?u\. B L IJ SPEL IN ÉÉN BEDRIJF DOOK J. E IJ STEN. PERSONEN: Mejuffrouw Annetta Klarenbeek. Mejuffrouw Emilia, haar jongere zuster. Bertha, haar nichtje. Mejuffrouw Benella. Betje, dienstmeisje. Het tooneel stelt voor een burgerlijk-deftig gemeubileerde kamer. Veel kleedjes, kussentjes, portretten in lijst, ornamentjes, enz. Beuren in het midden, links en rechts. Links op den voorgrond een kastje. EERSTE TOONEEL. Bertha (zoekt in een schrijfportefeuille.) Natuurlijk! Dacht ik het niet ? Ouder gewoonte heeft Emiiia weer eens in mijn schrijfportefeuille zitten snuffelen. Zoo'n nieuwsgierige feeks! Als ze Tante Annet vleien kan is ze honigzoet maar overigens... Ik kan best begrijpen dat ze nooit een man heeft kunnen krijgen. Ik geloof dat er niet veel zijn die haar aandurven. TWEEDE TOONEEL. Bertha. Betje. B e t j e (na geklopt te hebben.) Juffrouw, daar is juffrouw Benella en die vraagt of uwes al te spreken bent. Bertha. Ha, daar is Piet. Zeker, verzoek de juffrouw maar om boven te komen. Betje. Bestig juffrouw, (af.) Bertha. Zou er wat nieuws zijn ? DERDE TOONEEL. Bertha. Mej. Benella. Bertha. Dag Piet! Hoe gaat 't er mee ? Breng je goede tijding ? Heb je 't erg druk ? Ga zitten ! Benella. Graag. Ik heb maar 'n enkel minuutje voor je. Ik kom wel wat vroeg, maar ik dacht dat ik dan de meeste kans had om je alleen te treffen. Over een half uurtje moet ik aan de courant zijn. Bertha. Wees maar gerust! Tante Annet en Emilia komen om dezen tijd niet beneden. Voor een deftige visite is het ook nog wat vroeg. Benella. Die breng ik later eens, dat is te zeggen bij je tante Annet. Sedert ik weet dat Emilia zich zoo minachtend over mijn onvrouwelijk beroep van journaliste heeft uitgelaten, maak ik met haar liever geen kennis, als het niet noodig is. Bertha. Als je komt zal ik plechtig voorstellen: mejuffrouw Petronella Benella ! Zoo heet je immers ? B e n e 11 a (lachend.) Ja, hoe mijn vader ooit op het idee is gekomen, om me zoo'n gekken doopnaam te geven, is me altijd een raadsel gebleven. Ik denk dat ik naar de een of andre erftante moest heeten, maar daar heb ik tot nu toe nog niets van bemerkt. B e r t h a. En daarom heet je nu maar Piet ? B e n e 11 a. Ja waarom niet ? Er zijn een massa menschen die Piet een erg gekken naam vinden voor een meisje maar ik ben er nu eenmaal aan gewend. B e r t h a. Och, het is alleen lastig als je er een kanarievogel op na houdt. Als ik erg lief tegen je wil zijn zal ik je Pietje noemen. B e n e 11 a {lachend.) Best, maar nu over iets anders, want ik heb heusch weinig tijd. Heb je mijn briefje ontvangen'? B e r t h a. Je bedoelt over mijn novelle „Ons huwelijk?" Ik kan het nergens vinden maar .... B e n e 11 a. Dat doet er immers niets toe. Yindt je goed dat het met 1 September geplaatst wordt? De hoofdredacteur vond het nogal aardig en wil het wel opnemen maar ... je krijgt geen honorarium. B e r t h a (hoogdravend.) Ik dien de kunst niet ter wille van het vuige goud, slechts de lauweren zijn mijn streven! (gewoon.1 Kan er heusch niets op over schieten, Piet? Ik zou het zoo goed kunnen gebruiken. B e n e 11 a. Neen, bepaald niet. Eerstbeginnenden moeten al blij