BESCH RIJVI NG VAN BERGEIK DOOR P. N, PAN KEN, Correspondeerend Lid ; EN Jhr, Mr. A. F. 0. van SASSE van YSSELT, Bestuurslid VAN HET Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen IN NOORD-BRABANT. Uitgave van gezegd Genootschap. NIEUWE REEKS N°. 9. Stoomdruk van LUTKIE & CRANENBURG, 's Bosch. BESCHRIJVING VAN BERGEIK. W' BESCHRIJVING VAN BERGEIK DOOR P, N. PAN KEN, Correspondeerend Lid EN Jhr. Mr. A, F. 0. van SASSE van YSSELT, Bestuurslid VAN HET Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen IN NOORD-BRABANT. Uitgave van gezegd Genootschap. NIEUWE REEKS N». 9. Stoomdruk van LUTKIE & CRANENBURG, 's Bosch. VOORWOORD. Het doe], dat wij ons met het geven der beschrijving van Bergeik voor oogen stelden, is het leveren eener bijdrage tot de kennis van een echt Meierijsch dorp. Daartoe is door den eersten ondergeteekende sedert 1836 bijeenverzameld alles wat hij uit den mond des volks over dit oude dorp kon vernemen en hetgeen hij daarover in het archief van die gemeente vond, terwijl daaraan door den tweeden ondergeteekende is toegevoegd al hetgeen deze over die plaats kon opsporen in de protocollen harer voormalige Dingbank. Wij hebben in onze beschrijving dat, wat wij in de archieven vonden, zooveel mogelijk letterlijk aangehaald, omdat wij van oordeel waren, dat de waarde van onzen arbeid daardoor slechts kon stijgen. Al is de gemeente Bergeik nooit eene j laats van veel beteekenis geweest, zoo vertrouwen wij toch met hetgeen wij daarover konden vinden ons doel te hebben bereikt, omdat onze nasporingen in elk geval zooveel aan het licht hebben gebracht, dat daaruit een beeld valt op te maken van hetgeen een Meierijsch dorp gedurende het laatste zestal eeuwen is geweest, zoowel in tijden van welvaart als van lijden en strijden. Om het volksleven aldaar te leeren kennen hebben wij in dit werk ook opgenomen eene beschrijving van de oude gilden, gebruiken en volksverhalen van Bergeik, hoewel het niet te ontkennen valt, dat daaronder het een en ander voorkomt, dat aan hen, die geen studie van de folklore maken, kinderachtig zal toeschijnen. BERGEIK, » „ Juli 1900. 's HERTOGENBOSCH, ' P. N. PANKEN. A. VAN SASSE VAN YSSELT. HOOFDSTUK I De naam Bergeik. Het vroegere dorp, thans gemeente Bergeik, is gelegen in het Kwartier der Meierij van 's Hertogenbosch, dat den naam van Kempenland droeg en wordt begrensd ten N. door Eersel en Riethoven, ten O. door Westerhoven en Borkel, ten Z. door Neerpelt, Lommei en Luiksgestel en ten W. door Postel (gemeente Moll), Reusel en Hapert (gemeente Hoogeloon c. a.). Bergeik moet eene zeer oude plaats zijn, omdat er gevonden zijn begraafplaatsen der Taxandren, een stam der Franken, die reeds vóór de invoering van het Christendom hier te lande een groot deel van Noord-Brabant bewoonde. De monnik Stephalinus, die omstreeks 1150 leefde, noemde dit dorp Eicha, zoodat zijne allereerste benaming wel Eijk geweest zal zijn, eene benaming, die men nog terugvindt in den tegenwoordigen naam Bergeik en ook nog voortleeft in den naam Eikereind, zijnde de voornaamste buurt van Bergeik, alsmede in de namen Eikeven (een moeras, gelegen op een afstand van 10 minuten gaans van de kom van Bergeik) en Eikestraat, (de openbare weg, welke van het onder Riethoven gelegen gehucht Waalwijk >) naar Bergeik voert). Een charter van 1378 spreekt van Eycke et Wester hoven. In eene schepenakte van Bergeik van 1) Zie over deze benaming Dr. C. R. Hermans Bijdragen II blz. 285. 1444 wordt ook gesproken van de parochie van Eijck, wat zelfs nog doet eene schepenakte van die plaats van 3600. De naam Eijk is alzoo gedurende eeuwen aan dit dorp gegeven geworden. Haren oorsprong zal deze benaming wel ontleend hebben aan den eenen of anderen eik, dien onze Heidensche voorouders te Bergeik vereerden. Tenzelfden tijde, dat Bergeik Eijk genoemd werd, vindt men daaraan ook den naam van Eykelberg gegeven. Zoo staat geschreven in een charter van Augustus 1283, berustende in de archieven der Abdij van Postel en afgedrukt in het Tijdschrift voor N.-Brab. Geschied., Taal- en Letterkunde II blz. 43: decimam infra limites parochiae de Eikelberge, in loco qui dicitur Terlo jacentem. In een charter van 1297, afgedrukt t. a. p. blz. 44, wordt gesproken van de bona domus de Postula, sita et jacentia in Eykelreberge, en in een charter van 1346, afgedrukt t. a. p. blz. 56, van Eykelberghe dictae Leodiensis diocesis. Een charter van 1359, afgedrukt alsvoor blz. 46, spreekt van alle erve, dat Ghodevart vorscreven ligghende heeft in de parochiën van Eykelberghe. Daarentegen wordt Bergeik in een charter van 1438, dat ook t. a. p. afgedrukt is op blz. 47, weder genoemd onsen dorpe ende prochie van Eyke, doch in een charter van 1461, afgedrukt als voorzegd op blz. 51, heet het wederom Eykerberghe, wat eveneens het geval is in het Leenregister van Oud-Herlaer, berustende in het Rijksarchief te 's Hertogenbosch, alwaar op het jaar 1486 gesproken wordt van der prochien van Eykelberge. De benaming Eikelberg beteekende kennelijk een berg met eikenboomen beplant en zal dus wel ontleend zijn aan de eene of andere met eikenboomen bezette hoogte, die men oudtijds te Bergeik had. De naam Bergeik, dien het dorp van dien naam thans draagt en welken wij daaraan reeds gegeven vinden op een zegel van die plaats van 1501, voerende toch dat zegel tot randschrift de woorden : Sigillum Scabinorum ville de Bercheijck (zie het hiervoor gemeld Tijdschrift t. a. p. blz. 55), - is blijkbaar door het spraakgebruik ontstaan, doordien men kortheidshalve Eikelberg omzette in Bergeik. Th. Ign. Welvaarts, de te vroeg ontslapen archivaris der Abdij van Postel, die al de voormelde charters publiceerde, was t. a. p. blz. 59 ook van oordeel, dat de naam Bergeik ontstaan is door de omzetting der twee lettergrepen Eik en Berg. Steph. Hanewinkel in zijne Gesch. en Aardrijkskund. Beschr. der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch blz. 375 meende daarentegen in het woord Bergeik te moeten zien eene samenvoeging der plaatsnamen Berkt en Eik, vermits hij aldaar schreef: „Ik moet hier omtrént den ouden naam dezes Dorps, Eik, nog bijvoegen, dat dezelve nog bewaard wordt in den naam van het Gehugt Eiker eind en de verandering van den naam Eik in Bergeik schijnt ontleend van de Buurt de Berkt." Wij houden onze zienswijze voor juister op grond, dat vóór het ontstaan der benaming Bergeik dit dorp heette Eikelberg. HOOFDSTUK II. Gehuchten. Bergeik was oudtijds verdeeld in vijf heerdgangen. Wij schrijven heerdgangen en niet haardgangen, zooals men thans veelal pleegt te doen, omdat dit laatste woord slechts eene verbastering is van het eerste en het gebruik van het woord haardgang hen, die den oorsprong daarvan niet kennen, slechts op een dwaalspoor kan brengen. Het woord heerdgang beteekent gang van de heerde=kudde, alzoo gedeelte van een dorp, van waaruit het vee naar de gemeene weide ging. Evenals de meeste dorpen in de Meierij van den Bosch hadden ook de ingezetenen van Bergeik weiden, die dienden tot hun gemeenschappelijk gebruik; van daar de Latijnsche benaming compascua. ') Wat J. Habets over zoodanige 1) Zie hierover Stockmans Decisiones Brabantinae blz. 190, weiden schreef in zijne Limburgsche Wijsdommen blz. X. was ook waar voor Bergeik en menig ander Meierijsch dorp; hij schreef daar: „een koeheerd stond aan het hoofd der gansche veedrift van het dorp (of gehucht); wanneer hij 's morgens vroeg op zijn hoorn blies, verlieten de koeien de stallen en keerden 's avonds onder de muziek van hun hoeder weder naar huis." De heerdgangen of gehuchten van Bergeik waren: het Eikereind, de Broekstraat, de Berkt, het Loo en de Weebosch. HET EIKEREIND. Dit gehucht bestaat uit de navolgende buurtschappen: het Hof, de Straat, het Eind, de Berg, de Kept, de Lind, de Rundspade, de Paal, de Boevenheuvel en de Bocht. Het Hof is van het Eikereind, dat steeds het voornaamste gehucht van Bergeik was, op zijne beurt de voornaamste buurt; daar stonden van ouds de oude parochiekerk, de Abtshuizing (later de Hervormde pastorie), de school, de huizen der aanzienlijken en de meest bezochte herbergen met de daarin zich bevindende gildekamers. Uit de omstandigheid, dat men aldaar ook vindt een Schansenakker, leide men evenwel niet af dat op het Hof reeds in de Middeleeuwen eene schans lag, daar toch die akker zijn naam ontleent aan de schans, welke tijdens den Tachtigjarigen oorlog, zooals wij later zullen zien, werd opgeworpen op het kerkhof, dat om de oude parochiekerk lag. Wel vond men in andere gehuchten van Bergeik en omstreken schansen, die blijkbaar uit den tijd der Middeleeuwen dagteekenden; zoo wordt nog in de registers der verpondingen van Bergeik van 1761 gesproken van de buurtschap de Schans onder Berkt; in idem van 1760 van het land genaamd de Schans onder de Witrijt; in eene schepenakte van Bergeik van 1714 van: „het oud woonhuijs de Brouwerye, alsmede den hof!' daarbij gelegen tot de Schans gelijck den Kerckhoff toe, staande en geleegen aan en by de parochiekercke van Rijdthoven." Van dergelijke schansen schreef Paul Clemen in Die Kunstdenkmaler der Rheinprovinz I. Bd. 2 blz. 48: ,allerdings wurden Reduitschanzen auch lediglich für Bergung des Viehes in kriegerischen Zeiten angelegt., so im Jahre 1446 zu S. Hubert ein Kuhkirchhof (Binterim und Mooren Rhein. Westfal. diplomat. Codex II blz. 382), aber die Mehrzahl dieser Hecken hatte die friedliche Bestimmung ein Uebertreten des weidenden Viehes auf fremdes Gebiet oder in Moorgrund zu verhindern." ') De Straat was ook steeds eene voorname buurt van Bergeik; men had daar van ouds het marktveld en in den lateren tijd kwamen er te staan het raadhuis en de Protestantsche kerk. Tot 1844 stond in deze buurt, ter plaatse, waar de zandweg van Eersel uitkomt op den alhier gelegen kunstweg, boven op den wegwijzer, die naar Eersel wees, een bord of plankje, waarop was afgebeeld een aan een paal gebonden persoon, die gegeeseld werd, met het onderschrift: Straffe dev boomschenders. Deze straf was bedreigd bij het Reglement van den Raad van State van 5 Januari 1746, waarbij het Pootreglement voor de Meierij van 29 Oct. 1696 vernieuwd en geamplieerd werd. Dergelijke borden vond men oudtijds overal in de Meierij; te Bergeik bleef zoo'n bord het langste staan ; reeds vóór 1754 moet het daar geweest zijn, want in de dorpsrekening van Bergeik over dit jaar staat vermeld: betaald 10 stuiv. aen olie en verf int verven van de paal der boomschenders. De Berg. Deze buurt, die onmiddellijk aan de buurtschappen het Hof en de Straat grenst, telt niet meer dan vier huizen en heeft geen heuvelachtigen bodem, zoodat aan haar de naam Bergeik wel niet zal ontleend zijn. Heuvelachtig is daarentegen wel de Bergerheide, die in hare nabijheid een aanvang neemt. De Lind. Hier ter plaatse stond naar alle waarschijnlijkheid oudtijds, op een afstand van ongeveer een paar minuten gaans van het riviertje de Keerschop, het kasteel, waarover in een volgend hoofdstuk. De Boevenheuvel. Deze buurtschap zal haren naam, dien men 1) Zie nog over de schansen, die men oudtijds op de dorpen vond. de 1'ublications de la Societé Historique et Archéologique dans le Duché de Limbourg 1872, blz. 88 en 89. reeds in eene schepenakte van den Bosch van 1532 aantreft, wel aan boeven ontleend hebben ; zij strekt zich tot over Eersel uit. In eene schepenakte van Bergeik van 1747 wordt getuigd, dat een zekere Jacobus van der Linden, woonachtig te Bergeik, wiens schoonvader Lambert Hoppen op den boevenheuvel te Eersel woonde, te 's Hertogenbosch is opgehangen. Volgens de overlevering kampeerde op de heide onder deze buurtschap in de 18e of vroegere eeuw eens een leger, dat uit vrees voor den vijand in het nabij gelegen en onder Riethoven behoorend ven zijn brood wegwierp en moet dat ven wegens dit feit den naam van Broodven gekregen hebben. In het begin der 19e eeuw werd op de heide nabij dat ven in een eikenwal het geraamte van een mensch gevonden en niet ver van daar een bijna geheel door roest verteerd geweer met bajonet. De Bocht. Onder deze benaming verstaat men te Bergeik eenen hoogen. meestal schralen akker, die door een aarden wal omringd is. Hier ter plaatse kwam eerst kort vóór het jaar 1800 het eerste huis en werd in 1863 het Protestantsche kerkhof aangelegd. DE BROEKSTRAAT. Tot dit gehucht behooren de buurtschappen de Hoek, de Vliet en de Maai. Onder de buurtschap de Maai, welk woord beteekenteene vlakke of broekachtige weide, moet volgens de overlevering eenige eeuwen geleden een machtig heer gewoond hebben, die verreweg het grootste gedeelte der Maaierheide in eigendom had. Hij bezat, naar men zegt, een door grachten omgeven kasteel, dat in de onmiddellijke nabijheid der tegenwoordige Maaierhuizen stond. Ter plaatse waar dit kasteel zou gestaan hebben, werden in 1898 fondamenten in den grond gevonden, die ongeveer een halven meter dik waren; het onderste gedeelte van die fondamenten bestond uit keien, waarop zich lagen tuf bevonden, boven welke weder baksteenen lagen. Een der geestelijken van de oude parochiekerk van Bergeik was, zoo luidt de overlevering verder, verplicht in die kerk op een laat uur, men zegt ten half 12 uren 's voormiddags.. voor dezen heer de mis te lezen. Gewoonlijk woonde deze die mis tijdig bij, doch eens, op een regenachtigen dag, kwam hij niel op het bepaalde uur ter kerke en de geestelijke, die dacht, dat hij wegens het slechte weder niet naar de mis zou gaan, begon met haar te lezen zonder op hem gewacht te hebben. De priester had zich echter vergist, want de heer kwam in de kerk, hoewel wat laat. Zoodra zag hij niet, dat de geestelijke met de mis begonnen was zonder op hem gewacht te hebben, of hij ontstak daarover in zulk eene woede, dat hij den priester voor het aldaar doodde. Uit vrees van voor zijn misdrijf gestraft te zullen worden, zou hij daarop gevlucht zijn naar het naburige Luiksgestel, dat onder een anderen vorst dan Bergeik behoorde; daar heeft hij toen om zijne zonde goed te maken de parochiekerk gesticht en om dezelfde reden de helft zijner heide aan de ingezetenen van Luiksgestel en de wederhelft aan die van Beigeik geschonken, terwijl hij de Abdij van Postel met eene hoeve begiftigde. Zoo luidt althans de legende. DE BERKT. Dit gehucht, waarvan de naam oudtijds werd gespeld Berrect zie een charter van 1258 in het voormelde tijdschrift t. a. p. blz. 41 i), bestaat uit de buurtschappen de Hooge en Lage Berkt. De Hooge Berkt moet reeds tijdens het Heidendom bewoond zijn geweest, want in de heuvelen, die men hier aantreft en waarvan de grootste heeten de Driebergen en de Kattenberg -), bevonden zich vóórchristelijke graven. Volgens de sage hadden ook in deze heuvelen de Kabouters hunne verblijfplaats. De heuvel de Kattenberg zoude luidens de sage dezen naam gekregen hebben, omdat aldaar des nachts de heksen in de gedaante 1) In een charter van 1326, berustende in het gemeentearchief te Eersel, is de spelling: Bercht. 2) Zie hierover Dr. C. R. Hermans Bijdragen II blz. 280. van katten onder een weemoedig gekrol hare gewone dansen kwamen houden. ') In het gehucht Berkt, dat thans vrij welvarend is, woonden tot omtrent het midden der 19e eeuw vele bedelaars. De bewoners der andere gehuchten van Bergeik plachten daarom op die van dit gehucht het navolgend schimpliedje te zingen: De Berkter bokken Die komen getrokken, Die hebben geen nood, Ze schooien hun brood, Ze steken vader en moeder Met spellen dood. Op een afstand van eenige minuten ten Noorden der Bijstervelden, die binnen dit gehucht liggen, werd eenige jaren geleden op de Bergerheide de algemeene begraafplaats aangelegd. HET LOO. Het gehucht het Loo, dat in een charter van 1283 (zie het aangeh. Tijdschrift II blz. 43) Terlo genoemd werd, bestaat uit de buurtschappen het Voorste, het Middelste en Achterste Loo, de Rund, de Treurenberg, de Aa en Hongarije. In het Voorste Loo woonde de pastoor van Bergeik vóór het jaar 1792 gedurende eenige jaren. In het Middelste Loo werd in 1790 ten behoeve der Katholieken eene schuurkerk gebouwd; in 1792 kwam daarbij eene pastorie voor den pastoor van Bergeik en zijnen kapelaan, die om beurten de schuurkerken van het Hof en het Middelste Loo bedienden. Laatstbedoelde schuurkerk is in 1863 door eene fraaie kerk vervangen en in 1893 werd hier voor den pastoor van die kerk, ter vervanging van de pastorie van 1792, die slechts met stroo gedekt was, een ruim en geriefelijk 1) Zie nog behalve de na te melden Volksverhalen het Tijdschrift voor N. Brab. Gesch. enz. I blz. 175, en Hanewinkel Reize door de Majorij II blz. '220. huis gebouwd, zooals hierna uitvoeriger zal worden medegedeeld. De pastoor van het Loo doet thans moeite om aldaar eene bijzondere school op te richten; eene openbare school is er niet. In het Achterste Loo stond vroeger aan den weg naar Belgie eene bierbrouwerij, tevens herberg. Onder de vloer eener schuur van dit gebouw werd in het begin der 19e eeuw het geraamte van een man gevonden, die te oordeelen naar de overblijfselen van kleederen, welke daarbij aangetroffen werden, een soldaat moet geweest zijn. Omtrent de beteekenis van den naam Hongarije, dien eene der buurtschappen van dit gehucht draagt, zooals zij dien reeds in 1629 had, kan men slechts gissingen maken. Ie Hooge Mierde vindt men de Hongersche beemden en te Zonhoven bij Hasselt de Honderiks; dit geeft grond om te veronderstellen, dat deze buurtschap den naam Hongarije niet ontleent aan het koninkrijk Hongarije, zooals eene buurtschap van Horst in de 19e eeuw haren naam van het werelddeel Amerika heeft gekiegen, maar dat haar naam zijnen oorsprong vindt bij de oude Germanen, die hier vroeger woonden. Onder de buurtschap Hongarije ligt de eenzame streek genaamd de Hondsklink. Bijgeloovige lieden durfden vroeger des avonds of des nachts deze plaats alleen niet voorbij gaan, omdat zij meenden, dat het er spookte. Zooals bekend is, behoorden de honden tot de spookdieren en zal daarom van dit soort van spoken deze streek haren naam gekregen hebben. In het gehucht de Aa zochten in het laatst der 18e eeuw eenige Fransche priesters tegen de vervolgingen der Fransche Republikeinen eene schuilplaats; zij moesten zich daar vreeselijk behelpen. Gedurende den oorlog van 1830 kwamen er verschillende Noordnederlandsche patrouilles. DE WEEBOSCH. Weebosch beteekent Wijbosch, want in de Kempen spreekt men de ij als è uit; de naam Weebosch komt alzoo af van ge- wijd bosch, wat ook het gevoelen is van Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Beschr. enz. blz. 361 en bevestigd wordt door een na te melden charter van 1326, omdat dit gehucht daarin Wedebosch heet. Dr. 0. R. Hermans is evenwel in zijne Bijdragen II blz. 284 van oordeel, dat het woord Weebosch komt van wee=geest en bosch en alzoo zou beteekenen plaats, waar de o-eesten, schimmen of zielen der afgestorvenen geëerd werden In elk geval bewijst de benaming Weebosch voor de oudheid van Beigeik. De overlevering zegt niets van de plaats waar hier een gewijd bosch zoude hebben gestaan of eene gewijde plaats zoude zijn geweest. Volgens Jac. van Oudenhoven werd hier eerst in 1470 een Capelle gebouwt. De kapel van den Weebosch had dus met den Heidenschen eeredienst niets te maken. Te de Weebosch waren sommige boerenwoningen nog in het laatst der 18e eeuw met kleine geschilderde of van opschriften voorziene glasruiten versierd, zooals op verschillende andere plaatsen van Kempenland oudtijds het geval was; de laatste dier ruiten, welke een bisschop voorstelde, is omstreeks 1840 uit eene dier woningen genomen geworden. Onder het gehucht de Weebosch behooren de buurtschappen Witrijt, Spaanrijt en Zandhoef. De buurtschap Witrijt, evenals Spaanrijt, ontleent haren naam aan een beekje of rijt, dat aldaar vliet. Gedurende den Tiendaagschen veldtocht trokken vele Noordnederlandsche militairen over de Witrijtsche heide. HOOFDSTUK III. Geschiedenis. Gebeurtenissen, die voor de geschiedenis des Vaderlands van belang zijn, hadden te Bergeik bijna niet plaats. Dit dorp ondervond desniettemin in ruime mate de nadeelige gevolgen der verschillende oorlogen, waardoor Nederland in den loop der eeuwen geteisterd is geworden. Zoo had het eerst te verduren de strooptochten der Gelderschen, en daarna moest het doorstaan de jammeren, welke de Tachtigjarige oorlog met zich bracht om ten slotte een deel te worden van Staatsbrabant en daardoor te komen in al het leed, dat Noordbrabant, inzonderheid de Meierij van den Bosch te verduren had, doordien de Republiek der Vereenigde Nederlanden deze provincie tot haar wingewest maakte en als zoodanig behandelde. Uit de verschillende stukken, die hieronder zullen worden medegedeeld, zal blijken, dat wat J. C. A. Hezenmans in zijn 's Hertogenbosch van 1629-1798 op blz. 121 en vlgd., 241, 298, 371, 416 en volgd. schreef ook voor Bergeik in het bijzonder waar is. Bergeik kreeg eveneens ruimschoots zijn deel in al de jammeren, welke met zich brachten de oorlogen, waarin de Republiek der Vereenigde Nederlanden achtereenvolgens gewikkeld werd, eerst met den Bisschop van Munster in 1665 ') en daarna met de Franschen in 1672 '2), 1702 3) en 1747, zooals mede uit de hierna te vermelden stukken te zien is. Van onze latere oorlogen met Frankrijk en Belgie ondervond Bergeik echter weinig hinder. Zie hier het voornaamste wat er in den loop der tijden te Bergeik is voorgevallen en hoe dit in de daarvan nog bestaande bescheiden beschreven is: 1331. De pest heerscht te Bergeik, waardoor aldaar 400 menschen worden ten grave gesleept. 1468. Karei de Stoute staat in Januari van dit jaar aan de Regeering van Bergeik toe om van dit dorp eene stad te maken 4) en het met wallen, poorten en grachten te versterken; van deze bevoegdheid is nooit gebruik gemaakt; toch richtte hij zijn brief, waarbij hij de jaarmarkten dezer plaats met 1) Hezenmans t. a. p. blz. 227. 2) Hezenmans t. a. p. blz. 29C. 3) Hezenmans t. a. p. blz. 341 en vlgd. 4) Over hetgeen hiertoe noodig was zie men Steph. Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Besehr. der Stad en Meierij van 's Bosch blz. 10 noot 1. 2 twee vermeerderde, ad consulem senatumque civilatis Bergeycanae. (J. van Oudenhoven Beschry vinghe van de Meyerye van 's Her• togen-Bossche blz. 60 en 61.) 1506. Bergeik wordt van wege de Gelderschen geplunderd en gebrandschat. In de kronijk van de oorlogen tusschen Brabant en Gelderland (Taxandria VII blz. 54) wordt dit aldus vermeld: want waerachtig ende notoir is, dat zeer corts nae der aflivicheijt van wylen zeer hooger memorién coninck Phs. van Castilien voorgenoemd, die den XXVI dach der maent van Septembris bijnnen der stadt van Bourges (Burgos?) Gode almachtich zijn ziele offerde ende van dezer werlt scheyde, wederomme oorloghe ende twist gemaect is geweest by wylen heeren Karle van Egmondt tegen deze landen, contrarie der peyse van Roosendale, in sulcker voegen dat wylen heei Robbert van Arenborge mit groote macht gecomen is geweest uuyt Vranckrycke tot Rueremunde, begijnnende den tweeden dach van October int jaer van zesse de voirs. Meyerye te invaderen met roove, brande ende gevanckenisse, ende yerst tot Heze ende Leende, aldaer groote menigte van huysluyden gevangen wordden ende hy eenen grooten rooff met hem dreeff, reysende voirts van daer nae die vryheijt van Loemele, deselve over het meestendeele verbrandende ende de rest brandscattende ende pij llerende, verbrandende insgelijcx de dorpen van Dessele, Rethy ende meer andere dorpen aldaer, met allen den scaepscoyen van Postele, reysende van daer voirts des avonts, te wetene den zevenden dach van October, tot Tuernhout, alwaer alle manspersonen gevloden waeren, verdingende ende brantscattende deselve vryheijt; comende des anderen daighs wederomme binnen de Meyerye van den Bossche tot Eersele ende Bercheijck, die zij oyck pijlleerden ende verdinghden, reysende alsoe wederomme met eenen zeer grooten roeff nae Rueremunde ende voirts nae Vranckrycke. 1512—13. Krijgsknechten van Van Wyssem liggen te Bergeik in garnizoen om te waken tegen de Gelderschen, die strooptochten in de Meierij wilden ondernemen. (R. A. van Zuylen Inventaris der Archieven van de stad 's Hertogenbosch I blz. 258). 1574. De inwoners van Bergeik nemen lieden gevangen, die tegen den Koning van Spanje waren opgestaan. Dit wordt als volgt vermeld in een brief van J. de Greve, drossaard van Brabant, thans berustende in de Archives Générales du Royaume de Belgique (liasse No. 138 des Papiers d'Etat et de 1'Audience) en luidende als volgt: A son Excellence. Monseigneur. Je ne puis laisser d'advertir a Vostre Excellence que la pluspart des prisonniers, que les allemans du Fouchre ') ont, sont esté pris par ceulx de Bercheyck, combien que les dictz de Bercheyck par commandement du Fouchre les luy ont délivré et veu que j'entens que les dictz prisonniers sont subjectz de Sa Majesté et les plus grand bilitres, qui sont icy a 1'enthour tant de mal courrons journellement parmy les pays menassantz de brusler les villaiges; pour les composer il me semble que Vostre Excellence ne les doibt laisser es mains des allemans, qui ont jusques ores casi tousjours composé et mis en ranchon telz bilittres, car sy 1'on les laisse eschapper les payssans ne se vouldroient plus mesier de les poursuyvre ou apprehender. Partant plaira a Vostre Excellence d'ordonner au dict colonnel Fouchre de me délivrer les dictz prisonniers affin d'estre procédé contre iceulx par torture et aultrement comme 1'on trouvera convenir. Monseigneur après de m'avoir trés humblement recommandé a la bonne grace de Vostre Excellence, jeprieray le Createur de maintenir a ycelle en bonne et longue vie et en toute prospérité. De Postelt ce Xe de Janvier 1574 stil de Brabant. De Vostre Excellence Trés humble serviteur le drossart de Brabant J. de GREVE. 1) Von Fugger? 1575. Bergeik en Riethoven worden voortdurend lastig gevallen door hen, die tegen den Koning van Spanje waren opgestaan. De beide dorpen hebben daarom ter hunner verdediging op eigen kosten in dienst genomen een leger van 200 arkebusiers en 400 piekeniers, dat meermalen geheele benden van die rebellen gevangen nam. Desniettemin wordt aan deze dorpen groote overlast aangedaan door de troepen van kapitein Cigonia, van Antonio d'Avalos en van anderen te Eindhoven in garnizoen en wil de Regeering van die stad hen belasten met een deel van het onderhoud van die troepen, ten welken einde die Regeering twee hunner schepenen gevangen nam. Hierover beklagen zich de inwoners van Bergeik en Riethoven bij Don Louis de Requesens, die hen daarop in het gelijk stelt, zooals blijkt uit de navolgende brieven, berustende alsvoor, liasse No. 148 '): A son Excellence. Remonstrent humblement les habitans de Bercheyck et Rythoven, que, comme eulx suppliants estantz quasi journellement assaily des rebelles de Sa Majesté, ont été contrainctz a leur grande despence ordonner de leur propre gens deux eens harquebouziers et quatre eens picqueniers, avec lesquelles ils ont tellement monstré teste aus dictz rebelles, qu'a diverses fois ilz ont pris bonne troupes des dits rebelles et les livrez 1 une fois au coronnel Foucquere, 1'autrefois au drossart de Brabant ou bien a 1'escouttette de Bois le Duc selon que 1'occasion se presentast, estantz a ceste cause lesdits suppliants expressement des dictz rebelles deffiez comme aussy les lettres du dict deflfy se gardent chez le commissaire Sestich. Et combien que les dictz suppliants, attendu ce que dict est, et mesmes qu ils sont assez affolez par diverses compaignies des soldatz, qui chez eulx ont logez comme celle du capitain Sigonia, d'Antonio Davolos et aultres, ne debvroient par leur voisyns estre plus chargés que 1) Zie over deze gebeurtenissen nog Honben Geschied, van Eindhoven I blz. 156 en vlgd. en blz. 163. Son Excellence les a volu charger. Si est ce que les bourgemestres d'Eyndhoven (soubz umbre et pretext d'une ordonnance verbale aux suppliants par un Loys le Clerck, soy disant commissaire de Son Excellence, au dixiesme du moys de Mars dernièrement passé donnée, par laquelle aux suppliants est ordonné de contribuer a 1'entretenement des chevaulx légiers, estantz au dict Eyndhoven, leur tauxe et quote et a laquelle les suppliants jusques a ceste heure ont, — comme raison est — obey) se sont avanchez de tenir en leur dicte ville en arrest deux eschevins dudict Bercheyck et Rythoven pour par telle voye contraindre les suppliants de payer leur quote de tout ce que les diets chevaulx légiers avoyent dependuz dès le premier jour qu'au dict Eyndhoven estoient arrivez et devant que la dicte ordonnance aux suppliants fut donneé, chose comme il semble aux suppliants non raisonnable et non correspondante a la dite ordonnance. Supplient pour ce trés humblement les dits pauvres suppliants, qu il plaise a son Excellence de faire commandement exprès aus dits bourgemestres d'Eyndhoven de soy deporter de telle manière de faire et de remettre les dictz eschevins en leur liberté, annulant et cassant le dit arrest et payant aus dictz eschevins leurs despens. Quoy faisant etc. Op zijde van dit verzoekschrift staat: Le Sr Marquis Vitelli verra ce mémorial et y ordonnera comme il trouvera se povoir faire. Faict en Anvers le XXII de Juing 1575. J. Berti en daaronder : Los suplicantes noestan obligados de contribuyr a la campania de Antonio de Avalos que ha estando en Eindhoven sino desde el dia que de parte de Su Exc.a Ill.ma los ordeno Luys Cler por tanto sera necesario que los esonira mandando a los del dicho Eindoven que no ayaa de pretendo otra cosa, y que luego sudten las personas y haziendas que han enbargado. Fécha en Anvers a 25 de Junio 1575. CHIAPPINO VITELLI. Onsen lieven besunderen den drossart ende schepenen van Endoven. DON LODEWIJCK. Lieve besundere. Van wegen de inwoonderen van Bercheijck ende Rijthoven is ons te kennen gegeven, dat ghy onder decxel van zekere mondelinge ordonnantie, den supplianten by Loys le Clerc den Xen dach Martii lestleden ghedaen, dat dieselve supplianten horre tax ende quote souden contribueren tot onderhoudt van de lichte peerden, die tot aldaer tot Endoven laghen, als sy tot noch toe ghedaen hebben, u gevordert soudt hebben twee schepenen van Bercheijck ende Rijthoven te Endoven t'arresteren ende houden om by dijen middel de supplianten te bedwingen te betaelen hoer quote van alle tghene de voirscreven lichte peerden verteert hadden van den eersten dach aff, dat sy te Endoven gecommen waeren ende eer die voirscreven ordonnantie den supplianten gegeven was geweest, 't wellick hun onredelick dunckt, ons daerom biddende daerinne te willen versien. Ende want onse meyninghe is, dat die supplianten nijet en sullen voirder contribueren dan van den dach aff, dat die voirscieven ordonnantie hen ghedaen is geweest by den voirscreven Loys Clerc, soe ordineren wy u met ernst, dat ghy denselven supplianten nijet voirder affheijscht, quelt noch molesteert dan van den dach aff der voerscreven ordonnantie ende dat ghy van stonden aen ende sonder langer vertreck die vorscreven twee schepenen met hoer goedt, indijen ghy eenich becommert hebt van het arrest ontslaet ende vry ende loss laet sonder des eenichssins gebrecklick te sijn. Lieve besundere God sy met u. Geschreven t' Antwerpen den lesten dach Juni 1575. Op zijde staat geschreven: Los de Endoven sobre lo de las contributiones per orden del Sor marquez Vitelli. 1580. Aan de bevolking van Bergeik worden buitengewoon hooge lasten opgelegd door den Spaanschen kapitein Cigonia- Het volgende vindt men hierover in de Archives Générales du Royaume de Belgique (archives du Conseil Privé de CharlesQuint; carton intitulé contributions). Au Roy. Remontrent trés humblement ceux de Bergheyck comme ils ont presenté leur humble requeste affin que 1'exorbitante tauxe, dont ilz sont chargéz par le clerc du commissaire Cygoigne puist estre moderée et reduiste a la raison, et qu'ils ne soyent du tout enchassez, pour ce que leur est impossible de la furnir, et au cas que leur députez debveront partir d'icy sans avoir 1'allégement que convient, Votre Majesté verra a leur trés grand regret que, au lieu de penser profiter beaucoup de ces excessives contributions, Icelle ne profytera riens pour ce que les pouvres remonstrans seront constrainctz de habandonner le tout et comme vagabondz allieurs chercher moyen pour vivre, car a chose impossible ilz ne peuvent estre constrainctz et que le commissaire Cygoigne allège que si 1'on modéroit la tauxe des remonstrans que Votre Majesté debveroit aussi modérer celle des aultres villaiges, 1'on trouvera au cas de besoing qu'il a modéré luimêsme une fois la tauxe des remonstrans (combien que après son dit clercq 1'a sy exorbitantement haulcé) et de plusieurs aultres villaiges sy comme de Eersel et aultres, comme icelluy Cigoigne ne povra nyer, sans que pour ceste modération quelque inconvénient en soit advenuz et Dieu qui est la haut scayt ce que icelluy Cygoigne de telz et semblables modérations a recheu. Porquoy les pouvres remonstrans supplient bien humblement qu'il plaise a Votre Majesté ne les laisser escorcher tout viffz, mais les laisser vivre en leur pouvreté, les tauxant selon leur pouvoir et facultez et sont trés contents de servir, obéir et assister a sa Majesté en tout ce que leur sera possible. Ce faisant etc. Op zijde van dit verzoekschrift staat geschreven: Ces supplians déclairent ouvertement s'ils se plaignent de la taxation pour eulx et aultres villaiges de XXXVI florins par mois, mentionneé en la ordonnance de Cigoigne. Fait a Mons le 22 d'Aoust 1580. Ceulx de Bergheyck ayant vu 1'appostille mise sur leur requeste déclairent qu'ilz se plaignent de la tauxation de XVI florins par jour lesquelz est impossible de payer a ceux de Bergheyck avec les deulx hamettes, a scavoir Westerhoven et Rythoven et pleust a Dieu qu'ils fussent tant seulement tauxés XXXVI florins par mois comme la dite appostille samble presupposer, car les remonstrans ne feroient en ceste endroit aulcune difficulté et déclairent en oultre que la dite tauxation n'a point par eux esté faicte ny par les aultres villaiges, mais par le commissaire Cigoigne ou par ceulx qu'il entremis, supplians partout comme ilz ont faict par leur précédentes requestes. Onder het stuk staat geschreven: Le Conseiller van den Burgh est commis pour ouyr les solliciteurs de ces supplians pour après y ordonner ce que de raison. Fait a Mons le 23 d'aoust 1580. S. de GRIMALDI. Op den rug van het verzoekschrift staat: Le tout veu et oy les dits solliciteurs des supplians et le chevalier Cigonia, sur ce escriptes lettres closes respectivement aux abbé de St. Gertrude, le Sr de Haultepenne et les quatre maieurs au quartier de Bois le Ducq, afin d'avoir regard aux plaintes des supplians et redresser la taxe comme ils trouveront convenir par raison. Faict a Mons le 25 d'aoust 1580. Alexander Prince van Parme van Plaisance, Lieutenant Gouverneur ende Capiteijn Generael. Aux deputez de la Mayerie de Bois le Duc. Lieve Beminde. Wy seijnden u hierinne gesloten die requesten metten bygebonden stucken aen ons gepresenteert van wegen van die van Bergeijck ten eijnde ende aengaende hunnen dachten raeckende de moderatten ende augmentatien van de contributien tegen den commissaris Andries de Cigoigne ende zijn gecommitteerden aldaer inne gementionneert, gelijck breeder blijckt by den stucken. Ende mits den redenen by den vurscreven supplianten geallegeert ende bysunderlijck. dat wy begeeren, dat den goeden landtmannen ende des conincks ons genadichsts heeren getrouwen onderdanen nijet overlast ende onbehoirlicken geexactionneert noch te vele getaxeert en worden by der voorscreven contributien. Welcken achtervolgende hebbende geordonneert, dat die voorscreven supplianten oft hunne solliciteurs hierop gehoort souden worden ende ooc de voorscrevene Cicoigne deur eenige commissarissen raedtsheeren des secreten raede van Zyne Majesteijt daertoe gecommitteert. Wij bevinden noodich aen U te scryven ende aen den heere van Haultepenne om daerinne beter te versien gelijck van doen mits desen. Zoo ist dat wy U begeren, bevelen ende ordonneren van wegen der conincklycke Majesteijt alle de stucken te oversien ende voor zo vele als ghy daerinne kundt assisteren ghy aenschou neempt op de voorscreven dachten, redresseren ende herrechten de voorscreven taxatie in questie, zo gy sult vinden naer redene te behooren sonder in des voorscreven is in gebreken te wesen. Lieve beminde, Onze Heere God zy met u. Geschreven te Berghen in Henegouwe den XXVen Augusti 1580. Au chevalier Cigoigne. Alexandre Prince de Parme et de Plaisance, Lieutenant Gouverneur et Capitaine Général. Trés chier et bien aimé. Nous vous envoyons cy encloses par copies les requestes et pièces joinctes h nous presentées de ia part de ceulx de Bergeyck k la fin et touchant leurs plainctes en 1'endroit de la modération et augmentation des contributions contre vous et votre commis y mentionées, comme plus amplement se voit par icelles. Et pour les raisons par les dits suppliants y alleguées, mesmes désirans que aux bons paysans et leaulx subjectz du Roy Mon Seigneur ne soit faict aulcune des- raisonnable extorsion ou indue exaction par les dites contributions. Suivant quoy ayans ordonné que les dits supplians ou leurs solliciteurs et vous fussez oyz par quelques coinmissaires conseilliers du privé conseil de sa dite Majesté a ce députez et qu'entendons ce avoir esté faict et trouvé convenir de entre aultres vous escripre cestes. Nous vous requerons et de par Sa Majesté ordonnons par ces dites présentes de veoir et visiter le tout, et que en tant qu'en ce dependera de vostre debvoir et ce que pourrez remedier a leurs dictes plainctes, vous ayez le regard a icelles et redressez la dite tauxe comme trouverez convenir par raison, sans y faire faulte. A tout trés chier et bien aimé le Créateur vous ait en sa sainte garde. De Mons ce XXVe de aougst 1580. 1584. De Prins van Parma verleent sauvegarde aan die van van Bergeik. Dit staat vermeld in de Archives générales du Royaume de Belgique (liasse No. 290 des papiers d'Etat et de 1'audience) als volgt: A tous gouverneurs, chiefz, coronnelz, capitaines, enseignes, fouriers et conducteurs de gens de guerre du Roy mon seigneur tant de cheval que de pied de quelque nation qu'ilz soyent et a tous aultres justiciers, officiers et subjectz de Sa Majesté, cuy ces présentes verront, salut. Comme ainsy soit que nous ayons ordonné que les deux eens chariotz, que 1'on léve par la mayerie de Bolduc, facent leur assembleé et retraicte ordinaire au village de Bergeyck et pour la charge, que les manans et inhabitans du dit lieu en soustiendront, il soit plus que raisonnable que durant le temps que le train des dits chariotz durera, ils soyent aifranchiz et exemptez de tout logement de gens de guerre et de toutes aultres foulles, charges et impositions, nous avons pour ce regard pris et mis, prenons et mettons par cestes en notie protection et sauvegarde les dits villaiges de Bergeyck et les manans et inhabitans dicelluy avec tous leurs biens, meubles et immeubles, ensemble leurs femmes, enfans, serviteurs, servantes, bestiaulx, grains et fouraiges, que voulons et entendons estre exemptz de tout logement de gens de guerre et aus surplus garantys contre toutes foulles et oppressions. Sy ordonnons et mandons et commandons chacun de vous endroict soy et comme a luy appartiendra que n'ayez a loger ou faire loger audit villaige ny aux appendences d'icelluy aucunes gens de guerre ny permettre qu'il y soit faict aucunes foulles, dommaiges ou oppressions soit en leurs personnes, biens, bestiaulx et fouraiges sur paine de har ou de telle aultre punition arbitraire que ferons prendre sur les contrevenans et afin que personne n'en puisse pretendre cause d'ignorance etc. Le 21 de Decembrea Stabroeck 1584. 1592 Prins Maurits neemt het kasteel van Bergeik in en versterkt het. Mondragon herneemt het kort daarna en slecht het. 1593. Lieden van Peer, Exel, Hechtel en Wychmael vermoorden van de drie soldaten, behoorende tot het garnizoen der stad Grave, welke ten huize van den Vorster van Bergeik verborgen waren, op 5 Februari van dit jaar een te Bergeik, een te Luiksgestel en een te Pelt (Schepenakten van Eindhoven). Te Bergeik worden drie benden paardevolk van de Staatschen door de Koningsgezinden verslagen. Brief van den Schout van Kempenland, aan de Regeering van 's Hertogenbosch den 18e Augustus van dit jaar overgebracht door Bartholomeus Back of Bacx, wonende te Bergeik. (R. A. van Zuylen Inventaris der Archieven van de stad 's Bosch II blz. 1094). 1596 14 Maart. Eene Spaansche compagnie paardenvolk wordt te Bergeik door de Staatschen overrompeld. In de Schepenregisters van Bergeik staat dit feit aldus gerelateerd: Informatie bij mr. Symon Hendrichs, stadthouder van Kempelant, genomen op de thoecompste ende succes van de overrompelinge ende nederlaege, die de compagnie peerden van Comte Jan Jacomo Bellefoyense gehadt ende geleden heeft ende dat ten versuecke van heeren Wethouderen der stadt van Herentals. daerthoe geauthoriseert sijn van den heere Auditeur Nyekercke den 28 Marty 1596. Pauwels Willemssoen, sijnder tijdt schepene van Bercheijck, oudt omtrent sess ende vijftich jaeren, verclaert enz. goede ken- 1) Van Heurn Historie der Stad en Meyerye van 's Hertogenboseh II blz. 218 en 219. nisse te hebben, dat op den 14e Marty lestgeleden in het gehuchte van der Grooten Witrijt, groot sijnde vijff woningen, resorterende onder de jurisdictie van Bercheijck, sijn omtrent een ure voor den daege inne coomen seeckere trop van ruyteren ende deselve ruyteren hen te peerde houdende tot het schoon dach was ende sy overall connen sien, sijn daernaer affgeseeten ende henne peerden int getalle omtrent 50 peijsterten; dat oijck tot des deponents huyse was geloigeert eenen, die commandeerde ende noemende lieutenant, nijet wetende wie hy was en de voorslieutenant den deponent van alles gevraecht hebben naer den wech, naer den tijdt ende naer de vyant was verkeerende ende wat wech den vyant soude moghen inne comen, welcke passage hy, deponent, den lieutenant designeerde, gelijck de vyant naerderhant oijck gecoemen is omtrent de negen uren voor middach. Verclaert hy, deponent, dat, terselver ure de lieutenant stond in sijn duere van den huyse, die tydinge is gecoomen, dat den vyant voorhanden was ende belaste den ruyteren, dat sy hen te peerde souden gelijck sy deden ende vergaederden op sijns, deponents, missie') ende daernaer gereeden de straete inne westwaerts naer Postel ende hen omme gedreijt noordwaerts achter die beempden in der heyden ende corts daernaer den vyant van Daelen2) coomen, de van achter ende van besyden door die beempden hen gevolcht ende een der peerden ter des, deponents, huyse ende andere geloigeert hebben, nijet wetende wie ende van waer sy waeren, — waeren gereden in de wyer, liggende in der heyden, thoebehoorende die van Postel; heeft veele schueten hooren gaen ende daernaer gesien, dat deselve ruyteren van den vyant verwonnen sijn ; sijn metten ganschen truppe gereeden naer Blaedel ende hem, deponent, ende anderen belastende sijn dooden bleven die sulden haelen ende deselve begraven ; ende heeft hy, deponent, deselve dooden tot 2 in getalle metten waegen gehaelt ende ter eerde metten pastoir van Bercheijck eerlijck bestelt. Tuycht oijck hy, deponent, daer hy de dooden heeft 1) Mestvaalt. 2) Een gehucht onder Hapert. gehaelt of op gelaeden, gesien dat die jongens ende scheepers voorts hebben gebracht veele stucken van lancen. Den voorsr. deponent gevraecht uut wiens beveel ende authoriteijt de voors. compagnie uut der stadt van Herenthals getrocken is, die reden waeromme daeraff niet te weeten ; dan verclaert hy, deponent, naer sijn beste verstant, dat sy sterck waeren in de vijftich ruyters en dat de vyant sterck was, soe hem, deponent, dochte, twee mannen tegens een ; wie die hooffden waeren secht hem, deponent, onbekent te weesen ende dat de guide was een genaempt met naeme Frans Lambrechts; secht oijck egheen kennisse te hebben wat devoir die ruyteren gedaen hebben ende off sy middel hadden hen te retireeren, verclaert de deponent daervan egheen verstant te hebben; verclaert hy, deponent, voirts egheen te hebben. 1598. Door het Spaansch garnizoen van Weert ') wordt overlast, aangedaan aan de ingezetenen van Bergeik en Westerhoven, zooals blijkt uit de navolgende informatiën, voorkomende in de Schepenregisters van eerstgemela dorp: Informatie genomen by m>- Symon Hendrichs, stadthouder van Erasmus Schetz, J) op de foille, die geschijet sijn by dry hondert soldaeten van Weerdtopden Juny J 598 (actum coram schepenen Jacob Verreycken ende Helzelmans): Mr. Jacop Wachtelaer verclaert op den eedt by ende int aenveerden van synen officie gedaen, dat hy schaede heeft geleden soo in bier, cost, dranck ende tgeens sy hem hebben genomen ende aff moeten coopen, over die 5 carol. gulden. Jacop Verreycken verclaert, dat sy hem een bedde hebben uutgeschut ende die kerlen moeten ransoenen voor 13 guldens, beneffens noch dry calveren doot gesteecken, bedraegende ter somma van 21 guld. 1) Zie hierover Houben Gesch. van Eindhoven I blz. 257, 261 en van Henrn t. a. p. II. blz. 225. 2) Hij behoorde waarschijnlijk tot dezelfde familie als Anthony Schetz, baron van Grobbendonck, de beroemde bevelhebber van 's Hertogenbosch in 1629. Anthonis Helzelmans verclaert aen schaede geleden te hebben dertien guldens. (Volgen nog de namen van 70 ingezetenen van Bergeik, die elk eenige guldens schade leden). Allen ende eenen yegelijck saluyt. Wy Willem Berchmans, Jacob Yerreycken ende Anthonis Helzelmans, schepenen van Bercheijck, certificeren voor die gerechte, dat op heeden dato deeses officier ende borgemeesteren informatie genomen hebben op de desordre ende foille, gedaen op den 27 Juny 1598 binnen Bercheijck by dry hondert soldaeten, liggende in garnisoen binnen der stadt van Weerdt, soo in cnevelinge den huyslieden in geld affgepraempt, gestoolen clederen, uutgeschudde bedden, doot gesteecken bestialen als verteerde costen, bedraegende, soo die huyslieden elck een particulier tzelffve op hun manne waerheijt hebben overgebracht ende, indien des noots waere, souden onder solempneele eede verclaeren, — over de som van seven hondert acht ende veertich carol. guldens. 27 Juny 1598. Informatie genomen by Jan van den Broeck, vorster tot Bercheijck, Rijthoven ende Westerhoven, als gelast sijnde van mr. Symon Hendrichs, stadhouder van Erasmus Schetz, schouteth van Kempelant, op seeckere acten ende abusen binnen Westerhoven geschiet ende geperpetreert by 14 soldaeten, liggende in garnisoene binnen de stadt van Weerdt, affgeweecken sijnde meer als een ure gaens van dryhondert soldaeten off daeromtrent desselfs garnisoens, daerover terselver tijd commanderende was een lieutenant-capiteijn, den 6 Aug. 1598; (coram schepenen Berchmans ende Verreycken). Jan Daris, oudt omtrent 26 jaeren, wonachtich tot Bercheijck, enz. verclaert enz. goede kennisse te hebben, dat hy op den 6 Augusti 1598 is gecomen van Borckel naer Westerhoven, alwaer hy heeft gesien een trop van soldaeten, sterck wesende xiii of xiiii onbegrepen, die den huyslieden hunne peerden waeren affnemende ende, onder die huysliedens schietende, sulcke outrages bedreven, dat die huyslieden moesten vlieden ende hunne domicilie veriaeten; ende oijck gesien ende gehoort, dat die vrouwenpersoonen schrewden ende moort riepen, willende dieselve vercrachten ende mitz den grooten overlast, die de voirscr. soldaeten den vrouwen waeren doende, sijn die mans hunne vrouwen ende andere huysliedens te hulpe coomen, soo datter eenen jongen is geweest van achtien jaeren, die eenen schuet met een roere deede, waermede, soo hem dochte, een soldaet trefte int dick van synen been boven die knie ende welcke noch jegenwordich is liggende binnen Westerhoven. Verclaerde oijck hy, deponent, dat dieselve soldaeten diversche schueten hebben geschooten onder de huysliedens voor ende aleer die voirscr. huysliedens hun te weere worpen of enige resistentie presenteerden. Vier andere personen, onder welken eene vrouw, getuigden ongeveer hetzelfde. Anna, Jan de Beckers huysvrouw, out omtrent 25 jaeren enz., verclaert enz., dat die 14 soldaeten metten huysliedens ende vrouwen waeren levende; dat sy om haer leeven ende eere te salveeren geloopen in de velde uut den huyse, daer haer deselve soldaeten sijn gevolcht ende naergeloopen ende haer ter diverschen reijssen ter aerde geslaegen, willende van haer geit hebben ende tzelve soeckende aen alle plaetsen van haeren lyve, onder reverentie in haer fundament ende schaemelheijt, willende daerenboven hunnen wille van haer hebben, ende wat sy baede of genaedde ende mocht haer nijet helpen, ende indien sy egheen hulpe ende hadde geroepen ende by haere naegebueren nijet ontset geworden, soude moeten lyden hebben tgeene sy met gewelt aen haer versoeckten. Volgen nog de verklaringen van twee vrouwelijke getuigen, die in hoofdzaak hetzelfde verklaarden als de laatstgenoemde. Aan het slot der akte verklaarden schepenen ondervraagd te hebben voorbedoelden gekwetsten soldaat en dat hij hun verklaard had, dat hy was van den regement van Capiteijn Switz. 1599. De ingezetenen van Bergeik verkeeren ten gevolge van den Tachtigjarigen oorlog in rampzalige omstandigheden, zooals blijkt uit de navolgende akte van de Schepenen van dat dorp: Wy Jan Verhoeven ende Thomas Janssen, schepenen van Bercheijck, doen ende maecken kennelick allen ende eenen yegelijck, die deese jegenwordige litterae van certificatie sullen sien ende worden getoont; saluyt; dat voor ons ten versoecke van de gemeene naegebueren van Bercheijck gerechtelijck sijn gecompareert d'eerssaeme persoonen Jacob Meus Aerts ende Adriaen Cort Frans, geweesene Borgemeesters ende Jan Peeter Daris, Symon Janssen ende Jan Ooms, tegenwoordige borgemeesters, diewelcke eensaementlijk onder solempneele eede, lijffelijck daeromme aen Godt en allen lieven Heyligen gedaen, hebben verclaert, verclaeren mits desen, dat sy, deponenten, als administrateurs ende als collecteurs van alle dorpslasten ende contributiën van Bercheijck goede kennisse hebben ende waerachtich is naer henne verstande, dat de ingesetenen van Bercheijck sedert die belegeringe van Maestricht meer als drymaels sooveel jaer voor jaere hebben betaelt in des dorps lasten als hunne gronden van erffven in hueringe alle jaeren souden hebben gegouden, behalvens noch die geworven penningen, die de ingesetenen door deese troublen hebben moeten opneemen, bedraeghende over de 400 gulden erffelijck, daermede betaelt sijn geweest die daechelyxe ruyterlasten als andere, in den vuegen dat die van Bercheijck doer die groote pileringe van henne bestialie van crijghvolcke, soo ter eenre als ter andere syden bedraegende over de iiii duisent gulden ende die gevanckenissen van de armen luyden, by den vyant gehaelt, bedraechende over de 1000 gulden, als oijck der feiten halve door de groote passagiën ende repassagiën, peijsteringhe ende verteringe geheelycken sijn ondercomen. Verclaerende insgelycken, dat meer als d'eene hellift van de huysingen sijn te nijet, soo van de soldaeten, op de fort van Bercheijck geleghen hebben, verbrandt als oijck vervallen ende ettelycke van armoede affvercoft, geheele gehuchten desert liggen ende ongecultiveert. Dat oijck de meeste paert van de huyslieden sijn huyshoudende met gehuerde bestialien ende andere voor die hellift van den verboye soo metter schuit vervangen, dat sy die macht nijet en hebben eenige bestialen te coopen, daermede sy henne landen souden cultiveren; veele ende meestendeel van den volcke slaepen int stroeijt sonder bedden, nauwelijcx cleederen hebbende om hunne schaemelheijt te bedecken, in der vuegen dat sy, deponenten, medelyden hebben ende conscientie maecken die daeghelyxe impositiën, daerop sy by gesworen setters getaxeert sijn, hun aff te neemen of met executie aff te praemen, diewelcke soo soberlycken hun moeten geneeren, dat sy in geheele halve jaeren egheen botter end sijn eetende dan dieselve vercoopen om hunne contributie daeraen te vinden, in der vuegen, dat het voirsr. dorp het thiende deel nijet en is in staet als het was vóór dese troubles; dat het voorsr. dorp, indient tzelffde werde vercoft, soo veele nijet en soude by coop gelden als hennen geworven lasten, pachten, schulden ende achterstellige beeden sijn bedraegende. 10 Nov. 1599. 1626. De heerlijkheid Bergeik, alsmede die van Riethoven. Westerhoven, Borkel en Schaft worden door Philips IV, Koning van Spanje, als hertog van Brabant, voor de som van 97000 guldens verpand aan Gerard van Broeckhoven, licentiaat in de rechten, schepen van 's Hertogenbosch, raad en rentmeestergeneraal der Staten van Brabant in het kwartier van gezegde stad. . .j Over de afkomst van zijn geslacht is veel getwist. Volgens de gedrukte genealogiën, die daarvan bestaan, zou het gesproten zijn uit het geslacht de Roover van Stakenborg. Blijkbaar ten bewijze daarvan zond Franchois van Brouckhoven, oud-schepen, woonachtig te Antwerpen, zoon van Christiaan, den oudsten zoon van Rogier van Brouckhoven en Johanna van Horenbeeck, den 15 November 1668 aan Schepenen van Oirschot eene kopergravure toe, voorstellende eene grafzerk, welke in 1610 volgens hem nog zoude hebben gelegen in de Collegiale kerk van dit dorp, doch in 1668 al niet meer bestond. Blijkens deze gravure, die ingenaaid is in het register der Schepenprothocollen van Oirschot 1667 — 1669 blz. 205, zonder dat de Schepenen van die plaats dienaangaande iets verklaarden, waren de volgende kwartieren en grafschrift op de zerk uitgebeiteld: 3 Stakenborch (drie molenijzers, 2 en 1). Bruhesen (twee posthorens 1 en 1 en een schildhoek met twee dwarsbalken). Stakenborch X van Uden. (zijnde twee dwarsbalken beladen met meerls en een schildhoek met drie rozen, 2 en 1). hieronder een hamerkruis. Hier licht begraven Heer Evert die men heijt van Brouckhoven, Ridder, die tweemael is geweest ten heylige lande, die sterft int jaer ons heeren MCCCC ende twee, den XII dach mart. Bidt voor sijn siel. Erg verdacht is het, dat deze grafzerk in 1668 al niet meer bestaan zoude hebben, als men bedenkt met hoeveel eerbied onze voorouders bezield waren voor de graven der overledenen. De veronderstelling is daarom niet gewaagd, dat de grafzerk nooit heeft bestaan, zooals van oordeel was A. de Roever Nzn in zijn opstel over de familie van Broeckhoven, geplaatst in het Jaarboekje van Sassen 1891 blz. 479 en vlgd, die daarin ook nog tot de conclusie komt dat de familie van Broeckhoven, waartoe de pandheer van Bergeik behoorde, niet gesproten is uit het geslacht de Roover van Stakenborch. Zijne bewijsvoering is zoo klemmend, dat men met hem die afstamming slechts voor phantaisie kan houden. Neemt men dit aan, dan is ook als onjuist te verwerpen de bewering, dat de familie van den pandheer van Bergeik haren naam zou ontleenen aan het gehucht Broekhoven onder Tilburg; mogelijk is het, dat zij haren naam ontving van het gehucht Broekhoven onder Riethoven. (drie boven elkandeigeplaatste loopende leeuwen). Veenhuysen de Bie (gevierendeeld 1 en 4 een gekanteelde dwarsbalk, 2 en 3 drie geknotte palen als in het wapen van van Eyck). Wij nemen daarom aan, dat de voorouders van den pandheer slechts waren die, welke op blz. 489 van het Jaarboekje aan den rechterkant vermeld staan. In de 18e eeuw hebben de van Broeckhoven's wederom pogingen aangewend om te bewijzen, dat zij van een oud adellijk geslacht waren. Dit blijkt hieruit, dat mr. Johan Hendrik van Heurn, griffier van de Leen- en Tolkamer der Stad en Meiery van 's Hertogenbosch, den 5 Juli 1769 voor Schepenen van die stad het volgende verklaarde '): dat hij altijd heeft gehoord, dat het geslacht van Broeckhoven is een adellijk geslacht en dat zulks altoos daarvoor gereputeerd is geweest; dat deszelfs wapen voorkomt op de oude wapenkaart der adellyke Brabantsche geslachten, gemaakt ten tyde der Aartshertogen Albert en Isabella; dat Johan Baptist Christijn, kanselier van Brabant, in zijn werk, genaamd: Jurisprudentia heroïca sive de Jure Belg ar um circa nobiütatem et insignia tom. I blz. 194 en 195, schreef, dat het geslacht van Broeckhoven afkomstig is uit jongere zonen van het adellijk geslacht de Roover, hetwelk in zijn wapenschild voert: de gueules a trois fers de moulin d'or, en dat om die reden het geslacht van Broeckhoven zijn wapenschild veranderd heeft als volgt: d'azur a trois fers de moulin d'or, welke verandering, brisure of breuk de jongere zonen gehouden waren te doen zoolang er van den oudsten tak van het geslacht nog personen in leven waren, zooals voorgeschreven was bij het 5e artikel van het Plakkaat der Aartshertogen Albert en Isabella van 14 Dec. 1616; dat bovendien Karei, koning van Spanje, den 9 December 1676 aan Johan Baptista van Broeckhoven gegeven heeft den titel van graaf van Bergeijk en hem in het daarvan geëxpedieerd diploma noemt Messire, welke titel aan geen onedelen toebehoort; cf. Butkens Trophées de Brabant tome I partie 2 blz. 395 —397, staande op eerstgemelde bladzyde het wapen van Broeckhoven afgebeeld zooals boven is vermeld; dat wyders Hendrik van Broeckhoven, die hetzelfde wapen voerde, tusschen de jaren 1) Schepenregister No. 588 blz. 16. 1566 en 1588 leenman is geweest in gezegde Leen- en Tolkamer en dat vóór 1629 in die Kamer de meeste leenmannen uit de oude en adellyke geslachten van den Bosch genomen werden, zooals uit de geslachten van Oampen, de Borchgrave, Heijm, van Tulden, van Balen, van der Stegen, van Erp, Loeff van der Sloot, de Bever, van Vladeracken, Pijnappel, van Someren, van Vlierden, Pallaes van der Sterre, van Gestel, van Fierlandt. Doch keeren wij terug tot den pandheer van Bergeik, Gerard van Broeckhoven. Zijn vader was mr. Hendrick van Broeckhoven, schepen van 's Hertogenbosch en raad en rentmeester-generaal der Staten van Brabrant in het kwartier van 's Hertogenbosch, geboren 1545, gestorven 19 Juli 1604; zijne moeder was Johanna van Weerdt genaamd van der Stegen, gestorven 10 October 1605, dochter van Christiaan en Sophia van den Oever. Wegens de diensten door dezen Hendrick van Broeckhoven aan koning Philips II van Spanje bewezen, werden zijne kinderen door keizer Rudolf II bij diploma van 10 Februari 1607 in den adelstand verheven. Gerard van Broeckhoven, de pandheer van Bergeik, stierf 7 Februari 1638 en werd begraven te Lier onder eene grafzerk, waarop gebeiteld stond: Hier leet begraven Joncker Geraerdt van Brouckhoven in sijn leven Heere van Bergheijck, Westerhoven, Rijthoven, etc. Sterft den 7 Feb. 1638. Van zijne weduwe Catharina Maes losten de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, als zijnde aan Koning Philips van Spanje als hertogen van Brabant opgevolgd, in 1658 in de als voorzegd in pand gegeven heerlijkheden. De van Broeckhoven's hadden sedert dien geen enkel recht meer op de heerlijkheid Bergeik, ook niet op eenig daarin gelegen goed; toch noemen zich de afstammelingen van Gerard van Broeckhoven en Catha- rina Maes zich nog steeds graven van Bergeyck. Dit komt hiervan, dat ten behoeve van hunnen zoon Jan Baptist een gefingeerd goed Bergeyck door Koning Philips IV van Spanje den 1 Juni 1665 tot baronie is verheven, die door Koning Karei II den 9 Dec. 1676 verhoogd werd tot het graafschap Bergeyck. 1666. Bergeik ondervindt veel overlast van den oorlog met den Bisschop van Munster. ') De secretaris Wychmans van Bergeik teekende dienaangaande het volgende aan in zijne: Prothocolle der Dingbanck Bergeijck, Westerhoven, Rijthoven, Borckel en Schaft, beginnende den xxiiii May 1658: dat deze niet fatsoenlijck geprothocolleert condeivorden wegens d'oorloge van den bisschop van Munster als brevitatis et facilitatis causa. In de voorzegde protocollen over 1666 vindt men over dezen oorlog nog de volgende getuigenverklaringen van den knecht en de dienstmaagd van na te noemen Eysschen: dat in den nacht van 1 op 2 April 1666 in de herberg van Bartel Eysschen te Bergeik quamen ingevallen eene parthye soldaeten, hen noemende te sijn van den Bisschop van Munster, en dat hun toen aldaar voor geld bier getapt was, zijnde genoemde herbergier destijds echter absent en wel in den lande van Luik om aldaar zijne koopmanschap te doen, gelijk hij gewoon was; alsmede dat de oudpresident der vrijheid Bergeik, Sr. Francoys Dridoncx, toen ook niet in de herberg was, liggende deze op dat oogenblik, zooals hij zelf verklaarde, te bed, terwijl Eysschen verklaarde, dat hij ten zelfden tijde te Overpelt voor zijnen handel was. Blijkbaar had 's lands regeering deze personen willen straffen wegens het schenken van bier aan den vijand. Secretaris Wychmans was niet te Bergeik toen deze verklaringen werden afgelegd, wat op 7 April van dit jaar geschiedde. In de Dorpsrekening van Bergeik komt wijders over dezen oorlog het volgende voor : 1666/7. Betaelt aen eenen bode van den Bosch om over te breng en de beschadinge ende spolien gedaen door de Bisschopsche volckeren. 1) J. C. A. Hezenmans t. a. p. blz. 227 en vlgd. 1672—74. Grooten overlast ondervindt 'Bergeik van den oorlog met Frankrijk. Ziehier wat daarover aangeteekend staat: a. In de Protocollen der Dingbank of Schepenakten van Bergeik : 1672 verklaart de Secretaris van Bergeik, Wychmans, dat Laureys Ooms, schepen tot Bergeijck, ende hy, secretaris, op den 19 deser maent Nov. 1672 voor de contributie der vryheijt Bercheijck door de maniere der fransche executie sijn ewech gehaelt ende tot Maeseijck in gevanckenisse geset (n. b. 30 Nov. 1673 was secretaris Wychmans weder in functie te Bergeik). 30 Nov. 1673. De tegenwoordige Borgemeesters, Schepenen ende Raetsmannen (van Bergeik) ordonneeren aen de afgegane borgemeesters gediend hebbende voor een half jaer te betalen aan de contributien der Franschen als andersints 11253 guldens. b. In de Dorpsrekeningen van Bergeik : 1672/73 Verteert op de Maeseijcksche reijsse metten pasten• Int wederkeeren van Maeseijck voor den pastor 1673/74 Aen schepenen voor visiteren van de schade door de fransse trouppen geleden, als wanneer syne Majesteit tot Postel ivas gelogeert, 14 stuyv. 1673 9 Sept. Aen de sauvegarde van Comte de Montery voor het bewaeren der kereke betaelt fl 18—0 — 8. 1674 17 Apr. De franse alhier coemende in executie hebben den rendant (Willem Peeters, burgemeester van het Eikereind) met sijn peert mede naer Maestricht genoemen ende tselve aldaer vercocht; compt voor tselve peert fl 100. 1683. Groote armoede te Bergeik tengevolge van den oorlog met Frankrijk, zooals blijkt uit de navolgende stukken, voorkomende onder de Protocollen der Dingbank van Bergeik: Alsoo alhier in onse vryheijts gemeente en dorpe van Bercheijck vele ende verscheyde landeryen, huysingen etc door affsterven als andere onser ingesetenen sijn geabandonneert ende blyven leggen voor de schulden, soo ist dat deselve eeniche jaeren herwaerts van jaere tot jaere door de respectieve Borgemeesters sijn verhuyrt om daeraen te verhalen de gemeene Landts middelen, verpondinghe, dorpslasten etc, by welcke verhuyringhe nu vele jaeren de sommighe nauwlijcx een derden deel ofte hellicht der voors. lasten hebben konnen renderen ende opbrengen, gelijck alles breeder is blyckende uytte respective verhuyrcedullen door ende bij de voors. Borgemeesters daervan gemaeckt ende gehouden, ende gemerckt de voorsr. goederen van jaere tot jaere quamen meer ende meer te verergeren ende sy echter noch niet en konden bekomen als voors. is de lasten ende kommeren, neffens andere naegebuyren goederen by de voors. verhuyringe. Soo is 't, dat de respective gewesene Borgemeesters ende collecteurs der verpondinghe met advoy ende decreet van ons schepenen hebben geauthoriseert den deurwaerder van de gemeene middelen Roeloff van Kerckoerle omme deselve uyt crachte van Haer Ed. Mog. Resolutie de dato den 18 May 1678 met voorgaende vereyste publycqe veylinghe soo tot 's Hertogenbosch, Eijndhoven als alhier deselve souden hebben ten hoogsten ende schoonsten voor alle man te verkoopen ende dat om daeraen te verhalen haerlieden respective ten achterwesen van gemeene landtsmiddelen ende verpondinghe ende omme de penningen hiervan te procederen, te distribueren ad opus jus habentium by concurrentie ofte praeferentie daerover te houden, op seeckeren daghe daertoe te preflgeren, mitsgaders elck ende een iegelijck, die eenighe actie ofte recht mochte hebben op de voorsr. verkoghte goederen haer te laten vinden ter plaetse ende daeghe, die haerlieden beteeckent soude werden, enz. 10 May 1683. Voorbedoelde resolutie was door den Raad van State gegeven op na te melden verzoekschrift van het Bestuur van het Kwartier van Kempenland: Geven met behoorlyke reverentie te kennen de regeerders van den Quartiere van Kempelandt, Meyerye van den Bosch, dat onder de gemeyne armoede ende calamiteyten by de tegenwoordige constitutie van tijdt ook veele quaatwillige persoonen haar daarvan dienen in niet te willen voldoen des Landts ende Dorpslasten ende alsoo veele landen ongecultiveert blyven leggen, van welke off wel eenige nu en dan mogen sijn verhuyrt geworden, veel minder nochtans als 's landts en dorpslasten comen te gelden, waerdoor alsoo de proprietarissen van andere gronden boven hare quote in de voorsr. seer excessive lasten tegens alle redenen noch werden gesurchageert met hetgene aan de voorsr. ongecultiveerde ende minder als de lasten importeren verhuyrde landen is te cort comende ende tselve also is makende een groote disproportie en daarenboven seer apparent, dat indien daarinne niet en werde versien, veele andere proprietarissen hare landen insgelijx sullen ongecultiveert laten leggen, op hope dat met verligtinge van beter en vreedsamer tyden, sy deselve hare gronden wederom sullen mogen aanvaarden, 't welk dan onvermydelijk de ruine van noch vermogende ingesetenen ende vervolghlijk mede van den voorsr. Quartiere moet verhaasten. Soo enz. biddende enz. sy mogen sijn ende blyven geauthoriseert om alle de voorsr. geabandonneerde landeryen off gronden enz. by formeele ende wettige executie in materie van 's landtsmiddelen gebruyckelijck ende sulcx naer vier sondaghs geboden tot inninge van de voorsr. 's landts ende dorpslasten te mogen vercopen enz. Nadat voorschreven besluit van 1683 door de regeering van Bergeik was genomen, werden aldaar in dat jaar vele landerijen voor de achterstallige belastingen gerechtelijk uitgewonnen. 1689. Met Bergeik is het nog altijd allerellendigst gesteld blijkens het volgend verzoekschrift, dat ook voorkomt onder de Protocollen van de Dingbank van die plaats: Aan de Ed. Mog. Heeren Raden van State der Vereen. Nederlanden. Geven reverentelijk te kennen de Regeerders ende gemeene ingesetenen van Bergeijk enz. hoe dat zy, supplianten, in den voorgaanden oirlog ten tyde van den Ontfanger de Wildt (die in sijn leven den ontfang van de verpondingen over 't voorsr. quartier van Kempeland heeft gehadt) in surcheance hebben gehadt een somme van fl 3808 en 18 stvs, welke voorscr. somme UEd. Mog. by Appoinct. in dato 6 Nov. 1685 hebben verstaan, dat de supplianten souden betalen in agt termynen; dat ingevolge van de voorscr. UEd. Mog. resolutie den 1« termijn betaalt is; dat van de resterende somme van f13332.— 15 stvrs 12 penn- in de jaren 1687 en 1688 wederom twee agtste parten sijn vervallen, dan dat het de supplianten onmogelijk is deselve so prompt te connen betalen, als synde deselve door desen jegenwoordigen oorlog ende door de continuele inlegeringen van de trouppes van desen staat geheel uytgeput; dat of wel de waarheijt vant gunt voorscr. is de weduwe van wylen den Ontfanger de Wildt ende ook den jegenwoordigen Ontfanger Elzevier ten vollen bekent is, deselve nochtans de supplianten van dagh tot dagh tot betalinge van de voorscr. twee vervallen termynen boven de lopende verpondingen dwingen ende daarvoor doen executeren ; ende dewyle de supplianten door sodanige executien t'eenemaal staan geruineert ende genootsaakt te werden alles te verlaten, ten ware UEd. Mog. daarin comen te voorsien. Soo keeren de supplianten sig tot UEd. Mogend., ootmoedelijk versoekende, dat UEd. Mog. hen, supplianten, mede gelieven te accorderen om de voorscr. gesurcheerde somme van fl 3332.— 15 stvrs.— 12 penn. neffens hare lopende verpondinge te mogen betalen in 20 agtereenvolgende jaren, aanvang nemende met den jare 1689, eveneens als sulcx aan die van Someren is geaccordeerd — 1689. Bij resolutie van 19 Nov. 1689 stond de Raad van State aan de Regeering van Bergeik toe om het restant in 15 volgende jaren te betalen. 1702. Fransche en Spaansche legers legeren zich in de buurt van Bergeik en plunderen en brandschatten zijne bevolking, waardoor zij haar zeer groote schade berokkenen. De toenmalige pastoor der op Luiksgestel's grondgebied staande Heikerk van Bergeik deelt in zijn doopboek van dit jaar de komst der Franschen aldus mede: Hoe anno festo Sancti Laurentii immediate post suum sacrum venit totus exercitus Gallorum ad nos stetitque 13 diebus in Rythoven sub Duce Burgundiae, totqd diebus parvus exercitus Gallorum sub comité Tallart stetit in Luyckxgestel. In eene schepenakte van Bergeik van 7 Juni 1704 komt hierover nog het volgende voor: Jan Everts van Poppel, Adriaan Bruins, Jenneken Staassen huysvromv van Isaac Wachtelaars vermits d'dbsentie ende uytlandigheijt van haren voornoemden man, Adriaan Wachtelaars, Anthomj Waterbeeck ende Margriet Wouter Eisen wed. van Evert Jans Braakhuysen, alle principale ende notabile ingesetenen deses dorps van Bergeijck, verklaren : dat in de maand van Augustus van den jare 1702, ten tyde als wanneer het fransse en spaansche leger den tijd van twaalf a derthien dagen gestaan ende gecampeert gelegen hebbende van Duysel, Eerssel, Rijdhoven ende Westerhoven, alsmede tot Luijcxgestel, wesende de distantie van een uyr halff ende quartier uyrs van de voornoemde dorp van Bergeijk gesitueert ende gelegen, zy, deposanten, tot bevrydinge van hare goederen, vee, meubilen ende andere effecten ieder in het particulier hebben versogt ende vercregen een fransse sauvegarde, dewelcke oock aldaar ten haren huysen geduyrende het voorsr. campement sijn verbleven; dat mede verscheyden ingesetenen ende nabuyren haren toevlugt soo van menschen, meubilen als vee ten haar, deposanten, huysingen hebben genomen ende gehouden onder de protectie ende bescherminge van de voorsr. sauvegardens, sonder dat zy, deposanten, ter sake van dien eenig remboursement ofte vergoedinge hebben gehadt, niettegenstaande zy, deposanten, echter gelijk andere nabuyren ende ingesetenen hare portie end quote hebben moeten voldoen ende betalen tot betalinge van de gemeentes sauvegardens, dewelke op het Kerkhoff van Bergeijk gedurende het voorsr. campement haar verblijf hebben gehadt. In het archief der gemeente Bergeik (thans te 's Bosch in het Rijksarchief gedeponeerd), berust de navolgende staat van de schade, die de Fransche en Spaansche legers aan de Bergeikenaren toebrachten: Specifycque Lyste ende Corte Memorie van de schade, verlies, berovinge ende plonderinge, geleden ende gesupporteert by de inwoonders ende ingesetenen van den dorpe van Bergeijk, Meyerye van 's Hertogenbosch, quartier van Kempeland, door de legers ende armeen van de Coningen van Frankrijk ende Spagnien, den tijd van derthien dagen in de maand van Augusty van den jare xviic ende twee, gestaen ende gecampeert gelegen hebbende, soo van ende tot Duysel, Eersel, Rijdhoven ende Westerhoven onder het commando van den Hertoghe van Bourgoigne als onder het commando van den Grave de Tallart gecampeert gelegen hebbende tot Luijcxgestel, ende waaronder het voorn, dorp van Bergeijk is gelegen, oversulcx van twee legers omringt ende omzingelt is geweest ende maar een ende een halff ende quartier uyrs van de voorsr. twee legers situeert ende gelegen, waerdoor de arme ende geruineerde inwoonderen ende ingesetenen van den voors. dorpe van Bergeijk sijn berooft, gespolieert ende geplondert geworden van haar gewasch ende ougst van granen, soo van rogge, boekweijt, haver, even, spurry als hoygewas, paarden, bestialen, schapen, kalveren, varkens, byen, meubilen, huysraad, bougereetschap, tin, coper, iserwerk, cleedere, lijnwaad, geld, silverwerk, etc., verbranden, afbreecken ende ruineren van huysen, schuyren, schoppen, wegvoeren ende roven van clok ende brouketel, door alle hetwelk de voorn, inwoonderen ende ingesetenen soodanig ende geleden, als by ider ingeseten sijn naam staat gexpresseert, genoemt ende uytgedrukt, ende waerop ook ider persoon ende ingeseten hier ondergenoemt den behoorlyken, gewoonelyken ende gestaafden eede aan handen van den president scepen deser dingbanke als van den heere Officier daartoe geauthoriseert in de presentie van de ondergenoemde schepenen heeft gepresteert ende afgelegt sooals hiernaar is volgende: Dirk Berchmans fl 495-10 0. De kinderen Jan Wouters op de Aa . . . . „ 1500- 0-0. Enz. Enz. ') Isaac Wachtelaars Enz. 1030- 0-0. De wed. Jan Hermans n 2500- 0-0. Enz. Transporteere. fl 5525 10-0. 1) Wij laten hier alleen volgen de hoogste cijfers en den laatsten post. Transport. . . fl 5525-10-0. Evert Jans van Poppel . . „ 1225- 0-0. Enz. Jan Adriaan Keesmakers ......... 1200- 0-0. Enz. De weduwe Guilliam Verhoeven „ 1100- 0-0. Enz. Franchois Waterbeeck „ 1200- 0-0. Enz. Capelle op den Weebosch gerooft ende weg. ... ten minsten waardig „ 100- 0-0. Somma totalis, salvo justo calculo, bedraagt de schade ende verlies van de arme ende geruïneerde ingesetenen van Bergeijk fl 77550-10-0. Boven ende behalve nog veele oncosten, dewelcke de inwoonderen hebben moeten dragen soo weegens leverancies van karren aan het Engels leger in het campement tot Rosendaal, franse ende andere sauvegardens, defroyement van wederzijtse parthyen als andere excessive costen, twelk alhier dient voor Memorie. Aldus enz. Actum binnen Bergeijk den 20 en 25 Marty 1703 ter presentie ende overstaen van Dirck Berchmans, Bartholomeus Helssemans ende Jan Jans Groenen, schepenen. 1747. Verschillende legers trekken door Bergeik; Engelsche militairen worden er ingekwartierd. De Fransche partijganger (=vrijbuiter) Fisscher eischt van de ingezetenen eene zware brandschatting. (Hanewinkel Gesch. en Aardrijkskund. Beschr. enz. blz. 374). 1748. Verschillende legers trekken wederom door het dorp en worden bij de ingezetenen ingekwartierd. Volgens de overlevering zijn toen te Bergeik van de Engelsche militairen (Wallis Fusiliers) verschillenden overleden. 1749. In de Hervormde pastorie te Bergeik, alsook bij de meeste ingezetenen aldaar, liggen militairen ingekwartierd. In den nacht van 7 op 8 Juli branden op het Hof af de R. Kath. schuurkerk, eene bierbrouwerij en twee huizen. 1753. Zoowel de gemeente als de ingezetenen van Bergeik verkeeren in zeer armoedige omstandigheden, zooals blijkt uit de volgende: Memorie off consideratie over den slegten (oestandt van het verarmt Dorp Bergeijk, gedaen maeken by de Regenten van Bergeijk voorschr. ingevolge den missive van de Heeren ontfangers dato den 1 Octob. 1752. ') I. Omme de attentie van de resp». heeren ontfangers niet moede te maeken, soo sal men hieronder eenige voorname poincten tot adstructie van dien poseren. Eerstelijk, dat deese plaats is geleegen midden in de hooge, maegere en schrale heyde, agt uuren van de stadt 's Bosch, en vier uuren van Eijndhoven, waardoor geene de minste roete of passagie sijn; dat behalve de schraalheijt der landeryen in de geheele Meyerye soo veel cheijnsboeken in een dorp niet werden geheeven als alhier tot Bergeijk, alwaar der maer tot vijfF in getal sjaers werden gecollecteert, te weeten een aan den abt van St. Jacob, een aan den Baron Dongelbergen 2), 't Capittel van Thoir, aan C. Verhoeven cum suis en laestelijk aan het Comptoir der Domeynen, behalven de paghten aen 't Comptoir der geestelyke goederen, en leenen aan den Casteele tot Oudherlair, mitsgaders die aan den Armen, soo dat meerendeels de goederen alhier 't sy met cheynsen off pagten sodaenigh beswaert sijn, dat by vercoopinge niets off weynigh comen te gelden en deselveegter belast sijn geworden met een seer swaere verpondinge en daarby gecomen synde de verhooginge der lasten, 't geene veroorsaakt, 1) Resolutieboeken van Bergeik. 2) Met hem is waarschijnlijk bedoeld Henri Albert van Dongelberghe, die huwde met Anna Theresia van Eyck, erfdochter van Blaarthem, Zeebt en Veldhoven. Het blijkt niet, dat de familie van Eyck, die eene der voornaamsten van de Meierij van den Bosch is geweest, van het dorp Bergeik is afkomstig, hoewel zulks wel waarschijnlijk is. dat geheele wooningen met de landeryen voor niets te bekomen sijn, ja selfs daervoor nogh niet connen quijt worden. II. Dat de armoede der ingeseetene dagelij x meer en meer is toeneemende, sodanig dat de arme casse niet meer vermogende sy deselven, die daaraan vervallen, daeruyt te connen alimenteren en onderhouden ; dat veele arme tot bedelaers, landloopers, etc. overgaen. III. Dat de ingesetenen haren landbouw met geen iver off lust in dese schrale en sandige landeryen connen voortsetten, om reedenen eensdeels, dat de granen en veldvrugten meerder comen te costen van misten en labeuringe als deselve tans publicq en voor alle man soude comen te gelden en ook door de ver af gelegentheijt der steeden niet konnen verhandelen of vercoopen en daarby nog gecomen de verhoginge van lasten in plaets van verminderinge in deese conjuncture van tyden, dat waarlijk een geheele iverloos — en lusteloosheijt onder de bouwluyden heeft veroorsaekt en daardoor verscheyde huyse en landeryen desert sullen geraken. IV. Immers bespeurt men alhier een wesentlyke geldeloosheijt onder de ingeseetenen; alles is op sodanigen lagen prijs, dat niets voor de bedroefden landman te profiteeren is om syne lasten aan den landen te connen supporteren, ja dat meer als 4e helft van 't rundvee door de ingeseetenen, die tenemael geldeloos en onvermogende sijn om deselve in te koopen, in 't Land van Luijk werden ingehuurt en daar een jaerlyxen taux off contributie aan de propritarissen moeten betalen, te weeten van een os 4, 5 a 6 gulden en van een koeijbeest 50, 60 stv. en meer, gelijk ook van de schaepen, die hier tog weynig gehouden worden en die er nog sijn op denselven voet daeimede wert gehandelt, hetgeene notoir de ingeseetenen tot het verder ruine moet causeren. Y. Eindelijk bespeurt men alhier sodanige geldeloosheijt onder de ingesetenen, dat de regenten in plaats van vijf Borgemeesters en drie Collecteurs genootsaekt sijn om thien Borgemeesters en ses Collecteurs tot verligtinge van de nogh overige vermogende ingesetenen jaerlijx te nemen ; dat dan die luyden, vermids van de verarmde ingeseetenen geen geit op haere collecteboeken konnen bekomen, genootsaakt en gedwongen sijn die aan vreemdelingen te besteeden, waervoor sy boven het collectloon ider nogh moeten geeven en betalen 40, 50, ja 60 guldens, synde de regenten almeede genootsaekt geweest de Borgemeesters met executien te dwingen tot het doen der aflossinge en dat deselve, vermits de extra hooge lossinge dan nog niet in staat sijn die penningen te fourneren en sy dan gedwongen sijn deselve jegens hooge intrest van vermogende luyden op haere goederen te negotieren, alle hetwelke niet anders na sigh sleept en daarvan te wagten sy dan een totale ruine en ondergangh van de gesamentlycke ingeseetenen. Waaromme dan vooral dit Arm Dorp dient gesoulageert te worden om te pre venieren haere totale Ruine en ondergangh : 1. Daartoe sal aan dit Corpus de schikking by Haer Ho: Mo: Resolut. van 4 Junij 1746 dienen gecontinueert te worden. 2. Dat aan hetselve op de verpondinge geremitteert worden twee derde en op de gemeene middelen een derde, gelijk bevoorens by Haer Ho : Mo : Resolut. van den 5 Oct. 1736 was geaccordeert, dog naderhand by Haer Ho : Mo : Resolut. van 19 February 1750, in te gaan met 1749, voor vijff jaeren, tot ruine van deese plaats, is gebragt tot een derde remis op de verpondinge en een vierde op de gemeene middelen. 3. By geen mogelykheijt meer kan deese plaats (die tot sinkens toe extra beswaart is met genegotieerde capitalen) het profijt van de afgeloste capitalen furneren en bybrengen en dus by vervolgh van tijt aan dit Dorp gepermitteert mag worden om alleen in 't toecomende niet meer te mogen furneren als het profijt van de capitalen, die na dit jaar staan afgelost te worden en so vervolgens. Sonder welcke verminderinge off remis als | op verpondinge en J op de gemeene middelen, alsmede de schikkingh ontrent de lossing alsvoor geposeert niet anders te wagten zy als haere totale Ruine en ondergangh. De respectieve Heeren ontfangers werden dan demoedigh versogt en gebeden van hierop een notabele reflexie te maeken; den Barmhertigen Godt geeve U.L. hiervan een waere denkbeelt en overtuygingh in haere herten, opdat alsoo, door derselver favorabel berigt aan haer Hoog en Ed. Mog., Derselver vaderlyke compassie gelieven te verleenen en aan de sugtende en arme ingeseetenen van deese plaats 't billijk versoek op den voet alsvoor gemelt gunstiglijk mag geaccordeert worden tot Reddingh en soulaes van deselve. Aldus deese lijst en memorie geformeert by de ondergetekende schepenen, setters en regeerdere borgemeesters des Dorps van Bergeijk heeden den 2 Febr. 1753. Deze memorie werd bevestigd door de volgende (ook te vinden in de Resolutieboeken van Bergeik): Memorie of consideratie over den slegten toeslandt van het verarmpt Dorp Bergeijk, gedaen maken by de regenten (schepenen, zetters en regeerende burgemeesters) van Bergeijk voornoemt ingevolge den missive van de heer J(an) TF(illem) D(aniel) De Jongh, stadhouder des quartiers van Kempelandt dato 28 Maart 1756, waarin ook nog voorkomt : 2. Dat desen dorpe bestaet in ontrent 312 ingesetenen (waarmede blijkbaar huisgezinnen bedoeld zijn), waervan in staet maerzijn ontrent 80 personen om haere lasten te konnen betalen. 3. Dat het grootste gedeelte der ingesetenen bestaat in personen, die haar kost met landbouwen moeten winnen; dan dat alsnogh gevonden worden eenige weynige coopluyden, die buyten slands haer generen met de pack te gaen, hair te sneyden als andersints, hetgeene zeer vermindert en bijna ten eenemaal verslegt is om de kost te konnen winnen.') 4. Dat binnen desen dorpe wel gevonden worden 36 huyshoudens, die van den publicquen armen leeven en bovendien nogh ruym 40 personen, die in jaer en dagh geen bedt hebben beslapen nogh deekens of laekens tot haer deckingh of hembden en kleederen om haer naektheijt te bedecken hebben gehadt dan alleenelijk eenige geringe vodden en slegt stroij. 1764. De Raad van State verleent aan de geërfden van het dorp Bergeik het recht van voorpoting.2) 1774. Bergeik wordt onveilig gemaakt door roovers, die zich Bokkenrijders noemen. Op 3 Juli valt er een zware hagelslag, waardoor de veldvruchten grootendeels worden vernield. 1) Hier ziju de Teuten bedoeld, over wie in een volgend Hoofdstuk. 2) Jhr. Mr. A. van Sasse van Ysselt. Het recht van voorpoting blz. 72. 4 1794. Op 20 Juli zoeken te Bergeik Fransche priesters en de kanoniken der Abdij van Postel eene schuilplaats tegen de vervolgingen der Fransche Republikeinen. Den 23" Augustus wordt de pastorie van pastoor Deelen op het Loo door vier Fransche soldaten geplunderd. Den volgenden dag vlucht die pastoor na afloop van het Lof naar de naburige bosschen, alwaar hij zich gedurende twee dagen voor de soldaten der Fransche Republiek heeft schuil gehouden. Na 25 Augustus doen de Fransche militairen te Bergeik herhaaldelijk requisitiën voor hun leger. 1795. Ook dit jaar worden te Bergeik requisitiën voor het Fransche leger gedaan, waardoor de dorpsrekening belast wordt met een bedrag van fl 13040. 1798. Den 13n Mei wordt te Bergeik de invoering der Staatsregeling van dit jaar feestelijk gevierd, ') o. a. door het planten van een nieuwen vrijheidsboom bij het Raadhuis en het dansen daaromheen. Ziehier wat in de dorpsrekening van dit jaar over dat feest voorkomt: Bet. Francis Ermen voor leverantie van roode grijn en erfort voor de nationaale vlag fl 5 -11 — Bet. Pieter Willems voor drie stokken aan de nationaale vlaggen „ -18- Yoor gaaien en lind voor dezelve „ —14 — 12 Aan vertering van drie kleermakers en regenten met het maken der vlaggen „1—12— Voort uytsteken der vlaggen van den tooren en Raadhuys — 10— Aan Maria Heuvelmans voor het leverantie van een boom, gezette voor een vrijheijdsboom, ter geleegendheijd van het feest over de staatsregeling. „ 1 —16 — Hendrik van den Berg voor een dag speelen op de viool met het zetten van den vrij boom en vieren van het feest „1—10 — 1) Den 23 April 1798 hadden de beide grondvergaderingen, welke te Bergeik gehouden waren, met algemeei.e stemmen zich voor het ontwerp dezer staats regeling verklaard. Aan Maria Braakhuysen voor leverantie van bier, aan de ingezeetenen gegeeven ter occasie van het vieren van het feest den 13 Mey 1798 over het aannemen der staatsregeling en zetten van een vrijboom fl 30-2 -8 Aan Jacob Tasset ') ter saeke voors. . . . „ 49—17 — 8 Aan Joseph van den Dungen ter saeke voors. en verteering ten zynen huyse gedaan . . . . „37-16- Aan Maria Heuvelmans ter saeke voors. . . 5 —10— 1799. De Fransche militairen doen te Bergeik wederom verschillende requisitiën. 1813 en 1814. Er komen Kozakken te Bergeik, die zich daar kenmerken door onzindelijkheid, ruwheid en woestheid. Een hunner kneep in eene herberg te Bergeik uit louter baldadigheid met eene gloeiende vuurtang in het oor van een der aldaar aanwezige gelagmakers, Driek Rits genaamd. 1831. In de maand Januari van dit jaar plunderen eenige Belgische muiters, zoogenaamde Kleimannen, een paar huizen te Bergeik leeg. In den nacht van 1 op 2 Augustus overnachten te Bergeik duizenden Noordnederlandsche militairen op hunnen doortocht naar Belgie. Den 21en van die maand komt een deel van het Noordnederlandsche leger van uit Belgie te Bergeik terug. Tot 1839 blijven daar Noordnederlandsche troepen ingekwartierd; deze inkwartiering oefende eenen nadeeligen invloed uit op de goede zeden der inwoners van Bergeik; paters Redemptoristen uit Wittem gaven daarom in de oude parochiekerk van Bergeik in de jaren 1844 en 1845 eene missie, waardoor de bevolking van Bergeik weder in het goede spoor gebracht werd. 1834. Den 24en Augustus van dit jaar was te Bergeik de Hertog Karei Bernard van Saxen-Weimar. De generaal des Tombe 1) Hij was brouwer en uit Belgie afkomstig. Zijn zoon Hendrik vestigde zich in 1781 te Vessem, alwaar deze huwde met Marianna Vissers en zijne dochter Marjanna trouwde met Jan Roest, schout te Bergeik. en de overige officieren der 18e afdeeling boden hem toen een feestmaal aan in eene tent, die daartoe op het dorpsplein onder het Hof te Bergeik was opgeslagen. 1837. Met het leggen van den eersten kunstweg in het bebouwde gedeelte der gemeente wordt een aanvang gemaakt. Te voren was in die gemeente geen andere kunstweg dan de keiweg, welke van 1789 tot 1793 gelegd was van Eindhoven over Hasselt naar Luik, een weg die alleen maar door eene deiheiden van Bergeik, ver van de kom van dit dorp liep. 1873—1875. De provinciale grintweg van Luiksgestel over Bergeik naar Leende wordt gelegd. HOOFDSTUK IV. Bodem. Mr. C. van Breugel schreef in 1793 in zijne Memorie over de herziening der 's lands belastingen in de Meierij van 's Hertogenbosch, welke zich thans bevindt in de verzamelingen van het Prov. Genootschap van Kunsten en Wetensch. in N.-Brabant (No. 207 van den Nieuwen Catalogus der handschriften), over den bodem van Bergeik het volgende: Deeze dorpe is geleegen in het midden der hooge, magere en schraale heyde, agt uuren van 's Bosch, circa vier uur van Eijndhoven, grenzende teegen het Brabandsche en Luijksche Territoir, waardoor weinig Passagie is, die daarby in 't geheel cesseeren zal, wanneer den steenweg van 's Bosch op Luijk zal voltrokken zijn. De hoedanigheid der teul- en weylanden is zeer slegt, schraal en mager en daarenboven, behalve de meenigvuldige belastingen van chijnsen, pagten, renten en armegelden, die in geen plaats der Meyerye zooveel gevonden werden dan aldaar, is die gemeente hoog en boven vermogen aangeslagen in verpondingen en Beeden, zoodanig, dat veele gronden voor de lasten blyven liggen, daar thans op zoo een wijs meer dan 19 lopenzegeabandonneertzijn; wel is waar, dat de Landeryen wederom ten voordeele van de Gemeente worden verhuurd, maar niet meer in huur opbrengen dan fl 6 — 6 — , waarteegen de lasten circa fl 11 bedragen. Mr. C. van Breugel was landsontvanger der gemeene middelen over de kwartieren Oisterwijk en Maasland; hij zal daarom zeker niet den vermogenstoestand der gemeente Bergeik in een te ongunstig daglicht gesteld hebben; wij kunnen om die reden veilig aannemen, dat niet alleen juist was, wat de Regenten van Bergeik over dat dorp in 1753 rapporteerden, maar ook dat de toestand van zijnen bodem in 1793 zoo was als mr. van Breugel dit vermeldde. Hoewel de natuurlijke gesteldheid van den bodem van Bergeik uit den aard der zaak gebleven is zooals zij vroeger was, zoo is toch, sedert mr. van Breugel zijne memorie schreef, veel verbetering daarin gekomen. Tengevolge van de steeds meer en meer toenemende welvaart, waarin Staats-Brabant tengevolge zijner vrijwording zich verheugen mag, is veel meer dan vroeger aan de bebouwing van den bodem van Bergeik kunnen ten koste gelegd worden en is daardoor zijne productiviteit aanmerkelijk verbeterd geworden. Daarbij komt nog, dat ten gevolge van den verkoop van verschillende gedeelten der heiden van de gemeente Bergeik, welke in den loop der 19e eeuw herhaaldelijk plaats had, de particulieren zich aan de ontginning daarvan konden laten gelegen liggen en het daardoor mogelijk is geworden groote stukken van die heiden te bebosschen. Ook het Bestuur der gemeente Bergeik liet zich in den loop der 19e eeuw in het ontginnen der communale heiden niet onbetuigd en paste daarop met gunstig gevolg het bevloeiingssysteem toe, zoodat thans deze heiden voor een groot deel met hout beplant en in vloeiweiden herschapen zijn, waardoor de gemeente Bergeik veel welvarender is geworden dan zij vroeger was, toen het weinige, dat daarvan in cultuur gebracht was, geheel van kale en onafzienbare heiden omringd was. Deze heiden behoorden aanvankelijk aan de Hertogen van Brabant. ') Een deel daarvan, de Groole Aard geheeten, werd 20 December 1326 door Jan III, Hertog van Brabant, tegen eenen jaarlijkschen cijns en een voorlijf uitgegeven aan de ingezetenen van Eersel, Berkt, Broecks (thans een onderdeel van de Lage Berkt onder den naam: Broekscht eind), Weebosch, Hapert, Hoogcaste ren en Duizel, bij een charter, dat in afschrift berust in het gemeentearchief van Bergeik 2) en luidt als volgt: Nos Johannes, Dei gratia Lotharingiae, Brabantiae, ac Limburgiae Dux, notum facimus universis, quod nos legitime vendidimus pro nobis nostrisque heredibus et successoribus dilectis hominibus nostris de Eersel, Bircht, de Palude, de Wedebosch, de Hapert, de Hoochcastelre et de Duysel, eorumque heredibus et successoribus omnem communitatem, quam habuimus jacentem infra palos et terminos infra scriptos pro viginti quatuor solidis nigrorum turonensium grossorum turonensium monetae regis franciae pro sedecim denariis computato anno et hereditarii census nobis nostrisque et post nos heredibus et successoribus a dictis hominibus nostris eorumque heredibus et successoribus singulis annis in perpetuum semper in festo beati Remigii persolvendis. Pro qua communitate praedicti homines nostri sexaginta libras nigrorum turonensium monetae supra dictae nomine prelevii aut pretii primitivi natum nobis plenarie persolverunt; quae vero communitas incipit apud Hoochcastelrevoort et se extendit a dicto loco ad arborem dictam Hoenreboom et a dicta arbore ad veterem fossam Monachorum et inde ad locum dictum Goesskensvoort et a dicto loco ad debitam divisionem comitis Lossensis et inde ad locum dictum Quadewasschen et de illo loco ad primum terminum seu palum dictum Hoochcastelre voort; perpetuis temporibus tenendam, possidendam et habendam. Insuper voluimus et in hoe consentimus 1) Zie over hun eigendomsrecht op de heiden en andere woeste gronden in Brabant Jhr. Mr. A. van Sasse van Ysselt. Het recht van voorpoting. 