N°. 675 > >'J 7' TOONEEL-BIBLIOTHEEK. Uitgaaf Tan SCHILLEMANS & VAN BELKÜM te Zutphcn. No. Prijs. H. D. 782 Beter een vogel in de hand dan tien in de lucht. Oorspronkelijk blijspel in twee bedrijven door Marie Leopold . ... f 0.40 1 3 783 Lacli niet, het is om te huilen. Oorspron¬ kelijk blijspel met zang in vier bedrijven door Willem Farber 0.90 10 5 (Zangpartij f 1.25) 784 Onmacht. Oorspronkelijke dramatische schets in een bedrijf door L. D. J Eeeser Cuperus. „ 0.40 4 1 785 Een mésalliance. Oorspronkelijk blijspel in een bedrijf door P. Laurent 0.40 4 2 786 Verloren, voor altyd verloren. Tooneel- spel in zes bedrijven door Willem Farber. „ 0.90 8 5 787 Op de proef. Blijspel in een bedrijf. Naar het Fransch van Cahen en Sujol door A. A. Kilsdonk . . . „ 0.40 1 2 788 De Celibatair en zyn eerste bediende. Blijspel in drie bedrijven door Ant. L. Akkerliuys 0.90 7 2 789 Vergissen is mensclielyk. Blijspel in een bedrijf door K. L. van Gorkom. . . . „ 0.50 3 2 790 Het Baltoilet. Blijspel in een bedrijf. Naar het Hoogduitsch van P. von Schönthan door C P. T. Bigot. . I 0.30 1 2 791 Hoe papa zyne toestemming gaf, of eerst betalen en dan trouwen. Oorspronkelijk blijspel in twee bedrijven door G. J. Hanegraaf v 0.50 5 2 792 De vier dochters van den Ritmeester Schimmelman. Blijspel in vier bedrijven. Naar het Hoogduitsch van A. Winterfeld door Willem Farber 0.90 11 8 De couijdeete Catalogus der Tooneel-Bibliotlieek is op aanvraag gratis te bekomen. HET TESTAMENT VAN DEN KAPITEIN OF Een woelige Maandagmorgen. KLUCHTSPEL IN TWEE BEDRIJVEN. Vrij bewerkt naar 't Duitsch van W. Kayaer ZUÏPHE N, SCHILLEMANS & VAN BELKUM. PERSONEN. DONDERS, kapitein. JAKOB, zijn oppasser. ROOK, schoorsteenveger. DE DOKTER, | / vrienden van Donders. DE MAJOOR, | BITTER, schoenmaker. KNOOP, kleermaker. MOZES AUGÜRKI. KWIKSTAART, rentenier. RADIJS, fruitkoopman. SMIJ. DEfc NE.D [ LETTERKUNDE ] TE LEIDEN J HET TESTAMENT VAN DEN KAPITEIN. Kamer in de woning van kapitein Donders. Twee zijdeuren. Door het sleutelgat van de zijdeur rechts is een touwtje getrokken. Aan den wand hangen verschillende wapens. Op den achtergrond is eene deur, die als algemeene ingang dient. Een schoorsteen aan een der beide zijden of op den achtergrond. EERSTE TOOXEE1, .T a k o b, komt binnen met een partijtje brieven en kranten. Goeien morgen, kaptein ! (Kijktrond.) Al uitgerukt?... Das wat moois!... Hij heeft nog niet eens koffie gedronken !... Afijn, die het doet moet het weten, dat zeg ik maar!... (Hij leyt rle papieren op tafel.) Au! (Hij vat plotseling zijn rechter arm beet.) Groote grut, nou slaapt mn arm! Au, au! dat kriebelt en krabbelt, alsof je geeletriseseerd wordt met 'n eletriek-machine. Ja, ja, ik heb ^ <*ng geen gemakkelijk leventje. Den heelen dag moet ik me lam loopen met alle mogelijke en onmogelijke geleerde boeken. Maar als ik dan zoo voor en na doodaf ben, dan komt de kaptein mij weer wat opfrisschen met een stuk of wat „pot vol brommels." Ja, t kan geducht onweêren en dat brengt je soms nog gauwer bij je positieven als een „boonekampie" of 'n catz-bittertje. Maar 't wordt al minder. Een soldaat wordt op den duur net 'n trommelvel... Zoo'n ding wordt gebeukt en gedeukt en voelt niets meer en Jakob Pimpel voelt ook niets meer. Als ik zoo'n heel regiment duivels en donders uit de knevels van kaptein Donders zie niarcheeren, dan denk ik zoo in stilte aan mijn zonden en zeg zoo tot mezelf: Jongen, jongen, Jakob, wat heb je toch een goed leven, nog beter dan je zalige vader. Ik zeg zalig, want mijn vader zaliger hield veel van de zaligheid. Hij deed niets dan geestrijke dranken drinken en van pure geestigheid sloeg hij mijne moeder al haar porcelein kort en klein. Ja, ja, ja!..-. (Hij is inmiddels naar 't venster gegaan.) Aha, daar komt mijn compagnie, maar 'k zie den kaptein niet. Groote grut, waar is de kaptein? Hij zal toch niet... (Hij gaat naaide deur rechts.) Hemel, wat hoor ik! (Luistert.) Ja, zoo waar ik Jakob Pimpel ben, hij ligt nog in z'n kooi! [Luistert.) Hij snurkt als 'n - varken en slaapt als'n zwijn! (Hij neemt het touwtje.) Nou he^ft hij 'n wekker uit de guldens-bazar en hij is nog niet wakker. Nou heeft hij in touwtje aan zijn grooten teen vastgebonden en ik heb er van morgen om zeven uur aan getrokken en hij snurkt nog als 'n otter. Nou nog 'reis weer aan de trekkerij! (Hij begint vlug te zingen en trekt op de maat aan het touw.) Napoleon, die slechte vent, Die gaf een daalder traktement; Maar Willem III, die goeie man, Die maakte 'r zeven stuivers van. (Intusschen hoort men geweldig razen en schreeuwen in de kamer rechts:) Au, au! Duizend donders! (Bij de laatste woorden van Jakob bretli het touwtje en ploft hij neer in 'n zittende houding. Als hij zoo stokstijf zit, kijkt hij leuk naar het afgebroken eindje touw en zegt doodbedaard:) Groote grut! TWEEDE TOONEE L. JAKOB. DONDERS. Donders, komt uit de kamer stormen met getrokken sabel. Hij draagt een kamerrok en een militaire muts. Viervoetig monster! Wangedrocht! Wat doe je? Jakob. Ik zit! Donders. Je trekt mij uit mijn bed en laat mij de beenen breken. Jakob, zit nog steeds. Maar kaptein... Donders. Loop naar den duivel met je kaptein er bij! Jakob, staat langzaam op. Ik ben onschuldig, kaptein, en mijn geweten is zoo wit als sneeuw. (Op dit oogenblik staat hij op handen en voeten en met den rug naar 't publiek gekeerd. Zijn broek is geheel en al wit.) Donder s, barst plotseling inlachen uit. Ha, ha, ha! Je geweten? Je broek — wil je zeggen! Kerel, hoe kom je zoo beschilderd? Je bent heelemaal wit. Jakob,' zich wrijvend. Met uw verlof, kaptein, ik geloof, dat ik daar blauw ben. Ik ben daar gevallen in m'n ijver voor u. Donders, Neen, gevallen jongeling, je bent wit. Kijk jezelf maar in den spiegel. Jakob, tv rijft, zich nog steeds. Dat zou dan toch wel kurieus wezen. (Hij kijkt naar z'n hand, en ziet dan rond.) Groote grut, daar heb ik van het muizenmeel gesnoept. Donders. Muizenmeel ? Jakob. Ja, kaptein, ik heb daar gister avond wat meel met rattenkruid neergezet. Die kist daar heb ik ook volgestrooid om de muizen te laten snoepen... (Hij wijst naar een kist in den hoek bij den schoorsteen. Deze kist kan achterwege blijven als Mozes in 't 2e bedr. 12e tooneel in den schoorsteen gestopt kan worden.) Donders, lachend. En nu heb je 'r zelf van gesnoept. . . Maar zeg eens, kereltje, waarom trek je m'n teen uit 't lid? Jakob. Wees maar stil, kaptein, u loopt en vloekt nog . . . Donders, dreigt met den sabel. Duizend donders !... Jakob. Ja, dat weet ik al,. .. maar kijk eens, kaptein, de compagnie staat al in de weide, en m'n vader zaliger zei altijd: een kaptein zonder compagnie lijkt net . . . Donders. Een oppasser zonder hersens! Jakob. Neen, wacht even, kaptein; ik wou zeggen : Een compagnie zonder kaptein lijkt net.. . Donders. Een maandagmorgen zonder haarpijn! (Hij slaat zich voor 't voorhoofd.) Jakob. O, groote grut, ik weet het al.. . 't is maandag. Donders. Waarom trek je dan aan dat touw, alsof er een os gewurgd moet worden? J a k o b. Ik boorde u snurken, kaptein . . . Donders, valt hem in de rede. Ga heen on meld mij ziek! J a k o b, tailleert. Tot uw orders, kaptein! (Onder 't afgaan wrijft hij nog steeds zijn gepijnigde livhaamsdeelen.) Ik geloof toch zeker dat onder die witte nog een blauwe plek zit. DERDE T 0 O X E E L. Donders, alleen. (Hij kijkt op de /dok.) Alweer verslapen! De drommel zal mij halen, als ik weer naar 't Casino ga. Je komt om drie uur met 'n iliiike brombeer thuis en staat met haarpijn op. (Hij wrijft zieh het voorhoofd.) Alle donders! wat is zoo'n maandagskwaal toch lam! (Roept.) Jakob ! Jakob Pimpel! (Zich bedenkende.) O, dat is waar ook, ik heb hem naar den regimentsdokter gezonden ... Foei, wat '11 haarpijn! 't Is net of er een heel nest met meikevers of bromvliegen in mijn hoofd zit. (Hij haalt z'n portemonnaie te voorschijn.) God veranderde water in wijn en de menschen maakten er grocjes van ... En de portemonnaie is leeg. Entin! 