/ GEDENKTEEKEN TER EERE VAN V v AN FKANS WILLEMS GENT OEKDRUKKERIJ G. ANNOOT-BRAECKMAN. AD. HOSTE, Opvr. GALGEXBERGSTIIA.AT, 23 1900 GEDENKTEEKEN TER EERE VAN JAN FRANS WILLEMS GENT BOEKDRUKKERIJ C. ANNOOT-BRAECKMAN, AD. HOSTE, Op\r. GALGEN BERGSTRAAT, 23 1900 SMU.DERNED. \ f LETTERKUNDE TE LEIDEN J Het Gedenkteeken van Jan Frans Willems. Het ontwerp om door een blijvend gedenkteeken de nagedachtenis van Jan Frans Willems te vereeren, alhoewel sedert vele jaren door menig Vlaamschgezinde gewenscht, werd echter eerst bepaald opgevat op het Nederlandsch Congres te Dordrecht in 1897. Op de laatste algemeene vergadering, aldaar gehouden, werd door den Heer Jan Bouchery, uit Antwerpen, de vraag gesteld, of het standbeeld van Jan Frans Willems niet waardig prijken zou op een openbaar plein van een groote Vlaamsche stad. Dit voorstel vond algemeene instemming. Reeds den 3n September 1897 kondigde de Heer Bouchery een oproeping af, gericht tot de Vlaamsche dag- en weekbladen, om hunne medewerking te verzoeken tot uitvoering van het plan. In de tweede helft van October wendde zich de Heer Bouchery met hetzelfde doel tot de meest bekende schrijvers en kunstenaars in Vlaamsch-België. Te Gent hadden intusschen de Vlaamschgezinden ook de hand aan het werk geslagen. De Gentsche Tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond stuurde den 26" October 1897 een bericht aan de Vlaamsche maatschappijen der stad, om een algemeene beweging op touw te zetten, ten einde te toonen hoe eensgezind en geestdriftig het dankbare Vlaamsche volk den koenen strijder voor de taalrechten en de heropbeuring van Vlaamsch-België wilde vereeren. De volgende maatschappijen traden dadelijk toe : De Gentsche afdeeling van het Willems Fonds. De Gentsche afdeeling van het Davids-Fonds. De Kunst- en Letterkring. Rust roest. Snellaertkring. Zanglust. De Taal is gansch het Volk. De Vriendenkring van Ste.-Annaparochie. De Koninklijke Maatschappij Gretry. Vriendenkoor. Tooneelmaatschappij Groeien en bloeien. De Jonge Wacht van het Willems-Fonds. De Vlaamsche Katholiake Landsbond. Het Vlaamsch Grievencomiteit. De Katholieke Schoolpenning. De English Club. De Rodenbachsvrienden. Zetternamkring. • Nijverheid en Wetenschappen. De Bond der vrije Onderwijzers. De Burgerkring. Tooneelbond : Nut en Vermaak. Tooneelkring : De Volksvrienden. De Jonge Wacht van het Davids-Fonds. Bond der Gentsche Weesjongens. De Gentsche Onderwijzerskring. De Koninklijke Rederijkerskamer : De Fonteinislen. De Heremans' Zonen. Van Crombrug.he's Genootschap, De Vrije Burgersbond. De Liberale Werkersverdediging. 't Zal wel gaan. Het Kunstverbond der Vlaanderen. Moedei taal en Vrijheid, De Koninklijke Maatschappij : De Melomanen. De Koninklijke Zangmaatschappij : De Vereenigde Werklieden. Het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds. De Gymnastische Volksmaatschappij. Het Algemeen Nederlandsch Verbond (Gentsche Tak). Den 7" November 1897 werd een algemeene vergadering gehouden, waarop besloten werd : 1° een gedenkteeken te Gent op te richten ter eere van Jan Frans Willems; 2° stappen aan te wenden bij den Staat, de Provincie en de Stad om de noodige toelagen te bekomen; 3° onder alle Belgische en Noordnederlandsche kunstenaars een prijskamp te openen, voor het ontwerp van het gedenkteeken. Het Uitvoerend Comiteit, dat werd aangesteld, bestond uit de Heeren Fr. De Potter, vasten secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie te Gent en Prof. Paul Fredericq, eerevoorzitters; den Heer Prof. Mr. Julius Obrie, voorzitter; de Heeren Mr. Fl. Van Duyse, krijgsauditeur en Prof. J. Vercoullie, ondervoorzitters; de Heeren Karel Lybaert, letterkundige en O. Van Hauwaert, leeraar aan het Koninklijk Athenseum, secretarissen, en den Heer A. Siffer, lid van den gemeenteraad, penningmeester. Te Antwerpen was insgelijks een Comiteit tot stand gekomen. Daarvan maakten deel de Heeren P. Billiet, De Ravet, Aug. Matthys, Lod. Opdebeek, Max Rooses, Jos. Van den Branden, A. Van der Cruyssen, P. Van der Ouderaa, Flor. Van de Ven, E. Van Kerghhoven en Jan Bouchery. De handelwijze der Gentenaars scheen daar de goedkeuring niet weg te dragen en zelfs werd de beschuldiging uitgebracht, dat Gent in deze zaak Antwerpen het gras onder de voeten wilde wegmaaien. Een naijver was dus ontstaan om de eer te hebben Willems te mogen herdenken! De Heer Jan Bouchery, aan wien door het Gentsch Comiteit ook het eerevoorzitterschap was aangeboden, meende dien eeretitel niet te mogen aanvaarden, zoolang het Antwerpsch Comiteit geen eindbeslissing had genomen. De kleine moeilijkheden, uit dien toestand ontsproten, werden heel gauw uit den weg geruimd. Het Gentsche Comiteit verdedigde zoo krachtig mogelijk zijn voorstel om te Gent het gedenkteeken te laten oprijzen. De Antwerpenaars gaven welwillend toe en wij brengen hier hulde aan de edelmoedige wijze, waarop zij het Comiteit ter zijde stonden. De Antwerpsche afdeeling van het Willems-Fonds schonk een som van meer dan driehonderd frank; het Antw erpsch stadsbestuur verleende een toelage van drie duizend frank en de provincieraad van Antwerpen gaf voor zijn aandeel duizend lrank. Het Allemansblad, door den Heer Jan Bouchery uitgegeven, bracht ongeveer honderd frank op. Verdere hulp ontbrak niet. Gemeenten als Oostende, Ieperen, Dendermonde, Tienen, Kortrijk, Lokeren, Lier, Aalst, Poperinge, Gentbrugge en Ledeberg beantwoordden de oproeping \an het Comiteit en stuurden eene toelage van vijftig tot honderd frank. Brussel en Brugge weigerden. Het Algemeen Bestuur van het Davids-Fonds schonk duizend fiank. De afdeelingen van het Willems-Fonds lieten hunne bijdragen geworden aan de inteekenlijst van het Gentsche weekblad Het Volksbelang, die twee duizend vierhonderd frank opbracht. Enkele afdeelingen van het Davids-Fonds stuurden afzonderlijke toelagen aan den penningmeester van het Comiteit. Het Fondsenblad, ° te Gent, opende insgelijks een populaire inteekenlijst en verzamelde aldus vijfhonderd frank; Neerlandia en liet Belfort verschaften ook eenige bijdragen. • _ De Heer Gouverneur van Oost-Vlaanderen, R. Baron de Kerchove d Exaerde, schonk vijftig frank; Z.H. de Bisschop van Gent stuurde dezelfde som; het Schepencollege teekende in voor honderd veertig frank, terwijl het bedrag der openbare inschrijving te Gent klom tot een som van ongeveer duizend frank. De Heer en Mevrouw Bergmann, uit Lier, schonken honderd frank, terwijl de Heer Walra~\ens, uit Herenthals, insgelijks voor honderd frank inteekende. Andere personen nog waren een machtige steun voor het Comiteit. Hunne bescheidenheid belet ons echter hun openbaar hulde te brengen voor de verkleefdheid, aan onze onderneming betoond. De English Club, te Gent, richtte een feestin, dat tweehonderd frank opbiacht. De tooneelkring De Klauwaarts, te Brugge, stuurde een som van negentig frank, de opbrengst van een "feest, door hen ten voordeele van het Willemscomiteit gegeven. De Rede1 ijkerskamer liet Kersouwken, te Leuven, opende een inteekenlijst, waarvan het bedrag op een zeventigtal frank beliep. Het Vlaamsch Gezelschap, te Deinze, stuurde een en dertig frank. De Heer O. Van Hauwaert, secretaris van het Comiteit, gaf een \lugscliritt uit over Jan Frans Willems. Met duizenden exemplaren werd het in het Vlaamsche land verspreid en bij zekere gelegenheden verkocht tegen tien centimen. Dit bracht een som van ongeveer tweehonderd vijftig frank op. Een tombola, door het Comiteit in Minardskoffiehuis ingericht, vermeerderde de beschikbare gelden met ongeveer vier duizend frank. In Noord-Nederland werden eenige bijdragen afzonderlijk gezonden, zooals die van den Heer De Ridder-Pierson, uit Dordrecht, die vijftig frank stuurde en van den Heer Werner, te Breda, wiens gift \ijf en twintig frank bedroeg. Daarenboven werd een inteekenlijst rondgezonden door een subcommissie. Deze bestond uit de Heeren Taco H. De Beer, Amsterdam; Dr. A. Van Berkum, Nijmegen; J. J. B. Van der Chxjs Jr., Delft; Prof. J. H. Gallée,' Utrecht; Dr. F. Buitenrust Hettema, Zwolle; Prof. G. Kalff, Utrecht; Prof. H. Kern, Leiden; Dr. J. W. Muller, Leiden; Th. Nolen, Rotterdam; Prof. J. Verdam, Leiden; Prof. J. Te Winkel, Amsterdam; Johan Winkler, Haarlem. Een som van ongeveer vijfhonderd frank werd 'daar verzameld. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, te Leiden, schonk vijftig gulden. Aan allen brengen we onzen warmen dank. Ook betuigen we hier onze erkentelijkheid aan den Heer E. Van Dantzig, uitgever te Amsterdam, die aan de tombola voor een aanzienlijke som boeken stuurde. . Het Comiteit had intusschen den volgenden omzendbrief in het Vlaamsche land verspreid : Te Gent is een Comiteit tot stand gekomen, dat een beweging op touw gezet heeft om in deze stad een standbeeld op te richten aan Jan Frans WillemS. Veertig maatschappijen, alhier gevestigd, sloten zich aan hij de Gentsche Afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond, om met vermeerderde krachten des te zekerder het gewenschte doel te bereiken. Thans wendt zich het Comiteit tot alle stamgenooten, om hunne hooggeschatte hulp en doelmatige ondersteuning te verzoeken. Het is niet overbodig de aandacht te vestigen niet alleen op de beroemde werken, die Jan Frans WillemS ons heeft nagelaten, als: het gedicht Aan de Belgen, de verhandeling over de i\ eder landsche 1 aal— en Letter kunde, lic ittüe 11 de Vos, op de degelijke uitgave van het eerste letterkundig, wetenschappelijk Vlaamsch tijdschrift: Het Belgisch Museum, en de Oude Vlaamsche Liederen, maar tevens op de groote rol, die hij heeft gespeeld, als algemeen erkend leider der Vlaamsche beweging. Te Gent eerst trad hij op a!s de aanvoerder der Vlaamschgezinde vaderlanders, die zich rondom hem schaarden ter verovering der Vlaamsche rechten. Hij was er de gids en de ziel van de groep geleerden, die het eerst de Nederlandsche taalkunde, geschiedenis en lettercritiek in Vlaanderen beoefend hebben ; daar leidde hij de werkzaamheden van de commissie tot regeling der zoo verwarde spelling en was de inrichter van het groot petitionnement van 1840, dat mag aangezien worden als het ware uitgangspunt der Vlaamsche beweging. Willems heeft den weg gebaand tot dieper studie en grondiger kennis onzer letterkunde en liarer geschiedenis ; onversaagd en onverpoosd streed hij voor de heropbeuring van de Vlaamsche bevolking, tot wanneer hij in 1846 op het eereveld viel. Met recht mag hij dus aanspraak maken op een eer, welke reeds aan degenen, die onder zijne leiding gestreden hebben, Consctence, Iiieodoor Van Rijswijck, Van Duyse, David en Ledeganck te beurt viel en allen moeten wij krachtig de handen ineenslaan, om aan den verdienstelijken Vlaming den tol van dankbaarheid van geheel het Vlaamsche land te betalen. Uit alle hoeken van het land werden bijdragen gestuurd. Uit Duitschland, Frankrijk .(namelijk vanwege De Vlaamsche Harten, uit Roobaais) en zelfs uit Zuid-Afrika ontvingen de inrichters aanmoedigende blijken van belangstelling. Den 14n April 1898 werd onder de kunstenaars een wedstrijd geopend. Voor 1° Juli 1898 moesten de mededingende beeldhouwers hun geboetseerde schets inzenden. De Jury bestond uit de Heeren E. Braun, burgemeester der stad Gent, E. Claus, Th. Lybaert, L. Tijtgadt, B. Wante, kunstenaars, en de Heeren P. Fredericq, K. Lybaert, J. Obrie, A. Siffer en O. Van Hauwaert, leden van het Gomiteit. De proef leverde geen bepaalden uitslag op. Voor den 15" Augustus werd een nieuwe wedstrijd uitgeschreven. Vijftien kunstenaars namen er aan deel. Het ontwerp Hou ende Prou werd eenparig als het beste aangewezen en de bekroonde kunstenaar, de Heer Isidoor De Rudder, uit Brussel, werd met de uitvoering belast. Wij stappen over de talrijke moeilijkheden heen, die thans de werkzaamheden van het Gomiteit belemmerden. Schimp, spot, beleediging,laster,niets bleef gespaard. De Franschgezinden spanden alle krachten in om de beweging te doen mislukken, de vergunning van het gewenschte St.-Baafsplein te onttrekken, zelfs de toelage van Staat en Stad te ontnemen. Toch bood het Comiteit het hoofd aan al de hinderpalen en de oude spreuk indachtig : doe wel en zie niet om, werkte het onverpoosd voort om trots alles het beoogde doel te bereiken. Den 19°December 1898 moest de gemeenteraad van Gent uitspraak doen over de aanvraag van het Uitvoerend Gomiteit om het gedenkteeken op St.