Onzb|Letterkundigen Zevende Aflevering INA BOUDIER-BAKKER WÊÈ ROSSING. l. j. veen M ü|fgever M amsterdam INA BOUDIER-BAKKER INA BOUDIER-BAKKER DOOR J. H. RÓSSING. na Boudier—Bakker opent de nieuwe eeuw. In 1900 verschijnen achterI eenvolgens in verschillende tijd¬ schriften zes studies van haar, studies naar het leven, studies naar de natuur: Najaar; Avond ; Ouderdom ; Zondag ; Rimpels en Dirk ; — het eerste: Najaar, in de Mei-aflevering van Nederland. — Avond draagt den schuilnaam Aleiriej Fredericks. Het is eene novelle, opgenomen in: Van eigen Bodem, behoorend bij Elzevier'g Maandschrift. Staag gaat zij voort. In 1901 nemen tijdschriften van haar op: Leven; Zorgen; Oud; — in 1902: Meisje; — in 1903: Liefde; en Speeluur; in 1904: Kinderen. In 1902 ziet van haar het licht een boekwerk: Machten. In hetzelfde jaar wordt er op het Amsterdamsch tooneel een tooneelstuk van haar vertoond, haar eerste: Verleden. In 1903 verschijnt haar tweede boek: Het beloofde land. Geeft deze literaire arbeid van iets meer dan drie jaar, Mevr. Ina Boudier—Bakker aanspraak op den deftigen titel: Onze Letterkundigen, met allergewichtigsten nadruk op O n z e ? De jeugdige schrijfster zal er zelf fijntjes om lachen; zij, die een najaarsstemming over zich voelt komen bij alle gewichtig-doen. Maar de wereld — de uitgever voor het beeld der wereld nemende — wil nu eenmaal koning of koningin zien, op het balcon. Het volk schreeuwt om brood of vorsten, het goedige volk in romans en drama's! Het tooneel heeft den naam der schrijfster, als met een tooverslag, door het geheele land doen klinken, en met eere bekend gemaakt. Het tooneel is het snelvliegende gerucht; het verleent in éen dag aan schrijvers of schrijfsters naam en vermaardheid. Meerderen, dan zij mogen jaar aan jaar, ernstig werkend, de edelste kunst scheppen, zij loopen kans onbekend of eerst na vele jaren bekend en gewaardeerd te worden. Maar het tooneel!.... Het tooneel moet het uittrompetten!... Snel in het oordeel, snel in het lauweren, snel in het verguizen! Het wezen van het tooneel maakt bang. Slechts voor het gouden kalf knielt het; slechts de rijzende zon aanbidt het. De wereld, die vorsten of vorstinnen wil zien, om te proclameeren tot Onze Letterkundigen, heeft echter met het uitroepen van Mevrouw Ina Boudier—Bakker schijn van gezond verstand en zuiver oordeel gegeven. Mevrouw Ina Boudier—Bakker staat met haar drama, met haar novellen en met haar romans in het leven, in de waarheid van het leven, en... er boven. Zij hoort en ziet scherp; zij neemt waar wat anderen verborgen blijft. Aan Björnson werd eens gevraagd hoe hij het aanlegde om te dichten en te schrijven. „Wel!" zeide hij „dat is heel eenvoudig, ik schrijf op, wat anderen verborgen blijft." Zoo ook doet Ina Boudier-Bakker. Haar oor hoort stem; haar gevoel neemt stemming waar; haar geestesoog ziet de machten, die den mensch drijven. Wat zij ziet en waarneemt, maakt wèl onmiddellijk indruk op haar. Lang duurt het echter eer die indruk bij haar verwerkt is. Tot het opschrijven van den gewonen of buitengewonen levensgang wordt zij eerst dan gedreven als de verborgen macht van dien levensgang, de stemming er haar toe drijft Slechts neer te schrijven, wat voor oogen is, zonder meer, acht zij te klein een arbeid. De stemming, de machten, het bovenzinnelijke, de geheimenis van het zijn-enwezen moeten er om heen waren. Als de geluiden ... stemmen worden, opent zich haar hart. Zij zegt Hamlet na: „Er is tusschen hemel en aarde meer dan schoolsche wijsheid droomt." Stage en snelle gevoelsontwikkeling heeft haar in het laatste werk: Het beloofde land, voor ieder verschijnsel, voor iedere kentering