HET WONDER LYRISCH TOEKOMSTSPEL DOOR J. L. WALCH MET TEEKENINGEN VAN P. CORNELIS DE MOOR TE ROTTERDAM BIJ W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ IN 1916 HET WONDER HET WONDER LYRISCH TOEKOMSTSPEL IN DRIE BEDRIJVEN DOOR J. L. WALCH MET DRIE TEEKENINGEN VAN P. CORNELIS DE MOOR ROTTERDAM MCMXVI W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ Xm DER NED { LETTERKUNDE TE LEIDEN J INHOUD Personen Bladz. 1 Eerste Bedrijf . . . . „ 3 Tweede Bedrijf. ... ,,19 Derde Bedrijf .... „35 PERSONEN Mediothea Speranzo Survivio, een seminarist Vecchio Themena, de moeder van Mediothea De Philosoof De Geleerde Voce, de jonge Dichter Knapen en Maagden, Mannen en Vrouwen. Het spel speelt in het Wondere Woud. Het vangt ter avondschemering aan en eindt ten middag. EERSTE BEDRIJF Aan den zoom van het Wondere Woud. Rechts een dor vlakteverschiet, met hei-witte wegen. Het Woud ligt op steile, scherpe rotsen. In zeer ver verschiet links ligt, flauw zichtbaar, de oude kapel. De zon is laag aan den einder, ze wordt gevoeld rechts onder te gaan. Het is 21 Maart. T C .«.Wi-I Jj. Hoon. EERSTE TOONEEL Themena, daarna ook de Dichter. THEMENA, een vrouw van ruim vijftig jaar, komt uit het dorre land. Zij baant moeitevol zich een weg door de struiken en stekelplanten die het onbegane vlaktegebied nabij de woudrotsen bedekken. Hare kleederen zijn van groene en bruine kleur. Met moeite beklimt zij één der rotsen, totdat zij ter halver hoogte tot het Woud is gekomen. Dan valt zij neer met smachtenden, moeden blik, en sluit de oogen. Als zij eenige oogenblikken daar gelegen heeft, nadert van een anderen kant — achtergrond — uit de vlakte Voce, de dichter. Groen, als het bovenkleed der vrouw, is zijn knierokje. Zijn bovenlijf is in het wit gehuld. VOCE. Themena! THEMENA. Richt zich langzaam ten halve op; ziet om zich heen. VOCE. Themena! Wat heil zoekt uw moede ouderdom in deze woestheid? Heeft ze u verdwaasd, de dorheid van onze wijde akkers? Is de verzenging van den zonnebrand geslagen door den bloei uwer gedachten, — arme? THEMENA. Schudt langzaam het hoofd. VOCE. Waarom hebt ge dan uw huis verlaten; en Mediothea? Lafenis is niet hier .... Het Woud is zonder heul. Zoo hebben ons de vaderen geleerd, die het schuwden en die.... zwijgt. THEMENA. Spreek verder, Voce . . . Zeg wat gij weet; al wat gij weet Het kan mij nuttig zijn .... VOCE. Ik wilde u zeggen .... Het is vreemd .... Ik wilde u zeggen, wat de vaderen hebben geleerd Maar ik kan hun lessen niet herhalen.... THEMENA. Waarom niet? VOCE. Omdat ik zelf... gehoorzaam ... aan anderen Drang, Themena. THEMENA. Zeg hem mij. Mijn hulpeloosheid tast. Misschien weet gij, die een dichter zijt.... Misschien .... VOCE. Helaas .... Ik wéét niet Ik word gedreven, en getogen, naar naar hier naar het Woud, het Wonderbare . — THEMENA mismoedig: Het nuttelooze.... VOCE. "Zoo zeiden ze; de vaderen .... Maar gij? Waar gaat uw moede zwerven heen? Gij zijt een wetende, een vrouw die verzorgt, en .... THEMENA. Ik ben de moeder,"die niet meer zorgen kan. Mijn zwerven is vlucht. Vlucht van het lijden van Mediothea, waarvoor geen baat is. Mijn zwerven is zoeken. Zoeken naar een lavend heil.... Ik word gedreven, en getrokken .... VOCE. Vreeselijk is de dorheid van ons land. Onze vaderen, die het heele leven zoo behaaglijk en zoo wijs inrichtten, hebben dit nooit voorzien; zoo lange weken van regenloosheid. Vanaf den zomer, den langen lauwen winter door, tot in reeds heete lente .... Zij legden buizen, zij glooiden de akkers. Al hun kennen, dat op de voorzieningen des levens zich richt, hebben zij geleid naar deze verzorging. En het is vruchteloos. Ons leven lijdt. Zie, Themena. Zie de kleur van de velden. Het vee is gestorven. Het gewas is gestorven. De mensch dorst; dorst op zijn wijde, met groote stelselen van drenking doorwebde aarde THEMENA. Wat is mij dit alles! Mijn kind, mijn Mediothea lijdt! Meer dan al die anderen lijdt zij — Krank en stil ligt zij op haar leger; een bleeke bloem die afgesneden werd en welkend vergaat! Ieder uur is een slooper van haar levend schoon! O, de nacht, de vage verkoeling der nacht, waaronder de anderen opleven, redt niet haar! TWEEDE TOONEEL DE VORIGEN. In de langste ganglaan, welker duistere wel~ ving naar het klein verschiet van de kapel voert, verschijnt de seminarist. THEMENA. Zie! VOCE. Wat is dat? THEMENA. Ah! Dat geeft mij hoop! VOCE. Wie is die man, die het kleed draagt der rouwende vrouwen? THEMENA. Zijn kleed duidt geen rouw over anderen; maar eigene verstorvenheid. Die man moet Survivio zijn .... Ik ontwaar hem door het geboomte.... Hij komt nader.... Hij volgt een slingerpad. Telkens zullen wij hem even in de laan zien. O, van hem is heil te wachten .... Ik moet hem spreken. VOCE. Ik begrijp u niet.... THEMENA. Ik zal het u verklaren, terwijl hij hierheen komt. Luister. In 't bloeien van mijn jaren was de vreedzame strijd tegen de Kerk. Het was de laatste strijd van die vele, waarmee onze vaderen de wereld hebben vernieuwd. VOCE. Ik hoorde veel roem spreken over hun daden. THEMENA. Ja — zoo heeft men ons geleerd. Het was de strijd voor het Klaar Verstand. VOCE. Ja — het Klaar Verstand .... Zoo heeft men mij verteld, dat hun leuze luidde. THEMENA. Het KlaarVerstand heeft de wereld vernieuwd. Het leerde hoe men het best zich voedde, en zich kleedde, en zijn akkers bereidde te rijkster oogst. Onder haar verhalen is telkens, van tijd tot tijd, even Survivio zichtbaar, telkens ietwat nader. Het schuwde den bedwelmenden drank. De blijde wingerden werden verwoest. Het bracht een gelijkmatig heil aan alle levenden. Want voor het levende lichaam was de eerbied groot, en zijn sappig gedijen het doel waarnaar men streefde. Dat was hun heilig ideaal. VOCE. Wat is dat: „heilig"? En wat is dat: „ideaal"? THEMENA. Uw vraag klinkt als een terechtwijzing. Met „heilig" meenden zij: „dierbaar," en met „ideaal": „verlangen". Maar zij — het is nu al meer dan dertig jaar geleden, moet ge denken — zij spraken in de termen die zij der oude wereld ontleenden ... Want „heilig" was een woord van die Kerk; welker dienaars zij dwongen tot deel in hun arbeid, dien zij den eenigen arbeid der menschen achtten. De arbeid in dienst van het Klaar Verstand. En als eenige toegeving, die velen nog een laakbare zwakte achtten, lieten zij de dichters bestaan .... VOCE. En hij, die nu reeds zoo na tot ons gekomen is .... THEMENA. Ik wil het u haastig zeggen, vóór hij het hoort. Survivio was een oude seminarist. Hij studeerde om priester te worden; maar hij was heel dom. En van de redenen der lieden die het Klaar Verstand aan de wereld brachten, begreep hij niets .... Hij was koppig; en niet te bewegen het zwarte kleed af te leggen, en te arbeiden. Sommigen wilden hem dwingen; doch anderen merkten op,'dat geweld in het rijk van 't Klaar Verstand niet kon bestaan. En ook .... er was een vreemde schroom tegenover dien man, die zóó star koppig was, en zoo ontoegankelijk voor de reden. Doch stil... Daar is hij. Survivio! SUR VIVIO. Een zeer oud man. Hij staat op de rots boven hen reeds eenige oogenblikken over het veldenverschiet te staren ... Peinzend: De windharp aan de kapel zong wondere zangen dezen morgen. Ik voelde het, dat er zoekenden zouden komen van de vlakte der dorheid. Wat wilt gij? THEMENA. O, Survivio, mijn dochter is krank! Speranzo alleen kan haar redden — SURVIVIO. Speranzo verliet de wereld ... Hij, mijn meester, zoekt in de eenzaamheid van dit Woud wat de wijde laagten hem deden verlangen, maar niet vinden. THEMENA. O, ik dank u! Gij zégt het al, wat ik u wilde vragen: Speranzo leeft nog samen met u! Ik hoopte het; en daarom was ik zoo verheugd u te zien komen. Ik wilde u tegemoet gaan, maar ik was te moe, en de rotsen die naar het Woud voeren, zijn steil en ontoegankelijk ... Maar nu voel ik mijn kracht herleefd — Voer mij tot hem, Survivio! SURVIVIO. Mijn Meester heeft mij verboden, menschen tot hem toe te laten. THEMENA. Maar ditmaal zal hij u dank weten, als ge dat verbod overtreedt! Het is Mediothea die hij redden moet! Hoort ge Survivio? Mediothea, die hem lief was; en die hij en zijn wetenschap verzorgden met bijzondere toewijding, al de jaren dat hij leefde met ons in de vlakte .... SUR VIVIO.Toen is het oogenblik gekomen, dat hij die wetenschap, waarom hij door ulieden het hoogst van allen werd gesteld, verwierp als een looze noot en huiverend van honger heenging; heenging om wijzer spijziging te zoeken .... THEMENA. Ik begrijp, dat gij dit prijst, Survivio, en u verheugt. Natuurlijk; want zijn heengaan, met u, redde u uit veel bedrang en moeiten .... Maar wij eerden hem, wij in de vlakte; en wij hadden hem noodig. Mogelijk had hij — want hij was een groot, een diep-geleerd chemicus en kenner der natuurkrachten — mogelijk had hij ons gered. Kom, voer mij tot hem. Ik bid het u Hij is uw redder geweest. Vergun dan althans, dat hij ook de redder van mijn dochter zij ... Mijn dochter, die hij liefhad... DERDE TOONEEL De vorigen, Speranzo. Speranzo is plots uit de boomen te voorschijn getreden. SPERANZO.Thzmena! En Voce! Wat wilt gij? THEMENA. Speranzo! Gij zélf plotseling hier?! Speranzo! Red Mediothea! SPERANZO, peinzend in lieflijke herinnering: Mediothea... Mediothea... Het is een naam van lieflijkste herinnering — Ja, ééns zal ik tot haar weerkeeren! Dat heb ik mij beloofd THEMENA. O, thans, Speranzo! Laat het zijn thans! Anders is het te laat! Zij versmacht! Het eerste, en o, het liefste en schoonste offer zal zij zijn van de zengende dorheid, als gij niet helpt! Gij, die zeidet haar te beminnen, Speranzo! Nog is het niet te laat! Gij die ons aller genezer waart, word het weer! Word haar genezer, Speranzo! SPERANZO, in weeke mijmering: Er is in uw stem .... een roep dien ik volgen moet! Ja — ik voel, dat ik dit moet doen, Themena — VOCE. Heil u, Speranzo! O, het was tot een schoone vervulling, dat ik hierheen werd gedreven! De verhalen over uw heerlijke hulp vervulden onze ooren! Nu keert ge weer .... SPERANZO is eenige schreden gegaan op de rots, in de richting van het vlakke land. Dan ziet hij het aan, en schudt ernstig het hoofd. Neen — Ik keer niet weer — Nog niet; nog niet... THEMENA. O, Mediothea, de arme! SPERANZO, als plots opwakend uit een droom van mijmering: Mediothea.... O naam, dien ik ontvlood! O Geluk, dat ik versmaadde! Geluk, geluk .... in de lage landen .... SURVIVIO. Meester! Wat demon grijpt u aan?! SPERANZO. met kracht van beslotenheid: Ik zal haar redden! THEMENA. Dank, dank! O, uw stem zal haar verkwikkendste laving zijn! Meester! Ga mee, ga mee! SPERANZO doet drie schreden op de rots in de richting der vlakte, dan staat hij stil. Neen. Het kan niet. Dit kan niet. THEMENA. Maar ge wilt haar redden! Kom dan, naar ons huis! SPERANZO. Dat gave geen baat, Themena. Ik kan deze vlakke landen aanzien vanaf de rotsen waar het Wondere Woud gegroeid staat; en ik kan de vlakte dan liefhebben en ze zegenen, en haar redding beramen. Maar als ik neerdaal, weer, onder hare bewoners, dan vervloeit mijn kracht en ik zie die wegebben op de zwakke deiningen welke de wind strijkt over de wijde korenvelden .... Weg, naar den wijkenden einder .... VOCE. Bij de latere woorden van Speranzo is hij hem met verrukking strak gaan aanstaren. Ik voel wat gij zegt . . . Het is een waarheid Het is of men is uitverkoren hier THEMENA. Maar ééns reddet ge ons toch; en ge waart toen onder ons! SPERANZO. Ik ging heen, Themena, omdat ik de macht om u te genezen zoo als ik dat deed, voelde slinken in mij. Doch de tijd is kostbaar. Ik wil Mediothea redden. Haal haar hier. Breng haar in mijn woning, ginds ver in het Woud, waar in de windharp de stem der Oneindigheid zingt. De schemer daalt. In den nacht werken de wondere machten, die wij noodig hebben. Wij gaan Survivio, en bereiden haar een leger. Speranzo en Survivio af, VIERDE TOONEEL Themena, Voce. Later Knapen en Maagden. VOCE. O, het is vreemd, het is heerlijk, Themena! Eén drang was er; en wij gingen. Langs hoe verschillende wegen kwamen wij. Nu wachten ons wondere dolingen door het Woud .... En wij weten niet, waaróm wij gekomen zijn. THEMENA. Ik kwam om redding te zoeken voor mijn kind. Overal zoekend kwam ik hier .... VOCE. Ja .. . Gij kwaamt om ... Maar waarom gij hier-heen gingt, dat weet gij niet. Neen .. . En ik ... waarom ik hierheen kwam, weet ik niet... Themena, ik gelóóf, ja, ik geloof... dat het toch één groote Macht moet zijn geweest, die ons dreef... THEMENA. Ach, — wat praat gij! Laten wij liever heengaan, en help mij, dat wij Mediothea hierheen brengen ... VOCE. Ja, ik zal u helpen. Maar zullen wij dat kunnen, den langen, langen weg ... THEMENA. Het moet. En wij zullen hulp vragen. VOCE. De duisternis valt. Zij sluit met den zonnegloed den lust tot hulpbetoon weg ... THEMENA. Zij blikt wanhopig rond. Het is waar, wat gij zegt... Wilskrachtig opstaande: Ga mee. Wij zullen doen, wat mogelijk is ... VOCE. Zie, wat blank-en-roze van jeugdbloeiing luikt daar op aan de kim! Het zijn mijn genooten! Wat drijft hén herwaart? Ook hén?! THEMENA. Zij zullen helpen! In hen is de edelmoedigheid der jeugd. VOCE. Ja! Als schuim op den parelenden wijn, wanneer men hem aanstoot, zoo rijst fleurig hulpbetoon op uit hun jeugdige vreugdigheid. THEMENA. Ik ga hun tegemoet! Ik zal een aantal van hen vragen mee te gaan, opdat wij samen Mediothea halen en haar voeren naar hier; en naar ginds, het hooge huis, het blanke baken in den nacht. VOCE. Ga — Ik wil hier bemijmeren de vreemde dingen die geschieden. Want vréémd is dit alles . . . Themena gaat heen. Zij gaat gedurende de eenzame mijmering van Voce naar de schare van knapen en maagden. VOCE, alleen gebleven: Wat is 't dat in ons drijft; die vreemde macht, welks wezen Themena en de velen met redenen omkleên —• Mij 't is of lacht naar den schemergloed opziend dit laatste licht, om hun kinderlijk spelen. Redenen, redenen — het zijn gewaden waarmee de mensch zijn vreemd verlangen tooit... zijn overwegen, wat hem wel zal schaden, wat hem zal baten, —- 't Wezen kent hij nooit... Hij blijft eenige oogenblikken staren. Intusschen is Themena met eenige der kloekste knapen weggegaan, weer de vlakte in, en verdwijnt weldra. De andere knapen en de maagden naderen Voce. VIJFDE TOONEEL Voce, Knapen en Maagden. EERSTE KNAAP.Voce! Stem van onze verlangens! Wat drijft ons? Zing het ons, zeg het ons! De vaderen hebben geleerd, dat de vlakte de wijze woon is der menschen — Zij hebben ze ons bereid ... TWEEDE KNAAP. Maar hunne akkers verdorden. Want de hemel bleef strak als hun onbewogen gemoederen ... DERDE KNAAP. Doch het woud is nutteloos, zeiden ze — Van het Woud toch is in géén geval heil te hopen — Dat leerden zij. Want de bodem is rotsig, en de levenwekkende stralen der zon zijn schaarsch ... EERSTE KNAAP. Zóó zeiden zij... VOCE. Gewis .... Maar toch .... hun wijsheid heeft gefaald ... EERSTE MAAGD. O . .. zwijg toch ... Zwijg ... Stilte. TWEEDE MAAGD. Schoon isVoce, als de ontbloeiing van zijn vonden hem de oogen verheldert... Het is schoon, als hij spreekt... Spreek Voce ... DERDE MAAGD. Ik vat niet den zin der woorden, als Voce spreekt... Maar ik heb de klanken en het beweeg zijner lippen lief! Spreek! VOCE. Mijn genooten! Ik wil zeggen, wat in mijn hart leeft, dat begon te slaan gelijk met uwe harten; en dat gij verstaat... TWEEDE KNAAP. Zeg het! Zeg wat er leeft in ons hart! Spreek de nieuwe gedachten uit! VOCE. Ik heb geen nieuwe gedachten. Maar ik kan u verhalen, wat ik zag. Voor dat gij waart gekomen, kwam ik hier ... DERDE KNAAP. Gij zijt altijd eer dan wij, Voce. En gij ziet de dingen, die wij eerst later zien; en dan herkennen wij ze, en weten dat ze er waren, vóór wij ze zagen ... VOCE. Zoo mag het wezen ... Ik weet niet, hoe dit is. Maar ik heb hier vreemde machten gevoeld ... Ik zal het u verhalen. ZESDE TOONEEL De Vorigen, de Philosoof, de Geleerde. EERSTE MAAGD. Wacht nog, Voce. Daar komen de Philosoof en de Geleerde aan — Zij begeren altijd te hooren van alle wichtige gebeurtenissen. TWEEDE MAAGD. Ach, laat Voce spréken! Het zijn wellicht gewone lieden — en dan dierven wij noodeloos het geluid van zijn stem — EERSTE MAAGD. Neen, zij zijn het. Ik herken ze. Want zóó gaan zij steeds door onze vlakten: de Philosoof gaat voorop, en schuins achter hem loopt de Geleerde met zijn rol. Zij zijn het! VOCE. Ik zal beginnen. Zij zullen tijdig hier zijn om van het verhalen, dat niet tot hen gesproken wordt, hun deel te vatten. Onder zijn vertellen naderen de Philosoof en de Geleerde, en zetten zich, steeds in hun onderlinge verhouding volhardende. op kleinen afstand achter de jongeren. Welnu, ik voelde mij gedreven uit 't dorre land .. . TWEEDE MAAGD. Uw teeder hart verdroeg niet de ellende — Gij zijt zoo zacht gelijk een duive, dichter! VOCE, dit rhythmisch zeggend: Noch ik, noch duiven hebben zacht gemoed. Zoo 'k ben als al wat vliegt, het is verlangen naar 't verre en 't vreemd'. Wie veel ziet, veel geniet •— En eer en zwaarder drukt mij 't monotone, dan 't u doet, en dan d'anderen vooral. DE PHILOSOOF mompelt: Dit is niet nieuw — 't Dient niet vermeld... DE GELEERDE. Ja toch,... Ik schrijf 't maar op. Men weet nooit waar het goed voor is . . . Maar feiten, objectieve feiten zijn mij méér waard. VOCE. O, de geleerde schrijft al. Ach heeren, er is niets belangrijks ... voor II. Het is alleen voor mij belangrijk, omdat ik ontroerd was. En voor mijn vrienden, die gewoonlijk mijn gevoelens deelen. DE PHILOSOOF. Hm — Gij kunt niet beoordeelen wat belangrijk is, en wat niet. Ontroering is iets — al is het geen hooge functie van den mensch. Maar de wijze weet den inhoud der ontroering om te zetten in begrip. Begrijp je dat? VOCE. Ik begrijp het niet, want ik ben niet aan het begrip toe — Mijn ontroering is ontroering . . . Wat zal ik ervan zeggen,... Hij keert zich van den philosoof af, en spreekt voort in warmer toon ... Vrienden! Ik begeerde naar iets, dat ik niet had; dan in mijn hart. . . Een dorst ... O, het was niet het gewoon verlangen naar drinken! Maar een begeren naar dit Woud ... Het is vreemd ... Onze vaderen hebben geleerd, dat het Woud ons niets behoort te zijn. Daar wast niet, wat tot heil gedijt... Vrienden ... EERSTE KNAAP. Wat is er? Het is, of een schrik u bevangt. .. VOCE. Mij bevangt een schrik. Want nu ik met woorden als met spaden omgraaf de donkere onbewustheid van mijn hart, nu werp ik 't op, ineens ... en het verschrikt mij... TWEEDE KNAAP. Wat? V OCE. Ik ging naar hier, zoo schijnt mij nu, omdat de Vaderen het gaan naar hier een dwaasheid noemden. Ik deed de