De Hypothecaire en Kadastrale Boekhouding EN die der Schepen en Vaartuigen iïi 2iTed.erla,nd., DOOR A. SOUTENDlJK, in leven Landmeter van het Kadaster te Tiel. 2de geheel omgewerkte en veel vermeerderde druk DOOR J. MULDER, Landmeter van het Kadaster te Arnhem. EERSTE DEEL. Tiel - A. VAN LOON - 1916 1 4 % De Hypothecaire en Kadastrale Boekhouding EN die der Schepen en Vaartuigen in 2STed.erla.xid. , DOOR A. SOUTENDIJK. in leven Landmeter van het Kadaster te Tiel. 2de geheel omgewerkte en veel vermeerderde druk DOOR J. MULDER, Landmeter van het Kadaster te Arnhem. EERSTE DEEL. Tiel — A. VAN LOON — 1916. . /R. UNiVA BIBLIOTHEEK Vleiden/ INHOUD. GESCHIEDENIS DER RECHTSTOESTANDEN IN 't BIJZONDER MET BETREKKING TOT DE ZAKELIJKE RECHTEN OP ONROERENDE GOEDEREN j DE BOEKHOUDING vóór 1811 4g Signaat van Bezwaar des Kerspels Rijswijk (transport) 49 Men? des Kerspels Ingen (obligatie) 53.' Kort overzicht van de tijdrekening der Eerste Fransche republiek . 57! Afdeehng: De Hypothecaire Boekhouding ... 59 I)E HYPOTHECAIRE BOEKHOUDING VAN 1 JANUARI 1811 TOT 1 OCTOBER 1838 60. Loi relative aux dépenses ordinaires et extraordinaire» du 9 vendé- miaire VI, Buil. d. 1. no. 148, art. 62 62 Wetten , decreten , en*, (tijdvakken tot en met l§in «9 De Boekhouding van 1811 99' Register van terhandstelling der borderellen . 1 jol Alphabetische tafel op het register der hypotheken ] 05 Repertoire of Verzamelboek der formaliteiten tot de Hypotheken specteerende Register van Afschrijving der Actens ' " 111' Register van Inschrijving der Privilegiën en Hypotheken ! ! ! n5' Wetten, koninklijke besluiten, eni. (tijdvak van 1S12 11D De Boekhouding van 1 Januari 1812 tot 1 October 1838 149 Register van Ontvang der Hypotheken lit^tenal>etlSChe Tafel Van het RePei'torium van Hypothecaire Forma- Repertorium van Hypothecaire Formaliteiten 159 Register van Formaliteit. Overschrijving der acten van overgan» van eigendom van onroerende goederen 163 Register van Formaliteit. Inschrijvingen van privilegiën en hypotheken'. 16ö! Alphabetische rafel der crediteuren van hypothecaire schuldvorderingen. 167. Register van Formaliteit. Overschrijvingen van inbeslagnemingen van onroerende goederen 169 Vei klaring van onbezwaardheid en Verklaring van bezwaardheid . 173 DE HYPOTHECAIRE BOEKHOUDING VAN 1 OCTOBER 1838 TOT OP HEDEN 175. De beteekenis van den overaana van het nudevtnn^ hot ....1. stelsel, enz . . . ƒ De overschrijving van akten in de openbare registers (leverinq , vestiging , enz.) 1 y ' De inschriivina vn.n nbton \ ,7 7 j ... (17,e upenuare registers, enz. en de overbrenging der vóór 1 October 1838 bestaande hypotheken in de nieuwe registers. Hypotheek als zakelijk recht en bevoorrechte schuld. 180 175. 176. Bladz. De toepassing van het principe der Specialiteit door de kadastrale aanduiding, enz 187. Verdere toepassing van het principe der Specialiteit door de kadastrale aanduiding 188. De opheffing van de Bijzondere bewaringen van het Kadaster als zoodanig en hare vereeniging met de Bewaringen der Hypotheken. De Bewaarders van de Hypotheken, het Kadaster en de Scheepsbewijzen , en de Provinciale Bewaarders van het Kadaster 189. De verantwoordelijkheid van den Bewaarder der Hypotheken in verband met de openbare bekendheid der registers; enz 191. De regeling van het toezicht op de administratie en de werkzaamheden aan het kantoor van de Hypotheken, het Kadaster en de Scheepsbewijzen. De Landmeters, aan het kantoor toegevoegd 195. De duur van de verantwoordelijkheid van den Bewaarder der Hypotheken , bedoeld bij art. 1266 B. W 196. De borgtochten der Hypotheekbewaarders 196 en 381. Bewaring der Consignatiekas, bedoeld bij artt. 391 en 506 B. W. . 199. Opheffing der Provinciale Bewaringen van het Kadaster 200. De verschillende Instructiën voor de ambtenaren van de Hypotheken en het Kadaster 201. Verzameling van Circulaires, enz. Periodiek woordenboek .... 202. Vermogensbelasting 207. De tweede stempel van het buitengewoon zegel 208. De vervanging van den Bewaarder ; de Beëedigde klerk en het overige personeel der Klerken 1) 209. De aynbtenaren en klerken voor de Kadastrale Boekhouding 1) . . . 212. Verandering en nadere regeling van het bestuur en toezicht op de Hypothecaire en Kadastrale boekhouding 212. De bezoldiging van den Bewaarder en de vroegere leges en emolumenten der Landmeters 1) 217 en 366. De pogingen tot herziening der wetgeving op de overdracht van onroerende goederen en het hypotheekstelsel, en de resultaten daarvan . . . 221. Kringen en plaatsen van de kantoren der Hypotheken en van het Kadaster 231. De vestiging van kantoren van de Hypotheken, het Kadaster en de Scheepsbewijzen in rijksgebouwen 232. De hypotheekrechten (Overschrijving en inschrijving) .... 235. Berekening van de salarissen der Bewaarders 263 en 366. Doorhaling van inschrijvingen 263. Overschrijving en doorhaling van arresten 264. Het zegelrecht . 265. Wetten, Koninklijke besluiten, enz. (tijdvak van 1 Oct. 1838 tot 1879) 267. Tabel, aanwijzende de Gemeenten, waarin de Kantoren der Hypotheken en van het Kadaster zijn gevestigd en de Gemeenten, tot den kring van elk kantoor behoorende (tevens aanwijzing der divisies) .... 284. De Boekhouding van 1 October 1838 tot 1 Januari 1879. 290. Inventaris van het Archief van liet Kantoor der Bewaring van de Hypotheken en van het Kadaster 291. Modellen van akten en van een borderel. Minuten , expeditiën , extracten , grossen , borderellen en brevetten 294. 1) Zie later Circulaire no. 1300 (Kon. besluit d.d. 14 Mei 1906, No. 58 , houdende nadere bepalingen omtrent het personeel van de administratie der Registratie, enz.) bij de Afdeeling Kadaster in het 2de deel. Bladz. Dag-Register. . • 301. Register voor de woordelijke overschrijving der Akten van eigendoms-overgang, enz . 307. Register voor de letterlijke inschrijving der Borderellen van Hypothekaire verbanden 313. Alphabetische Naamwijzer der in het Algemeen Register van Hypotheken voorkomenden 319. Algemeen Register van Hypotheken , gegrond op de IIulp-Registers No. 3 en 4 323 en 340. Register van aanwijzing der kadastraleperceelen, gelegen in de gemeente. 333. Overzicht van de volgorde der werkzaamheden , te verrichten na het inkomen of ontvangen van akten ter overschrijving of borderellen ter inschrijving 344. Register van gevraagde en afgegeven Hypotheekverklaringen, alsmede van de gevraagde en afgegeven afschriften van in- en overschrijvingen. 347. Inlichtingen omtrent het verleenen van inzage der registers en het afgeven van verklaringen van bezwaardheid of onbezwaardheid . . . 350. Onderzoek naar titels van eigendom, enz 353. Memoriaal voor de Hypotheken 355. Idem 359. Waarschuwing. No. 55 362. Register van het Salaris , overeenkomstig de wet van den 14den December 1844 (Staatsblad No. 62) door de Bewaarders der Hypotheken ontvangen 363. Register van Briefwisseling der Ambtenaren 369. Wetten, Koninklijke besluiten, enz. (tijdvak van 1879 tot heden} 371. De Boekhouding van 1 Januari 1879 tot op heden . . 386. Register van aanwijzing der kadastrale perceelen 389. Register van Onderzetters, aanwijzende de door hen gevestigde Hypothecaire Verbanden 393. Naamwijzer van Onderzetters, verwijzende naar het Register van Onderzetters 397. Register voor de letterlijke inschrijvingen der Borderellen van Hypothecaire Verbanden 401. Algemeen Register van Hypotheken, gegrond op het Hulp-register No. 4. 405. Register voor de woordelijke overschrijving der Akten van Eigendomsovergang , enz 407. Toelichtingen en opmerkingen omtrent de nieuwe Boekhouding , enz. 409. Naleving van het voorschrift van art. 20 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52 417. Statistiek 418. Chronologische Tafel der Circulaires 420. Chronologische Lijst van in de Periodieke Woordenboeken voorkomende volgnommers, waarbij beslissingen , enz. zijn vermeld , de Hypotheken betreffende en hier het meest toepasselijk 436. Verbeteringen 491. Verkortingen. B. W. — Burgerlijk Wetboek. B. R. — Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. W. K. = Wetboek van Koophandel. C. N. = Code Napoléon. C. C. ~ Code eivil des Francais. W. N. = Wet op het Notarisambt. W. G. — Wet op de Grondbelasting van 26 Mei 1870, Stbl. no. 82. W. Z. — Zegelwet. W. O. = Onteigeningswet. Stbl. = Staatsblad. M. v. T. — Memorie van Toelichting. K. B. = Koninklijk besluit. Res. — Resolutie van het Departement. Dec.,e — Decisie of Beslissing der Administratie. Circ. Circulaire van het Departement. P. W. — Periodiek Woordenboek. I. M. = Algemeene Instructie, regelende het Beheer , de Boek¬ houding en de verdere verplichtingen van de ambtenaren van de Registratie , de Successie en het Zegel. I- C. — Algemeene Instructie op de Comptabiliteit der Registratie en Domeinen. I- B. — Algemeene Instructie, regelende de Zekerheidstelling dor rekenplichtige ambtenaren, in dienst bij het Bestuur der Registratie en dat der Domeinen. I. Z. en D. — Algemeene Instructie, regelende de aanvrage, enz. van gezegeld papier en drukwerken. I. M. D. — Instructie op het Beheer der Domeinen. I. M. D. Dir. ;= Instructie op het Beheer der Domeinen voor de Directeurs. I- K. — Algemeene Instructie voor de Ambtenaren van het Ka¬ daster. 1900. Handleiding — Handleiding voor de Technische werkzaamheden van Kadastrale hermetingen. \ 902. Reg. Registratie. Dom. = Domeinen. Hyp. — Hypotheken. Kad. z= Kadaster. M. v. S. en O. Memorie van Successie en Overgang. R. R- — Romeinsch recht. O. R. =r Germaansch recht. H. R. = Hooge Raad. VERKORTINGEN. W. v. N. R. = Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie. W. y. h. R. = Weekblad van het Recht. P- H. = Précis historique des opérations géodésiques et astro- nomiques, faites en Hollande. (Kraijenhoff). M. B. = Meetkundige beschrijving van het Koninkrijk der Ne¬ derlanden. M- = Recueil méthodique des lois, décrets, régiemens, in- structions et décisions sur le Cadastre de Ja Franee. Controleur — Controleur van het Kadaster. al. = alinea. e. v. = en volgende. G. E. G. r= Gesetz über den Eigenthumserwerb und die dingliche Belastung der Grundstücke, Bergwerke und selbstandigen Gerechtigkeiten. (Preuszen). G. O. — Grundbuch-Ordnung. B. G. B. — das Deutsche Bürgerliche Gesetzbuch. Voorbericht van den eersten druk. Bij het bewustzijn dat het door mij in 1855 uitgegeven (uitverkochte) werk: „De Kweekeling bij het Kadaster in Nederland" zijne groote gebreken heeft, was het mij immer eene aangename gedachte te hebben mogen ondervinden, dat dit werk althans eenigermate aan eene bestaande behoefte te gemoet kwam. In de 25 jaren, sedert de uitgave van dat werk verloopen , is niet alleen veel gewijzigd in de hypothecaire boekhouding , maar werd de belangstelling in de beide takken van s Rijks dienst, „Hypotheken en Kadaster", grooter en levendiger. Niet enkel dat men algemeen meer overtuigd werd van de behoefte aan en de waarde van een goed kadaster, en die tak van administratie langzamerhand de welverdiende plaats innam , die hem naar zijn doel en werken toekomt , maar ook de behoefte aan rechtszekerheid voor hypothecaire schuldvorderingen deed luide hare eischen hooren en noopte de Regeering maatregelen te nemen, die eene nieuwe hypothecaire boekhouding nevens de bestaande ten gevolge had. 's Rijks Hoofd-administratie zag zeer terecht in , dat zoowel het publiek belang als dat van het Rijk eischte , dat aanstaande Notarissen , zoowel als zij die eenmaal geroepen kunnen worden om op te treden als Bewaarder der Hypotheken en van het Kadaster, het doel en de inrichting van de hypothecaire en kadastrale boekhouding zouden kennen ; de programmata der vereischten voor de betrekkingen van Candidaat-Notaris en Surnumerair der Registratie en Domeinen werden dan ook in den loop der laatste jaren in dien zin aangevuld. Mocht ik nu en dan de vereerende uitnoodiging tot mij gericht zien , om adspiranten voor genoemde examens tijdens hunne voorbereiding eenigszins in te lichten omtrent de inrichting der beide administratiën , niet dan aarzelend ging ik er op mijn' leeftijd toe over, toe te geven aan den veelzijdigen wensch, om door het samenstellen van eene handleiding aan de studie en het onderzoek te gemoet te komen. Mijn streven is een „practisch handboek" te geven, dat, verre van geleerde beschouwingen te bevatten , den weg wijst naar de bestaande inrichting der registers en naar voorschriften. Moge mijn werk als zoodanig aan velen welkom zijn! Ik heb gemeend eenige mededeelingen omtrent „het oud Hollandsch Recht", en uittreksels uit „het wetboek (code civil) van Napoleon" en „het Burgerlijk Wetboek" te moeten doen voorafgaan aan de eigenlijke behandeling van ons tegenwoordig hypotheekstelsel; de geschiedenis van ons hypotheekwezen wordt daardoor, althans in korte trekken, weergegeven. Tiel, Januari 1881. (get.) A. SOUTENDIJK. Voorbericht van den tweeden druk. Aangespoord door het succes met den eersten druk van dit werk , waarvan de schrijver inmiddels is overleden , heeft de uitgever besloten tot een tweeden druk en mij verzocht, mij met de samenstelling daarvan te belasten. Vraagt men , voor wien het boek bestemd is , dan kan , onder verwijzing overigens naar het voorbericht van den eersten druk, als antwoord daarop dienen : „voor allen, die in meer of mindere mate bekend moeten of willen zijn met ie Hypotheken, het Kadaster en het Scheepsrecht." Tot hen behooren o. a. zij, die bekendheid hiermee als een punt vinden op hun examen-programma en zij , die door hun ambt of beroep er dagelijks mee in contact komen , alsmede de belanghebbenden bij de wijze van verzekering van het zakelijk recht op vast goed in verband met het grondcrediet. Moge het werk voor velen een gids zijn in den „doolhof" van registers, staten en plans, zoodat men tot een meer zelfstandig onderzoek in staat zij en er voorkomen worde , dat men louter door al de boomen het bosch niet ziet! Het werk staat aangekondigd volgens het titelblad als geheel omgewerkt en veel vermeerderd, waartoe sedert het verschijnen van den lsten druk (1881) veel heeft bijgedragen de sterkere wrijving van gedachten bij het meer algemeen ontwaken der geesten op het gebied van de Hypotheken, het Kadaster en aanverwante vakken. Ei-gendom en andere zakelijke rechten op den grond en zijne gebouwen , de verzekering daarvan in juridischen zin en het daarop gebaseerde grondcrediet zijn belangrijke factoren voor de maatschappelijke orde. 't Is dus noodig, dat men in de gelegenheid zij , min of meer bekend te worden met den aard en de inrichting der instelling , die de boekhouding der zakelijke rechten op vast goed, en het geven van een beeld van den bodem ten doel heeft. Bovendien is het Kadaster de basis voor den regelmatigen omslag der grondbelasting en waterschapslasten en bewijst zijne boekhouding ook diensten bij de heffing van de registratie-, successie- en vermogensbelasting , enz. Om een beteren kijk in de zaak te hebben, een meer onbevangen oordeel te kunnen vormen, dient men ook in andere landen te gaan zien naar de aldaar heerschende stelsels: hoe zij zich verhouden tot de openbaarheid en op welke wijze deze wordt verschaft in verband met de overdracht van vastgoed, vestiging en vernietiging van zakelijke rechten en in 't belang van het grondcrediet. Men dient dus vergelijkende studiën over hypothecaire-kadastrale toestanden VOORBERICHT. in verschillende landen te maken , niet alleen van den tegenwoordig en, maar ook van den vroegeren tijd. Ik heb daarom, zooveel de ruimte dit toeliet, met dezen eisch rekening gehouden. Bij de beschrijving of vermelding der stelsels treden, behalve de rechtskracht der boeking, vooral op den voorgrond de twee bestanddeelen der openbaarheid , nl. de bekendheid van den naam van den rechthebbende (publiciteit) en die van den naam (nommer) van het vast goed, waarop het recht wordt uitgeoefend (specialiteit). Menig uittreksel van eene Wet, een Kon. besluit, eene Min. resolutie , enz. is overgenomen , omdat verondersteld wordt, daardoor velen een dienst te kunnen bewijzen , die niet al deze voorschriften voorradig hebben en met slechts een toepasselijk résumé zijn geholpen. Van de Fransche wetten is ter wille van de oorspronkelijkheid de Fransche tekst genomen. Vooral bij zelf-onderricht doet zich in sterke mate gevoelen de behoefte aan eene verzameling of aanwijzing van datgene, wat iemand voor zijne kennis van weiten en icettelijke voorschriften, met zijn vak in betrekking staande, noodig heeft. Hieraan is in dit werk getracht, zooveel mogelijk tegemoet te komen. Ter wille van de geleidelijkheid en het onderling verband der zaken is de rang schikking der stof soms anders dan bij den lsten druk , terwijl de stof zelve in den loop der tijden ruimer in voorraad is geworden. Sommige zaken , zooals bv. een uittreksel van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet op het recht van Successie en van Overgang zijn weggelaten , als onder ieders bereik , en is daarnaar slechts verwezen op sommige plaatsen. Hoofdstuk I, handelende over de „Geschiedenis der rechtstoestanden, in t bijzonder met betrekking tot de zakelijke rechten op onroerende goederenis meer bepaaldelijk geschreven voor hen , die van de eigenlijke juridische wetenschap geene studie hebben gemaakt of behoeven te maken. Voor dezen kan het dus als eene inleiding worden beschouwd voor de behandeling van het hypothecaire-kadastrale vraagstuk. Aan het technisch gedeelte van het Kadaster wordt niet meer ruimte gegeven dan voor een behoorlijk begrip der boekhouding en der verschillende stelsels noodig wordt geoordeeld. Sommige programmals van examen voor betrekkingen bij de Registratie, het Kadaster en aanverwante takken van dienst worden in dit werk opgenomen. Ik veronderstel wel , dat er sommigen zullen zijn , die er te veel in vinden voor hun doel, maar 'k hoop daarbij tevens , dat velen der lezers er het noodige voor hen in zullen aantreffen. Meerdere volledigheid gaat bezwaarlijk zonder schade aan de beknoptheid te doen. Bij al de verandering en uitbreiding, die de 2de druk van dit werk heeft ondergaan, is steeds getracht, het doel van den oorspronkelijken schrijver voor oogen te houden , nl. het leveren van een practisch handboek. Als het mij mocht blijken, daarin te zijn geslaagd , dan vind ik hierin de grootste belooning voor mijne moeite. J. MULDER. HOOFDSTUK I. GESCHIEDENIS DER RECHTSTOESTANDEN , IN 'i BIJZONDER MET BETREKKING TOT DE ZAKELIJKE RECHTEN OP ONROERENDE GOEDEREN. Do llypothecaii'e en Kadastrale boekhouding heeft, als zoodanig gecombineerd , uit een juridisch oogpunt, ten doel, door middel van openbare registers en plans de zakelijke rechten op onroerende goederen te verzekeren bij overgang , vestiging of bezwaring. Het Kadaster, dat, behalve de Kadastrale boekhouding , ook den grondslag daarvan , het technisch gedeelte , de landmeetkunde , bevat, dient, behalve voor bo\engenoemd juridisch doeleinde, uit een fiscaal oogpunt, voor den regelmatigen omslag der grondbelasting. Zijne oprichting heeft het oorspronkelijk en hoofdzakelijk aan dit laatstgenoemde doel te danken. Als middel tot verzekering der zakelijke rechten op vast goed vormt de Hypothecaire en Kadastrale boekhouding één geheel , staan althans de beide afdeelingen in nauw verband met elkaar. Zij is dan ook tot op zekere hoogte onder één beheer. Tevens heeft deze boekhouding nog eene fiscale strekking en dient tot heffing van indirecte belastingen, bekend onder den naam van hypotheekrechten (rechten van over- en inschrijving) en kadastrale rechten. De boekhouding van Schepen en Vaartuigen heeft ten doel door middel van openbare registers de verzekering der daarop gevestigde zakelijke rechten bij overgang of bezwaring (verpanding). Men heeft hier te doen met roerende zaken , die wat levering en verpanding aangaat, ongeveer gelijk gesteld worden met onroerende goederen. Terwijl we later in de gelegenheid zullen zijn te zien , in welken zin en in hoeverre hier te lande aan de verzekering van bovenbedoelde zakelijke rechten wordt voldaan, meenen we thans , tot het vormen van een juist begrip van 'teen en ander, terug te moeten gaan tot het woord ,Recht", zijne beteekenis en geschiedenis. Voor de maatschappelijke samenleving is het recht een voorname factor. Men dient recht en wet niet met elkaar te verwarren. Menige definitie kan men geven van het woord Brechthoewel het verschil daarbij meer in de keuze der woorden bestaat dan in het daarin liggend begrip. Volgens Prof. Mr. Cort v. d. Linden is het recht o. a. de maat der liefde; de balans, waarin onze handelingen te wegen zijn; de magneet, waarmede ons leven te besturen is. 1) 1) Mr. P. W. A. Cort y. d. Linden, de wet v. h. Recht, blz. 3. 1 In de voordracht, door den heer I. Boer H.Zn. gehouden op 10 Maart 1900 in de Utrechtsche afdeeling der Broederschap van Cand.-notarissen, noemt Z.Ed. het recht het samenstel van die ethische gedragsregelen , welker naleving noodzakelijk wordt geacht in het algemeen belang, zoodat overtreding, desnoods met geweld, wordt tegengegaan. 1) Het recht, zooals het moet zijn, is de wetenschap der samenleving. 2) Om kort te gaan , men kan het recht dus beschouwen als de moreele regelaar , het richtsnoer van ons doen en laten , van onze bevoegdheden en verplichtingen 3). Het regelt, als een uitvloeisel der algemeene volksovertuiging, de verhoudingen tusschen de personen onderling, tusschen de personen en den Staat met zijne onderdeelen , en tusschen de Staten en Yolken onderling. En als men nu weet, wat recht is , dan concludeert men gemakkelijk , dat zakelijke rechten zijn: rechten op zaken. Duidelijker en meer zeggend is de bepaling van Prof. Mr. B. J. Gratama , n. 1.: „Zakelijk regt is slechts eene verkorte spreekwijze voor regt ten aanzien eener zaak tegenover onbepaalde personen" 4). Vooral uit de laatste twee woorden valt licht de gevolgtrekking te maken, dat hier de zaak, en niet de houder daarvan , op den voorgrond treedt. Zakelijke rechten kunnen zoowel op roerende als onroerende goederen gevestigd zijn, welke laatste hier meer het onderwerp van behandeling zijn , terwijl van de eerste alleen schepen en vaartuigen onze aandacht zullen vragen. Men kan het recht verdeelen naar de plaats van herkomst en zoo spreekt men b. v. van Romeinsch, Germaansch , Hollandsch , Friesch recht enz. In verband hiermee onderscheidt men voor de voormalige gewestelijke en plaatselijke rechten , die zoowel geschreven als n iet-geschreven kunnen zijn , geïmporteerd en hier te lande geboren recht. Tot het geïmporteerde recht rekent men vooral te behooren : lo het Romeinseh recht, 2o het Canoniek of Kerkelijk recht en 3o het Leenrecht (jus feudale). Het verschil tusschen idiaal en werkelijkheid doet ons onderscheiden: lo philosopisch recht of recht, zooals het zou moeten zijn, en 2o positief of stellig recht, n.1. dat, zooals het is. Ten opzichte van zijne strekking en werking kan men het recht verdeelen in : lo publiek recht, 2o privaatrecht, 3o internationaal recht, 4o volkenrecht. Daar voor ons doel de twee eerstgenoemde soorten, en vooral de tweede , van belang zijn, zullen we de twee laatste maar stilzwijgend voorbijgaan. Het publiek recht regelt de betrekkingen tusschen de personen (ook rechtspersonen) van een Staat en dien Staat en zijne onderdeelen (provincie, gemeente , waterschap enz.); tusschen den Staat en zijne onderdeelen onderling en tusschen deze onderdeelen zelve. 1) Zie Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde , jaargang XVI, 6e afl., blz. 169 , waarbij wordt verwezen naar Mr. Treub , de Staat en liet eigendomsrecht, blz. 4. 2) Zie Mr. W. Modderman, liet Romeinseh regt en de Hedendaagsche regtsgeleerdheid, blz. 34. 3) Vergelijk Mr. C. Asser, Handleiding tot de beoefening v. h. Nederl. Burgerl. recht le dl. blz. 2. 4) Prof. Mr, B. J. Gratama, Hervorming van ons zakelijk regt aan grond en bodem , blz. 4. Tot het publiek recht behooren : lo het staatsrecht, 2o het administratief recht en 3o het strafrecht. Volgens Mr. C. W. Opzoomer 1) is het verschil tusschen publiek- en privaatrecht daarin gelegen , dat in het eerste het geheel (d. w. z. de gemeenschap), in het tweede het individu als doel is te beschouwen. Geldt bij het eerste het algemeen belang , bij het laatste treedt het individu op den voorgrond. Het privaatrecht regelt alzoo de betrekkingen tusschen personen (ook rechtspersonen) van denzelfden Staat ten aanzien van hunne familie, hun vermogen en in de maatschappelijke samenleving. Het is het burgerlijk recht in 't algemeen en wordt gewoonlijk verdeeld in lo het burgerlijk recht in engeren zin , 2o het handelsrecht en 3o het recht, zooals het is neergelegd in de Wet op de Burgerlijke rechtsvordering. Het privaatrecht, voor zoover daartoe behooren het burgerlijk recht in engeren zin en het handelsrecht, wordt genoemd materieel of stellig privaatrecht en regelt den rechtstoestand der personen, hunne onderlinge rechtsbetrekking en hun vermogen. Onder formeel privaatrecht wordt in hoofdzaak begrepen dat recht, hetwelk wordt weergegeven door de Wet op de Burgerlijke rechtsvordering. Het geeft aan, hoe het materieel recht wordt gehandhaafd , wat den partijen voor den rechter te doen staat en hoe deze laatste heeft te handelen bij zijne uitspraken. 2) Men noemt het daarom ook wel het burgerlijk procesrecht. Het materieel en het formeel privaatrecht worden in de daarop betrekking hebbende wetboeken niet scherp uit elkander gehouden. Eene omschrijving , een beeld , een schema van het recht noemt men wet. Maar behalve door de wet kan het recht zich ook openbaren door de gewoonte. Waar de wet zwijgt, spreekt de rechter met zijn rechtsgevoel en oordeel op het gebied van het privaatrecht. (Zie art. 153 der Grondwet 1887). De voorschriften dus van de bevoegde macht, inhoudende hetgeen als recht wordt beschouwd en als zoodanig zal gelden, worden wetten genoemd. In de wet is het recht belichaamd ; de wet is de vorm , waarin het recht is gegoten. 't Zal overbodig zijn er op te wijzen , dat de wet niet altijd en in allen deele aan het recht beantwoordt. „Wetten zijn krukken", zegt Prof. Mr. C. v. d. Linden, die aldus verder gaat: „Juist omdat de reglementen" (wordt bedoeld in 't algemeen wetten) „blijven en de mensch ontwikkelt, komt de menschelijke wet telkens in strijd met de wetten der natuur , en telkens weder wordt zij , of als belemmering en dwang, of als noodeloos stutsel gevoeld." 3) Hoe vollediger nu alle rechtsverhoudingen door de Wet worden aangegeven, des te beter is zij, des te heilzamer hare werking. Ieder Staat en de onderdeelen daarvan , zooals bij ons provincie , gemeente en waterschap, hebben hunne wetgeving , wettelijke voorschriften en bepalingen of reglementen. 1) Mr. C, W. Opzoomer, het Burgerl. Wetboek verklaard I, bjz. 3 en v. Zie ook Mr. C. Asser, Nederl. Burgerl. recht I, blz. 2 en v. 2) dergelijk Mr. C. Asser, Handl. tot de beoefening v. h. Nederl. Burgerl recht le dl., blz. 6. 3) Mr. C. v. d. Linden , de Wet v. li. Recht blz. 32, Steeds wordt de wetgeving omvangrijker, vollediger en ingewikkelder bij het streven naar meerdere voldoening aan de eischen van het recht. Met de tijden en de omstandigheden verandert ook het recht, dat zijne historische wording en ontwikkeling heeft, want ook hierbij ligt in 't Heden het Verleden en in het Nu wat worden zal. Hoewel ieder land een element vormt in de wereldgeschiedenis, heeft het toch in zeker opzicht zijne afzonderlijke geschiedenis, ook wat het rechtswezen aangaat. Wat Nederland betreft, zeer volledig is de geschiedenis van zijn rechtswezen en zijne wetgeving niet, van af de vroegste tijden tot en met den tijd der Republiek. De omwenteling van 1795, waardoor de Bataafsche republiek werd gevormd, bracht, door de eenheid van bestuur van deze, hierin eenige verandering en verbetering, hoewel eerst de Staatsregeling van 1798 in werkelijkheid een einde maakte aan elke afzonderlijke souvereiniteit en zelfstandigheid der verschillende provinciën. Maar eene algemeene, meer vaste, krachtige en volledige wetgeving vinden we evenwel eerst in het „Wetboek Napoleon , ingerigt voor het Koningrijk Holland", en ingevoerd bij besluit van Koning Lodewijk Napoleon van 24 van Sprokkelmaand (Februari) 1809, waarbij volgens het 4e artikel wordt bepaald, dat „bij de invoering van gezegd wetboek zijn afgeschaft het Roomsche regt; mitsgaders alle wetten en ordonnantiën, tot het Burgerlijk regt betrekking hebbende , en welke tot nu toe in het Koningrijk of eenig gedeelte van hetzelve in vigueur zijn geweest, hetzij dezelve zijn bekend geweest onder de benaming van Placaten , Publicatiën , Ordonnantiën , Landregt, Reglementen , Keuren , Statuten, Octrooijen, Costumon of onder welke benaming zulks zoude mogen zijn." Eerst in 't begin der 19e eeuw hebben we dus eigenlijk de codificatie, d. i. de verzameling van geschreven wetten in den vorm van wetboeken. In het groot aantal van al die verschillende wettelijke bepalingen , die tot dien tijd golden, is juist de groote moeilijkheid voor den geschiedschrijver van het voormalige recht in Nederland gelegen , ofschoon voor zulk een veelomvattenden arbeid reeds vele en belangrijke bouwstoffen bijeen zijn gebracht. Dat gebrek aan eenheid in de wetgeving van ons land hing ten nauwste samen met onzen vroegeren staatkundigen toestand. Deze was in Gelderland (in 1339 onder Reinoud II of den Zwarte van graafschap tot hertogdom geworden), en in Holland, Zeeland, het bisdom Utrecht enz. in vele opzichten ongeveer dezelfde. Dit was reeds zoo tijdens de middeleeuwen , om maar niet verder terug te gaan, toen de vorsten van deze onderdeelen der Nederlanden leenmannen van het Duitsche rijk waren. Vooral de steden kregen in dien tijd van de landsheeren tal van keuren en voorrechten, zoo o. a. het „jus de non evocando". Daarvoor in ruil steunden de steden de landsheeren in oorlogstijd, die daardoor meer en meer onafhankelijk werden van de edelen. De macht der laatsten werd steeds meer verzwakt, vooral toen de steden ook met de edelen op de landdagen werden geroepen om 's lands belangen te behartigen. En het aantal privilegiën en de macht der steden hielden eenigszins ver- band mot het aantal „beden", d. w. z. aanvragen om geldelijken steun , dooide landsheeren gedaan. Emmers de steden , ieder afzonderlijk , konden die „beden" weigeren , daar volgens het oude rechtsprincipe geen „vrij man" tegen zijn wil iets van zijn eigendom behoefde af te staan. En zoo werd dan door al dat geven en nemen de overmacht van den landsheer (hertog of graaf) belangrijk gebroken. Afscheiding van rechtsmacht en administratief gezag bestond er destijds niet. In de steden was het burgerlijk bestuur, zoowel als de rechtspraak, ten civiele en crimineele, in handen van Burgemeester en en Schepenen, meestal zeven in getal, bijgestaan door een Secretaris. In de dorpen of kerspelen (kerkspillen , zooveel als de omgeving eener kerk , een omtrek , waarvan de kerk de spil is) en Polders stond do Schout aan 't hoofd, bijgestaan door Schepenen of Polderbestuur. Voorts bestonden er in de verschillende Ambten geregten, uit zeven of meer Schepenen bestaande, die door of van wege den Hertog of anderen landsheer werden benoemd en als „bijzitters" door den Baljuw, Richter of Hoofd-Officier werden bijeengeroepen. Deze spande als ambtenaar van den landsheer in naam van laatstgenoemde de „vierschaar" (d. i. de vier geregtsbanken), en terwijl de schepenen het vonnis wezen, sprak de Baljuw het uit en legde het ten uitvoer. De Baljuw, of hoe zijn naam ook mocht zijn (te Nijmegen bijv. sprak men van Burggraaf), was alzoo in het Ambt het hoofd van 't burgerlijk bestuur, voorzitter van de geregten, bevelhebber van de krijgsmacht, door de ingezetenen gevormd, en had het toezicht op wegen , dijken en wateren. De geregten werden in den regel op vaste dagen en plaatsen gehouden. De rechtspraak had plaats naar de „handvesten der graven", naar „privilegiën en costumen , stad- en landregt" en overigens naar het onbeschreven recht, zooals het rechtsgevoel en rechtsbegrip dat aangaf. In een handvest van Floris V van 6 April 1291 voor Kennemerland staat o. a. geschreven: „voorts wat hier niet bescreven staet, dat sal men oordeelen nae regten ende nae oordeel". 1) Het huis van Bourgondië (om van Holland te gewagen als het gewest van de meeste beteekenis) zocht weder de eenheid en het overwicht der gravelijke macht van den adel en de steden. Onder Philips den Goede (1419—1467) werd een vaste Raad, het Hof van Holland, opgericht in 1428 en gevestigd te 's Gravenhage, waarvan de leden door den graaf werden aangesteld. Bij dit Hof kon men in hooger beroep komen in burgerlijke zaken. De oude „vierscharen" verloren daardoor in beteekenis. In 1455 werd door hem de geheime of groote Raad ingesteld , een hoog gerechtshof voor appèlzaken van alle bewoners zijner gewesten, dat later in 1474 voor vast te Mechelen werd gevestigd door Karel den Stoute. Verder werd door Philips aan vele steden van Holland vergunning verleend, 1) ZieMr. W. Modderman, de Receptie van het Rom. recht, blz. 63, met verwijzing naar van Mieris, Groot Charterboek I, bl. 537, vaste vroedschappen of stedelijke raden in te stellen om in regeeringszaken te worden gehoord. Deze vroedschappen mochten zichzelve aanvullen, en niet meer word het geheele lichaam der gemeene poorters bij klokkeslag opgeroepen. De eigenlijke regeering was evenwel bij Schout, Schepenen en Burgemeester, als ambtenaren van den Graaf. Onder Philips werd ook enkele malen eene vergadering der Algemeene Staten gehouden , d. w. z. eene bijeenkomst van alle Staten der verschillende gewesten, die anders afzonderlijk vergaderden voor ieder gewest, en als zoodanig te voren ook wel dagvaarten werden genoemd. Die Staten , de standen des lands, werden gevormd door de edelen en de steden met, voor zoover Holland betreft, 's lands adcokaat als voorzitter. Na de Unie van Utrecht (1579) en het vertrek van Leicester naar Engeland werd in 1588 de Republiek der Vereenigde Nederlanden gevestigd. De verschillende gewesten of provinciën hielden een zelfstandig bestaan en waren slechts door den vrij zwakken band der Unie van het federatieve stelsel aan elkaar verbonden. De Staten der gewesten waren genoegzaam Souverein , en regelden alles bij plakkaten, publicatiën, ordonnantiën enz. in hunne vergaderingen, ook wel landdagen genoemd. Daarbij was ieder gewest verdeeld in kwartieren , waarvan de afgevaardigden op hunne kwartier dag en ook geldige besluiten (kwartiersrecessen) namen. Eindelijk waren de steden , als op zich zelve staande , tamelijk onafhankelijke staatjes mot eigen rechten en wetgeving. Hoewel verschillend in de onderdeelen , vooral wat de inrichting en de wijze van verdeeling der stembevoegdheid betrof, kwamen die vergaderingen van de Staten der 7 gewesten in de hoofdzaken overeen. De Staten van elk gewest afzonderlijk waren samengesteld uit afgevaardigden , verkozen door de edelen en de vroedschappen der steden, deze laatste bestaande uit burgemeesters en raden. Bij deze lichamen berustte dus de souvereiniteit van elk gewest. Destijds had , om maar weer bij Holland te blijven, de Statenvergadering aldaar 19 stemmen uit te brengen, waarvan de edelen over ééne en de 18 steden over de andere beschikten. De afgevaardigden der steden werden bijgestaan door den pensionaris der stad, die hun woordvoerder was. Deze pensionaris , ook wel stadsadvokaat genoemd , was de algemeene rechtsgeleerde adviseur der stad en trad bij rechtsgedingen voor haar op. De hoofdleider van de Staten was de adcokaat van den lande , sedert 1630 raadpensionaris genoemd. Deze bracht de onderwerpen van behandeling ter tafel en leidde o. a. de stemming. Heel vruchtbaar waren de Staten in den regel niet op het gebied van het privaatrecht. Do Staten-Generaal, bestaande uit een onbepaald aantal afgevaardigden, gekozen uit de leden van de Staten der verschillende gewesten, met uitzondering van Drenthe , fungeerden als de Souvereine macht tegenover vreemde mogendheden , en haddon later ook het bestuur van de Generaliteitslanden. Ieder gewest vertegenwoordigde ééne stem , zoodat het getal afgevaardigden van ieder gewest op de stemming geen invloed had. De rechtspraak berustte, in den trant als vroeger onder de grafelijke regeering , bij schout en schepenen , van wier vonnissen men bij den baljuw in hooger beroep kon komen. Verder was er het Hof van Holland als hoogere rechtbank , dat vooral ook waakte tegen de willekeur van den door zjjn macht en positie invloedrijken baljuw. Daarboven stond nog de in 1582 opgerichte Hooge Raad, waaronder ook Zeeland ressorteerde. Eenigszins anders dan in de overige gewesten was tot aan het bewind van Karel V het binnenlandsch bestuur in Friesland , waar de graven of regenten van af den beginne minder macht bezaten en meer als ambtenaren van iets lageren rang moesten worden beschouwd. Dit blijkt o. a. daaruit, dat dit gewest dan eens den bisschop van Utrecht, dan weer den graaf van Holland of den Hertog van Gelderland in leen werd gegeven , terwijl de Friezen zich zoo weinig mogelijk om hun landsheer bekommerden. Trouwens Friesland maakte in meerder opzicht eene uitzondering op den regel. Hier kende men reeds onder Kakel den Groote , aan wien het land in 785 werd onderworpen, de kwartieren (destijds graafschappen of gouwen) Oostergo en Westergo, terwijl eerst later in 't begin der 15e eeuw van het kwartier Zevenwouden sprake is. Als onderdeelen hadden deze kwartieren : marken , hemrikken en ferden. Terwijl wc straks nog eenige aandacht willen schenken aan de marken en hemrikken, in verband vooral met hunnen rechtstoestand, zullen we ons er thans toe bepalen op te merken , dat deze onderdeelen onderling veel overeenkomst hadden, ook met de reeds vroeger genoemde kerspelen (kerkdorpen) en de schoutambten , vooral wat in den loop der tijden hunne beteekenis in publickrechtelijken zin of anderszins betrof, al hadden ze hun ontstaan ook aan verschillende oorzaken te danken. Het woord ferd wil zooveel zeggen als gerecht, rechtsgebied , en men vindt het o. a. nog verbasterd terug in den naam Hemelumer-Oldephaert. Min of meer gewijzigd door splitsing en samenvoeging zijn uit genoemde onderdeelen der graafschappen of gouwen in Friesland de grietenijen ontstaan, waarvan reeds in de 13e eeuw sprake is. Aan het hoofd van eene grietenij stond een grietman („geregtsman"), bij wien zoowel de leiding van het burgerlijk en administratief bestuur als die van de rechtspraak berustte. Deze werd doorgaans door de ingezetenen der grietenij, voor zoover eigenerfden , gekozen of aanbevolen. Terwijl in Holland , Gelderland en andere gewesten bijna alle dorpen aanvankelijk heerlijkheden waren, die aan „ambachtsheeren" behoorden, en waarvan de publieke zaken door deze zonder medewerking van het volk werden behandeld, was zoo iets in Friesland onbekend , vooral als gevolg van de afwezigheid van het eigenlijke leenstelsel. In tegenstelling met de bewoners der heerlijkheden in andere gewesten, was in Friesland ieder ingezetene vrij, zoowel persoonlijk als in zijn eigendom , en traden de edelen als zoodanig hier niet als heerschers op. Hadden andere gewesten op hunne landdagen eene vertegenwoordiging van Standen of Staten, bestaande uit de edelen en de steden , in Friesland werd deze gevormd uit de afgevaardigden van de 3 kwartieren en de 11 sleden, welke laatste samen één kwartier uitmaakten. Op de landdagen had elk kwartier ééne stem. Toen de Hertog George van Saksen in 1504 het Friesche Hof instelde, werd daardoor de rechtsmacht van den grietman beperkt tot die van voorzitter van het Nedergeregt, waarin tevens 3 a 4 assessoren , met den grietenijsecretaris als griffier, zitting hadden. Het Nedergeregt had o. a. zoo ongeveer de functiën van het tegenwoordig kantongerecht en die van notaris. Onder deze grietenij-rechtbank stond nog de Dorpsregter on later de Buurregter, beiden met ongeveer dezelfde bevoegdheid. De grietenijen hebben zich gehandhaafd tot aan de omwenteling van 1795. In Groningen verschilde de toestand ook nog weer met dien van Friesland. Tijdens de Republiek der Vereenigde Nederlanden , en ook reeds vroeger, bestond de provincie Groningen uit „Stad en Lande", die ieder één lid der regeering van het gewest vormden, terwijl de Stadhouder bij staking van stemmen de beslissing had, evenals in Friesland. Zoowel in de Stad als in den Lande (Ommelanden) waren het burgerlijk bestuur en de rechtsmacht tot zekere hoogte in ééne hand en berustten n.1., wat de Stad betrof, bij de vier burgemeesters en den Baad; voor minder belangrijke civiele zaken vonniste het Nedergeregt, ongeveer als in Friesland, dat daar gevormd werd door één burgemeester en 3 raadsleden. Voor zaken van appèl fungeerde de geheele magistraat. Het burgerlijk bestuur der „Ommelanden" berustte bij Jonkeren, Hovelingen, Eigenerfden en Volmachten uit de drie kwartieren daarvan. In de „Ommelanden" was reeds van ouds de rechtspraak toevertrouwd aan Redgeren, Grietmannen, Overregters en Buurregters, die door de Ommelanden werden benoemd. In civiele zaken kon men naar gelang van haren aard appelleeren op de Warven, bijeenkomsten van de gezamenlijke rechters van een district, of op de Hoofdmannenkamer , door de Stad uit hare raadsleden benoemd. De Stad zelve bleef evenwel aan deze hoogere rechtspraak onttrokken. Voor crimineele zaken was voor de „Ommelanden" geen hooger beroep mogelijk. De Eigenerfden, voor zoover bezitters van „edele heerden", fungeerden tevens als rechter. In naam verbonden, maar inderdaad onderling zeer verdeeld door den invloed , dien de Stad op de „Ommelanden" wilde uitoefenen, sukkelden ze samen voort, totdat ook hier, evenals in andere gewesten , de tijd der omwenteling de zeer gewenschte , waarlijk noodige eenheid van bestuur en wetgeving bracht. Merkwaardig is het ontstaan en de geschiedenis der marken, zoodat we hiervan met een enkel woord wenschen te gewagen, vooral omdat ze, zoowel voor het publiek- als het privaatrecht, een belangrijk veld van studie zijn geweest, en het kadaster en zijne ambtenaren bij hare verdeelingon ten zeerste zjjn betrokken. Eene mark van oudtijds was het open veld, gelegen rondom de buurtschappen , en in gemeenschappelijk gebruik bij de bewoners. Uit deze buurtschappen zullen waarschijnlijk de oudste dorpen zijn ontstaan. Eene mark werd aanvankelijk ook wel honderdschap geheeten en bestond oorspronkelijk uit honderd vrije hoeven. Eenige marken vormden eene gouw. 1) Mr. W. Ph. Scheuer zegt in zijne dissertatie: „het grondbezit in de Germaansche mark en de Javaansche dessa", dat uit de mark de „heerlijkheid" is voortgekomen , terwijl ook het leenstelsel moet zijn ontstaan door giststoft'en in de marke, gepaard met hevige schokken van buiten. 2) Bij de Germaansche volksstammen, die de bevolking hadden verdeeld in vrijen (edelingen en gewone vrijen) en onvrijen, behoorde de grond grootendeels, voor zoover bebouwd, aan den volksstam, en hadden alleen het gekozen hoofd en zjjne volgelingen persoonlijk grondbezit. Door het verschil in grondbezit, dat oorlogen en andere oorzaken meebrachten , ontstond langzamerhand het standenverschil. Dit, maar vooral het gemeenschappelijk gebruik der gronden gaf naderhand aanleiding tot geschillen , die zoo mogelijk in der minne werden opgeheven door het houden van markspraken, en waar dit niet gelukte , moest het markg er egt door zijne markregters beslissen. Hierdoor werd de grondslag gelegd voor de markeer eeniging („mareomannie.") Onverdeelde marken treft men tegenwoordig nog het meest aan in Gelderland , Noord-Brabant, Overijsel, Drenthe en op sommige eilanden. Waar ze hier en elders in de vorige eeuw nog meer bestonden , zijn ze veelal verdeeld. Omtrent den rechtstoestand der marken in den loop der tijden zijn de meeningen zeer verschillend , en menig vonnis, tal van uitleggingen van rechtsgeleerden en andere zaakkundigen zijn hiervan het gevolg geweest. Volgens genoemd werk van G. L. van den Helm kan men de marken beschouwen als lo zedelijke lichamen, 2o maatschappen, 3o Germaansche gemeenschappen, 4o gemeente-af deeling en. In 't algemeen kan men zeggen, dat haar voorkomen, uit een juridisch oogpunt beschouwd , nauw samenhangt met haren oorsprong , met de wjjze van haar ontstaan en de plaats, waar zij zich bevinden. Zoo danken do meeste marken of maalschappen; van de Veluwo hare wording aan het recht der vorsten, en zijn zij van jonger datum dan die van Zutphen, die reeds bestonden , toen dat recht nog onbekend was. Ook heeft men marken , zooals in Noord-Brabant, die , als van Frankischen oorsprong, eigenlijk meer gemeenten der Frankische villa's waren. Was bij de andere marken het recht in de gemeenschappelijke gronden meer 1) Zie T. Hazewinkel, Overzicht der Vaderl. (lesch., blz. 8. 2) Zie omtrent marken o. a. G. L. van den Helm, Wet van 10 Mei 1886, (Stbl. no. 104), houdende bepalingen ter bevordering van de verdeeling van Markgronden met inleiding en aanteekeningen. verbonden aan do woning van den houder van dat recht in de marke, bij de laatstgenoemde hing het af van de inwoning binnen de gemeente. In 't laatste geval heeft men dus meer te doen met eene marke van de 4de soort, eene gemeente-afdeeling als publiekrechtelijk lichaam. Hoe het zij , men diene steeds de marken te beschouwen in het licht van haren tijd en in verband met de destijds bestaande wetgeving , die in elk gewest verschillend was. Zoo kon b. v. volgens de oude landregten in Gelderland en Overijsel de markscheiding niet door markgenooten worden gevraagd , terwijl in Drenthe volgens de costumen en ordonnantiën van de 16de eeuw en het landregt van do 17de reeds werd bepaald: „In gemeene markten volgen de minste den meesten, zoowel in 'tgebruyck als in 't scheyden." Terwijl art. 1690 en 1655 B. W. ons leeren, wat respectievelijk een zedelijk lichaam en eene maatschap zijn , kunnen we de Germaansche gemeenschap beschouwen als eene gemeenscha]} („Gesammtheit") 1) volgens het Germaansche recht, waarbij men heeft: lo een gemeenschappelijken persoonlijken band tusschen de%geërfden; 2o geene vervreemding der aandeelen zonder goedkeuring van de andere geërfden; 3o veranderlijkheid van de grootte der aandeelen bij versterf. De jurisprudentie schaart de marken veelal onder de zedelijke lichamen. De vraag, wanneer do rechtspersoonlijkheid der marken is verkregen, zal in den regel wel het best worden beantwoord door aan te nemen, dat zij door het recht meer wordt erkend , dan dat ze is verleend. Hoe men de marken ook beschouwt, langzamerhand heeft zich de behoefte doen gevoelen , ze te verdeelen. Met de ontwikkeling der maatschappelijke toestanden , de toename der bevolking en de hoogere eischen, door den landbouw en de veeteelt gesteld , werd het gemeenschappelijk grondbezit (want dit vond men toch bij elke mark terug) als een rem beschouwd tegen den vooruitgang op oeconomisch gebied. Hoe goed de marken in de vroegere eeuwen ook hebben gewerkt bij een goed beheer, over 't algemeen mag men wel aannemen, dat ze in de 19de eeuw veel van hare beteekenis hebben verloren en langzamerhand ten doode, d. w. z. ter verdeeling werden opgeschreven. Aan het gemeenschappelijk goed werd niet die zorg besteed , werden niet die verbeteringen aangebracht, die het algemeen belang in verband met de hervorming op landbouw- en ander gebied vorderde. Maar door den eigenaardigen en onzekeren rechtstoestand werden telkens aan de verdeeling dier marken hinderpalen in den weg gelegd. De knoop , ontstaan door de verwarring in het rechtsbegrip omtrent marken, moest worden doorgehakt. 1) Mr. J. "W. Mulder. Academisch proefschrift : Bijdrage tot de kennis van den rechtstoestand der marken. -—Zie G, L. v. d. Helm, Wet van 10 Mei 1886, (Stbl. no, 104), Eene algcmeene wet omtrent de verdeeling der marken moest er zijn, die dan ook eindelijk na vele moeite en rijpe overweging- in 1886 tot stand kwam. De beschouwingen, zoowel in als buiten de kamers, destijds ten beste gegeven naar aanleiding van het ontwerp van wet, waren inderdaad belangrijk. Het wetsontwerp werd reeds den 7 Mei 1882 ingediend, maar bij herhaling ingetrokken en gewijzigd. Wij wenschen hier slechts aan te halen de beschrijving, die de Minister van Justitie in 1886 gaf omtrent de wetgeving in zake marken. „Sedert 1798 zijn de marken geene staatkundige instellingen meer. Een oogenblik slechts, in 1801, onder de constitutie van dat jaar, hoewel deze niet van marken spreekt, hebben de departementale besturen van Overijsel en Gelderland gemeend, de marken een tijdlang politieke rechten te kunnen toekennen, maar dat was dan ook de laatste flikkering van het politiek bestaan dier instellingen. Nu heeft men, hoewel het wetboek van Koning Lodewijk en de „Code Civil" dezelfde bepalingen behelzen omtrent de verdeeling der gemeenschappen, toch gemeend , dat er eene speciale wet noodig was om de marken te brengen onder het gemeene recht, en dat is de reden geweest, waarom de wetten van 1809 en 1810 in het leven zijn geroepen. Sommigen beweren , dat die wetten nog gelden , anderen spreken dat echter tegen. Na de inlijving van Nederland bij Frankrijk werd de wet van Frimaire van het jaar VII bij ons te lande executoir verklaard, en daarmede vervielen althans eenige bepalingen omtrent vrijdom van belasting, bij do wetten van 1809 en 1810 bij ontginningen gegeven. De wet van het jaar YII werd op hare beurt weder vervangen door die van 1840 over de verponding , zoodat in ieder geval de wetten van Koning Lodewijk op de marken niet meer in haar geheel bestaan. Daarom geloof ik , dat het goed is, om , na de vergeefsche poging van 1835, de zaak thans te regelen". 1) En zij is dan ook geregeld bij de „Wet van 10 Mei 1886, (Stbl. nu. 104), houdende bepalingen ter bevordering van de verdeeling van markgronden". Vele kwesties omtrent de beteekenis der marken worden thans ondervangen door de redactie van de artikels 1 en 2 , luidende : Art. 1. „Onder markgronden verstaat deze wet gronden, die van oudsher in onverdeelden eigendom bezeten worden onder do namen van marken , maalschappen , holtingen , meenscharen , meenten , buurten , buurtschappen of andere soortgelijke namen." Art. 2. „Onder markgenooten verstaat deze wet de medegerechtigden in markgronden , en onder marken de vereenigingen , bekend onder de in art. 1 bedoelde namen." Verder is de wet in overeenstemming gebracht met het burgerlijk wetboek (art. 1112) door te bepalen in: Art. 3. „Ieder markgenoot is gerechtigd de verdeeling van de markgronden te vorderen." 1) Zie G. L. v. d. Helm , Wet van 10 Mei 1886 (Stbl. no. 104), blz. 31, 32 enz. Bij de afdeeling „Kadaster" zal ons nader blijken , in hoeverre deze instelling bij de verdeeling der marken is betrokken. Ongeveer hetzelfde als het woord mark wil zeggen het woord hemrik of hammerik (hamrik), in Friesland meer bekend dan marlc, waar trouwens kerspel ook niet onbekend was, zooals blijkt uit den naam Achtkarspelen. De naam hamrik wijst op een eenigszins uitgebreid veld weiland, als het gemeenschappelijk bezit van een dorp, waarvan om de vier jaren omtrent het gebruik eene nieuwe verdeeling onder do gezamenlijke bezitters plaats had. Nog heden ten dage vindt men o. a. in sommige streken van Friesland bij lage hooilanden een overblijfsel van deze gebruikswijze van gronden. Hoewel de velden verdeeld en de peroeelen gekadastreerd zijn, treft men onder deze grondstukken sommige aan, die, ofschoon ieder afzonderlijk genommerd en te naam gesteld bij het kadaster, door meerdere personen worden bezeten of gebruikt, en wel zoodanig , dat ieder telken jare een ander dezer perceelen in gebruik ontvangt en hetzelfde grondstuk dus slechts om een zeker aantal jaren bij denzelfden persoon in gebruik komt. In dergelijke gevallen spreekt men van het wisselen der perceelen. Ook in de provincie Groningen is de naam hamrik van ouds niet vreemd. Treft men in Friesland nog aan het dorp Hemrik in de gemeente Opsterland, en Huizumerhemrik in de gemeente Leeuwarderadeel, in de provincie Groningen heeft men bv. de dorpen Scheemder-, Midwolder-, Finsterwolder- en Beersterhamrik. Wij hebben vroeger reeds aangetoond , hoe weinig de Republiek der Vereenigde Nederlanden inderdaad vereenigd was en hoe zij leed aan gebrek aan uniformiteit in bestuur, wetgeving en rechtspraak. Wel zijn er herhaaldelijk pogingen aangewend om eene algemeene wetgeving voor de geheele republiek in liet leven te roepen , maar de geest van het provincialisme was steeds te sterk om die pogingen niet te doen mislukken. Aanvankelijk had men hier het nationale, veelal onbeschreven recht in al zijne onvolledigheid en verscheidenheid. In 't privaatrecht was 't verschil minder groot dan in 't publiekrecht, maar 't eerstgenoemde recht was zeer weinig tot ontwikkeling gekomen. Langzamerhand kwam er toch in zekere mate in vele der beschreven wetten een eenigszins gelijke geest varen; ze vertoonden min of meer dezelfde karaktertrekken , al waren deze ook van vreemden oorsprong. Het Romeinsche recht liet zich hier gelden op het gebied van ons rechtswezen en werd steeds meer een belangrijke factor in de wetenschappelijke rechtsstudie en nog later in de rechtspraak en wetgeving. Yele waren de oorzaken hiervan , vele ook de gevolgen. Ook in ons privaatrecht, in de wetgeving betreffende verkrijging van onroerend goed, en het hypotheekwezen, op welk terrein het zich nu juist niet van den meest klaren en gunstigen kant liet zien, kwam het niet alleen zijn invloed laten gelden, bleef het niet slechts het nationale element op zij , vulde het dit allengs, waar noodig, niet alleen meer aan, maar ontnam zelfs daaraan vaak de ontwikkelings- en groeikracht, te meer daar aait het nationale product de vereischte zorg der kweeking werd onthouden. Daar de Hypothecaire en Kadastrale boekhouding tot hoofdbasis heeft het Burgerlijk Wetboek, waarin het burgerlijk recht in engeren zin wordt weergegeven , en dat, hoewel tevens verband houdende met het nationale en het Fransche recht, toch ook vrij merkbaar sommige Romeinsche rechtsregels in zich heeft opgenomen, wenschen we een oogenblik de aandacht te schenken aan de receptie , de werking en de beteekenis van het Romeinsche recht. Als vrij zeker mag men aannemen , dat het Romeinsche recht uit Duitschland in ons land is overgeplant, daar het, hoewel Nederland destijds niet meereen deel vormde van 't eerstgenoemde rijk , toch nog eenigermate als leenstaat daarvan werd beschouwd. Minder voeling hielden we b. v. met Frankrijk, waarmee we in niet zoo nauwe betrekking stonden. Bovendien in Noord-Frankrijk , waar het gewoonterecht zoo welig tierde , schoot het Romeinsche recht heel weinig wortel. Richten we daarom eerst onzen blik naar Duitschland , waarvan Karel de (troote de eerste vorst of koning was, aan wien de eer te beurt viel, Roomsch keizer te worden. In 800 werd hij als zoodanig door Paus Leo III gekroond. Maar eerst met de kroning van Otto I in 962 tot Roomsch keizer, die tevens de ijzeren koningskroon der Longobarden ontving, werd het regel, dat de koningen van Duitschland deze beide waardigheden er bij bekleedden. Door deze omstandigheden won langzamerhand de meening veld , dat het toenmalige Duitsche rijk eene voortzetting was van het West-Romeinsche. De Duitsche vorsten , die gaarne tot grooter macht en hooger aanzien kwamen, vonden daarvoor in de verbreiding van de Romeinsche rechtsleer met haar absolutisme en hare aantrekkelijke logica een geschikt middel. Zoo vonden de beoefenaars van dit recht, de juristen, den bijzonderen steun en bescherming dezer vorsten. En deels uit vleierij en dankbaarheid , deels uit zucht tot overdrijving en in \ei blinding gingen deze rechtsgeleerden op hunne beurt de leer verkondigen van 's vorsten grootheid; dat alle christenvolken ondergeschikt waren aan den Roomschen keizer en het Romeinsche recht dienden te huldigen, omdat deze vorst zijne macht verkreeg van den Paus, het opperhoofd der geheele Christenheid. Een grooten stoot tot de verbreiding en den bloei van het R. R. heeft gegeven de Glossatorensehool te Bologna (gesticht door Iruerius in het begin der 12e eeuw), hoe theoretisch en idealistisch zij ook in hare leer was. De verkondigers dezer leer, de Glossatoren, behandelden den tekst der Justiniaansche boeken van het recht en verklaarden deze, zoowel juridisch als grammaticaal. Langzamerhand verrezen in de voornaamste plaatsen van Italië dergelijke scholen. Als opvolgers van de Glossatoren kwamen de Commentatoren , die in hunne studiën en verklaringen meer aan 't oppervlak bleven. In Duitschland had het Canonieke recht, getoetst aan de practijk des levens, den bodem toebereid, waarin langzamerhand het R. R. wortel schoot. De geestelijkheid had daar tot het einde der 15e eeuw meer uitsluitend den sleutel der schatkameren van het Romeinsche recht, d. w. z. de wetenschappelijke studie en het universitair onderwijs daarvan. Overigens was het tot dien tijd slechts het troetelkind van de Duitsche keizers en een vak van beoefening voor de juristen, die daarin een ladder zagen voor hoogere maatschappelijke positie. In de 14e en 15e eeuw was het zelfs door den invloed der Commentatoren zoover gekomen, dat de wetenschappelijke leer in discrediet kwam. Wat baten ook woorden (die soms nog wel drogredenen waren), wanneer men geene daden ziet! Het volk had aan het Romeinsche recht, als onverstaanbaar voor hem, niets; in elk geval daarvan meer last dan lust. En evenmin als de taal laat het eigenlijke recht der natie zich gemakkelijk aan den kant zetten. Het is langzaam met en door haar opgegroeid , ja zelfs uit haar geboren. Er moest heel wat anders gebeuren dan op populaire wijze, aan de hand van het Romeinsche en Canonieke recht, werken over het nationale recht te verklaren en aan te vullen ; de geest des tijds en de maatschappelijke verhoudingen moesten meer gebiedend optreden , zou het nieuwe recht inderdaad bij het volk genade vinden , om maar niet te zeggen in den smaak vallen. Intusschen begon het R. 11. bij de mannen der regeering en die van de rechtspractijk , bij wie de toepassing der wetten berustte , zooals bij secretarissen, stadsschrijvers, advocaten, consulenten enz., ingang te vinden, al werd het daarbij ook gehavend. Na verloop van tijd zag men ook de schepenen, die misschien meer rechtsgevoel dan rechtsverstand hadden, zoowel hier als in Duitschland, de rechtzalen verlaten, om daar plaats te maken voor eigenlijke rechtsgeleerden , vooral toen het R. R. tot vraagbaak genomen werd aan de hoogere rechtbanken, daar anders de vonnissen der lagere vaak kans hadden in hooger beroep gewijzigd of vernietigd te worden. Zoo was de stand der zaken op het einde der 15e eeuw. De geesten waren intusschen wakker geworden in 't laatst der middeleeuwen, er kwam leven en beweging onder de volken van het Zuidelijk en Westelijk Europa, ook in ons land. Een geest van onderzoek en' onderneming toonde zich op allerlei gebied. Een gansche ommekeer van zaken had er plaats. Sedert den val van 't Oost-Romeinsche rijk met de verovering van Constantinopel door de Turken (1453) werd Italië meer en meer de bakermat deinieuwe beschaving, die vooral bevorderd werd door de Grieksche geleerden , die bij de inname van Constantinopel hun toevlucht in de steden van Italië zochten. De vruchten van den arbeid der geleerden, ook op juridisch gebied, werden door de uitvinding der boekdrukkunst wijd en zijd verspreid. De staatkunde der volken , die gebaseerd werd op de handhaving van het staatkundig evenwicht; de wijze van oorlogvoeren bij de uitvinding van het buskruit en de schietgeweren; de handel en nijverheid, alles onderging, 'teene door 't andere , eene krachtige hervorming. De ontdekking van Amerika en van den weg ter zee naar Oost-Indië enz., dank zij hierbij der uitvinding van het kompas , gaf niet weinig voedsel aan handel en zeevaart, verruimde 's menschen blik en vermeerderde zijne behoeften. De landhandel maakte grootendeels plaats voor den zeehandel, hetgeen "WestEuropa ten goede kwam , gedeeltelijk ten koste van de landen aan de Middellandsche Zee. Men zag de zeemogendheden opkomen. Voeg bij dit al nu de wegkwijning van het leenstelsel en de Kerkhervorming van Luther , dan zal men moeten erkennen , dat overal in allerlei opzichten nieuwe toestanden en verhoudingen waren ontstaan, die op hunne beurt nieuwe regels voorschreven aan de samenleving en het wereldverkeer. De ridderschap, toch reeds gedemoraliseerd , verloor door de vorming van staande en huurlegers veel van haar luister en macht, terwijl de adel meer en meer versmolt met de rijke burgerij. Men had den tijd der Renaissance en van het Humanisme. Juist dat voorschrijven van nieuwe regels aan de samenleving en het wereldverkeer , hier boven bedoeld , baarde aan de wetgevers van het publiek- en privaatrecht een berg van moeilijkheden en bezwaren. Was alles langzaam en kalm op den weg der ontwikkeling en beschaving voortgegaan , dan was het Recht met het Volk opgegroeid. Nu stond men evenwel plotseling voor eene groote leemte in de wetgeving. Het Nationale recht voorzag overal op verre na niet in de behoeften , en men zag geen kans, het naar den eisch van den tijd , die drong, tot een algemeen en passend recht te completeeren en hervormen. Reeds vroeger is opgemerkt, dat het Nationale recht een mengsel, een samenraapsel was van min of meer heterogene bestanddeelen , waardoor het weinig ontwikkelingskracht in zich zelf bezat. Om in de dringende behoefte te voorzien, nam men nu maar zijn toevlucht tot het Rom. recht, dat een afgerond geheel vormde, rijk aan inhoud en vast van beginsel en uit het leven gegrepen was, al was dat leven dan ook uit overoude tijden. Het Rom. recht had zich trouwens in den loop der tijden ontdaan van sommige verouderde , niet meer bij den tijdgeest passende, doellooze en misplaatste deelen; het was tot zekere hoogte gemoderniseerd. En „man war glücklich, sich an irgend eine aussere Autoritat anlehnen zu können und fragte nicht erst lange danach, ob man einer solchen Autoritat zu folgen auch berechtigt sei", zegt Stobbe. 1) Zoo was nu in de laatste helft der 15de en de eerste helft der 16de eeuw het feit der receptie van het Rom. recht voldongen, in de eerste plaats in Duitschland, als zoogenaamde voortzetting van het Romeinsche rijk, maar ook vooral in ons land en in Zuid-Frankrijk. In Noord-Frankrijk, waar het gewoonterecht bij uitstek gold , in Spanje, 1) Mr. "W. Modderman, de Receptie v. h. Rom. regt, blz. 54, met verwijzing naar Stobbe, Krit. Viertelj. schr. XI, blz. 20. Engeland en Zwitserland ging het Rom. recht niet gedijen door verschillende oorzaken , die verband hielden met den aard en de positie der natiën. Terwijl nu het Rom. recht zoo langzamerhand werd opgenomen in het nationale , moest het hier dienen om het laatste aan te vullen , daar om het zelfs te vervangen. 't Spreekt van zelf, dat de ontwikkeling van het nationale, oud-vaderlandsche recht daardoor belangrijk werd gestoord , maar waar het gevoels- en gemoedsleven van een volk niet wordt gedood, en dat is doorgaans nog al taai, bljjft ook het nationale rechtsbewustzijn stand houden. Hiervan gaven vooral verschillende streken van Duitschland blijk, waar zich zelfs verzet tegen het vreemde recht openbaarde, of liever tegen de verkondigers van dat recht, de juristen, die men destijds veelal, te recht of te onrecht, als drogredenaars beschouwde. Niet alleen in woorden, zooals bij sommige regeeringslichamen door hunne bezwaarschriften en protesten en o. a. Ulrich v. Hutten met zijn gedicht „Nemo", maar ook in daden vertoonden zich de ontevredenheid en tegenzin. Zoo brak bv. in 1525 in Zwaben de „boerenoorlog" uit, die zich uitbreidde tot de Elbe, en waardoor ten laatste o. a. werd verkregen, dat zooveel mogelijk de „Doctores der Rechten" uit Recht- en Raadzaal zouden worden geweerd. Bij ons te lande vond het Rom. recht niet zooveel tegenkanting, waarschijnlijk omdat er in het nationale recht zoovele holten waren aan te vullen , hetgeen direct door het vreemde recht kon geschieden, al sloot dit juist niet altijd even mooi daarin. Zoo kwam het te hulp op het gebied van voogdij; eigendomsverkrijging , zoowel van roerende als onroerende goederen; koop- en huurcontract, bezitrecht , verjaring , schenking , testament, fideïcommissen , legaten , obligatierecht, hypotheekrecht, maatschap, enz. Omtrent de hoegrootheid der rol, die het Rom. recht in Nederland heeft gespeeld , zijn de rechtsgeleerden het evenwel niet volkomen eens. De waarheid zal ook hier wel ongeveer in 't midden liggen , en het komt ons, te oordeelen naar de verschillende meeningen daaromtrent, niet onwaarschijnlijk voor, dat het als subsidiair recht naast het inheemsche geschreven en gewoonterecht, en daarmee in kracht over 't geheel gelijk , werd gesteld. Maar bij de juristen uit die dagen was wel eene zekere voorliefde voor het Rom. recht op te merken ; zij gaven het dan ook eene ruime plaats bij hunne adviezen en consultatiën. Eene bepaalde wet, waarbij het Rom. recht in ons land is ingevoerd, schijnt er niet te bestaan. Wel werd het successievelijk door verschillende wetten gesanctioneerd, maar ongelijk was zijne werking in de verschillende gewesten van Nederland. In de provincie Groningen bv. was zijn invloed van mindere beteekenis, en het vond zelfs in de laatste helft der 18de eeuw een sterken bestrijder in Prof. F. A. v. d. Marck aldaar. Daarentegen liet het zich krachtig gelden in Friesland, het land, dat altijd meer direct verband had gehouden met Duitschland, daar de Duitsche vorsten zich meerdere macht daarover hadden gereserveerd (zie bl. 7). En zoo gaf men daar den keizer, wat des keizers was , als men de toepas- sing van het Rom. recht bevorderde, daar het een integreerend deel uitmaakte van het zoogenaamde „Keizersrecht." Door de instelling van het Friesche Hof (zie blz. 8) werden door de juristen , die daarin zitting hadden , meer en meer de Romeinsche rechtsbegrippon in toepassing gebracht en werd voortdurend uit de Romeinsche rechtsbronnen geput. Het vertrouwd raken van de bevolking met dat vreemde recht bewoog Karei, V tot het uitgeven van zijn confirmatiebrief van 13 November 1524 , met o. a. de bepaling: „Ten veerden, dat die keijserlijcke regten in onsen Lande van Vrieslandt ghebruyct zullen worden." 1) Het zijn vooral de vorsten uit het Bourgondische huis, die veel hebben bijgedragen tot de verheffing van het Rom. recht en de toekenning van rechtskracht daaraan, door liet stichten van gerechtshoven en het benoemen van rechtsgeleerden aan die instellingen. Wij kunnen te dezer zake verder verwijzen naar bladzijde 5 en 6. Onder Philips den Goede werd in 1462 ook eene „Instructie voor den Stadthouder en de Luijden van de Kamer van den Rade" uitgevaardigd , de oudste bekende wet, waarbij, in zake procedeeren, gewezen wordt op het gezag van het Rom. recht. 2) Zoo was dan in de 15e en 16e eeuw door allerlei grootere en kleinere oorzaken het Rom. recht een niet te loochenen bestanddeel geworden van het Recht in Nederland , waarmee het werd samengeweven ; dat recht, oud als de weg naar Rome, zooals het onder Keizer Justinianus tusschen 528 en 565, door het bijeenbrengen van do verspreide elementen van het oude Romeinsche recht, is geregeld en vastgesteld , en waardoor van af dien tijd eene nieuwe orde van zaken aanbrak. Groot is voorzeker de invloed van het Rom. recht geweest op de ontwikkeling van ons privaatrecht en nog heden ten dage is het eene zeer gezochte en gewaardeerde bron en autoriteit der wetenschappelijke rechtsstudie. Het „corpus juris" van Justinianus , waarin alles zoo goed mogelijk was geformuleerd en uitgewerkt, en dat in vele gevallen der samenleving voorzag in den Romeinschen tijd , was ook in de dagen , toen men nog geene eigene wetgeving van beteekenis had, een gemakkelijke gids voor het vinden van een uitweg daar, waar men op het punt stond anders in het nationale , of liever gezegd gewestelijke, recht te verdwalen, of er door in den steek te worden gelaten. De methode in de Romeinsche rechtsleer wordt hoog geroemd en bestaat in hoofdzaak daarin, dat deze leer met den tijd en het volk van dien tijd meeging en men bij nieuwe rechtsverhoudingen telkens weder nieuwe passende rechtsregels wist te vinden, waardoor men voortdurend de theorie liet aansluiten bij de practijk. Maar door verblindheid, ontstaan door dat aanhoudend staren op al die verleidelijke rechtsformules, vergat menig jurist in de dagen der receptie , dat 1) Zie Mr. W. Modderman , de Receptie v. h. Rom. regt, blz. G5. 2) J1 D n * 71 „ 66, 67. hij mot een overblijfsel der oudheid te doen had , met een recht, waarvan het volk, waaruit het was voortgekomen en waaronder het was opgegroeid , reeds lang was verdwenen. Nu Nederland een eigen stel wetboeken bezit, heeft het wettig gezag van het Bom. recht opgehouden te bestaan , maar toch ziet men het in onze wetgeving, in 't bijzonder in het burgerlijk wetboek, herhaaldelijk te voorschijn komen met zijne rechtsbeginselen en instellingen. Vooral door de overdreven ingenomenheid der juristen met het Rom. recht en den invloed, dien deze begonnen te krijgen op de wetgeving, zag men aanvankelijk alles , zoowel passende als niet passende , levensvatbare als kwijnende elementen , van de Romeinen overnemen. Zoo werden niet alleen in ons land, maar ook elders de Romeinsche beginselen van het eigendomsrecht en andere zakelijke rechten op onroerende goederen in onze gewestelijke wetgevingen overgebracht. Het Romeinsche rechtsbeginsel: „niemand kan moer rechten op een onroerend goed overdragen dan hij zelf er op heeft" of „niemand kan buiten zijn toedoen door de daad van een ander zakelijk recht verliezen'' werd ook hier aanvaard, waardoor het zakelijk recht vervolgbaar was onder eiken houder (derde en verdere hand). 1) Op zich zelf eene schoone phrase, verliest deze in de practijk des levens veel van hare bekoorlijkheid. Met logica toch komt men niet altijd tot het recht, is men niet altijd billijk. „Het recht", zegt Mr. J. C. Naber , „is voor drie kwart geen product van redeneering , maar van gevoel." 2) En nu schijnt gaandeweg het gevoel bij de Romeinen meer en meer geweken te zijn; van daar ook, dat Ihering o. a. zegt: „Den Römern ist es von Alters her gelungen , das Recht aus dem Bereiche des Gefülils in das des berechnenden Verstandes zu versetzen." 3) Het absolute eigendomsbegrip , dat in boven aangehaald Rom. rechtsbeginsel ligt opgesloten, baart wel eens vele moeilijkheden , wanneer men zich rechtszekerheid wil verschaffen bij het verkrijgen van onroerend goed, en de openbaarheid van zakelijke rechten meer of minder beperkt is, d. w. z. niet volledig is na te gaan , of iemand recht, en zoo ja, hoeveel op een onroerend goed heeft. Het stelsel van overdracht van zakelijke rechten op vast goed was bij de Romeinen gebrekkig, zoowel in het wezen als in den vorm , en alles ademde een geest van geheimzinnigheid en verborgenheid, geheel overeenkomstig hunnen aard en hunne rechtsbegrippen, volgens welke men scherp de grenzen wist te trekken tusschen het „jus publicum" en het „jus privatum", met welk laatste de Staat zich niet mocht bemoeien, terwijl het vermogen door het hoofd des gezins onbeperkt en zonder controle werd beheerd. 1) Zie o. a. I Boer Hzn., Verkrijging van Onr. Zaken, blz. 6. 2) Mr. J. C. Naber, de Verhouding van het Rom. recht tot het liedendaagsche, blz. 17. 3) Ihering, Geist des römischen Rechts I., S. 301 , 302. Zie ook I. Boer Hzn, Verkrijging van Onr. Zaken , blz. 6 (noot). Van eigenlijke openbaarheid van den eigendom was geen sprake, en 't is opmerkelijk , na Keizer Justinianüs nog minder dan vóór dezen, toen er nog eene soort van openbare handeling plaats had. De grondeigendom stond anders nog wel onder bijzondere bescherming van den Staat en is oorspronkelijk door het publiekrecht beheerscht, toen alleen roerende goederen onder het privaatrecht moeten zijn gevallen. In hunne eigenliefde hielden de Romeinen er een recht bij uitnemendheid («jus quiritium") op na , een recht voor zich zeiven als burgers van den Romeinschen Staat, terwijl het recht, dat zij met andere naties deelden („jus gentium") in hunne oogen van lageren rang was. Zoo was het in verband hiermee ook met den eigendom, dien men verdeelde in twee soorten : den J?omeinschen („quiritischen") en den natuurlijken („bonitarischen") eigendom, waarvan de eerste kon worden gehandhaafd door het bewijs der privaatrechtelijke verkrijging van den eigenaar, welk bewijs evenwel soms slecht te leveren was , toen de openhaarheid meer en meer verdween. Aanvankelijk bestond deze dus. In de oudste verzameling van Romeinsche rechtsregels, n.1. in de wet der twaalf tafelen (450 v. Chr.) , wordt o. a. melding gemaakt van twee openbare handelingen ter verkrijging van den Romeinschen eigendom: de „mancipatio" en de vin jure cessio", die aan de behoeften van de eenvoudige samenleving van den eersten tijd der Romeinen voldeden. Voor de „mancipatio", die in den vroegsten tijd voor het verzamelde volk in de open lucht plaats had , kwamen alleen in aanmerking de „res mancipi", d. w. z. zaken, waarover iemand het volle recht van eigendom had, en waaronder begrepen werden : Romeinsche grondstukken , servituten, slaven en lastdieren. Later had deze symbolische handeling plaats in tegenwoordigheid van zes burgers , onder wie vijf als getuigen en één als houder van eene weegschaal , waarin de kooper een stuk erts legde voor den verkooper, terwijl eerstgenoemde het verkochte nam en eene verklaring als eigenaar uitsprak. Deze formaliteit had bij onroerende goederen op het perceel zelf plaats , hetgeen dan als bezitneming gold. „in jure cessio", waarbij ook vres nee mancipi'''' konden worden vervreemd, was eene zaak van het gerecht, eene soort vindicatieproces , waarbij de kooper in de functie als klager beweerde , dat volgens het recht der Romeinen de betrokken zaak hem behoorde, terwijl dan de Praetor hem als eigenaar verklaarde, als n.1. de vervreemder zich daartegen niet verzette. 1) Als t getij verloopt, verzet men de bakens, maar of dat verzetten bij de Romeinen goed is geschied, kan uit 't volgende wel blijken. Alles veranderde , de bevolking nam toe, er kwam meer leven en beweging, de Romeinen knoopten verschillende relaties met andere volken aan , het „jus gentium" kwam meer in eere , en men begon die oude formaliteiten als lastigen omslag te beschouwen. Geleid door het „jus gentium", ging men de levering , de feitelijke inbezit- 1) Zie o. a. A. Achilles, die Preussischen Gesetze über Grundeigenthum und Hypothekenrecht vom 5 Mai 1872. O. Gleuns, Archief voor het kadaster, blz. 244 245, vertaling van de inleiding van bovengenoemd werk. stelling („traditio") daarvoor in de plaats nemen in het burgerlijk rechten hem als eigenaar beschouwen, die ten gevolge het afstaan door den vervreemder de zaak rechtmatig had verkregen. Men sloot daarbij aan ter versterking de verjaring („usucapio' ) , gebaseerd op een geldigen rechtsgrond („justa causa"), zooals koop, ruiling, schenking enz., gepaard met goede trouw, terwijl men na verloop van tijd ook had verjaring („longi temporis praescriptio"), waaruit voortkwam wettige titel en goede trouw. Oorspronkelijk beteekende „praescriptio" eene wet, eene verordening, een titel of rechtsgrond; later evenwel hechtte men er de beteekenis aan van akte. Door de invoering der „ Publiciana in rem actio" bewerkte Praetor Publicius , dat door eene zakelijke rechtsvordering iemand , die langs den weg der verjaring den eigendom zou verkrijgen, verondersteld moest worden, dien reeds te hebben bekomen , ten einde zoodoende tegen mindergerechtigden zoo noodig te kunnen ageeren. In de gegeven omstandigheden was dit een goede maatregel tegen de eischen van den eventueelen „quiritischen" eigenaar. Hierdoor kon de verkrijger zich niet alleen tegen den vorigen eigenaar wapenen , maar ook tegen derden , zoodat, wanneer zijn bezit tegen deze laatsten moest worden verdedigd, hij niet meer zooals te voren , door zijn voorganger behoefde te worden bijgestaan. 't Is trouwens voor den bezitter meermalen nogal een lastig geval, te bewijzen , dat de vervreemder door de overgave juist hem en geen ander eigenaar heeft willen maken. Alle openbaarheid werd door Keizer Justinianus vrijwel opgeheven door de gelijkstelling van den Romeinschen („quiritischen") eigendom met den natuurlijken („bonitarischen") of de afschaffing van den eersten , die bij 't volk reeds niet meer werd erkend, en waarmee meteen verviel de onderscheiding van „res mancipi" en „res nee mancipi." Immers sedert de invoering van do „traditio" gold de Eomeinsche („quiritische") eigendom alleen nog bij „res mancipi", terwijl door de overgave van deze laatste slechts een feitelijke toestand ontstond. De rechtszekerheid van den grond verminderde steeds, nu de natuurlijke („bonitarische") eigendom alleen overbleef en de „traditio" bij vrijwillige vervreemding de eenige manier van eigendomsverkrijging werd, behalve de verjaring, waarvan de termijn bij eenen rechtmatigen titel („justa causa" of „titulus") en goede trouw voor onroerende goederen op tien of twintig jaar werd gerekend, en zonder dien titel op dertig jaar. Evenwel is volgens Mr. J. C. Naber door de navorschingen van Eck in 1874 aan het licht gekomen, „dat de verkooper naar Romeinsch recht niet volstaat met het overdragen van het bezit, dat hij wel degelijk gehouden is bovendien de formaliteiten te vervullen , die de wet voorschrijft voor het overdragen van eigendom." 1) 't Eene volgde uit 't andere: het grondcrediet werd geschokt. En met het hypotheekwezen op zich zelf was het toch al niet rooskleurig gesteld. 1) Mr. J. C. Naber, de Verhouding'v. li. Rom. recht tot het hedendaagsche. In de allereerste tijden werd erediet op den grond gegeven door verkoop met beding van weder inkoop („fiducia") , gegrond op „mancipatio" of „in jurc cessio." Later had men het pandrecht met bezit of vuistpand („pignus"), dat zoowel voor roerende als onroerende goederen gold , doch voor welke laatste het zeer ongeschikt bleek , zelfs de gewijzigde vorm daarvan , de „antichresewaarbij de schuldeischer het vruchtgebruik had. Het tijdelijk afstaan van zijn goed was den schuldenaar zeer lastig , zoo niet onmogelijk , terwijl meerdere verpandingen , betreffende hetzelfde perceel, daardoor niet konden plaats hebben. Voor roerende zaken heeft het „pandrecht met bezit" zich met succes gehandhaafd tot op den huidigen dag. Meer aan de eischen van de practijk dan bovengenoemd pandrecht voldeed een andere vorm daarvan, zooals die reeds een paar honderd jaar voor Christus bekend was, n.1. het pandrecht zonder bezit of de hypotheek, waarbij dus de schuldenaar zijn goed in gebruik kon houden. Don Romeinen mocht het evenwel niet gelukken , deze instelling tot de juiste ontwikkeling te brengen en aan de eischen van 't maatschappelijk leven te laten voldoen. Zij is evenwel niet een rechtsproduct der Romeinen , maar vermoedelijk van Griekschen oorsprong en diende eerst slechts bij pacht, om aan den verpachter voor zijne zekerheid te verpanden al hetgeen zich op het betrokken grondstuk van den pachter bevond. Hoewel goed in beginsel, dat nog zetelt in art. 1186 van ons burgerlijk wetboek in zake bevoorrechte schulden, was deze toepassing te beperkt; zij kreeg dan ook later een algemeen karakter, maar over hare uitbreiding en de resultaten daarvan is veler oordeel niet gunstig. Hoe vertrouwd ze anders ook waren met methode , rechtsformule en rechtsprobleem , het scheen den Romeinen te machtig te zijn, eene juiste oplossing te geven van het vraagstuk van het zakelijk recht op onroerende goederen en dat van het grondcrediet, hetwelk alleen kan gedijen , wanneer er zekerheid van grondeigendom door openbaarheid bestaat en de schuldeischer de zakelijke rechten op vast goed van den schuldenaar kan nagaan. Aanvankelijk was aan hypotheek niet, zooals aan het eigenlijke pandrecht (i)Pignus")> het recht van den schuldeischer verbonden, om bij nalatigheid van den schuldenaar het bezwaarde goed te verkoopen, hetgeen later evenwel oene stilzwijgende conditie bij iedere hypotheekstelling werd. In art. 1223£ van ons burgerlijk wetboek wordt nog de uitdrukkelijke bedinging van de onherroepelijke machtiging tot openbaren verkoop, bij het in gebreke blijven van den schuldenaar, ter keuze van den eersten hypothecairen schuldeischer gelaten. Volgens Prof. mr. W. Modderman is bij dit artikel eene formeel onbestaanbare in-de-plaatstreding materieel mogelijk gemaakt. 1) Dat beding moet volgens genoemd artikel in de daartoe bestemde openbare registers worden ingeschreven, ton einde een recht te geven als hypotheek , om tegen derden te kunnen werken. Door de moeilijkheden , die zich bij de Romeinen konden voordoen bij verkoop van het bezwaarde goed, om n.1. den kooper in het bezit te stellen, was 1) Mr. W. Modderman, de Receptie v. h. Rom. regt, blz. 89. de positie van den schuldeischer als verkooper soms niet benijdenswaardig, want hij moest daartoe eerst zorgen, het bezit zelf te verkrijgen , waarvoor twee wegen openstonden : lo de possessoire actie, waarbij men had eene fictieve „ter bedegeving" aan den schuldenaar door den schuldeischer, die zoogenaamd het pand van den eerstgenoemde had ontvangen ; zij werkte alleen tegen den verpander en zijne rechtverkrijgenden. 2o de petitoire (op eigendom steunende) actie of de „actio Serviana", die de eigenlijke hypotheek-actie was , waarbij zich het bezwaar voordeed in den trant als bij de „traditio", dat men . als een derde houder als gedaagde optrad , moest bewijzen het voormalig eigendomsrecht van den verpander, terwijl men niet eerder kon optreden dan twee jaar na de kennisgeving aan den gedaagde van den voorgenomen verkoop. Overigens werkte, zooals uit 't bovenstaande volgt, de actie wel tegen derden. In het geval van meerdere schuldeischers, speciaal met tegenstrijdige belangen („collisie"), vermeerderden de ongelegenheden zich in progressieven zin, want door de onzekere toepassing van het positieve recht met zijne talrijke excepties in dezen , kwam er van het rechtsprincipe, inhoudende de preferentie van de oudere hypotheek boven de jongere , soms weinig terecht. Feitelijk berustte in Rome het recht van verkoop alleen bij den eersten schuldeischer. Bij gebrek aan eene instelling, waaruit de rangregeling der hypotheken voor derden moest blijken , en dus de bezwaring der panden in den regel alleen bij de partijen was na te gaan , lag er een waas van onzekerheid over elke hypotheekstelling. En hoe meer men regelde , hoe duisterder en onzekerder de rechtstoestand word, zooals bleek, toen men nog instelde de stilzwijgende of wettige hypotheek en het pandrecht van rechtswege voor den fiscus op het geheele vermogen van den schuldenaar, welk recht later onder Keizer Constastijn nog vóór alle andere , betreffende verpanding, ging , ook vóór eene algemeene hypotheek bij voogdij , curateele enz., ten behoeve van minderjarigen enz. ingesteld. En bij dergelijke verwarring en concurrentie tusschen al die hypotheeksoorten kon eene wet als van Keizer Leo , dat hypotheek bij openbare oorkonde boven eene onderhands gevestigde stond, niet baten , evenmin als het stellen van straf op het geven van valsche inlichtingen van den verpander aan den crediteur, betreffende hot aantal hypotheken , op een pand gevestigd. Werkte dit alles zeer ongunstig op het grondcrediet, de basis, waarop dit rustte , de rechtstoestand van den grondeigendom liet, zooals we vroeger zagen, tevens veel te wenschen over. En toen eindelijk het West-Romeinsche Rijk in 476 door zijne inwendige verzwakking en de demoraliseering van het volk ten gronde ging , en de landerijen door verarming der eigenaren , die soms van huil eigendom meer nadan voordeel hadden , in handen van de enkele rijken waren geraakt, scheen ook het Romeinsch recht zijne beteekeuis te hebben verloren. Dit was evenwel slechts tijdelijk , want de geschiedenis der receptie getuigt van zijne tijdelijk latende, maar later groote kracht. Een zuiverder, gezonder rechtstoestand van den grondeigendom geven ons de Germaansche volken te zien, van wie ook ons land, als gedeeltelijk door hen bevolkt, aanvankelijk veel heeft overgenomen. Yelen laten tegen het Germaansche rechtsbeginsel en vooral tegen de strengo toepassing daarvan terecht of te onrecht, of overdreven hunne bedenkingen gelden, wel is waar, maar toch schijnt het eene steviger kern te bezitten. Het verschil tusschen het Romeinsche en het Germaansche volk had natuurlijk belangrijken invloed op de wijze van ontwikkeling van het rechtswezen in 't algemeen en van het onroerende goederenrecht in 't bijzonder. Was de Romein van ouds bezield met een geest van vrijheid en zelfstandigheid en trotsch van aard , en gevoelde hij meer voor wetenschap, kunst, ambacht en handel dan voor jacht, landbouw en veeteelt, met den Germaan, die zich zijn lot meer geheel afhankelijk dacht van het Opperwezen en van nature meer onderdanig was, bij wien de persoonlijke vrijheid niet zóó op den voorgrond trad, was juist het tegengestelde het geval, en hij was als 't ware geboren voor jacht, landbouw en veeteelt. Bij de Romeinen had men gelijk recht voor de verschillende standen, hunne staatkundige rechten waren niet afhankelijk van grondbezit, te meer daar zo geen speciaal verschil maakten tusschen roerend en onroerend goed. Hoe geheel anders was dit bij de Germanen , bij wie men reeds in de oudste tijden verschil van standen had. Men kende immers, zooals we gezien hebben bij de marken , twee soorten „vrijen" : edelint/en en gewone vrijen; en aan hen waren onderdanig en voor hen werkten de oncrijen. (Zie blz. 9). Daar landbouw en veeteelt vooral hun geliefd bedrijf des vredes waren, stond bij hen grondeigendom in hooge eere en was als 't ware vereenzelvigd met rijkdom , en eene groote onderscheiding was het, wanneer men als belooning voor gewichtige krijgsdiensten , een strook grond bekwam. Onroerend goed werd bij hen streng onderscheiden van roerend, welk laatste van lagere orde werd beschouwd. Terwijl de testamentaire erfopvolging en de ongemeenschap van goederen bij het huwelijk door de Romeinen op den voorgrond werden gesteld , bestond bij de Germanen juist een omgekeerde toestand en waren ontervingen ten nadeele van de naastbestaande bloedverwanten zelfs verboden. Het recht, bij hen gehouden voor eene hemelsche gave en een product der zedeleer, werd , voor zoover aan grondeigendom verbonden, bijzonder verzekerd , te meer daar dit staatkundige rechten en meerdere onafhankelijkheid meebracht. Het was bij hen dus niet gescheiden van den godsdienst, terwijl de Romeinen tusschen die twee zaken geen verband zagen , hoezeer zij ze ook waardeerden. Reeds in de eerste tijden werd dan ook bij de Germanen , ter verzekering der rechten , van de eigendomsveranderingen van grond nota genomen door de gemeenten , waarvóór de partijen verschenen , en had aldus de overdracht bij openbare akte plaats. Ten tijde van de Karolingische Koningen stelde men zich tevreden , als de overdracht ter wille van de openbaarheid geschiedde in tegenwoordigheid van „vrije getuigen"; en de later ingevoerde investituur deed de „stamgenooten" samenkomen , waarbij met eene verklaring van den vervreemder en den verkrijger , gevolgd door eene symbolische overgave, de handeling was afgeloopen. Met do openbaarheid van den grondeigendom werd het minder, toen men bij overdracht voor het gerecht moest verschijnen , in plaats van voor de gemeente , de vertegenwoordigster van het volk. De functiën werden n.1. sedert de 13de eeuw gesplitst, zoodat men verkreeg, aanvankelijk nog als instelling van de gemeente, afzonderlijke rechtbanken met schepenen, raadsheeren , rechters enz., een gevolg van de meerdere ontwikkeling der toestanden op allerlei gebied en van de toeneming van het publiek verkeer door handel, nijverheid enz. Eene schriftelijke oorkonde, door den rechter van de overdracht opgemaakt in tegenwoordigheid der partijen, werd geborgen in 't archief, hetgeen weinig of geene openbaarheid gaf. Met tevreden met deze wijze van overdracht en overtuigd van het nut der openhaarheid , gingen de Steden meestal van alle overdrachten aanteekening houden in hare Stads- of Erveboeken, die tevens dienden voor de belastingen; en in sommige Hanzesteden werd reeds in de 13de eeuw uitsluitend de ingeboekte als eigenaar beschouwd. Te Hamburg o. a. is men daarmee begonnen in 1248, te Lubeck in 1309 en steeds daarmede doorgegaan. Deze handeling was de levering , terwijl de voorafgaande verklaring der partijen voor het gerecht slechts hunne wilsverklaring aangaf. In vroegeren tijd had de overgang van eigendom onmiddellijk plaats bij de openbare plechtigheid, „Auflassung", vestiging genaamd. Het ijs was gebroken , de weg gebaand : deze regeling van eigendomsoverdracht werd spoedig meer en meer algemeen ingevoerd in do verschillende Duitsche gewesten, ook in ons land, en vond navolging bij de vestiging van zakelijke rechten op den grond, in 't bijzonder bij die van 7pandrecht en do overdracht daarvan, welk recht zich ontwikkelde met de oeconomische toestanden en in zijn oudsten vorm den naam droeg van „Satzung." Men kan dit vooral vergelijken met de Romeinscho ,, antichrese", eene wijziging van het „pignus-', van welk laatste het langzamerhand het karakter kreeg en dus een gewoon pandrecht werd. Eene andere instelling, die ongeveer gelijktijdig met de „Satzung" ontstond, was de rentekoop, waardoor iemand een zeker recht op den eigendom van een stuk grond kon koopen, dat hem daarvan een jaarljjksch aandeel in de opbrengst of eene rente verschafte, zonder dat hij bij persoonlijke vordering het kapitaal van den eigenaar van het stuk grond kon terugbekomen. De vestiging en overdracht van het recht van „Satzung" en „rente" had , evenals eigendomsvervreemding door „Auflassung" plaats, waarbij de inboeking als levering (overdracht) geschiedde in daarvoor afzonderlijk bestemde renteboeken, en, zoo ze voor de verkrijging niet bepaald verplichtend was, in elk geval aan deze den voorrang gaf boven onderhands verkregen rechten. In tegenstelling met het Romeinsche recht bestond óók bij de „Satzung" volgens hot Germaanseh recht alleen oen zakelijk recht. Maar door de receptie van het Rom. recht, waarvan de invloed in Duitschland , zooals we vroeger reeds hebben gezien , niet onbeduidend was , ging het karakter der openbaarheid in vele streken zich belangrijk wijzigen en verloor deze hare oorspronkelijke waarde. Do zekerheid van het eigendomsrecht verminderde en daarmee het grondcrediet ten gevolge van het langzamerhand gehuldigde beginsel der „traditio" en van al die soorten van hypotheekstelling , bij het Rom. recht geldend. (Zie blz. 19 a 22). Het „Reichs-Kammergericht", in 1495 als hoogste gerechtshof des rijks opgericht, bestond voor de helft uit juristen en voor de andere helft uit leckenridders als bijzitters, van welke laatsten later sedert 1521 ook de helft zooveel mogelijk rechtskundig moest zijn. 1) Zoo had ten laatste door de voortdurende practische toepassing van het Rom. recht, want de juristen waren juist zijne grootste verkondigers, dit voor goed wortel geschoten in de rechtspleging ; immers genoemd gerechtshof moest oordeelen „nach des Reiches und geschriebenem Rechte." Men kreeg nu het Romeinsch-Germaansche of gemengde stelsel, waarbij dc ontwikkeling der „traditio" en de vereischte feitelijke inbezitstelling naderhand doodend werkte op de „Auflassung" (vestiging), die aanvankelijk hierbij nog was blijven bestaan. Evenwel bleef men vooral in de Hanzesteden en in Mecklenburg de stads- of erveboeken en de renteboeken aanhouden voor de gerechtelijke overdracht, waardoor de openbaarheid bewaard bleef, door de beteekenis der vestiging in de inschrijving te leggen. Eenen belangrijken stoot tot hervorming in Germaansche richting, hoewel met weglating der „Auflassung", gaven in de 18e eeuw de Pruisische wetboeken , die bij eigendomsovergang en hijpotheekstelling enz. voor de geldigheid inboeking in liet grondboek voorschreven, waardoor de algemeene en andere hypotheken , van Romeinschen oorsprong, hare kracht verloren. Deze wetgeving werd achtereenvolgens geregeld bij de „Hypotheken-Ordnung" van 20 December 1783 en het „Allgemeine Landrecht für die Preuszischen Staaten" van 5 Februari 1794. Men was tot deze maatregelen gekomen , omdat men inzag, dat, wilde men liet kapitaal nog aan den grond laten besteden, het grondcrediet en daardoor ook den landbouw bevorderen, er tevens zorg moest worden gedragen voor voldoende zekerheid ten bate van den geldschieter. Anders was deze licht geneigd , zijn geld meer rentegevend te beleggen op allerlei ander gebied , als nijverheid, handel, leeningen van publiekrechtelijke lichamen enz., welke ruimere gelegenheid vooral in den loop der tijden was ontstaan door de belangrijke veranderingen in de maatschappij. Deze ommekeer van zaken, de eerherstelling van het Germaansche recht, was de grondslag voor de latere wetgevingen, in de 19de eeuw in dc verschillonde Duitsche staten successievelijk ingevoerd. Maar die regelingen van 1783 en 1794 heetten meer dan de werkelijkheid te aanschouwen gaf. De „Hypotheken-Ordnung" van 1783 had, wel is waar, het Germaansche 1) Stobbe, Geschichte der Deutsehen Roclitsquellen , II, blz. 83—91. Zie Mr. W. Modderman, de Receptie v. h. Rom. regt, blz. 45, 46. rechtsbeginsel gehuldigd door do verkrijging van zakelijke rechten op onroerende goederen te doen plaats vinden bij inboeking ; maar later dwaalde men daarvan af bij de invoering van het „Allgemoine Landrecht" van 1794, dooide traditie weer te verheffen en als eerste voorwaarde van eigendomsverkrijging de overgave te stellen , en daarmee gepaard te laten gaan de inboeking , door welke laatste handeling de natuurlijke eigendom overging in den burgerlijken. Hoewel aanvankelijk het Germaansche beginsel der inboeking in het dagelijksche leven het zwaarste woog, besliste later het Hoogste gerechtshof, dat de overgave en niet de inboeking de verkrijging van zakelijke rechten op vast goed ten gevolge had, zoodat genoemd landrecht soms twee eigenaren schiep en daardoor verwarring , die vooral toenam , toon op 31 October 1831 de verplichte verificeering der titels van bezit werd opgeschort. Do wetgevers en juristen van dien tijd beschouwden de „justa causa" als titel (titulus) geheel afzonderlijk van de „traditio" als wijze van verkrijging (modus acquirendi), in strijd met de Ilomeinsche rechtsleer, die in de rechtshandeling als overgave niet anders dan eene wilsverklaring tot vervreemding zag , die bij de traditie vereischt werd. De „ Auflassung" (vestiging) en „Eintragung" (inboeking, inschrijving) hebben vroeger of later hun weg gevonden in Mecklenburg, Saksen, Thüringen, Beieren, Hamburg, Lübeck , Bremen enz., en bij de nieuwe grondboekregeling van 1872 ook in Pruisen, evenwel hier zoodanig, dat de „Auflassung" thans, in tegenstelling van vroeger, zonder latere inschrijving geen gevolg heeft. Ook in Oostenrijk is in 1871 eene grondboekregeling tot stand gebracht, waarbij is bepaald , in afwijking met die in Pruisen , waar eene gelijktijdige en mondelinge wilsverklaring van den vervreemder en den verkrijger voor den grondboekrechter voor de „Auflassung" wordt gevraagd, dat de wijzigingen in het grondboek alleen krachtens akten of schriftelijke aanvragen der partijen kunnen plaats vinden. In Saksen , Hamburg, Lübeck en een gedeelte van Mecklenburg heeft de inschrijving in het grondboek formeele rechtskracht en daar is dus gehandhaafd het beginsel der isoleering van de overeenkomst mot de daaruit voortvloeiende rechtsbetrekking der partijen en de vestiging van het zakelijk recht. 1) Na de voorgaande vermolding van de voornaamste bijzonderheden der twee hoofdbeginselen, het Ilomeinsche en hot (ïermaansche, die eeuwen lang in 't belangrijkste deel van Europa o. m. het zakelijk recht op onroerende goederen hebben beheerscht, en als 't ware met elkander om 't meesterschap gedon- 1) Bovenstaande bijzonderheden van het ltomeinsche en het Germaansche recht met betrekking tot zakelijke rechten op vast goed zijn vooral ontleend aan de vertaling der inleiding van het werk van Alexander Achilles : die Preussichen Gosetze fiber Grundeigenthum und Hypothekenrecht, Berlin 1873, voorkomende in O. Gleuns, Archief voor het Kadaster le deel, blz. 241 enz. Ook is hierbij o. a. geraadpleegd : I. Boer Hzn., „de Beteekenis en het verband der jur. en teehn. grondslagen van een rechtsgeldig kadaster" — en I. Boer Hzn., Verkrijging van onr. zaken. gen , is het verder niet noodig , lang stil te staan bij do vroegere wijze van verkrijging van eigendom en andere zakelijke rechten in ons eigen land, daar ze met den strijd dier rechtsbeginselen nauw verband houdt. En in 't algemeen had hier het onroerende-goederenrecht tot liet laatste der 18e eeuw ongeveer hetzelfde beloop als in Duitschland, waarmee ons land, vooral in vroegere eeuwen, veel in relatie heeft gestaan. Opmerking verdient het, dat ook hier, evenals in andere landen, waar het Germaansche recht aanvankelijk gold, in vroegeren tijd de gerechtelijke vesti'ji>m („Auflassung") voor de verkrijging van vast goed diende, die evenwel later hare beteekenis verloor en verdrongen werd door de toen vereischte bezitneming („traditio"), gelijk bekend , de vrucht van het ook hier langzamerhand meer heerschende Romeinsche recht. üe openbare handeling der vestiging had hier in de eerste tjjden , evenals bij de meeste Noorsche en Germaansche volken, plaats in tegenwoordigheid van stamgenooten of getuigen, nu eens door het werpen van een gras- of korenhalm (of als het huizen betrof een splinter) uit handen van den vervreemder of den schuldenaar in den schoot of boezem van den verkrijger of pandnemer 1); dan eens zooals in Drenthe, waar ze lang in zwang bleef, door de zoogenaamde „stoklegging" : de overreiking van een op het betrokken perceel gegroeiden boomtak, waarvoor later veelal in de plaats kwam een kunstig besneden houten staaf of rol 2) — 't een en ander gevolgd door eone rechterlijke overdracht. Om aan de vestiging meer kracht en publiciteit te geven , hadden in latere tijden afkondigingen in de kerk of op de markt plaats , en met de schrijfkunst verschenen daarvan „oorkonden", die ingeschreven werden in de gerichts-, stads- en ervebueken, terwijl na „jaar en dag" derden in verzet konden komen. De vestiging , die langzamerhand door bovenvermelde oorzaak eene kwijnende instelling werd , hield zich toch staande, zij 't ook meer in naam dan inderdaad, tot de Fransche overheersching. Van de wijze van vestigen getuigen de „handvesten" en „costumen" der 13e en 14e eeuw. Volgens de Groot werd onroerend goed over 't algemeen in Holland als geleverd beschouwd , wanneer de opdracht was geschied voor 't gerecht van de plaats , waaronder 't goed was gelegen , welke bepaling bij plakkaat van 9 Mei 1529 door Kakel V algemeen geldend werd verklaard. De Staten schreven daarbij tevens voor , op straffe van nietigheid, de inboeking van de opdracht of levering tegen betaling van den 40en penning. 3) Vestiging en levering gingen aldus hand aan hand en 't hing maar van de 1) Mr. M. C. v. Hall, Reclitsgel. bjjdragen van 1835, blz. 156: Over hot Zinnebeeldige in de Oud-Nederl. Rechten. Zie ook A. C. W. v. Woorden , Onzekerheid v. d. grondeigendom , blz. 1 , 2. (Overgedrukt uit „de Gids", Nov. 1891). 2) Mr. Seerp Gratama, het Reehtsgel. Magazijn van 1886: Ook eene Methode van beoefening der Nederl. Reelitsgesch. Zie ook A. O. W. v. Woerden, Onzekerheid v. d. grondeigendom, blz. 2. (Overgedrukt uit „de Gids", Nov. 1891). 3) De Groot, Inl. 2e boek 5e deel § 13. Zie ook Mr. C. Asser, Nederl. Burgerl. recht, 2e dl., blz. 88. T. N. v. d. Stok, Hyp. boekhouding, blz. 6. omstandigheid af, welk recht in eene streek domineerde , het Romeinsche of het Germaansche , of de eene of do andere handeling den voorrang had , terwijl 't geheel, de openbaarheid, n.1., onder deze vermenging van stelsels leed. Terwijl nu het Romeinsche rechtsbeginsel hier , evenals in vele streken van Duitschland en overal waar de receptie had plaats gehad, het overwicht kreeg, werd wel de inboeking in de gerichts-, stads- en erveboeken nog voortgezet, waardoor de openbaarheid, niet geheel verdween, maar toch ging het karakter daarvan voor een groot deel verloren. Immers van dien tijd af gold de Romeinsche leer, dat de vervreemder niet meer rechten op een vast goed kon overdragen aan den verkrijger dan hij er zelf op had , zoodat de kooper diende toe te zien, dat hij met den rechtmatigen eigenaar handelde, hetgeen juist bij gebrek aan voldoende openbaarheid soms bezwaarlijk ging. Het oud vaderlandsch recht erkende ook de verjaring , hoewel die in de verschillende streken des lands weer ongelijk was geregeld en verschillend van duur. Daar, waar slechts verjaring was toegelaten , wanneer eene zaak voor hot gerecht van Schepenen was gekocht en een rustig bezit had plaats gevonden , was gewoonlijk de termijn kort, terwijl langere verjaringen in den regel golden voor zaken, waarvan de verkoop buiten de Schepenen om had plaats gehad. In Holland had men eene verjaring van eene derde eeuw, in Zeeland van 20 en 30 jaar, al naargelang zij kon worden ingeroepen tegen in- of uitlanders. Omtrent de regeling van de hypotheken volgens het Oud-Hollandsch recht valt op te merken , dat men aanvankelijk geen ander verschil kende tusschen verpanding of onderzetting van roerende en onroerende goederen dan dat daarbij slechts de formaliteiten van elkander afweken ; en eerst later sprak men van pandrecht bij de roerende en van hypotheekrecht of recht van onderzetting bij de onroerende goederen. Men onderscheidde vroeger stilzwijgende of wettige en besproken hypotheken, wolke laatste nog weder werden verdeeld in generale en speciale, terwijl in de eerste tijden alle zoowel op „tilbare" als „ontilbare" goederen konden worden gevestigd. Terwijl o. a. de Staat volgens de wet het recht van stilzwijgende hypotheek had op do goederen van den belastingplichtige, waren de andere hypotheeksoorten gevestigd door den eigenaar. De vestiging van de generale hypotheken mocht voor ieder bestuur of gerecht plaats hebben, maar voor de speciale hypotheken was uitdrukkelijk voorgeschreven , dat zij moest geschieden voor het bestuur of het gerecht, waaronder het goed ressorteerde, terwijl daar tevens de inschrijving moest zijn van de betrekkelijke „schepen-, schuld- en verbandbrieven" in de algemeene registers. Inbeslagneming en gerechtelijke verkooping door den schuldeischer, bij het in gebreke blijven van den schuldenaar, mocht eerst plaats hebben na rechterlijk vonnis. Gelijk boven is gebleken, had de inboeking reeds in vroegere eeuwen plaats. De gerichts-, stads- of erveboeken stonden in verhouding tot de land-, schot-, meet-, veldboeken enz. als de tegenwoordige hypothecaire overschrijving sregisters tot de kadastrale leggers. 1) De genoemde land-, veldboeken enz. waren nl. registers, die elke gemeente er op nahield voor de regeling der belasting (verponding). In de steden werden in de 13e eeuw en ook reeds vroeger de authentieke akten gepasseerd voor twee schepenen met den secretaris (Schepenbrieven) , of voor het gerecht, samengesteld uit den rechter, eersten burgemeester, eersten schepen met den secretaris ; in de kerspelen voor twee geërfde getuigen binnen het ambt, waartoe het kerspel behoorde. Dit moest, zooals we boven opmerkten , in 't algemeen geschieden voor dat bestuur of gerecht, onder welks gebied de onroerende goederen waren gelegen. Deze overdrachten van vast goed (gerechtelijke transporten) en schuldbekentenissen met bezwaar van vast goed (hypotheek) moesten dus , om van kracht te zijn , vóór te worden geteekend, ten koste der partijen worden geregistreerd door den lands-, ambts- of gerechtsschrijver, die voor elk kerspel, waarin het goed was gelegen, verschillende registers moest houden, toen Signaten genaamd. Van de inschrijving of registratuur maakte hij melding op den kant der akte. Voor andere zakelijke rechten op vast goed golden in 't algemeen dezelfde voorschriften. Voor overdracht en hypotheekstelling werd hetzelfde register gebruikt. Deze inschrijving , die meerdere rechtszekerheid ten doel had en als middel gold ter waking tegen vergissingen en fraude, gaf meteen de gegevens , om op de hoogte te komen met het vermogen en de grootte van de bezittingen der ingezetenen, ter regeling van hunne aanslagen in de belasting. Bij de invoering der Fransche wetgeving zijn genoemde Signaten overgebracht naar de Grif/iën der rechtbanken, ten nutte van ieder, die er belang bij kan hebben , tegen betaling aan den griffier, voor het nazoeken of ook voor het afgeven van afschriften , volgens het tarief, voor de Griffiers bij de rechtbanken enz. vastgesteld. Ten einde een denkbeeld te geven van de inrichting dier Signaten of registers , en van den vorm der akten in dien tijd , laten wij hier later een paar voorbeelden volgen. Zooals we weten, kan eigendomsovergang op verschillende wijzen plaats vinden , nl. door verkoop , ruiling , schenking enz., maar steeds zal hierbij aan de voorwaarde moeten worden voldaan , dat bij den eenen de wil tot vervreemden en bij den anderen de wil tot verkrijgen bestaat. De rechtshandeling, uit dezen wil der partijen geboren, geeft slechts een persoonlijk recht aan den verkrijger, om de zaak op te vorderen van den vervreemder , en dient reeds volgens de oude rechtsleer aangevuld te worden door eene handeling, die de feitelijke levering (traditie) uitmaakt, waardoor een zakelijk recht ontstaat, en de gelegenheid wordt gegeven voor openbaarheid, 1) Zio o. a. J. Franse, Hyp-, Kad.- en Scheepgwetboek, blz. 33, 194. zoodat derden zich op de hoogte kunnen stellen , wie rechthebbende op eene zaak is. Het karakter der levering heeft zich in den loop der tijden gewijzigd, waar het aanvankelijk het verstrekken der feitelijke heerschappij beteekende. Wij waren reeds in de gelegenheid op te merken, dat de openbaarheid \erschillend is; en in die landen, zooals het onze, waar meer het Rom. recht opgang had gemaakt, en later ook de „Code Napoleon" zijne macht deed gelden , was en is zij minder volledig en van geringere vertrouwbaarheid dan in die landen, waar het Germaansche recht zich steeds beter heeft gehandhaafd. Wij dienen evenwel hier er op te wijzen, dat in Frankrijk de openbaarheid veel meer het Romeinsche , geheimzinnige karakter droeg dan bij ons. Hoewel, zooals we hebben gezien , ook hier te lande reeds vroeg eene zekere openbaarheid bestond , lag toch later door den Romeinschen invloed steeds bij overgang enz. het zwaartepunt in de handeling der partijen , al ging ook het sluiten van de overeenkomst tusschen de partijen vaak in 't openbaar voor de overheid met eenige pleohtigheid gepaard. De eerste handeling werd slechts versterkt door eene tweede handeling der partijen, nl. de traditie. Het heeft er dan ook al den schijn van , alsof in vroegeren tijd op de openbaarheid minder werd gelet, en de tweede handeling, de levering, althans volgens mannen als de Groot , 1) meer werd beschouwd als eene veiligheidsklep, als waarborg, door de burgerlijke wet ingevoerd, tegen onbesuisde en te kwader ure aangegane verbintenissen , en om in zekeren zin de eerste handeling te bezegelen. Strikt genomen zou het dan beschouwd kunnen worden, dat volgens het natuurrecht de wilsuiting der partijen voor den eigendomsovergang voldoende zou zijn. Nadat wij de verschillende werking van het Romeinsche en van het Germaansche stelsel op het gebied van het onroerende goederenrecht hebben nagegaan, kunnen we het principieele onderscheid daartusschen als volgt samenvatten. Volgens het Romeinsche beginsel verkrijgt men een zakelijk recht op vast goed ingevolge contract of titel, als men handelt met dengene, die over dat recht mag beschikken. Men dient zich dus van dit laatste te verzekeren , hetgeen niet altijd even gemakkelijk gaat, daar het recht van den vervreemder weer verband houdt met dat van zijn voorganger en zoo verder, zoodat het zakelijk recht vervolgbaar is tot in 't oneindige bij eiken houder. Het Germaansche rechtsbeginsel wijst hem als zakelijk rechthebbende aan , die door eene openbare handeling als zoodanig is bekend geworden, zoodat men verkrijger wordt bij contract en als zoodanig geboekt als men handelt met hem, die als rechthebbende te boek staat, terwijl het zakelijk recht alsdan niet vervolgbaar is. Tegenover derden houdt de „justa causa" geen verband met de levering ; wel is dit het geval tusschen de partijen onderling. 1) Zie de Groot, Inl. II, 5 § 2. Zie ook Mr. C. Asser, het Nederl. Burgerl. recht 2e dl. blz. 82; Mr. A. de Pinto, Handl. tot het Burgerl. recht I. blz. 106, 107. We zullen later gelegenheid hebben, eenigszins nader de werking der verschillende stelsels te beschouwen. Het laatste woord in dezen beginselstrijd is nog niet gesproken , maar wanneer men gaat rondzien in andere landen en ook hier, dan is onzes inziens de stelling niet gewaagd, dat langzamerhand de Germaansche rechtsbegrippen omtrent het onroerende goederenrecht steeds meer veld zullen winnen. Het absolute eigendomsbegrip der Romeinen , hoe schoon ook in abstracto, verliest veel van zijn glans in de practijk. .\adat door de Humanistenschool, die vooral opgang maakte in Frankrijk en ons land, en de Romeinsche rechtsleer meer aan de practijk van het hedendaagsche leven wist te toetsen, in den loop der 16e eeuw het gezond verstand weder begon te spreken en door het leveren van eene historische critiek over de bionnen van het Rom. recht werd goed gemaakt, wat de „Commentatoren" hadden bedorven met hunne bespiegelingen „in 's Blaue hinein", trad vooral in de 18e eeuw het Germaansche element weder krachtig te voorschijn, toen het Germaansche privaatrecht een vak van onderwijs werd aan de universiteiten, en de „Germanisten" meer openlijk en georganiseerd tegen de „Romanisten" in 't strijdperk traden. De Germanistische school met hare literatuur, vooral over het privaatrecht, veiklaaide duidelijk de rechtsbeginselen van het Germaansche recht, waarbij helder werd uiteengezet, dat het recht niet uit den regel, de wet, voortkomt, maar wel het omgekeerde plaats heeft. In de laatste helft van genoemde eeuw voegden zich nog bij de Germanisten ter bestrijding van het Romanisme, de aanhangers van de Wijsgeerige school, die het recht der „reine Vernunft" verkondigden , dat universeel, onvergankelijk en zuiver moest zijn en al het verbasterde en verouderde zou kunnen en moeten vervangen. Maar evenals alle idealen werd ook dit niet bereikt, hoewel het streven dezer school veel heeft meegewerkt tot een zuiveringsproces en de verheffing van het nationale recht. Het begin der vorige eeuw zag onder leiding van von Savigny , Eichhorn e. a. de Historische school verrijzen, die den gulden middelweg op 't gebied van t rechtswezen trachtte te bewandelen , door het goede van het Rom. recht te behouden en het Germaansche te ontwikkelen, zoodat beide elkaar zooveel mogelijk de hand konden reiken en elkander schragen. Overigens ging deze richting de nationaliteit van het recht verdedigen en zag zij in de geschiedenis en het wezen der natie de stof, het materiaal van het recht. Langzamerhand ziet men dan ook de scherpe kanten verdwijnen en men gaat het mettertijd daarheen leiden , dat men een recht verkrijgt, waarbij men niet meer spreekt van Romeinsche of Germaansche richting, maar dat een nationaal karakter heeft, een recht, dat regels en instellingen schept naar de eischen des tijds en der natie, al is hier dan ook vreemde leiding en vreemd materiaal van dienst geweest. 1) 1) Vergelijk o a. Mr. W. Modderman, De Receptie y. h. Rom. regt blz. 85, 86. 87. En zoo zal ook Nederland zijne wetgeving en instellingen voortdurend hervormen en aanvullen , ten einde deze steeds meer te krijgen overeenkomstig den aard en de behoefte zijner bevolking. Dit is eenvoudig een natuurlijk uitvloeisel van het recht, dat men niet moet beschouwen als aan de menschen, de naties te worden gegeven , maar integendeel als van hen , van het volk met zijn rechtsgevoel, afkomstig te zijn. Het gevoel, het gemoed doet het recht geboren worden , het verstand, het logisch denken is er, de denkbeelden , daaromtrent ontstaan , te ordenen en tot een schoon geheel te maken. De deterministische, inductieve richting , 1) die het recht zoekt in het doen en laten der menschen , in het leven en de beweging van de maatschappij, is dan ook meer vertrouwbaar dan de deductieve, die alles omtrent het recht tracht te verklaren op abstracte , theoretische wijze, door middel van het koel verstand, van de logica, al is dan ook een man als Hueo de Groot hiervan een der baanbrekers geweest, als de verkondiger van het natuur- of rederecht. Als aanhangers van deze leer kunnen we ook nog noemen Kant en Herbert Spencer. 2) 't Neemt evenwel niet weg, dat dit recht der „reine Vernunft" eenige frischheid in het rechtswezen aanbracht, al hield het te weinig rekening met het werkelijke leven. Men heeft de gelegenheid gehad te zien, dat vele wegen zijn bewandeld om te komen tot die vrijheid, die in harmonie is met die van anderen en zich schijnt op te lossen in de meest mogelijke beperking. 3) Meer en meer is men den weg opgegaan der nationale rfechtsontwikkeling , waarbij de regels der samenleving en de instellingen in overeenstemming worden gebracht met de bestaande maatschappelijke toestanden, die zich naar de eischen des tijds ontwikkelen. 't Verleden blijft daarbij altijd de leermeester van het heden. Wij zijn langzamerhand genaderd aan den tijd der Fransche overheersching, die een einde maakte aan het zelfbestuur de* verschillende Nederlandsche gewesten en de decentralisatie op 't gebied van wetgeving. Gelijk reeds vroeger is opgemerkt (zie blz. 12), waren er voorheen wel eens pogingen aangewend , om meer eenheid van wetgeving , vooral ook in zake het burgerlijk recht, voor de verschillende gewesten te bekomen, maar de wenken en adviezen in deze richting van de rechtsgeleerden hadden nog weinig of geene uitwerking gehad. 't Was alsof de wetgevende machten in die dagen met lamheid waren geslagen en niet den moed bezaten , de koe flink bij de horens te pakken. 1) Zie omtrent deze richting, Prof. Mr. H. J. Hamaker, Het Reoht en de Maatschappij. 2) Zie over deze en andere richtingen ook: I. Boer Hzn., Rechtsontwikkeling , theorie en practijk in de rechtswetenschap , Tijdschrift voor Kad. en Landmeetk. 1900, jaarg. XVI, 6e afl. 3) Vergelijk Prof. Mr. P. W. A. Cort v. d. Linden, de Wet v. h. recht , blz. 27. Zelfs een brokstuk van wetgeving scheen nog niet algemeen geregeld te kunnen worden , zooals o. a. bleek uit het feit, door Mr. A. de Pinto aangehaald , dat de Staten van Holland den 18den December 1599 een plakkaat uitvaardigden „op 'tstuck van successiën", alleen ten dienste van sommige steden en dorpen ; voor de geheele provincie de invoering daarvan tot stand te brengen , was hun volgens eigen verklaring te machtig. 1) De atmospheer, waarin de wetgevers op het gebied van het privaatrecht verkeerden , scheen hen tot lusteloosheid en matheid te stemmen , en 't was alsof er eerst een onweer moest komen , om frischheid van geest, moed en energie aan te brengen, zonder welke de berg van bezwaren niet kon worden weggeruimd. En dat onweer kwam werkelijk in den vorm van de Staatsomwenteling van 1795 , toen de Bataaf'sche Republiek verrees. Uit Frankrijk kwam de storm , die aanvankelijk vele rampen aanbracht, maar toch meteen ook veel kwaads , vele misstanden wegvaagde, en in elk geval eene kentering ten goede in de wetgeving bracht, waardoor er eenheid in 't bewind kwam en de onzalige naijver en tegenwerking der provinciën onderling verdween. De Bataafsche Republiek was rijk aan staatsregelingen, die, kort van duur, elkander opvolgden en waarvan de wetsontwerpen nooit tot uitvoering kwamen, al werd ook steeds als eene der eerste bepalingen gemaakt, dat er een algemeen wetboek zou zijn. Nadat het besluit der Nationale vergadering van 1796 tot invoering van eene algemeene landswet geen uitwerking had, kwam de Staatsregeling van 1 Mei 1798 , die eene algemeene wetgeving voorschreef, met welker ontwerping eene commissie bezig was, toen de Staatsregeling van 16 October 1801 verscheen. Art. 84 daarvan bepaalde: „Het Staats-Bewind zorgt, dat een algemeen Civil en Crimineel Wetboek, nadat op de daarvan gemaakte ontwerpen de consideratiën van het Nationaal Geregtshof zullen zijn ingenomen, ten spoedigsten aan het Wetgevend Ligchaam ter bekrachtiging worde aangeboden." Als gevolg hiervan verschenen den 3den October 1804 drie ontwerpen, w. o.: Wetten omtrent het bewijs (6 hoofdstukken). Het provincialisme liet zich in dien tijd weer meer gelden , hetgeen terugwerkte op de wetgeving. Bovengenoemde ontwerpen werden evenwel niet tot wet verheven, want, terwijl ze nog in onderzoek waren bij het Hoog Nationaal Gerechtshof en de Staatsregeling van 26 April 1805, met Rijtoer Jan Schimmelpenninck als Raadpensionaris aan 't hootd der Republiek , die van 1801 reeds had vervangen , brak voor ons land eene nieuwe periode van hervorming aan , toen in Juni 1806 Lodewijk Napoleon Koning van Holland werd, en weder eene nieuwe constitutie verscheen. Met haastigen spoed ontwierp eene commissie , den 18 November 1807 door Lodewijk Napoleon benoemd , een Algemeen Burgerlijk Wetboek, dat in hoofdzaak zou zijn eene vertaling van de Fransche wet van 3 September 1807, 1) Zie Mr. A. de Pinto, Handl. t. h. Burgerl. Wetboek, blz. 9. 