1230 * TOONEELSTUK JE IN ÉÉN BED F^IJ DOOE FIORE DELLA NEVE. Tooneelstukjes voor Dames 2e Serie No. 2. Cio 1 CULEMBORG BLOM & OLIVIERSE. De inhoud dezer uitgave is verzekerd volgens de wet op het auteursrecht. Tot de opvoering in besloten kring, ten tooneele door dillettanten of tot liefdadige doeleinden is geen verlof noodig. Voor Tooneelspelers van beroep is de opvoering zonder vergunning verboden. PLAN VAN UITGAVE. Jaarlijks verschijnt van de To o n e eist uk j e s voor Dames eene Serie van 6 Nummers. Bij inteekening is de prijs daarvan f 2.50. Buiten inteekening kost elk nummer f 0.75. De Uitgevers. De titels van No. 3 en No. 4 zullen zijn: No. 3. TANTE BETJE. INDlSCH TOONEELSTUKJE ~ door Melati van Java. No. 4. TWEE DOCHTERS. * door Truida Kok EN EEN HUWELIJK UIT BEREKENING Uit het Fransch door Chantepleuhe. Tatotyaasleti. TOONEELSTUKJE IN ÉÉN BEDRIJF DOOR FIORE DELLA NEVE. CULEMBORG BLOM & OLIYIERSE. PERSONEN: Mevrouw Welma, weduwe. Elsa i ^are dochters. Mevrouw Nebeling. Mathilde Roever. Mevr. Laura Yaals. Jaantje. Het tooneel verbeeldt de kamer van de meisjes Welma. Karakteristiek, maar niet noodig: een groot portret van haar vader, een afternoon-teatafel, een of twee schrijftafeltjes, een naaimachine op tafeltje, een of twee boekenkastjes, een tennis-racket, veel bibelots, en veel kleinigheden aan de muren. Wel noodig: een aantal stoelen, waat op de verschillende deelen van twee bal-masquécostumes; op tafel en verder door het vertrek verspreid: de handschoenen, waaiers, balboekjes, maskers, bouquetjes, etc. der beide meisjes. Men kan zien, dat alles daar clen vorigen avond is afgedaan, en nog niets is opgeruimd. Half elf 's morgens. Middendeur algemeene opgang; eene zijdeur naar de slaapkamer van de meisjes. r EERSTE T O ONE EL. E1 s a, later J a a n t j e. E 1 s a : (alleen, in ochtendjapon; zoekt op de tafel, op den grond, onder alle stoelen, in alle hoeken; neemt van iederen stoel de kleedingstukken, die er op liggen, schudt ze uit, kijkt er onder en erin, keert ze binnenste buiten, legt ze weer neer, kijkt achter iederen stoel. Dit alles herhaalde malen. Schelt en begint dan hetzelfde weer, tot Jaantje komt.) Jaantje: Hebt u gescheld, juffrouw ? E 1 s a : Ja Jaantje; heb je hier al gestoft van morgen ? Jaantje: (:niet al te brutaal) Neen juffrouw, hoe komt u erbij ? E1 s a : O, ik dacht misschien .... Jaantje: Neen, daar heeft uw mama niets van gezegd. E 1 s a : Zoo ; 't is goed. J a a n t j e : Dacht u, dat uw mama het gezegd had ? E 1 s a : Neen, neen, ... 't is goed, ga maar, ik vroeg het alleen om ... . J a a n t j e : Uw mama regelt al het werk, en daar houd ik me aan, vindt u niet? E 1 s a : Jawel. J a a n t j e : Als u er verandering in wilt hebben, is het het best dat u dat met uw mama afspreekt. Ik ben nu aan de trappen en de gang. Niemand kan twee hee' ren dienen, zegt het spreekwoord; en drie dames dienen is misschien nog moeielijker ; wat u ? E 1 s a : (verstrooid) Dat kan wel zijn. J a a n t j e : Ik zeg maar: ieder moet weten wat hij te doen heeft. De mevrouw regelt het werk en een knappe meid doet het, — in de puntjes. De jonge dames gaan uit; als ze een vroolijken oom hebben, die ze naar een gemaskerd bal wil meenemen, trekken ze wonderlijke pakken aan om er mee te dansen. Dat is best. Maar als u het anders hebben wilt, dat u het werk regelt, en uw mama het doet, en ik uit galoppeeren ga, — mij ook goed ! . . . . E 1 s a: Jawel, Jaantje ; ik ben wat aan 't zoeken, en daarom vroeg ik ... . Jaantje: Ik ben hier nog niet geweest, en als ik wat vind, dan leg ik het altoos op de tafel, ... (er naar ziende) als er plaats voor is. Yindt u goed, als ik nu weer aan de trappen ga? E1 s a : Jawel, heel goed. Jaantje: resoluut af; Elsa begint weer van voren af aan, alles na te gaan. Eindelijk, wanhopig en moe, valt ze in liet eenige stoeltje, dat leeg is, en begint zacht te schreien. Er wordt gescheld; Elsa vliegt op, en luistert. Jaantje komt na een poosje op, met een briefje. Jaantje: (kortaf) Door een kruier gebracht; hij hoefde niet op antwoord te wachten, (lezend) Mejuffrouw Elsa Welma. (Bekijkt het briefje.) Je kunt er niet aan zien, van wie 't is. (geeft Elsa het briefje.) Dat is al vroeg crispondentie. (komt naar voren, nieuwsgierig, terwijl Elsa het briefje openmaakt.) Elsa: Ja. Jaantje: Dat is met briefkaarten gemakkelijker; dan hoef je niet lang in ongerustheid te zijn. Wou u dat ik hier wat zou aanvegen ? . . . . (Elsa antwoordt niet) Zeker