1064 / 3• ze zich bevinden, als aanhoorigen van een klein Land. Die vergoeding ontbreekt ons in Holland, en dit draagt er veel toe bij om het Land af te " zonderen. » Men zou ons kunnen opwerpen dat M. de Marez Oyens, alhoewel een Hollander, gelijk vele hollandsche aristocraten, een Fransquillon is. Hij heeft immers bovenstaande oordeel in het Fransch geschreven ... en dat is loensch ... Maar ziehier een hollandsche geleerde die voorzeker geen Fransquillon is : de vermaarde H. A. Lorentz, professor van Natuurkunde aan de Universiteit te Leiden en laureaat van den Nobel prijs. De Flaminganten haalden zeer dikwijls, vóór den oorlog, zijnen naam aan, om te bewijzen dat de hollandsche Universiteiten, alhoewel een kleine nationale taal als voertaal gebruikende, toch groote geleerden voortbrengen. Welnu in 1907 liet de vermaarde physicus een lijvig boekdeel drukken met den titel « Abhandlungen über theoretische Physik » (1). 'T is een verzameling vanopstellen, in het Engelsch,het Duitsch en hetFransch, die de schrijver in een boekdeel heeft laten samenvatten Uit de Vorbemerkung schrijf ik het volgende alinea over : « Das bunte Gewand der drei Sprachen bitte ich den Leser » gütigst zu entschuldigen. Wir Hollander sind nun eiiimal genötigt, wenn wir " uns an der gemeinsamen wissenschaftlichen Arbeit der Völker beteiligen •' wollen, in fremden Sprachen zu schreiben, und so habe ich es eben, je nach » Umsianden, bald in der einen, bald in der anderen versucht. » Is het oordeel van Lorentz klaar genoeg? En zoo denken al de geleerde Hollanders die ou het standpunt staan van de algemeene ontwikkeling der wetenschap „ cercle et devieut trop restreinte a mesure que, par 1'amélioration des moyens de transport, les „ rapports eutre les hommes se multiplient... Le désir moderne d'élargir 1'hor'izon se manifeste „ surtout chez ceui qui out passé quelques années a 1'étranger, mais ü se heurte parfois aux „ confins de la langue nationale. Ce qui se publie en Belgique est genéralement écrit en frangais. „ Le mouvement inteilectuel de ce pays se rattache par conséquent au monde entier La langue „ internationale ae la Belgique est pour ses habitants une eompensation précieuBe pour le B dé3avantage d'appartenir a un petit pays fcille nous manque en Hollande, et cela contnbue beau„ coup a Fisolement dans lequel le pays se trouve. „ Üe Revue écunomique internationale verscheen vóór den oorlog, onder de wetenschappelijke leiding van Emile Levasseur (Parijs), Gustave Schmoller (Berlijn) en Eug. Philippovich von Philippsberg (Weenen). (1) 2 banden. Teubner, Berlin en Leipïig. en der beschaving. Vóór 1914 lachten de Hollanders met onze flaminganten. Alleen eenige belanghebbenden vonden er smaak in, en door belanghebbenden versta ik de hollandsche letterkundigen, romanschrijvers, tooneelsch)ijvers, dichters en hunne uitgevers: voor een koopman in Nederlandsche letterkunde ware het verdringen van het Fransch in België immers een puike zaak; question de boutique, zooals men zegt. Sedert 1914 zijn bij die belanghebbenden nog eenige hollandsche politiekers gekomen, die in de.) oorlog de mogelijkheid eener verbrokkeling van België meenden te vinden en eene onverhoopte gelegenheid om ten minste een deel der muiters van 1830 opnieuw bij Holland in te lijven. Voegt bij die belanghebbenden en irredentisten nog eenige mislukte professors die, in Holland niet geslaagd hebbende, op de prooi der Gentsche Universiteit loerden. Buiten die kleine maar luidruchtige minderheid, beschouwen de hollandsche geleerden het als een onzin, de internationale taal, waarover wij als wetenschappelijke taal beschikken, door een kleine nationale taal le vervangen die er enkel zou toe bijdragen om ons van de algemeene wereldbeschaving af te zonderen, terwijl zij zelve, Hollanders, verplicht zijn hun toevlucht te nemen tot het Fransch, het Duitsch of het Engelsch, om met de wereldbeschaving in aanraking te komen. Immers onderzoekt de lijst der werken der Hollanders die op den vreemde bekend zijn; ze zijn in het Duitsch, het Fransch of het Engelsch opgesteld. Zoo, bij voorbeeld, de werken van hunne zoo hoog geprezen Nobelprijzen. Er zijn vijf Hollanders die in Zweden, om hun wetenschappelijke werken, den vermaarden Nobelprijs van 100.000 fr. bekomen hebben : Jac. Hendr. van 't Hof, Hendr. Ant. Lorentz, Pieter Zeeman, Hugo de Vries en Joh. I)ied. van der Waals. Het zijn die namen, die de flaminganten ons naar den kop slingeren, wanneer wij beweren dat eep geleerde niet het Nederlandsch niet over de enge grenzen van zijn Land komt Welnu die Hollandsche geleeiden zijn op d#n vreemde juist bekend doorwerken die in het Duitsch of het Fransch geschreven zijn. Van der Waals alleen schreef zijn standaardwerk in het Nederlandsch, maar liet het in het, Duitsch vertalen door F. Roth. Men mag zonder vrees van tegenspraak staande houden dat die geleerde scheikundigen en naluurkundigen aan d-é Zweedsche geleerden, die hun den Nobelprijs toekenden, enkel doqr hunne in het Fransch of in het Duitsch geschreven werken bekend geworden zijn. En nog waren het zweedsche geleerden, wier eigen taal een zustertaal is van het Nederlandsch. Hoe moeten de zaken dan staan ^oor een Hollander tegenover den geleerdenwereld van Frankrijk, Italië, Rusland, Spanje, Japan enz ...? Denkt gij dat de grootste hollandsche geleerde die in het Nederlandsch de verbazendste ontdekkingen zou beschrijven, in die landen een enkeien lezer zou vinden? En toch zou hij er honderden vinden, wanneer hij over die zelfde ontdekkingen in het Fransch, het Duitsch of het Engelsch zou schrijven. Ook zijn de hollandsche geleerden dien toestand volkomen bewust. Nietaljeen hunne standaardwerken, maar ook hunne periodische tijdschriften, die op een wetenschappelijken naam aanspraak maken, schrijven zij het liefst in eene der drie west-europeesche wereldtalen. Zoo bij voorbeeld : Archives néerlandaises des seiences exacter et naturelles. Archives du Musée Teyler (Paléontologie). Niederlandisches Archiv fur Zoologie Recueil des Travaux chimiques des Paus-Bas > t de la Belgiquc. Recueil des travaux botaniques nêerlandais Revue semestrielle des publications mathématiques rédi^ée sous les auspices de la Société mithématique d'Amsterdam, par Hugo de Vries (Amsterdam), J. Cardinaal (Delft), Kapteyn (Utrecht), J. C. Kluvver (Leyde) et F. Schuil (Groningue . Dit tijdschrift dat de namen draaft der meest beduidende professoren der vijf hollandsche hoogescholen op het gebied der wiskunde, heeft'een reglement, waarvan artikel 2 luidt als volgt : « Pour les analyses (de livres) on se servira de la langue allemande, anglaise ou francaise, selon que le mémoire a été rédigé en alKemand, en anglais ou en francais ; pour les mémoires rédigés dans une autre langue, 1'analyse se fera d'ordinaire en frangais (1) De Académie des Sciences d'Amsterdam geeft sedert eenige jaren hare verslagen uit onder den titel Proceedings of the Royal Acadeiny of Sciences... •> Het koninklijk meteorologisch Instituut der Nedei landen geeft, behalve zijn Jaarboek, ook fransche werken en opstellen uit " vu qu'en hollandais, le nombre deses lecteurs se trouverait