3 den „Code Napoleon", waarin de noodige wijzigingen werden gemaakt ter wille van het verband met de instellingen van het Koninkrijk Holland. Daarin had men o. a. een titel over bezitrecht aangebracht en trof men er in aan hoofdstukken over opstal, tiendrecht, cijns- of tijnsrecht, terwijl erfpacht en beklemming bij huur in denzelfden titel waren geplaatst. Het „ Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland", zoo heette de ontworpen wet, kwam 1 Mei 1809 reeds in werking, na door het „Wetgevend Ligchaam" en den Koning te zijn goedgekeurd. Maar hoe goed ook gemeend, zij voldeed niet, hetgeen men kon verwachten van halfheden , zooals deze wet, die , Hollandsch naar den vorm , inderdaad Fransch naar den inhoud was. Reeds vroeger is medegedeeld, hoe door deze wet alle andere, op dezelfde rechtsstof betrekking hebbende wetten vervielen. (Zie blz. 4). Deze wet bleef niet lang in werking, want toen ons land in Juli 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd , moesten hier natuurlijk de Fransche wetten gelden. Nadat ze reeds op 1 Januari van het volgende jaar waren ingevoerd voor Zeeland, Noord-Brabant en het Zuidelijk gedeelte van Gelderland , had de algemeene invoering plaats op 1 Maart 1811. (Decreet van 6 Jan. 1811). Zoo had men hier te lande dus eene wetgeving verkregen, waarin het Fransche recht sterk domineerde. Met een enkel woord wenschen we te gewagen van de Fransche wetgeving van die dagen. Bij het optreden van Napoleon Bonaparte als eerste consul, stelde de wet van 18 Brumaire, an YII (9 Nov. 1799), die de regeling van het Consulaat inhield , in uitzicht een algemeen wetboek voor Frankrijk. De door Napoleon benoemde commissie van rechtsgeleerden ontwierp in korten tijd een Burgerlijk Wetboek, dat na eenige wijziging achtereenvolgens bij gedeelten werd afgekondigd en ten laatste in zijn geheel als „Code civil des Frangais" 30 Ventose, an XII (21 Maart 1804) werd ingevoerd. Voor zoover deze wet behandelde hetgeen ook was geregeld bij vroegere Romeinsche wetten , ordonnantiën , publicatiën , statuten, coutumes enz., vervielen deze. Onder het Keizerschap van Napoleon I (1804) werd deze Code, voor zoover noodig, door de verandering van den regeeringsvorm, gewijzigd en passend gemaakt, en kwam als zoodanig den 3den September 1807 onder den naam van „Code Napoleon" in werking , een meesterstuk van wetgeving en stijl. In 1806 , 1807 , 1808 en 1810 verschenen successievelijk de „Code de procédure civile", „Code de Commerce", „Code d'instruction criminelle" en „Code pénal." De Code Napoleon gold nu van af 1 Maart 1811 ook voor ons land, die, zooals hij daar was en hoe over 't algemeen ook geprezen, niet in alle deelen voor ons land paste , een natuurlijk gevolg van de invoering eener vreemde wet. De invoering der Fransche wetgeving ging vlugger in haar werk , dan de afschaffing daarvan. Want na het herstel van onze onafhankelijkheid in 1813, toen bij besluit van 6 Dec. van dat jaar Willem I onder den titel van „Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden" aan het bewind kwam , bleven voorloopig de Fransche wetten van kracht en werd daarnaar recht gesproken. Wel was bij de nieuwe grondwet van 30 Maart 1814 (art. 100) bepaald , dat een algemeen wetboek zou volgen , en behelsde de volgende grondwet van 1K15 van het Koninkrijk der Nederlanden, na de vereeniging van België met Nederland, hetzeltde, maar de totstandkoming stuitte telkens af op overwegende bezwaren voor België , dat meer gevoelde voor de Fransche wetten dan voor die, waarin ons nationaal recht domineerde. Den 5den Maart 1816 werd door de daartoe benoemde commissie van 18 April 1814 een ontwerp van een Burgerlijk Wetboek aangeboden, dat evenwel nog nader, tengevolge van de vereeniging der beide landen , door eene Belgische commissie moest worden onderzocht. Bij deze commissie van beoordeeling vond het geen gunstig onthaal, zoodat het eerst in de zitting der 2e Kamer van 1819—1820 onvolledig inkwam , en nog wel na veel verschil van meening bij de commissie, met de ontwerping belast. De Kamer nu verlangde de geheele wet ter beoordeeling, die dan ook met eene inleiding in de volgende zitting op 22 November 1820 aan haar werd toegezonden. Deze vond evenwel ook geen goed onthaal, hoofdzakelijk omdat men bekorting wenschte van de inleiding , die aanvankelijk 73 artikelen bevatte. Den 15den Maart 1821 kwam een gewijzigd ontwerp bij de Kamer terug, dat haar van 1821 tot 1826 bezig hield. En de eerste vrucht van haren zwaren arbeid was eene wet van 15 artikelen , betreffende „ Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk" (15 Mei 1829 , Stbl. No. 28), die aanvankelijk behoorde bij het Burgerlijk Wetboek en als zoodanig reeds was afgekondigd den 14den Juni 1822 , Stbl. No. 10, maar daarvan later zeer terecht werd afgescheiden, en afzonderljjk uitgegeven in 1829. Art. 1 , betreffende de afschaffing van de Fransche wetboeken bij het invoeren der Nederlandsche, werd nog daaruit gelicht en te dezer zake eene afzonderlijke wet van 16 Mei 1829 , (Stbl. No. 33), gemaakt. In plaats van 15 bevat de Wet der „Algemeene bepalingen" enz. dus maar 14 artikelen. Bij de behandeling van het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek stuitte men vooral op het verschil van richting tusschen Noord- en Zuid-Nederland. En er moesten meerdere concessiën worden gedaan ten behoeve van het Fransche recht („Code Napoleon") en ten koste van het Oud-Hollandsche, om tot eene oplossing te komen. Naarmate de verschillende titels gereed waren , had de voorloopige afkondiging successievelijk plaats in de Staatsbladen van 1822, 1823, 1824, 1825 1826 en nog van enkele wijzigingen in die van 1829. Hoewel het Burgerlijk Wetboek in 1826 dus eigenlijk reeds was voltooid , behoudens eenige revisie in 1829 , (ook van de andere nationale wetten), en volgens Koninklijk besluit van 5 Juli 1830, Stbl. No. 41 , de invoering 'van de 4 wetboeken zou plaats hebben op 1 Februari 1831, kwam intusschen hiervan niet door de Belgische troebelen , die de afscheiding der Zuidelijke provinciën ten gevolge had, en werd zij bij Koninklijk besluit van 5 Januari 1831 , Stbl. No. 1 , uitgesteld. Genoemde verandering gaf aan den staatkundigen toestand voor Noord- Nederland een geheel ander karakter en er bestond niet meer zooveel verschil in meening omtrent rechtsbeginselen en wetgeving. De wetboeken werden nu meer speciaal passend gemaakt voor ons land. Eene herziening met dat doel werd gelast bij Koninklijk besluit van 24 Februari 1831 , (Stbl. no. 6), waarbij tevens het algemeen verkrijgbaar stellen der reeds in druk verschenen wetboeken werd voorgeschreven. Wat het Burgerlijk Wetboek betreft, hiervan verscheen den 22sten Februari 1832 eene wijziging in de 2e Kamer en in Mei 1834 was de herziening afgeloopen, waarna later bij Koninklijke besluiten van den 14den en 16den Juli 1836, (Stbl. Nos. 43 en 44), het drukken en uitgeven daarvan en van de „Wet, houdende Algemeene bepalingen" enz. werd bevolen. De andere wetboeken waren in December 1837 gereed en meerendeels in Januari 1838 officieel uitgegeven. In hoofdzaak was zoodoende eene nationale wetgeving verkregen; alleen de „Code Pénal" bleef, hier en daar soms gewijzigd , bestaan tot 1 September 1886. Het Koninklijk besluit van 10 April 1838, (Stbl. No. 12), bepaalde bij art. 1 omtrent het tijdstip van invoering van al deze wetten het volgende: „Het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering , dat van Strafvordering , mitsgaders de Wet van den löden Mei 1829, (Stbl. No. 28), houdende Algemeene bepalingen der Wetgeving van het Koningrijk , en die van den 18den April 1827 , (Stbl. No. 20), op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der Justitie, benevens de wijzigingen en veranderingen in dezelve Wetboeken en Wetten gemaakt, en eindelijk de Wet van den lOden Mei 1837, (Stbl. No. 21), houdende tjjdelijke aanvulling omtrent de enkele en bedriegelijke bankbreuk, zullen worden ingevoerd op den lsten October 1838 en van verbindende kracht zijn met den klokslag van middernacht tusschen den 30sten September en den lsten October van dat jaar." Zoo kon dan eindelijk de „Wet van 16 Mei 1829, ('Stbl. No. 33), omtrent de afschaffing der nog in werking zijnde wetboeken, op het tijdstip der invoering van de „Nationale Wetboeken" gelegenheid vinden hare werking uit te oefenen. Yan deze uit 7 artikelen bestaande wet luidt art. 1 : „Te rekenen van den dag der invoering van het Burgerlijk Wetboek dor Nederlanden , wordt afgeschaft en zal ophouden kracht van wet te hebben , het Wetboek van Napoleon , met al de daartoe behoorende besluiten en verordeningen." „Insgelijks zijn op hetzelfde tijdstip afgeschaft de algemeene en plaatselijke gebruiken in de stoffen, welke bij het nieuwe wetboek worden behandeld. Het wettelijk gezag van het Romeinsche regt is en blijft afgeschaft." Deze laatste alinea geeft ons dus de verzekering, dat we hebben afgerekend met het wettelijk gezag van het Romeinsche recht. Maar zij is evenwel geen beletsel geweest, dat thans nog menige wet en instelling hier te lande van zijnen invloed kan getuigen. Het is een integreerend deel van ons recht geworden en menig onderdeel van den „Code Napoleon" is voor de samenstelling van ons Burgerlijk Wetboek gewijzigd in den geest van het Romeinsche recht. Maar dit dient gezegd : ten opzichte van het onroerende goederenrecht bevat het Burgerlijk Wetboek menige verbetering, vooral in zake de openbaarheid, al wenscht menigeen die thans nog meer volledig. In den „Code Napoleon" was overigens het Fransche recht met menig Germaansch rechtsbeginsel vermengd. De afkeer evenwel, na den val van Napoleox, van 't Fransche element deed ook hier en elders zijne negeerende kracht gelden bij het Fransche recht, dat anders in menig opzicht beter aansloot bij hot Nationale dan het Romeinsche dit deed. De Historische school waarschuwde tegen den ijver, waarmede men de Fransche wetten trachtte te vervangen. Het Burgerlijk Wetboek is meermalen herzien en aangevuld , het laatst nog bij de wet van 6 Februari 1901 , (Stbl. No. 62). Aanvankelijk ging men zooveel mogelijk bij eene wijziging de artikelen, die dan vervielen , door even zoovele vervangen , hetgeen evenwel op den duur niet was vol te houden. Vandaar soms bisnommers voor de artikels, maar vooral ook meermalen afzonderlijke wetten , die onderwerpen omtrent het burgerlijk recht bevatten in verband met het Burgerlijk Wetboek. Voor ons kunnen als belangrijk worden beschouwd o. a.: 1" de Wet van 26 Mei 1841 , Stbl. No. 1-1, houdende nadere bepalingen nopens de consignatiën van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder curateele gestelde personen toebehooren. (Zie in verband hiermee art. 391 B. W., zooals dit 't laatst is vastgesteld bij de Wet van 6 Febr. 1901, Stbl. 62 , en art. 506) ; 20 de Wet van 9 Juli 1842, Stbl. No. 20, op het notarisambt, met de latere wijzigingen ; 30 de Wet van 4 Juli 1842, Stbl. No. 16, betrekkelijk de overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschrevene hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers; 40 de Wet van 31 Mei 1843, Stbl. No. 22, waarbij de 1ste afdeeling van den zestienden titel, 2e boek B. W. (art. 1112 a 1131) is gewijzigd; 50 de Wet van 28 Augustus 1851 , Stbl. No. 125, regelende de onteigening ten algemeenen nutte, gewijzigd bij de wetten van 1 Juni 1861, Stbl. No. 54 en 29 Maart 1877 , Stbl. No. 52; (Zie in verband hiermee den derden titel, 2e boek B. W. (art. 625 a 671) over eigendom); 60 de Wet van 9 Juli 1855, Stbl. No. 67, houdende uitzondering op de artikelen 523 , 52b en 549 van het Burgerlijk Wetboek , ten opzigte van vermiste personen , bij vermoedelijke of bekende scheepsrampen ; 711 de Wet van 13 Juni 1857, Stbl. No. 87, tot regeling der jagt en visscherij. (Zie hierbij art. 641 B. W.); 80 de Wet van 10 April 1869 , Stbl. No. 65 , tot vaststelling van bepalingen betrekkelijk het begraven van lijken , de begraafplaatsen en de begrafenisregten , waarbij artt. 53 en 55 B. W., artt. 358 , 359 en 360 van het Strafwetboek en de algemeene en provinciale, bjj de afkondiging dier wet geldende bepalingen omtrent het begraven van lijken , de begraafplaatsen en de begrafenisregten zijn ingetrokken; 90 de Wet van 25 Juli 1871 , Stbl. No. 91 , houdende regeling van de bevoegdheid der consulaire ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke akten en van de consulaire regtsmagt, gewijzigd en aangevuld bij de wetten van 9 Nov. 1875, Stbl. No. 201, van 15 April 1886, Stbl. No. 63 en van 16 Dec. 1888, Stbl. No. 204. 100 de Wet van 12 April 1872, Stbl. No. 25, tot afkoopbaarstelling van allo vóór de invoering van het Burgerlijk Wetboek gevestigde schuldpligtigheid van tienden of van eenige andere evenredige hoeveelheid van vruchten ; 110 de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. No. 89, tot aanvulling van art. 1240 B. W.; 120 de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. No. 90, tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen ; 130 de Wet van 26 April 1884 , Stbl. No. 93 , houdende wijzigingen in het Burgerl. Wetboek , in verband met het nieuwe Wetboek van Strafrecht. (Zie o. a. artt. 1955 , 1956 B. W.); 140 de Wet van 18 Juni 1892, Stbl. No. 146, tot aanvulling van de artt. 980 en 988 B. W.; 150 de Wet van 30 September 1893, Stbl. No. 140, op het faillissement en de surséance van betaling (eerst in werking getreden 1 Sept. 1896); 160 de Wet van 20 Januari 1896, Stbl. No. 9, tot wijziging der artt. 1377, 1490, 1881 B. W. 1) Terwijl bij art. 1 der wet van 16 Mei 1829, Stbl. No. 33, o. a. werd bepaald , dat het „Wetboek van Napoleon" werd afgeschaft, „met al de daartoe behoorende besluiten en verordeningen", is steeds de vraag blijven bestaan, welke van deze tot genoemd wetboek behooren , en welke niet, en dus nog van kracht zijn. Deze onzekerheid kan natuurlijk tot moeielijkheden en misverstand aanleiding geven , vooral ook , omdat sommige verordeningen , waarvan het bestaan voor menigeen moeilijk is na te gaan, daardoor zijn blijven werken met twijfelachtige rechtskracht, of zoo dit niet het geval is , ze toch meermalen zoo weinig verband houden met den tegenwoordigen tijdgeest, dat ze dringend om herziening roepen. Maar hoewel reeds bij Kon. Besluit van 5 Febr. 1849 , Stbl. No. 5 , eene commissie van drie leden werd benoemd tot nader onderzoek te dezer zake, wier rapport in 1850 en 1851 bij twee gedeelten werd uitgegeven, is in dezen stand van zaken geene belangrijke verandering gekomen; alleen zijn enkele Fransche wetten afgeschaft. 't Spreekt van zelf, dat het op den duur niet langer gaat, door partiëele herzieningen van het Burgerlijk Wetboek aan de eischen van het recht te voldoen , daar dit laatste zich wijzigt met de maatschappelijke toestanden. En waar nu het Burgerlijk Wetboek voor een belangrijk deel is ontstaan uit 1) Zie omtrent meerdere wijzigingen en aanverwante wetten o.a. : Mr. C. Asser, Nederl. Burgerl. recht, le deel blz. 25 a 29 en Mr. J. A. Fruin, Nedei'1. Wetboeken, bewerkt door Mr. M. S. Pols, e. a. den „Code Napoleon" en bij de samenstelling nog uit andere vreemde bronnen is geput, is het licht te begrijpen dat ééns de tijd komt, dat eene algemeene herziening dringend noodig wordt. Ook vooral op 't gebied van den overgang en de verzekering van den eigendom en andere zakelijke rechten, op dat van het hypothecaire stelsel, zal eene hervorming volgens velen geen overbodig werk zijn. Er is dan ook bij Kon. besluit van 28 Febr. 1880, No. 8, eene Staatscommissie benoemd tot herziening van het Burgerlijk Wetboek , die op 30 Nov. 1886 met een ontwerp van het eerste Boek daarvan bij den Koning kwam , dat later algemeen verkrijgbaar is geworden. Vooraf waren reeds op 15 Juli en 21 November 1882 gedeelten van meest urgenten aard ingediend, evenwel zonder tot wet te zijn verheven, hetgeen tot dusver ook niet heeft plaats gevonden met het geheele eerste Boek. Inmiddels werd naar eigen wensch de commissie ontbonden bij Kon. besluit van 22 Aug. 1887 , No. 24 , en eene nieuwe Staatscommissie benoemd „tot voortzetting der herziening van het Burgerlijk Wetboek", die in 1899 met een ontwerp van het tweede Boek daarvan gereed was, dat is uitgegeven bij Gebrs. Bei.infante te 's Gravenhage. Ons Burgerlijk Wetboek, zooals dat bestaat sedert 1838, heeft men naar de rechtsstof, die evenwel niet altijd, volgens vele juristen, op de juiste plaats is gekomen, verdeeld in 4 boeken , waarvan de inhoud successievelijk handelt over: 10 Personen; 20 Zaken; 30 Verbintenissen; 40 Bewijs en Verjaring. Terwijl het eerste Boek het personenrecht, w. o. het familierecht, omschrijft, zijn het tweede en derde Boek aan het zakenrecht gewijd, met dit verschil tusschen die twee laatste , dat het tweede Boek handelt over het recht, dat iemand heeft op eene zaak, of het zakelijk recht („jus in re") 1) en het derde Boek ons leert kennen het recht tot eene zaak op een persoon of kortweg het recht jegens een persoon („jus ad rem" of „jus in personam", „obligationes.") Het onderwerp van deze beide boeken is dus het zakenrecht of het vermogensrecht; maar in het tweede Boek zijn dit de zakelijke rechten en in het derde Boek meer speciaal de verbintenissen of obligatiën, die voortkomen , öf uit overeenkomsten , öf van rechtswege uit de daden van den mensch , óf uit de kracht der wet. (Zie o. a. artt. 1269, 1349, 1388 B. W.) Onder het vermogensrecht, in het tweede Boek , wordt o. a. het erfrecht gerangschikt. Het vierde Boek, dat ook in verband staat met het zakenrecht, leert ons kennen: a de wettelijke middelen om zijn recht te bewijzen, ten einde dat te verkrijgen of daarin te worden gehandhaafd (Bewijs). (Zie art. 1902 B. W.); 1) Zie de bepaling van zakelijke rechten van Mr. B. J. Uratama, vroeeer vermeld op blz. 2. b het middel om door het verloop van eenen zekeren bepaalden tijd, en onder de voorwaarden bij de wet bepaald , iets te verkrijgen of van eene verbintenis te worden bevrijd. (Verjaring). (Zie art. 1983 B. W.) Gedeeltelijk , voor zoover zij n.1. de acquisitieve verjaring betreft, zou de behandeling der verjaring uit haren aard eigenlijk thuis behooren in het tweede Boek , maar splitsing is minder gewenscht. (Zie artt. 639 , 665 B. W.) Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft ook voorbeelden van bewijsmiddelen. (Zie artt. 219 , 222 , 237 B. R.) De zakelijke rechten („jura in re") kan men onderscheiden in : lu Rechten op eigen zaak („jura in re propria"), waartoe behooren bezit (art. 585) en eigendom (art. 625 B. W.) 2" Hechten op eens anders zaak („jura in re aliena"), zooals erfdienstbaarheid (art. 721), opstal (art. 758), erfpacht (art. 767), grondrenten en tienden (artt. 784 en 787), vruchtgebruik (art. 803), gebruik en bewoning (art. 865), hypotheek of onderzetting (art. 1208), beklemming (art. 1654) en pand (art. 1196 B. W.) Ook zou men hierbij nog kunnen noemen het jacht- en vischrecht (art. 641 B. W.) 1) Wanneer we deze opgave van zakelijke rechten vergelijken met art. 584 B. W., dan valt te constateeren , dat dit artikel minder volledig en niet conform daarmee is, daar hier ontbreken : opstal, erfpacht, grondrenten en tienden, gebruik en bewoning (beide verwant aan vruchtgebruik) en beklemming. Daarentegen wordt daarin recht van erfgenaamschap genoemd , dat meer en meer niet onder de zakelijke rechten wordt gerekend. 2) Hoe het zij , men zou bij het recht van erfgenaamschap nog kunnen noemen het recht van beraad, het voorrecht van boedelbeschrijving , het aanvaarden en verwerpen van erfenissen , boedelscheiding en onbeheerde nalatenschappen. Wanneer een privilegie op eene bepaalde zaak betrekking heeft, beschouwt men dit ook als een zakelijk recht. In art. 584 B. W. wordt vruchtgenot genoemd , terwijl wjj onder de zakeljjko rechten sub. 20 het vruchtgebruik met zijne wijdere strekking noemden. Over het verschil, meer in naam dan inderdaad, tusschen deze twee rechten wenschen we evenwel, als minder ter zake , niet verder uit te weiden. Volgens art. 671 B. W. geschiedt de levering of opdracht van onroerende zaken door de overschrijving van de akte in de daartoe bestemde openbare registers. Volgens Mr. C. Asser 3) vallen hiervoor in de termen alle akten , ook de onderhandsche, waarbij volgens partijen een bepaald onroerend goed of een gedeelte daarvan van eigenaar verandert; ook de akte van overdracht van een legaat, betreffende onroerend goed, door den erfgenaam aan den legataris overgedragen, alsmede de akte van boedelscheiding, waarbij de door den erflater nagelaten onroerende goederen aan bepaalde erfgenamen worden toegescheiden. 1) Zie hierover nader Mr. C. Asser, Nederl. Burgerl. recht 11, blz. 23 e. v. 2) Zie bv. Mr. C. Asser, Nederl. Burgerl. recht II, blz. 23 en 24. 3) Zie Mr. C. Asser, Nederl. Burgerl. recht II, blz.*£0, 91. Met betrekking tot de boedelscheiding wijst de schrijver nog op art. 1228 B. W., waarbij wel de bedoeling van overschrijving der akte van scheiding blijkt. Als van dezelfde meening worden door den schrijver tevens genoemd Mrs. de Pin'to , Diephuis , Opzoomer en vroeger ook de Hooge Raad, welke laatste evenwel later eene andere leer werd toegedaan. Alleen als er slechts één erfgenaam is, of zoo men in een onverdeelden boedel blijft is overschrijving (krachtens erfrecht dus) niet noodig. Zie artt. 639, 880, 1002 en 1129 B. W. Terwijl Mr. C. Asser onder onroerende zaken , bedoeld in art. 671 B. W., ook begrijpt de onlichamelijke onroerende zaken en onder de onlichamelijke zaken van art. 668 B. W. alleen de roerende verstaat, meent Mr. Opzoomer, dat bij de overdracht van onlichamelijke onroerende zaken beide artikels moeten worden toegepast. 1) De afzonderlijke vermelding van de overschrijving der onlichamelijke onroerende zaken bij de artikels 743, 760, 767, 784, 807, 865 B. W. wordt door Mr. C. Asser beschouwd als betrekking te hebben op de vestiging der in die artikels genoemde zakelijke rechten, terwijl bij art. 671 B. W. de overdracht daarvan wordt bedoeld, altijd voor zoover die volgons hunnen aard daarvoor vatbaar zijn. Terwjjl Mr. v. B. Faure en Prof. Diephuis van dezelfde meening zijn, denkt Mr. Opzoomer daarover anders. 1) Onder de rechten op eens anders zaak wordt ook begrepen het pandrecht, dat evenwel als een zakelijk recht, uitsluitend op roerend goed, voor ons van minder belang is. Het recht tot eene zaak op een persoon („jus in personam") is een recht om van iemand, met wien men in eene rechtsverhouding staat, de levering eener zaak, de volvoering of nalating eener daad te eischen. (Zie art. 1270 B. W.) Alle verbintenissen ontstaan , öf uit overeenkomst (ex contractu), öf uit de wet (art. 1269 B. W.) 2) Waar do wet zwijgt, wordt de geldigheid van alle overeenkomsten aangenomen en moeten deze te goeder trouw worden nagekomen. Terwijl de wet eene algemeene regeling voor de totstandkoming van de overeenkomsten aangeeft, worden de meest voorkomende en belangrijke door haar nader verklaard , n.1. koop en verkoop, ruiling , huur en verhuur, recht van beklemming , maatschap of vennootschap, zedelijke lichamen, schenkingen , bewaargeving , bruikleening , verbruikleening, gevestigde of altijddurende renten, kans-overeenkomsten , lastgeving , borgtocht en dading. Een bescheiden plaatsje in het derde Boek te midden der overeenkomsten neemt de 8ste titel in met zijn eenig artikel (1654), handelende over het recht van beklemming , dat eigenlijk beter tehuis behoorde in het tweede Boek , in de buurt van erfpacht en dergelijke zakelijke rechten. Wat het is voor een recht, wordt ons daarin eigenlijk niet duidelijk aangegeven. t Is daarom , dat we het wat nader wenschen te beschouwen. Dit recht getuigt van zuiver provincialisme, en dat schijnt dan ook vooral de reden te zijn, waarom de wetgever destijds de meening was toegedaan , 1) Zie Mr. C. Asser, N. B. recht II, blz. 91, 92. 2) Zie blz. 39. dat het moest worden geregeerd „door de aan hetzelve eigene bepalingen en bedongene voorwaarden , en , bij gebreke van deze, door de plaatselijke gewoonten." (Zie art. 1654 B. W.) Het is een typisch Groninger recht en komt slechts sporadisch voor in Friesland en Drenthe aan de Groninger grenzen. Behalve in genoemd artikel wordt van dit recht nog melding gemaakt in art. 564 , 7, dat het noemt onder de onroerende zaken , die vatbaar zijn voor hypotheek. Volgens art. 491, 6' DE TIJDREKENING DER Eerste Fransche Republiek. Ten einde de herinnering aan den ouden gang van zaken zooveel mogelijk te doen verdwijnen, werd er door de „Sansculotten", de ultra-republikeinsgezinden , in October 1793 eene nieuwe tijdrekening ingevoerd, waarbij tevens de indeeling van het jaar en van den dag werd gewijzigd. Bij een besluit der Fransche conventie werd in 1793 de Gregoriaansche kalender afgeschaft, en vervangen door een kalender, volgens welken eene nieuwe tijdrekening was begonnen met 22 September 1792 , welke dag dus do eerste was van het jaar J, terwijl feitelijk deze nieuwe regeling eerst in 1793, met den aanvang van het jaar II (An II) werd ingevoerd. De maanden werden behouden , doch verkregen andere namen. De verdeeling in weken werd veranderd in eene verdeeling van elke maand in di ie décades, tijdperken van tien dagen, maar, daar er zoodoende vijf dagen, en bij een schrikkeljaar zes dagen, aan het jaar te kort kwamen, werden die, onder den naam van jours complémentair es, d. w. z. aanvullingsdagen (ook wel bekend als sansculottides), bij het einde van het jaar aan de laatste maand toegevoegd , terwijl ze als feestdagen werden gerekend. Deze kalender heeft in Frankrijk gegolden gedurende 13 jaren en 99 dagen , namelijk tot en met 31 December 1805, toen de Gregoriaansche kalender hersteld werd. Rekent men van af den tijd der werkelijke invoering (22 September 1793), dan is zijn duur slechts 12 jaren en 99 dagen geweest. Uitsluitend alleen gold hij slechts tot den 21sten December 1802. De eerste dag van het republikeinsche jaar viel dus op 22 September (van af het jaar 1793 gerekend) voor An II, III, V, VI, VII; op 23 September voor An IV , VIII, IX , X , XI, XIII en XIV ; en op 24 September voor An XII. Do namen der maanden werden aan de jaargetijden en do daarin voorkomende natuurverschijnselen en voortbrengselen , en die der dagen aan de getallen ontleend. De verschillende maanden waren naar de 4 jaargetijden ingedeeld en heetten als volgt: De drie herfstmaanden , met den uitgang ai re. 1. Vendémiaire, ontleend aan de vendanges (wijnoogst); Wijnmaand (van 22 September tot en met 21 October 1793). 2. Brumaire , van het woord brume (mist of nevel); Nevelmaand (van 22 October tot en met 20 November). 3. Frimaire , van frimas (rijp, witte nevel); Rijpmaand (van 21 November tot en met 20 December). De drie wintermaanden, met den uitgang óse. 4. Nivöse , naar het Latijnsche woord nix (sneeuw) in ingenitivo nivis; Sneeuwmaand (van 21 December tot en met 19 Januari). 5. Pluviöse , van pluie (regen); Regenmaand (van 20 Januari tot en met 18 Februari). 6. Vkntóse , van vent (wind) ; Windmaand (van 19 Februari toten met 20 Maart). Do drie lentemaanden , met den uitgang al. 7. (terminal , van germe, germer (ontkiemen); Kiemmaand (van 21 Maart tot en met 19 April). 8. Floréal , van flos , floris, fleur (bloem); Bloem- of Bloeimaand (van 20 April tot en met 19 Mei). 9. Prairial , van prairie (weide, gras); Grasmaand (van 20 Mei tot en met 18 Juni). De drie zomermaanden , met den uitgang dor. 10. Messidor , van het Lat. messis (oogst) en het Grieksche doron (geschenk); Oogstmaand (van 19 Juni tot en met 18 Juli). 11. Thermidor , van het Grieksche thermos (warm) en doron; Warmte- (of warmtegevende) maand (van 19 Juli tot en met 17 Augustus). 12. Fructidor , van het Lat. fructus (vrucht) en doron; Vruchtmaand (van 18 Augustus tot en met 16 September plus 5 of 6 „jours complémentaires") De eerste Januari viel dus op 12, 11 of 10 nivöse. Bij de dagen sprak men b. v. van primidi, duodi, tridi enz. A f d e e 1 i n g: De lipte® MÈiifiir. HOOFDSTUK III. DE HYPOTHECAIRE BOEKHOUDING VAN 1 JANUARI 1811 TOT 1 OCTOBER 1838. Het Hypothecaire stelsel werd achtereenvolgens geregeld door de burgerlijke wetten: 10 den „Code Napoleon"; 2° de Wet van 5 Maart 1825, Stbl.no. 41, inhoudende den 20sten titel van het tweede Boek van het Burgerlijk Wetboek ; 1) 30 sedert 1 October 1838 door het thans nog vigeerende Nederlandsch Burgerlijk Wetboek met zijne wijzigingen en 40 andere Wetten, op het burgerlijk recht betrekking hebbende. Maar behalve door bovengenoemde burgerlijke wetten zijn er nog nadere regelingen getroffen door de fiscale wetten, met name vooral door: 10 de Wet van 21 ventóse , an VII (11 Maart 1799), Buil. dos lois no. 266 ; 2° , „ „ 6 messidor , an VII (24 Juni 1799), Buil. des lois 110. 290 ; 30 , ,, „ 24 mars 1806 , Buil. des lois no. 85; 40 „ „ „3 Januari 1824 , Stbl. no. 1 ; 50 „ „ „ 16 Juni 1832, Stbl. no. 29; 60 B „ „ 11 Juli 1882, Stbl. no. 92; 70 B „ „27 September 1892, Stbl. 110. 224. Al deze wetten, met betrekking tot de Hypothecaire boekhouding, worden gevolgd , gesteund en toegelicht door tal van decreten , koninklijke besluiten , ministeriëele resolutiën enz. Uit de gemaakte onderscheiding van burgerlijke en fiscale wetten is licht op te maken , dat genoemde Boekhouding zoowel eene juridische als fiscale strekking heeft. De juridische beteekenis van de Hypothecaire boekhouding bestaat daarin , dat deze door middel van openbare registers de verkrijging en bezwaring van onroerende goederen constateert en de verzekering der rechten hierop bevordert. Deze Boekhouding heeft dus even goed betrekking op den overgang bij akte van vast goed en van de zakelijke rechten , daarop gevestigd , als op de vestiging en het te niet gaan van deze in 't algemeen en van de hypotheken in 't bijzonder. 1) Deze 20ste titel van het tweede Boek B. W. is in 1825 slechts voorloopiy afgekondigd in het Staatsblad , terwijl hij eerst, na eenige wijziging, kracht van wet verkreeg bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek op 1 October 1838. Evenwel staat met genoemden titel in verband het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, dat daarnaar verwijst. Hare fiscale beteekenis is, dat genoemde Boekhouding dienstbaar wordt gemaakt tot heffing van indirecte belastingen, bekend onder den naam van hypotheekrechten , waarmee worden bedoeld zoowel de rechten, die voor overals die, welke voor inschrijving worden geheven. De woordelijke overbrenging in de daartoe bestemde openbare registers van akten en vonnissen, öf in hun geheel öf extractsgewijze, noemt men overschrijving ; die van borderellen of zakelijke uittreksels van hypotheekakten , inschrijving. Behalve deze handelingen heeft men nog te noemen de aanteekening, waaronder men verstaat eene beknopte mededeeling aan den kant der over- of inschrijving. De Hypotheekrechten zijn, zooals nog nader zal blijken, van Franschen oorsprong. In velerlei opzichten hebben de fiscale wetten leemten aangevuld , voorzieningen en regelingen getroffen, waarin de burgerlijke wetten waren te kort gekomen. Op deze wijze steunt de wet van den fiscus tevens de burgerlijke wet, en geven ze samen eene meerdere volledigheid, hoewel de hechtheid van het opgetrokken gebouw, door de broksgewijze samenvoeging en samenstelling, van dien aard is , dat velen naar eene hervorming uitzien , te meer daar menigeen de fundamenten niet stevig genoeg acht. Bezag men aanvankelijk meer de fiscale zijde van het Hypothecaire stelsel onder het régime van den „Code Napoleon", die zeer weinig zich bekommerde om het beginsel der openbaarheid, later, vooral sedert de invoering van ons Burgerlijk Wetboek, treedt de juridische werking van de Hypothecaire boekhouding meer op den voorgrond , en komt er zelfs eenige neiging de hypotheekrechten af te schaffen , daar zij als belastingen meer of minder drukkend werken op den overgang en vestiging van zakelijke rechten. Reeds vroeger 1) zagen we, dat do inboeking van overdrachten van vast goed, behalve eene zekere mate van rechtszekerheid, oudtijds ook reeds ten doel had, bekend te worden met het vermogen en de financiëele krachten deiinwoners , voor zoover die althans uit het bezit van vast goed waren na te gaan, ten einde daarnaar hunne politieke rechten en ook hunne financiëele plichten jegens den Staat en zijne onderdeelen te kunnen regelen. Wij denken hier o. a. aan de verpondingen (directe belasting). Maar sedert de inlijving bij Frankrijk wist men in de over- en inschrijvingsrechten nog een nieuw middel te vinden tot heffing eener belasting (indirecte), zooals ons boven is gebleken. Met verwijzing naar do wetten van 21 ventöse , an YII en van 24 mars 1806 , moeten weevenwel opmerken, dat aanvankelijk het overschrijving sr echt weinig opbracht, daar volgens den vCode Napoleon" de overschrijving, zelfs voor zoover ze nog verplichtend was bij deze wet, geen zakelijk recht meebracht of daaraan meer kracht gaf. Achtereenvolgens werden de Fransche wetten in werking gesteld : den 15den Februari 1796 voor Staats-Vlaanderen , dat reeds den 16den Mei 1795 bij tractaat naar Frankrijk was overgegaan ; 1) Zie o. n. blz. 23, 27 , 29. don 20sten April 1808 voor Vlissingen met een kring van 1800 „ellen", aan Frankrijk toegevoegd bij Keizerlijk decreet van 27 Januari 1808, Buil. des lois no. 177; den laten Januari 1811 voor de Departementen der Monden van den Rijn en van de Schelde , enz. bij Keizerlijk decreet van 8 November 1810, Buil. des lois, no. 327bis, nadat deze gedeelten van het Koninkrijk Holland bij tractaat van 16 Maart 1810 bij Frankrijk waren getrokken ; den Isten Maart 1811 voor de overige gewesten van het Koninkrijk (Rechter Rijnoever) bij Keizerlijk decreet van 6 Januari 1811, Buil. des lois no. 342, nadat het decreet van 9 Juli 1810 , Buil. des lois no. 299 , de inlijving bij Frankrijk had bewerkt. De invoering betrof zoowel de Vvijf Fransche wetboeken'''' als tal van andere Fransche wetten en verordeningen. De wetten , betreffende de hypotheekrechten c. a. 1), golden hier te lande algemeen van af 1 Januari 1812, ingevolge bovengenoemd decreet van 6 Januari 1811 en in verband met art. 30 van dat van 21 October 1811 , Buil. des lois no. 397 ; en als zoodanig kan men noemen : 10 de Wet van 21 ventóse , an VII (11 Maart 1799), Buil. des lois no. 266; 20 „ „ ,6 messidor, an YII (24 Juni 1799), „ „ „ no. 290; 30 „ „ „ 24 mars 1806, , „ „ no. 85. 2) Hierbij zij nog opgemerkt, dat ten tijde van den overgang van Staats-Vlaanderen naar Frankrijk de Wet der hypotheekrechten van 21 ventóse , an VII c. a., en ook de „Code Napoleon" nog niet konden werken , om de natuurlijke reden , dat ze toen nog niet bestonden. Vóór deze regeling, betreffende o. a. de Hypotheekrechten, werden dergelijke rechten geheven volgens het eenig artikel (62) van den 4den titel deiwet van 9 vendémiaire, an VI, (30 September 1797) luidende aldus: Loi relative aux dépenses ordinaires et extraordinaires de 1'an VI. Du 9 vendémiaire an VI, Buil. des lois no. 148. Titre IV. Hypothèques. Art. 62. II sera établi, au profit du trésor public , et percu par les receveurs de 1'enregistrement: lft Un droit proportionnel calculé a raison d'un pour deux mille du montant des créances hypothécaire» antérieures a 1'entière mise en activité du régime hypothécaire, et dont 1'inscription sera requise pour en obtenir la conservation ; et a raison d'un pour mille du montant de celles postérieures ; 1) Uitvoerig en zaakrijk zijn de hypotheekrechten behandeld in het werk van H. W. de Wilde, „de Wetgeving op de Hypotheekrechten", 3e druk, 1899. 2) Zie blz. 60 en de wetten, voorkomende op latere bladzijden. 20 Un autre droit proportionnel d'un et demi pour cent suv le prix intégral des mutations que les nouveaux possesseurs voudront purger d'hypothèques. 1) Do vrijheid, die de „Code Napoleon" en de Fransche wetten, betreffende de hypotheekrechten , gaven omtrent de overschrijving van akten, werd aan banden gelegd door de Wet van 3 Januari 1824 , Stbl. no. 1, die te dezer zake gebiedend optrad, en o. a. in art. 3 bepaalde , dat alle akten , na de invoering 2) dezer wet verleden, en overgang van onroerende goederen onder de levenden medebrengende, binnen twee maanden na den laatsten dag van den termijn, voor de registratie bepaald, ten kantore van bewaring der hypotheken , in welks ressort het goed is gelegen , zullen moeten worden overgeschreven , na voorafgaande registratie. Van af de Fransche overheersching tot dien tijd hadden nu gegolden de Fransche wetten 3), o. a. wat de hypotheekrechten (in- en overschrijvingsrechten) betreft, de bepalingen van de Wet van 21 ventóse, un VII, Buil. des lois no. 266, die, bij de afschudding van het Fransche juk en de onafhankelijkheidsverklaring van ons land, volgens besluit van 23 December 1813, Stbl. no. 17, art. 14, van den Souvereinen Vorst, met den 2den December als zoodanig opgetreden, voorloopig zouden blijven gelden gedurende het jaar 1814 of tot den tijd van nadere voorziening daarin. Deze voorziening liet evenwel vooreerst op zich wachten, want de grondwetten van 1814 en 1815 handhaafden de bestaande regeling, die bleef tot 25 Januari 1824, toen bovengenoemde Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1 in werking kwam. Het overschrijvingsrecht werd door haar bij art. 2 verminderd van f 1.50 op f O.oO per 100 gulden, terwijl het inschrijvingsrecht of dat van vernieuwing volgens art. 1 gelijk werd gesteld op f 1 per 1000 gulden voor alle schuldvorderingen , van welke dagteekening ook. De als oorlogsbelasting dienende tiende verhooging op de hypotheekrechten werd bij art. 8 afgeschaft. Alle bestaande bepalingen van de vroegere wetten bleven volgens art. 10, voor zoover ze niet met deze wet in strijd waren , hare volle kracht behouden. De behoeften der schatkist, die de raming van de opbrengst der Registratie en de verdere indirecte belastingen bij de Staatsbegroting van 1832, als middel ter bestrijding van de uitgaven , hooger hebben moeten maken dan het bedrag, dat naar de verkregen ondervinding van de bestaande wetgeving te dezer zake kon worden verwacht, riepen vooral de Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 in 't leven, die evenwel slechts wijziging in de overschrijving aanbracht , en o. a. bij art. 18 voor verzuim het per maand met een tiende opklimmende recht tot een maximum van U/2 percent door de boete opvoerde, zoodat men dan kwam tot het vroeger geheven recht van de Wet van 21 ventóse, an VII. 1) Bij art. 19 van de Wet van 21 ventóse, an VII, Buil. des lois no. 266, werd ook overeenkomstig dit artikel een recht van in- en overschrijving gelieven 30 de ïn!"oerinS bePttald °P 1 Januaii 1824, «aar bij ciro.van ^T",84' "°; 1 ' ve,rschoven tot na den 25sten dier maand, om terugwerkende kracht der wet te voorkomen. 3) Zie de afschriften of extracten dezer wetten, voorkomende op latere bladzijden. Volgens art. 50 had zjj dadelijk na hare afkondiging op 20 Juni 1832 verbindende kracht. Ook hier bleven de vroegere wettelijke bepalingen op de hypotheekrechten van kracht, voor zoover zij niet met den inhoud dezer wet in strijd waren. Bij deze wet werd eene herziening der wetten op de indirecte belastingen in uitzicht gesteld tot na de invoering der nieuwe Nederlandsche Burgerlijke wetgeving. Men heeft evenwel nog niet eene algeheele herziening tot stand gebracht en men kan, wat de hypotheekrechten betreft, slechts noemen de wijzigingen, die, in afwachting eener algeheele herziening der wetgeving op de registratie, zijn aangebracht bij de Wet van 11 Juli 1882, Stbl. 92, art. 19 en de Wet van 27 September 1892, Stbl. no. 224 , art. 5. Door de wijziging der bepalingen, betreffende de heffing der rechten van registratie, zijn bij art. 19 der eerstgenoemde wet de rechten en boeten van registratie en die van hypotheek met de helft verhoogd. De laatstgenoemde wet, strekkende tot vermindering van sommige evenredige registratie- en hypotheekrechten , heeft bij art. 5 het recht van overschrijving verminderd tot op vijftien centen van de honderd gulden. Daar de inschrijving nergens verplichtend is gesteld en dus niet aan tijd is gebonden, onder bedreiging van boete , wordt het recht slechts geheven, wanneer en zoo vaak deze formaliteit wordt gevraagd. Het karakter en de beteekenis van de Hypothecaire boekhouding worden aangegeven door de rechten, die, in juridischen zin, uit de over- en inschrijving der akten van overgang of vestiging van zakelijke rechten op vast goed voortvloeien. Volgens het oude regime had de levering of opdracht van onroerend goed plaats bij de inboeking , hetgeen ook gold onder de werking van het „Wetboek Napoleon , ingerigt voor het Koningrijk Holland." Bij de Wet van 11 brumaire, an VII (1 November 1798) was de overschrijving van akten , betreffende overdracht van onroerende zaken, om te werken tegen derden wel verplichtend, zoodat de openbaarheid toen nog werd gehandhaafd, hetgeen blijkt uit de twee volgende artikels dier wet: Art. 26: Les actes translatifs de biens et droits susceptibles d'hypothèque doivent être transcrits sur les régistres du bureau de la conservation des hypothèques dans 1'arrondissement duquel les biens sont situés. Jusque-la ils ne peuvent être opposés aux tiers qui auraient contracté avec le vendeur, et qui se seraient conformés aux dispositions de la présente. Art. 28 : La transcription, prescrite par 1'art. 26 , transmet a 1'acquéreur les droits que le vendeur avait a la propriété de 1'immeuble , mais avec les dettes et hypothèques dont eet immeublc est grevé. De „Code Napoleon" bracht daarin evenwel verandering en vorderde voor de overdracht slechts de wederzijdsche toestemming der partijen , wanneer deze het eens zijn geworden over de zaak en den prijs, zelfs als de zaak inderdaad nog niet is overgegaan, noch betaald. (Artt. 1138, 1583 C. N.) De verplichting tot levering van vast goed door den vervreemder werd beschouwd te zijn vervuld, wanneer deze de sleutels, als het een gebouw betrof, of anders de titels van eigendom aan den verkrijger had overgegeven. (Art, 1605 C. N.) Do overeenkomst der partjjen, bedoeld in art. 1583 C. N. gold dus ook tegen derden, hoewel zelfs de Romeinsche „traditie" ontbrak. Alleen vorderden artt. 939 e. v. C. N. bij schenking en artt. 2181 e. v. C. N. bij zuivering van priviligiën en hypotheken de overschrijving. Men was dus weer meer op het donkere pad geraakt, en in Frankrijk scheen men niet veel voor de openbaarheid te gevoelen , zoodat dan ook langzamerhand de overschrijvingen tot de zeldzaamheden gingen behooren in de gevallen, dat zij niet waren voorgeschreven, en zelfs had men veel verwaarloozing in t geval van artt. 2181 e. v., waarbij overschrijving van akten van overdracht van onroerende goederen als eerste voorwaarde werd gesteld tot vrijmaking van de daarop liggende lasten en bezwaren. Bij de hypotheken had men het terrein der openbaarheid niet verlaten en schreef art. 2134 C. N. de inschrijving voor van alle hypotheken ter zake haiei rangregeling , die werkte van af den dag der inschrijving aan het kantoor van den Bewaarder. Maar ook hier werd aan het principe der openbaarheid weer afbreuk gedaan door de vele uitzonderingen op den regel, met name door de in art. 2135 C. N. genoemde legale hypotheken, die buiten de rangorde vielen en waarbij de wet in het tijdstip van werking voorzag (art. 2135 C. N.), alsmede door de menigte privilegiën op. onroerende zaken met of zonder verplichte inschrijving. (Artt 2103 a 2113 C. N.) ' ' Men had volgens den „ Code Napoleon'''' drie soorten hypotheken: de legale (wettelijke), de judiciëele (gerechtelijke) en de conventioneele (bedongene) (Zie artt. 211G en 2117 C. N.) Al deze verscheidenheid doet ons denken aan den Romeinschen staat. \ olgens art. 2121 C. X. konden de legale hypotheken alleen genomen worden in 't belang van : 10 gehuwde wouwen, op de goederen van hare echtgenooten 5 20 minderjarigen en onder curateele gestelden , op de goederen van hunne voogden en curators ; 30 den Staat, de gemeente en andere publiekrechtelijke lichamen, op de goederen van de ontvangers en rekenplichtige administrateurs. De legale hypotheken sub 1 en 2 moesten onmiddellijk bij den aanvang van het huwelijk, de voogdij of curateele worden ingeschreven, maar zelfs, al geschiedde dit niet, dan golden deze hypotheken toch als zoodanig , onafhankelijk van elke inschrijving. Evenwel kon deze bepaling in geen geval de verkregen rechten van derden schaden vóór de openbaarmaking van den bestaanden titel. (Zie artt. 2135 , 2136 C. N.) Om zooveel mogelijk verwarring door verzuim van inschrijving te voorkomen, werd dan ook bij art. 2136 C. N. op Romeinsche wijze lijfsdwang als straf gesteld voor het verzwijgen van deze hypotheken , ten schade van bevoorrechte of hypothecaire schuldeischers. De legale en de judiciëele hypotheken bezwaarden zoowel de toekomstige als de tegenwoordige onroerende goederen van den schuldenaar (artt. 2122 en 2123 C. N.), terwijl de conventioneele hypotheken geene betrekking konden hebben op de toekomstige (art. 2129 C. N.). 5 Volgens art. 2118 C. N. konden alleen aan hypotheek worden onderworpen: 10 de onroerende goederen, die in den handel waren en hetgeen daaronder werd gerekend te behooren ; 20 het vruchtgebruik daarvan. Bij al de onzekerheid , die men met boven omschreven regeling van het onroerende goederenrecht had , nl. ten gevolge eener zeer onvolledige publiciteit , voegde zich nog de omstandigheid , dat men , bij gebreke van een perceelsgewijze kadaster, de hypotheken slechts op naam van den persoon des schuldenaars kon hebben en overigens door nadere omschrijving het betrokken perceel kon aanduiden. Te dezen opzichte kwam er verbetering, toen hot Kadaster alhier gereed was, waarvan de invoering plaats had den lOden Juli 1833, krachtens Ministerieële aankondiging d.d. 30 Mei 1833 , (St.-Ct. 1 Juni 1833 , No. 129). Reeds schreef de Wet van 16 Juni 1832, Stbl. No. 29, bij art. 8 voor, dat de openbare ambtenaren waren gehouden, eene maand, nadat de kadastrale perceelsgewijze leggers dor grondbelasting op de gemeentehuizen in alle gemeenten des Rijks zouden zijn nedergelegd en de aankondiging daarvan in de Staatscourant zou hebben plaats gehad , in alle akten , aan de overschrijving ten kantore der hypotheken onderworpen en te hunnen overstaan verleden, op te geven o. a.: de sectie en het nommer van het Kadaster van ieder der perceelen , in die akten vermeld. Dit gold dus alleen de akten , aan overschrijving onderworpen. De aanduiding van den aard en de ligging der goederen , naar aanleiding der kadastrale indeeling , werd eerst verplichtend voor alle akten, vonnissen en stukken , bestemd tot overschrijving , inschrijving , vermelding of aanteekening in de registers der Bewaring van de Hypotheken bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek op 1 October 1838, krachtens art. 9 van het daaraan voorafgaand Koninklijk Besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. Ook schrijft art. 1231 , 40, B. W. onder de formaliteiten, die voor de inschrijving der hypothecaire verbanden dienen te worden in acht genomen, bedoelde kadastrale aanduiding voor, als een noodwendig deel van den inhoud der borderellen. Bij de oorspronkelijke hypotheekakte is deze kadastrale aanduiding eveneens een vereischte. (Art. 1219 B. W). Nog eene omstandigheid maakte de zekerheid bij de inschrijving ondei het régime van den „Code Napoleon1' niet grooter, dat nl. volgens ait. 2154 C. N. deze bij hypotheek en privilegie niet langer gold dan 10 jaar, van af den dag der inschrijving en deze vóór de expiratie van dien tijd moest worden vernieuwd. Men had hierbij veel verwaarloozing en daardoor misverstand en teleurstelling. Met betrekking tot de formaliteiten, die bij de inschrijving volgens den vCode Napoleon" in acht dienden te worden genomen, kunnen we verwijzen naar de artikels 2148, 2149, 2150. 2153 dier wet. Terwijl onder het „Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland", evenals vroeger 1), eerst een vonnis noodig was voorde inbeslagneming 1) Zie blz. 28. en den daarop volgenden verkoop door den hypothecairen schuldeischer, had volgens den „ Code Napoleon" de inbeslagneming plaats zonder een dergelijk vonnis, maar alleen tengevolge van een authentieken en executorialen titel, waarna de gerechtelijke verkoop van de bezwaarde goederen bij het in gebreke blijven van den hypothecairen schuldenaar volgens de regels van den „Code de Procédure civile» kon volgen, nadat de schuldenaar van den voorgenomen verkoop had kennis ontvangen. Zie o. a. artt. 2204 , 2213 2214 C. N De verschillende regelingen , die voortvloeiden uit de verandering van Wetgeving door de inlijving bij Frankrijk , doen ons de Hypothecaire boekhouding van af 1 Januari 1811 tot 1 October 1838 (zie blz. 48, sub 20) nog splitsen in twee onderdeelen , nl.: 10 de Hypothecaire boekhouding van 1 Januari 1811 tot 1 Januari 1812 dus die van het jaar 1811 , en 2" de Hypothecaire boekhouding van 1 Januari 1812 tot 1 October 1838. De Hyp. boekhouding, sub 10, van het jaar 1811 kunnen we als eene voorloopige regeling, als eene inleiding van de latere, sub 20, beschouwen. Volgens art. 1 der Wet van 21 ventöse, an YII, werd de bewaring der hypotheken aan het Nationaal bestuur der Registratie opgedragen , dat de uitvoering daarvan aan de Ontvangers der Registratie had over te laten, in de plaatsen en op de wijze, als nader bij diezelfde wet werd bepaald. Hoofdstuk III dier wet, handelende over de aanstelling van Agenten (agens) der Hypotheken en over hunne functiën, spreekt o. a. in art. 3 van ambtenaren (préposés) van het Bestuur ter bewaring der Hypotheken, en bepaalt daarbij, dat deze zullen zijn belast met: 10 de uitvoering der civiele formaliteiten, voor de bewaring der hypotheken en voor de bevestiging der overgangen van onroerende eigendommen voorgeschreven • 20 de invordering der rechten, die voor ieder dier formaliteiten, ten bate' der publieke schatkist, zijn vastgesteld. Ingevolge het Keizerlijk en Koninklijk decreet van den 30sten Januari 1811 was de „Griffier van het Tribunal ter eerster instantie'''' van elk arrondissement provisioneel belast met de functiën van Bewaarder der Hypotheken, welke tot^ t einde van datzelfde jaar door dezen werden waargenomen. Zie te dezer zake de latere bladzijden van dit werk, bevattende de inlichtingen omtrent de Boekhouding van 1811, alsmede het titelblad van het „Register van ter handstelling der borderellen om in te schrijven en actens van overdragten van eigendom om in te boeken, gehouden wordende ingevolge artikel 2200 van den Code Napoleon." Ook kunnen we wijzen op het titelblad van het „Register van afschrijving (Ier actens , waarbij de eigendommen van onroerende goederen worden over- ge< ragen; en op dat van het „Register van inschrijving der privilegiën en hypotheken." (Zie later). Van af 1 Januari 1812 stond overeenkomstig de Wet van 21 ventöse, an VU, en den „Code Napoleon" aan het hoofd van een Kantoor van Hypotheken een Bewaarder [zie o a. C. N., 3e boek, 18en titel, hoofdstuk X , handeende over de openbaarheid der registers en de verantwoordelijkheid van de Bewaarders der Hypotheken (artt. 2196 a 2203)]. Gelijk bekend is, bestond het Kadaster toen nog niet. De registers , tafels , repertoires (algemeene registers), betrekking hebbende op de Hypothecaire boekhouding , berusten sedert den lsten Januari 1811 aan de Kantoren van Hypotheken, en sedert 1 Oetober 1838 aan de gecombineerde Kantoren der Hypotheken, van het Kadaster en der Scheepsbewijzen. De wijze van boekhouding , overeenkomstig de verschillende genoemde IJ etten , en nader geregeld en toegelicht bij daarmede in verband staande Keizerlijke decreten, Koninklijke besluiten of Ministerieels resolutiën, zal hierna tijdvaksgewijze worden behandeld volgens de door ons gemaakte indeeling 1). Telkens laten we voorafgaan de tot elk tijdvak behoorende wetten, decreten, besluiten enz. of uittreksels daarvan, voor zoover ons dit wenschelijk voorkomt ten gerieve van de lezers, van wie wordt verondersteld , dat niet ieder direct al die exemplaren dadelijk te zijner beschikking heeft. Daar de latere, thans nog vigeerende wetten enz. meer onder ieders bereik zijn, hebben we deze hier weggelaten, waar plaatsing ons overbodig voorkwam , in welke gevallen we meenen te kunnen volstaan met zoo noodig daarnaar te verwijzen. Overigens wordt van de meest belangrijke wetten, besluiten enz. min of meer beknopt melding gemaakt in de Chronologische tafel der Circulaires en de Chronologische lijst der in de Periodieke woordenboeken voorkomende volgnommers, waarbij vooral ook beslissingen enz. zijn vernield. 2) 1) Zie blz. 48, 60 en 67. 2) Zie later. Wetten, decreten enz. Loi relative a 1'organisation de la conservation des hypothèques. Du 21 ventöse , an VII (11 mars 1799), Bulletin des lois no. 266. Le Conseil des Anciens, adoptant les motifs de la déclaration d'urgence, qui précède Ia résolution ci-après, approuve 1'acte d'urgence. Suit la teneur de la Déclaration d'urgence et de la Résolution du 7 ventóse : 5 Le Conseil des Cinq-cents, considérant qu'il est instant de pourvoir a 1'organisation définitivc de la conservation des hypothèques, Déclare qu'il y a urgence. Après avoir déclaré 1'urgence, le Conseil prend Ia résolution suivante: TITRE PREMIER. Dk la conservation des hypothèques Chapitre premier. Dispositions générales. Art. 1. La conservation des hypothèques est remise a Ia régie nationale de 1'enregistrement; elle en confiera 1'exécution aux receveurs de 1'enregistrement, dans les lieux et suivant les formes qui vont être ci-après déterminés. Chapitre II. Etablissement des bureaux des hypothèques. Art. 2. II y aura un bureau de Ia conservation des hypothèques par chaque arrondissement de tribunal de police correctionnelle; il sera placé dans la commune oü siége le tribunal. Si, dans Ie même arrondissement, Ie tribunal civil et le tribunal de police correctionnelle siégent dans deux communes différentes , le bureau sera placé dans la commune oü siégera le tribunal civil. 1) Chapitre III. De l'institütion des agens des hypothèqoes et de leürs fonctions. Art. 3. Les préposés de la régie a la conservation des hypothèques seront charges , 10. de^ I exécution des formalités civiles prescrites pour la conservation des hypothèques et Ia consolidation des mutations de propriétés immobilières, 20. de la perception des droits établis au profit du trésor public sur chacune de ces formalités. Art. 4. Avant d'entrer en exercice, chaque préposé fera enregistrer sa commission au greffe du tribunal civil du département; il y prêtera le serment present par la loi du 19 fructidor an V , et celui de remplir avec fidélité et exactitude les fonctions qui lui sont confiées. in'il» nl'Lf8 "t' Ta" 27 Te"tós°> an yni. zÜn „les tribunaux de première instance" «onnellé?" g " tnbumiux civils" e» »les t'ibunaux de poliee correc- Chapitre IV. Des Cautionnemens que doivent fourntr les préposés aux hypothèques. Art. 5. Le préposé fournira, en outre, un cautionnement en immeubles. J1 sera payé pour 1'enregistrement dudit cautionnement, un droit fixe d'un franc. Le cautionnement sera regu par Ie tribunal civil de la situation des biens, contradictoirement avec le commissaire du Directoire exécutif pres le même tribunal. Art. 6. Le préposé sera tenu de faire recevoir son cautionnement, et d'en justifier a la régie nationale dans le mois de 1'enregistrement de sa commission ; il déposera , dans le même délai, une expédition de la réception dudit cautionnement, au greffe du tribunal civil dans 1'arrondissement duquel il remplira ses fonctions. Art. 7. L'inscription du cautionnement sera faite a la diligence et aux frais du préposé. Elle subsistera pendant toute la durée de sa responsabilité, sans avoir besoin d'être renouvelée. Art. 8. Le cautionnement ci-dessus demeure spécialement et exclusivement affecté a la responsabilité du préposé a la conservation des hypothèques , pour les erreurs et omissions dont la loi le rend garant envers les citoyens. Cette affectation subsistera pendant toute la durée des fonctions et dix années après: passé lequel délai, les biens servant de cautionnement seront affranchis de plein droit de toutes actions de recours qui n'auraient point été intentées dans eet intervalle. 1) Art. 9. Les préposés a la conversatoin des hypothèques auront domicile dans le bureau oü ils rempliront leurs fonctions , pour les actions auxquelles leur responsabilité pourrait donner lieu. Co domicile est de droit; il durera aussi longtemps que la responsabilité des préposés: toutes poursuites a eet égard pourront y être dirigées contre eux, quand même ils seraient sortis de place, ou contre leurs ayant-cause. Art. 10. Le passage d'un bureau dans un autre n'emportera point 1'obligation d'un nouveau cautionnement; celui déja fourni subsistera pour le nouveau bureau , sauf a suppléer, s'il y a lieu. Art. 11. Le cautionnement sera De 20.000 francs pour une population de cinquante mille individus et au-dessous ; De 30.000 francs pour une population de cinquante mille a cent mille individus ; De 40.000 francs pour une population de cent mille a cent cinquante mille individus; 1) Later gewijzigd door de Wet van 30 December 1839, Stbl. no. 58, art 1 , in verband met de artikels 1266 a 1268 B. "W. Zie bij het hier betrokken art. 8 de artt. 2197 a 2199 C. N. Vergelijk dit artikel met art. 13 van het Koninkl. besluit van 1 Aug. 1828, Stbl. no. 52 , waarbij liet verband, voortvloeiende uit de borgstelling van den Bewaarder ten behoeve van het publiek, drie jaren zal voortduren na dienB aftreding al» zoodanig. De 50.000 francs pour une population de cent cinquante mille a deux cent mille individus, et au-dessus. II sera de 100.000 francs pour la commune de Paris. Chapitre V. De l'empêchement des PEÉPOSÉS , et de la vacance des bureaüx. Art. 12. En cas d'absence ou d'empêchement d'un préposé, il sera suppléé par le vérificateur ou 1'inspecteur de 1'enregistrement dans le département, ou bien , a leur défaut, par le plus ancien surnuméraire du bureau. Le préposé demeurera garant de cette gestion , sauf son recours contre ceux qui 1'auront remplacé. Art. 13. S'il y a vacance d'un bureau, par mort ou autrement, le cas de démission excepté , il sera rempli provisoirement par le vérificateur ou 1'inspecteur de 1'enregistrement, ou bien , a leur défaut, par le plus ancien surnuméraire du bureau. Ils demeureront responsables de leur gestion. La régie pourvoira sur-lechamp a la place vacante. Art. 14. Nul préposé démissionnaire ne pourra quitter ses fonctions avant 1'installation de son successeur, a peine de répondre de tous dommages et intéréts auxquels la vacance momcntanée du bureau pourrait donner lieu. Chapitre VI. Du TltAITEMENT DES PRÉPOSÉS AUX HYPOTHÈQUES. Art. 15. Le traitement des préposés a la conservation des hypothèques est réglé ainsi qu'il suit: 10 Us auront sur la recette des droits d'hypothcque, jointe aux autres recettes dont ils sont chargés, les remises accordées sur les droits d'enregistrement et autres, par le tarif compris en 1'article 9 de la loi du 14 aoüt 1793; 1) 20 II leur sera payé par les requérans , pour les actes qu'ils délivreront, outre le papier timbre, les sommes énoncées au tarif suivant. 2) Chapitre VII. Des registres, destinés a recevoir les actes du nouveau régime hypothécaire. Art. 16. Les registres, servant a recevoir les actes du nouveau régime hypothécaire , seront en papier timbre; les préposés les feront coter et parapher a chaque fueillet, par le président de 1'administration municipale du lieu. Cette formalité sera remplie dans les trois jours de la présentation des registres, et sans frais. 3) Art. 17. Les actes seront datés et consignés de suite, sans blanc, et jour par jour; ils seront numérotés suivant le rang qu'ils tiendront dans les registres , et signés du préposé. 4) Art. 18. Outre les registres mentionnés en 1'article 16, les préposés tiendront un registre sur papier libre, dans lequel seront portés par extrait, au fur et 1) Dit tarief is herhaaldelijk herzien hij verschillende Kon. besluiten, vooral bij die van 14 Februari 1832, no. 85 en van 9 November 1843, no 68 en latere, waarvan nader melding wordt gemaakt bij de behandeling der bezoldiging van den Bewaarder. 2) Later gewijzigd bij het Keizerlijk decreet van 21 September 1810 en bij de Wet \an 14 December 1844, Stbl. no. 62, art. 2, is daarom dit tarief hier niet nader vermeld. 3) Vergelijk art. 2201 C. N. 4) ld. id. 2200 id. a mesure des actes, sous le nom de chaque grevé , et a la case qui lui sera destinée , les inscription s a sa charge, les transcriptions, les radiations, et les autres actes qui le concernent, ainsi que 1'indication des registres oii chacun de ces actes sera porté, et les numéros sous lesquels ils y seront consignes. TITRE II. De la perception des dkoits d'hypothèque. Chapitre premier. De l'établissement des droits d'hypothèqce. Art. 19. II sera pergu, au profit du trésor public, conformément a 1'article 62 du titre IY de la loi du 9 vendémiaire an VI, 1) un droit sur 1'inscription des créances hypothécaires, et sur la transcription des actes emportant mutation de propriétés immobilières. Chapitre II. Dü droit d'lnscription. Art. 20. Le droit d'inscription des créances hypothécaires sera : 10 d'un pour deux mille du capital de chaque créance hypothécaire antérieur a la promulgation do Ia loi du 11 brumaire dernier 2); 20 d'un pour mille du capital des créances posterieures a ladite époque. 3) Art. 21. II ne sera payé qu'un seul droit d'inscription pour chaque créance quel que soit d'ailleurs le nombre des créanciers requérans et celui des débiteurs grevés. Art. 22. S'il y a lieu a inscription d'une même créance dans plusieurs bureaux, le droit sera acquittc en totalité dans le premier bureau ; il ne sera payé, pour chacune des autres] inscriptions, que le simple salaire du préposé, sur la représentation de la quittance constatant le paiement entier du droit, lors de la première inscription. En conséquence, le préposé dans le premier bureau sera tenu de délivrer a celui qui paiera le droit, indépendamment de la quittance au pied du bordereau d'inscription, autant de duplicata de ladite quittance qu'il lui en sera demandé. 11 sera payé au préposé vingt centimes pour chaque duplicata, outre le papier timbré. 4) Art. 23. L'inscription des créances appartenant a la République 5) aux hospices civils et aux autres établissements publics, sera faite sans avance du droit d'hypothèque et des salaires des préposés. Art. 24. Toutes les fois que l'inscription aura lieu sans avance du droit et des salaires, le préposé sera tenu 10 d'énoncer tant sur les registres que sur le bordereau a remettre au requérant, que les droits et salaires sont dus; 20 d'en poursuivre le recouvrement sur les débiteurs dans les deux décades après la date de l'inscription. 1) Zie dit art. 62 van genoemde wet van 9 vendémiaire, an VI op blz. 62 en 63. 2) Met de in werking treding van den „Code Civil" verviel deze wet. 3) Dit artikel is gewijzigd door art. 1 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1. 4) Deze laatste alinea is gewijzigd bij Decreet van 21 September 1810 en het genoemd bedrag gebracht op 25 centimes, terwijl de regeling van het salaris later is geschied bij de "Wet van 14 December 1844, Stbl. no. 62. Zie art. 15, 2" met de betrekkelijke noot op blz. 71. 5) Werd later gelezen: a 1'Etat. Ces poursuites s'exerceront suivant les formes établies pour le recouvrement des droits d'enregistrement. 1) Chapitre III. Du droit de transcription. Art. 25. Le droit sur Ia transcription des actes emportant mutation de propriétés immobilièreS , sera d'un et demi pour cent du prix intégral desdites mutations, suivant qu'il aura été régie a 1'enregistrement. 2) Art. 26. Si le même acte donne lieu a transcription dans plusieurs bureaux, le droit sera acquitté ainsi qu'il est porté a 1'article 22 ci-dessus pour les inscriptions. 3) Art. 27. Hors les cas d'exeeption prononcés par la présente loi et par celle du 11 brumaire dernier, les droits et salaires dus pour les f'ormalités hypothécaires , seront payés d'avance par les requérans. Les préposés en expédieront quittance au pied des actes et certificats par eux remis et délivrés ; chaque somme y sera mcntionnée séparément et en toutes lettres. Loi relative aux inscriptions hypothécaires sur les comptables publics, etc. Du 6 messidor, an YII (24 juin 1799), — Bulletin des Lois 110. 290. — Le Conseil des Anciens adoptant les motifs de la déclaration d'urgence qui précède la résolution ci-après , approuve 1'acte d'urgence. Suit la teneur de la Déclaration d'urgence et de la Résolution du 29 prairial: Le Conseil des Cinq-cents , considérant qu'il est instant do lever les difficultés qui entravent 1'cxecution des nouvelles lois hypothécaires, Déclare qu'il y a urgence. Le Conseil, apres avoir déclaré 1'urgence , prend la résolution suivante : Art. 1. L inscription indéfinie, qui a pour objet la conservation d'un simple droit d'hypothèque éventuel, sans créance existante , n'est point sujette au droit proportionnel établi par les lois des 9 vendémiaire an VI et 21 ventóse an YII. Art. 2. Si le droit eventuel qui a donné lieu a 1'inscription indéfinie se convertit en créance réelle, le droit proportionnel est dü sur le capital de la créance. Art. 3. L'enregistrement d'aucune transaction ou quittance de paiement de ladite créance ne peut être requis, que le droit proportionnel d'inscription n'ait été préalablement acquitté. Art. 4. Les comptables publics qui fournissent des cautionnemens en immeublcs, sont sujets a 1'inscription hypothécaire. 1)_ Zie artt. 64 a 66 der Wet van 22 frimaire an YII, en art. 17 der Wet van 27 ventóse, an IX. 2) Bij ait. 2 der Wet van 3 Januari 1824 , Stbl. no. 1 , is dit recht verminderd en gebracht op f 0,50 per f 100. Zie ook art. 22 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no 29 3) Gewijzigd bij art. 19 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29. Art. 5. L'inscription n'a lieu que jusqu'a concurrence de la valeur du cautionnement fourni, et sur les immeubles qui en sont 1'objet. Elle est indéfinie. Art. 6. Les commissaires du Directoire exécutif 1) pres les administrations, requièrent d'office les inscriptions indéfinies sur les comptables publics sidessus désignés, sauf 1'exception résultant de l'article 7 de la loi du 21 ventóse dernier. Art. 7. Les receveurs d'enregistrement sur les lieux, délivrent sur récépissé, aux commissaires du Directoire exécutif 1) le papier timbré nécessaire pour la confection des bordereaux des inscriptions hypothécaires qu'ils sont chargés de requérir. Art. 8. Les dispositions ci-dessus, ainsi que celles de la loi du 21 ventóse sur 1'organisation de la conservation des hypothèques, sont applicables aux inscriptions faites en vertu de la loi du 11 brumaire dernier, et dont les droits et salaires n'auraient pas encore été acquittés, quelles que soient la nature et la date desdites inscriptions. Art. 9. La présente résolution sera imprimée. Lui relative a la prescription des droits d'enregistrement des inscriptions et transcriptions hypothécaires. Du 24 mars 1806 — Bulletin des Lois no. 85. — Napoléon , par la grace de Dieu, et les constitutions de la République, Empereur des Frangais, a tous présens et a venir, salut. Le Corps législatif a rendu , le 24 mars 181)6 , le décret suivant, conformément a la proposition faite au nom de 1'Empereur, et après avoir entendu les orateurs du Conseil d'état et des sections du Tribunat le même jour. DÉCRET. Les dispositions de l'article 61 de la loi du 22 frimaire an VII, 2) concernant la prescription des droits d'enregistrement, seront, a compter de la publication de la présente loi, applicables aux perceptions des droits d'inscriptions 1) Later : Procureurs impériaux. 2) Dit artikel 61 van de Wet van 22 frimaire an VII (12 December 1798), Buil. des lois no. 248 , is als volgt : Art. 61. Il y a prescription pour la demande des droits, savoir: lo. Après deux années, a compter du jour de 1'enregistrement, s'il s'agit d'un droit non pergu sur une disposition particuliere dans un acte ou d'un supplément de perception insuffisammant faite, ou d'une fausse évaluation dans une déclaration , et pour la constater par voie d'expertise. Les parties seront également non recevables, après le même délai, pour toute demande en restitution de droits per§us. Les preseriptions ci-dessus seront suspendues par des demandes signifiées et enregistrées ayant 1'expiration des délais ; mais elles seront acquises irrévocablement, si les poursuites commencées sont interrompues pendant une année , sans qu'il y ait d'instance devant les juges compétens, quand même le premier délai pour la prescription ne serait pas expiré. et de transcriptions hypothécaires établis par les chapitres II et Til du titre II de la loi du 21 ventöse an VII. De \\ et van 22 frimaire, an VII, bovengenoemd , is ontstaan uit de samensmelting van de „droits de controle", de „droits dHnsinnation" end e „droits de centieme denier", alle indirecte belastingen , die aanvankelijk werden vereenigd bij de Wet van 5/ly December 1790, waarvoor later, den 12den December 1798 , de eerstgenoemde wet in de plaats kwam. Daar deze H- et met de aangebrachte wijzigingen in Frankrijk nog bestond, toen ons land zijne onafhankelijkheid verloor, werd ook deze met andere Fransche wetten algemeen hier ingevoerd op 1 Januari 1812. 1) Het vdroit de controle", ingesteld in 1581 , was eene formaliteit ter voorkoming van valschheid , werd later „registratie" genoemd en diende tevens als indirecte belasting. Het „droit d insiuuation" strekte, behalve als indirecte belasting, tevens tot het geven van openbaarheid aan schenkingen, en later ook aan cessie van schuld , scheiding van goederen enz., en betrof meer speciaal roerende zaken. Het vdroit de centieme denier", ook eene indirecte belasting , en afkomstig van het leenrecht, gaf openbaarheid aan de overdracht van onroerende goederen en rechten , onder de levenden en bij overlijden. Vóór de omwenteling van 1795 had men in Holland en West-Friesland sedert 22 December 1598 als indirecte belasting het „recht op de aliënatiën" of den ,40sten penningook uit het leenrecht geboren. Het werd geheven bij vervreemding en verpanding van onroerende goederen en rechten. In enkele provinciën had de heffing ook plaats voor roerende goederen en rechten. Door de ordonnantie der Republiek van 20 November 1805 werd deze belasting met de zegelbelasting der verschillende provinciën vereenigd tot ééne belasting , die van vhet kleijn zegel op Publieke aktes1"1 en als zoodanig ingevoerd den lsten Januari 1806. Het vóór dien tijd alhier bestaande „middel van V kleijn seghel", voor Holland ingevoerd bij plakkaat van 13 Augustus 1624 , en later ook elders , had ongeveer hetzelfde karakter als het vdroit de controle" van Frankrijk. 2) 1) Zie blz. 62 , betreffende de invoering van de hypotheekrechten hier te lande. Voor zoover de Wet ^ van 22 frimaire, an VII, de rechten van overgang bij overlijden regelde , verviel zij reeds bij het vroeger genoemde besluit van den Souvereinen Vorst van 23 Dec. 1813, Stbl. no. 17, en kwam daarvoor het successie-recht in de plaats. (Zie blz. 63). Later is by de Wet van 3 Oct. 1843, Stbl. no. -47, de wetgeving op het recht van zegel herzien, hetgeen reeds in vooruitzicht was gesteld bij de wetten van 31 Mei 18-4, Stbl. no. 36, en 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, evenals de algeheele herziening der Wet op de Registratie, die evenwel nog niet is gekomen. 2) Zie omtrent deze vroegere rechten (belastingen) A. Moll, Beknopte handl. tot de kennis der zegel- en registratiewetten, blz. 1 a 4, waarin o. a. wordt verwezen naar Mr. A. D. van Assendelft de Coningh , De aard en de ontwikkeling der zegel-, registiatie- en successierechten in Frankrijk, Engeland en Nederland, Academisch proefschr., Leiden, 1874, blz. 26, alsmede naar Mr. Servaas van Rooijen in W. N. R. no. 582. Extract Code Napoléon. (Voor Nederland ALGEMEEN ingevoerd den 1 Maart 1811). 1) Titre Préliminaire. De la Publication, des Kffets et de VApplication des Lois en général. Art. 2. La loi ne dispose que pour 1'avenir; olie n'a point d'effet rétroactif. Art. 4. Le juge qui rofusera de juger, sous prétexte du silence, de 1'obscurité ou de l'insuffisance de la loi, pourra être poursuivi comme coupable de déni de justice. LIVRE PREMIER. Des Personnes. Titre I. De la Jouismnce et de la Privation des Droits civils. Art. 7. L'exercice des droits civils est indépendant de la qualité de Citoyen, laquelle ne s'aequiert et ne se eonserve que conformément a la loi constitutionnelle. Art. 22. Les condamnations a des peines dont 1'effet est de priver celui qui est condamné, de toute participation aux droits civils ei-après exprimés, eraporteront la mort civile. Art. 23. La eondainnation a la mort naturelle emportera la mort civile. Art. 25. Par la mort civile, le condamné perd la propriété de tous les biens qu'il possédait: sa succession est ouverte au profit de ses héritiers, auxquels ses biens sont dévolus, de la même manière que s'il était mort naturellement et sans testament. — C. N. 1441. II ne peut plus ni recueillir aucune succession, ni transmettre , a ce titre, les biens qu'il a acquis par la suite. II ne peut ni disposer de ses biens, en tout ou en parti, soit par donation entre-vifs, soit par testament, ni recevoir a ce titre, si ce n'est pour cause d'alimens. II ne peut être nommé tuteur, ni concourir aux opérations relatives a la tutelle. II ne peut être témoin dans un acte solennel ou authentique, ni être admis a porter témoignage en justice. II ne peut procéder en justice, ni en défendant, ni en demandant, que sous le nom et par le ministère d'un curateur spécial, qui lui est nommé par le tribunal oü 1'action est portee. II est incapable de contractei' un mariage qui produise aucun effet civil. Le mariage qu'il avait contracté précédemment, est dissous, quant a tous ses effets civils — C. N. 227. Son époux et ses héritiers peuvent exercer respectivement les droits et les aetions auxquels sa mort naturelle donnerait ouverture. Art. 32. En aucun cas la prescription de la peine ne réintégrera le condamné dans ses droits civils pour 1'avenir. Art. 33. Les biens acquis par le condamné, depuis la mort civile encouruc, et dont il se trouvera en possession au jour de sa mort naturelle, appartiendront & 1'Etat par droit de déshérence. Néanmoins il est loisible au Roi 2) de faire, au profit de la veuve, des enfans ou parens du condamné, telles dispositions que 1'humanité lui suggèrera. — C. N. 25. 539. Titre II. Des Actes de Vétat civil. Art. 40. Les actes de 1'état civil seront inscrits, dans chaque commune, sur un ou plusieurs registres tenus doublés. Art. 46. Lorsqu'il n'aura pas existé de registres, ou qu'ils seront perdus, la preuve en sera regue tant par titres que par témoins; et dans ces cas, les mariages, naissances et décès, pourront être prouvés tant par les registres et papiers émanés des pères et mères décédés, que par temoins. — C. N. 99. 194. 1) Zie omtrent den tijd van invoering dezer wet in de verschillende deeJen des lands blz. 61 en 62. 2) Oorspronkelijk : a 1'Empereur. Art. 62. L'acte de reoonnaissance d'un enfant sera inscrit sur les registres, ft sa date; et il en sera fait mention en marge de l'acte de naissance, s'il en existe un. .Art. 99. Lorsque la rectification d'un acte de 1'état civil sera demandée, il y sera statué, sauf 1'appel, par le tribunal compétent, et sur les conclusions du procureur du roi. 1) Les parties interessées seront appelées, s'il y a lieu. — C. N. 46. Art. 101. Les jugemens de rectification seront inscrits sur les registres par 1'officier de 1'état civil, aussitöt qu'ils lui auront été remis; et mention en sera faite en marge de l'acte réformé. Titre III. Du Domicile. Art. 102 Le domicile de tout Francais, quant ft 1'exercice de ses droits civils, est au lieu oïi il a son principal établissement. — C. N. 7. Art. 103. Le changement de domicile s'opérera par le fait d'une habitation réelle dans un autre lieu, joint k 1'intention d'y fixer son principal établissement. Titre V. Du Mariage. Art. 194. Nul ne peut réclamer le titre d'époux et les effets civils du mariage, s'il ne représente un acte de célébration inscrit sur le registre de 1'état civil; sauf les cas prévus par l'article 46, au titre des Actes de Vétat civil. — C. N. 40. Art. 202. Si la bonne foi n'existe que de la part de 1'un des deux époux, le mariage ne produit les effets civils qu'en faveur de eet époux et des enfans issus du mariage. Art. 217. La femme, même non commune nu séparée de biens ne peut donner, aliéner, hypothéquer, acquérir, ft titre gratuit ou onéreux, sans le concours du mari dans l'acte, ou son consentement par écrit. — C. X. 940. 942. 1124. Art. 226. La femme peut tester sans 1'autorisation de son mari. Art. 227. Le mariage se dissout, lo Par la mort de 1'un des époux ; 2o Par le divorce légalement prononcé; 3o Par la condamnation devenue definitive de 1'un des époux , ii une poine emportant mort civile. — C. N. 25. Titre YI. Du Divorce. Art. 299. Pour quelque cause que le divorce ait lieu, hors le cas du consentement mutuel, 1'époux contre lequel le divorce aura été admis perdra tous les avantages que 1'autre époux lui avait faits, soit par leur eontrat de mariage, soit depuis le mariage contracté. Art. 300. L'époux qui aura obtenu le divorce, conservera les avantages ft lui faits par 1'autre époux, encore qu'ils aient été stipulés réciproques et que la réciprocité n'ait pas lieu. Art. 311. La séparation de corps emportera toujours séparation de biens. — C. X. 299, 1441. Titre IX. De la Puissance paternelle. Art. 384. Le père, durant le mariage, et, après la dissolution du mariage, le survivant des père et mère, auront la jouissance des biens de leurs enfans jusqu'ft 1'age de dixhuit ans accomplis, ou jusqu'a "1'émancipation qui pourrait avoir lieu avant 1'age de dix-liuit ans. — C. N. 476. Art. 387. Elle ne s'étendra pas aux biens que les enfans pourront acquérir par un travail et une industrie séparés, ni ft ceux qui leur seront donnés ou légués sous la condition expresse que les père et mère n'en jouiront pas. Titre X. De la Minorité, de la Tutelle et de VEmancipation. Art. 457. Le tuteur, même le père ou la mère, ne peut emprunter pour le mineur, ni aliéner ou hypothéquer ses biens immeubles, sans y être autorisé par un conseil de familie. Cette autorisation ne devra être accordée que pour eause d'une nécessité absolue ou d'un avantage évident. 1) Oorspronkelijk : procureur impérial. Dana le premier cas, le conseil de familie n'ftoeordera snn autorisation qu'après qu'il aura été constaté, par un compte sommaire présenté par le tuteur, que les deniers, effets mobiliers et revenus du mineur sont insuffisans. Le conseil de familie indiquera, dans tous les eas, les immeubles qui devront être vendus de préférence, et toutes les eonditions qu'il jugera utiles.— C. N. 1596. 2126. Art. 467. Le tuteur ne pourra transiger au nom du mineur, qu'après y avoir été autorisé par le conseil de familie, et de l'avis de trois jurisconsultes désignés par le procureur du Roi 1) pres le tribunal de première instance. La transaction ne sera valable qu'autant qu'elle aura été homologuée par le tribunal de première instance, après avoir entendu le procureur du Roi. 1) Art. 476. Le mineur est émancipé de plein droit par le mariage. Titre XI. De la Majorité, de VInterdiction, et (lu Conseil judidaire. Art. 488. La majorité est fixée h vingt-un ans accomplis; i\ eet üge on est capable de tous les actes de la vie civile, sauf la restriction portée nu titre dn Mariage. LIVRE SECOND. Des Biens , et des différentes Modifications of, la Propriété. Titre I. De la Distinction des Biens. Art. 516. Tous les biens sont meubles ou immeubles. Art. 517. Les biens sont immeubles, ou par leur nature, ou par leur destination, ou par 1'objet auquel ils s'appliquent. — C. 2118. 2133. Art. 518. Les fonds de terre et les batimens sont immeubles par leur nature. Art. 519. Les moulins a vent ou a eau, fixés sur piliers et faisant partie du b Miment, sont aussi immeubles par leur nature. Art. 526. Sont immeubles, par 1'objet auquel ils s'appliquent, L'usufruit des choses immobilières; Les servitudes ou services fonciers ; Les actions qui tendent & revendiquer un immeuble. — C. N. 2118. Art. 530. Toute rente établie it perpétuité pour le pris de la vente d'un immeuble, ou comrae condition de la cession a titre onéreux ou gratuit d'un fonds immobilier, est essentiellemeut racbetable. — C. N. 2166. 2182. II est néamoins permis au créancier de régler les clauses et eonditions du rachat. II lui est aussi permis de stipuler que la rente ne pourra lui être remboursée qu'après un certain terme, lequel ne peut jamais excéder trente ans: toute stipulation contraire est nulle. Art. 537. Les particuliere ont la libre disposition des biens qui leur appartiennent, sous les modifications établies par les lois. Les biens, qui n'appartiennent pas a des particuliere, sont administrés et ne peuvent être aliénés que dans les formes et suivant les régies qui leur sont particulières. — C. N. 544. Art. 538. Les chemins, routes et rues a la charge de 1'Etat, les fleuves et rivières navigables ou flottables, les rivages, lais et relais de la mer, les ports, les havres, les rades, et généralement toutes les portions du territoire francais qui ne sont pas susceptibles d'une propriété privée, sont considérés comme des dépendances du domaine public. — C. ÏT. 714. 2226. 2227. Art. 539. Tous les biens vacans et sans maitre, et ceux des personnes qui décèdent sans heritiers, ou dont les successions sont abondonnées, appartiennent au domaine public. C. N. 33. 713. 723. 768. Art. 540. Les portes, murs, fossés, remparts des places de guerre et des forteresses, sont aussi partie du domaine public. Art. 541. II en est de même des terrains, des fortifications et remparts des places qui ne sont plus places de guerre: ils appartiennent a 1'Etat, s'ils n'ont été valablement aliénés, ou si la propriété n'en a pas été prescrite contre lui. Art. 542. Les biens communaux sont ceux h la propriété ou au produit desquels les babitans d'une ou plusieure communes ont un droit acquis. Art. 543. On peut avoir sur les biens, ou un droit de propriété, ou un simple droit de jouissance, ou seulement des services fonciers i\ prétendre — C. X. 2105. 1) Oorspronkelijk : procureur impérial. Titre II. De la Propriété. Art. 544. La propriété est le droit de jouir et disposer des choses de la manière la plu» absolue, pourvu qu'on u'en fasse pas un usage prohibé par les lois et par les regleraens. — C. N. 537. 636. 672. 686. 711. H 545", ,Nul ne Peut être contraint de céder sa propriété, si ee n'est pour oause cl utilite publique, et moyennant une juste et préalable indemnité. Art. 546 La propriété d'une chose, soit mobilière, soit immobilière, donne droit sur " „fle„qu ell<; Pl°duit, et sur ce qui s'y unit acoessoirement, soit naturellenient soit artificiellement. — C. N. 2133. Art. 550 Le possesseur est de bonne foi quand il possède comme propriétaire en yertu cl un titre translatif de propriété dont il ignore les vices. V f0cS-0 d'^r6 de bonne foi du ™oment oü ces vices lui sont connus. Art. 551. Tout ce qui s'unit et s'incorpore k la chose appartient au propriétaire suivant les regies qui seront ci-après établies. — C. N. 546. ' Art. 55-2. La propriété du sol emporte la propriété du dessus et du dessous. Le propriétaire peut faire au-dessus toutes les plantations et constructions qu'il iuffe 11 Pr';oPos' sai!f les exceptions établies au titre des servitudes ou services fonciers 11 peut faire au-dessous toutes les constructions et fouilles qu'il jugera k propos et irer de ces fouilles tous les produits qu'elles peuvent fournir, sauf les modificat'ions C N 671 'l lT 213'3egIemens relatifs aux mine8> et des lois et réglémens de police. - Art. 553. loutes constructions, plantations et ouvrages sur un terrain ou dans interieur, sont presumes faits par le propriétaire a ses frais et lui appartenir, si le contraire n est prouve ; sans prejudice de la propriété qu'un tiers pourrait avoir acquise «ntT'T * a('qu''rlr Pf-r Pres,criPtl0n 1 soit fl'un souterrain sous le batiment d'autrui' soit de toute autre partie du batiment. — C. N. 2219. Art. 556. Les atterissemens et accroissemens qui se forment successivement et ïmperceptiblement aux fonds riverains d'un fleuve oii d'une rivière, s'appellent allumor, Lalluvion profite au propriétaire riverain, soit qu'il s'agisse d'un fleuve ou d'une ' 'erif '.laT^able' flottable ou non; a la charge, dans le premier cas, de laisser le marchepied ou chemin de halage, conformément aux réglémens. • „ ' j57' J' en„ est de m™ des relais que forme 1'eau courante qui se retire insensiblement de 1 une de ses rives en se portant sur 1'autre: le propriétaire do la live decouverte profite de 1'alluvion, sans que le riverain du cöté opposé v puisse venir ïéelamer le terrain qu'il a perdu. 11 ■' l,UINBe ven» Ce droit n'a pas lieu a 1'égard des relais de la nier. octll' °5f8' • I' al,rl"n ".'a pas lieu a l'^gard des lacs et étangs, dont le propriétaire conserve toujours le terrain que 1'eau couvre quand elle est k Ia liautenr de la décharge de 1'etang, encore que le volume de 1'eau vienne k diminuer. leiaaecnaige Reciproquement le propriétaire de 1'étang n'acquiert aucun droit sur les terres riveraines que son eau vient k couvrir dans des crues extraordinaires. riveraines Art. 559. Si un fleuve ou une rivière, navigable ou non, enlève par une force subite une partie considerable et reconnaissable d'un champ riverain, et la porte vers un champ inferieur ou sur la nve oppossee, le propriétaire de la partie enlevée peut réelamer sa propnete; maïs il est tenu de former sa deinande dans 1'année : après ce délai il n'v étéaunie8 Teüt'nas t m°'nS q-"° 1<3 ProPrié$aire du oha>»P auquel la partie enlevée a ete unie, neut pas encore pns possession de celle-ci. — C. N. 2227. Art. 560. Les iles, ilots atterissemens, qui se forment dans' les lits des fleuves ou des rivieres navigables ou flottables, appartiennent a 1'Etat, s'il n'v a titre ou prescrip tion contraire. — C. N. 538. 2227. prescrip- Art. 561. Les iles et attérissements qui se forment dans les rivières non navia-ables si "Te ™ appartiennent aux propriétaires riverains du cöté oü 1'ile s'est fofmée : deux cötés a parth-'deeifl ï" ?°tC ' 6Üe aPPart,ient aux P>'opriétaires riverains des i ,CO'e ' a partn de la ligne qu on suppose tracée au milieu de la rivière. emb rasse lè diLmM^n "^I^re Xei-aln, e't InZ^une ile'ce pTop^ta'ire^serve Sw3S»tar~""Sr;;: du tLmineqnuie lui a étó enle^.1""^' abandonné' bundans la proportion Titre III. De VUsu fruit, de V IJ stage et de V Habitation. Art. 578. L'usufruit est le droit de jouir des choses dont un autre u la propriété, eomme le propriétaire lui-même, mais a la charge d'en conserver la substance. Art. 579. L'usufruit est établi par la loi, ou nar la volonté de 1'homme. — C. N. 384. Art. 580. L'usufruit peut être établi, ou purement, ou a certain jour, ou a condition. Art. 581. II peut être établi sur toute espèce de biens meubles ou immeubles. — C. N. 582. Art. 582. L'usufruitier a le droit de jouir de toute espèce de fruits, soit naturels, soit industriels, soit civils, que peut produire 1'objet dont il a l'usufruit. Art. 583. Les fruits naturels sont eeux qui sont le produit spontane de la terre. Le produit et le croit des animaux sont aussi des fruits naturels. Les fruits industriels d'un tonds sont ceux qu'on obtient par la culture. Art. 584. Les fruits civils sont les lovers des maisons, les interets des sommes exigibles, les arrérages des rentes. Les prix des baux a ferme sont aussi rangés dans la classe des fruits civils. Art. 595. L'usufruitier peut jouir par lui-même, donner a ferme a un autre, ou même vendre ou céder sou droit a titre gratuit. S'il donne a ferme, il doit se conformer, pour les époques oii les baux doivent être renouvelés , et pour leur durée, aux régies etablies pour le mari a 1'égard des biens de la femme, au titre dn Contvat de mariage et des Droits respectifs des époux. Art. 011. L'usufruitier a titre particulier n'est pas tenu des dettes auxquelles le fonds est hypotheque; s'il est foreé de les paver, il a son recours contre le propriétaire, sauf ce qui est dit a 1'article 1020, au titre des Donations entre-rifs et des Tentamens. Art. 617. L'usufruit s'éteint, Par la mort naturelle et par la mort civile de l'usufruitier; Par 1'expiration du temps pour lequel il a été accordé; Par la consolidation ou la réunion sur la même tête, des deux qualités d'usufruitier et de propriétaire; Par le non-usage du droit pendant trente ans; Par la perte totale de la chose sur laquelle l'usufruit est établi. — C. N. 22. 25. 611 . 619. 624. 2262. Art. 619. L'usufruit qui n'est pas accordé a des particuliere, ne'dure que trente ans. Art. 621. La vente de la chose sujette a usufruit ne fait aucun changement dans le droit de l'usufruitier; i] continue de jouir de son usufruit s'il n'y a pas formellement renonce. Art. 624. Si l'usufruit n'est établi que sur un batiment, et que ce batiment soit detruit par un incendie ou un autre accident, ou qu'il s'écroule de vétusté, l'usufruitier n'aura le droit de jouir ni du sol ni des matériaux. Si l'usufruit etait établi sur un domaine dont le batiment faisait partie, l'usufruitier jouirait du sol et des matériaux. — C. N. 617. Art. 625. Les droits d'usage et d'habitation s'établissent et se perdent de la même manière que l'usufruit. — C. N. 579. 617. 2108. Art. 626. On ne peut en jouir, comme dans le cas de l'usufruit, sans donner préalablement caution, et sans faire des états et inventaires. Art. 636. L'usage des bois et forêts est régie par des lois particulières. Titre IV. Des Servitudes ou Services fonciers. Art. 637. Une servitude est une charge imposée sur un héritage pour l'usage et 1'utilité d'un héritage appartenant a un autre propriétaire. — C. N. 544. 649. 686. Art.^ 639. Elle dérive ou de la situation naturelle des lieux, ou des obligations imposées par la loi, ou des conventions entre les propriétaires. — O. N. 649. 686. Art. 646. Tout propriétaire peut obliger son voisin au bornage de leurs propriétés contiguës. Le bornage se fait ?i frais communs. Art. 649. Les servitudes établies par la loi ont pour objet 1'utilité publique ou communale, ou 1'utilité des particuliers. — C. N. 637. Art. 653. Dans les villes et les campagnes, tout mur servant de séparation entre bfitimens jusqu'a 1'héberge, ou entre cours et jardins, et même entre enelos dans les champs, est présumé mitoyen , s'il n'y a titre ou marqué du contraire. — C. N. 663. Art. 654. II y a marqué de non-mitoyenneté lorsque la sommité du mur est droite et a plomb de sou parement d'un cöté, et présente de 1'autre un plan incliné; Lors encore qu'il n'y a que d'un cöté ou un chaperon ou des filets et eorbeaux de pierre qui y auraient été mis en batissant le mur. Dans ces cas, le mur est censé appartenir exclusivement au propriétaire du cóté duquel sont l'égout ou les eorbeaux et filets de pierre. Art. 660. Le voisin qui n'a pas contribué u l'exhaussement, peut en acquérir la mitoyenneté en pavant la moitié de la dépense qu'il a eoittée, et la valeur de la moitié du sol fourni pour 1'excédant d'épaisseur, s'il y en a. Art. 663. Chacun peut contraindre son voisin, dans les villes et faubourgs, a contribuer aux constructions et réparations de la clóture faisant séparation de leurs maisons, cours et jardins assis èsdites villes et faubourgs ; Ia hauteur de la clóture sera fixéë suivant les réglémens particulier» ou les usages constans et reeonnus; et, a défaut d'usages et de réglémens, tout mur de séparation entre voisins, qui sera construit ou rétabli a 1'avenir, doit avoir au moins trente-deux décimètres (dix pieds) de hauteur, compris le chaperon, dans les villes de cinquante mille ames et au-dessus, et vingt-six décimètres (huit pieds) dans les autres. Art. 666. Tous fossés entre deux héritages sont présumés mitoyens s'il n'y a titre ou marqué du contraire. Art 667. II y a marqué de non-mitoyenneté lorsque la levée ou le rejet de la terre se trouve d'un cöté seulement du fossé. Art. 668 Le fossé est censé appartenir exclusivement a celui du cöté duquel le rejet se trouve. Art. 669. Le fossé mitoyen doit être entretenu a frais communs. Art. 670. Toute liaie qui sépare dés héritages est réputée mitoyenne, a moins qu'il n'y ait qu'un seul des héritages en état de clóture, ou s'il n'y a titre ou possession suffisante au contraire. — C. N. 673. Art. 671. 11 n'est permis de planter des arbres de haute tige qu' it la distance prescrite par les réglémens particuliere actuellement existans, ou par les usages constans et reeonnus; et, a défaut de réglémens et usages, qu'a la distance de deux mètres de la ligne séparative des deux héritages pour les arbres a haute tige, et a la distance d'un demi-mètre pour les autres arbres et haies vives. —• C. N. 552. Art. 672. Le voisin peut exiger que les arbres et haies plantés a une moindre distance soient arrachés. Celui sur la propriété duquel avancent les branches des arbres du voisin, peut contraindre celui-ci a couper ces branches. Si ce sont les racines qui avancent sur son héritage, il a droit de les y couper luimême. — C. N. 544. Art. 673. Les arbres qui se trouvent dans la haie mitoyenne, sont mitoyens comme la haie ; et chacun des deux propriétaires a droit de requérir qu'ils soient abattus. Art. 681. Tout propriétaire doit établir des toits de manière que les eaux pluviales s ecoulent sur son terrain ou sur la voie publique; il ne peut les faire verser sur le fonds de son voisin — C. N. 688. Art. 682. Le propriétaire dont les fonds sont enclavés, et qui n'a aucune issue sur la voie publique, peut réclamer un passage sur les fonds de ses voisins pour 1'exploitation de son héritage, sï la charge d'une indemnité proportionnée au dommage qu'il peut occasionner. — C. N 688. 692 a 696. 700. Art. 683. Le passage doit régulièrement être pris du cöté ou le trajet est le plus court du fonds enclavé a la voie publique. Art. 684. Néanmoins il doit être fixé dans 1'endroit le moins dommageable a celui sur le fonds duquel il est accordé. Art. 685. L'action en indemmité, dans le cas prévu par 1'article 682, est prescriptible; et le passage doit être continué, quoique l'action en indemnité ne soit plus recevable. Art. 686. II est permis aux propriétaires d'établir sur leurs propriétés, ou en faveur de leurs propriétés, telles servitudes que bon leur semble, pourvu néanmoins que les services etablis ne soient imposés ni a la personne, ni en faveur de la personne, mais seulement a un fonds et pour un fonds, et pourvu que ces services n'aient d'ailleurs rien de contraire a 1'ordre public. L'usage et 1'étendue des servitudes ainsi établies se règlent par le titre qui les constitue; k défaut de titre, par les régies ci-après. — C. N. 544. 2177. Art. 688. Les servitudes sont ou continues ou discontinues. Les servitudes continues sont celles dont l'usage est ou peut être continuel sans avoir 6 besoin du fait aotuel de 1'homme : tels sont les conduites d'eau, les égouts, les vues et autres de cette espèce. Les servitudes discontinues sont celles qui ont besoin du fait actuel de 1'homme pour être exercées: tels sont les droits de passage, puisage, pacage et autres semblables. — C. X. 681 ete. 690 etc. 706 etc. Art. 689. Les servitudes sont apparentes, on non apparentes. Les seryitudes apparentes sont celles qui s'annoncent par des ouvrages extérieurs, tels qu'une porte, une fenêtre, un aqueduc. Les seryitudes non apparentes sont celles qui n'ont pas de signe extérieur de leur existenee, comme, par exemple, la prohibition de batir sur un fonds, ou de ne batir qu'& une hauteur déterminée. Art. 690. Les seryitudes continues et apparentes s'acquièrent par titre, ou par la possession de trente ans. — C. N. 688, 689, 706 etc. 2177. 2232. Art. 691. Les servitudes continues non apparentes, et les servitudes discontinues apparentes on non apparentes, ne peuvent s'établir que par titres. La possession même immémoriale ne suffit pas pour les établir; sans cependant qu'on puisse attaquer aujourd'hui les servitudes de cette nature déja acquises par la possession, dans les pays oü elles pouvaient s'acquérir de cette manière. — C. N. 688. 689. Art. 692. La destination du père de familie vaut titre a 1'égard des servitudes continues et apparentes. Art. 693. II n'y a destination du père de familie que lorsqu'il est prouvé que les deux fonds aetuellement divisés ont appartenu au même propriétaire, et que e'est par lui que les choses ont été mises dans 1'état duquel résulte la servitude. Art. 694. Si le propriétaire de deux héritages entre lesquels il existe un signe apparent de servitude, dispose de 1'un des héritages sans que le contrat contienne aucune convention relative a la servitude, elle continue d'exister activement ou passiyement en faveur du fonds aliéné ou sur le fonds aliéné. — C. N. 700. Art. 695. Le titre constitutif de la servitude, a 1'égard de celles qui ne peuvent s'acquérir par la prescription, ne peut être remplacé que par un titre récognitif de la servitude, et émané du propriétaire du fonds asservi. Art. 696. Quand on établit une servitude, on est censé accorder tout ce qui est nécessaire pour en user. Ainsi la servitude de puiser de 1'eau a la fontaine d'autrui, emporte nécessairement le droit de passage. Art. 700. Si 1'héritage pour lequel la servitude a été etablie vient a être divisé, la servitude reste due pour chaque portion, sans néanmoins que la condition du fonds assujetti soit aggravée. Ainsi, par exemple, s'il s'agit d'un droit de passage, tous les copropriétaires seront obligés de 1'exercer par le même endroit. Art. 703. Les servitudes cessent lorsque les choses se trouvent en tel état qu'on ne peut plus en user. Art. 706. La servitude est éteinte par le non-usage pendant trente ans. — C N. 685. LIYRE TROISIÈME. Des Différente» Manières i>ont on acqüiert la Propriété. Dispositions générales. Art. 711. La propriété des biens s'acquiert et se transmet par succession, par donation entre-vifs ou testamentaire, et par 1'effet des obligations. — C. N. 544 etc. 718 etc. 893 etc. 1101 etc. Art. 712. La propriété s'acquiert aussi par accession ou incorporation , et par prescription. — C. N. 546 a 564. 2219 etc. Art. 713. Les biens qui n'ont pas de mattre, appartiennent k 1'Etat. — C. N. 539. 723. 768. Art. 714. II est des choses qui n'appartiennent a personne et dont 1'usage est commun a tous. Des lois de police règlent la manière d'en jouir. — C. N. 537 etc. Art. 715. La faculté de chasser ou de pêcher est également réglée par des lois particulières. Titre I. Des Successions. Art. 718. Les successions s'ouvrent par la mort naturelle et par la mort ciyile — C. N. 2o. 33. Alt. 7.23. La loi règle 1'ordre de succéder entre les héritiers légitimes : a leur défaut jee biens passent aux enfans naturels, ensuite a 1'époux survivant; et s'il n'v en a pas' a 1 Etat. — C. X. 539. 713. 768. ' Art. 755. Les parens au-dela du douzième degré ne succèdent pas. A defaut de parens au degré successible dans une ligne, les parens de 1'autre ligne succedent pour le tout. ö n Ak' -l6rf' n A d°faut de oonj°int survivant, la succession est acquise a 1'Etat. — ü. JN. 539. 713. 723. Art. 8 i 5. Nul ne peut être contraint a demeurer dans l'indivision ; et le partaee peut etre toujours provoqué, nonobstant prohibitions et conventions contraires. On peut cependant convenir de suspendre le partage pendant un temps limité • cette convention ne peut être obligatoire au-dela de cinq ans; mais elle peut être renouvelée. , Ios lmmeubles ne peuvent pas se partager commodément, il doit être procédé a la vente par licitation devant le tribunal. Cependant les parties, si elles sont toutes majeures, peuvent consentir que la licitation soit taite devant un notaire, sur le choix duquel elles s'accordent. — C. X. Titre II. Des Donations entre-vifs et des Testament;. Art. 893. On ne pourra disposer de ses biens, a titre gratuit, que par donation entie-vifs ou par testament, dans les tormes ci-après établies. — C X 967 etc Art 894. La donation entre-vifs est un acte par lequel le donateur se dépouille actuellement et irrevocablement de la eliose donnée, en faveur du donataire qui 1'accepte. Art. 895. Le testament est un acte par lequel le testateur dispose, pour Je temps V /om / plus, de tout OU partie de ses biens, et qu'il peut révoquer. Art. J39. Lorsqu il y aura donation de biens susceptibles d'hvpothèques, la transcription des actes contenant la donation et 1'acceptation , ainsi que la notilication de acceptation qui aurait eu lieu par acte sépare', devra être faite aux bureaux des hvpotheques dans 1 arrondissement desquels les biens sont situés. — C. N. 1069 etc. 2181 etc. ' f Ce^te transcription »ei'a faite :i la diligence du mari, lorsque 'les biens auront ete donnés a sa femme; et si le mari ne remplit pas cette formalité, la femme pouna y faire proceder sans autonsation. JSZPZ \a d°na-T 8era fa|te/,df ™ineuls' a des interdits, ou a des établissemens teurs.- CS HM?'ètc ^ & dll^ence des tuteurs, curateurs ou administratie ll1' tó^éwt-de t™nsoription pourra être opposé par toutes personnes avant nteict, excepte toutefois celles qui sont ehargees de faire faire la transcription ou leuis ayant-cause, et le donateur. — C. X. 1069 etc. cotftre r^?HmineU:8Vle8 interdits' les femnies ne seront point restitués contie le defaut d acceptation ou de transcription des donations; sauf leur recours d«nsrei« '8 " 8 "I T'18' 8'U y é0h8t' et 8ans 1ue la restitution puisse avoir lieu dans le cas meme ou lesdits tuteurs et mans se trouveraient insolvables. , ,r' ! .^/ oute personne pourra disposer par testament, soit sous le titre d'insti- mani?ester sa yoloTté.80"8 tltr6 ^ 'egS' SOit 8°US t0Ute ^ dén0mi"ati'"1 P«»P"> a Art. 968. Un testament ne pourra être fait dans le même acte par deux ou plumuUtuelïT0I,ne6' SOlt M PI'0fit d'U" tiel'S' SOit * tUre dB d-I>ü^- réciproque et forme' mystique" t08tam6nt P°Urra être oI°graPhe, ou fait par acte public ou dans la rljV'V^0' ,L,e testament olographe ne sera point valable, s'il n'est écrit en entier ' . 0ifne T la maln du testateur : il n'est assujetti a aucune autre forme. » 1 ' ,he testament par acte public est celui qui est recu par deux notaires en Fesenee de deux témoins, ou par un notaire, en présence de quatre témoins ' . testanient reQu par deux notaires, il leur est dicté par le testa- teur, et il do>t être écrit par 1'un de ces notaires, tel qu'il est dieté. S'il n'y a qu'un notaire, il doit également être dicté par le testateur, et écrit par ee notaire. Dans 1'un et 1'autre cas, il doit en ctre donné Ieeture au testateur, en présence des témoins. II est fait du tout mention expresse. Art. 973. Ce testament doit être signé par le testateur: s'il déclare qu'il ne sait ou ne peut signer, il sera fait dans 1'acte mention expresse de sa déelaration, ainsi ijue de la eause qui 1'empêche de signer. Art. 97 i. Le testament devra être signé par les témoins; et néanmoins, dans les campagnes, il suffira qu'un des deux témoins signe, si le testament est reaux dont les ventes se font par leur ministère. riortiVnir > °US ?6 qU' GSt nS oommerce, peut être vendu, lorsque des lois ] a't'culieres n en ont pas prohibé 1'aliónation. — C. N. 538. 540/ 2226 Art. 1599. La vente de la chose d'autrui est nulle: elle peut donner lien A dommages-interets lorsque 1'achetëur a ignoré que lii chose fat k autrui. - C. N. 2059. Art. 1604. Lft délivrance est le transport de la ehose vendue en la puissanee et possession de 1'acheteur. Art. 1605. L'obligation de délivrer les immeubles est remplie de la part du vendeur lorsqu'il a remis les clefs, s'il s'agit d'un batiment, ou lorsqu'il a remis les titres de propriété. Art. 1607. La tradition des droits ineorporels se fait, ou par la remise des titres, ou par 1'usage que 1'acquéreur en fait du consentement du vendeur. — C.N. 1689 a 1692. Art. 1608. Les frais de la délivrance sont a la charge du vendeur, et ceux de 1'enlèvement a la charge de 1'acheteur, s'il n'y a eu stipulation contraire. Art. 1617. Si la vente d'un immeuble a été faite avec indication de la contenance, a raison de tant la mesure, le vendeur est obligé de délivrer a 1'acquéreur, s'il 1'exige, la quantité indiquée au contrat; Et si la chose ne lui est pas possible, ou si 1'acquéreur ne 1'exige pas, le vendeur est obligé de souffrir une diminution proportionnelle du prix. Art. 1618. Si, au contraire, dans le cas de 1'artiele précédent, il se trouve une contenance plus grande que celle exprimée au contrat, 1'acquéreur a le choix de fournir le supplément du prix, ou de se désister du contrat, si 1'excédant est d'un vingtième au-dessus de la contenance déclarée. Art. 1619. Dans tous les autres cas, Soit que la vente soit faite d'un corps certain et limité, Soit qu'elle ait pour objet des fonds distincts et séparés, Soit qu'elle commence par la mesure, ou par la désignation de 1'objet vendu suivie de la mesure, L'expression de cette mesure ne donne lieu h aucun supplément de prix, en faveur du vendeur, pour 1'excédant de mesure ni en faveur de 1'acquéreur, b aucune diminution du prix pour moindre mesure qu'autant que la différence de la mesure réelle a celle exprimée au contrat est d'un vingtième en plus ou en moins, en égard & la valeur de la totalité des objets vendus, s'il n'y a stipulation contraire. Art. 1620. Dans le cas oü, suivant 1'article précédent, il y a lieu h augmentation de prix pour excédant de inesure, 1'acquéreur a le choix ou de se désister du contrat, ou de fournir le supplément du prix, et ce, avec les intéréts s'il a gardé 1'immeuble. Art. 1623. S'il a été vendu deux fonds par le même contrat, et pour un seul et même prix, avec désignation de la mesure de chacun , et qu'il se trouve moins de contenance en 1'un et plus en 1'autre, on fait compensation jusqu'a due concurrence; et 1'action, soit en supplément, soit en diminution du prix, n'a lieu que suivant les régies ci-dessus établies. Art. 1660. La faculté de rachat ne peut être stipulée pour un terme excédant cinq années. Si elle a été stipulée pour un terme plus long, elle est réduite a ce terme. Art. 1686. Si une chose commune a plusieurs ne peut être partagée commodément et sans perte; Ou si, dans un partage fait de gré a gré de biens communs, il s'en trouve quelquesuns qu'aucun des copartageans ne puisse ou ne veuille prendre. La vente s'en fait aux enchères, et le prix en est partagé entre les copropriétaires. — C. N. 2109. Art. 1689. Dans le transport d'une créance, d'un droit ou d'une action sur un tiers, la délivrance s'opère entre le cédant et le ccssionnaire par la remise du titre. — C. N. 1607. Art 1690. Le cessionnaire n'est saisi a 1'égard des tiers que par la signification du transport faite au débiteur. Néanmoins le cessionnaire peut être également saisi par 1'acceptation du transport faite par le debiteur dans un acte authentique. Art. 1692. La vente ou cession d'une créance compiend les accessoires de la créance, tels que caution, privilége et hypothèque. Titre VII. De VEchange. Art. 1703. L'échange s'opère par le seul consentement, de la même manière que la vente. — C. N. 1583. Art. 1707. Toutes les autres regies prescrites pour le contrat de vente s'appliquent d'ailleurs k l'échange. — C. N. 1582. etc. Titre XI. Du Dépot et du Séquestre. Art. 1959. Le séquestre peut avoir pour objet, non seuleraent des effets mobiliers maïs raeme des immeubles. Art. 1961. La justice peut ordonner le séquestre , 1° Des meubles saisis sur un débiteur ; 2° D'un immeuble ou d'une chose mobilière dont la propriété ou la possession est litigieuse entre deux ou plusieurs personnes ; 3" Des choses qu'un débiteur offre pour sa libération. Titre XIII. Du Mandat. Art. 1988. Le mandat conju en termes généraux n'embrasse que les actes d'administration. S'il s'agit d'aliéner ou hypothéquer, ou de quelque autre acte de propriété, le mandat doit etre expres. Titre XV. Des Transactions. Art. 2044. La transaction est un contrat par lequel les parties terminent une contestation née, ou préviennent une contestation a naitre. Ce contrat doit être rédigé par écrit. Titre XVI. De la Contrainte par corps en matière civile. Art. 2059. La contrainte par corps a lieu, en matière civile, pour le stellionat. II y a stellionat, Lorsqu'on vend ou qu'on hypothèque un immeuble dont on sait n'être pas propriétaire • Lorsqu on présente comme libres des biens hypothéqués, ou que 1'on déclare des' hypothèques moindres que celles dont ces biens sont chargés. — C. N. 2136. Titre XVII. Du Nantissement. Art. 2071. Le nantissement est un contrat par lequel un débiteur remet une chose a son creancier pour süreté de la dette. Art. 2072. Le nantissement d'une chose mobilière s'appelle gage. Celui d'une chose immobilière s'appelle antichrèse. — C. N. 2085. Art. 2085. L'antichrèse ne s'établit que par écrit. Le creancier n'acquiert par ce contrat que la faeulté de percevoir les fruits de 1 immeuble, a la charge de les imputer annuellement sur les intéréts, s'il lui en est uu, et ensuite sur le capital de sa créance. Art. 2088. Le créancier ne devient point propriétaire de 1'immeuble par le seul delaut de paiement au terme eonvenu; toute clause contraire est nulle : en ce cas il peut poursuivre 1'expropriation de son débiteur par les voies léfrales. — C 'n 2204 etc. Art. 2091. Tout ce qui est statué au présent chapitre, ne prejudicie point aux droits que des tiers pourraient avoir sur le fonds de 1'immeuble remisa titre d'antichrèse. 8i le creancier, muni k ce titre, a d' ailleurs sur le fonds, des priviléges ou hypothéqués legalement établis et conservés, il les exerce a son ordre et comme tout autre creancier. — C. N. 2166. etc. Titre XVIII. Des Privileges et Hypothèques. Art. 2092. Quiconque s'est obligé personnellement, est tenu de remplir son engagement sur tous ses biens mobiliers et immobiliers, présens et è, yenir. Art. 2094. Les causes légitimes de préférence sont les priviléges et hypothèques. Art 2095. Le privilege est un droit que la qualité de la créance donne k un creancier d etre préféré aux autres créanciers, même hypothécaires. — C. ïf. 2166. A,^', 20,96- Entre les créanciers privilégiés, la préférence se règle par les différentes qualités des privileges. — C. N. 2101 etc. r, o21"' Les Priviléges peuvent être sur les meubles ou sur les immeubles. — C. N. 2101. 2103, 6* Art. 2101. Les créances privilégiées sur la généralité des meubles sont celles ciaprès exprimées, et s'exercent dans 1'ordre suivant: ■— C. X. 2107. 1° Les frais de justiee ; 2" Les frais funéraires ; 3° Les frais quelconques de la dernière maladie, concurremment entre ceux a qui ils sont dus; 4° Les salaires des gens de service, pour 1'année échue et ce qui est dü sur 1' année courante; 5° Les fournitures de subsistances faites au débiteur et a sa familie; savoir,pendant les six derniers mois, par les marchands en détail, tels que boulangers, bouchers et autres ; et pendant la dernière année, par les maitres de pension et marchands en gros. Art. 2103. Les créanciers privilégiés sur les immeubles sont: 1" Le vendeur, sur 1'immeuble vendu, pour le paiement du prix; S'il y a plusieurs ventes successives dont le prix soit dü en tout ou en partie , le premier vendeur est préféré au second, le deuxième au troisième, et ainsi de suite; — C. N. 2108. 2° Ceux qui ont fourni les deniers pour 1'acquisition d'un immeuble, pourvu qu'il soit autlientiquement constaté, par 1'acte d'emprunt, que la somme était destinée a eet emploi, et, par la quittance du vendeur, que ce paiement a été fait des deniers empruntés ; — C. N. 1689 etc. 3° Les cohéritiers, sur les immeubles de la succession, pour la garantie des partages faits entre eux, et des soulte ou retour de lots; 4° Les architectes, entrepreneurs, maijons et autres ouvriers employés pour édifier, reconstruire ou réparer des batimens, canaux ou autres onvrages quelconques, pourvu néanmoins que, par un expert nommé d'office par le tribunal de première instance dans le ressort duquel les batimens sont situés, il ait été dressé préalablement un procés-verbal, & 1'effet de constater 1'état des lieux relativement aux ouvrages que le propriétaire déclarera avoir dessein de faire, et que les ouvrages aient été, dans les six mois au plus de leur perfection, regus par un expert également nommé d'office ; Mais le montant du privilége ne peut excéder les valeurs constatées par le second procés-verbal, et il se réduit a la plus-value existante & 1'époque de 1'aliénation de 1'immeuble et résultant des traveaux qui v ont été faits. 5° Ceux qui ont prêté les deniers pour payer ou rembourser les ouyriers, jouissent du même privilége, pourvu que eet emploi soit autlientiquement constaté par 1'acte d'emprunt, et par la quittance des ouvriers, ainsi qu'il a été dit ci-dessus pour ceux qui ont prêté les deniers pour 1'acquisition d'un immeuble. — C. N. 1689 etc. 2110. Art. 2104. Les priviléges qui s'étendent sur les meubles et les immeubles sont ceux énoncés en 1'article 2101. Art. 2105. Lorsqu'a défaut de mobilier les privilégiés énoncés en 1'article précédent se présentent pour être payés sur le prix d'un immeuble en concurrence avec les créanciers privilégiés sur 1'immeuble , les paiemens se font dans 1'ordre qui suit: 1° Les frais de justiee et autres énoncés en 1'article 2101 ; 2" Les créances désignées en Partiele 2103. Art. 2106. Entre les créanciers, les priviléges ne produisent d'effet ii 1'égard des immeubles qu'autant qu'ils sont rendus publics par inseription sur les registres du conservateur des hypothèques, de la manière déterminée par la loi, et a compter de la date de cette inseription, sous les seules exceptions qui suivent. — C. N. 2113. 2146 etc. Art. 2107. Sont exceptées de la formalité de 1'inscription les créances énoncées en 1'article 2101. Art. 2108. Le vendeur privilégié conserve son privilége par la transcription du titre qui a transféré la propriété a 1'aequéreur, et qui constaté que la totalité ou partie du prix lui est due; a 1'effet de quoi, la transeription du contrat faite par 1'acquéreur vaudra inseription pour le vendeur et pour le prêteur qui lui aura fourni les deniers payés, et qui sera subrogé aux droits du vendeur par le mêine contrat: sera néanmoins le conservateur des hypothèques tenu, sous peine de tous dommages et intéréts envers les tiers, de faire d'office 1'inscription sur son registre, des créances résultant de 1'acte translatif de propriété, tant en faveur du vendeur qu'en faveur des prêteurs, qui pourront aussi faire faire, si elle ne 1'a été, la transcription du contrat de vente, a 1'effet d'acquérir 1'inscription de ce qui leur est dü sur le prix. — C. N. 2113. 