van een mijnheer van 't bal ? Elsa: (van het briefje opkijkend) Neen, laat het nog maar, we zouden eerst wat opruimen. Jaantje: Dat is ook beter; anders komt er stof op dat kostelijke goed. "Wat een mooie zij en wat een werk, en dat voor één avond, 't Is zonde, 't Is zeker een naar briefje, dat u daar gekregen hebt. Toch geen sterfgeval in de familie ? Elsa: / Neen. Jaantje: U ziet er heelemaal betrokken van. Maar dat kan ook van zoo'n heelen nacht hopsasa wel komen. U hadt er ook wat langer in moeten blijven. Dat weet ik van me zelf; zoo'n ochtend na kermis-Zaterdag ben ik ook altoos alsof ik gekookt ben. Dan denk ik aan alles tegelijk, aan de gerookte paling en de wafels en de eieren met zuur en de anijs en de pons en de pepermuntjes, u zeker ook ? E 1 s a : (■verstrooid) Ja. J a a n t j e : Ik begrijp niet, hoe je menschen hebt, die dat zoo avond aan avond volhouden, ik zou der niet tegen kunnen, en u zeker ook niet, dat kan ik wel aan u zien. Al wat ik er den volgenden ochtend van lusten zou, dat zijn de augurkjes en de pepermuntjes; maar van de rest? Niks. U zeker ook niet. E 1 s a : Jawel, Jaantje, 't is goed. Maar nu zal mama je misschien noodig hebben. Jaantje: Dat zal uw mama me dan wel zeggen. Ik ben aan de trappen en de gang, zooals ik u zei; 't is maar hard werken en complimenten afwachten. (Jaantje af; Elsa gaat weer aan 't zoeken; als zij Tine hoort binnen komen legt zij een paar stuks bijeen, alsof zij aan 't opruimen icas, maar kijkt niet op.) TWEEDE TOONEEL. E 1 s a, T i n e. (in een eenvoudig japonnetje, toch zoo, dat ze er boodschappen mee doen kan.) T i n e : {kijkt rond.) Heel ver gevorderd ben je nog niet met opruimen, Elsie. Ik kom je helpen, maar ik was al bang dat er niets meer te doon zou zijn. (Vouwt iets op of legt een paar handschoenen bij elkaar.) Een genotvolle avond was het toch, hè ? E 1 s a : [antwoordt niet.) Tin e: Mama wou dat ik er alle nieuws van vertellen zou, maar eigenlijk komt het meeste later pas los. Ik heb een dozijn menschen beschreven; als jij er nu onder de koffie ook een dozijn schildert, dan raken we al een eind op streek, hè? E1 s a: (doet of zij zoekt, antwoordt niet.) T i n e : Je zegt niets. Uit je humeur ? Te kort geslapen ? 't Is ook eigenlijk te gek; we hadden, om onze acht uur behoorlijken slaap te hebben, pas over een uur moeten opstaan. • E 1 s a : Ik heb haast niet geslapen. T i n e : Hé ... (kijkt haar aan.) God, kind, je hebt gehuild ! Wat is er ?... Om Henri ? Wees toch niet zoo flauw, dat is de heele bengel niet waard. Ik heb het al zoo lang gedacht, dat hij een gewetenlooze flirt was; ik heb nooit geweten wat jij aan hem vond; en toen ik hem gisteren-avond zich zoo zag aanstellen, met dat schaap van een ... hoe heet ze ook weer ... E 1 s a : 't Is niet om Henri, en dat is ook geen bengei en geen gewetenlooze flirt en die heeft zich in 't geheel niet aangesteld, hoor ! Hij mag doen wat hij wil; we zijn nog niet geëngageerd, dat is cnze schuld niet, en hij moet dus den schijn nog wat bewaren, en je hoeft geen kwaad van hem te spreken ; ik houd heel veel van hem. Neen, 't is om heel wat anders. T in e: (lachend.) Ook al goed, Henri is een engel, al zou hij mijn engel niet wezen, met zijn rooie snor. Waarom huil je dan ? E 1 s a : Zijn snor is niet rood, cn hij hoeft jouw engel ook niet te wezen. Zijn snor is hoogblond, of nog meer blond Titien. Dat is een modekleur. (gaat loeer zoeken.) T i n e : • Dan willen we voor hem hopen, dat het lang mode mag blijven ; anders zit hij er maar mee. Dan moet hij zich gaan verven. Wat zoek je toch? E1 s a : O Tine, Tine, .... 't is zoo'n ramp ; ik ben zoo ongelukkig! . . . . Tine: Nu, wat is er dan? E 1 s a : Mijn collier, .... of liever Laura's collier. . . . Tine: Nu? E 1 s a : Weg! . . . Verloren! . . . Tine- Nee! . . . E 1 s a : Ja! ... of gestolen ! Tine: Kind, kind .... (Pauze) Hoe is 't mogelijk ? . . . (Pauze) .... Hoe lang weet je 'tal ? . . . .Wanneer heb je hem gemist? E 1 s a: Toen ik thuis kwam, van nacht, voelde ik dat ik hem niet om had. Nu weet ik zeker, dat ik hem nog kort vóór het naar huis gaan heb gevoeld. Ik heb, zooals je weet, oom nog helpen uitlaten, kwansuis om hem nog eens goed te bedanken, maar eigenlijk om een apartje met hem te hebben en het hem even te vertellen. Hij beloofde dat hij in het rijtuig zou zoeken, en nog naar de zaal terug gaan om het bij den kastelein aantegeven, dat de knechts er naar zouden kijken eer de zaal gesloten werd. Hier is zijn briefje, . . . niets. Tine: {kijkt even het briefje in en geeft het haar terug.) Maar 'tis de vraag of je hem wel in het rijtuig of op het bal verloren hebt. E1 s a: Ja; ik heb gehoopt dat hij tusschen mijn goed zou gegleden zijn. Ik heb het costuum al wel tien keer het binnenste buiten gehaald; niets te vinden. Ik heb aan het jouwe geplukt, of de collier ook aan een van je versierselen was blijven haken ; niets.'t Is wanhopig. Tine: Paarlen zijn zwaar; als de collier in die kleeren zat, zou hij er al heel gauw uitgevallen zijn. 