-Baafsplein te laten oprichten. De Heer A. Siffer, lid van het Gomiteit, hield te dier gelegenheid een merkwaardige rede, waarin hij krachtig de aanvallen en hatelijkheden over den hekel haalde(l). Bij de stemming werd eenparig een toelage van 7500 fr. verleend, en met eenparigheid min drie stemmen stond de gemeenteraad het plein vóór den nieuwen Nederlandschen Schouwburg toe. (1) Zie blz. 12. De provincie Oost-Vlaanderen verschafte ook een geldelijke ondersteuning van 1500 fr. en de Staat, die eenige weken vóór de onthulling nog wijzigingen deed ondergaan aan het eerst ontwerp, eindigde met insgelijks een subsidie van 7500 fr. toe te zeggen. De kunstenaar had intusschen zijn werk niet gestaakt, en den JAN FRANS WILLEMS. 27° Augustus 1899,op den eersten dag van het Nederlandsch Congres, prijkte zijn gewrocht geheel en al voltooid op St.-Baafsplein. Het gedenkteeken, waarvan de titelplaat een afbeelding geeft, munt uit zoo door oorspronkelijke uitdrukking van een diepzinnige gedachte als door het kunstige der uitvoering. Het stelt in een mar- meren groep voor de Ylaamsche Maagd, die eeuwen lang in haar banier gehuld en verborgen, door den schutsgeest weder tot leven «■eroepen, ontwaakt, frisch, krachtig en schoon als voorheen, met al de kenteekens van macht en grootheid. Treffend werd aldus het streven en werken van Willems aangeduid, die de eerste den stoot heeft gegeven tot de herleving van het Vlaamsche land. Daarom prijkt Willems' medaillon vooraan op het voetstuk. HET VLAAMSCHE LIED. De beide zijden zijn versierd met marmeren bas-reliefs, voorstellende het Ylaamsche Lied, verbeeld door een moeder, die haar kindje op de knieën in slaap zingt, en ons beroemd dierenpos met Reinaert den Yos, te midden van den hofstaat van koning Nobel. Op de achterzijde zijn de namen van de medestrijders van Willems gebeiteld : Blommaert, Conscience, David, Ledeganck, Rens, Serrure, Snellaert, Van Duyse, Van Ryswyck. Een palmtak verheft zich nevens deze namenlijst, als blijk van hulde vanwege 't nageslacht. Het gedenkteeken, sober van lijnen, ernstig van opvatting, past uitstekend voor het doel, waartoe het bestemd is. Het strekt den kunstenaar tot eer, REINAERT DE VOS. Het Uitvoerend Comiteit heeft binnen minder dan twee jaar een som van meer dan dertig duizend frank verzameld. Dit feit is wellicht eenig en verdient des te meer vermeld te worden, daar het getuigt niet alleen van de dankbaarheid van het Ylaamsche volk, maar tevens van de levenskracht der Ylaamsche beweging. Redevoering van den Heer A. Siffer in den Gemeenteraad van Gent (19" December 1898). Geachte Collega's, Wisten wij het niet en gevoelden wij het niet door de betrekkelijke guurheid van het weder, dat wij reeds lang den heeten en brandenden zomer achter den rug hebben, stellig zouden wij meenen dat wij nog volop in de hondsdagen zijn. Trouwens, een zeker gedeelte der bevolking van Gent verkeert in eenen onrustbarenden staat van opgewondenheid, die niet zonder gevaar is voor hare overprikkelde zenuwen. Als door eene nachtmerrie bereden, zien die menschen gedurig op St.-Baafsplein een soort van akelig en grijnzend spook voor hunne oogen zweven, en, opgejaagd en opgezweept door de koorts, grijpen zij tot wapen alles wat hun onder de handen valt en ijlen zij ten oorloge met den strijdkreet: Willems' gedenkteeken, ziedaar den vijand I Inderdaad, om geen enkel monument werd ooit zulke hevige en verwoede strijd gevoerd dan om den steen van vereering, dien het dankbare Vlaamsche volk wil oprichten aan den « Vader der Vlaamsche beweging ». Gezien de vinnigheid en de hardnekkigheid der aanvallen, vraagt men zich natuurlijk af, of het wel enkel de kunstwaarde is van het ontwerp, welke die kappende en kervende bekommering in het harnas jaagt. Ook is de openbare meening van gevoelen — en zij bouwt misschien op geene bloote vermoedens — dat die ongemeene bezorgdheid door een raderwerk van andere drijfveeren in beweging wordt gebracht : hier, gekrenkte eigenliefde en geest van tegenspraak; daar, zwanzerij en verborgen haat tegen alles wat Vlaamsch is. Laat mij dus toe, Mijne Heeren, U, met eenige bedenkingen over het monument en eenige beschouwingen op kunstgebied,een tafereel op te hangen van de tegenkantingen,ondervonden door het Willemscomiteit op zijn hangen en langen lijdenswTeg. Heeren, valsche aantijgingen, verdachtmakingen, verkeerde voorstelling der feiten, waarmede men de jury in een ongunstig daglicht zocht te stellen, aangaande zekere gewaande onregelmatigheden in den prijskamp en het niet toekennen van geldelijke premiën aan de niet bekroonde schetsen, dat waren de eerste Ipijlen, tegen het gelauwerd gewrocht afgeschoten. Bemerkende dat die pijlen zonder-treffen hun doel voorbij snorden, en gevoelende dat zij eerder terugkaatsten op hen, die den boog gespannen bielden, moest men naar andere wapens uitzien. De kunstwaarde van het ontwerp in opvatting en in uitvoering, in schilderachtigheid en decoratief effect, in uitdrukking en in bewerking, in lijnen en in drapeering is zoo duidelijk en zoo sprekend, dat niemand het dorst wagen zich hieraan te vergrijpen, wilde hij niet doorgaan voor een Beotiër in zaken van kunst. Het niet durvende bestaan het licht der zon in vollen dag te loochenen, moesten de vijanden, tegen wil en dank, eenen stap vooruit, en stotterend kwam het van hunne lippen, dat zij hulde brachten aan de hooge verdiensten van het gewrocht van den beeldhouwer De Rudder, die overigens door menig ander standaardwerk zijne faam schitterend heeft bevestigd. Door hunne verklaringen het kunstgehalte van het stuk buiten het bereik van de tanden der critiek gesteld hebbende, moesten ze toch een kwetsbaar plaatsken opspeuren in de voegen van het pantser, en na lang keeren en wenden, vragen en zoeken, ging de zegekreet op : Eureka! ik heb het gevonden f en de allegorie werd voortaan het stokpaardje, waarop de verguizers, gelijk nieuwe Don Quichotte's, te velde trokken tegen windmolens. De allegorie! Afbrekende met geheel de geschiedenis der kunst, vond men, uit noodzakelijkheid des middels, een nieuw beginsel uit, dat als eene veropenbaring het oude testament der kunstleer moest uiteen doen springen, en het werd eene kunstzonde, een afgetrokken iets te vertolken op doek of in steen. Die onmogelijke stelling werd welhaast den bodem ingeslagen, enkel door het wijzen, zooals wij het verder zullen zien, op de groote meesters, welke de tijden door, voor hunne onsterfelijke scheppingen, de meest kunstrijke uitslagen hekomen hebben door het aanwenden der allegorie of leenspreuk, en door het laten optreden van hare tweelingzuster, de zinnebeeldige voorstelling of het symbolisme. Op dit terrein insgelijks achteruitgedreven, nam men zijne toevlucht tot een anderen stelregel: l'allégorie doit habiler un palais diaphane, « de allegorie moet een doorschijnend paleis bewonen », en het gedenkteeken, op eigene manier, aan deze machtspreuk toetsende, verklaarde men ex cathedra, dat het een raadsel was in steen, eene ondoordringbare sphinx, welke men spoedig moest vervangen door een gewoon en menschelijk standbeeld. Een standbeeld is zoo banaal geworden en het is zoo prozaïsch, inzonderheid wanneer men eenen man op een verhoog te hijschen heeft in onze onesthetische kleederdracht, met broek en jas, ondervest en das ! Ik vraag het mij in gemoede af, wat zeggen de beelden — de waarde van het eene met de onwaarde van de andere aan kant gelaten — wat zeggen de beelden van Metdepenningen en Guïslain, alhoewel- nog met de drapeerende toga omhangen, en inzonderheid wat zegt dat van Lieven Bauwens, met spanbroek en met plakkend habijt? Veel meer decoratief uitwerksel levert eene groep op, en buiten dat de groep, evenals het standbeeld, den persoon herinnert, welken men huldigt, spreekt zij bovendien meer tot den geest en tot de verbeelding. Het Anspachmonument te Brussel verheerlijkt duizendmaal meer zijnen held dan een standbeeld het zou vermogen, zelfs al ware dit in zilver of in goud. Verre zij van mij, de standbeelden in beginsel te willen veroordeelen! Ik wil alleen beweren dat in het verheerlijken onzer groote mannen geen dogma bestaat, dat zou luiden : buiten het standbeeld geene zaligheid. Zeggen wij het overigens rechtuit. Willems, schoon en groot van geest en van hart, was in physisch opzicht verre van een Adonis of een Apollo van 't Belvédère te zijn, en zijn lichamelijk voorkomen was allerminst geschikt om in brons gegoten of in steen gekapt te worden. Ja, de allegorie moet een glazen paleis bewonen, en wat de onze betreft, ziehier, hoe de kunstenaar ze zelf toelicht (!) : Op het voetstuk verheft zich lier en statig de Vlaamsclie Maagd, die trots alles door de eeuwen heen haren luister, hare kracht en jeugdvolle schoonheid behouden heeft. Daarom zijn hare trekken jong en hare kleederen in den Gothischen trant, als herinnering aan het schitterend tijdperk, toen Vlaanderen machtig en bloeiend was. Vóór de voeten strekt zich een leeuw uit,een heraldische leeuw,die hij de Gothische Vlaamsche Maagd strookt en één geheel maakt met haar wezen. Naast de Vlaamsche Maagd verheft zich de Vlaamsche genius, verpersoonlijkt door een forschen, jongen held, die den sluier oplicht, welke eenigen tijd Vlaanderen heeft verduisterd. Hij is het, die het land weer in zijne vroegere schoonheid doet verrijzen. Zijne blikken zijn gericht naar Willems, die Vlaanderens herleving heeft bewerkt. Aldus wordt het verband aangetoond tusschen de bovenste groep (het ideaal) met de groep van de voorzijde (het levenj. Hier prijkt Willems' borstbeeld op de eerezuil; naast hem staan eene maagd en een jongeling, die het huidige geslacht, Vlaanderens jeugd, voorstellen. De maagd draagt de zinnebeelden der schoone kunsten en letteren, de edele taal,waarvan Willems zich bediend heeft. De jongeling heeft in de armen liet kenmerk van de trouw, die alle Vlamingen moeten toonen tegenover de beginselen, zoo krachtig door Willems verdedigd. Op beide zijden zijn « bas reliefs » geplaatst, die datgéne verbeelden, waardoor Willems zich het meest heeft beroemd gemaakt. Het eene stelt het i laamsche lied voor. De Vlaamsche moeder wiegt haar kindje en zingt het lied, dat het kind nooit vergeten zal. Het andere verbeeldt de Zegepraal van Beinaert den Vos. De achterzijde is versierd met eene maagd, die bloemen strooit, als hulde van het nageslacht aan Willems' slrijdgenooten. Ik weet het, deze aanhaling is juist wat onze tegenstrevers zegevierend in de hoogte zwieren, roepende : Wilt gij begrepen worden, beitel dien tekst in uw graniet. Zoetjes, zoetjes, Mijne Heeren, zoo vroeg geen victorie gekraaid 1 De beschrijving is enkel eene dichterlijke omschrijving van hetonderwerp, zooals, zonder bekommering voor uitlegging, eene poëtische uitboezeming zou kunnen gedicht worden over het gedenkteeken van Breidel en De Coxixck, of 0111 het even welk ander monument. Het verbeelden van een land of eene stad door eene vrouw, van eenen weldoener, eenen beschermer door eenen genius strookt ten volle met de aangenomen regels der allegorie, en komt hier niet onverstaanbaarder voor dan elders. (1) NI. bij liet eerst ontwerp (Herzie blz. 9). Met Ledeganck in zijne Drie Zustersteden, zien wij Vlaanderen « trillende als eene maagd die uit den doodslaap schiet ». Gedenkteeken aan Willems, verheerlijking der Vlaamsche beweging, ontwaking van de Maagd van Vlaanderen zijn paswoorden die — ik heb de proef genomen met verschillende personen — als tooverwoorden de denren openen voor allen, die niet opzettelijk en moedwillig zich rangschikken in de reeks van welke gezegd wordt : Geen blinder blinden dan die, welke niet willen zien, geen dooveV dooven dan die, welke niet willen hooren. De allegorieën zijn voor het volk en voor de openbare pleinen niet gemaakt, maar enkel ten behoeve van meer ingewijden en voor musea en voor tempels. Nieuwe opwerping die als schietgeweer moet dienen, doch nieuwe en dubbele dwaling. De kerk is het volkshuis bij uitmuntendheid, en het is de roeping der kunst