zijn als hun werk aangenomen wordt. (opstaande.) Nu adieu, ik moet weg hoor ! B e r t h a. Hè, wat heb je toch altijd een vervelende haast. Zóó ben je hier en zóó moet je weer weg. Kom je straks nog even aan? Ik wou graag nog iets met je bespreken. B e n e 11 a. Ik zal zien, ik kan 't je niet stellig beloven (fausse sortie.) O, ja, da's waar ook, dat zou ik nu nog vergeten. B e r t h a. Heb je nu toch nog een voorschot op mijn honorarium meegebracht? Wat een aardige verrassing! B e n e 11 a (lachend.) . Och zeur toch niet! Je vertelde me laatst dat je tante 's nachts niet slapen kon door het knabbelen van de muizen. Ik heb je toen gezegd, niet waar ? dat ik een middel wist om die lieve diertjes te verdrijven ; ik vond het thuis in een oud receptenboek. Het moet probaat werken; het is een aftreksel van wel 36 dingen. Ik heb het zelf klaargemaakt en over een paar oudbakken taartjes gegoten (haar een doosje gevende.) Hier zijn ze! Probeer het maar eens. B e r t h a. Dank je wel voor je moeite! Ik zal ze van avond ergens neerzetten. Kom je dan straks nog even aan ? Toe maar, ja ? B e n e 11 a. Nu, ia dan, stellig. Maar nu adieu ! (af midden.) B e r t h a. Dag Piet. (zet de taartjes in het kastje.) VIERDE TOONEEL. Bertha. Emilia. E m i 1 i a (pp van rechts.) Wat voer jij hier in je eentje uit? Wie had je daar straks bij je ? Ik hoorde jullie duidelijk spreken, dus ontken het maar niet. Bertha. Hé, goeie morgen, ben je daar ? Heb je goed geslapen ? Je ziet er weer even frisch en blozend uit als altijd, Em ! Je wordt met den dag jonger. Emilia. Ik heet Emilia, versta je? Ik verkies niet door jou Em genoemd te worden en als je dat niet laten kunt zegje in het vervolg maar weer tante tegen me, hoor! Bertha. Kom, dat meen je immers niet. Dan lijkt het net alsof je zoo heel veel ouder bent dan ik en dat vond je immers niets prettig. Emilia. Wie is zoo even hier geweest? Bertha. Wat ben je toch akelig nieuwsgierig! Waarom wil je dat nu toch zoo graag weten ? Emilia. Omdat hier geen menschen in huis mogen komen die tante en ik niet kennen. Ik wil weten met wie je omgaat, anders ga je den verkeerden weg op. Ik heb zoo mijn vermoedens. Bertha. Och kom, ben je zoo bezorgd voor mijn zedelijk welzijn? Wat ben je toch 'n snoes! Nu, dan zal ik het je maar zeggen, 'n vriendinnetje van me ! Emilia. 'n Vriendinnetje, zóó ! Hoe heet ze ? Bertha. Benella. Emilia. Net 'n naam voor 'n Italiaanschen schoorsteenveger. Wat is dat voor 'n meisje ? Bertha. Hoor eens, Emilia, als Tante me dat vraagt zal ik het haar zeggen, maar aan jou doe ik het niet. Emilia. Ja, brutaal ben je, dat weet ik. Ik wou dat er maar iemand kwam, die met je trouwen wou, dan waren we je met goed fatsoen kwijt en hadden we het hier een boel rustiger, maar de mannen willen zoon jongensgek, zoo'n blauwkous als jij bent, niet. B e r t h a (schrikt even.) Blauwkous ? E m i 1 i a. Ja je dacht niet dat ik dat wist, hè? Jawel, de juffrouw doet aan geleerdheid ! Denk je op die manier een man te krijgen ? Dames, die aan letterkunde doen, hebben over het algemeen niet veel succès. B e r t h a. En ouwe theetantes die alles nasnuffelen en veel aan kwaadspreken