'tWas toch ook eigenlijk dwaas van je, mooi weer te willen spelen van eens anders kostbaarheden. Ik zou nooit geleend goed willen dragen. E1 s a : 'tWas zoo'n mooie collier, en je weet, hoe Laura hem me gepresenteerd heeft. Hij paste zoo bij mijn costuum, vond ze. Die parelen hoorden er bij. Tine: Ik had het toch niet gedaan, Elsa. E1 s a: Dat zeg je nou. Tine: Dat zou ik altijd gezegd hebben, als je het me gevraagd hadt. Elsa: 'tls nu wel wat laat om je raad te vragen. Tine: Natuurlijk, als 't kalf verdronken is . . . Elsa: Ik ben geen kalf. Tine: Neen, een schaap. (Pauze, Elsa gaat weer zoeken, Tine ook.) Tine: Ik begrijp me niet, boe iemand zoo slordig kan zijn. Elsa: (kalf huilend) Ik ben niet slordig, ik ben nooit slordig. Ik heb hem ook niet verloren, daar ben ik zeker van; hij is gestolen. Tine: Stil, daar komt Mama; weet die het al? Elsa: Neen, ik durf het niet te vertellen. DERDE TOONEEL. Mevr. W e 1 m a. (door de middendeur;) de vorigen. Mevrouw Welma: Al klaar met opruimen ? {.rondziende.) 't Is alof jelui niets hebt uitgevoerd. Alles overal. De rommel lijkt nu erger dan een uur geleden; toen was er nog één leege stoel, nu geen een meer. Zooveel te praten gehad over het bal ? Tine: Och ja, mama, je komt zoo aan 't praten. Mevrouw Welma: Je leek me gisteravond erg moe, Elsie; wat uitgerust ? Elsa: Och neen, mama, ik ben nog erg moe ; ik heb hoofdpijn, erge hoofdpijn. M e vr ouw W elma: 't Is eigenlijk niets voor jelui, kinderen, vooral niet voor Elsa. Je moet daar sterker voor zijn, of eraan gewoon zijn, zoodat je het kalmer opneemt. Maar nu, voor zoo'n enkelen keer, is het opwinding, luidruchtigheid, en den volgenden dag ben je ziek. Als jelui mijn raad volgt, moet er bedankt worden voor dat pretje over veertien dagen bij de Harthuizen; daar kunnen jelui niet tegen. Tine, je moest maar meteen gaan zitten en het afschrijven, eer het vergeten wordt. Tine: Elsa mag afschrijven, als ze wil; ik heb heel veel lust om er heen te gaan, mama. Mevrouw Welma.: Neen ; de een niet, de ander niet. Geen onderscheid. Elsa: Ik heb niets geen plezier in partijen; ik wil nooit meer uitgaan. Tine: Ja, jij ; maar ik ? Elsa: Ga jij gerust; ik ga niet. Ik hoef nooit meer uit, nooit. Mevr. Welma: Dat is niet natuurlijk. Wat is er gebeurd, Elsa? Elsa: Och niets. Mevr. Welma: Heb je wat gehad met oom ? Elsa: Neen. Tooneelstukjes voor Dames. 2e Serie. No. 2. 2 Mevr. Welma: Of met elkaar ? Elsa, Tine: 0 neen, mama, volstrekt niets. Mevr. Welma: Toch mag Tine alleen naar de partij en jij wilt nooit meer uitgaan, nooit ? Is het misschien uit met dien mijnheer van de posterijen'? Nu, om je de waarheid te zeggen, hij heeft me nooit erg aangestaan ; ik ben blij dat het uit is voordat het begonnen was, en zonder dat wij eraan te pas gekomen zijn, je voogd en ik. Ik vond hem nogal een nare jongen. Elsa: Maar 'tis in 'tgeheel niet uit! En 't is geen nare jongen, mama! In 't geheel niet. Ik zal nooit van een ander houden, en ik houd dol van hem, en al hebt u nog zooveel tegen hem, en Oom ook, en de heele wereld, ik zie niet van hem af. En als ik hem niet hebben mag, loop ik met hem weg ! Mevr. Welma: Nu nu, zoover is het nog niet. Yoor wat voor een booze moeder houd je me toch! Oom moet nog naar hem informeeren, maar als de informatiën goed zijn, en jelui belooft, wat geduld te hebben, is er geen reden om hem af te wijzen. Elsa: Hij is in elk geval honderdmaal beter dan die malle kwast, waar Tine briefjes aan schrijft. Mevr. Welma: Wat voor malle kwast ? Schrijf jij briefjes, Tine ? Tine: Briefjes, briefjes ... Ik schrijf geen briefjes en zij is een flauwe klikster. En 't waren ook maar een paar zijdjes, anders niet. Mevr. Walma: Een paar zijdjes vind ik al heel veel, Tine. Elsa: En dan de beschrijving van je costuum, dat hij je herkennen zou ? Tine: Nu, dan was ik zeker, dat ik een danser had! Elsa: Hij heeft dan ook den heelen avond om ons heen