miskennen, als men beweert dat de kunstgewrochten voor hoofdzakelijk doel niet hebben het stichten, het veredelen, het beschaven van het algemeen. Een kustenaar, die zijne zending begrijpt, en een kunstenaar wil blijven in den waren en edelen zin des woords, daalt niet af tot het lager peil van de menigte; hij verheft haar integendeel tot op zijne eigene hoogte. Aristocratie in de kunst bestaat niet, en dagelijks stelt men vast, dat er onder het volk soms veel ingeboren kunstzin en schoonheidsgevoel huizen, daar het meer bevrijd gebleven is, in zijne ongerepte natuurlijkheid, in zijne maagdelijke ontvankelijkheid en vatbaarheid, van de conventioneele en geijkte oordeelvellingen, die het eigen ik bij velen van de zoogezegde intellectuëelen maar al te dikwijls verbasteren en verlammen. Verslagen op het punt betrekkelijk de handelingen van den keurraad, verslagen op het punt van het kunstgehalte, verslagen op het punt der allegorie, verslagen op het punt der duidelijkheid en de gepastheid der allegorie, verslagen op het stuk dat een standbeeld verkieslijker is boven eene groep, sleuren de anti-Willemsisten thans een zevende vernageld kanon in hunne ingestuikte loopgraven. In wedstrijd met de straatbengels voor het vinden der schilderachtigste geestigheden (b. zoo ge wilt), nemen zij, ten einde raad, nu hunne toevlucht tot den schimp en tot den spot. Wagenwijd worden de sluizen en de kranen der spotternij geopend; zij vloeien en zij lekken, zij stroomen en zij druppelen; bijtend en venijnig is het woord, geestig soms, maar meest van twijfelachtig allooi. « Signor genius ontkleedt de Maagd van Vlaanderen. — De kerel vindt dat het te koud is en hij snijdt zich uit haren sluier eenen calegon. — Barnum op de foore /egt tot de gapers vóór de barak : « voici la femme magiielisée », — Het is toch niet schoon voor dat gebunseld wijf, haren vrijer daar zoo katijvig te laten staan. —. In den blooten pompier. -— Manneken zonder ende mee en mdje. — Pompier en petite tenue. — Het hondeken der getrouwheid heft zijn achterpootje op. — De voordeeligste plaats ware het Laurentplein, want Nagel zou den genius wel uit compassie een broeksken passen uit zijnen rebut. — Eene vespasienne zou daar beter dienst doen dan het beeld van Willems. — De plaats van W\llems is op den Zandberg; immers hij is daar gestorven en Jan de pompier zal er bluschwater in overvloed hebben uit de keizerlijke adelaarspomp. — De groep is de photographie van den goochelaar, die iemand zijn hemd uitstroopt zonder zijne kleederen los te maken. — De naakte genius is liet zinnebeeld en de allegorie van de kaalheid van de flamandianten, » enz., enz., eene litanie zonder einde. Ik spreek die onhebbelijkheden hieruit, opdat zij in het Gemeenteblad zouden opgenomen worden ais een blijvend aandenken van den waardigen en edelen strijdkreet der oorlogvoerenden. Ha! wanneer in latere jaren een archeoloog ons bulletijn zal doorsnuffelen en die woorden zal toepassen op de groep, die nog altijd onze stad zal versieren, wat zal hij eene zonderlinge gedachte opvatten van de wilden, die in 't jaar onzes Heeren 1898 den aardbodem hier zullen bewoond hebben, en wat zal hij zich haasten eene voordracht te gaan houden over zijne vondst in den oudheidkundigen kring van zijnen tijd! Even zonderling en onnoozel zullen later deze schimpscheuten klinken als deze, bij de opkomst der spoorwegen afgeschoten tegen de ijzeren vuurduivels, en welke ons thans doen schokschouderen over de naïveteit onzer voorouders van de jaren '30. Spot! het is zulk gemakkelijk, maai' tevens ook zulk gevaarlijk wapen; gelijk een mes met twee sneden kwetst het meer dan eens dengene, die het hanteert. Wilden wij poets wederom poets spelen, het ware niet moeielijk nog meer bloedigen schimp te brouwen op zekere monumenten, door onze verguizers in Ulo tempore met zalving en geestdrift bezongen. 2 Uien n'est sacré pour un pompier... Niets is heilig voor den geest van spotternij, en met de meest ernstige en grootsche meesterstukken wordt altijd en overal door den eenen of anderen spotvogel den draak gestoken. Ik zal niet spreken van de zetten op een Lieven Bauwens, op den Excelsior, op Mijnheer en Mevrouw de ScheldeLeie, op het monument aan Graat' de Kerchove, noch op Rubens te Antwerpen, en andere verbeeldingen hier en elders, in musea, kerken en op openbare .plaatsen. Zeggen wij alleen, ten titel van voorbeeld, dat volgens de kwajongens, te Bergen, Leopold 1 van op zijn voetstuk bezig is met aan eene natuurlijke behoefte te voldoen, en dat onze meesterlijke Artevelde, gelijk een simpele buitenmensch, zijne hand uitsteekt om te voelen of het nog regent! Heeren, de allegorie is eene dichterlijke beeldspraak, eene overdrachtelijke of figuurlijke voorstelling om een afgetrokken denkbeeld weer te geven, en zij is van dagelijksch gebruik in de letterkunde en in de beeldende kunsten. Ik zeg niet dat de kunst zonder allegorie niet mogelijk is, maar wel dat zij er een voornaam bestanddeel van uitmaakt. In alle tijdvakken zien wij de allegorie, het symbolisme en de personnificatie, die er nauw mede verwant is, gehuldigd en aangewend door de grootste meesters, en wij moeten tot de oprichting komen van het monument aan Willems, om estheten te vinden, die de beeldspraak, in leenspreek en in zinnebeeld, in blok veroordeelen. Ongetwijfeld verwekt die splinternieuwe school eene omwenteling op dit gebied, en staan wij op den dorpel van een gewichtig keerpunt in de historie van de kunst! De Grieksche kunst, die van Egypte, die van Rome, het Christen tijdvak, het Gothisch tijdperk, de Renaissance, de moderne en de contemporaine tijden, alle hebben in ruime mate uit die dichterlijke bron geput. De triomfbogen der Romeinsche keizers zijn overdekt met beeldwerk, waarin de allegorie eene voorname plaats bekleedt; de eerste uitingen der Christene kunst, in de catacomben, zijn toespelingen van symbolischen aard; de kunst der middeleeuwen rust en steunt op symbolisme. De wereldvermaarde tafereelen La dispute du Saint-Sacrement en L'Ecole d'Athènes van Raphaël, in het Vaticaan; de Lente van Botticelli, te Florentië en duizend andere meesterstukken in die wereldmetropool der kunst, te Venetië en in andere steden van Italië; de aangrijpende muurschilderingen van de Sixtijnsche kapel door den titan Michel Angelo; de praalgraven en fresco's van het Campo Santo van Genua la superba, Pisa la morta en de Westminster-abdij te Londen; de Germania, de verpersoonlijking van het « Deutschtuin», op den Niederwald; deBavaria te Munchen; Barbarossa in de rots gekapt, te Kyphausen; de Republiek op de Bastilleplaats, te Parijs; de Vrijheid, de wereld verlichtende van Bartholdi, te New-York; de Roemengel op het graf van Willem den Zwijger, te Delft; de Leeuw van Lucerne, te Lucerne; de Beer van Berne,te Berne ; de Vrijmaking der Schelde te Antwerpen;de Zegepraal der Kerk in den Prado, te Madrid, en de Fontein van Barmhartigheid, te Porto; A/nor en Psyche, het Menschelijk leven, de Wijnoogst van den Noorschen beeldhouwer Thorwaldsen; hier te Gent in St.-Baafshet goddelijk meesterstuk der gebroeders Van Eyck, het Lam Gods en de Ontwaking van het heidendom, door Laurens Delvaux zoo meesterlijk onder den predikstoel gebeiteld; hier in onze zaal de Maagd van Gent met haren symbolischen leeuw, daar boven op de schouw; en op onze dagen, in het jaar 1898 zelf dat wij beleven, het ontwerp van het monument voor den Congo, te Antwerpen, dat aan sergeant De Bruyne in opbouw te Blankenberge, en de gedenkteekens, verleden zomer, het Ylaamsche land door, opgericht ter eere van de heldhaftige Boeren van 1798, bijvoorbeeld te Overmeire, waarvoor onze vriend en collega Emiel Tibbaüt zoo krachtig geijverd heeft, dat alles, Mijne Heeren, blindeling en ordeloos uit den hoop gegrepen, dit alles, in den ruimen zin des woords, is allegorie en symbolisme, symbolisme en allegorie, en jammer, onze tegenstrevers waren daar niet... om die kunstopvattingen te steenigen. Deze gedachten werden samengevat in eenen brief, den 8" November aan Bien Public en Flandre Libérale, mutatis mutandis gezonden onder de handteekeningen van hoogleeraar P. Fredericq, hoogleeraar Obrie, hoogleeraar Vercoullie, F. Van Duyse, krijgsauditeur, O. Van Hauwaert, leeraar aan het Athenaeum, Karel Lybaert, kunstcriticus en uwen dienaar, allen leden van het Willemscomiteit : Un vieil abonné de votre estimable journal s'intéresse beaucoup au comité du monument Willems. Les articles, qu'il nous consacre, semblent le prouver. Nous n'avons nullement 1'intention de blamer les termes, par trop naïfs, dans lesquels votre correspondant expose ses critiques. Celles-ci font croire que notre aimable contradicteur n'a pas même vu la maquette, et cepen- dant il entend la jugei' de sa grande autorité, malheureusement si modeste, qu'elle préfère garder le secret de 1'anonymat. Les entre-fllets, que vous avez publiés avec un empressement, que nous ne nous expliquons guóre, ne nous ont pas surpris. Nous sommes résignés d'avance. Notre sort est celui, que subissent tous les comités et toutes les adininistrations, qui veulent réaliser un projet quelconquo. L'absurde allegorie, qui excitera la stupéfaction et la risée du public, selon votre correspondant, est justement ce qui nous a fait distinguer le projet de M. De Rudder. Nous voulons rompre avec la banalité des petits hommes en bronze se dressant sur de lourds piédestaux; nous désirons parler a 1'imagination par un groupe grandiose, qui rappelle la lutte menée par la Flandre et sa résurrection brillante et fiére. Quoique nous ayons une plus haute idéé de 1'intelligence de notre population que votre correspondant, nous lui accordons volontiers que beaucoup, comme lui, ne saisiront pas d'emblée le sujet représenté. Comprendraient-ils sans commentaires les tableaux et sculptures symboliques de Raphaël, de Michel-Ange et de certains maitres de 1'école flamande? Nous en doutons. Pour ne pas sortir de notre ville, la foule peut-elle comprendre sans explications la profonde allégorie, qui fait le sujët du chef-d'oeuvre des frères Van Eyck a la cathédrale, eet Agneau myslique, qui est tiré d'une des visions de 1'Apocalypse? Et le groupe de Laubent Delvaux au pied de la chaire de vérité de Saint-Bavon, le réveil du monde païen a la voix de l'Evangile? Si votre vieil abonné avait vécu au moment oü ces splendides cBuvres d'art ont élé produites, il n'aurait pas manqué sans doute de vouloir les cribler de ses quolibets. On finit cependant par admirer les allégories, lorsqu'ane éducation sulïisante a permis de pénétrer la pensée des auteurs. C'est le röle de nous tous et particulièrement de la presse de ne pas tenir 1'esprit du peuple terre a terre, mais de 1'élever par tous les moyens et dans toutes les occasions possibles. Nous ne devons guère louer 1'artiste ni son ceuvre. M. De Rüdder n'en a nul besoin. Sa renommée est justement et brillamment établie et son projet s'impose par les grandes qualités, que votre correspondant a fini par reconnaltre. Les membres du Conseil communal, nous en sommes convaincus, se refuseront a écouter des critiques non fondées et accorderont au monument la place demandée avec instance par toute la population flamande, dont nous nous faisons les interprètes. Heeren, wil men het stelsel der anti-allegoristen logisch toepassen, en alles door zijn eigen doen spreken zonder beeldspraak, dan moet het ook uit zijn met de historieschildering, want het volk verstaat ze niet. Om uit het gebouw niet te gaan, waarin wij zetelen, wat zeggen aan den oningewijde de borstbeelden die onze commissiënzaal versieren, wanneer men hem niet verklaart dat het de beeltenissen zijn van onze vroegere burgervaders? Wie kan iets ontcijferen uit het doek dat onze trouw kapel opluistert, wanneer men niet weet dat de schilder Wauters Maria van Burgondië verbeeld heeft, van de Gentenaars de genade afsmeekende voor hare hofheeren Hugonet en Humbercourt? Met het vooruitgezette stelsel zou de kunst verlaagd worden tot bloote lichtteekening of photograpliie, en zon haar geene andere stof te verhandelen overblijven dan onderwerpen, die hunnen naam met zich medebrengen, als zijn : katten en