2151. Art. 2109. Le cohéritier ou copartageant conserve son privilége sur les biens de chaque lot ou sur le bien licité, pour les soulte et retour de lots, ou pour le prix de la licitation, par I inscription faite & sa diligence, dans soixante jours, a dater de 1'acte de partage ou de 1'adjudication par lieation ; durant lequel temps aucune hypothèque ne peut avoir lieu sur le bien chargé de soulte ou adjugé par licitation, au préiudice du creancier de la soulte ou du prix. — C. N. 1686. ^jOS ar<-'liitectes, entrepreneurs, magons, et autres ouvriers employés pour edifier, ïeconstruire, ou reparer des batimens, canaux, ou autres ouvrages, et ceux qui ont, pour les payer et rembourser, prêté les deniers dont 1'emploi a été constaté, conservent, par la doublé inscription faite, 1* du procés-verbal qui constate 1'état des lieux, - du proces-verbal de réception, leur privilege a la date de 1'inscription du premier proces-verbal. — C. N. 2103. n°. 4. 2113. i"Artj j113' Toutes CI'éances privilégiées soumises k la formalité de 1'inscription, a 1 egard^ desquelles les conditions ci-dessus prescrites pour conserver le privilége n'ont pas ete accomplies, ne cessent pas néanmoins d'être hypothécaires ; mais 1'hypothèque ne date, a 1'egard des tiers, que de 1'époque des inscriptions qui auront dü être faites ainsi qu ïl sera ci-après expliqué. — C.W. 2134. 2135. Art. 2114. L'hypothèque est un droit réel sur les immeubles affectés M'acquittement d une obligation. Elle est, de sa nature, indivisible, et subsiste en entier sur tous les immeubles affectes, sur chacun et sur chaque portion de ces immeubles. Elle les suit dans quelques mains qu'ils passent. — C. X. 2166. 2180. Alt. 2115. L hypothèque n'a lieu que dans les cas et suivant les formes autorisées par la loi. Alt. 2116. Elle est ou legale, ou judiciaire, ou conventionnelle. Art. 2117. L'hypothèque légale est celle qui résulte de la loi. ^L hypothèque judiciaire est celle qui résulte des jugemens ou actes judiciaires. — C. ïï. L hypothèque conventionnelle est celle qui dépend des conventions, et de la forme exterieure des actes et des contrats. — C. N. 2124 ete. Art. 2118. Sont seuls susceptibles d'hypothèques : 1 Les biens immobiliers qui sont dans le commerce, et leurs accessoires rénutés immeubles; — C. N. 517 etc. 552. 2" L'usufruit des mêmes biens et accessoires pendant le temps de sa durée — C. N. 578. Art. 2119. Les meubles n'ont pas de suite par hypothèque. Ait. 2120. 11 n'est rien innové par le présent Code aux dispositions des lois maritimes concernant les navires et batimens de mer. Art. 2121 Les droits et créances auxquels 1'hypothèque légale est attribuée, sont, Ceux des femmes mariées, sur les biens de leur mari; Ceux des mineurs et interdits, sur les biens de leur tuteur; Ceux de 1'Etat, des communes et des établissemens publics, sur les biens des receveurs et administrateurs comptables. — C. N. 2134. Art. 2122. Le créancier qui a une hypothèque légale peut exercer son droit sur ous les immeubles appartenant a son débiteur, et sur ceux qui pourront lui appartenir dans la suite, sous les modifications qui seront ci-après exprimées. Art. 2123. IVhypothèque judiciaire résulte des jugemens, soit contradictoires, soit par detaut, definitifs ou provisoires, en faveur de celui qui les a obtenus. Elle résulte aussi des reconnaissances ou vérifications, faites en jugement, des signatures opposées k un acte obligatoire sous seing privé. Elle peut s'exercer sur les immeubles actuels du débiteur et sur ceux qu'il pourra acquerir, sauf aussi les modifications qui seront ci-après exprimées. Les decisions arbitrales n'emportent hypothèque qu'autant qu'elles sont revêtues de 1 ordonnance judiciaire d'exécution. L hypothèque ne peut pareillement résulter des jugemens rendus en pays étrang-er, qu autant qu tls ont ete déclarés exécutoires par un tribunal francais; sans préiudice des dispositions contraires qui peuvent être dans les lois politiques ou dans les ri ai tes* Art. 2124. Les hypothèques conventionnelles ne peuvent être consenties que par ceux qui ont 1a capacite d aliéner les immeubles qu'ils y soumettent. — C. N. 1124, Art. 2126. Les biens des mineurs, des interdits", et ceux des absens, tan't que la possession n en est déférée que provisoirement, ne peuvent être hypothéqués que pour e ns 68 établies par la loi, ou en vertu de jugemens. — C. N J17. 457. etc. Art. 2127 L'hypothèque conventionnelle ne peut être consentie que par acte passé en foi me autlientique devant deux notaires ou devant un notaire et deux témoins. Art. 2129. II n'y a d'hypothèque conventionnelle valable que celle qui, soit dans le titre authentique constitutif de la créance, soit dans un acte authentique postérieur, déclare spécialement la nature et la situation de chaoun des immeubles actuellement appartenant au débiteur, sur lesquels il consent 1'hypothèque de la créance. Chacun de tou8 ses biens présens peut être nominativement soumis a l'hypothèque. Les biens & venir ne peuvent pas être hypothéqués. — C. N. 2122 etc. Art. 2132. L'hypothèque conventionnelle n'est yalable qu'autant que lasommepour laquelle elle est consentie, est certaine et déterminée par 1'acte : si la créance résultant de 1'obligation est conditionnelle pour son existence, ou indéterminéo dans sa valeur, le créancier ne pourra requérir 1'inscription dont il sera parlé ci-après, que jusqu'a concurrence d'une valeur estimative par lui déclarée expressément, et que le débiteur aura droit de faire réduire s'il y a lieu. — C. N. 2148. n°. 4. Art. 2133. L'hypothèque acquise s'étend a toutes les améliorations survenues a 1'immeuble hypothéqué. Art. 2134. Entre les créanciers, l'hypothèque, soit légale, soit judiciaire , soit conventionnelle, n'a de rang que du jour de 1'inscription prise par le créancier sur les registres du conservateur, dans la forme et de la manière prescrites par la loi, sauf les exceptions portées en 1'article suivant. — C. N. 2113. 2146 etc. Art. 2135. L'hypothèque existe, indépendamment de toute inscription , 1" Au profit des mineurs et interdits, sur los immeubles appartenant a leur tuteur, a raieon de sa gestion, du jour de 1'acceptation delatutelle; — C. N. 2121. 2193. 2° Au profit des femmes, pour raison de leurs dot et conventions matrimoniales, sur les immeubles de leur mari, et a compter du jour du mariage. — C. N. 1428. 2121. La femme n'a hypothèque pour les sommes dotales qui proviennent des successions a elle échues, ou de donations a elle faites pendant le mariage, qu'a compter de 1'ouverture des successions ou du jour que les donations ont eu leur effet. Elle n'a hypothèque pour 1'indemnité des dettes qu'elle a contractées avec son mari, et pour le remploi de ses propres aliénés, qu'a compter du jour de 1'obligation ou de la vente. — C. N". 2121. Dans aucun cas, la disposition du présent article ne pourra préjudicier aux droits acquis a des tiers avant la publication du présent titre. Art. 2136. Sont toutefois les maris et les tuteurs tenus de rendre publiques les hypothèques dont leurs biens sont grevés, et, a eet eifet, de requérir eux-mêmes, sans aucun délai, inscription aux bureaux 4 ce établis, sur les immeubles a eux appartenant, et sur ceux qui pourront leur appartenir par la suite. Les maris et les tuteurs qui, ayant manqué de requérir et de faire faire les inscriptions ordonnées par le présent article, auraient consenti ou laissé prendre des privileges ou des hypothèques sur leurs immeubles, sans déclarer expressément que lesdits immeubles étaient affectés a l'hypothèque légale des femmes et des mineurs, seront reputes stellionataires, et, comme tels, contraignables par corps. — C. N. 2059. Art. 2137. Les subrogés tuteurs seront tenus, sous leur responsabilité personnelle, et sous peine de tous dommages et intéréts, de veiller a ce que les inscriptions soient prises sans délai sur les biens du tuteur, pour raison de sa gestion , même de faire faire lesdites inscriptions. Art. 2146. Les inscriptions se font au bureau de conservation des hypothèques dans 1'arrondissement duquel sont situés les biens soumis au privilége ou a 1'hypotheque. Elles ne produisent aucun effet, si elles sont prises dans le délai pendant lequel les actes faits avant 1'ouverture des faillites sont déclarés nuls. — C. N. 2154. II en est de même entre les créanciers d'une succession, si 1'inscription n'a été faite par 1'un d'eux que depuis 1'ouverture, et dans le cas oii la succession n'est acceptée que par bénéfice d'inventaire. Art. 2147. Tous les créanciers inscrits le même jour exercent en concurrence une hypothèque de la même date, sans distinction entre l'inscription du matin et celle du soir, quand cette différence serait marquée par le conservateur. Art. 2148. Pour opérer l'inscription, le créancier représente, soit par lui-même, soit par un tiers, au conservateur des hypothèques, 1'original en brevet, ou une expedition authentique du jugement ou de 1'acte qui donne naissance au privilége ou a l'hypothèque. — C. N. 2197 etc. II y joint deux bordereaux écrits sur papier timbre, dont 1'un peut être porté sur 1'expédition du titre : ils contiennent, 1° Les nom, prénom, domicile du créancier, sa profession s'il en a une, et 1'élection d'un domicile pour lui dans un lieu quelconque de 1'arrondissement du bureau; — C. N. 2152. 2" Les nom, prénom, domicile du débiteur, sa profession s'il en a une connue , ou une designation individuelle et speciale, telle, que le conservateur puisse reconnaitre et distinguer dans tous les cas 1'individu grevé d'hypothèque; 3° La date et la nature du titre; 4° Le montant du capital des créances exprimées dans le titre, ou évaluées par 1 ïnscrivant, pour les rentes et prestations, ou pour les droits éventuels, conditionnels ou mdéterminés, dans les cas oii cette évaluation est ordonnée ; comme aussi le montant des accessoires de ces capitaux, et 1'époque de 1'exigibilité; 5° L'indication de l'espèee et de la situation des biens sur lesquels il entend conserver son privilege ou son hypothèque. Cette dernière disposition n'est pas nécessaire dans le cas des hypothèques légales ou judiciaires : k defaut de convention, une seule inscription, pour ces hypothèques, Irappe tous les immeubles compris dans l'arrondissement du bureau. Alt. 2149. Les inscriptions il faire sur les biens d'une personne déeédée, pourront etre faites sous la simple designation du défunt, ainsi qu'il est dit au n°. 2 de 1'article precedent. Art. 2150. Le conservateur fait mention, sur son registre, du contenu aux bordereaux, et remet au requérant, tant le titre ou 1'expédition du titre, que 1'un des bordereaux au pied duquel il certifie avoir fait 1'inscription. — C. N. 2196 etc. Art. 2151. Le créancier inscrit pour un capital produisant intérêt ou arrérages a droit d etre colloqué pour deux années seulement, et pour 1'année courante, au même rang d hypotheque que pour son capital: sans préjudice des inscriptions particulières a prendre, portant hypothèque è, compter de leur date, pour les arrérages autres que ceux conserves par la première inscription. — C. N. 2202. Art. 2152. II est loisible & celui qui a requis une inscription, ainsi qu'il ses représentans, ou cessionnaires par acte authentique, de changer sur le registre des hypothèques le domicile par lui élu, a la charge d'en choisir et indiquer un autre dans le meme arrondissement. — C. N. 2148. n". 1. Art. 2153. Les droits d'hypothèque purement légale de 1'Etat, des communes et des etablissemens publiés sur les biens des comptables , ceux des mineurs ou interdits sur les tuteurs, des femmes mariées sur leurs époux, seront inscrits sur la représentation de deux bordereaux, contenant seulement, 1° Les nom, prénom, profession et domicile réel du créancier, et le domicile qui sera par lui, ou pour lui, élu dans l'arrondissement; E> f108 nom' Prénom, profession, domicile, ou désignation précise du débiteur; 3 La nature des droits a conseryer, et le montant de leur valeur quant aux objets determmés, sans être tenu de le fixer, quant a ceux qui sont conditionnels, éventuels ou indetermmes. — C. X. 2148. Art. 2154. Les inscriptions conservent 1'hypothèque et le priyilége pendant dix annees, a compter du jour de leur date ; leur effet cesse, si ces inscriptions n'ont été renouvelees avant 1'expiration de ce délai. 1) Art. 2155. Les frais des inscriptions sont a la charge du débiteur, s'il n'y a stipulation contraire ; 1'avance en est faite par 1'inscrivant, si ce n'est quant aux hypothèques legales, pour 1'inscription desquelles le conservateur a son recours contre le débiteur. Les frais de la transcription, qui peut être requise par le yendeur, sont a la charge de 1'aequereur. — C. N. 2108. Art. 2156. Les actions auxquellos les inscriptions peuvent donner lieu contre les creanciers, seront intentées devant le tribunal compétent, par exploits faits a leur personne, ou au dernier des domiciles élus sur le registre , et ce, nonobstant le décès, soit des creanciers, soit de ceux chez lesquels ils auront fait élection de domicile. Art. 2157. _ Les inscriptions sont rayées du consentement des parties intéressées et ayant capacite a eet effet, ou en vertu d'un jugement en dernier ressort, ou passé en force de chose jugee. — C. N. 1124 etc. Art. 2158. Dans 1'un et 1'autre cas, ceux qui requièrent la radiation déposent au bureau du conservateur 1'expédition de 1'acte authentique portant consentement, ou celle du jugement. Art. 2166. Les créanciers ayant privilége ou hypothèque inscrite sur un immeuble, 1) Art. 2154 is vervallen bij de Wet van 22 December 1828, Stbl. no. 84, waardoor men, in afwachting van de invoering van het Burgerlijk Wetboek, reeds voorzag m het van kracht blijven der hypothecaire inschrijvingen zonder vernieuwing zoodat dus de ttenjaarlijksche vernieuwing van af 1 Januari 1829 werd afgeschaft. le suivent en quelques mains qu'il passé, pour être eolloqués et payés suivant 1'ordre de leurs créances ou inscriptions. Art. 2167. Si le tiers détenteur ne remplit pas les formalités qui seront ci-après établies, pour purger sa propriété, il demeure, par 1'effet seul des inscriptions, obligé eomme détenteur'a toutes les dettes hypothécaires, et jouit des termes et délais accordés au débiteur originaire. — C. N. 2181 etc. Art. 2168. Le tiers détenteur est tenu, dans le même cas, ou de payer tous les intéréts et capitaux exigibles, a quelque somme qu'ils puissent monter, ou de délaisser 1'immeuble hypothéqué, sans aucune réserve. Art. 2169. Faute par le tiers détenteur de satisfaire pleinement a 1'une de ces obligations, chaque créancier liypothécaire a droit de faire vendre sur lui 1'immeuble hypothéqué, trente jours après commandement fait au débiteur originaire, et sommation faite au tiers détenteur de payer la dette exigible ou de délaisser 1'héritage. — C. N. 2213. etc. Art. 2174. Le délaissement par hypothèque se fait au greffe du tribunal de la situation des biens; et il en est donné acte par ce tribunal. Sur la pétition du plus diligent des intéressés, il est créé &. 1'immeuble délaissé un curateur sur lequel la vente de 1'immeuble est poursuivie dans les formes prescrites pour les expropriations. Art. 2177. Les servitudes et droits réels que le tiers détenteur avait sur 1'immeuble ayant sa possession, renaissont après le délaissement ou après 1'adjudication faite sur lui. Ses créanciers personnels, après tous ceux qui sont inscrits sur les précédens propriétaires, exercent leur hypothèque a leur rang, sur le bien délaissé ou adjugé. — C. N. 2134. Art. 2180. Les priviléges et hypothèques s'éteignent, 1° Par 1'extinction de 1'obligation principale; — C. N. 1234. 2° Par la renonciation du créancier k 1'hypothèque; 3° Par 1'accomplissement des formalités et conditions prescrites aux tiers détenteurs pour purger les biens par eux acquis; — C. N. 2181 etc. 4° Par la prescription. — C. N. 2219 etc. La prescription est acquise au débiteur, quant aux biens qui sont dans ses mains, par le temps fixé pour la prescription des actions qui donnent 1'hypothèque ou le privilege. Quant aux biens qui sont dans la main d'un tiers détenteur, elle lui est acquise par le temps réglé pour la prescription de la propriété a son profit; dans le cas oü la prescription suppose un titre, elle ne oommence a courir que du jour oü il a été transcrit sur les registres du conservateur. Les inscriptions prises par le créancier n'interrompent pas le cours de la prescription établie par la loi en faveur du débiteur ou du tiers détenteur. Art. 2181. Les contrats translatifs de la propriété d' immeubles ou droits réels immobiliers, que les tiers détenteurs voudront purger de priviléges et hypothèques, seront transcrits en entier par le conservateur des hypothèques dans l'arrondissement duquel les biens sont situés. Cette transcription se fera sur un registre a ce destiné, et le conservateur sera tenu d'en donner reconnaissance au requérant. — C. N. 2108. 2196 h 2199. Art. 2182. La simple transcription des titres translatifs de propriété sur le registre du conservateur, ne purge pas les hypothèques et priviléges établis sur 1'immeuble. Le vendeur ne transmet a 1'acquéreur que la propriété et les droits qu'il avait luimême sur la chose vendue, il les transmet sous 1'affectation des mêmes priviléges et hypothèques dont il était chargé. Art. 2192. Dans le cas oü le titre du nouveau propriétaire comprendrait des immeubles et des meubles, ou plusieurs immeubles, les uns hypothèques, les autres non hypothéqués, situés dans le même ou dans divers arrondissemens de bureaux, aliénés pour un seul et même prix, ou pour des prix distincts et séparés, soumis ou non a la même exploitation, le prix de chaque immeuble frappé d'inscriptions particulières et séparées, sera déclaré dans la notification du nouveau propriétaire, par ventilat'on, s'il y a lieu, du prix total exprimé dans le titre. Le créancier surenchérisseur ne pourra, en aucun cas, être eontraint d'étendre sa soumission ni sur le mobilier, ni sur d'autres immeubles que ceux qui sont hypothéqués a sa créance et situés dans le même arrondissement; sauf le recours du nouveau propriétaire contre ses auteurs, pour 1'indemnité du dommage qu'il éprouverait, soit de la division des objets de son acquisition, soit de celle des exploitations. Art. 2193. Pourront les acquéreurs d'immeubles appartenant a des maris ou a des tuteurs, lorsqu'il n'existera pas d'inseriptions sur lesdits immeubles a raison de la gestion du tuteur, ou des dot, reprises et conventions matrimoniales de la femme, purger les hypothèques qui existeraient sur les biens par eux acquis. — C. N. 2121. 2135 etc. Art. 2196.^ Les conservateurs des hypothèques sont tenus de délivrer k tous ceux qui le requierent, copie des aetes transerits sur leurs registres et celle des inseriptions subsistantes, ou certificat qu'il n'en existe aueune. — C. N. 2202. Art. 2197. Ils sont responsables du préjudice résultant, 1" De 1'omission sur leurs registres, des transcriptions d'actes de mutation et des inseriptions requises en leurs bureaux; — C. N". 2146. 2181. 2199. 2202. 2 Du defaut ^de mention dans leurs certificats, d'une ou de plusieurs des inseriptions existantes, a moins, dans se dernier cas que l'erreur ne provint de désignations insuffisantes qui ne pourraient leur être imputées. — C. N. 2202. Art. 2198. L immeuble a 1'égard duquel le oonseryateur aurait omis dans ses certificats une ou plusieurs des charges inscrites, en demeure, sauf la responBabilité du conservateur, affranchi dans les mains du nouveau possesseur, pourvu qu'il ait requis le certificat depuis la trancription]de son titre; sans préjudice néanmoins du droit des creanciers de se faire colloquer suivant 1'ordre qui leur 'appartient, tant que le prix n a pas été paye par 1'acquéreur, ou tant que 1'ordre fait entre les creanciers n'a pas ete homologué. — C. N. 2202. 2203. Art. 2199. Dans aucun cas, les conservateurs ne peuyent refuser ni retarder la tianscription des actes de mutations, 1'inscription des droits hypothécaires, ni la délivrance des certificats requis, sous peine des dommages et intéréts des parties ; & 1'elfet de quoi, proces-verbaux des refus ou retardemens seront, k la diligence des requérans, dresses sur-le-champ, soit par un juge de paix, soit par un huissier audiencier du tribunal, soit par un autre huissier ou un notaire assisté de deux témoins. — C. N. 2196. 2202. Art. 2200. Néanmoins les conseryateurs seront tenus d'avoir un registre sur lequel ils inscriront, jour par jour et par ordre numérique, les remises qui leur seront faites d aetes de mutation pour être transcrits, ou de bordereaux pour être inscrits; ils donneront au requérant une reconnaissance sur papier timbré, qui rappellera le numéro du ïegistre sur lequel la remise aura été inscrite, et ils ne pourront transcrire les actes de mutation ni inscrire les bordereaux sur les registres a ce destinés, qu'a la date et dans 1 ordre des remises qui leur en auront été faites. — C. X. 2201. 2202. Art. 2201. Tous les registres des conseryateurs sont en papier timbré, cotés et paraphes k chaque page par première et dernière, par 1'un des juges du tribunal dans le ressort duquel le bureau est e'tabli. Les registres seront arrêtés chaque jour comme ceux d'enregistrement des actes. Ait. 2202. Les conservateurs sont tenus de se conformer, dans 1'exercice de leurs lonctions, a toutes les dispositions du présent chapitre, a peine d'une amende de deux cents a mille francs pour la première contravention, et de destitution pour la seconde • sans prejudice des dommages et intéréts des parties, lesquels seront pavés avant 1 amende. C. N. 2196 a 2200. Art. 2203. Les mentions de dépots, les inseriptions et transcriptions, sont faites sur les registres, de suite, sans aucun blanc ni interligne, k peine, contre le conservateur, de mille a deux mille francs d'amende, et des dommages et intéréts des parties payables aussi par préférence a 1'amende. Titre XIX. De l Expropriation fovcée et des Ordres entre les Creanciers. Art. 2204. Le créancier peut poursuivre 1'expropriation, 1" des biens immobiliers et de leurs accessoires réputés immeubles appartenant en propriété k son débiteur ; 2° de 1 usufruit appartenant au débiteur sur les biens de même nature. — C. N. 517 etc. 552 etc. Art 2206. Les immeubles d'un mineur, même émaneipé, ou d'un interdit, ne peuvent être mis en vente ayant la discussion du mobilier. Art. 2209. Le créancier ne peut poursuivre la vente des immeubles qui ne lui sont pas hypothèques, que dans le cas d'insuffisance des biens qui lui sont hypothèques. Art. 2213. La vente forcée des immeubles ne peut être poursuivie q'u'en vertud'un titre authentique et exécutoire, pour une dette certaine et liquide. Si la dette est en especes non liquidées, la poursuite est valable; mais 1'adjudication ne pourra être faite qu apres la liquidation. Art. 2214. Le cessionnaire d'un titre exécutoire ne peut poursuivre 1'expropriation qu après que la signifieation du transport a été faite au débiteur. — C. N. 1690. 1692. Art. 2215. La poursuite peut avoir lieu en vertu d'un jugement provisoire ou définitif, exécutoire par provision, nonobstant appel: mais radjudication ne peut se faire qu'après un jugement définitif, en dernier ressort, ou passé en force de chose jugée. La poursuite ne peut s'exercer en vertu de jugemens rendus par défaut durant le délai de 1'opposition. Art. 2218. L'ordre et la distribution du prix des immeubles, et la manière d'y procéder, sont régies par les lois sur la procédure. Titre XX. De la Prescription. Art. 2219. La prescription est un moven d'acquérir ou de se libérer par un certain laps de temps, et sous les conditions déterminées par la loi. — C. N. 2262. Art. 2220. On ne peut, d'avance, renoneer ft la prescription : on peut renoncer ft la prescription acquise. Art. 2222. Celui qui ne peut aliéner, ne peut renoncer ft la prescription acquise. — C. N. 1124. Art. 2223. Les juges ne peuvent pas suppléer d'office le moyen résultant de la prescription. Art. 2224. La prescription peut être opposée en tout état de cause, même devant la cour royale 1), ft moins que la partie qui n'aurait pas opposé le moyen de la prescription ne doive, par les circonstances, être présumée y avoir renoncé. Art. 2226. On ne peut prescrire le domaine des choses qui ne sont point dans le commerce. —• C. N. 1598. Art. 2227. L'Etat, les établissemens publics et les communes sont soumis aux mêmes prescriptions que les particuliers, et peuvent également les opposer. — C. N. 538 etc. 560. Art. 2228. La possession est la détention ou la jouissance d'une chose ou d'un droit que nous tenons ou que nous exerQons par nous-mêmes, ou par un autre qui la tient ou qui 1'exerce en notre nom. Ajt. 2229. Pour pouvoir prescrire, il faut une possession continue et non interrompue, paisible, publique, non équivoque, et ft titre de propriétaire. Art. 2230. On est toujours présumé posséder pour soi, et ft titre de propriétaire, s'il n'est prouvé qu'on a commencé ft posséder pour un autre. Art. 2232. Les actes de pure faculté et ceux de simple tolérance ne peuvent fonder ni possession ni prescription. Art. 2235. Pour compléter la prescription, on peut joindre ft sa possession celle de son auteur, de quelque manière qu'on lui ait succédé, soit ft titre universel ou particulier, soit ft titre lucratif ou onéreux. Art. 2240. On ne peut pas prescrire contre son titre, en ce sens que 1'on ne peut point se changer ft soi-même la cause et le principe de sa possession. Art. 2242. La prescription peut être interrompue ou naturellement ou civilement. Art. 2243. II y a interruption naturelle, lorsque le possesseur est privé, pendant plus d'un an, de la jouissance de la chose, soit par 1'ancien propriétaire, soint même par un tiers. Art. 2244. Une citation en justice, un commandement ou une saisie, signifiés ft celui qu'on veut empêcher de prescrire, forment 1'interruption civile. Art. 2251. La prescription court contre toutes personnes, ft moins qu'elles ne soient dans quelque exception établie par une loi. Art. 2252. La prescription ne court pas contre les mineurs et les interdits, sauf ce qui est dit ft 1'article 2278, et ft 1'exception des autres cas determinés par la loi. Art. 2253. Elle ne court point entre époux. Art. 2254. La prescription court contre la femme mariée, encore qu'elle ne soit point séparée par contrat de mariage ou en justice, ft 1'egard des biens dont le mari a 1'administration, sauf son recours contre le mari. Art. 2260. La prescription se compte par jours, et non par heures. Art. 2262. Toutes les actions, tant réelles que personnelles, sont prescrites par trente ans, sans que celui qui allègue cette prescription soit obligé d'en rapporter un titre, ou qu'on puisse lui opposer 1'exception déduite de la mauvaise foi. Art. 2263. Après vingt-huit ans de la date du dernier titre, le débiteur d'une rente peut être contraint ft fournir ft ses frais un titre nouvel ft son créancier ou ft ses ayant-cause. 1) Oorspronkelijk : Cour (Vappel. Art. 2264. Les régies de la preseription sur d'autres objets que eeux mentionnés dans le present^ titre, sont expliquées dans les titres qui leur sont propres. Art. 2265. Celui qui acquiert de bonne foi et par juste titre un immeuble, en present la propriete par dix ans, ai le véritable propriétaire habite dans le ressort de la cour royale 1) dans 1'étendue de laquelle 1'immeuble est situé; et par vingt ans s'il est domicilie hors dudit ressort. C. N. 550. 2180, No. i. 2267. etc. Art. 2266. bi le véritable propriétaire a eu son doraicile en différens temps, dans le ressort et hors du ressort, il faut, pour compléter la preseription , ajouter k ce qui manque aux dix ans de présence, un nombre d'années d'absence doublé de celui cmi manque, pour compléter les dix ans de présence. Art. 2267. Le titre nul par défaut de forme, ne peut servir de base a la preseription de dix et vingt ans. ' Art. 2268. La bonne foi est toujours présumée, et c'est a celui qui allègue la mauvaise foi a la prouver. — C. N. 550. ooü' ï1 SUfRt qUe la bonne foi ait existé au moment de 1'acquisition. Art. 2278 Les presenptions dont il s'agit dans les artieles de la présente section, 2) CN2252 mmeurs et les interdits ; sauf leur recours contre leurs tuteurs. - De voor ons belangrijkste wijzigingen en aanvullingen, die de Code Napoleon tijdens zijne werking hier te lande heeft ondergaan , hadden plaats bij: lo de U et van 12 Juni 1816, Stbl. no. 26, houdende nadere bepaling der formaliteiten, in acht te nemen bij den verkoop van vaste goederen , waarbij minderjarigen zijn geïnteresseerd, of die behooren tot boedels, aanvaard onder beneficie van inventaris, enz. 2o de Wet van 2 Augustus 1822, Stbl. no. 33, betreffende de afkondiging en den aanvang der verbindende kracht van wetten; waarvan de artt. 1 en 2 worden teruggevonden in art. 2 der Wet, houdende algemeene bepalingen. _ 30 de Wet van 22 December 1828, Stbl. no. 84, die art. 27 der Wet van o Maart 182o , Stbl. no. 41 met 1 Januari 1829 kracht van wet gaf, waarbij de tienjaar lij ksche vernieuwing der hypothecaire inschrijvingen verviel fZie art. 1236 B. W.) 3) 4o de Wet van 19 December 1833, Stbl. no. 65, over het recht van opstal en het erf'pachtsrecht, inhoudende den 6den en 7den titel van Boek II B. W. die op 1 Januari 1834 van kracht werd. (Deze Wet is voorafgegaan door en voortgesproten uit de Wetten van 10 Januari 1824, Stbl. nos. 13 en 14, en van 25 December 1824, Stbl. no. 78, de laatste eene wijziging van de eerste). De bovengenoemde rechten van opstal en van erfpacht, waren evenals de grondrenten en tienden bij het Pransche Wetboek niet geregeld. 1) Oorspronkelijk: Cour d'appel. « Chapitre Y, Section IV, De quelques Prescriptions particulières, artt. a&ll a 44ol. 3) Zie ook art. 2154 C. N. en de noot, blz. 93. Keizerlijk Decreet, betreffende de verkregen regten van privilegie en hypotheek, in de Departementen der Monden van den Rhijn en der Monden van de Schelde , vóór het in werking brengen van het Wetboek Napoleon in deze Departementen. In het paleis van Fontainebleau, den 8 November 1810. Art. 1. De verkregene regten van privilegie en hypotheek, in de Departementen der Monden van den Rhijn en der Monden van de Schelde, vóór het in werking brengen van het Wetboek Napoleon in de gemelde Departementen , en die, volgens de bepalingen van dat wetboek , niet van kracht blijven, zonder de aanteekening op de Registers van den Boekhouder, zullen daarop worden ingeschreven , uiterlijk binnen het jaar , te rekenen van den dag , dat gemeld wetboek verpligtende zal zijn geworden. Art. 2. De hypotheken van vroegere dagteekening, dan de invoering van het Wetboek Napoleon, welke niet mogten ingeschreven zijn, vóór dat het bovengemelde tijdstip verstreken is , zullen eerst in werking komen , te rekenen van den dag der inschrijving , welke daarvan later mogt gedaan worden. In hetzelfde geval zullen de privilegiën in enkele hypotheek vervallen , en eerst van den dag van derzelver inschrijving rang bekomen. Art. 3. De inschrijving zal geschieden op enkele vertooning van twee borderellen, behelzende de aanwijzingen, bij artt. 2148, 2149 en 2153 van het Wetboek Napoleon voorgeschreven. Keizerlijk Decreet, betreffende de verkregen regten van privilegie en hypotheken in de zeven Departementen van Holland, vóór het in werking brengen van het Wetboek Napoleon in deze Departementen. Op het Keizerlijk Paleis te Parijs, den 30 Januarij 1811. Art. 1. De bepalingen van het decreet van 8 November 1810 , betreffende de regten van privilegie en van hypotheek in de Departementen van de Monden van den Rhijn en der Monden van de Schelde, vóór het in werking brengen van het Wetboek Napoleon in deze Departementen, zijn gemeen aan de zeven Departementen van Holland. Art. 2. Tot op de aanstelling van de Boekhouders der Hypotheken in gezegde Departementen, zullen derzelver werkzaamheden worden waargenomen door de Griffiers der Vierscharen van eersten aanleg onder het toezigt der Keizerlijke Procureurs. 1) 1) Zie blz. 67. I)e Boekhouding van 1811. Bij dezo Boekhouding waren in gebruik: , ET !Kegistei' van terhandStelling (of boeking) der Borderellen" (het welbekende Dagregister) , wi>r)Eene "Alphabetische Tafel °P het Register der Hypotheken" (Naam- 30. Een „Repertoire of Verzamelboek der Formaliteiten tot de Hypotheken specteerende 40. Een „Register van Afschrijving der Actens, waarbij de eigendommen van onroerende goederen worden overgedragen ," 50. Een „Register van Inschrijving der Privilegiën en Hypotheken." De wijze van bewerking dier registers, die bij inzage hiervan reeds vrij uidehjk wordt, heeft ook te weinig actueel belang, om daarbij lang stil te staan ; de volgende toelichting zal daarom den lezer wel voldoende voorkomen De akten, ter over- of inschrijving bestemd, werden op den dag en naar volgorde der aanbieding geboekt in het Register van terhandstelling (sub 10) waarna het register afgesloten en door den Griffier onderteekend werd In de Alphabetische Tafel (sub 20.) werd gezien, of de kooper of schuldenaar reeds m het Repertoire (sub 30) bekend was, in welk geval hetgeen tot de van het „ ^ ^ ^ blJgeschre™n op het respectieve volgnommer het Repertoire; in het tegenovergestelde geval werd een nieuw volgnommer van het Repertoire bestemd voor den naam van den nog niet bekenden ver rijger of schuldenaar en hierop het noodige uit de akte geëxtraheerd De naam werd daarna in de Alphabetische Tafel geboekt en daarnevens vermeld het deel en nommer van het Repertoire. Gold het alleen verkrijging en, dan werden in de Alphabetische Tafel alleen de laatste dubbele kolom (Repertoire deszelfs) het deel en nommer van het fr r\r ;. Werden ten laSte Van den betrokke° persoon later een of eer hypothecaire inschrijvingen geboekt, dan werden die onder elkander geplaatst in de voorlaatste dubbele kolom (Register der Hypotheken). het r ' na f " °f ,m00r inSChrijvingC" geroyeerd, dan werd daarvan in het Repertoire in de voorlaatste kolom melding gemaakt Plaats °uTtCdheÏtgen ™ ^ rrSChiUende k°,0mraen het hadden plaats uit de akten van verkrijging of uit de borderellen van inschrijving. aH °P 46 m61'ken' dat h6t Re^ter van Afschrijving der d'.Z e„ hrt a™, ™" , rtdel#ke 1" •*'<» ">™,- só ll'l, Tr i- d'<- f'-MUgm, ,n („b .) voor de woordelijke inschrijving der borderellen. Register VAN TERHANDSTELLING DER BORDERELLEN om in te schrijven en actens van overdragten van eigendom om in te boeken, gehouden wordende ingevolge artikel 2200 van de Code Napoleon. Dit Register van terhandstelling der borderellen om in te schrijven en actens van overdragten van eigendom om in te boeken , ten einde ingevolge artikel 2200 van de Code Napoleon, gehouden te worden door den Griffier van het Tribunal ter eerster instantie van het arrondissement van den BovenIJssel, als zijnde ingevolge Keijzerlijk en Koninklijk Decreet van den dertigsten Januarij achttien honderd elf, provisioneel belast met de bewaring deihypotheken aldaar, ten einde daarin dag voor dag, en bij voortloopende getallen , op te schrijven de actens van verandering van eigendom of memoriën en nota's ter registratie of inschrijving ter hand gesteld, bevat twee honderd drie en negentig bladzijden, gequoteerd en geparafeerd door mij President van het Tribunal voornoemd. (geteekend) REGISTER van terhandstelling der borderellen om in te schrijven en actens artikel 2200 van de Code Napoleon. Dagteekening, > Door- Dagteekening, Aard en Natuur Namen en Namen en geheel uitge- v loopeud geheel uitge- Getal der stukken Voornamen Voornamen schreven, der ti- / Nom- schreven, van der ter welke moeten der schuld- der schulde- tels bij de horde- uier de terhand- hand worden over- eischers, naren, rellen vermeld, van dit stelling der gestelde geschreven verkoopers koopers en van de actens, Regis- borderellen of stukken. of of of die ingeschreven ter. andere stuk- ingeboekt. donatarissen. begiftigden. of overgeboekt ken moeten worden. 1 derden Maart een Verkoop Albers, (Jan) Damen, (Joost) twintig Januarij 1811. 18]L Gesloten Maa ndag den derd en Maart 1811. (get.) N.N. enz. 2 elfden Maart twee Obligatie Krijvelt, (Ar- Beust, (Klaas) vierden Maart 18X1. nold Christiaan) 1811. Gesloten Maa ndag den elfd en Maart 1811. (get.) N.N. enz. i H van overdragten van eigendom om in te boeken, gehouden wordende ingevolge Nommer van het register der formaliteiten van inschrijving Het beloop van de in te of overboeking waarop het schrijven schuld. Het beloop stuk gebragt is. van den prijs — Voor de promui- Na de promui- bij het con- Aanmerkingen. gatie van de wet gatie van de wet tract om over Deel. Artikel. van H Brumaire van 11 Brumaire te schrijven van 't zevende van 't zevende vermeld. jaar. jaar. 1 1 950 1 1 25000 ALPHABETISCHE TAFEL OP HET REGISTER DER HYPOTHEKEN. ALPHABETISCHE TAFEL op het Register der Hypotheken. Schuldenaren en verkoopers Registei Keper- Koopers derzelve. , toire derzelve. hypothe- deszelfg. ken. B Jg B Jg * ***> ■ cS • ^ * T § S 2 .2 g S ® .3 ë g Sc2e,SSS&®:c S ~ os £ ® B SF o> fl "ë r-> "£ oW o^g0"5 o <*5 -<1 !> ^ >- ^ Albers, Jan zonder Meer- Damen , Joost grutter Echteld. 2 50 1 1 ten. 3 20 4 19 Beust, Klaas land- Dode- man waard. 1112 Repertoire OF Verzamelboek DER FORMALITEITEN TOT DE Hypotheken specteerende. REPERTOIRE of VERZAMELBOEK der Formaliteiten Case I. DAMEN, (JOOST), grutter te Echteld. tot de hypotheken specteerende. Overschrijving van het Register der Vermelding arrest der onroerende formaliteiten, goederen , registratie en het Nummer Dagteeke- of het eene Beschrijving Waarde denuntiatie aan den ge- van het arresteerden, en van de Aan- ning der aanwinst der van bekendmaking en aanplakking aan den inge- merkingen. Arti- overboeking, of verkoop onroerende goederen. dezelve, schreven schuldeischer. Deel. Dagteeke- Dagteekekel. Z1J* ning der ning der registratie, roijementen. 1 ] derden boomgaard en bouwland 950 Maart 1811 verkoop ongeveer 2 Mergen 4J/2 Hont onder Lienden. 5 14 vijfden aankoop een huis met vier Mer- 2000 Julij 1811 gen bouwland te Echteld. Deel. Of het eene _ , Register Het beloop Dagteekening onder welke der Dagteeke- judiciëele, inschrijvingen, der schuld op het Register gebragt zijn deszelfs ning der leo-ale of waarvoor de Aanmerkingen. inschrij- convencio- De verklaringen De roijementen Arti- inschrijving . Deel. vingen. neelehy. . van verandering der kei. ge8('hie(^ van woonplaats, inschrijvingen. potheek is. 2 50 15 Mei convenci- 4000 1 Nov. 1811 1811 oneel 3 20 4 Dec. id. 2000 1811 4. 19 19 Dec. id. 1200 1811 REPERTOIRE of VERZAMELBOEK der Formaliteiten Case. 2. BEUST , (KLAAS), landman te Dodewaard. Overschrijving yan het Register der Vermelding arrest der onroereude ormaliteiten, goederen , registratie en tiet Nummer Dagteeke- of het eene Beschrijving Waarde denuntiatie aan den ge- van het arresteerden, en vau de Aanning der aanwinst der van bekendmaking en aanplakking aan den inge- merkingen. Arti- overboeking, of verkoop onroerende goederen. dezelve, schreven schuldeischer. L)cel. Dagteeke- Dagteekekel. Z1J- ning der ning der registratie, roijementen . 4 12 vierden aankoop een Mergen drie Hont 800 Mei 1811 bosch aan de Meersteeg te Drumpt 4 16 tienden aankoop een huis in de Water- 1150 \lfii 1811 «traaf t.p Ti'pI tot de hypotheken specteerende. Of het eene Register Met beloop Dagteekening onder welke der Dagteeke- judiciëele, inschrijvingen, der schuld op het Register gebragt zijn deszelfs ning der legale of waarvoor de Aanmerkingen, inschrij- convencio- j)e verklaringen De roijementen Arti- inschrijving . t)eel> vingen. neele hy- va» verandering der kei. oe8Ch'et^ van woonplaats, inschrijvingen. potheek is. 1 1 elfden Maart convenci- 25000 29 Nov. 1817 oneel 1811 Eerste Deel begint 1 Maart en eindigt 13 May 1811. Transcriptions des actes de mutation des biens immeubles. HEGISTEB VAN Afschrijving der Actens, WAARBIJ de eigendommen van onroerende goederen WORDEN OVERGEDRAGEN, VOOR HET ARRONDISSEMENT THIEL, DEPARTEMENT VAN DEN BOVEN-IJSSEL. Dit Register van afschrijving der actens waarbij de eigendom van onroerende goederen wordt overgedragen, omme gehouden te worden door den Griffier van het Tribunal ter eerster instantie van het Arrondissement Thiel, Departement van den Boven-IJssel, als zijnde ingevolge Keijzerlijk en Koninklijk Decreet van den 30 Januarij 1811 provisioneel belast met de functiën van Bewaarder der Hypotheken ten einde daarin , achter elkander , zonder eenig wit vak open te laten, genummerd na derzelver rang de overdragten der Eigendommen van de onroerende goederen af te schrijven , en eiken dag te worden afgesloten, bevat agt en veertig bladzijden, gequoteerd en geparafeerd door mij President van het Tribunal voornoemd. (Geteekend) N. N. Achttien hondert en elf. Eerste bladzijde, (get.) N. N. tj Repertoire. S | AFSCHRIJVINGEN VAN OVERDRAGTEN. ^ Deel. Artikel. Gesloten den eersten Maart (get.) N. N. Gesloten den tweeden Maart (get.) N. N. enz. Gesloten den tienden Maart (get.) N. N. (Zondag). 1 ^ 1 Den derden Maart geregistreerd de navolgende acte, geschre- ven op een zegel van vijftien guldens, een van tien guldens en een van drie guldens, luidende als volgt: Compareerden voor ons, ondergeteekende, geërfde getuigen des Ambts Nederbetuwe, Jan Albers en Johanna Margrita van Tuijll, Echteluiden ; zij vrouwe geassisteerd met haaren man als regtens, woonachtig onder Meerten in No. 2 , Oerspel Lienden, Ambte van Nederbetuwe en verklaarden zij comparanten, dat zij op den vijftienden van Loumaant, Januarij 1811 uit de hand hebben verkogt aan en ten Erflijken behoeven van Joost Damen en Lidia Schuts, echteluiden woonachtig te Echteld, in de Brugsteeg bij de Leeuwenbrugh, Letter C. Nommor 5 , een oud huis nommer 7, in de verponding aangeslagen opfl.— boomgaard en bouwland samen groot ongeveer twee mergen vier en een half hont, staande en gelegen onder de Buurtschap Meerten, Oerspel Lienden in den Ambte van Nederbetuwe, sijnde omland oostwaarts Johannis van Lienden in de Meerteroijse straat, westwaarts de wed. Willem van Westreenen , zuidwaarts de wed. Gijsbert Mosselman en noortwaarts de straat na de buitensluisen , of te wie met regt in gemelde goed mogte geland en gelegen zijn, met zoodanige lusten en lasten, regten en geregtigheden , dijk- en watergangen , in- en uitwegen als vau outs en met regt daarop en aan zijn gehoorende, en nog gehoorende en zulks om en voor eene somma van Negenhondert en vijftigh gulden a twintigh stuiver Hollands geit, waarvan de comparanten en verkoperen echteluiden verklaren, ten volle voldaan te zijn. Renuntieren derhalven van de exceptien van onaangetelde gelden en verklaren gemelde Huis en Erf cum annexis te cedeeren , transporteeren, en over te • geven aan en ten Erflijken behoeven van de koperen echte- I luiden voornoemt, en hunne erven , en bekennen daarvan ten j Achttien hondert en elf. Tweede bladzijde, (get.) N. N. si Repertoire. S ! Deel Artikel AFSCHRIJVINGEN" VAN OVERDRAGTEN. eenemaal ontregtigt en ontgoet te zijn en de koperen echteluiden daarentegen aangeërfts geregtigt en gegoet te zijn van nieu aan ten allen dagen, en beloven verkoperen alle voorkomer en verpligt daarvan af te zullen doen en te zuiveren van verpondingh tot den jaren 1800 en tien in cluis, en van ambts en buurtschapslasten, zoo ver die tans zijn uitgezet, en hetzelve goet te vrijen en te wheeren als erfkoop regt is, onder verbant en submissie als na regten; dies te oirconden is dese door de comparanten en ons, geërfde getuigen, hiertoe verzogt, nadat ons bij quitantie was gebleken, dat de verpondingh van het jaar 1800 en tien bij antisipatie was voldaan, eigenhandig onderteekent , op den 20 van Loumaant 1800 en elf. Jan Albers, Johanna Margrita van Tuijll, Johannis van Lienden , geërfde getuigen , J. Hasselman , geërfde getuigen , zijnde hierbij de geëxhibeerde kwitantie van verponding van achttien hondert tien, bevat vier bladen. (Get.) N. N. Gesloten den derden Maart. (Get.) N. N. enz. 8 Eerste Deel begint 1 Maart 1811, eindigt 8 Junij 1811. Inscriptions de Privileges et Hypothèques. REGISTER VAN Inschrijving der Privilegiën Hypotheken, VOOR HET ARRONDISSEMENT THIEL , DEPARTEMENT YAN DEN BOVEN-IJSSEL. Dit Register van inschrijving der Privilegiën en Hypotheken omme gehouden te worden door den Griffier van het Tribunal ter eerster instantie van het arrondissement Thiel, Departement van den Boven-IJssel, als zijnde ingevolge Keijzerlijk en Koninklijk Decreet van den 30 Januarij 1811 belast met de functiën van Bewaarder der Hypotheken , ten einde daarin , achter elkander , zonder eenig wit vak open te laten, genummerd na derzelver rang, de inschrijvingen der aangegevene Preferentiën en Hypothekatiën te doen en' eiken dag te worden afgesloten , — bevat twee en vijftig bladzijden , gequoteerd en geparafeerd , door mij President van het Tribunal voornoemd. (get.) N. N. Achttien Hondert en Elf. Eerste bladzijde (get.) N. N. & O Verandering INSCHRIJVINGEN 0 Repertoire. \ 9 yan van Roijementen. 1 S I o ^ Deel Woonplaats. Privilegiën en Hypotheken. kei. Gesloten den eersten Maart. j (get.) N. N. - Gesloten den tweeden Maart. (get. )N. N. enz. 11 1 Den elfden Maart. Ten behoeve van De nevenstaande den Heere Diederich Arnold Christiaan inschrijving geroiKrijfelt, wonende te Duisburg, en kie- jeerd , den negen zende zijn domicilie ten huize van en twintigsten Noden Heer Th. J. van Everdingen, avoué vember achttien te Thiel, als schuldeischer van den honderd zeventien Heer Klaas Beust, landman te Do- uit krachte van1 dewaard, ingeschreven het recht van eene acte van roiHypotheek, uit kragt eener acte jement, gepasseerd van hypothekatie, den vierden Maart voor den Notaris dezes jaars achttien honderd en elf, te Mr. Jan Rutgers te Arnhem voor den Griffier van hetVre- Arnhem en getuidegerecht aldaar en alzoo in kwaliteit gen, den dertienden als fungeerende Notaris gepasseerd — November, achttien om te bekomen securiteit eener som honderd zeventien, van vijftig duizend Franken of vijf en door Rijk van Gijtwintig duizend guldens Hollands, de tenbeek te Tiel. Frank berekend tegen tien stuivers — als daartoe speciaal met een jaarlijksche interest van zeven gemagtigde bij acte Franken of drie en een halve gulden van substitutie, geten hondert, losbaar de laatste maand passeerd in het van eiken jaar en wel het eerst de Lands- en Stadsgelaatste maand dezes jaars achttien richt te Duisburg hondert en elf, mits door een van den dertienden Ocde parteijen drie maanden te voren tober achttien hon opzegging gedaan word . 50000 F. 0 c.; derd zeventien dooi nog voor twee jaren ren- den Justitie-Com ten ingevolge de wet ze- missaris Schlegtenven duizend franken . . . 7000 F. 0 c. dal aldaar, als ge volmagtigde vai den schuldeischer 57000 F. 0 c.; blijkensonderhand zeven en vijftig duizend Franken, ge- sche volmagt, dooi vestigd op een bouwhof, Wijnenhof ge- denzelven den naamd, gelegen op de Pannersche achtsten Novem * Achttien Hondert en Elf. Tweede bladzijde (get.) N. N. Verandering INSCHRIJVINGEN Repertoire. van van Roijementen. Deel. "4rtj~ Woonplaats. Privilegiën en Hypotheken. Ke ï • weerden, onder Pannerden in den ambte ber, achttien honvan Overbetuwe, groot ongeveer acht derd zeventien te en vijftig morgen en vijf hont of vijf- Mannheim afgegetig hectares, met eene daarbij gelegen ven, van welke acte uitgerooide waarde , zijnde de quitan- van roijement eene tien van de betaalde verponding over Expeditie, beneachttien hondert tien , van voorsz. on- vens eene authenroerend goed, door den Griffier , voor tieke kopie van de welken deze akte is gepasseerd, ge- translaten van geviseerd. Geëxhibeerd de Procuratie en melde volmagten acte in originali. op mijn kantoor zijn berustende ge(Get.) N. N. bleven, uit krachte waarvan gemelde Gesloten den elfden Maart. inschrijving niet meer bestaat. (get.) N. N. Tiel, den 29 November 1817. De Hypotheekbewaarder , (get.) N. N. Deel. Wetten, Koninklijke besluiten enz. Bij art. 1 van het Kon. besluit d.d. 29 Januari 1818, no. 40, werd bepaald , dat de administratie , directie en invordering van het recht van successie en dat van overgang door overlijden zouden worden vereenigd met die van zegel-, registratie-, griffie-, hypotheek- en transcriptieregel. (Circ. no. 1), Ten einde te voorzien in het gebrek aan de Algemeene orders van beheer, welke aan slechts weinige ambtenaren der Administratie bekend waren , en om voor het vervolg den geregelden gang van den dienst te verzekeren, werden den 18den Februari 1818 gearresteerd: vAlgemeene Instructiën voor de Administratie der regten van zegel, registratie , griffie , hypotheek , successie en overgang door overlijden." (Circulaire no. 3 , d.d. 18 Februari 1818 , Afd. Reg., Successie, enz.) Daarin werden achtereenvolgens voorschriften gegeven omtrent: 10 Surnumerairs; 20 Magazijnmeesters—, Controleurs— en Ontvangers van het Buitengewoon zegel; 30 Ontvangers in het algemeen , de Bewaarders der Hypotheken daaronder begrepen; 40 Verificateurs; 50 Inspecteurs; 60 Directeurs; 70 Comptabiliteit; 80 Bijzondere bepalingen. Naar den regel behooren bij de Staten der vernieuwde inschrijvingen te worden gevoegd de eerste of oorspronkelijke, nog bestaande inschrijvingen , hoewel er geen bezwaar bestaat, wanneer de belanghebbenden ter besparing van kosten dit verlangen, dat bedoelde staat slechts de in de laatste tien jaren genomen of hernieuwde inschrijvingen bevat, mits daarbij worde vermeld , dat door den requirant geen litteraal afschrift is gevorderd van de oude inschrijvingen , waarvan de hernieuwing heeft plaats gehad. (Circ. no. 87 d.d. 11 Mei 1822.) WET van den 3den Januari 1824, (Staatsblad No. 1), houdende wijzigingen in de bestaande verordeningen omtrent de hypotheekregten. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, koning der nederlanden, prins van oranje-nassau , groothertog van luxemburg , enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben , dat, volgens de wet van den 12den Juli 1821 , in de bestaande verordeningen omtrent de hypotheekregten wijzigingen behooren te worden daargesteld ; Overwegende dat deze wijzigingen, in het welbegrepen belang zoo der ingezetenen , als der schatkist strekken moeten, eensdeels tot wegneming van erkende bezwaren , anderdeels tot bereiking der som , welke gemelde belasting , ter bestrijding der staatsbehoeften, dient op te brengen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, Hebben goedgevonden en verstaan , zooals Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. Het regt van inschrijving en vernieuwing van inschrijving, wordt voor alle schuldvorderingen , welke ook derzelver dagteekening zij, gesteld op 1 gulden per 1000 guldens van het bedrag der schuldvordering. 1) Art. 2. Het regt van overschrijving wordt, voor alle overgangen na de invoering dezer wet plaats hebbende , verminderd op 50 cents per 100 guldens ; in deze vermindering zullen ook deelen de vroegere overgangen , voor welke de overschrijving in den loop van het jaar 1824 wordt aangevraagd. 2) Het regt zal, ingeval van ruiling, over de waarde van beide wederzijds overgedragene perceelen , doch slechts ten beloopc van 25 cents per 100 guldens , verschuldigd zijn. 3) Art. 3. Alle acten na de invoering dezer wet verleden , en overgang van onroerende goederen onder de levenden medebrengende, zullen binnen twee maanden na den laatsten dag van den termijn voor de registratie bepaald, ten kantore van bewaring der hypotheken , in welks ressort het goed is ge- 1) Dit recht is bij art. 19 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92 , bepaald op 1'/, per 1000 gulden, en dus met de helft verhoogd. 2) Zie later art. 22 der Wet van 16 Juni 1832 , Stbl. no. 29. Het recht van */a °/0 is bij art. 19 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, met de helft verhoogd en dus gebracht op '/t ; maar bij art. 5 der Wet van 27 September 1892, Stbl. no. 224, verminderd tot '/10 "/„ of 15 centen per f 100. Zie noot 1) op blz. 121. 3) Zie later art. 22 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29. legen, moeten overgeschreven worden. De overschrijving zal echter steeds moeten worden voorafgegaan door de registratie der acte. 1) Yoor zoo verre dezelfde acte op onderscheidene kantoren moet worden overgeschreven , wordt gemelde termijn van twee maanden verlengd met nog ééne maand voor ieder kantoor. 2) Voor schenkingen, zal de termijn eerst van de registratie der acte van aanneming gerekend worden. 3) Art. 4. Bijaldien de acten niet binnen de voormelde termijnen ter overschrijving worden gebragt, zal de nieuwe eigenaar , behalve het regt, even zooveel als boete verschuldigd zijn. 4) De registratie der acte zal voor een genoegzaam bewijs gehouden worden om gemeld regt en boete te kunnen vorderen. 5) Art. 5. Om niet zullen worden overgeschreven, behoudens nogtans de kosten van het zegel en het salaris van 's Rijks ambtenaar : 10. De overgangen van goederen , welke van het regt van registratie zijn vrijgesteld. 20. De weder-inkoopen van goederen met dat voorbehoud verkocht, wanneer de weder-inkoop binnen den bij de acte bepaalden en met het wetboek overeenkomstigen termijn , door den verkooper zeiven of zijne erfgenamen gedaan wordt. 30. De vonnissen houdende vernietiging van koopcontracten en de uitspraken in hooger ressort te dier zake , wanneer voor de registratie geen regt van overgang is verschuldigd. Alle andere overschrijvingen zullen aan het regt onderhevig zijn. Art. 6. Br zal, behoudens de kosten van het zegel en het salaris van 's Rijks ambtenaar , teruggave geschieden van het regt van overschrijving voor zoodanige overgangen , ter zake van welke het destijds geheven regt van registratie, hoezeer toen werkelijk verschuldigd , later heeft moeten teruggegeven worden ; mits de aanvrage geschiede binnen denzelfden termijn als voor de teruggave van het regt van registratie is bepaald. 6) Art. 7. Alle vervolgingen door 's Rijks ambtenaar in te stellen voor de 1) Wanneer van de overdracht van onroerende goedereu geene akte bestaat, kan noch de formaliteit, noch het recht van de hypothecaire overschrijving worden gevorderd. De onderhandsche akten, gedagteekend van vóór de invoering der Wet van 3 Januari 1824, zijn niet aan de gedwongene overschrijving onderworpen. (Circ. no. 163, d.d. 30 Aug. 1825). Zie later P. W. no. 3077, 4320, 8225. 2) De hier bedoelde termijnsverlenging van ééne maand moet worden gerekend, in te gaan bij het eindigen der twee maanden na den laatsten dag van den termijn, voor de registratie bepaald, en bij overschrijvingen aan meer dan twee kantoren dient dezelfde berekening te worden gevolgd. (Circ. no. 131 , d.d. 4 Aug. 1824). 3) Zie later art. 17 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, 4) Zie later art. 18 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29. Het dubbel recht van overschrijving der akten van overdracht van vaste goederen is slechts éénmaal verschuldigd , ofschoon de akten de formaliteit aan méér dan één kantoor zouden moeten ondergaan. (Kon. besl. d.d. 29 April 1825, no. 100. (Circ.no. 171 , d.d. 23 Sept. 1825). 5) Zie later art. 20 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29. 6) Zie de Wet van 24 Maart 1806, B. d. 1. no. 85 en later art. 24 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29. invordering der regten en boeten krachtens deze wet verschuldigd , en dooide belanghebbenden voor het vragen van teruggave van betaalde regten en boeten , zullen geschieden op dezelfde wijze als in zake van registratie gebruikelijk is. Art. 8. De tiende verhooging op de hypotheek-regten wordt afgeschaft. 1) De hypotheek-regten zullen geheven worden over reeksen van 10 tot 10 guldens, zonder breuken; wanneer eenige som of de laatste reeks daarvan minder bedraagt, zal dezelve, voor de berekening van het regt, tot de volle 10 guldens toe , worden aangevuld. In geen geval zal het regt minder kunnen zijn dan 20 cents. 2) De salarissen van de hypotheekbewaarders worden bepaald op 50 cents voor iederen frank en voor de mindere sommen in evenredigheid van dien. 3) Art. 9. Het blijft den Koning voorbehouden , om in bijzondere gevallen of in het algemeen belang , kwijtschelding of vermindering van regt en boete te verleenen. Art. 10. Alle bestaande wettelijke bepalingen met die der tegenwoordige wet niet strijdende , blijven hare volle kracht behouden. Art. 11. Het tijdstip voor het in werking brengen dezer wet, wordt bepaald op den eersten Januari 1824. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat allo ministeriële departementen , autoriteiten, kollegiën en ambtenaren, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage den 3den Januarij des jaars 1824, en van Onze regering het elfde. WILLEM. Yan wege den Koning, J. G. de Mey van Streefkerk. Uitgegeven den vijfden Januarij 1824. 4) De Secretaris van Staat, J. G. de Mey van Streefkerk. 1) Hierdoor werd een einde gemaakt aan de heffing van eene buitengewone oorlogsbelasting o. m. op de hypotheekrechten, overeenkomstig de "Wet van 6 prairial an VII, B. d. 1. no. 282. 2) Volgens art. 19 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, zal dit recht niet minder dan 30 cents kunnen zijn. 3) Het hier bepaalde omtrent de salarissen is later geregeld door de Wet van 14 December 1844, Stbl. no. 62, tot vaststelling van de salarissen der bewaarders van de hypotheken, van het kadaster en van de scheepsbewijzen. 4) Bij circ. no. 112, d.d. 30 Januari 1824 is o. a. medegedeeld, dat deze wet moet worden beschouwd, na den 25sten Januari 1824 in werking gekomen en verbindend te zijn, om terugwerkende kracht der wet te vermijden. Wij hebben vroeger vermeld 1) dat het Burgerlijk Wetboek in gedeelten is gereed gekomen , het laatste in 1826 , zoodat de verschillende titels successievelijk in de Staatsbladen voorloopig werden afgekondigd. Ook weten we, dat de invoering dezer wet zou plaats hebben op 1 Februari 1831, hetgeen evenwel werd verhinderd door den in Augustus 1830 uitgebroken Belgischen opstand , waardoor bij Kon. besluit van 5 Jan. 1831, Stbl. no. 1, de invoering onbepaald werd verschoven, in verband met eene herziening. En hoewel nu de hier volgende 20ste titel van het tweede Boek dezer wet als zoodanig dus eigenlijk niet afzonderlijk in werking is geweest, maar eerst met het geheele Burgerlijk Wetboek, als onderdeel hiervan, op 1 October 1838 werd ingevoerd , na vooraf nog weer aangevuld en gewijzigd te zijn , wordt er in het Koninklijk besluit van den 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, bij herhaling naar verwezen. Dit Besluit steunt dus, hoe dan ook , gedeeltelijk daarop , en is naar aanleiding en volgens den geest van bedoelden titel verschenen. Zoo wordt in het Besluit hiernaar verwezen in de considerans daarvan , en in de artikels 1, 23 en 25. Slechts aan art. 27 van dezen titel: „De inschrijving doet de hypotheek stand houden, zonder vernieuwing" werd, vóór de algemeene invoering van het Burgerlijk Wetboek, kracht van wet gegeven mot 1 Januari 1829 door de Wel van 22 December 1828, Stbl. no. 84. In het Burgerlijk Wetboek is dit beginsel gehandhaafd gebleven. Met het oog op het later volgend Koninklijk Besluit van den 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, laten we daaraan voorafgaan de voorloopig afgekondigde Wet van 5 Maart 1825, Stbl. no. 41. WET van den 5den Maart 1825, (Staatsblad No. 41), inhoudende den twintigsten titel van het tweede boek van het Burgerlijk Wetboek. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, koking der nederlanden, prins van ORANJE-NASSAU , GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG , enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 163 van de grondwet, „moet worden ingevoerd een algemeen wetboek van burgerlijk „regt, van koophandel, van lijfstraffelijk regt, van de zamenstelling der regterlijke magt en van de manier van procederen 1) Zie bladzijde 35 en 36. Zoo is het, dat Wij, don Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze , te arresteren den navolgenden Titel , welke zal uitmaken een gedeelte van het Burgerlijk Wetboek voor het Koningrijk der Nederlanden. TWEEDE BOEK. TITEL XX. 1) Van onderzetting of hypotheek. EERSTE AFDEELING. Algemeene bepalingen. Art. 1. Onderzetting of hypotheek is een zakelijk regt op onroerende goederen , strekkende om daaraan de voldoening eener verbindtenis to verhalen. Art. 2. Dezelve is uit haren aard ondeelbaar, en is gevestigd op al de verbondene onroerende goederen in hun geheel, op elk van die goederen en op ieder gedeelte van dezelve. De goederen blijven daarmede belast, in welke handen dezelve ook overgaan. Art. 3. Yoor hypotheek zijn alleen vatbaar : 10. De onroerende goederen , welke in den handel zijn , en derzelver toebehooren , hetwelk als onroerend goed beschouwd wordt; 20. Het vruchtgebruik van dezelve goederen en hun toebehooren , zoolang dit vruchtgebruik duurt; 30. De regten van opstal en erfpacht, gedurende den tijd dat dezelve duren. Art. 4. De verkregene hypotheken strekken zich uit tot al de verbeteringen , welke aan het met hypotheek bezwaard goed naderhand zijn te beurt gevallen. Art. 5. Het onverdeeld aandeel in gemeene goederen kan met hypotheek bezwaard worden ; maar de hypotheek blijft alleen gevestigd op de goederen , die na de verdeeling aan den schuldenaar mogten zijn toebedeeld. Art. 6. Roerende goederen zijn voor geene hypotheek vatbaar; behoudens de bepalingen van het wetboek van koophandel, tot schepen en vaartuigen betrekkelijk. Art. 7. Er bestaat geene hypotheek , dan de zoodanige , welke toegestaan is door eenen persoon , die de bevoegdheid heeft om de onroerende goederen, waarop hij die hypotheek vestigt, te mogen vervreemden. Art. 8. Zij die op een onroerend goed slechts een zoodanig regt hebben , hetwelk door eene voorwaarde opgeschort is , of in zekere gevallen ontbonden 1) Deze 20ste titel van het tweede Boek is later, aangevuld en gewijzigd, als zoodanig opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, bij de invoering daarvan op 1 October 1838, en bevat er de artikels 1208 & 1268. kan worden , • of aan tenietdoening onderworpen is , kunnen geene hypotheek toestaan, dan die aan dezelfde voorwaarden of aan dezelfde tenietdoening onderworpen is. Art. 9. Goederen van minderjarigen, van degenen die onder curatele staan, en van afwezenden , zoo lang derzelver bezit slechts bij voorraad verleend is, kunnen niet anders met hypotheek worden bezwaard , dan om de redenen en overeenkomstig de formaliteiten , welke bij de wet zijn vastgesteld. Art. 10. Geene hypotheek kan worden toegestaan , dan bij eene authentieke akte. De hypotheek, welke de voogd of curator verpligt is , tot waarborg zijner beheering, te geven , zal bij de akte van deszelfs benoeming of bij die der beëediging moeten worden gevestigd; of wel bij eene latere authentieke akte, indien hij, bij het aanvaarden der voogdij of curatele, geene genoegzame onroerende goederen mogt bezitten. Art. 11. Bij contraeten in een vreemd land verleden, kan geene hypotheek bedongen worden op goederen in het Koningrijk gelegen , ten ware het tegendeel bij traktaten mogt bepaald zjjn. Art. 12. De akte, waarbij eene hypotheek wordt daargesteld, moet bevatten eene bijzondere opgave van het met hypotheek bezwaarde onroerende goed en van de gemeente, waarin hetzelve gelegen is. Art. 13. Hypotheek kan alleen op tegenwoordige goederen worden gevestigd. Eene hypotheek op toekomstige goederen is nietig. Deze bepalingen beletten echter niet, dat degene, die verbonden is om hypotheek te geven , kan worden genoodzaakt om aan zijne verpligting te voldoen , door aanwijzing van goederen , welke hij , zelfs na het ontstaan der verbindtenis , mogt hebben verkregen. Art. 14. Eene hypotheek is slechts van waarde in zoo verre de som, waarvoor dezelve is toegestaan , zeker en bij de akte bepaald is. Indien de schuld, uit de verbindtenis voortspruitende, nopens derzelver bestaan voorwaardelijk , of nopens derzelver hoegrootheid onbepaald is , zal de vestiging der hypotheek slechts kracht hebben tot het beloop der geschatte waarde, welke partijen gehouden zijn om in de akte op te geven. Art. 15. De schuldeischer kan in geen geval eene vermeerdering van hypotheek vorderen , ten ware het tegendeel bedongen zij. Art. 16. Alle bedingen, bij welke de schuldeischer gemagtigd zoude worden om zich het gehypothekeerde goed toe te eigenen, zjjn nietig. TWEEDE AFDEELING. Van de inschrijving der hypotheken en van den vorm der inschrijving. Art. 17. De inschrijving der hypothecaire verbanden zal plaats hebben op de openbare registers, welke bestemd zijn tot de overschrijving der akten van overdragt van vaste goederen en andere zakelijke regten. Bij gebreke van die inschrijving , heeft de hypotheek geene kracht hoegenaamd , zelfs niet ten opzigte van schuldeischers, die geen hypothecair verband hebben. Art. 18. De inschrijving van eene hypotheek is van onwaarde, indien dezelve gedaan is op eenen tijd , waarop die hypotheek niet meer op het goed door den schuldenaar zoude kunnen toegestaan worden. Art. 19. De rang der hypothecaire schuldeischers wordt bepaald naar de dagteekening hunner inschrijving, behoudens de uitzonderingen bij de twee volgende artikelen vermeld. Zij die op denzelfden dag zijn ingeschreven, hebben gezamenlijk eene hypotheek van dezelfde dagteekening, onverschillig op welk uur de inschrijving gedaan is , al ware het ook , dat het uur door den bewaarder mogt zijn aangeteekend. Art. 20. Indien, in eene akte van scheiding, of in eene andere akte, die daarvan de plaats vervangt, eene hypotheek bedongen is tot vrijwaring der aanbedeeling , of van het uit te keeren slot van rekening, en deze hypotheek ingeschreven is binnen de twintig dagen na de dagteekening der akte, zal dezelve den voorrang hebben boven alle andere hypotheken , welke gedurende dat tijdsverloop mogten zijn ingeschreven. Art. 21. De inschrijvingen, welke door de schuldeischers van den erfgenaam of diens regtverkrijgende genomen zijn op een onroerend goed van de nalatenschap, kunnen niet worden tegengeworpen aan de schuldeischers of legatarissen van den overledene, welke hunnen eisch tot de afzondering van de boedels zullen hebben doen inschrijven , binnen den tijd van zes maanden nadat de nalatenschap is opengevallen. Art. 22. De schuldeischer, die ingeschreven is voor eene hoofdsom, welke interessen of renten voortbrengt, is geregtigd om , slechts voor twee jaren en voor het loopende jaar in denzelfden rang van hypotheek geplaatst te worden als voor zijne hoofdsom; onverminderd zijn regt om, ten aanzien van andere achterstallige renten dan bij de eerste inschrijving verzekerd waren, bijzondere inschrijvingen te nemen , welke sedert derzelver dagteekening hypotheek zullen te weeg brengen. Art. 23. Om de inschrijving te bewerkstelligen, stelt de schuldeischer, hetzij in persoon, hetzij door eenen derde , aan den bewaarder der hypotheken ter hand twee nota's of borderellen, waarvan het eene op het uitgegeven afschrift van den titel kan gesteld worden. Die borderellen bevatten : 10. Eene persoonlijke aanduiding van den schuldenaar en van den schuldeischer , en de woonplaats, door laatstgemelden gekozen binnen den kring van het kantoor des bewaarders. Eene te doene inschrijving op de goederen van eenen overledene kan gedaan worden onder de eenvoudige aanduiding van den overledene. 20. De dagteekening en den aard van den regtstitel. 30. Het beloop der inschuld, of de begrooting der voorwaardelijke en onbepaalde regten, welke verzekerd moeten worden; mitsgaders den tijd , waarop de schuld opeischbaar is. 40. De aanduiding van den aard en de ligging der goederen , waarop de hypotheek gevestigd is. Art. 24. De bewaarder behoudt een der borderellen , ten einde hetzelve in te schrijven op zijn register ter dagteekening van de overgifte ; hij geeft onmiddellijk aan dengene, die de inschrijving verzocht heeft, het andere borderel terug, aan den voet van hetwelke hij de dagteekening der overgifte , en vervolgens, indien zulks gevorderd wordt, de dagteekening van de in zijn register gedane inschrijving zal aanteekenen. Art. 25. Het is aan dengene, die eene inschrijving heeft laten doen, alsmede aan zijne vertegenwoordigers of die bij eene authentieke akte cessie van actie van hem verkregen hebben , geoorloofd om, in het register der hypotheken , de door hem gekozene woonplaats te veranderen , mits hij eene andere in denzelfden kring kieze en aanwijze. Art. 26. De inschrijving kan , ter zake van verzuim der hierboven voorschrevene formaliteiten, niet worden vernietigd, dan alleenlijk ingevalle zij het bezwaarde goed of de hoegrootheid van de lasten niet genoegzaam kenbaar mogt maken. Art. 27. De inschrijving doet de hypotheek stand houden, zonder vernieuwing. 1) Art. 28. De kosten der inschrijving zijn voor rekening van den schuldenaar , indien het tegendeel niet bedongen is. Art. 29. De regtsvorderingen tegen de schuldeischers, waartoe de inschrijvingen aanleiding kunnen geven , moeten aangelegd worden voor de bevoegde regtbank , door middel van dagvaardingen , gedaan aan hunnen persoon, of aan de laatste woonplaats , die blijkens het register gekozen is; en zulks niettegenstaande het overlijden, hetzij van de schuldeischers , hetzij van degenen , bij wie zij domicilie hebben gekozen. DERDE AFDEELING. Van de doorhaling der inschrijvingen. Art. 30. De inschrijvingen worden doorgehaald, of met toestemming der belanghebbende partijen, die de bevoegdheid daartoe hebben , of ten gevolge van een vonnis, hetzij in het hoogste ressort gewezen , hetzij in kracht van gewijsde gegaan. Art. 31. In beide gevallen leggen degenen , die de doorhaling verzoeken , ten kantore van den bewaarder, een afschrift over van de authentieke akte , waarbij de toestemming gegeven is , of van het vonnis. Art. 32. Indien in eene doorhaling niet wordt toegestemd, moet dezelve gevraagd worden voor de regtbank, onder welker regtsgebied de inschrijving gedaan is; ten ware die vordering ondergeschikt zij aan een geschil, hangende voor eene andere regtbank, in welk geval de eisch tot doorhaling zal verwezen worden naar de regtbank, voor dewelke het hoofdgeschil aanhangig is. Echter zal de overeenkomst, tusschen den schuldeischer en den schuldenaar 1) Dit artikel heeft reeds vóór de invoering van het Burgerlijk Wetboek, waarin het als art. 1236 bekend staat, afzonderlijk wettelijke kracht verkregen ingevolge de Wet van 22 December 1828, Stbl. no. 84, ingaande met 1 Januari 1829. aangegaan , om , ingeval van geschil, de vordering voor eene door hen bepaalde regtbank te brengen, tusschen henlieden moeten nagekomen worden. YIERDE AFDEELING. Van de gevolgen der hypotheken tegen derde bezitters. Art. 33. De sehuldeischers, die eene ingeschrevene hypotheek op een onroerend goed hebben, vervolgen hun regt op dat goed . in welke handen het ook moge overgaan, om gerangschikt en betaald te worden volgens de orde hunner inschrijving. Art. 34. De derde bezitter blijft, als zoodanig, alleen uit krachte deiinschrijvingen . voor alle hypothecaire schulden verbonden. onder genot der tijdsbepalingen en uitstellen , die aan den oorspronkelijken schuldenaar waren toegestaan ; onverminderd het vermogen, aan hem bij art. 46 van dezen titel toegekend. Art. 35. Een derde bezitter, die zich niet persoonlijk tot kwijting der schuld verbonden heeft, is tot geene betaling van de hypothecaire schuld gehouden , indien hij het bezwaard goed laat varen , zelfs nadat hij de schuld heeft erkend, of blootelijk in hoedanigheid van bezitter veroordeeld is. Art. 36. Indien de derde bezitter in gebreke blijft om de schuld te betalen of het goed te laten varen , heeft ieder ingeschreven schuldeischer het regt om het bezwaarde goed jegens hem te doen verkoopen, met inachtneming van de formaliteiten bij het wetboek op de burgerlijke regtspleging, ten aanzien der geregtelijke uitwinning vastgesteld. Art. 37. Het laten varen van een bezwaard goed geschiedt ter griffie van de regtbank des arrondissements, alwaar de goederen gelegen zijn. Er wordt daarvan door den griffier eene akte opgemaakt, aan wien zullen worden beteekend alle exploiten , die tot den verkoop der verlatene goederen vereischt worden; terwijl de verkoop zal plaats hebben overeenkomstig de regels bij het vorige artikel aangeduid. Art. 38. Niettegenstaande het laten varen van een bezwaard goed , heeft de bezitter het regt om, tot op het tijdstip der toewijzing , hetzelve terug te nemen, tegen betaling van de geheele schuld en de kosten. Art. 39. Indien het verlaten goed voor eenen hoogeren prijs verkocht is dan het beloop der hypothecaire lasten bedraagt, komt het overschot ten bate van dengene, die afstand gedaan heeft. Art. 40. De verminderingen, welke door toedoen of uit onachtzaamheid van den derden bezitter, ten nadeele der hypothecaire sehuldeischers , aan het goed zijn veroorzaakt, leveren tegen denzelven eene actie tot schadeloosstelling op ; doch hij kan de door hem gemaakte onkosten en verbeteringen niet terugvorderen, dan ten beloope van hetgene het goed, door die verbeteringen , in waarde vermeerderd is. Art. 41. De vruchten van het bezwaarde goed zijn slechts door den derden bezitter verschuldigd sedert den dag van de gedane beteekening tot betaling der schuld of verlating van het goed ; en, indien de begonnen vervol- gingen gedurende drie jaren zijn gestaakt gebleven, van den dag af, dat eene nieuwe beteekening zal gedaan zijn. Art. 42. De erfdienstbaarheden en andere zakelijke regten , zoo wel ten laste als ten bate van het verlaten goed, herleven nadat hetzelve verlaten , jegens den bezitter is toegewezen. Art. 43. De personele schuldeischers van den derden bezitter, welke inschrijving hebben genomen op het verlaten of toegewezen goed , komen , volgens hunnen rang, na de inschrijvingen, die ten laste der vroegere eigenaars loopen. Art. 44. De derde bezitter, die de hypothecaire schuld betaald heeft, het bezwaarde goed heeft laten varen, of de geregtelijke uitwinning van het goed heeft ondergaan , heeft zijn verhaal tot vrijwaring tegen den hoofdschuldenaar, als naar regten. VIJFDE AFDEELIITO. Van het te niet gaan der hypotheken. Art. 45. De hypotheken gaan te niet: 1°. Door het te niet gaan der hoofdverbindtenis ; 2». Door des schuldeischers afstand van de hypotheek ; 30. Door een vonnis, waarbij in het geval bij het volgend artikel voorzien , de rangschikking is vastgesteld. Art. 46. Degene, die het bezwaarde goed heeft gekocht, hetzij bij geregtelijke uitwinning, hetzij tengevolge eener willige verkooping voor eenen in geld bepaalden prijs, kan vorderen , dat het gekochte perceel worde ontlast van alle hypothecaire lasten , die den koopprijs te boven gaan , met inachtneming der voorschriften, bij de volgende artikelen gegeven. Art. 47. Ingeval van willige verkooping, zal de vordering tot ontlasting niet kunnen worden gedaan , tenzij de verkooping hebbe plaats gehad in het openbaar, volgens de plaatselijke gebruiken , ten overstaan van eenen openbaren ambtenaar en in tegenwoordigheid van den regter van het kanton, alwaar alle of het meerendeel der goederen gelegen zijn ; en voorts de ingeschrevene schuldeischers daarvan zijn verwittigd geworden, tenminste 30 dagen vóór de toewijzing, bij een exploit, hetwelk zal moeten worden be- teekend aan de woonsteden, die de schuldeischers bij de inschrijving hebben gekozen. Art. 48. De kooper, die het genot wil hebben van het voorregt bij art. 40 hiervoren vermeld , is gehouden om, binnen ééne maand na de toewijzing eene geregtelijke rangschikking tot verdeeling van den koopprijs te doen' opet nen , overeenkomstig de regels bij het wetboek op de manier van procederen in burgerlijke zaken voorgeschreven. Art. 49. Het vonnis van rangschikking zal het bevel bevatten tot doorhaling van de inschrijvingen , die niet batig zijn gerangschikt. Zoodanige inschrijvingen, die slechts voor een gedeelte batig in aanmerking komen, zullen slechts voor dat gedeelte in stand blijven, tot de betaling toe, 9 welke de schuldeischer dadelijk zal kunnen vorderen , zonder aanzien of de inschulden opeischbaar of niet opeischbaar zijn. Ten opzigte van inschulden, welker geheel bedrag batig is gerangschikt, zullen de inschrijvingen gehandhaafd blijven , en de kooper tot dezelfde verpligtingen zijn verbonden en dezelfde tijdsbepalingen en uitstellen genieten als de oorspronkelijke schuldenaar. Art. 50. Tot uitvoering van het vorig artikel, zal eene altijddurende ingeschrevene rente worden berekend tegen de hoofdsom , in de akte vermeld , of, bij gebreke daarvan, tegen twintig maal de rente; zullende lijfrenten of pensioenen voor leven lang , worden gerekend tegen het tienvoud der rente. Art. 51. De inschrijvingen op de goederen van voogden of curators, ten behoeve van minderjarigen of onder curatele gestelden , welke hetzij voor het geheel of gedeeltelijk batig zijn gerangschikt, zullen steeds blijven gehandhaafd ; en zullen de betalingen, welke de kooper mogt hebben gedaan, aan die inschrijvingen geen hinder toebrengen. Indien er hypothecaire inschrijvingen bestaan, ouder dan die der minceijarigen of onder curatele gestelden , zullen laatstgemelden , hetzij voor het geheel of voor het vereischte gedeelte , worden doorgehaald. Art. 52. Ingeval in het koopcontract mogten begrepen zijn onroerende en roerende goederen , of onderscheidene onroerende goederen , waarvan de eene onbelast en de andere met hypotheek bezwaard zijn , en welke allen voor eenen en denzelfden prijs verkocht zijn , zal de prijs van elk onroerend goed , naar evenredigheid van den geheelen koopprijs, ten behoeve van de op ieder stuk goed ingeschrevene schuldeischers, worden bepaald. ZESDE APDEELING. Van de openbare bekendheid der registers, en van de verantwoordelijkheid van de bewaarders der hypotheken. Art. 53. De bewaarders der hypotheken zijn gehouden om aan al degenen, die zulks verlangen , inzage te geven van hunne registers, en een afschrift uit te leveren van de akten, welke op hunne registers zijn overgeschreven , en van de bestaande inschrijvingen , of wel een getuigschrift, dat er geene bestaan. , Art. 54. Zij zijn verantwoordelijk voor de nadeelen spruitende : 10. Uit hunne nalatigheid in het doen van naauwkeurige overschrijvingen en inschrijvingen , welke te hunnen kantore gevorderd zijn 20 Uit het verzuim om melding te maken , in hunne getuigschriften van ééne of meerdere bestaande inschrijvingen; ten ware, in het laatste geval, de misslag voortkwam uit onvoldoende opgaven, die hun niet zouden kunnen worden ten laste gelegd. Art 55. Het onroerend goed, ten welks aanzien de bewaarder in zijn getuigschrift, ééne of meerdere ingeschrevene lasten mogt verzuimd hebben op tè geven is van die lasten niet ontheven; behoudens de verantwoordelijkheid van den bewaarder jegens dengene, die het getuigschrift, ■waarin »', °18* " °P van omstandigheden, vroeger omschreven. (Zie blz. 35 en db). gestrektheid , eene , te allen tijde , rigtige en spoedige uitvoering van het bij de bovengemelde wet bepaalde stelsel van hypotheken verzekere. b. Om in de steden , hoe groot ook derzelver uitgebreidheid en bevolking zijn moge , niet meer dan één kantoor van hypotheken op te rigten , onder hetwelk het platteland, tot de stedelijke kantons behoorende, ook zal worden begrepen. c. Om de omtrekken zoodanig in te rigten , dat nimmer een kanton tusschen twee of meer kantoren worde verdeeld, noch dezelfde omtrek onder verscheidene ressorten van Arrondissements-Regtbanken behoore. d. Om , zoo verre het met de plaatselijke omstandigheden is overeen te brengen , de standplaatsen der kantoren zoodanig te vestigen : 10. Dat zij omtrent in het midden van den omtrek gelegen zijn. 20. Dat in die gemeente tevens een Kantonregter zijne zittingen houde. 30. Dat die gemeente de meest geschikte middelen , voor de bewaring der registers van hypotheken en eigendoms-overgangen , oplevere. Onze Staatsraad, Administrateur voornoemd, zal aan de Gouverneurs der provinciën bij de, ten gevolge van het bovengemelde , te doene aanschrijvingen , zoodanige inlichtingen geven , als waardoor zij en de Gedeputeerde Staten in staat kunnen gesteld worden , om , bij het mededeelen hunner consideratiën en advies ten deze, aan onze bovengemelde bedoeling te beantwoorden. 1) Art. 2. Alle de vaste goederen , binnen den omtrek van een kantoor van bewaring gelegen , zullen, zonder eenige uitzondering, daaronder behooren. Art. 3. Yoorbehoudens Onze voorziening in bijzondere gevallen, zal, onder de benaming van bewaarder der hypotheken en van het kadaster, voor de waarneming van ieder kantoor , een ambtenaar der registratie worden aangesteld , die blijken van bekwaamheid en van een onberispelijk gedrag zal hebben gegeven. Art. 4. Tot bewaarder der hypotheken en van het kadaster zal niemand worden aangesteld , die niet meerderjarig is, of brieven van meerderjarigverklaring zal hebben verkregen. Art. 5. De bewaarders zullen , buiten de functiën , welke hun bij dit besluit worden aangewezen , geene ambten of bedieningen , van andere departementen , kollegiën of besturen afhangende , en waaraan eenige bezoldiging verknocht is, mogen bekleeden, behalve die van ontvanger der registratie en domeinen , of van andere aan het hoofdbestuur der registratie toevertrouwde ontvangsten. Zij zullen evenmin het beroep van advocaat, procureur, notaris of solliciteur mogen uitoefenen. Art. 6. De bewaarders zullen belast zijn : 10. Met het vervullen van alle formaliteiten, bij het burgerlijk wetboek voorgeschreven , voor de aanteekeningen der onderzettingen , en de verzekering der eigendoms-overgangen van onroerende goederen, en van zakelijke regten. 1) Zie de wijziging dezer bepalingen bij art. 2 van het Kon. besluit van 8 tus 1838, Stbl. no. 27. 20. Met de ontvangst van 's lands regten, welke voor die formaliteiten verschuldigd zullen zijn. 30. Met het naauwkeurig houden der registers , plans en verdere stukken , ten voormelden einde vereischt. 40. Met de bewaring der kadastrale kaarten , alphabetische lijstenden aanwijzende tabellen daartoe betrekkelijk , welke te hunnen kantore zullen zijn nedergelegd. 50. Met het nagaan en bijhouden van alle veranderingen in de eigendommen en de mededeeling daarvan aan de ambtenaren met de bijhouding der kadastrale leggers belast. 60. Met de afgifte van alle , door de belanghebbenden gevorderde extracten uit de kadastrale kaarten , en daartoe behoorende stukken. Art. 7. Alvorens in functie te treden , zal ieder bewaarder zijne akte van aanstelling ter griffie der Arrondissements-Regtbank, in welker regtsgebied zijn kantoor gelegen is, doen registreren , en zal hij voor de Regtbank worden beëedigd. Art. 8. Behalve den gewonen borgtogt, voor de zekerheid van 's lands penningen gevorderd , zullen de bewaarders, ten hunnen koste , tot meerdere zekerheid van het publiek , eenen borgtogt stellen , hetzij in inschrijvingen op het grootboek of bijboek der nationale werkelijke schuld , hetzij in onroerende goederen, binnen dit Rijk gelegen. De waarde der inschrijvingen op het grootboek of bijboek zal berekend worden naar de prijscourant die , op last van de regering , is uitgegeven in de week van het verlijden der vereischte akte , en die waarde zal het bedrag van den te stellen borgtogt ten minste met een vierde te boven moeten gaan. De vaste goederen , tot borgtogt verbonden , zullen moeten zijn vrij en onbezwaard , of in het tegenovergestelde geval, na aftrek van de daarop gevestigde bezwaren , eene waarde moeten hebben van ten minste een derde meer dan de te stellen borgtogt of de aanvulling van denzelven. De gebouwen, welke als vrij en onbezwaard tot borgtogt worden verbonden , zullen, in alle gevallen, eene waarde moeten hebben van ten minste een vierde meer dan het bedrag van den borgtogt, waarvoor zij worden aangewezen , en zullen die gebouwen voorts tegen brandschade moeten zijn en blijven verzekerd, waarvan aan het bestuur der registratie, van tijd tot tijd , de bewijzen zullen moeten worden vertoond. Art. 9. De borgtogten zullen moeten worden aangevuld : 1°. Zoodra de daling van den koers der inschrijvingen op het grootboek (berekend volgens het voorgaande artikel), de loopende waarde der verbondene inschrijvingen verminderd mogt hebben, tot beneden het bedrag van den vereischten borgtogt. 20. Wanneer de waarde der verbondene gebouwen of andere vaste goederen eene vermindering van een vijfde gedeelte heeft ondergaan. Art. 10. Het bestuur der registratie zal toezien , dat de voorzorgen , vereischt tot verzekering eener borgstelling in inschrijvingen op het grootboek bestaande, steeds binnen den kortst mogelijken termijn genomen worden. Art. 11. Indien de borgtogt geheel of gedeeltelijk in vaste goederen ge- steld is , zal dezelve worden beoordeeld , en , na wei-bevinding, worden goedgekeurd door de Arrondissements-Regtbank , in welker regtsgebied de goederen gelegen zijn , en zal zulks geschieden door de Regtbank , in welker regtsgebied het kantoor is gelegen , wanneer dezelve alleen is gesteld in inschrijvingen op het grootboek. In beide gevallen zal het openbaar ministerie vooraf in deszelfs conclusiën worden gehoord. De bewaarder zal het daartoe vereischte verzoek moeten doen binnen eene maand nadat hem zijne akte van aanstelling is uitgereikt. Hij zal, onverwijld na de aanneming van den borgtogt, eene expeditie der daarvan opgemaakte akte en bijlagen , gelijk mede van het vonnis der Regtbank , aan het bestuur der registratie opzenden , en eene gelijke expeditie overleggen ter griffie der Gedeputeerde Staten van de provincie. Art. 12. De inschrijving der akte van borgstelling zal, ten koste van den bewaarder, door eenen hoofdambtenaar der registratie worden verrigt, welke daarmede door den Gouverneur der provincie zal worden belast. Een der dubbelen van het borderel van inschrijving zal ter griffie van de Gedeputeerde Staten van de provincie worden overgelegd. De verbanden , uit deze borgstelling voortvloeiende , zullen op de registers der hypotheken, op dezelfde wijze als de onderzettingen, worden ingeschreven. Art. 13. De onderhavige borgtogt zal uitsluitend verbonden blijven voor de verantwoordelijkheid jegens het publiek , door de wet aan den bewaarder opgelegd. Dit verband zal voortduren zoo lang als hij zijnen post bekleedt en nog drie jaren daarna. Deze termijn verstreken zijnde, zal de bewaarder of deszelfs regtverkregen hebbende , de ontheffing daarvan kunnen erlangen bij de regtbank , welke bevoegd was van het stellen van den borgtogt kennis te nemen , mits er geene vervolging ter zake van zijne ambtsverrigtingen is begonnen , en onverminderd de voortduring der verantwoordelijkheid bij de wet opgelegd. Die ontheffing zal door de Regtbank worden verleend, op vertoon van een certificaat, van wege de administratie der registratie afgegeven , drie jaren na het ophouden der bediening van den hypotheekbewaarder, houdende verklaring, dat tegen de radiatie geen verzet is gedaan , dat alzoo de borgtogt is geëindigd , en de gedane inschrijving kan worden geradieerd. Art. 14. Wanneer een bewaarder naar een ander kantoor overgaat, zal hij geen nieuwen borgtogt behoeven te stellen , maar kan de reeds gestelde blijven gelden voor het nieuwe kantoor, mits de bewaarder: 10. Ter griffie der Gedeputeerde Staten van de provincie eene notariële akte overlegge , waarbij hij verklaart toe te stemmen, dat het voormelde verband ook strekke voor zijne nieuwe administratie, waarvan de inschrijvingen op de wijze bij de vorige artikelen omschreven, zullen moeten bewerkstelligd worden ; en 2°. Indien de gevorderde borgtogt voor het nieuw te aanvaarden kantoor van meerder bedrag is , de vorige borgstelling vergroote, met inachtneming der hiervoren bepaalde formaliteiten tot het onderzoek en de goedkeuring van deze aanvulling. Art. 15. Indien de borgtogt voor het nieuw te aanvaarden kantoor geringer is dan die voor het laatst waargenomene , zal de bewaarder, na verloop van drie jaren sedert zijne verplaatsing, de vermindering van den eerstgestelden borgtogt kunnen vorderen. Bijaldien dezelve in vaste goederen bestaat, 'zal do Arrondissements-Regtbank , in welker regtsgebied de goederen gelegen zijn, bepalen, welk gedeelte daarvan uit het verband zal worden ontslagen. In het tegenovergestelde geval zal het bestuur der registratie de vermindering bij de directie van het grootboek te weeg brengen. Art. 16. De borgtogt zal bedragen : Vier duizend guldens ( f 4,000) voor eenen omtrek van twintig duizend inwoners of minder; Zes duizend guldens (f 6,000) voor eenen omtrek van twintig duizend tot dertig duizend inwoners; Acht duizend guldens (f 8,000) voor eenen omtrek van dertig duizend tot veertig duizend inwoners; Tien duizend guldens (f 10,000) voor eenen omtrek van veertig duizend tot vijftig duizend inwoners ; Vijftien duizend guldens (f 15,000) voor eenen omtrek van vijftig duizend tot honderd duizend inwoners ; 'Twintig duizend guldens (f 20,000) voor eenen omtrek van honderd duizend tot honderd vijftig duizend inwoners ; Vijf en twintig duizend guldens (f 25,000) voor eenen omtrek van honderd vijftig duizend inwoners en daar boven. Wij behouden Ons voor, om het beloop van den borgtogt te verminderen , ingeval deze uitzondering voor eene bewaring van weinig belang, in eenen omtrek van minder dan tien duizend inwoners, billijk geacht wordt. Art. 17. Ieder bewaarder zal gehouden zijn , onder goedkeuring van het hoofdbestuur der registratie, eenen bekwamen klerk aan te stellen, die bij de Arrondissements-Regtbank , in welker regtsgebied het kantoor gelegen is, zal worden beëedigd , en die in geval van afwezigheid , ten gevolge van verleend verlof, van ziekte, of van andere wettige verhindering van den bewaarder , ten koste en ter verantwoording van dezen , deszelfs werkzaamheden zal verrigten. Art. 18. Ingeval een bewaarder in zijne bediening wordt geschorst, zal het kantoor te zijner verantwoording waargenomen worden door eenen anderen ambtenaar van het bestuur der registratie , die echter den geschorsten , zulks verlangende , zal moeten toelaten tot de inzage der, gedurende de schorsing , te bewerkstelligen in- of overschrijvingen, aanteekeningen in het algemeen register , en af te geven staten van inschrijving en certificaten , of extracten uit de verschillende boeken of registers. Art. 19. Wanneer een kantoor, door het overlijden of door gedwongen ontslag van den bewaarder, is komen open te vallen, zal deszelfs beëedigde klerk het kantoor , op zijne eigene verantwoordelijkheid , moeten blijven waarnemen , tot dat de ambtenaar, welke daarmede ad interim zal worden belast, in functie getreden zal zijn , waarin door den Gouverneur der provincie dade- lijk zal worden voorzien , terwijl, ter vervanging van den ad interim benoemden hypotheekbewaarder, welke altijd een ambtenaar, en zoo veel doenljjk een hoofd-ambtenaar der registratie zal behooren te zijn , zoo haast mogelijk , de noodige voordragt zal worden ingediend , en wel zoo tijdig, dat uiterlijk binnen twee maanden een nieuwe vaste hypotheek-bewaarder kunne benoemd zijn. Een bewaarder, die zijn eervol ontslag bekomen heeft, zal zijnen post moeten blijven waarnemen, tot dat hij behoorlijk vervangen zal zijn; zoo niet, zal hij verantwoordelijk blijven voor alle schade, voortgevloeid uit het onvervuld blijven van zijn kantoor. Art. 20. Het is eiken bewaarder, op straffe van in zijne bediening te worden geschorst, verboden, om eenige in- of overschrijving, of wel de overboeking van eenig verband , of ook , hetzij de geheele , hetzij de gedeeltelijke vernietiging van eene inschrijving te bewerkstelligen, of eindelijk eenig extract, kopij , staat of certificaat af te geven , hetzij in persoon , hetzij door zijnen klerk , in zaken , welke hem zeiven of zijne bloed- of aanverwanten tot in den derden graad aangaan. Wanneer zoodanige verrigtingen vereischt worden , zal de bewaarder vervangen worden door eenen zijnor ainbtgenooten , of door eenen hoofd-ambtenaar der registratie , indien er zich een te dier plaatse bevindt, voor welker handelingen hij desniettemin verantwoordelijk zal blijven, ingeval de onregelmatige houding zijner boeken daartoe aanleiding mogt geven. De ambtgenoot of hoofd-ambtenaar voormeld zal, te zijner, beveiliging tegen alle aansprakelijkheid, kunnen vorderen , dat de bewaarder de uittegeven extracten , kopijen , staten of certificaten , ten bewijze van volmaakte overeenstemming met zijne registers , mede onderteekene. Art. 21. De kantoren zullen dagelijks, uitgezonderd de Zondagen , voor het publiek openstaan , des voormiddags van acht tot twaalf ure , en des namiddags van twee tot zes ure. 1) Art. 22. De bewaarders zullen , wegens de ontvangst der hypotheekregten, dezelfde percentloonen genieten , als voor de overige ontvangsten van het bestuur der registratie. De wet bepaalt het salaris, hetwelk voor hunne verrigtingen door de belanghebbenden zal worden betaald. Het tarief van dat salaris zal altijd in elk kantoor, op eene zigtbare en voor het publiek toegankelijke plaats , aangeplakt of opgehangen blijven. Art. 23. In elk kantoor zal een dagregister worden gehouden, ingerigt overeenkomstig het door ons vastgesteld model. De akten en stukken, ter in- of overschrijving ingeleverd , zullen , naar mate dezelve inkomen , dadelijk, extractsgewijze daarin worden gebragt, en , voor zoo veel den woordelijken inhoud aangaat, zal naar de overige registers en documenten worden verwezen. 1) Bij Kon. besluit van den 11 September 1881, Stbl. no. 156, is later bepaald: „De kantoren zijn dagelijks, behalve des Zondags, voor het publiek geopend van 's morgens 9 tot 's namiddags 5 ure." (Circ. 1037, d.d. 20 Sept. 1881, Reg. no. 5). Dit register , hetwelk , naar aanleiding van art. 19 der wet van den 5den Maart 1825 1), de rangorde der ingeschrevene schuldeischers uitwijst, zal eiken avond bij het sluiten van het kantoor , door den bewaarder worden geteekend en afgesloten, op eene boete van tien guldens (f 10.—), voor elk verzuim. Art. 24. Er zal in het dagregister een volgnommer aan de stukken worden gegeven , en hetzelve zal in vakken verdeeld zijn. Yoor iedere aanteekening van een ter in- of overschrijving overgelegd borderel of ander stuk , gelijk mede voor iedere afsluiting , zal een afzonderlijk vak worden gebruikt. Het volgnommer zal telkens , dadelijk bij het te boek brengen van eenen post, naast denzelven worden ingevuld. De bewaarder zal verbeuren eene boete van vijf en twintig guldens (f 25.—) voor elke overtreding van een der bovenstaande voorschriften. Deze boete zal verbeurd zijn voor elk vak , hetwelk voor meer dan eene inschrijving of afsluiting gebezigd , en voor elk volgnommer , hetwelk uitgelaten mogt zijn. Dezelfde boete zal verbeurd worden voor elke inschrijving, of afsluiting, welke in twee achtereenvolgende vakken dubbel mogt bewerkstelligd zijn. Abt. 25. Het bewijs van de gedane overschrijving der akten en stukken zal op het overgeschreven stuk worden gesteld. De bewaarder zal daarbij , zoo wel als in de aanteekening , welke , volgens art. 24 der wet van den 5den Maart 1825 2), aan den voet der borderellen moet worden gesteld, voluit omschrijven de dagteekening, waarop het stuk ter in- of overschrijving is aangeboden en aangenomeu , het nommer van het dagregister en van het deel, en de bladen der registers, waarop de overschrijving heeft plaats gehad , alsmede het bedrag der betaalde regten van zegel en hypotheek en van het salaris, onverminderd de bijzondere aanwijzing van iedere dier heffingen. Iedere overtreding van de vorenstaande bepalingen zal gestraft worden met eene boete van drie guldens (f 3.—). Art. 26. Er zal in elk kantoor van bewaring een algemeen register der hypotheken worden aangelegd en aangehouden voor elke gemeente, welke daaronder behoort, afzonderlijk , en hetwelk in zoo vele afdeelingen zal kunnen gesplitst worden , als noodzakelijk zal bevonden worden. Hetzelve zal gegrond zijn op het kadaster , en de daarbij aangenomene beschrijving der grondeigendommen zal daarin gevolgd worden , behoudens zoodanige voorloopige voorzieningen , als door Ons zullen worden voorgeschreven op het tijdstip der invoering van het nieuw hypothecair stelsel, wanneer alsdan de opmeting en kaartering voor het kadaster nog niet overal afgeloopen mogt zijn. Dit register, ingerigt overeenkomstig de door Ons vastgestelde modellen, 1) Is geworden art. 1226 B. W. 2) Is geworden bij eenige wijziging art. 1232 B. W. zal al de aanwijzingen bevatten , dienstig om elk perceel, waarvan de aanteekening ten kantore der hypotheken noodig wordt, deszelfs eigenaar en diens bewijzen van eigendom , elke eigendoms-overgang van hetzelve , benevens de zakelijke regten en hypotheken daarop gevestigd, alsmede de ontheffing van die bezwaren te doen kennen , en zal zoo ver den woordelijken inhoud der akten en stukken aangaat, naar de hierna vermelde bij boeken verwijzen. 1) Art. 27. De nommers, op de kadastrale kaarten aan de gronderven gegeven , zullen het voornaam onderscheidingsteeken zijn van ieder eigendom, in het algemeen register aangewezen. Het hoofdbestuur der registratie zal zorg dragen , dat de veranderingen , in de verdeeling der kadastrale perceelen voorgevallen , steeds zoo spoedig mogelijk worden opgenomen, en dat de algemeene registers der hypotheken en de kadastrale kaarten ten allen tijde volmaakt overeenstemmen. 2) Art. 28. Zoodra een bewaarder der hypotheken en van het kadaster eene akte zal hebben overgeschreven, uit welke gebleken is, dat de omtrek, gedaante of bepaalde soort van bebouwing van één of meerdere perceelen eene verandering heeft ondergaan, of dat de splitsing van dezelve plaatsheeft gehad, zal hij , in een daartoe aan te leggen register , daarvan aanteekening houden. Op den lsten Maart en den lsten September van ieder jaar, zal hij aan een , daartoe door het hoofdbestuur der registratie , aan te wijzen landmeter, de , gedurende de afgeloopene zes maanden , voorgevallene veranderingen van dien aard opgeven. De landmeter zal ten kantore van den bewaarder, de naauwkeurige beschrijving der veranderde perceelen nogmaals nagaan , en zich op de plaats zelve begeven , om het noodige te verrigten, tot het opmaken of bijwerken van de te zijner beschikking staande suppletoire kaarten en tabellen , waarop alle veranderingen achtereenvolgens zullen worden aangetoond. Hij zal daarna die stukken aan den bewaarder ter hand stellen , en het onder dezen berustende stel kaarten en tabellen overnemen , om dezelfde veranderingen daarop te vermelden , en deze daarna weder over te leggen, en tegen het eerst verbeterde stel uit te wisselen ; onverminderd zijne verpligting tot afgifte van zoodanige dubbelen van die stukken , als noodig zullen bevonden worden voor de aanhouding der soortgelijke stukken , ter hoofdplaatse der provincie bewaard. Art. 29. De perceelen, op de suppletoire kaarten vermeld, zullen, des vereischt wordende, op nieuw omschreven worden op het algemeen register. "V an elk zoodanig perceel zal een nieuwe post worden gemaakt, met aanwijzing van het nieuw nommer op de suppletoire kaart vermeld , en van de 1) Ingetrokken bij art. 1 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838 , Stbl. no. 27. Zie Terder daarvan artt. 3, 4 en 7. 2) Ingetrokken bij art. 1 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. Zie verder daarvan artt. 4 en 6. nummeis uui pusten, vhii waar uezeivo zijn overgeoragt, en bij elk dezer oude posten zal naar de nieuwe nommers worden verwezen. Naast eiken nieuwen post zullen de bezwaren, op het goed gevestigd , en alle overige aanwijzingen vermeld worden, welke bij den oorspronkelijken post stonden aangeteekend. 1) Art. 30. Behalve de registers hiervoren vermeld , zijn de bewaarders verpligt de navolgende bijboeken , naar de door Ons vastgestelde modellen ingerigt, aan te leggen en aan te houden: 1 . Een register, dienende tot de woordelijke en geheele overschrijving der borderellen van inschrijving. 2) 2°. Een register , dienende tot de woordelijke overschrijving van alle akten van eigendoms-overdragt en andere akten , uittreksels uit dezelve, verklaringen , arresten enz., waarvan de overschrijving bij de wet wordt gelast. De stukken zullen in de voormelde registers in dezelfde volgorde worden geboekt , waarin dezelve op het dagregister zijn gebragt. Naast elke overschrijving zal het nommer, in dat register aan het overgeschreven stuk gegeven , vermeld worden. De bewaarder zal elke overschrijving overeenkomstig met het origineel verklaren en onderteekenen . op verbeurte eener boete van vijf guldens (f 5:—) voor ieder verzuim. Abt. 31. De registers, bij artikel 23 en 30 hiervoren vermeld, zullen , alvorens gebruikt te worden, op elk blad genommerd en gewaarmerkt, en op het eerste en laatste blad geteekend moeten worden , door den Kantonregter ter plaatse, waar het kantoor is gevestigd; de algemeene registers daarentegen door de Kantonregters , in welker kantons de betrokkene gemeenten gelegen zijn. 3) Art. 32. In de registers, bij art. 23 en 30 hiervoren vermeld , zal geene tusschenruimte onbeschreven mogen gelaten worden, en niets tusschen het beschrevene mogen worden tusschengevoegd. Hiertegen handelende , zal de bewaarder verbeuren eene boete van vijf en twintig guldens (f 25:—) voor elke overtreding, en bij herhaling feilende, naar aanleiding der omstandigheden , in zijne bediening worden geschorst, of van dezelve worden ontzet, alles behoudens de personele verantwoordelijkheid van den bewaarder , ten opzigte van derden , en onverminderd de meerdere straffen , daartoe termen zijnde, welke bij het wetboek van strafregt reeds zijn, of in het vervolg zullen worden voorgeschreven. Art. 33. Ingeval in het dagregister of bij het overschrijven van een borderel van inschrijving , of bij do overschrijving van eene akte of 'ander stuk , 1) Ingetrokken bij art. 1 van liet Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. 2) Volgens art. 14 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27, dient de verandering van het gekozen domicilie in dit register te worden vermeld door eene onderteekende verklaring van den schuldeischer. Zie hieromtrent nader genoemd artikel. 3) Zie hierover nader art. 5 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27, vergissing mogt begaan zijn, is het verboden dezelve ter zijde van het register te verbeteren of woorden over te schrijven , uit te schrappen of onleesbaar te maken, op verbeurte van eene boete van tien guldens (f 10:—), voor iedere overtreding. Art. 34. Wanneer de bewaarder eenen misslag wil verbeteren , welke in het dagregister of bij het overschrijven van een borderel van inschrijving mogt zijn begaan, zal de inschrijving geheel op nieuw worden bewerkstelligd, onder eenen nieuwen post, ten dage, waarop de misslag is ontdekt, en zal naast den gebrekkigen post molding gemaakt worden van dien , bij welken dezelve is verbeterd, mitsgaders van de oorzaak der verbetering; zullende voorts naast dezen worden aangeteekend, waar de eerstgemelde post te vinden is. Alles zonder verkorting der verantwoordelijkheid van den bewaarder, of van regten , die bij derden reeds mogten verkregen zijn. Art. 35. Ingeval misslagen begaan mogten zijn bij overschrijvingen van akten van eigendoms-overgang of andere akten en stukken, zal het voldoende zijn, dat de bewaarder, in stede van den geheelen inhoud van het stuk, alleen zoodanig gedeelte van hetzelve , als waarin verkeerdelijk is geschreven, op den loopenden datum verbeterd overschrijve en onderteekene, met behoorlijke omschrijving van den post, op welken de verbetering betrekking heeft, en hiervan gewag make naast of onder de gebrekkige overschrijving. Art. 36. Het hoofdbestuur der registratie zal zorg dragen , dat, ook behalve de registers, waarvan de aanhouding hiervoren is voorgeschreven , nog alle zoodanige hulpboeken en alphabetische naamwijzers worden aangelegd en aangehouden , als kunnen dienen , om , te allen tijde, met de meeste spoed en naauwkeurigheid , alle gevraagde inlichtingen te geven , en om de regelmatigheid en gelijkvormigheid van de verrigtingen der onderscheidene hypotheekbewaarders te verzekeren en naar behooren te kunnen nagaan. Art. 37. De registers en boeken, bij het voorgaande artikel bedoeld, zullen, alvorens door de bewaarders gebruikt te mogen worden, door den Directeur of provincialen Inspecteur der registratie, op elk blad moeten worden genommerd en gewaarmerkt, en op het eerste en laatste blad geteekend. De bewaarders zullen voor hunne schrifturen geene andere boeken mogen gebruiken, dan die hun door het hoofdbestuur der registratie toegezonden zullen worden. Onze Minister van Justitie en Onze Staatsraad, Administrateur van de registratie , het kadaster en do loterijen , zullen zorg dragen voor de uitvoering van het tegenwoordig besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. Gegeven te 's Gravenhage den Isten Augustus des jaars 1828, het vijftiende van Onze Regering. WILLEM. Yan wege den Koning, J. G. de Mey van Streefkerk. Uitgegeven den vijftienden Augustus 1828. De Secretaris van Staat, J. G. de Mey van Streefkerk, WET van den löden Junij 1832 (Staatsblad No 29), bevattende sommige wijzigingen in de bestaande wetgeving nopens de regten van registratie , overschrijving, zegel en successie. "Wij WILLEM bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging hebben genomen, dat, bij § 5 van art. 1 der Wet van den 31 December 1831 (Staatsblad No. 29), onder de middelen tot goedmaking van de uitgaven , begrepen in de begrooting van 1832 , zijn opgenomen het regt van Eegistratie en de verdere indirecte belastingen , en dat, bij de raming van derzelver opbrengst, heeft moeten gerekend worden op een hooger bedrag, dan dat, hetwelk naar de verkregene ondervinding van de bestaande wetgeving op dit stuk zoude kunnen verwacht worden; dat het mitsdien noodzakelijk is, middelen daar te stellen om die verhoogde opbrengst te verkrijgen; en willende tevens de uitvoering der tot dit onderwerp betrekkelijke bepalingen, zooveel mogelijk, verduidelijken en vereenvoudigen in afwachting der, na de invoering der nieuwe nederlandsche burgerlijke wetgeving , voor te nemene herziening der wetten op de indirecte belastingen ! Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord , en met gemeen overleg van de Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: EERSTE HOOFDSTUK. Regten van registratie. Art. 1. Alle onderhandsche akten van verkoop van onroerende goederen en alle andere onderhandsche eigendoms-overgangen van die goederen, alle ruilingen, scheidingen en weder-inkoopen van onroerende goederen, mitsgaders akten van wedertogt of antichresis , onder de hand verleden of opgemaakt, moeten geregistreerd worden binnen drie maanden, te rekenen van de dagteekening der akte of van den dag, waarop de overgang heeft plaats gehad. Ingeval partijen beweren mogten de akten zelve niet ter registratie te kunnen inleveren , zullen zij daarin moeten voorzien door geteekende verklaringen, de vereischte opgaven inhoudende. Bij gebreke van registratie binnen den bepaalden termijn , zal het dubbel regt verschuldigd zijn. Art. 3. Binnen gelijken termijn van drie maanden moeten worden geregistreerd alle onderhandsche akten , waarbij schepen , schuiten en vaartuigen van drie last en daarboven , of aandeelen in dezelve , in eigendom of vruchtgebruik worden overgedragen. Na verloop van dien termijn zal op dezelve het dubbel regt verschuldigd zijn. Art. 4. Het dubbel regt zal verschuldigd zijn , hoezeer eene akte van verkoop van onroerende goederen, hetzij in eigendom of in vruchtgebruik, binnen den bepaalden termijn zij geregistreerd , bijaldien blijkt, dat de overeenkomst meer dan drie maanden vóór de registratie der akte heeft plaats gehad. Art. 8. Eene maand nadat de kadastrale perceelsgewijze leggers der grondbelasting op de gemeentehuizen in alle gemeenten des Rijks zullen zijn nedergelegd en de aankondiging daarvan in de Staats-courant 1) zal hebben plaats gehad , zullen de openbare ambtenaren gehouden zijn, om in alle akten , aan de overschrijving ten kantore der hypotheken onderworpen , te hunnen overstaan verleden wordende , op te geven : 1°. De sectie en het nommer van het kadaster van ieder der perceelen, in die akten vermeld ; 2°. De beknopte aanduiding der laatste eigendomsbewijzen of der titels van aankomst; 3°. De dagteekening, het deel en nommer der laatste overschrijving in de registers der hypotheken. Bij gebreke der opgaven, sub. nos. 2 en 3 hiervoren gevorderd , zullen partijen verpligt zijn om in de akte te verklaren , dat geene zoodanige bescheiden of titels bestaan , of bij hen bekend zijn , of dat de overschrijving, voor zooveel uit die bescheiden blijkt of hen bekend is , niet heeft plaats gehad : alles op eene boete van vijf gulden, door den openbaren ambtenaar voor iedere overtreding te verbeuren. Yan de bepalingen hiervoren onder nos. 2 en 3 vermeld , zjjn uitgezonderd de verkoopingen van domeinen van den Staat, mitsgaders de verkoopingen ingeval van geregtelijke inbeslagneming plaats hebbende. TWEEDE HOOFDSTUK. Regt van overschrijving. Art. 17. Aan de overschrijving ten kantore der hypotheken, waaronder de goederen gelegen zijn, zijn onderworpen alle akten , na het in werking brengen dezer opgemaakt of verleden, overgang in eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen inhoudende; alle uitgiften in erfpacht of opstal; akten 1) Die aankondiging had plaats in de Staatscourant van 1 Juni 1833, no. 129, waarbij ter kennis werd gebracht, dat de bedoelde nederlegging van de kadastrale perceelsgewijze leggers der grondbelasting op de gemeentehuizen in alle gemeenten des rijks had plaats gehad en derhalve het voorschreven wetsartikel moest worden gerekend met den lOden Juli 1833 in werking te komen. (Min. Kes. d.d. 30 Mei 1833. St. Ct. no. 129). van weder-inkoop , onverschillig of (le weder-inkoop vóór of na den bedongen termijn plaats hebbe; mitsgaders de akten van afkoop van het regt van weder-inkoop ; alle scheidingen , licitatiën , overdragt van erfregt, afgiften van legaten, transactiën, vereenigingen bij akten onder de levenden van het vruchtgebruik met den eigendom , en akten onder de levenden of ter zake des doods, waarbij goederen , onder den last van teruggave, zijn vermaakt; alles voor zoo verre de hiervoren opgenoemde akten onroerende zaken ten onderwerp hebben. Deze overschrijving moet, in alle kantoren waar het behoort, geschieden binnen den termijn van zes maanden, te rekenen voor akten aan hoogere bekrachtiging onderworpen, van den dag dier bekrachtiging; voor schenkingen , van de dagteekening der akte van aanneming 1); voor akten ter zake des doods, van den dag waarop zij door den dood bekrachtigd zijn ; en voor alle andere akten , te rekenen van den dag waarop zij zijn verleden of opgemaakt. Wanneer de akten buiten 's lands verleden of opgemaakt zijn , worden de bovenstaande termijnen verlengd met drie maanden voor Europa, met een jaar voor Amerika en met twee jaren voor de overige werelddeelen. De overschrijving zal geschieden op vertoon der oorspronkelijke onderhandsche akten of der volledige expeditiën van alle akten , in authentieken vorm verleden of opgemaakt. Niettemin zal, wat de scheiding betreft, de overschrijving op vertoon van een door een Notaris geauthentiseerd uittreksel kunnen bewerkstelligd worden, waarin de vereischte omschrijving der onroerende goederen, de daarop klevende lasten en voorwaarden en verdere daartoe betrekkelijke bepalingen of gemaakte overeenkomsten vermeld worden. Akt. 18. Indien de akten , in de gevallen bij het vorig artikel voorzien , niet binnen den daarbij bepaalden termijn en ten bepaalden kantore ter overschrijving aangeboden worden , zal, behalve het gewone regt, één tiende van hetzelve verschuldigd zijn voor iedere ingegane maand verzuim , zonder dat evenwel het gewone regt daardoor tot meer dan het driedubbel van hetzelve zal kunnen worden opgevoerd. 2) Art. 19. Indien eene en dezelfde akte in onderscheidene kantoren moet worden overgeschreven , zal het volle bedrag van het regt betaald worden ten kantore, alwaar de eerste overschrijving plaats heelt, in dier voege, dat voor iedere volgende overschrijving slechts het salaris van den bewaarder en het zegel van de registers zal betaald worden , indien van de heffing van het regt ten eersten kantore blijkt; doch het verhoogde regt voor de te late overschrijving verschuldigd, zal alleen kunnen betaald worden ten kantore waaronder de goederen gelegen zijn, ten ware de goederen gezamenlijk voor eenen en denzelfden prijs verkocht waren, in welk geval de verhooging van regt ook in het eerste kantoor kan worden gevorderd. Akt. 20. De overschrijving zal steeds moeten voorafgegaan worden door 1) Zie art. 3 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1. 2) Zie art. 4 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1. de registratie der akten of vonnissen; deze registratie zal voor een genoegzaam bewijs worden gehouden , om het regt en verhoogde regt van overschrijving te kunnen vorderen 1) Art. 21. Het regt en de verhoogde regten zijn verschuldigd door degenen, op wier naam de goederen moeten overgeschreven worden ; gezamenlijke eigenaars , bezitters of verkrijgers zullen, ieder voor het geheel, voor dezelve aansprakelijk zijn; voorbehoudens verhaal tegen de medebelanghebbenden in (lezen. Art. 22. Het regt van overschrijving bedraagt vijftig centen van elke honderd gulden der waarde, welke tot grondslag voor de berekenin- van het evenredig regt van registratie heeft moeten strekken. 2) In de gevallen, waarin deze grondslag niet kan worden toegepast, zullen partijen eene door hen geteekende verklaring onder aan de acte moeten stellen , de opgave der waarde inhoudende. Ten aanzien van ruiling, zal het regt slechts op de van de eene zijde in rui mg gegevene goederen geheven worden, en zoo zij in waarde verschillen op die der in ruiling gegevene zaken, welke de hoogste waarde hebben • doch zullen de beide partijen , zoo voor het enkele regt, als voor de verhoogingen ieder voor het geheel kunnen aangesproken worden ; voorbehoudens verhaal tegen de andere partij, wegens het door deze verschuldigde. 3) De bepalingen, in dit art. vervat, zijn insgelijks toepasselijk op alle akten, voor het in werking brengen der wet van 3 Januari 1824 opgemaakt; zullende de belanghebbenden mitsdien , tegen betaling der verminderde regten de overschrijving derzelve te allen tijde kunnen vorderen. Art. 23. Alle akten en vonnissen, voor welker registratie geen regt van eigendomsovergang verschuldigd is ; de scheidingen ; de licitatiën , doch alleen voor zoo verre aan de mede-erfgenamen of mede-eigenaren hun aandeel in ieder perceel wordt toegewezen; de akten van lastgeving of opgave van den oopei , wanneer daaruit geene nieuwe overeenkomst of overgang ontstaat; we er in oop van goederen , met dat voorbehoud verkocht, indien de weder-inkoop door den verkooper, zijne erven of legatarissen , binnen den bij het conrac c ongenen en met de wet overeenkomstigen termijn wordt bewerksteligd - zullen bij de overschrijving alleen aan het zegelregt en het salaris van den hypotheek-bewaarder onderworpen zijn , voor zooverre dezelve binnen lervoien bij ait. 17 bepaalden termijn, ter overschrijving worden aangeboden ; in het tegengestelde geval, zullen dezelve van dezen vrijdom verstoken en aan het enkel regt op de waarden der over te schrijven goederen on eiwoipen zijn; zullende dit regt vervolgens verhoogd worden met één tiende voor iedere ingegane maand verder verzuim na de bepaalde zes maanden plaats hebbende, evenals bij art. 18 hiervoren is bepaald. deJ o'6* Van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1. daarbij gevoegde "noot."' ^ aIm8a ^ ™ 3 Januari 1824> Stbl- no. 1 en de StK. 92* methdeVhenift5wpTte\ ^ f-10° b» art' 19 der Wet Tan 11 1882, f 100 bij art' 5 der "Wet van 97 cf' ,00^' 18 laatst vastgesteld op 15 centen per 31 7i„o.:* oO .? van 27 September 1892, Stbl. no. 224. •) . 2> 2e alinea der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1. 10 Laatstgemeld artikel zal geheel van toepassing zijn op ue scneiumge.. — overbedeeling, welke niet binnen den bepaalden termijn ter overschrijving mogten aangeboden worden. 1) Art. 24. De regten en verhoogde regten van overschrijving en boeten zijn verjaard na twee jaren, te rekenen van den dag , waarop van de daaraan onderworpene akten hier te lande de regten van registratie zullen zijn betaald. 