2) Het is als gezegd thans gedeponeerd in het Rijks archief te 'sBosch. quod instituarius noster, qui nunc est et ex parte eorum vel pro tempore fuerit ibidem constituere poterit, ex parte nostrorurn nostrorumque heredum et successorum unum forestarium, vulgariter dictum eenen scutter, qui arrestare potest omnes bestias extraneas, venientes aut pascentes supra dictam communitatem pro quinque solidis nigrorum turonensium monetae supradictae ad opus nostrum nostrorumque heredum et successorum quotiescunque extraneas bestias invenire poterit infra dictam communitatem, de quibus vero quinque solidis amendarum predictarum nos voluimus quod idem forestarius de suo servitio plenarie persolvatur. In cujus rei testimonium sigillum nostrum presentibus litteris est appensum. Datum Bruxellae in vigilia beati Thomae Apostoli anno Domini millesimo trecentesimo vicesimo sexto. Over de grenzen der bij dit charter uitgegeven gemeene gronden werd 3 Februari 1450 tusschen die van Eersel en Bergeik eene interpretatieve sententie gewezen. Volgens een bericht van het Gemeentebestuur van Bergeik van 9 September 1806 betaalden de ingezetenen der gehuchten Berkt, Witrijt en Weebosch hun aandeel in den cijns, waarvoor de Groote Aard was uitgegeven, aan het Bestuur der gemeente Eersel en wel met een stuiver voor elk der in die gehuchten staande huizen; het gemeentebestuur van Eersel voldeed dan den cijns aan het Domeinbestuur. Voorbedoelde gemeene gronden zijn op 27 Maart 1850 verdeeld tusschen de daarin gerechtigde gemeenten Eersel, Duizel en Steensel, Hoogeloon, Hapert en Casteren en de Bergeiksche gehuchten Weebosch, Witrijt en Berkt. Wat toen aan deze gehuchten werd toegescheiden, en thans bekend is onder de namen van Witrijtsche, Weebossche, Zandhoefsche en Postelschen heiden, wilde de geheele gemeente Bergeik aan zich toebedeeld zien, doch Gedeputeerde Staten van NoordBrabant kwamen tusschen beiden tot handhaving van de rechten dier gehuchten, zoodat dezen in 1871 door gemeld college ten aanzien van die gemeene gronden als eene gemeenteafdeeling erkend werden en werden toen daaraan deze gronden toegewezen. Het Koninklijk Besluit, waarbij dit goedgekeurd werd, is van 31 Januari 1S72. Deze afdeeling bezit thans behalve de voorbedoelde communale gronden nog een kapitaal van fl 4000, grootendeels voortspruitende uit den verkoop van op die gronden gewassen geweest dennenhout. Uit de opbrengsten dezer bezittingen bestrijdt zij o. a. het schoolgeld der kinderen harer ingezetenen, die de school van den Weebosch bezoeken. In 19C0 heeft zij een aanzienlijk deel harer communale gronden verkocht, waartegen zich eenige harer ingezetenen verzetten. Tot den Grooten Aard behoorden de zoogenaamde Klotterputten, zijnde eene moer, waaruit turf gestoken wordt. De ingezetenen van het Eerselsche gehucht Boxheide waren steeds van oordeel, dat deze Putten niet het eigendom waren van de gehuchten de Weebosch, Witrijt en Berkt, zooals in de scheidingsakte van 27 Maart 1850 was bepaald maar wel van het gehucht Berkt en het gehucht Boxheide gezamenlijk. Toen door het Bestuur der drie eerstgemelde gehuchten dit werd ontkend, heeft een onvermogend ingezetene van Boxheide, met name Jan van Moll, daarover voor de Rechtbank te 's Hertogenbosch tegen den Burgemeester van de gemeente Bergeik, als voor hare genoemde afdeeling in rechten optredende, een proces aanhangig gemaakt, waarin vervolgens de gemeenten Eersel, Duizel en Steensel, Hoogeloon, Hapert en Casieren, als zijnde partijen geweest bij voormelde scheiding van den Grooten Aard, in vrijwaring werden opgeroepen. Deze procedure is op 9 December 1879 beeindigd door eene dading, waarbij de betrokken gemeentebesturen verklaarden, dat de Klotterputten bij meergemelde scheiding niet hadden moeten zijn toebedeeld aan de gehuchten de Weebosch, Witrijt en Berkt, maar aan de gehuchten Berkt onder Bergeik en Boxheide onder Eersel, en alzoo behooren te staan ten name van beide laatstgenoemde gehuchten. Reeds den 23" September 1648 was in eene procedure over deze Putten door scheidslieden eene soortgelijke beslissing gegeven, zooals blijkt uit het Resolutieboek van Bergeik van 1804 blz. 60 verso en vlgd., wel een bewijs voor het goed recht der ingezetenen van Boxheide. Dit proces werd in 1648 aldus geheeten : Proces tusschen de gemeyne naegebueren en ingesetenen van de gehuchten van de hoogen en leegen Bereken binnen der parochie ende heerlijckheijt van Bercheijck gelegen, ter eenre ende de naegebueren van de gehuclite van Bocxhejde binnen der vrijheyt van Eerssel, ter andere, voor den Raad van Brabant te 's Hage over 't gebruyek van seeckere vroonte, gemeynlijck genoempt de Clotterputten. Den 21" September 1331 is een ander deel der heiden van Bergeik, thans bekend onder den naam van Berger■ en Maaier heiden, met nog eenige daaraan grenzende heidegronden door Jan III, Hertog van Brabant, bij brief uitgegeven aan de ingezetenen van Bergeik en Westerhoven tegen betaling van eenen jaarlijkschen erfcijns van schellingen oude groote tornoisen, tot de voldoening waarvan diens dochter Hertogin Johanna van Brabant den 20" September 1391 aan: onsen Heden van Eycke ende van Westerhoven vergunde van die gronden jaarlijks zooveel te verkoopen als voor die betaling noodig was. Keizer Karei V gaf van dezen uitgifbrief, welke geheeten werd de uitgiftbrief van de Groote gemeente, een vidimus op 28 Mei 1544. waarbij hij de uitgifte zelve bekrachtigde. Deze vidimus luidde als volgt: Kaerle by der gratiën Godts enz. saluyt. Van wegen der gemeyne ingesetenen ende naegebueren van Eijck ende Westerhoven, in onse meyerye van den Bossche gelegen, is ons verthoont ende by supplicatie te kennen gegeven hoe dat huere voirsaeten hier voir tyden voor hen ende heure naekomelingen, ingesetenen der voorscr. banck ende heerlicheijt van Eijck ende Westerhoven, van wylen hooger memorien Hertogen Janne, hertoge van Lotrijck, van Brabant, van Limborch, hebben op seekeren voorlijff ende op eenen voirtaenen eeuwelycken ende erffelycken chijns van vijff schellingen ouder grooten tornoysen deuchdelijck gecocht ende vercregen seeckere vroonten ende gemeijnten, — gelegen ter plaetsen ende aen den paelen, geheeten Rijthoven ende streckende totten pael geheeten Dommelen ende van Dommelen totten pael des Abt van Afternaken ende van daer totten pael der Heeren van Boxtel, van daer totten pael des graven van Loon ende van daer totter plaetsschen geheeten Laexvoirt by 't Hoff van Lommei; van daer totter plaetsen geheeten te Pelterdijck; van daer totten meulen by Lommei; van daer totter plaetsen geheeten te Schoongars; van daer totten paelen van Waelwijck, staende opten ouden gracht ende van daer wederom totten voorscr. vroonten ende gemeynten, — by de voorscr. ingesetenen, heure naekomelinghen opten voorscr. erffelycken chijns van vijff oude grooten tornoyse als heure propre ende eygene goeden t'eeuwigen daege te gebruyken, possesseren ende genieten, blyckende 't selve by de opene besegelde brieven by den voorscr. wylen Hertogen Janne den voorscr. supplianten ende heuren voirsaeten hierop verleent van der dato 1331 des dysendage nae Sinte Mathaeus Apostele ende Evangeliste hiernae geinsereert, gelijck ook dese naevolgende de voorscr. supplianten ende huere voirsaeten yezijndert de voorscreven vroonte en de gemeijnte tusschen de voorscr paelen ende limiten peijsselick ende vredelijck als heure propre ende eygene goeden hebben gepossesseert, beseten ende gebruyckt, alsoo sy noch opten dach van huyden besittende ende gebruyckende sijn, gelijck oijck sy supplianten den voorsr. chijns van vijff oude grooten altijt jaarlijcx betaelt hebben ende noch betaelen in handen van onsen Rentmeester int quartier van den Bossche. Nu eest al soo dat den stert van den percamente van voorscr. openen brieve aan den segele van den voorscr. wylen Hertogen Janne, wesende denselve segele noch geheel gans ende geve, hangende ende is, van outheyden ende andersins by corruptie ist bynae geheeclijk deurgeten, gelijck oijck sijn enige letteren van den voorscr. openen brieve ende nochtans wel leesbaer, soodat hy by lancheijt van tyden den voorscr. percamenten stert ende oijck het percament dairinne den teneur ende effect van den coop ende vercrijgh der voorscr. gemeijnten ende vroonten geschreven staet, geschapen waere van outheijdt ende andersins bij corruptie t'eenemael te vergaen ende andersins te verdonckeren ende offusquiren, aaerdoire de voorscr. supplianten geschaepen waeren grootelijck geprejudiceert ende geinteresseert te worden, indijen hun supplianten hierop nijet en worden versien ende hun van den voorscr. openen blieven ge- maeckt ende verleent onse brieven van vidimus onder onse segelen, daerom den voorscr. supplianten tot conservatie van heure rechte ons oijdtmoedelijck hebben gebeden ende versocht. Doen te wetene, dat wy die voorscr. origineelen besegelden brieve by onsen lieven ende getrouwen ridder ende cancellier, heeren Engelbert van den Daele, heere van Leeffdaele ende van Wilre ende andere luyden van onsen raede, geordineert in Brabant, hebben doen versien ende visiteeren, die welcke den segel van dijen noch gans ende geheel hebben bevonden ende enige letteren van outheyden uuytgeten ende gecorrodeert ende nijttemin wel leesbair, ende anderssins sonder eenige suspicie ongeraseert ende ongecanselleert, van welcke opene brieve den teneur van woirde tot woirde hiernae volcht: Nos Johannes Dei gracia Lotharingie, Brabantie et Lytnburgie dux, notum facimus universis quod nos omnes communitates et wastinas nostras, sitas infra limites seu palos infrascriptos, vide/icet a loco Rythoven usque ad palum dictum Dummellen, et a dicto loco usque ad palum abbatis de A ftemaken ; ab illo loco ad palum domini de Boxtele; ab illo loco ad palum comitis Lossensis; ab illo loco ad locum dictum Laxvoirt, jacentem prope curiam de Lummel; ab illo loco ad locum dictum die Pclter dycke ; a dicto loco ad molendinum apud Lummel; ab illo loco ad locum dictum de Scoongars; ab illo loco ad palos de Waelwyc, stantes supra antiquam fossam et a dicto loco ad primum palum dictum van Rythoven, bon is allodialibus nee non juribus et jurisdictionibus aliorum dominorum infra dictospalos existentibus et jacentibus dumtaxat exceptis universis el singulis hominibus nostris villarum nostrarum de Eyck et de Westerhoven ad opus eorum et omnium commorancium infra dictos limites seu terminos omniumque qui in dicta empcione nunc et non postea participes esse voluerint et consortes, propter nostram et eorum utilitatem vendidimus ab ipsis seu eorum heredibus et successoribus ad dictam communitatem spectantibus jure hereditario obtinendas et habendas ad communes eorum usus pro certo prelevio decem librarum grossorum turonensium antiquorum, nobis ab eisdem hominibus nostris integraliter solutarum, pro annuo et hereditario censu quinque solidorum grossorum turonensium antiquorum, nobis nostrisque heredibus et successoribus ab hominibus dictarum villarum et ab eorum heredibus singulis dnnis eodem die, quo census noster apud Eersel nobis persolvitur, in perpetuum solvcndorum. Insuper concedimus dictis hominibus nostris quod ipsi ex unaquaque dictarum villarum de Eycke et de Westerhove duos viros vdoneos, quos ad hoe utiles sibi viderint, ex sc possint eligere ad dividendum et participandum prelevium supradictum, secundum quorum ordinacionem dictis wastinis perpetue debent uti, qui de dictis bonis tantum vendere vel exhibere potuerint ad firmant perpetuum, quod a dicto censu dictorum quinque solidorum grossorum toumensium antiquorum singu/is annis et non amplius releventur. Si vero aliquis extraneus, qui jus in dicta communitate non habuerit, ex predicta venditione usus fuerit, eadem cum anirnalibus suis vel aliquo alio modo contra eorum voluntatem et consensum, voluimus quod receptor noster de Busco, presens vel futurus, eis ponat et statuat nomine nostri unu/n forestarium, qui pecora et animalia aliena arrestare valeat quotiescunque hoe accedcrit et penam inde levet et recipiat ad opus nostrum viginti solidorum nigrorum turnensium parvorum. Promittentes pro nobis nostrisque heredibus et successoribus quod omnia et singula premissa dictis hominibus nostris inviolalnliter observabimus et observari faciemus et quod contra hoe seu eorum aliqua in futurum per nos (ilium vel alios non veniemus nu llamque exceptionem. cal liditatem aut occasionem queremus, per quarn vel per quas premissa eorum aliqua revocari vel infrigi poter int aut quomodolibet infirmari. In quorum omnium testimonium et mummen sigillum nostrum presentibus litteris duximus apponendum. Datum Bruxelle die martispost festu/n beati Mathei apostoli et evangeliste anno Domini m""> ccc'»° xxxi'"0. Ontbieden daartoe ende bevelen onsen voorscreven Cancellier ende Raidtsluyden van onsen voorscr. Raide ende Reeckeningen in Brabant, onsen schoute ende rentmeester van den Bossche ende allen anderen onser ende der smaelre heeren rechteren, jusficieren ende officieren, dijen dit eenichsins aengaen sall mogen, dat sy die voorscr. supplianten van den inhoude ende effect der voorscr. openen brieven, geinsereert, peyselijck ende vredelijck doen ende laeten genyeten ende gebruyeken ende hun desen tegenwordige vidimus off transumpt autentijck deiselver openen brieve weerdt doen sijn sonder hen daerinne te doen off te laeten geschieden eenich hinder, stoot off letsel ter contrarie, want ons alsoo gelieft ende des t'oirconden hebben wy onse segele hieraen doen hangen. Gegeven in onsser stadt van Bruessele acht ende twintich dage in Meye int jaer ons Heeren 1544 enz. Over de grensscheiding van dezen communalen grond hadden de besturen der dorpen Bergeik en Westeihoven herhaaldelijk geschillen met de omliggende dorpen, zoo o. a. in 1619 met Luiksgestel; dit laatste geschil werd beeindigd bij eene transactie, welke nog in originali berust onder de oorkonden van het Prov. Genootsch. van Kunsten en Wetenschappen in N.-Brabant (No. 498 van den Nieuwen Catalogus der Oorkonden) en waarvan wij hier het volgende mededeelen: Alsoo seecker questie off proces was gereesen tusschen die regeerders ende gemeyne ingesetenen des dorps Luyxgestell, supplianten ter eenre, ende die regeerders met gemeyne ingesetenen der vryheijt van Bercheijck ende dorpe van Westerhoeven, rescribenten ter andere zyde, ter causen van schuttinge van weghen derzelver rescribenten tot achterdeel der supplianten off eenighe van dijen, gedaen by hunnen geswooren schutter off vorster op hunne gepretendeerde gemeijnte offte aert, waarvan die saecke offte decisie van dijen was principal berustende op interpretatie van zeecker dubien, erreuren off misverstandt van voirgaende accorde off eenicheijt by de voorsaeten der voorscr. respective litigante parthyen anno duysent vierhonderd sevenent seventich op dato vijffden der maende Februario aengegaen, gemaeckt ende geslooten, ') daeraff bezeegelde brieven alnoch in esse sijn. Soo ist, dat voirscr. parthyen door tusschen spreecken van goede mannen soo verre zijn geinduceert, geweest, dat zy sulcken voirscr. questien ende proces hebben nedergeleet ende daervan zijn veraccordeert ende getransigeert in der manieren naevolgende: In den iersten, dat die ondersaten van Luyxgestel zullen moegen hebben 't gebruyck van voorscr. gemeijnte naer d) Een afschrift van dit accoord berust in het Rijks archief te 's Bosch onder de archivalia der gemeente Bergeik. hunder syden van Scoongarts aff, neffens die Eerselsche hoopen, neffens Becxven treckende neffens die aerthoopen daer die schaepen van weerzyden ordinaris sullen drincken; van daer door een oudt weeghsken tot ontrent zeeckeren nieuwen wech neffens Gaterputt; ende van dieselve Gaterputte linie recht nae de hegge op Koppen Schoonen hoeck den middelwech in; van daer opten hoeck van de ; item van dezelve plaetsche (uitgesleten op de vouw) gracht tot opt Hulsbosch; van denselven Hulsbosch lancx den dobbelen gracht tot op Rombouts hoeck; ende van Rombouts lancx Muelenberch, streckende lancx Wauwensven opten hoeck van het straetken, genoemt 't cleyn Hoeffstraetken aen die Gestelsche bempden; van hetselve straetken tot opten hoeck ter zyden van Gestel van het buechtken van Wouter Heesburch; van tselve buechtken tot ontrent 't Sverrendijck volgens die aerthoopen streckende opten colck by Claeus Peters aen den hoeck van Jan Wouters bempt; ende van daer op ten Cockaert ende soo voorts tot op Slegers Colck ende andere naevolgende binnen paelen, affscheydende die voorscr. van Luycxgestell ende Loemell tot Scoongaerts toe, noepende den aert off gebruyck van de gemeijnte, in conformiteijt van de vonnisse tusschen die van Loemell ende Luycxgestell in den Raede van Brabant gewesen op dato den vierentwintichsten Decembris anno duysent sesshondert ende verthien. Ende is voirts tusschen die voorscr. respective parthyen van Bercheijck met Westerhoeven ter eenre ende die van Luycxgestell ter andere syden well ende met met rypen raede ondersproecken ende geconditioneert belangende den voorscr. nyeuwen accorde, dat die van Luycxgestel egheen gebruyck van den aert off vroente over die gedesigneerde voorscr. aerthoopen off paelsteeden naer die zyde van Bercheijck ende Westerhoeven 't sy oost, west, noorden off zuyden en sullen moegen hebben, 't sy met torven te steecken, heyde te mayen off beesten te weyden, op poene van twe gulden vijff stuyver soo dickwils hunne beesten overcoomen, volghens d'eenichheijt, off bevonden zullen worden hun daerin misbruyckt te hebben, uutgeschéyden dat soo varre die van Luycxgestel over die voorscr. aertpaelen torven steecken, heyde maeyen ende den gront tot haeren proffijt ewech voeren sulcx sall staen tot straffe des Officiers off Rentmeesters. Dann well sullen die ondersaeten van Bercheijck ende Westerhoeven moegen coomen over die zelve aerthoopen off aertpaelen naer die syde van Luycxgestel op buytenste heyden ende vroenten, alwaer die van Bercheijck ende Westerhoeven sullen moegen op buytenste heyden torven steecken, heyde mayen ende met beesten te weyden gebruycken gelijck die ondersaeten van Luycxgestel selffs vermoegen te doen naer inhoudt der eenicheijt ende die heijmraeyers van Bercheijck ende Westerhoeven en sullen van vorthaen over desen nyeuwen affgepaelde aerthoopen egheen authoriteijt meer hebben off gebiuycken tot belettinge off achterdeel deses accoordts dan wel sullen die van Luycksgestel aen hun zyde moegen beslach maecken voor hun eygen ondersaeten ende nijet tot achterdeel dijens van Bercheijk ende Westerhoven Enz. Tot tgheene hebben geauthoiizeert Godevaert Berchmans als stadthouder van den schouteth van Kempelandt, mitsgaders mr Dirck van Essche, schepene der voorscr. vryheijt. Enz. Gedaen'binnen der stadt Brussele den derden dach Octobris int jaer sesthienhondert ende negenthien. Deze transactie werd voor wat Luiksgestel betrof goedgekeurd door Perdinand Aartsbisschop van Keulen en 11 insbisschop van Luik, omdat dit dorp destijds tot het gebied van den Bisschop van Luik behoorde; en zij werd onderteekend ten overstaan van de schepenen van Bergeik met namen Jan Verhoeven en Dielis Peters, alsmede van die van Luiksgestel met namen Jan Nijssen, Jan Claesens en Jan Aerts 't Sasch. Als men den inhoud van voorschreven akte van dading gelezen heeft en daaruit gezien zal hebben hoe gebrekkig de grensscheiding der Groote gemeente van Bergeik en Westerhoven oudtijds was, dan zal men zich niet meer verwonderen dat over die grensscheiding verschillende geschillen ontstonden; de stukken, welke daarover gewisseld werden, bevinden zich nog in het gemeentearchief van Bergeik. Den 18" Maart 1850 werd de Groote gemeente verdeeld tusschen de gemeentebesturen van Bergeik, Westerhoven en Borkel, welk laatste dorp oudtijds een deel van Westerhoven uitmaakte en werden alstoen aardhoopen opgeworpen ter aanduiding van de grenzen van hetgeen aan elk dezer gemeenten was toebedeeld. Bergeik verkocht van hetgeen haar in de Qroote gemeente werd aanbedeeld, den 27 Mei 1850 niet minder dan 364 hectaren aan W. Clermont te Maastricht. Graaft men in de heiden van Bergeik dan vindt men daarin op sommige plaatsen op ongelijke diepten leem en ook wel keien, waarvan sommige van buitengewone zwaarte. Een van die keien, welke reusachtig groot is, ') ligt in de nabijheid van Schoongars, thans de Zeven Heerlijkheden of de Blauwe Kei genaamd; op die plaats komen samen de koninkrijken Nederland en Belgie, de provinciën N.-Brabant, Belgisch Limburg en Antwerpen en de dorpen Bergeik, Eersel, Lommei, Luiksgeste], Moll, Deschel en Postel. Ook vindt men in deze heiden hier en daar, door de geheele gemeente heen, flins of oer, hier ijzermaal geheeten. Uit de moergronden, waaruit die heiden gedeeltelijk bestaan, wordt turf gestoken ; men vindt in deze gronden van tijd tot tijd nog zware stammen van eiken, berken, beuken, dennen enz _ In de Klotterputten bevindt zich onder den grond eene lange en dikke bank van houtskool, waaruit men kan opmaken, dat aldaar in overoude tijden een bosch gestaan heeft, dat door een brand tot houtskool verteerd werd. In de heiden van Bergeik zijn hier en daar kleine meeren, die men daar wijers noemt; zij zijn regelmatiger van vorm dan de zoogenaamde vennen, die men in de Meierij aantreft en ook nog door een kleinen wal omringd. Deze wijers zijn de volgende: de Zwarte wijer of Zwartrijtsche wijer (nigrum vivarium heette zij in een charter van 1444); zij behoorde oudtijds aan de Abdij van Postel, die blijkens Th. Ign. Welvaarts Reusel blz. 97 voor 1) Van deze kei vertelt het volk, dat er bloed uit vloeit, als men met eene naald of spelt er in prikt. hare vischtafel meer van die meeren in de Meierij bezat; den 30 Juni 1519 werd door den Abt van Tongerloo tusschen het Godshuis van Postel en die van Eersel over de visscherij in de Zwarte Wijer in het voordeel der Abdij uitspraak gedaan '); na den Vrede van Munster is deze wijer door de Republiek der Vereenigde Nederlanden aangeslagen en in haar bezit genomen geworden; het Klokke• of Rusven; het Kraanmeer; de Papenwijer; deze laatste behoorde aanvankelijk aan het voormalige Klooster Mariënhage onder Woensel, dat ook nog eene andere wijer in de Meierij bezat (zie Nieuwe Catalogus der oorkonden van het Prov. Genootschap No. 225, waarbij men eveneens zie No. 141); later behoorde deze wijer aan Willem Mollen, landdeken en pastoor te Bergeik; bij de akte, waarbij diens erven deze wijer in 1779 verkochten, werd verklaard, dat zij lag tegenover de Heykerk, (die onder Luiksgestel nl.); het Fresseven; deze wijer heeft bij het volk den naam van onpeilbaar te zijn; in het midden van dit water zou volgens het volksverhaal eene torenklok verzonken liggen, die op Kerstnacht om 12 uren luidt 2); de Pastoorsicijer; zij behoort thans aan de R. K. kerken van het Hof en het Loo, die haar in 1825 als vischvijver en als turfgrond voor hare pastoors van het Domein aankochten; aanvankelijk was zij gevest ten name van den kerkmeester F. Maas; de Kapellaansvijver; deze is gelegen ten westen van de Pastoorswijer en heet thans het wijerke; de Fleerakkerswijer; de Stadsicijer; de Groeswijer; (deze is eenige jaren geleden tot vloeiweide aangelegd); de Oude Maai; het Kraanven en het Uileven. 1) Mr. A. C. Bondam Verslag omtrent de oude gemeentearchieven enz. in N.-Brabant 1891. 2) Dergelijke verhalen treft men nog op verschillende andere plaatsen der Kempen aan. Zie P. N. Panken N.-Brab. Sayen blz. 42 en vlgd. 5 HOOFDSTUK V. Bevolking. Hare middelen van bestaan. De Teuten. Uit het grijs verleden bestaan geene opgaven meer omtrent het aantal inwoners, dat Bergeik destijds had doch wel omtrent het aantal der huizen, die daar oudtijds stonden. Zoo bestaat er nog een Register van Bede 1435 in het stedelijk Archief te Antwerpen, waarvan een extract door Dr C. R. Hermans is uitgegeven in het IIe Dl. zijner Bijdragen, volgens hetwelk Barcheyke, zoo wordt Bergeik daarin gespeld, in 1437 had 247 belastbare huizen en 56 huizen van armlastigen; vermenigvuldigt men nu die getallen met 5}, dan blijkt uit deze opgave, dat Bergeik in 1437 had 1831 inwoners. Blijkens eene telling der huizen en haardsteden in de Stad en Meierij van 's Hertogenbosch, gedaan in 1526 en uitgegeven door J. van der Hammen Nz. en Aug. Sassen in de Handelingen van het Prov. Genootsch. van Kunst- en Wetensch. in N.Brabant 1891 — 93, had in 1526 Bercheijck, zoo werd Bergeik toen gespeld, IJC XLIX beiooende huysen en VI onbewoende huysen; alzoo zou bij eene zelfde vermenigvuldiging als de vorige de bevolking van Bergeik in dat jaar slechts 1369 zielen bedragen hebben. Mr C. van Breugel schreef in zijne hiervoor aangehaalde Memorie nog het volgende: Het getal der Huyzen (van Bergeik) bedroeg anno 1736: 320; volgens Borderel en Ampliatie op 't vijf jarige quohier 1791: 311 ledig .... 19 330 Het getal der Persoonen (van Bergeik) volgens het voorsz. Borderel en Ampliatie anno 1791 geformeerd: Vermogende boven de 16 jaren 901 onder „ „ „ 407 Minvermogende boven en onder de 16 jaren ... 8 Onvermogende boven en onder de 16 jaren .... 41 Armen boven en onder de 16 jaren 61 Totaal . . 1418, zoodat dit dan het getal der inwoners in 1791 zoude zijn geweest. Toen in 1798 ter sprake kwam om de oude parochiekerk van Bergeik door de Katholieken van dat dorp te naasten en dientengevolge de getalsterkte van elk der aldaar gevestigde godsdienstige gezindten moest berekend worden, kwam men bij telling tot het resultaat, dat er toen te Bergeik waren: R. Katholieken . . 1527 Gereformeerden . . 17 Joden 8 Totaal . . 1552 waaruit mag worden afgeleid, dat de bevolkingsstatistiek van Mr van Breugel niet juist was. Blijkens de laatste volkstelling bestond de bevolking van Bergeik in den nacht van 81 December 1899 op 1 Januari 1900 uit 990 mannen en 944 vrouwen, totaal 1934 zielen, van welke waren 1875 R. Katholiek en 59 Protestant. Het dialect, dat men te Bergeik spreekt is het Meierijsche, met deze eigenaardigheid, dat men daar uitspreekt: ei aai; eu ee; oe ie; u i; uu ie; ui au, oo of ee; ij ee; ziehier eenigo voorbeelden van de Bergeiksche uitspraak: Bergaaik — Bergeik. Geheer = gehoor. Braaien „ breien. Vier „ vuur. -A-ai » ei> Haus „ huis. Aaigen ,, eigen. Kraus „ kruis. Haai „ heide. Maus „ muis. Laai „ lei. Brood „ bruid. Laaien „ geleiden. Boten „ buiten. Maai „ Mei. Hood „ huid. Maai = mei (tak). Hoos = huizen. Deen „ deun. Moos „ muizen. Leen „ leuning. Onkrood „ onkruid. Steen „ steun. Vool „ vuil. Meelen „ molen. Dievel „ duivel. Bedrieven „ bedroeven. Diezend „ duizend. Biek „ boeken. Niemen „ noemen. Bilt „ bult. Steever „ stuiver. Gedild „ geduld. Bescheet „ bescheid. Hit „ hut. Begeen „ begijn. Mig „ mug. Beel „ bijl. Mits „ muts. Keeken „ kijken. Mitserd „ mutsaard. Peep „ pijp. Schip „ schop. Schreeven „ schrijven. Sperrie „ spurrie. Speeker „ spijker. Biert „ buurt. Ween „ wijn. Hier „ huur. „ „ wijn (werktuig). Eezer „ ijzer. Onder de woorden van het Bergeiksche taaleigen, die van het Nederlandsch sterk afwijken komen de volgende voor: aai voor ei; aanwerk voor begin; amper voor nauwelijks; aver voor ouder (van aver tot aver — van ouder tot ouder); beemd, dries en ff roes voor grasland; hees voor bui; begaan voor betijen; bemiddelen voor in orde brengen; begols voor bij God; begaaien voor bevuilen of smerig laten liggen; bezien voor beproeven; bezie voor bes; blok voor klomp; eggel voor bloedzuiger; enk voor inkt; hoos voor kous; keps voor alles verspeeld hebben; klampvogel voor roofvogel; kitsen voor braken ; kittig voor vurig; kraaiappel voor galnoot; Jcnorsel voor kruisbes; koeheerd voor koeherder; kooi voor kudde (vooral van schapen); kooi voor schaapstal; koren voor rogge; krek voor juist; krets voor schurft; luchten voor lichten; lutske voor oogenblik; lijnde voor lijwaat; lijvent voor .lijfgoed; metser voor metselaar; mulder voor molenaar en meikever; skrepel voor schraal; strauwsel voor strooisel. Andere afwijkende woorden uit het dialect van Bergeik zullen nog in dit werk worden vermeld, daar waar zij te pas komen. Ziehier nog ten slotte een paar gezegden in het Bergeiksche dialect: te Bregaaik (ook Bergaaik) woonden in den aauwen teed veul heksen en kabaatermennekes. Vrieger waasten (of wiesen) er groote aaikebeum. Het hoofdmiddel van bestaan der bevolking van Bergeik is steeds geweest de landbouw, waarvan men daar ter plaatse nu nog kan zeggen, wat Hanewinkel in zijne meermalen aangehaalde Beschrijving op blz. 375 daarover in het laatst der 18e eeuw schreef: doch dezelve is er, icegens de schraalheid van den grond, niet voordeelig ; er liggen echter langs de Heerschop eenige goede weilanden. ') De woningen, waarin de landbouwers van Bergeik vroeger woonden, hadden allen een vertrek, dat in de volkstaal de hêrd (haard) genoemd werd. Men kwam van den weg in dit vertrek door een portaal, dat daarin getimmerd was. De hèrd zag er uit, zooals afgebeeld is in de Aardbol III blz. 628. Achter in den hêrd stond tegen den muur de schouw (schoorsteen), waaronder bestendig voor het gezin een vuur brandde. Rechts van den hêrd was in de grootere boerenwoningen nog eene slaapkamer. Achter den hêrd hadden de kleinere boerenwoningen maar een vertrek, de geut genaamd, waarin het aard- en vaatwerk geborgen en gereinigd werden; de grootere hadden achter den hêrd behalve de geut ook nog eene keuken en eene kelderkamer. De hêrd was het woonvertrek bij uitnemendheid; daarin verbleef het gezin van den boer overdag en bevond zich voor hem en zijne vrouw ook de bedstede, waarin zij den nacht doorbrachten ; ook in de keuken placht zich eene bedstede te bevinden. Links van het woonhuis stond, bijna altoos onder hetzelfde 1) Mr. C. van Breugel schreef er ongeveer hetzelfde over in zijne Memorie, wijl hij daarin zeide: de landbouw is hier zeer gering, vermits de schraale en zandige landerijen. dak, de stal, waarin men veelal van uit den hêrd door eene binnendeur kon komen en naast den stal, onder hetzelfde dak als deze, de schuur. Op zich zelf stond meestal de bergplaats voor landbouwgereedschappen en brandhout; men noemde die de schop; gewoonlijk was dit een houten gebouwtje. Achter de boerenwoning bevond zich gemeenlijk eene kuil met water, waarin het groen veevoeder placht gewasschen te worden; men noemde die de plukselkuil. Zoo was oudtijds de inrichting van de boerenhofsteden te Bergeik, waarin thans nog niet veel verandering is gekomen. De landbouwwerktuigen, die men er gebruikte, waren, wij bezigen hier ter kennis van het taaleigen van Bergeik de plaatselijke benamingen, de ploeg; eeg (egge); hoog- en laagkar; houten en ijzeren reek of grievel (hark); schip (spade); riek; hooigaffel of — vork; bijl; wortel- of houthak; mestbak; tobbe met stand en karn (waarmede men botterde=karnde); zessie (zeis om gras te maaien); zicht (zeis om graan te maaien); kreugen (kruiwagen); dorschvlegels; wanmolen; wan; kapmes (hakmes). Volgens J. B. Grammaye Taxandria blz. 105 hield oudtijds een deel der bevolking van Bergeik zich met de weverij bezig en waren de wevers daar zoo talrijk, dat zij er in 1470 voor zich eene eigene kapel bouwden. Langzamerhand namen later de weverijen te Bergeik af; wel trachtte L. H. van Galen er in 1839 de weverijen weder boven op te brengen door daar ter plaatse eene calicotfabriek op te richten, doch na eenige jaren gewerkt te hebben moest hij die fabriek sluiten en toen was het te Bergeik met het weven geheel gedaan. In het zoogenaamd voorspannen der vrachtkarren vonden oudtijds te Bergeik eenige lieden hun bestaan zoolang als de keiweg van Eindhoven naar Luik nog niet gelegd was, want tot zoolang moesten de karren te Bergeik en omstreken hare vrachten over zandwegen vervoeren, wat zwaar trekken voor de paarden was, doch toen in het laatst der 18e eeuw die straatweg gemaakt was, hield deze kostwinning voor de Bergeikenaren ook geheel op. Met het venten verdienden vroeger vele ingezetenen van Bergeik ook goed hun brood; zij, die dit bedrijf uitoefenden, werden Teuten genoemd; men vond dezen echter niet alleen te Bergeik, maar ook in de omliggende dorpen. A. J. C. Kremer schreef over hen in de Navorscher XXXII (1882) het volgende : „van de Teuten, die meest in de Luiksche Kempen wonen, te Lommei, Hamond, enz., heeft men een afzonderlijken stam gemaakt. J) waarschijnlijk omdat zij onder elkander eene bijzondere taal spreken, maar taal bewijst niets voor ras of afkomst. Een Teut is een lid van een handelsgilde of firma, die haar hoofdzetel heeft in een der Kempensche dorpen en succursalen de heele wereld door. 't Zijn allen op weinige uitzonderingen na Brabanters, die wij Vlamingen noemen, van een Frankisch, Saksisch en Friesch ras. Zij spreken onder elkander een boergoens, 't welk eene gemaakte taal is, bestaande uit Hollandsch, Duitsch, Waalsch, Fransch, en woorden, die ik weet niet in welke taal tehuis behooren. Zoo is b. v. knul = zoon, kwint = erfdeel. Wijlen Dr. C. B. Hermans in den Bosch gaf de gelijkenis van den verloren zoon in de Teutentaai uit. Het hoofdbestanddeel der taal is goed oud-Hollandsch. Merkwaardig is de zangerige toon, waarop ze gesproken wordt, maar de Dorthenaren zingen ook als zij spreken. Indertijd maakte ik kennis met een Teut en ontmoette hem dikwerf; men begrijpt, dat ik die gelegenheid niet liet voorbij gaan om mij op de hoogte te stellen. Hij was een Haarteut, d. i. het genootschap, waartoe hij behoorde, handelde in menschenhaar. De firma was te Bergeijk, het hoofddepot van het huis te Dresden gevestigd; een filiaal bezat het en bezit het misschien nog te Londen, waar hij meermalen geweest was. Loomans — zoo heette hij, 2) — deelde mij mede, dat het blonde haar, 't welk zij in den handel brachten, meest kwam uit Fransch Vlaanderen. Het zwarte haar kochten zij gewoonlijk op in Hongarije en de Donau-vorstendommen. Hij was daar overal geweest. Het duurste haar was het kastanjebruin gekrulde en 't witte haar. Lang wit 4) H. Van Oosterzee was zelfs in de Navorscher X\'I1I (1868) van oordeel, dat de Teuten een geheel ander type hadden dan de overige Meierijenaars. 2) Hij was Bergeikenaar van geboorte doch te Heeze woonachtig. haar voor pruiken kreeg de firma echter uit Persië, maar dat haar is geen menschenhaar, doch haar van bokken. Als eene bijzonderheid vertelde hij mij, dat Koning Willem I een pruik droeg van bokkenbaard. Het is mij onbekend, van waar de naam Teut komt; ziehier nog een en ander hen betreffende. Iedere Teut is gedurende zes jaren leerling, zes jaren meester en op reis hetzij om te koopen of te verkoopen, en zes jaar koopman op een vast kantoor; daarna heeft hij het recht om op zijn lauweren te gaan rusten en geniet een aandeel in de winst der compagnie, tot welke hij behoort. Om Teut te worden moet men zoon of aangenomen zoon van een Teut zijn. Natuurlijk geldt dit van bestaande compagnieschappen. Wanneer nieuwe zich vormen, zijn dezer leden natuurlijk niet aan dergelijke bepalingen gebonden, maar ik geloof niet, dat er nieuwe zich vormen; integendeel, de oude lossen zich langzamerhand op. Elke compagnie drijft een specialen handel. Zoo heeft men kantteuten, lakenteuten, linnenteuten, porseleinteuten, glasteuten, enz. Ik vermoed dat teut broeder beteekent, want hunne compagnieën zijn niet anders dan oude handelsgilden, 't Is dus z. v. a. gildebroeder. Ook de valkeniers in de Kempen, over wie de heer Yerster schreef, ') vormden dergelijke gilden, maar de valkeniers droegen niet den naam Teuten. Om valkenier te worden moest men zijn schildboertig vrij man, d. i. vier vrijgeboren bekende grootouders kunnen aantoonen, en te paard met schild en speer ten strijde mogen trekken. Zulks getuigt van de hooge oudheid van het valkenierswezen. De Teuten zijn allen RoomschKatholiek. Tot hunne plicht behoort, dat zij dagelijks de mis hooren. Onder de valkeniers te Valkenswaard bevonden zich ook Protestanten." Wij deelen het vorenstaande in zijn geheel mede, omdat hetgeen A. J. C. Kremer over de Teuten schreef juist is, behalve voor wat aangaat de beteekenis van het woord teuten, die wij liever ontleend zagen aan het Duitsche woord tauschen. 1) Denkelijk heeft Schr. hier bedoeld het werk van A. H. Verster van Wulverhorst Gesch. Aanteek. over het jagtwezen. Uit de mededeeling, van Kremer dat de Teuten meest in de Luiksche Kempen wonen, make men echter niet de gevolgtrekking, dat er eertijds in de N. Brabantsche Kempen weinige van deze soort van kooplieden gevonden werden. Wat hij zegt omtrent hunne woonplaats was juist in den tijd, toen hij dat schreef, doch niet in de eeuwen welke aan de 19e eeuw voorafgingen. Toen vond men ia de N. Brabantsche dorpen als Bergeik, Borkel en Schaft, Budel, Riethoven, Westerhoven en Dommelen niet minder Teuten dan in de dorpen der Belgische Kempen. Zij bleven niet altijd hunne geboorteplaats als hunne woonplaats beschouwen, maar vestigden zich ook wel voorgoed in andere gemeenten. Dit deden o. a. in de 18" eeuw Frans en Joseph, zonen van Dirk Vermeulen, Teut in manufacturen te Dommelen, die gesproten waren uit zijn huwelijk met Anna Coppens en in compagnieschap met hem manufacturen ventten; zij vestigden zich te 's Hertogenbosch metterwoon, Frans in 1757 en Joseph ') in 1764 en wisten zich daar eene goede positie te verwerven. Van andere Teuten, die zich buiten hunner geboorteplaatsen metterwoon vestigden, wordt hetzelfde verhaald, zoodat menige familie, die thans in den lande in aanzien is, aan Teuten haren oorsprong dankt. Als proeve der taal, welke de Teuten onder elkander spraken, laten wij hier in hunne taal volgen de eerste regels der gelijkenis van den Verloren Zoon, zooals Dr. C. R. Hermans ons die gaf in de Aardbol III blz. 622: Eenen olmste had twee knullens. Waarvan de snipste tot zijnen olmste kwiste: olmste ligt mijne kwint; en den olmste ligte hem de kwint. Eenige deernen daarna, den snipste, hebbende alles bij den olmste geligt, spoorde na een vreemde pie, alwaar hij alle zijn poen en smets heeft verslent en opgepoeijt in loensigheijd en tispelsporen met loense griezen. Die meer wenscht te vernemen over de taal der Teuten, zie nog de Navorscher XVIII (1868) blz. 484; Ch. Creemers Aanteekeningen over het dorp Stamproy (waarin men ook nog 1) Zijne vrouw was Maria Anna Bijnen. veel aantreft omtrent hunnen handel en wandel) 1) maar vooral Johan Winkler Algmeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon, ('s Gravenhage 1874). In de 18c eeuw waren zeer vele Teuten in Bergeik gevestigd, zooals blijkt uit de Protocollen van de voormalige Dingbank aldaar, die over dat tijdsverloop vol zijn van allerlei akten hen betreffende en welke voornamelijk bestaan in verklaringen van verandering van woonplaats, handlichtingen voor minderjarigen om als Teut handel te kunnen drijven, verdeelingen van compagnieschappen, verkoopingen van huizen, die de compagniën in den vreemde hadden, enz. Blijkens gemelde protocollen dreven de Teuten van Bergeik hunnen handel hoofdzakelijk in het Luikerland, Luxemburg, Duitschland en Holstein. Er gingen in vroegere eeuwen uit Bergeik zooveel personen als Teuten naar het buitenland, dat de dienstdoende priester van Bergeik hen onder elke mis in de gebeden der achtergebleven geloovigen aanbeval met de woorden: „de gebeden worden verzocht voor die buiten 's lands gaan." Zij, die van Bergeik naar het buitenland gingen, verbleven daar wel vijf jaren achteieen; in lateren tijd, toen het reizen gemakkelijker was geworden, kwamen zij reeds om de twee of drie jaren in hunne woonplaats terug. Als zij te Bergeik terug waren, hielden zij daar in het voormalig logement de Keizer, waar zich nu het klooster der Ursulinnen bevindt, op Maandag na Driekoningen, soms ook nog wel een of twee dagen daarna, met hunne vrouwelijke familieleden en hunne meisjes, alsmede met de vrouwelijke familieleden der afwezige Teuten eene feestelijke bijeenkomst, waarbij werd gegeten en gedronken, muziek gemaakt en gedanst; men noemde dergelijke bijeenkomsten het Koopmansgild. Op Driekoningendag werd in de kerk op het Hof en op Zondag na Driekoningen in de kerk op het Loo ter intentie van de Teuten eene hoogmis gezongen; 1) Deze aanteekeningen zijn uitgegeven in de Pubhcations de la Sociétc Ilistorique et Archéologique dans le Duché de Limboitrg van 18/2. al de te Bergeik vertoevende Teuten gingen dan ten offer, wat voor den dienstdoende geestelijke eene aardige som opbracht; deze kerkelijke diensten ten behoeve der Teuten zijn thans vervallen. De Teuten, die men te Bergeik had, waren hoofdzakelijk haartenten en koperteuten of ketelbuiters; ook vond men er Teuten, die gedurende de zomermaanden met een mars op den rug ons land afreisden om daar manufacturen te verkoopen. Omtrent een Haarteut komt onder de voormelde protocollen de navolgende akte van 1708 voor: Hendrick Palen, alsnubequaam sijnde om zijn broodt en cost te connen winnen en verdienen soo met incopen als vercoopen van menschen haijr, daar men paruy ken en callotten affmaakt, als andere coopmanschappen ende handtteeringen (wordt door zijne moeder gemachtigd om voor eigen rekening handel te drijven). De Haarteuten kochten het menschenhaar in of ruilden het tegen manufacturen, die zij bij hunne reizen op menschenhaar in eene rits of mars op den rug droegen. Van dat ruilen zal wel de benaming teut gekomen zijn ; ruilen heet immers in het Duitsch tauschen; deze naamsafleiding is in elk geval veel aannemelijker dan die van Kreiner t. a. p. en van Hanewinkel, welke in zijne Reize II blz. 39 schreef: „in dit dorp (Lommei) zijn veele Koopluiden, die verre reizen, vooral naar Duitschland doen; deeze noemt men hier Teuten, denkelijk van het Latijnsche Teuto, een Duitscher, omdat zij op dat Land handel dryven (en het is opmerkelijk, voegt hij daaraan nog toe, dat dezelve eene taal onder eikanderen spreeken, welke van niemand anders dan alleen van hun verstaan word") De Koperteuten trokken door ons land en het buitenland met koperen ketels op den rug langs de huizen om ze aan de bewoners te verkoopen; zij ruilden ook wel oude tegen nieuwe ketels in en waren tevens ketellappers ; ziehier wat Hanewinkel over hen ter laatst aangehaalde plaatse mededeelt: „Ketelbuiters, zijnde luiden, die de geheele Majory, Luikerland, enz., doorwandelen met eenige koperen ketels, grooten en kleinen, op hunnen rug, om dezelve te verkoopen of met winst te verruilen." De Teuten van Bergeik waren verdeeld in maatschappen, com~ pagniën genaamd. Elke compagnie telde doorgaans vier of vijf leden en stond op zich zelve met hare eigene statuten of reglement, waarin ook voor het zieleheil der leden gezorgd werd, want hun werd daarin o. a. de verplichting opgelegd van op de vier hooge R. Kath. feestdagen tot de tafel des Heeren te naderen. Men kon in deze compagniën niet komen dan wanneer men volwassen was en dan nog eerst nadat men een jaar of vijf, zes bij de Teuten als leerling of knecht was werkzaam geweest. Het lidmaatschap der compagnie ging gewoonlijk krachtens erfrecht over. Huwde een Teut dan verloor hij oudtijds het lidmaatschap, doch in lateren tijd werd aan deze bepaling minder de hand gehouden. In de Schepenakten van Bergeik komt de volgende akte voor, waarbij eene erfgename van eenen Koperteut machtiging geeft om diens aandeel in eene compagnie te verkoopen: Maria Hoecx, testamentaire erfgenaam van wylen Franciscus Langens, wonende te Bergeijk, machtigt om in de compagnie te stellen en over te geven en te constitueren .... om wegens haar te verkopen sodanige gedeelte als haar soude competeren in het compagnieshuys te Elmshooven, midtsgaders te inne vorderen van Dielis Janssen en Franciscus Gorisse, met wie haren man saliger in compagnie heeft gecoopmanschapt met ketels, coperwerk en verdere coopmanschap, soodanige somme enz. 9 Oct. 1752. De Teuten verdienden over het algemeen in het buitenland goed hun brood ; in het laatst der 18c eeuw ging het daarmede echter slecht, waarschijnlijk tengevolge der groote beroeringen, die de verschillende staten toen doorleefden, zooals blijkt uit het volgende, dat ook voorkomt in de voorschreven Memorie van Mr. C. van Breugel: Voor eenige Jaaren wierden in deeze plaats verscheidene koopluiden gevonden, die considerabele sommen gelds buyten s Lands kwamen te winnen en aldaar verteeren, waardoor die plaats alstoen floreerde, en welke negotie thans zoo slegt is, woonende aldaar weinig koopluiden, die, de kost daarmede kunnen winnen. ') 1) Item de memorie der Regenten van Dergeik van 1756, in Hoofdstuk III vermeld. Later herleefde de handel der Teuten weder, doch toen naliet jaar 1870 de Duitsche Regeering aan het venten in haar rijk door vreemdelingen allerlei moeielijkheden in den weg legde, hield de handel der Teuten allengs meer en meer op, zoodat thans te Bergeik geen enkele Teut van beroep meer is; wel treft men er nog eenige gewezen Teuten aan. ') In oude tijden vonden sommige Bergeikenaren ook hun bestaan in de valkenjacht. In de 17® en 18° eeuw werd door hen dit bedrijf nog uitgeoefend in de Maaierheide onder Bergeik; zij richtten daartoe in die heide hutten van zoden op, welke tobhutten genoemd werden ; de personen, die daarin tot den vangst deivalken gezeten waren, heette men tobbers, een naam, dien men thans aan sukkelaars geeft; nabij het Monikensputje, dat aan de grenzen van Bergeik en Lommei ligt, heeft nog lang eene tobhut gestaan. De Bossche Bisschop Ophovius maakt in zijn bekend Diarium melding van eenen valkenier, die in 1631 te Bergeik woonde en in 1704 woonde daar nog Dirck Bijnen, valkenier van Zijne Roomsch Keizerlijke Majesteit. 2) Ook zijn te Bergeik in onbruik geraakt de week- en jaarmarkten, waarmede daar oudtijds eexiigen den kost verdienden. De weekmarkt werd er door Hertog Philips van Bourgondië den laatsten Maart 1467 ingesteld en werd op Zaterdag gehouden. De jaarmarkten waren daar vijf in getal en werden gehouden Zaterdag voor Palmzondag, Vrijdag na H. Kruisdag, op St. Jan Baptistavond, daags na St. Lucas en op St. Thomasavond; twee dier markten werden door Hertog Philips van Bourgondië tegelijk met de weekmarkt ingesteld; twee andere werden door Karei den Stoute 15 Maart 1468 ingesteld bij een brief, gericht ad Consulem Senatumque civitaüs Bergeycanae. 3) Over deze jaar- 1) Men zie nog over de Teuten P. N. Panken Noordbrabantsche Sagen blz. 49. 2) Zie over de valkenjacht behalve het reeds aangehaalde werk van Verster W. C. Ackersdijk de Valkenjacht te Valkenswaard en Waalre (1838). 3) J. van Oudenhoven Beschrijvinghe van de Meyerye van 's Hertogenbossche blz. Cl. markten schreef Grammaye t. a. p. blz. 105: et solere plures 100 ex hoe solo tractu perpetui nundinatores forum exornare sciam. Al deze markten werden gehouden op het Marktveld ter plaatse genaamd de Straat, dat thans gedeeltelijk is ingenomen door het Raadhuis en de tegenwoordige Hervormde Kerk van Bergeik. In eene Schepenakte van den Bosch van 1644 is sprake van een erf te Bergeik ter plaatse genoempt aen 't Laer opte beestenrnerekt aldaar, waarmede blijkbaar gezegd Marktveld bedoeld werd, omdat dit in een Schepenakte van Bergeik van 1649 ook de beestenmerct heet. Yan de weekmarkt werd in 1791 gerapporteerd, dat zij toen al sedert menschen geheugenis niet meer gehouden werd. De jaarmarkten bestonden destijds nog, maar waren geheel in verval, ondanks dat het Bestuur van Bergeik herhaaldelijk moeite had gedaan ze nog in stand te houden. In 1853 werden al de oude markten door den Raad van Bergeik formeel afgeschaft en daarvoor vier vrije jaarmarkten in de plaats gesteld, doch ook deze jaarmarkten hebben opgehouden te bestaan na een tijdlang een kwijnend leven te hebben geleid. Zoolang de Katholieken van Bergeik in de schuurkerk te Luiksgestel hunne godsdienstplichten vervulden, was in die kerk op St. Bernardsdag en nog meer op den Zondag, vallende in het octaaf van St. Bernard, zooals wij later zullen zien, een groote toeloop van menschen om er eene relikwie van dien Heilige te vereeren; hierdoor is ontstaan eene markt, welke op bedoelden Zondag bij die kerk gehouden werd. Deze markt, de zoogenaamde Bernardusmarkt. werd later gehouden op het Loo, toen aldaar de schuurkerk gebouwd was. Op Zondag 23 Augustus 1846 preekte de Pastoor van dit gehucht tegen het houden dezer markt omdat de dag des Heeren er door ontheiligd werd en om aan zijne woorden kracht bij te zetten, heeft het Bestuur der gemeente Bergeik in 1847 het houden dezer markt verboden, waardoor ook zij kwam te verdwijnen. Mag men Mr. C. van Breugel in zijne meermalen aangehaalde memorie gelooven dan was er te Bergeik oudtijds nog al gelegenheid om de dorst te laven ; hij schreef daarin toch: „er zijn drie en twintig tappers, onder dezelve weinig Herbergiers, en andere, die veeltijds geen bier of andere dranken in huys hebben; anderen die zoo weinig tappen, dat het bier vooral in den zoomer niet zonder bederf kan afgetapt en verkogt werden." Voor deze tapperijen en logementen werd te Bergeik het bier in zes bierbrouwerijen gebrouwen, zooals Mr. van Breugel in zijne Memorie als volgt nog mededeelt: „Er zijn zes Brouweryen '), zijnde alle geërigeerd in een tijd, dat deeze Plaats zeer floreerde en de kooplieden veel geld van buyten 's Landsinbragten, hetgeen veel consumtie van Bieren en andere Dranken in deeze plaats veroorsaakte; daar thans de Bieren, die in deeze geheele plaats geconsumeerd worden, zeer gemakkelijk door een der Brouwers zoude kunnen gebrouwen worden, zijnde ook veele van dezelve, die weinig of geen Bier, als alleen voor haar eigen consumtie brouwen." Het bier, dat daar toen gebrouwen werd, was in hoofdzaak wit bier; aan Hanewinkel beviel het blijkens zijne Reize II blz. 35 niet, toen hij Bergeik bezocht, evenmin als het aldaar door hem betrokken logement, wellicht omdat men daar aan den grimmigen man op een vastendag volstrekt niet een spekpannekoek wilde geven. Hij schreef dan ook, dat men van het logement te Bergeik kon zeggen, wat hij ergens van Westphalen las: Hospitium vile Cranck broot, dun bier, langhe mile Sunt in Westphalia; Qui non vult credere, loop da. Waarna hij zegt, „dit vers is op deeze geheele landstreek (Kempenland) toepasselijk, want men eet daar niets als roggenbrood ; het bier, vooral het witte, is er slecht, schoon men het echter op sommige plaatsen ook vry goed vind; de uuren zijn hier wel smal maar zeer lang, want als zy hier spreeken van eene uur gaans, dan mag men altijd wel rekenen op anderhalve uur, mits men nog daar te boven vry sterk aanstappe." 1) In 1757 kwamen als bierbrouwers te Bergeik voor: Maria Helsemans weduwe van Wouter de With ; Dirk Jan Hoeks en Jacob Tasset, deze laatste op het Achterste Loo. Als de brompot nog eens te Bergeik kon terugkomen en hij zou nog hetzelfde beweren van het voortreffelijke door de Kinderen Jos. Lommelaars gehouden logement „de Keizer, dat men er wederom vindt, dan lag het zeker aan hem, dat hij in het laatst der 18Je eeuw zoo ontevreden over Bergeik was. Thans is er te Bergeik maar eene bierbrouwerij meer nl.: de Eoode Leeuw, eene zeer oude, waarvan de tegenwoordige gebouwen in 1894 gezet zijn in de onmiddellijke nabijheid der vroegere brouwerij en wel op de plaats waar tot 1805 de schuurkerk van het Hof stond; de bierbrouwerij de Adelaar, die L. Hendrik van Galen c. s. in 1878 bouwde aan de Straat, bestond slechts enkele jaren en is daarna in eene burgerwoning of heerenhuis verbouwd. Er zijn te Bergeijk geene Fabricquen schreef Mr. van Breugel nog in zijne Memorie. Hij dacht daarbij blijkbaar niet aan den houten windkorenmolen, zijnde een zoogenaamde standaardmolen, welke reeds in zijnen tijd stond langs den openbaren weg van het Hof naar het Loo zooals die daar thans nog staat. Deze molen behoorde al in 1363 aan de Abdij van Postel, ') en werd na den vrede van Munster evenals hare hoeven onder Bergeik -) door de Staten-Generaal der Vereen. Nederlanden geconfisqueerd; Cornelis de Back, als rentmeester der geestelijke goederen over de kwartieren van Kempenland en Oisterwijk, gaf dien molen met den Molenakker onder Bergeik in 1757 in erfpacht uit; omstreeks 1829 werd de eigendom van dien molen door het Domein verkocht. Vóór 1648 moet bij dezen molen een kruisbeeld gestaan hebben, daar toch in eene schepenakte van Bergeik van 1617 gesproken wordt van een acker lants, eertijts vercreegen van Ant. Back, aen den molen aengemeeten, daar dal Heilich Oruys stad. Behalve dezen molen heeft men thans te Bergeik nog een tweeden korenmolen; deze staat op het Voorste Loo en werd daar in 1897 van steen gebouwd. Een eigenaardig oud gebruik bestaat 1) Tijdschrift voor N. Brab. Gesch., Taal- en Letterkunde II blz. 47 en volgende. 2) In eene schepenakte van Bergeik van 1672 wordt gesproken van Willem Symons, hoevenaer van de Groote Hoeve, eertijds t clooster te Postel, nu llaar Ho. Mo. competerende, gelegen te Bergeijck. te Bergeik nog altijd ten aanzien der molens; hunne molenaars moeten n. 1.. wanneer iemand van hun gezin is overleden, de wieken van den molen stil laten staan, alsook zoo dikwijls een lijkstoet dien passeert; men noemt dit den molen in den rouw zetten] de roeden van den molen worden dan stomphoekig gezet. Dit gebruik wordt weinig meer toegepast sedert dat het Hof en het Loo elk een kerkhof hebben gekregen. Men vindt thans te Bergeik vijf sigarenfabrieken, aan wier oprichting het voor een goed deel te danken is, dat de bevolking dezer gemeente in den laatsten tijd zoo sterk is toegenomen. HOOFDSTUK VI. De Regeering. a. De dtngbank. Bergeik met de dorpen Riethoven en Westerhoven (waaronder oudtijds ook behoorden Borkel en Schaft) had aanvankelijk geene eigen dingbank maar behoorde vóór de 16de eeuw onder die van Eersel, zooals blijkt uit artikel 1 der Costuymen van Bergeijck ende Eerssel, afgedrukt onder de Costuymen ende Usantien der Hooftstadt ende Meyerye van 'sHertogenbossche ('s Hertogenbosch by Petrus Scheffers, boekdrukker in 't Vergulde Missael 1744). In dat artikel 1 wordt toch gezegd: In den jaere ons Heeren Oheboorte 1546 den 23 dagh in Junio zijn ghecompareert by de Schepenen der Vryheijdt van Eerssele de Schepenen der Vryheijt van Bergeijck om over te schryven de Costuymen van heure Bancken, die voortyde hebben geweest tot Ferssel een Banck, want daer vele kleyne Dorpen onder liggende, eerst nu gescheyden. Het moet reeds lang vóór 1546 gebeurd zijn, dat de Dingbank van Bergeik van die van Eersel gespleten werd, want blijkens eenige copiën van schepenakten, die in de Protocollen der Ding- 6 bank van Bergeik geregistreerd staan, bestond zij reeds in 1493; een harer schepenen was toen Jan Backs; in 1498 waren dit o. a. Goijert Elen, Goossen Backs, Symon, zoon van mr. Willem Symons zoon, enz. Wanneer de Dingbank van Eersel is ontstaan, valt in het geheel niet meer na te gaan, omdat de archivalia dezer Dingbank daartoe niet oud genoeg zijn en andere gegevens ons daartoe evenmin ten dienste staan. Waarschijnlijk was de oudste geschiedenis dezer Dingbank dezelfde als die van het Schependom in de Belgische gewesten, zooals wij die beschreven vinden in het werk van dien naam van Frans de Potter, uitgegeven door de Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique in hare Mémoires Couronnés tome XXXIII. De Potter meent t. a. p. blz. 14, dat de eerste schepen- of dingbanken ingesteld zijn geweest door de missi dominici, welke door Keizer Karei den Groote bij het Capitularium van het jaar 802, hoofdst. 25, waren in het leven geroepen om de graafschappen van zijn rijk te doorreizen, de aldaar bestaande misbruiken te verbeteren en hem verslag te doen over hunne verrichtingen. Althans bij het Capitularium van het jaar 803 werden deze ambtenaren belast met het instellen der schepen- of dingbanken onder aanbeveling dat zij ze moesten oprichten in iedere plaats: per singula loca. Later werd bepaald, dat het volk moest opgeroepen worden om met de missi dominici zijne schepenen te kiezen, gelijk zij ook gezamenlijk de onwaardige schepenen afzetten en door andere vervingen, zooals blijkt uit het volgende, voorkomende in het Capitularium van het jaar 873 artikel 9: ut sicut in capitulis avi etpatris nostri sunt, bonos scabineos inveniunt, malos ejiciant et totius populi consensu in locum eorum bonos eligant.1) De invloed van het volk op de samenstelling zijner schepenbanken hield op toen de centralisatie van het staatsgezag begon baan te breken; de Schout benoemde van toen af aan alleen de 1) Over het recht van het volk om zijne ambtenaren te kiezen zie men nog de Potter t. a. p. blz. 139 en vlgd. Schepenen; ') wanneer dit voor het eerst is geschied, valt niet meer uit te maken; geen charter, wet, vonnis of kroniek geeft ons daaromtrent eenige inlichting, zegt de Potter t. a. p. blz. 18;2) het gebeurde in elk geval in de XIIde of XIIIde eeuw; wettige schikkingen kenden toen, zoo deelt de Potter nog mede, aan de schepenbanken toe het karakter van bestendige lichamen, afhangende van den Yorst en bijzonderlijk belast met de uitoefening der justitie; het was eene groote omwenteling in de Oud-Germaansche gebruiken, dewijl het gerecht, dat vroeger nationaal was, nu koninklijk werd; toch behield de instelling der schepenbanken iets Yan het Germaansch gemeentebeheer in dezen zin, dat zoo de schepenen niets vermochten zonder de goedkeuring van den Vorst of diens vertegenwoordiger, deze laatsten ook niets vermochten zonder het goedvinden der eersten; 3) de schouten, zijnde de bewaarders of agenten der vorstelijke macht in de villa, oefenden die dan ook gezamenlijk met de schepenen uit en iedere akte van de eene of andere partij, die alleen handelde, werd geacht willekeurig en onwettig te zijn; zoo bleef dan toch, zoo zegt Warnkoenig, het plaatselijk schependom voorde vrijheid der onderzaten een beschermend en onverkrachtbaar gezag. Bovendien ging niet alle invloed van het volk op het beheer zijner gemeente verloren sedert dat de aanstelling van de schepenbanken van wege den Heer van den lande geschiedde; voor verschillende gewichtige handelingen hadden de Schepenen nog de toestemming van het volk noodig, zooals wij zullen zien bij de behandeling der dorpsregeering. Niet in alle dorpen van de Meierij van den Bosch waren het de schouten van den Vorst, die voor hem de schepenen aanstelden ; dit deden ook de heeren, aan wie de Vorst dit recht over het een of ander dorp had in leen gegeven. Van daar dat men oudtijds in de Meierij de dorpen verdeelde 1) De Potter t. a. p. blz. 150 en vlgd. 2) ld. Edm. Poullet Origines, dévelloppements et transformations des institutions dans les anciens Pays-Bas I blz. 213. Men zie hierover ook nog Heylen Verhandelingen over de Kempen. 3) Zoo ook Warnkoenig Documents inédits relatifs a 1'histoire des XXXIX. in heerlijkheden en hertogsdorpen, welke laatstenmen na 1648 statendorpen noemde, dewijl zij, zoo zegt St. Hanewinkel in zijne Gesch. en Aardrijksk. Beschr. der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch blz. 251, zonder heer zijnde, onmiddelijk onder de Staten Generaal behoorden. De heeren der heerlijkheden stellen daer, zoo schreef Jac. van Oudenhoven in zijne Nieuwe ende vermeerderde beschryvinghe van de Meyerye van 's Hertogenbossche blz. 97, aen de schepenen, borgemeesters ende anderen, die dienst zijn voerende. Daarentegen hebben de Schoutethen van de vier Quartieren van de Meyerye, blijkens hetgeen hij verder mededeelde, elck in sijn Quartier, in de Vryheden. Dorpen ende plaetsen, die geen eygen Heeren hebben, onder de districten van hunne respective Officien de civile breucken, het aen■ ende afsetten van de Schepenen ende Burgemeesters ende andere die dienst zijn voerende, het publiceren van alle placcaten, de beschryvinghe van de voors. Dorpen, het staen over de settingen ende over 't verhooren van de Reeckeninghen derselver. Eersel, Bergeik, Riethoven en Westerhoven waren zoogenaamde Hertogs- of Statendorpen; van daar dat de Kwartierschout van Kempenland of in diens plaats zijn stadhouder in naam van den Hertog, of van diens opvolgers de Staten Generaal, de Schepenen in de dorpen van dat Kwartier der Meierij aanstelde of afzette. In de Hertogs- of Statendorpen was de schout (drossaard noemde men hem in de heerlijkheden) ') niet belast met de vervolging der crimineele zaken; hij was daar, voor wat deze rubriek van strafzaken betreft, slechts wat men thans noemt hulpofficier van Justitie; de vervolging der crimineele zaken had de Hoog- en Laagschout der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch, zooals blijkt uit van Oudenhoven t. a. p. blz. 97, alwaar deze zegt: In de Vryheden, Dorpen ende plaetsen in de Meyerye gelegen, die geen eygen Heeren hebben, die de hooge jurisdictie hebben, daer comt de Hoogh Schout van den Bossche met de oeffeninge van de hooge jurisdictie ende alle criminele saken als van dootslagen, 1) St. Hanewinkel t. a. p. blz. 251. fortse, gewelt, quade eeden, lemnisse ende andere diergelycke daertoe criminele ofte arbitrale correctie staet en die vallen ende geschieden in de Meyerye onder de groote Roede, staen tot kennisse ende correctie aldaer van denselven Hooch-Schouteth. De Rechtbank, waarbij hij die zaken aanbracht, was de Schepenbank van den Bosch. ') Tot omstreeks het jaar 1600 kon in de Meierij van den Bosch de misdadiger ingeval van opzettelijken of onwilligen doodslag van den Heer van den Lande gratie bekomen, wanneer hij zich met de erven of nabestaanden van den verslagene had kunnen verstaan, als wanneer daardoor de strafvervolging gestuit werd. J) In geval de misdadiger zich met de erven van den verslagene verstond, werd daarvan een zoenbrief opgemaakt. De protocollen der Dingbank van Bergeik bevatten enkele van die brieven, waarvan de oudste luidt als volgt: Alsoe een ongeval, ongeluck ende doetslach geschiet is by Matheus Coppens, die welcker by crancker aventueren van leven ter doet bracht heeft Peter Stapparts selige, welce Peter van levend ter doet comen is by toedoen ende buyten misgrype van Matheusen voirsr., sijn alzoe voir ons scepenen in proprien persoen gestaen Matheus Coppens voirgen. met zynen vrienden ende hebben by tusschen spreken van goeden mannen om peijs ende vrede wille ende ten ontlastinge ende laefenisse van den zielen hon gesubmitteert, verbonden ende overgegeven in minlicke arbiters ende peijsmaekers; te weeten Matheus voirsr. in Symonen Bierens ende Jannen Henrickss van Mol ende Peter voirsr. in Heer Rolofifven Backs, priester ende in Gherarden Jan Martenssz., gelovende die voirgen. partyen, gelijc zy voirgen. ende gescreven staen, midts deesen te beyden zyden, dat zy vast ende stendich zullen houden ende metten werck volbrengen alles gheens, des 1) De bevoegdheid dezer Schepenbank om over crimineele zaken te oordeelen werd bekrachtigd bij het Reglement der Staten Generaal op de Crimineele Justitie en stijl van procedeeren in crimineele zaken voor den geregte van 's Bosch van 19 April 1791. '2) P. Bort Tractaet van crimineele saeken blz. 209 en vlgd. by den arbiteren voirgen. geaccordeert, geraempt ende uuytgesproken zall worden op zoen ende op vrede. Welcke goede mannen arbiters, nae den submissiën, machten ende auctoriteyten hon gegeven, ijrstmael, met goeden rypen raede dat fayte van den doetslaege overleggende ende pondererende, hebben geordineert ende gemaecht een vaste euwelicke zoene omme dan egheen wraeke tot euwigen tyden op te doen off doen doen ende hen uuytspraeck gedaen in manieren hiernae ontleent. In den ijersten seggen ende uuytsprecken die voirgen. arbiteren eendrechtelijc voir hon uuytspraecke, waeraff die tenoir hiernae volgende is. Item is uuytgesproken, dat die misdaedige zal moeten doen celebreren ter eeren Goidts ende tot laeffenis van den zielen vierdalff hondert zielmissen ende een groet dertichtste •) ende dat hy sal moeten gheven in der kercken van Rithoven een tortijs 2). Item dat die misdaedige voir dat voetgeval in dieselve kercke sal geven twee wessen kerssen, elck van 3 pont was groet wesende, settende ofte doen setten die een voir das eerwerdige heyligen sacrament, die andere voir dat beeldt van ons lieve vrouwe. Item, want dat noch nijet genoch en is, zal die misdaedige voirgen. ghaen ende beswairen een bevairt tot Romen voir die heylige apostolen genaemt sinte Peter ende sinte Pauwel, mer is geaccordeert, dat hy voir dieselve bevaert gheven ende besorgen zal moeten in handen van de vrienden des doeden voirgen. neghen zoen gulden ende daermede zal hy volstaen. Item noch zal die misdadige ghaen ende bezwaeren een bevairt voir dat heylige bloet tot Wilsenaecken, welcke bevaert by den arbiters bekeert is in een bevaert voir dat heylige bloet tot Boextel ende in te gheve in handen van den vrienden voirsr. twee rijnsguld., te xx stvr. 't stuck, die welcke hy zelve ghaen ende beswaeren moit, behoudelijc off hy ziek off cranck weer, dat hy se binnen jairs nijet gegaen en konste, soe sal hy volstaen gelijc voirsr. is. Item is uuytgesproken, dat die misdadige voirgen. zeiver gaen ende beswaeren zall 1) '2) maandstond. = flambouw. een bevaert voir die heylige drie coninghen tot Trier. Item, want dat noch nijet genoch en is, soo is voirtsgeordineertende uuytgesproken by den arbiters van den uuytblyven van den misdaidigen, soo dat die misdaidige tot euwighen daigen zal blyven uuyt der bancken van Bercheijck, uuytgescheyden Schaeft ende Borkel, mer nochtans, dat die misdadige nijet en zal mogen wonen tot Borkel; uuytgescheyden oick dat die misdadige wel zal mogen passeren doir die bancke van Bercheijck, drincken een kan biers ende ghaen alsdan zijns weechs. Item in gevalle die misdadige aen die vierschaere tot Bercheijck te doen hadde, te weeten yemande aen te spreken off zijn brieve te lezen, dat sal hy eens moghen doen ende alsdan voirts zijn sacken moeten mechtighen. Item desgelicx sal die misdadige blyven uuyt den dorp van Oirle ende van Velthoven al in der manieren voirsr. Item sal die misdadige tot euwigen daigen blyven uuyt den huysen ende herbergen, dair die vrienden van Peteren Stapparts zalige sitten ende drincken oft verkeeren ende den misdadige dat kennelijc wair. Mer waer dat sacke, dat die misdadige zeiver ijrst in ennige herberge wair ende dat die vrienden des doeden by hem quaemen, soe mach hy blyven sitten eest dat hem gelieft. Item, want dat noch nijet genoch en is, soe is geaccordeert ende uuytgesproken by den arbiters voirgen., dat die misdadige gheven ende betalen zal in handen van de vrienden tachtentich zoen gulden tot drieterminen binnen jairs van seventien weecken tot seventien weecken in hande dair men 't hom heysen sal optes heylich cruysaltair in der kercken van Rijthoven. Hiermede seggen wy arbiters voirgen. die partyen versuent ende verleeken te weesen tot euwigen daegen op zoen ende op vrede , welcke uuytspraecke voirgen. van de partyen voirgen. to beyden zyden voir ons gelaudeert is, dieselve gelovende te volbrengen ter zoenen recht. Ende hier hebben by, aen ende overgestaen als borghen Jan Dullarts ende Jan Gyben, diewelcke tsamens geloeft hebben ende elck op hen ende op allen honnen gueten, ut mo , ongeporteert, ongesterct ende ongovrijt, alle die voirgen. pointen, in der voirs. zoene geruert, zeiver te voldoen ende te volbrengen in gevalle die misdadige des nijet en dede. Act. a° 1528 26 Dec. Een andere zoenbrief is van dezen inhoud: 1) Alsoe seecker ongeval gebeurt sijnde in den persoene van Jan Henricxs, afflyvige, by Adriaenen Truydens Cuypers, perpetrant; van den voirs. afflyvige overvallen ende geinvadeert (?) sijnde, sulcxs d'afflyvige selve voor synen pastoir bekent heeft gehadt nae dijen hy die quetsuer gecregen heeft, vergevende daeromme den voirs. perpetrant het misdaet, ter causen van den welcken ende ter ootmoediger gebeden des voirs. perpretants ende syne maegen ende vrienden den enigen broeder, by naeme Willem Henricxs, van den afflyvige met syne moeder ende vrienden des voirs. afflyvige gerequireert ende hen te vastaen gevende tot een minnelyke versoeninge, ter arbitraigie van goede mannen by naeme Hendrick Cocx ter eenre syden des perpetrants ende Jannen Verhoeven ter andere syden van wegen des afflyvige, vergadert sijnde met meer andere vrienden, maegen ende goede mannen te wedersyden, dewelcke nae verscheyen examinatien des tfeijts bevijndende seer onnoselycken gevallen te sijn, waeromme den broeder met der moeder ende vrienden des voirs. afflyvige om Gots wille den perpetrant tfeijt ende misdaet vergevende, hebben sy, arbijtren voirs., voor emende den perpetrant daervuere op soenrecht geimponeert te voldoene de clausulen ende puncten naevolgende : Yoir ierst te betaelen alle de funeralia des afflyvige metten costen van den requiem ende uutvaert by ende van weegen der vrienden des afflyvige daerover gedaen ende metten oncosten van desen daege der versoeninge ende noch te spijnden een halff mudde rogge in broot tot behoeff der heylige geest kijnderen binnen Rijthoven by de heylige geestmeesters aldaer uut te reycken met een behoirlijck voetgevall te doene op Sondach ierstcommende, nae onser Liever Vrouwen hemelvaert dach, wes ende den 19en dach der maent van Augusti 1601, in lijn- 1) De overige zoenbrieven, welke onder (1e Protocollen der Dingbank van Bergeik voorkomen, zijn van 27 Sept. 1524, 17 Maart en 20 October 1598. waeten cleederen, bloots hooffs, in sijn handen hebbende een brandende wassche kersse, swaer wesende een pont, voor der hooger missen daermede commende in der kercke tot Rijthoven ten voirs. daege ende knyelende achter in der kercke ende sijn gebeth spreckende, ende voirs. noch eens knyelende omtrent int midden der kercke alsvoir ende alsdan noch eens knyelende voir theylich cruys altaer, alwaer hy alsdan die voirs. kersse sal offeren ende alwaer alsdan oijck enige van den vrienden des afflyvige hem sullen ontfangen ende vergeven hem sijn misdaet, onder conditie oijck te doen stellen aen de sepulture des afflyvige een steenen cruys nae vereijschte ende staete des afflyvige ende een houten cruys ter plaetsen daer die vrienden dat ordineren sullen, van hardden houtte, thien voeten lanck ende een voet breet, mits oijck de vrienden altijt te wycken in weegen ende herbergen waer sy ierst in sijn, ten sy by consent; midts oijck nae het voirs. voetgeval hem te absenteren uuten dorpe van Rijthoven twee jaer lanck ende voirts een brief noch te geven aen den broedere des afflyvige voor een guede profitable twelff soen guld. om deselve by hem gedistribueert te worden ter plaetsen hem gelieven sal, waermede minnelycken ten beyden syden verleecken der voirs. geledeerde parthye aengaende, alles te voldoene op soenbreeck binnen tsjaers, gereserveert de geresen costen van de uutvaert etc. binnen 14 daegen. Act. den 12 July anno 1601 voor schepenen Gijsbrecht Marttens ende Jacob Corneliss. Onder deze akte staat het volgende: Achtervolgende dese versoeninge is gecompareert Willem Henricxs, enige broeder, met syne vrienden ende maegen van den afflyvige opten 19 dach Augusti anno 1601 ende hebben Adriaenen, perpetrant, geremitteert ende vergeven omme de passie ende lyden ons Heeren Jesu Christi sijn delict ende geperpetreert feijt voir hunder zijnder ter presentie van Schepenen Jacob Corneliss ende Gijsbrecht Marttens, midts der versoeninge in alles ten volle voldaen sijnde hunder zyden. De bevoegdheid om door verzoening de strafvervolging wegens doodslag te stuiten was nog een overblijfsel van het Oud-Germaansche recht, waarvan Poullet t. a. p. I blz. 29 schreef: un de ses principes fondamentaux attribuait la repression des attentats contre les personnes moins a 1'autorité publique qu' a la victime de 1'infraction et a sa familie. La victime et son clan avaient la faculté ou bien d'exercer contre le coupable et contre ses proches la vengeance du sang, ou bien d'entamer contre eux une poursuite judiciaire. La poursuite iudiciaire avait pour but dernier dans 1'espèce non d'obtenir 1'application d'une véritable peine mais celle d'un ivherghelt et d'un fredum. Le wherghelt n'était autre chose que la rangon de la vengeance, ou la réparation du dommage matériel et moral commis, réparation due par le coupable a la victime du crime ou a ses proches; le fredum était 1 amende destinée a réparer la violation de la paix publique produite par le crime. In de protocollen der verschillende schepenbanken van de Bossche Meierij komen vóór 1600 meerdere zoenbrieven voor; Dr. W. Zuidema gaf in de Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot uitgaaf van Oud-Nederlandsche Rechtsbionnen III blz. 245 eenige van die brieven uit, welke in de schepenregisters van den Bosch geminuteerd staan; hieruit kan men in verband met de hiervoor medegedeelde zoenbrieven viij wel leeien kennen het maagzoen, zooals dat in de Bossche Meierij weid uitgeoefend. Die er nog meer van wil weten raadplege de door Dr. Zuidema aangehaalde verhandeling van Prof. Fockema Andreae: „Familieplicht en recht bij vergoeding van doodslag"; alsmede Raepsaet Analyse- historique et critique de 1'origine et des progrès des droits civils etc des Beiges et Gaulois I blz. 331 en vlgd. en Taxandria VIII blz. 255 en vlgd. Wij zagen reeds welke bevoegdheden de Kwartierschouten hadden; wat hierover door ons is medegedeeld wordt bevestigd door eene sententie van den Raad van Brabant, die J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 97 heeft in druk gegeven, alsmede door Poullet t. a. p. I blz. 496. De Kwartierschouten, ook wel officieren genaamd, vervulden alzoo in de dorpen der Bossche Meierij tegelijkertijd: in civiele zaken de tegenwoordige functiën van Officier van Justitie, ') en in de zaken, welke men onder vigueur van den Code Pénal crimineele zaken noemde, die van hulpofficier van Justitie; in de overige strafzaken, welke met geldboeten afgedaan konden worden, traden zij op als Officieren van Justitie; ook vervulden zij de functiën van de tegenwoordige Colleges van Gedeputeerde Staten ; laatstbedoelde functiën vervulden zij evenwel niet geheel alleen; zij deelden die in sommige zaken met den RentmeesterGeneraal der Domeinen en de Leen- en Tolkamer, die te 's Hertogenbosch gevestigd waren en wier taak men omschreven vindt bij Hanewinkel t. a. p. blz. 253. *) De Kwartierschout van Kempenland resideerde te Oirschot. Zijne taak van officier en hulpofficier van Justitie oefende hij bij de Dingbank van Bergeik c. a. gewoonlijk uit door middel van zijne stadhouders. Dezen waren, voor zoover bekend, voor Bergeik c. a. de volgende : 1597. 98 mr. Symon Hendrichs. 1612 Jan Verhoeven. (In 1616 trad bij de Dingbank als stadhouder-generaal op Sr. Willem van den Brouck). 1619 Goyaert of Godevaert Berchmans, zoon van Willem Janszoon. 1634, 36 mr. Evert Wachtelaar, schout. 1660 Godefridus Wychmans, tevens secretaris der Dingbank. 1671 wordt vermeld Peter Berchmans als oud-scholtis te Bergeik. 1683-86 PranQois Waterbeek ; hij noemde zich in 1684 stadhouder voor Marten Christiaen Sweerts d'Oirschot, hoofdschout van Kempenland ; in 1697 was hij notaris en procureur en houder eener openbare herberge te Bergeik, alsmede secretaris der Dingbank van Hapert, Hoogeloon, Casteren en Dommelen. Hij was Protestant evenals zijne drie na te melden opvolgers. 1) Men zie hierover nog de Potter t. a. p. blz. 80. 2) Men zie nog Dr. B. Dyksterhuis Bijdragen tot de Geschiedenis der Heerlijkheid Tilburg en Goirle blz. 44 en vlgd. 1687-90 Abraham van der Vleuten. 1699 Ericus Duytz. 1738-52 Johan Willem Daniël de Jongh. 1803-1810 Jan Koest; zijn titel was schout-civiel van het schoutambt van Bergeik; in 1797 was hij president-schepen van dit dorp. Hij was Katholiek en een Bergeikenaar van geboorte. Blijkens de Resolutieboeken van Bergeik werd 25 Mei 1803 op eene vergadering, gehouden ten raadhuize van Bergeik, door de gemeentebesturen van Bergeik, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, op de vraag van het Departementaal Bestuur van Braband hoeveel elk dezer gemeenten behoorde te betalen in het traktement van den vorigen officier, in wiens plaats de schoutciviel was gekomen, besloten te adviseeren, dat men daarin elk dezer gemeenten zoude laten betalen, zooals bij Resolutie van Hunne Hoog Mog. van 8 Juni 1734 voor den stadhouder van den Kwartierschout van Kempenland was bepaald. Ingevolge deze resolutie genoot de stadhouder van den Kwartierschout van Kempenland van de gemeente Bergeik eene jaarwedde van fl 42; van Westerhoven van fl 28; van Borkel en Schaft elk van fl 13 en van Riethoven van fl 36. De Schepenbanken als rechtbanken bestonden na de hervorming, welke zij in de XIIe of XIII' eeuw hadden ondergaan, op de meeste dorpen der Bossche Meierij uit zeven schepenen, maar er waren er ook die slechts uit vijf schepenen samengesteld waren. ') Te voren zullen de Schepenbanken wel uit een onbepaald aantal leden hebben bestaan hebben, omdat voor de Bossche Meierij ook wel waar zal geweest zijn wat Poullet t. a. p. I blz. 213 daarover mededeelde: 1'échevinat était une qualité personelle, attribuée a un nombre indéterminé de propriétaires dans chaque région. Na bedoelde hervorming, zoo vervolgt hij, les échevins ne furent plus une sorte de classe sociale. Dans les villages, comme dans les villes, 1'échevinage devint un corps ou college ferme, composé d'un nombre fixe de membres. Ceux-ci, nommés 1) Men zie hierover nog de rotter t. a. p. blz. 134 en vlgd. pour un temps, acquirent seuls le droit de juger a 1'exclusion de tous les autres propriétaires. Wij hebben nergens vermeld gevonden aan welke vereischten men aanvankelijk moest voldoen om door den Schout in de Dingbank van Bergeik tot schepen benoemd te kunnen worden. Zeker zal hij daarin benoemd hebben de voornaamste en beste ingezetenen.') Het dorp Bergeik had geene ingezetenen genoeg, welke voor dit gewichtig ambt in aanmerking konden komen. Van daar dat wij zien, dat met de Dingbank van Bergeik gebeurde, zooals ook met die van andere dorpen van de Meierij geschiedde, dat voor de samenstelling daarvan de dorpen Riethoven en Westerhoven (waaronder als voorzegd oudtijds ook Borkel en Schaft behoorden) met Bergeik gecombineerd werden en wel met dien verstande, dat in de Dingbank van Bergeik zitting hadden: voor Bergeik 3 en voor Riethoven en Westerhoven elk 2 schepenen. Het zal wel niet behoeven gezegd te worden, dat het rechtsgebied der Dingbank van Bergeik zich ook over die dorpen uitstrekte en zich daartoe bepaalde. De Schepenen werden in de Dingbank van Bergeik slechts voor een jaar benoemd 2) en traden met Bamis (St. Bavodag) af. 3) De Schout of diens stadhouder koos uit hun midden hunnen president. Hunne bezoldiging geschiedde uit de gemeentekas, waaruit zij betaald werden als ambtenaren der gemeente. 4) Wie de eersten waren, die door den Kwartierschout van Kempenland of diens stadhouder in deze Dingbank benoemd werden valt niet meer na te gaan, omdat het archief daarvan niet ouder is dan het jaar 1523 met een hiaat van af 1524 tot 1580. Schepenen in die Bank waren in: 1523. Gerart Jan Martenss, Jan Stapparts, Marten van Bruessel, Henric Jan Martenss, Jan Henrick Meeuszn, Jan Smeets en Henric Delis Poirterszn. 1) Over de vereischten, die in het algemeen de benoembaarheid der Schepenen gesteld werden, zie men de Potter t. a. p. blz. 121 en vlgd. 2) De Potter t. a. p. blz. 162 en vlgd. 3) Men zie hierover nog de Potter t. a. p. blz. 167. 4) De Potter t. a. p. blz. 155 en vlgd. Id. blz. 269 en vlgd. 1554. Bartholomeus Helssemans, Gerit Eelens, Peter Verlijnden, Corst Slegers, Jan Dielen, Jielis Keldermans en Hogaert Bartholomeus. 1570. Bartholomeus Helssemans, Jacob Laureyss, Wouter van Loemel, Dierck van den Hoven, Frans Matheeus, Aerden Anthonissen en Willem Wouters. 1572. Huybrecht Froys, Hogaert Bartholomeus, Willem Baers, Michiel van der Hoeven, Jan de Becker, Gooswijn Coenen ') en Jan Stapperts. 1593. Goossen Koenen, Goyart Janss, Symon Wynandts, Jacob Berchmans, Jan Thyss, Henrick Jan Dielen en Evert Willems. 1596. Mr. Hendrick Cock, Jan Verhoeven, Thomas Janss, Pauwels Smolders, Aert Staeckenbroeck Peeters, MartenJansen Symon Meus. Eerstgenoemde, wiens naam men wel ook geschreven vindt Cocx, was president der Schepenen en ook notaris; hij was dit jaar omtrent de 60 jaren oud; zijne woonplaats was Riethoven. 1598. Goyaert Janss,' Jacob Berchmans, Jan Tijs, Jacob Hendrix, Symon Wynants, Peeter Leonaerts en Roeff Willems. 1599. Mr. Hendrick Cocx, Jan Verhoeven, Thomas Janss, Marten Janss, Aert Peeters, Symon Adriaensen Adriaenvan Poppel. 1600. Jan Verhoeven, president, Jacob Verreycken, Peter Janss Beckers, Antheunis Helssemans, Jacop Cornelis, Gijsbrecht Martens en Peter Aerts. 1601. Antheunis Helssemans, praeses, Marten Jans Coppen, Aert Peter Verhoeven, Pauwels Smolders, Roeff Willems, Jan Jacobs en Adriaen Jans Verbeeck. 1602. Goyart Janss, Thomas Janss, Symon Adriaens, Gijsbrecht Martens, Adriaen van Poppel, Henrick Folders en Bartholomeus Oppers. 1603. Marcus van Bornbergen, Anthonis Helssemans, Jacob Cornelis, Peter Aerts, Willem Claes, Laureijs Mathijss en Goyaert Berchmans. 1604. Marcus van Bornbergen, Marten Jans Coppens, Aert 1) Bij eene schepenakte van Bergeik van 1524 verkoopen Jan Hubrecht Coenen en Mathijs zijn broeder, zonen van Hubrecht, een erf, gelegen op het Loo in de parochie van Bercheijck. Peters, Roeff Willems, Jan Mathyss, Adriaen Janss en Pauwels Baers. 1605. Goyaert Janss, Thomas Jan Aerts, Symon Adriaens, Gijsbrecht Martens, Henrick Henricxs, Adriaen van Poppel en Bartholomeus Oppers. 1606. Marcus van Bornbergen, Symon Adriaens, Jacob Cornelis, Goyart Berchmans, Jan Stappers, Symon Janss en Jacob Jan Nijss. 1607. Marcus van Bornbergen, Marten Jans Coppen, Aert 1 eter Verhoeven, Adriaen Jans Verbeeck, Pauwels Baers, Jan Jacobs en Jan Bastiaens. 1608. Goyart Janss, Thomas Janss, Marten Janss, Jan Jacobs, Bartholomeus Oppers, Jan Bastiaens en Goyart Symons. 1609. Jacob Cornelis, Symon Adriaens, Pauwels Smolders, Goyart Berchmans, Willem Claes, Jacob Geridts en Peter Martens. 1610. Jacob Cornelis, Symon Adriaens, Thomas Janss, Bartholomeus Oppers, Lucas Simons, Isack Everts ') en Lenaert Janss. 1613. Symon Adriaens, Marten Janss Coppen, Willem Claes, i eter iliomas, Bartholomeus Oppers, Bartholomeus Rademaecker en Bartholomeus Jans Ooms. 1615. Jan Verhoeven, mr. Dierck van Essch, Adriaen Janss Verbeeck, Bartholomeus Raedemaeker, Adriaen van Poppel, Bernaerdt Aerts en Delis Peterss. 1616. Schepenen geordineert op Bamis door den Stadhoudergenerael Sr. Willem van den Brouck: Jan Verhoeven, Mr. Dierck van Essch, Symon Adriaens, Willem Claes, Bartholomeus Janss, Peter Thomas en Delis Peters. 1617. Jacob Cornelis, Marten Jans Coppen, Goyaert Symons, Geridt Ooms, Bartholomeus Jans Ooms, Lenaert Jans en Jan Jans Mathijs. 1618. Jacob Cornelis, Goyert Symons, Bartholomeus Oppers, Adriaen van Poppel, Peter Martens, Corstiaan Jans Beckers en Aert Roeffen. 1620. Jan Verhoeven, Marten Coppen, Adriaen Verbeeck, Peter Martens, Bernardt Arts, Joost Peters en Aart Jan Driessen. 1) Zijn volle naam was Isack Evertsz Wachtelaar 1621. Jan Verhoeven, Marten Jans, Goyaert Symons, Adriaen van Poppel, Corstiaen Jans, Adriaen Aerts en Ruth Symons. 1622. Bamis geordonneert: Jacob Cornelis, Willem Cenes, Symon Adriaens, Goris Cornelis, Lenaert Jans, Erasmus Symons en Symon Henricxs. 1623. Mr. Dirck van Essch, Willem Claes, Peter Thomas, Peter Martens, Bartholomeus Raedemaeckers, Dielis Peters en Bernaerdt Aerts. 1624. Mr. Dierck van Essch, Adriaen van Poppel, Adriaen Jans Verbeeck, Corstiaen Jans Beckers, Henrick Goyaerts, Goyaert Goyaerts Kenis en Willem Peters. 1625. Jacob Cornelis, Symon Adriaens, Goris Cornelis, Lenaert Janss, Adriaen Aerts, Simon Henrixen Willem Goyaerts Berchmans. 1626. Mr. Dierck van Essche, president, Willem Claessen, Goris Cornelis, Peter Thomas, Delis Peters, Adriaen Aerts en Aert Roeffen. 1627. Het protocol vangt dit jaar aan als volgt: Prolhocolle der heeren schepenen van dei• vryheijt ende heerlijck- heijt van Bercheijck, Rijthoven ende Westerhoven, gehouden bij Rogier Cocx, succederende int officie van secretarisschap van mr. Lucas Cocx, sijns vaders, Bamis 1627: mr. Dierck van Essch, praeses, Isaack Wachtelaer, Adriaen van Poppel, Aert Roeffen, Goyart Goyarts Keenens, Jan Jansz Aussems en Henrick Geraerts. 1628. als schepenen geordonneert Isaack Wachtelaer, Willem Claes, Lenart Jansz, Bernaert Aertss, Goyart Goyarts Keenens, Symon Henrix en Willem Goyarts Berchmans. 1629. M1'. Dierck van Essch, Peter Thomas, Bartholomeus Jansz Rademaecker, Goris Cornelis, Delis Peters, Adriaen Aerts Staeckenbroeck en Corstiaen Jansz Beckers. 1630. Mr. Dierck van Essch, Goyaert Symons, Bartholomeus Jans Ooms, Aert Roeffen, Henrick Geridts, Henrick Jacobs van Balen ') en Aert Theeus. 1631. Schepenen geordineert bavouis 1631 : Mr. Dierck van 1) Hendrick van Balen was zoon van Jacob Henrickszn van Balen, woonachtig te Riethoven en Yda N. Essch, Henrick Gerarts, Willem Berchmans, Henrick Jacobs van Balen, Jan Jansz van Bosseven, Peter Henrick Schoonen en Aert Marten Coppen. 1632. Isaac Wachtelaers, mr. Henrick Conincx, Henrick Gerarts, Bartholomeus Helssemans, Henrick Jacobs van Balen, Peter Goijart Berchmans en Dierick Aertssen. 1633. Henrick Gerarts,Bartholomeus Helssemans,Lenaert Janss, Peter Berchmans, Dierck Aerts, Peter Diercx en Adriaen Bartels. 1634. Bartholomeus Helssemans, Roeloff Joosten Bogaerts, Lenaert Janssen, Symon Henrix, Henrick Jacobs van Baelen, Adriaen Bartels en Cornelis Nicolaessen. 1635. Mr. Dierck van Essche, Isaac Wachtelaer, Henrich Jacobs van Balen, Adriaen Bartels, Aert Marten Coppen, Jan Henrick Symons en Anthonis Aerts. 1636. Mr. Dierck van Esch, Isaac Wachtelaer, Henrick Gerarts, Adriaen Aerts Staeckenbroeck, Dierick Aerts, Jan Michiel Wynants en Jan Adriaans van Poppel. 1638 bamis. Bartholomeus Helssemans, Adriaen Bartels, Lenaert Janssen, Willem Goyart Berchmans, Jan Michiel Wynants, Anthonis Aerts en Symon Raessen. 1639 batnis. Bartholomeus Helssemans, Henrick Jacobs van Baelen, Aert Marten Coppen, Cornelis Niclaessen, Symon Goyarts Symons, Jan Peter Martens en Peter Henricx. 1640. Schepenen ordinati bav. 1640: Isaac Wachtelaer, Henrick Gerarts, Symon Henricx, Henrick Jacobs van Baelen, Jan Michiels Wynants, Roeloff Joosten Bogarts en Jan Aerts Schooff. In der plaetse van Symon Henricx overleden is by den heere officier geordon. den persoon van IVillem Goyart Berchmans. Ende in de plaetse van Roeloff Joosten Bogaerts is geordonneert Anthonis Aerts Hoeveis op 22 April 1641 in judicio. 1641. Schepenen ordinati Havo: Goris Cornelis, president, Goyert Keenens, Lenaert Janssen, Anthonis Aertsen, Jan Aerts alias Schooff, Reijnder Symons en Henrick Peter Symons. 1642. Bartholomeus Helssemans, Hendrick Geraerts, Willem Berchmans, Adriaen Aerts Staeckenbrouck, Dierick Aertsen, Loureys Martens en Jan Goyarts Simons. 7 1643. Bartholomeus Helssemans, Goris Cornelissen, Hendrick Gerarts, Marten Jacobs, Dierick Aerts Willems, Mathijs Smolders en Lambrecht Joordens. 1644. Goris Cornelis, Adriaan Bartels, Peter Henricx, Marten Jacobs, Lambrecht Joordens, Symon Raessen en Willem Peters. 1645. Willem Berchmans, Hendrick Gerarts, Dierck van Esch, Adriaen Aerts Staeckenbrouck, Symon Raessen, Anthonis Aertsz. en Reijnder Symonsz. 1646. Scabini ordinati ipso Bavonis: Willem Berchmans, Hendrick Gerarts, Dierick van Essch, Adriaen Aerts Staeckenbrouck, Dierck Aertsz, Lambrecht Joordens en Goyaert Martens van Herssel. 1647. Isaac Wachtelaer, Peter Berchmans, Adriaen Bartels, Dierick Aertssen, Peter Henricx, Symon Raessen en Goyaert Martens van Herssel. 1648. Dit jaar werd de vrede van Munster gesloten en van af toen was de Meierij van den Bosch generaliteitsland, waarover de Staten-Generaal van de Republiek der Vereenigde Nederlanden de souverein waren. Zoodra was die vrede niet afgekondigd of de Katholieke ambtenaren werden in de Meierij zooveel mogelijk ontslagen en door Protestanten vervangen. In de plaats van den Katholieken Kwartierschout van Kempenland werd toen Hendrik van Bergaigne, die van den Hervormden godsdienst was, aangesteld ; de Katholieken stadhouders van den Kwartierschout of officieren, zooals men dezen ook wel noemde, de secretarissen der dingbanken en gemeenten en de vorsters werden mede, voor zoover dit althans doenlijk was, door Protestanten vervangen; voor de Katholieke schepenen wilde men toen ook Protestanten in de plaats te stellen, doch op het platteland ging dit zeer moeielijk, omdat de meeste dorpen der Meierij uitsluitend Katholiek waren gebleven; van daar dat op St. Bavo van dit jaar in de Dingbank van Bergeik, binnen wier rechtsgebied alstoen nog geen enkele Protestant gevonden werd, de navolgende schepenen benoemd werden, die allen den Katholieken godsdienst beleden: Isaac Wachtelaer, Peter Berchmans, Henrick Gerarts, Dierck van Essch, Adriaen Bartels, Reijnder Symons en Anthonis Aertsz. 1649. Ook dit jaar werden uitsluitend Katholieke schepenen aangesteld, zijnde: Isaac Wachtelaer, Henrick Gerarts, Dierck van Essch, Adriaen Bartels, Adriaen Aerts Staeckenbroeck, Anthonis Aerts en Jan Adriaen van Poppel. 1650. De Staten-Generaal zonden dit jaar den Raad-fiscaal bij den Raad van Brabant uit, blijkbaar om na te gaan of hunne plakkaten op het aanstellen van Protestantsche ambtenaren in de Meierij werden nageleefd, want in de Protocollen der Dingbank Yan Bergeik komt op dit jaar het volgende voor: De heere Raet fiscael heeft op ten 3 July 1650 den schependomsstoel binnen Bergeijk verandert ende also de tegenwordige nyene Schepenen gestaeft op seecker concept van formulier breeder ter rolle van schepenen geenregistreert ') ende waeren dese navolgende: Willem Berchmans, Symon Raessen, Jan Aerts Schooff, Huybrecht Worenberchs, Jan Gysen, Goyaert Geridts en Aert Baten. De Fiscaal zette hierdoor wel de oude Schepenen af doch Protestanten bracht hij er niet voor in de plaats; er was toen ook nog geen enkel Protestant binnen het gebied der Dingbank van Bergeik te vinden, die voor de betrekking van schepen in aanmerking kon komen. 1651. 9 Nov. 1651 heeft de WelEd. Heere van Keppel (?) de Schepenen verandert ende aengestelt als volgt: Peter Berchmans, Isaac Wachtelaer, Dirck van Esch, Huybrecht Worenberchs, Dirck Aerts, Aert Baeten en Goyart Gerits. Ook al deze schepenen waren Katholiek. 1653. Rogier Cocx, '2) Peter Berchmans, Jan van Poppel, Peter Hendricx, Jan Rutten, Nicolaes Lenaerts en Aart Baten. 1654. Ondanks, dat de Staten Generaal den 20 Juni van dit jaar eene waarschuwing naar de Meierij zonden om zonder dilaij ter executie te stellen alle resolutiën genomen, dat de paapse schepenen, zo er eenige in plaats van Gereformeerde zijn, teremoveren ende weder Gereformeerde in hare plaatse te surrogeren, werden 1) Dit concept is niet meer in de protocollen der Dingbank van Bergeik te vinden; zijn inhoud zal wel geweest zijn die van het eedsformulier van het Reglement op de politycque reformatie. 2) Hy was de wegens zijn Katholiek geloof afgezette secretaris der Dingbank. dit jaar bij gebreke van Protestanten wederom Katholieke schepenen voor de Dingbank van Bergeik benoemd, zijnde: Peter Berchmans, Rogier Cocx, Dierck van Essch, Symon Raessen, Peter Henrix, Goyaert Gerits en Jan de Becker. 1655. Zoo ook gebeurde dit jaar, want toen werden schepenen: Peter Berchmans, Rogier Cocx, Dierck van Essch, Jan de Becker, Roeloff Joosten Bogarts, Jan Peters Pael en Aert Baten. De Schepenen moesten vóór den aanvang van hun ambt in handen van den Kwartierschout of diens stadhouder den eedzweren van hunne verplichtingen getrouwelijk te zullen vervullen. ') Hoe die eed voor de Schepenen der Dingbank van Bergeik luidde vóór dat het Reglement op de politieke reformatie in de Meierij in werking trad is niet meer bekend. In het naburige Reusel was oudtijds het volgende eedsformulier voor de Schepenen voorgeschreven, zooals blijkt uit „Reusel naar de archieven van Postel's Abdij door Th. Ign. Welvaarts" blz. 59: In den iersten noopen de Schepenen om hem den eedt af te nemen, sullen die nieuwe schepenen staen voir 't gericht bloots hooffs, elck woird des meyers hoiren ende perfect naerseggen. Seght de meyer voir: ik van wege 't Goidtshuys van Postel in mynen Schepenstoel sal sitten en ik worde gemaent wat van rechswege schuldich is te maenen, dan sal ick rechtveerdich oirdeelen ende vonnissen gheven, weduwen ende weesen sal ick helpen tot hunne goede rechten en allen, die des van doen sullen hebben, ende Catholycken Roomsche religie ende onsen bancke costuymen ende grontheerlijckheijt van Postel sal ick voorstaen, onderhouden ende defenderen. Ende dan leggen de Schepenen dair twee voirste vingheren op het Cruys ende sweert, dat en sal ick nijet laten om vader en moeder, om suster of broeder, om gifte of gave oft om 't geendorley noch om de vreese van de doot. Soo ick wille, dat Godt my helpe, syne gebenedyde moeder ende alle lieve Godts heyligen. ■1) Men zie hierover de Potter t. a. p. blz. 175 en vlgd. De Dingbanken spraken in de Hertogsdorpen der Meierij van den Bosch recht in burgerlijke zaken, zoowel in de zoogenaamde judicieele als in de extra-judicieele; ') bovendien hadden zij het recht om allerlei akten te verlijden, zooals thans de notarissen hebben. De manier van procedeeren voor de Dingbank van Bergeik en het gewoonterecht, waarnaar aldaar rechtgesproken werd, vindt men uitvoerig geregeld in voormelde Costuymen van Bergeijck ende Eerssel, waarom wij die hier in haar geheel laten volgen: Art. 1. In den Jaere ons Heeren Gheboorte 1546 den 23 dagh in Junio zijn ghecompareert by de Schepenen der Vryheijdt van Eerssele de Schepenen der Vryheijt van Bergeijck om over te schryven de Costuymen van heure Bancken, die voortyde hebben geweest tot Eeissel een I3anck, want daer vele kleyne Dorpen onder liggende eerst nu gescheyden, ende komen die voorsz. Bancken ten hoofde tot Antwerpen, nochtans liggende in Kemppenlandt, in t Quartier van den Bossche, welcke Schepenen van 's Hertogenbossche ons Schepenen op recht soo wel beschryven als de Schepenen van Antwerpen, die ons hooft zijn, hoewel sy veele diversche Costuymen ende Rechten useren, dan de Wethouderen van Antwerpen ende als com : van den Bossche vonnissen over ons geven, naer heure Rechten contrarie den onsen. JURISDICTIE ENDE MANIERE VAN PROCEDEEREN. Art. 2. Item op S. Bavonsavondt is Costuyme, dat den Schouteth van Kempenlandt, oft sijn Stadthouder in elcke bancke van de vooisz. bancken seth seven nieuwe Schepenen, die daertoe gedaeght worden op X.... te verbeuren, ende doen alsdan den Eedt, welcke oude Schepenen zijn dat toekomende Jaer Gesworene, 1) Over de rechtspraak der schepenbanken in het algemeen zie men. Raepsaet t. a. p. I blz. 296 en volgd. ; III blz. 133 en vlgd ; blz. 207 envlgd. Over de bevoegdheid, die zij in de eerste tijden van haar bestaan hadden om ook in criinineele zaken recht te spreken, zie men de Potter t. a. p. blz. 71. ende 't Jaer daer naer Raetsheeren, die een yegelijck binnen der bancke moeten komen alle Genechten ') tuygen op heur selfs cost als sy daer toe versocht worden. Art. 3. Item naer Derthien dagh wordt in de Kercke geleijdt een Jaer-gedinge, ende ghedinght zijnde, dinght men dan voorts van 14 dagen tot 14 daghen dat heel jaer uyt, ten waere Heylighdagh ende dinght men alsdan des anderen daeghs daer naer, ende quaemen twee Heyligh-dagen, soo dinght men den naesten werckdagh naer de Ordonnantie hen binnen vijf, oft ses Jaeren by den Rade van Brabandt geordonneert, die in vele poincten niet en wordt onderhouden als van de Rolle ende Register te houden, hoewel dat men geobserveert heeft ontrent een Jaer binnen de bancke van Eerssel ende Bergeijck ende Oerle, ende is 't zelve by den Stadthouder afgestelt ende dingt voortaene naer de oude Costuyme. Art. 4. Item als yemandt gedaeght is by den Vorster voor Hove, oft tot synen gewerre, ende aengesproocken wordt, heeft den Heere voor synen ban twee stuyvers, ende teeckenen allen die Schepenen, alleen die aensprake, ende hebben daeraf eenen halven stuyver daer den Clerck niet by en sit, oft niet af en heeft, noch oock van geen judiciele Acten als Comparitien, Presentatien, ende diergelycke, maer heeft den Clerck van Acten van een diffinitief Vonnis 4 stuyvers alleen. Art. 5. Item yemandt aengesproken zijnde ter Eedt, ende worden gewesen den Eedt te doene, ende hem schuit af te leggen, oft 1) Genechten beteekent hier rechtsdagen. Zie Middelnederl. Woordenboek van Dr. Verwys en Verdam in voce. metten Eede quyt te geven, van dien Eedt te staeven, neemt den Heere 2 stuyvers, d'welck men vooitijdts niet en placht te doene. Art. 6. Item aengaende de Getuyghen, oft Deponenten, te komen te deponeeren buyten de voorsz. bancke woonachtigh zijnde, van hun den Eedt te staven, heeft den Heere van elcken eenen ouden grooten, van binnen persoonen woonende in de voorschreven bancke en heeft den Heere niet. Art. 7. Item houden voor Costuyme, den Eedt gestaeft zijnde komen de Deponenten hebbende gemeijnlijck die aendrachten by den Clerck, die deselve vraeght, oft sy den Eedt gedaen hebben hen voorleesende die aendrachten, de Clerck schryve hen depositien moet komen als tijt is, den Schouteth ende Schepenen lesende openbare die aendrachten mette depositien, die Heere vragende, oft zijt daer by blyven, ende op elck Deponent moet antwoorden naer dien hy gedeponeert heeft, ende heeft de Clercken af van elcken Deponent soo wel van binnen persoonen als van buyten oock een stuyver. Art. 8. Comen oock Parthyen gewesen zijnde op waerheijt, oft schoon te leyden, oft ten naesten worden gewesen te leydene, soecken gemeijnelijck dilay, leydende Getuygen 6 oft 7 Genechten, oft soo lange dat zy van de Contre-parthye bedwongen worden, by manisse des Rechters, ende by appoinctement worden gewesen te leyden, oft te sluyten nu, oft ten naesten daer sy mede winnen ende verliesèn willen. Art. 9. Dat alsoo gedaen zijnde, ende Parthyen hinc inde gesloten hebbende, valt wel dat een Partye seght dat haer noch thoon voorkomen is, daer hy voor den sluyten niet af en wiste, haelt dezelve aen 't Hoft' eenen Beschrijf brief inhoudende want thoon favorabel is, dat men dezelve sijn Deponenten sal verhooren, doende den Eedt dat soo is, soo 't voorschreven is. Art. 10. Ende 't Vonnisse by Schepenen gewesen zijnde, ende des niet wijs en waeren, versoecken daer van het Hof om geleert te worden, 't Hof en willen niet ontfangen, maar wil dat men sal wysen, ende die 't gelieft magh appelleren, d'welck sy doen binnen thien daghen. Art. 11. Item 't Vonnisse gewesen zijnde, ende geappelleert, moet den Appellant alle de costen verleggen naer onser Costuymen, ende doet de Schepenen beschryven dAppellatie overbrenghen totten daghe daer inne gespeciiiceert, daer de Schepenen twee af hebben tot Eerssel elck 48 stuyvers, daer af dezelve Schepenen den bode op 't huys geven 16 stuyvers, des geeft de stadt deselve Schepenen dry guldens wijns. Art. 12. Item want de Schepenen onder Eerssel end&Bergeijck woonen in diversche Dorpen, de sommige meer dan een ure gaens van de bancken, compareren by den Clerck in hun Dingh-huys, die buyten kleyne stucken, soo die ten Ghenechte worden overgegeven moet schryven 't Proces soo 't bedinght is in forma, de Schepenen mette Clercken op 't leveren, want sy gewoon zijn ten Genechte wijn te drincken voor vijf oft ses guldens, min oft meer naer dat 't Proces groot is, d'welck d'Appellant moet verleggen op den cost van ongelijck, ende geven den Clerck van elcken blade te schryven boven den cost eenen stuyver, op elcke zyde schryvende 18 oft 20 regulen. Art. 13. Ende als men Schepenen brieven leest, als van Erfpachten, Renten, ende Chijnsen, ende klaeght van betaelinghe, ende doen den Eedt dat men soo vele t'achteren is t'saemen van 4, 5 oft 6 Jaeren min, oft meer, heeft den Heere 2 stuyvers van den Gerichte, oft pandt te haelen alleen binnen de Vryheijdt van Eerssele met twee Schepenen, ende den Vorster heeft elck eenen stuyver, ende van de afgebode elck eenen halven stuyver, ende in de Dorpen, buyten de Vryheijdt behoorende onder de banck voorsz. altijt dobbel, ende die van Bergeijck geven altijdt dobbel Art. 14. ') Item worden de Gerichten dry Genechten ombracht in de Vierschare, ende worden ten lesten opgewesen, ende worden in -1) Eene gerechtelijke uitwinning wegens wanbetaling eener grondrente staat aldus beschreven in eene Schepenakte van Bergeik van 46(50: Wy Schepenen wijsden, dat sy Clageren olie hunnen gesubstitueerden souden voorgaen op de gerechte onderpanden naer inhout der briell'ven, de heere soude hein volgen mef Schepenen ende leveren hem daeraff een ge1 echte ende vaeren daermede voorts soo recht was ende naervolgende dien vonnisse heeft die Heere den gesubstitueerden Reynier Tempelaer prout in registro gelevert den gericht, heelt tselve gebracht in gebannen vierschaere, eenmael, andermael ende derdemaal ende diversche vonnissen daerover gemaent ende gewesen sijnde, heelt 't voirs. gericht aen de kercke van l>eigeijck doen veylen ende verhuerdach daerafl doen leggen, denselven beseten soo recht was, geldende de schaeren, schaeden van recht tot dien lijt daerop geleden ende soo niemant gecompareert en is, die deselve daervoór heelt willen pachten, sijn deselve door den vorster Tempelaer gestelt te beui de ende aen Peter Geraert Nijssen aengebleven ende bejaert ende bedaecht sijnde t voirs. gericht aen der voirs. kercke met drie diversche sondaechse geboden doen veylen ende behoorlycken coopdach volder herberge daerall' doen leggen, denselven beseten soo recht was, waarop niemand verschenen zijnde, die deselve onderpanden heeft willen coopen, quyten, beleggen oft onderstaen, soo werd geprocedeert met recht ende egeen poincten van recht achtergelaeten datter naer Costume deser bancke in schuldich was, dat sy Clageren q. q. ut supra sijn gewesen totte voirs. onderpanden, daeraird'Heer van den Lande synen weir wesen sal tot hunnen goeden rechte, behoudelijck den Heere ende igelijok sijn goet recht. de Kercke, daer 't pandt onder leijdt, de schaeren gevrijt. om op te sitten op eenen gelegenen daghe, ende aldaer sittende met twee Schepenen, daervan de Schepenen hebben den cost, oft elck Schepenen eenen ouden grooten. Art. 15. Als dit Jaer ende dagh geleden is, wort 't pandt dry Sondaghen t' eijnden een in de Kerck geveijlt te vercoopen op eenen benoemden dagh, daer men met den Heere, ende twee Schepenen op sit om den pandt te verkoopen, hebben den Heere ende Schepenen den cost, ende naer dry dagen daer naer magh men maken den Vonnisbrief by seven Schepenen, oft ten minsten vier Schepenen, ende hebben den Heere, met den Clerck ende Schepenen den kost dien dagh, van den Yonnissebrief te schryven, heeft den Clerck ende Schepenen 4 stuyvers, half voor den Clerk, ende half voor de Schepenen, ende indien den Claegere niet en wort betaelt, soo houdt hy 't pandt voor sijn eygen Erve al waert vele beter. Art. 16. Item en willen de voorsz. Vorsters geen executie doen, ten zy dat zy twee Schepenen by hun hebben ten grooten coste van de Gemeijnte, ende staen die beesten, ende andere goeden als sy voor dry Herbergen geveijlt zijn, ende verkocht, ten hooghsten daer naer drye daghen op verhoogen daer af den Heere ende elck Schepenen hebben twee stuyvers. Art. 17. Item Eycken, opgaende Hout, Coren, ende Graen staende op den Grondt wordt by ons gehouden voor Erve, ende alst van den Gront af is hout men voor Have. Art. 18. Item wordt oock geobserveert die van Erfrenten, Pachten, ofte Chijnsen ende Erve eens los, ende quyten heeft, te weten't zelve binnen 10, 20 oft meer oft min Jaeren, ende want men in de Quytbrieven bevindt specificatie van de Penningen daer vore gegeven zijnde, heeft altijdt los, ende quyten, al is den tijdt overleden. Art. 19. Item als men Erfpachten, Erfrenthen, Erven vercocht heeft, heeft den naesten van den bloede de Naderschap binnen Jaers naer den dagh van de veste, ofte goedenisse, met Voorwaerden, dat hy den coop van dien voldoen moet. Art. 20. Contracten van Houwelijckse Voorwaerden, tusschen twee peisoonen gemaect voor twee Schepenen, hout men van weerde. Art. 21. Allen Testamenten gemaeckt tusschen Man ende Wijf, d'een den anderen te versien heure leefdagh, al hebben sy kinderen ende voor Schepenen gepasseert, hout men van weerden. Art. 22. Ende als Man ende Wijf sterven, deylen de wettige Erfgenaemen de goederen ende erven van den dooden die van doode komen zijn, ende die verkregen goeden half ende half, ende deylen de doode handt met de levende. Art. 23. Houden oock voor recht, dat alle redelycke contracten, 't zy inter vivos, oft anderssints voor Schepenen gepasseert zijn van weerde. Art. 24. Aengaende de Gevangene 't zy van Vagabonden, ende binnen de Yryheden ende Dorpen geseten, hout men naer de Ordonnantie by Schouteth, ende 't plat land Lant ende den Raede van Brabandt daarop geordonneert. Zooals men reeds uit het bovenstaande gezien zal hebben, werd vóór 1648 van de Dingbank van Bergeik geappelleerd op de Schepenbank van Antwerpen, doch na 1648 moest men dit doen op die van den Bosch; ') dit werd in 1662 door de Staten Generaal voorgeschreven naar aanleiding van een geschil, dat ontstaan was tusschen de Schepenbank van den Bosch en die van Eersel over de verplichting om van deze bank op gene te appelleeren ; men vindt dit geschil uitvoerig beschreven bij J. C. A. Hezemans 's Hertogenbosch van 1629 tot 1798 blz. 172 en vlgd. en bij van Heurn Historie der Stad en Meyerye van 's Hertogenbosch III blz. 101 en vlgd. De Schepenen moesten recht spreken in het openbaar. In de eerste eeuwen van het bestaan der Schepenbanken spande men daarom op de dorpen de vierschaar onder den blauwen hemel, in de schaduw van een eik of linde, om welke reden men toen de gerechtsplaats degroene vierschaar noemde.2) Later zetelden de dorpsschepenbanken veelal in de herbergen. De Dingbank van Bergeik heeft blijkens de voormelde Costuymen aanvankelijk recht gesproken in de oude parochiekerk van dat dorp. Hare vonnissen uit dien tijd vingen aan als volgt: Wij Schepenen in Bercheijck tuygen, dat voer den Schoutet ende ons 1) Van de Schepenbank van don Bosch had men na 1648 in lijlstraffelijke zaken recht van appel en in burgerlijke zaken reent van relormalie op den Raad en Leenhof van Brabant te 's Hage (Tegenwoordig Staat \an Staatsbrahant blz. 7 en vlgd. en Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Beschr. deiStad en Meierij van 's Bosch blz. '251). 