doen, ook niet. Dag lievert, dag Em. (af links.) E m i 1 i a. Zoo'n akelig spook! O, ik zou haar kunnen .... Maar ik heb haar nu toch in mijn macht, (opent het kastje.) Hè, wat is dat ? Taartjes ? Jawel, de dames zijn van morgen aan het snoepen geweest, 't Is schande! Hoe komt het kind aan het geld. Als het confituurtaartjes waren at ik ze voor haar straf op, maar room, nee, daar houd ik niet van. Wacht, 'n idee! Yoor Bello! Bertha zal er in elk geval niet aan smullen. (belt.) VIJFDE TOONEEL. E m i 1 i a. B e t j e. B et j e (op van rechts.) Wat blieft de juffrouw ? E m i 1 i a. Wie heeft er van morgen gebeld? B e t j e. Gebeld ? Hier! Wel, de bakker, de slager, de melkboer .... E m i 1 i a. Och, eend! ■ Wie heeft hier van morgen een visite gemaakt ? B e t j e. O, bedoelt U dat? Een juffrouw . . . och hoe heet ze nu ook weer . . . flanel . . . kaneel . .. pastel... E m i 1 i a. Mooi, ik weet het nu wel. Als er weer eens iemand komt voor juffrouw Bertha dan onthoudt je goed den naam en zegt 't me dadelijk hoor! Geef deze taartjes aan Bello. B e t j e. Gut juffrouw, die kostelijke taartjes, 't Is zonde! Mag ik ze niet zelf . . . ? E m i 1 i a. Je doet wat ik je zeg hoor! Pas op dat je ze niet opeet, dan zal ik je krijgen. Er zit wat ... in wat voor menschen gevaarlijk is. B e t j e. Gut mensch, ik zal er geen korrel van in mijn mond steken, (af rechts.) E m i 1 i a. Brutaal nest! — Het mes snijdt nu aan twee kanten : Annet is in haar schik dat ik Bello wat lekkers geef, want door mijn leugentje zal Betje er wel afblijven en Bertha is haar taartjes kwijt. ZESDE T O ONE EL. A n n e t. E m i 1 i a. A n n e t (op van links.) O Emilia, wat is er weer een violente tocht op de gang. Staan ramen en deuren weer tegen elkaar open ? Ik weet zeker dat ik van avond weer last van zinkings heb. Emilia. O, dan heeft Bertha natuurlijk weer een raam laten open staan, boven. Ze lijkt wel gek met haar nieuwerwetsche ventilatiekuren. Allemaal gekke kunsten! Verbeeldt je, ze slaapt tegenwoordig 's nachts met een open venster. A n n e t. 's Nachts een raam open! Maar Emilia, je doet me schrikken! 't Is immers niet waar ? We zouden op die manier in ons bed vermoord kunnen worden. Je leest tegenwoordig zooveel van inbrekers en wij zijn maar vrouwen alleen t~ Emilia. Ja, dat kind denkt alleen maar om zich zelf. Ze doet ons wat verdriet aan. Altijd even onhartelijk en... A n n e t. Neen, Emilia, dat moet je niet zeggen. Onhartelijk is Bertha niet, wel onnadenkend en erg onvoorzichtig. Zoo heeft ze b.v. laatst de sleutel in het nachtslot van de buitendeur maar ééns in plaats van twéémaal omgedraaid en gisteren heeft ze een brandende lucifer uit het raam van de tuinkamer gegooid. Emilia. Dat doet ze alleen om ons te plagen, (terzijde.) Nu moet ik mijn slag slaan. (tot Annet.) En zoo'n kind denkt nu aan trouwen ! 't Is toch eigenlijk meer dan belachelijk. Annet {schrikt.) Aan trouwen ? Denkt Bertha aan trouwen ? Wat zeg je daar Emilia ? Hoe kom je daaraan ? Dat is immers niet mogelijk! Emilia. Ja, dat hadt je niet verwacht hè. En toch is het zoo. 