dwaasheid, wijl 't hün dwaasheid is. Ik zocht hun dwaasheid, wijl 'k hun wijsheid moe ben. Men hoort van uit het Woud een windkreet door de harp. EERSTE MAAGD, angstig; Wat is dat? Het is nacht bijna; en dat vreemd geluid ... Ik ben bang. Laten wij weerkeeren naar den roodigen schijn der vensters ... VOCE. Het moet de harp zijn, waarvan Survivio sprak ... DE PHILOSOOF, schamper: Survivio? Wat weet gij van Survivio? DE GELEERDE, uitleggend: Survivio is dood. Althans „moraliter" is hij dood. Misschien leeft hij lichamelijk; mét den dwaas die hem redde; ergens in een hoek van dit bosch; maar dat doet er niet toe. TWEEDE MAAGD. Vertel Voce! Wat is die harp, waarvan één u sprak ... VOCE. Het is een windharp, die, naar Survivio zeide, hangt aan hun huis. Zij beluisteren daarin de groote stemmen der oneindigheid ... DE PHILOSOOF. Dwaasheid! Dwaasheid! De oneindigheid bestaat alleen in onze eindige gedachten. De stemmen dier oneindigheid zijn uitlegsels van fantaiseerend brein. DE GELEERDE. Uit een historisch oogpunt is 't toch wel interessant, vind ik. Ik zal het noteeren. Het is eigenaardig! In onzen tijd, die alle dingen tot hun eenvoudige nuttige bestemming herleidde, van die Middeneeuwsche toovervoor werpen te vinden! Een windharp! En als Speranzo nu ook nog zijn beker heeft... EERSTE MAAGD. Zijn beker? Wat is dat? Zeg gij het ons! Gij weet zoo vele verhalen die rustig en vredig stemmen . . . Vertel gij! Voce's stem wekt onrust en maakt mij bang ... DE GELEERDE. Het is eigenlijk een verhaal beneden mijn aandacht. Het is slechts een kleine anecdote. Maar daar gij het zoo gaarne wilt hooren ... Wel,in de familievan Speranzo heeft een eigenaardige gewoonte bestaan. Wezenlijk, 'n héél aardige en eigenaardige gewoonte. Als een man gestorven was, werd hem door zijn vrouw de ring, dien zij hem bij zijn verloving gegeven had, afgedaan en met den haren versmolten. Stierf eerst de vrouw, dan deed de man zoo met hun beider ringen. EERSTE MAAGD. En wat gebeurde er dan met die versmolten ringen? DE GELEERDE. Dat is juist het aardige; 't aardige dan voor romantische jongelui! Ja! Men smolt de ringen tot één dunnen gouden rand. Die rand werd een verhooging van den beker, die eeuwen in de familie is. TWEEDE MAAGD. Wat voor beker? DE GELEERDE. De bodem ervan is van hout, dat hard is als ijzer. Men zei, dat een voorvader der Speranzo's het heeft meegebracht uit Palestina; dat het een stuk was van t echte kruis. Het is de eenige van de zoogenaamde relieken, die vóór dertig jaren gespaard bleef... VOCE. O, vertel verder! Het is een schóón verhaal, is het niet vrienden? Die bodem, die het geloof was, waarop zich hoogde de liefde... . EERSTE MAAGD. Ach neen! LaatVocezwijgen! Hij breidt een wijdheid van wankeling en vreemden schemer om t prettig verhaal — Vertel, o gij, geleerde — waarom spaarde men dezen reliek? TWEEDE MAAGD. Hoe zou men dien hebben durven schenden! DE GELEERDE. Wel — de Speranzo's waren een nobel geslacht, dat kloek was en veel deed voor t volk. Men eerbiedigde hun zwak voor dit familiestuk — Alleen de fanatieke Vecchio was onbuigzaam, en eischte in naam der hooge leuze van t Klaar Verstand: vernietiging. DERDE MAAGD. Maar zijn dochter, de blonde Mediothea kreeg Speranzo lief... DE GELEERDE. Juist. Gij hebt het begrepen. Het trof wel toevallig, nietwaar? Vecchio had anders alles op haren en snaren gezet om zijn zin door te drijven. Maar om Mediothea heeft hij morrend berust. Tevreden was hij echter niet. Zoolang er één relieK bestaat, bestaat er gevaar, zeide hij. En daarom wilde hij ook Survivio dwingen. O, ik ken de historie van mijn tijd goed! Doch nu moet Vecchio wel tevreden zijn, — al speet het hem om zijn dochter — want Speranzo en Survivio gingen samen heen EERSTE MAAGD. Waaróm toch? V O CE. Dat weet geen mensch ... DE GELEERDE. Wel zeker! De geschiedenis is bekend; en eenvoudig genoeg. Speranzo was een dweperig man, en een wispelturig man. Ik ben geen philosoof, maar ik heb toch wel opgemerkt, dat dit vaak samengaat. Hij had zich jaren lang vol liefde aan de genezing onzer ziekten gewijd; gelijk dat in zijn geslacht gebruik was, van vader op zoon. Hij was daarbij een groot chemicus; naar den eisch des tijds, die met chemische oplossingen en chemische verbindingen placht te genezen dat chemisch samenstel, dat Mensch heet. Ge ziet, hij werkte logisch en naar de lijn en leus van 't Klaar Verstand. Toen kreeg hij Mediothea lief... Men dacht dat zij spoedig zouden trouwen... En toen ineens.. .verlamde zijn ijver, en zijn belangstelling, en vooral zijn liefde ... Hij deed eenzame tochten naar den ouden uitgestooten dwaas Survivio, die juist van nieuwe aanvallen te lijden had. En als een verdwaasde levensmoede ging hij op een dag heen. VOCE. Waaróm ... dat weet geen enkel mensch ... DE GELEERDE. Waaróm? Omdat hij gek was! Hij had het goed. Hij was geëerd. Mediothea had hem lief. De arme ... Zij kwijnt... TWEEDE MAAGD. Speranzo zal haar genezen! Themena is met de sterksten der knapen huiswaarts gegaan om haar te halen ... DE PHILOSOOF, bij de laatste woorden opwakend uit zijn gepeins: Om haar te halen? Waartoe haar te halen? VOCE. Speranzo wil haar genezen in zijn huis. In de kapel... DE GELEERDE. Dat is de ware inval voor een dwaas. Kom, laten wij naar huis gaan. Het is nacht. Doch wij zullen gemakkelijk zien, want Luna is vol, en het is een wonderheldere conjunctuur van de sterren. VOCE. Een hemel vol van diamanten licht. . . Een wondervreemde veelheid van getwinkel! 't Is als beloftevan een naadring, dicht, van heel een openbaring . . . Hoor 't getinkel! De verre harp geeft lokking van geluid ... Wij wachten hier, die jong, nog mooglijk achten, dat zich een wonder onzen blik ontsluit... Wij wachten, wachten ... EERSTE en TWEEDE KNAAP, samen: Wij wachten. TWEEDE MAAGD. Wij blijven, Voce! bij U ~ DERDE MAAGD. Ja, wij blijven. EERSTE MAAGD. Hoe zal het Mediothea gaan? Wij willen 't weten! DE PHILOSOOF. Dit is een vreemde belangstelling. Alles doet in de waarheid mee; zelfs de verdwazing. Ik wil dit blijven aanzien; al wensch ik niet deel uit te maken van deze ontroering. DE GELEERDE. Hm. Dan zal ik ook maar hier blijven, en wat er gebeurt, aanteekenen. Men kan nooit weten, waar het goed voor is. VOCE. Vlijt u neer, en wacht — Door den vreemden drang naar 't Wondere Woud gedreven, wachten wij. Achter ons ligt de vale vlakte. Ziet, er komen vóór den rossigen schijn der vensters ouders die naar ons uitzien, als bevreemde vogels, die niet weten wat hun kleinen vinden voor lokking, zoo ver ... Wat wondere nacht is dit... Hoe klaar ... t Is volle maan — En Luna is in harmonie met Venus ... Juppiter en Saturnus in conjunctie in 't beeld der Visschen ... Eén en twintig Maart... Hoor de harp . .. Laat ons rusten, en gereed zijn als de tijd der op-wake komt... Hoor de harp ... Zij zingt zuchten ... Hoor de harp ... Gedurende zijn woorden hebben zich allen gevlijd. Alleen de philosoof zit overeind op een afstand, de hand onder 't hoofd. Even schuin-achter hem, recht op, de houten, dwaze gestalte van den geleerde met de rol. G o r d ij n TWEEDE BEDRIJF In het Wondere Woud. Links wordt het tooneel goeddeels ingenomen door de oude kapel, die vrij staat, en waarin een groot deelder handeling van dit bedrijf speelt. Lanen voeren hierheen. Hechts rotsen, waarvan enkele hooger reiken dan de kapel. Voor de inrichting der kapel geeft het vervolg van dezen tekst voldoende aanduidingen. Het is aanvankelijk nacht. EERSTE TOONEEL Survivio, daarna Speranzo. Survivio loopt met wijde schreden de kapelkamer op en neer. Staat een oogenblik stil voor een kruisbeeld. Buigt het hoofd. Gaat weer verder. Dan loopt hij de deur uit en staart in de nachtelijke laan. SPERANZO komt van achter een schut-achtige betimmering in de groote ruimte, de kamer, van de kapel. Survivio! Nog komt er niemand! O, als zij die haar halen, te laat waren gekomen. SURVIVIO, in den ingang komend: Ik geloof niet, dat deze lieden te laat zijn geweest. SPERANZO. Uw voorgevoelens bleken vaak kostbare waarheid ... Ik heb hoop — O, ik moet wel hopen,. . . om niet te vertwijfelen... SURVIVIO. Mijn hart zegt, als de klare kabbeling van de windharp .. . Poost, als naar woorden tastend. SPERANZO. Wat? Wat zegt uw hart? SURVIVIO. Mijn wezen voelt het naderen van eene vervulling. Eene vervulling, die groot is en eenvoudig ... SPERANZO. O, zal het de vervulling van mijn liefde zijn?! SURVIVIO, hij staat een poos peinzend, dan ziet hij heimelijk naar Speranzo en vraagt: Meester! Vergeef mij — Het is een vraag die ik lang voelde, doch nooit uit-bracht: Waarom hebt gij Mediothea verlaten? SPERANZO, opgewonden en ontroerd: Waarom ik haar verlaten heb? O, Survivio! Hebt gij mij niet geleerd, nooit de dwaze speuring van menschelijk „waarom" na te gaan? Gij leerdet dat; en de wetenden van alle tijden, die men fatalisten noemt, leeren hetzelfde. Waarom? Wilt ge den waan kennen, die mij werd tot wat „een reden" wordt geheeten? SURVIVIO. Zeg hem mij toch. In eiken waan die ons versc jj"''is waarheid te speuren. Voor wie haar verstaan. SPERANZO. Ja, ja — Spreek zoo, en help mijn denken in den ouden weg, mijn steun en dienaar! Help mij het besef van de noodwendigheid aller dingen en daden levendig houden, dat ik niet bezwijk in vertwijfling