in gemoed of levensgang de stemmen van het geheimzinnige en verborgene doen hooren, de stemming doen gevoelen, het onzienlijke doen vermoeden. Haar eerstbekende schets: Avond, bekoort om de stemming; haar eerste drama deed meer dan gewoon luisteren, om de stemming; haar eerste groot werk: Machten, trok aan, om de openbaring van het onzienlijke, warend om of verscholen in het zichtbare, om de stemming en het doen gevoelen der Machten, die den mensch drijven. Haar tweede en vooralsnog laatste werk: Het beloofde land, vereenigt alle hare kwaliteiten. Het leven en de levensgang worden in Het beloofde land bepaald door éen onzienlijk leven, door de geesten in de lucht, door de natuur en hare elementen, door Machten. Niet zonder beteekenis is het, dat Ina Boudier—Bakker haar eerste groote werk genoemd heeft Machten. In de schilderij: De Fabriek, ligt hare literaire geloofsbelijdenis; het geeft Ina Boudier—Bakker, de schrijfster, geheel zooals zij is, in haar kracht. ■ Niet zonder invloed blijft by haar de Scandinavische afkomst In Het beloofde land bevestigt deze zich geheel. Het kon een boek zijn, geschreven door een Noor, een Zweed of Deen. Hadde de uilgever op den titel vermeld: vertaald uit het Noorsch, — men zou hem op zyn woord geloofd hebben. De aanvang doet beslist denken aan Björnson's: De vlaggen waaien over zee en land; het vervolg, het natuurleven aan Björnson's Zonneheuvel; de stemming en de machten aan den Heiziener van Jonas ') Ik hecht er aan mede te deelen, dat ik eerst Ternam, dat Mevr. Ina Bondier—Bakker van Scandinavische afkomst was, nadat ik in De fabriek, vooral in Het allerhoogste en later in Het beloofde land het Scandinavisch karakter zeer duidelijk ontwaarde. Lie. Zelfs den ouden Vikingeraard ontwaart men er in. Het kalme, sterke en stoere in de taal, het onopgesmukte in het geheel zijn even zoovele kenmerken der Scandinavische schrijfkunst. Ook het begrip: liefde, bij Ina Boudier— Bakker, doet door den eisch offervaardig aan groote Scandinavische auteurs denken, bij wie liefde zonder offervaardigheid een ijdele klank is. Stemming, Machten, het Onzienlijke en Bovenzinlijke laat Ina Boudier—Bakker niet op zich zelf staan. Zij laat ze waarnemen in het drijven der werkelijke wereld. Haar eerste werk, haar eerste Schets: Avond, is reeds stemmingskunst. Deze herlezende schijnt het, alsof zij doorvoeld heeft wat onlangs zoo duidelijk door Willem Eloos in „De Nieuwe Gids" over „stemming" gezegd en door voorbeeld toegelicht is. ,^8temming" is niets als een Hollandsch woord voor de, zooals men 't noemen kan, diep-in breede, alles omvattende en vervullende sensatie, die men van de dingen buitenons, of van die in-ons krijgt; en al wie kunst probeert te maken, zonder dit bestanddeel, zal geenszins kunst te voorschijn zien komen, maar suf-saai en hard-droog pen-en-inktwerk slechts. By voorbeeld: „Men staat voor een veruit-liggend weidelandschap, met vele nuanceeringen vaalgroen zich strekkend tot den horizon, met de linten der slooten er tusschen door glimmend of donkrend overal. Slechts éen enkel koebeest ligt aan een zijkant, en heft van tijd tot tijd zwaarmoedig-langzaam zijn vaagzienden kop naar de egaal-grijze lucht. En een nauwbespeurde weemoed komt in ons opkruipen van doodstille verlatenheid, van eindeloos Niet" Ina Boudier—Bakker nu heeft in de schets Avond (1890) een gelijksoortig, schier eenzelfde stemmingsbeeld gegeven. Zij schetst een paar jonggetrouwden, bij wie op een Zondag familie komt, er den geheelen dag in beslag neemt, en rommelig maakt. Eindelijk keert de rust. De familie en de kinderen zyn weg. De moeder heeft de kinderen naar bed gebracht Ook in