Tl 06 4 Imé rösj 064 Academische Redevoeringen uitgegeven vanwege de Rijksuniversiteit Gent. 2. DE KAUKASISCHE BOND EN DE NEUÏRALISEEBINO OER KOLONIËN REDE UITGESPROKEN op.12 Juni 1917 DOOR Dr. E. C. GODÉE MOLSBERGEN üewoon Hoogleeraar in de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren. DRUKKERIJ P. DE VEIRMAN Belle Vuestraat, 59 GENT 1917 > 8 DE KAUKASISCRE BOND EN DE NEIITRAI ISEERINü DER KOLONIËN Bij het afdrukken is de rede overgezet uit de Vereenvoudigde Spelling in die van De Vrie6 en Te Winkel. E. C. G. M. /Jc/UV Academische Redevoeringen uitgegeven vanwege de Rijksuniversiteit te Gent. 2. DE KAUKASISCHE BOND EN DE NEUTRALISEERING DER KOLONIËN REDE UITGESPROKEN op 12 Juni 1917 DOOR Dr. E. C. GODÉE MOLSBERGEN Gewoon Hoogleeraar in de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren. DRUKKERIJ P. DE VEIRMAN Belle Vuestraat, 59 GENT 1917 DE KAUKASISCHE BOND EN DE NEUTRALISEERING DER KOLONIËN Mijnheer de Rector, Dames en Heeren, van vjelken rang of titel Ge moogt zijn, zeer geivenschte toehoorderessen en toehoorders, Het is oen goed Noord-Nederlandsch gebruik, dat zij, die aan eene Hoogeschool tot liet geven vaii universitair onderwijs geroepen worden, eene openbare intreerede houden : de nieuwbenoemde heeft gelegenheid over het studievak, dat zijne voorkeur hoeft, iets mee te doelen ook aan diegenen, die anders niet onder zijn gehoor te tollen zijn; de tegenwoordigheid van hoogwaardigheidsbekleeders, liet plechtig ceremonieel, de statige ambtskleeding, dit alles herinnert, do buitenwereld er aau, dat do Hoogeschool eenen luister bezit, die niet, meer van deze tijdon is, een middeleéuwsch overblijfsel, iets voorvaderlijks, dat men uit eerbied voor de Academies niet wil missen. Gaan niet nog heden in jonge landen als Amerika en ZuidAfrika zelfs de studenten in middeleeuwsch gewaad? Hoe zou men het dan euvel kunnen duiden als hier eene Noord-Nederlandsche traditie wordt voortgezet dooi' hou, die verbonden zi jn aan eene bijna honderjarige Hoogeschool, gesticht door Willem. I, Koning der Nederlanden? Niet zonder lange aarzeling was hot, dat ik gevolg gaf aan den oproep uit Vlaanderen om werkzaam te zijn aan de Vlaamsche Hoogeschool te Gent. Werkkringen, die mij zeer lief waren, moesten er voor verlaten : de eerste en eenige leerstoel in Nederland voor algemeene koloniale geschiedenis te Amsterdam, waar behalve de Hollaiulsche studenten velen uit Zuid-Afrika de colleges volgden; dan te Leiden de leerstoel voor de geschiedenis van Nederlandsch-Indië en voor methodiek van de zending. Steeds zal ik een zeer aangename herinnering bewaren aan mijne hoorderessen en hoorders te Amsterdam, aan de groote schare van Indologen te Leiden en aan de aanstaande zendelingen, aan wier voorbereiding voor hunne zware en verheven taak ik mocht meewerken. Waarom dan toch Gent boven dat alles gesteld werd? Eerstens is de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool iets wat heel grooté aantrekking heeft voor wie al sinds lang levendige belangstelling koestert voor Nederlandsche stambelangen; daaraan te mogen meewerken was mij eene groote eer en, voor alles, plicht. Dan was, na univeisitaiien arbeid in Zuid-Afrika en in Nederland, Vlaanderen de vervollediging van de trits. Ook waren de te doceeren leervakken die van mijne voorliefde : de geschiedenis der landen buiten Europa, koloniale geschiedenis en geschiedenis der kolonisatie. Waar dus zoowel het Groot-Nederlandsch stambelang door toewijding aan Vlaanderen, als de wetenschap, te Gent gediend kon worden, meende ik den gewichtigen stap te moeten doen, die door de bijzondere politieke omstandigheden verscheuring van vriendschapsbanden met zich bracht, maar daartegenover betuigingen van instemming van mannen die ik hoogschat, en vooral aangesloten samenwerking met gelijkgezinden. Van harte hoop ik, Dames en Heeren Studenten, dat groote drommen Vlamingen Uw voorbeeld zullen volgen; en tevens dat kolonisatie hunne belangstelling zal wekken. Dat kan Vlaanderen ten goede komen. Als universitair studievak behoort koloniale geschiedenis tot een der jongste aan Europeesche hoogescholen. En dat ik dit vak boven mijne eerstgekozen