2) Niettemin zullen de belanghebbenden verpligt zijn het enkel regt te voldoen , indien zij de overschrijving na het invallen der verjaring alsnog verlangen bewerkstelligd te hebben. DERDE HOOFDSTUK. Regt van zegel. Art. 25. Aan het formaatzegel, bij art. 3 der wet van den 31 Mei 1824 , vastgesteld , zijn onderworpen : 10 enz. Regten van successie. Art. 44. Art. 4 der wet van den 27 December 181" , (Staatsblad no. 3<), zal voortaan gelezen worden als volgt: Enz. „ SLOTBEPALING. Art. 50. Deze wet zal verbindende kracht hebben dadelijk na derzelver wettelijke afkondiging. Te rekenen van dat tijdstip af aan , zullen de registratie-regten berekend en geheven worden volgens de bepalingen in dezelve vervat, welke ook de dagteekening der akten of het tijdstip der overgangen wezen moge. De vroegere wettelijke bepalingen op de registratie-, de hypotheek-, de zegelen successie-regten, mitsgaders op het regt van overgang , blijven in kracht, voor zooverre dezelve niet met den inhoud dezer strijdig zijn. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, kollegiën en ambtenai e n aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage , den 16 Junij des jaars 1832 en van Onze Regering het Negentiende. ^ WILLEM Yan wege den Koning, (get.). J. G. de Mey van Streefkerk. Uitgegeven den twintigsten Junij 1832. De Secretaris van Staat, (get.) J. G. de Mey van Streefkerk. 1) Deze laatste alinea is vervallen ingevolge art. 7 der Wet van 11 Juli 1882, St2)' Z°ie9de Wet van 24 Maart 1806 en art. 6 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1. INSTRUCTIE , bevattende voorschriften en toelichtingen omtrent de toepassing der Wet van den 16den Junij 1832 , Stbl. no. 29. 1) § 7. Art. 8 der wet. Wanneer dit artikel der wet, ten gevolge der daarbij bedoelde aankondiging , van toepassing zal zjjn geworden , behooren de ontvangers de opgave , daarbij gevorderd, over te nemen in hunne registratie, waarop de hoofdambtenaren bijzonder zullen hebben te letten. § 28. Art. 17 der wet. Uit de omschrijving, bij dit artikel gemaakt, van de akten, aan de overschrijving onderworpen, blijkt, dat die verpligtiug is uitgebreid; volgens art. 23 zijn daaronder ook begrepen de akten van lastgeving of opgave van den kooper (déclaration de command). Totdat daarin nader zal zijn voorzien, zijn de ontvangers der registratie gehouden al de akten, bij art. 17 der wet bedoeld, op hunne staten no. 50 te vermelden, ten einde de hypotheekbewaarders in de gelegenheid te stellen , de wet daarop toe te passen, indien dit door de belanghebbenden mogt worden verzuimd. Bjj de tweede en derde alinea van dit artikel is de termijn, waarin de overschrijving moet plaats hebben, op eene wijze geregeld , zeer verschillende van die, bepaald bij art. 3 der wet van den 3 Januarij 1824 , vermits alsnu, voor alle kantoren gezamenlijk , waar de akte moet overgeschreven worden, slechts één termijn van zes maanden bepaald is. De derde alinea moet in verband worden beschouwd met art. 20, volgens hetwelk de akten, alvorens te worden overgeschreven , geregistreerd moeten zijn. Overigens is het de pligt van de hypotheek-bewaarders, te zorgen , zoowel voor de zoo spoedig mogelijke vervulling der formaliteit van overschrijding, vooral wanneer dezelfde akte ook nog te dien einde aan andere kantoren moet aangeboden worden, ten einde daardoor voor te komen, dat partijen buiten hunne schuld niet in staat zijn de overschrijving binnen den bepaalden tijd volledig te doen plaats hebben , als voor de naleving van de bepaling van de twee laatste alinea's van dit artikel, en te vorderen, dat de expeditiën der akten in authentieken vorm volledig en zonder uitlatingen zijn, met uitzondering alleen van de akten van scheiding, waarvan extracten kunnen worden overgeschreven , die echter aan het deswege bepaalde moeten voldoen. 2) Zoo al van die zijde, enz. § 29. Art. 18 der wet. Dit artikel is toepasselijk, wanneer de overschrijving binnen den termijn is verzuimd, ten aanzien der akten, aan het regt van overschrijving onderwor- 1) Behoort bij de Circulaire van den 8sten Augustus 1832, no. 555. 2) De twee laatste alinea's van art. 17 der Wet van 1832 , die betrekking hebben op de wijze van overschrijving, hebben later door art. 671 B. W. hare kracht verloren en heeft men in zake overschrijving de voorschriften te volgen, vervat in de 2de alinea van laatstgenoemd artikel. pen ; bij art. 23 wordt voorzien in het, geval dat geen regt verschuldigd is. 8 64. Art. 50 der wet. De wet is verbindend geworden op den 10 Julij 1832, en van dat tijdstip af moet dezelve, wat de registratie-regten betreft, worden toegepast ook op akten van vroegere dagteekening ,. even als te voren gehandeld wer. ü ngeVolgp van art. 1 der wet van den 27 Yentóse 9de jaar , waardoor wordt vooigekomen , dat verschillende wetten te gelijk zouden van toepassing zijn ° De ambtenaren moeten echter steeds in het oog houden, dat deze wet alleen wijzigingen der vroegere wetten bevattende, steeds in verband met vroegere wetten moet worden beschouwd ; zullende die wetten , zoodra mogelijk "tot een geheel verzameld worden , waardoor het onderling verband van derz'elver bepalingen te gereeder zal kunnen worden bevat. De Minister van Financiën , (get.) Van Tets van Goudriaan. De Boekhouding van 1 Januari 1812 tot 1 October 1838. Voor deze boekhouding werden gebezigd de navolgende registers : 10. Een „Register van Ontvang der Hypotheken" (Dagregister), waarin naar den datum van inlevering werden geboekt de akten van verkrijgingen en de borderellen ter inschrijving van hypotheken; de verschillende kolommen wijzen aan , wat uit de ingeleverde stukken moest worden overgenomen. Het register moest eiken avond door den Bewaarder worden afgesloten en onderteekend. Het totaal bedrag der geheven rechten werd maandelijks door den Bewaarder verantwoord. 2°. Eene „Alphabetische Tafel van het Repertorium van Hypothecaire Formaliteiten'''' (Naamwijzer), bevattende de namen, voornamen, beroepen en woonplaatsen der verkrijgers of debiteuren met verwijzing naar het Nommer van het Deel en van het Vak (Artikel) van het Repertorium, waarop zij voorkomen. 30. Een „Repertorium van Hypothecaire Formaliteitenwaarin werden geboekt de goederen, door iemand verkregen en de hypotheken, welke te zijnen laste waren genomen. Die boeking werd geëxtraheerd uit de ter overschrijving aangeboden akten van verkrijging of uit de ingeleverde borderellen ter inschrijving. 40. Een „Register van Formaliteit." Overschrijving der acten van overgang van eigendom van onroerende goederen. In dit register werden overgeschreven, naar volgorde der boeking in het Dagregister, de akten van verkrijging; in de twee eerste kolommen werden geplaatst het Deel en Nommer (Artikel) van het betrokken Repertoire, de derde kolom bevatte het afschrift der akte, terwijl in de laatste kolom het bedrag der koopsom in cijfers werd vermeld. 5°. Een „Register van Formaliteit.'''' Inschrijvingen van Privilegiën en Hypotheken.'''' In dit register werden ingeschreven , nadat zij in het Dagregister waren geboekt, de borderellen van hypotheekstelling ; de eerste en tweede kolom bevatten de verwijzing naar het Deel en Nommer (Artikel) van het Repertoire, de volgende kolom was bestemd voor de vermelding van veranderd domicilie, de vierde kolom voor de afschrijving van het borderel en de laatste kolom voor de gedeeltelijke of geheele roijeering der inschrijving, waarvan dan tevens werd melding gemaakt in het Repertoire. 60. Eene „Alphabetische Tafel der Crediteuren van Hypothecaire schuldvorderingen.'''' 70. Een „Register van FormaliteitOverschrijvingen van inbeslagnemingen van onroerende goederen, waarvoor mede een alphabetische naamwijzer aanwezig was. De „Alphabetische Tafel der Crediteuren van Hypothecaire schuldvorderingen''' is bij de Boekhouding , vanaf 1 October 1838 ingevoerd , door de Hoofdadministratie niet noodig geoordeeld en onzes inziens zeer terecht. Hare bijhouding toch deed weinig meer nut dan den lust bevredigen, tot de wetenschap te komen van 't gezamenlijk bedrag van iemands hypothecaire schuldvorderingen. En eene degelijke contrèle, bijv. op de aangiften van dat bedrag in de memoriën van successie bij overlijden , kon het niet zijn , daar n.1. de schuldvorderingen in haar geheel of voor gedeelten konden zijn afgelost, zonder dat daarvan door akten van roijement was gebleken. Deze Tafel werd ingevoerd met de „Algemeene Instructihi bij Circulaire no. 3 , d.d. 18 Februari 1818 , Afd. Reg., Succ. enz. en afgeschaft bij Circulaire no. 596 , d.d. 3 Mei 1836 , Afd. Reg., omdat „een opzettelijk onderzoek der zaak heeft doen blijken, dat de uitkomsten van het gebruik' van deze Tafel „aan de kantoren der registratie en successie , zoo er al eens mogen zijn verkregen , niet van dat belang zijn , dat dezelve eenigermate kunnen opwegen tegen den omvang der werkzaamheden , welke de aanhouding dier laf el medebrengt". Aldus luidde het motief der afschaffing. Reeds vroeger, op bladzijde 66, hadden we do gelegenheid , er op te wijzen, dat vóór de vaststelling en invoering van het Kadaster, den lOden Juli 1833, 1) de perceelen niet werden aangewezen door de even eenvoudige als doelmatige kadastrale kenmerken (sectie en nommer), die wij tegenwoordig kennen, maar door eene meer omslachtige omschrijving der ligging, omlanding, benaming en grootte in morgentalen of andere plaatselijke maten. De boekhouding was er dan ook naar ingericht om wel aanteekening van hypothecaire inschrijvingen te doen bij de namen der daarin genoemde schuldenaren , maar niet bij de perceelen, waarop de hypotheeA' rustte. Door den aard dier inrichting kon daarom dus tot en met den 30sten September 1838 door de Hypotheekbewaarders geene verklaring worden afgegeven , of perceelen (kadastrale nommers) al dan niet waren bezwaard; hunne verklaringen konden alleen betreffen het feit of, en zoo ja, welke inschiijvingen in de registers waren genomen ten laste van personen (namen). Vanaf den lsten October 1838 was het een vereischte, dat in de borderellen van inschrijving de perceelen werden aangewezen door hunne kadastrale kenmerken , als : gemeente, sectie, nommer / van toen af dan konden de bedoelde 1) Zie art. 8 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, en do daarbij behoorende noot omtrent de aankondiging in de Staatscourant van 1 Juni 1833, no. 129, betreffende de plaats gehad hebbende ter visie legging van de kadastrale perceelsgewijze leggers en de in werking treding van genoemd artikel op 10 Juli 1833, ingevolge Min. Res. d.d. 30 Mei 1833, verklaringen van bezwaardheid of onbezwaardheid door de Bewaarders op perceelen worden afgegeven. (Zie art. 1219 en 1231, 40 B. W. Zie ook art. 9 van het Kon. besluit d.d. 8 Aug. 1838 , Stbl. no. 27). En reeds vanaf den lOden Juli 1833 was door de toen in werking treding van art. 8 der Wet van 16 Juni 1832 , Stbl. no. 29 , aan de openbare ambtenaren voorgeschreven , bovengenoemde kadastrale kenmerken te vermelden in hunne aan de overschrijving ten hypotheek kantore onderworpen akten. Sedert die toepassing van de kadastrale gegevens bestaat de openbaarheid dus niet alleen in de bekendheid met den persoon (naam), maar ook in die met het perceel (kad. nommer), zoodat men toen verkreeg het stelsel van publiciteit en specialiteit, terwijl vóór dien tijd alleen het stelsel van publiciteit bestond in zake de openbaarheid. Bestuur der Registratie en Domeinen, Register VAN OJSTTVA.JSTG DER HYPOTHEKEN. DIRECTIE TE ARNHEM. KANTOOR TE TIEL. Dit Register , inhoudende twee honderd bladen , is door mij ondergeteekende, Directeur van de Registratie en Domeinen, ter hand gesteld aan den Bewaarder te Tiel, om daarin , overeenkomstig artt. 2200 en 2203 van het Burgerlijk Wetboek, zonder eenige tusschenruimte of tusschenvoeging, dag voor dag, en naar volgorde, in te schrijven de akten van overgang van eigendom , welke hem ter overschrijviug zullen worden ter hand gesteld , of van de borderellen , welke bij hem ter inschrijving zullen worden ingeleverd , tot het registreren van den ontvang der regten van in- en overschrijving. Dit register zal overeenkomstig artikel 2201, iederen dag worden gesloten ; de sluiting zal gebragt worden in het open vak , onmiddellijk volgende op de laatste registratie of de laatste sluiting , zullende bij de zon- of legale feestdagen , behalve de datum , ook de dag moeten worden aangewezen. Gedaan te Arnhem, den 24 December 1811. (geteekend) Dit Register, inhoudende Twee honderd bladzijden, is op het eerste en laatste blad geteekend, en op al deszelfs bladzijden genommerd en geparapheerd door mij ondergeteekende, President van het Tribunaal van Eersten Aanleg van het arrondissement van Tiel. Te Tiel, den 1 Januarij 1812. (geteekend) REGISTER VAN IN LEVERING der in te schrijvene Borderellen en der over te I Volg. itheken. noin- Datum Getal roers (voluit geschreven) der AanwiJzi"g Naam eu Voornaam Naam en Voomaan van het van de inlevering der overge- ^ Van de van de tegen- borderellen en titels, legde SChrijVe" ^ Clediteuren ■ "erkoopers debiteuren, koopers , _ , te schrijven of woor- door de belang- stuk- iig re- hebbenden. ken. tlt6' donatarissen. donatarissen. I gister. Gesloten Zondag den eersten Januarij 1812. (Gete ekend) N. N. j 1 tweeden Januarij 1812 een Aankoop Offerden, (Klaas van) Aalst, (Dirk van) Gesloten Maandag den twe eden "Januarij 1812. (Gete ekend) N. N. | 2 Januarij 1812 twee Schuldbekentenis Hout. (Pieter van) Aalst, (Gerrit van) Gesloten Dingsdag denderden Januarij 1812. (Gete ekendj N. N. I chrijvene akten van overgang , gehouden achtervolgens artikel 2200 van het Burgerlijk Wetboek. Datlim Geheel ~~ I ' . I . Te ontvangen regten Aanmerkingen J (voluit ge- iNommer vau Bedrag van de in te ^cjrair van aanwijzende lo de het register van schrijvene schuldvor- ' vau . kantoren , alwaar, schreven) inschrijvingen deringen. i « in de gevallen,voor- of van _ over- prijs, zien h{. art 22 van de titels, schrijvingen, WPiv« w • v •• • en 24 der wet van waarin de titel inschrijving. van over_ 21 Ventöse jaar 7, vermeld inde is overgebragt. de regten zijn be- Vroeger dan Later dan ovei te schrijving taald geworden, • S»? - «rtsas in- of over te tijdstip dei tij'ilstip der vaneen vaneen 2o. de nommers invoering invoering conti act ten yan het memor. schrijvene Deel. Artikel.van .d'wetvan aal, onder welke van 11 Bru- van 11 Bru- onderweip per 2,000. per 1,000. percent, de in debet fee- akten. Pre' Jaar "a,rC' Jaar heeft stelde artikels zijn . L L j gebragt- eersten Janu- 1 1 4000 arij 1812. tweeden Janu- 1 1 1000 arij 1812. ■ Totaal der bladz. Tra nsport der reg ten Tot aal der reg ten No. 47. REGISTRATIE ENZ. Indirecte Belastingen. REGISTRATIE enz. Alphabetische Tafel van het Repertorium van Hypothecaire Formaliteiten. PROVINCIE GELDERLAND. KANTOOR TIEL. Dit Register, inhoudende twee honderd bladen, is door mij ondergeteekende, Directeur van de Registratie enz., op het eerste en laatste blad geteekend, en op al de overige bladen genommerd en geparapheerd, ten einde daarop naar alphabetische volgorde , te boeken de namen , gesteld in het hoofd van ieder vak van het repertorium van hypothecaire formaliteiten. Gedaan te Arnhem, den 29 December 1811. (geteekend) Aa. TAFEL VAN HET REPERTORIUM. Namen, Repertorium gesteld in No. het hoofd van het Voornamen. Beroepen. Woonplaatsen. — — Repertorium. het het Deel. Vak. Aalst (van) Dirk landbouwer Zoelen 1 1 Aalst (van) Gerrit landbouwer Avezaath 1 2 Aalst (van) Geurt zonder Brakel 3 19 Aalst (van) Theodorus landman Herwijnen 4 23 Aalst (van) Martinus onderwijzer Haaften 6 70 Aalst (van) Diederik predikant Lage Z wal uwe 8 53 No. 46. REGISTRATIE enz. Indirecte Belastingen. Bestuur der Registratie enz; Repertorium VAN Hypothecaire Formaliteiten. PROVINCIE GELDERLAND. KANTOOR TIEL. Dit Register, inhoudende Twee honderd bladen, is door mij ondergeteekende, Directeur van de Registratie enz., op het eerste en laatste blad geteekend , en op al de overige genommerd en gewaarmerkt, om te dienen voor den Bewaarder der Hypotheken te Tiel, ten einde daarin , extractsgewijze , op het oogenblik der vervulling van de hypothecaire formaliteiten, onder den naam van iederen debiteur, in de borderellen van inschrijving vermeld, en van iederen verkooper of schenker, verkrijger of begiftigde, in de akten van eigendoms-overdragt voorkomende, aan te teekenen de inschrijvingen, overschrijvingen , roijementen, veranderingen van domicilium en andere formaliteiten , denzelfden persoon betreffende, met aanwijzing der registers , waarin , en der nommers, waaronder dezelve zijn te boek gesteld. Gedaan te Arnhem, den 1 Januarij 1812. (geteekend) REPERTORIUM van HYPOTHECAIRE EORMALITEITEN. Vak No. 1. AALST , (DIRK VAN) landbouwer te Zoelen. Register van p .. Overschrijving van de in- nJs beslagneming van onroe- formaliteit. Dagteeke- Aanwijzing 1 rend S°ed» registratie van „ i .. . r het origineel der aanzeg- at (Jmsenri ving • j • v i Nommers ning der van den o,n?' van de 1QDeslagne- jer onroe- mjng aan ^en beslagene, Aann over- aard der a en van de Bonificatie van het van V.,, . onroerende goederen. " ^P'^kings-billet aar, de kinK 1 t I t schrijving. verkijging. " schulde schers. deel. artikel Dagteeke- Dagteeke- ren. ning der ning der registratie, royementen. 1 1 2 Jan. 1812 aankoop 3 morgen bouwland, de Nest en 5 morgen weiland , de Wolfsaest, beide onder Zoelen. 4000 4 16 3 Mei 1812 aankoop 2 morgen 2 hor.t wei- s a- AM ..01 _ , land onder Zoelen. 1600 » 8o 4Maartl815 deeling Ken huis en erf te Zoe- 19 23 7 Mei 1824 aankoop 1 morgen bouwland, i»q „„ , de Snoepert, te Zoelen. 900 68 70 3Maartl835 deeling 1 morgen 5 hont weiland , de Geus. 1200 | Vak No. 2. AALST, (GERRIT VAN) landbouwer te Avezaatb. Register van p .. Overschrijving van de in- nJs beslagneming van onroe- formaliteit. Dagtee- Aanwijzing j rend i?oeci> registratie van Omschrijving ' het orieinee! Ae* JNommers kening der van den ,,.nP. inbe.togne-1 ____ der onroe mmg aan jen j,es]agenc ^ Aanme over- aard der " en van de notificatie van het van van onroerende goederen. aanplakkings-billct aan de k.nge, van van schrijving. verkrijging. 'ngeachrev. schuldelachers. het het e goeae- — —— deel. artikel. Dagteeke- Dagteeke- ren. ning der ning der registratie. | roijementen. Register van Bedrao- • Of het verband Dagteekening, onder welke inschrijving. van de 'a register zijn Dagteeke- voortspruit uit een gebragt Nommers . schuld, waar- ning der vonnis, uit de ï voor de in- u . Aanmerkingen. inschrijving, wet, of uit over- verklaringen van van , .. . . van verande- *wyeinenien het het eenkomst JV'"g " ril" • in¬ deel. artikel. eenkomst. domicilium. >n9<'h"jvi«gen. _ gevorderd. ^ 18 3 April 18] G overeenkomst 5000 19 15 4 «ei 1821 id. 400 2 Junij 1828 23 67 3 Junij 1828 id. 900 — I Register van ^ ^ verband Bediag Dagteekening, onder welke inschrijving. van de m het register zijn Dagteeke- voortspruit uit een gebragt Nommers _ schuld, waar- ning der vonnis, uit de ~ , , . Aanmerkingen. voor de in- „„„i i„ • ° van van inSchrijvinS- wet' °f uit . van veS- ™jementen ^ J* eenkomst. inschrfivTngen deel. art kei. , , domicilium. Jv,n6en- gevorderd. 1 1 3 Jan. 1812 overeenkomst 1000 20 Julij 1818 3 40 lMaartl815 id. 800 23 72 5 Junij 1828 id. J200 28 50 12 Mrt.1835 id. 1750 'lil I 11 ^ - Bestuur van de Registratie, Zegel- en Hypotheekregten. Hypotheken. Ftegister van Formaliteit. Overschrijving der acten van overgang van eigendom van onroerende goederen. DIRECTIE VAN GELDERLAND. BEWARING DER HYPOTHEKEN TE TIEL. Dit, Register, inhoudende twee honderd bladen, is door mij ondergeteekende, Directeur van de Registratie, Zegel- en Hypotheekregten, ter hand gesteld aan den Bewaarder der Hypotheken te Tiel om daarin, ingevolge artikel 2181 van het Code Napoleon, woordelijk , dag aan dag, en bij opvolging , zonder iets onbeschreven te laten of tusschen te voegen , over te schrijven de contracten van overgang van eigendom van onroerende goederen of reële regten derzelve , dewelke ter overschrijving zullen worden aangeboden. Zullende dit Register , overeenkomstig artikel 2201 van het Code, ieder dag afgesloten moeten worden op gelijken voet als die van de Registratie. De overschrijvingen moeten, ingevolge art. 17 van de wet van den 21 Ventose, 7de jaar, en van artikel 2200 van het Code , gedagteekend en genummerd worden, volgens den rang, die dezelven in het Register hebben, en geteekend door den Bewaarder der Hypotheken. Gedaan te Arnhem , den 22 December 1811. (get-) Dit Register, inhoudende twee honderd bladen , is op het eerste en laatste blad geteekend , en op alle deszelfs bladen genummerd en geparapheerd door mij ondergeteekende, President van de Regtbank ter eerster aanleg, in het Ressort. Gedaan te Tiel, den 1 Januarij 1812. (get.) OVERSCHRIJVING der Acten van Overgang van Eigendom. Nummers van NoV 1L. Den tweeden Januarij achttien het Repertoire, honderd twaalf. De acten van over-1 Op heden den eersten Januarij achttien gang van eigendom van het van het honderd twaalf, compareerde voor ons Mr. woordelijk over te Register. Artikel. Joannes de Roo, Notaris ter standplaats schrijven, ex officio : Tiel, in tegenwoordigheid van de na te te doen in de re- noemen getuigen , de Heer Klaas van Ot- gisters der hypo- ferden, meester broodbakker, wonende te thecaire formalitei- Deil, welke verklaarde bij deze af te staan ten, in die gevallen, en in vollen eigendom over te dragen aan voorzien bij art. Dirk van Aalst, landbouwer, wonende te 2108 van het Code Zoelen, die verklaart in koop aan te nemen : Napoleon. 1°. Drie morgen bouwland , genaamd de Nest, onder de gemeente Zoelen , in het Koornbroek , omland Oost: Jan Stapel en West: Geurt Hamers. En 20. Vijf morgen weiland, genaamd het Wolfsnest, aldaar , omland Oost: Piet van den Heuvel en West: Mijndert Dreumel, — thijns en erfpacht vrij , doch overigens belast met de gewone Rijks- en andere lasten als van ouds, welke voor den kooper beginnen te loopen den 1 Februarij aanstaande, tot welken tijd die door den verkooper zullen worden aangezuiverd. De aanvaarding zal plaats hebben op den eersten Februarij aanstaande. Deze verkoop heeft plaats gehad voor fle nn som van vier duizend gulden, welke door den kooper zijn voldaan, waarvoor kwitantie. Waarvan acte. Gedaan en gepasseerd ten kantore van mij notaris op datum als boven vermeld, in tegenwoordigheid van Jan Spaan en Klaas Krouwel, landbouwers te Tiel, als getuigen , beiden met de comparanten, mij notaris bekend, en hebben de comparanten en de getuigen na voorlezing deze akte met mij notaris geteekend. (geteekend) K. van Offerden, D. van Aalst, J. Spaan, K. Krouwel, J. de Roo , Not. Geregistreerd te Tiel den eersten Januarij 1800 twaalf, deel een, folio 1, recto vak een, een blad zonder renvooijen. Ontvangen voor regt ad 4 0/0 f160, met de verhoogingen te zamen f 201,60. De ontvanger (get.) C. Eekhout. Voor afschrift conform , (get.) J. de Roo, Not. De Hypotheekbewaarder , N. N. Bestuur van de Registratie, Zegel- en Hypotheekregten. Register van Formaliteit. INSCHRIJVINGEN VAN PRIVILEGIËN EN HYPOTHEKEN. DIRECTIE VAN GELDERLAND. BEWARING TE TIEL. Dit register, inhoudende twee honderd bladen, is door mij ondergeteekende, Directeur van de Registratie, Zegel- en Hypotheekregten , ter hand gesteld aan den Bewaarder der Hypotheken te Tiel , om daarin , ingevolge art. 2150 en 2203 van het burgerlijk wetboek , woordelijk , dag aan dag, en bij opvolging , zonder iets onbeschreven te laten of tusschen te voegen , over te schrijven de borderellen van inschrijvingen, dewelke hem zullen worden aangeboden , en daarin te brengen de inschrijvingen ex officio. Dit register moet, overeenkomstig art. 2201 van het gezegde wetboek, ieder dag afgesloten worden , op gelijken voet als die van de Registratie. De inschrijvingen moeten, ingevolge artikel 17 der wet van den 21sten Ventóse 7de jaar , en van artikel 2200 van het gemelde wetboek, gedagteekend en genummerd worden, volgens den rang, die dezelve in het register hebben , en onderteekend worden door den Bewaarder der Hypotheken. Gedaan te Arnhem, den 22 December 1811. (Get.) Dit register, inhoudende twee honderd bladen , is op de eerste en laatste bladzijde onderteekend , en op alle deszelfs bladen genummerd en geparapheerd door mij ondergeteekende , President van de Regtbank ter eerster aanleg , in het ressort van Tiel. Gedaan te Tiel, den 1 Januarij 1812. (Get.) INSCHRIJVINGEN van Privilegiën en Hijpotheken. Repertoire. No. 1. Den derden Januarij achttien Nummers Verandering honderd twaalf. oijemen van BORDEREL. van dce'h ^ artikel, domicilium. Regt van Hypotheek ten behoeve van Inschrijving. den Heer Pieter van Hout, timmerman te Tiel, domicilie kiezende ten kantore 2 van den Notaris Bartholomeus Prins te De nevenstaande Tiel, crediteur. inschrijving geroi- Ten laste van Gerrit van Aalst, land-jeerd den 20 Julij bouwer te Avezaath , debiteur. 1818, krachtens eene Uit kracht eener acte met hypotheek , acte van roijement, gepasseerd voor den te Tiel residerenden gepasseerd voor den Notaris Bartholomeus Prins en getuigen, Notaris Gerard Bol, den tweeden Januarij. achttien honderd residerende te Tiel, twaalf, behoorlijk geregistreerd. den 18 Julij 1818, Tot verzekering eener som van duizend waarvan een afschrift gulden Nederlandsch , opvorder- en aflos- onder No. 60 op dit baar te allen tijde, mits elkander drie kantoor berust, maanden te voren waarschuwende ; ren- De Bewaarder , tende vijf procent 'sjaars, verschijnende N. N. den tweeden Januarij in ieder jaar. En zulks op het navolgend onroerend goed , als: 5 morgen 3 hont weiland , genaamd de Schaar, gelegen onder Avezaath , in het blok de Rommel, alwaar naast geland is de Baksteeg ten Oosten, en aan de overige zijden Pieter Blok. Namens den schuldeischer , (get.) B. Prins. De Hypotheekbewaarder, N. N. van het deel. Departement DER In- en Uitgaande regten en Indirecte belastingen, Bestuur der Registratie en Domeinen. ALPHABETISCHE TAFEL DER CREDITEUREN VAN HYPOTHECAIRE SCHULDVORDERINGEN. DIRECTIE TE ARNHEM. KANTOOR TE TIEL. Deze Tafel , inhoudende twee honderd bladen, is door mij ondergeteekende, Directeur van de Registratie en Domeinen , ter hand gesteld aan den Bewaarder der Hypotheken te Tiel, om daarop, onder de namen der schuldeischers, naar alphabetische orde, in te vullen hypothecaire schuldvorderingen , welke op de formaliteits-registers zijn ingeschreven, alsmede om daarop melding te maken van de daartoe betrekkelijke doorhalingen en plaatsvervangingen. Te Arnhem, den 31 December 1811. (Geteekend) TAFEL der Hypothecaire Schuldvorderingen. ! Register van Aanmer- Jj> inschrij- QC j. king, waarin 2 vingen. Schuldeischers. jvni. Kapi- vermeld g< , . taal moeten ° a -§ . dering der worden de § | . c Schuldenaars. al dan gchul(J_ dane m ™ vorde- doorhalin- 1 Sf w vorderbaar rfng gen en a Ë5 Ej Naam. Voornaam. ,00!1 IS' plaatsver- | M* I.S plaats. vangingen. ^ 111 Hout, Pieter van Tiel Gerrit van Aalst vorderbaar 1000 geroijeerd 6 Junij 1814. 2 3 40 Klaase, Jan Delft Gerrit van Aalst id. 800 3 3 43 Otterlo, Klaas Drumpt Jan "Walter id. 500 4 4 4 Graaf, Antonie Jo- Tiel Geurt van Son id. 2000 hannes de 5 4 5 Peterse, Gerrit Avezaath Kees Lee id. 400 geroijeerd 8 Julij 1824. 6 4 6 Graaf, Antonie Jo- Tiel Klaas Ton id. 1000 hannes de 7 6 40 Otterlo, Klaas Drumpt Geurt Keij id. 300 8 7 8 Plas, Jan van der Zoelen Pieter Mor id. 950 9 7 9 Koeman, Joseph Avezaath Sijmen Pas id. 700 10 8 10 Graaf, Antonie Jo- Tiel Jan de Potter id. 250 hannes de 11 12 18 id. id. id. Dirk van Aalst id. 1200 13 19 15 Doorn, Elias Marie id. Dirk van Aalst id. 400 geroijeerd 27 Junij 14 23 67 id. id. id. Dirk van Aalst id. 900 1828. 15 23 72 Warmond, Joseph Brussel Gerrit van Aalst id. 1200 16 28 50 Hartog, Willem den Drumpt Gerrit van Aalst id. 1750 De bijhouding van deze Tafel is bevolen bij Circ. van 18 Februari) 1818, No. 3 en afgeschaft bij Circ. van 3 Mei 1836 No. DXCVI (596.) Generale Directie der Indirecte Belastingen, Register van Formaliteit. Overschrijvingen van inbeslagnemingen van onroerende goederen. DIRECTIE TE ARNHEM. BEWARING DER HYPOTHEKEN TE TIEL. Dit Register , inhoudende twee honderd bladen, is door mij ondergeteekende, Directeur der Registratie , Zegel- en Hypotheekregten , ter hand gesteld aan den Bewaarder der Hypotheken te Tiel om daarin, ingevolge artikel 677 van het Wetboek van Burgerlijke Regtspleging, dag aan dag, en bij opvolging, zonder iets onbeschreven te laten of tusschen te voegen , over te schrijven : de processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen , ter overschrijving gebragt wordende. Dit register moet overeenkomstig artikel 2201 van het Burgerlijk Wetboek, ieder dag afgesloten worden op gelijken voet, als die van de Registratie ; de Bewaarder zal voor zooveel de zon- of feestdagen betreft, den datum en den zon- of feestdag vermelden. De overschrijvingen van inbeslagnemingen moeten gedagteekend en genummerd worden volgens den rang, die dezelve in het Register hebben, en onderteekend worden door den Bewaarder der Hypotheken. Gedaan te Arnhem, den 20 October 1824. (get.) Dit Register, inhoudende twee honderd bladen , is op het eerste en laatste blad onderteekend, en op alle deszelfs bladen gequoteerd en geparapheerd door mij ondergeteekende, President van de Regtbank ter eerster aanleg te Tiel. Gedaan te Tiel, den löden November 1824. (get-) 11* Kepertoire. ïummer Nummers VOOR EXTRACT CONFORM. ^ ERMELDING DER REGISTRERING. der Maurik, den 14den Oetober 1824. De Schout van Maurik, (geteekend) D. de Rooij 10' Van het originele der aanzegging van ïhrijvïn- van het van het fuit den Staat der Ombouwde Eigendommen van de gemeente Maurik, Provincie ^inbeslagneming aan den gesaisiseergen. Deel. Artikel. Art- 66 Driel, (Fier Gevertse van), arbeider te Maurik. - 20. Van de notificatie van het aanplakkingsbiljet, aan de ingeschreven schuldeischers. Namen der polders, Soort Grootte Belastbaar waar de perceelen gelegen van van Klasse. z^n" Eigendom. ieder perceel. inkomen. 30- Van het roijement der inbeslagneming _ wet aanwijzing van de bladzijde en van Maurik Nummer het nummer van iedere registrering op Overpark. boomgaard 171 170 2 f 9 bijzonder register. Hoogenwaard. bouwland 117 345 2 9 45 — 515 f 12 00 Voor extract conform. Maurik , den 14 Oetober 1824. De Schout van Maurik , (get.) D de ?önde alle de voorschreven gespecificeerde onroerende goederen, door mij ondergetee- [ ,1^ ^ ?al't0e Va" W6gen de Reet", is in werking getreden op 1 December 1898. (Zie artt. 33 , 34). Naar gelang dit door den Minister van Financiën zal worden bepaald, kunnen rijksambtenaren, die bij het in werking treden dezer wet zakelijke zekerheid hebben gesteld, deze vervangen door zekerheid, overeenkomstig de bepalingen dezer wet. (Zie art. 30). Bewaring der Consignatiekas, bedoeld bij artt. 391 en 506 B. W. Ingevolge de Wet van 26 Mei 1841, Stbl. no. 14, is de Hypotheekbewaarer met den Griffier van het Gerechtshof of van de Arr.-Rechtbank tevens belast met do bewaring der Consignatiekas, bedoeld bij artt. 391 en 506 B. W., terwijl nadere voorschriften hieromtrent zijn vervat in de Instructie van 21 ■Juni 1841, betrekkelijk de uitvoering der hier bedoelde Wet, houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder curateele gestelde personen toebehooren. Art. 1 der genoemde Wet zegt: „De bewaring der effecten aan toonder, welke naar de voorschriften van artikelen 391 en 506 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden geconsigneerd , wordt opgedragen aan de Bewaarders van ' e hypotheken en het Kadaster, in de residentiën der Provinciale Geregtshoven 1) gezamenlijk met de Griffiers dier Hoven. Wij behouden Ons voor, om ook in zoodanige Arrondissements-hoofdplaatsen , als door Ons noodig of nuttig mogt worden bevonden , die bewaring voor het Arrondissement op te dragen aan den aldaar gevestigden Bewaarder van de Hypotheken en het Kadaster gezamenlijk met den Griffier van de Arrondissements-Regtbank." D & bewaring ten Hypotheekkantor e geschiedt in kasten of kisten , welke behoorlijke zekerheid aanbieden tegen brandschade of anderszins, en zijn voorzien van twee ongelijk werkende sloten, waarvan één sleutel zich bevindt in handen • 1} iLeeV G°™9tshoven. daar de Provinciale Gerechtshoven thans zijn ontheven ingevolge de Wet van 10 November 1875, Stbl. no. 204. opgeheven van den Bewaarder van de Hypotheken en het Kadaster en de tweede in die van den betrokken Griffier. (Zie art. 2). Het Kon. besluit van den laten Februari 1876, Stbl. no. 36, ter uitvoering van art. 1 der Wet van 26 Mei 1341, Stbl. no. 14 , bepaalt in verband met de inwerkingtreding der „Wet van 10 November 1875, Stbl. no. 204, tot opheffing der provinciale geregtshoven en instelling van nieuwe geregtshoven" bij zijn eenig artikel: „De bewaring der effecten aan toonder, welke, naar de voorschriften van de artikelen 391 en 506 van het Burgerlijk Wetboek , kunnen worden geconsigneerd , wordt in de provinciën Zeeland , Utrecht, Overijssel, Groningen, Drenthe en Limburg, voor ieder arrondissement, opgedragen aan den in de hoofdplaats van het arrondissement gevestigden Bewaarder der Hypotheken, gezamenlijk met den Griffier der Arrondissements-Regtbank." (In werking getreden den 6den Februari 1876). Opheffing der Provinciale Bewaringen van het Kadaster. Op 1 Januari 1844 had er, wat het Kadaster betrof, nog eene verandering en uitbreiding van werkkring aan het Hypotheekkantoor plaats door de opheffing der Provinciale Bewaringen van het Kadaster en de overbrenging der betrekkelijke stukken naar bovengenoemd kantoor. Krachtens het Kon. besluit van .9 November 1843 , Stbl. no. 69 (Circ. 690) werden met 1 Januari 1844 de Provinciale Bewaringen van het Kadaster opgeheven en de kadastrale minuutplans , met de daarop betrekkelijke tafels, leggers en verdere boeken en schrifturen overgebracht naar de Bewaring van de Hypotheken en het Kadaster ter verdere bijhouding. (Artt. 1 en 2). De leiding der Schattingen bleef bij de Controleurs van het Kadaster, die volgens art. 6 van het Kon. besluit van S Maart 1839 , no. 87 , daaimee reeds waren belast, maar tot dusver onder dadelijk toezicht van den Provincialen Bewaarder, welk toezicht met de opheffing der Provinciale Bewaringen verviel. (Art. 3). 1) Na de wording van het Kantoor van de Hypotheken , het Kadaster en de Scheepsbewijzen in enkele meer of min belangrijke bijzonderheden te hebben nagegaan tijdens en kort na de invoering der nieuwe Wetgeving en melding te hebben gemaakt van de voornaamste getroffen regelingen bij deze hervorming van de Hypothecaire boekhouding , in verband gebracht met die van het Kadaster , zouden we te uitvoerig worden , indien we verder de geschiedenis behandelden van alles, wat in den loop der tijden op dit terrein is voorgevallen en veranderd , in gevolge of in verband met de verschillende wetten en andere voorschriften. Menigmaal zullen we evenwel bij de Boekhouding en elders nog in de gelegenheid zijn, op sommige genomen maatregelen te wijzen, en vele der Koninklijke besluiten, Min. resoluties enz. van eenige beteekenis zal men, voor zoover niet onder de rubriek „Wetten enz. vermeld, met eene korte aanduiding kunnen vinden in de Chronologische tafel der Circulaires of de 1) Zie het Kon. besluit onder de rubriek Wetten enz., Afd. Kadaster. Chronologische lijst der in de Periodieke Woordenboeken voorkomende beslissingen , enz. 1) We wenschen , alvorens tot de eigenlijke Boekhouding over te gaan, nog enkele inlichtingen te verstrekken omtrent de wijze , waarop tegenwoordig het beheer en de regeling aan het Kantoor van Bewaring plaats heeft, alsmede omtrent hot personeel, aldaar werkzaam of daarbij betrokken. In hoofdtrekken is de toestand aldaar nog als vanaf den tijd van de opheffing Aar Provinciale Bewaringen van het Kadaster, e nis de functie van Bewaarder vrijwel dezelfde gebleven , met dien verstande , dat het technische gedeelte van het Kadaster meer buiten het door hem betreden gebied is komen te liggen. Nog steeds zijn van kracht de Koninklijke besluiten van 1828 , Stbl. no. 52 en van 1838 , Stbl. no. 27 , meergenoemd. Zooals we reeds meermalen de gelegenheid hadden op te merken, ressorteeren de ambtenaren van de Hypotheken en het Kadaster onder de Afdeeling „Registratie" van het Departement van Financiën. Tot deze Aldeeling behooren de Registratie, de Hypotheken en het Kadaster, alsmede de Loterijen. Het beheer dezer Af deeling berust bij den HoofdDirecteur der Registratie enz. 2) en bij den Inspecteur van het Kadaster. De „Domeinen" vormen eene afzonderlijke Afdeeling, hoewel daarvan de zaken der Comptabiliteit tot de Afdeeling „Registratie" behooren. Deze Afdeeling „Domeinen" wordt beheerd door een Administrateur. Bij de benoeming van een Bewaarder der Hypotheken en van het Kadaster , tevens belast met de in- en overschrijving der Scheepsbewijzen , wordt nog steeds gelet op art. 3 van hot Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, zoodat in don regel een ambtenaar der Registratie met de waarneming , de leiding van een kantoor van Bewaring is belast. De verschillende Instructiën voor de ambtenaren van de Hypotheken en het Kadaster. De voorschriften omtrent het beheer en de administratieve werkzaamheden van het Hypotheekkantoor zijn meer in bijzonderheden neergelegd in de volgende Instructiën , voor zoover door Wetten of anderszins daarin niet is voorzien: 10 Algemeene Instructie, regelende het Beheer, de Boekhouding en de verdere verplichtingen van de ambtenaren van de Registratie, de Successie en het Zegel (I. M.), gearresteerd bij Min. resolutie van 22 Maart 1889 , no. 34 en in werking getreden op 1 Juli 1889. 20 Algemeene Instructie op de Comptabiliteit der Registratie en Domeinen (I. C.), gearresteerd bij Min. resolutie van 2 Juni 1882, no. 94 , Reg. en Dom. en in werking getreden op 1 Januari 1883. 30 Algemeene Instructiën voor de Ambtenaren in dienst bij het Bestuurder Registratie en dat der Domeinen , regelende de Borgtochten , de aanvrage enz. van gezegeld papier en drukwerken, gearresteerd bij Min. resolutie van 26 Januari 1892, no. 20 en in werking getreden op 1 April 1892. 1) Zie blz. 68 en 202. 2) Deze functie bestaat van af 1 Mei 1903, ingevolge het Kon. besl. van 6 April 1903, no. 29. \ óór dien tijd was hiervoor de Administrateur der Registratie enz. Samen in één band voorkomende , zijn ze gesplitst onder de benaming van : a. Algemeene Instructie, regelende de Borgtochten der rekenplichtige ambtenaren , in dienst bij het Bestuur der Registratie en dat der Domeinen. (I. B.). b. Algemeene Instructie, regelende de aanvrage enz. van i/ezegeld papier en drukwerken. (I. Z. en D.). 40 Instructie op het Beheer der Domeinen (I. M. D.) in drie gedeelten , waarvan het le gedeelte vastgesteld bij Min. resolutie van 2 October 1863, 110. 41 , Gen. Secr., en het 2de en 3de gedeelte bij Min. resolutiën van 26 Januari 1866 , no. 14 , 9 Februari 1866 . 110. 78 en 19 Februari 1866 , no. 119 , Reg. en Dom. De inwerkingtreding had plaats bij de ontvangst door de ambtenaren. Het 3de gedeelte als titel Y , de Instructie van de Directeurs, wordt met dezelfde letters 1. M. D. aangehaald als de andere, maar achter de artikels, die niet eene voortzetting zijn van die der andere, nl. met art. 1 beginnen , wordt de aanwijzing Dir. gesteld. 50 Algemeene Instructie voor de ambtenaren van het Kadaster (I. K.) van 1900. De inwerkingtreding had plaats bij de ontvangst door de ambtenaren. Bij verkorting worden deze Instructiën, waarvoor hoofdzakelijk tal van Koninklijke besluiten en Ministerieele resolutiën de bouwstoffen hebben geleverd , door letters aangeduid , zooals hierboven is aangegeven. Maatregelen, beslissingen enz., in zake bijzondere gevallen of naar aanleiding van Wetten en Kon. besluiten genomen, en ook deze voor een groot deel zelve, worden naar omstandigheden ter kennis van de ambtenaren gebracht door: 1° Ministerieele missives of resolutiën, 20 gedrukte Circulaires, die eene doorloopende serie vormen. Eerstgenoemde komen hoofdzakelijk voor in het „Periodiek Woordenboek van Administratieve en Gerechtelijke beslissingen in zaken van Registratie , Zegel , Griffie , Hypotheken , Successierecht, Kadaster, Notariaat, enz., enz", dat sedert 1829 wordt uitgegeven door eenige Hoofdambtenaren bij het Hoofdbestuur van de Registratie enz. Verwijzingen daarnaar geschieden in den regel door de letters P. W., met nadere aanduiding van deel en jaartal en bladzijde of nommer. 1) Daarin komen o. a. ook voor eene lijst van het personeel der ambtenaren en eene opgave van de opbrengsten, brutosalaris, door de Hypotheekbewaarders en Ontvangers der Registratie jaarlijks genoten. Do Circulaires, onder sub. 20 bedoeld, zijn bijeengebracht in de „Verzameling van Circulaires en Algemeene Instructiën van het Hoofdbestuur der Registratie , enz.," uitgegeven in verschillende banden , die ieder de Circulaires van eenige jaren bevatten, waarvan de eerste band begint met het jaar 1818. Bij de Afdeeling Hypotheken en bij die van het Kadaster enz. is zoowel van hot Periodiek Woordenboek als van de Verzameling van Circulaires enz. eene Chronologische lijst in dit werk geplaatst, voor zoover de belangrijkste zaken betreft, tot het dienstvak behoorende. 1) Van af het jaar 1847 wordt naar het Nommer van genoemd Woordenboek verwezen. 't Zou ons te ver voeren , wanneer wij ook slechts bij extract den inhoud der verschillende instructiën weergaven. Wil men er meer van weten dan wij er hierna nog aan ontleenen , men raadplege ze zelve. 1) Waar dit voor ons doel noodig wordt geoordeeld , zullen wij bij de Boekhouding of elders nog melding maken van sommige artikels of er naar verwijzen. Yoorloopig geven wij alleen het volgende : Instructie I. M. Volgens art. 731 I. M. zijn de bepalingen van den eersten en den derden titel dezer Instructie ook toepasselijk op de Bewaarders van de Hypotheken, voor zoover in hunne speciale Instructiën geene daarmede strijdige bepalingen voorkomen. Evenwel zijn meerdere bepalingen dezer Instructie, dan in de genoemde titels voorkomende , van toepassing op het beheer en de boekhouding der kantoren van de Hypotheken. De ambtenaren der Registratie, o. w. ook de Bewaarders der Hypotheken , houden een volledigen inventaris aan van het archief, waarvan de bladen door den Directeur worden genommerd en gewaarmerkt. (Zie art. 26 I. M.) Aan alle kantoren, zoowel der Registratie enz. als der Hypotheken enz., moet een Staat der op vaste tijdstippen te verrichten werkzaamheden en in te zenden staten en stukken voorhanden zijn. (Zie art. 58 I. M.) Aan de kantoren van Registratie (burgerlijke en gerechtelijke akten), Successie en Overgang (art. 72 I. M.), die van Registratie (burgerlijke akten), Successie en Overgang (art. 75 I. M.) en die van Successie en Overgang (art. 77 I. M.) is ten gebruike nedergelegd een stel der perceelsgewijze kadastrale leggers en der registers. (Zie art. 78 I. M.) De tafels en de registers no. 50 , no. 13a en no. 4 (Snee.), aan de kantoren der Registratie enz. aanwezig , dienen , in het algemeen , tot controle op de eigendomsovergangen van vaste goederen , op de aangiften voor het recht van successie en van overgang bij overlijden , op de aangegeven koopprijzen , koopwaarden enz., en moeten zooveel mogelijk dagelijks worden bijgehouden. (Zie art. 190 I. M.) Het register no. 50, tevens dienende tot controle op de overschrijving in de registers der Hypotheken, bevat alle ten kantore blijkende overgangen en aanwijzingen van den eigendom , (scheidingen , dadingen , grensregelingen , enz.) van de onroerende zaken, in artt. 562 en 563 B. W. vermeld , en alle vestigingen , overgangen en aanwijzingen van den eigendom der in art. 564 B. W., no. 1 tot en met 7, bedoelde rechten, benevens van rechten van jacht en visscherij, een en ander voor zoover die zaken en rechten tot den kring van het kantoor behooren. De graven en do zitplaatsen in kerken behoeven er niet op voor te komen. (Art. 195 I. M.) 1) De verschillende Instructiën zijn, zoolang de voorraad strekt, door tusschenkomst van en tegen betaling van den vastgestelden prijs aan den Ontvanger der Registratie, te verkrijgen aan het Ministerie van Financiën (Drukwerken). Aan iederen op zich zelf staanden verkrijger wordt in dat register een altijd doorloopend volgnommer 1) gegeven als artikel. (Zie artt. 197, 198 I. M.) Wanneer in ter registratie aangeboden onderhandsche akten de kadastrale aanwijzing der perceelen niet of verkeerdelijk is vermeld , spoort de Ontvanger , behoudens het bepaalde bij art. 56 der Wet van 22 frimaire , an YII, partijen aan , om dit gebrek vóór de registratie te verbeteren , hun onder het oog brengende , dat bij ontstentenis der kadastrale aanwijzing de eigendomsovergang op naam van den kooper of verkrijger in de registers niet kan worden aangeteekend; dat van perceelen , die ten name van den verkooper of vorig en bezitter in de registers blijven voorkomen , de grondbelasting bij voortduring van dezen wordt gevorderd , en dat de nieuwe verkrijger, niet als eigenaar bekend , ook niet zal kunnen treden in de Staatsburgerlijke rechten , aan den aanslag in de belastingen verbonden. (Art. 202 I. M.) Indien de kadastrale aanduidingen in memoriën van aangifte ontbreken, worden die memoriën , ingevolge art. 35 der Wet op het recht van successie en van overgang, geweigerd of teruggegeven, om overeenkomstig art. 10, no. 1, dier Wet te worden aangevuld. (Art. 203 I. M.) Omtrent het gebruik, dat van dit register no. 50 wordt gemaakt bij de Kadastrale boekhouding , wordt nader in de betrekkelijke Afdeeling gesproken, alwaar dan tevens daarvan een model ter toelichting wordt gegeven. Instructie I. C. De ontvangsten, aan de Ontvangers der Registratie en Domeinen, van het Zegel, van de Registratie en van de Successie, en aan de Bewaarders van de Hypotheken , het Kadaster en de Scheepsbewijzen, ieder voor zooveel hun aangaat , opgedragen , bestaan in : 10 belastingen , n. 1.: a. rechten en boeten van zegel, registratie, hypotheek en successie ; b. opcenten op die rechten en boeten ; 20 domeinen ; 30 verschillende Rijksontvangsten ; 40 fondsen , hebbende eene bijzondere bestemming ; 50 subsidiën; 60 gedeponeerde fondsen. (Art. 1 I. C.) De ontvangsten worden bij het einde der maand , waarin zij hebben plaats gehad , verantwoord in den maandstaat. Hiervan zijn uitgezonderd de gedeponeerde fondsen , waarvan eene afzonderlijke rekening wordt gehouden. (Art. 3 I. C.) Het tweede hoofddeel: Domeinen , onder de ontvangsten , bedoeld bij sub. 20 van art. 1 I. C., is verdeeld in 4 afdeelingen : 10 gewone domeinen ; 2° domein van oorlog ; 30 groote wegen ; 40 vaarten , veren en havens. 1) „Altijd doorloopenct" wil hier zeggen tot en met 9999. (Zie art. 728 I. M.) Bij de volgende reeksen , telkens beginnende met no. 1, wordt tevens het nommer der reeks aangewezen, b.v. '/jooj "/ioo- Het omvat alle ontvangsten der Domeinen , niet uitdrukkelijk genoemd onder de verschillende Rijksontvangsten of fondsen, die eene bijzondere bestemming hebben. (Zie art. 6 I. C.) De uitgaven en betalingen, door de Ontvangers en Bewaarders, ieder voor zooveel hun aangaat, te doen , zijn de volgende , n.1.: 1" subsidiën ; 20 overstortingen; 30 teruggaven op de ontvangsten ; 40 betalingen op de begrootingen der Staatsuitgaven ; 50 voorschotten van gerechtskosten in zake vun Rijks-, Provinciale en Plaatselijke belastingen ; 60 terugbetalingen van geconsigneerde gelden ; 70 uitkeeringen op de gedeponeerde fondsen. (Art. 79 I. C.) Wanneer, tegelijk met registratierechten , hypotheekrechten worden teruggegeven , is het voldoende , dat door den Bewaarder naar do bij den Staat no. 5 des Ontvangers overgelegde stukken wordt verwezen. (Art. 131 I. C.) Met teruggaven op de ontvangsten zijn gelijkgesteld : 10 de vergoeding aan de Ontvangers der Registratie van de rechten van het gezegeld papier , door hen op crediet verstrekt: a. aan de ambtenaren van het Openbaar Ministerie in zaken, waarin dit optreedt in het belang en ter uitvoering der Wet en waarvan de Burgerlijke rechter kennis, neemt; b. aan Rechterlijke ambtenaren en aan bij rechterlijke uitspraak benoemde Curators en Bewindvoerders, voor zoover die rechten uithoofde van onvermogen of andere omstandigheden onverhaalbaar zijn. 20 die aan de Bewaarders der Hypotheken , van de zegelrechten: a. van de voor de dagelijksche afsluiting gebezigde vakken van het dagregister no. 1, van de titel- en laatste bladzijden van dat register en van de titelbladzijden der hulpregisters no. 3 en 4; en b. van de vakken van het dagregister no. 1 , en van de oppervlakten in de hulpregisters no. 3 en 4 , gebezigd voor de in art. 22 , lid 2 der Wet van 12 April 1872, Stbl. no. 25, tot afkoopbaarstelling der tienden , bedoelde overschrijving van de akten , exploiten en vonnissen , in die wet vermeld. (Art. 134 I. C.) De betalingen, door de Ontvangers en Bewaarders, ieder voor zooveel hun betreft, op de begrootingen der Staatsuitgaven te doen , bestaan in uitgaven op de begrooting van : «. het Departement van Financiën (Reg. en Dom.), b. de Nationale Schuld (onveranderlijke lasten en renten van geconsigneerd geld), c. het Departement van Justitie (gewone justitie en jacht en visscherij), d. het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid. (Art. 148 I. C.) De Ontvangers van de Registratie en Domeinen , van het Zegel, van de Registratie en van de Successierechten, alsmede de Bewaarders der Hypotheken maken , na afloop van elke maand , den maandstaat van ontvangst en uitgaaf no. 2 in triplo op. (Art. 278 I. C.) Instructie I. B. Alle rekenplichtigè ambtenaren zijn verplicht een borgtocht te stellen tot zekerheid van den Staat. (Art. 1 I. B.). (Vorstelijk besluit van 15 April 1814, no. 3 , Stbl. no. 47). De Surnumerairs, met uitzondering van hen , die dadelijk na hunne benoeming worden aangesteld tot Commies ter Directie of dadelijk aan hot Departement van Financiën worden gedetacheerd , stellen een borgtocht, bestaande in eene inschrijving van f 2000 op het Grootboek der 2^12 percents Nationale Schuld. (Artt. 2 en 3 I. B.). (Kon. besl. van 7 Juni 1856, no. 80, art. 8). De overige rekenplichtige ambtenaren, met uitzondering van de Controleurs van het Buitengewoon Zegel, die slechts als borgtocht eene inschrijving van f 1000 noodig hebben , stellen een borgtocht ten bedrage van een twaalfde der gemiddelde ontvangst van de drie laatste, aan de benoeming voorafgaande jaren, tot een maximum van f 25.000. (Zie artt. 4 en 5 I. B.). (Vorstel, besl. van 3 Mei 1814, no. 134 en art. I van het Kon. besl. van 1 Januari 1846, no. 123). Bij verandering van omstandigheden , waarbij in 't algemeen de gewone ontvangsten worden gewijzigd , wordt overeenkomstig de artt. 7 en 8 I. B. de borgtocht opnieuw geregeld. I)e akten van borgtocht en de akten van verbetering of aanvulling van akten van borgtocht worden notarieel en in minuut verleden. (Art. 17 I. B.). (Vorstel, besl. van 15 April 1814, Stbl. no. 47, artt. 9 en 10, in verband met art. 1 der Wet van 14 Januari 1815, Stbl. no. 4). De akten van borgtocht worden naar voorgeschreven modellen opgemaakt, zooals die achter in de instructie onder de letters C, D en E zijn opgenomen. (Art. 25 I. B.). Instructie I. Z. en D. Het gezegeld papier (daaronder begrepen de plakzegels) wordt door den ambtenaar, met het debiet of de uitgifte daarvan belast, aangevraagd bij Staat no. 23 , in dubbel. (Art. 1 I. Z. en D.) De aanvragen geschieden, behalve de buitengewone, driemaal 'sjaars, en wel tusschen den lsten en den 5den der maanden Februari, Juni en October. (Zie artt. 3 en 4 I. Z. en D.) De drukwerken , welke dooi- het Rijk aan de ambtenaren worden verstrekt, worden aangevraagd bij Staten nos. 25, 25«, 25b en 41 Dom., in dubbel. (Art. 23 I. Z. en D.) De drukwerken en het materieel voor den kadastralen dienst, noodig voor de kantoren en voor de ambtenaren van het Kadaster, aan de kantoren werkzaam , worden door de Bewaarders van de Hypotheken en het Kadaster aangevraagd. De perceelsgewijze leggers , voor de Gemeentebesturen en de kantoren der Registratie bestemd , worden in de aanvragen afzonderlijk opgenomen. Ton aanzien van die leggers en van de verdere bij de Bewaring benoodigde registers, wordt opgegeven , hoe zij bij de inbinding moeten worden samengesteld. (Art. 24 I. Z. en D.) De drukwerken■ en het materieel, ten dienste der bureaux van de Ingenieurs- Verificateur, worden hun op hunne aanvragen verstrekt. (Art. 25 I. Z en D.) De Bewaarders zenden hunne aanvragen vóór of op den lsten Juni en den Isten December van elk jaar, met inachtneming van het bepaalde bij art. 277 I. M., dat de wijze van verzending van staten en stukken voorschrijft: aan de Ingenieurs-Verificateur., wat den kadlastralen dienst betreft (Staten no. 25a); aan de Directeurs, voor zooveel de overige drukwerken betreft (Staten no. 25, 25b en no. 41 Dom.). (Zie art. 26 I. Z. en D.) Deze Hoofdambtenaren zenden de aanvragen voor henzelven en de in art. 26 bedoelde staten vóór of op den 15den Juni en den 15den December van elk jaar met een geleidebrief aan den Minister. (Art. 27 I. Z. en D.) De aanvragen van voor het publiek verkrijgbaar gestelde drukwerken geschieden bij gewonen brief; de bepalingen dezer Instructie zijn daarop niet van toepassing. (Art. 34 I. Z. en D.) Instructie I. M. 1). Hoewel krachtens art. 9 der Instructie op het Beheer der Domeinen dat beheer onder leiding van den Minister van Financiën is opgedragen aan de Directeurs , Inspecteurs en Ontvangers der Registratie en Domeinen, zijn uit den aard der zaak de Hypotheken en hot Kadaster daarbij nauw betrokken , daar de ambtenaren van dit dienstvak voortdurend gegevens dienen te verschaffen , zoowel administratieve als technische. 1) De Ontvangers zijn , ieder voor den kring van zijn kantoor, belast met alle werkzaamheden , ontvangsten en uitgaven, die niet aan andere ambtenaren zijn opgedragen. (Art. 12 I. M. D.) Bij Circulaire d.d. 22 April 1896, no. 1156 Beg., zijn de Landmeters van het kadaster, die belast zijn met het technische werk der oever constateer ing en, ook aangewezen te onderhandelen met de eigenaren van het oeverland, voor het verkrijgen hunner medewerking tot die regelingen , en op te maken de akte der grensregeling en deze te ondertcekenen namens den Staat, 'teen en ander onder voorbehoud van de Koninklijke goedkeuring. De Directeurs zijn belast met de leiding van en het toezicht op het beheer der Ontvangers en der in art. 10* I. M. D. genoemde ambtenaren. Hunne verhouding tot deze laatste ambtenaren wordt in bijzondere instructiën geregeld. (Art. 1 I. M. D. Dir.) 2) De Ingenieur- I erificateur van het Kadaster heeft het toezicht op het werk van den onder hem beschikbaar gestelden Landmeter van het Kadaster, belast niet bovenbedoelde oeverconstateeringen. (Circ. d.d. 22 April 1896, no. 1156 Reg.) Vermogensbelasting. De invoering van de „Wet van den 27sten September 1892, Stbl.no. 223, 3) tot heffing eener Vermogensbelasting" heeft tal van Min. resolutiën , die nog wel door meerdere gevolgd zullen worden, uitgelokt ter uitvoering dezer wet. 1) Zie hierover nog later bij de Af deeling: Kadaster. 2) De met een * geteekende artikels, genoemd in het 3e deel der Instructie (van de Directeurs), hebben betrekking op de beide eerste gedeelten van de Instructie I. M. D. 3) Circulaire no. 1100. De ambtenaren , ressorteerende onder het Departement van Financiën, geven, voor zooveel noodig, aan de Inspecteurs der Registratie, aan wie , ieder in den kring van zijne divisie , de aanslag in de belasting is opgedragen, inlichtingen uit de archieven van hunne kantoren, volgens regelen, door den Minister van Financiën te stellen. (Art. 13, al. 1 en 3 der Wet.) Evenals aan de Secretariën der Gemeenten kunnen de belastingplichtigen , ter invulling van hun biljet van aangifte , aan de Hewaringen der Hypotheken en van het Kadaster kosteloos inzage en inlichtingen bekomen omtrent de belastbare opbrengst, het bedrag der polder- en waterschapslasten enz., betreffende hunne onroerende goederen , in de kadastrale stukken vermeld. De Ontvangers van het recht van Successie ontvangen jaarlijks op 1 Januari, 1 April en 1 Mei van den Hypotheekbewaarder Staten 83, aanwijzende de veranderingen in de slotsommen en in het hoofd van de artikelen der kadastrale leggers. (Art. 7, Min. res. van 9 December 1892, no. 61, Circ. no. 1099; — Art. 1, Min. res. van 4 Juli 1896, no. 76, Circ. no. 1160). Verder ontvangen zij van de Hypotheekbewaarders lijsten van de hypothecaire crediteuren en van de rechthebbenden op de goederen , voorkomende in het Algemeen Register no. 2bis. (Art. 7 , Min. res. van 9 December 1892 , no. 61 Circ. no. 1099; — Art. 1, Min. res. van 1 Novembsr 1897 , no. 34, Circ. no. 1181). Aan het slot van de door de bewaarders op te maken lijsten worden tevens opgenomen de bekend geworden inschrijvingen op de schepen. (Art. 7, Min. res. van 9 December 1892, no. 61, Circ. no. 1099; — Eenig art. Min. res. van 24 April 1900, no. 15, Circ. no. 1213). De Staten en de vervolgstaten no. 83 en de overige opgaven van de Hypotheekbewaarders worden in het archief van den Ontvanger bewaard. (Art. 8, Min. res. van 9 December 1892, no. 61, Circ. no. 1099; — Art. 3 , Min. res. van 1 November 1897 , no. 34, Circ. no. 1181). De tweede, stempel van het buitengewoon zegel. Aan sommige Bewaringen der Hypotheken enz. 1) is de Bewaarder ook belast met het stellen van den tweeden stempel van hot buitengewoon zegel, voor zoover de blauwe of natte stempeling betreft. Nadat het papier of perkament gestempeld is aan hot kantoor van den Ontvanger van het Buitengewoon Zegel, wordt het met oen onderteekend of ge- 1) Yolgens het Kun. besluit van 25 Januari 1898, Stbl. no. 20 (Circ. no. 1185), tot wijziging van het Kon. besluit van 13 Maart 1844, Stbl. no. 18 (Circ. no. 7076), betrekkelijk de Wet op liet recht van zegel van 3 October 1843, Stbl. no. 47, is in liet 3de lid van art. 6 van laatstgenoemd besluit, zooals dit artikel luidt volgens de Kon. besluiten van 13 Maart 1883, Stbl. no. 32 en van 8 April 1897, Stbl. no. 80 , de aanwijzing vnn de kantoren, waar de zegeling plaats heeft, aldus geworden: „te ''s Hertogenbosch, Arnhem, Zwolle, Assen en Maastricht: ten kantore van de Hypotheken en het Kadaster ; te Middelburg , Leeuwarden , Groningen: ten kantore der Registratie voor de burgerlijke akten ; en te Utrecht: ten kantore der Successierechten." Nog zij vermeld , dat deze zegeling ook plaats lieeft te Amsterdam , Rotterdam en 's Gravenhage ten kantore van den Controleur v. h. Buitengewoon Zegel. waarmerkt bulletin (form. 22) aan den belanghebbende afgegeven, om ter zegeling bij den ambtenaar , met het stellen van den tweeden stempel belast, te worden aangeboden. (Zie artt. 431 , 435 , 447 I. M.) Voor het papier of perkament, waarvoor de witte of droge stempel wordt verlangd , wordt door den Ontvanger van het Buitengewoon Zegel, na ontvangst en verantwoording der rechten , een bulletin no. 22 in dubbel afgegeven , waarvan de ambtenaar , met het stellen van den tweeden stempel belast, één exemplaar behoudt. Het papier of perkament wordt door dezen laatste met het andere exemplaar van het bulletin opgezonden aan den ambtenaar , belast met de Directie van het Algemeen Zegelkantoor, en , nadat het gezegeld van daar is terugontvangen , aan den belanghebbende uitgereikt. (Zie art. 436 I. M.) Hetzelfde geschiedt ook, ingeval voor het ter zegeling aangeboden papier een ander stempel met blauwen inkt wordt vereischt dan aan de kantoren voorhanden is. Zoo evenwel de aanbieders spoedshalve uitdrukkelijk verlangen, dat het papier of perkament met meer dan één blauwen stempel worde gezegeld , wordt aan dat verlangen voldaan. (Zie art. 437 I. M.) Het register van ontvang voor het buitengewoon zegel no. 2 behoeft voor den tweeden stempel niet dagelijks te worden afgesloten , zooals bij den eersten stempel, maar maandelijks. (Zie artt. 427 , 445 , 446 I. M.) De vervanging van den l'ewaarder; de Beëedigde klerk• en het overige personeel der Klerken. Ingevolge art. 17 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, was de Hypotheekbewaarder gehouden , onder goedkeuring van het Hoofdbestuur , een bekwamen klerk aan te stellen, die bij de Arr.-Rechtbank, in welker rechtsgebied het kantoor was gelegen , moest worden beëedigd en die , ingeval van afwezigheid tengevolge van verleend verlof, van ziekte of van andere wettige verhindering van den Bewaarder, ten koste en ter verantwoording van dezen , zijne werkzaamheden moest verrichten. Deze bepaling is in zooverre gewijzigd , dat de Beëedigde klerk thans als Rijksklerk wordt benoemd door den Minister van Financiën. Kon. besluit van 30 Maart 1896 , no. 50, (Circ. no. 1155). Wanneer een kantoor door het overlijden of door gedwongen ontslag van den Bewaarder is komen openvallen, zal zijn Beëedigde klerk het kantoor op zijne eigene verantwoordelijkheid moeten blijven waarnemen , totdat daarin door het Bestuur der Registratie 1) zal worden voorzien , zooals nader wordt aangegeven bij art. 19 van bovengenoemd Kon. besluit van 1828 , Stbl. no. 52. In geval een Beëedigde klerk uit den dienst van den aftredenden Bewaarder onmiddellijk in dien van den optredenden overging, moest hij vroeger opnieuw worden beëedigd (P. W. 1/1848, no. 525), hetgeen thans in zijne positie als Rijksklerk niet meer noodig ia. Over het al of niet toelaten aan de kantoren der Ontvangers en der Be- I) Aanvankelijk berustte dit bij den Gouverneur der Provincie; later naar het Kon. besluit van 25 October 1843, Stbl. no. 65, (Ciro. no. 687), bij den Arr.-Direeteur der Kegistratie enz. waarders van tot klerk of schrijver voorgestelde personen beslissen de Directeur/;, zonder in geval van weigering tot opgave der redenen te zijn verplicht. (Art. 655 I. M.) Behalve door den Beëedigden klerk wordt de Bewaarder geadsisteerd door andere klerken, wanneer de dienst dit vordert. Deze kunnen, evenals eerstgenoemde , Rijksklerken zijn, maar ook wel enkel in dienst zijn bij den Bewaarder. De aanstelling van Rijksklerken is aanvankelijk geregeld bij het Kon. besluit van 30 Maart 1896, no. 50, (Circ. no. 1155), nader uitgevoerd bij Min. resolutie van 18 Mei 1896, no. 4, (Circ. no. 1157). Volgens art. 1 van genoemd Kon. besluit kunnen aan de directiën der Reg. en Dom., aan de inspectiën dier middelen en — voor zoover aan de hulp van klerken behoefte bestaat aan de ontvangkantoren der Registratie of der Successierechten en aan de kantoren van de Hypotheken, het Kadaster en de Scheepsbewijzen een of meer Rijksklerken worden aangesteld. Deze worden door den Minister van Financiën benoemd , in hunne betrekking of bezoldiging geschorst, verplaatst of ontslagen. (Art. 2 v. h. Kon. besluit). Bij het latere Kon. besl. van 10 Maart 1903, no. 37, (Circ. no. 1241), gewijzigd bij het Kon. besl. van 14 Mei 1903, no. 46, (Circ. no. 1250), zijn zij verdeeld in drie klassen en worden in eene daarvan gerangschikt door den Minister van Financiën. (Art. 1). Het aanvangstractement der Rijksklerken bedraagt: voor die der le klasse f 600 per jaar, id. id. id. 2e id. - 450 id. id., id. id. id. 3e id. - 360 id. id., Bij onberispelijken dienst word dit tradement na elke drie jaren verhoogd met: f 100 voor de le klasse tot een maximum van f 1200 per jaar, - 75 id. id. 2e id. id. id. id. id. - 900 id. id., 40 id. id. 3e id. id. id. id. id. - 600 id. id. (Art. 7). Voor sommige standplaatsen worden de traktementen en dus ook de in het vorige artikel genoemde minima en maxima daarvan verhoogd. (Zie art. 8). Het toekennen van deze verhoogingen geschiedt, om bij de regeling van de bezoldiging der Rijksklerken rekening te houden mot de meerdere of mindere duurte der levenswijze op hunne standplaatsen. De jaarlijksche tractementen der Rijksklerken bedragen bij den overgang van de eene tot de andere klasse als volgt : van de 3e klasse tot de 2e klasse aanvankelijk f 375 , id. id. 3e id. id. id. le id. id. - 450 , id. id. 2e id. id. id. le id. id. - 525, alle vermeerderd met f 25 voor ieder vol jaar dienst als Rijksklerk en zijn respectievelijk ten minste f 450 , f 600 en f 600. De aldus vastgestelde aanvangstraktementen worden telkens na 3 jaren onberispelijken dienst in de hoogere klasse verhoogd als in art. 7 is bepaald. (Zie art. 9). Door de bepalingen van art. 9 kunnen de in artt. 7 en 8 bepaalde maxima der traktementen niet worden overschreden. De Ontvangers en Bewaarders, aan wier kantoren een of meer Rijksklerken geplaatst zijn, storten jaarlijks in door den Minister van Financiën te bepalen termijnen , in 's Lands kas een bedrag van f 800 voor iederen klerk der le klasse, van f 600 voor iederen klerk der 2e klasse en van f 400 voor iederen klerk der 3e klasse. Deze bedragen worden in de in art. 8 genoemde steden verhoogd met de daar genoemde bedragen. (Zie art. 16). De bepalingen van laatstgenoemde besluiten worden gerekend in werking te zijn getreden met 1 Januari 1903. (Zie art. 18). Benoembaar zijn alleen zij, die den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt, en die gedurende ten minste vijf jaren, waarvan de laatste twee op eene bezoldiging van ten minste f 360 'sjaars, als klerk werkzaam zijn geweest bij het dienstvak, waarbjj zij zullen worden aangesteld. (Art. 3 v. h. Kon. besluit van 30 Maart 1896, no. 50 , Circ. no. 1155, gewijzigd bij het Kon. besluit van 20 Maart 1899, no. 44, Circ. no. 1193). Wanneer een der Bewaarders van de Hypotheken en het Kadaster moeilijkheid mocht ondervinden in het aanschaffen van een Reëedigden klerk, bedoeld bij art. 17 van het Kon. besluit van den lsten Augustus 1828, Stlil. no. 52, kan door den Minister van Financiën machtiging tot voorloopige vrijstelling van die verplichting worden verleend. Zoo noodig zal dan in casu het kantoor van den Bewaarder kunnen worden waargenomen op dezelfde wijze als iu artt. 18 en 19 van het genoemd Kon. besluit van 1828, Stbl. no. 52, is bepaald. (Circ. d.d. 15 December 1840 , no. 648). Een Bewaarder, die zijn eervol ontslag heeft bekomen , zal zijnen post moeten blijven waarnemen, totdat hij behoorlijk zal zijn vervangen, terwijl hij anders verantwoordelijk zal blijven voor alle schade, voortgevloeid uit het onvervuld laten van zijn kantoor. (Zie art. 19, laatste alinea, van bovengenoemd Kon. besluit van 1828 , Stbl. no. 52). Ingeval een Bewaarder in zijne bediening wordt geschorst, zal het Kantoor te zijner verantwoording worden waargenomen door oenen anderen ambtenaar van het Bestuur der Registratie. (Zie art. 18 van bovengenoemd Kon. besluit van 1828). Art. 20 van dit Besluit bevat enkele verbodsbepalingen voor den Bewaarder in zake zijner werkzaamheden. 1) De ambtgenoot, die hem, zoo niet een hoofdambtenaar der Registratie dit doet, eventueel vervangt, wanneer er eenige formaliteit is te verrichten in zaken , welke hem zeiven , of zijne bloed- of aanverwanten tot in den derden graad aangaan , moet zijn een ander Hi/potheekbewaarder, maar geenszins een Ontvanger der Registratie. (Decisie van 31 October 1838, no. 146). Daar evenwel in genoemd artikel 20 gesproken wordt van de vervanging „door eenen zijner ambtgenooten , of door een hoofdambtenaar der Registratie, indien er zich een te dier plaatse bevindt", en de ervaring leert, dat er nooit twee of meer Bewaarders in dezelfde plaats aanwezig zijn , heeft deze bepaling ten opzichte van „dezelfde plaats" alleen betrekking op een Hoofdambtenaar. 1) Zie het Kon. besluit van 1828 op blz. 137. Trouwens het voorschrift van art. 20 omtrent de vervanging behoeft niet te worden opgevolgd, ingeval de Bewaarder, door het niet ter plaatse aanwezig zijn van een der bedoelde ambtenaren, zich volstrekt buiten de mogelijkheid bevindt, om de formaliteiten door eenen zijner ambtgenooten of door eenen hoofdambtenaar der Registratie te doen vervullen. (Decisie van 31 October 1838, no. 146). Volgens het Per. Woordenboek 1/1839 , blz. 58 , no. 58 , is deze beslissing gegrond op art. 1268 B. W. De ambtenaren en klerken voor de Kadastrale Boekhouding. Hoewel de zorg voor de Kadastrale boekhouding is opgedragen aan den Heu-aarder en deze voor den geregelden gang van dezen dienst aan zijn kantoor verantwoordelijk is, wordt aan elk kantoor voor die boekhouding' een Landmeter of een Boekhouder werkzaam gesteld. In de verdere hulp , die noodig mocht zijn, voorziet de Bewaarder. Genoemde toegevoegde ambtenaren staan onder de bevelen van den Bewaarder. (Zie art. 80 I. K.) Vroeger had men uitsluitend voor de Kadastrale boekhouding als deskundige een Landmeter. Bij Kon. besluit van 4 April 1891 , no. 15 , is bij art. 5 o. a. bepaald , dat aan de kantoren van de Hypotheken en het Kadaster ook Boekhouders kunnen worden werkzaam gesteld. Geene klerken of schrijvers worden ten behoeve van den kadastralen dienst door den Bewaarder werkzaam gesteld , zonder toestemming van den IngenieurVerificateur. Nadere bijzonderheden hieromtrent vindt men in art. 81 I. K. Verandering en nadere regeling van het bestuur en toezicht op de Hypothecaire en Kadastrale boekhouding. Volgens het Kon. besluit van 4 September 1823 , Stbl. no. 9, was het bestuur en toezieht op de invordering van 's Lands middelen en ontvangsten opgedragen aan de Gouverneurs der Provinciën 1), terwijl later bij het Kon. besluit van 25 October 1843, Stbl. no. 65 , (Circ. no. 687) daarvoor werden benoemd de Arrondissements-Directeurs, welke nieuwe regeling als maatregel van vereenvoudiging en bezuiniging werd ingevoerd met 1 Januari 1844. Hun werkkring werd nader omschreven bij de Algemeene Instructie van 23 November 1843, (Circ. no. 692). Deze verandering viel samen met de opheffing der Provinciale Bewaringen van het Kadaster , die ook op 1 Januari 1844 plaats had. (Zie blz. 200). Te voren had men ook reeds Directeurs, maar deze waren met minder gezag bekleed. 2) Art. 3 van het Kon. besluit van 25 October 1843, (Circ. no. 687), luidt: „De werkzaamheden, de directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijn- 1) Zie ook het Kon. besluit van 1 Augustus 1828 , Stbl. no 52. 2) Zie omtrent de Directeurs nevens de Gouverneurs het Kon. besluit van 16 September 1825, no. 110, (Circ. no. 175). Zie ook blz. 195, waar melding wordt gemaakt van de Res. van 2< Maart 18d9, no. 36. sen , alsmede de indirecte belastingen en daaraan toegevoegde ontvangsten betieffende, te voren aan Directeurs en laatstelijk aan de Gouverneurs van de Provinciën opgedragen , zullen , voor zooverre noodig zal bevonden worden , verrigt worden door Arrondissements-Directeurs." Als vervolg op het Kon. besluit, vermeld in de Circulaire no. 687, diende het Kon. besluit van 9 November 1843, no. 64, (Circ. no. 688), dat o. a. inhield de aanwijzing der (17) standplaatsen van de Arrondissements-Directeurs der Indirecte belastingen en de bepaling van het getal Inspecteurs der Registratie (21), die met de Directeurs het toezicht over de kantoren van de Registratie, enz. en de Openbare bewaarplaatsen van akten en stukken uitoefenden. 1) Hiermee stond weder in verband de Algemeene Instructie voor de Inspecteurs van de Registratie van 2 December 1843, (Circ. no. 694), waarin de werkzaamheden van de Inspecteurs, met betrekking tot de uitvoering, overeenkomstig art. 2 van het bovengenoemd Kon. besluit, (Circ. no. 688), nader werden aangegeven. Bij dit Besluit verviel tevens met 1 Januari 1844 , op welk tijdstip het met het eerstgenoemde Besluit (Circ. no. 687) in werking trad, de betrekking van Inspecteur en Verificateur van de 1ste en 2de klasse. Verder werden afzonderlijk geregeld bij nadere Instructiën , betreffende het toezicht in het algemeen voor alle Hoofdambtenaren, de werkzaamheden der Arr.Directeurs 2), alsmede de bijzondere verplichtingen, op de Inspecteurs rustende 3), beide Hoofdambtenaren als samen belast met het toezicht over de kantoren, overeenkomstig art. 2 van het Kon. besluit van 9 November 1843, no. 64 (Circ. no. 688), alsmede over het werk voor het Kadaster. Zoo verscheen bij Circulaire van 18 December 1843, no. 696, de „Algemeene Instructie nopens het toezigt, uit te oefenen door de Arr,-Directeurs der Indirecte belastingen en Inspecteurs der Registratie Bij het Kadaster verkreeg men o. a.: 1° Algemeene Instructie voor de Ingenieurs-Verificateur van het Kadaster, (Circulaire van 19 Februari 1844, no. 703). 2°" Bepalingen omtrent de bijzondere verplichtingen van de Bewaarders van de Hypotheken en het Kadaster en van de Hoofdambtenaren der Registratie met betrekking tot de instandhouding van het Kadaster, (Circulaire van 19 Februari 1844 , no. 705). 4) Volgens art. 5 § 1 der Algemeene Instructie (Circ. no. 692) hadden de Arr.Directeurs geen gezag over de Inspecteurs der Registratie, noch toezicht op hun werkkring. Deze ambtelijke verhouding tusschen genoemde Hoofdambtenaren werd gewijzigd door de invoering van de Instructie voor de Directeurs van 16 September 184:>, (Circ. no. 770), waarbij de macht van laatstgenoemde Hoofdambtenaren werd uitgebreid , hun een ruimere werkkring en een meer werkdadige invloed op het beheer werd gegeven. naar d"d\£fdUeXde2fda,nbtenar „ „ volgende f 35.000 1 °/o, , „ f 225.000 l/2 °/o> „ „ overige werkelijke bruto ontvangst boven de f 300.000 3/g 0/0. De kantoren Amsterdam en Rotterdam maken hierop eene uitzondering. Daar bedraagt het ontvangloon: Van de eerste f 20.000 V2 %> 1) Zie het later genoemde Kon. besluit van 9 November 1843, no. 68 (Circ. no. 697). Yan de volgende f 20.000 iji o/0 „ „ verdere ontvangst 1/s %• Het ontvangloon der ambtenaren loopt van den dag der optreding tot en met den dag van het overlijden of de aftreding. (Art. 69 I. M.). Van het vermoedelijk bedrag van het ontvangloon over het jaar kan maandelijks een twaalfde gedeelte op de ontvangsten worden gepreleveerd. (Art. 70 I.M.). De Wet van 21 ventóse an VII, (art. 15—20) regelde aanvankelijk ook het salaris van den Bewaarder volgens een tarief, dat bij het Keizerlijk decreet van 21 September 1810 is gewijzigd en dus vóór de invoering van de Fransche wetgeving alhier reeds was vervallen. Het tarief van genoemd Decreet van 1810 bleef van kracht tot 1 Maart 1841. Volgens art. 2 der „ Wet van 30 December 1839 , Stbl. no. 58, houdende bepaling van den duur der verantwoordelijkheid van de Bewaarders der Hypotheken en van het Kadaster, en der Scheepsbewijzen , en magtiging tot vaststelling van een tarief van derzelver salarissen" zouden de tarieven van salarissen en emolumenten voor de verschillende werkzaamheden voor de boekhouding van de Hypotheken en die van het Kadaster , alsmede die van de overdrachten van Schepen en Vaartuigen en daarop in te schrijven bevoorrechte schulden, door de belanghebbenden te voldoen, worden ingesteld bij reglementen van openbaar bestuur. Deze zouden evenwel niet langer verbindende kracht hebben dan gedurende vijf jaren na de afkondiging dezer Wet en vóór 't verstrijken van dien tijd nader door eene Wet worden geregeld. Zoo kwam dan eerst eene voorloopige regeling tot stand bij het „Kon. besluit van 4 Februari 1841, betrekkelijk het tarief van salarissen voor de Bewaarders van de Hypotheken en het Kadaster , Stbl. no. 7", (Circ. no. 654) , in te gaan den lsten Maart 1841. Het tarief bestond uit drie tabellen, nl. A. Hypotheken, B. Schepen en Vaartuigen, C. Kadaster. Later kwam hiervoor in de plaats de „ Wet van den 14den December 1844 , btbl. no. 62, tot vaststelling van de salarissen der Bewaarders van de Hypotheken , van het Kadaster en van de Scheepsbewijzen." 1) Volgens Circ. no. 747, van 18 December 1844, trad deze Wet den 4den Januari 1845 in werking. Later zijn hiervan de artt. 3, 4 en 5—b , betreffende de salarissen voor verrichtingen betrekkelijk het Kadaster, vervallen door de , Wet van den 30sten Mei 1877, Stbl. no. 132, tot nadere regeling der kosten voor verrigtingen betrekkelijk het Kadaster', die met 1 Juli 1877 in werking werd gesteld, overeenkomstig de bepaling van art. 6. 2) Deze Wet van 1877 gaf eene wijziging in het salaris van den Bewaarder , de Landmeters enz. Volgens art. 1 der Wet van 14 December 1844 , Stbl. no. 62, konden nl. de 1) Zie verder de Wet zelve. 2) Idem. Bewaarders van de Hypotheken , het Kadaster en de Seheepsbewijzen ten laste der belanghebbenden de salarissen berekenen , zooals nader bij de artt. 2 en 3 werd bepaald. Art. 2 , dat onveranderd is gebleven , betrof de salarissen voor verrichtingen , betrekkelijk onroerende zaken , schepen en vaartuigen en art. 3 die voor verrichtingen, betrekkelijk het Kadaster. Art. 5 dier Wet bepaalde : „Door de Bewaarders wordt uitgekeerd : a. de helft van het bij hen ontvangen salaris voor verrigtingen betrekkelijk schepen en vaartuigen , aan den ambtenaar, belast met het hoofdkantoor van bewaring der seheepsbewijzen , en b. de helft van het bij hen achtervolgens art. 3 ontvangen salaris , aan de landmeters en andere beambten van het kadaster." 1) Door het nieuwe voorschrift nu, neergelegd in art. 4, 2e alinea van de Wet van den 30sten Mei 1877, Stbl. no. 132, waarbij werd bepaald , dat het bedrag der krachtens deze Wet geheven rechten in 's Rijks schatkist moest tvorclen gestort, en door het vervallen van de bepaling onder art. 5—b der Wet van 1844, Stbl. no. 62, werden er nadere voorzieningen noodig met betrekking tot eene schadeloosstelling der bij deze regeling betrokken ambtenaren. Krachtens de Wet van den 9den December 1877, Stbl. no. 218, 2) en bij de volgende jaarlijksche Staatsbegrootingen werd den Bewaarders, voor zoover tijdens de invoering der nieuwe regeling in functie en voor zoolang in dezelfde positie blijvende , jaarlijks eene persoonlijke toelage als vergoeding toegekend. Eveneens werd voor klerkenloon voor iedere Bewaring eene som bepaald als toelage, die door den Bewaarder als zoodanig moest worden verantwoord en waarvoor een of meer klerken voor de Kadastrale boekhouding moesten worden werkzaam gesteld. Tot zekere hoogte had vóór dien tijd de Bewaarder uit zijn aandeel in het kadaster-salaris het klerkenloon te betalen , betreffende de te verleenen adsistentie aan den Landmeter van den kantoordienst. Ook werd het papier, noodig voor de uittreksels uit de kadastrale stukken, door den Bewaarder bekostigd. (Art. 418 I. K., 1871). 3) Thans wordt daarvoor gebezigd het van rijkswege verstrekte papier. (Art. 157 I. K., 1900). De Landmeters vonden het salaris (leges), bedoeld in art. 5—b van de Wet van 1844 , Stbl. no. 62 en dat verviel bij de Wet van 30 Mei 1877, Stbl. no. 132 (zie art. 4 , 2de al.), terug in hunne verhoogde vaste salarissen, die nader werden geregeld bij het Kon. besluit van 2 Juni 1877, no. 15, (Circ. no. 1004). De door de Landmeters genoten belooningen (emolumenten) voor de bijwerking der bij de Gemeentebesturen berustende kadastrale registers vervielen mede door de Wet van 30 Mei 1877, Stbl. no. 132, daar volgens art. 2—a dezer 1) Zie omtrent de verdeeling, maandelijks, van het salaris, bedoeld bij sub. b, onder de verschillende Landmeters, art. 428 I. K. 1871 , alsmede het Kon. besluit van 10 Juni 1845, no. 66 (Circ. no. 747) en de Res. van 20 Juni 1845, no. 63 (Circ. no. 761). 2) Verhooging en wijziging van hoofdstuk VII B der Staatsbegrooting voor 1877. 3) Zie ook P. "W. 2/1845, blz. 49, 50, no. 111. Decisie van 18 Febr. 1845, no. 53. Wet geene rechten zijn verschuldigd voor het bijwerken der kadastrale stukken , bij de Gemeentebesturen berustend, hetgeen kosteloos geschiedt. De voordeelen , voortvloeiende uit de bijwerking der kadastrale stukken , bij de Gemeenten berustende , moesten nl. vroeger gelijkelijk tusschen den Landmeters) van den velddienst en dien van den kantoordienst worden verdeeld. (Decisie van 27 September 1841, no. 49 — P. W. 1/1842, blz. 49, no. 2). Die voordeelen waren alleen verbonden aan de bijwerking der kadastrale registers, daar het bijhouden der plans tot de gewone ambtsverrichtingen der Landmeters behoorde. (Art. 68 I. K., 1871). De werkzaamheden voor de bijhouding dezer registers en plans, alsmede die voor de vernieuwing dezer stukken werden tusschen de verschillende Landmeten s van hetzelfde kantoor, zoo noodig in overleg met den Ingenieur-Verificateur, gelijkelijk verdeeld, evenals de vergoeding daarvoor, met uitzondering voor de bijhouding der plans. (Artt. 70, 81 I. K., 1871). Alleen voor het vernieuwen van registers en plans, bij de Gemeenten berustende , werden in 't vervolg nog kosten in rekening gebracht, eerst ten bate van de Landmeters als emolumenten, later evenals de opbrengst van het andere particulier werk, door hen verricht, ten bate van 's Rijks schatkist, nadat daarvan toelagen, als restitutie voor sommige Landmeters, zijn afgetrokken. (Zie de Kon. besluiten van 15 April 1897, no. 24, (Circ. no. 1171), artt. 23, 24; van 11 Maart 1898, no. 2, (Circ. no. 1187), artt. 23, 24 en van 10 Februari 1900, no. 36, (Circ. no. 1204), artt. 23, 24. 1) De pogingen tot herziening der wetgeving op de overdracht van onroerende goederen en het hypotheekstelsel, en de resultaten daarvan. Bij de H et van 22 December 1828, Stbl. no. 84, die met 1 Januari 1829, art. 27 van de voorloopig afgekondigde Wet van 5 Maart 1825, Stbl. no. 41 , in werking bracht, werd bepaald , dat de inschrijving de hypotheek doet standhouden zonder vernieuwing. Deze bepaling vindt men terug in art. 1236 B. W., en hiermede was dus voorgoed een eind gemaakt aan de vroegere tienjaarlijksche vernieuwing der hypothecaire inschrijvingen. Toen men deze bepaling maakte en vooral toen men later in 1838 verband bracht tusschen de Hypothecaire boekhouding en het Kadaster 2), meende men, steeds met voldoende zekerheid te kunnen nagaan , op welke perceelen eene inschrijving betrekking heeft, daar deze sedert 1 October 1838 duidelijk in do Hypothecaire registers door de kadastrale nommers werden aangegeven. In theorie ging dit op. Maar de ondervinding is de beste leermeesteres, en die zegt anders. Aan de wet der aardsche wisselingen zijn ook onderworpen, en wel in niet geiinge mate, de kadastrale perceelen, die steeds verandering en daardoor veelal vernommering ondergaan. 1) Zie nader de regeling van de traetementen der Kadastrale ambtenaren bri de Afaeeling Kadaster. Bij art. 15 der M et van 26 Mei 1841, Stbl. no. 14, houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder cuiateele gestelde personen toebehooren , wordt geregeld het bewaarloon van den Bewaarder en den Griffier, betreffende bedoelde consignatie. 2) Zie artt. 1219 en 1231 , 4° B. W. En al verwijst men nu volgons tamelijk volledige voorschriften van de oude naar de nieuwe nommers en omgekeerd, ieder, die een weinig bekendheid heeft met de Hypothecaire en Kadastrale boekhouding , weet, hoe moeilijk en vooral omslachtig het soms kan zijn , de geschiedenis der verandering van een perceel , dat telkens weder in eene vervorming en vernommering van eene groep van perceelen is begrepen geweest, na te gaan. Vergissingen kunnen dan daarbij gemakkelijk plaats hebben , want dit nagaan vordert van den ambtenaar, behalve de noodige accuratesse, routine en administratieve kennis van de Hypotheken en het Kadaster, ook eenige bekendheid met het technisch gedeelte van dit laatste. Immers , — wil de Bewaarder niet op 't gezag van den Landmeter afgaan , die in dezen de persoonlijke verantwoordelijkheid van den Bewaarder niet dekt, dan dient hij uit eigen oogen te zien en dus op do hoogte te zijn met de metingstukken, wanneer het wenschelijk is, deze te raadplegen. Vooral de hulpkaarten en veldaanteekeningen geven aan den ingewijde meermalen veel licht in duistere, ingewikkelde zaken , en kunnen soms in korten tijd eene oplossing geven aan een overigens netelig vraagstuk. Die herhaalde vernommering der perceelen was en is een gevolg van de inrichting , van het tweeslachtig karakter van het Kadaster, dat, hoewel oorspronkelijk op fiscalen grondslag aangelegd en bestemd voor den regelmatigen omslag der Grondbelasting, waarvoor het ook gewoonlijk ruim voldoende mag heeten , tevens later dienstbaar werd gemaakt aan de verzekering van zakelijke rechten op vast goed of althans aan de bevordering daarvan. De Administratie der Grondbelasting nu heeft meermalen belang bij vernommering der perceelen daar , waar de Hypotheekbewaarder die met leede oogen aanziet, denkende aan de verwikkeling, welke daarvan allicht in zijne registers het gevolg is. 1) De verwijzing van de oude naar de nieuwe nommers en omgekeerd kan op 't laatst zeer ingewikkeld worden en aan het Hypotheekkantoor heeft men kans te verdrinken in eene zee van nommers, alle min of meer aan elkaar verwant, door de afstamming, geheel of ten deele, van dezelfde nommers der moederperceelen. Toen dan ook het Hypothecair-Kadastraal stelsel eenige jaren had gewerkt na de invoering van de Wet van 4 Juli 1842, Stbl. no. 16, betreffende do overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschreven hypotheken (conventioneele) en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers , begon men langzamerhand klaagtonen daarover op te laten gaan, waarbij zich nog voegden do toenemende aanmerkingen over de wijze van overdracht van onroerende goederen en het hypothecaire stelsel, die nadere regeling en verbetering eischten. Reeds vroeger is melding gemaakt van eenige aanvullingen en wijzigingen in de wetgeving van het Burgerlijk recht 2), maar het duurde evenwel tot 5 Januari 1860, eer een wetsontwerp bij de Tweede Kamer inkwam, betreffende bovengenoemde onderwerpen : de overdracht van onroerende goederen en het hypotheekstelsel, welk ontwerp evenwel door aftreding van het toenmalig Ministerie den 24sten April van hetzelfde jaar weder werd ingetrokken. 1) Zie hierover nog later. 2) Zie blz. 37 k 39. Daarmee was de behoefte aan hervorming intusschen nie.t verdwenen. Maar eerst bij Kon. besluit van 9 Februari 1867, no. 58, werd eene vStaatscommissie" in t leven geroepen „voor de herziening der wetgeving op de eigendomsoverdragt van onroerende goederen, het hypotheekstelsel en het notariaat." Een belangrijk, met zorg uitgewerkt verslag, getuigende van echt wetenschappelijken zin en getoetst aan de behoeften van de praktijk 1), verscheen en werd bij Missive van 21 April 1870 als wetsontwerp met eene memorie van toelichting den Koning aangeboden. Maar ook dit werd niet tot wet verheven ; het werd evenwel gedrukt en verkrijgbaar gesteld bij Gebrs. Belinfante te s Giavenhage, met het ontwerp van 1860 als bijlage H, waardoor aan menigeen de gelegenheid is gegeven , zijn gezichtsveld op dit gebied te verruimen. Inmiddels dreven de vele vernommeringen en de onregelmatigheden in de doorhalingen der inschrijvingen velen der Hypotheekbewaarders er toe, in 1875 een verzoek te richten aan den Minister van Justitie, om door eene partieele wetswijziging aan hunne bezwaren te willen te gemoet komen. Dit had tot resultaat, dat den 21sten Mei 1875 verscheen een „Ontwerp van wet tot wijziging en verbetering van sommige artikelen van het Burgerlijk Wetboek , betreffende het recht van hypotheek en van de Wet van 30 December 1839 , Stbl. no. 58." Het had hoofdzakelijk ten doel 10 de inschrijving slechts 10 jaren te laten gelden zonder vernieuwing en 20 door de doorhaling de inschrijving te laten te niet gaan en den Bewaarder verantwoordelijk te stellen voor de doorhaling door onbevoegden. Xa aan vele critische en andere beschouwingen in en buiten de Tweede Kamer blootgesteld te zijn geweest, werd het door het inmiddels nieuw opgetreden Ministerie bij Missive van den llden Maart 1878 ingetrokken, daar het principieele bezwaren daartegen had. Uitstel is evenwel geen afstel, en er moest een geneesmiddel zijn om de kwaal te verdrijven, die de zekerheid van den grondeigendom en het grondcrediet belangrijk schaadde. Het meest viel de aandacht op de Hypothecaire boekhouding , voor zoover daarin verwarring was ontstaan door ingewikkelde vernommering of verwaarloosde en foutieve doorhaling , zoodat zij meer en meer aan de zekerheid tekort kwam , waar men verkreeg : 10 foutieve hypotheekstellingen , 2" inschrijvingen , waarvan soms de hypotheken reeds waren afgelost, 30 inschrijvingen , die ten onrechte waren doorgehaald. Doordrongen van de noodzakelijkheid , dat allereerst deze gebreken moesten worden hersteld en zooveel mogelijk verder voorkomen, werd in navolging van de Wet van 4 Juli 1842, Stbl. no. 16, door de toenmalige Regeering den 20sten Maart 1878 aan de Tweede Kamer aangeboden een wetsontwerp tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen, dat den 22sten derzelfde maand gevolgd werd door een wetsontwerp, dat het aanzijn gaf aan de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 89, tot aanvulling van art. 1240 van het Burgerlijk Wetboek. 1) Zie het Verslag der Staatscommissie, blz. 13, betreffende het oordeel van de Ministers van Justitie en van Financiën. treden Ministerie bij Missive van den llden Maart 1878 ingetrokken, daar het Door toevoeging van eene tweede alinea luidt dit artikel in zijn geheel thans aldus: Art. 1240. „In beide gevallen 1) leggen degenen, die de doorhaling verzoeken , ten kantore van den Bewaarder over eene authentieke akte, waarbij tot de doorhaling wordt gemagtigd, of een authentiek afschrift van zoodanige akte of van het vonnis, daartoe strekkende. Bij de in het vorig lid bedoelde authentieke akte mag niemand als lasthebber optreden dan voorzien van eene schriftelijke volmagt." Yolgens de betrekkelijke memorie van toelichting kan die schriftelijke volmacht tot doorhaling onderhandsch zijn, om meerdere moeilijkheden en kosten te voorkomen. Door de toevoeging der tweede alinea is de zekerheid omtrent de al- of niet bezwaardheid, voor zoover n.1. de doorhaling daarmede verband houdt, vermeerderd , en het gevaar voor den kooper van vast goed verminderd. Wel is waar, is in art. 1253 B. W. onder de drie oorzaken, waardoor de hypotheken te niet gaan , niet de doorhaling genoemd, maar deze geeft toch een vermoeden omtrent het te niet gaan der hoofdverbintenis, waarvan de doorhaling een gevolg kan zijn. Immers daar de doorhaling de hypotheek slechts vernietigt, wanneer zij op verzoek van den bevoegde plaats heeft, komt het er maar op aan , zooveel mogelijk de zekerheid te hebben omtrent de rechtsbevoegdheid van dengene, die de doorhaling komt vragen. En dit is verbeterd door de bovengenoemde vereischte schriftelijke volmacht voor den lasthebber tot de doorhaling , zoodat niet meer, zooals vóór de hier bedoelde aanvulling van art. 1240 B. W., een notaris bv. zijn arbeider , bij akten , voor hem notaris verleden , zoo maar losjesweg kan doen toestemmen in de doorhaling van alle inschrijvingen , waarvan de doorhaling door dien notaris wordt verlangd. 2) Terwijl nu de artt. 1239 a 1241 de formaliteiten aangeven voor de doorhaling , is de Bewaarder verplicht toe te zien, dat de bij hem overgelegde authentieke akten (bewijs van toestemming of vonnis, of afschrift daarvan) naar den vorm althans juist zijn , en overigens moet degene , die beweert, dat, trots de feitelijke doorhaling, toch nog de hypotheek bestaat, dit bewijzen. Omtrent de bevoegdheid van den verzoeker der doorhaling , als deze overigens de toestemming bij notarieele akte geeft, heeft de Bewaarder evenwel geene bevoegdheid een onderzoek in te stellen , evenmin als naar de innerlijke waarde der akte. (Zie o. a. het Arrest van den Hoogen Raad van 14 April 1843). 3) Yolgens genoemd arrest dus is de Bewaarder geenszins verplicht, zich van de kwaliteit des verzoekers te vergewissen , noch voor de juistheid van het ge- 1) Met die beide gevallen wordt bedoeld, dat de inschrijvingen ten koste van den schuldenaar worden doorgehaald, of met toestemming der daartoe bevoegde belanghebbende partijen , of ten gevolge van een vonnis, hetzij in het hoogste ressort gewezen, hetzij in kracht van gewijsde gegaan. (Zie art. 1239 B. W.). 2) Zie de memorie van toelichting op het Wetsontwerp ^an 1860 in het Verslag der Staatscommissie van 1870 , blz. 376. 3) Zie het volledig arrest onder de rubriek: Wetten, Kon. besluiten, enz. dane verzoek in te staan, of zich voor de gevolgen der gedane doorhaling te verantwoorden , indien deze later bleek door onbevoegden of ten onrechte te zijn gevraagd, in welk geval zij, als zelve nietig en zonder eenig effect, de hypotheek niet vernietigt. Lezenswaardig is te dezer zake dit arrest, alsmede ook het bovengenoemd Wetsontwerp van 1860 met de daarbij behoorende Memorie van toelichting , die beide als bijlagen voorkomen in het „Verslag der Staatscommissie (van 1870) voor de herziening der wetgeving op de eigendomsoverdragt van onroerende goederen , het hypotheekstelsel en het notariaat." De bedoelde memorie, waarin het arrest wordt aangehaald , geeft het bewijs, dat de wetsontwerper doordrongen was van de noodzakelijkheid eener voorziening in de heersehende willekeur en onzekerheid bij de doorhaling, vooral ontstaan na het gevallen arrest, dat aanleiding gaf tot handelingen voor de doorhaling , die ten zeerste de openbaarheid en het gronderediet benadeelden. Ter afkeuring van de in het arrest aangenomen leer komt in de memorie o. a. voor: „De toestand, welke naar aanleiding van dat arrest van lieverlede ontstaat, dreigt het geheel hypothecair crediet te ondermijnen." „In sommige gevallen is het verkrijgen eener toestemming tot doorhaling eener inschrijving van de daartoe bevoegde personen moeijelijk en kostbaar, vooral wanneer de ingeschreven crediteuren overleden en hunne welligt talrijke erfgenamen wijd en zijd , misschien in verschillende oorden der wereld , verspreid zijn of hun verblijf onbekend is." „Om die moeilijkheden en kosten te ontgaan , slaat men den weg in, welke bij dat arrest is geopend geworden." Enz. 1) Ten einde nu te voorkomen, dat door den Bewaarder elke toestemming , zelfs door de meest onbevoegden gegeven, zoo zij slechts bij notarieele akte is verleend, moet worden geëerbiedigd, heeft de aanvulling van art. 1240 B. W. door toevoeging van de 2de alinea plaats gehad. 2) Men meene evenwel niet, dat daarmee alle zekerheid is verkregen omtrent het al of niet bestaan eener hypotheek. De openbaarheid in casu is niet volledig , daar waar de Bewaarder de innerlijke waarde van de akte van toestemming tot doorhaling of de bevoegdheid van den verzoeker niet mag beoordeelen. De Staatscommissie stelde in haar Verslag van 1870 o. a. voor, dat de doorhaling de inschrijving zou te niet doen en de Bewaarder verantwoordelijk zou zijn voor de doorhaling door onbevoegden, behoudens zijn recht van onderzoek naaide al of niet bevoegdheid door het vorderen van overlegging der noodige bewijsstukken. (Zie artt. 48 a 50 van het Ontwerp). Eene partieele toepassing van het positieve stelsel zou men hierdoor hebben verkregen in het overigens negatieve stelsel, waarbij de inschrijving het bestaan van het zakelijk recht niet bewijst. 1) Zie blz. 224. Zie ook de memorie, blz. 376. 2) Zie blz. 223 en 224. Aan het wetsontwerp tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen werd tijdens de behandeling in de Tweede Kamer nog een nieuw artikel toegevoegd , betreffende „bepalingen omtrent de vernieuwing der overschrijvingen van processen-verbaal van inbeslagneming." Aldus verrijkt met dit nieuwe artikel (6), werd dit ontwerp de „ Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 90, tot vernieuwing van de bestaande hypothecaire inschrijvingen en var. de overschrijvingen van processen-verbaal van inbeslagneming." Het feit, dat, volgens de bewering in de Tweede Kamer, soms een procesverbaal van inbeslagneming van vaste goederen werd in- en niet overgeschreven, zooals dit volgens art. 505 B. R. behoort te geschieden , gaf aanleiding tot de redactie van artikel 6. Volgens den Minister van Justitie kon dergelijke boeking in 7 verkeerde register slechts bij vergissing plaats hebben. Door de vernieuwing werd nu dus voorkomen , dat dergelijke misstellingen , waardoor het doel van het voorschrift der overschrijving , de werking tegen derden, moest verloren gaan, haren schadelijken invloed zouden kunnen uitoefenen. Maar hier stond tegenover, dat door dit artikel vele processen-verbaal van inbeslagneming, die in het juiste register overgeschreven en nog van kracht waren , opnieuw aan de overschrijving moesten worden onderworpen, wanneer nl. de belangen van den executant dit nog meebrachten. Daar in verband met art. 6 niets naders is bepaald omtrent de kosten van vernieuwing der overschrijving en art. 3 slechts spreekt van de kosten van vernieuwing der inschrijving , diende door den executant of zijnen procureur het zegelrecht van het register en het volle salaris aan den Bewaarder te worden betaald. Art. 3 bepaalde in tegenstelling met het overeenkomstig artikel 5 van de Wet van 4 Juli 1842, Stbl. no. 16, dat, tenzij het tegendeel was bedongen , de kosten der vernieuwing, die hier slechts het salaris van den Hypotheekbewaarder 1) betroffen , voor rekening van den schuldeischer kwamen, daar deze bij de vernieuwing belang had. Volgens de Wet van 1842 moesten de kosten (salaris van den Hypotheekbewaarder) door den schuldeischer worden voorgeschoten, terwijl deze op den schuldenaar konden worden verhaald. Art. 1237 B. W. stelt de kosten van inschrijving voor rekening van den schuldenaar, indien het tegendeel niet is bedongen. De vernieuwing betrof alle inschrijvingen, die vóór den dag van de inwerkingtreding der Wet, dus vóór 1 Januari 1879, hadden plaats gehad. (Artt. 1 en 7). Men sprak van gedeeltelijke vernieuwing , wanneer sommige der oorspronkelijk ingeschreven perceelen niet meer waren verbonden en dus ook niet voor eene nieuwe inschrijving in aanmerking kwamen. (Zie art. 2 , 20). Terwijl volgens art. 2 , 20 in de twee bij den Bewaarder in te leveren borderellen de aanduiding van den aard en de ligging der onroerende goederen , waarop hypotheek was gevestigd , diende plaats te hebben naar aanleiding van de kadastrale indeeling daarvan op het tijdstip der vernieuwing , werd volgens 1) Zie omtrent dit salaris nader het genoemde artikel 3. 30 bij de borderellen een uittreksel van den kadastralen legger overgelegd, waarin bij veranderde kadastrale aanwijzing, nevens de nieuwe indeeling, de vervallen sectie en nommers, in de inschrijving vermeld, werden aangewezen. 't Een en ander geschiedde om zooveel mogelijk vergissing te voorkomen, bij het opmaken der borderellen, zoowel als bij de Hypothecaire boekhouding, en de juiste pereeelen aan te wijzen, die op den dag der vernieuwing waren bezwaard , teneinde aldus het meest aan het doel der vernieuwing te beantwoorden , nl. vereenvoudiging en bekorting van het onderzoek naar de bezwaardheid der pereeelen, in verband tevens met de bevordering van meerdere rechtszekerheid. Dooi het aanteekenen van den Bewaarder, nevens de inschrijving en op de borderellen 1), wanneer deze laatste andere kadastrale pereeelen bevatten dan volgens het uittreksel van den legger uit de vervallen kadastrale pereeelen waren voortgekomen, werden de belanghebbenden daaromtrent ingelicht, om zoo noodig nog binnen den bij art. 1 voor de vernieuwing gestelden tijd van twee jaar te kunnen rectificeeren. Ten gevolge der Wet van den 5den Juni 1878, Stbl. no. 90, tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen, zijn overeenkomstig het Kon. besluit van den 30 Juli 1878, Stbl. no. 104, (Circ. no. 1021), voor de boeking dezer inschrijvingen nieuwe registers aangelegd en van af den lsten Januaii 1879 in gebruik gesteld, die alzoo vanaf dezen datum met en benevens het Algemeen Register No. 2 en de overige registers bijgehouden en eventueel geraadpleegd moeten worden. Nu deze zaak hier vóór de behandeling der betrekkelijke boekhouding ter sprake komt, eischt zij voorloopig nog eenige toelichting. Terwijl volgens art. 1 van bovengenoemd Kon. besluit van 1878, Stbl. no. 104, de hypothecaire verbanden, na den 31sten December 1878 ingeschreven, dus met meer worden aangeteekend in het Algemeen Register, bedoeld in art. 3 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27, 2) bleef dit register , van af dien tijd alleen bijgehouden voor de aanwijzingen , betreffende de akten en andere stukken, die worden overgeschreven, en werd het anders ingericht , vooral, omdat de kolommen voor de hypothecaire verbanden konden vervallen , zoodat de helft van de ruimte noodig was en de vereischte kolommen slechts één in plaats van , zooals vroeger, twee bladzijden innemen. Het Register van Onderzetters heeft bij de hypothecaire verbanden de plaats ingenomen van het Algemeen Register. (Zie art. 2, b van het Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 104). In 't geheel worden volgens art. 2 van dit Kon. besluit nevens de registers, m de Kon. besluiten van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, en van 8 Augustus 1838 , Stbl. no. 27 , omschreven , drie nieuwe registers aangelegd en bijgehouden , die zijn ingericht naar de aan het Besluit vastgehechte modellen. Door het Register van Onderzetters verkreeg men bij de boekhouding der hypotheekstelling eene boekhouding op naam, terwijl het Algemeen Register eene boekhouding op de pereeelen vertegenwoordigt, gelijktijdig met die op naam. 1) Zie art. 2—3°. 2) Gedrukte Circ. no. 612. Daar in het Register van Onderzetters geene perceelen worden genoemd , spreekt het van zelf, dat men hierbij niet den last heeft van het aanteekenen der soms talrijke vernommeringen. Met de invoering dezer nieuwe registers is in de Hypothecaire boekhouding door de eenigszins belangrijke administratieve veranderingen, als 'tware, een nieuw tijdperk aangebroken , en 't is daarom , dat wij de Hypothecaire boekhouding van 1 October 1838 tot op heden 1) nog gaan onderscheiden in : 10 de Hypothecaire boekhouding van 1 October 1838 tot 1 Januari 1879 ; 20 de Hypothecaire boekhouding van 1 Januari 1879 tot op heden. Men meene evenwel niet, dat door deze wijziging in de Boekhouding het karakter daarvan is veranderd , al ging zij ook gepaard , of liever al was zij een gevolg van de vernieuwing der hypothecaire inschrijvingen met afwijking van art. 1236 B. W., en ook was dit niet het geval met de aanvulling van art. 1240 B. W. in zake de doorhaling. Er waren nu zoo successievelijk 4 wetsontwerpen verschenen , die alle meer of minder eene herziening van de hypothecaire wetgeving en de daarmee in verband staande boekhouding ten doel hadden. Zij kwamen in de jaren 1860 , 1870 , 1875 en 1878 , waarvan het laatste de eer te beurt viel tot wet te worden verheven. 2) En heden ten dage is er opnieuw eene periode van overproductie van kadastrale nommers aangebroken, althans hier en daar gaan daarover weder klachten op. Sommige Bewaarders aan kantoren , waar tengevolge van vele overdrachten van gedeelten van perceelen, maar vooral tengevolge van terreinsveranderingen, ontginningen, stichtingen, enz., die den Fiscus voor de Grondbelasting aangaan, in den loop der tijden tal van vernommeringen weder hebben plaats gehad , vinden ook nu eene vernieuwing der hypothecaire inschrijvingen noodzakelijk. Inmiddels wordt er naar middelen omgezien, om aan die vernommeringsplaag in 't vervolg te ontkomen. Reeds is betrekkelijk dit onderwerp een Ministerieel schrijven, d.d. 12 Dec. 1902, no. 46, Reg., aan de Ingenieurs-Verificateur gericht, met het verzoek o. a., zorgvuldig toe te zien , dat er geene onnoodige vernommering geschiede en in 't algemeen, bij de vernommering van perceelen , voor zooveel de behoorlijke instandhouding van het Kadaster dit toelaat, rekening worde gehouden met de eischen , die voor de Hypothecaire boekhouding zijn te stellen. Waren de eerste twee ontwerpen meer breed opgezet, van verder ingrijpenden aard, en betroffen deze vooral eene hervorming op het gebied van de overdracht, den overgang van vaste goederen, en van de hypotheekstelling , waarbij eene wijziging der boekhouding zich aansloot, de laatste twee waren hoofdzakelijk administratieve maatregelen in 't belang eener ordelijke boekhouding van de Hypotheken , waarbij slechts een paar artikelen van het Burgerlijk Wetboek 1) Zie blz. 48. , 2) Meer uitvoerig vindt men de geschiedenis dezer ontwerpen o. a. in J. Franse , „de Wet tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen en artikel 1240 van het Burgerlijk Wetboek, enz." Zie ook I. Boer Hzn., „Verkrijging van onroerende zaken," 1890, blz. 58 e. v. waren betrokken. (Zie art. 1 van de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 90, als eene afwijking van art. 1236 B. W., en de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 89, ter aanvulling van art. 1240 B. W.). Maar het Hypothecair stelsel was negatief en bleef negatief in zijne werking, was meer op Romeinsche dan op Germaansche leest geschoeid, waarbij de openbaarheid en zekerheid onvolledig bleven, en volgens art. 1927 B. W. de overschrijving van eene akte in de openbare registers alleen tot een begin van bewijs door geschrift kan dienen. 1) De eigenlijke herziening van het Burgerlijk Wetboek , in 't bijzonder betreffende het onroerende goederenrecht, heeft nog steeds sedert dien tijd op zich laten wachten, maar in 1899 is eene Staatscommissie met een wetsontwerp van het Tweede Boek B. W. verschenen, zooals reeds op blz. 39 is vermeld. De tijd zal leeren , welk succes hiermee zal worden behaald. Op genoemde bladzijde vindt men ook eene mededeeling omtrent het lot van het herzieningsontwerp van het Eerste Boek B. W. Het is hier niet de plaats, veel over genoemd Wetsontwerp van het Tweede Boek en de daarbij behoorende Memorie van Toelichting te zeggen. Men leze o. a., wat daarover is geschreven door mannen als I. Boer IIz., Mr. M. L. v. Goudoever, Mr. A. A. de Pinto en anderen. 2) Voor ons Hypothecair-Kadastrale stelsel zou vooral ingrijpend werken Art. 463: „In de ter overschrijving aangeboden akten moet, hetzij door opgave van de kadastrale kenmerken , hetzij op andere wijze, nauwkeurig worden aangeduid , welke goederen 'of gedeelten van goederen door partijen bedoeld zijn." Men zou dus weer naar het oude terugkeeren , naar den tijd der Fransche wetgeving , toen men de boekhouding op naam had, die thans in Frankrijk nog bestaat, maar die weinig verdedigers aldaar meer vindt, terwijl men er alle heil verwacht van een aanstaand volledig Kadaster. 3) Het gebruik der kadastrale kenmerken zou dan facultatief worden gesteld. Volgens de Memorie van Toelichting zou men geen verschil meer hebben tusschen in- en overschrijving. Ei woidt in het ontwerp dan ook alleen van overschrijving gesproken. Betreffende overdracht en hypotheekstelling wenschen wij nog te noemen de artt. 100 , 329 en 340. Art. 100. „Overdracht van onroerende zaken geschiedt bij eene uitsluitend met dat doel opgemaakte notarieele akte, houdende verklaring van den eige- 1) Zie ove,. het negatieve en positieve stelsel enz. nog nader op latere bladzijden. tï i . ) j ,r »Eene mislukte Herziening van ons Hypotheekstelsel", in het Rechtsgeleerd Magazijn, 20sten jaargang, 1901; overgenomen in het Tijdschrift voor Rad. en Landm., jaargang XVIII, 5de afl., blz. 172, enz. . M' L' v" Goudoever , „Absolute of relatieve nietigheid", in het Weekblad voor privaatrecht not. ambt en registratie, No. 1676 ; overgenomen in het Tijdschrift voor Kad. en Landm., als boven, blz. 194, enz. A' w w »BesPreking" der bovenbedoelde verhandeling van I. Boer H.Zn. in het Weekblad v. h. Recht van 30 April 1902 ; Zie ook het Tijdschrift voor Kad. en Landm., als boven , blz. 203, enz. 3) Zie hierover bij de Afdeeling: Kadaster. 15 naai-, dat hij den eigendom op den verkrijger overdraagt, en van dezen , dat hij den eigendom aanneemt. Voorbehoud van zakelijke rechten , opschortende of ontbindende voorwaarden en andere bedingen , de eigendomsoverdracht betreffende , moeten in de akte omschreven zijn ; bij gebreke daarvan geldt de overdracht voor onbeperkt. De overdracht werkt niet, zoolang de akte niet in de openbare registers is overgeschreven ; overigens wordt de haar toekomende werking, met eerbiediging van de rechten, door derden in den tusschentijd door eene overschrijving verkregen, beoordeeld naar de omstandigheden van het oogenblik, waarop zij is verleden." „Enz." (de twee laatste leden zijn niet overgenomen). Art. 329 „Hypotheek ontstaat door verleening. Behoudens het geval, voorzien bij het tweede lid van art. 100 , geschiedt verleening bij eene notarieele akte , waarin , behalve de hypotheekverleening , alleen de hoofdverbintenis mag worden opgenomen. De bepalingen van de laatste vier leden van art. 100, alsmede die van de artt. 101—104 en 106 zijn toepasselijk." Art. 340. „ De werking der hypotheek duurt niet langer dan tien jaren, tenzij de overschrijving der akte vóór het verstrijken van dien termijn vernieuwd is." „Enz." (de overige drie leden zijn niet overgenomen). Men schijnt bij dit ontwerp minder volledige openbaarheid voor te staan , want volgens de Mem. v. Toelichting mag de akte van overdracht, ter overschrijving bestemd , o. a. niet de oorzaak der overdracht inhouden. Alle bijzonderheden der overdracht kan men vinden in de oorspronkelijke akte, den titel van aankomst, die onderhandsch kan worden opgemaakt, terwijl de bovenbedoelde notarieele akte, die ter overschrijving wordt aangeboden, slechts een extract is. Ook bij de hijpotheek-verleening mag alleen, behalve die handeling, de hoofdverbintenis in de over te schrijven notarieele akte worden opgenomen. (Zie art. 329 , 2de lid). Volgens art. 340, 1ste lid, wenscht men te breken met het voortdurend van kracht zijn der hypotheek en hare voortdurende werking afhankelijk te stellen van de tienjaarlijksche vernieuwing der overschrijving, zooals vóór 1 Januari 1829. 1) Mr. A. A. de Pinto zegt o. a. in zijne „bespreking", bovengenoemd (sprekende over de critiek van I. Boer H.Zn.): „Zijn aanval is hoofdzakelijk gericht 10 tegen art. 463 , dat een einde wil maken aan de verplichte opgave van de kadastrale kenmerken in de tei overschrijving aangeboden acten, 20 tegen de art. 101 104, waarin, met handhaving van het negatieve stelsel , eenige concessies worden gedaan aan het positieve stelsel, bij name door te onderscheiden tusschen de verschillende soorten van nietigheid, waaraan de overdracht kan lijden. Van die onderscheidingen vreest de schrijver — vooral in dat opzicht schijnt zijn betoog mij klemmend-, dat zij eer verslimmering dan verbetering zouden brengen in het geldende (negatieve) stelsel, waarvan de heer Boer als „kampioen voor het Torrens-stelsel" een bekend tegenstander is." 1) Zie o. a. blz. 97 , sub. 3. Wij hebben opzettelijk over de verschillende pogingen hier te lande tot hervorming van het onroerende goederenrecht eenigszins uitgeweid, omdat we ater nog eene korte schets wenschen te geven van de verschillende stelsels in sommige andere landen. Kringen en plaatsen van de kantoren der Hypotheken en van het Kadaster. Daar menigeen een gang moet maken naar het kantoor der Hypotheken en van het Kadaster, en niet ieder weet, aan welk kantoor hij zich voor de ypotheken , het Kadaster en de Scheepsbewijzen heeft te vervoegen, wenschen we nader bekend te maken de kringen en de plaatsen der kantoren van de Hypotheken, het Radaster en de Scheepsbewijzen. Tot den 15den Mei 1877 was volgens art. 2 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27, in elke hoofdplaats van een gerechtelijk arrondissementeen kantoor van bewaring van de Hypotheken en het Kadaster, voor i o geheele uitgestrektheid van het rechtsgebied der Arrondissements-rechtbank Deze bepaling was in afwijking met het artikel 1 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, dat zooveel kantoren van bewaring der Hypo- ixJ" ;rChree/' a,S t0t de richtiSe uitvoering van het bjj de Wet van 5 Maart 25 Stbl. no. 41, in te voeren stelsel van hypotheken noodig zou worden geoordeeld , t een en ander nader te regelen bij afzonderlijk Besluit. Art. 2 der Wet van 21 ventóse, an VII, B. d. L. no. 266 was ongeveer in den geest als art. 2 van het Kon. besluit van 1838, bovengenoemd. A De,n -Ifï" 1877 had de invoerinS PIaats van de Wetten van den 9den f7 . , n°' 74 h 78' tot vaststelling van het rechtsgebied en de zetek.der Arrondissementsrechtbanken en Kantongerechten binnen het ressort LeeuZrdln ^ t6 Herto9^bosch , Arnhem, 'S Gravenhage , Amsterdam en Vele gemeenten kwamen daardoor tot het rechtsgebied van eene andere Arrondissements-rechtbank te behooren. Moest nu verder art. 2 van het Kon. besluit van 1838 worden gevolgd, dan verkreeg men ook eene geheel andere indeeling van de gemeenten onder de verschillende kantoren van bewaring van de Hypotheken en het Kadaster. Maar daar de openbare registers der Hypotheken, in 'tbijzonder de over- en inschrijvings- alsmede de Algemeene Registers, niet gemeentesqewijze zijn ingericht, zooals de Kadastrale registers, zou er een berg van werk en kosten zijn ontstaan indien met die nieuwe indeeling van het rechtsgebied ook die van de Hypotheekkantoren gelijken tred had gehouden. Gehjktijdig met de Wetten op de Rechterlijke indeeling van den 9den April 1877 htbl. no. 74h 78 , had dan ook de invoering plaats van het Koninklijk besluit van 2 Mei 1877, Stbl. no. 96, tot nadere regeling der kringen van de kantoren der Hypotheken en van het Kadaster, en van de plaatsen, waar die kantoren gevestigd zijn. De vroegere ressorten van de kantoren werden daardoor gehandhaafd. Art. 2 van het bedoelde Besluit ter vervanging van art. 2 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27, bepaalt: "De storen ™n bewaring der Hypotheken en van het Kadaster zijn ge- vestigd in de gemeenten , op de bij dit besluit (van 1877) gevoegde tabel aangewezen. De kring van elk kantoor strekt zich uit tot de gemeenten , op die tabel vermeld." (P. W. 1882 , blz. 242 , enz.). 1) De vestiging van kantoren van de Hypotheken , het Kadaster en de Scheepsbewijzen in rijksgebouwen. Aanvankelijk zorgde de Bewaarder voor een of meer lokalen , die moesten dienen voor het kantoor der Hypotheken enz. en als bergplaats van het archief. Meermalen werd hiervoor een gedeelte van diens woning genomen. Niet altijd was de toestand dier kantoren in overeenstemming met de waarde der stukken , die er geborgen moesten worden , en aan ruimte kwam men wel eens tekort. Terecht was men beducht voor brandgevaar en men overdacht meer en meer , welk eene ramp het zou zijn, wanneer het door jaren werkens verkregen kostbaar archief in de vlammen moest opgaan, terwijl men van de hypothecaire registers , de kadastrale minuutplans , hulpkaarten en veldaantee- keningen geen dubbelen bezat. Het Kon. besluit van 5 December 1875, no. 21, Stbl. no. 238, 2) betieffende de organisatie van den dienst van het Kadaster en van de daarmede in verband staande werkzaamheden voor de heffing der grondbelasting , waarvan de uitvoering bij het Kon. besluit van 29 Maart 1876, no. 13 , Stbl. no. 56, 3) eerst werd verdaagd tot 1 Augustus 1876, werd daarna bij het Kon. besluit van 6 Augustus 1876, no. 20, Stbl. no. 169 , 4) weder ingetrokken. Art. 1 van bovengenoemd ingetrokken Besluit luidde : „In de hoofdplaats van elk regterlijk arrondissement is bij het kantoor van bewaring der hypotheken een kantoor van het kadaster gevestigd. Beide kantoren worden van Rijkswege verstrekt en onderhouden." De intrekking van bedoeld Kon. besluit geschiedde naar aanleiding van de geopperde bezwaren daartegen , zoowel van den kant der Tweede Kamer als van andere zijde. Daar men evenwel niet tegen de toepassing was van het beginsel der verstrekking van rijkslokalen voor de kantoren van de Hypotheken enz., mits nader geregeld bij de Wet en niet bij Kon. besluit, en het wenschelijk werd geoordeeld , zoowel door de Regeering als door de Kamers , dat daarvoor gelden beschikbaar werden gesteld , werden deze toegestaan bij de Wet van 15 November 1876 , Stbl. no. 209 , waardoor de Staatsbegrooting , hoofdstuk VII B voor het dienstjaar 1876 met f 37.000 werd verhoogd. Bij deze Wet „tot verhooging en wijziging van het zevende hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1876" werd bepaald : „Achter art. 32, Vilde Afd., wordt gevoegd het volgende Art. 32a; Kosten van aankoop, bouw, verbouw en huur van gebouwen of lokalen voor de dienst van de hypotheken en van het kadaster , benevens kosten van meubileeren , 1) Zie de tabel bij de rubriek: Wetten, Kon. besluitenenz. 2) Zie Circ. no. 988. 3) ld. id. no. 993. 