over eigen dwaasheid. Ik verliet Mediothea, ik verliet mijn volk, omdat ik mijn kracht tot weldoend genezen verlammen voelde. Die begeerte om wel te doen aan ons volk, is in heel mijn geslacht. Ik nam ze over als een dierbare erfenis. Ik koesterde ze als een kind. Ik stelde ze boven al; boven 't nabij en natuurlijk geluk ... En toen mijn kunnen mijn willen ontzonk, o, toen was 't mij onmooglijk, den blijden vree te nemen waar die mij toelachte! Toen ging ik heen — En u, als éen die óok neerlag onder lots wangunst, nam ik tot mij; en ik vlood om heil naar dit oord, waar geen heil was, naar 't vlaktevolk verklaart. Ik vlood om wijsheid met u, dien men dwaas achtte. Ik vlood .., En Mediothea . .. SURVIVIO, rhythmisch zeggend: Meester, herleef. Niets geschiedt zonder zin. En waarlijk, in uw zoeken is die licht te speuren. Gij zocht het meerdere dan daar was. Gij zocht naar wil van God. Gij zocht het Goede ... SPERANZO, rhythmisch zeggend: O wijsheids weten blijkt soms dwaasheid slechts. Survivio, zoo 't Gods willen was, waarom — waarom rooft hij mij nu den steungrond van mijn wandelen? Want dit; dit ééne zie ik nu alleen: 'k Verwierp het grootst, 't eenvoudig menscheng'luk! O Mediothea, kom! Mediothea! SURVIVIO. Verlange' is vaak een duider van wat komt! SPERANZO.We rlange' is vaak berouw om 't droef verzuimde! SURVIVIO. Wees kalm. Bedenk: al wat gij vondt en deedt — in deez' kapel, die we ons als woning vonden — dreef in U op klaarder besef. En dus:... SPERANZO. Wat zou 't? SURVIVIO. Dus was het goéd — SPERANZO. Helaas — Ik lijd! Ik houd 't niet langer uit in deze omwanding. Ik ga in 't Woud, en zien, of nog niets komt... af. TWEEDE TOONEEL Survivio alleen. Daarna ook Vecchio. Als Speranzo is heengegaan, knielt Survivio voorden Christus- aan-het-Kruis. Wanneer hij een pooze zoo gelegen heeft, komt de oude echtgenoot van Themena, de vader van Mediothea, Vecchio, binnen. VECCHIO. Hij blijft op den drempel staan; ziet met af keer naar het Christusbeeld en naar den geknielden Survivio. Is uw Meester uitgegaan? SURVIVIO. Schrikt op. Vecchio! VECCHIO. Gij moogt u verbazen. SURVIVIO. Vecchio trad in het Wondere Woud ... VECCHIO. Ik ging door het Woud, maar zag het niet. SURVIVIO. Zoo moet het geweest zijn ... VECCHIO. Wat raaskalt ge? Ik liep, ik liep naar het licht van deze woning. SURVIVIO. Het is een oude kapel VECCHIO, Wat het was en waartoe het diende, baat noch deert mij. Het is een woning, waar licht brandt. En knapen der vlakte, die in jeugdige dwaasheid vernachten aan den woudrand, hebben mij gezegd dat Mediothea, mijn kind, naar hier wordt gevoerd ter genezing. Daarom, daarom alleen wilde ik dit smadelijk land van rotsen en warrig hout betreden. SURVIVIO. Ik verwachtte het... VECCHIO. Wat verwachttet gij? SURVIVIO. Dat zelfs ü de schijn van een reden zou worden voorgehouden, om hier te komen ... Gij óók moogt tot getuige worden van wat hier geschieden zal... VECCHIO. Wat zal geschieden? SURVIVIO. Iets ... Ik weet niet VECCHIO. Genoeg van uw spel van geheimenis! Speel het niet voor mij. Gij kent mij... SURVIVIO. Mij kent gij niet. VECCHIO. O! Ik zeg u: géén goochelspel met mijn arm ziek kind! Liever voer ik haar weer dadelijk heen, naar 't vredig veilig huis, dat 'k bouwde voor de mijnen ... SURVIVIO. Uw kinderen zullen er wonen, ook nadat zij hier zijn geweest, en het Woud leerden kennen. Hier te wonen is maar voor enkelen; in iederen tijd... Hier te wónen ... VECCHIO. Ik vat wel uw spraak met donkere tonen van verholenheid. Wijl hier eens een kapel bestond voor „godedienst" ... O, die is wel herleefd . . . Ziet rond. 't Is hier vol magie ... 't Benauwt mijn reden, als was ik in 'n gekkenhuis ... 'k Ging heen, als niet Mediothea ... Waar blijft zij dan? SURVIVIO. 'k Weet niet... Zaagt gij geen stoet? ... VECCHIO. Neen,... ik ... SURVIVIO. Gij kunt langs andren weg gekomen zijn. Veel zijn in 't Woud de wegen naar deez' woon. VECCHIO. Komt elke weg naar hier? Dan dwaalt men nooit. En kan de stoet die brengt mijn kind, niet dwalen ... SUR VIVIO. O wijsheid, die door 't woord der dwazen klinkt! Wie wel hoort, hoort in al Gods stem ... VECCHIO. Ik vat u niet — Spreek niet tot mij. 'k Wil wachten. Hij gaat zitten. Staat dan rusteloos weer op. Bekijkt de boeken. Ook boeken hier . . .? Ah! Hermes Trismegist! De Tarot van Egypte! De Kabbala. .. De Signatura Rerum ... Paracelsus... Mystieke dwaasheid ... Hij 's voor uw gelooven rijp! SURVIVIO schudt droevig 't hoofd. Helaas, nog niet — De Kerk wordt niet als 't Heil door hem gezien — Hij zoekt... maar al vergeefs. VECCHIO. Dat is natuurlijk ... SURVIVIO. Gij arme, spreek. Doch hoor ook mij. De tijden van nieuwe opleving van het Groot Besef, zij naderen — 'k Zie... ze als lichtglans om een wolk. Het komt, het licht! Nog is het zwaar verdekt, maar 't gloedt al om den rand en 't spriet door reten — VECCHIO. Wat weet gij van een Groot Besef? SURVIVIO, deze en de volgende clauzen rhythmisch zeggend: Het leeft! O, 't heeft zich vaak omhangen met gewaden die, als dit kleed, den wezensvorm verhulden ... Maar 't leefde in elk geloof, in elke kunst! 't Besef van 't Eeuwig Leven, d'eeuwgen God! VECCHIO. Mijn wijzer tijd heeft dezen waan gedoofd. Heeft dezen dwaalglans boven 't rot moeras, 't moeras van materieele ordloosheid doen zinken. De bodem werd soliede .— weg was schijn! SURVIVIO. Uw beeld is valsch. Mij valt een fraaier in, dat Waarheid zelf in Heil'ge Boeken neerschreef. Een zondvloed komt en delgt vaak elk besef — Maar Gods wil doet een ark op iederen zondvloed drijven, en redt een reinen kern ... VECCHIO, spottend: Dat zijt gij dan! Maar ach — gij raast! Kwam maar een zondvloed op! Maar wij verschroeien. Klaar blijk, dat nu een andre god regeert! Ja, wij verschroeien ... maar mijn kind lijdt meer... O kwam zij... Hij gaat naar de deur en ziet uit. SURVIVIO. Stil! 'k Hoor nieuwe tinkling . . . Luisterend: 'k Hoor ... teedere duiding in de windharp ... ja ... 'k Hoor teedere duiding ... Hij grijpt den beker van een kast, zet ze neer bij de gereed-gemaakte rustbank. VECCHIO. Wat zou het zingen van den ijd'len wind ... En wat... Ah! daar 's de dwaze tooverbeker — Ach, mijn arm kind! Geen guich'len kan haar redden ... SURVIVIO, in extase: De Stém! De Stem! Ik hoor haar in den harp! Niets is hier op deez' aard of 't is een weergalm, een klein geluidsatoom van t Al-Gebeuren, dat door den Kosmos waart! Geen zieletocht drijft door ons hart of 't is een zwiering van machtig vleugelslaan door 't wijd Heelal! Nu zegt de Stem: er gaat iets grootsch gebeuren. VECCHIO, ietwat onder den indruk: Gij zegt... gij spreekt ... met overtuiging wel, maar ... Ah! 'k Hoor stemmen! O, mijn kind! Hij werpt de deur open, waardoor men, voor 't eerst, in een donkere laan ziet. Aan 't eind blinkt lichte wazing van gewaden door. DERDE TOONEEL De Vorigen. Knapen en Maagden. VECCHIO. Daar schemert licht van heldere gewaden! SURVIVIO. Hoor hun stemmen. Hoor de windharp! Is het niet als een zilveren waas boven den klaren spiegel van een morgenmecr! O zoete concordantie, die ijle, onaardsche vreugde spelt! VECCHIO. Ja, vreugde! En geen vreugde verzelt den dood! Zij leeft! Mediothea leeft! Angstiger ingehouden: Maar toch is het geluid als omsluierd. . . Zij is gewis wel zwak, wel . . . ster-vens-zwak, Mediothea . . . De eerste knapen en maagden komen nader. VECCHIO. Wat brengt ge aan nieuws? Uw trekken zijn niet somber en niet heuchlijk ... EERSTE KNAAP. Uw dochter, Vecchio, leeft... TWEEDE KNAAP. Ah — er is dan ook in üw hart ontroering ... EERSTE MAAGD. Heil, dat wij 't vreed'ge van dit licht bereikten... TWEEDE MAAGD. Daar komtzij aan. Helpt snel haar 't bed bereiden — Zie, zie, Speranzo gaat daar naast haar baar... Men ziet lang aankomen den stoet. Knapen en maagden dragen de baar, waarop in enkel wit gewaad de blonde Mediothea ligt. Naast haar is Speranzo. Aan de andere zijde van de baar en meer naar achteren loopt Themena. Een boogvormige zwerm knapen en meisjes volgt. VIERDE TOONEEL Mediothea, Speranzo, Themena, Knapen, Maagden, Voce, de Philosoof, de Vorigen. De stoet staat een oogenblik stil op kleinen afstand van t huis. SPERANZO. Mijn Liefde, mijn Liefde ... Daar is ons huis... MEDIOTHEA. Dank, dat ik 't zie, mijn lieve man. Zij gaan voorten staan dra voor den ingang. De knapen, door Voce geleid, scharen zich eerbiedig ten zijden des ingangs. SPERANZO, Wijkt terug! Dat wij haar indragen! Spreidt van bladeren een gouden leger voor haar matte blankheid. Dit geschiedt; intusschen: EERSTE KNAAP. O Voce, wat beduidt dit? VOCE. Stil! De windharp zwijgt. Er gaat iets gebeuren ... in het Woud ... Zie de gedweeë strevingen der boomen, die vragen ... O, het Woud is de lyriek der Aarde. . . Het Woud vraagt, en wij... TWEEDE KNAAP. Wij vragen . . . Geef ons antwoord, Voce... VOCE. Wat zoude ik ...! Maar het naakt... Wondere besluipingen verteederen mijn gemoed .... O Woud, waar de boomen het beeld zijn van mijn verlangen; waar een onzegbaar ruischen is, als mijn adem — Waar alles zichtbaar wordt en hoorbaar, alles van mijn onbewustheid ... DERDE KNAAP. O, laten wij wachten; hier — EERSTE MAAGD. O zie — een duif! Een duif vliegt door de schemerige boomen naar hier . .. Het licht der toortsen heeft haar opgeschrikt. TWEEDE MAAGD. Een duif! STEMMEN. Een