richting, de diplomatieke geschiedenis van Europa in de zeventiende eeuw(l), stelde, is een gevolg van toevallige omstandigheden. Gevormd in Fruin's school, als leerling van mijnen hooggeschatten leermeester en vriend Professor Dr. P. •/. Blok te Leiden, zou ik mij vermoedelijk niet hoofdzakelijk tot kolonisatie gewend hebben, als niet, op Blok's aanbeveling en raad, ik eind 1903 een beroep naar Zuid-Afrika had aangenomen, waardoor ik het koloniale leven van nabij leerde kennen eu de geschiedenis van het land mijner inwoning, eene Nederlandsche koloniale stichting, mij vooral belang inboezemde. Ik mocht er, door woord en geschrift (2), deel hebben (1) Frankrijk en de. Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1648-1062 Rotterdam, 1902. (2) In dag- en maandbladen, op kongressen, vooral door « Geschiedenis van Zuid-Afrika ». Londen. 1910, en als lid van het Hoofdbestuur van den Zuid-Afri, kaanschen Taalbond. In 1902 verscheen : De Stichter van Hollands Zuid-Afrika Jan van Riebeeck en in 1913 in samenwerking met den heer Joh. Visscher Zuid-A frika's Geschiedenis in Beeld. aan do geestelijke ontwikkeling van .long Zuid-Afrika, van studenten, (lie nu, tot hunne bestemming gekomen, met eere genoemd worden onder de voorvechters voor stambelangen en verder mocht ik meewerken aan de samenstelling van een universitair program van geschiedenisonderwijs, waarbij mijn voorstel om er kolonisatie in op te nemen, werd aangenomen. Zoo kwam ik tot bestudeer ing van algemeene koloniale vraagstukken. Groote bekoring gaat uit van tochten in verre landen en het leven in koloniën. De Heilige Schrift en afbeeldingen van Bijbelsche tafereelen hebben de Europeanen al van jougsaf wat vertrouwd gemaakt met het Oostersche leven; maar toch komt plotseling een visioen van verte en vreemdheid, als gesproken wordt over Hiram's en Salomo's schepen van Tarsis, het goud van Ophir, apen en pauwen en de pracht van de koningin van Scheba's karavaan. Reisbeschrijvingen, zooals llerodotus en velen na hem gaven, hebben steeds belangstellende lezers gevonden. Welk eene mengeling van gevoelens komt op bij het hooren over vreemde volken, hunne zeden, gebruiken en geheimzinnige godsdiensten; men leeft het zwoegen, lijden en slagen deireizigers mee, in poolzeeën of iu het » zingend » woestijnzand, in doodende koude of zwakzinnig van dorst, onder tropisch geboomte met vreemd of schrikwekkend gedierte; verdwaalt op de Afrikaansche vlakten onder zonueschittering of Zuiderkruis-sterrelicht; ligt stervend bij windstilte in de graszee op den oceaan of op bezwaarlijken landtocht te midden van vijandige inboorlingen; drijft handel tot het vullen van 's Compagniespakhuizen en schepen met waardevolle Oostersche genotmiddelen of zeldzame weefsels; ziet toe bij vorstelijke optochten met olifanten en kameelen; verbaast zich over de overdadige weelde in tempels en paleizen; geniet het exotisch aroma van vruchten, specerijen en reukwerken, wordt vertrouwd met den sterken duffen geur van vochtig tropisch hout; gaat iu spanning mee op pelsdierjacht of op zoek naar goud en edelgesteenten; hakt ontroerd het graf, in ijsblok of in harden heetgeblakerden bodem, voor den reismakker, die zijn land niet zal weerzien, en juicht met hen, die het lieve vaderland bereiken. Boekaniers- en Indianenverhalen, Daniël Defoe's beroemd boek, Bernardin de S'-Pi'erre's meesterstuk Paul et Virginie, en Uucle Tom's Cabin, die allen zullen, met de koloniale letterkunde onzer tijdgenooten steeds boeien wegens de voor Europeanen vreemde omgeving en weerklank vinden in liet avontuurlijke wat ieder in zich heefl. Bestudeering van koloniale geschiedenis geeft echter meer dan letterkundig genot alleen : het nut ervan is zeer groot, ja, ik zou willen zeggen, dat de studie der kolonisatie onmisbaar is voor hen, die later in hooge ambten medezegging zullen hebben in het bestuur van het land, en daarom te meer is het te betreuren, dat in zoo weinig landen de verplichting voor studenten tot het volgen van colleges over kolonisatie en koloniale geschiedenis bestaat. Er zijn als merkwaardige voorbeelden ministers te noemen, die blijk gaven van volslagen onbekendheid