4) ld. id. no. 996. verwarmen , verlichten , schoonhouden en bewaken dier gebouwen of lokalen en van het overbrengen daarheen van archieven f 37.000." Hiermee was de eerste stap gedaan op den weg, die voerde naar de van Rijkswege verstrekte gebouwen voor kantoren van de Hypotheken, het Kadaster enz., waarvan de volgende jaarhjksche Staatsbegrootingen , hoofdstuk YII B , kunnen getuigen. Al naar de omstandigheden dit meebrachten, werden daarvoor gebouwen gekocht, gesticht of gehuurd, waarbij zooveel mogelijk brandgevaarlijke plaatsen werden vermeden , hoewel tevens , waar dit eenigszins kon , de kantoren in de kom der gemeente werden gehouden. Waar de gelegenheid daarvoor bestaat, schijnt men meer genegen , voor bovengenoemd doel gebouwen te huren voor een zeker aantal jaren dan te koopen of te stichten. Vooi zoover mogelijk is in de gebouwen , waar de vestiging der kantoren van eenigszins blijvenden aard is, eene brandvrije kluis aangebracht, waarin de meest belangrijke registers en stukken worden bewaard. Tevens is op meer of minder afdoende wijze gezorgd voor direct beschikbare brandb luschmiddelen. Volgens art. 249 I. K. van het jaar 1877 moesten de Ingenieurs-Verificateur, wier kantoren in van Rijkswege verstrekte gebouwen werden gevestigd, bij het in werking treden dier instructie 1) van de betrokken Bewaarders overnemen alle aan het Rijk toebehoorende kantoormeubelen, in de door hen gebruikt wordende lokalen voorhanden. Van die overgifte werd een proces-verbaal in duplo opgemaakt, waarvan de Ingenieur-Verificateur en de Bewaarder elk een exemplaar ontvingen, ten einde het aan den inventaris van hun kantoor vast te hechten. De tegenwoordige Algemeene Instructie voor de ambtenaren van het Kadaster (I. K.) van het jaar 1900 bevat in hoofdstuk IV, § 6, (artt. 209 a 211), nadere voorschriften omtrent de van Rijkswege verstrekte kantoorlokalen en kantoormeubelen. De Bewaarder heeft het beheer over het van Rijkswege verstrekte gebouw , waarin zijne kantoren zijn gevestigd. Hij neemt maatregelen , opdat de herstellingen en voorzieningen , aan dat gebouw noodig om het aan zijne bestemming te doen beantwoorden, plaats hebben. Zoo noodig treedt hij daarbij in overleg met de ambtenaren , wier kantoren nevens de zijne in dat gebouw zijn gevestigd. De concierge staat onder de onmiddellijke bevelen van den Bewaarder. De Bewaarder regelt zijn dienst, na overleg met de ambtenaren, wier kantoren in het gebouw zijn gevestigd , en zorgt, dat de laatstgenoemde ambtenaren steeds toegang tot hunne kantoren hebben , en dat de concierge zijne verplichtingen ten opzichte van die lokalen behoorlijk vervult. Zijn de kantoren in gehuurde gebouwen gevestigd , dan doet de Bewaarder 1) 1 Januari 1878. één jaar vóór dat de huur verstrijkt, voorstellen omtrent het al of niet weder inhuren. Deze bepalingen zijn niet toepasselijk ten aanzien van gebouwen , waarvan het beheer bij afzonderlijke beschikking is geregeld. (Art. 209 I. K.). Kantoormeubelen worden niet voor Rijksrekening aangeschaft of hersteld, zonder machtiging van den Minister. Is aanvulling of herstelling noodig van kantoormeubelen in de lokalen , door den Bewaarder of de aan zijn kantoor verbonden Landmeters gebruikt, dan doet de Bewaarder daartoe een voorstel aan Am Ingenieur-Verificateur met opgave van de kosten. De Ingenieur-Verificateur zendt dat voorstel, na onderzoek, voorzien van zijne beschouwingen, aan den Minister. Tot aanvulling of herstelling van kantoormeubelen, bij den Ingenieur-Verificateur in gebruik , doet hij aan den Minister een voordracht. Bij die voordracht wordt eveneens eene begrooting van kosten overgelegd. Deze bepalingen zijn, wat de herstelling van kantoormeubelen betreft, niet toepasselijk , wanneer aan den Bewaarder of aan den Ingenieur-Verificateur, bij wijze van abonnement, eene vaste som voor die herstelling is toegekend. (Art. 210 I. K.). Bij de grondige naziening van elk kantoor onderzoekt de Ingenieur-Verificateur den toestand van het gebouw, waarin het kantoor is gevestigd, en gaat hij na , of de van Rijkswege verstrekte kantoormeubelen met de noodige zorg worden behandeld en aan hunne bestemming voldoen. (Art. 2111. K.). De Hypotheekrechten. Zooals wij vroeger reeds meer dan eens in de gelegenheid waren te vernemen , heeft de over- en inschrijving vooral tweeërlei doel, al naarmate zij wordt voorgeschreven door de Burgerlijke wet of door de Belastingwet, n.1.: 10 de levering of opdracht van onroerende zaken, vestiging van zakelijke rechten daarop enz. volgens de Burgerlijke wet. 20 de heffing van indirecte belastingen volgens de Belastingwet. In beide gevallen bereikt men daarbij nog een ander doel: de openbaarheid, die evenwel aan volledigheid te wenschen overlaat. Wij zijn thans voornemens de over- en inschrijving te behandelen , hoofdzakelijk uit een fiscaal oogpunt, meer speciaal dus als een middel tot het heffen van rechten (indirecte belastingen). N.B. Behalve de' bovenbedoelde Hypotheekrechten moeten bij de over- of inschrijving en sommige andere handelingen met de betrekkelijke hypotheekregisters in den regel ook nog worden betaald het salaris van den Bewaarder en het zegel der registers. Zie hierover de Wet van 14 Dec. 1844, Stbl. no. 62, tot vaststelling van de salarissen der Bewaarders, en de Zegelwet, alsmede hetgeen te dezer zake nog wordt vermeld op latere bladzijden. Rechten van overschrijving. De rechten van overschrijving worden geheven naar de Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, gegrond op de Wet van 21 ventóse , an VII (11 Maart 1799), B. d. 1. no. 266 en die van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1, en zooals zij is gewijzigd bij de Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, en die van 27 September 1892, Stbl. no. 224. Reeds vroeger is ons gebleken , dat de Burgerlijke wet en de Fiscale wet geen reehtstreeksch verband met elkander houden, maar de laatste heeft er in 't algemeen wel voor gezorgd, dat alle akten, die de Burgerlijke wet aan overschrijving onderwerpt, door haar niet zijn vergeten , ja de Fiscale wet is zelfs meer gedetailleerd in hare aanduiding der akten , die dienen te worden overgeschreven 1), hoewel de overschrijving volgens deze wet niet geschiedt in 7 belang der partijen , zooals de Burgerlijke wet beoogt, maar enkel voor den fiscus, waarbij evenwel meteen de openbaarheid wordt bevorderd. „Aan de overschrijving ten kantore der Hypotheken, waaronder de goederen gelegen zijn , zijn onderworpen alle akten , na het in werking brengen dezer 1) Zie blz. 40, 41, 176, 177. Vergel. blz. 61. opgemaakt of verleden, overgang in eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen inhoudende; alle uitgiften in erfpacht of opstal; akten van wederinkoop, onverschillig of de wederinkoop vóór of na den bedongen termijn plaats hebbe ; mitsgaders de akten van afkoop van het recht van wederinkoop ; alle scheidingen, licitatiën, overdracht van erfrecht, af giften van legaten, transactiën, vereeniqingen bij akten onder de levenden van het vruchtgebruik met den eigendom, en akten onder de levenden of ter zake des doods, waarbij goederen , onder den last van teruggave, zijn vermaakt; alles voor zoover de hier voren opgenoemde akten onroerende zaken ten onderwerp hebben." Aldus wordt ons door art. 17 der Wet van 16 Juni 1332, Stbl. no. 29, aangegeven , welke akten voor de overschrijving en , in verband met artt. 18 en 20 , tevens voor de hefïng van het recht daarvoor in aanmerking komen. Art. 23 dezer wet noemt de akten, vonnissen, voor welker registratie geen recht van eigendomsovergang is verschuldigd, en sommige andere akten, die alle niet aan het recht van overschrijving zijn onderworpen, maar waarvoor bij overschrijving alleen het zegelrecht en het salaris van den Hypotheekbewaarder zijn verschuldigd, voor zoover deze stukken binnen den bij artikel 17 bepaalden termijn ter overschrijving worden aangeboden. Deze overschrijving volgens art. 17, al. 2, moet aan alle kantoren, waar het behoort, geschieden binnen den termijn van zes maanden, te rekenen voor akten, aan hoogere bekrachtiging onderworpen , van den dag dier bekrachtiging ; voor schenkingen van de dagteekening der akte van aanneming; voor akten ter zake des doods van den dag , waarop zij door den dood bekrachtigd zijn ; en voor alle andere akten te rekenen van den dag , waarop zij zijn verleden of opgemaakt. Art. 17 dezer Wet onderwerpt wel de schenkingen onder de levenden, maar niet die ter zake des doods, aan de formaliteit der overschrijving. De wet beperkt verder de verplichting tot overschrijving van uiterste wilsbeschikkingen tot die, waarbij onroerende goederen onder den last van teruggave zijn vermaakt. P. W. No. 1517. Volgens het Bestuur der Registratie is het recht van overschrijving evenwel eerst verschuldigd, wanneer de formaliteit plaats heeft, die overigens aan de prudentie van de belanghebbenden wordt overgelaten, of en wanneer ze zal geschieden , daargelaten de gevolgen , die een verzuim daarvan heeft uit een juridisch oogpunt. 1) Wanneer men in verband hiermee art. 4 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1 en art. 20 van de latere Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, nagaat, dan is men tot eene andere zienswijze geneigd, daar volgens genoemde artikels de registratie der akte voor een genoegzaam bewijs wordt gehouden, om het recht en , eventueel als boete, het verhoogde recht van overschrijving te kunnen vorderen , zoodat dus zelfs bij het niet aanbieden ter overschrijving het recht verschuldigd zal zijn. In overeenstemming hiermee is art. 24 der Wet van 1832, waarbij de rech- 1) Zie P. W. Noe. 3077, 4320, 8225. ten en verhoogde rechten van overschrijving en boeten zijn verjaard na twee jaren, te rekenen van den dag , waarop van de daaraan onderworpen akten hier te lande de rechten van registratie zullen zijn betaald. De belanghebbenden zullen evenwel verplicht zijn , het enkel recht nog te voldoen, indien zij de overschrijving na het invallen der verjaring nog verlangen. Daar men nu bij de administratie de zienswijze van het Bestuur der Registratie gaat volgen , kan men het eigenaardig geval hebben, dat de akte ter overschrijving wordt aangeboden op een tijd , dat de termijn, voor de verjaring van het recht en het verhoogde recht gesteld , reeds is verstreken , terwijl het recht zelf nog niet kan worden gevorderd voor de overschrijving der akte, die later aangeboden wordt. Men behoeft dus bij verzuim van tijdige overschrijving , slechts enkel recht te betalen, wanneer men den tijd afwacht, dat het verhoogde recht is verjaard , en dan de overschrijving doet plaats hebben. Het recht en de verhoogde rechten zijn verschuldigd door hen , op wier naam de goederen moeten worden overgeschreven, met dien verstande , dat gezamenlijke eigenaars , bezitters of verkrijgers ieder voor het geheel aansprakelijk zijn, behoudens het verhaal tegen de medebelanghebbenden. (Art. 21 der Wet van 1832). Overeenkomstig hiermee kunnen bij ruiling de beide partijen , zoowel voor het enkele recht als voor de verhoogingen , ieder hunner voor het geheel worden aangesproken , behoudens het verhaal tegen de andere partij. (Art. 22 , al. 3 der Wet van 1832). Deze bepalingen zijn in overeenstemming met die van het Burgerlijk recht. (Zie art. 1502 B. W.). Bij de aansprakelijkheid van ieder voor het geheele recht, valt nog op te merken , dat eerst de meest gegoede en meest nabij het kantoor tronende moet worden aangesproken. P. W. 2/1832, blz. 55, no. 7. Circ. no. 555, § 31. In overeenstemming met de meening, dat het recht eerst verschuldigd is bij het verrichten van de formaliteit der overschrijving, treedt allereerst de vraag op den voorgrond , of eene aangeboden akte krachtens art. 17 der Wet van 1832 behoort te worden overgeschreven, m. a. w. of ze tot de daarbij genoemde akten behoort, in welk geval het recht moet worden betaald , behoudens de uitzonderingen van art. 23 , en schjjnt het feit van overgang van onroerend goed en heffing van registratierecht meer van bijkomenden, ondergeschikten aard, waarnaar niet in de eerste plaats behoeft te worden gevraagd. In zake eenen openbaren verkoop , waarbij onroerende goederen van minderjarigen door den voogd worden gekocht, is het recht eerst dan verschuldigd , wanneer de bij art. 457 B. W. bedoelde rechterlijke goedkeuring is verkregen. P. W. No. 5896. In verband met de beteekenis, die door het Bestuur der Registratie en bij sommige rechterlijke beslissingen wordt gegeven aan de uitdrukking „overgang in eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederendie voorkomt in art. 17 le alinea der Wet van 1832 en in meer ruimen zin wordt opgevat, zijn o. a. ook aan overschrijving onderworpen volgens genoemd artikel: 10 Akten , betreffende vestiging van erfdienstbaarheden , P. W. No. 1.432 , 3273 , 7243 ; grondrenten en tienden , P. W. No. 688 ; andere zakelijke rechten op onr. goederen , en uitbreiding van deze in 't algemeen , P. W. No. 2358 , 6484. 1) 20 Akten van uitgifte in beklemming en van uitbreiding daarvan , P. W. No. 2358. 30 Akten van terugneming der rechten van erfpacht, opstal en beklemming, P. W. No. 1147, 3232. 40 Akten , betreffende afkoop van alle zakelijke rechten op onr. goederen , P. W. No. 520, 3232 , 3641 , 7023. 50 Akten van afkoop van erfhuur, die kunnen worden gelijkgesteld met akten van afkoop van oude erfpacht, P. W. 2/1838, blz. 23, no. 2. 60 Akten van verkoop van jachtrecht en andere „heerlijke rechten", P. W. 1840, blz. 53; No. 1145. 70 Akten van overdracht van het „recht van veer", P. W. No. 301, 958. 2) 80 Vonnissen, betreffende overgang van onroerende goederen (onteigening ten algemeenen nutte, gerechtelijke uitwinning), P. W. No. 1146. 90 Akten van verkoop van oude domaniale renten , P. W. No. 322. 100 Akten van lastgeving, wanneer daaruit eene nieuwe overeenkomst of overgang ontstaat, in tegenstelling met die, in art. 23 der Wet van 1832 genoemd , P. W. No. 8607. 110 Akten van uitgifte van graven op algemeene begraafplaatsen, voor zoover daarbij overdracht van een zakelijk recht plaats heeft , waarvan de prijs meer dan f 20 bedraagt, P. W. 2/1833 , blz. 29 , 30. Kon. besluit van 30 Nov. 1836 , No. 102, Circ. No. 550. P. W. No. 5927. Of eene akte, houdende uitgifte van graven op algemeene begraafplaatsen door gemeentebesturen, aan de formaliteit der registratie onderhevig is, hangt af van den aard der reglementen. P. W. No. 5927. 120 Akten van verkoop van banken en gestoelten in de kerk, en daaraan vastgehecht, P. W. No. 297, 2030, 2243; vergelijk No. 2105, 6317. 130 Kwitantiën, die de uitvoering eener overeenkomst van koop en verkoop van onroerend goed ten onderwerp hebben , hiervan het bewijs geven en tot levering der zaak worden overgeschreven, P. W. No. 2116. 140 Akten van boedelverdeeling , als akten onder de levenden, v.oor zoover daarbij actueele rechten op onroerende goederen worden overgedragen. P. W. No. 2292. Omtrent de andere akten, die volgens art. 17 der Wet van 1832 aan overschrijving en tevens aan hot recht- daarvan zijn onderworpen , verwijzen wij naar den verderen inhoud van dit artikel. Verschillend wordt gedacht, of voor akten van scheiding recht van overschrijving is verschuldigd of niet, als er recht van verkoop is te heffen. Volgens een vonnis van de Arr.-Rechtbank te Groningen d.d. 18 Juli 1884 1) Zie hierbij het vonnis v. d. Rechtbank te Heerenveen d.d. 4 Februari 1876. 2) Zie het arrest v. h. Prov. Hof v. Gelderland, d.d. 27 Juni 1849. en het arrest van den Hoogen Raad d.d. 27 Maart 1885 , alsmede volgens het Bestuur der Registratie zijn de akten van scheiding aan het recht van overschrijving onderworpen , wanneer daarbij toedeeling van onroerend goed in den vorm van verkoop met verklaring van scheiding plaats heeft, en daarom recht wegens verkoop is verschuldigd. P. W. No. 7085. De heer H. W. de Wilde 1) is van meening, dat scheidingen nooit aan recht van overschrijving zijn onderworpen en alle zonder onderscheid onder art. 23 der Wet van 1832 vallen , sedert het tweede lid van dit artikel, als eene beperking, betreffende de scheidingen met overbedeeling, is vervallen , ingevolge art. 7 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. No. 92. Volgens den Hoogen Raad is daardoor evenwel geene verandering gebracht in de strekking van art. 23 , daar dit zegt, betrekking te hebben op akten , voor welker registratie geen recht van eigendomsovergang is verschuldigd, hetgeen niet geldt voor scheidingen, waarbij recht wegens verkoop moet worden geheven. Bij art. 40 , al. 2 der Wet van 10 Mei 1886, Stbl. no. 104 , worden , in geval van verkoop van markgronden aan een markgenoot, de rechten van registratie en overschrijving, waarvan overigens bij dat artikel, al. 1 , vrijstelling wordt gegeven , slechts geheven , na aftrek van des koopers aandeel in al de verkochte markgronden. De woorden Bovergang in eigendomvoorkomende in art. 17, al. 1 der Wet van 1832, kunnen in ruimen of in beperkten zin worden opgevat, al naarmate men overdracht in eigendom, vestiging van zakelijke rechten, terugneming en afstand daarvan enz. als handelingen van denzelfden aard beschouwt, of dat men daarin nog een verschillend juridisch karakter ziet. Op bladzijde 41 is omtrent dit verschil van meening bij verschillende schrijvers van gezag reeds iets medegedeeld, naar aanleiding van de overschrijving krachtens verschillende artikels van het Burgerlijk Wetboek. Uit het verband van art. 17 met art. 13, al. 1 ; uit verschillende beslissingen van het Bestuur der Registratie , voorkomende o. a. in het Periodiek Woordenboek ; uit rechterlijke vonnissen en uit de fiscale beteekenis van deze Wet volgt duidelijk, dat overgang bij art. 17 in den algemeenen zin moet worden genomen. Art. 671 , al. 1 B. W., spreekt van „de overschrijving van de akte in de daartoe bestemde openbare registers", maar laat daarbij onbeslist, of de minuut of een afschrift der authentieke akte wordt bedoeld, hetgeen bij de bevoegde beoordeelaars tot geene overeenstemming heeft geleid. Intusschen heeft het Bestuur der Registratie beslist, dat ook de minuut eener akte kan worden overgeschreven. P. W. No. 4984. Volgens art. 17 der Fiscale wet van 1832 geschiedt de overschrijving „op vertoon der oorspronkelijke onderhandsche akten of der volledige expeditiën van alle akten, in authentieken vorm verleden of opgemaakt", terwijl „wat de scheidingen betreft, de overschrijving op vertoon van een door een notaris geauthentiseerd uittreksel" kan worden bewerkstelligd. (Zie de twee laatste alinea's van het art.). 1) Zie zijn werk „de Wetgeving op de Hypotheekrechten", 3de dr., blz. 26 en 31. Indien we letten op het tweede lid van art. 671 B. W., dat een authentiek uittreksel voor de overschrijving toelaat, wanneer de akte onderwerpen of handelingen inhoudt, welke niet op de geleverde zaak betrekking hebben , dan zien we daarbij eene afwijking van het voorlautste lid van art. 17 der Fiscale wet van 1832 , dat spreekt van de overschrijving der oorspronkelijke onderhandsche akten of der volledige expeditiën van alle akten , in authentieken vorm verleden of opgemaakt. Ook geeft het tweede lid van art. 671 B. W. verschil met het laatste lid van genoemd art. 17, daar het verder voorschrijft, dat de partijen, hetzij bij het opmaken van het uittreksel voor den notaris en getuigen , hetzij bij eene onderhandsche verklaring op het uittreksel, hare toestemming moeten geven voor de overschrijving der akte overeenkomstig dat uittreksel, welke voorwaarde niet in het laatste lid van art. 17 der Wet van 1832 voorkomt. Bovendien geldt de bepaling van art. 671 B. W. omtrent het overschrijven van een authentiek uittreksel, voor alle akten van overdracht, terwijl die van het laatste lid van art. 17 der Wet van 1832 slechts betrekking heeft op akten van scheiding. Daar de Fiscale wet is tot stand gekomen onder de Fransche burgerlijke wet, toen volgens deze de enkele overeenkomst der partijen voor den eigendomsovergang voldoende was , zijn hare bepalingen niet meer geldig, waar zij strijden met die van het later ingevoerd Burgerlijk Wetboek en zijn de beide laatste leden van art. 17 der Wet van 1832 dus niet meer van kracht in die gevallen, waar volgens de Burgerlijke wetgeving overschrijving wordt voorgeschreven, die overeenkomstig art. 671 B. W. plaats heeft. Zoo wordt volgens het Arrest van den Hoogen Raad d.d. 17 Maart 1876 1) aan de beide laatste leden van art. 17 der Wet van 1832 gederogeerd door het later in werking gekomen art. 671 B. W., daar de betrekkelijke bepalingen voor het heffen der registratie- en hypotheekrechten geen afbreuk kunnen doen aan de bij het Burgerlijk Wetboek toegekende rechten. Ook is daarbij gezegd, dat de woorden van art. 671 B. W.: vwelke tot de geleverde zaak betrekkelijk zijn" niet letterlijk moeten worden opgevat, maar als beperkt tot de met den verkoop zelen in een onafscheidelijk verband staande. voorwaarden. Als hoofdkwestie — en hierbij komen we terug op hetgeen op bladzijden 191 e. v. is gezegd omtrent de verantwoordelijkheid van den Bewaarder — werd bij bovengenoemd arrest uitgemaakt, dat de Hypotheekbewaarders niet mogen beoordeélen de geldigheid of de volledigheid der hun ter overschrijving aangeboden akten, daar art. 1268 B. W. bepaalt, dat zij in geen geval mogen weigeren de overschrijving van akten , waarbij de eigendom wordt overgedragen , welk gebod onvoorwaardelijk is. Van art. 1268 B. W. mag de Hypotheekbewaarder geene beperking vinden in art. 671 B. W., dat volgens den Hoogen Raad niet daaraan derogeert, maar slechts de rereischten bepaalt voor eene overschrijving, waardoor de levering van onroerende goederen plaats heeft en dus alleen de partijen aangaat. 1) Zie P. W. No. 6465. De Hypotheekbewaarder mag derhalve geen authentiek uittreksel, als bedoeld in art. 671 B. W., weigeren op grond, dat het niet, volgens hem, aan de bij dat artikel bedoelde eischen voldoet, om door de overschrijving daarvan eene opdracht of levering te doen plaats grijpen , daar het aan de contracteerende partijen volkomen vrijstaat, niet alleen om de geheele uitvoering der overeenkomst achterwege te laten , maar evenzeer om aan die overeenkomst alleen eene gedeeltelijke executie te geven , welk recht der partijen zou worden bekort, indien zij werden verplicht, om bij de levering van de gekochte onroerende zaak tevens te doen overschrijven datgene van het contract, waarbij ten behoeve van eene der partijen speciale reëele rechten zijn bedongen. Een beroep op de Fiscale wet, dat in het bedoelde uittreksel niet alle gegevens worden gevonden, om het te heffen recht van overschrijving naar den door deze wet gewilden grondslag te berekenen en te innen , kan hierbij niet van invloed zijn , daar de betrekkelijke bepalingen dezer wet door art. 671 hare kracht hebben verloren en onder de middelen ter inning van het recht niet behoort de bevoegdheid tot bovenbedoelde weigering. (Zie bovengenoemd Arrest van den H. Raad, en het daaraan voorafgaande en daardoor bevestigd Arrest van het Prov. Gerechtshof van Zuid-Holland d.d. 31 Mei 1875 , waarbij werd vernietigd het Vonnis der A.rr.-Rechtbank te Dordrecht, d.d. 14 Juli 1874, dat eene tegengestelde beslissing inhield). In strijd met het tweede lid van art. 671 B. W. wordt hier en daar gehandeld door de toestemming der partijen tot het overschrijven van een authentiek uittreksel der akte te plaatsen in de akte zelve , hetgeen , als zoodoende die toestemming op het uittreksel zelf wordt weggelaten , dit niet geldig maakt voor de overschrijving , zoodat dan geene levering overeenkomstig genoemd artikel plaats heeft. P. W. No. 6137. (Vonnis v. d. Arr.-Rechtbank van Zutphen , d.d. 30 Mei 1872). In verband met art. 1268 B. W. mag de Hypotheekbewaarder eene akte, in eene vreemde taal opgemaakt, indien zij overdracht van eigendom inhoudt, niet ter overschrijving 1) weigeren , maar hij dient de belanghebbenden er op te wijzen , dat het voor 't minst twijfelachtig is, of door de overschrijving eener akte, in eene vreemde taal opgesteld, de levering , bij art. 671 B. W. bedoeld, plaats heeft. P. W. No. 6710. Aanvankelijk kon dergelijke akte worden geweigerd en wenschte men bij over- en inschrijving eene vertaling in de Nederlandsche taal door eenen beeedigden vertaler , daar anders volgens het Bestuur der Registratie afbreuk werd gedaan aan de openbaarheid der registers en de levering wellicht in gevaar werd gebracht. P. W. No. 3177. Volgens sommige schrijvers bestaat voor deze bezwaren geen grond. 2) Het bedrag en de grondslag der heffing van het recht. Het recht van overschrijving bedraagt 15 centen van elke honderd gulden dor waarde , welke tot grondslag voor de berekening van het evenredige recht van 1) Mede in verband met P. W. No. 3177 brengt de consequentie mee, dat hetzelfde geldt ter inschrijving, hoewel bij P. W. No. 6710 niet genoemd. 2) Zie o. a. H. W. de Wilde , de "Wetgeving op de Hyp. rechten, 3de dr., blz. 36, registratie heeft moeten strekken. (Art. 22 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 en art. 5 der Wet van 27 September 1892 , Stbl. no. 224). Op dit recht worden geene opcenten geheven, evenmin als op de boeten. (Art. 6 der Wet van 27 Sept. 1892 , Stbl. no. 224). De hypotheekrechten worden geheven over reeksen van 10 gulden , met dien verstande dat de laatste reeks , zoo die minder mocht bedragen , ten volle wordt gerekend. In geen geval zal het recht minder kunnen zijn dan 30 centen. (Art. 8 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1 en art. 19 der Wet van 11 Juli 1882. Stbl. no. 92). Het minimumrecht is slechts éénmaal op eene akte verschuldigd, wanneer daarin meer dan ééne overeenkomst voorkomen , aan evenredig registratierecht onderhevig, en het overschrijvingsrecht van al de beschikkingen samen minder dan 30 centen zou beloopen. P. W. No. 2115. Bij ruiling zal hot recht slechts op de van de eene zijde in ruiling gegeven onroerende goederen worden geheven , en bij verschil in waarde op de zaken van die zijde , die de hoogste waarde hebben. (Art. 22 , 3e al. der Wet van 1832 , Stbl. no. 29). Yoor ruilingen, waarbij aan de eene zijde buiten 's lands gelegen onroerende goederen zijn begrepen , wordt hot recht genomen naar de verkoopwaarde van de binnen 's lands gelegen goederen. (Art. 13, 20 der Wet van 1832). Yoor scheidingen geschiedt de heffing van het recht,, voor zoover de waarde eigendomsovergang betreft, en daarvan het evenredig registratierecht is verschuldigd. Ingeval van verkoop van markgronden aan een markgenoot worden de rechten van registratie en overschrijving slechts geheven na aftrek van des koopers aandeel in al de verkochte markgronden. Het laatste lid van art. 7 en art. 9 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, tot wijziging der bepalingen , betreffende de heffing der rechten van registratie, zijn niet van toepassing op de akten van verdeeling van markgronden. (Art. 40 , 20, 3° der Wet van 10 Mei 1886 , Stbl. no. 104 , betreffende de verdeeling van Markgronden). In verband met art. 66 der Wet van 26 Mei 1870 , Stbl. no. 82, moeten de akten, vallende in de toepassing van art. 7 der Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17, worden overgeschreven tegen het vaste recht van f 1.20. P. W. No. 1643. 1) Dit recht bedroeg vroeger f 0.80 , maar is bij art. 19 der U'et van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, gebracht op f 1.20. Yoor akten van ruiling van perceelen land , waaronder er zijn, waarvoor de toegekende vrijdom van de evenredige rechten van registratie bij art. 7 der Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17, is ingeroepen , is ditzelfde recht verschuldigd op die der geruilde zaken , welke de hoogste waarde 2) hebben. P. W. No. 5393. De vrijstelling van het evenredig recht van overschrijving , verleend bij art. 1) Zie het extract der Wet van 6 Juni 1840 , Stbl. no. 17 en art. 66 der Wet van 26 Mei 1870, Stbl. no. 82 (Grondbel.) bij de „Vrijstelling van het recht" hierna. 2) Wordt bedoeld verkoopwaarde; vergelijk art. 15 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92. 7 en bij art. 11 § 2 der Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17, moet men niet toepassen dan op vertoon van een authentiek afschrift of uittreksel der beschikking in zake vrijdom van Gedeputeerde Staten. P. W. No. 4076 5270. Bij uitgifte in erfpacht voor het leven dient men naar de analogie van art. 857 B. W. de levensjaren op 30 te stellen. P. W. No. 956. Van akten van overdracht van tijdelijk erfpachtsrecht is het recht verschuldigd over het bedrag der nog loopende jaren. P. W. 1/1843, blz. 34, no. 7. Het recht van overschrijving wordt berekend naar de waarde, die tot grondslag voor de berekening van het evenredige recht van registratie heeft moeten strekken. (Zie art. 22, le lid der Wet van 1832, in verband met art. 25 der Wet van 21 ventóse, an VII). P. W. No. 2469. Zoo zal bijvordering van registratierecht op grond van art. 13 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, ook bijvordering van recht van overschrijving ten gevolge hebben. P. W. No. 7310. Zie ook het Vonnis van de Rechtbank te Groningen van 18 Juli 1884. P. W. No. 7085. 1) Bij misslag van den kant der registratie of bij verschil van gevoelen zijn de Hypotheekbewaarders evenwel niet gehouden de heffing van het recht van overschrijving daarnaar te regelen, maar zijn zij dan verplicht den Ontvanger der Registratie daarvan bij brief kennis te geven, voor zoover het slechts materieele vergissingen betreft. Overigens geven ze daarvan , met opgave van gronden , kennis aan den Inspecteur. P. W. 2/1831 , blz. 48 , no. 2. No. 2596. Wanneer in eene akte van verkoop de waarde van de roerende en onroerende goederen niet afzonderlijk zijn opgegeven en de eerstgenoemde niet artikelsgewijze zijn aangeduid en geschat, dan kan voor het over schrijving srecht niet tot grondslag worden genomen het overeenkomstig art. 9 der Wet van 22 fnmaire, an J II, geheven registratierecht, daar \iet over schrijving srecht Meen betrekking heeft op omroerende goederen. De Bewaarder volgt dan de opgave van de partijen , bedoeld in artt. 10 20 en 22, 20 der Wet van 1832, of maakt ambtshalve vóór de overschrijving eene begrooting in verband met art. 10, 40 der genoemde wet. P W No 2715, 3523, 4457, 5503, 7311. Dezelfde manier wordt door den Bewaarder gevolgd, indien bij de registratie art. 10 der Wet van 1832 uit het oog is verloren. P. W. als boven. Indien dezelfde akte op verschillende kantoren moet worden overgeschreven, zal het volle bedrag van het recht betaald worden ten kantore, waar de eerste overschrijving plaats heeft, terwijl op de andere kantoren voor de overschrijving slechts het salaris van den Bewaarder en het zegel van de registers wordt betaald , indien van de heffing van het recht voor de eerste overschrijving blijkt (Art. 19 der Wet van 1832). ' Om dezelfde redenen moet deze regel evenzeer gelden ten aanzien van het vast-recht, dat bij art. 7 der Wet van 6 Juni 1840, voor het evenredig recht in de plaats is gesteld. P. W. No. 1643. Vrijstelling van het recht. Welke akten, hoewel bij de overschrijving onderworpen aan het zegelrecht 3077 ^ "Vervolyin9en"' waai' verwezen wordt naar P. W. No. 1644, 2597 , en het salaris van den Hypotheekbewaarder, zijn vrijgesteld van het recht van overschrijving, leert ons art. 23 der Wet van 1832, waarvan het eerste gedeelte daarvan opgave doet en aldus luidt: „Alle akten en vonnissen, voor welker registratie geen recht van eigendomsovergang verschuldigd is ; de scheidingen, de licitatim, doch alleen voor zooverre aan de medeërfgenamen of medeëigenaren hun aandeel in ieder perceel wordt toegewezen ; de akte van lastgeving of opgave van den kooper, wanneer daaruit geene nieuwe overeenkomst of overgang ontstaat; wederinkoop van goederen met dat voorbehoud verkocht, indien de wederinkoop door den verkooper, zijne erven of legatarissen binnen den bij het contract bedongenen en met de wet overeenkomstigen termijn wordt bewerkstelligd , — zullen bij de overschrijving alleen aan het zegelrecht en het salaris van den hypotheekbeivaarder onderworpen zijn , voor zooverre dezelve binnen den hiervoren bij art. 17 bepaalden termijn ter overschrijving worden aangeboden." Als de akten en vonnissen , bovengenoemd , waarvan voor de registratie geen recht van overgang wordt gevorderd , kan men o. m. noemen : 10 Afkoop van grondrenten en eeuwigdurende erfpachten, aan 's Rijks Domein verschuldigd. P. W. No. 322 , 520 , 3641 , 4839. (Art. 1 van het Kon. Besl. van 24 Maart 1849, No. 40, Stbl. no. 8). 20 Akten en vonnissen, voortvloeiende uit de Wet van 12 April 1872, Stbl. no. 25 , tot afkoopbaarstelling der tienden en van eenige andere evenredige hoeveelheid van vruchten, vóór de invoering van het Burgerlijk Wetboek gevestigd. Art. 22. 1) 3n Processen-verbaal en akten van verkoop van 's Rijks Domeinen. P. W. No. 1296. Deze vrijstelling geschiedt, omdat ingevolge art. 2, lett. e der Wet van 29 Aug. 1848 , Stbl. no. 39, 5 0/0 van de koopers wordt ontvangen voor alle kosten , uitgezonderd het salaris van den Bewaarder en het zegelrecht der registers. 40 De akten van verkrijgingen en ruilingen door den Staat, van sche dingen van onr. goederen tusschen den Staat en de particulieren, die volgens art. 70 §11, no. 1 der Wet van 22 frim. VII, gratis te registreeren zijn. 50 Akten onder de levenden ter vereeniging van het vruchtgebruik met den eigendom van onr. goederen , voor zoover zij aan een vast recht van registratie zijn onderworpen bij art. 68 § 1 , no. 42, der Wet van 22 frim. VII. 60. Akten van wederinkoop met dat voorbehoud verkocht, indien de wederinkoop binnen den bij het contract bedongen en met de wet overeenkomstigen termijn 2) wordt bewerkstelligd. P. W. 1/1832, blz. 66,110. 11. 70. Akten van herveilingen bij het in gebreke blijven en ten laste van den eersten kooper. 1) Hierbij wordt ook geen zegel, maar alleen het loon van den Hypotheekbewaarder in rekening gebracht, terwijl deze de zegelkosten zijner registers vergoed krijgt bij wijze van teruggave op de ontvangsten, volgens art. 134, 2", lett. b I. C P. W. No. 6442. 2) Zie art. 1556 B. W, dat geen langer termijn dan van 5 jaar toelaat. Er is evenwel alleen dan sprake van vrijstelling, wanneer voor de eerste veiling het overschrijvingsrecht reeds is betaald en nu slechts een vast registratierecht is verschuldigd. Het recht van overschrijving is echter wel verschuldigd, wanneer het procesverbaal van herveiling ter overschrijving wordt aangeboden vóór de overschrijving van het procesverbaal der eerste veiling; of wanneer in het ter overschrijving aangeboden uittreksel hoegenaamd geene melding is gemaakt van de eerste openbare veiling. Het recht wordt dan geheven over het volle bedrag van den bij de herveihng bedongen koopprijs mot de lasten. P. W. No. 4203 , 5304. Zie ook No 2726 , 3827. 80. Akten onder de levenden of ter zake des doods, ter vermaking van onr. goederen onder den last van teruggaaf. P. W. No. 522 1797. 90. Akten van oprichtingen ontbinding van maat- of vennootschappen, bij wijze van geldschieting, die , als geen eigendomsovergang van vast goed inhoudende, overeenkomstig art. 16, 2de al. der Wet van 1882, aan een vast recht van registratie zijn onderworpen. (Vergelijk art. 68 § V, no. 4 der Wet van 22 frim. VII). P. W. No. 3384. 10°. Akten , houdende af giften van legaten. Vergelijk P. W. No. 6709 met IN O. o 11)0. 110. Alle schenkingen van onr. goederen onder de levenden aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand, die volgens art. 59 der Wet van IS Mei 1859, Stbl. no. 36, op het recht van successie, vrij zijn van het recht van registratie. P. W. 1/1838, blz. 39, no. 7. No 3555 120. Schenkingen door instellingen van de doode hand aan arminrichtingen en godshuizen, als onderworpen aan een vast recht van reqistratie P. W. No. 3555. 130. Akten van uitgifte van graven op algemeene begraafplaatsen , indien de prijs hoogstens f 20 bedraagt en do registratie tijdig plaats heeft (Kon besluit van 30 Nov. 1836, no. 102, Circ. no. 550). Vergel. P. W. No. 5927'. 140. Akten van overdracht, enz. van drooggemaakte en ingedijkte landen' bedoeld bij de artt. 9 en 10 der Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17, gedurende een tijdvak van respectievelijk 25 en 20 jaren, aanvangende met het jaar der 2de aangifte. (Art. 11 § 2 der Wet van 6 Juni 1840 Stbl. no. 17). 1) P. W. No. 2470, 3723. lo". Dadingen, voor zoover zij aan een vast recht van registratie zijn onderworpenen^» overgang van onroerende zaken ten onderwerp hebben. Vergel. P. W. 1,1832, blz. 43 en Art. 68, § I, no. 45 der Wet van 22 frim VIT 160. De vernietiging van akten van overdracht van onr. goederen, binnen 24 uren na hare opmaking , bij authentieke akten, die onderworpen zijn aan een vast recht van registratie volgens art. 68 , § I, no. 40 der Wet van 22 frim. VIL 1) Vergelijk hierbij art. 7 der bedoelde wet. Volgens een vonnis van de Arr.-Reehtbank van Alkmaar, d d. 28 Mei 1857 en Hp hier bedoelde gronden. Vergel. P. W. No. 1895 met No 3234 " P op blzar2486.6 d8r ^ °P ^ Gr0"dbeL van 26 Mei 1870, Stbl. no. 82, aangehaald 16 170. Rectificatiën , (laar deze dienen tot verbetering en het van h-racnt maken der oorspronkelijke akten, waarvoor het recht van overschrijving reeds is betaald. P. W. No. 1518, 4780. 180. Akten, waarvan de overschrijving eerst aan oen verkeerd kantoor heeft plaats gehad, en aldaar het recht van overschrijving reeds is ingevorderd. P. W. 1/1838. blz. 39, no. 6; 1/1840, blz. 31, no. 9; vergelijk 1/1838, blz. 38, no. 2. Dergelijke akten kunnen evenwel aan het verkeerde kantoor voor de overschrijving worden geweigerd. 1) Als eene bijzondere soort van scheiding kan men de markverdeeling noemen, 2) waarvan bij de overschrijving, evenals bij de registratie, van het recht zijn vrijgesteld: a. de gerechtelijke stukken en uitspraken in rechtsgedingen, ingesteld op grond van de Wet van 10 Mei 1886, Stbl. no. 104, betreffende de verdeeling van markgronden ; b. de akten en processen-verbaal , opgemaakt krachtens gemelde Wet dooiden Rechter-Commissaris of door de in art. 9 der Wet vermelde Commissie (van verdeeling). Art. 40, al. 1 der Wet van 10 Mei 1886, Stbl. no. 104. Yoor de vrijstelling van het recht van overschrijving van scheidingen en andere akten , dan reeds genoemd , verwijzen wij naar de verdere opgave daarvan in art. 23 der Wet van 1832. Wij vinden , als daarvoor in de termen vallende , nog vermeld : 10. Scheidingen, waarvan geen registratierecht wegens eigendomsovergang is verschuldigd. 20. Licitatiën , voor zoover aan de mede-erfgenamen of mede-eigenaren hun aandeel in ieder perceel wordt toegewezen. 30. Akten van lastgeving of opgave van den kooper , wanneer daaruit geene nieuwe overeenkomst of overgang ontstaat. Wat scheidingen betreft, vergelijke men bovendien hetgeen daaromtrent reeds vroeger op bladzyden 238 en 239 is gezegd. Ten opzichte van de Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17 , dient nogtewoiden opgemerkt, dat, terwijl bij art. 11, § 2, ten aanzien der bij de artt. 9 en 10 bedoelde drooggemaakte en ingedijkte landen gedurende de hierbij gestelde termijnen een vast recht van registratie en dus volgens den regel geen recht van overschrijving wordt geheven , volgens art. 7 ten aanzien van nieuw ontgonnen gronden een vast recht van f 0.80 (thans f 1.20) is verschuldigd, zoowel voor de registratie als voor de overschrijving, gelijk reeds is vermeld op blz. 242. (Zie omtrent de vrijstelling overeenkomstig art. 11 § 2 op blz. 245 ,140). Ter nadere toelichting laten we hier enkele betrekkelijke artikels, geheel of gedeeltelijk, van de bovengenoemde Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17, volgen . ° Art 6 Yan de , na de uitvaardiging dezer Wet ontgonnen woeste gronden , zullen nimmer eenige tienden ten behoeve van 's Rijks Domein worden geheven, 3) 1) Zie blz. 255. ,, 2 Zie art. 3 der Tf'et van 10 Mei 1886, Stbl. no. 104 alsmede blz. 11. 3) Zie art. 66 , 3e al. der Wet op de Grondbel. van 26 Mei 1870, btbl. no. 8-, aangehaald op blz. 248. Hieronder zullen niet begrepen zgn de bij de invoering dezer wet ontgonnen gronden waarvoor aan 's R;,ks Domein novale tienden zijn verschuldigd, doch die weder verlaten en woest geworden zjjnde, later op nieuw mogten ontgonnen worden 1) Art. 7. Gedurende een tijdvak van dertig jaren, aanvangende met het jaar der tweede aangifte van derzelver ontginning naar art. 13 , 2) zullen de acten van eigendoms overgang onder de levenden , en die van uitgifte in beklemming , erfpacht en opstal van bovengemelde gronden met derzelver gebouwen , uit handen van dengenen , die tijdens de ontginning eigenaar was, of van deszei fs erfgenamen of legatarissen in die van eenen tweeden eigenaar, worden geregistreerd tegen een vast regt van tachtig cents in hoofdsom , en' aan een gelijk vast regt van overschrijving onderworpen worden Enz. Hfi^nt'ftll'qin'inY00rZ0MTe,,re?Riiks1 Domein regt heeft °P novale tienden van do in ait. 9 en 10 vermelde gronden, zal wegens die in art. 9 bedoelde gelijke vrijstel ing worden genoten als bij art. 0 voor de ontgonnen woeste gronden is verleend en ten opzigte van de bij art. 10 bedoelde landen de heffing niet geschieden dan na verloop van twintig jaren, in te gaan op den tijd daarbij vastgesteld. S 2. De vermindering van registratie-regt, bij art. 7 ten aanzien der nieuw ontgonnen gronden toegekend, zal voor de drooggemaakte on ingedijkte landen , bij art. 9 en 10 3) bedoeld, en gedurende de termijnen daarbij bepaald 3) genoten worden. - Ie ~rt'o18'.n Tot bekominf van het genot der voorregten, hiervoren in art. 3 4 o, b, 7,9, 10 en ^vermeld, zal door de belanghebbenden van de te ondernemen ontg.nn.ngen, droogmakingen of indijkingen van landen en gronden, schriftelijkeTu'g.fte moeten worden gedaan bij de besturen der gemeenten , waaronder de eigendommen gelegen zijn. ocimui" Deze aangifte zal in duplo moeten opgemaakt worden enz Van de gedane aangifte zal aan de belanghebbenden een der dubbelden met liet drl Z' /eIueentebes'UU1'8 voorzien, worden teruggegeven, hetwelk binnen den tijd van ie maanden, na den dag der aangifte en van het visa en op straffe dat dezelve aangeboden^ " ^ W°rd6n be9chouwd' ter registratie zal moeten worden . °"der h.et gemeente-bestuur verbleven dubbeld der aangifte zal aan Gedeputeerde Staten der provincie worden opgezonden , enz. Voorzeide aangifte zal binnen drie maanden na de ontginning, droogmaking en mpoldermg nogmaals herhaald en aan dezelve van wederzijdeeenen gelijken loon ge feven worden 9 tot bepa ng van het jaar waarop de ingang der vrijdo^n,bj? a'it. n i -i • toegekend, zal plaats hebben. (relijke aangifte als de tweede hierboven gemeld, zal worden gedaan en aan dezelve eenen gelijken loop gegeven worden tot bevestiging van de stichting en ingebruikstelling van de nieuwe gebouwen bij artt. 8 en 12 bedoeld eigendommen, alsMn'-' ^ Tan ' mef bi— of'boezemwater bezette, a. Broeklanden, lage wei- en hooilanden , lage veen- of moergronden • b. Moerassen, riet-, bies- en liesvelden, drijf-, vliet- of driftland ■ boezenfsT6"' Vee" PlaSSe"' kolken ' Poelen ' wielen ' j'ükputten, molen- En in het algemeen van alle gewoonlijk onder binnen- of boezemwater staande of immers gewoonlijk ten minste gedurende vijf maanden van het jaar door zoodani" water dras liggende of met water bezette gronden, zal geene verhooging van aans^I naar de belastbare opbrengst, laatstelijk bij het kadaster vastgesteld, "plaats hebben dan na vijf en twintig jaren, te rekenen van het jaar der inzameling van de eerste Zie ^afhL^rer ni?r ^ ^ ™ 5 Mei 1859> Stbl" 26. 2) Zie het genoemd art. 13 hier achter onder I). 3) Zie de genoemde artt. 9 en 10 hier achter onder II). schoof, of van het eerste genot, of van deszelfs aanleg tot bose.h , na bewerkstelligde droogmaking. , . Art. 10. Insgelijks zal geene verhooging van aanslag als voren plaats hebben dan na twintig jaren , te rekenen als voren wegens de tegen de zee, of tegen de vr|j in zee uitstroomende rivieren ingedijkte buitengronden , als : a. Uiterwaarden , buitendijksche grienden , rijs- of twijgvelden ; b. Kwelderlanden, gorzen; . . c. Schorren, aanwassen, platen en stranden, of andere daarmede gelijkstaande buitenlanden of gronden als boven. Met de in deze bedoelde indjjkingen zullen goelijk gesteld worden de afdammingen, of het binnen sluizen brengen van bevorens vrij in zee uitwaterende rivieren of stroomen. Bekading met aanleg van sluizen zal als indijking worden aangemerkt, doch desniettemin zal de latere kapitale indijking van dusdanige bekading als eene nieuwe indijking worden beschouwd. , In geval de kapitale indijking plaats heeft in den loop der eerste twintig jaren na de bekading, zullen de landen worden opgenomen en geschat naar derzelver toestand vóór de kapitale indijking om naar die schatting gedurende nieuwe twintig jaren, na verloop van de eerste, te worden aangeslagen. III) Wet van 5 Mei 1859 , Stbl. no. 26. 1) Van gronden, vermeld in art. 10 der Wet van den 6 Junij 1840, Stbl. no. 17, welke voortaan worden bekaad of ingedijkt , is de vrijdom van aan 's Rijksdomein verschuldigde tiend, vastgesteld bij het 1ste lid van art 6 dier wet, van toepassing. Gelijke vrijdom wordt mede genoten voor de buitendijks liggende gronden, welke vroeger ingepolderd en aan 's Rijksdomein tiendpligtig zijn geweest, en sedert meer dan tien jaren overstroomd zijnde, op nieuw worden ingepolderd en bekaad of ingedijkt, of voor die gronden , die gedurende meer dan tien jaren weder verlaten en woest geworden zijnde of verkeerd hebben in den toestand, bij art. 9 van genoemde wet omSchreven , later op nieuw mogten worden ontgonnen of drooggemaakt. Volgens art. 66 al. 3 der Wet van 26 Mei 1870, Stbl. no. 82, betrekkelijk de Grondbelasting, worden bij die wet gehandhaafd de vrijdom van tienden en van evenredige rechten van zegel, registratie en overschrijving, bij de artt. 6, 7 en 11 der Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17 en bij de Wet van 5 Mei 1859, Stbl. no. 26, toegekend, alsmede de bepaling van art. 20 van eerstgemelde Wet van 1840. „ De vrijdom van bovengenoemde ree.hten gaat in : voor de gronden, vermeld in art. 34, 2) en voor de daarop gestichte gebouwen, met het jaar, waarin de gronden voor het eerst vruchten hebben opgeleverd , of tot bosch , erf of lustplaats zijn aangelegd ; voor de gronden , vermeld in de artt. 35 en 36 , 3) en voor de daarop gestichte gebouwen, met het jaar, waarin de droogmaking, bekading of bedijking is voltooid. , De belanghebbende, die de toepassing van die vrijdommen verlangt, is verplicht tot het indienen der aangifte, omschreven in art. 38, eerste lid, dezer wet. 4) 1) Zie art. 66, 3e al. der Wet op de Grondbel. van 26 Mei 1870, Stbl. no. 82 en art. 6, 2e al. der Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17. 2) Woeste gronden, geene buiten-, moeras- of broekgronden zijnde. 3) Gronden, die doorgaans of gedurende een gedeelte van het jaar dras liggen ot met binnen- of boezemwater zijn bezet. (Art. 35). _ , . Buitengronden, gelegen aan zee of aan de vr'j in zee uitstroomende rivieren. (Alt. q 4) Deze aangifte, naar een vastgesteld model, in te dienen bij het Bestuur der gemeente, waar de eigendommen gelegen zijn, binnen drie maanden na de gelieele ol gedeeltelijke ingebruikstelling van het gebouw of, wat de ongebouwde eigendommen betreft, vóór den aanvang der landverbetering. (Art. 38 , 1 ). Op die vrijdommen zijn van toepassing het 2de lid van art. 38 , 1) artt. 40 en 63 dezer wet; het laatste echter alleen , indien niet, bij de invoering dezer wet, het recht op vrijdom door verzuim der tweede aangifte verbeurd was. De aanspraak op die vrijdommen vervalt in de gevallen, voorzien bij art. 42 dezer II et. (Art. 66 , al. 4 e. v. der Wet op de Grondbelasting van 1870). Akten , niet aan overschrijving onderworpen. Hiertoe behooren die akten, die niet vallen in de termen van artt. 17 en 23 der Wet van 1832, en als zoodanig kan men noemen : 10. Verklaringen van eigendomsovergang , ter voldoening aan de Wet op de Registratie ingeleverd, en waarvan wordt beweerd geene akte te bestaan. P. W. 1/1831 , blz. 55 , no. 14 ; 2/1836 , blz. 33 , no. 4. Zie art. 1 , 2de al. der Wet van 16 Juni 1832. 20. Vonnissen, houdende vernietiging van akten van koop en verkoop, daar er dan volgens 't Burgerlijk recht geen eigendomsovergang is. P. W. No. 317. 3". Akten van verkoop van bovenveen en van recht van verveening , hoewel art. 13 der Wet van 1832 dergelijke akten vóór 1 Mei 1893 2) onderwierp aan het voor overdracht van onr. goed bepaalde recht van registratie ad 4 0/0. p. W. No. 298, 1798. Arrest v. d. H. Raad van 3 Januari 1867 , P. W. No. 5081 , 7639. 40. Akten van verkoop van aandeelen in maatschappijen van geldhandel, koophandel of nijverheid , die als roerende zaken worden beschouwd , overeenkomstig art. 567—40 B. W. — P. W. No. 300, 3522. 50. Overeenkomst van huur voor het leven. (Min. Res. d.d. 25 Augustus 1859 , no. 74). 60. Overeenkomst van huur voor onbepaalden tijd. (Min. Res. d.d. 21 October 1865 , no. 29). 70. Kwitantiën voor den koopprijs van onroerende goederen, voor zoover ze niet voor de levering van een onr. goed behoeven te dienen. P. W No. 2116. 3) 80. Schuldbekentenissen voor den prijs van vast goed, bij mondelingen verkoop verkregen en die niet voor levering behoeven te dienen. P. W. 1/1835, blz. 54, no. 8. 9°. Verklaring van den bezitter bij mondelinge overeenkomst, dat hij op de eerste aanvraag het in casu verschuldigde registratie-recht zal voldoen. P. W. 2/1836 , blz. 34 , no. 6. Termijn voor de overschrijving en straf bij verzuim. De overschrijving der akten , die plaats heeft aan ieder kantoor der Hypo- 1) Aan den belanghebbende wordt een schriftelijk bewijs afgegeven , ten bliike dat de aangifte is ingediend. (Art. 38 , 2°). 2) Het tijdstip van de invoering der Wet van 27 Sep.t. 1892, Stbl. no. 224. 3) Aolgens H. W. de Wilde, de Wetgeving op de Hyp. rechten, 3de druk, blz. 27, kunnen de stukken, als onder sub 1", 7° en 8° genoemd, nimmer voor overschrijving in aanmerking komen, tenzij zij in den vorm van een titel van overdracht zijn gemaaKt. theken , waaronder de vaste goederen zijn gelegen , moet geschieden binnen den termijn van zes maanden, te rekenen: a. voor akten, aan hoogere bekrachtiging onderworpen , vanaf den dag dier bekrachtiging; b. voor schenkingen , vanaf de dagteekening der akte van .aanneming; c. voor akten ter zake des doods, vanaf den dag, waarop zij door den dood zijn bekrachtigd ; en d. voor alle andere akten , vanaf den dag, waarop zij zijn verleden of opgemaakt. (Art. 17 , al. 2 der Wet van 1832). Bij analogie met sub c. gaat voor een verkoop onder opschortende voorwaarde de termijn in met den dag van de vervulling daarvan , hoewel volgens art. 1297, al. 1 B. W. de voorwaarde achteruitwerkt tot den tijd, waarop de verbintenis is geboren. P. W. No. 319 , 1973. 1) Wanneer de akten buiten 's lands verleden of opgemaakt zijn , worden de bovenbedoelde termijnen verlengd: a. met drie maanden voor Europa ; b. met één jaar voor Amerika en c. met twee jaren voor de overige werelddeelen. (Art. 17, al. 3 der Wet van 1832). Indien de akten, bovenbedoeld, niet binnen de bij art. 17 der H et van 1832 bepaalde termijnen en op het bepaalde kantoor ter overschrijving worden aangeboden , zal, behalve het gewone recht, één tiende daarvan meer zijn verschuldigd voor iedere ingegane maand verzuim , zonder dat evenwel het gewone recht daardoor tot meer dan het driedubbel daarvan zal kunnen worden opgevoerd. (Art. 18 der Wet van 1832). Wanneer de akten , vonnissen enz., bedoeld bij art. 23 der Wet van 1832 en bij de overschrijving slechts aan het zegelrecht en het salaris van den Hypotheekbewaarder onderworpen , niet binnen den bij art. 17 van genoemde Wet bepaalden termijn ter overschrijving worden aangeboden , vervalt de vrijdom van het recht en zullen zij zijn onderworpen aan het enkel recht op de waarden der over te schrijven onroerende goederen. Bovendien wordt dit recht nog verhoogd met een tiende voor iedere ingegane maand verder verzuim na de bepaalde zes maanden, overeenkomstig het bepaalde bij art. 18 bovengenoemd. (Art. 23 der Wet van 1832). Dit gedeelte van art. 23 heeft dus betrekking op zoodanige akten , die wel aan overschrijving maar niet aan het recht daarvan zijn onderworpen en waarvan de overschrijving is verzuimd. P. W. 2/1832, blz. 56, no. 11, Circ. no. 555 § 29. De wet telt bij een termijn van aangifte niet bij dagen , maar bij maanden, terwijl volgens het Bestuur der Registratie voor den Zondag, als eventueel den laatsten dag van den termijn , de daarop volgende Maandag moet worden genomen , daar de Bewaarder des Zondags geene formaliteit mag vervullen. P. W. No. 1334, 5589. . 1) Zie evenwel omtrent akten met ecne verbintenis onder tijdsbepaling op blz. 251, waarbij verwezen wordt naar P. "W. No. 7163. Eene akte , waarvan de dagteekening niet is uitgedrukt, moet worden geacht te zijn opgemaakt op den dag der aanbieding ter registratie, zoodat van af dien datum het begin van den termijn voor de overschrijving wordt gerekend, tenzij uit de overeenkomst, of uit de bewoordingen der akte zelve noodwendig moet volgen , dat zij vroeger is opgemaakt of gerekend wordt eene zekere dagteekening in den zin van art. 1917 B. W. te hebben verkregen. P. W. No. 2559. Ten opzichte van akten met eene verbintenis onder tijdsbepaling is, zoodra de overschrijving als levering in den zin van art. 671 B. W., waarvoor de kooper zelf kan zorgen , meer dan zes maanden na de dagteekening der akte geschiedt, volgens art. 18 in verband met art. 17 der Wet van 1832 verhooging van recht als boete verschuldigd , al wordt de in art. 1510 B. W. bedoelde levering , afgifte of inbezitstelling van het verkochte ook eerst verplichtend voor den verkooper na het verstrijken van den bepaalden tijd. P.W.No. 7163. 1) De termijn van overschrijving voor eene akte met meer dan e'éne dagteekening wordt gerekend van den dag der laatste handteekening , waarbij ook rekening wordt gehouden, wat den tijd betreft, met deze handeling buiten 's lands, bedoeld in art. 17, al. 3 der Wet van 1832. P. W. No. 523. \\ anneer van dezelfde akte txcee expeditiën ter overschrijving worden aangeboden en op de eerste het volle recht van al de perceelen is geheven, hoewel bij vergissing een der perceelen in die expeditie was overgeslagen , is toch op de tweede volledige expeditie geen tiende verhooging verschuldigd, al wordt die laatste expeditie niet binnen den termijn overgeschreven. P. W. No. 1518. Terwijl het recht voor de overschrijving eener akte aan meer dan één kantoor, moet worden betaald ten kantore , waar de eerste overschrijving heeft plaats gehad, kan het verhoogde recht, voor te late overschrijving verschuldigd, alleen worden betaald ten kantore, waaronder de goederen zijn gelegen , tenzij de goederen gezamenlijk voor eenen en denzelfden prijs verkocht zijn, in welk geval de verhooging van recht ook aan het eerste kantoor kan worden gevorderd. (Art. 19 der Wet van 1832). (Het zegel van de registers en het salaris van den Bewaarder dienen aan elk kantoor te worden betaald , waar de overschrijving plaats heeft). De Hg pot heek bewaarders zijn verplicht, belanghebbenden tijdig te waarschuwen , wanneer zij kennis mochten dragen van eene akte, die moet worden overgeschreven , hetgeen hun in den regel blijkt uit de registers no. 50, ten einde verhooging van recht zooveel mogelijk te vermijden. P. W. 2/1832 r blz. 59 , no. 23. Behalve in de gevallen , waarbij uitzondering wordt gemaakt, moeten de rechten en de verhoogingen daarvan , alsmede de salarissen, voor de formaliliteit der overschrijving verschuldigd , vooruit door de verzoekers worden betaald , waarvoor de Bewaarders kwitantie afgeven aan den voet der door hen uit te reiken en af te leveren akten en certificaten , met vermelding van iedere som afzonderlijk en voluit in letters. (Art. 27 der Wet van 21 ventóse VII). Evenwel wordt hiervan in de praktijk veelal afgeweken , te meer omdat bij 1) Zie blz. 250, omtrent verkoop onder opschortende voorwaarde waarbij verwezen wordt naar P W. No. 319 , 1973. Arrest van het Prov. Gerechtshof in Zuid-Holland van 31 Mei 1875 is beslist, dat het art. 27 der Wet van 21 ventóse VII, thans nog geldende, aan den Hypotheekbewaarder het recht geeft, de vooruitbetaling van het recht, te vorderen van wien het verzoek tot overschrijving uitgaat, maar aan dezen geenszins de verplichting oplegt om, ook ongevraagd, tot eene vooruitbetaling of tot een aanbod over te gaan van een bedrag, waarvan door hem , althans wat het salaris aangaat, onmogelijk de hoegrootheid kan worden bepaald. P. W. No. 6465. Gewoonlijk geschiedt dan ook de betaling van de rechten aan den Bewaarder, wanneer deze de stukken, ter overschrijving aangeboden, teruggeeft. 1) Vervolgingen. Alle vervolgingen, door 's Rijks ambtenaar in te stellen, voor de invordering der rechten en boeten , krachtens de Wetten op de overschrijving verschuldigd , en door de belanghebbenden voor het vragen van teruggave van betaalde rechten en boeten, geschieden op dezelfde wijze als in zake van registratie gebruikelijk is. (Art. 7 der Wet van 1824). 2) Do Rijksambtenaar, belast met de invordering der bovenbedoelde rechten en boeten, is volgens art. 3 , 20 der Wet van 21 ventóse VII de Hypotheekbewaarder , maar ook kan de invordering geschieden door den Ontvanger der Registratie. Zoo zal ook , wanneer er b.v. ten gevolge van eene waardeering eene verhooging van prijs plaats heeft, de bijvordering door den Ontvanger van de Registratie niet alleen betreffen het registratierecht, maar ook het overschrijvingsrecht, tenzij de overschrijving nog niet bij de ontvangst van het registratierecht is verricht, van welke ontvangst de Ontvanger dan kennis geeft aan den Hypotheekbewaarder , die dan voor de inning van het overschrijvingsrecht zelf heeft te zorgen, terwijl hij het anders van den Ontvanger bekomt. P. W. No. 1644, 2597, 3077, 4320. 3) Evenals de Ontvanger der Registratie kan de Hypotheekbewaarder een dwangschrift 'uitvaardigen. P. W. 1/1844, blz. 31, no. 2; No. 3077. Teruggave van het recht. Er zal, behoudens de kosten van het zegel en het salaris van 's Rijks ambtenaar , teruggave geschieden van het recht van overschrijving voor die overgangen, waarvan het destijds geheven recht van registratie, hoewel toen werkelijk verschuldigd , later is moeten worden teruggegeven. De aanvrage daartoe moet geschieden binnen denzelfden termijn als voor de teruggave van het recht van registratie is bepaald. (Art. 6 der Wet van 1824). Alle aanvragen om teruggave van betaalde rechten en boeten en eventucele vervolgingen in verband daarmee , geschieden door de belanghebbenden ook op dezelfde wijze als in zake van registratie. (Art. 7 der Wet van 1824). Wanneer bij rechterlijke uitspraak de heffing van het registratierecht is be- 1) Zie art. 25 v. h. Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52 en art. 18 v. h. id. id. id. 8 id, 1838, id. no. 27. 2) Zie artt 64, 65 der Wet van 22 frimaire YII. 3) Zie blz. 243, alwaar verwezen wordt naar P. W. No. 7310, 7085. paald of gewijzigd , behooren de betrekkelijke rechten van overschrijving overeenkomstig dat gewijsde te worden berekend. P. W. 1/1845, blz. 26, no. 1. Het blijft den Koning 1) voorbehouden, in bijzondere gevallen of in het algemeen belang, kwijtschelding of vermindering van recht en boete te verkenen. (Art. 9 der Wet van 1824). Men diene onderscheid te maken tusschen kwijtschelding van recht, die door hot Hoofd van den Staat ten opzichte van een persoon geschiedt en vrijstelling , die bij de Wet wordt verleend ten opzichte van sommige soorten van akten. Zie art. 69 der Grondwet. Art. 1395 B. W. geeft aan de belanghebbenden steeds de gelegenheid, om van den Bewaarder terug te vorderen hetgeen, als niet verschuldigd, te veel is betaald aan recht, ten gevolge van foutieve heffing of anderszins. Bij openbare verknoping moet de teruggave aan den verkooper of aan den notaris geschieden , wanneer in de akte is bedongen , dat zekere procenten voor koopkosten aan hen moeten worden terugbetaald. P. W. No. 3322, 4606. Deze koopkosten zijn evenwel iets anders dan de kosten van overschrijving en zijn de kosten der werkelijke overdracht of levering , bedoeld in art. 1512 B. W., die ten laste van den verkooper zijn volgens genoemd artikel, in tegenstelling met die, bedoeld inde artt. 21 en 22, al. 3 der Wet van 1832 en art. 1502 B. W. 2) Wegens overbedeeling bij scheiding moet de teruggave van zekere procenten voor scheidingskosten , in het overeenkomstig geval, als boven bedoeld , geschieden aan wien de overbedeeling is gedaan. P. W. No. 3451. Verjaring. De rechten en verhoogde rechten van overschrijving en boeten zijn verjaard na twee jaren , te rekenen van den dag , waarop van de daaraan onderworpen akten hier te lande de rechten van registratie zullen zijn betaald , d. w. z. de registratie der akten of vonnissen , bedoeld in art. 20 der Wet van 1832, heeft plaats gehad. (Art. 24, al. 1 der Wet van 1832). Terwijl art. 20 bovengenoemd aangeeft, dat art. 24 betrekking heeft op het overschrijvingsrecht voor akten , die, hoewel geregistreerd, nog niet zijn overgeschreven , verwijzen wij overigens, wat de aanvulling of de verhooging van het recht van overschrijving betreft, in zake reeds overgeschreven akten, naar de If et van 24 Maart 1806, B. d. I. no. 85, in verband met de bepalingen van art. 61 der Wet van 22 frimaire VII, die in dien zin dient te worden opgevat, dat de verjaring met twee jaren begint te loopen vanaf den dag , waarop de overschrijving heeft plaats gevonden. P. W. 2/1840 , blz. 51 , no. 18. (Zie hierbij artt. 6 en 7 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1). Wanneer evenredige rechten zijn geheven op akten, die na de registratie worden bewezen te vallen in den vrijdom, verleend bij de Wet van 6' Juni 1840, Stbl. no. 17, gaat de termijn van verjaring tot teruggave van het recht 1) Lees thans der Koningin. 2) Zie H. W. de Wilde, de Wetgeving op de Hypotheekrechten, 3e dr., blz. 49 en 50 en de aldaar aangehaalde schrijvers als Profs. Opzoomer , Diephuis Mr Vernede. — P. W. No. 5791. ' in , met den dag , waarop de vrijdom van evenredige rechten door Gedeputeerde Staten is toegekend. P. W. No. 5138, 5270. Hoewel het recht van overschrijving bij wijze van strafbepaling wordt geheven van akten, bedoeld in art. 23 der Wet van 1832, die, overigens vrij van recht, te. laat ter overschrijving worden aangeboden , zijn deze akten daarvan r rij gesteld, wanneer ze worden aangeboden na het verstrijken van den termijn van verjaring. P. W. 2/1841 , blz. 58 , no. 23. No. 8224. Evenals de terugvordering van het recht van registratie heeft die van het recht van overschrijving plaats binnen den termijn van twee jaren 1). Maar ofschoon die termijn voor laatstgenoemd recht in den regel wordt gerekend vanaf den tijd der overschrijving of voor bijbetaling van het recht vanaf dezen tijd, dient evenwel de vordering eerst grond van bestaan te hebben, en er dus aan eventueel gestelde voorwaarden te zijn voldaan. (Zie de Wet van 24 Maart 1806 en artt. 6 en 7 der Wet van 1824). Bij een rechterlijk vonnis tot teruggaaf van recht begint de actie tot terugvordering niet eerst daarna, maar reeds dadelijk bij de betaling van het recht, daar eene rechterlijke uitspraak geen recht schept, maar het bestaan daarvan slechts constateert. P. W. No. 6959. Volgens art. 6 der Wet van 1824 betreft de terugvordering alleen het recht, dat aanvankelijk verschuldigd was , maar later voor teruggave in aanmerking kwam , terwijl de IIet van 24 Maart. 1806 ook doelt op onverschuldigd betaald recht. P. W. 2/1840, blz. 51, no. 18. 2) In andere gevallen dan bovenbedoeld, kan gelden art. 2000 B. W., al. 2, waarbij bezit te goeder trouw gedurende dertig jaren eigendom geeft. P. W. No. 3778 , 4392. Weigering van de overschrijving. Hoewel art. 1268 B. W. daarbij in zijne volle kracht blijft, zijn de Bewaarders der Hgpotheken verplicht, de overschrijving te weigeren van : 10. Een vonnis tot onteigening ten algemeenen nutte , dat ter overschrijving wordt aangeboden zonder overlegging daarbij van eene duplicaat-kwitantie der betaalde schadeloosstelling, die bovendien vooraf moet zijn geregistreerd. P. W. No. 4669, 6577. (Art. 59 der Wet van 28 Augustus 1851, Stbl. no. 125). 2f. Akten en andere stukken , aangeboden zonder voorafgaande betaling van de verschuldigde rechten, waaronder ook het salaris van den Bewaarder. P. W. No. 1150, 2471 3). (Art. 27 der Wet van 21 ventóse VII). N.B. Onvoldoend zegel of geen zegel voor de akte is voor den Bewaarder geen reden tot weigering van de overschrijving daarvan , maar hij kan , tot invordering van het verschuldigde recht en boete, het stuk onder zijne berusting houden. I\- W. No. 6449. 30. Akten of extracten daarvan, wanneer deze of de onder hot extract, voorkomende verklaring , bedoeld bij art. 671 B. W., niet voora f zijn geregistreerd. 1) Zie art. 61 der Wet van 22 frimaire VII. 2) id. id. id. id. id. id. id. id. id. 3) Zie evenwel te dezer zake blz. 252. P. W. No. 528, 2117, in verband met art. 20 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29. 40. Het extract eener akte, waar in of onder de in art. 671 B. W. bedoelde verklaring wordt gemist. 50. Het bovenbedoeld extract, in onderhandschen rorm opgemaakt. P. W. 2/1840, blz. 50, no. 15 en 16; 1/1841, blz. 72, no. 8 en 9; 2/1841, blz. 50, no. 19; 2/1842, blz. 36, no. 4; No. 3521 en 4984. 60. Akten van afkoop van tienden , waarbij geene overlegging heeft plaats gehad van de bewijsstukken, bedoeld in art. 7 der Wet van 12 April 1872 Stbl. no. 25. P. W. No. 6576. Omtrent akten , die aan een verkeerd kantoor ter overschrijving worden aangeboden en die aldaar kunnen worden geweigerd, verwijzen wij naar de van recht vrijgestelde akten op blz. 246 , sub 180, waarbij slechts een speciaal geval van vrijstelling wordt bedoeld , ter voorkoming van eene herhaling der betaling van recht. De weigering betreft in 't algemeen die akten en stukken , die niet overeenkomstig de Wet zijn opgemaakt. Wanneer het doen over- of inschrijven, of hot weigeren daarvan door den Bewaarder, eventueel aanleiding mocht geven tot eene procedure, dan zal genoemde ambtenaar deze ingevolge de artt. 1266 en 1268 B. W. voor zijne eigene persoonlijke verantwoording moeten nemen. P. W. No. 6577. Bij het Arrest van den Hoogen Raad van 17 Maart 1876 is o. a. geconstateerd , dat het gebod van art. 1268 B. W. voor de Bewaarders, om niet te weigeren de overschrijving van akten, waarbij de eigendom wordt overgedragen, is onvoorwaardelijk, en dat de genoemde ambtenaren niet mogen beoordeelen de geldigheid of de volledigheid der hun ter overschrijving aangeboden akten. P. W. No. 6465. 1) Art. 1268 B. W. en art. 21 der Wet van 12 April 1872, Stbl. no. 25 2) onderstellen eene willekeurige weigering en niet die, welke in bepaalde gevallen , als boven aangegeven, door de Wet zelve worden geboden. P. W. No. 6576. Rechten van inschrijving. De rechten van inschrijving worden geheven naar de Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1, gegrond op de Wet van 21 ventóse , an YII (11 Maart 1799), B. d. 1. no. 266, en gewijzigd bij de Wetten van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92 en van 27 September 1892, Stbl. no. 224. A olgens art. 1224 B. W. verkrijgt de hypotheek eerst kracht door de inschrijving. Evenwel wordt nergens de inschrijving voorgeschreven of een termijn en eene boete bij verzuim gesteld. Maar in verband met de artt. 1224 a 1228 B. W. waakt het belang der partijen in den regel wel voor eene spoedige inschrijving. 1) Zie ook blz. 240, 241. 2) Wet van 12 April 1872, Stbl. no. 25, tot af koopbaarstelling der tienden. En zoodra eene inschrijving wordt gevraagd, is ook het recht verschuldigd , daar dit door het Bestuur der Registratie als eene belasting op de formaliteit der inschrijving wordt beschouwd. P. W. No. 2111, 2114, 6708, 7875, 8015. Vergelijk daarbij P. W. No. 1515, 1642. Duldt nu de Burgerlijke wet voor de werking der hypotheek geene uitzondering bij de inschrijving , de Fiscale wet geeft aanleiding de vraag te stellen , of van alle inschrijvingen recht dient te worden geheven. Immers, men heeft hypotheken , waarbij de verschuldigde som zeker en bij de akte bepaald is, en ook zoodanige, waarbij de schuld voorwaardelijk of waarvan de hoegrootheid onbepaald is (crediet-hypotheken), en de waarde dooide partijen in de akte en het borderel dient te worden opgegeven. Artt. 1221 en 1231 , 30 B. W. Volgens art. 19 der Wet van 21 ventöse VII wordt er o. a. bepaald, dat er ten behoeve der schatkist een recht wordt geheven op de inschrijvingen van hypothecaire schuldvorderingen. Art. 1 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1, bepaalt, dat het daarbij vastgestelde recht 1) van inschrijving en vernieuwing van inschrijving voor alle schuldvorderingen , welke ook hare dagteekening zij , wordt geheven. Maar art. 1221 al. 1 B. W. zegt, dat eene hypotheek slechts van waarde is, voor zoover de som, waarvoor zij is toegestaan, zeker en bij de akte bepaald is. Alinea 2 van genoemd artikel bepaalt evenwel, dat indien de schuld voorwaardelijk of hot bedrag daarvan onbepaald is, de vestiging der hypotheek slechts kracht zal hebben tot het beloop der geschatte waarde , welke partijen gehouden zijn in de akte op te geven. Daar nu de Fiscale wet geen onderscheid maakt tusschen vorderingen, waarvan het geldelijk bedrag actueel en bepaald is en die., waarbij dit van latere eventualiteiten afhangt, is het recht verschuldigd , zoowel voor de inschrijving van hypothecaire verbanden tot verhaal eener voorwaardelijke , onbepaalde verbintenis, waarvan het geldelijk bedrag , overeenkomstig art. 1221, al. 2 B. W., door partijen in de akte moet worden opgegeven, als voor die tot verhaal van de voldoening eener dadelijk stellige verbintenis voor eene bepaalde som. Het recht van inschrijving moet derhalve worden gevorderd op inschrijvingen, genomen op vaste goederen , tot zekerheid van het beheer van Ontvangers en andere rekenplichtige ambtenaren , en wel tot een bepaald bedrag , in de akte van hypotheekstelling en in de borderellen genoemd. P. W. No. 2112, 6578, 7875. Er wordt dus geen ouderscheid gemaakt, al bestaat er , zooals hier bij de inschrijving der zoogenaamde crediet-hypotheken, geene werkelijke schuldvordering. Dit is dan ook in overeenstemming met art. 1208 B. W., dat hypotheek een zakelijk recht op onroerende goederen noemt om daarop de voldoening eener verbintenis te verhalen. 1) Het aldaar genoemde recht is later gewijzigd bij de Wet van 1882. Daar, zooals boven is vermeld, telkens wanneer de formaliteit der inschrijving wordt verleend en voor elke inschrijving het recht is verschuldigd, onverschillig wat daartoe aanleiding heeft gegeven , en of zij dezelfde schuld en dezelfde goederen betreft, zal het recht ook moeten worden geheven op de inschrijving van borderellen, ter rectificatie van eene vroegere, waarbij het vaste goed niet behoorlijk was omschreven of aangeduid. Dit is ook in overeenstemming met art. 1 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1 , dat spreekt van recht van inschrijving of vernieuwing van inschrijving. Alleen wanneer in het borderel van rectificatie niet opnieuw inschrijving wordt verzocht, maar slechts verbetering van de vorige inschrijving , of daarin geen bedrag is uitgedrukt of aangeduid , ten beloope waarvan hypotheek wordt verleend , zoodat het wordt beschouwd , dat niet opnieuw eene vordering wordt ingeschreven , is niet nogmaals het recht verschuldigd. P. W. No. 2111, 6708 6905, 7084. Vergelijk hierbij P. W. No. 8158 , alwaar een voorbeeld wordt gegeven, dat het bedrag der schuld in het borderel niet wordt genoemd en toch recht is verschuldigd, omdat uitdrukkelijk royeering en hernieuwde inschrijving wordt verzocht. Het recht wordt ook geheven , wanneer men inschrijving verlangt van een borderel, betreffende eene akte, waarbij door een opgevolgden debiteur ten behoeve van een opgevolgden crediteur een nieuwe titel der schuld wordt verleend , ofschoon hierbij dient te worden opgemerkt, dat die nieuwe titel geene schuld vernieuwt en er geene nieuwe rechten worden geschonken of toegekend, in verband met de artt. 1209 en 1236 B. W. P. W. No. 1515. Daarentegen zal er niet opnieuw recht worden geheven voor eene inschrijving, waarbij vermindering van interest tot stand wordt gebracht en door den hypotheekhouder is bedongen, dat een afschrift van de akte in de openbare registers moet worden ingeschreven. Er wordt dan aangenomen, dat er geene nieuwe inschrijving eigenlijk heeft plaats gehad , maar slechts de openbaarmaking is verlangd van eene eenvoudige vermindering van interest, zonder verandering van het kapitaal der hypotheek. P. W. No. 1642. De kwestie, of er dus al of niet opnieuw recht moet worden betaald, hangt nauw samen met de woordenkeus, de redactie van het borderel of het stuk, ter inschrijving of aanteekening aangeboden , waarbij men wel dient te onderscheiden de woorden vnieuwe inschrijving'1'1 en „verbetering der bestaande inschrijvingi", waarom wordt verzocht. De vorm geeft hier meer den doorslag dan het wezen der zaak. Zoo zal ook voor de aanteekening , ter zijde van eene bestaande inschrijving, omtrent boedelafscheiding (art. 1154 B. W.), cessie (art. 1253 B. W.), subrogatie (art. 1436 B. W.) en delegatie (art. 1453 B. W.) geen recht worden geheven , doch wel zal dit geschieden , wanneer men eene nieuwe inschrijving verlangt. P. W. 1/1835 , blz. 51 , no. 2 en 4 ; 1/1835 , blz. 52 , no. 3 en 4. No. 3270 , 4122 , 5302. Ten aanzien van delegatiën komt volgens P. W. 1/1835, blz. 52, no. 3 en 4 geene kantteekening te pas, maar P. W. No. 5708 en No. 5709 leeren anders. Het is de plicht van den Hypotheekbewaarder om , alvorens inschrijving te nemen, de belanghebbenden in te lichten , door, ten aanzien van de subrogatiën , aan partijen te kennen te geven , dat zij met eene kantteekening kunnen volstaan, en ten opzichte van de onvolledige delegatiën (waarbij gemist wordt het ontslag van den ouden schuldenaar). dat de inschrijving niet kan worden geacht, aannemingen van de delegatiën mede te brengen. P. W. 1/1835, blz. 52 , no. 4. Aanteekeningen van inpandgeving van hypothecaire schuldvorderingen in de openbare registers hadden vroeger ook plaats, maar zijn thans verboden , omdat — behalve dat door die aanteekeningen geene rechten worden verkregen of verzekerd , en de openbare registers daarvoor dan ook niet bestemd zijn — uit herhaalde en menigvuldige aanteekeningen van dien aard verwarring is te vreezen , terwijl het publiek er door op een 'dwaalspoor kan worden gebracht. P. W. No. 7388. Hypotheek wordt n.1. niet als onroerend goed beschouwd. De borderellen, die ten getale van twee door den schuldeischer, hetzij in persoon , hetzij door eenen derde , aan den Bewaarder der Hypotheken van den kring , waarin de goederen zijn gelegen , ter inschrijving worden aangeboden , moeten voldoen aan do bij de wet gestelde eischen en de Bewaarder kan het recht vóór de inschrijving vorderen volgens art. 27 , mede in verband met de artt. 23, 24 der W'et van 21 ventóse VII. (Artt. 1231 , 1232 B. W.) 1) Art. 23 bevestigt n.1. als uitzondering den regel. Hoewel de schuldeischer voor de betaling van het recht moet zorgen als aanvrager der inschrijving , kan hij krachtens art. 1237 B. W. en art. 24 der Wet, van 21 ventóse VII dit verhalen op den schuldenaar, voor wiens rekening de kosten der inschrijving zijn , indien het tegendeel niet is bedongen. Er wordt slechts één enkel recht van inschrijving betaald voor iedere schuldvordering , hoe groot ook overigens het getal der schuldeischers en der schuldenaren zij. (Art. 21 der Wet van 21 ventóse VII). Indien de inschrijving van dezelfde hypothecaire schuldvordering aan verschillende kantoren plaats heeft, zal het recht daarvoor geheel aan het eerste kantoor worden voldaan en zal, voor ieder der inschrijvingen elders, aan de andere kantoren slechts het salaris van den Bewaarder en het zegelrecht der registers worden betaald, op vertoon van de kwitantie, waaruit de volledige betaling van het recht bij de eerste inschrijving blijkt. Derhalve zal de Bewaarder aan het eerste kantoor gehouden zijn , aan hem, die het recht, betaalt, behalve de kwitantie aan den voet van het borderel van inschrijving , zooveel duplicaten daarvan af te geven als worden gevraagd. (Art. 22 der Wet van 21 ventóse VII). 't Spreekt van zelf, dat uit die kwitantiën moet blijken, welke d e onroerende goederen zijn , onder andere kantoren gelegen , waarom deze goederen , bij dezelfde akte verbonden, in de borderellen dienen te worden vermeld. P. W. No. 7707. 1) Zie hetgeen is vermeld bij de overschrijving op blz. 251 en 252, betreffende de betaling der hypotheekrechten. De Wet van 14 December 1844, Stbl. no. 62, geeft aan den Bewaarder niet liet recht, zooals de Wet van 21 ventóse VII, voor deze duplicaat-kwitantiën salaris te rekenen. Het bedrag en de grondslag der heffing van het recht. Het recht van inschrijving en vernieuwing van inschrijving is voor alle schuldvorderingen, van welke dagteekening ook, gesteld op f 1.50 van elke duizend gulden of 0.15 0/0 van het bedrag der schuldvordering. (Art. 1 deiWet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1; art. 19 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92 en art. 6 der Wet van 27 September 1892 , Stbl. no. 224). Op dit recht worden geene opcenten geheven. (Art. 6 der Wet van 27 Sept. 1892, Stbl. no. 224). Het recht moet alleen van de hoofdsom der ingeschreven schuld, niet van de accessoiren worden geheven. Art. 20 der Wet van 21 ventóse VII zegt nl., dat het recht is verschuldigd over het kapitaal van iedere hypothecaire vordering , in welke regeling geene verandering is gebracht door art. 1 der Wet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1. Laatstgenoemd artikel bepaalt nl., dat het recht, wordt geheven van het bedrag der schuldvordering. P. W. No. 7234. Evenwel is de schuldeischer, die inqeschreven is voor eene hoofdsom, welke interesten of renten voortbrengt, gerechtigd om, uiterlijk voor twee jaren en voor het loopende jaar, wegens interesten of renten in denzelfden rang van hypotheek geplaatst te worden als voor zijne hoofdsom. (Art. 1229 B. W.) De hypotheekrechten 1) worden geheven over reeksen van 10 gulden, met dien verstande, dat de laatste reeks, zoo die minder mocht bedragen, ten volle wordt gerekend. In geen geval zal het recht minder kunnen zijn dan 30 cent. (Art. 8 deiWet van 3 Januari 1824, Stbl. no. 1 en art. 19 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92). Het minimumrecht is éénmaal op eene akte verschuldigd. P.W.No. 2115. 2) Volgens art. 21 der Wet van 21 ventóse VII is het bedrag der heffing onafhankelijk van het getal der schuldeischers en schuldenaren, terwijl er slechts één recht geheven wordt voor iedere schuldvordering. Onder het kapitaal van iedere hypothecaire vordering kan alleen worden verstaan de som, in het borderel uitgedrukt. P. W. No. 1143. Daarom zal bij hypotheekstelling, tot zekerheid van de betaling van een jaarlijkschen .huurprijs, in het borderel genoemd, alleen voor deze som inschrijving worden genomen en het goed, volgens art. 1231 , 30 B. W., slechts tot dat bedrag bezwaard, en niet tot het bedrag van den totalen huurprijs over het aantal jaren , waarvoor de huur is aangegaan. P. W. No. 2113. Indien de schuld voorwaardelijk of van een onbepaald bedrag is, zal de vestiging der hypotheek slechts kracht hebben tot het beloop der geschatte 1) Onder hypotheekrechten worden zoowel rechten van over- als van inschrijving verstaan. Zie ook blz. 242 in zake liet recht van overschrijving. 2) Zie ook blz. 242. waarde , door de partijen in de akte op te geven , en zal het recht van dat bedrag worden geheven. P. W. No. 2112. Art. 1221 B. W., al. 2. De akten van hypotheekstelling en de betrekkelijke borderellen dienen dus in elk geval melding te maken van het bedrag der schuld, zoowel op juridische gronden als om den grondslag te hebben ter heffing van het recht, die anders niet mogelijk is. (Art. 1221 , 1231 , 30 B. W.; P. W. No. 7084, 8158). Wanneer op meer dan één kantoor van Bewaring der hypotheken inschrijving wordt genomen voor dezelfde, schuld, is het recht volgens art. 22 der Wet van 21 ventóse VII alleen verschuldigd op het kantoor, waar het eerst wordt ingeschreven. P. W. 1/1834, blz. 33, no. 1. Vrijstelling van het recht. Yan het recht van inschrijving zijn vrijgesteld: 10. Inschrijvingen ten behoeve van het Domein, tot zekerheid voor de betaling der kooppenningen van gekochte onroerende goederen in openbare veiling. P. W. No. 4202. 20. Inschrijving van hypotheekstelling, welke krachtens de 2de afdeeling van den XVIden titel van het eerste Boek B. W., betreffende de voogdij en de zekerheidstelling van den voogd, plaats heeft, waarbij uit het in te leveren borderel moet blijken, dat hij, te wiens laste de inschrijving wordt genomen, de voogdij uitoefent over de minderjarigen, te wier bate zij strekt. Art. 399 B. W. — P. W. No. 7233. 30. Inschrijving van hypotheekstelling in zake curateele en de zekerheidstelling van den curator. Art. 506 B. W. 40. Inschrijving wegens borgtocht tot zekerheid voor de betaling van accijnzen. P. W. No. 6578 in verband met No. 2920. 50. Inschrijving van akten, waarbij eene vermindering van interest tot stand wordt gebracht. P. W. No. 1642. 1) 60. Inschrijvingen aan meerdere kantoren dan het eerste, alwaar het recht is verschuldigd. P. W. 1/1834, blz. 33, no. I. No. 1643. 70. Inschrijvingen, die aan een verkeerd kantoor hebben plaats gehad, waarvan alsdan het recht moet worden teruggegeven. 2) Vervolgingen. Alle vervolgingen, door 's Kijks ambtenaren in te stellen voor de invordering der rechten , 3) krachtens de Wetten op de inschrijving verschuldigd , en door de belanghebbenden voor het vragen van teruggave van betaalde rechten , geschieden op dezelfde wijze als in zake van registratie gebruikelijk is. (Art. 7 der Wet van 3 Januari 1824 , Stbl. no. 1, in verband met art. 24 der Wet van 21 ventóse VII). 4) Zoo vaak de inschrijving plaats heeft zonder voorafgaande betaling van recht en salaris, is de Beivaarder gehouden : 1) Zie blz 257. 2) Zie blz. 246, sub. 18 in zake overschrijving aan een verkeerd kantoor. 3) Boeten bestaan bij de inschrijving niet, waar hiervoor geen termijn is gesteld. 4) Zie artt. 64, 65 der Wet van 22 frimaire VII. 1° in zijne registers en op het aan den verzoeker (schuldeischer) terug te geven borderel te vermelden , dat het recht en het salaris verschuldigd zijn ; 2" om de betaling daarvan te verhalen op de schuldenaren binnen twintig dagen na den datum der inschrijving. (Art. 24 der Wet van 21 ventóse VII). Het Bestuur der Registratie heeft te kennen gegeven , dat de Wet van 21 ventóse I II, wat de artt. 23, 24 betreft, moet geacht worden nog van kracht te zijn, zoodat de rechten en salarissen desnoods bij dwangschrift door den Bewaarder kunnen worden ingevorderd. P. W. 1/1844, blz. 31 , no. 2. Teruggave van het recht. Art. 1395 B. W. geeft de gelegenheid, terug te vorderen hetgeen aan recht onverschuldigd is betaald. Hoewel die teruggave van betaalde rechten op dezelfde wijze geschiedt als bij de registratie 1), wordt in de Fiscale wetten niet aangegeven, wanneer het recht van inschrijving kan worden teruggevorderd. Het recht wordt teruggegeven aan hem, voor wiens rekening deze kosten volgens wet of titel zijn 2), al is door een ander de betaling daarvan ten kantore geschied, die ze dan van den schuldenaar kan terugvorderen. Het blijft den Koning 3) voorbehouden , om in bijzondere gevallen of in het algemeen belang-, kwijtschelding of vermindering van recht te verleenen. (Art. 9 der Wet van 1824. — Zie blz. 253). Verjaring. De Wet van 24 Maart 1806, B. d. I. no. 85, in verband met de bepalingen van art. 61 der Wet van 22 frimaire VII, betreffende de verjaring van het recht van registratie, is ook van toepassing op die van het recht van inschrijving. (Zie ook art. 7 der Wet van 3 Januari 1824 , Stbl. no. 1). Er is n.1. overeenkomstig genoemde Wet van 24 Maart 1806 verjaring voor de in- of bijvordering, alsmede voor liet terugvragen van het recht na twee jaren, te rekenen vanaf den dag der inschrijving. P. W. 2/1840, blz. 51, no. 18. Weigering van de inschrijving. Met verwijzing naar hetgeen , omtrent weigering of vertraging van de overschrijving van akten of stukken door den Bewaarder, reeds vroeger is vermeld, in verband met zijne verantwoordelijkheid 4), noemen we overigens nog als gevallen, waarin de Bewaarder, zonder in strijd te komen met art. 1268 B. W., de inschrijving kan weigeren : 10 wanneer niet volgens art. 27 der Wet van 21 ventóse VII, behalve in de gevallen bij die wet uitgezonderd, het recht en het salaris vooraf zijn betaald door hem, die de formaliteit der inschrijving vraagt. P.W.No. 2471 • 1) Zie art. 7 der "Wet van 1824. 2) Zie art. 1237 B W. en art. 24 der Wet van 21 ventóse VII. m reclT tllan9: rder Ko,"nS"1" Zie blz. 253 omtrent kwijtschelding en vrijstelling 4) Zie blz. 254, 255. Zie ook blz. 191 e. v. 17 20 wanneer de borderellen niet aan de Wet voldoen. Art. 1231, 20, B. W. en P. W. No. 8155 ; 30 wanneer eene onderhandsche akte voor de inschrijving wordt aangeboden. Zoo in het geval sub 30 evenwel de belanghebbenden, na behoorlijk te zijn ingelicht, eene inschrijving krachtens eene onderhandsche koopakte vorderen, kan daaraan worden toegegeven , daargelaten natuurlijk de juridische waarde dier inschrijving. P. W. 2/1840, blz. 46, no. 6. In verband met art. 1268 B. W. moeten we nog de aandacht vestigen op art. 1218, dat als eene aanvulling van art. 1217, al. I, kan worden beschouwd en aldus luidt: „Uit kracht van eene overeenkomst, in een vreemd land verleden, kan geen hypotheek worden ingeschreven op goederen , binnen het koninkrijk gelegen , ten ware het tegendeel bij traktaten mocht zijn bepaald." Hoewel dit art. 1218 B. W. schijnbaar in strijd is met bovengenoemd art. 1268, wat den inhoud betreft, is dit inderdaad toch niet het geval. Naar ons gevoelen doet een Bewaarder verstandig en voorzichtig, door de borderellen van twijfelachtig en aard bij voorkomende gelegenheid in te schrijven; dit zal steeds zijner verantwoordelijkheid en den rechten der schuldeischers ten goede komen. De vraag omtrent de rechtsgeldigheid der inschrijving, die overigens een punt van kwestie zou kunnen uitmaken , bestaat niet voor het beheer der boekhouding van den Bewaarder, die door mededeelingen van wege de Hoofd-administratie kan weten, met welke vreemde landen de in art. 1218 bedoelde tractaten zijn gesloten. Het gebrek van de kadastrale aanduiding der verbonden perceelen geeft niet de bevoegdheid om de inschrijving te weigeren. Evenwel moeten voor redres eene notarieele akte van rectificatie en nieuwe borderellen worden ingeleverd. P. W. 1/1840, blz. 29, no. 4. Vergelijk art. 1231, 40, B. W. Omtrent borderellen, die aan een verkeerd kantoor ter inschrijving worden aangeboden en die aldaar kunnen worden geweigerd, verwijzen wij naar de van recht vrijgestelde akten op blz. 260 , sub 70, waarbij slechts een speciaal geval van vrijstelling wordt bedoeld , ter voorkoming van eene herhaling der betaling van het recht. Hoewel de inschrijving van borderellen , evenals de overschrijving van akten, aan een verkeerd kantoor kan worden geweigerd, zal voor 't geval aldaar de inschrijving heeft plaats gehad, de Bewaarder, die de inschrijving ten onrechte heeft gedaan , verplicht zijn, het geheven recht en salaris terug te geven , met uitzondering van het zegelrecht der registers. P. W. 1/1838, blz. 39, no. 6. Wanneer de Wet de weigering van in- of overschrijving verbiedt, veronderstelt zij , dat de vervulling der formaliteiten op de bij de II et bepaalde wijze, dus onder aanbieding der rechten en van het salaris, wordt gevorderd. Zie art. 1268 B. W. Zoodra de Bewaarder de formaliteiten, bedoeld bij dit artikel, heeft vervuld, is hij tevens aansprakelijk voor het recht. 't Zal evenwel voorzichtig zijn , om in het schier ondenkbare geval van op- zettelijke weigering van betaling van het recht de in- of overschriivina MM. f ÏTmtT """" "" O-"»»™1 •» 'e ™.rdig«n P ^ Berekening van de salarissen der Bewaarders De Bewaarders van de Hypotheken, het Kadaster en de Scheembe„u , n.» ten laste de, * ,alark„ bmk gen van „12 de, BW „„„ *. TL .Sf, ' stelling de salarisgen de, Bewaarde,. voornoemd. (Art , de, ?, Op tart», welke in het H,dnhler JVo. I worden overgenomen i, I, safcm verschuldigd, alsof de ruimte, welke de kaart in i *° ' 18 het beschreven ware. P. W. No. 4004. ' - e register inneemt, Bij het overschrijven van statera, moet de recrel ziin ; . in plano in de Hulpregisters worden overgenomen. P. W. No. "4778." g° ^ Doorhaling van inschrijvinqen lm ' ,Z"l **"*•* ' °< wM' 'h «**overeenkomstig artt. 1239 1240 o» 1241 B. W„ wordt verrieht op den kant mn de over.chj vmg 2) van het borderel, door middel van eene door den Bewaarder qedaa teefamïeen oniUrteekende verklaring, waarin de ten kanter, fff wijss tukken worden vermeld. (Art. 15 v. h. Kon besluit d d * t 1838, Stbl. no. 27). lult d-d- 8 Augustus Zij kan alle of slechts een gedeelte der verbonden goederen betreffen in welk laatste geval het consent of het vonnis tot doorhaling bepaaldelijk dient aan te wijzen de van het verband te ontheffen goederen, zooals deze in de in- dl T7/Z,Jn TgedUld' daar anders de Hypotheekbewaarder niet eerder tot doot haling zal overgaan dan wanneer hem een behoorlijk verbeterd consent (Art 16 van bovengenoemd Kon. besluit van St 2/1840 n^Tn 6 f6 aandacht °P de artlkels 1247, 1257 B. W. en P W ^/iö4U, blz. 40, no. 3. De'. Hypotheekbewaarder heeft overigens niet de bevoegdheid, om, wanneer aan hem de authentieke akte 3), bij art. 1240 vermeld , wordt overgele-d de innerlijke waarde daarvan of de bevoegdheid van de der gevraagde uTJZZ m te be°°rdeelen- (Arrest v" d" Ho(*e" Rd-d- De inschrijvingen, ten behoeve van 's Rijks schatkist genomen, mogen niet ZZ: n da" ten geVOlge eener machti^> ™ het van hel ^rokken Departement van Algemeen bestuur, tenzij de doorhaling gerecht,- bevolen z.j. (Art. 17 van bovengenoemd Kon. besluit van 1838) Rene Mm resolutie, afkomstig van het hoofd van het Departement van Algemeenbestuur, dat bevoegd is machtiging te verleenen tot de doorhaling van <».sr mjnng ton behoeve van het Rijk genomen wegens verschuldigde beingen, voldoet aan het vereischte van art. 1240 B. W. en van art. 3 van 2) Lees^imchrijlug" 08 T"ehehtin9 blJ het ^gister van het Salaris, No. 10. authentieke akfeifte^'eHjjden.' Xo^'uso!" ^ Notai'is9en uitsluitend bevoegd, het Kon. besluit van 11 Maart 1840 , Stbl. no. C>, terwijl zij de verantwoordelijkheid der Bewaarders volkomen dekt. P. W. No. 2120. Vergel. P. W. 1/1833, blz. 80, no. 3. - 2/1833, blz. 60, no. 1. Wegens de geheele of gedeeltelijke doorhaling van hypothecaire inschrijvingen bedraagt het salaris van den Bewaarder : a. één gulden (f 1), wanneer de som , waarvan opheffing wordt verleend , f 1000 of meer bedraagt; b. vijftig cents (f 0.50), wanneer de som minder dan f 1000 beloopt, of bij gedeeltelijke doorhaling geen bedrag is uitgedrukt. Het daarvan af te geven bewijs is daaronder begrepen, waarvan evenwel bij afgifte de kosten van het zegel zijn verschuldigd. (Art. 2, § III der Wet van 14 December 1844 , Stbl. no. 62). Wanneer eene inschrijving is genomen van f 800 als hoofdsom en f 200 als renten en kosten, wordt het salaris van den Bewaarder bjj de doorhaling berekend naar een bedrag van f 1000. P. W. No. 664. De doorhaling van eene inschrijving in zake successie geschiedt op toestemming van den Ontvanger der Registratie, wanneer dit recht ten volle is betaald, en op toestemming van den Minister bij gedeeltelijke betaling. P. W. No. 1211. Eene inschrijving in zake borgtocht, ten behoeve van het Kroon-Domein, ten laste van den Rentmeester, wordt doorgehaald op aanschrijving van den Administrateur. (Min. aanschr. d.d. 19 Augustus 1875 , no. 20). De Officier van Justitie is onbevoegd tot het geven van toestemming tot doorhaling van de door hem ten behoeve van minderjarigen of onder voogdij gestelden ambtshalve genomen inschrijving , bedoeld bij art. 20 der Wet op den Overgang van 23 December 1837, Stbl. no. 78, zoodat de Bewaarder deze doorhaling moet weigeren. P. W. No. 5303. Overschrijving en doorhaling van arresten. Volgens artt. 505 en 770b B. R. moet een proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen worden overgeschreven in de registers van den Bewaarder der Hypotheken binnen den kring van wiens kantoor de in beslag genomen goederen zijn gelegen , met aanteekening van het uur, den dag , de maand en het jaar, waarin die overschrijving is gevraagd. De Bewaarder der Hypotheken zal van dat uur, dien dag , die maand en dat jaar ook melding maken op het oorspronkelijke stuk, hetwelk hem zal worden aangeboden. Zie hierbij art. 6 van de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 90, tot vernieuwing der (destijds) bestaande hypothecaire inschrijvingen , enz. Bij het Koninklijk besluit van den llden Maart 1840, Stbl. no. G, worden , in verband met het tegenwoordige hypothecaire stelsel, maatregelen voorgeschreven omtrent de doorhaling van de overschrijvingen der processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen, alsmede van schepen en vaartuigen. De doorhaling geschiedt in verband met de artikels 557 , 561 , 110e, 770f, 770g en 808^ van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Behalve bij rechterlijk vonnis zal de doorhaling van de inbeslagneming van onroerende goederen in de registers van de Bewaarders der Hypotheken ook kunnen geschieden op de toestemming van den schuldeischer, die het beslag heeft gelegd. (Art. 1 van het Kon. besl. van 11 Maart 1840, Stbl no 6 en artt. 561, 770f 10, 80% B. R.) B|j meerdere beslagleggingen op dezelfde onroerende goederen zal de toestemming tot doorhaling van al de beslagleggers worden vereischt. (Art. 2 van bovengenoemd Kon. besluit). Zie in verband hiermee art. 561 B. R. Do doorhaling zal door den Bewaarder niet mogen worden uitgevoerd dan op overlegging van eene authentieke akte of van een authentiek afschrift van zoodanige akte of van een vonnis, daartoe strekkende, dat in het hoogste ressort is gewezen , of in kracht van gewijsde is gegaan. (Art. 3 van bovengenoemd Kon. besluit). Wanneer de doorhaling geschiedt, zal van het vonnis of van de verleende toestemming in het Hulpregister No. 4 behoorlijke melding worden gemaakt ter zijde van de plaats gehad hebbende overschrijving van het proces-verbaal. (Art. o van bovengenoemd Kon. besluit). De doorhaling van beslaglegging ten behoeve van het Rijk, wegens verschuldigde belastingen, heeft plaats op toestemming bij resolutie van den Minister van Financiën. P. W. No. 2120. Het zegelrecht. Het Dagregister en de Hulpregisters No. 3 en 4 zijn gezegeld overeenkomstig art. 12 van de Wet op het recht van zegel. Het geldt hier het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier , de grootte van het papier van het opengeslagen vel. Art. 11. In genoemde registers zal geene tusschenruimte onbeschreven mogen worden gelaten en niets tusschen het beschrevene gevoegd. Bij overtreding zal de Bewaarder verbeuren eene boete van f 25 voor elke overtreding , en bij herhaling naar omstandigheden worden geschorst of ontslagen. Zie art. 32 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52. Het zegelrecht der registers is door de belanghebbenden, die in- of overschrijving verlangen , verschuldigd. Voor ieder gebruikt vak van het Dagregister wordt 2»/2 cent in hoofdsomen voor de Hulpregisters No. 3 en 4 een halve cent in hoofdsom per regel betaald. Ieder der bovengenoemde registers brengt dus volgeschreven ongeveer f 150 aan zegelkosten op met inbegrip der 50 opcenten, genoemd in art. 11 der Zegelwet. De registers houden nl. in 100 dubbele bladen of opengeslagen vellen a f 1,00 in hoofdsom. Niet ten volle moeten de belanghebbenden deze kosten samen dragen, in verhouding der ingenomen ruimte in de registers. De Bewaarders ontvangen nl. van het Rijk terug de zegelkosten van de voor ( e dagelijksche afsluiting genomen vakken en van de titel- en laatste bladzijden der Dagregisters, alsmede die van de titelbladzijden der Hulpregisters No. 3 en 4. Deze vergoeding der zegelrechten wordt gelijkgesteld met teruggave op de ontvangsten. (Art. 134 , 20, lett. a , I. C.). 1) Daar volgens het 2de lid van art. 22 der Wet van 12 April 1872, Stbl. no. 25 , tot afkoopbaarstolling der tienden , voor de overschrijving der exploiten, akten en vonnissen , in die wet vermeld , geene andere kosten in rekening worden gebracht dan het loon van den Hypotheekbewaarder, wordt aan dezen vergoeding verleend bij wijze van teruggave op de ontvangsten, volgens art. 134, 20, lett. b , I. C., wegens de zegelrechten der voor de overschrijving dier stukken gebezigde ruimte in de Dag- en Hulpregisters. P. W. No. 6442. De getuigschriften en staten, door de Beivaarders der Hypotheken en van het Kadaster af te geven, zijn in 't algemeen aan het recht van zegel onderworpen (art. 12 der Zegelwet), maar vrijgesteld zijn die, welke in 's Rijks belang worden afgegeven , mits van zoodanige bestemming daarin worde melding gemaakt. Art. 27, 420 der Zegelwet. Tevens zijn vrijgesteld de door bovengemelde ambtenaren af te geven uittreksels uit de kadastrale plans, leggers en aanwijzende tafels. Art. 27 , 430 deiZegelwet. Stukken, van denzelfden aard en strekking als laatstgenoemde en door Landmeters afgegeven , zijn daarvan niet vrijgesteld. P. W. No. 3389. Op gezegeld papier van f 0.50 in hoofdsom dienen door den Bewaarder te worden gesteld : 10. de verklaringen van al of niet bestaande inschrijvingen; 20. de extracten uit de in- en overschrijvingsregisters. (P. W. 2/1844, blz. 27, no. 8. — Circ. no. 710, § 16); 30. de bewijzen van gedane doorhalingen. (P. W. 2'1844 , blz. 28, no. 10). Borderellen voor hypothecaire inschrijving kunnen als eenzijdige onderhandsche akten op gezegeld papier van 15 centen worden geschreven. P. W. 2/1844, blz. 28, no. 9. — 1/1845, blz. 26, no. 3. 1) Zie blz. 205. Wetten, Koninklijke besluiten enz. WET van den 16den Mei 1829, (Stbl. No. 29), op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving, gewijzigd bij de WET van 23 December 1837 , (Stbl. No. 78). EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene bepalingen. Art. 1. De veranderingen , welke ten gevolge der nieuwe Wetboeken in de burgerlijke wetgeving zijn te weeg gebragt, hebben geen invloed op de regten , welke onder vroegere wetgevingen waren verkregen. Art. 2. De geldigheid der handelingen, wat haren vorm betreft, wordt beoordeeld naar de Wetten, welke van kracht waren op het tijdstip, waarop die handelingen hebben plaats gehad. Art. 3. De regten uit overeenkomsten voortvloeijende, worden geregeld door de Wetten , welke in werking waren, toen die overeenkomsten zijn gesloten. Art. 4. De regten , uit uiterste wilsbeschikkingen voortvloeijende , welke vóór de invoering van het nieuw burgerlijk Wetboek zijn gemaakt, worden naar dat Wetboek geregeld, indien na deszelfs in werking brenging de erflater is overleden. VIERDE HOOFDSTUK. ï an de hypotheken en derzelver zuivering , en van de privilegiën. Art. 14. De wettelijke hypotheken ten behoeve van getrouwde vrouwen, minderjarigen en andere onder voogdij gestelde personen , onafhankelijk van alle inschrijving onder de Fransche wetgeving ontstaan , hetzij dezelve op de oude registers zijn ingeschreven of niet, zullen binnen twee jaren na de invoering der Nederlandsche wetgeving op de nieuwe registers worden ingeschreven. (Zie art. 1224 B. W.). Art. 15. Deze inschrijving zal niet mogen zijn algemeen op de goederen binnen den kring van het kantoor van den hypotheek-bewaarder gelegen, maar zij zal de bijzondere aanduiding moeten bevatten van den aard en van de ligging der goederen , waarop de hypotheek is gevestigd. Geene andere goederen dan die , welke bij de inschrijving bepaaldelijk zijn aangewezen, zullen door de hypotheek worden getroffen. (Zie artt 1219 1231 B. W.). ' Art. 16. De borderellen zullen zijn ingerigt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2153 van het Wetboek Napoleon , doch met inachtneming tevens van de voorschriften van artikel 1231, no. 4, van het nieuw burgerlijk Wetboek ; zij houden tevens in : den naam, den voornaam, en de qualiteit van den persoon , door wien de inschrijving wordt gevraagd. Art. 17. Hot bepaalde bij artikel 1232 van het nieuw burgerlijk Wetboek is op de inschrijving dezer hypotheken van toepassing. Art. 18. Zij wordt genomen door de mans of door de voogden , wier goederen met deze hypotheken zijn bezwaard. De toeziende voogden zullen zorgen, dat dezelve plaats hebbe, of desnoods zelve inschrijving nemen , op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn. (Zie art. 1217, al. 3, B. W.). Art. 19. Zij kan insgelijks worden genomen door de bloedverwanten van de vrouw of van de minderjarigen of andere onder voogdij gestelden, en dooide vrouw zelve, ook zonder dat deze daartoe door haren man is gemagtigd , en ook door den minderjarige zeiven. (Zie art. 1217, al. 4, B. W.). Art. 20. Indien binnen den tijd, bij art. 14 bepaald, geene inschrijving ten behoeve der minderjarigen of onder voogdij gestelden is genomen, zal zulks alsnog, met inachtneming der bepalingen van artikel 15, 16 en 17, gedurende zes maanden van ambtswege kunnen geschieden door den officier bij de arrondissements-regtbank of door den kantonregter, zoo van de woonplaats van den voogd als van de ligging der goederen. Art. 21. Ten gevolge der inschrijving, op de bovengemelde wijze gedaan binnen den termijn bij artikel 14 en 20 bepaald , blijft op de goederen, waarop dezelve is genomen, het regt van wettelijke hypotheken , benevens de rang bij de Fransche wetgeving toegekend , verzekerd. Art. 22. Do hierboven vermelde wettelijke hypotheken , welke niet binnen dien bepaalden tijd zijn ingeschreven, zullen van geene kracht zijn , dan te rekenen van den dag, waarop die inschrijving later zal hebben plaats gehad. (Zie artt. 1224, 1226 B. W.). Art. 23. De bepalingen van artikel 391 en 397 van het nieuw burgerlijk Wetboek , zijn op de hierboven vermelde hypotheken ten behoeve van minderjarigen en andere onder voogdij gestelde personen van toepassing. Art. 24. Zoolang de inschrijving der hypotheken niet is geschied, is de voogd insgelijks bevoegd om , overeenkomstig de voorschriften van art. 390 van het nieuw burgerlijk Wetboek, zekerheid te stellen voor zijn beheer. Indien de voogd van die bevoegdheid gebruik maakt, zullen de artikelen 393, 394 en 395 van het nieuw burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Art. 25. Het regt van wettelijke hypotheek der getrouwde vrouwen en der minderjarigen of andere onder voogdij gestelde personen blijft, onafhankelijk van inschrijving, overeenkomstig de Fransche wetgeving stand houden, en wel dat der getrouwde vrouwen tot na den afloop van den termijn bij art. 14, en dat der minderjarigen of andere onder voogdij gestelde personen tot na den afloop van dien, bij artikel 20 voorgeschreven. Deze bepaling is ook van toepassing op de goederen, die na de invoering van het nieuw burgerlijk Wetboek , doch vóór den afloop der hiervoren bepaalde termijnen , zijn verkregen. Art. 26. De bepalingen van artikel 2193, 2194 en 2195 van het Wetboek Napoleon , waarbij de wijze van zuivering dezer hypotheken is geregeld , blijven toepasselijk op de vervreemdingen , welke van de zijde der mans of voogden tot dien tijd toe zullen hebben plaats gehad. Abt. 27. De vóór de invoering der Nederlandsche wetgeving op de thans bestaande registers gedane inschrijvingen der wettelijke hypotheken , aan den staat, de gemeenten en openbare stichtingen toegekend, mitsgaders die der geregtelijke hypotheken , zullen , ten gevolge dier inschrijving op de bestaande registers, van kracht blijven gedurende twee jaren , te rekenen van den dag dier invoering. Art. 28. leder belanghebbende zal, binnen voorschreven termijn, de inschrijving op de nieuwe registers kunnen vorderen van de in het vorig artikel vermelde hypotheken, welke vóór de invoering der Nederlandsche wetgeving op de bestaande registers zullen zijn ingeschreven. Art. 29. De bepalingen van artikel 15 zijn toepasselijk op de inschrijving der hypotheken , in artikel 27 vermeld. Do borderellen voor de inschrijving der wettelijke hypotheken , in art. 27 bedoeld , moeten zijn ingerigt overeenkomstig de bepalingen van artikel 16. Die voor de inschrijving der geregtelijke hypotheken moeten zijn ingerigt overeenkomstig de voorschriften van artikel 1231 van het nieuw burgerlijk Wetboek. Art. 30. Ten gevolge der inschrijving op de bovengemelde wijze , binnen den termijn bij art. 27 vermeld , gedaan , blijft op de goederen, waarop dezelve is genomen , het regt van wettelijke of geregtelijke hypotheek , benevens de rang, bij de Fransche wetgeving toegekend , verzekerd. Art. 31. Wanneer de nieuwe inschrijving eerst na den termijn, in artikel 27 vermeld, gedaan wordt, heeft de hypotheek slechts kracht en rang van den dag, waarop die nieuwe inschrijving zal zijn geschied. (Zie artt. 1224 en 1226 B. W.). Art. 32. Het bepaalde bij artikel 1232 van het nieuw burgerlijk Wetboek is op de nieuwe inschrijving van toepassing. Art. 33. De wettelijke hypotheken, in art. 27 vermeld , waarvan het regt reeds vroeger was geboren , doch welke vóór de invoering der Nederlandsche wetgeving nog niet zijn ingeschreven, zullen op de nieuwe registers, doch naar de voorschriften van het Wetboek Napoleon , worden ingeschreven , met inachtneming echter van het vastgestelde bij art. 15 en 16. (Zie art. 2153 C. N.) Art. 34. De privilegiën en geregtelijke hypotheken , waarvan het regt reeds vroeger was geboren , doch die vóór de invoering der Nederlandsche wetgeving nog niet waren ingeschreven , mitsgaders de conventionele hypotheken, reeds vroeger verleend , doch waarvan de inschrijving vóór die invoering nog niet was gedaan , zullen op de nieuwe registers, naar de voorschriften dier wetgeving moeten worden ingeschreven. (Zie art. 1231 B. W.) Art. 35. De inschrijvingen der hypotheken, welke volgens de Fransche wet voor inkorting vatbaar waren , kunnen, zoo daartoe gronden zijn , wor- den ingekort, overeenkomstig de bepalingen van artikel 2161 en volgende van het Wetboek Napoleon. Abt. 36. De inschrijvingen der hypotheken, bij de tegenwoordige wet bedoeld , met uitzondering van die in artikel 33 en 34 vermeld, zullen geschieden zonder betaling van andere regten dan het loon van den hypotheekbewaarder. De borderellen kunnen geschreven worden op ongezegeld papier. Art. 37. De bewaarders van het kadaster zijn verpligt om de, voor de belanghebbenden , tot de uitvoering dezer wet noodige inzage hunner registers en andere stukken, aan hen kosteloos te verleenen , en hun tevens die inlichtingen te geven, welke zij zullen behoeven. BESLUIT van den 8sten Augustus 1838 , (Staatsblad No. 27) , waarbij dat van den lsten Augustus 1828, (Staatsblad No. 52), voor zooveel noodig , wordt gewijzigd en aangevuld met de bepalingen , welke tot de invoering van het hypothecair stelsel worden vereischt. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz., enz., enz. Herzien Ons besluit van den lsten Augustus 1828 , (Staatsblad No. 52), en willende hetzelve voor zoo veel noodig wijzigen en aanvullen met de bepalingen , welke tot de invoering van het hypothecair stelsel worden vereischt; Op de rapporten van Onzen Minister van Justitie van den Oden November 1837 en van den 7den Julij 1.1. No. 55, en van Onzen Minister van Financiën, van den 30sten April en 6den Julij 11. No. 153/i243 en ^/ïssO) Registratie; Den Raad van State gehoord (adviezen van den 22sten Julij en 3den dezer No. 10 en 15) ; Hebben besloten en besluiten : Art. 1. De artikelen 26, 27 en 29 van Ons besluit van den lsten Augustus 1828 (Staatsblad No. 52) worden bij dezen ingetrokken en vervangen door de navolgende bepalingen. Art. 2. Met wijziging in zoo verre van art. 1 van Ons opgemeld besluit zal in elke hoofdplaats van een geregtelijk arrondissement een kantoor van bewaring van de hypotheken en het kadaster bestaan voor de geheele uitgestrektheid van het regtsgebied der Arrondissements-Regtbank. 1) Art. 3. Er zal in elk kantoor van bewaring een algemeen register der hypotheken worden aangelegd en aangehouden , op ongezegeld papier. Dit register, ingerigt overeenkomstig de door Ons vastgestelde modellen , zal al de aanwijzingen bevatten , dienstig om elk perceel, waarvan de aan- 1) Vervangen door art. 2 van het Kon. besluit, d.d. 2 Mei 1877 , Stbl. no. 96. teekening ten kantore der hypotheken noodig wordt, deszelfs eigenaar en diens bewijzen van eigendom , eiken eigendomsovergang van hetzelve, benevens de zakelijke regten en hypotheken daarop gevestigd , alsmede de ontheffing van de bezwaren , te doen kennen , en zal , voor zoover den woordelijken inhoud der acten en stukken betreft, naar de bijboeken verwijzen. 1) Art. 4. In elk kantoor van bewaring zal bovendien worden aangelegd en aangehouden een register van aanwijzing der kadastrale perceelen . ingedeeld bij gemeenten en sectiën , waarop vooraf zullen worden ingevuld al de bestaande nommers der perceelen met derzelver inhoudsgrootte en belastbare huurwaarde 2) en later alle nieuwe nommers , door splitsing of vereeniging derzelve ontstaan , waarnevens , naar mate de acten voorkomen , zal verwezen worden naar het deel en de bladzijde 3) van het algemeen register in het voorgaande artikel bedoeld, waar elk perceel als overgedragen of bezwaard is aangeteekend. 4) Art. 5. De registers, die overeenkomstig art. 30 5) van Ons aangehaald besluit van den Isten Augustus 1828 (Staatsblad 110. 52), door den Kantonregter moeten worden gekantteokend en gewaarmerkt, zullen binnen 5 dagen na derzelver aanbieding, kosteloos van deze formaliteit moeten worden voorzien. Deze bepaling is insgelijks van toepassing op het afzonderlijk algemeen register voor de mijnen en steengroeven. Art. 6. Het Departement van Financiën, als tevens belast met het hoofdbestuur der Registratie , zal zorg dragen, dat de veranderingen in do kadastrale perceelen voorgevallen, altijd zoo spoedig mogelijk worden nagegaan , en dat het, bij art. 4 bedoelde register van aanwijzing, ten allen tijde in volkomen overeenstemming blijve met de plans en aanwijzende tabellen van het Kadaster. 6) Art. 7. Er zal op ieder hypotheek kantoor een afzonderlijk algemeen register worden aangelegd , waarin zullen worden aangeteekend de bezittingen van tienden en grondrenten volgens art. 1219 van het Burgerlijk Wetboek, zonder bepaalde aanwijzing, naar aanleiding der kadastrale indeeling van de daarmede bezwaarde perceelen , in de overgeschrevene acten of ter inschrijving aangebodene borderellen vermeld, alsmede de mijnen en steengroeven , voor zoo verre dezelve niet gelijktijdig onder de oppervlakte begrepen zijn. In hetzelfde register zullen, tegenover de vermelding der bezitting, de daarop gevestigd wordende hypotheken of andere eigendoms-beperkingen worden aangeteekend , waarvoor inschrijving genomen is. 1) Zie art. 26 van liet Kon. besluit, d.d. 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52. De hypothecaire verbanden , na den 31sten December 1878 in de openbare registers ingeschreven, zijn niet meer aangeteekend in liet Algemeen Register. Zie artt. 1 en 2 van het Kon. besluit d.d. 30 Juli 1878, Stbl. no. 104. 2) In het Register No. 69, hier bedoeld, is de belastbare huurwaarde niet vermeld geworden. 3) In plaats van naar het deel en de bladzijde wordt verwezen naar liet deel en nommer van liet Algemeen Register, No. 2. 4) Zie artt. 26, 27 van het Kon. besluit d.d. 1 Aug. 1828 , Stbl. no. 52. 5) Wordt bedoeld art. 31 van het Kon. besluit van 1828. 6) Zie art. 27 van het Kon. besluit van 1828. Het Departement van Financiën zal den vorm van het hier bedoelde algemeen register vaststellen en ter nakoming voorschrijven. 1) Art. 8. Uiterlijk eene maand vóór de invoering van het nieuwe stelsel van eigendoms-overdragt en van onderzetting , zullen de kantoren van bewaring bekend gemaakt en voor het publiek opengesteld zijn. Dubbelen van de kaarten en aanwijzende tafels van hot Kadaster zullen alsdan worden nedergelegd, ten einde aldaar te worden bijgehouden, en de Bewaarders zullen verpligt wezen om, van het tijdstip der gemelde openstelling der kantoren af', aan ieder, die zulks verlangen zal, inzage van de voormelde stukken te geven, en de hun daarvan gevraagde copijen uit te reiken. Deze copijen en uittreksels zullen door den Bewaarder worden geteekend , en die der kaarten zullen bovendien worden gecontrasigneerd door een ambtenaar , belast met de bijhouding van het kunstmatig gedeelte van het Kadaster, en verpligt om de ingezetenen , bij het nazoeken en herkennen der eigendommen , behulpzaam te zijn. Art. 9. De aanduiding van den aard en de ligging der goederen, naar aanleiding der kadastrale indeeling , zal in alle acten , vonnissen en stukken , bestemd tot overschrijving , inschrijving, vermelding of aanteekening in de registers der bewaring van de hypotheken, plaats hebben door duidelijke opgave van de sectie , het nummer en de grootte, 2) zooals elk perceel bij het Kadaster bekend is. Indien de bedoelde aanduiding ten aanzien van alle of een gedeelte der aangeduide goederen ontbrak, of blijkbaar onjuist had plaats gehad in een der voormelde acten, vonnissen of stukken, zal de Bewaarder in het rocief, aan partijen af te geven van de overlegging derzelve , vermelden dat, uithoofde der op te geven gebreken in de wettige aanduiding der goederen , in het register , omschreven bij art. 4 , geene aanteekening bij de bedoelde doch niet behoorlijk aangeduide perceelen , kan plaats hebben, zoo lang de opgaven niet zijn verbeterd, met uitnoodiging om hieraan alsnog ten spoedigste te voldoen. Art. 10. De aanvulling of verbetering dientengevolge plaats hebbende, zal de verbeterde acte of verklaring mede op het dag-register worden vermeld en vervolgens overgeschreven , met verwijzing naar de vroegere vermelding en overschrijving, waartoe dezelve betrekkelijk is. In geval de verbeterde acte of verklaring wederom opgaven mogt bevatten, niet overeenkomende met do ten kantore berustende aanwijzingen van het Kadaster, zal daarmede worden gehandeld evenals mot de eerstaangebodone acten, vonnissen en stukken, waartoe dezelve betrekkelijk is, plaats heeft gehad. Art. 11. De bij het voorgaande artikel bedoelde verbeteringen der niet of 1) Zie art. 26 van het Kon. besluit van 1828. 2) Dit artikel is in zoover gewijzigd bij kabinetsrescript van 2 Maart 1841, no. 16, dat de woorden de grootte'''' als niet geschreven moeten worden beschouwd. P "W". 2/1841, blz. 53, no. 14. Cire. no. 655. Bij de processen-verbaal van inbeslagneming, de aanslag-biljetten en de bekendmakingen, bedoeld bij de artt. 504, 770i, 515, 521 B. R., dient de grootte ingevolge de wet zooveel mogelijk te worden vermeld. In andere stukken wordt de vermelding der grootte facultatief gesteld. niet juist gedane aanwijzing der goederen , onder derzeiver kenteeken volgens het Kadaster, zullen plaats hebben op zoodanige wijze en in zoodanigen vorm, als partijen in hun belang oorbaar zullen achten. Art. 12. Zoo lang er in de registers eener bewaring inschrijvingen, overschrijvingen , vermeldingen of aanteekeningen bestaan, waarin de kadastrale indeeling niet naar behooren vermeld is, zal de Bewaarder gehouden zijn in de , door hem afgegeven wordende staten en certificaten melding te maken van zoodanige acten, vonnissen en stukken, waaromtrent bepaalde opgaven ontbreken, en welke met die staten en certificaten in eenig verband zouden kunnen staan. Te dien einde zullen de Bewaarders naauwkeurig aanteekening houden van zoodanige gebrekkige aanduidingen, in een register hun daartoe door het Departement van Financiën aan te wijzen. 