gedrenteld. Misschien is hij de dief wel! Mevr. Welma: De dief? Wat is er dan gebeurd? Tine: Elsa heeft den paarlen collier van Laura Vaals verloren. Mevr. Welma: Hemel, kind! Elsa, hoe is "t mogelijk! Zoo'n kostbaar stuk! Ik heb nog gedacht, toen ik hem je zag aandoen: laat ze toch oppassen, een ongeluk is zoo gauw gebeurd! Waar heb je hem verloren ? Elsa: Als ik dat wist, mama, had ik hem misschien al terug. Mevr. Welma: Hoè is het mogelijk, zoo onattent te zijn. T i n e : Dat zeg ik ook. Elsa: Ik ook, maar 't helpt niet veel; ik denk dat hij gestolen is. Mevr. Welma: Dat kan best zijn. Dat heb je van zoo'n publiek bal, waar letterlijk iedereen komen kan. Elsa: Er is toch introductie. Mevr. Welma: Nu ja, 't kan toch al heel gemengd zijn. Zoo onder het masker sluipt iedereen er binnen. Zulk volk loert erop, om hun slag te slaan. T i n e : Maar mama! Mevr. Welma: 't Is toch ook een raar idéé van je oom, om je naar zoo'n feest mee te nemen. Elsa: {schreit) Maar mama, zou u dien lieven oom dat nu kwalijk gaan nemen! (Het briefje gevend). Kijk eens wat een moeite hij gedaan heeft, wat een aardig briefje. Mevr. Welma: (ziet even het brie/je in) Alles goed en wel. Zoeken heeft dus niet geholpen ; huilen helpt ook niet; het is nu maar de vraag, hoe we dat kunnen vergoeden, ja zelfs of we dat kunnen vergoeden. Zoo'n paarlen collier vertegenwoordigt een kapitaal. Heeft Laura er ooit over gesproken, wat er wel de waarde van is ? Elsa: Laura niet, maar eens toen ze hem omhad, heb ik iemand hooren zeggen, dat zoo'n collier wel vier of vijfduizend gulden waard was. Mevr. Welma: Vijfduizend gulden! Geruïneerd voor één avond pleizier! . . . Mijn God, kind, hoe heb je dat kunnen aannemen? Vijfduizend gulden, dat kan niet. Tine: 't Zijn pareltjes, mama, met een juweelen slootje. Ze heeft hem van haar man gekregen. Mevr. Welma: Maar zoo rijk zijn ze niet, om elkaar zulke cadeaux te geven. Tine: Die heursheeren hebben soms een buitenkansje, zooals ze dat noemen, en dan zijn ze royaal. Zoo n soort cadeau houdt zijn waarde. Mevr. Welma: ZoolaDg als je 't niet uitleent voor een bal masqué. Elsa: Ik heb op mijn spaarboekje driehonderd gulden, dat is alles wat ik heb. Mevr. Welma: We moeten, vóórdat we Laura spreken, weten wat de waarde van dien collier geweest is. Het) je het étui hier? Elsa: Ja, in de slaapkamer, (staat op) Mevr. Welma: Haal het eens. Elsa: (af in de slaapkamer.) Tine: Ik kan niet gelooven, dat Laura zoo'n kostbaar ding zou uitleenen. Mevr. Welma: Och waarom niet ? Ze draagt het toch zelf ook; het had haar ook ontstolen kunnen worden. Elsa: (komt terug) Hier is het étui. Wat hebben we eraan ? Er staat in: Brown's Pahli, London. Dat beteekent niets, [geeft het aan Mevr. Welma; deze kijkt erin en geeft het aan Tine.) Tine: De collier is dus in Londen gekocht. Elsa: Neen, hij is hier in de stad gekocht, dat weet ik zeker. Mevr. Welma: Dus dan moet een juwelier hier in de stad hem in depöt gehad hebben, in commissie ; die weet dus den prijs. Me dunkt jelui 'moest maar eens samen naar Hertel gaan, of naar een ander, en er naar vragen. Tine. Ik zou zeggen, mama, laat ik alleen gaan, dan ga ik dadelijk. Elsa is zoo zenuwachtig; ze hebben er bij Hertel niets mee te maken van hoeveel belang het voor ons is. E1 s a : Ja, jij bent ook aangekleed, ik nog niet. Tine: Ik heb mijn mantel en hoed beneden ; adieu. O ja, geef hier het étui. (af) / VIERDE TOONEEL. Mevr. Welma; Elsa. E 1 s a: Als ik naar Laura ging en het haar vertelde ? (Er wordt gescheld). Mevr. Welma: Eerst informeeren. En dan nog? Je kunt niet willen dat ze je een cadeau van vijfduizend gulden zal maken ; dat zou je toch ook niet van haar kunnen aannemen. VIJFDE T O ONE EL. De vorige n. Jaantje, Mathilde Roever. J a a n t j e : (in de deur) Mevrouw, daar is juffrouw Roever. Mathilde: (langs haar heen komend) Ik kom maar meteen even binnen; ongevraagd, ongeweigerd. Morgen, mevrouw, (handen geven) hoe gaat het u ? Dag Elsa. Mevr. Welma: Heel goed, Mathilde; hoe gaat het jou ? En mama ? Mathilde: Zoo zoo, dat weet u ; klagerig, maar gezond van hart. En Elsa ? Goed geslapen ? Reine du bal geweest ? Elsa: Je maakt er ook wat van ! Reine du bal met een masker voor! Mathilde: Nu dan, uitgespookt ? Het een of het ander moet toch gebeuren, zou ik denken. En nu zit je met mama napret te houden. Mevr. "Welma: (Elsa aanziend) Ja, — napret. Mathilde: En — was het geanimeerd ? Ik ben nog nooit op een bal-masqué geweest, maar ik stel me