met of gebrekkig inzicht in koloniale politiek eu met het gebied, waarvoor besluiten te nemen waren. In den aanvang van Koningin Victoria's regeering, toen er opstand in Canada uitbrak, zond het Gouvernement voor de troepen bij de Canadeesche meren watervaten en filtersteenen, omdat men meende, dat er geen drinkwater ter plaatse was; ook een in Europa gebouwd fregat werd in gemerkte onderdeelen naar Amerika gezonden om daar inelkaargezet te worden, omdat er, naar de minister meende, geen timmerhout en geen timmerlieden in Amerika waren. Gevangenen moesten opgesloten in een fort, dat bleek al vijftig jaren tevoren gesloopt te zijn. In het midden van 1840 vroeg in het Lagerhuis een beroemd politiek econoom om inlichtingen over de uitgaven van het eiland Kaap de (ioede Hoop. Kort daarop stond in het emigratierapport van de douane de Kaai) de Goede Hoop vermeld bij de west-Indische eilanden H). Reeksen Engelsche ministers hebben zich niet de moeite willen .even om de toestanden in Znid-Afrika te bestudeert, met gevolg dat veel kwaad is aangericht en veel leed geleden. Van het begin af van het Engelsch bestuur in Zuid-Afrika heeft de missionaris gediend als voorlichter van den Engelschen minister, en men behoeft slechts de namen van Br. var, der Kemp, Read, Dr. Philip en Davrd Livmgstone te (1) Nog andere voorbeelden van onkunde zijn te vinden in de inleiding ). Voorts dat de steatopygie, reeds voorkomend op oud-Egyptische afbeeldingen bij vrouwen van niet Egyptischen oorsprong, in ZuidAfrika veel gevonden wordt O). Maar het meest opvallend is het, ik meen alléén bij enkele Zuid-Afrikaansche volken voorkomend gebruik, de kunstmatige monorchie, een procédé waarvan de tijd van verdwijning nauwkeurig kau worden bepaald volgens de door mij gevonden gegevens (8). De kunsthistoricus vindt van zijne gading, waar sprake is van kleeding, wapens, danseu, versieringsmotieven, ivoorbewerking, bouw van hutten, muziekinstrumenten en melodieën, en van het improviseeren over wat den inboorlingen plotseling belangrijk toeschijnt (9). De jurist zal over koningsmacht, rechtspraak, erfrecht, internationale gebruiken bij oorlogsverklaring, lijfeigenschap, huwelijken bruidschat gehandeld vinden (10). Voor den historicus is er belangwekkends in de onderlinge verhouding van stammen en rassen der inboorlingen, ook die van Nederlanders tot inboorlingen, het langzaam uitsterven van stammen door oorlog en epidemieën, de volksverhui- (1)il 117. (2) I. 18. II. 122, 123. (3) 1) 24ö. (4) II. 133. (5) II 263. (6) II. 86. (7) Zie plaat 5 in deel I en plaat 4 in deel II. (8) II. 98-100. 9) I. 5, 6, 31, 39, 42, 44, 54, 56-58, 71, 94, 95, 97, 100, 126. 131-133, 157, 176. II. 5, 20, 21, 51-58, 67, 76, 77, 89, 102, 108, 113, 117, 120, 121, 123-125, 127, 131, 164, 172, 176, 183, 185, 197, 200, 202, 209, 210, 213, 214, 216, 225, 229, 231, 233, 240, 241, 243, 249. (10) Passim bij de bespreking der stammen; II. 57, 80, 82, 85, 93, 102, 118,149, 205, 210,212,216, 230,244. zingen, de vermenging van Boesmans, Hottentotten en de nog zeldzame sporen van Kafferbloed in hen vóór 1780; de wording van de natie der Boeren, die omstreeks 1780 al de besciiavingstoestand blijken te bezitten, die zoo bekend is van de negentiende-eeuwsche Vrij staters en Transvalers(l). De plantkundige hernieuwt de kennis met vakgenooten uit vroeger eeuwen als Auge, Gordon en Lichtenstein, verneemt, wat zeldzaam voorkomt, boe een boom eenen naam krijgt, die bij het volk bestaan blijft, de kameeldoornboom, en zelfs wie de naamgever was: Jacobus Coetzeei'Z). Van de eerste kennismaking met Afrikaansche vreemde planten en vruchten zijn soms niet alleen de berichten, maar ook de afbeeldingen over, zooals b. v. de teekeningen van planten door Simon van der Stel op zijne reis naar Namaqualand in 1685(3) en die in de Gordonverzameling bewaard (1). Voor den dierkundige geldt ditzelfde betreffende de rijke fauna van Zuid-Afrika. Diersoorten, waarvan sommige uit de oudheid bij name bekend waren, (men denke aan Ulhlas' vertaling in den Gotischen Bijbel van kameel door ulbandus, olifant,) werden in menigte gevonden : olifanten, leeuwen, antilopen in hun veelvoudig