trop restreint ,, (2). Die lijst, die de aanzienlijkste tijdschriften van Nederland bevat en nog merke lijk zou kunnen verlengd worden, bewijst genoeg hoe weinig flamingant de hollandsche geleerden zijn. Dat sommige geneesheeren, veeartsen en zoogezegde rechtsgeleerden van Assenede, Nevele, Sinaai, en andere brandpunten van internationale wetenschap, zulks niet weten, verwondert ons geenszirs. Maar dat men hun advies in gewisse kringen ernstig schijnt op te nemen, dat verwondert ons meer. Als er kwestie is van eene hervorming van liet lager onderwijs, is het niet voldoende eenige jaren op school geweest te zijn, is het niet genoeg te kunnen lezen en schrijven om over die hervorming meê te kunnen spreken. Vraagt het eens aan de onderwijzers, zij zullen u het gepast antwoord geven. Welnu, evenzoo is het niet voldoende een paar broeken op de banken eener universiteit versleten te hebben om de vereischten van het hooger onderwijs te kennen. Tot over honderd jaar schreven'en onderwezen meest al de Universiteitprofessoren in de zelfde taal, in het latijn. Gedurende de achttiende en negentiende eeuwen ontstond tegen die taal. die de taal van de kerk was, eene vooringenomenheid die door de democratie nog gesteund werd. Overal moest het Latijn voor de volkstaal plaats maken. Het roniantis-nius had intusschen de taal, zooals zoovele andere abstrakte wezens vergoddelijkt, en men zag dien ongelooflijken wantoestand oprijzen, waarin de zaak zelve (de wetenschap) aan den vorm (de (1) Dut reglement staat onder ander te lezen op bladzijde 3 van den omslag van Band XXI ' deel (1913 van bovengemeld tijdschrift. (2) Voorwoord van den Bestuurder bij het werk van 1'haff: Etude sur les courants de la mei' du Nerd. taal) opgeofferd werd. De taal werd gansch het vak, zooals een fijne spotter mij eens deed opmerken... Die wantoestand gaf natuurlijk tot een onbewuste reactie aanleiding : overal ontstonden pogingen om een nieuwe internationale taal in liet leven te roepen. Van het Latijn, de taal der katholieke kerk, kon in onze eeuw van vrijzinnigheid, geen spraak meer zijn. Men vond het Volapük uit, dan het Esperanto en nog meer andere kunstmatige talen. In degeleerde wereld zag men echter in, dat een kunstmatige taal niet levensvatbaar is, en men streefde er naar andere, meer doelmatige middels om de wetenschap haar internationaal karakter van eertijds terug te geven. Men sloot zich trapsgewijze aan bij de eene of andere'groote naburige volkstaal, die een min of meer internationaal karakter bezat Men stichtte tijdschriften in twee of meer wereldtalen, waaronder de kleine volkstalen natuurlijk geene plaats vonden (1). In al de landen der wereld ging en gaat die beweging nog onweerstaanbaar vooruit. Alleen in enkele verachterde landen wordt ze nog tegengewerkt door aloude veeten, die door de politiek op de schandelijkste wijze uitgebaat worden. Onder die verachterde landen mag men op de eerste plaats de oostenrijksche erflanden noemen, zooals Bohemen met zijne tzechische Universiteit en vooral Croatiën, dat, met zijne croatische universiteit te Agram 95 % ongeletterden telt. Zullen wij in België het voorbeeld van Croatiën volgen ? Dat in de wetenschappelijke kringen van Duitschland de gedachte eener vlaamsche Universiteit eenvoudiglijk als een politieke greep aanzien wordt, bewijzen de volgende regels, getrokken uit de brochuur van Tony Kellen. •• Die vlamische Hochschule in Gent » (2). u Harold Arjüna hat 1897 in seiner Schrift über die vlamische Bewegung gefordert, dass in Belgiën in den vlamische Provinzen das Vlamische die einzige Amtssprache werde, in den wallonischen das Französische und in der Zentrali egierüng das Hochdeutsche. Er war zwar auch fur die Umwandlung der Genter Hochschüle in eine vlamische, aber nicht ünter ausschliesslicher Verwendung des Vlamischen. — « Würde Gent nur Vlamisch « dozieren, schrieb er, so kommen keine Reichsdeutschen hin; mit deutscher « Vortragssprache aber würde der Gewinn für Belgien in jeder Hinsicht grösser » sein." — « Auch andere gingen von der Ansicht aüs, dass das Vlamische als Volkssprache erhalten bleiben und gefordert werden ?nüsse, aber man dür/e den Wert des Vlamischen, soweit die hollere Bildung und die Rücksicht auf den (1) Behalve de hooger aangehaalde holiandsche tijdschriften dienen nog vermeld te worden : Vierteljahrschriftfür Social- und Wirtschaftsgeschichte (Stuttgart), dat artikels publiceert in het Duitsch, het Fransch, het Engelsch en het Itatiaansch. Archives internationales de Pharmacodynamie et de Therapie (Gent), in het Fransch en in het Duitsch. Acta mathematica : in het Fransch, het Duitsch, het Engelsch, het Latijn en het Italiaansch. Alhoewel te Stockholm door Zweedsche geleerden uitgegeven, sluiten de Acta mathematica uitdrukkelijk het Zweedsch zoowel als het Deensch-Noorsch en de andere kleine talen uit. (2) Gedrukt te Hamm (Westf.) bij Breer en ïhiemann zie bl 140-141 (31>-37) vau gemelde brochuur. internationalen Verkehr (in geisliger wie in wirtschaftlicher Hinsicht) in Betracht komme, nicht uberschdtzen Jetzt liegt die Sache so, dass aus potitischen Grunden eine hochdeutsche Schule für die Vlamen nicht in Betracht kommt, wenn sie wirklich leberts fdhig sein soll. Ob dies anch für eine spatere Zukunft noch der hall sein wird, ist allerdings eine andere Frage. Hebt gij het goed gelezen \ Het « Vlaamsch moet als volksspraak behouden en - ontwikkeld worden. , tnaar men mag de waarde vim het Vlaamsch niet i overschatten voor zooveel het hooger onderwijs en het intey nationaal lei keet „ 0p verstandelijk en economisch gebied in aanmerking komen. De zaken staan » echter zóó (in 1916) dat voor den oogenblik, om politieke redens, van een •> hoogduitsche Universiteit voor de Vlamingen moet afgezien worden, zelfs wan» neer zij werkelijk levensvatbaar zijn zou. Of dat ook later het geval zijn zal, « is een andere kwestie. » • En, in der waarheid, Tony Keilen had geen ongelijk : zoodra het F ransch uit ons hoogeschoolonderwijs zal verbannen zijn, zal een andere internationale taal, het Duitsch, van lieverlede zijne plaats innemen. Fransch of Duitsch, wij hebben te kiezen. ■ . Maar ziehier eene opwerping : Dat onze geleerden altijd een internationale tail zullen moeten gebruiken in hunne wetenschappelijke schriften, belet niet dat zij de volkstaal zouden kunnen gebruiken in hun onderwijs. Wat de hollandsche geleerden kunnen, moeten ook de vlaamsche geleeiden kunnen. Die opwerping beantwoord ik met de volgende beweegredens : 1» De studenten die hun hooger onderwijs in het vlaamsch zonden genoten hebben, zouden niet voorbereid zijn om in de eigentlijke geleerde wereld hunne intrede te doen. Zij zouden niet in staat zijn om deel te nemen aan de internationale intellectueele beweging. Boven een dergelijk universitair ondeiwijs zou nog een ander hooger onderwijs moeten staan. De eigentlijke Universiteit zou maar een soort van hoogeschooiuitbreiding meer zijn (1). De ware geleeiden, bekwaam om door zelfstandigen arbeid de wetenschap vooruit te helpen (2), zou men in bijzondere instituten moeten vormen, waarin de boeken, de tijdschriften en de voertaal, gelijk