honden, boomen en schoenen, potlooden en kaas, peekes met een pijpken en meekes met een kopje koffie. Dit kleingeestig realisme ware de dood der kunst. Daarbij, Mijne Heeren, wat men ook doe, zullen er altijd personen gevonden worden, die niets zullen verstaan aan dergelijke zaken; zoo vertelde men mij dezer dagen, voor waar, een historieken, dat ik niet kan nalaten U, tusschen haakjes, na te vertellen : Een paar kofïiewijven stonden te praten bij het standbeeld van Van Artevelde. Triene, zei de eene, ze schrijven nau zeu vele in de gazette van nen vent, vader Willems, geleuvek. Es dat nau Peere Willems ? — en zij wees op het beeld van den Wijzen Man! Bei neent, zei Triene, dat es Lieven Bewens ! Eenigen tijd geleden in onze commissiënzaal het heerlijk tafereel van Van Gleef, boven den schoorsteenmantel geplaatst, beschouwende, vroeg ik aan een onzer meest kunstminnende en kunstgevoelende collega's, den Heer De Vigne, wat die voorstelling beteekende. Het typisch antwoord « Ik weet het niet en behoef het niet te Aveten om het te genieten, » was de uitdrukking der ideale kunstbeschouwing. Dat ideale kunstgenot vind ik ook weergegeven in de woorden van den diepgeleerden Bilderdijk, wanneer hij schrijft in zijne Aanteekeninijen op zijn gedicht De ziekte der geleerden : « Zoo de allegorie al te duidelijk sprak, zou de gansche kracht der poëtische schildering verloren gaan. In eene klare allegorie denkt de lezer te gelijker tijd aan het beeld en aan liet beteekende, en het laatste zal hem wel het meeste trekken, iets wat de geheele verdwi jning van hot poëtisch genoegen moet voortbrengen of ten allerminste de verstoring diens genoegens. » Van deze hoogte afdalende, stel ik mij op het lager en meer stoffelijk standpunt onzer tegenstrevers en ik zeg : Onbetwistbaar vraagt de allegorie eene zekere inspanning van den geest, doch eens op den weg en in het bezit van den sleutel, wordt het een verstandelijk en zedelijk genoegen verder in te grijpen, van schakel tot schakel dieper in te dringen, om ten slotte zich volkomen te vereenzelvigen met de gedachte van den kunstenaar en de ontwikkeling van zijn concept. Geen victorie zonder strijd, geen lust zonder last, en het is de rol der pers en der meer ontwikkelden dien sleutel van het artistiek genot aan de minderen ter hand te stellen, en zoo doende te arbeiden aan de veredeling en de beschaving der massa. Heeren, wat nu het gewrocht zelf van den Heer De Rudder betreft, zooals wij hooger zagen, iedereen is het eens om het hoog te schatten voor zijne innerlijke kunstwaarde, maar het ruwe, logge en grove schaduwbeeld, op St.-Baafsplein geplaatst, enkel om de proef te nemen van de afmetingen en te onderzoeken of deze geene afbreuk zouden kunnen doen aan den Schouwburg, wordt nu — kwaadaardigheid of ontoerekenbaarheid — besproken als gold het het monument zelf. In de maquette heeft de beeldhouwer enkel eene schets geleverd inalgemeene lijnen en trekken, om te toonen welk idee hij zal uitvoeren. Aan afronden, verfijnen, bezielen en idealiseeren heeft de kunstenaar nog niet gedacht; maaksel en opsmuksel staan op de leest nog niet. Als met opzet en moedwillig, wil men niet begrijpen dat geheel het monument nog te maken is, en men onderzoekt en critiseert de schets, men oordeelt en veroordeelt ze, als ware zij reeds een voleindigd werk. De beteekenis en de algemeene schikking der bewerking zijn puik bevonden; de artist heeft door vroegere werken bewezen dat hij opgewassen is voor de moeilijkste taak; hij heeft gezien en gehoord welke de tekortkomingen zijn van zijn gewrocht : laat hem nu rustig en ongestoord aan zijnen arbeid, die vrijheid van geest, kalmte en ingetogenheid vergt; laten wij hem nu zijne eigene bezieling volgen, schenken wij hem ons volle vertrouwen, en, ik ben er van overtuigd — zijn voorgaande en zijne faam, die hij moet gestand doen, waarborgen het ons — hij zal uit zijne zooveel belovende maquette een beeld doen verrijzen, dat ik niet vrees, op voorhand, als heerlijk te bestempelen. Overigens, de leden der Commissie van schoone kunsten zullen uitgenoodigd worden in het werkhuis van den beeldhouwer, en zullen er met hem de verbeteringen bespreken, welke zij noodig achten, bij voorbeeld over haartooisel,helm, voetstuk en drapeering, of andere onderdeelen, die hun aanstoot mochten gegeven hebben. Nochtans zijn misschien voorbehoudingen te maken omtrent deze raadpleging, en ik vat ze samen in de toepassing, welke kan getrokken worden uit de volgende geschiedenis, legende of sprookje, welke dit soort van referendum mij in het geheugen roept. Phidias, de groote Grieksche beeldhouwer, had eens het denkbeeld opgevat een gewrocht te beitelen volgens de aanduidingen van het publiek. Hij vervaardigde eene maquette en stelde ze ten toon; het regende aanmerkingen, wenken, aanwijzingen, raadgevingen en kwinkslagen, juist gelijk heden rondom het Willemsmonument. De kunstenaar maakte twee beelden, een naai aanv* ijzingen van de menigte en een ander naar zijn eigen ideaal; het eerste was een monster, het tweede een goddelijk meesterstuk. Mijne Heeren, de Gentsche bevolking, een oogenblik misleid door de drogredenen, tegen het W illemsmonument uitgekraamd, is thans weder tot bezinning gekomen en, evenals voor de groep van den Heer De Rudder, heeft de genius der waarheid haar den blinddoek afgerukt. Yan velen, en zelfs onder de aanzienlijksten, die dezer dagen met het monument kennis maakten, heb ik de verklaring hooren afleggen* Foei, wij hebben ons weder om den tuin laten leiden door ons blad, wij gelooven te licht al wat gedrukt staat zonder te onderzoeken van waar het komt, en spijtig en beschaamd over hunne schaapschheid a la Panurge, deden zij eereboete en jonden eenen milden penning voor het gedenkteeken. Heeft het gedenkteeken de menigte voor zich, het mag zich ook verheugen in de goedkeuring van het puik der artistenwereld en der gezaghebbendste kenners. Gisteren nog zegde mij een hoog geplaatst en bevoegd persoon : « Het is waar. de anti-W illemsisten -— vijt mannen en een korporaal — schreeuwen voor duizend, doch stel tegenover elkander de verdedigers en de verguizers, de keus kan niet twijfelachtig zijn. Aan den eenen kant, vervolgde hij, ua\ keurraad met de kunstenaars Tijtgadt, Lybaert, Claus, Wante en Burgemeester Rratjn aan het hoofd, en aan den anderen kant ongeteekende dagbladartikelen. Komt er al een tusschen dat onderteekend is, het is toch zoo ondoyant en onvast, het slaat en geneest, Overigens, de leden der Commissie van schoone kunsten zullen uitgenoodigd worden in het werkhuis van den beeldhouwer, en zullen er met hem de verbeteringen bespreken, welke zij noodig achten, bij voorbeeld over haartooisel,helm, voetstuk en drapeering, of andere onderdeelen, die hun aanstoot mochten gegeven hebben. Nochtans zijn misschien voorbehoudingen te maken omtrent deze raadpleging, en ik vat ze samen in de toepassing, welke kan getrokken worden uit de volgende geschiedenis, legende of sprookje, welke dit soort van referendum mij in het geheugen roept. Phidias, de groote Grieksche beeldhouwer, had eens het denkbeeld opgevat een gewrocht te beitelen volgens de aanduidingen van het publiek. Hij vervaardigde eene maquette en stelde ze ten toon; het regende aanmerkingen, wenken, aanwijzingen, raadgevingen en kwinkslagen, juist gelijk heden rondom het Willemsmonument. De kunstenaar maakte twee beelden, een naai aan"\\ ijzingen van de menigte en een ander naar zijn eigen ideaal; het eerste was een monster, het tweede een goddelijk meesterstuk. Mijne Heeren, de Gentsche bevolking, een oogenblik misleid door de drogredenen, tegen het illemsmonument uitgekraamd, is thans weder tot bezinning gekomen en, evenals voor de groep yan den Heer De Rudder, heeft de genius der waarheid haar den blinddoek afgerukt. Yan velen, en zelfs onder de aanzienlijksten, die dezer dagen met het monument kennis maakten, heb ik de verklaring hooren afleggen* Foei, wij hebben ons weder om den tuin laten leiden door ons blad, wij gelooven te licht al wat gedrukt staat zonder te onderzoeken van waar het komt, en spijtig en beschaamd over hunne schaapschheid a la Panurge, deden zij eereboete en jonden eenen milden penning voor het gedenkteeken. Heeft het gedenkteeken de menigte voor zich, het mag zich ook verheugen in de goedkeuring van het puik der artistenw eield en der gezaghebbendste kenners. Gisteren nog zegde mij een hoog geplaatst en bevoegd persoon : « Het is waar, de anti-W illemsisten -— vijt mannen en een korporaal — schreeuwen voor duizend, doch stel tegenover elkander de verdedigers en de verguizers, de keus kan niet twijfelachtig zijn. Aan den eenen kant, vervolgde hij, ua\ keurraad met de kunstenaars Tijtgadt, Lybaert, Claus, Wante en Burgemeester Braun aan het hoofd, en aan den anderen kant ongeteekende dagbladartikelen. Komt er al een tusschen dat onderteekend is, het is toch zoo ondoyant en onvast, het slaat en geneest, het kwetst en het zalft, het wil de geit en de kool believen. Enfin, besloot hij, onder uwe beknibbelaars loopen er zelfs die noch maquette zagen noch gabarit ! » De anthropologisten, de criminalisten, de alienisten en de moralisten beweren dat de pers zeer dikwijls suggestief en aanstekelijk werkt op den geest van zekere lezers, met ziekelijke verbeelding of prikkelbaar zenuwgestel bedeeld. In het onderhavige geval heefF de houding van een gedeelte der pers ook sommige geesten op hol gebracht en bijna aanleiding gegeven tot malheuren. Men zegt dat de E^nits de la nuit op het punt zijn geweest zich te vergrijpen aan het schaduwbeeld van het Wiliemsmonument; dat zij zinnens waren geheel het gevaarte op te lichten, er de stad mede rond te wandelen en den pompier in de Schelde te blusschen, ofwel, indien het hun kon gelukken, hem te gaan plaatsen ■ als offer aan hunne godin de maan — boven op den wachttoren in de kazerne van de brandweer. Gelukkig voor hen en voor het gedenkteeken had onze achtbare Heer Burgemeester lont geroken, en hij verijdelde die hulde aan Diana, de maan, door eenige nachtwakers, met geladen revolver en blanken sabel, te doen post vatten achter de stellingen van den Vlaamschen Schouwburg. Wat hadde men gelachen, gespot en geschimpt, ware het plan den bodem niet ingeslagen! De genius ging voor de pinne komen in volle uitrusting, met bijl, schootsvel, lederen helm en eene clysopomiie; une barbe de fleuve van vlas en klodden zou aan zijne kin geplakt zijn geweest, en in gloeiende letters moest het opschrift er op prijken : Ashaverus, de wandelende sapeur-pompier ! Mijne Heeren, misschien heb ik reeds te lang van uwen kostelijken tijd en uwe welwillende aandacht misbruik gemaakt, doch het geding moest eens met al zijne acten, retroacten en besluiten in klaar daglicht gesteld worden. Wij weten het, wij hebben aan geene doovemans deur geklopt, Gij hebt U niet laten overrompelen door het geschreeuw der straat, en, evenals uwe Commissiën, zult Gij met eenparigheid het gevraagde hulpgeld van 7,500 frank toekennen. Het Willemscomiteit en de Gentsche bevolking zullen U dankbaar zijn, doch meer durven wij van uwe welwillendheid, uwe vlaamschgezindheid en uwen kunstzin verwachten, namelijk het plein waarvoor het monument opzettelijk opgevat is, ik wil zeggen het nieuwe St.-Baafsplein Met de plaats aan te bieden, waar thans het standbeeld van Lieven Bauwens staat — wij waardeeren het ten volle —- heeft men niet uit weerzin gehandeld, want inderdaad het Laurentplein, aan den ingang van de kuip der stad gelegen, mag als eene der eereplaatsen van Gent beschouwd worden. Wij brengen hulde aan die vriendelijke gezindheid, en juist in aanzien van die vriendelijkheid, durven wij U verzoeken ons het plein van St.