duif! SUR VIVIO, treedt een oogenblik buiten: O, deduif! Deblanke brenger van een nieuw verbond! O bode tot Noach'sark! O bode die den Grooten Geest bediedt... TWEEDE KNAAP. Zie, ze zet zich neder bij de blanke hand van Mediothea. SURVIVIO. Wij hebben in tien jaren de woudduif niet gezien. O Meester! De ark drijft aan naar nieuwe aarde. Ik zal dienen een vernieuwd Besef... VECCHIO. Er is een verdwazing door dit volk gevaren. Het zijn de dampen van het Woud, die stijgen uit wat den dood behoort ... O, dit al is de waanzin die de wanhoop over dood ontrijst; in eiken tijd . . . Langzaam naar Mediothea gaande: Mijn kind! Mijn arm kind! Dit zal u niet redden! MEDIOTHEA. Stil, mijn vader — Het is mij goed hier. Het is mij goed . . . Zie de zachte zorgen van Speranzo! O, het leed klaart op van zijn gelaat! Als de lucht in teere lente worden zijn oogen ... Mijn lief, rust nu. Geef mij uw stille hand. SPERANZO. Hij ziet haar, stil bij haar staande, zijn hand in de hare, aan: O mijn Liefste ... als een siddering van zonnelicht zoo teer zijt gij... O mijn Kind, mijn Kind, hoe zal ik het zonnelicht weerhouden héén te ijlen tot boven 't aardsche, naar hare bron!! MEDIOTHEA. Mijn man — zoo iets mij weerhouden kon te verijlen naar de wondere wazingen boven den tijd, zou 't zijn uw stem, waarin de liefde woont ... Ik heb ze zoo lang gemist... Ik vrees: te lang ... SPERANZO. O, Mediothea —'dat woord doet pijn! Liefde, liefde van u en van mij, tot elkander! Hoe voel ik, dat dit het hoogste is, het heerlijkste, de schitterende en weenende vervulling van mijn leven! Mediothea, Mediothea! Uw naam is het geluk. MEDIOTHEA. Ik dank je. Ik ben zoo dankbaar, dat ik dit nog hooren mocht. SPERANZO. Dat je dit . . . nóg . ..Neen. Mediothea, zeg niet dat dit het einde is. Het begin moet het zijn, Mediothea! MEDIOTHEA. O, ik wilde leven — Ik wilde zoo gaarne ... SPERANZO. Je zult leven. Het moet. Ik kan je niet missen nu. — O, de ellendige, de dwaas, die ik was! Ik, die de bloem van mijn heil liet welken, om te jagen naar fata morgana's, grootsch maar ijl . . . Hij valt neer met de handen voor 't gelaat in radelooze smart. VOCE, nader tredend. O, red hem! Hij heeft voor ons allen geleefd — Hij is den naren nacht van donkere doornwegen gegaan om ons heil — Mediothea, gij voelt, dat gij nog leven kunt, nietwaar ? Gij meent... MEDIOTHEA. Ik... geloof het niet. Maar uw aller wil is als de wind, die het blad nog zwevende houdt vóór den val... VOCE. O, hier is niet een blad dat valt! Hier is nieuwe kieming ! Zijn liefde en ons begeren naar zijn heil zullen de lentebries zijn, die open doet spruiten wat, in dorre winterwindslen verdoken, is opgeleefd! VECCHIO. Mediothea, moet ge heengaan van ons door die noodlottige liefde. THEMENA. Mediothea -— o, de man, die ... MEDIOTHEA. Zwijgt, vader, en gij . . . ! O, ik voel een stroom van blosdragend bloed in mij opstuwen! Ik zeg u: oordeelt hem niet, vader. Hij heeft zoo schoon getracht... SURVIVIO valt neder en bidt. MEDIOTHEA. Stil... Ik voel ... O, ge zult hem eeren en liefhebben als ik weg ben ... SPERANZO. Spreek niet zoo! Wat is mij alle eer zonder u! Wat is mij alle heil zonder u! Wat is ... MEDIOTHEA. Zij heeft zich half opgericht. Spreek. Zoolang ik uw stem hoor, kan ik niet sterven. Het is een warmte, die de doodskou terugdrijft, gelijk het licht de schaduwen verkrimpen doet... SPERANZO. O, Mediothea! Hij staat plots recht vóór haar, als in een bezwering, Mijn woord is zwak — Te zwak om u vast te houden — Maar er zijn in de natuur verholen, dieper Woorden ... Die ik zoek, die ik zoek, dat gansche jaar lang, dat ik voor hunne beluistering u verliet! O, weer slinkt op uw gelaat de blos . . . Hoe lang zal ze duren, deze woedende worsteling tusschen wat u rooft en wat u bindt... SURVIVIO, beschroomd naderbijkomend: o Meester — gij ziet... Geen menschenmacht weerhoudt de ziel, die door God wordt geroepen — Laat mijn geloof zich over haar breiden mèt hare laatste wade, dat zij ruste en overga ter Heerlijkheid ... SPERANZO. Hij grijpt Survivio's arm: Zeg mij, Survivio... Uw geloof was niet het mijne, ge weet het, al heb ik er veel van de Waarheid in gevonden — Zeg mij nu Survivio, is er wel een machtwoord, dat de krachten der natuur bant? Is er niet in al die -— hij wijst op de boeken — geschriften of in uw heilige overleveringen één woord — Survivio! Denk, denk, Survivio! Duizenden menschen hebben het gezocht... Den Steen der Wijzen! Den Sleutel der Eeuwigheid — SURVIVIO. De Steen der Wijzen. . . Droef mijmerend en hoofdschuddend staat hij ... Dat is de liefde ... die Christus is ... Er is geen andere ... VOCE. O, ziet Speranzo!... Hij is verbijsterd ... O, het sterven is vreemd. Duister en klaar is de dood als deze wondere nacht! Wie zag den nacht zóó, in dezen tijd, nu de zon in Aries treedt. En... SPERANZO. Mediothea ... MEDIOTHEA. Mijn man, mijn lieve man... Zie mij aan! O! Neen, neen, ge zult niet zóó wanhopig zijn! Die starre spanning van ellende niet! Mijn man! Mijn man! O, luister naar mij! Ge hebt toch immers zoo lang zonder mij kunnen leven ... SPERANZO. Zeg het niet nóg eens! Laat den dolk van uw woord niet bóren in de wonde die ze al stak! Ik ben van u gegaan, ja! Vrijwillig ben ik gegaan! Maar onder al die trachtingen naar aller menschen heil, daaronder was — o 'k voelde 't maar vaag soms, maar 't was er — de belofte van uw liefde als 't groote loon! Het was als de levenskiem in een bloem. Deez nacht verwaait de bloemblaadjes en, o God! moet hij de vrucht vernielen ook — Dan heb ik niets dan mijn moordende leegte! Dan kan ik niet leven . .. MEDIOTHEA. Speranzo — Alles rondom wordt stil. Ook de windharp zwijgt. SURVIVIO. Wat gebeurt? MEDIOTHEA. Om uw geluk wil ik leven. Ik wil. Ik ... wil. VOCE. Het is als stroomt van de sterren het levenswater in haar! O, dit is een oogenblik van vreemde machten ... MEDIOTHEA. Ik zal leven. Leven om jou, Speranzo. Het is een gloed, die in mij opstijgt... Het is ... haast te veel! Geef mijn dorheid water . .. SPERANZO. Geef water! Beweging. SURVIVIO. Helaas -— er is geen water ... EERSTE KNAAP. Ik kan het niet halen uit de vlakte, die dorst sedert maanden. En de rotsen zijn nog in den nacht witheet van de zon ... TWEEDE KNAAP, Hij klimt tegen een rots een eindje op, voelt met de hand, keert zich tot die beneden wachten. Alle beken zijn verdroogd. Ook boven de boomen schroeien de rotsen. Geen druppel van erbarmen traant langs de voren van hun star gelaat. MEDIOTHEA, als een zacht, maar uitdrukkelijk gebod: Geeft mij water. Eén enkelen beker water — THEMENA, in vertwijfelde weening: Mijn kind — wij hebben het niet ... Ik gaf mijn leven om je te redden, maar wij hebben het niet... VECCHIO. O dorheid, dorheid... in jouw jong leven, Mediothea, 't felst gevoeld ... O dorheid van dezen tijd — O, leed van laafnisloos te zijn, hoe voel ik 't mee nu ... Wij zijn als gij... maar voelen zwak, zijn oud ... SPERANZO. O, als mijn blóéd drinkbaar was ... SURVIVIO. Als wil van zielsgebed, van hier die allen ... SPERANZO. O machten van Hemel en Aarde! O onbekende! O onverwelkbre namen tien der Kabbala! O sleutelen des Tarots, die Egypte de redding brachten, o raderen der wereld! SURVIVIO. O Christus! SPERANZO. O bloed van den Wijngaard des Woords ... VOCE. Wee —- waartoe dreef ons de dorheid herwaarts? Waar ze meerder is, waar slechts weerklinkt het gestamel der ontzindheid! Wee ... MEDIOTHEA. Stil. Hebt mij niet zóó lief, dat gij lijden zoudt... SPERANZO. Lijden? Olijden nameloos! O foltering! O wee! Mijn Liefste, mijn Liefste! Mijn leven! MEDIOTHEA ziet hem aan met een blik van oneindige teederheid. Dan vaart iets door haar. In extaze en grooten eenvoud staat zij op. Vat den beker in de hand. Gaat naar de deur. SURVIVIO. Mirakel! SPERANZO. Mediothea —Waar gaat gij heen? MEDIOTHEA. Ik heb u lief. Ik wil leven ... om u. VOCE, in een schok van besef: O, daartoe zijn wij hierheen gedreven als bladeren... Mediothea gaat naar buiten. Zij beklimt de rots. Er stijgt rooding van dageraad. VOCE. Zie, zij stijgt... Wonderbaar rap van voet stijgt de kranke. Hoeveel hooger is zij dan wij! Zie, reeds is om haar de Nieuwe Dag ... MEDIOTHEA, hoog staande als de hoogste stijging van al de menschen daar: Ik wil leven! Om uwil ik laven mij ten leven! Ik wil! Mijn Liefde wil! Met den beker slaat zij op de rots. SPERANZO. Kom neder! Wat wilt gij! Ik volg u — Ik steun u! MEDIOTHEA, met een blik vol liefde: Met u is de Liefde! Zie! Uw beker — De liefde van vele geslachten! Die is mijn steun! Die is mijn kracht! O Leven! Ik wil leven! Zij slaat ten tweeden male met den beker op de rots. EERSTE KNAAP. Hoor den wonderen klank van het liefdegoud op de rots. De wereld weerkaatst hem. Hij gaat voort, die klank; in machtige lijnen als van den bliksem. VOCE. O, geest die leven wil dwingt tot leven de materie! SURVIVIO, O... gij zégt hetWoord ... MEDIOTHEA, in extaze: Ik wil leven, o Leven! VOCE. Wat trekt onze harten door de oogen omhoog? Welke macht grijpt ons leven en wendt het van de vlakte naar de woeste stijging der rotsen? MEDIOTHEA. Ik wil leven! Mijn Liefde wil ... Zij slaat ten derden male met den beker op de rots. Er borrelt water op. STEMMEN. Water! Het water! Mediothea drinkt uit den beker. STEMMEN. Heil u! Speranzo is haar genaderd. Samen