2) De Potter t. a. p. blz. 92. Schepenen is gecompareert in gebannen vierschaar enz. In lateren tijd zullen ook de terechtzittingen dezer Dingbank in eene herberg gehouden zijn, want in het reglement, dat de Raad van State den 19 Februari 1663 voor de Regeering van Bergeik vaststelde, werd in artikel 28 bepaald : dat egene byeencomste noch vergaderingt by schout, stadhouder, schepenen ende thienmannen noch oock gelecht sullen gehouden werden in herberge, maer in de Gerwecamer, die tot een raethuys ofte raetcaemer sal roerden gemaeckt ende geapproprieert. Dat de Dingbank van Bergeik toen in eene herberg hare zittingen hield, blijkt nog uit eene Schepenakte van Bergeik van 1660, waarin gezegd wordt, dat een in beslag genomen onroerend goed definitief verkocht werd voor het gerecht aldaar in volder herberge, alsmede uit de dorpsrekening van die plaats van 1661, omdat daarin vermeld wordt: vergadedering van schepenen ten huize en herberge van Frans Dridoncx alsook omdat daarin een post voorkomt wegens aan eenen Dridoncx betaalde huur van de rechtcamer. ') Als men nagaat wat de Potter t. a. p. blz. 186 schrijft over de vergaderingen der Schepenen in eene herberg, dan kan men niet anders dan billijken het verbod van den Raad van State om vergaderingen van Schepenen in eene herberg te houden, hoewel uit niets blijkt, dat dit te Bergeik van den kant der Schepenen tot misbruiken heeft aanleiding gegeven. De Regeering van Bergeik gaf spoedig gevolg aan den inhoud van voormeld artikel 28, daar toch in de dorpsrekeningen van die plaatst over 1603/c, posten voorkomen wegens het timmeien van een raadhuis en het leveren van stoelen en eene tafel daarvoor; dit raadhuis was de voormalige sacristie deioude parochiekerk van Bergeik, in de oude akten de gerftcamer genaamd. Later, tot in 1737, werd het raadhuis weder gehouden in eene heibeigkamer, die men noemde de ordinaire regtcamer. Hoewel gedurende eenige, aan het jaar 1663 voorafgaande Jai en, de openbare terechtzittingen der Dingbank van Bergeik 1) Deze herberg heette later de Keizer en is naderhand het Ursulinenklooster van Bergeik geworden. blijken gehouden te zijn geweest in eene herberg, zoo hadden in dat tijdsverloop toch nog sommige rechtshandelingen aan de oude parochiekerk van dit dorp plaats, zooals blijkt uit eene Schepenakte van Bergeik van 1660, volgens welke toen een onroerend goed wegens wanbetaling eener daarop rustende grondrente door het gericht aan de kerk te Bergeik gerechtelijk geveild werd. Nog in 1682 getuigden in een zelfde geval Willem Aerts Cuycken, president, Philippus Helsemans, Anthonis Jan Dielis, Willem Beckers, Adriaen Heuvels, Symon Verbeeck en Marcelis Roelofs, schepenen der Vrijheid en Dingbank van Bergeik, dat voor den officier ende ons schepenen gecompareert is in gebannen vierschaere, ') enz. ende heeft het voorsz. gericht aen de kercke tot Bergheycke doen veylen ende verhuyrdagh daer aff doen leggen enz. Ook in geval van minnelijken openbaren verkoop werden de onroerende goederen in voorbedoeld tijdsverloop eerst aan de kerk geveild (naer openbaere veylinge ter kercke alhier gedaen, zoo staat er toch geschreven in na te melden Schepenakte), waarna zij in eene herberg met ui/tganck eender bernender kersse, zooals in eene Schepenakte van 1660 gezegd wordt, definitief verkocht werden.-) Den 12 December 1737 kwamen Schepenen van Bergeik met den secretaris van Beverwijk overeen, geconsidereert, dat de raadcamer een herberg zijnd, Schepenen daar inne hare besoignes met geen genoegsame vryheijt connen verrigten en seer dikwils wierden gefrustreert met alderhande insolentien van dronkaerts en moetwillig er s, als met scrickelyke vloeken, sioeeren, rasen en tiren en wat dies meer is, waeromme dan ooch dienstiger geresolveert is mits desen hetselve voortaen ter secretarye in stilte en vryheijt te verrigten, dat voortaan het raadhuis ten huize van den secretaris van Beverwijk zoude gehouden worden en dat deze daartoe zal leveren hout, turff, vuyr en ligt, voor welk een 1) Zie over Je beteekenis van dit woord Raepsaet t. a. p. I blz. 302 en vlgd. 2) Nu nog bestaat in vele plaatsen der Meierij het gebruik, dat de definitieve openbare verkoop van onroerend goed plaats heeft met eene brandende waskaars; zoolang die brandt bestaat er gelegenheid om te bieden. en ander hij jaarlijks van de gemeente zoude ontvangen 11 35.— 15 st. ') Blijkens de Resolutieboeken van Bergeik kwam in 1752 de bouw van een raadhuis te Bergeik ter sprake, hetgeen volgender wijze daarin gerelateerd staat: Op heden den 5 October 1752 is op ordre van den Wel Edelen Gestr. Heer en Mr. Abraham Bastide, door den vorster geconvoceert binnen Westerhoven ten huyse van Huybert van Noy de regenten van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel ende Schaft over den opbouw van een nieuwt Raadhuys tot Bergeijk ingevolge haar Edele Mog. (de Raad van State n.1.) Resolutie 2) en is alsdoen daarby present geweest den heere Stadhouder de Jongh, Antony Rookens, president, Wouter de Wit en Peter Kovels, schepenen van Bergeijk, wegens Riethoven Dirk Bogaers en Marcus Bornbergen, weegens Westerhoven Jan Everts, Jan Bysens, Bartel Quinten en Jacob Heuvels, wegens Borkel en Schaft Jan Boons, schepen, en is alsdoen van weegens opgemelde heer Bastide geproponeert, waar de bequaamste plaats tot den opbouw van het raadhuys soude dienen en op wat voet de kosten tot dien opbouw best soude gereguleert worden. Waarop alsdoen door Heeren officier en voorn, presente regenten met pluraliteijt van stemmen naar voorgaende deliberatie is geresolveert, dat den opbouw van het raadhuys soude geschieden teegens de boomen van den Secretaris Beeverweijk 3) oostvvaerts midden op de straet tegenover het huys van Jan Colom 4) en de schuer van Matteus Vissers en besonder daartoe dienende als het hoogste en droogste sijnde en van alle zyden 't meeste bevrijdt voor den afbrandt, en dat de costen daartoe nodigh zijnde 1) Hieruit blijkt ook nog, dat van Beverwijk de secretarie in zijn eigen huis hield; vóór hem moet de secretarie in eene herberg van Bergeik gehouden zijn. 2) Resolutie van 24 Januari 1752, genomen door den Raad van State naar aanleiding van de onregelmatigheden, door van Beverwijk, secretaris van Bergeik, ia zijn beheer gepleegd. 3) Alzoo te Bergeik. 4) Hij heette eigenlijk Golon. gereguleert worden naar den quota van de quartiertaux so als van outs in bankskosten in usantie is geweest. Aan dit besluit werd geene uitvoering gegeven, want blijkens de gemeenterekening van Bergeik werd in 1761 huur betaald aan Evert Rademaker voor kamerhuur wegens zaken de geheele Dingbank betreffende; denkelijk zullen de Schepenen der Dingbank toen die kamer gehuurd hebben wegens de kwesties, die de Regenten van Bergeik destijds met hunnen secretaris van Beverwijk hadden; te voren vergaderde de Dingbank,zooals wij zagen,ten zijnenhuize. Op 23 Januari 1769 is blijkens de Resolutieboeken van Bergeik over den bouw van een raadhuis aldaar het volgend besluit genomen: Is by president en schepenen, reekenmeesters, setters en borgemeesters der Dingbank van Bergeijk goedgevonden en verstaan een nieuw raadhuys te zetten en op te timmeren op zoodanige plaats binnen Bergeijk als daartoe by president en schepenen zal worden verkozen; wordende dezen mitsdien geauthorizeert om aan den Raad van State te verzoeken de noodige penningen tot opbouw van voorsz. raadhuis ten laste der dingbank te mogen negotieeren. ') Blijkens diezelfde Resolutieboeken werd ingevolge laatstgemeld besluit op 29 Mei 1769 door president en schepenen der Dingbank van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft bepaald, dat het raadhuis zoude gebouwd worden „tegenover de huyzinge van de heer Johan van Beverwijck en Christiaan Verhoeven, gelegen aan 't marktvelt tot Bergeijk. Twee dagen later had reeds de aanbesteding daarvan plaats; aannemer werd Willem Willems, die daarop het raadhuis bouwde, dat thans nog aan de gemeente Bergeik tot raadhuis dient en van af zijne voltooiing de zetel is geweest harer Dingbank, zoolang als die nog is blijven bestaan, alsmede van haren secretaris. Eerst in 1865 is de gemeente Bergeik van het raadhuis de uitsluitende eigenares geworden. In 1737 werd door de schepenen, secretaris en procureurs der 1) Deze machtiging werd 26 Oct. 1769 verleend. Dingbank van Bergeik nog bepaald: dat de regtdagen des somers van den l Maart tot 1 November 's morgens ten 10 uyren, presies ten 10 uyren en des winters van 1 November tot den 1 Maart 's morgens om elf uyren sal beginnen op een boete van drie st. in 't aengelagh en drie st. voor den armen telkens by ider te ver ■ beureyi, die na den voorn, uyr compareert en te laet comt. Zooals men uit het vorenstaande zien kon, had men, evenals thans nog bij de Rechtbanken en Gerechtshoven, bij de Dingbank van Bergeik procureurs, door wie men voor haar verschijnen kon, doch de vertegenwoordiging door middel van een procureur was bij haar niet gebiedend voorgeschreven. Procureurs bij de Dingbank van Bergeik waren in 1737 J. de Chastillon, G. van Beverwijk en W. de With. Nog vindt men als procureurs, die bij haar occupeerden, vermeld : 1666 Goyart of Govert Berchmans Willemszoon, die tevens notaris en landmeter te Bergeik was; 1692 Adriaan Wachtelaar; 1699 Jan Bartholomeus Wynandts, 1700 Franijois Waterbeeck, die evenals voornoemde Wachtelaar ook notaris te Bergeik was ; 1730 Gijsbert van Beverwijk; 1731 Johan van de Graaff; 1750 Frederik Dankaerts, wonende te Hoogeloon; 1756 Jan van Beverwijk en Arent Meijer; 1780 Jacob Meijer. De meesten hunner waren procureurs bij alle Dingbanken van Kempenland, waartoe o. a., respectievelijk in 1750 en 1756, door Wijnbrand van Itsma, kwartierschout èn dijkgraaf van Kempenland, voornoemde Dankaerts en Arent Meijer werden aangesteld. President en Schepenen der Dingbank van Bergeik werden toegesproken met den titel van Eerwaarde Heeren. Den 1" April 1660 vaardigden de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden uit het: Reglement op de politycque reformatie in de Meyerye van 's Hertogenbosch en andere Quartiereyi van gelyke nature, onder de Generaliteijt gehoorende. Bij dit Reglement werden de Schepenbanken en regeeringen van de in Meierij gelegen dorpen door de Staten Generaal op nieuw gereorganiseerd. Wij laten daarom de daarop betrekkelijke bepalingen van dit reglement hier volgen. Zij luiden aldus : 8 I De Staaten Generaal der Vereenighde Nederlanden, allen den geenen die deesen sullen sien of hooren leesen, salut: Doen te weeten: AIsoo tot de Kerckelycke reformatie noodsaackelijck van nooden is de Politycque maght, om te meer Christelycke Gereformeerde Religie voort te setten, de Dienaars des Goddelycken Woords, Rectooren en Schoolmeesters, elcks in haare Ampten en Punctien de hand te bieden, en de contra ventien en contraventeurs na den inhouden van deesen, te straften: Soo ordonneeren en statueeren Wy by deesen dat alle salutaire Resolutien en Decreeten by ons hier bevoorens genoomen op de invoeringe, bevorderinge en voortsettinge van de Politycque reformatie in de Meyerye van 's Hertogenbosch en de andere Quartieren van gelycke nature, in alle haare Poincten en Articulen voor altijds sullen plaats grypen en effective werden geëxecuteert, voor soo veel deselve deesen niet en contrarieeren. II. En sullen dienvolgens alle Drossaarden, Bailliuwen, Schouten, Stadhouders .of Substituten van Schouten, Ontfangers, Rentmeesters van het Landt, Licentmeesters, Contrarolleurs, Griffiers, Secretarissen en haare geswoorne substituten, Vorsters en Ondervorsters in onse Steeden, Heerlijckheeden, Vryheeden en Dorpen, notoirlijck moeten zijn van de waare Christelyke Gereformeerde Religie, en alle Luiden onbesproocken van leeven, ter goeder naam en faam staande. III. Gelijck oock alle Scheepenen, Tien, Aght- of Vijfmannen, Burgermeesters ten platten Lande, Penninghmeesters, Beedesetters, Geswoorens, Gemeensluiden, Kerck-, Arm-, Gast-, Wees-, Pesthuismeesters, Gerichts en andere geswoorne Booden, en alle die eenigh Politijcq Ampt, klein of groot, onder eede of profijt bedienen sullen, daar bequaame stoffe is, genoomen en gesteldt sullen werden uit Luiden van de Gereformeerde Religie zijnde. XIII. In het aanstellen van Scheepenen, Tienmannen, Aghtmannen of Vijfmannen sullen altijdt geprefereert werden de Brabanders, genaturaliseerde en onder de Brabanders en genaturaliseerde de gequalificeerste en de meest Geërfde, en onder deesen, die van de Gereformeerde Religie voor allen anderen, en alwaar geen genoeghsaame stoffe en is, sullen moogen gekoosen en geemployeert werden de onpartijdighste en schickste Pausgesinde, neevens de Luyden van de Gereformeerde Religie, onder welcke oock gekoozen sullen moogen worden die geene, die eerlijck zijn en van discretie, al is het dat sy met haare handen of eerlycke ambaghten de kost moeten winnen, mits dat se daar buurvast jaar en dagh gewoont hebben, en blyven woonen, het zy dat se ingebooren zijn of niet. XIV. Daar buyten vermoeden Pausgesinden teegens Onse intentie en ordre abusivelijck in eenige publicque Ampten zijn, of souden moogen werden aangesteldt, als er genoeghsaame stoffe is der luyden van de Gereformeerde Religie en eerlijck in handel en wandel, sullen de Pausgesinden door den Fiscaal van Brabandt of dengeene, die het behoordt, terstondt geremoveert en andere van de Gereformeerde Religie in haare Plaatsen gesurrogueert werden, selfs oock in de Steeden, Dorpen en Heerlijckheeden, particuliere toebehoorende. En sullen de Officiers haar hebben te waghten van Ons hierinne te abuseeren op poene van vijftigh guldens voor de eerste reyse, voor de tweede reyse van hondert guldens, en voorts arbitrale correctie. XV. De respective Gereghten, Magistraaten, Tien-, Agt- of Vijfman- nen of Vroetschappen sullen haar oock by het aanvaarden hunner Ampten hebben te reguleeren na het gebruyckelycke Formulier van eedt, hierna volgende geinsereert, sonder welcken eedt te doen niemandt tot de Magistraat, Wet of Vroetschap sal werden toegelaaten; die daar teegens doedt sal ipso fado daaruyt werden geremoveert ende immermeer wederom daar toe, of tot andere publicque Ampten verkooren moogen worden. •Y Formulier van eedt enz. Wy belooven en sweeren, dat wy de Heeren Staaten Generaal van de geünieerde Provinciën, zijnde en blyvende by de waare Christelycke Gereformeerde Religie, gehouw en getrouw sullen weesen; dat wy. deselve Heeren Staaten Generaal onse Souveraine Overigheijt in haare beveelen sullen respecteeren en gehoorsaamen na behooren; dat wy den Schout gesteldt over onse Stadt, Vryheijt, Heerlijckheijt of Dorpe, of nogh te stellen, voor soo veel hem in reghtmaatigheijt soude moogen aangaan, behulpelijck sullen sijn; dat wy respectivelijck goede en reghtvaardige Justitie sullen administreeren, en doen administreeren, sonder eenigh faveur, dissimulatie of verdragh; dat wy alle saacken, dewelcke behooren secreet te bly ven, by ons sullen behouden ter tijdt en wylen toe deselve na Reghten sullen moogen geopent worden; dat wy den Armen soo wel als den Rycken, sonder onderscheijt of respect, na onse beste weetenschap in goeder conscientie reght sullen doen; dat wy aan geene parthyen raackende hunne diflferenten, van dewelcke voor onse Scheepenstoel Proces is, of hier namaals sal koomen, raadt of daadt sullen geeven; dat wy in het bysonder ons punctueelijck sullen reguleeren en de Luyden, daar over wy gesteldt zijn, regeeren na den inhoudt van deesen. Voorts dat wy de Predikanten, Rectors, Voorleesers, Kosters, Schoolmeesters en alle andere Persoonen van de waare Christelycke Gereformeerde Religie zijnde, en daarvan professie doende of deselve toegedaan weesende, ten allen tyden sullen helpen protegeeren en beschermen teegens alle geweldt, overlast, daadelijckheijt, injurien of bespottingen, sulks dat wy bun daarvan na onse beste vermoogen kraghteloos sullen houden en doen houden : Soo wuarlijck helpe ons Godt Almaghtigh. XVI. En omdat den eedt de voornaamste bandt is van de onderhoudinge der gereghtigheijt in de Menschelycke Societijt, en veele Menschen de natuure van dien niet te verstaan, nogh het gewight en gevolgh van dien behertigen, en daaromme lightvaardelijck den eedt doende, haar veeltijdts schuldigh maacken aan meineedigheeden, en straffen, die daarop volgen; soo belasten wy mits deesen ernstelijck alle Officiers en Magislraaten, en alle degeene voor welcke den eedt gestaaft moet worden, dat se voor het afneemen van dien, duydelijck, iterativelijck en voorsightelijck, allen den geenen, die eedt sullen doen, van de natuure des eedts, en straffe teegens de meineedige, onderrighten, om den Misbruyckers van den alderheylighsten naame Godts daarna alle onschuldt en ignorantie wegh te neemen. XVII. En nademaal de Justitie de principaalste senuwe is van de Policie, en dienvolgens deselve met nuchterheijd, heyligheijd en bedaartheijd behoordt bekleedt te werden, niet met slemperyen en slordigheijd, tot vilipendie van deselve, oock tot groote onnutte kosten van Schouten, Scheepenen en Secretarissen en dickmaal tot merckelijck nadeel van Parthyen, soo statueeren en ordonneeren Wy mits deesen, dat men geene Gereghten in eenige Herbergen sal houden, maar in een andere bequaame plaatse, by de Magistraaten daartoe terstondt na de publicatie deese's te approprieeren, sonder dat voor, in, of na het houden des Gerights, in die plaatsen eenige slemperyen, maaltyden, sterke Drancken en Wateren of diergelycke onordentelijckheeden sullen gepleeght moogen werden, maar sullen alleenelijck alle saaken van Policie en Justitie aldaar in deftigheijd en goede ordre geadministreert, en een yegelijck na behooren reght gedaan worden, en dan wederom een yeder gaan sijns weeghs, op poene voor de eerste reyse teegens elcken Contraventeur van deese Onse Ordonnantie van vijf en twintigh guldens, voor de tweede maal van vijftigh guldens. XVIII. Niemandt van de Officiers of van de Wet, sal de gewoonelycke Reghtdaagen hebben te verleggen als die op eenige Paapsche pretense Heylige Daagen vallen, maar wel wanneer diekoomen op Sondaagen, of eenige gemeene Feest-, Bidt- en Danckdaagen tot Godt den Heere, na ordre van deesen Staat, en andersints niet, op poene van vijf en twintigh guldens. XIX. Alle Pausgesinde Procureurs, Practisijns, Notarissen, die haar moghten hebben laaten promoveeren in de Pausselycke Landen, onder eede van de Paapsche Leere voor te staan, of andersints, sullen voor het aanvangen haarer practycque gehouden zijn te doen den eedt van getrouwigheijd aan haare Magistraaten, onder welckers District sy genoegen zijn te practiseeren, Bonder wekken eedt gepresteert te hebben, sy tot de practycque niet en sullen moogen worden toegelaaten, maar haar daarvan onthouden, of uyt die plaatsen moeten vertrecken. Ook dit Reglement kon gedurende vele daarop volgende jaren niet bewerken, dat er ^te Bergeik, Riethoven en Westerhoven Protestanten als schepenen werden aangesteld; daartoe was aldaar vooreerst nog maar altijd geen stof te vinden. Er werden dan ook na de uitvaardiging van voorbedoeld Reglement in den eersten tijd nog steeds uitsluitend Katholieken tot schepenen van voorzegde dorpen benoemd, zooals blijkt uit de navolgende lijsten van schepenen, die eveneens voorkomen in de protocollen hunner Dingbank: 1662. Frans Dridoncx, Roeloff Bogaerts, Anthony van Esch, Peeter Wynants, Aert Baeten, Jan den Schry ver en Jan Goyaert Kennis. 1663. Schepenen aangestelt JSamisse: Frans Dridoncx, Peeter Berghmans, Dirck van Esch, Marten Jacobs, Reijnder Symons, Jan de Becker en Delis Coppens. 1669. Schepenen aangestelt 20 Nov.: Bergeijk Peeter Berghmans, Antonius Peeter Smet en Hendrick Ermen; Rijthoven Jan Hendrix Verspeek en Adriaen Peeter Corttens; Westerhoven Nicolaes Lenarts en Albrecht Delissen. 1684. Dit jaar vangen de protocollen aldus aan: Eerste blad der Protocollen van de Dingbank van Bergeijk, Rijdhoven, Wes terhoven, Borkel en Schaft, beginnende 1683; Franchois Waterbeek, stadhouder wegens Marten Christiaan Sweerts d'Oirschot, heer van Oirschot, hooftschout van den quartiere van Kempeland en sijn b'j den voorn. Stadhouder Waterbeek op Bavonis 1684 geeëdt tot Schepenen voor Bergeijk: Philips Helssemans, president, Anthonis Jan Dielis, vice-president en Bartholomeus Ooms; Rijdhoven: Marcelis Roelofs en Joost Aarts; Westerhoven Bernard Vissers en Hendrik Sweerts. 1685. Den 6" Nov. Voor Bergeijk Philips Helssemans, Anthonis Jan Dielis en Jan Janszn. Keunen ; Rijdhoven Marcelis Roelofs en Joost Aarts; Westerhoven en Borkel Hendrik Sweerts en Adriaan Heuvels. 1686. Den 3 Nov. sijn door den hr. Franchois Waterbeek ah stadhouder tot schepenen beëedigt wegens: Bergeijk Philips Helsemans, president, Anthonis Jan Dielis, vice-president, en Jan Janszn Keunen; Rijdhoven Marcelis Roelofs en Bartel van Oirle; Westerhoven en Borkel Dirk Anthonis Leenderts en Adriaan Heuvels. 1687. den.... sijn de bovenstaande Schepenen door den heere Abraham van der Vleuten als stadhouder gecontinueert. 1688 en 1689. sijn bovenstaande Schepenen door den heere Stadhouder van der Vleuten gecontinueert. 1690. Den 14 Nov. sijn door den heer Abraham van der Vleuten als stadhouder van Marten Christiaan Sweerts de Landaz, heere van Oirschot, Kwartierschout van Kempeland, tot Schepenen geëligeert ende beëedigt: Evert Janszn van Poppel, president, Dirk Anthonis Leenderts, vice-president, Bartholomeus Ooms, Dirk Anthonis Bergmans, Willem Martens Clovers, Simon Laureijs Bodbergen en Marten Janszn Keenis. 1691. Den 3» Dec. sijn door den Stadhouder: Evert Janszn. van Poppel, Bartholomeus Ooms, Dirk Antonis Berchmans, Simon Laureijs Botberge, Marten Janszn. Keenis, Roeloff Peter Snoecx en Adriana Heuvels voor 1692 gecont. 1693. 6 Nov. door den Stadhouder beëedigd: Dirck Berchmans, president, Jan Janszn Keunen, vice-president, Dirck Jan Hoecx, Marten Jans Keenis, Bartholomeus Boetberge, Hendrik Jan Huyberts en Adriaan Heuvels. 1695. Den o"n January sijn bij nominatie van de h'\ Quartierschout, h'. van Oirschot, door den hT. van der Vleuten tot Schepenen beëedigt: Dirck Anthonis Berchmans, president, Dirck Jan Hoecx, Andries Janszn Kovels, Marten Jans Keenis, Adriaan Bynen, Hendrick Jan Huyberts en Adriaan Heuvels. 1695. Den 12en December door den heer van der Vleuten als stadhouder tot schepenen beeëdigt: Dirck Berchmans, Andries Janszn. Kovels, Goyaart Peter Schoonen, Adriaan Bynen, Jacob Smits, Bernard Peter Visschers en Adriaan Heuvels. 1696. Den 27en October sijn door den heer Franchois Water, beek, geauthoriseert door de heer Quar tier schout, den heere van Oirschot, tot schepenen beeëdigt : Dirk Berchmans, president, Jacob Smits, vice-president, Goyaart Peter Schoonen. Jan Wouter Hermans, Peter Willem Wittens, Roelof Snoecx en Peter Hendrick Boons. 1699. Den 12e Nov. sijn door de heer Ericus Duyts, stadhouder van den Quartiere van Kempelandt wegens de Hoogh Ed. Geb. Heere Marten Christiaan Sioeerts de Landaz, hooftquar tier schout, tot schepenen geordonneert ende beeëdigt voor Bergeijk'. Dirck Anthonis Berchmans, president, Bartholomeus Jans Helssemans en Isaack Wachtelaars; Rijdhoven Peter Wittens, vicepresident en Adriaan Verhoeven ; Westerhoven, Borkel ende Schaft Roeloff Snoecx en Peter Dirck Boons. De eerste Protestant, die als schepen van Bergeik vermeld wordt, was Adriaan van der Pol, de zoon van den vorster der Dingbank van die plaats. Werd hij voor het eerst in 1741 tot schepen benoemd, dan was hij al dadelijk president-schepen, want in 1741 werden door Johan Willen Daniël de Jongh, als stadhouder van den Kwartierschout van Kempenland, benoemd yoor Bergeik tot president-schepen Adriaan van der Pol en tot schepen Willem Hendrix, terwijl door hem als schepen voor dat dorp gecontinueerd werd Goyert Antonis Dilis; voor Riethoven continueerde hij als schepenen Marcus van Bornbergen en Goyert Corstiaans; voor Westerhoven Jan Gilens, en voor Borkel en Schaft Aart Aarts. In 1743 was Adriaan van der Pol, die later ook vorster der Dingbank van Bergeik werd, nog president-schepen. Een ander Protestant, Jan Ramaer, komt het eerst in 1753 als schepen van Bergeik voor ; herhaaldelijk was hij later president-schepen der in die plaats zetelende Dingbank; hij was een zoon van Jan Ramaer, burger van Haarlem, welke aldaar in 1761 overleed en Anna van Houten. Zijn vader had in 1750, als wanneer deze reeds te Haarlem woonde, van de kinderen van wijlen Hendrik Fabrie en Hendrina N. gekocht een huis met land, staande en gelegen onder Westerhoven en het is waarschijnlijk om reden dat de jonge Jan Ramaer te Bergeik kwam. In 1753 kocht deze van de onmondige kinderen van Fram;ois Waterbeek en diens echtgenoote Hendrina Clerckx een huis met tuin enz. staande te Bergeik op het Eikereind. Hij overleed omstreeks 1795 te Bergeik en had tot echtgenoote Maria van der Pol, dochter van Anthony, vorster der Dingbank van Bergeik en Elisabeth Fabrie. In 1757 was de Protestant Philip Jacob de Haas schepen van Bergeik; in 1772 waren dit de Protestanten Jan van Beverwijk Jr. en Johannis Christianus de Haas. In 1764 bestond de Dingbank van Bergeik uit voornoemden Jan Ramaer als president en verder uit de Katholieke schepenen Gorius Willems, Anthonie Rookens, Leendert Keennis, Jan van den Bosch, Bartel Quinten en Adriaan Keesmaackers. Er was in de Meierij van den Bosch nog maar altijd gebrek aan Protestanten, die voor de betrekking van schepen in aanmerking konden komen en daarom vaardigden de Staten Generaal op 28 Maart 1771 de navolgende resolutie uit: Is gehoord het rapport van enz., geexamineerdt hebbende een memorie van Mr. Willem van der Esch, advocaat-fiscael van Braband, daarby aan H. H. M. voordragende, dat al seedert een geruymen tijd in de waarneeminge van sijn ampt had ondervonden diverse abuysen, die bysonder plaats hadden in de Meyerye van 's Bosch, doordien dikwils wierden aangesteld de onkundigste en eenvoudigste menschen onder de Pausgesinden tot scheepenen en derhalve H. H. M. in bedenking gevende of haar H. H. M. niet souden kunnen goedvinden om reedenen breeder in de voorsz. memorie vermeld te verklaaren bij interpretatie sooveel des noods van het 5e art. des I Capittels van het Schoolreglement in dato 31 Maart 1725, dat de schoolmeesters in de steeden en ten platten landen in alle de heerlij kheeden en dorpen, staande onder de Generaliteijd, in het vervolg eligibel en admissibel tot de regeeringe aldaar sullen weesen in gevalle er geene genoegsaame stoff'e om andere gereformeerde persoonen tot regenten te verkiesen voorhanden souden sijn, desdatselve schoolmeesters, wanneer het soude moogen gebeuren, dat sy door een geheelen dag tot dorpsaffaires te moeten vaceeren eenig nadeel aan de jeugt kwaamen toe te brengen, gehouden souden sijn het voorsz. nadeel te moeten repaareeren op de Woensdaghsche en Saturdagse vacantiedaagen; mitsgaders nog by gelyke interpretatie en ampliatie van de 3C, 13e en 14c articulen van de politique Reformatie goed te vinden en te verstaan, dat de Pausgesinde scheepenen en thienmannen, agt- of vijfmannen aldaar gemeld, dewelcke by defect van stoffe der luyden van de Gereformeerde Religie tot de voorsz. bedieningen neevens de luyden van deselve Gereformeerde Religie moogen werden gekoosen en geemployeert, niet alleen sullen moeten weesen de onpartydigste en geschikste, maar ook sulken, die bequaamelijk leesen en schryven kunnen; en dat daarbuyten vermoeden eenige aanstellinge tot de voorsz. bedieningen, contrarie aan de voorsz. haar H. M. een en andere verklaaringe sijn of souden moogen worden gedaan, ook in sulke gevallen de advocaat-fiscaal van Braband en Vlaanderen respective sullen vermoogen gehouden weesen te procedeeren in voegen als by het 14e art. van de politique Reformatie breeder is gestatueert. Waarop gedelibereert sijnde, is goedgevonden en verstaan by interpretatie voor sooveel desnoods van het 5e art. van het I Capittel van het Schoolreglement in dato 31 Maart 1725 by deese te verklaaren, dat de schoolmeesters in de steeden en ten platten lande in alle Heerlij kheeden en Dorpen, staande onder de Generaliteijt, in het vervolg elegibel en admissibel tot deregeeringe aldaar sullen weesen ingevalle er geene genoegsaame stoffe om andere Gereformeerden tot regenten te verkiesen voorhanden sal sijn, des dat deselve schoolmeesters sooveel moogelijk sullen hebben sorge te draagen, dat de schooldienst daardoor niet koome te lyden en dat wyders de pausgesinde scheepenen en thienmannen, agt- of vijfmannen, bij het 3e, 13e en 14e art. van de politique Reformatie vermeld, dewelke by defect van stoffe der luyden van de Gereformeerde Religie moogen werden gekoosen en geëmployeert, niet alleen sullen moeten weesen de onpartydigste en geschikste, maar ook desulken die bequaamelijk leesen en schryven konnen; en dat eijndelijk wanneer buyten vermoeden eenige aanstellingen tot de voorsz. bedieningen, contrarie aan beyde deese H. H. M. verklaaringen sijn of souden moogen worden gedaan, ook in sulken gevallen de advocaatenfiscaal van Brabandt en Vlaanderen respectivelijk sullen gehouden sijn te procedeeren soo en in dier voegen als by het gemelde 14e articul van de voorsz. politique Reformatie breeder is gestatueert. In 1773 blijkt te Bergeik voldoende stof voor Schepenen voorhanden te zijn geweest om niet te behoeven in de Dingbank aldaar schoolmeesters te benoemen; toen toch had men voor Bergeik drie Protestantsche schepenen, van wie geen enkele onderwijzer was, n.1. Jan Ramaer, president, Jan van Beverwijk Jr. en Johannis Christiaan de Haas, schepenen. In 1774 vinden wij den schoolmeester Ocko Schaafsma voor het eerst als schepen van Bergeik vermeld; hij was dit met Jan Ramaer, president en Jan van Beverwijk Jr.; in 1775 was Anthony Dekkers, schoolmees ter en koster te Riethoven, voor dit dorp schepen. In 1776 waren voor Bergeik: Jan Ramaer, president, Jan van Beverwijk Jr. en Jacob Meijer, allen Protestant, schepenen, zoodat de Bergeiksche schoolmeester Schaafsma niet had behoeven bij te springen om de Katholieken uit den Schepenstoel van Bergeik te weren. In 1780 vinden wij voor Bergeik als Protestantsche schepenen vermeld Jan Ramaer, president, Jacob Meijer, destijds procureur in het Kwartier van Kempenland en den schoolmeester Ocko Schaafsma. In 1781 was Gerrit Lam, schoolmeester van Westerhoven, schepen voor Schaft en in 1790 was de Protestant Abraham Dekkers, schepen voor Borkel. Toen-tengevolge der omwenteling, welke hier te lande in 1795 plaats had, de oude schepenbanken opgeheven waren en municipaliteiten daarvoor in de plaats gesteld werden, bleef de Dingbank te Bergeik nog bestaan, zelfs nog nadat de municipaliteiten reeds door de gemeentebesturen vervangen waren. Sedert 1803 noemde men haarde civiele regtbank van Benjeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft; leden van de besturen dier gemeenten hadden ook daarin zitting. Eerst in 1811 hield zij voor goed op te bestaan, toen Keizer Napoleon hier te lande de rechterlijke organisatie invoerde. DE SECRETARIS DER DINGBANK. De belangrijkste betrekking bij de Ding-of schepenbanken was na die van Schout of van diens stadhouder wel die van secretaris, vooral op de dorpen, waar de schepenen meestal slechts eenvoudige landlieden waren; daar vooral was de secretaris de spil, waarom de rechtspraak en het dorpsbeheer draaiden, zooals dit laatste thans nog bij zoo menig gemeentebestuur het geval is. De betrekking van secretaris was bovendien eene zeer winstgevende ; behalve eene vaste jaarwedde als dorpssecretaris had toch de secretaris als griffier der Ding- of Schepenbank vele emolumenten, ') zooals nu nog de griffiers der Rechtbanken hebben; hoe lucratief deze betrekking oudtijds was kan blijken uit de bedragen, die voorheen werden besteed voor den aankoop van erfsecretariën; terecht schreef dan ook Steph. Hanewinkel in zijne Gesch.- en Aardrijksk. Beschrijv. der Stad en Meierij van s Bosch van die erfsecretariën: velen van die eigendommen waren tegen zeer aanzienlijke sommen verkregen. Bovendien waren menigmaal de secretariën van meer dan eene Dingbank en dorp in eene en dezelfde hand. Er waren oudtijds in de Meierij van den Bosch bij de Schepenbanken erfsecretariën en secretariën; voor deze laatsten werden op de Statendorpen de titularissen door de Staten-Generaal benoemd ; Bergeik, Riethoven en Westerhoven waren, zo»als wij reeds zagen, zoodanige dorpen; van daar dat de benoeming van hunnen secretaris en van dien hunner Dingbank gedaan werd dooi de Staten-Generaal, nadat dit te voren geschied was door den Hertog. Steeds werd onder de oude orde van zaken epn en dezelfde persoon bij de Dingbank van Bergeik en bij de besturen der daaronder behoorende dorpen tot secretaris aangesteld. De secretarissen der Dingbank van Bergeik en der daaronder behoorende dorpen waren, voor zoover bekend: 1479. \sack Quackelaers ; volgens de overlevering namen zijne afstammelingen den naam van Wachtelaar aan. 1598. Mr. Jacob Wachtelaar, zoon van Abraham Adamszn.; hij wordt in eene schepenakte van 1608 priester genoemd. 1599. Dit jaar werd Mr. Jacob Wachtelaar als secretaris opgevolgd door Mr. Lucas Cocx, die te Broekhoven onder Riethoven woonde. Hij had tot kinderen Rogier Cocx, die volgt; Henrick Cocx en Geertruida Cocx, die trouwde met Mr. Henrick Conincx. 1627. Rogier Cocx voornoemd werd in dit jaar benoemd tot secretaris. In eene Schepenakte van den Bosch van 15 Mei 1) Den 19 Jan. 1602 approbeerden de Staten-Generaal het Reglement door den Raad van Brabant den 9 Juli 1059 gemaakt op 'tstuck van de salarissen van de secretarissen van de Afeyerye van 's Hertogenbosch, Marquisaet van Bergen op den Zoom en Baronnye van Breda. 1627 komt dienaangaande het volgende voor: D'Edele ende Erentfeste Joncker Geerardt van Broeckhoven, heere tot Bercheijck, Rijthoven, Westerhoven enz., onsen medeschepen, heeft overmits 't goet rapport ende aenbrengen hem gedaen over die nut ende bequaemheijt van den persoon van Rogier Cocx, ingeseten der heer lickheijt voorsz., den voorn. Rogier Cocx precario gestelt ende geordonneert, stelt ende ordonneert mits desen tot het bedienen ende exerceeren van den staet ende officie des secretarisampt over de Dingbanck der heerlickheyt voorsz. Rogier Cocx bleef secretaris, totdat hij wegens zijn Katholiek geloof uit zijn ambt ontzet werd. Zijn opvolger was: 1651. Godefridus Wychmans, zoon van Jaspar Wychmans, presidect-schepen van Eindhoven en Margaretha, dochter van Godefridus Doelmans. Het volgend extract uit de Resolutiën der Staten Generaal staat aangaande hem in de Schepenregisters van Bergeik geprotocolleerd: 12 Dec. 1651. Sijnde ter vergaderingh gelesen een attestatie van den predicant ende kerckenraet tot Eijndhoven in dato den 5 deses, deposerende, dat Jaspar Wychmans, bedienende by provisie de secretarye tot Bergeijck in Meyerye van 's Hertogenbosch, in plaatssche van synen sone by den Heere van deselve plaatsche 1) tot secretaris aldaer aengestelt, een litmaet van de gereformeerde gemeente ende oock ouderling van de kercke tot Eijndhoven is, presenterende sich dienvolgende de voors. Wychmans aan Hare Hoog. Mog. in conformite van derselver resolutie van den 29en October lestleden. Waerop gedelibereert ende gesloten synde, dat de voors. soon van den gemelten Jaspar Wychmans ijerstdaechs uyt Franckrijck wort verwacht om in de actieve bedieningh van voors. secretarisampt te treden, is goetgevonden ende verstaen, dat de voors. saecke tot de wedercomste van denselven sal worden uytgestelt, als wanneer hy volgens de gemelte resolutie van den 29 Oct. voornoemt by Haare Hoog. Mog. beëdicht sal worden. 1) De heerlijkheden Bergeik, Riethoven en Westerhoven werden toen nog door de van Broeckhoven's in pand gehouden. Orodefridus Wychmans, die de eerste Protestantsche secretaris der Dingbank van Bergeik en der daaronder behoorende dorpen was, bleef dit ampt tot zijnen dood waarnemen. Ook al zijne opvolgers waren Protestant tot het jaar 1821 toe. Godefridus Wychmans bewoonde het huis, dat stond op het Elengoed, hetwelk te Bergeik gelegen en door hem gekocht was. Hij werd in dit goed, hetwelk leenroerig was aan het Huis Oud-Herlaer onder St. Michiels-Gestel, opgevolgd door zijnen zoon Moses, die het 12 Maart 1706 volgender wijze verkocht aan den opvolger zijns vaders: Moses Wychmans, soon ende leendragende erffgenaam van wylen Godefridus Wychmans, in sijn leven secretaris deser Dingbancke, (verkoopt) aan Joannes Dullaart, secretaris derselver Dingbancke, sekere sijns comparants huys, hoff, aangelagli ende alle plantagie van boomen daarop ende rontsom staande ende timmeragie daartoe behoorende, staande en gelegen aan de plaatse ende markt aan het Eykereijnde onder de parochie van Bergeijk, met 't een eijnde aan erve des Abts van St. Jacob tot Luijk en sijnde leenroerig aan Oud-Herlaar. 1681. Werd secretaris der Dingbank van Bergeik Johannes Dullaart. Het blijkt niet van waar hij afkomstig was, misschien was hij wel van Riethoven van daan, omdat daar oudtijds Dullaart's woonden. In 1721 was hij reeds overleden. 1721 werd benoemd tot secretaris der Dingbank van Bergeik Johan Willem Hendrik van Beverwijk. Hij woonde in den eersten tijd van zijn secretariaat te Eersel bij zijnen broeder Gijsbertus, tot dat hij den 26 Januari 1733 kocht van Sr. Wouter de Wit en diens huisvrouw Johanna Maria Helsemans, beiden wonende te Bergeik, het Elengoed, dat deze laatste gekocht had van de weduwe van den secretaris Dullaart en nu omschreven weid als: seekere drie loopense land met daer op staande huysinge en timmeragie, gelegen onder de parochie van Bergeijk. Hoewel hij deze huysinge dadelijk metterwoon betrok, wendde de secretaris van Beverwijk later voor, toen zulks in zijn kraam te pas kwam, dat hij niet aanstonds na den koop in dat huis was gaan wonen, doch de Schepenen van Bergeik wisten hem het tegendeel te bewijzen. Den 17 Juni 1744 kocht hij met zijnen broeder Gijsbert voor Schepenen van den Bosch de erfsecretarie van Schijndel van de kinderen van Aletta van den Houten, echtgenoote van Gijsbertus de Jongh, aan welke vrouw dit ambt in 1687 geschonken was door Mr. Hendrick Yerbeeck, advocaat te en presidentschepen van Aarle-Rixtel; later werd hij daarop de eenige rechthebbende, doordien zijn broeder Gijsbert hem diens helft daarin op 1 April 1769 voor Schepenen van den Bosch verkocht. In 1752 stelde hij met machtiging der Staten Generaal Jacob Gerrit de Haas aan om zijne betrekking van secretaris der Dingbank van Bergeik gedurende zijn geheele verdere leven waar te nemen, wat deze ook gedaan heeft. De akte, welke van deze in de plaatsstelling op 20 April 1752 ten overstaan van Wouter de Wit en Peter Coovels, schepenen van Bergeik en van Antoni Rookens, president-schepen en loco secretaris aldaar, werd opgemaakt, houdt in, dat Johan van Beverwijk, secretaris dei Dingbank van Bergeik, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, aan Jacob Gerrit de Haas, oud-schepen dier vryhe.it Oisterwijk en clercq aldaar, overgeeft het bedienen en waarnemen der secretarie der voornoemde vijf dorpen als substituut-secretaris of geswore dei cq. In 1757 kocht hij van Franijois Adam Doornick, gepensionneerd luitenant, een huis, staande aan den hoek van de Peperstraat en de Oude Dieze te 's Hertogenbosch, hetwelk door dezen gekocht was van de Wed. van Abraham van Ruelo. Den S" April 1773, als wanneer de generaal-majoor van de Graeff het als huurder bewoonde, verkocht hij dit huis weder aan Dina van Gerwen, huisvrouw van Jean Louis Jannette. Waarschijnlijk had hij dit huis aangekocht om in den Bosch te gaan wonen. Meermalen werd hij door de Dingbank van Bergeik benoemd tot een der zes ordinaris-gecommitteerden voor de Kwartiersvergadering van Kempenland Hij overleed te Bergeik in 1779 en werd den 2de Juli van dat jaar in de oude parochiekerk van die plaats begraven. Hetjaai te voren had hij zijn olographisch testament gemaakt, waarin hij verklaarde: ik Johan van Beverwijck, eerst weduwnaar van Elisabeth Alida van Lunen, daarna van Marta Susanna Verschuwen, erfsecretaris van Schijndel, secretaris der Dingbank van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, wonende te Bergeijk, vermaak aan mijnen oudsten zoon Gijsbertus Hermanus, secretaris te Schijndel, de erfsecretarie aldaar, enz.; mijnen zoon Jan, schepen der Dingbank Bergeijk, mijn aldaar staand en aan OudHerlaer leenroerig zijnd huis. Verder gaf hij in zijn testament als zijn verlangen te kennen, dat hij wilde begraven worden in de kerk te Bergeik naast zijne laatste huisvrouw en dat daartoe 8 dragers uit den geregte of reet van de gebuuren zullen worden verzocht, welke ieder daarvoor moesten ontvangen een halven gouden rijder, terwijl aan twee bidders of doodaankondigers ieder een heele gouden rijder zoude worden uitbetaald; eindelijk bepaalde hij in zijn testament, dat binnen 14 dagen na zijne begrafenis door zijne erfgenamen moest worden verbakken honderd vaten rogge, om het brood daarvan aan de arme ingezetenen van Bergeik uit te deelen. Zijn zoon Jan van Beverwijk, die, als gezegd, schepen van Bergeik was, verkocht het hem door zijnen vader gelegateerde huis, zijnde het Elen goed, reeds den 1 Nov. 1779 aan zijnen broeder Gijsbertus Hermanus, erfsecretaris van Schijndel. Deze verhuurde het in 1784 aan den Bergeikschen pastoor Deelen, zooals zal blijken uit na te melden koopakte. Den 6 Juni 1786 verkocht Gijsbertus Hermanus van Beverwijk dit huis op zijne beurt aan zijnen broeder Jan. die toen reeds te Vechel woonde; in de daarvan opgemaakte akte werd het aldus omschreven: eene huysinge, schop, hoff en boomgaart, houtwassen, voorpootinge, geleegen binnen deesen dorpe Bergeijk, onder den gehugte Eykereijndt, groodt samen ontrent eenen morgen gronde, liggende in ringenooten met de eene zeyde Jan Keunen, de andere zeyde een straatje, het eene eijndt de Pastoryegoederen deeser gemeente cum suis en d'ander eijnt het markvelt, den heer comparant aangekomen by coop en transport van de voorn, zynen heer broeder Jan van Beverwijk, gepasseert voor president en schepenen ten Raadhuyse binnen Bergeijk den 1 November 1779, zijnde leenroerigh aan den huyse van OutHerlaer te St. Miggiels-Gestel. In deze akte werd o. a. nog bepaald : de verkryger zal gestandt doen zodanig huurcontract- als 9 met de heer Pastoor Deelen door den heere vercoper is aangegaan ende gemaakt voor Schepenen van Schijndel 4 Nov. 1784 en word het behangsel gereserveert, ten behoeven van den voorn, heer Pastoor in de voorkamer der voors. huysinge behangen. Jan van Beverwijk verkocht dit huis weder den 5 Juli 1786 aan den Bergeikschen Teut Hendrik Lommelaars ten behoeve van diens meerderjarigen zoon Bernardus, J) die later burgemeester van Luiksgestel werd. Deze verhuurde het van af 1823 voor eene marechausséeskazerne; in 1836 verkocht hij het aan de Hervormde gemeente van Bergeik c. a., die het in 1838 afbrak en daarvoor hare tegenwoordige pastorie in de plaats bouwde Zoo verdween ook dit oude gebouw, waarin het volgens bijgeloovige lieden sedert den dood van den Bergeikschen secretaris van Beverwijk niet pluis was. want, naar zij meenden, kon hij, zooals hierna onder de Volksverhalen meer in het bijzonder zal worden verhaald, wegens de onregelmatigheden, die hij in zijn beheer als dorpssecretaris begaan had, na zijnen dood maar geen rust vinden en kwam hij daarom in zijne vroegere woning spoken. Zoozeer geloofde men te Bergeik hieraan, dat men, om dat spoken te verdrijven, een steenen kruis, dat afkomstig was van het kerkhof, hetwelk om de oude parochiekerk van Bergeik lag, onder de stoep van zijn voormalig huis legde. Dit huis, zijnde, als reeds meer is gezegd, het woonhuis van het Elengoed, had geheel en al het voorkomen eener voorname woning; het lag met zijn voorplein en zijne tuinen grootendeels binnen grachten ; het was hoog uit den grond opgetrokken, hooger dan eenig ander huis te Bergeik en had aan weerszijden eenen trapgevel; met een zeer hoog pannendak, op het midden waarvan een torentje stond, waarin eene klok hing, was het gedekt. Men kwam in dit huis door eene ruime vestibule, waarop verschillende vertrekken uitkwamen. 1779. Dit jaar werd door de Staten Generaal tot secretaris der Dingbank van Bergeik en der daaronder behoorende dorpen 1) Deze was toen 27 jaren oud en had tot moeder Margo Braakhuizen. benoemd Joan Christoph Willem von Daehne, woonachtig te 's Gravenhage, geboren in 1744 en overleden aldaar 24 Mei 1803; zijne vrouw was Cornelia Bles, dochter van Marcellus, gouverneur van Ceylon en (door koop) heer van Moergestel, en Anna Maria de Caun. In de Groote rolle ^jan de Dingbank van Bergeik staat zijne aanstelling tot secretaris aldus geregistreerd: Zaterdag 7 Aug. 1779 is door den Wel Edele Gestr. Heer Jan Willem Daniël de Jongh, stadhouder des quartiers van Kempelant, vergaderinge belegt van President en Schepenen der Dingbank van Bergeijck. Staende de vergaderinge is door den Wel Edele Heer Joan Christoph Willem Daehne geexhibeert de navolgende commissie en versogte, dat deselve soude worden geregistreerd, luydende woordelijck als volght: De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden enz, dat vermits het overlyden van Johan van Beverwijk en om het goed rapport ons gedaan van den persoon van Joan Christoph Willem Daehne en van zijn Bequaamheijt, Ervarenthijt en getrouwigheijt wy denselven gesteld en gecommitteert hebben, stellen en committeeren hem by deesen tot secretaris van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, quartier van 's Hertogenbosch, gevende hem volkoomen maght en sonderling bevel hetselve officie te bedienen en exerceren en dienvolgende alle acten, opene en beslootene brieven en wes hem by de magistraaten aldaar bevolen zal worden te extenderen, depecheeren en teekenen, en voorts alles te doen, dat een goed en getrouw secretaris van Bergeijck, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft voorsz. toestaad en behoort te doen, geleijk zijn predecesseur hetselve heeft bedient gehat en op geleyke last en instructie, eeren, gagien en emolumenten, alles ten lasten van Bergeijck, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft voornoemt; des word de voorn. Joan Christoph Willem Daehne gehouden den behoorlyken eed te doen aan onsen handen of aan dengeenen, by ons daartoe te committeeren, van hem in de voorsz. bedieninge wel en getrouwelijck te kwyten en gedragen, welke eed gedaan zijnde, ordonneeren en beveelen wy den Hooghschoutet der stad en Meyerye van 's Hertogenbosch, den Schouteth van den quartiere van Kempeland en de respective Magistraten van Bergeijck, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft voornt. en wyders allen anderen, dien het enigsints aangaan magh, den voorn. Joan Christoph Willem Daehne voor secretaris aldaar aan te neemen en te erkennen sonder oppositie ter contrarie, des dat de voorn. Joan Christoph Willem Daehne geobligeert is zijn vaste domicilium en woonplaats te neemen en te houden in een van de voors. dorpen en het voors. secretarisampt persoonlijck waar te neemen, wand wy sulx bevonden hebben alsoo te behooren. 30 July 1779. Ondanks deze bevinding stonden de Staten Generaal aan Daehne toe in den Haag te blijven wonen en zijn ambt door den substituut van zijnen voorganger te laten waarnemen, zooals blijkt uit de navolgende akte, geregistreerd alsvoor: Maandagh 4 Oct. 1779 is aan de Scheepenen der Dingbank van Bergeijk door Jacob Gerrid de Haas, subst. secretaris deeser Dingbanke, geexhibeert de navolgende acte van aanstellingh ende acte van approbatie daarop gevolght, luydende als volght: Ik ondergeteekende Joan Christoph Willem Daehne, secretaris van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, quartier van Kempelandt, Meyerye van 's Hertogenbosch, van Haar Hoog Mogende ingevolge Hoogst derselver resolutie de dato 24 Aug. 1779 de permissie vex-kreegen hebbende ten mynen koste een substitutsecretaris van voorsz. Dingbank te mogen aanstellen, verklaere by deese in myne voorsz. qualiteijt tot mijn substitut-secretaris van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft te constitueren en aan te stellen tot kennelijk wederseggen toe den persoon van Jacob Gerrit de Haas, die gedurende de waarneming zijn vaste woonplaats tot Bergeijk zal blyven houden, overdragende hem daartoe by deese volkome magt enz. Den Hage 13 Sept. 1779. (Volgt de goedkeuring der Stat. Gen., luidende: De Staten Generaal der Ver. Nederlanden enz. doen te weeten, dat wy, op het te kennen geven van Jacob Gerrit de Haas, woonende te Bergeijk en zynde van de waare Christelycke gereformeerde Religie, gelijck ons is gebleken, dat hy enz. (n.1. door Daehne tot substituut-secretaris was aangesteld), ons de voors. aanstellinge van den suppliant tot substitut-secretaris van Bergeijk. Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft laten welgevallen en approbeeren enz. 16 Sept. J779). Wegens zijnen hoogen leeftijd bedankte de Haas in 1782 voor het substituutschap, waarop Daehne daarvoor aanstelde Jacob Meijer, zooals blijkt uit de navolgende akte van approbatie: De Staaten Generaal der Yereenigde Nederlanden enz. doen te weeten, dat wy op het te kennen geeven van Jacob Meyer, thans fungeerende als geswore clercq ter secretarye te Eersel, Meyerye van 's-Hertogenbos en zynde van de waare Christelycke gereformeerde Religie, gelijk ons is gebleken, dat hy, suppliant, by Joan Christoph Willem Daehne, secretaris van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, by Haar Hoog Moog. Resolutie van 24 Aug. 1779 permissie verkregen hebbende om ten synen kosten de gemelde secretarye by substitutie te laaten waarneemen, was aangestelt tot substitut secretaris van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft in plaatse van Jacob Gerrid de Haas, die vermits desselfs hooge jaaren niet meer Bequaam was de voors. uytgestrekte en werksame secretarye waar te neemen, volgens acte in dato 26 April deesesjaars 1782, aan ons vertoont, versoekende daerop onse approbatie, — ons de voors. aanstellinge enz. laaten welgevallen en approbeeren enz. 26 April 1782. Jacob Meijer was bij zijne aanstelling tot substituut-secretaris van Bergeik, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, behalve gezworen klerk ter secretarie te Eersel, ook nog gezworen klerk ter secretariën van Duizel en Steensel, mitsgaders gezworen klerk der Dingbank Hapert, Hoogeloon, Casteren, Dommelen, Oerle en Meerveldhoven. Hij kreeg dientengevolge door zijne laatste aanstelling te veel werk, zoodat hij de secretariën van Eersel, Duizel en Steensel niet naar behooren kon bedienen ; bovendien rekende hij aan het publiek veel te veel voor schrijfloon; van daar dat eenige ingezetenen van de drie laatstgemelde dorpen in 1783 aan de Staten Generaal schreven, dat Jacob Meijer, die ingevolge de resolutie van H. H. M. van 13 Nov. 1776 >) voor Josua Waak- 1) Hij was toen schepen te Bergeik en klerk ter secretarie aldaar. huizen, den secretaris van die dorpen, derzelver secretariën kon waarnemen, door een slegt, onhebbelijk en niet na behooren waarnemen der secretaryen, mitsgaders door het niet domicilieeren (in een dier dorpen) de supplianten de grootste reden tot klagte had gegeeven; dat Meyer sig bovendien niet ontsien had van zig daarenboven nog te chargeeren met het als substitut waarnemen der secretaryen binnen de Dingbank van Bergeijk, Rijthoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, mitsgaders nog met het ambt van gezwooren clercq der Dingbank Hoogeloon, Hapert, Casteren, Dommelen, Oerle en Meerveldhoven. Zij verzochten mitsdien, dat de Staten Generaal zouden bepalen, dat Meyer niet langer meer kon zijn gezworen klerk op de secretariën der dorpen Eersel, Duizel en Steensel en dat, als Waakhuizen zijn ambt van secretaris zelf niet kon waarnemen, een ander dan Meijer aan hem als gezworen klerk zouden worde toegevoegd. De Staten Generaal wezen bij hunne Resolutie van 29 Oct. 1783 het verzoek van de hand, omdat zij de aanstelling van Meyer tot substituut-secretaris van Bergeik c. a. hadden goedgekeurd en hem vergund hadden daar te gaan wonen, alsmede omdat hij zich had ontdaan van zijn ambt van gezworen klerk der Dingbank van Hoogeloon c. a. Zij stelden echter eenige zitdagen voor hem vast om de inwoners van Eersel c. a. te believen en bepaalden, dat hij van de fl 8, die hij wegens schrijfloon van Adriaan Cox had afgevraagd, aan dezen fl 6 als te veel ontvangen zoude teruggeven. Tevens schreven zij de Leen- en Tolkamer te 's Bosch aan om hun te dienen van advies, over de wijze, waarop in het vervolg zoude kunnen worden voorkomen, dat de secretarissen of hunne substituten plegen de verregaande excessen, waaraan deze zich in de Meierij schuldig maken bij het invorderen van copiegelden van de ingezetenen. Jacob Meijer heeft niet lang gebruik gemaakt van de goedgunstige beschikking, die de Staten Generaal omtrent zijne cumulatie van betrekkingen hadden gegeven, want in 1784 werd Jacob Gerrit de Haas wederom substituut-secretaris van Bergeik c. a. Wat Meijer bewoog om van dit ambt afstand te doen blijkt niet. Wij zien hem daarna nog als procureur bij de Dingbank van Bergeik optreden en in 1793 fungeeren als secretaris van Hoogeloon. Zijne vrouw was Petronella Cornelia van Nouhuys. De tweede aanstelling van Jacob Gerrit de Haas tot substituutsecretaris van Bergeik c. a. werd bij resolutie der Staten Generaal van 12 Mei 1784 goedgekeurd. In 1789 trad de Katholieke schepen van Bergeik, Pieter Willems, in zijne plaats als substituut-secretaris op, blijkbaar omdat de Haas dit ambt niet langer meer kon vervullen, want slechts enkele dagen later verklaarde deze uit hoofde zyner aanhoudende indispositie te renuntieren van de substitutie bediening der secretarie der Dingbank van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft. Wanneer hij stierf blijkt niet, wel dat in 1798 zijne vrouw, Geertruida Dank, weduwe van hem was. Den 22e Mei 1789 werd Anthony van Galen, klerk van den Stadhouder van Kempenland en geboren te Terheijden bij Breda den 5 Aug. 1767, door den secretaris Daehne tot zijn substituut aangesteld. Deze aanstelling werd door de Staten Generaal den 11 Juni 1789 goedgekeurd, nadat hun gebleken was, dat ook hij, van Galen, was van de ivaare Christelijke gereformeerde godsdienst. Deze noemde zich in 1799 fungeerend secretaris der Dingbank van Bergeik en in 1800 haar secretaris. Wanneer hij als zoodanig benoemd werd, blijkt niet, wel dat hij daartoe in 1798 voorgedragen is, want in de Resolutieboeken van Bergeik komt dienaangaande het volgende voor : Vergadering gehouden by de Municipaliteiten van Bergeik, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft op 2 April 1798. Vermits door de Burgers H. P. D. Lheureux en Abr. Schutjens, agenten ter reorganisatie van verscheyde municipaliteyten in het district van Eijndhoven, ingevolge commissie van het intermediair administratief bestuur van het voormalig gewest van Bataafs Braband dato 14 Maart 1.1. niet alleen de municipaliteyten zijn gereorganiseert maar ook de ministers van hunne posten ontslagen en dezelve op hunne hoofdelyke verantwoordelij kheijd gelast om tot nadere voorziening in hunne' bedieningen te blyven continueeren, met injunctie aan de Municipaliteyten om binnen agt dagen een nominatie te formeeren van kundige, vaderlands lievende burgers uyt hun midden of darbuyten om daruyt eene door het intermediair administratief bestuur van dit voormalig gewest tot minister te worden aangesteld, zo is 't dat de Municipaliteijt by deezen nomineert tot ministers de volgende burgers: ANTONY VAN GALEN. PIETER WILLEMS. MOURIS RADEMAKERS. Hij bleef secretaris der Dingbank van Bergeik tot hare opheffing, ofschoon Koning Lodewijk Napoleon hem reeds in of omstreeks 1807 benoemd had tot Koninklijk notaris te Bergeik. Deze laatste betrekking vervulde hij tot dat hij op 27 Maart 1832 te Bergeik overleed; de betrekking van secretaris der gemeente Bergeik, die hij ook met die van secretaris der Dingbank bekleedde, had hij reeds in 1821 nedergelegd. DE VORSTER DER DINGBANK. Eene nederige betrekking bij de Dingbank was die van vorster. De naam vorster komt van het Latijnsche woord forestarius, dat oorspronkelijk boschwachter beteekende, hetgeen de vorster echter niet was, vermits hij vervulde het ambt van gerechtsbode. ') Als zoodanig had hij te verrichten al de functiën van de tegenwoordige deurwaarders bij de rechterlijke collegies en de belastingen; moest hij bovendien de afkondigingen doen van verkoopingen enz. en had hij ten slotte evenals de schutters 2) te waken tegen misdrijven; ook moest hij van de misdrijven, die hem gebleken waren binnen zijn gebied te zijn gepleegd, kennis geven aan de Kwartierschouten of hunne stadhouders, •1) St. Hanewinkel Geseh. en Aardrijksk. Beschrijving enz. blz. 252. 2) Schutters waren oorspronkelijk lieden, die vreemd vee te schutten hadden, zooals wij reeds zagen in de charters van uitgifte van getneene gronden, van daar hun naam van schutters. Zie nog Raepsaet t. a. p. III. blz. 101. en verder had hij tot plicht binnen zijn ressort de misdadigers gevangen te nemen ofwel de kwartierschouten of hunne stadhouders daarin bij te staan, wanneer dezen zich daarmede belastten. ') In de Hertogs- of Statendorpen, waar geen erfvorsterijen waren, zooals te Bergeik, Riethoven en Westerhoven, werden na 1648 de vorsters aangesteld door de Staten Generaal op voordracht van den Hoog- en Laagschout der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch; alleen Protestanten mochten toen daartoe worden benoemd. Voói 1648 zal de Hertog wel de benoeming van den vorster hebben gedaan. Te Bergeik, Riethoven en Westerhoven vond de vorster aanvankelijk zijn inkomen, behalve in emolumenten, in den omgang om koren en paascheieren. 2) Bij resolutie van 16 Juni 1755 gaven de Staten Generaal op het request van Adriaan van dei Pol, die, zooals hij daarin meldde, door hen bij resolutie van 29 Nov. 1751 begunstigd was mei de vorstersplaalse van Bergeijk, Biethoven, Westerhoven, Borckel en Schaft, en bij het request verzocht : in plaats van een omgang van kooren, dat hem mooge werden toegelegd een tractement geproportioneerd naar de groote van yders plaats en gemeentensdiensten, die denselven aldaer moet verrigten. de navolgende beschikking: Waarop gedelibereert en in agtinge genomen sijnde, dat het allensints vorderlijk is voor de executie van de goede ordre en dienst van de gemeente, dat de vorsters by een ordinaris gepiopoitioneeit wedde gesalarieert als dat by ommegangen van koren, ophalen van paaseyeren als andersints by de gemeente beloond worden. Is goedgevonden enz., dat aan den suppliant en desselfs successeurs enz. toegelegt sal worden een jaarlyxe wedde van hondert en twaalf gulden ende dat daertoe, enz., Bergeijk aan den vorster voor tractement sal betalen fl 40, Riethoven fl 24, Westerhoven fl 20, Borkel fl 14 ende Schaft fl 14, mids dat hy daervoor sal moeten doen alle publicatien zoo wegens 1) Dr. B Dijksterhuis Bijdr. tot de gesch. der heerlijkheid Tilburg en Goirle blz. 67 en vlgd. Zie ook nog het Reglement op de vorsters van 25 Jan. 1725. 2) Zie hierover Raepsaet t. a. p. III. blz. 101 en 102. m het doen der rekeningen, het afhangen van besteedinge, verpagtingen en anderen, voorts tot requisitie van den officier en regenten sal citeren regenten en alle andere personen en verders waernemen alle diensten de saken der gemeente eenigsints concernerende en aldaar voorvallende geene uytgesondert, sonder in het vervolg ietwes van de ingesetenen te mogen vorderen onder den naam van koorn, oigst, paascheyeren of meer diergelyke giften ende recognitien. Van nu af aan hadden de vorsters der Dingbank van Bergeik behalve de emolumenten een vast traktement. Hunne emolumenten waren te voren reeds geregeld bij het Reglement der Staten Generaal van 25 Januari 1725, waarbij voor alle vorsters in Staats-Brabant de emolumenten werden vastgesteld. Van de vorsters der Dingbank van Bergeik zijn de volgende bekend: 1589. Bartholomeus Bacx. 1598. Jan Martens en Hans of Johan van den Broeck. Toen Gerard van Broeckhoven pandheer van Bergeik, Riethoven en Westerhoven was geworden, continueerde hij voornoemden Hans van den Broeck in zijne betrekking bij eene akte, verleden voor Schepenen van den Bosch den 28en Mei 1627 en luidende als volgt: Alzoo Hans van den Broecke jaeren herwarts heeft bedient gehadt de vorsterye van de Dingbank van Bergheijck, mette omvaert, soo is gestaen etc. d'Edele ende Erentfeste Joncker Geerardt van Broeckhoven, onsen medescepen, tegenwoirdighe heere tot Bercheijck, Rijthoven, Westerhoven etc., ende heeft deselve heere overmits goet aenbrengen, hem gedaen van den persoon des voors. Hans van den Broecke ende hem volcomeüjck vertrouwende zijn nutheijt, getrouwicheijt ende goede diligentie, met meer andere consideratie hem moverende, denselven Hans van den Broeck onthouden ende gecontinueert omme van na voorthaen 't voors. officie van vorsterschap der voors. heerlicheijt ende dingbanck wel ende getrouwelijck te opereeren ende bedienen in alle occurrerende soo criminele als civile saecken, dagementen te doen, de vonnisse der scepenen tei executie te stellen, aentasten te doen, noot zijnde te vangen ende spannen soo sulcx sall worden gerequireert, den Heere ende zijn officier alle keuren, breucken ende fourfaiten aen te brengen, denselven daertoe onder den gewoonlichen eedt, prouffyten ende emolumenten daertoe van outs staende mits desen authoriserende geduirende nu tot zijn revocatie ende langer nijet; ende oock onder conditie dat de voors. vorster van den voors. Heere off zijn officier gheen loon sall pretenderen in saken tzy crimineel ofte civiel aldaer voorvallende ende dat hiermede sullen comen te casseeren alle brieven ende bescheyden by denselven Hans voorgaende totten bedienen van de voors. vorsterye gehadt. 1657. Dirck Hendricx. 1662. Reynier Janszoon Tempelaer; ') men noemde hem ook wel den gerichtsbode der Dingbank. 1664. Gerrit Dirck Aertssen. 16... Jacob Aarts, ook wel genaamd Jacob Fabrie, vorster ter standplaats Westerhoven. 1681. Nicolaas Cocx. Hij was gehuwd met Heylken van Stochem, die hem schonk een zoon Johan Cocx, welke trouwde met Margrita Holinger en in 1686 te Rhemich in Luxemburg woonde. 1699. Anthony van der Pol; eerst was zijne standplaats Westerhoven, daarna Bergeik. Hij was Protestant en huwde met Elisabeth Fabrie, die in 1752 80 jaren oud was. Zij was eene dochter van Jacob Aartszoon Fabrie, die, zooals wij reeds zagen, vorster te Westerhoven was en wiens weduwe hertrouwde met Gerard Tonneman, schoolmeester, koster en voorlezer aldaar. 2) Zij schonk haren man o. a. deze kinderen: Maria, die huwde met Jan Ramaer, president-schepen van Bergeik. Wilhelmus, gedoopt te Bergeik 18 Aug. 1697; peter Hendrik 1) Hij was tweemaal gehuwd, daar toch in 1677 de voogden over zijne beide nakinderen zijne nalatenschap deelden met de voogden over zijn voorkind. 2) Diens eerste vrouw was Digna Danckers en diens derde vrouw, welke in 1709 reeds dood was, Adriana Cremers Pietersdochter; deze laatste schonk hem eene dochter Cornelia. Danckers, zoon van Adriaan, schoolmeester te Riethoven en meter Anneken Pauwels, wonende te Veldhoven. Jacobus, gedoopt 4 Januari 1699; (peter Gerard Tonneman, schoolmeester en voorlezer te Westerhoven en meter Allegonda Danckers, dochter van Huybrecht, schoolmeester en voorlezer te Bergeik); hij huwde met Allegonda Fabrie en vestigde zich in 1733 te Leende metterwoon. Digna, gedoopt 5 Maart 1701; (peter Laurens Isaacs Fabrie, smid te Leende, volle neef der moeder). Adriaan, gedoopt 23 April 1718; (peter Arnoldus Fabrie, smid te Hapert). Hij werd later, zooals wij onder het jaar 1751 zien zullen, ook vorster bij de Dingbank van Bergeik. 1737. Abram Danck, omstreeks het jaar 1751 gestorven. Denkelijk waren zijne kinderen Jan Danck, klapwaker voor het Eikereind te Bergeik en Geertruida Danck, de huisvrouw van voornoemden substituut-secretaris Jacob Gerrit de Haas. 1751. Adriaan van der Pol, de zoon van Anthony voornoemd. Hij was, vóór dat hij vorster werd, president schepen te Bergeik. Zijne eerste vrouw was Antonetta Versteegen, zijne tweede Elisabeth Blat; zij schonken hem deze kinderen: a. Anthony van der Pol, 1793 woonachtig te Tilburg en in 1800 commiescollecteur of ontvanger van de convooien en licenten op den Weebosch onder Bergeik; b. Jacoba van der Pol, gehuwd met Peter Wynandts, schoolmeester en koster te Deurne; c. Cornelia van der Pol, woonachtig te Gouda; d. Willem van der Pol, woonachtig te Woerden; e. Martina, f. Maria, g. Cobina van deiPol; h. Andries van der Pol en i. Johanna van der Pol, woonachtig te Bergeik; 1793. Zeger Mathijs Wynandts. Den 2 April 1798 hebben de mimicijyaliteilen van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft den Burger Bernardus Aerts (die Katholiek was) provisioneel aangesteld tot vorster der Dingbank van Bergeijk in de plaats van Matijs Wijnans, icelke uyt deszeifs post is ontslagen, zoo staat er in de Resolutieboeken van Bergeik doch den 21 Jan. 1799 is op expressen last van het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest van Bataafsch Braband ZegerMathijs Wynandts provisioneel hersteld als vorster der gemelde Dingbank (Resol. boek. alsvoor.) 1800. Z. M. Wynandts is overleden. President en Schepenen der Dingbank van Bergeik benoemden daarom op 2 Januari van dat jaar tot zijnen opvolger genoemden Bernardus Aarts. DE NOTARISSEN. Gedurende de Middeleeuwen waren er behalve de R. Kathol, geestelijken weinig lieden, die konden schrijven; van daar dat de R. Katholieke geestelijken toen in Brabant de functiën vervulden der notarissen, voor zooverre die in het verlijden van testamenten bestonden; ') dit bleven zij nog doen, toen de schrijfkunst reeds lang tot het volk was doorgedrongen; zoo werd in 1623 te Beigeik een testament verleden voor Lambert Nyssen, kapelaan te Beigeik; leeken deden dit echter toen al reeds sedert jaren binnen het gebied der Dingbank van die plaats, want in 1596 wordt al melding gemaakt van Mr. Hendrick Cocx, notaris ende president-schepen binnen de banck van Bergeijck; hij was toen omtrent de 60 jaren oud; waarschijnlijk woonde hij te Riethoven. Natuurlijk hield met het jaar 164S op de bevoegdheid der R. kath. geestelijkheid om binnen het gebied der voorschreven Dingbank testamenten te verlijden. Alleen leeken traden daarom na dit jaar te Bergeik als notarissen op; zoo in 1670 Goyart of Govert Berchmans, die behalve notaris, ook nog procureur en landmeter was. Hij was een zoon van Willem Berchmans. In 1688 en volgende jaren was notaris te Bergeik Adriaan Wachtelaar en in 1700 Fran?ois Waterbeek ; alleen deze laatste was Protestant, Daar de notarissen op de dorpen der Meierij bijna allen Katholiek en daardoor zware concurrenten waren voor de Protestantsche secretarissen, zoo deden de Staten Generaal hun best om de bevoegdheden der notarissen tot een minimum te beperken; dientengevolge vaardigden zij den 2 1) Raepsaet t. a. p. I blz. 376. October 1654 een plakkaat uit, waarbij aan de notarissen verboden werd vaste goederen, behoorende aan desolate boedels en onmondigen, te verkoopen; vaste goederen te transporteeren en akten van boedelscheiding te passeeren. Dit plakkaat vernieuwden zij op 23 Juni 1740, voornamelijk op grond, dat eenige paapsche notarissen het officie der secretarissen daagelijks hoe langs hoe meer onderkruipen en usurpeeren. De Raad van State bepaalde bovendien op 2 April 1728, dat de notarissen geene los- en lijfrenten zouden mogen transporteeren zonder betaling van den 40" penning. Zij moesten ook nog hunne protocollen nalaten aan de secietaiissen , zoo kwam dat van Adriaan Wachtelaar aan den secretaris van Beverwijk. Deze maakte het weg en dientengevolge kon het door ons niet worden geraadpleegd. Na Adriaan Wachtelaar en Frangois Waterbeek waren te Bergeik geene notarissen meer, totdat aldaai in ot omstieeks 1807 Antonie van Galen door Koning Lodewijk tot Koninklijk notaris werd aangesteld met de bevoegdheden, die de tegenwoordige notarissen thans nog hebben. Hij werd na zijnen dood in 1832 als notaris van Bergeik opgevolgd door zijnen zoon Leendert van Galen, die dit ambt tot aan diens dood (2 Dec. 1856) bekleedde; deze was tot aan de invoering der tegenwoordige Gemeentewet ook nog secretaris van Bergeik, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft. In 1857 werd notaris van Bergeik Pieter Carel Jan van Galen, de broeder van voornoemden Leendert en in 1880 Antonie van Galen, de zoon van Leendert meergenoemd, die zulks verbleef tot 1896, als wanneer het notariaat van Bergeik werd overgebracht naar Yalkenswaard. b. De regeering van het dorp Bergeik. Gelijk men denken kan, was de inrichting van het bestuur van het dorp Bergeik oudtijds zoo eenvoudig mogelijk. Het had toch voorheen zeer weinig te besturen, want kunstwegen en straatverlichting had men oudtijds te Bergeik niet; het politietoezicht was er weinig van beteekenis en aan armenzorg werd toen van gemeentewege zoo goed als niets gedaan. De grootste zorg van het gemeentebestuur van Bergeik was oudtijds de betaling van 1 enten en aflossing van de kapitalen, die dit dorp voor oorlogscontributiën en beden had moeten opnemen en de behoorlijke opbrengst der rijksbelastingen. Het bestuur der gemeente Bergeik bestond voorheen slechts uit drie schepenen, die door den Kwartierschout van Kempenland of diens stadhouder benoemd werden. Hunne benoeming tot schepenen van het dorp Bergeik gold tevens voor benoeming tot leden van de Dingbank aldaar en hunne bezoldiging voor die beide ambten was het karige traktement, dat voor de schepenen op de dorpsrekening mocht worden uitgetrokken, zijnde voor elk hunner fl 2-10 st. De betrekking van schepen was dus eigenlijk een eerepost. Aan het hoofd der schepenen stond niet, zooals thans aan het hoofd der wethouders, een burgemeester maar de j>resïdêwi-schepen, die onder dien naam uit hun midden werd gekozen en die voor zijn voorzitterschap geene meerdere bezoldiging dan die zijner medeschepenen kreeg. De president-schepen der Dingbank van Betgeik was tevens de president-schepen van den schepenstoel van die plaats ten zij deze niet voor Bergeik schepen was ; dan was de oudste of eerste schepen van dit dorp de president van deszelfs schepencollege. De drie schepenen, die het bestuur over Bergeik hadden, traden evenals de schepenen der Dingbank met St. Bavo (Bamis) van elk jaar af, doch waren weder herkiesbaar evenals zij ook in de Dingbank konden herbenoemd worden. Zij regeerden over Bergeik onder het toezicht van den Kwartierschout van Kempenland of van diens stadhouder, alsmede voor sommige zaken onder dat van den Rentmeester-Generaal der Domeinen en van de Leen- en Tolkamer te 's Hertogenbosch; ') laatstgemeld College had de gemeenterekeningen goed te keuren. In hun bestuur werden de schepenen bijgestaan door den secretaris der Dingbank, als secretaris der gemeente ook wel dorpsschrijver genaamd. 1) St. Hanewinkel Geschied, en Aardrijkskundige Beschr. der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch blz. 253 en 254. De werkzaamheden van den secretaris als dorpsschrijver komen vrij wel overeen met die van den tegenwoordigen gemeentesecretaris; ') men vindt ze omschreven in de Resolutie der Staten Generaal van 20 September 1724, waarbij tevens werd bepaald, dat de secretaris van het dorp Bergeik zoude hebben een jaarlijksch traktement van fl 110. De taak van den vorster als dorpsambtenaar bestond in het zijn van gemeentebode, afhanger, aanplakker en omroeper. Als zoodanig had hij aanvankelijk geen traktement maar moest hij zijne belooning zoeken in den omgang om koren en paascheieren. Toen later voor den vorster, zooals wij reeds zagen, een vast traktement werd vastgesteld, moest hij daarin ook zijne bezoldiging als gemeentebode, afhanger enz. vinden ; toch wist hij die nog te vermeerderen met het wenschen van een Zalig Nieuwjaar. Een Gemeenteraad bestond er oudtijds op de dorpen in de Meierij niet. De Schepenen hadden daar dus, behoudens het toezicht van den Kwartierschout of diens stadhouder, en dat van den Rentmeester-Generaal der Domeinen en van de Leen- en Tolkamer te 's Hertogenbosch, groote macht, doch al waren deze toezichthebbers het ook al met hen eens, zoo was die macht nog niet onbeperkt; eigenlijk bepaalde zij zich tot de zaken, het gewone dagelijksch beheer der gemeente betreffende; voor alle andere gemeenteaangelegenheden, zooals het voeren van processen, het opnemen van gelden, het zetten van een belangrijk gebouw, het heffen van nieuwe belastingen, het goedkeuren der gemeenterekeningen, enz. hadden de Schepenen noodig de goedkeuring deinotabelen van de bevolking, 2) die daartoe door den KwartierSchout of diens stadhouder werden opgeroepen op eene algemeene vergadering, welke den naam droeg van corporeele vergadering, omdat zij, zoo schreef Hanewinkel in zijne voormelde Gesch. en Aardrijksk. Beschr. blz. 253, het geheel corpus of Ligchaam der Plaats vertegenwoordigde. Dergelijke vergaderingen 1) L)r. B. Dyksterliuis t. a. p. blz. 55. 2) Zie ook nog de Potter t. a. p. blz. 110. werden oudtijds ook in de andere deelen van Brabant gehouden en waren nog een overblijfsel uit den tijd der Franken, als wanneer de gansche gemeente placht te oordeelen. ') Over deze vergaderingen der gansche gemeente schreef Poullet t. a. p. blz. 541 het volgende: Le plaid général, dans les temps anciens, se réunissait dans la plupart des villages au moins une fois ou deux par an. Lui seul pouvait parler au nom de la communauté villageoise et disposer de ses intéréts propres. II prenait des résolutions sur la gestion des biens communaux et sur certaines questions locales. C'est pendant sa réunion que 1'autorité promulguait d'habitude les ordonnances de police, qu'elle règlait, de concert avec les interessés, ce qui concernait les charges financierès du village, qu'elleprocédait aucerquemanage et tranchait les questions relatives aux cours d'eau, aux poids et mesures, aux chemins publics. D'habitude le plaid se tenait au porche de 1'église ou sur le cimetière. Zooals uit de tweede der na te melden ordonnanties op de burgemeesters zal blijken, werden te Bergeik de corporeele vergaderingen oudtijds ook op het kerkhof gehouden, want blijkens die ordonnantie moesten aldaar de dorpsrekeningen worden gedaan, die, zooals wij reeds mededeelden, ook aan de corporeele vergaderingen moesten worden afgelegd. 2) Ongelukkigerwijze is van het gemeentearchief van Bergeik van vóór 1655 zoo goed als niets meer overgebleven; wij hebben daarom weinig van de corporeele vergaderingen, welke aldaar vóór dien tijd gehouden werden, kunnen vinden. Alleen de protocollen van de Dingbank van Bergeik bevatten daarover nog iets, omdat daarin geminuteerd werden de contracten van geldleeningen, die de gemeente Bergeik wegens de slechte tijdsomstandigheden telkens verplicht was te sluiten. Blijkens die protocollen bestond de corporeele vergadering van Bergeik in 1625 uit: Symon Henrix ende Willem Berchmans, 1) De Potter t. a. p. blz. 59. 2) De Potter t. a. p blz. 110. 10 schepenen, IVouter Berchmans, borgemeester, Peter Maessen, kerckmeester, Peter Daris, heylige geestmeester, Peter Marcelis, Peter Hartens, Meeus Jan Ooms, Jan Janszn. Thijszn., Adriaen Henrix ende Adriaen Janszn., ingesetenen ende nabueren, het corpus der vryheijt Bergheijck in qualiteijt voorsr. representerende. ') In 1644 uit de schepenen, borgemeesters, den kerkmeester, de heilige geestmeesters, de naegebueren, alle respective de notabelste en gequalifi,ceerste inwoners van Bergeijck. Zooals uit het voorgaande blijkt had het bestuur van Bergeik oudtijds veel van het tegenwoordig bestuur van een Gelderschen dorpspolder; daarin hebben toch de poldermeesters het dagelijksch beheer onder toezicht van den Dijkstool en Gedeputeerde Staten, doch voor alle belangrijke polderaangelegenheden behoeven zij de machtiging van den Geërfdendag. Behalve voor de huishouding der gemeente en de rechtspraak hadden de Schepenen van Bergeik vóór 1648, het jaar waarin het toen onder den naam van Staatsbrabant aangeduid gewest ingevolge het vredestractaat van Munster voor goed Generaliteitsland werd, ook nog te zorgen, dat hunne gemeentenaren jaarlijks betaalden de zoogenaamde Koningslasten, (beden), die wij thans zouden noemen rijksbelastingen J); toen reeds werden de dorpen van Brabant voor een bepaald bedrag in de rijksbelastingen aangeslagen en moesten dan zijne bestuurders maar zorgen, dat hetzelve door de ingezetenen werd opgebracht. Voor het innen van gemeentebelastingen schijnen de Schepenen van Bergeik vóór 1648 niet te zorgen hebben gehad, althans uit niets blijkt, dat dit dorp vóór 1700 belastingen ter bestrijding zijnei eigene uitgaven hief; die uitgaven zullen vóór 1648 ook wel zoo gering geweest zijn, dat zij gemakkelijk uit de inkomsten dei gemeentelijke bezittingen konden worden bestreden. Voor het binnenkomen van de koningslasten, die de gemeente Bergeik vóór 1648 op te brengen had, lieten hare Schepenen 1) Hetzelfde had men oudtijds ook te Tilburg Blijkens Dr. B. Dyksterhuis t. a. p. blz. 45. 2) Men zie over deze belastingen Dr. B. Dyksterhuis t. a. p. blz. 86. de zetters zorgen, zijnde gemeente ambtenaren, die een ieders aandeel in de rijksbelastingen hadden vast te stellen en de burgemeesters, van wie doorgaans elke heerdgang er een had; ') dezen moesten de belastingen innen en kregen daarvandaan aanvankelijk den naam van beurzemeestevs, een naam die, zooals Dr. B. Dyksterhuis ons leert in zijne Bijdragen tot de geschiedenis der heerlijkheid Tilburg en Goirle blz. 66, later verbasterd werd tot burgemeester. De zoogenaamde burgemeesters van Bergeik inden in het laatst der 16e eeuw de belastingen niet, zooals het behoorde ; dit blijkt uit de navolgende ordonnantie, welke geminuteerd staat onder de Protocollen der Dingbank van Bergeik: Alsoo groote dachten van den borgemeesters van Bercheijck sijn gedaen aen Mr. Symon Hendrichs nomine officii ende dieselvige dachten voorts gedaen aen Jonckheer Franchois Prouveur, scholtis van Kempelant, nopende die groote abusen, die daer daechelijchs vallen binnen den dorpe van Bercheijck des naer volcht: In den ijersten die settinge van de contributien ende andere Coningslasten van Bercheijck by gesworen setters met electie van de Magistraet daerthoe geeligeert, geset een ijeder naebuer naer sijn goet neringe, teringe ende gebruyck, dat dieselvige settinge by de borgemeesters oft collecteurs nijet en worden opgehueven maer laetende dieselve ettlycke onder naer hun believen. Ten tweeden, dat die borgemeesteren int affgaen van hunne borgemeestersschap nijet en vooldoen noch slot van hunnen ontfanck ende uutgeven ende maecken, blyvende alsoo groote sommen ten achter, daerdoor het durp van Bercheijck in langen jaeren is gecomen in bederffelycke schaede van executien, welcke 1) In 1738 werden door Officier, Schepenen, burgemeesters en secretaris van Bergeik uit eene voordracht van burgemeesters als zoodanig gekozen: voor het Eikereind Bartel Dessens en Jan Bergmans ; de Broekstraat Laureijs Groenen; het Loo Willem Helselmans; de Weebosch Cornelis Dirk Hoex en Jan Hendrik Schromen; Berkt de kinderen Gerit Peter Nijssen. Er waren toen alzoo meer dan vijf burgemeesters. Dit was echter eene uitzondering op den regel. schaede die goetwillige betaelders hebben moeten draegen, nijettegenstaende sy altijts hun contingent hebben betaelt ende by geleecht ende dat door oirsaecken, dat die quaetwillige betaelders oft borgemeesters hunne reeckeningen nijet en slooten noch en vooldeden, tenderende tot grooter prejuditien des durps van Bercheijck. Ten derde soo binnen Bercheijck daechgelijchs coomen soldaeten ende hun selven dickwils sonder ordonnantie in de her bergen accommoderen ende daer veele verteeren met adjunctie van ettlycke ingesetenen van Bercheijck, die hun daerthoe vuegen, maeckende alsoo een groote masse ofte somme, welcke masse sy sijn brengende te boecke, teeckenende aldaer soo veel alst hun belieft, dewelck alle jaere volgens der reeckeninge by den Officier gevisiteert wel is beloopende ter somme van Ende om alles wes voirscreven is ende andere meer abusen te precaveren. Soo is by den schouteth van Kempelant volgens syne ordonnantie hem gegeven ende met advis van de Magistraet geordonneert, dat een yeder naebuer in syne settinge sal hebben te vooldoen ten sy, dat sy merckelycke redenen en hebben, dienende tot hunder defensien, dwelck hy by requeste sal hebben te presenteren aen den Officier ende Schepenen ende dat by communicatie. Ende dat des durpsschryver hem nijet en sal onderwinden enige uuteringen van soldaeten oft andere uuteringen den dorpe aengaende te boecke te stellen dan alleenlijck die contributiën ende andere lasten van beeden ende dat hy nyemanden dies aengaende en sal affschry ven ten sy by advis van den Schouteth ende Schepenen, maer dat een yeder gehouden sal sijn by te leggen syne gesette contributiën ende dieselve promptelycken te vooldoen ten waere van geleende gelden, verschooten penningen ende arbeijtsloon. Ende van alle andere uuteringen ende costen sullen worden overbrocht aen den Officier onder eedt ende daeraff by hem te houden pertinent register, doende dat den borgemeesteren alle vierendeel jaers betaelen ende nijettemin henne contributiën byleggen, ten waere daer enige quaemen executeren, die welcke by den borgemeesteren sullen betaelt worden, nijettemin doende den eedt als voir. Dat voortaen den Officier ende Magistraet sullen allereeckeningen oversien van vierendeel jaers tot vierendeel jaers daeraff den dach by den Officier sal gestelt worden ende die affgegaen borgemeesteren ende voorgaende sullen hunne reeckeningen gereet houden tegens den elfden Octobris oft sal men de selve daervoorens daetelijck executeren. Dat die Magistraet sal strach sonder dilaye hebben uut te gheeven ende ontfangen thien ceelen ende daernaer noch thien ceelen omme te vooldoen ende te betaelen die penningen gelicht by de voorgaende borgemeesteren, die ons met hunne execu tien ende woeckeryen sijn bedervende ende metten borgerye te spreecken ende met interest voor eenen jaere die selve te contenteren omme eens te geraecken uut die bederffelycke schaede, daer wy voor een hondert twee hondert ende een jaere sijn betaelende. Dat die Borgemeesters voortsaen sonder dilaye deese voors. ceelen ende alle voorgaende tachterheyden sullen opheffen ende die onwillige scriftelijck overgheven in handen van den Officier. Dat alle Borgemeesteren sullen schuldich weesen reeckeningh te doen met behoorlycke quitantien, excederende die somme van thien stuiv. ende daeronder met documenten daerthoe dienende. Dat oijck egheene Borgemeesteren en sullen teeren op der gemeenten buersse dan alleenlijck op henne vacatiën, daertoe gestelt. Dat alle d'ingesetenen, die gestelt sijn op een roere ende daeraff cortinge gehadt sullen sien ende daervan te versien tusschen dit ende morgen na acht daegen wel versien van cruyt ende loot op de peene van dry carolus gulden halleff voor den heere ende halleff voor die vorster ende elck een op sijn geweer. Deese gepubliceert ende geadvoyeert by de geheele gemeente in presentie van Jacop Berchmans ende Jan Tijs den 3 Sept. 1599. Niet lang daarna zal de navolgende ordonnantie voor de Burgemeesters van Bergeik uitgevaardigd zijn; zij staat althans geregistreerd in de Protocollen der Dingbank van Bergeik van 1599: Ordonnantie, gemaeckt by Stadthouder, Schepenen ende andere van de notabelste van de naegebueren van Bercheijck, waernaer die borgemeesters hen sullen hebben te reguleren. In den ijersten, dat die borgemeesteren binnen den tijdt van sess maenden sullen hebben te heffen henne uutgegeven heffeedulen ende sullen hebben van elcken gulden, die sy uut teilen sullen, een penning sonder meer ende nijet van cortinge als andersints ende sullen hebben voor hennen salaris in alles gelijck die voirgaende hebben gehadt. Dat alle vorsters sullen geleijt worden ende betaelt van den onwilligen sonder last van der gemeente sonder op elck uutgeven eens ende sullen hebben van elcken hertganck twee stuvers. Dat alle vorsters sullen gehouden weesen de panden te slyten binnen den derden dach gelijck in de voirgaende ordes is gemaeckt. Dat elcke borgemeester sal schuldich weesen syne quote ende contingent op te brengen ende indien enige in faulte blyven dat andere deselve moghen doen executeren. Ende indien eenige particulieren in gebreecken bleeven, dat die borgemeesteren int gelijck malcanderen sullen assisteren ende denselven te compelleeren tot betaelinge. Ende indien in tyde van noode ijet waer te passeren ofte geloven, dat die dry borgemeesteren die andere sullen mogen vervangen. Dat sy dorps saecken ende lasten sullen gaede slaen, die schade verhueden ende die proffelijck maecken als hen propre ende eygen saecken. Dat sy henne reeckeninghen sullen doen in voolder kerekhoff met quitantien ende andere wettige documenten ende alle beede loonen betaelen in presentie van twee loffwerdige getuygen ende nothe houden van tgeens sy pretenderen ende eysschen. Dat oyck de teringe van de ruyteren 1) sallen geset worden apaert ende dat die ceelen sullen suyver gehouden worden ende dat elckeen int particulier sal schuldich weesen den eed te doen, dat by die ruyteren sal verteert weesen ende nijet by andere huyslieden. Dat alle setters sullen schuldich wesen te setten naer haer landt goet gebruyck, neringe ende teringe naer de landtsettinge naer hen vijff sinnen, maar indien yemant can bevinden gegraveert te sijn ende can bethonen met sijn naegebueren als andersints sullen schuldich weesen te ontlasten. Dat oijck die schepenen gesworenen met de andere notabelsten van de naegebueren deese ordonnantie sullen mogen adderen of verminderen ter verbeeteringe van den gemeenten tusschen dit ende veertien daegen. De gemeentepolitie werd uitgeoefend door de schutters, hiervoor reeds genoemd. Hun eigenlijke taak, wij zeiden het al, was het vee te schutten. 2) Zoo was, behoudens de invoering van de nieuwe belastingen, de verponding en de gemeene middelen genaamd, die de dorpen der Meierij na 1648 ook nog aan het Rijk te betalen kregen, 3) de inrichting van het gemeentebestuur van Bergeik toen het Reglement op de politycque reformatie werd ingevoerd. Naar aanleiding 1) Wellicht zijn met deze ruiters bedoeld de militairen, die Bergeik en Riethoven aangeworven hadden om zich tegen de Prinsgezinden te verdedigen (Houben Gesch. van Eindhoven I blz. 456). 2) Dr. B. Dyksterhuis t. a. p. blz. 68. 3) Dr. B. Dyksterhuis t. a. p. blz. 82. Van Heurn Historie der Stad en Meyei ye van 's Bosch, III blz. 116 en vlgo, alwaar men ook nog vindt aangetoond hoeveel meer de schrale gronden der Meierij aan belasling op te brengen hadden dan de vette van de provinciën Holland. daarvan vaardigde de Raad van State den 19 Februari 1663 voor het dorp Bergeik een reglement uit, waarbij zijn bestuur en administratie werden gereorganiseerd als volgt: Reglement voor die van de vkijheijt van Bercheijck. 1. Vooreerst dat soo binnen Bercheijck sijn vijff hertgangen ofte gehuchten, naementlijck Eyckeneijnde, Broeckstraet, Loo, Berckten, Webosch met Witrijck, sullen deselve vijff' hertgangen aenstonts naer approbatie deser ende elck uyt hennen hertganck kiesen ende nomineren twee bequaeme persoonen voor thien mannen ofte raetsmannen, die gebruyckt ofte geemployeert sullen worden als hieronder. 2 Van welcke thien Raetsmannen jaerlijcx twee sullen affgaen uyt twee hertgangen ende alsoo voor d'eerste reyse naer haer jaerlijcx bedieninge eenen uyt den eerst genomineerden hertganck Eyckeneijnde ende eenen uyt den tweeden hertganck Broeckstraet ende in de volgende jaren mede alsoo in de andere hertgangen, ordentelijck ende successive van jare tot jare met tour houden ende omgaen. 3 Ende sullen d'affgaende Raetsmannen weder gesuppleert werden uyt denselven hertganck, mitsgaders genomineert, gecosen ende aengestelt, de nieuwe in plaets comende door de naebueren van soodanige hertgangen, waeruyt de affgegane als boven. 4 Welcke thien Raetsmannen t'elckens ende doorgaens sullen worden gestelt ende aengeteeckent op het dorpsboeck ofte register. 5 Sullen deselve mede alle jaer moeten eedt doen, gelijck naerder hieronder, ende de beëdinge moeten geschieden door den Officier ofte synen Stedehouder sonder becostinge. 6 Welcke thien Raetsmannen met de Schepenen ten dienste van de gemeente op synen tijt sullen nomineren, kiesen ende aenstellen de Borgemeesters, Collecteurs van verpondinge, renthierbeurders, setters, ende heemraden ofte geswoorens, oock d'armende kerckmeesters met de meeste stemmen, doch in egarde van d aim-offte kerckmeesters ten bywesen ende met interventie van den predicant. 7. Ende sullen deselve thien mannen offte raetsmannen neffens ende met de schepenen besoigneren, voix ende stemmen hebben in alle saecken rakende de belastinge van het voorsr. dorp in het doen van de rekeningen, decerneren van commissien ende gelijck deselve by de articulen van dit reglement verder werden geauctoriseert ende sal in alle die voirsr. pointen werden gecon cludeert met pluraliteijt van stemmen. 8. Ende om mede de gemeente in goede rust ende vrede te houden sullen deselve schepenen ende raetsmannen haer in alles sooveel doenlijck is mettet gevoelen van de geërffde oock accommodabel stellen, immers in gewichtige affairen ende saecken ende daerover deselve offte eenige meest verstandige ende gequalificeerde hooren. 9. Dat den collecteur van de verpondinge binnen Bercheijck sal moeten woonen, die ophaelen ende verantwoorden naer behooren. 10. Dat het Quohier ende sethcedulle van de verpondinge door de voorsr. regeerders, te weeten de Schepenen ende thien Raetsmannen voorsr., sal worden naegesien offte die den behoorlycken taux medebrengen ende daerinne niet anders werdt vermenght ende den omslagh rechtraaetich is. 11. Gelyck mede sal gedaen worden in reguarde van 't boeck ende sethcedulle van de bede. 12. Dat den Borgemeester, die t' elcken Jare sal worden verandert ende een nieuwe in de plaets gestelt als boven, egeen geldt sal tellen aan yemanden buyten 's landts comptoiren als met voorkennisse van Schepenen ende thien Raedtsmannen, die oock alvoorens in extraordinaire saecken schriftelycke ordonnantie, met de handt van haer alle geteeckent, sullen hebben te verleenen ende bethoonen. 13. Dat de nieuwe Borgemeesters, soo wanneer sy op de comptoiren hare eerste betalinge sullen doen by haer sullen moeten hebben den affgegane Borgemeesters die gelyckelijck den staet van de comptoiren sullen opnemen om aenstonts gelevert te werden aen de voorsr. schepenen ende raetsmannen ten eynde 't gene van 't voorgaende Jaer soude mogen resteren den ouden Borgemeester te doen bybetalen ende alsoo mede gedaen te werden in reguarde van de verpondinge ten eynde soodaenich de comptoiren jaerlijcx werden gesuyvert. 14. Dat mede den omslagh ende sethcedulle tot betalinghe van de jaerlycxse renten, die 't corpus vergeit, sal werden geexamineert door de voorsr. schepenen ende thien raetsmannen ende dat denselven omslagh ende penningen van dien sullen werden opgehaelt door den Borgemeester offte anderen persoon, daertoe by de voorn. Regeerders te nomineren ende verkiesen, die oock sal moeten wesen ende opgehaelt werden sonder vermenginge van andere ende daeraff besonderlijck medegerekent werden. 15. Dat men sal despicieren ende raetslaen op wat maniere de voorsr. gemeente van de renten in heel ofte deel soude connen werden ontlast. 16. Dat oock in toecomende egene penningen en sullen werden opgenomen 't sy bij obligatie offte hypothecatie van de gemeente sonder voorkennisse ende mede consent van deselve gemeente, oock sonder alvoorens daertoe te hebben speciael octroy van de hooge Overicheijt ende dat anders gedaen wordende den opnemei deselve tsynen particulieren laste sal moeten houden ende dragen. 17. Soo in toecomende met toestaen van haer Ed. Mog. offte de Heeren Gecommitteerde op de verpachtinge souden mogen gepacht werden offte overgenomen ten behoeve van het corpus de imposten van 't gemael ende bestiael, dat de penningen daervoor vereijsscht werdende niet en sullen werden gevonden noch omgeslagen op het reëi ofte maniere van bede maer op de persoonen ende hoofftsgewyse, sonder oock exemptie offte verschooninge, wie het oock waer, alleen uytgenomen die van de armen leven ende onder de twaelff jaren out sijn, 't welck sal staen ter discretie van de voorsr. regeerders. 18. Ende indien mede met consent alsvoren gepacht offte overgenomen wierde den impost van besaeyde rnergen ende hoorengelden, dat den omslagh daervan sal werden gedaen naer advenant yeders cultuie ende quantiteijt van beesten. 19. Dat den impost op de drancken als wynen, bieren ende brandewynen niet en sal gepacht offte overgenomen mogen werden ten laste van de gemeente. 20. Item dat egene verteeringen offte vereeringen sullen mogen geschieden tot laste van 't corpus, hoedanich die oock souden mogen sijn genoemt. 21. Dat de betalinge der verpondinge, bede, renthe ende anderen gemeentslasten by de respective collecteurs, renthierbeurders, borgemeesters ende andere daeraff ordre ende inaniantie hebbende op haeren toegevoechden salaris soodaenich sullen worden gedaen, dat de gemeente eghene schade daeruyt ontstae, die in sulcken cas oock door den defaillant mede sal gedragen worden 't synen particulieren laste. 22. Dat mede d'administratien van de verpondinge, bede ende renthiergelt sal werden gedirigeert in besondere rekeningen. 23. Dat alle gemeentsrekeningen,als van collecteurs der verpondinge, renthierbeurders, Borgemeesteren, arm-ende kerekmeesteren ende andere alle jaer precise naer voorgaende drie sondaechse proclamatien sullen moeten gedaen werden, de behoeften daertoe dienende naergesien ende alsoo verder gehoort ende gesloten naer behooren door Schepenen ende thien mannen respective, doch wat aengaet de rekeninge van de arme- en kercke sal daertoe mede moeten geroepen werden den predicant ende sullen niettemin alle andere van de voorsr. gemeente ende geïnteresseerde daerby mogen comen om deselve mede te hooren ende welcke oock met alle sedicheijt ende redelijcx sullen mogen spreken ende *t haer seggen, om oock daerop ghelet te werden soo bevonden mochte werden te behooren. 