't is den vijftienden en vandaag zal ik wel geld ontvangen van mijn oom in ... . (Kijkt de brieven na.) van den Haag, ... van Purmerend,... van Arnhem,... van Utrecht,... van... van .. Duizend donders, geen brief van m'n oom! De henker zal hem halen als hij zijn gewoonte laat varen... En van-daag heb ik al mijn schuldeischers besteld! Goeie god, wat heb ik 'n haarpijn! Had ik maar geld! De schoenmaker, de kleermaker, de barbier en Izaiik en Mozes en de waschvrouw, de groentevrouw, de melkvrouw!... Vooral die vrouwen! Ik zie ze al weer staan in 't gelid. Precies een bataljon majoors, die één rekruut dresseeren. Duizend bommen, waarvoor dient een rijke oom als hij geen geld stuurt? En de huisbaas komt, en de heele rommel komt, maar 't geld komt niet! Dat ligt in zijn kisten en kasten te roesten en te schimmelen en ik moet vechten om jood en christen van mijn lijf te houden. In zulke omstandigheden is 'n mensch geneigd om socialist te worden. Foei, foei, wat heb ik 'n haarpijn! VIERDE TOONEEL. DONDERS. — JAKOB. Jakob, komt binnen. Groote grut, kaptein, ik ben er geweest. Maar de majoor komt zoo meteen hier. • Donders. Wie zegt dat? Jakob. Ik! Donders. Ezel! (Jakob salueert.) Donders. Vertel op! Hoe weet je dat ? J a k o b. Hij was ook bij den dokter en hij heeft mij gezegd, dat u een flesch goeien rijnwijn moest klaarzetten. Donders. Jakob, ga in den kelder en haal twaalf flesschen wijn. J a k o b. Volle of leege flesschen, kaptein ? Donders. Botterik! Natuurlijk volle! De leege zijn voor jou ! Jakob. Dan kan het niet! Donders. Waarom niet? Jakob. Dan is de heele rommel voor mij, want alles is leeg. Donders. Wat? Jakob. Geen droppeltje meer! Donders. Ga dan als de wind naar „De Druiventros" en haal vierentwintig flesschen Bordeaux. {Jakob houdt z'/i hand op.) Donders. Wat wil je? Jakob. Moos, want hij borgt niet meer. Eerst moet de oude schuld betaald zijn. Donders, krabt zich achter de ooren. Foei, foei, wat heb ik 'n haarpijn ! Jakob. Groote grut, wat is er toch 'n ellende in de wereld ! Hoe komt de kaptein nu aan wijn voor den majoor! Donders. Zet maar sterke koffie, die lust de majoor ook graag. Jakob. Kan niet. De boonen zijn op! Donders. Duizend donders! Hagel en weerlicht! Kook damnaar helder water! Jakob. Dat kan, kaptein. (Onder 't heengaan.) Als er nu maar geen gat in den ketel zit. (Af.) VIJFDE TOONEEL. Donders, alleen. Kostelijke tijden! Geen wijn in den kelder, geen kof- fie in de kast, geen geld in de portemonnaie, maar geduchte haarpijn! Werkelijk, 't zijn gunstige tijden! (Hij breekt een brief open en leest.) 't Kind van mijn zuster wordt gedoopt!... Dat kan mij op 't oogenhlik weinig interesseeren. (Leest een anderen brief.) Kapitein Strambach viert bruiloft!... Die domme duivel! (Leest iveer een anderen brief.) Ah zoo, nu begint de komedie met de voorlezing van een maanbrief... 't Is maar beter, dat ik gauw weer het gordijn laat vallen voor zooveel akeligheden, want eene bevredigende oplossing kan ik het geldgierige publiek toch vandaag niet laten kijken. (Slaat zich voor 't voorhoofd.) Foei, foei, wat heb ik 'n haarpijn! (Hij gooit de kranten door mekaar en ontdekt een grooten brief, waarvan hij 't adres leest.) Uit... Uit Leeuwarden'? En met zegels? (Hij breekt hem haastig open; zijn gezicht klaart plotseling op.) Neen, maar nu slaat er de blauwe bliksem in! Ik ben gered ! Ik ben gered! (Wordt steeds vroolijker en meer uitgelaten.) Hoerah, hoerah! Lot is dood! Mijn oompie is kapoeris! Ik ben zijn erfgenaam! Kom nu maar, waschvrouw, groentevrouw, melkvrouw, kleermaker, schoenmaker, Mozes, Izaak. Komt, gij allen, die belast en beladen zijt met mijne schulden en ik zal u geld verschaffen! Leve mijn oom, mijn dooie oom! Zou ik goed gezien hebben? (Hij leest nog eens.) Ja, ja, 't is in orde! Die lieve, goeie oom is naar de eeuwigheid gegaan en laat zijn arme neef hier rijk, lachend, juichend, triumpheerend en overgelukkig achter! En ik heb niet achter zijn lijk kunnen wandelen of rijden, niet aan zijn ziekbed kunnen weenen?... Enfin, hij geeft mij 270,000 gulden, en dat is 'n troost!... (Leest.) Verder vermaak ik 30,000 gulden aan den zoon van mijn overleden broeder Jodokus Donders, evenals zijn vader genaamd. Hij moet zich ergens in België ophouden, waarschijnlijk in Brusssl, waarheen zijn vader eenmaal is vertrokken. (Spreekt.) Bravo, oom! U gedenkt de armen en verdwaalden! (Leest.) Den kapitein Donders stel ik het tot een heiligen plicht niet te rusten voor hij zijn bloedverwant, die waarschijnlijk in de uiterste armoede verkeert, in het bezit van het voor hem bestemde legaat heeft gesteld. (Spreekt.) Kolossaal, kolossaal! Nog eenmaal lezen! (Leest vluchtig over.) Oom, oom, je bent een parel onder de dooden! Daarboven zal je nog pleizier aan mij beleven! (Hij is intusschen steeds meer en meer in opgewondenheid geraakt.) Hoerah! Morgen haal ik de moppen en koop dadelijk een Engelsche of Arabische volbloed-hengst. Dan zal ik heel België doorrijden, totdat ik de 30,000 gulden aan den rechten man heb gebracht. Och god, wat zal die arme sukkel blij zijn! Wat is 't leven toch heerlijk! (Zingt en danst van pleizier.) Lot is dood! Lot is dood !... (enz.) ZESDE TOOXEEL. DONDERS. — JAKOB. J a k o b, komt op met turf en hout om vuur aan te leggen. Groote grut, loopt de kaptein nu te dansen? De sint- ^ itus-dans misschien. Ik heb wel eens gehoord, dat het ophoudt, als men mee gaat dansen. (Hij danst zijn meester na.) Donders, dansend. Leg dien rommel neer! J a k o b, steeds dansend en half zingend. Ik moet vuur aanmaken. Donders, dansend. Leg dien rommel neer! J a k o b, als boten. Ik moet water koken — voor den heer majoor — want die komt meteen — ons visite brengen. Donders, staat plotseling stil en geeft Jakob een slag om de oor en. Leg neer, zeg ik je ! Jakob, hiat alles vallen en voelt naar z'n oor. Zie je wel, nu is hij beter! (Luid.) Groote grut, nu is de heele boel hier vuil! Donders. Dan veeg je maar weer. Jakob, neemt alles weer op. Goed praten, maar de kaptein weet toch wel. dat er in den veger geen steel en geen borstels meer zitten. Donders. Er komen betore tijden, Jakob. Jakob. Dat zal mij eens verwonderen! Donders. Verbeeld-je, Jakob Pimpel, dat mijn rijke oom gestorven is. Lot is dood! (Maakt cenige passen.) Jakob. O, groote grilt, daar komt het weer. (Hij gaat weer dansen.) Donders. Kerel, schei uit! 't Is om me dood te lachen! Jakob. En daarover lacht de kaptein? Ik voor mij zou zoo geroerd zijn in zoo'n geval, dat van louter ontroering over zooveel beroerdheid de zoute tranen over m n verbleekte wangen zouden stroomen. (Veegt met 'n turf z'n oog en af.) Donders. Ja, ik ben ook ontroerd over zijn dood en als zoodanig huil ik, maar die goeie, brave ziel heeft mij in z'n testament bedeeld met 270,000 gulden, die ik morgen al kan halen. Jakob, laat van schrik alles weer vallen. Groote grut, nu breekt m'n klomp! Donders. Laat maar breken. Ik heb nog meer. Hij vermaakt mij ook zijn prachtig landgoed met schuren, stallen, kip pen, duiven, ganzen, eenden, paarden, ossen, ezels ... Jakob. En alles wat verder tot de familie behoort. Donders. Ja, alles! J a k o b. Maar wie 't gelooft, is ver van hier. Donders. Jij blijft levenslang mijn oppasser, mijn lijfknecht. Jakob. Dat gaat niet, kaptein! Ik heb een meisje en ik heb op m'n eerewoord beloofd haar te trouwen, 't Is de dikke Lize van hiernaast. Ik trouw haar alleen uit dankbaarheid voor al de knakworsten en leverbeuling, die zij mij geeft. {Hij liaalt een worst te voorschijn en lacht.) Donders. Dan wordt zij ook lijfknecht van me. .Je krijgt vrije woning, vrij vuur, vrij licht, vrij alles! Zorgeloos kunnen jullie in de toekomst kijken. Jakob. Dat gaat niet, kaptein. Donders. Waarom dan niet, kerel ? Jakob. M'n dikke Lize zegt altijd: „wij hebben geen toekomst!" — Nou, dan kunnen wij er ook niet inkijken. (Hij wil gaan. Plotseling blijft hij staan, legt liout en turf neer en voelt in z'n zak.) Dat is waar ook. Nou had ik het haast weer vergeten. Gister is er een tillegram gekomen. Donders. Wat? Gister?! Jakob. Ja, ja, hier is dat razend vlugge ding! (Geeft een te» legram.) Altijd prompt zijn! Altijd maar prompt! Donders, leest. „Morgen half 9 kom ik. Wacht aan station. Kwikstaart." (Spreekt.) Waar! Wie! Wat! Om half negen en 't is nu bij half tien! (Hij schudt Jakob aan zijn arm.) Duizend donders, dat is jouw werk! Ik zal . .. Jakob. Ja, ja, ik weet het al! Donders. Weet je, wie die man is? .1 a k o b. Geen flauw begrip! Geen kwestie van! 2 Donders, woedend. 