uiterlijk, rivierpaarden, neushoorndieren, kliphagedissen, leguanen, stekelvarkens en penguins, zangvogels, sprinkhanen en andere iusecten, waaronder de vreemduitziende « mantis » (5), robben, walvisschen en andere bewoners van oceaan en van rivieren. Beleeft men den invoer van veel Europeesch gedierte, daar staat weer het wegtrekken, ja, het uitsterven tegenover van inheemsche soorten. (). De eerste afbeeldingen uit den nieuwen tijd van giraffen O) en van den gnou blijven uit historisch oogpunt van waarde, al kunnen ze, wat volstrekte nauwkeurigheid aangaat, niet vergeleken (li Daar verwacht mag worden dat koloniaal historici die in het hovenstaande belangstellen de deelen zullen lezen, is opgave van bladzijden hier overbodig. (2) II. 92. (3) In de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn, M. S. Germ. quarlo 238, 20 1/2 cm X 15 1/2 cm in perkamenten band, vindt men 52 teekeningen van « de Oewassen die de Hr. Simon van der Steil, Governeur Aan de Caap de Bonne Esperance Heeft gevonden op zijn groote Lant-reyse 1685 ». (4) Nu in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam. 5 Over de mantis religiosa of Ilottentotgod zie I. 19, 20. (6) De quagga is geheel uitgestorven in Zuid-Afrika. (7) Onder de schatting door negers gebracht aan koning Tut-euch Amon komen ook giraffen voor. (Thcbaansch tempelgraf, o. a. te zien als plaat 52 van Professor worden mot de photographische opnamen onzer dagen. Als bewijs voor he^ aanpassingsvermogen van dieren is er de meedeeling van naar water travende olifanten, neushoorndieren en paarden in waterarme streken(l), en het zoeken van geneesmiddelen door trekossen na geleden gebrék op de reis door de Karroo(2). Van welke waarde de opgave van voorkomende zeevisschen is, komt uit bij het bedenken, hoe na de aard(eu zee?) beving van 1809 er in de Tafelbaai vischsoorten verschenen, die er sedert Van Rieheeck's komst in 1652 onbekend waren(3). Doch het leeuwendeel is weggelegd voor den etlinograaph en historicus beiden. Eerstens de positie der Boesmans, als buitenwachten van Ilottentotstanimen, in geval de Boesmans niet krachtig genoeg meer waren om onafhankelijk te bestaan; hunne vermenging met Hottentotten, hunne wijze van jagen op wilde dieren, en het gebruik van eenen neolithischen doorboorden steen als gewicht op den graafstok, het grasbranden bij den sprikhaan-oogst, om niet te spreken van kleediug, bewapening, levensonderhoud en gebruiken W. Vervolgens wat over Hottentotten wordt meegedeeld : wijze van naamgeving, vrijen, trouwen en begraven; feestelijkheden bij volle maan en bi] bet cast roeren der stieren; het voltrekken \a.n de doodstraf; het scheren van het hoofdhaar ten teeken van rouw; het leviraatshuwelijk; de jachtmethoden tot het vangen van groot wild; de opvoeding der kinderen en de gehoorzaamheid jegens de ouders; de voeding en bierbereiding; de vrees voor tweelingen; de middelen tegen onvruchtbaarheid; de jachtwetten en de overdracht van de jacht-eer; de tijdrekening; de verbreiding van het tabakrooken; het rooken via den bodem; het verminken van de vingers bij weduwen en de besnijdenis van vrouwen; kleeding, bewapening, woning, vee- o. Steindorkf. Die Bliitezeit des Pharaoneureichs. 1900. De giraffen in Zuid-Afrika werden voor het eerst door blanken gezien op 28 November 163. (1) II. 89. (2) II 260. (3) Dr. I.. Pappe. Synopsis of the Cape edible fishes. Capetown. 1853 p. 30 vermeldt, dat de « Cape stock-fish » voor 1809 aan de Kaap onbekend was en in den beginne duur betaald werd. (4) De belangstellenden worden verwezen naar het werk zelve, voor de meegedeelde ethnographische en historische gegevens. rijkdom, aantal en sterkte der stammen; en vooral de merkwaardige overgangsgebruiken en ceremoniën zoals bij de emancipatie van eenen jongen Hottentot tot man : de reiniging achtereenvolgens met water, vet, urine, bloed en ten slotte weer met water en vet; bij eeiie vrouwde ceremoniën : bij de eerste menstruatie, bij het huwelijksaanzoek, bij de bruiloft, hij de eerste zwangerschap, bij de bevalling, bij het weduwe worden en bij het overlijden; de opvattingen over de eerste menschen en dieren; het dragen door Hottentotten