24. Dat men oock met de presenten sal mogen besoigneren ende met de rekeninge voortsvaeren sonder eenichsints naer de absente te verwachten ende achter malcanderen sal moeten affgedaen werden ende geduyrende den tijt, die onder handen sal sijn, blyven onder den rendant van dien ende dat besonderlijck de Schepenen, thien mannen ende die secretaris niet en sullen mogen alsdan absenteren ende dat die niet ende onbehoorlijck gedaene rekeningen aenstonts naer approbatie deser sullen ten voorschijn werden gebracht, gedaen, gerevideert ende behoorlijck gesloten werden ten overstaen ende verhoor als boven. 25. Ende sullen oock by de voorsr. regeerders eghene andere omslaghen dan voorsr. is tot laste van de gemeente mogen gedaen weiden dan in cas van vereijsch met voorgaende kennisseende consent van t meerendeel der geerffden ende ingelanden, mitsgaeders t saemen goetvinden ende schriftelycke beteeckende ordre van alle deselve regeerders. 26. Ende sullen mede gene processen 't sy in materie van aanleggere ofte verweerdere mogen werden aengenomen tot laste van ae gemeenten dan met voorgaende communicatie van voorsr. schepenen ende thienmannen respective, met de principaelste geërffde ende alsoo oock in cas van goetvinden niet anders dan met beteeckende acte door schepenen ende thienmannen respective eenpaerlijck ende saementlijck te beteeckenen. 27. Ende de processen albereijts geentameert ende noch judicis hangende sullen werden geexamineert ende (des noot) met adsumptie van rechtsgeleerden, om te verstaen, weder die uut dienen vervolght offte ter neder geleijt tot meesten dienst ende voordeel van de gemeente. 28. Dat egene byeencomste noch vergaderinge by Schout, Stadthouder, Schepenen ende thien mannen noch oock gelecht sullen gehouden werden in herberge, maer in de Gerwecaemer, die tot een raethuys ofte raetcaemer sal werden gemaeckt ende geapproprieert ende dat die oock sullen geschieden sonder eenige verteeringe ten laste van de gemeente, uytgenomen dat 's winter daeghs nodelijck vuer ende licht wegen deselve sal werden besorght ende becosticht. 29. In welcke raetcaemer alle de charters, privilegien, oude rollen ende registers, mitsgaders rekeningen ende andere de gemeente concernerende in eene bequaeme kiste ofte caste sullen werden opgesloten ende bewaert, waeraen sullen sijn behoorlycke sloten met vier sleutelen open te doen, daeraff den eenen sal hebben den president ofte eersten schepen van Bercheijck, den tweeden den eenen van de thien raetsmannen, die aen de plaetse sal woonen, den derden yemant van Riethoven ende den vierden van Westerhoven, daertoe by haer sullende gecommitteert worden, dewyle Bercheijck, Riethoven ende Westerhoven maecken eene dinghbancke, sulcx oock dat niet dan de loopende registers, prothocollen ende rollen sullen mogen sijn by de handt en ten huyse van den secretaris. 30. Deghene die buyten dorps met behoorlycke commissie vaceren sullen, sal daeghs op synen eygen coste hebben noch meer mogen pretendeeren dan eenen gulden vijff stuvers, doch deghene soudende mogen reysen naer 's Gravenhage met commissie als boven sal daeghs hebben twee gulden op synen eygen cost mede ende daerinne gecomprehendeert oock schipvrachte, ten ware in saecke daertoe yemant van meerdere qualiteijt diende gecommitteert ende geemployeert, die alsdan voor syne vacatie ende verleth sal genieten soo te vooren met hem schepenen ende thienmannen sullen connen overcomen ende sal d'acte daervan oock moeten beteeckent werden door deselve regeerderen. 31. Dat de setters die jaerlijcx de bedecedulle ende 't renthierboeck sullen maecken, niet meer sullen hebben dan eens eenen gulden ende dat mede op haer eygen coste. 32. Dat mede egene gemeentewercken sullen gemaeckt mogen werden dan naar voorgaende publycque veylingen ende bestedinge, ten ware in cleynelycke, bedragende onder de thien gulden. 33. Dat de Borgemeesters ende Renthierbeurders voor hare affgegeven ende op te halen penningen niet anders sullen hebben ende pretenderen mogen dan als van outs ende tot den huydigen dage gebruyckelijck sijnde geweest. 34. Dat eghene commissien sullen gegeven worden om van wegen de voorsr. gemeenten te compareren op eenige dachvaerden van de Meyerye offte quartiere dan met voorkennisse ende daertoe door de voorsr. regeerders mede last sijnde gegeven, ende dat men op deselve dachvaerden niet meer en sal mogen seijnden dan eenen bequaemen persoon, door de voorsr. regeerders te nomineren ofte ten hoochsten in gewichtige saecken twee, ende dat besorght sal werden, dat alvooren te compareren, de voorsr. vryheijt sal werden aengeschreven, waerover de dachvaerdinge geschieden sal ende wat aldaer te proponeren sal sijn, om te connen onder de voorsr. gemeente gelibereert werden ten beste ende gelast hare Gecommitteerde, tgene sy seggen ende stemmen sullen aldaer, wel verstaende noch, dat tot de voorsr. commissien niet en sullen werden versocht ofte geemployeert de verlatene paepsche schouten ofte secretarissen. 35 Item oft yemant de gemeente gedient hebbende ijetwas ter saecke van vacatie ofte andersints hadde te pretenderen, sullen sulcx oock tegens het doen der rekeningen by pertinente specificatie moeten aenbrengen, om deselve gesien, daerop te werden gedisponeert naer behooren, sonder dat sy ondertusschen henne dorpslasten daerdoor oock sullen mogen inhouden ende weygeren te betaelen, aen den Borgemeester, collecteurs van verpondinge ofte renthierbeurders. 36. Dat de schepenen op de proffyten van processen ende andere judiciele acten haer Schepenampt sullen bedienen sonder eenige verteeringe ofte anders ten laste van den dorpe te doen ofte by te setten, uytgenomen alleen 't defroyement van licht ende vuer des wintens als boven. 37. Sullen mede elck van de Schepenen voor alle binnen dorps diensten hebben int jaer ten laste van de vryheijt twee gulden thien stuvers, gelijck oock elck van de voorscr. thien raetsmannen voor hare besoignen ende vacatiën jaerlijcx sullen hebben ende genieten twee guld thien stuvers ten laste van de vryheijt. 38. Item sal den vorster, boven syne oude gerechticheden ende proffyten, voor syne diensten, die ter ordre van de voorscr. schepenen ende thien mannen ende andere de vryheijt raeckende, doen sal, mede hebben ende genieten jaerlijcx van de gemeente twee gulden thien stuvers. 39. Item dat de Borgemeesters verpondinghbeurders ende andere niemant en sullen mogen sommeren ofte executeeren sonder de schuldenaers alvoorens tweemael minnelijck te hebben gemaent. 40. Dat den Boeckhouder voor 't boeckhouden ende schryven van alle gemeentesaecken niet meer sal hebben noch mogen pretenderen als eens acht en twintich guld. int jaer, volgens joncxt gemaeckt accordt, sonder oock ijetwes meer t'eysschen ofte by specificatie inbrengen. 41. Dat yemant, die een ampt ofte officie bedient, geen ander nochte tweede mede sal mogen aennemen ofte bedienen. 42. Dat deghene, die tot raetsman ofte een van de thien mannen 11 sullen worden aengestelt, heylichlijck sullen moeten sweeren dat sy in alles ten gemeenen beste des voirsr. vryheijt sullen trachten, helpen, opineren ende vast stellen ende dat aen handen van den Officier ordinaris ofte synen Stadthouder, die hem daerinne oock niet en sal mogen stellen naelatich ofte vreygevich ende dat in sulcken cas mede den Raedt ende Rentmeester der domeynen ofte desselfs gecommitteerde sulcx vermogen sal te doen, blyvende niettemin overt gebreck ende naelaticheijt van dien ingevalle den pene in den naestlesten articule deser gementionneert ten laste van soodaenige vervallen. 43. De Borgemeesters ende Armeesters sullen hare ampten bedienen op soodaenige gerechticheijt ende last als van outsdaertoe staende. 44. Ende opdat te beter oock de voorsr. pointen ende articulen wel ende punctuelijck werden achtervolght, naegecomen ende geobserveert, sullen d'overtreders van dien werden gemulcteert ende t'elckens hebben op te leggen den pene van vijftich guld. ten proffyte van 's landts domeynen te verbeuren, paratelijck te executeren door den Officier in loco ofte by naelaticheyt van denselven by den Rentmeester van de Domeynen int quartier van 's Hertogenbossche. 45. Eyndelijck dat dit reglement mede sal worden geregistreert door den Secretaris in het prothocolboeck des vryheijts secretarye ende sondaechs naer 't veranderen van de wet '), telcken jare sal werden gepubliceert ter plaetse daer men gewoon is 1) Veranderen van de wel — het aftreden der oude en het in hunne plaats benoemen van nieuwe schepenen, alzoo St. Bavodag. publicatie te doen ende dat de besorginge daervan sal incumberen den eersten ofte voorschepen van Bercheijck van elcken jare. 46. Ende eyntelijck wert by den Raedt verstaen, dat met het approberen van dit reglement geen prejudicie ofte nadeel sal worden geleijt aen de Souverainiteijt, hoocheijt, Jurisdictie oft ander gesach over de voorsr. vryheijt van Bercheijck competerende aen de Ho. Mo. Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden ende behouden Haer Ed. Mo. aen sich alle de voorsr. articulen tot allen tyden nader te amplieren ende te interpreteren, oock nieuwe ende nadere reglementen te maecken, gelijck men voor den dienst vant Landt ende van de voorsr. vryheijt van Bercheijck naer gelegentheijt van tyden sal bevinden te behooren. Van nu af aan tot aan het jaar 1795 toe werd het dorp Bergeik volgens dit reglement en dat op de Politieke Reformatie geregeerd en geadministreerd, behoudens dat het niet lang geduurd heeft, dat daarvoor raads- of tienmannen werden gekozen; wij vinden slechts in 1668 en 1672 er van melding gemaakt; in 1668 als wanneer blijkens de Protocollen der Dingbank van Bergeik: Willem Cuycken, Jan Everts ende Peeter Wynants, schepenen, Willem Berchmam, Laureijs Ooms, Adam van Poppel, Adriaan de Gremer, Jan Jacob Goukens, Willem, Retelaers, Jan Hoecx, Merten Willems, raetsmannen, Peeter Hendrick Berchmam, Pauweis Adams, borgemeesters, ende voorts verscheyde naebueren, publiekelijck vergadert, ten behoeve van het dorp Bergeik geld opnamen en in 1672 toen hetzelfde gebeurde. In 1749 komen de Raads- of Tienmannen van Bergeik weder te voorschijn, want toen keurden zij mede de rekening van dit dorp goed, doch daarna vindt men van hun bestaan te Bergeik geen gewag meer gemaakt. Hoe en waarom de raads- of tienmannen afgeschaft werden, blijkt nergens. Het bestuur vau het dorp Bergeik bleef dus tot 1795, behalve in de jaren, dat er raads- of tienmannen waren vrij wel zooals van ouds; alleen schijnen er na het uitvaardigen van voormeld reglement rekenmeesters aan het gemeentebestuur te zijn toegevoegd. ■) Aan het hoofd van het dorp stond dus nog altijd de presidentschepen der Dingbank, als die een Bergeikenaar was en anders de oudste of eerste schepen van dat dorp en in gewichtige gemeenteaangelegenheden bleven ook nog steeds de aanzienlijke ingezetenen een woord medespreken, zooals o. a. in 1709, toen Anthonis Berghmans. Bartholomeus Helssemans, Peter Jan Berchmam, Goyaart Schoonen ende Jan Peter Paulus de Jongh, borgemeesteren, jegemvoordig regerende, Jan Hendrik Simons, Jan Paulus Daams, Jan Matheuszn., Reynier Joosten ende Hendrick Jan Hoecx, affgegane borgemeesteren, Jan Hendrick Huyberts, president, Jan Jans Groenen ende Peter Paulus Blocx, regeerende schepenen des dorps ende vryheijt van Bergeijck, Cornelis de With, Jan Oppers ende Jan Huyberts den Decker, reeckenmeesteren, Jan Peters, Jan Jansz Cornelis, Willem Hermans, Wouter Jans, Wouter Aarts Spooren, Adriaan van Ham, Willem Fransz Volders, Aart Hendrix Ermen, Goyaart Huyberts, Jan van Poppel, Gijsbert Ooms, Hendrick Popeliers, Cornelis Dar is ende Aart Jansz, respective oude ende affgegane Borgemeesteren, schepenen, reeckenmeesteren ende gequalifceerde inwoonderen ende nabuyren ende diensvolgens de meeste ende gequalificeerste inwoonderen ende ingesetenen van den voorn, dorpe ende vryheijt van Bergeijk, in dier respectieve qualiteyten het corpus, de regeeringe ende gemeente van den voorsr. dorpe ende vryheijt vervangende ende representerende, bekenden met eendraghtigli toestemminge ende consent van de gemeene regeerders, nabuyren ende ingesetenen van Bergeijk voorsr. wel ende deugdelijk schuldig te wesen vier hondert car. guldens. In 1756 traden voor het dorp op: schepenen, mitsgaders de rekenmeesters, zetters, 1) Men zie over de rekenmeesters Dr. B. Dyksterhuis Bijdragen tot de geschiedenis der heerlijkheid Tilburg en Goirle blz. 38 en vlgd. borgemeesters en verdere regenten des dorps van Bergeijk, als representerende hetzelve corpus. De schepenen van Bergeik en hunne vrouwen hadden in den Protestantschen tijd eene bank in de oude parochiekerk, zooals blijkt uit de dorpsrekening van die plaats van 1772, volgens welke aan de noordzijde van die kerk stond de regeerdersbank en de vrouwen van de regeerders in diezelfde kerk hadden twee stoelen of zitbanken. Op welke wijze de gemeente Bergeik na de uitvaardiging van meerbedoeld reglement van 1663 de kosten harer huishouding bestreed,blijkt niet vóór het jaar 1738, omdat vóór dat jaar de reke ningen van dit dorp, voor zooverre zij nog bestaan, (zij beginnen eerst met 1655 en eindigen reeds enkele jaren later om met 1738 weder te beginnen), slechts de gedane uitgaven bevatten en omtrent de ontvangsten daarin niets anders wordt vermeld dan dat de uitgaven er door gedekt werden. Denkelijk zullen de gemeenterekeningen van Bergeik al van af het jaar 1724 eene specifieke opgave van ontvangsten en uitgaven bevat hebben, omdat de Staten Generaal dit reeds bij hunne Resolutie van 20 September 1724 voor de dorpen deiMeierij hadden voorgeschreven, doch daar die rekeningen van af dat jaar tot 1738, waarschijnlijk door toedoen van den secretaris van Beverwijk,niet meer bestaan, zoo valt dit niet meer na te gaan. Uit de rekening van Bergeik over 1752 ziet men, dat die gemeente bij Resolutie van de Staten Generaal van 9 October 1750 het recht had gekregen om voor den tijd van vier jaren, ter bestrijding van de kosten harer huishouding, jaarlijks reeel te mogen omslaan seven achtste van een geheele verponding over alle vaste goederen binnen haar gebied, die in de verponding contribueerden; ') dat zij wijders van het innen van 's lands belastingen een aardig profijt had; dat zij verder ingevolge gemelde Resolutie van de Staten Generaal van 20 September 1724 van het Kantoor der Beden te 's Hertogenbosch geld kreeg tot aflossing harer schulden en dat zij in dat jaar, ingevolge de 1) Men zie over deze belasting St. Hanewinkel t. a. p. blz. 254. Resolutie van den Raad van State van 24 Januari 1752, ook nog terugkreeg de sommen van fl 12.15 en fl 23.10, die haar Secretaris van Beverwijk gedurende eenige jaren ten onrechte ten haren laste had gebracht voor huur van de raadkamer en voor vuur en licht in dezelve. De posten, bedoeld in de beide laatstgemelde resoluties, figureeren later niet meer in de dorpsrekeningen van Bergeik, de laatste niet, omdat zij maar een post voor eens was, de voorlaatste blijkbaar om reden de schulden van dit dorp toen grootendeels afgelost waren, zoodat het aan een subsidie van den Staat minder behoefte had. Wel kreeg later Bergeik wederom vergunning om ten eigen bate voor enkele jaren voor een gedeelte eener verponding reeel te mogen omslaan alle daarin contribueerende en onder Bergeik gelegen vaste goederen en bekwam dit dorp nog later de bevoegdheid om tenzelfden einde een hoofdelijken omslag over zijne ingezetenen te heffen. De rekening van Bergeik, over 1752, die geheel en al ingericht is volgens het voorschrift van voormelde Resolutie van 1724, dat veel overeenkomst heeft met de voorschriften, die thans nog in Noordbrabant voor het opmaken der gemeenterekeningen bestaan, bevat de navolgende posten: ONTVANGSTEN. Batig slot van 1751 fl 34-16-13 Reeele extraordinaris omslagen, (reeele omslag over alle de vaste goederen in de verponding contribueerende, van 7/s van eene ge- heele verponding) 2584- 0- 3 Huur der pastorie; huur van andere goederen; opbrengst verkoop hout en heivlaggen enz. . „ 91-16- 0 Geleend geld > 0-0-0 Ontvangen op de collecte cedullen 1162- 3-10 Ontvangen ingevolge de Resolutie van H. H. M. M. van 20 Sept. 1724 een ten honderd van de genegotieerde kapitalen van het comp- toir der beden te 's Bosch fl 715-3-0 Ontvangen penningen ingevolge Resolutie van H.Edel Mog. van 24 Jan. 1752 „ 145- 0- 0 Totaal. . . fl 4732-19-10 UITGAVEN. Renten van opgenomen kapitalen fl 755-15- 0 Idem „ 711-12- 0 Aflossing van geleend geld „ 1567- 5-11 Onderhoud van gebouwen, bruggen en wegen. . „ 105-17-12 Traktementen van: Jan Willem Daniël de Jongh, stadhouder van den Kwartierschout van Kern- penland fl 42- 0-0 Secretaris van Beverwijk ,110- 0-0 Okko Schaafsma, schoolmeester. . . „ 36- 0-0 Aan idem voor het driemaal daags luiden 5-5-0 Adriaan van der Pol, vorster. . . . „ 25- 0-0 Anthony Rookens, president-schepen, traktement ingevolge art. 37 van het Regl*. van 19 Febr. 1663 „ 2-10-0 Wouter de Wit, schepen „ 2-10-0 Peeter Kovels, schepen „ 2-10-0 Jan Geenen, rekenmeester „ 2-10-0 Lucas Jan Hendrix, rekenmeester . . „ 2-10 0 Gerrit Keesmakers, rekenmeester . . „ 2-10-0 Willem Hendrix, rekenmeester . . . „ 2-10-0 Wouter Louwkens, rekenmeester . . „ 2-10-0 Lucas Jan Hendrix, zetter „ 1-0-0 Gerrit Keesmakers, zetter „ 1-0-0 Willem Hendrix, zetter „ 1-0-0 Cornelis Leesten, zetter „ 1- 0-0 Peter Leesten, zetter fl 1-0-0 Jacobus van der Linden, schutter . . „ 2-10-0 Willem Huyberts, schutter . . . . „ 2 10-0 Jan Piasmans, schutter „ 2 10 0 De vijf burgemeesters, te zamen . . „ 15- 0 0 Hendrik van de Graaf, bedeljager, voor een jaar oppassen en verjagen der bedelaars en landloopers «26- 0-0 Geertruy Cuypers, vroedvrouw ') . . „ 25- 00 fl 316-15- 0 Aan J. W. D. de Jongh, als rentmeester der Kwar- tierslasten „ 342- 6- 0 zijnde de quota, die deze gemeente in den Kwartier taxe van Juni 1751 tot Juni 1752 verschuldigd is. ï) Aan advocaten, procureurs enz „ 73-11-] 2 Transport van de bagage per troepen, porto's, reiskosten enz „ 85-11- 0 Gemaakte verteringen „ 107- 7- 0 Collecteloon der burgemeesters, cijnsen, kosten van aanplantingen enz „ 380-15- 6 Opneming van de rekening door de Leen- en Tolkamer „113-10-1 Tekort op de vorige rekening Nihil Totaal . . fl 4619- 9- 9 In gezegde rekening wordt afzonderlijk nog verantwoord wat over het jaar 1752 ontvingen en uitgaven de twee collecteurs der verpondingen en de twee collecteurs der gemeene middelen 1) In de 18e eeuw, althans vóór 1795 was er slechts van 1750—54 eene vroedvrouw te Bergeik. In 1665 was vroedvrouw te Bergeik Jenneken huisvrouw van Bertel Jacobs ; zij had den titel van vroemoeder. 2) Men zie hierover Dr. B. Dyksterhuis Bijdragen tot de geschiedenis der heerlijkheid Tilburg en Goiile blz. 30. En over de Kwartiersvergaderingen denzelfde t. a. p. en St. Hanewinkel 1. c. blz. 254. alsmede wat ontvangen en betaald werd op de koningsbede met de augmentatie van dien. De reden waarom in de gemeenterekening van Bergeik de 's landsbelastingen, welke over dat dorp geheven werden, verantwoord zijn, is dat deze gemeente, evenals de andere gemeenten dei Meierij, zooals ook vóór 1663 het geval was, jaarlijks een vast bedrag aan belastingen aan den Staat had op te brengen en zij dientengevolge met de inning daarvan belast was; wat zij van dat bedrag van de belastingschuldigen niet kon invorderen, moest zij zelve bijpassen en wat zij meer van hen kreeg dan zij aan den Staat had af te dragen was een voordeel voor hare eigene kas- In het reeds meermalen aangehaalde handschrift van mr. C. van Bieugel komen de navolgende staten voor van hetgeen de gemeente Bergeik over 1/86 aan den Staat wegens belastingen had af te dragen en van de bedragen, waarvoor zij de belastingschuldigen aansloeg om aan de uitkeering der gemeene middelen te kunnen komen: Gecollecteerd aan verponding fl 3016-13-15 „ beeden 857- 6- O Betaald ten comptoire (van het Rijk): Voor verponding 2800- O- O » beeden • ^ 806. 2. o Betaald aan collectloon 225-15- 8 » » fouten ') # in. 3. 31^ Nadeel voor de gemeente alzoo # 51-14-14 Gecollecteerd aan gemeene middelen . . . . 1705-10- 6 Betaald deswege ten comptoire s 1495-17. 0 » ,, aan collectloon „ 97. 0-12 1) Wat onder fouten hier te verstaan is, wordt aldus door mr vanBreugel verklaard: Ook zijn regenten verpligt de lasten van armen en onvermogenden voor fout in te neemen om de zwaare executiekosten voor te koomen, zijnde de goederen te Bergeijk van geen waardye, kunnende voor de lasten niet verkogt worden; moetende tot vinding van alle die fouten en verdere onkosten van collectloon 1 >/a stuiver van de gulden verponding opgehaald worden. Betaald deswege aan fouten Yoordeelig slot fl 75-15-10 201- 2-1 '). n Op wat wijze en teegen wat som de gemeene middelen gecollecteerd worden : 1°. Het bezaaid teegen 2 stuiv., 1 & stuiv. en 3 stuiv. per lopense. 2°. Hoorngeld teegen 9 en 4% stuiv. per heel en half beest. 3°. Hoofdgeld teegen 11, 10 en 9 stuiv. per hoofd. 4°. Dranken over degeene, die dranken inslaan van fl 12 tot fl 6. 5°. Beestiaal alleen over degeene, die slagten, 4 stuiv. per gulden. 6°. Kleine specien van af fl 2-10 tot 1 stuiv. Speciale remissiën worden hier ook door regenten, officianten en gegoede ingezeetenen genooten. Tax of aanschryving van deeze plaats (Bergeik) in elk deel der gemeene middelen met de randcoenpenningen : Wat deze belastingen, alsmede wat de verpondingen en de beden waren en hoe zij werden geind, is uitvoerig beschreven door Dr. B. Dyksterhuis in zijne Bijdragen tot de Geschiedenis der Heerlijkheid Tilburg en Goirle blz. 7S en vlgd ; wij vermeenen daarom te kunnen volstaan met daarvoor te verwijzen naar dat, voor de kennis der administratie in vroegere tijden van de gemeenten der provincie Noordbrabant zoo belangrijk werk. 2) 1) De zgn. fouten werden alzoo, voor wat de gemeene middelen betreft, door den Staat geleden. '2) Die van het belastingwezen in de Meierij van den Bosch nog meer wil vernemen raadplege het zeer belangrijk handschrift van Mr. C. van Breugel, No. 207 der Handsehrilten van het Prov. Genootschap van Kunst en Wetensch. in Noord-Brabant. in het hoofdgeld . „ de kleine specien „ het hoorngeld . „ het bezaaid . „ de dranken . „ het beestiaal fl 473-12- 8 „ 137-12- 0 „ 258-15-15 „ 388- 4- 0 „ 137- 7- 3 „ 179- 3- 6 fl 1574-15- 0 Hetgeen Dr. Dyksterhuis aldaar mededeelt over de persoonlijke aansprakelijkheid der burgemeesters voor het binnenkomen deibelastingen was ook waar voor Bergeik. Zoo staat toch in de dorpsrekeningen van die plaats vermeld: in de rekening van Wilhelm Folders, burgemeester van 't Loo, over 1658: tot Oirschot met den president van Esch geweest, aldaer geseten hebbende vijff daegen in gyselinge en alsdoen verteert fl 9-18 0. in die van de burgemeesters van 't Loo en Berkt over 1660: Item met myne karre naer den Bos hout gevuert voor den rentmeester Schrieck. Alsdoen gearresteert sijnde met ons 7 persoonen van Bergeijck; verteert voor 't doen van de arreste ende ontslach fl 2-12-0. Blijkens de dorpsrekening van Bergeik over 1661 werd ook in dat jaar een burgemeester van dit dorp te 's Hertogenbosch gearresteerd en wel voor den rentmeester Tempelaer en blijkens de dorpsrekening van Bergeik over 1667 geschiedde hetzelfde in dat jaar. Aan de Rentmeesters te 's Hertogenbosch hadden de Burgemeesters van Bergeik, blijkens de dorpsrekeningen van die plaats over 1655 en volgende jaren, ook nog van tijd tot tijd geschenken te geven, kennelijk om hen wat goedgunstiger te stemmen. Zoo komen in die rekeningen verschillende posten van uitgaaf ten laste der gemeente voor wegens het schenken aan de Rentmeesters van een koppel patrijzen of snippen of wel wegens het begiftigen van hen met lammeren. Een enkele maal gebeurde het, dat de Staten Generaal begrepen, dat het wegens den armoedigen staat harer bevolking niet aanging om van de gemeente Bergeik het volle bedrag te vorderen, waartoe zij in de belastingen gehouden was; dan gaven zij kwijtschelding voor een deel van den aanslag, zooals bij hunne Resolutie van 5 October 1736, doch dit was uitzondering ; regel was, dat Bergeik door hen als overwonnen land behandeld werd. Uit de gemeenterekening van Bergeik over 1752 heeft men nog kunnen zien wat de verschillende ambtenaren van deze gemeente en hare Dingbank aan dat dorp oudtijds kostten. De jaarwedde van den Secretaris van het dorp Bergeik was, zooals wij reeds zagen, bij de Resolutie der Staten Generaal van 20 Sept. 1724 op de Secretarissen in de Meierij, vastgesteld op fl 110; volgens diezelfde resolutie had hij nog als secretaris van Riethoven tl 30 en als secretaris van Westerhoven fl 50. Schepenen van Riethoven waren in 1736 van oordeel, dat de secretaris van Beverwijk als secretaris van hun dorp met fl 30 niet voldoende betaald was, althans hij relateerde dienaangaande in de Protocollen der Dingbank van Bergeik hunne volgende verklaring: Wy Marcus van Bornbergen ende Antonis Kennis, schepenen des Dorps van Riethoven quartiere van Kempeland, Meyerye van 's Bosch, grondig bewust sijnde, dat den secretaris Beverwijk alhier van desen dorpe geen sortabel tractement gelijk als op de lijst of memorie is opgegeven en is genitende en alsoo niet na redelijkheid voor synen zuren arbeijd en wort beloont en dat synen praedecesseur volgens de successive dorpsrekeningen altijt en van outs vry meerder heeft genoten en geconsidereert sijnde, dat voorn, secretaris nu met meer schryvens en moeytens is gechargeert als voorheen, waerom 't met de billicheijt wel soude overeencomen, dat aen hem in consideratie van dien door haer Ho : Mo : een sortabel tractement by wegen van uytcoop wierde toegevoegt, zoo als in alle aequiteijt sullen oordelen te behoren. 7 Sept. 1736. De gelijktijdige inning van de rijks- en gemeentebelastingen dooide gemeentenen nog meer de gebrekkige wijze, waarop die geind werden, zooals Dr. Dyksterhuis ons dat zoo duidelijk te aanschouwen geeft in zijne voormelde Bijdragen, maakte, dat als een gemeenteambtenaar ontrouw in de administratie wilde plegen, hij dit gemakkelijk kon doen zonder dat het in de eerste jaren uitkwam. Van die gelegenheid maakte van Beverwijk, de secretaris van Bergeik, die als zoodanig de administratie van dat dorp ieiteiijK in handen had, gebruik, om aanzienlijke bedragen, die door of voor zijne gemeente ontvangen waren, te verduisteren. De Resolutieboeken van de gemeente Bergeik over 1759 en volgende jaren zijn dan ook vol van klachten over de ontrouw in de administratie, die deze secretaris ten haren nadeele pleegde. Hij kon dit te gemakkelijker doen, omdat hij, als man van de pen, de gemeente-rekeningen moest opmaken en daardoor de daartoe betrekkelijke bescheiden onder zich kreeg. Volgens de Regenten van Bergeik had hij, zooals door hen in gezegde Resolutieboeken gerelateerd is, o. a. sedert 1735 jaarlijks in uitgaaf geboekt de sommen van fl 23.10 en fl 12.15, als door hem ingevolge het contract, door hem op 12 Dec. 1737 met de gemeente gesloten, uitgegeven voor huur der raadkamer en leverantie van vuur en licht daarvoor, terwijl hij noch huur betaald noch vuur en licht geleverd had; had hij veel meer in uitgaaf geboekt ter zake van door hem gedane verschotten wegens reizen naar den Bosch en bindwerk dan hij werkelijk had gedaan ; had hij in uitgaaf gebracht verteringen der Regenten, die door hen niet gemaakt waren ; boekte hij verschillende andere uitgaven, die hij niet gedaan had; betaalde hij zelf over eenige jaren geene gemeentelasten, omdat hij in strijd met de waarheid beweerde toen uit Beigeik afwezig te zijn geweest; had hij verschillende posten van ontvangst niet geboekt en zich zeiven meer aan traktement uitbetaald dan hem toekwam ; maakte hij gebrekkige rekeningen op van hetgeen de collecteurs der belastingen nog aan de gemeente te betalen hadden; had hij verschillende burgemeestersboeken, alsmede collecteboeken der verpondingen, beden en gemeene middelen, tienden enz vernietigd, verscheurd en verbrand om de batige sloten, die hij in zijne bediening als secretaris had ontvangen, aan de gemeente te onttrekken; had hij ook het protocol van den notaris Adriaan Wachtelaar weggemaakt; kortom de Regenten van Bergeik beschuldigden hem, dat hij de gemeenterekeningen valschelijk opgemaakt, verschillende bescheiden verduisterd, veel geld van de gemeente zondereenig recht opgestoken had en op frivole pretexten oft op een indirecte wijs sig heeft weeten te onttrekken aan de betaaling der gemene middelen wegens slag-, drank- en hooftgeld over de jaar en 1735, 1736,1739, 1740, 1742, 1744, 1747 en 1749. Toen, zooals verder in de Resolutieboeken van Bergeik gerelateerd staat, de president-schepen Jan Ramaer en de schepen Antony Rookens, mede uit naam der overige regenten van Bergeik, den secretaris van Beverwijk verzochten hun te vertoonen de orrigi neele liggers of quohieren van syne uytgegevene borgemeesters en collectboeken, alsmeede geliefde over te geven alle de Borgemeestersen Collectboeken, die hy van de ingesetenen hadde aangenomen en opgehaalt, was zijn antwoord: ik heb geen origineele quohieren en mijn boeken, daar niet meer in te ontfangen is, sijn verscheurt. Met dit antwoord niet tevreden, deden de Regenten van Bergeik hem op 13 Juli 1759 door den vorster A. van der Pol afvragen of hy, secretaris Beverwijk, de voorn, origineele liggers of quohieren en syne gemelde aangenomene boeken geliefde aan de regenten over te geeven en te vertoonen, maar ook hieraan voldeed hij niet, want hij gaf aan den Vorster ten antwoord: laat de regenten my daar een schriftelijke insinuatie over doen, dan salik sien wat ik daarop anhvoorden sal. Regenten van Bergeik teekenden hierbij aan, dat het vreemd is, dat de secretaris van Beverwijk beweerde voorbedoelde stukken niet meer te hebben en zelfs aangeboden had zulks met eede te bevestigen, daar zij toch nooit vernomen hadden, dat die stukken tengevolge van brand en plundering weggeraakt zouden zijn en de secretaris wel beweert te hebben stukken van 1391, die alzoo zooveel ouder waren. Tot redres der grieven, die zij tegen den secretaris van Beverwijk hadden, wendden de Regenten van Bergeik zich tot de Leen- en Tolkamer der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch, alsmede tot den Raad van State, wat zij ook nog daarom deden wijl de secretaris door zijne weigerachtigheid om hun de belastingkohieren en verdere daarop betrekkelijke boeken en bescheiden over te geven, het hun onmogelijk maakte om ten behoeve hunner gemeente in te vorderen wat hare ingezetenen nog aan belastingen schuldig waren, alsmede om aan de Leen- en Tolkamer behoorlijke dorps- of gemeenterekeningen in te leveren. Tegen deze beschuldigingen diende de secretaris van Beverwijk zoowel bij de Leen- en Tolkamer als bij den Raad van State contramemories in, waarvaan de Regenten van Bergeik aan eerstgemeld college rapporteerden, dat zij waren opgevult met sulke stellingen en ongefondeerde sustenuen, die bij niemandt eenige ingangh konnen vinden. Zelfs had hij de brutaliteit van aan de Regenten van Bergeik te vragen een sleutel van de kist, waarin zij het gemeente-archief wilden bewaren; zooals te begrijpen is weigerden zij hem dien te geven, ook nademaal de Haas sedert 1752 zijne functien had overgenomen. Zoowel de Leen- en Tolkamer als de Raad van State waren den secretaris van Beverwijk ter wille, hoewel zij overtuigd waren, dat hij ontrouw in zijne administratie had gepleegd (men zie o. a. de Resolutie van den Raad van State van 24 Januari 1752). Zelfs stond de Raad van State hem bij appointement van 4 November 1761 toe om onder eede te verklaren, dat hij geene andere stukken der gemeente onder zich had dan die, welke hij aan Regenten had overgegeven. Dit college deed dus een beroep op het geweten van een ambtenaar, die op allerlei wijzen ten nadeele eener arme bevolking en gemeente valschheden, verduisteringen en ontrouw in de administratie had gepleegd!; daarentegen gelastte het aan de Regenten de achterstallige belastingen en rekeningen aan te zuiveren en in te dienen, waartoe zij ook al reeds dooiden Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van Brabant gesommeerd waren. Nadat de Raad van State voorschreven appointement had gegeven, heeft de secretaris van Beverwijk op 7 Dec. 1761, zoo staat ook nog in de Resolutieboeken gerelateerd, den substituut secretaris (de Haas) overgegeven eenige rekeningen, documenten en papieren van de secretarie van Bergeik c. a., tegelijk voor Officier en Schepenen van Bergeik ingevolge voors. appointement gepresenttert by solemnele eede te verklaaren boven en behalve de door hem reeds overgegeven rekeningen, documenten en papieren geene andere, de voorsz. Dingbanke concerneerende, te hébben, te weeten off ten quader trouwe iveerloos geworden te sijn. Waarop de Regenten hem hebben vertoond eene memorie, bevattende protocollen, rekeningen, documen■ ten, ivelke zy beweren nog onder hem te berusten; dat zy hem daarom verzochten die, alvorens eedt te doen, over te geven dogli heeft denzelve blyven persisteeren ingevolge voors. appointement en presentatie den eedt af te leggen, hetgeen zy niet hebben laten geschieden. De secretaris van Beverwijk besloot eindelijk, aan de Regenten nadat zij hem hadden overtuid van zijne kwade trouw, hunne billijke eischen toe te geven en ging daarom met hen op 8 Juni 1764 de navolgende dading aan: De ondergeteekende Johan van Beverwijck, secretaris der Dingbank van Bergeijk, ter eenre en president, scheepenen en verdere regenten des dorps van Bergeijk, ter andere zeyde, dewelke verclaren in der minne geaccordeert en verdragen te weesen op weyse als volght: Eerstelijk neemt eersten comparandt by deesen aan en gelooft aan de tweede comparanten in haare qualiteyten ten behoeven van de gemeente van Bergeyk te sullen voldoen en betalen eene som van vijf en twintigh hondert guldens tot voldoeninge van verscheydene nogh onbetaalde posten de gemeente van Bergeijk competerende, waerover tusschen den comparandt en voornoemde regenten onschil en disputen ontstaan waren voor de Edele Wel Achtb. Heeren van de Leen- en Tholcamer der Hoofstadt, Meyerye en quartiere van 's Bosch, volgens overgegevene memoiren van dato 3 Aug. 1759 en het contra-belangh met de nadere grieven van dato 20 Maart 1762, midsgaders by nadere requeste van den 10" Aug. 1763 aan de voorn. Edele Wel Achtb. Heeren overgegeven. Welke somme sal betaalt worden, de eerste fl 1000 primo Oct. 1764 en op 1 Oct. 1765 fl 1150 en de overige fl 350 aanstonts by het passeeren van deesen contracte om daarmeede te betalen en suyveren het slodt van de Borgemeestersrekeninge de anno 1760. Midsgaders gelooft den eersten comparant en neemt boven de voors. somme nogt aan te sullen betalen alle de kosten ter saake deeser differenten gereesen en nogh te reysen, egeene gereserveert tot uyteijnde van saaken toe, soo wel die van de Edele Wel Achtb. Heeren voorn'., als die van den Officier, regenten en subst. secretaris de Haas en derselver practicijns in voors. saake geemployeert sijnde, enz. Neemende en gelovende den comparandt alnogh by deesen aan omme noijt of nimmermeer direct of indirect sigh te sullen bemoeyen met eenige dorpssaaken, hoe genaamt deselve soude mogen weesen, nog te nimmer te sullen aannemen ofte collecteren eenige borgemeesters boeken, verpondinge, beede en gemeene middelen der Dingbanke van Bergeijk concernerende, op peene van nulliteijt en ten behoeven van den armen te sullen verbeuren eene boete van een hondert guldens. Yerclarende de tweede comparanten in haare voorsr. qualiteyten als regenten van Bergeijk ten behoeve van derselver gemeente met de voorsr. restitutie van den eersten comparandt genoegen te neemen ende verdere geloften daerby gedaen, met renuntiatie van alle pretensiën, die den voorn. Johan van Beverwijk ten lasten van deese gemeente soude konnen formeeren uyt hoofden van Borgemeesters-, verpondingh-, beede- en gemeene middelen boeken of slooten van dien en sulx onder approbatie van Haar Edele Moogende, waarmeede de voors disputen en oneenigheden sullen sesceeren. De Raad van State verleende op deze dading de verlangde goedkeuring. Het schijnt, dat later is uitgekomen, dat van Beverwijk de gemeente Bergeik nog voor meer benadeeld had dan bij het passeeren der akte van dading bekend was, alsook dat hij particulieren had benadeeld, want op 6 Jan. 1767 besloten de Presidentschepen, regenten en burgemeesters van Bergeik, benevens eenige ingezetenen van dit dorp aan den Raad van State een request te presenteeren over eenige penningen, dorps- en particuliere papieren, de gemeente Bergeijk en particulieren concernerende, die onder den secretaris van Beverwijk nog berustende zijn en welke penningen en papieren hy weigerde af te geven, — met verzoek om de Leenen Tolkamer te 's Bosch te machtigen deze zaak af te doen. Het blijkt niet, hoe dit geschil is afgeloopen. n In de dorps- of gemeenterekeningen van Bergeik komt niets voor over de armenbedeeling; dit vindt hierin zijn grond, dat de armen aldaar verzorgd werden uit de armenfondsen, genaamd de Arme tafel of wel: taeffele van den armen. De Schepenen van Bergeik waren, althans na 1648, opperprovisoiren dezer Tafel. De armenzorg zelve werd na 1648 uitgeoefend door een Arm- of H. Geestmeester onder toezicht van den Hervormden predikant. De gemeente politie werd aanvankelijk alleen verricht door de zoogenaamde Schutters. Wegens het toenemen van landloopers en ander geboefte, besloten de Regenten of Schepenen van Bergeik in of omstreeks het jaar 1752 voor dit dorp ook nog aan te stellen en wel opeen traktement vanfl 26 's jaars eenen bedeljager tot het oppassen en verjagen der bedelaers en landlopers. De vermeerdering der gemeente-politie met een bedeljager bleek echter niet voldoende te zijn, naerdien, zoo staat in de dorpsrekening van Bergeik over 1755 vermeld, zigheen meenigte bedelaers daegelijkx quaeme te openbaere en door voorbedoelden bedeljager niet alleenelijk doenlijck zijnde om van hier te verdrijven. Regenten van Bergeik waren daarom van oordeel, dat er nog een tweede bedeljagei moest komen, doch om voor zoo weinig mogelijk geld zooveel mogelijk politiezorg te verkrijgen, besteedden zij het ambt van tweeden bedeljager, ook wel het Armjagersambaclit genaamd, den 29 September 1755 in het openbaar aan. Aannemer daai van werd toen op een traktement van f130 's jaars Jacobus Dupon, o. a. op deze conditiën: 1°. sal hy, armjager gehouden weesen twee dagen in elke week het dorp geheel ront te gaen en op te passen, dat alle vreemde bedelaars, lantloopers en vagebonden uyt het dorp worden verjaegt en verdreven naer de naest aengelegene plaats, daer zy van voornemens zijn haeren weg te vervolgen; 2°. sal hy, armjager, alle vreemde oude personen, die zig alhier ophouden met bedelen, sagtsinnigh uyt dese plaets verdryven sonder dezelve te slaan, stooten of mishandelen; 3°. sal hy, armjager, op het gehugt, geöaamt het Eykereijndt, buyten de boven gestelde twee dagen moeten oppassen op de bedelaars, lantloopers en vagebonden en die in voegen als vooren verdryven Op 1 Mei 1756 werden te Bergeik de bedeljagers afgeschaft en behielp men er zich weder met de schutters. In 1762 werd er opnieuw een bedeljager aangesteld, die den naam kreeg van van diender en bedeljager; waarschijnlijk had men dat jaar wederom last van de landloopers ; bedeljager werd toen Jochem Gijselhardt. Den 2 Juli 1764 werd door President en Schepenen van Bergeik op eene jaarwedde van fl 45 en een paar nieuwe schoenen tot diender en bedeljager voor dit dorp aangesteld Hendrik Fuy: omme dagelijcx te patrouiljeren en rondt te gaan op vagebonden, landlopers en vreemde Beedelaars, wordende denselve gelast alle sodanige suspecte personen, welke van geen behoorlyke attestatien loorsien sijn, aan te houden en vervolgens by de regenten aan te brengen om geexamineert en ondersogt te worden van wat staat en conditie deselve personen van gedragh zijn omme daarmeede te handelen, sooals zy zullen vinden te behooren, wordende den voorn. Hendrik Fuy verders geordonneert alle de beedelaars, die liy sal komen aan te treffen en niet binnen de Dingbanke van Bergeijk woonagtig zijnde, uyt dtese plaets te verdryven en wegh te leyden en deselve te brengen op sodanighen wegh, die sy sullen komen te verkiesen om van hier naer andereplaatsen en dorpen haare affaires ie konnen vervolgen, de onwillig en met gewelt daartoe te constringeren enverders te doen hetgeene de regenten hem zullen koomen te ordoneren. In 1753 kwam er voor het Eikereind een nachtwaker of klepperman bij, wiens ambt door de Regenten van Bergeik en de ingezetenen van gezegd gehucht in dat jaar werd uitbesteed aan Jan Danck, die denkelijk een zoon was van den Bergeiksche vorster van dien naam. Bedoelde aanbesteding geschiedde blijkens de Resolutieboeken op de navolgende voorwaarden: Conditiën van aanbesteding door regenten en ingezetenen van het gehucht Eykereijnd aan Jan Dank tot het waernemen van de nagtroeper- of klapwakersplaats ingevolge haar Hoog. Mog. Resol. van den 14 Oct. 1717 en daerop gevolgde nadere ordre van den 12 Sept. 1753. 1. Eerstelijk sal hy, nagtroeper, gehouden weesen te beginnen met roepen des swinters zeedert Bamis tot Mey van savonds thien uren tot des morgens vier uuren en des somers van Mey tot October van s'avonds thien uren tot drie uren, alle uren precies, sonder een uur te mogen overslaen. 2. By aldien hy, nagtroeper, siekelijk of niet thuys was, sal hy gehouden weesen ten seynen kosten imant te krygen, die snagts de voorsr. gesette uren voor hem roept en waerneemt. 3. Hy, nagtroeper, sal gehouden weesen te beginnen met het roepen aen het Huys van Jacob Verdonck vooraen int Eykereijnt en uyt te scheyden aen het huys van Aert Huysmans agteraen het Eykereijnt en dan wederom terugh te gaen neevens het huys genf. het Slot en de huysinge van de Wede. Everdt Tilborgs, Marten Deysens, de pastorye en schoolhuysinge en dan op sijn uur vooraen wederom te beginnen en eijndige mede alsvoor. 4. Indien hy, nagtroeper, ontdeckt dat aen imandt sijn huysinge of goederen gewelt wort gedaan of gebrooken en gestoolen of wel daer brandt ontstaet, sal hy gehouden weesen aenstonds aen den eygenaer daervan kennis te geeven en vervolgens het gewelt en ongelijk soeken te stuyten, hetsy met het opkloppen der gebueren of trecken der brandklock. 5. Indien hy, nagtroeper, met gewelt van vagebonden, land- loopers, nagtroovers, dronckaarts of brutale luyden in sijn ampt snagts wiert verhindert, sal hy deselve met gewelt mogen te keer gaan en daerop losbranden en alsoo deselve persoone in sijn magt sien te krygen en vervolgens aen schepenen of secretaris overgeven. 6. Hy, nagtroeper, sal aenvangh moeten nemen heede savonds ten thien uren op de voors. plaets te beginnen met roepen en sal het jaar eijndigen alderheylige nagt des jaars van 1754. 7. Sullende aen den nagtroeper weegens dese Gemeente worden gecogt en besorgt een klep, midsgaders twee pistoolen en een sabel om hem daermede te konnen defendeeren, dogh indien hy, klepperman, binnen het jaar mogte komen te overleyden, vertrecke ofte van sijn ampt te geraken, sal alsdan aenstonds alle het voors. besorgde aen dese gemeente moeten restitueren en overgeven sonder ietwes daervan te mogen behouden. 8. Ende so hy, klepperman, aen eenige van de voorsr. articulen niet promptelijk komt te voldoen, sal hy immediaat van sijn ampt worden gestelt sonder dat aen hem voor die maendt, daerin hy afgeset wort, ietwes sal worden voldaen of denselven redenen sal mogen pretendeeren. 9. Eijndelijk sal hy, klepperman, voor het waernemen deeser bedieninge sjaerlijx genieten vijftigh guldens, waervan twintigh guldens door deese gemeente van Bergeijk sal worden voldaen en de overige dartigh guldens door de navolgende persoonen, uyt haer prievé sak alle maenden te betalen als by iders naam staat uytgetogen, n.1. enz. 12 Nov. 1753. Slechts twee jaren lang bleef de benoemde klepperman in functie; daarop is deze betrekking opgeheven. In 1762 stelde men te Bergeik twee klepperlieden aan. In 1767 vinden wij te Bergeik de betrekking van nachtroeper of klepperman met die van diender en bedeljager gecombineerd, als wanneer daartoe Willem Roest werd aangesteld op eene jaarwedde van fl 110 en deze bovendien van de gemeente ontving eene klep, een snaphaan, eene sabel, een paar laarzen en een rok. Ren paar jaren later werden deze beide betrekkingen door twee verschillende personen vervuld. In de vergadering der Regenten van Bergeik van 2 Sept. 1777 werd door den substituut-secretaris de Haas het voorstel voorgebracht : om deweijl men eenige maanden herreivaerds weynighe passanten en vreemde bedelaars heeft vernomen, die een aalmoes komen vragen, of het nu niet het voordeeligst zoude zijn om den diender en bedelaarsjager Jan Heuvelmans maar tweemaal in de week de ronde te laten doen voor minder tractement. Dien overeenkomstig werd besloten. Men had toen weder een afzonderlijken nachtroeper-klapwaker voor het Eikereind. In 1774 werd Bergeik zeer onveilig gemaakt door dievenbenden, die zich bokkenrijders noemden ; daarom werd op 11 November van dat jaar door den Stadhouder en de drie Schepenen van Bergeik het volgend reglement vastgesteld ten einde nog eene speciale nachtwacht ') te hebben tot beveiliging der ingezetenen tegen de misdrijven van die zoogenaamde bokkenrijders: Reglement, gemaakt door den Officier en Regenten van Bergeijk op het houden van de wacht tot beveiliging der ingezetenen en zulks uit kracht van H. Hoog. Mog. speciale permissie en authorisatie van 3 Nov. 1774. 1) Eene nachtwacht, vervuld wordende door de ingezetenen der gemeente, vindt men thans nog te Boxmeer. 1. Eerstelijck dat des avonds ten tien uren in ider roth aan het huys van den rotmeester, de trom sal worden geslagen of op een hoorn geblasen werden, wanneer twee man van ider roth sullen moeten compareeren aen het huys van den rotmeester, voorsien van behoorlijck geweer om de wagt te doen en te houden, zooals de Rotmeesters haer sullen aanwysen. (De rotten van het gehucht het Eykereind moesten de tegenovergestelde richting gaan van die, welke de nachtroeper aldaar zou gaan.) 2. De personen die op de wagt comen, sullen moeten zijn weerbaare personen en geensints kinderen; deselve zullen sigh nugteren en geschickt moeten gedragen sonder zigh tyde de waght aan eenige dronkenschap schuldigh te maaken. 3. De waght sal gaen van 's avons ten tien uren tot 's morgens om vier uren met alle discretie, sonder buyten noodsakelijkhijt aen eenige huyzen te cloppen of rumoer te maken, enz. 4. Dat aiegeene dewelke de wagt houden nouwkeurigh sullen moeten aght geeven op alle disordres, die op de straten souden geschiden, speciael op suspecte en vreemde personen, dezelve des noods aenhouden en brengen aan het huys van den rotmeester, die daervan terstond sal moeten adverteren aan een van de scheepenen ten eynde die persoon geexamineert wordende naar bevind van saaken daarmede te handelen. 5. De wagt gewaer wordende, dat aan eenige huysen of goet van de inwoonders enig molest gedaen wort, dezelve zullen gehouden weezen de eerste naburen op te roepen en alarm te maken om, ist doendelijck, de daders daervan te arresteeren en aan te houden en dezelve te brengen alsvoor, enz. 7. En om beeter alle ongeregeltheeden te konnen tegengaen, soo wordt wel expresselijck gestatueert en verboden aan alle herbergiers des avons naar tien uren aan voors. wagten niet meer te mogen tappen of schenken of gelage te houden van enige inwoonders, of enige vreemde of suspecte personen te logeren, maer daervan terstond kennisse te geven aan den officier van de plaats of aan diegeene, die by sijn absentie fungeert. 8. En dewijl veeltijts men siet gebeuren, dat des avonds en snagts buyten noodsakelijkhijt, wort geschoten in bysonder savons voor de ondertrouw van personen, die zigh ten huywenlijk staan te begeven, tot grote onrust der ingezetenen, zoo wort sulcx wel expresselijck geinterdiceert en verboden, sullende in sulken gevalle de ouders voor hare kinderen en meesters voor haare dienstboden aanspreeckelijck zijn. 9 - 13. (Niets bijzonders.) 14. Weegens het houden van de voors. wagten sullen vry weezen den officier, de regerende scheepenen, secretarissen, predikant, pastoor, schoolmeester, capitijn der rotten, rotmeesters, alsmeede den doctor en chirurgijn Raup, welhe laatsten op den 18 Mey 1752 om syne bequaamlieden en dienste aan de gemeente te doen by een acte van scheepenen deezes dorps is vrygehouden van alle dorpsbedieninge en om die reeden meede vrygeslagen om geen wagten te doen. Dat het instellen dezer wacht allernoodzakelijkst was blijkt uit een request door J. de Keesel, predikant van Bergeik en onderhoorige plaatsen, in voorzegd jaar 1774 aan de Staten Generaal gericht; daarin schreef hij toch blijkens de Resolutieboeken van Bergeik: dat hy, suppliant, van Bakel na deeze gemeente (Bergeik), meer als eens zoo sterk in getal als de vorige, met eenparige stemmen beroepen, van den Raad van State gunstigh geapprobeert sijnde, de regenten alhier (Bergeik n.1.) heeft aangezogt om hem uyt hoofde van den slegten staadt en eensaamhijt der predikantswooningh een ander huys in en onder de huyzinge ter seyner gerusthijt en tot profijt deezer dorpen te bouwen, wijl door aanhoudende reparatien aan oude huysen te doen de dorpen ongevoelende wierden uytgeput, waertoe de regenten wel schenen te inclineeren, dogh zyden daarin door een out accoort van vroegere regenten met den Abt van St. Jacob aengegaen en door Hun Ed. Mog. geapprobeert, weerhouden te worden, waarom dezelve overhelden om de oude woningh wat op te repareeren, zooals geschied is, waerop na een verblijf van ruym vijf jaaren gevolgt is, dat den suppl'- den 14 Oct. deezes jaars en volgende dagen door vier brieven onder bedrygingh van brant, moort en levendigh verbrant te sullen worden, verontrust geworden is, die voorheen te Baakel in den jare 1766 bevonden heeft wat het te zeggen is in de handen van dieven, vagebonden en moordenaars gevallen te wezen. Ds. de Keesel verzocht daarom, dat aan de regenten van Bergeik, Riethoven, Westerhoven en Borkel, waartoe volgens hem vermoedelijk ook behoorde de Schaft, als met die plaatsen eene dingbank uitmakende, zal worden gelast hem eene pastorie te verschaffen, die tusschen andere huizen zal komen te staan, overeenkomstig art. 24 van het Reglement op de Politycque Reformatie, voegende hij hieraan nog toe: Boven dit alles zal des suppliants versoek daardoor gesterkt worden, dat enige ingesetenen bij deze haggelijke omstandigheeden, schoon door regenten geordonneert, by desselfs woningh niet durven post houden onder voorwendsel, dat er quaat volk agter de eyke heggen konde leggen en hun alzo gevoeglijk dootschieten, ook dat het waken aldaer kon effectueeren, dat hetzelve haare wooningen kon aanstoken uyt verbittering; zelfs hoord men dat ten tyde van brant of moort den eene buur beswaarlijk den anderen zouw te hulpe komen, welke schrik ten tyde van donkere maan merkelijk toeneemen zal, dingen, die als zy regt sullen overwogen worden, den supplt. en de zyne aan grote gevaren moet blood stellen, door gestadige schrikken desselfs gezondhijt krenken en eijndelijck hem afsloven en onbequaam moeten ■maaken om het hyligh dienstwerk (waerin dezelve vermeent tot hiertoe getrouw geweest te zijn) langer na behoren te co,men waarnemen In eijndelijk zal des supplh. ver soek daerdoor nog begunstigt werden, dat denselven ten minste van vier dorpen herder en leeraer is, welkers hoof plaats ontrent hetselve getal van huyzen sal hebben als desselfs voorgaende standplaats Bakel, die onaangezien dat voorheen door swaare onkosten als het vernieuwen van den thoren, het opbouwen en verbeteren der costerye en door een swaer proces met eenige naburige plaatsen over den Peel veel geleden hadt, egter door U.H.H.M. is gelast geworden om hem een vylige woningh onder de huyzen te besorgen en dewijl in de opbouw of aancoop alhier voor het minste vier dorpen dragen. Verder merkte de suppliant nog op ten aanzien van de met den Abt van St. Jacob te Luik gesloten erfpacht, dat dit contract zeer ten nadeele was van de betrokken gemeenten: alzoo zy daerdoor een slegt en out huys van een grote extensie, waeraen jaarlijcx groote onkosten gevallen zijn en verder nog vallen sullen, bekomen hebben en bovendien jaarlijcx nog betalen 45 guldens aan erfpagt, voor een huys, waervoor dezelve maar 60 guldens proffiteer, enz., hebbende de oude regenten in hun request aan den Raad van Staten deeze woningh zeer fray opgegeven, noemende dezelve een huys, dat naby de kerk gelegen was en, bezeyde de waarhijt, een schoon huys, met verswygingh, dat het agter de huysen gelegen was, om alzoo hoogst derzelver ap: probatie op dat contract te erlangen. Voorts betoogde de suppliant nog: dat indien hy in zyne tegenswoordige woning sal moeten blyven, denzelve en huysvrouw geen geruste uur nog gezondthijt op deeze aarde sullen kunnen hebben en dat den suppl'. daerdoor buyten staad gestell zal werden om desselfs ampt langer ten vollen en naar behoren waer te neemen, alzoo denzelve niet meer als eenmael en nogh met grote moeyte in deeze ongeruste tijt op den dagh des Heeren heeft kunnen prediken, verkiesende liever in een boerehut, onder de huyzen gelegen, te wonen dan langer in de tegenswoordige huyzing te blyven. Eindelijk schreef hij hierbij nog : dat de Regenten bedoelde huyzing wel weldra zullen kunnen verkoopen doordien den roomsen priester een out man is, die langer dan 50 jaren in bediening geweest is, wiens successeur volgens resolutie van den Landen in loco sullen gehouden zijn te wonen, wanneer dit huys aan de roomsche gemeenten voor een wooningh der priesteren, die doorgaans gaarne afgelegen huyzen bewonen, sou kunnen verkogt worden. De Stadhouder Jan Willem Daniël de Jongh stelde dit request namens de Staten Generaal ten fine van advies in handen van de Regenten van Bergeik, die op 28 Nov. 1774 besloten hierop o. a. het volgende te rapporteeren: dat de pastorie van den predikant staat op een afstand van 250 passen van de deur der kerk en op dien van 68 passen van het dichtst nabijstaande huis, en dat op het dak der pastorie is een klokje, hetwelk bij onstuimig weder moeielijk door het geheele gehucht het Eikereind, alwaar de pastorie staat, maar wel door de buurt gehoord kan worden. Betreffende de brandbrieven berichtten de Regenten: op den 14 Oct. 1774 is een brandbriefje gcaddresseert aan Sr. Heuvelmans, waarby gedreijgt wiert Bergeijk int cort elendig in flam en vuur te doen vergaan om het avrond de Bockryders en hem capitijn van 500 aangedaan ; Dito 's avofids om 11 uur en wederom een brandbriefie geaddresseert aan Heuvelmans, waarin gemelt wort, Domini sal hardt aandraayen, sal zeeker den 17 of wel op dit jaar, maar sal men best doen om thuys te moogen waarschouwen, om goede kennis, maar sal u by mijn soole geen quaat geschien, ben gedwongen, maar seg aan mijn capitijn, maar niet aan de Bokryders, aan mijn volk, want tis mijn aan voor haar niet, meer sou u schryven maar moet op marode, de commando is mor ge vastgestelt; den 15de 's morgens circa 10 uuren geaddresseert een dilo missive aan de heer Predicant, waarin gemelt wort: Dominie legt 200 gl. aan dé Meuk/tul en de Beverwycke moeten 100 daarby weesen, andersints zal kermis weesen met brande?i en moorden, zal andersints de heele markt mee moeten lyden, moet Zondag weesen, zullen met een heel deel koomen en zoo gewaakt word, sal de wagt overrompelen. ValkensborgDen 18de 's morgens om agt uuren weederom een brandbnefie geaddresseert aan de Eer baare Burger yeti: Door smert en druk is m ijn hert door de calemniteyten UL. over't hooft hangende bewoogen een voetval door oude kennis en goede cier, hier in mijn Jonkheijt gemaakt, te doen, waarmeede het geaffronteet t volk hebbe verbeede het schelmstuk te staaken, waarmeede een volkoomen ratefficatie geeven UL. geen de minste moleste sulle geschien. Droevig thans voor de heer Calvinus en nog zoo droevig voor den schelm Beverwijk, aangezien zy met 3 zijn geiveest om de wagt te visiteer en en met een of ter geit lag, maar eylaas sy de teydinge weeder gebragt, hde is het geturbeert volk zoo gelijk rasig sJ' uytgevallen, hun verderf (saamentlijck eedt geswoore h'/c) vastgestelt hun te sullen besteelen en zoo hun leevendig te branden zonder de minste schaade van de gemeente. Segt voorts aan de gemeentenaars. Den 20 dito weederom een brandbriefte gevonden, geaddresseert: EERBARE BURGERS. U heb ik een brief van verlossingh verciert met het jaargetal geschreve maar terwijl gy Burgers ons het goede schijnt te benyden, soo rade ik u uyt innige en bisondere liefde de wagt te staaken, andersints sullen wy het onheijl zoowel over de waakende als over diegeene, welke het gedrijgde verderf over het hooft hangt, hel eij?ide van deezen vermaanbrieff doen ondervinden. Ik raade het u uyt innige liefde aan. ( Het opschrift: Gehoorsaamste Borgers, maar die misschien te laat sullen beclaagt werden). AAN DEN EERSTEN VONDER: Hier branden, hier namaels branden, 't is altijt branden, Beverwijk sonder verbranden, is t nu niet Dominie al is een jaar daarna, zoo er maar een blijft van ons te gaar. (Gecachetteert met een rooden ouwel, met een Bock tot signet bekragtigt). Ende laatstelijk op den 21 dito nog gevonden een brief je behelzende: Mijn drygen, wettige, eerbaare inwoonderen, want maakt bekent uyt te gaan uyt uwe huysen voor u best doen, setter geen schildwagten voor die buucren om voor te koomen, dal u huys niet in ongemack compl. Op den 12 October 1774 's morgens circa 7 uuren bij 'l hecken op de plaats van de heer J. van Beverwijck nog gevonden is een briefie, inhoudende als volgt: MIJN W. Gy moet hondt Gl. Hollands leggen aan den paal van den hosaart sijn hof, zoo niet sal u huys afgestookt ; aan niemant te zeggen, want sal er dag na vernemen en moet ook geen wagt gehouden werden of sal tselve doen afbranden, sal wel agt daagen wagten met haaien ; daarom moet aan den lesten paal binnewaarts teeg en hem wat ingelijt met aarde bedekt worden, moet morgen avont, dat is op Woensdagh, daar leggen, andersints wagt u en nogh niet teegen mijt of knegl, maar teegeti u zoon, die moet swygen, zegt log soo u raaden souw, zijn triel ons 10, die anders besteelen en bratiden (De superscriptie was : aan Beverwijk, secretaris te Bergeik). Regenten deelden nog mede, dat sedert het vinden, van het tweede briefje, hiervoor gemeld, geordonneerd is, dat des nachts door ieder gehucht eene wacht zoude gaan van vier gewapende mannen, die later is verdubbeld geworden; dat de ingezetenen, die in den avond van 18 October 1774 de wacht hadden, geweigei d hebben de wacht bij den predikant de Keesel te betrekken, omdat zij bevreesd waren, dat alsdan hunne eigene woningen in brand gestoken zouden worden maar dat zij wel genegen waren geweest om te patrouilleeren. Eindelijk schreven zij nog, dat de pastorie niet slecht was en dat de ingezetenen niet in staat waren om eene nieuwe pastorie te bouwen; de vermogens van de Dingbanke van Bergeijk toch, zoo schreven zij, sijn teegenswooordig zeer gering, vermits hagelslagh en andere rampen, die de graane getroffen hebben. Niet lang bleef het noodig de wacht te betrekken daar sedeit dat men daarmede begonnen was, het te Bergeik weldra weder veilig was, zoo zelfs dat, zooals wij reeds zagen, in 1777 besloten werd om door den diender en bedeljager Heuvelmans maai tweemaal in de week de ronde te laten doen. Den 2 Januari 1754 maakten Schepenen, burgemeesters, zetters en rekenmeesters van Bergeik voor dit dorp een brandreglement, volgens hetwelk aldaar voor eiken herdgang of gehucht een brandmeester zoude zijn, door Schepenen te benoemen. Zoo was de toestand der regeering van het dorp Bergeik toen in 1795 door toedoen der Fransche Republikeinen in Staatsbrabant overal nieuwe plaatselijke besturen of gemeenteraden onder den naam van municipaliteiten werden ingesteld. Heel duidelijk staat de verkiezing der municipaliteit van Bergeik niet in de Resolutieboeken van dit dorp vermeld, misschien wist men daar toen nog niet goed hoe dit in zijn werk moest gaan. Men vindt in gezegde boeken aangeteekend, dat op 22 Juli 1795 door de Burgemeesters en twee assistenten uit ieder gehucht, ingevolge den wil des volks van Bergeijk, bij meerderheid van stemmen gekozen zijn lot president Pieter Willems (de grootvader van den eerstondergeteekende onzer) en tot schepenen Philip Nyssen en Jan Roest. Den 11 Juli te voren hadden de Provisioneele Representanten van het volk van Bataafsch Braband, als gecommitteerden van de raunicipaliteyten der Generaliteitslanden of Bataafsch Braband, eene publicatie uitgevaardigd, waarvan art. 6 luidde: alle steedelyke saaken worden aan de respective municipaliteyten evenals in de naburige provintien en de dorpszaaken aan de municipaliteyten aldaar gelaeten. In 1797 sprak men te Bergeik van de vergadering van president, schepenen en verdere leden der municipalitet van Bergeijk; in 1803 van het Gemeentebestuur van Bergeijk en 1805 van den president van het Gemeentebestuur van Beigeijk, die alstoen was Jan Roest. Het Departementaal Bestuur van Brabant. ') benoemde van af 1803 de leden van het Gemeentebestuur van Bergeik uit eene voordracht door het gemeentebestuur en gecommitteerden opgemaakt; het traktement der leden van dit gemeentebestuur werd geregeld bij resolutie van 8 Febr. 1805 overeenkomstig de Districts- en gemeentensreglementen. Bij publicatie van Koning Lodewijk van 13 April 1807 werd bepaald, dat het bestuur van de gemeenten der 2e klasse (nl. van die beneden de 5000 zielen) zou blijven zoo na mogelijk op den ouden voet. Zoo was te Bergeik, ondanks de Omwenteling van 1795, de oude dorpsregeering vrij wel op den ouden voet blijven voortbestaan, (behoudens dat de corporeele vergaderingen vervallen waren,) toen dit dorp in 1810 Fransch werd. Men had daar toen als gemeenteen rijksambtenaren de leden van het Gemeentebestuur, den secretaris, den schout, den vorster, den dienaar der justitie en twee schoolmeesters. Doch van af dat jaar hield de oude orde van zaken er voor goed op te bestaan en kwam daar een gemeentebestuur, zooals wij dat thans nog hebben, aan welks hoofd als maire werd geplaats Jan Roest; die na het herstel onzer onafhankelijkheid burgemeester J) van Bergeik werd en dit bleef tot aan zijnen dood (1 Mei J815). Als burgemeester werd hij opgevolgd door den notaris Antonie van Galen. Na dezen werd in 1832 burgemeester van Bergeik Theodorus Maas, die dit bleef tot aan zijnen dood op 29 Nov. 1848; hij was van af 1821 tot 1832 secretaris van Bergeik geweest en wel de eerste van den Katholieken godsdienst na 1648; in 1832 werd hij als secretaris opgevolgd door Leendert van Galen Azn. In 1848 werd burgemeester van Bergeik Petrus Josephus Aarts, (zoon van Godefridus en Maria Ermen), die de eerste was, welke aldaar feestelijk als burgemeester werd ingehaald; vóór hem bestond 1) Over dit bestuur zie men St. Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Beschrijving enz. blz. 257 en vlgd. 2) De benaming van burgemeester als hoofd der gemeente bestond oudtijds hier te lande ook; in sommige gemeenten noemde rnen oudtijds den president-schepen al burgemeester. Men zie de Potter t. a. p. blz. 199. dit gebruik er niet; in de naburige dorpen was het eerst kort te voren ingevoerd Toen hij op 16 Maart 1894 op bijna 80 jarigen leeftijd overleed, werd hij opgevolgd door zijnen oomzeggei Petrus Aarts, die thans nog burgemeester dezer gemeente is. Volgens van Oudenhoven voe.rde Bergeik aanvankelijk tot wapen een Bourgondische schilt aen eenen Eijck hanghende, daer S. Pieter bystaet. Doch in 1604 was dit wapen reeds, zooals het nu nog is, als volgt: gevierendeeld, waar van het eerste en vierde kwartier van lazuur, beladen met drie leliën van goud (2 en 1); het tweede en derde kwartier gedeeld, het eerste deel van lazuur, beladen met een band van goud, het tweede deel van lazuur met een klimmenden leeuw van goud; in het midden een schild en surtout van lazuur, beladen met een klimmenden leeuw van goud. HOOFDSTUK VII. Het Onderwijs. Hoe het met het onderwijs te Bergeik vóór het jaar 1648 gesteld was, is niet meer bekend. Waarschijnlijk zal in dien tijd de koster ook wel daar de schoolmeester geweest zijn, en zal de school aldaar toen ook wel bij het kerkhof gestaan hebben evenals in dien tijd deze rustplaats der dooden, zooals ook in de andere dorpen der Meierij het geval was, tevens zal hebben gediend tot speelplaats voor de jeugd. Wat voor een man de schoolmeester in Noordbrabant vóór 1648 was, kan men leeren uit eene bijdrage over het onderwijs van Aug. Sassen, geplaatst in zijn Jaarboekje voor Noordbrab. Gesch., Taal en Letterk. van 1890 blz. 318 en volgende. Van hen, die vóór 1648 schoolmeesters te Bergei waren is alleen bekend meester Lamberts, die blijkens eene schepen- akte van den Bosch van 1681 grond had liggen bij de oude parochiekerk te Bergeijk. Toen ten gevolge van den in 1648 gesloten vrede van Munster Noordbrabant voor goed Generaliteitsland geworden was, werden aldaar overal de Katholieke schoolmeesters afgezet en door Protestantsche vervangen, dus ook te Bergeik, alwaar wij als eersten Protestantschen schoolmeester aantreffen Jan Gijsbrechtszn. Royaerts. In de Bijdragen tot de geschiedenis deiheerlijkheid Tilburg en Goirle van Dr. B. Dyksterhuis blz. 157 en vlgd. kan men zien welke de taak van den Protestantschen onderwijzer te Bergeik was, daar toch evenzeer voor dezen als voor elk anderen onderwijzer in de Meierij gold het Schoolreglement in de steden en ten platte lande in de Jtieerlijckheden en Dorpen staende onder de Generaliteit, uitgevaardigd door de Staten Generaal 3 Mei 1655 (Groot Piac. Boek. II, a40yj, gerenoveerd en geampliterd 14 Maart 106U en bl Maart 1725, nadat de Baad van State den 2(J Juli 17U9 daaraan nog eene Resolutie had toegevoegd. Hij moest blijkens dat Reglement, vóór dat hij zijne functie kon aanvaarden, eerst geexamineerd worden door de Classis, binnen welke zijne stanoplaats lag en zijne aanstelling moest hij ontvangen van of namens den Baad van State. Blijkens datzelide Schoolreglement behoorde het doei van zijn onderwijs aan de jeugd te zijn: dat de kinderen in de Ghristeiyke Gereformeerde Beiigie, vreeze des Hteren ende alle sedigheijdt en gehoorsaemheijdt, mitsgaders in geleertheijt, goede konsten mogen opgevoedt ende opgetogen worden. Verder staat in het Beglement: Be schoolmeester sal oock de kinderen van jongs af, elck na sijn begrijp en jaren, met den eersten neft'ens het lesen, doen leeren het V ader onse, de Twaalf articuien des Geloofs, de Tien geboden Gods, het morgen- en avondgebedt, mitsgaders het Gebedt voor en na den eeten. Oock sal hy gehouden zijn de bekwaamste van de Scholieren, zijnde van de Gereformeerde Religie, te doen leeren de vragen in de Catechismus, die telkens op den Sondagh in de Kercke verhandelt sullen worden, om aldaar publyckelijck van haer opgeseijdt te worden; maar de kleyne Kinderen sullen sy eerst 13 leeren eenigh compendium ofte kort begrijp van de catechismus ende haer daer in oeffenen. De predikant had wegens deze bepalingen van het schoolreglement met de Regenten van Bergeik toezicht op de school van die plaats, zooals blijkt uit de gemeenterekening van dit dorp van 1661, waarin dienaangaande de volgende post voorkomt: Secretaris, Schepenen en predicant by over geweest om de schoole te visiteeren. De catechismus, die aan de schoolkinderen, onverschillig van welken godsdienst zij waren, door den Protestantschen schoolmeester werd geleerd, was de Heidelbergsche. 't Lag dus voor de hand, dat de Katholieke ouders met tegenzin hunne kinderen naar zijne school zonden. Doch het Schoolreglement had nog meer bepalingen, die hunne ergernis moesten opwekken, b.v. art. 2 van het Ue Kapittel, luidende: zy (de schoolmeesters n.1.) sullen oock aen hare schoolkinderen twee halve dagen in de weeke, te weten Woensdagh en Saturdagh na de middagh ende twee weeken in het geheele jaer tot speeldagen ende vacantien mogen geven, ende niet meer, immers nimmer meer op Paepsche feestdagen. Kan het ons nu verwonderen, dat het dorpsbestuur van Bergeik, waarvan de geheele bevolking aan het Katholieke geloof was trouw gebleven, onwillig was, zooals in de Protocollen der Dingbank van die plaats vermeld staat, om meester Royaerts eenig geld te betalen voor zijne pogingen om de Bergeiksche jeugd Protestant te maken en hem daartoe eene school met woning te verstrekken? Toen het weigerachtig bleef om hem op tijd zijn traktement uit te betalen en eene school met woning te verstrekken, sprak hij het dorpsbestuur tot een en ander in rechten aan en dit werd daarop gedwongen aan zijnen eisch toe te geven. Het sloot daarom met hem, blijkens eene Schepenakte van 22 Januari 1658, eene transactie over hetgeen hij van de gemeente beweerde te vorderen te hebben wegens gepraesteerde diensten en woning; volgens die transactie zou hij jaarlijks ontvangen van de regeering of burgemeesters van Bergeik voor zijne corporeele diensten de som van fl 20 en zou hij worden voorzien van eene bequaeme wooninge ende schoole, welcke schole ende wooninge sy regeei ders gehouden sijn behoorlijck, naer oordeel van naebuerige predicanten, te repareeren ende in goede essie te houden, soo ende gelijck andere naebuerige dorpen sijn doende. Blijkens de dorpsrekening van 1657 had de regeering van Bergeik hem eerst in dat jaar wat voor zijn corporele dienst over het jaar 1654 uitbetaald en wel een bedrag van fl 15-1-0. Volgens eenzelfde rekening over 1658 zijn nog in dat jaar de dorpsschool en onderwijzerswoning gebouwd; zij werden met stroo gedekt. De school met de onderwijzerswoning kwam aan het kerkhof, dat rondom de oude parochiekerk lag, te staan, evenals tot het jaar 1800 de meeste scholen van Kempenland aan de kerkhoven gebouwd werden. Een paar jaren later en wel in 1661 kwam volgens de dorpsrekening eene beddekoetse in de schoole, met welk woord „schoole" blijkbaar bedoeld werd de woning van den schoolmeester. In 1663 was meester Wouter Boon schoolmeester van Bergeik en in 1667 was dit Willem Enten; kort bleven dus aanvankelijk de Protestantsche schoolmeesters in deze plaats. Wat wij volgens Dyksterhuis te Tilburg zagen gebeuren, geschiedde ook te Bergeik, dat er n.1. een Katholieke bijschool kwam. Zoo gaf toch de Classis van Peel- en Kempenland in 1699, bij hare klacht over allerlei paepsche stoutigheden ook als hare ergernis te kennen, dat er te Bergeik eene paepsche bijschool was; lang zal die er evenwel niet geweest zijn. In 1699 komt als Protestantsche schoolmeester, tevens koster en voorlezer van Bergeik voor, - zijne Protestantsche voorgangers zullen ook wel koster en voorlezer zijn geweest evenals zijne opvolgers zulks waren, — Huybrecht Danckers (of Danckaarts) ')en inl713Hermanus van DresselhuyEen.die gehuwd was met Sara van Kavesteyn. Den 20 Mei 1748 kwam laatstgenoemde, blijkens eene Schepenakte van Bergeik, met Adriaan van der Pol, wonende aldaar, overeeD, dat deze de school en kerkendienst agtervolgens de ordres tn reglimenten datnan sijnde salwaernemen en 't dorps horlogie opwinden, waervoor hy van 't Dorp sal trecken de fl 36 en (daaren ?) boven alle kerkel. en schoolprofyten, 1) In 1697 vindt men melding gemaakt van Hendrik Danckers, zoon van Adriaan Danckers, schoolmeester en voorlezer te Riethoven. niets van dien uytgesondert, mitsgaders alnoch eene somme van 75 guld 'sjaers door den eerste comparant (Dresselhuysen n. 1.) te betalen, belovende hy twede comparant in desen alles te doen wat een schoolmeester en coster verpligt en geobligeert is; aengaende 't luyden der clock van 's middags en savonts blijft tot lasten van den eersten comparant. Zijne vervanging in zijn ambt duurde slechts kort, want reeds op 16 December 1748 gaf hij den geest. Zijn erfgenaam ontving van den Rentmeester der geestelijke goederen over het Kwartier van Kempenland nog 191 gl. 13 st. 5 penn. wegens door hem over 1748 gedurende 11 maanden en 14 dagen gemeriteerd traktement. Zijne school had reeds vóór hem den geest gegeven, doordien zij in 1747 omwoei, wat niet bewees voor de sterkte harer constructie; de Katholieke Schepenen van Bergeik zullen daarvoor ook wel niet veel geld over hebben gehad! Zij werd in 1749 weder op de oude plaats opgebouwd, doch ook maar zoo, dat het er even mêe door kon; ') dit blijkt uit het volgend schrijven van Ocko Schaafsma, die Dresselhuysen als schoolmeester van Bergeik was opgevolgd, en dat te vinden is in de Resolutieboeken van die plaats: Eerwaerde Heeren Schepenen. Mijn versouk aan U Eerwaarde is, dat U Eerwaerde van de goetheijt geliven te zijn om te besorgen, dat van dese zomer een solder over de school worde geleijt, dewijl het anders 's winters door de groote koude voorde kinderen en ook voormy onmogelijk is om het er in te kunnen houden, want hebbe voorleede winter in het principaalste van den tij t verscheyde maaien maar 10 a 12 kinderen in de school gehadt en dat U Eerwaarde dan ook gelieft te ordonneeren, dat er eenige heyturf tot brant voor de kinderen moge besorg worden; zal hierop een gunstig antwoort verwagten. Blyve met agting Eerwaerde Heeren. UEd. onderdanige dienaar, Bergeijk, 2 Juny 1760. O. SCHAAFSMA. 1) Volgens de dorpsrekening van Bergeik van 1749 weid betaald 11 3023-0. voor het optimmeren en metselen van de oude omvergewaaide schoole, alsmede voor het repareeren van liet schoolhuis. Nadat, zoo staat nog vermeld in de voorzegde Resolutieboeken, schoolmeester Schaafsma de Regenten van Bergeik nogh verscheydene malen heeft versoght, dat zy geliefde te resolveeren van den solder over de school te leggen ofte niet, namen dezen hieromtrent op Maandag 29 September 1760 de navolgende resolutie : Waarop gedelibereert zijnde en in agting genomen, dat op de meeste plaatsen der Meyerye geen solders in de schooien bevonden ivorden, ook binnen desen dorpe noijt een solder op de school is geweest] dat ook jegenswoordigh binnen desen dorpe onder de ingesetenen veel armoede bevonden wordt. Is goet gevonden en verstaan, dat in het verzoek van den schoolmeester Schaafsma niet kan worden getreeden; derhalve voor deese reijs van de handt geweesen wordende. Blijkens de Resolutieboeken van Bergeik namen omtrent hetzelfde onderwerp de President, Schepenen, Rekenmeesters, Zetters en Burgemeesters van Bergeik op 9 April 1772 het volgend besluit: Is door den president Jan Raamaer aan de vergaderinge voorgestelt, dat terweyle het schoolhuys tot Bergeijk zeer bouwvalligh en daacheloos wordt en Ocko Schaafsma, schoolmeester en koster van Bergeijk, van de regenten compt versoeken, dat aan hem een nieuwe wooninge en schoolhuys mogte werde besorgt ofte wel in plaatse van dien werde toegelegt voor huur jaarlijcx eene somme van fl 24, wanneer denselven alsdan in zijn eygene huysinge, waarin thans woont, zoude blyven woonen sonder eenige verdere huur van het oude schoolhuys meer te sullen proffiteren, dogh zoo de regenten geinclineert mogte zijn hem een nieuw schoolhuys te willen bouwen ende timmeren, dan versogte denselven, dat het nieuw te bouwen schoolhuys mogte geplaatst en geset worden aan de noordzeyde op den kerkhof neevens de Schands aan de groote poort van den kerkhof. Derhalven wordt aan de vergaderinge in bedenkinge gegeven of het niet 'het voordeeligste voor de gemeente soude weesen, dat aan voorn, schoolmeesteren koster jaarlijx een vaste somme voor huur als voor wiert toegeleght in plaats van een nieuw schoolhuys te timmeren ende te bouwen, als zijnde dan bevrijdt voor afbrandt, swaren stormwinden en anderen ongelucken, die h6t op te bouwen schoolhuys zouden kunnen treffen. Alsmeede om reedenen, dat de heer Stadhouder de Jongh heeft gerapporteert, dat den heere thesaurier-generaal Gilles int geheel niet geinclineert is om octroye tot het negotieren van penningen ten kosten van de gemeente te verleenen en dus de kosten van den opbouw van het schoolhuys by persooneele omslagen souden moeten gevonden worden, welke kosten de gemeente jeegenswoordigh niet konnen opbrengen om de meenigvuldige swaare lasten en hooge lossinge. Waarop gedelibereert zijnde, is goetgevonden en verstaan, dat aan den voorn. Ocko Schaafsma, schoolmeester en koster alhier, bij provisie voor drie jaaren, om reedenen gemelt zal goet gedaen worden tot een huur van het schoolhuys jaarlijx eene somme van 22 guld. 4 stuyv., ingegaan met half Maart 1772 en sullende expireren half Maart 1775 en waervoor deregenten heer en meester blyven van het schoolhuys en den hof om dat geduerende de voors. drie jaaren ten profeyte van de gemeente te verhueren ofte daarmeede te mogen doen ende handelen soo en als te raede. Verders is met den voorn, schoolmeester en koster Schaafsma geconditioneert, dat deregenten geduerende de voors. drie jaaren zullen aanbestellen het twe maal daags luyden en daarvoor proffiteren de ducaat, die hy, schoolmeester en koster, voor dat luyden jaarlijcx genooten heeft en na expiratie van de gemelde drie jaaren zoo gelooft hy, schoolmeester en koster, en neemt by deesen aan, dat hy het voors. luyden dan wederom sal besorgen, doen en verrigten zooals zijn voorsaat en hy dat altijdt gedaan hebben gehadt, mids ook dan weederom proffiteerende de ducaat jaarlijx. Op 21 September 1774 ') besloten Regenten van Bergeik: om het schoolhuys aanstaande jaar op te timmeren ende te setten ende te plaatsen op den ouden grondt ofte wel aan de poort van den kerkhof neffens de schands noordwaerds. 1) Resolutieboeken van Bergeik. Op de vergadering, welke vervolgens op Dinsdag 25 October 1774 door Jan Willem Daniël de Jongh, stadhouder van het Kwartier van Kempenland, was belegd van President, Schepenen, Rekenmeesters, Zetters en Burgemeesters van het dorp Bergeik, is laatstgemeld besluit weder ingetrokken en besloten aan meester Schaafsma jaarlijks toe te leggen eene huur voor een schoolhuis van fl 20, in te gaan half Maart 1775 en eindigende half Maart 1777 „waarin de schoolmeester en koster consenteerde. ') Den 10 September 1776 besloten de Regenten enz. van Bergeik de huur van het schoolhuis, staande op den Kerkhof aldaar, tegen fl 20 'sjaars voor 12 jaren te verlengen, als de Raad van State daartoe zijne vergunning zou geven en van alzoo vooralsnog geene nieuwe school te bouwen. Het schijnt, dat de Raad van State deze permissie niet gaf, want op 12 November 1776 gaf dit college aan de gemeente Bergeik vergunning om geld op te nemen tot het bouwen van een nieuw schoolhuys. Den 28 December daaraanvolgende had de aanbesteding daarvan reeds plaats en op 1 April van het volgend jaar werd het oude schoolhuis voor afbraak verkocht met bepaling, dat een gedeelte van die afbraak voor de nieuwe school zoude moeten gebruikt worden. Eerst op 26 April 1777 besloten President, Schepenen, Rekenmeesters, Zetters en Burgemeesters van Bergeik voor het bouwen van het nieuw schoolhuis geld op te nemen. 3) Meester Schaafsma blijkt toen nog niet dadelijk wederom belast te zijn geworden met het luiden der klok; immers stelden President en Schepenen van Bergeik nog op 1 April 1777 Pieter Huybert Symons aan om tot half Maart 1778 de klok te luiden des middags ten 12 en des avonds ten 9 uren, waarvoor deze een ducaat zoude ontvangen. 4) Volgens de dorpsrekeningen van Bergeik had de schoolmeester drie maal daags de klok te luiden ; zijn eerste 1) Alsvoor. 2) Alsvoor. 3) Alsvoor. 4) Alsvoor. gelui, dat ten 8 uren des morgens plaats had, zal alzoo uitsluitend voor de schoolkinderen en denkelijk met eene kleine klok hebben plaats gehad, waarom hij daarvoor niet door een ander vervangen zal zijn geworden. Onder het schoolhuis, dat in 1777 gebouwd werd, is blijkbaar ook de school, die daarnaast stond te verstaan, (zijnde dit gebouw — het in het Schoolreglement bedoelde schoolhuis, ') — want wij lezen in de Resolutieboeken van Bergeik, dat meester Schaafsma in dat jaar aan de Regenten van dit dorp verzocht, dat de muur in de schans, gelijk ook de eikeboomen, op het kerkhof staande naast de gemeenteschool, zouden worden geruimd en dat hij op eigen kosten in de plaats van den muur eene hegge en tuin (hekwerk) om het kerkhof zoude moge zetten; naar zijne meening zouden bedoelde eikeboomen te diep wortel schieten en daardoor de begraafplaatsen benadeelen. Regenten besloten op 2 September 1777 hierover te zullen spreken met de rentmeesters der geestelijke goederen te 's Bosch, Verster en Tengnagel. Den 4 April 1778 wezen zij zijn verzoek van de hand. Het zal uit het voorgaande wel reeds gebleken zijn, zoodat het eigenlijk niet meer behoeft te worden vermeld, dat de nieuwe school en onderwijzerswoning ook aan het kerkhof gebouwd werden en wel op de oude plaats, alzoo ten zuiden van het luihuis. In 1840 is op de plaats van de in 1777 gebouwde eene nieuwe school gebouwd, die evenals hare voorgangster met stroo gedekt werd; deze nieuw school werd in 1878 door de tegenwoordige school, staande aan de Hoolstraat, vervangen; het schoolhoofd kreeg toen in de plaats van de onderwijzerswoning van 1777 ook een nieuw woonhuis en wel naast de nieuwe school. De schoolmeester van Bergeik genoot gedurende den Protestantschen tijd de navolgende inkomsten: 1°. uit de kas van het Kantoor der geestelijke goederen van Kempenland fl 200.— 1) Volgens het spraakgebruik in Kempenland is daarentegen het schoolhuis de woning van den onderwijzer. 2°. van de gemeente voor de zoogenaamde corporeele diensten 3g _ Hierover deelt Hanewinkel in zijne Reize door de Majory II blz. 149 het volgende mede: Alle schoolmeesters hebben op elk Dorp, boven hunne gewoone bezolding, zes en dertig guldens; dit noemt men het corporeel, dat is: Geld voor zoogenoemde Corporeele diensten, als bij voorbeeld: het opwinden van het Uurwerk; het smeeren van hetzelve als ook van de Klokken ; het openen der Kerk; het schoonhouden van Vloer, Banken, enz. 3°. voor het driemaal daags luiden fl 5.5.0 4°. vrije woning met tuin. 5°. het genot van het grasgewas van het Kerkhof. 6°. a het genot der schoolgelden, die per drie maanden bedroegen voor eiken leerling fl 0.25 en daarenboven voor eiken leerling die schreef, fl 0-10 per kwartaal (wegens de kosten van den inkt) en b de winst, die door hem met den verkoop van schoolbehoeften kon worden behaald. 7°. het lijhgeld; voor een groot lijk, dat begraven werd, kreeg de schoolmeester van de erven 35 en voor een klein lijk 17% duit, doch hij had daarentegen de verplichting om het doodenboek te houden. 8°. de opbrengst van den rondgang om Paascheieren. Over dit eigenaardig gebruik zie men het opstel van H. N. Ouwerling over Paascheieren in het Tijdschrift voor Noord. Brab. Geschiedenis, Taal en Letterkunde III blz. 133. Ingevolge de resoluties van den Raad van State van 30 Aug. 1731 en 12 Juni 1747 was de schoolmeester in de Meierij bovendien vrijgesteld van de inkwartiering van militairen. Meester Schaafsma was behalve schoolmeester, koster en voorlezer, ook nog meermalen schepen van Bergeik en genoot als zoodanig een extra-traktement, sedert dat de Staten-Generaal den 28 Maart 1771 hadden bepaald, dat in de plaatsen der Meierij, waar geene voldoende stof was onder de andere Protestanten om daaruit schepenen te kiezen, oveneens de schoolmeesters daartoe konden worden benoemd. Ocko Schaafsma bleef schoolmeester van Bergeik tot dat zijn schoonzoon Antony Danckers of Danckaarts hem als zoodanig opvolgde. Ocko Schaafsma was tweemaal gehuwd geweest; 1° met Johanna Sterkmans, die in 1779 reeds overleden was en van wie hij toen had vier onmondige kinderen; ') 2° met Arendina Dekkers, die de zuster was van Anthony Dekkers, schoolmeester, koster en schepen te Riethoven. 2) Antony Danckers of Danckaarts bleef schoolmeester aan de openbare school van Bergeik tot 1818. Hij werd toen als zoodanig opgevolgd door Francis Aarts, een Bergeikenaar van geboorte, die vóór dat hij schoolmeester werd eerst in Duitschland haarteut was geweest en daarna op het eiland Overflakkee met manufacturen had gevent; toen hij hiermede uitgescheiden was, had hij te Bergeik eene bijschool gehouden in de Broekstraat; hij was de eerste Katholieke schoolmeester aan de openbare school van het Hof sedert 1648. In het jaar 1800 kreeg Bergeik eene tweede openbare school en wel op den Weebosch. Den 16e October van dat jaar werd aan deze school door het Bestuur dier gemeente voor een jaar provisioneel tot schoolmeester aangesteld de burger Pieter Hoevenaers op een traktement van fl 100'sjaars, te betalen volgens decreet van het Vertegenwoordigend Lichaam uit 's lands kas; alleen hij had zich daarvoor op de in de Bossche couranten geplaatste advertenties opgedaan. Het Departementaal Bestuur van de Dommel gaf tot zijne aanstelling machtiging op grond, dat hy, geëxamineerd zijnde genoegzame geschiktheijd heeft aan den dag gelegt om 't openbaar onderwijs op 't gehugt de Webosch provisioneel voor den tijd van een jaer uyt te oeffenen. De verdere geschiedenis van het openbaar onderwijs te Bergeik is dezelfde als die der andere dorpen van ons land en daarom niet vermeldens waard. 1) Eene van dezen was Sibereghta Schaafsma, die in 1785 huwde met Antony Danckaarts, toen schoolmeester te Wintelre, later idem te Bergeik. 2) De vrouw van dezen was Barbara Clasina Peijpers, die na zijnen dood hertrouwde met Hendricus van Meurs. En nu nog iets over de bijzondere school der Zusters Ursulinnen. Te Bergeik stond oudtijds ter plaatse genaamd de Straat tegenover het Raadhuis, een huis met aanhoorigheden, dat den naam van de Keizer droeg, omdat daaruit tot het jaar 1832 hing een uithangbord, hetwelk den Keizer van Oostenrijk voorstelde. Dit huis diende gedurende eene lange reeks van jaren tot logement, herberg, en bierbrouwerij. In 1669 werd het door Frans Driedoncx en zijne vrouw Maijken Wachtelaar verkocht aan hunnen respectieven broeder en zwager Mr. Anthonie Driedoncx, die kinderloos is overleden. In de schepenregisters van Bergeik staat vermeld, dat dit huis in het begin der 18e eeuw toebehoorde aan Isaac Wachtelaar, die aldaar, behalve bierbrouwer en logementhouder, ook nog schepen was. Hij was tweemaal gehuwd, 1° met Jenneken Corstiaans Staassen, 2° met Maria Catharina Verhagen. Van de eerste vrouw had hij: a. Anna Maria Wachtelaar, die huwde 1° met Arnoldus Deenen 2° met den teut Matheus Vissers; b. Catharina Wachtelaar, die huwde 1° met Jacobus Bijvoets, 2° met Adriaan Schippers ; en van de tweede vrouw: c. Johanna Wachtelaar, capucinesse te Maeseijck; d. Petronella Wachtelaar, die huwde met signeur Christiaan Verhoeven, geboren te Kopenhagen, valkenier (zooals hij in de schepenakten van Bergeik heet), van Zijne Kon. Majesteit van Denemarken. Isaac Wachtelaar stierf in Mei 1731; bij de deeling zijner nala tenschap, welke in 1741 plaats had, werden van de Keizer toebedeeld 2/3 aan zijne weduwe Maria Catharina Verhagen en 1/3 aan zijne dochter Petronella; deze laatste verkreeg later ook nog het 2/3 harer moeder; het huis werd alstoen aldus omschreven: huysinge, stallinge, brouwhvys, schuringe, hoff en aangelagh, groot omtrent vijff loop., gestaan onder den Dorpe van Bergeijk aan het Eykereijnt. Toen Dr. G. M. Raupp, die later de Keizer had aangekocht om dit huis te verhuren, gestorven was, kocht het R. K. Parochiaal Kerkbestuur van Bergeik het in 1859 van zijne erven aan om het in te richten tot eene zusterschool en nonnenklooster. Na bij verschillende kloosterorden te vergeefs te hebben aangeklopt, gelukte het eerst in 1880 aan hetzelve om de Ursulinnen van Maeseijck te bewegen om daarin eene afdeeling harer orde te vestigen. Den 7en Mei van dat jaar vestigden zich in de Keizer eene overste en vier zusters dezer orde. Zij verbouwden de schuur van dit huis tot eene meisjesschool en openden die op 9 Juni daaraanvolgende. In 1883 deden zij de bierbrouwerij, welke tot de Keizer behoorde, afbreken en bouwden daarvoor eene kostschool in de plaats, waarin thans vele pensionnaires hare opleiding ontvangen; aan deze school verbonden zij in 1890 eene normaalschool voor toekomstige onderwijzeressen. In 1899 richtten zij de bovenverdieping van het hoofdgebouw, dat ook door haar gezet was, tot eene fraaie kapel in ter vervanging van die, welke aan het eind harer meisjesschool stond. Door al deze nieuwe gebouwen was het oude huis de Keizer overbodig geworden en is het daarom voor afbraak verkocht en gesloopt. In Juni 1900 heeft de Gemeenteraad van Bergeik op het verzoek der Eerw. Zusters Ursulinnen, die daarbij om eene subsidie vroegen, ten einde aan haar klooster een oude mannen- en vrouwenhuis te kunnen verbinden, met algemeene stemmen besloten haar daartoe eene bijdrage van fl 2500 uit de gemeentekas te verleenen, betaalbaar in twee termijnen van fl 1250, de een in 1900 en de ander in 1901. De Zusters zijn voornemens nog van dit jaar (1900) met den bouw van deze nuttige instelling een aanvang te maken. ') 1) Voor dit oude mannen- en vrouwenhuis is op 21 Maart 1901 door den eersten ondergeleekende onzer de eerste steen gelegd, waarbij hij eene toepasselijke toespraak hield. Reeds op \ Augustus daaraanvolgende was het voltooid. Aan den hoofdingang daarvan bevindt zich een hardsteenen gedenksteen met dit opschrift: Ter dankbare herinnering aan den heer P. N. Panken, anno 1901. 'HOOFDSJTUK VIII. Het Kasteel. Te Bergeik stond oudtijds een sterk kasteel of slot. Hierover schreef J. B. Grammaye in zijn Taxandria blz. 105 het volgende: praetorium aqua et vallo munitum, Backiorum olim possessio et per eos Joannis van Es, sub quo praesidio Regio instructum, et duobus hinc inde vallis, occupatur per Batavos Duce Mauritio Comité Trajecto in vanum tentato redeuntes, mansitque eo in statu donec Alondragonio visum Taxandros exarmare, et arces tres primarius, in quibus Bergeicana, solo aequare, quod factum a-nno Ongeveer hetzelfde deelde hierover mede Jac. van Oudenhoven in zijne Nieuwe ende vermeerderde beschryvinghe van de Meyerye van 's Hertogen bossche, want daar lezen wij op blz. 61: Hier (te Bergeik n. 1.) plachte een sterck ende seer wel gefortificeert casteel of slot te icesen met guarnisoen besedt, ') maer Mondragon soeckende de platten landen te ontwapenen, heeft drie stercke sloten, icaeronder dal dit van Bergheijck een was, laten omverwerpen ende slechten. Was eertijdts de wooninghe van de Bacx'en. Geen van deze beide schrijvers vermeldt het jaar waarin de slooping van dit kasteel plaats had; dit vinden wij vermeld bij Steph. Hanewinkel in zijne Gesch. en Aardrijk.sk. Beschrijving der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch, alwaar deze op blz. 374 zegt: In 1502 nam Mondragon met 3000 mannen het Kasteel of sterkte te Bergeik in en liet hetzelve omverwerpen. De opgave van Hanewinkel wordt bevestigd door het werk van Mr. van der Kemp „Maurits van Nassau" I blz. 123, omdat deze aldaar schreef: dat Prins Maurits op zijnen terug- 1) Waarschijnlijk werd met het fort, waarvan in de akte, hiervoor op blz. 32 aangehaald, de rede is, dit kasteel bedoeld. In eene Schepenakte van Bergeik van 1596 wordt verklaard, dat weleer sergeants op dat lort waren Machiel Hendrichs, in dat jaar omtrent de 32 jaren oud en woonachtig te Bergeik en Aert van Hemert, in datzelfde jaar schout van Maasbommel; hun kapitein heette Punder; blijkbaar behoorden zij tot de partij der Koningsgezinden. tocht van den mislukten aanval op Maastricht het Kasteel van Bergeik in het voorjaar van 1592 innamen het deed versterken; alsmede door het werk van Houben „Geschiedenis van Eindhoven" I blz. 244, vermits deze daar ter plaatse zegt: In de zomermaanden van 1592 enz. de grensstreken waren onveilig. Mandragon had de sterkte te Bergeik ingenomen, een voorpost als het ware van Eindhoven. Veilig kan men daarom met Hanewinkel aannemen, dat de verwoesting van het Kasteel in 1592 plaats had. Waar het te Bergeik eens stond is minder zeker; de oudste bewoners van dit dorp, die de eerst ondergeteekende onzer tal van jaren geleden daarover sprak, wisten die plaats niet meer aan te wijzen; wel konden zij zeggen waar het kasteel gestaan bad, dat in verschillende schepenakten van Bergeik het huis de Poort genoemd wordt. In den Tegenwoordig en Staat der Vereen. Nederlanden Dl. II, bevattende de beschrijving der Generaliteitslanden, hetwelk in 1740 in druk verscheen, staat op blz. 81 vermeld, dat men toen nog te Bergeik de overblijfsels van een oud en sterk slot zag, dat in den Spaanschen oorlog door Mondragon verwoest werd ; W. A. Bachiene deelt in zijne „Vaderlandsche Geographie of Nieuwe Tegenwoordige Staat," uitgegeven in 1791, in Deel IV blz. 601 en 602, mede, dat het oude slot nog bestond, doch dat het zeer vervallen was en tot eene boerenwoning gebruikt werd; en Grammaye schreef, zooals wij reeds aanhaalden, dat het kasteel van Bergeik van de Backx'en kwam aan Joan van Esch, in wiens familie wij, zooals later gezegd zal worden, het huis de Poort vonden; vat men dit alles samen, dan schijnt de conclusie volstrekt niet gewaagd, dat het kasteel stond ter plaatse waar het huis de Poort eens stond en dat dit daarvan was een overblijfsel, misschien wel, naar den naam te oordeelen, de poort of voorburcht. ') 1) In het Algemeen Neder], Familieblad V. blz. 276 staat vermeld, dat Bartholomeus van Eyck genaamd van Bruxelles (zoon van Jan Hubert van Eyck genaamd van üruxelles, die in 1491 leefde en van Helena Bacx Johansdochter), heer van het huis Berch Eyck was. Eene groote mate van phantaisie schijnt ons hieraan niet vreemd. In eene Bossche schepenakte van 1561 komt als eigenaar van een erf, gelegen aan de Eikerstraat te Bergeik, voor Gijsbert, zoon van Arnold de Bruxelles. In het register der cijnsen, behoorende tot de Domeinen van Brabant, deel Bergeik, berustende in het Rijksarchief te 's Bosch, komen velen a Bruxella's voor. Het Kasteel van Bergeik zal dan gestaan hebben op een stuk weiland, dat een ronden vorm heeft en rondom in sloten ligt tei plaatse genaamd de Lind, op een afstand van een paar minuten gaans van het riviertje, dat eertijds de Aa en thans de Keerschop heet. Zooals wij hiervoor reeds zagen behoorde het Kasteel aanvankelijk aan de familie Bacx; welke familie Bacx zij was, valt niet meer uit te maken, want men had oudtijds in de Meierij van den Bosch drie adellijke geslachten Bacx, Bax of Back ') en de familie Bacx, welke het Kasteel van Bergeik eens had, heeft geen enkel spoor achtergelaten, waaruit kan worden nagegaan tot welk van die geslachten zij moet gerekend worden te behooren. De adellijke geslachten Bacx, Bax of Back, welke men oudtijds in de Meierij vond, waren de volgende: a. dat, hetwelk tot wapen had drie gouden flesschen op een veld van sabel; tot dit geslacht behoorde o. a: Symon Bax van Herenthals, de vader van: Jan Bacx, hoogrentmeester van den Bosch, gestorven 22 Juli 1552, wiens vrouw Heylwich van den Hove hem schonk: Jacob Bacx, 2) rentmeester der Staten van Brabant in het Kwartier van den Bosch, gestorven 26 Maart 1591, die bij zijne vrouw Anna Hack, gestorven 18 Juni 1604, verwekte : 1°. Johan Bacx, kolonel. 2°. Pauwels Bacx, gouverneur van Bergen op Zoom, huwde Elisabeth Joachim, bij wie hij deze kinderen verwekte: a. Constantia gehuwd met den Staatschen luitenant Jor. Willem de Pischet; b. Anna gehuwd met David Balfourt, ridder, en c. Elisabeth, gehuwd met Jor. Johan van der Molen. 1) In de Noordbrabantsche Kempen had men oudtijds ook nog verschillende niet adellijke families Bacx; dit zal hier vandaan komen, dat de naam Back een Oud Germaansche mansvoornaam is. J. Winkler De Nederl. Geslachtsnamen blz. 96. 2) Hij verkocht in 1550 als gemachtigde van het Nonnenklooster Westeroijen bij Tiel een huis te Eindhoven, dat Symon Bax voor dat klooster had aangekocht. 3°. Marcel is Bacx, gouverneur van Bergen op Zoom, huwde Anna Maria Beek, die na zijnen dood hertrouwde met Guillaume de Levin (?), seigneur de Famars. Zij schonk haren eersten man kinderen, die in 1619 nog onmondig waren. 4°. Heylwich Bacx, die trouwde met Goyart van Eyck, zoon van Jaspar en Barbera van den Stadeacker. 