III2 . £i/V EEN STANDBEELD YOOR 1AHMS WILLEMS StB Vato ier Vlaamsciie Beie» Dit boekje wordt verkocht tegen ÏO centimen ten voordeele van het standbeeld. GENT DRUK. I. VANDERPOORTEN, POLLEPELSTRAAT, 18. Jan-Frans WILLEMS. Jan-Frans WILLEMS. De \ laamsche Maatschappijen, te Gent gevestigd, hebben eene beweging op het getouw gezet ten einde de nagedachtenis van Jan-Frans WILLEMS in het brons te vereeuwigen. De oproeping gericht tot het Vlaamsche volk wordt met geestdrift beantwoord en uit alle gouwen, zoo uit Noord als uit Zuid, scharen zich talrijke toetreders om het inrichtingscomiteit, dat. aldus aangemoedigd en aangespoord, alles in het werk stelt ten einde het opgevatte ontwerp zoo spoedig mogelijk te verwozenlyken. Het eerste en het groote vereisehte is echter den man, dien we willen vereeren, nader bekend te maken, zoo doende bij alle stamgenooten de grootste belangstelling voor het ontwerp te verwekken en aldus van het oprichten van dat standbeeld vooral een algemeen huldebetoon te maken der geheele Vlaamsche bevolking. De volgende bladzijden zijn gewijd aan een kort overzicht van het leven en het werk van Jan-Frans WILLEMS. Toen deze te Boucliout, bij Lier, in 1793, het licht aanschouwde, was het land gebukt onder de Fransche heerschappij, die al hare krachten aanwendde om de oude vaderlandsche zeden en gebruiken uit te roeien, de Fransche taal aan het volk op te dringen en een volkomen vreemde beschaving alhier over te planten. Alle pogingen tot verzet werden onderdrukt, do nationale instellingen afgeschaft, de vroeger zoo bloeiende Rederijkerskamers ontbonden, de drukpers aan boeien gelegd, de vrijheid versmacht. Het Ylaamsche volk,, dat eens op het wereldtooneel een zoo schitterende rol had gespeeld; dat volk, dat door zijnen handel, zijne nijverheid en kunst tot den hoogsten trap van bloei en welvaart was gestegen, scheen nu voor altoos gedoemd tot een vernederenden staat van afhankelijkheid en onderjukking, zonder eenigen aandrang naar ontvoogding en zelfverheffing. Hoe ongunstig de toestanden ook waren, bleef bij enkelen nog de gehechtheid aan de vaderlandsche overleveringen levendig in het hart. Dit ondervond weldra Willems, toen hij in zijn prilste jeugd naar Lier vertrok en daar in betrekking kwam met het huisgezin van Bergmann, den grootvader van den zoo gevierden schrijver Tony. Daar geraakte hij vertrouwd met de werken der beroemdste Nederlandsche schrijvers, waagde zijne eerste stappen op het gebied van de poëzie en gevoelde allengs die liefde tot taal en volk ontkiemen, welke zich weldra zou ontwikkelen tot den groot.schen strijd voor de opbeuring van het zoo diep vervallen Vlaamsche land. Op zestienjarigen leeftijd trok Willems naar Antwerpen. De weinige vrije uren, die hem zijn ambt van notarisklerk vergunde, besteedde hij om de taal en .letterkunde te beoefenen in het Taal- en Dichtlievend Genootschap tot Nut cler Jeugd, waai van hij weldra een der ijverigste leden werd. Om geen stof tot argwaan te geven, zag zich Willems evenals al de anderen, die eenigen lust tot de studie der Nederlandsche taal betuigden, verplicht in zijne letterkundige oefeningen Napoleon te verheerlijken. Willems dichtte aldus een zang op de geboorte van den koning van Eome, en behaalde zijne eerste lauweren in den prijskamp, door de Fonteinisten te Gent in 1812 uitgeschreven, met een lierzang over den slag bij Friedland en den vrede van Tilsit, ter eere van den dwingeland. De wakkere jongeling dacht slechts aan het gebruik der moedertaal en elke gelegenheid nam hij te baat om ze luidop te doen weerklinken, hoezeer ook de uitgedrukte gedachten in tegenstrijd waren met de innigste gevoelens des harten. Overigens nauwelijks aan de jaien der onbezonnen, geestdriftige jpugd ontwassen, hief hij in 1814 vreugdevolle tonen aan om België's verlossing van hot Fransche juk en de hoop op de herleving der nationale taal, onder het beheer van koning Willem I, te vieren. In 1815 verliet hij het kantoor