huis wordt alles stil. „Hy ligt op de veranda in den rieten stoel, laag uitgevouwen met halfdichte oogen turend naar zijn lichtend puntje sigaar. Heel, heel rustig en stil alles, de zoele avondlucht nog zwaar hangend over het land, het was eigen- lijk in de veranda nog warm. Aan de overzij van den weg, stond in de wei een paard, de droomerige kop, loom hangend over een hekje, met doezelig starende oogen,... verder op, de koeien, ook heel stil en donker. — Ver uit het dorp soms een doffe mengeling van geluiden; de fluit van het treintje heel ijl en dun in de stille lucht. Een enkelen keer een meikever met drukke, plotselinge fladderbewegingen heen en weer, bijna tegen hem opsoemend, dan weg in eens. Wat een rust! Hij genoot er soezerig van. Straks nog die drukte, hè, wat een roezemoes en dat altijd Zondags! Dat heb je er van, als je buiten bent 's zomers, altijd wil je familie Zondagjes overkomen, liefst onverwacht. Alles weer stil nu; een groote glazenmaker bonst telkens tegen de glazen der veranda, soe-oèm, soe-oèm. Zou Jo nog altijd boven ïajn?— Schel valt een lichtbundel langs hem over de veranda. Jo heeft binnen licht opgestoken; ze komt in de deur staan: „wat ziet ze er toch nog jong uit!" Hij keert zijn hoofd geheel om, ten einde haar geheel met zijn blik te kunnen omvatten. „Het is daar lekker, hè?" zegt ze meteen zuchtje. „Waar ben je al dien tijd geweest?" „Boven, ik moest nog wat opruimen." Ze is naast hem gaan zitten, op haar eigen rieten stoeltje, moe tegen hem aanleunend. „Waren de kinderen lastig?" zacht met zijn vinger langs haar wang heen en weer strijkend. „Och, Toosje droomde naar. Ze werd met een schrik wakker. De kinderen zijn ook zoo druk, zoo'n heelen dag!" Hij zwijgt een poos, dan plotseling met uitbrekende ergernis: „Eigenlijk lam, dat je je Zondag nooit vrij hebt!" „De eenige dag, dat je hier bent." Jo's stem trilt een beetje. Al die vermoeienis maakt haar prikkelbaar om dingen, waar ze anders niet over zou denken. — Hij trekt haar naar zich toe. „Maar kindje, wat is 't nou!" „Niets, ach niets." Ze leunt nu heelemaal met haar hoofd op zijn schouder, zich eventjes overgevend aan haar grooten lust, een beetje te huilen, zich heel veilig voelend zoo.... Binnen vliegen nu met dof gegons een paar uiltjes om de lamp, soms stootend tegen de rose kap,.... de glazenmaker heeft zich opgevouwen, in een hoekje Ze zitten heel stil nu Stemming is het ook, stemming is het vooral, dat het tooneelstuk Verleden tot iets zeer bizonders maakt. Ina Boudier—Bakker, met haar Scandinavisch-Priesche afkomst — want ook van Friezen, van ouden stam en vermaard van naam, rekent zij haar afkomst — heeft het familieleven scherp gezien en zonder vermooiing dat in woorden verteld, de toestanden plastisch voorgesteld, maar.... om de beelden, in de kamers is atmosfeer; de zielverwantschap tusschen de leden van een gezin doet ze gevoelen, de een heeft voorgevoel van vreugde en verdriet van een ander; het verdriet en de vreugde van den een zijn aller verdriet en vreugde. Toen er verdriet in de woning kwam, gevoelde menigeen, die de waardige vertooning door leden der Nederlandsche Tooneelvereeniging bijwoonde, het verdriet mede: het verdriet hing in de kamer. Het fijn gevoel, de goede opmerkingsgave van Ina Boudier—Bakker heeft het laatste bedrijf eene buitengewoon ware stemming gegeven. Verleden werd, ook dank zij de vertooning, voor het talent van Ina Boudier—Bakker eene gebeurtenis. Zij had het geschreven nog voor haar huwelijk, nog voor Machten. In Machten schuilen in de verschillende stukken de gaven en het bizondere van Ina Bakker.... verspreid. In Het beloofde land zyn al die