't Is mijn aanstaande schoonpapa! Jakob, voor zich. Groote grut, nu gaat-i ook trouwen! Donders. De rijke rentenier Kwikstaart van Soest! Jakob, voor zich. Rijk, dat dacht ik al! Donders, ivoedend. En nu zit hij al bijna 'n uur op 't station te wachten. Jakob. Neen, hij zal in 't station. zitten. Ja, ja, zoo zal't wel zijn. Donders, woedend. Hij houdt mij natuurlijk voor 'n ezel, een lompert! Jakob. Ja, ja, dat zal wel uitkomen. Donders, ivoedend. Wat zeg je ? J a'k o b. Niets! Niets! Die schoonpapa maakt zijne opwachting M ijne dikke Lize ... Donders. Loop naar den duivel met je dikke Lize. Spoedig m'n jas! Mijne schoone, beminnelijke Bianka... (Jakób stoot plotseling een kreet uit en kijkt Donders verbluft aan.) Wat scheelt je? J a k o b. Heet zij Bianka? Donders. Ja, dat is de naam van mijn engel in menscliengestalte, die misschien nu voor altijd voor mij verloren is. Vooruit,... m'n laarzen!... J a k o b, met. pathos. 0, Bianka, Bianka, mijn eerste liefde! Hoe trouw en waarachtig heb ik je bemind en hoe schandelijk heb je mij bedrogen! Donders. M'n' laarzen voor den duivel! M'n uniform voor den donder! Ga je nog niet? J a k o b. Neen, kaptein, ik ga niet! Ik zal over u waken! Ik wil niet, dat u die Bianka zult wederzien. De Bianka's zijn aarts-bedriegsters! (Hij werpt z'n jas uit.) Ik word razend, woedend, gek, als ik er aan denk! Ik woonde al veertien dagen met haar in „De zwarte poes" entoen is zij er van doorgegaan naar de Transvaal. O, Bianka, hoe laaghartig heb je mij bedrogen! Donders, werpt zijn kamerrok uit en grijpt een sabel van den wand, waarmee hij Jakob vervolgt. Er ontstaat een jacht om stoelen en tafels. Jakob schreeuwt en trekt intusschen den kamerrok van den kapitein aan. Bianka, Bianka! M'n rok, m'n laarzen, sohapekop! Hier! hier! hier! (Jakob vlucht in de slaapkamer.) Zoo'n verliefde ezel! (Hij trekt Jakob's jas aan.) Ik zal jou subordinatie leeren! (Slaat zich voor 't voorhoofd.) Foei, wat heb ik 'n haarpijn! (Roept tot Jakob.) Kerel, breng m'n laarzen, of ik scheur je haren uit je hoofd ! Jakob, brengt twee laarzen rooiden linkervoet. Dan draag ik in 't vervolg een pruik met krulletjes voor uw geld, kaptein! Als 't u belieft? Twee laarzen! D o n d e rs, trekt een laars aan en bemerkt de vergissing. Wat is dat nu? Die laars is immers ook voor dezen voet r Jakob, valt hem al in de rede. Stil, stil maar, ik weet het al! (Gaat af.) Donders. Allemaal oponthoud! Hoe zal ik mij in 's hemels naam verontschuldigen! Jakob, brengt twee rechter laarzen. ]Su kunt u uitzoeken, kaptein. Donders. Past die laars niet, is mijn schoonvader in spe al weg, wordt Bianka mijne vrouw niet, dan gooi ik jou vierkant de deur uit! Onthoud dat! Alle donders!... Jakob. Stil, stil maar, ik weet het al! Vierkant! Donders, draait zich rond. Kan ik zoo gaan? Jakob. Zeker, kaptein! Maar wees voorzichtig! Donders. Wat is er dan? Jakob. Die Bianka's zijn slangen! Donders, uitvallend. Loop... Jakob. Naar den duivel, dat weet ik al. Donders. Weet dan ook, wat ik je gezegd heb. Baak ik mijne Bianka kwijt, dan is jouw dikke Lize ook voor de poes ! {Af.) J a k o b, alleen. Voor de poes? Is hij dan die poes? Dat kan je begrijpen! Wat heeft die man 'n dunk van zich zelf. Neen, mijn Lize is zoo trouw als... als... (Neemt een worst.) als deze leverworst, die ze me straks gaf door 't keldervenster. Ze zegt altijd: „Mijn Jaap is mijn trooster in pijn en in smart. Die worst in je maag en je Lize in je hart!" Dat heeft ze zelf gemaakt, 't Is 'n kranige meid! Maar ik maak ook verzen. (Met pathos.) Ik wi 1 altijd uw Japie zijn, O, Lize, Lize, Lize mijn! (Bij de laatste woorden heeft hij de armen uitgestrekt en krijgt plotseling een schoorsteenveger te pakken.) Groote grut, een zwarte kerel! ZEVENDE T 00 NE EL. jakob. — rook, als schoorsteenveger. Kook. Afblijven daar! Je maakt mij vuil! Jakob. Wat moet je?.... Waar kom je vandaan? Rook. De schoorsteen moet geveegd worden. Neem me niet kwalijk, dat ik geen visitekaartje bij mij heb. Die zijn in de maak. J a k o b. Ruk dan maar gauw weer uit. De schoorsteen is gister pas gerepareerd; de kalk is nog nat. Rook. Ik ben van de brandweer, dus een man van de wet. Laat mij begaan. J a k o b. Neep, slechts over mijn lijk! Rook. geeft hem een duw, zoodat hij plotseling neerploft en icrijft hem even langs 't gezicht, zoodat hij zwart wordt. Rust daar wat uit! Bonjour! (Spottend en lachend verdwijnt hij in den schoorsteen.) •J a k o b. Daar kruipt dat zwarte beest waarachtig naar boven. Wacht, ik zal je leeren ! Ik zal van jou een gerookte spekbokking maken! (Hij neemt wat. spaanders, stroo of iets dergelijks, te voren met een weinig petroleum gedrenkten steekt dit onder den schoorsteen in brand.) Ziezoo, en nu een beetje water er op, dan rookt het beter. Kook. Ho, hola, heidaar! Ik stik! J a k o b. Geneer je niet! Smakelijk eten ! Kook, hoestend. Ik heb geen lucht! Schei uit! J a k o b, zingend, terwijl hij de vlam aanwakkert. Zoo gaat-i goed, zoo gaat-i goed! Maar zoo gaat-i beter... Rook. Ik trap den schoorsteen in. J a k o b, springt achteruit. Dan zal jou de duivel halen! Kook trapt eenige keeren tegen den muur. Een deel van dm muur wijkt en steenen storten naar beneden. Rook komt uit den schoorsteen vallen of stort op de sternen. Men kan trouwens de steenen ook door den schoorsteen laten vallen, die evengoed in een der zijwanden als op den achtergrond kan zijn. Eene vierkante opening in den wand, niet te ver hoven den grond is desnoods reeds voldoende. J a k o b. Kijk me nu zoo'n onbeschofte, ongegeneerde lummel eens aan. Rook. Waar ben ik hier eigenlijk. J a k o b, grijpt naar den degen. Dat zal ik je duidelijk maken! Rook. Houd je gemak en maak mij niet vuil. J a k o b. Maak jij de boel hier niet vuil. Wij krijgen dadelijk visite. Kook. Die heb je toch al! Ben ik geen visite? Maar bij wien ben ik hier toch op bezoek. J a k o b. Bij kapitein Donders! Rook, met belangstelling. Donders?! Hoe is 't godsmogelijk! J a k o b. Wat is er dan? Ken je den kapitein? Rook. Jij bent hem niet! J a k o b, trotsch. Ik ben zijn lijfknecht. Rook. Meneer de lijfknecht, ruim dan eens gauw dien rommel op ! Haal een bezem! J a k o b, gaat af. Dat is 'n brutale kerel. Nu is hij gerookt en gebakken en gevallen en nog heeft-i zooveel praats! Rook, voor zich. Kapitein Donders! Dat is toevallig! Jakob komt met een kamerbezem zonder steel en slechts weiniye haren. Rook. Lieve hemel, wat moet je met dat stuk hout beginnen ? Jakob. 'k Zou er jou graag eens mee afranselen voor al de herrie, die je hier gemaakt hebt. Rook. Wie breng je dan mee? Jakob. Wees maar niet bang. 't Is beneden mijn militaire waardigheid. {Ter zijde.) Groote grut, wat n brutale kerel! Rook. Zeg eens, ken jij die dikke meid hiernaast ook ? Jakob, verschrikt. Ja, zeker! Wat wil je 'r van? Rook. Hee, waarom schrik je zoo ? Jakob. Heb je dat meisje gesproken? Rook. Zeker, ze heeft mij 'n worst gegeven. Jakob, verslagen. O groote grut! En heeft ze gelachen? Rook. Dat zou 'k denken! Jakob. En wil je haar trouwen ? Rook. God zal me bewaren, ik heb genoeg aan mijn Karoline ! Jakob, voor zich . Aha, hij heeft een Karoline! (Tot Rook.) Pas op, hoor, ik zeg je bij dezen, dat de dikke Lize mijn meisje is en ik waarschuw je haar nooit weer worst af te troggelen. En nu kan je wel afmarcheeren, want ik moet koffie koken. Rook, Koffie koken? Je bent toch geen vrouw? Jakob. Och, weet jij veel! Rook. Zeg eens, koffiekokend individu, zou 't mogelijk zijn, dat morgen de wereld vergaat? Jakob, ter zijde. Wat heeft die vent toch rare invallen. 0 Lize, Lize! (Luid.) Waarom? Rook. Dan hoeft natuurlijk dat gat in den schoorsteen niet weer dichtgemetseld te worden. Bij den grooten ondergang van de wereld is een schoorsteen met zoo 'n gat precies zooveel waard als een schoorsteen zonder gat. < Hij heeft inmiddels met Jakob de steenen etc. opgeruimd.) Donders, achter de coulissen. Jakob! Jakob! Jakob. Daar komt de kaptein! Rook. Dat is leelijker! Heeft hij 'n sabel? Jakob. Natuurlijk! En wat 'n sabel! Rook. O zoo! Dan schiet hij ten minste niet. Donders, achter. Jakob! Jakob. Kaptein! Ik kom al! Rook. Ja kaptein, wij komen al! Jakob. Houd je mond! Maak maar, dat je wegkomt! Rook. Waarheen dan? Jakob. Dat kan me niet schelen. Rook. Bonjour dan, meneer de lijfknecht. (Hij gaat haastigin de kamer rechts.) Jakob. Zoo'n domme, zwarte ezel! Nu gaat hij in de slaapkamer van den kaptein. ACHTSTE TOOKEEL. JAKOB. — DONDERS. Donders, in hevige opgewondenheid, komt binnen en loopt steeds het tooneel op en neer. Kruisvuur! Snelvuur! Donder! Bommen en granaten ! J akob, loopt met dezelfde passen steeds achter' hem en maakt sijne bewegingen na. Stil toch, stil! Maak je niet dik! Donders. Dat zal ik hem betaald zetten! (Roept.) Jakob! J a k o b, als boven. Jakob! Donders, die op dit oogenblik op den achtergrond is, nog steeds gevolgd door Jakob, keert