vroeger, duitsch, fransch of engelsch zouden zijn. Op die wijze zou de taalkwestie niet opgelost, maar enkel verplaatst zijn. Hl Ver van ons hot gedacht van het nut der hoogeschooiuitbreiding te betwisten. Hoe meer hoogeschooluitbreidingen hoe beter, in het Vlaamsch en in het Fransch, naarvolgens de doelmatigheid. De schrijver dezer bladzijden heeft een aanmerkelijk deel genomen aan de hoogeschooiuitbreiding (in het .Vlaamsch) die te Brugge in zoo bloei nden toestand was vóór den oorlog; Daartoe is het niet noodig flamingant te zijn. Maar hoogeschool en hooge?rhooluitbreiding verschillen zoozeer van elkander als leger en garde-civiek. (2) In een openbaar debat heeft de socialistische leider Anseele doen opmeiken dat men de rol van de hoogescholen soms overschat op wetenschappelijk gebied, dat er zeer vele groote mannen geweest zijn die nooit eene hoogeschool zagen, namelijk j Gramme, de uitvinder van de dj narno. James Watt, de uitvinder van de stoommaehiene; Faraday, een der grootste uitvinders op het 2' In feite gebruikt men in Holland niet zoo uitsluitelijk de volkstaal als voertaal. De iiollandsche professoren doorspekken hunne voordracht niet latijnsche, fransche en duitsche woorden en citaten. Bij voorbeeld hetgeen nun in onze fransche leergangen van Logica of redeneerkunst. « la cause efficiente » en « la cause finale - noemt, noemen zij eenvoudig lijk de eau sa efficiens en de causa finalis. Ziehier overigens een uittreksel uit eene conferentie van Dr J. Bierens de Haan in de Vereeniging voor wijsbegeerte te Amsterdam, ter gelegenheid van haar lOjarig bestaan (1). «• In den strijd dei- meeningen is het supranaturalisme de these, hot naturalisme de anti-these; zij verhouden zich onderling als het antieke en het moderne. Er is supranaturalisme van theologische en van rationalistische kleur. In de Spinozistische levensleer is de « synthese gevonden, die de tegengestelde meeningen veicenigt. Reeds in •> Spinozas wereldleer straalt door de gedachte die het transcendente en imma» nente saamvat. Al mag het substantie-begrip in dezen niet toereikend zijn, " omdat het te grooten nadruk legt op het objectieve... enz... enz... » Dan is er nog spraak van w er a\A-activiteit, essentie en existensie, idealisme en deugdformules, centrale inhoud, » zich zeiven kennen als modus dei' goddelijke substantia, populaire moraal, het Universum, de inlellehtueele liefde enz... Ziedaar de taal die men in een vlaamsche Universiteit zou spreken. Is dat volkstaal? Om een dergelijken uitslag te bekomen, is het de moeite -waard van jaarlijks millioenen te verspillen en tweedracht in het Land te zaaien ? Hoe men in Holland de fransche termen der Natuurwetenschappen vertaalt, hebben wij reeds hooger gezien. In Holland is dat alles toegelaten, omdat men er van de taal geene kwestie van eergevoel en rassenbewustzijn maakt. In ons Land echter zou een dergelijk mengelmoes een gedurige opschudding onder de stndenten le weeg brengen De eenen zouden tegen het gebruik der fransche termen, de anderen tegen het gebruik der duitsche protesteeren. En men zou de taalzuiveraars weldra aan het werk zien... De internationale, overal gekende wetenschappelijke termen zouden door oorspronkelijk vlaamsche samengestelde woorden vervangen worden. Maar die samengestelde woorden leveren zoo groote nadeelen en gevaren gebied der electriciteit enz .. iHet debat ISevens-Anseele, gedrukt te Gent, 1911, in de drukkeiij Het Licht, blz. 18). « Inderdaad zijn vele technische uitvindingen op erapirieke wijze gedaan. Maar niettemin worden die uitvindingen liet meestin de hoogescholen tot wetenschappelijke thcoriën oïngeweikt en ontwikkeld ; en aldus worden de gevolgen van die uitvindingen in het oneindige verdiept en vermenigvuldigd. Denkt eens wat de primitieve stoommachien van James Watt in de 19e eeuwgeworden is! Wat Michel Faraday betreft, er dient opgemerkt te worden dat hij v.el is waar tot zijn 22 jaar boekbindersgezel was, maar dat het niet als dusdanig is dat hij zijne uitvindingen gedaan heeft, maar als bestudeerde chemieker. Als boekbindeisgezel volgde hij de lessen van natuur- en scheikunde, namelijk van Davys Yan 1813 af', d. i. op 22-jarigen leeftijd, weidde hij zich uitsluitelijk aan zijne studiën en werd in 1827 professor in liet " Royal Institution oi London ». Het is als dusdanig dat hij een der grootste uitvinders werd der 19da eeuw. Zonder de hoogeschool en het hoogeschoolonderwijs zou Faraday niet geworden zijn wat hij werkelijk geweest is. (1) Zie Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14 October 1916, ochtendblad A. op(l), dat een ernstig geleerde dezelve op voorhand moet van de hand wijzen. Op die nadeelen en gevaren zullen wij niet meer terug komen Het zij genoeg er op te wijzen dat in Holland het gebruik van die vreemde termen de universitaire voertaal tot aai soort van internationaal mengelmoes maakt, dat ten slotte voor de watenschap nog voordeeliger is dan de eigen tlijke volkstaal, maar hoegenaamd niet beantwoordt aan hetgeen de flaminganten van eene universiteit, op sociaal en op ideaal gebied verwachten. Om reden van onze taaltwisten zou niemand in ons Land met een dergelijk internationaal mengelmoes tevreden zijn. Het voorbeeld van Holland is dus niet doeltreffend Ten andere wij hebben reeds gezien dat de geleerde Hollanders, deze ten minste die in de zaak geen persoonlijk belang zoeken, de belgische toestanden benijden. Ware in Holland de eene ot andere wereldtaal zoo verspreid onder het volk als bij ons het Fransch, hoe gretig zouden zij van dat voordeel gebruik maken! Wat tijd zou niet gespaard blijven voor de natuurkundigen en de specialisten van allen aard, die in dezelfde taal voor hunne leerlingen en voor de wetenschappelijke wereld zouden kunnen spreken en schrijven. Nu moeten zij, om met de algemeene intelleklueele beweging in aanraking te blijven, echte philoiogen of taalkundigen worden. Hoe vele bekwame wiskundigen, natuurkundigen en geneesheeren hebben daartoe, den noodigen aanleg niet. Ik weet wel dat een geleerde verschillende talen moet kennen om zich door het lezen der tijdschriften en nieuwe boeken op de hoogte der wetenschappelijke beweging te houden. Maar eene taal leeren om ze te kunnen lezen is heel wat gemakkelijker, dan ze te moeten leeren op zóó grondige wijze, dat men ze in wetenschappelijke opstellen kunne gebruiken (2). (1) Zie hooger bl. 6. Zij ontberen namelijk de klaarheid der internationale fransche terminologie. Ziellier een voorbeeld : zonder taalzuivering hebben wij acide nitrique en nitraten Ocide sulfurique en sulfaten acide chlorhydrique en chloruren. Iedereen ziet en verstaat het verband dat bestaat tusschen die verschillende korpsen, ter-wijl met taalzuivering geen verband meer te bespeuren is : salpetersuur geeft nitraten zwavelzuur „ sulfaten zoutzuur „ chloruren. (i) Zoo k):ii' hit dit zot wainig holland^he geleerden op den vreemde bekend zijn, in al de vakken waarin de taal een betrekkelijk groote rol speelt: in de geschiedenis, de sociale wetenschappen, de wijsbegeerte en de rechten. — Bemerkt wel dat hunne vijf Nobelprijzen alle op het gebied der natuurkundige