't Is haar maar alleen te doen om hiervandaan te komen, al beweer je ook dat ze niet ondankbaar is. Zoodra ze een man gevonden heeft, gaat ze weg en laat jou aan je lot over. Annet. Maar hoe komt dat kind toch aan die wereldsche begrippen. Yanons toch zeker niet. Ze heeft het hier immers erg gezellig bij jou en bij mij. Wat kan ze in 's hemels naam meer verlangen. Na mijn dood wordt ze voor de helft mijn erfgenaam, dat heb ik haar beloofd en nu wil ze me hier alleen laten. Emilia. Alleen ? Tel ik dan niet meer mee! Ik vind je erg lief, Annet. Annet. Nu ja, jij, maar dat spreekt immers van zelf, Emilia. Wij zijn op een leeftijd dat wij niet meer aan verliefdheid, en trouwen en zulke dingen denken. Emilia. Zeg eens even! Neem me niet kwalijk, maar wij verschillen acnttien in leeftijd en als ik wou . . . Annet. Zeker, maar je wilt immers niet, wel ? Maar vertel me eens, waarom denk je dat van Bertha, want ik kan het haast nog niet gelooven. Emilia. Omdat ik dit briefje, dat ze met haar gewone slordigheid heeft laten slingeren, gevonden heb en omdat ik niet wist wat het was, bij toeval gelezen. Annet. 't Is . . . 't is toch geen . . . minnebrief? Emilia. Was het dat maar! 't Is nog veel erger! TooNEKT.STrK.iKS vook Dames. Ie Serie. No. 6. 4 Annet. Nog erger dan een minnebrief, dat kan niet. Emilia. Je maakt me ongerust. Emilia. Lees het maar eens! Annet. Och Emilia, lees het maar eens voor. Ik heb mijn bril boven laten liggen en ik ben zoo vreeselijk zenuwachtig. Mijn heele lichaam beeft. Emilia. Luister dan maar eens. „Lieve Bertha." Annet. Hij noemt haar al bij haar naam ! Emilia. „Ik heb goed nieuws voor je betreffende ons huwelijk." Annet. Och, lieve hemel, is het al zoo ver! Hij spreekt al over hun huwelijk en ik weet niet eens dat zij geëngageerd zijn! Emilia. „Tegen September zou het mogelijk zijn.'' Annet. Lieve deugd, dat is over twee maanden. Maar dat kan immers niet. Wat bezielt Bertha toch in's hemels naam ! 't Is schande ! Emilia. „Als je er soms nog tegen op ziet, schrijf het me dan nog even. Stel er je echter in elk geval niet te veel van voor." Annet. Ze moet zich niet te veel voorstellen van haar huwelijk! O, wat 'n taal, wat 'n taal! Dat kan geen fatsoenlijk man zijn die zóó schrijft. Hoe komt dat meisje zoo'n slecht mensch te leeren kennen. Emilia. „Heb je nog toestemming gevraagd of doe je het maar op je eigen houtje ?" Annet. Och nee, ze laat mij maar buiten alles, ze kent me in niets. En als ze op het laatste oogenblik mijn toestemming noodig heeft, word ik natuurlijk plotseling overvallen en moet ik maar ja en amen zeggen op alles. Maar dat zal niet gebeuren. Zoo'n ondankbaar creatuur. Geen cent zal ze van me erven. Emilia. „Als steeds: Je toegenegen Piet." Annet. Piet! Piet heet die ellendeling! Wat heb ik me in die Bertha vergist. Zoo'n huichelaarster! Die Piet heeft 't kind het hoofd op hol gebracht, ze weet niet meer wat ze doet. Och Emilia, je weet niet hoe ik er van in de war ben. Ik ben toch al zoo zenuwachtig van morgen, ik heb van nacht geen oog dicht gedaan. E m i 1 i a. Och beste Annet, trek het je toch niet zoo aan. Ondank is 's werelds loon. Heb je van nacht weer akelig gedroomd, van brand of van inbrekers ? A n n e t. Neen, dat niet; die