van de gal op het hoofd en om den hals van het netvlies van bij ceremonies geslachte dieren; het fictief huwelijk en het voor levenslang broederschap sluiten met de daaraan verbonden gevolgen; het in onbruik geraken der oude plechtigheden; de methoden van kopersmelten; de oorsprong van bastaardstammen als de Barendsen en Koks; de verwarmde slaapplaats in den bodem; het beschouwen van den baviaan als prototype van den mensch; het strooien van groene takjes op begraafplaatsen; het verband tusschen genezing en nieuwe kleeding; de heiligheid van ceremonieel vuur; het verven van het gelaat, en zoo zou er over de Hottentotten nog veel te vermelden wezen uit deze uitgave. Bij de reizen naar het Noorden vindt men ook gegevens over de Beetsjoeanen en de Damara. Om niet in herhalingen te vervallen waar overeenstemming met bovengenoemde bijzonderheden bestaat, worde hier nog vermeld de huizenbouw, de besnijdenis, het geven van bijnamen, het gebruik van dobbelsteenen tot voorspellen en uitleggen, de vereering van heilige slangen, de afkeer van visch, het eten van een stuk buikvel van verslagen^vijanden en het tatoueeren als dapperheidsteeken. Niet alleen dat verschillende onderdeelen van wetenschap gegevens in deze reizen vinden, voor Zuid-Afrikaners is er nog de bijzondere aantrekkelijkheid van de plaatsen, waar gereisd werd, zelf te kunnen bezoeken, nu dorpjes met Engelsche namen, van volstrekt geen belang voor den Europeeschen lezer. Koloniale geschiedenis van onzen eigen tijd eischt vooral de aandacht der ontwikkelden. In de laatste eeuw is het aantal koloniseerende mogendheden zeer toegenomen. Er begon, als het ware, een wedloop om nog verkrijgbare deelen der aarde, met gevolg dat er in onze dagen geen « Niemandsland » meer ligt tusschen Noord- en Zuidpool. Maar het is wel heel bijzonder, dat, waar men koloniseerde, over koloniën schreef of redetwistte, men nog in het donker tastte over het doel van kolonisatie en over den te volgen weg. De onkunde eu onverschilligheid maakten de enkele helderzienden wanhopig. Het is kort \oor 1850, dat Edward Gibbon Wakefield in zijn « Art of Colonization ,, uitroept : « Is het de moeite waard om het onderwerp te bestudeeren? Zullen we ooit de algemeene onverschilligheid te hoven komen'? »(l). En een kwart-eeuw later kostte het Paul Le Boy-Keaulieu moeite zijn werk « De la Colonisation chez les peuples modernes r uit te geven, daar het publiek het niet zou w illen koopen(2). In Duitsehland, toen zonder koloniën, werden standaardwerken over kolonisatie geschreven, waarvan de waarde eerst later beseft werd ook buiten de kring der geleerden. Met de onverschilligheid raakte het gedaan. Engeland werkte hard eu bewust voor uitbreiding overzee; 1 rankrijk vond na 1870-1871 in kolonisatie, ertoe opgewekt door Le Roy-Beaulieit, nuttige afleiding na den somberen oorlogstijd; Duitschland verkreeg koloniaal gebied waar dit nog mogelijk bleek, en vatte de kolouisatie aan op de wetenschappelijke en w ei-georganiseerde wijze, waarvoor het land bij vriend en vijand bekend staat; en Hamburg dient nu met het Koloniaal Instituut tot voorbeeld voor andere landen, maar nergens, als daar, bestaat er tot heden een met verschillende faculteiten, waarvan er eene een koloniaal-w etenschappelijke is. Dat de onverschilligheid verdween, daarvoor zorgden de inboorlingen zelve; het tijdvak van opstanden en strafexpedities had niet zulk eene belangstelling gewekt, als nu de nationale bewegingen doen. Het nationaal streven der Britsch-Indiërsisniet langer alsniet-bestaand te rekenen. In versneld tempo, broeikasgewijs, is aan enkele Indiërs eene Westersche beschaving bijgebracht en als gevolg ervan vraagt men voor Britsch-Indië rechten als Westersche landen bezitten. Zoo kent (1) A View of the Art of Colonization .. E. G. Wakefield, ed. J. Collier, Oxford, 1913, p. 10. ■2) Paul Le Roy-Beaulieu. De la Colonisation chez les Peuples modernes. Paris. 