wetenschappen verworven geweest zijn, juist in die wetenschappen die van zelfs internationaal zijn : H20. hydi ogeen, Ca, calcium, OH2, hydroxyde, C of carbur; S02 of sulfur, dan verders atoom, molecuul enz , dat is alles van zijn eigen reeds internationaal. De hollandsche geleerden hebben dus niet veel moeite om over dergelijke vakken in een taal te schrijven die ze miar gebrekkig kennen. Maar in de andere vakken, geschiedenis enz , speelt de tan! een veel beduidenderrol. Ook zijn de Hollanders in al die vakken bijna totaal ongekend op den vreemde. • § III. Het ideaal standpunt (Stam en Ras, Volk en Vaderland). Enkele flaminganten steunen bunne eischen niet zoo zeer op sociale en wetenschappelijke als op ideale beschouwingen. Hunne redens zijn gevoelsredens en daarom zoo veel te min voor eene koelbloedige redeneering vatbaar... Zelfs wanneer men hun bewijs-t dat, uit een sociaal en wetenschappelijk oogpunt, hunne hervormingen een ware ramp zouden te weeg brengen voor België in het algemeen en voor Vlaanderen in het bijzonder, dan antwoorden zij u met slagwoorden als deze : da taal is gansch het volk; wij zijn stambewuste Vlamingen ; in onze taat verdedigen wij het bestaan van onzen stam .. En die slagwoorden oefenen somtijds een medeslependen invloed uit op de halve geleerden, op dezen die op de Normaalschool, op het Collegie of het Atheneum, in hunne lessen van Geschiedenis en Aardrijkskunde eenige verkeerde of halfklare begrippen van Volkeikunde als evangeliewoorden opgeslorpt hebben, zonder ooit te vermoeden dat de Volkerkunde eene wetenschap is, waarvan men nog mag zeggen dat hare vertegenwoordigers elkander in de oogen niet mogen bezien, zonder in eenen lach uit te barsten. Niet allt-en verdeelen die heeren de volksstammen op de meest uiteenloopende wijze, maar zij zijn niet eens takkoord over de kenteekens die een volksstam uitmaken. Wat is dan eigenlijk, in de Volkerkunde, een stam of ras? De eenen nemen de philologische of taalkundige kenteekens tot basis van hunne verdeelingen en onderverdeelingen. Maar men doet bun met recht en reden opmerken dat het verschil vau taal niet een grondzakelijk verschil is; dat niet alleen een persoon, maar dat geheele menschengroepen van taal kunnen veranderen. De meeste amerikaansche negers kunnen geen andere taal dan de engelsche; de zwarten van het eiland Haïti spreken Fransch : zijn de eersten daarom Angelsaksen en de laatsten Kelten of Latijnen ? Tot laat in de middeleeuwen was de eenige taal die gebruikt werd, in het derde deel van bet huidige Duitschland, een slavische taal (1). Heden ten dage bestaan er nog enkele ongeleerde boeren in Schlesiën, in Saksen, in Oost- en Westpruisen, die uitsluitelijk wendisch spreken... Al de anderen zijn gegermaniseerd: zijn ze daarom Germanen geworden? De kinders der Vlamingen die naar Midden-Frankrijk uitwijken, kunnen gewoonlijk niets anders meer dan Fransch : zijn ze dan veranderd van stam of ras? Zoo ja, moet men bekennen dat de merkteekens van een volksstam of een mensclifnias ze^r oppervlakkig zijn, veranderlijk en toevallig. Of is de taal misschien geen grond- (t) Namelijk beoosten de Elbe. In Oost- en Westpruisen alsook in de Marken en in het koninkrijk Saksen, verraden een groot getal dorpsnamen nog hun slavischen oorsprong. zakelijk kenteeken van den stam ? De flaminganten schijnen het zelf aan te nemen, als zij beweren dat er vier millioen en half Vlamingen in België leven. Immers onder die vier millioen en half zijn er ten minste een half millioen die geen Vlaamsch kennen en een millioen die beter Fransch kennen dan Vlaamsch. Ten andere, reeds lang hebben de ethnografen of Volkerkundigen al het ongerijmde vastgesteld van eene rassenverdeeling die op taalkundige kenteekens berust. De amerikaansche geleerde, William Z. Ripley, heeft, na vele anderen, genoegzaam bewezen dat de taal van een volk in den loop der eeuwen verandert met de politieke grenzen; dat in de meeste huidige europeesche staten de volkstaal voortgesproten is uit de taal van een kleine minderheid veroveraars, die deze taal, meestal zonder dwang, door de natuurlijke uitzettingskracht hunner hoogere beschaving, aan de meerderheid der veroverden opgedrongen hebben (1). 't Was het geval namelijk voor Frankrijk, Spanje en Portugaal, waar de Romeinen, alhoewel in minderheid hunne hoogere kuituur en hunne taal door de oneindig talrijkere Kelten en Germanen hebben zien navolgen, en aldus de romaansche talen hebben geschapen, 't Was ook het geval in Duitschland, beoosten de Elbe, waar in den loop der dertiende eeuw de Marken door de Brandenburgers, en Pruisen door de ridders der Teutonische Orde veroverd werden : de oorspronkelijke slavische taal der inwoners werd daar insgelijks door de taal der meer ontwikkelde veroveraars verdrongen. En zoo is het met bijna geheel Europa gelegen. Men kan met geen zekerheid beweren dat een enkel europeesch volk zijn ourspronkelijken stam, in opzicht van taal, getrouw gebleven is, tenzij misschien de Laplanders, die nooit door een vreemde beschaving aangeraakt geweest zijn. Hoe onbeschaafder een volk, hoe meer hans dat het zijn oorspronkelijke eigenschappen zijn eigen aard — zooals Ledeganck zingt — behouden heeft Uit dat oogpunt moeten de negers van Midden Afrika en de Boschimans van Australië het voorbeeld zijn van de *» rasechte » of zoogezegde stambewuste flaminganten (2). (li Zie W. Z Ripley. The Races of Jiurope, a sociological Study etc.. London, Kegan, Trench, Trübner & O 1900. (2) Als men, kost wat kost, den vlaamschen eigenaard wil vrijwaren, dan behoeft men noch vlaamsche, noch fransche universiteit: men moet eenvoudiglijk alle ondeiwijs afschaffen, .den ijzerenweg uitbreken en de telegraaf- en telefoondraden afsnijden. Dan zullen wij werkelijk een interessant volksken uitmaken en van heinde en ver zal men ons komen bezichtigen, juist gelijk de inwoners van het eiland Marken ! Maar laat ons ernstig zijn ! Ik neem aan dat onze lielhehbers van eigen aard en eigen zeden de zaak zoo ver niet willen drijven, en eenvoudiglijk aan onze vlaamsche kunst denken Welnu, om onze vlaamsche kunst haar alouden luister te bewaren, hebben wij geene vlaamsche universiteit noodig! Ten tijde van Rubens en Van.Dijck, was er maar ééne universiteit in België, Leuven, en de voertaal van die universiteit was het Latijn. Zoo de voertaal onzer universiteiten het minste vei band had met de vlaamsche kunst, zou het inrichten van een vlaamsche universiteit haar den genadeslag geven, door haar te hollandiseeren. Een Guido Gezelle kan nevens een vlaamsche universiteit niet geboren worden : Immers een vlaamsche universiteit moet noodzakelijk aanleiding geven tot de zoogezegde beschaafde omgangstaal, en de beschaafde omgangstaal beteekent het einde van onze eigenaardige gewestspraken. En dat geldt niet alleen voor wat de taalkundige kenteekens van een volksstam betreft, maar ook voor wat zijn lichamelijke kenmerken aangaat. De ethnografen hebben trouwens de eerste soort van kenteekens, de taalkundige, laten varen. Zooveel te meer prijs hechten zij aan de tweede soort. Kan een volk van taal veranderen, zoo zeggen zij, zijn