staan ze. Heil u in den wordenden Dag! MEDIOTHEA legt zich tegen hem aan. Steun mij nu — Ik ben moede. O, zoo moede ... VIJFDE TOONEEL De Vorigen. De mannen en vrouwen. Aan de kim de mannen en vrouwen der vlakte. EERSTE MAAGD. Ziet — Onze ouders komen! Heel het volk der vlakte is gestegen naar het Woud van t Wonderbare! TWEEDE MAAGD. O, zij komen laat! Zij zijn te lang gebleven ter woonstee die hün jeugd bereidde! DERDEMAAGD. De lieven! — Zij hebben niet aanschouwd. EERSTE KNAAP. Maar wij zullen hun verhalen! En ... zij zullen het water zien! Het water zal in zijn klaarheid helderder taal zijn dan de onze, en een levend getuigenis! De Knapen en Maagden houden elkaar gepaard omvat. VOCE. Ik zal het gebeuren in zang opheffen en toonen t aan allen! De geleerde zal het boeken voor de geslachten die volgen! De philosoof zal verwijden de kringen waarin de vogel van zijn geest boven het aardsche drijft, spiedende ... De ouden komen van 't lage land en staan later in den nieuwen Dag ... Maar de toekomst! O, knapen en maagden, in wie de Almacht der Liefde uw liefde aandrijft — o mijn gespelen, wier levende schoonheid trilt in mij — Ik zie uit u een geslacht rijzen, dat lééft van 't besef van dit Wonder ... G o r d ij n DERDE BEDRIJF Morgen. Decor van II, maar in de verte ziet men. nu, in het daglicht, óók woudzoom en vlakte, als in het eerste bedrijf. EERSTE TOONEEL Mediothea, Speranzo. Zij zitten samen bij de rotsbeek. SPERANZO. Mijn Lief... Als ik u zie, zegt mijn hart: eeuwigheid. MEDIOTHEA. Mijn man... als ik u zie, zegt mijn hart: liefde. Pauze. MEDIOTHEA. Hoe zoet is dat zacht getinkel van de windharp! SPERANZO. Het is vol durende bedoeling, en o, hoe schoon! TWEEDE TOONEEL De Vorigen, Survivio. SURVIVIO, buiten komend: Mijn Meester ... SPERANZO. Noem mij niet zoo — Toen ik u leidde, dwaalde ik. SURVIVIO. Ik zal tot u zeggen: mijn kinderen. Want gij spreekt nu naar de dwaze wijsheid der menschen, Speranzo. SPERANZO. Dwaalde ik niet? SURVIVIO. Durft gij dwalen noemen, wat leidde tot deze vervulling? Is de nacht een dwaling, waaruit God den dageraad doet rijzen als een roos uit donkere amfoor? Hoor de harp die het gebeuren van 't Heelal mij verkondt... Is niet haar tinkeling teerder? Is er niet een zilveren jubel door haar tonen .. . SPERANZO luistert; evenals Mediothea: Er is een zilveren jubel door haar tonen als door de dagen van ons leven ... En het water, het water stroomt naar de vlakte, waar het volk, dat niet geloofde aan het Wonder bare, het wonder geniet... Reeds is de vale kleur der matte weiden tot een glimlach van herleven opgefleurd... SURVIVIO. Uit Mediothea's gelooven is het heil der aarde een aanschouwing geworden ... SPERANZO. Zeg: uit Mediothea's liefde ... SURVIVIO. O Speranzo — wilt gij nóg twijflen? Was niet des liefdebekers bodem heiligheid? SPERANZO. Was niet die heiligheid ook liefde? Maar stil! Geen troebelheid van twist besmeur' de klaarheid van deez' dag. Mediothea! MEDIOTHEA. Mijn man? SPERANZO. Laat ons stijgen, nóg ééns saam stijgen, naar de hooge rots, vanwaar wij wijdheid omvatten met de oogen — De hoogte, waar uw liefde de redding bracht — Of zijt gij nog te zwak? MEDIOTHEA. Mijn verlangen is het uwe. Het zal schoon zijn daarboven, waar ik het land zie van al mijn kindsche jaren; het land waar onze liefde ontlook — SURVIVIO. Hoed u! Het is steil; en moeilijker is het thans zoo hoog te stijgen, nu de weg den voet doet neerglijden door den stroom van het water ... SPERANZO. Het water des levens! Dat zal ons niet weerhouden hoog te komen! MEDIOTHEA. Toch verdient het woord van Survivio aandacht, mijn man — Het is hoog, die rotspunt, die ik eenmaal bereikte ... SPERANZO. Het is hoog. Het is boven het Woud, dat men al eeuwen het Wonderbare noemde ... Is het niet vreemd? Was het een voorzegging —• of is het wonder van Mediothea een herhaling? MEDIOTHEA. O mijn liefde, wees zeker dat het een herhaling is ... Want zeidet gij zelf niet daareven dat heerlijke woord: liefde is eeuwigheid ... Eeuwigheid ... eeuwigheid ... zegt ook mijn verlangen ... SPERANZO. Hoezeer is ons leven één ... Uw verlangen is het mijne, zoo ras gij 't noemt . . . Eeuwigheid, die ontwaard boven het wonderbare, klaarheid bleek... Door u, Mediothea... SURVIVIO. Mijn kinderen, mijn lieven, zegt nu: God — Noem Gij het eeuwig onveranderlijke, noem het, noem Gij het, Mediothea, dat hij het meegevoele. Hij heeft zoo lang langs schoone onwaartsrhe wenen nrezocht . . . MEDIOTHEA. Zij breidt de armen uiten ziet omhoog naar de bronplek op de rots. Dan zinken haar armen neer, en langzaam schudt zij het hoofd. Dan vat Speranzo haar bij den arm. SPERANZO. Kom mijn Lief! Kom! Daarboven zullen wij samen den Naam vinden! MEDIOTHEA, in vreemde teruggehoudenheid: Neen. Nog niet. Nog niet... Leg mij eerst op ons leger, Speranzo — En laat mij alleen. Ga gij dwalen door het Woud, en ten boschrand, en zie de zoete herleving, die ge mij meedeelen zult ... Ik zal dan kracht vinden tot den tocht. SPERANZO. Ik doe uw wensch. Ginds hoor ik stemmen, en hoewel ik mijn volk liefheb, dezen dag wil ik alleen zijn met mijn Liefde. Eenvoudig: Rust Mediothea. Aanstonds kom ik weer. MEDIOTHEA. Tot spoedig, Speranzo. SPERANZO. Gij zult dan de kracht hebben tot den tocht. MEDIOTHEA. Ik zal dan de kracht hebben tot den tocht... Speranzo af... misschien ... Mediothea in de kapel. DERDE TOONEEL Voce, Knapen, Maagden, daarna Survivio. Allen dragen witte bloemen, en zijn in het wit gekleed. EEN MAAGD. Waar is Mediothea? EEN KNAAP. Wellicht dwaalt zij zalig met Speranzo door het Woud ... TWEEDE MAAGD. Wij kunnen haar hier wachten. DERDE MAAGD. Laten wij de bloemen hier leggen, waar zij bij weerkomst ze vinden zal. SURVIVIO, te voorschijn komend: Mediothea rust — Speranzo gaat in blijde mijmering door dit Woud. EERSTE MAAGD. O, waarom bleven zij niet saam na zoo lange scheiding! TWEEDE MAAGD. En na zoo wonder weerzien! De Knapen staan, met den rechterarm bevallig elk één der Maagden omslingerd houdende. VOCE. Dit is vreemd — Toen in dezen nacht de bloem van het wonder ontplook, en haar witte bladeren vielen breed uit, en haar hart lag open voor den hemel, toen hebben wij allen in haar de Liefde herkend. In haar en in ons zeiven. En wij hebben haar beleden. Iedere knaap heeft de maagd die hem behaagde aangezien, en heeft met zijn oogen wijd en ontroerd naar de hare gewend, „liefde" gezegd ... EERSTE KNAAP. En gij Voce? Hebt gij gééne lief? VOCE. Ik heb de Liefde lief; en daarom heeft wat gebeurde mij een verrukking gebracht, die de uwe te boven ging ... Maar daarom ook is nu in mij een kilte van verwondering —Want die edelste der mannen, Speranzo, en die teederste en puurste der maagden, wier dauwheldere deugd waard was de weg van het Wonder te zijn — moesten zij niet samen het ten hemel strengelend monument wezen der opperste vereeniging? En ziet — hij laat haar alleen, en waakt niet bij hare rust; en zij verzelt niet als een verblijdende bloem zijn mijmrend woudwandelen. Dit is vreemd ... EERSTE KNAAP. Het is vreemd ... EERSTE MAAGD. Gij, Survivio, kent uw meester, zooals éen kent die liefheeft... Zeg gij ons: waarom dulden zij die vreemde verwijdering? SURVIVIO, peinst: Ik weet het niet... Mediotheais moede... TWEEDE /<7V.A AP. Maar Speranzo?Bevredigt hem niet het zoet heil, wakend te wachten naast die hij liefheeft? TWEEDE MAAGD. Komt laten wij heengaan, gespelen! En vlijen de bloemen hier neer op de plaats, waar Mediothea naar 't Wonder steeg! Zij leggen de bloemen neer. STEMMEN. Nu gaan wij... De Knapen omstrengelen de Maagden, en staan gereed heen te gaan. EERSTE KNAAP, zich bukkend om bloemen te verschikken: Zie! De beker! Wat blinkt daar als bruidsoogen helder door 't wit! — De beker! Is die hier vergeten? — Verlaten — de beker! Dat wonder bezit, dat deel van het wonder mag heeten?! TWEEDE MAAGD. De beker! De eeuwge — DERDE MAAGD. Onachtzaam verloren — EERSTE KNAAP, plots den beker grijpend: Wij nemen hem mee — Van het heil ons beschoren, is dit de bewaarder, de talisman ... SURVIVIO. En Mediothea en Speranzo? Maar daar is hij! VIERDE TOONEEL De Vorigen, Speranzo. SURVIVIO. Mijn meester — Ziehier de zelfzucht der menschen . . . De beker, dat heuchlijkst bezit van uw geslacht, dat door iedere generatie hooger werd van vorm en beduidenis, <— dat dezen nacht aan de lippen van Mediothea nieuwe heiligheid verwierf, — dat willen deze jongeren van 't vlakke land meevoeren als een talisman van hün heil... SPERANZO, glimlachend, met een vriendelijk schenkend handgebaar de afwachting van de jongeren beantwoordend: Het zij. Zou ik, die mij onttrok aan den plicht der saamwoning met hen; die in het Wondere Woud hun heil ging zoeken, weig'ren wat heugnis zijn moog'? SURVIVIO. Niet héugnis, maar wat 't heil verwekte zelf... SPERANZO, deze en de volgende clauzen rhythmisch zeggend: O goed, maar zwak en steunslen zoekend vriend! Wat heil verwekte, was mijn Liefste s liefde! Die blijft voor mij -— die ware wondermacht... Zij is, Survivio, van nieuwen kelk de bodem ... 'k Versmaad het ding, dat stoflijk beeld slechts is! SURVIVIO. Hoor ... hoor ... SPERANZO. Wat is er vriend? SURVIVIO. De windharp.. .klaagt! Verwerp niet hare stem! Speranzo, wil niet de ömringing derven van 't geen van wonder en van God getuigt! Wank'1 is de mensch... zijn geest waait als een vlam.