zich j>lotseling om. Daar heb je den ezel! J akob, keert zich eveneens plotseling om en zoekt. Ik zie niets! Donders, doet een pas voorwaarts en geeft Jakob een slag om de ooren. Daar! nu voel je 'm! Kijk mij aan! Zie je nu nog niets? Jakob. Maar kaptein, — u is toch geen ezel! Donders. Neen, maar ik steek in een ezelshuid! Jakob, bekijkt den kapitein. Groote grut, dat is mijn jas! Neen, maar nou vraag ik toch!... Dat's komiek! Nou heb ik den slaaprok van den kaptein aan! Dat is mij te geleerd! (Hij retireert een weinig en trekt tersluiks zijn jas uit.) Donders. Mijnheer Kwikstaart wilde niets meer van mij weten. Tien onderofficieren hebben mij op straat aangehouden, omdat ik niet salueerde... Ik ben naar de hoofdwacht gesleept!... Ik krijg arrest!... Ik word gedegradeerd! J akob. Dat's niet rechtvaardig, want dan zouden ze mij tot kaptein moeten maken als ik in uw jas de straat op ging. Dat is cholera... golika... (plotseling.) logika, zegt mn dikke Lize altijd. Donders. Hoe kom ik aan dat vod? Jakob. U hebt hem aangetrokken, kaptein. Donders, heeft de jas van Jakob uitgetrokken en gooit hem er mee naar de ooren. Daar, berg je ongelukbrengende lompen beter op, of ik zet je met pak en zak op straat. (Trekt zijn slaaprok aan.) Jakob, half voor zich. Zóó ben je soldaat, en zóó ben je kaptein. Ja, ja, kleeren maken den man! Donders. Is de koftiie klaar? Jakob. Neen, kaptein, ik heb geen boonen meer. Donders. Koop dan, voor den duivel, wat je noodig hebt. Jakob. Jawel. (Maakt met de vingers de beweging van geldtellen.) Waar men u mist, heer organist, daar zwijgen alle fluiten! Donders. Verpand dan het testament, dat daar... (Zoekt op de tafel.) Jakob! Jakob. Kaptein! Donders. Heb jij het weggemoffeld ? Jakob. Groote grut, kaptein.... „Dat nooit!" zei van Spejck. Donders. Ik heb het op tafel gelegd, en nu is 't weg. J a k o b. Ja, als 't er niet meer is, dan is 't weg. Donders, peinst. Ah! wacht eens... .J a k o b, eveneens. Ja, wacht eens... Donders. Ja, ja, daar gaat mij een licht op. J a k o b. Eén licht, kaptein ? Donders. Ik wilde het testament aan Kwikstaart laten zien en heb het misschien in de wachtkamer le klasse laten liggen. (Tot Jalcob.) .Takob! J a k o b. Kaptein! Donders. Vlieg als de wind naar 't station. Daar zal je op de tafel in de wachtkamer le klasse wel een groot stnk papier vinden. Dat is het testament. Ga, vlieg! J a k o b. Ik vlieg! {Hij gaat af.) 3 Donders. En als hij 't nu eens niet vindt?... Dan zijn er 270,000 gulden naar de maan ... En Bianka is naar de maan... En misschien is mijn rang en mijn eer naar dc maan. In één oogenblik alles naar de maan! O, wat 'n ongeluksdag! En waarvan komt dat alles? Van m'n haarpijn! (Rillend.) Brrr! Als ik gedegradeerd wordt, dan solliciteer 'k als kapitein bij 't heilsleger. Kapitein moet ik blijven! Maar nooit weer haarpijn! IIET GORDIJN VALT. (Aan 't slot van 't eerste bedrijf kannen desverkiezende coupletten worden gezongen. Ook kan men het geheele stokje in één bedrijf spelen, doch men bedenke, dat het dan een weinig te „gerekt" is. Toepasselijke coupletten desnoods verkrijgbaar bij den bewerker: Kon. Ver. Ned. Tooneel, Amsterdam.) TWEEDE B E D R, IJ F. EERSTE T 0 0 NE EI. Donders, loopt ongeduldig het tooneel op en neer. Nu is de botterik al bijna drie kwartier weg en nog komt hij niet. Hij is zeker dadelijk koffie gaan halen en een cent gebrande stroop. Tweemaal honderd en zeventig duizend gulden rijk te zijn en dan voor een cent gebrande stroop laten halen!... Dat is toch 'n beetje kras,... dat is vrekkig! Voortaan minstens voor twee kwartjes. Dat wil zeggen... als het testament gevonden is. Maar waar blijft de vent dan toch. J a k o b, huilend. 0 wee! o wee! Donders. Wat scheelt er aan? J a k o b. Een arme slokker zoo in den val te jagen! O wee! o wee! Donders. Voor den duivel, wat scheelt je dan? J a k o b, snikkend. Ik heb u altijd trouw gediend, kaptein. Vreugde en verdriet, honger en dorst heb ik met u gedeeld en nu wordt ik zoo behandeld. Dat is ondankbaar, dat is slecht! Donders. Maar wat is er dan aan de hand? J a k o b. Ik kom in de wachtkamer en zie op tafel zoo'n groot stuk papier liggen. Ik denk: daar heb je den verloren aap en neem het haastig weg. Ik ga in 'n hondjesdraf weer terug om u de gelukkige tijding te brengen en... rang!... daar grijpt mij iemand in m'n kraag. „Groote grut!" roep ik, „wat pak je me daar onfatsoenlijk beet!" Maar daar stoort hij zich niets aan. „Spitsboef! gauwdief!" schreeuwt-i, „waar ga je met dat Nieuws van den Dag naar toe." Ik wil hem de zaak ophelderen, maar hij laat mij niet eens aan 't woord komen en snauwt: „Afblijven daar, niet grappen!" En eer ik er op bedacht was, had de lompert mij het dokument uit de hand gescheurd en gaf mij daarvoor in de plaats.. . Donders. Welnu, wat gaf hij je? J a b o b. Oorvijgen — links en rechts. „Aanpakken," riep hij, en ik dacht nog bij mij zeiven: „Groote grut, die man is bepaald sergeant-majoor geweest!" O, mijn arm hoofd! Donders. Je bent en blijft een schapekop! J a k o b. I Wat ik ben, ben ik door u geworden! Donders. Hoe durf je couranten stelen? J a k o b. Maar kapteii», u had mij bevolen het grootste papier te nemen en ik had het grootste te pakken. Donders. Dus het testament heb je niet gevonden. J a k o b. Neen, daaraan heb ik niet gedacht. Donders. O Heer, waar zijn uw bliksemstralen! (Tot Jakob.) Ga heen en kook water! J a k o b. Dat gaat niet, want de schoorsteen trekt niet meer. Zoo'n lompe schoorsteennikker heeft er straks een gat in getrapt. (Plotseling, als schiet hem iets gewichtigs te binnen.) O, wacht eens die vlegel zal uw testament wel gestolen hebben. Daar in uw slaapkamer heeft hij zich verscholen! Donders. Wat zeg je daar? Daar moet ik meer van weten! (A f in de slaapkamer.) J a k o b. Als ik nu niet zoo'n pijn in m'n „ denkvermogenshersenkastje" had, dan zou 'k lachen om het „flik-fiak-flander-spelletje" dat ze daar spelen. (Men hoort roepen: Hulp! Hulp! Moord!) Daar gaat het los. Ik poets de plaat, anders krijg ik nog meer en ik heb al genoeg voor mijn portie. (Af.) TWEEDE TOOXEEL. DONDERS. — ROOK. Rook, komt uit de slaapkamer vluchten, gevolgd door Donders. Donders. Neen, gauwdief, je zult mij niet ontkomen! (Zij vervolgen elkaar om stoelen en tafels, gooien den boel omver en als Rook eindelijk midden op 't tooneél valt, stort. Donders languit over hem heen. Beiden richten zich halverwege op en zitten nu tegenover elkaar te hijgen. Donders. Schobbejak! Rook, maakt een koddige beweging met de hand bij ivijze van groet. Dankje, insgelijks! Donders. Geef het terug! Rook. Geven? geven? 't Is tegenwoordig geen tijd van geven. Ik geef alleen Zondags een halve cent in t kerkzakje — dat is te zeggen, als :t er aan zit, — anders een knoop. Donders. Kerel, geef mij m'n dokument!. . . Rook. Dokelment? ... Weet ik veel! Donders. Mijn testament. .. mijn 270,000 gulden ! Rook. Hoor eens, m'n goeie man, als ik zooveel moppen had, dan zat ik hier niet. Donders. Je hebt het gestolen en je zult het dadelijk teruggeven of je hebt den laatsten schoorsteen geveegd. (Springt op en grijpt een geweer.) Rook. God bewaar me, geen gekheid asjeblieft, meneer de soldaat! (Haalt zijn broekzakken uit en laat ze zien.) Kijk maar, — goed nakijken, asjeblieft, meneer de soldaat. Je mag er naar kijken, maar aanpakken niet! Donders. In je laarzen heb je 't gestopt. Rook. M'n laarzen staan thuis. Donder s. Maar waar kan dat testament dan zijn? Op straat verloren misschien. (Tot Rook, die zich heimelijk tracht te verwijderen.) Hier blijven! Eerst moet ik van je onschuld overtuigd zijn. Rook. Meneer de soldaat, geloof me, ik ben onschuldig als 'n pasgeboren zuiglammetje. Donders, voor zich. Hoe krijg ik dat testament terug? (Tot Rook.) Weet jij raad? Kan je me helpen? Rook. Ik weet niets en ik kan niets dan schoorsteenvegen. Donders, roept. Jakob! Jakob! J a k o b. Kaptein! (Hij komt binnen) Donders. Neen, ruk maar weer op! Jij weet ook niets. Jakob. Kou ja, alle menschen kunnen niet zoo geleerd zijn als de kaptein. (Tot Rook.) Ga naar je Karoline, — hij slaat je dood! Rook. Waar moet ik langs? Jakob. ♦ Door den schoorsteen! (Onder 't heengaan.) Hij krijgt van angst de koorts. (Af.) Donders, ter zijde. Wacht, een plannetje! (I/uid.) Zwartje, ga mee. -lij bent van den hemel gezonden. (Hij wil hem meenemen in de slaapkamer.) Rook. Och, soldaatje lief! zet dat geweer dan weg. En niet doodslaan, hoor! Daar kan ik niet tegen. Donders. Vooruit, naar binnen! (Beiden af.) DERDE TOONEEL. jakob, alleen. Zijn z'er nu allebei van door? Des te beter, dan kan ik op m'n dooie gemak dat suikerzoete briefje van mijne lieve, dikke Lize lezen. (Neemt een briefje uit z'n zak en kijkt er met een koddig bedrukt gezich (naar.) Ach hemeltje, ik kan niet lezen! Waarom heb ik in m'n jeugd ook zooveel aanleg gehad!? Want daarom kan ik niet lezen ! Alleen van wege mijn kolossalen aanleg . .. voor schaapherder! Mijn vader zaliger bemerkte al heel gauw m'n talent in dit opzicht en daarom werd ik in m'n prilste jeugd al koeienjongen en spoedig bevorderd tot schaapherder. De schoolmeester zei eens tegen me: „Jakob, ik zie jou nooit in de school!" „Ik jou ook niet, meester," zei ik en ging weer naar m'n koeien. En nu kan ik niet eens dat kleine briefje van m'n dikke Lize lezen . TIERDE TOONEEL. jakob. radijs. R a d ij s, komt binnen met een mand vol sinaasappelen. Moet je kijken!... Zoo heb je ze van je leven niet gehad !... Zacht als fluweel en zoet als honig! ... Als mandarijnen!... en maar zes centen 't stuk! [Halfzingend.) 