anatomische en physiologische eigenschappen zijn onuitwischbaar. Nutteloos is het de grondverschillen aan te duiden die zij tusschen de negers, de blanken en de roodhuiden opgemerkt hebben. Belangrijker is het aan het onderscheid te herinneren die zij onder de europeesche volkeren aanstippen : groote gestalte, blonde haren, blauwe oogen. langvormigen schedel voor de Germanen bij voorbeeld; kleinere gestalte, donkere oogen, haren en huid, breedvonnigen schedel voor de Kelten en de Latijnen. Dat waren nagenoeg de kenteekens die men, over eene halve eeuw als onderscheiding der bijzonderste west europeesche volksstammen opsomde Maai sinds lang is "die theorie omvergeworpen. Geen ernstig geschiedschrijver waagt het nog. zonder glimlachen, over lichamelijke verschillen tusschen Kelten en Germanen uit te weiden, sedert dat men opgemerkt heeft, dat Gesar daaromtrent dezelfde beschrijving geeft van het uitzicht der Kelten als Tacüus van dit der Germanen (J). Ondertusschen hebben de ethnografen zooals de Quatrefages, Deniker, Topinard, Ammon, Lapouge, Muffang, Ripley, de historische gegevens van Cesar en Tacitus en andere soortgelijken, zoowel als de huidige taalkundige kenteekens uit de Volkerkunde verbannen. Zij zijn met een nieuwe methode voor den dag gekomen: van de zoologie uitgaande, willen zij de menschenrassen uitsluitelijk verdeelen volgens de verhoudingen van het geraamte. Zij meten eu hermeten de lengte en de breedte van den schedel (index céphalique), der geraamten die in de prehistorische grafsteden ontdekt worden, vergelijken die afmetingen met deze welke zij op de huidige bevolking waarnemen, maken statistieken en leiden er allerhande gevolgtrekkingen uit af, die alles zijn behalve overeenstemmend. Zij schijnen nogtans lot deze gemeenzame conclusie gekomen te zijn, dat de bewoners van midden-Frankrijk, geheel Zwitserland, Noord-Italie, Beieren, Bohemen en Polen tot een zelfde ras behooren : men noeme dat ras nu Keltisch of alpinisch, 't is om het even (2). Zij stellen een zelfden typus daar, waarvan de meerderheid brachycephaal is (korte schedel), middelmatig van gestalte, en een lichtbruine huid heeft enz.. (3) Dat is het laatste woord van de ethnografie (4) Ziet ge nu al de - stambewuste « rassenpolitiekers, die "up to day» willen zijn, Europa te vuur (1) Zie Dattin. Manuel des études celtiques. Paris, Champion, 1905 (2j Daarover zijn de ethnografen immers niet t'akkoord. Zie N. Colajanni: Latms et AngloSaxons. Traduction de J. Dubois, Paris, Alcan.,19C5 pp. 25 et suiv. (3) Over de kleur van de huid hebben zg echter op de prehistorische geraamten gec-n zekere waarnemingen kunnen maken !! (4) Zie hiersver Jean Finot. Lepréjugé des Races. Paris, Alcan 1905. en te vlam zetten, om de politieke grenzen met deze rassengrenzen te doen samenvallen ? En het ergste van al is, dat wij niet weten of het daarmede gedaan zijn zou. Immers een nieuwe Ainmon of een nieuwe Mufïang kan opstaan, en, met zijne statist:eken in de hand, bewijzen dat men mis was ; dat volgens de laatste methode der schedelmetingen de kaart van Europa nog eens moet veranderd worden, wil men de volkeren uit de verbastering redden ! Laat ons dan ernstig'zijn, en eens goed inzien dat al die theoriën over stammen en rassen, een zeer belangwekkend voorwerp kunnen zijn voor academische verhandelingen, maar in het praktisch leven teenemaal op zij moeten gelaten worden. Van rassen en stammen kan maar doelmatig gesproken worden bij paaiden, koeien, honden en pluimgedierte, en misschien bij enkele afgezonderde en verachterde volksgroepen, waarvan wij de geschiedenis niet kennen. In het beschaafde Europa bestaan, ja, volkeren. Maar tusschen de begrippen ras en stam eenerzijds, volk en natie anderzijds is er een hemelbreed verschil. Wat is dus een volk of natie ? (1). Een volk of natie is een produkt der geschiedenis, een menschengroepeering die berust op eeuwenoude samenwoning, op gemeenzame overleveringen, op gemeenzaam lijden en verblijden, op gemeenzame instellingen en gemeenzame belangen. Dat gemeenzaamheid van oorsprong of, zoo men wil, gemeenzaamheid van bloed,niet noodig is om een duurzaam volkofeene natie uit te maken, bewijst genoeg de geschiedenis der vier vermaardste volkeren van Europa : Engeland, Frankrijk, Duitschland en Italië. Engeland, waarvan men niet kan vaststellen of het meer keltische, angel-saksische, deensche of normaansche bestanddeelen in zich bevat; Frankrijk, waarvan men vruchteloos zou onderzoeken of er meer keltisch dan germaansch bloed nevens het Latijnsch in de aderen van zijne bevolking vloeit; Duitschland dat ten minste door drie groote volksstammen gesticht werd (Kelten, Germanen en Slaven); en Italië, wiens rijkdom en verleidend klimaat opvolgentlijk al de barbaarsche volkeren van het Noorden over de Alpen lokte. Wat is er noodig opdat een volk of eene natie tot stand kome ? Eenheid van taal ? Hoegenaamd niet: Zwitserland en Canada, om van België niet te spreken bewijzen genoegzaam dat eene Natie met verschillende lalen op zeer vaste grondslagen kan berusten ; Zwitserland vooral, dat met zijne drie talen reeds meer dan zeshonderd jaar al de tempeesten van de europeesche geschiedenis getrotseerd heeft. Laat ons nint vergeten dat het " taalpatriotismus >• een negentiendeeuwsch verschijnsel is, gelijk het godsdienstig patriotismus een zestiendeeuwsch verschijnsel was. Misschien zien wij eerlang den klassenstrijd den zoogezegden rassenstrijd vervangen. Dat het taalpatriotismus in de achttiende eeuw hoegenaamd niet bestond, bewijst genoeg het diepe misprijzen dat Frederik de Groote, Koning van Pruisen en een dar afgoden der hedendaagsche duitscke patriotten, voor de duitsche letteren ten toon spreidde. Hij zelf sprak en schreef bijna niets anders dan Fransch. (3; Cf. E. lienan. Qu'est-ce qu'une nation? Conférence faite en Sorbonne le II mars 1882. Paria, Calmann-Leyj' 1S82, in-8° de 30 pp. Eenheid van taal is dus noch voldoende, noch noodzakelijk om eene natie tot stand te brengen. En eenheid van godsdienst? Ik antwoord nog eens met het voorbeeld van Zwitserland en voeg er dit maal ook nog het voorbeeld van Duitschland bij. Gemeenzame economische belangen? Iu onze tijden van materialismus, die meer op stoffelijke dan op geestelijke ontwikkeling uit zijn, oefenen gemeenschappelijke handels-en nijverheidsbelangen een sterken invloed uit op het ontstaan van nationaliteiten. Zonder twijfel heeft Duitschland zijn ontstaan als natie aan een dergelijken invloed toe te schrijven Immers het Duitsch Tolverbond (Zollverein), dat tusschen 1818 en 1834 tot stand kwam, werd in 1868 een voldongen feit. En de duitsche politieke eenheid werd enkel in 1871 verwezenlijkt. Is Duitschland een voorbeeld van wat de gemeenzaamheid van economische belangen vermag in de wording van een volk, Oostenrijk is integendeel een bewijs dat die gemeenzaamheid niet voldoende is. Om het even kan men zeggen dat de natuurlijke aardrijkskundige grenzen, zooals ze in het iberische schiereiland bestaan, er toe bijdragen om een volk of natie te doen ontstaan, maar toch op hun eigen en alleen daartoe niet voldoende zijn. Een volk is een geestelijk wezen, een