-Baafs toe te staan. De square vóór Geeraard-Duivelsteen is door gebrek aan orienteering niet geschikt om aan een monument de gastvrijheid te verleenen. Het voorgestelde Laurentplein zou misschien in zijn overwelving der Schel le bezwijken onder het arduingevaarte van ons gedenkteeken; zeker toch zou het een nieuwen twistappel werpen onder het publiek. De vrienden van den gewezen meier der stad en invoerder der katoenspinnerij, — en van wie onze vriend de Hemptinne zich met recht en reden daar zooeven den tolk maakte —, heffen reeds het schild omhoog. Inderdaad — en wij zullen hen steunen —- zij mogen niet dulden dat er, met dit standbeeld naar een soort van hoek van verdoemden te verbannen, schande gedaan worde aan de nagedachtenis van hem, die de vader mag genoemd worden van onze hedendaagsche nijverheid en van den voorspoed van ons Belgisch Manchester. Beeds heeft men ons willen doen wandelen van plaats tot plaats met onzen gabarit, doch veronderstelt een oogenblik dat de Baad zijne Commissie volgde in de keus der plaats, en dat —- zooals het overigens recht en billijk zou zijn — de Bauwensisten het wonnen op de Willemsisten, ziet gij ons dan, gelijk op verzenderkensdag en als echte wandelende joden, met ons gedenkteeken op de armen de stad rondloopen en geenen steen vinden om het hoofd van onzen Willems te laten rusten ? Zonderlinge lotsbestemming ! Wij Flaminganten, wij vragen het déboulement van Lieven Bauwens niet; wel integendeel, wij willen hem de oneer sparen, en toch is het op ons dat er onrechtvaardig gescholden wordt in eenige der brieven, in de Flandre libérale opgenomen. Een dier geestigaards, die zegt Willems niet te kennen — en waarschijnlijk vele andere dingen ook niet kent — zou zelfs ons monument willen stallen, als ware er spraak van een afgediend paard, in de Stalhofstraat ! Arme Flaminganten, men beschuldigt u alles te willen inslikken, en er mag geene pan van een huis donderen, of zij komt te recht op uwen kop ! Doch, Mijne Heeren, daar staat het paard niet gebonden. St.-Baafsplein alleen is mogelijk en dit voor de volgende historische, artistieke en esthetische redenen. Moest dat plein ooit herdoopt worden, het moest den naam dragen van « Vlaamsch plein ». Het monument is opgevat om te prijken midden op het hooger genoemd St.-Baafsplein; zijn stijl, zijn vorm, zijne kleur, zijne beteekenis harmonieeren er ten volle met het kader. Overigens werd die plaats met voorkennis van den Heer Burgemeester aangeduid in de voorwaarden van den prijskamp, en de mededingers, wel wetende wat de plaats zou zijn, alhoewel zij nog niet geheel ontruimd was, voegden bij hunne maquette eene schets der omgeving. Het is misschien enkel een argument van gevoel, doch Willems is gestorven ten voordeele van den Schouwburg, het is na eene stormachtige woordenwisseling met het Schepencollege van dien tijd (1846) — dat aan de Fonteinisten het gebruik van den Franschen Schouwburg weigerde en hem nochtans gaf aan een' fooreman — dat hij door eene beroerte overvallen werd. Hij stierf voor den Vlaamschen Schouwburg, dat hij er nu vóór leve in brons I De nieuwe Ylaamsche Schouwburg, waarvoor de Vlamingen zoolang gestreden hebben, is eindelijk eene wezenlijkheid geworden ; na vele wederwaardigheden en verzenderkenspogingen, staat hij daar nu eindelijk in steen en ijzer. De Vlamingen beschouwen hem als de erkenning en de bekrachtiging van hun streven, en sedert lang was het hun droom, in dat opzicht de kroon op hun werk te mogen zetten, met vóór dien tempel hunner kunst het beeld te doen oprijzen van hem, die het Vaamsche volk weer uit zijnen sluimer wekte en het weder in nationaal zelfgevoel plaats deed nemen in de rij der zelfstandige cultuurvolkeren. Dat St.-Baafsplein met zijne prachtige hoofdkerk uit den bloeitijd van Vlaanderen, met zijne Lakenhalle, het zinnebeeld van zijnen rijken handel, en het reusachtig Belfort, het symbool zijner vrijheid, moet met het beeld van Willems de belichaming worden, de levende beeltenis van Vlaanderen in zijn heden en zijn verleden en in hetgeen het worden zal. Dit plein moet het artistiek midden, het artistiek hart worden van onze stad. St.-Baafs, de Lakenhalle, het Belfort vormen reeds de helft van die indrukwekkende omlijsting, en de andere helft zal geleverd worden door den Schouwburg en de schilderachtige gevels van Van den Hexde, die het gebouw zullen insluiten. De beelden in de nissen van den Schouwburg, de mozaïek van Montald, in den tympan midden in zijn voorhoofd, en de genius, die hem moet bekronen, zullen met de ranke torentjes, de sierlijke dakvensterkens, de encorbellementen, de uitsprongen en de grillige en levende architectonische ornamenten van die huizen, dit kader den hoogsten luister bijzetten. In zulk kader, in zulk decor, behoort een even artistiek tafereel; eene fontein ware daar misplaatst en zou eene leugen zijn voor eene platte Vlaamsche stad. Wij moeten er het heerlijk monument bezitten van hem, die de opstanding van Vlaanderen bewerkte, en eens zal de tijd komen dat wij dit kunstplein nog zullen volledigen met beeldwerk in de parken rhododendrons, die de square langs hare beide uiteinden afronden. Dit zal eens eene overheerlijke plaats worden, en het vizioen van hetgeen zij eens zou kunnen zijn, doet mij reeds op voorhand, in zekeren zin —- en natuurlijk op geringer schaal — dat plein vergelijken met die plaats van Toscanen, welke met haar palazzo vecchio, hare loggia dei lanzi of d'Orcagna en de kunstgewrochten waarmede zij bezaaid staat, de verpersoolijking is van de Florentijnsche republiek. Alle verhouding in acht genomen, is het in onze macht — tot gastmaal en versnoepering van geest en oogen, tot zeilsteen voor de vreemdelingen, ten goede van handel en nijverheid, tot glorie van onzen kunstroem — op een plein te mogen wijzen, dat door den indruk, dien het zal laten, eenigszins zal kunnen doen denken aan de Piazza della Signoria van Firenze, evenals Gent de stad der bloemen en der kunsten. Men heeft opgeworpen — en het is de beweegreden waarom men in de Commissie naar andere plaatsen uitgezien heeft — dat het monument afbreuk zou kunnen doen aan het plein zelf en het gezicht zou kunnen belemmeren van den Schouwburg. Gelijk voor de esthetiek der steden, zoowel beschreven door Burgemeester Ruls, in zijn boekje van dien titel, de rechte straat ver is van het ideaal te zijn der schoonheid, is het soms beter voor een gebouw, op zekeren afstand door een monument van den toeschouwer afgescheiden te zijn. Inzonderheid wanneer een gebouw niet bedeeld is met groote reliefs en uitsprongen, zooals hier het geval zich voordoet, wint het honderd per honderd door in proflei en van bezijden gezien te worden. Het doorzicht vermeerdert, het spel van licht en schaduw komt voordeeliger uit, de details lossen zich beter op, alles tintelt met meer leven en beweging, terwijl, vlak ten voorhoofde in oogenschouw genomen, de platheid meer plompe vormen aanneemt. Daarbij, subjectief gesproken van het standpunt uit van den beschouwer, een volle zicht in eens waargenomen schenkt minder genot dan als men dat genot kan vermenigvuldigen door het waarnemen van altijd nieuwe en gewijzigde gezichtspunten; die verrassing is de vreugd der oogen en het genoegen van den geest. Natuurlijk mag een monument een gebouw aan het oog niet onttrekken, en ik meen dat hier geenszins het gedenkteeken een muur van afzondering is voor den Schouwburg. Wat het plein betreft, mijns dunkens, kan het niets anders dan winnen bij eene verhevenheid in zijn midden, die de eentonigheid van de uitgestrektheid breekt. Trouwens, gezien van de Botermarkt, levert het niet het minste zicht op; de blik ontmoet noch hoofdkerk,noch Schouwburg,noch Halle en moet zonder rustpunt in het ijdele staren, hetgeen volstrekt tegenstrijdig is met de logiek en niet de schoonheidsleer. Halfslachtigheid, halfbakkenheid passen noch aan pleinen noch aan personen; eigen karakter alleen duidt zelfstandigheid aan en perst eerbied en waardeering af. In het commissieverslag over de uitgebrachte stemmingen, zegt de Heer Schepen De Vigxe dat de voorloopige beslissing best zou onderworpen worden aan den kunstenaar en aan andere te raadplegen personen. Den bal in de vlucht opvangende, is die raadpleging geschied, en aan den eenen kant vindt de beeldhouwer De Rudder dat zijn gewrocht uit het kader zou gerukt zijn, waarvoor het opzettelijk opgevat is, moest het naar elders verhuizen, en aan den anderen kant getuigt de bouwmeester De Vigxe, de schepper van den Schouwburg, dat het gedenkteeken in geenen deele aan zijn gebouw kan schaden. Gij, Mijnheer Boddaert, Schepen van schoone kunsten, Gij die U den kampioen maaktet van de meening dat Willems nadeel zou gedaan hebben aan De Yigne, onderwerp U thans aan de uitspraak van den heer Edmond De Yigne zelf. De man van het kunstbeeld en de man van den kunstgevel, de twee meest bevoegde en belanghebbende personen, als scheidsrechters opgeroepen, zijn het dus eens om de geopperde bezwaren ongegrond te vinden. Het proces is dus gewonnen en met volle betrouwen zie ik uwe eenparige gunstige stemming te gemoet. Mijne Heeren, nog een woord en ik eindig. De Staat komt met eene milde toelage van 7,500 fr. het Comiteit te gemoet; de Provincie heeft op hare beurt een hulpgeld verleend van 1,500 fr.; de stad Antwerpen teekent in voor 3,000 fr. De provincie Antwerpen, Oostende, Roeselare, Kortrijk, Ledeberg, Dendermonde, zenden bijdragen; andere steden en gemeenten beloven eene som uit te steken op hare begrooting; — het hoofdbestuur van het Davids-Fonds stort 1,000 frank. Zijne Hoogwaardigheid de Bisschop, onze weledele Heer Gouverneur, onze volksvertegenwoordigers en senators, geheel ons Schepencollege, magistraten, kanunniken, hoogleeraars, handelaars en nijveraars, pastoors en priesters, werklieden en burgers, jonnen mild hunnen penning, en hulpcomiteiten van Oostende tot aan Maaseyk, en zelfs in Holland en in Frankrijk, te Amsterdam,te Leiden en te Robaais, zamelen gelden in. Het Willemsmonument zal het gezamenlijk werk zijn van geheel het Ylaamsche volk. Geen wonder dus dat niet alleen de Gentsche bevolking, maar geheel Vlaamsch-België de oogen in angstige spanning op U gevestigd houdt. Gent mag tier zijn, als Vlaanderens hoofdstad, door geheel het Ylaamsche land uitverkoren te zijn geweest om het gedenkteeken ter verheerlijking van Vlaanderen, het zinnebeeld van onze nationaliteit, in hare muren te ontvangen. Gent mag fier zijn het gedenkteeken te mogen oprichten aan hem, die Vlaanderen doen herleven heeft, en Aviens letterkundige roem, naast dien van Van Duyse, Ledeganck, Snellaert, Serrure, Blommaert, enz. eene parel weeft in hare gloriekroon. Rijk zijn wij nog niet aan openbare kunststukken, rijk inzonderheid niet aan verscheidenheid, aangezien al onze beelden in brons vervaardigd zijn; dit monument, waarvan het voetstuk in arduin zal zijn, de benedentiguren en de bovengroep in kostelijk wit marmer, zal door zijne kunstwaarde, door zijne opvatting, door zijne uitvoering, door zijne beteekenis en door den rijkdom van zijne materialen de kroon zetten op het verfraaiingswerk van het midden onzer stad, en zal van ons St.-Baafsplein een der heerlijkste pleinen maken, dooide ingezetenen met trots beschouwd, door de vreemdelingen bewonderd, als eene aantrekkelijkheid geroemd, — en dit alles ten bate van onzen kunstroem en ten bate van handel en van nering. Wanneer toekomend jaar, in Augustus, wij dit gedenkteeken zullen onthullen, te zamen met het inwijden van den Ylaamschen Schouwburg, ter gelegenheid van het 25B,e Nederlandsch Congres, dat hier zijn jubelfeest van 50 jaar bestaan zal vieren, in de stad waar het eerst zijne tenten opsloeg, in 1849, Dan zal de beiaard spelen En forschig galmen Roelands lied. Het Vlaamsche Volk zal juichen Omdat Gij 't beeld verrijzen liet. (Toejuichingen onder de leden en onder het publiek.) Optocht naar het Gedenkteeken. Aan den stoet der Vlaamsche maatschappijen, die de onthulling bijwoonden van het gedenkteeken ter eere van Jan Frans Willems, namen deel de volgende kringen : Ruiter met Vlaamsche vlag. Algemeene hoofdcommissaris: Alfons Sevens. Groep l. Hoofdcommissaris: Herman Obrie. 1. Muziek der Weesjongens, Gent. 2. Bond der Gentsche Weesjongens, Gent. 3. Gymnastische Volksmaatschappij, Gent (Schoonste intrede). 4. Turn-en Wapenkring: De Vriendschap, Gent (Schoonste intrede). 5. Turn- en Wapenkring : Rabot, Gent. 6. Gymnastische Club, Gent. 7. Turnkring : De Vrijheidsliefde. Gent. 8. Gentsche Turnvereeniging. Gent. 9. Turnclub : Werken versterkt, Gent. 10. Turnkring : Geluk in 't Werk, Gent. 11. Rust roest, Turnkring, Gent. , , , . , v 12. Rust roest, Vlaamsche kring, Gent. 1 (Schoonste intrede). 