1908. p. XI. Nederlandsch-Indië vereenigingen als Boedi Oetomo 011 Sarekat Islam ; Zuid-Afrika heeft, onder Amerikaanschen invloed, de Ethiopische bewegingen het streven naar Europeesche rechten en plichten voor den inboorling. Zulke verschijnselen dwingen het moederland zich bezig te houden met de deelen over zee van het Rijk, om middelen te vinden tot bezwering van gevaar van de zijde van inlandsche intellectueelen, die de fout begaan te meenen, dat hun landgenooten reeds rijp zijn voor de nieuwe toestanden. Die middelen zijn voor de hand liggend : goed onderwijs voor breede lagen van de bevolking, dat ook vak-, ambachts- en landbouwonderwijs omvat. Op Java dringt de inlander met kracht aan op de uitbreiding van het aantal neutrale HollandschJavaansche scholen; op de Buitenbezittingen overtreffen de aan*\iagen om onderwijs het aantal beschikbare plaatsen eu op Sumatra's Westkust is een inlandsch studiefonds opgericht niet het doel inlandsche scholen eerste klasse te openen. Een eeresaluut past hier aan de nagedachtenis van de jong-gestorven Javaansche regentsdochter Raden Adjeng Kartini, die zoo vurig geijverd heeft voor de verbetering van het lot van de inlandsche vrouw eu niet alleen inlandsch, maar ook Europeesch onderwijs en vakonderwijs als middel hiertoe beschouwde. Door uitmuntend onderwijs is Nederland met groot sukses bezig om de bevolking van Insulinde te sterken en politiek aan zich te binden, met volledige eerbiediging van het geloof der Moslimsche inlanders. Ook andere koloniale rijken hebben in het ovcrzeesch gebied te wijzen op mooie resultaten van hun werk. Maar terwijl zooveel schoons tot stand komt, begaat het blanke ras een misdaad jegens zichzelf : in verbitterden strijd vallen hecatomben in de verdediging van de toekomst van het land of ter vernietiging van den tegenstander. Bij al het verschrikkelijke van de wereldschokkende gebeurtenissen hebben slechts weinigen er oog voor, hoe nog véél grooter gevaar voor de blanken, die nu elkaar bestrijden, en ook voor de neutralen, met angstwekkende snelheid aan het groeien is. Op de slagvelden zijn koloniale troepen van allerlei ras, kleinen ontwikkeling aangevoerd. Het aanzien der blanken, hoe de oorlog moge afloopen, is bij den inboorling zeer sterk gedaald, een aanzien, dat niet berustte op numerieke sterkte der blanken in de koloniën. Integendeel, het getal der blanken is percentsgewijze uiterst klein en het inboorlingenaantal zal, dank zij den maatregelen op hygiënisch gebied en het hooge geboortecijfer, bijzonder snel toenemen. Zoo is zelfs als toekomstbeeld al voorgesteld, dat na verloop van jaren er geheel geen plaats meer zal wezen voor blanken in tropische en subtropische landen(l). Al ligt hierin overdrijving, het sterker worden der inboorlingen in aantal en ontwikkeling kan een groot gevaar met zich brengen, als het moederland niet tijdig heelt gezorgd de koloniën door sterke, maar zachte, banden aan zich te binden. Want nog van andere zijde dreigt gevaar. Het moge gezegd worden met volle waardeering voor het aanpassingvermogen en de werkkracht van Japan : dit rijk vormt, bij de tegenwoordige omstandigheden, eene bedreiging voor het Kaukasische ras. Nog kort geleden was Japan financieel in slechten toestand. De vereldstrijd bracht het tot nooit-gekende macht, dank zij hetBritsche Rijk, dat in kortzichtige politiek liet verdrag van 1902 sloot, een misdaad jegens de blanken in alle werelddeelen. De Japansche expansiezucht is een wereldgevaar, zooals Amerika en Australië reeds hebben begrepen, en in Nederlandsch-Indië bemerkte men, hoe Japan zich ver-^ dacht begon te interesseeren voor den Indischen Archipel. Japan heeft tengevolge van denChineesch-Japanschen oorlog sedert 1894 Tayouan (Formosa) als koloniaal gebied en Korea volgde spoedig. Respectievelijk is daar plaats voor 2 en 10 miljoen kolonisten. Hieraan had Japan, naar Japansche parlementsleden aan Amerika wilden doen gelooven in 1914, geheel voldoende voor expansie (2). De loop deigebeurtenissen heeft heden wel ieder geleerd, wat die verzekeringen waard waren, en niemand verkeert meer in het onzekere, waarheen Japan's koloniale neigingen gaan. Wat uit China groeien zal, onder invloed van het Rijk van de Zon, (1) Uiting, weergegeven uit mijn herinnering, van Professor Dr. Saltet bij eene rectorale rode te Amsterdam enkele jaren geleden (?) Naöiohi MaSAOKA. Japan to