gemeenzame ziel die haar voedsel tevens in het verleden neemt en in het tegenwoordige. In het verleden, dat wil zeggen dat steden en gouwen die de zelfde instellingen, de zelfde vrijheden, de zelfde belangen tegen de zelfde binnenlandsche en buitenlandsche gevaren verdedigd hebben, die de zelfde beproevingen onderstaan en de zelfde triomfen gevierd hebben, een zelfde gemeenschap van overleveringen bezitten die tot samenleven aanspoort. In het tegenwoordige, dat wil zeggen dat die steden en gouwen hunnen wil van samenleven verkondigen, telkenmale dat hun samenleven bedreigd wordt. Een volk is als een groote familie, waarvan de leden niet altijd even rijk, noch even deugdzaam, noch even gezond, noch even tevreden zijn met hun lot. maar waar iedereen toch fier blijft op zijnen familienaam en niet gezind is hem tegen een anderen te verwisselen. Bestaat er in dien zin een belgische volk, een belgische Natie ? Dat onze negen provinciën een gemeenzaam verleden hebben sedert nagenoeg vijfhonderd jaar, weet de eerste schooljongen de beste. In dit opzicht is de belgische natie meer dan tienmaal ouder dan de duitsche en de italiaansche. Dat in de tegenwoordige tijden de Belgen met vlaamsche, zoowel als deze met fransche of duitsche taal hunnen wil tot samenleven geopenbaard hebben, kan alleen betwist worden door eenige geesteskranken die hun persoontje vcor het kernpunt der samenleving nemen. Dat dergelijke geesteskranken bestaan moet ons noch verwonderen, noch buitenmate verontrusten. In al de landen dei weield zijn dergelijke verschijnsels voorgekomen. Niet alle natiën en volkeren zijn even sterk tegenover de naburige natiën afgelijnd... Meestal hebben zij, nevens hun eigenen aard, gelijkenissen met de naburige volkeren. De Belgen, deze ten minste van het vlaamsch gedeelte van België, hebben zoo niet dezelfde, dan toch een soortgelijke taal als de Hollanders. Maar hoe zeer verschillen zij van deze niet, in opzicht van godsdienst en vooral van karakter! Oneindig nader staan de Vlamingen, in dat opzicht, van de bewoners van Noord-Frankrijk en zelfs van de Duitschers uit het Rhijnland. Dat onder de naburige volkeren allerlei aanrakingspunten bestaan, is nog eens een algemeen natuurverschijnsel. Even zo is het plantenrijk een ononderbroken ketting, waarin de overgang van de eene familie tot de andere, oppervlakkig beschouwd, onopmerkbaar is. En tusschen die verscheidene familiën zijn bovendien nog allerhande overgangsindividuën op te merken, waarvan meri met geen zekerheid kan vaststellen tot welke familie zij behooren. En hetzelfde geldt ook voor het dierenrijk. Waarom zou een menschenfamilie, eene natie of een volk voor deze grillen der natuur, of liever voor deze natuurwet gespaard blijven? Is dat een reden om het bestaan der familie te ontkennen? En laat ons nog verder bij de natuur ter school gaan : Hoe leerrijk zijn hare lessen! Zooals een plantenfamilie onder den invloed der omgeving een onweerstaanbaren ontwikkelingsgang volgt, in denwelken zekere eigenschappen toenemen en andere afnemen, zoo ook ontwikkelt zich een menschenfamilie, een volk, eene natie. Hier ziet men hare kenteekens, onder den invloed der stoffelijke en geestelijke omgeving, zich hoe langer hoe sterker aflijnen, daar ziet men die kenteekens onder den eenen of den anderen verderfelijken invloed zich oplossen, ja soms verdwijnen. Een Volk, eene Natie is dus een levende wezen, eene werkelijkheid. Welke onzin is het niet, een huidig levende Volk met stammen en rassen van over vijftienhonderd of twee duizend jaren te willen verwarren; rassen en stammen waarover wij nagenoeg zooveel als niets weten. Kunnen dergelijke hersenschimmen tot grondslag dienen van een gezonde vaderlandsliefde? Duizendmaal neen ! Een verstandige vaderlandsliefde kan alleen op de Natie berusten, op het historisch samengestelde en nog werkelijk levende Volk. Waarin zal nu die gezonde vaderlandsliefde bestaan? Wie zijn vaderland bemint, moet natuurlijk het voortbestaan van dat vaderland nastreven en alles vermijden wat hetzelve in gevaar kan brengen, alles bevoordeeligen wat de banden der eendracht nauwer toehaalt, alles bekampen wat tot ontbinding kan aanleiding geven. Aan Walen en Vlamingen zooveel mogelijk, benevens hun eigene taal, een gemeenzame omgangstaal verschaffen, is zonder twijfel een werk van toenadering verrichten, bij gevolg een vaderlandslievende daad plegen ; dat werk van toenadering tegenkanten moet als eene antivaderlandsche houding gebrandmerkt worden. Wat zal nu deze gemeenzame omgangstaal zijn ? Het Fransch ! Waarom ? . Omdat het Fransch in sociaal en wetenschappelijk oogpunt voor ons allen een betere uitrusting uitmaakt dan het Nederlandsch, omdat men met het Fransch oneindig verder komt dan met het Vlaamsch. Dat hebben wij genoegzaam bewezen in onze twee eerste hoofdstukken. Er is nog een andere reden waarom de vaderlandslievende Belg het Fransch als gemeenzame omgangstaal den voorkeur moet geven : het feit dat het Fransch als gemeenzame omgangstaal, door groot en klein, sedert lang reeds niet alleen in Wallonië, maar in geheel vlaamsch België door gebruikt wordt. Om het te bewijzen, zal ik alleen de getuigenis van een paar volbloedige, u rasechte- en « stambewuste » Flaminganten aanhalen. De eerste is professor Dr Willem De Vreese in persoon. Ziehier hoe hij den toestand beschrijft die in 1913 in Vlaanderen bestaat, ondanks een halve eeuw flamingantenpropaganda en officieele tegenwerking (1). «* Indien de Gentenaar het woord tot een Maastrichte« naar richt, zal deze hem ongeveer aankijken als of hij Chineesch hoort praten, en « omgekeerd. Bedenk nu, indien dit reeds het geval is voor een Gentenaar, die ongeveer in het midden van ons taalgebied woont, welke moeilijkheden het voor « een tnensch uit West-Vlaanderen moet opleveren, om te converseeren met een « mensch uit het oosten van Brabant, uit het mich-kwartier (2) of uit Limburg » beoosten Maze. Onmogelijk is dat wel niet! Is er (nogtans) iets natuurlijker, dan .. dat de lui in zulke moeilijke omstandigheid, grijpen naar het middel, dat bovendien allerwegen als een kenmerk van hoogere beschaving wordt aangeprezen, u namelijk naar het Fransch? Fransch, of althans wat daarvoor geldt, Fransch „ wordt immers overal onderwezen, waar men ook gevestigd zij : te Anlwerpen,* " te Gent, te Brugge, te Poperinghe, te Zoetenaaie, om het even waar gij wilt... « Maar Fransch kent iedereen. Daarnaar grijpen zij dus: dat is gemakkelijker. « Het is de taal die iedereen, welke ook zijn dialekt weze, verstaat of heet te ^verstaan. Ergo, iedereen spreekt Fransch en gebruikt het zooveel moge•> lijk... " (3) " Door Fransch te leeren kan men dus niet alleen met iedereen « verkeeren, men klimt een sport hooger op dat ding waarvan ik den naam steeds « met « amours, délices et orgues » uitspreek: op de maatschappelijke ladder. » Wie zou daarvan niet willen profiteeren » (4). Dat professor De Vreese dien toestand « een schande - noemt, moet ons niet verwonderen. Hij is immers een van dezen, die de hersenschim » ras » en " stam .» met het levende wezen « natie •> verwart. Zoo veel te min kan men zijne getuigenis