1) Art. 13. De kadastrale aanwijzingen slechts voorgeschreven zijnde als hoofdonderscheidingsteeken der onroerende goederen in de registers van overdragt van eigendom en van onderzetting, blijft het aan partijen vrij en onverlet, om bovendien de goederen op zoodanige wijze aan te duiden , als zij zullen verkiezen , zelfs wat soort van bebouwing en de grootte betreft. Art. 14. De verandering van het gekozen domicilie 2) geschiedt dooreene verklaring deswege op het register, in art. 30 No. 1 van Ons opgemeld besluit van den lsten Augustus 1828 bedoeld, gesteld, welke de schuldeischer gehouden is te onderteekenen. Deze vertoont te dien einde het borderel van inschrijving en de Bewaarder stelt daarop het bewijs, dat de verandering bewerkstelligd is, met vermelding der dagteekening , waarop dezelve is geschied. Bijaldien het borderel niet wordt vertoond, of wanneer de schuldeischer niet kan schrijven of belet is te onderteekenen , zal de verklaring voor eenen Notaris worden opgemaakt, en, hetzij het origineel daarvan, in brevet afgegeven, hetzij een authentiek afschrift daarvan, ten kantore overgelegd worden. Art. 15. De doorhaling waarin is toegestemd, of welke gelast is overeenkomstig art. 1239 , 1240 en 1241 van het Burgerlijk Wetboek , wordt verrigt op den kant van de overschrijving van het borderel, door middel van eene door den Bewaarder gedagteekende en onderteekende verklaring , in welke de ten kantore overgelegde bewijsstukken worden vermeld. Art. 16. Wanneer het de doorhaling betreft van slechts een gedeelte der verbondene goederen, en het consent daartoe, of het vonnis hetwelk dezelve gelast, niet bepaaldelijk de van het verband te ontheffen goederen aanwijst, zooals dezelve in de inschrijving zijn aangeduid , zal de hypotheek-bewaarder tot de doorhaling slechts dan overgaan, wanneer hem een behoorlijk verbeterd consent of vonnis zal zijn overhandigd. Art. 17. De inschrijvingen ten behoeve van 's Rijks-Schatkist genomen, mogen niet worden doorgehaald, dan ten gevolge eener magtiging van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, tenzij de doorhaling geregtelijk bevolen zjj. 1) Zie het Memoriaal No. 17 (nieuw No. 11). 2) Zie art. 1234 B. "W. Art. 18. Zoodra een stuk ter overschrijving wordt ingediend, is de Bewaarder gehouden daarvan aan hem die hetzelve inlevert, een recief af te geven , houdende vermelding van het nummer en van de dagteekening, onder welke die inlevering in het dagregister is geboekt geworden, alles behoudens de bepalingen in art. 505 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voor het daarbij voorziene geval gemaakt. Dit recief moet daarna aan den Bewaarder worden teruggebragt, in ruiling tegen het stuk, aan den voet waarvan hij het bewijs en de dagteekening deigedane overschrijving zal stellen. Indien het recief niet wordt teruggebragt, zal de Bewaarder het overgeschrevene stuk niet anders dan tegen bewijs van ontvang uitreiken. 1) Onze Ministers van Financiën en van Justitie zijn belast met de uitvoering van ons tegenwoordig besluit, hetwelk aan den Raad van State medegedeeld en in het Staatsblad zal geplaatst worden. Gegeven te 's Gravenhage , den 8sten Augustus des jaars 1838, van Onze regeoring het vijf en twintigste. WILLEM. Van wege den Koning , van Doorn. Uitgegeven den een en twintigste» Augustus 1838. De Secretaris van Staat, van Doorn. WET van den 30sten December 1839, (Stbl. No. 58), houdende de bepaling van den duur der verantwoordelijkheid van de Bewaarders van de hypotheken en het kadaster, en der scheepsbewijzen , en magtiging tot vaststelling van een tarief van derzei ver salarissen. Wij WILLEM, enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging hebben genomen , dat het, door de invoering van het hypothecair stelsel, bij het Nederlandsche Burgerlijk Wetboek aangenomen, is noodzakelijk geworden , om den duur der verantwoordelijkheid van de Bewaarders van de hypotheken en het kadaster , en der scheepsbewijzen , te bepalen , en de tarieven van derzelver salarissen nader te regelen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , geljjk Wij goedvinden en verstaan bij deze : 1) Zie art. 27 der Wet van 21 ventóse, VII, Tl. d. I. no. 266. Bedoeld recief wordt in den regel achterwege gelaten, evenals de directe betaling vóór de overschrijving, bedoeld bij art. 27 der Wet van 21 ventóse VII. Gewoonlijk wordt het recht betaald, wanneer de stukken na de overschrijving worden terug ontvangen door den aanvrager. Art. 1. De duur van de verantwoordelijkheid, aan de Bewaarders deihypotheken opgelegd bij art. 1266 van het Burgerlijk Wetboek, wordt bepaald op tien jaren , te weten : Yoor de verzuimen , bedoeld bij 10 en 30 van dat artikel, te rekenen van den dag, waarop de wettelijke formaliteiten door de belanghebbenden zijn aangevraagd ; en voor die, bedoeld bij 20 en 40 van hetzelfde artikel , te rekenen van den dag der afgifte van de afschriften of getuigschriften. De duur hunner verantwoordelijkheid, met betrekking tot de verrigtiugen , welke den Bewaarders bij Ons besluit van den 2lsten Junij 1836 (Stbl. no. 41) zijn opgelegd, wordt op denzelfden tijd bepaald. Art. 2. De tarieven van salarissen en emolumenten voor de verschillende werkzaamheden voor de boekhouding van de hypotheken en die van het kadaster, alsmede die van de overdragten van schepen en vaartuigen, en daarop in te schrijven bevoorregte schulden, door de belanghebbenden te voldoen, zullen worden ingesteld bij reglementen van openbaar bestuur. De aldus vast te stellen tarieven zullen niet langer verbindende kracht hebben dan gedurende vijf jaren na de afkondiging dezer, en binnen dat tjjdvak nader door de wet worden geregeld. 1) Lasten en bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministerieele departementen , autoriteiten, collegiën en ambtenaren aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te s Gravenhage den 30sten December des jaars 1839, van Onze regeering het zeven en twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, van Doorn. Uitgegeven den negenden Januarij 1840. De Secretaris van Staat, van Doorn. BESLUIT van den llden Maart 1840, (Stbl. No. G), waarbij , in verband met het tegenwoordige hypothecaire stelsel , maatregelen worden voorgeschreven , omtrent de doorhaling van de overschrijvingen der processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen , alsmede van schepen en vaartuigen. 2) Wij WILLEM, enz. Gezien den 3den titel van het 2de boek van het Wetboek van Burgerljjke Regtsvordering ; r^L,}>eZ'L^r>e^ini' vasteest?ld bÜ reglement van openbaar bestuur van den 4den b'ua>>' 1841, btbl. no. 7, zijn later vervangen overeenkomstig dit artikel, door de Wet van 14 December 1844, Stbl. no. 62. (Zie blz 219) 2) Zie P. W. 1/1842, blz. 165. Gelet mede op den 4den titel van hetzelfde boek van het gemeld "Wetboek, in verband met den eersten en laatsten titel van het 2de boek van het Wetboek van Koophandel; Gezien Onze besluiten van den lsten Augustus 1828 , (Staatsblad no. 52), van den 8sten Augustus 1838, (Staatsblad no. 27), en van den 21 Junij 1836, (Staatsblad no. 41); Op de rapporten van Onzen Minister van Staat, belast ad interim met het bestuur der Financiën , en van Onzen Minister van Justitie, van 20/27 Februari] 1840, no. 143/528 Registratie en 47 ; Den Raad van State gehoord ; Hebben besloten en besluiten : Art. 1. Behalve de gevallen , dat de doorhaling van inbeslagnemingen van onroerende goederen bij regterlijk gewijsde is bevolen , zal die doorhaling in de registers van de Bewaarders der hypotheken ook kunnen geschieden op de toestemming van den schuldeischer, die het beslag heeft gelegd. Art. 2. "Wanneer meerdere beslagleggingen op dezelfde goederen hebben plaats gehad , zal de toestemming van al de beslagleggers worden vereischt. Art. 3. De doorhaling van de vorenbedoelde inbeslagnemingen , zal dooide Bewaarders der hypotheken niet mogen worden bewerkstelligd, dan op overlegging van eene authentieke akte of authentiek afschrift van zoodanige acte, of van een vonnis daartoe strekkende , hetwelk in het hoogste ressort is gewezen , of in kracht van gewijsde is gegaan. Art. 4. Op de toestemmingen , door derden verleend, zal de doorhaling niet kunnen geschieden , tenzij ook ten genoege van den betrokken hypotheekbewaarder voldoend bewijs worde geleverd, dat zij in de regten yan de beslagleggers zijn getreden. Art. 5. "Wanneer de doorhaling wordt bewerkstelligd, zal van het vonnis of van de verleende toestemming, in het register behoorlijke melding worden gemaakt, ter zijde van de plaats gehad hebbende overschrijving van het procesverbaal. Art. 6. De vorenstaande bepalingen zijn ook van toepassing op de inbeslagnemingen van schepen en vaartuigen , waarvan , naar de bestaande wettelijke verordeningen, de processen-verbaal in de openbare registers moeten worden overgeschreven. En zijn Onze Ministers voornoemd belast met de uitvoering van Ons tegenwoordig besluit, hetwelk aan den Raad van State medegedeeld, en in het Staatsblad geplaatst zal worden. Gegeven te 's Gravenliage, den llden Maart des jaars 1840, van Onze regeering het zeven en twintigste. WILLEM. Yan wege den Koning, van Doorn. Uitgegeven den drie en twintig sten Maart 1840. De Secretaris van Staat, van Doorn. WET van den 4den Julij 1842, (Staatsbl. No. 16) , betrekkelijk de overbrengingdei' onder de vroegere wetgeving ingeschrevene hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers. Wu WILLEM II enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de meerdere specialiteit en openbaarheid van de hypotheken , door de nieuwe Nederlandsehe wetgeving ingevoerd, ten volle behoort verzekerd te worden door de inschrijving van alle vroegere hypotheken en privilegiën in de nieuwe registers; Willende verder gevolg geven aan het bepaalde bij de Wet van den 22sten December 1828, (Staatsblad no. 84); Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Abt. 1. Alle, sedert den lsten Januarij 1819 tot op de invoering der Nederlandsche wetgeving, op de daartoe bestemde registers gedane en niet door doorhaling vernietigde inschrijvingen van regten van hypotheek en van privilegie, waaromtrent niet is voorzien bij het éde hoofdstuk der wet op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving, zullen worden overgebragt in de nieuwe registers der hypotheken en wel ten kantore van beharing van de hypotheken en het kadaster van den kring, waarin de bezwaarde goederen, op welke men de inschrijving verlangt te doen blijven bestaan, thans gelegen zijn. (Zie art. 1224 B. W.) Art. 2. Tot het doen der aanvragen van deze overbrenging wordt een termijn van twee jaren bepaald , aanvang nemende met den eersten September 1842, en alzoo eindigende met den laatsten Augustus 1844. Voor het Hertogdom Limburg wordt die termijn met één jaar verlengd , en eindigt alzoo met den laatsten Augustus 1845. Art. 3. De overbrenging, tengevolge der binnen den bovengemelden termijn gedane aanvrage bewerkstelligd, verzekert aan de belanghebbenden al de regten en in denzelfden rang, welken zij door de vroegere inschrijving verkregen hebben. Akt. 4. De aanvrage tot overbrenging geschiedt door den schuldeischer, of door een derde, namens hem. Te dien einde moeten aan den bewaarder ter hand gesteld worden twee, door hem, die de aanvrage doet, onderteekende borderellen, waarin de inschrijving , van welke de overbrenging verlangd wordt, woordelijk is opgenomen , en waarm, ten slotte, de bepaalde goederen , waarop men die inschrijving verlangt, aangeduid worden door de opgave der gemeente, in welke die goederen gelegen zijn, mitsgaders van derzelver sectie en nummer, volgens het kadaster. (Zie artt. 1219 en 1231 B. W.) Een door den bewaarder uit de schrifturen van het kadaster afgegeven 18 extract moet bij de borderellen worden overgelegd en met een derzelve worden teruggegeven. De borderellen kunnen geschreven zijn op ongezegeld papier. Bij de ontvangst van deze borderellen is de bewaarder gehouden , de hem bij art. 1232 van het Burgerlijk "Wetboek voorgeschreven verpligtingen na te leven en de inschrijving te bewerkstelligen, overeenkomstig met het borderel. Art. 5. De inschrijving zal plaats hebben zonder betaling van hypotheekregten; slechts de helft van het salaris van den bewaarder voor het verrigten van inschrijvingen en het afgeven van extracten , uit de schrifturen van het kadaster bepaald , zal daarvoor verschuldigd zijn, wanneer dezelve wordt aangevraagd vóór den eersten September 1843 , of in het Hertogdom Limburg vóór den eersten September 1844. Voor eene, na dit tijdstip aangevraagde inschrijving , is het volle salaris verschuldigd. (Vergelijk art. 36 der Wet op den Overgang van 1829, 1837). Alle voormelde kosten zullen door den schuldeischer worden voorgeschoten, en door dezen op den schuldenaar kunnen worden verhaald. Het meerdere salaris , te betalen door den schuldeischer, die de overbrenging eerst na den laatsten Augustus 1843 , of in het Hertogdom Limburg na den laatsten Augustus 1844 , heeft aangevraagd , kan door dezen op don schuldenaar niet worden verhaald. Art. 6. De oude registers zullen op de kantoren van bewaring gedurende nog tien jaren bewaard worden , ten einde daarvan uittreksels of staten aan de belanghebbenden, op hunne aanvrage, te kunnen afgeven. Na verloop van dien termijn zullen zij worden overgebragt ter griffie van de Arrondissementsregtbank, en tenzelfden einde aldaar worden bewaard. 1) Art. 7. Alle inschrijvingen, in art. 1 dezer wet omschreven , welke niet binnen den bij dezelve bepaalden termijn zijn overgebragt, zullen , wanneer die later naar de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek worden ingeschreven , slechts rang hebben van den dag, waarop die inschrijvingen werkelijk zijn genomen. (Zie artt. 1224 en 1226 B. W. — Vergelijk artt. 22 en 31 deiWet op den Overgang van 1829 , 1837). Art. 8. De inschrijvingen, tengevolge van deze wet te nemen, kunnen ter zake van verzuim der bij art. 4 voorgeschreven formaliteiten niet worden vernietigd, dan alleen in geval zij den schuldeischer, den schuldenaar, de schuld of het bezwaarde goed niet op eene voldoende wijze kenbaar maken. (Zie art. 1235 B. W.) Lasten en bevelen enz. Arrest van den Hoogen Raad d.a. 14 April 1843. 2) Zijn de Hypotheekbewaarders verplicht, bestaande inschrijvingen door te halen , wanneer de acte, waarbij daartoe machtiging wordt verleend, materieel voldoet aan het vereischte bij art. 1240 van het Burgerlijk Wetboek vermeld., 1) Deze overbrenging der oude registers heeft niet plaats gehad , daar bedoelde registers tengevolge van de Wet van 21 December 1852, Stbl. no. 228, aan de kantoren van bewaring zijn gebleven. Zie blz. 282, 283. 2) Zie blz. 193, 224 e. v., 240 e. v. of kunnen zij onderzoeken de innerlijke waarde dier machtiqinq , en of en in Zren? ^ verleend hebben, daartoe al 'dan niet bevoegd Welk is het doel der verplichting, bij de 2de zinsnede van art. 1265 van het T2TT9 ,Vi , ' i yeven .afsch™ften of getuig schriften van vroeqer bestaan hebbende , doch doorgehaalde inschrijvingen ? Arrest van den Hoogen Raad d.d. 14 April 1843. De Hooge Raad der Nederlanden , enz. we?ptg0conclusiën> «trekkende tot ver- Overwegende, dat de onderwerpelijke vordering tot cassatie voornamelijk is ?n °P rf o ® ,e-1?d wg °f vorkeerde toepassing van artt. 1239 , 1240 en 1^66 van het Burgerlijk Wetboek, vermits bij het beklaagde arrest aan den eischer in cassatie, in zijne betrekking als Hypotheekbewaarder de be" wt mft vT 1S t0Ggekend, om , wanneer aan hem de authentieke a'cte , bij 1; .° vermeld, wordt overgelegd , de innerlijke waarde derzeive , of de be oegdheid der verzoekers van de gevraagde doorhaling van hypotheken te dnnrhar + "T" lnteSe,ndeel is aangenomen, dat hij verpligt is de gevraagde doorhaling te doen , zoodra aan hem, door beweerde geregtigden de authen tieke acte, bij voornoemd art. 1240 vermeld, wordt ofergflegd ' vei wegende, dat intusschen , wel verre, dat door dit regtsbèerip van den ïegter a quo de voormelde artikelen zouden zijn geschonden dezelve inte gendeel met juistheid zijn opgevat en toegepast, naardien de hypo^eekbe. waarder ten opzigte der geldigheid of genoegzaamheid der aan hem overge- Se° t ehoort ,e Z& cnmt der wet voldoet, maar geenszins verpligt is om zich van de nnali teïzoek LTtteaVy^T8611' ?0Ch J°°r d" juisthekl van het gedane d r r,,l ?i , ? . T, ? gevolgen der gedane doorhaling te verantwoorden , ndien dezelve later bleek door onbevoegden of ten onregte te ziin ffevraagd, daar in dat geval de gedane doorhaling de hypotheek" niet heeft te met gedaan , noch zelfs eenig effect zou hebbeS ; * P he3t6Sendeüitadtitde °"gelepnheid ' we|ke de eischer in zijne qualiteit zelden hvpotheken tl r,T / m°et6" Y°ortvloeij™ , daar zoodoende niet zeiüen hypotheken kunnen worden geroijeerd op aanvrage van onbevoegden juist daardoor wordt weggenomen, dat de doorhaling alsdan den bevoegde met kan benadeelen en dat, wat betreft de zekerheid voor andere beTan^ Ïit hent getSA6 ™bTrdheid Van h6t g0ed" welke aan he- moet bfc uit het „etuigschrift dat er geene verbanden op hetzelve bestaan de wet SZm wele h,e0ft. rZ°Tgd ,l00r hpt oorschrift van art. 1265' van he! om in al die ^pvilin*0 hetwelk de Hypotheekbewaarders verpligt zijn, i t' ï- gevallen, waarin bevorens inschrijvingen op het o-0ed hebben .le 'el.rtUï.l™ Z," SeluiS'cJ"fl; ™ -et het blijkbaar doel. d.t ue oeianghebbenden, des gewaarschuwd, zeiven onderzoeken en zich verzekeren of deze vroegere verbanden behoorlijk en op de aanvrage van desbe TfnTe z«n, doorfhaaId; doch dat het te eenen male onaannemelilk if Sa't dit onderzoek en de verantwoordelijke beslissing op dit punt bij de wet' Ion HvnotV.fi tgh bevoegdheden en de verantwoordelijke verpligtingen der "« *"■ 1266 van hetBur- bewaar,levfnïïfi ultdrukkelyk is bepaald, voor welke nadoelen de hypotheekd^ a, hJpI , aansP1-akelijk zijn , en die aansprakelijkheid in No. 3 van zolde dat dfSSS M ^ PT™1'"WM™ d-rhalingen do" niet wanneer in die stï'l 24° Terme,d' aa" he" z"n ^ergeleverd, maar heid mogt voorkomen . een^ > verzuim of zelfs andere verkeerd- Overwegende, dat alzoo door het dispositief van het beklaagde arrest, waar- bij de eischer in cassatie is veroordeeld tot de doorhaling in verschil, geene wetssc.hennis , maar juiste toepassing derzelve heett plaats gehad, en dat het , in dezen stand der zaak , te eenen male overbodig is die middelen van cassatie , welke betrekking hebben op de beweerdè onbevoegdheid van den verzoeker tot doorhaling van de onderhavige hypotheek te onderzoeken , daar derzelver beslissing in geen geval tot vernietiging der veroordeeling, tegen den eischer uitgesproken en alzoo van het dispositief van het arrest in geschil zou kunnen leiden ; Verwerpt den eisch tot cassatie en veroordeelt den eischer in de kosten en in de boete van cassatie. (Nederl. Regtspraak , deel 13, 1/1843, fol. 401, § 96). WET van den 14den December 1844 , (Staatsblad No. 62) , tot vaststelling van de salarissen der bewaarders van de hypotheken , van liet kadaster en van de scheepsbewijzen. Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat er noodzakelijkheid bestaat, om het, krachtens de wet van den 30sten December 1839 (Staatsblad no. 58), bij reglement van openbaar bestuur van den 4den Februarij 1841 (Staatsblad no. 7), vastgesteld tarief van salarissen van de bewaarders der hypotheken , van het kadaster en der scheepsbewijzen , door wettelijke bepalingen te doen vervangen ; Zoo is het, dat Wij , den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen kunnen ten laste der belanghebbenden de salarissen berekenen , bij de twee 1) volgende artikelen bepaald. Salarissen voor verrigtingen , betrekkelijk onroerende zaken , schepen en vaartuigen. Art. 2. § I. Wegens overschrijving van borderellen in de registers, daartoe bestemd, voor iederen regel schrift, van ten minste 10 lettergrepen , één cent, f 0.01. In geen geval echter minder dan 50 cents voor ieder borderel, hetwelk wordt overgeschreven. Wanneer eene inschrijving geschiedt voor eene som van minder dan f 1000 en dezelve meer dan honderd regels in de bovenbedoelde registers beslaat, 1) Art. 3, een der twee hier bedoelde artikelen, is vervallen bij de Wet van 30 Mei 1877, Stbl. no. 132. (Zie noot 1 op blz. 282). kan, onverminderd het salaris van f 1 , ingevolge het bepaalde bij deze paragraaph, voor eiken regel daarboven slechts één lialee cent in rekening worden gebragt. § II. Wegens de overschrijving van alle andere acten en stukken in de registers, daartoe besterad, voor iederen regel schrift, van ten minste 12 lettergrepen, één cent, f 0.01. In geen geval echter minder dan 50 cents voor iedere acte of ieder stuk , hetwelk wordt overgeschreven. § III. Wegens de geheele of gedeeltelijke doorhaling van hypothecaire inschrijvingen , het daarvan af te geven bewijs daaronder begrepen : a. wanneer de som, waarvan opheffing wordt verleend , f 1000 of meerder bedraagt, één gulden, f 1 ; b. wanneer de som minder dan f 1000 beloopt, of bij gedeeltelijke doorhaling geen bedrag is uitgedrukt, vijftig cents, f 0.50. j? IV. Wegens het verleenen van inzage in de registers of het geven van inlichtingen : a. voor inzage van iedere rekening voorkomende in het algemeen register, of voor ieder stuk overgeschreven in de registers onder de §§ 1 en 2 van dit artikel bedoeld , vijftig cents, f 0.50 ; b. wanneer blijkt dat de opgegevene persoon of het aangeduide perceel , schip of vaartuig in de zoo even bedoelde registers niet bekend is, voor ieder persoon of perceel, schip of vaartuig , vijf en twintig cents, f 0.25. Het salaris, in deze paragraaph bedoeld, is niet verschuldigd, wanneer de inzage plaats heeft bij het ligten der stukken , ter verzekering dat de daaraan gegevene formaliteiten naar behooren zijn vervuld , of wel, wanneer de gevraagde inlichtingen of de inzage onmiddellijk wordt gevolgd door eene aanvrage van daartoe betrekkelijke staten , uittreksels of getuigschriften. § V. Wegens de afgifte van gecertificeerde staten van inschrijvingen of gecollationeerde afschriften uit de registers, voor iederen regel, van ten minste 12 lettergrepen, één cent, f 0.01. In geen geval echter minder dan 50 cents voor iederen staat of ieder afschrift. § VI. Wegens de op een staat van inschrijvingen bijgevoegde verklaring, dat er geene andere inschrijvingen bestaan , en wegens eenvoudige getuigschiiften van onbezwaardheid, de vermelding der doorgehaalde inschrijvingen daarin begrepen: a. wanneer de staat of het getuigschrift op naam wordt afgegeven , wegens iederen eigenaar, vijftig cents, f 0.50, zonder dat het tijdperk waartoe de staat betrekking heeft, in dit geval tot eenige verhooging aanleiding kan geven ; b. wanneer de staat of het getuigschrift op kadastrale perceelen, schepen of vaartuigen wordt afgegeven: Voor ieder kadastraal perceel, gebouwd, tien cents, f 0.10. ongebouwd , vijf cents , f 0.05 ; doch in geen geval minder dan 50 cents voor ieder getuigschrift; Voor ieder schip of vaartuig, vijftig cents, f 0.50. Salarissen voor verrigtingen betrekkelijk het kadaster. 1) Art. 5. Door de bewaarders wordt uitgekeerd: a. de helft van het bij hen ontvangen salaris voor verrigtingen betrekkelijk schepen en vaartuigen , aan den ambtenaar belast met het hoofdkantoor van bewaring der scheepsbewijzen , en b. [de helft van het bij hen achtervolgens art. 3 ontvangen salaris, aan de landmeters en andere beambten van het kadaster]. 2) Art. 6. De bewaarders zijn verpligt, om op alle door hen afgegeven stukken het bedrag der daarvoor verschuldigde zegelregten en belooningen afzonderlijk aan te teekenen, op straffe eener boete van ten minste f 5 en ten hoogste f 20 voor ieder stuk , hetwelk zonder zoodanige aanteekeuing is afgegeven. Art. 7. De bewaarders mogen, uit welken hoofde en onder welk voorwendsel ook, geene andere of hoogere belooningen vorderen of ontvangen, dan die, welke hun bij de wet zijn toegestaan ; bij overtreding zijn zij tot teruggave en vergoeding van kosten , schaden en interessen jegens de belanghebbenden verpligt, onverminderd de straffen bij het Wetboek van Strafregt hierop gesteld , indien daartoe termen zijn. Lasten en bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 14den December 1844. WILLEM. Yan wege den Koning, De Directeur van het Kabinet des Konings, A. G. A. van Rappard. Uitgegeven den vijftienden December 1844. De Directeur van het Kabinet des Koniugs, A. G. A. van Rappard. WET van den 21 sten December 1852, (Stbl. No. 228), betreffende de bewaring van de oude hypotlieek-registers. 3) Wij WILLEM III enz., enz., enz. ; Allen , die deze Kullen zien of hooren , salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is bevonden, art. 6 der Wet van den 4den Julij 1842, (Stbl. no. 16), te wijzigen; Zoo is het, dat Wij , den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg 1) Bij de Wet van 30 Mei 1877 , Stbl. no. 132, art. 6 zijn de artt. 3, 4 en 5 litt. b, betreffende de salarissen voor verrichtingen betrekkelijk het Kadaster, vervallen. Het bedag der krachtens de Wet van 1877 geheven rechten vormt niet meer een deel van het salaris van den Bewaarder, de Landmeters enz., maar wordt in 's Rijks schatkist gestort. Zie art. 4 der Wet van 1877 bij de A-fd. Kadaster. 2) Litt. b is vervallen. Zie de voorgaande noot. 3) Zie P. W. 2/1852 , blz. 405. der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Eenig artikel. Art. 6 der Wet van den 4den Julij 1842 (Stbl. no. 16) wordt vervangen door de navolgende bepaling: De oude registers blijven op de kantoren van de bewaarders der hypotheken en des kadasters bewaard, ten einde daarvan aan belanghebbenden , op hunne aanvrage, inzage te verleenen en uittreksels of staten af te geven. Lasten en bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, enz. Uitgegeven den 28sten December 1852. BESLUIT van den 2den Mei 1877, (Stbl. No. 96) *), tot nadere regeling der kringen van de kantoren der Hypotheken en van liet Kadaster en van de plaatsen , waar die kantoren gevestigd zijn, waarvan art. 2, ter vervanging van art. 2 van het Besluit van den 8sten Augustus 1838 , Stbl. no. 27 2) , bepaalt: Art. 2. De kantoren van Bewaring der Hypotheken en van het Kadaster zijn gevestigd in de gemeenten, op de bij dit besluit gevoegde tabel aangewezen. De kring van elk kantoor strekt zich uit tot de gemeenten, op die tabel vermeld. 3) 1) P. W. 1882, blz. 242 enz. — Zie blz. 231 van dit boek. 2) P. W. 1/1839, blz. 169. 3) Zie de Tabel op blz. 284 e. v. TABEI/ , aanwijzende de GEMEENTEN , waarin de kantoren der Hypotheken en van het Kadaster zijn gevestigd , en de GEMEENTEN , tot den KRING van elk kantoor behoorende. 1) lste Divisie. Kantoor GRONINGEN. Gemeenten: Aduard, Ezinge, Grijpskerk , Groningen , Grootegast, Haren , Hoogezand , Hoogkerk , Leek , Marum , Noordelijk , Oldehove , Oldekerk , Sappemeer , Slochteren , Zuidhorn. Id. APPINGEDAM. Gemeenten : Adorp , Appingedam , Baflo , Bedum , Bie1'um , Ten Boer , Delfzijl, Eenrum , Kantens , Kloosterburen , Leens , Loppersum , Middelstum , Stedum , Uithuizen, Uithuizermeeden , Ulrum , Usquert, Warffum , Winsum , 't Zandt. Id. WINSCHOTEN. Gemeenten : Beerta , Bellingwolde , Finsterwoldo , Meeden , Midwolda , Muntendam , Nieuwe-Pekela , Nieuwe-Schans , Nieuwolda , Noordbroek , Onstwedde , Oude-Pekela , Scheemda , Termunten , Yeendam , Vlagtwedde , Wedde , Wildervank , Winschoten , Zuidbroek. 2de Divisie. Id. LEEUWARDEN. Gemeenten: Achtkarspelen, Ameland, Baarderadeel, Bavradeel, 'tBildt, Dantumadeel, Dokkum , Ferwerderadeel, Franeker , Franekeradeel, Harlingen , Idaarderadeel, Kollumerland en Nieuw-Kruisland , Leeuwarden , Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Oostdongeradeel, Rauwerderhem , Schiermonnikoog , Tietjerksteradeel, Westdongeradeel. Id. HEERENVEEN. Gemeenten : Aengwirden , Haskerland , Ooststellingwerf, Opsterland, Schoterland, Smallingerland, Utingeradeel, Weststellingwerf. Id. SNEEK. Gemeenten: Bolsward , Doniawerstal, Gaasterland, Hemelumer Oldephaert en Noordwolde , Hennaarderadeel, Hindeloopen , Ijlst, Lemsterland , Sloten , Sneek , Stavoren , Wijmbritseradeel, Wonseradeel, Workum. 3de Divisie. Id. ASSEN. Gemeenten: Anlo, Assen, Beilen ,' Borger, Coevorden , Dalen, Diever , Dwingelo , Eelde , Emmen , Gasselte , Gieten , Havelte , Hoogeveen , Meppel, Nijeveen , Norg , Odoorn , Oosterhesselen , Peize , Roden , Rolde , Ruinen , Ruinerwold , Schoonebeek , Sleen , Smilde , Vledder , Vries , Westerbork , de Wijk , Zuidlaren , Zuidwolde , Zweeloo. Id. ZWOLLE. Gemeenten: Avereest, Blankenham, Blokzijl, Dalfsen, Genemuiden , Giethoorn , Grafhorst, Hasselt, IJsselmuiden , Kampen, Kamperveen, Kuinre , Nieuwleusen , Oldemarkt, Staphorst, Steenwijk , Steenwijkerwokl, Yollenhove (Ambt-), Vollenhove (Stad-), Wanneperveen , Wilsum , Zalk en Veecaten , Zwartsluis , Zwolle , Zwollerkerspel. 1) Jlet betrekking tot de volgorde en wat betreft de aanwijs naar de divisies zijn wjj van de officieele opgave afgeweken. De divisies wijzen de kringen ran toezicht op de kadastrale werkzaamheden aan. Dat toezicht is in elke divisie opgedragen aan een Ingenieur-Verificateur. (Zie Kea. van den Min. y. Fin. d.d. 11 Juni 1877 , no. 37. Cire. no. 1006). Het eerst genoemde kantoor van elke divisie duidt tevens de standplaats van den Ingenieur-Yerificateur aan. 4de Divisie. Kantoor ZUTPHEN. Gemeenten: Aalten , Angerlo, Bergh, Borculo, Didam, Dinxperlo, Doesburg, Doetinchem (Ambt-), Doetinchcm (Stad-), Eibergen Gendr.ngenGorssel, Groenlo, Hengelo, Hummelo, Laren, Lichtenvoorde,' Lochem, Neede, Ruurlo, Steenderen, Yorden, Warnsveld, Wehl, Winterswijk, Wisch, Zei hem , Zutphen. Id. ALMELO. Gemeenten: Almelo (Ambt-), Almelo (Stad-), Borne, Delden (Ambt-), Delden (Stad-), Denekamp, Enschedé, Haaksbergen, Hengelo, onneker , Losser , Oldenzaal, Ootmarsum , Tubbergen , Yriezenveen , Weerselo, Wierden. Id. DEVENTER. Gemeenten: Bathmen , Deventer, Diepenheim, Diepenveen Goor, Gramsbergen, den Ham , Hardenberg (Ambt-), Hardenberg (Stad-)' .. e'"°' "ellendoorn , Holten, Markelo, Olst, Ommen (Ambt-), Ommen (Stad-), Raalte , Rijssen, Wijhe. 5de Divisie. Id. ARNHEM. Gemeenten: Apeldoorn, Arnhem, Barneveld, Brammen Doornspijk Doorwerth , Duiven , Ede , EIburg , Epe en Oene , Ermelo , Harterwijk, Hattem, Heerde, Herwen en Aerdt, Hoevelaken, Nijkerk , Oldebroek Pannerden, Putten, Renkum, Rheden, Kozendaal , Scherpenzeel, Voorst, Wageningen, Westervoort, Zevenaar. Id. NIJMEGEN. Gemeenten: Appeltern , Balgoy , Batenburg, Bemmel, Borgharen Beun.ngen , Dreumel, Druten , Eist, Ewijk , Gent, Groesbeek , Hemmen , IIeteren Heumen , Horssen , Huissen , Millingen, Nijmegen, Overasselt, Lbbergen , Valburg, Wamei , Wijchen. 6de Divisie. Id. UTRECHT. Gemeenten: Abcoude-Baambrugge, Abcoude-Proostdij, Achttienhoven , Benschop, de Bildt, Breukelen-Nijenrode, Breukelen-St. Pieters Haarzuilens, Harmeien, Hoenkoop , IJsselstein, Jaarsveld, Jutphaas, Kamerik' Kockengen , Laagnieuwkoop , Linschoten , Loenen , Loenersloot, Loosdrecht, Lopik, Maarssen, Maarsseveen, Maartensdijk, Mijdrecht, Montfoort, Nigtevecht, Oudenrijn , Polsbroek, Ruwiel, Snelrewaard, Tienhoven, Utrecht, Veldhuizen, Vinkeveen , Vleuten, Vreeland, Vreeswijk, Westbroek , Willeskop, Willige Langerak, Wilnis, Zegveld, Zuilen. Id. AMERSFOORT. Gemeenten: Amerongen, Amersfoort, Baarn , Bunnik, Bunschoten , Cothen , Doorn , Driebergen , Eemnes , Hoogland , Houten, Langbroek , Leersum , Leusden , Maarn , Odijk , Renswoude , Rhenen , Rijsenburg Schalkwijk , Soest, Stoutenburg , Tuil en 't Waal, Veenendaal, Werkhoven ' Wijk bij Duurstede, Woudenberg , Zeist. Id. GORINCHEM. Gemeenten: Alblasserdam , Ameide , Arkel, Asperen , Bleskensgraaf, Brandwijk , Everdingen, Giessendam , Giessen-Nieuwkerk ^ Gorinchem , Goudriaan , Groot-Ammers, Hagestein , Hardinxveld , Hei- en Boeicop , Heukelum , Hoogblokland , Hoornaar , Kedichem , Langerak , Leer- broek, Leerdam, Lexmond, Meerkerk, Molenaarsgraaf, Nieuwland , NieuwLekkerland , Nieuwpoort, Noordeloos , Ottoland , Oud-Alblas , Papendrecht, Peursum , Schelluinen , Schoonrewoerd , Sliedrecht, Streefkerk , Tienhoven , Vianen , Wijngaarden. Kantoor TIEL. Gemeenten: Ammerzoden, Beest, Beusichem, Brakel, Buren, Buurmalsen, Culemborg , Deil , Dodewaard , Driel, Echteld , Est en Opijnen , Gameren , Geldermalsen , Haaften , Hedel, Heerewaarden , Herwijnen , Hurwenen , IJzendoorn , Kerkwijk , Resteren , Lienden , Maurik , Nederhemert, Ophemert, Poederoijen , Rossum , Tiel, Varik en Heesselt, Vuren en Dalem, Waardenburg, Wadenoijen, Zalt-Bommel, Zoelen , Zuilichem. 7de Divisie. ld. AMSTERDAM. Gemeenten: Aalsmeer. Amsterdam, Ankeveen, Blaricum , Bussum , Diemen , 's Graveland , Hilversum , Huizen , Kortenhoef, Laren , Muiden , Naarden , Nederhorst den Berg , Nieuwer-Amstel, Ouder-Amstel, Sloten, Uithoorn, Watergraafsmeer, Weesp , Weesperkarspel. Id. ALKMAAR. Gemeenten : Akersloot, Alkmaar , Anna Paulowna , Barsingerhorn, Bergen, Broek op Langendijk , Callantsoog, Egmond aan Zee, Egmond binnen , Harenkarspel, Heerhugowaard , Heilo , den Helder, Koedijk, Limmen , Nieuwe-Niedorp , Noord-Scharwoude , Oterleek , Oude-Niedorp, Oudkarspel , Oudorp , Putten , Schagen , Schermerhorn , Schoorl, St. Maarten, St. Pancras, Texel, Warmenhuizen , Wieringen , Wieringerwaard, Winkel, Zijpe, Zuid-Scharwoude, Zuid- en Noord-Schermer. ld. HAARLEM. Gemeenten: Assendelft, Bennebroek , Beverwijk, Bloemondaal, Castricum , Haarlem , Haarlemmerliede , Haarlemmermeer , Heemskerk , Heemstede , Koog a'd. Zaan , Krommenie , Oostzaan , Schoten , Spaarndam , Uitgeest, Yelsen , Westzaan , Wijk aan Zee en Duin, Wormerveer, Zaandam, Zaandijk , Zandvoort. Id. HOORN. Gemeenten : Abbekerk , Andijk , Avenhorn , üeemster , tfeets Berkhout, Blokker, Bovenkarspel , Broek in Waterland, Buiksloot, Edam Enkhuizen , Graft, Grootebroek , Hensbroek , Hoogkarspel, Hoogwoud, Hoorn Ilpendam , Jisp, Katwoude, Kwadijk , Landsmeer, Marken, Meüemmik Middelie , Midwoud , Monnikendam , Nibbixwoud , Nieuwendam , Obdam Oosthuizen , Opmeer , Opperdoes , Oudendijk , Purmerend , Ransdorp , de Rijp Schellinkhout, Sijbekarspel, Spanbroek , Terschelling , Twisk , Urk , Ursem -rT,. i , TTT i «T i Axr„„i. J Axr:," wt::A^ vennuizuil , v uuiiuiu , vy ttruer , yïuivcioiiuux , ** j .. wormer, Wognum, Wormer, Zwaag. 8ste Divisie. Id. 'S GRAVENHAGE. Gemeenten: Delft, 's Gravenhage , 's Gravenzande Hof van Delft, de Lier, Loosduinen , Monster, Naaldwijk , Nootdorp , Pijn acker, Rijswijk, Schipluiden, Stompwijk , Yeur, Voorburg, Vrijenban, Was senaar, Wateringen, Zegwaard, Zoetermeer. Id. BR1ELLE. Gemeenten: Abbenbroek , Den Bommel, Brielle , Dirksland Geervliet, Goedereede , Heenvliet, Hekelingen , Hellevoetslnis, Herkingen Mehssant, Middelharnis, Nieuwenhoorn, Nieuw-Helvoet, Nieuwe-Tonge Ooltgensplaat, Oostvoorne , Ouddorp , Oudenhoorn , Oude-Tonge , Rockanje ' Sommelsdijk , Spijkenisse , Stad aan 't Haringvliet, Stellendam, Vierpolders ' Zuidland , Zwarte waal. Kantoor LEIDEN. Gemeenten: Aarlanderveen, Alkemade, Alphen, Barwoutswaarder , Benthuizen , Bodegraven , Boskoop , Hazerswoude , Hekendorp , Hillegom > Katwijk , Koudekerk , Lange Ruige Weide , Leiden , Leiderdorp , Leimuiden , Lisse , Nieuwkoop, Nieuwveen , Noord wijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Oudshoorn, Papekop, Rietveld, Rijnsaterwoude, Rijnsburg, Sassenheim, Ter Aar, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Waarder, Warmond, Woerden , Woubrugge , Zevenhoven , Zoeterwoude , Zwammerdam. Id. ROTTERDAM. Gemeenten: Ammerstol, Bergambacht, Bergschenhoek , Berkel en Rodenrijs, Berkenwoude, Bleiswjjk, Capelle a/d. IJssel, Gouda' Gouderak, Haastrecht, Hillegersberg, Kethel en Spaland, Krimpen a/d.' Lek , Krimpen a/d. IJssel, Lekkerkerk , Maasland , Maassluis , Moerkapelle Moordrecht, Nieuwerkerk a/d. IJssel, Ouderkerk a/d. IJssel, Oudewater Overschie, Reeuwijk , Rotterdam, Rozenburg, Schiebroek , Schiedam, Schoonhoven, Stolwijk, Vlaardingen, Vlaardingerambacht, Vlist, Waddinxveen Zevenhuizen. 9de Divisie. !d. DORDRECHT. Gemeenten: Dordrecht, Dubbeldam, Goudswaard, 's Gravendeel, Heerjansdam, Heinenoord , Hendrik-[do-Ambacht, Hoogvliet' IJsselmonde, Klaaswaal, Maasdam, Mijnsheerenland, Nieuw-Beijerland, Numansdorp , Oost- en West-Barendrecht, Oud-Beijerland , Pernis , Piershil , Poortu- gaal, I'uttershoek , Rhoon , Ridderkerk, Strijen , Westmaas, Zuid-Beijerland Zwijndrecht. J ' ld. GOES. Gemeenten : Axel, Baarland , Borsselen , Boschkapelle , Clinge , Colijnsplaat, Driewegen, Ellewoutsdijk , Goes , Graauw , 's Gravenpolder ' 's Heer-Abtskerke , 's Heer-Arendskerke , 's Ileerenhoek, Heinkenszand, Hengstdijk , Hoedekenskerke, Hoek, Hontenisse, Hulst, Kapelle, Kats, Kattendijke Kloetmge, Koewacht, Kortgene, Krabbendijke , Kruiningen , Neuzen, Nisse ' Ossenisse , Oudelande , Overslag , Ovezande , Philippine , Rilland-Bath, Sas van' Gent, Schore , St. Jansteen . Stoppeldijk , Waarde , Wemeldinge , Westdorpe Wissekerke, Wolphaartsdijk , Yerseke , Zaamslag , Zuiddorpe. Id. MIDDELBURG. Gemeenten: Aagtekerke, Aardenburg, Arnemuiden, Biervliet, Biggekerke, Breskens, Cadzand, Domburg, Eede, Gnjpskerke' Groede, Hoofdplaat, IJzendijke , Koudekerke, Meliskerke, Middelburg, Nieuwen St. Joostland , Nieuwvliet, Oostburg, Oostkapelle , Oost-en West-Souburg Retranchement, Ritthem , Schoondijke , Serooskerke, Sluis , St. Kruis , St! Laurens , Veere , Vlissingen , Vrouwenpolder , Waterlandkerkje , Westkapelle ' Zoutelande , Zuidzande. Id. ZIERIKZEE. Gemeenten: Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Dreischor, Duivendijke, Eikerzee, Ellemeet, Haamstede, Kerkwerve, Nieuwerkerk, Noordgouwe, Noordwelle, Oosterland , Oud-Vossemeer, Ouwer- kerk , Poortvliet, Renesse , Scherpenisse , Serooskcrke , St. Annaland , Stavenisse , St. Maartensdijk , St. Philipsland , Tholen , Zierikzee , Zonnemaire. 10 de Divisie. Kantoor ROERMOND. Gemeenten: Arcen en Yelden , Baexem , Beegden , Beesel, Belfeld , Bergen , Broekhuizen , Buggenum , Echt, Gennep , Grathem , Grubbenvorst, Haelen , Heel, Helden , Herkenbosch en Melick , Herten , Heythuizcn , Horn , Horst, Hunsel, Ittervoort, Kessel , Linne , Maasbracht, Maasbree, Maasniel, Meerlo , Meijel, Montfort, Mook , Neder weert, Neer, Neeritter , Nunhem , Ohé en Laak , Ottersum , Posterholt, Roermond , Roggel, Roosteren , Sevenum , Stevensweert, St. Odiliënberg , Stamproy , Swalmen , Tegelen , Thorn , Yenlo , Yenray , Vlodrop, Wanssum , Weert, Wessem. Id. EINDHOVEN. Gemeenten: Aalst, Aarle-Rixtel, Asten, Bakel c. a., Beek en Donk , Bergeyk , Best, Bladel c. a., Borkel en Schaft, Budel, Deurne c. a., Diessen , Dommelen , Duizel c. a., Eersel, Eindhoven , Geldrop, Gemert, Gestel c. a., Hoeze, Helmond , Hilvarenbeek , Hooge en Lage Mierde, Hoogeloon c. a., Leende, Lierop, Lieshout, Luyksgestel, Maarheeze , Mierlo, Moergestel, Nunen c. a., Oerle, Oirschot, Oost-, West- en Middel-Beers, Reusel, Riethoven, Soerendonk c. a., Someren, Son c. a., Stiphout, Stratum, Strijp, Tongelre, Yalkenswaard, Yeldhoven c. a., Vessem c. a., Ylierden, Waalre, Westerhoven , Woensel, Zeelst, Zesgehuchten. ld. MAASTRICHT. Gemeenten: Ambij , Amstenrade , Beek, Bemelen, Berg en Terblijt, Bingelrade , Bocholtz, Borgharen, Born, Broeksittard, Brunssum, Builde , Cadier en Keer, Elsloo , Eygelshoven , Eysden , Geleen , Geulle, Grevenbicht, Gronsveld , Gulpen , Heer , Heerlen , Hoensbroek , Houthem , Hulsberg , Itteren , Jabeek , Kerkrade , Klimmen , Limbricht, Maastricht, Margraten , Meerssen , Merkelbeek , Mesch , Mheer , Munstergeleen , Nieuwenhagen , Nieuwstadt, Noorbeek , Nuth-Vaesrade , Obbicht en Papenhoven , Oirsbeek , Oud-Valkenberg , Oud-Vroenhoven , Rijckholt, Schaesberg , Schimmert, Schinnen , Schin op Geulle, Schinveld , Simpelveld , Sittard, Slenaken , Spaubeek , Stein , St. Geertruid , St. Pieter , Susteren , Ubach over Worms, Ulestraten , Urmond , Vaals, Valkenberg, Voerendaal, Wijlre, Wijnandsrade, Wittem. 11de Divisie. Id. 'S HERTOGENBOSCH. Gemeenten: Alem c. a., Almkerk, Andel, Baardwijk, Beers, Berghem, Berkel c. a., Berlicum c.a., Besoijen, Beugen c. a., Boekei, Bokhoven, Boxmeer, Boxtel. Capelle, Cromvoirt, Cuyk c. a., Deursen c. a., Dieden c. a., Dinther, Dongen, Drongelen c. a., Drunen, Den Dungen , Dussen c. a., Empel c. a., Engelen , Erp , Esch , Escharen , Gassel, Geffen , Giessen , Goorle, Grave, Haaren , Haps, Hedikhuizen, Hoesbeen c. a., Heesch, Heeswijk, Helvoirt, Herpen, Herpt en Bern, 's Hertogenbosch, Heusden, Huisseling c. a., Liempde , Linden , Lith , Lithoijen , Loon op Zand , Maashees c. a., Meeuwen , Megen c. a , Mill c. a., Nieuwkuyk , Nistelrode, Nuland , Oeffeit, Oijen c. a., Oisterwijk, Oploo c. a., Oss, Oudheusden c. a., Ravenstein , Reek , Rijswijk , Rosmalen , Sambeek , Schaijk , Schijndel, Sprang, St. Michielsgestel, St. Oedenrode, Tilburg, Uden , Udenhout, Veen, Yeghel, Velp, Vierlingsbeek , Vlijmen, Vrijhoeve-Capelle, Vught, Waalwijk, Wanroij, Waspik, de Werken c. a., Werkendam, Wijk e. a., Woudrichem c. a., Zeeland. Kantoor BREDA. Gemeenten : Alphen en Riel, Baarle-Nassau , Bergen op Zoom , Breda, Chaam , Dinteloord c. a., Etten c. a., Fijnaart c. a., Geertruidenberg, Gilze en Reijen , Ginneken c. a., 's Gravenmoer , Halsteren , Hoeven c. a., Huijbergen , Klundert, Made e. a., Nieuw-Vossemeer , Oosterhout, Ossendrecht, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Gastel , Prinsenhage, Putte, Raamsdonk, Rijsbergen, Roosendaal c. a., Rucphen c. a., Standdaarbuiten, Steenbergen c. a., Terheijden, Teteringen , Willemstad , Woensdrecht, Wouw, Zevenbergen , Zundert, Zwaluwe. I)e Boekhouding van 1 October 1838 tot 1 Januari 1879. Inventaris van het Archief van het Kantoor der Bewaring. Evenals in 't algemeen de ambtenaren van de, Registratie enz. houden de Bewaarders een volledigen inventaris van het archief aan , waarvan de bladen door den Directeur worden genommerd en gewaarmerkt. De inventaris wijst aan het hoofd de kwaliteit en standplaats van den ambtenaar aan en wordt verder ingericht als hieronder wordt aangegeven. (Zie art. 26 I. M.) De registers, memorialen en tafels worden per boekdeel; de brieven, staten en verdere losse stukken per pakket; de Rijksstempels stuk voor stuk aangeduid. Blanco deelen worden dadelijk na ontvangst op den inventaris aangeteekend, nadat de betrokken ambtenaar zich overtuigd heeft, dat alle bladen voltallig en naar de volgorde der bladnommers aanwezig zijn. Tusschen eiken post op den inventaris wordt genoegzame ruimte tot latere bijvulling gelaten. (Zie art. 26 I. M.) Bij elke overgifte van het archief wordt de inventaris door den optredenden ambtenaar voor décharge geteekend, casu quo met opgave der vermiste of beschadigde stukken van het archief. Ingeval geen proces-verbaal van overgifte wordt opgemaakt, geeft de optredende aan den aftredenden ambtenaar wegens de overneming van het archief een bewijs af. (Zie art. 27 I. M.) Wij zullen slechts in 't kort den inhoud van den inventaris aangeven en dezen aan het te geven model van den inventaris laten voorafgaan, waarin we slechts een paar posten als voorbeeld invullen en daarbij niet in bijzonderheden verder zullen afdalen. Toen in 1877 met de invoering van de nieuwe Instructie I. K. het Kadaster en zijne administratie meer geheel onder het toezicht van den InqenieurVerificateur kwamen en de Directeur der Registratie zich daarmee in 't algemeen rechtstreeks niet meer had in te laten, lag het in de bedoeling, dat ook het archief van dat dienstvak afzonderlijk zou worden gehouden. Terwijl nl. vroeger de inventaris van het Kadaster ook een onderdeel uitmaakte van den geheelen inventaris van het Kantoor van Bewaring van de Hypotheken en het Kadaster, is die tengevolge van de Min. resolutie d.d. 24 Augustus 1885 , Reg. no. 80, bij eventueele vernieuwing afzonderlijk opgemaakt. De bladen van dezen inventaris, waarvoor gelinieerd papier wordt gebruikt, worden genommerd en door den Ingenieur-Verificateur gewaarmerkt, in plaats van door den Directeur der Registratie. (Zie art. 196 I. K. 1900). Bij de Hypotheken is de inventaris als volgt samengesteld : Inventaris van het Archief van liet Kantoor der Bewaring van de Hypotheken en van het Kadaster TE Dit register in blanco, bevattende twee en vijftig bladen, bestemd voor den Inventaris van het Archief van het Kantoor van de Hypotheken en van het Kadaster te , is door den ondergeteekende, Directeur der Registratie en Domeinen, genommerd en gewaarmerkt. den 15 Maart 1886. INHOUD. Eerste afdeeling. Tweede id. Derde id. Vierde id. Vijfde id. Zesde id. Zevende id. Registers en papieren, betrekkelijk liet, Fransche hypothecaire stelsel. Registers, gehouden naar aanleiding der Provisioneele instructie voor de Bewaarders , en latere voorschriften. Register voor de in- en overschrijving van verbanden op — en overdrachten van Schepen en Vaartuigen. Charters en papieren, rakende het vak der Hu pot hek en. Consignatie van effecten. Buitengewoon of nat zegel. Meubelen en verdere Rijkseigendommen. De inrichting Tan den inventaris is als volgt: fol. Aanduiding « ~ tot verwijzing £ OMSCHRIJVING Tijdstip, waarop Aanmerkingen. naar dezen a £ de registers en inventaris. -2.5 stukkon ziin • ,-ir u- j ____ ^-g der 8M"eu • (vermelding der § -5 opzending of terug-1 Letter. No. * a REGISTERS en STUKKEN. Aange- Ge- g(lv0 vftn shlkk((n). o' g vangen. ëindigd. " KKRSTE AFDEELINU. Registers en papieren, betrekkeljjk liet Fransche hypothecaire stelsel. A. 1 9 Register van depót. 12 deelen en 1 van 1811. 2 17 Memoriaal voor de hypotheken. 2 deelen. Deze zijn enz. enz. enz. vervolgd en komen ook voor onder de TWEEDE AFDEELING. 2de afd. No. 25. Registers, gehouden naar aanleiding der ProvMoneele instructie voor de Bewaarders, en latere voorschriften. B- 1 1 Dagregister van inlevering van stuk- lOct.1838. 15 Sept. ken en van ontvang van regten. 1839. enz- 'b Burger. achttien honderd * " —— acht en dertig. Gesloten Vrijdag den negen den October 1838. | N. N. en zoo voorts. ~ —1 BEDBAG R E G T SALARIS Register van van den . .. wegens in- of over- # prijs ,.7 . der in of de van van inschrijvingen schrijving. te waarde wegens schrij- in de in- over- van Aanmerkingen. - „ ven over te Totaal. be- van andere schuld- schrij- schrij- schrij- zegel. f joOO Nom vor(^e" ven neden en acten. DeeL mer." ringen' a.cten ving' ving* daar' uitge- f loOO. boven. drukt i 1 I " 5000 " " f 25 00 i o geen Vrij van legt, art. 23 der Soulte. Wet van 16 Junij 1832. 1 1 3000 » 3 00 1 3 - 120O 6 00 1 4 « 2200 11 00 16* 1800 9 00 I geen „ „ Vrij van legt, art. 23 der Soulte. Wet van 16 Junij 1832. 1 1 ' " * * ld 1 8 » 5000 - - 25 00 1 a ~ ., gulden, voor 38 opcenten zes en zeventig gul- « Gemeente Algemeen j„ , , r , . . ,. waarin de ' zamen twee honderd zes en zeventig 2.2 eigendommen Register. gu^en. | ©* gelegen zijn De Ontvanger, g ^ met opgave (Get.) N. N. Tan sectie en — Voor afschrift , £ nommer. q (Get.) J. Brouwer, Notaris. Overeenkomstig het origineel, De Bewaarder, N. N. 2 12 Den tweeden October achttien honderd acht en 1 1 dertig (Dagregister Deel een, Nummer twee). AFSCHRIFT. Op heden den tweeden October achttien honderd acht en dertig, compareerden voor mij Pieter Duivenbode, Notaris ter standplaats Geldermalsen, de Heeren Gerrit Donker, landbouwer te Drumpt en Jacob Burger, landbouwer te Tiel, te kennen gevende: dat zij in gemeenschap bezitten twee perceelen Bouwland. gelegen Drumpt. onder de Gemeente Drumpt, kadastraal bekend „ ,. . „ in Sectie A Numero zeven, groot twee Hec- Sectie A no. 7 t . .. ' ° taien dertig Aren en tien Centiaren en Numero no> g acht, groot een Hectare negentig Centiaren, waarvan zij den eigendom hebben verkregen bij acte, gepasseerd voor den Notaris Nicolaas van Schalkivijk te Drumpt, den twaalfden Mei achttien honderd acht en twintig, waarvan geene overschrijving ten kantore van hypotheken heeft plaats gehad Partijen verklaarden te willen overgaan tot de verdeeling van deze goederen en hebben die in twee deelen van gelijke waarde gelegd, en op het terrein door in den grond geslagen palen aangeduid. En alsnu overgaande tot de verdeeling daarvan , worden toebedeeld : Aan den heer Gerrit Donker, de Oostelijke deelen of helft van opgemelde perceelen; en Aan den heer Jacob Burger, de Westelijke deelen dier perceelen. De toebedeelde goederen hebben gelijke waarde, zoodat er geene geldelijke uitkeering heeft plaats gehad. Gedaan en verleden ten kantore van mij Notaris , op datum als bovengemeld, in tegenwoordigheid van Herman van Toorn, klerk, en Jacob Boudewjjn, huisknecht, beiden wonende onder Echteld, als getuigen ten dezen verzocht, wel- 20 e ke met de comparanten aan mij Notaris be- a emeente Algemeen |,end, deze minute, na algeheele voorlezing, o) ïii de i li i j i i |.S eigendommen Register. hel'ben onderteekend. I af gelegen ziin (Geteekend) (ierrit Donker, Jacob Burger, H. g & met opgave van Toorn, J. Boudewijn , P. Duivenbode , No- J5P2 van sectie en « ut taris. nommer. jS Geregistreerd te Tiel, den tweeden October achttien honderd acht en dertig, Deel een , folio zes, verso vak drie en volgende. Ontvangen voor regt twee gulden veertig cents, met de acht en dertig opcenten drie gulden een en dertig en een halve cent. f 3.315. De Ontvanger, (Get.) N. N. Voor afschrift, (Get.) P. Duivenbode, Notaris. Overeenkomstig het origineel, De Bewaarder, n. y. TOELICHTING. De verschillende deelen van het Register van Overschrijving worden vanaf nommer één van een doorloopend nommer voorzien op den rug en op het titelblad , waarop tevens de datums van begin en einde worden vermeld. De Registers van Overschrijving (Hulpregisters No. 4) bevatten 50 regels per bladzijde. Door elkander gerekend , moeten op eiken regel twaalf lettergrepen worden geschreven. In het register mag in 't algemeen geene tusschenruimte onbeschreven worden gelaten en niets tusschen het beschrevene worden gevoegd. (Art. 32 , al. 1 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828 , Stbl. no. 52). Waar een regel niet geheel beschreven wordt, vult eene streep de ruimte aan. De regels, die in dit register als hoofd en slot voorkomen , mogen niet aan partijen in rekening worden gebracht. (P. W. No. 3636). Boven elke overschrijving wordt melding gemaakt van den datum en het deel en nommer van het Dagregister, welk register tevens de volgorde der overschrijving aangeeft. 1) De over te schrijven stukken , waaronder ook de processen-verbaal van inbeslagneming , worden onder een doorloopend volgnommer woordelijk overgenomen in dit register, bij ieder deel te beginnen met volgno. 1. De invulling van kolom 2 heeft plaats ter hoogte , waar de perceelen bij de overschrijving in kolom 5 worden genoemd, terwijl die van de kolommen 1 , 3 en 4 zooveel mogelijk bovenaan ter hoogte van het begin van den post van overschrijving geschiedt. De stukken, aan de akten gehecht, moeten in de ter overschrijving aangeboden expeditiën zijn opgenomen, daar deze stukken één geheel met de akte uitmaken en bij gebreke daarvan de expeditiën niet als volledig kunnen worden beschouwd. P. W. 2/1840 , blz. 50 , no. 15. (Circ. no. 630). Bedoelde stukken, waaronder ook kaarten, dienen daarom tevens in dit register te worden overgebracht. De laatste kolom dient voor het maken van aanteekeningen, o. a. noodig ter berekening van het recht, en vermeldt den koopprijs en de lasten. De Bewaarder heeft boete verbeurd , zoo hij de overschrijving eenvoudig onderteekent, en niet „overeenkomstig het origineel" verklaart. (P. W. 1/1840 blz. 23, no. 3). Evenwel is hij geene boete verschuldigd , wanneer die afsluiting of die verklaring niet eigenhandig door hem is geschied. (P. W. 1/1840, blz. 22, no. 1). 1) Zie hierbij blz. 178. Vóór de conformverklaring kan een abuis in de overschrijving worden verbeterd bij wijze van renvooi aan H slot van het afschrift. 1) Overeenkomstig art. 31 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1823, Stbl. no. t~>2, wordt dit register, vóór in gebruik te worden genomen , door den Rechter van het Kanton, waar het kantoor is gevestigd , op elk blad genommerd en gewaarmerkt, en op het eerste en laatste blad geteekend. Overigens kunnen wij in 't algemeen verwijzen naar de artt. 30 a 33 en 35 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52 en naar art. 5 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. 1) Vergelijk de meer omslachtige wijze van verbetering bij de inschrijving, blz. 316, 317. HULP-REGISTER HYPOTHEKEN No. 3. DIRECTIE GELDERLAND en OVERIJSSEL. BEWARING van de HYPOTHEKEN en het KADASTER te Tiel. Register vook de LETTERLIJKE INSCHRIJVING der BORDERELLEN van Hypothekaire verbanden. DEEL EEN. Beginnende met den 3en October 1838. Eindigende met Volgnommer van dit Register. Gemeente Algemeen Letterlijk afschrift der waarin de ge- hypothekeer- Register. borderellen en dagteede eigendom- men gelegen kening van hunne zijn met op- D . No gave der sectie ' inlevering. en nommers. 1 1 Den derden October achttien honderd acht en dertig (Dagregister Deel een, Nummer drie). BORDEREL ter inschrijving eener hypotheek , ten behoeve van den Heer Jacobus van Mil, predikant, wonende te Hilversum , voor wien ten dezen domicilie wordt gekozen ten kantore van den Notaris Johan Brouwer te Tiel. Ten laste van den Heer Jacob Burger, landbouwer, wonende te Tiel. En zulks krachtens eene acte van schuldbekentenis met hypotheek , gepasseerd voor den te Tiel residerenden Notaris Johan Brouwer, den eersten October achttien honderd achten dertig, behoorlijk geregistreerd. Tot zekerheid eener hoofdsom van drie duizend gulden, opvorder- en aflosbaar ten allen tijde, mits elkander drie maanden te voren waarschuwende; rentende vijf ten honderd'sjaars, verschijnende jaarlijks op den achtsten October. Voorts voor twee jaren en het loopende jaar renten en de kosten volgens de wet. Wordt inschrijving als eerste hypotheek verzocht op de door den schuldenaar bij opgemelde akte verbonden onroerende goederen , als : Onh.em.ert Onder de Gemeente Ophemert. Sectie A No l9 Sectie A No- 12> Weiland, groot 1 B. 12 R. 60 E * 1/ Sectie A No. 14, Weiland, groot 2 B. " 14 R. 70 E * 7 Sectie A No. 7, Bouwland, groot 1 B. 20 R. 50 E j^ g Sectie A no. 8, Bouwland, groot 75 R. 00 E. A 19 Sectie A No. 19, Bouwland, groot 1 B. 95 R. 00 E. Wadenoijen. Onder de Gemeente Wadenoijen. Sectie A No 15 Sectie A No. 15, Weiland, groot 1 B. 10 R. 20 E Bij bovengemelde acte zijn gemaakt de volgende bedingen en voorwaarden , te weten: Dat de schuldenaar de verbonden Aanteekening der ladere verkiezing en verandering van domicilium. Aanteekening van de vernietiging der inschrijvingen. Den 2den Mei 1840 is uit het verband dezer inschrijvingontslagen het perceel onder de Gemeente Wadenoijen , Sectie A No. 15, krachtens eene acte en brevet, gepasseerd voor den Notaris J. G. Roosmalen te Rossum den lsten Mei 1840, welke onder No. 96 aan dit kantoor berust. De bewaarder, N. N. Den lstèn Mei 1850 is deze inschrijving geheel doorgehaald krachtens eene acte en brevet, gepasseerd voorden Notaris Jean Koolhoven , residerende te Drumpt, den 30sten April 1850, welke onder No. 76 aan dit kantoor berust. De bewaarder, N. N. 1 " nrg~ cs . Gemeente Algemeen Letterlijk afschrift der -ë bo § ë waarin de ge- ^-5 > g Aanteekening ® .2 hypothekeer- Register. borderellen en dagtee- .3 -2 cC.5 van de | o de eigendom- g Tg g s vernietiging o men gelegen kening van hunne > 'g 'g der inschrij- zijn met op-D j N ||g® vingen, o gave der sectie inlevering. * ts 2 ^ en nommers. ^ c goederen niet in waarde zal mogen verminderen, noch van bestemming veranderen. Dat de schuldenaar de verbonden goederen niet langer dan het loopende jaar mag verhuren, en in geen geval eenige vooruitbetaling van huurof pachtpenningen mag bedingen of aannemen. Dat bij willigen verkoop geen hypotheekzuivering zal plaats hebben. Dat wanneer de schuldenaar in gebreke mogt blijven in het betalen der verschuldigde renten, de schuldeischer onherroepelijk zal zijn gemagtigd, om de verbonden goederen in het openbaar , volgens plaatselijk gebruik, ten overstaan van een ' bevoegd ambtenaar te doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst te verhalen zoowel de hoofdsom als de renten en kosten. Tiel, den 3 October 1838. Namens den Heer Schuldeischer, (Get.) J. Brouwer , Notaris. Overeenkomstig het origineel, De Bewaarder, N. N. TOELICHTING. De verschillende deelen van het Register van Inschrijving worden vanaf nommer een van een doorloopend nommer voorzien op den rug en op het titelblad , waarop tevens de datums van begin en einde worden vermeld. De Registers van Inschrijving (Hulpregisters No. 3) bevatten 50 regels per bladzijde. Door elkander gerekend, moeten op eiken regel tien lettergrepen worden geschreven. In het register mag in 't algemeen geene tusschenruimte onbeschreven worden gelaten en niets tusschen het beschrevene worden gevoegd. (Art. 32 , al. 1 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828 , Stbl. no. 52). Waar een regel niet geheel beschreven wordt, vult eene streejp de ruimte aan. Wanneer eene inschrijving geheel wordt vernietigd , wordt in de 5de kolom, bevattende het letterlijk afschri ft, uit den linker bovenhoek tot aan den rechter benedenhoek eene inktstreep getrokken. De regels, die in dit register als hoofd en slot voorkomen , mogen niet aan partijen in rekening worden gebracht. (P. W. No. 3636). Boven elke inschrijving wordt melding gemaakt van den datum en het deel en nommer van het Dagregister, welk register tevens de volgorde der inschrijving aangeeft. 1) De in te schrijven borderellen worden onder een doorloopend volgnommer woordelijk overgenomen in dit register, bij ieder deel te beginnen met volgno. 1. De invulling van kolom 2 heeft plaats ter hoogte , waar de perceelen bij de inschrijving in kolom 5 worden genoemd, terwijl die van de kolommen 1 , 3 en 4 zooveel mogelijk bovenaan ter hoogte van het begin van den post van inschrijving geschiedt. Bij de Boekhouding vanaf 1 Januari 1879 heeft in de kolommen 3 en 4 de verwijzing plaats naar het Register van Onderzetters of naar het Algemeen Register No. 2bis (Yoor Tienden en Grondrenten, Mijnen en Steengroeven). De beide laatste kolommen zijn bij die Boekhouding vervangen door ééne, waarbij in het hoofd staat vermeld: „Aanteekeningen, bedoeld bij § 2, 70 der circ. No. 614 of van de geheele of gedeeltelijke doorhalingen." De Bewaarder heeft boete verbeurd , zoo hij de inschrijving eenvoudig onderteekent en niet „overeenkomstig het origineel" verklaart. (P. W. 1/1840, blz. 23, no. 3). Evenwel is hij geene boete verschuldigd , wanneer die afsluiting of die verklaring niet eigenhandig door hem is geschied. (P. W. 1/1840, blz. 22, no. 1). Bij een abuis in de inschrijving dient de verbetering daarvan te geschieden 1) Zie hierbij blz. 178, 186, 187 en art. 1226, al. 2 B. W. op den loopenden datum door inschrijving onder een nieuwen post, met vermelding van die verbetering bij de beide betrokken posten. 1) Overeenkomstig art. 31 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, wordt dit register, vóór in gebruik te worden genomen , door den Rechter van het Kanton, waar het kantoor is gevestigd , op elk blad gmomme rd en gewaarmerkt, en op het eerste en laatste blad geteekend. Overigens kunnen wij in 't algemeen verwijzen naar de artt. 30 a 34 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52 en naar de artt. 5,14a 17 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. 1) Zie de moer eenvoudige wijze van verbetering bij de overschrijving , blz. 312. F No. 6. HYPOTHEKEN. Bestuur der Registratie eu Domeinen. Alpkabetische Naamwijzer DER in het Algemeen Register van Hypotheken voorkomenden. DIRECTIE GELDERLAND EN OVERIJSSEL. BEWARING TIEL. Algemeen Register. Namen. Voornamen. Beroep. Woonplaats. Aanmerkingen. Deel. Vak. Burger Jacob Landbouwer Tiel 1 1 Algemeen Register. Namen. Voornamen. Beroep. Woonplaats. Aanmerkingen. Deel. Vak. Donker Gerrit Landbouwer Drumpt 1 2 TOELICHTING. Deze Naamwijzer bestaat uit verschillende deelen , waarin naar de behoefte van elke letter van het alphabet ruimte wordt gelaten voor de verschillende namen van alle eigenaren en houders van zakelijke rechten , die daarin volgens de geslachtsnamen alphabetisch worden gebracht, voor zoover ze sedert 1 October 1838 in de Hulpregisters No. 4 en 3 voorkomen. Bij iederen naam vindt men de verwijzing naar het Deel en Vak (Nommer) van het Algemeen Register No. 2 en No. 2bis. Het Register No. 6 is eerst later ingevoerd , nl. bij Circulaire van 13 Juli 1839, No. 623. Bij deze Circulaire had eene aanvulling der Hypothecaire Boekhouding plaats door de invoering van genoemd Register No. 6: „de Alphabetische Naamwijzer der in het Algemeen Register van Hypotheken voorkomenden" (Eigenaren en Schuldenaren) en van het Register (oud No. 47): „de Alphabetische Naamwijzer van Schuldenaren alleen", in welke beide registers wordt verwezen naar het Algemeen Register No. 2 en No. 2bis. Het Register (oud No. 47) is vervallen bij de wijziging in de Hypothecaire boekhouding van 1 Januari 1879, ingevolge het Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 104. Vanaf dat tijdstip heeft er in 't geheel geene verwijzing van de Schuldenaren naar het Algemeen Register No. 2 meer plaats, wier namen ook niet meer worden geboekt in het Register No. 6, maar in het nieuwe Register No. 20 : „Naamwijzer van Onderzetters." (Zie later). HYPOTHEKEN No. 2. PROVINCIE GELDERLAND. KANTOOR TIEL. Algemeen Register VAN HYPOTHEKEN, gegrond op de Hulp-Registers No. 3 en 4. Ie DEEL. Aanwijzing der gronderven ^'Tankomst der" eigenaars.™11 Hypothecaire inschrijvingen. Radiatiën va. en 1 jg en 9 3 14 30 10 2 12 20 11 1 13 20 12 2 40 00 Dl. 1, No. 1. D. j. 1880 geworden No. 17 en 18. 7 en 8 13 1 65 50 Dl. 1, No. 1. D.j. 1879 geworden No. 15 en 16. 7 en 8 14 1 65 50 Dl. 1 , No. 2. 13 15 1 20 Dl. 1 , No. 1. 13 16 1 64 30 Dl. 1 , No. 1. 12 17 1 50 Dl. 1, No. 1. 12 18 2 38 50 Dl. 1, No. 1. i No. 69. HYPOTHEKEN. Bestuur der Registratie, enz, BEWARING DER HYPOTHEKEN EN YAN HET KADASTER TE TIEL. GEMEENTE WADENOIJEN. SECTIE A. Genaamd het Springblok. REGISTER van aanwijzing der kadastrale pereeelen , gelegen in de gemeente WADENOIJEN. SECTIE A. Perceelen. . Inhoudsgrootte. Verwijzing naar het Algemeen Register. Hec" Cenmers. , , ta- Aren tia- ren. ren. 1 2 40 2 1 30 3 5 20 4 70 5 1 12 80 Dl. 1 , No. 1; dl. 1, No. 2. 6 30 50 7 1 40 8 2 10 9 5 17 30 Dl. 5 , No. 4 ; dl. 6 , No. 9 ; dl. 12 , No. 15 ; dl. 20, No. 13; dl. 45, No. 9; dl. 13, No. 69. 10 9 10 11 1 70 12 4 40 00 13 15 30 14 1 20 15 1 10 20 Dl. 1, No. 1; dl. 1 , No. 2. 16 3 21 50 GEMEENTE WADENOTJEN. TOELICHTING. Dit register, de voornaamste wegwijzer naar het Algemeen Register, is bij gemeenten en sectiën ingedeeld en bevat al de bestaande en vervallen nommers der perceelen met de inhoudsgrootte daarvan , alsmede alle nieuwe nommers, door splitsing of vereeniging , enz. der perceelen ontstaan. Naarmate de akten voorkomen, wordt rechts nevens de betrokken perceelen in het Register No. 69 verwezen naar het deel en nommer van het Algemeen legister, waarin, zooals bekend is, elk perceel als overgedragen of bezwaard wordt aangeteekend. (Art. 4 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27). In de kolom dezer verwijzing wordt tevens vermeld welke nieuwe nommers eventueel uit de reeds in 't register (kolom 1) voorkomende nommers zijn ontstaan , alsmede het dienstjaar, waarin dit is geschied. De vervallen nommers worden met eene dunne streep , die alles leesbaar laat, doorgehaald. (Zie P. W. 1/1840, blz. 23, no. 4. Min. Res. d.d. 29 Juni 1839, no. 131). Terwijl de verwijzing van de nieuwe naar de oude (vervallen) nommers aanvankelijk ter linkerzijde naast het betrokken nieuw gevormd nommer plaatshad, bij gebreke van eene kolom, is daarvoor later achter de kolom van de verwijzing naar het Algemeen Register eene afzonderlijke kolom aangebracht, waarvan het hoofd luidt: „Nommers der vervallen perceelen , waaruit de nieuwe perceelen zijn ontstaan.''1 Dit geschiedde bij de vernieuwing van dit register in 1883. Het Departement van Financiën, als tevens belast met het Hoofdbestuur der Registratie, zorgt er voor, dat de veranderingen in de kadastrale perceelen (nommers) steeds zoo spoedig mogelijk worden nagegaan , en dat dit register te allen tijde in volkomen overeenstemming blijft met de plans en aanwijzende tabellen van het Kadaster. (Art. 6 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27). Volgens art. 4 van bovengenoemd Kon. besluit van 1838 moest ook de belastbare huurwaarde van ieder perceel in dit register worden opgenomen, doch daaivooi ontbrak eene kolom, en werden de Bewaarders gemachtigd, voorlopig dit na te laten (P. W. 1/1839 , blz. 55, no. 48), waarin later evenwel geene verandering is gebracht. Ingevolge het Kon. besluit d.d. 30 Juli 1878, Stbl. no. 104, 1) wordt vanaf 1 Januari 1879 in het Register No. 69 voor de hypothecaire verbanden en inbeslagnemingen niet meer verwezen naar het Algemeen Register No. 2. In de plaats daarvan is een nieuw register aangelegd, het Register No. 69a waarin naast elk kadastraal nommer, voor zoover daarop hypothecaire verbanden zijn gevestigd, naar het Hulpregister No. 3, en ten aanzien van inbeslagnemingen naar het Hulpregister No. 4 wordt verwezen. (Zie art. 2, a van bovengenoemd Kon. besluit). Vanaf genoemd tijdstip dient dus het Register No. 69 alleen bij overdracht van eigendom en andere zakelijke rechten en vestiging van deze laatste. 1) Circulaire no. 1021. Na de inrichting en het doel van het Register No. 69 te hebben nagegaan , valt het niet moeilijk met een paar voorbeelden duidelijk te maken , dat eene geregelde en meer volledige bijwerking van het Algemeen Register , als boven op bladzijde 331 en 332 is besproken , ten zeerste is aan te bevelen. 10. Van het perceel der Gemeente Zoelen Sectie G , No. 20 , verkrijgt A. de Noordelijke en B. de Zuidelijke helft. In het Register No. 69 worden bij G, No. 20 , aangeteekend de Algemeene Registers, deel 14, No. 56 en deel 60 , No. 40, waarop respectievelijk de namen der eigenaren A. en B. voorkomen. A. bezwaart zijne Noordelijke helft met hypotheek. Na die handeling wordt in den loop van het kadastrale dienstjaar de splitsing door den Landmeter opgemeten en toegepast in de metingstukken ; de gedeelten van het oude en nu vervallen No. 20 worden respectievelijk voor A. het nieuwe Nommer 164 en voor B. het nieuwe Nommer 165. In het Register No. 69 (Hyp.) wordt G No. 20 doorgehaald en daarachter vermeld: „dienstjaar 188.. geworden Nieuwe Nrs. 164 en 165." De nieuwe Nommers 164 en 165 worden onder het laatste in de rij der Nommers ingeschreven en wordt daarnevens ter linkerzijde aangewezen het No. 20 , waaruit beide zijn voortgekomen. 1) Bij Nommer 164 wordt vermeld : deel 14, No. 56 (het Algemeen Registerhoofd van A) en bij Nommer 165 : deel 60 , No. 40 (het Algemeen Registerhoofd van B). In het Algemeen Register deel 14 , No. 56 , wordt in de daarvoor bestemde kolom vermeld, dat de Noordelijke helft van A, No. 20 , in dienstjaar 188 .. is geworden of tot nieuw Nommer heeft verkregen No. 164, en men kan daarnevens zien, dat No. 164 met hypotheek is leswaard. In het Algemeen Register deel 60 , No. 40, wordt op dezelfde wijze aangewezen , dat de Zuidelijke helft van A , No. 20, in dienstjaar 188 . . is geworden No. 165. 20. Nemen wij eens aan, dat bij het perceel der Gemeente Haaften Sectie G, No. 200 , in het Register No. 69 is aangeteekend het Algemeen Register deel 5, No. 6. Door hermeting wordt No. 200 later 210 ; No. 210 later 230 ; No. 230 later 260. Aan sommige Bewaringen nu wordt bij de latere Nommers 210, 230 en 260 de aanteekening : „Algemeen Register, deel 5, No. 6", niet overgenomen en is deze alzoo alléén vermeld bij het moedernommer 200. Bij eenig onderzoek nu naar de al of niet bezwaardheid van No. 260, springt het lastige of, zoo men wil, minder doelmatige van de gewoonte duidelijk in 't oog , om de aanteekening en of do verwijzing naar Algemeene Registers , bij de oude Nommers vermeld, en waarop bestaande hypotheken voorkomen , niet over te nemen bij de nieuwe Nommers. 1) Aanvankeljjk werd het oude Nommer links naast het nieuwe vermeld ; later in 1883 werd in het toen vernieuwde Register voor de vermelding der vervallen perceelen eene nieuwe als laatste kolom aangebracht. Immers van No. 260 moet men terug naar No. 230 , van No. 230 naar No. 210 en van No. 210 naar No. 200, waarbij men ten slotte aangeteekend vindt: „Algemeen Register, deel 5, No. 6", en men bijv. vermeld ziet, dat No. 200 (alzoo het eigenlijke grondstuk, thans bekend onder No. 260), bezwaard is met eene hypotheek van f 3000. Bij het door ons geprefereerde systeem van boekhouding stellen wij ons twee niet te verwerpen voordeelen voor , n.1. 10 0p den duur minder werk bij 't onderzoek naar de al of niet bezwaardheid van perceelen , 20. de mogelijkheid om ook met een oogopslag te kunnen constateeren , dat eenig nieuw°nommer onbezwaard is; immers zoo er naar onze wijze van bewerking geene aanteekeningen in 't Register No. 69 bij zijn vermeld , kan men zich van die onbezwaardheid overtuigd houden. Mede ter verduidelijking van het op blz. 324 e. v. tot voorbeeld gekozen Algemeen Register zij opgemerkt, dat het eene aanbevelingswaardige gewoonte is , de perceelen in kolom 1 , die verkocht, verdeeld, enz. worden , te onderstrepen en in de kolom 13 te vermelden: „verkocht, verdeeld enz., overschr dl.., No " Ook daardoor wordt eene gewenschte overeenstemming met de Kadastrale Leggers bevorderd. Maar, zooals reeds uit 't voorgaande blijkt, bestond en bestaat er geene gelijkheid in behandeling van het Algemeen Register, en daar men in dit register onder het bestaande negatieve stelsel niet vond , wat velen er aanvankelijk in zochten , ging men langzamerhand over de waarde en het nut daarvan ono-elijk denken. Bij de invoering van dit „régistre unique" meende de Minister Crombrugghe indertijd eene ware verbetering in de boekhouding te hebben aangebracht. Zijne Excellentie beloofde in de zitting van 1 Maart 1825 in de Tweede Kamer, naar aanleiding van het Verslag der Commissie, belast met het ontwerpen van een nieuw hypotheekstelsel, het Algemeen Register te zullen invoeren , hetgeen de volle instemming in de Kamer vond, waar men zich met den Minister het Duitsche régime voorstelde en een grondboek dacht te krijgen , dat „met een oogopslag" den rechtstoestand van een onroerend goed liet zien! Het optimisme in deze zaak was zelfs zóó groot, dat men meende , door in het register het onroerend goed in al zijne bijzonderheden te volgen en niet den persoon, zooals bij het Fransche stelsel, dat fraude en dwaling bij de noodige oplettendheid vrijwel onmogelijk zouden worden en het systeem ten naaste bij het volmaakte zou bereiken. 1) Op zulke grootsche verwachtingen moest noodwendig teleurstelling volgen , en van dergelijke illusies is men vrijwel genezen, waartoe de voortdurende vernommering der perceelen bij de boeking volgens het perceel en de daardoor ontstane ingewikkelde en onregelmatige toestanden niet weinig hebben bijgedragen. Eene boekhouding op het perceel is dan vooral met alle recht te prefereeren, wanneer het perceelnommer zooveel mogelijk constant blijft en slechts dan alleen _ y. y:'e °- a- Hypotheekstelsels door I. Boer Hz. in het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, jrg. XI, 1895, blz. 127, enz. er Zie ook Verkrijging van onr. zaken door I. Boer Hz., 1890 , blz. 57. 22 verandert, wanneer eene wijziging van den rechtstoestand van het perceel dit vordert. Maar bij het tweeslachtig karakter van het Kadaster, terwijl de fiscale doeleinden vooral vele vernommeringen meebrengen , heeft men voortdurend door deze nommerverandering, overboekingen en verwijzingen, die voor. ruim drie vierde gedeelte gerust gerekend kunnen worden , vreemd te zijn aan eigendomsen daarmede in verband staande grensverandering. De eenige gezonde oplossing van deze moeilijkheden zal zijn eene splitsing van het Kadaster in een Eigendoms- en een Belastingkadaster. Had men een afzonderlijk plan, zelfs bij het tegenwoordig bestaande stel plans , waarop alleen die grenzen voorkwamen of althans voor perceelvoiming golden, welke verband hielden met den eigendom en de andere zakelijke rechten op den' grond , dan zou daardoor de Hypothecaire boekhouding zeer veel vereenvoudigd worden, daar de vernommering daarbij voor 'tgrootste deel had opgehouden. Ter wille van de conformiteit en een beter verband met het Kadaster, zou het wenschelijk zijn , dat de Algemeene Registers niet werden aangelegd , zooals nu, volgens den kring der Bewaring, maar evenals de Kadastrale Leggers gemeentesgewijs. Aanvankelijk was dit ook wel de bedoeling geweest, daar art. 26 , al. 1 van het Kon. besluit van 1828 een Alg. Register voor elke gemeente voorschreef, welk voorschrift evenwel verviel door art. 3 van het Kon. besluit van 1838 , waardoor dit register niet meer uitsluitend was gegrond op het Kadaster en zijne indeeling. Door deze omstandigheid, maar vooral door het minder regelmatig en volledig bijhouden van het Algemeen Register is de Kadastrale Legger meermalen een vertrouwbaarder en vlugger gids bij een onderzoek naar den rechtstoestand van perceelen dan het eerstgenoemde register. In den Legger toch vindt men o. m. vele bijzonderheden omtrent de zakelijke rechten, met uitzondering van hypotheek en erfdienstbaarheden, terwijl hij zooveel mogelijk op den dag wordt bijgehouden , overeenkomstig de aan de overschrijving onderworpen akten en andere stukken en gegevens, die eene wijziging in de boeking vorderen. Men vindt er in de namen van alle rechthebbenden op de perceelen in eene gemeente, terwijl het Algemeen Register alleen die aanwijst, welke vanaf 1 October 1838 door overschrijving van akten bekend en geboekt zijn gewoiden. De Heer v. d. Stok wil dan ook het Algemeen Register cadeau geven 1). Volgens zijne meening kan men er weinig goeds van zeggen. „Het is enkel tabelleering , geen controleering" „De legger geeft veel juister en veel spoediger een overzicht van hetgeen iemand op naam heeft en van de titels van verkrijging." . De Heer Bachiene noemt het Alg. Register „geen eigenlijk iormaliteitsregister, doch een wegwijzer in de registers van in- en overschrijving, ten dienste van den bewaarder, minder geschikt tot raadpleging voor het publiek." 2) 1) Zie zijne Rede, gehouden in de vergadering van Hypotheekbewaarders op 17 Juni 1888,' alsmede zijn Naschrift in het Tijdschrift voor Kadaster en Lanumeet- kU2)10 Zie ofa/het T^chrift voor Kadaster en Landmeetkunde, jaargang II, 1886, blz. 76. De hij houding van den Legger, waarvan boven sprake is, is daarom vooral urgenter enspoediger ten dienste, omdat van dezen dagelijks extracten en inzage van den huidigen toestand kunnen worden gevraagd en verkregen, terwijl van het Alg. Register slechts inzage kan worden gegeven, maar geen uittreksel. In den Legger vindt men ook de wijzigingen aangebracht, ten gevolge van de overgangen, ontstaan door overlijden, waarvan de gegevens worden genomen uit het Register No. 50 van de Ontvangers der Successie. Dit is zeker, het Algemeen Register heeft in 't minst niet de waarde en 't karakter van een Grondboek, en do vele vernommeringen der perceelen maken het vooral voor den leek tot een doolhof, in 't bijzonder daar, waar het minder volledig is bijgehouden. Met 1 Januari 1879 is het Algemeen Register voor de hypothecaire verbanden, die na den 31sten December 1878 in de openbare registers zijn ingeschreven, afgeschaft, krachtens art. 1 van het Kon. besluit d.d. 30 Juli 1878, Stbl. no. 104, en is daarvoor in de plaats gekomen het Register van Onderzetters, aanwijzende voor eiken onderzetter de door hem gevestigde hypothecaire verbanden (art. 2 , b van bovengenoemd Kon. besluit van 1878), waardoor men ten opzichte van de Hypothecaire verbanden weder eene boekhouding op naam heeft verkregen , wat dit register betreft. Wel heeft men daardoor, in dit register althans, de klip vermeden, die het voortdurend vernommeren der perceelen vormt, daar deze daarin niet worden vermeld, en men daarin slechts kan nagaan , welke hypothecaire schulden ten aste van de in 't hoofd vermelde personen staan , zoodat de inhoud van het artikel bij vernommering gelijk blijft; maar dit is vaak slechts eene verplaatsing van den last, dien men heeft, zoodra men een onderzoek naar de al of niet bezwaardheid van een perceel heeft in te stellen. 1) 1) Zie later do Boekhouding vanaf 1 Januari 1879. Overzicht van de volgorde der werkzaamheden, te verrichten na het inkomen of ontvangen van akten ter overschrijving of borderellen ter inschrijving. 10. Na de boeking der ontvangen stukken in het Dagregister worden hierin tevens ingevuld het Deel en Nommer van de Hulpregisters No. 4 en No. 3 ; dit Deel en Nommer wordt daarna op conventioneele wijze geplaatst op de akte of het borderel, evenals de datum van boeking in het Dagregister. Deze vermeldingen op de stukken dienen zoowel voor hem , die de boeking in het Algemeen Register verricht, als voor dengene , die met het afschrijven in de Hulpregisters is belast. 20. In het Register No. 6, „ Alphabetische Naamwijzer der in het Algemeen Register van Hypotheken voorkomenden''' (Eigenaren en Schuldenaren), wordt onderzocht, of de in de akte van overschrijving genoemde verkrijger of de in het borderel aangewezen schuldenaar reeds bekend is; zoo niet, dan worden hunne namen, voornamen, beroepen en woonplaatsen daarin ingeschreven en daarachter gevoegd het Deel en Nommer van het Algemeen Register, waarop zij geboekt zullen worden. Dit Deel en Nommer — of ingeval van bekendheid , het Deel en Nommer van 't Algemeen Register, waarop zij reeds voorkomen — wordt eveneens op overeen te komen of liever algemeen gebruikelijke wijze, op de akten of borderellen geplaatst. 30. De akten of borderellen boekt men in het Algemeen Register, om onmiddellijk daarna: 40. naast de betrokken perceelen in het Register 69 te vermelden het Deel en Nommer van het Algemeen Register, waarop zoo even eenige boeking van verkrijging of van hypothecaire inschrijving plaats had. 50. De akten worden gecopieerd in de Hulpregisters No. 4 en de borderellen in de Hulpregisters No. 3 , in beide gevallen door den Bewaarder onderteekend als : „overeenkomstig het origineelterwijl 60. op de akten en borderellen het relaas der over- en inschrijving met de kwitantie voor de ontvangen rechten en salarissen wordt gesteld. Yan de twee ingediende borderellen behoudt de Bewaarder één voor de inschrijving , terwijl hij het andere onmiddellijk teruggeeft aan hem, die de inschrijving heeft verzocht, nadat hij aan den voet van het stuk den dag der overgave heeft vermeld. Overigens is hij verplicht, indien zulks wordt gevorderd, uiterlijk binnen vier en twintig uren op dat borderel naderhand bij te voegen het nommer, waaronder de inschrijving in zijne registers heeft plaats gehad. Deze beide verklaringen zullen door hem worden onderteekend. Art. 1232 B. W. De inrichting der registers en het doel van hunne verschillende kolommen komen ons voor, geene of weinig nadere omschrijving of verduidelijking meer te behoeven , tijdens de regeling tot 1 Januari 1879. Enkele bijzonderheden, die daaruit niet direct blijken, dienen intusschen nog te worden medegedeeld , als : A. Het Hulpregister No. 4 of Register van overschrijving. In de kolommen 3 en 4 behooren vermeld te worden het Deel en Nommer van het Algemeen Register, betreffende den verkrijger of de verkrijgers. In de daarvoor bestemde kolom 5 wordt „woordelijk" de inhoud der akte afgeschreven; na het copieeren wordt deze gecollationneerd met het origineel. Blijkt daarbij, dat op eenige wijze abuizen in 't afschrijven zijn gemaakt, dan kan dit aan het slot, maar vóór de conform-verklaring van den Bewaarder mt°stw.tX(Zie '"e"s 33*"36 T' "■ De laatste kolom 6 dient voor de noodige of gewen>cbte O. a. ter vermelding der sommen, waarover het recht moet worden berekend, met afzonderlijke aanwijzing van den koopprijs en de lasten. Ook worden daarin de verbeterde misslagen aangeteekend en verwezen B. Het Hulpregister No. 3 of Register van inschrijving. De kolommen 3 en 4 vermelden het Deel en dommer van het Algemeen Kegister, waarop de schuldenaar voorkomt. In de kolom 5 wordt het letterlijk afschrift van het borderel weergegeven. Blijkt bij het collationneeren, dat eenige omissie of een ander verzuim met het letterlijk afschrijven is begaan , dan moet de verbetering daarvan op den loopenden datum door inschrijving onder een nieuwen post geschieden en van c ie verbetering bij beide betrokken posten melding worden gemaakt. (Zie tevens artt. 33 en 34 v. h. Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52). De kolom 6 dient ter aanteekening van de woonplaatsverandering , enz. n m te laatste kolom 7 wordt vermeld de gedeeltelijke of algeheele vernietig mg van de inschrijving. Ingeval eene inschrijving geheel wordt vernietigd, wordt ze in 't Hulpregister No. 3 doorgehaald met eene inktstreep van uit den linkerbovenhoek °tot aan den rechterbenedenhoek. Op merkingen. 10. Het Register No. 69 is de voornaamste wegwijzer naar het Algemeen Register , naar de „rekening-courant" van den hypothecairen schuldenaar. Het ligt alzoo voor de hand, dat een verzuim der aanteekening van de Deelen en Nommers der Algemeene Registers naast de perceelen in dit Register No. 69, de schromelijkste gevolgen zou kunnen hebben, zoowel voor den Bewaarder als voor het publiek , dat inzag e neemt of verklaring en van bezwaardneid ol onbezwaardheid verlangt. 20. Het is ons steeds vreemd voorgekomen, dat de verbetering eener fout, bij het copieeren van een borderel begaan in het Hulpregister No. 3 , niet op dezelfde wijze geschiedt als die van eene fout in 't afschrijven eener akte in het Hulpregister No. 4. "Waarom niet, evenals in dit laatste register, verbetering bij wijze van renvooi aan t slot van het afschrift van het borderel, in plaats van eene geheel nieuwe inschrijving hiervan ? Bij het afschrijven toch voor de tweede maal staat men eveneens bloot aan het maken van fouten, die dan alweder op dezelfde omslachtige wijze moeten worden verbeterd; 30. Het bij de inschrijving gekozen domicilie is van groot gewicht, omdat o. a. blijkens art. 1238 B. W. de dagvaardingen tegen de schuldeischers, waartoe eene inschrijving aanleiding kan geven, aldaar beteekend kunnen worden , en de executant van onroerende goederen , waarop inschrijvingen met het beding van art. 1223 B. W. rusten, het gedaan beslag binnen vier dagen na de overschrijving er van aan dat domicilie moet laten beteekeneti. (Zie artt. 505 , 508 B. R.) Dit domicilie kan evenwel veranderd worden. Hot kan, maar behoeft niet. Dat hot kan, volgt reeds uit de algemeene bepaling van art. 82 B. W., maar wordt in art. 1234 B. W. nog eens herhaald. Dat het niet behoeft, volgt uit art. 1238, inhoudende, dat do gekozen woonplaats standhoudt, niettegenstaande het overlijden van den schuldeischer en niettegenstaande het overlijden van hem, bij wien domicilie gekozen was. Daaruit volgt, dat het begrip van domicilie verbonden is aan hot huis, of de woning , en niet aan den persoon van den bewoner. Wie dus van domicilie-keuze verandert, doet dit niet, omdat hij het in bepaalde gevallen volgens de wet verplicht is , maar in den regel om moeilijkheden of misverstanden in de praktijk te voorkomen , b. v. omdat de bewoner van het huis , waar domicilie is gekozen , verhuist, en de schuldeischer een bepaalde reden heeft om te wenschon , dat die persoon het eerst met alle exploiten, hem betreffende, bekend zal worden, — of omdat hij bepaalde redenen hoeft om te willen, dat de nieuwe bewoner niet met die exploiten bekend raakt, of omdat het huis, waaraan zijn domicilie verbonden is , afbrandt ot afgebroken wordt, of om soortgelijke andere redenen. Daar men echter van domicilie kan veranderen, moot voor de aanteekening daarvan eene kolom in de inschrijvings-registers gereserveerd worden. 1) Wie het verandert, zal de nieuwe woonplaats binnen denzelfden kring van het Hypotheekkantoor moeten kiezen (art. 1234 B. W.) Daarenboven zal hij voorzichtig handelen, de verandering aan den schuldenaar te doen beteekenen, overeenkomstig art. 82 B. W. 40. Bewerking der Hulpregisters. Naar aanleiding van eene verkeerde meening daaromtrent is aan de Bewaarders medegedeeld , dat de Hulpregisters Nos. 3 en 4 uitsluitend in de voor hun kantoor bestemde lokalen mogen worden bewerkt, en niet dan door personen, die overeenkomstig art. 22 der Circulaire No. 3 door den Directeur als klerk of schrijver zijn toegelaten. P. W. No. 6574. 5°. Dagregister. Herstelling van misslagen in de boeking van ter in- en overschrijving aangeboden stukken, betreffende do kolommen 8, 9, 12 a 19 van dit register, kan, zonder dat eene nieuwe in- of overschrijving noodig is, onder of ter zijde van den misslag of in de kolom van aanmerkingen verbeterd worden, mits de verbetering door den Bewaarder worde goedgekeurd. In zake kolommen 1 a 7, 10 en 11 zie men artt. 33 a 35 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52. — P. W. No. 3381. 1) Zie ook art. 14 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. REGISTER VAN GEVRAAGDE EN AFGEGEVEN Hypotheekverklaringen, ALSMEDE VAN DE GEVRAAGDE EN AFGEGEVEN afschriften van in- en overschrijvingen. TOELICHTING. Dit Register behoort niet tot de serie der door de Hoofd-Administratie verstrekte of voorgeschreven registers. Het kan den Bewaarder dienen tot klad-register of memorandum en wordt uit den aard der zaak geheel naar eigen verkiezing aangelegd en ingericht. Wij geven dan ook het model, zooals het jaren achtereen wel werd gebruikt en aan de eischen voldeed. volg- IJ001- wie TCnm JNommers, .. _ . , Gemeente. Sectie. wai»'uit ' mer. gevraagd. voortge- hoofden, bi; de per- komen. cee'en aangeteekend, 1 Notaris Ophemert. A 7 Dl. 1 , No. 1. Lauregt. 8 14 id. 19 id. 20 12 id. 21 12 id. J. Vrolijk. Wadenoijen. A 15 Dl. 1, No. 1- Dl 1 No. 2. G. Voist. Afschrift van de overschrijving: Deel 80, No. 60. ' i i VarmeMi», „e, d„,.geh„lde 1 1 Geene. „ . 3 April 1850. 1 95 5 id. id. id. id* id. id. id. id. id. id. id. id. id. id. id. onbezwaard Dl 1 No t ' ^°' L 3 Mei 1880. ') 0 50 8 15 Aug. 1880. 2 71 55 rtar t j. è j™ .. z 'noe - —«-*• Inlichtingen omtrent het verleenen van inzage der registers en het afgeven van verklaringen van bezwaardheid of onbezwaardheid. Zooals reeds hiervóór op blz. 150 en 151 werd opgemerkt, is het vanat 1 October 1838 mogelijk , om in de openbare registers de hypothecaire bezwaren te vinden , genomen ten laste van een bepaald perceel, zelfs zonder dat het noodig is den naam van den eigenaar te kennen. Ons tegenwoordig hypotheekstelsel kenmerkt zich dus, zooals uit tvioegei behandelde reeds is gebleken, door publiciteit en specialiteit 1), de twee vo> men van openbaarheid der zakelijke rechten op onroerende goederen. Uit den aard der zaak behoort het thans, d. w. z. vanaf 1 October 1838 , tot de zeldzaamheden , dat verklaringen of inzagen enkel gevraagd worden van de hypothecaire inschrijvingen, genomen ten laste van een persoon , of zooals men dit in den veelal gebruikten term uitdrukt, die bestaan „op naam van dezen of genen." Het ligt voor de hand, dat men bij het tegenwoordige stelsel van publiciteit en specialiteit die bijzonderheden meer wenscht te vernemen ten aanzien van het perceel of de perceelen 2), aan eenigen eigenaar toebehoorende. Wel is waar is bij de Boekhouding vanaf 1 Januari 1879, toen de hypothecaire verbanden niet meer in het Algemeen Register werden aangeteekend, met de invoering van het Register van Onderzetters No. 19 eene boeking, een overzicht op naam gegeven ten opzichte van de hypothecaire schulden, waardoor men die van iederen onderzetter onmiddellijk kan nagaan , maar daarbij is toch de behoefte blijven bestaan, om te allen tijde te kunnen nazien de al of niet bezwaardheid der perceelen, die men daarin, in tegenstelling met het Algemeen Register, te vergeefs zoekt. En al heeft men nu door het Register van Onderzetters een overzicht op naam verkregen en door het weglaten van de nommers en de vernommering in dat register eene klip aldaar ontzeild . men zal deze toch in de meeste gevallen op eene andere plaats niet kunnen ontkomen en wellicht meerdere moeilijkheden ontmoeten, want men handelt inderdaad nog hoofdzakelijk volgens het nommer der perceelen, terwijl een onderzoek naar een hypothecair bezwaar der percee- 1) Zie o. a. blz. 150, 151; 187 en 188. . . , . 2Ï Perceel" is een geijkt kadastraal woord, en men verstaat als zoodanig in talgemeen daaronder elk stuk grond, elk water en elk gebouw dat bepaalde grenzen heeft en in ééne kadastrale indeeling (Sectie) is gelegen. (Art. 4< I. Jv.) Elk perceel heeft een afzonderlijk nommer op het plan. „ „ Wij zullen later gelegenheid hebben op te merken , dat bij het Kadaster elke Gemeente is verdeeld in Sectiën, aangeduid met de letters van het alphabet. Die Sectieletter en het Nommer van den veelhoek, die het perceel op het plan voorstelt, vormen samen de kadastrale kenmerken van eenig peicee . "y uei nwuwv reyiswrs, vanai 1 januari löïy in gebruik, niet gemakkelijker is geworden. 1) Nauwelijks behoeft het te worden opgemerkt, dat het voorzichtig en raadzaam is, zich , zoo noodig door inzage der kadastrale kaarten en registers, steeds te vergewissen van de juistheid der kadastrale kenynerken, d. i. van de Sectie en het Nommer der perceelen , waarvan men in de hypotheekregisters de al of niet bezwaardheid met inschrijvingen wil onderzoeken. De opgave daarbij van de grootte der perceelen mag steeds eene niet ongewenschte controle geacht worden. De hierna volgende voorbeelden, waarbij men enkele voorkomende gevallen behandelt, mogen als zoodanig tot leiddraad strekken bij het doen van onderzoek in de registers, zooals dat geschiedde bij de Boekhouding van 1 October 1838 tot 1 Januari 1879, toen het Algemeen Register tevens diende voor de hypothecaire verbanden. 10. Men verlangt te weten,, of het perceel der Gemeente Ophemert, Sectie A No. 2, groot 1 hectare 12 aren, al of niet bezwaard is met hypothecaire inschrijvingen. In het Register No. 69 van Ophemert wordt opgezocht Sectie A No. 2. Als men daarnaast in de daarvoor bestemde kolom geene aanteekeningen van Dl. en Nr. van 't Algemeen Register vermeld ziet, blijkt, dat het perceel is onbezwaard. Bovendien blijkt hieruit meteen, dat er vanaf 1 October 1838 ook geen overdracht van eigendom of vestiging van zakelijke rechten in 't algemeen heeft plaats gehad, betreffende dit perceel. Opmerking. Wij mogen niet onopgemerkt laten , dat alleen bij de door ons geprefereerde wijze van boekhouding — n. 1. overname bij de nieuwe perceelnommers van de Deelen en Nommers der Algemeene Registers, waarop inschrijvingen bij de oude nommers zijn vermeld — 2), van alle perceelnommers, waarbij geene aanteekeningen in 't Register No. 69 voorkomen , zonder nader onderzoek kan gezegd worden , dat zij onbezwaard zijn. Bij eene andere, aan vele kantoren gevolgde wijze van boekhouding, ismen verplicht, bij de naziening van na de vaststelling van het Kadaster ontstane perceelnommers, terug te gaan tot de vroegere nommers, waaruit de tegenwoordige zijn voortgekomen. 20. Men verlangt de al of niet bezwaardheid te onderzoeken van het perceel der Gemeente Wadenoijen, Sectie A No. 5, groot 1 H. 12 A. 80 C. In het Register No. 69 van Wadenoijen zijn naast A No. 5 vermeld: Algemeen Register, Dl. 1 , No. 1 en Dl. 1, No. 2; eene aanwijzing alzoo, dat hierop de nadere bijzonderheden omtrent A, No. 5 , te vinden zijn. 1) Zie hierover nader bij de Hypothecaire boekhouding vanaf 1 Januari 1879. 2) Zie blz. 332, 340 e. v. Allereerst dan nagezien het Algemeen Register Dl. 1, No. 1, aan welks hoofd wij vermeld zien Jacob Burger, te wiens laste is geboekt de inschrijving Dl. 1 , No. 1; onder het hypothecair verband komt evenwel het perceel A, No. 5, niet voor. Verder het betrokken Algemeen Register-hoofd nagaande , zien wij A, No. 5, onder geene enkele inschrijving genoemd. "Wel komt het Nommer er op voor, doch wij zien het onderstreept en daarachter — naar onze wijze van boekhouding — vermeld : „verkocht, overschr. dl. 14, No. 80"; vandaar de tweede aanteekening in 't Register No. 69, n. 1. Dl. 1, No. 2. Aan het hoofd van het Algemeen Register Dl. 1 , No. 2 , komt voor Gerrit Donker, die het perceel door aankoop heeft verkregen ; doch ook door hem zijn op dat Nommer geene inschrijvingen genomen. Sectie A, No. 5, is dus onbezwaard. Opmerking. Het is duidelijk , dat men de naast eene inschrijving vermelde perceelen zéér voorzichtig dient na te gaan. 30. Er wordt gevraagd of het perceel Geldermalsen, Sectie A, No. 12, groot 3 H. 12 A., bezwaard of onbezwaard is. In het Register No. 69 is bij het Nommer aangeteekend : Algemeen Register Dl. 1, No. 2, aan het hoofd waarvan wij vinden : Gerrit Donker, te wiens laste op A No. 12 eene inschrijving is geboekt, groot f 4000, ingeschreven den 7den Mei 1880, Dl. 60, No. 15. Wenscht men nu daarenboven te vernemen , wie de crediteur is , voor welken notaris en op welken datum de akte van schuldbekentenis werd verleden of welke andere bijzonderheden ook , dan dient men inzage te nemen van het Hulpregister No. 3 (Register van Inschrijving), Dl. 60, No. 15. Opmerking. Bij de gestelde voorbeelden waren in het Register No. 69 naast de perceelnommers hoogstens twee aanteekening en van Dl. en No. van het Algemeen Register vermeld. Dat getal aanteekening en kan natuurlijk bij sommige perceelen zeer groot zijn ; herhaalde verkoop, verdeeling , enz. kunnen daartoe aanleiding geven. Inzonderheid bij verdeeling van zeer groote perceelen, die aan een groot aantal eigenaren behooren, zooals o. a. gewoonlijk markegronden, moet dit getal uit den aard der zaak soms zeer aanzienlijk zijn. 40. Er wordt gevraagd een STAAT van bestaande inschrijvingen op de perceelen der Gemeente Ophemert, Sectie A Nos. 7, 8, 14, 19 , 20 en 21. Onder verwijzing naar het voor dergelijke aanvragen aangelegde Register (zie-bladz. 347 a 349), alwaar naast den naam van den aanvrager wordt vermeld, wat op de onderwerpelijke aanvrage betrekking heeft, zien wij ten slotte , dat op de perceelen eene hypothecaire inschrijving rust, ingeschreven in Deel 1 No. 1.1) ' Door den Hypotheekbewaarder wordt alsnu op zegel (van f 0.50 in hoofdsom) een afschrift gegeven van de inschrijving Deel 1 , No. 1 , welk afschrift gevolgd wordt door eene verklaring, waarvan het doel uit het navolgende model voldoende zal blijken : Be Bewaarder der Hypotheken en van het Kadaster te Tiel verklaart, dat er sedert den eersten October achttien honderd acht en dertig tot en met den 3den April achttien honderd vijftig , op de perceelen der Gemeente Ophemert Sectie A N~os. < , 8, 14 , 19, 20 en 21, geene andere inschrijvingen zijn qenomen dan de ééne, in dezen staat vermeld. Ontvangen voor zegel en salaris de som van gulden en centen. Tiel, den 3den April 1850. De Bewaarder voornoemd, N. N. 50. Men verlangt een bewijs van onbezwaardheid van het perceel der Gemeente Wadenoijen, Sectie A , No. 15. Volgens de uitkomsten der naziening, in het hiervóór sub. 40. genoemde Register van gevraagde hypotheekverklaringen 2) vermeld , kan dit bewijs worden afgegeven. Dergelijke verklaring kan volgender wijze worden ingericht: De Bewaarder der Hypotheken en van het Kadaster te Tiel verklaart, dat er sedert den tweeden Mei achttien honderd veertig tot en met den derden Mei achttien honderd en tachtig , op het perceel der Gemeente Wadenoijen Sectie A, Nommer 15, geene inschrijvingen meer bestaan, zijnde tevens de inschrijving ! vóór dat tijdvak daarop genomen, doorgehaald. Ontvangen voor zegel en salaris de som van gulden en centen. Tiel, den 3den Mei 1880. De Bewaarder voornoemd N. N. Onderzoek naar titels van eigendom, enz. Het onderzoek naar deze titels kan tweeledig zijn; vooreerst toch kan het betreffen de vraag, op welke wijze een bepaald aangewezen perceel door den eigenaar werd verkregen; ten tweede de vraag, welke goederen door iemand speciaal te zijnen name (of bijv. ten name zijner echtgenoote) zijn verkregen door aankoop , scheiding , enz. deze gwraJrinT 1 ''mpI ^ afgjfte ,Yaa de verklaring op 3 April 1850; was v , . j , , ®' ('an zouden de perceelen, daar de inschrijvinu Dl 1 324 ^ d0°ryehaald> ™b~>-d Z1j„. Zie het Alg. Reg. Dl. 1?X 1 (bh. 2) Zie blz. 347 e. v. In het eerste geval wordt in het Register No. 69 nagezien , welke aanteekeningen vermeld zijn achter het opgegeven perceel, waarna de eventueel aldaar genoemde Deelen en Nommers der Algemeene Registers het gevraagde licht moeten verschaffen. In het tweede geval worden in den Alphabetischen Naamwijzer No. 6 naam en voornaam van den betrokken persoon opgezocht; zijn deze daarin bekend , dan verwijst het daarachter geplaatste Deel en Nommer naar het Algemeen Register, waarop de naam is geboekt. Wordt de opgegeven naam niet in den Alphabetischen Naamwijzer No. gevonden , dan mag men aannemen , dat sedert 1 October 1838 door den bedoelden persoon noch vaste goederen werden verkregen, noch hypothecaire inschrijvingen genomen. Overigens kan men voor alle gewenschte bijzonderheden de overgeschreven akte raadplegen in het Hulpregister No. 4 (Register van Overschrijving), waarnaar in het Algemeen Register wordt verwezen, ook bij de latere Boekhouding vanaf 1879. No. 17. REGISTRATIE, ENZ. Memoriaal VOOR DE Hypotheken. DIRECTIE GELDERLAND EN OVERIJSSEL. KANTOOR TIEL. Top, lichting. Dit Register dient den Bewaarder ter aanteekening onder een doorloopend volgnoramer van alle verschuldigd gebleven, te min ontvangen of verduisterde hypotheekrechten. Ie AFDEELING. REGTEN VAN INSCHRIJVING MEMORIAAL VOOR DE HYPOTHEKEN. Aanteekeningen Nommers Extract Aanmerkingen Aanmerkingen uit de inschrij- van betaling en van het vingen, onder- van den Hoofd- van den worpen aan de aanmerkingen van kantoor. formaliteit in Ambtenaar. Directeur, debet. den Bewaarder. Op den 19 Januari 1880 stonden open : Geene Artikels. De Bewaarder, N. N. Gezien Tiel, den 30 Januari 1880. De Inspecteur, N. N. Op den 19 Mei enz. Op den 19 Sept. enz. 2de AFDEELING. REGTEN VAN OVERSCHRIJVING. MEMORIAAL VOOR DE HYPOTHEKEN. Aanteekeningen Nommers Extract Aanmerkingen Aanmerkingen uit de over- van betaling en van het schrij vingen, van den Hoofd- van den onderworpen aanmerkingen van kantoor, aan de forma- Ambtenaar. Directeur, liteit in debet, den Bewaarder. Den 3 Octo- _________ 1 ber 1879. Den 5 October Uit het Re- 1879 den verkrijgister No. 50 ger aangeschreven. art. 3/2670 van den Ontvanger Overgeschreven der Registratie den 29 October te Zalt-Bommel 1879 , Deel 294, blijkt, dat bij No. 76. akte van scheiding , verleden Dagr. Deel 29 , voor den Nota- No. 400. ris Boers te Haaften, den 24 Maart 1879, geregd. 4 April 1879, deel 140, fol. 153, Vo.v. 8, aan Jan Plas te Drumpt is toebedeeld: Drumpt Sectie E. No. 60 , tegen inbreng van f 600. Deze akte is tot heden niet ter overschrijving aangeboden. Op den 19 Januari 1880 staat open art.1. De Bewaarder N. N. Gezien, Tiel, 30 Januari 1880. De Inspecteur N. N. Op den 19 Mei, enz. Op den 19 Sept., enz. 23 3de AFDEELING. RESTITUTIËN. MEMORIAAL VOOR DE HYPOTHEKEN. Aanteekeningen Nommers Extract Aanmerkingen Aanmerkingen uit de inschrij- van betaling en van het vingen, onder- van den Hoofd- van den worpen aan de aanmerkingen van kantoor. formaliteit Ambtenaar. Directeur, in debet. den Bewaarder. Op den 19 Januari 1880 stonden open : Geene artikels. De Bewaarder N. N. Gezien, Tiel, 30 Jan. 1880. De Inspecteur N. N. Op den 19 Mei, enz. Op den 19 Sept., enz. No. 17. REGISTRATIE, enz. M e m o r i a a 1 voor de Hypotheken. DIRECTIE GELDERLAND en OVERIJSSEL. KANTOOR TIEL. Toelichting. Dit register is bestemd ter aanteekening van in de akten, vonnissen en andere stukken onvoldoend aangewezen zaken , als foutieve gemeenten , secties, nommers; onderdeelen der akten alzoo, die rectificatie behoeven. (Zie art. 12 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838 , Stbl. no. 27). MEMORIAAL VOOR DE HYPOTHEKEN. AFDEELING : INSCHRIJVING. Nommers Omschrijving van het van de Aanmerkingen, kantoor. posten. MEMORIAAL VOOR DE HYPOTHEKEN. AFDEELING : OVERSCHRIJVING. j Nommers Omschrijving van het van de Aanmerkingen. kantoor. posten. 1 Den 3 Maart 1878. Den 3 Maart 1878 den kooper Den 3 Maart 1878 is over-tot redres aangeschreven. 1) geschreven in Deel 270, No. 20, eene akte, gepasseerd voor den te Drumpt resideerenden Notaris G. Kunst den 2 Febr. 1878, waarbij Jan Klejj te Buren verkoopt aan Gerrit Donker, landbouwer te Drumpt, een perceel bouwland onder Buren Sectie D. No. 6, groot 2.12.00 H.A. De grootte stemt overeen met die van Sectie C. No. 6 en daar dit perceel op naam van den ver- kooper voorkomt, is het in de Zie het Alg. Reg. Dl. 1 , akte vermelde perceel waarschijn-No. 2. 2) lijk abusief. J> ?jf e™ voorbeeld van aanschrijving, als hier bedoeld, op de volgende bladzijde. 2) Blz. 326 en 327. N°. 55. KANTOOR van Hypotheken te Tiel. Art. 1. (*) Nota. Men wordt verzocht deze waarschuwing aan het kantoor terug te brengen. Bestuur der Registratie. De Heer Gerrit Donker, landbouwer te Drumpt, wordt verzocht, om binnen 14 dagen ten kantore van Hypotheken te Tiel in te leveren eene akte van rectificatie. Volgens eene akte, gepasseerd voor Notaris G. Kunst te Drumpt den 2 Febr. 1878, alhier overgeschreven den 3 Maart 1878 , Deel 270 , No. 20, is aan U overgedragen een perceel land onder Buren , Sectie D. No. 6, hetwelk vermoedelijk onder eene andere Sectieletter (C) zal moeten worden aangewezen. Mocht onverhoopt aan deze waarschuwing geen gevolg worden gegeven, dan zou men zich genoodzaakt zien, tot vervolging over te gaan. Tiel , den 3den Maart 1878. De Bewaarder N. N. (*) Naam van het memoriaal of van den legger. No. 10. HYPOTHEKEN. Register van het Salaris overeenkomstig de wet van den 14den December 1844 (Staatsblad No. 62), door de Bewaarders der Hypotheken ontvangen. DIRECTIE GELDERLAND en OVERIJSSEL. KANTOOR TIEL. Wegens over- Wegens doorha- Voor het verkenen van Wegens Wegens de bijgevoegde Wegens de afgifte van Wegens uittrek- Wegens inzage schrijving van lingen van inzage of het geven . verklaring, dat geen an- getuigschriften van borderellen. hypothecaire van inlichtingen. S1™ dere inschrijvingen "onbezwaardheid. seis uit de van de DAGTEEKENING Wegeus inschrijvingen. ran sta' bestaan. over- ten van 2 • , , . . . ... schril- niet be- inschrij. Totaal | | van de heffing der salarissen en omschu,- yan minder ^ vaI| mjnder van kende vingen op op op op op Qp kadas- kadas- _ , , § "S • ,, ... .. van alle van overge- perso- of ge- lotaal- trale re- trale re- TotaaL Gene- •ïfi vmg dei lonnaliteiten, welke daartoe f joOO dan andere f 1000 dan iedere schre- nen, eollati- naam. perceel, schip. naam. perceel, schip. plans, gisters. plans, gisters. > , ... , ,, acten. reke- ven percee- inneerde raal aanleiding hebben gegeven. en me(Jr f 100Q en rneer. f 1000. ning. stukken, len of ifschrif- _ _ _ _ — — — — - — — schepen, ten. — — — — — — art. 3 art. 2 art. 2 art. 2 art.2fc3 art. 2§ 3 art. 2$4 art. 2§4 — — art.2§6 art. 2$ 6 art.2§6 art.2 {6 art. 2§ 6 art. 2§6 art. 3 art. 3 art. 3 §4 art. 2J4 art. 2 § 4 litt. b \ { 1. {1. §2. litt. a. litt. b. litt. a. litt. a. litt.}. § 5. litt. a. litt. b. litt b. litt a. litt. b. litt. b. § 1 en 2. § 3. litt. a. en c. 1 4 Nazien Alg. Keg. deel 2 , No. 16. O 50 0 50 2 5 Radiatie Inschr. deel 12, No. 14. 1 00 1 00 3 6 Nazien Drumpt, D. No. 6. ® ^5 0 25 4 7 Verklaring op Deil , K. No. 7. 1 5 20 5 20 5 9 Negatieve verklaring op Deil, E.No. 12. 0 50 0 50 6 10 Afschrift overschr. deel 96 , No. 5. j 5q 1 50 7 12 Verklaring* op Klaas Hol, te Tiel. 0 50 0 50 8 13 En zoo voorts. eu z. en z. en z. en z. en z. I en z. en z. en z. en z. en z. 9 31 Overgenomen uit het Dagregister deel twintig, de salarissen van de Hypotheken over de maand December 1880. ^ 225 50 I 31 Idem uit het Dagregister schepen en vaartuigen. »»»»»» „ „ 18 00 1 2 50 195 0 0 2 0 0 0 6 00 1 6 0 0 0 5 0 0 50 14 0 0 0 50 1 00 « « „ » 2 00 0 50 511 00 De m aand D ecem be r 18 80 h ee ft aa n sala ris opg eb racht de som va n vij f ho n der d e 11 guld en . De Be w aard e r N. N. TOELICHTING. De kolommen , waarin de diverse ontvangsten geboekt zijn , worden maandelijks opgeteld en de vermelding van het totaal bedrag wordt door den Bewaarder onderteekend. Aan het einde des jaars worden de opbrengsten der verschillende maanden gerecapituleerd en aan het slot der recapitulatie stelt de Bewaarder deze verklaring : „Het salaris der Hypotheken over het jaar .... bedraagt de som van De Bewaarder N. N." Tevens wordt in den loop der maand Januari aan de Directie een staat ingezonden , waarin voorkomen de totalen van het salaris over het afgeloopen jaar en over het vorige. (Min. res. d.d. 6 Juni 1846, no. 110). Ingevolge art. 4, al. 2 der ,, Wet van 30 Mei 1877, Stbl. no. 132, tot nadere regeling der kosten voor verrichtingen, betrekkelijk het Kadaster", wordt het bedrag der krachtens deze Wet geheven rechten in 's Rijks schatkist gestort. Daardoor is het Register van het Salaris , No. 10 , hierboven overgenomen 1), gewijzigd en zijn de kolommen 2 voor ,,Datums" en 20 a 25 voor de „Salarissen voor verrichtingen betrekkelijk het Kadaster''' daarin als zoodanig vervallen en is voor de boeking der „kosten voor verrichtingen betrekkelijk het Kadaster'''' een afzonderlijk Register No. 16 ingevoerd op 1 Januari 1882. Daarentegen is in het gewijzigd Register No. 10 vóór do kolom 19 van het „Totaal" eene nieuwe kolom 18 ingevoegd, betreffende het „Bewaar loon wegens consignatie van effecten", zoodat kolom 19 bij deze verandering bestemd is gebleven voor het „Totaaldaar kolom 2 voor „Datums" is vervallen. Bij do nieuwe inrichting van dit Register No. 10 volgen op kolom 19 nog drie kolommen, nl. kolom 20 voor het „Bedrag van het aan den Bewaarder te 's Gravenhage uitgekeerde salaris voor verrichtingen , betrekkelijk schepen en vaartuigen" ; kolom 21 voor het „Zuiver bedrag der genoten salarissen" ; en kolom 22 voor BAanmerkingen." Met verwijzing overigens naar hetgeen omtrent het Salaris van den Bewaarder is gezegd op de bladzijden 219 en 220, in verband met de Wet van 14 December 1844 , Stbl. no. 62 en de latere Wet van 30 Mei 1877, Stbl. no. 132, —• deze laatste uitsluitend tot nadere regeling der kosten voor verrichtingen betrekkelijk het Kadaster —, willen we hier nog opmerken, dat het salaris voor verrichtingen, betrekkelijk onroerende zaken, schepen en vaartuigen, m. a. w. betreffende de Hypotheken en de Scheepsbewijzen, voor den betrokken Bewaarder is, met dien verstande, dat door hem aan den Bewaarder te 's Gravenhage, als belast met het Hoofdkantoor van bewaring der Scheepsbewijzen, de helft van het ontvangen salaris voor verrichtingen betrekkelijk schepen en vaartuigen, wordt uitgekeerd. (Art. 5 , a der Wet van 1844). Deze uitkeering geschiedt jaarlijks in den loop der maand Januari bij kwitantie van overstorting. 1) Zie blz. 364 en 365. Berekening van het salaris voor in- en overschrijvingen. Naar aanleiding van de daaromtrent gestelde vragen is bij Resolutie van den 7den November 1860 , no. 17 , te kennen gegeven : „10 dat, aangezien de stukken moeten worden over- en ingeschreven, zooals zij liggen en luiden , de getallen , die daarin met cijfers zijn uitgedrukt, op gelijke wijze in de registers behooren te worden overgenomen ; 20 dat, wanneer deze getallen door twee of meer cijfers worden gevormd , elk tweetal cijfers, zoomede het derde, vijfde, zevende en verder overschietende cijfer en eindelijk elk op zich zelf staand cijfer voor één lettergreep moet worden gerekend ; 30 dat, vermits het voor het algemeen van het uiterste belang is, dat de openbare registers zoo duidelijk mogelijk worden gehouden, alle cijfergetallen, welke in de over- of in te schrijven stukken onder elkander in kolommen geplaatst zijn , op gelijke wijze in de openbare registers behooren overgenomen te worden , waarbij elke overdrijving zorgvuldig dient te worden vermeden ; 40 dat elke regel in die registers, op zulk eene kolom eindigende, naar den aard der zaak niet uit het gewoon getal van tien of twaalf lettergrepen behoeft te bestaan , maar één of twee syllabes minder bevatten kan ; 5° dat de duidelijkheid der in- en overschrijvingen eveneens vordert, dat de regels , welke in het over- of in te schrijven stuk , bij het einde van eenen zin , zijn afgebroken , evenzeer in de registers worden afgebroken, al mochten die regels dan ook minder dan tien of twaalf lettergrepen inhouden ; 6" dat geen salaris kan in rekening worden gebracht voor hetgeen dooiden Bewaarder boven en behalve den inhoud van het over- of in te schrijven stuk, hetzij ter voldoening aan de bestaande voorschriften , hetzij ordeshalve , hetzij bij het herstellen van begane abuizen in het register wordt geschreven , zulks omdat het schrijfloon voor overschrijving van akten of borderellen natuurlijk alleen is toegekend voor hetgeen werkelijk van het in- of over te schrjjven stuk overgeschreven wordt." P. W. No. 3635. 1) Bij biief van den 8sten Januari 1895, no. 12, is aan al de Bewaarders medegedeeld , dat het voorschrift sub 50 der Resolutie van 7 November 1860, no. 17 (P. W. No. 3635) strekt om te voorkomen, dat door de wijze, waarop de stukken in het Hulpregister No. 4 worden afgeschreven , de inhoud eene andere beteekenis krijgt dan die bij de lezing van het stuk zelf wordt verkregen. Ilct voorschrift spreekt van het afbreken der regels bij het einde van een zin, waaronder niet een enkele naam kan worden verstaan. Aangezien het achter elkaar schrijven van de namen, ook al zijn die in het stuk onder elkaar gesteld , geene onduidelijkheid kan teweegbrengen , zal het voorschrift voor het vervolg in dien zin behooren te worden toegepast en moet niet voor elke handteekening een afzonderlijke regel in het register worden gebruikt. P. W. No. 8604. 1) Zie de Wet van 14 December 1844 , Stbl. no. 62 , art. 2 § I en II. Register VAN Briefwisseling der Ambtenaren. DIRECTIE GELDERLAND en OVERIJSSEL. KANTOOR TIEL. REGISTER VAN BRIEFWISSELING DER AMBTENAREN. Yolg- 1. Duidelijk en in het oogvallend de namen Dagteekening en en kwaliteiten der personen, aan welke ge- hoofdinhoud der nom- schreven of geantwoord wordt. ontvangen brieven 2. Dagteekening der brieven. of mer. 3. Derzelver omschrijving. antwoorden. 1/3 Ingenieur-Verificateur van het Kadaster te Utrecht. Den 4 November 1880. Onder overlegging der drie betrokken bijlagen, heb ik de eer. UWEG. te verzoeken, mij wel te willen mededeelen , of ik mjj gemachtigd kan houden, om de daarin verlangde overbrenging ten name van Jan Philips, op den kadastralen legger te bewerkstelligen. 2 Inspecteur der Registratie te Nijmegen. Den 5 November 1880. Ter voldoening aan den inhoud van UWEGs. missive van den 23 September jl., No. 313, heb ik de eer te berichten , dat op de daarin vermelde akte door mij voor overschrijvingsrecht is geheven f 32,40 in hoofdsom. ~Den 6 Nov. 1880, 3/1 Inqenieur-Verificateur van het Kadaster te Utrecht, toestemming om Va- rik A. No. 6 over Den 7 November 1880. te boeken op Jan Philips. 4 Bewaarder te 's Gravenhage. Den 13 November 1880. Verzonden negatieve verklaring van schepen en vaartuigen. Toelichting. Iedere inschrijving of aanteekening geschiedt onder een a fzonderlijk nommer. Naar de vroegere of latere brieven , aanteekeningen, enz., die in onderling verband staan of dezelfde zaak betreffen , wordt met het volgnommer verwezen. (Art. 142 I. M.) Op de laatste bladen van dit register wordt een beknopte alphabetische index aangehouden, waarop echter niet behoeven te worden gebracht: lo de periodieke inzendingen , en 2o de stukken, aangeteekend op het Memoriaal van orders en instructiën. (Art. 144 I. M.) Wetten, Koninklijke besluiten, enz. WET van den 5den Junij 1878 , (Staatsblad No. 90) , tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen. x) Wh WILLEM III, bij de gratie Gods , Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, galat! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om met afwijking van de bepaling van art. 1236 van het Burgerlijk Wetboek , de bestaande hypothecaire inschrijvingen te onderwerpen aan vernieuwing en bepalingen te maken omtrent de vernieuwing der overschrijving van processenverbaal van inbeslagneming; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij Goedvinden en verstaan bij deze: ' Art. 1 Met afwijking van de bepaling van art. 1236 Burgerlijk Wetboek zijn alle bij het in werking treden dezer wet 2) bestaande hypothecaire inschrijvingen binnen twee jaren na dat in werking treden onderworpen aan vermeuwmg. r Art. 2. De aanvraag tot vernieuwing geschiedt door den schuldeischer of door een derde namens hem. Te dien einde worden ten kantore van bewaring overgelegd twee doorhem, die de aanvraag doet, onderteekende borderellen , 3) bevattende • 10. den woordelijken inhoud van het ingeschreven borderel,'met vermelding van de dagteekening waarop en het deel en nommer waarin de inschrijving daarvan heeft plaats gehad , zoomede van de nevens die inschrijving gestelde kantteekeningen ; 6 6 20. het verlangen des schuldeischers tot geheele of gedeeltelijke 4) vernieuwing der inschrijving, met aanduiding van den aard en de ligging der cederen waarop de hypotheek is gevestigd, naar aanleiding van de kadastrale indeeling die.-goederen op het tijdstip der vernieuwing, onverminderd het bepaalde bij het tweede lid van art. 1219 Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van tiend- en grond-renten; 30 opgaven van de wijze waarop of van de titels uit welke de opvolgende schuldeischer regt op inschrijving heeft verkregen. 1) Zie blz. 226 , 227. 2) Zie art. 7. 3) Vergelijk art. 1231 B. W JlJ:neZUjlU V6rnieUWin*' Wanneer —* peroeelen niet meer hypothecair Bij de borderellen wordt overgelegd een uittreksel van den kadastralen legger, waarin bij veranderde kadastrale aanwijzing, nevens de nieuwe indeeling , de vervallen sectie en nommers , in de inschrijving vermeld , worden aangewezen. Indien de borderellen andere kadastrale perceelen bevatten dan volgens het uittreksel van den legger uit de vervallen kadastrale perceelen zijn voortgekomen , wordt dit door den bewaarder nevens de inschrijving en tevens op de borderellen aangeteekend. Voorts wordt gehandeld gelijk in art. 1232 Burgerlijk Wetboek is bepaald, en het uittreksel uit den kadastralen legger met een der borderellen aan hem, die de vernieuwing verzocht, teruggegeven. Op de vernieuwde inschrijvingen zijn alle bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent de inschrijvingen van toepassing , voor zooveel daarvan bij deze wet niet uitdrukkelijk wordt afgeweken. Art. 3. Wegens de vernieuwing der inschrijving worden geene andere kosten in rekening gebragt dan het salaris van den hypotheekbewaarder 1), dat, tenzij hot tegendeel bedongen is, voor rekening van den schuldeischer is 2) en bepaald wordt op de helft van het gewone salaris voor de vernieuwingen aangevraagd in het jaar 1879, op drie vierden van dat salaris voor de vernieuwingen aangevraagd in de zes eerste maanden van het jaar 1880 , en op het volle salaris voor die aangevraagd in de laatste zes maanden van dat jaar. De tot vernieuwing vereischte borderellen worden gesteld op ongezegeld papier. 3) Art. 4. De vernieuwing, binnen den bij art. 1 gestelden termijn aangevraagd 4), verzekert aan de belanghebbenden denzelfden rang en dezelfde regten, die zij door de inschrijving verkregen hadden. Is de vroegere inschrijving binnen dien termijn niet vernieuwd, zoo houdt zij op van kracht te zijn, kan zij niet meer worden vernieuwd en wordt zij door den bewaarder der hypotheken op het door hem af te geven afschrift of getuigschrift, bedoeld in art. 1265 Burgerlijk Wetboek, niet vermeld. 5) De schuldeischer kan de binnen genoemden termijn niet vernieuwde inschrijving op nieuw doen bewerkstelligen overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, doch in dat geval worden de kracht en de rang bepaald naar de dagteekening dor nieuwe inschrijving en is art. 3 niet van toepassing. Art. 5. De toeziende voogd en de toeziende curator zijn op straffe van vergoeding van kosten , schaden en interessen verpligt toe te zien, dat de hypothecaire inschrijvingen , tot zekerheid van het beheer van den voogd of den curator genomen , binnen den bij art. 1 gestelden termijn worden vernieuwd. 1) Omdat de vernieuwing vooral een administratieve maatregel is ter bevordering van het grondcrediet. , _ , w , 2) Deze bepaling is eene afwijking van art. 1237 B. W. Vergelijk art. 5 der Wet van 4 Juli 1842, Stbl. no. 16. 