1066 Van den schrijver OVER HET MISBRUIKEN VAN BASTAARDWOORDEN IN ONZE TAAL DOOR r>. int. koolkist f»z. GENT DRUKK. G. ANNOOT-BRAECKMAN, AD. HOSTE, OPV1 GALGENBERG, 23 1900 F 22 |V]HJ' OVER HET NISI!l:l lkE\ VAN BASTAARDWOORDEN in onze Taal. Dit onderwerp werd door mij besproken in de le afdeeling van het Taal- en Letterkundig Congres, gehouden te Gent 28", 29" en 30" Augustus 1899. Hoewel het gesprokene in de Handelingen van dit Congres zal worden opgenomen, meende ik dat dit onderwerp van genoegzaam belang is om in wijderen kring dan dien van de congresleden te worden behandeld, ook omdat de strijd, minstens zoo oud als de Taal- en Letterkundige congressen, nog ver van volstreden is. Wat ik te Gent zeide, laat ik hier volgen. « Elke beschaafde taal heeft, bij verschillende gelegenheden, een aantal vreemde woorden aan andere talen ontleend. Nieuwe handelsbetrekkingen, kortere of langere overheersching door een vreemd vorst en tijdelijk verlies van onafhankelijkheid, het opnemen van vreemdelingen, geheele huurbenden in de legers, deze en dergelijke oorzaken brachten indringers in de taal, indringers, niet altijd gemakkelijk te vervangen. Die vreemde woorden kan men gevoeglijk in drie klassen verdeelen : 1° de zoodanige, die geheel Nederlandsch geworden zijn; 2» de woorden, die geheel vreemd bleven; 3" de woorden, tusschen deze twee soorten vallende, de eigenlijk gezegde bastaardwoorden. _ . . Over de spelling dezer woorden zal ik niet uitweiden. Dr. L. A. te Winkel heeft, in zijne Regeling der spelling voor het woordenboek der Nederlandsclie taal, de oude en nieuwe richting in de spelling besproken en op mijns inziens goede gronden, voor de eerste partij gekozen. Wanneer een spreker op uwe Congressen met een of ander onderwerp optreedt, hebt ge recht te vragen, of zulk onderwerp belangrijk genoeg is, om eenige oogenblikken uwe aandacht te vragen en dat geldt vooral, als zoodanig onderwerp herhaaldelijk in uwe vergaderingen besproken werd. Besproken, dat geel ik gaarne toe, maar afdoende besproken, zoodat ik zou kunnen getuigen dat na de behandeling in Noord en Zuid een strijd tegen de bastaardwoorden werd aangebonden, een strijd die eindigde met het tot over de grenzen jagen van die vreemde indringers en tot een algemeen in dienst stellen van passende plaatsvervangers, dat kan ik niet toegeven. Niet lang geleden las ik bij een onzer schrijvers de beschuldiging: Het baat niet, of er op bijna elk taalcongres op de bastaara- woorden wordt gescholden. Die beschuldiging, Mevrouwen en Mijne Heeren, deed mij innig leed; ik nam den toegeworpen handschoen op; ik vroeg mij zelfs niet af, of ik wel de bevoegde persoon was om die beschuldiging te wraken; ik koesterde de hoop, dat een zwak inleider, wanneer zijne bedoeling edel 'was, in deze vergadering licht krachtige helpers zoude vinden. De reden van mijn optreden is u nu bekend en dus ga ik, zonder verdere inleiding, tot het door mij gekozen onderwerp over. In het Rijksarchief te 'sGravenhage vond ik een koninklijk besluit van 12 April 1809. De koning was Lodewijk Napoleon, dus de vreemdeling op Nèerlands troon. Dat besluit vond ik om den inhoud zoo merkwaardig, dat ik er afschrift van verzocht en daar het wellicht bij velen uwer onbekend is, laat ik het hier in zijn geheel volgen. Besluit N. 24, van 12 April 1809. « Verlangende dat de flollandsche taal, welke in rijkdom en schoonheid bijna voor geen andere behoeft te zwichten, zooveel mogelijk worde gezuiverd van de menigte bastaardwoorden, welke in dezelve zijn geslopen en door even krachtige en volle Hollandsche uitdrukkingen kunnen worden vervangen, en dat men zicli vooral toelegge om in alle openbare en staatsstukken de onduitsche woorden te vermijden, immers voor zoover zulks behoudens de duidelijkheid uitvoerlijk zal worden bevonden, en zonder dat de taal door eene al te zeer overdreven kieschheid wordt verarmd, of woorden geweerd, welke van Holiandschen oorsprong zijn, door een langdurig gebruik het burgerrecht als het ware hebben gekregen, of niet volkomen door eene Hollandsche uitdrukking kunnen worden vervangen, gelasten wij de tweede klasse van ons Instituut, om alle de meer of min in zwang gaande bastaardwoorden, welker behoud niet raadzaam of noodzakelijk schijnt voll9dig, en in een alphabetische orde bijeen te zamelen en door gebruikelijke woorden te verklaren, terwijl wij tevens van haar een beredeneerde lijst verlaDgen van de meest gebruikelijke onduitsche woorden, welke om