13. Faafarenmaatschappij: De Onafhankelijke, Bouchout. 14. Snellaertkring, Gent. 15. Vriendenkoor, zangmaatschappij, Gent. 16. De Broederbond, zangmaatschappij, Gent. 17. Laurentskring : De Vrijheidsliefde, Gent. 18. Brahma's Vrienden, Gent. 19. Gentsche Pietjes bij, Gent. • 20. Reizigersmaatschappij : De ware Vlamingen, Gent. 21. De spaarzame Broeders, Gent. 22. De ware Volksvrienden, spaarmaatschappij, Gent. 23. Zangmaatschappij : Moedertaal en Vrijheid, Gent. 24. Van Houtte'skring, Gent. 25. Maatschappij der Doofstommen, Gent. 26. Oud-Soldatenkring : De Vrijheid, Gent. 27. De verbroederde Schrijnwerkers, Gent. 28. Mensclilievende Kring : Hoop in 't Toekomende, Gent. 29. Harmoniemaatschappij: nijverheid en Wetenschappen, Gent 30. Nijverheid en Wetenschappen, Gent 31. Tooneelafdeeling : Nijverheid en Wetenschappen, Gent. 32. Zangmaatschappij : De ware Vrienden, Gent. 33. Willem Teil, Gent. 34. Koninklijke Maatschappij van Onderofficieren, Gent. 35. Tooneelmaatschappij : De Heuvelbloem, Gent. 36. Sparen doet garen, Gent. 37. Koninklijke Hoofdkamer van Rhetorica : De Fonteinisten, Gent. 38. Zang- en Tooneelmaatschappij : De Zanglust, Gent. 39. De Gentsche Solozangers, Gent. 40. Muziekmaatschappij: Willen is kunnen, Vrije Burgersbond, Gent. 41. Jonge Wacht van « De Vrije Burgersbond », Gent. 42. Vrije Burgersbond van het Arrondissement Gent. 43. De Vereenigde Bakkers der Stad Gent. 44. Jachtvrienden van Ste.-Anna, Gent. 45. Zangmaatschappij : Dullaertszonen, Gent. 46. Zangmaatschappij : Borluutkring, Gent. 47. Sparen en vergaren, Gent. 48. De Vriendenkring, Gent. 49. Onderwijzersbond van Gent. 50. Het Vlaamsch Grievencomiteit, Gent. 51. Zangmaatschappij : Het Nevejansgenootschap, Gent. 52. Rooighem Velo. Gent. (Schoonste intrede). 53. Fanfaren der Liberale Werkersverdediging, Gent. 54. Kinderkoor der Liberale Werkersverdediging, Gent. (Schoonste intrede). 55. Jonge Wacht der Liberale Werkersverdediging, Gent. 56. Liberale Werkersverdediging, Gent. 57. Nederlandsch Tooneel, Gent. 58. Zetternamkring, Gent. 59. Bond der Leerlingen en Oudleerlingen der Nijverheidsschool, Gent. 60. De kluchtige Ramsers, Gent. 61. De ware Verbroedering, Gent. 62. Koninklijke Zangmaatschappij : De Melomanen. Gent. 63 Zangmaatschappij : De Liederkrans, Gent. 64. Voor fiod en Vaderland, tooneelmaatschappij. Gent. 65 Van Crombrugghe's Genootschap, Gent. 66. Bolmaatschappij : Hoep en hij gaat, Gent. 67. Koninklijke Maatschappij der Gedecoreerden van Nijverheid, Land¬ en Hofbouw, Gent. 68. Werkerspensioenkas, Gent. 69 Fanfaren : De Volksvrienden, Gent. 70. Vereeniging der Vlasbewerkers en bewerksters, Gent. 71 Zangmaatschappij : De vereenigde Broeders, Gent. 72. Zangmaatschappij : Grembergzonen, Gent 73. Zangmaatschappij : Tinelskring, Gent 74. Tooneelkring : Nut en Vermaak, Gent 75. Reizigersmaatschappij : Jong wordt oud, Gent. 76. Werkmansziekenbeurs : Helpt u zelf. Gent. 77. De Verbroedering, Maatschappij van Oud Onderofficieren van het Belgisch Leger, Gent. <8. Vaderlandsche Maatschappij van Gewezen Korporaals en Brigadiers van het Belgisch Leger, Gent. 79. Fanfaren : De Postfanfaren, Gent. 80. Vere snigde Briefdragers, Gent. 81. Reizigersmaatschappij : Hebt elkander lief, Gent. 82. Katholieke Schoolpenning, Gent. 83. Davids-Fonds, afdeeling Gent, 84. Victoria, Gent. 85. Snelvisschers der Lei, Gent. 86. Sint-Pietersvisschers, Gent. (Schoonste intrede). Groep Studentenkringen. 87. Rodenbachsvrienden, Gent. 83. Katholieke Gentsche Studenten, Gent. 89. Vlaamsche Katholieke Studentengilde, Kortrijk. 90. Katholieke Studentengilde van Deinze. 91. Studentenkring, Waarschoot. 92. Waasche Studentenkring, Sint Nikolaas. 93. 't Zal wel gaan, Gent. 94. Heremans' Zonen, Gent. 95. Van Maerlantszonen, Brugge. 96. Normalistenbond, Gent 97. Vooruitstrevende Sludentenkring : Geen Taal, geen Vrijheid, Brussel. Antisocialistische Bond van Gent. (Schoonste intrede). 98. Fanfaren Sint-Jozef, Gent. 99. Turnkring Patroonschap St.-Jan-Baptist, Gent. 100. id. id. St.-Pieters, Gent. 101. id. id. St.-Jozef, Gent. 102. id. id. H. Kerst, Gent. 103. id Volksbond, Gentbrugge. 104. id. Werkmanskring, Meulestede, Gent. 105. id. Volksbond, St.-Amandsberg. Ub'. Gilde der Beenhouwersgasten, Gent. 107. De ware Vrienden, zangmaatschappij, Gent. 108. Fanfaren Amicitia, Gent. 109. Algemeene Bond van Werklieden en Burgers, Gent. 110. Vrije Katoenbewerkersbond, Gent. 111. Metaalbewerkersbond, Gent. 112. Vakvereeniging der \ lasbewerkers en Vlasbewerksters, Gent. 113. Antisocialistische Houtbevverkersbond, Gent. 114. Antisocialistische Schrijnwerkersvereeniging, Gent. 115. Antisocialistische Kleermakersvereeniging, Gent. 116. Antisocialistische Metsersvereeniging, Gent. 117. Metsersvereeniging, Zwijnaarde. 118. Antisocialistische Bakkersvereeniging, Gent. 119. Vrije Antisocialistische Schildersbond, Gent. 120. Weversbond : Recht en Plicht, Gent. 121. Vakvereeniging der Laders en Lossers, Gent. 122. Gemengde Vakvereeniging, Gent. 123. Boekbindersvereeniging, Gent. 124. Vakvereeniging der Kunstnijverheden, Gent. 125. Katholieke Werkmanskring, Ste.-Anna, Gent. 126. Katholieke Werkmanskring, St.-Jozef, Gent 127. Werkmanskring van St Baafs-, Gent. 128. id. H Kerst, Gent. 129. id. St.-Jan-Baptist, Gent. 130. id. Ste.-Coleta,Gent. 131. id. St.-Pieters, Gent. 132. id. St.-Martinus, Gent. 133. id. Meulestede, Gent. 134. id. Akkergem. Gent. 135. id. Ledeberg, Gent. 136. id. St -Michiels, Gent. 137. id. St.-Macai'ius, Gent. 138. id. H. Hart, St.-Amandsberg 139. Volksbond, Gentbrugge. 140. Volksbond St.-Pietersbuiten, Gent. 141. id. St.-Eligius, Gentbrugge (Arsenaal). 142. id. St -Amandsberg. 143. Jonge Strijders van H. Kerst, Gent. 144. Vrije Bond van Ziekenbeurzen, Gent. 145. Ziekenbeurs : Vrede, Gent. 146. Volksbond, Ledeberg. 147. De ware Vlamingen, Ledeberg. 148. Jonge Strijders van Ledeberg. 149. Jonge Strijders van Sint-Pieters, Gent 150. Jonge Strijders van Akkergem, Gent. 151. Tooneelbond Sint-Jozef, Gent 152. Tooneelbond Recht en Plicht, Gentbrugge. 153. Zangafdeeling Werkmanskring Sint-Michiels, Gent. 154. Boldersafdeeling Werkmanskring Sint-Michiels, Gent. 155. Zangafdeeling : Wij willen, Sint-Pieters, Gent. Groei> II. Hoofdcommissaris : Amaat Van Waesberge. 156. Fanfaren: De Vaderlandsliefde- Willems-Fonds. 157. Algemeen Bestuur. 158. Afdeeling Gent 159. id. Antwerpen. 160. id. Brugge. 161. id Brussel 162. id. Lier. 163. id. Mechelen. 164. id. Ledeberg. 165. id. Aalst. 166. id. Leuven. 167. id. Dendermonde. 168. id. Diest. 169. id. Vilvoorde. 170. id. Roeselaere. 171. id. Nieuwpoort. 172. id. Boom 173. id. Wetteren. 174. id. Oudenaarde. 175. id. Kortrijk. 176. id. Ninove. 177. Afdeeling Schaarbeek-Sint-Joost-ten-Oode. 178. id. Lokeren. 179. id. Geeraardsbergen. 180. id. Hasselt. 181. id. Tongeren. 182. id. Sint-Nikolaas. 183. id. Aarschot. 184. id. Tienen. 185. id. Oostende. 186. id. Assenede. 187. id. Ieperen. 188. id. Nederbrakel. 189. id. Berchem (Vlaanderen). 190. id. Yzendijke. 191. id. Meenen. 192. id. Rupelmonde. 193. id. Leiden iStudenten). 194. id. Groningen (Studenten) 195. id. Utrecht (Studenten). 196. id. Avelgem. 197. id. Gontich. 198. Groep. Vlaamsch-België. 199. Fanfaren : Kunst in 't Vermaak, Gent 200. De Vlaamsche Harten, Roobaais. 201. Vlaamsche Kring, Doornik. 20 >. De ware Belgen, Ledeberg. 203. Vlaamsche Jassers, Ledeberg. 204. Spaarmaatschappij : Voor de Toekomst, Ledeberg. 205. Tooneelmaatschappij : De ware Vlamingen, Ledeberg. 206. De vereenigde Beenhouwers : De Breidelszonen, Ledeberg. 207. Eendracht maakt macht, Maldegem. 208. Davids Fonds, Zele. 209. Vlaamsche Kring Stekene. 210. De Leopoldisten, Beveren iWaas). 211. De Vlaamsche Werklieden, St.-Martens-Laathem. 212. Fanfaren : lever en Eendracht, Sleidinge. 213. Tooneelkring : Voor God en Taal, Sleidinge. 214. Ons Leven, Evergem. 215. Kunst veredelt, Zomergem. 216. Vlaamsche Bond, Ninove. 217. Gilde : Breidel en De Goninck, Nazareth. 218. Groep : Ronse. 219. Temsche's Zonen, zangmaatschappij. 220. Werkmanskring, Wetteren. 221. Turnclub, Wetteren 222. Tooneelkring : Met Tijd en Vlijt, Wetteren 223. Wapen- en Turnclub : De Vriendenschaar, Wetteren. 224. Fanfaren : Vreugd in Deugd, t ostzkker. 225. Handboogmaatschappij : Het groot Hof van Vlaanderen, I.okeren. 226. Gedecoreerden voor Moed en Zelfopoffering, Lokeren. (Schoonste intrede}. 227. Willem Teil, Lokeren 228. De vrije Vlashandelaars, Lokeren. 229. De vrije Kruisboogschutters, Lokeren. 230. Koninklijke Rhetorijke : Vreugd in Deugd, Lokeren 231. De Vlaamsche Broeders, Lokeren 232. Katholieke Strijdersbond, Lokeren 233. Vlaamsch Gezelschap, Deinze 234. Vlaamsche Vaandel wacht, Oostende 235. Nederlandsch Verbond, Oostende. 236. Philharmonie van Nieuwpoort. 237. Koninklijke Maatschappij Rhetorica, Nieuwpoort. 238. Turnafdeeling: IJzerenHand.stalenWil.Kortrijk Schoonste intrede). 239. Vlaamsche Strijdersbond, Kortrijk. 240. Het Gomiteit van Groeninge, Kortrijk 241 De Vlaamsche Zonen, Kortrijk. 242. Kunst en Ijverzucht, Kortrijk. 243. Hoop in de Toekomst, Kortrijk. 244. De Taeyaertstelgen, Kortrijk. (Schoonste intrede). Groep III. Hoofdcommissaris : August Van Hanswyck. 245. Fanfaren : De lustige Broeders, Oudenaarde- 246. Vlaamsche Bond, Oudenaarde. 247. Tooneelmaatschappij : Leeren vereert. Oudenaarde. 248. Vaderlandstrijders, Oudenaarde. 249. Eendracht der Bruggelingen, Gent. 250. Tooneelkring : De Klauwaerts, Brugge. 251. Davids Fonds, Brugge 252. Burgersgilde, Brugge. 253. Kunstgenegen, Brugge. 254. Adriaan Willaertskring, Brugge. 255. Veloclub : Brugsche Vrije, Brugge. 256. De jonge Vlamingen, Brugge. 257. De Vlaamsche Wacht, Brugge. 258. De Klauwaerts, Brugge. 259. Donaasgilde, Brugge. 260. De Vlaamsche Broedersbond, Brugge. 261- De Oud-Hoogstudentenbond, Brugge. 262. Van Gheluwe's Genootschap, Brugge. 268. Fanfaren : 't Getrouwe, Eekloo. 264. Koninklijke Maatschappij : Ste.-Cecilia, Eekloo. 265. Symphonie : Peter Benoit, Eekloo (afvaardiging). 266. De vereenigde Vrienden, fanfaren, Eekloo (afvaardiging). 267. Kunstgilde, Eekloo 268. Zangmaatschappij : De Welgezinden, Eekloo. 269. De Vlaamsche Bond, Mechelen. 270. Jonge Tooneelliefhebbers, Lier. 271. Zangmaatschappij : De Vlaamsche Vrienden, Lier. 272. Tooneelmaatschappij : Rust roest. Lier. 273. Katholieke Werklieden, Lier. 274. De Vlaamsche Vrienden, Lier. 275. De Ongeleerden, Lier. 276. Tony's Vrienden, Lier. 277. Liberale Volksbond, Lier. 278. Koninklijke Maatschappij : De Leopoldisten, Lier. 279. Gedecoreerden voor Moed en Zelfopoffering, Lier. 280. Davids-Fonds Lier. 281. Muzikaal Verbond, Lier. 282. Fanfaren : Lokeren Heyende. 28S. Zangafdeeling Vrede St-Laureys, Antwerpen. 284. Katholieke Strijdersbond, 6e wijk, Antwerpen. 285. Eigen Taal. eigen Zeden, Antwerpen. 286. Nederduitsche Bond, Antwerpen. 287. De Jonge Breidels, Antwerpen. 288. Liberale Vlaamsche Bond, Algemeen Bestuur, Antwerpen 289. Liberale Vlaamsche Bond, afdeeling 8e wijk, Antwerpen. 290. Het Kersouwken, Leuven. 291. Fanfaren Ste -Cecilia, Deinze. 292. Groep, Brussel (Schoonste intrede). 293. Tooneelmaatschappij: De Noordstar, Brussel. 294. Maatschappij : De Jonge Tooneelliefhebbers, Brussel. 295. De Vlaamsche Leeuw, Molenbeek. 296. De Veldbloem, Brussel. 297. De jonge Klauwaerts, Brussel. 298. De Brabantsche Leeuw, Brussel. 299. Nationaal Vlaamsch Verbond, Brussel. 300. Nationale Volkspartij, Brussel. 301. De Verbroedering, Brussel. 302. Ledegancksbond, Brussel. 303. Gelijkheid. Brussel. 304. De Distel, Brussel. 305. Eendracht maakt Macht, Brussel. 306. De Zonnestraal, Curegem (Brussel). 307. Algemeen Nederlandsch Verbond, Brussel. 308. Volksbond, Laken. 309. Vlaamsche Bond, Brussel. 310. Vlaamsche Wacht, Brussel. 311. Morgenstar, Brussel. 312. Wijngaard, Brussel. 