om in de bediening te treden van hulp-archivaris der stad Antwerpen. Niet meer gedwongen zich verder te bekommeren om geestdooderide akten en andere notariëele geschriften kon Willems zich dapper aan het werk zetten. Hij schreef twee blijspelen Be Rijke Antwerpenaar, en Quinten Metsijs en leverde talrijke biidragen voor den Almanak, dien het Taal- en Diclitlievend Genootschap elk jaar uitgaf, Intusschen deed zich de weldadige invloed van het Vlaamsch bestuur voor taal en letteren gevoelen. Nederlandsche leergangen werden ingericht, Normaalscholen kwamen tot stand, bevoegde Noordnederlandsche geleerden verspreidden overal licht en kennis en zoo werd te allen kanten gestreefd naar de heropbeuring van eigen kunst en eigen leven, steunend op een zelfstandig bestaan en een steeds toenemende ontwikkeling van den waren nationalen geest. Willems ondervond weldra hoe noodzakelijk het was om in deze richting te werken, niet zoozeer meer te ijveren voor het behoud der taal, maar wel bij het volk den innig»n drang op te wekken tot het behartigen der dierbaarste belangen, die lagen in de herinrichting van het oude, machtige Nederland, de uitbreiding der Nederlandsche taal in de Zuidelijke gewesten en de trouw aan 's lands koning, die hem de hechtste waarborg scheen voor een schitterende toekomst van het volk. Moedig en onbeschroomd trad hij in het strijdperk, met het indrukwekkend gedicht Aan de Belgen, dat in 1818 verscheen en een krachtige verdediging inhoudt van de Nederlandsche taal tegen alle onzinnige aanvallen, die voortsproten uit onwetendheid of kwaden wil, uit staatkundige listen of vooroordeel. \ an 1818 tot 1830 zette Willems dien strijd voort. Hoe grooter en dreigender zich het gevaar toonde, hoe krachtiger en hardnekkiger zijn tegenstand werd om taal en volk van den ondergang te bevrijden. Om de Vlamingen nog beter aan te sporen om het Nederlandsch te beoefenen en de belangstelling nog vuriger aan te wakkeren, toonde hij de groote waarde van onzen letterschat in zijne merkwaardige verhandeling over de Nederduitsche Taal, opzichtelijk de zuidelijke provinciën der Nederlanden. Daarin schetst hij niet alleen treffend het beeld van de letterkundige beweging, die zich in onze gewesten tot op dien tijd had voorgedaan, maar hij gaf daarbij een schitterend bewijs van zijn uitgebreide grondige kennis, van zijn onverzadigden werklust, en legde daarbij hier to lande den grondslag der critische en historische studie der letteren. Aldus vestigde hij ook op zich de aandacht van het Staatsbestuur. Voor zijn arbeid werd hij beloond door zijne benoeming tot ontvanger der registratie te Antwerpen (1821). Dank zij deze winstgevende plaats en het fortuin zijner vrouw, Isabella Borrekens, geraakte hij uit zijn tot nog toe bekrompen toestand en zag zich voortaan geenszins gehinderd in het aankoopen van boeken en handschriften, die hem behulpzaam moesten wezen in zijne geliefde studie. De kring zijner vrienden en vereerders vergrootte voortdurend. Al wat Noord en Zuid in opzicht van kunst en letteren voornaams telde, stond in de nauwste betrek, kingen met Willems, die voortaan als het hoofd der letterkundige beweging in de Vlaamsclie gewesten aangezien werd. Uit dien tijd van geluk en vrede, dagteekenen het groot aantel zijner geschriften, die alle strekten tot hetzelfde doel : door studie van eigen kunst en geschiedenis een engen band toe te halen tusschen het heden en het verleden, het Noorden en het Zuiden, het volk en den koning, die als ideale vertegenwoordiger van Nederlands eenheid aller achting en ondersteuning verdiende. De staatkundige gebeurtenissen beantwoordden niet aan de verwachting. De ontzenuwde Vlaming, sedert eeuwen er aan gewoon dat men naar goeddunken over hem beschikte, liet zich gedwee door den Staatsorkaan medeslepen en teekende, door vreemde baatzucht en waanzin aangehitst, zijn eigen ondergang. De omwenteling brak los en deed op weinige dagen het gebouw neerstorten, dat met zoo veel