gaven.... vereenigd. Machten beheerschen lot en leven van al hare créaturen. Ina Bakker laat, bij haar hechten aan onzichtbare machten, bij voorkeur aan hen, welke scheiden zullen van het aardsche leven, die machten geopenbaard worden. De oude Margriet Palck in Machten is zulk eene. „In den stillen avond van haar leven, spraken tot haar de diepe, donkere bosschen, wuivend in hun eeuwige deining tegen den verren horizont. Op koele ernstige sterrenavonden, na lange warme dagen, wanneer zij zat roerloos, schijnbaar suffend, luisterde haar ziel naar het zachtklagend suizen der pijnen; die spraken tot haar van veel, dat was ongezien, ongevoeld door de haastige druklevende jonge menschenkinderen; machten onbegrepen, die richten een menschenleven. Haar hoofd was zoo vreemd, als zij slaapwakend rustte; het lag zwaar, als ondereen vreemden dwang van buitenaf, luisterende, moètende luisteren, altijd, al wilde ze niet; altijd moest ze luisteren naar die stemmen, geluiden van héél ver, die haar geboeid hielden in een vreemde vaagheid van gedachte, omnevelend al het andere. Soms trachtte zij zich er uit los te wikkelen, deed zij een poging, om zich te bepalen bij het heden, dat arij toch leefde nog; maar het was sterker dan haar wil; het omvatte haar, en droeg haar weg, in dien zachten, donzigen dwang, die haar zonder weerstand zich liet meevoeren. En langzaam, langzaam kwam zij het te boven, wankelde zij met een groote inspanning haar gedachten los uit den nevel, wist zij het weer. En helderder nu, éen voor éen, kwam het in haar, wazig eerst, scherper omlijnd dan, feit voor feit. Zij zat overeind; het was niet meer het doode, het zwijgend wegsterven. In haar was ontwaakt, hevig, ononderdrukbaar het besef, het plotseling weten. Zij kon niet meer zich zelf zien groot, krachtig, omdat zij met haar onvermoeibaar streven had opgebouwd dit werk; dat was weg. Zij zag alsof zij er buiten stond, objectief: een leven gelijk aan een leven; zich zelf niet móer dan een van die, welke in machinaal voortwerken hadden gegeven hun heele bestaan van mensch. En in haar rees een angst, een onzegbare angst om wat gebeuren ging: angst om de haren, om haar zoons, die niet zagen wat zij zag. In haar was niet het besef, dat zij was als van den Dood. In haar wat helder en alleen het begrip van Leven, van levenseischen en levenswetten, het vaste weten wat ze ging doen.... Want sterker dan weer en wind, sterker dan verlangen naar roem, sterker dan bitterheid van ervaren leed — is het verlangen dat stom spreekt uit oude oogen, die zwijgend staren den ganschen nacht, en zich niet sluiten kunnen. Het tweede en laatst verschenen werk van Ina Boudier—Bakker: Het beloofde land blijft getrouw aan haar eerste. Weer drijven onbekende machten mensch en handeling. Aan de machten voegen zich het geheimzinnige en het bovennatuurlijke. Wind en weer spreken. Wat is 't, dat aansuist over de heide, dat zingt en klaagt in de toppen der pijnen, - dat zwelt, — en zinkt — en zich verheft — en dat eindigt nooit.... ? Het is de wind. Dat komt van verre — en zingt van zoo nabjj — dat is in de dagen en in de nachten? — Niets dan de wind.... Over de landen, over de bergen en zeeën vloog de wind. En van de landen, de zeeën zijn klanken gestegen — duizenden. Het lied van den vogel, die in de luchten stijgt — en jubelt om het zonnelicht, dat w\jd uitstraalt over de wereld. Het eerste stamelen van een kinderstem — een kinderlach — woorden van liefde, blijde woorden van alles hopende, alles verwachtende zaligheid. Het zachte zingen der moeder aan de wieg van haar kind — slaapliedje zingend in trotsche blijdschap — slaapliedje zingend in smarten en angst. Het