 25. Oude Vlamingen bl. 7, n. 25. Plan van Vereeniging, zie Akte v. V. Protest van: Buijssant bl. 10, bijl. IX, Enoch Hovens n. 42, Kops bl. 19, n. 21, bijl. XV, Westerkappel n. 16, bijl. XII. Recht der broederen of der gemeente bl. 3 v.v., voorbeelden zijner toepassing n. 6, 11, 13, VI, — in de belijdenissen n. 24, — in de A. v. V. n- 3Ti — gekrenkt en beknibbeld bl. 5 v., n. 16, 18, 19, 29, XIII, XIV, XV, — nooit afgeschaft bl. 9, n. 31, (zie Gemeente). Recht der gemeenteleden afzonderlijk n. 7, 9. Rechtsonzekerheid betreffende kerkelijk goed n. 43. Schoolfonds aangeboden n. 53. Schrijver, Ds. Pieter n. 46. Secreet, de beteekenis van het woord bl. 19, n. 45, 54 slot. Secrete kas, is het eigendom der gemeente bl. 21, 33, misschien hadden enkele déélen oorspronkelijk het karakter van een onafhankelijke stichting n. 42 slot, reden van haar instelling bl. 14 (vgl. Gestudeerde leeraren), wie over haar heeft te beschikken bl. 31 v., n. 53, wat de A. v. V. omtrent haar bepaalt, bl. 20, 30 v., titels harer bestuurders n. 40, kan de groote kerkeraad in haar bestuur ingrijpen? bl. 35, n. 42 slot, nieuwe regeling harer positie noodig en wat daarbij voornl. overwogen worde, n. 53, 60. Secrete kas in de Peuzelaarsteeg, haar instelling bl. 15 v., n. 36, bijl. I, haar bestuur tweemaal gewijzigd bl. 16, bijl. II, VIII, het in 1739 bijeengebrachte fonds tot den predikdienst met haar vereenigd bl. 17 v., n. 42 slot, verschillende besluiten omtrent haar n. 38, 39, 41, hoofdpunten harer geschiedenis n. 43. Secrete kas op het Heiligland, haar instelling bl. 21, n. 46, bijl. III, het oorspronkelijk „project" bl. 21, bijl. IV, autocratische neiging harer directeuren bl. 22 v., een commissie van onderzoek en een nieuw reglement in 1783 bl. 24 v., bijl. IV. Souvereiniteit der gemeente bl. 3 v. (zie Recht der broederen). Stemmelijk gebed n. 22. Synoden van doopsgezinden bl. 4, n. 4, haar bijeenroeping geschiedt op besluit der geméénten, n. 8. Twist, in de broederhandelingen bl. 5, n. 13, tusschen Snep en Van Vollenhoven n. 26, tusschen Dr. Galenus Abrahamsz. en Apostool n. 35, in de gemeente in 1727 bijgelegd n. 42. Vereeniging van gemeenten, vóór 1784 bl. 9, n. 1, — in 1784 bl. 26, n. 49. Verhouding, onderlinge — der besturende colleges, n. 12, 54, 57. Verlaan, contract ds. — bijl. VII. Vinders der buurt n. 6. Vlaamsche zede n. 1, 13. Votum positivum (activum) en -negativum bl. 7. Vrijdagscollege 11. 28. Waakgeld n. 7. 'Weduwenbeurs op het Heiligland bl. 33, n. 59. Westerkappel, protest van Iz. van — n. 16, bijl. XII. Wet op de kerkgenootschappen 1853 n. 31. Wetten voor den vollen kerkeraad en — voor Diakenen bl. 13, n. 12, 31. Wrijvingspunten vóór 1784 bl. 27 v. Wijnalda, ds. A. — bl. 17, 26, n. 28. Zonnisten en Lammisten bl. 7. LIJST DER BIJLAGEN. I. Instelling der secrete kas in de Peuzelaarsteeg in 1684. II. Geschil tusschen dienaarschap en administrateuren der secrete kas in de Peuzelaarsteeg in 1710—1713. III. Instelling van de secrete kas op het Klein Heiligland in 1714. I\. Rapport over de secrete kas op het Klein Heiligland in 1783, met het oorspronkelijk „Project" van 1714. \ . Contract en notitie der lijfrenten, genegotieerd bij de oprichting van een armenhuis in 1727. VI. Geschil over het armenhuis in 1727. \ II. Contract ten dienste van den eersten academisch gevormden leeraar in de Peuzelaarsteeg in 1728. VIII. Oprichting van het fonds tot den predikdienst en overgave der secrete kas in 1739. IX. Protest van Willem Buijssant in 1739. X. Testament van dr. Jakobus van Zanten (f 1750). XI. Testament van Petronella Langedult (f 1751). XII. Protest van [zaak van Westerkappel inzake leeraarsberoeping (1761). XIII. Instelling van den grooten kerkeraad in de Peuzelaarsteeg (1761). XIV. Regeling van de leerarenberoeping in de Peuzelaarsteeg (1763). XV. Uit het schrijven van Pieter Kops (1783). XVI. Plan (of Acte) van Vereeniging (1784). XVII. Bijvoegsels op het Plan der Vereeniging (1792). X\ III. Aanhaling uit het „Adres van den Grooten Kerkeraad aan de Tweede Kamer" (1852).