313. Syndicaat der Steenbakkers, Brussel. Onthulling van het Gedenkteeken. Feestrede van Prof. Mr. J. OBRIE, ondervoorzitter der Regelingscommissie en voorzitter van het Willemscomité : Dames en Heeren, Mijn eerste woord zal zijn een woord van dankbetuiging aan de openbare besturen, aan de steden en dorpen van bet Vlaamsche land, aan allen, die door hun zedelijken of stoffelijken steun tot de oprichting van dit gedenkteeken beltben bijgedragen. Ook aan de duizenden \ lamingen, die van heinde en ver hier samenstroomden om aan den ader der Vlaamsche beweging hulde te brengen, zeg ik uit naam van bet Willemscomité van harte dank. De onafzienbare stoet, die zich beden in blijde geestdrift door onze straten voortbewoog, levert het treffend bewijs hoezeer bet Vlaamsche volk de hooge verdiensten weet te waardeeren van hem, die voor dat volk en voor zijne taal alles, zelfs zijn leven, veil had. Overbodig zal liet wel zijn eene poging te wagen om die verdiensten hier in het breede in het licht te stellen. De lamingen weten immers genoeg welk een diepe schat van geleerdheid, welke veelomvattende kennis huisden in Jan Frans ^ illems, die alleen door eigen studie, door eigen oefening niet enkel op het gebied der letteren, maar ook op dat van kunst en wetenschap eene eerste plaats wist te veroveren. Alleen op datgene, wat hij voor het herstellen onzer vertrapte moedertaal in hare rechten heeft gewrocht, wensch ik even de aandacht te vestigen, omdat bij dit huldebetoon hoofdzakelijk het oog moet gericht blijven op de aanzienlijke rol, die hij in den Vlaainschen taalstrijd heeft gespeeld. Door zijne veelzijdige ontwikkeling, door zijn vastberaden, maar tevens verdraagzaam karakter, was Willems als van nature aangewezen om de leider der Vlaamsche beweging, ook in bare meest verschillende uitingen, te worden. Geen wonder dan ook dat, toen bij in 1835 tot ontvanger der registratie te Gent werd benoemd, hij dadelijk de ziel, de aanvoerder werd van die kleine, doch moedige schare van geleerden en schrijvers, die reeds vroeger met hem den strijd voor de taal hadden aangebonden. Het zou mij zeker te ver voeren, indien ik hier alles wilde aanhalen wat Willems in het werk stelde om Vlaanderen te doen ontwaken uit den diepen sluimer, waarin liet sinds 1830 gedompeld lag en die anders wellicht de doodslaap zou zijn geworden. Het Vlaamsche volk, dat door zijne schrijvers, zijne geleerden en zijne kunstenaars eeuwenlang de bewondering van het geheele beschaatde Europa had weten af te dwingen, scheen thans gedoemd om het lot te ondergaan van die volkeren, die eenmaal op het wereldtooneel hebben geschitterd, maar wier naam thans nog enkel in de geschiedenis is blijven voortleven. Ook Vlaanderen scheen thans op zijne beurt het bewijs te zullen leveren dat, wanneer aan een volk zijne taal, die zijne ziel is, wordt ontrukt, dat volk zelf onvermijdelijk moet ten gronde gaan. Niet alleen door het wederopleven van zijne kunst en van zijne letteren kon \ laanderen van een wissen ondergang gered worden : tot het hart van het volk moest de beweging, die tot dusver binnen den engen kring van schrijvers en geleerden beperkt was gebleven, doordringen. Zij moest eene volksbeweging worden. Daarvoor zou ook Willems zorgen, hoe zwaar ook de taak was, die hij daardoor op zijne schouders laadde. Hij was het, die in 1840 de algemeene adresbeweging der Vlamingen inrichtte, waarbij voor het eerst de stem des volks zich tegen de verdrukking zijner taal liet hooren en waardoor de vijanden onzer taal, die haar reeds dood waanden, als met verstomming werden geslagen. Uit meer dan tweehonderd "N laamsche steden en dorpen werden aan de Wetgevende Kamers vertoogschriften gezonden, waarbij op bezadigden en tevens beslisten toon werd gewezen op den vernederenden, onhoudbaren toestand, waarin de Vlamingen ten opzichte van het gebruik hunner taal bij het bestuur, het gerecht en het onderwijs verkeerden. In dezen smartkreet van een lijdend volk vindt men de bondige uiteenzetting van de taalgrieven op elk gebied. Als zoodanig mag dat adres het uitgangspunt der strijdende Vlaamsche Leweging genoemd worden en rechtvaardigt het op zich zelf ten volle den eerenaam van Vader der Ylaamsche beweging, die aan Willems door zijne dankbare taalgenooten werd geschonken. Naast de vereering van den man, die alles inspande om Vlaanderen aan de verbastering, aan de verwording te ontrukken, ligt ook in dit gedenkteeken de huldiging besloten van liet beginsel, waarvan Willems de drager was : het rijst hier tevens als eene eerezuil, gewijd aan de verheerlijking van de Vlaamsche beweging in haar geheelen omvang. Vooral van dat standpunt beschouwd, werd het zeker te rechter tijd opgericht. Thans eerst toch beginnen de Vlamingen de vruchten te oogsten van het zaad, dat door Willems en zijne medestrijders werd uitgestrooid. Thans ook spreken hun zelfbewustzijn en hun stamtrots krachtiger dan ooit, omdat zij na een langen en hardnekkigen strijd, zich eindelijk in eene groote, zedelijke overwinning, de erkenning hunner taal als taal der wetgeving, mogen verheugen. Het zwakke, tengere boompje, dat door Willems eens werd geplant, is nu opgewassen tot een forschen, reusachtigen eik, die zijne krachtige en breede takken hoog in de lucht boven het geheele Vlaamsche land uitspreidt en onder wiens schaduw het giftige onkruid der verfransching niet langer kan tieren. Grootsch en onvergetelijk is deze stond, omdat hier ook voor het oog van onze taalbroeders uit het Noorden door die dichte drommen van Vlamingen plechtig wordt getuigd dat het Vlaamsche volk vast besloten heeft den strijd niet op te geven, zoolang het niet de volledige gelijkheid der landstalen heeft verkregen. Thans, Mijnheer de Burgemeester, valt mij de eer te beurt U, als vertegenwoordiger van liet gemeentebestuur, uit naam van het Uitvoeringscomité dit gedenkteeken over te dragen. Wij weten dat dit voor ons zoo dierbare pand van de gehechtheid der Vlamingen aan eigen taal en aan eigen zeden aan goede, trouwe handen wordt overgeleverd. In de aanhoudende belangstelling, waarmede Gij onze onderneming steeds gadesloegt en in den wehvillenden steun, dien wij bij het vervullen onzer soms wel wat moeilijke taak bij U altijd mochten ondervinden, ligt voor ons een zekere waarborg dat Gij het met de meeste bezorgdheid voor ons zult bewaren. Ook hopen wij dat wij hier eenmaal zullen terugkomen op dat plein, waar alles van Vlaanderens grootheid en van zijn alouden kunstroem spreekt, wanneer wij de eindzege van onzen strijd zullen mogen vieren, wanneer al onze grieven zullen verdwenen zijn, wanneer onze taal ook in het onderwijs, zoowel op den hoogsten als op den laagsten trap, hare rechtmatige plaats zal hebben ingenomen. Dan, zooals de dichter van het feestlied het voorzeggend zingt, « Dan zal de Beiaard spelen van Roelands torentrans; dan groeten duizend monden deze eerzuil van graniet, die wacht hier ongeschonden op 't groote zegelied. » Met geestdrift begroet de dichtopeengepakte menigte de onthulling van het gedenkteeken. Redevoering van den Heer E. BRAUN, Burgemeester der stad Gent : Mijne Heeren, Namens de stad Gent bedank ik van ganscher harte al degenen, die door hun loffelijk initiatief en hunne onverpoosde pogingen deze plechtigheid hebben voorbereid en verklaar ik met het oprechtste genoegen het geschenk van dit kunstrijk standbeeld te aanvaarden. Dit beeld heeft eene hooghartige beteekenis. Het wordt opgericht ter eere van een man, bezield met de louterste gevoelens van volksliefde, die de groote verdienste heeft gehad, in eenen naren tijd, toen ons land pas van eene eeuwenlange vreemde verdrukking bevrijd was, den eersten kreet der ontwaakte vaderlandsliefde te hebben geslaakt en dien kreet, die door een verbasterd volk niet begrepen werd, met eenen alle beleedigingen, hoon en vervolgingen trotseerenden moed te hebben herhaald, totdat hij werd aangehoord, en eindelijk de machtige Vlaamsche beweging deed onstaan, welke hem met volle recht tot haren Vader heeft uitgeroepen. De geschiedenis maalt ons met donkere kleuren den geestestoestand van het Vlaamsche volk daags na Waterloo. Alle geestesleven was hier uitgedoofd; het onderwijs verkeerde in den ellendigsten toestand, alle letterkundige beweging was onbekend. •Tan Frans Willems begreep datheteenige onfeilbaar redmiddel hierin moest bestaan, de vernederde volkstaal herop te beuren en door haar het Vlaamsche volk weder te brengen tot een eigen bewustzijn, tot het gevoel van eigenwaarde, tot de fierheid der zelfstandigheid. Dit werk werd eerst onder de leiding van Willems, later onder die van zijne opvolgers volbracht. Het was een reuzenwerk, gesproten uit de edelste gedachte, en de hulde, die het dankbare Vlaamsche volk er heden aan brengt, is in de hoogste mate verdiend. Ik verheug er mij over, Mijne Heeren, dat dit huldebetoon de medewerking van alle onze politieke gezindheden heeft verkregen. De tijden zijn grootelijks veranderd sedert Willems door de toenmalige katholieke geestelijkheid met hardnekkigheid werd bevochten, omdat zijn streven voor de eenheid der Nederlandsche spelling op eene toenadering tot het protestantsche Holland berustte. De gevoelens van verdraagzaamheid en verbroedering der volkeren hebben sinds dien een ruimen weg afgelegd en het doet goed aan 't hart te zien dat heden, aan het voetstuk van dit standbeeld, in de tegenwoordigheid van onze Noorderbroeders, alle handen ineen worden gelegd tot verheerlijking van een werk van echte volksgezindheid en echte vaderlandsliefde. In den naam der stad Gent zeg ik u, Mijne Heeren, nogmaals dank, niet zonder er mijne warme gelukwenschen bij te voegen voor den begaafden kunstenaar, die er zoo wel in geslaagd is de grootsche gedachten, die het hem gegeven was uit te drukken, in een zoo heerlijken kunstvorm te gieten. Redevoering van den heer JAN VAN RYSWYCK, Burgemeester van Antwerpen : Dames en Heeren, Ik heb gemeend de vereerende opdracht, om het woord te voeren aan den voet van dit gedenkteeken, te moeten aanvaarden, niet naar aanleiding van hetgeen het Antwerpsch gemeentebestuur uit diepe vereering heeft bijgedragen tot dezen steen, maar omdat de man, wiens gedachtenis hier gehuldigd wordt, schier een Antwerpenaar van geboorte, meer dan twintig jaar in de Scheldestad heeft doorgebracht en omdat aldaar in hem de geest gevaren is, die zijn leven vruchtbaar maakte. Te Gent heeft hij de elf laatste en niet de minst vruchtbare jaren van dit leven doorgebracht, te Gent berust zijne asch. Er scheen dan ook eene soort van naijver te zullen ontstaan tusschen de twee steden, daar beide dongen naar de eer om zijn gedenkteeken te bezitten. Maar die strijd kon niet aanhouden zonder miskenning der gedachtenis van hem, wiens ideaal het was, al de Vlaamsche gewesten als met éenen broederband te omstrengelen. Daarom lieten wij te Antwerpen onze zoete aanspraak varen. Trouwens, dit gedenkteeken behoort niet alleen aan u, Gentenaren; u werd er de bewaring van toevertrouwd; maar het behoort aan de duizenden Vlamingen, die heden uit alle gouwen te zamen zijn gestroomd, om met u, aan den voet van dit Leel.1, mee te juichen en te zeggen : Dit is onze eerste, en niet onze laatste bedevaart hierheen. Zoo min van mij als van de vorige redenaars verwacht gij geschiedkundige uitweidingen over het leven en de werken van Vader Willems. Waarom Va 'er Willems, daar hij de grijsheid niet mocht beleven, daar zijn dagboog nauwelijks geklommen is tot den middag'? Vader Willems, -— zoo noemden hem zijne tijdgenooten, zoo heeft men hem ons leeren noemen, omdat hij was de voorganger, de aanvoerder, de baanbreker, de Vader der Vlaamsche beweging. Zij die deze beweging verloochenen, zelfs de geletterden onder hen, weten weinig van den man, die om zijne wetenschap in grooter landen dan het onze hoog in aanzien zou staan, ja, wiens naam in Duitschland naast dien van .Jacob Grimm zou uitgesproken worden. Wel heeft zich de geestdrift zijner jeugd lucht gegeven in verzen en kon hij nooit geheel weerstaan aan de bekoring van maat en rijm — zelfs op lateren leeftijd tokkelde hij niet zonder verdienste de dichterssnaren — maar al vroeg wijdde zijn heldere geest zich aan de taalwetenschap toe en werd hij, naar het getuigenis van een uitstekenden Noordnederlandschen criticus, de vurigste en schranderste uitvorscher, taalverzamelaar en hersteller van den Nederlandschen letterschat. Zijne werken, nog steeds een vraagbaak voor alle vrienden der letteren, zijn niet zoo populair als die van Consgience en Ledeganck; maar twee zijn er, die nergens mochten ontbreken, noch