liedje, waarmee de kleinste vogel zijn wijfje lokt — zingend van wonder, onbekend geluk — dat komt, dat komt — in den zachten stillen zomeravond. Klanken, woorden van menschenverlangen, onbevredigd. Klachten en tranen. De smartkreet van het moederschepsel, dat zich haar jongen ziet ontroofd. De triomfkreet van den sterke.... Honderden smarten van het kwetsbare menschenhart. Van rusteloos trachten — en wanhopig mislukken. Gebeden van berusting — bukken onder 't Lot De machtelooze klank van een stervende — mensch of dier op de groote aarde. En de wind nam het alles in zich op, en sloeg het voort als één groote stem — het Eeuwig leed van de duizenden klanken — door de Oneindigheid der Tijden. Langzaam gaat de wind in storm oveiv Hoort! hoe het ruischt en zingt in de hooge pijnen — zoo zacht, nauw hoorbaar. Maar altijd door. Liedeke van rust, van zachten weemoed — van teeder geluk. Maar dan — kan het aanzwellen, plotseling. Het is een kreet van kracht, een hartstochtelijke stem van strijd en smart. Hoort! 't Is de storm! die uitbarst, en te pletter slaat, wat hem in den weg is; die de sidderende pijnen rukt uit hun eeuwenouden bodem, en neersmakt als riet Daartusschen klachten van eindeloos leed, die aangillen over de vlakte met geween en gejammer. Hoort! In den zwaren nacht dondert hij voort, en zweept de hooge wolkgevaarten, en slaat neer op het oude bosch, dat de grijze eiken beven in hunne wortels.... Eindelijk — in den morgen trekt hij terug; langzaam, met korte bulderende vlagen nog, woedt hij uit — en legt zich weer Alleen in het bosch ruischt en suizelt het nog ongedurig — en de pijnen schudden trillend hun fiere kruinen, alsof een ruwe hand hen te forsch beroert. Wat is het, dat klaagt en zingt in de hooge luchten ? Dat is in de dagen en in de nachten? — Dat zelfs niet rust in den stilsten nacht...? 't Is de wind." De wind en alle de elementen, de onbegrepen machten, het onzienlijke leven, het leven-om-ons richten het menschenleven. Den haastigen, druk-levenden menschenkinderen blijven het onzienlijke, het geheimzinnige, machten,... onbegrepen. Die machten drijven hen, maar zij weten het niet. De arbeid voert strijd tegen de machten, de wetenschap dwingt haar de geheimen af, het leven in de steden begrijpt ze niet. De steden onttrekken zich aan de machten, bevroeden hen niet in het rusteloos jagen. Anders is het, waar altijd de koude nevels hangen, en den grootsten tijd van het jaar de groene landen droomen in sluiers van mist; de mist, die tegen den zonsondergang langzaam stijgt uit de rivier, en het land verdrinkt in één witte wolk, waaruit eenzame huisjes en molens als eilanden zich verheffen.... Daar zijn de najaarsdagen, als de lichte nevel niet wordt verjaagd, en de witte stille dag geruischloos voortsluipt Er is daar niets van het jubelend schoone van zonnige verten en lachenden hemel, het is daar, zelfs al schijnt de zon, de nevels toch niet geheel optrekken en zacht en koud de zonneschittering verhullen; alles in dien witten, wazigen vrede, die houdt als in een droom verzonken de rivier en de landen. In dat land zijn de menschen apart, verschillend van het luidruchtige, vroolijke volk uit de veilige, lichte steden; dat 's morgens geregeld trekt naar de fabrieken, waar onder verdoovend geraas de honderden hamers vallen en de groote bhjde vuren hoog opvlammen — waar zy 's avonds naar huis keeren en rustig slapen den nacht in hunne kleine woningen. Het volk — ander keer: gesloten, moeilijk te naderen in zijne eigenaardige begrippen, lijdzaam dwarsliggend aan wat over hen komt. Het is hun leven op de rivier als plotseling de mist verraderlijk zich verdicht, en zij rondzwerven, in