een der hiervoren bijgebrachte redenen haar's inziens zoude behooren behouden te worden en wel voornamelijk van dezulke, die in openbare en staatschriften het meest voorkomen. Onze Minister van Binneulandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven op het Loo den 12 van Grasmaand 1809. w. g. LODEWIJK. „ Ik weet niet of dit staatsstuk van Lodewijk Napoleon aan velen uwer bekend is, voor mij was het eene ware verrassing. Reeds den 8" Mei daaraanvolgende, alzoo binnen eene maand, werd bij de tweede klasse van liet Koninklijk Instituut, naar aanleiding van dat besluit, een verslag uitgebracht door Mr. W. Bilderdijk. Dat verslag is ook nog onderteekend door M. Siegenbeek, P. Weiland, J. H. van der Palm en J. W. Bussingh. 01' er dus haast was bij dat werk? Om de uitvoerigheid van dat verslag moet ik mij tot enkele uittreksels bepalen. Zij die met het geheel willen kennis maken, verwijs ik naar het archief voor Nederlandsche taalkunde, verzameld door Dr. A. de Jager, 4e deel, uitgegeven in 1853/54 door G. Portielje en zoon te Amsterdam. Die Heeren zeggen in hun verslag onder anderen : c s' Konings oogmerk is niet anders dan de loffelijke bedoeling, eene zoo rijke, schoone, en zich zelf genoegzame taal, als onze moedertaal is, van den haar versmorenden overlast der bastaardwoorden te zuiveren, en aldus den sedert drie eeuwen zoo vruchteloos gekoesterden wensch onzer beste verstanden en blinkendste vernuften in vervulling te brengen. Wenschen wij ons zeiven geluk met een zoo verheven besluit, eenen kunsten letterkweekenden koning waardig ! Te reusachtig, te verbazend voor de vereenigde pogingen onzer bijzondere taalminnaren en Maatschappijen en dat den alles met een nieuw vuur bezielenden adem van eenen koning behoefde, om uitvoerbaar te worden ! » En na nog meerdere vleiende woorden, aan Lodewijk gewijd, wordt de bedoeling van den Vorst dus weergegeven : «I Zijne Majesteit wil : « dat de duidelijkheid bewaard blijve; « dat de taal niet verarmd worde door eene te zeer overdrevene kieschheid; « dat niet geweerd worde, wat, hetzij van Hollandschen oorsprong, hetzij door een welgevestigd gebruik het Hollandsch burgerrecht heeft verkregen; « dat niet verbannen worde, wat door eene volmaakt Hollanrlsche uitdrukking niet volkomen zou kunnen vervangen worden. » Om aan die opdracht te voldoen zouden twee woordenlijsten moeten worden samengesteld. De eerste lijst moest bevatten de meer of min in zwang gaande bastaardwoorden, welker behoud niet raadzaam of noodzakelijk schijnt, zoo volledig mogelijk, met bijvoeging van de gebruikelijke Hollandsche woorden, die ze zouden vervangen. De tweede lijst zou omvatten de meest gebruikelijke vreemde woorden welke of duidelijkheidshalve, of rijkheidshalve, of oorsprongshall * Hij heeft de circulaire (voor cellulaire) gevangenis gezien. » • Hij draagt een conversatiebril(voor conservatiebril).» Op het Congres te Antwerpen hield uw groote redenaar Mr. Jan Van Ryswyck een voordracht over: De beschaafde uitspraak onzer taal. Terloops haalde hij eenige veel gebruikte bastaardwoorden aan, en drukte vooral op het verkeerde gebruik, den verkeerden zin, die algemeen aan die woorden wordt gegeven. Ik herinner mij o. a. nog : Die persoon heeft een maintenee. Hij spreekt met een flux de bouche. In de Handelingen heeft de Heer Van Ryswyck (zeker omdat het eene afwijking op zijn onderwerp was), die bastaarden niet laten opnemen. De waarheid van elke overtuiging berust op de klaarheid en juistheid der gedachte. De klaarheid der gedachte is afhankelijk van de juistheid en duidelijkheid der taal. Men zorge de duidelijkheid der taal te handhaven, ze van benevelende woordvormingen te zuiveren en men zal veel hebben toegebracht tot de klaarheid der gedachte. Men moet dus het gebruik van inconsequente bastaardwoorden en vormen onverbiddelijk nalaten, wanneer dit mogelijk is. Men noemt wel eens Dr. J. A. Alberdingk Thym als een vriend van bastaardwoorden, maar ten onrechte. Op liet Congres te Rotterdam, 1865zeide hij o. a: « Ik verklaar mij een voorstander van de bastaardwoorden. Ik ben van meening, dat aan de vreemdelingen, die een bewijs van welwillendheid geven, met zich in uw land te vertoonen of zelfs, wat dikwijls gebeurt, door de landzaten worden ingeroepen — een welkom onthaal moet bereid worden; vooral wanneer die vreemdelingen zijn wakkere, krachtige of bevallige gasten, die u helpen in den kring, waarin gij u beweegt. En nu vroeg hij hoe te vervangen bals —• concerten —■ irrigeeren — draineeren — debatten — locomotieven — waggons — subjectief - - objectief — polka —- quadrille -— comedie — debet en credit — congres — programma. Maar hij zegt ten slotte : Ik ben niet voor het gebruik van vreemde, van bastaardwoorden, zoodra deze even goed en daar komt het op aan, door Hollandsche woorden zouden kunnen vervangen worden, enz., pag. 129-135 der Handelingen, Congres Rotterdam, 1865. Ik ga eindigen, omdat ik vrees reeds te lang aan het woord te zijn geweest en wensch te besluiten niet mijn punten van aanvang: het voorstel dervijt'Heeren om twee lijsten samen te stellen. Het bastaardwoordenboek van Jan Broeckaert gaf ons de eerste lijst. Wie zal de tweede geven"? Ik stel dus voor « dat het Congres zich wende tot de Nederlandsche Regeering, om alsnog uitvoering te geven aan het besluit van Lodewijk Napoleon van 12 April 1809 wat betreft het laten samenstellen van de tweede lijst, bevattende de te behouden bastaardwoorden of die daarvoor doorgaan — met duidelijke omschrijving van de beteekenis van die woorden. Mocht, onverhoopt, het Congres zich niet kunnen vereenigen met dit voorstel, dan zou ik gaarne eene Commissie van voorbereiding zien benoemd, welke Commissie op het eerstvolgend Congres verslag van haar onderzoek zou hebben uit te brengen. » En nu zullen de lezers van het bovenstaande vragen, tot welk besluit is men nu gekomen? Is ook op dit Congres van toepassing, de beschuldiging door u op bladz. 2. aangehaald luidende : « Het baat niet, of er op bijna elk taalcongres op de bastaardwoorden wordt gescholden. » Ik ga daarop antwoorden. Door mij was daags te voren professor ten Brink verzocht bij mijn voordracht tegenwoordig te zijn, omdat zoo zeide ik, ik hem over het misbruik maken van bastaardwoorden zoude aanvallen, ongaarne zou ik dit in zijne afwezigheid hebben gedaan, en de professor was tegenwoordig. Nauwelijks had ik dan ook geëindigd of de hooggeleerde heer verkreeg het woord en ving met de volgende hatelijkheid aan : « Nu de naam Kooien niet beroemd geworden is bij de behandeling van de wet op den persoonlijhen dienstplicht, wil spreker dien naam beroemd trachten te maken bij de behandeling van de bastaardwoorden. » Ik vond het verkieselijk op die woorden te zwijgen, ik had gemakkelijk den professor met gelijke munt kunnen betalen, al had ik slechts het puntdicht aangehaald tijdens het laatst Congres van Antwerpen op ZijnEd gemaakt en dat hem wel ter oore zal zijn gekomen. De professor hield een lange rede, waarin hij voor zich het recht opeischte om bastaardwoorden te blijven gebruiken, waar ZEdhet verkoos te doen. Dat ik onder de aanwezige congresleden tegen Dr. ten Brink verdedigers vond, ligt voor de hand. Het waren vooral onze Vlaamsche broeders A. C. van der Cruijsen van Antwerpen en de Heer de Smedt uit Brussel. Ook de voorzitter der afdeeling, Prof. Dr. Jan te Winkel liet zich niet onbetuigd en eindigde den woordenstrijd als volgt : •< Ik heb den indruk gekregen, dat de groote meerderheid der « vergadering bereid is, om den strijd tegen de bastaard j woorden te aanvaarden. Den Heer Koolen mogen wij dank t zeggen voor de moeite, die hij zich gegeven heeft, om dien « strijd verder voort te zetten en de vergadering heeft hare « ingenomenheid daarmede betuigd. » Het algemeen handelsblad van Amsterdam had een volijverigen verslaggever op het Congres. Deze gaf in het nummer 22,372 van 2 Sept., 1899, een uitvoerig verslag van deze vergadering. Hij zegt o. a. : « De Heer Koolen had zijn onderwerp breed opgezet en blijkbaar van het gebruik der bastaardwoorden eene diepgaande studie gemaakt. » Hij besluit zijn lezenswaardig artikel met de woorden : « De indruk der talrijke aanwezigen was, dat de strijders tegen het bastaardwoord in deze zaal het pleit zeker hadden gewonnen. » Ten slotte. De Nederlandsche spectator Nr 36 van 9 September 1899 zegt van het Congres sprekende : «Dat ziet men gelukkig in, er woedt een hevige strijd « tegen bastaardwoorden, die men weert met heilige j vreeze. « Een bekend Noord-Nederlandsch hoogleeraar moest a het zich laten welgevallen, dat hij wordt overtuigd van een « meer dan betamelijk gebruik van geleende kleederen in « zijne wekelijksche berichten, uit de Republiek der let« teren. » Mij dunkt dat ik over den uitslag dei' bespreking voldaan mag zijn. Jammer dat het den man trof, die nog wel op een Nederlandsch taal- en letterkundig Congres, onze Regeering vertegenwoordigde I P. N. Koolen Pz. . ■ *