— Omplaats hem tot een windschut en bescherming met al wat deel van Gods betoon mocht zijn ... Behoud den beker, eer hem als reliek! VIJFDE TOONEEL De Vorigen, Vecchio. VECCHIO, tot de Knapen en Maagden: Gij wilt weerkeeren tot 't verlaten duister? Prijs van afgoderij wordt dan betaald voor een genezing ... door boschlucht? SUR VIVIO, deze en de volgende clauzen rhythmisch zeggen: Wee! Zulk miskennen van Gods eigen stem kan ongestraft niet worden uitgesproken! Dit is een vaan die, tartend, doemnis eischt! O hoor, o hoor het klagen van de harp! EERSTE KNAAP. Ik hoor het, ja... Vecchio, ik zeg u: zwijg! VECCHIO. Sinds wanneer past 't bevel den jongsten mond? EERSTE KNAAP. Sedert gijzelf met oudrer wijsheid spottet! Hoor, hoor, de harp ... VECCHIO. De harp trilt op den wind! De wind beweegt op warmte- en koude-druk ... Hoe goochlaars mommerij dit duiden moog'... Wat ze aan mysterie in natuur te schouwen zeggen... Wij weten alle krachten uit te leggen... SURVIVIO. O man, blind van verstand, van oog, van oor! Wel zeidet gij, ten nacht tot mij gekomen: ik ging door 't Woud, maar ik ontwaarde 't niet! .. Voor u is ieder ding maar uiterlijk verschijnen — VECCHIO. Gij speurt een innerlijk, dat niemand ziet — SURVIVIO. Een doelloos spel is u al bloeie' en kwijnen — VECCHIO. Gij wilt een doel — wie 't niet wil, blijkt het niet.... SURVIVIO. Stof ziet ge alleen — VECCHIO. Zwijg toch ... of geef bewijs ... SURVIVIO. Wen wond'ren zelf langs uwe botheid glijden! Hoe kan dan ... VECCHIO. Stil — de beste van ons geslacht komt... ZESDE TOONEEL De Vorigen, De Philosoof, De Geleerde. Daarna gaan Knapen en Maagden af. VECCHIO, tot den Geleerde: Spreek gij, mijn vriend — En zeg of er iets wonderbaars is in hetgeen de ouderen u boodschapten ... GELEERDE. Geenszins. De geschiedenis leert menig plots genezen. En evenzoo is het ontstaan van een bron niets bijzonders. Ditmaal zijn deze twee omstandigheden saamgevallen. Iets ongemeens kan ik hier niet in zien. 't Is waar, in deze tijden van regenloosheid is er iets vreemds in deze vorming van een wel. Doch bij onderzoek van den bodem zullen de geologen het verklaren. SURVIVIO. Ah! En zoo zij die verklaring niet vermogen! GELEERDE. Dan zullen zij een nieuwe wet uit deze exceptie formuleeren ... En in het vervolg der historie zal niemand ook voor dit verschijnsel meer verwondering toonen. Gelukkig; want elke verwondering is een beschaming voor den mensch ... SURVIVIO. O, 't is de glorie juist van ons geslacht... KNAAP. Wij gaan — En neemt den beker mede, vrienden. Knapen en Maagden af naar de vlakte. ZEVENDE TOONEEL De Vorigen. Mediothea. Mediothea is, door de anderen niet bemerkt, uit het huis getreden. In schoone houding luistert zij toe. VECCHIO. Wat is een glorie? Domheid *—? SPERANZO, dezen claus rhythmisch zeggend: Niet domheid, — neen. Maar eigen kleinheid kennen ... En 't zwieren van een macht — Zichzelf te zien, als druppel van een golf — Wat is de mensch? Is't niet een nietig deel van de Natuur? Wat is Natuur? Het wein'ge dat wij kennen? Neen, o neen! Ons inzien is zoo eng! Gelijk op bloemblad 't honigmerk gevormd werd, werd zóó niet gang van ons gedenk bepaald? Zóó, als ons nüt moest zijn tot leven... Leven! Maar wat dat leven is — waartoe — waarheen... SURVIVIO. 't Is stijgen naar der Godheid witten glans! DE PHILOSOOF. Laat mij even meespreken. Uw woorden zijn ongetwijfeld mijn attentie waard: alles is symptoom van waarheid — Maar wat is de zin van het gevoelswoord in de verheldering van 't doordenken — Dat is het eenige wat er op aan komt... V O CE. Maar ge verstaat niet wat zijn eenvoud voelt... Tot Survivio: En gij ... SPERANZO, deze en de volgende clauzen rhythmisch zeggen: O als zij vrij, zonder dogmatisch knellen, ten voll' beleven konden 't eigen woord! Survivio, hoor! Als alles streeft naar God, moet ook zijn zuiver denken derwaarts leiden! Verdraagt het dus! En gij, o philosoof — bedenk: als alles deel van waarheid is, dan is ook zeker waarheid in 't besef, dat duizenden, en eeuwen lang, vervulde En zoo een Waarheid is, die 't klein gebeuren in menschenwereld richt en 't regel geeft — 'k gelóóf: hier sprak zij sterk ... VOCE. Dat deed zij wis ... SPERANZO. En werwaart bracht mij van die stem de Klank? Waar dreef mij heen die vlaag van wondren drang? Naar 't Woud, waar 't Mediothea aan mij voegde — Zoo werd de onthulling van een diep geheim, een gloriewinst van weten, voorbereid ... PHILOSOOF. Wat is die winst? Dat zie 'k nog niet, mijn waarde? SPERANZO. Dat Liefde is hoogste macht — O, spreek niet, neen! En ondergraaf niet met het kronklend kruipen van 't moeizame vernuft deez weet-rots sterk! Ik wéét een waarheid, zeer beperkt, maar hecht -— Een waarheid toch, die mijn besef voldoet — En wie vond meer? Deez waarheid: dat wat bouwt heel 't fundament van mensch en dier en plant — heel 't rijk van mineraal, van erts en aether ... dat is de Liefde; en hoogst is 't instrument waardoor die liefde krachtigst werkt en puurst . . . Omziende in een boog, waarin hij zich, 'tAl toesprekend wendt, ziet hij Mediothea. O Mediothea! Hij gaat naar haar, en zij gaat hem tegemoet. Hij slaat den arm om haar heen. Zoo staan zij, omgeving-vergeten. GELEERDE. Hm. Maar ik wilde toch wel even opmerken... Ik spreek, als een goed historicus, liefst niet van hetgeen nabij is .— Maar ... dit is een geval, dat herinnert aan Jeanne d'Arc ... De maatschappelijke omstandigheden nu, voor zoover we die kennen... SPERANZO. Eén enkel woord ontsteel ik nog, met weerzin, aan 't stoorloos met Mediothea zijn — Historicus, gij ziet maar langs één lijn — een vlakke lijn, horizontaal en eindloos. Daar staan gerijd de feiten die ge noemt... Niet „kennen" is 't, maar noemen — De andre lijn, die opwaarts gaat, en rijst naar Eeuwigheid, de lijn van wat bestaat onder 't gebeuren ... PHILOSOOF. Die zocht ik, ik! SURVIVIO. Die vond ik — in mijn leer ... MEDIO THEA. Mijn man zocht edelst... SPERANZO. Zoo vond hij... het schoonst! Nu laat ons saam ... Eeuwlangen strijd te slissen, vermeet 'k mij niet... Keert naar de vlakte weer. VECCHIO. Verzei ons - SPERANZO. Néén, nog niet. Later ... misschien. Nu leven wij nog in het Woud van 't Wonder. VECCHIO. Welnu, het zij. Wij gaan. Toch ware 't goed, hadden wij uwe hulp — Ik vrees: 't jong volk, dat met den beker ging ... 't Wordt weer afgoderij... De lieden der vlakte keeren naar hun land. Survivio gaat in de kapel. VOCE. Ik kies in 't Woud mijn woon. Dewondre klanken die 'k hier ervoer, zijn wézenlijker schoon. Hoe moet 'k u danken... Doch toon 'k u best mijn dank thans door te gaan. Geliefden kunnen eenzaamheid verstaan — Ik, die de Stem ben van het hoogste leven, kan over u, niet aan u schoonheid geven .... Ter zij af. ACHTSTE TOONEEL Speranzo, Mediothea. Mediothea legt het hoofd aan Speranzo's borst. SPERANZO. Weer zijn we alleen, als in het morgenlichten... MEDIOTHEA. Door 't Woud, mijn lief, schiet zon nu steiler schichten .— Het is mij als een dreiging. Schuilen wij — SPERANZO. Maakt Mediothea hooge zon niet blij? -— MEDIOTHEA. Een vreemde kracht waakt in een vrouw bij sterrenglans, — een weeke almacht... SPERANZO. In den man is thans, bij felle straling, davering van licht, een moed, een lust tot daden! MEDIOTHEA. O, 't gedicht: van nacht en dag;... en 't rozig kentertij... De nacht is als een zóéte melodij — ... SPERANZO, De zonnebrand is als een strijdgezang —• MEDIOTHEA. Mij maakt de strijd, de felheid bang ... zoo bang ... SPERANZO. Mijn kind — Toen gij het heerlijk wonder deedt, genoot ik hoog geluk — Brengt u nu leed deez' ure van mijn mannelijke stijgen? ... MEDIOTHEA. De nacht is liefde's land — waar 't samenzijgen van man en vrouw beeldt liefde's monument... SPERANZO. Een klare kracht straalt van klaar firmament! O Mediothea, hoor de harp die zingt... MEDIOTHEA. 'k Hoor... in dien klank, die tot mij dringt... een angstigheid, een droevig voorgevoelen ... SPERANZO. Hoe? Klóéke daad spelt mij haar klare en koele, haar evenmaat'ge luiding; als de tred van 't regiment, dat gaand den sabel wet... MEDIOTHEA. Speranzo! Wee! Zegt niet die klank ons 't zelfde? Maar stil, ik wil uw vróuw zijn — Lafheid zwijg! Ik volg met moed, mijn man! Speranzo, stijg! Zij klimmen een eindje. Dan staan ze stil: SPERANZO. Mijn teeder lief, — uw oogen zonken diep; ze staren mat omhoog uit lage wallen! Hun glanzen doft — Zij valt bijna. O, 'k vrees dit meest van al... Zie toe, zie toe ... MEDIOTHEA. Daar waar ik gisteren liep, is nu het levend water... SPERANZO. 't Levend Heil! Dat allen die laag wonen, blijdschap brengt... O Liefde, die het Leven hebt geplengd! MEDIOTHEA. Gij zegt het... 