in twijfel trekken, als hij zegt : " Bij gebrek aan eene algemeene beschaafde « nederlandsche omgangstaal, spreken de beschaafde Vlamingen — Fransch « (5). Dat de Vlamingen in de werkelijkheid, ondanks al onze taalwetten, nader staan tegenover het Fransch. dan tegenover het « Nederlandsch is bewezen door de volgende uiting die een « stambewuste * flamingant den 16 September 1916 in de « Gazet van Brussel « liet drukken : « Een Hollander, die de in ;l) Algemeen beschaafde omgangtaai in Zuid-Nederland door W. De Vreese (voordracht gehouden in het Atheneum te Antwerpen). Uitgave van de Vereeniging voor beschaafde Ktdtrland. Wat bewijst bovenstaande aanhaling? Zij bewijst eerst en vooral dat het Fransch zelfs in de dorpen van Vlaanderen min een vreemde taal is dan het Nederlandsch. Wat moet het dan zijn in de steden? En als de nederlandsche taal werkelijk voor ons een zoo vreemde taal is, waarom wil men ze ons opdringen? Honderde füren zou het duren, vooraleer die taal in ons Land den rang zou ingenomen hebben die het Fransch er thans bekleedt; honderd jaren van dwang en geweldige uitroeiing. Natuurlijk zou intusschen de Belgische Natie den laatsten adem uitgeblazen hebben. Wij zouden misschien wel een kleine nieuwe Vlaamsche Natie tot stand gebracht hebben, of — wat veel waarschijnlijker is — met Holland er bij door een naburige " zusterna'ie » ingelijfd geweest zijn... In plaats van het Fransch, zouden wij een nieuwe internationale taal, het Duitsch, in den handel en in de wetenschap aangenomen hebben. Maar wat zouden wij er bij gewonnen hebben? Wij zouden, volgens den wensch van Domela Nieuwenhuys, onze verwantschap met de oude Germanen bewezen hebben, met Arminius onder (1) Die uiting bewijst dat de " stambewuste „ flaminganten ons eenvoudig willen hollandiseeren. Zoo lang onze hoogleeraars hunne woorden door den neus niet blazen, niet gorgelen dat de keel er van scheurt ea niet een totaal voor het volk onverstaanbaar internationaal mengelmoes spreken, zullen zij nooit tevreden zijn. En dan zouden de Hollanders nog meer met onze uitspraak van het Nederlandsch spotten dan de overdrevendste Parijzenaars het ooit met ons zoogezegd Beulemans-Franach gedaan hebben. Professor De Vreese was zonder twijfel, onder al de Vlamingen, deze die het best Necerlandsch sprak. Sedert vijf-en-twintig jaar deed hij ongelooflijke pogingen om zich den zuiveren, beschaafden Nederlandscheu tongval aan te eigenen. Welnu, ziehier hoe een Hollander, die de opening van de vlaamsche zw-ins-universiteit bywoondö, zyne uitspraak beoordeelt: u Dan neemt nog prof. W. „ De Vreese hf '; woord om over de werkzaamheden van den academischen Raad verslag uit te „ brengen. Ik luister scherp, versta moeilijk: de heer Vc Vreeze houdt er een aardige prononciatie „ op na ! „ (Algemeen Handelsblad van Maandag 30 October 1916, avondblad, éerste blad, keerzijde, 5de kolonne). andere (1) dia, volgens het schijnt, eenige jaren vóór Christus geboorte, ergens langs den Rhijn geboren werd... Schoone aanwinst voorwaar! Hoe de zoogezegde « stambewustheid » tot zinneloosheid leiden kan ! 1 ijd is het, hoog tijd, met deze gevaarlijke zotten voor goed af te breken. En dat men niet zegge dat die « stambewuste » fanatiekers door de gematigde flaminganten verloochend worden. Vóór den oorlog waren zij de leiders van gansch de beweging... Door hen werd de vervlaamsching der gentsche Universiteit, 't is te zeggen de uitroeing van het Fransch uit Vlaanderen geeischt! Door hen werd, in de wet van 1914 op het lager onderwijs, dat hatelijk artikel opgedrongen, dat feitelijk aan de kinders der werklieden en der kleine burgerij het aanleeren van het Fransch onmogelijk maakt, en het Fransch onderwijs tot een waar privilegie der rijken opricht (2). Door deianatiekers werd dat alles geeischt... en de anderen volgden Zoo worden altijd de gematigden door de radicalen medegesleept,. Ware er enkel spraak van het goedmaken van ernstige grieven, wie zou met een dergelijk flamingantismus niet instemmen ? Dat men een voldoende kennis van de vlaamsche taal vereische van de officieren en van al de ambtenaren die deze kennis waarlijk noodig hebben in het belang der vlaamschsprekende bevolking men moet geen flamingant zijn, om dergelijken wensch goed te keuren. Maar dat men het vlaamsch wille opdringen aan personen die er nooit het minste vooidee kunnen uit trekken, noch voor zich zelve, noch voor de maatschappij, dat is stelselmatig onze nationale eenheid in gevaar brengen. Weg met die zoogezegde qelijkheidspolitiek die op een schreeuwend onrecht uitloopt! Wy Vlamingen,doen een groote aanwinst, als wij Fransch leeren. Met het tranech, el zij iet oo^ m^a' Beulemans-Fransch, kunnen wij in geheel de wereld handel drijven Als de W alen vlaamsch geleerd hebben, waartoe kan het dienen, tenzij om beambte te worden. En als zij dat betwistbaar privilegie verzaken? Als een waalsche huisvader zijne kinders vlaamsch doetleeren, dan is het negenmaal op tien verloren tijd. Een onrecht zou het dus zijn, voor de eenen een allernuttigst vak m de schoolprogrammas op te schrijven, en de anderen een bijna nutteloos vak op te dringen Dat men iedereen, zoo Waal als Vlaming, vrij late in den keus der taal of der talen die hij aanleeren wil. Dat alleen is recht en redelijk . Hebben de Vlamingen zich te beklagen over den alouden staat van zaken. Sedert meer dan dertig jaren is België door eene meerderheid van Vlaamsche Ministers bestuurd. Tegenover de - theoretische-, verdrukking waarover de flaminganten klagen, kan men eene « praktische overheersing van het vlaamsch gedeelte der bevolking vaststellen. Verblind moet ge zijn, om zulks betwisten. (1) Zie Domela Nieuwenhuys; Vlaanderen bevrijd van Men zuidelijken dwang. Amsterdam 19(?)' De rijken kunnen immers hunne kinders naar de vrije betalende gestichten zenden, waer de wet niet toepasselijk is. § iv. Het Nationaal Standpunt. Een paar vrienden aan wie ik de voorgaande bladzijden te lezen gaf, deden mij opmerken dat ik een standpunt, totaal verwaarloosd had, namelijk het nationaal standpunt. Die opwerping is niet heel en al gegrond. Immers in het derde kapittel heb ik dat standpunt aangeraakt met deze woorden : « ie zijn vaderland bemint, moet « natuurlijk het voortbestaan van het vaderland nastreven en alles vermijden " wat hetzelve in gevaar kan brengen, alles bevoordeeligen wat de banden dei » eendracht nauwer toehaalt, alles bekampen wat tot ontbinding kan aanleiding '• geven. Aan Walen en Vlamingen zooveel mogelijk, benevens hun eigen taal, u een gemeenzame omgangstaal verschaffen, is zonder twijfel een werk van ■' toenadering verrichten, bijgevolg een vaderlandslievende daad plegen ; dat werk " van toenadering tegenkanten moet als een anti-vaderlandsche houding ge" brandmerkt worden Aangezien deze vingerwijzing niet genoeg nadruk schijnt te leggen op een gevaar dat, na de duitsche overheersching, hoegenaamd nog niet zal gewejcen zijn, kom ik er nog eens op terug. Verondersteld dat er in België ergens een vlaamsche Universiteit opgericht worde, hetzij te Gent, te Antwerpen, te Brugge of oin het even waar..., het spreekt van zelfs dat de