0, wat zijn ze lekker! Dik, rijp en rond! Lekker en gezond! Jakob. Aha! die komt als uit de wolken gevallen! Zeg eens, Izak of Mozes, kan je goed lezen? Rad ij s. Zoo goed als de beste! Heeft m'n zalige vader me toch laten leeren ?!... Jakob. Brieven ook ? E a d ij s. Zoo zal jij 't kunnen, dan kun je 't goed. Jakob. Maar 't is niet makkelijk, hoor, want ik kan nooit lezen, wat m'n kostelijke Lize schrijft. (Geeft hem den brief.) Probeer maar eens ! E a d ij s, neemt den brief. (Lezend.) Aan meneer Jakob Pimpel! Jakob, staat nieuwsgierig half achter Radijs in gespannen verwachting. Juist,... heel goed,.... meneer Jakob! E a d ij s. leest. Ik grijp in haast naar de pen om u eenige regelen te schrijven. Jakob. Och, hoe lief! E a d ij s, leest. Mijn mevrouw heeft mij zoo even kwaad gemaakt. J a k o b. Zoo 'n tang van 'n wijf! R a d ij s, leest. 't Is tegenwoordig met dat volk niet uit te houden en ik heb haar daarom opgezegd. J a k o b. Lieve hemel! R a d ij s, leest. Wil je me trouwen, dan is 't nu een geschikte gelegenheid. Ik wacht met smart op een spoedig antwoord... J a k o b. Groote, groote grut! R a d ij s. ... En breek af met de pen maar niet met het hart. Tot in den dood getrouw! Je eeuwig liefhebbende Lize. {Geeft Jakób den brief.) J a k o b. Is dat alles? R a d ij s. Zal ik gezond blijven, 't is meer dan genoeg! J a k o b. Dank je, Levie. R a d ij s. Zoo waar, ik heet Leipie,... Leipie Radijs. Hoeveel moet je hebben? J a k o b. Niets noodig vandaag. R a d ij s. Blijft Leipie daarvoor hier ? J a k o b. Daar heb je 'n sigaar. (Haalt 2 sigaren uit z'n zak.) R a d ij s. Om buiten te rooken ? ... Of mag ik hier opsteken. Ja?... Geen Amersfoort?... Geef me wat vuur!... J a k o b, strijkt een lucifer aan en laat Radijs aansteken. Dat kan je krijgen. R a d ij s. D'r zit geen trek in dat ding. J a k o b. Dat zal wel komen. R a d ij s. Gegeven... gewonnen!... Toch nog wat verdiend ! ... Nou?... niets te handelen! (Hij neemt z'n mand.) J a k O b. Kom morgen of overmorgen maar eens terug. Rad ij s. Heeft Leipie niet deze appelen meer... Nou, tot later!... Blijf gezond! (Af.) J a k o b, peinzend. Dus zij wil trouwen! Dat gaat tocli wel n beetje met al te veel stoom. VIJFDE TOOSEEL. jakob. — donders, daarna rook. Donders komt als schoorsteenveger op, loopt Jakob omver en gaat snel af. Jakob. Heere, groote grut! Daar loopt me zoon viervoetige, afgetakelde, armoedige, lompe os onderste-boven! Eerst breekt hij m'n schoorsteen en nu m'n beenen! 't Is vandaag m'n ongeluksdag! (Hij gaat hinkend af.) O wee, o wee! Rook, gekleed in den slaaprok van den kapitein en met een muts of militaire pet op 't hoofd, komt binnen. Zie zoo, nu ben ik kaptein! Ik moet mij dom houden en stom houden, heeft hij gezegd, zoo stom als n visch. Komen er lui om geld, dan moet ik ze den rug t oekeeren en ze ten slotte de deur uitgooien. En als hij het testament terugvindt, dan krijg ik een handvol goudstukken, heeft hij gezegd. Wat kan me gebeuren? Ik speel den kaptein,. . . 'k heb sabel en geweer... Mijn liefje, wat wil je nog meer? Duivels, daar komt al iemand. (Hij gaat met den rug naar de deur gekeerd zitten.) Hoe zal dat afloopen? ZESDE TOOIVEEL. JAKOB en ROOK. J a k o b, komt hinkend en met een lang gezicht binnen. Kaptein, daar is de schoenmaker. Moet ik hem binnen laten? E o o k, schudt neen. J a k o b. Dan niet! (Gaat hinkend af.) De kaptein ontvangt vandaag geen visite. Kom bij gelegenheid maar eens terug. E o o k. Heel goed, ventje. Bitter, achter de coulissen. Met die praatjes laat ik mij van-daag niet afschepen. zevende T O O N E E L. ROOK en BITTER. Bitter, komt op. Goeien morgen, meneer kaptein! U moet me maar niet kwalijk nemen, moet je rekenen, zie je, dat ik u stoor. Ik wil graag geld hebben, moet je rekenen, zie je! en daarom verzoek ik om de vriendelijkheid . .. (Rook schudt neen.) Maar dat bevalt mij niet, moet je rekenen, zie je ... Rook, voor zich. Zou ik hem er al uitgooien? Bitter. Kunt u me nu waarachies niet helpen? (Rook schudt neen.) Dus al weer niet. Je moet rekenen, zie je, dat zoo'n handelwijze hemeltergend is. In drie jaren heb ik geen cent ontvangen. Wie daar z'n geduld niet bij verliest, moet je rekenen, is waard lid van de tweede kamer te worden. Rook, voor zich. In drie jaar geen cent betaald ? ... Dat's kras ! Bitter, neemt een stoel en gaat zitten. Je moet rekenen, zie je, meneer kaptein, dat ik niet eerder iieenga, of ik moet mijn in zweet en bloed zoo zuur verdiende penningen hebben, 't Geduld is uit, moet je rekenen. Rook, voor zich. Zon k hem aanpakken ? J a k o b, achter de coulissen. Hier blijven! Groote grut, kerel, de kaptein heeft visite! Rook, voor zich. Duivels, alweer een! K n o o p, achter de coulissen. Visite of geen visite, met verlof, ik moet hem spreken. A C II T S TE TOONEE I. BITTER. — KNOOP. — ROOK. Knoop, komt binnen. Onderdanigste dienaar, met verlof, meneer de luitenant. (Hij ziet Bitter.) Ben jij daar ook? Hoe gaat het? (Geeft hem de hand, doéh spreekt, zonder antwoord te wachten, geregeld door.) Dank je, mij ook' Met verlof, zit er wat an ? (Maakt eene beweging met duim en vinger.) Bitter. Te moet rekenen, zie je, ik heb nog niets! Knoop. Dat wou 'k maar weten, met verlof! (Tot Rook.) Mag ik onderdanigst verzoeken, met verlof, om satisfactie van mijn kwitantie? (Rook schudt neen.) 4 Niet? Met verlof, ik zou toch van-daag terugkomen? Is de brief met geld nog niet gearriveerd? Rook, voor zich. M'n handen jeuken. Bitter, tot Knoop. Zie je wel? 't Zit er niet an, moet je rekenen. Knoop. Wij importeeren hem niet eens, met verlof. Hij inoreert ons, net of hij ons met verlof niet kent! Bitter, opgewekt. Dat is 't nou juist, moet je rekenen, zie je, wat mij kriegel maakt. Knoop, eveneens. Hij malterteert ons met verlof als vier duiten slecht vet! Bitter, tot Rook. Je moet rekenen, zie je . .. Knoop, tot Rook. Met verlof.. . Rook, springt op en grijpt een sabel. Werda ! Halt! Knoop en Bitter, tegelijk. Geld, met verlof! Geld! moet je rekenen! Rook. De deur uit! De deur uit! Knoop en Bitter, ontwijkend. Betalen, met verlof!... Betalen! o, wee! E o o k, slaat er op los. Gij zijt kinderen des doods! Knoop. Satisfactie, met verlof... Rook, vervolgt beiden. Saterfakkie zal je hebben. Kom maar hier! J a k o b, komt met een bezem en slaat er meê op los. Ja, saterfaksen zal ik jelui! Knoop en Bitter. Ach lieerejee! ach heerejee! (Na eenige oogenblikken ontvluchten ze door de deur op den achtergrond.) J a k o b, loopt hen na. Ik heb het je wel gezegd; zoo doet de kaptein met z'n visite. (Af.) Rook, alleen. Zie zoo, dat heb je netjes gedaan, ouwe jongen. Die zijn op 'n fatsoenlijke manier de deur uitgezet. Daar zal de kaptein pleizier van hebben. (Hij luistert plotseling.) Duivels, daar heb je 'r al weer een! J a k o b, achter de coulissen. Ik heb je gewaarschuwd. Als je 'r als lijk uitgeveegd wordt, dan mag je 't mij niet verwijten. ÏEGENDRTOOXEEL rook, herneemt zijn vroegere positie. — mozes. — daarna jakob. Mozes. Foei, wat 'n schrikkelijk niensch! Goeie morgen, meheer de kapitein! Nah, mijn Saartje heeft gezeid: „Moozie, blijf thuis, want meheer de kapitein exersjeert de soldaatjes." „Saartje," heb ik gezeid, ,de goeie God kan doen een wonder en meheer de kapitein kan thuis zijn." En zoo waar zal ik gezond in de wereld blijven — ik ben blij, dat ik u zie en ben daarom zoo vrij