5°. Symon Bacx, rentmeester der Staten van Brabant in het Kwartier van den Bosch, die huwde met Anna van Gameren, welke hem eenen zoon Jan schonk. b. dat, hetwelk tot wapen voerde: in zilver een golvende dwarsbalk van lazuur, van boven vergezeld van twee molenijzers van keel, en waarvan meer niet bekend is en c. dat, hetwelk als wapen had: in zilver een schildhoofd van keel, beladen met een loopenden zilveren leeuw. Dit geslacht, waartoe behoorde Berthout Back of Bacx, die in 1477 de heerlijkheid Asten kocht van Peter van Yertaing, heer van Heeswijk en Dinther, was afkomstig van Tilburg en zal daarom wel niets te maken hebben gehad met de Bacx'en, die het kasteel van Bergeik bezaten. De stamboom der Bergeiksche Bacx'en is blijkens het Brabant's Leenregister van Strick, het Cijnsboek van den abt van St. Jacob te Luik en de Schepenregisters van Bergeik, allen berustende in het Kijksarchief te 's Bosch, als volgt: I. Jan Bacx, stierf omstreeks 1460. ') Had tot zonen: a. Hubrecht Bacx, die volgt sub II. b. Jan Bacx, 1489 schepen van Bergeik. II. Hubrecht Bacx, 1460 na doode zijns vaders beleend met: „die gruyte van Eerssel, van Steensel, Dommelen, Rijthoven, 11 e&tei hoven, Eycke, Hapaert, Castelre, Loon, Duysele ende oick 't gruytgell 1) ln eene schepenakte van Bergeik van 1497 wordt verklaard, dat in 1405 gevestigd is op een stuk land onder Bergeik eene roggepacht ten behoeve van de gebroeders Hubrecht en Wouter Bacx Heynszonen, van wie zij kwam aan Jacob Bacx en zijne zuster. Niet onwaarschijnlijk is het dat deze Hubrecht Bacx de vader was van Jan, maar volgens eene oude, doch vol fouten zijnde genealogie had Jan Bacx tot vader Gijsbrecht 1'acx, heei van en wonende op het slot te Weelde, wiens vrouw was eene van Drongelen. van alten vrempden byere ende oick die gruyte van Lomel. Hij had vier kinderen, van wie alleen bekend is: ') III. Hubrecht Bacx, 19 Oct. 1479 na doode zijns vaders met voorschreven gruit beleend. Zijn zoon was: IV. Hubrecht Bacx, ten wiens behoeve Roelant de Coussnydei 8 Juni 1508 na doode zijns vaders Hubrecht met voorschreven gruit beleend werd. Hij bezwaarde ze in 1515 met een cijns. Zijne kinderen waren : a. Henrick Bacx, 1561 bij doode zijns vaders met voorschreven gruit beleend. (Hij had denkelijk eene dochter Katharina). b. Johanna Bacx, 27 Juni 1565 na doode van haren voornoemden broeder met die gruit beleend. c. Nicolaas Bacx, stierf omstreeks 1577. d. Margriet Bacx. e. Marie Bacx. De onder d. en e. genoemde Bacx'en, mitsgaders hare zuster Johanna weiden 15 Juni 1577 met de gruit beleend bij doode van liaren broeder .Nicolaas. Zij verkochten deze gruit aan Mr. Henrick Hovelmans zoo voor hem zeiven als voor zijne broeders en zusters, die daarop den 27 Juli 1577 daarmede werden beleend. f. Adam Bacx. Blijkens eene Schepenakte van Bergeik van 1598 verkochten Jonckheer Adam Back voor zich zei ven en voor Mr. Laureijs .Naegelmaeckers, Jacob Wachtelaer Abrahams, Mayken Lambregtsd1. en alle anderen, die eenige actie zouden pretendeeren, aan Mr. Laureijs van Bruessel (pastoor van Bergeik) eenen beempt genoempt den grooten beempt of poortenbeempt, den voorsr. Back 1.) In het jaar 1450 verleende voor Öchepenen van den Bosch, Henrick Bacx, zoon van Hubrecht Bacx van Bergeijk, eene grondrente uit een huis en eri, gelegen te Bergeik naast het erf van Klisabeth weduwe Elen. i.) Bij Schepenakte van den Bosch van 3 Juli lï'JÜ verkocht Air. Bartholomeus de Witt, advocaat te Eindhoven, als gemachtigde van Jonker Johau Carel de Jeger, heer van Eckart, wonende aldaar, deze gruit aan Jan Baptist Verheyen, rentmeester te Loon op Zanil, zijnde die gruit zijnen lastgever aangekomen als successeur feudaal van zijnen vader johan Karei de Jeger en het laatst op hem verheven 20 Oct. 1773. 14 gelegateert by Joffr. Margriet, sijn susler, gelegen in de prochie van Bercheijk ten d'Eijnde; item een sluck lants, genoem.pt de Kept, gelegen west Heer Aert van Esch erve. Daar deze beide landerijen tot het huis de Poort behoorden, zooals later zal blijken, zoo mag men wel aannemen, dat de Bacx'en, die in de hiervoor staande geslachtslijst voorkomen, de heeren van het Kasteel van Bergeik zijn geweest en dat het de kinderen van laatstgenoemden Hubrecht Bacx zullen zijn geweest, die dit kasteel aan Joan van Esch verkochten, als deze daarvan althans door koop eigenaar zoude zijn geworden, wat wel waarschijnlijk is. Behalve voornoemde Bacx'en komen in voorzegd Cijnsboek en in eenige Schepenakten van Bergeik nog de volgende voor, die zekerlijk van hunne familie zullen zijn geweest: I. Hubrecht Bacx. ') Zoon: II. Jan Bacx, wiens vrouw eene van Zittart was. 2) Zonen: III. a. Jan Bacx. b. Lambrecht Bacx. 3) Zonen: IV. a. Jan Bacx, die in 1523 rekening en verantwoording deed van zijn beheer als voogd over de onmondige kinderen van zijnen broeder Anthonis en eene dochtei Jenneken zal gehad hebben, vermits in 1524 Jenneken Jan Lambrecht Backsdr. eene grondrente vestigde op haar erf onder Waellyc (Waalwijk). b. Anthonis Bacx. Hij verleende in 1509 een cijns uit land bij den windmolen te Bergeik. Hij had twee kinderen, van wie alleen bekend is: V. Henrick of Heyn Bacx, 1550 schepen van Bergeik. Zijne vrouw heette Geertruid. Diens kinderen waren: VI. a. Peter Bacx. Hij had deze dochters: 1. Catelijn, die 1) In 1470 was Huybrecht Meus Backssoon, schepen van Bergeik. 2) Denkelijk was een zoon van hem Bartholomeus Bacx, die in 1505 voor Schepenen van den Bosch (register No. 99 blz. 432 verso) ten behoeve der Abdij van Tongerloo een cijns verleende uit land, gelegen te Bergeik ter plaatse genaamd den Wijndmoelen en uit eene bolstede aldaai gelegen ter plaatse genaamd het Broek. 3) Mogetijk was er nog een derde zoon Goeswijn Bacx, de vader van Jan en een vierde zoon Hubrecht Bacx. huwde met Corstiaan Janszn en in 1619 voor schuld verbond een huis met erf op den Weebosch onder Bergeik. 2. Mariken, die trouwde met Nicolaas Huybert Baerszoon en in 1623 haar onroerend goed verkocht, gelegen op Broexkenseijnde onder Bergeik. b. Bartholomeus Bacx, 1589 vorster van Bergeik; zijne dochter was Geertruyt Bacx, die huwde met Jan Jacobs en in 1615 een stuk land verkocht, dat onder Bergeik lag en afkomstig was van haren vader; c. Geertruydt Bacx, verkocht in 1600 met Jan Ooms, haren man, eene rente uit een huis, staande in de parochie van Eijck en gekomen van Gertruid, dochter van Jans Henrick Helssemans, iveduwe van Henrick Back, die alzoo hare moeder zal geweest zijn. Wij hebben vermeend goed te doen met al deze Bacx'en mede te deelen, omdat dit het middel kan zijn om tot de ontdekking te komen van de Bacxen welke het kasteel van Bergeik bezeten hebben. In de schepenregisters van Bergeik komt behalve laatstgenoemden Peter Bacx Henrickszn. in 1596 ook nog voor een Peter Bacx Gerritszoon. Wellicht betreffen dezen Peter Bacx de navolgende notariëele akten: 10 Mei 1625 compareerden voor Nicolaus Damen, notaris publiek en apostoliek, residerende te Luiksgestel, ten huize van den eersamen Anhonis Eysschen, herbergier te Bergeik : Mr. Peter Bacx van Ha7nondt1 geassisleert met mr Jacob Bacx, synen broeder, W Hendrick van Vlierden 1) synen swager, ter eenre, ende Joneker Franchois Proveur, Schoutelh van 't Quarlier van Kempelandt, als 1) In 1024 verkocht Jonker Rychart van Vlierden voor Schepenen van Bergeik de Santhoeve aldaar, hem aangekomen uit de nalatenschap van zijnen vader Charel van Vlierden; hieruit ging eene rente ten behoeve van Jan Schefïers, burger van 's Bosch. volmacht ende procuratie hebbende van den eersamen Peter van der Putten, coopman tot Rotterdam, ter anderen zyde, welke comparanten verklaarden : alsoo tusschen dese voorsr. comparanten ontstaan was litigie ofte proces ten insien hy, van der Putten voorsraan Jan Bacx, sijns Peters soone, by tyde hy in Hollandt of te tot Rotterdam heeft gewoont voor sijn vertreck ter zee, by borghtogt sijtis eerste comparants, hadde in leeninge gedaan die somme van 1UO guldetis, soo is dese sake by tusschenspreecken van die voorsr. goede mannen geslicht ende nedergeleijdt in voegen naar volgende: te weeten, d,.t hy, Peter bacx, stelt ende transportetrt alsulcke rente van sesse guldens jaarlijcx, als is hebbende uytten hoofde sijnder eerste huysfroue ende synen soon Jan voorsr. pro quota gehourigh, staande op pandenvan die kinderen van Peter Anthonis Eijsschen, cours nemende dato deses, ende dat in behoef van Peter van der Putten, coopman tot Rotterdam voorsrende soo m' Peter Bacx, als synen soon Jan Bacx uyllandtgh, van de pretensie van hem, van der Putten, qutlter ende, mede van den proces se ende alle oncosien, met conditie ojt geviele Jan wederom te lande quam syne andere Broeders sal hebben op te leggen enz. In den jare 1627 der maand van October den sevenden dage hebbe my Nicolaus Damen, notaris publiek ende apostolieck, residerende binnen Luycxgestel, ge transpor teert ten huyse van den eerweerdigen heere pastor van Bergeijk, alivaar in de kamer vant cranck te bedde liggen met eene subiete cranckheijt vant pleuris den achtbaren ende eer samen Pieter Bacx, nochtans syne memorie ende verstant in alles wel machtich, denwelcken met willende scheyden uyt deser werett sonder aleere van syne tyaelyke goederen te hebben gedisponeert, hem deur Godt Almachtigh op deser aarde verleent, heejt daarom willen maacken sijn testament in volgende manieren: Vooritrst recotnmandeert syne siele aan Godt Almachtigh, syne gebenedyde Moeder en den heelen Hemelschcn geselschappe, als dieselve sal comen te scheyden uyt synen lichaeme, ter geweyder aarde, versoekende dat syne kinderen hem laten naar doen een eerlyke uuytvaart naar synen state ofte doene met sooveel missen alst haar belieft te laeten naar doe7i; Komende soo tot syne tydelyke goederen, wilt en begeert, dat syne vijf kinderen, namentlijk Ruth, Jan, Pie ter, Hendrick ende Jaeequernyne in vreed/saamheijl sullen alle renten deylen, ooek die goederen, sonder twistigh te vallen ; ende oft geviele, dat Jan wederom quame, soo sal hy missen die rente van ses gulden. die hy heeft moeten aan Peter van der Pulten opdragen om te betalen die schuld, die hy lot Rotterdam gemaakt hadde voor dat Ier zee voere; noch heeft Ruth gehadt veertigh car. guldens, die moet hy oock inbrengen ende tsamen deylen oft korten, want Ruth is daar met naar duytsland gevaren, soo noch leeft. Noch begeert de testateur, dat Jacquemyne sal vooruyt hebben vijftigh guldens in plaatse van een bedde. Noch verclaart de testateur aan synen Proeder Marcelis Bacx verschuit te wesen twee hondert guldetis ; dan synen Broeder Jacob had daarinne die hellicht, waartegens Marcelis ha t van hem, testateur, ontfangen vijffthien gotide realen van het testament van Joncker Niclaas Odart tot Brussel enae anders niet, doch gelooft niet dieselve sal heysschen om redenen bekent. Wie Joan van Esch was, aan wien blijkens Grammaye het kasteel van de Back'sen kwam, valt ook niet met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk was hij dezelfde als de Jan van Esch, die blijkens Houben Geschied, van Eindhoven I blz. 179 in 1575 schout van Kempenland was en blijkens denzelfde I blz. 230 in 1583 te Eindhoven door de Spanjaarden gevangen genomen werd. ') Ook is het niet onwaarschijnlijk, dat hij behoorde tot de familie van Esch, welke wij gedeeltelijk beschreven vinden in Taxandria V blz. 263 en van wie uit de Bossche en Oirschotsche Schepenregisters de navolgende genealogie is kunnen worden samengesteld: Henrick, zoon van Arnold, den zoon van Henrick van Esch, in 1527 te Oisterwijk gegoed. Jaspar van Esch, in 1517 priester te Oirschot, zoon van Petrus Jacopszoon, die in 1516 land te Oirschot bezat. 1) In 1587 procedeerde voor de Dingbank van Bergeik Jan van Esch met den Provisor der Abdij van Postel over eene grondrente. Henrick van Esch, in 1514 priester te Oirschot. Hij had de navolgende bastaarden: ') a. Jan van Esch, in 1502 en 1534 vermeld als priester te Oirschot. b. Frans van Esch, die in 1514 voor Schepenen van den Bosch eene grondrente verleende uit een huis te Oirschot Hij huwde 1°. met Yken N., van wie Thomas van Esch, die in 1552 verkocht eene grondrente, gaande uit een goed te Waalre 2); Ariken van Esch, gehuwd met Ardt Jaspar Ardtszoon; Aleid van Esch, gehuwd met Lievyn Franszn. Sykens en Anna van Esch, gehuwd met Jan Janszoon van den Schoot. 2°. met Elsbena Engelbertsdochter. c. Aleid van Esch. d. Jaspar van Esch, schepen van Oirschot en rentmeester van Henrick van Merode, heer van Oirschot, stierf 23 December 1554; hij schijnt wel een blauwbaard geweest te zijn, want hij had zeven vrouwen, die allen tijdens haar huwelijk met hem stierven, behalve de laatste, die hem overleefde; zij waren: 1 . N. N. 2°. Agnes, dochter van Jan van Strijp; 3° Mechteld, dochter van Steven Godschalcks; 4° N. N.; 5» N. N.; 6° N. N.; 7°Elisabeth, dochter van Jan van den Schoot en weduwe van Hendrick Goyartszn van Ostade. Zijne kinderen waren: Ex 2da: a. Jan van Esch, schepen van Oirschot en rentmeester aldaar, 1610 reeds dood 3), kocht in 1593 van de Zusters van het Klooster Catharinenberg te Oisterwijk een huis, staande te Oirschot; hij huwde Theodorica, dochter van mr Willem van 1) In de eerste helft der 16e eeuw had men te Oirschot verschillende priesters met bastaarden. De kerkelijke tucht was daar toen zeer verslapt, waaraan door de oprichting van het bisdom 's Hertogenbosch weldra een einde werd gemaakt. 2) Zijne kinderen waren Henrick van Esch ; Mathijs van Esch en Elisabeth van Esch, die in 157-2 reeds weduwe was van Wouter Bacx Janszoon. 3) Denkelijk zijn het zijne kwartieren, die vermeld staan bij Joh. Th. de Raadt. Verzameling van Grafschriften en Wapens in verschillende N. Brab. kerken, no. 410. Breugel, raadsheer in den Raad van Brabant en Maria Coppins. Zij schonk hem deze kinderen: 1°. mr Peter van Esch, cantor te Gent. 2°. Helena van Esch h. Johan Hesius. 3°. Henrick van Esch, 1628 reeds dood, h. N. N., van wie Louise van Esch, die trouwde met Alexander van der Goes. 4°. Peryntken van Esch, h. Dirck Janszoon van der Sterre. 5°. Anneken van Esch, stierf 26 Sept. 1637, h. Henrick van der Sterre, schout van Eindhoven en Woensel, stierf 4 Feb. 1641. 6°. Caspar of Jaspar van Esch, h. Esther Zegers, van wie een zoon Maximiliaan van Esch. 7°. Agnes van Esch, h. Johan Beyhard, schout van Moergestel. (Hunne kwartieren vindt men vermeld bij Joh. Th. de Raadt Verzameling van Grafschriften en Wapens in verschillende N Brab. Kerken No. 339). Ex. 3a: b. Henrick van Esch, huwde Maria van Laarhoven weduwe van Roelof Schoof. Zijn zoon was Caspar van Esch, die in 1604 als luitenant kommandeerde op het kasteel te Boxtel. c. Arieke van Esch. d. Heylken van Esch, h. Frans Willems Andrieszn. e. Philips van Esch, huwde 1°. met Aleid, dochter van Leonard Henrickszoon Verbeeck die hem schonk: a. Jaspar van Esch, 1618 voor Oirschot aangesteld tot stadhouder van den Kwartierschout van Kempenland, h. 1°. Anneken, dochter van Henrick Jan Gerardszoon, die hem baarde eene dochter IJken van Esch, welke trouwde met Gijsbert, zoon van Nicolaas Goort Dierckx ; 2°. Willemken, dochter van Jordaan Willemszoon. b. Dochters. 2 . met Margaretha Verbeeck, de zuster zijner eerste vrouw. f. Maria van Esch. g. Martha van Esch. h. Rycalda van Esch. Ex? i. Jacob van Esch, huwde N. N ; van wie kinderen. Zooals uit bovenstaande genealogie gereedelijk valt op te maken behoorde Joan van Esch, die eigenaar werd van het kasteel te Bergeik, tot geen der daarin vermelde personen. Er waren ten tijde der in vorenstaande genealogie genoemde van Essch'en nog andere personen van dien naam te Oirschot, die het niet zoover in de wereld brachten als de eerstbedoelden, hoewel dezen slechts uit bastaardij waren voortgesproten, doch ook van hen blijkt niet, dat zij Joan van Esch, den heer van het kasteel van het Bergeik, tot den hunne konden rekenen. Tot welke familie van Esch behoorde hij dan? Wij durven op die vraag geen beslist antwoord te geven. Het meest waarschijnlijke is, dat hij een afstammeling was van Dierck van Esch, zoon van den priester Daniël van Esch, welke Dierck door den Heer van Oud-Herlaer in 1529 met een goed onder Reusel werd beleend. Immers in eene Bossche Schepenakte van 1557 compareert een Joannes van Esch Diercxzoon. Zijne vrouw was blijkens diezelfde akte Aleid van Kessel. ') Wanneer ook in dit geval waar mocht zijn, wat oudtijds zoo vaak het geval was, dat n. 1. de kleinzoon den voornaam van zijnen grootvader droeg, dan zal na te noemen Mr. Dierck, die zooals wij later zullen zien, eigenaar was van het huis de Poort, hetwelk wij voor een overblijfsel van het kasteel van Bergeik hielden, — de zoon van Joan van Esch geweest zijn. Een andere zoon van hem zal geweest zijn Heer Aert van Esch, 1) Blijkens dezelfde Schepenakte van den Bosch van 1557 (register No. 199 'ol. 178) was zij eene dochter van Willem van Kessel Vastartszoon en Hen>jrica, dochter van Leonard Jacobszoon van Vecliel en was zij toen als erfgenaam harer ouders medegerechtigde in een huis, staande in de Hinthamerstraat te 's Bosch. welke, blijkens de hiervoor aangehaalde Schepenakte van Bergeik van 1598, aldaar geërfd was naast het stuk land genaamd de Kept. Schutjes zegt van hem in zijne Geschiedenis van het Bisdom 's Bosch III blz. 508, dat hij afkomstig was van Eersel en in 1554 pastoor van Duizel werd; ') hij was ook kanonik van het Kapittel van St. Jan te Utrecht en overleed 28 Febr. 1610. Mr. Dierck van Esch voornoemd, heer van de Poort, in eene schepenakte van Bergeik van 1624 vermeld als eigenaar van een erf, gelegen aldaar onder het Eikereind nabij het riviertje de Aa (de Keerschop), huwde tweemaal. Zijne eerste vrouw was Johanna Scheelen, die hem schonk eenen zoon Jan van Esch. Blijkens de Schepenregisters van Bergeik sloot Mr. Dierck van Esch ten opzichte van dien zoon het volgend accoord: D'Eersaeme Mr. Dierck van Essche als vader van synen soone Jan, verweckt by Joffr. Johanna Scheelen, ter eenre ended'eerntfeste Geridt van den Steen, momboire van Janne, sone Mr. Diercxs voirsr., sijnde geassocieert met J°r. Henrick Scheelen als toesiender, met heere ende Mr. Laureys van Bruessel, pastoor tot Bercheijck, parthye ter andere syde, zijn geaccordeert als volgt: dat voirsr. Mr. Dierck als vadere gehouden sal sijn tsyner laste alleen te dragen de geheele schulden soo van de uutvaerden als andersints den sterflfhuyse aengaende ende daer beneffens synen voirsr. soon Jan nogh geen vier jaere oudt wesende tot synen costen te onderhouden in cost, dranck, cleederen met allet tgene hem nodich weesen sal] ende aen de schoole te onderhouden enz., sijn soon eens te geven een alinge som van vijff hondert rijnssguld., in plaetse van welcke sal die voirsr. Mr. Dierck tsynen proffijt behouden alle deselve mobile ende erffhaeffel. goederen. 14 Oct. 1616. Na doode zijner eerste vrouw hertrouwde Mr. Dierck van Esch met Catharina van den Steen, dochter van Mr. Godevaert van den Steen, schout van Boekelt en Margriete Cremers, J) de dochter 1) Zie nog Schutjes eod II. blz. 247. 2) In 1099 woonde te Roermond Margaretha van den Steen weduwe van Petrus van den Broucq. van Mr. Peter Cremers, die te Boekelt woonde. Mr. Dierck van Esch was reeds overleden in 1639, als wanneer wij zijne weduwe Catharina van den Steen reeds hertrouwd vinden met Moyses Lenarts van Aelst. Voor Schepenen van Bergeik werd 5Nov. 1650 zijne nalatenschap verdeeld tusschen de kinderen uit zijn eerste huwelijk met namen : Dierck, Aernout, Anthoni en Catharina van Esch, gehuwd met Bartholomeus Gijsbrechts Bijnen; zijn kind uit het eerste huwelijk was blijkbaar toen reeds overleden. Volgens die akte: sijn ioen te deele gevallen Aert van Esch ende Catharina van Esch het huys de Poorte, soo dat gelegen is omwatert, hoff, schuere ende andere timmeragie, de beddekoetse op de camere ende in den keuken met alle tgene daerinne nagelvast is; item het bleijckvelt, het duyffvelt, den bempt genoempt den Berbiersbempt, het voorhooft voor de voorsr. poorte, den jongen bogart metten halven Jan Verhoeven 1) acker, het lant boven den Vesseman, de Ilooge Kepte metten Valckenboecht, soo ende gelijck dese bovengeschr. perceelen van dien gelegen sijn, enz. Deze kinderen hadden reeds in 1644 op het voorschreven goed eene grondrente gevestigd, zooals blijkt uit de navolgende Schepenakte van Bergeik van 30 Mei 1644: Dierck, sone wylen Mr. Dierck van Esch, voor hem selven ende vervangende Aerden synen broeder, daer hy hem fort ende sterck voor is maeckende, Anthoni, sone Mr. Dirck van Esch ende Catharina syne sustere, geassocieert ende by overstaen van Willem Janssen van Doren henne vooght ende momboir, alsoo gelycke kijnd. ende erffgen. wylen Mr. Dierck van Esch, lyden ende kenden wel ende deugdelijck schuldich te sijn enz, te gelden ende te betaelen Mr. Everarden van den Steen, schouteth tot Boekelt, hennen oom, eene jaerlyxe erfïloss. renthe van vijff ent sestich gl. enz. te beuren van ende uuyt henne huyssinge meth hoff, wesende rontsomme omwatert, gestaen ende gelegen in de prochie van Bercheijck, genoempt de Poorte, mette appendentien ende dependentien daertoe gehoorende. 1) lil voormeld Cijnsboek komt onder Bergeik als vergelder eener rente voor Jan Jansen Verhoeven voor zijnen grootvader Henrick Back. Blijkens Schepenakte van Bergeik van 14 Nov. 1650 heeft Aert van Essch erfelijk opgedragen Dierck van Essch, synen broeder ende Aldegonde, diens huisvrouw, alles wat hem, Aert, bij voorschreven boedelscheiding was toebedeeld. Den 10 Jan. 1651 deelden blijkens eene Schepenakte van Bergeik Dierck van Esch en zijne zuster Catharina wat zij in voege als voorzegd met elkander in onverdeeldheid hadden gekregen; daarbij werd toebedeeld aan: Catharina van Esch, huisvrouw van Bartholomeus Gijsbrechts Bynen, geassisteerd met haren schoonvader Gijsbrecht Bynen, het halff huys (de Poort n.1.) mette keucken ende de voorste camere, kelder ende solder, scheydende int middel van de schauwe, mette coetsen ende schappvangh ende anders daerinne nagelvast is, het backhuys, den achtersten stalle aen de schuere metten halff hoff te lancx gedeijlt, daertegen gelegen; den jongen bogaert; het steenvelt; den halven Barbiersbempt; het busselken vooraen ; de groese; den halven Vesseman oistwaerts; de helft van de Kepte ende den halven Valckenbocht; en aan Dirck van Esch, het halff wedergedeelte van de voorscr huysinge met twee bovencamers, scheyende als voorscr. is op de schauwe oistwaerts metten kelder onder deselve gelegen ende de beddecoetsen op de voorscr. kamer staende; den halven hoff ende het bleijckvelt lanxt de veste, beyde suyden te lanx door metten geheelen schop aan den gevel oostwaerts; item de schuer van drye gebijnten soo dat opgeleijt is naest den stal ende beyde condividenten beteeckent; item den ouden bogaert; het smal bempdeken daerby gelegen; item Jan Verhoevens bempt metten halven Barbiersbempt; item de gerechte wederhelffte in den Vesseman; item de helft int lant op de Kepte genoempt neffens den Kerckwegh; item den halven Valckenbocht. Sullen blyven int gemeijn de backoven ende trappe met de brugge ende poorte, van welcke de reparatie van weder syden sal worden gedaen. Blyvende onverdeijlt twee ryen eycken boomen, voor de brugge der voorscr. huysinge staende tusschen beyde de boomgaerden. In 1670 behoorde het huis de Poort nog aan Dirk van Esch en zijne zuster Catharina, de vrouw van Bartholomeus Bijnen; later behoorde het alleen aan deze echtelieden, zooals blijken zal uit na te melden akte van scheiding en deeling hunner nalatenschappen; op welke wijze dezen daarvan de uitsluitende eigenaars werden, is niet meer na te gaan; waarschijnlijk gebeurde het ingevolge koop. Alvorens de verdere lotgevallen van het huis de Poort mede te deelen uit den tijd dat de familie Bijnen het alleen bezat, zij hier nog het volgende medegedeeld over de kinderen van Mr. Dierck van Esch en Catharina van den Steen. Zij waren, zooals wij reeds zagen: a. Dirk van Esch; hij was president schepen van Bergeik en had van zijne vrouw, wier naam onbekend is, deze kinderen: Dirk van Esch, die huwde met Jenneken Thomas; Marten; Jacob ; Govert Mathijs ; Arnoldus ; Maria en Catharina van Esch. b. Aernout van Esch ; hij was kanonik van St. Servaas te Maastricht en verkocht in 1676 zijne onder Bergeik gelegen goederen aan zijnen neef Bartholomeus Ooms. c. Sr. Anthony van Esch ; was ook schepen van Bergeik; in de Protocollen der Dingbank van die plaats komt omtrent hem de navolgende akte voor: Sr. Antoni, soone Dirck van Esch, inwoonder ende oude schepene binnen de vryheijt van Bercheijck, verbindt zich te betalen eene erfrente aan Goyarden, soone Willem Berchmans, notaris ende landmeter oock tot Bercheijck woonende, te vergelden van ende uyt syne huysinge, schuere ende schoppe enz., gelegen onder de voorsr. vryheijt van Bercheijck ter plaetse gent. d'Eyckereijnde ontrent den Vogelsanck, met d'een zyde ten noorden aen erve heer Aert van Esch, canonicus, ende noch van uyt eenen beemt den Vorsten beemt genaemt, groot ontrent drie lop., gelegen ter plaetse voorsr. met eene zyde westwaerts aen eenen leywegh, d'ander zyde oostwaerts aen de watergracht oft veste van 't huys, de Poorte genaemt, competerende Dirck van Esch ende Bartholomeus Bynen. 2 Nov. 1670. Zijne vrouw was Walburgh Proveur (of Prouveur), dochter van Jonker Franchois Proveur. Deze was schout van het Kwar- tier van Kempenland en woonde te Oirschot, ') alwaar hij zijn huis, het Hooghuis genaamd, 2) had staan; ook bezat hij een watermolen, genaamd de Kersop,met huizing, landerijen enz.,welke watermolen met de huizing stond onder Riethoven, terwijl de landerijen gelegen waren onder Dommelen. Hij had van zijne vrouw Johanna Eelkens, dochter van Henrick Janszoon en Anna de Hont Henricks dochter, deze kinderen : 1° eene dochter, die huwde met N. Claessonne (ook wel Cleson genaamd), uit welk huwelijk geboren werd Maria Anna Claessonne; 2" Hendrick, die huwde met N. N.; 3° Maiia; 4° voornoemde Walburgh, die als gezegd gehuwd was met Sr. Anthony van Esch; en 5° Barbara, gehuwd met Jor. Jacques Pardo, zoon van Digo Pardo den jonge. d. Catharina van Esch, die trouwde met Bartholomeus Bijnen, waardoor zij de helft in het huis de Poort in zijne familie bracht. Toen deze beide laatsten overleden waren, werden blijkens akte, den 22 Sept. 1694 verleden voor Schepenen van Bergeik, hunne nalatenschappen verdeeld tusschen: Anna Maria Bynen, geassisteert met Adriaan Wachtelaars, haren man en mornboir; Helena Bynen wede van Bartholomeus Ooms 3), geassisteert met Dirck Berchmans, president schepen deser Dingbanke; Elisabeth Bynen, meerderjarige dochter, geassisteert met Dirck van Esch, haren neve, als haren gecoren ende geassumeerden momboir in desen; Dirck Bynen; Martina Bynen huysvrouwe van Adriaan van Poppel, ende vermits d'absentie van haren man geassisteert 1) In eene Schepenakte van Oirschot van 1603 wordt getuigd, dat hij, die toen reeds Kwartierschout van Kempenland was, hem metterwooone hee\t begeven binnen deser vryheijt van Oirschot, tegenwoordicli bewonende het Steenenhwjse, covipeterende Joncker Rychardt van Vlierden. 2) Uit huis werd in eene schepenakte van Oirschot vau 1659 aldus omschreven: een omwaterd groot huys met schuyr, stalling, schop, driessen, wayland, boomgaard en hof, groot omtrent 0 loopen saats, staande en gelegen te Oirschot, parochie St. Peter, haardgang van den Kerkhof, ter plaatse de Heuvel. Het werd in dat jaar toebedeeld aan Barbara Proveur gehuwd met Jor, Jacques Pardo en Walburgh Proveur gehuwd met Sr. Anthony van Esch. In 1661 kreeg Barbara Proveur het huis geheel in eigendom. Het was alkomstig van de familie van der Ameyden. 3) Zij .hertrouwde na zijnen dood met Cornelis Jan Daris, weduwenaar van Maijken Scnoofs. met de heer Franchois Waterbeek, representerende 't officie deser Dingbanke, ende laalstelijck Hendrick Bynen, in dier qualiteijt te samen kinderen ende erfftjenamen van wijlen Bartholomeus Bynen, verweckt aan Catharina van Esch, hare overleden ouders zalr, verklarende dat zij van de erffelycke goederen by hare voornd. ouders metter doodt ontruymt ende naargelaten, staande ende gelegen aan het Eykereijnde onder de Parochie van Bergeijck, hebben gemaakt dese minnelijke scheydinge ende deylinge: Ende is by blinde lottinge te beurte gevallen aan Anna Maria en Marlina Bynen: De eerste cavel in de huysinge (de Poorte n.1.), te weeten de voorste camer in de huysinge, te reeckenen van den ingang van de brugge ende poorte met de solder ende dack daarboven tot de keucken toe, sullende den ingangh van de voorn, kamer ende keucken in het portaal gemeen blyven, gelijk mede gemeen sal blyven tusschen de voorn, kamer ende keucken den borriput, daartoe in het portaal by den bornput in de kamer een deur sal moeten werden gemaakt, ende de bornput int gemeen in reparatie moeten werden onderhouden. Item alsnoch het Kleijn huysken met het kelderken ende den koeystal ofte neeren met het derden deel in den hoff ofte thuyn achter de schuyre binnen de gracht ofte veste; den Steenbeembt tusschen de gracht van de huysinge en den Poortenbeembt gelegen. Item beyde de percelen groese in den Vessemman. Item een stuck ackerlandts genaamt den Valckenbocht met noch een stuck ackerlandts, genaamt het Schaalgiebochtjen, ende uyt dese cavel jaerlijx te gelden ende betalen twee stuyvers geestelycke rente aant comptoir van den Heere rentmeester Beresteyn ende vijf stuyvers aan de Taaffele der H. Geestarmen alhier tot Bergeijck. Ende aan Dirck ende Helena Bynen is by blinde lotinge te beurt gevallen: De tweede cavel in de huysinge, te weeten de keucken met de cleyne op- ofte keldercamer ende de voorste kelder met den solder ende dak boven de keucken ende opcamer, met de helfte in de schuyre, te reeckenen van de koestal ofte neeren ende cleijn huysken ende het derden deel te midden in den hoff ofte thuyn. Item den middelsten Barbiersbeemt, gelegen tusschen den Barbiersbeemt ende Poortenbeembt, hieruyt jaarlijcx tegelden ende te betalen een braspenningh in twee texten chijns aan den rentm'- der Domainen van Brabandt over de Stadt ende Meyerye van 's Hertogenbosch. Item den cleynen Boomgaard, gelegen tusschen de Gracht van de huysinge ende den Vogelsangh ofte een leyweeghken. Item een stuck ackerlandts, genaamt de Kept; hieruyt jaarlijcx te gelden ende te betalen een braspenningh chijns aan den Abt van St. Jacob tot Luyck. Item een stuck ackerlandt, genaamt de Hutt. Ende aan Elisabetli ende Hendrick Bynen is by blinde lootinge te beurte gevallen: Het derde deel ofte cavel in de huysinge, te weeten de groote op- ofte kelderkamer achteraan met den achtersten kelder ende de solders daerboven ende den geheelen duyvensolder met het dack, de paardestal met den schop ende de helfte van de schuyre ; het derdendeel in den hoff ofte thuyn, te reeckenen van de oostzyde af aan; item het duyffvelt ende smalvelt, alsmede den Barbiersbeembt nevens erve Jan Janszn. Keunen; het ackerland in den Yessemman, groot ontrent vier lopen zaat; item Jan Verhoeven acker met den Beuserbraackaker. Blijft tusschen voorn, condividenten int gemeen de brugge ende poort, alsmede de passagie van de brugge tot aan den drayboom ende gemeente; alsmede den misthoff van de huysinge ende het backhuysken, om by ieder van de condividenten gemeen gebruykt te mogen werden ende sal de reparatie ende onder houdinge van de poort, brugge, backhuys ende drayboom by de gesamentlijke condividenten moeten werden gedaan ende becostigt, enz. ; van gelycken sal de visscherye van de gracht ofte veste int gemeen blyven, enz. Niemandt van de voornoemde condividenten sal vermogen van haare aangedeelde cavel ofte portie in het groot woonhuys ietwas af te breecken, maar ter contrarie syne cavel in behoorlyke reparatie moeten blyven onderhouden. Belovende zy voornoemde gesamentlyke vijf condividenten ieder jaarlijcx op nieuwe jaarsdage aan hare suster Elisabeth Bijnen in consideratie van hare impotentie te zullen geven ende betalen een somme van drie guldens drie stuyvers in geldt, ende nu noch uyt den gemeenen boedel eens een mudde rogge ende ses vaten boeckweijt ende een nieu cleet ter somme van achttien guld. Enz. Aldus geloot, gecavelt, gedaan ende gepasseert ten sterfhuyse van voornd. Bartholomeus Bynen binnen Bergeijck ter presentie ende overstaen van Dirk Berchmans, Jan Janszn. Keunen ende Dirk Hoecx, schepenen op heden den 22e" Sept. 1694. Bij schepenakte van Bergeik van 5 Nov. 1694 droeg Helena Bynen weduwe van Bartholomeus Ooms aan haren broeder Dirck Bijnen ') over hetgeen haar bij voorschreven akte was aan bedeeld. Het volgend jaar verbond Anna Maria Bijnen huisvrouw van Adriaan Wachtelaar voor schuld ten behoeve van Isaac Janszn. Wachtelaar en diens echtgenoot Jenneken Corstiaans Staassen hare hellt in een beemd, genaamd den idteenbeembt, dien zij in onverdeeldheid bezat met Martiua Bijnen huisvrouw van Adriaan van Poppel, en was gelegen aan het Eykereijnde onder de Parochie van Bergeijck, d'een zyde aan den Molendijck, de andere zyde de kinderen en erfgenamen bartholomeus Doms, 't een eijn.de aan de gracht oft veate van de liuysinge ter poorte, 't ander eijnde franchois Water beeck ■). Den Ho iNov. 17uu neeft voornoemde Anna Maria Bijnen geassisteerd met haren man Adriaan Wachtelaar, met de gewoone vertydenisise gecedeert ende getransporleert aan ende ten behoeve van Jjirk Bynen, haren broeder, haar comparantes contingent ende gedeelte in de huysinge, Itoff ende omgracht ende veste, alsmede naar gedeelte in de beddekoets in de kamer staande, haar transportante competerende in de naargelatene huysinge genaamt Ten Poorte, by haar voornd. transportantes overleden vader ende moeder zal naergelaten, staande ende gelegen aan het Eykereijnde enz. 3) 1) In eene Schepenakte van Bergeik van 1704 wordt gezegd, dat Dirck Bynen, valkenier van zijne Kooinsch lveiz. Majesteit, toen te Bergeik woonde. Denkelijk was Inj dezellde als die, welke een aandeel in liet huis de Poort kreeg. •1) 1'rotoeollen der Dingbank van Bergeik. 3) Alsvoor. Van nu af aan heette het huis de Poort of. zooals het later heette Ter Poorte, in al de Schepenakten van Bergeik het Slot, o. a. in de navolgende: De heer Adam Wagtelaars als momboir en Adriaan Adriaen Nyssen, toesiender over Johannaen Dorothea Bynen, minderjarige kinderen van wylen Dirk Bynen en Jenneke Janssen van Gestel, in hun leven egte luyden, gewoont hebbende tot Bergeijk, mitsgaders Bartel Bynen soo voor sig selven alsmede als last en procuratie hebbende van Arnoldus en Gysbert Bynen, wonende tot Haerlem en Alkmaer, gesamentlyke kinderen en erfgenamen van wylen den voorn. Dirk Bynen en Jenneke Janssen, vercoopen en transporteeren aan en ten behoeven van Adriaantje Jan Palen wede Hendrik Bynen een gedeelte van de huysinge en hoff en erve, daer de schuyr op staat, van ouds genaamt het Slot, gestaan en gelegen alhier tot Bergeijk, soo als het van ouds gepossideert is geweest by de voorn, vercopers. 3 Febr. 1742. Denkelijk waren van af toen de weduwe van Hendrik Bynen en haar kind of kinderen de uitsluitende eigenaars van het Slot, dat daarna is gekomen aan Catharina Bijnen, die een harer kinderen of wel haar kind zal geweest zijn en gehuwd was met Francis Rademakers. De kinderen en kleinkinderen van deze laatstgenoemde echtelieden verkochten het Slot weder, zooals blijkt uit de navolgende Schepenakte van Bergeik: Compareerden voor ons ondergenoemde President en Scheepenen des dorps van Bergeijk (Jan Ramaer, president, Ocko Schaafsma en Christiaan Verhoeven, schepenen) Anna Rademakers, geadsisteerd met Goyaart van der Linden, haaren man en momboir, Adriaantie Rademakers, meerderjarige jonge dogter, geadsisteerd met Ocko Schaafsma, schepe, als haer verkooren momboir in deesen, Allegonda Collon, wede en testamentaire erfgenaam van wylen Willem Rademakers, geadsisteerd met Jan Ramaer, president, als haar verkoren momboir in deesen. mitsgaders Jan Jacob Rademakers en Hendrich Carnhouts, als wettige voogden over de twee onmondige kinderen van wylen Hendrich Rademakers, uyt cragte van authorisatie, enz., verclaarden in vollen vryen eygendom wel en wettelijk te cedeeren, te transporteeren, op te 15 dragen en over te geeven, gelijck zy doen by deesen, aan ende ten behoeve van Francis Ermen en Hendrik Aarts, inwoonders tot Bergeijk, ieder voor de helft, eene Huysinge en hoff met de vesten daerby gehoorende, grood circa drie loopense oft zoo grood en cleijn gelegen is, genaamt het Slod, gestaan en gelegen tot Bergeijk, aen erve oostw. de verkopers, westw. Antony van Mol cura suis, zuyt Jan Leendert Thilburgs en noord de wed. Antony Dekkers, zijnde los en vry en geen Leen subject, voor eene zomrne van drie hondert en vijftigh guldens. 10 January 1784. Hendrik Aarts, die als voorzegd door koop eigenaar voor de helft van het Slot werd, was gehuwd met Anna Maria van Meeuwen. Zij had tot broeder Antony en tot zuster Dorothea van Meeuwen, met wie zij goederen erfde van hun aller oomJohan Baptist van Meeuwen, die in 1777 als pastoor te Westerhoven overleed en volgens het bekende werk van Schutjes van Osch geboortig zoude zijn, wat evenwel niet waarschijnlijk is. In 1789 erfde haar kind, alsmede Maria Anna van Meeuwen huisvrouw van Arnoldus Heuvels, wonende te Westerhoven, Maria van der Velden weduwe van Dirk van Meeuwen, wonende te Woensel, als moeder en voogdes hunner twee minderjarige kinderen en Theodora van Meeuwen, woonachtig te Zevenbergen, de nalatenschap van hunne moei Catharina van Meeuwen, huisvrouw van Jan Jonkers, overleden te Westerhoven. Francis Ermen, die een Teut was, werd door koop ten slotte eigenaar van het geheele Slot, zooals blijkt uit de navolgende Schepenakte van Bergeik : Voor president en scheepenen des dorps van Bergeijk (Jan Ramaer, president, Franciscus van Poppel en Pieter Willems, schepenen) verkoopen de voogden van het onmondig kint van weylen Hendrik Jan Aarts, verweckt by meede weylen Anna Maria van Meuwen, met name Godefridus Hendrik Aarts, overleden tot Bergeijk, aan Francis Ermen, coopman tot Bergeijk, de helft in een bouwvalligh liuys, van ouds genaamt het Slodt en in den hof en in de veste daarby gehorende, groot int geheel circa drie loopense, gestaan ende gelegen onder den dorpe van Bergeijk aan het Eykereijndt, o. de kinderen Francis Rademakers, Kerk op het Hof in 1890. Bergeik. w. Adam Meulendijks, z. Jan Tilburgs en n. de Wed. Antony Deckers cum suo voor fl 195. 16 Oct. 1788. Het Slot was, toen Francis Ermen het kocht, reeds sedert lang vervallen, zooals blijkt uit het in dit hoofdstuk aangehaalde werk van Hanewinkel. Het zal er toen uitgezien hebben, zooals het staat afgebeeld op nevensgaande plaat, waarvan het origineel op het Kasteel Heeswijk berust. Francis Ermen brak het af en verkocht gedurende vijf jaren afbraak daarvan, wel een bewijs dat het solied gebouwd was geweest. Dit komt ook overeen met hetgeen oude lieden daarvan jaren geleden verhaalden; volgens hen bestond toch dit kasteel of ontwaterd huis, zooals Hanewinkel t. a. p. het noemde, uit dikke en hooge muren, waarin zich getraliede vensters bevonden. Het had, zooals zij ook nog verhaalden, slechts een verdieping, waarop een leien dak stond en een torentje tegen de Z. O. zijde van het gebouw. In 1843 werden de grachten van het Slot bijna geheel gedempt; ook zijn toen de fundamenten daarvan uitgegraven ; zij bleken te bestaan uit buitengewoon groote baksteenen; bij deze gelegenheid werd, ter plaatse waar volgens de overlevering zoude gelegen hebben de ophaalbrug van het Slot, opgedolven eene steenen kruik uit de Middeleeuwen, welke met verschillende wapens versierd was. Thans bestaat er niets meer, dat nog herinnert aan het Kasteel of Slot van Bergeik, of zoo als men het ook noemde het huis de Poort of Ter Poorte, behalve de ronde vorm van een stuk weiland. HOOFDSTUK IX. De kerken en hare bedienaren. a. Vóór 1648. Ter plaatse waar thans staat de tegenwoordige R. Katholieke parochiale kerk van het Hof ook wel de Groote of St. Pieterskerk genaamd, moet in overoude tijden gestaan hebben eene kerk van minderen omvang, welke geheel of gedeeltelijk van tufsteen gebouwd en denkelijk in den Romaanschen stijl opgetrokken was. De fundamenten van die kerk bestonden uit stukken ijzersteen en keien van verschillende grootte, zooals men die thans nog overvloedig in den bodem van Bergeik aantreft. Van deze oude kerk is waarschijnlijk het eerst het priesterkoorafgebroken en wel, te oordeelen naar den bouwstijl van het tegenwoordige priesterkoor, dat daarvoor in de plaats kwam, in de eerste helft der 15e eeuw; daarna zal het schip der kerk met zijne beide zijbeuken, ter lengte van 23 meter zijn gebouwd; een en ander is blijkbaar eerst geschied na 1422; immers op den 20e" April van dat jaar verleende Jan IV, hertog van Brabant, aan de goede lieden van Bergeik een charter van dezen inhoud: Jan by der gracien Gods hertoghe van Lotheringen, van Brabant, enz. Ons is ghetoent hoe dat die goede luden van Bercheijck hen pinen hoer kercke ende toren te maken ende die tereeren Gods na huere macht te tijmmeren ende op te brengen, 'twelckezy, zonder grooten cost daeraen te leggen, qualic gedocn souden connen ende toegebringen, het en sy, dat wy hen, van zunderlingen gracien daerop te voorsien, gonnen ende consenteren wouden, dat aen hoeren gemeijnten tot Bercheijck voers. te nemen ende te maken ende dat zy alsoe veel van hoeren voirs. gemeijnten vercoopen ofte t'erfchijns gheven mochten, daermede zy den voerscreven cost vervallen ende doen muchten ende niet vorder. Soo eest, dat wy, aensiende den goeden wille ende begheerte onser goede luden van Bercheijck voers. als diegheene die zunderlinge begherte hebben, dat onse Godshuyse ter eere Gods ende zijnre lieve Moeder gebetert ende opgetimmert werden, te dijen eijnde, dat men den dienst Gods te bat ende te bequamelycker darin doen moghe, den voirs. onsen goeden luyden van Bercheijck geconsenteert, gewillecoirt ende verleent hebben, hebben geconsenteert, willecoiren ende verleenen met desen onsen openen brieven, dat zy by rade der Scêpenen, Kerckmeesters ende een deel van den goeden knapen aldair dien cost onder hen setten selen moghen ende dat zy dan alsoe vele van hoire gemeijnten selen moghen vercoopen ofte t'erve gheven, daer sy dien cost, dien sy om die voers. kercke ende torre metten toebehoirt te maken ende te versieren mede vervallen moghen ende betalen ende niet meer noch vorder, behoudelick hen hoiren charten in hoire macht te bliven. Sonder argelist. In oerconden des briefs, daer wy onsen zegel aen hebben doen hangen. Gegeven in onser stat van Loeven XX dagen in Apprille int jaer ons heren dusent vierhondert twee ende twintich. Aldus onderscreven by mynen heere, den hertog, daer die heere van Rotselaer, Jan van Glymes ende her Henric van der Lecke, heer van Heeswyck, by waeren. (Arch. de Belgique, Chambre des Comptes). Nadat deze tweede kerk voltooid was, zullen daaraan de beide kruispanden gebouwd zijn, welke thans nog bestaan en waardoor deze kerk den vorm van een Latijnsch kruis kreeg. Van deze tweede kerk, die in den Gothieken stijl werd opgetrokken, getuigde J. van Oudenhoven t. a. p-: deze parochie kerck is van een aensienlyke gebouw ende van een groot begrijp ende is de Moeder Kerck van veele Kercken hierontrent. Grammaye schreef er t. a. p. hetzelfde van, n.1.: ecclesia Apostolorum principis titulo mater est plurium in circuitu Ecclesiarum, spectabilis illa formae et capacitatis. In den Tegenwoordigen Slaat van Staats Brabant wordt zij genoemd een groot en fraai gebouw.. Volgens Schutjes Gesch. van het Bisdom 's Hertogenbosch III blz. 233 was zij de moeder der kerken van Luiksgestel, Riethoven, Westerhoven, Dommelen en Borkel, die allen bij verloop van tijd tot parochiekerken werden verheven; hij zegt van haar nog, dat zij was eene integra ecclesia. Zij werd aan den H. Petrus (1 Augustus) toegewijd, zooals zij dit ook nu nog is. Het gewelf van het priesterkoor dezer kerk bestond uit baksteen ; van het overige der kerk werd het gewelf van hout gemaakt, tot betaling waarvan de gemeente Bergeik in 1525 wederom verzocht communale gronden te mogen verkoopen; zij deed dit bij een request, dat luidde als volgt: Aen mijne Heeren den Cancellier en de andere van den Rade in Brabant. Thoonen ende geven seer oitmoedelijck te kennen Uwer Heeren goetwillige ende onderdanige dienaren Scepenen, Kerckmeesters ende gemeyne nagebueren der vryheijt van Bercheijck, binnen desen lande van Brabant, hoe's dat t'andere tyde heure voerdere zekere letteren van octroye, oirlove ende consente vercregen hebben gehadt van wylen Hertog Janne van Brabant zaliger memorien, by denwelcken hen geoirloft, geconsenteert ende geaccordeert wort, dat zy ter eeren Gods ende ter edificatie ende behoudenisse van zynen temple ende prochiekercke van der vryheijt van Bercheijck voerscr. souden mogen vercoopen alsoe vele van hueren gemeijnten ofte t'erve uuytgeven, als henluyden van noode zijn zoude om t' volmaken van haerder voirscr. kercken ofte torre ende nijet voirder. Ende hoewel desen achtervolgende de voirn. supplianten ende haere voerders wel hadden mogen gebruycken 't beneficie van haeren voersr. openen letteren van octroye ende consente, nijetmin onder 't dexel van der oirlogen, sterfte ende dueren tyde, die naerderhant geweest is, zoe en hebben zy daertoe nijet gevoechlijcx connen verstaen tot nu toe, dat zy een seer schoen cruyswerck in deselve kercke begonst hebben, 't welck zy gheerne volmaken zouden, maer en zouden tselve nijet connen verlasten ten waer dat hen by U myne voersr. Heeren geconsenteert worden gelycke letteren van oirlove ende consente daertoe dienende. Bidden daerom zeere oitmoedelijck de voirn. supplianten, dat Uwer Heeren eerwerdichheden gelieven wille hen te desen fyne te verleenen Ons Heeren 's Keysers open letteren van octroye, oirlove ende consente van te mogen t' erve uytgeven ofte vercoopen van haer voirs. gemeijnte, ofte erffelycke ofte lijftocht, rente daerop besetten, tot alsoe vele penningen toe als hen van noede wesen sal tot volmaken van der voers. kercke ende torre ende nijet voirder, ten eijnde dat de voersr. kercke moge onderhouden worden ende den gotlycken dienst, daerinne van ouden tyden besedt, volvoert ende volbracht ter eeren God. D' welck doende etc. Op zijde van dit request werd geschreven: Gesien dese supplicatie by Myne Heeren van den Rade, in absentie Mijns Heeren des Cancelliers van Brabant, met oick den brieff oft advis gescreven by den rentmeester van den Bossche, zijn van advyse, dat men desen supplianten wel soude mogen verleenen oepenen brieven van octroye achtervolgende hoerder begheerten, nijettemin versuecken aen de heeren ende meesters van der Camer van der Rekeninghe,.dat zy dese supplianten oick oversien ende dairop oick hen seijnden haer advis, te wetene oft accordeeren desen supplianten tgene des voirsr. is Onse Heer de Keyser soude daerby mogen hebben enich interest oft prejuditie in zyne bede ofte andersins. Actum in den Rade geordineert in Brabant 28 Junii A° 1525. Lager stond: Gesien by den leeden van deser Kameren dese requeste ende oick die brieve van advyse des rentmeesters van den Bossche daeraen gehecht, soe verderen deselve leede, dat zy opte selve requeste niet gevueghlic advijs en souden connen gegeven, ten waer dat die supplianten eerst ende voeral deden blycken ende overbrachten haere oude carten, die zy hebben van hueren gemeijnten, daeraf in den brieven van octroye Hertogen Jan mencie gemaect wordt, ende oick dat zy vercleerden hoevele zy zundert der concessien der voers brieven van octroye van denselven hueren gemeijnten uytgegeven ofte vercocht hebben, om alsoe onsen heer den Keyser ende eenen iegelycken daerinne te besorgene alsoe 't behoert. Actum in den Kameren van den rekeningh te Brussel ultimo Junii anno 15c end viv en twintich. Het advies van den Rentmeester van 's Hertogerbosch had geluid als volgt: Eerwerdige, edele, wyse ende voirsichtige, geminde, lieve heeren. Ick gebiede my zeere dienstelycken tot uwer eer denselven believe te weetene, dat ick ontfangen hebbe brieven met zekeren requesten daerinne gesloten by die van Bercheycke te Hove overgegeven, in welcke brieven Uwe Eerw. my ordineren ende scerpelycke bevelen op d'inhout derselver requesten te informeren, te weeten oft die innegesetene van Bercheycke voirs. oft immers het meeste deel van hen het vercoopen van huer gemeijnten souden willen consenteeren ende oft onse G. H. die Keyser daer ijet by soude sijn geinteresseert, gelijck dieselve brieven dat breder inhouden, waerop Uwe Eerw. believe te weetene, dat ick, na vele informacien daerop genomen, bevonden hebbe, dat alle de innegesetenen van Bercheijck, nijemants dairaff uuytgescheyden, daerinne consenteeren ende begeeren, indien zy consente moigen crygen, van huer gemeijnte te vercopen hondert buenre oft alsoe vele daer sy huer prochiekerck mochten vermeerderen ende ophelpen ende nijet meer, gelijck 't requeste by deselve overgegeven tselve inhoudt ende sijn oick tevreden, dat sy int vercoopen van huer voirs. gemeijnte sullen setten onsen voers. heer den Keyser eenen erfchijns van alsoe vele als men bevijnden sal behoirende ende van gelycke gewoenlijck is te doen; soe soude my verduncken, nochtans altijt onder correctie van Uwen Eerw., dat die begeerte der voirs. van Bercheijck wael redelijck ende doenlijck soude zijn, gemerct onse heer die Keyser daer nijet by vercort en sal sijn ende dat die innegesetenen van Bercheijck dair gansselycken inne consenteren. Eerweerdige, Edele, Wyse, Yoorsichtige, lieve heeren, dat is 't gene, dat ick hier inne bevonden hebbe, dwelck ick Uwen Eerw. overscryve om by Uwer Eerw. dair voirts inne g'edaen te worden soe behoeren sal. Gescreven 't Sertogenbossche den XIIII dach Junii A° XVc XXV. Die al uwer goetwillighe dienre GOERT van EYCK, rentmeester. Op het adres stond: Eerwerdige Edele Heere Jeronimus van der Noot, cancellier ende andere van den raede in Brabant, myne besundere lieven heeren. (Al deze stukken bevinden zich nog in de Archives de Belgique, Chambre des Comptes). Het blijkt niet, dat de requestranten op hun verzoekschrift eene gunstige beschikking bekwamen, doch in elk geval kreeg de kerk buiten het priesterkoor het verlangde houten kruisgewelf, zooals dat in het request blijkbaar met het woord cruyswerck bedoeld werd. Dit gewelf was van eikenhout; daarop werden op gebrekkige wijze in levendige kleuren geschiedenissen uit het Oude en Nieuwe Testament met levensgroote figuren afgebeeld. Bij de restauratie der kerk in 1888 en 1890 zijn de planken van dit kruiswerk, wijl zij vermolmd waren, weggebroken en door nieuwe vervangen. In 1855 was reeds het steenen gewelf van het priesterkoor uit hoofde van bouwvalligheid afgebroken en door een lager plafond van stucadoorwerk vervangen; thans ligt boven het priesterkoor weder een gewelf van steen. De zijbeuken der kerk werden elk door eene rij van zes pilaren van haar schip gescheiden. Men vond oudtijds in deze tweede kerk vier kapellen: 1°. de kapel van het H. Sacrament, met wier bouw blijkens haar opschrift het gilde van het H. Sacrament in 1537 begonnen was en die in 1540 voltooid werd; 2°. de kapel van St. Sebastiaan, in de 16= eeuw gebouwd, voornamelijk uit de milde bijdragen van Joannes van den Berghe; 3°. de kapel van St. Pieter, welke door de handboogschutterij van dien naam, het tegenwoordige St. Jorisgilde van Bergeik, versierd was; 4°. de kapel van St. Barbara, die door het gilde van de H.Barbara gedoteerd was; ') al deze kapellen behoorden aan de vier gilden van haren naam, welke men oudtijds te Bergeik had. Twee dezer kapellen bevonden zich aan het eind van elk der kruispanden; de beide andere aan het eind van elk der zijbeuken, waar die door eenen muur van de kruispanden gescheiden waren. De volgende altaren stonden in 1648 in deze kerk: het hoofdaltaar, dat natuurlijk in het priesterkoor stond; het Mariaaltaar; 1) lil 1402 verleende eene grondrente Heer Willem Henrix als rector altaris beatae Barbarae en 1623 betaalde aan het Domein eene grondrente : Heer Isaeck Waclttelaer, priester, rector van St. Barbaraaltaer te Bergeijck. het St. Catharinaaltaar (in eene schepenakte van Bergeik van 1625 wordt gesproken van: altaer of rector St. Gatharinae in de kercke van Bercheijck)-, het Kruisaltaar (in 1792 werd voor Schepenen van Bergeik door de familie Laats verkocht een perceel bouwland, gelegen onder het Eikereind en genaamd den Heyligen Geest of Kruysaltaarakker); het St. Annaaltaar (in 1632 werd een legaat vermaakt tot reparatie van Sinte Anna Altaer binnen Bercheijck en in 1634 verklaarden voor Schepenen van Bergeik Heer en Mr. Peter van Baelen, landtdeecken ende pastoir tot Bergeijck, Heer Isaac. Wachtelaer ende Heer Lambrecht Dionijsz, cantoirs alhier (aldaar), dat was afgelost eene rente, gelegateerd voor eene wekelijksche mis op den autaer St. Annae binnen der kercke van Bercheijck); hetSt. Petronellaaltaar (altaer Petronellae in Bergeijk, staat in eene schepenakte van dit dorp van 1623). Volgens Schutjes t. a. p. bezat de kerk in 1520 de volgende beneficiën: altare Mariae; altare S. Catharinae; altare S. Petri sub cruce; altare S. Petronellae; altare S. Mariae Magdalenae et Barbarae matricularia of kosterschap, waaraan twaalf mudden rogge verbonden waren; de namen der altaren hadden dus in 1648 eenige wijziging ondergaan. In "het priesterkoor stonden van weerszijden twee koorstoelen of banken, die kunstig gebeeldhouwd waren. Omstreeks het jaar 1808 zijn zij wegens den slechten staat, waarin zij toen verkeerden, uit de kerk verwijderd geworden. Waarschijnlijk werden zij gemaakt ten behoeve van de vier cantors der kerk, die tot het koor verbonden waren. Boven den triomfboog van het priesterkoor stond vóór 1648 een levensgroot houten kruisbeeld, ter weerszijden waarvan stonden de bijna levensgroote houten beelden van de H. Maagd en den H. Johannes. Toen aan de Katholieken van Bergeik in 1648 deze kerk ontnomen werd, hebben zij die beelden overgebracht naar de schuurkerk van Luiksgestel, van waar zij kwamen in die van het Loo; daar bleven zij totdat zij in 1808 in de oude parochiekerk van Bergeik werden teruggebracht; zij werden er weder aan hunne oude krammen en haken vastgemaakt en staan er thans nog. Vóór het priesterkoor stond een houten oxaal, dat in den Protestantschen tijd zal vernietigd zijn; in 1799 plaatsten de Xatholieken een laag oxaal tegen den toenmaligen westergevel der kerk; het werd een paar maal veranderd, eerst toen het tegenwoordig orgel er op kwam te staan en vervolgens toen de kerk verlengd werd. Het is niet bekend of er vóór 1648 een orgel in de kerk was, hoewel zij, zooals wij reeds zagen, eene cantorye had. Buiten de kerk had men tegen het priesterkoor staan een traptoren, die thans nog bestaat, doch waarvan in 1890 het muurwerk bijna twee meters verhoogd is. öp het midden der kerk zal vóór 1648 ook wel een torentje gestaan hebben, ter plaatse waar thans nog een torentje staat. Den 16 April 1721 verklaarden Schepenen van Bergeik : dat door het instorten van het spits of torentje, gestaan hebbende op den buik der parochiekerk, het kruiswerk geheel is vergaan, verscheidene ankers in het kruiskoor zijn ontstucken geraakt en daardoor de muur van onder tot boven geborsten, zoodanig dat men niet alleen daardoor kan zien maar op diverse plaatsen de handen daardoor steken, en ingeval niet spoedig het voorschreven kruiswerk wordt voorzien, perikel is van alle oogenblikken geheel in te storten, vermits ook al verscheiden steenen uit het gewelf door het afwyken van den muur zijn uitgevallen; dat bovendien de muren der kerk van het pleisterwerk zoo zijn ontbloot en het grootste gedeelte der kerk sonder vloer ofte plaveyen legt, dat het eerder een stal dan een kerk gelijkt, gelijck ook geen genoegsame sitbanken voor de ledematen in de voors. kerk sijn. Het ingestorte torentje, in deze verklaring bedoeld, werd in 1722 door een ander vervangen, waarvoor in 1842 het tegenwoordige in de plaats kwam, dat eene hoogere en fraaiere spits heeft dan het vroegere. Er hing in het torentje van ouds eene klok ter zwaarte van 350 halve kilogrammen, ')die omstreeks het jaar 1809 bij het beieren 1) Omtrent dit klokje komt in de dorpsrekening van 1655 het volgende voor: betaelt aen Hendrick.... clockmeesler, van t vervangen van 'tcleijn clocke fl 15-1-0. barstte; deze klok is in 1839 door eene kleinere vervangen, die ook barstte, waarom in 1899 de tegenwoordige daarvoor in de plaats is gekomen. Tegen de westzijde der kerk stond de toren, die volgens Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Beschr. enz. was schoon en groot. In dezen toren hing de groote klok, die thans in het klok- of luihuis hangt; zij is 1.45 meter hoog en in doorsnede 1.55 meter breed; in fraaie gothieke letters staat daarop het volgende te lezen: Vocor Katharina. Me Fecit Jacobus De Helmont. MCCCLXVII; na de Mariaklok te Soerendonk, die in 1335 gegoten werd, is zij de oudste in den omtrek; haar klank is helder en haar toon is zuiver. Wat al lief en leed heeft zij niet gedurende de eeuwen, dat zij te Bergeik hangt, aan de inwoners van dit dorp verkondigd en hoe dikwijls heeft zij hun al niet toegeroepen om zich tempelwaarts te begeven! Gedurende eeuwen werd zij eiken avond ten 9 uren geluid, totdat 'sLandsregeering dit in 1830 wegens het uitbreken der Belgische Revolutie verbood; daarna heeft dit luiden niet meer plaats gehad. Blijkens de overlevering geschiedde dat luiden ingevolge de fundatie van een vermogend en aanzienlijk heer, die eenige eeuwen geleden verdwaald zoude zijn in een moeras, gelegen aan de grenzen van Bergeik en Neerpelt en ondanks de duisternis nog den weg naar eerstgenoemde plaats kon vinden, omdat hij hare klok hoorde luiden. Het nut, dat hij daarvan had gehad, wilde hij ook aan anderen deelachtig laten worden en van daar deze fundatie. ') Tijdens dat de kerk in Protestantsche handen was, geschiedde dit luiden door den Protestantschen schoolmeester, zooals wij reeds zagen. Evenals oudttijds overal elders het geval was, lag het kerkhof ook rondom deze kerk. Na de verwoesting van het Kasteel van Bergeik werd gedurende den Tachtigjarigen oorlog eene aarden schans op dit kerkhof opgeworpen. Ziehier hoe Grammaye, wiens werk in 1610 uit- 11 Een dergelijke legende vindt men ook te Krombeke in België. Zie no" den Gelderschen Volksalmanak van 1900 blz. 153, alwaar zoodanige legende eveneens verhaald wordt van de Keizer Karelsklok te Nijmegen. kwam, dit t. a. p. verhaalt: Hoe lemplum (de oude parochiekerk n.1.) uti fere omnia hoe traclu intra decem proximos annos terrea mole vallalum subitis militum incursionibus posset resistere et municipum fortunas ah injuria vindicare. Poterat id antea praetorium, Backiorum olim possessio. Eerst in 1835 werd deze schans geheel geslecht.J) Over de kerk stond een pastoor. Het recht om hem te benoemen, het zoogenaamde patronaat of collatierecht, hadden in 1296 gezamenlijk Geeraard van Eikelberg, genaamd van Hove en de Benedictijnerabdij van St. Jacob te Luik. Eerstgenoemde werd in zijn aandeel in dit recht opgevolgd door zijnen zoon Hendrik genaamd Boyfas; in een charter van 6 October 1346, voorkomende in meergemeld Tijdschrift voor N. Brab. Gesch. enz. II biz. 57 heet deze: Henricus dictus Boyfas 2), filius quondam Gerardi de Eyekelberghe dicti de Hove; hij verkocht zijn aandeel in 1305 aan Joannes van Ghemert, die het in 1310 schonk aan de Praemonstratenserabdij van Tongerloo; deze van Ghemert droeg blijkens laatstgezegd charter van 1346 aan dezelfde abdij eveneens over de helft in den groven en smallen tiend over Eikelberg, -1) dien hij verkregen had van genoemden Hendrik genaamd Boyfas. De Abdij van Tongerloo kreeg met die van St. Jacob een geschil over de uitoefening van gezegd patronaatsrecht, dat den 6 Juli 1318 in dier voege beeindigd werd, dat de beide abdijen het slechts beurtelings zouden uitoefenen met dien verstande, dat zij alleen een wereldgeestelijke tot pastoor konden benoemen. Met het inbezitnemen der oude parochiekerk door ■1) Blijkens eene Bossche Schepenakte van 1532 stond naast deze kerk eene boerderij, die den naam droeg van die hoeve in de Helle. Zij had toebehoord aan Laurentius van der Bruggen ge.iaamd van Eyck. 2) Den 31 Aug. 1444 fundeerde Lippertus gezegd van Eyk, zoon van Henrick gezegd Boyfaes van Eyk het L. V. altaar in de kerk te Lierop. 3) Hij deed dit blijkens Schutjes t. a. p. ook in 1310. Zie nog over dezen tiend m' A. C. Bondam Verslag van het Provinc. Archief te 's Bosch over 1899 blz. 48, waaruit nog blijkt, dat de Abdij van Postel de helft van dien tiend in leen bezat van de Abdij van Tongerloo. De goederen, welke de Abdij van Tongerloo te Bergeik en omstreken bezat, kwamen in 1590 aan het Bisdom van 's Hertogenbosch, zooals blijkt uit Foppens Historia Episcopatus Sylvaeducensis blz. 05 en vlgd. de Protestanten is dit patrohaatsrecht ten aanzien dezer kerk komen te vervallen; het is daarna nog uitgeoefend geworden ten opzichte van de pastoors der schuurkerk onder Luiksgestel. De Bossche Bisschop Zoesius verhief in 1621 Bergeik tot een dekenaat, dat alleen tijdens het pastoraat van van Balen heeft bestaan; thans behooren de parochies van het Hof en het Loo onder het dekenaat Valkenswaard. Het schijnt, dat de oude parochiekerk van Bergeik vóór 1648 geen eigen pastorie had, want anders hadden de Protestanten zich in 1648 daarvan wel meester gemaakt. Vóór 1648 waren pastoors der oude parochiekerk van Beigeik. 1298. Simon. Hij komt voor in een charter, berustende in de Abdij van Postel, waarbij hij en zijne geheele gemeente bekrachtigen den afstand van eenige novaaltienden onder Borkel ten behoeve van het Mariaaltaar in de parochiekerk van Bergeik. 1310. Joannes. In den schenkingsbrief van het patronaat der kerk, in 1310 door Joannes van Ghemert aan de Abdij van Tongerloo gedaan, komt hij voor als investitus ecclesiae van Bergeik. 1453. Joan. Groy. Den 3 Maart 1453 gaf hij zijne toestemming tot de oprichting van het vrouwenconvent St. Agnetendal te Dommelen. 1520. Anthonis Bruynincx, in eene akte van 1521 genoemd: investitus der parochiale kerk van Bergeik en kanonik der Collegiale kerk van St. Peter te Oirschot. Henricus van der Aa, zoon van Wouter Vrancken, verleende hem in dat jaar voor Schepenen van den Bosch eene grondrente uit verschillende landerijen, gelegen onder Bergeik bij de Aa. Pastoor Bruynincx fundeerde bij zijn testament Yan 20 Juni 1529 eene cantorye in de kerk van Bergeik. Bij schepenakte van die plaats van 1634 werd aan Heer Isaac Wachtelaer ende Heere Lambrecht Nijssen, cantoirs in de kercke van Bercheyck, eene rente schuldig bekend ten behoeve van die cantorye, gefondeerd by icylen heer Anthonis Bruynincx. Blijkens resolutie der Staten Generaal van 26 Aug. 1651 werden na 1648 de inkomsten van dit officie bestemd tot onderhoud der Piedikanten van Bergeik, doch zouden de naaste bloedverwanten van den erflater wegens hunnen armen en soberen staat de helft daarvan gedurende den tijd van zes jaren bij provisie kunnen genieten. 1570. Mr. Jan Andriessen, S.T. B., geboortig van Riethoven. In eene schepenakte van Bergeik van 1600 wordt melding gemaakt van den executeur van het testament van Mr. Peter Hesius, parochiaan te Riethoven, zijnde de eerweerdige heer ende Mr. Jan Andriessen, persoon als hy leefde iot Bergeijk. 1583. Joannes Daems. In 1541 komt onder de studenten, die te Leuven promoveerden, een Joannes Daems, geboortig van Riethoven, voor. 1589. Mr. Laurentius van Brussel. Hij stierf in 1618. 1619. Mr. Peter van Balen, ook wel genaamd Balenus of naar zijne geboorteplaats Petrus Rythovius. ') Hij was te voren pastoor te Oirschot. In 1621 benoemde Bisschop Zoesius hem tot landdeken van het nieuw opgerichte dekenaat Bergeik, waarvan hij de eerste en de laatste deken was. Hij heette sedert dien : pastoir der moederkercke van Bergeijk en landdeeken aldaar. In het bekende Diarium van den Bosschen Bisschop Ophovius wordt van pastoor van Balen nog al eens melding gemaakt, doch aanvankelijk niet met eere. Ziehier wat deze daarin omtrent hem aanteekende: Dom." 28 Simonis et Judae 1629. In completorio apud Praedicat. Venit D. Decanus Pastor in Berghyck quaesitus quo ageret cum pastoribus et edicto D.D. Statm. Dixi quod omnes locum servarent et ecclesias, etiam si carcer vel mors interveniret. Promisit se curaturum. De belofte van het locum servare hield pastoor van Balen, want hij bleef tot aan zijnen dood te Bergeik, doch niet het ecclesiam servare, vermits hij zich in 1653 noemde oud pastoor tot Bergeyck; de pastoreele zorg had hij reeds kort 1) 1618 deelde Yda, wed. Jaeob Henricks van Balen, voor de Dinghank van Bergeik af met hare kinderen, die echter in de daarvan opgemaakte akte niet genoemd worden; zij kreeg het oud-woonhuis onder Riethoven voor haar deel. De kinderen van haar en genoemden haren man waren : Hendrick ; Jan; mr. Peter; Margriet, huisvrouw van Peter Willems en Anneken van Balen; zij woonden allen te Riethoven, met uitzondering van mr. Peter, den pastoor van Bergeik. na 1648 overgelaten aan den deservitor Hier. van den Anker, kanonik der Abdij'van Postel. Mogelijk hadden ouderdom of ziekte hem verplicht om de bediening van pastoor vaarwel te zeggen. Vervolgens deelt Bisschop Ophovius over hem t. a p. mede: Monui illi ut a scandalo et meritrice illa abstineret; dixi me intellexisse se quod esse in puerperio. Negavit. Over dit onderwerp teekende de Bisschop nog op 25 Jun 1630 aan: Audivi et exa minavi causam D. Petri Baleni, pastoris et decani in Bergeyck. Ipse se excusat et multa testimonia adfert a multis annis herniosus fuit. Zooals uit den verderen inhoud van het Diarium valt op te maken, herkreeg Pastoor van Balen later het vertrouwen van den Bisschop Ophovius. Pastoor van Balen maakte 13 Maart 1656 voor Schepenen van Bergeik de navolgende beschikkingen: Voor Schepenen der heerlijkheid ende dingbank van Bergeijk heeft meester Peeter van Balen gemaakt, opgedragen en overgegeven aan Catelijn Hermans tot haren nootdruft des levens ende nae hare doot aan hare wettige kijnderen huysinge, stalle, scuere, scoppen ende verckenskoye, staende binnen Bercheijck west aen eenen Kerckpadt, noorden des opdragers hoff, beginnende aen den comptoirhuys, dat nu gebruyckt den secretaris Wychmans, tot den ouder kelder neffens den hof, incluys met den grondt, enz. reserverende opdrager sijn selven voor synen leefdag alle de ooftboomen ende het hout met oock den hoff enz. Item heeft deselve heer Peter van Balen gemaeckt ende opgedragen Jacob van der Lynden tot synen nootdruft enz. eenen bempt enz. Item heeft hy, opdrager, gemaeckt ende opgedragen aen Ambrosius van der Lynden tot synen nootdruft enz. eenen bempt enz; item de helft van sijn groot huys van den onderste totten bovensten, 't geene nu bewoont de heer Secretaiis Wychmans, metten comptoire, stallinge ende schoppe daeraen gelegen tot aen de groote kamere mette privaten daerin staende enz., te aenvaerden, dat comptoir, stallinge ende schop met de groote camer ende het cleyn zydecamerke terstont nae sijn opdragers doot metten hof, die nu Secretaris Wychmans gebruyckt enz; d ander deel van sijn voorsr. groot huys van de onderste totds bovensten maeckt ende opdraegt heer Peter voorsr. aen Catelijn Hei mans tot liaeren nootdruft des levens ende na haere doot aen haere wettige kijnderen, te aenvaerden terstont naer des opdragers doot met de twee deelen in den geheelen hof tot aen den hof en bogert des Abts van St. Jacob tot Luyck; item heeft heer Peeter voorsr. gemaekt aen Hilleken Henrix, indijen sy langer leeft als hy, opdrager, het gebruyck van de voorcamer, kuecken, kelder ende kelderkamer metten schop en den hof, die nu gebruyckt de Secretaris Wychmans enz. Wel begeerende, dat niemandt van sijn testateurs susters oft broederen oft van sijnder susteren ofte broederskijnderen in dese goederen ofte renten ■) iets sal pretenderen, nademael die altemael sijn pure conquesten sonder met eenighe patrimoniele goederen vermenght te sijn enz. De meubelen by den testateur achter te laten, soo boecken als andere, sullen Catelijn Hermans, Jacob ende Ambrosius van der Lynden gelyckelijck deylen. In 1657 overleed pastoor van Balen te Bergeik. Ten zijnen tijde bestond reeds het nu nog in de Meierij van den Bosch bestaand gebruik, dat de familieleden van eenen priester dezen naar mate hunner familiebetrekking noemen heerzoon, heerbroer, heeroom. Immers noemde in eene Schepenakte van Bergeik van 1657 Jan van Balen den pastoor Peter Balen zijn overleden heerbroeder. * » ♦ Aangaande de geestelijken, die vóór het jaar 1648 de Pastoors van Bergeik in hunne herderlijke bediening bijstonden, is slechts 1) In 1659 werd aan Erasmus of Raes Symons van der Heyden als man en momboir zijner vrouw, alsmede aan Jacob en Ambrosius van der Lynden legatarissen van wijlen heer en mr. Peter van Balen, door de gemeente Bergeik afgelost eene rente van 11. 72.10, die deze aan hunnen genoemden erflater schuldig was. De gemeente nam daartoe geld op van Geraert Tielemans van Breugel, oud-rentmeester en raad te 's Hertogenbosch. Op de vraag van genoemden Erasmus van der Heyden verklaarden in 16o7 voor Schepenen van Bergeik Margrietken, Anneken en Jan van Balen, dat zij tevreden waren met hetgeen mr. Peter van Balen, hun broeder hun gelaten had. 16 weinig bekend. Zij, die dit deden, waren de vier cantors, weite aan de oude parochiekerk verbonden waren ingevolge de fundatie van pastoor Bruynincx. Welke hunne verplichtingen waren kan men zien uit de navolgende machtiging, die nog in het archief der R. K. pastorie van het Hof berust: Officialis Buscoducensis universis et singulis presbyteiis, clericis, notariis et tabellionibus publicis, nobis subditis, salutem in Domino. Pro parte magistrorum fabricae dictae parochialis villae de Bergheijck Buscoducensis diocesis nobis ex.... expositum et significatum quod aliquis anno a Nativitate Domini millesimo quingentesimo vicesimo nono mensis Junii die vicesima per suum testamentum fundavit et ordinavit in dicta ecclesia parochiali de Bergheijck: officium unius Missaequotidianaein eadem ecclesia singulis diebus celebrandae cum decantatione horarum canonicarum etiam singulis diebus perpetuis futuris temporibus decantandarum, prout et quemadmodum flt et consuetum est fieri in aliis collegiis seu ecclesiis collegiatis, et hoe per quatuor presbyteros nativos in Bergheijck, idoneos et peritos in cantu, sic et taliter, quod ipsi quator capellani debeant et teneantur comparere horis divinorum decenter cum supelliciis in choro, prout fit alibi in collegiis; alioquin non facient fructum in redditibus seu legatis ad hoe relictis; et si praefati quatuor capellani seu aliquis ex eisdem pro tempore ex offtcio matutinali decantando se absentare praesuinpserint seu praesumpserit, poenam unius stuferi; si vero aliquis ex eisdem quatuor capellanis in horis parvis 'nuncupatis non comparuerit, poenam dimidiati stuferi; si autem in missis celebrandis per se negligens aut defectuosus fuerit vel aliquem presbyterum, necessitate dumtaxat urgente, in locum suum ad praemissa facienda non surrogaverit, poenam unius grossi veteris payamenti respective incurrant; dictasque poenas exsolvere et namptisare irremisibiliter teneantur totiens quotiens in praemissis negligentes reperti fuerint, quodque dictus testator commiserit exactionem dictarum poenarum de et a capellanis in praemissis negligentibus magistris fabricae dictae ecclesiae de Bergheijck, qui easdem poenas ad opus ejusdem fabricae applicarent. Cum autem prout pro parte praefatorum magistrorurn fabricae nobis ulterius fuit expositum et significatum praetacti capellani seu cantores pro tempore existentes per certum tempus elapsum non solum ex officio matutinali decantando se absentaverint et in horis parvis non comparuerint sed et totum officium tam horarum quam Missarum in dicta ecclesia omiserint et neglexerint ac etiam nunc omittant et negligant, metuantque ipsi significantes redditus et proventus pro praetactarum horarum decantatione ac Missarum celebratione legatos et relictos per praedictos capellanos seu cantores distrahi et offuscari seu colligi posse sine et absque eo, quod de praetactis poenis ob suam respective absentiam, negligentiam ac omissionem ut praemittitur incursis ipsis significantibus ad opus praetactae fabricae satisfiat, aut etiam horae praetactae juxta praedictam fundationem decantentur aut Missae debitae celebientur, fuit nobis ob hoe pro parte praefatorum magistrorum fabricae supplicatum, quatenus ipsis in et super praemissis de remedio juris opportuno providere, literasque nostras arrestatoriales ad praetactos redditus et proventus arrestandos decernere et concedere vellemus et dignaremur, hinc est quod nos, Officialis Buscoducensis antedictus, vobis universis et singulis [ac vestris exhibentes praedictis] in virtute sanctae obedientiae distincte praecipimus mandamusque ut omnes praetactorum reddituum [ ] ac proventuum praedictorum quatuor capellanorum seu cantorum legatorum et relictorum debitores et quoscumque alios de quibus opus erit, et a latore praesentium fueritis requisiti» sub eorum manibus omnes et singulos redditus et proventus hujus modi auctoritate nostra ordinaria arrestetis ac in arresto firmo retineri faciatis et mandetis, inhibentes eorundem reddituum et proventuum debitoribus seu detentoribus sub poena centum florenorum pauperibus Christi et fabricae ecclesiae cathedralis Buscoducensis (si committantur) mediative et aequaliter applicandorum, ut cuiquam praeterquam praefatis significantibus ad opus praetactae fabricae dictae ecclesiae de Bergheijck de praetactis redditibus et proventibus respondeant, sed illos in arresto firmo detineant, donec saltem et quousque ipsis de praetactis poenis incursis fuerit satisfactum [et] seu aliud desuper a nobis receperint in mandatis, inthimantes eisdem, quod, nisi praesentibus paruennt realiter et cum effectu, nos contra eos et eorum quemlibet ad poenam praetactam aliasque. proutdejure poterimus, procedemua et procedi curabimus, nisi causam, cur ad praemissa minime teneantur, allegare voluerint efflcacem, quara allegare praetendentes citetis peremptorie Busciducis coram nobis ad certam diem et horam seu dies et horas competentes ad latoris praesentium voluntatem, contra praefatos magistros fabricae ecclesiae de Bsrgheijck, impetrantes causam hujus modi allegaturos et juri parituros ulteriusque [recte] cum inthimatione debita et consueta, et quid in praemissis feceritis nobis fideliter et liquide rescribatis. Datum anno a Nativitate Domini millesimo quingentesimo nonagesimo octavo mensis Decembris die decima septima. Hog. Kelders. Men ziet hieruit, dat de in deze akte bedoelde vier cantors of kapelanen der oude parochiekerk van Bergeik in 1598 al zeer slecht hunne verplichtingen nakwamen. ') In de verplichting der cantors of kapelanen van Bergeik om de getijden te zingen bracht de Bossche Bisschop Masius den 9 Mei 1608 verandering. (Archief Bisdom 's Bosch. Registrum dispositionum). Den 5 Augustus 1616 waren cantors of kapelanen der gezegde kerk mr. Isaac Wachtelaar en mr. Barth. Baers; de Bossche Bisschop Zoesius stond aan dezen in dat jaar op hun verzoek toe om slechts op de Zon- en feestdagen de getijden in de kerk te zingen. Eerstgenoemde hunner kreeg den 2 April 1613 jurisdictie ad placitum pas tor is. 2) Den 1 Jan. 1622 verklaarden voor Schepenen van Bergeik heer en mr Petrus Rijthovius, pastoor der moederkercke tot Bercheijck ende heer en mr Isaeck Wachtelaer, cantor aldaer, dat aen hen geredimeert ende gelost is seekere rente van seven guldens ende thien stuyvers jaerlix, gefundeert tot behoeff der cantuerye binnen Bercheijck. 1) Wie dezen waren is niet meer bekend; in 1597 wordt heer Jan Itel' zelnians cantor te Bergeik genoemd. 2) Schutjes Bisdom 's Bosch III blz. 241. In 1634 waren, zooals wij op blz. 234 reeds zagen, cantors of kapelanen der oude parochiekerk van Bergeik meergenoemde Isaac Wachtelaar en Lambrecht Dionijsz, gemeenlijk Nijssen genaamd.1) In afwezigheid van zijnen pastoor (van Balen) onderteekende laatstgenoemde met Joan. Gelis, pastoor van Luiksgestel, den 13 Febr. 1632 een verzoekschrift aan den Bosschen Bisschop Ophovius om eene gedane huwelijksbelofte met wederzijdsche toestemming te mogen verbreken J); hij was in 1660 reeds dood, want in eene Schepenakte van Bergeik van dat jaar wordt gesproken van de erfgenamen van icylen heer Lambert Nijssen, tsijnder tijdt cappel- laen ende rectoir deser kercke Bergeijck. * * * Behalve voorschreven parochiekerk had men te Bergeik vóór 1648 nog eene kapel in het gehucht de Weebosch ; zij werd in 1470 gebouwd en is volgens Jac. van Oudenhoven t. a. p. geweest een schoone capelle. Zij was dezelfde als die, waarvan J. B. Grammaye 1. c. blz. 105 schreef: populus re agraria et textrinis exerceri consuevit et horum lanta frequentia, ut an. 1470 sacellum sibi proprium titulo Deiparae extruxerint; ook volgens Coppens Nieuwe beschrijving van het Bisdom van 's Hertogenbosch III blz. 53 was deze kapel toegewijd aan O. L. V.. Schutjes t. a. p. III blz 236 deelt mede, dat zij in verschillende pouillé's aldus staat aangegeven: capella de op den Weebosch, Weebosch capella, capella de Weebosche, capélla op de Weebosch, doch dat de pouillés niet vermelden aan wie zij was toegewijd. De kapel stond omstreeks het midden van het gehucht de Weebosch, ter plaatse genaamd Hoogeind, op ongeveer twee minuten afstands ten N. van de plek, waarop thans de openbare school met onderwijzerswoning van den Weebosch staat. Volgens een oud christelijk gebruik was zij naar het Oosten gekeerd. De bewoners der gehuchten de Weebosch, Lage Berkt. Spaanrijt en 1) In eene schepenakte van Uergeik van 1623 heette hij al capellanus in Bergeijck. 2) Schutjes 1. c. blz. 242. Witrijt vervulden er hunne godsdienstplichten. Zij werd geregeld door eenen rector bediend, wiens woning volgens de overlevering aan de noordzijde daarvan stond en na hare sluiting aan eenen landbouwer tot verblijf zoude hebben gestrekt, tot dat dit huis in 1846 werd afgebroken. Het begevingsrecht van het rectoraat der kapel had de tijdelijke pastoor van Bergeik onder goedkeuring van den Aartsdiaken der Cathedrale kerk van 's Hertogenbosch. Behalve de accidentia genoot die rector jaarlijks een beneficie van zes mudden rogge, gefundeerd op het O. L. V. altaar, dat in deze kapel stond; aan dit beneficie was de verplichting verbonden om zes missen in de week in de kapel te lezen. In het Rijksarchief te Brussel (Conseil de Brabant) bevindt zich aangaande dit beneficie nog het volgende processtuk van 8 Juni 1527, luidende: Sake Johdnnes soene Jans Helstermans, capellaen van die capelryen gefundeert op den altaer van Onser Liever Vrouwen toe Webosch onder de prochie van Bergeijk. Waarschijnlijk had deze kapel meerdere bezittingen ; althans schijnt daarop betrekking te hebben eene schepenakte van Bergeik van 1599, waarin het volgende voorkomt: Heer en Mr Lauwreijs van Brussel, pastoor tot Bercheijck,... affgegaen heylichgeestmeester reeter Marten Wouters, heylichgeestmeester jegenicordich ende Aert Cuenen, capelmeester, ter eenre end Jacob Verreycken ter andere, sijn onderlinge met malcanderen overcomen ontrent zekere renten, die de heylige geest ende die cappelle heelt op (enz), om die goederen (enz), te laten liggen voor vogelweya. Nadat deze kapel in 1648 met hare bezittingendoor het Domein was aangeslagen, beurde dat wegens de daaraan behoorende grondrenten in 1681 fl 39-18-1 en in 1791 fl 10-19-15. Coeverincx noemt in deel I blz. 82 van zijn door Schutjes t. a. p. blz. 236 aangehaald handschrift als rector dezer kapel in 1570: Antonius Colen. In 1606 deed Cornelius Aerts van het rectoraat dezer kapel afstand, zoodat hij te voren haar rector moet zijn geweest; de jeugdige clericus Anselmus Jacobszn. Smolders werd alstoen door Laurentius van Brussel, pastoor van Bergeik, met het rectoraat der kapel begiftigd, welke collatie door Antonius Bruynincx, aartsdiaken der Cathedrale keik van 's Hertogenboscb, ') is goedgekeurd, waarna de nieuw aangestelde rector op 26 Mei van laatstgemeld jaar door den pastoor van Eersel als zoodanig is ingeleid. Rector Smolders stierf in 1625; tot zijn opvolger is toen door Peter van Balen, pastoor van Bergeik, benoemd meergenoemde Lambertus Nijssen, welke collatie door Franciscus van Gestel, aartsdiaken der voorzegde Cathedrale kerk, is goedgekeurd bij eene akte, nog berustende in het archief der R. K. pastorie van het Hof, waarin het volgende voorkomt: dum venerabilis dominus Petrus Balenus, pastor matricis ecclesiae de Bergeijck, eaque qualiiate afferens jus presentandi idoneum rectorem ad beneficium Beatae Mariae semper virginis, fundatum in capella de Weebosch, sub dicta parochiali ecclesia de Bergeijck sita, ad se,dumvacdt et rectore caret, dignoscitur ratione sui pastoratus spectdre et pertinere, ad idem beneficium enz. Den 22 Sept. van hetzelfde jaar 1625 is Lambertus Nijssen door van Balen, pastoor van Bergeik, als rector der kapel ingeleid. Lange jaren geleden plachten ouden van dagen, die te Bergeik steeds woonachtig waren geweest, te verhalen, dat vóór 1648 op sommige tijdstippen van het jaar eene processie van uit deze kapel door het gehucht de Weebosch ging; zij trok langs de tegenwoordige openbare school van dit gehucht oostwaarts over het Kapellepad tot het punt, alwaar de naar Luiksgestel en Eersel loopende wegen zich kruisen en voorts van daar noordwaarts langs den Eerselschen weg tot aan de Weebossche Hoolstraat; aldaar gekomen zijnde werd van af een veldaltaar, dat voor die processie in deze straat geplaatst werd, de zegen met het Allerheiligste gegeven, waarna de processie naar de kapel terugkeerde. In 1648 is de kapel voor den R. Katholieken eeredienst gesloten; de Protestanten hebben haar nooit voor den hunne gebruikt. Op het dak der kapel stond een torentje, waarin eene klok hing; in de burgemeestersrekening van den heerdgang de Weebosch van Juli 1661 komt ter zake van die klok het volgende voor, item een zeel gecocht aen de clocke, hangende in de cappelle op den 1) Zie over hem Schutjes 1. c. II blz. 18. VVébosch 12 st. 2 penn. In de opgaaf der schade, welke de legers der Franschen en Spanjaarden in 1702 aan Bergeik toebrachten, wordt als laatste schadepost, zooals men nog vóór eenige jaren daarin kon lezen, vermeld het rooven van de klok der capelle op den Weebosch; toen bestond de kapel dus nóg; niet lang daarna zal zij afgebroken of ingestort zijn, want een 93 jarig bewoner van den Weebosch zeide in 1844 aan den eerstgenoemde onzer, dat hij haar al niet meer had gekend; alleen had hij van eenen toen reeds overleden grijsaard, die ook altijd in dit gehucht had gewoond, vernomen, dat deze den drempelsteen der kapel nog op zijne oorspronkelijke plaats had zien liggen. Een voetpad, genaamd het Kapetlepad en een lapje grond, het Kapeldrieske geheeten, beiden te de Weebosch gelegen, herinneren thans alleen nog maar aan hare voormalige schoone capelle. Toen er sprake van was om de Heikerk van Luiksgestel naar Bergeik over te brengen deden de R. K. bewoners van het gehucht de Weebosch al het mogelijke om aldaar wederom een bedehuis te krijgen ; zij richtten daarom aan den Raad van State het verzoek, dat hij zoude bepalen, dat de schuurkerk in hun gehucht zoude komen te staan, doch de Raad van State weigerde hun dat bij zijne Resolutie van 5 Mei 1780. Hunne latere pogingen om in hun gehucht eene kerk te krijgen hebben ook gefaald, omdat zij geen voldoend inkomen voor eenen Pastoor konden waarborgen en zoo is dan tot heden de Weebosch van een eigen bedehuis verstoken gebleven sedert dat zijne kapel in 1648 gesloten werd. Toch ware het beter geweest, dat de tweede R K. Kerk van Bergeik aldaar in de plaats van te het Loo ware gekomen, daar toch de gehuchten het Hof en het Loo slechts 20 a 25 minuten van elkander zijn verwijderd, terwijl de Weebosch en Witrijt veel verder van het Hof gelegen zijn. In de rekening van den Burgemeester van den heerdgang Eikereind van 1656 komt nog deze post van uitgaaf voor: seeckeren aermen in de Cappelle sieck gelegen hebbende, gevaert tot Postel; voor vacatie fl 1-5-0. Hieruit maken sommigen op, dat er ook op het Eikereind eene kapel heeft gestaan, doch behalve uit dezen post, die zeer goed kan slaan op de kapel van den Weebosch, blijkt van eene kapel op het Eikereind niets. b. Van 1648-1798. 1°. DE HERVORMDE KERK. Zoodra was niet de vrede van Munster bekrachtigd, zoo vangt Mr. van Heurn het XII« boek zijner Historie der Stad en Meierije van s Hertogenbosch aan, of de Staten Generaal maakten gebruik, wij zouden liever schrijven misbruik, van de aan hen over de Meierij van den Bosch afgestane oppermacht, door aan de priesters en monniken, die terstond na het teekenen van den vrede zich weder in het bezit der kloosters hadden gesteld, ') waaruit zij te voren waren verdreven, *) bevel te geven om dezelven binnen acht dagen te ontruimen, en door verder te bevelen dat alle kerken en kapellen voor de Katholieken gesloten en van alle paapsche ornamenten gezuiverd moesten worden, met bepaling vooits dat de uitoefening van den Katholieken godsdienst daarin niet meer mocht geschieden en dat hij, die de hand leende tot de overtreding van die bepaling, duizend gulden boete zoude beloopen. De Staten Generaal regelden dit alles bij hun plakkaat van 16 Juni 1648. Met behulp der gewapende macht deden zij dit plakkaat onmiddelijk na deszelfs uitvaardiging ten uitvoer leggen. 3) Op welke wijze het te Bergeik, alwaar tot nu toe geen enkele Protestant was, werd geexecuteerd, is niet meer bekend , alleen weet men daar nog, dat in 1648 de oude parochiekerk en de kapel van den Weebosch aan de Katholieke Kerk ontnomen en hare meubelen in het openbaar verkocht werden, 1) Zij deden dil blijkens J. Hezenmans 's Hertogenbosch 1629—1798 blz. 118, in de meening, dat bij den vrede van Munster ook voor de Katholieken de vrijheid van godsdienst gewaarborgd was. 2) Dit geschiedde ingevolge het Plakkaat der Staten-Generaal van 13 Mei 1631. 3) Hezenmans t. a. p. blz. 122. * zooals in dat jaar ook overal elders in de Meierij geschiedde. Vrome Katholieken zullen toen gekocht hebben het kruisbeeld en de beide andere beelden, welke boven den triomfboog der gezegde kerk stonden, in de hoop van ze daaraan nog eens te kunnen teruggeven. Die hoop is echter niet meei dooi hen, doch slechts door hunne nakomelingen kunnen verwezenlijkt worden, zooals wij hier voren reeds hebben gezien. Wat er in 1648 van de overige meubelen der kerk en kapel is geworden, is niet meer bekend; waarschijnlijk werden zij ook door de Katholieken ingekocht en kwamen zij, voor zooverre die daarvoor bruikbaar waren, in de Heikerk onder Luiksgestel terecht. Het ontnemen der kerken aan de Katholieken was niet het eenige wat de Staten Generaal in de Meierij beoogden Zij wilden ook die landstreek, waarvan de bevolking tot nu toe bijna uitsluitend Katholiek was gebleven, zooveel mogelijk protestantiseeren; om dit te bewerkstelligen, hadden zij reeds bij hunne resolutie van den 25en Mei 1648 de Classis van 's Hertogenbosch gemachtigd om bij voorraad in de Meierij veertien predikanten ghesont in de Leere ende goeds van leven, te beroepen, tot welk einde zij aan die Classis een zevental predikanten uit andere deelen des lands toevoegden, mede tot „reformatie van de Meyery," De Staten Generaal deden dit naar aanleiding van een verzoekschrift der gezegde Classis, waarin werd gezegd, dat de vrede van Munster inhield de reformatie der Meiery ende suyvei inghe derselver van allerley Afgoderye en superstitie, welcke Reformatie met den eersten sal dienen bevordert soo door het removeren van de Roomsche priesters ende Geestelyckheijt, als stellen ende introduceren van Ghereformeerde Officieren ende een notabel getal van Godsalighe, geleerde ende ervaren Predikanten, die door een suy vere Leere, Godvruchtig hen wandel ende vriendelycke conversatie, die verdwaelde menschen uyt de duystemisse des Pausdoms mochten overbrengen tot 't Licht des heyligen Evangcliums. Van den 21<=" Juli tot den 15en December 1648 is de met zeven predikanten vermeerderde Classis te 's Hertogenbosch bijeen geweest; zij beriep toen de 14 toegestane predikanten voorde Meierij, waarna zij ook de toestemming verzocht en verkreeg om nog 32 andere predi. kanten voor die streek te beroepen. Van deze toestemming maakte zij eveneens gebruik, zoodat in 1648 in de Katholieke Meierij van den Bosch in het geheel 46 predikanten werden aangesteld. ') De naamlijst dezer predikanten geeft Dr. Dyksterhuis op blz. 227 van zijn meermalen aangehaald werk. Uit deze lijst blijkt, dat de classis aanstelde: voor Bergeik Ds. La Myne; voor Riethoven en Steensel Ds. Johannis Cuperus; voor Eersel en Duizel Ds. Rademakers; voor Valkenswaard Ds. Louderbach. Westerhoven wordt in deze lijst niet met name genoemd, denkelijk omdat dit dorp door de Classis reeds dadelijk kerkelijk onder Bergeik zal zijn gebracht. Bij plakkaat van 14 April 1649 vernieuwden en verscherpten de Staten Generaal hunne vroegere plakkaten, volgens welke geene Katholieke geestelijken in de Meierij mochten zijn of daarin eenige godsdienstige bediening uitoefenen. 2) Pastoor van Balen schijnt niet onder de verbodsbepaling van dit laatste plakkaat begrepen te zijn geworden, daar hij toch na 1648 te Bergeik is blijven wonen; men liet hem daar met rust, waarschijnlijk omdat hij zelf rustend pastoor was geworden. Verder werden alle bezittingen der kerken en kloosters in de Meierij behalve die, welke strekten tot onderhoud der kerken of aan buitenlandsche kloosters behoorden, ten behoeve van den Staat verbeurd verklaard. Hierdoor is het geschied dat verschillende geestelijke goederen, die te Bergeik lagen, aan hunne bestemming onttrokken en onder het Domeinbestuur gekomen zijn. s) Bij het Reglement op de PolUycque Reformatie in de Meijerije van den eersten April 1660, dat men veeleer had behooren te noemen het reglement op de godsdienstige reformatie, hebben de Staten Generaal uitvoerig de rechten en verplichtingen der Hervormde predikanten in de Meierij geregeld door daarin mede het volgende te bepalen : 1) Hoe deze predikanten door de Katholieken dei Meierij weiden ontvangen, kan men lezen bij Hezenmans t. a. p. blz. 123 en 24. 2) Hezenmans t. a. p. blz. 125. 3) Hezenmans t. a. p. blz. 124. XXIII. Vordes nademaal niet alleen door riguer van Placaten, maar oock veel meer door particuliere devoiren, visitatien, cathegisatien, en onderwysingen der Predikanten, veele tot den waaien Godsdienst gebraght zijn, en de geestelijke middelen van Godt in sijn Heyligh Woordt ingesteldt, vooral dienen tot bekeeringe der blinde Menschen waargenoomen te worden, het welck niet bequamelijck en kan geschieden, als de Predikanten van haare plaatsen absenteeren, of ontydelijk van de eene Plaats naar de andere vertrekken, of in haare diensten yverende, niet behoorlijck werden gesalarieert, geencourageert en gemaintineert; soo hebben Wy ook geordonneert en gestatueert, ordonneeren en statueeren by deesen, dat alle Dienaaren Jesu Christi, nu aireede in den Kerckendienst zijnde, of daar inne voortaan bevestight wordende, binnen den tijdt van twee maanden, ten langsten binnen drie maanden na haare bevestinge in loco, sullen moeten woonen, sonder eenig vorder uytstel of exceptie; ten zy met ons voorgaande speciaal consent, en die hier van in gebreecke blyven, sullen niet alleenlijck censuren tegens den non Residenten onderworpen zijn, maar oock moeten derven het Tractement, na proportie des tijds dat se deese onse ordre niet gehoorsaamen: Tot welcken eijnde syluyden op den ontfangh van haare Tractementen sullen moeten doen blycken deselve ordre te hebben nagekoomen, dienvolgens en tot meerder bevorderinge van onse goede meyninge en intentie, recommandeeren Wy oock ernstelijck mits deesen de respective Classen en Synoden, dat se sorghvuldelijck aght neemen op de comportementen of miscomportementen der Predikanten, en alle abuysen en ongereegeltheden corrigeeren en weeren na behooren. XXIV. Indien dat er nogh eenige Predikanten souden mogen weesen, die van geene Pastoryen, of andere bequaame Wooningen voorsien zijn, en door koop, huur, timmeringe, of andere ongelee- gentheden geene en konnen bekooraen, deselve sullen terstondt na de publicatie deeses, na de ordre van het Landt daar meede, of met een aequivalent in gelde, voorsien werden. XXV. Die in den dienst eerst bevestight zijn, sullen ten minsten twee jaaren in loco blyven, eer se elders op eenigh beroep sullen moogen werden gestelt, waar na sigh de Kercke en Classis sullen hebben te reguleeren. XXVI. Niemandt der Predikanten sal in de Steeden of ten Lande van zijn Kerke mogen absenteeren sonder notificatie aan de respective Gedeputeerden des Classis in der tijd, en niet langer als een maand, en niet anders als met vaste ordre en verseekeringe, dat syne plaatse bij sijn afweesen behoorlijck des voormiddags ten minsten sal worden waargenoomen, op gelycke poene en blijck als in het 23 Articul. XXVII. Die combinatiën hebben, sullen deselve oock gestadelijck en op het bequaamste moeten waarneemen, op soodanige ordre als by de respective Classen beraamt sal werden, waar na sy haar, sonder teegenspreeken, sullen hebben te reguleeren: En sal daar op oock in de jaarlijcksche Kerckelycke visitatien naauw reguard moeten werden genoomen. XXVIII. Predikanten, die geen combinatiën hebben, sullen op Sondaagen tweemaal preedicken, en des namiddags ordentelijck na de Sondaghsche afdeelingen verklaaren den gewoonlycken Heidelberghschen Catechismus, en na de Predicatie altijd de Toehoor- deren, of immers de aankoomende Jeught, daar eenige stoffe is, catechiseeren, op dat se in de gronden der saaligheid volkoomentlijk moogen onderweesen worden. XXIX. In kleine Steeden en groote Dorpen sal men ook eens in de weeke gehouden zijn te prediken, in de kleine Steeden altijd, in de groote Dorpen ten minsten 's winters. XXX. En sullen alle Officiers, Magistraats Persoonen, Secretarissen, Vorsters en alle die in 's Lands dienst zijn, en van de Gereformeerde Religie, doorgaans de Gemeenten met haare Familien voorgaan en helpen stighten, op poene dat die hier inne weigerigh vallen, bij Ons suspect sullen gehouden worden van niet van herten te zijn geaffectioneert tot de voorsz. Gereformeerde Religie. XXXI. De vaceerende Plaatsen, alwaar geene weduwen of kinderen der afgestorvene Predikanten overblyven, sullen ten platten Lande met den eersten soo veel doenelijck voorsien werden, en de Classis daarentusschen de plaatsen bedleeden, het tractement daar toe staande genieten, soo wel van de combinatie Plaatsen, als anderen: En om haare betaalinge van de Rentmeesters in der tijdt te innen en ontfangen, sal genoeghsaam zijn Extract uyt haare Classicale Boeken, wanneer en hoe lange sy den dienst hebben waargenoomen, het welk by de Praeses en Scriba of de Gedeputeerden des Classis in der tijd, sal moeten onderteekent zijn, daar op haar by de voorschreeve Rentmeesters onbeschroomt betaalinge sal moeten werden gedaan. XXXII. Daar Weduwen van Predikanten sullen koomen over te blyven of by voorafiyvigheid van de Vrouwen, eenig kind of kinderen, sullen deselve genieten het vierendeel 'sjaars in hetwelk haare Mans of Vaders respective, in den Heere gerust zijn, en nogh daarenboven tot haarder meerder soulagement een vierendeel jaars van gratie, van soodanige Tractementen, als de afgestorvene Predikanten respectivelijck hebben genooten, mits dat de Classis respective de vaceerende plaatsen, sonder interruptie, en sonder kosten van het Landt bedienen, en de Gemeente klaghteloos stellen, en na expiratie van het voorschreeve vierendeel jaars, sullen de Weduwen ad vitam jaarlijcks genieten hondert guldens, alle vierendeel jaars een vierde part, sonder dat die ooit by yemandt om schuldt sullen moogen bekommert, gearresteert of beslaagen worden. XXXIII. In het beroepen der Proponenten in de Kerckendienst sal men letten, dat se ten minsten op de hooge schooien onder deesen Staat of elders, vijf jaaren hebben gestudeert, en sullen sy genoeghsaame en loffelyke testimonia van haare studiën in de Philosophia, Linguis en Theologia, en oock in het bysonder van een onbestraffelijck leeven vertoonen, sonder blijck van welck niemandt tot het examen préparatoir of peremptoir sal toegelaaten worden. XXXIV. Die tot den dienst van de Engelsche Kercken worden beroepen, of andersints tot den dienst van de Engelsche of Schotsche Regimenten, sullen haar moeten onderwerpen de ordre der Classen, onder welcke sy beroepen of aangenoomen worden. XXXV. De noodige kosten in het beroep, examen en confirmatie deiProponenten of Predikanten, te doen by de respective Kerckenraaden, sullen moeten gedraage worden by de Magistraaten uyt het ordinai is inkoomen van de Plaatsen, tot welckers behoef de beroepinge geschiedt, en by gebreck van genoeghsaam ordinaris inkoomen, op soodanigen voet van ommeslagh, als de lasten aldaar werden gevonden, sonder daar toe te gebruycken eenige middelen van de Kerck of van den Armen. XXXVI. Alle Predikanten ten platten Lande van Brabandt, en andere Districten van de Generaliteijt, sullen voortaan jaarlijcks tot Tractement genieten ses hondert guldens; welverstaande, dat onder deselve ses hondert guldens meede begreepen zijn sestigh guldens voor Huyshuur, en veertigh guldens voor Classicale onkosten; en de combinatie beroepen hebben, nogh daarenboven hondert en vijftigh guldens: En werden mits deesen preciselijck belast de respective Rentmeesters van de Geestelijcke Goederen onder het Ressort van de Generaliteijt, den welcken aanbevoolen is de betaalinge van de Tractementen van de Predikanten, Schoolmeesters en Kosters, dat syluyden aan deselve haar Tractementen voor alle andere Tractementen, Pensioenen, Alimentatiën en diergelycke meer, daar meede de voorschreeve Rentmeesters souden moogen weesen belast, sullen hebben te betaalen van drie tot drie maanden, sonder daar van eenighsints in gebreecke te blyven, of eenige kortinge daar van te doen, op poene van Onse indignatie. XXXVII. De voornoemde Rentmeesters der Geestelycke Goederen, of die de onderhoudinge der pastoraale Wooningen toekomt, sullen oock van tijdt tot tijdt besorgen, dat deselve bequaamelijck worden onderhouden. XXXVIII. De Tractementen der Predikanten en sullen over geene schulden moogen werden bekommert, gearresteert of beslaagen, als ten hooghsten voor de helft. XXXIX. En op dat Onse Predikanten te geruster, neerstiger, blyder en vieiigei haaien dienst moogen bekleeden: Soo verbieden wy by deesen wel expresselijck aan alle en allerhande Persoonen, Geestelycke en Wereldtlycke, van hoedanige conditie en qualiteijt die moogen zijn, in Onse Landen woonende, of deselve van elders fiequenteerende, en allen anderen die het aangaan magh, de Predikanten, aireede in den dienst ingestelt, of nogh in te stellen, in het stuck van haare bedieninge eenigh hinder of belet te doen, maar deselve daarinne, en allenthalven te laaten gerust en ongemolesteert; en gebieden in tegendeel, datse haar sullen hebben te eeren en respecteeren, en elcks na sijn beroep doen eeren en respecteeren na behooren; van gelycken oock de Toehoorders der Predikatiën, en die Luyden die van de Gereformeerde Religie zijn, in de oeffeninge derselve, en andersints niet te bespotten, beschimpen of insolentelijck met woorden ofwercken bejeegenen, of beschaadigen, op poene van daar over als Perturbateurs van de gemeene ruste, pecunielijck, of by bannissement, oock wel aan den lijven na exigentie van saaken, andere ten exempel gestraft te werden. XL. Eijndelijck opdat alle hetgeene voorschreeven is, volkoomentlijck worde in train gebraght, geobserveert en gemaintineert, en in toekomende afgesneeden veelderhande kostelycke en moeijelycke sollicitatien en klagten, op dat oock een yeder, die dit ons statuut aangaan sal, op sijn hoede magh zijn, en de Kerke Godts in getal van Gereformeerde Luyden, en in godtsaligheijt te meer toeneemen en aanwassen: Soo hebben Wy geresolveert, geordonneert en gestatueert, resolveeren, ordonneeren en statueeren mits deesen, dat de Heeren Gecommitteerden uyt den Raadt van Staate, als sy ten dienste van den Lande op de jaarlycksche Verpaghtinge gaan, haar sullen informeeren op de observantie -17 van dit Ons statuut, deselve mits deesen versoeckende, authoriseerende en volle last en maght geevende, om alle klagten deesen aangaande op te neemen, de contraventien te examineeren tegens de Contraventeurs, sonder eenige regres of rapport aan Ons te doen, te procedeeren tot suspensie, deportement of andersints, na bevindinge en exigentie van saacken, daar toe gebruyckende sulcke middelen, als sy tot voorstant van Godts eere, maintenue van Onse authoriteijt, inbindinge van de stoutigheeden des Pausdoms, uytroeyinge van alle quade grouwelen en Landtverderffelyke sonden, vast- en voorstellinge van den waaren Godtsdienst,de Gemeijnte Godts en alle getrouwe Dienaaren Jesu Christi sullen bevinden te behooren. Des sullen de respective Magistraaten, Classes, Kercken en Predikanten haare gravamina, met alle noodige Documenten, ten eijnde als vooren altijdts maaken gereedt te hebben teegens de aankomste van de gemelde Gecommitteerden van den welgemelden Raadt van Staate, om te spoediger alles de plano afgedaan te konnen worden. Wat de Staten Generaal en de Raad van State ook deden om Bergeik te protestantiseeren, het haalde niets uit; in 1798, alzoo na verloop van anderhalve eeuw, waren er nog maar 17 Hervormden en al dezen waren nog ambtenaren of familieleden daarvan. In de overige plaatsen der Meierij hadden deze beide hooge regeeringslichamen met hunne propaganda al even min succes; zoo sprak toch de Bossche predikant Dr. Cornelis de Witt aan het slot zijner leerrede, die hij in 1741 hield ter viering van het eeuwfeest van de Classis den Bosch, het volgende: „ Wie zeker hadde niet gewagt, dat van zulk een menigte van Leeraren zoo binnen deze stat, als buiten, in de Meyerye wat groots zou zijn uitgewrogt, tot uitbreiding van Jesus Koningrijk, dat d'Ingesetenen van deeze dorre Plaatsen, by het opgaan van dat helder licht des Eoangeliums, zich opgewekt zouden gevonden hebben, om hunne oude bygeloovigheden en afgoderyen te verlaten, en voorlaan te wandelen in de lichten des Heeren, alzoo in den eersten aanvang zulk eene goede hope scheen te wezen, dat hier zulk een ryke oogst zou worden ingesamelt, nadien die grote Vergaderinge ') in hare deductie, kort voor haar scheiden opgestelt, en aan hun Hoog Mog. ingelevert, van D. van der Hagen, Predikant te Eijndhoven, *) dat getuigenisse geven moest dat hy, onder extra01 dinaire moeite en pery kei de plaatzen daar rontomme grote diensten gedaan en veele hondert zielen gewonnen hadde. Daar ziet, thans doorgaans, zoo niet overal, zulk een gering aantal van Ledematen gevonden wort; waar zijn er bijna meer dan die volgens de Polityke Reformatie den Hervormden Godsdienst moeten zijn toegedaan ? Wij weten zeer wel, dat dit een stoffe van gejuich voor de Roomschgezinden is, en dat zy zulks ten grondslag leggen, waaruit zy zich vleyen, dat het gansche werk der Reformatie, dat nu in hondert jat en geen voortgang heeft kunnen doen, genoegzaam op niet zal uitloopen en zy alzoo wel eens volkomen wederom meester worden, gelijk zy voor de Reductie van Stat en Meyery geweest zijn." Wat in 1741 voor de Meierij waar was, was dit nog in 1798, toen Staats-Brabant wederom vrij werd; de Hervorming had daar ook toen nog geen wortel kunnen schieten. Aan eene groote mate van dichterlijke vrijheid moet daarom toegeschreven worden het rijmpje: De Geuze Els Heeft de heele Kempen gevelst. Volgens hetgeen Hanewinkel in zijne Reize II blz. 41 mededeelt, zou Geuze Els zeer vele kinderen hebben nagelaten, welke zich allen in Kempenland, de een hier, de ander daar, nederzetten en vermenigvuldigden, en stamden de Hervormden van Kempen land, die ten zijnen tijde voor het grootste gedeelte aan elkander verwant waren, meerendeels van haar af. 1) Die van de Classis van den Bosch met de daaraan toegevoegde zeven predikanten, van 1648. 