hunne booten, overgegeven aan het noodlot, onzeker, onkundig van elk nabij gevaar, — dat zij hébben gekregen, de geslachten door, de bijgeloovige, lijdzame vrees voor machten, die ongezien waarden om hen in den eeuwigen nevel. Zoo zijn zij, gesloten, niet te genaken voor een vreemdeling in hun duister bijgeloof, hun vast hechten aan de oude sagen, met al de kinderlijke, half-wilde natuur; de onbewuste luistering hunner zielen naar al dat geheimzinnige, dat zij aanhangen en vreezen te gelijk. Spreekt Ina Boudier—Bakker — in Het allerhoogste — hier niet als heizieneres onder de oude Vikingers! In Het beloofde land komt teekening van werkelijkheid en karakter, schijnbaar, op den tweeden grond. Aan ieder hoofdstuk gaat eene ouverture vooraf. Die ouverture, in innigen samenhang met wat voorafgaat en volgt, is het voornaamste — zij wordt wat voor een schilderij de lucht, de atmosfeer, de stemming wil zijn. Het reëele wordt er door bepaald. Het tijdelijke wordt er zwak bij het tijdelooze; het zichtbare, het waarneembare.. middel tot het doel: het onzichtbare, het geheimzinnige. Het is als de schilder Gerard Bildersineen zijner Brieven opmerkt. „Het is mijn doel niet eene koe te schilderen om de koe, noch een boom om den boom; het is om door het geheel een indruk teweeg te brengen, dien de natuur somtijds maakt, een grootschen, schoonen indruk, ook door de eenvoudigste middelen. En zie, dat is mij nog nooit gelukt. Men heeft altijd gezegd: een aardig koetje, een lief schaapje, maar dit gaat mij volstrekt niet aan, dat is geen kunst." Ina Boudier—Bakker is naar den geest, ook verwant aan Herman Stehr, den schrijver van: Das letzte kind. Op 's menschen weg van het aardsche leven naar het doel: het worden tot ziel-alleen, wordt hij geholpen en geleid door bovenaardsche gidsen, afgezanten van den hoogsten wil. En de vraag of hij het bereikt, is de levensvraag voor al het geschapene, dat immers alleen daarom geschapen werd. Wie de wereld zóó ziet, ziet haar vol wonderen, krachten en machten, levende zelfs in datgene, wat dor lijkt en doodt. Op de aarde — zooals Stehr die zich voorstelt — heeft alles een persoonlijk en onvergankelijk leven. De aarde zelve is een zenuwachtig lichaam, dat, haar verbergend, eene sterfelijke ziel omsluit. De wind is een sterk, snel wezen, dat speelt met de groote dennen van het bergbosch; hun den nevel aandoende en weer uittrekkende als een kind, dat haar poppen kleeren aanen uittrekt; 's nachts slaapt hij in de kronen die slapen; en als het geboomte in plotselingen schrik om het leed uwer ziel, die geen vrede kan vinden en overluid jammert, opschokt uit zijn rust en hem laat vallen, dan „rekt hij zich half-slapend nog uit, en kruipt weer in zijn luchtig nest, met veel omslag en grommend, zooals een slaapdronken mensch pleegt te doen." Zelfs het maaksel der menschenhand krijgt leven; de schoorsteenen van een fabrieksstad zijn voor Stehr wintertijk-bladerlooze boomen; de electrische machines stooten een steunend geblaat uit, en de stoom is een groot beest, dat opspringend, hol en schor blaft. Het is het denkbeeld, — tot de uiterste consequenties volgehouden — dat er geen stof is zonder kracht, of, om het met zijne woorden te zeggen, geen lichaam zonder ziel. Daarentegen zijn er voor Stehr ook geen zielen zonder lichaam, geen krachten zonder zinnehjk-waarneembaren vorm. Ditzelfde nu — wat H. Y., over Stehr, in eene bespreking van Das letzte Kind in de N. R. Crt van Januari 1904 zegt — kan men voor een groot deel op het werk van Ina Boudier—Bakker toepassen; het slaat geheel op: De fabriek, op: Het beloofde land, enz.