dit wisseltje te presenteeren. (Hij haalt een wissel te voorschijn.) Rook, voor zich. Er ook maar uit, dat 's het beste. Moze s. Betaalt u me asjeblieft m'n sjenten, want zoo waar, ik heb nog vandaag veel te handelen. (Rook- schudt: neen.) God bewaar me, heb ik goed gezien? Meheer de kapitein, maakt u geen gekheid met de arme Mozes ? (Book schudt nog eens.) Iwai. dan is Mozes kapot. M'n koscliere 400 guldentjes weg! O, Saartje! Saartje! (Hij zakt op een stoel neer.) „Moozie," heeft mijn Saartje gezeid, ,laat je niet bedriegen." „Saartje," heb ik gezeid, „meheer de kapitein is een officier van de koningin en ik maak zaken. Hij wil mij geven in 2 maanden voor 300 gulden nog 100 er bij." Bedenk ereis, kapiteintje, als de wissel geprotesteerd wordt, is uw goeie naam weg; u is geblamieerd voor heel uw leven. Blijf gezond en geef mij m'n lieve sjenten. Hier is het wisseltje. (Houdt het Rook voor.) Betaal de arme Mozes maar. Rook, rukt. hem den wissel uit de hand en scheurt hem in stukjes, die hij op den grond gooit. Daar! Mozes. Iwai, dat is mijn dood! (Hij zakt in elkaar.) Rook. Ruk uit, schacheraar! Mozes, kruipend en haastig onder aanhoudend kermen de stukjes bij elkaar zoekend. Ach, goeie God, dat dure papier. „Daar" heeft-i gezeid. Die onmensch ! Rook. Wat zeg je daar'? Marsch, de deur uit! Mozes, zoekend. Genade voor den armen Moozie, meheertje. Denk an m'n Saartje. De goeie God zal u vergelden, wat u mij doet. Zie zoo, ik heb de stukjes. (Staat op.) En nou gaat Mozes naar den Commissarius en naar den rechter en hij zal eens kijken of 'n officier een arm en eerlijk man mag bestelen. U gaat in de gevangenis, zoo waar ik Mozes Augurki heet. (Hij is intusschen bij de deur gekomen en op een vlugge beweging van Eoolc, die zich omdraait, vliegt hij weg.) Rook. Zoo'n brutale afzetter! Honderd gulden verdienen in 2 maanden op 300 gulden. Mozes, komt terug. Bij m'n leven, ik wil 'n goeie jood zijn als meheer Mozes een nieuwen wissel geeft van 500 gulden. U kan betalen over een maand ? Nah, is 't goed ? Rook, roept. Jakob ! J a k o b, komt haastig. Ja, kaptein! Mozes. Iwaai, wat gaat-i doen? Rook, weer in z'n vorige houding. (Hij wijst op Mozes en gaat weer bedaard zitten.) Jakok Begrepen, kaptein. 'k weet het al! (Haastig af.) Mozes, angstig. Bij m'n leven, dat is niet koscher! J a k o b, terug niet den bezem. Afgemarcheerd, voorwaarts, marsch! (Hij slaat op Mozes los.) Mozes. Iwaai, iwaai! (Sluipt zoo gauw mogelijk de deur uit.) TIENDE ÏOONEEL. JAKOB en ROOK. J a k o b. Dat heb ik hem voorspeld, 't Is mijn schuld niet, dat hij de deur uitgeveegd wordt. Is 't zoo goed geweest, kaptein ? (Rook knikt toestemmend.) Moet ik nu 't ontbijt klaar zetten, kaptein? Worst, sardientjes, augurkjes en radijsjes ? (Rook knikt toestemmend.) 'k Heb ook nog een flesch rooien wijn in den kelder gevonden, moet ik dien ook brengen? (Rookt knikt toestemmend. Voor zich.) Hij lijkt net een wassen pop uit 't panopticum. (Maakt de knikkende beweging van Rook na.) 't Zal hem toch niet in z'n hoofd geslagen zijn? (Luid.) Dus ik zal maar dekken, kaptein? (Rook knikt toestemmend.) Bepaald, 't is mis met hem! Hij praat niet meer. (Rook onafgewend aankijkend af.) Rook, alleen. Eten wil hij mij brengen? Nou, daar heb ik niks op tegen. Worst en gordijntjes wil hij brongen? Wat mag dat in 's hemelsnaam voor lekkernij wezen? Daar komt hij al. J a k o b, met het ontbijt. Boon aptiet kaptein {Rook zorgt, dat Jakob hem niet in 't gezicht kan zien.) Zie zoo, nu is alles in orde. (llij gaat om de tafel heen. Voor zich.) Hij kijkt mij ook niet meer aan. O, d'r loopt een streepje door, daar ben ik zeker van. Zou ik naar den dokter gaan? (Hij tracht Rook in 'l gezicht te zien. Rook geeft hem een oorvijg.) Iwaai, zegt Mozes! Die heb ik te pakken! Bepaald, hij is gek... Ik ga dadelijk een dokter halen! (Zich de wang wrijvend af.) Rook, staart verbluft op het ontbijt. Nou vraag ik, waar laat 'n mensch zoo'n ontbijt. (Houdt een qrooten worst omhoog.) Die alleen weegt wel twee pond. (Neemt de sardientjes.) En dat zijn warempel kleine harinkjes. (Eet een sardientje op.) Klein en fijn! Heerejee, dat dier heeft heelemaal geen botten! Komaan, daar zullen we ook eens bij drinken. (Zet de flesch voor den mond. Men hoort gerucht achter.) Duivels, daar komt alweer iemand. (Hij neemt zijne vroegere houding weer aan.) ELFDE T 00NEE1. DE VORIG EN. — DE MAJOOR. Majoor, militair groetend. Goeien morgen, Donders! Hoe staat het met je katterigheid? Heb je nog haarpijn? Alle duivels, je schuift het nog al makkelijk naar binnen. Of is dat voor twee man? Kook. (Kijkt half om.) Deksels, daar heb je 'n groote hans! Hij heeft 'n sabel! Majoor. Als je dat naar binnen gewerkt hebt, zal je wel wat frisscher wezen. (Neemt een sardientje.) Zij smaken heer lijk! Rook,, kijkt hem schuin aan. (Voor zich.) Hij eet mijn kleine harinkjes op! Majoor, neemt een stuk worst. Jongen, die worst is goed, hoor. Rook. ( Voor zich.) Ik geloof je graag, maar wat gaat het je aan? Majoor. En wijn ook? Duivels, ik eet mee. Rook. ( Voor zich.) Dat kan je begrijpen. (Hij staat op, neemt den Majoor onder zijn arm, draait eenige keeren met hem rond en loopt dan snel, onder' aanhoudend tegenstribbelen en groote verbazing van den majoor, met hem af.) Majoor. Hola, voor den duivel! Alle donders, Donders, schei uit! Hulp! hulp! hola! {Af.) Rook, gaat weer naar de tafel. Als ik er nog vijf minuten mee gewacht had, had die vent al mijn worst en harinkjes opgegeten. Had hij die knollen nou nog achter zijn kiezen gestoken, dan was. 't nog wat anders geweest, maar m'n wijn wou hij ook al... wel seldrement, wie komt daar nou weer? Wacht! Voorzichtigheid is de moeder van de glazenwasscherij, zei m'n pleegvader altijd. {Hij raapt intusschen haastig het ontbijt bij elkaar en zet het onder de tafel. Intusschen wordt de deur opengedaan en loopt Donders zeer opgewonden in zijn schoorsteenvegerspak over het tooneel. Xa een of twee keeren op en neer te zijn gegaan, vliegt hij zijn kamer in. Rook is weer in z'n vorige houding gaan zitten of ook onder de tafel gekropen. Als het stil blijft, keert hij zich voorzichtig om en ziet, dat hij alleen is.) Heb ik van m'n leven! Die heeft zich zelf weer weggejaagd! Nou, dan ben ik er vrij van. Dan zullen wij maar verder gaan schaften. {Hij wil iets onder de tafel vandaan halen, doch op dit oogenblik komt Mozes weer binnen.) Wel, hagel-weerlicht-en-peterselie! daar heb je dien ouwen schooier weer! TWAALFDE T 00 NE EL. KOOK. — MOZES. M o z e s. God zegen't je, kapiteintje, ik ben kapot van wege mijn Saartje. Gerechte hemel, ze heeft me geslagen en an me gezeid: „Daar, slemiel, en nou ga je heen en laat je geven een ander wisseltje of bij m'n gezond, je eet van je leven geen „matsesjalet" meer." Meheer de kapitein, wees een goed mensch voor den armen Mozes en geef een nieuw wisseltje. Rook. Dat zal je hebben. (Hij neemt Mozes onder den arm en brengt hem naar den schoorsteen.) Mozes. Zal ik het hebben, kapiteintje? God zal u zegenen met rijksdaalders als droppels in de zee. Iwai, knijp me niet zoo, kapiteintje... Blijf gezond... laat me los! (Rook heeft Mozes beetgenomen en stopt hem in den schoorsteen. Daar waar de décors zich hiertoe niet leenen, kan men een groote kist op 't tooneel zetten, die met meel bestrooid is. Mozes moet in dat geval een zakje meel bij zich steken, om zich er gedurende zijn verblijf in de kist mee te beschilderen.) Bij mijn leven, dat gat is te klein. Kapiteintje, wees toch wijzer! Rook. Ziezoo! Rust wel! Mozes. Zoo waar zal ik m'n Saartje niet gezond weer terug zien, als ik niet zit in den schoorsteen (kist.) Ach vader Abram, sta me bij... ik word ingemetseld (levend begraven.) Wat zal m'n Saartje wel komen te zeggen. Iwaai, iwaai! fiook. Zeg, afzetter, als jij je mond niet houdt, dan ga 'k je roosteren (op je kop zetten.) Mozes. God van Abram, Izaak en Jakob! Hij wil me roosteren! Ik zal stikken, ik zal stikken! Iwaai, kapiteintje, heb medelijden met m'n Saartje! Rook, heeft weer eenige bordjes onder de tafel vandaan gehaald en is gaan eten. Kerel, wees nou stil! Je hindert me in mijn eten ! Mozes. Kom ik er dan ook weer uit, kapiteintje? Rook. Ju. Mozes. En krijg ik dan ook een nieuw wisseltje? Rook. Ja. Mozes. Nah, ilan zal Mozes geduldig zijn en denken: het is voor de koschere sjenten! Iwaai, iwaai! E o o k. Zie zoo, nu zal ik eindelijk eens rustig kunnen eten. (Hij neemt de worst in de volle vuist en eet er