voor, dat het iets heerlijks moet zijn, iets tooverachtig's, prinsessen en feeën en ridders en roovers ! Elsa: Ja, — roovers ! Mathilde: Aardig. En dan fluisteren ze je wat in, vlak aan je oor, hè ? Veel dichter dan ze anders bij je mogen komen. Elsa: Veel dichter, - vlak bij je hals. Mathilde: Griezelig. Maar je mag antwoorden; niemand kent je. Den volgenden dag kan niemand zeggen, wie er vlak naast je gestaan heeft. Mevr. Welma: Niemand. Daar is geen verhaal op. Mathilde: Heerlijk, mevrouw, heerlijk, O, zoo'n bal masqué is iets, om het nooit te vergeten. E 1 s a : Neen, ik weet ook wel, dat ik dit nooit vergeten zal. M a t h i 1 d e : Wat zeg je dat tragisch! Heb je er je hart verloren ? Elsa, kijk me eens aan ? Serieus verloren ? Ja ? E 1 s a: (barst in snikken uit en gaat schreiende heen, naar haar slaapkamer). M a t h i 1 d e : (verbaasd) Wat scheelt haar, mevrouw? Mevr. W e 1 m a: Och, je begrijpt, zenuwachtig, slecht geslapen, te veel vermoeid. Elsa is eigenlijk te zwak voor zulke dingen. Ze kan er niet tegen. M a t h i 1 d e : En ik kwam juist om van haar verrukking te genieten. Enfin, dan hoor ik er later wel alles van. Is Tine nog niet op ? (Er wordt gescheld) Mevr. Welma: Tine is er al op uit. Die had een paar boodschappen te doen. M a t h i 1 d e : Misschien is ze daar al terug. Mevr. Welma: Neen, dat kan nog niet, ZESDE TOO NEEL Mevr. Nebeling, Mevr. Welma, Mathilda. Mevr. Nebeling: Morgen, zuster, (een zoen), dag juffrouw Roever (stijve buigingen.) Laf weertje, hé ; loom. (rondziende). Men voelt zich niet gedisponeerd om aan de dagelijksche bezigheden te gaan. Mag ik een stoel leeg maken, zuster ? Mevr. Welma: (op Elsa's stoel wijzend.) Wel Henriet, daar staat er immers een! M a t h i 1 d e : Het is zenuwachtig weer, mevrouw. Het werkt op iedereen. Mevr. Welma: Je vindt de kamer van de meisjes nog overhoop, Henriet. Je weet, ze zijn gisteren avond naar het bal masqué geweest; nu ben ik na het ontbijt hierheen gekomen om wat te helpen opruimen. Mevr. Nebeling: Met weinig succes voorloopig, dat zie ik. En om op dat bal masqué terug te komen, oprecht gesproken, begrijp ik niet, hoe je dat permitteeren kunt, Trui. Jij, een weduwe, moet, dunkt me, in zulke dingen nog kiescher zijn dan een ander. Ik heb geen kinderen, maar ik zou het een groote verantwoordelijkheid vinden, jonge meisjes in zoo n wilde uitgelaten bende te sturen. Nebeling dacht er ook zoo over, die had ook een diep besef van den plicht van ouders om hun kinderen van het verkeerde pad af te houden, vooral me;sjes. Je neemt het me niet kwalijk dat ik dat zoo zeg, terwijl er een vreemde a's juffrouw Roever bij is ? M a t h i 1 d e : (opstaande, lachend.) Ik was juist aan t opstaan, toen u binnenkwam; ik zal uw épanchements de coeur niet langer storen. Mevr. Welma: Wil je niet wachten, Mathilde, tot Tine terugkomt ? M a t h i 1 d e : (lachend) Dat moet u niet zeggen, mevrouw, anders heeft het den schijn alsof u mij tot bliksemafleider gebruiken wilt Adieu Mevrouw, (met buiging) Mevrouw Nebeling . . . (tot Mevrouw Welma.) U doet mijn complimenten aan Tine en Elsa ? Mevr. Welma: (wil opstaan.) Ik zal Jaantje schellen dat ze . . . Mathilde: Blijf u gerust zitten; Jaantje is bezig de vestibule te vegen, die laat me wel uit. (-4/".) ZEVENDE TOONEEL Mevr. Nebeling, Mevr. Welma. Mevr. Nebeling: (haar naziend) Wat een brutaal nest! Ik geloof dat ze dat op mij bedoelde met die epanchements en dien bliksemafleider. Het zijn wonderlijke spoken tegenwoordig ; ze zit ook al op een fiets, heb ik gezien. Enfin, dat is tot daaraantoe; ieder moet weten wat hij doet. En nu liggen je dames nog op één oor, natuurlijk. En moeder zit op de puinhoopen van Jeruzalem. Je bederft ze, Trui, ik zeg het je zoo dikwijls; nu weer dat uitgaan met dien kwibus van een zwager van je. Dat gaat maar met jonge meisjes uit. Zou hij 't mij vragen, mee naar 't bal masqué te gaan'? Zoon ouwe gepensionneerde. Yan zulk uitgaan komt nooit veel goeds. Mevr. W elma: Hoor eens, Henriet. Het kost me heel veel moeite je het te vertellen, vooral na al wat je gezegd hebt, maar er is iets vreeselijks gebeurd. Elsa heeft bij haar costuum voor het bal masqué een paarlen collier gedragen, een heel kostbaren collier, dien ze geleend had, en dien collier heeft ze verloren. Mevr. Nebeling. Verloren ? Hoe kan dat ? Wat onvoorzichtig. Mevr. Welraa: Hij zal losgegaan zijn en afgegleden. "We hebben geïnformeerd en hij is niet gevonden. Misschien is hij dus