jongelingen die de vlaamsche Universiteit zullen betrekken, in hun middelbaar onderwijs liet vlaamsch regiem zullen volgen en in dit regiem van langs om meer vlaamsch zullen eischen en bekomen. Dat kan maar geschieden op kosten van het Fransch. Nu reeds is het Fransch dat ze te leeren krijgen op collegie en atheneum voor vele volksjongens ontoereikend om later, zelfs met een fransch hooger onderwijs, hunnen man te kunnen staan tegenover dezen die, in hun lager en middelbaar onderwijs, het fransch beter hebben kunnen aanleeren. Wat zal er gebeuren ? Dat wij langsom meer twee soorten van geneesheeren, advokaten en ingenieurs zullen bezitten, waarvan de eene zich onvermijdelijk in een toestand van ondergeschiktheid zullen bevinden tegenover de anderen. Dat hebben wij reeds genoegzaam in het eerste kapittel (sociaal standpunt) uiteengezet. Die ondergeschiktheid zal vooral lastig bevonden woiden onder de advokaten en ingenieurs die naar een openbaar ambt dingen. Zoolang wij een centraal bestuur, een gemeenzaam verbrekingshof en gemeenzame beroepshoven bezitten, 't is te zeggen zoolang België zijne eenheid vrijwaart, zal een grondige kennis van het Fransch voor de hoogere ministerieele beambten en voor de leden der hoogere gerechtshoven onontbeerlijk zijn. Over het algameea zal deze grondige kennis aan dezen ontbreken die hun middelbaar en hoogei onderwijs in het vlaamsch genoten hebben (1). Dezen zullen zich dus benadeeligd voelen... en vroeg of laat de bestuurlijke scheiding eischen, om even hoog als de anderen te kunnen opklimmen. En na de bestuurlijke scheiding hebben wij de politieke scheiding, kortom de ontbinding van het belgische Staatswezen. Dat zijn geschenken die men alleen voor zijne vijanden wenscht. Al de krijgsvoerende Regeeringen waren gedurende den oorlog voor het « Selbstbestimmungsrecht der Volleer », voor het recht op eigen lotsbestel der nationale minderheden, maar... alleen toepasselijk bij den vijand. Duitschland was er voor... in Rusland en in België, maar niet in zijn eigen Land, waar Polen en Denen nog lang op hunne Universiteit en op hun bestuurlijke scheiding hadden mogen wachten. Onze bondgenoten waren er insgelijks voor... in Oostenrijk en in Duitschland, maar niet in Frankrijk, waar Bretoenen, Basken, Vlamingen en Nicensers maar weinig op eigen lotsbestel schijnen te rekenen. ■ Men heeft beweerd dat de groote europeesche oorlog de triomf was van het zoogezegd Nationaliteitenprinciep... Dat is onjuist. Het nationaliteitenpiinciep werd overal door den vijand tegen den vijand uitgebuit. Van weerskanten trachtte men te doen gelooven dat, bij den vijand, onweerstaanbare strekkingen bestonden naar zelfbestuur en ontbinding. Waar de Duitscher er gelegenheid toe vond, door de bezetling van vreemd grondgebied, namelijk in Rusland en in België, riep hij kunstmatige volksbewegingen in het leven. En er werd rond die bewegingen zooveel gerucht gemaakt dat men ten slotte, bij den tegenstrever zelf, aan die volksbewegingen geloof scheen te hechten. Wij Vlamingen, die onder die huichelarij geleefd en geleden hebben, wij die in de duitsche dagbladen (in de RheinischWestfalische Zeitung bij voorbeeld), hebben te lezen gekregen dat de zelfstandigheidswil in Vlaanderen nog al wat heviger was dan in Oekranië, zijn skeptisch geworden over dat gezwets. Wij gelooven aan de werkelijkheid niet meer van al die strekkingen die men kunstmatig bij den vijand heeft opgewekt of getracht op te wekken. Alleen in Oostenrijk bestaat een onbetwistbaar streven naar zelfstandigheid, gesteund op taal- en rassenonderscheid (2). En in Oostenrijk is dat verschijnsel geenszins te verwonderen : door het stichten van een tcheechische Universiteit te Praag en van eene croatische te Agram, heeft de OostenrijkschHongaarsche regeering, van over jaren, zelf de drijfveer van hare ontreddering en ontbinding geschapen. Zoodra, hier in België, twee soorten van Universiteiten (1) Ik weet wel dat er zeldzame uitnemingen kunnen bestaan. Wij hebben in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een of twee redenaars, die nooit Fransch hooger onderwijs genoten hebben, en toch puike fransche redevoeringen uitspreken. Maar dat is één op de duizend, zooals men zegt. Om zich de werkelijkheid duidelijk voor te stellen, moet men bij voorbeeld onderzoeken hoe een Hollander, die uitsluitelijk in Holland gestudeerd heeft, zich in onze hoogere ambten moeilijk uit den slag zou trekken. (2) Er dient opgemerkt te worden dat de iersche lcwestie geene taalkwestie, maar een gods dienstige en economische kwestie is. Als er over enkele jaren spraak was te Dublijn een iersche universiteit op te richten, was ioor de Ieren een katholieke univeriiteit bedoeld, met het engelsch als voertaal. zullen bestaan, Vlaamsche en Fransche, zal de Belgische Staat zoowel als de Oostenrijksch-Hongaarsche, zijn zelfmoord gepleegd hebben. Zoo de bevoegde overheid, hetzij te Leuven, hetzij te Brussel, hetzij in onze Staatsuniveisilenen, voor een dergelijke verantwoordelijkheid niet terugschrikt, dan staat de ondergang der Belgische natie voor de deur. Enkele landgenooten zullen oordeelen dat we de zaken al te zeer in liet donkei zien, en ons het voorbeeld van Zwitserland aanhalen : •• In Zwitserland, zeggen « zij, bestaan duitsche en fransche universiteiten nevens elkaar, en de zwitsersche « nationaliteit is daardoor geenszins bedreigd. » Inderdaad, maar het voorbeeld van Zwitserland is niet doeltreffend: de duitsche taal is, zoowel als de fransche, eene wereldtaal. Een geneesheer, een advokaat die in het duitsch gestudeerd heeft kan het even ver brengen, op sociaal, op wetenschappelijk en op bestuurlijk gebied, als zijn collega die in het fransch gestudeerd heeft. Nooit zal hij zich als een paria gevoelen wegens de ondergeschiktheid van zijne taal. Anders is de verhouding tusschen vlaamsch en fransch. Alleen de verhouding tusschen tcheechisch en duitsch kan met deze vergeleken worden. Laten wij ons dus door eene vergelijking met Zwitserland niet om den tuin leiden ; laat ons liever het voorbeeld van Bohemen indachtig zijn. Vóór 1914 putte de Vlaamsche Beweging een groot deel van hare kracht in de herinnering aan de aanhechtingspolitiek van Frankrijk : 1302, de veroveringstochten van Lodewijk XIV, van Napoleon I en de mislukte plannen van Napoleon III werden behendig uitgebaat om ons het fransch gevaar voor oogen te houden. En zoolang dat fransch gevaar eene werkelijkheid was, kon men met reden zeggen, dat door de vlaamsche beweging, een dijk opgeworpen werd tegen de opslorping van België door Frankrijk. Maar sedert 1914 « daghet in het oosten " en ook een weinig in het noorden. Van Frankrijk komt het gevaar niet meer, maar van Duitschland en van Holland. Dat echter de oorlog de definitieve triomf van het nationaliteitenpnnciep, zooals het door de taaipatriotten opgevat wordt, zal medebrengen, betwijfelen wij ten zeerste. Wat in Oostenrijk-Hongarije voorgaat, zal weldra als het klaarste bewijs gelden dat het taalmysticism even zoo gevaarlijk is voor de maatschappij als de anarchie. De toekomst behoort aan het Internationalisme en aan de internationale talen.