3) Vergelijk art. 2, § I der Wet van 14 December 1844, Stbl. no. 62. Zie blz. 263 a 266. ' . . 4) Tijdige aanvraag verzekert tijdige boeking in het Dagregister. 5) Met 1881 zijn de oude registers van inschrijving buiten werking gesteld. De getrouwde vrouw, die bij huwelijksche voorwaarden hypotheek heeft beongen kan , zonder bijstand van haren man of magtiging van den regter de hypothecaire inschrijving doen vernieuwen. 1) ' Art. 6 De overschrijvingen van processen-verbaal van beslag op onroerende goederen , die krachtens art. 505 van het Wetboek van Burgerlijke egtsvordenng vóór het in werking treden dezer wet hebben plaats gehad unnen binnen den bij art. 1 gestelden termijn worden vernieuwd op het ooispronkehjk proces-verbaal van inbeslagneming, dat te dien einde door geboden" 2) 1JDen Pr0CUreU1' ^ h^°theekbewai"'^' -1 worden Alle overschrijvingen, waarvan op het tijdstip van het verstrijken van dien teimijn de vernieuwing niet is geschied of aangevraagd, vervallen van regtswege en worden ambtshalve kosteloos doorgehaald. Art. 7. Deze wet treedt in werking den eersten Januarij 1879. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat a ie Mimsteneele Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 5den Junij 1878. WILLEM. De Minister van Justitie, H. J. S M I D T. De Minister van Financiën, Gleichman. Uitgegeven den veertienden Junij 1878. De Minister van Justitie, H. J. Skidt. CIRCULAIRE Tt xt r\ 102!, hypotheken. REGISTRATIE. No. 3. CWijziging ran de hypothecaire boekhouding s Gravenhage , den 8sten Augustus 1878. DE MINISTER VAN FINANCIEN, Brengt ter kennis van de ambtenaren van de registratie en van het kadas1'volgt b6SlUlt' 30 JUl0 1878 (Staatshlad 104), luidende 1) Vergelijk art. 1217, al. 3 en 4 B. W 2) Zie blz. 226. 24 Wij WILLEM III, bij de gratie Gods , Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz. enz. enz. Overwegende , dat het noodig is , bij het in werking treden der wet van den 5den Junij 1878 (Staatsblad No. 90) 1), houdende bepalingen omtrent de vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen en van de overschrijving van processen-verbaal van inbeslagneming, wijziging te brengen in de hypothecaire boekhouding. Op de voordragt van Onze Ministers van Financien en van Justitie , van don 15den Junij 1878, No. 45, Registratie en van den 17den daaraanvolgende, No. 121 , 1ste afd.; Den Raad van State gehoord (advies van den 16den Julij 1878, No. 10); Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers, van den 22sten , „ 21 , Registratie . ——— Julij 1878 , No. ' 24sten 90 Hebben besloten en besluiten : Met wijziging van het Koninklijk besluit, d.d. 8 Augustus 1838 (Staatsblad No. 27) 2) te bepalen , hetgeen volgt: Art. 1. De hypothecaire verbanden , na den 31sten December 1878 in de openbare registers in te schrijven , worden niet aangeteekend in het algemeen register, bedoeld in art. 3 van Ons besluit, d.d. 8 Augustus 1838 (,Staatsblad No. 27) 3). Art. 2. Aan elk kantoor van de hypotheken en het kadaster worden, nevens de registers, in Onze besluiten d.d. 1 Augustus 1828 (Staatsblad No. 52) 4) en 8 Augustus 1838 (Staatsblad No. 27) 5) omschreven, aangelegd en bijgehouden de navolgende registers: a. Een register waarin, naast elk kadastraal nommer, verwezen wordt, voor zooveel betreft de daarop gevestigde hypothecaire verbanden , naar het register, bedoeld in artikel 30 , No. 1 van ons bovenaangehaald besluit van 1 Augustus 1828 , en , ten aanzien van inbeslagnemingen , naar het register, bedoeld in artikel 30, No. 2 van meergemeld besluit; 6) b. Een register van onderzetters, aanwijzende voor eiken onderzetter de door hem gevestigde hypothecaire verbanden; 7) c. Een register of naamwijzer, bevattende al de namen van de onderzetters , en verwijzende naar het register van onderzetters, onder letter b hiervoren genoemd. 8) Bovenvermelde registers worden ingerigt naar de aan dit besluit vastgehechte modellen. Art. 3. Het register, in artikel 2 onder letter a bedoeld, wordt per gemeente aangelegd ; daarin worden de kadastrale nommers opgenomen , die op 1) Gedrukte circulaire No. 1018. 2) Gedrukte circulaire No. 612. 3) Gedrukte circulaire No. 612. Zie blz. 227 en 228. - Circ. No. 1022, I, 1,2,8. 4) Gedrukte circulaire No. 426. 5) Gedrukte circulaire No. 612. 6) Is het Register No. 69a. Zie circ. ï.o 1022 U 1 (blz. 376). 71 is id. id. No. 19. Id. id. ld. id. , III, 1,2 (id. ld.) 8) Is id. id. No. 20. den 31 sten December 1878 bestaan , beneyens de op dat tijdstip reeds vervallen nommers, welke voorkomen in processen-verbaal van inbeslagneming welker overschrijving niet is doorgehaald. Bij do nommers, welke voor laatstbedoelde vervallen nommers zijn in de p aa s ge -omen , wordt naar de vroegere nommers verwezen. De na bovenvermeld tijdstip ontstane nommers worden in dit register bijgeschreven. 6 Onder de vervallen nommers wordt een inktstreep getrokken. In de daarvoor bestemde kolommen worden, naast de oude nommers, aangeduid al de nieuwe nommers, die uit de oude zijn voortgekomen, en naast de nieuwe nommers, uit welke vervallen nommers zij zijn ontstaan ^7" 1 n°mmer' dat na 10 JanUanJ Va" elk Jaar ™dt geboekt, dt met duidelijke cijfers het jaartal geplaatst 1). Dat jaartal wordt boven aan elke bladzijde herhaald. c tRl' ^ Inihetjre^i8ter> in artikel 2, letter b omschreven, worden aan- C Sr °l 7 "amen der 0nderzetters' het bedrag, de dagteekening, het deel en het nommer van elke hypothecaire inschrijving, alsmede de dagteekening van de doorhaling. De latere inschrijvingen worden op hetzelfde artikel geboekt, al zijn de vorige doorgehaald. ' J De gedeeltelijke doorhalingen worden alleen in het register aangeteekend, wanneer het bedrag der verzekerde som verminderd is. Art. 5. In den naamwijzer, bedoeld in artikel 2, letter e worden de te^gebLI abetiSCh6 °rde' WOOrdenboeks£ewfize tot en met de derde Iet- In bijzondere gevallen en voor kleine kantoren kan, onder goedkeuring van Onzen Minister van Financiën, van dezen regel worden afgeweken. Geschiedt de onderzetting door gehuwde vrouwen of weduwen, dan wordt lZnT:^LTter den op gelljke w«ze te boeken geslacht— Art. 6. Dit besluit treedt in werking op den lsten Januarij 1879. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit etwelk m het Staatsblad zal worden geplaatst. Pyrmont, den 30sten Julij 1879. De Minister vcin Financiën , ^ glEICHMAN. De Minister van Justitie, H. J. Smidt. De Minister voornoemd, Namens den Minister, De Secretaris-Generaal, Bartstra. 1) Zie circulaire No. 1022, II, 2°, (blz. 376). CIRCULAIRE No. 1022, d.d. 12 September 1878, Reg., No. 13, betreffende de uitvoering van het Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 104, tot wijziging van de Hypothecaire boekhouding. I. 10. Nadat al de tot en met den 31sten December e. k. (1878) ingeleverde borderellen van inschrijving in de loopende Hulpregisters No. 3 zijn overgeschreven, worden die registers door de Bewaarders afgesloten en de nog onbeschreven bladen in die registers door twee elkander kruisende inktstrepen onbruikbaar gemaakt. 20. De na bovenvermeld tijdstip in te leveren borderellen worden overgeschreven in daartoe te verstrekken nieuwe Hulpregisters No. 3, waarvan de volgdeelen worden genommerd, te beginnen met nommer één. 30. Voor de vernieuwingsborderellen worden ongezegelde registers gebruikt. 80. Nadat al de tot en met 31 December 1880 ingeleverde vernieuwingsborderellen in de Hulpregisters No. 3 zijn overgeschreven, worden de voor die borderellen bestemde registers afgesloten en de onbeschreven bladen onbruikbaar gemaakt, op de wijze als bij 10 is bepaald. II. 1°. De verwijzing naar de registers van in- en overschrijving geschiedt in het Register No. 69a breuksgewijze met duidelijke, doch niet al te groote cijfers. 20. De aanwijzing van het jaartal, waarin latere vernommeringen in het Register No. 69a worden bijgewerkt, betreft het tijdrekenkundig en niet het kadastraal dienstjaar. III. 10. De volgdeelen van het Register van Onderzetters worden genommerd , te beginnen met nommer één. Elk deel vangt aan met nommer eén. 20. Waar de omstandigheden dit toelaten, kunnen in het Register van Onderzetters twee hoofden op ééne bladzijde geplaatst worden ; of waar vermoed wordt, dat de ruimte op ééne bladzijde voor eenigen Onderzetter niet voldoende is , kunnen twee bladzijden voor één hoofd gebruikt worden. Is de ruimte , voor één Onderzetter opengelaten , volgeschreven, dan wordt in het loopende deel een nieuw hoofd geopend , waaronder de volgende aantee- keningen plaats hebben. Beide hoofden worden met in 't oog loopend schrift naar elkander verwezen. WET van den 11 den Julij 1882, (Staatsblad No. 92), tot wijziging der bepalingen betreffende de heffing der regten van registratie. Wij willem iii, enz. Allen , die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben , dat het wenschelijk is om , in afwachting van eene algeheele herziening der wetgeving op de registratie, sommige bezwaren weg te nemen , welke uit de bestaande wettelijke bepalingen op dat stuk voortvloeijen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg dei Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Akt. 5 Vonnissen, houdende ontbinding of vernietiging van overeenkomsten van overdragt in eigendom of vruchtgebruik van onroerende zaken , zijn te dier zake niet aan het evenredige regt wegens overgang onderworpen en worden op de expeditiën geregistreerd. Art. 7. Artikel 68, §111, nommer 2 ; artikel 69 , § V, nommer 7 en artikel 69, § VII, nommer 5 der wet van 22 Frimaire , jaar VII, benevens het laatste lid van art. 23 der wet van 16 Junij 1832, (Stbl. no. 29) vervallen. Op de acten van scheiding van roerende en onroerende zaken tusschen medeeigenaren wordt, behoudens de hierna volgende bepalingen, een evenredig registratieregt van vijftien centen van de honderd gulden geheven over de waarde van al de verdeelde baten , daaronder begrepen zoowel de bij de verdeeling verrekende schuldvorderingen der verdeelde boedels ten laste van deelgeregtigden als de bedragen , waarvan ter zake van genoten schenkingen onder de levenden inbreng is geschied op eene der wijzen , bedoeld in de artikelen 1138 tot en met 1141 van het Burgerlijk Wetboek. Over de waarde der zaken , ten aanzien van welke de titel van medeeigendom in de acte niet is vermeld en de mede-eigendom niet behoorlijk is aangetoond, wordt niet het bij het vorig lid bepaalde regt, maar het regt van verkoop geheven. Art. 8. Op acten van verdeeling van zaken, gemeen krachtens maat- of vennootschap, is over de waarde op het tijdstip der scheiding van de ingebragte doch aan anderen dan den inbrenger of diens erfgnamen of regtverknjgenden toegedeelde onroerende zaken of aandeelen in zoodanige zaken niet het bij het tweede lid van het vorig artikel bepaalde, doch het voor verkoop vastgestelde regt verschuldigd. Het door een deelgenoot op de in artikel 13 bedoelde wijze of door aankoop na de oprigting der maat- of vennootschap verkregen aandeel in de door anderen ingebragte onroerende zaken wordt voor de berekening van het op de scheiding verschuldigde regt geacht door dien deelgenoot of zijne erfgenamen of regtverkrijgenden te zijn ingebracht, mits blijkt, dat voor de verkrijging van dat aandeel het regt van overdragt is betaald. Art. 9. Bijaldien de onverdeeldheid van roerende of onroerende zaken uit eene overdragt is ontstaan , wordt op de acte van verdeeling dier zaken ten laste van hen , die bij die overdragt een aandeel in de verdeelde zaken verkregen hebben, of van hunne erfgenamen of regtverkrijgenden, over de waarde van het hun toegedeelde tijdens de scheiding na aftrek van hun aandeel krachtens den titel van mede-eigendom in iedere hun toegedeelde zaak, niet het in artikel 7, tweede lid, vastgestelde regt, doch het regt van verkoop geheven. Deze bepaling is niet toepasselijk , wanneer de onverdeeldheid is ontstaan : 10. uit den inbreng in een ;maat- of vennootschap, in welk geval het vorige artikel geldt; 20. uit de overdragt door den eenigen eigenaar of al de regthebbenden te zamen van het geheel dier zaken aan gezamenlijke verkrijgers. Art. 12. 's Rijks ambtenaar is bevoegd om van de door of namens partijen geschatte onroerende zaken , welke in eene verdeeling zijn begrepen, eene waardeering door deskundigen te vorderen op den voet als bij de bestaande wetten op de registratie voor het geval van overdragt van zoodanige zaken onder bezwarenden titel is bepaald. Zoo de aldus vastgestelde waarde de opgegeven waarde met een achtste of meer overtreft, zijn de kosten der waardeering ten laste van de gezamenlijke deelgenooten . en is behalve het ontdoken regt het tienvoud daarvan als boete verschuldigd. Al de deelgenooten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het ontdoken regt, de boete en de kosten , met dien verstande, dat boete en kosten niet op minderjarige of onder curateele gestelde deelgenooten, doch in hunne plaats op hunne voogden of curators kunnen worden verhaald. De waardeering kan tegen ieder hunner afzonderlijk worden ingesteld, in welk geval de uitslag tegen allen geldt. Het over de meerdere waarde verschuldigde regt kan in dej gevallen, waarin het voor verkoop vastgestelde regt verschuldigd is, door hem, die betaalde , teruggevorderd worden van den verkrijger , wiens verkrijging tot de heffing van dat regt aanleiding gaf. Art. 13. Indien de zaken, welke, hetzij krachtens maat- of vennootschap, hetzij krachtens eenigen anderen titel gemeen zijn, ingevolge overeenkomst tusschen de geregtigden bij uittreding uit de bestaande gemeenschap of bij overlijden aan de overige mede-eigenaren verblijven tegen of zonder vergoeding aan den uitgetredene of aan de erfgenamen of regtverkrijgenden van een overleden deelgenoot, wordt bij elk zoodanig uittreden of overlijden op de van de voormelde overeenkomst opgemaakte acte evenredig regt van registratie bijgevorderd alsof het aandeel van den uitgetreden of overleden deelgenoot bij de uittreding of het overlijden aan de overgebleven deelgeregtigden onder bezwarenden titel ware overgedragen. Dat regt is verschuldigd over de door 's Rijks ambtenaar ambtshalve te schatten waarde van het evenbedoelde aandeel , ten ware de verkrijgers vóór de betaling de voor de berekening van het regt vereischte opgaven, bij eene te zijnen kantore in te leveren verklaring , verstrekken , behoudens in dat geval het middel van waardeering door deskundigen ten aanzien der onroerende zaken op den voet en met de gevolgen als voor overdragt onder bezwarenden titel is bepaald. Art. 14. Op acten van overdragt van onroerende zaken onder bezwarenden titel, welke volgens de bestaande wetten aan het regt van vier gulden van de honderd gulden onderworpen zijn , is , bijaldien dit regt binnen het jaar, voorafgegaan aan de registratie dier acten , wegens de overdragt dierzelfde zaken op eene geregistreerde acte is geheven of verschuldigd geworden , slechts een registratieregt van vijf en twintig centen van de honderd gulden verschuldigd, met dien verstande evenwel dat, zoo de waarde dier zaken tijdens de latere acte of de hierin uitgedrukte prijs meer mogt bedragen dan bij de voorafgaande overdragt, over de meerdere waarde het gewone regt moet worden betaald. Acten , houdende ontbinding of vernietiging bij overeenkomst eener overdragt , zijn onder de acten van overdragt begrepen. 1) Art. 15. Artikel 15 , no. 4, en art. 69, § V, no. 3, der wet van 22 Frimaire, jaar YII, vervallen. Het regt van registratie op acten van ruiling van landerijen, alle binnen het Rijk gelegen , bedraagt vijf en twintig centen van iedere honderd gulden en op acten van ruiling van andere onroerende zaken , alle binnen het Rijk gelegen of gevestigd, twee gulden van iedere honderd gulden der verkoopwaarde van één der loten , wanneer zij in waarde gelijk staan en geen toegift is bedongen. In geval van toegift wordt daarover het regt van verkoop geheven. Indien de loten in waarde verschillen, wordt het regt geheven over de verkoopwaarde van het minste lot, en wordt over de meerdere waarde van het hoogste lot of de daarvoor bedongen toegift het regt van verkoop geheven. 's Rijks ambtenaar is bevoegd om van de geruilde zaken of van die, in een der loten begrepen , eene waardeering door deskundigen te vorderen op den voet en overeenkomstig de bepalingen, bij de bestaande wetten vastgesteld voor overdragten onder bezwarenden titel van onroerende zaken, en zulks zoowel wanneer de door partijen opgegeven verkoopwaarde lager als wanneer die waarde hooger schijnt te zijn dan de werkelijke verkoopwaarde tijdens de ruiling. Do heffing wordt na afloop der waardeering overeenkomstig haren uitslag herzien , en hetgeen dan blijkt te min betaald te zijn , alsnog ingevorderd. Een gelijk bedrag is bovendien als boete verbeurd en moet met de kosten der waardeering door partijen worden betaald telkens wanneer door de deskundigen aan de in een der loten begrepen zaken eene waarde wordt toegekend , die een achtste hooger of lager is dan de aangegeven waarde. 1) Dit artikel is niet toepasselijk op de overdracht van bovenveen om te vergraven. P. W. No. 8165. Arr. v. d. H. R. v. 15 Januari 1892. Zie art. 3 der Wet van 27 September 1892, Stbl. no. 224, alsmede P. W. No. 8700 en 8827. De waardeering wordt ingesteld tegen al de contractanten. Art. 16 Van de acten van oprigting en ontbinding van maat- of vennootschappen wordt een vast regt geheven van vijftien gulden. Art. 19. De regten en boeten van registratie , alsmede de regten en boeten van hypotheek worden met de helft verhoogd. 1) Hiervan zijn uitgezonderd de regten en dubbele regten, welke vier ten honderd bedragen, en de regten en boeten , vastgesteld bij de artikelen 3, 7, 2e lid, 12, 14, 15, 16 , 17 en 18 dezer wet. Art. 21. De wetgeving op de registratie wordt vóór 1 Januarij 1886 aan eene algemeene herziening onderworpen. Art. 22. Deze wet treedt in werking op den lsten Januarij 1883. Zij is toepasselijk op alle na dat tijdstip geregistreerde acten , uitgezonderd alleen die, welke vóór dat tijdstip eene zekere dagteekening hebben verkregen, alsmede die , welke volgens hare dagteekening vóór dat tijdstip zijn opgemaakt en binnen de voor die acten bij de wet vastgestelde termijnen ter registratie worden aangeboden. Lasten en bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen , Autoriteiten , Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Frankfort, den 11 Julij 1882. (Get.) WILLEM. De Minister van Financiën, (Get.) Van Lijnden van Sandenburg. (Uitgegeven 20 Julij 1882). WET van den 27sten September 1892, (Staatsblad No. 224), tot vermindering van sommige evenredige registratie- en hypotheekrechten. In naam van Hare Majesteit W I L II E L M I N A , bij de oratie Gods , Koningin der Nederlanden , Prinses van Oranje-Nassau , enz., enz., enz. "Wij EMMA, Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk, Allen, die dezen zullen zien of hooren lezen , saluut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben , dat het wenschelijk is, in afwachting eener algeheele herziening der wetgeving op de registratie, sommige evenredige registratie- en hypotheekrechten te verminderen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. De rechten van registratie van vier ten honderd , bepaald bij art. 69, § "VII, nos. 1, 2, 3, 4 en 6 der wet van den 22 Frimaire an VII (Bul- 1) Zie art. 5 der Wet van 27 September 1892, Stbl. no. 224. letin des Lois , no. 248) en bij art. 13 der wet van den 16 Juni 1832, (Staatsblad no. 29), worden tot op twee ten honderd verminderd. Het laatste lid van art. 69 , § YII, no. 1 der voormelde wet van den 22 Frimaire an YII en het laatste lid van art. 13, no. 1 der voormelde wet van den 16 Juni 1832 vervallen. Art. 2. De rechten, vastgesteld bij art. 69 , § Y nos. 1, 2, 4, 5 en 6 der voormelde wet van den 22 Frimaire an VII en bij art. 12 der voormelde wet van den 16 Juni 1832, die, tengevolge van de verhooging, bepaald bij art. 19 der wet van den 11 Juli 1882, (Staatsblad no. 92), thans drie ten honderd bedragen , worden op twee ten honderd teruggebracht. Art. 3. De woorden : „vier gulden van de honderd guldenvoorkomende in art. 14 der voormelde wet van den 11 Juli 1882, worden vervangen door de woorden „twee gulden van de honderd gulden.'''' 1) Art. 4. Het aantal der jaren, waarvan de uitkeering volgens art. 11 , no. 3 der wet van den 16den Juni 1832, (Staatsblad no. 29), tot grondslag strekt voor de heffing van het recht wegens uitgiften in erfpachtsrecht of opstal, mitsgaders afstand of terugneming, overdracht en subrogatie van erfpachtsrecht of opstal, wordt tot twintig beperkt. Art. 5. Het reeht van overschrijving , bij art. 22 der wet van den 16 Juni 1832 , (Staatsblad no. 29), op een half ten honderd bepaald en bij art. 19 deiwet van den 11 Juli 1882, (Staatsblad no. 92), tot drie vierde ten honderd verhoogd , wordt verminderd tot op vijftien centen van de honderd gulden. Art. 6. Op de rechten en boeten van registratie en van hypotheek worden geen opcenten geheven. Art. 7. Deze wet treedt in werking den 1 Mei 1893. Zij is toepasselijk op alle akten , dio na dat tijdstip geregistreerd worden. Lasten en bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen , Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 27 September 1892. (Get.) EMMA. De Minister van Financiën, (Get.) Pierson. Uitgegeven den zevenden October 1892. De Minister van Justitie , (Get.) Smidt. In verband met de Wet van 14 Juli 1898 , Stbl. no. 180 (Borgtochtenwet) en ter vervanging van de Instructie van 26 Januari 1892, no. 20 2), regelende de Borgtochten , is eene nieuwe Instructie ingevoerd, waarvan hier het volgende wordt overgenomen ter vervanging, aanvulling en toelichting van hetgeen op blz. 198, 199 en 206 wordt vermeld omtrent bovengenoemde 1) Zie P. W. No. 8700 en 8827. 2) Zie blz. 198, 199, 201, 202 en 206. Borgtochtenwet en den Borgtocht van den Bewaarder ten behoeve van den Staat. ALGrEMEENE INSTRUCTIE, regelende do zekerheidstelling der rekenplichtige ambtenaren, in dienst bij het bestuur der registratie en dat der domeinen. (Circulaire no. 1191 , 30 d.d. 16 December 1898). A Igemeene bepaling. Surnumerairs. Vrijstelling. Controleurs van het buitengewoon zegel. Overige rekenplichtigen. Nieuwe regeling. Zekerheid. Art. 1. Alle rekenplichtige ambtenaren zijn verplicht, zekerheid te stellen ten behoeve van den Staat, op de wijze, in de volgende bepalingen aangegeven : (Vorstelijk besluit van 15 April 1814, No. 3, Stbl. no. 47 en Wet van 14 Juli 1898 , Stbl. no. 180). Abt. 2. De surnumerairs stellen eene zekerheid van f 1600 reëel. (Kon. besl. van 9 December 1898, No. 50). Abt. 3. De surnumerairs, die dadelijk na hunne benoeming worden aangesteld tot commies ter directie , behoeven , zoolang zij die betrekking bekleedcn, geen ■zekerheid te stellen. Ditzelfde geldt ten aanzien van de surnumerairs, die dadelijk na hunne benoeming aan het Departement van Financiën worden gedetacheerd, zoolang zij in die hoedanigheid aldaar werkzaam zijn. Abt. 4. De controleurs van het buitengewoon zegel stellen eene zekerheid van f 800 reëel. (Kon. besl. van 9 Dec. 1898 , No. 50). Art. 5. De overige rekenplichtige ambtenaren stellen eene zekerheid ten bedrage van een twaalfde deigemiddelde ontvangst van de laatste drie , aan de benoeming voorafgaande jaren , tot een maximum van f 25.000. (Vorstel, besl. van 3 Mei 1814, No. 134 en art. 1 van het Kon. besl. van 1 Januari 1846 , No. 123). Enz. Art. 7. Het bedrag van de zekerheid wordt opnieuw geregeld, wanneer tengevolge van gestadige toeneming der gewone ontvangsten deze in eenig jaar zoodanig zijn geklommen, dat een twaalfde daarvan meer beloopt dan anderhalf maal het reëel bedrag van de gestelde zekerheid. Art. 8. Bovendien kan het bedrag van de zekerheid opnieuw geregeld worden bij uitbreiding of inkorting van het beheer en bij vermeerdering of vermindering der ontvangsten tengevolge van de invoering , wijziging of afschaffing van belastingwetten. Abt. 12. De zekerheid is öf eene zakelijke of eene persoonlijke ter keuze van den ambtenaar. Als zakelijke zekerheid wordt alleen aangenomen die, waarvan in de artt. 15 en 16 hierna wordt gehandeld. (Zie verder art. 2 der Wet van 14 Juli 1898, Stbl. no. 180). Art. 13. (Conform art. 3 der Wet van 14 Juli 1898 , Stbl. no. 180). Art. 14. Wanneer een ambtenaar zekerheidwenscht te stellen , overeenkomstig de derde of de vierde afdeeling der borgtochtenwet, wendt hij zich met vermelding van den naam der vennootschap of vereeniging, die hij als borg zoude wenschen te zien optreden tot den Minister (Afdeeling Generale Thesaurie). Wanneer een ambtenaar zakelijke zekerheid wil stellen , wendt hij zich eveneens tot den Minister (Afdeeling Generale Thesaurie) met nauwkeurige opgave van de Grootboekinschrijvingen, effecten of onroerende goederen, die hij voor het stellen van zekerheid in aanmerking wenscht te zien komen. Art. 15. (Zie art. 6 der Wet van 14 Juli 1898, Stbl. no. 180). De verhouding tusschen het nominaal bedrag der te verbinden Grootboek-inschrijvingen en het reëel bedrag van de zekerheid is bepaald op 80 0/Q) wanneer 21h % en °P 90 %> wanneer 3 °/0 Grootboek-ininschrijvingen verpand worden. (Resolutie van den Min. v. Fin. d.d. 1 Dec. 1898 , No. 1 Gen. Thes.) Art. 16. (Zie art. 7 , al. 1 der Wet van 14 Juli 1898, Stbl. no. 180). De overwaarde, welke de in voege vermeld te verbinden onr. goederen moeten hebben, is bepaald op 25 0/0 van het reëel bedrag, waarvoor zekerheid moet gesteld worden. Bij verpanding van effecten zal voor elke honderd gulden der te stellen zekerheid, eene waarde van honderd en tien gulden moeten worden verpand, zullende de waarde der te verpanden effecten worden berekend naar den middenkoers, zooals die laatstelijk is genoteerd op de prijscouranten van de ter beurze van Amsterdam verhandelde effecten. Daling inivaardevan Art. 18 verbonden onr. goederen Yoor aanvulling der zekerheid bij daling in waarde of verpande effecten, gelden dezelfde regelen als ten aanzien van het stellen van zekerheid zijn gegeven, met dien verstande, dat zij krachtens het bepaalde in art. 3 der borgtochtenwet steeds zal moeten worden gesteld op de wijze, Verpanding van Grootboek-inschrijvingen. Van de verpanding van effecten. Van het verbinden van onr. goederen. Van het stellen van persoonlijke zekerheid als bedoeld in de derde en vierde af deeling der borgtochtenwet. Opheffing van zekerheid. in de tweede afdeeling dier wet bedoeld. (Art. 7 der "Wet van 14 Juli 1898 , Stbl. no. 180 en Res. v. d. Min. v. Fin. dd. 1 Dec. 1898 , No. 1 Gen. Thes.) Art. 19. De te verpanden Grootboek-inschrijvingen moeten bedragen honderd gulden of een veelvoud van dat bedrag. Het nominaal bedrag der te stellen zekerheid wordt, des noodig, naar boven afgerond. De inschrijvingen moeten zijn vrij en onbezwaard , voor zooveel het te verpanden bedrag betreft. Art. 20. Wanneer de borgtochtplichtige van den Minister v. Financiën bericht heeft bekomen, dat tegen een voorgenomen verpanding van Grootboek-inschrijvingen aanvankelijk geen bedenking bestaat, ontvangt hij daarbij tevens een model van de te dien einde op te maken akte van verpanding. Die akte moet notarieel en in minuut verleden worden ; het ontwerp kan desverlangd aan het oordeel van den Minister v. Financiën (Afd. Gen. Thes.) worden onderworpen. Enz. Art. 21. De grosse en een authentiek afschrift der akte van verpanding, alsmede alle eveneens notarieel te verlijden stukken , die bij de verpanding moeten worden overgelegd , worden aan den Minister van Financiën (Afd. Gen. Thes.) tor goedkeuring toegezonden. Enz. Art. 24 Art. 25 Art. 26 Art 31. Zoodra het beheer van een verplaatst, bevorderd, ontslagen of overleden rekenplichtig ambtenaar geheel is nagezien, het proces-verbaal deilaatste naziening door het bestuur is goedgekeurd, en de bij dat, alsmede bij alle overige processen-verbaal van grondige naziening van hetzelfde beheer , geconstateerde debets of teruggaven zijn aangezuiverd, zendt de directeur aan den Minister (Afd. Reg.) een bericht of eene verklaring tot bekoming van definitief kwitus. Enz. Art. 36. Door belanghebbenden kan ook geheele of gedeeltelijke opheffing van het verband gevraagd worden: 10 bij het stellen van andere zekerheid ; 20 bij vermindering van het bedrag van de zekerheid ten gevolge eener nieuwe regeling; en 30 bijaldien met eene lagere zekerheid volstaan kan worden. Enz. Slotbepaling. Art. 37. Deze instructie treedt dadelijk in werking. De instructie, vastgesteld bij resolutie van den 26sten Januari 1892 , no. 20 , vervalt. Bij deze Instructie behooren twee formulieren, n.1.: Model A. Staat, houdende berekening van het bedrag der te stellen zekerheid. Model B. Staat, aanwijzende het bedrag der gedurende de laatste twaalf jaren , na aftrek van het hoogste en laagste jaar , gedane ontvangsten aan het kantoor. De Boekhouding van 1 Januari 1879 tot op heden. Uit al de pogingen tot herziening der wetgeving op de overdracht van onroerende goederen en de hypotheekstelling, door ons op bladzijde 221 e. v. medegedeeld, zijn, zooals ons daar blijkt, als bescheiden resultaat voortgekomen de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 89, tot aanvulling van art. 1240 B. W. en de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 90, tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen en der overschrijvingen van processen-verbaal van inbeslagneming. Maar behalve eene wijziging in de wetgeving , waardoor tijdelijk gebroken werd met het beginsel van art. 1236 B. W., gaf laatstgenoemde Wet aanleiding tot eene hervorming in de Boekhouding der Hypotheken, zooals nader in hoofdtrekken wordt aangegeven door het Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 104. In de considerans van dit Kon. besluit wordt er op gewezen, dat het noodig is , bij het in werking treden der Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 90, — houdende bepalingen omtrent de vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen en der overschrijvingen van processen-verbaal van inbeslagnemingen — , wijziging te brengen in de Hypothecaire boekhouding. Met wijziging van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27 , is dan ook bij art, 1 van het bovengenoemd Besluit van 1878 1) bepaald , dat de hypothecaire verbanden, na den 31sten December 1878 in de openbare registers in te schrijven , niet meer worden aangeteekend in het Algemeen Register , bedoeld in art. 3 van het Besluit van 1838. Dit Register is vanaf 1 Januari 1879, hoofdzakelijk en behoudens na te melden uitzonderingen, bestemd voor de boeking of aanteekening van akten , de verkrijging van vast goed betreffende. Voor de boekhouding volgens het nieuwe stelsel, — voor zoover ten behoeve van de inschrijvingen en van de overschrijvingen der inbeslagnemingen —•, werd aan de verschillende Hypotheekkantoren een nieuw stel registers ingevoerd, die gelijktijdig met de reeds bestaande registers, — vermeld en omschreven in de Kon. besluiten van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52 en van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27 —, sedert 1 Januari 1879 werden aangelegd en bijgehouden. (Art. 2, al. 1 van het Kon. besluit d.d. 30 Juli 1878, Stbl. no. 104). Behalve dus die, bij de Boekhouding van 1 October 1838 tot 1 Januari 1879 in gebruik en genoemd op bladzijde 294, zijn bij de tegenwoordige Boekhouding, en wel uitsluitend voor de hypothecaire verbanden en inbeslagnemingen, nog ingevoerd de volgende registers: 1) Circ. no. 1021. 10. het Register No. 69a (Aanwijzer der kadastrale perceelen), waarin naast elk kadastraal nommer wordt verwezen , voor zooveel betreft de daarop gevestigde hypothecaire verhanden, naar het Hulpregister No. 3 (inschrijvingen), en ten aanzien van inbeslagnemingen , naar het Hulpregister No. 4 (overschrijvingen). (Art. 2, a van het Kon. besluit van 1878). 20. het Register van Onderzetters No. 19 (Hypotheken), aanwijzende voor eiken onderzetter de door hem gevestigde hypothecaire verbanden. (Art. 2 , b van het Kon. besluit van 1878). 30. de Naamwijzer van Onderzetters No. 20 (Hypotheken), bevattende in alphabetische volgorde al de namen van de onderzetters en verwijzende naar het Register van Onderzetters No. 19 , onder sub 20 vermeld. (Art. 2 , c van het Kon. besluit van 1878). Met bovengenoemde nieuwe registers hebben we bij de Afdeeling ^Hypotheken" eene dubbele, tweeledige boekhouding verkregen, n.1. de boekhouding voor de overdracht van vast goed , de vestiging enz. van zakelijke rechten en andere beperkingen van het eigendomsrecht van vast goed, en daarnaast die voor de handelingen, betreffende hypothecaire verbanden. De voorbeelden der nieuwe registers volgen hierna. No. 69 a. HYPOTHEKEN. BEWARING YAN DE HYPOTHEKEN EN HET KADASTER TE TIEL. GEMEENTE OPHEMERT. Register VAN aanwijzing der kadastrale perceelen. 25 GEMEENTE OPHEMERT. SECTIE B. perceelen. Deel en noraraer Nommers Nommers van het der ni®uwe (|el. register van : perceelen, Grootte. vervallen waarin de | perceelen , verval en Nom- waaruit (le Overschrijving perceelen nieuwe per- ' g^1 of mer. „ ceelen zijn Inschrijving. (inbeslag- gedeeltelij H. A. C. ont8taan. zlJn opgeno- nemingen). men. 9 3 40 1/4, 2/2, 2/9, 3/3 325/l4, «"/l 152> 154 10 1 10 70 Vi, !/2 155 11 1 20 10 1/i, 1k 153' 154' 15i 12 1 03 50 * Vi, 1k 13 10 17 x/l> 1h 17 20 1/i, lh 325/14 21 31 1/2 22 4 66 13 lh 325lu 23 1 70 40 3M 325lu 24 1 14 20 2/9, sk 325/14 25 1 17 03 1k, % ,325/14 26 2 28 30 x/4 27 1 00 00 1l4, 2/9, 3/3;7/l4 325/l4 1879 £ 1 20 10 40> 41>42 40 1 17 20 28 en Rivier 41 3 08 10 28 en Rivier 42 9 00 90 28 en Rivier 152 J;53' 15" 1 do 70a ji GEMEENTE OPHEMERT. SECTIE B PERCEELEN. -p. -Deel en nommer Nommers Nommers van het der nieuwe Grootte. vervallen leglStei' ^' Perceelen, n vanen waarin de Nom perceelen, vervallen waarult de Overschrijving perceelen me7e p.er" geheel of H. A. C ceelen z!'n Inschrijving. (inbeslag- gedeeltelijk ' ont8taan- zijn opgeno- nemingen). men. L | 43 sa U 152, 153 46 60 47 30 49 20 50 1 20 70 51 1 30 80 enz. 1880 152 6 73 20 9, 42, 43 153 1 17 40 11, 42, 43 154 l 30 90 9( i]j 42 155 2 14 40 10, 11, 42 enz. r No. 19. HYPOTHEKEN. BEWARING VAN DE HYPOTHEKEN EN HET KADASTER TE TIEL. Register van Onderzetters, AANWIJZENDE DE DOOR HEN GEVESTIGDE HYPOTHECAIRE VERBANDEN. 1 No. 1. Naam: AMSTEL. Voornaam: PIETER JAN. Beroep en woonplaats: Smid te Tiel. Bedrag Dagteekening Deel van de Bedrag Dagteekening hoofdsom der der der schuldver- geheele inschrij- der inschrijving. mindering. doorhaling, ving. 14000 1 Januari 1879 1 1 4000 1000 1 Januari 1879 1 2 1 Maart 1879. 11000 2 Januari 1879 1 4 2 No. 2. Naam : BOS, (Vrouw van PIETER JAN AMSTEL). Voornaam: ELISABETH. Beroep en woonplaats: Zonder beroep te Tiel. Bedrag Dagteekening Deel ^om~ van de mei Bedrag Dagteekening hoofdsom — der dei- der schuldver- geheele inschrij- der inschrijving. mindering. doorhaling, ving. 14000 1 Januari 1879 1 1 4000 1000 1 Januari 1879 1 2 1 Maart 1879. 11000 2 Januari 1879 1 4 2600 1 Maart 1879 2 9 1300 No. 20. HYPOTHEKEN. BEWARING VAN DE HYPOTHEKEN EN HET KADASTER TE TIEL. Naamwijzer van Onderzetters, VERWIJZENDE NAAR HET REGISTER VAN ONDERZETTERS. Registers yan Naam. Voornaam. Beroep. Woonplaats. onderzetters. Deel. Nommer. Amstel, Pieter Jan Smid, Tiel. 1 1 zij ne vrouw. 1 2 Registers van Naam. Voornaam. Beroep. Woonplaats. onderzetters. Deel. Nommer. Bos, Elisabeth zonder, Tiel. 1 2 (•vrouw va n Pieter Ja n Amstel). » 1. HULP-REGISTER, Eerste blad van twee honderd. HYPOTHEKEN No. 3. N. N. DIRECTIE GELDERLAND en OVERIJSSEL. BEWARING van de HYPOTHEKEN en het KADASTER te Tiel. Register voor de LETTERLIJKE INSCHRIJVINGEN der BORDERELLEN van HYPOTHECAIRE VERBANDEN. Art. 30 van het Koninklijk besluit van 1 Augustus 1828 , No. 161 , (Staatsblad No. 52). (Circulaire No. 426 en 614). DEEL EEN. Beginnende met een Januari 1879. Eindigende met Dit register, inhoudende twee honderd bladen , bestemd voor den bewaarder van de hypotheken en het kadaster te Tiel, is door mij, Rechter van het kanton Tiel, op elk blad genommerd en gewaarmerkt, en op het eerste en laatste blad geteekend. Gedaan te Tiel, den 15 December 1878. N. N. Register Aanteekeningen, =3 Gemeente Jan bedoeld bij § 2,7° fl waarin de onderzet- Letterlijk afschrift * C geliypothe- tere of der eirc. No. 614 55 -2 keerde eigen- Algemeen der S 'Sb doramen gele- ^eS's*?r , . of van de geheele | ® gen zijn, met Mo- 2b's■ Borderellen en dagteekening c opgave van de of gedeeltelijke "3 sectie en van van hunne inlevering. > het nommer. Deel. No. doorhalingen. 1 11 Den eersten Januari achttien honderd Bij acte , gepasseerd den 1 2 negenenzeventig. (Dagregister deel eersten Mei 1800 negen en vijf en twintig, numero 325) zeventig voor den Notaris 'Borderel ter inschrijving. Willem du Bon, resideerende Recht van hypotheek, ten behoeve van te Tiel, waarvan een af- > den heer Antonie Johannes de Groot, schrift onder numero 4 aan rentenier te Tiel, domicilie kie- dit kantoor berust, is de zende ten kantore van hypothe- vordering met bijbehoorenken te Tiel, schuldeisclier. ' de rechten, waarvoor de Ten laste van Pieter Jan Amstel, smid nevenstaande inschrij ving te Tiel, en zijne vrouw Elisabeth Bos, is genomen , door den heer schuldenaren.. — Antonie Johannes de Groot, Uit kracht van eene acte van schuldbe- rentenier te Tiel, verkocht kentenis met hypotheekstelling , ge- en overgedragen aan den passeerd voor den te Tiel resideeren- heer Cornelis Willem Hopden Notaris Petrus Rietstap en ge-mans, grondeigenaar, wotuigen, den twee en twintigsten Decem- nende te Tiel. ber achttien honderd acht en zeventig. Tiel, den derden Mei 1800 En zulks voor een bedrag van veertien negen en zeventig. duizend gulden, rentende 5 procent De Bewaarder, N. N. 'sjaars, verschijnende jaarlijks op dien Den achttienden Juni datum.— — 1800 negen en zeventig is De inschrijving wordt verlangd op een de nevenstaande inschrijOphemert Heerenhuis en bijbelioorende lan- ving gedeeltelijk doorge- SectieBNo. 10 derijen, gelegen onder de Gemeen- haald , en wel: voor zoo- „ „ „11 te Ophemert, kadastraal bekend in veel betreft het perceel der „ „ „ 12 Sectie B No. 10, 11, 12, 13 en 17, Gemeente Ophemert, Sectie „ „ „ 13 samen groot 3 hectaren 44 aren en B No. 11, en 9 aren 10 „ „„ 17 67 centiaren. centiaren, of zooveel als Voorts is bedongen : bij meting zal blijken, van Dat de schuldenaren de verbonden Sectie B No. 10 en het goederen niet langer dan één jaar en bedrag der schuld met vier niet bij vooruitbetaling mogen ver- duizend gulden verminderd ; huren- blijvende dezelve overigens Dat zij de gebouwen tegen brandscha- in stand. de moeten verzekerd houden en dat Krachtens eene acte in bij brandschade de assurantiepen- brevet, verleden voor den ningen in de plaats der hypotheek zul- Notaris Willem du Bon . len treden- resideerende te Tiel, den Dat zij, ingeval de renten niet op zeventienden Juni 1879, den bepaalden tijd worden voldaan, den welke onder No. 107 op schuldeischer de onherroepelijke dit kantoor berust. macht geven, om de verbonden De Bewaarder, N. IS. goederen in het openbaar volgens Den eersten Juli 1800 plaatselijk gebruik te doen verkoopen, negen en zeventig , verten einde daaruit te verhalen zoo- scheen voor mij N. N., Bewel de hoofdsom als de rente en kos- waarder van de Hypotheken ten en bij willigen verkoop er geene en het Kadaster te Tiel, de hypotheekzuivering mag plaats heb- heer Cornelis Willem Hopben. Den eersten Juli 1800 en het Kadaster te Tiel, de Register A anteekeningen, Gemeente van | waarin de onderzet- Letterlijk afschrift bedoeld bij § 2,7° ^ ^ gehypothe- ^ers °* o ^ keerde eigen- Algemeen ,jei. der circ. No. 614 § '5b dommen gele- Register O £ gen zijn , met No- 26is. Borderellen en dagteekening of van de geheele 3o opgave Yan de ° sectie en van van hunne inlevering. gedeeltelijke het nommer, Deel. No. doorhalingen. Tiel, den 24 Dec. 1878. mans, grondeigenaar te Tiei Namens den heer schuldeischer, welke aan mij vertoond P. RIK TSTAP. het Borderel, ingeschreve; Overeenkomstig het origineel. den 1 Januari 1879, in Dee De Bewaarder, 1 No. 1 en die als tegen N. N. woordige eigenaar de schuldvordering, waarvoo nevenstaande inschrjjving i genomen, verklaarde nie genoegzaam te zijn gewaar borgd, of het door den oor spronkeljjken schuldeische gekozen domicilie ook ver bindende is en effect heef voor hem als opgevolgdei schuldeischer, wijders da hij ter voorkoming var eventueele geschillen daar omtrent, het gekozen domicilie te niet doet en ah nieuw domicilie binnen der kring van dit kantoor aanwijst en kiest het kantooi van den oudsten der Notarissen , standplaats hebbende binnen Tiel. Na gedane voorlezing ie deze verklaring door den Bewaarder en den comparant , beiden voornoemd, onderteekend. (get.) N. D. „ C. W. Hopmans. De vereenvoudiging, die het Algemeen Register onderging, daar het voor de hi/potheekstelling niet meer zijne diensten mocht bewijzen , bestond, zooals zijne beperkte functie meebracht, in het laten vervallen van de kolommen, die betrekking hadden op de hypotheken, welke werden gevestigd op de vaste goederen, zoowel als op de zakelijke rechten daarop. Overigens zijn de kolommen, wat hare hoofden betreft, in beteekenis dezelfde gebleven en is daarbij slechts hier en daar eene enkele verandering van woorden in de omschrijving gekomen. Verder bracht de vereenvoudiging mee, dat voor de overgebleven kolommen niet meer twee naast elkander gelegen bladzijden noodig waren, maar daarvoor slechts ééne bladzijde werd gevorderd. Waar men voor een hoofd of artikel weinig ruimte noodig oordeelt, kunnen er twee a drie hoofden op ééne bladzijde worden geplaatst. Een model van het tegenwoordig Algemeen Register, alsmede van het Hulpregister No. 4 (Overschrijving) laten wij hier volgen. HYPOTHEKEN No. 2. Provincie GELDERLAND. Kantoor TIEL. Algemeen Register VAN Hypotheken, gegrond op het Hulp-register No. 4. 68ste DEEL. IZakelijke rechten en Omschrijving van de titels van Aanmer- beperkingen van het Namen, voornamen, aankomst der eigenaars. kingen eigendoms-recht. , , . Aard, oor- ^ hpfrp Ir H 7 beroep en woonplaats " ~ sprong en o Prijs , Dagteekening Qyerge- kelijk de overgangen fiP d~r van de eigenaren Aard ^ het der Mkehjke dien-echten z(Jelijke , contract , .. . schreven 1 en bepalin- hten en der 0f jn de overschrijving rechten gen en na- en .... , «tel» aangifte van en beper- ™en ,der beper- aanwijzing der gronderven. titels. verm,ld. ^ ^ Deel No. uin^n. benden. No. 441. Wadenoijen Ringeling, Jan A Nos. 62 , journalist te Rotterdam, Not. */i Tan 63 ziJn in Wadenoijen A Nos. 62,63, verkoop. 1600 29 Nov. 1900 482 89 beslag ge- 'I jn: nomen. Zie overschr. dl. en No. 442. Ophemert van der Hoop, Herman B No. 877 winkelier te Groesbeek, is belast met Ophemert B No. 877. Veiling. 511 29 Nov. 1900 484 51 recht van ld. B No. 877. Verande- „ 16 Juni 1901 496 70 erfdienst- ring erf- baarheid. dienst- Zie over- baarheid. schr. dl. «96 I I 7 0* No. 443. Buren C |van der Leest, Geurt Jacob, Nos. 28, 29 landbouwer te Buren , zijn belast jBuren A Nos. 398 , 859, \ Schei- 6380 30 Nov. 1900 483 105 met recht 860, 862, 866. f ding van uitweg ld. B Nos. 330 , 503 , l aan deZuid- 504. / Westzijde. Id. C Nos. 28, 29. Onderh. 1000 17 Nov. 1901 504 101 Zie over- 1) verkoop schr. dl. »'«/ ! k9' 1) Zie blz. 408. HULP-REGISTER. HYPOTHEKEN No. 4. Directie ARNHEM. Bewaring van de Hypotheken en van het Kadaster Tiel. REGISTER voor de WOORDELIJKE OVERSCHRIJVING der Akten van Eigendoms-Overgang, enz. Art. 30 van het Koninklijk besluit van 1 Augustus 1828, No. 161, (Staatsblad No. 52). (Circulaire No. 426 en 614). Deel VIJF HONDERD TIER. 504. Beginnende met 22 September 1901 , eindigende met 20 November 1901. Dit register, inhoudende twee honderd bladen , bestemd voor den bewaarder van de hypotheken en het kadaster te Tiel, is door mij , Rechter van het kanton Tiel, op elk blad genommerd en gewaarmerkt, en op het eerste en laatste blad geteekend. Gedaan te Tiel, den 12 Juli 1901. N. N. 1 Eerste blad. N. N. Dagregister deel 43, nommer 123, den zeven- Gemeente Algemeen tienden November 1900 een. Volg- waarin de ])e ondergeteekende Hendrik van Tij 1, land- nom- eigendommen Register, bouwer wonende te Buren, mer gelegen zgn, Verklaart bij deze te verkoopen en in ei- van dit met opgave gendom over te dragen aan: regis- van de sectie Geurt Jacob van der Leest, landbouwer, wo- ter. en van het Deel. No. nende te Buren, bij mede-onderteekening denommer. zer aocepteerende de kadastrale percee- len Sectie C Nommer 28, weiland, groot zes en vijftig are tachtig centiare, Sectie C Nom101 Buren 68 443 mer weiland, groot zeven en zeventig are C twintig centiare, beide gelegen in de 28 kadastrale Gemeente Buren. 29 Het verkochte wordt overgedragen en aangenomen met alle daaraan verbonden heerschende en lijdende erfdienstbaarheden , tiendvrijheden en tiendplichten, alle andere zoo bekende als onbekende lasten, lusten, plichten, genot en rechten, daartoe van ouds en wettig mogende behooren , in zoodanigen staat en grootte als hetzelve zich thans bevindt, in alle opzichten voetstoots, zullende de kooper het gekochte kunnen aanvaarden den eersten November 1901, onder gehoudenheid alle Rijks- en andere lasten daarvan te voldoen vóór of op den eersten Januari eerstkomende. Deze koop is gesloten voor de som van één duizend Gulden, zullende de koopsom betaald f 1000 moeten worden vóór of op den eersten Januari eerstkomende, franco in handen en ten woonhuize van verkooper, zullende de kooper steeds in gebreke zijn door het enkel verloop van den bepaalden termijn. Buren, den vijf en twintigsten Augustus negentien honderd één (Geteekend) H. van Tijl, G. J. van der Leest. Geregistreerd te Tiel, twaalf November 1900 en een, deel 40, folio 18, recto vak 5. Eén blad, één renvooi. Ontvangen voor recht twintig gulden , f 20. De Ontvanger , (geteekend) M. N t. Voor eensluidend Afschrift. De Bewaarder , N. N. 1) lï Wii hebben hier in tegenstelling van voorbeeld genomen. Zie blz. 308 e. v. vroeger eene onderhandsche akte als! Toelichtingen en opmerkingen omtrent de nieuwe Boekhouding en de werking der daarbij ingevoerde nieuwe Registers. Na de boeking der ingekomen borderellen in het Dagregister No. 1, wordt do naam van den schuldenaar opgezocht in den Naamwijzer No. 20 of, daarin niet voorkomende, er in gebracht, zooals in het hiervóór gestelde voorbeeld geschiedde met I'ieter Jan Amstel en zijne vrouw Elisabeth Bos , respectievelijk geboekt in het Register van Onderzetters Dl. 1, No. 1 en Dl. 1, No. 2. In Deel 1, No. 1 en No. 2 van het laatstgenoemde Register worden in het hoofd de namen der schuldenaren, benevens hunne voornamen, beroepen en woonplaatsen ingevuld ; in kolom 1: het bedrag der schuldvordering ■ in kolom 2 : de dagteekening der inschrijving ; in kolom 3 en 4 : het deel en nommer der inschrijving en in kolom 5 : de vermelding der schuldvermindering (gedeeltelijke aflossing), terwijl in de laatste kolom 6 de dagteekening der geheele doorhaling wordt vermeld. Daarna worden in het Register No. 69a, Register van aanwijzing der kadastrale perceelen, tegen de betrokken perceelnommers in de daarvoor bestemde kolom 4, het deel en nommer der inschrijving breuksgewijze vermeld; de teller dier breuk stelt voor het deel — en de noemer het nommer deiinschrijving. Dit Register, gemeentesgewijze aangelegd , bevat de kadastrale nommers, die op den 31sten December 1878 bestonden , benevens de op dat tijdstip reeds vervallen nommers, die voorkomen in processen-verbaal van inbeslagneming , waarvan de overschrijving toen niet was doorgehaald. In de daarvoor bestaande kolom 6 worden tegen de oude nommers al de nieuwe nommers genoemd , die uit de oude zijn voortgekomen , en tegen de nieuwe nommers wordt in kolom 3 vermeld , uit welke vervallen nommers zij zijn ontstaan. (Zie art. 3 van het Kon. besluit van 1878, Stbl. no. 104, bovengenoemd). Wanneer perceelnommers vervallen , worden deze in kolom 1 met eene streep onderhaald , terwijl de na den 31sten December 1878 ontstane nommers achter het laatst bestaande nommer worden bijgeschreven , overeenkomstig art. 3 van het Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 104, bovengenoemd. De inrichting van het register en de tot voorbeeld gekozen invullingen der verschillende kolommen vragen overigens, naar 't ons voorkomt, geene nadere omschrjjving. Het behoeft nauwelijks opgemerkt te worden , dat het Register No. 69a het belangrijkste van alle registers is en voor de bijhouding alle zorg en oplettendheid van den Bewaarder eischt. Een enkel verzuim der vermelding van een deel en nommer van inschrijving kan én den Bewaarder én belanghebbenden zeer groote moeilijkheden en schade berokkenen. Terwijl wij omtrent de inrichting en bijhouding der nieuwe registers kunnen verwijzen naar het Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 104 , (Circ. no. 1021) en naar de toelichtende Circulaire no. 1022, mogen enkele nu volgende voorbeelden strekken tot inlichting bij de raadpleging der registers. 10. Bij het onderzoek naar de al of niet bezwaardheid van het perceel der Gemeente Ophemert, Sectie B , No. 9 , zien wij in het Register No. 69a in kolom 4 aangeteekend de inschrijvingen: Deel 1, No. 4; Deel 2, No. 2 ; Deel 2. No. 9 en Deel 3, No. 3 ; voorts in kolom 5 van de arresten of inbeslagnemingen de overschrijvingen Deel 325, No. 14 en Deel 326, No. 1. Om zeker te zijn of die inschrijvingen enz. werkelijk nog bestaan, moet men daarbij raadplegen de Registers van Onderzetters, in het geval dat zij soms geheel zijn doorgehaald , of alle betrekkelijke Registers van Inschrijving, ingeval zij gedeeltelijk zijn vernietigd. In het betrokken Hulpregister No. 3 wordt verwezen naar de Registers van Onderzetters, of, wat betreft ongekadastreerde mijnen, tienden, enz., naar het Alg. Register No. 2bis. 20. Men vraagt naar de al of niet bestaande bezwaren van 't perceel Sectie B, No. 12. Het Register No. 69a wijst aan , dat daarop alleen is gevestigd : Inschrijving Deel 1 , No. 1 en No. 2; de inzage van dit Deel en deze Nommers zal doen zien of die inschrjjvingen nog bestaan of dat zij zijn doorgehaald. 30. Men wenscht te weten , welke bezwaren bestaan ten laste van Pieter Jan Amstel. In den Naamwijzer van Onderzetters dezen naam opzoekende, zien wij daarnevens vermeld het Register van Onderzetters, Deel 1, No. 1, in welk register men te zijnen laste geboekt vindt : eene inschrijving a f 14000 , waarvan intusschen is afgelost f 4000 , en eene inschrijving a - 11000. Dagteekening , Deel en Nommer der inschrijvingen verwijzen naar verdere verlangd wordende inlichtingen. Eene inschrijving a f 1000 is geheel doorgehaald op 1 Maart 1879 , zooals daar in kolom 6 staat vermeld. Terwijl dan nu door 't voorafgaande de sedert 1 Januari 1879 ingevoerde Boekhouding voldoende toegelicht mag geacht worden, zij nog even opgemerkt: 10. Dat do voorname aanleiding dezer nieuwe Boekhouding zeer zeker geheel samenhangt met of voortvloeide uit de bij de Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 90, vastgestelde vernieuwing der voor 1 Januari 1879 bestaande hypothecaire inschrijvingen. Die vernieuwing is buiten twijfel een nuttig werk geweest; ze is aan de schuldeischers ten goede gekomen, die hunne zekerheid opnieuw bevestigd zien , o. a. door vermelding der nieuwe kadastrale perceelnommers, in de plaats van de in het oorspronkelijk borderel genoemde nommers, die in den loop van 10 , 20 , 30 jaren herhaaldelijk veranderd zijn door splitsing, gedeeltelijken verkoop , stichting en andere oorzaken. Uit vele inschrijvingen waren geheele of gedeeltelijke nommers ontslagen enz., omstandigheden , welke alle die vernieuwing hoogst noodzakelijk maakten , ja zelfs eene periodieke vernieuwing wenschclijk deden voorkomen, zoolang althans bij het tweeledige doel en de tegenwoordige inrichting van het Kadaster de veelvuldige vernommering der perceelen onvermijdelijk is. 1) 20 Dat in het Algemeen Register No. 2 vanaf gezegd tijdstip alleen worden aangeteekend de hiervóór reeds genoemde verkrijging en van eigendom , vestiging enz. van zakelijke rechten en de inbeslagnemingen, bedoeld bij sub a laatste alinea van art. 2 van het bij de Circulaire No. 1021 vermeld Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 104 , zoomede verkrijgingen van Tienden , enz. , welke met kadastrale kenteekenen worden aangeduid. De boeking van inschrijvingen wijkt ook af van den algemeenen regel, bij die Circulaire voorgeschreven , wanneer namelijk het gestelde onderpand uit ongekadastreerde mijnen , steengroeven of tienden bestaat en aangeduid is overeenkomstig art. 1219, al. 2 B. W. Deze eigendommen behooren geboekt te worden in het tot dat doel sedert 1 October 1838 in gebruik gestelde Algemeen Register No. 2bis, waarnaar in het Hitlpregister No. 3, kol. 3 en 4, wordt verwezen , terwijl de nieuwe Registers voor de hypotheekstelling daarvoor niet van dienste zijn , ook niet het Register van Onderzetters. Oppervlakkig beschouwd , zou men allicht geneigd zijn aan te nemen , dat de tegenwoordige Boekhouding de voorkeur verdient boven de vroegere; immers , zoo meent men , men ziet met een enkelen oogopslag hoevele hypothecaire inschrijvingen op een perceel of op eenige perceelen zijn genomen, waartoe vroeger soms een aanzienlijk aantal registers moest worden geraadpleegd , om in vele gevallen tot de conclusie te komen , dat de perceelen niet bezwaard waren. Thans kan men, de perceelen in het Register No. 69a opslaande, in de daarvoor bestemde kolommen onmiddellijk zien , of daarop al dan niet hypothecaire inschrijvingen of overgeschreven arresten zijn genomen. Toch bestaan tegen deze wijze van boekhouding bedenkingen, die , vooral in de toekomst, naar onze meening eenige overweging verdienen. Immers , hoewel men in het Register No. 69a kan zien , welke hypothecaire inschrijvingen zijn genomen , laat de volledigheid te wenschen over, zoolang uit het register niet tevens blijkt, welke inschrijvingen nog bestaan en welke zijn doorgehaald. Het getal der te nemen inschrijvingen zal voor sommige perceelen steeds toenemen en het onderzoek naar bezwaren is hierbij na verloop van tijd omslachtiger en ingewikkelder geworden dan vroeger ; immers men is thans verplicht iedere der achter eenig perceel gevonden wordende inschrijving na te slaan , niet alleen om te onderzoeken of zij geheel is doorgehaald , maar ook om alle daarnevens gestelde kantteekeningen te lezen, ten einde te zien, of misschien zoodanig perceelnommer daaruit is ontslagen. Zeer zeker zullen niet alle perceelnommers mot hypothecaire inschrijvingen overladen worden , maar wij merken daarentegen op , dat juist het onderzoek 1) Zin hetgeen van deze vernommering reeds is gezegd op blz. 341 e. v. naar bezwaard- of onbezwaardheid het vaakst zal plaats hebben van die perceelen , die het meest in de termen vallen , met hypotheek te worden belast. De goederen van vermogende personen worden even zeldzaam met hypotheek bezwaard als een onderzoek daarnaar verlangd wordt; die goederen blijven veelal jaren achtereen in dezelfde hand, terwijl splitsing en vernommering hunner perceelen tot de uitzonderingen behooren. Maar — en dit heeft ons eene veeljarige ondervinding geleerd — juist die eigendommen, die doorloopend met hypotheek zijn of bij herhaling worden bezwaard, worden ook in den regel 't meest gesplitst en kadastraal vernommerd en het onderzoek naar bezwaard- of onbezwaardheid zal uit den aard der zaak zich in de meeste gevallen tot laatstgenoemde bepalen. Doch keeren wij terug tot ons eigenlijk onderwerp. Gesteld, wij hebben hiervóór gezien, dat de nommers 9, 10 en 11 met inschrijvingen en arresten zjjn bezwaard , en dat deze nommers later zijn bekend geworden onder de nommers 152, 153, 154 en 155. Hier heeft alzoo dan vermenging van hypotheken plaatsgehad , daar ook de nommers 42 en 43, die onbezwaard waren , mede in de nommers 152 , 153, 154 en 155 zijn opgenomen. Nemen wij nu aan, dat de vier laatstvermelde perceelen gesplitst en bekend zijn geworden als de nommers 200 , 201 , 202 , 203 en 204 , dan zal niemand in staat zijn om alleen met behulp der laatstgenoemde hypotheekregisters te kunnen zeggen , welke van de nommers 200 tot en met 204 bezwaard of niet bezwaard zijn , hetgeen vroeger met het thans voor dit doel in onbruik geraakte Algemeen Register, wanneer het naar behooren werd bijgehouden, wel degelijk het geval was, dat dadelijk den werkelijk bestaanden toestand aangaf. Een ander geval van gelijken aard is dit: Van eenig perceel, dat wij nommer 52 zullen noemen , is door Jan Bos verkregen de oostelijke helft en door Piet Bos de westelijke helft. Jan Bos neemt eene inschrijving op de aan hem behoorende oostelijke helft ; na de daarop volgende splitsing van dat perceel bij het Kadaster is door Jan Bos verkregen nommer 100 en door Piet Bos nommer 101. Vraagt men nu naar het hypothecair bezwaar van nommer 101, dan vindt men in het Register No. 69a yeene aanteekening van inschrijving , doch men ziet wel, dat het ontstaan is uit nommer 52 en daarnevens staat de inschrijving vermeld. Uit het Register No. 69a valt dus niet anders te constateeren , dan dat beide nommers , die uit nommer 52 zijn ontstaan , met hypotheek belast zijn; ook hierin voorzag voorheen het A Igemeen Register, wijl daarin moest vermeld worden welk nieuw nommer ieder na de splitsing bekwam. In de beide opgegeven gevallen zal men dus tot de kadastrale plans en registers zijn toevlucht moeten nemen, hetgeen zeer zeker een bezwaar is tegen de tegenwoordige hypothecaire boekhouding. Om aan bovengenoemde bedenkingen , door de opgedane ervaringen in den loop der tijden bevestigd , tegemoet te komen , heeft men in de gegeven omstandigheden dit bezwaar getrotseerd en is terecht bij de Resolutiën d.d. 25 Februari 1890, no. 38 en d.d. 22 Maart 1890, no. 12, te kennen gegeven, in verband met eene klacht, dat een Bewaarder bij het onderzoek naar de al of niet bezwaardheid van perceelen niet kan volstaan met de raadpleging van het Register No. 69a. Waar toch de wetgever bij de artt. 1265 en 1268 B. W. den Bewaarder de verplichting oplegt tot het afgeven van staten en getuigschriften, heeft hij kennelijk zoodanige op het oog, die ten aanzien van de opgegeven goederen den hypothecairen toestand zoo stellig aanwijzen , als die in het archief van het kantoor kan worden nagegaan, zonder onderscheid te maken tusschen hypothecair en kadastraal archief. En aan dat oogmerk wordt niet voldaan , wanneer de Bewaarder in gevallen, als boven omschreven, nalaat, in de Kadastrale stukken te onderzoeken of de opgegeven perceelen al of niet zijn samengesteld uit vroeger verbonden gedeelten van perceelen. Ofschoon nu niet valt te ontkennen , dat er gevallen kunnen voorkomen , waarin door dat onderzoek geene stellige beslissing omtrent die vraag is te vei krijgen en het in die gevallen alleszins te billijken is, dat de Bewaarder bij de onzekerheid , of inderdaad de opgegeven perceelen gedeeltelijk verhonden perceelen bevatten , de gevonden inschrijvingen in zijne staten opneemt — kan daarin echter geen reden liggen om het bewuste onderzoek steeds achterwege te laten en zich te bepalen tot de verwijzing naar vroegere toestanden, zooals die wordt aangegeven door het Register No. 69a. (Zie P. W. No. 7873). Deze mededeeling uit het Periodiek Woordenboek kan men nemen als eene aanvulling van hetgeen voorkomt op bladzijde 194 omtrent de verantwoordelijkheid, verplichting en bevoegdheid van den Bewaarder. Van niet w einig gewicht ook is het gevaar, aan de tegenwoordige boekhouding verbonden , dat de verkeerde plaatsing van een enkel cijfer de oorzaak kan worden, dat eene op eenig perceel drukkende inschrijving niet wordt gevonden. Hoe licht toch kan de vermelding van het Deel en Nommer eener inschrijving plaatshebben bij een verkeerd perceelnommer; of wel bij een juist nommer, maar in eene verkeerde, niet aldus in het borderel genoemde Gemeente ot Sectie ; dit zou de aanleiding kunnen worden, dat een bewijs van onbezwaardheid weid afgegeven, terwijl toch werkelijk zoodanig perceel bezwaard was. Het is zeer te bejammeren, dat men niet in plaats van het Register van Onderzetters een afzonderlijk Algemeen Register voor de hypothecaire inschrijvingen heeft aangelegd, terwijl men daaraan tevens de Registers No. 69 en 69a dienstbaar maakte , waardoor ongetwijfeld de boekhouding aan volledigheid en zekerheid zou gewonnen hebben. Vooral zoude het o. i. een dringend vereischte zijn, dat het Register No. 69a in zooverre werd gewijzigd, dat namelijk, zoodra een perceel werd ontslagen of eene inschrijving geheel doorgehaald, ook in het Register No. 69a bij de betrekkelijke perceelen de inschrijving werd doorgehaald en eindelijk ook , wanneer de perceelen werden vernommerd, de aanteekeningen, voor zooverre de inschrijvingen niet zijn doorgehaald, met behulp dei Haten j\o. 75 (Kadaster), werden overgebracht nevens die nieuwe nummers , waarop inderdaad de inschrijvingen drukken ; terwijl op de betrekkelijke hoofden van dat Algemeen Register op gelijke wijze aanteekening der vernommering moest plaatsvinden. Langs dien weg zou voor de Hypothecaire boekhouding niet alleen een meer volmaakt geheel zijn verkregen , maar ook tevens, en dit is van het hoogste belang voor Hypotheekbewaarders, tusschen het Register No. 69 met het Algemeen Register en tusschen het Register No. 69a met het betrekkelijk Register van Inschrijving eene controle worden verkregen , die in kwestieuse gevallen of daar, waar eenige misstelling had plaatsgehad , tot een zeer gewenscht gevolg zoude kunnen leiden. Bovenstaande beschouwingen werden in hoofdzaak reeds gegeven bij de samenstelling van de oorspronkelijke uitgave van dit werk. Sedert dien tijd, dus gedurende ruim twintig jaren , is er veel gesproken en geschreven over de hypothecaire en kadastrale aangelegenheden , vooral ook over de Boekhouding. In eene voordracht, gehouden in de Notarieele Vergadering" te Amsterdam den 20 November 1885, 1) ontwikkelde de heer A. Moll een stelsel, waarbij ZEd. de hypothecaire boekhouding geheel doet verdwijnen en alleen de kadastrale boekhouding behoudt. Van dat stelsel vormen de kadastrale kaarten, plans en leggers de eenige basis. De heer T. N. v. d. Stok heeft op eene vergadering der Vereeniging van Hypotheekbewaarders, gehouden te Rotterdam op 17 Juni 1888, 17 punten ingeleid 2), waaronder punt XI, luidende : „De wet trede ten opzichte van de organisatie der boekhouding niet in te veel bijzonderheden. Zij worde geregeld bij maatregel van inwendig bestuur. Het algemeen register , het register 69 en dat der onderzetters behooren te vervallen. In het register 69a worde de erfdienstbaarheid aangeteekend. Register van overschrijving en legger verwijzen naar elkander. Een naamlijst op alle leggers eener bewaring worde aangelegd. Een nieuw, mede openbaar register constateert het resultaat van het onderzoek der akte door den bewaarder , hetwelk hij c. q. mededeelt aan hem , wiens rechten door de akte benadeeld zijn." Deze schrijver wil dus o. a., zooals ook reeds vroeger is medegedeeld 3), het Algemeen Register doen vervallen en daarvoor het Register No. 69a uitbreiden en in de plaats stellen. Dit zou dan eene vereenvoudiging der boekhouding zijn, hoewel de volledigheid daarmee wellicht niet ten volle tot haar recht zou komen. En de heer E. Barenbroek wijst in zijne meergenoemde rede , gehouden in de Vergadering van de Not. Vereeniging op 4 Januari 1890, 4) er op, dat bij de nieuwe Boekhouding van 1879 in het Register No. 69a eene kolom had moeten zijn geopend „voor de aanteekening van het deel en tiOMtner van inschrijving , waarin de doorhaling van inschrijving op het betrokken perceel heeft plaats gehad", waardoor eene aanwinst zou zijn verkregen. Overigens is deze boekhouding naar zijne meening „eene — zij het ook geringe — verbetering." Daarna verwijst ZWEG. naar bovenstaande beschouwingen, reeds voorkomende in den lsten druk van dit werk en hier nagenoeg eensluidend weergegeven onderaan op voorgaande bladzijde 413. 1) Zie ook het Tijdschrift voor Kad. en Landm., jaargang II, 1886, blz. 81 e. v. 2) Zie het Tijdschrift voor Kad. en Landm., jaarg. IV, 1888, blz. '201 e. v., alsmede zijne brochure „Hypothecaire boekhouding11, overgedrukt uit het lijdschrilt der Notarissen , dl. X , afl. 6. 3) Zie blz. 342. 4) Zie het Tijdschrift voor Kad. en Landm., jaarg. VI, 1890, blz. 61. Vooral heeft de heer I. Boer Hz. zich te dezen opzichte niet onbetuigd gelaten en in het Tijdschrift voor Kad. en Landm. 1) een plan ontworpen , uitgaande van het stelsel van een tweeledig kadaster: een eigendoms- en een belasting-kadaster, die evenwel als twee ineensluitende deelen , samen één organisch geheel vormen. Deze schrijver handhaaft daarbij het Algemeen Register, in dien zin, dat voor elke hermeten gemeente voor het eigendomskadaster een Alg. Register (No. 2b) wordt opgemaakt, waarna het bestaande Alg. Register (No. 2) voor die gemeente wordt gestaakt. De inrichting daarvan is naar de volgorde der Sectiën en Nommers, waarbij één folio voor elk eigendom. Naast dit register als „grootboek van den eigendom" wenscht ZEd. een Perceelenregister (No. 696), eveneens in volgorde der Sectiën en Nommers, waarin op de rechter bladzijde , naast elk Nommer naar de hypothecaire inschrijvingen wordt verwezen , terwijl de linker bladzijde o. a. de verwijzing van de oude naar de nieuwe Nommers en omgekeerd aangeeft. Doordat bedoelde twee registers in zekeren zin parallel loopen, zullen ze volgens den ontwerper van het plan eene dubbele boekhouding vormen op de hypothecaire inschrijvingen, waarbij zich dan aansluiten de bestaande registers van over- en inschrijving , „zoolang het negatieve stelsel blijft bestaan", voegt ZEd. er tusschen haakjes bij. De heer Boer , bekend en volhardend voorstander van een positief stelsel, heeft zijn plan nl. zoowel voor een negatief als voor een positief stelsel pasklaar gemaakt. In de Alphabetische Naamlijst der eigenaren wordt voor elke gemeente afzonderlijk verwezen naar de Sectiën en Nommers, dus zoowel naar het Register No. 69b als naar het Algemeen Register No. 2b , en desverlangd ook naar de artikels van den Kadastralen Legger. tiHet Register van Onderzetters en de Naamlijst daarop kunnen op den ouden voet worden bijgehouden, zoolang men meent", zegt de heer Boer , „dat het nut van deze registers opweegt tegen het werk , er aan te besteden." Uit deze woorden meenen we wel op te maken , dat ook ZEd. geen bepaald voorstander is van het Register van Onderzetters. Uit alles blijkt dan ook wel, dat de schrijver is een voorstander van eene boekhouding , die behoort te berusten op het perceel als eenheid. Trouwens dit zijn ook , — zij het dan dat ze zich do registers en de boekhouding nog weer anders denken — , de reeds bovengenoemde schrijvers : de heeren Moll en v. d. Stok. Deze laatste zegt o. a. op blz. 14 van zijne genoemde brochure „Hypothecaire boekhouding'1'1: 2) „de boekhouding op nommer is gebleken de eenig mogelijke te zijn", enz. 't Wil ons ook nog steeds voorkomen, dat het Algemeen Register, zoowel bij overgang van vast goed als bij hypotheekstelling, goede diensten bij de 1) Zie het Tijdschrift voor Kad. en Landm., jaarg. VIII, 1892, blz. 3 e. v. en blz. 26 e. v. 2) Zie blz. 414. boekhouding kan bewijzen , mits het behoorlijk ingericht en met zorg en practischen zin wordt bijgehouden. Het Register van Onderzetters schijnt ons dan ook een minder goeden ruil voor het Algemeen Register, daar het eerste toch slechts is eene lijst van hypothecaire schuldenaren met hunnen hypothecairen schuldenlast en daarin een overzicht op naam de plaats heeft ingenomen van een overzicht op het perceel. Reeds op bladzijde 343 is met een enkel woord over het Register van Onderzetters gesproken. Na do werking van dit Register eenige jaren te hebben gezien en 11a alles wat we er van hebben gehoord, kunnen ook wij thans niet anders dan de boekhouding op het perceel, of althans met het perceel, verre prefereeren boven die op den naam alleen. Eerstgenoemde wijze van boekhouding is trouwens ook meer in overeenstemming met de artt. 1208 en 1209 B. W. Als een overigens goed werktuig niet naar behooren wordt onderhouden en gehanteerd , of er omstandigheden zijn , die zijne werking deels belemmeren , dan zijn de gebrekkige resultaten niet aan het werktuig te wijten en dienen de beletselen der goede werking zooveel mogelijk uit den weg te worden geruimd. Zoo is het ook gesteld met het Algemeen Register , afgeschaft bij de hypotheekstelling , daar het in den loop der tijden veel van zijne reputatie heeft verloren door de minder volledige, weinig consequente en niet uniforme bijhouding en men er meer van had verwacht dan het in het stelsel, waarin hot diende, kon geven. De verschillende registers, waaronder zoowel de oude van 1838 1) als de nieuwe van 1879 worden begrepen , kunnen , voor zoover ze meer direct de eigenlijke Hypothecaire boekhouding raken , naar hunne beteekenis, strekking en inrichting worden verdeeld in : 10 Hoofdregisters: a. het Dagregister No. 1 , b. het Hulpregister No. 4 , c. het Hulpregister No. 3. 20 Naamregisters : a. het Register No. 6 , b. het Register No. 20 (Nieuw). 30 Overzichtregisters: a. het Algemeen Register No. 2 en No. 2 bis, b. het Register van Onderzetters No. 19 (Nieuw). 40 Perceelregisters: a. het Register No. 69 , b. het Register No. 69a (Nieuw). In strijd met hunnen naam zijn de Hulpregisters No. 4 en 3 naar hunne beteekenis evenwel Hoofdregisters, omdat ze met het Dagregister niet alleen eene belangrijke administratieve rol vervullen , maar ook in afwijking met de andere genoemde registers , een juridisch karakter dragen. Het Dagregister No. 1 geeft nl. de volgorde van de over- en inschrijving der verschillende akten en stukken aan en beslist dus omtrent den voorrang daarvan in rechten. 2) De Hulpregisters geven den inhoud van de over- of ingeschreven akten 011 1) Zie blz. 294. 2) Zie blz. 178, 186, 187 en art. 1226 B. W. stukken woordelijk weer en kunnen volgens art. 1927 B. W. als een begin van bewijs door geschrift dienen. Bovendien wordt door de over- en inschrijving daarin de levering en vestiging te weeg gebracht. De drie onder sub 10 genoemde Hoofdregisters zijn dan ook overeenkomstig art. 27 A 240 der Zegelwet aan het zegelrecht onderworpen, in tegenstelling met de andere registers, die bij dezelfde alinea van het artikel daarvan zijn vrijgesteld. Men ziet, dat zelfs het aanvankelijk veelbelovende Algemeen Register, dat men eerst dacht het Register bij uitnemendheid te zullen worden , in gebruik en werking de vlag moest strijken voor de zoogenaamde Hulpregisters, die het heetten aan te vullen. Naar aanleiding eener kwestie omtrent de vestiging eener erfdienstbaarheid is bij Vonnis der Arr. Rechtbank te Zierikzee d.d. 22 Januari 1895 uitgemaakt , dat de titel van aankomst moet worden overgeschreven in het Register, bedoeld bij art. 30 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, (Hulpregister No. 4), maar het onnoodig is, dat daarvan eene aanteekening wordt gemaakt in het Algemeen Register, vermeld in art. 3 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. — P. W. No. 8749. Hier zij nog vermeld, dat rooiementen of doorhalingen van hypothecaire inschrijvingen niet in het Dagregister worden aangeteekend, maar, zooals reeds vroeger is gezegd, brengen deze ook geene vernietiging der hypotheek mede , doch zijn een gevolg er van. (Zie art. 1253 B. W.) Door de invoering der nieuwe registers bovengenoemd hebben we bij de Afdeeling „ ■ 1QoC ï Hoofdbestuur der Registratie en Loterijen. 200 5 Februari 1826. Mededeeling van het Kon. besluit van den 25 Januari 1826, No. 12, houdende bepalingen nopens den verkoop ^ van landsgoederen en eigendommen. 218 o April 1826. De overgangen van onroerende goederen aan provinciale- of gemeentebesturen , ook ten publieken nutte zijn onderworpen aan de rechten, voor de gewone overgangen van dien aard verschuldigd. —Uil April 1826. De Staat van eigendomsovergangen No. 50, met dien ten dienste der Bewaarders van de hypotheken op te 9qfi 19 m • 1 q9p maken , voortaan in éénen staat te begrijpen. 236 12 Mei 18-6. I oorschriften, aangaande het toezicht op de vermel¬ ding van de nieuwe benamingen der gewichten, maten 039 o o M • van lengte, oppervlakte en inhoud in openbare akten. l ' Mei 182('- , WVf van berekening van het recht van borgtocht op de verkoopingen van domeingoederen, en aangaande de ij voeging als last, bij den koopprijs, van een gedeelte 9*« ti r r iooc i ° ,°'ü' door de kooPers te betalen. -108 li Juli 1826. Aanbeveling aan de ambtenaren, belast met 9fiqi8 Tiili 1B9« om hunne naamteekening leesbaar te schrijven. 1826. De kosten van certificaten van niet bestaande hypo¬ thecaire inschrijvingen, benoodigd tot het ontvangen van schadeloosstelling , niet hooger loopende dan f 10 9«q k n i qo* i6n worden betaald door het Rijk. O Uec. 1826. Ophefing van hypothecaire verbanden op verkochte domeingoederen. 317 12 Mei 1827. Het recht van overschrijving behoort te worden be¬ ierend over dezelfde sommen, als waarop het reqistratoe-recht verschuldigd is. ug" • Wijze van inrichting der duplikaat-kwitantiën voor |rechten van overschrijving, van zoodanige akten van 27 No. Dagteekening. KORTE INHOUD. eigendoms-overgang, welke de formaliteit op meer dan één kantoor moeten ondergaan. 351 6 Nov. 1827. Scheidingen, geene overbedeeling op onroerende goe¬ deren behelzende, zijn niet aan de gedwongen hypothecaire overschrijving onderworpen. Wanneer ze daartoe aangeboden worden, behoort deze formaliteit plaats te hebben tegen betaling van het zegelrecht en het salaris. 358 24 Nov. 1827. Vernieuwing van hypothecaire inschrijvingen. 381 19 Maart 1828. Invordering van rechten , voortspruitende uit de in debet genomen hypothecaire inschrijvingen. 397 20 Mei 1828. De Hypotheekbewaarders zijn onbevoegd de radiatie te doen van hypothecaire inschrijvingen, op toestemmingen in brevet afgegeven. 401 27 Mei 1828. Boedelscheidingen, met overbedeeling op onroerende goederen, zijn aan de hypothecaire overschrijving onderworpen. 419 6 Aug. 1828. Zegel en registratie der onderhandsche stukken, opge¬ maakt vóór de invoering der tegenwoordige wetten. 421 9 Aug. 1828. Kennisgeving dat de Hypotheekbewaarders de in¬ schrijvingen ambtshalve in de gevallen, bij art. 2108 van het Burgerlijk Wetboek voorzien, niet kunnen nalaten , zelfs dan niet, wanneer zij daartoe bij de akte worden gemachtigd. 426 26 Aug. 1828. Mededeeling van het Kon. besluit van 1 Aug. 1828, No. 161 , behelzende voorbereidende bepalingen, voor de invoering van het nieuwe hypothecaire stelsel. 434 19 Sept. 1828. De hypotheekrechten en salarissen der hypotheekbe¬ waarders zijn niet begrepen onder de rechten en salarissen , waarvan vrijstelling is verleend aan gratis procedeerenden. 437 8 Oct. 1828. Voorschriften ten aanzien van de waardeering van onroerende goederen, in zake van registratie en successie. 451 15 Nov. 1828. Nadere voorschriften ten aanzien van de behande¬ ling der Alphabetische Tafels. 464 16 Jan. 1829. Wet van den 22 December 1828, Stbl. no. 84, hou¬ dende afschaffing van de hernieuwing van hypothecaire ■inschrijvingen. 467 7 Febr. 1829. Yoorloopige voorschriften, voor de invoering van het nieuwe hypothecaire stelsel (Kadaster No. 103), betreffende de behandeling van het Dagregister No. 1, het Register van Inschrijving No. 3 , het Register van Overschrijving No. 4 , het Algemeen Register Ao. 2. 470 20 Febr. 1829. Wijze van berekening van het recht van overschrijving op akten , houdende daarstelling of overdracht van het recht van erfpacht en van opstal. 486 25 Aug. 1829. De gedrukte circulaires behoeven niet op het Memoriaal van orders en instructiën te worden overgeschreven. 506 24 Febr. 1830. Niettegenstaande de sluiting der kantoren van de Ontvangers der Registratie voor andere werkzaamheden op de gewone uren , geschiede de afsluiting der No. j Dagteekening. KORTE INHOUD. onderscheidene registers niet dan op het uur waarop de dag, overeenkomstig art. 1037 van het Wetboek van Burgerlijke rechtspleging voor gewone burgerlijke zaken geacht wordt te eindigen , namelijk van den 1 October tot den 31 Maart, des avonds na 6 uren en van den 1 April tot den 30 September, des avonds na 9 uren, zullende de Ontvangers, indien hun, vóór het verschijnen van de uren, voor de afsluiting hunner registers bepaald, eenige akte ter registratie mocht worden aangeboden, welke niet, zonder aanleiding te geven tot overtreding of tot andere ongelegenheden op den volgenden dag zoude kunnen geregistreerd worden gehouden zijn het stuk of de stukken , niettegenstaande de vroeger plaats gehad hebbende sluiting van het kantoor, nog op denzelfden dag van de formaliteit te voorzien. 012 15 Juni 1830. Alle, zoowel authentieke als onderhandsche akten zonder onderscheid, zullen voortaan in het qeheele Riik kunnen worden opgemaakt in de taal, welke de belanghebbende partijen verkiezen, mits, voor zooveel de authentieke akten betreft, die taal bekend zij aan de openbare beambten , voor wie ze worden verleden en aan de getuigen. (Art. 1 van het Kon. besluit d.'d. 4 Juni 1830). Zie blz. 241. 10 Sept. 1830. Bepaling dat, tot de herziening der bestaande wetten o.a. op het inschrijven en doorhalen van hypothecaire verbanden en het overschrijven van eigendomsovergang en zakelijke rechten , deze wetten bij voortduring zullen worden toegepast, ook na de invoering der nieuwe Wetgeving en der Wet van 18 April 1827, 555 8 Aue- 1832 T t \ (u"' V"n 3 SePtember 1830, No. 127). Aug. 1832. Instructie bevattende voorschriften en toelichtingen Aug. 1832. ^Idem ter uitvoering van Artt. 29 en 30 van dezelfde 0^3 24 Oct. 1833. Kennisgeving van gemaakte bepalingen omtrent de 29. 11 ' N0" 1' d6r ™ " '«rf 087 30 Oct. 1834. Voorschriften voor de toepassing der Wet op de 596 3 Mei ISRfi Registratie ten aanzien van oude erfpachten. • - i 1836. Afschaffing van de Alphabetische Tafel der hypothe- . caire schuldeischers, No. 9. o i 6 Mei 1836. Machtiging om de toepassing van Art. 9 der Wet nnn 1 k t-> , van ' Juni 1832 te wijzigen. 600 lo Dec. 1836. Kon. besluit van 30 November 1836 No. 102 betreffende uitgifte van graven op de nieuw aangelegde. burgerlijke begraafplaatsen en verkrijging en van gronden bestemd tot het aanleggen van die begraafplaatsen. 603 25 Febr i qq7 Toelichting daaróp. Zie blz. 238 en 245 hiervóór) 603 25 Febr. 1837. Domicilie. Bij hypothecaire inschrijvingen ten 600 603! No. Dagteekening. KOR TL INHOUD. hoeve van het Rijk moet voortaan door de ambtenaren van de Registratie en die van het Domein domicilie worden gekozen ten kantore van den Bewaarder der Hypotheken, in welks kring de te bezwaren goederen zijn gelegen. 612 23 Au°\ 1838. Hypotheken en Kadaster. Kon. besluit van 8 Augustus No. 7, Stbl. no. 27, houdende wijziging en aanvulling deibepalingen van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, No. 161 , Stbl. no. 52, (Circ. no. 426), betrekkelijk de invoering van het nieuwe hypothecaire stelsel, alsmede het Kon. besluit van 22 Augustus, Stbl. no. 30, houdende voorloopige maatregelen ten aanzien van de samenstelling der Bewaringen van de Hypotheken en het Kadaster. 613 25 Ang. 1838. Onteigening. 10 De staten van bestaande hypothe¬ caire inschrijvingen op de door het Rijk bij onteigening ingenomen 'perceelen, tot het aanleggen van wegen en waterstaatswerken, mogen op ongezegeld papier worden afgegeven, ingeval de schadeloosstelling bene, den f 30 bedraagt. 20 In elk geval zullen , wanneer die schadeloosstelling de som van f 10 niet te boven gaat, door het Rijk de kosten worden gedragen, die bij den Hypotheekbewaarder vallen , zoowel op de afgifte der bedoelde staten als op de opheffing of beperking der bestaande inschrijvingen , voor zooveel nl. daarbij de onteigende perceelen , wanneer deze gezamenlijk met andere goederen mochten verbonden zijn , alleen uit het verband worden ontslagen. (Kon. besluit van 11 Augustus 1838 , No. 33). 614 7 Sept. 1838. Provisioneele Instructie voor (le Hypotheekbewaarders, (belangrijke boekhouding). De Bewaarders zijn verplicht te houden de navolgende registers: , i 10 Dagregister No. 1 (Hypotheken), 20 Hulpregister No. 3 ( ld. ), 30 Hulpregister No. 4 ( ld. ), 40 Algemeen Register No. 2 ( ld. ), 50 Algemeen Register No. 2bis ( ld. ), 60 Register van aanwijzing der kadastrale perceelen No. 5 (Hypotheken), 70 Aanwijzer van de eigenaren No. 6 (Hypotheken), 80 Memoriaal van hypotheekrechten (oud model No. 17), 90 Register van correspondentie (oud model -No. 2t), 100 Memoriaal van orders en instructiën (oud model No. 25), 110 Register van visa voor zegel (oud model JSo. 1), 120 Register van Salarissen (oud model No. 48), 130 Register van onvoldoend aangewezen goederen. In verschillende paragraphen wordt de behandeling No. Dagteekening. KORTE INHOUD. der bovengenoemde registers omschreven, terwijl ten slotte voorschriften en aanmerkingen over verschillende onderwerpen, de Hypotheekbewaring betreffende , worden gegeven. 619 15 Maart 1839. Yereeniging van het Kadaster met de Hypotheken. Zie blz. 190. 623 13 Juli 1839. Naamwijzers Hypotheken. Nadere voorschriften omtrent het aanleggen en bijhouden van Alphabetische Naamwijzers, ten getale van twee, beide verwijzende naar het Algemem Reqister No. 2 en No. 2bis, n.1.: a. een van de schuldenaren , b. een van de verkrijgers en schuldenaren. 629 23 October 1839. In de gevallen , dat 'de akten , in verband met art. 8 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 , verkeerde opgaven bevatten van de Sectie en Nornmers der perceelen, is te kennen gegeven, dat dergelijke opgaven als een verzuim en daarom als eene overtreding van genoemd artikel moeten worden beschouwd, met dien verstande evenwel, dat de bedreigde boete niet behoort te worden ingevorderd, wanneer de verkeerde opgaven overeenkomstig de bestaande voorschriften worden verbeterd. De Hypotheekbewaarders moeten door middel van de gewone renvooien aan de betrokken Ontvangers der Registratie mededeeling doen van al die artikelen, waaromtrent de openbare ambtenaren onwillig blijken te zijn , de vereischte verbeteringen aan te brengen bij akten van rectificatie, bedoeld bij artt. 9, 10 en 11 van het Kon. besluit van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. 630 14 Dec. 1839. Hypothecaire overschrijving. Tengevolge van de invoering van het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek is met betrekking tot de overschrijving der akten van overdracht van onroerende goederen bepaald, ter bevordering van eene eenparige behandeling van het onderwerp: 1° Bij de overschrijving der akten zijn alleen die onderwerpen of handelingen vrijgesteld, welke niet tot de geleverde zaak betrekking hebben en bij een extract, dat authentiek moet zijn , mag niet achterwege blijven de toestemming van partijen, bedoeld bij het tweede lid van art. 671 B. W. Het 4de lid van art. 17 der Wet van 16 Juni 1832 kan door het Burgerlijk Wetboek als qewijziqd worden beschouwd. 20 Het wordt bepaald noodzakelijk geacht, dat de aan de minuut gehechte stukken, zooals vonnissen, volmachten, enz., in de expeditiën worden overgenomen , die aan de overschrijving worden onderworpen , daar zoodanige stukken een geheel met de akte uitmaken en bij gebreke daarvan de expeditiën niet als volledig kunnen worden aangemerkt. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. 30 Mode in 't belang der partijen behooren de Bewaarders toe te zien, dat de voorschriften der Wet zorgvuldig worden in acht genomen en de afwijking daarvan zal het best kunnen worden tegengegaan , wanneer , zoo het verzuim bij de aanbieding der akten mocht worden ontdekt, onmiddellijk op de vervulling der wettelijke verordeningen wordt aangedrongen , en bij weigering van de zijde der aanbieders of bij latere ontdekking van het verzuim , de koopers zelve worden verwittigd, dat uithoofde van niet behoorlijke voldoening aan art. 671 B. W. het verkochte goed, overeenkomstig art. 1495 B. W., niet op hen is overgegaan. Bovendien kunnen de belanghebbenden worden vervolgd tot betaling der verhoogde rechten, overeenkomstig art. 18 der Wet van 16 Juni 1832 vorderbaar. 40 De verklaring , bedoeld bij het 2de lid van art. 671 B. W., moet geacht worden als niet van de registratie vrijgesteld , daaraan onderworpen, te meer daalde gave en'eenvoudige toestemmingen, bij art. 68, § 1 ,110. 21, der Wet van 22 frimaire VII, bepaaldelijk aan een vast recht van registratie zijn onderworpen en de voorafgaande registratie ook kan worden gevorderd op grond van het bepaalde bij art. 20 der Wet van 16 Juni 1832. 634 1 Februari 1840. Wet van clen 30sten December 1839, Stbl. no. 58, houdende bepaling van den duur der verantwoordelijkheid van de Bewaarders der Hypotheken, van het Kadaster, en der Scheepsbewijzen, en machtiging tot vaststelling van een tarief van hunne salarissen. 637 10 Maart 1840. Kon. besluit d.d. 18 Februari 1840, No. 112, be¬ palende o. a., dat tot de grondige opneming van de kassen der Ontvangers van de Registratie en der Bewaarders van de Hypotheken en het Kadaster, bedoeld bij art. 1 van het Kon. besluit d.d. 27 Mei 1826, No. 138 (Circ. no. 244), en daarbij meer uitsluitend opgedragen aan de Inspecteurs van de Registratie en Domeinen, voortaan zullen kunnen worden genomen alle Hoofd-ambtenarm der Registratie zonder onderscheid , ten einde zoodoende eene betere regeling der werkzaamheden onder dezen te verkrijgen. 638 21 Maart 1840. Kon. besluit van 11 Maart 1840, No. 140, Stbl. no. 6, waarbij , in verband met het tegenwoordige hypothecaire stelsel, maatregelen worden voorgeschreven, omtrent de doorhaling van de overschrijvingen der processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen, alsmede van schepen en vaartuigen. (Zie blz. 275 e. v. hiervóór). 641 29 Mei 1840. Hierbij is gevoegd: Algemeene Instructie voor de Hoofdambtenaren der Registratie, met het doen van rondreizen belast, en betrekkelijk tot eenige punten van inwendig beheer, inhoudende een kort overzicht No. Dagteekening. KORTE INHOUD. van al hunne verplichtingen , uitgenomen wat de Provinciale Inspecteurs betreft, die, welke zij bij de provinciale Gouvernementen en ten opzichte der kasopnemingen hebben te vervullen , en wat den getvonen Inspecteurs en Verificateurs der lste klasse aangaat, die, welke zij , met betrekking tot de evengemelde kasopnemingen en de grondige nazieningen der kantoren, hebben in acht te nemen. De menigvuldige circulaires zullen, zooals hier, aan eene herziening worden onderworpen en vereenigd, voor zoover één en hetzelfde onderwerp betreft, in e'éne instructie. De Hoofdambtenaren der Registratie zijn belast met enz. Art. 21. Op de kantoren van bewaring van de Hypotheken en het Kadaster overtuigen zij zich, door een summier overzicht, of het Dagregister No. 1 (Hypotheken) en dat No. 1 (Schepen en Vaartuigen) overeenstemmen , voor zooverre de dagteekening en en geldsommen betreft, respectievelijk met de Hulpregisters No. 3 en 4 (Hypotheken) en de Registers van in- eh overschrijving (Schepen en Vaartuigen); of de Algemeene Registers dagelijks worden bijgehouden, zoomede de Naamwijzers, het Register No. 5 (Hypotheken), de Kadastrale Aanwijzende Tafels en Perceelsgewijze Leggers, de Lijsten van eigendomsveranderingen litt. R, alsmede of zulks naar behooren en met de vereischte netheid wordt verricht, en of de noodige middelen worden aangewend , tot aanzuivering van het Memoriaal van onvoldoend aangewezen goederen, en van het Algemeen aanteekenings-register litt. P. Bij het hoofd-kantoor van bewaring der Scheepsbewijzen wordt onderzocht, of de bepalingen, vastgesteld bij Zijner Majesteits Besluit van 21 Juni 1836, Stbl. no. 41 en bij de Instructie van den 15den September 1838 (Circ. no. 615), gedurende de afgeloopen zes maanden behoorlijk zijn nagekomen. 643 1-1 Juli 1840. Wet van den Oden Juni 1840, Stbl. no. 17, om¬ trent den vrijdom van lasten, ter zake van landontginningen en landverbeteringen, voor zoover de gemaakte bepalingen betreft, welke betrekking hebben tot de wetten op het zegel, de registratie- en de hypotheekrechten, nl. artt. 7, 11 §2, 13, 14, 15, 16. (Zie blz. 246 e. v. hiervóór). 644 18 Juli 1840. Er is bepaald, dat door de woorden Thetzij bij elke andere authentieke akte", uitmakende het slot van art. 396 B. W., geenszins zijn bedoeld andere akten van den Kantonrechter, maar wel andere authentieke akten, waarbij hijpotheek kan worden verleend. No. j Dagteekening. | KORTE INHOUD. 647 20 October 1840. Instructie, waarin zijn opgenomen de bij vroegere circulaires gegeven voorschriften, betrekkelijk overgangen van vaste goederen en gerechtelijke waardeeringen. 654 18 Febr. 1841. Tarief der Salarissen voor de Bewaarders van de Hypotheken en het Kadaster. (Kon. besl. d.d. 4 Febr. 1841 , Stbl. no. 7). 655 12 Maart 1841. Bij Kabinetsrescript van den 22 Februari 1841, No. 16, is machtiging gegeven , om art. 9 van het Kon. besluit d.d. 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27, in dien zin te doen naleven, als stonden op het einde van de eerste zinsnede daarvan de woorden „en de grootte''' niet geschreven. 661 23 Juli 1841. Hierbij de Instructie, betrekkelijk de uitvoering der Wet van den 26 Mei 1841, Stbl. no. 14, (Circ. no. 657), houdende nadere bepalingen, nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder curateele gestelde personen toebehooren. (Gearresteerd 21 Juni 1841). 665 16 Juli 1842. Wet van den 4den Juli 1842, Stbl. no. 16 , betrek¬ kelijk de overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschreven hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers. (Zie blz. 277 e. v.) 680 14 Juni 1843. Algemeene Instructie voor de ambtenaren van de registratie, enz., betreffende de heffing der Opcenten. OPCENTEN. Overwicht der verhooglngcn. Opcen- S . ten § o voor , , , |P "£ "3 Aanmer- Middelen en Tijdvakken. | kingen. o-S S * H -T" kD P « r-£ HYPOTHEKEN. van 1 Jan. 1814 tot 1 Jan. 1816 10 16 „ 26 „ 1 „ 1816 „ 1 „ 1824 10 15 „ 25 „ 1 „ 1824 „ 26 „ 1824 10 13 15'/, 38'/, „26 „ 1824 „ 1 „ 1825 „ 13 15'/, 28'/, „ 1 „ 1825 „ 1 „ 1830 „ 13 13 26 „ 1 „ 1830 „ 1 „ 1832 „ 13 22 35 Zie Lim- „ 1 „ 1832 „ 1 „ 1837 „ 13 25 38 blu'9- „ 1 „ 1837 „ 1 „ 1841 „ 13 10 23 „ 1 „ 1841 „ 1 „ 1842 „ 13 25 38 , 1 „ 1842 , , 38 38 Dagteekening. KORTE INHOUD. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. 687 14 Nov. 1843. Kon. besluit d.d. 25 October 1843, No. 65, betref¬ fende de Instelling van Arrondissements-Directiën, waarbij de Gouverneurs der onderscheidene Provinciën vanaf 1 Januari 1844 worden ontslagen van het bestuur en toezicht over de invordering van 's Lands middelen en ontvangsten, hun bij Kon. besluit d d. 4 September 1823, No. 9, opgedragen. (Zie blz. 212 en 213). 688 14 Nov. 1843. Kon. besluit d.d. 9 November 1843, No. 64, betref¬ fende de standplaatsen van de Arrondissements-Directeurs der Indirecte belastingen en het opdragen van het toezicht over de kantoren van de Registratie, enz., en de openbare bewaarplaatsen van akten on stukken , volgens de Wet voor de ambtenaren der Registratie toegankelijk, aan voormelde ambtenaren en aan (21) Inspecteurs der Registratie. De betrekking van Inspecteur en Verificateur van de lste en 2de klasse vervalt met 1 Januari 1844. (Zie blz. 213). 692 23 Nov. 1843. Algemeene Instructie . voor de Arr.-Directeurs der Indirecte belastingen. (Zie blz. 212). 694 2 Dec. 1843. Algemeene Instructie voor de Inspecteurs van de Re¬ gistratie. (Zie blz. 213). 696 18 Dec. 1843. Algemeene Instructie nopens het toezicht, uit te oefe¬ nen door de Arrondissements-Directeurs der Indirecte belastingen en Inspecteurs der Registratie. (Zie blz. 213). 697 19 Dec. 1843. Kon. besluit d.d. 9 November 1843, No. 68, betref¬ fende het Kollekteloon der Bewaarders van de Hypotheken en het Kadaster, voor de ontvangst van zegelen hypotheekrechten; en het laten vervallen van den post van Hoofdbewaarder der Scheepsbewijzen, wiens werkzaamheden voortaan worden verricht door den Bewaarder van de Hypotheken en het Kadaster te 's Gravenhage, beide in te gaan met 1 Januari 1844. 699 30 Dec. 1843. Algemeene Instructie voor de Ambtenaren van de Registratie , enz., nopens de 'aanvrage en verzending van gezegeld papier en drukwerken. Aan het slot, aanwijzing van vervallen artikels in de circulaires. 700 30 Dec. 1843. Algemeene Instructie voor de Ambtenaren, belast met de toepassing van het buitengewoon zegel. 702a 22 Januari 1844. Voorloopige maatregelen , betreffende de comptabiliteit der Registratie, in afwachting eener Algemeene Instructie, betreffende deze werkzaamheden. 731 11 Sept. 1844. Aanwijzing kadaster. Notarieele akten. De Notarissen hebben , ook naar het gevoelen van Z.E. den Min. v. Justitie, niet het bepaalde bij art. 28 der Wet van 9 Juli 1842, Stbl. no. 20, overtreden, wanneer zij in hunne akten, bij de aanwijzing van kadastrale nommers, in plaats van het woord ,numero" bij verkorting „MO." hebben geschreven. 717 18 Dec. 1844. Tarief. Salarissen der Hypotheekbewaarders. Wet II No. j Dagteekening. KORTE INHOUD. ——————— van den 14den December 1844, Stbl. no. 02, tot vaststelling van de Salarissen der Bewaarders van de Hypotheken, van het Kadaster en van de Scheepsbewijzen. Deze Wet is aangevangen te werken op 4 Januari 1845. Het Register van Salarissen wordt in 3 afdeelingen gesplitst: 10 voor de Salarissen wegens verrichtingen betrekkelijk onroerende zaken; 20 voor die betrekkelijk Schepen en Vaartuigen; 30 voor die betrekkelijk het Kadaster. Het Salaris, bedoeld onder letter a van art. 5 der Wet, wordt éénmaal 'sjaars, bij kwitantie van overstorting , aan den daarbij genoemden ambtenaar, belast met het hoofdkantoor van Bewaring der Scheepsbewijzen, overgemaakt, door wien iedere post dadelijk in zijn Begister van Salarissen in ontvang wordt gesteld. 760 27 Mei 1845. Hypotheken. Particuliere klappers. Nota op Circ. no. 721. Art. 1. De bijzondere tafels , lijsten of woordenboeken op het oude repertoire, of andere hulpregisters of wegwijzers in de registers in het algemeen van de Bewaring der Hypotheken, afgescheiden van de gewone, bij de instructiën voorgeschreven, alphabetische tafels, door de Bewaarders der Hypotheken aangelegd, zijn een gedeelte van het archief van het kantoor; zij worden ingeval van ontslag, verplaatsing of overlijden, zonder eenige vergoeding, door den aftredenden Bewaarder of zijne erfgenamen aan den optredenden Bewaarder overgegeven. Art. 2. Het is verboden, boven en behalve de thans aangehouden woordenboeksgewijze ingerichte tafels, bijzondere wegwijzers in de registers van in- en overschrijving aan te leggen of bij te houden. 763 24 Juli 1845. Inzage der hypotheekregisters en extracten daaruit in zake van gerechtelijke uitwinning voor belasting aan de Ontvangers der Dir. belastingen , in- en uitgaande rechten en accijnzen, op schriftelijken last van den Arr. Directeur der Dir. belastingen. 770 16 Sept. 1845. Instructie voor de Arrondissements-Directeurs deiIndirecte Belastingen, ter verstrekking van een ruimeren werkkring en van een meer werkdadigen invloed op het beheer. 772 9 Oct. 1845. Renvooien. Overeenkomst met het Belgisch bestuur. 775 7 Nov. 1845. Wijzigingen in 't Bestuur ten gevolge van de Circu¬ laire no. 770. 786 3 Oct. 1846. Perceelsgewijze leggers aan de kantoren van regis¬ tratie nedergelegd. 788 16 Nov. 1846. Buitenlandsche renvooien, nadere bepalingen. 800 30 Nov. 1847. Vaststelling van een nieuw model Staat No. 50, bestemd om jaarlijks, tot een register vereenigd en inge- No. Dagteekening. | KORTE INHOUD. bonden , van alle overeenkomsten, handelingen of nalatenschappen , welke lichamelijke of onlichamelijke onroerende goederen betreffen, een algemeen grondboek of repertorium uit te maken; en om tot eene contróle te dienen op de eigendomsovergangen , op de overschrijving, op de prijzen of waarden , in de akten uitgedrukt. 806 4 Dcc. 1848. In overeenstemming te houden de Kad. Leggers met het Algemeen Reg. en Reg. No. 50. 815 30 Juni 1849. Register No. 50. Nadere voorschriften omtrent de be¬ handeling en bewerking. 816 12 Juli 1849. Kon. besluit van 7 Juli 1849 , No. 49. Organisatie. Intrekking van de Arr.-Directiën der Indirecte belastingen en vervanging door Provinciale Directiën van de Registratie en Domeinen. Getal der Inspecteurs en Surnumerairs ; examen van deze laatsten. 821 31 Oct. 1850. Programma voor het examen van de Surnumerairs en Aspirant-Surnumerairs der Registratie en Domeinen . Zie ook Circ. no. 814. 831 27 Aug. 1852. Bestemming van het Memoriaal van Orders en In- structiën en het Register van Briefwisseling. Het Memoriaal van Orders en Instructiën is voortaan alleen bestemd tot een beredeneerden alphabetischen index op de algemeene voorschriften van beheer of toepassing der wetten en op de te geven orders en instructiën. Het Register van Briefwisseling is uitsluitend bestemd om een woordelijk afschrift te bevatten van de brieven, die de ambtenaar ambtshalve schrijft. Naar de vroegere of latere brieven, welke in onderling verband staan , of dezelfde zaak betreffen , wordt verwezen. 832 12 Nov. 1852. Hierbij is bepaald, dat eene afzonderlijke Tafel der mede-eigenaren zal worden aangelegd, en daartoe de Tafel No. VII gebezigd , tot welk einde zij voortaan het No. VIIbis zal voeren , en onder den titel van VA Iphabetische tafel op al de mede-eigenaren in den Staat (Register) No. 50 voorkomende", zal bekend zijn. De Tafel No. Vllbis moet zooveel doenlijk dagelijks en dadelijk worden bijgehouden, de kolom 7 (van het Register No. 50) dadelijk ingevuld , de kolommen 5 en 6 dan eerst, wanneer de Tafel No. VII (Kadaster) wordt bijgewerkt. 842 4 Januari 1854. Wet van den 21sten December 1853, Stbl. no. 128, houdende bepalingen betrekkelijk het bouwen, planten en het maken van andere werken binnen zekeren afstand van Vestingwerken van den Staat. 844 9 Maart 1854. Surnumerairs der Registratie (getal); zij zijn aan een vergelijkend examen onderworpen. Dagteekening. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. 846 5 October 1854. Aanvragen van alle drukwerken, ook die benoodigd door de Ingenieurs-Verificateur van het Kadaster, worden voortaan gedaan bij Staten No. 25, in duplo. Enz. 851 26 Sept. 1855. Tenuitvoerlegging van vonnissen bij de Wet op de Waterschappen van 12 Juli 1855 , Stbl. no. 102, tot voorloopige voorziening in sommige waterschapsbelangen. 853 30 Oct. 1855. Behandeling van de relevés van verbeurde heffingen. 4 Januari 1856. Resolutie. Het papier voor administratieve stukken moet worden afgesneden op eene hoogte van 33 en eene breedte van 20 centimeter; de vellen, bij verzending , niet in vieren maar in drieën te vouwen. Zie P. W. No. 2635. 855 14 Januari 1856. Alle aanvragen om drukwerken en materieel voor het kadaster, worden gedaan door — en begrepen in de aanvragen van de Bewaarders. De leggers voor de gemeentebesturen en voor de kantoren der Registratie moeten in die aanvragen afzonderlijk worden aangeduid ; aanwijzing hoedanig de inbinding daarvan moet geschieden. 857 4 Maart 1856. Wijziging in de grenzen van gemeenten. 859 13 Juni 1856. Surnumerairs der Registratie en Domeinen, hun ge¬ tal , en wat het examen ten onderwerp heeft. 879 5 Aug. 1859. Éedsformulier voor de Bewaarders der Hypotheken, van het Kadaster en der Scheepsbewijzen. (Kon. besl. van 6 Juli 1859, No. 50, Stbl. no. 77). 896 8 Aug. 1863. Tienden en verwisseling van tienden in grondrenten. Vrijdom van zegel- en registratie-rechten voor akten van afkoop van vóór de invoering van het B. W. gevestigde. (Kon. besl. van 30 Juli 1863, No. 51). 907 24 Sept. 1864. Ontvangloon van Domeinbeheer. (Kon. besl. van 16 Sept. 1864, No. 41). 91123 Maart 1866. Domeinen. Recht van den Staat op Stranden, Rivier-oevers , Aanwassen , Eilanden , Platen , enz. 918 6 Febr. 1867. Formulier van eedsaflegging voor de IngenieursVerificateur. (Kon. besl. van 25 Januari 1867, No. 56, Stbl. no. 4). 939 17 Aug. 1869. Voorschriften ter uitvoering der Wet van 7 April 1869 , Stbl. no. 57, betreffende de maten, gewichten en weegwerktuigen. (Mctre , Kilogramme enz.) 948 9 Nov. 1870. Kon. besluit d.d. 28 October 1870, No. 25, betreffende nadere bepalingen omtrent de vrijstelling van zegel- en registratie-recht voor akten van afkoop van vóór de invoering van het Burgerlijk Wetboek gevestigde Tienden en eerwisseling van Tienden in Grondrenten. 952 8 Juni 1871. Bepalingen der Wet op de Grondbel. van 26 Mei 1870, Stbl. no. 82, omtrent de vrijstellingen bij ontginning van woeste gronden. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. 990 9 Febr. 1876. Kon. besluit d.d. 1 Febr. 1876, Stbl. no.36, betreffende Consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan onder curateele gestelde personen toebehooren. 1002 7 Mei 1877. Kon. besluit d.d. 2 Mei 1877, Stbl. no. 96, tot na¬ dere regeling der kringen van de kantoren der Hypotheken en van het Kadaster en van de plaatsen, waar die kantoren gevestigd zijn. 1007 17 Juli 1877. Kon. besluit d.d. 3 Juli 1877, No. 22, betreffende het Examen voor Surnumerairs der Registratie en Domeinen, inhoudende, dat zij ook voor hun examen moeten bekend zijn met de inrichting en het gebruik van de kadastrale registers en plans ; de kadastrale en hypothecaire boekhoudingen en de daaromtrent gegeven voorschriften. 16 Oct. 1877, Resolutie. De betaalmeesters zijn niet gehouden No. 38. stortingen aan te nemen op den tweeden Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den tweeden Pinksterdag of op de beide Kerstdagen. 1018 20 Juni 1878. Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 90, tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen. 1020 27 Juni 1878. Wet van 5 Juni 1878, Stbl. no. 89, tot aanvulling van art. 1240 van het Burgerlijk Wetboek. 1021 8 Aug. 1878. Kon. besluit d.d. 30 Juli 1878, Stbl. no. 104, tot wijziging van de hypothecaire boekhouding. 1022 12 Sept. 1878. Uitvoering van het Kon. besluit van 30 Juli 1878, Stbl. no. 1Ö4. 1026 13 Febr. 1879. Vernieuwing der ten behoeve van den Staat bestaande hypothecaire inschrijvingen. 1037 20 Sept. 1881. Kon. besluit d.d. 11 September 1881, Stbl. no. 156, betreffende de openstelling van de kantoren van de Hypotheken en het Kadaster voor het publiek. De kantoren zijn dagelijks, behalve des Zondags, voor het publiek geopend van 's morgens 9 tot 's namiddags 5 uur. 1038 31 Oct. 1881. Overeenkomstig art. 23 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52 (Circ. no. 426), in verband met het Kon. besluit d.d. 11 September 1881, Stbl. no. 156 (Circ. no. 1037) moeten de Dagregisters ten kantore van de Hypotheken en het Kadaster des namiddags te 5 uur worden afgesloten. P.W.No. 6573. 1050 19 Sept. 1882. Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, tot wijziging der bepalingen , betreffende de heffing der rechten van registratie. Toepassing der gemelde Wet. 1068 3 Oct. 1883. Kon. besluit d.d. 19 September 1883, No. 17, be¬ treffende overdracht van onroerend goed, binnen het jaar van het Rijk gekocht. (Zie art. 29 der Wet van 31 Mei 1824 , Stbl. no. 36). 1098 28 Nov. 1892. Vermogensbelasting. Boekhouding van de eigendom¬ men in de provincie Groningen, op beklemming of in erfpacht of grondpacht uitgegeven. Dagteekening. No. | Dagteekening KORTE INHOUD. 1099 9 Dec. 1892. Vermogensbelasting. Boekhouding. 1100 6 Dec. 1892. Wet op de Vermogensbelasting van 27 September 1892 Stbl. no. 223. 1 1109 11 Maart 1893. a. Wet van 27 September 1892, Stbl. no. 224, tot vermindering van sommige evenredige registratie- en hypotheekrechten. b. Heilige voorschriften omtrent de toepassing dier Wet. 1127 29 Januari 1894. Vermogensbelasting. Boekhouding. Aanvulling en wijziging van Circ. no. 1099. 1155 17 April 1896. Kon. besluit d.d. 30 Maart 1896, No. 50, betreffende aanstelling van Rijksklerken. 1157 18 Mei 1896. Voorschriften ter uitvoering van Circ. no. 1155. 1160 4 Juli 1896. Vermogensbelasting. Boekhouding. Wijziging van Circ.s no. 1099 en 1127. 1168 27 Febr. 1897. Kon. besluit d.d. 17 Februari 1897, No. 8, betreffende toelagen aan Rijksklerken, ter vergoeding van verschuldigde bijdragen voor pensioen wegens wedde bij eerste aanstelling 1177 22 Juli 1897. Wet van 2 Mei 1897, Stbl. no. 124, tot herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen. 1181 1 Nov. 1897. Vermogensbelasting. Boekhouding. Aanvulling en wijziging van Circ.s no. 1099 en 1160. 1191 16 December 1898. 10 Wet van 14 Juli 1898, Stbl. no. 180, tot regeling van de wijze, waarop door de daartoe verplichte Rijksambtenaren ten behoeve van den Staat zekerheid wordt gesteld. ^ 20 Kon. besluit d.d. 15 November 1898, No. 36, Stbl. no. 230, houdende bepaling van den dag, waarop de Borgtochtenwet in werking treedt. 30 Algemeene instructie , regelende de zekerheidstelling der rekenplichtige ambtenaren, in dienst bij het bestuur der Registratie en dat der Domeinen. Hierbij 2 formulieren, Model A en B. (Zie blz. 198, 199 en blz. 382 e. v. hiervóór). 1193 15 April 1899. Kon. besluit d.d. 20 Maart 1899, No. 44, betreffende eene herziening van het Kon. besluit d.d. 30 Maart 1896, No. 50, (Circ. no. 1155) omtrent aanstelling van Rijksklerken. 1211 10 April 1900. Kon. besluit d.d. 30 Maart 1900, No. 38, betreffende het examen voor Surnumerair der Registratie en Domeinen. 1213 24 April 1900. Vermogensbelasting. Boekhouding. Aan art. 7 der Circ. no. 1099 , zooals dit is gewijzigd bij Circ. no. 1160, wordt een nieuw derde lid toegevoegd, n.1.: „Aan het slot van de door de Bewaarders van de Hypotheken op te maken lijsten worden tevens opgenomen de bekend geworden inschrijvingen op schepen." 1227 11 Juni 1901. Vermogensbelasting. Boekhouding. Wijziging van Circ. no. 1127. 1241 20 Maart 1903. A. Kon. besluit d.d. 10 Maart 1903, No. 87, waarbij in verband met de Kon. besluiten d.d. 30 Maart 1896, No. 50, (Circ. no. 1155) en d.d. 22 Februari 1901, Dagteekening. No. Dagteekening. | KORTE INHOUD. No. 43, (Circ. no. 1221), de bezoldiging der Rijksklerken nader wordt geregeld , terwijl deze in 3 klassen worden verdeeld. (Zie blz. 210 hiervóór). B. Enz. 1244 30 Maart 1903. Aanvulling van art 27 I. B. en toevoeging van art. 27a, betreffende borgtochten , in verband met de wenschelijkheid, dat de Directeuren toezien op de naleving van genoemd art. 27. 1250 22 Mei 1903. A. Kon. besluit d.d. 14 Mei 1903, No. 46, betref¬ fende eene wijziging van de beide laatste leden van art. 8 van het Kon. besluit d.d. 10 Maart 1903 , No. 37 , (Circ. no. 1241). B. Enz. 1258 25 Januari 1904. Voorschriften betrekkelijk de Statistiek der Vermo¬ gensbelasting, met intrekking der Circulaires nos. 1125, 1149, 1228, 1232. — De met de ontvangst van zegelrechten belaste Ontvangers en de Hypotheekbewaarders zenden jaarlijks vóór of op den 15 Februari aan den Directeur eene Statistiek der Zeqelbelastina over het afgeloopen jaar (form. no. 124&). Deze Statistiek wordt opgemaakt uit den Staat van ontvangen en uitgegeven gezegeld papier, no. 124, en uit de registers nos. 1 en 2. Art. 12. 1259 28 Januari 1904. Vermogensbelasting. Boekhouding. Wijziging der Cir¬ culaires nos. 1127 en 1160. Chronologische Lijst van in de Periodieke Woordenboeken voorkomende volgnommers, waarbij beslissingen, enz. zijn vermeld, de Hypotheken betreffende en hier het meest toepasselijk. HYPOTHEKEN. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. 1/1829 Blz. 48, no. 1. Gehoudenheid van den Bewaarder om te moeten doorhalen ambtshalve genomen inschrijvingen ten behoeve van minderjarigen, alleen op vertooning van het consent tot radiatie, door den voogd der minderjarigen te zamen met de overige crediteuren gegeven , en zonder vertooning van kwitantiën als blijk van bevoegdheid van den voogd tot het geven van dat consent. (Arrest van het Hoog Gerechtshof te 's Gravenhage d.d. 11 Maart 1829). Blz. 51, no. 7. Schenkingen van onroerende goederen zijn aan het ■proportioneele recht van hypothecaire overschrijving onderworpen, al is daarop ook niet dan het vast recht van registratie verschuldigd. 2/1829 Blz. 64, no. 1. Doorhaling van inschrijvingen, ten voordeele van den Staat genomen , kan niet geschieden dan tengevolge eener onmiddellijke machtiging van het Hoofdbestuur , dat bij de zaak belang heeft, waarbij de door te halen inschrijvingen moeten aangewezen zijn. Id. id. no. 2. Yan inschrijvingen, genomen tot zekerheid eener lijf¬ rente, zonder vermelding van kapitaal, moet men slechts het recht heffen over het bedrag der twee jaren interesten. Id. id. no. 3. Voor inschrijving , ten behoeve van het Rijk geno¬ men voor opgeschort gebleven successierechten, moet domicilie gekozen worden ten kantore van den Ontvanger , vooral in den kring van het kantoor der hypotheken, overeenkomstig art. 2148 B. W. Blz. 65, no. 5. Vernieuwing van inschrijvingen, voor het Rijk genomen. Wet van 22 December 1828, Stbl. no. 84, houdende afschaffing van de hernieuwing der hypothecaire inschrijvingen. Circ. no. 464. Blz. 66, no. 8. Eene akte , houdende aflevering van een legaat in onroerende goederen , is niet aan gedwongen overschrijving onderhevig, omdat zij geen overgang van eigendom, maar slechts eene inbezittreding daarvan teweegbrengt. Bij vrijwillige aanbieding ter overschrijving is geen recht van overschrijving verschuldigd , wel zegelrecht en salaris van den Bewaarder. Blz. 104. Bij scheiding bij het leven der ouders is in zake overbedee- ling, tegen uitkeeringin geld of zooveel meerdere bijdrage in de schulden, geen afzonderlijk recht verschuldigd, 1/1829 2 1829 Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. Blz. 141, no. 71. Het is geen vereischte, dat de ontvanger der registratie tegenwoordig is bij waardeeringen van onroerende goederen, althans het opgemaakte proces-verbaal is daardoor niet nietig, indien hij overigens tegenwoordig is geweest bij de eedsaflegging der deskundigen. I; 1830 Blz. 64, no. 2. Doorhalingen van ambtshalve inschrijvingen. 2/1830 Blz. 40, no. 1. Overschrijving van licitatiën, waarbij aan de deelge- nooten geene meerdere goederen worden toegewezen dan hnn aandeel in de massa bedraagt, is niet noodig, daar dan de 11 et van 3 Januari 1824 daarop niet van toepassing is. (Vergelijk artt. 17 en 23 der Wet van 1832). ld. ia., no. 2. Do Hypotheekbewaarders mogen geen afzonderlijk salaris vorderen voor de afgifte van een certificaat van vernietiging eener hypothecaire inschrijving boven dat van de radiatie. Blz. 111, no. 1. De Alphabetische Tafel der hypothecaire schuldeischers behoort alleen op de kantoren' der Registratie en Successie te worden aangehouden en niet op die der Hypotheken of Registratie alleen. 1/1831 Blz. 51, no. 1. Wanneer een Bewaarder bevindt, dat eene aanteekening van doorhaling door zijn voorganger niet is geteekend , moet hij zulks als niet gedaan beschouwen en alleen de doorhaling verrichten in dat geval, wanneer de partij een bewijs overlegt, waarbij de vorige Bewaarder had verklaard , de doorhaling te hebben verricht, hetgeen dan geschiedt op kosten van den afgetreden ambtenaar of zijne rechtverkrijgenden. verder no. 2—10 over inschrijvingen. Blz. 53, no. 4. Ieder, die bevoegd en bekwaam is om over zijne rechten te beschikken, kan in 't bijzonder ook van hypotheekrechten afstand doen , hetgeen volgens de uitdrukkelijke bepaling van art. 2180 B. W. (C. N.) de vernietiging van de hypotheek zelve ten gevolge heeft, zoodat de Hypotheekbewaarder ambtshalve geene hypothecaire inschrijving kan doen, ter conservatie van een recht dat niet meer bestaat. Blz. oo, no. 11. Eene akte, houdende afstand van erfrechten, waaronder onwerende goederen zijn , moet worden overgeschreven. a. id., no. 12. Eveneens eene akte, houdende afstand van vrucht- gebruik van {roerende en) onroerende goederen. ld. id., no. 13. Wanneer een overgang van eigendom blijkt uit een p> oces-verbaal van vereeniging of niet vereeniging, moet ei overschrijving plaats hebben binnen den gestelden teimijn , en dient het door den Ontvanger der registratie op den Staat No. 50 te worden vermeld. ld. id., no. 14. Eene verklaring van eigendomsovergang, waarvan beweerd wordt dat geene akte bestaat, ter voldoening aan de wet op de registratie ingeleverd , behoeft niet te worden overgeschreven. 28 Bladzijde of No. Deel Bladzijde en 0f KORTE INHOUD. Jaartal. No. Blz. 56 110. 20. Wanneer in akten van toewijzing geweigerd wordt de veilconditiën op te nemen, behoort de Bewaarder dit in het relaas te vermelden. Id. id. no. 25. De bepaling, vervat in art. 25 der Wet van 21 ventóse VII, dat het recht van overschrijving op dezelfde sommen moet worden berekend als dat van registratie , lijdt geene uitzondering. Blz. 57 no. 21. Er kan een tweede register van overschrijving aangelegd worden bij toevloed van stukhen. Blz. 58 no. 28. De overschrijving van een testament moet, wanneer zij gevorderd wordt, geschieden zonder betaling van recht van overschrijving. Blz. 59 no. 32. Wanneer men een staat van inschrijving ten laste van twee personen verlangt, is er tweemaal 50 cent verschuldigd ; ten laste van 58 is er 58 maal 50 cent verschuldigd, enz., hetzij er al of geene inschrijving bestaat ; maar niets is verschuldigd voor het certificaat, aan het slot daaronder gesteld. ^ /1831 Blz 48 no. 2. Bij art. 25 der Wet van 21 ventóse VII is alleen bedoeld , dat de heffing van het recht van overschrijving op dezelfde wijze zou worden geregeld als ten aanzien van de heffing van het recht van registratie is bepaald. (Zie verder blz. 243 en P. W. 1/1831, blz. 56, no. 25). Blz_ g3- Eene kaart of teekening wordt eerst onderhevig aan zegel en registratie, als men daarvan in rechten gebruik wil maken; er wordt dus door den maker geene boete beloopen, al wordt zij later voor dat doel gebruikt. (Zie ook P.W. 2/1835, blz. 33, no. 7 ; 2/1837, blz. 357, no. 7; 2/1840, blz. 27, no. 6). Blz. 63 no. 3. De rechten van eigendomsovergang kunnen niet gevorderd worden van een nieuwen bezitter , die aantoont meer dan 30 jaar in het bezit te zijn geweest. (Vonnis v. d. Rechtb. Winschoten d.d. 26 Maart 1828). Blz. 106 no. 1. Er zijn op eene akte van toestemming tot doorhaling van ambtshalve genomen inschrijvingen tegen verschillende debiteuren, hoewel uit krachte van denzelfden titel, zoovele vaste rechten van 80 cent verschuldigd als er niet solidaire debiteuren of geen gemeen belanghebbende koopers in voorkomen. Blz. 116 no. 18. Indien de verkooper de onkosten van verkoop te zijnen laste neemt, moet het bedrag daarvan voor de berekening van het registratierecht van den koopprijs worden afgetrokken. 1/1832 Blz. 20. Akten aan hoogere bekrachtiging onderworpen. Termijn voor de overschrijving. De overschrijving moet, aan alle kantoren waar het behoort, geschieden binnen den termijn van zes maanden , te rekenen voor akten aan hoogere bekrachtiging onderworpen , van den dag dier bekrachtiging. Deel Bladzijde Ko. K0ETB INH0UD' Voor buitenslands verleden akten wordt de termijn van overschrijving verlengd met drie maanden voor Jiiuropa, met een jaar voor Amerika en met twee jaren voor Rl7 waarop zij in kracht van gewijsde zijn gegaan. No. 1148. Scheiding en verdeeling bij uitersten wil zijn aan overschrijving onderworpen binnen 6 maanden, te rekenen van den dag, waarop zij door den dood zijn bekrachtigd. (Zie blz. 250 hiervóór). No- 115°- Overschrijving zonder voorafgaande betaling der rech¬ ten. Partijen weigerden te betalen. Bij vonnis zijn zij daartoe veroordeeld. (Vonnis v. h. Kantongerecht te Appingedam van 16 Februari 1850). No. llol. Berekening van het salaris voor inzage, waartoe tevens gebruik wordt gemaakt van den kad. legger. ,o,n Innige legger is hiervoor niet verschuldigd. ^/18oO No. 1310. De verplichting tot levering van onroerend goed is niet alleen vervuld door de overschrijving , maar de verkooper is ook verplicht, den kooper het feitelijk bezit van de verkochte zaak te verschaffen, hetgeen ook is overeenkomstig het Rom. en het Oud-Hollandsch recht. (Zie blz. 20). 