gestolen. ACHTSTE TOONEEL. De vorigen, Elsa. E 1 s a : (komt binnen) Dag tante, {tot Mevr. Welma) Mathilde weg ? Mevr. Welma: Ik vertel juist aan je tante het geval. Mevr. Nebeling: Yreeselijk, kind. Maar laat het jelui allemaal een leer zijn. Ja, je moet het me niet kwalijk nemen, zuster, maar ik zie daar een straf in, een straf voor je lichtzinnigheid. Zulke dingen gebeuren niet zonder bedoeling. Zoo komen de ijdelen en dwazen te pas. Kostbaar, zeg je ? Elsa: Hij kost misschien wel vijfduizend gulden, of meer. Mevr. Welma: Je begrijpt wat dat voor ons is. Die collier moet vergoed worden; we moeten öf een precies eenderen weten te krijgen, wat misschien wel gaan zal, öf aan de eigenares de waarde vergoeden. Tooneelstujsjes yook Dames, 2e Serie. No. 2. 3 Mevr. Nebeling: Maar dat kan jij toch niet doen, Trui; je hebt een lijfrente. Mevr. Welma: Ik moet het doen, Henriet. Met alles af te schaffen wat op weelde lijkt, kunnen we per jaar misschien duizend gulden uitzuinigen; en dus in vijf jaar, of langer, wanneer het nog kostbaarder is, de schade vergoed hebben. Maar om dat te doen zonder dat het gemerkt wordt, moeten we, als de collier te krijgen is, de heele som ineens hebben, en daarom wou ik jou vragen, ons te helpen. Mijn zwager kan ik het niet vragen ; die heeft alleen zijn pensioen. Zou jij nu, tegen gewone rente, mij de som willen leenen ? Mevr. Nebeling: Hoor eens, Trui ; even goede vrienden, hoop ik, maar daartoe ben ik niet genegen. In elk ander geval met liefde, maar in dit niet. Het spijt me, je te moeten weigeren, maar dat ik geld zou moeten bijpassen om de dolle sprongen van jouw dochters te betalen, dat vind ik een beetje al te gek! Daar doe ik niet aan. Mevr. Welma: Ik geloof dat je me verkeerd begrijpt, Trui. 'tls niet om betalen of bijpassen te doen, maar om me de som voor te schieten, tegen rente; dat is toch hetzelfde alsof je het op hypotheek of op andere wijze Uitzet. Mevr. Nebeling. Permitteer, permitteer .... het eene is solide, en . . . (er wordt gescheld), daar heb je al weer visite, 'tls bij jullie de zoete inval, Trui. Ik stap op. Er mocht er weer eens zoo een komen als die mamsel van zooeven, met haar épanchements, die me in mijn gezicht zat uit te lachen. (staat op) NEGENDE TOONEEL. De vorigen, Tine : T i n e : Ik ben het maar, tante; hoe gaat het u ? (Geeft haar de hand) M e v . Welma: Tante weet van de zaak af. Wel, wat heb je gehoord ? Tine: (het étui voor den dag halend) De zaak is vrij eenvoudig, maar heel veel troost heb ik niet. Bij Hertel herkenden ze dadelijk het étui. Mevr. Welma: (verschrikt) Zagen ze dat het dat van Laura was ? Tine: Neen, dat niet. Maar van die étuis zijn er wel honderd in het land ; de Londensche firma Brown heeft ze overal in commissie gegeven, bij allerlei juweliers. Al de Pahli-colliers zijn precies eender. Het is dus gemakkelijk er een weer te krijgen. Mevr. Welma: En de prijs ? T i n e : Er zijn drie soorten in. De eene, de duurste, is van 500 pond, dus zesduizend gulden .... E 1 s a : Zesduizend gulden .... T i n e : Echte paarlen en een slootje van echte diamanten. Hij liet er me een zien, het is precies zooals dat van Laura was. Mevr. Welma: Zesduizend gulden. E 1 s a : Dat is het dus. T i n e : De tweede soort is maar een honderdste part zoo duur. Zoo'n collier kost zestig gulden. Hij had er ook een van; voor mijn oog was er geen verschil tusschen de twee. De paarlen zijn valsch, het montuur van het slootje is echt, de diamanten zijn simili. E1 s a: Laura heeft een echt gehad, dat weet ik. T i n e : Er is nog een derde soort in, van een soort waspaarlen, ook met simili-diamantjes, in verguld gezet; dat kon ik dadelijk als fantasie-goed herkennen. Mevr. Welma: Zesduizend gulden. (,schreit stil; pauze). E1 s a : (valt haar moeder om den hals) Mama, mama .... Hoe kunt u 't me ooit vergeven ? Mevr. Welma: Arm lief kind, zoo'n verdriet op jouw leeftijd. Mevr. Nebeling: (tot Tine.) Hoor eens Tine, luister eens goed; kan je waarlijk die twee eerste qualiteiten niet van elkaar onderscheiden ? Tine: (onverschillig.) Neen, tante. Mevr. Nebeling: Dan zou die vriendin van jullie, die Laura, ze ook niet van elkaar kunnen onderscheiden. Tine: (niet begrijpend.) Neen, dat denk ik niet. Mevr. Nebeling: Nu dan? Tine: Wat bedoelt u, tante ? Mevr. Nebeling: Dan kraait er immers geen haan naar, als je een collier van zestig gulden koopt en haar dien terug geeft ? Tine: Tante ! Mevr. Nebeling: Och ja, 't is toch maar voor