A»l"rica. New-Yorlv an l London 1914. p 95-1)9. ligt nog iu den schoot der goden. Maar als het aan organisators gelukt een Chineesch- Japansche samenwerking te stichten, zoodateene wereldmacht onstaat met oorlogsmiddelen ter beschikking als in onze dagen gezien worden, dan zal het blanke ras, waar ter wereld het zich moge bevinden, zich hebben aaneen te sluiten in eenen bond, die, desnoods, bereid en iu staat zal zijn eenen strijd op leven en dood te vechten voor de vrijheid, niet meer die der " kleine natiën », maar van het Kaukasische ras op aarde. Mocht die wereldoorlog eens onvermijdelijk blijken, dan zouden de verschrikkingen van den oorlog van onzen tijd er bij iu het niet zinkeu. Juist waar China's positie.zooveel onzekers biedt, moet rekening gehouden met eene mogelijke Chineesch-Japansche samenwerking, waarbij Japan de leidiug zou hebben. Met. een dergelijk vooruitzicht is het voor Nederland verheugend te weten dat de bevolking van lnsulimle bereid is mee te strijden tegen vreemde overheersching, in hartelijke samenwerking met het Lage Land bij de Zee in Europa. Wat kau er gedaan worden tegen dien wereldstrijd ? Wanneer de oorlog onzer dagen eens voorbij zal wezen, zullen de staatslieden en volken ouder druk van het gemeenschappelijk Mongolen-gevaar aaneensluiting moeten zoeken, tot behoud van de, wereldpositie van het Kaukasische ras, en zal men moeten komen tot de stichting van eenen Kaukasischen Bond, waarvan de beschrijving van inrichting en werking buiten dit bestek valt, maar waarbij de koloniën, ook al is de bevolking voor verreweg het grootste deel uiet-Kaukasisch, zullen aangesloten zijn. En dit brengt ons tot de positie der koloniën in de toekomst. Zoo spoedig mogelijk na den vrede zou de Kaukasische Bond moeten tot stand komen, als blijvend vredesmiddel, dat aan Japan en China het noodige ontzag inboezem > en hen afhoude van gewelddadige gebiedsuitbreiding. Zoo kan er, hetzij vroeg of laat, een tijdperk aanbreken, waarop ook met hunne medewerking de wereldvrede blijvend verzekerd is. Maar intusschen moet gewerkt voor den overgangstoestand, die zóóveel geluk voor de bevolking der verschillende landen met zich brengt, en mogelijk moet zijn, nu de menschheid iu onze dagen volleerd is in lijden, waarvan de herdenking, zelfs na vele eeuwen, nog niet zal verdwenen zijn. Het afwenden van het Mongolen-gevaar van de koloniën is echter nog niet voldoende. Koloniën, vooral die van groote waarde, zooals hijvoorbeeld Nederland er heeft, dat in Java het rijkste eiland der aarde bezit, wekken afgunst van anderen en kunnen leiden tot oorlog, ot dwingen tenminste het moederland tot het vormen van eeue krachtige vloot tot bescherming van het overzeesch gebied. De hedendaagsche beweging om « Indië weerbaar » te maken toont, dat ook de inlanders gaan gevoelen, dat er gevaar dreigt, zoowel van Mongoolsche als van blanke mogendheden. Indien de Kaukasische Bond op zich nam gemeenschappelijk de koloniën der aangeslotenen te verdedigen, zouden de verdedigingskosten voor elk land aanzienlijk dalen. Dan kou het koloniaal gebied van het blanke ras als neutraal land worden beschouwd en kou men komen tot neutraliseering van alle koloniën van kn dook ukn Kaükasischen Bond. Voor immer zou een regeling getroffen zijn, die ieder der Bondsleden ongestraft niet kou trachten te wijzigen. Verdragen als tusschen Groot-Brittannië en Nederland en Nederland en Portugal, die aan leden recht van voorkoop van deelen van koloniën gaven U), zouden vervallen zijn,een recht, waarvan men in den vreemde te onrechte meent dat het opgeheel Insulinde slaat. (2) De toestand,'die zal gekomen zijn als er vrede (1) Art 15 van het Londensch Tractaat van 17 Maart 18S4 heelt niet betrekking op geheel Nedcrlandsch-Indië, maar slechts op het gebied vernield in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12, t. w. bezittingen op het vasteland van Indie, Fort Marlborough, Malacca, Billiton, Singapore, De bepaling bindt evengoed Uroot-Brittannië als Nederland, en betreft niet .Java, Borneo, deelen van Sumatra, e. a , kortom, het grootste deel van Insulinde. Met Poitugal gelden tractaten van 1897 te Lissabon, en van 1 October 