't Leven is uit mij geboren — SPERANZO. Uit 't godlijk instrument van de Eeuw'ge Macht... MEDIOTHEA, mijmer-starend: Hij sprak van Jeanned'Arc— SPERANZO. Haar puurheid baarde kracht... MEDIOTHEA. En haar bestaan ging door die Kracht verloren ... O Vrouw — Maar wee, die aan zich zelve dacht, wordt waardloos werktuig, wordt terecht versmeten ... Laat ik dit zeggen nog: in dezen nacht was zelfvergetenheid mijn heele weten... mijn heele kunnen — Kom, 'k ga met u voort. Van nu wordt uit mijn mond geen klacht gehoord ... Zij klimmen. SPERANZO. Mediothea! Is het niet wonderbaar dat uw hart, dat sloeg aan het mijne met den klop der eeuwige ineenklinking, dat uw hart andere bedoeling hoort in den klank van de windharp? MEDIOTHEA. Mijn man — ik kende mijzelven niet. Ik hoor nu zijn klank niet uit de laagte... SPERANZO. Ik hoor dien - MEDIOTHEA. Gij hoort nog? O, gij zult mij zeggen wat u tegenklinkt in zijn jubelen en smachten. En ik zal het hooren van uw lippen, uit uw roodgeboorden mond, waaruit bedwelmend uw ziel tot mij ontstijgt; en als gij „heil" zegt, zullen wij weer saam ons verheugen om 't geluk, en als gij „leed" zegt, zullen wij gelukkig zijn om ons samen lijden. Zoo is het. SPERANZO. En samen zullen wij den Grooten Naam vinden.. MEDIOTHEA. "Zoo zeidet ge ... SPERANZO. O zeg dit niet, ontleenend uw heil aan mijn heil... Samen moeten wij dit vinden ... MEDIOTHEA. Mijn Lief, ik moet van u mijn licht ontleenen. Zonne zijt gij, Mane ben ik, die straalt in den wereldverkleinenden nacht... SPERANZO. Samen zouden wij zoeken... Toen Survivio zeide: „zeg God", toen zwegen wij Ik zweeg, omdat ik zelf stijgend zoeken wilde; in de zoete nabijheid van uw teederen glans.., MEDIOTHEA, na een korte pooze, stilstaand: Ik zweeg ... omdat ik reeds gevonden had ... in de klaarheid van uw fleren brand... SPERANZO. Gij... hébt... gevonden?! MEDIOTHEA. Den grooten naam van mijn leven heb ik gevonden. De groote naam is: Speranzo! SPERANZO, die gespannen luisterde, metéén seconde teleurstelling: Ah! O, mijn Lief — Wat deert u? Mijn Lief, mijn Lief — voel mijn dank! -— Ge glimlacht weemoedig ... MEDIOTHEA, weemoedig, maar liefdevol: Ik heb wel den klank van uw stem verstaan! — Het is goed. Ik heb u lief, o Speranzo — ik heb u lief! Ik zwijg, en volg u ... SPERANZO. Ja, nietwaar! Gij volgt mij! O, onze Liefde is als een veilige reede, vanwaarwij uitzeilen, telken dag, naardewoeste schuimende heerlijkheid der wereld-zee ... Zie, hoe hoog is deze plaats waar gij alleen stondt, Mediothea! Bijna hebben wij ze samen bereikt. Kom, ik wil ook zoo hoog staan; waar wonder gebeurt — Zóó hoog ook ik ... en dan: begrijpend — Zie, samen overzien we de wereld ... Men ziet wat Speranzo en Mediothea bespreken, gebeuren. Welk een beweging drijft de lieden der vlakte saam — Zie! Vecchio stort zijn vrienden tegemoet ... In aller ijl is hij uit 't Woud gerend. Zijn wrakke voeten werden door toorn geheeld tot haastigheid! Ja, toorn — Zie ook zijn handen! Vingers en palmen buigt toorn samen tot de dreiging van een vuist. MEDIOTHEA. Wien geldt die toorn? Ons niet... SPERANZO. Neen. Het is het geslacht dat jonger is dan wij: het zijn de gespelen uwer zusterkens en het kroost mijner vrienden — De Knapen en Maagden die de onbegrepen Wereldwil tot aanwezigheid dreef bij uwe daad. MEDIOTHEA. Maar waarom toornt Vecchio den jongeren! O de ontroerende machteloosheid der ouden! Hun verbittering haat wie naderen naar hun plaats ... SPERANZO. Die verbittering is 't niet, wat thans leeft in hem. O, ik begrijp hem en zijn ontzinde leed! Hij ziet wéérkomen een ouden vijand in dat leger der jongeren. Maar wat vermag hij nog tegen hen? MEDIOTHEA. Wat plegen dan die blank-bonte reien van knaap en maagd? Wat wil hunvreugdige stoet? Er is vervoering in het zwieren van hun gang! En met veneratie draagt één van hen een hooggeheven voorwerp, dat als een bliksem glimpen werpt onder den kus der aandringende Zon. Het zijn als de triomfante lachen van een wreed idool... SPERANZO. Idool, dat ik hun bood! Laat het hun maning zijn, gestadiglijk aanwezig, van wondre macht... MEDIOTHEA. Ik vrees ... het... o, zeg Speranzo! Neen, zeg niet... ik ducht... SPERANZO. 't Is de oude beker, lief, die in uw hand ... Zie toe, Mediothea! Hoed uw gang! O, vat mij! Mediothea! O! Te laat... Mediothea is uitgegleden. Zij valt. De beek sleept haar haren mee, zij glipt van de rotsen en wordt onzichtbaar. SPERANZO. Mediothea! Een wolk van duisternis. NEGENDE TOONEEL Speranzo, dan Survivio en Mediothea, later de Knapen en de Maagden, daarna Voce en Themena. SPERANZO. Snelt naar beneden. Staat een oogenblik in doodsangst; maakt een beweging, maar durft den hoek van den rotswand niet om te gaan. Survivio komt, gaat snel achter de rotsen, komt terug met Mediothea, veeg hangend in zijn armen. Met zwijgend leed blikt hij Speranzo aan, en legt haar in het witte bloemenbed. Speranzo knielt bij haar. MEDIOTHEA. Vaarwel, vaarwel, mijn Lief. SPERANZO. Mediothea! MEDIOTHEA, veeg sprekend: Ik heb u lief, tot aan mijn na'en dood. En wat dan van mij leven blijft in 't Al, heeft nog Speranzo lief.. . den grooten volksvriend .. ♦ SPERANZO. U heb ik lief, Mediothea — U alleen ... MEDIOTHEA. Ik dank u voor dien zoeten leugen, lief... SPERANZO. Hoe zal ik leven zonder u, mijn godskind. . . MEDIOTHEA. Gij zult het, want gij hebt zoovelen lief, o Man! SPERANZO. Wee mij, wee — Mediothea, zeg 't... is dat de droefnis die uw lichten voet deed glippen , MEDIOTHEA. Het levenswater, dat 'k zelf ontbronde aan t eindloos wolkenweevan liefde was 't... Zoo sterft een vrouw. SPERANZO. Maar ik — o, 'k weet: mijn woord deed glissen toch de rappe voetkracht die zoo zeker trad ... SURVIVIO. Laat sterven stil in vree wat welkt alree. Stoor niet, met reden's wreeden, scherpen tik, vlijmende zoetheid van dit oogenblik — MEDIOTHEA. Neen, zoo ik half al ben in geest, en aardevrij, laat waarheid druppen voor het laatst uit mij ... O waan van éénheid, liefde's eenheid, die mij hief — ween niet, maar luister naar mijn stem, o Lief <— De waan die t hoogste Leven stortte in mij — één oogenblik van wondere waardij — die waan is meerder dan de vrouw die leeft <— het is de Waarheid zelf die teeken geeft... SPERANZO. O zwijg! Uw woorden boren als een dolk ... MEDIOTHEA. Gij man, wees sterk — wees levendvooruw volk ... Gij gaaft hun onze schoonste 'erinnering. SPERANZO. Het teeken slechts ... een ijdel blinkeding .. . MEDIOTHEA. O levend streven, o gij Man, 't is goed... Gij deedt, en zult zoo doen, wijl gij het móét... SPERANZO. Uw woord maakt scheiding tusschen u en mij... MEDIO THEA. Berust — Onz' liefde had wondere waardij... Wat mij tot u dreef, en uw hartstochtwoord ... SPERANZO. O God! mijn felle wil heeft u vermoord ... MEDIOTHEA. Neen, 't zweepte hoogste daad uit mijn gemoed ... Dit heerlijke was ons ... Nu 's — alles... goed! Haar oogen sluiten zich. SPERANZO, terugwijkend vol diepen schrik, méér dan leed : Mediothea! Knapen en Maagden snellen zwierend aan met neerhangende of hooggeheven armen. EERSTE MAAGD. O vrees'lijk leed van kort liefdegeluk! EERSTE KNAAP. O Speranzo — Hoe, wijkt hij van die zóó hem liefhad? O Survivio ... SURVIVIO. Hoor de tinkeling van de windharp! Al het nedere is gelijk het hooge . . . Hij heeft het noodlot der Eénige Eenzaamheid gevoeld ... TWEEDE KNAAP. Ik begrijp u niet — Wie liefheeft, heeft lief voor eeuwig. SURVIVIO. Wie zegt u, dat Speranzo niet voor eeuwig liefheeft ... O meer dan allen hij, Speranzo ... TWEEDE MAAGD. Leed verbijstert u allen — Gij spreekt onverstaanbare woorden ... SURVIVIO. O jong geslacht! Al is éen kort moment het besef langs u gestreken, gij zijt de velen, die niet verstaan ... Gaat naar de vlakke landen, en leeft ... En bewaart gij den beker... DERDE KNAAP. Speranzo! -— Deze aanblik is een giftige dolk, die waanzin zal priemen in uw ziel -— Speranzo, ga met ons... DERDE MAAGD, zacht: Zwijg . .. SPERANZO. Neen . . . gij hebt het gezegd. Ik zal mijn bestemming volgen. Nu kan ik keeren in 't vlakke land, en niet verliezen den heerlijken drang. Ik zal weer met u zijn; ik zal uw genezer zijn. Ik ben in het Wondere Woud geweest; en ik heb er de eeuwige kracht gevonden en dus alles, al het andere verloren ... Tot Mediothea: Vaarwei, o Levende! Vaarwel o Survivio! o besef, dat boven de wisselingen bleef; in uw kleed van dood! SURVIVIO. Gij zult mij hier weten. Hoor voor 't laatst. .. de harp! SPERANZO. De harp! Zij is ééntonig als de tijd . .. SURVIVIO. Haar klank is eeuwigheid ... SPERANZO, blikt naar Mediothea: Gij zult haar niet begraven. SURVIVIO. Ik laat haar aan de bloemen, die verheven onwetendheid bracht. SPERANZO. Gaat mij voor, dragende den beker. Zwijgt als het Eeuwige, maar weest blijmoedig, wijl ge leeft... Ik heb kracht, ik heb kracht. Allen af. Het laatst Survivio, die Mediothea in kruisvorm legt, dan knielt; en in de hut gaat. Een oogenblik ligt alleen de doode Mediothea. Dan komt Themena, geleid en ondersteund door Voce. VOCE. Moeder, hebt ge leed om uw kind? THEMENA, koud: Zeg geen dingen van valen zin. Neen, ik heb geen leed. Zij heeft liefgehad — Liefgehad. O, zóó liefgehad ... En niemand heeft dit alles begrepen — Ga. VOCE. Ik laat u, Themena. De zon daalt. De sterren zijn anders ... anders. Allen gaan ... Er klinken tonen van gezang van verre. VOCJ5.' Ditjgebeuren is te schoon om droef te zijn ... O het eeuwige lied van de deinende menschheid... De drang is nu, van hier te gaan.. .Vaarwel, doodsch Woud... Gaat langzaam weg. THEMENA, tot Mediothea: Mijn Kruiskind — Ik kan den aanblik van uw geluk niet verlaten ... Zij zet zich, geen blik van Mediothea afwendend, zoo neer, dat het publiek in de zaal haar van achteren en terzij ziet. Zoo blijft zij in doodstille houding, die niet een houding van smart is. De windharp, welke een pooze zweeg, herbegint haar ijle zilveren tinkeling, tinkeling. Het doek daalt EINDE s