ijdelheid! Wat doet het er toe, of die ijdeltuit met zestig gulden om haar hals loopt, als zij en iedereen denkt dat het zes duizend is ? E 1 s a en Tine: Maar tante! Mevr. Welma: Henriet, dat kan je niet meenen! Mevr. Nebeling: Gut, vind je dat erg ? E 1 s a : Maar tante, dan zouden we Laura toch bedriegen ! Tine: Ja, en tante verbeeld u eens, dat ze dien collier wou ruilen of verkoopen! Mevr. Nebeling: Dat is van later zorg; misschien leent ze hem nog wel eens uit; dan kan geen mensch uitmaken of de nieuwe 1'eenster hem geruild heeft, of jullie. E 1 s a : Maar tante, hoe is 't mogelijk! Mevr. Welma: Henriet, je zegt die dingen om ons op den proef te stellen, wil ik denken; je ziet gelukkig, dat we er geen oogenblik mee meegaan. Het spijt me, dat je me niet het geld hebt willen voorschieten ; ik had liever die schuld in de familie gehouden dan er een ander over te moeten spreken. Je zult me nu liever in die pijnlijke omstandigheid alleen laten. Mevr. Nebeling: Het klinkt haast, alsof je me weg stuurt! Zoo wordt mijn goede idee beloond.. Het zal lang duren eer ik terugkom, Trui, bij jou en je slordige ijdeltuiten van dochters. (Er wordt gescheld.) Dat loopt met parelen van een ander om haar hals en kan er niet eens op passen! En wil dan van mij het geld ervoor hebben ! (wil heengaan.) TIENDE TOONEEL. Dezelfden, Laura, Jaantje aan de deur. J a a n t j e : (itot Laura.) Gaat u maar binnen, mevrouw, er is nog meer visite. Mevr. Welma: God, Laura ! (Elsa en Tine wijken als verschnkt terug.) Mevr. Nebeling: (itriomfeerend.) Wel, dat is mevrouw Laura, geloof ik! U komt juist van pas. U komt zeker om uw collier, mevrouwtje! Dien hebben ze maar eventjes verloren ! Adieu ! (Ai.) ELFDE TOONEEL. De vorige n, zonder Mevrouw Nebeling. Elsa valt bedrukt op een stoel neer. Mevrouw Welma: Laura, je hebt het vreeselijk nieuwtje al gehoord, dat spaart ons de moeite uit, het je te vertellen. Wat een ochtend we hebben doorgebracht, behoef ik je niet te zeggen. We weten al wat de waarde van het stuk is. Al wat ik je verzoek, is, de zaak onder ons te houden, en ons te zeggen, of je liever wilt dat we je de som ineens teruggeven, of dat je met jaarlijksche paiementen genoegen neemt, dat duurt wel langer, maar is natuurlijk gemakkelijker. Laura: Jaarlijksche paiementen, mevrouw ? maar ik begrijp niet . . . Mevr. Welma: Jaarlijksche paiementen bijvoorbeeld van duizend gulden, of zooveel meer als we missen kunnen. Laura: (lachend) Yoor duizend gulden kunt u me heel wat van die colliers teruggeven ! Het heele ding is zestig gulden waard. Mevr. Welma, Elsa, Tine: Zestig gulden! Laura: (lachend) Dacht u, dat mijn man me colliers van duizenden guldens cadeau maakte ? Maar lieve mevrouw, 't zit er heusch niet an, hoor! Elsa: (lacht zenuwachtig). Laura: Maar Elsa, kind, wat heb je je overstuur gemaakt! (Elsa valt haar in de armen). Wat zie je er uit! Tine: (valt haar moeder in de armen) Mama, mama, wat een ochtend voor u! Mevr. Welma: Dat is niets, kinderen, dat is geleden. En (zacht tot Tine) ik heb er toch ook een goede herinnering aan : jelui eenstemmig antwoord aan tante Henriet! Tooneelstukjes voor Dames: Het geheim van het kasteel, tooneelstukje in één bedrijf, vrij bewerkt naar het Duitsch door Melati van Java. »'t Kan Verkeeren,'' blijspel in één bedrijf, door Truida Kok. — Orchideeën en Sneeuwklokjes, tooneelspel in één bedrijf, door Louise b_ Het jaar 2000, blijspel in één bedrijf, door Mej. H. Wisse- link. — Culemborg, Blom en Olivierse. Van bovenvermelde Tooneelstukjes vo^r Dames is Het geheim van het kasteel het eenige niet-oorspronkelijke. Het is een grappig stukje en kan, mits het aardig en vlug gespeeld wordt, goed voldoen. Dat de geheele intrige zich om een dameskostuum beweegt, is niet kwaad gedacht. De Barones van het kasteel heeft een nieuw kostuum voor de wedrennen laten komen en houdt dat zorgvuldig verborgen voor de nieuwsgierige blikken van Freule Lydie, die in hare toiletten voor Mevrouw de Barones niet wil onderdoen. Dat nu de kamer, waar »het geheim" is verborgen, ook nog tot schuilplaats dient voor den voortvluchtigen vrijer van het kamermeisje en dat na allerlei listen van dat kamerkatje de .Schatz" in het nieuwe dameskostuum kan ontvluchten en zijn eigen verflenst mannenkostuum als souvenir achterlaat, is een aardig verzonnen grap, die tot eene vermakelijke ontknooping leidt. 