— tot in bijzonderheden zelfs. Ina Boudier—Bakker heeft met Stehr ook dit gemeen, dat zij het waarneembare teekent en teekenen kan, volkomen zooals het is waar te nemen, reëel zonder toevoeging of vermooiing, metaal-zuiver. In Speeluur teekent zij het tusschenkwartiertje op school, fotografisch juist: het uit de school-stormen der kinderen, het spelen van allen, het afzonderen van enkelen, de twee schooljuffrouwen, het weer-in-schoolgaan, maar zoo dat men een blik heeft geslagen in de zieltjes der kinderen, het loome van den warmen dag heeft gevoeld, de verdordheid der eene juffrouw en het heimelijk verlangen der andere heeft begrepen, — zonder iets gewilds, opzettelijks of verklarends. Over het algemeen teekent Ina Boudier— Bakker, als zij het reëele wil, hare personen, met vaste hand, in scherpen omtrek. Vele als de oude Margriet Falck in De fabriek, de kluizenaar op de heide in Het beloofde land, blijven in den geest. Kinderen, nog meer kinderharten — er werd reeds op gewezen — zijn voor Ina Boudier—Bakker een open boek. Zij leest in hun zieltjes, zij proeft hun verdriet en vreugde. Jetje in Machten strekke tot bewijs. Het is een eenvoudig verhaaltje van een meisje, dat geen schoolgeld had meegebracht, omdat haar vader het, voor het oogenblik, niet had. Wat er nu in het kinderzieltje wordt geleden, de angst en het verdriet, teekent de schrijfster in het met andere meisjes naar school gaan, in het komen-enzijn op school, in het oogenblik als de onderwijzeres het geld komt ophalen en Jetie zegt, dat zij het vergeten heeft, en de schoolmadame haar afbijt en naar huis stuurt om het te halen. De schrijfster weet, zonder eenige opzettelijkheid, den lezers het verdriet van het meisje te doen gevoelen, zij legt voor hen het teere zieltje bloot. Toen Ina Boudier—Bakker Verleden schreef, was zij nog ongetrouwd en onderwijzeres. Zij vond groot behagen in het samenzijn en samenleven met kinderen, hen naar individueelen aanleg te ontwikkelen. Zij zou de school niet zoo spoedig hebben verlaten, als zij niet gemeend had, dat hare roeping bui- ten de school was. Toch deed het afscheid haar leed, want kinderen en kinderleven trokken en trekken haar aan. Het waren op school de gelukkigste uurtjes als zij de kleintjes sprookjes vertelde. Zij zelf hield en houdt veel van sprookjes; als jong meisje dweepte zij met de sprookjes van Andersen, zij, die het onzienlijke, de verhorgen machten overal en ten allen tijde gevoelde. In al wat Ina Boudier—Bakker geschreven heeft, bepalen de bodem, waarop de mensch,— en de natuur, waarin hij leeft, zijn doen en willen. De heide en de dennenbosschen, het groote in de natuur spelen in haar verhalen, nevens de andere eigenschappen, een voorname rol. De mensch behoort tot de aarde, met en uit die aarde laat zij hem ontwikkelen. Het individueele, niet het wettelijke en gereglementeerde, leidt tot iets. Het opgedwongene verlamt. Machten en Het beloofde land leeren dit. De mensch groeit uit de natuur en samen met zijn werk; het werk wordt een deel van hem, krijgt zijne liefde. Wordt die liefde verstoord, dan wordt het evenwicht verbroken. Het grijpt zijn mensch-zijn aan. Zoodra in De fabriek de zoons de arbeiders als doode elementen gaan beschouwen, en willen behandelen als hun loonslaven, dreigt verstoring. Hun oude moeder Margriet Falck, de ziel van het werk, begrijpt het. Haar oude oogen zien scherp. Het onrecht wordt haar geopenbaard. Zij geeft den arbeider weder wat des arbeiders is. In Bet beloofde land worden by enkelen de verborgen machten miskend, en eigen idealen aan anderen1 opgedrongen. Dit leidt op verkeerden weg. Het beloofde land is Het Geluk. „Werken" en onbesmet-blijven van de wereld, door offervaardigheid, door