1904 (Art IS) betreffende afstand van grondgebied of van souvereiniteitsreehten in den archipel van Timor en Solor. Zie Prok. Mr. Ph. Kleintjes Het Staatsrecht van Xederlandsch-1 ndie, Amsterdam, 1912. I. bl. 66, 67. (2 O. a. Leuationsrat I)r. A. Zimmermann. Die■ Kolotiiqlreiche derGroszmcichte i871-1916. BerJin 1916 S. 29, 63. is, wordt vastgelegd voor de toekomst, wat betreft de souvereine macht der koloniale mogendheden. De moederlandsche ondernemingen, en ook buitenlandsche, in koloniale zaken, zouden als te voren werkzaam blij ven en welvaart verbreiden in de koloniën en in het Europeesch gebied. Ui.) de grootere veiligheid zouden alle leden van den Kaukasischen Bond belangstelling kunnen toonën, ook die, welke tot nu geen of weinig koloniën bezaten. Er zou eene toestrooming zijn naar de koloniënvaude meest geschikte blanke elementen, uit welk werelddeel ook afkomstig. Er is nog zooveel plaats voor energieke blanken in de koloniën : zoo is het aantal iu Insulinde wonende blanken nog ver van de 100,000. Aan het staatsrecht der koloniën zou niet worden geraakt, dan zoo noodig, door het moederland; de ambtstaai en, waar geen inlandsclie taal er toe gebruikt wordt, de voertaal bij het onderwijs, blijft die van het moederland. Zoo is voor immer de stempel van het moederland het koloniaal gebied opgedrukt en zal geen koloniale mogendheid, zooals die bij den vrede zal bestaan, zich door de neutraliseering ontzet van rechten beschouwen. Ingeval er, hetzij bij den vrede, of later, koloniale mogendheden na de neutraliseering niet langer gesteld waren op het behoud \ au enkele koloniën, zouden die ter beschikking van den Kaukasischen Bond kunnen gesteld worden, en zouden die als Bondskoloniën tot grooter welvaart en bloei kunnen komen, dan tot nu onder het bestuur van eene enkele mogendheid mogelijk bleek. De neutraliseering ontheft het moederland in het minst niet van de eervolle taak alles te doen tot bevordering van het welzijn van den inlander. Als voornaamste werk blijve de opvoeding van den inlander en doel ervan moet wezen om de niet-blanke broeders als gelijkwaardige medestanders te verkrijgen. Daardoor zal, voor sommige koloniën eer, voor andere later, de tijd komen, waarop de bevolking rijp zal wezen voor zelfbestuur en waarop zulk eene kolonie een beroep zou kunnen doen op den Kaukasischen Bond, erkenning van zelfstandigheid vragen en opneming ils «elijke iu de groep. Wanneer, na ampel onderzoek van de aanspraken, overeenstemming bij de Bondsleden verkregen was, zou het moederland de emancipatie niet mogen en kunnen weigeren en zouden middelen gevonden kunnen worden tot eenen nieuwen « modus vivendi » waarbij het vroegere moederland geen schade zou lijden. De geschiedenis leert, dat koloniën, als de tijd ervoor gekomen is, afvallen als de rijpe vrucht van den boom. Bovengenoemde vreedzame schikking zou toch zeker de voorkeur verdienen boven scheiding na strijd. Een tijd zou aanbreken, waarop de leus : Indië voor de Indiërs, Egypte voor de Egypteuaren, Palestina voor het volk van Israël, iu vervulling kwam. En voor onze Zuid-AfriVaansch' stamverwanten, die ons, Vlamingen en Noord-Nederlanders, zoo ter harte blijven gaan, zou bovengenoemd plan zeer bijzondere voordeelen bieden. I)e Oranje Vrij-Staat en de Transvaal zouden terstond de emancipatie kunnen aanvragen, in samenwerking met de andere twee leden van de Unie van Zuid-Afrika, en als nieuw lid van den Kaukasischen Bond zouden de Vereenigde Staten van Zuid-Afrika tot stand komen, een tweetalig land, waar het Afrikaansch zeker niet zou te gronde gaan. Voor denNederlandschen stam zou ten slotte eene schoone toekomst aanbreken : Nederland en Vlaanderen iu Europa, dan Zuid-Afrika, Insulinde en Amerika. Eu eens, al is het pas na verloop van eeuwen, zal de menschheid met stalen ijver werkend genieten van de werken des vredes en zal de tijd komen, misschien zelfs voor de Negervolken, waarop de overheersching, zoo onafscheidelijk verbonden aan kolonisatie, zal verdwenen zijn bij het verkeer der volkeren. Daartoe helpe als eerste stap : De stichting van ben Katjkasischen Bond en de neutraliseeiung deb koloniën. Ik heb gezegd.