akelige muizen achter het behangsel hebben me voortdurend wakker gehouden en Bello is ook zoo onrustig geweest, voortdurend in en uit zijn bedje. E m i 1 i a. O, ik begrijp wel hoe dat komt. Het lieve dier zal pijn gehad hebben. A n n e t. Pijn ? Waarom denk je dat ? E m i 1 i a. Ik heb gehoord dat Bertha hem gisteren onbarmhartig geslagen en mishandeld heeft. Ik kwam te laat om het haar te beletten en wilde 't je vandaag eerst niet zeggen, omdat ik bang was, dat je 't je te veel zoudt aantrekken. A n n e t. Wat zeg j e ? Bello geslagen ? Zoo'n wreed, onnatuurlijk schepsel! En 't is zoo 'n lief diertje, niet waar Emilia ? E m i 1 i a. 't Spreken mankeert hem! Ik vond dat ie van ochtend erg neerslachtig en treurig was; toen heb ik hem een paar taartjes gegeven, daar houdt-ie zooveel van. Annet. Wat ben je toch een goed, lief schepsel, Emilia. Ik leer je hoe langer hoe meer op prijs stellen. Emilia. Och, ik wou zoo graag dat Bertha anders was. Annet. Hoor eens kind, als het Bertha werkelijk ernst is met dat dwaze huwelijksplan en in haar kuren blijft volharden, dan wordt jij mijn universeele erfgenaam. Jij blijft bij Bello en mij, niet waar, jij laat ons niet alleen, hè ? ZEVENDE TOONEEL. De vorige n. Bertha. Bertha (op van links.) Dag beste tante, hebt U goed geslapen ? Annet. Ongelukkig kind, ben je daar ? Schaam je je niet ? Emilia. Durf je nog tegen je Tante spreken, terwijl je haar zooveel verdriet doet. Annet. O, had ik ooit kunnen denken dat ik zoo'n valsch schepsel in mijn huis heb. Emilia. Foei, foei, foei! Bertha. Zeg eens, wat scheelt jullie eigenlijk ? Wat heb ik misdaan ? Annet. Wat 'n onbeschaamd schepsel! E m i M a. Hoe diep gezonken! B e r t h a. Maar Tante, waarom word ik nu zoo uitgescholden ? A n n e t. Kind, ik weet alles, moest het zoover met je komen ? B e r t h a. Maar mag ik nu eerst eens weten wat ik op mijn geweten heb? A n n e t. Ik behoef maar één woord te zeggen, dan zul je sidderen. B e r t h a. In 's hemels naam, spreekt U dat woord dan maar uit. Dan weet ik ten minste iets. A n n e t. Je wilt het? Welnu dan: „Piet!" B e r t h a. Anders niet ? Is dat alles ? Ik vind er heusch niets verschrikkelijks in. E m i 1 i a. Piet, je medeplichtige. Begrijp je het nu beter? B e r t h a. O, dus U weet dat ik wel eens . . . A n n e t. Ik heb je immers gezegd dat ik alles weet? E m i 1 i a. Piet, waar je in September mee denkt te trouwen? B e r t h a. Wat is dat nu weer? Ik trouwen in September, maar . . . E m i 1 i a. Wou je nog trachten te ontkennen, (haalt den brief te voorschijn.) Hier ongelukkige, hier is het bewijs! B e r t h a. O, daar heb je het briefje van Piet, waar ik van morgen zoo lang naar gezocht heb. Dat heb je uit mijn portefeuille weg gepakt. Foei je moest je schamen ! A n n e t. Emilia heeft het gevonden maar het doet er niets toe hoe zij er aan komt. Je erkent dus, dat is het voornaamste. B e r t h a. Dus U denkt werkelijk dat ik ... . O, 't is allerkomiekst. A n n e t. O, wat een kind, wat 'n kind! Ze wil een geheim huwelijk sluiten en dat noemt ze allerkomiekst! Emilia. Laat ze maar in haar ongeluk loopen, Annet, als ze dat nu eenmaal verkiest. Hoe eer ze hier weg gaat, hoe beter. B e r t h a (lachende.1 O, Tante, U weet niet hoe grappig ik het vind. 