'tKan Verkeeren van Truida Kok lijkt mij een aantrekkelijk stukje voor jongedames, die al eenige ervaring in de tooneelspeelkunst hebben opgedaan. Want de rollen van Matje, het jonge boerinnetje, en van hare moeder, de Larensche boérenhuisvrouw, zijn niet zoo gemakkelijk te vertolken, vooral de eerste niet, met die afwisselende stemmingen van hoogheid, pruilen, koppigheid en degelijken ernst van het jonge meisje. Het stukje is vlot geschreven en zal zeker wel in den smaak vallen. In Orchideeën m Sneeuwklokjes spelen de mooie toiletten eene groote rol. Door elegante jonge dames, die zich gemakkelijk bewegen, zal dit stukje zeker gaarne gespeeld worden. Cécile, het jonge meisje, dat nog een oogenblik weifelt tusschen een huwelijk met een schatrijken jongen man of met een ongefortuneerden Indischen officier, en hare getrouwde zuster, die haar de schaduwzijden van een huwelijk om geld en positie voorhoudt; ook de moeder van Cécile, die in eene verbintenis van hare dochter met den rijken pretendent eene uitkomst voor hare benarde omstandigheden ziet, — ze zijn door Louise B. B. heel goed geteekend. Wel wordt de handeling door het lange inleidende gesprek in het derde tooneel wat verslapt, maar in de laatste tooneelen, na het bericht van de verwonding van den Indischen officier, bij welke gelegenheid duidelijk blijkt wien van de twee Cécile's hart toebehoort, komt alles weer terecht. Ook het slot, waarin het guitige dienstmeisje — opmerkelijk is het, dat in al deze stukjes het comische en pittige vooral door de dienstmeisjes wordt vertegenwoordigd, — zich tooit met de kransen van orchideeën, die »de rijke spiering" oorspronkelijk voor de freule had bestemd, is heel goed gevonden. . Het jaar 2000 beoogt waarschijnlijk eene persiflage op de vooruitstrevende dames en op nieuwmodische instellingen en begrippen, vooral bij tegenstelling met de opvattingen en gewoonten van oude menschjes uit gene vorige eeuw. De dialoog is echter weinig geestig en de handeling zwak, waardoor het geheel bij de ltzing een onvoldoenden indruk maakt. Ook door de weinige eischen vuil decoratief — gewoonlijk is voor de vertooning niet meer noodig dan één huiskamer — voldoen deze stukjes ongetwijfeld zeer goed aan de bedoeling der schrijfsters, namelijk ze te laten opvoeren bij gezellige huiselijke bijeenkomsten, familiepartijtjës en dergelijke gelegenheden. M. S. (Be Tijdspiegel Augustus 1900.) * * * Er is weer een nieuwe serie verschenen van de uitgave Toonetlslukjes voor dames, te Culemborg bij blom en Olivierse,• waarvan een afl. onder meer bevat iDe treurigste bladzijde," door onze medewerkster. Eva Westenberg, geschreven, en we weten, daar wij het hebben zien opvoeren, dat 't een pakkende tooneelschets is, al schijnt 't voor een lezer, dat er te veel gebeurt in de korte spanne tijds, waarin het stukje handelt. Het is een opvoering overwaard. Het andere stukje heet *Zyn portretvan Mevrouw Fabius Cremer— Eindhoven, eveneens een tooneelspel, maar vroolijker, met meer humor, doch minder handig in elkaar gezet en met een samenloop van omstandigheden, die een beetje gewild lijkt. Toch zal 'top 'ttooueel niet zonder succes zijn, ftls 'tgoed vertoond wordt. {Lente 3 November 1900.) * * ZIJN PORTRET door Mevr. Fabius Cremer—Eindhoven en DE TREURIGSTE BLADZIJDE door Eva Westenberg, samen uitmakende het eerste nr. van de tweede serie tooneelstukjes voor dames — uitgave Blom en Olivierse. Ik las het laatste der beide stukjes, waarin aan Dora wordt opgedragen aan Henri te schrijven hoe Adèle, die eens had willen sterven voor den jongen officier, de macht niet heeft te leven voor den ongelukkigen invalide, die toch dezelfde Henri is. Een stukje » uit het leven" dat »pakt" en .... te denken geeft! (Ds. F. JF. Drijver. iFriso" 19 Sept. 1900.) * * •* Van de tooneelboekjes voor dames is No. 1 en 2 verschenen beide worden aangekondigd als tooneelspel, zijn ieder van één bedrijf en getiteld »Zijn portret" door Mevrouw Fabius Cremer—Eindhoven en »De treurigste bladzijde" door Eva Westenberg. Het eerste stukje bevat eene vrij ingewikkelde liefdesgeschiedenis en eischt van de dames die het vrillen opvoeren dramatisch talent, bestaat dit dan is het succes verzekerd. Het laatste kan dan ook gezegd worden van het tweede stukje waarin slechts twee dames optreden en een karakter geteekend wordt — dat van Adèle — zooals, 200 wij vertrouwen, weinig ondsr jonge dames zal gevonden worden. Wij zien voor Salon-stukjes liever meer opwekkende dan deze en hopen die in volgende nummers te ontmoeten. (Bredasche Courant 9 Sept. 1900.)