moeite was opgetrokken. Willems voelde zich diep bedroefd bij de gevaren, die het Vaderland weer bedreigden. In plaats echter van te jammeren en te klagen, vatte hij moedig het geweer op, toen ook de oorlogskreet om Antwerpen weerklonk, en wakkerde de medeburgers aan om met do wapenen datgene te verdedigen, wat hij steeds met woord en pen zoo krachtig had voorgestaan. De strijd werd beslecht, het Nederlandsche rijk gescheurd. — In naam der vrijheid, waarvoor de Vlamingen gevochten hadden, werden zij thans als overwonnen behandeld, terwijl alles rondom hen getuigde, dat zij opgehouden hadden als Vlamingen voor iets te tellen. Het Franschgezind bestuur wilde zich wreken op degenen, die niet dadelijk den nieuwen toestand hadden toegejuicht. Willems werd een der eersten gestraft. Men verbande hem naar Eekloo. Zijne vrienden uit het Noorden spoorden hem aan eene betrekking in Holland te aanvaarden. Doch Willems voorzag dat de toekomst aldaar zeer weinig geruststellend zou wezen voor een landgenoot der opstandelingen. Hij schikte zich in zijn lot. Geenszins nam hij deel aan de talrijke samenzweringen, die de Orangisten tegen het nieuw bestuur beproefden. Talrijke huiselijke rampen troffen den reeds zoo diep gekrenkten man. Van zijne tien kinderen waren te Antwerpen vier gestorven, te Eekloo verloor Willems er nog drie en behield slechts een zoon en twee dochters. De arbeid wekte hem uit zijne moedeloosheid weer op. Hij schreef een aantal Nederduitsche Letteroefeningen, vervaardigde een berijmde vertaling van den beroemden lieinaert de Vos, naar den ouden tekst, zocht de Vlaamsche liederen op, begon zijne uitgave van de Brabantsehe Yeesten, dolf steeds meer en meer in het verleden om de schatten onzer middeleeuwsche letterkunde op te sporen en ze met de noodige ophelderingen voor iedereen toegankelijk te maken. Willems vatte zijn vroegeren strijd weder aan. Het gevaar was dreigend en dringend de nood in het geheele Vlaamsche land. De Nederlandsche taal, miskend en veracht, werd uit de officiëele wereld verdreven, alhoewel de grondwet verklaarde dat het gebruik der talen vrij was. Bij Willems kwam de gedachte op die vrijheid nauwkeuriger to doen bepalen en bijgevolg duidelijk de Vlaamsche taalrechten te doen erkennen. Door persoonlijken invloed was het hem gelukt Eekloo te verlaten en daar het Staatsbestuur rustiger en kalmer de toestanden inzag, stemde het er in toe Willems te Gent te benoemen, waar hij zich in 1835 als Ontvanger der registratie voor de burgerlijke akten kwam vestigen. Eenige maanden nadien bood de Belgische Academie hem het lidmaatschap aan. Zijn geest was rijper geworden ; zijne kundigheden hadden zich uitgebreid; zijn invloed nam voortdurend toe, en thans treedt hij werkelijk op als leider der Vlaamsche Beweging, die hij in het leven riep. Vroeger had hij gestreden voor het behoud der landswetten en het land zelf, thans worstelde hij tegen den geest, die den nieuwen staat overal doordrong. Een gansche schaar geleerden, dichters, schrijvers, taal-en geschiedkundigen kwam in geheel het Vlaamsche land op. Een \ Iaamschgezinde drukpers verscheen, nieuwe tijdschriften als de Noordstar te Antwerpen, de Middelaar te Leuven, het Kunst- en Letterblad te Gent, werden in het licht gezonden, en gaven een machtigen stoot aan de aangewende pogingen om de gedachten te bekecren en de gemoederen op te wekken. Willems leidde, beredderde alles, sprak allen moed en volharding in. Hij ijverde vooral om eenheid te brengen in de zoo verwarde spelling en aldus den uiterlijken schijn weg te nemen alsof Nederlandsch en Vlaamsch twee verschillende talen waren. Op zijn aandringen opende Minister de Theux een prijskamp over de beste spelling. De uitslag was niet bevredigend. De commissie belast met het onderzoeken der ingezonden antwoorden, en die in haren schoot Willems, David, Borremans, De Smet, Ledeganck, D'Hulster, Verspreeuwen bevatten, stelde zelf regels op, die op eenige kleine uitzonderingen