't Is om te gillen ! O Em, wat zul je een heerlijk gek figuur maken. A n n e t. Kind, wat scheelt je ? Ik ben toch altijd goed voor je geweest en nu heb je kennis aangeknoopt met iemand dien ik nooit heb hooren noemen en dat nog wel buiten mijn voorkennis. Als Emilia, die goeie ziel, 't niet ontdekt had . . . B e r t h a. Em, 'n mooie goeie ziel! Dat is waar, U behoorde Piet eigenlijk te kennen. Maar dat hindert niets, U zult spoedig met hem kennis maken. Emilia. Dat is geen manier, dat hadt je eerder behooren te doen. B e r t h a. Beter laat dan nooit. (tot Annet.) Tante, U bent altijd zoo lief voor me geweest; ik vraag U alleen om Uw oordeel nog wat op te schorten. Als U Piet eenmaal kent, zult U heel anders denken. Straks komt-ie hier. Mag ik hem dan aan U voorstellen? Emilia. Laat je niet inpakken door haar gevlei, Annet. B e r t h a. Toe beste tante, hij heeft al sedert lang gevraagd om aan U voorgesteld te mogen worden. U zult er heusch geen spijt van hebben. Mag het? A n n e t. Maar kind, waar denk je aan ? Zoo'n vreemde heer en dat zoo plotseling. Je hebt me nog zelfs zijn familienaam niet gezegd. B e r t-h a. O ja, dat is waar ook, hij heet Benella. E m i 1 i a. Benella ? Is het dan een broer van . . . B e r t h a. Nog veel nader familie. Dus tante, U vindt het goed ? A n n e t. Het is zoo erg onverwacht. Ik heb er in het geheel niet op gerekend heeren te ontvangen. B e r t h a (lachend.) O, U bedoelt dat U geen sigaren in huis hebt. Maar dat is immers niet noodig voor een eerste visite en bovendien, Piet rookt nooit. E m i 1 i a. Annet, merk je niet dat ze je voor den gek houdt ? (Er wordt geklopt.) E m i 1 i a. 't Is schande, zoo'n overvalling! B e r t h a. Binnen! achtste tooneel. De vorige n. Benella. Benella (op midden.) O pardon dames, Bertha, ik dacht je alleen te vinden, neem me niet kwalijk. Wil je me even voorstellen. Bertha. Met genoegen. Tante, Emilia, juffrouw Benella, gewoonlijk genoemd: Piet. Benella. Maar Bertha! A n n e t (verbaasd.) Piet ? i Dus bent U . . . ? Emilia. Piet? Heet U Piet? Benella. Ja juffrouw, of eigenlijk Petronella, maar schrikt U daar zoo van ? A n n e t. Neen, neen, ziet U, maar ik dacht .... dat ... . U op Bertha verliefd was. Benella (lachende.) Nu zoo erg is het niet. Ik mag Bertha heel graag lijden, maar verliefd ... Ik begrijp echter niet . . . Emilia. Dus ... U ... dat is ... ? Bertha. Juist Em, de Piet van het briefje. A n n e t. Maar er was toch sprake van een huwelijk ? Bertha (tot Benella.) Toe, zeg eens wat „Ons huwelijk" eigenlijk is. Benella. Een heel aardig novelletje waarvan ik verwacht dat je eer van zult hebben. A n n e t. O zoo, nu begrijp ik langzamerhand alles; gaat U zitten, juffrouw . . . Uw naam ben ik vergeten, ik zal dan maar Piet zeggen. Benella. Heel graag. (gaat zitten.) A n n e t. Bertha, ik zie nu in dat ik je groot onrecht heb aangedaan, maar dat is jouw schuld, Emilia. Emilia. O, krijg ik het nu op mijn rekening? Benella. Maar, dames ik begrijp heusch niet . . , Bertha. Ik zal je later wel alles uitleggen, Piet. A n n