1/1851 No. 1430. Ingevolge art. 1240 B. W. moet de machtiging tot Vook dW'9 J authentieke akte worden gegeven. Art 1905 B. W. in verband met art. 1 der Wet op het Notarisambt verklaart de Notarissen uitsluitend be- vf| U4o voegd om authentieke akten te verlijden en dus ook deze. nu. iiio. De nemanraavs mnnfftn .1 - 1:1 ^ —uiuüteil nwi ue iiKwiaatien der ünt- Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. vangers blindelings volgen , maar indachtig zijn , dat ingevolge art. 22 der Wet van 16 Juni 1832 het recht van overschrijving verschuldigd is over de waarde, welke voor de berekening van het recht vans registratie ten grondslag heeft moeten strekken , en dat zij zelf dus dien grondslag naar den inhoud der akten behooren te bepalen. (Zie blz. 243 hiervóór). 2/1851 No. 1516. Bij gebreke van wettelijke voorschriften omtrent den vorm dor aanteekeningen van subrogatiën, is dit onderwerp aan het gebruik en aan de regelen van het gemeene recht overgelaten. No. 1571. Ter verzekering van de meerdere specialiteit en pu¬ bliciteit der hypotheken moeten alle vroegere hypotheken en privilegiën worden ingeschreven in de nieuwe registers , met aanwijzing van de Sectiën en Nommers van het Kadaster. De Wet van 4 Juli 1842 heeft zoodoende eene terugwerkende kracht: zij ontneemt aan de niet binnen den bepaalden termijn overgeboekte inschrijvingen hare kracht en uitwerking , maar tast de verbintenis zelve niet aan. Overboeking kan alleen ongehinderd binnen een bepaalden tijd geschieden , inschrijving te allen tijde. Overboeking doet behouden, wat men had , terwijl inschrijving , ten aanzien van derden, doet leven, wat dood was. (Zie blz. 178 e. v. en 181 e. v.) '2/1852 No. 1797. Akten ter zake des doods. Alleen die akten terzake des doods, waarbij goederen onder den last van teruggave zijn vermaakt, zijn, volgens art. 17 der Wet van 16 Juni 1832 en art. 1033 B. W., aan overschrijving onderworpen ; de testamenten , waarbij een perceel land is gelegateerd onder don last om daarvoor eene som in den boedel te brengen , niet. No. 1821. Vermelding van de kadastrale aanduiding in akten van toestemming tot doorhaliug van hypothecaire inschrijvingen is verplicht. (Yonnis der Arr.-Rechtb. te Breda van 22 Februari 1848). 1/1853 No. 1937. Kaarten , teekeningen of een plattegrond zijn niet als akten in den zin van art. 42 der Wet van 22 frimaire VII aan te merken, wanneer ze niet aan de akte zijn vastgehecht, noch gewaarmerkt of van eene verklaring zijn voorzien. No. 2137. Zoo slechts de Sectiën en Nommers van Aegemeente- registers zijn overgenomen , is de Notaris niet boetschuldig , daar art. 37 W. N. spreekt van B Schrifturen van het Kadasterwaaronder ook de gemeente-registers behooren, al is dan ook wel niet aan den geest der Wet voldaan. (Arr. v. d. H. R. van 21 Oct. 1853). 1/1854 No. 2307. Toestemming tot overschrijving der akte bij uittrek¬ sel is geoorloofd, zelfs wanneer alleen de verkooper Deel Bladzijde T en, , °f KORTE INHOUD. Jaartal. toestemming in de akte verleent, omdat de akte is NT 9331 mede onderteekend door den lcooper. Acten van Rectificatie. Perceelen in akten van verkoop overgeslagen. A. en B. verklaarden, bij onderhandsrhe akte van 1853, dat een bij die akte omschreven perceel lands was begrepen in de overeenkomst van hoop en verkoop tusschen hen aangegaan , bij de op d- . . . geregistreerde onderh. akte van . . . 1849; dat echter verzuimd is dit perceel in de akte te vermelden en dat zij dit verzuim langs dezen weer herstellen. ° Do Ontvanger heeft zich de waarde van het perceel aan den voet der verklaring doen opgeven en, bij de ' e9istratie, over die waarde het recht van overgang ge leven , bewerende , dat hier eene nieuwe overeenkomst van koop en verkoop was aangegaan. De kwalificatie, door partijen aan hunne overeenkomsten en akten gegeven, moet ook voor de toepassing der wetten op de registratie gevolgd worden , ten ware zij inderdaad handelingen mochten bevatten , welke, naar de beginselen van het gemeene recht, daarmede onvereenigbaar zijn. Daar nu de Ontvanger niet bij machte was , om de valschheid der verklaring van partijen, het niet bestaan dei vergissing, te bewijzen, zoo mocht hij de verklaring van partijen niet ter zijde stellen en de akte ' fjistreeren, alsof daarbij eene nieuwe overeenkomst van koop en verkoop en prijsbepaling ware aangegaan. De akte had alzoo tegen een vast recht moeten worden geregistreerd , behoudens onderzoek naar de waarde van al de in den verkoop begrepen perceelen, het bovenbedoelde daaronder begrepen, en casu quo het middel van waardeering, ingeval die waarde den prijs, in de akte van 1849 uitgedrukt, met 1/8 of aieer mocht schijnen te boven te gaan. In gevallen van dien aard kunnen evenwel algemeene beginselen niet altijd en noodwendig van toepas- 1/1855 No 2471 ""I Zl^' (DeC'e- van 13 December 1854, No. 9). Kan de Bewaarder de m- en overschrijving weigeren , wanneer de rechten en salarissen niet vooraf worden gedeponeerd? Ja en neen. Zie blz. 254, 255, 261 e. v. No. 2482. Het 2de nd van arj. 3? w .s ^ yan toepag_ smg op : 10 cessiën van schuldvorderingen tot zekerheid waarvan onr. goederen zijn onderzet;' 20 scheidingen, waarbij dergelijke schuldvorderingen zijn toebedeeld. Volgens het Departement van Justitie is de formaliteit 1) Vergelijk P. W. No. 1504 en 1613. 29 Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. yan inschrijving, overschrijving, vermelding of aanteekening niet noodig, omdat de vervulling daarvan nergens ter voltooiing van de overdracht, toedeeling of levering van schuldvorderingen is voorgeschreven , en daarom wordt in H algemeen de opgave der kadastrale kenmerken in die akten niet vereischt. Wel is dit het geval naar de letter van de Wet, wanneer in die akten door den nieuwen schuldeischer naar aanleiding van art. 1234 B. W. tevens eene andere woonplaats wordt gekozen en aangewezen , in verband met art. 14 van het Kon. besl. van 8 Augustus 1838, Stbl. no. 27. No. 2491. Alphabetische Tafel op al de mede-eigenaren in den Staat No. 50 voorkomende, ingesteld bij de Circ. no. 832. Tafel No. 7 is bestemd tot boeking van de eigenaren, vruchtgebruikers, enz., in het hoofd van den Perceelsgewijzen Legger voorkomende, of daarin later zullende voorkomen , zonder onderscheid. No. 2515. Vrijgestorven beklemmingen. De bloote eigenaar, die door extinctie, niet door overeenkomst of retrocessie, in het genot van den vollen eigendom terugtreedt, is geen recht van registratie verschuldigd. 2/1855 No. 2568. Onderhandsche akten, kaarten of schetsen, aan no- tarieele akten gehecht, of daarin aangehaald, zijn evenals deze aan zegel en registratie onderworpen. Vergel. P. W. No. 1937. No. 2610. Vermelding der kadastrale kenmerken, waaronder de goederen tijdens het passeeren eener notarieele akte nog voorkomen in de kadastrale stukken , bij de gemeente-besturen berustende , maar niet in de kadastrale stukken van het Hi/potheekkantoor, is niet geoorloofd. (Vonnis der Arr.-Rechtb. van Leeuwarden d.d. 22 Mei 1855, bevestigd bij Arrest v. d. Hoogen Raad d.d. 14 Dec. 1855). 1/1856 No. 2718. Gebouwen op eens anders grond gesticht. Bij ver¬ koop van den grond zonder de gebouwen , geschiedt de tenaamstelling van de gebouwen toch op naam van den kooper van den grond. No. 2772, 2773. Verkoop van grond met verklaring in de akte , dat het daarop aanwezige gebouw door den kooper is gebouwd en aan hem toebehoort. Alleen te heffen recht van overgang van den grond. (Vonnis v. d. Arr.-Rechtbank van Hoorn d.d. 2 Jan. 1856. id. id. id. id. id. id. id. 6 Aug. id.) 2/1856 No. 2832. Als een verzwegen eigendomsovergang bij vonnis wordt geconstateerd en erkend , is overschrijving van dit vonnis niet voldoende, daar vereischt wordt een rechtstitel, afkomstig van dengene , die gerechtigd is , over den eigendom te beschikken. 2/1855 Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. 1/1858 No. 3150. Verkoop van den eigendom van goederen, in be¬ klemming uitgegeven , is niet eene bloote cessie van het rec.it op de jaarlijksche onder den naam van vaste huur aangeduide retributie. (Vonnis der Arr.-Rechtbank van Groningen, d.d. 30 October 1857). 2/1858 No. 3167. De Wetgever moet geacht worden, met de bepaling van art. 13, no. 1 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 , te hebben willen vaststellen, dat bij verkoop en overdracht van het recht van erfpacht de canon of pacht niet als last gekapitaliseerd zal worden, en daarvan het evenredig recht niet verschuldigd zal zijn. Berekening van het recht over den in eens betaalden prijs. (Vonnis der Arr.-Rechtbank van Winschoten , d.d. 28 April 1858). No. 3177. Akten , in eene vreemde taal geschreven , moeten voor de overschrijving in het Nederlandsch vertaald worden door beëedigde vertalers ter wille der openbaarheid. Vergelijk P. W. No. 6710, op blz. 241 hiervóór. 1/1859 No. 3268. Eedsaflegging door de Hypotheekbewaarders. No. 3269. Dagregister. Art. 24 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, wordt overtreden, wanneer bij de aanbieding van borderellen van inschrijving , waarvan één naar aanleiding van art. 1231, 10 B. W. achter de grosse of het afschrift der koopakte is gesteld , de Bewaarder in het Dagregister eerst het afschrift van den titel als akte van verkoop in één vak en daarna het borderel, als een in te schrijven stuk , in een volgend vak aanteekent, omdat dan werkelijk twee vakken voor ééne inschrijving zijn gebezigd. No. 32 <0. Zie blz. 257 hiervóór. No. 3271. Art. 8 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, betreffende de vermelding der titels van aankomst en der laatste overschrijving is niet toepasselijk op vonnissen van onteigening , daar deze geene akten zijn , ten n overstaan van een openbaren ambtenaar verleden. 2/1859 No 3381. Herstelling van misslagen in de boeking van het Dagregister. Zie blz. 346 , sub 5 hiervóór. No. 3382. Voor duplicaat-kwitantiën mag geen salaris genomen worden. No. 3383, Doorhaling van inschrijvingen krachtens buiten 's lands verleende akten van toestemming geschiedt in verband met artt. 1239 en 1240 B. W. in den vorm als authentiek ter plaatse , waarbij , zoo de toestemming niet wordt verleend door den in de inschrijving vermelden crediteur zeiven , door den betrokken openbaren ambtenaar dient te worden verklaard, dat zij, die de toestemming verleenden , de eenige wettige rechtverkregen hebbenden van den ingeschreven crediteur zijn , en in eene der Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. legalisatiën van de autoriteiten van het land, waaruit de akte afkomstig is, dient te worden verklaard , dat zij in den daar te lande gebruikelijken authentieken vorm is opgemaakt. No. 3384. Kontrakten van vennootschap bij wijze van geldschie¬ ting zijn geen eigendomsovergang van vast goed inhoudende. 1/1860 No. 3518. Bijhouding van het Alg. Register en in verband daarmee Salarisberekening bij inzaqe van dit register, als daarvoor nog op vorige hoofden moet worden nagezien. Salaris 50 cents. No. 3521. Een extract uit eene onderhandsche akte kan niet worden overgeschreven en moet worden geweigerd- door den Bewaarder als niet in den vorm, bedoeld bij art. 671 , 2de lid. No. 3523. Ambtshalve begrooting door Hypotheekbewaarders van sommen of waarden , waarover het recht is verschuldigd en die door den Ontvanger der Registratie is verzuimd, terwijl de partijen, na vordering van eene opgave der waarde van hen overeenkomstig art. 10 der Wet van 1832, in gebreke zijn gebleven, die te verstrekken. Zie blz. 243 hiervóór, alsmede P. W. No. 5503. No. 3524. | De Wetten op de Registratie onderscheiden de akten 2/1860 No. 3611. J niet, gelijk het Burgerlijk recht, alleen in authentieke en onderhandsche akten, maar plaatsen naast de authentieke (notarieele-, gerechtelijke- en deurwaarders-) en onderhandsche akten nog eene derde soort, nl. de administratieve akten, welke laatste door haar, met de eerste, onder de benaming van openbare akten worden begrepen , maar evenwel niet worden gerangschikt onder de ten overstaan van openbare ambtenaren verleden akten, bij art. 8 der Wet van 16 Juni 1832 bedoeld. No. 3633. Akten van uitgifte van grafruimten door gemeente¬ besturen- Registratie en overschrijving volgens art. 1 van het Kon. besl. van 30 Nov. 1836, No. 102, (Circ. no. 600). Zie blz. 238, 110 en 245 , 130 hiervóór. Begraafplaatsen, alsmede kerkgebouwen met den grond, waarop zij staan , zijn wel is waar publieke en niet in den handel voorkomende goederen, maar dit geldt alleen , wat den eigendom betreft en niet de rechten daarop, nl. in casu het recht van gebruik. No. 3635. De Bewaarders moeten in hunne Hulpregisters over¬ nemen de in de stukken voorkomende cijfergetallen. Aanwijzing hoedanig die als woorden te berekenen. Wanneer deze getallen door twee of meer cijfers worden gevormd, moet elk tweetal cijfers, zoomede het derde , vijfde , zevende en verder overschietende cijfer en Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. overigens elk op zich zelf staand cijfer• voor één lettergreep worden gerekend. Elke regel, in de openbare registers op eene kolom met cijfers eindigende, behoeft naar den aard der zaak niet uit het gewone getal van 10 of 12 lettergrepen te bestaan , maar kan één of twee minder bevatten. De duidelijkheid der in- en overschrijvingen vordert ook , dat de regels , welke in het in- of over te schrijven stuk bij het einde van eenen zin zijn afgebroken, eveneens in de registers worden afgebroken, al mogen die regels dan ook minder dan 10 of 12 lettergrepen inhouden. Geen salaris kan in rekening worden gebracht voor hetgeen boven en behalve den inhoud van het in- of over te schrijven stuk in het register wordt geschreven. (Res. van 7 Nov. 1860, no. 17). No. 3636. Berekening van het zegelrecht in de Hulpregisters. De regels, die in de in- en overschrijvingisregsters als hoofd en slot voorkomen , mogen niet aan partijen in rekening gebracht worden. No. 3638. Art. 24 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, bepaalt eene boete van f 25 voor elke inschrijving in het Dagregister No. 1, „welke in twee achtereenvolgende vakken dubbel is bewerkstelligd." Deze strafbepaling strekt om te beletten , dat opengelaten vakken later door eene dubbele inschrijving van hetzelfde stuk worden aangevuld. In verband met dat oogmerk kunnen de woorden vin twee achtereenvolgende vakken''' niet worden opgevat in den zin als werden daarbij bedoeld twee onmiddellijk achtereenvolgende vakken. 1/1861 No. 3765. De legataris wordt eigenaar door de enkele kracht van het testament en heeft tegen den erfgenaam geene actie tot levering , maar wel eene actie tot afgifte, ten einde in het bezit te worden gesteld. (Arrest van den Hoogen Raad d.d. 19 April 1861). No. 3778. Verkrijging door bezit gedurende meer dan 30jaren. Vordering van enkel en dubbel recht van registratie is hier niet gemotiveerd. (Zie art. 12 der Wet van 22 frim. VII). 2/1861 No. 3878. Het salaris wegens inzage , bedoeld bij § IV van art. 2 der Wet van 14 December 1844, Stbl. no. 62, vervalt niet, wanneer de verklaring van den Bewaarder tot een later tijdstip moet loopen dan dat, waarop die inzage is genomen. No. 3879. Wanneer staten, gehecht aan akten van verkoop , niet met hunne geheele breedte in de kolom, voor de overschrijving bestemd, kunnen worden overgenomen , kan in dat bezwaar op twee wijzen worden voorzien, n.1.: 1" door de in de staten voorkomende kolommen af te breken, in voege, dat de staat in 2 , 3 of meer onder elkander geplaatste gedeelten in het Register voorkomt; Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. 20 door het vel in het Hulpregister horizontaal in plaats van verticaal te nemen , zoo men dit verkieselijker acht. No. 3880 en 3881. De Beëedigde klerk verricht bij afwezigheid en ziekte van den Bewaarder diens werkzaamheden ten koste en ter verantwoording van dezen. No. 3882. Levering. Behalve de levering door overschrijving is de verkooper gehouden tot stoffelijke levering of overdracht. (Vonnis v. d. Arr.-Rechtb. van Alkmaar , d.d. 15 Maart 1860). Zie P. W. No. 1310. No. 3894. Verkoop met tijdsbepaling. De overschrijving wordt eerst verplichtend voor den verkooper na het verstrijken van den bepaalden tijd. Vergelijk P. W. No. 7163. Zie blz. 250 en 251 hiervóór. 1/1862 No. 4004 Alleen voor het geval, dat het zoowel den Bewaarder als zijn personeel aan technische bekwaamheid ontbreekt om de aan eene akte gehechte kaart in het register van overschrijving te brengen, behoort de landmeter voor den kantoordienst hem daartoe behulpzaam te zijn. Overeenkomstig den geest van het tarief wordt voor die overneming het salaris berekend alsof de ruimte, welke de kaart in het register inneemt, beschreven ware. No. 4005. Salaris. Staten van inschrijvingen of afschriften uit de registers. Volgens art. 2 § V en VI der Wet van 14 December 1844 , Stbl. no. 62 , moet een onderscheid worden gemaakt tusschen: a. eenvoudige gecertificeerde staten van inschrijvingen of gecollationneerde afschriften uit de registers en b. gecertificeerde staten, waarop de bij § VI bedoelde verklaring is bijgevoegd. In 't geval sub a kan het aan den Bewaardpr toegekend schrijfloon van één cent per regel, ook voor het hoofd en het slot van den staat in rekening worden gebracht, terwijl daarentegen voor het hoofd en het slot van den bij sub b bedoelden staat het schrijfloon van één cent per regel niet kan worden gevorderd, daar dan dubbel salaris zou worden gerekend. No. 4008. Er kan geene akte van rectificatie worden gevorderd, indien tusschen het verlijden en de overschrijving der akten verandering in de kadastrale nommers heeft plaats gehad. 2/1862 No. 4122. De Bewaarder is verplicht de aanieekening eener subrogatie te verrichten, terwijl de belanghebbenden niet verplicht zijn afschrift der inschrijvingen dier subrogatie te nemen , overeenkomstig de Resolutie van 10 Januari 1845, No. 48, P. W. 2/1845, no. 113. No. 4130. Tot de overschrijving eener koopakte wordt niet de uitdrukkelijke toestemming of medewerking van den ver- Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. kooper vereischt, doch die overschrijving heeft geen overgang tengevolge , wanneer zij in strijd met de akte heeft plaats gehad , vóór den tijd, daartoe bij een bijzonder beding bepaald. (Arrest v. d. H. Raad van 7 November 1862). Zie P. W. No. 6230. 1/1863 No. 4187. Overdracht van schuldvorderingen en overwijzing van schulden. Aanneming door den schuldenaar. Meerdere hypotheekstelling door dezen. Geene bijvordering van het recht wegens deze meerdere hypotheekstelling. No. 4204. Dagregister. Uit het tweede lid van de Resolutie van 30 October 1858, no. 44 (P. W. No. 3269) is afgeleid, dat in geval gelijktijdig worden aangeboden de grosse of expeditie eener koopakte ter overschrijving , en het op die grosse of expeditie gestelde borderel ter inschrijving , die beide stukken in één vak van het Dagregister moeten worden aangeteekend. Dit is ten onrechte, daar een voorschrift tot aanteekening van twee stukken in één vak in lijnrechten strijd zou zijn met de duidelijke bepaling van art. 24 , al. 2 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, No. 161 , Stbl. no. 52. No. 4206. Hoewel volgens het Bestuur de Minister in twijfel¬ achtige gevallen omtrent de toepassing der Wet, het geraden kan oordeelen om de beslissing aan den gewonen Rechter over te laten , kan toch daar, waar dooide Bewaarders der Hypotheken kennelijk en blijkbaar tengevolge van dwaling , te veel salaris in rekening is gebracht, het administratief gezag tot redres tusschen beide treden. No. 4207. De voorzichtigheid van de Bewaarders kan te ver gedreven worden bij het geven tan verklaringen , zoodat , wanneer de Bewaarders daarbij uitsluitend zich ten doel stellen , hunne verklaringen zóó in te richten, dat hunne verantwoordelijkheid gedekt is , al bieden hunne stukken dan ook voor de belanghebbenden niet die zekerheid aan , welke deze verlangen, het doel der gansche instelling blijkbaar wordt miskend en tegengewerkt. Het afgeven van staten en getuigschriften behoort intusschen tot die verplichtingen der Hypotheekbewaarders , waarvoor zij rechtstreeks tegenover het publiek verantwoordelijk zijn. Daarom wordt het aan het oordeel van den gewonen Rechter overgelaten , in hoever de Bewaarders aan de verplichtingen, hun bij artt. 1265 en 1268 B. W. opgelegd, al of niet hebben voldaan , en kan het Bestuur zijne tusschenkomst in dergelijke aangelegenheden , niet verder uitstrekken dan tot het mededeelen zijner beschouwingen. (Zie omtrent Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. de verantwoordelijkheid van den Bewaarder blz. 191 e. v., 240, 412 en 413. No. 4208. Kaarten, teekeningen, enz. veranderen van aard , en nemen de hoedanigheid van akte, van bewijsschrift aan, wanneer daarvan in rechten of bij openbare akte wordt gebruik gemaakt , zoo partijen daaraan bewijs toekennen en ze bestemmen om naast en in verband met eene andere akte tot titel hunner overeenkomsten te strekken. Dit is zoowel het geval, wanneer ze niet als wanneer ze wel afzonderlijk geteekend of van een certificaat of waarmerk zijn voorzien, daar het geen vereischte is, dat een onderhandsch stuk, om volgens de Burgerlijke en Fiscale wet als akte aangemerkt te kunnen worden, geteekend is. (Vonnis v. d. Arr.-Rechtb. te Haarlem, d.d. 25 April 1854 , bevestigd bij Arrest v. d. H. Raad van 23 Februari 1855). P. W. No. 2456. Zij vormen dan op zich zelve eene akte, afgescheiden van de openbare, omdat zij zijn opgemaakt noch door den ambtenaar, van wien de openbare akte afkomstig is, noch in den vorm, voor diens akten bepaald. Zij moeten dus ook in beide gevallen vóór of tegelijk met de openbare akte worden geregistreerd. No. 4262. De meerheid mn rechten moet op toestemmingen tot doorhaling van hypothecaire inschrijvingen alleen dan worden toegepast, wanneer de toestemming de volgende drie vereischten in zich vereenigt: 10 dat zij verleend wordt door verschillende, geen gemeenschappelijk belanghebbende schuldeischers ; 20 dat zij betreft verschillende inschrijvingen ; 30 dat volgens de akte de met die inschrijvingen bezwaarde goederen tijdens het verleenen der toestemming aan verschillende niet-gemeenschappelijke eigenaren behooren. 2/1863 No. 4316. Over renvooien voor België. No. 4317. Salaris. Wanneer men inzage neemt en onmiddellijk een staat vraagt, is men voor de inzage niets verschuldigd ; maar wanneer men vertrekt en komt later terug , dan moet men de inzage betalen. No. 4318. Salaris. Daar de Wet geen salaris voor het geven van een bewijs van vroegere doorhaling een er zekere inschrijving heeft bepaald , kan het loon voor de inzage in rekening worden gebracht, omdat anders voor een schriftelijk bewijs der doorhaling niets zou kunnen worden gevorderd. No. 4320. Geen recht van overschrijving is vorderbaar bij sub¬ missiën tot prijsverhooging, wanneer de betrokken akten niet zijn overgeschreven. 1/1864 No. 4451. De Bewaarder moet desverlangd eene verklaring af¬ geven , dat volgens de openbare registers geen ander Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. dan de onderzetter als eigenaar der verbonden goederen bekend is. No. 4453. Wanneer verlangd wordt afschrift eener overschrij¬ ving , zonder overneming van de achter de akte mede overgeschreven akten van lastgeving, is de Bewaarder daartoe gehouden; derhalve kan men uit akten die gedeelten vragen , welke men verkiest te hebben. Het is nl. de bedoeling van den Wetgever geweest om aan partijen ook uittreksels van akten te doen afgeven , zooals blijkt uit de Tarieven van het Kon. besluit van 4 Februari 1841, Stbl. no. 7, tabel A 100 en de Wet van 14 December 1844, Stbl. no. 62, art. 2 § IV laatste lid. 2/1864 No. 4566. Dezelfde reden, waarom bij het laatste lid van art. 8 der Wet van 16 Juni 1832 , Stbl. no. 29, de executant bij gerechtelijke toewijzing van de gevorderde opgaven , bedoeld bij 20 en 30 van genoemd artikel, is vrijgesteld, geldt ook voor den executant bij toewijzing krachtens onherroepelijke volmacht (art. 1223 B. W.), deze n.1., dat hij in de meeste gevallen in de onmogelijkheid verkeert, die opgave te doen. I/1865 No. 4671. Wanneer aan verschillende kantoren uit één minuut het voor ieder kantoor bestemde extract ter overschrijving wordt ingezonden , mag de Bewaarder geen ander recht heffen , dan over de perceelen, tot dat kantoor behoorende. - 186o No. 4771. Uitgifte van grond in altijddurende erfpacht. Eene verklaring, dat op dien grond door den erfpachter reeds een gebouw is gesticht, en dat dit gebouw dus zijn eigendom is, wordt als titel van eigendomsoverdracht van het gebouw beschouwd en behalve het recht wegens uitgifte in erfpacht (altijddurende) van den grond ook wegens eigendomsoverdracht van de gebouwen (destijds 4 0/0) over de toegekende waarde geheven. No. 4776. Na de doorhaling der inschrijving hebben de be¬ trekkelijke aanteekeningen omtrent de overdracht eener hypothecaire schuldvordering of eene subrogatie hoegenaamd geen rechtsgevolg meer. Hoewel, een Bewaarder niet verplicht is, deze aanteekeningen ambtshalve door te halen , behoeft hij echter in de door hem af te geven staten geene melding te maken van dergelijke aanteekeningen. No 4778. Voorschrift hoe te handelen met overschrijving van staten van spoorwegen, enz., welke men niet voegzaam tusschen de daartoe bestemde kolom in het Hulpregister No. 4 kan overnemen. De regel moet zijn , dat de staten in plano in de Hulpregisters worden overgenomen. No. 4779. Opgaven , bedoeld bij art. 8 der Wet van 16 Juni Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. 1832. Dagteekening , deel en nommer der laatste overschrijving moeten worden vermeld , of eene negatieve verklaring moet daaromtrent worden afgelegd, ook dan , wanneer in de akte is opgegeven , dat de laatste eigendomstitel niet bekend is. (Vonnis der Arr.Rechtbank te Utrecht d.d. 6 September 1865). No. 4780. Uit dezelfde omstandigheid , waaruit de verplichting tot het doen overschrijven der akten van rectificatie volgt, nl. dat zij samen met de aangevulde akten den titel van overgang uitmaken , vloeit tevens noodwendig voort, dat wanneer in deze laatste aan art. 8, no. 2 en 3 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, reeds is voldaan , in de aanvullende akte dit niet opnieuw behoeft te geschieden. 1/1866 No. 4880. ) Borgtocht en „ 488!. ) Hypotheekstelling zijn vrij van registratie als zij, hoewel notarieel, een accessoir vormen van de hoofdverbintenis , bv. eene onder'handsche akte van huur van vast goed. No. 4884. Staten van hypothecaire inschrijvingen. Het maken van bezwaar tegen de afgifte van een staat van onbezwaardheid, door den Bewaarder, omdat het betrokken perceel indertijd voor een deel is ontstaan uit eenige centiaren van een ander perceel, waarvan tijdens de vereeniging een ander bepaald aangewezen deel met hypotheek was bezwaard, kan niet worden gebillijkt. Eene hypotheek volgt het goed, in welke handen dit ook overgaat. (Art. 1209 B. W.) En in bovengenoemd geval is het bedoeld perceel alleen bezwaard voor dat deel, dat daaraan voor eenige centiaren is toegevoegd , omdat dit gedeelte afkomstig is van een onderzet goed. Het spreekt van zelf, dat de werking van een administratief kadastraal voorschrift, waardoor de oppervlakte van het perceel, waaraan het verkregen deel is toegevoegd , met de oppervlakte van dit deel, als één geheel, één éénig kadastraal nommer of kenmerk ontvangt , geen invloed op de hypothecaire rechten van schuldeischers kan uitoefenen , en het staat alzoo vast, dat de te hunnen behoeve onderzette oppervlakte daardoor niet van grootte 1) verandert. Het gemeene recht (artt. 1266 a 1268 B. W.) geeft aan partijen het middel aan de hand om tegenover de weigering van den Bewaarder te kunnen aanwenden. (Zie P. 'W. No. 4207). No. 4886. Het voorschrift, gegeven bij Resolutie van 11 Au¬ gustus 1863 , no. 14, (P. W. No. 4208), steunt niet 1) D. w. z. omvang en grenzen. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. op art. 9 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 , daar in dat geval het alleen zou kunnen worden toegepast , wanneer bij notarieele akten van de kaarten , enz. gebruik werd gemaakt en dan zou bij bovengenoemde resolutie niet in 't algemeen van openbare akten kunnen worden gesproken. Het is daarentegen gegrond op de overweging , dat de teekeningen, kaarten, enz. eerst het karakter van akten aannemen op het oogenblik, dat zij bij de openbare akte gebruikt worden , en dus eerst op het oogenblik van de opmaking van deze aan de registratie onderhevig worden. Het aangenomen beginsel geldt evenzoo vuor op de kaarten , enz. verschuldigd zegelrecht. No. 4948. Herveiling ten schade van den in gebreke gebleven kooper. Heffing van evenredig recht kan hierbij worden gevorderd , maar tevens teruggave van hetgeen op de eerste toewijzing meer was geheven dan het vast recht van 80 (thans 1.20) cent. 2/1866 No. 4984. Wanneer der^Bewaarder door een Notaris de minuut eener akte wordt aangeboden , mag de Bewaarder die niet weigeren te doen overschrijven , terwijl in geval van weigering, op grond van art. 1268 B. W. eene vordering tot vergoeding van kosten, schaden en intresten kan worden ingesteld. 1/1867 No. 5146. Vrijdom , verleend bij de Wet van 6 Juni 1840, voor eerkoop van den eigendom van ontgonnen gronden, voor welker uitgifte in beklemming de vrijdom reeds is genoten. De vrijdom van de eerste sluit die van de laatste niet uit, daar het twee verschillende zakelijke rechten zijn. 1/1868 No. 5302. Aanteekening van subrogatiën. Volgens het Bestuur kan de Bewaarderzeer terecht vorderen , öf dat partijen (bij hem bekend) onder overlegging van een authentiek ufschift der akte van overdracht of subrogatie te zijnen kantore de aanteekening der overdracht of subrogatie komen onderteekenen , öf dat zij althans door overlegging van zoodanig authentiek afschrift den Bewaarder in staat stellen, om de overdracht of subrogatie, met volkomen zekerheid van haar werkelijk bestaan , in de registers aan te teekenen. Zie ook later P. W. No. 5708, 5709. No. 5395. Kan ingeval van uitgifte in erfpacht eene waardee¬ ring van het erfpaehtsrecht niet worden gevorderd, nog veel minder kan zij plaats hebben van het beklemrecht, ingeval van uitgifte in beklemming, omdat daarop, wanneer boven en behalve de jaarlijksche huur geen prijs in ééns bedongen is , naar de leer van den H. Raad zelfs in 't geheel geen evenredig recht wegens Bladzijde of No. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. overgang verschuldigd is. Art. 17 der Wet van 1832 gewaagt alleen van overgang in eigendom of vruchtgebruik. (Zie P. W. No. 3150, 3167).' 2 1868 No. 5419. Doorhaling van inschrijvingen tot zekerheid van de betaling van 's Rijks belastingen. Tot doorhaling van inschrijvingen tot zekerheid van de betaling van 's Rijks belastingen moeten de belanghebbenden aan den Bewaarder overleggen het door of van wege het Departement v. Financiën aan hen uitgereikt afschrift op zegel der resolutie, waarbij toestemming tot doorhaling is verleend. (Zie blz. 263 hiervóór). No. 5426. Bene akte, houdende toestemming in de doorhaling eener overschrijving van een proces-verbaal van inbeslagneming van onr. goed , mag niet in originali zijn. No. 5476. Bij overdracht van tijdelijk erfpachtsrecht van grond, waarop de erfpachter gebouwen heeft gesticht, is het recht mede over den voor de gebouwen bedongen prijs verschuldigd. Zie P. W. No. 4771. 1/1869 No. 5498. Eene uitgifte in erfpacht of opstal is in den zin der Wet van frim. VII een eigendomsovergang van onroerende goederen. (Zie Vonnis der Arr.-Rechtbank te Zwolle van 21 Sept. 1864. P. W. No. 4672). 2/1869 No. 5589. Overschrijving. Termijn. Laatste dag een Zondag. Het zou met de letter der wet overeen te brengen zijn , dat er daags daarna 1/10 voor boete verschuldigd was , maar het Bestuur is van oordeel, daar de Bewaarder des Zondags geene formaliteit mag vervullen, dat in dergelijk geval de boete niet is verschuldigd. No. 5647. Zegel-, registratie- en overschrijvingsrechten wegens een verkoop, die in rechten nietig is verklaard uithoofde van het faillissement des verkoopers. Sommen, die uit kracht van belasting , dus van bijzondere wetten, betaald zijn , kunnen niet op grond van eene bepaling der burgerlijke, d. i. der algemeene wet teruggevorderd worden. De Wet van 1832 houdt geene enkele bepaling in, welke de teruggaaf van het recht van overschrijving veroorlooft. 1/1870 No. 5707. De kooper kan, vóór de overschrijving van zijn titel van eigendom, het goed onderzetten. (Arrest van het Prov. Gerechtshof van Noord-Brabant d.d. 8 Maart 1870). No. 5708. Wanneer een borderel, houdende verzoek tot aan- teekening in de openbare registers van de delegatie eener door hijpotheek verzekerde schuldvordering, geenszins al datgene inhoudt, wat het borderel van de inschrijving eener hypothecaire schuldvordering volgens art. 1231 B. W. moet inhouden, is hier, mede in verband met de waarschijnlijke bedoeling der partijen, niet het recht van inschrijving verschuldigd. (Zie blz. 257 hiervóór). Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. No. 5709. Het recht van inschrijving is niet verschuldigd voor een borderel, houdende verzoek tot aanteekeniug in de openbare registers van de onvolkomen delegatie eener door hypotheek verzekerde schuldvordering. (Zie blz. 257 hiervóór). No. 5786. Verkoop van bovengrond van een perceel land, ter afgraving binnen een bepaalden tijd, betreft een roerend goed. (Vergelijk blz. 249 , sub 30). No. 5791. Ingeval van beding bij .een verkoop van vast goed , dat de kosten der overschrijving ten laste van den kooper zullen zijn , moeten deze bij de berekening van het recht buiten aanmerking blijven. 2/1870 No. 5829. De, tegen het onder No. 5707 vermelde Arrest van het Prov. Gerechtshof van Noord-Brabant d.d. 8 Maart 1870, ingestelde voorziening in cassatie is verworpen bij Arrest van den H. Raad d.d. 28 October 1870. No. 5841. De hyp. crediteur, die krachtens onherroepelijke vol¬ macht (art. 1223 B. W.) verkoopt, is niet verplicht tot feitelijke levering. (Vonnis v. d. Arr.-Rechtb. te Winschoten d.d. 14 Dec. 1870 —W. v. h. R no. 3305). Zie blz. 20 en 21 hiervóór. Vergelijk ook P. W. No. 6020. 1/1871 No. 5927. De beantwoording der vraag, of het verleenen van het recht tot begraven in een bijzonder gedeelte eener algemeene begraafplaats , d. w. z. de uitgifte van eene grafruimte , moet beschouwd worden als betreffende een persoonlijk of een zakelijk recht op een onroerend goed , hangt geheel af van den inhoud der akte en in sommige gevallen ook van de bepalingen der gemeentelijke reglementen en verordeningen op de algemeene begraafplaatsen. Bevat de akte geene andere bepalingen dan overeenkomstig art. 20 der Wet van 10 April 1869 , Stbl. no. 65, dan bestaat er volgens de Lands-advokaten qeen overdracht van onroerend goed of recht, doch is hier slechts sprake van eene bloote vergunning, die evenwel niet personeel is, maar volgens art. 32 dezer Wet door den verkrijger kan worden overgedragen of nagelaten. (Zie blz. 238, 110 en blz. 245, 130). — P.' W. No. 3633. 2/1871 No. 6019. Hypotheek kan ook verleend worden voor eene tij¬ dens hare vestiging nog niet bestaande schuld. Eene crediet-hypotheek, in verband met het bewijs van eene bestaande schuld, staat gelijk met eene gewone hypotheek. (Arrest v. d. H. Raad d.d. 22 December 1871). No. 6020. Verplichting van dengene , die uit kracht der on¬ herroepelijke volmacht (art. 1223 B. W.) verkoopt, tot overdracht van het verkochte in het bezit en de macht van den kooper. Vergelijk P. W. No. 4566 en 5841. (Arrest v. d. H. Raad d.d. 15 December 1871). Deel Bladzijde en of • KORTE INHOUD. Jaartal. No. 1/1872 No. 6136. Weigering van overschrijving. Latere aanbieding van het over te schrijven stuk bij exploit. De Bewaarder is niet aansprakelijk voor de kosten van het exploit. No. 6150. Aangiften ter bekoming van vrijdommen wegens land- verbetering en droogmaking. Bij Min. missive van 2 Februari 1872, no. 54 is te kennen gegeven , dat een persoonlijk onderzoek door den Ontvanger eerst dan dient te geschieden, wanneer de andere middelen om voldoende inlichtingen te verkrijgen , onvoldoende zijn of geheel ontbreken, hetgeen zelden het geval zal zijn. Onder de vertrouwde personen , in de Circulaire no. 952 bedoeld , behooren nl. ook de Landmeters voor den velddienst, van wie in den regel wel de noodige inlichtingen te verkrjjgen zullen zijn. 2/1872 No. 6228. Yoor de aanteekening van eene akte van rooiement is de Bewaarder gemachtigd , bij gebreke van beschikbare ruimte naast de betrokken inschrijving, een zegel van 50 cents in hoofdsom te bezigen , mits dit op bepaalde wijze aan het blad van inschrijving worde bevestigd. No. 6230. De verkooper behoeft geene uitdrukkelijke toestem¬ ming tot overschrijving der akte te geven. (Vonnis der Arr.-Rechtb. te Roermond d.d. 16 Januari 1873). Zie P. W. No. 4130. No. 6240. Kosten op overeenkomsten vallende. De zegelrechten van door den Staat met derden gesloten overeenkomsten , kunnen op grond van art. 28 der Wet van 3 October 1843, Stbl. no. 47, niet in verevening worden aangenomen. De registratie- en overschrijvingsrechten, op akten van verkoop verschuldigd , kunnen eerst dan verevend worden , wanneer bij de overeenkomsten uitdrukkelijk is bepaald , dat de verkooper, de Staat, de kosten voor zijne rekening neemt. 1/1873 No. 6308. Het Bewaarloon, ten bedrage van 2 percent van de renten der effecten gedurende de consignatie , is invorderbaar bij gelegenheid en naar gelang der afgifte van de verschenen coupons of van de effecten. Hiervan wordt l/4 genoten door den Grifier en 3/4 door den Bewaarder, met de verplichting tot eene verrekening met en eene evenredige uitkeering aan de titularissen, die in hetzelfde jaar hebben gefungeerd. No. 6317. De uitdrukking: vhet recht op eene zitplaats in eene kerk" zonder nadere omschrijving van dat recht, is zoo onbestemd, dat daaruit niet resulteert, of het kan worden beschouwd als ean onroerend goed of zakelijk recht, dan wel als een personeel recht door overeenkomst, bv. huur. Bij den betrokken Notaris bestaat daarom in casu noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding, door Deel Bladzijde en of KOKTE INHOUD. Jaartal. No. in eene akte van scheiding bij de toedeeling van dergelijke zitplaats geene verdere aanduiding te geven van de Sectie en het Nommer, waaronder de kerk in de schrifturen van het Kadaster bekend is. (Vergelijk blz. 238, 12°). No. 6374. Als eene kaart gesteld is op hetzelfde zegel als de onderhandsche akte, waarin naar die kaart wordt verwezen , moeten beide als afzonderlijke akten worden beschouwd , waarvoor afzonderlijk zegel- en registratierecht zijn verschuldigd, benevens de door verzuim eventueel beloopen boeten. 2/1873 No. 6384. De uittreksels uit de kadastrale plans , door den Be¬ waarder afgegeven, behooren tot de „actes dCadministration publique", die bij art. 70 § III no. 2 der Wet van 22 frimaire VII vrij zijn van de formaliteit der registratie en daarom dus bij eene notarieele akte vrij gebruikt kunnen worden. (Zie ook de Zegelwet, art. 27 , A. 43°, in zake vrijstelling). No. 6385. Voor kaarten, teekeningen , enz., waarnaar verwezen wordt in het bestek eener openbare aanbesteding, door een gemeentebestuur gehouden , laat het Bestuur toe , dat de zegeling en registratie eerst plaats hebben gelijktijdig met die van de openbare akte , eensdeels door vrijgevige toepassing der Wet (art. 42 der Wet van 22 frim. VII) en anderdeels , omdat het soms geheel onmogelijk zou zijn , aan het wettelijk voorschrift van voorafgaande registratie te voldoen. No. 6386. Akten van Openbare besturen. Kaarten en teekenin¬ gen, door die besturen mede onderteekend of voor echt erkend, blijven onderhandsche akten en kunnen zelfs met die onder/eekeniiig niet gerekend worden door het Bestuur opgemaakt of vervaardigd te zjjn. Wegens het n iet aanbieden eener kaart of teekuning vóór of tegelijk met de akte , waarbij die is gebruikt, is dan ook niet art. 41 , maar steeds art. 42 der Wet van 22 frim. VII toepasselijk geacht. No. 6449. Wanneer eene onderhandsche akte van verkoop op een ontoereikend zegel, niet is ingehouden door den Bewaarder, is de overtreding der zegelwet niet meer tegenover partijen, te constateeren, en is zoowel de Ontvanger als de Bewaarder deswege tegenover het Rijk verantwoordelijk , en moeten daarom het recht en de boete ten laste van beiden , ieder voor de helft, in het proces-verbaal van verificatie van hun beheer worden gebracht. 1/1878 No. 6461. Domeinen. Aanwas. De Staat is alleen dan eige- n tar van den aanwas, door kribben veroorzaakt, indien de eigenaar van het aanliggende oeverland aangezocht is , doch geweigerd heeft, in den aanleg deikribben bij te dragen. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. Uit de artt. 643 en 651 B. W. en de artt. 3 en 9 der Publicatie van Hunne Hoogmogenden van den 26 Februari 1806 volgt, dat als aanspoeling , komende ten voordeele van den oever-eigenaar, alléén worden aangemerkt de aanwassen, die natuurlijk, d. i. dooide enkele kracht der natuur, langzamerhand en ongemerkt aan landen, bij een loopend water gelegen, aangroeien , maar de aanwassen, die het gevolg zijn van door den Staat aangelegde kribben, integendeel komen ten behoeve van den Lande. Het begrip van aanspoeling sluit niet eiken aanwas, door &w«.s;!middelen verkregen , uit, maar alleen dien, welken de oevereigenaars door het eigenmachtig aanleggen van zoodanige werken mochten hebben doen ontstaan. (Zie het Arrest v. d. H. Raad van 8 Februari 1878). No. 6477. Moeten de dagteekeningen in eene notarieele akte ook dan in schrijfletters worden uitgedrukt, als iets woordelijk uit eene onderhand'sche akte wordt overgenomen en daarin de dagteekeningen in djfers zijn gesteld ? Neen. (Arrest v. d. H. Raad d.d. 16 Februari 1877). Blz. 260, 261. Kon. Besluit van 8 Maart 1879, Stbl. no. 40, houdende bepalingen omtrent het bewaren der oude rechterlijke archieven, welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche Wetgeving. Art. 1. De oude rechterlijke archieven, welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving en thans nog bij de gerechtshoven, arrondissementsrechtbanken en kantongerechten bewaard worden of onder de hypotheekbewaarders berusten , zullen worden overgebracht naar de bewaarplaats der Rijksarchieven te 's Gravenhage of naar het archief-depót, gevestigd in de hoofdplaats der onderscheiden provinciën , en onder bewaring gesteld worden van den archivaris des Rijks of van de provinciale archivarissen. (Zie later het Kon. Besluit van 18 December 1901 , Stbl. no. 269, P. W. 1/1901, blz. 213, en dat van 16 Dec. 1904, Stbl. no. 254, P. W. 1/1904, blz. 227. 1/1882 No. 6577. Daar de Bewaarder volgens art. 59 der Wet van Onteigening t. A. N. niet mag overschrijven dan tegen in bewaarneming van eene duplicaat-kwitantie der betaalde schadeloosstelling , welke kwitantie vooraf dient te worden geregistreerd, zoo mag en behoort de overschrijving te worden geweigerd, zoolang de duplicaatkwitantie niet is geregistreerd geworden. No. 6580 Akten , die van de formaliteit der registratie zijn vrijgesteld, kunnen, zonder geregistreerd te zijn , worden overgeschreven tegen voldoening , ingevolge art. 23 Deel Bladzijde en of' KORTE INHOUD. Jaartal. No. der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 , alléén van het salaris van den Bewaarder en het zegelrecht zijner registers. No. 6621. Bij eenzijdigen afstand eener grondrente en bij la- teren verkoop van den grond , alsdan vrij van grondrente , doen zich twee vragen voor: 10 kan in het eerste geval op eene akte het recht wegens schenking worden bijgevorderd ? 20 zoo neen, kan dan in het tweede geval eene vordering wegens verzwegen eigendomsovergang worden ingesteld ? Door het Bestuur is op beidevragen ontkennend geantwoord. Terwijl in sub 10 vooral ontbreekt de bij de Burgerlijke Wet gevorderde uitdrukkelijke aanneming der schenking, is in sub 20 het hoofdbezwaar, dat hier ■ niet blijkt van een overgang der grondrente. No. 6658. Afstand door een eigenaar, bij onteigening door den Staat, aan den hypothecairen schuldeischer van een deel der aan den onteigende toegekende schadeloosstelling dient volgens het Bestuur als volmacht te worden beschouwd en niet als cessie, daar art. 43 der Onteigeningswet van 28 Augustus 1851, Stbl. no. 125, den hypotheekhouder een recht toekent op de onteigeningsom , dat hij in weerwil van den debiteur zou kunnen uitoefenen. No. 6664. Art. 7 der Wet van 6 Juni 1840, Stbl. no. 17, staat den vrijdom toe voor akten van eigendomsovergang, enz. uit handen van dengene, die tijdens de ontginning eigenaar was of van dèszelfs erfgenamen of legatarissen, in die van eenen tweeden eigenaar. De erfgenaam van den legataris behoort niet tot deze personen. 2/1882 No. 6691. Proces-verbaal van aanbesteding van een gemeente¬ bestuur , waarin naar eene teekening wordt verwezen. Voorafgaande registratie hiervan is niet noodig. (Vonnis der Arr. Rechtbank te Dordrecht d.d. 7 Juni 1882). No. 6708. Daar het recht van inschrijving is eene belasting op de formaliteit, is het telkens verschuldigd, wanneer die formaliteit wordt gevraagd en voor elke inschrijving , onverschillig welke aanleiding daarvoor is geweest, zoodat geene teruggave plaats heeft van het recht van inschrijving , geheven op de inschrijving van een borderel, strekkende tot verbetering eener vroegere inschrijving. No. 6709. Al mogen akten , waarbij legaten in vast goed wor¬ den afgegeven , volgens Arrest van den H. R. d.d. 19 April 1861 (P. W. No. 3765) geen eigendomsovergang ten gevolge hebben , blijft toch de bepaling van 30 nee! Bladzijde Jaartal. No. verplichte overschrijving volgens art. 17 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 , in hare volle kracht , daar deze bepaling niet zoo zeer beoogt de> regeling van de privaatrechtelijke gevolgen der handelingen of overeenkomsten betrekkelijk onroerende goederen , als wel de verzekering eener behoorlijke hypothecaire boekhouding en der heffing van de grondbelasting. In akten bovenbedoeld moet dus aan art. 8, no. en 3 der Wet van 16 Juni 1832, welk artikel met art. 17 dezer Wet in rechtstreeksch verband staat, worden voldaan. No. 6710. Zie blz. 241 hiervóór. 1 /1883 No. 6796. Als een Bewaarder zijn borgtocht voor het publiek heeft gesteld in onroerend goed, en bij verplaatsing overeenkomstig art. 14 van het Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, de aanvulling van zijn bestaanden borgtocht aanbiedt in den vorm van een verband eener inschrijving op het Grootboek , dan zal volgens art. 11 van bovengenoemd Besluit de bernrdeeling en goedkeuring daarvan moeten plaats^ hebben door de Rechtbank, in welker rechtsgebied de onroerende goederen zijn gelegen. (Zie blz. 197 mei- No. 6846. Indien twee of meer personen gezamenlijk onroerende goederen aankoopen, kan later worden beweerd dat zij voor ongelijke aandeelen hebben aangekocht (Vonnis der Arr. Rechtb. te Rotterdam d.d. 28 Mei 1883Ï Hieruit volgt, dat, wanneer twee of meer personen gezamenlijk vast goed aankoopen , zonder opgave van ieders aandeel, zij het in hunne macht hebben, om naar verkiezing later de grootte van ieders aandeel te bepalen , zonder dat dit aanleiding kan geven tot de heffing van belasting. . „ No. 6849. Volgens aanschrijving d.d. 19 Mei 1882, Mo. 21, wordt het bewijs, dat de ontgonnen gronden op het oofenblik van den overgang vruchten hebben op0e verd, enz, meestal verschaft door de «verlegging van eene schriftelijke verklaring van den ^trokken troleur of van een Landmeter van het_ a aaaster. Ten einde eene gelijkmatige toepassing te bevorderen, mogen de bovengemelde verklaringen op ongezegeld papier worden gefteld, op grond dat zg kunnen worden gerangschikt onder de in art. o7 der W et van 26 ' \Iei 1870, Stbl. no. 82, van zegelrecht vrijgestelde stukken welke krachtens deze Wet zijn opgemaakt. r 'i p w 6708 werd het vscht vctfi 2/1883 No. 6905. Ingevolge P. W No 6708 inschrijving va„ schritvmg opnieuw geneven op •' 7 een borderel van rectificatie en het verzoek om terug - Bladzijde of No. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. gave van dit recht van inschrijving niet ingewilligd , daar in het borderel van rectificatie opnieuw inschrijving werd verzocht. Daarentegen gold die beslissing niet ter verdediging van de heffing van het recht van inschrijving op een borderel van 'rectificatie, waarbij niet opnieuw inschrijving werd verzocht en behoorde bedoeld recht te worden teruggegeven. (Zie blz. 257 hiervóór). No. 6906. De Bewaarder der Hypotheken is als houder en be¬ heerder van rijksarchieven verplicht, om aan de ambtenaren der Rechterlijke macht af te geven al zoodanige afschriften of uittreksels van de in die archieven aanwezige stukken als ten dienste van de Justitie noodig zijn, terwijl hiervoor ongezegeld papier kan worden gebruikt. Geen salaris wordt in rekening gebracht. Intusschen behoort te worden gewaakt, dat de Bewaarders hierdoor niet noodeloos worden bemoeilijkt of met kosten bezwaard door aanvragen van stukken van grooteren omvang dan volstrekt noodig is. No. 6940. Perceelen onroerend goed , door een erflater nage¬ laten , waarop door een derde gebouwen zjjn gesticht, moeten met de gebouwen als eene bate zijner nalatenschap worden aangegeven op de volle verkoopwaarde ten dage van zijn overlijden , daar art. 23 , no. 1, lit. a der Successiewet geen aftrek van persoonlijke verplichtingen van den erflater toelaat. En de vordering, welke de stichter der gebouwen ingevolge artt. 658 en 659 B. W. heeft op den grondeigenaar, is niet zakelijk , maar persoonlijk. No. 6966. Indien bij overdracht van onr. goed , binnen het jaar van het Rijk gekocht, de latere koopprijs meer mocht bedragen dan die bij den vooraf gaanden aankoop, moet over de hoogere waarde het gewone recht worden betaald. Zie P. W. No. 8699. 1/1884 No. 7002. Al mogen de processen-verbaal van voorloopige en definitieve toewijzing niet te zamen als ééne akte worden aangemerkt, mag men toch aannemen, dat de kooper door de onderteekening van het proces-verbaal van definitieve toewijzing, evenzeer als hij daardoor in de voorwaarden der verkooping toestemt, de in het proces-verbaal van voorloopige toewjjzing opgenomen opgaven omtrent de titels van aankomst en de laatste overschrijving bekrachtigt. Deze opgaven kunnen dus gerekend worden, eveneens door den verkooper en den kooper bij het proces-verbaal van finale toewijzing te zijn gedaan. No. 7053. Overdracht van een gedeelte van een perceel binnen het jaar na eene overdracht van het geheele perceel. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. Door eene ambtshalve schatting moet worden bepaald welke prijs bij den eersten verkoop werd besteed voor dat gedeelte , dat, afgebakend of anderszins bepaald , opnieuw is verkocht. 2/1884 No. 7080. Eene akte, bevattende eene wederkeerige vestiging van erfdienstbaarheid (bv. van uitweg), betreft de wederkeerige verbintenis om eene zaak in de plaats van eene andere te geven en is daarom volgens art. 1577 B. W. eene ruiling. No. 7084. Indien in de borderellen, waarbij eene inschrijving ter verbeterinq van de vroegere verzocht wordt, geen bedrag uitgedrukt of aangeduid is, ten beloope waarvan hypotheek wordt verleend , wordt geen niemv recht van inschrijving verschuldigd geacht, omdat niet opnieuw eene vordering wordt ingeschreven. (Zie blz. 257 hiervóór). No. 7085. Wanneer bij de akte van scheiding eener vennoot¬ schap , waarbij aan den eenen vennoot onr. goederen zijn toegedeeld, die door den anderen vennoot zijn ingebracht , recht wegens verkoop is verschuldigd , is de akte ook aan het recht van overschrijving onderworpen. Het betreft hier toedeeling in den vorm van verkoop met verklaring van scheiding. Zie blz. 239 hiervóór. (Vonnis v. d. Arr.-Rechtbank te Groningen d.d. 18 Juli 1884.— Arrest v. d. H. Raad d.d. 27 Maart 1885). No. 7088. Ontbinding eener vennootschap. Verkoop door den eenen vennoot aan den andere van zijne helft in de onroerende goederen, door den verkooper in de vennootschap ingebracht. Verklaring van scheiding. (Vonnis v. d. Arr. Rechtbank te Arnhem d.d. 21 April 1884. — Zie P. W. No. 7085, betreffende dezelfde ontbinding der vennootschap). 1/1885 No. 7145. De akte, waarbij de legataris eener schuldvordering toestemt in de doorhaling der hypothecaire inschrijving, genomen tot zekerheid van de voldoening dier vordering , wordt niet opgemaakt krachtens de akte, waarbij de vordering aan hem is afgegeven. No. 7146. Eene akte van hypotheekstelling wordt opgemaakt krachtens de akte van schuldbekentenis. (Vergelijk hierbij P. W. No. 7145). No. 7161. De toestemming tot opheffing van den vroegeren borg¬ tocht voor het publiek moet ingevolge art. 13 v. h. Kon. besluit van 1 Augustus 1828, Stbl. no. 52, worden verleend door de Rechtbank , welke bevoegd is van het stellen van den vervangen borgtocht kennis te nemen , en ter verkrijging van die toestemming moet aan haar ingevolge gemeld art. 13 worden vertoond het in dat art. bedoelde door den Minister v. Financiën af te geven certificaat. (Zie P. W. No. 6796). Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. No. 7162. Wanneer eene kaart, vervaardigd op papier van grooter formaat dan het Hulpregister No. 4 in dit register dient te worden overgebracht, behoeft dit niet op zoodanige schaal te geschieden, dat de kaart niet grooter is dan het formaat van het Hulpregister. De aan akten gehechte teekeningen, wanneer ze grooter zijn dan het formaat van het Hulpregister No. 4 kunnen op bepaalde lijnen worden afgebroken en op meer dan ééne bladzijde van het register op dezelfde schaal overgenomen , waardoor de rechten van de belanghebbenden het best worden verzekerd, terwijl hierbij de beslissing P. W. No. 320 niet wel is vol te houden. (Zie blz. 263 hiervóór). No. 7163. De in art. 1510 B. W. bedoelde levering , afgifte of inbezitstelling van het gekochte wordt eerst na het verstrijken van den bepaalden tijd verplichtend voor den verkooper, maar de levering, bedoeld bij art. 671 B. W. kan de kooper zich zeiven verschaffen, wanneer hij wil, behoudens art. 18 in verband met art. 17 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29. Zie ook blz. 251 hiervóór. No. 7170. Rectificatie of ruiling. In tegenstelling met P. W. No. 7092 is bij een proces-verbaal van veiling behalve de kadastrale aanduiding nog eene nauwkeurige aanwijzing van de goederen door de omschrijving van hunne ligging en hun aard. Bij verschil bestaat er geen grond om aan de opgaaf der kadastrale kenmerken meer waarde toe te kennen dan aan de aanwijzing van aard en ligging , en is het zeer twijfelachtig , wat bij de toewijzing is overgedragen. Bij eene latere ter registratie aangeboden akte , waarbij verbetering van de tenaamstelling in de kadastrale stukken wordt verzocht, kan dan deze tweede akte als eene eenvoudige rectificatie tegen een vast recht van f 1.20 worden geregistreerd. Is er geen verschil dan moet de tweede akte als eene ruiling worden beschouwd. [2/1885 No. 7236. Vermelding der titels van aankomst en der laatste overschrijving. Als grond voor de beslissing der Rechtbank te Utrecht d.d. 6 September 1865 (P. W. No. 4779) werd vooral aangevoerd, dat evenzeer titels aanwezig kunnen zijn , zonder dat van overschrijving blijkt als dat er eene overschrijving kan bestaan, terwijl de titels verloren zijn geraakt of niet te vinden. Het Bestuur heeft de leer dezer Rechtbank aangenomen bij de beslissing P. W. No. 5305. No. 7248. In eene akte , waarbij drie personen verklaren hunne naast elkander gelegen eigendommen, te zamen onder één Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. nommer bij het Kadaster bekend , te willen afscheiden, werden de grenzen van ieders eigendom vermeld en de titels opgegeven , krachtens welke ieder gerechtigd was tot hetgeen verklaard werd zijn eigendom te zijn, en waaruit bleek , dat alle drie onverdeelde aandeelen in het perceel hadden verkregen, evenals hunne voorgangers die ook hadden bezeten. Met toepassing der artt. 7 en 9 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, werd recht van scheiding en verkoop geheven. (Vergelijk P. W. No. 6846). No. 7262. Eene memorie van aangifte kan op grond van art. 35 der Successiewet worden geweigerd , wanneer daarin de door den erflater nagelaten onr. goederen en tiendrechten te zamen in ééne som zijn geschat, en wel in verband met art. 23 110. 1 , lett. a en c dier wet. 1/1886 No. 7314. Daar art. 15 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92, geen onderscheid maakt ten aanzien der verschillende rechten op landerijen , zijn onder ruiling van landerijen niet alleen het volledige eigendomsrecht, maar ook het beklemrecht, erfpachtsrecht, recht van vruchtgebruik , enz. begrepen. No. 7320. De vrijwillige teruggave door den begiftigde aan den schenker van het geschonkene is als schenking te belasten. No. 7346. Bij verkoop van een molen tot afbraak en van don grond, waarop de molen staat aan denzelfden persoon lost zich de rechtshandeling op in verkoop van ééne onroerende zaak met den last, door den verkooper aan den kooper opgelegd , om do opstallen af te breken. Volgens het Bestuur is er dan te heffen recht wegens verkoop van vast goed over het totaal der koopsommen. Indien de opstallen tot afbraak aan een ander worden toegewezen dan den eigenaar of den kooper van den ondergrond, is er sprake van verkoop van roerend goed, wat de opstallen betreft. (Zie art. 562 B. W.) No. 7353. Het Bestuur heeft machtiging verleend , het Arrest van den H. Raad van 16 Mei 1884 (P. W. No. 7059) in voorkomende gevallen tot richtsnoer te doen nemen en het volgende te kennen gegeven: „Wordt een perceel grond overgedragen, waarop reeds een gebouw staat, en wordt in de akte van het gebouw gezwegen , of daarin verklaard , dat het door den kooper gesticht is, dan moet, indien de in de akte bepaalde prijs lager schijnt dan de verkoopwaarde van den grond en het gebouw te zamen, de gerechtelijke waardeering ingesteld worden van den grond met het gebouw, tenzij den Ontvanger blijkt, dat het ge- Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. bouw door den kooper uit eigen middelen en met vergunning van den grondeigenaar gesticht is , waarnaar in elk voorkomend geval een onderzoek moet ingesteld worden. In dat geval is over de waarde van het gebouw geen recht verschuldigd. Heeft de kooper gebouwd , nadat hij eigenaar van den grond is geworden, dan moet volgens de bestaande beslissingen het gebouw evenmin bij de waardeering in aanmerking worden genomen, maar behoort te worden onderzocht, of de overeenkomst meer dan 3 maanden vóór de registratie der akte gesloten werd, in welk geval dubbel recht over den koopprijs schuldig is. (P. W. No. 5147)." (Miss. d.d. 29 Mei 1886, No. 60). Zie P. W. No. 7542. No. 7360. Al bevat de Wet geen voorschrift omtrent de aan- teekening van de cessie in het Hulpregister No. 3, toch is die aanteekening eene formaliteit, van welke vervulling naar art. 7 , no. 2 der Zegelivet melding kan worden gemaakt op den titel der cessie of op het duplicaat daarvan. Tot dekking van do verantwoordelijkheid van den Bewaarder komt het aan het Bestuur wenschelijk voor, dat hij het stuk — afschrift of extract of duplicaat van den betrekkelijken titel — op grond waarvan hij de cessie aanteekent, onder zich houdt. Vergelijk P. W. 1/1835 blz. 51, no. 2 en Nos. 1516, 3270, 5302. Zie blz. 257 hiervóór. 2/1886 No. 7369. In tegenstelling met P. W. No. 6686, waarbij is aangenomen, dat eene onderhandsche akte, door de handelende personen slechts met een kruisje geteekend, als ongeteekend moet worden beschouwd , is te kennen gegeven, dat eene onderhandsche akte van koop en verkoop van onroerend goed , die door den kooper met een kruisje, maar door den verkooper met zijn naam is geteekend, een titel van eigendomsovergang is. De kooper, in wiens handen dergelijke akte moet geacht worden te zijn , kan met die akte in de hand de levering van het goed eischen. No. 7385. Uitgifte voor bepaalden of voor onbepaalden tijd in erfpacht, niet langer dan 99 jaar , is volgens het Bestuur te beschouwen als uitgifte in erfpacht voor 99 jaar onder de ontbindende voorwaarde van vroegere opzegging. 11887 No. 7542. Verkoop aan den eigenaar van den grond van de gebouwen, door den huurder gesticht. Hecht wegens verkoop volgens het Bestuur, met het oog op het Arrest van den H. Raad van 16 Mei 1884. (P. W. No. 7059). Wordt niet beschouwd als schadeloosstelling. Zie P. W. No. 7353. Deel Bladzijde en of' KORTE INHOUD. Jaartal. J^o. 1/1888 No. 7639. Bij overdracht van bovenveen om te vergraven bin¬ nen het jaar is volgens het Bestuur art. 14 der Wet van 11 Juli 1S82, Stbl. no. 92, niet van toepassing, omdat dit artikel uitdrukkelijk van onroerende zaken spreekt en volgens de bestaande rechtspraak , nog bevestigd door het Arrest van den H. Raad van 16 December 1887 (P. W. No. 7604) , hier slechts sprake is van roerend goed. Overschrijving is daarom ook niet noodig. (Zie blz. 249 hiervóór). 2/1888 No. 7707. Het is gewenscht, dat, indien bjj de aanbieding van borderellen ter inschrijving eene duplicaat-kwitantie wordt gevraagd , omdat aan een ander kantoor wegens dezelfde schuld ook inschrijving genomen moet worden, zonder dat zulks uit de borderellen blijkt, dat de Bewaarder aan den aanbieder nadere inlichtingen verzoekt , onder opmerking dat anders het beoogde doel niet bereikt zal worden. Inzage van een afschrift van of uittreksel uit de akte van hypothecair verband zal dan in den regel voldoende zijn om de duplicaat-kwitantiën behoorlijk te kunnen inrichten. (Zie blz. 258 hiervóór). -No. 7710. Indien bij de oprichting eener naamlooze vennootschap door de oprichters onroerende goederen worden ingebracht , bezwaard met hypothecaire schulden, welke door de vennootschap voor hare rekening worden genomen , zoodat de inbrengers slechts tot het zuiver bedrag van hunne inbrengsten aandeel in de vennootschap verkrijgen , dan is op de akte van oprichting , wegens die inbrengsten, ten beloope van de bedragen dier hypothecaire schulden , recht wegens overdracht van onr. goed verschuldigd. (Vonnis der Arr. Rechtbank te Amsterdam van 11 December 1888). Vergelijk blz. 245, 90, hiervóór. No. 7724. | Voor ruiling van tuinen is 2 0/0 registratie-recht ver¬ schuldigd en niet l/4 0/0, daar dit laatste alleen voor landerijen geldt in 't belang van den landbouw. 1/1889 No. 7795. Verschil tusschen de omschrijving van een verkocht onr. goed in de koopakte en de daarin vermelde kadastrale aanduiding van dat goed. — Een perceel is overgedragen, wanneer trots een verzuim in het noemen van een kadastraal nommer de koopakte overigens ondubbelzinnig het perceel aanwijst. (Vonnis van de Arr. Rechtbank te Zutphen van 17 Januari 1889). Zie P. W. No. 7170. No. 7841. Bevat art. 626 B. W. een voorschrift van stel¬ lig recht, zoodat de eigenaar van den grond per se eigenaar is van de daarop staande gebouwen ? Neen volgens het Vonnis der Arr. Rechtbank te Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. Amsterdam van 4 September 1883 en het Arrest van den H. Raad van 16 Mei 1884 (P. W. No. 7059). Later een tegengesteld Vonnis van genoemde Rechtbank van 13 Juni 1889, maar de uitspraak van den H. Raad (P. W. No. 7059) wordt door het Bestuur bij de beslissing van P. W. No. 7353 tot richtsnoer genomen. 2/1889 No. 7871. Borgtocht voor het publiek bij de Hypotheekbe¬ waarders. Het is wenschelijk voorgekomen, dat aan het Bestuur, in plaats van eene grosse , slechts eene expeditie van de akte van borgtocht worde ingezonden (vergel. art. 11 van het Kon. besluit van 1828), en dat de daarbij over te leggen staten van hypothecaire inschrijvingen afgegeven worden na den dag, waarop de gestelde zekerheid door de Rechtbank zal zijn goedgekeurd. No. 7873. Aan een Bewaarder is te kennen gegeven , in ver¬ band met eene klacht, dat hij bij het onderzoek naar de al of niet bezwaardheid van perceelen niet kan volstaan met de raadpleging van het Register No. 69a. (Zie blz. 412 en 413 hiervóór). No. 7913. Bene overeenkomst, waarbij twee personen elkander wederkeerig vast goed afstaan tegen afzonderlijk vastgestelde prijzen wordt door het Bestuur als verkoop beschouwd. 1/1890 No. 7940. Het Bestuur acht het noodig dat ten koste van den nieuw aangestelden Hypotheekbewaarder door den Inspecteur , binnen den kring van wiens inspectie de vroeger verbonden goederen waren gelegen, te doen onderzoeken , of de inschrijvingen , welke vroeger op de goederen hadden gerust tot zekerheidstelling voor het publiek, waren doorgehaald op verzoek van de daarop rechthebbenden. No. 7944. Oprichting eener naamlooze vennootschap met inbreng van een onr. goed met alle lusten, lasten, rechten en verplichtingen, waartegen de inbrenger aandeelen verkrijgt , terwijl uit eene latere akte blijkt, dat tot de lasten op het onr. goed drukkende en ten laste van de vennootschap komende, eene hypothecaire schuld behoorde. Over de waarde van het onr. goed tenbeloope van het bedrag der schuld is recht wegens overdracht van onr. goed verschuldigd. (Vonnis van de Arr. Rechtbank te Arnhem d.d. 9 October 1890). Zie P. W. No. 7710. 2,1890 No. 8015. Wanneer een recht van inschrijving tweemaal is ge¬ heven voor dezelfde schuld op grond van het tweemaal indienen van een stel borderellen, wordt geene teruggave toegestaan , daar het recht van inschrijving eene belasting is, die telkens voor de formaliteit van Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. inschrijving is verschuldigd. (Zie blz. 256 hiervóór). 1/1891 No. 8091. Borgtocht voor het publiek door verband op onr. goederen , onder twee arrondissementen gelegen. Bij de vraag , welke Rechtbank hieraan hare goedkeuring moet geven , moet de uitlegging en toepassing van de 1ste alinea van art. 11 van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828, No. 161, aan den Rechter worden overgelaten. Heeft de Rechtbank, binnen welker rechtsgebied het grootste deel der verbonden goederen is gelegen, geen bezwaar tegen het beoordeelen van de geheele zekerheid , dan is hare goedkeuring voor het Bestuur voldoende. No. 8092. Bij abusieven verkoop van een anders goed en ver¬ keerde vermelding van den titel van aankomst is er geene overtreding van art. 8 der Wet van 16 Juni 1832 , Stbl. no. 29 , omdat iedere titel, in de akte vermeld , per se onjuist is. No. 8095. Bij verkoop van vast goed door eene in algeheele ge¬ meenschap gehuwd geweest zijnde weduwe en hare kinderen , dient de titel van aankomst ten aanzien van de vrouw in de akte te worden genoemd, wanneer het goed tijdens cle gemeenschap door den man is aangekocht. Alleen dan zou de huwelijksgemeenschap voor de vrouiv als eene wijze van eigendomsverkrijging kunnen worden aangemerkt, wanneer de man het onr. goed ten huwelijk had aangebracht. No. 8099. Wanneer bij de oprichting eener naamlooze vennoot¬ schap onroerend goed wordt ingebracht tegen overneming door de vennootschap van daarop rustende hypothecaire schuld, dan is over de waarde van het goed, ten beloope van het bedrag der schuld, recht wegens overdracht schuldig. Art. 68 § III, no. 4 der Wet van 22 frim. YII is niet vervallen door art. 16 deiWet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92. (Zie P. W. Ho. 7944 , Vonnis der Arr. Rechtbank te Arnhem van 9 Oct. 1890 , bevestigd bij Arrest van den H. Raad van 15 Mei 1891). Vergelijk blz. 245, 90, hiervóór. 2/1891 No. 8155. De Hypotheekbewaarder is bevoegd, de inschrijving te weigeren van borderellen , waarin de rechtstitel niet is vermeld, overeenkomstig het voorschrift van art. 1231 ,2°, B. W. (Zie blz. 262 hiervóór). No. 8158. Een borderel, waarbij zonder vermelding der ver¬ schuldigde som , krachtens eene akte van rooiement en verwisseling van hypotheek , inschrijving wordt verzocht op een ander perceel dan waarop oorspronkelijk inschrijving was genomen , kan volgens het Bestuur niet geacht worden , met het oorspronkelijke borderel één geheel uit te maken , daar het niet is opgemaakt ter Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. verbetering van het vroegere. (Zie blz. 257 en 260 hiervóór). No. 8165. Overdracht van onr. goed binnen het jaar. Art. 14 der Wet van 1882 is niet toepasselijk op de overdracht van bovenveen om te vergraven. (Vonnis der Arr. Rechtbank te Roermond van 29 Januari 1891, P. W. No. 8025, bevestigd bij Arrest van den H. Raad van 15 Januari 1892). Zie P. W. No. 7639 en blz. 249 hiervóór. 1/1892 No. 8224. Bij P. W. 2/1837 , blz. 41 , no. 5 en 2/1841 , blz. 58, no. 23 is uitdrukkelijk aangenomen, dat als akten, waarvoor geen recht van 4 0/0 is verschuldigd, ter overschrijving worden aangeboden na 2 jaren sedert den dag der registratie , wegens de ingevallen verjaring geen recht en verhooging van recht als boete, maar slechts het zegel en salaris zjjn verschuldigd. No. 8229. Sedert de Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92 , is volgens het Bestuur alleen dan recht van overdracht verschuldigd, als de inbreng in eene naamlooze vennootschap geschiedt, daar dan de goederen aan een rechtspersoon overgaan. Geldt het een vennootschap onder firma, dan wordt geen recht geheven. Zie P. W. No. 7085, 7088, 7710, 7944, 8099. Vergelijk blz. 245 , 90 , hiervóór. No. 8234. Bij oprichting van een zedelijk lichaam met inbreng van goederen door de leden is recht wegens overdracht onder bezwarenden titel verschuldigd volgens het Vonnis der Arr. Rechtbank te Breda d.d. 26 April 1892. No. 8235. Volgens het Vonnis der Arr. Rechtbank te Maastricht d.d. 23 Juni 1892, geen recht in casu. 2/1892 No. 8302. Het Vonnis van de Arr. Rechtbank te Breda (P. W. No. 8234) is in cassatie door den H. Raad vernietigd bij Arrest van 8 December 1892» 1/1893 No. 8371. Als in een borderel tengevolge van eene omissie ten opzichte van een perceel, waarop inschrijving wordt verzocht, de aard onjuist en de grootte te klein is vermeld , blijft evenwel de inschrijving, op het in het borderel genoemde kadastrale perceel genomen, van kracht, en wel op het geheele perceel, zoolang het bewijs niet is geleverd , dat het de bedoeling was de inschrijving slechts op een gedeelte te nemen. (Vonnis der Arr. Rechtb. te Heerenveen, d.d. 20 Januari 1893). '2/1893 No. 8445. Publieke verkoop, waarbij de verklaring , bedoeld bij art. 8 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, alléén door den verkooper is afgelegd. Is het in 't algemeen steeds de verkooper, die omtrent zijne eigendomsbewijzen met zekerheid iets kan verklaren , vooral bij publieke verkoopingen is het natuurlijk , dat die verklaring van den verkooper uitgaat. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. Dat ook de wet geene waarde hecht aan de verklaring des koopers, volgt uit de uitzondering , die zij maakt voor gerechtelijke toewijzingen, waarbij dan de verkooper veelal in de onmogelijkheid verkeert om de gevorderde opgaven te doen. Het gebruik der woorden zullen partijen" dwingt niet noodwendig tot eene uitlegging in tegenover gestelden zin , ook uit een oogpunt van billijkheid. Zie hierbij No. 7002. No. 8508. Toepassing van art. 40 der Wet van 10 Mei 1886, Stbl. no. 104, op de verdeeling van mar kg rotiden, heeft plaats gevonden, toen door de Commissie van verdeeling eener mark eene akte van rectificatie was opgemaakt en ter overschrijving aangeboden , „ten opzichte van het kadaster, ten gevolge van verkeerde primitieve tenaamstellingen, het vervallen en in gebruik nemen van oude wegen en waterleidingen , alsmede het langer dan 30jarig bezit." (Zie blz. 246 hiervóór). 1/1894 No. 8522. Wanneer bij eene akte van rectificatie al departijen krachtens mondelinge volmacht door één persoon worden vertegenwoordigd , geeft dit geene verandering in den aard der akte, en kan overboeking in den kadastralen legger, tengevolge van de overschrijving dezer akte , dus niet worden geweigerd. Evenmin kan overboeking achterwege worden gelaten , wanneer uit verklaringen van den verkooper en van den kooper, overgeschreven in de openbare registers, van overgang blijkt, ook al zijn die verklaringen bij afzonderlijke akten gegeven. De Bewaarder heeft de rechtsgeldigheid der overdracht niet te beoordeelen. Voor de toepassing der zegelwet is de inhoud van het stuk beslissend, zoodat, wanneer de verklaring van den verkooper en die van den kooper bij twee verschillende onderhandsche geschriften wordt gegeven, voor elk geschrift een zegel van 15 cent voldoende is. No. 8544. Veengronden kunnen geacht worden te behooren tot de landerijen, bedoeld bij art. 15 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92. No. 8576. Hoewel alleen de Controleurs v/d. Dir. Bel. en het Kad. nauwkeurig boekhouden omtrent de vrijdommen en men deze vrijdommen niet in de eerste plaats moet zoeken in de kadastrale leggers van de Ontvangers of van de Hypotheekbewaarders, vermeldt evenwel de boekhouding van den Controleur alleen de perceelen en het jaar, waarin de vrijdom vervalt, en is zij daarom niet direct bruikbaar voor de Inspecteurs der Registratie ter uitvoering der Wet op de Vermogensbelasting. Evenwel zijn de Controleurs zekerheidshalve uitgenoodigd, aan de Bewaarders te doen toekomen lijsten, aanwijzende de perceelen , waarvoor vrijdom van grond- Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. belasting wordt genoten. De Hypotheekbewaarders zullen die lijsten nauwkeurig vergelijken met de aanteekeningen in hunne kadastrale leggers en bij de eerstvolgende bijwerking ook de leggers van de Ontvangers daarmede in overeenstemming brengen. No. 8586. Met het oog op de bepaling van art. 2 , 3de lid der Wet van 22 Juli 1873, Stbl. no. 116 (zie ook art. 1 en 2 der Wet van 31 December 1892, Stbl. no. 315) bedraagt de grondbelasting jaarlijks zeker niet meer dan l/2 percent van den koopprijs. Op dit bedrag behoort zij voortaan door de Ontvangers te worden geschat , wanneer bij overdracht van onr. goed is bedongen , dat de grondbelasting door den kooper moet worden voldaan over een tijdvak , aan zijne ingenottreding voorafgaande. 2/1894 No. 8601. De Staat als eigenaar van het publiek domein , is niet aan de regelen van het gewoon Burgerlijk recht onderworpen , zonder dat door de bevoegde macht afwijkende bepalingen zijn gemaakt. Art. 713 B. W. is niet toepasselijk. (Arrest van het Gerechtshof te Arnhem, d.d. 19 December 1894). No. 8605. Zie bladzijde 417 hiervóór. Art. 20 Kon. besl. 1828. No. 8606. Bij eene voogdij-hypotheek ten behoeve van een Belgischen minderjarige op de hier te lande gelegen goederen van een Belgischen voogd is geene vrijstelling van recht van inschrijving, als bedoeld in art. 399 B. W., daar het hier geldt de voldoening aan de Belgische wet en de uitzondering van art. 399 B. W. alleen doelt op de inschrijving, genomen tot zekerheid van het voogdijbeheer, bedoeld bij art. 390 e. v. B. W. No. 8607. Indien eene verklaring van lastgeving bij onderhand- sche akte of na 24 uur is uitgebracht, werd voorheen bij evenredig registratierecht geen recht van overschrijving geheven. Hoewel deze beslissingen gegrond zijn op de woorden van art. 23 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 , dat van vrijstelling van het recht van overschrijving spreekt, indien uit de akte van lastgeving geene nieuwe overeenkomst of overgang ontstaat, behoort toch zoowel volgens de bepalingen als volgens de bedoeling der bovengenoemde Wet op akten , waarop evenredig registratierecht wegens eigendomsovergang is verschuldigd, ook recht van overschrijving te worden geheven. • (Zie het Yonnis van de Arr. Rechtbank te Groningen d.d. 18 Juli 1884, bevestigd bij Arrest van den H. Raad d.d. 27 Maart 1885 , P. W. No. 7085). No. 8609. De Bewaarders zijn gemachtigd om de kosten van de zegels, bedoeld in de Resolutie van 17 October Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. 1872, no. 4, P. W. No. 6228, op den Staat no. 126, bedoeld in art. 136 I. C., in rekening te brengen. No. 8631. Perceelen , die tijdens de ruiling nog bouwland wa¬ ren en als zoodanig werden gebruikt, kunnen, al mochten ze ook voor de toepassing der Wet op de Vermogensbelasting als bouwterrein zijn aan te merken, voor de toepassing der Registratie-wet bezwaarlijk gezegd worden , niet tot de landerijen te behooren. No. 8653. Evenredig recht wegens koop en verkoop bij toewij¬ zing aan een command, die als zijn lastgever noemt een mede-eigenaar, die den koop aanneemt om zich het goed bij scheiding te laten toedeelen. (Vonnis van de Arr. Rechtbank te Rotterdam, d.d. 26 Febr. 1894 en Arrest van den H. Raad d.d. 8 November 1894). Zie ook P. W. No. 8587 , Vonnis der Arr. Rechtbank te Rotterdam , d.d. 26 Februari 1894. Ij 1895 No. 8687. Domeinen. Gedeelten eener vlotbare en bevaarbare rivier, alleen tot waterafvoer en niet tot bevaring dienende , maken deel uit van zoodanige rivier. Na de invoering van het Burgerlijk Wetboek kan het vischrecht geen voorwerp van bezit zijn en dus niet door verjaring worden verkregen. (Vonnis der Arr. Rechtbank te Zutphen, d.d. 23 Mei 1893 , vernietigd overeenkomstig 't bovenstaande door het Arrest van het Hof te Arnhem , d.d. 28 Maart 1894). No. 8691. Geene boete is verschuldigd voor te late overschrij¬ ving van eene akte , houdende afkoop van tiend volgens de Wet van 12 April 1872, Stbl. no. 25, daar de bij deze Wet verleende vrijstelling onvoorwaardelijk is en niet zooals die, bedoeld bij art. 23 der Wet van 1832. No. 8693. Volgens art. 1219, 1ste lid B. W. moet in de akte van hypotheekstelling aard en ligging van het te bezwaren goed worden opgegeven naar aanleiding der kadastrale indeeling en aanduiding. En daar nu de borderellen en de daarnaar gedane inschrijving hare kracht ontleenen aan de akte, waarbij de hypotheek is verleend, kan wat in de akte niet voorkomt, ook niet geldig voorkomen in de borderellen en in de inschrijving. Wanneer dus abusievelijk in eene hypotheekakte. een vervallen kadastraal nommer wordt genoemd en bij de aanbieding der borderellen inschrijving wordt verzocht op het nieuwe nommer, zonder dat eene andere notarieele hypotheekakte is opgemaakt ter rectificatie , dan kan op die wijze het herstel niet plaats hebben en is de inschrijving nietig. Zie het geval var weigering ter inschrijving , blz. 262, sub 2. No. 8699. Bij overdracht van onroerend goed binnen het jaai is volgens art. 14 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92. in verband met art. 3 der Wet van 27 Sep■ Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. tember 1892, Stbl. no. 224, het recht van 2 0/0 verschuldigd over de meerdere waarde of den meerderen prijs. Zie P. W. No. 6966. No. 8700. Het bij bovenbedoeld art. 14 genoemde recht van 1 li o/o op eene akte van ruiling, behalve indien daarop het recht ran verkoop schuldig is , kan alleen dan geheven worden , indien binnen het jaar wegens overdracht van beide loten het recht van 2 0/0, hetzij wegens ruiling, hetzij wegens verkoop, is betaald of verschuldigd geworden. 2/1895 No. 8744. Bij afstand door verschillende personen aan eene ge¬ meente van strooken grond tot aanleg van wegen of straten is alleen meerheid van recht toepasselijk , wanneer de afstand strooken grond betreft, die niet een aaneengesloten geheel vormen. No. 8746. Domeinen. Op openbare wegen kunnen, behoudens de uitzondering van art. 577 B. W., geene private rechten door derden worden uitgeoefend en de titel van het Burgerlijk Wetboek, handelende over de rechten en verplichtingen tusschen eigenaars van naburige erven , is hierop niet van toepassing. Hetgeen in strijd met die bepalingen door de overheid mocht worden gedaan ten nadeele der aangelegen erven, moet als eene publieke last worden beschouwd. (Arrest van het Hof te Arnhem d.d. 19 Dec. 1894, P. W. No. 8601, bevestigd bij Arrest van den II. Raad d.d. 31 October 1895). No. 8747. Bjj eene weigeriny <}001. ,]en Bewaarder van de aan- teekening eener subrogatie , krachtens eene onderhandsche akte, is aan den reclameerenden Notaris te kennen gegeven, dat, aangezien omtrent den vorm van de stukken, welke voor de door dezen verlangde aanteekening moeten worden overgelegd, geene wettelijke voorschriften zijn gegeven , de Bewaarder, als verantwoordelijk voor die aanteekening, omtrent den vorm heeft te beslissen, behoudens de bepaling van art. 1266 B. W. No. 8768. Bij afstand van het vruchtgebruik door den vrucht¬ gebruiker , dat bij dezelfde akte door den blooten eigenaar is aangenomen , is geen recht van schenking verschuldigd. Zie blz. 244 , 50 hiervóór. No. 8803. Bij verkoop van een huis, waarin eene zaak of ne¬ ring wordt uitgeoefend, mag de waarde van deze laatste, niet gevoegd worden bij die van het huis, waarvan overgangsrecht schuldig is, daar de overdracht eener zaak of nering in art. 12 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29 , uitdrukkelijk getarifieerd is en daarvan geene gerechtelijke waardeering is toegelaten. 2/1896 No. 8879. Domeinen. Aanwassen. Toepassing van art. 9 der Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. publicatie van 24 Februari 1806. Beteekenis van het woord vnatuurlijk" in art. 651 B. W. (Arrest van het Ger. hof te 's Hertogenbosch d.d. 15 Dee. 1896). No. 8882. Eene zaak, bestemd tot openbaren dienst, geraakt daardoor niet buiten den handel, onvatbaar voor privaat bezit of andere zakelijke rechten van bijzondere personen , behoudens de openbare bestemming. Beteekenis van de slotwoorden van art. 577 B. W. Verkrijging van den eigendom , van een openbaren weg door verjaring. (Arrest van het Hof te Arnhem, d.d. 18 November 1896). No. 8890. Toedeeling bij eene akte van scheiding van onverdeelde aandeelen aan al de. deelgerechtigden in andere verhouding dan waarin zij vóór de scheiding gerechtigd waren. Omtrent de vraag : „scheiding of verkoop'''' doen zich twee meeningen voor: 10 ieder der deelgenooten is voor een onverdeeld aandeel gerechtigd in iedere gemeene zaak ; 2° ieder mede-eigenaar is voor H geheel in al de gemeene zaken gerechtigd, behoudens een even groot recht der overige mede-eigenaren, ('t Germaansch Gesammteigenthum). In beide gevallen geene scheiding. (Zie het Arrest van den H. Raad d.d. 7 April 1896 , P. W. No. 6504, dat conform de laatst ontwikkelde leer is). 1/1897 No. 8942. Het Bestuur heeft beslist, dat wegens verzuim in de opgave, gevorderd bij art. 8 no. 2 der Wet van* 1832 slechts ééne boete is verbeurd , onverschillig bij hoeveel verschillende titels het goed is verkregen. No. 8971. Vermogensbelasting. De vraag of grond als bouw¬ terrein moet worden beschouwd , wordt niet beantwoord door de bestemming , die de eigenaar daaraan geeft. (Uitspraak v. d. Raad v. beroep te Utrecht d.d. 13 April 1897). 2/1897 No. 8988. Het Arrest van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch d.d. 15 Dec. 1896, P. W. No. 8879, is bevestigd bij Arrest van den H. Raad d.d. 18 Febr. 1898. No. 8994. Bij gemis van de vereischte opgaven, betrekkelijk de laatste overschrijving , gevorderd bij art. 8, no. 3 der Wet van 1832, zoodat niet blijkt, dat de laatste titel van vóór 1824 is, is door het Bestuur beslist, dat de Notaris de boete van f 7,50 verschuldigd is , daar de Ontvangers dit niet behoeven te onderzoeken. 1/1898 No. 9047. Door verjaring kan ook tegenover den Staat, als decimator universalis in Gelderland , tiendvrijheid worden verkregen onder de nieuwere wetgeving , al mocht ook onder verschillende oude landrechten de regel gelden , dat tegen den Fiscus, in dit opzicht gelijkgesteld met een minderjarige, geene verjaring kon worden ingeroepen. (Vonnis van de Rechtbank te Arn- Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. hem d.d. 3 Dee. 1896 en Arrest van het Hof te Arnhem d.d. 2 Febr. 1898). No. 9084. Daar in de Wet van 22 frimaire VII in 't algemeen onder vpropritté^ ook de zakelijke rechten worden verstaan , moet in alle gevallen , waarin de prijs de grondslag der heffing is, art. 17 dier Wet toepasselijk worden geacht, en is dus ook bij overdracht van eeuwigdurende erfp>acht de gerechtelijke waardeering toegelaten. Hierdoor wordt P. W. No. 5395 , voor zoover hiermee in strijd , ingetrokken. 2/1898 No. 9132. Vermogensbelasting. De vraag of gronden als bouwterrein zijn te beschouwen is- afhankelijk, niet van het nut, dat zij in hun tegenwoordigen toestand opleveren of van het gebruik en de bestemming daaraan gegeven , maar van de ligging en de omstandigheden, die de bestemming tot bomvterrein aantoonen. (Uitspraak v. d. Raad van beroep voor de Vermogensbel. te 's Gravenhage d.d. 18 Nov. 1898). 2/1899 No. 9200. Weigering van den verkooper om mede te werken tot het opmaken van eene voor overschrijving vatbare akte. Beteekenis van het woord „akte" in art. 671 B. W. (Zie Arrest v. d. H. Raad d.d. 23 Juni 1899). Het woord „akte" heeft in art. 671 B. W. de beteekenis van een geschrift door of met medewerking van partijen tot stand gebracht, ten einde van eene overeenkomst van partijen te doen blijken. In genoemd Arrest is noch in dit, noch in eenig ander aangevoerd artikel den Rechter de bevoegdheid verleend , zijn gewijsde , dat koop en verkoop van onroerend goed constateert , te doen strekken tot akte ter overschrijving , als en met de gevolgen in art. 671 B. W. bedoeld. No. 9202. Bewijskracht van eene notarieele akte met betrek¬ king tot de door partijen daarbij afgelegde verklaringen tegenover derden. (Arrest v. d. H. Raad d.d. 14 December 1899). 1/1900 No. 9247. Domeinen. Indien eene zaak, als bedoeld in art. 577 B. W. hare publiekrechtelijke bestemming verliest, blijft zij privaatrechtelijk eigendom van den Staat, tenzij bijzondere personen , overeenkomstig het slot van dat artikel, hun beter recht bewijzen. De afgedamde arm eener rivier is geen rivier meer en kan dus niet worden gerangschikt onder de onbevaarbare en onvlotbare rivieren , waarop art. 644 B. W. van toepassing is. Aanspoeling tengevolge der afdamming. (Arrest v. h. Gerechtshof te 's Hertogenbosch d.d. 19 December 1899). 31 Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. No. 9251. Aard der goederen en rechten. Zaken buiten den handel. Overdracht in onderhoud en beheer van een openbaren weg door eene provincie aan eene gemeente tegen eene aan de gemeente te betalen vergoeding, is vrij van zegel en van de formaliteit van registratie, omdat de akte niet anders dan als eene „acte d'administration publique" kan worden aangemerkt. Deze vrijstelling geldt evenwel niet, wanneer door het eene publiekrechtelijke lichaam aan het andere de eigendom eener voor den openbaren dienst bestemde zaak wordt overgedragen, of wanneer andere overeenkomsten worden gesloten met betrekking tot zaken buiten den handel, die even goed' ten aanzien van andere zaken kunnen worden aangegaan, in welk geval aan eene civiel-rechtelijke overeenkomst moet worden gedacht. No. 9301. Wijze van zegeling van kaarten en teekeningen. Wanneer kaarten en teekeningen zijn gewaarmerkt, voor echt erkend of onderteekend, kunnen zij alleen worden gezegeld tegen betaling van het verschuldigde recht en de verbeurde boeten, daar die stukken behooren gezegeld te worden vóór dat daarop andere verklaringen worden gesteld dan de onderteekening van den vervaardiger. Het zegelrecht van dergelijke stukken mag dus niet worden voldaan door middel van den buitengewonen stempel. Kaarten en teekeningen , die alleen door den vervaardiger zijn onderteekend of gewaarmerkt, zijn niet als akten te beschouwen; zij bezitten het karakter van huiselijke papieren. De zegeling daarvan behoort dus te geschieden op de wijze, bedoeld in art. 1 van het Kon. besluit d.d. 13 April 1888, Stbl. no. 73. De meening van een Ontvanger, die zich beriep op P. W. No. 7776 , dat dergelijke kaarten en teekeningen moeten worden aangemerkt als niet gebruikt papier en dus van buitengewoon zegel moeten worden voorzien , kon niet worden gedeeld, al zijn die stukken zelve ook geene akten. (Missive van 24 Februari 1900 , no. 26). 2/1900 No. 9304. Domeinen. Het Arrest van het Gerechtshof te' s Her¬ togenbosch (P. W. No. 9247) is bevestigd bij Arrest van den H. Raad d.d. 8 Februari 1901. 1/1901 No. 9354. Maatschap. Verkoop na ontbinding eener vennoot¬ schap door een der vroegere vennooten, die met een ander zeker vast goed in de vennootschap had ingebracht , aan de twee andere vennooten van zijn 1/3 aandeel in bedoeld goed. Toepassing van art. 8 der Wet van 11 Juli 1882 , j Stbl. no. 92. . Het Bestuur heeft op grond van de rechterlijke uit- Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. spraken (P. W. Nos. 7085, 7088) geoordeeld, dat recht van verkoop verschuldigd was over het gedeelte , dat van den uitgetreden vennoot op de anderen is overgegaan , in casu dus de helft van bedoeld vast goed. No. 9359. Volgens het Bestuur is art. 4 der Wet van 16 Juni 1832 , Stbl. no. 29 , niet van toepassing, indien partijen het eens zijn over de zaak en den prijs, maar niet over den dag van betaling , en is dus geen dubbel recht vorderbaar, en wel op grond, dat de overeenkomst dan toch nog niet tot stand is gekomen. Art. 1494 B. W. houdt eene geheel overbodige bepaling in. No. 9384. Vermogensbelasting. Aanhoorigheid. Volgens het Woordenboek der Nederl. Taal, deel 1 is daaronder te verstaan iets , dat behoort tot of verknocht is aan iets anders, dat als de hoofdzaak wordt aangemerkt. De omstandigheid , dat zich op een stuk land eenig gebouw bevindt, heeft nog niet ten gevolge , dat het ongebouwde eene aanhoorigheid van het gebouiv is, tenzij dat laatste als de hoofdzaak moet worden aangemerkt. (Uitspraak v. d. Raad van Beroep in zake Vermogensbel. te Haarlem , d.d. 28 Juni 1901). Blz. 213. Kon. besluit d.d. 18 December 1901, Stbl. no. 269 , tot nadere verlenging van den termijn, gesteld in art. 3 van het Kon. besluit d.d. 8 Maart 1879, Stbl. no. 40, 1) houdende bepalingen omtrent het bewaren der oude rechterlijke archieven , welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving. 2) 2/1901 No. 9415. Bij aanschrijving d.d. 2 April 1901, no. 9 is aan de Bewaarders herinnerd , dat de inlichtingen omtrent het al of niet bestaan van zakelijke rechten op door den Staat aan te koopen eigendommen , welke vanwege een der departementen van algemeen bestuur worden gevraagd , bij gewoon ambtsbericht en kosteloos moeten worden verstrekt. No. 9457. Verjaringstermijn van het dubbel recht wegens ver¬ zwegen eigendomsovergang is door het Bestuur op 30 jaar gerekend in verband met het Advies van den Staatsraad d.d. 18/22 Augustus 1810, dat klaarblijkelijk alleen handelt over boeten, verschuldigd op akten en niet op boeten, slechts vorderbaar door nazoekingen in het archief van den Ontvanger. 1) Zie P. W. 1/1878, blz. 260, 261. 2) Dit Besluit is inmiddels weder vervangen door het Kon. besluit d.d. 16 December 1904, St. Crt. no. 2, waarbij genoemde termijn thans verlengd is tot 1 Januari 1910. Zie P. W. 1/1904, blz. 227. Deel Bladzijde 1 en of KORTE INHOUD. 'Jaartal. No. 1/1902 No. 9465. Domeinen. Toepassing van art. 9 der Publicatie van 24 Februari 1806. Bewijs dat de aanwas is ontstaan tengevolge van aanyelegde kribben. (Vonnis der Arr. Rechtbank te Zwolle d.d. 26 Maart 1902). Zie P. W. No. 9572. No. 9466. Huur voor het leven. Toepassing van art. 14 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 92. No. 9467. Maten. Indien uit eene akte blijkt, dat met zooge¬ naamde vroeden" niet wordt bedoeld de vlaktemaat, opgenomen in art. 3 der Wet van 7 April 186!), Stbl. no. 57, heeft overtreding dier Wet plaats gehad. (Arrest v. d. H. Raad d.d. 24 October 1902). No. 9500. Volgens art. 7 B al. 2 der Wet op de Vermogens¬ belasting is bepaald , dat de aangifte naar de verkoopwaarde moet geschieden voor de eigendommen , waarvoor vrijdom van grondbelasting wordt genoten , hetzij geheele of gedeeltelijke, ook wat betreft de verhooging. (Raad van beroep v. d. Vermogensbelasting te Heerenveen d.d. 10 Januari 1902). No. 9506. Handhaving van art. 28 der Zegelwet. Mocht het zich voordoen , dat het aangaan der overeenkomst uitsluitend in het belang van den Staat is en partij niet geneigd bevonden wordt, de zegelkosten te dragen , dan zal door tusschenkomst van den Directeur aan den Minister van Financiën een voorstel kunnen worden gedaan , om de zegelkosten, die dan door den Ontvanger behooren te worden voorgeschoten, aan hem te vergoeden. 2/1902 No. 9565. Ongeteekende declaratiën zijn op zich zelve niet aan zegel onderworpen. Alleen wanneer daarvan overeenkomstig art. 8 der Zegelwet gebruik wordt gemaakt, door in het mandaat naar de declaratie te verwijzen, worden deze stukken aan formaatzegel onderworpen. I 1903 No. 9572. Domeinen. Publicatie van 24 Februari 180(>. Art. 9 dier publicatie in verband met art. 651 B. W. llccht, op den aanwas, nadat de oevereigenaar heeft geweigerd de kunstwerken aan te leggen. Vonnis van de Rechtbank te Zwolle d.d. 26 Maart 1902 (P. W. No. 9465), vernietigd bij Arrest van het Hof te Arnhem d.d. 14 Juli 1903. No. 9583. Doocle hand. Afstand om niet door een ingezetene eener gemeente aan die gemeente van vast goed voor den aanleg van openbare wegen en een wandelpark. Volgens het Bestuur is deze rechtshandeling geene schenking , zoodat art. 59 der Successiewet niet toepasse lij !< is, maar recht van koop (2 %) over het bedongen equivalent, door den Ontvanger te begrooten , nl. hetgeen de gemeente zal moeten aanwenden ter uitI voering van de bij het contract op zich genomen ver- Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. plichtingen , na aftrek van de som , die de ingezetene daarvan zal terugstorten in de gemeentekas. No. 9584. Gaat het onroerend goed over om niet, zonder dat de sc henleer iets voor zich heeft bedongen , dan is het motief voor de handeling liberaliteit en bestaat er schenking. 2/1903 No. 9626. Hypotheken. Consignatie van effecten van minder¬ jarigen , enz. Terruggave. Toepassing van art. 6 der H et van 26 Mei 1841 , Stbl. no. 14 , hetwelk voor de teruggave van effecten van minderjarigen en onder curateele gestelden een rechterlijk betel eischt. (Arrest van den H. Raad d.d. 27 November 1903). No. 9631. Ontduiking can mutatierecht door middel van gefin- geerden inbreng in naamlooze rennootschappen. Toepassing van het Wetboek van Strafrecht. 11/1904 No. 9684. Domeinen. Toepassing van art. 9 der Publica¬ tie can 24 Februari 1806, in verband met art. 651 B. W. Vecht op den aanwas, ontstaan ten gevolge van door den Staat aangelegde kribben, wanneer de oevereigenaar heeft geweigerd deze aan te leggen. De voorziening in cassatie tegen het Arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 Juli 1903 (P. W. No. 9572) is verworpen bij Arrest van den H. Raad d.d. 8 April 1904. . No. 9710. Akte van verkoop van vast goed , opgemaakt meer { dan drie maanden na het sluiten der overeenkomst. Bedrag van het dubbel recht, als het enkel recht ingevolge art. 14 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no. 96 , gedeeltelijk l/4 percent bedraagt. Blz. 227. Oude Rechterlijke archieven. Kon. besluit d.d. 16 December 1904, Stbl. no. 254, tot nadere verlenging van den termijn , gesteld in art. 3 van het Kon. besluit d.d. 8 Maart 1879 , Stbl. no. 40, 1) houdende bepalingen omtrent het bewaren der oude rechterlijke archieven, welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving. De termijn, laatstelijk bij Kon. besluit van 18 December 1901 , Stbl. no. 269 2) gesteld voor de overbrenging van bovenbedoelde archieven naar de bewaarplaats der Rijksarchieven te 's Gravenhage of naar het Archief depót, gevestigd in de hoofdplaats der onderscheidene provinciën, wordt nader verlengd tot 1 Januari 1910. 1) Zie P. W. 1/1878, Blz. 260, 261. 2) ld., id. 1/1901 , Blz. 213. Deel Bladzijde : en of KORTE INHOUD. ['jaartal. No. 2/1904 No. 9752. De Bewaarder hoeft bij zijn onderzoek naar en zijn oordeel over de al of niet bezwaardheid van perceelen geen onderzoek te doen naar de rechtsgeldigheid of de bewijskracht van gedane metingen , doch behoort daarbij met practischen zin te werk te gaan , om daardoor zooveel mogelijk te gemoet te komen aan de moeilijkheden , die voor de hypothecaire boekhouding uit het verbinden van gedeeltelijke perceelen voortvloeien. 1) 1/1905 No. 9808. Door in een vonnis van ontbondenverklaring vaneen verkoop van vast goed op te nemen een bevel aan den Hypotheekbewaarder, om krachtens dit vonnis de overschrijving der koopakte door te halen, tot welke doorhaling hij krachtens dit vonnis zal kunnen worden gedwongen , pleegt de Rechtbank overschrijding van rechtsmacht. (Arrest van den II. Raad d.d. 9 Juni 1905). Vergelijk No. 9200. 1) Zie in verband hiermee blz. 412, 413 hiervóór, betreffende P. W. No. 7873. Aanvulling van het Eerste Deel (Hypotheken). Chronologische Tafel der Circulaires. (Vervolg). ]) HYPOTHEKEN. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. 1277 16 Maart 1905. A. Kon. besluit d.d. 7 Maart 1905, No. 63, betreffende vergoedingen voor het gebruik van van Rijkswege verstrekte lokalen en kantoormeubelen, voor de bewaking, de verwarming, de verlichting en het schoonhouden dier lokalen. B. Min. Resolutie d.d. 16 Maart 1905, Reg. No. 42, naar aanleiding van bovengenoemde regeling. 1282 7 Juni id. A. Kon. besluit d.d. 31 Mei 1905, No. 55, betreffende het verleenen van ontslag aan de ambtenaren der Registratie en Domeinen, aan de Bewaarders van de Hypotheken, het Kadaster en de Scheepsbewijzen en aan de ambtenaren van het Kadaster. B. Min. res. d.d. 7 Juni 1905, Reg. No. 18, in verband daarmede. 1299 6 April 1906. A. Kon. besluit d.d. 24 Fébr. 1898, Stbl. no. 56, waarbij is gewijzigd art. 2 van het Kon. besluit van 5 Januari 1884 , Stbl. no. 4 (Circ. no. 1069) tot regeling van de vergoeding voor reis- en verblijfkosten.. B. Kon. besluit d.d. 21 Maart 1906 , Stbl. no. 50, bepalende, dat art. 17 van voormeld Kon. besluit van 5 Jan. 1884, Stbl no. 4, wordt gelezen als volgt: „Wij behouden Ons voor in bijzondere gevallen of voor bepaalde klassen van personen de vergoeding wegens reis- en verblijfkosten voor reizen naar, in en uit het buitenland gedaan, bij afzonderlijke besluiten te regelen." 1300 21 Mei id. Kon. besluit d.d. 14 Mei 1906, No. 58, hou- ' dende bepalingen omtrent het personeel van de administratie der Registratie (Organisatie). 1311 — — Kon. besluit d.d. 22 Februari 1907, No. ■29, houdende wijziging van het Kon. besluit van 14 Mei 1906, No. 58, (Circ. no. 1300), betreffende standplaatstoelagen. 1321 11 Nov. 1907. Kon. besluit d.d. 31 Octobsr 1907, No. 65, houdende wijziging van het Kon. besl. van 14 Mei 1906, No. 58, (Circ. no. 1300), betreffende het Examen voor Surnumerair der Registratie I en Domeinen. 1325 1 13 Dec- id' Wet van 22 Juni 1901, Stbl. no. 158, hou- 1) Vervolg van blz. 435 van het 1ste Deel. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. dende wettelijke bepalingen, betreffende de volk^iuisvesting (Woningivet) , ingevoerd bij Kon. besl. d d. 2 Juli 1902, Stbl. no. 121, op 1 Augustus 1902. 1327 28 Dec. 1907. Kon. besluit d.d. 24 December 1907, No. 47, houdende wijziging van art. 173 van het Kon. besl. d.d. 14 Mei 1906, No. 58 (Circ. no. 1300), betreffende vergoeding voor verplaatsingskosten. 1328 6 Febr. 1908. A. Wet van 16 Juli 1907, Stbl. no. 222, tot afschaffing der Tienden (Tiendwet 1907). B. Kon. besluit d.d. 28 November 1907, Stbl. no. 307, tot uitvoering van de artt. 83 , 84 en 85 der Tiendwet 1907, Stbl. no. 222. 1331 16 Maart id. A. Kon. besluit d.d. 11 Maart 1908, No. 34, houdende wijziging van het Organisatiebesluit (Circ. no. 1300). Standplaatstoelagen. Bijzondere toelage van f 20 aan Landmeters v. d. velddienst. Nadere regeling van traktementen van Boekhouders , Teekenaars en Controleurs v. h. buitengewoon zegel. Examen , benoeming , bezoldiging , enz. der Rijksklerken. In verband met A : B. Min. res. d.d. 13 Maart 1908, No. 51. C. Id. id. id. 14 id. id., No. 70. 1337 4 Aug. id. Wet van 11 Juli 1908, Stbl. no. 226, hou¬ dende instelling een er Consignatiekas. 1338 11 id. id. Wet van 23 Juli 1908, Stbl. no. 239, hou¬ dende wijziging en aanvulling der Wetten , betreffende de Registratiebelasting. 1343 26 Nov. id. Kon. besluit d.d. 20 November 1908, No. 29. A. Programma voor het examen, af te leggen door de Rijksklerken aan de kantoren van de Hypotheken, het Kadaster en de Scheepsbewijzen. B. Programma's voor de examens, af te leggen door de Rijksklerken, andere dan die aan de kantoren van de Hypotheken , het Kadaster en de Scheepsbewijzen : I a V. 1345 19 Dec. id. A. Kon. besluit d.d. 4 December 1908, No. 51. Aanwijzing van den Hoofdambtenaar, genoemd in art. 27 der Wet op de "Vermogensbelasting, nl. den heer B. J. Hoetink, directeur der Reg. en Dom. a/h Dep. v. Fin. en &\s plaatsvervanger den heer J. D. G. Schuuring, hoofddirecteur van de Reg., de Hypotheken en het Kadaster a/h Dep. v. Fin., met ingang van 15 Dec. 1908, en voor beiden den heer A. Gerber, No. Dagteekening. KORTE INHOUD. inspecteur der Reg. en Dom. a/h Dep. v. Fin., met ingang van 1 Januari 1909. B. Min. resolutie d.d. 16 December 1908, Reg. No. 17. Waarneming van de betrekking van Hoofddirecteur der Registratie, enz., waarvoor is aangewezen de heer B. J. Hoetink voornoemd, en bij vervanging de heer A. Gerber voornoemd , met ingang van 1 Januari 1909. 1350 4 Maart 1909. Kon. besluit d.d. 26 Februari 1909, No. 54 , houdende wijziging van het Organisatiebesluit, Circ. nos. 1300 en 1331. 1356 15 April id. Kon. besluit d.d. 8 April 1909, No. 47, houdende wijziging van het Organisatiebesluit, Circ. no. 1331. Toelagen aan Boekhouders wegens gemis van loon voor particulier werk. 1357 16 April id. Min. resolutie, Keg. No. 27, betreffende aanstelling, enz. van twee Rijksklerken voor den Ambulanten dienst. 1364 31 Juli id. A'on. besluit d.d. 26 Juli 1909, No. 33, houdende wijziging van het Organisatiebesluit, Circ. no. 1300, artt. 92b en 109. Eischen van toelating tot het examen van Adsp.-landmeter en Teekenaar. 1365 ld. id. id. Kon. besluit d.d. 26 Juli 1909, No. 34, in verband met artt. 92b en 109 van Circ. no. 1300, gewijzigd bij Circ. no. 1364. Reglement op het geneeskundig onderzoek van de candidaten voor Adspirant-landmeter en Teekenaar van het Kadaster. 1387 22 Juli 1910. Min. resolutie, Reg. No. 101, betreffende standplaatstoelagen der Rijksklerken. 1390 31 Dec. id. 1° Titel I der Wet van 5 Juli 1910, Stbl. no. 182 , houdende regeling var. de heffing van Griffierechten , enz. 4" Min. res. d.d. 30 December 1910, Reg. No. 5, waarbij als ambtenaren der Registratie , belast met het toezicht op het geldelijk beheer der Griffiers en de daarvan af te leggen verantwoording, zijn aangewezen de Inspecteurs der Registratie. 1399 16 Mei 1911. Kon. besluit d.d. 5 Mei 1911, No. 37, hou¬ dende wijziging van het Organisatiebesluit, Circ. no. 1300. Examen voor Teekenaar van het Kadaster. 1400 2 Juni id. De Successietoet van 13 Mei 1859, Stbl. no. 36, zooals zij 't laatst is gewijzigd en aangevuld door de Wet van 22 Mei 1911 , Stbl. no. 132. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. 1403 9 Nov. 1911. Kon. besluit d.d. 31 October 1911 , No. 42, betreffende de aansprakelijkheid der ambtenaren, waarbij aan het Kon. besluit d.d. 14 Mei 1906, No. 58, wordt toegevoegd art. 160«, luidende: De Minister kan een ambtenaar, die ten behoeve van het Rijk zekerheid heeft gesteld, ontheffen van de verplichting tot aanzuivering van een tekort, dat door een zijner ondergeschikten is veroorzaakt, doch alleen voor zooveel blijkt, dat de ambtenaar het beheer' nauwgezet heeft gevoerd en dat hij op de handelingen van het personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden. 4 Maart 1912. I. Kon. besluit d.d. 2 Maart 1912 , No. 16 Organisatiebesluit Registratie 1912 met de daarbij behoorende staten A en B. II. Min. resolutie d.d. 4 Maart 1912, No. 32, betreffende : 1°. Staat, aanwijzende de standplaatsen van de Inspecteurs der Registratie en Domeinen; 2°. Nadere bepaling van de aan de Rijksklerken bij het dienstvak der Registratie toe te kennen standplaatstoelage met vermelding der standplaatsen. 3°. Voorschriften, betreffende a. de aanstelling van Rijksklerken, b. hunne werkuren. Door de bepaling sub 2° is ingetrokken de Res. van 13 Maart 1908. No. 51, zooals die is gewijzigd bij de Res. van 22 Juli 1910, No.101. 1406 12 Maart id. I. Kon. besluit d.d. 8 December 1910, No. 43 ; II. Kon. besluit d.d. 5 Januari 1912, No. 8.' Standplaatsen van de Controleurs der Grond-; belasting , alsmede de kringen hunner contrö-j les. (Wijziging van Circ. no. 1310). 1411 28 Mei id. Kon. besluit d.d. 14 Mei 1912, No. 68, houdende nieuwe vaststelling van voorzienin-l gen omtrent den technischen dienst der Domeinen, als vervolg op Circ. no. 1376. (Organisatiebesluit). 1417 17 Oct. id. Kon. besluit d.d. 27 September 1912, No. 57. Wijziging Organisatiebesluit Registratie 1912, artt. 546 en 55c. 1423 4 Maart 1913. Kon. besluit d.d. 13 December 1912 , Stbl. no. 432, betreffende kosten voor inbranding van schepen. 1424 29 Maart id. I. Kon. besluit d.d. 22 Maart 1913, No. 112 ; l II. Min. resolutie , No. 83. No. Dagteekening. KORTE INHOUD. Wijziging Organisatiebesluit Registratie 1912 1 awi ,r. r !• ,n,o en Standplaatstoelagen aan de Rijksklerken. 16 Juli 1913. Min. resolutie, Reg., No. 100. Voorschriften Rijksklerken. (Aan vulling van de Resolutie d.d. 4 Blaart 1912, No. 32 sub III achter het . ,CQ ... . ._r Organisatiebesluit Registratie 1912). 1() Aug. 1915. Kon. besluit d.d. 17 Juli 1915, No. 45, betreffende de overbrenging van registers van eigendomsovergangen (livres des mutations des piopriétes baties et non-baties) naar de Bewaringenvan de Hypotheken en het Kadaster, tot wier ressort de gemeente, waaronder de betrokken eigendommen gelegen zijn, thans behoort. Kostelooze inzage hiervan zal worden gegeven aan ; 1° den Algemeenen Rijksarchivaris, de Rijksarchivarissen in de provinciën en de Besturen der gemeenten . waaronder de betrokken eigendommen gelegen zijn ; 2» andere, personen met eene verklaring, a toegeven door een Hoogleeraar aan een der universiteiten of door een Rijks- of Gemeentearchivaris, waaruit blijkt, dat de inzage voor wetenschappelijke onderzoekingen wordt verlangd. Overigens worden de bovenbedoelde registers ; : en bescheiden gelijkgesteld met de HgpotheekI registers. 1466 16 Dec. id. A. Kon. besluit d.d. 29 October 1915, Stbl. I 7io. 451. (Reisbesluit 1916). B. Gewijzigd model der declaratie wegens ._1 vergoeding voor reis- en verblijfkosten. 14<1 15 Febr. 1916. Hetgeen in de Res. d.d. 4 Maart 1912, No. 32 (Organisatiebesluit Registratie 1912) is bepaald omtrent de wei-kuren der Rijksklerken, wordt vervangen door het navolgende : b. Werktijd voor de Rijksklerken. De werktijd van de Rijksklerken wordt ge- I regeld door den ambtenaar, te wiens kantore zij werkzaam zijn, in verband met den omvang j der werkzaamheden ; in elk geval behoort de Rijksklerk op het kantoor aanwezig te zijn gedurende de uren, welke het kantoor voor het publiek geopend is. De werktijd van de Bladschrijvers (tevens Rijksklerk) aan de Hypotheekkantoren , wordt door den Bewaarder geregeld, in verband met de hoeveelheid werk, welke door hen wordt verricht. (Afd. Succ. en Pers. No. 142). Chronologische Lijst van in de Periodieke Woordenboeken voorkomende volgnommers. (Vervolg) x) HYPOTHEKEN. Deel Bladzijde en 0f KORTE INHOUD. Jaartal. ^°* 1/1905 No. 9814. Overdracht van eene sluis door eene Gemeen¬ te aan een Heemraadschap zonder contrapraestatie. Het Bestuur heeft beslist tot heffing van een vast recht van fl.20, en wel omdat tegenover den afstand van de nieuwe sluis geene andere verplichting van het Hoogheemraadschap staat; dan om geen hooger schutgeld te heffen dan in de akte wordt aangegeven, 't Is eene over-\ dracht om niet, maar vormt evenwel geene schenking, daar geene liberaliteit aan de overeenkomst ten grondslag ligt. No. 9833. Eene verklaring door een in gemeenschap van vruchten en inkomsten gehuwden man, dat een aankoop van vast goed, door hem op eigen naam gedaan, is geschied ten behoeve der vrouw\ en met gelden aan haar toebehoorende, wordt slechts als eene akte van verklaring van terugneming der goederen uit de gemeenschap aangemerkt en is geen evenredig recht van registratie en recht van overschrijving verschuldigd. 1/1906 No. 9918. Bij art. 1 van het Kon. besluit d.d. 25 Oct. 1843, No. 65 zijn de Gouverneurs der provinciën met ingang van 1 Januari 1844 ontslagen van het bestuur en het toezicht over de invordering van 's Lands middelen en ontvangsten. Niet ingetrokken zijn daarbij de bepalingen van de artt. 11 en 12'van het Kon. besluit d.d. 1 Augustus 1828, No. 161, Stbl. No. 52, betreffende de bewaring van eene expeditie der]; akte van borgtocht van den Hypotheekbewaarder, alsmede van een dubbel van het borderel van inschrijving ter Griffie van Gedeputeerde Staten. No. 9920. Bij verhooging van de rente eener vordering, waarvoor reeds hypotheek is ingeschreven, is niet opnieuw recht van inschr. verschuldigd, wanneer het nieuwe borderel is ingericht als eene wijziging der oorspronkelijke inschrijving, en alleen in de registers bekend gemaakt wordt, dat de rente b. v. geen 41/* pet. meer is, maar 41/2 pct- A 1/1907 No. 10027. De rechten van over- en inschrijving worden geheven wegens de formaliteit, en zijn dus 1) Vervolg van blz. 490 van het 1ste Deel Deel Bladzijde en 0f KORTE INHOUD. Jaartal. No. verschuldigd, zoo vaak deze verricht wordt. No. 10028. Onder de in art. 1266, 3o B. W. genoemde „stukken, bij art. 1240 vermeld", valt niet de in art. 1240 al. 2 B. W. vermelde schriftelijke volmacht. (Vonnis Rechtbank Amsterdam d.d. 13 April] 1906). No. 10029. Aan art. 8 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, is voldaan door vermelding van eene akte van scheiding met afgifte van legaat als laatsten titel van aankomst. No. 10035. Art. 8 der Wet van 11 Juli 1882, Stbl. no.' 92, is niet toepasselijk, wanneer bij de scheiding der baten van eene ontbonden vennootschap onder firma mede wordt verdeeld het aandeel dier firma als comm. vennoote in eene andere vennootschap, waarin door anderen vast goed . is ingebracht. 2/1907 No. 10120. Verkoop voor zekeren prijs per hectare van onr. goed. waarvan de grootte nog niet is vastgesteld. Er mag worden aangenomen, dat de Ontvanger het recht geheven heeft over den door hem ambtshalve geschatten prijs, terwijl de prijs per hectare door de partijen in de akte genoemd is. Partijen hebben overeenkomstig het laatste lid van art. 10 der Wet van 16 Juni 1832,' Stbl. no. 29, de bevoegdheid om die ambtshalve begrooting te verbeteren. 1/1908 No. 10130. Vermelding der titels van aankomst en laatste overschrijvingen als betrekking hebbende op enkele der verkochte perceelen, terwijl in werkelijkheid al de perceelen daarbij zijn verkre-; gen. — Waar niet kan worden beweerd, dat de titel van aankomst en de laatste overschrijving in de akte ontbreken, is er geen boete verschuldigd. Blz. 256. Wet van 23 Juli 1908, Stbl. no. 239, hou-; dende wijziging en aanvulling der Wetten, be-1 treffende de Registratiebelasting. 2/1908 No. 10205. De dag van overgang in art. 1 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, is niet de dag, waarop de overeenkomst is gesloten, maar de; dag van inbezittreding. No. 10237. Waardebepaling van onr. goederen. Aftrek van polder- en waterschapslasten, wanneer deze voor sommige perceelen meer bedragen dan hunI ne bel. opbrengst. Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. 1/1909 No. 10251. Vergunningen tot het hebben van uitwegen, steigers, enz. naar Rijkswegen en in Rijksvaarten dragen in 't algemeen een publiekrechtelijk karakter en geven noch een zakelijk, noch een persoonlijk recht. Zij geven in 't geheel geen recht, maar worden verleend aan eigenaren of gebruikers niet uit aanmerking van hun persoon, maar om het gebruik of genot van hun onr. goed te verbeteren of te vergemakkelijken, en vervallen dus niet bij overgang van het goed in andere handen. No. 10254. Overschrijving binnen den termijn van een uittreksel uit eene akte, voor welker registratie geen recht van eigendomsovergang verschuldigd' is. Het recht van overschrijving is niet vorderbaar, wanneer na verloop van den termijn een afschrift dier akte wordt overgeschreven. No. 10255. Bij eene akte van scheiding van onr. goed is de kadastrale gemeente niet vermeld. Er is hier geene overtreding van art. 37 der Wet op het Not. ambt, omdat het hier eene' akte betreft, die alleen krachtens de Fiskale wet en niet krachtens de Burgerlijke wet aan de overschrijving onderworpen is. Volgens het Bestuur kan geen boete worden gevorderd, omdat aan den letterlijken zin van het artikel is voldaan en de letter van de sectie in de omschrijving is genoemd. 2/1909 No. 10309. Dading. Akte, waarbij verschillende eigenaren van gronden, die sedert jaren door het verloren: gaan der grenzen één geheel vormen, elks gerechtigheid tot een bepaald gedeelte vaststellen. Scheiding of dading ? Kadastrale kenmerken bekend. Hier moet niet eene actie tot scheiding, maar tot afscheiding worden ingesteld. Geen evenredig recht. No. 10313. Inschrijving van eenzelfde hypotheek aan ver¬ schillende kantoren. Is het recht aan het eerste kantoor ten volle betaald, dan zijn alle inschrijvingen aan andere kantoren vrij van recht. No. 10314. Overschrijving van veilconditiën, als waarvan sprake is in art. 537cZ W. B. R., is niet noodig.; Het al of niet wenschelijke van de overschrijd ving van eenige akte laat de Wet geheel over aan het oordeel van partijen en heeft niet de Bewaarder te beoordeelen. 1/1910 No. 10368. Er is recht verschuldigd bij overschrijving van Deel Bladzijde en of KORTE INHOUD. Jaartal. No. eene akte, houdende inbreng van vast goed in eene naaml. vennootschap. No. 10377. Bij vereeniging van twee kerkgenootschappen tot een nieuw kerkgenootschap, met afstand van de aan de oude kerkgenootschappen toebehoorende onr. goederen, is ingevolge de Wet van 23 Juli 1908, Stbl. no. 239, evenredig recht van eigendomsovergang verschuldigd. 2/1910 No. 10427. Afstand bij splitsing van eene kerkelijke ge¬ meente aan de nieuwe gemeente van de aan deze toegewezen goederen zonder verrekening. Geen evenredig recht. 1/1911 No. 10461. Overdracht aan de vi ouw van onr. goed, staan-j de huwelijk aangekocht door den man en betaald met gelden, tot de gemeenschap van winst en verlies behoorende. Akte van overdracht, waarop evenredige rechten van registratie en overschrijving zijn verschuldigd voor de helft van den geheelen prijs. No. 10493. Huwelijksgoederenrecht. Bij uitsluiting van elke gemeenschap behooren de zaken, die bij de ontbinding van het huwelijk aanwezig zijn, aan den man, tenzij de vrouw het tegendeel kan bewijzen. 2/1911 No. 10526. Overschrijving van een uittreksel van een proces-verbaal van veiling is overeenkomstig: art. 671, al. 2 B. W., indien geene andere perceelen zijn geveild dan die, in het uittreksel vermeld. (Vonnis Arr.-B.echtb. Utrecht, d.d. 28 Juni 1911 en Arrest Hof Amsterdam, d.d. 18 Dec. 1911). No. 10572. Zegeling van bestekken, kaarten en teekenin- gen. Daar het Arrest van den II. Raad van 18 Nov. 1910 (P. W. no. 10455) door de Administratie tot richtsnoer is genomen, moet de be-1 slissing (P. W. no. 10246) als in, dien zin gewijzigd worden beschouwd, dat dergelijke stukken eerst aan zegelrecht worden onderworpen, wanneer zij in rechten worden overgelegd, daarvan authentieke afschriften of uittreksels worden afgegeven, of daarvan op eenige wijze in eene openbare akte ten behoeve van den houder wordt gebruik gemaakt, (art. 10, lid 1 der Zegelwet). 1/1912 No. 10576 De nadere opgave van partijen ter verbetering van eene ambtshalve schatting, als bedoeld in art. 10 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. no. 29, 2/1911 ■ uuuu nv/i woud" f Deel Bladzijde en of' KORTE INHOUD. Jaartal. No. kan ongeregistreerd worden ingediend, waardoor P. W. no. 7066 is ingetrokken. No. 10581. Het uittreksel, in art. 671, al. 2 B. W. be¬ doeld, behoeft niet meer te bevatten dan wat de akte met betrekking tot de geleverde zaak inhoudt, en voor derden van belang is. (Arrest v. d. H. Raad van 31 Mei 1912). 2/1912 No. 10636. Door het Bestuur wordt de erfpachter geacht den eigendom te hebben van door hem op den in erfpacht uitgegeven grond onverplicht gestichte gebouwen. Het Arrest v. d. II. I-laad van 22 April 1901 is door het Bestuur niet tot richtsnoer genomen. No. 10688. Indien uit eene akte van hypotheek of andere akte mocht blijken , dat de kooper van den grond zich als eigenaar van den opstal gedraagt, kan dit voor de Administratie aanleiding geven, gebruik te maken van het wapen, voorkomende in art. 12 der Wet van 22 frim. VII. Bij het ter perse liggen van dit Deel is nog eene wijziging aangebracht in het Organisatiebesluit Registratie 1912. Bij Circulaire no. 1472 , d.d. 1 April 191