na, als de ae, ue, y, volkomen gelijk stonden met de in Holland gebruikte schrijfwijze. Den 1" Januari 1844 kondigde het Staatsblad een besluit af, waarbij de spelling der Commissie aangenomen werd. De eenheid van Vlaamsch en Nederlandsch was zoo goed als voltrokken. De heugelijke gebeurtenis werd eenige dagen nadien te Brussel gevierd in een luisterrijk feest, waar Willems geestdriftig werd overladen met betuigingen van vereering en dankbaarheid om de diensten aan taal en volk bewezen. Daar eene poging-, om eene Vlaamsche Academie nevens de Brusselsche tot stand te brengen, mislukte, stichtte Willems eene Maatschappij tot Bevordering van Nederduitsche Taal- en Letterkunde, waarbij David, Blommaert, Eens. Serrure, Van Duyse, Ledeganck en nog anderen hem krachtig ter zijde stonden. Door Willems' toedoen verscheen het Belgisch Museum,het eerst letterkundig wetenschappelgk tijdschrift, dat reeds zou volstaan om Willems' faam en hooge verdiensten te bevestigen, Nu dat de Vlaamsche beweging zoo dapper vooruitging, dacht Willems er aan de verspreide krachten te verzamelen tot één doel : de Vlaamsche rechten wettelijk te doen erkennen. Hij stelde in 1840 een vertoogschrift op, dat met duizenden handteekens werd bekleed en naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers verzonden om te eischen dat het Nederlandsch gebruikt worde in de besturen en de gerechtshoven in de Vlaamsche provinciën en men die taal op gelijken voet stelle met het Fransch in de andere nationale instellingen. Intusschen zette hij zijn letterkundigen arbeid voort gaf den Slag van Woeringen, van Jan van Heelu uit, liet den lieinaert de Vos in den oorspronkelijken tekst verschijnen, voliedigde de reeks oude Vlaamsche Liederen, en wist het Staatsbestuur er toe te breng.en de noodige toelagen te verleenen om de treffende werken middeleeuwen op te sporen en aan het licht to brengen. Zijn weinige snipperuurtjes besteedde hij verder aan het bestuur der maatschappij De Taal is gansch het Volk, het Secretariaat van het Koninklijk Conservato. rium en de Société des Chceurs, maar voornamelijk aan de leiding van de rederijkerskamer De Fonteinisten, die hij tot een ongekenden trap van bloei bracht. Toen hij in 1846 als voorzitter der laatstgenoemde maatschappij de gekrenkte rechten der rederijkers op het stadhuis te Gent verdedigde, trof hem eene beroerte, die een einde maakte aan zijn zoo werkzaam en hoogst nuttig leven. Indien Willems n;et zoo ruim begaafd was met rijke verbeeldingskracht en poëtisch gevoel, als geleerde en prozaschrijver muntte hij boven allen uit. Met zijn helderen geest en vasten wil heeft hij den weg gebaand tot dieper studie en grondiger kennis onzer letterkunde en harer geschiedenis. Met zijn onverdroten ijver en koenen moed heeft hij de Vlamingen wakker geschud, hun het bewustzijn gegeven van eigenwaarde en kracht, en gewezen op een schitterende, roemrijke toekomst. Wel heeft hij dus recht op eene eer, welke reeds te beurt viel aan degenen, die onder zijne leiding gestreden hebben : aan Conscience, Theodoor Van Eyswyck, Van Duyse, David, Ledeganck. Het geldt hier niet zoozeer het herdenken van een man, die om zijn persoonlijke verdiensten aanspraak mag maken op de vereering zijner medeburgers, maar de verheerlijking der zoo groote Vlaamsche Beweging, wier ziel en leider Willems is geweest. Voor vijftig jaar heeft hij de eerste de aandacht gevestigd op den toestand van achteruitstelling, waarin de Vlamingen verkeeren. Hij was het uitgangspunt van de taaie, volhardende beweging, welke leiden moet tot het veroveren der plaats, die ons toekomt. Dat hij in die richting is gevolgd geworden, bewijzen de reeds behaalde overwinningen. Zoo bekwamen we achtereenvolgens : de wet op het gerecht, op het Nederlandsch als bestuurstaal, op het onderwijs, op de burgerwacht. Thans verheugen we ons ook over de aanneming van het wetsvoorstel De Vriendt, naar hetwelk het Nederlandsch als officiëele taal wordt erkend en