herziening van zichzeiven, wordt het geluk, het beloofde land, bereikt. Werken is een groote drijfkracht tot dit doel. Werken maakt zalig. Vele andere verhalen verkondigen dit ook. Werken verdrijft booze instincten. Laboremus! „Alles of niets." Deze eisch van Henrik Ibsen stelt Ina Boudier—Bakker aan hare personen, in arbeid en liefde. Zonder offervaardigheid wordt in liefde en arbeid weinig bereikt. Deze kenmerken zijn ook de kenmerken der groote Noorsche schrij vers. Ina Boudier— Bakker's Scandinavische afkomst schijnt haar de geestverwantschap te schenken. Want wat zij van hen gelezen heeft, is weinig. De Noorsche werken, in den aanvang genoemd, kent zij niet. Zonder Ibsen's Spoken gelezen te hebben, heeft zij in Een moeder een gelijk geval behandeld, een moeder den moed en de wilskracht gegeven tot het besluit om liever zelf den dood van haar zoon te bevorderen dan hem tot een ondragelijk lijden te doemen. Het onzienlijke en het bovennatuurlijke kent zij als de Noren een groote macht toe. De liefde bij de menschen, door haar gecreëerd, is groot en innig. De offervaardige liefde overwint bij haar alles. De liefde bij de vrouw gaat die bij den man te boven. Zij onderschrijft het zeggen van H. J. Schimmel: Waar de man van vreeze trilde Streed en overwon de vrouw. Sober en krachtig, koel en kalm is haar taal, is haar stijl, vrij van iedere opgesmuktheid. Vaak bereikt zij kracht door ongewone plaatsing van het substantief in den accusativus. Soms doet het kwaad aan den zinbouw. Het slot van een verhaal treft bijwijlen als breede orgelklank. Sterke, staag-aangroeiende stijging drijft naar het einde. Het slot van Eet beloofde land klinkt grootsch uit. Het grootst is Ina Boudier—Bakker in het doen gevoelen van het onzienlijke en de verborgen machten. Dan bekoort zij door poëzie-in-proza, door voornaamheid van toon en taal. Eene verklaring van Ina Boudier—Bakker's scheppingen is beoogd, kritiek ter zyde latende. Aan den opgang van haar loopbaan als schrijfster heeft men haar werk reeds willen classificeeren — het onaardigste wat er is, — haar gerekend te behooren tot Onze letterkundigen. De verwachtingen tot die gemeenschap heeft Ina Boudier—Bakker zekerlijk opgewekt, de bevestiging er van blijft over aan den tijd en de ontwikkeling van haar talent. BIBLIOGRAPHIE. Najaar:' yedert«^^^ir^M^^wfte^^^'-^^Py' Avond,; Van eigen bodem^M^^^XM^ ' 1900.. Ouderdom t. Ms«^^^«pS!^^^|^Ety«.. VÏ800,- Zondag: ^^^^^^^^K^'''- * 1900 Rimpels: Xenfe . 1900 Dirk: Arbeid', CjSöP'V?' • ' • ••• • • v1900 -Léven:, Leeskabinet ■'^Mg^^|^^5P^^|f<.<- 1901 •^rgeB^';"lFi3»rd en £eetó;|^^P^0' • .-. 1901 •OudArbeid,. •'•-;-?^?^ Meisje: TToofd en -BeeZdy^^^^^^^^ï'>',. 1902' Machten* Schetsen, uitgegeven te Aaaster - dam, bij P. N. van Kampen "JO^v-f l90^ Terleden, Tooneeïspel, bij P. N. van Kampen 1902 Set beloofde land, Roman, uitgegeven te Amsterdam, bjj P/N. van Kampen . I 1903 ■Liefde:" Groot Nederland'■ ^^M^&M^^."- * '190$ Speeluur? >|;..., • 1^03 Kinderei:' ' :':>^»SÉ^^^fc 1904 tyèriejlen, heeft 16 Januari 1904 te Amsterdam, de 48ste .^ÖorstelliHg beleefd. Het programma der eerste vertooning was volgender wijze ingeriéht: ' Nederlandsch Tooneelvereeniging. (Goedgekeurd bij Kon. Besluit van 24 Mei 1895). Opgericht i September 1893. A JBESTUUR: A. VAK PER HORST, Dlreofeur-Vborzltter; M. J. TERÜOOV APEL, SÏoretarls; J. Q. W. HOMEYER, Pennlnjmeester. 9 December 1902, Amsterdam VERLEDEN fsjg tooneelspei in, jajbedrijven van Mevr. INA BOUDIER —BAKKEk. V Artistiek Leider HENRI VAN KUYK. PERSONEN||f|f|| Verduin fqJ^tóf^IJmBVl| cfe Hr.k^van der Horst, irj Mevrouw Verduin "f**7"- ^- ^ fioer- Herman I 5 cfe #/■. C. ra»