2) Dominus Johannes van der Hagen was gehuwd met Anneken van Leent Jansdochter en daardoor erfgenaam van Maryken van Leent, weduwe van Herman, den zoon van Henrick Graat de Backer; tot hare nalatenschap behoorde eene grondrente, gaande uit landerijen te Olland onder St. Oedenrode, alwaar thans nog van der Hagen's wonen. Wie Geuze Els was valt thans niet meer met zekerheid te zeggen. Volgens de van oudsher te Hapert bestaande en daarom voor aannemelijk te houden overlevering zou Geuze Els aldaar nabij den ouden toren gewoond hebben, doch haren familienaam meldt de traditie niet. In de familie Zijnen bestaat de overlevering, dat Geuze Els eene Van der Eist en de vrouw was van den eersten Zijnen, die zich van uit Rhoon of Pendrecht in de Meierij van den Bosch metterwoon vestigde. Het wil ons voorkomen, dat laatstgezegde overlevering niet juist kan zijn, omdat uit niets blijkt, dat ooit een Zijnen te Hapert woonde; wel woonde daar in 1755 de Protestantsche koster en schoolmeester Gerrit van der Eist, doch Geuze Els moet veel vroeger geleefd hebben dan dat zij zijne dochter zou kunnen geweest zijn. Wij houden het er voor, dat Geuze Els de vrouw was van een Fabrie, omdat van de Pabrie's de meeste Protestanten afstamden, welke men nog in de 18e eeuw in de Noordbrabantsche Kempen vond en wijl oudtijds eene Protestantsche familie Pabrie te Hapert gevestigd was. Ware het Schepenarchief van Hapert, Hoogeloon en Casteren volledig, hetgeen zulks jammer genoeg niet is, dan gelooven wij zeker dat daarin de familienaam van Geuze Els te vinden zoude zijn geweest. Wat er nu nog van bestaat, is van te recenten datum, dan dat zij daarin nog kan voorkomen; alleen blijkt er uit dat reeds langen tijd geleden eene familie Fabrie te Hapert woonde en dat velen harer den Hervormden godsdienst beleden. Zoo werd toch blijkens dat archief te Hapert in 1677 erfhuis gehouden ten sterfhuize van Anna Fabrie, alsmede ten sterfhuize van Willem Peter Fabrie; in 1680 door Jan Laurijssen Fabrie Senior verkocht een huis; in 1681 door Johanna Fabrie, geassisteerd met Nicolaas van Trier, pastoor te Vlimmeren (hij zal daarom wel Katholiek geweest zijn), gerechtelijk verkocht een huis, dat in 1665 van haar was gekocht en in 1682 gerechtelijk verkocht land toebehoorende aan Willem Fabrie. In 1682 verhuurde Servaas Fabrie, president der Dingbank van Bladel, als gemachtigde van zijne nicht Jenneke Fabrie, voor de Dingbank van Hapert c. a. eene hoeve te Reusel! In datzelfde jaar compareerde voor laatstgemelde Dingbank Hendrick Peter Fabrie. Voor deze Dingbank verhuurde in 1683 Joan Fabrie, rentmeester van het Weeshuis te 's Hertogenbosch, landerijen, welke onder die Bank gelegen waren en Jan Laurijssen Fabrie toebehoorden en verkocht in dat zelfde jaar genoemde rentmeester, alsmede Kuchlinus, opperregent van voorzegd weeshuis, gerechtelijk een huis, dat ook aan genoemden Jan Laurijssen Fabrie toebehoorde en stond onder Lensheuvel ; kooper daarvan werd toen Jan Fabrie Junior. Uit laatstbedoeld Schepenarchief blijkt ook nog, dat in 1755 Joost Fabrie, smid, en Willem Fabrie, schepen te Hapert waren, alsmede dat in : 1767 Joost Fabrie, Maria Fabrie weduwe van Mathys van Heyst en Elisabeth Fabrie, (over wie voogden waren genoemde Joost Fabrie en de president-schepen Frederik Danckaarts), allen kinderen van den te Hapert overleden Willem Fabrie en diens echtgenoote Josina Waterbeek, eene hofstede, aldaar gelegen, verkocht. In het volgend jaar verkochten Andries Ramaer, als in huwelijk hebbende genoemde Elisabeth Fabrie en Pieter Fabrie, deze mannen ook nog als voogden over Jenne Melsers, met wie zij gezamen. lijk eifgenamen waien van Aert Melsers, die te Hapert gestorven was, eene aldaar gelegen hofstede. In het niet ver van Hapert gelegen dorp Westerhoven woonde ook eene familie Fabrie, die eveneens Protestant en waarschijnlijk dezelfde als de Hapertsche was, zooals uit de doopakte van den Bergeikschen vorster Adriaan van der Pol valt op te maken. De eerste Fabrie, die te Westerhoven woonde, zal geweest zijn de vorster Jacob Aerts Fabrie, die aldaar reeds in 1669 ') een ') Hij, die toen nog maar Jacob Aerts heette, en zijne vrouw hadden dit huis met erf den 30 Jan. 1662 voor Schepenen van Westerhoven gekocht. huis met erf bezat en eene weduwe met drie kinderen naliet. Opmerkelijk is, dat een dier kinderen Elsken heette, wat het vermoeden wettigt, dat de voornaam Elsje een naam der familie Fabrie was en alzoo ook dat de Geuze Els tot dit geslacht behoorde. Dat dit kind den voornaam Elsje droeg, blijkt uit het doopboek der Hervormde Kerk van Bergeik, daar toch volgens hetzelve op 15 November 1695 Elsken Jacobs Fabrie, stiefdochter van Gerard Tonneman, schoolmeester en voorlezer te Westerhoven, meter was bij den doop van Jacobus, zoon van na te noemen Hendrik Jacobs Fabrie, smid te Westerhoven en diens huisvrouw Hendrientjen Dionisius Petri, alsmede dat zij van den doopelingde moei was. Elsken stierf blijkens het begrafenisboek van Bergeik den 16 Aug. 1701, denkelijk ongehuwd, hetgeen aldus daarin vermeld staat: Elsken Jacobs Fabry, dochter van Jagob Fabry, insyn leven vorster tot Westerhoven, overleden den 16 Aug. 1701. Eene andere dochter van Jacob Aerts Fabrie was Elisabeth Fabrie, die, zooals wij reeds zagen, huwde met den Bergeikschen vorster Anthony van der Pol en hem meerdere kinderen schonk, welke zich aan verschillende families der Meierij vermaagschapten. De zoon van genoemden Jacob Fabrie was, zooals reeds gezegd» Hendrik Jacob Aerts Fabrie, aan wien in 1716 voorbedoeld huis met erf uit zijne ouderlijke nalatenschap werd toegescheiden. Hij liet van zijne vrouw slechts twee kinderen na:Dufina Fabrie, gehuwd met Gerrit van Ravesteyn, schoolmeester te Bakel en Peter Fabrie, vorster te Lommei; zij verkochten voor Schepenen van Bergeik het voorschreven huis met erf op den 17 Juni 1750 aan Jan Ramaer senior, burger van Haarlem. l) De uitweiding over de familie Fabrie is wel wat lang, doch zij was noodig om het aannemelijke onzer meening aan te toonen, dat Geuze Els was de stammoeder der Protestantsche Fabrie's en daardoor ook van de verschillende andere Protestantsche families, 1) Diens zoon Jan Ramaer junior, president-schepen van Bergeik, verkocht dit huis met erf in 1762 aan Jan Jonkers en diens echtgenoote, Catharina van Meeuwen, beiden wonende te Westerhoven. welke men bij het leven van Hanewinkel"nog in de Noordbrabantsche Kempen aantrof. Na al het voorgaande schijnt het ons lang niet onwaarschijnlijk toe, dat Geuze Els de vrouw was van Aart Fabrie, den vader van meergenoemden vorster Jacob Aerts Fabrie ') en dat deze Aart, zijn naam Fabrie duidt het reeds aan (Fabri beteekent immers Smits of Smidszoon), smid van zijn ambacht was evenals meerderen zijner nakomelingen. Vóór het jaar 1785 hadden de Hervormde Predikanten te Bergeik geen eigen pastorie. Dit blijkt nog uit den volgenden inhoud van de memorie, welke als gezegd Regenten van Bergeik op 28 November 1774 opstelden naar aanleiding van het bezwaarschrift van Ds. de Keesel: De pastorye huysinge 2) is door particuliere gebruykt ook meede bewoont geweest door de predikanten van Ginkel en Albertus Hanewinkel vóór den jaare 1735. De predicanten voor den jaare 1735 hebben ook gewoont in particuliere huysen, welke gestaen en geleegen zijn in en onder de huysing van 't gehugt genaamt het Eykereijndt. En voor zooverre de Regenten bekent is, weeten dezelve niet, dat voor den jaare .1735 een pastorale woning tot Bergeijk is geweest. Daarentegen hadden de predikanten van Riethoven aldaar van den aanvang af wel eene pastorie; zij brandde later af, zooals blijkt uit eene Schepenakte van Bergeik van 1733, waarin gezegd wordt, dat Catharina Wychmans, de dochter van den Secretaris der Dingbank van Bergeik, gedoopt werd te Riethoven maar dat hare doopakte niet meer kon worden overgelegd, omdat bij den brand der pastorie aldaar ook het doopboek was verbrand. Blijkens eene Schepenakte van Bergeik van 1720 kocht Theodorus Neoma- 1) Zijn broeder heette Isaac Fabrie en had een zoon, die smid was te Leende. 2) Hier is bedoeld de na te melden Abtshuizing. gus, in sijn leven predikant te Riethoven ') en Bergeijk en naderhand te Eersel en Duysel, de pastorie te Riethoven van het gemeeneland, ingevolge eene resolutie van den Raad van State van 31 Juli 1682; zij bestond dus in laatstgemeld jaar nog en daarom kan men aannemen, dat zij eerst in 1688 afbrandde bij gelegenheid, dat de Franschen in de Meierij vielen en aldaar een tiental weerlooze dorpen afbrandden, wat te meer aannemelijk is, omdat in het Protestantsch doopregister van Bergeik, dat thans aldaar onder den Predikant berust, Ds. van Oerle in 1694 getuigde, dat zijn voorganger Ds. Neomagus hem verklaard had hemgeene kerkelijke registers te hebben kunnen overgeven, omdat die allen in de vlammen waren opgegaan, toen de Franschen zijne pastorie hadden afgebrand. De dochter van den predikant Neomagus voornoemd, zijnde Maria Neomagus huisvrouw van "Wilhelmus Pijpers, predikant te Eersel en Duizel, verkocht bij laatstgezegde Schepenakte van 1720 de plaats, waarop eens de Hervormde pastorie van Riethoven gestaan had. Uit het feit, dat Ds. Neomagus bedoelde pastorie kocht, mag eveneens worden afgeleid, dat hij ze ook bewoonde totdat zij eene prooi der vlammen werd. De predikanten van Ginckel en Hanewinkel hadden de Abtshuizing, zijnde een gebouw, dat de Abt van St. Jacob te Luik te Bergeik had staan, een tijdlang in huur en bewoonden haar ook ; dit blijkt voor wat eerstgenoemde hunner betreft, niet alleen uit voorbedoelde memorie, maar ook uit eene Schepenakte van Bergeik van 1734, waarbij Hendrik Fabrie, gereformeerd lidmaat en smid te Westerhoven, Anthony van der Pol, vorster te Bergeik en Hendrik Danckaarts, schoolmeester te Riethoven,2) verklaarden dat de eerstgenoemde hunner de som van fl 50, zijnde armegelden, te Bergeik in het kerkbuyltje versamelt, die hij in 1709 had ontvangen van de erfgenamen van wijlen Ds. van Walhert,3) 1) In 1664 had Riethoven nog een afzonderlijken predikant; deze was toen Wilhelmus de Bitter. 2) Zijne vrouw heette Antonet Wackers. 3) Lees „van Walcheren." in zijn leven predikant aldaar, heeft overgegeven aan Ds. van Ginckel in de camer van den abshuysinge, alwaar deese doen was ivonende. Van af 1722 tot 1732 had Ds. van Ginckel de Abtshuizing evenwel niet bewoond, omdat hij gedurende dat tijdvak van Wouter Braakhuysen gehuurd had een huis, staande te Bergeik ter plaatse het Hof. Hieraan zal het toe te schrijven zijn, dat Marcus van Bornbergen als gemachtigde van Granchamp, rentmeester van den Abt van St. Jacob te Luik, ') in 1726 van de Abtshuizing verhuurde : aan Mej. de Wed. Waterbeek den hert met de grote kelder en opcamer, alsmede de kleine opcamer en liet part in de schuur; en het overige aan Jan Adriaen Mercx. Ds. Hanewinkel verlangde van de Regenten der verschillende dorpen, waarvan hij predikant was, eene pastorie, zooals zij gehouden waren hem te geven ingevolge het Reglement op de Politycque Reformatie en de Resolutie van den Raad van State van 5 Nov. 1697, bij welke laatste bepaald was, dat de dorpen, welke uyt haat van de Religie of andere verkeerde insigten aan de Predikanten nog geene pastoriën hadden verstrekt, daartoe zouden worden aangeschreven en dat de Rentmeesters der geestelijke goederen in het vervolg aan de dorpen, welke de pastoriën verstrekten, zouden betalen de fl 60, welke anders betaalt worden aan de Predikanten voor huyshuur. Om aan zijn verlangen te voldoen, werd gesloten het navolgende voorloopig contract, hetwelk voorkomt onder de Protocollen der Dingbank van Bergeik: Dat voor ons gecomen is Goyert Antonis Delis, wonende alhier tot Bergeijk, denwelke verclaarde wel en wettelijk te cederen enz. aen en ten behoeven van de corpora der Dingbancke van Bergeijk, als alleenlijk weygerende die van Riethoven haere quota daertoe te supporteeren als sustinerende daermede niette doen te hebben en wesende die van Schaft ontrent het kerkelijke 1) In 1688 was diens rentmeester le Bergeik Francis Posselius, gehuwd met 1° Maria Driedoncx 2° Lucia van Bornbergen Marcusdr. gemeen met die van Valkenswaardt ') en hiermede buyten blyven, sekere huysinge, hoff en aengelagh, soo groot en kleijn, als deselve staende en gelegen is aen het Eykereijnde onder de parochie van Bergeijk, welke voorn, gedevaliseerde huysinge en aengelag soude dienen om met approbatie van Haer Ho: Mo: de Heeren Staten Generael der Vereen. Nederl. te approprieren ende te maken tot eene pastorale huysinge voor den predicant deser gemeente, tot welkers incoop en opbouw van dien eerstdaegs requeste om octroy en permissie sal worden gepresenteert tot het mogen negotieren tot lasten deser corpora der daertoe nodig sijnie penningen, 't welk geobtineert en de voors. huysinge gerepareert ende opgebouwt sijnde, soo accepteert den Heere predicant alhier present 'sjaers voor eene huyze te sullen betalen de somme van fl 60. 20 Jan. 1735. De gewenschte goedkeuring werd hierop echter niet verkregen. De Regenten der dorpen Bergeik, Riethoven, Westerhoven en Borkel sloten daarom op 35 April 1735 ten overstaan van den notaris Herman van Nouhuys te 's Hertogenbosch het volgend contract ten einde de Abtshuizing te kunnen bestemmen tot pastorie voor den Hervormden predikant: Alsoo haer Ed. Mog., de Heeren Raden van Staten der Vereen. Nederlanden by derselver appoinctement, in dato den 11 Maert 1735 gesteld op de Requeste van Albertus Hanewinkel, predicant tot Bergeijk en Riethoven, Westerhoven en Borckel, den Rentmeester Lyclama a Nyeholt hebben gelieven te gelasten den voorn, predicant ontrent zyne woninge ofte een pastorye te stellen buyten clagten, waertoe de Regenten van opgemelde Dorpen door den voornoemden Rentmeester verscheyde malen sijn aengemaent en om aan de intentie van opgemelde haer Ed. Mog. appoinctement soo veel doenlijk te voldoen en de Dorpen te houden buyten nieuwe genegotieerde capitalen, is op heden den 15 April 1735 voormy ondergeteekenden Notaris, te 's Hertogenbos residerende, gecompareert d'Heer Hendricus Godefridus D'Erhenne, als rentmeester 1) Ook vóór 1648 behoorde Schaft kerkelijk onder Valkenswaard. van den Abt van St. Jacob tot Luyk ter eenre en Goyert Antonis Delis, president tot Bergeijk, Francis Goossens, schepen tot Westerhoven, Aert Aerts, schepen tot Borkel en verders van Riethoven gecommitteert en sig daer voor fort en sterk makende, welke verclaarden door tussencome van den Rentmeester Lyclama a Nyholt geconvenieert en gecontracteert te zijn in maniere hiernaer volgende, te weten, dat den Provisoir van den Abt van St. Jacob tot Luyk, behoorlijk gecommitteert sijnde door den Abt (de capitulaire van voorn. Abdye), in eenen eeuwigen erfpagt aen de Regenten van voorn. Dorpen sal transporteren en overgeven de huysinge, hoff en landeryen, beemden, enz., gelegen tot Bergeijk en aen voorn. Abdye gehorende en dan nog tot approprieringh van voorn, huysinge en eenige reparatie betalen eene somme van vierhondert guldens eens, te gebruyken tot genoegen van de Regenten en predicant, egter onder het opsigt van een derde by de contractanten daertoe te noemen en dat de Regenten onder verband van hare voorn. Dorpen sullen geloven daeruyt aen den voorn. Abt of desselfs geauthoriseerde te blyven vergelden een jaerlyxe en erfelyke pagt van vijff en veertig guldens, los ende vry, ende deselve te assigneren op den voorn. Rentmeester Lyclama, die versogt sal worden deselve pagt jaerlijx uyt de sestig guldens, gestelt voor huyshuur van den predicant, onder syne quitantie te voldoen ende te betalen, welke pagt sal ingaen met primo Mey deses jaers 1735. Aldus gedaen en gepasseert binnen 's Hertogenbosch enz. Hierna richtten de Regenten van Bergeik c. a. aan den Raad van State het volgend request: Aen de Edele Mo. Heeren Raden van State der Ver. Nederlanden. Geven reverentelijk te kennen de Regenten der Dingbanke van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven en Borkel, quartier van Kempelandt, meyerye van 's Hertogenbosch; dat de suppl.'en door, of van wegens den Rentmeester Lyclama a Nyholt verscheyde malen sijn aengemaent om den predicant aldaer te besorgen een behoorlyke wooninge offpastorye, waerdoor denselven clagteloos werde gestelt, ingevolge UEd. Mo. App'. op de Requeste van den predicant in dato den 11 Maert 1735; dat de supplianten, om geen nieuwe capitalen tot lasten van de corpora tot het bouwen van een pastorye te negotieren, door bemiddelingh van den Rentmeester Lyclama sijn geconvenieert met den Rentmeester of geauthoriseerde van den Abt van St. Jacob tot Luyk, welke tot Bergeijk eene schone huysinge heeft staende, tegenwoordig by den predicant bewoont iverdende, oinme de huysinge, hoff ende landeryen daeraen gehorende, aen de supplianten te transporteren in eenen euwigen erfpagt van vijff en veertig guldens 's jaers, by de supplianten jaerlijx uyt de sestig gulden huyshuur te vergelden, mits dat den abt van St. Jacob nog tot appropriering van deselve huysinge sal moeten betalen eene somme van vier hondert guldens eens tot genoegen van den predicant en de supplianten (de huysinge sullen approprieren) onder 't opsigt van een derde, welke huysinge seer hegt en sterk is sonder in lange jaren, nadat voorschreven fl 400 daeraen syn te coste gelegt, weynig of geene reparatie aen sal vallen, zijnde digt by de kerk gelegen tot groot genoegen van den Predicant, voor welken erfpagt de supplianten by 't doen van het transport van voorschreven huysinge etc. moeten verbinden de respective corpora ingevolge het contract daervan met den geauthoriseerden van den Abt van St. Jacob tot Luyk voor notaris Herman van Nouhuys en getuigen op den 15 April 1735 binnen 's Bosch gepasseert,'t welk niet can of mag geschieden sonder UEd. Mo. permissie, consent enz., waeromme de supplianten zig in alle onderdanigheijd syn kerende tot UEd. Mo., oodtmoedelijk versoekende, dat UEd. Mo. 't voors. contract gelieven te approberen en de supplianten te authoriseren om voor de voldoeningh van de voors. erfpagt hare respective corpora te verbinden. Den 3 Juni 1735 gaf de Raad van State de verlangde goedkeuring, mits het huys altoos tot de woning van den predicant blyve geschikt en geaffecteert en door den predicant in der tijdt bewoont. Daarop hadden voor Schepenen van den Bosch plaats de be- dongen overdracht in erfpacht ') en de verbintenis der Regenten van Bergeik c. a. tot betaling van de erfpacht. De akte, welke van eerstbedoelde rechtshandeling werd opgemaakt, luidt aldus: Den Eerwaarden Heere Lambert Denys, provisoor van de Abdye van St. Jacob te Luyck, in den naeme ende gemagtigt tot 's geens naar volgende van den Eerwaarden Heer Nicolaas Jacquot, abt van de voors. Abdye, Heere van Bassenge, Roklenge, Hanrek, Bilssyn etc. en van de Reverende Heeren Bruno Waldeleux, prior, Matthias Batta, souprieur en andere geprofessede religieusen van de voors. abdye, transportavit eene huysinge, hof, landeryen en beemden, gelegen tot Bergijck, tegenswoordig by den Heere predikant bewoont werdende ende soo als deselve aan gemelte abdye is toebehorende, aan de regenten ofte corpora van Bergijck, Riethoven, Westerhoven en Borkel; en sulx in eeuwigen erfpagt tot een predikantswoninge voor de somme van fl 45 jaerl. en sulx ingevolge het contract daarvan met gemelte regenten en Godefrid Derhenne, gemagtigde van de voors. abdye op den 15 April laatstleden voor den notaris Herman van Nouhuys en seekere getuygen binnen deese stad (van den Bosch) gepasseert en haar Ed. Mog. approbatie dato 3 Juny mede laestleeden daarop ge volgt. 31 Augustus 1735. (Volgt de verbintenis der regenten van voornoemde dorpen om de erfpacht te betalen). Hierna betaalde de Abt van St. Jacob de bedongen fl 400 voor het in orde brengen der Abtshuizing tot eene pastorie. Toen dit geschied was, hadden de predikanten van Bergeik c. a., te beginnen met Ds. Hanewinkel, die haar ook na 1735 bewoonde, zooals blijkt uit het op blz. 187 en 263 bedoelde rapport van Schepenen van Bergeik van 28 Nov. 1774, eene pastorie, waarmede zij gedurende den eersten tijd tevreden waren; de Rentmeester van het Geestelijk Comptoir te 's Hertogenbosch keerde sedert dien elk jaar aan de corpora van voorschreven dorpen fl 60 voor huur der pastorie uit. Schepenen der Dingbank van Bergeik c. a. hadden later spijt 1) De Abt van St. Jacob te Luik bezat behalve dit huis nog andere goedei en te Bergeik, zooals den Abtsakker, den Abtsbeemd, tienden en cijnsen. van dit contract met den Abt van St. Jacob te hebben gesloten, want in 1774 verklaarden zij, dat het beter zoude geweest zijn, dat niet opgenomen gelden eene nieuwe pastorie ware gebouwd geworden en dat de jaarlijksche huur ad fl 60 geheel ten bate hunner gemeenten ware gekomen in stede dat zij nu daarvan jaarlijks fl 45 aan den Abt van St. Jacob voor erfpacht moesten uitkeeren. In 1769 waren eenige herstellingen en verbeteringen aan de Abtshuizing noodig; Regenten hebben die toen in het openbaar aanbesteed; en uit het daarvoor opgemaakte bestek blijkt, dat zij toen ook aanbesteedden: op de pastorey te stellen ende te maken een belkapke en daarin te hangen een doekje ter swaarte van 10 ponden, alles te maken en te leeveren iets swaarder als dat van de heer J. van Beverwijk. Ds. de Keesel nam, zooals wij reeds op blz. 186 zagen, met deze pastorie geen genoegen en verzocht daarom in 1774 aan de Staten-Generaal, dat door hen aan de Schepenen der Dingbank van Bergeik c. a. zoude worden gelast, om hem eene nieuwe pastorie te verstrekken; hierop berichtten Schepenen dat daartoe geen termen bestonden en dat als er eene nieuwe pastorie zoude moeten gebouwd worden, Schaft zoowel als de gemeente van Borkel, in welkers byde plaatsen geen gereformeerde wonen, behoorden in den opbouw, reparatie en onderhoud der pastory alhier te moeten contribueeren. Toen dit antwoord bij hen was ingekomen, besloten de StatenGeneraal bij hunne resolutie van 5 December 1775: in aanmerking nemende, dat de pastorie met autorisatie van den Raad van State als eene geschikte predikantswoning van den Abt van St. Jacob te Luik in erfpacht is genomen; dat sedert dien de predikanten van Bergeik c. a., evenals te voren de predikanten van Ginckel en Hanewinkel, haar zonder klachten bewoond hebben; dat aan de reparatie en verbetering der pastorie meer dan fl 800 zijn ten laste gelegd en dat het daarom onbillijk zoude zijn om de gemeente Bergeik en onderhoorige plaatsen, als lot de behoeftigste van de Meiery behoorende, met den bouw of aankoop eener nieuwe pastorie te belasten, — dat in het request van Ds. de Keesel om eene nieuwe pastorie te bekomen niet kan worden getreden, maar dat de tegenwoordige behoorlijk moet worden onderhouden en tegen inbraak en brandstichting verzekerd, alsmede voorzien van eene bekwaame brandklok, waarvan het geluyt dooi het geheele dorp naar behooren kan worden gehoort. ') Den 10 Juni 1776 besloten President en Schepenen der Dingbank van Beigeik c. a aan deze Resolutie gevolg te geven en daarom werd door hen ter vervanging van de vorige eene andere klok voor de pastorie aangekocht en in het jaar 1777 daarop gehangen; het opschrift daai van was: Jacobus De Clercq heeft my gegoten anno 1668. Jacob Huberts Ketelaers. Zoodra deze klok op zijne pastorie gehangen was, onthaalde Ds. de Keesel zijne naaste buren op een ton bier om hen te bewegen op het luiden der klok hem te hulp te komen. In 1841 is deze klok naar het Raadhuis te Bergeik overgebracht, waarna zij verkocht is aan de Hervormde gemeente te Hoogeloon, die ze in den toren harer kerk heeft gehangen. In 1791 verzocht Ds. de Keesel aan de Regenten van Bergeik c. a. wederom om eene nieuwe pastorie, doch andermaal te vergeefs, loen, zooals wij later zullen zien, de Abtshuizing had opgehouden pastorie te zijn, werd zij in 1838 kazerne der Marechaussée wat zij bleef tot 1866; het jaar te voren was de gemeente Bergeik bij contract, tusschen haar en de gemeenten Riethoven, Westerhoven en Borkel en Schaft gesloten, tegen eene uitkeering van fl 850 uitsluitend eigenares geworden van de Abtshuizing evenals van het Raadhuis te Bergeik. In 1866 brak de gemeente Bergeik de Abtshuizing af en verving haar door eene andere Marechausseéskazerne, die wat dichter bij den weg gebouwd werd dan de Abtshuizing; ook dit gebouw hield op marechausseéskazerne te zijn, toen de Marechausseés in 1893 betrokken het huis, dat Dr. Frederik Raupp het laatst bewoond had. De Abtshuizing was een zeer oud gebouw en omgeven met 1) De Raad van State had reeds in 1745 eene dergelijke beschikking gegeven ten behoeve van den predikant van Hooge eft Lage Mierde en Hutsel (Taxandria VIII blz 211), grachten; eene verdieping stond er niet op. doch wel had zij een hoogen voorgevel, alsmede twee hooge zijgevels, welke beide zijgevels trapgevels waren ; op het midden van het gebouw prijkte een torentje, waarin laatstbedoelde klok hing. In den westelijken gevel der Abtshuizing zag men in het begin der 19e eeuw nog twee oude dichtgemetselde rondbogige vensters ter hoogte van ongeveer een meter, welke bijna reikten tot aan de zoldering der groote kelder- of opkamer van dit gebouw ; dit gaf grond om te veronderstellen, dat dit vertrek tot huiskapel heeft gediend, te meer omdat men in het begin der 19e eeuw bij het verbouwen of veranderen zijner muren, daarin aan den binnenkant een paar hostiekastjes of tabernakels vond. Op den zwaarsten balk, die onder dit vertrek lag, stond gesneden het jaartal MDXXXII, waaruit kan worden opgemaakt, dat de Abtshuizing in dat jaar gebouwd werd. Bij hare afbraak werd in den noord-westelij ken hoek van dit gebouw ontdekt een tot toen toe onbekend keldertje ter lengte van 2.} en breedte van 14 voet; daarin vond men een fraai beeldje van eiken of ander hard hout met twee uitgespreide vleugelen ; dit beeldje, dat ongeveer 3J decimeter hoog en Ij decimeter breed was, scheen een pater of monnik voor te stellen, die met gekruiste beenen zat; op het hoofd had het een troon ter breedte van lj centimeter; voor zijn midden had de persoon, dien het beeldje voorstelde, een glaasje; hierop lag een fluweelen kussentje, waarop een kelkje van perkament of soortgelijke stof stond; daarin lagen zwart zaad van eene onbekende soort en een briefje, waarop eenige regels schrift stonden; boven op het kelkje bevond zich een linnen vierkant linnen doekje; voor het beeldje stond verder in het keldertje overhoeks een houten tafeltje, waarin een holte was ter diepte van lj centimeter. ') 1) In hst begin der 19e eeuw werd in het Begijnhof te Grave, nadat dit tot Hervormde pastorie was ingericht, eene soortgelijke ontdekking gedaan; daar vond men bij de opening eener nis, die dicht gemetseld was geweest, een houten kastje met schuif, waarin verborgen lag een beeld, voorstellende de H. Moeder Gods met den van het kruis genomen Zaligmaker op den schoot. Doordien de werkman, die deze voorwerpen vond, ze aan zijne kinderen gaf om er mede te spelen, is daarvan alles verloren gegaan behalve het beeldje zelf, zoodat wij niet in staat waren te onderzoeken wat het beeldje droeg en waartoe een en ander kan hebben gediend; het beeldje zelf is later aan een antiquaar verkocht. De Abtshuizing was niet in haren ouden staat gebleven sedert dat zij tot predikantswoning werd ingericht; want in 1739, 1775 en 1776, vooral in laatstgemeld jaar, waren daaraan aanzienlijke herstellingen of veranderingen aangebracht, doch hoe groot dezen ook waren haar oorspronkelijk karakter was er niet door verloren gegaan. Niet lang nadat de Protestanten de oude parochiekerk in hun bezit hadden genomen, werd zij door een onvoorzien toeval van haren uiterlijken luister beroofd. Het was toch in het jaar 1650 dat haar hoofdtoren instortte en door zijnen val een deel van het schip dezer kerk en hare beide zijbeuken over eene lengte van ongeveer elf meters verbrijzelde. Middelen om den toren der kerk en hetgeen daarvan door zijnen val vernield was, weder op te bouwen had het handjevol Protestanten, dat toen onder deze kerk behoorde, niet en zoo geschiedde het, dat hetgeen daarvan vernield was geworden eenvoudig werd opgeruimd en dat vervolgens tegen het gedeelte van de kerk, dat nog was blijven staan, een muur werd gebouwd, waarin ter herinnering aan dien bouw een steen werd gemetseld met het jaartal 1650; door eene deur, welke in dien muur gezet werd, kwam men voortaan in de kerk. Voor de Protestanten van Bergeik en omliggende plaatsen was de kerk nu nog te groot; zij maakten daarom voor de uitoefening van hunnen godsdienst alleen maar van het priesterkoor gebruik, dat zij totdat einde met houtwerk hadden afgeschoten; dit blijkt o. a. uit de Resolutieboeken Yan Bergeik, waarin daarover voorkomt, dat de Raad van State 18 den 10 April 1772 aan Abraham "Verster, rentmeester der geestelijke goederen over de kwartieren van Kempenland en Oisterwijk, gelastte den Officier en de Regenten van Bergeik c. a. aan te schrijven, dat dezen ten laste hunner gemeente den 'predikstoel, gestoeltens en banken in het oostchoor, waarin de Godsdienst verrigt icordt, zouden doen venoen en in hetzelve een geheele nieuice sitbank ter lengte ses voeten besorgen. Regenten onderwierpen zich aan de aanschrijving, welke genoemde Yerster hun te dien einde deed, door het hun opgedragen werk aan te besteden. Uit het bestek, dat daarvuor werd opgemaakt, blijkt, dat aan de N. en Z. zijde van het priesterkoor stond een hek of tuin; dat aan de N. zijde van dat koor zich de regeerdersbank bevond; dat in dat zelfde koor de vrouwen der regenten twee stoelen of zitbanken hadden; dat om het koor ook nog was een planken beschot en dat men in het koor kwam door eene koordeur. Het schip en de zijbeuken der kerk werden in den Protestantschen tijd gebezigd tot het begraven van dooden en het bergen van het hout en de brandhaken der gemeente ; de schoolmeester borg er ook nog zijne brandstoffen. De Rentmeester der geestelijke goederen te 's Hertogenbosch, Abraham Tempelaer, wilde met alle geweld hebben, dat de Regenten van Bergeik in de plaats van den ingestorten toren een klok- of luihuis bouwden, daar hij het niet voldoende achtte, dat alleen geluid werd met de kleine klok, die in het torentje hing, dat op de kerk stond. ') Regenten waren daar tegen en trachtten argumenten te vinden om deze groote uitgave voor de gemeente Bergeik tegen te houden. Zoo komt dan ook in hare rekening over 1661 voor : Item uyt geweest naer Luycxgestel eenen halven dagh omme oude luyden te spreken ten eynde te tuygen, dat men voor desen gemeenleek was luydende met de cleyne clocke, niettegenstaande er 1) Reeds in 1655 waren Regenten tot den bouw van het luihuis gerechtelijk aangemaand, want het dorp Bergeik moest toen aan den deurwaarder Hendrik Stappers voor „de sommatie wegen 't clockhuis fl. 9" betalen. noch een grooter was. Het mocht echter niet baten, want blijkens diezelfde rekening moesten zij den 15 Sept. 1661 „betaelen aen Wilhelmus Booms ende Pels over executie wegens Tempelaer van t Clockhuys fl 12-1-0. Daarna liet deze hen een tijdlang met rust, misschien wel wegens de toenmalige tijdsomstandigheden, totdat wij in de dorpsrekening van 1668/69 vermeld vinden: Den 10°" Junij gevaceert naer 's Hertogenbosche om metten Rentmeester Tempelaer wegens het clockhuys te spreken, compt voor drie dagen vacatie. . . - jj 3.q.q Item door Corstiaen Pels, ') comende vernemen oft het hout tot het clockhuys gereet was, ten huyse des renda?its verteert . fl 0-9-0 Item Corstiaen Pels, coemende op den 18 October de weete doen van het clockhuys met sijn peert, verteert fl 0-12-0 Item metten President Cuycken gevaceert naer Westerhoven om de clockhuyse te besien, compt voor vacatie fl 1-0-0 Des anderen daechs, beneffens den President ende Adam van Poppel, een der thien mannen, geweest tot Knechsel om aldaer het clockhuys te besien, voor vacatie fl 0-10-0 Den 9 february Corstiaen Pels, op executie coemende wegens het clockhuys, betaelt in presentie van Peeter Berchmans . . fl 1-2-0 Ende alsdoen by denselven verteert mede fl 1-2-0 Het mocht den rentmeester Tempelaer ondanks zijne aanschrijvingen en gerechtelijke aanzeggingen niet baten de Regenten van Bergeik te bewegen het klokhuis te bouwen; hij ging er daarom toe over tegen hen geweld te bezigen, zooals blijkt uit de dorpsrekening over 1669, vermits daarin het volgende voorkomt: Voor vier dagen vacatie, alsoo den rentmeester Tempelaer ons over het clockhuys gegyselt hadde fl 4-0-0 Dit hielp beter, want weldra, volgen op dezen post in de laatstbedoelde rekening de navolgende posten: A en het clockhuys gewerekt met twee mannen,peert ende kerre fl 1- 5-0 Voor 900 schaliën tot het clockhuys betaelt fl 6-16-0 Enz. 1) Hij was deurwaarder. Rentmeester Tempelaer had desniettegenstaande blijkbaar weinig vertrouwen in den goeden wil van de regeering van Bergeik om het klokhuis te maken, daar toch op de posten voor den bouw daarvan nog dezen volgen : Aai eenen boode betaelt, die Schepenen ende thienmannen ginge aenseggen, datter duerwaerders opt clockhuys waeren . . fl 0 4-0 Den 3 May (1669) naer Eijndhoven geweest om metten rentmeester Tempelaer noopende het clockhuys te spreken, comt voor vacatie fl 1-0-0. Geld voor het bouwen van liet klokhuis had de gemeente Bergeik echter niet; van daar dat men in de dorpsrekening van Bergeik over 1669 nog de volgende posten vindt: Den 20 ende 21 Mey naer Pelt geweest om geit te leenen tot het timmeren van 't clockhuys, compt fl 0-10. Item tot Eer se l geweest om geit te leenen; compt voor verteringe ende vacatie samen fl 0-12 0. Zoo kwam dan door middel van geweld en opgenomen geld in 1669 te Bergeik het klok- of luihuis tot stand, hetwelk er thans nog staat. Het bevindt zich tegenover den hoofdingang der oude parochiekerk van Bergeik, gedeeltelijk op de plaats van haren vroegeren hoofdtoren. Het is negen meters hoog en bestaat uit een vierkant van muren, in eiken hoek waarvan zich bevinden recht opstaande houten balken, waarop eene kap van leien staat; daaronder is de klokstoel, waaraan de klok hangt. Dit klokhuis is het eenige van Kempenland, dat nog is overgebleven van de verschillende, die men daar vroeger had; dat van Knegsel werd in 1821 en dat van Westerhoven in 1825 afgebroken. De klok, die in het klokhuis van Bergeik werd gehangen en daarin thans nog hangt, is zooals wij reeds zagen, de groote klok van den voormaligen hoofdtoren der oude parochiekerk van Bergeik. In 1723 deden de Regenten van Bergeik door Jan Verschueren, horlogiemaker te Heeze, een uurwerk op de oude parochiekerk hunner gemeente maken. * * ♦ Ingevolge de Ordonnantiën van Albert en Isabella van 28 Maart 1611 en 2 October 1613 waren de heffers der geestelijke tienden gehouden om te doen de uitwendige reparatiën der kerken van de plaatsen, alwaar zij hunne tienden hieven, ') en zoo waren ook de eigenaars der over het dorp Bergeik geheven wordende geestelijke tienden verplicht de uitwendige restauratie van zijne oude paiochiekeik te bekostigen. Uit hetgeen ons hiervoren reeds is gebleken omtrent den toestand, waarin in 1721 die kerk, toen de groote kerk genaamd, verkeerde, zoude men moeten besluiten, dat voorzegde Ordonnantiën, die door de Staten Generaal en den Raad van State der Vereenigde Nederlanden herhaaldelijk waren aangevuld, te Bergeik althans niet behoorlijk werden nageleefd. Zeker deed dit niet de Abt van de Abdij van St. Jacob te Luik; dat hij het naliet was, omdat hij vermeende niet tot de naleving van deze Ordonnantiën gehouden te zijn, wijl zij door zijnen Souverein waren ingetrokken. Ook in andere plaatsen der Meierij werden om dezelfde reden bedoelde ordonnantiën door de geestelijke tiendheffers niet nagekomen. De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden vaardigden daarom den 16 Januari 1778 het volgend plakkaat uit: De Staten Generaal enz. Nademaal zeedert veele jaaren in het district van de generali teijt, byzonder in Staats-Brabant, menigvuldige moeyeleijkheeden ontstaan zijn betrekkelijk de verpligtinge der geesteleijke tiendheffers tot het bouwen, vernieuwen, repareeren en onderhouden der kerken met hetgeene daertoe behoort ten platten Lande aldaer en dat de bekende Edicten of Ordonnantiën van de Aartshertogen Aalbert en Isabella van den 28 Maart 1611 en 2 October 1613 op dat subject gemaakt, welke men zegt meerendeels ook hier te lande in het reguleeren en decideeren der questiën en disputen over de verpligtinge ontstaan tot een rigtsnoer heeft voorgestelt, door hare Keyserleyke en Koningleyke Majesteijt zijn worden vernietigt en herroepen en in plaats van deselve ten aansien van Oostenrijks braband en andere districten bij een nieuwe weth of Edict van den 25 Sept. 1769 de verpligting van de gem. geesteleyke tiendheffers tot het bouwen, vernieuwen, repareeren en onderhouden der voors. kerken met hetgeene daertoe behoord merkeleijk uyt- 1) Zie hierover Jac. van Oudenhoven Beschr. van de Meyerye van 's Herti)genbossche blz. 135 en vlgd. gebryder is verklaardt en het allesints ontrijmt zoude zijn, dat de vreemde roomsche geesteleijkheijdt, die de tiende hier te lande geniet ten dien opsigte van beeter conditie alhier soude weesen dan in haer eygen vaderlandt; Soo ist, dat wy hetzelve overmerkt hebbende en ten beste van onse goede ingeseetenen en bevoorderingh van de oeffening der waare gereformeerde religie willende voorsien, dat de kerken ten platten lande tot de voors. oeffeningh behoorlijck werden in staat gehouden door diegeenen tot welker verpligtinge sulks behoort, enz., hebben goet gevonden en verstaen om eenmaal de regten op dat stuck insgelijks te bepaalen en door middel van eene generaale wet de thiendens weeder te brengen tot haare primitive staat en destinatie, te ordonneeren, enz. Artikel 1. Dat de verpligting om te contribueeren tot het bouwen, vernieuwen, repareeren en onderhouden der kerken ten platten lande en van den daaraan vast zijnde gebouwen met al hetgeene daartoe toebehoordt, de predikstoelen, sitbanken, vloeren etc., niet uytgezondert, mitsgaders van de thoorens voor soo veel deselve op de kerke of daaraan vaststaen en van de thiendklok, schoon hangende in een thooren, die op sig zelve en van de kerk afstaat, in het district van Brabandt is een last, weesentleijk aankleevende en leggende op de geestelyke thiendens, dat is op alle thiendens in het generaal en sonder onderscheijdt van wat aard, natuur of qualiteijt deselve ook moogen zijn en zonder dat tot de geesteleijkheijt derselven geeven of neemen kan of die door geesteleyke persoonen of gestigten dan bij laicale of weereldleyke persoonen thans worden beseeten of op wat wyse deselve geacquireerd zijn, uytgezondert alleen op sodaanige thiendens, waarvan de posses-, seurs den regter genoeg sullen konnen beweysen, dat se nimmer in handen van geesteleyke persoonen of corpora geweest zijn. 2. Welverstaande nogtans, dat de eygenaars of bezitters van de soodanige thienden als by het voorgaande artikel gedesigneert zijn, niet gehouden zullen zijn te dragen in de kosten tot hetgeen voors. is dan nadat alvoorens de inkomsten van de fabricq of andere kerkgoederen tot hetselve eijnde verordent of geschikt, daartoe zullen weesen besteed en mitsdien niet dan subsidiarie en alleen tot supplement van hetgeen aan de inkomsten van de fabricq of andere kerkgoederen soude moogen te kort schieten. 4. (Dat de tiendheffers onderling zullen regelen hun ieders aandeel in de kosten van onderhoud). 6. (Hierbij worden afgeschaft de ordonnantiën van Albert en Isabella van 28 Maart 1611 en 2 Oct. 1613 en verder alle reglementen enz. van de Staten Generaal en Raad van State op het onderhoud van kerken, torens en tiendklokken). Kort na de uitvaardiging van dit Plakkaat en wel op 28 October 1778 verkocht de Staat de tienden van geestelijke afkomst, die hij over Bergeik hief, voor Schepenen van 's Hertogenbosch bij akten, luidende als volgt: a. Wy schepenen onders. maaken kenlijk enz. dat voor ons persoonlijk is gecompareerd, enz. de Heer Borchert Herman Gansneb gen'. Tengnagel, Heere van den Luttenberg, Raad en Rentmeester Generaal der Episcopale ') en andere Geestelyke goederen over deeze stad en Meyerye, mitsgaders rentmeester der Geestelyke goederen over het quartier van Maasland, gemagtigt bij Resolutie van de Edele Mogende Heeren Raeden van Staate der Vereenigde Nederlanden, van date 10 Sept. 1778 en luydende als volgende is: Is gehoort het rapport van den Heer Thesaurier-Generaal Gilles, hebbende geexamineert een missive van de rentmeesters 1) Welke deze episcopale goederen waren kan men zien uit Foppens Historia Episcopatus Sylvaeducensis blz. 64 en vlgd. Tengnagel en Verster, ') geschreeven te 's Bosch den 18 der voorleeden maand daarby berigtende: 1". ingevolge haar Ed. Mo. appointement van den 12 Juny laatstleden op de requeste door Mr. Antony van Hanswyk, wonende binnen 's Bosch, versoekende, dat haar Ed. Mog. 's Lands Tiendens onder den Dorpe van Bergijk, quartiere van Kempeland, Meyerye van 's Bosch, staande onder de Administratie van de voors. rentmeesters en zeedert lange jaaren aan de Regenten van die plaats voor een vaste som aangeschreeven geweest, dog welke aanschryving met dit jaar expireert, aan hem, suppliant, in koop gelieven over te geeven, enz. En 2°. ingevolge dispositie van de Heeren Vestrinck en Lewe haar Ed. Mo. gecommitteerden, in dit jaar waargenoomen hebbende de Commissie tot het verpagten der tienden op de requeste van de Regenten van Bergeijk, versoekende voor 10 jaaren continuatie van aanschryving der voorsr. tienden op den voorgen. voet, en permissie om de tiendens, gehoorende aan de Abdye van Sint Jacob te Luyk wederom voor 10 Jaaren op de oude voet te mogen inpagten, enz.; houdende het voirs. berigt, dat de tiendens, welke ingevolge haar Ed. Mo. resolutien van 10 Maart en 25 April 1768 aan de gemeente van Bergeijk waaren aangeschreeven, te weeten die onder de administratie van den eerstgemelden rentmeester voor fl 480 en die onder de administratie van den tweeden gemelden rentmeester voor fl 423, by de jaarlijx ten hunnen comptoire bekent waaren in deezer voegen, namentlijk ten comptoire van den eerstgemelde: de helft van de tienden van het Weebosch; de tiende van Loostraat en Waterlaat, rydende tegens de Molenthiende; de Molenthiende rydende tegens die van Loostraat en Waterlaat; 3 i van de tienden van den Kerkhof, rydende met de twee volgende tegens zeekere tienden onder Westerhoven; 3/„ van de tienden van Bergerhey; 3/4 van de tienden van Eykereijnde; 3/4 van de smaltienden van het 1) Abraham Verster, rentmeester der geestelijke goederen in Kempenland en Oisterwijk. Weebosch; 8/i van de smaltienden onder Westerhoven, rydende tegens de volgende tiende onder Bergeijk en 3/4 van de smalle tienden onder Bergeijk, rydende tegens J/4 van de tiende van den Abt van Sint Jacob te Luyk onder Westerhoven. En ten comptoire van den laatstgemelden: de helft van de tienden van het Weebosch; '/» van de rydende tienden van den Kerkhoff; '/4 van de rydende tienden van Bergerhey; 74 van de rydende tienden van Eikereinde; '/4 van de stoktienden onder Rijthoven, de tiende van Loostraat en Waterlaat, de Molentiende en '/4 van de smaltiende; dat de voors. tienden in de verpondingen contribueeren enz.; dat door de Regenten van Bergeijk als admodiateurs conform de conditiën van verpaghtingo boven de somme van fl 480 en fl 423 respective Jaarlijx was betaalt het ordinaris rantzoen tot eenen halven stuiver per gulden en voor armgelt 12 stuyvers van ieder clamp; Dat de voors. 's Lands tienden in en wegens de Administratie van den laatstgemelden Rentmeester verpligt waaren, ingevolge haar Ed. Mo. resolutie van den 10 April 1772, als te zien was by het bestek geapprobeert by resolutie van den 17 Juny daaraanvolgende, waarby onder de tweede besteeding in eene Massa met meer andere kerken was aanbesteed het onderhoud en enige vernieuwinge van de zuydzyde van den buyk van de Kerke te Bergeijk met de oost en zuyd chooren en het aandeel van het toorentje op de kerk staande, moetende de Noordzyde van den buyk, het noorderchoir en het aandeel in het toorentje bij den Abd van Sint Jacob te Luyk uit desselfs tienden te Bergeijk worden onderhouden; dat dezelve 's Lands tienden meede tot het versorgen van hetgeene tot het celebreeïen van het H. Avondmaal word vereijscht, gehouden zijn, en dat wegens des laatstgemeltens rentmeesters administratie boven dien jaarlijx ses guldens ses stuivers voor brood en wijn worden betaalt. En eijndelijk, dat als nog wegens die administratie jaarlijx werden vergolden, aan het Chijnsboek, van den Abd van Sint Truyen geheeven werdende over Bergeijk, op 8 September in drie texten 0. 14. 14; aan hetzelve alsvoor l'/j vat rogge peelse maat; aan dat van den Abd van Sint Jacob ingelijx aldaar geheeven wordende op den 1 October een chijns van 0-0-10, alsmeede een vat rogge, mate alsvoor en aan den pastor te Luyksgestel op Lichtmis een chijns van 0. 10. 0. Luyks geld, werdende betaalt met 0. 6. 12., zonder dat met zeekerheijd kon gezegt worden of die chijnsen en pagten uit de voors. tienden of wel uit andere zonder begrootinge dier chijnsen verkogte goederen te vergelden stonden. Dat de tienden hadden opgebragt enz. Dat zy met den suppliant van de eerstgem. requeste Antony van Hanswijck hadde geconfereerd en gesproken en dat die hadde geoffereerd enz.; en dat het voors. geoffereerde en geconvenieerde met den suppliant Mr. Antony van Hanswijck aan haar Rentmeesters allesins aanneemelijk en voordeelig voor het Land voorkwam, enz. Waarop gedelibereerd zijnde is goedgevonden en verstaan, dat 's Lands tienden te Bergeijk, zoo die gehooren onder de Administratie van den rentmeester Tengnagel als die gehooren onder de administratie van den rentmeester Yerster, aan den suppliant van de eerste requeste Mr. Antony van Hanswijck op den voet van het nader door hem geoffereerde en met de voorn. Rentmeesters geconvenieerde zullen worden verkogt en getransporteert enz. Wordende het versoek van de Regenten van Bergeijk om continuatie van aanschryvinge der voors. tienden, by de tweede gemelde requeste gedaan, van de hand geweesen, enz. En uit kragte der magte den voorn. Heere Rentmeester Tengnagel gegeven, de helfte van de tienden van het Weebosch, de tienden van Loostraat en Waterlaat, rydende tegens de Molentiende, de Molentiende, rydende tegens die van Loostraat en Waterlaat, 3/4 van de tienden van den Kerkhof, rydende met de twee volgende tegens zeekere tienden onder Westerhoven, =/4 van de tienden van Bergerhey en s/4 van de tienden van Eikereinde, 3/ 4 van de smalle tienden van het Weebosch, '/4 van de smaltienden onder Westerhooven, rydende tegens de volgende tienden onder Bergeijk en 3/j van de smalle tien- den onder Bergeijk, rydende tegens s/4 van de tienden van den Abd van Sint Jacob te Luyk onder Westerhoven, zoo en gelijk dezelve tiendclampen aldaar ter plaatse geleegen zijn en de geheeven worden, zijnde de voors. tienden het gemeene Land aangekoomen by confiscatie van de Geestelyke goederen. Transportavit (rentmeester Tengnagel) den heer en Mr. Antony van Hanswijck, wonagtig binnen deeze stad enz. 28 Oct. 1778 (coram schepenen Willem van der Does en A. van Teylingen). b. Wy Scheepenen onderget. maaken kenlijk enz., dat voor ons persoonlijk is gecompareerd enz. de Heer Abraham Yerster, rentmeester van de Geestelyke goederen der Kwartieren van Kempeland en Oisterwijk, gemagtigt by Haar Ed. Mo. resol. van 10 September 1778, luydende, enz. en uit kragte der magte den voorn. Heere Abraham Yerster daarby gegeeven, de helft van de tienden van het Weebosch; Item j< van de rydende tienden van de Kerkhof; M van de rydende tienden van Bergerhey; van de rydende tienden van Eikereijnde; x van de stoktienden onder Riethoven en de tienden van Loostraat en Waterlaat, met de molentienden ende laatstelijk 'A in de smaltiende, zoo ende gelijk de voors. tiendklampen aldaar geleegen zijn ende geheeven worden, enz. zijnde de voors. tienden het gemeene Land aangekoomen bij confiscatie der Geestelyke Goederen. Transportavit (rentmeester Yerster) den heer en mr. Antony van Hanswijk, woonagtig binnen deeze stad, enz. En is meede gecompareerd de heer en mr. Antony van Hanswijk, verkryger in deeze, geloovende, dat hy de voorsr. begrootene lasten zoodanig zal betaalen, quyten en voldoen of wel aflossen, dat het gemeene Land des wegens niet en worde bemoeylijkt oft aangesprooken nu nogte ten euwigen dage. En speciaal dat hy de kerke van Bergijk voor zooveel aangaat de zuydzyde van den Buyk met de oost- en zuydchoren en het aandeel van het toorentje op de kerk staande, in goede en loffelyke reparatie ten allen tyde zal onderhouden, mitsgaders het verdere waarin het gemeene land als tiendheffer aldaar was gehouden en daarenboven de gemeente van Bergeijk zal voorsien van het vereijste tot de celebratie van het heylige nagtmael in de kerke aldaar, waarvoor den rentm. Verster ordinaris heeft betaalt ses gulden en ses st. 28 Oct. 1778 (coram schepenen alsvoren). Mr. Antony van Hanswijck had aanvankelijk niet veel genoegen van zijnen koop, want in 1779 en 1780 wilde niemand te Bergeik den tiend van hem pachten. Om hieraan een einde te maken werd aan de gemeente Bergeik de verplichting opgelegd hem daarvoor schadeloos te stellen en zoo was zij gehouden hem deswege fl 834 te betalen. Men spotte dus oudtijds niet met coalities om geen tienden te pachten. Mr. Antony van Hanswijck blijkt later in slechten doen te zijn geraakt, want in 1802, tijdens dat hij hoog- en laagschout der stad en Meierij van den Bosch was, bekende hij aan Carel Storm van 's Gravesande, notaris en procureur te 's Hertogenbosch, schuldig te zijn de som van fl 20200 wegens door dezen aan hem over de jaren 1803 tot en met 1812 vooruitbetaalde pachtpenningen der aan hem, van Hanswijck, toebehoorende tienden onder Bergeik. Driejaren later was hij blijkbaar nog dieper onder genoemden Storm geraakt, want op 22 Aug. 1805 verkocht hij hem gezegde tienden. Ingevolge de Ordonnantiën van den Eaad van State van 1688 en 1690 moesten de tienden, welke de buitenlandsche Roomsche geestelijken of kloosters in de Generaliteitslanden bezaten, door de stokhouders of door de geïnteresseerden in het publiek met den stocke verpacht worden ten overstaan van de Schepenen en Secretaris, onder wier ressort de tienden geheven werden ; van daar de navolgende Schepenakte van Bergeik: Lambertus Driedoncx, religiosus oeconomus in het Clooster van St. Jacob te Luyk, als gemachtigde van Hubertus Hendrics, abt van dit klooster, substitueert Joliannes Dullaart, secretaris der vrijheid en dingbank van Bergeijk om voor den abt van St. Jacob en het gemeene klooster, tet obedientie aan het plakkaat van den Baad van State der Ver. Nederlanden van 20 Juny 1690 publiek te verpagten alle zoodanige clampen thienden als voornoemde abt en klooster van 1690 zijn heffende binnen den dorpe van Bergeijk, Rijdhoven en Westerhoven. 16 July 1690. Toen de Abdij van St. Jacob te Luik tengevolge van de Fransche Revolutie gesupprimeerd was, kwamen de goederen, welke zij hier te lande bezat, ingevolge de wet van 1 September 1798 aan onzen staat; 'tot aan hare opheffing was zij in die bezittingen gehandhaafd gebleven ingevolge de artikelen 24 en 43 van het Munstersch Vredestractaat. Zooals men uit het voorgaande heeft kunnen zien, werden vóór 1798 in de Meierij van den Bosch de Hervormde godsdienst en zijne bedienaren door 's lands regeering op alle mogelijke wijzen gesteund; bij de voordeelige bepalingen, die hiervoor reeds zijn vermeld, kwam nog op 12 Juni 1747 de Resolutie van den Raad van State, waarbij de van predikanten van alle inkwartieringen werden vrijgesteld. Van 1648 tot 1798 stonden de navolgende predikanten te Bergeik: 1648. Philippus de la Myne. Hij werd er beroepen, nog proponent zijnde. Het volgend jaar vertrok hij reeds naar Lith, omdat hij een beroep daarheen had aangenomen. In 1653 werd hij predikant te Baarn, alwaar hij nog datzelfde jaar overleed. 1650. Rombertus Vogelsangh '), zoon van Rombert (welke laatste denkelijk dezelfde was als Rombachius Vogelsangh, die in 1654 predikant te Son en Breugel was). Ook hij werd van proponent predikant te Bergeik; eenige malen schijnt hij van daar gevlucht te zijn, want in de dorpsrekeningen van Bergeik komt omtrent hem het volgende voor : 1659/60 twee dagen uyt geweest om den predicant over te halen 3 gl. 3 st; item compt voor karrevracht ende vacatie in 't overhaelen van den predicant fl 3-3-0. 1668-69 Betaelt aen Goyaert Huybrechts voor kerrevracht gedaen voor den Heere Predicant ten Bosch om syne gevluchte goederen wederom te haelen fl 7-0-0. 1675-76 Gevaceert met peert ende kerre voor d'heere Predicant drie daegen naer den Bosch, tl 7 3-0. In 1675 werd Dr. Vogelsangh ook nog predikant van Riethoven, 1) Zie over de familie Vogelsangh Sassen De Protocol, der llelmondsche notarissen blz. 24. dat waarschijnlijk toen reeds kerkelijk met bei-gent en westeihoven ') gecombineerd was; hij overleed in 1680. 1681. Theodorus Neomagus. Hij was te voren predikant te Dieden, waarheen hij 19 September 1677 als proponent beroepen was. Tijdens, dat hij predikant te Bergeik was, werd, zooals wij reeds zagen, zijne te Riethoven staande pastorie dooi de Franschen aan de vlammen prijs gegeven met al de daarin zich bevindende meubels en kerkelijke papieren, zoodat er van vóór dit jaar geen stuk van het archief der Hervormde gemeente Bergeik meer aanwezig is. In 1693 werd hij predikant van Eersel, Duizel en Steensel, waarheen hij door de Classis van Peel- en Kempenland beroepen was. Hij overleed te Eersel 15 Maart 1716. Zijne vrouw was Emilia Waterbeek, welke hem schonk : a eenen zoon Samuel Neomagus, geboren te Riethoven 1682 en overleden te Vessem, alwaar hij predikant voor die plaats en Hoogeloon was, 18 Maart 1743; Sassen deelt in zijne Protocollen der Helmondsche Notarissen blz. 65 en 66 eenige praktijken mede, die zijne ouders uithaalden om hem als predikant van Vessem en Hoogeloon beroepen te krijgen, b eene dochter Maria Neomagus, die huwde met Wilhelmus Pijpers, predikant van Eersel, Duizel en Steensel. 1694. Johan van Oerle. Hij werd van proponent predikant te Bergeik, alwaar hij 23 Mei van dit jaar als zoodanig bevestigd werd. Hij legde nieuwe registers van de gedoopten en lidmaten der Hervormde gemeente Bergeik aan. In 1702 vertrok hij naar Schijndel, omdat de Classis van Peel- en Kempenland hem in October van dat jaar, en wel met eenparige stemmen, beroepen had als predikant van Schijndel 1) In 1798 werden de kerken van Riethoven en Westerhoven door de Katholieken genaast ; men had toen te Riethoven 2 en te Westerhoven 11 Protestanten. Volgens de overlevering predikten de Predikanten van Bergeik ook wel in de kerk van Riethoven, vóór dat die genaast was en in die te Westerhoven tot omstreeks het jaar 1750, als wanneer het dak van deze keik instortte. W A Bachiene deelt in zijn hiervoren aangehaald werk IV blz. 00Z mede, dat in zijnen tijd (pl. m. 1791) de Predikant van Bergeik nog te Riethoven predikte. en Liempde. Hij overleed te Schijndel 13 Pebr. 1727. Zijne vrouw was Anna Cramer van Wassenberg, die hem deze kinderen schonk: a Johanna Elisabeth, gedoopt te Bergeik door haren vader 2 Sept. 1695 met Lambertus van Berlicom, baljuw te Assendelft, den oudsten broeder zijner moeder en Elisabeth van Oerle, zijne eenige zuster, als getuigen. b. Anna Josina, gedoopt als voor door haren vader 10 Febr. 1691 met Dirk van 's Gravesande, vice-president-schepen der stad 's Hertogenbosch en rentmeester van Zijne Majesteit van Groot Brittanie over de Baronie van Cranendonk, zijnde de bloeder van de moeder zijner echtgenoote, als peter en Anna Josina Blom, gade van genoemden van 's Gravesande, als meter. c. Christina Cornelia, gedoopt alsvoor door haren vader 16 December 1698 met Willetn van Vliet, wonende te Delft als peter en Eva Cramer van Wassenberg, eenige zuster (des predikants n. 1.) vrouw, als meter. Zij stierf denkelijk jong. d. Jacobus, gedoopt alsvoren door zijnen vader 3 Nov. 1700; peter Wouter de Koy, secretaris van den Hoogschout der Stad en Meierij van 's Bosch en procureur en notaris aldaar, zijnde de zwager van den predikant en meter Christina van 's Gravesande, wonende te 's Bosch, tante van diens vrouw. Hij werd secretaris te Dinther en huwde Jannetta van Beveren. e. Christiaan Assuerus, apotheker te Rotterdam, huwde met N. N. f. Wilhelma Laurentia, de vrouw van Arend Graham, heer van Avestein. ') 1702. Antonius van Walcheren. Vier jaren lang de contubernaal en dischgenoot van voornoemden predikant aan de Academie te Utrecht. Werd als proponent te Bergeik beroepen en overleed aldaar 10 October 1708. i709. Johan van Qinckel, te voren predikant te Son. In het jaar 1725 verklaarden voor Schepenen der Dingbank van Bergeik 1) Taxandria V blz. 289. Anthony van der Pol, Cornelis Hulst, Hendrik Fabrie en Hen dricus Danckaarts, alle Protestantsche inwoners van Bergeik, Riethoven en Westerhoven, ter instantie van Hermanus Cuypers, predikant te Eindhoven en Johan van Ginckel predikant te Bergeik, dat deze laatste des zomers veeltijds tweemaal op de Zondagen predikte, terwijl Hermanus van Dresselhuysen toen ook nog getuigde, dat op diens leer of levenswandel niets te zeggen viel. (Behalve voornoemde personen woonden in laatstgemeld jaar nog de navolgende Protestanten binnen de kerkelijke gemeente Bergeik: Wilhelmus van Swanenbergh, Johannes van Swanenbergh, Bernardas Waterbeek en Franciscus Waterbeek). Ds. van Ginckel was in het laatst van zijn leven gebrekkig en hield daarom van af toen de godsdienstoefeningen in zijne kamer. Hij overleed te Bergeik 1 Maart 1782, denkelijk in armoedige omstandigheden, want blijkens eene Schepenakte van die plaats van 13 Juli 1734- konden noch hij noch na zijnen dood zijne kinderen teruggeven de som van fl 50, welke in het kerk. builtje zijner gemeente voor hare armen ingezameld en hem in 1709 afgedragen waren. Zijne eerste vrouw was Johanna Catharina de Five, die hem deze kinderen schonk. a. Anthonius, gedoopt te Son 13 Dec. 1705 door Mathias Pijpers, getuigen de ouders; hij stierf jong. b. Sara, gedoopt alsvoren 6 Febr. 1707, peter Petrus van Ginckel, • broeder van den predikant. c. Anthonius, gedoopt alsvoren 17 Mei 1708, stierf jong. d. Hendrina, gedoopt te Bergeik door haren vader 15 Juni 1710, terwijl Wilhelmus Pijpers voornoemd den predikdienst leidde. e. Anthonius Wilhelmus, gedoopt te Bergeik door zijnen vader 29 Januari 1713; getuigen Wilhelmus Roessing, schoolmeester te Schijndel en diens vrouw Maria, de zuster zijner vrouw. f. Catharina, gedoopt door haren vader te Bergeik 27 Maart 1715. g. Johannes, gedoopt alsvoren 6 Mei 1717, getuige Johan de Five, koster en schoolmeester te Son, des kinds grootvader. Hij stierf 9 Febr. 1719. h. Johanna Berbera, gedoopt alsvoren 24 Mei 1719, getuige hare moei Berbera. i. Hendricus, gedoopt alsvoren 3 Aug. 1721. In 1724 hertrouwde hij te Aarlebeek met Johanna Catharina van Flodrop, van wie hij geene kinderen schijnt te hebben gehad. 1733. Albertus Hanewinkel. Als proponent kwam uit Bremen naar ons land Johannes Hanewinkel, die, als beroepen predikant te Gemert, den 2 Juli 1653 te St. Oedenrode huwde met Christina Barbara Proening van Deventer, dochter van Cornelis, kwartierschout van Peelland en Anna Millinck van Gerwen1); uit dit huwelijk werden vijftien kinderen geboren, van wier nakomelingen meerderen predikant in de Meierij waren; een van die kinderen of afstammelingen was Jacobus Hanewinkel, predikant te Gemert; deze had tot zonen: Albertus Hanewinkel voornoemd; Henricus Hanewinkel, eerst predikant te Gemert, daarna te Someren, alwaar hij krankzinnig werd en 11 April 1746 stierf; Hermanus Hanewinkel, predikant te Mierlo en Cornelis Hanewinkel, in 1731 proponent te Helmond, daarna predikant te Gemert, alwaar hij in 1738 stierf, na in 1727 in den echt verbonden te zijn geweest met Sophia Magdalena van Raveschot de Capelle 2). Genoemde Albertus Hanewinkel, geboren te Gemert ]6 Mei 1698, was eerst proponent en rector der Latijnsche school te Helmond, totdat hij in 1728 predikant te Bakel werd ; na een vijfjarigen dienst aldaar werd hij tot predikant te Bergeik beroepen; bij gebrek aan eene woning is hij eerst eenige maanden na het aannemen van zijn beroep ter laatstgemelde plaats in zijn ambt bevestigd en wel op 25 Oct. 1733. In 1741 werd hij predikant te Geldrop; hij overleed aldaar 3 October 1764 als emeritus predikant. Zijne eerste vrouw was Catharina Hermanni van der Clee, na wier dood hij in 1756 hertrouwde met Anne Frangoise de Chalus, geboren te Kortrijk en wonende te St. Oedenrode. Zijne eerste vrouw had hem geschonken: a. Herman Christiaan Hanewinkel, die volgt; b. Christina, gedoopt te Bergeik 24 April 1735; 1) Taxandria V blz. 152. 1) Taxandria VII blz. 116. 19 c. Wilhelmus Hendricus, gedoopt alsvoren, 2 Febr. 1738 ; d. Anna Maria, gedoopt alsvoren, 1 Jan. 1740. Herman Christiaan Hanewinkel, voornoemd werd geboren te Bakel 15 Dec. 1730 en stierf te Nuenen, alwaar hij sedert 13 Febr. 1763 predikant was, 31 October 1808. Hij haalde zich, tijdens dat hij predikant te Nuenen was, eene berisping van de Classis op den hals, omdat hij zich aldaar aan onzedelijkheid had schuldig gemaakt. Te Deurne was hij 5 Maart 1764 gehuwd met Catharina Elisabeth Sluiter, gedoopt aldaar 17 November 1742, dochter van Henricus Sluiter, predikantte Deurne en Urselina Philippina de Cassemajor, (die de dochter was van Pero de Cassemajor, eerst notaris te 's Hertogenbosch, daarna drossaard en secretaris van Deurne en Liessel en Johanna Catharina Muller). Zij was erfdochter van het Klein Kasteel, genaamd het Hof van Deurne, staande aldaar, hetwelk hare moeder geërfd had van Pero de Cassemajor voornoemd; haar man verkocht het 4 October 1785 aan Agatha Alewyn, weduwe van Theodorus de Smeth, vrouwe van Deurne, Liessel, Alphen en Rietvelt. Genoemde C. E. Sluiter schonk hem deze kinderen, welke allen gedoopt werden te Nuenen : a. Henricus Albertus H., gedoopt 9 December 1764. b. Stephanus H., gedoopt 5 October 1766, die volgt: c. Catharina H., gedoopt 3 Juli 1768. d. Petrus Johannes H., gedoopt 6 Mei 1770. e. Jacobus H., gedoopt 12 Juli 1772. f. Willem Hendrik H., gedoopt 23 Juli 1775. g. Johanna Jacoba H., gedoopt 28 Sept. 1777. h. Henrica Albertina H., gedoopt 2 April 1780, stierf jong. i. Henrica Albertina H., gedoopt 30 Dec. 1781. j. Hermannus Cornelius H., gedoopt 10 Oct. 1784. k. Anna Maria H., gedoopt 13 April 1788. Stephanus Hanewinkel, hiervoor sub b genoemd, was achtereenvolgens predikant te Bakel, Aarle, Oostgrafdijk, Vierlingsbeek, Warns en Ravestein, in welke laatste gemeente hij 15 Dec. 1856 als emeritus predikant overleed. Hij schreef behalve een krijgsmanshandboek en een handboek voor zeelieden, eene Geschied- en Aardrijkskundige Beschrijving der Stad en Meierij van 's Hertogenbosch; eene verhandeling over de echtheid der brieven van den apostel Paulus en de Reize'n door de Majorij van 's Hertogenbosch; in dit laatste werk deed hij zich kennen als een hoogst onverdiaagzaam man, zoodat dit werk niet in allen deele betrouwbaar is. Hij huwde met Alida Johanna Clara von Schmidt auf Altenstad t, die hem slechts dochters naliet behalve eenen zoon Johan Hendrik Albert Carel Hanewinkel, die 10 Dec. 1861 te Ravestein, alwaar hij predikant was, overleed. 1742. Hendrik van Noort Matthiaszn. Werd als proponent te Bergeik beroepen, alwaar hij 4 Januari 1742 bevestigd werd. Hij overleed aldaar reeds op 22 April van het volgend jaar. (Men zie over zijne familie Sassen De Protocollen derHelmondsche notarissen blz. 120). 1744. Adrianus Slingsbie, geboortig van Heusden '). Na acht jaren predikant geweest te zijn te Gemert, alwaar hij door de Classis van Peel- en Kempenland in zijn ambt geschorst en van het avondmaal verstoken werd, is hij door meergenoemden Wil. Pijpers, predikant te Eersel, den 5 Juli 1744 als predikant te Bergeik bevestigd. Uit de dorpsrekening van Bergeik over dit jaar blijkt, dat de burgerlijke gemeenten, waarover hij predikant was, zijne bevestigingskosten hadden moeten betalen, want daarin komt dienaangaande voor Bergeik de navolgende post voor: Item betaelt aen den nieuwe beroepene predicant Slingsbie de somme van /' 32 15 0, sijnde onse quota icegens de bevestigingsmaaltijt. Ds. Slingsbie schijnt slecht met aardsche middelen gezegend geweest te zijn en was zeer verstoord als men hem om betaling aansprak. Dit blijkt uit de volgende aanteekeningen, voorkomende in de Kleine Dingrol der Dingbank van Bergeik, die wij liiei mededeelen, omdat men daaruit kan leeren hoe partijen voor dat College optraden en hare belangen voordroegen: 1) In 1723 was schepen van Heusden Adrianus Slingsbie, echtgenoot van Josina van Walraven en zoon van Joris Slingsbie en Margaretha Marsbach. Zijn zoon was Francois Nicolaes Slingsbie, ook woonachtig te Heusden, die Johanna Maria Verhoeven tot vrouw had. Maandag 7 Dec. 1761. Luycas Jan Hendrix, inwoonder tot Bergeijk. Eischer en Aanlegger Contra de Hr. Adr. Slingsbie Gedaagde Den aanlegger in qualiteijt als borgemeester over den dorpe van Bergeijk eijst van den gedaagde wegens den jare 1759 1 guld. 16 st. wegens de personele omslagen, door den gedaagde in sijn borgemeesters boek verschuit; item wegens verkogte turf door de gemeente verkogt in voors. jare 4 gul. 9 st. 4 penn. Den gedaagde, sijn antwoort ter replieq dienende, zegt na sijn betuijging van here Regenten in goede welstant te mogen ontmoet hebben, dat hy voor derselver regtbank was geciteert door den aanlegger, welke de vryheijt heeft, of, soo den gedaagde onder referentie mag gepermiteert worden, de stoutigheijt heeft gebruykt van voor dese regtbank hem, gedaagde, te citeren door den gerigtsbode van de Pol om tegen hodie om 10 uren voor heeren Schepenen te compareren tot betalinge van den bovenstaanden eys, dewijl hy, gedaagde, niet wygerig heeft willen sijn van niet te compareren maar de eer neemt aan heren regenten te sullen verantwoorden dit navolgende, hetwelk heeren regenten niet alleen gelieven te opserveeren maar ook te incolleeren: 1°. dat hy, gedaagde, voor de turf niet alleen door den eischer maar ook door den subsituut de Haas is aangesproken, gevende dus gedaagde in consideratie aan heren regenten of het hem niet hart soude vallen een en deselve reekeninge aan den substituut de Haas en aan den aanlegger te moeten betalen. 2°. dat toen eischer hem in der minne tot betaling had aangesproken en hy dezen daarop om eene rekening had verzocht, eischer hem dreijgde, zeggende: ik sal u een maandag voor Schepenen wel vinden; dit in het oor van den gedaagde als eenen winter-donderslag voorkomende, syde hy, gedaagde, tegen hem: Luycas bedaart u en siet wat gij doet, met bijvoeging: of hy, Luycas, wel iviste, dat hy, gedaagde, aan haar Edel Mogende een request had gepresenteert om alle syne crediteuren uyt het 3e part van sijn tractement sonde betaalt worden, en dat haar Edel Mogende op den 26 Januari 1761 hadden goelgevonden om aan hem, gedaagde (dat toe te staan) en dat nader op den 24 April deses jaars 1761 bij resolutie hadden verstaan by gelegenthijt, dat een der crediteuren sig hadde verstout om aan haar Edel Mogende te versoeken beslagh te doen op het eerst vervallen tractement van hem, gedaagde; dat het egter by haar Edel Mogende hebben behaagt van sulk een (verzoek) van de hant te wysen en niet alleen deesen (crediteur) maar alle desselfs crediteuren te gelasten van vergenoeging te nemen tot afbetaling van de schulden des gedaagde, soo als de schicking in desen gemaakt was, welke genome resolutie by haar Edel Mogende genomen, kan vernomen en den geintresseerden by den heer Rentmeester de Back, onder welke deselve is berustende, sigh kan adresseere. Maar op dit voorgehoudene ontving den gedaagde tot sijn innige smerte van den aanlegger tot antwoort: ik lagh icat met die wisse icasies van liaer Edel Mogende, een taal, die den gedaagde enorm en onbetamelijk voorquam van een gewesen schepen en outborgemeester en desniettemin van een onderdaan, die de resoluties van den Landen behoorde te respecteeren en te obedieren, gevende sulx aan het wijs en voorsigtigh oordeel de gedaagde over aan heren Schepenen wat hierin haar Edele te doen staat, refererende hem, gedaagde, verder aan de genome weyse resolutie van haar Edel Mogende en protesteere verder tegen alle schade en kosten, reets gevallen of nog mogte in desen opsigte vallen. Versoekende den gedaagde aan heren Regenten hunnen gerigtsbode, soo het eenigsints mogelijk zy, hem, gedaagde, voor sulke en diergelijke complimenten te bevryden met betrecking en alleen dat maar betrekkelijk is volgens genome resolutie van haar Edel Mogende in dato 24 April 1761. Naar aanleiding van deze verwering gelastte de Dingbank den Predikant om aan haar de resolutie van den Raad van State, waarop hij zich had beroepen, over te leggen ten naasten genegten naar Driekoninge. Wat er verder in dit proces is geschied, vermeldt de Dingrol niet. Ds. Slingsbie overleed te Bergeik 29 April 1768. Zijne vrouw was Susanna van Drunen, wier broeder Johannis, predikant te Kedichem was. ') Hij won bij haar: a. Adriana, gedoopt te Bergeik 28 Maart 1745, getuigen Wilhelmus Leemans, predikant te Rijswijk en diens huisvrouw Josina Slingsbie. Zij huwde te Gorinchem. b. Huybartha, gedoopt alsvoren 8 October 1747, meter Huybartha Slingsbie weduwe van Casparus van Velsen, in zijn leven emeritus predikant te Baardwijk en Elshout. Zij huwde ook te Gorinchem. c. Johannes Jacobus. Werd den 16 October 1763 door zijnen vader bevestigd als adjunct-predikant van Geldrop en Biel, na peremptoir geëxamineerd te zijn over Ev. Johannes 10 vers 9 en 10. Hij overleed te Geldrop 2 Sept. 1793. 1769. Johan de Keesel, zoon van Antonius Wilhelmus. Te voren was hij predikant te Bakel, alwaar hij als proponent beroepen was. Den 10 September 1769 werd hij als predikant te Bergeik bevestigd door Ds. Boss, predikant te Eersel. Op 31 December 1805 bekwam hij zijn emeritaat als predikant te Bergeik, waarna hij aldaar zijne verdere levensdagen sleet in eene kamer van het huis de Ster, tot dat hij er 2 April 1808 overleed. Zijne vrouw was Margaretha Dolleman. 2°. DE KATHOLIEKE KEBKEN. Zooals wij hiervoren reeds zagen, werd na het sluiten van den vrede van Munster aan de Katholieken van Staatsbrabant de uitoefening van hunnen godsdienst verboden. Voor het aan Bergeik grenzend dorp Luiksgestel gold dit 1) In 1749 was F.lisabeth van Drunen weduwe van Govardus Verhoeven, predikant van Aalburg en Heesbeen. verbod niet, omdat het destijds behoorde tot het Prinsbisdom Luik. De Katholieken van Bergeik hebben daarom aldaar met behulp van hunne geloofsgenooten van Eersel tusschen de jaren 1648 en 1650, ter uitoefening van hunnen godsdienst, op de onmiddelijk aan Bergeik palende heide, de Ampryt genaamd, een bedehuis gebouwd, dat naar de heide, waarop het kwam te staan, den naam kreeg van de Heikerk; het werd ook wel wegens zijne eenzame ligging de Kluis genaamd. De grond was voor die kerk goedgunstig afgestaan door de echtelieden Nicolaas Calis en Maria Schordels, wonende te Luiksgestel, onder beding evenwel dat die aan hen of hunne erven zoude terugkomen, wanneer de kerk ooit zoude afgebroken worden. Deze kerk stond slechts op een afstand van veertig minuten gaans verwijderd van de oude parochie of groote kerk van Bergeik; de Katholieken van dit dorp waren dus, voor wat de uitoefening van hunnen godsdienst aanging, van heel wat beter conditie dan hunne geloofsgenooten in de meeste andere plaatsen der Meierij, zoolang als aldaar de plakkaten, die de Staten Generaal tegen de uitoefening van den Katholieken godsdienst uitgevaardigd hadden, in al hunne gestrengheid gehandhaafd werden. Gedurende den tijd dat inde omliggende dorpen van Bergeik de Katholieken geene schuurkerken mochten hebben, kwamen ook de Katholieke ingezetenen van die plaatsen tot zelfs die van Wintelre en Mereveldhoven in de Heikerk hunne godsdienstplichten vervullen. Volgens de overlevering zou zij in de eerste tijden van de vervolging der Katholieke kerk in de Meierij aan niet minder dan zeven parochiën van die landstreek tot bedehuis verstrekt hebben. Toen de Heikerk gebouwd was, nam de bedienende pastoor van Bergeik, ook volgens de overlevering, aanvankelijk zijnen intrek in een huis, dat te Luiksgestel op de Neerrijt stond en in 1760 afbrandde ; van daaruit bezocht hij geheel ter sluik de Katholieken van Bergeik en omstreken, want aan de Katholieke geestelijkheid was, zooals wij reeds zagen, na het sluiten van den vrede van Munster bij plakkaat ten strengste verboden in Staatsbrabant hunne geestelijke bediening uit te oefenen. In of omstreeks 1655 bouwden de parochianen van Bergeik voor hunnen Pastoor eene woning nabij de Heikerk, waartoe de giond door de echtelieden Calis voornoemd ook werd afgestaan, zooals blijkt uit eene schepenakte van Luiksgestel van 4 Maart 1655, die luidt als volgt: Wij Jan Custers ende Adriaen Smolders, schepenen in Luyksgestel, tuygen, dat voor ons comen ende gecompareert is Nicolaes Calis ende Maria, sijn wettige huysvrouw, diewelcke tsamerderhant gichten endegueden dese naebescreven personen, namentlijck Peter Berchmans, Dirck van Esch, Jan van Poppel, Adam van Poppei ende Jan Peter Palen, alle respectieve inwoonders van Bergeijck, in een seker plaetsken heyvelts, gelegen achter de Amperijt, streckende noortwaerts neffens de gemeijnte van Rergeijck, oost, suydenwest des vercopers; ende dit plaetsken los en de vry, enz , om datselveplaetsken te bebouwen met alsulcke huysinge als sy daerop van doen sullen hebben; welcke voornoemde personen voor tselve plaetsken te geven aen den voorscr. Nicolaessen of sijn nakomelingen jaerlijks eenen gulden of twintich stuyvers daervoor, hollandsch geld, ende dat geduerende soolange als hunne voor noemde huysinge daerop sal staen oft hunne naeckomelingen diezelve plaetse van doen sullen hebben. Ende oft gevielle, dal sy voornoemde de voorscr. plaets niet meer van doen en hadden, sullen alsdan hunne huysinge daerop staende mogen afruymen sonder des vercopers toeseggen ende de plaets alsaan wederom laeten volgen ende restitueeren aen de vercopers ofte hunne naecomelingen, waermede alsdan sal cesseeren, eyndigen ende tenniet sijn den boven beloofden gulden. Deze pastorie, waarin volgens de overlevering vele Katholieke priesters, die ter sluik de Meierij bezochten, hunne schuilplaats zouden gevonden hebben, kwam te staan op eene plaats, welke thans nog door eene gracht is omringd; ten onrechte wordt thans die plaats gehouden voor de plek, waarop de Heikerk eens stond. De Heikerk had muren van vakwerk en een houten plafond, dat gedekt was met een dak van stroo; zij was alzoo zeer eenvoudig; eene klok had zij niet; bij trommelslag werden daarom de geloovigen opgeroepen om er den dienst te komen bijwonen; rondom die kerk hielden zij op sommige feestdagen eenen ommegang of processie, waaraan ook de gilden van Bergeik met hunne vaandels en banieren deelnamen; men hield naar die kerk mede eene bedevaart om er te vereeren eene relikwie van den H. Bernardus, die aldaar bewaard werd; op den feestdag van dien Heilige, 20 Augustus, maar vooral op den Zondag in diens octaaf was dientengevolge de toeloop van het volk naar de Heikerk groot. Zooals wij reeds zagen ontstond bij de Heikerk tengevolge van deze bedevaart eene Bernardusmarkt, welke aldaar ophield te bestaan, toen eene schuurkerk op het Loo werd gebouwd. Nadat door verloop van tijd de zienswijze der Staten Generaal jegens de Katholieken milder was geworden, ') stonden zij'in 1716 aan de Katholieken van Bergeik toe om op het Hof eene schuurkerk te bouwen, waartoe de grond door Wouter Everts Braakhuysen werd geschonken bij eene schepenakte van Bergeik» luidende als volgt: dat voor ons schepenen (van Bergeik Isaacq Wagtelaer en Jan Janssen Groenen) gecomen is Wouter Everts Braakhuysen, dewe/cke verklaarde uyt eene liberale gif te en niet de gewone vertydenisse gecedeert en getransporteert te hebben, gelyck hy doet by desen, aan enten behoeven van de gemeente en ingesetenen van den Dorpe en Vryheijt van Bergeijk seker stuk erfs in sijn comparants lioff ofte tuyn, onbegrepen der mate, ofte sooveel als de gemeente ende ingesetenen sullen mogen van nooden hebben, om daerop ten dienste van de gemeente te mogen getimmert werden eene huysinge met alsnogh sooveel plaetse om eene leeder te mogen oprichteii om de voorscr. te timmeren huysinge naer behooren te connen dekken, gelegen tussen sijn comparants huysinge en de huysinge van W'illem A driaen Nijssen omtrent by en aen de Kerckhojf by de parochiekerke van Bergeijk en dat los en vry sonder daervan tetwes te betalen, tzy van dorpslasten, verpondinge ofte chijnseti. Onder dese expresse conditie nogtans, dat byaldien en ingevalle de goneente genoodsaekt soude mogen werden de voorscr. te timmeren huysinge te moeten afbreecken en wegruymen, soo sal de grondt, daer deselve huysinge opstaet, wederom toeco7tien ende behoren aen den voorn. 1) Men zie hierover J. C. A. Hezenmans 's Hertogenbosch 1629 tot 1798 blz. 373. Wouter Braakhuysen, comparant en transportant in desen. Actum den 25 Julij 1716. Daarop is in of omstreeks gezegd jaar in den tuin van genoemden Braakhuijsen voor de Katholieken getimmerd eene schuurkerk, ter plaatse waar thans de bierbrouwerij de Roode Leeuw staat, slechts op eenige meters afstand van de oude parochiekerk. Zij kreeg den naam van de schuurkerk van het Hof. De muren dezer schuurkerk, waarvan de voorgevel naaide dorpstraat was gekeerd, werden opgetrokken van steen; haar plafond kwam uit planken te bestaan en haar dak was van stroo; zij zal ongeveer 25 meters lang en 10 meters breed geweest zijn, ongerekend hare sacristie, die een uitbouwsel was; zij had een eigen bestuur, doch was, zoolang de Heikerk voor den eeredienst bestemd bleef, slechts de bijkerk van deze, zoodat door de kinderen van Bergeik de eerste H. Communie alleen in de Heikerk kon gedaan worden. Bij den brand, die in den nacht van 7 op 8 Julij 1749 in de toenmaals op het Hof staande bierbrouwerij de Roode Leeuw uitbrak, werden ook de naastbij staande woningen zoomede de schuurkerk van het Hof aangetast, met het gevolg, dat zij met de meeste harer ornamenten eene prooi der vlammen werd. Dr. Gottfried Raupp kon nog, met gevaar voor zijn leven, daaruit de H. Hosties redden en in veiligheid brengen. Krachtens vergunning van de Staten-Generaal van 20 Augustus 1749 mochten de Katholieken van Bergeik deze schuurkerk weder opbouwen, en zoo gebeurde het, dat zij reeds in dat jaar weder in hare vorige grootte uit hare asch verrees. In een der balken van die kerk zijn toen gebeiteld geworden de woorden: W. Mollen, pastoor en daaronder: J. F. van der Hagen, zijnde de naam van zijnen kapelaan, alsmede het jaartal 1749. De schuurkerk van het Hof werd bediend door den Pastoor der Heikerk en zijn Kapelaan, zoodat zij moesten bineeren. De Raad van State verzette er zich tegen, denkelijk ingevolge de Resolutie der Staten-Generaal van 14 Juli 1730, dat Mollen, de pastoor der Heikerk, van uit Luiksgestel de schuurkerk van het Hof bediende en verlangde, daarom, dat hij op Staatsch territoir ging wonen. Deze diende daarop in 1736 aan dit College een verzoekschrift in, waarin hij vertoonde, dat hij en zijne voorgangers wel gedurende tachtig jaren gewoond hadden op een uitspringend stukje bodem van den Lande van Luik nabij eene oude kerkschuur, mede in dat Land staande; dat zijne woning maar op den afstand van slechts een worp van den Bergeikschen grond gelegen was en dat hij daarom verzocht, dat het hem gepermitteerd mocht zijn in die woning te blijven wonen en van daaruit de Roomsche gemeente van Bergeik te bedienen. Het schijnt dat hem die vergunning is verleend geworden. Toen echter pastoor Deelen zijn opvolger was geworden, werd aan dezen door den vorster Anthony van der Pol het navolgende beteekend: Vorster van Bergeik. UE zal in naam en ier instantie van het hoog officie der Stad en Meiery van 's Bosch u verzwegen aan den persoon van Thomas Deelen, door de Edel Mogende Heeren Raden van State der Vereenigde Nederlanden op den tweeden Maart 11. geadmitteert tot Roomseh pastoor te Bergeik cti denselven civiel/ijk ( , , _. | woonende te Riethoven. 5. B. Pijpers ' 6. G. Lam / woonende te Westerhoven. 7. E. van den Born ' 8. J. Hos \ 9. A. Dankaarts 1 10. S. Schaafsma I 11. A. van Gaaien f 12. W. Crommelin \ woonende te Bergeijk. 13. J. van der Pol. 14. Z- M. Wynands 1 15. E. Ente 1 16. J. M. Dekkers | 17. Sam Lam woonende te Westerhooven. 18. A. Ramaer woonende te Bergeijk. 19. J. Lam i woonen(}e te Westerhoven. 20. P. Lam 1 21. G. Danck, thans zig ophoudende te Hilvarenbeek. 22. Ant. van der Pol, fungeerende op 't Weebosch. 23. N. N. du Vallé, fungeerende te Borkel. 24. Ab. Dekkers, woonenende te Westerhooven. 25. Agn. M. Lam j 26. Joh. Lam I 27. A. M. Lam > woonende te Westerhoven. 28. Sam. Lam V 29. P. Lam 30. F. Dankaarts. j 31. Joh. Dankaarts > woonende te Bergeijk. 32. A. Dankaarts ) 32 zielen. Van genoemde lidmaten waren : 1 en 2 de Herv. predikant van Bergeik en zijne vrouw ; 3 de oud-schoolmeester van Bergeik; 4 de schoolmeester van Riethoven ; 5 diens vrouw Barbara Pijpers, eerder weduwe van Anthonij Dekkers, in leven schoolmeester en koster van Riethoven '); 6 de schoolmeester van Westerhoven ; 7 zijne vrouw; 8 is onbekend; 9 de schoolmeester van Bergeik; 10 Siberegta Schaafsma, de vrouw van n°. 9; 11 de substituut-secretaris der Dingbank van Bergeik; 12 Willem Crommelin, beroep onbekend? 13 Johanna van der Pol, dochter van den overleden vorster; 14 de vorster van Bergeik; 15 diens huisvrouw; 16 onbekend; 17 een kind van Gerrit Lam, schoolmeester te Westerhoven; 18 onbekend; 19 en 20 als nu. 17; 21 Geertruida Dank, de weduwe van den substituut-secretaris Jacob Gerrit de Haas; 22 de ontvanger der convooien en licenten; 23 Leendert du Valleé, commies; 24 de schepen van Westerhoven, broeder van genoemden Anthonij Dekkers; 25-29 als n°. 17; 30—32 denkelijk kinderen van n°. 9. Zooals wij later zullen zien uit het door de Municipaliteit vastgesteld plan van schikking, nam zij met bovenstaande berekening van D*. de Keesel evenmin genoegen. De Municipaliteit van Bergeik deed daarop voor het plan tot schikking de waarde van de oude parochiekerk schatten door J. Willems, timmerman te Riethoven, J. de Waal, timmerman en molenmaker te 's Bosch en A. Borrenbergen, metselaar en geadmitteerd landmeter te Riethoven, toen verblijvende te 'sBosch, die van hun taxaat het volgend verslag uitbrachten: Verklaaren op requisitie en ten verzoeke der municipaliteit van Beigeijk ider afzonderlijk te hebben opgenoomen en vervol- ' J stierl kinderloos; zijne broeders, zusters en oomzeggers waren: rendina D., gehuwd met den schoolmeester Ocko Schaafsma; Abraham D.; Kebecka D., echtgenoote van Abraham van Nahuys, schoolmeester en koster te .xempde ; Johanna Meggelina D., woonachtig te Amsterdam ; Maria Cathaiina D., gehuwd met Arend van der Klippen, wonende te Amsterdam; Bastiaan Dirk Rademakers, woonachtig te Gouda; Anna D., echtgenoote van Johan Wilhelmus van Crullenbergh, notaris en procureur te Bladel. 21 gens getauxeerd het kerkgebouw dezer gemeente, zooals dezelve kerk thans in 't gebruyk is, except eene bank aan beverwijk toebehoorende; den toorenklokken met zyne toebehoorten blijft aan de gemeente en derhalve te hebben geschat en de waarde daarvan begroot op eene somme van vier duyzend zeshonderd agt en twintig guldens. Verklaarende wy verders in het opneemen en doen van voorschreve tauxatie en begrooting naar onze beste kennisse en weetenschap zonder arg of list te hebben gehandeld. Aldus opgenoomen en getauxeerd, begroot en verklaard op heden binnen Bergeijk den 22 September 1798. J. Willems, rooms. J. de Waal, gereformeert. A. Borrenbergen, rooms. In hare vergadering van 4 October 1798 stelde de Municipaliteit van Bergeik het volgende plan van schikking omtrent de naasting der oude parochiekerk vast: De pastoryhuisinge door aankoop en aanbouw de byzondere en wettige eigendomme der burgerlyke gemeentens van Bergeijk, Riethoven, Westerhoven en Borkel zijnde, zal in dit plan van schikking niet worden begreepen, maar als zodaanig erkend en aan de voorschreven gemeentes gelaten worden. De onderscheide kerkgenootschappen, welke in deeze gemeente gevonden worden, bestaan in Roomsgezinden, Gereformeerden en Jooden en, volgens eene door de Municipaliteijt gerequireerde en door ieder derzelven gedaane opgave, bedraagt het getal van het Roomsche kerkgenootschap, welke in deeze plaats woonagtig zijnde, 1527 zielen; dat van het Gereformeerde kerkgenootschap, welke in deeze Plaats woonagtig zijnde, 17 zielen en dat der Jooden 8 zielen, zodat het Roomsche kerkgenootschap het grootste aantal leden heeft en de respective meerderheid van zielen uitmaakt. De waarde van het kerkgebouw, zoals hetzelve tans gebruikt word, zonder den tooren, het uurwerk en de klokken met derzelver huysinge, is door Johannis Willems, Mr. timmerman, woonagtig te Riethoven, J. de Waal, Mr. timmerman en molemaker woonagtig in den Bosch en A. Borrenbergen, Mr. metselaar en geswooren landmeeter, woonagtig te Riethoven, alle neutraale en kundige persoonen, tot onderscheyden kerkgenootschappen buyten deeze gemeente behoorende, getaxeert op eene somme van fl 4628. De jaarlijkse kosten der gewoone reparatiën bedragende volgens eene tienjaarige doorsnyding jarlijks eene somme van fl 79-8. De baten, welke het voors. gebouw heeft en tot hetzelve behooren, zijnde volgens opgaave van A. Verster, rentmeester der geestelyke goederen, bestaande in vijff distincte renten, te samen bedragende jaarlijks eene somme van 11 gl. 5 st. Het Montant van dit alles, zo der kerken als der baten bedraagt, te weeten: van de waarde der kerke fl 4628- 0 van de renten tegens den pen. 25 in capitaal be- reekent fl 281- 5. En dus saamen 4.909. 5, waervan afgetrokken word de kosten der tauxatie tot . . . . fl 57-13. Rest fi 4851-12. En daar men dus de waarde van voors. kerkgebouw met den aankleve van dien, by zo verre namentlijk de hiervoor vermelde baten ingevolge het 6e der add. artt. tot de acte van staatsregeling voor het Bataafsche volk als gevolgen van het kerkgebouw moeten gehouden worden der naasting subject te zijn en met hetzelve over te gaan, na billijkheid zoude kunne bepaalen op de hiervoor gemelde somme van fl 4851-12. Zo steld de Municipaliteit zo tot het treffen van een vergelijk als ter vindinge van eene matige uitkeering aan de respective kerkgenootschappen by deeze voor: 1°. dat by de te doene naasting van hetzelve kerkgebouw daervoor door het naastend kerkgenootschap aan de andere kerkgemeenten zal worden uitgekeerd zodaanige somme als daeraen naer evenreedigheid van het aantal individueele leden derzelver in de voors. somme is competeerende, zijnde salvo justo aan het Roomsche Kerkgenootschap als uit 1527 bestaande eene somme van {14773-9. En aan de Gereformeerde, als uit 17 zielen bestaande, eene sornme van fl 53-3. En aan de Jooden (hoezeer dezelven alhier geen kerkgenootschap uitmaken als uit agt zielen bestaande) eene somme van fl 25-0. En wel in voege: a. Dat de naasting geschiede by het Roomsch kerkgenootschap, welk daartoe, als de relatieve meerderheijd uitmakende, by voorkeuse geregtigd is, alsdan uit aanmerking van het ongelijk grooter getal leden en de geringheid der somme, welke zy uit hoofde van dien zal moeten uitkeeren; die uitkeering in twee termynen zal moeten geschieden, namentlijk den eersten termijn ter somme van fl 39-1-8-veertien dagen na het voltrekken der overeenkomste of het passeeren van het contract; en de tweede termijn ter somme van fl 39-1-8-veertien dagen nadat by het Verteegenwoordigend Lighaam deezer Republiek verstaan of op eene andere voldoende wyse zal gebleeken zijn. dat de voors. baten ingevolge den bovengemelden 6en art. als gevolgen van het kerkgebouw mede moeten gehouden worden de naesting subject te zijn en met hetzelve over te gaan. b. Dat wanneer het Roomsche kerkgenootschap van de naasting mogte afzien en dezelve door het Gereformeerde gedaan worden, in dat geval de uitkeeringe uit hoofde der omgekeerde reeden in vier termeynen zal kunnen gedaan worden, namelijk: de eerste termijn enz. 2°. Dat de stoelen, banken en hetgeene verder in deeze kerk gevonden word, voor zoverre geene bysondere eigendommen van de een of andere zijn, als gevolge van het voors. gebouw en als zodaanige in de tauxatie begreepen, daerin, — aan en — by zullen blyven. 3°. Ten opzigte van de begraafplaatsen in het voors. kerkgebouw gevonden wordende, zo die aan particuliere als aan het kerkgebouw mogten behooren, daaromtrend meend de Municipaliteijt, eens deels uit consideratie, dat het kerkgebouw door de te doene naasting in de bezitting, beheering en speciaal onderhoud van het naastend kerkgenootschap overgaat, en anderdeels om allen stof tot oneenigheden en verwarringen, welke daruyt zouden kunne resulteeren, in eens weg te neemen, met giond te konne en te mogen voorstellen, dat niemand der andere kerkgemeente, welke van de gemeene aanspraak op het voors. kerkgebouw moeten gehouden worden afstand te hebben gedaan, daarin voor 't vervolg mer zullen mogen begraven, mar dat alle en een ieder hunner op de kerkhof of de gemeene begraafplaats van deezen dorpe, even en op denselven voet als de overige ingezeetenen deezer gemeenten zullen kunnen bygezetten en begraven worden en dat, zo er een of ander particulier onder dezelve gevonden worde, die met bewijslyke blyken konde toonen daerin eene graafplaats in eygendom te bezitten, dezelve daarteboven dien eigendom zal blyven behouden of daarvoor onder afstand volgens te doene tauxatie van twee onpartydige, van wederzijdse daartoe te verkiesene persoonen, door het naastend kerkgenootschap in redelijkheid geindemniseerd en schadeloos gesteld zal worden. 