van.) Ik begrijp niet, dat die groote lui zulke rauwe knollen eten met het loof er nog aan. Dat geven de boeren aan de varkens. (Hij hoort gerucht.) Te weerga! Wat is dat nu weer? (Hij verbergt zich haastig onder tafel.) I) E RT I E i\ I) E TOOSE E L. DE VORIGEN. DONDERS. Donders, weer in uniform; gooit stuk voor stuk de schoorsteenvegerskleeren weg. Weg met die vodden! Weg met die lompen! Weg met den heelen rommel. Geld weg, rang weg, testament weg, alles weg! Alleen heb ik nog mijn vervloekte haarpijn ! Rook, onder de tafel. Dat heertje leeft heel aardig met mijn kleeren. Wacht maar kereltje, dat zal je mij betalen! Donders, roept. Jakob! Jakob Pimpel! VEERTIENDE TOOXEEL. DE VORIGEN. — JAKOB. J a k o b. Daar ben ik al, kaptein! Donders. Breng mij m'n ontbijt. J a k o b, met open mond. Hè? Donders. Worst, sardientjes, radijs... J a k o b. Maar dat gaat toch zoo niet, kaptein... Donders. Wat blieft je? J a k o b. Eerstens is de kelder leeg en ten tweede hebt u al ontbeten. Donders. Zeg, ben jij gek? J a k o b, droogjes. Ik ben bang, dat u het is, kaptein. Donders. Donder en weerlicht! Vlegel, breng mij 't ontbijt, of ik "verslind jou met huid en haar. J a k o b, voor zich. Brrrü Kwam de dokter maar! {Luid.) Kaptein, voel maar eens of u niet zat is. Daar heb ik het ontbijt neergezet. U hebt de sardientjes met kop en staart en ... en . . . groote grut, de borden en de messen en de vorken hebt u ook opgegeten! Donders. Ga heen, gek, of... J a k o b. Stil maar, ik weet het al, kaptein. (Voor zich.) Goeie hemel, wat kan 'n mensch het toch ver brengen. (Hij gaat af.) Donders. (Hij vindt eenige radijsjes op den grond.) Wel, saerebleu, daar ligt een radijsje... en daar nog een... twee... drie. Zou ik werkelijk ontbeten hebben? Ik kan 't mij niet herinneren. (Hij eet.) 'k Heb toch net 'n gevoel, alsof ik rammel van den honger. V IJ F T I E ND E T 0 0 N E E L. donders. — jakob. — dokter. — de majoor. — rook en mozes verborgen. J a k o b, komt binnen met den Dokter en den Majoor. Stapelgek! overtuig u maar zelf, dokter. Majoor. Ja, kijk hem eens eten. J a k o b, maakt de beweging van schaften. En al wel voor vier personen naar binnen, hoor ! Majoor. Ik heb het gezien. Hij heeft mij weggedanst. Dokter. Ik zie het, vrienden. Hij heeft het in den ergsten graad. Jak o b en de Majoor. Ach God! Dokter. Haal maar gauw een stevig eind touw. J a k o b, gaat af. Touw?... Foei, en gister nog zoo verstandig!.., (De Majoor gaat een weinig naar den voorgrond. Donders keert zich om.) Donders. Hee, is u daar, beste majoor? Hoe gaat het ? (Hij neemt zijn hand en drukt die nog al stevig.) De Majoor, trekt een erbarmelijk gezicht. Au, au! (Trekt zijn hand terug. Voor zich.) Wat heeft zoo'n gek toch 'n kracht! Dokter. Hoe is u de avond van gister bekomen ? Donders. Miserabel! Wij hebben bepaald bocht gedronken. ( Wijst op zijn hoofd.) Het klopt en bonst daar binnen alsof de kerkklok er klept. Majoor, tot den dokter. Daar heb je 't al. Donders. En als gemeen soldaat heb ik door de stad geloopen. Ze hebben mij naar de hoofdwacht gesleept, mij — kaptein Donders. (De dokter en de majoor zien elkaar bedenkelijk aan.) Als schoorsteenveger heb ik mijn testament loopen zoeken — verbeeldt u — 270,000 gulden heb ik geërfd en 't is weg, totaal weg ! O! Dokter, tot den Majoor. Ik weet het al: — hoogmoedswaanzin! M a j o o r, zacht tot den dokter. Dat heb ik al dadelijk gedacht. Donders, opgewonden. En die arme sukkel uit Brussel... Rook, onder de tafel sardientjes of worst etend. Wat wil hij van Brussel? 5 Donders. I)io arme Jodokus Donders! Rook, vol belangstelling, laat zijn worst vallen. Wat?! Donders. Zijn 30,000 gulden zijn ook weg. (In vertwijfeling.) O, Jodokus, arme kerel, was je maar hier, opdat ik je vergiffenis kon smeeken! (Hij heeft zijn armen uitgebreid.) Rook, komt onder de tafel van daan. Hier ben ik al! hier ben ik al! ( Hij vliegt in Donders armen.) Allen. Hé?! Majoor. Heer in den hemel, ik geloof, dat die vent mij de deur uitgedraaid heeft. Bindt hem! J a k o b, komt met touw, verbluft. Maar... dan heeft hij mij een oorvijg gegeven! Wacht snaak! (Hij teil hem binden.) Dokter. Maar alle duivels, wie is dan de gek?! Donders. Stilte, niijne heeren! (Tot Rook.) Hoe heet jij, mijn zoon ? Rook. Tot mijn twaalfde jaar heette ik Jodokus Donders, en woonde in Brussel. Donders. En je vader? Leeft die nog? Rook. Dan zat ik niet hier. Toen mijn ouders dood waren, hen ik op mijn eigen houtje de wijde wereld ingegaan. Hier in de stad ben ik tegen een schoorsteenveger aangeloopen. Hij heette KnipperdolletjeRook. Als kind van den huize heeft hij mij aangenomen en toen hij onlangs dood ging, heb ik zijn zaakje geërfd. En nu heet ik ook Knipperdolletje Rook. Geef mij asjeblieft mijn pakje maar weer terug, 't Staat me beter, dan deze vodden, die toch nog niet betaald zijn. (Rook wil de kamerjapon uittrekken. Donders ziet plotseling het testament uit den binnenzak steken.) Donders. Ho, wacht even! Ja, ja, daar heb ik het, daar is het! Hoerah! Mijn testament! (Kijkt er inmiddels in.) Ja, 't komt uit. Jodokus, kom in mijn armen ! Jakob, kom hier! (Hij omarmt beiden.) Ik ben rijk ! 270,000 gulden! Mozes, in den schoorsteen. Ach god, kapiteintje, is het nou nog geen tijd? Iwaai, het is hier zoo klein om te wonen! Donders. Wat is dat voor gejammer? E O O k. Dat is die woekerjood. Hij wou niet weg, — toen heb ik hem maar in den schoorsteen gestopt... (Allen lachen.) U kunt anders tevreden over mij zijn. Zij zijn allemaal de deur uitgegooid. J a k o b. Ja, dat kan ik getuigen. Majoor. Bommen en granaten, ik ook! Donders. Als ik ooit weer 'n plaatsvervanger noodig heb, dan zal ik aan Jodokus Donders denken. Haal hem er nu maar uit. Ik zal iedereen betalen. (Jakob gaat Mozes bevrijden.) ZESTIENDE TOOXEEL DE VORIGEN etl MOZES. Jakob. Daar heb je den schelm. (Hij brengt Mozes naar den voorgrond.) Mozes, komt roetzwart uit den schoorsteen of, als de kist gebruikt wordt, krijtwit te voorschijn. Ach god, wat is de vrije lucht toch lekker! (Haalt diep adem.). Nog zoeter dan de „matsesjalet" van mijn Saartje. Ach, kapiteintje, daar heeft nou de arme Mozes gezeten en is half gestikt en heeft met geduld zijn lijden verdragen. Krijg ik nou asjeblief 'n ander wisseltje? Donders. Wat zeg je? Een andere wissel? Mozes. Bij uw gezond, u hebt het beloofd. Hebt u niet gescheurd mijn wissel in stukjes? Hier zijn ze. (Hij toont zijn hond met de stukjes papier.) Donders. Kijk eens goed, Mozes, — heeft die meneer dat niet gedaan? Mozes. Bij mijn leven, ja, hij heeft het gedaan. Zoo waar zal hij krijgen een ma... Donders. Stil Mozes, je zult morgen of misschien vandaag nog je geld hebben. Mozes. God daarboven, wat maakt u me gelukkig, kapiteintje. Die blijdschap kan niemand voelen. Nah, wat heb ik mijn Saartje gezegd? De kapitein is een man van eer, ik maak zaken. (Tot Rook.) 'k Zal je betaald zetten, man. Je zal krijgen, wat Mozes je wenscht. Rook. Wees maar stil, Mozes, ik zal je schoorsteen voortaan voor niemendal vegen. Mozes. 'k Hou je an je woord. Dan heb ik toch niet voor niets in den schoorsteen gezeten. ZEVENTIENDE TOONEEL. DE VORIGEN. — BITTER ('.tl KNOOP. (Bitter en Knoop vertoonen zich in de deur op den achtergrond.) D o n d e rs. Ha, daar heb je m'n beste schuldeischers Knoop en Bitter. Komt binnen, komt binnen ! Knoop, ziet Bitter verbaasd aan. Maar met verlof... Bitter. Ja, u moet rekenen, zie je.. . Rook, neemt zijn vroegere houding aan. Mijne heeren, kent u mij ? Knoop en Bitter te gelijk. Heerejee! Rook. Ik heb u de deur uitgegooid. Knoop. Dat is me 'n mooi dingetje, met verlof. Bitter. Dat had je wel kunnen laten, zie je. Donders. Stel u gerust, mijne heeren, u krijgt uw geld . . . (Hij ziet Kwikstaart op den achtergrond verschijnen.) ACHTTIENDE TOOSEEL. DE VORIGEN, — KWIKSTAART. Donders. Ha, m'n beste mijnheer Kwikstaa'rt, is u nog niet weer vertrokken ? Bent u tot nadenken gekomen ? Kwikstaart. Ik heb niet willen vertrekken zonder uwe rechtvaardiging gehoord te hebben. Donders. Beste schoonpapa, gisteravond heb ik met mijne beide vrienden hier. (Wijst op den Dokter en den Majoor.) een weinig feest gevierd. Dientengevolge had ik van morgen geducht veel haarpijn. Mozes. Ach god, die koschere sjenten! Donders. In mijn katterige bui ontving ik bericht, dat mijn oom ■overleden was en dat ik 270,000 gulden had geërfd. Zie daar. (Hij geeft het testament aan Kwikstaart.) Bitter, Knoop en Mozes staan verbaasd en fluisteren