dat aldus ons bestaan in ons eigen land bevestigt. Het standbeeld van Jan Frans Willems weze een mijlpaal op den reeds afgelegden weg en herinnere ons steeds aan de plichten, die we te vervullen hebben om het doel te bereiken van ons aller streven, waarvan we de verpersoonlijking in Willems wenschen te vereeuwigen. Dat nu alle Vlamingen, die hart en ziel hebben voor de toekomst der taal en de grootheid van den stam, aan de inrichters eene doelmatige hulp verleenen, om te toonen hoe geheel het Vlaamsche volk eensgezind en geestdriftig zijne erkentelijkheid weet te betuigen alsmede om een treffend bewijs te geven van zijne onverdeelbare, alles overwinnende macht, wanneer het de verdediging geldt van zijne zelfstandigheid en zijne taal. É STANDBEELD OP TE RICHTEN AAN Jan-Frans WILLEMS. Gent, den 23" December 1897. Te Gent is een comiteit tot stand gekomen, dat een beweging op het getouw gezet heeft om in deze stad een standbeeld op te richten, aan Jan-Frans Willems. Veertig- maatschappijen, alhier gevestigd, sloten zich aan bij de Gentsche afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond, om met vermeerderde krachten des te zekerder het gewenschte doel te bereiken. Thans wendt zich het Comiteit tot alle stamgenooten om hunne hooggeschatte hulp en doelmatige ondersteuning te verzoeken. Het is niet jan-Frans Willems ons heeft nagelaten, als : het gedicht Aan de Be,„„ de verhandeling over de Neder,a»dsehï Taal- en Lellerkund,, Reinaerd de Vos, de intgave van het eerste wetenschappelijk Vlaamsch Tijdschrift : Hel BeHseh Museum en de Oude Vlaamsehe Ludere,,, maar tevens op de groote roadie h>j heeft gespeeld, als algemeen erkend leider der Vlaamsehe Beweging. Te Gent eerst trad hij op als de aanvoerder der Vlaamsgezinde Vaderlanders, die zich rondom hem schaarden ter verovering der Vlaamsehe rechten. Hij was er de gids en de ziel van de groep geleerden, die de Nederlandsche taalkunde, geschiedenis en lettercritiek in Vlaanderen gesticht hebben; daar stelde hij zich aan het hoofd der regeling der zoo verwarde spelling en was de inrichter van het groot petitionnement van ,840, dat mag aarjgien worden, als het ware uitgangspunt der Vlaamsehe Beweging. Willems heeft den weg gebaand tot diepere studie en grondigere kennis onzer letterkunde en harer geschiedenis, en onversaagd en onverpoosd streed hij voor de heropbeuring van de Vlaamsehe bevolking, tot wanneer hij in 1846 op het eereveld viel. Met recht mag hij dan aanspraak maken op eene eer, welke reeds degenen, die onder zijne leiding gestreden hebben, Concience, Theodoor Van Rijswijck, Van Duyse, David en Ledeganck te beurt viel en allen moeten wij krachtig de handen ineenslaan om aan den verdienstelijken Vlaming de schuld van dankbaarheid van geheel het Vlaamsehe land te betalen. liet Comiteit voegt hierbij een inteekenlijst met vriendelijk verzoek die in uwen kring zoo veel en zoo gauw mogelijk te verspreiden. De lijst met de handteekeningen, alsmede het bedrag der inschrijvers, worden aan den heer penningmeester, A. SIFFER, bij St Baafs, te Gent, gestuurd. Op de medewerking van allen wordt vast gerekend. Het Uitvoerend Comiteit : Eerevoorzitters : FRANS DE POTTER, Bestendige Secretaris der Koninklijke Vlaamsehe Academie, Voorzitter van de Gentsche Afdeeling van het Davidsfonds. PAUL FREDERICQ, Voorzitter : JULIUS OBRIE, Hoo^leeraar, Voorzitter van den Gentschen tak van het Algemeen Nederlandsch "Verbond. Ondervoorzitters : FLORIMOND VAN DUYSE, J- VERCOUILLIE Krijgsauditeur. Hoogleeraar, Secretaris van het Algemeen Bestuur van het Willemsfonds. Schrijvers : K YREU LYBAERT, O- VAN HAUWAERT, Letterkundige te Gent. Leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Gent. Penningmeester : A. SIFFER, Lid van den Gemeenteraad te Gent. in tee ken lijst i VOOR HET STANDBEELD I OP TE RICHTEN AAN ■ Jan-Frans WILLEMS I NAAM EN VOORNAAM | BEROEP I WOONPLAATS | IiEPRAG | AANMERKINGEN l NAAM EN VOORNAAM BEROEP j WOONPLAA" ; BEDRAG AANMERKINGEN