4°. Dat wanneer de voorstellinge van schikkinge, in het plan vervat, by de onderscheydene kerkgenootschappen aangenomen worden, het kerkgebouw gelijk ook de baten hiervooren gemeld, zo namentlijk dezelve ingevolge het 6e der Additioneele art. voors. als gevolgen van het kerkgebouw by het Verteegenwooidigend Lichaam in deeze Republiek mede verstaan worden der naasting subject, te zijn en met hetzelve over te gaan, zullen komen aan het naastend kerkgenootschap en al hetzelve alzo zal verblyven ten allen tyden onder de bezitting, beheering en speciaal onderhoud dier kerkgemeente onder en teegen uitkering door dezelve naer de waerde van dien, op den voet en wyse hierboven voorgesteld, aan de andere kerkgemeenten naar evenredigheid van derzelver leden, welke alle door deeze bepaelinge gehouden zullen worden voor altoos afstand gedaan te hebben van de gemeene aanspraak op al hetzelve, zullende daarvan tusschen de respectieve kerkgenootschappen behoorlijk contract gepasseerd worden. Waarop gedelibireerd zijnde, is goedgevonden en geresolveert het voors. plan te arresteeren en daervan door of van wegens de Municipaliteijt deezer gemeente eene copie op behoorlijk zegel uitgemaakt te doen ter hand stellen aan ieder kerkgenootschap onder derzelver ressort, ten einde het te examineeren en zig ten spoedigsten, immers binnen drie weeken na het ontfangen, aan de Municipaliteit te expliceeren of zy hetzelve goedkeuren en darmede genoegen nemen of anders te doen als by het 5e art. der Publicatie van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek van 12 July j. 1. in het breede staat vermeld en word opgegeven. Aldus geresolveert en gearresteerd dato als boven. ') De Katholieken van Bergeik verklaarden zich voor het plan der Municipaliteit, zooals blijkt uit het navolgend procesverbaal: Woensdag den 17 October 1798. Vergadering gehouden by den onderget. Pastoor en Kerkmeesters, representeerende het Roomsche Kerkgenootschap van Bergeijk. Gezien hebbende een plan van vergelijk of schikking, door of van wege de Municipaliteit ons ter hand gesteld, volgens welke het kerkgebouw der voormaals heerschende kerk binnen de gemeente van Bergeijk door een der kerkgenootschappen, welke zich binnen dezelve bevinden, kragtens en overeenkomstig het 6» der Additioneele artikelen tot de acte van staatsregeling voor het Bataafsche volk zoude konnen worden gemaakt en de matige uitkeering daarby bepaald. Hebben wy de eer hierop te reflecteeren dat ( is niet ingevuld). Overigens ons met voors. plan in alle deelen conformeerende, hetzelve by desen goedkeuren en volkomen genoegen nemen en 1) Register der Dorpsresolutiën. tevens resolveeren om ingevolge voors. plan, de relatieve meerderheid der zielen uytmakende, de naasting van op gemeld kerkgebouw ten behoeve van het Roomsche Kerkgenootschap te doen. En dat hiervan door of van wegen de Municipaliteit deser gemeente ten spoedigste aan de andere kerkgemeente mag worden kennis gegeven ten einde daarvan een behoorlijk contract te passeeren. Aldus geëxamineert en geresolveert binnen Bergeijk op heden den 17 October 1798. Den 19e October 1798 gaven vervolgens 309 R. Katholieke ingezetenen van Bergeik schriftelijk de navolgende volmacht: Wy ondergeteekende alle leede van het Roomsche Kerkgenootschap, alhier te Bergeijk woonagtig zijnde, verklaren by deeze te committeeren en volkomen magtig te maaken de Burgers Hendrik Ketelaers, Pieter Willems, Jan Geraerds, Francis Henselmans en Willem Teijssen omme uyt onze naeme en van onzent wegen kragtens en overeenkomstig het 6e der Additioneele articulen tot de acte van standregeling voor het Bataafsche volk de naasting van het kerkgebouw der voormaals heerschende kerk binne deeze gemeente van Bergeijk te doen. Gelovende de ondergeteekende alle hetgeene voors. staadt altoos te zulle houde voor goed, vast en van waerde, met gelofte van approbatie, ratificatie en verband als na regten. Actum Bergeijk, den 19 Oct. 1798. Pastoor Deelen zette voor zijne handteekening het volgende: „ik en hebbe niets tegen de naasting van de kerk". Den 22 October daaraanvolgende verschenen voornoemde gemachtigden voor President en Schepenen van Bergeik en legden toen ten hunnen overstaan de verklaring af, zooals die voorkomt in de navolgende akte: Compareerde voor President en Scheepenen des dorps van Bergeijk ondergenoemt, Hendrik Ketelaers, Pieter Willems, Jan Geerards, Francis Henselmans en Willem Thijssen, alle woonagtig te Bergeijk zo voor haar zei ven als last en procuratie hebbende van een merkelijk aantal leden van het Roomsche Kerkgenootschap binnen Bergeijk woonagtig, dato 19 October 1798, speciaal tot het doen der naasting van kerkgebouw der voormaals heerschende kerk binnen deze gemeente vanBergeijk kragtens en overeenkomstig het 6e der Additioneele artikelen tot de acte van staatsregeling voor het Bataafsche volk. Yerklaaren zy comparanten in qualiteyt voors., naar alvoorens het plan van schikking, hun door of van wegens de Municipaliteijt ter hand gesteld, gezien en geëxamineert te hebben, hetzelve in allen deelen goed te keuren en volkomen genoegen neemen. En dus by en mits deezen de naasting zijn doende. Verklarende zy comparanten in qualiteit alsvoor hetzelve te houden, voor goed, bondig en van waarde. Aldus gedaan en gepasseert ten Raadhuyse van Bergeijk heden den 22» October 1798, het vierde Jaer der Bataafsche vryheijd, ter presentie en overstaan van Philip Nijssen, president, Jan Roest en Mouris Rademakers, scheepenen. De Protestanten van Bergeik namen daarentegen met het voorstel tot naasting geen genoegen, zooals blijkt uit hun navolgend schrijven : Die van het Gereformeert Kerkgenootschap van Bergeijk enz. Aan De Municipaliteijt van Bergeijk. Burgers! Aan den Eerstondergetekenden Predikant en aan den tweden Ondergetekenden van het opgemelde Kerkgenoodtschap is door den vorster alhier ter hand gesteld UL. Plan van vergelijk of schikkingen tussen ons Kerkgenoodschap en dat van het Roomsche Kerkgenoodschap geformeert wegens het Kerkgebouw door ons in gebruyk. En wy vernemen aan UE. versoek by desen, zoover ons doenlik, te zullen voldoen, wanneer wy in antwoord daarop melden, dat wy na examinatie van dat Plan, zoo ten aansien der tauxatie als ten aansien van de verdere behandelinge van dat werk verscheyde, na ons insien wel gegronde, reflectien zijn hebbende, doch dat wy oordelen het voors. plan van vergelijk over het geheel niet te kunnen aannemen, wy ons ook niet zullen inlaten in de bysonderheeden daarvan, maar dezelve reserveren om die te allegeren daar en zoo te raden, en waartoe wy vermeent hebben te meer te moeten resolveren, omdat wy volgens dat plan of vergelijk geheel verstoken zouden zijn van een (zelfs hoe slegt ook geschikte plaats tot het uytoefenen van onsen Godsdienst) en omdat wy met zekerheijd geinformeert zijn, dat questien of gevallen van gelyken aart gebragt zijn en nog meerder staan gebragt te worden voor het vertegenswoordigent Lighaam, welken wy niet wenschen vooruyt te lopen maar te agtervolgen. Waarmede wy na heijlwensch verblyven Bergeijk den 24 Octob. 1798. Joh. DE KEESEL \ O. SCHAAFSMA ( Gecomitteerden. Abr. DEKKERS ( Naar aanleiding van dit bezwaarschrift besloten de Katholieken van Bergeik de oude parochiekerk over te nemen op conditie, dat de Abtshuizing door het dorp Bergeik, voor zooverre het daarin gerechtigd was, aan de Hervormde gemeente van die plaats in eigendom zoude worden overgedragen, waartoe zij de volgende volmacht gaven : Wy ondergeteekende Leden van het Roomsche Kerkgenootschap van Bergeijk authoriseeren de Burgers Pieter Willemsen Hendiik Ketelaars om met het gereformerd Kerkgenootschap aan te gaan en te maken een minnelijk contract over het kerkgebouw van Bergeijk in deezer voege: Dat door het Gereformerd Kerkgenootschap afstand gedaan en aan het Roomsche Kerkgenootschap in eygendom overgegeven worde de gedeeltens hun in het kerkgebouw competeerende, waarteegen door de Municipaliteijt in eygendom aan het Gereformerd Kerkgenootschap zal worden overgegeeven zodaanig gedeeltens als de gemeente van Bergeijk zijn competeerende in de 1 astoiye, mits door het Gereformeerd Kerkgenootschap word overgenomen en betaald den Erfpagt van vijff en veertig gulden jaarlijks en authoriseert ook dartoe de Municipaliteit by deeze. Bergeijk, den 30 October 1798. (get.) Ph. Nijssen, M. Rademakers, Simon Vranken, Johannes Peeters, Peter Helssemans, Matheus Helssemans, Marten Papen, Dielus Helssemans, (enz. volgen nog 36 andere handteekeningen.) In voorschreven conditie kwam de Municipaliteit van Bergeik niet, doch zij verklaarde zich bereid ten koste der gemeente een' vertrek der Abtshuizing, welke toen nog door den Hervormden Predikant werd bewoond en verder door de Herv. Predikanten van Bergeik tot 1838 bewoond is gebleven, van banken en zitplaatsen te voorzien, opdat de Hervormden van Bergeik daarin hunnen godsdienst zouden kunnen uitoefenen. Hiermede namen dezen ten slotte genoegen, waarna voor Schepenen van Bergeik het volgend contract gesloten werd: Compareerde voor President en Scheepen des dorps van Bergeijk ondergenoemt Johan de Keesel, predikant en Ocko Schaafsma, gecommitteerdens van het Gereformeerd Kerkgenootschap, woonende binnen Bergeijk, ter eenre en Pieter Willems, Hendrik Ketelaers, Francis Henselmans, Jan Gerards en Willem Tijssen, gecommitteerdens van wegens het Roomsche Kerkgenootschap, mede woonende binnen Bergeijk, ter andere zeyde. Welke comparanten ter eenre, in overweging neemende het regt, hetwelk het Roomsche Kerkgenootschap heeft ingevolge den 6e der Additioneele articulen tot de acte van Staatsregeling voor het Bataafsche volk tot de naasting van het kerkgebouw alhier, uyt hoofden dezelve het grootste aantal leeden zijn hebbende. Mede in overweging neemende, dat er een vertrek in de Pastory van de noodige banken en zitplaatsen ten kosten der gemeente zal worden voorsien, ten eijnde aldaer den godsdienst voor het gereformeerd kerkgenootschap zal worden verrigt. Verklaarende zy comparanten ter eenre, mitsdien in naam van het gereformeerd kerkgenootschap, te renuntieeren en afstand te doen van zodanig regt als hun ingevolge voors. additioneele articulen aan het voors. kerkgebouw is gegeeven en zulks ten behoeve van het Roomsche kerkgenootschap zonder daarvan iets verders te pretenderen en wel speciaal renuntierende overeenkomstig den 3 art. van het Plan van schikking over het kerkgebouw van de begraafplaetsen in voors. kerk, dan allenig bedingende dat geene lyken in voors. kerkgebouw begraven zijnde zullen worden gemolesteerd of opgegraven. En verklaaren de comparanten ten andere zeyde in naam van het Roomsche Kerkgenootschap van Bergeik de renuntiatie van het Gereformeerd Kerkgenootschap in voegen voormeld te accepteeren by deezen. Aldus gedaan en gepasseert ten Raadhuyse van Bergeijk heden den 28 Nov. 1798 ter presentie en overstaan van Philip Nijssen president en Mouris Rademakers, scheepen. Volgens Schutjes t. a. p. III blz. 234 ') ontvingen van het R. Katholiek Kerkgenootschap te Bergeik, wegens de naasting der oude parochiekerk, ingevolge voorschreven overeenkomst, het Hervormd kerkgenootschap van Bergeik c. a. 53 guld. 3 st. en de Israelieten 25 gulden. De Katholieken van Bergeik waren nu dan weder eigenaars hunner aloude kerk, maar daarom konden zij hunnen godsdienst daarin nog niet uitoefenen; hierin werkte hun pastoor Doelen hen tegen. Om deze reden werd aan den Vicaris-generaal van Alphen de navolgende brief geschreven: Hoogwaerde Heer. Wy twijffelen niet of Uw Hoogw. zal denkelijk door kerkmeesters van Bergeijk bekent zijn, dat alhier de naasting van het kerkgebouw der voormaals heerschende kerk by een behoorlijk contract en vriendelyke schikkinge is geschiet. En die door 1) De meeste opgaven van Schutjes over Bergeik zijn bij de samenstelling van zijn werk door mij verstrekt. P. N. Panken. ons en onse voorouders zo lang gewenschte regten zijn bekomen; thans blijft er nog over het verlangen om dezelve te occupeeren en dadelijk in possessie te konnen treden. Hiertoe hebben Kerkmeesters en particuliere ingezetenen eenige penningen versameid om dezelve daartoe in staat te stellen, zooals reeds begonnen en al ver gevordert is, waartoe de heer Pastoor verscheyde rysen is verzocht tot mederaadpleeging hoe een en ander te stellen, maar weygert zulx volstrekt niet alleen maar schijnd daarin zodanig te willen dwarsboomen door een en ander te beletten den toegank in de tegenwoordige kerk ') om het werk van pas te konnen reguleeren of iets daarvan te konnen employeeren. Want weynige jaaren geleden sijn de plavuysen uyt het tegenwoordige sacristy genomen en een planke vloer gelegt, dese zeer wel geschikt om in de choor omtrent waar den autaar moet geplaatst worden (te worden gelegd). De heer Pastoor zegt zulx niet zal geschieden en gebied de kweesel 2) aan niemand den sleutel te geven. Kerkmeesters bemoyen zich in hunne qualiteit daar niet mede; het volk in 't algemeen is te onvreden, zoo dit zijn voortgaank wierd bel6t, waardoor ons onaangenaamheden te dugten staan. Dis waar, wy gelooven dat op veele plaatsen de pastoors zich niet veel daarmede bemoyen, echter geloven wy niet, dat se gesteld zijn om geheel den ingezetenen den voet dwars te zetten, zoals in desen en ander gevallen, die wy maar zullen voorbygaan, ons voorkomt. Weshalve zoo keeren wy ons tot Uw Hw. ootmoedelijk uwe protectie versoekende en vertrouwe, dat Uw Hoogw. ter vermyding van verdere onaangenaamheden onsen heer Pastor gelieve te gelasten om in dit voorgenomen werk geen beletselen toe te brengen, ten einde wy versoekende Uw H.W. zo mogelijk ons met brenger rescriptie te doen geworden etc. P. WILLEMS. G. Raupp, med.dr. Jac. van den Berg. Bern. Aarts. 1) De Schuurkerk van het hof. 2) De kweesel was de kosteres der kerk ; een koster had de kerk toen niet. Beide laatstgenoemde onderteekenaren behoorden tot den minderen stand, waaruit men voorheen te Bergeik in kerkelijke zaken gewoonlijk een paar als onderteekenaars liet optreden. Op dezen briet antwoordde de vicaris-generaal van Alphen als volgt: Geeërde Vrinden ! Wat het gehoude gedrag van den heer Pastoor betreft is my onbekent en kon deswegens Uliede geen antwoort geven alvorens de heer pastoor hierop gehoort te hebben. De pastoors benne niet gestelt om den ingesetenen geheel den voet dwars te zetten, wanneer ingesetene redelyker wyse voortgaan. Maar ingesetene benne ook niet gestelt om de pastoors vooral in kerkelyke saaken in het bestuur der kerke willekeurig de wetten voor te schry ven. De voorkomende gevallen, waarin den pastoor den voet dwars gezet heeft, gaat gyliede voorby; ik sal ook voorbygaan die meenigvuldige gevallen, waarin sommige van uüeder gemeente den voet dwars gezet hebben, soo aan mijn voorsaat als aan my, als wanneer wy volgens onze plicht het welwesen der gemeente en de zaligheid der zielen van uwe gemeente, die aan onze zorg sijn toevertrouwt, betragt hebben. Alleen zal ik Uliede herinneren de vermaninge van Christus: Die Uliede (sprekende van syne apostelen en hunne wettige opvolgers) hoort, hoort my en die Ulieae versmaad, versmaad my. Schoon ik niets stellig zonder den pastoor gehoort te hebben kan antwoorden, is dit my egter van overlang bekent, dat Uliede gemeente veele schulde heeft, welke wettig door pastoor en kerkmeesters, onder onse approbatie, sijn gecontracteerd en voor welkers aflossinge, zooals by betalingen der intressen, pastoor en kerkmeesters moeten sorgen. Verder dat de genaaste keik in dien staad niet en is om er den godtsdienst met eerbied in te verrigten en soo schielijk tot dien staad niet kan gebragt worden sonder de enorme oude schulde nog te vermeerderen, hetgeene voor 't tegenwoordige moeylijk soude overeen te brengen wezen zoo met het onvermogen der ingesetene van Bergeik als met de enorme buytengewoone belastingen. Hierby komt nog dat de kerk, soo ik hoor, gevioleert is en dus, wil men de kerkelyke wetten observeeren en geene sacrilegiën bedryven, er den dienst niet in mag geschieden vooialeei sy gereconcilieert zal wezen, waartoe eene hogere magt sal nodig weesen. Ik sien niet, dat die door uwe voorouders soolang gewenste regten zijn weder bekomen. Dese bezaten de genaaste kerke in behoorlijk order en mede die geestelyke goederen, waarmede dezelve en geheel den godsdienst wierd onderhouden sonder het minste bezwaar der ingesetenen. Hetgeene Uliede hebt teruggekregen is eenen vervallen steenhoop met eenige revenuën niet zeggenswaardig. Indien Uliede in besit waare gestelt van hetgeen uwe voorouders verlaaten hebben, geen moment zoude nog ik nog ook, zoo ik verneem, de pastoor aarselen. De ontevredentheyd van het volk moet men niet dugten, indien er geene stokers bennen en Uliede myne aangehaalde redenen aan hetzelve gelieve voor te draagen sal het makkelijk soo wel als elders sijn te bedaaren en gehoor geven aan billyke redenen. Soude het onverhoopt onredelijk wesen, moet men hetzelve tegegaan om door eene laffe toegeventheijd het kerkelijk gezag, dat de bedienaars niet van 't volk maar van Godt zelf, volgens ons geloof, ontfangen, niet aan het volk te onderwerpen. Het volk sal niet belet worden in sijn voornemen; het heeft reets den eygendom en ook de dadelijke possessie ; hiermede moet het tevreede weesen, zullende het er den dienst in hebben, wanneer alles in behoorlijk staat zal sijn en mede gezorgt voor 't toekomende om die kerk in staat te houden. Indien de religie nog is onder Uliede, sult gylieden makkelijk begrijpen, dat het onvergevelijk zoude wezen eene kerke te verlaaten, volgens het vermogen der ingesetene behoorlijk geschikt om met eerbied den godtsdienst daarin te verrigten en over te gaan tot eene vervalle kerk, ontheyligt en gevioleert, sonder alvorens gesorgt te hebbe, dat dezelve voor tegenwoordige en toekomende is gebragt in dien staat, die vereijst de hyligheijd onzer Mysteriën. Om dit oogwit te bereyken sal het beste weeze, dat de ingesetenen werden aangemaant om mildelijk eenigen tijd in de schaal te geven ten eynde men met kleyne giften sonder bezwaar der ingesetene eene somme byeenvergadere, waarmede men de kerk in staat kan stellen wanneer het eerst tijd zal wezen, dit werk met kragt te ondernemen. Ik heb de eer my met allen eerbied in haaste te noemen Geeerde Vrinden Schijndel den 1 Juny 1799. A. VAN ALPHEN, vicaris gen. Apost. des Bisdoms van 's Bosch. Op dezen brief schreef Pieter Willems aan den Vicaris-generaal het volgende i Bergeijk, 7 Juny 1799. Hoogwaarden Heer! L.H.W. Geeërden van den eersten deser is my wel geworden, den ingesloten aan zijn adres bezorgt en dus my verstouwt de vrypostigheid te nemen U.H.W. onder het oog te mogen brengen, dat ik geenzins kan begrypen uyt gebeurde, dat den ingezetenen van Bergeijk den Pastoor de wetten willekeurig willen of zullen vooischryven, neen, dog noteert, dat de naasting en contract aangaande de kerk reeds in de maand Febr. is geschied; dat ik langen tijd daarnaar de Heer pastoor ten mynen huyse zijnde \eizogt met my in de kerk te gaan zien, dat ik myne opgedagte sentimenten Zijn Eerw. wilde voorstellen en tevens zijn ' ad vis geerne zoude innemen, waarop Zyn Eerw. zegt alsdoen den tijd niet te hebben, maar dat hy des anderen dags zoude komen om te zien, dog is niet verscheenen; de verdere aanzoeke deswegens heeft Zijn Eerw. volstrekt geweigert en reeds zeggende (zonder hetzelve gezien te hebben), dat zommige veranderingen zoo gansch niet behoorden, alsof hy wilde zeggen, dat het werk geheel verkeerd werd behandeld. Dat de gemeente zekere schulden heeft, negeeren wy niet, dog zo ik heb verstaan, dat se van tijd tot tijd uyt het provenu der kerken al iets worden afgelost, dus notoir zullen minderen. Ook is het geenzins het voornemen om, (zoo U.H.W te kennen geeft), de oude schulden te vermeerderen maar vooralsnog zijn de voornemens niet anders dan om met de reeds of nog te verzamelende penningen de kerk zoverre in gereedheid te brengen, dat er, zo my voorkomt, den godsdienst met eerbied in zoude konnen verrigt worden. Wel is waar, zo men niets behoefden te menageeren wel merkelyke kosten zou konnen appliceeren, tog vind men nog op geene plaatsen, dat er zoo merkelyke kosten gedaan worden. Ook kan men vooralsnog niet zeker over het toekomend onderhoud spreken, aangezien dat op het point der thiendens nog geene uitspraak is geschied en alsmede om die redenen niet raadzaam groote kosten aan te wenden, al was de gemeente daartoe in staat. En opzigtens een en ander zal UHW. wel gelieven te reflecteere, dat indien onsen heer Pastoor, (hetwelk genoegzaam zyner eygener authoriteit is geschied), het bouwen van kerk en pastory ')j minder had ingerigt, voldoende zouden zijn en wy alsnu voor weinige schulden te dugten zouden hebben, dog dit is zoo! Wyders hoor ik met verwondering, dat onse kerk 2) zoude gevioleerd zijn ! En moet op dit point als verstomd blyven staan; hetgeen my zoo groote onruste baarde, dat ik my niet heb konnen wederhouden dan te willen weten waarin zulx mogte bestaan; heb ik my kortelings zonder veel redewisseling daarop geinformeerd en er slegts iets van ontdekt, dog alsnog niet wetende of het als een verzinsel of anderzins in de weereld is gekomen, maar denke, dat het iets anders kan zijn dan ik er van gehoord heb; ik wenschte wel onder eerbiedige correctie, indien het my geeorloofd was, te mogen weten waarin deze violatie en ontheyliging bestaat, want zo door dusdanige geseg- 1) Op het Loo n. 1. 2) Hiermede is bedoeld de genaaste kerk. dens of daden de kerk wesentlijk zoud gevioleert en ontheyligt zijn en ik daaromtrent aan moet gelooven, dan behoord mijns gedunkens onderzoek te geschieden, waarop ik niet zal nalaten om dit met de waarheid te doen bevestigen hetgeen er van gesegt is of wel, dat het als een verzonne leugen moet beschouwd worden, dog ik zoude tevens vreezen, als zulke gezegdens of daad publiek wierd gezegt (ik zal niet noodig hebben dit te noemen, t zal UHW. bekend zijn,) dat onse geloofspartye ons van bygeloovigheid zou durven schimpen. En daar ik deswegens alsdan, als te min onderricht in de Religie, my zeer gaarne wilde in staat stellen om met vrucht er iets op te kunnen repliceeren, t zijn de reden, dat ik UHW. ootmoedelijk verzoeke my hier eenigszins in gelieve te verligten. De woorden van Christus alhier in aanmerking nemende die ulteden hoort, hoort my en die ulieden versmaad, versmaad my. Met alle yver en vlijt tragt ik UHW. te hooren zonder eenigszins op t verdere te denken, zoo hierin verligt wierde. ') Wydeis UHW. raad ter bereiking van ons oogwit om mildelijk eenigen tijd in de schaal te geven, komt my bezwaarlijk voor. Vooreerst heb ik noijt door onsen heer Pastoor de schaal voor de kerk hooren recommandeeren, ten anderen zou het een raadsel wesen of die penningen tot ons voorgenomen werk te mogen employeren, doordien ik hoor een stipt verbod bestaat geen kerkegelde daartoe te gebruyken, dus komt my dit vrugteloos voor, te meer dat door UHW. (zoo ik verstaan heb) niet goedgevonden word de gansche gemeente tot particuliere bijdraging te versoeken en dus heb ik begrepen, dat zulx weynig voorspoet zal byzetten. Dus etc. P. WILLEMS. De Vicaris-generaal antwoordde op dit schrijven met den volgenden brief: 1) Van eene violatie der oude parochiekerk is ook mij nooit iets kunnen blijken. Oude lieden, die ik daarover in 1840 sprak, wisten er niets van. f • N. Pauken. 22 Mijn Heer. Ik heb de heer Pastoor van Bergeijk by my gehad en Sijn Eerw. gezegt zich niet te versetten tegen het in staad brengen der Grote kerk !) maar integendeel wegens het plaatsen van altaar, predikstoel etc. syne gevoelens zoude uiten. Sijn Eerw. was ook zoozeer niet tegen het in staad stellen als wel tegen den spoed en overdreven yver en dat niet zonder redene, welke UEd. makkelijk kan beseffen. Daar de gemeente nog soo bezwaard is en dese onkosten extraordinair sijn, heb ik hem gezegd te moete zien, dat dese extraordinaire kosten extraordinair gedragen worden. Ik heb d'eer my met agting te noemen Mijn Heer. Schijndel, den 13 Junii 1799. UEd. D.W. Dienaar, A. VAN ALPHEN. Vicaris Gen. Apost. des Bisdoms van 's Bosch. P.S. UEd. missive van den 7en dezer come heden te ontvangen. Wegens de violatie behoeft UEd. geen verder onderzoek te doen; indien het zoo is, sal ik daarin voorzien, zooals sal behooren. UEd. schrijft niet raadsaam te weesen groote kosten aan te wenden, al was de gemeente daartoe in staat. Ik wenste, dat deze waarheid wat meerder gepenetreert wierd. Groote onkosten te maken laat volgens u eygen gevoelens de voorsigtigheijd niet toe. Sonder dat de kerke in behoorlijken staat gesteld zijn, hetgeen sonder merkelyke onkosten over 't algemeen niet kan geschieden, permitteert my myne conscientie niet den dienst er in te laten verrigten. Ziet hier den knoop: men zal beloven de kerke daarna in staad te brengen, maar wat staad men op soortgelyke belofte kan maken is UEd. wel bekent; het oogmerk is maar om in de kerke te geraken en die gebezigt heb- 1) Zoo werd de oude parochiekerk van Bergeik destijds nog genoemd. bende, zullen zy pastoors en my laaten fluyten en zorgen. Oordeelt hier zelve van. * * * De inwoners van Bergeik hadden het dus van hunnen pastoor gewonnen; de oude parochiekerk mocht weder voor de uitoefening van den R. Katholieken godsdienst gebezigd worden. Alle bruikbare kerkmeubelen van de schuurkerk op het Hof, zooals altaren, remonstrans, ') predikstoel, beelden, kandelaren, banken, enz., werden daarop van deze kerk naar de zoogenaamde Groote kerk overgebracht; wat toen nog aan haar ameublement ontbrak werd aangevuld en de kerk zelve, voor zoover de beperkte geldmiddelen het destijds veroorloofden, opgeknapt; een portaal werd daarin bij de voordeur gezet en de zolder van het portaal werd tot zangkoor ingericht. Zooveel haast werd met het in orde brengen der oude parochiekerk gemaakt, dat zij reeds op 5 Juli 1799 door den pastoor Deelen, daartoe door den vicaris-generaal van Alphen gemachtigd, kon worden gereconcilieerd. Twee dagen later, namelijk op Zondag 7 Juli 1799, had daarin de eerste Hoogmis plaats, die door eene groote menigte werd bijgewoond; deze mis was te voren aangekondigd door het luiden met de groote klok van het luihuis wat aan sommige Protestanten van Bergeik, die zich nog niet met de nieuwe orde van zaken hadden kunnen vereenigen, tot groote ergernis strekte. Welke gevoelens daarentegen de Katholieke ingezetenen van Bergeik bezielden, toen zij weder in dezen fleren tempel, waaruit hun godsdienst zoo lang gebannen was geweest, de Mis konden bijwonen, laat zich beter denken dan beschrijven. Van nu af aan was het hun streven om aan die kerk haren ouden luister terug te geven, waarin echter de oorlogstijden, die zij nog moesten doorleven, voor hen aanvankelijk een groote hinderpaal waren. In September 1804 werd in deze kerk door den Roeimondschen Bisschop baron van den Velde de Melroy voor het eerst na 1648 het H. Vormsel toegediend; gevormd werden toen de ingezetenen 1) Deze remonstrans was aan pastoor Mollen voor de schuurkerk op het Hof geschonken door den Teut Hendrik Loommelaars. van Bergeik en van de dorpen uit den omtrek. Met veel luister was de Bisschop daartoe te Bergeik ingehaald geworden. Gedurende den Protestantschen tijd hadden de Katholieke ingezetenen van Bergeik zich naar Postel of eene andere plaats der Zuidelijke Nederlanden moeten begeven, als zij aan het Sacrament des Vormsels wilden deelachtig worden. De kwestie over het onderhoud der genaaste parochiekerk uit de geestelijke tienden, welke over Bergeik geheven werden, was in 1804 nog niet geregeld. Pieter Willems, die nog steeds vol ijver was waar het gold de behartiging van de belangen zijner kerk schreef daarom aan Paulus Emanuel de la Court, landdrost van Brabant te 's Hertogenbosch, den volgenden brief: Bergeijk 15 May 1804. Mijn Heer. Doordien het blijft tardeeren en al te flauwe werk word gemaakt ter bekoming van het billijk onderhoud onser kerk, vinde mij verpligt (alsmede Lid van het Roomsche kerkgenootschap) daartoe mede zo veel mogelijk aandrang te doen. Ten dien einde verzoeke UE. om mij daartoe op de best geschikste wijse te willen onderrichten en tevens (onder behoorlijk zalaris) een Request te concipieeren, zo het UE. ten beste voorkomt, 't zij door Pastor en Kerkmeesters of wel met verdere Leden etc, dat men alhier op behoorlijk zegel kan brengen. Hiernevens gaat met onzen President Ph. Nijssen het Plan van schikking, waarop de naasting is geschied en behoorlijk acte van afstand door de hervormde in de Maand November 1<9S is geeffectueert. De kerk is voorheen van wegen het Land en het Choor van wegen den Abt van St. Jacob tot Luijk onderhouden geworden. Edoch is bij haar Ed. Mog. resolutie in anno 1778 verkogt aan D. Hr. A. van Hanswijk met desselfs Last van onderhout en ook zedert dien tijd door Gem. Hr. van Hanswijk en van wegen Gem. Abt tot ten tijde de invalling der Fransche toe is onder- houden geworden en denkelijk zal bij de transactie het Laastgem. alsnu aan de Administratie te Breda behooren. De Baten aan de kerk behoorende tot fl 11-5 zijn mede in het Plan begroot en tot capitaal gebragt en dezelve niet mede behoorde gerequireert te worden ? In vertrouwen etc. Deze brief werd blijkbaar aan het Gemeentebestuur van Bergeik om bericht en raad gezonden, want, blijkens de Resolutieboeken van dit dorp, besloot het op 8 Mei 1805 aan het Departementaal Bestuur van Brabant het volgende te berichten : binnen deze gemeente wordt gevonden een oude publicque parochiaele kerk met een kleyn thorentje op het schip derzelve staande; de tienden, welke onder deze gemeente geheven worden, behooren voor een gedeelte aan de Bataafsche Republiek en dit is herkomstig van den Abt van St. Jacob te Luik; het werd door de Fransche aan de Bataafsche Republiek afgestaan bij transactie van 5 Jan. 1800; verreweg het grootste gedeelte der tienden behoort aan Mr. Antony van Hanswijk, die ze van den Lande heeft aangekocht; deze moet van de Kerk onder- houden en het overige de Bataafsche Republiek; de kerk werd in de laatste jaren weinig gerepareerd en is daardoor thans bouwvallig en op eenige plaatsen dakloos. Waarschijnlijk werd naar aanleiding van dit bericht aan den Pastoor en Kerkmeesters der oude parochiekerk van Bergeik aangeraden om aan het Departementaal Bestuur van Brabant het door Willems bedoelde request in te dienen, omdat uit dezelfde Resolutieboeken blijkt, dat in de vergadering van het Gemeentebestuur van Bergeik van 27 Mei 1805 is ingekomen een request aan hetzelve van Pastoor en Kerkmeesters van het R. K. Kerkgenootschap te Bergeik, inhoudende, dat zij aan het Depart. Bestuur van Brabant verzocht hadden, dat dit. de noodige stappen zou beramen om te bewerkstelligen, dat het parochiaal kerkgebouw evenals voorheen door de tiendheffers zoude worden onderhouden en dat dezen zullen restitueeren hetgeen zij, requestranten, daaraan voor reparatie reeds ten koste legden ; zij verzochten mitsdien het gemeentebestuur als opperprovisor der Parochiale kerk te willen bevorderen dat de tiendheffers de gevraagde reparatie en restitutie zullen doen. Naar aanleiding hiervan besloot de vergadering aan de Commisie van Finantie uit het Departementaal Bestuur van Brabant te vragen hiervoor te willen zorgen. Het Domein belastte zich daarna weder met een deel van het onderhoud der oude parochiekerk, zooals dit vroeger de Abt van St. Jacob had gedaan. Ook deed dit Carel Storm van 's Gravesande, notaris en procureur te 's Hertogenbosch, nadat deze den 22 Aug. 1805 van Mr. Antony van Hanswijck de tienden had gekocht, welke deze over Bergeik hief. Dit blijkt uit de volgende verklaring, den 3 Febr. 1807 gedaan door den Schout en de leden van het Gemeentebestuur van Bergeik ter requisitie van genoemden Storm, als eigenaar van diverse klampen, zoo grove, als smalle tienden over Bergeijk en in die relatie verpligt tot het onderhoud van de kerk aldaar, voor zo veel aangaat de zuidzijde van den beuk met de oost- en zuidchoiren en het aandeel van het toorentje op de kei k staande: „dat van wegens den requirant in den jaare 180o, wanneer de requirant eigenaar der voors. tienden geworden was, aanmerkelijke reparatien na voorgaande publieke besteeding is geschied ; dat desniettegenstaande er tegenwoordig wederom verscheidene reparatien aan voors. kerk te doen is, waaronder mede diegene, welke in den jaare 1805 gemaakt zijn; dat de reparatien der overige gedeeltens aan de kerkentoien zijn ten laste van de eigenaaren van de helvte van de zoogenaamde Abtstiende alhier, nu den lande, thans onder de Administratie van de Commissie van Administratie te Breda, dan dat van wegens dezelve 't zeedert eenige jaaren bijna geen reparatien geschied is, waardoor het repareeren aan de zijde \an den requirant zeer schadelijk is." Voorschreven tiendrechten werden later door de ingezetenen van Bergeik afgekocht; het bestuur der oude parochiekerk, is toen, zooals wij reeds zagen, voor de verplichting tot onderhoud, die de tiendheffers hadden, schadeloos gesteld gewoiden. Tot 1805 had men de schuurkerk op het Hof laten bestaan, omdat men nog altijd vreesde, dat aan de Katholieken de oude parochiekerk weder zoude ontnomen worden. Ook in andere dorpen der Meierij, alwaar de Protestantsche kerken genaast waren, had men om dezelfde reden de schuurkerken nogeenige jaren in wezen gelaten. In 1805 waren de Katholieken van Bergeik niet meer beducht, dat hun de oude parochiekerk nogmaals zoude ontnomen worden en daarom verkochten zij den 31" Mei 1805 de schuurkerk op het Hof in het openbaar voor afbraak; kooper daarvan werd toen voor het grootste gedeelte Jan van Moll voor 543 guld 4 st. 8 pen. Na de ruiming dezer kerk is de grond, waarop zij stond, ingevolge de bepaling der akte van 25 Juli 1716 teruggekeerd aan de erven van Wouter Braakhuysen. Successievelijk is de oude parochiekerk, nadat zij wederom in handen der Katholieken was gekomen, gerestaureerd en haar ameublement verbeterd geworden. In 1896 kwam er in een prachtig hoofdaltaar, gebeeldhouwd door van Bokhoven te Nieuwkuik naar eene teekening van den Roermondschen architect C. Franssen. In 1818 werd in deze kerk een nieuwe vloer gelegd, behalve in het priesterkoor, waarvan de vloer reeds in 1799 vernieuwd was. Er bevonden zich toen in deze kerk maar twee heele grafzerken ; zij lagen ter plaatse, waar schip en linker zijpand van elkaar scheiden; de eene bevond zich boven het graf van Isaac Wachtelaar en zijne tweede vrouw Maria Catharina Verhagen, die als gezegd, in de 18e eeuw leefden ; de andere was de grafzerk van eenen priester Wachtelaar,vermoedelijk van den kapelaan mr. Isaac Wachtelaar; in dezen laatsten steen was o. a. eene kelk uitgehouwen. Deze beide zerken zijn met eenige afbraak publiek verkocht tot ergenis van Peter Coovels Isaackszn., wonende te te Helmond, die op het Eind te Bergeik geboren was en van de familie Wachtelaar afstamde; zij kwamen onder schuurdeuren terecht. Tot 1845 lag in het begin of westeinde van het priesterkoor der kerk nog een stuk van eene grafzerk, waarop gothieke letters stonden; dit stuk is in dat jaar, toen een nieuwe vloer in het koor der kerk gelegd werd, ook daaruit verdwenen. Waarschijnlijk lagen oudtijds nog meerdere grafzerken in de oude parochiekerk, omdat er vroeger in het dorp Bergeik verschillende fragmenten van grafzerken voor de huizen lagen; in die stukken waren ook gothieke letters uitgebeiteld; kwamen zij uit die kerk dan zullen deze zerken in het priesterkoor hebben gelegen. In 1888 kwam in de oude parochiekerk een orgel, waartoe P. A. Fleerakkers te Bergeik omstreeks 1860 eene som van fl 1000 gelegateerd had; dit was het eerste orgel, voor zoover bekend, dat in deze kerk geplaatst is. In 1893 werd een deel der kerk, dat in 1650 door den val van den toren ingestort was, weder opgebouwd en is de kerk daardoor met zes meters verlengd geworden, zoodat zij thans niets korter zal zijn dan zij vóór 1650 was. De westergevel, die in 1650 gebouwd was, is wegens deze vergrooting afgebroken moeten worden. In 1900 is de kunstschilder Theod. Hermsen van 's Bosch begonnen met deze kerk van binnen te beschilderen. ') Tot 1846 werd de oude parochiekerk op het Hof tegelijk met de schuurkerk op het Loo bediend door de geestelijkheid van het Loo, welke na pastoor Deelen uit de navolgende pastoors bestond: 1812. Adrianus Henricus Coppens, geboortig van 's Hertogenbosch. Hij voerde slechts den titel van deservitor, vermits hij tijdens de ballingschap van den vicaris-generaal van Alphen werd aangesteld en binnen dat tijdsverloop den 21 Juli 1814 overleed. Hij stierf aan eene besmettelijke ziekte, die hij had opgeloopen bij het toedienen van de H.H. Sacramenten der stervenden aan een parochiaan, die aan deze ziekte leed. 1814. Antonius Cuijte, geboortig van Tongelre. Hij was te voren kapelaan te Geldrop; in Juli 1826 werd hij pastoor te Tongelre, alwaar hij 19 September 1840 stierf. 1826. Antonius Franciscus Kuij pers, geboortig van Stratum. Hij was te voren kapelaan te Deurne. In 1838 werd hij pastoor te Lierop. 1) lil het jaar 1901 is deze muurschildering door hem voltooid geworden. 1838. Joannes Somers, geboortig van Tilburg. Hij was vóór dat hij pastoor van Bergeik werd, kapelaan te Budel. Op het Loo werd hij wegens het onvermogen der inwoners slechts op eene eenvoudige wijze ingehaald, doch toen hij op een Zondag van dat jaar voor de eerste maal als pastoor de Mis in de kerk van het Hof zoude opdragen, vereenigden in den morgen van dien dag de beide op het Hof gevestigde oude gilden, met al hunne attributen voorzien, zich op het Loo en geleidden hem van daar, terwijl hij gezeten was in het rijtuig van doctor G. M. Raupp, naar de Hofkerk, waarna hij daarin de Mis las onder begeleiding van violen en andere muziekinstrumenten, welke bespeeld werden door muzikanten uit Bergeik, Eersel en Riethoven. Hij was de laatste pastoor, die met eenen kapelaan de geheele gemeente Bergeik bediende. Bij de splitsing van die gemeente in twee parochiën, waartoe hij welwillend zijne medewerking had verleend, werd hij in 1846 pastoor der parochie het Hof. Kapelaans op het Loo waren na kapelaan Becx: 1798 Jacobus de Loos, geboortig van Helvoirt; in 1801 werd hij pastoor te Riethoven. 1801 Henricus Geven, geboortig van Maarheeze; hij werd in 1806 pastoor te Steensel. 1806 Adrianus Henricus Coppens, geboortig van 's Bosch, in 1812 benoemd tot deservitor van Bergeik. 1812 Wilhelmus Priems, geboortig van Tilburg; hij werd in 1819 pastoor te Hulsel. 1819 Cornelius Vogels, geboortig van Oirschot, in 1826 benoemd tot pastoor te Enschot. 1826 Jacobus Bruijsten, geboren te Neerloon ; hij werd in 1837 pastoor te Steensel en Knegsel. 1837 Frederik Ferdinand van Homberg, geboren te Nunen; hij bleef kapelaan van Bergeik tot 1846, als wanneer deze gemeente in twee parochiën werd gesplitst; elk harer kreeg toen een pastoor, doch geen kapelaan. Hij behoorde tot eene familie van logementhouders, die in hunne logementen te St. Oedenrode en te Nunen hadden hangen hunnen stamboom, aanvangende met Jacobus van Homberg Henrickszn.', welke 14 Aug. 1688 te St. Oedenrode gedoopt werd en huwde met Maria de Poorter douairière van Frederik baron van Leefdael. Volgens de overlevering zoude de familie van Homberg tot den Duitschen adel behooren ; bewijzen daarvoor bestaan er evenwel niet. De splitsing van Bergeik in twee parochiën kwam in 1846 tot stand op het initiatief van de bewoners van het Hof, die daartoe op 25 September 1843 aan Mgr. H. den Dubbelden, bisschop van Emaus i. p. i. en vicaris-apostoliek van het Bisdom 's Bosch, een verzoekschrift hadden ingediend, dat luidde als volgt: Met den meesten eerbied geven de ondergeteekende inwoners van Bergeik, hoorende onder de communiekanten van de parochiale kerk van het Hof te kennen; dat deze gemeente minstens 1300 communiekanten bevat en door hare uitgestrektheid op verschillende punten ongeveer een uur gaans van de Lookerk, waarbij de pastorij zich bevindt, verwijderd is; dat de bewoners van het Hof door eenen afstand van circa een half uur van de Lookerk Zaterdags van het H. Sacrificie der Mis en om den anderen Zondag van het bijwonen van het Lof en andere gewone diensten verstoken blijven; dat het den geestelijken bijkans onmogelijk is hierin op eene gewenschte wijze te kunnen voorzien ; dat bij onvoorziene toevallen het geval dikwerf kan zijn, dat zieken in hunne laatste oogenblikken van hunne zielbezorgers moeten verstoken blijven, gemerkt, dat de geestelijken door den verren afstand tijd en moeiten nutteloos verspillen om den belanghebbenden nog bijtijds hunnen bijstand te kunnen bijbrengen; dat de bewoners van het Hof, alwaar de parochiale kerk zich bevindt, nagenoeg de helft der bevolking en der communiekanten uitmaakt en alzoo ook voor hun aandeel rijkelijk in de helft voorzien; dat er alzoo volstrekt geene redenen van billijkheid kunnen geopperd worden, dat het Hof langer van het aanzijn eener pastorij zoude moeten verstoken blijven, daar zulks ten genoegen der inwoners, alsook tot de gemakkelijker uitvoering der kerkelijke diensten en prompte bediening der zieken zoude strekken; dat wijders tot het daarstellen eener geschikte pastorij zonder eenig bezwaar van 's Rijks schatkist bereids gezorgd is; Redenen waarom wij ons van vergelijk tot U.D.H.W. durven wenden, eerbiediglij k verzoekende, dat het U D.H.W. zal mogen behagen gunstig te beschikken of voor zooverre noodig intercedeeren, waar zulks behoort, opdat eerlang aan ons billijk verzoek en aan onze dringende behoefte worde voldaan en de nieuw te benoemen pastoor met eene Rijksubsidie van fl 400 begiftigd worde. Mgr. den Dubbelden schreef op dezen brief om advies aan den Pastoor van Bergeik; diens advies was gunstig, waarna Mgr. in 1845 aan den Koning verzocht om vergunning tot het splitsen der R. Katholieke gemeente van Bergeik in twee parochiën, met dien verstande, dat tot de parochie van het Hof zouden behooren de gehuchten de Hooge Berkt, het Hof, het Eind, de Broekstraat, de Hoek en de Maai en dat de parochie van het Loo zoude bestaan uit de gehuchten het Voorste, Middelste en Achterste Loo, de Lage Berkt, de Weebosch en de Witrijt; — tevens vroeg hij om toekenning van eene rijksjaarwedde van fl 400 aan den over de parochie het Hof te benoemen pastoor. Bij besluit van 19 December 1845 werd door Z. M. Koning Willem II goedgunstig op dit verzoek beschikt, waarna door Mgr. Zwijsen, bisschop van 's Bosch, den 25 Maart 1846 de parochiën het Hof en het Loo werden opgericht en hare grenzen nauwkeurig omschreven. Joannes Somers, die den 16 Juli 1838 reeds pastoor was geworden van Bergeik ter standplaats het Loo, werd in 1846 benoemd tot pastoor der parochie het Hof. Na eenige maanden gewoond te hebben in het op het Hof gestaan hebbend huis, genaamd Bakhuis, betrok hij in het laatst van 1846 de inmiddels bij de oude parochiekierk gebouwde nieuwe pastorie, waarin zijne nieuwe parochianen hem feestelijk ontvingen. Op den eersten Zondag der maand Mei 1846 diende hij aan de kinderen der parochianen van het Hof in de oude parochiekerk de eerste H. Communie toe ; deze plechtigheid had er sedert 1648 niet meer plaats gehad; zelfs in de voormalige schuurkerk van het Hof hadden de kinderen nooit hunne eerste H. Communie gedaan dan alleen tusschen de jaren 1779 en 1790. In 1862 werd aan pastoor Somers wegens het stijgen zijner jaren een kapelaan toegevoegd. Op 23 September 1873 is pastoor Somers ruslend geestelijke geworden en verliet hij daarop Bergeik metterwoon. Hij werd als pastoor van het Hof opgevolgd door: Theodorus Ludovicus van den Einde, geboortig van Gemert en laatstelijk rector te Helenaveen; deze bleef pastoor van het Hof, totdat hij in het begin van December 1878 benoemd werd tot pastoor der nieuwe parochie het Eind onder Someren. Zijn opvolger als pastoor van het Hof was Antonius Wilhelmus van Asten, 2.3 Februari 1831 te Lierop geboren, laatstelijk kapelaan te Woensel. In 1862 kreeg, zooals wij reeds zagen, de parochie van het Hof een kapelaan en sedert dien is daar altijd een kapelaan geweest. Kapelaans van het Hof waren: Van 1862 tot 1874 Gerardus Cornelis Manders, geboortig van Vechel; in 1874 werd hij benoemd tot kapelaan te Helvoirt en in 1881 tot pastoor te Rijkevoort; Van 1874 tot 1876 Johannes Martinus Bronsgeest, geboortig van 's Hage; deze werd in 1876 bevorderd tot pastoor te Rijkevoort; Van 1876 tot 1881 Josephus Vinken, geboortig van Bladel; Van 1881 tot 1884 M. Peeters, geboortig van Escharen ; Van 1884 tot 1895 H. W. C. van Dijk, geboortig van Tilburg; Van 1895 tot 1897 J. C. J. van Hoorn, geboortig van Heesch ; Van 1897 tot 1898 Nicolaas van Erp, geboortig van Osch; In 1898 werd tot kapelaan van het Hof benoemd Joannes van Lieshout, geboren te Gemert. m Van de nieuwe parochie het Loo werd in 1846 pastoor Joannes van den Tillaart, geboren te Erp en kapelaan te Helvoirt. Dadelijk na zijne benoeming nam hij zich voor om op het Loo in de plaats der schuurkerk eene nieuwe kerk te stichten. Geld was daarvoor echter niet in kas en daarom reisde hij verschillende plaatsen af om voor zijne nieuwe kerk bijdragen in te zamelen. Hij slaagde daarin nog al naar wensch. De gemeente Bergeik steunde hem ook in zijne bouwplannen door ten bate der te bouwen kerk te verkoopen communale gronden, welke te het Loo gelegen waren. Het Rijk verleende hem tot hetzelfde doel eene subsidie van fl 3000; de pastoor zelf en zijne familie gaven eene bijdrage van fl 2000; de toen nog bestaande compagnie dei Haarteuten, wier leden meerendeels van het Loo geboortig waien, schonk fl 600; de graaf van Bergeijck te Antwerpen gaf 1000 francs; gegoede ingezetenen van Bergeik deden voor hunnen doen aanzienlijke giften en andere ingezeten van het Loo als ook van het Hof verleenden hand- en spandiensten en zoo was pastoor van den Tillaart eindelijk in staat op het Loo eene nieuwe kerk te bouwen, waarvan de kosten op fl 17300 waren geraamd. Deze kerk werd gebouwd aan de westzijde der toenmalige pastorie van het Loo volgens de plannen van den Roeimondschen architect Frans Weber; in November .1861 werd daarvan door pastoor van den Tillaart en wel zonder veel plechtigheid, omdat Mgr. Zwijsen hem dit had verzocht wegens de tijdsomstandigheden, de eerste steen gelegd en zoo vlug werd deze kerk opgetrokken, dat zij reeds op 1 October 1863 kon ingezegend worden. Den daarop volgenden Zondag geschiedden de eerste diensten in deze nieuwe kerk waarna zij den 19 September 1864 ter eere van den H. Petrus ad vincula plechtig werd geconsacreerd door Mgr. Joannes Philibertus Deppen, bisschop van Samos i. p. i. lu den herfst van 1863 was reeds de schuurkerk van het Loo voor afbraak verkocht. In den nacht van 17 op 18 September 1891 braken dieven het tabernakel dezer kerk, zijnde een ijzeren brandkast, van het altaar af en brachten het achter het R. K. Kerkhof van het Loo, alwaar zij het met een door hen uit eene naburige smederij gestolen voorhamer in elkander sloegen en er de ciborie uithaalden; de daarin geborgen geweest zijnde H. Hostiën strooiden zij over het land; ook beroofden zij toen het O. L. Vrouwebeeld in de kerk van zijne sieraden en bestalen zij de offerblokken; wel voor fl 1000 schade berokkenden zij aan de kerk door dezen heiligschennenden diefstal. De daders van dit schandelijk misdrijf, die waarschijnlijk vreemdelingen waren, zijn nooit kunnen ontdekt worden. Achter of zuidwaarts van de oude pastorie van het Loo en dus meer tegenover de nieuwe kerk van dit gehucht, werd in 1893 voor haren pastoor eene nieuwe pastorie gebouwd; de plaats, waarop de oude pastorie stond, die maai een gebouw met een strooien dak was, is daarna in een bloementuin vei anderd geworden. In 1896 werd aan de nieuwe kerk van het Loo een toren gebouwd. Ook naar deze kerk heeft de bedevaart ter eere van den H. Bernardus plaats, doch zij brengt^niet zooveel vreemdelingen meer aan als vroeger, toen er eene jaarmarkt aan verbonden was. Pastoor van den Tillaart overleed in de oude pastorie van het Loo op 5 Augustus 1892. Door zijne groote milddadigheid, zijne naastenliefde en strikte rechtvaardigheid had hij onder zijne parochianen den naam verworven van den Vader der armen. Hij werd als pastoor van het Loo opgevolgd door den tegenwoordigen titularis Jordanus van Krieken, geboren te Boxtel, die vóór dat hij op het Loo pastoor werd, kapelaan was te Udenhout. * * ♦ Toen tengevolge der naasting van de oude parochiekerk de Hervormden van Bergeik c. a. hun vroeger bedehuis hadden verloren, hebben zij van af 1799 tot 1812 kerk gehouden in de ruime kelderkamer der Abtshuizing, welke daartoe door het Gemeentebestuur van Bergeik gemeubeld was. Bij besluit van Koning Lodewijk Napoleon van den 4en van Bloeimaand 1809 is hun een rijkssubsidie van fl 6000 verleend om te Bergeik eene nieuwe kerk te bouwen. Paulus Emanuel de la Court, landdrost van Brabant, gelastte daarop den 13 dierzelfde maand aan het Gemeentebestuur van Bergeik om de Hervormde gemeente van „Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft en Luiksgestel" behulpzaam te zijn in het bekomen van een geschikt terrein voor hare kerk en te zorgen, dat dit gebouw tegelijkertijd tot sieraad van het dorp zoude strekken; tevens gaf hij te kennen, dat bedoelde Hervormde gemeente gaarne hare kerk zoude bouwen op gemeentegrond, gelegen in de buurtschap Straat tegenover de schuur van Hendrik Henselmans. Na eenige onderhandelingen stond het Gemeentebestuur van Bergeik den 15en van Hooimaand 1809 aan gezegde Hervormde gemeente het gevraagde stuk bouwgrond af; het was gelegen ten O. van het Marktveld. Tengevolge der slechte tijdsomstandigheden moest de Hervormde gemeente den bouw harer kerk uitstellen tot 1812, als wanneer zij dit werk voor fl 4363 aanbesteedde. Architect daarvan was de meermalen genoemde Pieter Willems. Onder zijne leiding werd daarop nog in datzelfde jaar de kerk gebouwd. Toen zij klaar was, werd zij door de buurmeisjes geschrobd, die daarvoor door de kerkvoogden der Hervormde gemeente Bergeik c. a. op koffie enz. werden onthaald, wat haar fl 6 kostte. Lang was deze kerk, die nog steeds bij de Hervormden van Bergeik in gebruik is, de fraaiste Protestantsche Kerk van Kempenland. Zij kreeg voor klok eene oude kloosterklok, die door haar Bestuur in 1812 was aangekocht van Carel Frederik Wesselman, welke ze op den zolder van zijn kasteel Helmond had liggen. Het opschrift van deze klok, die zeer welluidend is, is: Anno 1626. J. H.S.Maria Anna. S. Dominicus. S. Catharina Senensis. De predikstoel, welke in deze kerk gezet werd, stond vóór 1823 in de Hervormde kerk te Waalre. Toen de gemeentebesturen van Bergeik, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Schaft, aan de Hervormde gemeente Bergeik c. a. de huur der Abtshuizing hadden opgezegd, opdat daarin de Marechaussées hunnen intrek zouden kunnen nemen, kocht in 1836 deze gemeente, zooals wij reeds zagen, van Bernardus Lommelaars, burgemeester van Luiksgestel, aan het bij hare kerk staand huis, waarin eens de secretaris van Beverwijk woonde, ten einde op de plaats daarvan eene predikantswoning te doen bouwen; zij heeft daarop in 1838 dat huis doen afbreken, waarna zij met behulp van een rijkssubsidie, groot fl 2400, hare tegenwoordige pastorie in de plaats daarvan heeft doen bouwen. Na Ds. de Keesel werden predikanten van Bergeik c. a.: 1807. Willem Meenderink, predikant te Batenburg. Hij was als predikant van Bergeik beroepen door de Classis van Peel- en Kempenland. Tijdens zijne ambtsbediening aldaar kreeg de Hervormde gemeente van Bergeik c. a. voor het eerst haren Kerkeraad; met goedkeuring van het Classicaal Bestuur van Eindhoven werd deze toch in 1826 ingesteld en aldus gevormd: Antony van Galen en Gerrit Lam, ouderlingen; Jan Herselman en Pieter Willart, diakenen. Tijdens de Belgische Revolutie nam Ds. Meenderink van de Noord-Nederlandsche militairen, die te Bergeik ingekwartierd lagen, verschillenden tot lidmaten zijner gemeente aan. Wegens zijne lichaams- en zielszwakte werd den 16" December 1834 de predikant van Valkenswaard, J. P. H. Reyers, als consulent van Bergeik tot pastor loei aldaar aangesteld. Bij Kon. Besluit van 3 April 1835 is vervolgens Ds. Meenderink emeritus verklaard en in April 1836 overleed hij te Bergeik. Zijne vrouw was M. van Batenburg, bij wie hij verschillende kinderen had, o. a. een zoon, die in 1851 notaris te Montfoort was. Uit een door den kerkeraad opgemaakt zes- en drietal werd 31 Aug. 1835 met algemeene stemmen door de lidmaten beroepen : 1836. Marius Cornelis van Houten, die den 4en Januari van dit jaar bevestigd werd. Tijdens de Belgische Revolutie, toen hij nog student was, diende hij bij de Vrijwillige Jagers. Hij was gehuwd met Alberta Catharina Stellingwerf. Den len Maart 1854 is hij vertrokken naar Meppel, omdat hij daarheen een beroep had ontvangen; aldaar is hij overleden. 1854. Cornelis Pieter van Tooren. Als candidaat tot den H. D. bij het Provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant te Breda wonende, werd hij op 1 Maart van dit jaar te Bergeik beroepen. Den 3n Maart 1857 vertrok hij naar Hendrik-Ido en Sandelingenambacht, omdat hij een beroep daarheen had aangenomen. Zijne vrouw was Susanna Gerdina Ruijssenaers. Uit een zes tal candidaten is daarop beroepen 27 April 1857. Evert Jan Berghege Azn., candidaat tot den H. D. bij het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland. Den 30n Aug. van dit jaar werd hij door zijnen vader A. R. Berghege, predikant te Hillegersberg, bevestigd met eene rede over 1 Corinth. 4 vs 1". Zijne vrouw was Arnolda Anna van Bronckhorst. Den 7 Maart 1868 verklaarde hij zijn ambt neder te leggen behoudens zijn radicaal van predikant, nadat hij op 23 Februari te voren uit handen van den Kerkeraad een bewijs van zedelijk gedrag had ontvangen. Op 1 Mei 1868 nam hij zijn ontslag als predikant van Bergeik c. a., na op 23 April te voren losgemaakt te zijn door Ds. H. H. E. J. Berghege en Ds. Th. van Woelderen, als gecommitteerden van het Classicaal Bestuur van Eindhoven, alwaar laatstgenoemde predikant was. Na vruchtelooze pogingen te hebben aangewend bij Dr. W. J. Snoeck, vroeger predikant te Hindelopen, destijds buiten dienst, om aanneming van beroep, werd door de vergadering van stemgerechtigde lidmaten beroepen op 2 Augustus 1868. Jeremias Agathus Theodorus Sperna Weiland, candidaat tot den H. D. bij het Provinciaal Kerkbestuur van Noordbrabant. Den 22 November 1868 aanvaardde hij zijnen dienst met eene rede over Rom. 14 vs 19, na bevestigd te zijn door den consulent G. J. C. Harmse, predikant te Valkenswaard. Tijdens zijne ambtsbediening werd op initiatief van den ouderling Pieter Carel Jan van Galen, notaris te Bergeik, door den Kerkeraad van Bergeik c. a. op 4 Maart 1877 aan het Classicaal Bestuur van Eindhoven de toestemming aangevraagd om Luiksgestel, dat tot 18 November 1818 tot de provincie Antwerpen behoorde en alstoen bij de provincie Noord-Brabant werd gevoegd in ruil voor Lommei, hetwelk een deel van België uitmaakt sedert dat dit land een zelfstandig rijk is geworden, te voegen bij de Hervormde gemeente Bergeik c. a.; dit werd toegestaan, 23 zoodat van toen af deze kerkelijke gemeente heeft bestaan uit de burgerlijke gemeenten Bergeik, Riethoven, Westerhoven, Borkel en Luiksgestel. Den 16 October 1881 werd hij predikant te Dongen. Zijne vrouw was Johanna Mathea Ernesta van Galen. Nadat Ds. H. Muntendam, predikant te Beets, bedankt had (26 Dec. 1881) en insgelijks D'. B. Jelgersma te Oud-Karspel (19 Febr. 1882) laat de op 5 April 1882 door de stemgerechtigden beroepen B. D. van Starekenborg van Straten, predikant te Krommeniedijk, zich op 16 April van dit jaar de op hem uitgebrachte keuze tot predikant te Bergeik welgevallen; hij werd aldaar op 28 Mei van datzelfde jaar bevestigd door den consulent Ds. H. R. van Ingen, predikant te Valkenswaard. Den 6en Mei 1883 is hij weder als predikant van Bergeik ontslagen, omdat hij een beroep naar Drimmelen had aangenomen. Na vruchtelooze beroepingen, uitgebracht op Ds. E. J. van Dissel te Bladel, destijds consulent, J. B. Riedel te Stadskanaal en Di. J. A. Binneweg te Midlum, is te Bergeik door den Kerkeraad, gehoord den uitslag der stemming van de stemgerechtigden, beroepen 1885. O. M. de Boer, predikant te Tinallinge. Den 11 October van dat jaar bevestigd zijnde door den consulent Ds. van Dissel, predikant te Bladel, met 2 Tim. 4 vs 5, deed hij terstond daarop zijne intrede met Galat. 2 vs 20. Tegen 1 December 1889 vroeg hij zijn emeritaat aan. De stemgerechtigde lidmaten brachten toen eenparig hunne keuze uit en wel den 16 Juni 1890. op Isaac Mouthaan, predikant te Rottevalle. Hij werd te Bergeik den 7 Sept. 1890 bevestigd door zijnen behuwdbroeder, Ds. J. A. Th. Krol, predikant te Beesterzwaag, met 2 Kor. 3 vs. 6" , waarna hij zijne intrede hield met 2 Kor. 3 vs 6'. De vraag in de vergadering van 22 Maart 1891 voorgesteld omtrent het benoemen van ouderlingen en diakenen en het beroepen van predikanten óf wel door den Kerkeraad óf wel voor de eerstvolgende tien jaren door de stemgerechtigde lidmaten, werd, evenals in de vergadering van 27 Juni 1881, onder zijne ambtsbediening in het voordeel der stemgerechtigden van Bergeik c. a. beslist. Hij stierf te Bergeik 23 April 1898 en liet van zijne vrouw Helena Antoinette Krol, dochter van D'. L. D. G. Krol Lzn., predikant te Valkenswaard, slechts een meisje na. De Kerkeraad van Bergeik, in vereeniging met de stemgerechtigde lidmaten, beriep daarop eenparig 1900. Jacobus Anspach, theol. doctorandus, sedert 6 Aug. 1854 predikant te Ek en Wiel. Den 15 Juli 1900 werd hij te Bergeik door den consulent bevestigd, waarna hij aldaar onmiddellijk daarop zijne intrede hield met Rom. 1 vs 16. Sedert 28 December 1878 is hij weduwnaar van Euphrosina Maria van Braband. Hij is schrijver van tal van werken over genealogie, waardoor hij zich vooral veel naam maakte. In het begin der 19e eeuw waren in de burgerlijke gemeente Bergeik slechts enkele Protestanten meer over, omdat toen had opgehouden de bepaling, dat men, om betrekkingen te kunnen bekleeden, van den Hervormden godsdienst moest zijn; ten einde nu in het gebrek aan lidmaten te voorzien, kocht de Maatschappij van Welstand na 1840 van tijd tot tijd te Bergeik boerderijen aan en plaatste daarop Protestantsche landbouwers, die groote gezinnen hadden; zoo kon de Hervormde gemeente te Bergeik tot heden toe in stand blijven. HOOFDSTUK X. Vermaarde inboorlingen. Non erit, qui miretur tol celebres hinc viros prodiise, zoo zegt Grammaye van Bergeik t. a. p. blz. 106, cujus gentris Henricus Joannis Gocx ordinis Dominicanorum non uno loco Prior et visitator, Simon Bergeicanus Philosophiae Professor acutissimus. Van genoemden Henricus Cocx Janszn en Simon van Bergeik is niets meer bekend dan wat Grammaye omtrent hen mededeelde. Meer bekend dan zij werd Arnoldus naar zijne gebooiteplaats van Bergeik, ook wel Arnoldus Oridryus genaamd, naar de Grieksche woorden (berg) en Spu? (eik). Zijne eerste opleiding genoot hij in het Fraterhuis te 's Hertogenbosch van deszelfs rector Jacobus Marin, waarna hij te Leuven in het Collegium Trilingue onder Rutger Rescius studeerde. Behaalde hij te Leuven bij zijne promotie in 1520 de eerste plaats in de philosophie, niet minder was hij groot godgeleerde en bij uitnemendheid was hij in het Grieksch doorkneed, over welke taal hij het Summa linguae Graecae schreef, dat in 1538 te Parijs van de pers kwam. Hij dichtte in het Latijn vele verzen over onderwerpen van zedekundigen en kerkelijken aard. Een tijdlang hield hij na zijne promotie zijn verblijf in de Abdij van den H. Petrus te Gent, totdat hij in 1530 te Enghien in Henegouwen eene school opende, die door een aantal studenten van aanzienlijke geboorte is bezocht geworden. Tengevolge van overwerking overleed hij omstreeks het jaar 1533. Ook was vermaard Laurentius Nagelmaecker, die omstreeks het jaar 1544 te Bergeik geboren werd. Hij verschafte aan zijne geboorteplaats eveneens de eer van een harer inboorlingen tot primus der philosophie te hooren uitroepen, want in 1563 gebeurde dit met hem. Na zijne promotie leeraarde hij gedurende eenigen tijd de wijsbegeerte in het College het Varken te Leuven. Hij werd vervolgens licentiaat in de godgeleerdheid en daarna, blijkens C. van Gestel Hist. Mechel. 42, lectoi in de Benedictijnerabdij van St. Truiden. Volgens Foppens (Bibl. Belg. II. 810) leeraarde hij ook in de Abdij van St. Bernard bij Antwerpen. In 1571 begon voor hem te Mechelen eene reeks van geestelijke waardigheden: van canonicus theologus werd hij daar in 1579 plebaan der Kathedraal, in 1585 penitencier, en, toen Matthias Hovius in 1596 tot aartsbisschop was verheven, aartsdiaken van Mechelen, welke hooge waardigheid hij tot aan zijnen dood bekleedde. Voor zoover bekend, verscheen Van zijne hand slechts één werkje in druk, n. 1. eene verhandeling over de aflaten en het jubilé; het werd in 1576 te Antwerpen gedrukt. Hij stierf, volgens gemelden van Gestel, den 19 Juni 1602 in den ouderdom van 58 jaren. Aan eene gron. dige geleerdheid en een groot redenaarstalent paarde hij een stichtend priesterlijk leven, zoodat zijn vroegtijdige dood door velen werd betreurd. Hij is in de kerk van het Klooster van Blijenberg, in welk convent hij de nonnen gedurende eenigen tijd had bestuurd, den 30 Juni 1602 begraven. Jacobus Wachtelaar, de zoon zijner zuster en zijn erfgenaam, richtte op zijn graf een monument op, waarop het volgende uitgebeiteld stond; D. O. M. et Laurentio Nagelmakeo, Bergheycano, qui post sedulam Philosophiae ac Theologiae professionem in Ecclesia Metrop. Mechlin. Pastor, Canonicus, demumque Archidiaconus factus, tandem arthritide, magno relicto sui desiderio, confectus. annum agens LVIII in hoe sacrarum virginum, quibus et a Confessionibus fuit, Collegio sepeliri voluit XXX Juni MDCII. Jacobus Wachtelaer ex sorore nepos, et testamento heres P. C. Ook verdient nog vermeld te worden Leonardus Janssen alias Bornbergen, die in 1555 te Bergeik geboren werd, naar de overlevering wil op de Groote Postelsche hoeve, welke aan de Broekstraat ligt en thans de oudste boerenhofstede dezer gemeente is. ') Hij was in 1580 priester-seminarist te 's Bosch, in 1602 kanonik der St. Janskerk aldaar en in 1616 provisor van het in die stad gestaan hebbend seminarie van 1615. In de jaren 1622 en 23 wordt hij genoemd als pater in het Klooster achter de Tolbrug te 's Bosch. Den 2 April 1636 is hij overleden. Hoewel hij niet te Bergeik geboren werd, behoort onder de voorname personen van die plaats eveneens melding te worden gemaakt van Pieter Willems, vermits hij te Bergeik eene belangrijke positie heeft bekleed en van vaderszijde behoorde tot eene zeer oude en deftige burgerfamilie van dat dorp. Hij aanschouwde den 7n Maart 1743 zijn eerste levenslicht te Riethoven, waarheen zijn vader van het Bergeiksche gehucht de Weebosch, alwaar deze geboren werd, verhuisd was om zich in het timmervak te bekwamen en alwaar deze eene eenige 4) Zij behoorde oudtijds aan de Abdij van Postel en in de 18e eeuw aan de familie van Bornbergen, nadat zij door den Staat verbeurd verklaard was. Zie nog blz. 80 noot 2. dochter gehuwd had. Pieter Willems muntte reeds in zijno jeugd uit door zijn vlug verstand en bezocht de school te Straatsburg om er de Fransche taal te leeren. Evenals zijn vader werd hij timmerman; als zoodanig vestigde hij zich in 1780 te Bergeik metterwoon in een huis nabij het Marktveld, waarin hij tegelijk met zijn beroep van timmerman ook dat van herbergier uitoefende; hij huwde te Bergeik met Geertruy Keunen. Gedurende vele jaren was hij aldaar schepen, soms ook wel president-schepen; eveneens was hij gedurende eenigen tijd waarnemend substituut-secretaris van de Dingbank aldaar. In 1805 werd hij aangesteld tot ijkmeester voor Bergeik en omliggende dorpen. De gewichtigste betrekking, welke hij bekleedde, was die van lid van het College der Provisioneele Representanten des volks van BataafschBrabant, of, zooals wij thans zouden zeggen, lid der Provinciale Staten van Noord-Brabant. Den 29en Maart 1796 was hij daartoe gekozen door de Districtsvergadering van Kempenland, welke dien dag ter verkiezing van een lid van voorzegd College op het Stadhuis te Eindhoven werd gehouden; deze vergadering bestond uit de gecommitteerden van een zeker aantal municipaliteiten; door de municipaliteit van Bergeik was naar die bijeenkomst Pieter Willems zelf afgevaardigd. In de Resolut. boeken van Bergeik, komt dienaangaande het volgende voor: dat gecommitteerd wordt Pieter Willems om van weegensdeeze gemeente zig te vervoegen naar de Stad Eijndhoven op Vrijdag den 11 Maart 1796 des morgens om tien uure ten stadhuyse aldaar ten eijnde met de gecommitteerdens der overige Municipaliteyten te delibereeren over het aanstellen van een bekwaam persoon by de Representanten van het Volk van Bataafs Braband. Den 13e April 1796 diende hij aan de Prov. Representanten des volks van Bataafsch-Brabant, die toen te 's Bosch vergaderden, zijne geloofsbrieven in en reeds des anderen daags nam hij daarin zitting. Ziehier hoe de notulen van dit college zulks vermelden : „Woensdag den 13en April 1796, het tweedejaar der Bataafsche vryheid- De President produceert ter vergadering den geloofsbrief op den Burger Pieter Willeras door de Districtsvergadering, den 29en Maart te Eindhoven gehouden, verleend, als Lid dezer vergadering. Waarop gedelibereerd zijnde, is goedgekeurd, in aanmerking genomen, dat dezelve in de vereischte form is, aan den Burger P. Willems sessie te verleenen. Donderdag den 14 April 1796, enz. De Burger Pieter Willems, wiens geloofsbrief op gister is geproduceerd en qua talis aangenomen, heeft op heden te dezer vergadering sessie genomen." Hij heeft in dit College gedurende de twee jaren, dat het nog bleef bestaan, zitting gehouden en was daarvan een der ijverigste en bekwaamste leden. Hetgeen daarin gedurende dat tijdsverloop verhandeld werd, heeft hij aangeteekend in een boek, dat nog onder mij P. N. Panken berust. Welk aandeel hij na het tot standkomen der Grondwet van 1798 in de naasting der oude parochiekerk van Bergeik had, is reeds breedvoerig hiervoren vermeld. Hij overleed te Bergeik op Kerstnacht 1832. Willems was een vroom en milddadig man; onpartijdig en verdraagzaam, bovendien zeer werkzaam. Hij was algemeen ontwikkeld en zeer welsprekend. Voor een ieder was hij dienstvaardig. Hij liet behalve twee dochters slechts een zoon na, Johannes Everhardus genaamd; deze volgde in 1851 Leendert van Galen Azn. als secretaris der gemeente Bergeik op. HOOFDSTUK XI. Voorname Familiën. BACX. Zie Hoofdstuk VIII. VAN BEVERWYK. De familie van Beverwijk was oorspronkelijk te Dordrecht gevestigd, zooals blijkt uit hare genealogie, welke afgedrukt staat in het bekende werk van Mathys Balen Jzn. Beschrijvinge der stad Dordrecht. De eerste van dit aloude geslacht, die in Noordbrabant woonde, was Johan van Beverwijk. Hij was ontvanger der convooien en licenten te Eindhoven; president-schepen van die stad; stadhouder van den Drost der stad en heerlijkheid Eindhoven en stadhouder voor diezelfde stad en heerlijkheid van den Schout van het Kwartier van Kempenland. In zijne hoedanigheid van stadhouder maakte hij zich zeer gehaat bij zijne Katholieke medeburgers wegens de vinnige wijze, waarop hij hen om hun geloof vervolgde. Voor die vervolgzucht geeft Houben in zijne Geschiedenis van Eindhoven II blz. 150 als vermoedelijke reden op, dat hij het zal gedaan hebben om de verdenking weg te nemen van in de verantwoording der gelden, door hem als ontvanger gebeurd, niet al te accuraat geweest te zijn; als eerlijk man stond hij toch in geenen deele bekend ; immers de deurwaarder Pels van 's Hertogenbosch verklaarde van hem in November 1698 in de herberg de Swaen te Eindhoven, voor het volle publiek exclamerende: daer sijn der vele gegeesselt ende gebrandmerckt, die soo veel quaet nijet hebben gedaen als Johan van Beverwijk, U.L. president. ') Johan van Beverwyk huwde met Margrieta van Lintzenich, behoorende tot een geslacht, dat een tijdlang te's Hertogenbosch gevestigd was. In de St. Janskerk aldaar liggen toch begraven Jor_. Ludolf van Lintzenich, controleur-generaal der legers, schepen enz., gestorven 23 Oct. 1646 en zijne vrouw Anna Back, gestorven 6 April 1653. Op hunne grafzerk staan de navolgende kwartieren uitgebeiteld: Lintzenich Drenkwater Back Racket 1) Houben t. a. p. II blz. 150; id. blz. 158 en vlgd. Blijkens haar wapen behoorde Anna Back tot de Noordbrabantsche familie Bacx, want het is in zilver een schildhoofd van keel beladen met een loopenden zilveren leeuw. Ook werd in gezegde kerk nog begraven een van Lintzenich, die 16 Aug. 1679 overleed. Boven diens graf hing eertijds een rouwbord met deze kwartieren: Margrieta van Lintzenich schonk haren man Johan van Beverwijk deze kinderen: a. Nicolaas van B. b. Johan Boudewyn van B., secretaris van Vucht, huwde Maria van Blotenburgh; zij hadden slechts een kind, Maria Cornelia van Beverwijk, die te 's Hertogenbosch ongehuwd stierf. c. Willem Hendrik Johan van B., secretaris der üingbank van Eersel, Duizel en Steensel; hij werd geboren te Eindhoven en huwde te Schijndel, alwaar de vader zijner na te noemen vrouw secretaris was, 29 Maart 1704 Cornelia de Jongh, geboren te Schijndel. Zij waren de ouders van: a. Boudewijn van B., secretaris der Dingbank van Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. Hij woonde in 1760 te Eersel en in 1784 te Zeelst. Omstreeks het jaar 1774 werd hij jegens den Procureur-generaal van Brabant en den Lande van Overmaze veroordeeld, zonder dat blijkt ter zake waarvan. Zijn broeder Johan W. H. van Beverwijk moest zich in dat jaar borg stellen voor de richtige voldoening aan die condemnatie. b. Gijsbertus van B., erfsecretaris van Bakel en Milheeze, notaris en procureur te Eersel en procureur bij de Dingbank van Bergeik. Het erfsecretariaat van Bakel had hij in 1737 gekocht van de drie kinderen van Magdalena Theresia Lovens weduwe van Frangois Pieck. Hij schijnt zich aan ongerechtigheid te hebben schuldig gemaakt, want in het jaar 1771 compareerde Lintzenich Duipengieter Back Raket de Graaf Meckenheim Poortmans van Wevort voor Schepenen van den Bosch: Johannes van Heusden, secretaris van Hooge en Lage Mierde en Hulsel, als sequester over den boedel van Gijsbert van Beverwijk, gedetineerde op de voorpoorte van den Hove van Holland in 's Hage. c. Johan Willem Hendrik van B., secretaris der Dingbank van Bergeik en der daaronder behoorende dorpen en erfsecretaris van Schijndel, overleden te Bergeik in 1779; hij huwde tweemaal: 1° met Elisabeth Alida van Luynen, dochter van Hermanus, predikant te Colijnsplaat en Cornelia Geertrui Schelkens; 2° met Martha Susanna Verschuuren, die te Bergeik overleed. Alleen van zijne eerste vrouw had hij kinderen; zij werden allen te Bergeik geboren en waren: a. Gijsbertus Hermanus van B., geboren 3 Mei 1739, 1 September 1779 na doode zijns vaders, ingevolge diens testament, met de erfsecretarie van Schijndel beleend, vestigde zich aldaar metterwoon en huwde aldaar 16 October 1774 Elisabeth de Knokke, geboren te Heeswijk 3.1 December 1757, dochter van Joost Hendrik en Catharina Schippers; hij overleed te Schijndel 3 Februari 1815, zij 16 Augustus 1791. Hunne afstammelingen volgen sub A. b. Willem Hendrik van B., vestigde zich te Wageningen metterwoon en huwde in 1769 Helena van Groodveldt, geboren te Rhenen. c. Jan van B., geboren omstreeks 1745; hij was gedurende vele jaren schepen van Bergeik en ook procureur aldaar. In 1785 verklaarde hij voor Schepenen van Bergeik, dat hij wilde gaan trouwen en te Yechel wonen. d. Cornelia Geertruy van B. huwde Jan de Leeuw, schouten dijkgraaf te Raamsdonk. A. Afstammelingen van Gysbertus Hermanus van Beverwijk en Elisabeth de Knokke. Hunne kinderen waren : a. Jan van B., die volgt b. Elisabeth Alida van B. c. Maria Catharina van B. d. Gijsbert van B., lid der Gedeputeerde Staten van NoordBrabant, en ridder in de orde van den Nederl. Leeuw, overleed kinderloos te 's Hertogenbosch 25 Mei 1867, in den ouderdom van 87 jaren; zijne vrouw was Jacoba Bouwens. e. Boudewina van B., geboren te Schijndel, huwde aldaar in 1802 M. Wierts, geboren te St. Oedenrode. Jan van Beverwijk, hiervoren sub a vermeld, eerst erfsecretaris van Schijndel, daarna notaris en burgemeester van die plaats, geboren aldaar 15 Mei 1775, stierf aldaar 28 December 1831, huwde 28 September 1801 Clara Beatrix Speelman, geboren te Leiden 25 Mei 1780, stierf te Schijndel 2 Januari 1836, dochter van Cornelis Jacob, heer van Heeswijk en Dinther en Catharina Verster. Hunne kinderen waren: a. Kornelis Jacob Katharinus van B., die volgt b. Catharina Elisabeth van B. c. Gijsbertus van B. Kornelis Jacob Katharinus vanB., hiervoren genoemd, geboren te Schijndel 19 September 1804, stierf te Schijndel 11 September 1878, was notaris aldaar en huwde te Dalfsen 22 October 1833 Richardina Jacoba van Rhijn, overleden te Schijndel 14 Januari 1859, dochter van mr. Jan Willem en Catharina Johanna van der Niepoort. Hun zoon is: Jan Gijsbert van B., notaris te Schijndel, geboren aldaar 13 September 1834, huwde te Rhenen 22 Augustus 1867 Agatha Louise Bourier, geboren te Amsterdam 4 November 1831. Hij schonk hem deze kinderen : a. Louise Pierrette Jacqueline van B., geboren te Schijndel 20 Mei 1869, huwde aldaar 9 Juni 1897 Nicolaas de Jager Meezenbroek, doctor in de godgeleerdheid en predikant te Helmond, geboren te Veendam 7 Mei 1866. b. Kornelis Willem Jakob Katharinus van B., candidaat-notaris, geboren te Schijndel 17 Juni 1870. c. Maria Dorothea van B., geboren te Schijndel 2 Sept. 1871. DULLAART. De eerste van dien naam, welken men te Bergeik vindt, was Johannes Dullaart, die aldaar in 1681 secretaris werd. Wellicht was hij van Riethoven afkomstig, omdat daar oudtijds Dullaart's woonden, o. a. in 1608 Jan Meus Dullarts en in 1628 Willem Gysbrecht Dullarts, die gehuwd was met Mechteld Jansdochter Stevens. Genoemde secretaris Johannes Dullaart huwde met: 1°. Alida Sybilla Verhorst, die hem deze kinderen schonk: a. Petronella D., gedoopt te Bergeik in 1697 (peet Margaretha van Lintzenich, huisvrouw van Johan van Beverwijk, stadhouder van den Kwartierschout van Kempenland te Eindhoven), trouwde in 1719 met Johan Coenraat van Swanenbergh, koster, schoolmeester en voorlezer te Tilburg. b. Hester Magdalena D. 2°. Maria Clara Roosendaal, die hem schonk: c. Johanna Regina D. VAN ELMPT. De stamvader van deze familie was Maarten van Elmpt Hendrickszoon, die schepen van 's Hertogenbosch was en van zijne vrouw Elisabeth N. deze kinderen had : a. Hendrick van Elmpt, in 1517 beleend en in 1522 reeds dood; hij verkocht in 1521 voor Schepenen van den Bosch een huis, staande in de Postelstraat aldaar naast dat van den Heer van Boxtel, en zijnde van zijnen vader afkomstig. Hij liet na eenen zoon Jan van Elmpt, die omstreeks het jaar 1522 stierf en eenen zoon Henrick van Elmpt had, welke omstreeks het jaar 15S5 overleed, nalatende eenen zoon "Willem van Elmpt, die in het jaar 1586 beleend werd en huwde met Johanna Raessen, dochter van Dirck en Henrica van den Ekart. b. Frans van Elmpt, huwde met Heijlwig, dochter van Jan Hermans, van wien hij geene kinderen had. c. Jan van Elmpt. Hij bezat in 1552 een huis, staande in de Vischstraat te 's Hertogenbosch en was gehuwd met Wouterke, dochter van Nycolaus van Delft genaamd van Henxtum (ook wel genoemd van Henxthem alias van Delft) en Henrica van Gewande. Hunne kinderen waren : a. Maarten van Elmpt. b. Elisabeth van Elmpt gehuwd met Nycolaus van der Stegen, secretaris van Prins Willem de Zwijger, gestorven 6 Mei 1580, zoon van Mr. Nycolaus van der Stegen, raad van den Bosch in de jaren 1566 en 67 en Heijlwig, dochter van Mr. Frans van Langel. c. Anna van Elmpt, gehuwd met Henrick van Beerze, rentmeester van Ravenstein, van wien een zoon Maarten van Beerze. d. Nicolaus van Elmpt, die volgt sub I. e. Jutken van Elmpt, die huwde met Dirck, zoon van Dirck Arnts Dirckszoon. I. Nycolaus van Elmpt, hiervoren sub d vermeld, was geërfd te Bergeik in 1557 en huwde met Elsbena, dochter van Henrick Symons (wier broeder was Mr. Symon Henrickzn., stadhouder van den Schout van Kempenland); toen zij reeds weduwe van hem was, werd zij op 21 Februari 1561 voor zich en hare kinderen met affgaen van Jannen Willem Willems Berchmans, met het Elengoed beleend, dat toen omschreven werd als huys, hoff ende erffenisse, genoempt Elengoed-, in 1564 was zij geëifd te Oirschot en zij schonk haren man deze kinderen: a. Wouter van Elmpt, die volgt sub II. b. Henrick van Elmpt, die huwde met Agnes, dochter van Goyart Symonszoon, welke hem schonk: Henrick, Maarten, Philip en Willem van Elmpt. c. Jan van Elmpt. (In eene Schepenakte van den Bosch van 1606 komen als kinderen van eenen wijlen Jan van Elmpt voor: Willem van Elmpt en Agnes van Elmpt gehuwd met Jaspar van Bell.) II. Wouter van Elmpt, hiervoren sub a vermeld, was schout te Oirschot, alwaar hij in 1613 stierf, en had van zijne vrouw Catharina Cheris (zuster van Clara Cheris gehuwd met Cornelis de Bever en dochter van Jacob Cheris en Aleid van Breugel) deze kinderen: o. Nicolaas van Elmpt. Hij liet van zijne vrouw Gerritken van Heersel minderjarige kinderen na, voor wie hun oom Jan van Elmpt verkocht het Elengoed, dat gelegen was te Bergeik' zooals wij reeds zagen en later verstrekte tot woning aan den secretaris Johan van Beverwijk; het was, zooals wij ook reeds zagen, leenroerig aan het huis Oud-Herlaar onder St. MichielsGestel en werd in de akte, welke opgemaakt werd van den daarover in 1634 gesloten koopovereenkomst omschreven als: een aengelach mette haysinge ende opstaend. b. Jan van Elmpt, stadhouder te Oirschot, huwde denkelijk Geertruid de Leeuw Henricksdochter. VAN ESCH. Zie Hoofdstuk VIII. VAN GALEN. (Medegedeeld door Ds. Anspach, predikant te Bergeik).1) I. Antonie van Galen, zoon van Leendert (secretaris te Terheijden bij Breda) bij Catharina Leenders (dochter van Schalk L. bij Maria Vermeulen), geboren te Terheijden 5 Aug. 1767, secretaris, daarna notaris en later burgemeester te Bergeik, in 1826 de eerste ouderling aldaar toen er onder de sanctie van het Classicaal Bestuur van Eindhoven een kerkeraad geformeerd was, overleden te Bergeik 27 Maart 1832; trad te Oijen 30 Oct. 1803 in den echt met Johanna Mathea Ernesta Louwiese, overleden te Bergeik 12 Mei 1832, bij wie deze zeven, allen te Bergeik geboren, kinderen: 1. Leendert van Galen, volgt sub II. 1) Zie nog Algem. Nederl. Familieblad XV blz. 133 en vlgd. 2. Johanna Catharina v. G., 21 Dec. gedoopt 25 Dec. 1808, [getuige Catharina Herselman, weduwe Lowiese], doet 14 Oct. 1823 belijdenis, sterft te Heeze 1 Maart 1899, gehuwd te Bergeik 14 Dec. 1834 met Hendrik Markartus Preher, geboren te Tilburg, overleden kinderloos als notaris te Heeze en Leende. 3. Pieter Carel Jan v. G., volgt. 4. Dingena Sophia v. G., 27 April, gedoopt 1 Mei 1814, doet 18 Maart 1830 belijdenis, f 1891 teBrummen; trouwt te Bergeik 15 Mei 1840 [kerkelijk ingezegend door Ds. J. P. H. Reijers, pred. te Valkenswaard, denkelijk een broeder des bruidegoms] Hendrik Cornelis Hermanus Heijers, predikant, eerst te Diepenveen (bij Deventer), daarna te Boxmeer, emeritus 29 Juni 1879, f 1891 te Brummen als oud-hulpprediker te Hekensdorp. 5. Antonie Lambertus Johannes van G., 11 Dec., gedoopt 17 Dec. 1815, f jong, 6. Lucas Hendrik v. G., 25 April, gedoopt 27 dito 1817, met attestatie 1 Jan. 1836 ingekomen uit Oirschot, in 1842 diaken te Beigeik, sterft aldaar 1848 ongehuwd. Was grossier. 7. Med.-Di. Jan v. G., 21 Sept., gedoopt 30 dito 1821, gepromoveerd te Leiden, geneesheer te Doetinchem, f April 1857 te Boxmeer, ongehuwd. Pieter Carel Jan van Galen, geboren te Bergeik 27 Jan., gedoopt aldaar 31 dito 1813, komt in 1830 met attestatie uit Oirschot, 1834—'41 diaken te Bergeik, in 1846 vertrokken naar Geldrop, komt 10 Oct. 1857 uit Nunen te Bergeik, alwaar hij in 1881 overlijdt als notaris aldaar. Trouwt: 1° Jacoba Anna Geertruida Reijers, zuster van den echtgenoot zijner zuster Dingena Sophia v. G. Wint bij deze: a. Johanna Mathea Ernesta v. G., geb. 1850 f 12 Sept. 1891; trouwt JeremiasAgathus Theodorus Sperna Weiland, S. M. candidaat (in Noord-Brabant) 1866, predikant te Bergeik 22 Nov. 1868, te Dongen 16 Oct. 1881, nog aldaar in functie. ') 1) Winnen te Bergeik : a' J.0l^nw Petüoïnlla Theodora Catharina Sperna Weiland, geb. 27 Jan., gedoopt 10 Maart 1872. ® ' Sept. 1874ba Anna Geertruida Mathea SP" vv-> ëeb- 13 Aug., gedoopt 20 c. Theodorus Pieter Ernst. Sp. W , geb. 30 April, gedoopt dl Juni 1876. Johanna Catharina Sp. W., geb. 14 Maart, gedoopt 24 April 1881. Trouwt 20 Albertine Sophie Jeannette Harduyn, bij wie : b. Antonie Pieter Sophie v. G., geb. 12 Sept. 1861 te Bergeik, gedoopt aldaar 3 Nov., commies der Posterijen te Utrecht; trouwt Tet Halbertsma, bij wie : aa. Zoon. bb. Dochter. c. Jan Baptist Marie v. G., geb. 1 Sept., gedoopt 27 Nov. 1864 te Bergeik, candidaat notaris te Zeist, ongehuwd. II. Leendert van Galen. (Antoniezoon bij J. M. E. Louwiese), geb. te Bergeik 31 Aug. 1806, doet 14 Oct. 1823 aldaar belijdenis, ouderling aldaar 1834 — '41, daarna kerkvoogd, overleden 2 Dec. 1856 als notaris en oud-secretaris aldaar; trouwt te Eindhoven 31 Aug. 1841 Anna Petronella Kooij, geb. te Willemstad 16 April 1817, dochter van Adrianus, directeur van 's-Rijks belastingen te Eindhoven (te gelijk met Adriana Burgers 20 Mei '51 met lidmaatattestatie te Bergeik gekomen) bij Johanna Burgers. Had bij haar deze acht, allen te Bergeik geboren en gedoopte kinderen : lila. Antonie van Galen, 12 Juni, gedoopt 3 Juli 1842, vertrokken als candidaat-notaris met lidmaatattestatie naar Heeze 9 Jan. 1867, naar Erp (bij Vechel) 13 Jan. 1880, benoemd tot notaris te Bergeik 3 Mei 1880, notaris te Valkenswaard sedert 1896. Trouwt 1°. Marie Ester Hirzel von Kempten '), overleden 13 Jan. 1894, begraven te Bergeik, bij wie eene dochter, n.1. aa. Anna Petronella Leonora v. G., geb. 28 Oct., gedoopt 25 Dec. 1884 te Bergeik. Trouwt 2°. Maria Vermeire, weduwe van den Med. Dr. C. Backer (uit Zaandam), arts te Bergeik, bij wie : 1) Zuster van Jacob Christina Hirzel von Kempten, met lidmaatattestatie uit Zevenbergen 17 Juni 1886 te Bergeik gekomen, overleden en begraven aldaar 18 Dee. 1889, als weduwe van den Rijks-ontvanger Kremer te Zevenbergen (stierf ald. in 1886, zoon van Ds. J. L. A. Kremer, predikant te Heeze, den vermaarden oculist, over wien men zie de Aardbol III blz. 621). Soldaten van het regiment Zwitsers van den overste Hirzel verdedigden in 1793 een voorpost buiten de Koepoort te Geertruidenberg tegen de Franschen (Geertruidenberg voor C. J. Mollenberg en Brabantus ('s Hertogenbosch, Teulings 1899 blz. 97). Aldaar, blz. 107, is sprake van den Generaal-Majoor Hirzel. 1V2>6. Leendert van Galen, geb. te Bergeik 28 Juni, gedoopt 9 Aug. 3896. b. Adrianus v. G., 27 Juli, gedoopt 17 Sept. 1843, met lidmaat-attestatie vertrokken naar Besoijen 19 Sept. 1865, naar New-York 9 Juli 1874, teruggekeerd 20 Sept., particulier te Bergeik, ongehuwd. c. Johanna Matthea Ernesta v. G., 20 Sept., gedoopt 13 Oct. 1844, stierf 28 Oct. 1844. d. Johanna Matthea Ernesta v. G., 20 April, gedoopt 17 Mei 1846, doet 25 Maart 1864 belijdenis; trouwt te Bergeik 15 Febr. 1876 Johannes Augustus Sperna Weiland (broeder van den predikant te Dongen, bovengenoemd), woont als oud-notaris, eerst te Bodegraven, daarna te Ossendrecht, kinderloos te Yalkenswaard. e. Pieter Cornelis v. G., 15 Febr., gedoopt 19 Maart 1848, Mei 1888 geplaatst bij het subsidie-kantoor te Padang; houdt als oud-kapitein der Infrie' Nederlandsch O. Indisch leger ongehuwd te Bergeik verblijf. f. Adriana v. G., 15 Jan. 1849, sterft 17 Jan. 1850. g. Lucas Hendrik v. G., 6 Juli, gedoopt 3 Aug. 1851; vertrokken 9 Juni 1892 als planter naar Greenfield (staat "Wisconsin, Yer. Staten van N. A.) ongehuwd. h. Jan v. G., 4 Juli, gedoopt 24 Juli 1853, als planter 9 Juni 1892 tegelijkertijd derwaarts vertrokken, trouwt 1 Maart 1899 Cornelia van Nouhuijs te Heeze. Deze Bergeiksche, niet adellijke van Galen's voeren, volgens een cachet, drie weerhaken in den gewonen stand, naast elkander, de middelste iets lager dan de twee anderen. Uit een in een pijpekop ingebrand zeer samengesteld wapen, naar de familietraditie toegekend „aan den Bisschop van Munster, Bernard van Galen, sterft 1678, en in 't bezit geweest van L. van Galen, te Bergeijk," d. i. Leendert v. G., notaris en secretaris aldaar, gestorven 2 Dec. 1856, blijkt, dat de kleuren van dit cachetwapen dezelfde zijn als die der oud-adellijke v. Galen's, nml. schild goud, weerhaken rood. Bekend is 't, dat van den Boetzelaer hetzelfde wapen voert, doch in gebroken kleuren (schild 24 rood, weerhaken goud), en de weerhaken geplaats 2 en 1. Ook weet men, dat de persoonsnamen Rutger, Sander en Wessel in beide adellijke geslachten vroeg voorkomen, zoodat stamverwantschap, zelfs nauwe maagschap in vorige eeuwen hoogstwaarlijk is. KAMAER. Jan Ramaer, burger van Haarlem, overleden aldaar in 1<61, huwde Anna van Houten. Hunne kinderen waren. a. Andries Ramaer. b. Jan Ramaer, president-schepen van Bergeik; hij huwde met Maria van der Pol, dochter van Anthony, vorster der Dingbank aldaar en Elisabeth Fabrie. Hunne kinderen waren: a. Andries R., gedoopt te Bergeik 7 Sept. 1738, commies van den Landtol te Eersel, huwde Elisabeth Fabrie, dochter van Willem Fabrie, schepen te Hapert en Josina Waterbeek. b. Wilhelmina R., gedoopt alsvoren 10 Jan. 1740, stierf te Asten 21 Juli 1822, huwde 1787 Hendrik Elbertus Wildeman, rentmeester der heerlijkheid Asten, geb. te Yoorthuizen 1751, sterft te Nijmegen 22 Aug. 1826. c. Antony R., geboren alsvoren 17 Nov. 1741, was eerst schoolmeester en daarna secretaris van Vlierden; hij huwde met Catharina Zijnen, geboren 13 Januari 1736 en had van haar afstammelingen, die men vermeld vindt in het Stam- en Wapenboek der aanzienlijke Nederlandsche Familiën van A. A. Vorsterman van Oyen in voce Ramaer. d. Johannes R., gedoopt alsvoren, 18 Aug. 1743, was presidentschepen te Kessel bij Lith en huwde Johanna Zijnen. e. Huybert R., gedoopt alsvoren 25 April 1745, woonde te Zwolle. f. Adriana R., gedoopt alsvoren 6 Nov. 1746, huwde Andries van Nahuys, woonachtig te Oirschot. g. Anna Catharina R., gedoopt alsvoren 14 Maart 1750, huwde met Gerard van Schaijk, woonachtig te Vlierden. h. Petronella R., huwde met Lourens Backer, woonachtig te Valkenswaard. R A Ü P P. Zie Hoofdstuk XII. WACHTELAAR. De genealogie van dit geslacht, waarvan in de Heraldieke Bibliotheek 1876 blz. 296 gezegd wordt: „dat het is eene oude, beroemde familie, welke zich in de Meijerij op vele plaatsen had nedergezet en te Bergeijk nog in den aanvang der XVIIP eeuw in groot aanzien was", is blijkens de protocollen der Dingbank van die plaats de volgende : I. Adam Wachtelaar; had tot zonen : a. Abraham W., (denkelijk gehuwd met eene Nagelmaecker) wiens zoon was Mr. Jacob W., priester en secretaris te Bergeik. b. Evert W., die volgt sub II. II. Evert W., h. 1° N. N.; 2° Jenneken, dochter van Willem Groris; zij en haar man waren in 1608 reeds dood. Hunne kinderen waren: Ex lma a. Adam W., 1596 nog minderjarig. ') b. Johanna W., h. Adriaan van Poppel. Ex 2da c. Isaack W., die volgt sub III. d. Catelijn W., h. Jan Willems. e. Pereijn W., h. Matheus Matheussen. f. Mr. Evert W. 4) Denkelijk was hij dezelfde als de Adam Wachtelaar, die blijkeiu eene Bossche Schepenakte van 1625 van Bergeik afkomstig en toen reeds dood was ; deze Adam W. was gehuwd met Elisabeth, dr. van Lambert Stooters van Enckevoirt, die na zijnen dood hertrouwde met Jan Huijbertszn van Campen en te 's Bosch bezat een huis, staande in de Keizerstraat tegenover het Keizershof, tusschen het tegenwoordig Roomsch weeshuis aan de eene zijde en tusschen het erf van den schoenmaker Jan Corstiaens aan de andere zijde. Hun zoon Lambert Wachtelaar diende in 1625 te 's Bosch onder den kapitein Adriaan van Olmen, die met de weduwe van Lekkerbeetje gehuwd was. III. Isaack W., hiervoren onder II c vermeld, was presidentschepen van Bergeik; hij kocht in 1634 het Elen goed onder Bergeik van Jan van Elmpt, stadhouder te Oirschot, in diens hoedanigheid momboir over de onmondige kinderen van wijlen diens broeder Nicolaas van Elmpt. Van zijne ouders erfde hij o. a. den Poortenbeemd onder Bergeik. Den 18 Maart 1659 vermaakte hij „vermits hy gekomen was tot zynen hoogsten ouderdom en daardoor ten uyttersten impotent , zoo staat in de daarvan opgemaakte akte vermeld, een legaat aan zijnen knecht, die hem hielp bij het uit- en aankleeden, het naar bed brengen enz. Zijne vrouw was Margriet Verbeeck Jansdr., die hem deze kinderen schonk : a. Mr. Evert W., schout te Bergeik, huwde Catharina Daris, van wie hij in 1670 reeds weduwnaar was. b. Jan W., die volgt sub IV. c. Adam W., die volgt sub I Va. d. Adriana W., li. Jan Wynants. e. Mariken of Maijken W., h. Frans Driedoncx, presidentschepen van Bergeik. Hij hield aldaar aan de Markt eene herberg (waarvoor men thans zoude zeggen „logement") met bierbrouwerij, die hij en zijne vrouw in 1669 verkochten aan hunnen zwager en broeder Mr. Anthonie Driedoncx; ') in 1649 hadden zij die gekocht van hunnen respectieven schoonvader en vader. IV. Jan W., hij en zijne vróuw kochten in 1649 van zijne ouders het Elen goed, dat in de daarvan opgemaakte akte aldus omschreven staat: de huysinge, gestaen endegelegen in de prochie van Bercheijck oen de Beestenmerct, gecomen van de kijnderen Nicolaes van Elmpt, metten voorhooffde ende potinge daerto behoorende, mette hoff ende aengelach, zijnde leenroerig aen OudHerlaer. Zijne vrouw was Maeijken Delen Fransdr., bij wie hij deze kinderen verwekte: 1) Deze was in 1680 reeds dood en had hen tot zijne erfgenamen nagelaten. a. Adriaan IV., die volgt sub V. b. Isaac W., die volgt sub VI. c. Jan W. d. Francyna W., h. Pauwels Spoormans. e. Anneken W. V. Adriaan W. Hij was notaris en procureur te Bergeik. Compareerde, zoo staat in eene zijner akten, voor my Adriaan Wachtelaar, als openbaar notaris by den Raad van Brabant in 's Gravenhage geadmitteert, binnen de Vryheijt Bergeijk residerende. In eene Schepenakte van Bergeik van 10 Maart 1725 wordt verklaard, dat hij is van seer goede en treffelyke familie en nu bereijkt hébbende den ouderdom van ontrent vier en taegentig jaren; uit die akte valt op te maken, dat zijne zonen hem toen op grond van kindsheid onder curateele wilden laten stellen en wel naar aanleiding eener strafvervolging, die tegen hem was ingesteld, misschien wel omdat hij als notaris zijn ministerie had verleend voor handelingen, waartoe de secretaris der Dingbank destijds alleen bevoegd geacht werd. Van zijne vrouw Anna Maria Bijnen had hij deze kinderen: a. Anna W., begijn in het Begijnhof te Turnhout. b. Johan W., kanonik in het Kapittel van St. Servaas te Maastricht. c. Adam W., eerst kapelaan en vice-pastoor te Bergeik, daarna pastoor te Aalst bij Eindhoven. d. Elisabeth W., h. Peter Coovels Andrieszn, schepen te Bergeik, die in 1747 onderteekende met: „Peeter Scovels." ') Hun zoon was Isaack Coovels; deze trouwde met Cornelia Hendrica Dielis, die hem schonk een zoon Peter Coovels, R. K. gedoopt door den Pastoor van Bergeik 12 Januari 1774; in 1803 verhuisde deze van Bergejk, alwaar hij Teut in manufacturen was, naar Helmond en in datzelfde jaar huwde hij te Gemert met Allegonda Helena de la Court, welke 10 Maart 1809 te Helmond overleed. 1) In 1658 was Jan Janszoon Covels burgemeester van een der heerd gangen van Bergeik. e. Gijsbert W., pastoor te Strijp. /. Francis W., huwde Maria Arens, bij wie hij deze kinderen verwekte: 1 Johannes; 2 Hans Peter en 3 Margaretha W. In 1719 had hij in het buitenland zijn verblijf; zijne weduwe hertrouwde met Frans Blox. g. Catharina W.. h. Jan Bornbergen. h. Maria W., kinderloos overleden te Bergeik 11 Jan. 1746; zij huwde 1°. Jacobus van den Dungen, die in 1719 van diens schoonvader kocht diens huis, staande te Bergeik op het Eikereind, onder het voorbehoud van dezen, dat hij (Adriaan W. namelijk), daarvan eene kamer zoude kunnen blijven bewonen; 2° Dupon. VI. Isaack Wachtelaar, schepen te Bergeik, alwaar hij stierf in 1731, hield daar het logement de Keizer, waarin hij tevens het beroep van bierbrouwer uitoefende; dit huis is zeker hetzelfde geweest, als dat, hetwelk Mariken Wachtelaar en haar man Frans Driedoncx als voorzegd in 1669 verkochten. Hij huwde 1°. Jenneken Staassen Corstiaansdr; 2°. Maria Catharina Verhagen; hunne kinderen waren: Ex lma a. Anna Maria W., die huwde 1° met Arnoldus Deenen, die bij haar deze kinderen verwekte: Johanna Deenen, gehuwd met Jan Keunen en Maria Deenen, gehuwd met Andries Coovels; 2". met den Teut Matheus Vissers, wien zij deze kinderen schonk: Anna Barbara, gehuwd met Adriaan Helsemans, Isabella, gehuwd met Pieter Helsemans, Johanna en Maria Vissers. b. Catharina W., R. K. gedoopt door den Pastoor van Bergeik 19 Maart 1699, huwde 1°. met Jacobus Bijvoets; 2°. met Adriaan Schippers. Ex 2da c. Johanna W., R. K. gedoopt alsvoren 15 Febr. 1711, capu- cinesse te Maeseijck; d. Petronella W., geboren te Bergeik 17 Jan. 1714, huwde met Christiaan Verhoeven, valkenier van Z. M den Koning van Denemarken. IVa. Adam Wachtelaar huwde 1". N.N.; 2°. Maeijken Cuijlen Henricksdr. Hunne kinderen waren: Ex lma a. Hendrick W., die huwde Anneken Lommelaers, bij wie hij verwekte Hendrina W., gehuwd met Willem Nijssen Adriaanszn. Ex 2da b. Albertus W. c Evert W., stierf ongehuwd, althans kinderloos. d. Heijlken W., gehuwd met Hendrik Mathijssen. e. Adam W. Nog vonden wij de navolgende Wachtelaar's in de Protocollen der Dingbank van Bergeik vermeld, die wij echter niet in de bovenstaande genealogie op hunne plaats kunnen brengen: Mr. Isaac Wachtelaar, in 1612 kapelaan te Bergeik en in 1623 vermeld als rector van het St. Barbara-altaar aldaar; zijn broeder Jan Wachtelaar, R.-Katholiek priester en diens broeder Anthoni Wachtelaar, (die in 1642 stadhouder der vrijheid Eersel was en een zoon Jacob Wachtelaar had, welke in 1662 secretaris van Lommei was en tot vrouw had Catharina SallanQon), alsmede hunne zuster Maria Wachtelaar, echtgenoot van mr. Henrick Jan Joordens. WYCHMANS. Jaspar Wychmans, president-schepen van Eindhoven, huwde Margaretha Doelmans Godefridusdochter, die hem deze kinderen schonk: a. Catharina W., huwde met Reijnier Tempelaer, raad van 's Hertogenbosch. b. Leonora W., huwde met Stephanus Cousijns. c. Yda W., huwde met Bartholomeus Roefs, predikant te Lith. d. Geertruida W., huwde met Johan Curtius, schepen van Eindhoven. e. Godefridus W., secretaris van Bergeik, huwde met Josina van Breugel '), die hem deze kinderen schonk: 1°. Gerardus W. 2°. Moses W. 3°. Josina W., huwde Fran<;ois Waterbeek, stadhouder van Bergeik, notaris, procureur en houder eener openbare herberg (logement) aldaar en secretaris der Diügbank van Hapert, Hoogeloon, Casteren en Dommelen, zoon van Bernardus Waterbeek, predikant van Eersel en Duizel en Johanna Stroombergen (wier andere zoon was Petrus Waterbeek, predikant te Hapert en Bladel). Hunne kinderen waren : 1°. Anthony Waterbeek. 2°. Bernardus Waterbeek, predikant te Eersel en Duizel. 3°. Wilhelmus Waterbeek, gedoopt te Bergeik 30 Dec. 1698, woonde te Reusel; hij huwde met N. N., die hem schonk Francina Waterbeek, welke trouwde met P. A. Swalmius, advocaat bij den Hove van Holland. 4°. Abigael of Habigel Waterbeek, huwde met Jacobus Merkelbach, mr. smid, geboren te Eersel en wonende te Bergeik. 5». Francis Waterbeek, gedoopt te Bergeik 31 Oct. 1700, woonde aldaar op het Eikereind; hij huwde met Hendrina Clerckx, die hem deze kinderen schonk: Francis; Godefridus; Isaack; Johanna, die de vrouw werd van Dirk Weggeler; Maria Catharina; en Josina, die huwde met 1°. Willem Fabrie; 2°. Johannes Mispelblom, wonende te Casteren. 1) In 1677 bekenden voor Schepenen van den Bosch Josina van Breugel weduwe van Godefridus Wychmans, in leven secretaris van Bergeik ; Thielman van Breugel, predikant te Berchem en mr. Henrick van Breugel, pensionaris van den Bosch, geld schuldig te zijn. In 1659 was voor Schepenen van Bergeik gecompareerd Geraert Tielernans van Breugel, oud-rentmeester en raad van den Bosch. 4°. Cafcharina W, woonde in 1733 te 's Hertogenbosch. Omtrent haar werd verklaard, dat zij gedoopt was te Riethoven, doch dat het doopboek, waarin dit vermeld stond, eene prooi deivlammen was geworden, toen de pastorie van dat dorp afbrandde Zij huwde met Jonker Willem Christianides. 5°. Margaritha W., huwde met Gerard van der Meulen, koster en schoolmeester te Lommei. HOOFDSTUK XII. Geneesheeren. Voor zoover bekend is, was er te Bergeik geen geneesheer vóór dat Friederich Gottfried Jacob Raupp zich aldaar als zoodanig vestigde. Wel was blijkens eene Schepenakte van Oirschot van ultimo September 1592 (Schepenreg. blz. 54 verso) in dat jaar in het naburige Westerhoven een chirurgijn gevestigd met name mr Henrick, zoon van mr Roelof Martens. Hij scheen toen nog niet voldoende op de hoogte van zijn vak te zijn, want volgens die akte verbond mr Jacob Lintermans, chirurgijn te Oirschot, zich om hem gedurende een jaar les te geven in de chirurgie, waarentegen de gemeente Westerhoven zich verbond voormelden Lintermans daarvoor te zullen betalen. In het eveneens naburige Riethoven was in de eerste helft der 17e eeuw ook een geneesheer gevestigd, en wel mr Henrick Conincx, die blijkens eene Schepenakte van Bergeik van 1664, in dat jaar te Riethoven een huis bezat. Hij wordt in die akte betiteld als doctor in de medicijnen. F. G. J. Raupp voornoemd werd te Arad in Hongarije den 30 Mei 1723 geboren uit het huwelijk van Jacob Raupp, Keizerlijken chirurg aldaar en diens huisvrouw Theresia N. Den volgenden dag werd hij Katholiek gedoopt, waarvan getuigen waren pater Godefridus Bössl, abt van het Benedictijnerklooster te Chöttiarin, Fridericus Eillenselvrieth, eerste Keizerlijke apotheker en Caecilia gravin de Ballis. Zijn vader was den 25 December 1678 te Helmstatt geboren uit den echt van Johann Jacob Raupp, predikant aldaar, met Elisabeth Baumgaertner.^ Genoemde Friederich Gottfried Jacob Raupp was eerst chirurgijn te Temesvar in Hongarije, alwaar hij zich vooral in 1738 bij het heerschen van de pest onderscheidde, zooals blijkt uit het volgend attest: Ich Endesunterschriebener bekenne und attestiere hiemit, dasz der Herr Gottfrid Raup, nachdem er in Abgang anderer als Contagions chirurgus vor anstandtig und tauglich befunden worden, von den 1 Augusti 1738 her in dem Civillisten Lazareth sich in allen und jeden Yorfallenheiten und chirurgischen Operationibus dergestalten wohlgehalten, auch mit einen solchen Fieiss, Eijffer, Embsigkeit, Dexteritat und reijffen judicio seiner Function dergestalten obgelegen und abgewerthet, dass ich in wahrheit sagen kann niemahlens auch nicht von dem allergeringsten wider ihme eineKlage vorgekommen zu seijn, sondern er hat vilmehr auch mit dem bosten die Waage gehalten, auch überall ein sattsammes Yergniegen nach Wunsch geleistet, anbeij auch noch so eine guette, rühmliche und wohl vertregliche Lebensart geführet, dass ihme alle Welt nichts als in allen und jeden alles guettes nachsagen kan, derowegen auch alles Lob gebührend gebe und solches ausz erworbenen Meriten geben muesz. Dieses dan ist wass ich ihme der Wahrheit zur Steur Attestieren sollen und wollen. Actum Temeswar den 20 April anno 1739. JOSEPHUS ARBESER, Philosophiae et Medicinae Doctor, Caesareus contagionis Medicus tam in Militari quam Civili ac senior nee non pro tempore Contumaciae Director. Als officier van gezondheid (Feldscherer) diende hij tot 21 Mei 1742 onder Franz baron von der Frenck, den wreeden bevelhebber van een corps Pandoeren onder Maria Theresia. Daarna ging hij als militair geneesheer met de Hongaarsche Hussaren, naar welke troepen hij den bijnaam kreeg van den hussaar, naar de Nederlanden en kwam hij zoo te Bergeik in kwartier. Bij het einde van den Oostenrijkschen Successieoorlog (1748) is hij blijkbaar aldaar blijven wonen, want in een notitieboekje teekende hij het volgende aan: Den 174. ben ik op Bergeijk coomen woonen met mijn vrouw en eenigen soon Caspar saliger, welke bijden in den Heere rusten ende het tydelyke met het euwigh verwisselt. Eerst den 18 Mei 1752 gaf de Regeering van Bergeik hem vergunning om zich aldaar metterwoon te vestigen, zooals blijkt uit de navolgende akte: Also Sr. Godefridus Fredericus Jacobus Raub, churigijn, aan ons te kennen heeft gegeven, dat voornemens is sigh metterwoon alhier binnen desen Dorpe neder te setten, en gebleken zijnde de attestatie van zijn goed gedrag en comportement als veldscheerder onder de Keyserlyke troupen, en sulcx aan hem wel hebben willen permitteren, gelijk wy denselven permitteren mids desen om hier vry metterwoon neder te setten met vrydom van alle personele Lasten en Dorpsbedieningen, mits en onder conditie, dat hy de arme voor nihil en gratis sal moeten ourreren en behulpsaam wesen, moetende deswegens niets anders betaalt worden als de pure geleverde medicamenten so als hem die kosten, sonder meer, willende en begeerende wy ondergetekende Regenten van Bergeijk, dat een ieder die des aangaat den voorn. Raub als churigijn sullen erkennen en den vrydom, invoegen voorsr. aan hem vergunt, te doen en laten genieten, want wy sulcx ten diensten van het gemeene Dorp also bevonden hebben te behoren. Actum Bergeijk desen agtienden May 1700 twee en vijftigh. (gei. A. ROOKENS, P. KOVELS, W. DE WIT). Hij kreeg na zijne vestiging te Bergeik weldra eene uitgebieide praktijk, die van lieverlede toenam, voornamelijk door de vele gelukkige operaties, die hij deed; van alle kanten kwam men hem raadplegen. Hij overleed te Bergeik 19 October 1793. Tweemaal was hij gehuwd 1° met Judith Wagani, die 1718 te St. Florian in Slavonie werd geboren uit het huwelijk van Mathias Wagani met Catharina N. en 5 Mei 1761 te Bergeik overleed; 2» 28 Jan. 1762 met Maria Catharina Geujen, geboren te Thorn 28 Juni 1734 en den 9 Maart 1814 te Bergeik overleden. Zijne kinderen waren: Ex lma. 1 en 2, op reis naar Nederland, jong zijnde, overleden; 3. Gaspar, 24 Sept. 1755 te Bergeik op jeugdigen leeftijd gestorven. 