met elkaar. Kwikstaart. Dat verandert de zaak heelemaal. Schoonzoon, ik neem u in genade aan. (Zij drukken elkaar de hand.) J a k o b. Groote grut, nou trouwt hij toch! (Luid.) Mijn dikke Lize wil ook trouwen, kaptein. Donders. Ga jij je gang maar, Jakob, jelui kunt het niet jonger doen. Jij wordt mijn lijfknecht en Lize .. . Jakob. Uw lijf-meid, kaptein? Donders. Daar zullen we later wel eens over praten. Rook, zuchtend. Ach, Karolien, wanneer zullen wij zoo gelukkig worden ? Donders, plotseling. Dat is waar ook! Beste Jodokus, ik erf niet alleen. Jij krijgt ook 30,000 gulden. Rook. I-i-ik? Hoerah, dan trouw ik Karolien. Wanneer kan ik ze halen ? Donders. Morgen. In afwachting daarvan . .. Kwikstaart, valt hem snel in de rede. ... noodig ik alle heeren uit om met mij te déjeuneere n en op het geluk van deze drie aanstaande huwelijken te drinken in het hotel „De zingende krokodil." Donders. (*) Top! Dat neem ik aan! Majoor, tot den Dokter. Laten wij maar vast vooruitgaan, dokter, want die schoorsteenveger heeft mij geen tijd gelaten om te eten. (.Beiden af.) Kwikstaart, neemt Donders onder den arm.. Laten wij spoedig volgen, schoonzoon. En vertel mij eens al je wederwaardigheden tengevolge van je haarpijn. (Intusschen gaan beiden af. (*) Het slot levendig en vlug te spelen. Knoop, tot Bitter. Dat kan goed worden! Je arm met verlof, wij gaan ook mee. (Hij neemt zijn arm) Bitter, onder 't afgaan. Beiden zeer druk. Maar wij krijgen geld moet je rekenen, zie je ... (Beiden af.) J a k o b, tot Rook. Vooruit, schoorsteenvegertje, wij mogen niet te laat komen. Rook, wijst op zijn kamerjapon. Kan ik zoo gaan déserneeren? J a k o b. 't Is waar ook, je zal wel al genoeg hebben. Rook, haastig. Dan denk ik maar aan mijn Karolien en ik krijg van zelf trek. (Beiden af.) M o z e s, alleen. Daar gaan ze heen en laten Moozie alleen. Ben ik de laatste? Omein, laatsten zullen de eersten zijn. J a k o b, komt weer terug bij de deur. Kom ouwe, ik moet de deuren sluiten. Of wil je weer in den schoorsteen kruipen? M o z e s. Isa jou, m'n jongen. J a k o b. Kom dan maar mee, dan krijg je ook wat eten. M o z e s. God zal mij bewaren. Het is niet koscher. Jij zal eten je lijf zoo rond als 'n rijpe mispel. Mozes is blij, dat hij krijgt zijn 400 guldentjes. Moozie gaat naar z'n Saartje. Voor jullie haarpijn en vuile magen... en voor Mozes sjenten! Atjuus! (Hij gaat. Jakob kijkt hem verbluft na.) HET GORDIJN VALT. TOONEEL-BIBLIOTHEEK. Uitgaaf van SCHILLEMANS & VAN BELKUM te Zutphen. JSTo Pi ijs. H. D. 756 Stoere Knapen. Tooneelspel in drie bedrijven door George van der Werf f 0.80 7 1 757 De Schakers. Oorspronkelijk blijspel in een bedrijf door J. Mannoury 0.70 5 £ 758 De Macht van het magnetisme. Kluchtspel in een bedrijf door Jean Charlier J „ 0.50 4 2 759 Verboden Vruchten. Blijspel in drie bedrijven van Karl Pauli. Vertaald door H. P. Boudier „ 0 80 9 i S 760 Meester Vink of de vermiste diamant. Blijspel met zang in twee bedrijven bewerkt door F. J. Bodifiée „ 0.60 7 — (Zangpartij f 1.25. Partituur f3.— 761 Mensch, betaal je schulden! Bekroond blijspel in vijf be¬ dreven. Naar het Hoogduitsch van R.Kneisel door CP.T.Bigot „ 0.90 7 . 4 762 M'n schoonmoeder en ik. Blijspel in een bedrijf. Naar het Duitscli van Oscar Riecke I , 0.40 1 3 763 De oom uit Oost-Indië. Blijspel met zang in drie tafereelen door A. Ruyscli. Voor rederijkers bewerkt door F. J. Bodifiee „ 0.80 8 — (Zangpartij f 2.— Partituur f 3.—) 764 Myn naam is Lehman. Blijspel in vier bedrijven. Naar 't Duitsch van Anton Anno 0.90 9 4 765 Het Visschersmeisje. Kluchtspel in een bedrijf. Naar liet Hoogduitsch van \V. Dalatkewicz door Jean Charlier . . „ 0.40 3 1 766 De Compagnon. Blijspel in vier bedrijven door Adolph L'Arronge. Vertaling van Gérard . „ 0.90 8 $ 767 Aan den djjk gezet. Kluchtspel in een bedrijf. Uit het Hoog¬ duitsch door Jean Charlier 0.30 1 2 768 Zenuwachtige vrouwen. Blyspel in drie bedrijven. Naar het Fransch van Blum en Toché „ 0.90 5 1 769 De geschiedenis van oom Becker. Operette in een bedrijf! door Jean Charlier 0.30 2 1 (Zangpartij f 1.25) 770 De roof der Sabjjnsche maagden. Blijspel in vier bedrijven door F. en P. von Schönthan. Vertaald door Jean Charlier » 0.90 6 & 771 Hjj is gered! Blyspel in een bedrijf door M. J. Gillissen. . « 0.40 6 — 772 Köpnickerstraat No. 120. Blijspel in vier bedrijven door G. von Moser. Vertaald door Gérard * 0.90 11 6 773 Ken sleeperspaard op hol. Kluchtspel in een bedrijf door Corn. A. Nagtegaal | „ 0.40 4 2 774 *t Aapje 117. Blijspel in drie bedrijven van De Najac en Millaud. Vertaald door Jos. van Biene 0.90 8 3 775 M|jn oom en m^jn vrouw. Oorspronkelijk blijspel in een be drijf door L. D. J. Keeser Cuperus 0.40 4 2 776 Ken Kandidaat voor de 2de Kamer. Kluchtspel in een bedrijf! van G. von Moser. Vertaald door Jean Charlier . . 0.50 4 2 777 Geluk bij vrouwen. Blijspel in drie bedrijven van G. von Moser. Vertaald door H. P. Boudier 0.90 8 6 778 Uit liefde voor de kunst. Vaudeville in een bedrijf door Jean Charlier 0.40 4 2 (Zangpartij f 1.25) 779 Martin de kruier. Tooneelspel in drie bedrijven. Naar 't Fransch 0.90 7 5 780 Honderd jaren te laat op de wereld. Blijspel in een bedrijf. Naar het Hoogduitsch van R. Hahn door C. P. T. Bigot . „ 0.40 2 — 781 In den Gemeenteraad. Blijspel in vijf bedrijven. Naar het Hoogduitsch van G. von Moser 0.90 10 7 De complete Catalogus der Tooneel-Bibliotlieek is op aanvraag gratis te bekomen. TOONEEL-BIBLIOTHEEK. Uitgaaf van SCHILLEMANS & VAN BELKUM te Zutphen. i Prijs. H. D. No. 725 De eerlijke vinder. Oorspronkelijk kluchtspel in twee be- . _ draven, door L. J. Fikkee ' 726 De Foppers gefopt. Oorspronkelijk kluchtspel in twee „ . bedreven door L. J. Fikkee " 727 Heer en Knecht. Oorspronkelijk kluchtspel in twee bedrij- ft q ven door L. J. Fikkee " u' 728 Die niet hooren wil moet voelen. Kluchtspel in twee ~ . bedrijven. Vrij naar het Duitsch door M. J. Gillissen . . " 4 1 729 Onschuldig. Oorspronkelijk tooneelspel in drie bedrijven AQA _ door L. J. Fikkee " u,yu 7 ó 730 De Strikken van 't Noodlot. Drama in vijf bedrijven van Nicolaiis Potjéchin. Voor het Nederlandsch tooneel non bewerkt door J. A. Holtrop » y " 7 )e Geduldproef of de verwisselde oppassers. Kluchtspel in een bedrijf. Vrij naar het Duitsch door M. J. Gillissen » U,DU — ó2 Een repetitie-avond van „Eensgezindheid". Oorspronkelijk kluchtspel in twee bedrijven door L. J. Fikkee ....-" 4 733 Een brave Hendrik. Blijspel in een bedrijf door Elise Poons—van Biene | » 1 734 Van den wal in de sloot. Oorspronkelijk kluchtspel met „ zang in een bedrijf door L. J. Fikkee 4 — 735 Een Huwelyks-aanzoek. Oorspronkelijk kluchtspel in twee nQn bedrijven door L. J. Fikkee n O.oO l 1 736 Een misdaad uit liefde. Oorspronkelijk kluchtspel in twee bedrijven door L. J. Fikkee n O.oO ó l 737 Ja, zoo zijn ze! Kluchtspel in een bedrijf. Naar het Hoog duitsch van Rudolf Jarory door C. P. T. Bigot n O.oO 1 4 738 De twee Brieven. Blijspel in twee bedrijven door C. M. . . » 0*£0 2 1 739 Louise en Wiesje. Blijspel in een bedrijf door C. M. ...» O.oO 8 2 740 's Morgens vier uur of een vergeten balgast. Blijspel in een bedrijf. Naar het Fransch van Siraudin en Delacour door Jacs. de Vos; »0.40 1 1 741 De Luitenant en zijn Oppasser of Soldatenlist. Blijspel in een bedrijf door H. M. P. van Emmerik .... . » 0.60 4 2 742 Mijn Luitenant. Kluchtspel in een bedrijf. Vrij naar het Hoogduitsch van Joh. Ludw. Weber door C. P. T. Bigot . n 0.40 4 — 743 Vriendentrouw. Tooneelspel in drie bedrijven bewerkt door Antonie. (Ant. S. Reule Nzn.) 0.80 4 2 744 Het Wonderkind. Blijspel in een bedrijf. Uit het Duitsch van Ludwig Fulda vertaald door A. Ising Jr 0.40 1 2 745 De Wereldkampioen. Blijspel in een bedrijf door C.P.T.Bigot „ 0.40 5 2 746 Oprecht gemeend. Blijspel in een bedrijf door Mart. L. Liket . „ 0.30 3 2 747 Een Vrouwtje van buiten. Kluchtspel in een bedrijf. Naar het Duitsch van C. F. Wittmann door C. P. T. Bigot . . n 0.40 4 2 748 Groote Veranderingen. Tooneelspel in een bedrijf door \V. Wijker 0.40 4 1 749 Met twee Woorden. Blijspel in een bedrijf. Uit het Duitsch van Leopold Adler vertaald door A. Ising Jr „ 0.30 3 2 751 De Kiezers, of het hemd is nader dan de rok. Blijspel in een bedrijf door P. A. van Overeem. 2e druk 0.5') 7 — 752 De Bruid. Blijspel in een bedrijf. Vrij naar het Hoogduitsch van Th. Körner. 2e druk j „ 0.30 2 — De complete Catalogus der Tooneel-Bibliotheek is op aanvraag gratis te bekomen.