e t. Mijn zuster heeft me een vrij gek figuur laten maken juffrouw. (tot Emilia.) Dat komt er van als je brieven leest die niet voor je bestemd zijn. Emilia. Dat is niet waar, dat . . . NEGENDE TOONEEL. De vorigen. Betje. B e t j e (op zonder kloppen, huilende.) Hi, hi, 't is vreeselijk, 't is verschrikkelijk! O, lieve gut, juffrouw! ( A n n e t. Lieve hemel, Betje, wat is er gebeurd ? Is er brand ? Is er een inbreker op den zolder? Betje. Hi, hi, nog veel erger! Och, gussie, och, die Bello, dat arme dier! Emilia. Maar wat is er dan toch met Bello! Spreek dan toch en lamenteer niet zoo. Betje. Och juffrouw ik kon 't warentigies niet helpen, maar hij werd op eens zoo raar, zoo akelig! Emilia. Dat komt omdat je Bello gisteren zoo geslagen hebt, Bertha. Ik was er al bang voor. Bertha. Och zeur toch niet. Ik heb hem met mijn vlakke hand een paar tikken gegeven omdat hij met zijn vuile pooten op tante s mooie kussen lag. Benella. Dat is niet bepaald doodelijk voor een hond ! A n n e t. Maar wat scheelt die lieve Bello dan toch ? B e tj e. Och, juffrouw, het was na de taartjes .... Bertha. Taartjes ? . . . Welke taartjes ? . . . Toch niet de mijne ? (gaat naar liet kastje.) Betje. Die juffrouw Emilia me voor Bello gegeven heeft. B e r t h a. O, hemel Piet, .... het waren de muizentaartjes. B e n e 11 a. Heeft de hond die opgegeten? dan is hij nu zoo dood als een pier. B e t j e. Ja juffrouw, dat is-ie ook. A n n e t. Bello dood ? Maar dat is onmogelijk! B e n e 11 a. De taartjes waren vergiftigd. E m i 1 i a (tot Betje.) Uilskuiken. A n n e t. Och, lieve hemeltje, mijn arme, goeie, lieve, zoete Bello! O Emilia, hoe heb je dat kunnen doen ? Die beste hond had je toch niets misdaan. (barst in tranen uit.) Yalsch schepsel, ik wil je niet meer zien. Emilia. Maar Annet, je begrijpt toch wel, . . . geloof me toch . . . gerust ... ik wist, ik dacht niet dat er vergif in was. Betje. Nee, juffrouw, dat moet U niet zeggen. Als U me voor uilskuiken uitscheldt, zal ik de waarheid zeggen. U hebt nog gezegd, toen U ze me gaf „pas op datje er niet van snoept, want dan ga je dood!" jawel, dat hebt U gezegd. A n n e t. Zie je wel, huichelaarster! Jij met je kwaadspreken over Bertha. Schandelijk schepsel! Emilia. Maar beste Annet . . . geloof me toch . . . A n n e t. Nooit geloof ik je meer! B e n e 11 a. Zullen we eens naar Bello gaan zien. Misschien is er nog wat aan te doen ? Bertha. Tante, die taartjes waren om de muizen te verdrijven waar U altijd zoo'n last van hebt. Emilia had ze stil weggenomen. Annet. Zoo lief kind, je bedoeling is goed geweest. Kom laten we naar mijn besten hond gaan. E m i 1 i a. Mag, ik meegaan, misschien . . . Annet. Jij blijft hier. Nooit vergeef ik je. Kom juffrouw Piet. EINDE. * „ * In deze Serie zijn verschenen: N°. 1. DE PLAATS DER VROUW. Een toekomst-schets DOOR THÉRÈSE HOVEN. N°. 2. HET GEHEIM VAN HET KASTEEL. Tooneelstukje in één bedrijf. * Yrij bewerkt naar het Duitsch DOOR MELATI YAN JAVA. N°. 3. ,,'T KAN VERKEEREN." Blijspel in één bedrijf DOOR TRUIDA KOK. N°. 4. Tooneelspel in één bedrijf DOOR LOUISE B. B. N°. 5. HET JAAR 2000. Blijspel in één bedrijf DOOR MEJ. H. WISSELINK.