in de boekenkast van d^'ii geleerde noch in de woning van ieder volkskind : zijn Beinaert de Ko.s- namelijk en zijne Oude Vlaamsche Liederen. Misschien deze laatste vooral, want Willems, « een man van groote besogne en bedrijvigheid, singulier in alles », was ook een bevoegd en smaakvol beoefenaar der muziek, en hij bevroedde welken invloed op het jonger geslacht onze oude zangen konden hebben, welken invloed die oude keurige poëzie kon oefenen op het halfsluimerende Vlaamsche volk, den invloed, dien in de tooversprookjes de bezielingkus kan oefenen van eene fee, bewustzijn en geestdrift mededeelend aan hem, die er wordt door aangeraakt. Maar naast en boven dit alles is hij geweest de Vader der Vlaamsche beweging. Hij leefde en streefde voor een verheven ideaal : de zedelijke en verstandelijke opbeuring van Vlaanderen; dit werd hem tot eene roeping, eene wijding schier. Zij, wie het voorrecht te beurt valt dat zij hun bestaan kunnen opofferen voor een ideaal, gaan door 't leven, nu eens juichend en jubelend, als hadden ze vleugelen aan, dan hijgend en strompelend, bukkend als onder een zwaren last. Hoe heeft hij gejuicht bij de hereeniging der Nederlanden f Hoe heett zijn hart gebloed, toen die vereeniging niet duurzaam bleek f Hij kwam in ongenade en leed voor zijn gebroken ideaal. Maar den moed heeft hij niet laten vallen! Eens de eerste maanden van verslagenheid voorbij, vatte hij zijnen last weer op en droeg dien blijmoedig verder. Hier te (jent heeft hij, in de laatste van zijne levensjaren, pogen te redden wat te redden was; want hij begreep dat het weinig te beduiden heeft of er eene staatsgrens werd getrokken tusschen Hollanders en Vlamingen, als zij maar naast elkander in vrede en vriendschap voortarbeiden aan iets hoogers, dat boven alle staatkunde verheven is en dat men niet kan uitroeien : hun eigen volksgenie. Wij, zonen van Willems naar den geest, wij schikken ons in dit lot. Niet uit noodzakelijkheid des gebols, neen, met dankbaarheid en uit ons harte hebben wij trouw gezworen aan het regiem, waaronder wij leven en dat ons vrijheid en weelde waarborgt. Alleen kunnen wij maar niet begrijpen, hoe anderen niet begrijpen dat Belgiës grootheid en toekomst nauw verbonden zijn met de natuurlijke en vrije ontwikkeling van de beide rassen, die leven op onzen bodem. Het is nu eeumaal, wat sommigen ook beweren, onmogelijk twee rassen samen te kloppen als eene eierstruif in eene pan : voor zulk eene samenklopping is nog geen pollepel uitgevonden; zelfs het zwaard van eenen Gzaar zou daartoe niet bij machte zijn.Het is een al te nuchter radicaal denkbeeld. Maar even nuchter radicaal is de hoop, dat de eene helft van het land zijne taal voor die der andere helft zou opgeven. Zoo men kunstmatig nog eenige duizenden Vlamingen kan verfranschen en ontaarden, immer zal Vlaanderens vruchtbare bodem millioenen kloeke zoons blijven kweeken, wien de moedertaal aan het hart ligt. Ik bevond mij gisteren aan het zeestrand, niet zonder eenige vreeze nadenkend over hetgeen hier passends kon gezegd worden. Daar lag de zee van Vlaanderen in al hare majesteit. Zij vertoonde geen sporen noch van hare eigen stormen, noch van de stormen der menschen. Aan den voet der duinen, één zoom van villa's. Het strand was bevolkt door een' zwerm van badgasten, lievelingen der fortuin, zich vermeiend op het oeverzand of plonsend en plassend in de verkwikkende baren van Vlaanderens moeder, de Noordzee. Aan de andere zijde van het duin echter lag Vlaanderens akker, eens moeras en wildernis, omgewoeld en vruchtbaar gemaakt door de voorouders van wie daar wonen. In de heldere zomerlucht ziet men van op het hooge duin al de torens van Brugge en de nederige kerkspitsen van wel honderd dorpen, zoover de blikken reiken, eene streek zoo dicht bevolkt en weelderig als geen andere; en wie met het oog der verbeelding den gezichteinder peilt ziet nog wel duizend torens en torentjes, tot aan de Lei, tot aan de Schelde, tot aan de Maas, verder nog. In die villa's is alles Fransch, bijna alles Fransch. Aan den voet van die torens is alles Vlaamsch, bijna alles Vlaamsch. Die badgasten aan de eene, die landbouwers, burgers en arbeiders aan de andere zijde, zijn kinderen van hetzelfde land. Maar een duurzame band is tusschen hen verbroken sedert eeuwen; een band, die zooveel zou bijdragen tot onze zelfstandigheid en tot onzen nationalen trots : de moedertaal. Ik zinspeel geenszins op onze Waalsche broeders, wier taal wij eerbiedigen. Van hen zeggen wij het den Heer Reiffenberg achterna : « N'ayons qu'un coeur pour aimer la patrie, et deux lyres pour la chanter. » Neen, ik bedoel Vlaamsch-België. Nog immer, zooals in Willems' tijd, spreekt men Fransch in de villa's en kasteelen, Vlaamsch onder de rieten daken en in de werkmans- en de burgerswoningen. Ziedaar het taalproblema, aan welks oplossing vader Willems zijn leven heeft gewijd. Er is zooveel leeds in de wereld gekomen door het « mijne » en het i dijne ». Wil men den klassenstrijd hier nog verbitteren? Men zegt: « Er is veel misverstand in de wereld en de menschen winnen er hij door malkaar te kennen. » Hoe wil men dat het misverstand zal wijken, indien wij elkander niet verstaan? Sticht hoogescholen, wapent laboratoriums en vult bibliotheken met al wat moderne wetenschap aanbiedt, kweekt eene keurbende van geleerden, — zij zullen te vergeefs geleefd hebben, indien zij niet kunnen mededeelen van hun overvloed, want die schat althans is onuitputbaar. En als door eeue wedervergelding blijven de hoogere standen van onzen taalschat verstoken. Want de dichter wordt geboren uit het volk. Zij staan in bewondering voor onze Ylaamsche kunst, de hoogere standen, wanneer zij die kuust zien en hooren in de wereldtaal van klanken en kleuren; alleen schijnen zij niet te begrijpen dat bij zulk intens kunstleven ook eene taal bestaan moet van wondere beschaving, eene taal die zij niet kennen en toch verguizen, die zij niet kunnen veroordeelen en wie ze toch het eervolfe bestaan niet gunnen. Naar Willems' voorbeeld begaan wij de dwaasheid niet, te verlangen, dat het gebruik van het Fransch uit Vlaanderen zal verdwijnen. Maar wat wij hopen is, dat de wittebroodskinderen, wien het gegeven is eene wereldtaal te bezitten, niet met onverschilligheid neerzien op de taal van de bijna drie millioen landgenooten, die alleen de moedertaal rijk zijn. O jammerlijke onverschilligheid, harteloosheid en modezucht, erger nog dan open vijandschap ! Een uwer uitstekendste stadgenooten, Gentenaren, die thans minister is in een vreemd land, sprak eens een woord, dat ik al nuer en meer heb leeren begrijpen. Het luidde nagenoeg aldus : Wat baat het, dat op papier grief na grief hersteld wordt, zoo men de moedertaal niet eerbiedigt en bij voorkeur spreekt in huis en op straat, in raadzaal, gerechtshof en schouwburg ? Het was de hei haling in practisch proza van Ledegangk s woord hoe drukte zich de dichter ook uit ? (EEN"IGE OMSTANDERS : Wees Vlaamsch. van hart en Vlaamsch van aard, Wees Vlaamsch in uwe spraak en Vlaamsch in uwe zeden 1) Neen, ik bedoel zijne dichterlijke klacht, die niet alleen op Gent toepasselijk is, maar op de hoogere burgerij van gansch Vlaamsch-België. Ik zal zijne woorden dan maar omschrijven : « Gij versmaadt de eigen zoetvloeiende taal ter wille van vreemden zingzang >. Toen Ledegangk deze klacht neerschreef, wandelde Willems nog hoven de aarde en zij is nog altijd waar, meer dan eene halve eeuw nadien. Doch dit moet ons niet terneerslaan; want wat is' eene halve eeuw in het leven van eene natie? En daarom arbeiden wij onverpoosd voort in het spoor van den schranderen, moedigen man. Daarom hebben wij het recht trotsch te zijn op dit monument. Het is niet slechts de hulde aan een groot man, het is een symbool van ons gemeenschappelijk \ laamsch geloof, eene waarschuwing, een vingerwenk, die heenwijst naar de toekomst. Neen, wij zijn geen plichtvergeten zonen van vader Willems. Gij, die hem de stervende hand gekust hebt, die hem de oogen hebt toegedrukt, gij moet wel dulden dat wij hem aldus noemen, want wie zulk een vader heeft, moet liefde en vereering voor zijne gedachtenis met gansch een volk deelen: wij allen immers stammen van hem af in den geest, als gij uit den bloede. Talrijk woonden de ouderen zijne begrafenisplechtigheid bij; nog talrijker stonden ze, 't volgende jaar, rondom het grafmonument" hem op St.-Amandsberg opgericht; en heden staan, in dichte scharen, de jongeren rondom dit gedenkteeken, nog immer vastberaden, als "\\ illems was, talrijker dan ooit, met Willems' voorbeeld bezield, en vurig herhalend zijne leuze, die ook de hunne is : Spero lucem. Wij hopen het licht ! U, Gentenaren, namens Antwerpen en de vele andere steden en dorpen en vlekken hier vertegenwoordigd, u Gentenaren, uw stedelijk bestuur en vooral het wakker Comiteit dat dezen steen oprichtte, u allen, zonen van vader Willems binnen Gent, wensch ik \an harte geluk, roep ik een innig « goedheil » toe en breng ik den Vlaamschen broedergroet. Onder het bestuur van den Heer Oscar Roels wordt vervolgens het Feestlied uitgevoerd, woorden van Dr. Pastoor Claeys, muziek van den Heer Oscar Roels, dat door al de omstanders gezongen wordt. 4 Feestlied. * (1) Heil hem die 't nieuwe leven Verwekte in Ylaandrens schoot! Heldhaftig was zijn streven! Zijn zege en roem zijn groot! 't Is meer dan hulde zingen, Het is ons zegelied, Dat galmt tot al de kringen Van 't Neêrlandsch taalgebied. Wij zijn niet weggevallen Uit Neêrlands Volkenkroon Wien dankt ge 't, duizendtallen, In deez' uw zegetoon? Heil! Willems heil! die 't leven Weer wekte in Vlaandrens schoot! Heldhaftig was zijn streven! Zijn zege en roem zijn groot! * Toen Schelde en Lei' hier hoorden Zijn levenwekkend woord En 't voerden langs hun boorden Door 't luistrend Vlaandren voort, Dan is die strijd begonnen Van taaien Vlaamschen moed... 't Volk heeft zijn ziel herwonnen, Zijn taal en erflijk goed. Heil hem enz. * Omsluierd was de luister Van Vlaandrens fiere Maagd; Gedoofd in nachtlijk duister De lichtkroon die zij draagt, (1) Dit refrein en de strophen, geteekend met *, werden gezongen bij de ont hulling. Die glanzend, ja. nu weder Haar vorstlijk hoofd omstraalt. Het sluierfloers viel neder. ... Haar schutsgeest zegepraalt. Heil hem enz. * Hier vóór den weidschen drempel Der Vlaamsche kunstenwoon, Naast d'eedlen grijzen tempel Van Vlaandrens Landspatroon, Waar Roeland 's volks victorie Luidde over 't machtig Gent, Rijst nu zijn beeld van glorie En 't zegemonument. Heil hem enz. * Elk Dietsche gouw treedt nader En legt een bloemkroon neer; Ons Vlaandren noemt hem « Vader » En wijdt hem dank en eer. Uit Willems is 't herboren : Rij t' zegefeest onz' eed Aan taal en volk gezworen Voor welk hij streed en leed! Heil hem enz. De strijd zal lauwren deelen Tot vollen zegekrans; Dan zal de Beiaard spelen Van Roelands torentrans; Dan groeten duizend monden Deze eerzuil van graniet, Die wacht hier ongeschonden Op 't groote zegelied. 't Wordt door geen' tijd ontbonden, Door geen geweld geslecht, Wat Willems' handen grondden Op Waarheid en op Recht. Feestlied bij de onthulling van WILLEMS' gedenkteeken Gedicht van Dr. H. Claeys, Pr. Muziek van Osc. Roels. Matig. [Opgemekt). t Ten slotte wordt door al de aanwezigen De Vlaamsche Leeuw aangeheven, woorden van H. Van Peene, muziek van K. Miry. De Vlaamsche Leeuw. Zij zullen hem niet temmen, Den fleren Vlaamschen Leeuw, Al dreigen zij zijn vrijheid Met kluisters en geschreeuw. Zij zullen hem niet temmen, Zoolang éen Vlaming leeft, Zoolang de Leeuw kan klauwen, Zoolang hij tanden heeft. Refrein. Zij zullen hem niet temmen, Zoolang éen Vlaming leeft, Zoolang de Leeuw kan klauwen, Zoolang hij tanden heeft. Hij strijdt nu duizend jaren Voor Vlaanderens dierbaar lot, En nog zijn zijne krachten In al hun jeugdgenot. Als zij hem machtloos denken En tergen met een schop, Dan richt hij zich bedreigend En vreeslijk voor hen op. Refrein. Het wraaksein is gegeven, Hij is hun tergen moe! Met vuur in 't oog, met woede, Springt hij den vijand toe. Hij scheurt, vernielt, verplettert. Redekt met bloed en slijk, En zegepralend grijnst hij Op 's vijands trillend lijk. Refrein.