4. Josephus Wilhelmus, geboren te Bergeik 7 April 1749, een zeer geacht geneesheer te Raamsdonk, alwaar hij in 1810 stierf. In 1776 was hij gehuwd met Johanna de Bont. 5. Maria Margaretha, geboren alsvoren 25 Febr. 1751. Zij vestigde zich in 1784 te 's Bosch metterwoon. 6. Anna Elisabeth, geboren alsvoren 6 Aug. 1753. 7. Antonius Sebastianus, geboren alsvoren 17 Febr. 1756, geneesheer te Turnhout, alwaar hij overleed 1 Juni 1794. 8. Maria Theresia, geboren alsvoren 9 Jan. 1758, overste der Carmelitessen te Antwerpen, stierf aldaar 23 April 1809. Ex 2da. 9. Christina Judith, geboren te Bergeik 22 Mei 1763, stierf aldaar 13 Oct. 1800. 10. Bernardina Francisca, jong gestorven. 11. Francisca Josepha, geboren alsvoren 17 Febr. 1767, huwde Petrus Thomas Houben, 1 April 1817 te Leveroij gestorven; zij overleed te Bergeik 28 April 1822. 12. Maria Catharina, geboren alsvoren 23 Jan. 1769, stierf aldaar 15 Sept. 1789. 13. Dorothea, geboren alsvoren 23 April 1771, stierf aldaar 20 Mei 1812. 14. Barbara Godefrida, geboren alsvoren 16 Juli 1773, stierf te Thorn 4 April 1869, 15. Godefridus Matheus, die volgt. 16. JohannaElisabeth, geboren alsvoren 17 Mei 1778, huwde den officier van gezondheid K. A. Richter, die 19 Oct. 1824 te Olika in Volhynie stierf. Zij stierf te Thora 4 Oct. 1866. Godefridus Matheus Raupp, die 23 October 1775 te Bergeik werd geboren, promoveerde te Leuven tot doctor in de medicijnen, waarna hij, ongeveer vier jaren na doode zijns vaders, zich als geneesheer in zijn geboorteplaats vestigde. Ook hij kreeg weldra te Bergeik een drukke praktijk; vooral als chirurgijn verwierf hij zich veel naam; van heinde en verre, zelfs uit Belgie, stroomden de zieken naar hem toe om hem te raadplegen en genezing hunner kwalen bij hem te vinden; vooral op de Zon- en feestdagen en op de Donderdagen, als wanneer hij steeds tehuis was, had hij een druk bezoek; het stond op die dagen te Bergeik vol met huifkarren, waarmede zijne patiënten aldaar plachten te komen, want rijtuigen waren toen nog weinig in gebruik. Dr. Godefridus Raupp Jr., die een deftig man was en overeenkomstig het gebruik, dat bij de geneesheeren van Kempenland tot vóór eenige jaren bestond, steeds een witten das droeg, was ook als mensch bij een ieder zeer geacht. ') Dit bleek uit zijne herhaalde herkiezing tot lid der Provinciale Staten voor het district Hilvarenbeek, maar vooral toen hij op 30 Mei 1847 zijn vijftigjarig jubilé als geneesheer vierde. De Regeering, die hem vroeger reeds had onderscheiden door hem te benoemen tot lid van het Geneeskundig Staatstoe. zicht voor N.-Brabant, benoemde hem bij die gelegenheid tot ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Tijdens de Pransche Revolutie bewaarde hij een tijdlang een deel der kostbaarheden van de Abdij van Postel. Den 27en September 1858 is hij te Bergeik overleden. Zijne vrouw, Anna Catharina Loix genaamd, die te Tongeren geboren werd en met wie hij 21 Februari 1807 huwde, was reeds 22 November 1844 gestorven ; zij schonk hem deze kinderen, allen geboren te Bergeik: 1) Zeer waardee^end laat zich over hem en zijn gezin uit J. de Bosch Kempér in zijne Geschied, van Nederland na 1830 I blz. 52. 1°. Maria Catharina Josephina, geb. 28 Maart 18U8, stieri ais Carmelitesse 12 Juni 18S9. 2°. Godefridus Josephus Wilhelmus Raupp, geb. 26 Mei 1809, promoveerde in de medicijnen, waarna hij zich in 1843 als geneesheer te St. Oedenrode vestigde; in 1893 vierde hij onder algemeene deelneming zijn vijftigjarig jubilé als geneesheer. Hij overleed aldaar 18 Maart 1898. Een zijner zonen, Johan Raupp, vestigde zich in 1894 als arts te St. Oedenrode, welke standplaats hij kort daarna voor die te Nunen verwisselde. 3°. Antonius Louis Renier, geb. 4 Febr. 1813, was pastoor te Dommelen en overleed te St. Oedenrode 10 October 18 <8. Te Dommelen werd hij begraven. 4». Frederik August Alexander, die volgt. 5°. Barbara Antonia Victox-, geb. 15 Mei 1816, was Iiappistine in den Elzas, alwaar zij 5 Sept. 1846 stierf. 6". Sophia Maria Hendrica, geb. 25 Januari 1818, stierf 1873, huwde Frits Janssen, wonende te Eindhoven. 70. Johanna Maria Hendrica, geb. 26 Mei 1820, die om hare verheven deugden wel mag genoemd worden de bloem van Bergeik, stierf aldaar ongehuwd 23 Aug. 1886. Frederik August Alexander Raupp, geb. te Bergeik 7 Maart 1814, promoveerde te Leiden 3 Juli 1845 tot doctor in de medicijnen. Hij vestigde zich daarna als geneesheer te Bergeik, alwaar hij zich weldra evenals zijn vadei en grootvader in eene drukke praktijk mocht verheugen en het vertrouwen zijner medeburgers waardig worden; zij kozen hem dan ook tot lid van hunnen Gemeenteraad, die hem vervolgens tot wethouder benoemde. In 1850 werd hij in de plaats van zijnen vader gekozen tot lid der Provinciale Staten van N.-Brabant. Hij overleed den 5 Juni 1878 te Bergeik, diep betreurd door allen, die hem mochten leeren kennen. Hij was de laatste Raupp, die geneesheer te Bergeik was, want geen zijner zonen studeerde in de medicijnen en zijn broeder Dr. Godefridus Raupp weigerde, hoezeer ook daartoe door de ingezetenen van Bergeik aangezocht, zijne standplaats St. Oedenrode met die van Bergeik te verwisselen. Uit het huwelijk van Dr. Frederik August Raupp met Anna Gertruda van Es, geboren te Horst 16 Sept. 1830, werden geboren vier zonen en vier dochters. De oudste zoon Godfried Raupp, geboren te Bergeik 7 Januari 1857, werd in 1885 burgemeester van Geertruidenberg; daarna is hij geworden burgemeester van Lichtenvoorde en thans bekleedt hij sedert 1 Januari 1894 gelijke waardigheid te Roermond. De doctoren Raupp hadden te Bergeik eene apotheek, die dooiden eerste hunner bij zijne vestiging aldaar werd geopend en tot aan den dood van den laatste hunner is blijven bestaan; zij was ook uit een antiquarisch oogpunt van belang en werd daarom na het overlijden van den laatsten Bergeikschen doctor Raupp door den kunstliefhebber A. P. Hermans te Eindhoven als eene apotheek der 18e eeuw aangekocht; in 1893 is zij geëxposeerd geweest op de Historische en Topographische Tentoonstelling betreffende Kempenland en Peelland, welke dat jaar te Eindhoven gehouden werd onder leiding van Aug. Sassen, thans notaris te Helmond. Daarna werd een deel dezer apotheek geplaatst in het Rijksmuseum te Amsterdam. Na doode van Dr. Frederik August Raupp bleef de gemeente Bergeik gedurende eenige jaren zonder geneesheer. Eerst in 1888 kreeg hij een opvolger in den persoon van Cornelis Backer, arts, die aldaar 7 September 1891 stierf. Na dezen werd in 1892 geneesheer te Bergeik Dr. Emile Duchateau, arts, geboren te Sint Pieter bij Maastricht. HOOFDSTUK XIII. De Gilden. Men had te Bergeik oudtijs vier gilden: dat van het H. Sacrament, dat van St. Pieter, dat van St. Sebastiaan en dat van de H. Barbara; elk dezer gilden had vóór 1648 zijne eigene kapel in de oude parochiekerk van Bergeik, zooals wij bij de beschrijving van die kerk reeds zagen. Van de beide laatstbedoelde gilden is behalve het bezit hunner kapellen niets meer bekend ; waarschijnlijk hielden zij al langen tijd geleden op te bestaan. De gilden van het H. Sacrament en St. Pieter bestaan daarentegen nog altijd; wanneer zij werden opgericht is niet meer na te gaan omdat hunne kaarten en andere brieven verloren geraakt zijn. Hunne kaarten of statuten zullen wel denzelfden inhoud hebben gehad als die der gilden van de andere plaatsen der Meierij van 's Bosch. ') Het gilde van het H. Sacrament wordt gewoonlijk genoemd het Guld; het is alzoo in de oogen der bevolking van Bergeik het gilde bij uitnemendheid ; in de kerk heeft het den voorrang boven het gilde van St. Pieter, doch op de straat gaat dit gilde voor dat van het H. Sacrament. Het gilde van St. Pieter kreeg door verloop van tijd den naam van St. Joris; wellicht zal het aanvankelijk deze namen gelijkelijk gevoerd hebben: het heette ook wel de gulde van den edelen °cruysboge; thans wordt dit gilde gewoonlijk aangeduid met den naam van de Schut. In eene schepenakte van Bergeik van 1760 werden de beide laatstbedoelde gilden genaamd: de gulde van het H. Sacrament en de schuttery van St. Joris tot Berg tijk. Met het oog op de twee verschillende benamingen, welke deze gilden te Bergeik nog in den volksmond hebben, is het niet zonder belang te vermelden, dat Hanewinkel in zijne Reize door de Majory van 's Hertogenbosch II blz. 172 schreef: Er is op de Majorysche Dorpen een groot verschil tusschen Schutteryen en G-ilden. Bij de schutteryen is een Man, die met eenen Standaard in de hand te Paard rijdt; deeze zouden nog eenige geschreevene Voorrechten, door Keizer Karei Ven andere Brabandsche Hertogen aan haar vergund, bezitten. Gilden zijn ook Schutteryen, doch zonder Standaard en alleen eigendunklijk door de Inwooners opgerigf, zy •n Een paar van die kaarten vindt men bij Aug. Sassen Gescli. van de Schutterij der Kolveniers te Helmond en Th. Ign. Welvaarts üesch. van Bladel en Netersel. hebben geene Voorrechten. Of deze bewering op het Bergeiksche guld en schut van toepassing is, valt niet meer na te gaan, omdat, zooals wij reeds zagen, hunne archieven thans niet meer bestaan. Volgens de overlevering gaf een der Bisschoppen van 's Hertogenbosch vóór 1648 aan het gilde van het H. Sacrament een reglement, dat in de 19e eeuw ten huize van zijnen toenmaligen hoofdman is verbrand. Jac. van Oudenhoven schreef in zijne Beschryv. van de Meyerye blz. 61 van de Schut: tot Bergeijck is een Schutterde van den Hant-Booghe, van den Hertoghe met Privilegiën bevestight, wat overeenstemt met het volgende, dat Grammaye t. a. p. daarover mededeelde: Collegium arcus aerei Ducalibus munitoprivilegiis. Een en ander bevestigt wel de zienswijze van Hanewinkel. Het gilde van het H. Sacrament was meer van geestelijken dan van wereldlijken aard; zoo droegen zijne broeders vóór 1648 in de processiën flambouwen en hadden zij na dit jaar, als zij en corps ter kerke of ter offerande gingen, denkelijk ter herinnering aan die flambouwen, ') een stok in de hand ter lengte van 3 4 meter en ter dikte van een vinger; van sommigen dier stokken was de bast geheel afgeschild; van anderen was daarvan een gedeelte in den vorm van een slinger overgelaten ; het gebruik om zoodanige stokken bij gelegenheden als de voorbedoelde te dragen heeft omstreeks het jaar 1840 opgehouden te bestaan. Elk dezer beide thans te Bergeik nog bestaande gilden heeft, zooals het van ouds steeds had gehad, een bestuur, bestaande uit een hoofdman, een koning en twee dekenen. Eenigen dezer bestuursleden kan men leeren kennen uit de navolgende extracten, getrokken uit de Protocollen der voormalige Dingbank van Bergeik: 14 Febr. 1765. Compareerden voor Schepenen des Dorps van Bergeik (Gorius Willems en Antony Rookens) Francis 1) Zoo luidt althans de overlevering. Grond tot twijfel daaraan geeft de navolgende bepaling van de kaart der Schutterij van den Voetboog te Esch van 1598: Item sullen alle giklebroeders compareren ordentelijck opten hermisdach ende op H. Sacramentsdach in de processie dragende een groen liende oft ander turken in hen hant oft met een roer. 25 Vissers in qualiteijt als hooftman, Hendrik Lommelaais, Koningh, Andries Koovels en Wolterus Braekhuysen, Deekens, representeerende de gilde van St. Jooris tot Bergeijk, dewelke verclaarden in de alderbeste forme te constitueren en magtigh te maken, gelijck zy doen raids deesen, Jan Braakhuysen, vaandrigh der voors. gilde van St. Joris, specialijck omme uyt haar constituantens namen ter leen en tholcamer binnen 's Hertogenbosch te passeeren sodanigen verbandbrief voor een jaarlycxe recognitiechijns van thien stuyvers als de Gilde van St. Joris van het Comptoir der Domeynen van Brabandt tot 's Hertogenbosch is geldende en dat ingevolge haer Edele Mogende resolutie en octroy de dato 5 February 1765 en voor de prompte betalinge van dien te verbinden de revenuen en m- comsten van onsen Gilde. 8 Sept. 1773. Jacob Gerrid de Haas, substituut-secretaris der Dingbank van Bergeijk, transporteert aan Christiaan Ver. hoeven, hooftman, Jacob Tasset en Steven Oooms, deekens van de Gulde van Bergeijk, en sulx ten behoeve van deselve gulde, een parceel ackerland, genaamt den heyacker, gelegen onder den Dorpe van Bergeijk aan de Bergerheyde. 7 Juli 1775. Adam van Seelbergen, wonende te Bergeijk, verkoopt aan Jan Braakhuysen, in qualiteijt als hooftman, Hendrick Aarts en Cornelis Daaris, in qualiteit als Deekens van de Schutterye van St. Joris te Bergeijk, ten behoeve van deselve Schutterye van St. Joris, een parceel ackerlandt, groot omtren 2'/» lopense, genaamt den Langenacker, gelegen onder Bergeijck ontrent de Conijnsbogten. 4 Febr. 1788. Goyaart van Diepenbeek, wonende te Bergeijk, verkoopt aan Jan Braakhuysen, in qualiteijt als hopman van de Schuttertje te Bergeijk, alsook aan Hendrik Aaits en Steven Aarts, beyde in qualiteijt als deekens van voorn, schutterye, allen wonende te Bergeijk, en sulx ten behoeve van gemelde schutterye, een perceel akkerlandt, groot circa een en een halve loopense, genaamt den Eykereijndsenakker, getogen onder den Dorpe van Bergeijk ter plaatse genaamt aan ontrent de Conijnsbogten. Elk dezer gilden heeft steeds zijn vaandrig en tamboer gehad. De vaandrig, zijn naam duidt het reeds aan, heeft tot taak het vaandel van het gilde te dragen; trekt het gilde uit, dan moet hij op de straat en voor de gildekamer het vaandel zwaaien, of, zooals men het ook wel noemt, draaien, wat hij mede moet doen bij het afhalen of huldigen van een hoofdman of koning. Dit zwaaien is lang niet gemakkelijk en vereischt daarom veel vaardigheid. Het vaandel van het Gilde van het H. Sacrament of de Guld is van witte zijde, over welks volle breedte zich uitstrekt een Bourgondisch kruis van roode zijde; in het midden daarvan staat een remonstrans in gothieken stijl geborduurd, welke door eene kroon gedekt wordt, terwijl aan hare beide zijden zich engelkoppen bevinden; rondom dit alles is een rand, waarin gestikt staan de woorden: ecce panis angelorum, faclus cibus viatorum. Het vaandel van het St. Jorisgilde of de Schut is van groene zijde, omzoomd met een smallen rand van roode zijde met gouden franjes; in het midden van het vaandel bevindt zich eene ronde witte zijden lap, waarop geborduurd staat St. Joris, die, op een steigerend paard gezeten, met geweld eene lange speer steekt in den geopenden muil van een draak, welke zich in machtelooze woede rondom de voeten van het paard wentelt; hieronder bevindt zich het onderschrift: S. Joris. Onder aan de stokken der beide vaandels bevinden zich zware koperen knoppen ten einde de vaandels gemakkelijk zouden kunnen gezwaaid worden. Koning van het gilde is hij, die den vogel van den schutsboom schiet; die dit deed moest oudtijds aan het gilde geven een zilveren schild, te Bergeik meestal plaat genoemd, dat aan het span of juweel bevestigd werd; thans geschiedt dit aldaar niet meer; hij, die nu te Bergeik den vogel schiet, moet de som van fl 6 aan het gilde schenken, dat dan daarvoor bier koopt. Schiet dezelfde persoon in de drie achtereenvolgende keeren dat koning geschoten wordt den vogel van den schutsboom, dan krijgt hij den naam van Keizer. Toen de koningen nog schilden moesten geven, kreeg de keizer de drie zilveren schilden, die hij verplicht was te geven, terug en droeg hij die ten teeken zijner waaidigheid bij elk feest van het gilde op de borst; ook had hij op die feesten vrije vertering. Deken van het gilde is de koning, wien het bij een volgend koningschieten niet gelukte den vogel te schieten. Elk gilde bezat te Bergeik, zooals overal elders in de Meierij, een schutsboom, zijnde een zeer lange en dikke staak, vroeger meestal van eiken, thans meerendeels van dennenhout, die afwisselend rood en wit, soms ook wel in andere kleuren, bands of slingerendsgewijze beschilderd was; op dezen staak werd de houten vogel of papegaai vastgehecht, wanneer het koningschieten was. Gedurende onheuglijke tijden stond de schutsboom van het gilde van het H. Sacrament aan den weg van het Eind naaide Lind; die van het St. Jorisgilde op een perceel, gelegen op een afstand van een paar minuten gaans van de Groote, thans nog bestaande Postelsche hoeve en bij den aanvang van den weg naar de Kleine Broekstraat. Aanvankelijk werd van die boomen de vogel geschoten met den kruis- of voetboog, doch later ontstond het gebruik, wanneer is niet bekend, dit te doen met den snaphaan of geweer. Tijdens de Belgische Revolutie mocht te Bergeik door de gilden geen geweerschot gelost, geen trommel geroerd, geen optocht gehouden worden; de beide destijds bestaande schutsboomen zijn daardoor in vervallen staat geraakt; men schoot toen nog wel eens ter sluik den vogel van een der wieken van den molen. In 1839 hebben de beide gilden eenen gemeenschappelijken schutsboom opgericht ter plaatse waar de wegen van Westerhoven en Borkel bijeenkomen, alwaar zij dien thans nog hebben staan. Vroeger werd om de twee, later om de vijf of zes jaren door elk van de gilden koning geschoten en wel op Kermismaandag of Dinsdag. Was het koning schieten, dan gingen de broeders van het gilde, dat zulks zou doen, eerst des morgens in plechtigen optocht naar de kerk om er de Mis bij te wonen. Daarna begaven zij zich naar hunne gildekamer, van waaruit zij dan optrokken naar den schutsboom, elk in zijn zondagspak en met den lach van tevreden- heid op het gelaat. Voorop gingen de tamboers en de speelman (vedelaar), die door hun spel beurtelings of wel gezamenlijk den optocht opvrolijkten. Dan volgden de vaandrigs der beide gilden (schut en gald waren toch te Bergeik altijd op goeden voet met elkaar, zoodat zij elkaar bij de optochten steeds vergezelden), die de vaandels met sierlijke bewegingen heen en weer zwaaiden van de eene hand des dragers in de andere, dan eens achter den rug om, dan weder heel bevallig onder het opgetilde been door. Achtei de vaandrigs kwamen de beide hoofdmannen, elk met eene lange en dunne spies tot teeken hunner waardigheid in de hand en een hoogen hoed op, aan de linkerzijde waarvan eene witte veer zwierde; om hun midden hadden zij purperen zijden sjerpen geslagen, wier ondereinden bezet waren met gouden franjes, terwijl zij eene zilveren plaat op de borst droegen. Zij werden gevolgd door de dekenen, ook met hooge hoeden op, waarlangs veeren zwierden en hebbende eveneens om hun midden of wel over hunne schouders eene gekleurd zijden sjerp. Zij allen vonden zich met hunne insigniën zoo voornaam, alsof zij wel Spaansche grandes waren. Daarna kwamen, behangen met hunne eereteekens, de „Kunningen" en wel van elk der beide gilden een. Hunne eereteekenen, het zoogenaamde span of juweel, bestonden uiteen zilveren ketting, waaraan de zilveren schilden of platen van den koning en zijne voorgangers geschakeld waren; elk, die koning werd, moest toch, wij zagen het reeds, eene nieuwe plaat met zijn naam er in gegraveerd, aan de ris toevoegen ; de meeste dier platen waren zeer kunstig bewerkt; enkele stelden in fraai graveurswerk het beroep van den schenker voor. De ketting hing laag om den hals, zoodat de platen op de borst en op den rug van elk der beide koningen hingen; de koning van het St. Jorisgilde had bovendien een zilveren vogel op de borst hangen; bij het Gilde van het H, Sacrament zat de zilveren vogel aan de platen vast. Ook de koningen hielden zich in den optocht voor zeer voornaam, waarom Hanewinkel hen in zijne Eeize I blz. 121 spottenderwijze hunne Boerenmajesteiten noemde. Achter de koningen volgden de schutters, allen gewapend, oudtijds met den boog, later met een kogelbuks, dien zij op den schouder droegen. Vele van die geweren waren al heel oude exemplaren. De schutters gingen twee aan twee en in militairen pas. Voor het St. Jorisgilde te Bladel was dit bij zijne kaart, waarvan de bepalingen vrij wel overeenkwamen met die der beide schuttersgilden te Bergeik, waarvan de kaarten thans verloren zijn, volgender wijze voorgeschreven '): Sullen den hooftman ende coninck ende deekens met d'ander guldebroeders trekken uyt de herberge, daar de kosten sullen gedaan worden, in goede ordere naar den schutboom, twee en twee tegens malkanderen, elkeen dragende synen hoge of instrument, daar men mede schiet, op sijn schouderen, buytenwaart van het gelit, tot onder den schutboom, gaande twee of drie treeden van malkanderen; gegaan zijnde drie keeren onder den schutboom, sal elk staan ende blyven daar hem de plaats in den ommetrek valt. Het zal wel niet behoeven gezegd te worden, dat de dag, waarop te Bergeik koning geschoten werd, aldaar een ware feestdag was; geheel Bergeik was dan ook op de been om den fraaien optocht der gilden te zien en bijna een ieder vergezelde ze naar den schutsboom. Om den schutsboom stonden dan eenige kramen en tafels, waar koek „verloterd" werd en waar ook de schutters na een welgemikt schot of desnoods ook na een niet welgericht schot den inwendigen mensch wat konden versterken. Op de kampplaats aangekomen, ontdeed de „Koning" van het koningschietende gilde zich van de attributen zijner waardigheid, die aan den schutsboom werden opgehangen en dan begon de vreedzame strijd. Het hoofd der gemeente deed het eerste schot, wat men heette den boom bevryden. Dit zal wel ingevolge voorschrift hebben plaats gehad; te Bladel was het althans in de kaart voor het St. Jorisgilde voorgeschreven; in art. XII daarvan was toch bepaald: Als men den voogel sal schieten, dat hem niemant en vervoerdert opwaarts te schieten, vooraleer wy of onse lutenant m onse naam de eerste scheute sullen hebben geschooten ende daarnae 1) Th. Ign. Welvaarts Geseli. van Bladel en Netersel blz. 65. de pastor, voorts alle man, mits staande twee schreden van den schutboom of tot sulke plaets als by de officiers sal worden gedesigneert, op peene van elcke scheute te verbeuren twee stuyvers. Tot in het midden der 19de eeuw is te Bergeik het gebruik blijven bestaan, dat het hoofd der gemeente bij het vogelschieten het eerste schot loste. Na hem schoten de leden van het gilde, dat het koningschieten hield. Schot op schot werd dan naar den vogel afgevuurd en de schutsboomplaats leverde gedurende eenige uren een vrolijk drukken aanblik op ; zij gaf alsdan een tafereel te zien, het penseel van een Jan Steen waardig, want behalve dat er veel geschoten werd, heerschte daar eene gezellige drukte van vertrouwelijk pratende mannen, giechelende mêskes (meisjes) en ravottende jongens; een heerlijk dorpstafereel in de gouden stralen der najaarszon. Hier deed ook „dikke Mie" haar best de loten op hare fraai met suikeren letters beschilderde peperkoeken aan den man te brengen, die blijkens hunne opschriften, „Uiteen goed hart" en „Uit liefde" voortkwamen, terwijl elders eenige vrolijke boerenzoons een roerend lied aanhieven van „wij zijn gezworen kameraden en we zullen malkander nooit verraden," onder het drinken van eeuwige vriendschap met mekaar. Daar stond verder boven op een tafel„krom Knilliske" zijn best te doen zijne laatste kaarten kwijt te raken. „Kèk is wa 'nne skonne," riep hij het voorwerp der verloting, een peperkoek als zes baksteenen, versierd met „rooi bliemkes en grien bloaikes," triomfantelijk boven de hoofden der omstanders verheffend. „Twee centen de koart, vooruit wie vat de leste." Spoedig was hij zijn „kortjes" kwijt en met de uitnoodiging van: „Vooruit met de schuit, hoalt de koart er mar uit," bood hij den zak met kaarten aan een der jongeren om te trekken. „Klèvere kunning mee 'n krens!" riep hij de getrokken kaart den volke vertoonend. „Hier is ie theus !" antwoordde de gelukkige winster en met een hoogrood, van geluk stralend gezicht werd het koekebakkers ideaal in ontvangst genomen. „Zeker veur Tieneze," plaagde een der omstanders — „Anie," zei Tonia, „dè motte nie geleuven hoor; ik lus 'm eiges ook genogt bij de koffie." Bij den schutsboom stonden de schutters intusschen vol vuur, in afwachting hunner beurten, de buksen te laden, telkens neerploffend den ijzeren laadstok in den loop totdat hij met een eigenaardigen klank terugsprong en het slot „bij" was. Dan werd het slaghoedje zorgvuldig op het met glimmend kruid gevulde schoorsteentje geplaatst en men wachtte zijn beurt af. „Een gat in de locht 1" klonk het plagend wanneer er een misschoot en de sterrenschutter kreeg voor troost dat „de richting toch goed was." Vele kogels echter troffen doel, sommigen raakten de ijzeren ringen van den „vogel" en gierden dan onheilspellend door de lucht; anderen drongen in en door het harde hout; maar er moest menig raak schot geweest zijn eer het mijnheer „vogel" behaagde af te dalen in lager sfeeren. Als de vogel zwak begon te staan, werd de strijd spannend, dan werden de aangezichten hooger gekleurd en ging het laden haastiger, want dan ging het om de eer van het koningschap. Ieder was op dat oogenblik vol spanning voor het schot, dat den vogel zou doen tuimelen. Eindelijk was er een schutter zoo gelukkig hem voldoende te treffen en kwam de vogel in stukken naar beneden. Nu ontstond er een bijna onbeschrijfelijk tooneel; stormachtige toejuichingen en gelukwenschen van de gildebroeders en toeschouwers braken los, de tamboers roerden de trommen, de speelman fietelde wat hij kon, de vaandrigs zwaaiden met hunne vaandels, de gildebroeders zetten hunne hoeden op de geweren en hieven die juichend in de lucht. Inmiddels vochten de jongens onder elkaar om de stukken van den afgeschoten vogel, totdat eindelijk een hunner ze machtig werd, waarna hij daarmede ijlde naar de woning van den gelukkigen schutter, opdat een van diens huisgenooten hem daar voor eene fooi zoude geven. De nieuwe koning werd vervolgens op de plaats van den wedstrijd ten teeken zijner waardigheid onder het gejuich der menigte met het span of juweel omhangen ; een vederbos kreeg hij op den hoed en eene purperen sjerp werd hem om de schouders geslagen, waarna de gilde- broeders hem gezamenlijk naar zijne woning brachten, die inmiddels door de huisgenooten en buren was versierd. In den namiddag van denzelfden dag gingen alle leden van het gilde, dat koning geschoten had, in vollen tooi den nieuwen koning aan zijne woning afhalen om hem vrolijk naar hunne gildekamer te leiden. Daar kwamen ook hunne vrouwen en de vrijsters der ongehuwden; dezen begonnen met den nieuwen koning eene versierde Goudsche pijp aanbieden, en eenen krans van bloemen op het hoofd zetten, waarna zij in een kring om hem heen dansten; de schutters en de vrouwen dansten vervolgens met elkaar zoolang als de zon aan den hemel stond, onder begeleiding van het vioolspel van den speelman en dronken daarbij veel bier met suiker. Ook de broeders van het andere gilde plachten oudtijds, naar men zegt, bij deze danspartij tegenwoordig te zijn en werden dan door die van het feestvierend gilde onthaald. De feestelijke optochten bij het koningschieten hebben thans te Bergeik niet meer plaats; wel gaan de gildebroeders nog van tijd tot tijd koningschieten doch de plechtigheid van voorheen is er af; zelfs heeft de Schut onlangs besloten vooreerst geen koning meer te schieten. In den laatsten tijd is echter het gebruik ontstaan, dat als het gilde van het H. Sacrament gaat koningschieten, eene fanfare van Bergeik het naar den Schutsboom vergezelt; hierdoor heeft de optocht van dit gilde weder een eenigzins feestelijk aanzien gekregen. Een speelman.hebben de gilden thans niet meer. Door toedoen der R. K. geestelijkheid wordt in den laatsten tijd te Bergeik na het koningschieten niet meer gedanst; zij kantte zich tegen dat dansen ter wille van de zedelijkheid; dat daartoe wel reden bestond kan blijken uit hetgeen Hanewinkel in het laatst der 18e eeuw over het dansen in de Meierij schreef in zijn eerste Reize I blz. 120, al is het ook, dat men aan zijne beweringen niet al te veel vertrouwen moet schenken, omdat hij, als gezegd, een zeer onverdraagzaam man en dientengevolge sterk gekant was tegen de R. K. bevolking der Meierij en hare gebruiken, vooral sedert zij het juk der Hervormde predi- kanten had afgeschud. De ongetrouwden, zoo schreef hij daar, zoo mannen als vrouwen danzen op het geluid van eene fiool, welke op eene rampzalige wijs gespeeld wordt; het danzen is jammenhartig. Men zingt dan ook dikwerf met een dronken keel, doch dit geluid is om razend te worden. In de herbergen vrijt men dan ook om te scheuren, doch dit gaat dikwerf met een dronken kop en dus al vry slordig, ik zal hier geen ander woord gebruiken, men begrijpt mij wel. Reeds in 1784 had de toenmalige predikant van Bergeik, Joh. de Keesel, getracht aldaar de goede zeden en de heiliging van den Zondag te bevorderen door op den 2n Juni van dat jaar aan zijne Dingbank het verzoek te richten: om met regten ernst ingevolge de Goddelyke wet en de Resolutiön van de Hooge Overighijd de ontheiliging op 's Heeren daagen, ondei anderen geschiedende door de soo genaamde turfbieren, het speelen op de viool, het beleggen van drinkgezelschappen en maaltyden in herbergen, het inhalen van brand met karren voor den armen, het insaamelen van graanen en hooy, het malen van koorn en andere bekende excessen meer, niet alleen te verbieden maar ook metterdaad te doen ophouden (tegen welke sabbathschennissen hy al mondeling zyne klachten had doen gelden). President en Schepenen der Dingbank van Bergeik besloten hierop den 5 Juni 1784: „dat niemant, wie hy zoude moogen zijn, voortaan zig zal hebben te verstouten om des zondags te houden of geeven eenige quansel of turfbieren '), te houden of setten maaltyden en gelaagen, dansen en het laten gaan der violen in herbergen, in te halen brant voor armen, in te samelen granen en hooy, te maaien granen en andere excessen meer te doen, alles op de boeten en penaliteyten gestatueert bij Haar Hoog en Ed. Mog. placaten en resolutiën." Sedert onheuglijke tijden houden de leden van de Schut hunnen teerdag op den 23" April, zijnde haar patroondag, die van het 1) Zie hierover Noord-Br. Volksalmananak 1843 blz. 64. Guld op Maandag na H. Sacramentsdag; beide gilden houden als van ouds ook nog teerdagen op de twee eerste werkdagen der kermisweek. De teerdagen werden oudtijds eveneens door vioolspel en dans opgevrolijkt, doch op aandringen der R. Kath. geestelijkheid heeft dit mede opgehouden, voor het Guld in 1874 en voor de Schut in 1875. Alle jaren schieten de beide gilden thans nog prijs. Bij processies en openbare feestelijkheden trekken de beide gilden nog steeds op, zooals zij dit oudtijds gewoon waren te doen. Zoo trok het gilde van St. Joris te Bergeik in 1750 op, toen aldaar de vrede van Aken gevierd werd; zijne leden kregen daarvoor bier te drinken, wat fl 6 en 10 stuiv. kostte. Betaelt aen de Wed« Braakhuysen, zoo luidt de dorpsrekening over dat jaar. ses guld thien st. voor geleevert bier aen de schutterye alhier in het optrecken en vieren der geslootene vreede tot Aaken. Is een gildebroeder overleden, dan vergezellen de leden der beide gilden diens lijk naar de kerk, alwaar zijne uitvaart gehouden wordt en verder naar het graf. Ook wonen de leden van elke gilde de Mis bij, die eenmaal in het jaar voor zijne levende en overleden leden wordt opgedragen. In de kaart van het St. Jorisgilde te Bladel, die als gezegd, met die de]- Bergeiksche gilden in menigerlei opzicht overeenstemde, was dit aldus geregeld : Item als imant van onse guldébroedere sijn overleden, sullen de gemeyne guldebroeders hem ter eere convoieren ende dragen, ten ware in eenige halende sieckten of contagieuse krankheden. Ende sullen de dekens aen aflyvigen na doen doene eene sielmisse, daer alle de guldebroeders te samen sullen comen devotelijk de misse hooren, doende hunne offerande niet minder als een oert stuyvers, welken offer de dekens sullen ontvangen, mits betalende den pastor van den dienst der misse ende vigilie te singen ende den coster, elk sijn regt, insgelijkx ae kerke voor het ligt. Wie falieert en niet ter misse en comt sal verbeuren voor elke reyse tien stuyvers, ten ware dat er merkelijk onschuld bleke. Van de schilden, die het span of juweel van den koning van het gilde van het H. Sacrament uitmaakten, werden er vele in de laatste jaren te gelde gemaakt. Dit gilde bezit dientengevolge, behalve een kleinen zilveren vogel, geen oudere bestanddeelen van het span of juweel dan een schild van 1820, waarin boven den naam Jan Willems (Eind) eene plant met verversgereedschappen gegraveerd staat; het jongste schild is van 1869. Het St. Jorisgilde, hoewel ook vele zijner schilden verkocht hebbende, heeft er nog eenigen behouden uit de 18de eeuw; daarvan is het oudste dat, hetwelk tot opschrift heeft: Peter Helsemans Coninck van S. Jorisgult tot Bergeijck Anno 1766; zijn zilveren vogel, die groot is, dagteekent van het jaar 1712 en heeft de initialen P. H. In de Geschiedenis van de Schutterij der Kolveniers te Helmond van Aug. Sassen komen afbeeldingen voor van den vogel ende schilden, waaruit het span in de Meierij pleegt te bestaan. Verder gaf Th. Ign. Welvaarts in zijn werk: Hel St. Jorisgilde te Reussel verschillende platen uit, waarin de onderdeelen van het juweel van dat gilde in hunne werkelijke grootte zijn afgebeeld. Onder de verzamelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in N. Brabant bevinden zich ook nog enkele spannen en meerdere koningsschilden van verschillende gilden, zoodat men ook daardoor kan te weten komen hoe zij er oudtijds uitzagen. Door den Raad van State was bij resolutie van 11 April 1730 aan het gilde van St. Joris voor den tijd van 35 jaren, ingaande den 1 Januari 1730 en eindigende den laatsten December 1764, het recht van de waag over Bergeik verleend Op het request van Franciscus Vissers, hoofdman, Jan Braakhuysen, vaandrig, Andries Coovels en Wolterus Braakhuysen, dekens van de St. Joris schutter ij van Bergeijk, waarbij zij te kennen gaven, dat haar Ed. Mog. de voorsr. schutterij op den 11 April 1730 hadden gelieven te begunstigen met een octroy weegens de revenuen van de waagh aldaar voor den tijd van 35 jaren, ingegaan 1 Jannan 1730, verleende de Raad Yan State bij resolutie van 5 Febi. 1765 aan de St Jorisschuttery van Bergeijk op nieuw voor den tijd van 35 jaren, ingegaan op 1 Januari 1765, octroy tot het profiteeren der revenuen van de waag aldaar tegen een recognitiecijns van 10 stuyvers en onder verplichting om daarvoor ter teen en thotcamer te 's Èosch te passeeren behoorlijke verbandbrieven. Den 27° Dec. 1799, het 5e jaar der Bataafsche Vrijheid, presenteerde voormelde schutterij het volgend request: Gelijkheijd, Vryheijd en Broederschap. Aan het Vertegenwoordigend Ligchaam des Bat. Volks. Geeven met behoorlijk respect te kenne Wouter Lommelaers, hoofdman, Philip Nijssen en Erancis Daris, Dekenen van de Sint Joris schuttery van Bergeijk in het Departement van de Dommel; dat den geweeze Raad van Staaten bij Resolutie van den 11 April 1730 die schuttery hadde gelieve te begunstigen met een octroy wegens de revenuen van de waag aldaer voor den tijd van 35 jaeren, ingaande den 1° Januarij 1730 en vervolgens by Resolutie van den 5" Februarij 1765 gemelde octrooy wederom opnieuw verleend voor nog 35 jaeren, 't welk met den 1 Januari 1800 staat te eijndigen. Waeromme de addressanten in ql voors. haer keere tot UE., gedienstig versoekend, dat UE. gemelde octrooy wederom als te vooren gelieve te verlengen voor den tijd van nog 35 jaere, in te gaan met den eersten January 1800. Schepenen van Bergeik gaven op dit verzoekschrift den 30n Januari 1800 een gunstig advies, doch overeenkomstig het bericht van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek besloot de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks op 22 April 1800 het provenu der Waag te Bergeijk als een gemeenteeygendom voor altijd toe te kenne aan het Gemeentebestuur aldaar. Toen de Tweede Kamer dit besluit bekrachtigd had, deed het Gilde van St. Joris zijne weegwerktuigen aan de gemeente Bergeik over, zooals blijkt uit de navolgende akte harer voormalige Dingbank: 20 Mey 1802. Compareerden voor President en scheepen des dorps Bergeijks ondergenoemt (Philip Nijssen, president en Jan Roest, schepen) Wouter Lommelaers, hoofdman, Theodorus Maas, koning, Godefridus Raupp en Mouris Rademakers, deekenen van St. Jorisgilde of schutterij van Bergeijk, dewelke verklarden, vermits het regt der waag van Bergeijk aan de gemeente, is toegekent, de waag met alle de gewigten darbij gehoorende in eij gendom over te geeven aan dezelve gemeente voor de somma van ses en dertig guldens, ten behoeve der schutterij ontvangen, enz. Dit gilde trok oudtijds ook nog inkomsten uit het verhuren van zwart lakensche rouwmantels, die te Bergeik de mannen bij de begrafenissen plachten te dragen, tot dat dit gebruik een jaar of tien geleden werd afgeschaft. Het aantal leden van het St. Jorisgilde is langzamerhand afnemende; zoo had dit gilde in 1748 78, in 1839 59 en thans slechts 23 leden; het getal der leden van het gilde van het H. Sacrament, dat nu weder toenemende is, bedraagt tegenwoordig 41. In of omstreeks de tweede helft der 19e eeuw werden te Bergeik verschillende vereenigingen opgericht; zoo kwam in 1872 op het Loo tot stand het gilde de Landbouw, en werden in of na 1839 eenige doelen opgericht, waarvan nog bestaan de Menapiërs; Willem Teil; de Batavieren; Wilhelmina; de Taxanders. In 1864 ontstond te Bergeik de Landbouwclub, die in 1889 haar 25jarig bestaan vierde door aldaar eene landbouwtentoonstelling te houden. In 1845 werd er opgericht eene Harmonie, die in 1863 ontbonden werd; in 1887 kwam daarvoor in de plaats de fanfare: Echo der Kempen; in 1897 kwam er eene tweede fanfare bij. In 1839 is er op het Hof opgericht geworden eene societeit genaamd de Eendracht; vóór dat jaar vond men op het Hof te Bergeik gedurende eene lange reeks van jaren slechts ééne kaartvereeniging; zij droeg den naam van compagnie] haie leden kwamen in den wintertijd op de werkdagen dan eens in deze dan weder in gene herberg van het Hof des avonds bijeen om onder het drinken van eene pint bier met elkander kaart te spelen; thans heeft men in de meeste gehuchten van Beigeik dergelijke compagniën, waarvan sommigen den naam van de Pint gedragen hebben. HOOFDSTUK XIV. Oude gebruiken. Er bestaan of er bestonden nog in de 19Je eeuw te Bergeik verschillende oude gebruiken, zooals die hieronder zullen worden vermeld. NIEUWJAARSDAG. Tot omstreeks het jaar 1820 bestond te Bergeik gedurende eenige jaren het gebruik, dat de vorster of na hem de veldwachter op Nieuwjaarsnacht voor de huisdeuren van de welgestelde ingezetenen of van anderen, van wie hij eene fooi verwachtte, een schot loste, doorgaans uit een pistool. Hij begon te schieten met middernacht; bij hen, die hem dan niet in huis noodigden, haalde hij overdag de fooien op. In vorige eeuwen werd ook op dezen dag in de herbergen gedanst. DRIEKONINGEN. In de woningen zong men te Bergeik op dezen dag het volgend liedje, dat een mengelmoes is van twee Meierijsche Driekoningenliederen (zie Taxandria II blz. 127 en volgd. en de bijdrage van Joes a Leydis over Driekoningen in het Jaarboekje van Alb. Thijm 1902). Op eenen Driekoningenavond Op eenen Driekoningendag Zat Maria Magdalena Op ons Lieven Heerke zijn graf. Maria Magdalena, Wij moeten hier zoo stil niet staan, Gij moet er met ons naar Bethlehem gaan, Waar dat ge geboren vindt Dat kleine kind. Hoe kleiner het kind, Zoo grooter is God Die hemel en aarde geschapen had. Op dezen dag werd oudtijds evenals op Nieuwjaarsdag in sommige herbergen van Bergeik gedanst, doch het waren hoofdzakelijk de Teuten die zulks deden. Zij deden dit in eene daartoe door hen bestemde herberg. VASTENAVOND. Oudtijds vermaakten de jongelieden te Bergeik zich op Vastenavond Maandag of Dinsdag met het haan slaan en rijden en het kat knuppelen. Het haanslaan of rijden bestond hierin, dat tusschen twee boomen of palen een touw gespannen werd, aan het midden waarvan hing een bijenkorf met den bodem omhoog; uit den top van den korf staken de kop en de hals van eenen levenden haan ; geblinddoekt werd dan door hen, die aan dit spel deelnamen, elk op zijn beurt, op eene kar onder het touw doorgereden en met een sabel naar den kop van den haan geslagen; ') of wel er werd daar aan getrokken; die den kop afsloeg, of van den romp trok, (de hals van het ongelukkig dier was bij het trekken met zeep ingesmeerd), was overwinnaar en kreeg den haan; gewoonlijk werd de haan dan, na geplukt en gebraden te zijn, door het gezelschap, dat aan den wedstrijd had deelgenomen, opgegeten; de winner van den prijs kreeg alsdan de waarde van den haan vergoed. Niet altijd gebeurde het, dat een bijenkorf aan een touw werd gehangen; het geschiedde ook wel, dat de haan met de pooten aan het touw hing. Dit wreede spel bestaat sedert ruim eene halve eeuw te Bergeik niet meer. Wel gebeurt daar nog van tijd tot tijd dat op een der Vastenavonddagen voor eene herberg om een dooden haan gereden wordt. Bij het kat knuppelen zette men eene kat in eene ton, die men daarna sloot en hing aan een touw, dat aan twee boomen of palen was vastgemaakt; de jongelieden wierpen vervolgens bij beurten met een knuppel tegen de ton totdat eindelijk na lang \) Hanewinkel Reize II blz. 174. gooien de bodem van de ton bezweek en de kat, razend en dol, er uitsprong en weg ijlde, namelijk zoo ze nog springen kon, want als ze bij ongeluk den knuppel tegen den kop gekregen had, viel ze er uit en bleef dan liggen. Hij, die den worp deed, waardoor de kat uit de ton kwam, was de overwinnaar en werd wel de Rattenkoning genaamd. Dit dierenkwellen werd voor ruim eene kwart eeuw te Bergeik afgeschaft. ') Oudtijds gingen op de Yastenavonddagen de a^men te Bergeik met den rommelpot langs de huizen en zongen daarbij het volgend liedje : Ik heb zoolang mot den rommelpot geloopen Ik heb geen geld om een broodje te koopen. Hanebakkerij (ook wel: hanepooterij) Hanebakkerij Geef me een cent, dan ga ik voorbij. Dit gebruik is thans te Bergeik zoo goed als uitgestorven. Vóór 1850 placht men zich te Bergeik op de Vastenavonddagen te vermommen en maskeeren, doch door den invloed der R. K. geestelijkheid, die zich daar, zooals overal elders in N. Brabant, sterk kantte tegen het vastenavond houden, is in gezegd jaar dit gebruik te Bergeik nagenoeg geheel te niet gegaan. Ook bestond daar oudtijds nog het gebruik, dat de jeugd op de Vastenavonddagen verteerde het geld en de levensmiddelen, 'die zij, door het volgend liedje te zingen, op enkele voorafgaande dagen aan de deuren der ingezetenen had opgehaald. Dit liedje luidde als volgt: 1. Vastelavond die komt aan ') Eieren in die pannen geslaan. Zoo mijnheer al zus al zoo, Zoo mijnheer al zoo, 1) Dr. C. R. Hermans. Bijdragen II blz. 286 en ld. Geschiedk. Mengelwerk II blz. 333. 2) Achter dezen regel zong men ook wel het woord ndomino." 26 Boven in die schouwen Daar hangen die worsten aan touwen, Zoo mijnheer al zus en zoo, Zoo mijnheer al zoo. 'k Heb nog een klein hondje, Dat moet er t'avond aan, Als ik mijn hondje brajen wil, Dan maak ik mijn potje vuil; Als ik mijn potje schuren wil, Dan tintelt mijnen duim. Dan ga ik naar de geburen, Daar laat ik mijn potje schuren; Dan ga ik naar de Franschen, Daar laat ik mijn potje dansen. Flink op die bussen, Op iederen stoel een kussen. Hier eenen stoel en daar eenen stoel, Op iederen stoel een kussen. Meisje, houd uwen kinnebak toe, Of ik sla er eenen pannekoek tusschen. 2. Een kluitje en een koolken, Een vonkelhoutje, één. Hier woont ook nog een rijke man Die ons nog iet geven kan. Geef ons iet en laat ons gaan, Laat ons niet zoolang hier staan, Wij moeten nog zoo wijd gaan. De jongens hadden bij den tocht door het dorp, waarbij zij dit liedje zongen, hunnen beursdrager, die in ontvangst moest nemen wat de ingezetenen hun wilden geven. Zij zongen het liedje ook wel toe aan de voorbijgangers, als dezen welgestelde lieden en vooral als zij vreemden waren; dezen heetten dan te zijn aangezongen. Gaven dezen hun iets, dan kregen zij van hen een briefje, waarop stond: „deze heer, (deze teut, deze boer,) is aangezongen te Bergeik"; de aangezongene kon zich daarmede dan tegen het aanzingen van anderen vrijwaren; door het Gemeentebestuur van Bergeik is het aanzingen in 1825 verboden geworden. Op den Weebosch kochten de jongens met het opgehaalde geld bier, dat door de gezamenlijke schooljeugd onder dansen en springen werd opgedronken ; dit gebruik is door den Pastoor van het Loo eenige jaren geleden als een misbruik uitgeroeid. Het gebruik om onder het zingen van voorschreven liedje langs de deuren der ingezeten te gaan is thans ook vervallen, alsmede het gebruik, dat men vroeger op Vastenavondmaandag te Bergeik wel eens zag plaats hebben en hierin bestond, dat eenige jongelingen met eene boerenkar, die zij zeiven voorttrokken, langs de huizen gingen om spek of andere eetwaren te vragen, ten einde die vervolgens op te eten. Tot omstreeks 1815 werd op de Yastenavonddagen te Bergeik in de herbergen druk gedanst; sedert dien gebeurt dit daar niet meer. Thans is het aldaar met de Vastenavonddagen zoo gesteld, dat er zoo goed als geen onderscheid tusschen die dagen en de andere dagen van het jaar te bespeuren valt. HALFVASTEN. ') Omstreeks dezen tijd plachten te Bergeik de kinderen, vooral die van den boeren- en minderen stand, eenen klomp of schoen op eene afgezonderde plaats ten huize hunner naastbestaanden te zetten, opdat het Heerke van Halfvasten daarin des nachts zijne gaven zoude neerleggen. Van lieverlede geraakte ook dit gebruik in onbruik en bestaat het thans ook zoo goed als niet meer. PALMZONDAG. De palm, die op dezen dag in de R. Kath. Kerken gewijd wordt, wordt te Bergeik door de landlieden op de hoeken of uiteinden der graanakkers gestoken. 1) Hanewinkel Reize II blz. 171. PASCHEN. Tegen Paschen gingen oudtijds te Bergeik de Pastoors en de Schoolmeesters om eieren langs de huizen der ingezetenen ïond, de Schoolmeesters doen het nu niet meer ; de Pastoors laten het nog doen door hunne dienstmeid en eene buurvrouw. Op een der Paaschdagen plegen te Bergeik nog steeds de familieleden, buren en vrienden elkander op paascheieren te verzoeken. Tot voor weinige jaren geleden hield te Bergeik bijna geen enkele vrouwspersoon haar Paschen zonder een witten omslagdoek om te hebben; thans ziet men daar zelden eene vrouw, met een zoodanigen doek om, op de Communiebank; alle mannen hielden er tot omstreeks het jaar 1860 hun Paschen in de witte das; ook dit gebruik is van lieverlede verdwenen. Tegen Paschen schaffen zich, zooals overal elders in de Meierij, vele lieden te Bergeik een nieuw pak aan; heeft iemand zich daarin gestoken, dan zegt men, dat hij op zijn paaschbest is. HALF - MAART. Met Half-Maart plegen te Bergeik de dienstboden te vertrekken. Zij zingen dan daags, zelfs eenige dagen te voren, al naar mate van de omstandigheden, de volgende liedjes; 1. "Van daag is 't mijnen laatsten dag Morgen ga ik schuiven; Ik heb een goeden meester gehad, De kinderen waren duivels. Van daag is 't mijnen laatsten dag Morgen ga ik schuiven; Ik heb eenen goeden baas gehad, De vrouw dat was de duivel, 't Is half Maart, mijn jaar is uit. Nu kan ik doen wat dat ik wil. Die mij zoolang bekeven heeft, Die zal nu moeten zwijgen stil. Op Half-Maart hebben de meiden en knechts, die in hun ouden dienst blijven of een nieuwen betrekken, een vrijen namiddag om naar de Half-Maart-mart te Eersel te gaan, niet om te koopen of het moet zijn een ons moppen voor de respectieve geliefden, maar alleen om pret te maken. Aan gezang dan geen gebrek, hetwelk op het eind ontaardt in gejoel, lawaai en geschreeuw, dat hooren en zien vergaat. Velen zeggen dan ook te Eersel: „gelukkig dat er elk jaar maar ééne Half-Maartsche markt komt. DE EERSTE MEI. Oudtijds, doch thans bijna niet meer, bestond te Bergeik het gebruik, dat in den nacht van den laatsten April op den eersten Mei de jongelingen op de daken der woningen van de huwbare meisjes klommen en er zooveel meien op plantten als er jonge dochters in huis waren. Deze meien waren van verschillende soort en elke soort had hare beteekenis. Zoo kreeg de lichtzinnige deerne, op wier leven eene smet kleefde, een dorren tak; de dartele meid, die eens of meermalen eenen vrijer voor den gek had gehouden, eene strooien pop; de rijke boeredochter, die zich te trotsch gedroeg, eenen vogelschrik; de sulachtige meid een bies; de deugdzame of alom geachte meid een berkentak; de beste of onbesprokene jonge dochter eenen mast of den, omdat die altijd groen is. Te Oerle en te Veldhoven, meer dan te Bergeik, kreeg de jonge dochter, in wie men eene toekomstige Xantippe zag, eene doornenstruik; de meid die er meer dan een vrijer op na hield, een pruimen- of kersentak. Vele vrijsters konden natuurlijk gedurende den voorbedoelden nacht niet slapen en gingen al vroeg in den morgen zien wat haar was ten deel gevallen; de meien, die voor haar niet eervol waren, ruimden zij dan zoodra mogelijk op. Soms waren op den eersten Meidag alle jonge dochters voor dag en voor dauw in de weer, want het gebeurde wel eens, dat er even zoovele meien op de daken stonden als er vrijsters in het dorp waren. Het gebeurde ook wel, dat bij het beklimmen der daken de vrijers door het strooien dak vielen en zoo op den zolder, de schelft of in den stal terecht kwamen, menig kluchtig voorval had er dan plaats. Tot omstreeks het jaar 1820 werd te Bergeik de Meikens Kerremis gevierd, die hierin bestond, dat men op den eersten Zondag der Meimaand, doorgaans eerst na het Lof, ging dansen in de herbergen, waar speul, d. i. vioolmuziek, gemaakt werd; vóór die herbergen was dan te voren geplant een meiboom, die gewoonlijk een berk was; de jonge lieden plantten dien boom zelf, na dien met linten, bloemen en strikken te hebben versierd. PINKSTEREN. Zooals in alle Germaansche landstreken gingen oudtijds te Bergeik de jonge meisjes op Pinkstermaandag na het middagmaal langs de huizen ; zij zongen daarbij dit liedje: Pinksterbloem! gij zijt zoo schoon, Boven uw hoofd daar staat een kroon, Een kroon van rozen goude, Die ik wel kiezen zoude. Rommelommelaai! Geef de Pinksterbloem een aai (ei). De Pinksterhaan is opgestaan En is van lui naar bed gegaan. Rommelommelaai! Geef den Pinksterhaan een aai. De meisjes pronkten in dien omgang met hunne beste of schoonste kleederen; een hunner stelde de Pinksterbloem voor; dit meisje was ter aanduiding daarvan in het wit gekleed en had een fraaien gekleurden strik om het midden en eene bloem in de hand, welke, zoo mogelijk, eene zoogenaamde Cornelisroos moest wezen; twee andere meisjes, die de Pinksterbloem vergezelden, waren ook met eenen gekleurden strik getooid en droegen een korfje met bloemen, waaruit zij strooiden, nadat zij een cent, een ei of eene andere kleine gift ontvangen hadden; het Die ik wel kiezen zoude. Pinksterblom (enz. alsvoor). Krijgen zij niets, dan zingen zij nog: Boven in den Hemel Daar liangt een pakske met zemel, Zoo menige zemel, zoo menige duit, Hier hangt de gierige duivel uit. St. JAN (DE DOOPER). Daags voor St. Jan plegen hier en daar te Bergeik de jonge dochters van de stengels van het St. Janskruid, de korenbloem en de bladeren van den notenboom of linde een krans te maken en dien boven de voordeur harer woningen te hangen. ') De St. Janstros, zooals die krans heet, laat men daar dan hangen- totdat die vergaat. Op St. Jansdag zijn te Bergeik de jonge meisjes, die nog geenen vrijer hebben, gewoon de voorspraak van den H.Johannes den Dooper in te roepen om er een te krijgen en krijgen zij ei dan een dan noemen zij dien hunnen St. Jan. KERMIS. Op den eersten Zondag in September begint te Bergeik de kermis en duurt dan vier achtereenvolgende werkdagen voort Vroeger dansten de jongelieden gedurende den kermistijd bij paren van 20 tot 40 personen van den morgen tot den avond in de herbergen te Bergeik, alwaar dan daarvoor op de viool werd gespeeld. Door toedoen de R. K. geestelijkheid is het gebruik om te Bergeik gedurende de kermisdagen te dansen sedert 1850 aan het verminderen geraakt en met het jaar 1855 is het nagenoeg afgeschaft. De reden waarom de R. K. geestelijkheid tegen dit dansen ijverde is reeds onder het Hoofdstuk over de gilden vermeld. 1) Hanewinkel Reize II blz 171 en Dr. C. R. Hermans Bijdragen I blz 191. St. MAARTEN. Tot aan het jaar 1847 bestond te Bergeik het aloude gebruik, dat de jongens der verschillende gehuchten zoogenaamde Sint Maartensvuren brandden, hetzij op een der heuvels in de heide, hetzij op eenen braak liggende akker; zoo stookten de jongens van het Hof dit vuur op eenen heuvel in de Bergerheide. De jongens trokken daartoe in den namiddag vóór St. Maarten het dorp rond om hout voor de vuren op te halen, al zingende van deur tot deur: 1. Sinte Marten is zoo koud Geef hem een turfke of hout Om hem bij te wermen Met zijn bloote ermen. Hier woont een rijk man, Die veel geven kan. Veel kan hij geven. Zalig zal hij leven, Zalig zal hij sterven, Den Hemel zal hij erven. 2. Sinte Marten stook het vuur Hebde het geen, dan haal es Ik zou me zoo gêr es wermen Al aan mijn bloote ermen. Lankt eenen mutserd of eenen schoof Of uwen tuin ') gê van den hoof. 3. Sinte Marten stook vuur, haal vuur Sinte Marten woont hier, Hy zou hem zoo gêr is wermen Met zijn bloote ermen. Geef wat, houd wat, 1) Tuin i— heg of omtuining'. 't Ander jaar weer wat. Dees jaar eenen schelling En 't ander jaar eeen penning. Of eenen mutserd of eenen schoof Of de kooien gaan uit uwen hoof. Dan moest er natuurlijk wat gegeven worden: hout, stroo, mutserd, kortom alles wat brandbaar was. Kreeg men het niet, dan nam men het maar, waar dit het gemakkelijkst te krijgen was. Het geven van centen was ook welkom; die werden bewaard en later verdeeld. Op den avond van Sint Maarten werden vervolgens de opgehaalde brandstoffen op een der voorbedoelde plaatsen op een hoop gebracht en in brand gestoken. Ieder jongen had dan bij zich eene groote, dikke strooien fakkel, die hij aan het St. Maaitensvuurke aanstookte en dan sprongen de jongens daar omheen, terwijl zij een der hiervoor vermelde liedjes zongen. In lateren tijd liet men er wel op volgen: Daar kwam een wijfke met krukken En stiet het vuurke aan stukken. Daar kwam een manneke met staken, Die wou het vuurke weer maken. Toen kwam Sint Marten met zijnen grooten teen, Die schaarde al de koolkes dicht bijeen. Daarna trokken de jongens met hunne brandende fakkels in alle richtingen over d'ekker, totdat het stroo verteerd was = de foakel op ees. De fakkelaars werden op hunnen tocht, als zij die van andere gehuchten ontmoetten, wel eens handgemeen en vuurden dan zoo tegen elkander, dat de vonken om de ooien vlogen. Ook trokken de fakkelaars soms gezamenlijk naar de grensscheiding van een naburig dorp, waar volgens afspiaak de fakkelaars van die plaats zouden staan; de pret ontaardde dan niet zelden in hevige vechtpartijen. Dikwerf gebeurde het alsdan ook, dat de fakkelaars zich de kleederen of het lichaam brandden.1) 1) Zie nog het Tijdschrift voor N. Brab. Gesch., Taal en Letterkunde III blz. 89 en Taxandria II blz. 45. In het Sint Maartensvuur is een gebruik te herkennen, dat van christelijken en niet van heidenschen oorsprong is. Men leze het leven van Sint Maarten en men kan dit volksgebruik eruit afleiden. Door om dit vuur te springen of te dansen, wilde men toonen, dat door de voorbeden van St-Martinus het vuur zijn vereerders geen letsel zou doen. Een zijner groote vereerders en levensbeschrijvers, de H. Giegorius van Tours, deelt het feit mede, waaruit men in dien tijd het gebruik van het St.-Maartensvuur afleidde. Eens ontstond brand in de kamer, waarin Sint-Maarten sliep. Door het geknetter der vlammen werd hij wakker. Het vuur, dat grootendeels vóór de deur van het vertrek woedde, versperde hem den eenigen weg om aan de vlammen te ontkomen. Te midden van dien vuurpoel wierp Sint-Maarten zich op de knieën en bad om uitkomst. Zijn gebed werd op wonderdadige wijze verhoord. De vlammen doofden van zelf en St.-Maarten ontkwam zonder eenig letsel bekomen te hebben, aan het dreigend doodsgevaar. Ook vindt men in zijne levensbeschrijving den oorsprong verklaard van den optocht met fakkels. Na den dood van SintMaarten betwistten de inwoners van Tours en die van Poitiers elkander de eer en het voorrecht het stoffelijk overschot van den grooten Heilige te mogen bezitten. Beiden bewaakten het ontzielde lichaam. Des nachts, terwijl die van Poitiers sliepen, namen de inwoners van Tours het dierbare overschot op en brachten het naar hun stad. Meer dan twee duizend geestelijken, te voren gewaarschuwd van de aankomst, trokken hen, die het H. Lichaam overbrachten, met brandende fakkels te gemoet en geleidden het H. gebeente naar de stad. SINTERKLAAS. >) Te Bergeik bestaat nog altijd het oude gebruik, dat de kinderen 1) Hanewinkel Reize II blz. 170. een schoentje, eenen klomp of korfje des avonds vóór den feestdag van dezen heilige in de ouderlijke woning plaatsen, opdat hij daarin gedurende den opvolgenden nacht eenige lekkernijen of wat speelgoed zal komen nederleggen; hoe braver zij zich hebben gedragen des te grooter verwachtingen hebben zij van zijne milddadigheid; de kinderen meenen, dat de goede heilige gedurende den nacht te paard vergezeld van zijnen knecht en voorzien van lekkers en speelgoed rondrijdt en dan door den schoorsteen of schouw het huis binnenkomt, zonder dat iemand hem hooren of althans zien kan; sommige kinderen leggen bij het zotten van hun schoentje of klomp ook wel wat hooi of ander voeder daarbij, opdat het paard van Sinterklaas eten vinde. Bij het naderen van het Sinterklaasfeest zingen de kinderen te Bergeik het volgend lied: Sinterklaas, goed, heilig man, Trek uwen besten tabberd an, Rijd er mee naar Amsterdam, Van Amsterdam naar Spanje, Appeltjes van Oranje, Peren van den hoogen boom. De gouden kroon in vieren. De meisjes gaan te bieren, üe jongens gaan te brandewijn, Daar alle mooie meisjes zijn. Sint Niklaas, kapoentje, Leg wat in mijn schoentje, Al wat er niet in en kan Leg dat dan maar achteran, Achter aan het glaaske, 'k Dank u Sint Niklaaske. In den laatsten tijd is te Bergeik ook het gebruik doordrongen dat de volwassenen elkaer met Sinterklaas surprises geven. ST. THOMAS. Tot voor enkele jaren bestond te Bergeik nog het aloude ge- bruik, dat de grootste jongens der school op den morgen van St- Thomasdag van binnen tegen de schooldeur gingen staan en weigerden den meester binnen te laten totdat hij beloofd bad de scholieren te zullen onthalen op bier. Tijdens de Protestantsche overheersching werd dit gebruik als eene superstitie beschouwd; ') de meester van het Hof weigerde daarom in 1774 zijne leerlingen op bier te tracteeren ; deze namen daarmede echter geen genoegen, omdat, zoo zeiden zij, hij tot vergoeding van het tracteeren de asch enz. kreeg, die van de school kwam; (in de school te Bergeik werd oudtijds gedurende den winter hoofdzakelijk turf (zoogenaamde klot) gebrand); door Schepenen is toen de zaak ten voordeele der scholieren beslist en den 11 April 1775 is de asch enz. der school ten hunnen bate in het openbaar verkocht; sedert dien beloofde de meester te Bergeik op St. Thomasdag een halve ton bier aan zijne leerlingen, die echter wel eens fluisterden, dat de maat daarvan hun niet meeviel ; in den namiddag van dien dag werd het bier in de school opgedronken. HOOFDSTUK XV. Bergeiksche Volksverhalen. J) DE BETOOVERDE KINDEREN. Nog niet lang geleden verhaalde een gehuwd man, te Bergeik woonachtig, dat zijn eerstgeboren kind, nadat een zeker wijfke het had aangekeken, op zeer jeugdigen leeftijd stierf en dat het 1) Hanewinkel Reize II blz. 170. 2) Zij werden met vele andere door den eersten ondergeteekende onzer reeds uitgegeven in een bundel getiteld vNoordbrabantsche sagen. Zie over het belang om de volkssproken te verzamelen een artikel in het Tijdschrift voor Noordbrab. Gesch. Taal- en Letterkunde I blz. 172 en vlgd. zoo ook was gegaan met zijn tweede kind. Toen hij zich in de geboorte van een derde kind mocht verheugen, kwam eemge weken daarna hetzelfde wijfke bij hem, vragende dat kind te zien, doch hij gaf aan de vrouw het kind niet te zien en verbood haar nog ooit in zijn huis te komen; zij was namelijk eene tooverheks. Sedert dat zij geene kinderen van hem meer aan de wieg bezocht heeft, sterven er van hem, zoo zeide hij, ook geene kinderen meer; aan haar was daarom volgens hem de dood zijner beide eerste kinderen toe te schrijven. HEIN HURKMANS EN DE KAT. Zoo dikwijls als Hein Hurkmans in de 18= eeuw van het Hof naar den Hoogen Berkt ging, zat er op het pad daarheen, hetzij hij alleen of met gezelschap was, eene groote kat. Op zekeren avond, dat dit dier weder op die plaats zat, werd zij door een van Heins gezellen geslagen en liep dadelijk weg ; doch, toen hij met zijne makkers wat verder was gegaan, zagen zij haar in eene heg zitten in de gedaante eener vrouw, die bezig was hare muts op te zetten. De kat bleek dus eene heks te zijn. DE KATTEN MET DE BOKAAL. Op een laten avond keerde eens Jan Prinsen, een moedig man, die in een gehucht van Eersel woonde, van Bergeik dooi de Bergerheide naar zijne woonplaats terug. Op een gegeven oogenblik ontwaarde hij in die heide vier katten, die daar poot aan poot dansten en zongen. Duidelijk hoorde hij haar herhaaldelijk de woorden zingen. Nichtje heeft een stiklijf aan Het is gestikt met zijde. Toen de katten met dat dansen en zingen gedaan hadden, lieten zij onder elkaar eene zilveren bokaal rondgaan, waaruit zij beurtelings dronken. Daarop bood een harerhem de beker aan met uitnoo- diging om er ook uit te drinken. Hij nam dien aan, doch weigerde er iets uit te gebruiken. Hij ging er mede huiswaarts en sprak heengaande aan de katten nog een heilwensch toe, waarop zij schielijk verdwenen. Thuis gekomen zijnde, zag hij, dat in de bokaal de naam van eene jufvrouw, te Steensel wonende, gegraveerd was en hij besloot daarom die aan haar terug te bezorgen. Toen hij daarna aan hare woning aan de dienstbode vroeg om haar eens te kunnen spreken, gaf deze hem ten antwoord, dat hare meesteres hem niet kon ontvangen, omdat zij ziek te bed lag; doch zoodra had zij niet zijne stem herkend of zij riep Prinsen binnen en nam van hem de bokaal in ontvangst onder belofte van niet te zullen zeggen van wie hij die gekregen had, zooals door hem aan de katten beloofd was. DE KATTEN VAN BERGEIK. Bij den molen, staande aan den weg van het Hof naar het Loo, is eene plaats, waar alle nachten de heksen in de gedaante van katten bijeenkomen. Op den Heksenberg, die nabij het Eind stond, doch thans geslecht is, had vroeger eene zelfde bijeenkomst plaats. DE DUITSCHE HEKS. Zeker Teut uit de Broekstraat te Bergeik zeide eens tegen de vrouw van zijnen kostbaas in Duitschland, dat hij buitengewoon nieuwsgierig was naar den toestand van zijn gezin en zijne vrouw. De Duitsche vrouw antwoordde den nieuwsgierigen man tot zijne verbazing, dat zij te Bergeik goed bekend was; er dikwijls de avondvreugde ') onder den molen had bijgewoond; dat zijne vrouw van twee zonen in het kraambed lag en dat alles wel bij hem 1) Onder avondvreugde verstond men eertijds te Bergeik de pret, die de heksen, in de gedaante van katten, gedurende liet late avonduur op hare bijeenkomsten smaakten. Zij hadden daarvoor, volgens de sage, vaste plaatsen, alwaar zij zich vermaakten met te springen, miauwen, lollen, kermen enz. thuis was. Tot bewijs van de waarheid harer mededeeling, liet, zij hem een mesje zien, dat zij uit zijn huis te Bergeik had medegebracht. Nu bleek het hem klaar, dat zij tot de heksen behoorde, die bij gezegden molen hare bijeenkomsten houden , hij durfde daarom niet langer meer in den kost te blijven; bracht aanstonds zijn pak koopwaren naar een ander kosthuis en ging des anderen daags op reis naar Bergeik. Toen hij daar in zijne woning was gekomen bevond hij er alles zooals de vrouw van zijnen vroegeren kostbaas hem had medegedeeld en bleek het, dat zij in de gedaante eener kat in zijn huis was geweest, aldaar op de tafel was gesprongen en het mesje er van af had geworpen, alsmede, dat toen zijne huisgenooten dit voorwerp wilden oprapen, zoowel de kat als het mesje verdwenen waren. Er zijn lieden te Bergeik, die zoowel den naam van dezen Teut als het jaar der 18e eeuw, waarin deze gebeurtenis zou hebben plaats gehad, weten te noemen. DE SPREKENDE KAT. M. van Otten en P. Hoeks gingen eens op een laten avond over den weg, die het Voorste met het Middelste Loo verbindt, toen zij aldaar eene kat op de leuning van een vonder zagen zitten. Een dezer jongelieden sloeg de kat er af, waardooi zij in het stroompje tuimelde, doch zij sprong er uit en ging wedei op de leuning zitten; hij sloeg haar toen nog eens daarvan af, waardoor zij wederom in het water viel, doch dadelijk was zij weder op de leuning en zeide toen tot hem: „Nu nog eens!.... Geen der beide jongens durfde haar toen nog iets te doen, want zij wisten nu, dat zij eene heks was. DE SPREKENDE KAT OP EEN DRAAIBOOM. In het begin der 19e eeuw kwam Hein Jansen, die langen tijd als Teut in Duitschland gereisd had, maar toen weder op het Middelste Loo woonde, op een laten avond van zijn meisje en passeerde bij die gelegenheid eene weide onder Luiksgestel. Tot zijne verbazing zag hij daar op dat oogenblik eene kat op den draaiboom zitten. Hij riep er tegen: Poeske, hoe zit ge daar? en toen het dier daarop antwoordde: „Maar Hein Jansen, waar vraagt ge me naar!", werd hij zoo bang, dat hij ter nauwernood zijnen weg kon vervolgen. DE HEKSENDE KAT OP DEN WEEBOSCH. Bij zekeren Brouwers op het gehucht de Weebosch stierven gewoonlijk de jonge kalveren. De huisgenooten en anderen meenden vast en zeker, dat de eene of andere heks daarvan de schuld was; dit was ook zoo, zooals weldra bleek, want toen eens op een laten avond zijne vrouw hun kind zat te reinigen, zag zij eene groote kat met lange snorren door het woonvertrek den stal insluipen en vond zij daarin den volgenden morgen alweder een nuchter kalf dood. Wegens dit geval durfden de kinderen van dezen boer niet meer in het ouderlijk huis te verblijven; eene dochter liep reeds daags nadat de kat gezien was, weg, zonder dat hare ouders het wisten en kort daarna vertrok een zoon zonder dat nien nog ooit iets van hem vernomen heeft. VAN EENE TOOVERHEKS VERLOST. Op den Treurenberg te Bergeik werd in het begin der 19e eeuw de vrouw des huizes door eene, haar goed bekende tooverheks geweldig geplaagd. Een vertrouwd persoon uit de gemeente ried haar toen aan eene vreemde kat, die in huis placht te komen, er uit te jagen zoodra ze er weder zou gekomen zijn. De kat kwam er weldra terug doch werd ingevolge deze raadgeving zoo onbarmhartig met een dikken knuppel geslagen, dat ze door het schuur- of mozegat naar buiten vluchtte en het niet meer waagde in dit huis te komen. Van toen af was ook de vrouw van alle kwellingen bevrijd. 27 EEN DANSENDE HAAS. Op zekeren avond ging een man, die in het Eind woonde, door den weg van de Broekstraat naar het dorp (Bergeik.) Eensklaps zag hij toen een haas voor hem in de straat op zijne achterste pooten staan dansen en springen. De man joeg het dier met zijn stok weg doch telkens nadat hij dit had gedaan kwam de haas weder voor hem staan en herhaalde hetzelfde spel. Verschrikt sloeg toen de man een zijpad in. EEN KETTINGHOND. Op een laten avond vergezelde Jan Michiel Retz, gewoonlijk Rits genaamd, een geboren Duitscher, die zich te Bergeik als kleermaker had gevestigd, eene jonge dochter, die tijdelijk te Westerhoven verblijf hield. Nauwelijks waren zij op het grondgebied van dit laatste dorp gekomen of zij meenden ter linkerzijde van den weg eenen hond gewaar te worden. Retz trok ei met zijn stok op af, ofschoon de jonge dochter hem verzocht had dit niet te doen ; dadelijk hoorden zij een allervreeselijkst gerammel van een kettinghond, zonder dat zij daarvan iets konden zien. Retz ging daarop nog verder den gewaanden hond achterna doch hij vond niets anders dan een schaap, dat tegen den eikenwal vreedzaam stond te grazen. Hij keerde toen terug naar de plaats, waar hij zijne gezellin had verlaten en vond haar daar van schrik bewusteloos op den grond liggen; het duurde nog lang voor en aleer zij haar bewustzijn terugkreeg. Verschillende personen vertellen op bedoelde plaats soortgelijke ontmoetingen te hebben gehad. HET ONBEVREESDE SPOOK. Genoemde Retz, die een braaf man was, werkte in het jaar 1827 bij iemand op het Loo en bleef daar tot middernacht praten. Wegens het late uur wilde men hem daar laten overnachten doch hij verkoos naar het dorp (Bergeik) terug te keeren. Voor en aleer Retz buiten de huizen van het Loo was, hoorde hij boven zijn hoofd een helder gefluit en kort daarna ook menschen zonder ze te zien. Verder ontwaarde hij op den Molenweg een spook, dat altoos voor hem uit zweefde zonder den grond te raken; hij ging toen den Molenakker op, doch ook daar was het spook vóór hem; het belette hem verder te gaan ondanks dat hij gedurende langen tijd met zijn stok trachtte het weg te jagen. Toen hem dit niet mocht gelukken, keerde hij buiten zich zeiven van schrik naar het Loo terug en maakte volgaarne gebruik van de uitnoodiging om er te overnachten. Nog lang daarna was hij bijna zinneloos van angst. HET SPINNENDE SPOOK TE BERGEIK. Nog niet lang geleden liep van het Voorste Loo een voetpad naar den Lagen Berkt, waar het bij een weiland eenen eikenwal of hegge doorsneed. Op dit kruispunt moet het vreeselijk gespookt hebben gehad, want velen konden des nachts deze plek niet voorbijgaan zonder eene beweging of een vreemdsoortig geluid van heksen en geesten te hooren. Niemand zag echter ooit een dezer lawaaimakers, behalve dat eens Cornelis Volders, die nog niet lang geleden te Bergeik op hoogen leeftijd is overleden, op een laten avond eene vrouw tegen bedoelden eikenwal zag zitten, bezig zijnde met te spinnen. Zij sprak geen woord en Volders had den moed niet haar aan te spreken maar liep erg ontsteld naar huis. SPOKERIJEN OP DEN HONDSKLINK. ') Er zijn weinig plaatsen in Kempenland, die wegens spokerijen en andere verschijningen zoo gevreesd werden als de onder Hongarije gelegen Hondsklink. 1) Zie hierover ook Tijdschrift voor Noordbrab. Gesch. Taal- en Letterkunde III blz. 53. Een groote eeuw geleden gingen drie jonge lieden, die op den Lagen Berkt woonden, eens des nachts over den Hondsklink, toen zij daar een vrouwmensch, met eene falie omhangen, ontmoetten. Een hunner, genoemde Cornelis Volders, had den moed de falie dezer vrouw, die niet sprak, van haar gezicht te trekken, en toen kregen zij van haar twee rood gloeiende oogen te zien, die zoo vonkelden, dat zij door zoo een hevigen schrik bevangen werden, dat zij ijlings wegvluchtten. Volders sprong daarbij, zoo placht hij althans te beweren, over het driejarig houtgewas eener hegge. EEN GEDROCHT ZONDER KOP EN POOTEN. Hannes Hurkmans te Bergeik, die gedurende eene lange reeks van jaren steeds bereid was om het vee van allerlei kwalen en ongemakken te genezen en die vooral om die reden dag en nacht op pad was, verklaart nog nooit zoo ontsteld te zijn geweest, als toen hij op zekeren avond van omstreeks het jaar 1840 van de Broekstraat naar het Hof terugkeerde. Bij die gelegenheid hoorde hij in de zoogenaamde Hoolstraat een zeer vreemdsoortig steunen en hijgen; ofschoon hij zich met een knuppel wapende, dien hij uit de hegge sneed, durfde hij niet naar het wezen te gaan, dat zulk een anstig geluid deed hooren, dat hij niet anders dacht dan dat het een vervaarlijk spook was. Hij verliet daarom de Hoolstraat en stapte erg benauwd door de hegge over den daaraan gelegen akker, daar waar het Kerkpad begint, zuidwaarts van den akker, die van ouds de Schansenakkei geheeten wordt. Hoe groot was toen niet zijne veibazing, toen hij daarbij juist op het spook uitkwam, dat hij meende door het maken van den omweg ontweken te hebben. Het lag op eerstbedoelden akker en was een ijselijk steunend en hijgend wangedrocht ter grootte van een paard en had noch kop noch pooten. Op dit gezicht zette Hurkmans liet op oen loopen en kwam meer dood dan levend in de toenmalige herbeig het Hof van Holland aan, alwaar hij een borrel dronk om van de schrik te bekomen. Doch er verliepen wel zeven jaren voor en aleer hij het waagde te gaan langs de plaats, waar hij het wangedrocht had aangetroffen, en waar ook vele andere personen beweerden eene vreemdsoortige ontmoeting gehad te hebben. EEN SPOKENDE HOND TE BERGEIK. Geen spook te Bergeik schijnt in de eerste helft der 19e eeuw zoo menigmaal ontmoet te zijn als dat hetwelk tusschen het dorp en de Broekstraat of wel aan het ten Noorden van dit gehucht loopend voetpad des nachts de voorbijgangers verschrikte. Moesten al de gevallen, die er mede plaats hadden, medegedeeld worden, gewis zou het verhaal te lang worden. Daarom zullen wij er maar van enkele spreken. Eens kwam iemand des nachts aan de Zandkuilen, die reeds sedert vele jaren een eikenbosch zijn en zag daar het spook. Uit angst daarvoor ging hij toen naar Willem Schippers in de Broekstraat, die op een afstand van een paar minuten tegenover deze plaats woonde en verzocht hij dezen te willen opstaan en met hem mede te gaan. Deze gaf aan zijn verlangen gevolg en ging met hem naar de gevreesde plaats en zelfs een goed eind verder. Geen spook meer ziende ging hij daarop alleen dorpwaarts en Schippers naar diens woning. Tot zijne ontsteltenis zag deze laatste toen eene gedaante als van eenen hond over den grond zweven vóór en bezijden hem, zonder hem te verlaten. Eerst bij diens woning zag hij het spook hem over de straat voorbijaan en te zelfder tijd hoorde hij eene geweldige beweging in de eikenboomen, die daar aan de overzijde der straat stonden; het was een duivelsch rumoer, dat geen mensch kon navertellen. Schippers, die altijd bereid gevonden werd, om menschen, als het donker was, naar huis te brengen, heeft zulks na dezen nacht niet meer durven doen. Goris Hendriks en Francis Daris, bijgenaamd de Trom, omdat hij eenigen tijd tamboer van de Schut was geweest, die zeer veel samen uitgingen om fissen of bunsings te vangen, gingen op zekeren avond van het Loo naar hunne woningen terug. Nabij het zoogenaamd Kapelleboomke zag Goris, die met den helm geboren was, toen een zeer grooten hond hen tegemoetkomen. Goris deelde zulks ontsteld aan zijnen makker mede, doch deze, die niet met een helm ter wereld was gekomen, kon den hond niet bespeuren. Dit was gelukkig voor dit dier, want Daris had reeds zijn mes uit de scheede getrokken om het te steken. De hond, die dit gemerkt had, ging daarom eene andere richting in en wel eerst bezijden en daarna achter de beide gezellen; toen dezen het Kerkpad opgingen, sloeg de hond de gewone straat in. Dit alles was niets buitengewoons, doch wel dat de hond een gansch spookachtig voorkomen had en daarbij nog vreeselijk brulde, wat Daris maar al te goed hoorde. Daris, die op het Eikereind gewoond heeft, had meer ontmoetingen met spoken; zoo zag hij er eens een op de Kept, dat er zoo vervaarlijk uitzag, dat hij steeds huiverde als hij er iets van vertelde. Hoe dit spook er uitzag, heeft hij nooit willen zeggen. Arnold van der Meijden hield eens met eenen buurman des nachts de wacht en rustte wat tegen den eikenwal, niet ver van de plaats, waar het spook zijn schuilhoek scheen te hebben, toen de buurman, die naast hem stond, hem zeide, dat hij het zag aankomen. Onmiddellijk daarop ging het vlak voor hen door, zoodat zij het goed konden onderscheiden. Het bleek toen te zijn een grijze hond zonder pooten, die over den grond zweefde. Hoewel vol angst gingen zij het daarop na tot aan de eerste huizen van het dorp, totdat het daar den Molenweg insloeg. G. Aarts en vele andere personen zijn door dit spook een goed eind weegs vergezeld geworden. Geen hunner deed het kwaad, doch het joeg hun een verschrikkelijken angst op het lijf. DE KABOUTERMANNEKENS. In het midden der 18e eeuw woonden nog Kaboutermannekens op enkele plaatsen van Bergeik. In den Kattenberg, staande niet ver van gemelden molen en waarop in vroegere tijden de katten hare vergaderingen en danspartijen hielden, hadden de Kaboutermannekens hunne holen geboord, waarin zij jaar in jaar uit hun verblijf hielden. Zij kwamen er desniettemin wel uit, vooral des avonds en gingen dan in het een of ander nabij gelegen huis voor deszelfs bewoners bakken, schuren, dorschen of eenig ander werk verrichten, zonder dat de menschen het zagen. De grootste merkwaardigheid, die de ouden van dagen van dezen mannekens wisten te vertellen, was dat zij hun vuur altijd tegen de graanmijten in de schuren aanlegden zonder dat die mijten in brand geraakten. Een troep van die dwergen, want de Kaboutermannekens waren zeer klein, had eene onderaardsche woning in den tuin of in de nabijheid der GrootePostelsche hoeve, welke, als meergezegd, voor het oudste huis van Bergeik doorgaat en thans door de kinderen Ant. Dekkers wordt bezeten; deze mannekens kwamen dikwijls op die hoeve om keukengereedschap te leenen of spijs en drank te bekomen; kregen zij het gevraagde niet, dan ging het werk op de hoeve den geheelen dag niet vooruit, hei kwaad was er gelijk mee gemoeid, zooals men te Bergeik pleegt te zeggen en men ondervond op de hoeve allerhande onaangenaamheden, doch gaf men hun wat zij vroegen, hetgeen bijna altijd geschiedde, dan ging alles naar wensch en dan kwamen de Kaboutermannekens 's nachts bij de gevers bakken, schuren, dorschen enz.; zij wilden daarin niet bespied zijn, zoodat, toen eens iemand door het sleutelgat van eene der deuren der hoeve keek om hunnen arbeid te begluren, een dier ventjes, zoodra het den nieuwsgierige ontwaard had. in hunne eigenaardige taal riep: „steekt hem de oogen uitde nieuwsgierige, die nog niets gezien had, maakte dadelijk, dat hij weg kwam, echter, naar men zegt, met verlies van het rechteroog, dat hij naar het sleutelgat gericht had. Een vrouwke, met name Grietje, was met dezen troep Kabouters het best bekend, want het was gewoonlijk aan haar, dat zij om giften vroegen. 1699 bij Hunne Hoogmogenden indiende, o. a. over de paapsche stoutigheid der inwoners van Bergeik om voor hare lycken te dragen een crucifix met doeck bewonden en kruyssen op hare graven te stellen en daerop de se woorden: bidt voor de ziele. ') Evenals op verschillende andere plaatsen der Meierij het geval was, bestond oudtijds te Bergeik het gebruik, dat de lijken niet anders dan over eenen bepaalden weg naar hunne laatste rustplaats gedragen werden; van daar dat in eene Schepenakte van Bergeik van 1631 gesproken wordt van den lijckwech bij de kerk. Ook vond men zooals, overal elders in Kempenland, voor het begin der 19e eeuw op het kerkhof te Bergeik een knekelhuis, waarin men bewaarde de beenderen, die in een oud graf gevonden werden, wanneer daarvan opnieuw gebruik werd gemaakt. Volgens de dorpsrekening kwam in 1749 op het kerkhof een nieuw kneekelhuisje; in het begin der 19e eeuw schijnt het afgebroken te zijn, want sedert dien treft men op het kerkhof geen knekelhuis meer aan. Na de overgave der oude parochiekerk aan de Katholieken schijnen geene lijken meer in de kerk begraven te zijn en werden zij alleen op voormeld kerkhof ter aarde besteld. De Protestanten kregen toen een stuk van dat kerkhof om er hunne dooden te begraven; dit deden zij tot 1832, als wanneer hunne dooden tusschen die der Katholieken op gezegd kerkhof werden ter aarde besteld, hetwelk duurde tot 1863, toen de Protestanten eene eigene begraafplaats openden aan het Keulsche pad te Bergeik. In 1830 was door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant om gezondheidsredenen verboden nog verder op het oude kerkhof te doen begraven; de gemeente Bergeik legde daarom in dat jaar in de Molenakkers voor de bewoners van het Hof, en nabij de oude Lookerk voor de bewoners van het Loo eene begraafplaats aan. Niemand wilde echter zijne dooden laten begraven op het kerkhof in de Molenakkers en daarom werden van af 1830 ge- 2) Zie deze klacht, waarin veel merkwaardigs voorkomt, bij Houben Geschied, van Eindhoven II bh. 152 en vlgd. durende een paar jaren de dooden van het Hof begraven op het kerkhof van het Loo, dat in dat jaar aan de kerk van dat gehucht voor de lijken van zijne bewoners was aangelegd, met uitzondering van een paar lijken, die men ter sluik op het oude kerkhof ter aarde bestelde; dit gebeurde o. a. op 3 Dec. 1830 met het lijk van Allegonda Colion, ') dat in allerliaast door hare buren en de leden van het gilde van het H. Sacrament, waartoe haar man behoorde, op het oude kerkhof werd begraven. Wegens dit feit werd tegen Adr. Loomans, den hoofdman Yan gezegd gilde, door den burgemeester van Galen procesverbaal opgemaakt; of daarop eene veroordeeling volgde, is onbekend. In 1831 deden de Protestanten hetzelfde met het lijk van Thomas van der Nieupoort, een Amsterdamsch vrijwilliger bij de Koninklijke Jagers, die te Bergeik was overleden.ï) Daarna is nog in 1832 ter sluik op het oude kerkhof het lijk van vrouw van Gerwen door de Katholieken ter aarde besteld. Wegens de groote ontevredenheid, die bij de bevolking van het Hof over het sluiten van het oude kerkhof bestond, is in 1832 weder toegestaan om aldaar te begraven en werd de begraafplaats op de Molenakkers, alwaar niemand begraven was, opgeheven. Het oude kerkhof om de oude parochiekerk werd daarna in 1835 vergroot met een lap gronds, die ten zuiden van het priesterkoor der oude parochiekerk en tegen het oude kerkhof aan ligt en daar is nu de tegenwoordige R. K. begraafplaats van het Hof. De begraafplaats aan de kerk van het Loo werd in 1863 door eene andere vervangen, toen de nieuwe kerk van dat gehucht gebouwd was. Ingevolge de begrafeniswet van 1869 heeft de gemeente Bergeik nog eene algemeene begraafplaats nabij de Bijstervelden aangelegd, waarop tot nu toe nog niemand begraven is. 1) Zij was de dochter van den varkenskoopman Jan Collon, die bij Luik geboren werd en zich te Bergeik metterwoon vestigde ; den 18 April 1759 verdronk hij met Arnoldus Heesemans uit Luiksgestel vóór Willemstad bij het overvaren van het Hollandsch Diep. 2) Men zie over hem J. de Bosch Kemper Geschied, van Nederland na 1830 I blz. 52. Volgens oud gebruik geschiedde te Bergeik tot 1858 het maken van graven voor en het ter aarde bestellen van lijken door de buren van den overledene; in dat jaar is hierin in zooverre eene verandering gekomen, dat het delven der graven sedeit dien geschiedt door daartoe aangestelde grafmakers. ') 1) Het zijn te Bergeik ook dc buren, die bij den stervende en bij het lijk komen bidden en die de klok luiden bij iemands overlijden en bij diens begrafenis. Buurmeisjes zijn het, die daar de lijken der kinderen en ongehuwden opsieren door hun eenen krans van palmtakjes, soms ook wel van bloemen, op het hoofd tte zetten ; zij sieren mede de graven van deze personen op met palmtakjes en bloemen; tot het doen van al deze versieringen komen zij daags vóór de begrafenis in het sterfhuis bijeen, alwaar zij ze dan in orde brengen onder veel gebabbel. (Taxandria VI blz. 79). VERBETERINGEN EN BIJVOEGINGEN. Blz. 8 reg. 18 v. b. staat alsvoor; lees alsvoren. » » » 5 „ o. „ hiervoor; „ hiervoren. » 10, 11, 12 en 15 „ buurtschap; „ buurschap. » reg. 7 v. b. „ geöerd; „ vereerd. " » v 20 „ „ „ buurtschappen; lees buurschappen. » 1' v 5 » » » komen; lees geraken. » » D 14 „ „ „ in; „ van. » » » 20 „ B „ hinder; „ last. » » » ^ i, om; dit weg te laten. » 18 » 4 „ b. „ van wege; tees door. » 61 » W „ , Het aldaar verhaalde van Driek Rits, gebeurde niet in eene herberg, maar in zijne woning, tijdens dat hij aldaar aan den haard zat. » 70 * I5 » „ staat grievel; lees griesel. » '2 » 7„o. „ hunne; „ hunnen. » 112 » 5 n o. „ van af; „ sedert. » 1^4 » ' n °. achter het woord noodig in te lasschen de woorden: behalve die der Hooge Regeering. » 161 » 12,o. staat verkocht; lees verkochten. Pastoors te Bergeik : , ° Bladz. Vóór 1648 938 Van 1648—1798 313 Van 1798—1846 344 Van het Hof van af 1846 347 „ „ Loo „ „ 1846 34Q Pastoriën : Van het* Hof 347 Van het Loo 3Q7 Van de Hervormden 3^2 Predikanten: Namen der Predikanten te Bergeik .... 285 en 352 Reglement op de Predikanten 252 Procesrecht te Bergeik Procureurs te Bergeik U3 R. Raadhuis te Bergeik m Regeering van de gemeente Bergeik: Regeering vóór 1795 Reglement op de regeering van het dorp Bergeik van 19 Februari 1663 Regeering van de gemeente Bergeik na 1795. . . . 190 Reglement op de Politieke Reformatie 114 s. Secretarissen bij de Dingbank te Bergeik 124 Schansen te Bergeik. . 10 Schepenen in de Dingbank te Bergeik 93 Schoolmeesters te Bergeik kunnen schepenen zijn 122 Schouten over Bergeik Schutters van Bergeik 17g Schutterijen van Bergeik Straf tegen de boomschenders H T. Bladz. Taaleigen te Bergeik 67 Teuten 71 Tienden, geestelijke te Bergeik 280 u. Ursulinnen te Bergeik 203 V. Valkeniers 77 Volksverhalen van Bergeik 413 Vorsters bij de Dingbank te Bergeik 136 Vroedvrouwen 168 w. Wapen van Bergeik 192 Weebosch, gehucht de . 15 Willems Pieters 357 Wijers te Bergeik 64 z. Zetters te Bergeik 147 Zoenbrieven 85 door de meisjes opgehaalde werd nog denzelfden dag door hen gezamenlijk verteerd. Ook dit oude gebruik bestaat thans te Bergeik niet meer, behalve dat somtijds op den tweeden Pinksterdag in het gehucht de Weebosch de meisjes, die hunne eerste H. Communie gedaan hebben, elk met eenen korf in de hand, met de Pinksterbloem, die daar nog op voorschreven wijze is getooid, van huis tot huis gaan om al zingende centen of eieren op te halen, die zij vervolgens onder elkaar verdeelen of versnoepen. Het liedje, dat zij zingen, luidt aldus : Hier is de firma (') Pinksterbloem. Van waar komt zij gegangen? Dit liedje is denkelijk eene verbastering van het volgend, dat men op Pinkstermaandag in het naburige Luiksgestel pleegt te zingen: Hier is de ievérige Pinksterbloem, Van waar komt zij gegangen? Met twep roosjes in haar hand, Met opgeblazen wangen. Pinksterblom Keer u eens om, Keer u eens om Gods zangen. De Pinksterbloem keert zich dan eenmaal in het rond, waarop de zangsters vervolgen: De Pinksterbloem is opgestaan, Zij is van hier naar huis gegaan, Slapen zonder zorgen, Van den avond tot den morgen. Pinksterblom Keer u eens om, Keer u eens om Gods zangen Pinksterhaan, wat zijt gij schoon, Boven op uw gouden kroon, Die kroon van goud, drie goude, 1) Dit woord is wellicht eene verbastering van prima. EEN VRIEND DER KABOUTERMANNEKENS. Jan van de Vorst was Teut in menschenhaar in Duitschland en bouwde te Bergeik ter plaatse, waar het Middelste Loo begint, een goed huis, dat later tot uithangbord heeft gekregen: de Bonte Os. Behalve het beroep van herbergier oefende hij daarin het landbouwbedrijf uit en hield er soms meid en knecht; konden dezen het huiswerk niet af dan ging van de Vorst wel eens naaide Bergerheide om de hulp der aldaar wonende Kaboutermannekens in te roepen; zij lieten dan nooit na om den volgenden nacht aan zijn verzoek te voldoen en kwamen dan in zijn huis of schuur het noodige werk verrichten. Van de Vorst, die in 1799 op ruim 90 jarigen leeftijd overleed, heeft dit herhaaldelijk aan zijne kinderen, kleinkinderen enz. verteld. LIJKSTATIES. Eens zag Nol van der Meijden te Bergeik des nachts aan den schutsboom in het Eikereind eenige mannen, elk met een zwarten rouwmantel omhangen, achter elkaar door de straat den weg naar het kerkhof opgaan. Nu liep hij ijlings over het pad, dat bij den schutsboom begint en bij de oude parochiekerk uitkomt, ten einde de lijkstatie vooruit te zijn, want hij dacht zeker ze daar weder te zien, doch tot zijne verwondering gebeurde het niet. Groot is het getal van hen, die meenden zulk eene lijkstatie, altijd zonder lijk of doodskist, ontmoet te hebben, doch het waren steeds lieden, die met den helm geboren werden, want de anderen zagen ze niet. Eene zoodanige lijkstatie beschouwde men als het voorteeken van iemands naderenden dood. Men noemde daarom dergelijk voorteeken te Bergeik een voorbooike (elders een voorbeuke.) Te Bergeik treft men thans nog lieden aan, die meenen des nachts eene lijkstatie te hebben zien voorbijgaan. Zij noemen dat eenen rouw ontmoeten. SPOKENDE BERKENBOOMEN. Weinig lieden te Bergeik zagen zooveel lij kstaties zonderlijken, spokerijen, alsmede heksen enz. als Goris Hendriks; hij was dan ook met den helm geboren ; zulke menschen zien dergelijke zaken, terwijl anderen die niet zien, zelfs als dezen hen vergezellen en door hen daarop opmerkzaam worden gemaakt. Zoo zag Hendriks o. a. het nederbuigen der berkenboomen van boven tot aan den grond toe; dit nam hij eens geheel onverwacht bij geheel stil weder waar, toen hij eene spookplaats voorbij ging, waar berkenboomen stonden. DE SPOORWAGEN. Op de plaats, waar thans de pastorie der Hervormde kerk te Bergeik staat, stond tot het jaar 1838 een groot en oud huis, dat in de 18e eeuw bewoond werd door den toenmaligen secretaris van Beverwijk. Deze had, zooals wij reeds zagen, de gemeente Bergeik, tijdens dat hij haar secretaris was. aanmerkelijk benadeeld. Na zijnen dood vertoonde hij zich nog gedurig in zijn huis, terwijl het daar ook nog nu en dan op andere wijze spookte. Het wonderlijkste was, dat na zijn dood een wagen, die meestal bliksemsnel uit den Berg, d. i. uit de richting van Eersel, kwam aangereden, schier onzichtbaar eerst door de poort, die'nabij bedoeld huis stond en vervolgens door den grooten, aan dit huis gebouwden stal reed en zich dan op hetzelfde oogenblik op den ruimen zolder van het huis bevond, waarna men dan aldaar een rijden en rammelen hoorde als ware de geheele hel losgelaten. * * « Bovenstaande verhalen zijn door den eersten ondergeteekende onzer uit den mond des volks opgeteekend in een tijd, toen nog voor een deel waar was wat Hanewinkel in zijne Reize II blz. 220 van Bergeik zeide : dat is het middelpunt van bygeloof en spookerijen. Thans is dat bijgeloof te Bergeik zoo goed als geheel verdwenen en gelooft er bijna niemand meer aan spoken, heksen of wat dies meer zij. HOOFDSTUK XVI. De voorchristelijke begraafplaats. Evenals men te Riethoven, Veldhoven, Steensel, Knegsel, Oerle, Wintelre, Hapert en Luiksgestel in de heiden begraafplaatsen aantreft der Taxandren, een volk, dat tot den grooten stam der Franken gerekend werd en reeds vóór de invoering van het Christendom voorzegde plaatsen bewoonde, vindt men ook in de Bergerheide onder Bergeik, tusschen den Hoogen Berkt, de Paal en het Hemelrijk, eene begraafplaats van die oudste bewoners dezer streek. Zij werd door den eerstgenoemden onzer uitvoerig beschreven in het Ie en He Dl. van de Bijdragen tot de geschiedenis enz. der provincie Noord-Braband van Dr. C. R. Hermans en wij kunnen om die reden hier ter plaatse daarover zeer kort zijn en met het volgende volstaan. Deze begraafplaats bestaat uit ongeveer honderd grafheuvels, gelegen nagenoeg in de richting van het Z. W. naar het N. O. op eenen onregelmatigen afstand van elkaar; de omvangrijkste dezer heuvels zijn de Kattenberg en de drie bij elkander gelegen heuvels genaamd de Driebergen; de grootste hoogte dezer heuvels is twee meters; de laagste der heuvels zijn thans door het gedurig afhakken van heideplaggen met den grond bijna gelijk. Bij het graven in deze heuvels zijn in den loop der 19e eeuw te voorschijn gekomen beenderen, houtskool, asch, alsmede velschillende leemen urnen, waarin zich nog kleine stukjes been bevonden. Afbeeldingen van deze urnen komen voor in Noordbrabants Oudheden van Dr. C. R. Hermans, die ze daarin ook beschreven heeft op blz. 74 en vlgd. HOOFDSTUK XVII. De Kerkhoven. Het oudste Christelijke Kerkhof van Bergeik lag rondom de oude parochiekerk. Hierop werden gedurende eeuwen begraven al de lijken van hen, die te Bergeik stierven, behalve die, welke in de oude parochiekerk ter aarde besteld werden, wat wel alleen met de lijken der aanzienlijken het geval zal zijn geweest. De lijken, met uitzondering van die der R. Kath. priesters, werden op het kerkhof in dier voege in de graven nedergelaten, dat hunne voeten naar het Oosten gekeerd waren; dit stond in verband met de leer der Katholieke Kerk omtrent de opstanding en beteekende, dat de overledene hoop had op eene zalige opstanding '). Boven sommige graven plaatste men steenen kruisen; een daarvan, dat waarschijnlijk uit de 16e eeuw was en in Gothieke letters tot opschrift had: „Jan Quackeler", stond nog tot op het laatst der 18e eeuw op dit kerkhof; toen werd het daarvan afgenomen om te dienen tot stoep van het schoolhuis van het Hof; het bleef daar echter niet lang liggen, want kort daarna legde men het, zooals hiervoor reeds is gezegd, onder den stoep voor de achterdeur der in 1838 afgebroken woning van den secretaris van Beverwijk teneinde de spokerijen te doen ophouden, welke naar de meening van bijgeloovige lieden in dat huis plaats hadden. Toen de oude parochiekerk met haren doodenakker in de handen der Hervormden kwam, werden de Katholieken nog altijd op dit kerkhof begraven, want zij hadden geen ander en mochten ook geen ander hebben. De godsdienstige plechtigheden der Kathol, kerk waren sedert dien bij de begrafenissen verboden en ook mochten er geene kruisen meer op de graven geplaatst worden. Voor zooverre het mogelijk was, stoorden de Katholieken van Bergeik zich evenwel niet aan deze verbodsbepaling; van daar de klacht, welke de Classis van Peel- en Kempenland in 1) Taxandria IV, blz. 71. ALPHABETISCH REGISTER OP DE NAMEN VAN Familiën, Personen, Plaatsen en Zaken, A. i . • Bladz. Abtshuizing te Bergeik 263 B. Bedeljagers te Bergeik Begraafplaatsen te Bergeik 426 Belastingen te Bergeik Bergeik, Arnoldus van 356 Bergeik, Simon van Berkt, gehucht 13 Beverwijk, Johan van, als dorpssecretaris van Bergeik . . . 172 Bevolking van Bergeik 66 Bodem van Bergeik Bokkenrijders te Bergeik I87 Bornbergen . . - 357 Broek, Hans van den, aangesteld tot Vorster van Bergeik . 138 Broekstraat Burgemeesters van Bergeik (belastinginners) ...... 147 » n „ (hoofden der gemeente) .... 191 c. Bladz. Cantorij te Bergeik 242 Cocx, Henricus Janszoon 355 Cocx, R., aangesteld tot secretaris der Dingbank van Bergeik. 125 Communale gronden van Bergeik 54 Corporeele vergadering te Bergeik 144 Costuymen van Bergeik 101 D Daehne, J. Chr. W. von, Secretaris van. Bergeik 131 Dingbank te Bergeik 81 E. Eikereind, gehucht 10 Elengoed te Bergeik 1-9 F. Fabrieken te Bergeik 80 Familiën: Bacx 20 < Beverwijk, van 360 Bijnen 221 Broeckhoven, van ^3 Dullaart Klmpt, van Esch, van Fabrie 260 Hanewinkel ^89 ooe Meeuwen, van Pol, van der Proveur Ramaer Raupp 377 Wachtelaar 3^ Waterbeek 3^ Wychmans G. Bladz. Galen, A. van, Substituut-Secretaris van Bergeik 135 Gebruiken oude te Bergeik Gehuchten, van Bergeik g Gemeenterekeningen van Bergeik 165 Geneesheeren te Bergeik . 377 Geschiedenis van Bergeik 16 Geuze Els 259 Gilden te Bergeik 333 H. Hanevvinkel, Steph 290 Heerdgangen van Bergeik 10 Hervormden te Bergeik Hof het I. Israëlieten te Bergeik J- Janssen, Leonardus K. Kapel te de Weebosch Kapelanen te Bergeik : Vóór 1648 241 Van 1648—1798 316 Van 1798—1846 345 Van het Hof van af 1862 343 Kasteel te de Lind 205 Kasteel op de Maai 12 Kerken: Kerk op het Hof: Bouw t 027 Kapellen 233 Bladz. Klokken. 285 Koorstoelen 234 Aan de Hervormden 249 Genaast door de Katholieken 318 Onderhoud door de tiendheffeis 276 Restauratie na de naasting 343 Toren 236 Heikerk de 295 Schuurkerk op het Loo 304 Hof 298 i) » » Kerk der Hervormden na 1812 351 Klokhuis te Bergeik 274 L. Logementen te Bergeik 79 Loo, gehucht het 1^ Luihuis te Bergeik 274 M. Maagzoen 8° Markten te Bergeik 77 Meijer J., Substituut-secretaris van Bergeik 133 N. Naamsafleiding van Bergeik 7 Nachtwacht van Bergeik 179 Nagelmaecker, Laurentius 356 Notarissen te Bergeik 141 O. Onderwijs te Bergeik 192 Oridryus, Arnoldus 356 Oude gebruiken te Bergeik 399 P. Parochies van Bergeik 346